Skip to main content

Full text of "Abraham Lincoln : zijn tijd en leven"

See other formats


Abraham  Lincoln 

=zp  tp  en  leïen= 


DOOR 


HENRY  BEETS 


GRAND  RAPIDS  MICH.  J909 
J.  B.  HULST  B.  SEVENSMA 


^eji-f^  n^?.t.7 


-puT^^^ 


AA   ^U^ 


ABRAHAM  LINCOLN,  ZIJN  TIJD  EN  LEVEN. 


Digitized  by  the  Internet  Archive 

in  2010  with  funding  from 

State  of  Indiana  through  the  Indiana  State  Library 


http://www.archive.org/details/abrahamlincolnziOObeet 


Copyright  1906,  by  Francis  D.  Tandy  Compagny. 

ABRAHAM  LINCOLN 
ZESTIENDE  PRESIDENT  DER  VEREENIGDE  STATEN. 


Abraham  Lincoln 

=zijii  tijd  m  ]Mm= 


HENRY  BEETS 


GRAND  RAPIDS  MICH.  (909 
J.  B.  HULST  B.  SEVENSMA 


EEN  WOORD  VOORAF. 


Het  werk,  dat  hierbij  den  lezer  wordt  aangeboden,  werd  in 
hoofdzaak  geschreven  in  de  snipperuren  van  het  laatste  winter- 
seizoen. Het  is  bedoeld  als  een  „companion  volume"  van  ons 
„Leven  van  President  Mc.  Kinley",  dat  in  1901  bij  den  heer 
Holkeboer  te  Holland,  Michigan,  het  licht  zag. 

Het  huidig  onderwerp  trok  aan,  ja,  het  bezielde.  Reeds  vroeger 
achtten  wij  Lincoln  hoog  als  een  van  de  beste,  edelste  en  meest 
wijze  zonen  onzer  groote  Republiek,  een  man  met  recht  genaamd : 
4e  eerste,  groote,  ware  Amerikaan. 

Maar  onder  het  schrijven  leerden  wij  hem  des  te  beter  waar- 
cleeren  als  een  volksman  in  den  besten  zin  van  het  woord,  een 
•eerlijk  man  als  slechts  weinigen,  een  eenvoudig  man,  een  ver- 
standig man,  altijd  nederig  en  liefhebbend,  en  vanwege  zijn 
zedelijken  moed  een  van  de  grootste  helden  der  menschheid,  in 
de  verheven  beteekenis  dier  uitdrukking. 

Het  doel  was  om  hem  te  teekenen  in  het  raam  van  zijn  tijd 
en  vooral  om  ons  HoUandsch  volk  een  meer  helderen  kijk  te 
geven  op  de  historie  onzer  Amerikaansche  natie,  die  voor  zoo- 
velen  nog  als  een  gesloten  boek  is. 

Daarom  geven  we  telkens  kijkjes  niet  alleen  op  het  gebied  van 
de  staatkundige  geschiedenis,  maar  ook  op  het  terrein  van  het 
dagelijksch  leven,  en  op  dat  van  het  eigenaardige  godsdienstige 
leven,  zooals  het  gevonden  wordt  onder  het  gewone  volk. 


En  wij  hebben  getracht  om  overal  de  hand  des  Heeren  op  te- 
merken  in  de  historie  van  Lincoln,  gelijk  hij  zelf  meer  dan  eens 
het  bestier  des  Allerhoogsten  in  zijn  zoo  wonderlijk  leven  gewaar 
w^erd. 

Wij  hebben  gebruik  gemaakt  van  de  beste  bronnen  over  het 
leven  en  streven  van  onzen  held.  Met  name  de  standaardwerken 
van  Nicolaj^  en  Hay  en  Miss  Tarbell,  en  het  uitnemend  werk 
van  Noah  Brooks. 

Wij  vertrouwen  dat  ons  werk  in  een  leemte  voorziet  in  de 
historische  literatuur  in  de  Nederlandsche  taal.  Zoover  wij  ont- 
dekten is  het  eenig  populair  boek  over  president  Lincoln  een 
werkje  voor  jongelieden,  dat  echter  zoo  romantisch  is  opgesmukt 
dat  de  geschiedkundige  waarheid  er  onder  lijdt  in  bedenkelijke  mate- 

Wij  bedoelen  het  werkje  van  Zwart. 

Als  aanhangsel  geven  we  de  namen  van  onze  jongelingen  en 
mannen  van  Hollandschen  bloede,  die  vanuit  den  staat  Michigan 
en  lowa  zich  aansloten  bij  het  leger  der  Unie  gedurende  den 
groeten  Burger-oorlog.  Zeer  spijt  het  ons,  dat  we  niet  in  staat 
zijn  deze  lijsten  volledig  te  maken.  Natuurlijk  dat,  met  name 
New  York  en  New  Jersey,  vele  krijgers  leverden  van  den 
Hollandschen  stam. 

En  sommigen  hunner,  zooals  b.v.  generaal  Sickels,  klommen 
op  tot  hoogen  rang.  Maar  het  was  eenvoudig  ondoenlijk  om 
hunne  namen  te  verzamelen,  daarom  beperkten  we  ons  tot  hen 
die  in  het  midden  der  negentiende  eeuw  ziek  in  Michigan  en 
lowa  vestigden  en  hoewel  nog  slechts  kort  in  hun  nieuw  vader- 
land, reeds  zoo  vroeg  en  in  zulke  groote  getale  bewezen  dat  ze 
Amerika  hartelijk  beminden  en  goed  en  bloed  veil  hadden  voor 
het  behoud  der  Unie  en  de  bevrijding  der  slaven. 

De  G-od  der  natieën,  onzer  Vaderen  God,  doe  ook  dit  werkje 
gedijen  tot  eer  Zijns  Naams  en  tot  heil  van  land  en  volk. 

HENRY  BEETS. 
Grand  Rainds,  Micli ,  7  April  1909. 


ifi^AMVoj. 


HOOFDSTUK   I. 
Een  kind  van  kleine  luyden. 


Die,  van  een  afkomst  kleyn,  klimt  tot  een  grooten  staet, 
Veel  meer  te  achten  is,  als  die  van  aenbeginne 
Sich  op  syn  ouders  roem,  of  afkomst  groot,  verlaot, 
Want,  't  geen  een  ander  erft  hy  selver  moet  gewinnen. 
Casper  van  Baekle. 


Het  waren  maar  donkere  dagen  en  dure  tijden  voor  de  jeug- 
dige Republiek  der  Vereenigde  Staten  van  Noord-Amerika,  die 
eerste  l^wart  eeuw  na  het  verkrijgen  harer  onafiiankelijkheid, 
den  derden  September  1783. 

Het  Statenverband  was  in  liet  eerst  zeer  los.  „Wij  zijn",  zeide 
Washington,  „vandaag  één  natie  en  morgen  dertien".  De  oude 
ellende  der  Zeven  Provinciën  met  hare  soevereine  gewesten! In 
Nieuw  Engeland  weigerde  men  belasting  te  betalen  en  Shay's 
rebellie  werd  slechts  met  moeite  gedempt. 

Ook  na  het  aanvaarden  van  de  nieuwe  Constitutie,  die  in  1789 
in  werking  kwam,  was  de  staatkundige  positie  zeer  netelig.  De 
Bondsschatkist  was  ledig  en  het  land  had  geen  crediet.  De  Indianen 
waren  vijandig  binnen  het  eigen  grondgebied  en  daarbuiten  namen 
de  zeeroovers  van  Noord-Afrika  schip  na  schip,  zoodat  menig 


8 

Amerikaansch  zeeman  smachtte  in  Algerijnsche  kerkerholen. 
Spanje  verbood  de  vrije  vaart  op  de  Mississippirivier  en  het 
hoogmoedig  Albion  had  zich  nog  niet  verwaardigd  om  een  ver- 
tegenwoordiger naar  de  nieuwe  Republiek  te  zenden. 

In  westelijk  Pennsylvania  waren  velen  oproerig,  wegens  taxatie 
van  sterken  drank  en  allerwegen  leed  het  geheel  door  zelf- 
zuchtig particularisme. 

Toen  John  Adams  in  1797  Washington  opvolgde  als  president 
was  er  groot  gevaar  dat  een  opstand  zou  losbreken,  wegens 
sympathie  met  het  revolutionaire  Frankrijk,  en  gevaar  van  oorlog 
met  dat  rijk  daarenboven. 

Gedurende  Jeffersons  presidentschap,  van  1801  tot  1809,  leed 
het  Amerikaansche  volk  zeer,  als  een  indirect  gevolg  van  de  worste- 
ling tusschen  Engeland  en  Napoleon.  Britsche  schepen  hielden 
de  Amerikaansche  aan  en  ontnamen  hen  vele  zeelieden,  onder 
het  voorwendsel  dat  zij  Engelsche  onderdanen  waren. 

Om  eenigzins  vrede  te  bewaren  met  Engeland  nam  het  Con- 
gres de  „Embargo  wet"  aan,  die  de  Amerikaansche  schepen  ver- 
bood om  onze  havens  te  verlaten,  waardoor  handel  en  scheepvaart 
natuurlijk  tot  stilstand  kwam. 

Zóó  groot  was  de  malaise  en  de  armoede  in  vele  steden  en 
dorpen  der  nieuwe  Republiek  dat  vele  huisgezinnen  begeerig  het 
oog  sloegen  naar  het  westen  van  het  gemeenschappelijk  grond- 
gebied, over  de  Allegheny  Bergen. 

Het  groote  breede  Westen,  met  zijn  lachende  heuvelen,  zijn 
vruchtbare  landouwen,  zijn  machtige  rivieren  en  ontelbare  stroom- 
pjes ;  het  veelzins  onbekende,  geheimzinnig  Westen,  met  zijn 
overvloed  van  hout  en  visch  en  wild  en  alles  wat  noodig  was 
om  gemakkelijk  in  de  dringendste  behoeften  van  het  leven  te 
voorzien. 

Velen  uit  Virginië  en  Pennsylvania  begaven  zich  naar  de 
landstreek  die  thans  Kentucky  heet.  In  1769  was  de  beroemde 
pionier  Daniël  Boone  hier  het  eerst  gekomen  en  in  1783  begon 
de   groote  trek  der  blanken  naar  dit  gewest.  Vergeefs  was  het 


dat  de  Indiaan  weerstand  bood  en  het  land  maakte  tot  wat 
Kentucky  beteekent:  „bloedige  grond."  De  stroom  der  land- 
verhuizing was  niet  te  keeren  en  reeds  in  1792  werd  Kentucky 
als  staat  in  de  Unie  opgenomen,  de  vijftiende  in  de  rij  der 
Amerikaansche  Staten. 

Onder  hen  die  Boone  waren  gevolgd  in  Kentucky  behoorde 
een  zekeren  Abraham  Lincoln,  die  400  akkers  vruchtbaren  grond 
opnam  in  het  hartje  van  de  landstreek,  niet  ver  van  waar  thans 
de  groote  stad  Louisville  ligt. 

Hij  was  een  loot  van  een  Engelschen  stam  waarvan  sommigen 
in  Nieuw  Engeland  zich  hadden  neergezet,  en  anderen,  zijn 
eigen  onmiddelijke  voorvaders,  in  Virginië.  Hij  was  een 
stoer  man,  een  echt  pionier.  Niet  lang  echter  mocht  hij  voort- 
gaan zich  een  tehuis  te  kerven  uit  de  wildernis.  Want  reeds 
in  het  tweede  jaar  na  zijn  aankomst,  toen  hij  met  zijn 
zoontje  Thomas  bezig  was  in  het  veld,  sloop  een  bloeddorstig 
roodhuid  tot  in  zijne  nabijheid  en  velde  hem  verraderlijk 
terneer.  Juist  was  de  Indiaan  gereed  om  met  den  kleinen  Tho- 
mas op  zijne  schouders  weg  te  snellen,  toen  een  van  de  oudste 
kinderen  van  Abraham  Lincoln  den  euveldader  bemerkte,  naar 
het  blokhuis  snelde  om  een  geweer,  en  hem  daarmee  ten  doode  trof. 
Die  kleine  Thomas,  toen  slechts  zes  jaren  oud,  werd  later  de 
vader  van  het  beroemde  onderwerp  van  deze  schets :  Abraham 
Lincoln.  In  betrekkelijke  armoede  werd  Thomas  Lincoln  opge- 
bracht. Zijne  moeder  was  niet  in  staat  de  vruchtbare  400  akkers, 
de  oorspronkelijke  heemstede,  te  bewaren.  Hare  kinderen  moesten 
voor  haar  worstelen  om  het  dagelijksch  brood.  Er  waren  toen 
geene  scholen  in  Kentucky,  tenminste  geen  scholen  dien  kostelijken 
naam  waard.  Het  lezen  en  schrijven  was  voor  velen  eene  onbekende 
kunst,  en  dientengevolge  groeide  Thomas  Lincoln  op  in  het  harde, 
ruwe  leven  der  frontieren,  in  onkunde  en  armoede,  als  een  der 
„kleijne  luijden"  der  arme  blanken  van  Kentucky.  Thomas 
Lincoln  wies  voorspoedig  op  naar  het  lichaam.  Hij  was  lang, 
welgebouwd,    sterkgespierd,    vaardig   met  het  geweer,  een  goed 


10 

jager,  en  betrekkelijk  zachtmoedig  van  karakter,  ofschoon  hij, 
als  hij  geplaagd  werd  en  gesard,  kon  strijden  als  een  verwoede 
leeuw.  Hij  was  welbegaafd  wat  spraakvermogen  betreft  en  wist 
op  zeer  onderhoudende  manier  allerlei  vertellingen  en  anecdoten 
op  te  disschen  als  uit  een  onuitputtelijken  schat,  en  meer  dan  eens 
was  hij  het  middelpunt  van  een  schare  jongen  en  ouden,  die 
als  aan  zijne  lippen  hing,  bij  zijn  vertellen.  Doch,  het  spijt  ons 
zulks  te  moeten  zeggen,  Thomas  Lincoln  had  meer  voorliefde 
tot  dergelijken  lichten  arbeid  met  de  tong,  dan  tot  zwaar  werk 
met  zijne  gespierde  armen.  Misschien  had  het  klimaat  er 
invloed  op.  Zeker  is  het,  dat  het  verkrijgen  van  de  noodige 
levensbehoeften  weinig  moeite  eischte  door  overvloed  van  wild, 
dat  niet  alleen  het  lichaam  spijzigde  met  vleesch,  maar  ook  dekte 
met  zijne  pelzen.  In  elk  geval,  Thomas  Lincoln  had  den  naam 
van  ietwat  lui  te  zijn,  en  het  schijnt  dat  zijne  leerjaren,  door- 
gebracht met  het  timmermansambacht  te  leeren,  hem  geen 
grooten  meester  hebben  gemaakt  in  het  edele  vak,  dat  hij  het 
zijne  noemde.  Wat  aan  de  leerjaren  als  timmerman  ook  ontbrak, 
in  één  opzicht  boden  zij  hem  eene  groote  schat,  daar  hij  in 
1805  of  1806,  toen  hij  bij  Joseph  Hanks  in  EUzabethtown  in  de 
leer  was,  bekend  werd  met  diens  schoone  nicht,  Nancy  Hanks, 
die  hij  huwde  op  den  12den  Juni  1806.  Jesse  Head,  een  diaken 
van  de  Methodist  Episcopaalsche  Kerk  vereenigde  Thoma& 
Lincoln  en  Nancy  Hanks  in  het  huwelijk. 

Nancy  was  destijds  een  schoone  jonge  vrouw  van  23  jaren, 
gemiddeld  van  statuur,  met  schoone,  donkere  oogen.  Zij  had 
een  degelijk  karakter  en  was  een  groote  liefliebster  van  lezen, 
die  boek  na  boek  als  het  ware  verslond,  en  daardoor  uitmuntte 
in  wetenschap,  boven  velen  van  haar  plaatsgenooten.  Zij  was 
eene  vrouw  die  God  vreesde  en  in  des  Heeren  wegen  trachtte 
te  wandelen.  Zij,  zoowel  als  haar  echtgenoot,  waren  belijdende 
leden  van  de  Baptisten  kerk.  Dominé  Elkin,  die  destijds  rond- 
reizend leeraar  was  in  die  streken,  predikte  van  tijd  tot  tijd 
voor  hen  en  de  andere  nederzetters.  Hun  tempel  was  de  tempel 


11 

der    natuur,    daar   kerkgebouwen    toen  zoo   goed  als  onbekend 
waren  in  Kentucky. 

Ook  Nancy  Hanks  behoorde  tot  de  „kleyne  luyden".  Als 
Bunyan's  huisvrouw  zijner  Jeugd,  kon  zij  haar  man  weinig  anders 
medebrengen  dan  een  deugdzaam  gemoed,  een  liefhebbend  hart, 
eene  goede  reputatie  en  —  enkele  kostbare  boeken,  waaronder  haren 
Bijbel  allereerst,  en  Bunyan's  Pelgrimsreize ;  daarnevens  Esopus 
leerrijke  fabelen,  en  misschien  enkele  andere  boekjes  bovendien. 

Thomas  Lincoln  voerde  zijne  jeugdige  huisvrouw  allereerst 
naar  eene  kleine  loggen  woning  in  het  gehucht  Elizabethtown, 
misschien  hopende  dat  hij  door  timmerwerk  zijn  huisgezin  kon 
mainteneeren. 

In  die  nederige  woning  werd  hun  eerste  kind.  Sarah,  geboren. 
Er  was  echter  niet  genoeg  werk  in  Elizabethtown  en  omstreken, 
of  misschien  werd  de  arbeid  niet  betaald  gelijk  het  behoorde,  in 
elk  geval,  twee  jaren  na  zijn  huwelijk  begaf  hij  zich  met  vrouw 
en  kind  naar  eene  kleine  boerderij,  enkele  mijlen  van  Elizabeth- 
town en  drie   mijlen  van  Hodgenville,  aan  een  der  takken  van 
de  Nolen  Creek,  thans  Hardin  County  in  't  hartje  A^an  Kentucky. 
Wij  zullen  hopen  dat  hij  in  staat  was  om  met  Borger  te  zeggen  : 
„Een  morgen  gronds,  een  kleine  woning, 
„Verheerlijkt  door  de  liefde  en  trouw, 
„Was  mij  en  mijner  brave  vrouw 
„De  lusthof  van  den  rijksten  koning". 

Maar  naar  onze  wijze  van  zien  verkeerden  Lincoln  en  zijne  vrouw 
maar  in  zeer  povere  omstandigheden.  Denk  eens  aan  hun  wo- 
ninkje. Het  was  een  gebouwtje  van  misschien  16  bij  12  voet,  een 
blokhuis  van  ruwe  loggen,  de  ruimte  tusschen  de  maar  schaars 
behouwen  loggen  aangevuld  met  boomschors  en  modder.  Het  dak 
liet  zoowel  zonneschijn  als  regen  door;  de  deur  was  vol  kieren 
en  spleten,  en  er  was  slechts  één  enkel  venster  van  misschien 
drie  voet  hoog  en  twee  vost  breed.  Dat  was  het  weinig  aanlok- 
kend uitwendige  van  de  schamele  woning,  waarin  een  der  grootste- 
mannen  uit  de  Amerikaan sche  geschiedenis  zou  geboren  worden. 


12 

En  het  binnenste  van  het  blokhuis  was  niet  veel  aantrekke- 
lijker dan  het  buitenste.  De  bedstede  in  een  der  hoeken,  was 
-gevormd  door  twee  planken  tusschen  de  loggen  in  gestoken,  zoo 
dat  één  poot  kon  dienen  om  de  beide  uiteinden  der  planken  tot 
steun  te  dienen  en  heel  de  bedstede  te  schragen.  Op  deze  plan- 
ken en  dwarsleggers  was  eene  zak,  met  drooge  bladeren  gevuld, 
•die  tot  matras  diende,  en  op  dat  primitief  matras  waren  slechts 
gelooide  dierenhuiden,  die  dienden  tot  dekens. 

De  stoelen  waren  een  stuk  boomstam  rustende  op  drie  pooten 
en  zonder  ruggen  ;  de  tafel  was  een  langer  stuk  boomstam  met 
vier  ruwe  pooten  daaronder.  Het  huisraad  bestond  uit  enkele 
blikken  schotels,  kannen  en  eenige  kopjes.  Bij  de  haardstede 
hing  of  stond  een  pannekoekspan,  die  zoo  wat  diende  voor 
het  braden  van  alles  wat  te  braden  viel,  en  het  meeste  was 
wild-braad.  Koffie  en  thee  waren  schier  onbekende  artikelen.  Men 
fabriceerde  hare  plaatsvervangsters  uit  graan  en  planten.  Een 
tafelkleed  was  onbekende  weelde ;  zelfs  lezen  wij  bij  de  boedel- 
beschrijving van  geen  vorken  of  lepels.  Misschien  dienden  de 
messen  bij  den  maaltijd  voor  alles  en  alles. 

De  vloer  was  van  hardgestampte  klei;  heel  het  inwendige 
predikte  armoede,  bittere  armoede.  En  de  „morgen  gronds",  die 
deze  schamele  woning  omringde,  was  grootendeels  nog  eene  steen- 
achtige heuvelzijde  zonder  eenige  aantrekkelijkheid,  behalve  een 
fontein  aan  den  voet  des  heuvels,  naar  welke  de  boerderij 
genaamd  werd  „Rocky  Spring  Farm".  Onze  lezers  moeten  niet 
te  groote  gedachte  hebben  van  dat  woord  „boerderij".  Zij  bestond 
^ootendeels  uit  een  paar  schapen  en  geiten,  enkele  scherp 
gerugde  varkens  en  een  of  twee  koeien;  dat  was  zoo  wat  heel 
de  veestapel  van  Thomas  Lincoln.  Een  paard  bezat  hij  niet, 
zelfs  geen  ossen  om  een  ruwen  pionierswagen  te  trekken.  Wat 
hij  het  zijne  kon  noemen  boven  velen,  waren  eenige  timmermans- 
gereedschappen en  die  nog  niet  eens  van  de  beste  soort.  Heel 
de  bouwgrond  bestond  misschien  uit  één  of  twee  akkers,  die  wat 
tabak  opleverden  en  slechts  enkele  groenten,  zoo  dat  zelfs  aard- 


De  hut  -waarin  Lincoln  geboren  werd.    Hoofdst.  I. 


13 

appelen  een  weeldeaitikel  waren  en  er  slechts  tarwe  werd 
geteeld  om  het  huisgezin  te  voorzien  van  een  koek  als  hoofdge- 
recht op  Zondag.  Het  Indiaansche  koren  of  maize,  met  de  hand 
gestampt  of  door  een  handmolentje  gemalen,  was  de  hoofdschotel 
van  bijna  eiken  maaltijd.  Natuurlijk  dat  de  kleedij  zeer  primitief 
was  en  meest  bestond  uit  eigen  gemaakt  linnen  en  katoenen 
weefsel,  terwijl  de  dierenhuiden  dienden  tot  mantels  voor  de 
vrouwen  en  tot  broeken  en  kielen  voor  de  mannen.  In  zulk  een 
levenskring  was  het  dat  Abraham  Lincoln  werd  geboren  op 
twaalf  Februari  1809,  een  kind  inderdaad  van  „kleine  luyden".. 


HOOFDSTUK    IL 


Ai  vroeg  in  de  schooi  des  lijdens. 


Hoe  zalig,  als  de  jongenskiel 
Nog  om  de  schouders  glijdt! 

Dan  is  het  hemel  in  de  ziel, 
En  alles  even  blijd'. 

ITÖLTY. 


Het  jaar  1809  zou  beroemd  worden  als  het  geboortejaar  van 
vele  mannen  en  vrouwen  van  betcekenis. 

In  Januari  van  1809  werd  Poe  geboren,  de  welbekende  dichter 
In  Februari  de  beroemde  natuurkundige,  Charles  Darwin.  In 
Maart  de  dichteres,  Mrs.  Browning,  in  Augustus  de  beroemde 
Lord  Tennyson  en  de  bekende  Oliver  Wendel  Holmes.  In  Sep- 
tember van  datzelfde  jaar  aanschouwde  William  Ewart  G-ladstone, 
die  als  Christen-staatsman  overwelkelijken  roem  zou  behalen, 
het  levenslicht.  Ook  Horatius  Bonar,  Mendelsohn  en  Chopin 
waren  kinderen  van  1809.  Maar  wie  der  stervelingen  aan  de 
wieg  dezer  beroemdheden  hunne  grootheid  had  voorspeld,  zeker 
had  niemand  dit  gedaan,  of  durven  doen,  in  betrekking  tot  Abraham 
Lincoln.   Het   arme   pionierskind   had   zelfs   geen   wieg   om   in 


15 

te  sluimeren.  Het  schoone  vers  van  Nicolaas  Beets  was  dan  ook 
niet  op  hem  toepasselijk: 

„Wat  slaapt  het  zacht,  op  't  blauwsatijnen  kussen, 
't  Onschuldig  kind  in  't  derde  levensjaar ! 

Hoe  geestig  dringt  zich  't  poezel  handje  tusschen 
't  Azuur  der  zijde  en  't  goud  van  't  vochtig  haar : 

Wat  schuilt  er  glad  een  voorhoofdje  in  die  lokken ; 
Hoe  kleurt  de  slaap  die  wangen  gloeiend  rood, 
En  heeft,  als  hij  het  mondje  half  ontsloot, 

De  kleine  lip  ten  glimlach  opgetrokken !" 

En  nog  minder  paste  Hölty's  vers,  dat  we  hier  boven  schreven, 
op  de  jeugd  van  dezen  toekomstigen  President  toepasselijk. 
Zijn  jeugd  beschreef  hij  later  als  „the  short  and  simple  annals 
of  the  poor". 

En  wel  mogen  wij  zeggen  dat  hij  reeds  vroeg  werd  gebracht 
in  de  school  van  het  lijden.  Velerlei  omstandigheden  droegen 
daar  toe  bij.  Daar  waren  allereeist  de  ontberingen  van  het 
frontier's  leven,  ontberingen  zoo  talrijk  dat  het  moeielijk  is 
ons  die  thans  voor  te  stellen.  Er  was  schier  geene  medische 
hulp  voor  de  krankheden,  geen  goede  verzorging  voor  de 
ouden  van  dagen.  Medicijnen  \varen  zeldzaam  en  duur.  Geld 
was  bijna  niet  in  omloop  en  menig  kind  der  wouden  groeide 
op  tot  mannelijken  leeftijd  eer  een  stuk  geld  werd  gezien.  De 
toestand  van  de  schamele  woning,  zooals  boven  beschreven, 
voegde  menigmalen  aan  de  ellende  toe,  vooral  in  den  winter 
en  in  een  regenachtig  getij.  Daarbij  kwam  de  welbekende  luiheid 
van  Thomas  Lincoln.  Hij  had  meer  genot  in  het  vertellen  van 
geschiedenissen  dan  in  eerlijken  arbeid  en  verwaarloosde  huis 
en  hof. 

De  moeder  van  Lincoln  ging  spoedig  gebukt  onder  haar  huise- 
lijk leed  en  grievende  teleurstelling.  De  smart  ploegde  vorens 
op  haar  voorhoofd  en  boog  vroegtijdig  hare  jeugdige  gestalte. 
Meer   dan   eens  zag  zij  zich  genoodzaakt  om  zelve  het  geweer 


16 

te  nemen  en  het  woud  te  doorkruisen  om  beer  of  hert  terneer 
te  schieten  voor  voedsel.  Niet  alleen  was  haar  taak  het  gevelde 
dier  naar  hare  schamele  woning  te  sleepen,  maar  zij  moest  het  ook 
slachten  en  koken.  Zij  was  gedwongen  om  de  huiden  der  herten 
te  bereiden  en  tot  kleedingstukken  voor  man  en  kinderen  te 
fatsoeneeren.  Lincoln  bezat  dan  ook  in  de  eerste  jaren  niet  in 
letterlijken  zin  een  „jongenskiel  die  om  de  schouders  glijdt". 

Op  zijn  hoofd  was  jaren  laag  geen  beter  deksel  dan  de  huid 
van  een  raccoon  met  de  breede  staart  naar  achteren,  als  een 
soort  versiersel.  Barrevoets  te  gaan,  zelfs  in  het  koudste  jaar- 
getij, was  meer  dan  eens  noodzakelijk,  en  het  beste  wat  moeder 
Lincoln  voor  haar  kinderen  kon  maken  was  een  soort  sokken, 
van  dierenhuiden.  Des  avonds  was  er  in  de  schamele  woning: 
geen  beter  licht,  dan  wat  het  vuur  in  den  haard  verspreidde. 

Toen  Abraham  Lincoln  vier  jaren  oud  was,  wist  zijn  vader  zicli 
op  de  een  of  andere  manier  een  betere  boerderij  te  verschaften, 
gelegen  aan  Knob  Creek.  Twee  honderd  vruchtbare  akkers  noemde- 
hij  de  zijne,  en  een  beter  huis  werd  hun  tot  woning.  Maar 
Thomas  Lincoln  had  geen  lust  om  de  vlijtige  hand  te  leggen 
aan  deze  akkers,  en  verbouwde  slechts  genoeg  om  zijn  huis- 
gezin te  voorzien  van  een  weinig  meel  en  een  weinig  melk,  en 
eer  de  kleine  Abraham  zeven  jaren  oud  was,  was  zijn  vader  ge- 
noodzaakt om  de  veelbelovende  plaats  aan  anderen  over  te  doen. 

Al  wat  hij  voor  zijne  rechten  kreeg  bestond  uit  20  dollars. 
in  contant  geld  en  tien  vaten  whisky.  Met  de  vaten  en  heel 
zijne  bezittmgen  begaf  Thomas  Lincoln  zich  op  een  eigen  ge- 
maakte platgeboomde  boot  naar  Indiana.  Maar  toen  zijne  primi- 
tief vaartuig  kwam  aan  de  plaats  waar  het  riviertje,  dat  hij 
bevoer,  zich  uitstort  in  de  groote  Ohio  Kivier,  vermeesterde  de- 
sterke  stroom  het  lompe  vaartuig,  en  Thomas  Lincoln  kwam 
met  last  en  vracht  in  het  schuimende  water  terecht.  Gelukkig, 
waren  er  enkele  lieden  aan  den  oever  die  Thomas  Lincoln  en 
een  gedeelte  van  zijne  goederen  wisten  op  te  visschen,  en  de  man 
vervolgde   zijnen   tocht    op  de  Ohio  Rivier  tot  aan  Thompson's. 


17 

Feny.  Daar  huurde  hij  een  ossenwagen,  laadde  er  zijne  goede- 
ren op  en  ging  noordwaarts  door  de  wildernis  tot  dat  hij  ein- 
delijk, na  eene  moeielijke  reis,  een  plaats  in  Spencer  County 
(zuidelijk  Indiana),  vond,  die  hij  uitkoos  als  zijne  nieuwe  wo- 
ning. Spoedig  daarna  begaf  hij  zich  naar  zijn  huis  te  Kentucky, 
waar  moeder  en  kinderen  met  nieuwsgierigheid  zijn  komst  ver- 
beidden. 

De  kleine  Abraham  en  zijne  zuster  hadden  in  de  laatste 
weken  wat  ter  school  gegaan  bij  een  zekeren  Zacherias  Riney, 
een  Roomsch  Katholiek,  en  later  bij  diens  opvolger,  Caleb  Hazel. 

De  kinderen  begonnen  op  veelbelovende  wijze  te  leeren,  daarin 
vlijtig  geholpen  door  vrouw  Lincoln.  Maar,  helaas,  nu  kwam 
ook  aan  dat  weinig  en  gebrekkig  schoolonderwijs  een  einde,  om 
in  het  hartje  van  Indiana,  ver  van  school  en  kerk,  opnieuw  de 
worstehng  met  de  wildernis  aan  te  vangen. 

De  laatste  herinnering,  die  Lincoln  als  kind  en  man  het 
langst  bij  bleef,  was  dat  zijne  goede  moeder  vóór  hun  vertrek 
naar  Indiana  hem  mede  nam  naar  de  kleine  grafterp,  die  het 
stoffelijk  overschot  bedekte  van  Abrahams  jonger  en  eenigst 
broertje,  dat  reeds  op  den  leeftijd  van  twee  jaren  bezweken  was 
door  de  ontberingen  van  het  pioniersleven.  De  tranen  en  gebe- 
den der  diepgeschokte,  zielsbedroefde  moeder  maakten  zulken 
diepen  indruk  op  het  jongske,  dat  op  zijne  knieën  aan  hare  zijde 
lag  geknield,  dat  hij  later  telkens  en  telkens  daarvan  gewag  maakte. 

Maar  was  hij  als  knaap  in  Kentucky  reeds  in  de  lijdensschool, 
de  eerste  jaren  der  nederzetting  in  Indiana  waren  niet  minder 
moeizaam  en  pijnlijk. 

Toen  Thomas  Lincoln  met  vrouw  en  kroost  de  door  hem  uit- 
gekozen plaats  bereikte,  kampeerde  men  eerst  nacht  en  dag  in 
de  open  lucht.  Daarna  bouwde  hij  een  kamphuis  van  wat  dunne 
planken  en  boomschors,  waarvan  de  kieren  met  klei  werden 
aangevuld.  Thomas  Lincobi  had  geen  ijver  genoeg  om  de  primi- 
tieve woning  aan  alle  zijden  dicht  te  maken  want  één  der  vier 
zijden    was  open,  gelijk  de  beschutting,  die  aan  het  vee  in  het 

2 


18 

Westen  wordt  geschonken,  ten  dage  van  regen  en  wind.  Die 
opening  werd  eenigzins  toegemaakt  door  dierenhuiden,  maar  de 
beschutting  was  zeer  onvolkomen,  als  die  van  een  zigeunertent.  En 
in  zulk  een  stulp,  den  naam  van  hut  niet  waardig,  werd  niet  alleen 
de  zomer  doorgebracht,  maar  zelfs  de  winter,  met  al  de  guurheid, 
de  stormvlagen  en  sneeuw  er  van. 

Naar  het  uitwendige  was  de  toestand  in  het  eerst  ellendig.  In 
1816  kwamen  de  Lincolns  in  Indiana  aan,  en  nog  altijd  gevoelde 
heel  het  land  de  naweeën  van  den  oorlog  met  Engeland,  den 
oorlog  van  1812. 

In  het  Oosten  fabriceerden  de  nij verheidsinrichtingen  weinig, 
en  geld  tot  importeeren  van  goederen  was  schier  niet  in  omloop. 
Zelfs  zaken,  die  thans  zoo  goed  als  niets  kosten,  waren  schier 
niet  voorhanden.  Doornen  verrichtten  het  werk  van  spelden, 
stukjes  kurk  of  been  dienden  als  knoopen ;  korsten  van  brood 
namen  de  plaats  van  koffie  in,  en  gedroogde  bladeren  van  zekere 
groenten  dienden  als  thee. 

Vervoer  van  handelsartikelen  uit  het  Westen  naar  het  Oosten 
der  Unie  was  zoo  goed  als  onbekend,  daar  destijds  geenstoom- 
booten  de  wateren  der  Westersche  rivieren  doorploegden.  Het 
Eriemeer  zag  het  eerste  stoomschip  niet  vroeger  dan  in  1818. 

De  kleine  Abraham  werd  reeds  dadelijk  door  zijn  vader  aan 
den  arbeid  gezet.  Met  zijn  wat  oudere  zuster  moest  hij  geregeld 
water  halen,  ruim  één  Engelsche  mijl  van  het  kamp  dat  woning 
heette.  Door  modder  en  sneeuw,  bij  regen  en  zonneschijn,  zag 
men  de  arme  kinderen  barrevoets  het  lange  en  modderige  pad 
bewandelen. 

In  het  jaar  1817  verzamelde  Thomas  Lincoln  genoeg  energie 
om  een  blokhuis  te  bouwen,  en  zijn  zoontje  moest  hem  ook 
daarin  ter  hulpe  wezen.  Dat  het  harde  arbeid  was  met  al  die 
zware  loggen,  is  gemakkelijk  te  begrijpen.  Het  schoolgaan  was 
in  die  eerste  jaren  een  onmogelijkheid.  Van  kerkgaan  kwam  al 
bitter  weinig.  Onderwijs  in  den  godsdienst,  door  Gods  knechten, 
had   evenmin   plaats.    Zoo   al   een  prediker  in  Spencer  County 


19 

kwam  was  het  slechts  voor  korten  tijd,  als  doortrekkend 
leeraar. 

Thomas  Lincoln,  ofschoon  hij  den  kleinen  Abraham  beminde 
in  zijn  hart,  behandelde  hem  menigmaal  ruw  met  hand  en  tong, 
zoodat  de  kleine  knaap  meer  dan  eens  bitter  schreide  vanwege 
de  behandeling  van  zijn  vader.  Slechts  ééne  ster  schitterde  er 
aan  Abrahams  hemel  te  midden  van  al  de  nachtelijke  duisternis 
van  ontbering  en  lijden,  en  die  ster  was  zijne  lieve  moeder. 
Met  wat  zorge  verzorgde  zij  haar  knaapje  en  dochtertje!  Met 
wat  liefde  zette  zij  hem  op  haren  schoot  en  streek  hare  ver- 
magerde handen  door  het  dikke,  zwarte  haar  op  het  hoofd  van 
haar  jongske.  Met  wat  liefde  keek  haar  donker  en  treurig  oog 
in  de  donkere  en  droomachtige  kijkers  van  haren  kleinen  Abraham. 
Hoe  smartte  het  haar  dat  op  zijn  jeugdig  gelaat  reeds  dezelfde 
lijnen  van  smart  stonden  gedrukt,  die  haar  eigen  aangezicht  zoo 
ontijdig  ontsierden. 

Vrouw  Lincoln  bad  veel  met  hare  kinderen  en  wees  hen  me- 
nigmaal op  het  Vaderhuis  dat  daar  boven  is.  Zij  onderrichtte  hen 
gedurig  uit  Gods  Woord  en  vertelde  hen  uit  Bunyan's  Pelgrims- 
reize ;  zij  moedigde  aan  hen  in  het  leeren  lezen  en  schrijven,  ook 
al  waren  de  leesboeken  weinig  en  geen  beter  leien  voorhanden 
dan  dunne  plankjes,  waarop  's  avonds  met  houtskool  werd  ge- 
schreven bij  het  flikkerend  en  onzeker  licht  van  den  haard. 

Zij  vertrooste  haren  „Abe"  wanneer  hij  ruw  werd  behandeld 
door  zijnen  vader.  Zij  heelde  zijne  wonden  en  onderwees  zijne 
handen.  De  kleine  knaap  waardeerde  reeds  toen  wat  zijne  moeder 
voor  hem  was  en  deed,  en  later  sprak  hij  meer  dan  eens  met 
tranen  in  zijne  oogen:  „Al  wat  ik  heb  en  ben,  dat  heb  ik  te 
danken  aan  mijn  engel  van  een  moeder!" 

Maar,  *  helaas,  al  spoedig  zou  ook  deze  ééne  blinkende  ster 
verdwijnen  in  duisternis.  Abraham's  moeder  werd  krank  in  den 
herfst  van  1818.  De  gevreesde  „melkziekte",  een  soort  vliegende 
tering,  maakte  zich  meester  van  de  arme  vrouw,  en  binnen  een 
week  rustte  zij  van  haren  arbeid  op  aarde.    Eer  Nancy  Hanks 


20 

henen  ging  naar  een  betere  wereld,  plaatste  zij  hare  bevende 
hand  op  Abraham's  donker  hoofd  en  sprak  hem  aan.  „Abe,  wees 
goed  voor  uw  vader  en  uwe  zuster;  weest  goed  voor  elkander, 
bid  ik  u.  Ik  heb  getracht  om  u  te  onderwijzen  om  alzoo  te  doen. 
Abraham,  ik  hoop  dat  gij  zult  leven  en  uwe  moeder  gedenken, 
en  uw  volk  liefhebben  en  vergeet  niet  om  tot  God  te  bidden!" 
En  toen  stierf  zij  zacht  en  kalm.  Voorwaar,  het  sterfbed  eener 
christinne ! 

Eene  ruwe  houten  kist  was  hare  laatste  woning.  Haar  man 
dolf  haar  graf.  Geen  gebed  werd  opgezonden  boven  de  groeve 
der  vertering,  want  er  was  geen  leeraar  in  die  streken. 

Smart  vermeesterde  het  hart  van  Thomas  die,  helaas  te  laat,  begon 
te  beseffen  wat  een  kostelijk  juweel  hij  had  bezeten  in  zijne  Nancy. 
Dikke  tranen  biggelden  over  de  wangen  van  de  kleine  elfjarige 
Sarah.  Maar  wie  bovenal  treurde  was  het  negenjarige  knaapje,  dat 
het  meeste  had  verloren  in  de  dierbare  moeder,  en  telkens,  en 
telkens,  in  den  kouden  winter  die  volgde,  ging  het  kind  naar  den 
kleinen  heuvel  waar  moeder  lag  begraven,  en  schreide  tranen  zoo  bit- 
ter, en  zoo  treurig  als  nimmer  te  voren.  En  meer  dan  eens  op  kin- 
derlijke wijze  tot  God  roepende  om  ontferming,  betoonde  hij  dat 
moeders  lessen  niet  te  vergeefs  waren  vernomen.  ^Vaarlijk,  waar- 
lijk, het  kon  gezegd  worden :  boven  duizend  andere  kinderen 
was  Lincoln  reeds  vroeg  in  de  school  des  lijdens. 

Gij  kinderen,  die  dit  leest,  die  overvloed  bezit  van  alles  wat 
uw  hart  begeert,  waardeert  het  toch.  Waardeert  het  ouders  die 
uw  kroost  bemint,  en  meer  kunt  geven  aan  uwe  kinderen  op 
één  dag,  dan  Lincoln's  ouders  hem  konden  geven  in  een  week. 


HOOFDSTUK   III. 


Een  pioniersjongen  in  Indiania^s  achterheek. 


Gij,  zult  gij  nooit  als  stugge  of  woeste  knaap 
Hen  grieven  die  u  't  leven,  alles  gaven? 

Als  jongling  aan  geen  hartstocht  u  verslaven 
Die  u  de  deugd  zou  rooven  met  den  slaap  V 

Nooit  schandlijk  vuur  in  stinkend  water  blusschen? 
Gods  wetten  nooit  verloochnen  in  uw  hart? 

NicoLAAs  Beets. 


Het  was  Ten  Kate  die  in  zijn  schoon  dichtstuk :  ,,De  kleine 
Savoyaart"  zoo  roerend  zong : 

„Wat  zult  gij,  halve  wees !  als  niet  de  hand  des  Heeren 
U  door  de  wereld  leidt?  Heur  wegen  zijn  zoo  ruw  .  .  ." 

Dü  jonge  Lincoln  mocht  ervaren  dat  zijne  vrome  moeder  hem 
niet  te  vergeefs  aan  den  Heere  had  toevertrouwd  en  dat  zijne 
«igene  kindergebeden  gehoord  werden  door  Hem,  Die  zelfs  luistert 
naar  het  geschreeuw  der  jonge  raven.  Al  ging  het  menigmalen 
door  donkere  dalen,  het  pad  leidde  toch  langzamerhand  naar 
boven  op  maatschappelijk  terrein. 

Het  eerste  wat  de  geschiedenis  van  hem  mededeelt  in  de  dagen 
na  moeders  overlijden,  was  dat  het  knaapje  een  briefje  schreef 
naar   Ds.    Elkin,  den  Baptisten  leeraar  van  Kentuckj^,  met  het 


22 

verzoek  om  over  te  komen  en  een  lijkrede  te  houden  op  het 
graf  der  onvergetelijke  dierbare,  wier  stof  rustte  op  den  heuvel 
achter  Thomas  Lincolns  blokhuis. 

Nauw  was  het  voorjaar  in  het  land  en  de  wegen  eenigzins- 
begaanbaar  of  de  trouwe  zielenherder  kwam  te  paard  aan  bijt 
het  klaaghuis.  Haastig  en  met  een  verheugd  hart  ging  de  kleine 
Abraham  langs  heg  en  steg,  om  de  nederz etters  in  den  geheelen 
omtrek  te  vertellen  dat  er  den  volgenden  dag  predikdienst  zou 
zijn  bij  zijn  moeders  graf. 

Reeds  vroeg  op  den  bestelden  dag  kwamen  de  pioniers-f  amiUes. 
opdagen,  uit  alle  richtingen  van  het  boschveld. 

Een  predikbeurt  in  die  dagen  was  een  groot  feest,  waarnaar 
veriangend  en  met  een  heilbegeerig  hart  werd  uitgezien. 

Hoeveel  anders  dan  thans,  nu  velen  walgen  van  het  Evangelie- 


manna 


Ongeveer  twee  honderd  mannen,  vrouwen  en  kinderen 
zetten  zich  neder  op  omgehouwen  of  omgevallen  boomstompen, 
en  ruwe  banken. 

De  prediker  kwam  uit  de  ruwe  hut,  geleid  door  Thomas 
Lincoln  en  zijne  kinderen  en  een  weesjongen,  die  destijds  bij  de 
Lincolns  inwoonde,  de  latere  metgezel  van  Abrahams  jongelings- 
jaren. Dennis  Hanks. 

Bezielend  sprak  de  eenvoudige  prediker.  Hij  had  Nancy  Hanks 
zoo  lang  gekend  en  haar  lijden  en  strijden  zoo  telkens  gade- 
geslagen. 

Hare  ruste  in  het  Vaderhuis  daarboven  werd  geschetst  en  jong 
en  oud  opgewekt  om  toch  haar  na  te  volgen  in  het  zoeken  der 
dmgen  die  boven  zijn,  waar  Christus  is  aan  de  Rechterhand  Gods^ 

Menig  oog  werd  een  bron  van  tranen  en  vooral  op  den  armen 
halven  wees,  die  het  meeste  had  verloren  in  de  dierbare  moeder,, 
maakte  het  gesprokene  een  indruk  die  nimmer  uitgewischt  werd. 

Zoo  menig  woord  Gods  aan  de  groeve  der  vertering  is  tot 
zegen.  AVelgelukzalig  die  aan  alle  wateren  zaait,  zegt  de  groote- 
profeet-dichter van  oude  dagen. 


23 

Doch  niet  alleen  het  gesprokene  Woord  oefende  een  invloed 
ten  goede  uit  op  den  armen  jongen  in  den  achterhoek  van 
Indiana,  ook  het  gedrukte. 

Moeders  oude  bijbel  werd  in  die  dagen  en  gedurende  het 
grootste  gedeelte  van  Lincolns  leven,  telkens  gelezen  en  zoo 
diep  werden  de  uitdrukkingen  en  spraakflguren  der  Heilige 
Schrift  in  zijn  geheugen  ingegrift,  dat  hij  later  op  uitstekende 
wijze  ervan  gebruik  gemaakt  in  zijne  toespraken  tot  het  volk,  veel- 
zms  gelijk  aan  wat  Bryan,  de  groote  „Commoner",  zulk  een  indruk 
doet  maken  op  de  groote  menigte  der  Amerikaansche  natie, 
van  welke  partijkleur  ook. 

Een  ander  boek  dat  de  jeugdige  Lincoln  zeer  ijverig  las  was 
het  welbekende  en  terecht  zoo  algemeen  beroemde  werk  van 
Bunyan:  „De  Pelgrimsreize  naar  de  Eeuwigheid".  Ook  daarin 
werd  liij  zoo  goed  thuis,  dat  hij  met  groote  vaardigheid  er 
beelden  aan  kon  ontleenen. 

Er  was  een  derde  boek  dat  hem  misschien  in  die  jonge  jaren 
het  meeste  aantrok:  „De  Fabelen  van  Esopus".  Dat  oude  en 
aangename,  maar  van  practische  wijsheid  zoo  volle,  boek  deed 
hem  vooral  de  aangename  verteller  worden,  waarvoor  hij  later 
zoo  algemeen,  en  terecht,  bekend  stond. 

Wel  mogen  wij  de  wijze  Voorzienigheid  des  Heeren  er  in  be- 
wonderen dat  juist  een  drietal  boeken,  zoo  kostehjk  als  die  welke 
Lincoln  bezat,  hem  ten  deel  gevallen  waren  als  de  moederlijke 
erfenis. 

Maar  nog  op  andere  wijze  werd  het  merkbaar  dat  de  Heere 
ten  goede  gedacht  aan  Abe  Lincohi  en  zijn  zusje. 

In  den  herfst  van  het  jaar  1819  verliet  Thomas  zijne  kinderen 
om  zich  naar  zijn  vorige  woonplaats,  Elisabethtown,  te  begeven. 

Hoe  de  arme  kleinen  het  maakten,  geheel  alleen  in  de  wilder- 
nis en  in  het  koude  seizoen,  is  niet  beschreven.  Denkelijk  schier 
even  goed  als  in  de  aanwezigheid  van  den  luien  vader.  Want 
boven  alles  waakte  de  Vader  in  de  hemelen. 

Doch  wie  beschrijft  de  verrassing  van  den  kleinen  kleuter  en 


24 

het  meiske,  toen  zij  op  een  zekeren  Decembermorgen  een  groeten 
wagen  door  vier  paarden  getrokken  voor  hun  deur  zagen  stilhou- 
den, op  den  wagen  —  wie  anders  dan  hun  eigen  vader  met  eene 
deftige  vrouw  van  middelbaren  leeftijd  aan  zijne  zijde? 

Thomas  Lincoln  had  zich  eene  tweede  vrouw  gezocht  in 
Kentucky. 

Die  tweede  gade  was  de  weduwe  Sally  Johnston,  vroeger  de 
jongejuffrouw  Sally  Bush.  De  geschiedenis  verhaalt  dat  zij  eene 
goede  vriendin  der  jeugd  van  Thomas  was  geweest.  Haar  man 
was  reeds  een  paar  jaren  geleden  gestorven,  haar  een  drietal 
kinderen  nalatende,  John,  Sarah  en  Matilda  Johnston. 

Toen  Thomas  Lincoln  om  haar  hand  vroeg  nu  hij  zelf  weduw- 
naar was  geworden,  had  zij  niet  geweigerd  om  hem  ter  zijde  te 
staan  en  hem  ter  hulpe  te  wezen  in  het  opvoeden  van  het  drietal 
dat  in  Thomas  woning  was,  Abraham,  Sarah  en  den  pas  genoem- 
den Dennis  Hanks. 

Sally  Lincoln  was  eene  waardige  opvolgster  van  Nancy  Hanks. 

Hoe  menigwerf  is  de  naam  „stiefmoeder"  gebruikt  als  synoniem 
van  liefdeloosheid. 

Hoe  menige  tweede  vrouw,  zelfs  onder  de  belijders  van  den 
Christus,  bleek  dien  dierbaren  naam  „moeder"  geheel  onwaard 
te  zijn. 

En  altijd  is  de  positie  eener  stiefmoeder  eene  moeilijke. 

Maar  meer  dan  eens  heeft  de  ervaring  met  feiten  gelogen- 
straft, de  kwade  gedachten  omtrent  ieder  die  stiefmoeder  heet. 

Telkens  en  telkens  vertoont  het  leven  kostelijke  en  hartroe- 
rende exempelen  van  tweede  moeders,  die  de  eerste  zelfs  over- 
troffen in  verstandige  toewijding  en  liefderijke  verzorging  van 
het  vreemde  kroost. 

En  zulk  een  juweeltje  onder  de  stiefmoeders  bleek  Sally 
Lincoln  te  zijn. 

Als  eene  goede  en  zegenende  fee  trad  zij  de  armoedige  stulp 
binnen  en  met  haar  liefderijk  en  wijs  woord  veranderde  zij,  als 
met  een  tooverstaf,  heel  het  blokhuis  en  deszelfs  inwoners. 


Lincoln's   stiefmoeder.     Hoofdst.  III. 


Zij  bracht  allerlei  kisten  en  kasten  mede,  en  tafels  en  stoelen, 
„huisraad"  dien  naam  waardig,  om  het  ruwe  en  onbeholpen  gerij 
van  Thomas  Lincoln  te  vervangen. 

Het  eerste,  wat  hare  vaardige  handen  deden,  was  Sarah  en 
Dennis  en  Abraham  een  flink  bad  te  geven,  zooals  ze  in  geen 
jaar  gehad  hadden ;  en  een  goed  bed  om  op  te  slapen  was  binnen 
korten  tijd  gereed. 

Daarna  hanteerde  zij  de  naald  tot  midden  in  den  nacht  en 
fatsoeneerde  kleeding  voor  de  kinderen,  die  hen  tienmaal  beter 
voorkomen  gaf,  dan  sinds  geruimen  tijd  het  geval  was  geweest. 

Ook  de  hut  onderging  zeer  gewenschte  en  hoogst  noodzakelijke 
verbeteringen. 

Thomas  had  het  maar  laten  gaan  met  wat  geohed  papier  voor 
het  raam,  en  de  deur  was  een  armzalig  samenlapsel  van  enkele 
ellendige  plankjes  en  latten.  Maar  het  duurde  niet  lang  of  moeder 
Lincoln  had  haar  man  overreed  om  wat  glas  te  koopen  en  een 
fatsoenlijke  deur  te  maken. 

Een  houten  vloer  bedekte  eerlang  den  leemen  bodem  der  be- 
huizing, een  verbetering  die  de  huiselijkheid  ten  zeerste  ver- 
hoogde. 

Er  kwam  zelfs  een  tafelkleed  over  den  disch  en  de  kopjes  en 
schotels  werden  beter  gewasschen  dan  ooit. 

Het  wijs  beleid  der  goede  vrouw  des  huizes  wist  het  zóó  te 
besturen  dat  de  verschillende  kinderen  opgroeiden  in  de  beste 
harmonie. 

Yan  stonde  af  aan  waren  Abe  en  zijne  stiefmoeder  op  goeden  veet. 

Van  haar  getuigde  hij  op  lateren  leeftijd:  „Zij  was  eene  edele 
vrouw,  hefhebbend,  goed  en  vriendelijk  en  andere  vrouwen  verre 
overtreffend."  Dat  was  een  schoon  en  loffelijk  woord,  dat  beiden 
eer  aandoet.  En  zij  sprak  meer  dan  eens  van  hem  als  „een 
kind  dat  haar  nimmer  onvriendelijk  had  toegesproken,  noch  met 
norschen  blik  aangezien  en  nooit  geweigerd  had  om  het  een  of 
ander  huishoudelijk  werk  voor  haar  te  verrichten." 

Kinderen   die  dit  leest,  in  hoever  is  de  toekomstige  president 


26 

der  Vereenigde  Staten  een  beschamend  voorbeeld  voor  u  in  dit 
opzicht,  zelfs  tegenover  uwe  eigene  lieve  moeder? 

Het  schijnt  dat  de  verstandige  Sally  Lincoln  reeds  spoedig 
bemerkte,  dat  haar  stiefzoon  bijzonderen  lust  had  tot  studie  en 
aanleg  om  het  geleerde  zich  zóó  eigen  te  maken,  dat  hij  het  aan 
anderen  kon  vertellen  op  onderhoudende  manier. 

Zij  hielp  hem  daarom  gedurig  om  goede  boeken  machtig  te  worden. 
Het  leven  van  Washington,  beschreven  door  Weems,  was  het  eerste 
boek  dat  Lincoln  door  eigen  arbeid  verdiende  in  die  dagen. 

Hij  had  het  werk  geleend  van  een  buurman,  die  Crawfort 
heette,  naar  het  schijnt  een  soort  Nabal  die  met  een  Abigaïl 
gehuwd  was. 

Het  boek  lag  des  nachts  op  een  plankje,  aan  een  der  zijden 
van  het  blokhuis.  De  regen  kwam  onverwachts  het  huis  binnen 
door  een  lekke  plaats  in  het  dak  en  bedierf  het  boek.  Abewas 
ten  einde  raad  en  met  bevend  hart  begaf  hij  zich  naar  Crawfort 
om  van  het  onheil  verslag  te  doen. 

Crawfort  keek  den  armen  knaap  aan  met  dreigende  blikken 
en  vroeg  hem  wat  hij  zich  nu  voorstelde  te  doen.  Abe  bood  aan 
eenig  werk  voor  hem  te  doen  om  het  verlies  te  vergoeden.  De 
man  eischte  drie  dagen  arbeids  in  het  korenveld. 

„En  betaalt  dat  dan  voor  het  boek,  zoodat  ik  het  mede  naar 
huis  nemen  kan  en  houden?"  vroeg  de  pioniers  jongen.  In  span- 
ning wachtte  hij  op  bescheid. 

Het  schijnt  dat  Crawfort  wat  zachter  gestemd  werd  door 
Abe's  eerlijke  belijdenis  van  het  onheil  en  zijne  gewilligheid  om 
de  schade  te  vergoeden  en  daarom  beloofde  liij  van  alle  verdere 
aanspraken  op  het  bedorven  werk  af  te  zien.  En  zoo  werd 
Lincohi  eigenaar  van  zijn  eerste  boekwerk. 

En  zoo  trouw  gebruikte  hij  het,  dat  hij  later,  op  het  slagveld 
van  Trenton  staande,  het  gevecht  dat  aldaar  plaats  greep  in 
Washington's  dagen,  nauwkeurig  beschrijven  kon. 

Cooper's  „Leather  Stocking  Tales,"  vol  geschiedenissen  der 
Indianen,  werd  in  dien  tijd  ook  een  bekende  in  het  blokhuis  en 


27 

met  veel  ijver  gelezen,  zoo  ook  de  gedichten  van  den  Schotschen: 
auteur  Burns,  van  welke  verzen  de  jeugdige  student  in  den 
achterhoek  er  heel  wat  van  buiten  leerde. 

Na  gedanen  arbeid  op  het  veld  lag  Abraham  des  avonds 
languit  op  den  vloer  der  hut,  vlak  bij  het  haardvuur  en  stu- 
deerde zonder  ophouden  tot  laat  in  den  nacht. 

Menigmaal  ook  wist  hij  een  boek  mede  te  moffelen  naar  het 
land,  en  in  de  een  of  andere  laagte,  of  achter  een  boomstam 
verborgen,  zat  liij  uren  aaneen  te  lezen  terwijl  zijn  vader  meende 
dat  hij  druk  aan  het  graven  of  wieden  was.  Het  gebeurde  wel- 
eens  dat  vader  Thomas  zijn  weetgierigen  zoon  in  zulk  een 
positie  aantrof  en  de  rug  des  knaaps  kwam  dan  meer  dan  eens 
op  onzachte  wijze  in  aanraking  met  de  ruwe  hand  van  den 
pionier,  die  meende  dat  zijn  toorn  in  dergelijke  gevallen  billijk 
ontstoken  was.  „Er  komt  niets  van  dien  jongen  terecht,"  bromde 
hij  dan  in  zijn  baard. 

Ook  de  buren,  voor  welke  Abe  meer  dan  eens  werkte,  als  er 
op  de  eigen  boerderij  niets  te  doen  was,  klaagden  er  wel  eens 
over  dat  die  lange  slungel  van  Thomas  Lincoln  meer  zin  had 
aan  een  flinken  boterham  en  aan  een  goed  boek,  dan  aan 
handenarbeid,  en  daar  was  wel  wat  van  aan. 

Het  kind  was  ook  niet  voor  boerenarbeider  in  de  wieg  gelegd 
en  zijn  werkzaam  brein  was  met  heel  iets  hoogers  bezig  dan 
met  planten  en  rooien. 

Dat  bewees  liij  door  het  houden  van  een  soort  dagboek,  waarin 
hij  alles  aanteekende  wat  hem  als  wetenswaardig  voorkwam  in 
zijn  lezen. 

Wanneer  geld  ontbrak  om  papier  te  koopen  gebruikte  hij  dunne 
plankjes,  waarop  hij  met  houtskool  schreef.  Later  copiëerde  hij 
het  aldus  opgeteekende  m  het  nieuw  aangeschafte  boek. 

In  die  „Indiana-dagen"  ging  hij  ook  zoo  nu  en  dan  ter 
school. 

Hazel  Dorsey  was  zijn  eerste  leermeester,  die  aan  Little 
Pigeon     Creek,    anderhalve    mijl    van    het   huis    der  Lincolns,. 


28 

enkele  weken  lager  onderwijs  gaf.  Vrouw  Lincoln  zorgde  er 
getrouw  voor  dat  heel  haar  zestal  er  van  profiteerde. 

Toch  moet  men  van  dat  schoolgaan  niet  te  hooge  gedachte 
vormen. 

Later  vertelde  de  president  Lincoln  dat  hij,  alles  te  saam  ge- 
nomen, èn  in  Kentucky  èn  in  Lidiana  niet  meer  dan  één  jaar 
naar  school  was  geweest ;  en  wel  mogen  wij  de  energie  bewonderen 
van  dat  kind  uit  het  ruwe  boschveld,  dat  met  zulk  kort  school- 
gaan zooveel  leerde  te  doen. 

Voorbeeldig  was  de  jonge  knaap  reeds  vroeg  in  zijn  optreden 
tot  bescherming  van  weerlooze  dieren.  Hij,  die  zich  later  zoo 
heldhaftig  in  de  bresse  stelde  voor  den  armen  negerslaaf,  die  de 
g-ebondene  handen  naar  het  Noorden  uitstrekte,  schreef  reeds 
vroeg,  op  kinderlijke  wijze,  een  opstel  over  dierenbescherming, 
en  deed  wat  hij  kon  om  ruwe  makkers  te  verhinderen  voort 
te  gaan  in  hunne  wreede  pret  om  heete  kolen  te  leggen  op 
den  rug  van  landschildpadden,  opdat  de  dieren  te  harder  zouden 
loopen. 

De  knaap  was  de  vader  van  den  man. 

Eigenaardig  is  het  ook  en  zeer  opmerkelijk  dat  hij  niet  hield 
van  de  jacht,  w^aarvan  toch  zoo  menig  kind  der  wouden  een 
hartstochtelijk  liefhebber  is.  Het  scheen  hem  ruw  toe  en  wreed 
om  het  wild  te  dooden  in  een  ongelijken  strijd  waarin  de  mensch 
den  voorsprong  had  van  zijn  geweer,  op  het  ongewapend  rede- 
loos slachtoffer. 

Zelfs  in  het  visschen  had  hij  weinig  lust,  misschien  wel  om 
dezelfde  reden. 

Meer  lust  had  hij  in  het  debatteeren  en  zoo  vaardig  werd  hij 
daarin  mettertijd  dat  er  in  heel  Gentryville  en  omtrek,  (Gentryville 
was  een  nieuw  dorp  niet  ver  van  het  huis  van  Lincoln)  geen 
vaardiger  voor-de-vuist  spreker  w^as,  dan  hij,  dien  men  weleens 
„dien  lummel  van  een  Abe"  noemde.  Zelfs  over  zaken,  die  de 
regeering  des  lands  raakten,  vooral  den  Republikeinschen 
regeer Jngsvorm   betreffende,    schreef   hij  in  dien  tijd  een  opstel 


29 

dat  in  een  der  weekbladen  van  den  omtrek  werd  opgenomen- 
en  den  lof  des    jeugdigen  auteurs  heel  wat  verbreidde. 

Men  moet  nu  echter  uit  dit  een  en  ander  niet  afleiden  dat 
de  toekomstige  president  een  engel  Avas  zonder  menschelijke 
gebreken. 

Verre  van  daar.  Het  „echt  menschelijke"  was  ook  hem  niet 
vreemd. 

Hij  kon  stoeien  en  spelen  zoo  goed  als  de  beste.  Eu  hij 
deed  liet  ook. 

Eerlang  werden  zijn  lange  armen  zoo  gespierd,  dat  hij  lasten 
kon  torschen  tot  verwondering  van  jong  en  oud. 

Eens  droeg  hij  een  geheel  kippenhok  dat  de  krachten  van 
drie  mannen  had  geischt  tot  vervoer. 

Als  het  op  een  vechten  en  worstelen  aankwam  kon  niemand 
hem  verslaan. 

Maar  in  alles  en  bij  alles  was  hij  eerlijk  als  goud,  en  be- 
diende zich  van  geen  listige  streken,  zoodat  hij  zelfs  bij  den 
tegenstander  achting  verwierf.  En  nimmer  zocht  hij  den  strijd 
om  als  vechtersbaas  te  schitteren.  De  verwerende  strijd  slechts 
was  de  strijd,  die  hij  aanbond. 

Sterke  drank,  die  vloek  van  zooveel  nieuwe  nederzettingen  in 
die  dagen,  vond  een  vijand  in  den  jongen  pionier.  Zijne  moeder 
had  hem  daarvoor  afkeer  ingeboezemd,  naar  het  schijnt.  Alleen 
bij  groote  uitzondering  gebruikte  hij  van  het  vocht  en  dan  onder 
protest.  Medelijden  vervulde  hem  met  de  slachtoffers  der 
onmatigheid. 

Op  zekeren  nacht  gedurende  het  koude  wintergetij  gingen 
Abraham  en  een  kameraad  van  Gentryville  naar  huis. 

Zij  vonden  het  paard  van  een  buurman  ruiterloos  aan  den 
weg  staan. 

Dat  spelde  een  ongeluk.  Abe  zocht  in  de  duisternis  naar  den 
voormaligen  berijder  en  vond  hem  ten  slotte  beschonken  in 
den  modder  liggen. 

„Kom,  ga  mee  naai'  huis,  het  is  uw  zaak  niet  indien  hij  om- 


30 

komt,"  sprak  de  ongevoelige  metgezel  van  den  toekomstigen 
president. 

„Ja,  maar  hij  bevriest  hier  stellig  van  nacht,  indien  wij  hem 
aan  zijn  lot  overlaten",  pleitte  Lincoln.  De  kameraad  ging  henen, 
verontwaardigd  over  Abe's  overgevoeligheid,  zoo  hij  het  noemde. 
Maar  de  jonge  pionier  nam  den  armen  dronkaard  op  zijne,  nu 
-alreeds  stoere,  schouders  en  droeg  hem  naar  eene  woning  tachtig 
roeden  verwijderd  van  de  plaats  des  onheils  en  verpleegde  hem 
den  ganschen  nacht,  totdat  de  man  in  staat  was  om  huiswaarts 
te  keeren.  Lincoln  haatte  de  zonde,  maar  hij  trachtte  den  zondaar 
te  redden.  Welk  schoon  voorbeeld  van  menschlievendheid ! 

Misschien  was  het  ook  menschenmin,  ten  minste  eenigszins, 
die  den  leergierigen  jongeling  aandreef  tot  het  bestudeeren  der 
w^etten  des  lands. 

Op  de  een  of  andere  manier,  op  wat  wij  kinderen  der  men- 
schen  eene  toevallige  wijze  achten,  viel  Lincloln  een  exemplaar 
in  handen  van  de  statuten  van  den  staat  Indiana. 

Uit  louteren  leerlust  begon  hij  de  studie  ervan  en  straks  had 
hij  zich  zoovele  wetsbepalingen  eigen  gemaakt,  dat  het  de  ver- 
wondering opwekte  van  den  vrederechter  van  Gentryville. 

Nu  begeerde  Lincoln  ook  eens  een  rechtsgeding  te  zien,  zooals 
'dat  wordt  gehouden  in  de  gerechtshoven. 

Op  zekeren  tijd,  gedurende  Lincolns  zeventiende  levensjaar, 
vernam  hij  dat  er  in  de  hoofdplaats  der  county,  genaamd  Boo- 
neville,  een  man  terecht  zou  staan,  die  van  moord  beschuldigd  was. 
De  beroemde  advocaat  Breckenridge  zou  hem  verdedigen.  Dat 
was  eene  gelegenheid,  die  de  jeugdige  liefhebber  van  de  studie 
der  wet  niet  voorbij  kon  laten  gaan  om  eens  een  heusch 
gerechtshof  te  zien  en  een  voornaam  advocaat  te  hooren 
pleiten. 

Te  voet  ging  hij  naar  Booneville  en  met  opgesperden  mond 
luisterde  hij  naar  den  welbespraakten  verdediger. 

Zoo  iets  had  Lincoln  nog  nooit  gezien,  noch  gehoord.  De  En- 
gelsche   taal   verkreeg  nieuwe  aantrekkelijkheid  voor  hem,  toen 


31 

hij  hoorde  hoe  die  gekneed  en  bezield  kon  worden  door  een 
meester  in  de  welsprekendheid.  Het  verdedigen  van  een  mensch, 
wiens  leven  en  het  geluk  van  al  zijne  dierbaren  op  het  spel 
staat,  kwam  hem  gewichtiger  voor  dan  ooit  te  voren.  Een 
nieuwe  wereld  opende  zich  voor  hem  in  dat  rechthuis  te  Boo- 
neville  en  Lincoln  besloot  om,  zoo  de  Heere  den  weg  baande, 
mettertijd  advocaat  te  worden. 
De  bewoner  van  Indiana's  achterhoek  was  zóó  vervuld  met  be- 
wondering voor  den  welsprekenden  Breckenridge,  dat  hij  de 
vrijmoedigheid  nam  om  hem  op  zijn  weg  naar  zijn  hotel  toe  te 
spreken  en  zijne  bewondering  uit  te  drukken.  Maar  de  trotsche 
advocaat,  sloeg,  toen  hij  een  langen,  mageren  en  zeer  armoedig 
gekleeden  boerenjongen  voor  zich  zag  staan,  een  verachtelijken 
blik  op  zijn  ontgoochelden  bewonderaar  en  zonder  hem  eenig 
antwoord  waardig  te  keuren,  wendde  Breckenridge  zich  van 
Lincoln  af. 

Jaren  daarna,  toen  die  lompe  jongen  uit  het  hartje  van  In- 
diana  in  het  Witte  Huis  zetelde  als  de  machtige  president  van 
een  groote  republiek,  verscheen  diezelfde  Breckenridge  bij  hem 
ter  audiëntie.  Lincoln  herinnerde  hem  aan  het  voorval  te  Boone- 
ville  en  de  hoogmoedige  advocaat  leerde  eene  beschamende  les, 
die  hem,  naar  wij  zullen  hopen,  een  beter  mensch  maakte.  Hoe 
noodig  dat  elk  ter  harte  neemt  het  woord  van  Paulus :  „Uwe 
bescheidenheid  zij  allen  menschen  bekend." 


HOOFDS'J^UK  IV. 
Lincoln  begint  wat  meer  van  de  wereld  te  ^ien. 


Ach,  hoe  snelt  ons  leven 
Als  een  stroom  gedreven 
Die  van  rotsen  schiet! 
Blijde  en  droeve  jaren 
Vluchten  met  de  baren 
En  zij  keeren  niet. 

Kindsheid  ijlt  in  't  krieken, 
Jonglingschap  heeft  wieken, 
Kommer  zweept  den  man  .... 

Rhijnvis  Feith. 


Het  stadje,  dat  dichtst  bij  de  boerderij  der  Lincolns  lag,  heette 
Gentryville,  een  naam  meer  dan  eens  door  ons  genoemd. 

Het  had  meer  van  een  gehucht  dan  van  een  stad,  want  het 
bestond  slechts  uit  een  paar  winkels,  een  smederij  en  enkele 
woningen.  De  heer  Jones,  de  eigenaar  van  een  dier  winkels, 
gebruikte  Lincoln  meer  dan  eens  om  allerlei  werkzaamheden  voor 
hem  te  verrichten,  vooral  in  den  winter.  Des  zomers  arbeidde 
Abe  natuurlijk  op  de  boerderij,  hetzij  Tan  zijn  vader,  hetzij  van 
de  buren.  Mettertijd  deed  hij  zoowat  alles  en  alles,  van  hout 
hakken   en  waterputten   tot  het  voeren  van  een  pont  over  een 


33 

rivier.  Maar  de  arbeid  in  den  winkel  van  Jones  was  vooral  een 
kolf  je  naar  zijn  hand,  want  het  vertellen  van  allerlei  vermakelijke 
geschiedenissen,  waarin  hij  zoo'n  meester  was,  kon  goed  gepaaird 
gaan  met  het  uitwegen  van  koffie  en  suiker  en  het  afmeten  van 
wat  ellewaren. 

De  vaardigheid  en  vriendelijkheid  van  den  jongen  bediende, 
zoowel  als  zijne  gave  van  vertellen  trokken  heel  wat  begunstigers 
en  Jones  wreef  zich  de  handen  meer  dan  eens  uit  loutere  ver- 
genoegdheid  dat  hij  zoo'n  populairen  winkeljongen  had.  Daar 
kwam  een  ander  winkelier  achter,  de  heer  Gentry,  naar  welken 
het  dorp  genoemd  was,  en  hij  huurde  Lincoln  nu  om  een  schuit 
vol  landbouwproducten  naar  New  Orleans,  de  groote  stapelplaats 
van  den  westersche  handel  in  die  dagen,  te  brengen. 

Abraham  was  toen  19  jaren  oud,  sterk  als  een  reus  en  be- 
hendig als  een  aap. 

Zijn  lust  om  de  wereld  eens  te  zien  was  sterker  dan  ooit  en 
hij  aanvaardde  het  aanbod.  Hij  zou  acht  dollars  per  maand 
verdienen  en  de  kost. 

Het  was  eene  langzame  reis  langs  Pidgeon  Creek  naar  de 
Chio-rivier,  met  den  stroom  afzakkend.  Maar  echt  interessant 
begon  het  te  worden  toen  men  den  „Vader  der  wateren",  de 
beroemde  Mississippi  bereikte.  Dat  zou  me  een  tocht  worden  van 
duizend  Engelsche  mijlen  en  altijd  maar  stroomafwaarts  drij- 
vend !  De  stoere  armen  van  Lincoln  en  zijn  varensgezel,  een 
zoon  van  den  heer  Gentry,  waren  in  staat  om  het  lompe  plat- 
boomde  schip  recht  te  houden  en  zonder  ongelukken  kwam  men 
tot  aan  de  stad  Baton  Rouge  in,  den  staat  Mississippi. 

Doch  t-oen  men  daar  gedurende  den  nacht  aan  wal  lag,  was 
het  bijna  gedaan  geweest  met  het  leven  van  den  held  van  ons 
verhaal,  want  een  troepje  negerslaven,  op  roof  uit,  sloop  aan 
boord.  Lincoln  en  de  jonge  Gentry  maakten  gerucht  en  trachtten 
de  zwarten  te  verdrijven,  doch  deze  lieten  zich  zoo  maar  niet 
verjagen.  In  de  schermutseling  die  volgde,  en  die  op  het  weg- 
loopen  der  negers  uitliep,  bekwam  Abraham  een  wonde  aan  het 

3 


34 

voorhoofd,    waarvan    hij    al    zijn    leven    het    lidteeken    moest 
omdragen. 

De  ellendelingen  hadden  bijna,  onwetend,  hun  grooten  toekom- 
stigen  weldoener  vermoord!  Wat  doet  de  mensch  soms  niet  in 
zijn  blindheid.  De  Joden  deden  nog  erger  toen  zij  den  Christus 
kruisigden,  hun  besten  Vriend  en  eenigen  Helper. 

Lincoln  keerde  goed  en  wel  van  de  reis  naar  het  Zuiden 
terug  en  kon  zijn  patroon  een  welgevulden  geldbuidel  overhan- 
digen. Zijn  eigen  loon  kwam  in  de  zakken  van  zijn  vader  Thomas. 
En  zoo  ging  het  met  alles  wat  hij  verdiende.  Want  in  die  dagen 
had  men  in  Amerika  nog  niet  de  slechte  gewoonte  dat  opge- 
schoten jongens  aan  vader  en  moeder  slechts  wat  kostgeld  be- 
talen, zooals  het  nu,  helaas,  zelfs  in  christelijke  kringen,  wel 
eens  gebeurt,  tot  groote  schade  van  alles  wat  tot  een  recht 
christeUjk  gezinsleven  naar  den  Woorde  Gods,  behoort. 

Het  is  echter  zeer  te  bejammeren  dat  Thomas  Lincoln  niet 
beter  met  het  zuur  verdiende  geld  van  zijne  kinderen  wist  om 
te  gaan.  Hij  was  een  man  die  verre  van  voorbeeldig  was  als 
een  huisverzorger,  ook  al  ging  hij  nog  al  trouw  ter  kerk  met 
vrouw  en  kroost  bij  de  Presbyterianen,  want  destijds  was  hij  lid 
van  hunne  kerk.  Zijn  wandel  stemde  niet  geheel  overeen  met 
zijn  belijdenis. 

Door  dat  slechte  beheer  van  zijne  geldmiddelen  was  Thomas 
zelfs  niet  in  staat  om  zijn  land  af  te  betalen  aan  de  regeering, 
hoewel  hij  slechts  twee  dollars  per  akker  had  te  geven. 

Na  verloop  van  elf  jaren  had  hij  het  niet  verder  gebracht  dan 
tot  het  betalen  van  de  helft  der  oorspronkelijke  koopsom  en  dat 
eigenlijk  ook  nog  niet  eens,  want  hij  had  eerst  160  akkers 
opgenomen  en  later  waren  slechts  tachtig  akkers  zijn  gedeeltelijk 
eigendom. 

En   zooveel   losse   schulden   had  hij,  dat  hij  groot  gevaar  liep 
om  zelfs  zijne  rechten  op  deze  tachtig  akkers  te  verliezen. 

Toen  deed  Thomas  Lincoln  wat  menig  ander  onvast  pionier 
heeft   gedaan :   hij  sloeg  zijne  oogen  wederom  westwaarts,  naar 


35 

een  nieuw  land  van  belofte,  gelijk  hij  dat  vroeger  had  gedaan 
in  betrekking  tot  Indiana.  De  jonge  staat  Illinois,  west  van 
Indiana,  begon  hem  aan  te  trekken  als  een  ander  en  beter 
aardsch  Kanaan. 

Illinois  was  in  1818  toegelaten  tot  de  unie  als  de  een-en- 
twintigste  staat.  De  naam  is  afgeleid  van  dien  van  de  rivier, 
die  de  voornaamste  is  van  alle  stroomen  die  den  staat  door- 
snijden en  „Menschen  rivier"  beteekent.  Dit  grondgebied  was 
eerst  een  deel  van  het  groote  Noord  West  Territoor,  waartoe 
ook  Ohio,  Indiana  en  Michigan  behoorden.  Toen  de  pas  ge- 
noemde staten  daarvan  waren  afgenomen,  werd  het  overblijvend 
deel,  dat  de  tegenwoordige  staten  Ilhnois,  Wisconsin  en  een 
deel   van  Minesota  omvat,  het  Territoor  van  lüinois  genoemd. 

Vijandelijkheden  met  de  Indianen  beletten  eerst  het  bevolken 
van  den  nieuwen  staat.  Het  noordelijkste  deel,  dat  uit  schoone 
prairies  bestaat,  werd  eerst  na  1850  ingenomen  door  neder- 
zetters  uit  het  Noorden  van  Europa  en  door  bewoners  uit  de 
noordelijkste  streken  van  de  toenmahge  staten  der  Unie.  Het 
zuidelijk  deel,  dat  veel  hout  en  wild  bevatte,  werd  al  vroeger 
bevolkt,  meest  door  lieden  uit  de  meer  zuidelijke  streken  der 
Vereenigde  staten. 

Het  was  naar  dezen  staat  dat  Thomas  Lincoln  besloot  te 
verhuizen.  In  het  vroege  voorjaar  van  1830  maakte  hij  zich 
voor  den  tocht  gereed.  Zijn  doel  was  om  zich  neder  te  zetten 
m  Macon  county,  waar  een  familiehd,  Thomas  Hanks,  alreeds 
woonde  en  vanwaar  de  beste  berichten  kwamen  wat  stoffelijke 
vooruitzichten  betrof. 

Of  dit  nu  al  insloot  om  weer  jaren  van  ontbering  te  door- 
worstelen, en  zonder  kerk  en  kluis  zijn  gezin  op  te  voeden, 
daarover  bekommerde  Thomas  Lincoln  zich  schijnbaar  niet  zoo 
veel,  precies  zooals  meer  dan  een  van  den  HoUandschen  stam, 
die  maar  de  wildernis  ingaat  zonder  te  vragen  naar  het  mogelijk 
schade  lijden  der  ziel. 

De   geheele   familie   der  Lincolns  en  Johnstons  ging  op  reis. 


36 

op  de  manier  der  trekboeren  in  Zuid-Afrilca :  een  groote  wagen 
door  vier  span  ossen  getrokken.  Dat  was  me  echter  een  reisje, 
van  Gentryville  naar  Decatur  in  Macon  county !  Het  ging  direct 
westwaarts,  altijd  westwaarts  —  maar  o  die  wegen !  Eigenlijk 
waren  het  geen  wegen,  meer  wagensporen  dan  iets  anders. 
Modderig  waren  ze,  tot  diep  in  den  grond,  zoodat  de  wielen  tot 
aan  de  assen  er  in  zakten  en  de  arme  ossen  hadden  heel  wat 
moeite  om  den  wagen  met  zijn  vraclit  van  menschen  en  goederen 
voort  te  trekken.  Abe  Lincoln  was  de  voerman  die  de  stomme 
dieren  leidde  met  zijn  luid  „haw"  en  „gee",  zooals  dat  de  ge- 
woonte is  onder  degenen  in  Amerika,  die  nog  van  die  logge,. 
maar  sterke,  trekdieren  gebruik  maken. 

Een  paar  keer,  bij  het  doorrijden  van  opgezwollen  stroomen,, 
liep  de  geheele  onderneming  gevaar  van  mislukking.  AVeinig 
scheelde  het  of  rijders,  vracht  en  vee  waren  medegesleept  door 
den  sterken  vloed  der  watereu.  Maar  de  Heere,  die  een  groot 
plan  voor  had  met  ten  minste  één  van  dit  klompje  emigranten,, 
bewaarde  hen  genadiglijk  totdat  ze  allen  ten  slotte,  na  een  reis 
van  vijftien  dagen,  konden  afstappen  bij  Thomas  Hanks. 

Het  duurde  niet  lang  of  Thomas  Lincoln  had  eene  plaats  uit- 
gekozen aan  een  der  takken  van  de  Sangamon-rivier,  tien  mijlen 
west  van  de  stad  Decatur. 

De  zonen  des  huizes  spanden  zich  er  voor  om  ten  spoedigste 
een  blokhuis  op  te  richten  voor  vader  en  moeder.  Ook  rustten 
ze  niet  met  ijverigen  arbeid  totdat  ongeveer  vijftien  akkers 
boschgrond  ontdaan  waren  van  het  houtgewas  en  zoodoende 
konden  strekken  tot  bouwgrond  en  weide.  Dat  was  een  heele 
taak.  De  lezer  kan  zich  dat  best  voorstellen,  want  die  „Enaks- 
kinderen" van  boomen,  zooals  de  HoUandsche  pelgrims  in  de 
wouden  van  Michigan  de  reuzen  in  het  bosch  noemden,  lieten 
zich  maar  niet  vellen  met  één  slag  en  evenmin  uit  den  weg 
ruimen  met  één  schop.  En  nadat  de  boomen  waren  verwijderd, 
was  er  nog  heel  wat  te  doen  om  een  aantal  van  de  stammen  te> 
splijten   tot  dunne   ruwe   balken,   die   men   in  Amerika  „rails'^ 


37 

•noemt,  en  waarmede  de  Lincolns  een  hek  bouwden  om  de  ge- 
heele  vijftien  akkers  bouwland  heen. 

Maar  Abraham  Avas  voor  geen  kleintje  vervaard,  vooral  als 
het  op  een  „railsplitten"  aankwam,  en  hij  kon  de  bijl  hanteeren, 
■vlugger  en  beter  dan  honderd  anderen.  Men  noemde  hem  zelfs 
«een  meester  op  dat  gebied. 

Inmiddels  was  onze  held  een-en-twintig  jaar  oud  geworden  en 
'dus  volgens  de  wet  meerderjarig. 

Hij  besloot  van  nu  af  aan  voor  eigen  rekening  uit  te  gaan  in 
■de  wijde,  wijde  wereld.  Niet  dat  hij  zich  aan  zijn  vader  en  moeder 
geheel  onttrok  wat  flnantieelen  steun  aanging.  Lincoln  was  een 
man  met  een  echt  kinderhart,  die  besefte  hoeveel  het  kroost  te 
'danken  heeft  aan  de  ouders.  En  daarom  zorgde  hij  voor  hen  op 
stoffelijk  gebied  tot  het  einde  zijns  leven.  En  niet  alleen  deed 
hij  aan  zijne  ouders  wel;  ook  meer  dan  een  van  de  overige 
familieleden  klopte  nimmer  te  vergeefs  aan  bij  hun  „Abe", 
hoewel  deze  nooit  een  rijk  man  naar  de  wereld  werd.  Maar  zijn 
hart  was  groot  in  den  edelen  zin  van  die  uitdrukking;  hij  leefde 
voor  hoogere  belangen  dan  stoffelijke,  en  daarom  was  zijne  hand 
mild  tegenover  den  arme. 

In  het  eerst  arbeidde  de  toekomstige  president  op  verschillende 
naburige  boerenplaatsen.  Geen  werk  was  hem  te  gering,  zoolang 
het  eerlijk  werk  was,  waarmede  hij  wat  kon  verdienen.  Zoo 
was  hij  bij  beurte  slachtersjongen,  veerman,  ossenhoeder,  boom- 
kapper en  boerenknecht.  En  het  duurde  niet  heel  lang  of  hij 
zag  den  weg  open  om  een  tweede  reis  te  maken  naar  New- 
Orleans.  Een  zekere  heer  Offut,  een  man  die  allerlei  zaken 
dreef,  nam  hem  in  dienst  om  met  John  Hanks  en  John  Johnston 
een  schuit,  met  spek  en  andere  producten  beladen,  naar  die  groote, 
zuidehjke  handelsstad  te  brengen.  Abe  zou  vijftig  cent  per  dag 
ontvangen  als  loon,  met  den  kost  erbij,  en  daarenboven  twintig 
dollars,  als  een  extraatje,  zoo  de  tocht  goed  afliep. 

Het  begin  der  reis  op  de  wateren  van  de  Sangamon-rivier  ging 
goed,  want  de  stroom  was  vol  tot  boven  aan  de  oevers  door  de 


38 

vele  voorjaarsregens.  Maar  toen  men  een  mijl  of  wat  stroomaf- 
waarts was  gezakt  en  nabij  het  kleine  dorpje  New-Salem  kwam, 
o  wee,  toen  begon  de  moeite! 

Verbeeld  u,  men  had  aldaar  een  dam  door  de  rivier  heen  ge- 
legd om  het  water  ter  zijde  af  te  leiden,  om  een  molen  in  be- 
weging te  zetten. 

Daar  zat  nu  de  boot  van  Abraham  Lincoln  in  duizend 
nooden. 

De  voorsteven  was  eenigszins  over  den  dam  heen  geschoten, 
de  achtersteven  werd  door  het  water  overspoeld.  Het  middenste 
gedeelte  zat  zoo  vast  als  een  muur.  En  ten  overvloede  stond 
oud  en  jong  van  de  inwoners  van  New-Salem  aan  den  oever, 
het  drietal  ongelukkige  bootslieden  uitlachend  en  uitjouwend 
vanwege  hun  domheid. 

Maar  vreemd  keken  die  wijze  New-Salemmers  op  hun  neus, 
toen  de  langste  van  de  arme  schippers  een  toestel  aan  de  zijde 
van  zijn  vaartuig  vastbond,  waardoor  de  boot  eenigzins  gelicht 
werd,  en  ziedaar,  de  schuit  schoot  over  den  dam  heen  en  ver- 
volgde ongehinderd  haar  weg. 

Later  heeft  Lincoln  een  octrooi  aangevraagd  voor  zijne  uitvinding, 
maar  tot  hiertoe  is  er  geen  gebruik  van  gemaakt. 

Het  was  echter  bewijs  genoeg  dat  Abe  Lincoln  een  recht 
practisch  Amerikaan  was,  voor  geen  kleintje  vervaard  en  door 
alle  moeielijkheden  zich  een  weg  banend. 

In  de  maand  Mei  van  het  jaar  1831  kwam  Lincoln  te  New 
Orleans  aan.  En  toen  hij  daar  toefde  in  die  schoone  oude  stad 
van  „de  Halve  Maan",  zooals  zij  genoemd  werd,  zag  hij  daar 
dingen  gebeuren  en  leerde  hij  daar  lessen  die  hem  bijbleven 
al  zijne  levensdagen. 

Abraham  Lincoln  bracht  een  bezoek  aan  de  slavenmarkt  van 
New  Orleans,  de  grootste  slavenmarkt  van  Amerika  in  de  dagen 
vóór  den  Burgeroorlog,  Bij  heel  deze  zaak  van  het  slaven- 
houden  moeten  wij  wat  langer  stil  staan  om  het  verloop  der 
geschiedenis  van  Lincoln  en  zijn  tijd  recht  te  leeren  verstaan. 


39 

Gredurende  de  maand  Augustus  van  het  jaar  1619  werden  de 
eerste  negerslaven  in  Amerika  verkocht.  Het  spijt  ons  het 
te  moeten  zeggen,  maar  het  was  een  Hollandsch  schip,  dat  het 
eerst  die  ongelukkige  wezens  binnen  bracht.  De  kapitein  maakte 
goede  zaken  met  het  negentiental,  dat  hij  aan  den  man  bracht. 
Weldra  volgden  anderen  hem  na  en  binnen  enkele  jaren  waren 
er  duizenden  van  die  ellendige  schepsels  in  de  verschillende 
kolonies  aan  de  westelijke  kust  van  den  Atlantischen  Oceaan, 
do  kolonies  die  later  de  Yereenigde  Staten  zouden  vormen. 
In  die  dagen  zag  niemand  kwaad  in  het  slavenhouden.  Men 
meende  dat  de  wet  van  Mozes  zulks  toeliet  en  de  advocaat- 
generaal  van  Engeland  had  het  officieel  uitgesproken  dat  de 
negers,  daar  zij  heidenen  waren  en  het  vervloekte  zaad  van 
Cham,  gekocht  en  verkocht  mochten  worden  als  vee.  De  koningen 
van  Engeland  trokken  zelfs  voordeelen  uit  den  verkoop  van 
slaven  en  moedigden  dezen  handel  op  Amerika  aan.  Toch  waren 
er  bij  lange  niet  zooveel  slaven  bij  het  einde  van  den  Onafhan- 
kelijkheidsoorlog, dan  in  de  jaren  die  volgden  op  1793. 

In  dat  pasgenoemde  jaar  vond  Eli  Whitney,  uit  den  staat 
Massachusetts,  eene  machine  uit  om  den  katoendraad  op  snelle 
wijze  te  bevrijden  van  de  zaadjes  die  aan  dien  draad  vast  zitten. 
De  katoen  tierde  alleen  in  de  heete  zuidelijke  staten,  maar  tot 
dien  tijd  toe  was  ze  nog  niet  het  groote  landbouwartikel  dat 
ze  later  werd,  omdat  het  teveel  kostte  aan  arbeidsloon  om  de 
katoen  te  bereiden  voor  het  weefgetouw. 

Een  slaaf  moest  een  geheelen  dag  arbeiden  om  één  pond 
katoen  marktvaardig  te  maken.  Doch  toen  Whitney's  machine 
was  uitgevonden  en  dat  kostbare  schoonmaken  met  de  menschen- 
hand  niet  langer  noodig  was,  kwam  er  plotseling  een  groote  omme- 
keer in  het  profijtelijke  van  de  zaak. 

De  katoenteelt  werd  een  van  de  meest  winstgevende  takken 
van  nijverheid.  De  prijs  der  slaven,  die  in  het  Zuiden  waren, 
ging  direct  in  de  hoogte,  en  de  planters  kochten  zooveel  slaven 
als   zij   machtig  konden  worden.    De  Noordelijken,  die  ze  lang 


40 

niet  met  zooveel  profijt  konden  liouden  als  de  Zuidelijken,  ston- 
den hunne  slaven  grootendeels  af  tegen  de  hooge  prijzen  die 
hunne  zuidelijke  landgenooten  boden  voor  deze  menschen,  die 
het  konden  uithouden  in  de  katoen  velden  waarin  de  blanken 
niet  in  staat  waren  te  arbeiden,  vanwege  de  uitputtende  hitte, 
doch  de  kinderen  van  het  zonnige  Afrika  waren  hieraan 
gewoon. 

Het  Zuiden  werd  het  land  der  slaven,  door  dezen  vooruitgang 
op  't  gebied  der  nijverheid.  Een  levendige  handel  in  die  lijfeigenen 
kwam  op,  en  van  dien  handel  was  New-Orleans  de  groote  cen- 
trale markt. 

Met  open  oogen  en  met  een  bloedend  hart  stond  do  jonge 
man  uit  de  vrije  wouden  van  het  vrije  Illinois  de  gevloekte 
slaven-negotie  aan  te  zien.  Hij  zag  hoe  mannen  en  vrouwen 
door  kooper  en  verkooper  werden  gegeeseld  met  vlijmende  zweep- 
slagen, om  te  laten  zien  hoe  vlug  ter  been  en  rap  van  lede- 
maten zij  waren. 

Hij  bemerkte  hoe  vaders  en  moeders,  vrouwen  en  kinderen 
ruw  en  meedoogenloos  van  elkander  werden  gescheiden  door  de 
gril  des  handelaars  of  door  zijn  duivelsch  winstbejag,  dat  voor 
een  dollar  de  teerste  banden  des  bloeds  roekeloos  verscheurde. 
Hij  werd  in  het  diepst  zijner  ziel  geschokt  door  het  gekerm 
der  ongelukkigen  als  ze  werden  voortgesleept  of  voortgezweept 
door  den  stok  des  drijvers,  om  nieuwe  eigenaars  te  dienen  met 
hun  zweet  en  hun  bloed.  Het  bloed  stolde  in  Lincolns  aderen  bij 
het  beschouwen  van  al  dien  gruwel,  zoo  vol  onmenschelijkheid, 
en  men  zegt  dat  hij  toen  daar  uitriep:  „Als  ik  ooit  in  de 
gelegenheid  kom  dat  ding  den  kop  in  te  drukken,  reken  er  op; 
dat  ik  het  hard  zal  raken!" 

Maar  er  zou  nog  heel  wat  gekrijt  en  weeklage  aan  de  harten 
en  lippen  der  arme  kinderen  van  Cham  ontsnappen,  eer  de  man 
uit  Illinois  dien  gruwel  der  onmenschelijkheid  zou  bekampen  als 
een  andere  Hercules,  in  geweldigen  kamp  met  den  Hydra  der 
slavernij. 


41 

Lincoln  keerde  terug  tot  zijn  zender  Off  ut  en  deze  was  zoo 
met  zijn  knecht  tevreden,  dat  hij  hem  in  dienst  nam  om  in  een 
nieuw  op  te  richten  winkel  in  datzelfde  New  Salem,  dat  hem 
zoo  belachen  had,  als  winkeher  op  te  treden. 

En  het  duurde  niet  lang  of  de  lieden  van  dat  dorpje  begonnen 
hem  te  achten  als  een  bekwaam  en  eerlijk  jonkman. 

Eerlijkheid  vooral  was  een  zijner  sterke  karaktertrekken, 
vandaar  dat  men  hem  eerlang  allerwege  „eerlijke  Abe"  noemde. 
Zóó  sterk  was  zijne  begeerte  om  elk  precies  het  zijne  te  geven 
dat  hij  soms  mijlen  te  voet  ging  om  een  vergissing  van  enkele 
centen  of  enkele  onsen  gewichts  in  orde  te  maken.  Zelfs  de 
ruwste  gasten  kregen  respect  voor  den  langen  dunnen  winkelbe- 
diende, vooral  ook  door  de  geweldige  lichaamskracht,  die  hij  destijds 
had  en  zijne  behendigheid  in  het  vechten.  Onderscheidene  be- 
wijzen hiervan  leverde  hij,  want,  ofschoon  niet  bijzonder  gesteld 
op  vechtpartijen,  weigerde  hij  nooit  een  uitdaging. 

Onderscheidene  staaltjes  van  zijne  fameuse  kracht  en  behen- 
digheid worden  verhaald.  Ziehier  een  paar: 

Lincoln  stond  in  den  winkel,  waar  hij  eenige  vrouwen  zijn 
waren  liet  zien.  Een  jonge  kerel  kwam  in,  en  wierp  hem  allerlei 
beleedigende  uitdrukkingen  toe,  vloekte  en  daagde  hem  uit. 

Lincoln  verzocht  hem  te  wachten  tot  de  vrouwen  weg  waren 
en  tot  zoo  lang  zich  wat  in  te  binden.  Hij  kon  er  op  rekenen, 
hij  zou  dan  satisfactie  krijgen. 

De  vrouwen  gingen  heen.  't  Grevecht  ging  aan.  Niet  lang, 
daar  spartelde  de  beleediger  op  den  grond.  Lincoln  hield  hem 
daar  met  zijn  ijzeren  vuist,  met  een  gemaic  als  ware  het  een 
kind.  Daarop  nam  hij  eenige  struiken  stekend  onkruid  en  wreef 
hem  dat  in  het  gezicht,  zoodat  de  kerel  jankte  van  pijn.  Lincohi 
deed  dat  alles  met  de  grootste  bedaardheid  en  toen  de  knaap 
genoeg  had,  ging  Abe  naar  de  pomp,  wiesch  zijn  gelaat  met 
frisch  water  en  deed  alles  om  zijn  pijn  te  verzachten. 

De  man  werd  een  van  Lincoln's  grootste  vrienden  en  was 
sedert  dien  dag  een  beter  man. 


42 

Op  een  anderen  keer  had  hij  het  te  stellen  met  den  kampioen 
van  Coles  County,  Daniel  Needham.  Deze  vechtersbaas  dacht 
dat  er  in  de  gansche  Unie  niemand  was  dien  hij  niet  staan  kon. 
Ruw  en  beleedigend  klonk  zijn  uitdaging.  Eerst  een  worstel- 
partij. Twee  keer  legde  Lincoln  hem  neer.  Daarop  eene  formeele 
bokserij.  Met  een  bloedende  neus  en  een  blauw  oog  droop 
Needham  af. 

Dan  was  er  Jack  Armstrong,  een  groote  vierkante  kerel. 
Geen  man  aan  de  Sangamon  rivier,  die  het  met  succes  tegen 
hem  kon  opnemen.  Lincoln  werd  gedwongen  met  hem  aan  den 
dans  te  gaan. 

Ze  vochten.  Geen  van  beiden  behaalde  eenig  voordeel.  Daarop 
beging  Armstrong  een  gemeene  streek.  Met  al  zijn  kracht  greep 
Lincoln  hem  bij  den  stierennek  en  hield  hem,  als  ware  hij  een 
jongen,  op  armslengte  van  zich  af.  Maar  Armstrong  was  er  niet 
alleen.  Een  geduchte  bende  „Clary  Grove  Boys"  hadden  de 
nederlaag  van  hun  hoofdman  gezien  en  drongen  nu  op  Abe  aan. 
Deze  retireerde  heel  bedaard,  tot  hij  met  zijn  rug  tegen  een 
winkel  stond,  afwachtende  wat  de  boys  zouden  doen.  Dit  was 
het  eergevoel  van  Jack  Armstrong  te  veel.  „Jongens",  zei  hij, 
„Abe  Lincoln  is  de  beste  kerel,  dien  wij  ooit  ontmoet  hebben. 
Hij  zal  een  der  onzen  zijn."  Van  dien  tijd  was  Jack  Armstrong 
een  van  Lincoln's  beste  vrienden. 

In  de  buurt  zijner  woonplaats,  geen  opstootje  dat  hij  niet 
stillen  kon,  geen  gevecht  dat  hij  niet  beslissen  kon,  maar  ook 
geen  man  meer  populair  dan  hij. 


HOOFDSTUK  V. 
Soldaat,  Candidaat,  Winkelier,  Landmeter  en  Postmeester. 


Godt  ghevet  al  zijn  ampt  en  tijt 
Al  wat  hij  schiokt  en  weert 
En  menght  zich  niet  verkeert. 
Zoo  wie  zijn  schickingh  teghenstrijt 
En  'twerck  poocht  te  verhaasten 
Betreurt  zyn  doen  ten  laatsten. 

DlBK   VOLKKETSZ.   CoORNHKRT. 


Dat  een  spreekwoord  niet  altijd  een  waar  woord  is,  werd 
bewezen  in  het  leven  van  Abraham  Lincoln.  „Een  man  van 
twaalf  ambachten  en  dertien  ongelukken"  scheen  hij  te  zijn,  in 
het  tijdperk  van  zijn  bestaan  dat  we  thans  behandelen.  Maar 
het  liep  toch  beter  uit  dan  menigeen  verwachtte,  zelfs  het  oude 
spreekwoord  ten  spijt. 

Hoe  dat  al  zoo  te  werk  ging  zullen  wij  nu  verhalen. 

In  het  voorjaar  van  1832  was  Lincoln  buiten  betrekking.  Zijn 
patroon,  de  heer  Offat,  was  bankroet  gegaan,  gelijk  in  die  dagen 
van  „wild  cat"  geld  en  allerlei  dwaze  ondernemingen  met  het 
geld  van  anderen  begonnen,  zoo  telkens  gebeurde.  Wat  moest 
Lincoln  nu  doen? 

Hij    besloot   om  naar  een  politiek  ambt  te  staan,  en  wel  dat 


44 

van  afgevaardigde  van  zijn  district  in  de  Wetgevende  Verga- 
dering van  den  staat  Illinois. 

Hij  was  thans  iemand,  die  boven  de  meesten,  zoo  niet  boven 
allen,  van  zijne  medeburgers  in  New  Salem  en  Sangamon  county 
uitstak  in  kennis.  Vooral  had  hij  zich  toegelegd  op  de  studie  der 
wet.  Een  paar  boekdeelen,  die  hij  had  opgevischt  uit  een  oud 
vat  in  Offuts  winkel,  hadden  hem  daarin  geholpen. 

Hij  was  een  populair  jongmensch,  zooals  reeds  uit  het  voor- 
gaand hoofdstuk  bleek.  In  het  vertellen  van  geschiedenissen  en 
anecdoten  had  hij  zijns  gelijke  niet.  Als  spreker  had  hij  zich 
een  zeer  goeden  naam  verworven  bij  allerlei  gelegenheden.  Geen 
wonder,  dat  hij  begon  te  denken  dat  er  wel  wat  kans  bestond 
dat  hij  tot  lid  der  Wetgevende  Vergadering  kon  worden  gestemd. 
En  zoo  annonceerde  hij  ten  slotte,  op  de  gewone  Amerikaansche 
wijze,  dat  hij  zich,  (natuurlijk  .,op  raad  zijner  vrienden"!) 
candidaat  stelde. 

In  eene  circulaire,  gedateerd  9  Maart  1832,  trad  hij  voor  de 
kiezers  van  zijn  district  voor  het  voetlicht  als  een  „Whig", 
een  volgeling  van  den  grooten  Henry  Clay. 

Misschien  vraagt  de  een  of  ander  lezer  zich  af:  wat  is  dat 
toch  wel,  een  „Whig"?  Die  naam  beteekeneïe  oorspronkelijk  in 
de  Engelsche  staatkundige  geschiedenis  eene  partij  van  het 
gewone  volk,  tegenover  de  „Tory"  partij  der  hovelingen.  In  de 
Amerikaansche  historie  duidde  de  term  eerst  iemand  aan  die 
Engeland  tegenstond  gedurende  den  Kevolutionairen  oorlog, 
terwijl  de  „Tory's"  het  met  Engeland  hielden.  Wat  later  werd 
„Whig"  een  politieke  partijnaam.  „Whig"  noemden  zich  sinds 
1834  de  opvolgers  van  de  Nationale  Republikeinen,  de  tegen- 
standers van  de  Democraten. 

De  „Whigs"  hadden  in  hun  program  vooral  drie  voorname 
zaken :  allereerst  inwendige  verbeteringen,  n.1.  van  wegen  en 
rivieren  in  het  binnenland,  ter  bevordering  van  handel  en  nij- 
verheid; vervolgens,  een  beschermend  tarief,  om  het  Amerikaan- 
sche fabriekwezen  te  steunen  en  aan  te  moedigen  en  ongewenschte 


45 

concurrentie  van  het  buitenland  te  voorkomen.  Dat  was  iets  dat 
vooral  de  noordelijkste  staten  begeerden,  daar  deze  het  meest  van 
f abrieks werkzaamheden  afhingen,  terwijl  het  meer  landbouwend 
Zuiden  de  buitenlandsche  goederen  gaarne  zag  ingevoerd,  als 
goedkooper.  En  ten  derde  begeerden  de  „Whigs"  een  sterk  na- 
tionaal en  centraal  goevernement,  terwijl  de  Democraten  sterk 
stonden  op  de  soevereiniteit  van  de  enkele  staten. 

De  groote  redenaar  en  staatsman,  Henry  Claj'  van  Kentucky, 
was  in  den  tijd  waarvan  we  nu  spreken  de  leider  van  de  Whigs, 
en  het  was  onder  zijn  banier  dat  Lincoln  aan  de  stembus 
wenschte  te  overwinnen  en  in  de  Tweede  Kamer  van  Illinois 
begeerde  te  strijden. 

Doch,  de  mensch  overdenkt  zijn  weg  en  de  Heere  bestiert 
zijn  gangen !  Eer  de  politieke  veldslag  geleverd  werd,  marcheerde 
Abraham  Lincoln  onder  een  veel  meer  letterlijke  banier  dan  die 
welke  men  bezigt  in  het  Amerikaansche  staatkundig  leven. 

Lincoln  werd  soldaat!  En  in  één  uur  klom  hij  zelfs  op  tot 
den  rang  van  kapitein!  Hij  die  zelfs  geen  korporaal,  sergeant 
of  luitenant  was  geweest !  Het  kan  soms  raar  gaan  in  de  wereld, 
vooral  in  Amerika. 

Er  was  in  het  voorjaar  van  1832  een  opstand  uitgebroken 
onder  de  Indianen  van  den  stam  der  Sac  en  Fox  (Zak  en  Vos) 
roodhuiden. 

Hun  opperhoofd  heette  „Black  Hawk"  dat  is,  de  Zwarte  Havik. 
De  Indianen  hebben  veelal  de  gewoonte  om  hunne  zonen  te 
noemen  naar  de  een  of  andere  bizonderheid,  gehoord  of  gezien 
ter  gelegenheid  der  geboorte. 

Zoo  wordt  een  kind  soms  genaamd  „Little  Smoke",  omdat  de 
moeder  wellicht  op  het  oogenblik  der  geboorte  een  weinig  rook 
ergens  zag  opstijgen. 

Vooral  naar  de  dieren,  die  men  ziet  op  dat  moment,  worden 
de  nieuwe  wereldburgers  genaamd.  B.v.  Sitting  Buil,  Old  Buil, 
Ked  Eagle,  Black  Eagle,  enz.  *)  Toen  nu  het  toekomstig  opper- 


*)  Vertaling:  Zittende  Stier,  Oude  Stier,  Roode  Arend,  Zwarte  Arend. 


46 

hoofd  der  Zak-en-Vos-Indianen  omtrent  1768  het  eerst  het 
levenslicht  aanschouwde,  zag  zijn  moeder  misschien  een  zwarte 
havik  vliegen,  en  ziedaar,  het  kind  had  een  naam! 

En  die  naam  zou  leven  ook  in  de  geschiedenis  der  Ameri- 
kaansche  natie. 

Vooral  door  den  opstand,  dien  men  op  de  gewone  wijze  van 
het  spraakgebruik  der  Nieuwe  wereld  met  den  hoogdravenden 
naam  bestempelde  van  oorlog,  („Black  Hawk  War"),  waarvan 
Lmcoln  een  der  veteranen  zou  worden. 

Waarom  de  Zwarte  Havik  en  de  zijnen  toch  wel  het  oorlogs- 
pad kozen? 

Ach,  lezer,  dat  is  tot  op  zekere  hoogte  de  gewone  geschiedenis, 
zoo  treffend  gebrandmerkt  in  Helen  Hunt's  „Een  Eeuw  van 
Onrecht." 

In  1804  had  men  de  hoofden  van  den  stam  van  Black  Hawk 
eerst  dronken  gemaakt  en  hen  toen  een  papier  laten  teekenen 
waarbij  zij  al  hunne  rijke  landerijen  langs  de  oostzijde  van  de 
Mississippi  rivier,  700  mijlen  lang,  afstonden  voor  een  jaargeld 
van  1.000  dollar een  recht  koopje. 

In  1831,  toen  men  het  land  waarop  hunne  dorpen  lagen  had 
verkocht  aan  blanke  nederzetters,  ploegden  deze  het  koren  van 
de  Indianen, 

Black  Hawk  dreigde  om  wraak  te  nemen,  en  de  militie  van 
Illinois  werd  te  wapen  geroepen.  Het  roodhuiden-opperhoofd 
vluchtte  westwaarts  over  de  Mississippi.  Maar  in  het  voorjaar 
van  1832  kwam  hij  in  Illinois  terug  met  een  vijftigtal  dapperen 
en  natuurlijk  werd  de  krijgstrom  geroerd  in  den  betrokken  staat 
om  den  roodhuid  tegen  te  staan. 

Vrijwilligers  werden  opgeroepen  om  den  lande  een  maand  te 
dienen  in  den  verdelgingskrijg.  Men  meende  toen  algemeen  in 
de  Vereenigde  Staten  dat  de  eenige  goede  Indiaan  een  doode 
Indiaan  was,  en  dus  trok  men  met  enthusiasme  den  soldatenrok 
aan.  Ook  Lincoln  en  heel  wat  van  de  jonge  lieden  van  Sangamon 
county,  waaronder  bijna  al  de  „Clary  Grove"  jongens. 


47 

InEushville,  in  Schuyler-county;  kwamen  de  re cruut- vrijwilligers 
samen  en  het  eerste  wat  men  deed  was:  zijne  eigene  „officie- 
ren" kiezen. 

Men  zou  de  verkiezing  houden  op  een  eigenaardige  wijze, 
destijds  in  zwang  onder  de  dienstdoende  schutterij.  Er  w^aren 
twee  candidaten  in  het  veld  voor  de  eer  om  kapitein  te  worden 
van  de  compagnie  der  Sangamon  county  strijders-in-den-dop.  De 
een  was  de  heer  Kirkpatrick,  een  gegoed  handelsman  van  New 
Salem.  En  de  ander  onze  Abraham  Lincoln,  de  doodarme  winkel- 
bediende. Elk  der  recruten  zou  zich  voegen  óf  achter  Kirkpatrick, 
indien  men  hem  als  kapitrein  prefereerde,  of  achter  Lincoln. 
En  ziedaar,  toen  de  vrijwilligers  zich  opstelden  in  het  gelid, 
bleek  het  dat  de  rij  die  achter  Lincoln  aankwam  driemaal  zoo 
lang  was  als  de  linie  die  zijn  medestander  achter  zich  had.  En 
zoo  werd  Lincoln  voor  het  eerst  van  zijn  leven  gekozen  tot  een 
publiek  ambt.  En  op  één  dag  was  hij  van  een  ongeoefend  recruut 
bevorderd  tot  kapitein.  Dat  was  nog  eens  een  snelle  promotie! 
Maar  de  soldaten  die  Lincoln  kozen  hadden  er  geen  berouw  van 
dat  zij  hem  hadden  gestemd,  want  kapitein  Lincoln,  al  maakte  hij 
soms  militaire  misslagen,  trad  toch  in  velerlei  opzicht  op  als 
een  wijs  officier,  wiens  practische  blik  op  zaken  van  den  krijg 
meer  dan  eens  merkbaar  was.  En  ook  betoonde  hij  zich  als 
een  vader  zijner  compagnie,  bij  eene  gelegenheid  toen  een  hoofd- 
officier van  het  staande  leger,  die  de  boeren-vrijwilligers  minachtte, 
hen  op  een  onbillijke  manier  bij  de  andere  soldaten  achteruit  zette. 

Maar  hoewel  kapitein  Lincoln  harten  won  door  goedheid,  wist 
hij  toch  genoegzaam  streng  te  zijn  om  krijgstucht  te  bewaren. 

Op  zekeren  dag  kwam  er  een  oud  Indiaan  in  het  kamp.  De 
man  bezat  een  vrijgeleidebrief  van  generaal  Cass  en  was  dus 
een  bevriend  roodhuid.  De  arme  zwerver  was  halfverhongerd  en 
geheel  uitgeput.  Zelfs  al  ware  hij  een  vijand  geweest,  hij  had 
weinig  kwaad  kunnen  doen  in  zijn  erbarmelijken  toestand. 
En  toch  wilden  de  soldaten  van  Lincolns  compagnie  hem  direct 
dooden,    verwoed   als   zij    waren  over  het  feit  dat  enkelen  van 


48 

de  krijgers  van  Black  Hawk  sommigen  van  de  nederzetters 
wreedaardig  liadden  omgebracht.  Dat  deze  grijsaard  zulks  niet 
helpen  kon,  wilden  de  op  bloed  beluste  dapperen  van  Lincoln, 
naar  het  schijnt,  maar  niet  begrijpen.  Zij  hieven  dus  hunne  geweren 
op  en  mikten  op  den  armen  roodhuid.  Deze  schreeuwde  om  hulp. 
Lincoln,  die  zulks  hoorde,  snelde  uit  zijn  tent  en  onderzocht  de 
zaak.  Maar  de  soldaten  stoorden  zich  niet  aan  het  schrijven  van 
den  generaal  Cass  en  bleven  dreigend  het  geweer  omhoog  houden. 

Ten  einde  raad  stelde  Lincoln  zich  toen  vóór  den  bevenden 
en  doodsbenauwden  Lidiaan  en  riep  zijne  oproerige  mannen  toe 
dat  zij  den  roodhuid  alleen  zouden  kunnen  doodschieten  dóór 
het  lichaam  van  hun  kapitein  heen. 

Voor  een  oogenblik  scheen  het  dat  de  verwoede  en  teleur- 
gestelde laijgers  hun  plan  wilden  uitvoeren,  zelfs  ten  koste  van 
Lincolns  leven. 

Maar  ook  slechts  voor  een  oogenblik,  want  toen  begonnen  zij 
respect  te  gevoelen  voor  hun  hoofdman  en  zagen  het  verkeerde 
van  hun  drijven  zóó  in,  dat  de  een  na  den  ander  het  moordend 
wapen  liet  zakken  en  met  beschaamde  kaken  afdroop.  Lincoln 
had  het  pleit  gewonnen,  ook  al  was  het  eene  zeer  gewaagde 
ondernemüig  geweest. 

Veel  kwam  de  compagnie  anders  niet  te  zien  van  den  wer- 
kelijken  krijg  met  al  de  gruwelen  er  van.  Lincoln  vertelde  later 
in  het  Congres  en  met  een  lachend  gelaat,  dat  zijne  meest  bloe- 
dige gevechten  in  den  Black-Hawk-oorlog  werden  gevochten  met 
mosquitoes,  de  venijnig  bijtende  vliegen,  die  de  plaag  zijn  van 
lage  en  waterrijke  landstreken  in  Amerika. 

Inmiddels  was  de  maand  verloopen  waarvoor  de  vrijwilligers 
van  Lincolns  compagnie  zich  hadden  verbonden.  De  meesten  keer- 
den weder  tot  haardstede  en  altaren  en  zoo  bleef  de  kapitein 
over  zonder  soldaten,  als  een  generaal  zonder  een  leger.  Dat 
was  wel  eene  pijnlijke  positie,  want  met  het  vertrek  van  de 
soldaten  verviel  ook  zijn  rang  als  kapitem ... 

Maar  Lincoln  was  een  van  die  groote  zielen  die  men  niet  vaak 


Kapitein  Lincoln  verdedigt  een  Indiaan.   Hoofdst.  V 


49 

aantreft,  die  gewillig  zijn  te  dienen  zoowel  als  om  gediend  te 
worden.  En  daar  er  voor  hem  op  dat  tijdstip  weinig  uitzicht 
was  op  eene  betere  maatschappelijke  positie,  maar  het  land  wel 
behoefte  had  om  krijgsvolk  op  de  been  te  houden,  teekende  hij 
wederom,  ditmaal  om  als  gewoon  soldaat  te  dienen. 

Doch  spoedig  daarna  kwam  het  roemiüoze  einde  van  den 
roemloozen  krijg  en  Abraham  Lincoln  werd  afgemonsterd  te 
Wlntewater  in  den  staat  Wisconsin  op  16  Juni  1832. 

Met  G-eorge  W.  Harrison,  een  krijgsmakker  die  ook  uit  New 
Salem  kwam,  begon  Lincoln  de  reize  naar  het  verre  Illinois 
tehuis,  voor  zoover  hij  van  een  tehuis  kon  spreken.  Eerst  ging 
huiswaarts  tijgen  nog  al  gemakkelijk,  daar  de  beide  veteranen 
samen  één  rijpaard  mochten  medenemen  naar  hunne  woning,  als 
eene  soort  oorlogsbuit.  Maar  o  wee,  het  bleef  niet  heel  lang 
een  triomftocht  van,  om  beurte,  vroolijk  rijdende  helden !  Want  ge- 
durende zekeren  nacht  ontstal  men  aan  het  slapend  tweetal 
hun  gemeenschappelijk  krijgsros,  en  te  voet,  als  een  paar  land- 
loopers,  moest  men  verder.  Doch  ze  hadden  het  geluk  dat  ze 
een  deel  van  hun  reis  konden  afleggen  in  een  bootje,  dat  ze  voor 
een  prijsje  kochten  en  zoo  kwamen  ze  ten  slotte  te  New  Salem, 
arm  in  geld,  maar  rijk  in  ervaring  en  hongerig  als  een  paar 
leeuwen  die  in  geen  twee  dagen  vleesch  hebben  geroken. 

Er  was  echter  één  geluk  bij:  Lincoln  had  in  New  Salem  een 
overvloed  van  vrienden,  die  hem  gaarne  herbergden  en  hielpen. 

En   daar  kwam,  zoo  meende  hij  althans,  nog  een  gelukje  bij, 

Lincoln  kwam  in  het  eerst  van  Augustus  te  New  Salem  aan. 
En  dat  was  nog  precies  tien  dagen  vóór  de  verkiezing  voor  de 
Wetgevende  Vergadering  van  Illinois,  waarvoor  hij  candideerde, 
eer  hij  ter  oorlog  was  getogen,  zooals  wij  hierboven  reeds  be- 
schreven. De  oud-kapitein-candidaat  wierp  zich  nu  met  hart  en 
ziel  in  den  politieken  strijd  en  hield  overal  toespraken  tot  de 
kiezers  van  zijn  district.  En  tot  op  zekere  hoogte  met  een 
succes  dat  luide  sprak  van  zijne  populariteit,  want  zijn  eigen 
wijk    gaf   hem,  den  Whig  candidaat,  277  van  de  280  stemmen. 

4 


èo 

Toch  werd  hij  niet  gel^ozen,  daar  een  viertal  andere  candidaten 
in  de  andere  gedeelten  yan  het  district  veel  beter  bekend  en 
dus  veel  sterker  waren  dan  Lincoln,  die  daarenboven  slechts 
tien  dagen  tijd  had  gehad  om  het  kiezersvolk  te  bewerken. 
En  daarenboven  ...  liij  was  een  arm  en  penningloos  candidaat ; 
en  vooral  zoo  iemand  die  zich  nog  eene  politieke  reputatie  moet 
scheppen,  maakt  in  het  democratisch  Amerika  in  den  regel  geen 
bijzonder  grooten  opgang. 

Maar,  Lincolns  naam  kwam  toch  onder  de  aandacht  van  het 
volk  van  Sangamon  county ;  hij  was  beter  bekend  geworden,  in 
ruimer  kring  dan  te  voren,  en  de  toekomst  zou  openbaren  dat 
Lincolns  optreden  niet  vergeefs  was  geweest. 

Inmiddels  was  het  voor  den  ex-soldaat  en  verslagen  candi- 
daat een  levensvraag  geworden  hoe  verder  door  de  wereld 
te  komen. 

En  gelukkig  kwam  er  eene  gelegenheid  om  wederom  geregeld 
te  arbeiden. 

Op  grond  van  zijne  welbekende  reputatie  van  eerlijkheid  kon 
liij  een  aandeel  koopen  in  den  winkel  van  de  gebroeders  Herndon 
te  New  Salem. 

Geld  was  er  destijds  bijzonder  weinig  in  den  omloop.  Trouwens, 
Lincoln  was  zoo  arm  als  Job.  Maar  eene  belofte  op  papier,  een 
schuldbrief,  kon  voorloopig  volstaan,  en  zoo  werd  de  vroegere 
winkelbediende  nu  een  koopman  voor  eigen  rekening.  Een 
koopman  op  crediet.  En  al  de  klanten  kochten  op  crediet,  of 
verruilden  landbouwproducten,  zooals  boter  en  eieren,  voor  wat 
de  winkelier  voorradig  had-  Zulke  primitieve  toestanden  van 
ruilhandel  vond  en  vindt  men  overal  in  de  nieuwe  nederzettingen 
in  het  Westen  der  Vereenigde  Staten. 

De  begunstigers  maakten  het  aan  de  nieuwe  firma  niet  overdruk. 

Dat  gaf  Abraham  echter  tijd  om  voort  te  gaan  met  de  be- 
studeering van  wetboeken,  want  zijn  oud  ideaal  om  nog  eens 
advocaat  te  worden,  stond  hem  aanhoudend  voor  den  geest  en 
kwam  steeds  meer  op  den  voorgrond. 


51 

Reeds  begon  het  publiek  daarvan  te  profiteeren,  want  meer 
dan  één  New  Salemmer  maakte  destijds  gebruik  van  Abe  Lincolns 
kennis  van  wettige  papieren  en  van  door  de  wet  vereischte 
formaliteiten.  Soms  maakte  men  wel  eens  misbruik  van  zijne 
goedheid  door  te  trachten  met  een  vriendelijk  „dankje"  te  vol- 
staan. Alsof  de  jonge  arme  adspirant-advocaat  daarvan  leven 
kon. 

Het  ging  hem  met  de  studie  van  de  wetten  echter  meer 
voorspoedig  dan  met  zijne  handelszaak.  De  arme  Lincoln  werd 
zelfs  geruïneerd! 

Dat  kwam  doordat  een  van  zijne  compagnons  te  verkwistend 
leefde  en  veel  te  veel  speculeerde.  Het  zal  den  eerlijken  Lincoln 
wel  zeer  hard  hebben  gevallen,  maar  hij  moest  het  aanzien  dat 
al  zijne  goederen  onder  den  hamer  werden  gebracht  en  voor 
spotprijs  verkocht. 

Het  scheen  inderdaad  of  hij  een  man  van  „twaalf  ambachten 
en  dertien  ongelukken"  zou  worden. 

Wat  nu  te  doen?  Naar  de  boerderij  terugkeeren  en  wederom 
knecht  worden?  Daar  had  Lincoln  al  bitter  weinig  zin  in.  Zijn 
geest  was  te  onrustig  in  hem,  zijne  idealen  daarvoor  te  hoog. 

Wij  zullen  hopen  dat  hij  ook  destijds  zijn  toevlucht  nam  tot 
den  God  zijner  vrome  moeder,  en  ervoer: 

„Die  Hem  aanroept  in  den  nood, 
Vindt  Zijn  gunst  oneindig  groot." 

In  elk  geval,  er  kwam  uitredding.  En  wel  op  eene  wijze  die 
Lincoln  misschien  niet  verwacht  had. 

Destijds  woonde  er  in  Sangamon  county  een  landmeter  die 
John  Calhoun  heette.  De  man  had  het  zeer  druk  met  zijn  vak, 
want  overal  in  den  omtrek  werden  er  nieuwe  steden  uitgelegd, 
in  het  bijna  onbewoonde  oord  dat  zooveel  vooruitzicht  bood  voor 
snellen  en  reusachtigen  vooruitgang. 

Vele  van  die  steden  kwamen  nooit  verder  dan  tot  de  geboorte 
op  papier. 


52 

Maar  om  op  papier  te  komen,  dat  eischte  landmeterstijd  en 
kennis  en  zoodoende  had  Calhoun  de  handen  overvol.  Tot  wien 
anders  zou  hij  zich  wenden  in  zijne  behoefte  aan  een  assistent, 
dan  tot  Lincohi,  den  knapsten  kop  van  New  Salem?  Deze 
had  er  direct  ooren  naar  en  legde  zich  met  veel  ernst  toe 
op  de  edele  kunst  en  welbetalende  praktijk  van  het  landmeten. 
Calhoun  hielp  hem  eerst  getrouw,  maar  niet  lang  duurde  het  of 
Lincoln  was  goed  in  het  vak  thuis.  De  rekenkunst,  waarop  het 
vooral  aan  kwam,  was  steeds  zijn  lievelingsvak  geweest.  Zijn 
eerste  landmetersketting  was,  zoo  zegt  de  overlevering,  een 
lange  en  taaie  druivenrank,  —  wel  een  teeken  dat  de  jonge 
landmeter  straatarm  was.  Maar  toch  —  het  duurde  niet  lang 
of  hij  kreeg  heel  wat  werk  en  daardoor  werd  hij  mettertijd  ook 
beter  instrumenten  machtig. 

Trouwens,  iemand  die  zich  niet  weet  te  behelpen  is  in  Amerika 
niet  van  alle  markten  thuis.  De  goede  Amerikaan  is  een  man 
naar  het  ideaal  van  De  Génestet : 

Ik  kan  wél,  zegt  de  sterke 

Eu  daarom  kan  hij  wel  .  .  . 

Durf  te  leven !  kwel  U  niet 

Met  te  veel  gedachten; 

Werk  uw  werk  en  zing  uw  lied 

Onder  blij  verwachten. 

Vroom  en  vroolijk,  frisch  en  vroeg 

Met  de  zonne  wakker. 

Strek  uw  handen  naar  den  ploeg, 

Op  den  grooten  akker  .  .  . 

In  de  schoone  maand  Mei  van  het  jaar  1833  kreeg  Lincoln 
er  nog  een  postje  bij.  President  Jackson  begiftigde  hem  met 
het  postmeesterschnp  van  New  Salem,  het  tweede  publieke  ambt 
dat  Lincoln  het  zijne  kon  noemen,  na  zijn  kapiteiuschap,  roem- 
ruchtiger  gedachtenis ! 


53 

Maar  alweer  moeten  wij  den  lezer  bidden  om  zich  niet  te 
hooge  gedachten  te  vormen  van  dit  „federale  ambt",  zooals  zulk 
een  postmeestersbaantje  genoemd  wordt  in  de  literatuur  van  de 
Vereenigde  Staten.  Zoo'n  dorpspostmeester  is  eenvoudig  een 
brievengaarder  en  de  inkomsten  van  het  „ambt"  bestaan  grooten- 
deels uit  de  centen  die  de,  vaak  karige,  akkerlieden  besteden 
voor  hunne  enkele  brieven.  Zoo  was  het  tenminste  in  de  dagen 
van  postmeester  Lincoln  in  de  „stad"  New  Salem.  Maar  zulk 
een  postje  gaf  toch  minstens  aanzien,  prestige,  en  de  inkomsten 
ervan  hielpen  toch  den  landmeter  om  aan  kost  en  kleeren  te 
geraken.  Daarenboven  wist  Lincoln  op  eigenaardige  manier  de 
beide  postjes  te  vereenigen.  Des  morgens,  wanneer  hij  uitging 
op  zijne  landmeters-expedities,  stak  hij  de  brieven  der  menschen 
die  aan  den  weg  woonden,  dien  hij  langs  zou  gaan,  onder  pet 
of  hoed  en  bezorgde  ze  in  eigen  persoon  aan  de  dankbare  klanten 
die  destijds  nog  niet  eens  droomden  van  briefbezorging  aan  huis. 

Helaas,  het  scheen  of  Lincoln  voor  teleurstelling  geboren  was. 

Na  verloop  van  eenigen  tijd  trokken  vele  inwoners  van  New 
Salem  naar  eene  andere  en  zoo  zij  meenden  beteren  locatie,  en 
de  regeering  te  Washington  besloot  om  het  postkantoor  te  New 
Salem  op  te  heffen ! 

Ten  overvloede  zuchtte  Lincoln  nog  altijd  onder  de  geldelijke 
verantwoordelijkheid  van  het  failUssement,  waartoe  hij  gebracht 
was  geworden  door  het  wangedrag  van  zijn  voormaligen  com- 
pagnon. 

En,  alsof  het  geheel  en  al  bedoeld  was  om  den  toekomstigen 
president  van  eene  machtige  republiek  den  beker  der  vernedering 
tot  den  bodem  toe  te  laten  drinken,  opdat  hij  later  medelijden 
zou  hebben  met  alles  wat  leed  onder  zijn  volk  —  Lincolns 
schuldbekentenissen  vielen  in  handen  van  een  ongeduldig  geldman 
en  toen  de  arme  landmeter  onmogelijk  betalen  kon,  was  deze 
schuideischer  wreed  en  onbillijk  genoeg  om  het  eenige  eigendom 
dat  Lincoln  bezat  publiek  te  verkoopen:  paard,  zadel  en  hoofd- 
stel,   en   de   landmetersinstrumenten.    Later   zal   die   onbillijke 


54 

geldman  wel  diep  beschaamd  zijn  geweest  over  zijn  Shylok- 
achtig  bestaan. 

Met  dat  al  kwam  Lincoln  in  eene  zeer  moeilijke  en  pijnlijke 
positie. 

Doch  ook  hier  hielp  de  Heere.  Lincoln  was  zelf  veel  te  neer- 
slachtig om  de  verkooping  bij  te  wonen.  Maar  een  zijner  vrienden, 
Bowling  Green,  met  medelijden  bewogen,  kocht  alles  terug  en 
gaf  het  den  vorigen  eigenaar  weder  met  de  woorden :  „Betaal 
ervoor,  Abe,  wanneer  gij  het  hebt,  en  al  kunt  gij  het  nooit 
doen  —  het  is  mij  eenerlei." 

Dat  was  nu  eens  recht  nobel,  en  Lincoln  besefte  het. 

Jaren  later,  toen  Lincoln  reeds  een  advocaat  van  naam  was, 
stierf  BowUng  Green  en  de  New  Salemmers  begeerden  dat 
Lincoln  een  lofrede  zou  houden  ter  zijner  gedachtenis.  Hij  be- 
proefde het,  maar  —  tranen  verstikten  zijne  stem  en  hij  ging 
zitten.  Het  zijn  groote  zielen  die  zóó  hunne  vrienden  liefhebben. 


HOOFDSTUK  VI. 
Een  Jong  Wetgever,  die  opgang  maakt. 


Ik  wenschte  mij  een  koop'ren  kop 

Koel,  vaardig  te  aller  uur: 

Geen  mijmrend  hoofd,  nu  licht,  dan  zwaar, 

Straks  brekend,  berstend  uit  elkaar. 

Vol  storm  of  zand  of  vuur. 

En  voorts  een  forsohen  lichaamsbouw, 

Een  grof  gespierde  knuist.  .  .  . 

1")b  GÉmESTET. 


De  geestige  Nederlandsche  leekedichter  heeft  zeker  wel  nooit 
veel  van  Abraham  Lincoln  gehoord,  want  De  Grénestet  stierf 
reeds  in  1861,  toen  de  groote  Amerikaan  pas  een  wereldfiguur 
werd.  Maar  zijne  regels,  hier  boven  aangehaald  uit  zijn  gedichtje 
„Kracht",  zijn  zeker  vervuld  in  den  held  van  ons  verhaal. 

Lincoln  was  op  dezen  tijd  flink  uit  de  kluiten  geschoten.  Hij 
was  op  mannelijken  leeftijd  precies  zes  voet  en  vier  duim 
hoog  en  stak  als  een  Saul,  boven  de  meesten  van  zijne  tijdge- 
nooten  uit. 

Zijn  vuist  was  ook  ,,grof  gespierd".  Zijn  armen  waren  buiten- 
gewoon lang.  Zijn  gelaat  was  verre  van  schoon,  hoewel  niet 
onaantrekkelijk.  Gewoonhjk  was  zijn  aangezicht  overtogen  met 
een  waas   van   zwaarmoedigheid,    vooral   in  het  laatst  van  zijn 


56 

leven,  toen  de  verantwoordelijkheid  op  zijne  schouders  zoo  ont- 
zettend zwaar  was. 

„De  koop'ren  kop",  waarvan  de  Hollandsche  dichter  sprak,  ont- 
brak niet  bij  Lincoln  en  het  was  menigmalen  trejffend  om  te  zien 
hoe  kalm  hij  bleef  te  midden  van  den  meest  ontroerenden 
samenloop  van  omstandigheden. 

Doch  we  moeten  de  geschiedenis  niet  vooruitloopen. 

In  den  zomer  van  het  jaar  1834  werd  Lincoln  wederom  can- 
didaat  voor  de  Wetgevende  Vergadering  van  den  staat  Illinois. 

De  meeste  staten  der  Unie  bezitten  twee  wetgevende  lichamen, 
een  Senaat  en  het  zoogenaamde  „Lager  Huis,"  ook  wel  kortweg 
het  „Huis"  genaamd.  De  Senaat  gelijkt  wel  wat  in  functie  op 
de  Eerste  Kamer  in  Nederland  en  het  „Huis"  op  de  Tweede 
Kamer  der  Staten  Generaal. 

Voor  het  Lager  Huis  nu  van  lUinois  was  het  dat  onze  held 
candideerde  in  1834  en  .  .  .  hij  werd  ditmaal  gekozen.  Zelfs 
kreeg  hij  méér  stemmen  dan  de  andere  candidaten  van  de 
„Whig"  partij,  wat  hierdoor  kwam  dat  vele  Democraten  van 
Sangamon  county  hun  stem  op  Lincoln  uitbrachten  uit  persoonlijke 
voorliefde  voor  „eerlijke  Abe". 

Lincoln  was  in  de  wolken  over  dezen  uitslag.  Hij  was  nu  in 
zijn  vijf-en-twintigste  jaar  en  het  is  geen  alledaagsch  feit  dat 
men  iemand,  die  nog  zóó  jong  is,  voor  zulk  een  politiek  ambt  kiest. 

Maar  hij  was  welberekend  voor  zijne  nieuwe  taak. 

Hij  was  goed  belezen.  Shakespeare,  de  groote  Engelsche 
dichter,  was  in  laatste  jaren  druk  bestudeerd  en  Lincoln  was 
in  staat  om  het  kerngezonde  Engeisch,  dat  hij  zich  zoo  eigen 
had  gemaakt  uit  Bijbel  en  Pelgrimsreize,  te  verrijken  met  de 
schoone  en  krachtige  uitdrukkingen  van  den  grooten  meester  der 
Engelsche  letterkunde. 

Hij  was  een  flink  debater,  en  iemand  die  zich  in  publiek 
dispuut  niet  liet  overbluffen.  Ook  was  hij  volkomen  op  de  hoogte 
met  de  wenschen  en  behoeften  van  het  volk  dat  hem  afvaardigde 
zoodat  hij  inderdaad  een  „volksvertegenwoordiger"  kon  heeten. 


57 

Daarenboven  was  zijn  karakter  voor  goed  gevormd,  zoowel 
wat  eerlijkheid,  waarheidszin  en  rondborstigheid,  als  zedelijke 
moed  en  innerlijke  beslistheid  betrof. 

Een  paar  dingen  waren  tegen  hem. 

Allereerst  een  zekerlij ke  onbeholpenheid,  wat  gebaren  en  hou- 
ding betrof,  wanneer  hij  onder  beschaafde  menschen  verkeerde. 

In  Lincolns  jongensjaren  had  een  van  zijne  weinige  school- 
meesters, Andrew  Crawford,  hem  en  de  andere  kinderen  in  het 
Indiana  schoolhuis  wat  „manieren"  geleerd.  Maar  de  lange  dunne 
jongen  was  er  nooit  een  meester  in  geworden  en  een  zekere 
onbeholpenheid  in  houding  bleef  hem  altoos  bij,  als  een  van  de 
treurige  gevolgen  van  de  ruwheid  der  pioniersomgeving. 

En  daar  kwam  een  tweede  zaak  bij,  niet  minder  onaange- 
naam. 

Het  gekozen  lid  van  de  Tweede  Kamer  voor  den  grooten  staat 
Illinois  had  geene  fatsoenlijke  kleeren  om  zijne  positie  op  ge- 
paste wijze  te  aanvaarden.  In  de  eenvoudige  gulheid  van  zijn 
hart  begaf  hij  zich  tot  een  zijner  vrienden,  den  heer  Smoot. 

„Nu  hebt  gij  mij  lid  van  de  Wetgevende  Vergadering  gemaakt," 
zeide  hij,  „maar  het  zwaarste  eind  komt  achteraan." 

„Hoe  zoo?"  vroeg  Smoot. 

„Welnu,  een  pak  kleeren,  want  zóó  kan  ik  toch  niet  bij  al 
die  voorname  lui  te  Vandalia,  (de  hoofdstad  destijds)  zitten; 
ze  zouden  er  voor  bedanken  om  naast  mij  plaats  te  nemen." 

„O,  is  het  anders  niet?" 

„Me  dunkt,  het  is  al  erg  genoeg.  Maar  vindt  ge  het  zoo'n 
bagatel,  leen  me  dan  wat  geld  tot  de  zitting  is  afgeloopen,  dan 
krijgt  ge  alles  eerlijk  terug." 

„Met  plezier.    Hoeveel  hebt  ge  noodig?" 

„Twee  honderd  dollars,  want  ik  moet  allerlei  uitgaven  doen 
en  geen  gebrek  behoeven  te  lijden  gedurende  de  zitting." 

Vriend  Smoot  gaf  hem  het  gevraagde  en  het  was  hem  en  alle 
mannen  van  Sangamon  county  een  genot  om  te  zien  hoe  hun 
„Abe"    een    deftig,  zij  het  ook  nog  altijd  wat  onbeholpen  voor- 


58 

komen  kreeg,  dank  zij  het  nieuwe  pak  waarin  hij  zich  kon 
steken  door  Smoot's  voorgeschoten  penningen. 

Gedurende  de  eerste  termijn  dat  onze  Abe  zijn  volk  diende 
in  de  Staatsregeering,  gedroeg  liij  zich  op  een  wijze  die  hem  de 
achting  van  velen,  die  eerst  met  verachting  neerzagen  op  den 
lompen  boerenjongen  uit  Sangamon  county,  deed  winnen.  Lincoln 
hield  zich  bij  voorkeur  in  het  achterste  gelid.  Hij  wist  dat  er 
nog  veel  te  leeren  was  in  de  geheel  nieuwe  wereld  die  zich 
nu  voor  hem  opende  in  Yandaha. 

Eene  nieuwe  wereld  wat  personen  aanging.  Hij  gevoelde  zich 
onder  zijne  meerderen  wanneer  hij  zag  op  de  leiders  van  de 
Wetgevende  Vergadering.  Een  nieuwe  wereld  ook  wat  aanging 
allerlei  vraagstukken  die  de  aandacht  der  politici  bezig  hielden. 
En  ook  de  wetsontwerpen,  die  ter  sprake  kwamen,  eischten  veel 
en  nauwgezet  onderzoek. 

Tot  in  den  nacht  hield  de  deputaat  van  Sangamon  county 
zich  bezig  met  wetgeleerde  studie,  behalve  de  gezeUige  avonden, 
die  met  andere  afgevaardigden  werden  doorgebracht  in  het  hotel. 
Dan  werd  de  ex-kapitein  vaak  en  ongezocht  het  centrum  van 
alle  gezelligheid  door  de  tallooze  anecdoten  en  geschiedenissen 
die  hij  wist  op  te  disschen. 

Want  als  smakelijk  verteller  had  hij  zijne  wedergade  niet  in 
geheel  Amerika. 

Wat  Lincoln  vooral  aanspoorde  om  zich  op  de  studie  der  wet 
te  werpen  was  een  voorstel  van  den  heer  John  T.  Stuart,  een 
voornaam  advocaat. 

Deze  had  allerlei  stukken  van  den  jeugdigen  afgevaardigde 
gelezen  in  verschillende  weekbladen  en  begon  eene  levendige 
belangstelling  in  hem  te  gevoelen.  Bij  zekere  gelegenheid  knoopte 
hij  een  intiem  gesprek  aan  met  onzen  man  en  vroeg  hem  of  hij 
er  nooit  over  gedacht  had  om  in  de  rechten  te  studeeren. 

„Nu  ja,"  sprak  de  bescheidene  Abe,  „ik  heb  er  wel  eens 
over  gedacht,  en  anderen  hebben  er  meer  dan  eens  met  mij 
over  gesproken,  maar  ik  durf  heusch  aan  zoo  iets  niet  ernstig  te 


59 

denken.    Hoe  zou  ik  eene  school  kunnen  bezoeken  daar  ik  arm 
ben  en  ook  geen  vermogende  vrienden  bezit?" 

„Och  wat,  een  man  als  U  behoeft  naar  geen  academie  te 
gaan  om  advocaat  te  worden.  Als  gij  met  uw  landmeten  maar 
genoeg  verdient  voor  kost  en  Meeren,  dan  kunt  ge  wel  thuis 
studeeren.  Iemand  als  gij  komt  wel  zonder  professoren  klaar." 

,, Maar  gij  vergeet  de  vele  kostbare  boeken,  die  men  noodig  heeft." 

„O,  is  het  anders  niet?  Gij  kunt  over  mijn  boekenkast  be- 
schikken. Kom  gerust  bij  mij  en  zoek  uit  al  wat  gij  begeert. 
En  als  gij  onderricht  behoeft  zal  ik  U  wel  helpen." 

Dat  was  een  aanbod  dat  Lincoln  met  beide  handen  aangreep  en 
reeds  den  volgenden  dag  was  hij  op  weg  naar  Springfleld,  waar  de 
heer  Stuart  woonde,  om  een  kostelijken  last  boeken  op  te  halen. 
Vier  dikke  deelen  van  het  beroemde  werk  van  Blackstone,  het 
standaardwerk  der  rechtsgeleerdheid  in  Engelschsprekende 
landen,  droeg  hij  twee  en  twintig  mijlen,  van  Springfleld  naar 
Vandalia,  en  zóó  hongerig  was  hij  naar  den  inhoud,  dat  hij  zich 
op  de  reis  huiswaarts  niet  minder  dan  veertig  bladzijden  vast 
in  het  geheugen  prentte. 

En  zoo  kwam  Lincoln  steeds  nader  aan  het  ideaal  van  de 
jaren  toen  hij  in  Booneville  het  rechtsgeding  bijwoonde,  reeds 
vroeger  door  ons  medegedeeld. 
Ondertusschen  vervulde  hij  zijne  plichten  in  de  Wetgevende 
Vergadermg  zóó  goed,  dat  hij  in  het  volgende  jaar  met  veel 
grooter  meerderheid  dan  in  1834  werd  herkozen.  Ook  in  1836 
en  daarop  volgende  jaren,  geschiedde  zulks. 

Ondertusschen  ervoer  hij  m  deze  eerste  jaren  van  zijn  loop- 
baan in  het  staatkundig  leven  dat  populariteit  en  opgang  iemand 
niet  vrijwaren  voor  de  smarten  des  levens. 

Gedurende  den  zomer  van  het  jaar  1835  verloofde  hij  zich 
met  mejuffrouw  Ann  Rutledge  van  New  Salem,  eene  schoone 
bloem  der  westersche  prairies.  Zij  was  aantrekkelijk  en  verstandig 
en  in  heel  Sangamon  county  was  er  geen  die  haar  overtrof  in 
lieftalligheid. 


Zij  had  beloofd  hem  te  zullen  huwen  zoodra  hij  zijne  rechts- 
geleerde studiën  voltooid  had. 

De  zomer  van  1835  was  de  lieflijkste  van  heel  het  leven 
van  onzen  jeugdigen  staatsman.  Hij  had  eigenlijk  nooit  werkelijke 
vreugde  gesmaakt,  zooals  andere  jongelieden.  Was  heel  zijn 
jeugd  niet  eén  aanhoudende  worsteling  geweest  met  de  ellenden 
des  levens?  Was  de  armoede  en  ontbering  niet  bestendig  de 
hoofdinhoud  zijns  bekers  geweest?  Was  het  een  wonder  dat 
zijn  gelaat  onwillekeurig  als  overtogen  was  met  zwaarmoedigheid? 
Maar  nu,  hoe  veelbelovend  was  niet  de  toekomst ! 

Was  hij  niet  populair  als  opkomend  politicus?  Was  hij  niet 
op  weg  om  advocaat  te  worden?  En  had  de  verstandigste  en 
liefste  der  dochteren  van  New  Salem  niet  beloofd  om  aan  zijne 
zijde  te  wandelen,  na  verloop  van  een  of  twee  jaren? 

Had  hij  niet  redenen  om  zich  m  de  toekomst  gouden  bergen 
te  droomen?  Misschien  besefte  hij  in  die  dagen  meer  dan  eens 
wat  De  Grénestet  zoo  roerend  schoon  uitdrukte  in  zijn  „Stem 
des  Harten"  : 

„Ach,  zou  dat  zonde  zijn  als  ik  mijn  blijde  handen 

Des  avonds  reik  naar  God,  en  dankend  uitroep :  Heer 

Ik  ben  gehecht  aan  d'  aard  met  meer  dan  aardsche  banden 

Van  wereldlust  of  goud  of  eer. 

Ja,  'k  heb  deez'  aarde  lief;  ik  ben  gehecht  aan  't  leven 

Met  tooversnoeren,  als  door  engelen  geweven ; 

Mijn  boezem  jaagt  van  levenslust  .  .  .  ." 

Maar,  helaas,  hij  die  de  groote  lastendrager  zijns  volks  zou 
worden,  mocht  niet  lang  voortleven  in  dien  gelukkigen  roes. 

Ann  Rutledge  kreeg  koortsen,  hersenkoortsen.  En  op  25 
Augustus  1835  verhet  de  ziel  de  hutte  van  het  lichaam.  Zij 
was  eene  schoone  bloem  der  westersche  velden  geweest  en  had 
velen  verblijd,  vooral  hare  ouders  en  den  langen  jonkman  met 
dat  droeve  gelaat,  maar  .  .  .  gelijk  eene  bloem  was  zij  ook 
plotseling  verwelkt  .  .  . 


61 

Lincoln  was  radeloos  en  weigerde  vertroost,  te  worden. 
Het  scheen  of  hij  zijn  verstand  verliezen  zou,  overstelpt  als  hij 
was  door  bange  en  grievende  teleurstelling.  Niemand  was  in  staat 
hem  tot  bedaring  te  brengen,  totdat  het  ten  slotte  aan  zijn  trouwen 
vriend,  Bowling  Green,  gelukte  den  zielsbedroefden  man,  die  aan 
zelfmoord  dacht,  weg  te  troonen  naar  zijne  woning  buiten  het  dorp. 
In  die  dagen  van  schrijnende  smart  was  het  dat  Lincoln  veel 
bezig  was  met  het  bepeinzen  van  het  schoone  lied  van 
William  Knox: 

„MORTALITY". 
„O  Geest  van  een  sterv'ling,  waarom  zoo  verwaand? 

Daar  een  vallende  ster  of  een  wolk  u  vermaant, 
Dat,  snel  als  de  bliksem  of  golf  aan  de  kust, 

Gij  het  leven  doorvliegt,  tot  het  graf  en  zijn  rust. 

Het  blad  van  den  eik  en  den  wilg,  het  verkleurt, 
Het  zweeft  en  het  valt,  wordt  verflenst  en  gescheurd; 

Het  kind  en  de  grijsaard,  hetzij  laag,  hetzij  hoog, 
Verkeeren  tot  stof  en  verdwijnen  voor  't  oog. 

Het  kind,  door  de  moeder  verzorgd  en  bemind. 

De  moeder,  die  in  't  wichtjen  haar  levenslust  vindt. 

De  vader,  die  moeder  en  kroost  heeft  behoed, 
Zij  vlogen  daar  heen,  zij  zijn  grafwaarts  gespoed. 

Op  't  lieve  gelaat  van  het  maagd'lijn  verscheen 
De  schoonheid  der  jeugd  —  ook  hé,ó,r  glorie  verdween; 

Zij  die  haar  beminden  vergingen  als  mist, 
Hun  gedachtenis  werd  ras  uit  de  harten  gewischt. 

De  hand  van  den  vorst  die  de  schepter  eens  hield, 
't  Gemijterde  hoofd  van  den  priester,  ontzield. 

Het  brein  van  den  wijsgeer,  het  hart  van  den  held, 
't  Werd  al  door  den  Doodsengel  neder  geveld."  *) 


*^)  Vertaling  van  den  heer  Gerhard  Zeilstra  te  Grand  Rapids,  Mioh. 


62 

Wij  zullen  hopen  dat  hij  ook  troost  zocht  bij  iets  beters  en 
meer  troostends  dan  zelfs  dit  treffend  gedicht,  ofschoon  er  veel 
reden  is  om  te  vreezen  dat  juist  in  dezen  tijd  het  anker  zijner 
ziel  sleepte,  in  plaats  van  vast  te  liggen  in  het  Woord  van  den 
God  zijner  vrome  moeder. 

Want  het  was  omtrent  het  jaar  1834  en  1835,  dat  wij  van 
onzen  vriend  lezen  dat  hij  gif  had  ingezogen  uit  de  verderfelijke 
werken  des  ongeloof s  van  Paine  en  Volney,  werken  die  nog  al 
veel  werden  gelezen  en  te  lichtvaardig  geloofd,  in  die  dagen. 

Men  beweert  zelfs  dat  Lincoln  een  boek  schreef  om  te  be- 
wijzen dat  de  Bijbel  niet  Gods  Woord  was  en  Christus  niet  de 
Zoon  Gods. 

Een  vriend  van  Lincoln  stak  het  opstel  in  de  kachel  en  later 
zal  Lincoln  zich  wel  vaak  voor  God  hebben  geschaamd  dat  hij 
alzoo  had  geschreven  tegen  Gods  Woord  en  Gods  Gezalfde. 
Heel  zijn  historie  getuigt  dat  dit  slechts  een  tijdelijke  „ storm- 
en-drang-periode"  zijns  levens  was  geweest,  gelijk  dit  vaak 
plaats  grijpt  in  het  leven  van  ernstige  en  diep  denkende  jonge 
mannen,  die  het  eerst  in  aanraking  komen  met  de  producten 
van  ongeloof. 

Maar  met  dat  al  miste  de  arme  met  zijn  gebroken  hart  den  heer- 
lijken troost  van  het  Woord  des  Heeren,  dien  balsem  in  de  grootste 
smart,  en  het  was  geen  wonder  dat  hij  dacht  en  sprak  over 
zelfmoord,  hij  de  van  nature  zoo  zwaarmoedige. 

Gelukkig  voor  hem  dat  de  politiek  met  al  haar  opwinding  hem 
weer  riep  in  den  volgenden  winter. 

Ook  was  hij  in  staat  om  zijne  studie  van  het  recht  voort 
te  zetten. 

Soms  was  het  staatkundig  leven  inderdaad  vol  interessante 
voorvallen. 

Zoo  lezen  wij,  bijvoorbeeld,  dat  hij  in  den  zomer  van  het 
jaar  1836  optrad  als  candidaat  der  Whigs  voor  het  Lager  Huis 
van  Illinois. 

Te  Springfield  zouden  de  candidaten  der  verschillende  partijen 


63 

debatteeren.  Onder  Lincolns  politieke  tegenstanders  op  de  tribune 
was  een  zekere  heer  Forquer.  Deze  was  vroeger  een  Whig 
geweest,  doch  om  geldelijk  voordeel  te  behalen  was  hij  Democraat 
geworden. 

Een  vet  postje  was  het  loon  geweest  voor  zijn  verraad  aan 
zijne  partij. 

Bij  het  binnenrijden  van  Springfield  had  Lincoln  opgemerkt 
dat  Forquer  een  bliksemafleider  op  zijne  nieuwe  groote  woning 
had,  een  ongewoon  iets  in  die  dagen  en  eene  nieuwigheid,  die 
vele  vromen  uitlegden  als  een  tarten  van  den  Allerhoogste,  Die 
door  den  bliksem  sprak. 

Deze  Forquer  nu  was  zoo  onbescheiden  en  onchristelijk  om  in 
het  publiek  debat  en  in  Lincolns  tegenwoordigheid,  allerlei  be- 
leedigende  uitdrukkingen  te  bezigen  omtrent  Lincolns  boersch- 
heid  van  voorkomen. 

„Deze  jonge  man  moet  afgetakeld  worden,"  zoo  sprak  hij  met 
minachting,  „en  het  spijt  mij  dat  iJc  dit  moet  doen,  maar  het  moet!" 

De  „Clary  G-rove  jongens",  van  welke  wij  reeds  vroeger  spraken, 
voelden  hunne  vuisten  jeuken  om  Forquer  een  afrossing  te  geven, 
nu  hij  hun  beminden  Abe  zoo  affronteerde.  Maar  Lincoln  bleef 
uitwendig  kalm,  hoewel  zijn  gelaat  bleek  was  en  het  inwendig 
bij  hem  kookte. 

Het  slotwoord  was  gelukkig  aan  onzen  held. 

Op  waardige  wijze  sprak  hij  over  de  beginselen  zijner  partij, 
en  herhaaldelijk  werd  hij  toegejuicht.  Ten  slotte  wendde  hij 
zich  tot  Forquer,  en  op  eene  indrukwekkende  wijze  die  menig 
hoorder  jaren  in  het  geheugen  bleef,  riep  hij  den  verwaten 
man  toe: 

„Deze  mijnheer  begon  zijn  rede  met  te  zeggen,  dat  deze  jonge 
man  moet  worden  afgetakeld.  Ik  ben  niet  zoo  jong  in  jaren  als 
ik  ben  in  de  listen  en  streken  der  politiek.  Maar,"  —  en  met 
zijn  langen  en  beenderigen  voorvinger  wees  hij  direct  naar 
Forquer,  —  „of  ik  lang  leef  of  kort  doet  er  niet  toe,  doch  ik 
sterf  liever  op  dit  oogenblik  dan  dat  ik  zou  doen  als  deze  mijnheer 


64 

—  zijne  partij  den  rug  toe  te  keeren  en  dan  een  bliksemafleider 
op  zijn  huis  te  zetten  om  een  schuldig  geweten  te  beschermen 
tegen  den  toorn  des  Almachtigen.'' 

Een  daverend  applaus  ging  er  op  uit  de  menigte  en  Forquer 
moest  met  beschaamde  kaken  afdruipen. 

Bij  eene  andere  gelegeniieid  in  datzelfde  jaar  1836,  bewees 
Lincoln  evenzeer  zijne  gevatheid  om  een  tegenstander  in  het 
publiek  schaakmat  te  zetten. 

Onder  de  Democratische  redenaars  die  Sangamon  county  dat 
jaar  bezochten  om  stemmen  te  winnen  voor  hun  partij,  was  een 
zekere  Kolonel  Dick  Taylor. 

Deze  was  een  zeer  ijdel  mannetje,  naar  de  mode  van  dien 
tijd  gekleed  in  zijde  en  satijn  en  met  een  groote  kanten  das 
op  de  borst. 

Hij  droeg  eene  zware  horlogeketting  met  verschillende  medal- 
lons  versierd  en  maakte  op  elk  die  hem  in  volle  tenue  kende 
den  indruk  van  een  fat,  een  „dandy",  zooals  men  het  in  het 
Engelsch  noemt. 

Nu  wilde  het  geval  echter  dat  de  Democraten  beweerden,  dat 
zij  de  partij  vormden  van  het  gewone  volk,  van  de  ,,kleyne 
luyden".  En  daarom,  toen  hij  met  Lincoln  in  debat  was,  begon 
Taylor,  ouder  gewoonte,  uit  te  varen  tegen  de  aristocratische 
Whigs  met  hunne  zijden  kousen. 

Kalm  hoorde  Lincoln  dit  aan,  want  zooals  hij  daar  stond  in 
zijn  eenvoudig  pakje,  met  zijne  ruwe  laarzen,  en  in  zijn 
wollen  overhemd  zonder  halsstrik,  was  hij  wel  het  tegenbeeld 
van  een  verwend  en  verwijfd  aristocraat. 

Doch,  alsof  zijne  verschijning  nog  niet  genoeg  was  om  den 
tegenstander  te  verslaan  in  zijne  argumenten  —  er  gebeurde 
een  aardig  incident. 

Kolonel  Taylor  had  gedurende  zijne  rede  zijn  overjas  aan- 
gehouden en  deze  tot  boven  toegeknoopt,  zoodat  het  gehoor  niets 
kon  zien  van  al  de  fraaiigheden  van  zijn  costuum.  Maar  in  het 
vuur   van   zijne  toespraak,    och  arme,  daar  ging  de  overjas  los 


65 

en  elk  hoorder  zag  hoe  rijkelijk  versierd  de  vurige  kampioen 
van  het  arme  volk  was. 

Natuurlijk  was  Lincoln  er  als  de  kippen  bij  om  uit  dit  toeval 
munt  te  slaan.  Hij  trad  naar  voren  en  viel  den  verbluften 
spreker  in  de  rede.  Op  des  Kolonels  kanten  das,  zijn  lintjes  en 
gouden  ketting  wijzend,  sprak  hij  op  een  tragisch-spottenden  toon: 
„Ja,  mijne  mede-burgers,  ziet  den  heer  Taylor  aan,  den  Demo- 
craat met  zijn  vereelte  vuist.  En,  mijne  heeren,"  vervolgde 
hij,  en  breidde  zijne  grove,  lange,  gespierde  armen  en  handen 
uit,  „en,  mijne  heeren,  ziet  mij  aan.  Ik  ben  de  opgeblazen 
aristocraat,  de  „gentleman"  in  zijne  zijden  kousen.  Ik  ben 
de  man  met  de  lelie-witte  handen,  waarvan  de  heer  Taylor 
zoo  welsprekend  oreert!"  Natuurlijk  zag  ieder  direct  welk 
groot  contrast  er  was  tusschen  Taylors  beweringen  en  Lincolns 
plastische  bewijzen  en  het  gehoor  barstte  uit  in  een  luid  en 
aanhoudend  gelach,  dat  den  armen  Kolonel  geheel  in  de  war 
bracht  en  zijn  pleidooi  voor  de  Democraten  tot  een  hopelooze 
mislukking  maakte. 

Mede  door  dit  voorval,  werd  Lincoln  echter  een  van  de  popu- 
lairste politieke  sprekers  in  heel  den  staat  lUinois. 

Toch,  en  dit  strekt  hem  tot  blijvende  eer,  verlaagde  hij 
zich  nooit  tot  het  jagen  naar  populariteit,  ten  koste  van  be- 
ginsel. 

Dat  bewees  hij  in  het  voorjaar  van  1837  gedurende  de  zitting 
der  Wetgevende  Vergadering,  waarvan  hij  nog  steeds  lid  was. 

Er  was  destijds  veel  agitatie  in  de  Vereenigde  Staten  over 
de  vraag  of  men  de  slavernij  zou  toelaten  in  het  westehjk  grond- 
gebied der  Unie,  waar  men  telkens  nieuwe  staten  formeerde. 
Het  Zuiden,  met  zijn  groot  aantal  lijfeigenen,  riep  natuurlijk  luide 
om  het  recht  om  alle  nieuwe  gewesten  open  te  stellen  voor  de 
door  hen  noodwendig  geachte  instelling.  De  meeste  lieden  in  de 
noordelijke  staten  waren  tegen  deze  uitbreiding.  Sommige  publieke 
leiders,  zooals  Wendell  Phillips  en  W.  L.  Garrison  begonnen 
zelfs  te  roepen  om  afschaffing  van  het  slavenstelsel.  Zij  werden 

5 


66 

Abolitionisten  genoemd,  dat  is  menschen,  die  voor  het  afschaffen 
der  slavernij  waren. 

Maar  hoewel  Illinois  een  noordelijke  staat  was,  waren  er  toch 
velen  van  zijn  burgers  aan  de  zijde  van  het  Zuiden.  Sommigen 
door  hun  zuidelijke  afkomst;  anderen,  vooral  in  het  zuidelijkst 
gedeelte  van  den  staat,  doordat  zij  telkens  zagen  dat  de  slavernij 
inderdaad  een  winstgevende  zaak  was  voor  de  blanke  eigenaars. 
Dat  het  zonde  was  voor  Grod  en  menschen  om  zich  vet  te  mesten 
met  het  zweet,  het  bloed,  de  tranen  en  het  lijden  van  een  even- 
mensch,  woog  bij  sommigen  al  heel  licht  en  werd  door  menigeen 
in  't  geheel  niet  gevoeld.  Zelfs  waren  er  vele  leeraars,  die  het  knecht- 
schap van  de  kinderen  Chams  rechtvaardigden,  met  een  beroep  op 
Noachs  profetie  uit  Genesis  9  :  25:  „vervloekt  zij  Kanaan,  een 
knecht  der  knechten  zij  hij  zijnen  broederen!"  Alsof  deze  pro- 
fetie hen  het  recht  gaf  om  als  slavenhouders  op  te  treden  en 
willens  en  wetens  den  vloek  te  vervullen! 

Dan  had  ook  Judas  zich  kunnen  beroepen  op  een  profetisch 
woord  en  zijn  booze  daad  van  het  verraden  des  Heilands  er  mede 
kunnen  verdedigen!  Maar,  hoe  dit  ook  zij,  er  waren  er  heel  wat 
in  Illinois  die  het  met  het  Zuiden  hielden,  in  zake  de  slavernij. 

Ook  de  groote  meerderheid  der  Wetgevende  Vergadering,  die 
daarom  in  het  voorjaar  van  1837  enkele  wetten  aannam,  ge- 
heel naar  den  zin  van  degenen  die  de  lijfeigenschap  der  arme 
negers  voorstonden. 

Maar  wie  er  ook  boog  voor  den  populairen  afgod  dier  dagen, 
niet  de  vertegenwoordiger  van  Sangamon  county.  Hoewel  zeven 
van  de  negen  afgevaardigden  van  zijn  district  hem  tegenstonden, 
toekende  Lincoln  met  zijn  vriend  Dan  Stone  protest  aan  tegen 
de  aangenomen  wetten. 

Zij  spraken  het  openlijk  uit:  „dat  de  slavernij  gefondeerd  is 
op  onrecht  en  een  verkeerde  practijk." 

Dat  toekende  zedelijken  moed. 

Dat  was  een  bewijs,   dat  staatkundige  beginselen,  als  begin- 


67 

Sangamon  county.  Hij  bewees  reeds  daardoor  dat  hij  iemand 
was  die  durfde  te  staan,  desnoods  alleen  te  staan,  indien  hij 
overtuigd  was  van  het  goed  recht  van  zijn  zaak.  Menigeen 
voorspelde  dat  deze  stap  het  begin  zou  zijn  van  het  einde  van 
Lincolns  politieke  loopbaan.  Hoe  kortzichtig  zijn  wij  menschen 
soms!  Lincolns  mede-burgers,  voor  zoover  ze  geërgerd  werden 
door  zijn  protest,  vergaten  al  heel  spoedig  hunne  grieven  tegen 
hun  afgevaardigde. 

Dit  kwam  grootendeels  ook  doordat  hij  er  in  slaagde  om  zijn 
district  zeer  ter  wille  te  zijn  en  een  groeten  dienst  te  bewijzen 
in  het  verplaatsen  van  de  hoofdstad  van  Illinois.  In  plaats  van 
Yandalia  in  Macon  county,  werd  nu  Springfield  in  Sangamon 
■county  de  hoofdstad. 

Dit  was  een  feit  dat  de  harten  zijner  stemmers  met  zooveel  dank- 
baarheid vervulde,  dat  hij  en  zijne  acht  mede-vertegenwoordigers 
van  Sangamon  county,  na  de  stemming,  in  1837,  overal  in  de  county 
«n  met  name  in  Springfield  werden  vereerd  met  feestmaaltijden. 

Op  die  feesten  stelde  men  o.  a.  toasten  in  op  Lincoln  als  het 
-„Sangamon  opperhoofd",  „Lincoln  die  de  verwachtingen  van 
zijne  vrienden  vervulde  en  de  hope  der  vijanden  beschaamde", 
en  „A.  Lincoln,  een  van  de  edellieden  der  natuur". 

Dat  toonde  dat  hij  inderdaad  was  wat  wij  boven  ons  hoofd- 
stuk schreven:  „Een  jong  wetgever,  die  opgang  maakt.'' 

Wij  besluiten  deze  afdeeling  met  een  uittreksel  uit  een  van 
zijne  politieke  toespraken,  gehouden  te  Springfield  op  27  Aug. 
1837.  Het  toont  aan  welk  eene  hoogte  van  verstandelijke  ont- 
wikkeling deze  zoon  der  oerwouden  had  bereikt,  grootendeels 
-door  eigen  studie,  welke  practische  levenswijsheid  hij  bezat, 
en  hoe  hij  inderdaad  met  den  blik  van  een  geboren  Staatsman 
de  zaken  van  het  publieke  leven  beschouwde.  Alzoo  sprak  de 
acht-en-twintig  jarige  politicus: 

„Ik  hoop  dat  ik  het  mis  heb,  maar  indien  niet,  dan  dreigt 
ons  in  dezen  zelfden  oogenblik  een  groot  gevaar.  Ik  bedoel  dat 
toenemend  gebrek  aan  ontzag  voor  de  wet,  dat  het  geheele  land 


68 

als  besmet  heeft,  die  groeiende  neiging  om  de  wilde  en  woeste 
uitbarstingen  van  den  hartstocht  te  stellen,  in  plaats  der  nuchtere 
vonnissen  van  de  rechtbank. 

Verhalen  van  misdaden  door  het  grauw  (mobs)  bedreven, 
komen  eiken  dag  uit  alle  hoeken  des  lands  tot  ons.  Het  land 
is  van  Nieuw  Engeland  tot  Louisiana  vergiftigd.  Zulke  geweld- 
daden zijn  niet  aan  het  klimaat  toe  te  schrijven,  noch  bij  voor- 
keur in  slavenhoudende  of  in  slavenwerende  Staten  te  vinden. 

Wanneer  mannen  het  in  het  hoofd  krijgen  om  spelers  op  te 
hangen  of  moordenaars  te  verbranden,  dan  behooren  zij  te  be- 
denken, dat  in  de  verwarring,  die  gewoonlijk  zulke  tooneelen 
met  zich  brengen,  zij  misschien  een  onschuldige  ophangen  of 
verbranden.  En  dat  gaat  net  zoo  lang  en  net  zoo  ver,  tot  de 
bolwerken,  opgeworpen  ter  verdediging  van  personen  en  eigen- 
dommen, worden  geslecht  en  geminacht. 

Aan  den  anderen  kant,  wanneer  goede  mannen,  die  rust  en 
orde  hef  hebben,  die  begeeren  de  wetten  te  gehoorzamen,  die 
gaarne  hun  bloed  zouden  storten  voor  de  bescherming  van  hun 
vaderland,  zien,  hoe  hun  bezittingen  worden  verwoest,  hun  per- 
sonen aangerand,  hun  gezinnen  beleedigd  en  hun  leven  bedreigd 
wordt  en  nergens  grond  van  hoop  op  beterschap  bespeuren,  een 
gouvernement  moeten  dienen,  dat  hun  geen  bescherming  biedt, 
zou  het  dan  zoo'n  wonder  zijn  dat  zij  naar  een  verandering  van 
bestuur  verlangen,  waarbij  zij  niets  te  verliezen  hebben?  Daarom 
dan,  indien  door  de  werking  van  dezen  mobokratischen  geest, 
(geest  van  de  heerschappij  van  het  gepeupel)  waarvan  helaas  t 
allen  moeten  erkennen  dat  hij  overal  in  den  lande  bestaat,  het 
sterkste  bolwerk  van  elk  gouvernement  verbroken  kan  worden^ 
ik  bedoel  de  gehechtheid  van  het  volk,  waar  gaan  wij  heen? 

Hoe  dat  gevaar  te  ontgaan?  Het  antwoord  is  eenvoudig. 
Laat  ieder  Amerikaan,  iedere  beminnaar  van  vrijheid,  ieder  die 
het  nakroost  de  kostelijkste  erfenis  ongerept  wil  achterlaten,  bij 
het  bloed  der  Revolutie  zweren,  dat  hij  nimmer,  zelfs  in  het 
geringste   niet,    de   landswetten  zal  schenden,  noch  ooit  dulden 


69 

dat  die  door  anderen  geschonden  worden.  Laat  eerbied  voor  de 
wet  elke  Amerikaansche  moeder  bezielen  bij  haar  lispelen  tot 
het  kindeke,  dat  speelt  op  haren  schoot;  laat  die  geleerd  worden 
op  scholen,  seminaries  en  colleges;  laat  die  te  lezen  zijn  in 
spelboeken,  in  eerste  leesboeken  en  in  almanakken;  laat  die 
van  den  kansel  gepredikt,  in  de  zalen  der  bestuurders  aange- 
prezen, in  de  hoven  der  Grerechtigheid  gehandhaafd  worden. 
Laat  die  eerbied  de  politieke  religie  der  natie  worden  en  laten 
ouden  en  jongen,  blijden  en  ernstigen,  rijken  en  armen  van  alle 
deelen  des  lands,  van  beide  de  geslachten,  van  elke  huidskleur 
onophoudelijk  hunne  offeranden  op  zijne  altaren  plengen. 

Dan  zeker  zal  elke  poging  om  ons  onze  nationale  vrijheid  te 
ontrooven,  ijdel  blijken." 


HOOFDSTUK  VE. 
Lincoln  als  Advocaat. 


„Ja,  als  't  niet  kan,  dan  kan  het  niet", 
Zoo  hoor  ik  alle  dagen 
Van  flauwerts  en  van  tragen; 
Maar  ik  —  ik  haat  dat  laffe  lied; 
En,  zoo  mij  God  de  kracht  -wil  gunnen, 
Dan  zeg  ik,  wat  er  ook  geschiedt, 
't  Moet  kannen !" 

J.  P.  Helib. 


De  Nederlandsclie  dichter,  wiens  woorden  wij  hier  boven 
schreven,  werd  geboren  precies  in  hetzelfde  jaar  als  Abraham 
Lincoln,  en  de  poet,  die  door  zijn  „Vlaggelied''  en  „Piet  Hein, 
Piet  Hein,  zijn  naam  is  klein"  zoo  populair  was  in  zijne  dagen, 
heeft  zeker  op  eigenaardige  wijze  vertolkt  een  van  de  beste 
karaktertrekken  van  ons  Amerikaansch  volk  en  met  name  van 
Lincoln. 

Want  onze  held  wist  inderdaad  van  aanhouden  en  doorzetten. 

Dat  bewees  hij  ook  in  betrekking  tot  het  ambt  dat  hij  zoo 
lang  reeds  had  begeerd,  het  advocatenambt. 

Wat  vaste  wil,  wat  doorgezette  studie,  wat  rusteloos  voort- 
arbeiden  was  er  niet  noodig  om  hem,  die  ternauwernood  één 
jaar   de   lagere  school  bezocht  had  en  heel  geen  middelbaar  of 


71 

hooger  onderwijs  geaoot,  zoover  te  brengen.  Maar  Lincoln  hield 
maar  vol.  „'t  Moet  kunnen",  sprak  hij  gewis  meer  dan  eens,  al 
was  het  niet  in  de  taal  van  zijn  HoUandschen  tijdgenoot. 

Hij  zal  zeker  wel  meer  dan  eens  ontmoedigd  zijn  geweest 
wanneer  hij  zag  op  den  berg  van  boeken,  dien  hij  had  te  door- 
worstelen. 

De  dichter  Langendijk  zegt  in  een  van  zijne  werken  tot  een 
praatgraag : 

„Gij    zijt  een  snapper,  'kzou  te  Leiden  gaan  studeeren 
Voor  advocaat;  me  dunkt,  ge  hoeft  niet  veel  Ie  leeren." 

Maar  met  dat  al  vordert  het  èn  in  Nederland  èn  in  Amerika 
heel  wat  om  tot  de  balie  te  worden  toegelaten. 

Doch  het  gelukte  Lincoln,  al  waren  er  nog  zooveel  hinder- 
palen op  zijnen  weg  geweest.  Op  1  Maart  1837  werd  hij  op  de 
officieele  lijst  geplaatst. 

Hij  besloot  om  zich  in  Springfield,  de  nieuwe  hoofdstad,  te 
vestigen. 

Dat  was  destijds  een  opkomend  stadje  van  ongeveer  1500 
inwoners. 

Met  advocaat  Stuart,  die  hem  vroeger  zoo  terwille  was  met 
het  leenen  van  wetboeken,  zou  hij  eene  firma  vormen. 

Het  was  wel  wat  gewaagd  van  Lincoln  om  zijn  tamelijk  wel 
betalend  baantje  van  landmeter  op  te  geven  —  maar  het  moest, 
want  beide  tegelijk  kon  hij  niet  wel  waarnemen. 

Daarenboven,  hij  was  nog  altijd  straatarm,  deels  omdat  hij 
geen  al  te  best  kassier  was  voor  zichzelf  en  deels  ook  omdat 
hij  nog  steeds  zijn  vader  voorthielp.  Want  diens  boeren  was  nog 
altijd  sukkelwerk.  Maar  —  de  teerling  was  geworpen,  en  op 
een  goeden  morgen  verliet  de  nieuwbakken  advocaat  New  Salem 
met  pak  en  zak  en  wendde  zich  naar  Springfield.  Al  zijne  aard- 
sche  bezittingen  kon  hij  bergen  in  twee  groote  zadeltasschen, 
die  hij  over  zijn  paard  wierp.  Het  paard  zelf  was  een  geleend 
beestje.  En  de  beurs  was  bijna  plat. 


72 

Een  mooi  begin  van  een  loopbaan  als  advocaat.  .  . 

Wie  zou  hebben  voorspeld  dat  hij  die  zóó  Springfield  voor  de 
eerste  maal  binnen  reed,  om  er  zich  als  burger  te  vestigen, 
nog  eens  haar  zou  verlaten,  voor  de  laatste  maal,  als  haar  meest 
beroemde  ingezetene  en  de  gekozen  president  van  een  groot  volk? 

Wonderüjk  zijn  soms  de  wegen  Gods.  Niemand  verachte  den 
armen  jongen  man  die  in  kaal  kleed  en  misschien  met  vereelte 
hand  den  voet  zet  op  zelfs  de  laagste  sport  van  den  maatschap- 
pelijken  ladder. 

Men  kan  nooit  weten  hoe  hoog  hij  klimmen  kan,  vooral  niet 
in  Amerika  met  de  wonderbaarlijke  mogelijkheden  van  dat  groote 
en  vrije  land. 

Lincoln  begaf  zich  direct  met  zijne  have  en  geleend  ros  naar 
den  winkel  van  een  mede-Kentuckiaan,  den  heer  Josua  Speed, 
een  goed  vriend. 

„Josua,  voor  hoeveel  kunt  ge  mij  voorzien  van  een  bed  met 
matras  en  toebehooren  ?"  Speed  rekende  uit  dat  het  minstens 
zeventien  dollars  zou  kosten.  Lincolns  gelaat  betrok.  Dat  was  veel 
hooger  dan  hij  zich  had  voorgesteld.  Oprecht  en  eerlijk  als  altijd, 
antwoordde  hij  zijn  vriend  dat  de  prijs  zeker  niet  te  hoog  was,  maar 
dat  hij  geen  geld  genoeg  had  om  het  met  contanten  te  betalen. 

„Doch",  zeide  hij,  „indien  ge  mij  crediet  wilt  geven  tot 
Kerstmis  en  mijn  werk  hier  eenigzins  slaagt,  dan  zal  ik  u  tegen 
dien  tijd  betalen.  Maar  indien  het  eene  mislukking  is,  dan  kan 
ik  u  misschien  nooit  betalen."  Lincoln  zuchtte  nog  altijd  onder 
den  schuldenlast  door  zijn  verloopen  compagnon  hem  op  den 
rug  gebonden  (hij  noemde  het  gewoonhjk  de  ,, nationale  schuld" 
omdat  zij  hem  zoo  groot  toescheen)  en  hij  zag  niet  veel  kans 
om  groote  beloften  te  doen  aan  den  heer  Speed.  Deze  was 
begaan  met  Lincoln  door  de  rondborstige  verklaring  die  hij 
aflegde.  Hij  bedacht  zich  een  oogenhlik  en  zeide  toen :  „Wel, 
Abe,  het  is  niet  noodig  dat  gij  u  voor  dat  bed  in  de  schuld  steekt. 
Ik  heb  een  groot  dubbel  bed  en  ge  moogt  het  met  alle  pleizier 
met  mij  deelen,  zoo  ge  dat  wilt. 


73 

Dat  was  natuurlijk  koren  op  Lincolns  molen  en  zonder  eenige 
complimenten  besloot  hij  om  het  aanbod  te  aanvaarden. 

„Waar  is  uw  bed?"  vroeg  hij  aan  Speed. 

„Vlak  boven  dezen  winkel." 

„Accoord,  Josua,  accoord !"  en  Lincoln  vloog  naar  boven  met 
zijne  twee  zadeltasschen.  Hij  bezag  zijne  nieuwe  woning  vluchtig 
en  was  spoedig  weer  beneden.  Met  een  glimlach  riep  hij  zijnen 
edelmoedigen  vriend  toe:  „Speed,  ik  ben  al  verhuisd." 

Een  ander  vriend,  die  hij  in  Vandalia  had  leeren  kennen,  de 
heer  William  Butler,  nam  den  jongen  pleitbezorger  in  den  kost 
voor  eene  kleine  vergoeding. 

Het  kantoor,  boven  een  meubelwinkel,  deelde  hij  natuurlijk 
met  zijn  ouderen  en  alreeds  gevestigden  compagnon,  den  heer 
Stuart,  en  zoo  begon  de  nieuwe  burger  van  Springfield  zijn 
nieuwen  loopbaan  met  nieuwen  moed  en  onder  geen  al  te  ongunstige 
vooruitzichten. 

In  den  volksmond  vindt  men  allerlei  uitdrukkingen  die  bewijzen 
dat  advocaten  in  vroegeren  tijd  menigmaal  in  slechten  reuk 
stonden.  Men  spreekt  van  advocaten-streken  en  advocaterij,  en 
TertuUus  uit  de  dagen  des  Nieuwen  Testaments  wordt  meer  dan 
eens  beschouwd  als  een  typisch  pleitbezorger. 

Daarenboven  stelt  men  ze  op  één  lijn  met  dokters  en  dood- 
gravers, die  van  de  ellende  der  menschheid  leven. 

Hoor  slechts  deze  ontboezeming  van  Tollens. 

„Goddank  dat  ik  een  boer  ben, 

En  niet  een  advocaat: 
Krakeel  en  onrust  volgt  hem  na 

Hetzij  hij  zit  of  staat." 

En  Huygens  schreef  akeeds  in  zijne  dagen,  in  Hollands  gou- 
den eeuw: 

„Soo  gh'  aan  krackeel  gereakt, 
Wacht  u  voor  advocaten." 


74 

Maar  met  dat  al  doet  zulk  eene  volksbeschouwing  menig 
pleitbezorger  groot  onrecht  aan.  Want  er  zijn  ook  edele  mannen 
in  dit  beroep,  mannen  die  God  vreezen  en  die  handelen  en 
wandelen,  ook  in  hunne  professie,  als  volgelingen  van  Hem 
Wiens  werk  ter  zaligheid  onder  anderen  ook  hierin  bestaat,  dat 
Hij  de  Voorspraak,  de  Advocaat  zijns  volks  is  bij  den  Vader. 

Abraham  Lincoln  was  een  van  die  mannen  die  het  ambt  eer 
aan  deden. 

We  zullen  gelegenheid  hebben  om  dit  meer  dan  eens  op  te 
merken  in  dit  hoofdstuk. 

Zooals  we  reeds  hierboven  mededeelden  was  Springfield  een 
opkomend  stadje  van  ongeveer  1500  inwoners.  Misschien 
zelfs  1800. 

Het  was  niet  alleen  de  hoofdstad  van  den  staat  Illinois,  maar 
ook  de  hoofdplaats  van  Sangamon  county  en  de  zetel  van  het 
Vereenigde  Staten  Eondgaand  gerecht.  (Circuit  court.) 

Vooral  wanneer  de  Wetgevende  Vergadering  in  zitting  was, 
was  er  heel  wat  levendig  verkeer.  Mannen,  die  naderhand  een 
grooten  naam  zouden  hebben  in  de  historie  des  lands,  woonden 
of  vertoefden  tijdelijk  te  Springfield.  De  voornaamste  burgers 
begonnen  al  wat  „airs"  aan  te  nemen  van  stedelingen  in  het 
oosten.  Zoo  lezen  we,  als  iets  dat  heel  wat  opspraak  verwekte, 
dat  enkele  van  de  rijkste  lieden  begonnen  om  hunne  dienstboden 
apart  in  de  keuken  te  laten  eten.  Tot  dusver  had  iedere  dienst- 
meid en  elke  knecht  met  mijnheer  de  baas  en  mevrouw  de 
bazin  aan  éénen  disch  aangezeten ! 

Voor  Lincoln,  de  zoon  der  wouden,  die  pas  uit  den  achterhoek 
kwam,  was  Springfield  een  stadje  dat  heel  wat  hoogsteedsch  be- 
gon te  worden.  Toch  was  er  nog  veel  dat  herinnerde  aan 
het  primitieve  en  gemeenzame  leven  uit  het  pionierstijdperk. 

Het  „rechthuis"  was  een  blokhuis,  gelijk  bijna  al  de  ge- 
rechtshuizen  in  Illinois,  in  dien  tijd. 

De  rechter  zat  achter  een  eenvoudige  tafel  met  een  kleed 
overdekt   en   achter    een   heel  simpel  hek,  dat  als  eene  ballus- 


75 

trade  diende,  om  de  majesteit  der  wet  te  scheiden  van  het 
gewone  volk. 

Gewoonlijk,  wanneer  er  rechtsgedingen  van  eenlge  beteekenis 
aan  den  gang  waren,  wasfhet  gerechtshof  vol  met  eene  belang- 
stellende schare  van  boeren  en  burgers,  die  samendrong  tot  dicht 
in  de  nabijheid  van  den  beschuldigde,  diens  advocaat,  en  de 
andere  deelhebbers  in  het  geding.  Want  zoo'n  pleit  bracht  heel 
wat  nieuws,  en  nieuws  was  tamelijk  schaars  in  die  dagen  van 
traag  verkeer  en  weinig  nieuwsbladen. 

De  advocaten  gingen  te  paard  van  de  eene  naar  de  andere 
plaats,  den  rondgaanden  rechter  op  den  voet  volgend  en  ge- 
woonlijk in  zijn  gezelschap.  Elk  droeg  zijne  noodige  wetboeken 
in  zijn  zadeltasch  mede.  Het  was  op  die  reizen,  met  den  omgang 
met  allerlei  slag  van  volk  die  ze  medebrachten,  dat  Lincoln 
veel  verzamelde  van  den  kostelij  ken  schat  van  allerlei  wester- 
sche  vertellingen,  die  hem  later  zoo  populair  en  aantrekkelijk 
zoude  maken. 

Bij  gelegenheid  van  een  van  die  tochten  bleef  Lincoln  een 
heele  poos  achter  in  een  boschje  van  pruimenboomen.  Toen  hij 
later  zijne  reisgenooten  weer  inhaalde  en  men  hem  vroeg 
waarom  hij  zoolang  was  achtergebleven,  deelde  hij  mede,  dat 
hij  gezien  had  dat  twee  jonge  vogeltjes  uit  hun  nest  waren 
gevallen  en  hij  zich  de  moeite  had  getroost  om  in  den  boom 
te  klimmen  en  de  arme  verschrikte  beestjes  weer  in  hunne 
zachte  moederwoning  terug  te  brengen.  Sommige  reisgenooten 
dreven  den  spot,  met  wat  ze  noemden,  zijn  te  groote  teerhartig- 
heid.  Maar  Lincoln  antwoordde,  en  wij  hebben  hem  er  te  liever 
om:  „Ik  zou  niet  hebben  kunnen  slapen  van  nacht,  indien  ik 
die  arme  hulpelooze  diertjes  niet  had  geholpen."  Lincoln  was 
een  eerlijk  advocaat. 

Indien  hij  iemand  verdedigde,  die  beschuldigd  was  van  een 
ernstige  misdaad  en  hij  bemerkte  dat  de  man  inderdaad  schuldig 
was,  dan  weigerde  hij  om  iets  meer  met  zijne  zaak  te  doen^te 
hebben.   En  zoo  zijn  compagnon  besloot  de  zaak  zelf  en  alleen 


76 

door  te  zetten,  dan  weigerde  hij  beslist  om  iets  te  ontvangen 
als  zijn  aandeel  in  het  loon  voor  zulk  een  rechtsgeding. 

Hij  had  een  afkeer  van  de  zoogenaamde  streken  der  advo- 
caten, waarbij  sommigen  gebruik  maken  van  allerlei  technische 
dingen  en  dingetjes  om  een  zaak  slepend  te  houden,  of  om  hun 
proces  te  winnen. 

Maar  was  hij  overtuigd  van  het  recht  van  zijn  cliënt,  dan 
spande  hij  zich  geheel  en  al  voor  de  zaak  en  menig  pleidooi 
werd  door  hem  met  glans  gewonnen. 

Een  van  de  levensregels  van  Lincoln  was  om  in  elke  eerlijke 
taak  die  de  zijne  was,  zijn  uiterste  best  te  doen,  de  uitkomst 
aan  God  overlatend. 

Dat  is  een  stelregel,  die  we  allen  wel  mogen  aanvaarden,  wat 
ook  onze  plaats  in  de  maatschappij  moge  wezen. 

„Wat  waard  is  om  gedaan  te  worden",  zegt  een  Engelsch 
spreekwoord,  „is  waard  om  goed  gedaan  te  worden".  Onthoud 
dat  wel,  jonge  man,  die  dit  leest.  Het  zal  een  van  de  geheimen 
zijn  voor  u  om  wel  te  slagen  in  de  wereld. 

Allerlei  treffende  voorbeelden  van  Lincolns  oprecht  en  onzelf- 
zuchtig advocatenleven  heeft  de  geschiedenis  bewaard. 

De  heer  Masters  van  New  Salem  werd  eens  bedreigd  met  een 
rechtsgeding.  Hij  zocht  zijn  ouden  buurman  op  in  Springfield  en 
vroeg  Lincoln  hoeveel  hij  zou  eischen,  indien  hij  de  zaak  voor 
het  gerecht  bracht.  „Wel",  antwoordde  de  onbaatzuchtige  Lincoln, 
„tien  dollars ;  maar  ik  raad  u  aan  om  het  in  der  minne  te  schik- 
ken met  uw  tegenstander,  dan  kost  het  geval  u  niets.". 

Meer  dan  eens  was  hij  de  kampioen  van  den  verdrukte  en  arme. 

Eens  klopte  er  een  weduwe  bij  hem  aan.  Een  oneerhjk  advocaat 
had  heel  wat  opgestreken  van  pensioengeld  dat  haar  wettig 
toekwam. 

Met  verontwaardiging  vervuld  begon  hij  direct  en  voor  eigen 
rekening  een  proces  tegen  den  uitzuiger  en  spoedig  had  de 
weduwe  het  hare. 

Voor   neger-vluchtelingen  pleitte  hij  meer  dan  eens,  ofschoon 


77 

zulk  optreden  voor  hem  groot  gevaar  opleverde  om  zijne  popu- 
lariteit te  verliezen,  want  ook  in  Springfield  waren  vele  voor- 
standers der  slavernij. 

Abolitionisten  waren  destijds  in  Illinois  zoo  goed  als  onbekend. 
Zelfs  had  het  gepeupel  van  Alton,  in  dien  staat,  op  7  November 
van  het  jaar  1837  den  predikant  E.  P.  Lovejoy  doodgeschoten, 
omdat  hij  het  waagde  in  zijn  godsdienstig  blad  op  de  afschaffing 
der  slavernij  aan  te  dringen. 

Zijn  helpers  en  geestverwanten  te  Alton  werden  met  geweld 
van  wapenen  verdreven  en  hunne  eigendommen  verwoest. 

Om  in  zulke  toestanden  openlijk  op  te  treden  als  een  pleitbe- 
zorger voor  de  verachte  en  vertrapte  zwarten,  getuigde  van 
groeten  zedelijken  moed.  En  Lincoln  betoonde  dien  herhaaldelijk. 

Eene  oude  negerin  klaagde  hem  eens  haren  nood. 

Zij  was  vroeger  slavin  geweest  in  Kentucky,  doch  een  goed- 
hartig meester  had  haar  en  de  haren  naar  Illinois  gebracht  en 
ze  daar  de  vrijheid  geschonken.  Doch  nu  was  haar  zoon,  haar 
kostwinner,  naar  New  Orleans  gegaan  als  bootsgezel  en  daar 
had  de  politie  hem  in  hechtenis  genomen  en  in  slavernij  verkocht. 

De  arme  zwarte  moeder  viel  met  een  bloedend  hart  en  betraand 
gelaat  voor  Lincoln  neder  en  bad  hem  in  den  naam  desHeeren 
haar  ter  liulpe  te  zijn,  hoewel  zij  doodarm  was  en  geene  ver- 
goeding kon  beloven- 

Lincoln  werd  met  haar  lot  bewogen.  Hij  ging  naar  den  goever- 
neur  om  de  loslating  van  den  jongeling  te  bewerken.  Vergeefs; 
de  hooge  ambtenaar  weigerde  om  zich  met  de  zaak  in  te  laten. 

En  wat  deed  Lincoln  toen?  Hij  betaalde  zelf  het  losgeld  uit 
zijn  eigen,  karig  voorziene  beurs. 

Een  ander  schoon  voorbeeld  van  onbaatzuchtigheid  betoonde  hij 
later  in  zijn  advocatenleven.  Hij  had  juist  een  zeer  gewichtig 
proces  gewonnen  en  als  zijn  aandeel  in  het  honorarium  ontving 
hij  een  grooter  som  gelds  dan  hij  nog  ooit  verdiend  had:  vijf- 
honderd dollars. 

Een   bevriend   rechter   bezocht   hem   daags    daarna   en  vond 


78 

Lincoln  aan  zijn  schrijftafel  met  de  vijfhonderd  dollars  in  bank- 
biljetten voor  zich  uitgespreid. 

„Kijk  eens  hier,  rechter,"  sprak  de  gelukkige  bezitter,  ,,zie 
eens  welk  een  hoop  geld  de  zaak  van  Blank  mij  opleverde.  Hebt 
ge  ooit  zooiets  gezien?  Ik  heb  nog  nooit  van  mijn  leven  zooveel 
geld  gehad." 

Toen  kruiste  hij  zijne  lange  armen  en  zijn  gelaat  zag  weer 
ernstig  en  betrokken.  „En  weet  ge  wat  ik  nuzoubegeerenPDat 
ik  er  nog  twee  honderd  en  vijftig  dollars  bij  had." 

„Ei  zoo,  waarom  juist  twee  honderd  en  vijftig?" 

„Dan  ging  ik  direct  te  werk  en  kocht  er  een  kwart  sectie 
land  voor,  en  gaf  het  aan  mijne  oude  stiefmoeder." 

De  vriend,  geroerd  door  zulk  liefdebetoon  van  Lincoln,  gaf 
hem  dadelijk  het  benoodigde  geld  ter  leen  en  Lincoln  voerde  uit 
wat  zijn  edelmoedig  hart  hem  had  ingegeven. 

„Het  is  slechts  een  heel  arme  wedervergelding  voor  alles  wat 
die  goede  vrouw  voor  mij  gedaan  heeft,"  sprak  de  dankbare 
stiefzoon.  En  hierin  stelde  hij  menig  eigen  kind  een  beschamend 
voorbeeld.  Want  hoe  menigmalen  geschiedt  het,  zelfs  in  chris- 
telijke kringen,  dat  men  handelt,  evenals  de  kinderen  van  Jan 
Janszon  met  hunnen  goeden  ouden  vader  handelden,  naar  het 
bekende  gedichtje  van  Nicolaas  Beets : 

„Eer  brengt  een  arme  vader  met  vreugd  zes  kindren  groot, 
Dan  dat  zes  rijke  kinderen  hem  koesteren  in  den  nood." 

Lincoln  vergold  niet  alleen  zijn  eigen  ouders  maar  ook  zijn 
vrienden  der  jeugd.  Een  welbekend  staaltje  is  wat  hij  deed 
voor  den  zoon  van  een  vroegeren  vijand  en  lateren  vriend  uit 
de  dagen  toen  hij  nog  te  New  Salem  verkeerde  en  bij  Jan  en 
alleman  te  gast  was,  zonder  betaling. 

Wij  bedoelen  wat  hij  deed  voor  den  zoon  van  Jack  Arm- 
strong,  den  vroegeren  aanvoerder  der  „Clary  Grove  jongens", 
die  het  zoo  voor  Lincoln  moest  afleggen  in  de  welbekende  wor- 


79 

stelpartij   van   den   jongen   winkelbediende-  Jack  was  op  dezen 
tijd  alreeds  gestorven. 

Zijne  weduwe  had  een  zoon,  die  even  driftig  was  als  zijn 
overleden  vader  en  evenzeer  een  liefhebber  van  vechtpartijen. 

In  het  jaar  1857  was  hij  betrokken  in  een  vechtpartij,  waarin 
een  van  de  deelhebbers  werd  doodgeslagen  met  een  zwaren  stok. 

William  D.  Armstrong,  de  zoon  van  Jack,  werd  beschuldigd 
van  het  plegen  van  deze  misdaad.  En  het  scheen  of  het  hem 
kwalijk  zou  gaan. 

Want,  hoe  sterk  hij  ook  zijne  onschuld  betuigde  en  bewees 
dat  hij  tevoren  geen  vijand  van  den  verslagen  man  was  geweest, 
het  hielp  heel  weinig,  daar  een  der  getuigen  met  grooten  na- 
flruk  verklaarde  dat  hij  met  eigen  oogen  gezien  had  dat  William 
Armstrong  den  doodehjken  slag  had  toegebracht. 

De  arme  weduwe,  haar  naam  was  Hannah,  was  ten  einde 
raad  en  zij  vreesde  zeer  dat  haar  zoon  het  met  den  dood  zou 
moeten  bekoopen. 

Daar  dacht  zij  aan  den  vriend  van  haar  overleden  man.  Zij 
begaf  zich  naar  Springfleld  en  smeekte  Lincoln  voor  haar  zoon  te 
pleiten.  Hij  was  dadelijk  gereed  om  voor  haar  te  doen  wat  hij  kon. 
Hij  bewerkte  dat  het  geding  in  een  andere  stad  voor  het  gerecht 
kwam,  om  vooroordeel  onder  de  leden  der  jury  te  voorkomen. 

Doch  toen  de  zaak  wederom  bepleit  werd,  maakte  groote  be- 
zorgdheid zich  van  den  advocaat  meester,  want  de  straks  ge- 
noemde getuige  beweerde  ook  nu  weer  sterk  en  stout  dat  hij 
zelf  had  gezien  dat  Armstrong  den  man  had  gedood. 

Lincoln  peinsde  en  peinsde  om  het  getuigenis  te  ontzenuwen, 
want  hij  was  er  van  overtuigd  dat  de  aanklager  loog  en  dat 
Armstrong  vrijuit  behoorde  te  gaan.  Hij  besloot  om  zijn  uiterste 
best  te  doen  in  het  uithooren  van  den  getuige. 

„Hoe  laat  was  het  dat  William  den  verslagene  doodde?" 
vroeg  Lincoln. 

„Des  avonds  tusschen  tien  en  elf  uur,  mijnheer",  was  het 
antwoord. 


80 

„Was   het   dichter   bij   tien  dan  bij  elf  uur?   Bepaald  nauw- 
keurig  hoe  Iaat  het  was." 
„Wel  het  was  ongeveer  half-elf,  zou  ik  zeggen". 

„En  hoe  kon  u  zoo  nauwkeurig  onderscheiden,  bij  al  de  ver- 
warring van  de  vechtpartij,  dat  juist  Armstrong  den  doodelijken 
slag  toebracht?" 

„Heel  eenvoudig,  mijnheer,"  was  het  antwoord,  zondereenige 
aarzeling  uitgesproken,  „omdat  het  toen  juist  lichte  maan  was." 

„Lichte  maan",  dacht  Lincoln  bij  zich  zelf,  „was  het  toen 
lichte   maan?"   De   dag  voor  het  eindpleidooi  brak  aan. 

„Lincoln  zal  het  deze  keer  wel  verhezen,"  spraken  de  men- 
schen  onder  elkander. 

Met  kalmte  ving  de  lange  magere  advocaat  van  Springfield 
zijn  pleitrede  aan.  Hij  noemde  alles  op  wat  ter  verontschuldiging 
van  Armstrong  kon  worden  aangevoerd. 

„Ik  stem  toe",  sprak  hij,  op  den  hoofdbeschuldiger  wijzend", 
dat  deze  man  eene  zeer  besliste  aanklacht  heeft  ingediend.  Maar 
mijnheer  de  rechter,  er  is  één  punt  in  zijne  verklaring,  die 
geheel  zijne  aantijging  als  valsch  en  logenachtig  brandmerkt. 
Hij  toch  verklaarde,  dat  hij  op  den  bewusten  avond  om  half 
elf,  bij  maanlicht,  den  slag  zag  toebrengen.  En  ziehier,  mijnheer 
de  rechter,  Honors  Almanak,  die  wij  allen  kennen  en  vertrou- 
wen, vertelt  ons  dat  op  den  bewusten  avond  de  maan  eerst  om 
één  uur  na  middernacht  opging". 

Rechter  en  jury  zagen  het  boekje  in  en  bevonden  dat  Lincoln 
de  waarheid  sprak. 

Het  gevolg  was  dat  Armstrong  werd  vrijgesproken. 

Geen  wonder  dat  de  arme  Hannah,  de  moeder  van  den  onschul- 
dig verklaarde,  door  de  samengepakte  menigte  heendrong,  om 
haren  redder  openlijk  te  betuigen  hoe  dankbaar  zij  zich  gevoelde. 
Zij  kuste  Lincolns  handen  en  stamelde:  ,,Hoe  zal  ik  u  dit  ooit 
kunnen  betalen." 

„Och,  dat  behoeft  niet,  Hannah",  sprak  de  edelmoedige 
advocaat,    „want  de   schuld  hebt  ge  reeds  betaald,  toen  ik  een 


81 

arme  jongen  was  en  ge  mij  zoo  vaak  kosteloos  een  middagmaal 
hebt  geschonken? 

Toen  William  er  bij  kwam  om  evenzeer  zijn  innigsten  dank 
uit  te  spreken,  waarschuwde  hem  de  vriend  zijns  vaders :  „William, 
ga  heen  en  zondig  niet  meer,  opdat  u  niet  wat  ergers  overkome". 

Dat  was  goede  en  bijbelsche  raad  en  William  maakte  er 
gebruik  van. 

Toen  later  de  Burgeroorlog  uitbrak,  was  hij  een  van  de  eersten 
die  zich  aanboden,  om  den  oproep  van  President  Lincoln  te  ge- 
hoorzamen. 

Wat  de  valsche  getuige  aangaat,  zijn  medeburgers  maakten 
het  den  schurk  zóó  lastig,  dat  hij  spoedig  een  andere  woonplaats 
uitzocht. 

Nu  meene  men  echter  niet,  dat  Lincoln,  de  advocaat  met  zijn 
ernstig  beroep,  geheel  en  al  den  vroegeren  anecdotenverteller  op 
den  achtergrond  had  gedrongen. 

Verre  van  daar.  Op  tijd  en  plaats  was  hij  nog  altijd  gereed 
om  zijn  uien  aan  den  man  te  brengen. 

Zoo  lezen  we,  bijvoorbeeld,  dat  een  oud  wagenmaker,  die  een 
zaakje  voor  het  gerecht  had,  waarmede  hij  verlegen  geraakte, 
zijn  zoon  met  paard  en  rijtuig  uitzond  om  in  der  haast  Lincoln 
te  halen. 

De  jonge  man  reed  zoo  snel  als  hij  kon  en  het  gelukte  hem 
om  den  langen  advocaat  goed  en  wel  in  zijn  wagentje  te  laden 
en  hem  naar  het  stadje  te  rijden,  waar  het  geding  aanhangig 
was.  Maar  op  weg  derwaarts  vertelde  Lincoln  hem  zooveel  kod- 
dige gescliiedenissen,  dat  de  jonge  man  telkens  lachbuien  kreeg 
en  zijne  paarden  niet  kon  besturen.  Ten  slotte  kwam  hij,  op 
korten  afstand  van  de  plaats  der  bestemming,  met  paard  en 
rijtuig  en  pleitbezorger  in  een  sloot  terecht.  Gelukkig  kwamen 
de  twee  lachers  er  heelhuids  af.  Maar  het  wagentje  was  verbrijzeld. 

Lincoln  liet  den  knaap  achter  met  het  jammerlijk  gehavend 
voertuig  en  haastte  zich  om  het  gerechtshof  te  bereiken. 

Zonder  moeite  won  hij  het  pleidooi. 

6 


62 

„Hoeveel  ben  ik  u  verschuldigd?"  vroeg  de  dankbare 
wagenmaker. 

„Ik  hoop  dat  u  een  dollar  of  vijftien  niet  te  veel  acht",  sprak 
Lincoln,  „en  dan  betaal  ik  u  de  helft  van  de  onkosten  om  het 
rijtuig  te  repareeren" 

Op  zekeren  keer  waren  twee  heethoofden  in  Springfield  uren 
lang  in  een  heftig  dispuut  over  de  hoogst  gewichtige  vraag, 
wat  eigenhjk  de  gepaste  en  proportioneele  lengte  behoorde  te 
wezen  van  een  menschenbeen.  Er  zijn  nu  eenmaal  dwazen  die 
over  alles  discusseeren. 

Daar  zij  het  maar  niet  met  elkander  eens  konden  worden, 
begaven  de  disputanten  zich  naar  advocaat  Lincoln,  die  lang- 
zamerhand den  naam  van  een  Salomo  kreeg,  wegens  zijne  practi- 
sche  wijsheid. 

Lincoln  wilde  de  neuswijze  lieden  eens  een  goed  lesje  leeren 
en  nam  aan  de  kwestie  te  beslissen,  natuurlijk  tegen  betaling 
van  een  gepast  honorarium.  De  redetwisters  verklaarden  zich 
bereid  om  hem  de  zaak  en  uitspraak  toe  te  vertrouwen. 

Schijnbaar  in  grooten  ernst,  luisterde  Lincoln  naar  de  argu- 
menten van  de  disputeerenden.  Daarna  nam  hij  enkele  minuten 
bedenktijd  en  wendde  zich  ten  slotte  tot  zijne  cliënten. 

Met  het  ernstigste  gezicht  van  de  wereld,  sprak  hij  toen  tot 
de  vrienden :  „De  zaak  die  gij  van  mij  begeert  is  eene  zeer 
gewichtige.  Het  vraagstuk  heeft  reeds  zeer  velen  gedurende 
lange  eeuwen  bezig  gehouden  en  heeft  al  heel  wat  bloed  gekost, 
Het  wordt  tijd  dat  het  moeilijk  probleem  beslist  wordt.  Na  veel 
denkens  en  nadenkens,  om  niet  te  spreken  van  slapelooze 
nachten,  die  de  kwestie  heeft  gekost,  ben  ik  ten  slotte  gereed 
om  de  zaak  eens  en  voor  altijd  te  beslechten. 

Alle  bijkomstigheden  vergetend,  is  het  mijn  vaste  en  stellige  over- 
tuiging, dat  de  onderste  ledematen  van  een  mensch  juist  lang  genoeg 
moeten  wezen  om  van  den  romp  af  tot  aan  den  grond  te  reiken." 

Zoo  antwoordde  hij  de  zotten  naar  hunne  dwaasheid,  zooals 
Salomo  reeds  eeuwen  geleden  had  aangeprezen. 


83 

Laten  wij  dit  hoofdstulc  besluiten  met  de  mededeeling  dat 
Lincoln  tot  op  het  jaar  1841  compagnon  bleef  van  den  heer 
John  T.  Stuart. 

Daarna  werd  hij  zaakgen  oot  van  den  welbekenden  Stephen 
T.  Logan,  met  wien  hij  evenzeer  vier  jaar  samen  arbeidde,  iets 
dat  Lincoln  vooral  ten  goede  kwam  in  het  ernstig  bestudeeren 
van  de  diepe  grondbeginselen  der  wetgeleerdheid.  Ook  won  zijn 
pleiten  door  deze  verbintenis  ten  zeerste,  door  't  meer  zaakrijk 
argumenteeren  dat  hij  van  zijn  compagnon  leerde.  Dat  kwam 
later  goed  te  pas.  Want  met  woordenrijkheid  en  toepasselijke 
anecdoten,  die  in  de  primitieve,  lagere,  westersche  gerechtshoven 
opgeld  deden,  kon  geen  advocaat  op  den  duur  volstaan. 

Later  werd  William  H.  Herndon  de  vennoot  van  Lincoln  en 
bleef  zulks  tot  het  einde  van  diens  advocatenloopbaan. 

Deze  Herndon  beschreef  later  het  leven  van  den  president 
der  Yereenigde  Staten.  Jammer  dat  de  man  niet  meer  oog  had 
voor  de  godsdienstige  zijde  er  van,  want,  twijfelaar  als  hij  zelf 
was,  heeft  hij  er  heel  wat  toe  bijgedragen  om  Lincolns  nage- 
dachtenis op  religieus  gebied  schade  te  doen. 


HOOFDSTUK  VIII. 
Een  kijkje  op  Godsdienstig  terrein. 


Geaanten  van  omhoog,  Bazuyneu  van  Gods  Woord 
Hebb'  ik  uw  soet  bericht  zoo  menig  jaar  gehoort . . 

CONSTANTIJN   HUYGHBNS. 


Voor  wij  verder  gaan  om  het  leven  van  Lincoln  te  beschrijven, 
moeten  wij,  om  het  te  omlijsten  met  het  raam  van  zijn  tijd, 
eens  een  blik  slaan  op  godsdienstig  gebied.  In  het  rijke  Ameri- 
kaansche  leven  oefent  en  oefende  de  godsdienst  een  grooten 
invloed  uit.  Het  religieuse  moge  wat  vaag  wezen  in  het  land 
der  vrijheid  en  meer  breed  dan  diep,  het  is  ontegenzeggelijk  dat 
de  godsdienst  er  meer  in  eere  is  en  was  dan  in  eenig  Prote- 
stantsch  land,  een  of  twee  uitzonderingen  in  de  nieuwere  ge- 
schiedenis daargelaten.  De  staatsstukken  spreken  gewoonlijk  van 
„het  jaar  onzes  Heeren".  Telken  jare  roept  de  Overheid  het 
volk  officieel  op,  om  in  de  bedehuizen  den  Naam  Gods  met 
dankzegging  te  erkennen  voor  de  zegeningen  van  het  verloopen 
seisoen. 

De  groote  samenkomsten  der  politieke  partijen  worden  met 
aanroeping  van  den  Almachtige  begonnen.  En  merkwaardig  is 
het  dat  oud  en  jong,  klein  en  groot,  uit  bijna  eiken  maatschap- 
pelijken   kring  en  van  elke  geloofsrichting,  min  of  meer  bekend 


85 

is    met   de   populairste  evangelische  gezangen,  de  zoogenaamde 
„gospel  hymns". 

Ook  op  het  leven  van  Lincoln  heeft  de  religie  heel  wat  invloed 
uitgeoefend.  Dat  kwam  gedeeltelijk  door  het  godsdienstig  karakter 
der  goede  moeder,  die  hem  opvoedde  in  de  vreeze  Gods,  zooals 
we  reeds  zagen  in  vorige  afdeelingen. 

Gedeeltelijk  was  zulks  het  geval  door  het  gehalte  en  den  aard 
der  boeken,  die  in  zijn  jongensjaren  zijn  hoofdliteratuur  vormden. 

Maar  ook  door  zijn  omgeving  van  der  jeugd  af  aan. 
We  zullen  trachten  hier  het  een  en  ander  van  het  godsdienstig 
leven  der  kringen,  waarin  Lincoln  in  jeugd  en  mannelijke  jaren 
verkeerde,  te  schetsen. 

Eigenaardig  is  het  hoeveel  bijgeloof  er  nog  altijd  voortleefde 
onder  de  Protestanten  in  Kentucky  en  Indiana,  waaronder  onze 
held  zijn  jongelingsjaren  doorbracht.  Veel  daarvan  leeft  zelfs  tot 
op  onzen  tijd  voort  in  landelijke  Amerikaansche  streken. 

Het  volk  in  Lincolns  dagen  en  in  zijn  omgeving  geloofde  in 
heksen  en  toovenaars.  Wanneer  het  vee  iets  mankeerde,  dat  de 
boer  niet  verklaren,  of  met  zijn  eenvoudige  medicijn  niet  genezen 
kon,  dan  werd  er  bericht  gezonden  naar  den  een  of  ander,  die 
als  een  belezer  bekend  stond  en  deze  bestreek  de  wondeplek 
of  de  streek  waar  de  pijn  blijkbaar  het  meest  werd  gevoeld, 
onder  het  mompelen  van  allerlei  onverstaanbare  woorden. 

Soms,  wanneer  men  besloot  een  put  te  graven,  huurde  men 
een  man,  die  met  een  boomtakje  de  boerderij  overging  en  ter 
plaatse  waar  het  stokje  het  water  „rook"  door  wat  beneden- 
waarts  te  buigen,  begon  men  te  delven. 

Ook  gebruikte  men  roeden  om  verborgene  schatten  aan  te 
wijzen,  iets  wat  natuurlijk  lang  niet  zoo  vaak  slaagde  als  het 
aanwijzen  van  water-aderen  in  het  waterrijk  land. 

Indien  iemand  op  jacht  was  en  een  hond  liep  over  zijn  pad, 
vlak  voor  des  jagers  voeten,  dan  voorspelde  dit  een  mislukte 
jacht,  tenzij  de  jager  zijn  pinken  boog  en  aan  elkander  haakte 
en  er  met  alle  macht  aan  trok,  totdat  de  hond  uit  het  gezicht  was. 


86 

Indien  een  vogeltje  door  een  open  raam  vloog  en  een  ander 
raam  uit,  ja  zelfs  zich  op  de  vensterbank  nederzette,  dan  voor- 
spelde dit,  dat  er  spoedig  een  sterfgeval  in  het  huis  zou  wezen. 

Het  gejank  van  een  hond  voor  het  raam  was  evenzeer  een 
voorbode  des  doods. 

Indien  een  paard  ademhaalde  boven  een  kind,  was  zulks  een 
teeken  dat  het  wicht  den  kinkhoest  zou  krijgen. 

Wat  boerenwerk  aanging,  moest  alles  gedaan  worden  op  zekere 
gezette  tijden. 

Boomen  moesten  geveld  worden  bij  het  Ucht  van  de  maan  of 
vroeg  in  den  morgen.  Aardappelen  en  andere  bolvruchten  moesten 
geplant  worden  bij  donkere  maan,  maar  al  wat  vrucht  droeg 
boven  den  grond  moest  gepoot  worden  bij  lichte  maan.  Zelfs 
het  zeepmaken  moest  bij  maanhcht  geschieden  en  het  kooksel 
moest  door  één  persoon  geroerd  worden  en  in  ééne  richting. 
Niets  van  eenige  beteekenis  mocht  op  Vrijdag  worden  begonnen. 
Deed  men  zulks,  dan  zou  onheil  de  onderneming  ten  einde  toe 
achtervolgen. 

Deze  Vrijdag-vreeze  is  trouwens  niet  tot  Amerika  bepaald, 
maar  tamelijk  overal  bekend,  waar  men  gelooft  in  den  kruisdood 
des  Heeren,  op  den  Vrijdag  der  lijdensweek. 

Doch,  was  er  heel  wat  bijgeloof,  er  was  in  die  dagen  ook 
heel  wat  kinderlijk  geloof  in  den  Christus  Gods,  als  den  Heiland 
der  wereld.  Dat  geloof  werd  levendig  gehouden,  ook  in  de  ver- 
borgenste  achterhoeken  der  nieuwe  nederzettingen,  door  de  rond- 
reizende predikers,  de  ,, circuit  riders"  van  het  pionierstijdperk. 

Wij  ontmoetten  reeds  zulk  een  onvermoeid  evangelie-prediker 
in  Ds.  Elkin  van  de  Baptisten  kerk.  Vooral  de  Methodisten 
maakten  veel  werk  van  het  bereiken  der  pioniers.  Een  van 
hunne  meest  typische  en  beroemdste  rondreizende  leeraars  was 
Ds.  Pieter  Cartwright.  Een  jaar  vóór  Lincolns  geboorte,  werd 
hij  aangesteld  als  prediker  in  hetzelfde  Kentucky,  waarin  de 
toekomstige  president  het  levenslicht  aanschouwde.  En  later 
verhuisde   ook   Cartwright   naar   Illinois,   naar   dezelfde  streek 


87 

waarin  Lincoln  woonde.  Een  paar  malen  was  hij  Lincolns  mede- 
dinger naar  staatsambten,  want  van  de  politiek  onthield  Cart- 
wright  zich  geenszins. 

Men  zegt  dat  deze  ijverige  man  over  de  tienduizend  menschen 
belijdenis  des  geloofs  deed  afleggen.  Twaalf  duizend  ontvingen 
uit  zijne  handen  het  sacrament  des  doops  en  over  de  vijftien  dui- 
zend predikaties  werden  door  hem  uitgesproken.  In  1872  stierf 
hij  in  Sangamon  county  in  Illinois. 

Cartwright  en  zijne  medebroeders  reden  te  paard  het  land  op 
en  neer  en  predikten  in  het  open  veld,  in  huizen  en  schuren 
of  in  kerkjes,  naar  mate  het  seizoen  of  de  gelegenheid  het  toe- 
liet of  vorderde. 

Zij  ontvingen  gewoonlijk  vijftig  dollars  per  jaar  van  de  Zen- 
dingscommissie hunner  Kerk  en  een  vijftig  of  hoogsten  honderd 
dollars  van  de  gemeenten  die  ze  bedienden,  behalve  kost  en 
inwonig. 

Hunne  aardsche  have,  hunne  boekerij  ingesloten,  droegen  zij 
met  zich  om  in  een  paar  zadeltasschen,  en  te  paard  bestudeerden 
zij  meestal  hunne  predikaties. 

Deze  bestonden  grootendeels  uit  gemoedelijke  aanspraken. 

De  Christus  en  zijn  kruis  was  het  middelpunt  van  deze  pre- 
diking. 

Gewoonlijk  trachtten  zij  het  volk  op  te  winden  en  alzoo  te 
bewegen  tot  een  beslist  kiezen  van  den  Heere  God. 

Men  meende  dat  bekeering  met  allerlei  schokken  en  gevoels- 
aandoeningen  gepaard  behoorde  te  gaan.  Gewoonlijk  was  er  vlak 
vóór  den  preekstoel  een  laag  bankje,  het  altaar  of  boetebankje 
genaamd,  en  elk,  die  voornemens  was  om  ernstig  God  te  zoeken, 
kwam  naar  voren  en  knielde  bij  dat  bankje  ter  neer.  De  pre- 
diker of  zijne  helpers  knielden  dan  bij  den  boetvaardige  neder 
en  met  luid  gezucht  en  sterke  aanroepingen  bad  men  voor  den 
zondaar  of  de  zondares,  tot  deze  verlichting  des  gemoeds  ont- 
ving. Werd  dit  hun  deel,  dan  barstten  de  tot  ruimte  gekomenen 
in  luide  „Halleluja's"  uit, 


88 

Tot  midden  in  den  nacht  duurden  deze  vergaderingen,  en 
soms  hield  men  ze  avond  aan  avond,  tot  er  in  heel  de  omge- 
ving een  groot  aantal  tot  belijdenis  des  geloofs  kwam. 

Natuurlijk  dat  veel  van  dit  werk  louter  opwinding  was  en 
als  een  morgenwolk  verdween.  Toch  bleef  heel  wat  volk  den 
Heere  getrouw  ten  einde  toe  en  velen  in  de  achterhoeken 
vreesden  God,  met  kinderlijke  vreêze.  Niet  altijd  waren  de 
leeraars  in  de  ernstige  stemming,  die  bij  hun  ambt  past.  Men 
verhaalt,  bijvoorbeeld,  van  een  prediker  in  Sangamon  county,  die 
vóór  hij  zijne  rede  begon  in  het  houten  kerkje,  een  val  had 
opgezet  dicht  bij  het  gebouwtje,  en  wel  zóó,  dat  hij  vanaf  den 
predikstoel  kon  zien  wat  er  gaande  was  met  zijn  wolfsklem. 

In  het  midden  der  predikatie  ziet  hij  dat  een  wolf  in  den 
val  komt. 

„Broeders,"  roept  hij  uit,  „denkt  enkele  minuten  na  over  mijne 
tekstwoorden,  tot  ik  het  beest  heb  gedood".  En  hij  verlaat  kan- 
sel en  bedehuis  om  den  gevangen  wolf  den  nekslag  te  geven. 

De  toehoorders,  die  tot  deze  samenkomsten  toevloeiden  uit 
alle  streken,  kwamen  in  heel  eenvoudige  kleedij. 

Soms,  wanneer  het  getij  koud  en  guur  was,  hadden  de  vrou- 
wen de  jassen  aan  van  hunne  wederhelften. 

En  het  beste  vrouwenkleed  bestond  uit  het  goedkoope  katoe- 
nen weefsel,  dat  bekend  staat  als  „calico".  De  mannen  hadden 
in  den  winter  jassen  en  broeken  van  dierenhuiden  aan.  Des  zomers 
kwamen  heel  wat  kinderen  barrevoets  ter  kerk.  Wanneer  men 
paarden  bezat  werden  die  gewoonlijk  bereden  door  de  moeders 
met  hare  zuigelingen  in  de  armen.  Het  manvolk  en  de  jonge 
meisjes  gingen  te  voet.  Die  een  wagen  had,  al  was  het  maar 
een  heel  gewonen,  zonder  veeren,  reed  als  een  prins,  in  de  dagen 
van  Lincolns  jeugd  in  Indiana  en  Illinois.  Men  achtte  het  geen 
verkrachting  van  het  sabbatgebod,  wanneer  men  een  geweer 
onder  den  arm  had  op  het  kerkpad,  en  evenmin  indien  men 
ervan  gebruik  maakte  zoo  er  een  stuk  wild  in  't  zicht  kwam. 
Na   den   dienst   verzamelden  de  kerkgangers  zich  in  groepen 


8^ 

en  hielden  een  soort  picnic  of  feestmaaltijd,  waarop  men  met 
elkander  het  vette  en  goede  van  vee  en  veld,  dat  men  had 
meegebracht,  deelde. 

Een  eenvoudig  broederlijk  verkeer  werd  menigmalen  gevonden 
in  die  dagen,  zóó  als  men  dat  heden  bijna  niet  meer  aantreft 
in  meer  ontwikkelde  streken.  Met  de  komst  van  rijkdom  en 
allerlei  geliefelijkheden  is  er,  helaas,  veel  teloor  gegaan  van  het 
hartelij  k-eenvoudige  van  het  pJoniersleven. 

Een  van  de  meest  geliefde  insteUingen  van  die  dagen  was  de 
zoogenaamde  „Campmeeting",  eene  godsdienstige  bijeenkomst  in 
de  open  lucht,  in  den  zomer.  Gewoonlijk  koos  men  daarvoor  een 
klompje  boomen,  zoodat  er  schaduw  was  tegen  de  zon.  Des 
nachts  sliep  men  in  tenten,  en  onder  of  in  den  wagen. 

Des  daags  werd  de  meeste  tijd  doorgebracht  met  prediking  en 
gezang. 

Gewoonlijk  namen  verschillende  predikanten  den  dienst  waar, 
want  zulk  aanhoudend  spreken  was  natuurlijk  voor  één  man 
eene  pliysieke  onmogelijkheid. 

Lincoln  woonde  meer  dan  een  van  deze  openluchtvergaderingen 
bij.  Zoo  lezen  wij,  dat  hij  in  1837  eene  Campmeeting  bezocht, 
die  enkele  mijlen  buiten  Sprinfield  werd  gehouden  en  waarop 
de  Methodisten  prediker  Dr.  Aked  voorging.  Deze  schilderde  op 
indrukwekkende  wijze  den  gruwel  der  slavernij  en  voorspelde 
een  bloedigen  oorlog  als  gevolg  van  deze  vervloekte  instelling. 

Toen  Lincoln  van  dezen  dienst  terugkeerde,  sprak  hij  tot  een 
zijner  vrienden,  die  hem  vergezeld  had  :  „Dat  was  de  leerzaamste 
preek  en  de  meest  indrukwekkende  prediker,  die  ik  nog  ooit 
heb  gehoord.  Het  is  wonderlijk  dat  God  den  menschen  zulk 
een  macht  des  woords  geeft !" 

Nadat  Lincoln  in  het  jaar  1842  in  het  huwelijk  was  getreden 
met  mejuffrouw  Mary  Todd,  ook  van  Kentucky  geboortig,  ging 
hij  met  zijne  gade  ter  kerk  in  de  Eerste  Presbyteriaansche 
gemeente  van  Springfield,  waarvan  de  Eerwaarde  heer  J.  G.  Bergen 
van   het  jaar    1828   tot    1848   leeraar  was.    Sinds  1849  en  tot 


90 

in  het  jaar  1856,  was  Dr.  James  Smith  de  predikant  dezer  kerk 
en,  evenals  zijn  voorganger,  een  man  van  beslist  Calvinistische 
belijdenis. 

Mevrouw  Lincoln  was  op  twaalfjarigen  leeftijd  aangenomen  in 
de  Episcopaalsche  kerk,  ergens  in  Kentucky.  Onder  de  prediking 
van  Dr.  Smith  werd  zij  tot  den  Heere  gebracht  en  daarom  werd 
zij  in  1852  belijdend  lid  zijner  gemeente. 

Lincoln  werd  een  getrouw  kerkganger,  vooral  na  het  jaar  1849, 
toen  zijn  zoontje  Edward  hem  door  den  dood  van  het  hart  was 
gescheurd.  De  troostende  woorden,  hem  door  Dr.  Smith  toege- 
sproken, gaven  hem  veel  bemoediging  in  zijn  verlies  en  trokken 
hem  meer  dan  ooit  tot  den  dienst  des  Woords  onder  dezen  man  Gods. 

Dr.  Smith  werd  ook  voor  Lincoln  het  gezegend  middel  om 
hem  te  verlossen  van  wat  De  Génestet  omschreef  als : 

„Een  wreede  nachtwaak  vol  van  wreev'le  fantasieën 
Doorworsteld  in  den  arm  van  twijflaars  en  genieën". 

zoodat  hij : 

„'s  Morgens  afgemat,  vol  onbestemde  smarte 

Een  troost  zocht  en  een  God,  een  leven  voor  zijn  harte. 

En  alles  riep  :  „Vergaan,  vergaan !" 

Het  instrument,  dat  Lincoln  ontrukte  aan  de  strikken  des 
ongeloofs,  door  Paine  en  Volney  gespannen,  was  een  werk  dat 
Dr.  Smith  indertijd  had  geschreven  en  in  1843  uitgegeven,  ge- 
titeld :  „The  Christian's  Defense",  dat  is :  „Des  Christens  Ver- 
weer", waarin  de  gewone  argumenten  tegen  de  goddelijke  afkomst 
en  de  ingeving  en  onfeilbaarheid  der  Heilige  Schrift  werden 
opgesomd  en  weerlegd.  Lincoln  bestudeerde  de  twee  deelen  van 
dit  werk  op  aandachtige  wijze,  met  het  resultaat  dat  zijne  onge- 
loofstheoriën  hare  kracht  verloren.  En  zoozeer  werd  hij  overtuigd 
van  de  echtheid  en  betrouwbaarheid  des  Bijbels,  dat  hij  later 
in  Springfield  eene  redevoering  hield,  op  de  jaarvergaderingvan 
het  Bijbelgenootschap,   en   er  voor  pleitte  dat  toch  geen  enk^l 


91 

huisgezin  het  zonder  een  exemplaar  van  het  Woord  des  Heeren 
mocht  stellen. 

Tot  een  persoonlijk  belijden  van  den  Heiland  kwam  het,  helaas, 
te  Springfield  evenmin,  als  later  te  Washington.  Wat  natuurlijk 
ten  hoogste  te  betreuren  is.  Toch  —  en  dit  strekt  Lincoln  tot 
eere  —  het  Woord  des  Heeren  was  zijn  metgezel. 

Eens  in  Springfield,  toen  hij  met  een  vriend.  Dr.  Bateman, 
sprak  over  de  houding  der  predikanten  aldaar  inzake  de  slavernij, 
haalde  hij  een  Nieuw  Testamentje  uit  zijn  vestzak  en  met  tranen 
in  de  oogen  getuigde  hij :  „Ik  weet  uit  dit  boek  dat  er  een  God 
is,  en  die  God  haat  de  slavernij.  Ik  zie  den  storm  komen  en  ik 

weet  dat  Zijne  hand  daarin  is Bateman,  ik  ben  geen  Christen, 

doch  God  weet  dat  ik  begeer  er  een  te  zijn  ...  Ik  ben  niets,  maar 
de  waarheid  is  alles."  Dat  was  schoone,  nederige  taal,  niet  waar 
lezer,  en  wij  zijn  blijde  dat  wij  in  dit  kijkje  op  godsdienstig 
gebied  dit  kunnen  melden. 


H00FD8TUK  IX. 
Lincoln,  als  lid  van  het  Congres. 


Groot  van  beteekenis  in  het  leven  der  Vereenigde  Staten  is 
het  Congres,  (bestaande  uit  het  Huis  van  Volksvertegenwoordi- 
gers en  den  Senaat)  dat  te  Washington  vergadert,  als  het  hoog- 
ste wetgevend  lichaam  van  de  Republiek.  Euime  macht  bezit  het, 
welke  voornamelijk  bestaat  in  het  heffen  van  belastingen,  het 
aangaan  van  leeningen  ten  dienste  der  natie,  het  regelen  van 
den  handel  met  het  buitenland  en  in  eigen  domein,  het  aanmun- 
ten  van  geld,  het  oprichten  en  onderhouden  van  den  postdienst, 
het  aanmoedigen  van  wetenschap  en  kunst,  het  aanstellen  van 
rechters,  het  straffen  van  overtreding  van  het  volkerenrecht,  het 
verklaren  van  oorlog  en  het  onderhoud  van  leger  en  vloot.  De 
opperbevelhebber  van  de  militaire  macht  ter  zee  en  te  land  is 
de  president.  Deze  bezit  ook  het  recht  van  veto  binnen  zekere 
grenzen,  dat  is  :  het  weigeren  van  het  teekenen  van  wetten  door 
het  Congres  aangenomen. 

Zoo  de  president  zich  schuldig  maakt  aan  plichtsverwaarloozing 
of  mach tsoverschrij ding,  bezit  het  Huis  der  Volksvertegenwoordi- 
ging de  macht  om  hem  in  een  staat  van  beschuldigmg  te  stellen. 

De  Senaat  treed  dan  als  rechtbank  op,  om  het  al  of  niet 
schuldig  te  onderzoeken  en  uit  te  spreken. 


De  leden  van  den  Senaat,  het  hoogste  van  de  twee  lichamen, 
worden  gekozen  door  de  Wetgevende  Vergaderingen  der  ver- 
schillenden Staten.  Een  senateur  word  benoemd  voor  een  termijn 
van  zes  jaren.  Elke  staat  kiest  twee  senateurs,  hetzij  de  staat 
groot  is  en  volkrijk  als  New- York,  of  klein  als  Rhode  Island,  of 
met  weinig  inwoners  als  Nevada. 

Een  lid  van  het  „Huis"  wordt  gekozen  door  de  kiezers  van 
de  verschillende  districten,  waarin  een  staat  verdeeld  is.  Elk  dis- 
trict moet,  sinds  1900,  omstreeks  194.182  inwoners  tellen.  In 
1646  was  dit  getal  70.680. 

De  grootste  staten  hebben  daardoor  natuurlijk  de  meeste  leden 
in  het  „Huis."  In  1900  was  het  ledental  van  het  „Huis"  386.  De 
termijn  van  zitting  voor  elk  lid  is  twee  jaren. 

Om  senateur  te  worden  moet  iemand  den  leeftijd  van  30  jaren 
hebben  bereikt  en  minstens  9  jaren  lang  burger  van  de  Ver- 
eenigde  Staten  zijn  geweest. 

Een  volksvertegenwoordiger  moet  minstens  25  jaren  oud  zijn 
en  7  jaren  lang  een  burger  des  lands. 

Het  is  het  grootste  verlangen  van  elk  politicus  in  de  Repu- 
bliek om  nog  eens  op  te  klimmen  tot  een  lid  van  het  „Huis,"  ja 
kon  het  zijn  van  den  Senaat.  Zoo  was  het  ook  het  geval  met 
onzen  Lincoln. 

Onwillekeurig  gevoelde  hij  zich  aangetrokken  tot  Washington, 
om  daar  in  de  voorste  gelederen  van  de  natie  zijn  stem  te  laten 
hooren,  in  zaken  van  het  hoogste  belang,  voor  heel  het  Ameri- 
kaansche  volk. 

Maar  in  den  weg  der  Voorzienigheid  waren  Lincolns  beste  en 
meest  geliefde  vrienden  in  Sangamon-district  met  dezelfde  be- 
geerte vervuld  en  onze  held  was  edelmoedig  genoeg  om  zich 
telkens  terug  te  trekken,  ten  bate  van  mannen  aan  wie  hij  ver- 
knocht was  en  die  hij  zijne  meerderen  achtte.  Doch  eindelijk, 
in  het  jaar  1846,  ontving  hij  de  nominatie  uit  de  handen  van  de 
„Whig"  partij  van  zijn  district. 

Zijn  mededinger  van  de  zijde  der  Democraten  was  de  bekende 


94 

Pieter  Cartwright,  die  we  reeds  noemden  in  ons  vorig  hoofdstuk. 

Met  groote  energie  streed  „de  prediker  uit  den  achterhoek," 
zooals  Cartwrigt  genoemd  werd,  om  de  overwinning  aan  de 
stembus  te  behalen. 

Maar  in  Lincoln  vond  hij  een  tegenstander,  die  niet  te  ver- 
achten was.  Toen  deze  overal  in  zijn  district  rondging  om  ver- 
kiezingsredevoeringen te  houden,  vond  hij  een  overvloed  van 
materiaal  om  het  zijn  prediker-concurrent  geducht  warm  te 
maken. 

Gedurende  den  voorgaanden  winter  was  Texas  toegelaten  als 
een  staat  van  de  Unie.  Dat  had  wat  voeten  in  de  aarde  gehad. 

Want  Texas  had  zich  losgemaakt  van  Mexico,  waarvan  het 
een  deel  was,  en  had  eene  soort  onafhankelijkheid  verkregen, 
na  scherpen  strijd. 

Men  moet  weten  dat  het  Mexicaansche  goevernement  in  1827 
de  slavernij  in  Texas  had  afgeschaft  en  al  de  lijfeigenen  in  vrij- 
heid gesteld. 

Maar  vele  Amerikaansche  kolonisten  begonnen  zich  in  dezen 
staat  te  vestigen  en  hoewel  ze  onder  Mexicaansche  vlag  waren, 
stoorden  zij  zich  niet  aan  de  wet  tegen  de  slavernij,  maar  hielden 
hunne  negers  in  dienstbaarheid. 

Toen  de  Mexicaansche  regeering  hier  tegen  opkwam,  ontrolden 
de  Amerikaansche  kolonisten  de  vlag  van  rebellie,  onder  gene- 
raal Sam  Houston,  en  in  1836  verklaarden  zij  zich  onafhankelijk 
van  Mexico. 

Van  den  aanvang  af  begeerden  zij  opname  in  de  Unie.  En 
het  slavenhoudend  Zuiden  was  er  zeer  op  gesteld  om  de  „Lone 
Star  State",  zooals  Texas  werd  genoemd,  een  deel  te  laten 
worden  van  de  Amerikaansche  Republiek.  Want  immers  opname 
van  Texas  zou  het  Zuiden  sterken,  met  name  in  het  Congres. 
Maar  om  diezelfde  reden  waren  de  noordelijke  staten  tegen  het 
toetreden  van  den  nieuwen  staat  gekant. 

En  te  meer  omdat  eventuëele  opname  zeker  zou  uitloopen  op 
een  oorlog  met  Mexico,  dat  zulk  een  officieele  erkenning  van  de 


95 

„rebellen",  zooals  het  de  Texanen  noemde,  zeer  euvel  zou  op- 
nemen. 

Lang  werd  er  dan  ook  gedebatteerd  over  het  aanzoek  van  Texas. 

Ten  slotte  echter,  in  1845,  konden  de  voorstanders  het  wmnen 
bij  meerderheidsstem  van  het  samenvergaderd  Congres.  De  Demo- 
craten dreven  het  door. 

Het  Zuiden  jubelde  natuurlijk  op  uitbundige  wijze. 

Doch  het  Noorden  treurde  vanwege  deze  ongewenschte  ver- 
sterking van  de  voorstanders  der  slavernij. 

John  Quincy  Adams,  vroeger  president  der  Unie,  en  een  der 
meest  rechtschapene  van  de  Amerikaansche  staatslieden,  voor- 
spelde dat  deze  opname  zou  uitloopen  op  eene  ontbinding  der  Unie. 

Overal  werden  „Verontwaardigings- vergaderingen"  gehouden 
in  het  Noorden.  En  menigeen,  die  jaren  lang  Democraat  was 
geweest,  keerde  die  partij  den  rug  toe,  wegens  het  doordrijven 
van  de  annexatie  van  Texas. 

Lincoln,  op  zijne  verkiezingsreize,  sloeg  heel  wat  munt  uit 
deze  zaak  en  geholpen  door  zijne  populariteit  onder  hoog  en 
laag,  gelukte  het  hem  om  Cartwright,  den  Democraat,  te  ver- 
slaan met  een  stemmental,  dat  zelfs  de  hoogste  verwachting  van 
den  vurigsten  Whig  overtrof. 

Hij  had  zestien  honderd  en  elf  stemmen  meer  dan  de  prediker- 
staatsman. 

Op  het  Dertigste  Congres,  dat  op  6  December  1847  te  Whas- 
hington  vergaderde,  nam  de  pioniers  jongen  van  vroeger,  zitting 
als  lid  van  het  „Huis." 

Inmiddels  waren  er  reeds  vijandelijkheden  begonnen  in  de 
nabijheid  van  de  Rio  G-rande  rivier,  tusschen  soldaten  der 
Vereenigde  Staten  en  die  van  de  Mexicaansche  Republiek.  Ja, 
er  waren  reeds  bloedige  veldslagen  geleverd,  te  Palo  Alto,  8  Mei 
1846,  te  Buena  Vista,  Februari  1847,  en  in  September  was  de 
hoofdstad  van  Mexico  reeds  genomen. 

James  K.  Polk,  een  Democraat,  was  destijds,  sedert  1845, 
president   van  de   Unie.   Tot  verklaring  en  verdediging  van  de 


96 

begonnen  vijandelijkheden  en  tot  rechtvaardiging  van  heel  den 
oorlog,  door  velen  onrechtvaardig  genoemd,  berichtte  hij  aan  het 
pas  vergaderd  Congres,  dat  Mexico  de  grenzen  der  Vereen igde 
Staten  had  overschreden  en  Amerikaansch  bloed  vergoten  op 
Amerikaanschen  grond. 

Lincoln,  met  zijn  scherpen  blik,  zag  al  heel  spoedig  dat  de 
president  eigenlijk  geen  grond  had  voor  zijne  zaak,  dewijl  het 
minstens  zeer  twijfelachtig  was  of  de  plaats  waar  de  strijd  was 
uitgebroken  grondgebied  der  Unie  was,  zooals  Polk  beweerde. 
En  zoodra  hij  eenigzins  poolshoogte  had  genomen  van  de  manier 
waarop  zaken  werden  gedaan  in  het  ,,Huis,"  diende  hij  een  drietal 
resoluties  in,  aangaande  deze  zaak. 

Hij  verzocht  den  president  om  te  bewijzen:  of  de  plek  waar 
het  bloed  gestort  was  al  of  niet  vroeger  Mexicaansch  grondgebied 
was;  of  de  plek  al  of  niet  binnen  het  territoor  lag  dat  de 
revolutionairen  aan  Mexico  hadden  ontrukt;  en  of  de  bedoelde 
plek  al  of  niet  lag  binnen  de  grenzen  van  eene  nederzetting  die 
bestond  vóór  de  Texas-revolutie,  totdat  de  bewoners  ervan 
vloden  voor  het  leger  der  Unie. 

Het  was  Polk  onmogelijk  om  deze  gevraagde  informatie  op  de 
rechte  wijze  te  geven,  ten  minste  hij  heeft  het  niet  beproefd. 

Maar  Lincoln  maakten  deze  resoluties  eenigermate  beroemd. 

En  waar  hij  telkens  in  het  stuk  sprak  van  de  Plelc  (Engelsch  : 
Spot),  werden  zij  in  de  geschiedenis  bekend  als  de  „Spot"  of 
„Plek-Resoluties." 

Reeds  op  2  Februari  werd  de  vrede  met  Mexico   geteekend. 

De  Vereenigde  Staten  ontvingen  als  oorlogsbuit,  een  ontzaggelijk 
groot  grondgebied,  door  Mexico  gedwongen  afgestaan,  en  wel 
heel  de  groote  landstreek  aan  beide  zijden  van  het  Rotsgebergte, 
waaruit  later  de  staten  Utah  en  Nevada  werden  gevormd,  bene- 
vens Arizona  en  New  Mexico  en  gedeelten  van  Wyoming  en 
Colorado  en  het  noordelijk  deel  van  Californië. 

Het  zuidehjk  deel  van  laatstgenoemden  staat  was  alreeds 
onder  de  vlag  der  Unie,  sedert  7  Juli  1846,  toen  commandeur 


97 

Sloat  Californië  had  geproclameerd  als  tot  de  Vereenigde  Staten 
behoorend. 

Dat  groote,  rijke  en  schoone  grondgebied  hadden  de  Ameri- 
kanen juist  weggekaapt  voor  den  neus  van  de  Engelschen,  die 
eene  vloot  hadden  uitgezonden  om  het  land  te  annexeeren,  maar 
die  een  dag  of  wat  te  laat  arriveerden. 

Alreeds  in  1848  werd  er  goud  ontdekt  te  Coloma,  aan  de 
Amerikaansche  rivier  in  Californië  en  het  duurde  niet  lang  of 
stroomen  van  goudzoekers  kwamen  over  zee  om  er  een  Dorado, 
een  land  van  geluk,  te  zoeken  en  somtijds  te  vinden. 

Het  Congres,  waarin  Lincoln  zitting  had,  had  heel  wat  zaken 
van  importantie  onder  den  hamer.  Daaronder  was  het  vaststellen 
van  een  nieuw  Tarief,  hoofdzakelijk  om  de  regeering  van  inkom- 
sten te  voorzien  en  niet  zoozeer  om  de  Amerikaansche  nijverheid 
te  beschermen.  De  Democraten,  die  destijds  de  meerderheid 
hadden  in  het  Congres,  waren  tegen  de  z.  g.  n.  bescherming, 
of  protectie  der  inlandsche  nijverheid.  De  vrije  handel  was 
toenmaals  en  is  nog  steeds  een  van  de  groote  artikelen  op  hun 
program,  terwijl  de  Whigs  en  hunne  opvolgers,  de  Republikei- 
nen, waartoe  Lincoln  behoorde,  in  protectie  een  der  steunpilaren 
zien  van  onzen  nationalen  voorspoed. 

Een  congressioneele  handeling  waar  Lincohi,  als  man  des 
volks,  meer  mede  tevreden  was,  was  de  verlaging  van  het 
posttarief  en  het  uitgeven  van  postzegels.  Dit  tarief  bedroeg 
echter  nog  van  vijf  tot  tien  cent,  al  naar  mate  de  afstand.  Eerst 
in  1863  werd  het  tarief  verlaagd  tot  drie  cent  en  in  1883  tot 
twee  cent  per  ons. 

Eén  wetsontwerp,  alreeds  in  1846  ingediend,  zou  het  Dertigste 
Congres  heel  wat  moeite  kosten,  en  jaren  na  afloop  ervan  nog 
een  nasleep  van  ellende  over  de  Unie  brengen.  Het  was  de 
beroemde  „Wilmot  Proviso",  alzoo  genaamd  naar  den  vader 
ervan,  den  Democraat  David  Wilmot,  van  Pensylvania. 

Het  was  bedoeld  als  een  voorwaardelijke  wet,  provisie  makend, 
in   geval   ons  grondgebied  van  Mexico  ten  deel  viel,  om  in  dat 

7 


98 

nieuwe  gebied  nimmer  de  slavernij  toe  te  laten,  of  in  te  voeren. 

Het  „Huis"  nam  het  wetsontwerp  aan,  maar  het  bereikte  den 
Senaat  te  laat  om  nog  in  1846  behandeld  te  worden. 

Inmiddels  stond  Mexico,  zooals  we  reeds  zagen,  een  groot  grondge- 
bied aan  Amerika  af.  Dat  maakte  de  provisioneele  wet  te  me^r 
actueel  en  bracht  het  geheele  land  in  rep  en  roer.  Al  de  Wet- 
gevende Vergaderingen  van  de  noordelijke  staten  spraken  zich 
uit  ten  gunste  van  het  aanhangig  ontwerp  van  den  heer  Wilmot. 
Maar  de  zuidelijke  staten  verklaarden  er  zich  even  sterk  tegen, 
er  met  geweld  tegen  protesteerend  dat  slavenhouders  zouden 
worden  verhinderd  om  hun  wettig  eigendom  te  voeren  in  landen, 
die  aan  heel  het  volk  behoorden  als  publiek  domein. 

De  Wilmot-Proviso  werd  niet  aangenomen,  maar  was  de  aan- 
leidende  oorzaak  dat  er  twee  jaren  later,  eene  nieuwe  politieke 
partij  geboren  werd,  die  van  het  „Vrije  Land"  (Free  Soil). 
Deze  had  in  haar  program,  de  uitbreiding  van  de  slavernij  tegen 
te  staan,  wat  het  ook  mocht  kosten. 

Later  smolt  deze  partij  samen  met  de  Eepublikeinsche,  waar- 
over wij  straks  zullen  spreken,  in  Hoofdstuk  XII. 

Doch  genoeg  om  te  begrijpen  dat  Lincoln,  die  met  zijn  hart 
de  slavernij  haatte,  ofschoon  hij  de  rechten  der  zuidelijke 
eigenaars  en  de  uitspraken  der  Constitutie  eerbiedigde,  in  heel 
wat  discussie  werd  betrokken  over  eene  zaak  als  de  Wilmot- 
Proviso.  Laat  ons  hier  even  bijvoegen  dat  later,  in  1862, 
toen  Lincoln  president  was,  het  beginsel  van  dit  ontwerp  werd 
aangenomen,  daar  het  Congres  toen  een  wet  aannam,  bepalend 
dat  de  slavernij  verboden  zou  zijn  in  eenig  grondgebied,  dat 
ooit  in  het  bezit  der  Vereenigde  Staten  mocht  komen. 

Er  waren,  toen  Lincoln  in  Washington  was,  een  aantal  politieke 
reuzen  in  het  Congres.  Men  had  daar,  bijvoorbeeld,  de  groote  redenaar 
Daniel  Webster,  de  volksleiders  Lewis  Cass,  Thomas  H.  Benton, 
John  C.  Calhoun,  en  John  Quincy  Adams,  (die  president  was  van 
1825  tot  1829)  en  „de  groote  oude  man"  werd  genaamd.  Naast 
Jefferson   Davis,   die  later  president  zou  worden  van  de  zuide- 


99 

lijke  Confederatie,  streed  Alexander  H.  Stephens,  die  vice-presi- 
dent  zou  worden  van  dit  verbond. 

Ook  Andrew  Johnson  was  in  het  „Huis,"  dezelfde  die  Lincolns 
vice-president  en  opvolger  zou  worden.  Men  begrijpt  dat  in  zulk 
talentvol  en  ervaren  gezelschap,  de  nieuwe  Congresman  van 
Illinois  eerst  wat  op  den  achtergrond  stond.  En  bescheiden  als 
hij  was  van  nature,  hield  hij  zich  ook  uit  de  voorste  gelederen, 
behalve  dan,  wanneer  pHcht  en  vaderlandsliefde  hem  naar  voren 
drongen,  gelijk  in  de  „Spot  Resoluties. " 

Maar  een  begaafd  man  als  onze  Lincoln  kon  moeilijk  verbor- 
gen blijven.  Jaren  later  getuigde  Alexander  Stephens,  die  als 
vice-president  van  het  Zuiden,  een  natuurlijk  tegenstander  werd 
van  onzen  held: 

„Lincoln  trok  en  hield  de  aandacht  van  het  „Huis",  telkens 
wanneer  hij  sprak.  Zijn  manier  van  spreken,  zoowel  als  wat  hij 
zeide,  was  origineel.  Hij  volgde  geen  model.  Hij  was  een  man 
van  sterke  overtuigingen,  en  wat  Carlyle  noemt,  ,,een  ernstig  man." 

Doch  hoewel  ernstig  wanneer  het  zaken  van  gewicht  gold, 
opende  Lincoln  ook  in  het  Congres  zijn  schat  van  anecdoten. 

Daardoor  was  hij  menigmalen  het  middelpunt  van  een  groot 
.aantal  mede-wetgevers  des  lands  en  het  eenvoudig  kosthuis  op 
Capitol  Hill,  waar  hij  vertoefde,  weerklonk  vaak  tot  midden  in  den 
nacht  van  het  schaterlachen  van  Lincolns  gasten  en  metgezellen. 

Den  meesten  tijd  van  zijn  verblijf,  was  Lincoln  alleen  in  Washing- 
ton. Vrouw  en  kroost  waren,  zuinigheidshalve,  gewoonlijk  in  Spring- 
field,  waar  het  leven  zooveel  goedkooper  was  dan  in  de  hoofd- 
stad des  lands.  Slechts  een  paar  malen  bracht  mevrouw  Lincoln 
haar  man  een  bezoek,  om  het  een  en  ander  in  de  hoofdstad 
des  lands  te  bezien. 

Trouwens,  de  thans  zoo  beroemde  en  schoone  zetel  van  de 
groote  Eepubliek  der  Vereenigde  Staten  was  destijds  nog  lang 
niet  zoo  fraai  als  thans,  nu  breede  straten  en  prachtige  gedenk- 
teekens  en  gebouwen  Washington  versieren. 

De    stad    was   ruim   genoeg   aangelegd   door   den   ingenieur 


100 

L'Enfant,  die  grootendeels  het  plan  van  het  wereldberoemde 
Versailles  had  gevolgd.  Maar  vóór  het  einde  van  den  Burger- 
oorlog was  er  nog  weinig  te  zien  van  de  heerlijkheid,  die  de 
ontwerper  zich  had  voorgesteld. 

De  straten  waren  destijds  grootendeels  modderig  en  ongepla- 
veid; het  riolensysteem  was  zeer  gebrekkig;  er  waren  moeilijk 
te  beklimmen  hoogten,  en  vele  laagten,  die  deden  denken  aan 
Bunj^ans  „Poel  van  Neerslachtigheid",  en  van  de  duizenden 
schaduwrijke  boomen,  die  er  thans  zijn,  was  nog  maar  eenheel 
klein  getal  aanwezig. 

Het  wereldberoemde  Capitool  stond  er  nog  zonder  de  twee 
imponeerende  vleugels,  die  het  thans  zulk  een  indrukwekkend 
voorkomen  geven. 

De  groote  Congressioneele  Bibliotheek  met  haren  gouden 
koepel  bestond  nog  niet  en  ook  was  het  groote  gebouw,  dat  de 
ministeries  van  oorlog  en  marine  en  van  staat  dient,  nog  niet 
aanwezig. 

Het  Witte  Huis  was  er  alreeds,  hoewel  niet  zoo  groot  als  op 
heden,  en  het  groote  Nationale  Monument  van  wit  marmer,  555 
voet  hoog,  dat  thans  als  een  reuzenschildwacht  over  alle  ge- 
bouwen en  parken  heen  ziet,  had  nog  zijn  trotschen  kop  niet 
hoog  omhoog  geheven. 

Ook  van  de  talrijke  standbeelden,  die  thans  aller wege  op  de 
kruispunten  der  breede  avenue's  staan,  waren  er  nog  maar  heel 
enkele  aanwezig. 

Er  waren  trouwens  in  1850  nog  maar  50.000  inwoners  in 
Washington.  Oorspronkehjk  heette  deze  stad  „Federal  City". 
Zoo  had  Washington  het  voorgesteld,  toen  er  in  1790  besloten 
was  om  eene  nieuwe  hoofdstad  te  stichten.  Maar  in  1791  gaven 
de  commissieleden,  die  de  leiding  dezer  zaak  hadden,  zeer 
terecht,  aan  de  pasuitgelegde  hoofdstad  den  naam,  dien  zij  thans 
draagt,  ter  eere  van  den  grooten  grondlegger  van  zijn  Vader- 
land, George  Washington. 

Dat   te   Washington   de    zetel   van    de  Bondsregeering  werd 


101 

geplaatst  na  1800,  toen  het  hooge  bestuur  des  lands  vanPhila- 
delphia  verhuisde,  was  het  resultaat  van  een  compromis,  daar 
de  verschillende  groote  staten  en  steden  des  lands,  uit  naijver, 
het  maar  niet  eens  konden  worden  wat  eigenlijk  de  hoofdstad 
behoorde  te  zijn.  New  York  begeerde  de  hoofdstad  aan  de  Hudson 
rivier,  Pensylvania  aan  de  Delaware,  en  Maryland  en  Virginië 
aan  de  Potomac. 

Daarbij  kwam  de  vrees  dat  een  reeds  bestaande  groote  stad 
misschien  moeilijkheden  zou  opleveren  wat  de  volkomen  onaf- 
hankelijkheid van  en  onpartijdigheid  tegenover  de  stad  en  den 
staat,  waarin  de  Bondsregeering  zetelde,  aanging. 

Daarom  koos  men  de,  destijds  woeste,  streek  aan  de  Potomac 
rivier,  die  thans  het  District  van  Columbia  heet  en  die  door  de 
regeering  van  Maryland  en  Virginië  werd  afgestaan  ten  behoeve 
van  heel  de  Republiek.  Het  bestuur  van  de  stad  Washington 
en  van  het  geheele  District  van  Columbia  waarin  zij  ligt,  is 
geheel  in  handen  van  het  Congres,  dat  het  sinds  1874  laat  be- 
heeren  door  eene  commissie  van  drie  leden.  De  burgers  van  de 
hoofdstad  zijn  uitgesloten  van  het  stemrecht  voor  de  hooge  re- 
geering van  het  staten- verbond,  want  het  grondgebied,  waarvan 
Washington  het  centrum  is,  is  geen  soevereine  staat,  zooals  de 
andere  deelen  van  de  Republiek,  maar  slechts  een  „district", 
het  gemeen  eigendom  van  heel  het  G-emeenebest,  op  de  manier 
van  de  vroegere  „Generahteitslanden"  van  Holland. 

In  het  eerst  trachtte  men  meermalen  het  besluit  dat  Was- 
hington de  hoofdstad  zou  wezen  omver  te  werpen,  wegens  de 
ongeriefelijkheden  van  de  nieuwe  stad  in  de  woestijn,  die  niet 
geloren  was  zooals  andere  plaatsen,  maar  gemaaM  als  een  resul- 
taat van  politiek  vergelijk. 

Dit  geschiedde  opnieuw  na  1814,  toen  de  Britten  het  Capitool 
in  de  asch  hadden  gelegd  en  het  Witte  Huis  zwart  geblakerd. 

Zelfs  in  1846  gingen  er  nog  stemmen  op  om  den  Bondszetel 
te  verplaatsen,  maar  sinds  dien  is  alle  oppositie  verstomd  en 
heel  de  natie  is  dankbaar  voor  en,  terecht,  trotsch  op  Washington, 


102 

met  haar  prachtigen  aanleg  en  grootsche  gebouwen,  heerlijke 
parken  en  breede  straten  en  al  de  historische  herinneringen,  die 
er  nu  reeds  zoovele  aan  verbonden  zijn. 

Doch,  om  tot  den  held  van  ons  verhaal  terug  te  keeren, 
hetzij  Lincoln  de  Bondsstad  schooner  of  leelijker  vond  dan  zijn 
vriendelijk  Springfield,  het  baatte  hem  weinig,  want  zijn  plicht 
riep  hem  aldaar  en  hield  hem  er  zoolang  als  het  Congres  in 
zitting  was. 

Inmiddels  hadden  in  den  zomer  van  1848  de  groote  nationale 
conventies  plaats  om  candidaten  te  stellen  voor  het  president- 
schap en  vice-presidentschap  der  Unie. 

De  Democraten  nomineerden  Lewis  Cass  voor  president,  op 
wat  zij  noemden  een  ,,strict-constructie  platform",  dat  wil  zeggen 
dat  de  Bondsregeering  strict  gebonden  was  aan  de  Constitutie 
der  Republiek  en  dat  alle  autoriteit,  die  niet  met  zoovele  woor- 
den aan  de  Bondsregeering  was  afgestaan,  verbleef  en  moest 
verblijven  aan  de  verschillende  staten  van  het  Gemeenebest. 
Deze  ijver  voor  de  soevereiniteit  van  de  enkele  staten  sproot 
gedeeltelijk  voort  uit  het  streven  der  Zuidelijken  om  zelf  het 
oppergezag  te  behouden,  in  zake  het  bestendigen  der  slavernij 
in  eigen  grondgebied, 

Men  was  zeer  bevreesd  dat  de  meerderheid  van  het  Congres 
om  zou  slaan  en  de  slavernij-zaak  opnemen  en  beëindigen  als 
een  gemeenschappelijk  belang  van  heel  den  statenbond. 

De  Whigs  nomineerden  generaal  Zachary  Taylor,  den  held 
van  den  Mexicaanschen  oorlog,  die  vele  triomfen  had  behaald 
voor  zijn  vaderland. 

Millard  Fillmore  werd  hem  ter  zijde  gesteld,  om  te  dingen 
naar  het  vice-presidentschap. 

Noch  de  Democraten,  noch  de  Whigs  durfden  zich  in  hun 
conventie  platform  uitspreken  over  het  brandend  vraagstuk  van 
de  uitbreiding  der  lijfeigenschap,  buiten  de  grenzen  waarin  zij 
tot  dusverre  was  toegestaan  en  gewettigd  door  de  z.g.n.  „Mis- 
souri  Compromise"  van  1820,  dat  aan  den  toen  te  vormen  staat 


103 

„MissoLiri''  het  houden  van  slaven  toestond,  maar  zulks  verbood 
in  alle  overig  grondgebied  ten  westen  van  de  Mississippi  en 
ten  noorden  van  de  zuidelijke  grens  van  Missouri,  n.1.  de  breedte- 
graad 36.30. 

Er  waren  er  heel  wat  in  het  Noorden,  die  zeer  ontevreden 
waren  over  dat  zwijgen  van  het  Whig  platform.  Ten  slotte 
hielden  deze  eene  nationale  conventie  als  een  nieuwe  partij,  die 
der  Free  SoUers,  of  lieden  van  den  Vrijen  GS-rond,  zooals  we 
reeds  boven  opmerkten. 

Deze  conventie  verklaarde  zich  officieel  voor:  „Vrijen  grond, 
vrijheid  van  spreken,  vrijen  arbeid  en  vrije  menschen."  Martin 
van  Buren,  een  man  van  Hollandschen  bloede,  die  van  1837  tot 
1841  Democratisch  president  was  geweest,  werd  de  candidaat 
voor  datzelfde  ambt,  maar  nu  vanwege  de  burgers  die  de  af- 
schaffing van  de  slavernij  op  het  oog  hadden. 

De  Whigs  deden  hun  best  om  beide,  Cass  en  Van  Buren  te 
verslaan  en  hun  candidaat,  generaal  Taylor,  verkozen  te  krijgen. 

„Old  Rough  and  Eeady",  dat  is  „Oude  Ruwe  maar  altijd- 
bij-de-Hand-zijnde",  zoo  werd  de  oude  snorbaard  door  duizenden 
zijner  aanhangers  en  bewonderaars  genoemd.  Ook  Lincoln  be- 
hoorde tot  de  volgelingen  van  den  ouden  generaal,  hoewel  hij 
het  zeker  betreurde  dat  zijne  partij  gezwegen  had  over  het 
brandend  vraagstuk  der  lijfeigenschap,  om  hen  terwille  te  zijn  die 
anders  zeker  tot  het  i^amp  der  Democraten  waren  overgeloopen. 

De  leiders  van  de  Whig  partij  merkten  ras  op  dat  de  af- 
gevaardigde van  Illinois,  met  zijn  ernstig  gelaat  en  zijne  flinke 
argumenten  en  pakkende  anecdoten,  een  uitstekend  spreker  zou 
wezen  om  in  den  politieken  veldtocht  voor  Taylor  en  Fillmore 
stemmen  te  winnen  in  Nieuw-Engeland  en  andere  staten,  waar 
de  uitslag  der  najaarsstemmmg  twijfelachtig  scheen.  Daarom 
namen  zij  hem  in  dienst  om  op  verschillende  plaatsen  rede- 
voeringen te  houden. 

Dat  optreden,  vooral  in  Nieuw-Engeland,  was  een  leerschool 
voor  den  man  van  Illinois,  die  tot  op  dien  tijd  nog  niet  bekend 


104 

was  geweest  met  den  geest  en  het  karakter  van  dat  volkrijk 
deel  der  Unie. 

Omgang  met  de  leiders  uit  die  streken  deed  Lincoln  de  oogen 
openen  voor  het  feit,  dat  de  vrije  geest  van  het  kroost  der 
Puriteinen  aldaar,  het  op  den  duur  niet  zou  kunnen  en  niet  zou 
willen  uithouden  onder  eene  staatsregeling,  die  het  knechtschap 
der  zonen  Chams  zou  wettigen,  uitbreiden  en  perpetueeren. 

Hij  begon  te  begrijpen,  dat  het  met  het  Noorden  en  met  het 
Zuiden  zou  uitloopen  op  een  kiezen  of  deelen.  Of  het  Zuiden 
zou  moeten  bukken  voor  de  beginselen  der  persoonlijke  vrijheid 
door  het  Noorden  omhelsd,  of . . .  ja,  God  alleen  wist  waar  en 
wat  het  einde  zou  zijn,  maar  wanneer  Lmcoln  de  gisting  en 
opwinding  der  gemoederen  merkte  onder  de  Noordelijken  en  hij 
dacht  aan  het  krijgshaftig  karakter  van  de  zonen  van  het  Zuiden 
en  hun  voorliefde  voor  de  slavernij,  dan  kromp  zijn  vaderlands- 
lievend hart  ineen  van  pijn,  en  zijn  ernstig  gelaat  betrok  nog 
meer  dan  gewoonlijk. 

Hij  zag  een  zwarte,  van  ellende  bezwangerde,  wolk  zich 
samen  pakken  boven  zijn  geliefd  land  en  vreesde  soms  het  ergste. 

Tot  zijne  vreugde  behaalde  zijn  candidaat  de  overwinning 
aan  de  stembus  van  November  1848. 

Taylor  kreeg  163  electorale  stemmen  en  zijn  Democratischen 
tegenstander  slechts  127.  Electorale  stemmen  wil  zeggen  dat 
men  in  verschillende  staten  mannen  kiest,  de  zoogenaamde 
,,electors",  die  na  de  volksstemming,  in  de  hoofdstad  van  eiken 
staat  vergaderen  om  daar  officieel  hunne  stemmen  uit  te  brengen 
ten  bate  van  de  candidaten  van  hunne  partij,  die  in  de  ver- 
schillende kiesdistricten  zegevierden.  De  Amerikaansche  burger 
kiest  den  president  en  vice-president  der  Unie  niet  op  directe 
wijze. 

Daardoor  gebeurt  het  wel  eens  dat  iemand,  die  de  meeste 
stemmen  had  van  het  volk  des  geheelen  lands  te  zamen  geteld, 
toch  niet  verkozen  werd,  omdat  hij  niet  de  meerderheid  van  de 
electorale  stemmers  der  verschillende  staten  had  verkregen.  Zoo 


105 

ging  het  b.v.  in  1888,  toen  Grover  Cleveland  over  de  vijf  en  een 
half  millioen  stemmen  l^reeg  en  Benjamin  ïïarrison  heel  v^at 
minder  dan  vijf  en  een  half  millioen.  En  toch  werd  Harrison 
gekozen  omdat  hij  233  „electors"  voor  zich  had  en  Cleveland 
slechts  168. 

Nu,  zoo  was  het  niet  toen  Taylor  werd  gekozen,  want  hij 
had  1.360.101  stemmen  van  het  volk  op  zich  vereenigd  en  Cass 
1.220.544,  terwijl  Van  Buren,  die  geen  enkelen  electoralen  kiezer 
won,  al  te  zamen  291.263  stemmen  had  gekregen.  ') 

Deze  overwinning  van  den  ouden  generaal  was  een  grooteen 
voor  velen  onverwachte  triomf  voor  de  Whigs  en  den  midden- 
koers dien  ze  hadden  gekozen  in  betrekking  tot  de  slavernij. 

Lincoln  en  zijne  partijgen ooten  vormden  nu  niet  langer  de 
hopelooze   minderheid  in  het  Congres,  die  ze  tot  hiertoe  waren. 

Doch  ze  zouden  door  bittere  ervaring  leeren  dat  schipperen 
in  de  politiek  niet  altijd  blijvend  succes  behaalt. 

De  Democraten  verzetten  zich  te  sterker  tegen  alles  wat 
geleek  op  inmenging  in,  en  oplossing  van,  het  slavernijprobleem 
en  zij  waren  zóó  sterk,  dat  ze  alle  wetsontwerpen  dienaangaande 
onmogelijk  trachtten  te  maken. 

Toen  Lincoln  een  voorstel  indiende  om  de  lijfeigenschap  ge- 
leidelijk af  te  schaffen  in  het  kleine  District  Columbia,  waarover 
het  Congres,  zooals  we  reeds  mededeelden,  soeverein  was,  ont- 
moette dit  zooveel  tegenstand  dat  het  werd  afgemaakt  en  roem- 
loos begraven. 

Nog  jaren  lang  zou  het  duren  eer  men  van  de  tinnen  van  het 
Capitool,  welks  koepel  met  het  beeld  der  Vrijheid  prijkt,  niet 
langer  kon  neer  zien  op  het  geboeide  en  voortgezweepte  kroost 
van  Kanaan. 


1)  Elke  staat  heeft  zoovele  „electors''  als  het  gezamelijk  getal  van  zijne 
twee  senateurs  en  al  zijne  vertegenwoordigers  (representatives)  te  Washing- 
ton in  het  Congres.  In  1908  b.v.  had  Miohigan  14  electorale  stemmen,  lowa 
13,  Illinois  27,  New  Yersey  12,  New  York  39,  VTisconsin  13,  Kansas  10, 
Noord  Dacota  4,  enz. 


106 

Inmiddels  verliep  de  tweejarige  termijn  van  het  Congreslid  van 
Sangamon,  en  daar  het  destijds  niet  de  gewoonte  was  om  een 
afgevaardigde  meer  dan  één  termijn  te  laten  dienen,  keerde 
Lincoln  in  het  voorjaar  van  1849  tot  Springfield  en  tot  zijn 
advocatenpractijk  terug. 

Hij  was  een  wijzer,  een  meer  ervaren  en  meer  geoefend  man 
dan  ooit  te  voren.  De  God  der  natiën  had  hem  in  de  leerschool 
gehad  voor  de  groote  en  grootsche  levenstaak,  die  nog  voor 
hem  was  weggeborgen  in  den  schoot  der  toekomst,  ook  al 
droomde  nog  niemand  ervan  dat  de  lange  magere  man  van  Illi- 
nois, met  zijn  stroef  gelaat  en  schamele  kleedij,  de  Man  was, 
gepredestineerd  om  met  het  monster  der  slavernij  te  worstelen 
tot  het  ten  slotte  vermorzeld  werd  om  nimmer  weer  te  ver- 
rijzen, vermorzeld  met  behoud  der  Unie  van  het  groote,  breede, 
vrije  en  rijke   land  der  Yereenigde  Staten  van  Noord-Amerika. 


HOOFDSTUK  X. 
Nog  enkele  bladzijden  uit  het  alledaagsche  leven. 


Op  den  bodem  van  het  leven 
In  de  diepten  van  het  hart 
Rust  de  weemoed 
En  de  smart ; 

Maar  de  hope  rijst  er  neven 
In  't  geslingerd  menschenhart. 
Tusschen  weemoed,  strijd  en  hope 
Vliedt  het  leven  snel  voorbij  .... 

Ernst  is  het  leven  ...  o  zalig  die  't  weten! 
Arbeid  en  roeping  en  edele  strijd 
De  eeuwigheid  vraagt  naai  de  vrucht  van  den  tijd; 
Dwazen,  die  't  werkloos,  gedachtloos  vergeten, 
En  pas  te  laat  aan  het  eind  van  de  baan 
d'Ernst  van  het  ijdele  leven  verstaan. 

De  G-énestet. 

De  leekedichter  kon  het  zoo  schoon  en  zoo  treffend  uitdrukken 
wat  er  zoo  al  omgaat  in  het  hart  van  het  menschenkind,  dat  te 
midden  van  den  strijd  des  levens  en  der  geesten  staat.  En  in 
de  woorden,  hierboven  afgeschreven,  schetste  hij  ook  getrouw 
het  leven  van  den  man,  wiens  historie  ons  in  deze  bladzijden 
bezig  houdt. 

Weemoed,  smart,  hope,  maar  ook  arbeid,  ziedaar  wat  telkens 
gezien   wordt  in  Lincolns  geschiedenis,  ook  in  het  tijdperk  dat 


108 

hij  te  Springfield  doorbracht  na  zijn  terugkeer  van  Washington. 

Herndon,  zijn  compagnon,  deelt  mede  dat  hij  met  meer  ernst 
dan  te  voren  zich  wijdde  aan  zijn  beroep. 

Dat  hij  consciëntieus  te  werlt  ging  in  zijn  practijk  en  zich 
als  voor  het  aangezicht  van  den  Alziende  stelde,  leert  meer  dan 
één  voorval  uit  zijne  historie,  ter  beschaming  van  vele  advocaten, 
die  opgaan  in  winstbejag  en  zich  niet  storen  aan  beginsel. 

Op  zekeren  avond,  zoo  luidt  een  van  de  verhalen,  kwam 
Lincoln  met  zijn  collega  Swett  in  de  kamer  van  den  rechter  Davis. 

,,Swett",  zeide  hij,  „ik  ben  er  van  overtuigd  dat  onze  cliënten, 
die  wij  verdedigen  voor  het  gerecht,  gelogen  hebben,  en  dat  de 
getuige,  die  den  staat  vertegenwoordigt,  de  waarheid  gesproken 
heeft.  Laat  ons  hen  morgen  zeggen  om  maar  schuld  te  belijden 
en  laat  Davis  hen  de  lichtste  straf  voor  moord  opleggen". 

Swett  weigerde  om  hierin  toe  te  stemmen  en  den  volgenden 
dag  had  het  rechtsgeding  zijn  voortgang.  Toen  het  aan  het  slot- 
pleidooi  toe  was,  weigerde  Lincoln  beslist  om  er  aan  deel  te 
nemen.  „Swett"  zoo  sprak  hij.  „ik  kan  in  dit  geding  niet  pleiten, 
omdat  onze  getuigen  hebben  gelogen  en  ik  hunne  beweringen 
onmogelijk  kan  aannemen.  Gij  moet  weten  of  gij  met  de  zaak 
wilt  voortgaan,  maar  ik  doe  het  niet." 

Zijn  collega  was  minder  nauwgezet,  hij  hield  een  Hink  pleidooi 
en  de  cliënten  van  Lincoln  en  Swett  werden  vrijgesproken.  Den 
volgenden  dag  ging  onze  held  naar  Swett  toe  en  zeide  hem: 
„Hier  zijn  de  vijfhonderd  dollar,  die  we  voor  het  pleidooi  gekregen 
hebben,  ze  behooren  U  alleen  toe,  ik  wil  er  geen  cent  van  hebben !" 

Hoe   weinig  advocaten  zouden  als  Lincoln  hebben  gehandeld. 

Op  een  anderen  keer  kwam  het,  gedurende  het  rechtsgeding,  uit 
dat  Lincolns  cliënt  bedriegelijk  had  gehandeld,  in  de  zaak 
waarover  het  ging. 

Onze  advocaat  liep  direct  de  gerechtzaal  uit  en  toen  de 
rechter  hem  liet  roepen,  kreeg  de  bode  het  bescheid  mede :  „Zeg 
aan  den  rechter  dat  mijne  handen  vuil  geworden  zijn  en  ik 
ze  eerst  moet  wasschen." 


109 

Meer  dan  eens,  ja  vele  malen,  weigerde  hij  beslist  om  zaken 
te  verdedigen  die  twijfelachtig  waren  van  karakter  en  verkeerd 
van  gehalte. 

En  dan  gaf  hij  zijn  would-be-begunstigers  nog  een  lesje  mede  ook. 

Eens  kwam  een  man  bij  hem  en  zijn  collega  Herndon. 

Lincoln  luisterde  naar  zijne  beweringen.  Het  was  den  be- 
schuldiger om  zes  honderd  dollar  te  doen. 

Ernstig  zag  onze  advocaat  hem  aan:  „Ja,  het  is  zeer  wel 
mogelijk  dat  wij  dit  geding  voor  U  kunnen  winnen  en  U  met 
zes  honderd  dollars  verrijken.  Maar  dit  zal  eene  heele  buurt  in- 
opschudding  brengen,  en  een  weduwe  met  zes  vaderlooze  kinderen 
in  groote  ellende.  G-ij  moet  bedenken,  vriend,  dat  eene  zaak 
voor  de  wet  in  orde  kan  zijn,  maar  daar  is  nog  niet  mede  be- 
wezen dat  zij  zedelijk  recht  is.  Wij  zullen  uw  zaakje  niet 
accepteeren,  maar  laat  mij  U  een  goeden  raad  geven,  gratis  : 

U  lijkt  mij  een  flink  en  energiek  persoon  toe.  Probeer  om  die 
zeshonderd  dollars  op  betere  wijze  te  verdienen." 

Meer  dan  eens  maakte  hij  in  zijn  praktijk  gebruik  van  zijn  on- 
uitputtelijken  voorraad  van  vertelsels. 

Eens  toen  hij  aan  het  pleiten  was  tegen  een  advocaat,  die 
sterk  overdreef  en  daardoor  de  waarheid  te  kort  deed,  sprak 
Lmcoln  als  volgt : 

„Mijn  geachte  opponent  heeft  één  groot  gebrek.  Wanneer 
zijn  argumenten  hem  geheel  en  al  te  pakken  krijgen,  dan 
staakt  zijn  faculteit  van  waarheid-spreken  direct  haar  werk. 
Deze  mijnheer  is  precies  gelijk  aan  een  stoombootje  dat  ik  meer- 
malen zag,  toen  ik  nog  op  de  rivier  voer.  Het  ding  had  een  vijf 
voet  stoomketel  en  een  fluit  die  zeven  voet  lang  was,  en  wanneer 
de  kapitein  de  fluit  gebruikte  kwam  de  geheele  machinerie  tot 
stilstand  en  de  boot  ging  geen  duim  meer  vooruit," 

Natuurlijk  ging  er  uit  het  gehoor  een  schaterlachen  op,  dat 
de  arme  Tertullus  met  zijn  overdrijvingsmethode  geheel  en  al 
uit  het  veld  sloeg. 

Op  zekeren  keer,  toen  een  advocaat  tegen  Lincoln  pleitte,  lichtte 


110 

hij  de  panden  van  zijne  jas  wat  op  en  yertoonte  een  sclieur  in 
zijn  pantalon. 

Lincoln  schreef  direct  een  petitie,  behelzende  een  verzoek  om 
wat  af  te  zonderen  voor  den  armen  ambtsbroeder,  wiens  kleed 
zoo  noodig  moest  hersteld  worden,  en  toen  het  briefje  van  hand 
tot  hand  ging  onder  al  de  rechters  en  advocaten,  die  allen  be- 
gonnen te  glimlachen,  wist  de  pleiter  niet  wat  toch  al  dat  veel- 
beteekenend  lachen  en  op  hem  staren  beduidde  en  geraakte  ten 
slotte  de  kluts  kwijt.  Gelukkig,  de  zaak  waarom  het  gingbeteekende 
niet  heel  veel,  anders  ware  dit  grapje  zeker  niet  te  verdedigen. 

Maar  welke  geschiedenissen  Lincoln  ook  voortbracht,  en  hoe 
hij  zijn  hoorders  ook  deed  lachen,  het  getuigenis  van  die  hem 
hoorden  is  eenparig,  dat  wat  hij  vertelde  nimmer  een  onzekelijke 
strekking  had,  gelijk  zoovele  „stories'',  maar  meest  leerzaam  was 
van  aard,  en  dat  zegt  heel  wat. 

Grappig  was  Lincoln  soms  zelfs  in  zijne  rechtsgeleerde  adviezen. 
Eene  firma  uit  New  York  vroeg  hem  eens  haar  te  melden  hoe 
het  er  bij  stond  met  de  bezittingen  van  een  zekeren  man  in 
Springfield,  dien  we  maar  mijnheer  Blank  zullen  noemen. 

Onze  geestige  advocaat  antwoordde  in  dezer  voege : 

„Ik  ben  wel  bekend  met  den  heer  Blank  en  zijne  omstandig- 
heden. Vooreerst  bezit  hij  eene  vrouw  en  een  klein  kind ;  die 
beiden  zijn  hem  zeker  wel  vijftig  duizend  dollars  waard. 

Ten  tweede,  heeft  hij  een  kantoor  waarin  een  tafel  is  die  één 
dollar  en  een  half  waard  is,  en  drie  stoelen  van  ongeveer  een 
dollar  per  stuk. 

Ten  slotte  heeft  hij  in  een  van  de  hoeken  van  zijn  kamer 
een  groot  rattengat,  dat  wel  de  moeite  waard  is  om  er  eens  in 
te  kijken. 

Met  hoogachting, 

A.  LINCOLN." 

Dat  hij  zelfs  geen  dier  kwaad  zou  doen  maar  veeleer  helpen, 
zoo  hij  kon,  meldden  we  reeds  in  een  vorig  hoofdstuk.  Een  ander 


111 

voorval  wordt  van  hem  verhaald  ten  bewijze  van  zijne  ongewone 
teerhartigheid. 

Op  reis  naar  eene  gerechtszitting,  zoo  vertelt  men,  kwam  hij 
op  eene  plaats  waar  de  weg  zeer  modderig  was.  Aan  de  eene 
kant  van  den  weg,  dicht  bij  een  hek,  was  een  klein  varken 
met  de  pooten  vast  geraakt  in  de  modder.  De  arme  big-  schreeuwde 
erbarmelijk,  gelijk  het  zwijnengeslacht  de  kunst  van  luide  te 
klagen  zoo  goed  verstaat.  Lincolns  metgezellen  lachten  wat  om 
dat  angstgeschreeuw.  Doch  niet  alzoo  onze  dierenvriend. 

,,Laat  ons  even  van  onze  paarden  af  gaan  en  het  arme  beest 
er  uit  helpen,"  sprak  hij.  „Ben  je  gek!"  riepen  zijn  collega's, 
„om  daarom  onze  zwarte  Meeren  te  bemodderen  ?"  Meteen  reden 
ze  verder,  en  Lincoln  volgde  hen. 

Maar  hij  kon  het  biggetje  maar  niet  vergeten.  Hij  dacht: 
„Misschien  kan  die  boer  daar  het  beestje  maar  slecht  missen. 
Wellicht  wil  hij  er  winterschoenen  voor  koopen  voor  zijne  arme 
kindertjes.  En  dan  dat  arme  beest  daar  zóó  te  laten  omkomen, 
neen  dat  gaat  toch  niet." 

En  Abraham  Lincoln  maakte  rechtsomkeer  met  zijn  rosinant 
en  hielp  het  varkentje  uit  het  moddergat,  al  werd  zijn  kleeding 
ook  wat  bezoedeld.  Dat  hij,  die  dieren  liefhad,  vooral  zijne 
eigene  huisgenooten  beminde,  is  iets  dat  als  vanzelven  spreekt. 

Lincoln   mocht   een    viertal   kleinen  in  zijne  armen  drukken. 

De  oudste  was  Eobert,  in  1843  geboren,  een  zoon  die  den 
vader  niet  beschaamde,  maar  tot  de  hoogste  eereambten  wist  op 
te  klimmen.  Hij  leeft  nog.  De  tweede  zoon,  Edward,  werd  in 
1846  geboren.  Hoe  diens  dood  in  1849,  den  vader  tot  dieper 
nadenken  bracht  over  de  dingen  der  eeuwigheid,  hebben  we 
reeds  in  een  andere  afdeeling  gezien. 

In  December  van  het  jaar  1850  trad  een  derde  zoontje 
het  leven  in,  WilUam;  en  de  Benjamin  van  het  gezin, 
Thomas,  gewoonlijk  Tad  genoemd,  aanschouwde  het  levenslicht 
in  1853. 

Aangaande  Lincolns  huiselijk  leven,  getuigt  de  heer  Herndon  : 


112 

„Hij  was  de  zachtzinnigste  en  de  teerhartigste  man  en  vader 
ter  wereld.  "  Meer  dan  eens  zagen  de  Springfielders  hem  met  zijn 
jongetjes  op  den  rug  langs  de  straten  wandelen.  Hij  was  de 
speelgenoot  en  de  vriend  der  kinderen.  En  soms  gaf  hij  zijn 
kroost  meer  toe  dan  mevrouw  Lincoln  goedkeurde. 

Doch  als  het  noodig  werd  geacht  wist  hij  ook  voet  bij  stuk 
te  houden.  Herndon  getuigt  ervan  :  „Als  Lincoln  overtuigd  was 
van  zijn  goed  recht  was  hij  onverzettelijk.  Niemand  onzer,  noch 
man  noch  vrouw,  kon  hem  buigen,  wanneer  hij  eenmaal  tot 
besUssing  was  gekomen." 

Den  eersten  tijd  na  hun  huwelijk,  (op  4  November  1842) 
woonden  Lincoln  en  zijne  gade  in  een  kosthuis,  de  „G-lobe 
Tavern",  een  soort  hotel.  Zij  betaalden  wekelijks,  voor  beider 
kostgeld,  de  kapitale  som  van  vier  dollars.  Dat  was  zeker 
goedkooper  dan  er  een  eigen  huishouden  op  na  te  houden.  Maar 
op  den  duur  beviel  dit  natuurlijk  niet  en  Lincoln  kocht  een 
eenvoudig  huisje  in  een  stil  gedeelte  van  Springfield. 

Het  was  een  hoekhuis,  doch  een  heel  eenvoudig  houten  wo- 
ninkje, slechts  ééne  verdieping  en  een  half  hoog. 

Toen  het  gezin  langzamerhand  vermeerderde  en  de  inkomsten 
wat  ruimer  werden,  sprak  mevrouw  Lincoln  meer  dan  eens  van 
vergrooting  der  behuizing.  Maar  haar  man  meende:  het  kon  zoo 
wel.  Het  huis  was  trouwens  zooveel  beter  dan  de  blokhuizen 
waarin  hij  was  opgebracht,  en  hij  vond  zijn  tehuis  zoo  gezellig 
dat  hij  geen  grootere  woning  begeerde. 

Maar  vrouwen  verstaan  zulke  dingen  vaak  beter  dan  hunne 
wederhelften  en  hebben  soms  meer  verstand  van  zulke  zaken. 

En  mevrouw  Lincoln,  die  eene  wakkere  huisvrouw  was,  besloot 
ten  slotte  om  zelf  maar  het  heft  in  handen  te  nemen. 

Eens  toen  de  man  en  vader  weg  was,  op  een  van  zijne  periodieke 
advocaten-rondreizen,  huurde  zij  fluks  een  timmerman  om  eene 
tweede  verdieping  aan  te  brengen.  Het  werk  ging  hem  voor- 
spoedig van  de  hand  en  toen  de  lange  en  goedhartige  pleit- 
bezorger op  een  avond  met  zijn  „ouden  Tom",  zijn  paard,  terug 


113 

kwam  en  het  beest  naar  oude  manier  voor  het  bekende  hoek- 
huis  stand  hield,  stond  Lincoln  verbluft  te  kijken. 

Had  hij  zich  dan  vergist  in  de  straat?  Maar  zijn  paard  wist 
toch  den  weg  zoo  goed 

Onze  man  wist  niet  of  hij  waakte  of  droomde,  want  immers 
die  woning  met  twee  verdiepingen  kon  toch  de  zijne  niet  zijn? 

Veihgheidshalve  informeerde  hij  bij  een  van  de  buren,  die 
natuurlijk  in  een  schaterlachen  uitbarstte  toen  hij  het  zaakje 
begon  te  begrijpen.  En  ook  Abraham  begon  te  lachen  over  het 
energiek  optreden  van  zijne  Sara. 

Ook  wat  zijne  ouders  en  andere  bloedverwanten  aanging, 
gedroeg  Lincoln  zich  op  loffehjke  wijze. 

Zijne  ouders  verleende  hij  geldelijken  steun  jaren  aaneen, 
zelfs  toen  hij  al  wat  hij  verdiende  heel  best  zelf  kon  gebruiken. 

Toen  zijn  vader,  die  op  drieenzeventig  jarigen  leeftijd  in  1853 
stierf,  op  zijn  laatste  krankbed  lag,  schreef  Lincoln  over  hem 
aan  zijn  stiefbroeder,  John  Johnston:  „ik  hoop  van  harte  dat 
vader  nog  weer  betert.  Maar  in  elk  geval,  zeg  hem  te  roepen 
tot  en  te  vertrouwen  op  onzen  grooten  en  barmhartigen  Zalig- 
maker, Die  Zich  in  zijnen  laatsten  nood  niet  van  hem  afwenden 
zal.  De  Heere  slaat  het  vallen  der  musschen  gade  en  telt  de 
haren  onzes  hoofds.  Hij  zal  den  stervenden  man  niet  ver- 
geten, die  op  Hem  zijn  vertrouwen  stelt." 

Laat  ons  hopen  dat  Thomas  Lincoln  zulks  leerde  te  doen. 

Dan  bewoont  hij  thans  eene  betere  woning  dan  die  waarin 
hij  de  laatste  levensjaren  doorbracht,  de  dubbele  houten  hut  in 
Coles  county  lUmois,  de  zoogenaamde  „Goose  Nest  Prairie"  hut. 

Hoe  hij  deed  wat  hij  kon  om  de  levenslasten  van  zijne  goede 
stiefmoeder  te  verhchten,  hebben  we  reeds  vroeger  medegedeeld. 

Hij  moest  haar  zelfs  de  hand  boven  het  hoofd  houden  om 
haar  te  beschermen  tegen  hare  eigene  kinderen,  die  belust  waren 
op  moeders  weinige  bezittingen. 

Ook  zijn  stiefbroeder  John  hielp  hij  met  woord  en  daad,  bij 
meer   dan    eene  gelegenheid,  want  het  scheen  wel  of  deze  was 

8 


114 

geknipt  naar  het  patroon  van  den  ouden  Thomas,  wiens  werklust 
niet  altijd  gelijken  tred  had  gehouden  inet  zijne  begeerte  om  te 
eten  en  het  vette  en  de  ruste  des  lands  te  genieten. 

Een  van  de  schoonste  karaktertrekken  van  Lincoln  was  zijne 
nederigheid  in  den  omgang  met  zijne  familieleden,  die  hij  ver 
achter  zich  had  gelaten  op  maatschappelijk  gebied.  Waar  hij 
ook  was,  in  stad  of  dorp,  om  er  zijne  advocatenpractijk  uit  te 
oefenen,  en  er  was  een  bloedverwant  in  de  plaats,  dan  liet  hij 
niet  na  om  hem  of  haar  op  te  zoeken,  hoe  nederig  ook  de  stulp 
was,  die  ter  woning  diende.  En  met  opgeruimden  blik  zat  hij 
ter  neer,  zelfs  aan  den  karigsten  maaltijd,  die  zijne  famiheleden 
opdischten,  daar  hunne  armoede  niet  toeliet  hem  beter  te  ont- 
halen. De  armste  nabestaande  gevoelde  zich  op  zijn  gemak  in 
de  tegenwoordigheid  van  den  voornamen  bloedverwant,  die  als 
redenaar  en  politicus,  zoowel  als  advocaat,  gestadig  toenam  in 
vermaardheid.  Lincoln  was  de  eenvoud  zelve  onder  zijn  een- 
voudige familie. 

Op  zekeren  dag,  toen  hij  zich  gereed  maakte  om  zijne  collega's 
in  een  aangenaam  hotel  te  verlaten,  om  zich  naar  eene  arme 
bloedverwante  te  begeven  om_  er  den  avond  door  te  brengen, 
trachtten  dezen  hem  te  bewegen  om  toch  bij  hen  te  blijven. 

En  wat  zeide  Lincoln  ?  „Het  hart  van  mijne  arme  oude  tante 
zou  breken  indien  zij  hoorde  dat  ik  deze  stad  had  verlaten, 
zonder  haar  een  bezoek  te  brengen."  En  hij  ging  er  heen. 

Wat  een  beschamend  voorbeeld  voor  velen,  zelfs  uit  christelijke 
kringen,  die  zich  menigmaal  schamen  de  rots  waaruit  zij  ge- 
houwen zijn,  en  die  vader  of  moeder,  zuster  of  broeder,  noch 
opzoeken  in  hunne  schamele  woningen,  noch  uitnoodigen  in  hunne 
heerenhuizen. 

Conscience,  de  Vlaamsche  schrijver,  schreef  boven  zijn  bekend 
„Baas  Gansendonck" : 

,,Als  niet  komt  tot  iet, 

Dan  kent  iet  zichzelven  niet." 


115 

Nu  dat  gebeurt  wel  eens  met  menschen  die  wat  beteekenen 
in  de  maatschappij,  en  is  vooral  dan  nog  te  schandelijker,  wan- 
neer zulke  verwaande  parvenue's  zich  scharen  onder  de  volge- 
lingen van  den  Heerlijke  Israels,  Die  Zich  niet  schaamde  om 
.arme  menschenldnderen  Zijne  broeders  te  noemen ! 


HOOFDSTUK  XI. 
Het  bloedend  Kansas  roept. 


Wijl  tweedracht,  uit  de  Hel  ontsloten,^ 
En  tusschen  krijg  en  wraak  gezet, 

Door  hare  toorts,  en  't  bloed  vergoten, 
Rivieren,  Kust  en  Dampkring  smet  • . . 
O.  Z,  VAK  Haben. 


In  het  jaar  1850  scheen  het  voor  het  oog  der  menschen  alsof 
de  slavernij  eene  eeuwige  instelling  zou  wezen  in  het  vrije 
Amerika.  Want  het  Congres  nam  enkele  wetten  aan,  die  daarop 
schijnbaar  waren  aangelegd. 

Het  was  geroepen  om  de  brandende  vraag  te  beantwoorden 
of  het  grondgebied,  door  Mexico  afgestaan,  een  domein  zou  zijn 
waarin  het  houden  van  slaven  geoorloofd  zou  wezen,  al  dan  niet. 
Lewis  Cass,  dien  we  reeds  hebben  ontmoet  als  Democratisch 
candidaat  voor  het  presidentschap,  meende  dat  de  nederzetters 
in  die  streken  zelf  deze  kwestie  moesten  uitmaken. 

Deze  idee  werd  genaamd:  „Squatter  Sovereignty",  dat  is,  de 
soevereiniteit  of  het  oppergezag  van  degenen  die  zich  al  hadden 
nedergezet  op  het  land,  vóór  dat  ze  hunne  gronden  op  wettige 
wijze  hadden  aangekocht. 

Stephen  A.  Douglas  van  Illinois,  een  man  bestemd  om  Lin- 
colns   groote   tegenvoeter   te   worden,    nam  dat   denkbeeld  van 


117 

Cass  over  in  gewijzigden  vorm  en  noemde  het  „Popular  Sove- 
reignty,"  het  oppergezag  des  volks. 

Henry  Clay,  de  groote  ,,Vredemaker",  zooals  hij  wel  eens  ge- 
noemd werd,  ofschoon  hij  soms  vrede  maakte  door  schipperen, 
trachtte  ook  hier  tusschen  Zuid  en  Noord  te  bemiddelen.  Het 
gelukte  hem  om  een  wetsontwerp  aangenomen  te  krijgen  dat 
Californië  als  vrijen  staat  tot  de  Unie  toeliet,  maar  in  New- 
Mexico  en  Utah  zoude  de  vraag:  „slavernij  of  geen  slavernij", 
beslist  worden  door  „Squatter  Sovereignty".  Doch  alleen  ten 
tijde  dat  ze  als  staten  konden  toetreden,  zou  de  stemming  aan- 
gaande deze  zaak  beslissen.  Er  was  dus  een  schuiven  op  de 
lange  baan.  In  het  District  Columbia  zou  wel  de  slavenhandel 
worden  afgeschaft,  doch  niet  de  slavernij  zelf.  En  ten  slotte, 
zou  men  strenge  wetten  maken  tegen  het  ontvluchten  van 
slaven,  iets  wat  vooral  het  Zuiden  naar  den  zin  was. 
Want  daar  de  slavenhoudende  staten  onmiddelijk  grensden 
aan  de  noordelijke  staten,  die  de  lijfeigenschap  hadden 
afgeschaft,  gelukte  het  vele  negers  om  over  de  grenzen  te 
komen.  Waren  ze  eenmaal  op  noordelijk  grondgebied,  dan  waren 
€r  vele  haters  der  slavernij  gewillig  om  ze  voort  te  helpen.  Vooral 
in  den  nacht  bracht  men  de  vluchtelingen  noordwaarts,  van  stad 
tot  stad  en  van  dorp  tot  dorp,  tot  men  eindelijk  het  geheel  vrije 
Canada  bereikte.  Men  noemde  dit  stelsel  van  nachtelijk  vervoer, 
want  het  was  een  soort  stelsel,  „den  onderaardschen  spoorweg." 
Vooral  de  zoogenaamde  Kwakers  of  ,, Vrienden",  verleenden  vele 
diensten  op  dit  terrein. 

In  het  eerst  meenden  de  groote  partijen,  de  Whigs  en  de  De- 
mocraten, dat  door  dit  schipperend  voorstel  van  Clay  het  groote 
negerprobleem  was  opgelost,  en  dat  voor  goed.  Hoe  kortzichtig 
zijn  menigmaal  die  voorzichtige  staatslieden,  die  soms  zoo  weinig 
hooren   en   voelen   van   den  hartklop   van   de   kern   der  natie! 

Maar  ze  zouden  spoedig  gewaar  worden  dat  het  vraagstuk 
nog  verre  van  zijn  beslissing  was,  zoo  niet  verder  dan  ooit  te 
voren ! 


118 

In  de  noordelijke  staten  was  er  allerwege  groote  opgewonden- 
heid van  wege  de  nieuwe  „Vluchteling-slaven  wetten". 

Op  verschillende  plaatsen  hield  men  publieke  vergaderingen 
om  openlijk  zijn  verontwaardiging  uit  te  spreken,  over  wat  men 
te  Washington  had  gedaan.  Monsterpetities  werden  aau  het  Con- 
gres aangeboden  door  duizenden  uit  de  vrije  staten,  met  de 
dringende  bede  om  de  wet  te  herroepen,  die  gekwalificeerd  werd 
als  „afschuwwekkend  voor  het  zedelijk  gevoel."  De  uitvoering 
van  zulk  een  wet  werd  gestempeld  als  „doodslag,"  en  meu 
gaf  de  verzekering  dat  geen  slavenhouder  de  vrije  mannen  van 
het  Noorden  zou  noodzaken  om  den  hijgenden  vluchteling  te 
achterhalen.  Eerlang  namen  verschillende  noordelijke  staten 
wetten  aan  om  negers  te  beschermen,  van  wie  men  beweerde 
dat  zij  weggeloopen  slaven  waren. 

Ook  Lincoln  was  zeer  ontevreden  over  wat  de  regeering  te 
Washington  had  gedaan.  Op  zekeren  dag,  toen  hij  met  zijn 
compagnon  over  deze  zaken  sprak,  zeide  hij :  ,,Herndon,  hoe 
zwaar,  o  hoe  zwaar  is  het  te  moeten  sterven  en  zijn  vaderland 
te  verlaten,  zonder  dat  het  door  ons  leven  verrijkt  en  verbeterd 
is  geworden.  De  wereld  is  doof  voor  het  geroep  dat  allerwege 
opstijgt.  Wat  moet  er  toch  gedaan  worden?  Kan  iets  gedaan 
worden?  AVie  kan  iets  doen?  En  hoe  kan  het  geschieden?" 

Ziedaar  het  hart  van  waar  patriot,  een  oprecht  vaderlander, 
waarde  lezer.  Wie  onzer  is  zoo  begaan  met  het  lot  van  land  en  volk  ? 

Het  zou  eerlang  blijken,  dat  wie  er  ook  het  oor  sloot  voor  het 
geroep  der  duizenden  en  tienduizenden  arme  slaven,  Lincoln 
het  niet  zou  doen. 

Maar  nog  was  de  tijd  niet  daar  om  de  tienduizenden  te  doen 
ontwaken,  die  noodig  waren  om  een  man  als  Lincoln  te  zetten 
in  het  gestoelte  der  machtigen. 

Toen  het  jaar  1852  wederom  de  groote  nationale  conventies 
samenbracht,  om  candidaten  te  stellen  voor  het  presidentschap, 
zwegen  de  „platforms",  beide  van  de  Whigs  en  van  de  Democraten, 
over   het   slavernijvraagstuk.   Ja,    de   Whigs  beleden  te  buigen 


119 

voor  wat  het  Congres  had  gedaan !  G-een  wonder  dat  een  man 
als  Lhicohi  weinig  deel  nam  aan  de  politieke  campagne  van 
dat  jaar. 

Zijn  hart  was  meer  met  de  ,,Free  Soilers",  die  ook  ditmaal 
weer  luide  spraken  van  :  „Greene  vermeerdering  van  slavenstaten 
geene  vermeerdering  van  slaven-territories,  ')  geene  nationalisee- 
ring der  slavernij,  en  geene  nationale  wetgeving  voor  de  uitleve- 
ring van  slaven". 

Maar  ook  ditmaal  verkregen  de  mannen  van  den  vrijen  grond 
maar  een  betrekkelijk  klein  getal  stemmen.  Ook  de,, Whig"candi- 
daten  werden  verslagen,  en  Franklin  Pierce,  de  Democraat,  nam 
plaats  in  het  Witte  Huis,  reeds  door  zoovelen  zijner  partij- 
genooten  bewoond  in  vroeger  dagen. 

Het  zag  er  donker  uit  voor  die  de  vrijheid  minden  ! 

Maar,  waar  de  grooten  der  aarde  en  die  in  hoogheid  zaten, 
meenden  dat  zij  er  wel  in  zouden  slagen  om  de  gemoederen 
te  sussen,  daar  wrocht  de  God  der  natiën,  door  een  nieuw  en 
onverwacht  instrument,  om  het  Noorden  te  bereiden  voor  de 
groote  worsteling  om  den  Hydra  der  knechtschap  van  de  zwarten 
te  overweldigen. 

Er  was  eene  zwakke  vrouw,  van  God  gezonden,  en  haar  naam 
was  Harriët  Beecher  Stowe.  Uit  de  volheid  Van  rijke  ervaring 
en  met  eene  pen  door  menschenhefde  voortgestuwd,  schreef  zij 
een  boek  dat  den  nederigen  titel  voerde  van  „Uncle  Tom's  Cabin", 
„De  Negerhut  van  Oom  Tom."  Zij  koesterde  geen  haat  tegen 
het  Zuiden.  Zij  schreef  meer  met  smart,  dan  in  toorn.  Haar 
eenig  oogmerk  was,  zooals  zij  zeide,  om  hare  landgenooten  te 
laten  zien  en  voelen  welk  eene  vervloekte  instelling  de  slavernij 


')  In  de  V.  S.  is  een  „territory"  een  publiek  domein  der  Unie,  georganiseerd 
met  het  doel  dat  het  eerlang,  geheel  of  een  deel  er  van,  tot  staat  zal  worden 
verheven.  De  Bondsregeering  stelt  den  goeverneur  ervan  aan,  on  een  „territory" 
heeft  geene  representatie  in  't  Congres  met  beslissende  stem,  gelijk  met  de 
staten  het  geval  is. 


120 

was.  Het  boek  werd  over  het  geheele  land  verspreid  als  door 
een  wervelwind.  Binnen  acht  weken  tijds  werden  er  in  de  Ver- 
eenigde  Staten  honderd  duizend  exemplaren  verkocht  en  dat  was 
nog  maar  het  begin. 

Eer  een  jaar  verloopen  was,  had  men  er  in  Engeland  een 
millioen  aan  den  man  gebracht  en  het  werk  werd  overgezet  in 
de  meeste,  zoo  niet  in  alle,  Europeesche  talen. 

Het  boek  van  de  talentvolle  christelijke  schrijfster  gaf  aan 
de  slavernij  den  eersten  grooten  slag,  die  op  hare  ontzieling  zou 
uitloopen.  Als  een  stem  die  dag  nacht  riep  om  mededoogen  met 
het  zuchtend  kroost  van  Cham  klonk  „De  Negerhut",  en  duizenden 
tot  hiertoe  doof  en  gevoelloos  aangaande  dezen  gruwel  der  mensch- 
heid,  ontwaakten  om  niet  meer  te  kunnen  rusten  voor  en  aleer 
het  pleit  was  beslecht. 

Daarbij  kwam  nog  een  ander  geroep,  en  wel  uit  het  Westen, 
uit  het  nieuwe  grondgebied  ten  westen  van  Missouri. 
Het   was,    zooals   we   boven   dit  hoofdstuk  schreven,  het  was 
het  „Bloedend  Kansas"  dat  luide  riep,  en  steeds  luider  noodkreet 
deed  hooren. 

„Hoe  dat  toch  wel  kwam?"  vraagt  de  belangstellende  lezer. 

Laat  ons  dat  mededeelen. 

In  1854  begonnen  de  landstreken,  die  thans  de  staten  Kansas 
en  Nebraska  zijn,  aan  te  kloppen  om  als  territories  toegang  tot 
de  Unie  te  verkrijgen. 

Dit  grondgebied  lag  noordwestelijk  van  den  staat  Missouri  en 
zou  dus  volgens  de  zoogenaamde  „Missouri  Compromise",  waarvan 
we  in  Hoofdstuk  IX  spraken,  een  vrij  land  zijn,  waarin  de  slavernij 
verboden  zou  wezen. 

Maar  ziet,  en  daarin  komt  het  onrechtvaardige  uit  van  de  zaak, 
Stephen  A.  Douglas  van  Illinois,  die  we  reeds  eerder  noemden, 
introduceerde  een  wetsontwerp  in  den  Senaat  te  Washington, 
om  Kansas  en  Nebraska  als  territories  te  organiseeren  —  waar 
natuurlijk  niets  tegen  was  —  en  om  dan  de  kwestie  van  slavernij 
te  laten  beslissen  door  de  stem  des  volks  in  die  gewesten.  Dat 


121 

noemde  hij  „Populaire  soevereiniteit",  alsof  deze  van  generaal 
Cass  geleende  uitdrukking  het  schreeuwend  onrecht  kon  bedekken 
dat  er  onder  verscholen  was. 

"Woorden  kunnen  onmogelijk  uitdrukken  hoe  het  voorstel  van 
Douglas,  de  z.g.n.  „Kansas-Nebraska  bill,"  het  Noorden  in  rep 
en  roer  bracht.  Elk  gevoelde  direct  dat  dit  wetsontwerp  geheel 
en  al  het  Zuiden  begunstigde  en  misschien  het  middel  zou  wezen 
om  de  slavenstaten  een  blijvend  overwicht  te  geven  in  het 
Congres.  Want  het  voorstel  van  Douglas  opende  een  grondge- 
bied voor  de  slavernij,  veel  grooter  dan  de  oorspronkelijke  Der- 
tien Koloniën  der  Unie  te  zamen. 

Te  midden  van  de  grootste  opwinding  nam  het  Congres  het 
ontwerp  van  Douglas  aan,  op  den  achtsten  Mei  1845.  Als  een 
jubelteeken  dat  het  ontwerp  tot  wet  was  verheven,  werd  er  van 
den  Capitoolheuvel  te  Washington  een  artillerie  salvo  gelost. 

Dat  zoude  de  doodsklok  worden  voor  de  slavernij ! 

„Voorwaar,  er  is  een  God  die  leeft 
En  op  de  aard'  gerichten  geeft." 

Oogenblikkelijk  was  geheel  het  Noorden  in  vuur  en  vlam. 
Overal  werd  senateur  Douglas  scherp  veroordeeld  als  een  Ezau, 
die  voor  een  schotel  moeskruiden  het  eerstgeboorterecht  had 
verkocht.  Want  men  geloofde  dat  hij  het  gedaan  had  om  de 
gunst  van  het  Zuiden  te  verwerven,  opdat  hij  daardoor  zich  den 
weg  zou  banen  tot  den  presidentszetel. 

Met  groote  geslepenheid,  verdedigde  Douglas  zich  voor  het 
volk.  Hij  beriep  zich  op  het  Eepublikeinsch  beginsel  van  Volks- 
soevereiniteit en  beweerde,  dat  het  de  meest  rechtvaardige  zaak 
van  de  wereld  was,  dat  het  volk  van  het  nieuw  grondgebied 
zelf  zou  beslissen  of  het  slavernij  zou  toestaan,  al  dan  niet. 
Natuurlijk  verzweeg  hij  geheel  en  al,  dat  dit  in  het  onderhavig 
geval  woordbreuk  inhield,  daar  men,  ten  tijde  der  Missouri  Com- 
promise,  het  woord  verpand  had  dat  die  streken  vrij  zouden  zijn. 


122 

En  Douglas  werd  eerlang  gewaar  dat  men  zich  maar  zoo 
niet  liet  overtuigen  door  zijne  schoonklinkende  argumenten. 
Van  uit  Illinois,  dat  hem  had  afgevaardigd,  klonk  hem  het  geroep 
in  de  ooren  van  een  verontwaardigd  volk. 

Daarom  spoedde  hij  zich,  toen  het  Congres  voor  den  zomer 
verdaagde,  naar  zijnen  staat.  Op  reis  derwaarts  werd  hij  overal 
met  schimp  en  spot  overladen.  Hij  beweerde  later  dat  hij  van 
New  York  naar  Chicago  had  kunnen  reizen  bij  het  licht  van 
stroopoppen,  die  hem  voorstelden  en  die  allerwege  werden  verbrand, 
als  een  teeken  van  afkeer  voor  een  Noordelijke,  die  zijn  volk 
had  verraden  en  aan  de  Zuidelijken  verkocht. 

Te  Chicago  weigerde  het  volk  om  naar  hem  te  luisteren,  toen 
hij  aldaar  zijn  standpunt  trachtte  te  verdedigen.  De  muren  waren 
bedekt  met  vijandelijke  plakkaten  tegen  hem  gericht  en  hem  op 
het  scherpst  veroordeelend. 

Toen  de  groote  najaarsten  toonstelling  in  October  van  het  jaar 
1854  te  Springfield  werd  gehouden,  nam  Douglas  de  kans  waar 
om  liet  volk,  dat  haar  bezocht,  toe  te  spreken  over  zijne  houding 
en  handelwijze. 

Onwillekeurig  vestigde  zich  aller  oog  op  Lincoln,  als  den 
eenigen  redenaar,  die  in  staat  zou  wezen  om  te  debatteeren  met 
den  kleinen  „Reus  van  het  Westen",  zooals  Douglas  werd  genoemd. 
En  terecht,  want  in  zijn  klein  lichaam  woonde  een  energieke 
persoonlijkheid  en  achter  zijn  fonkelende  zwarte  oogen  was  een 
ongewoon  intellect  verborgen. 

Hij  was  daarom  allerwege  bekend  als  de  Democratische  leider 
van  het  Westen  en  het  hoofd  van  zijne  partij  in  het  Noorden. 
Zelfs  begonnen  zijne  aanhangers  zich  al  naar  hem  te  noemen: 
„Douglas-Democraten"  met  de  uitdrukking  van  „Popular  Sove- 
reignty"  als  hunne  schoonklinkende  leuze. 

Douglas  was  een  trotsch  man,  vol  zelfvertrouwen,  somtijds 
ten  hoogste  verwaand,  maar  ter  zelfder  tijd  een  sluw  volks- 
menner, die  met  holle,  maar  schitterende,  phrasen  het  gewone  volk 
om  den  tuin  wist  te  leiden. 


123 

Geen  wonder  dat  men  als  instincmatig  uitzag  naar  een  even 
scherpzinnig,  maar  terzelfdertijd  eerlijk,  redenaar,  die  desophis- 
men,  die  men  van  Douglas  verwachtte,  kon  doorzien  en  aan  de 
kaak  stellen. 

Op  den  bepaalden  dag  sprak  Douglas  met  groot  redenaarstalent. 

Hij  begreep  zelf  wel  dat  er,  wat  zijne  politieke  toekomst 
aanging-,  veel,  zoo  niet  alles  op  het  spel  stond,  of  hij  zich  voor 
zijne  kiezers  zou  kunnen  verdedigen  en  vrijspreken,  al  dan  niet. 
En  alles  wat  hem  ten  dienste  stond  wendde  hij  dan  ook  aan 
om  zich  voor  zijn  volk  te  rechtvaardigen. 

Den  volgenden  dag  beklom  Lincoln  de  tribune  op  de  tentoon- 
stellingsgronden  om,  als  de  tolk  van  een  verontwaardigd  volk, 
de  rede  van  Douglas  te  beantwoorden. 

Hij  hield  eene  keurige  redevoering,  die  vele  hoorders  nimmer- 
meer uit  het  geheugen  ging. 

Met  zijne  gewone  oprechtheid,  begon  hij  te  zeggen  dat  hij 
niets  anders  wenschtte  te  spreken  dan  de  waarheid  en  de  geheele 
waarheid,  en  indien  senateur  Douglas,  die  tegenwoordig  was, 
hem  op  een  onjuistheid  betrapte,  gaf  hij  hem  het  recht  om  hem 
in  de  rede  te  vallen. 

De  sluwe  Douglas  was  dadelijk  bij  de  hand  om  van  deze 
vergunning  gebruik  te  maken,  en  telkens  en  telkens  onderbrak 
hij  het  spreken  van  Lincoln  met  allerlei  tegenwerpingen.  De 
meesten  daarvan  hadden  zoo  goed  als  niets  te  maken  met  het 
onderhavig  onderwerp,  tenminste  niet  met  het  hoofdgeschil, 
maar  waren,  zooals  Lincoln  en  de  hoorders  begonnen  te  gevoelen, 
er  op  aangelegd  om  hem  in  de  war  te  brengen  en  de  aandacht 
van  redenaar  en  toehoorders  af  te  leiden  op  bijzaken. 

Ten  slotte  verloor  Lincoln  dan  ook  zijn  geduld  en  riep  zijne 
hoorders  toe  :  „Mijne  heeren,  ik  kan  niet  toelaten  om  mijn  tijd 
te  verspillen  met  allerlei  spitsvondigheden.  Ik  neem  de  verant- 
woordelijkheid op  mij  om  zelf  in  te  staan  voor  de  waarheid  van 
wat  ik  zeg,  en  onthef  rechter  Douglas  van  alle  verantwoorde- 
lijkheid dienaangaande." 


124 

Dat  was  e  ene  heel  beleefd  uitgedrukte,  maar  heel  duidelijke, 
aanwijzing  voor  den  senateur  om  zich  vooreerst  stil  te  houden. 
En  hij  deed  het  ook.  Ongestoord,  behalve  door  herhaald  applaus, 
voerde  Lincoln  toen  het  woord  en  hield  een  redevoering  van 
drie  uren  en  tien  minuten  lang. 

En  de  lange  magere  advocaat,  door  Douglas  zoo  ver  beneden 
zich  geacht,  sprak  als  hij  nog  nooit  te  voren  had  gesproken. 

Het  Springfield  Journal"  van  den  volgenden  dag  getuigde  ervan : 

„Lincoln  trilde  van  gevoel  en  aandoening.  Het  geheele  gehoor 
was  bladstil,  behalve  wanneer  het  in  lang  en  luid  applaus  uit- 
barstte. 

Lincoln  viel  het  wetsontwerp  van  Douglas  aan  met  ongewone 
warmte  en  energie  en  allen  gevoelden  dat  het  een  reus  was  die 
de  wet  tegenstond,  en  dat  het  zijn  toeleg  was  om  haar,  zoo 
mogelijk,  te  vernietigen.  En  hij  slaagde  daarin  ten  volle.  Het 
gehoor  keurde  de  waarheid  en  den  triomf  zijner  gezegden  goed 
met  luide  en  lange  hoera's. 

De  vrouwen  wuifden  met  hare  zakdoeken  als  een  teeken  van 
hare  hartelijke  instemming  met  wat  de  spreker  beweerde.  Lin- 
coln toonde  aan  hoe  het  wetsontwerp  vol  onwaarheid  en  ;,hum- 
bug"  was ;  hij  scheurde  heel  de  wet  in  flarden,  en  toen  hij 
zulks  gedaan  had  en  die  ellendige  flarden  aan  het  volk  ver- 
toonde, was  er  op  aller  gelaat  verontwaardiging  te  lezen  over 
de  handelingen  van  Douglas  en  de  Bondsregeering.  Aan  het  einde 
van  Lincoln's  rede  gevoelde  iedereen  dat  zij  niet  weerlegd  kón 
worden,  en  dat  geen  menschelijke  macht  de  oratie  krachteloos 
zou  kunnen  maken.  Het  langdurig  applaus  openbaarde  de  gevoe- 
lens der  menigte  en  elk  die  tegenwoordig  was  boog  in  veree- 
ring voor  den  man,  „die  het  hart  gevangen  had  genomen,  en 
het  verstand  des  volks  verhcht  gelijk  een  zon." 

In  het  verloop  van  zijne  redevoering  uitte  Lincoln  een  groot 
aantal  van  die  korte,  maar  krachtige,  kernachtige,  gezegden,  die 
zijn  naam  zoo  onsterfelijk  zouden  maken. 

Douglas    had  b.v.  gezegd,  dat  het  eene  beleediging  was  voor 


125 

de  emigranten  van  Kansas  en  Nebraska,  te  veronderstellen,  dat 
zij  niet  in  staat  waren  om  zich  zelf  te  regeeren.  Hierop  ant- 
woordende, sprak  Lincoln :  „Ik  stem  toe  dat  de  emigrant  van 
Kansas  en  Nebraska  in  staat  is  om  ziclizelf  te  regeeren ;  zeker, 
maar",  en  hier  verhief  hij  zich  tot  zijne  volle  hoogte,  „ik  ontken 
dat  hij  het  recht  heeft  om  een  ander  te  regeeren  zonder  de^ 
toestemming  van  dien  anderen  persoon."  Dat  was  juist  een  van 
de  groote  punten  waarover  het  dispuut  ging. 

Waar  Douglas  had  beweerd  dat  de  landsregeering  gemaakt, 
was  voor  de  blanken  en  niet  voor  negers,  toonde  Lincoln  aan 
dat  de  spreker,  naar  het  scheen,  geheel  geen  besef  had  van  het 
feit  dat  ook  de  neger  een  mensch  was  en  dat  er,  wat  de  wet- 
geving omtrent  hem  betrof,  ook  zedelijke  factoren  waren  die- 
men  in  het  oog  moest  houden. 

Douglas  besefte  dat  hij  zijn  meester  had  ontmoet.  Hij  trachtte 
eerst  om  Lincoln  terstond  te  beantwoorden,  maar  slaagde  daarin 
zoo  uitermate  slecht,  dat  hij  beloofde  aan  den  avond  van  dien 
dag  uitvoeriger  antwoord  te  geven.  De  avond  brak  aan,  maar  . . . 
Douglas  verscheen  niet  op  de  tribune. 

Op  den  leden  October  sprak  Lincoln  te  Peoria  in  Illinois. 
Des  namiddags  had  Douglas  het  woord  gevoerd,  drie  urenlang. 
Des  avonds  trad  zijn  tegenstander  op,  en  het  tooneel  van 
Springfield  werd  herhaald.  ,.Ik  haat  die  wet,"  zoo  sprak  hij,, 
„omdat  zij  de  slavernij  schijnbaar  beperkt,  maar  inderdaad  voor- 
staat. Ik  haat  haar  vanwege  de  gruwelijke  onrechtvaardigheid 
der  slavernij  zelve.  Ik  haat  haar  omdat  de  wet  ons  berooft  van 
den  invloed,  dien  wij  als  eene  republiek  behooren  uit  te  oefenen 
op  de  wereld.  Zij  stelt  onze  vijanden  in  staat  om  ons,  met  al 
ons  gepoch  op  vrijheid  en  gelijkheid,  als  huichelaars  te  brand- 
merken. Zij  veroorzaakt,  dat  zelfs  de  vrienden  onzer  vrijheid, 
onze  oprechtheid  verdenken.  En  vooral  haat  ik  de  wet,  omdat 
zij  zoovelen  dwingt  om  openhjk  den  oorlog  te  verklaren  aan  de 
fundamenteele  begmselen  van  burgerlijke  vrijheid,  aldus  onze 
„Verklaring  van  Onafhankelijkheid"  aanvallend." 


126 

Aan  het  einde  van  deze  redevoering  was  Douglas  edel  genoeg 
om  Lincoln  toe  te  voegen:  „Gij  verstaat  deze  kwestie  van  het 
verbieden  der  slavernij  in  deze  territories  beter  dan  al  mijne 
opposanten  in  den  Senaat.  Het  baat  mij  niet  om  met  U  te  debat- 
teeren.  Gij,  Lincoln,  geeft  mij  meer  moeite,  dan  alle  tegenkanting 
in  den  Senaat  te  zamen." 

In  November  van  het  jaar  1845  werd  Lincoln  wederom  gekozen 
als  lid  van  de  Wetgevende  Vergadering  van  zijn  staat,  en  het 
volgende  jaar,  in  Januari,  toen  deze  Volksvertegenwoordiging 
samen  kwam,  om  een  Vereenigde  Staten-senateur  te  verkiezen, 
kreeg  Lincoln  reeds  bij  de  eerste  stemming  niet  minder  dan  44 
stemmen  voor  zich.  Later  klom  dit  getal  zelfs  tot  47.  Dat  hij 
desniettegenstaande  niet  gekozen  werd  kwam  hoofdzakelijk  door 
zijne  edelmoedigheid  tegenover  zijne  mede-candidaat,  Trumbull, 
die  ook  een  tegenstander  was  van  Douglas  en  zijne  wet  en  taktiek. 

Lincoln,  die  inmiddels  zijn  lidmaatschap  voor  de  Wetgevende 
Vergadering  had  moeten  neerleggen,  om  als  candidaat  te  kunnen 
optreden,  trok  zich  toen  wederom  terug  in  zijne  practijk. 

Maar  het  zou  hem  niet  gelukken  om  zich  op  den  duur  alzoo 
schuil  te  houden. 

Want  het  land  riep.  De  nood  der  slaven  riep.  En  met  name, 
en  steeds  luider  en  luider,  het  grondgebied  zoo  dicht  bij  Illinois, 
het  „Bloedend  Kansas." 

„Maar  wat  maakte  toch  dat  grondgebied  tot  zulk  een  buiten- 
gewoon voorwerp  van  mededoogen  en  tusschenbeide-treding?" 
vraagt  de  lezer  misschien. 

En  ons  antwoord  is:  de  geheel  bijzondere  omstandigheden, 
waarin  dat  territoor  destijds  verkeerde. 

Men  moet  weten  dat,  zoodra  het  wetsontwerp  van  senateur 
Douglas  in  onzekerheid  stelde  of  het  nieuwe  grondgebied  wel 
vrij  zou  zijn,  er  terstond  een  soort  wedren  volgde  tusschen  de 
mannen  van  het  Noorden,  die  de  vrijheid  voorstonden,  en  een 
groot  aantal  Zuidelijken,  die  het  land  in  bezit  wilden  nemen  om 
straks  te  kunnen  stemmen  ten  gunste  van  de  slavernij. 


127 

Uit  Illinois  en  lowa  gingen  scharen  vrijheidlievende  emigranten 
op  weg  om  vooral  Kansas  te  bezetten,  met  name  het  oostelijk 
deel,  waar  klimaat  en  grond  het  gunstigst  waren  voor  den  land- 
bouw en  de  bodem  kostbare  delfstoffen  bevatte.  Zelfs  uit  het 
verre  Nieuw  Engeland,  waar  de  tegenstanders  der  slavernij  het 
talrijkst  waren,  kwamen  geheel  gezelschappen  van  landbouwers 
en  handelslieden  om  het  land  te  bezetten,  ten  bate  der  vrijheid. 
Onder  die  nederzetters  waren  vier  stoere  zonen  van  John  Brown, 
een  man  in  1800  in  den  staat  Connecticut  geboren,  een  man  die 
een  leven  vol  avonturen  achter  den  rug  had,  maar  terzelfder 
tijd  een  begaafd  en  godvruchtig  mensch,  met  een  hart  dat  over- 
vloeide van  liefde  voor  de  vrijheid  en  voor  de  bevrijding  der 
arme  slaven.  Met  een  voorraad  wapentuig  en  ammunitie  begaf 
John  Brown  zich  in  1855  op  weg  naar  zijne  zonen,  die  plaatsen 
hadden  bezet  nabij  het  dorp  Ossawatomie,  naar  hetwelk  ieder 
hem  eerlang  noemde:  John  Brown  van  Ossawatomie. 

Maar  ook  uit  het  slavenhoudend  Zuiden  kwamen  er  scharen 
nederzetters. 

Vooral  kwamen  deze  uit  de  staten  Arkansas  en  Missouri,  die 
het  dichtst  aan  Kansas  grensden.  Het  was  veelzins  de  heffe  des 
volks  uit  deze  twee  staten,  die  de  grenzen  van  Kansas  over- 
stroomde. Er  waren  zoovele  ruwe  klanten  onder  dit  element,  dat 
het  niet  lang  duurde  of  zij  verwierven  zich  den  naam  „grenzen- 
woestaards." 

En  ruimschoots  verdienden  zij  dezen  veelzeggenden  titel. 

Tot  allerlei  daden  van  onrecht  gingen  zij  gaarne  over. 

Zij  vulden  de  stembussen  met  onwettige  biljetten,  nadat  zij 
zich  met  geweld  hadden  opgeworpen  als  opzichters  over  de 
verkiezingen. 

Bij  ééne  gelegenheid  namen  de  woestelingen  een  adresboek 
van  de  stad  St.  Louis  en  copieerden  geheele  bladzijden  daarvan 
om  er  de  kiezerslijsten  mede  te  verrijken,  en  in  naam  van  die 
lieden  werden  stemmen  uitgebracht  op  de  candidaten,  die  de 
slavernij  begunstigden. 


128 

Natuurlijk  werden  dezen,  door  dit  bedrog,  met  groote  meerder- 
heid gekozen ! 

In  één  kiesdistrict  vormden  deze  wetteloozen  een  haag,  vanaf 
den  publieken  weg  tot  aan  de  deur  van  het  blokhuis,  waar  de 
stembus  stond.  Daagde  een  kiezer  op  om  zijn  stem  uit  te  bren- 
gen, dan  noopte  men  hem  om  zijn  biljet  vooraf  te  laten  inzien. 
Indien  het  een  stem  was  ten  gunste  van  voorstanders  der  sla- 
vernij, dan  liet  men  den  kiezer  ongehinderd  zijn  gang  gaan,  maar 
bleek  het  een  stem  vóór  de  vrijheid  der  negers  te  zijn,  dan 
greep  men  den  man  met  groote  luidruchtigheid  vast  en  zette 
hem  op  het  dak  van  de  hut. 

Daar  bevonden  zich  een  aantal  ruwe  gasten,  die  den  armen 
stemmer  over  de  nok  van  het  dak  lichtten  en  hem  dan  naar 
beneden  duwden.  Natuurlijk  was  zulk  een  kiezer,  indien  hij  ten 
minste  geen  groot  held  was,  al  blijde  dat  hij  het  leven  er  nog 
afbracht.  Velen  durfden  zich  dan  ook  vooreerst  niet  weer  aan 
de  stembus  vertoonen. 

Van  werken  waren  deze  woestelingen  afkeerig,  daarin  zeer 
veel  verschillende  van  de  „Vrijstaat  mannen",  die  zich  op  het 
land  vestigden,  als  werkelijke  nederzetters.  Zij  bouwden  hunne 
loggen  huizen  en  poogden  Kansas  te  ontwikkelen. 

De  ,. grenzen- woestaards"  daarentegen  waren  meest  ruwe 
menschen,  die  in  jagen  en  rijden  en  rossen  hun  vermaak  zochten. 
Zij  brachten  hunnen  tijd  meestal  door  met  zwelgen  en  brassen, 
afgewisseld  met  dobbelen. 

Meermalen  schoten  zij  voor  de  grap,  zoo  het  heette,  maar 
inderdaad  uit  duivelsche  wreedheid,  op  wee'rlooze  vrouwen  en 
kinderen  van  de  Noordelijken. 

Zij  pochten  er  openlijk  op  dat  zij  het  „heet  zouden  maken  voor 
de  afschaffers  der  slavernij"  en  dat  zij  „het  hart  zouden  snijden 
uit  het  lijf  van  ieder,  die  voor  die  afschaffers  zijn  stem  uitbracht". 

En  zij  deden,  helaas,  hun  woord  gestand !  Zij  verbrandden  het 
rijpende  koren  op  de  velden  der  „vrije"  mannen.  Hunne  blokhuizen 
verwoestten   zij   met   vuur,    en   hun  vee  dreven  ze  met  geweld 


129 

voor  zich  henen,  over  de  grenzen  van  Kansas,  in  Missouri.  Meer 
dan  eens  pleegden  zij  moord,  soms  op  groote  schaal.  Het  nieuwe 
territoor  werd  als  met  bloed  gedoopt. 

Een  van  de  zonen  van  John  Brown  werd  gedood  en  de  vader 
zwoer  een  duren  eed  dat  hij  het  slachtoffer  bloedig  zou  wreken. 

En  hij  hield  woord.  Met  slechts  vijftien  man  verdedigde  hij 
zich  een  uur  lang  tegen  vijf  honderd  woestehngen  van  Missouri 
en  redde  zich  ten  slotte  door  de  vlucht,  toen  er  slechts  zes  of 
zeven  van  zijne  mannen  nog  ongedeerd  waren.  Maar  inmiddels 
had  hij  een  groot  aantal  van  zijn  tegenstanders  in  het  stof  doen 
bijten.  Zes  weken  later  was  Brown  met  een  paar  honderd  man 
in  de  stad  Lawrence,  toen  hem  een  groot  aantal  vijanden  om- 
singelde. Maar  zooveel  schrik  had  de  oude  Abolitionist  reeds 
aan  zijn  tegenpartij  ingeboezemd,  dat  heel  de  overmacht  van 
de  voorstanders  der  slavernij  des  nacht  met  stillen  trom  aftrok 
en  aan  John  Brown  van  Ossawatomie  het  veld  liet. 

Eens  toen  zijn  generaal,  J.  H.  Lane,  hem  opriep  om  een 
krijgsraad  bij  te  wonen,  het  de  grijze  vuurvreter  hem  de  bood- 
schap brengen  :  „Zeg  den  generaal  dat,  als  hij  wil  dat  ik  vechten 
zal,  hij  maar  heeft  te  gebieden,  maar  anders  ontvang  ik  geene 
bevelen." 

Zelfs  begaf  Brown  zich  naar  het  Noordoosten  van  de  Unie 
om  vrijwiUigers  aan  te  werven  om  in  Kansas  te  strijden. 

„Bloedend  Kansas"  werd  het  wachtwoord  van  de  voorstanders 
van  de  afschaffing  der  slavernij. 

En  meer  en  meer  begon  men  te  beseffen  dat  het  zóó  niet 
langer  kon  gaan,  maar  dat  moest  worden  beshst  of  de  natie 
geheel  vrij  zou  zijn,  of  overal  de  slavernij  toelaten. 

Ook  Lincoln  besefte  het  hoe  langs  hoe  beter,  en  hij  gevoelde 
dat  het  op  den  weg  lag  der  nationale  politiek  om  de  zaak  te 
beslechten. 

Tot  hiertoe  was  hij  een  „Whig"  geweest.  Doch  we  zagen 
hoe  deze  partij  het  negervraagstuk  op  den  achtergrond  had  ge- 
schoven. Maar  juist  dit  voorzichtig  verdrag  met  het  kwade  deed 

9 


130 

de  partij  overgaan  tot  de  ontbinding.  Den  Zuidelijken  was  het 
niet  genoeg.  Den  Noordelijken  was  het  te  veel.  Men  gevoelde, 
een  nieuwe  partij  moest  in  het  leven  worden  geroepen  om  de 
zaak  te  beslissen.  En  die  partij  trad  te  voorschijn.  Met  onzen 
held  als  haar  leider.  Wat  die  partij  was  en  wilde,  leert  ons 
het  volgend  hoofdstuk. 


HOOFDSTUK  XII. 
De  nieuwe  Republikeinsche  partij  treedt  op. 


Algemeen  begon  men  in  het  noorden  der  Vereenigde  Staten 
te  beseffen  dat  de  tijd  rijp  was  om  allen,  die  de  uitbreiding  der 
slavernij  tegenstonden,  in  ééne  nationale  partij  te  zamen  te 
brengen. 

De  man,  die  den  eersten  practicalen  stap  nam  om  dit  te  be- 
werkstelligen, was  Alvan  E.  Bovay  te  Ripon,  in  den  staat 
Wisconsin. 

In  het  begin  van  1852  gevoelde  hij  reeds  dat  de  schipperende 
„Whig"  partij  het  einde  nabij  was.  Hij  sprak  over  het  scheppen 
van  eene  nieuwe  politieke  richting  met  Horace  Greeley,  den 
beroemden  New  Yorker  redacteur,  en  noemde  reeds  toen  den 
naam  „Eepublikeinsch"  als  een  gepasten  titel. 

Aan  Michigan  komt  de  eer  toe  dat  het  de  eerste  staat  der 
Unie  was,  die  op  den  zesden  Juli  van  het  jaar  1854  „onderde 
eiken"  te  Jackson,  een  staatsconventie  hield,  die  openlijk  optrad  als 
de  „Republikeinsche  partij".  Daar  werd  een  lijst  opgemaakt  van 
kandidaten  voor  de  hoogste  ambten  van  den  staat,  en  ziet  — 
in  de  Novemberverkiezing  werden  al  de  candidaten  der  nieuwe 
.partij  reeds  gekozen. 

In   Illinois   werd   de  eerste  stap  tot  het  formeeren  van  eene 


132 

nieuwe  partij  genomen  op  22  Februari  1856,  toen  enkele  redac- 
teurs van  voorname  bladen  in  dien  staat  te  Decatur  samen 
kwamen  en  eene  commissie  benoemden  om  eene  staatsconventie 
bijeen  te  roepen  te  Bloomington,  op  29  Mei. 

De  leden  dier  commissie  werden  grootendeels  door  Lincoln 
aangewezen,  want  van  stonde  af  aan  erkende  men  hem  als  den 
leider  der  nieuwe  partij  in  Illinois.  Op  denzelfden  dag  dat  deze 
redacteurs  te  Decatur  aan  het  delibereeren  waren,  was  er  te 
Pittsburg,  in  Pennsylvania,  eene  conventie  in  zitting,  die  het- 
zelfde beoogde  en  waarop  afgevaardigden  van  verschillende 
staten  tegenwoordig  waren.  Onder  de  leden  der  vergadering  waren 
mannen  van  nationale  reputatie,  zooals  Francis  P.  Blair  van 
Maryland,  die  presideerde,  goeverneur  Morgan  van  New  York^ 
Horace  Greeley,  Oliver  P.  Morton,  Zachariah  Chandler,  enz. 
Deze  vergadering  belegde  eene  nationale  conventie,  die  17  Juni 
1856  te  Philadelphia  zou  samen  komen,  om  candidaten  te  stellen 
voor  het  presidentschap  der  Unie. 

Vóór  de  Bloommgton-conventie  werd  gehouden  was  de  gisting 
in  heel  het  Noorden  al  heviger  geworden.  Want  in  Kansas 
heerschten  de  voorstanders  der  slavernij  met  ruw  geweld;  ze 
hadden  den  goeverneur  gevangen  genomen,  de  hoofdstad  ver- 
brand en  de  kiezers,  die  de  vrijheid  voorstonden,  met  geweld 
onderdrukt.  In  den  Senaat  der  Unie  had  een  zuidelijke  onverlaat 
den  senateur  Sumner,  die  de  slavernij  tegenstond,  bijna  ten 
doode  toe  mishandeld. 

En  Paul  Selby,  van  wien  men  verwachtte  dat  hij  een  leider 
zou  zijn  op  de  Bloomington-conventie,  was  door  een  politiek 
tegenstander  zoo  geslagen,  dat  hij  weken  lang  het  bed  moest 
houden.  In  onze  rustige  dagen  heeft  men  er  geen  recht  besef 
van  hoe  rumoerig  het  toe  ging  in  Amerika,  gedurende  de  op- 
winding over  de  slavernij.  Er  werd  wat  geleden  door  hen,  die 
het  welzijn  der  arme  negers  zochten! 

Toen  men  te  Bloomington  afgevaardigden  had  verkozen  voor 
de  nationale  conventie  te  Philadelphia,   riepen  de  deputaten  om 


133 

toespraken  over  de  gewichtige  problemen,  waarover  heel  de  natie 
zoo  ernstig  nadacht. 

Men  gevoelde  de  behoefte  aan  een  machtigen  invloed  om  de 
verschillende  elementen,  op  de  conventie  vertegenwoordigd, 
tot  één  geheel  samen  te  smelten.  De  één  was  nog  altijd  een 
Whig  in  zijn  hart,  en  de  ander  Democraat,  en  een  derde  een 
Abolitionist.  Men  besefte,  waar  men  met  elkander  één  was,  in 
het  verweer  tegen  de  uitbreiding  der  slavernij,  was  men  nog 
niet  waar  men  behoorde  te  zijn  op  andere  hoofdpunten,  die  toch 
ook  van  gewicht  waren  voor  het  nationale  leven.  Een  platform 
met  één  plank,  om  zoo  te  zeggen,  was  te  eng.  En  om  wien  riep 
men,  toen  men  omzag  naar  een  krachtigen  geest  om  de  zoo 
noodige  eenheid  te  bewerkstelligen? 

Om  Abraham  Lincoln. 

In  antwoord  op  aanhoudend  roepen,  trad  hij  naar  voren. 

Hij  begon  te  spreken.  In  het  eerst  langzaam  en  eenigzins 
stootend. 

Maar  langzamerhand  won  hij  in  gloed,  in  kracht,  in  ware 
welsprekendheid.  Zijne  oogen  begonnen  vuur  te  schieten.  Zijn 
stem  klonk  helder  en  klaar,  met  de  ernstigste  overtuiging  in 
woord  en  klank. 

Als  een  reus  die  begeesterd  wordt,  stond  hij  daar  te  oreeren. 

Rechter  Scott  getuigde  er  later  van,  dat  Lincoln  hem  op  dat  oogen- 
blik  als  een  van  de  schoonste  onder  de  mannen  had  toegeleken. 

Heel  het  gehoor  hing  aan  zijne  lippen.  Een  donderend 
applaus  klonk  telkens  en  telkens;  vrouwen  en  kinderen  en 
zelfs  de  ernstigste  mannen  sprongen  op  hunne  stoelen,  wuifden 
met  hunne  zakdoeken  en  deden  het  gebouw  daveren  van  hunne 
toejuichingen.  De  rapporteurs  der  groote  bladen  vergaten  hun 
plicht  om  verslag  te  leveren,  zóó  werden  ook  zij  medegevoerd 
door  Lincolns  welsprekendheid.  Jaren  lang  heette  de  rede,  die 
hij  te  Bloomington  hield,  zijn  ,, verloren  oratie",  juist  omdat 
niemand  er  aanteekeningen  van  had  kunnen  maken,  vanwege 
het  opgaan  in  het  luisteren  er  naar. 


134 

Toch  was  er  een  man,  die  genoeg  tegenwoordigheid  van  geest 
bezat  om  het  een  en  ander  op  te  teekenen,  en  aan  Miss  Tarbell, 
die  Lincolns  leven  later  beschreef,  gelukte  het,  in  1896,  om  die 
aanteekeningen  machtig  te  worden  en  te  publiceeren.  Daaruit 
blijkt  dat  Lincoln  er  allen  nadruk  op  legde  dat  de  „Verklaring 
van  Onafhankelijkheid"  de  basis  van  de  partij  behoorde  te  zijn. 
„De  Missouri-Compromise,"  zoo  sprak  hij,  „moet  in  werking 
treden  en  Kansas  moet  vrij  zijn." 

„De  bijl  moet  gelegd  aan  den  wortel  des  booms",  zoo  riep 
hij  uit.  „De  slavernij  is  een  verkrachting  van  het  recht.  Zoo 
waar  als  God  regeert,  de  zwarte  leugen  dat  de  slavernij  noodzaak 
is,  kan  nimmer  worden  uitgelegd  als  eene  heilige  waarheid  Gods ! 

Wij  moeten  ons  land  een  land  der  vrijheid  maken,  in  daad 
zoowel  als  in  woord." 

De  Republikein sche  partij  was  tot  de  geboorte  gekomen  in 
Illinois. 

Toen  de  nationale  conventie  te  Philadelphia  vergaderde  in  de 
maand  Juni  van  1856,  werd  John.  C  Frémont  gecandideerd  voor 
het  presidentschap  en  W.  L.  Dayton  voor  het  vice-presidentschap. 
Eén  honderd  en  tien  stemmen  werden  uitgebracht  op  Lincoln, 
als  candidaat  voor  het  laatstgenoemde  ambt. 

Onze  held  begon  een  nationaal  figuur  te  worden. 

En  hij  werd  het  meer  en  meer  gedurende  den  politieken 
veldtocht,  die  in  den  nazomer  werd  gehouden,  om  stemmen  te 
winnen  voor  de  gewone  Novemberverkiezing. 

De  Democraten  hadden  James  Buchanan  genomineerd  voor 
het  presidentschap.  Zij  hadden  zich  uitgesproken  ten  gunste  van 
de  populaire  soevereiniteit  der  territories.  Dat  bedoelde  natuurlijk 
om  de  voorstanders  der  slavernij  vrij  spel  te  laten.  Daartegenover 
hadden  de  Republikeinen  in  hun  platform  geschreven :  „De  Con- 
stitutie des  lands  geeft  aan  het  Congres  het  oppergezag  over 
de  territories  en  het  is  beide,  de  plicht  en  het  recht,  van  het 
Congres  om  de  tweeling-overblijfselen  van  het  barbarisme :  veel- 
wij verij  en  slavernij,  te  verbieden  in  het  publiek  domein." 


135 

Lincoln  sprak  allerwege  in  Illinois.  Op  zekeren  keer,  toen  hij 
in  een  der  zuidelijke  county's  van  zijn  staat  optrad,  was  een 
van  zijne  toehoorders  zoo  brutaal  om  hem  toe  te  voegen:  „Is 
het  waar,  mijnheer  Lincoln,  dat  U  barrevoets  dezen  staat  zijt 
binnen  gekomen,  een  paar  ossen  drijvend?"  Lincoln  aarzelde 
eerst  of  hij  den  onbeschaamden  vrager  al  of  niet  te  woord  zou 
staan.  Maar  met  zijn  buitengewone  tegenwoordigheid  van  geest, 
had  hij  al  spoedig  een  krachtig  antwoord  gereed. 

„Tot  uw  dienst,  mijnheer",  riep  hij  uit,  „ik  zou  U  dat  kunnen 
bewijzen  door  wel  een  dozijn  getuigen  in  deze  vergadering  en 
elk  hunner  is  meer  respectabel  dan  gij  zijt".  Of  de  onbe- 
schaamde rekel  ook  op  zijn  neus  keek!  Maar  daarmede  was 
de  zaak  nog  niet  uit.  Gevat  als  Lincoln  was,  maakte  hij  juist 
uit  dit  onverwacht  incident  een  pleitrede  voor  de  afschaffing  der 
slavernij.  „Ja  mijne  hoorders",  zoo  sprak  hij,  „arm  als  de  armste, 
en  onwetend  als  de  onwetendste,  kwam  ik  in  Illinois  aan.  Doch 
ziet  wat  de  vrijheid  van  dezen  staat  van  mij  heeft  gemaakt. 
En  ziet  daarentegen  in  het  Zuiden  hoe  de  lijfeigenschap  zwarten 
en  blanken  ten  onder  houdt.  Is  het  dan  niet  eene  natuurlijke 
zaak  dat  ik  tegen  de  slavernij  ijver  en  haar  haat,  en  hijgend 
verlang  naar  de  uitroeiing  van  dien  gruwel?" 

„Ja,  ik  zal  vóór  de  vrijheid  en  tegen  de  slavernij  spreken, 
zoolang  onze  Grondwet  het  vrije  woord  toelaat,  tot  ten  slotte 
overal  in  ons  ruim  land  de  zon  zal  schijnen  en  de  regenvallen 
en  de  wind  waaien  op  geen  enkel  mensch  die  uitgaat  tot  onbe- 
loonden  arbeid." 

Dat  waren  echt  welsprekende  woorden,  niet  waar,  lezer? 

De  politieke  veldtocht  van  1856  was  vol  van  allerlei  hatelijk- 
heden. 

Waar  de  voorstanders  der  slavernij  geen  beter  argumenten 
hadden  tegenover  hunne  opponenten,  gebruikten  zij  deleelijkste 
uitdrukkingen,  die  maar  te  bedenken  waren,  om  de  Republi- 
keinen in  een  kwaad  daglicht  te  stellen.  Frémont  was  de  eerste 
geweest   die,    aan   het  hoofd  eener  expeditie,  de  groote  vlakten 


136 

der  zoogenaamde  Amerikaansche  woestijn  had  doorkruist  en  den 
weg  naar  Californië  gebaand.  Vroeger  ging  men  steeds  over  zee 
derwaarts.  Hij  had  onnoemelijke  hinderpalen  ontmoet  op  zijne 
lange  reis  door  de  bergstreken  en  over  de  onafzienbare,  dorre 
zandvlakten  van  het  Westen.  Maar  hij  had  alles  overwonnen  en 
Californië  voor  de  Unie  verzekerd.  Zijn  volgelingen  bewonderden 
hem  en  gaven  hem  den  titel  van  „Padvinder."  Maar  de  oppositie 
noemde  Frémonts  partij :  „Muilezel-etende-zwarte-republikei- 
nen." Dat  eerste  had  betrekking  op  wat  de  „Padvinder"  en  zijn 
legertje  hadden  moeten  doen,  toen  hongersnood  hen  dreigde  en 
er  geen  beter  voedsel  was  dan  het  vleesch  der  muildieren. 

Het  tweede  deel  der  benaming,  „zwart",  had  natuurlijk  be- 
trekkmg  op  hun  pleiten  voor  de  negers.  Ook  noemde  men  de 
Republikeinen  wel  de  „wolUge  paard  partij",  naar  eene  vertelling, 
meldend  dat  Frémont  op  zijn  tocht  een  paard  had  ontdekt,  dat 
met  wol  bekleed  was,  in  stede  van  met  haar.  Wel  een  eigen- 
aardige naam  om  op  eene  staatloindige  richting  toe  te  passen  ! 
Maar  de  Amerikanen  zijn  in  zulke  titelatuur  zeer  vindmgrijk. 
Zoo  werd  eene  partij,  die  destijds  streed  tegen  het  verleenen 
van  stemrecht  aan  de  uitlanders,  en  wier  leuze  was :  „Amerika 
voor  de  Amerikanen",  bestempeld  met  den  naam  van  „Weet- 
nieten,"  omdat  hare  leden,  wanneer  men  hen  vroeg  naar  hunne 
beginselen  en  doeleinden,  steeds  ten  antwoord  gaven :  „Ik  weet 
niets."  Andere  partijen  of  fracties  zijn  er  geweest,  die  men 
„Schuurbranders",  de  „Locofoco  partij",  de  „Grroene  Rug''  en 
zoo  al  meer,  noemde. 

Maar,  hoe  men  ook  de  Republikeinen  tegenwerkte,  toen  in 
November  de  stemmen  werden  geteld,  bleek  het  dat  de  nieuwe 
partij  een  verbazende  kracht  had  ontwikkeld  in  het  Noorden 
des  lands. 

Hoe  men  haar  ook  had  trachten  te  brandmerken  als  „de 
nieuwe  geographische  partij",  (omdat  er  alleen  mannen  van  het 
Noorden  toe  behoorden)  hoe  luid  men  had  geroepen  dat  zij  de 
Unie  in  gevaar  bracht,  ja,  hoe  men  voorspeld  had  dat  de  verkiezing 


137 

van  Frémont  ongetwijfeld  zou  uitloopen  op  de  zekere  enonmid- 
delijke  verbreking  der  Unie,  niettegenstaande  dat  al,  bleek  het 
dat  Frémont  niet  minder  dan  114  electorale  stemmen  op  zich 
had  vereenigd  en  bijna  anderhalf  millioen  stemmen  des  volks. 

Toch  droegen  de  Eepublikeinen  ditmaal  de  zege  niet  weg, 
want  de  Democraat,  Buchanan,  verwierf  174  keurstemmen  en 
had  over  de  één  millioen  en  acht  honderd  duizend  volksstemmen. 

Nog  was  het  de  ure  der  duisternis,  wat  betrof  het  arme 
kroost  van  Cham. 

Nog  bleef  het  land  allerwege  in  spanning. 

Het  bloedend  Kansas  en  het  zuchtend  en  voortgesleept  en 
voortgezweept  negervolksken,  zou  troost  hebben  kunnen  putten 
uit  het  beroemde  ,,Christelijck  Liet"  van  Marnix : 

„Lijdt  U,  mijn  ondersaten. 

Die  oprecht  sijt  van  aard. 
God  sal  U  niet  verlaten, 

Al  sijt  ghy  nu  beswaart . . . 
Oorlof,  mijn  arme  schapen, 

Die  sijt  in  groeten  nood, 
U  herder  sal  niet  slapen 

Al  sijt  ghij  nu  verstroit. 
Tot  Grod  wilt  U  begeven, 

Sijn  heylsaam  Woort  neemt  aan. 
Als  vrome  Christen  leven, 

't  Sal  hier  haast  sijn  gedaan." 


HOOFDSTUK  XIIL 
Een  worsteling  om  het  senateurschap. 


De  nieuwe  president,  James  Buchanan,  zetelde  nog  maar  twee 
dagen  in  het  Witte  Huis,  als  het  hoofd  van  het  uitvoerend  be- 
wind der  Unie,  toen  het  Hooge  Gerechtshof  der  Vereenigde 
Staten,  als  het  voornaamste  lichaam  van  het  Eechterlijk  depar- 
tement der  Bondsregeering,  een  uitspraak  deed,  die  heel  de  Wet- 
gevende Vergadering  der  Eepubliek  en  al  het  volk  in  Zuid  en 
Noord  in  de  grootste  opgewondenheid  bracht. 

Wij  bedoelen  de  welbekende  „Dred  Scott  uitspraak". 

Dred  Scott  was  een  negerslaaf,  uit  den  slavenstaat  Missouri. 

In  1834  had  zijn  meester  hem  mede  genomen  naar  Illinois, 
zooals  wij  zagen,  een  vrijen  staat,  en  later  naar  het  Upper 
Louisiana  territoor,  thans  Minnesota  genaamd. 

In  1838  liet  Scotts  meester  hem  terugkomen  naar  Missouri  en 
verkocht  hem  aldaar  aan  een  man,  genaamd  Sanford. 

Scott  was  hier  niet  mede  tevreden  en  beweerde  voor  den 
rechter,  dat  zijn  verblijf  in  een  vrijen  staat  en  in  een  territoor, 
waar  de  slavernij  was  uitgesloten  door  de  Missouri  Compromise, 
hem  een  vrij  man  had  gemaakt. 

Deze  zaak  kwam  ten  slotte  voor  het  Hoogste  Gerechtshof  te 


139 

Washington  en  op  6  Maart  1857  werd  de  beslissing  hierover 
publiek  gemaakt. 

Over  twee  zaken  deden  de  rechters  uitspraak.  Allereerst  over 
de  vraag  of  Dred  Scott  een  burger  was  der  Vereenigde  Staten 
en  als  zoodanig  recht  had  om  een  rechtszaak  aanhangig  te  ma- 
ken, in  een  van  de  gerechtshoven  der  Unie. 

En  ten  tweede,  of  Scotts  verblijf  op  vrijen  grond  hem  vrij  had 
gemaakt. 

De  hoofdrechter  Taney  wijdde,  er  over  uit,  dat,  toen  de  Con- 
stitutie werd  aangenomen,  de  negers  geene  rechten  bezaten,  die 
de  blanken  behoefden  te  respecteeren.  Want  zij  waren  niet  be- 
grepen in  den  naam  „burger",  zooals  de  Grondwet  des  lands 
dien  term  opvatte.  Derhalve  was  ook  Dred  Scott  geen  burger 
van  den  staat  Missouri  en  dies  niet  gerechtigd  tot  beroep  op 
de  gerechtshoven  des  lands. 

Wat  het  tweede  punt  aanging,  beweerde  de  rechter  dat  de 
aanklager  niet  vrij  was  geworden  door  zijn  verbhjf  in  Illinois  en 
evenmin  door  zijn  vertoeven  in  een  noordelijk  territoor,  want,  zoo 
werd  er  beslist  —  en  daarop  mag  alle  nadruk  worden  gelegd  — 
de  handeling  van  het  Congres  in  1820,  de  Missouri  Compromise 
(zie  Hoofdstuk  IX)  was  ongrondwettig  en  krachteloos.  Het 
Congres  had  geen  recht  om  burgers  te  verbieden  slaven  te 
houden  in  grondgebied  dat  ten  noorden  lag  van  de  breedtegraad 
36.30,  de  zuidelijke  grens  van  den  staat  Missouri. 

Zes  van  de  acht  opperrechters  stemden  in  deze  uitspraak  met 
elkander  in. 

Binnen  korten  tijd  was  heel  het  Noorden  in  rep  en  roer. 

Dit  was  nog  veel  erger  dan  de  gehate  Kansas-Nebraska  bill 
van  senateur  Douglas,  waarvan  we  in  afdeehug  XI  spraken. 

Dat  wetsontwerp  deed  de  deur  open  voor  de  slavernij  in  een 
beperkt  grondgebied,  en  dan  alleen  indien  de  meerderheid  der 
bevolking  er  voor  stemde.  Maar  nu  had  het  Oppergerechtshof 
uitgesproken  dat  elk  slavenhouder  het  grondwettig  recht  had 
om   zijne   negers   allerwege   te  brengen  op  het  publiek  domein, 


140 

evenals  men  zijn  hoornvee  en  paarden  overal  heen  kon  vervoeren. 

Velen  in  het  Noorden  spraken  het  onverholen  uit,  dat  een 
partijgeest  zich  had  meester  gemaakt  van  het  Hooggerechtshof 
en  dat  het  tijd  was  om  het  te  reorganiseeren.  Telkens  werd  de 
vrees  geuit  dat  de  opperrechters  het  land  erop  voorbereidden  om 
straks  de  slavernij  eene  nationale  instelling  te  maken,  over  het 
gansche  land  verspreid,  en  niet  langer,  zooals  thans,  tot  het 
Zuiden  beperkt. 

Deze  overtuiging  dreef  eene  groote  menigte  in  de  armen  der 
Eepublikeinsche  partij,  die  het  woord  had  verpand  om  alle  uit- 
breiding der  slavernij  op  vrij  grondgebied  tegen  te  staan. 

En  te  meer  had  zulks  plaats  toen  de  Senaat  zijn  instemming 
betuigde  met  de  „Dred  Scott  uitspraak." 

In  het  Zuiden  echter  werd  er  luide  gejubeld  dat  de  Hoogste 
Rechtbank  der  natie  aan  de  slavenhouders  zulke  ruime  rechten 
schonk. 

Vooral  versterkte  deze  actie  de  voorstanders  der  slaverij  in  Kansas. 

Daar  was  middelerwijl  weer  heel  wat  voorgevallen. 

De  „grenzen woestaards"  hadden  het  zoo  ver  gekregen  met 
het  vrije  element  van  de  stembussen  weg  te  houden,  dat 
zij  een  zoogenaamde  Wetgevende  Vergadering  konden  beleggen 
te  Lecompton. 

Deze  stelde  eene  constitutie  op,  die  de  slavernij  wettigde. 

De  „Vrijstaatmannen"  weigerden  natuurlijk  om  deze  vergadering 
en  haar  werk  te  erkennen.  Te  Topeka  belegden  zij  eene  groote 
volksvergadering  en  formeerden  een  grondwet,  die  de  lijfeigen- 
schap verbood. 

Voortaan  werden  de  politici  verdeeld  in  Lecompton-  of  Anti- 
Lecompton-lieden,  al  naar  dat  zij  de  slavernij  in  Kansas  voor- 
of  tegenstonden.  De  Topeka-constitutie  werd  door  het  volk  van 
Kansas  met  groote  meerderheid  van  stemmen  aangenomen,  en 
spoedig  koos  men  de  hooge  ambtenaars  door  de  nieuwe  grondwet 
vereischt. 

Beide  ontwerpen  werden  naar   Washington   gezonden  om  de 


141 

goedkeuring  van  het  Congres  te  ontvangen,  opdat  Kansas  als 
een  staat  tot  de  Unie  mocht  worden  toegelaten.  R.  J.  Walker,  de 
goeverneur  van  het  territoor,  spoedde  zich  naar  Washington  om 
aan  de  hooge  regeering  duidelijk  te  maken  dat  de  Lecompton- 
constitutie  onwettig  was,  het  maaksel  van  een  handvol  avon- 
turiers, en  dat  de  Topeka-grondwet  de  eigenlijke  keus  was  van 
het  volk.  Doch,  hij  kwam  te  laat.  President  Buchanan  had  zich 
door  zijn  Democraten,  door  slavemij-voorstanders,  en  zijn  eigene 
voorkeur  laten  verleiden  om  het  frauduleuze  Lecompton-ontwerp 
aan  het  Congres  ter  aanneming  aan  te  bevelen.  De  hooge  ambte- 
naren van  Kansas,  die  volgens  de  Topeka-grondwet  optraden, 
werden  in  de  gevangenis  geworpen,  en  beschuldigd  van  hoog- 
verraad en  de  Wetgevende  Vergadering  werd  door  troepen  van 
de  Vereenigde  Staten  uiteen  gedreven. 

Deze  beide  zaken,  de  Dred  Scott  uitspraak  en  de  Kansas- 
affaire, gaven  aan  Lincoln  veel  ammunitie  in  den  nazomer  van 
het  jaar  1858.  De  Republikeinen  van  zijn  staat  hadden  hem 
wederom  gecandideerd  voor  het  senateurschap  der  Vereenigde 
Staten,  en  ditmaal  als  de  opponent  van  Stephen  A.  Douglas  zelf, 
wiens  zesjarige  termijn  ten  einde  spoedde.  Douglas  was  zeer 
begeerig  om  te  worden  herkozen.  Hij  had  meer  dan  eens  uitge- 
zien naar  eene  nominatie  voor  den  presidentszetel,  en  had  reeds 
op  de  nationale  conventie  van  1856  niet  minder  dan  122  stemmen 
op  zich  vereenigd.  Drie  en  zeventig  van  die  stemmen  kwamen 
van  vertegenwoordigers  van  slavenstaten.  Wel  een  blijk  dat  hij, 
een  Noordeüjke,  met  zijn  Kansas-Nebraska-ontwerp,  de  gunst  der 
Zuidelijken  had  verworven.  Zoo  hij  nu  in  zijn  eigen  staat  in 
aanzien  bleef,  dat  gevoelde  hij  wel,  stonden  zijne  kansen  voor 
de  conventie  van  1860  tamelijk  gunstig.  En  hij  hoopte  op  de 
gunst  van  het  Noorden,  zoowel  als  op  de  hulp  van  het  Zuiden. 
Want  waar  hij  met  het  Kansas-Nebraska-wetsontwerp  het  Zuiden 
in  het  gevlei  kwam,  daar  meende  hij  de  Noordeüjken  aan  zich 
te  verbinden,  door  als  tegenstander  van  de  Lecompton-consti- 
tutie   op    te   treden,    zelfs    ten    koste    van    het  misnoegen  van 


142 

president  Buchanan.  Wel  legde  hij  zich  op  kansberekening  toe ! 

De  Republikeinen  gevoelden  dat  hij  een  politicus  was,  wiens 
kracht  niet  licht  te  achten  was. 

Daarom  zagen  zij  uit  naar  den  man,  den  eenigen  man,  in 
heel  lüinois,  die  het  bewijs  had  geleverd  van  te  zijn  opge- 
wassen tegen  den  kleinen  „Eeus  van  het  Westen",  zooals  Dou- 
glas,  gelijk  we    reeds  zagen,  menigmaal  genoemd  werd. 

Lincoln  nam  de  nominatie  aan  en  bereidde  zich  met  ernst 
voor,    voor   den   politieken  veldtocht  dien  hij  ging  ondernemen. 

Dat  hield  in  om  geheel  den  staat  af  te  reizen,  van  het  een 
tot  het  andere  einde.  Want  hoewel  de  senateurs,  gelijk  we  reeds 
mededeelden,  door  de  Wetgevende  Vergadering  van  een  staat 
worden  gekozen,  moesten  er  datzelfde  najaar  heel  wat  leden 
voor  dat  staatsbestuur  worden  gestemd,  en  het  hing  er  dus  veel 
van  af  welke  afgevaardigden  de  kiezers  deputeerden. 

Al  dat  reizen  en  trekken  was  geen  kleinigheid  voor  onzen  man. 

Daarbij  kwam  dat  Lincoln  ten  volle  besefte,  dat  hij  met 
een  niet  te  verachten  tegenstander  te  doen  had. 

Douglas  was  een  ervaren  staatsman,  die  nu  reeds  zoo  goed 
als  twaalf  jaren  in  den  Senaat  had  gediend.  Hoewel  Douglas 
in  het  debat  zich  vertoonde  als  hoogmoedig  en  sluw,  behandelde 
hij  zijne  vrienden  op  de  meest  innemende  manier.  Hij  had 
daarenboven  een  imponeerend  voorkomen,  ten  minste  veel  meer 
aantrekkelijk  dan  dat  van  Lincoln,  met  zijne  grove  handen  en 
lange  armen  en  zijn  donker  gelaat,  alreeds  met  diepe  vorens 
doorploegd. 

Ook  wist  Lincoln  maar  al  te  goed,  dat  het  volk  van  Illinois 
ternauwernood  rijp  was  om  zich  ten  volle  te  scharen  aan  de 
zijde  der  nieuwe  partij.  Velen  hadden  een  afkeer  van  het  woord 
„Abolitionist"  en  er  waren  er  heel  wat,  vooral  van  zuidelijke 
afkomst,  die  meenden  dat  het  niet  zoo  erg  kwaad  was  om  eene 
plantage  te  bezitten  met  een  groot  aantal  negers,  als  zoovele 
werktuigen  om  den  eigenaar  rijk  te  maken,  tegen  geen  hooger 
onkosten  dan  wat  voedsel  en  kleederen. 


143 

Voeg  daarbij  dat  Lincoln  zich  in  de  conscientie  gebonden  achtte 
om  beslist  voor  den  dag  te  komen,  wat  het  negervraagstuk  en 
en  finale  oplossing  ervan  betrof.  Hij  was  een  te  eerlijk  man  om 
te  schipperen,  een  te  ver  ziende  om  te  meenen  dat  zulks  het 
vaderland  eenigszins  zou  baten. 

Keeds  op  den  dag,  waarop  hij  zijne  nominatie  voor  den  Senaat 
aanvaardde,  kwam  hij  onbewimpeld  te  voorschijn  met  zijne  diepste 
overtuiging  aangaande  het  groote  probleem  der  slavernij. 

Alzoo  sprak  hij  tot  de  vergadering,  die  hem  met  veel 
enthusiasme  tot  haar  banierdrager  had  gekozen : 

;,Een  huis  dat  tegen  zichzelf  verdeeld  is,  kan  niet  bestaan.  Ik 
geloof  dat  dit  goevernement  niet  voort  kan  duren,  half  slaaf  en 
half  vrij.  Ik  verwacht  niet  dat  de  Unie  wordt  opgelost;  ik 
verwacht  niet  dat  het  huis  zal  vallen,  maar  ik  verwacht  dat  het 
zal  ophouden  verdeeld  te  zijn ;  het  wordt  óf  het  een,  óf  het 
ander.  De  tegenstanders  der  slavernij  zullen  de  uitbreiding  ervan 
beletten  en  de  slavernij  plaatsen  daar,  waar  de  publieke  opinie 
vertrouwt  dat  zij  op  weg  is  van  eindelijke  uitroeiing,  —  óf  de 
voorstanders  zullen  haar  voortstuwen  tot  zij  wettig  is  in  alle 
staten  —  de  oude  zoowel  als  de  nieuwe.  Noord  zoowel  als  Zuid  !" 

Deze  uitspraak  trok  de  aandacht  van  heel  het  land-  Sinds 
jaren  hadden  vele  oprechte  vaderlanders  nagedacht  over  de 
oplossing  van  het  moeilijk  vraagstuk,  maar  niemand  had  den 
moed  gehad,  of  het  rechte  inzicht,  om  de  zaak  voor  te  stellen, 
gelijk  Lincoln  het  deed. 

Zijne  vrienden,  die  hem  gaarne  tot  senateur  zagen  verkozen, 
waren  ontsteld  over  zijn  onomwonden  verklaring.  ,,Gij  hebteen 
groote  fout  gemaakt,"  zeiden  ze.  Grij  hebt  uwe  kansen  geruï- 
neerd en  politieken  zelfmoord  gepleegd."  „Het  spijt  me  zoo", 
sprak  een  zijner  vrienden,  „ik  wenschte  dat  uw  uitspraak  kon 
worden  ingetrokken  en  uitgewischt." 

Lincoln  legde  zijn  pen  neer.  Hij  lichtte  zijn  bril  wat  op,  want 
destijds  gebruikte  hij  reeds  een  bril  bij  zijn  werk,  en  zeide: 
„Indien  ik  de  pen  moest  halen  door  heel  mijn  leven  en  ik  had 


de  keuze  om  één  ding  te  redden  uit  de  schipbreuk  van  mijn 
bestaan,  dan  zou  ik  deze  rede  uitkiezen  om  voort  te  blijven 
leven  en  ze  der  wereld  na  te  laten !" 

Dat  was  een  teeken  van  vaste  overtuiging,  niet  waar,  en  een 
blijk  van  zedelijken  moed.  En  hoewel  het  eerst  scheen  dat  de 
uitspraak  zijn  carrière  schade  deed,  was  dit  toch  niet  meer  dan 
schijn.  Want  zij  deed  het  volk  peinzen  over  het  brandend 
vraagstuk,  gelijk  nimmer  te  voren. 

En  —  zij  baande  voor  hem  den  weg  tot  het  presidentschap. 
Doch  niet  dadeUjk.  Eerst  kwam  een  strijd  om  het  voormanschap 
met  Douglas.  De  bekende  worsteling  om  het  senateurschap. 

Deze  twee  mannen  besloten  om  een  debat-reis  te  houden 
door  heel  den  staat,  om  hunne  argumenten  voor  al  het  volk  van 
Hhnois  neer  te  leggen  en  hun  candidatuur  voor  de  kiezers  zelven 
te  bepleiten. 

Dat  werd  een  debat  van  nationale  reputatie  en  verreikende 
gevolgen.  Zij  reisden  den  staat  op  en  af,  in  allerlei  richting  en 
overal  kwamen  er  groote  scharen  van  landvolk  en  stedelingen 
om  de  twee  groote  redenaars  te  hooren.  Zij  spraken  in  de  open 
lucht,  of  in  publieke  vergaderplaatsen  of  in  groote  tijdelijke 
hallen,  die  men  met  den  naam  „wigwams"  had  bestempeld. 

Douglas  ging  gewoonlijk  van  plaats  tot  plaats  met  een  extra 
trein  en  een  groot  gevolg  van  muzikanten.  Hij  reed  in  het 
prachtigste  rijtuig  waarop  de  plaats  kon  bogen,  en  in  elk  op- 
zicht spreidde  hij  weelde  ten  toon.  Was  hij  niet  de  voornaamste 
der  Democraten  van  het  Westen,  een  man  die  straks  zeker 
president  zou  worden? 

Lincoln  daarentegen,  reed,  zooveel  hij  eenigzins  kon,  met  de 
gewone  treinen  mede  en  was  de  eenvoudigheid  zelve,  gelijk  hij 
altijd  de  man  des  volks  was  geweest.  Zijn  vrienden,  om  het 
contrast  tusschen  Douglas  en  Lincoln  te  duidelijker  te  doen  uit- 
komen, overdreven  de  eenvoudigheid  wel  eens,  door  soms  hooi- 
wagens te  huren  om  hun  candidaat  en  zijn  volgelingen  daarmede 
door  de  stad  te  voeren  in  feestelijken  optocht. 


Lincoln  en  Douglas  debatteeren.    Hoofdst.  XIII. 


145 

Als  de  twee  aan  het  debatteeren  waren,  werd  met  veel  aan- 
dacht geluisterd.  Want  Douglas  was  een  interessant  spreker. 
Naar  woorden  behoefde  hij  nooit  te  zoeken.  Op  twee  punten 
legde  hij  allen  nadruk. 

Lincoln,  zoo  beweerde  hij,  predikte  sectionalisme,  een  geest 
van  gewestelijkheid,  die  het  Noorden  opzette  tegen  het  Zuiden 
en  op  een  vreeselijken  oorlog  zou  uitloopen.  Maar  hij,  daarentegen, 
streed  voor  het  groote,  ware,  Republikeinsche  en  Democratische 
beginsel  van  de  soevereiniteit  des  volks,  gelijk  zijn  Kansas- 
Nebraska-wetsontwerp  zoo  klaar  aantoonde. 

Natuurlijk  dat  deze  twee  groote  argumenten  heel  wat  menschen 
naar  de  zijde  van  Douglas  deden  overhellen.  Had  Douglas 
daarenboven  niet  betoond  dat  hij  de  worstelaars  voor  de  vrijheid 
in  Kansas  wilde  steunen,  door  tegen  de  Lecompton-constitutie  te 
ijveren? 

Geen  wonder  dat  de  kleine  „Reus  van  het  Westen"  applaus 
inoogste.  Vooral  ook  wanneer  men  in  het  oog  houdt,  dat  hij  de 
Republikeinen  beschuldigde  van  maatschappelijke  gelijkheid  tus- 
schen  blanken  en  zwarten  voor  te  staan,  zoodat  het  ten  slotte 
op  vermenging  der  rassen  zou  uitloopen. 

Maar  hoewel  hij  soms  tijdelijk  toejuiching  verwierf,  als  Lincoln 
aan  het  woord  was,  bleek  het  al  spoedig  dat  de  kleine  „Reus  van  het 
Westen"  een  waardig  tegenvoeter  had  gekregen  in  den  langen 
mageren  volkstribuun  uit  Springfield.  Lincoln  plaatste  zich  van 
stonden  af  aan  op  het  standpunt  van  de  door  de  Amerikanen 
zoo  geliefde  „Verklaring  van  Onafhankelijkheid",  op  4  Juli  1776 
uitgevaardigd  door  de  destijds  worstelende  Dertien  Koloniën, 
die  zoo  plechtig  getuigt:  „Wij  achten  deze  waarheden  door 
zichzelf  bewezen:  dat  alle  menschen  gelijk  geschapen  zijn; 
dat  zij  door  den  Schepper  zijn  begiftigd  met  zekere  onvervreemd- 
bare rechten,  onder  welke  deze:  het  leven,  de  vrijheid  en  het 
najagen  van  geluk." 

Dat  was  een  postvatten  in  een  oninneembare  vesting,  waaruit 
Douglas  hem  moeilijk  kon  lokken,  zonder  zichzelf  in  het  uiterst 

10 


146 

gevaar  te  brengen.  Verder  beweerde  Lincoln  dat  de  vaderen  der 
Constitutie  verwacht  hadden  dat  de  slavernij  in  den  loop  des 
tijds  zou  worden  uitgeroeid,  gelijk  bewezen  werd,  uit  hun  besluit 
om  de  instelling  niet  in  te  voeren  in  nieuw  grondgebied. 

Hij  bewees  dat  Douglas'  Kans as-Nebraska- wet  een  verkrach- 
ting was  van  vroeger  plechtig  aangenomen  verbintenissen.  En 
waar  Douglas  betuigde  het  eens  te  zijn  met  de  Dred  Scott  uit- 
spraak, toonde  Lincoln  het  volk  door  glasheldere,  logische  rede- 
neering aan,  da»-,  zijn  opponent  door  deze  betuiging  met  zichzelven 
in  tegenspraak  was.  Want,  waar  hij  in  zijn  eigen  wetsontwerp 
aan  het  volk  der  nieuwe  staten  de  beslissing  wilde  laten  over 
vrijheid  of  slavernij,  daar  liet  hij  de  slavernij  reeds  de  natuur- 
lijke, wettige  instelling  zijn  in  het  nieuw  gebied,  door  zijn 
accepteeren  van  de  Dred  Scott  uitspraak,  die  de  slavernij  wet- 
tigde in  elk  publiek  domein. 

Het  volk  zag  weldra  de  inconsequentie  van  Douglas'  redenen 
in  en  begon  zijn  schipperen  te  beschouwen  in  het  rechte  licht. 

Toen  in  November  van  het  jaar  1858  de  stemmen  werden 
geteld,  bleek  het  dat  Lincoln  de  meerderheid  op  zich  veree- 
nigd  had. 

Er  waren  126.048  stembriefjes  ingeleverd  ten  zijne  gunste. 

Douglas  had  er  slechts  121.940. 

Het  volk  van  Illinois  had  gesproken.  De  lange,  moeilijke 
reizen  van  Lincoln  hadden  vrucht  gedragen  in  de  opvoeding  en 
voorlichting  des  volks  van  den  eigen  staat.  En  van  heel  de 
Unie.  Want  overal  had  de  natie  met  de  grootste  belangstelling 
gelezen  van  de  worsteling  tusschen  de  twee  reuzen  van  Illinois, 
om  het  senateurschap. 

Weliswaar,  Lincoln  werd  niet  verkozen  door  de  Wetge- 
vende Vergadering,  aan  welke,  zooals  we  zagen,  de  finale  ver- 
kiezing overbleef.  Zij  koos  Douglas,  met  kleine  meerderheid 
van  stemmen.  Want  nog  altijd  waren  de  Democraten  in  de 
meerderheid  in  de  twee  Kamers  van  Illinois,  en  zonder  zich  te 
storen   aan  de  stem  van  de  meerderheid  der  kiezers,  zette  men 


147 

Douglas  wederom  in  het  zadel.  Maar,  hoewel  verslagen  door 
het  partijdig  drijven  in  de  Wetgevende  Vergadering,  Lincohi 
had  den  zedelijken  triomf  behaald.  Eik  gevoelde,  niet  hij,  maar 
Douglas  was  de  verslagene.  Aangaande  Lincoln,  elk  besefte : 
hij  is  op  weg  naar  een  hooger  zetel  dan  dien  van  senateur. 


HOOFDSTUK  XIV. 
Lincoln  tot  President  der  Unie  verkozen. 


Amerika!  Durft  gij  u  't  land  der  vrijheid  heeten, 

Waar  't  schoonst  haar  tempel  is  gesticht  ? 

Zoolang  de  negerslaaf,  zich  wringende  in  zijn  keten^ 

Zieltogend  aan  uw  voeten  ligt? 
Durft  gij  Grods  vredewoord  aan  d' Afrikaan  verkonden, 
Wiens  rug  gij  hebt  doorploegd  met  striemen  en  met 

(wonden  ? 
Bervabd  Teb  Haak. 


Ja,  de  begaafde  Nederlandsche  dichter  had  wel  recht  om  het 
boven  geschreven  woord  aan  de  Vereenigde  Staten  toe  te  roepen. 
Het  scheen  een  booze  spotternij  te  wezen,  dat  in  de  Nienwe 
Wereld  zoo  werd  geboogd  op  de  vrijheid,  terwijl  juist  Amerika 
zoo  achterstond  bij  natiën  van  Europa,  die  de  slavernij  geleidelijk 
hadden  afgeschaft  in  hunne  koloniën.  Maar,  het  zou  niet  veel 
jaren  meer  duren,  of  die  smaad  zou  van  Amerika  worden  afge- 
wasschen,  ook  al  koste  het  stroomen  menschenbloed;  ook  al 
moest  er,  zooals  Lincoln  het  later  uitdrukte,  voor  eiken  zweep^ 
slag  op  den  rug  der  zwarten,  een  druppel  bloeds  worden  gestort 
door  de  blanken. 


149 

En  de  man,  die  ons  land  zou  zuiveren  van  den  vloek  der 
dienstbaarheid,  was  Lincoln,  als  president  der  Unie. 

Hoe  hem  den  weg  werd  gebaand  tot  dat  hooge  eereambt? 
Hoe  het  kwam  dat  de  arme  pioniersjongen  straks  autoriteit  zou 
ontvangen,  zooals  vóór  hem  geen  president  der  Unie  nog  ontving 
en  na  hem  aan  geen  enkel  opvolger  werd  geschonken,  autoriteit 
als  die  van  een  alleenheerscher? 

Onder  het  opperbestuur  des  Heeren  kwam  dat  op  heel  een- 
voudige en  natuurlijke  wijze.  Want  men  gevoelde,  Lincoln  was 
de  logische  candidaat  voor  het  ambt. 

De  Illinoische  Eepublikeinen  hielden  hunne  jaarlijksche  con- 
ventie om  candidaten  te  stellen  voor  staatsambten  op  10  Mei 
1859,  en  wel  te  Decatur  in  Macon  county.  Lincoln  was  tegen- 
woordig en  zoodra  het  pubUek  zijn  lange  gestalte  op  de  tribune 
bemerkte,  stond  het  als  één  man  op  en  begon  te  jubelen  en  hem 
met  hoera's  te  begroeten,  zonder  einde.  Het  scheen  of  er  aan 
hun  vreugdebetoon,  op  het  zien  van  den  grooten  volksleider,  geen 
einde  kon  komen.  Nog  nimmer  was  een  verslagen  candidaat  zoo 
toegejuicht  als  Lincoln.  Ten  slotte  gelukte  het  aan  den  president 
der  samenkomst,  den  Republikeinschen  gouverneur  van  Illinois, 
Eichard  Oglesby,  de  luidruchtigheid  te  bedwingen  en  den 
menschen  mede  te  deelen  dat  er  een  man  aan  de  deur  stond, 
een  oud  Democraat  van  Macon  county,  die  de  vergadering  een 
geschenk  wilde  brengen.  De  nieuwsgierigheid  der  deputaten 
werd  opgewekt,  zij  keken  belangstellend  naar  de  deur,  en  ziet, 
wat  geschiedde  er?  Thomas  Hanks,  een  bejaard  neef  van  Lin- 
coln, kwam  binnen  met  twee  oude  en  verweerde  balken  of 
„rails",  die  voor  hek  hadden  gediend.  Aan  die  rails  waren  allerlei 
linten,  rood,  wit  en  blauw,  en  een  groote  kaart  met  het  opschrift : 
ABRAHAM  LINCOLN,  DE  EAIL  CANDIDAAT  VOOE 
HET  PEESIDENTSCHAP  IN  1860. 

En  daaronder  de  woorden :  „deze  rails  komen  van  een  hoop  van 
drie  duizend  rails,  in  1830  gespleten  door  Thomas  Hanks  en  Abe 
Lincoln,  wiens  vader  de  eerste  pionier  was  van  Macon  county." 


150 

De  vergadering  was  als  geëlectriseerd  met  wonderbaarlijk  en 
overweldigend  enthusiasme. 

Dat  was  de  eerste  publieke  aankondiging  van  zijn  candidatuur 
en  de  manier  waarop  zij  werd  ontvangen  bewees,  op  onbetwistbare 
wijze,  hoe  Lincoln  de  harten  zijns  volks  in  beslag  had  genomen. 

Lincoln  zelf,  ofschoon  hij  diep  getroffen  werd  door  het  spontaan 
enthusiasme  van  zijne  partijgenooten,  was  niet  al  te  zeer  gesticht 
over  het  inbrengen  der  rails.  Hij  had  een  natuurlijken  afkeer 
van  theatraal  gejaag  naar  effect.  Niet  dat  hij  zich  zijn  nederige 
afkomst  schaamde.  Hij  erkende  dat  hij  vroeger  veel  rails  had 
gespleten.  En,  zoo  zeide  hij,  met  zijn  onnavolgbaren  humor,  hij 
geloofde,  dat  hij  nu  nog  beter  rails  kon  splijten  dan  voorheen. 
Doch,  hij  liet  er  op  volgen  dat  het  hem  zeer  speet  dat  hij  de 
jaren,  die  hij  op  de  schoolbanken  had  behooren  door  te  brengen, 
niet  nuttiger  had  kunnen  besteden  dan  hij  gedaan  had.  Hoe 
karakteristiek  van  den  nederigen  man,  die  zooverre  was  van 
onchristelijke  hooggevoelendheid ! 

Direct  werd  zijn  candidatuur  met  ernst  opgenomen  in  Noord 
en  Zuid. 

Dr.  Theodoor  Canisius,  een  Duitscher  uit  Wisconsin,  polste 
hem  al  dadelijk  over  zijn  houding  omtrent  genaturaliseerde 
burgers. 

Lincoln  antwoordde  dat  de  instellingen  van  Amerika  bedoeld 
zijn  om  de  menschheid  op  te  heffen  en  dat  hij  gekant  was  tegen 
alles  wat  deze  opheffing  tegenhield.  „Waar  het  welbekend  is," 
ging  hij  voort,  ,,dat  ik  de  onderdrukking  der  zwarten  ten  hoog- 
ste betreur,  zou  het  zeer  ongerijmd  van  mij  zijn,  indien  ik  niet 
een  voorstander  was  van  de  onvervreemdbare  rechten  van  blan- 
ken, hetzij  in  ons  land  geboren  of  niet."  Dat  was  een  ruime 
opvatting  van  het  burgerschap,  en  vierkant  tegen  de  enghartig- 
heid in  van  de  ,,Weetnieten  partij",  met  haar  leuze :  Amerika 
voor  de  Amerikanen !  En  die  snuiters  sloten  nog  wel  de  rood- 
huiden,  de  eenige  oorspronkelijke  en  ,, volbloed-Amerikanen," 
van  het  burgerrecht  uit! 


151 

Dat  was  nog  eens  inconsequentie !  Eere  aan  den  vrijzinnigen 
Lincoln,  die  ook  in  deze  ruime  opvatting  zoo  velen  zijner  land- 
genooten  vooruit  was. 

Gedurende  den  winter  van  1859 — 60  bezocht  onze  held  Kansas 
en  werd  er  met  het  grootste  enthusiasme  ontvangen. 

Ook  het  Oosten  riep  om  zijn  optreden.  Henry  Ward  Beecher, 
de  beroemde  Congregationalisten-prediker  te  Brooklyn,  (het  Oud- 
Hollandsche  Breukelen)  bij  New  York,  noodigde  hem  uit  om  in 
zijne  Plymouth-kerk  op  te  treden. 

Later  werd  de  vergaderplaats  Cooper  Union  in  New  York  ge- 
prefereerd, als  een  van  de  grootste  gehoorzalen  des  lands. 

En  heel  de  groote  ruimte  was  bezet  toen  Lincoln  optrad,  op 
27  Februari  1860. 

De  faam  was  hem  vooruit  gesneld. 

William  Gullen  Bryant,  de  beroemde  dichter,  stelde  Lincoln 
voor  aan  de  vergadering.  Rondom  hem  zaten  beroemde  mannen, 
juristen,  geleerden,  redenaars,  redacteurs,  allen  met  nationale 
reputatie. 

Welk  een  indruk  zou  de  ongeletterde  westerling  maken  op 
zulk  een  ontwikkeld  gehoor,  hij  die  nog  geen  vol  jaar  op  de 
schoolbanken  had  gezeten? 

Velen  die  de  vrijheid  minden  hielden  hun  hart  vast,  in  bange 
vreeze  dat  de  kampioen  uit  Illinois  niet  zou  voldoen  in  het 
critieke  Oosten,  waar  vreemde  vertelsels  en  koddige  geschiede- 
nissen geen  opgeld  zouden  doen,  maar  veeleer  van  zich  ver- 
vreemden. 

Iemand  die  tegenwoordig  was  op  de  samenkomst  in  Cooper' 
Union  verhaalde :  „Toen  Lincoln  opstond  was  ik  zeer  teleurgesteld. 
Hij  was  lang,  o  zoo  lang,  en  zoo  hoekig  dat  ik  medelijden  kreeg 
met  den  boerschen  man.  Zijne  kleederen  pasten  hem  slecht  en 
zij  waren  geheel  en  al  gekneukeld.  Zijn  haar  was  lang  en 
boschachtig,    zijne  handen  zoo  groot  en  zijne  armen  zoo  lang." 

„Hij  sprak  het  woord  voorzitter,  „chairman"  uit,  als  of  het 
„cheerman"    was,    enkele    andere   woorden   sprak   hij    op   zoo 


152 

ouderwetsche  wijze  uit,  dat  ik  tot  mijzelven  zeide  :  „oude  man,  gij 
zijt  goed  genoeg  voor  het  Westen,  maar  hier  zal  het  heusch 
niet  gaan !" 

„Maar,  het  werd  spoedig  anders.  Het  onderwerp  pakte  Lincoln 
beet,  hij  strekte  zich  uit  in  zijne  volle  lengte,  zijne  zwarte  oogen 
begonnen  vuur  te  schieten,  zijne  gebaren  werden  natuurlijk  en 
indrukwekkend  :  Lincoln  stond  daar  als  getransfigureerd.  Ik  vergat 
zijn  kleeren,  zijn  voorkomen,  zijn  eigenaardigheden  van  uitspraak, 
en  zóó  sleepte  hij  mij  mede  dat,  eer  ik  het  zelf  goed  wist,  ook 
ik  met  heel  het  gehoor  opstond  en  hem  toejuichte  entoejubelde 
tot  wij  er  heesch  van  werden.  Toen  hij  voortging  met  zijn 
argumenteeren  was  het  zoo  stil  in  het  gebouw  dat  men  het 
gesis  der  gaslichten  wel  kon  hooren  en  toen  hij  het  slot  zijner 
rede  had  uitgesproken,  begroette  het  meest  donderend  applaus 
den  begaafden  spreker.  Het  was  een  magnifieke  oratie.  Toen 
ik  het  gebouw  verliet,  met  gloeiende  wangen  en  bevend  van 
opwinding,  vroeg  mij  een  vriend  wat  ik  dacht  van  den  „Railsplitter". 
En  ik  zeide :  „Hij  is  na  Paulus  de  grootste  redenaar,"  „En  ik 
denk  er  nog  zoo  over." 

Lincoln  werd  de  man  des  volks,  ook  in  het  Oosten  van  de 
Unie.  Het  Noordoosten,  natuurlijk. 

Wat  het  Zuiden  betrof,  men  begon  hem  daar  te  vreezen,  met 
groote  vreeze,  omdat  men  wel  wist,  waar  hij  stond,  in  betrekking 
tot  het  slavernij-vraagstuk. 

Want  ook  te  New- York  had  hij  uit  de  geschiedenis  bewezen, 
dat  verreweg  de  meesten  der  ,, vaderen  des  lands",  de  onder- 
teekenaars van  de  lands-Constitutie,  aan  de  Bondsregeering  de 
macht  hadden  toegekend  om  de  slavernij  in  rijksdomein  te 
controleeren.  „Indien  de  slavernij  eene  wettige  instelling  is", 
zoo  had  hij  gezegd  te  New-York,  en  hij  herhaalde  de  verklaring 
in  andere  plaatsen  in  het  Noordoosten  des  lands,  „indien  de 
slavernij  een  wettige  instelling  is,  zijn  alle  hinderpalen,  die  men 
haar  in  den  weg  stelt,  onwettig.  Maar  is  zij  onwettig,  dan  heeft 
niemand  het  recht  om  haar  uit  te  breiden!" 


153 

En  reeds  vroeger  had  liij  te  Coluinbus,  in  den  staat  Ohio, 
uitgeroepen,  in  de  woorden  van  Jefferson:  „Ik  beef  voor  mijn 
vaderland,  wanneer  il^  bedenli  dat  Grod  reciitvaardig  is.  Want 
Gods  rechtvaardiglieid  is  er  in  betrokken  wanneer  men  een  lieel 
menschenras  onder  het  juk  brengt;  en  wanneer  men  alzoo  den 
arm  des  Almachtigen  trotseert  en  tart,  heeft  elk  vriend  zijner 
natie  inderdaad  oorzaak  om  den  toorn  Gods  te  vreezen!" 

Het  Zuiden  wist  dus  heel  goed  waar  Lincoln  stond,  ook  al 
had  hij  nooit  gesproken  van  met  geweld  te  zullen  of  te  mogen 
ingrijpen  in  de  grondwettige  rechten  der  zuidelijke  staten,  waarin 
de  slavernij  eene  instelling  was  geweest  van  geslacht  tot  ge- 
slacht en  als  zoodanig  beschermd  door  de  wet  des  lands. 

Waar  Lincoln  aldus  stormenderhand  de  harten  dergenen  had 
ingenomen,  die  in  Oost  en  West  de  uitbreiding  der  slavernij 
tegenstonden,  daar  was  het  eene  zaak  die  als  van  zelf  sprak, 
dat  hij  op  de  nationale  conventie  van  de  Eepublikeinen,  die  op 
17  Juni  1860  te  Chicago  vergaderde,  van  den  beginne  af  genoemd 
werd  als  een  der  voornaamste  candidaten  voor  het  presidentschap. 

De  Democraten  hadden  reeds  hunne  conventies  gehouden  en 
hunne  partij  had  schipbreuk  geleden  op  den  rots  van  het  slaven- 
probleem.  De  noordelijke  Democraten  hadden  Stephen  A.  Douglas 
genomineerd  voor  het  ambt  van  president  der  Unie.  Zij  spraken 
zich  uit  ten  gunste  van  diens  wachtwoord :  populaire  soevereiniteit. 
Doch  de  Dred  Scott  uitspraak  weigerden  ze  te  erkennen.  Die 
stelde,  zoo  ze  meenden,  de  deur  te  veel  open  voor  de  zuideüjke 
insteUing. 

Verbitterd  hierdoor,  stelden  de  Democraten  van  de  slavenstaten 
candidaten,  die  voorstanders  waren  van  het  beginsel  door  het 
Hoog  Gerechtshof  aanvaard  in  de  Dred  Scott  decisie :  de  slavernij 
is  geoorloofd  in  heel  het  pubUek  domein. 

Met  de  Democratie  aldus  hopeloos  verdeeld,  gevoelde  elk  dat 
de  Eepublikeinsche  partij,  die  zich  op  de  Onafhankelijkheids 
Verklaring  plaatste,  nu  beter  kans  had  dan  ooit  te  voren  om 
den  man  harer  keuze  te  Washington  te  doen  zetelen. 


154 

Aller  oog  was  dus  gericht  op  de  Chicago  conventie. 

Deze  nam  een  „platform"  of  verklaring  van  beginselen  aan, 
die  klonk  als  een  klok.  Alle  dreigementen  om  de  Unie  te  ver- 
laten, (het  Zuiden  deed  ze  luide  hoeren)  werden  gebrandmerkt 
als  voorgenomen  hoogverraad.  De  Dred  Scott  uitspraak  werd 
veroordeeld  als  eene  gevaarlijke  politieke  ketterij.  De  rechten 
van  eiken  staat  om  zijn  eigen  huishoudelijke  instellingen  te 
coiitroleeren  werden  erkend,  maar  het  beginsel  van  populaire 
soevereiniteit  werd  verworpen,  en  de  woorden  der  Onafhankelijk- 
hei ds- Verklaring  werden  er,  met  name,  in  opgenomen:  ,,dat  de 
Schepper  alle  menschen  gelijk  geschapen  heeft  en  begiftigd  met 
de  onvervreemdbare  rechten  van  het  leven,  de  vrijheid  en  het 
najagen  van  geluk". 

Toen  het  platform  was  aangenomen,  met  een  applaus  dat  heel 
de  groote  „wigwam"  deed  daveren,  van  de  grondvesten  tot  het 
gewelf,  begon  het  stemmen  van  candidaten  om  de  banier,  door 
deze  conventie  ontrold,  overal  rond  te  dragen,  kon  het  zijn  ter 
overwinning. 

New  York's  deputatie  stemde  eerst.  Zij  verklaarde  zich  ten 
gunste  van  den  beminden  zoon  van  dien  grooten  staat :  WiUiam 
Seward,  Met  gejuich  werd  de  naam  begroet,  want  Seward  was 
een  bekwaam  en  geoefend  staatsman. 

Maar  er  werd  even  zoo  gejubeld,  toen  de  heer  Oudd,  van 
Illinois,  Abraham  Lincoln  nomineerde.  Nog  een  vijftal  andere 
candidaten  werden  genoemd,  doch  reeds  bij  de  eerste  stemming 
bleek  het  dat  Seward  en  Lincoln  de  voornaamste  mededingers, 
waren  voor  het  ambt  van  president. 

Want  Seward  had  direct  173  stemmen  op  zich  vereenigd  en 
Lincoln  102.  Bij  de  tweede  stemming  verwierf  Seward  184 
stemmen  en  klom  Lincoln  op  tot  181.  Daar  de  volstrekte  meer- 
derheid minstens  233  was,  (er  waren  465  stemgerechtigden) 
moest  er  ten  derden  male  worden  gestemd. 

En  toen  kwam  Lincoln  als  overwinnaar  te  voorschijn  met  een 
stemmental  dat  235  bedroeg.  Hij  was  wettiglijk  genomineerd  als 


155 

de  candidaat  der  Republikeinsche  partij,  om  naar  het  ambt  van 
president  te  staan  ! 

Hij,  de  arme  pioniersjongen  uit  het  Westen  ! 

Groot  was  opwinding  binnen  en  buiten  den  „wigwam"  toen 
de  uitslag  bekend  werd.  Een  orkaan  van  enthusiasme  scheen  te 
zijn  losgebroken. 

Men  wierp  hoeden  en  petten  in  de  hoogte,  men  danste  rond 
van  vreugde,  men  omarmde  elkander,  en  telkens  en  telkens 
daverde  alles  van  het  luid  gejubel  van  jong  en  oud. 

In  Springfield,  in  een  eenvoudig  courantenkantoor,  had  Lincoln, 
door  een  aantal  vrienden  omringd,  de  uitkomst  verwacht. 

Een  boodschapper  van  de  telegrafie  spoedde  zich  tot  hem 
met  de  tijding  van  Chicago.  Met  gemaakte  plechtigheid  begaf 
hij  zich  naar  Lincoln.  „De  conventie  heeft  eene  nomuiatie  gemaakt, 
en  Seward  ...  is  de  tweede",  sprak  de  guit.  Toen  sprong  hij 
op  een  tafel  en  riep  op  blijden  jubeltoon :  „Hoera  voor  Abraham 
Lincoln,  den  volgenden  president  der  Vereenigde  Staten!" 

Weldra   weergalmde  de  blijde  boodschap  door  heel  Springfield. 

En  Lincoln?  Nadat  zijn  naaste  omgeving  hem  van  harte  had 
gefehciteerd,  stak  hij  het  telegram  in  den  zak  en  zeide  :  „Vrienden, 
er  is  een  klein  vrouwtje  in  de  Achtste  straat,  dat  dit  nieuws 
ook  behoort  te  vernemen." 

En  hij  ging  naar  huis  om  het  vrouw  en  kroost  mede  te  deelen. 

Eerlang  arriveerde  een  commissie  van  de  conventie  om  Lincoln 
formeel  bericht  te  geven  van  de  keuze  zijner  partij.  Een  goed 
patriot,  die  meende  dat  zulke  hooge  heeren  wel  op  den  besten 
wijn  behoorden  onthaald  te  worden,  zond  Lincoln  een  hoeveel- 
heid likeuren. 

Zij  werden  prompt  terug  gezonden  met  een  beleefd  briefje, 
meldend,  dat  hij  zijn  vrienden  nog  nooit  wijn  had  aangeboden  en 
het  ook  nu  niet  wilde  doen.  Dat  was  een  koene  daad  in  dagen 
toen  de  Matigheidsbeweging  nog  in  de  verachting  was. 

En  wat  antwoordde  Lincoln,  toen  hem  kond  was  gedaan  van 
wat  er  te  Chicago  was  verricht?  Dat  hij  de  nominatie  aannam, 


156 

de  hulpe  des  Heeren  inroepend,  opdat  hij  mochte  handhavende 
rechten  van  staten  en  territories  en  van  heel  de  natie  ;  de  Consti- 
tutie ongeschonden  bewaren,  en  de  voortdurende  unie,  harmonie 
en  voorspoed  van  allen  zoeken,  volgens  de  beginselen  door  de 
conventie  aanvaard  en  uitgesproken.  Dat  was  kort  doch 
krachtig. 

De  verkiezingsstrijd,  die  in  den  nazomer  en  den  herfst  volgde, 
was  ten  hoogste  bitter  en  pijnlijk. 

Men  schold  Lincohis  partijgenooten  uit  voor  „zwarte  Republi- 
keinen" en  ,,Negerbeminnaars"  en  nog  veel  erger.  Men  riep 
luide  en  schier  allerwege  dat  Lincoln  de  Unie  zou  splijten,  geüjk 
hij  vroeger  met  de  rails  had  gedaan. 

Het  Zuiden  bedreigde  het  Noorden  met  uittreding  uit  de  Unie, 
zoo  Lincoln  verkozen  werd,  want  men  wilde  nooit  buigen,  zoo 
getuigde  men,  voor  een  zwarten  Eepublikein,  hoewel  Lincoln 
zelf  een  man  van  zuidelijken  stam  was.  Zelfs  zond  de  goeverneur 
van  Zuid  Carohna  een  schrijven  rond  aan  de  andere  gouverneurs 
in  het  Zuiden,  meldend  dat  zijn  staat  gereed  stond  om  uit  den 
statenbond  te  gaan,  zoodra  het  bleek  dat  de  meerderheid  van 
stemmen  op  Lincoln  was  gevallen.  En  Lincohi  kreeg  de  meer- 
derheid der  electorale  stemmen  !  Hij  kreeg  180  keurstemmen,  allen 
van  noordelijke  staten,  en  1.866.452  populaire  stemmen. 

Douglas,  de  candidaat  van  de  noordelijke  Democraten,  ver- 
wierf slechts  een  twaalftal  keurstemmen.  Het  volk  had  genoeg 
van  zijn  schipperen. 

Breckenridge,  de  candidaat  der  zuidelijke  Democraten,  had 
72  electorale  stemmen  op  zich  vereenigd  en  ruim  een  half  mil- 
lioen  volksstemmen. 

Met  Hannibal  Hamlin  van  Maine,  den  candidaat  voor  het 
vice-presidentschap,  trad  Lincoln  dus  als  overwinnaar  uit  den 
heeten  strijd  en  op  den  vierden  Maart  1861  zou  hij  openlijk 
worden  geïnstalleerd,  als  de  opvolger  van  James  Buchanan,  om 
als  de  zestiende  president  der  Vereenigde  Staten  van  Noord- 
Amerika  het  bewind  te  voeren. 


157 


Maar  er  zou  nog  heel  wat  gebeuren  eer  hij  te  Washington 
werd  ingehuldigd  en  de  beroemde  Unie  zou  feitelijk  verbroken 
zijn,  eer  hij  als  het  hoofd  der  natie  zou  kunnen  optreden. 

Wat  er  al  gebeurde  vóór  de  inauguratie,  zien  wij  in  ons  vol- 
gend hoofdstuk. 


HOOFDSTUK  XV. 
Wat  er  al  gebeurde  voor  de  inhuldiging. 


Er  gebeurde  heel  wat. 

Zoodra  het  bericht  van  Lincolns  verkiezing  het  Zuiden 
bereikte,  werd  er  alom  op  de  straten  van  Charleston,  in  Zuid 
€arolina,  een  groot  geroep  vernomen  om  een  zuidelijken  staten- 
bond te  vormen  en  het  Noorden  vaarwel  te  zeggen.  Dadelijk 
belegde  de  Wetgevende  Vergadering  van  dien  staat  eene  con- 
ventie om  te  delibereeren  over  verlating  der  Unie. 

De  president,  Buchanan,  verklaarde  in  zijn  jaarlijksche  bood- 
schap aan  het  Congres,  dat  geene  enkele  staat  grondwettig  recht 
had  om  uit  den  statenbond  te  treden.  Hij  haalde  president  Jack- 
sons woorden  met  goedkeuring  aan,  woorden  uitgesproken  in 
1832,  toen  datzelfde  Zuid  Carolina  gereed  stond  om  den  band 
met  de  Unie  te  verbreken :  „Te  beweren  dat  eenige  staat  het 
recht  heeft  om  naar  willekeur  zich  af  te  scheiden  van  de  Unie 
staat  gelijk  met  de  bewering  dat  de  Vereenigde  Staten  geene 
natie  zijn". 

Buchanan  verklaarde  voorts  dat  de  Bondsregeering  zou  zorgen 
dat  de  bezittingen  der  Unie,  voor  zoover  in  Zuid  Carolina  aan- 
wezig, eigendom  der  Bondsregeering  bleven. 

„Maar",   zeide   hij  ten  slotte,  en  daarmede  deed  hij  de  zaak 


159 

der  Unie  in  het  Zuiden  enorm  veel  kwaad :  „de  regeering  bezit 
geen  grondwettig  recht  om  een  staat  te  dwingen,  om  in  het 
verband  der  staten  te  blijven." 

Dat  stond  feitelijk  gelijk  met  de  verklaring,  dat  een  rechter 
wel  een  misdadiger  ter  dood  veroordeelen  mag,  doch  geen  recht 
of  macht  bezit  om  het  vonnis  uit  te  voeren.  Hierdoor  werden 
de  getrouwe  elementen  in  het  Zuiden  met  lamheid  geslagen. 

Voor  velen  in  het  Noorden  was  het  optreden  van  Zuid  Caro- 
lina  eene  verrassing.  Sommigen  riepen  luide  om  toch  concessies 
te  maken  om  de  Zuidelijken  te  bevredigen  en  gerust  te  stellen. 
Twee  groote  New  Yorksche  bladen  verklaarden  dat  het  Zuiden 
hetzelfde  recht  had  om  de  Unie  te  verlaten,  als  de  oorspronke- 
lijke Dertien  Koloniën  in  het  opzeggen  der  gehoorzaamheid  aan 
Engeland,  bij  het  begin  van  den  oorlog  voor  de  Onafhankelijk- 
heid. Een  wondere  redeneering,  voorwaar,  die  wederom  bewees 
hoe  „de  koningin  van  de  aarde",  de  pers,  niet  altijd  te  ver- 
trouwen is. 

Zelfs  in  het  Zuiden  gingen  velen  lang  niet  zoo  ver. 

Alexander  H.  Stephens,  die  we  vroeger  reeds  ontmoetten  in 
ons  hoofdstuk  over  Lincohi  in  het  Congres,  verklaarde  aan  de 
Wetgevende  Vergadering  van  zijn  staat,  Georgia,  dat  het  Zuiden 
verplicht  was  om  in  Lincolns  verkiezing  te  berusten  en  dat  af- 
scheiding, ter  wille  van  die  verkiezing,  een  verkeerde  daad  was. 

Senator  Crittenden  van  Kentucky  beproefde  om  den  stroom 
der  secessie  te  keeren  door  nieuwe  Compromise-voorstellen  in 
den  Senaat,  namelijk  om  de  lijn  der  Missouri  Compromise, 
breedtegraad.  36.30,  door  te  trekken  tot  den  Stillen  Oceaan. 
En  evenzeer  om  de  „Vluchteling-slaven  wetten"  beter  te  hand- 
haven. 

Maar  het  Zuiden  wilde  van  geene  bemiddeling  hooren. 

Gedeeltelijk  wegens  de  vreeze  dat  Lincoln  de  slavernij  zou 
bannen  uit  zijn  midden,  gedeeltelijk  wegens  economische  redenen. 
Waar  het  Noorden  een  beschermend  stelsel  noodig  had  voor 
zijn  nijverheid,  had  het  Zuiden  juist  behoefte  aan  vrijen  handel. 


160 

Gedeeltelijk  wegens  verschil  van  volksaard.  In  het  Zuiden 
stuwde  er  veel  heet  Spaansch  en  Hugenootsch  bloed  door  de 
aderen. 

In  het  Noorden  had  het  kouder,  trager,  karakter  van  noordelijk 
Europa  meer  de  overhand. 

En  daarbij  kwam  nog  een  andere  zaak  van  groot  gewicht : 
de  lust  van  vele  volksleiders  in  het  Zuiden  om  staatsambten  te 
bekleeden.  Zooals  Stephens  het  publiek  verklaarde :  „Sommigen 
onzer  Zuidelijken  hebben  gefaald  in  hunne  politieke  aspiraties ; 
daarin  ligt  de  groote  oorzaak  van  onze  moeilijkheden." 

Met  groot  applaus  was  deze  verklaring  begroet  geworden.  Wel 
een  bewijs  dat  velen  in  het  Zuiden  er  mede  instemden.  Ook 
later  werd  zulks  wel  beweerd  en  bewezen,  o.a.  door  den  heer 
Pollard. 

En  dan  kwam  daar  nog  de  gedachte  bij  dat  het  Noorden  wel 
in  de  afscheiding  zou  berusten.  Want  hadden  niet  de  president 
en  de  pers  in  het  Noorden  zich  in  dien  geest  geuit?  En  — 
mocht  het  op  het  ergste  uitloopen  en  het  zwaard  de  scheids- 
rechter zijn  —  och,  zoo  meenden  velen,  het  Zuiden  was  eigenlijk 
het  krijgshaftige  deel  der  natie.  Het  zou  wel  spoedig  zegevieren 
over  het  Noorden,  waar  men  zoo  was  opgegaan  in  handel  en 
nijverheid.  Wat  zou  een  volk  van  kruideniers  en  grutters  kunnen 
doen  tegen  de  kinderen  der  Cavaliers  en  Grandees? 

En  daarom  en  daardoor  kreeg  het  element  in  het  Zuiden,  dat 
voor  de  verbreking  der  Unie  was,  de  overhand. 

Op  20  December  1860  trok  men  over  de  Eubicon  der  afscheiding. 
Zuid  Carolina  verbrak  officieel  allen  band  met  de  regeering  te 
Washington  en  van  stonden  aan  drukten  de  couranten  van  dien 
staat  de  berichten  uit  het  Noorden  als  „Buitenlands ch  Nieuws." 

Twee  redenen  werden  aangegeven  door  de  conventie,  die  de 
secessie  bewerkstelligde :  dat  de  Vluchteling-wetten  te  niet  waren 
gemaakt  door  de  noordelijke  staten,  en  dat  eene  sectie-partij 
een  president  had  verkozen,  van  wien  men  wist  dat  hij  een  vijand 
was  der  slavernij,  een  man  die  verklaard  had,  dat  de  nationale 


161 

regeering    niet    kon    blijven    bestaan    „half   slaaf,    half   vrij." 

Eer  Februari  in  het  land  kwam,  hadden  zes  staten  het  voor- 
beeld van  Zuid  Carolina  gevolgd :  Mississippi,  Florida,  Alabama, 
Georgia,  Louisiana  en  Texas.  In  conventie  vergaderd,  stelden  zij 
een  voorloopige  constitutie  op.  Deze  verschilde  van  die  der  Unie 
in  twee  opzichten :  zij  verbood  uitdrukkelijk  alle  beschermende 
rechten^  en  maakte  van  de  slavernij  eene  nationale  instelling, 
ook  voor  het  publiek  domein. 

„Confederatie"  noemden  zij  hun  statenbond. 

Jefferson  Davis,  van  Mississippi,  werd  tot  president  ervan  ver- 
kozen, voor  een  zesjarigen  termijn,  en  Alexander  H.  Stephens 
tot  vice-president. 

Inmiddels  hadden  al  die  staten  het  eigendom  der  Unie,  binnen 
hun  grondgebied,  in  hun  bezit  genomen ;  forten  en  arsenalen  met 
al  den  krijgsvoorraad,  zoow-el  als  de  regeeringsgebouwen.  In 
Texas  alleen  leverde  generaal  Twigs  militaire  goederen  ter  waarde 
van  een  millioen  aan  de  Zuidelijken  over. 

President  Buchanan  had  een  koopvaardijschip  naar  het  Fort 
Sumter  in  de  haven  van  Charleston,  in  Zuid  Carolina,  gezonden, 
met  krijgsbehoeften  en  mondvoorraad  voor  majoor  Anderson  en 
de  zijnen,  die  de  vlag  der  Vereenigde  Staten  nog  altijd  lieten 
wapperen  boven  het  fort,  ten  spijt  van  de  Zuid  Caroliniërs.  Doch 
verwoed  omdat  er  nieuwen  voorraad  werd  aangevoerd,  beschoten  de 
Zuidelijken  den  koopvaarder  en  verhinderden  hem  om  Anderson 
en  de  zijnen  te  helpen.  Ja,  de  rebellen  richtten  batterijen  op 
om  het  fort  te  beschieten  en  tartend  verkondigden  zij  van  de 
daken,  dat  eene  poging  om  Fort  Sumter  te  ontzetten  zou  worden 
beschouwd  als  eene  oorlogsverklaring. 

Maar  president  Buchanan  was  de  man  niet  om  door  te  tasten. 

Zijn  hart  was  met  de  Zuidelijken.  Ook  was  hij  een  oud  man, 
die  vóór  alles  rust  begeerde. 

Zuidelijk  gezinde  mannen  waren  in  zijn  cabinet,  zijn  minis- 
terraad. 

De  vloot  was  in  allerlei  oorden  der  wereld  verspreid,  blijkbaar 

11 


162 

met  bedoeling  daarheen  gezonden.  Ook  het  leger  was  verstrooid 
en  onstrijdvaardig.  En  de  schatkist  had  men  zoo  goed  als  geledigd. 

Senateur  Wigfall  van  Texas,  die  nog  altijd  zijn  zetel  in  den 
Senaat  bezette,  riep  honend  uit  in  de  vergaderzaal:  „Uw  vlag 
is  beleedigd",  (hij  bedoelde,  door  het  beschieten  van  het  koop- 
vaardijschip)  ,,en  durf  nu  eens  wraak  te  oefenen  over  dat  feit !" 

In  Washington  kwam  wel  een  vredescongres  samen,  op  ver- 
zoek van  den  staat  Virginië,  die  zich  toen  nog  niet  had  afge- 
scheiden, maar  de  staten  die  de  Unie  hadden  verlaten  weigerden 
de  vergadering  bij  te  wonen.  Zij  achtten  het  tijdverspilUng  om 
te  redekavelen  over  bemiddeling  en  verzoening. 

Zij  wachtten  slechts  op  een  bevel  van  Jefferson  Davis  om 
den  strijd  te  beginnen. 

En  het  Noorden?  Het  wachtte  op  den  nieuwen  president,  op 
Lincoln. 

Hoe  maakte  deze  het  middelerwijl  in  zijn  tehuis  te  Springfield? 

In  het  staatskapitool  had  men  enkele  vertrekken  voor  hem 
ingeruimd,  om  zijn  bezoekers  te  ontvangen  en  zijn  voorberei- 
denden  arbeid  te  doen. 

Want  hij  had  zijn  ministerraad  te  verkiezen  en  een  lijst  op 
te  maken  van  allerlei  hooge  ambtenaren  en  gezanten  om  als  aan- 
hangers van  de  Republikemsche  partij  de  plaats  in  te  nemen 
van  de  Democraten,  die  tot  dusverre  al  de  voornaamste  posten 
hadden  bezet. 

En  Lincoln  vond  dit  een  verre  van  gemakkelijke  taak. 

Want  hij  werd  als  het  ware  bestormd  door  allerlei  baantjes- 
jagers, gelijk  iedereen  in  Amerika,  die  eene  positie  bekleedt 
waarin  hij  over  ambten  en  postjes  beschikken  kan,  grootelijks 
geplaagd  wordt  door  lieden,  die  uit  puur  patriotisme  zichzelven 
willen  opofferen  voor  het  Gemeenebest,  natuurlijk  tegen  vergoe- 
ding van  het  aan  het  ambt  verbonden  salaris! 

In  ons  goede  land,  met  de  ontelbare  talenten,  die  overal  ver- 
scholen liggen  in  de  harten  en  hoofden  der  vaderlandsch-hevenden, 
is  het  eene  hooge  uitzondering  dat  het  ambt  den  ambtenaar  zoekt. 


163 

Gewoonlijk  is  het  juist  andersom.  En  voor  de  meestbetalende 
postjes,  dit  is  wel  eigenaardig  maar  toch  waar,  zijn  de  meeste 
applicanten. 

Lincoln  vond  het  eerst  moeilijk  om  al  deze  baantjesjagers  te 
woord  te  staan,  want  hij  sprak  het  liefst  persoonMjk  met  degenen 
die  zich  aanmeldden  en  zijne  natuurlijke  goedhartigheid  neigde 
hem  er  toe,  om  de  solhcitanten  zooveel  mogelijk  ter  wille  te  zijn. 
Doch  al  spoedig  besefte  hij  dat  er  geen  einde  was  aan  den 
stroom  van  lieden,  die  politieke  betrekkingen  begeerden  en  hij 
werd  ten  slotte  spaarzaam  met  zijne  beloften. 

Waar  hem  telkens  allerlei  vragen  werden  gedaan  over  de 
poUtieke  gedragslijn,  die  hij  dacht  te  volgen,  wist  hij  de  vragers, 
evenals  vele  applicanten,  menigmaal  af  te  schepen  met  een  wes- 
tersch  verhaaltje  of  de  eene  of  andere  anecdote,  welke  vaak 
treffende  en  puntige  zedelessen  bevatte.  Sommigen  werden  ge- 
belgd door  deze  wijze  van  doen  en  meer  dan  een  positie-zoeker 
werd  een  opposant. 

Vooral  in  het  Zuiden  vond  men  daarin  aanleiding  tot  het  be- 
vlekken zijner  reputatie. 

Ten  onrechte  echter.  Want  onder  het  joviale  voorkomen  van 
den  toekomstigen  president,  verborg  zich  een  ernstig  gestemden 
geest. 

Dat  was  reeds  in  November,  vlak  vóór  de  verkiezing,  gebleken, 
uit  een  gesprek  met  den  heer  Bateman,  den  superintendant  van 
het  onderwijs  in  lUinois.  Zooals  reeds  vroeger  door  ons  is  aange- 
stipt, had  hij  een  intiem  onderhoud  met  Lincoln,  waarin  deze 
met  een  betraand  gelaat  zijn  Nieuw  Testamentje  uit  zijn  zak 
haalde  en  uitriep:  „Ik  weet  dat  er  een  God  is  en  dat  Hij  de 
ongerechtigheid  en  de  slavernij  haat.  Ik  zie  den  storm  komen  en 
ik  weet  dat  Zijne  hand  er  in  is.  Indien  Hij  eene  plaats  en  een 
werk  voor  mij  heeft  weggelegd,  en  ik  geloof  dat  Hij  dit  heeft, 
dan  ben  ik  gereed.  Ik  ben  niets,  maar  de  waarheid  is  alles.  Ik 
weet  dat  ik  het  recht  aan  mjjne  zijde  heb,  omdat  ik  weet  dat 
vrijheid  recht  is,  want  Christus  leert  zulks  en  Christus  is  God. 


164 

Met  Gods  hulpe  kan  ik  niet  falen.  Misschien  zal  ik  het  einde 
niet  zien,  maar  het  zal  komen  en  de  voorstanders  der  slavernij 
zullen  ervaren,  dat  zij  hunne  Bijbels  niet  goed  hebben  gelezen." 

En  Lincoln  had  overvloedig  reden  om  ten  ernstigste  gestemd 
te  wezen.  Want  steeds  donkerder  en  donkerder  werd  het  zwerk 
boven  de  Vereenigde  Staten.  Al  onheilspellender  werden  de  be- 
richten van  samenzwering  om  de  Unie  te  vernietigen  en  de 
„Confederatie",  zooals  de  zuidelijke  staten  hun  bond  noemden, 
de  voornaamste  natie  van  Noord-Amerika  te  maken. 

Met  een  hart  ten  zwaarste  beladen,  met  de  lasten  van  een 
groot  volk,  maakte  Lincoln  zich  in  het  begin  van  Februari  1861 
gereed  om  zijn  geliefd  Springfield  te  verlaten. 

Zijne  goede  stiefmoeder,  die  hij  bezocht  vóór  zijne  afreize, 
had  er  een  voorgevoel  van  dat  Ilhnois  hem  nooit  levend  zou 
wederzien. 

„Zij  zullen  u  dooden,  Abe,  zij  zullen  u  dooden!"  had  zij  uit- 
geroepen, toen  haar  geliefde  zoon  haar  voor  het  laatst  omhelsde . . . 

Was  Sarah  Lincoln  eene  profetes? 

Op  den  elfden  Februari  van  het  jaar  1861  verhet  Lincoln 
met  vrouw  en  kinderen  en  enkele  intieme  vrienden  het  beminde 
Springfield,  dat  hij  als  een  arme,  onbekende,  jeugdige,  advo- 
kaat  was  binnen  getogen,  als  het  toekomstig  hoofd  van  een 
groot  volk. 

Met  bezorgdheid  des  harten,  zag  hij  zeker  voor  het  laatst 
naar  het  nederig  houten  huis,  waarin  zijne  kinderen  waren  ge- 
boren, waarin  hij  met  Grod  had  geworsteld,  waarin  hij  levens- 
vreugde had  genoten,  zooals  nergens  elders,  maar  waarin  ook 
de  kelk  des  lijdens  meer  dan  eens  aan  de  lippen  was . . . 

Het  is  altijd  aandoenlijk  eene  woning  te  verlaten  waarin  men 
jaren  lang  lief  en  leed  smaakte.  Maar  vooral  was  zulks  het 
geval  met  den  man,  die  nu  het  aangezicht  oostwaarts  zette  naar 
Washington,  om,  als  een  anderen  Atlas,  het  gewicht  van  eene 
natie  op  de  schouders  te  nemen,  en  dat  terwijl  allerlei  geruchten 
in   omloop   waren,    dat   de   vrienden   der  slavernij  er  wel  voor 


165 

zouden  zorgen  dat  hij  nooit  levend  in  de  hoofdstad  des  lands 
zou  aankomen. 

Was  het  wonder  dat  een  ernstig  man  als  Lincoln,  toen  hij 
zijne  medeburgers  voor  het  laatst  toesprak,  staande  op  het 
achter-balcon  van  den  trein,  zeide:  „Mijne  vrienden,  niemand 
die  niet  in  mijne  positie  is  kan  ten  volle  mijne  smartelijke 
gevoelens  op  dit  oogenblik  van  afscheid  beseffen.  Aan  deze 
plaats  en  aan  de  goedheid  van  dit  volk  ben  ik  zooveel  ver- 
schuldigd. Hier  heb  ik  een  kwart  eeuw  gewoond  en  hier  ben 
ik  een  oud  man  geworden.  Hier  werden  mijne  kinderen  geboren 
en  één  ligt  hier  begraven.  Ik  ga  nu  henen,  niet  wetend  of  en 
wanneer  ik  weder  kom  en  met  een  taak  vóór  mij,  grooter  dan 
die  welke  op  Washington  rustte. 

Zonder  den  bijstand  van  het  Goddelijk  Wezen,  Dat  hém  steeds 
nabij  was,  kan  ik  niet  slagen  in  mijn  werk.  Zonder  die  hulp 
zal  ik  falen. 

Bouwend  op  Hem,  Die  met  mij  kan  gaan  en  met  u  blijven, 
en  alom  ten  goede  zijn,  laat  ons  vertrouwend  hopen  dat  alles 
nog  eenmaal  wel  zal  zijn. 

Aan  Zijne  zorge  u  aanbevelend  en  hopend  dat  gij  mij  in  uwe 
gebeden  aan  Hem  zult  gedenken,  roep  ik  u  een  hartelijk 
vaarwel  toe." 

Was  het  wonder  dat  er  tranen  opwelden  in  het  oog  van  velen 
zijner  stadgenooten,  toen  hij  alzoo  sprak  ?  Was  het  wonder,  dat 
hij  werd  nagestaard  met  door  tranen  befloerste  oogen,  toen  de 
trein  steeds  sneller  en  sneller  voortstoomde  ?  Was  het  wonder, 
dat  telkens  en  telkens  in  de  gebeden  van  wie  God  vreesden,  te 
Springfleld  en  aller wege  in  het  Noorden,  de  naam  van  president 
Lincoln  werd  genoemd? 

Op  zijne  reize  naar  het  Oosten  werd  hij  telkens  genoodzaakt 
om  toespraken  te  houden  tot  de  menigten,  die  zich  aan  de 
stations  verzamelden  om  den  aanstaanden  Hoofdman  des  volk  te 
zien.  En  vooral  om  hem,  die  bekend  stond  als  de  groote  redenaar 
van  het  Westen,  te  hooren. 


166 

Lincoln  was  echter  spaarzaam  in  het  houden  van  lange  rede- 
voeringen, want  hij  gevoelde  duidelijk  dat  voorzichtigheid  de 
eisch  was  van  het  oogenblik. 

De  ontvangst  allerwege  was  zeer  hartelijk. 

Zij  toonde  op  het  duidelijkst  dat  Lincoln  een  groote  plaats  had 
verworven  in  de  harten  van  wat  hij  noemde  ,.het  eenvoudige  volk". 

En  het  was  zijne  begeerte  om,  overal  waar  hij  het  eenigzins 
kon  doen,  met  den  trein  stil  te  houden  en,  ten  minste  enkele 
woorden,  tot  de  samengevloeide  schare  te  spreken. 

Te  Trenton,  in  New  Jersey,  bezocht  hij  de  plaats  waar 
Washington  met  de  Engelschen  had  gestreden,  zooals  het  boek 
zijner  jongensjaren :  Weems'  „Leven  van  Washington"  hem  had 
geleerd.  Toen  hij  kort  daarop  een  toespraak  hield,  deelde  hij 
het  volk  mede  dat  het  zijn  voornemen  was  om  de  groote 
beginselen,  waarvoor  Washington  en  de  zijnen  hadden  geworsteld, 
te  bewaren  en  te  handhaven.  „En",  voegde  hij  er  aan  toe,  „ik 
zal  mij  gelukkig  achten,  indien  ik  als  een  nederig  instrument 
in  de  handen  des  Almachtigen  mag  dienen  om  het  doel  van 
dezen  grooten  strijd  te  vereeuwigen." 

Naar  mate  hij  Washington  naderde,  Washington,  te  midden 
van  het  rebelleerend  Virginië  en  het  met  het  Zuiden  sympathi- 
seerend  Maryland,  naar  die  mate  namen  de  geruchten  toe  van 
plannen  om  Lincoln  door  sluipmoord  om  het  leven  te  brengen. 
Baltimore,  in  den  staat  Maryland,  scheen  het  broeinest  te  zijn 
van  de  samenzweerders. 

Lincoln  stoorde  zich  in  het  eerst  niet  aan  die  geruchten. 

Hij  meende  dat  het  Amerikaansche  volk  te  nobel  was  om 
zich  te  leenen  tot  zulke  lage  praktijken. 

Toen  het  echter  duidelijk  bleek,  dat  men  van  plan  was  om 
hem  op  zijn  tocht  door  Baltimore  te  vermoorden,  gaf  hij  gehoor 
aan  de  ernstige  en  dringende  beden  van  zijne  vrienden  en  aan 
het  verzoek  van  generaal  Scott,  het  hoofd  van  het  Vereenigde- 
Staten  leger,  en  terwijl  iedereen  meende  dat  hij  met  een  spe- 
cialen  nachttrein  naar  Washington   zou    sporen,  reisde  hij  met 


167 

enkele  vrienden  met  een  gewonen  trein  derwaarts  en  uren  vóór 
men  hem  verwacht  had,  trok  hij  door  Baltimore  henen. 

Maar  zóó  sterk  was  de  vrees  geweest,  dat  men  het  inderdaad 
op  zijn  leven  toelegde,  dat  de  autoriteiten  te  Harrisburg, 
in  Pennsylvania,  vanwaar  hij  direct  naar  Washington  vertrok, 
alle  telegraafdraden  die  vanuit  die  stad  liepen  hadden  afgekapt, 
opdat  toch  niemand  er  gebruik  van  zou  kunnen  maken  om  de 
samenzweerders  van  zijn  vervroegde  reize  te  verwittigen. 

In  den  vroegen  morgen  van  23  Februari  1861  arriveerde 
Lincoln  te  Washington  en  nam  zijn  intrek  in  een  hotel.  Wat 
later  kwam  zijn  huisgezin  in  de  hoofdstad  aan. 

Het  was  alsof  hij  in  een  vijandelijk  land  was  gekomen.  Want 
de  meeste  burgers  der  Bondshoofdstad  sympathiseerden  met  het 
Zuiden,  trouwens  zeer  velen  hunner  waren  van  zuideüjke  afkomst. 

En  zij  lieten  het  blijken  ook. 

Waar  de  rebellen  het  bekende  lied  „Dixie"  hadden  aangenomen 
als  hun  nationaal  gezang,  waren  vele  burgers  van  Washington 
zoo  laag  om  telkens  en  telkens  dat  lied  op  hunne  orgels  en 
piano's  te  spelen  en  dat  terwijl  de  ramen  open  stonden,  opdat 
al  de  voorbijgangers  het  zouden  vernemen  hoe  men  met  de 
Zuidelijken  sympathiseerde. 

Velen  die  hoopten  dat  president  Jefferson  Davis  straks  de 
plaats  van  Lincoln  zou  innemen  in  het  Witte  Huis,  verspreidden 
allerlei  laster,  omtrent  den  man  uit  het  „ruwe"  Westen  en  zijn 
huisgezin. 

In  het  oog  van  deze  oostersche  aristrocraten  was  Lincoln  een 
parvenue  en  zijn  huisgezin  plebeërs,  op  welke  men  met  ver- 
achting neerzag. 

In  het  land  van  gelijkheid  en  vrijheid  schuilt  er  in  sommige 
kringen  meer  onverdragehjke  aristocratie,  een  aristocratie,  die  men 
terecht  met  den  naam  „snobbisme"  heeft  bestempeld,  dan  menigeen 
vermoedt. 

Ook  op  het  volk  der  Vereenigde  Staten  is  toepasselijk  het 
bekende  woord  van  den  Latijnschen  dichter : 


168 

„Ik  ben  een  mensch  en  niets  menschelijks  is  mij  vreemd." 

Doch,  om  tot  Lincoln  terug  te  keeren,  wat  ook  de  kinderen 
der  aarde  mochten  denken  en  zeggen  en  doen,  de  God  der  natiën 
had  het  in  Zijn  raad  bepaald,  dat  de  zoon  van  de  bosschen  en 
velden  van  het  groote  Westen  den  presidentszetel  zou  innemen. 

En  die  raad  werd  uitgevoerd. 

Hoe,  dat  leert  ons  volgend  hoofdstuk. 


Lincoln  spreekt  zijn  eerste  inhuldigingsrede  uit.    ïïoofdst.  XVI. 


HOOFDSTUK  XVI. 
Aan  het  roer  van  het  schip  in  het  midden  der  branding. 


Te  vroeg,  Amerika!  hadt  gij  naar  't  woord  geluisterd 
Der  Zieneres ;  te  vroeg  in  't  hart  van  d'  Afrikaan 
De  zoete  taal  der  hoop  gefluisterd : 
Het  Zuid  verheft  zijn  oorlogsvaan. 
De  geest  des  kwaads  zweeft  rond  op  vale  vleermuis- 
Hij  blaast  bij  't  kruit  de  lonten  aan.         [vlerken ; 
En  houdt  niet  op  het  vuur  te  sterken 
Tot  wild  in  't  rond  de  vlammen  slaan. 

Beenaed  teb  Haak. 


Op  den  vierden  Maart  van  het  jaar  1861  had  de  inhuldiging  plaats 
van  Abraham  Lincoln  van  Illinois,  als  president  der  Vereenigde 
Staten.  Het  is  de  gewoonte  dat  de  aftredende  president  met  zijn 
opvolger  aan  zijn  linkerhand  van  het  Witte  Huis  naar  het 
Capitool  rijdt  langs  de  breede  en  beroemde  Pennsylvania  Avenue, 
welke  die  twee  groote  nationale  gebouwen  als  het  ware  verbindt. 

G-ewoonlijk  is  die  straat  afgezet  door  troepen.  Zoo  was  het 
vooral  toen  Buchanan  met  Lincoln  heen  reed,  op  de  gewone  wijze. 
"Want  men  was  zeer  bevreesd  voor  moordtooneelen. 

Bij  den  oostelijken  voorgevel  van  het  Capitool  had  men  eene 
groote   tribune   opgericht.    Daarop  namen  Lincoln  en  Buchanan 


170 

plaats,  met  de  voornaamste  vertegenwoordigers  der  staten  en 
der  Bondsregeering  en  de  hoofden  van  leger  en  vloot.  De 
opperrechter  Taney,  dezelfde  die  zich  zoo  berucht  had  gemaakt 
door  zijn  uitspraak  omtrent  Dred  Scott,  nam  Lincoln  den  eed 
af  van  getrouwheid  aan  de  Constitutie  van  de  Republiek.  Als 
een  teeken  van  instemming  kuste  toen  Lincoln  den  opengeslagen 
Bijbel,  die  vóór  hem  lag,  gelijk  zulks  altijd  gedaan  wordt  door 
de  presidenten,  in  het  gewichtig  en  plechtig  moment  van  de 
aanvaarding  van  hun  ambt.  Welk  eene  gepaste  erkenning  van 
Hem,  door  Wien  de  koningen  en  presidenten  regeeren! 

Toen  Lincoln  opstond,  om  zijne  inhuldigingsrede  uit  te  spreken, 
zag  hij  om  naar  een  plaatsje  om  zijn  hoed  neder  te  leggen. 

En  wie,  denkt  ge,  kwam  naar  voren  om  hem  daarin  ter  hulpe 
te  zijn  ? 

Het  was  zijn  oude  tegenvoeter  uit  Illinois,  senateur  Stephen 
A.  Douglas. 

Alle  vijandschap  tegen  zijn  ouden  en  succesvollen  tegenstan- 
der afleggend,  was  Douglas  edelmoedig  genoeg  om  openlijk  op 
te  treden  als  iemand,  die  gereed  stond  om  ook  de  nederigste 
diensten  te  bewijzen  aan  het  hoofd  der  natie.  Gedurende  het 
uitspreken  der  redevoering  hield  hij  Lincolns  hoed  in  de  hand 
en  aan  het  einde  van  de  toespraak  waren  er  zeker  niet  velen 
waarmede  Lincoln  hartelijker  handdruk  wisselde  dan  met  zijn 
ouden  vijand,  die  van  toen  af  een  zijner  trouwste  vrienden  en 
meest  loyale  helpers  was.  Dat  beteekende  veel,  ook  voor  Lin- 
colns invloed  onder  de  Democraten  in  het  Noorden,  want  Douglas 
was  hun  vaandeldrager  en  lieveling,  en  diens  verzoening  met 
Lincoln  werd  overal  met  blijden  jubel  begroet. 

Jammer  dat  de  kleine  „Reus  van  het  Westen"  spoedig  daarna, 
op  3  Juni,  uit  het  leven  werd  weggenomen. 

Maar  wat  verklaarde  Lincoln  toch  wel,  toen  hij  daar  voor 
het  Capitool,  ten  aanhoore  van  eene  groote  schare,  ja  als  't  ware, 
met  heel  de  natie  als  toehoorder,  het  roer  van  staat  in 
handen  nam  ? 


171 

Op  waardige  wijze  sprak  hij,  als  een  geoefend  staatsman. 

Zijn  stem,  aan  spreken  in  de  open  lucht  zoo  gewoon,  klonk 
helder  en  duidelijk  en  ver  in  het  rond. 

De  hoofdzaak  van  zijne  verklaring  was,  dat  hij  zich  niet 
ten  doel  stelde,  gelijk  zijne  vijanden  hadden  uitgebazuind,  om 
met  geweld  in  te  grijpen  in  de  instelling  der  slavernij,  zooals 
en  zoolang  die  grondwettig  in  het  Zuiden  bestond.  Wat  de  uit- 
getreden staten  aanging,  verklaarde  hij,  dat  deze  geen  recht 
hadden  om  alzoo  te  handelen.  Zulks  te  pogen  hield  in  een  aan- 
slag op  de  Unie  en  het  nationaal  bestaan;  en  verzet  tegen  het 
gezag  der  Unie  brandmerkte  hij  als  revolutionair  en  strafwaardig. 
Hij  hoopte  dat  niemand  het  als  eene  bedreiging  zou  opvatten, 
maar  hij  verklaarde  het  zijn  duren  plicht  om  de  Unie  te  ver- 
dedigen tegen  alle  vijanden,  van  buiten  en  van  binnen,  en  hij 
zou  alle  krachten  inspannen  om  de  wetten  van  de  Republiek  ten 
uitvoer  te  brengen,  gelijk  het  betaamde.  Evenzeer  zou  hij  al  zijne 
macht  gebruiken  om  de  eigendommen  en  plaatsen  van  de  Bonds- 
regeering  in  te  nemen  en  te  houden. 

Zich  ten  slotte  wendende  tot  hen  die  het  Zuiden  sympathiek 
waren,  sprak  hij  aldus  :  „In  uwe  handen,  mijn  ontevreden  mede- 
burgers, en  niet  in  de  mijne,  is  de  gewichtvolle  zaak,  of  wij  al 
of  niet  Burgeroorlog  zullen  hebben.  Het  goevernement  zal  u  niet 
aanvallen.  Er  zal  geen  strijd  wezen,  tenzij  gij  zelf  den  strijd 
opent.  Maar,  gij  zult  in  den  hemel  geen  eed  kunnen  laten  op- 
teekenen  om  de  regeering  te  verwoesten,  terwijl  het  mijn 
plechtige  eed  is  om  haar  te  handhaven,  te  beschermen  en  te 
verdedigen." 

Er  waren  er  in  het  Noorden,  die  meenden  dat  de  nieuwe 
president  zich  niet  kras  genoeg  had  uitgedrukt  over  de  staatkundige 
vraagstukken. 

In  het  Zuiden  waren  de  heethoofden  zeer  vergrimd,  omdat 
Lincoln  zich  zoo  matig  had  uitgesproken.  Had  hij  scherper 
bewoordingen  gebruikt,  dan  hadden  ze  meer  materiaal  gehad  om 
hun   volk  tegen  den  president  op  te  hitsen.  Het  was  dus  zeker 


172 

zeer  wijs  geweest  dat  de  redeyoering  zoo  bezadigd  was  van 
toon  en  inhoud. 

Lincoln  trachtte  zoo  lang  mogelijk  de  broederhand  uit  te  steken 
aan  de  opgewonden  Zuidelijken.  Waren  zij  niet  medeburgers? 
Waren  zij  niet  de  kinderen  dier  patriotten,  die  in  den  oorlog 
voor  de  Onafhankelijkheid  zoo  dapper  hadden  gestreden,  aan 
de  zijde  der  Nieuw  Engelanders? 

En  daarenboven,  wist  Lincoln  niet  dat  een  Burgeroorlog  een 
van  de  vreeselijkste  is  van  al  de  oorlogen,  een  moorden  van 
broeders  door  broeders  en  een  slaan  van  wonden,  die  nog  eeuwen 
daarna  bloeden? 

Doch  het  zou  weldra  blijken  dat  alle  verzoening  onmogelijk 
was  .  .  . 

In  Lincolns  cabinet  of  ministerraad  namen  mannen  van 
naam  zitting. 

William  H.  Seward,  zijn  mededinger  op  de  Chicago  conventie, 
benoemde  hij  tot  zijn  eersten  minister,  of,  juister  uitgedrukt, 
tot  secretaris  van  staat.  Want  de  ambtenaren,  die  men  in  andere 
landen  ministers  noemt,  worden  in  de  Vereenigde  Staten  secre- 
tarissen genoemd.  Ook  zijn  zij  niet,  gelijk  in  monarchale  landen, 
aan  de  Volksvertegenwoordiging  verantwoording  schuldig,  maar 
meer  onmiddelijk  dienaren  van  den  president,  die  hen  alleen  kan 
ontslaan. 

Hunne  benoeming  echter  moet  door  den  Senaat  worden  goed- 
gekeurd. 

Deze  staatssecretaris  is  feitelijk  de  minister  van  buitenlandsche 
zaken. 

S.  P.  Chase  werd  secretaris  van  de  schatkist;  S.  Cameron, 
later  opgevolgd  door  E.  M.  Stanton,  werd  secretaris  van  oorlog; 
Gideon  Welles  van  de  Marine. 

C.  B.  Smith  werd  de  nieuwe  secretaris  van  binnenlandsche  zaken. 

E.  Bates  werd  advocaat-generaal  en  M.  Blair  het  hoofd  der 
posterijen. 

Deze   mannen   hadden   ternauwernood   zitting  genomen,  toen 


v.-^r^ 


LINCOLN  EN  ZIJN  KA.B1NET. 

Bovenaan. 
Stanton,  secretaris  van  oorlog.  Seward,  staats-secretaris. 

Onderaan. 
Chase,  secretaris  van  finantiën.  Welles,  secretaris  van  marine. 


173 

zij,  reeds  op  den  dag  na  de  inhuldiging,  voor  een  zeer  moeilijk 
probleem  kwamen  te  staan. 

Majoor  Anderson  namelijk,  die,  zooals  we  zagen,  op  Fort  Sum^'er 
de  Unievlag  nog  steeds  deed  wapperen,  ten  spijt  der  Zuid  Carolina- 
rebellen,  liet  aan  Lincoln  berichten,  dat  hij  nog  slechts  mond- 
voorraad  had  voor  één  maand  lang  en  dat  er  20.000  man  noodig 
waren  om  hem  te  ontzetten. 

Het  getal  zijner  manschappen  bedroeg  destijds  128,  waarvan, 
slechts  de  helft  in  staat  was  om  te  vechten.  En  dat,  terwijl  het 
fort  door  duizend  man  behoorde  bezet  te  zijn  geweest.  Zóó  had 
de  vorige  minister  van  oorlog,  een  Zuidelijke,  zijn  ambtsplichten 
verwaarloosd.  Met  opzet  had  hij  de  forten  in  het  Zuiden  van 
bezetting  ontbloot. 

Lincolns  cabinet  was  verdeeld  over  de  vraag  wat  nu  te 
doen. 

Anderson  moest  op  de  een  of  andere  wijze  geholpen  worden, 
en  dat  spoedig.  Maar  actief  optreden  ten  zijnen  voordeele,  zou 
het  sein  worden  tot  het  uitbreken  van  den  Burgerkrijg.  Want 
immers,  zoo  dreigde  het  Zuiden. 

Waar  de  zaak  zoo  netelig  was,  adviseerden  vijf  van  de  cabinets- 
leden  om  zich  niet  te  storen  aan  Andersons  verzoek.  G-eneraal 
Scott,  het  hoofd  van  het  Bondsleger,  gaf  zelfs  den  raad  om  de 
zuidelijke  staten  toe  te  roepen:  „Wederspannige  zusters  gaat 
heen  in  vrede." 

Ten  slotte  adviseerden  twee  cabinetsleden,  Chase  en  Blair, 
om  Fort  Sumter  te  helpen.  De  vijf  anderen  bleven  bij  hunne 
verklaring,  dat  zoo  iets  onuitvoerbaar  was. 

Dat  was  een  moeilijk  begin. 

Lincoln  deelde  zijne  ministers,  na  rijp  beraad,  en  we  zullen 
hopen  na  veel  gebeds,  mede,  dat  hij  de  verantwoordelijkheid  op 
zijne  eigene  schouders  nam  en  besloten  had  „om  brood  naar 
Anderson  te  zenden". 

Door  dit  besluit  werden  de  zaken  in  het  Zuiden  tot  een 
crisis  gebracht. 


174 

Zoodra  Jefferson  Davis  vernam  wat  Lincoln  had  besloten,  gaf 
hij  bevel  om  Fort  Sumter  te  beschieten. 

Dat  bevel  werd  uitgevoerd  in  den  vroegen  morgen  van  12 
April,  1861. 

Het  was  het  begin  van  den  Burgerkrijg,  die  namelooze  ellende 
over  heel  het  land  zou  brengen.  En  het  oproerig  Zuiden  loste 
het  eerste  schot  op  de  landsvlag  der  „Sterren  en  Strepen",  aan 
welke  het,  zoowel  als  het  Noorden,  hou  en  trouw  verschuldigd  was. 

Vier  en  dertig  uren  lang  werd  het  fort  beschoten.  Toen  was 
Anderson  gedwongen  om  te  capituleeren,  want  zijn  manschappen 
waren  uitgeput  en  zijne  amunitie  was  op. 

Het  slavenhoudend  Zuiden  jubelde  luide  over  zijn  spoedigen 
triomf. 

En  het  loyale  Noorden? 

Verontwaardiging  greep  oud  en  jong  aan. 

Partijlijnen  verdwenen  als  in  een  oogenblik. 

Aan  den  morgen  van  15  April,  deed  Lincoln  een  oproeping  om 
75.000  man,  en  ziet,  binnen  enkele  dagen  hadden  over  de  negentig 
duizend  krachtvolle  vaderlanders  zich  bereid  verklaard,  om  de 
rebellie  ten  onder  te  brengen. 

Overal  hield  men  optochten  en  vergaderingen  om  uit  te  drukken, 
dat  het  volk  het  aanranden  van  de  vlag  der  Unie  nimmer 
straffeloos  zou  gedoogen. 

Massachusetts  gehoorzaamde  Lincolns  proclamatie  om  troepen 
het  vlugste.  Binnen  tweemaal  vier  en  twintig  uren  waren  er  vier 
regimenten  gereed  om  naar  Washington  te  trekken,  om  de  Bonds- 
hoofdstad  te  beschermen  tegen  het  oproerig  Zuiden,  dat  natuur- 
lijk zeer  belust  was  op  het  bezetten  van  die  plaats.  Pennsyl- 
vania's  troepen  waren  het  eerst  in  Washington  op  post,  en  juist 
iotijds  tot  bescherming  der  regeering. 

In  de  noordwestelijke  staten,  waar  Lincoln  het  meest  vereerd 
werd,  boden  zich  de  meeste  vrijwilligers  aan.  Ohio,  bijvoorbeeld, 
dat  13.000  soldaten  had  op  te  brengen,  kreeg  aanbod  van  een 
en  zeventig  duizend  mannen,  in  de  kracht  van  hun  leven.  Ook 


175 

in  den  staat  Michigan  was  groote  gewilligheid  om  het  land  te 
dienen.  Niet  het  minst  onder  de  Hollanders,  die  zich  in  1847  en 
daarna  hadden  nedergezet  in  en  rondom  het  stadje  Holland. 
(Zie  het  Aanhangsel  achter  dit  werk.) 

Al  te  zamen  waren  er  over  een  half  millioen  mannen  en  jon- 
gelingen, die  begeerig  waren  om  direct  onder  de  wapenen  te  gaan. 

Dat  was  zeker  moedgevend  voor  den  president  en  zijne 
raadgevers. 

Doch  daar  stond  tegenover  dat  het  een  zeer  moeilijk  probleem 
was  om  zoovele  mannen  uit  te  rusten,  en  naar  het  brandpunt 
van  den  strijd  te  vervoeren.  Ja  zelfs  het  oefenen  er  van  ging 
bezwaarlijk,  wegens  gebrek  aan  officieren. 

Ook  was  het  een  fout  van  de  regeering,  dat  ze  slechts  een 
diensttermijn  van  drie  maanden  had  uitgeschreven. 

Wel  een  bewijs,  dat  zelfs  Lincoln  destijds  nog  niet  goed  be- 
sefte, hoe  enorm  zwaar  de  worsteling  zou  worden  tusschen  Noord 
en  Zuid. 

Maar  men  zou  het  spoedig  gewaar  worden, 

Want  ook  de  opstandelingen  zaten  niet  stil. 

President  Davis  riep  32.000  man  te  wapen  en  met  enthusiasme 
werd  aan  zijn  oproep  voldaan.  Ook  het  Zuiden  werd  als  één 
van  hart  en  ziel,  nu  de  teerling  eenmaal  geworpen  was. 

De  sluwe  Davis  wees  er  vooral  op,  dat  het  principe  van  staats- 
soevereiniteit op  het  spel  zond.  Lincoln  werd  uitgemaakt  voor 
een  indringer  en  geteekend  als  een  ruw  geweldenaar,  die  het 
Zuiden  onder  den  juk  van  het  Noorden  wenschte  te  brengen. 

Dat  deed  opgeld  bij  vele  onwetende  zielen. 

Daarenboven  sloten  zich  nog  vier  andere  staten  aan  de  zuide- 
lijke Confederatie  aan,  en  wel  Virginië,  Arkansas,  Noord  Caro- 
lina,  en  Tennessee. 

Dat  vormde  een  bond  van  niet  minder  dan  elf  staten,  met 
een  grondgebied  ongeveer  zoo  groot  als  heel  de  oorspronkelijke 
Dertien  Koloniën.  Richmond,  in  Virginië,  werd  nu  de  hoofdstad, 
en   het   centrum   van  de  oppositie.  Daar  deze  vijandelijke  stad 


176 

slechts  enkele  uren  van  Washington  was  verwijderd,  was  de 
Bondsregeering  aldaar  natuurlijk  niet  geheel  en  al  onbekommerd, 
wat  de  veiligheid  aanging. 

Wat  de  zaak  te  onaangenamer  en  hachelijker  maakte  voor 
Lincoln,  was  de  houding  van  de  autoriteiten  der  zoogenaamde 
grensstaten,  tusschen  het  Noorden  en  Zuiden  in.  In  het  eerst 
waren  de  goeverneurs  van  die  staten,  namelijk  Delaware,  Mary- 
land,  Kentucky  en  Missouri,  verre  van  gunstig  gestemd  tegen- 
over de  proclamatie  van  den  president  der  IJnie. 

Kentucky's  regeeringshoofd  durfde  Lincoln  te  berichten  dat 
zijn  staat  geen  troepen  wilde  zenden  voor  „het  goddelooze  doel 
om  zusterstaten  tot  onderwerping  te  brengen."  En  Kentucky 
was  Lincolns  eigen  staat,  wat  geboorte  aanging!  De  goevemeur 
van  den  staat  Missouri  had  zelfs  den  treurigen  moed  om  Lincoln 
te  melden :  „Uwe  oproeping  is  onwettig,  tegen  de  Constitutie, 
revolutionair,  onmenschelijk,  duivelsch." 

Ja,  in  Baltimore,  in  Maryland,  beschoot  het  grauw  een  Mas- 
sachusetts-regiment,  dat  door  die  stad  trok,  om  Washington  te 
bezetten. 

Op  19  April  1861  gebeurde  dit  gruwelstuk,  dat  enkelen  het 
leven  kostte. 

En  niet  alleen  dit. 

In  de  noordelijke  staten,  dit  wist  de  president  maar  al  te 
goed,  waren  er  nog  tal  van  personen,  die  met  het  Zuiden  heulden. 
Mochten  zij  zich  ook  tijdelijk  stilhouden,  bij  de  eerste  de  beste 
gelegenheid  zouden  zij  zich  wel  weder  openbaren  en  in  het 
geheim  de  Bondsregeering  tegenwerken  en  trachten  te  verlammen. 

Daarenboven  was  de  partij  van  hen  die  vrede  wilden  „tegen 
eiken  prijs"  een  zeer  talrijke  en  gevaarlijke,  vooral  in  de  stad 
New  York. 

Meer  dan  eens  trachtten  ze  de  oproersvaan  op  te  steken, 
gedurende  de  „donkere  dagen"  van  den  oorlog. 

Wel  was  het  Noorden  veel  volkrijker  dan  het  Zuiden.  Van 
de   een  en  dertig  en  een   half   millioen  inwoners,  die  de  Ver- 


177 

eenigde  Staten  in  1860  telden,  woonden  er  slechts  negen 
millioen  in  de  slaven-staten  en  daaronder  drie  en  een  half 
millioen  negers. 

De  miUtaire  macht  yan  de  noordelijke  staten  was  viermaal 
zoo  groot  als  die  der  zuidelijke  tegenstanders. 

Ook  bezat  het  Noorden  meer  fabrieken  tot  het  vervaardigen 
van  oorlogsmaterialen. 

Maar  daar  stond  tegenover  dat  het  zuidehjk  deel  der  natie 
veel  meer  geoefend  was  in  het  gebruik  van  wapentuig. 

Uit  zijn  midden  waren  de  voornaamste  hoogere  en  lagere 
ofËcieren  van  het  Bondsleger,  en  die  hadden  bijna  zonder  uitzon- 
dering hun  ontslag  te  Washington  ingediend  en  waren  ter  hulpe 
gesneld  van  hunne  zuidehjke  broeders,  het  leger  van  Davis 
aanmerkelijk  versterkend,  doch  dat  van  Lincoln  ten  zeerste 
verzwakkend. 

Daarenboven  had  het  Zuiden  slechts,  in  hoofdzaak  althans, 
een  defensie  ven  krijg  te  voeren,  en  dat  op  een  terrein  waarvan 
het  eiken  voet  kende,  terwijl  de  troepen  der  Unie  gedwongen 
waren  om  aanvallend  op  te  treden  in  een  geheel  en  al  onbekende 
landstreek,  onder  een  vijandelijke  bevolking,  waarvan  zij  de 
vriendelij ksten  niet  konden  vertrouwen. 

Telkens  en  telkens,  bij  nacht  en  bij  dag,  konden  zij  vreezen 
voor  hinderlagen  en  overvallen.  En  bij  eten  en  drinken  was  er 
gedurig  oorzaak  voor  de,  soms  heel  gegronde,  vreeze,  dat  vergif 
aanwezig  kon  zijn  in  spijze  of  drank. 

Daarenboven  was  er  een  enorm  groote  voorraad  noodig  van 
paarden  en  wagens  om  goederen  en  troepen  te  vervoeren  en  de 
lijnen  van  communicatie  met  de  basis  van  krijgsoperatien  open 
te  houden. 

Toen  b.  v.  generaal  Grant  naar  Eichmond  optrok,  had  hij  een 
legertros  achter  zich  van  tusschen  de  vijftig  en  zestig  mijlen 
lang,  en  achtien  duizend  muilezels  en  paarden  waren  noodig  om 
al  de  rijtuigen  met  oorlogsbenoodigdheden  te  trekken. 

Men  begrijpt  lichtelijk  dat  zelfs  het  beschermen  van  zulk  een 

12 


178 

langen  stoet  tegen  vijandelijke  overvallen  een  groote  taak  was, 
af  gedacht  van  allen  strijd  in  een  geregelden  veldslag. 

Daarbij  kwam  dat  de  schatkist  te  Washington  feitelijk  ledig 
was,  door  verraderlijk  plichtverzaken  van  den  vroegeren  minister 
van  finantien.  En  dat  terwijl  de  Burgerkrijg,  toen  die  eenmaal 
goed  ontbrand  was,  aan  de  getrouwe  staten  twee  millioen  dollars 
per  dag  kostte. 

Twee  millioen  dollars  per  dag,  denk  eens  na  over  zulk  een 
bedrag ! 

En  dat  dag  na  dag,  ongeveer  vier  jaren  lang! 

Alleen  door  het  heffen  van  een  hoog  tarief,  en  zeer  hoogen 
accijns  en  het  verkoopen  van  een  onnoemehjke  aantal  schuld- 
brieven, vermocht  de  Bondsregeering  deze  geweldige  onkosten 
te  bestrijden,  zoo  goed  en  zoo  kwaad  als  het  ging.  Voeg  bij  deze 
zaken,  dat  de  Zuidelijken  de  meeste  arsenalen  en  de  grootste 
scheepstimmerwerven  der  Eepubliek  in  bezit  hadden  genomen. 
Enkele  oorlogsbodems  hadden  zij  spoedig  in  de  vaart  om  op 
noordelijke  koopvaardijschepen  jacht  te  maken  als  vrijbuiters. 

Daar  de  vloot  der  Unie  verspreid  was  in  allerlei  oorden  der 
wereld,  ging  het  zeer  moeiUjk  om  de  zuidelijke  havens  te  blok- 
keeren.  Green  wonder!  Voor  een  lange  zeekust  van  niet  minder 
dan  3000  Engelsche  mijlen,  waren  wel  zes  honderd  oorlogs- 
schepen benoodigd  geweest! 

Daarbij  kwam  dat  Engeland  op  allerlei  manieren,  ter  sluiks 
natuurUjk,  het  Zuiden  steunde,  door  het  uitrusten  van  schepen 
om  de  blokkade  te  breken  en  het  verkoopen  van  krijgsvoorraad, 
tegen  zeer  hoogen  prijs. 

Daar  men  de  katoen  zeer  goedkoop  kon  aanschaffen,  w^as  de 
Britsche  handel  zeer  winstgevend  en  lokte  velen  uit  om  schepen 
voor  Amerika  uit  te  rusten. 

Engeland  erkende  de  Confederatie  als  eene  oorlogvoerende 
macht  en  eerbiedigde  haar  vlag  op  den  oceaan,  daardoor  het 
optreden  der  zuidelijke  schepen  als  vrijbuiters  wettigend,  m  stede 
van  het  als  zeerooverij  te  beschouwen  en  te  bestrijden. 


179 

De  Engelsche  pers  was  op  de  hand  van  het  Zuiden,  het  van 
de  daken  verkondigend  dat  de  instellingen  der  Republiek  waren 
ingevallen  als  een  vermolmd  meubelstuk,  terwijl  het  optreden 
van  Lincoln  werd  gebrandmerkt  als  een  hongeren  naar  grond- 
gebied. 

Ook  de  Franschen  volgden  veelzins  het  voorbeeld  van  het 
Britsche  rijk.  Alleen  van  Nederland  kan  getuigd  worden  dat  het  zeer 
sympathiek  was  met  het  Noorden,  vooral  van  wege  den  strijd 
tegen  de  slavernij.  Met  name,  de  dichter  ter  Haar  bezong  de 
reuzenworsteling  in  een  krachtig  lied,  waarvan  we  reeds  enkele 
gedeelten  aanhaalden. 

Laat  ons  thans  de  voornaamste  feiten  van  den  Burgeroorlog 
bespreken. 


HOOFDSTUK  XVn 

De  Bufgfcroorlog:  tot  op  de  vrij  verklaring  der 
slaven,  ï  Jan.   J863. 


Het  ligt  buiten  ons  bestek  om  het  verloop  van  den  Burgerkrijg 
tot  in  allerlei  bijzonderheden  te  schetsen.  Wij  beschrijven  het 
leven  van  Lincoln  en  niet  de  historie  van  den  grooten,  bloedigen, 
oorlog. 

Maar  om  het  optreden  van  den  president  der  Unie  te  verstaan, 
moeten  wij  een  overzicht  hebben  van  de  voornaamste  krijgs- 
bedrijven. 

Die  waren  vele  en  velerlei. 

Ter  Haar  schildert  ze  ons,  in  de  volgende  prachtige  verzen  i 

„De  worsteling  vangt  aan.  De  twee  vergrimde  volken 
Staan  dreigend  met  hun  krijg'renschaar, 

In  dichtgesloten  drommen  daar; 
En  werpen  zich,  als  twee  geladen  oorlogswolken, 

Die  't  voorhoofd  kneuzen,  op  elkaar. 
Twee  Niagara's  zijn  't,  die,  tuim'lend  over  rotsen, 
Zich  plompen  in  het  diep,  en  bij  't  weerbarstig  klotsen, 

Elkaar  bestoken  in  hun  val; 
Die,  barstend  in  dien  schok,  den  grond  doen  daav'rend  kreunen 

En  't  opgeschrikt  gebergte  steunen. 
Als  dreunde  vóór  't  gericht  het  jongst  bazuingeschal. 


181 

,, Verdelging!"  wordt  de  kreet,  uit  ijz'ren  keel  gesproken; 
De  Dood  rijdt  op  't  geschut  dat  drommen  nedermaait. 
Hij  houdt,  als  legervaan,  zijn  zeisen  opgestoken, 
Of  trommelt  op  de  affuit  met  dorre  menschenknoken ; 

En  —  als  de  kruitdamp  overwaait, 
Blijft  dé.kr  een  lauwe  damp  van  't  slagveld  opwaarts  rooken 

Met  lijken  ver  in  't  rond  gezaaid." 

De  eerste  groote  veldslag  werd  op  21  Juli  1861  geleverd,  de 
veldslag  van  Buil  Eun,  een  vijf  en  twintig  mijlen  ten  zuidwesten 
van  Washington. 

Het  was  een  treurige  nederlaag  voor  de  Noordelijken.  Zij 
hadden  den  vijand  te  licht  geacht.  Ook  waren  zij  eigenlijk  nog 
niet  goed  strijdvaardig. 

Met  bebloede  koppen  vluchtten  geheele  regimenten  als  hazen 
voor  de  jagers.  Stroomen  van  vluchtelingen  kwamen  de  Bonds- 
hoofdstad  binnen,  schrik  in  het  hart  jagend  van  allen  die  de 
Unie  liefhadden. 

Men  zegt  dat  vele  soldaten,  wier  drieraaandelijksche  termijn 
trouwens  zoo  goed  als  om  was,  niet  ophielden  met  loopen,  totdat 
ze  goed  en  wel  tot  hunne  haardsteden  waren  teruggekeerd ! 

Waarom  de  Zuidelijken  hun  succes  niet  voltooiden  door  het 
bestormen  van  Washington,  is  een  onverklaarbaar  raadsel.  Ze 
hadden  de  stad  zeker  kunnen  innemen.  Onverklaarbaar?  Ja,  tenzij 
men  rekent  met  Hem,  Wiens  regeering  ook  gaat  over  den  krijg. 

Het  vreemde  van  de  zaak  is,  dat  niet  alleen  benden  van  de 
Noordelijken  huiswaarts  togen,  wat  nog  verklaarbaar  is  van 
wege  den  panischen  schrik,  die  zich  van  hen  had  meester 
gemaakt,  maar  dat  ook  vele  zuidelijke  troepen  naar  „huis  toe" 
trokken,    omdat   ze   meenden   dat  de  oorlog  nu  al  beslist  was ! 

Het  Zuiden  kende  het  Noorden  nog  niet,  evenmin  als  de 
mannen  van  Nieuw  Engeland  hunne  broeders  aan  de  Golfkust 
hadden  leeren  schatten,  gelijk  het  betaamde. 

Het   Congres,   wel   verre   van  den  strijd  op  te  geven,  begon. 


182 

nu  eerst  te  beseffen  dat  de  zaak  ernst  was,  en  den  dag- 
na  de  nederlaag  van  BuU  Run,  besloot  het  om  een  half 
millioen  man  onder  de  wapens  te  brengen,  voor  een  termijn  van 
drie  jaren. 

Aan  den  president  werd  buitengewone  volmacht  verleend,  om 
in  allerlei  omstandigheden,  naar  eigen  wijsheid  te  handelen. 

Dat  gaf  hem  geweldige  autoriteit.  Want  niet  alleen  was  hij 
reeds  krachtens  zijn  ambt,  de  opperbevelhebber  van  leger  en 
vloot,  maar  nu  kreeg  hij  nog  daarenboven  de  macht  om  spoor- 
wegen ea  telegraaf  lijnen  ten  bate  der  Uaie  in  bezit  te  nemen, 
om  de  uitgave  van  onheil-stichtende  couranten  te  staken  en  om 
personen  van  hoogverraad  verdacht,  in  de  gevangenis  op  te 
sluiten,  zonder  dat  men  hem  kon  dwingen  om  hunne  zaken 
pubUek  voor  de  rechtbank  te  behandelen. 

"Wie  zou  ooit  hebben  gedacht  dat  de  arme  knaap,  uit  de  ellen- 
dige hut  in  het  hartje  van  Kentucky,  de  feitelijke  macht  van 
een  alleenheerscher  zou  uitoefenen? 

Lincoln  vond  een  uitstekend  legeraanvoerder  in  generaal 
Q-eorge  B.  Mc  Clellan,  die  generaal  Scott  opvolgde  als  opperbe- 
velhebber van  de  legers  te  velde.  Mc  Clellan  had  alreeds  de 
opstandelingen  uit  West-Virginië  verjaagd,  gedurende  de  maanden 
Mei  en  Juni  van  het  jaar  1861,  en  na  het  te  wapen  roepen  van 
het  half  miUioen  nieuwe  strijders,  wendde  hij  alle  pogingen  aan 
om  deze  recruten  door  gestadige  exercitie  te  oefenen  voor  den 
strijd.  Want  hij  besefte  dat  de  zaak  verloren  ging,  zoo  de  troe- 
pen niet  op  de  beste  manier  het  oorlog  voeren  leerden. 

Aan  velen  verdroot  dat  voortdurend  en  lang  exerceeren.  Maar 
later  zag  men  wel  in  dat  het  waar  was  wat  generaal  Meade,  de 
overwinnaar  van  Gettysburg,  getuigde  :  „Ware  er  geen  Mc  Clellan 
geweest,  er  had  geen  G-rant  kunnen  zijn." 

Deze  Grant  was  de  later  zoo  beroemde  legeraanvoerder  U.  S. 
Grant. 

Reeds  bij  het  begin  van  den  strijd,  toen  hij  nog  slechts 
brigadier-generaal    was,    liet   hij    van  zich  hooren,  toen  hij,  in 


183 

Februari  van  het  jaar  1862,  de  forten  Henry  en  Donaldson, 
in  den  staat  Tennessee,  innam. 

Dat  baande  den  weg  tot  het  zuidwesten  der  Confederatie  en 
opende  de  voornaamste  rivieren  in  die  streken  voor  het  ongestoord 
vervoer  van  troepen  en  handelswaren. 

Lincohi  zag  alras  in  dat  generaal  Grant  een  uitstekend  veld- 
heer zou  worden  en  toen  enkele  personen  bij  hem  kwamen  om 
hem  streng  te  becritiseeren  wegens  voorgewende  fouten,  voegde 
de  president  den  veroordeelaars  toe :  „Ik  kan  dien  man  niet 
missen:  hij  vecht." 

In  Maart  1862  had  de  bekende  strijd  plaats  tusschen  de  „Mer- 
rimac"  en  de  ,, Monitor".  De  ,,Merrimac"  was  een  oorlogsbodem, 
die  in  de  handen  der  Zuidelijken  was  gevallen  en  door  hen  met 
sterke  ijzeren  platen  was  gepantserd  en  omgedoopt  in  „Virginia". 
Een  pantserschip  was  destijds  een  nieuwigheid  en  het  bleek 
alras  dat  het  alzoo  uitgeruste  schip  een  geduchte  macht  was 
in  de  handen  der  opstandelingen.  De  oorlogsbooten,  die  Lincoln 
bezat,  waren  geheel  van  hout,  en  het  eene  na  het  andere  vaar- 
tuig werd  door  de  „Merrimac",  of  liever  de  „Virginia",  in  den 
grond  geboord. 

De  schrik  sloeg  oud  en  jong  om  het  hart  en  elk  oogenblik 
vreesde  men  dat  het  ijzeren  monster  de  Potomacrivier,  waaraan 
Washington  ligt,  zou  opvaren  en  de  hoofdstad  bombardeeren.  Zoo 
bevreesd  was  zelfs  een  man  als  de  minister  van  oorlog,  Stanton, 
dat  hij,  bij  gelegenheid  van  eene  cabinetsvergadering,  uitriep  : 
„Het  is  niet  onwaarschijnüjk  dat  hier  in  dit  Witte  Huis  een 
kogel  binnenvliegt,  eer  we  nog  deze  kamer  hebben  verlaten". 

Het  zag  er  inderdaad  hachelijk  uit,  want  wie  zou  zulk  een 
oorlogsboot  met  goed  gevolg  kunnen  bestoken  ? 

Doch  gelukkig,  er  kwam  uitkomst.  De  Vereenigde  Staten- 
regeering  liad  destijds  een  Zweedsch  uitvinder  in  dienst,  kapitein 
Johan  Ericsson.  Binnen  den  tijd  van  honderd  dagen  vervaardigde 
deze  een  ramschip,  met  zeer  lagen  romp,  maar  voorzien  van  een 
draaibaren  kanonstoren. 


184 

Op  den  negenden  Maart  1862,  toen  de  „Merrimac"  wederom 
uittrok,  om  te  vernietigen  wat  haar  in  den  weg  kwam,  ontmoette 
zij  de  kleine  „Monitor",  zooals  Ericsson  zijn  schip  had  genaamd. 

De  Zuidelijken  lachtten  smakelijk  op  het  zien  van  het  diep- 
liggend scheepke  met  dat  torentje,  dat  zoo  parmantig  boven  het 
water  scheen  uit  te  kijken.  Zij  noemden  het  een  „Yankee  kaas- 
doos  op  een  vlot".  Yankee  was  de  scheldnaam,  die  zij  de  Noor- 
delijken gaven,  eene  verbastering,  naar  het  schijnt,  van  den  naam 
„Anglais"  of  Engelschman,  waarmede  de  Fransche  bewoners  van 
Canada  hunne  buren  in  de  Vereenigde  Staten  hadden  bestempeld. 

Met  volle  vaart  stoomde  de  „Merrimac"  op  de  „Monitor"  in, 
met  het  doel  om  het  scheepke  in  den  grond  te  boren. 

Maar,  men  had  buiten  den  waard  gerekend. 

De  ram  van  het  zuidelijk  schip  gleed  over  het  dek  van  de 
„Monitor"  heen  en  het  kleine,  maar  sterk  gepantserd  en  goedge- 
wapend,  scheepke  gaf  aan  zijn  aanvaller  de  volle  laag. 

Toen  begon  een  verwoed  gevecht  tusschen  de  beide  vaartuigen. 

Ter  Haar  beschrijft  dit  in  de  volgende  woorden: 

„Twee  monsters  zijn  't,  twee  zeegedrochten 
Die,  opgedoken  uit  hun  krochten, 
En  't  zwaar  geschubde  pantser  aan, 
In  woeste  drift  door  't  water  zwemmen; 
En,  in  hun  strijdlust  niet  te  temmen, 
Op  dood  en  leven  kampen  gaan. 
Die  bliksemvuur  voor  water  spuiten. 
Zoo  dikwerf  zij  hun  kaak  ontsluiten; 
Maar,  zonder  dat  de  huid  hun  scheurt. 
Of  nog  het  bloed  de  waat'ren  kleurt. 
Tot  één,  wiens  ribben  krakend  splijten, 
In  doodskramp  de  ijz'ren  vinnen  slaat. 
Nog  stervend  van  zich  af  wil  bijten 
En  met  gebrul  naar  d'afgrond  gaat." 


||lii|flilliilillllil!!l!il|iili|llf 


:;?i!iiïaiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii^^^ 


jiiliiiiiiiiii  lil  iiiliililiéi  1  iiiiiiMiii!  J 


185 

Nu,  naar  den  afgrond  ging  nog  geen  van  beide  schepen,  maar 
de  „Merrimac"  werd  toch  zoo  vreeselijk  toegetakeld  door  die 
„Yankee  kaasdoos",  dat  zij  ten  slotte  afdroop  en  nooit  meer 
van  zich  hooren  liet.  De  Greconfedereerden  hebben  haar  later  in 
de  lucht  laten  vliegen,  om  te  verhinderen  dat  zij  in  handen 
hunner  vijanden  zou  vallen. 

De  „Monitor"  had  het  restant  van  de  marine  der  Unie  voor 
verdelging  bewaard  en  Washington  gered  van  een  aanval  te 
water. 

Het  schip  had  meer  gedaan.  Het  had  de  oogen  der  geheele 
beschaafde  wereld  geopend  voor  het  groote  nut  van  gepantserde 
oorlogsbodems. 

Inmiddels  had  de  president  zijn  best  gedaan  de  oorlogsvloot 
te  versterken  om  New  Orleans,  aan  den  mond  van  de  Mississippi- 
rivier,  in  te  nemen,  en  de  vaart  op  dien  grooten  stroom  te  openen. 
Want  Lincoln  besefte  dat  die  „Vader  der  wateren"  de  ruggegraat 
was  van  het  Zuiden. 

Was  die  geheel  in  handen  der  Noordelijken,  dan  was  de 
Confederatie  feitelijk  in  twee  helften  verdeeld,  wat  een  groot 
voordeel  zou  wezen  voor  de  zaak  der  Unie. 

In  April  van  het  jaar  1862  gelukte  het  aan  Farragut  en 
Porter  om  met  hun  oorlogsvloot  het  beroemde  New  Orleans  tot 
overgave  te  nopen.  Dat  bracht  de  stapelplaats  van  den  katoen- 
handel  in  de  macht  van  het  Noorden,  wat  de  zaak  der  Zuide- 
lijken, in  betrekking  tot  Europeeschen  in-  en  uitvoer,  onnoeme- 
lijke schade  deed.  Het  was  een  der  doodsteken  voor  de  Confederatie. 

Het  gelukte  destijds  niet  om  de  Mississippi  geheel  te  openen. 

De  hooge,  met  kanonnen  bedekte,  heuvelen  van  Port  Huron 
en  Vicksburg,  halverwege  in  den  staat  Mississippi,  verhinderden 
den  doortocht  der  Unie-schepen.  Eerst  het  volgend  jaar  zou 
generaal  G-rant  zich  onverwelkelijke  lauweren  om  de  slapen  vlechten, 
door  Port  Huron  en  Vicksburg  tot  overgave  te  dwingen,  zoodat, 
zooals  Lincoln  het  uitdrukte,  „de  Vader  der  stroomen  wederom 
ongetergd  naar  de  zee  voorwaarts  kon  rollen."  (Juli  1863.) 


186 

Maar  eer  het  Zuiden  als  in  tweeën  werd  gespleten,  gebeurde 
er  ook  nog  heel  wat  onaangenaams. 

Het  gelukte  aan  Mc.  Clellan  maar  niet  om  de  hoofdstad  der 
Confederatie  te  bereiken,  hoe  luid  en  hard  ook  het  Noorden  riep  r 
„Voorwaarts  naar  Richmond  !" 

Ten  tweeden  male  werd  er  te  Buil  Eun  een  geduchte  neder- 
laag geleden. 

Van  Frederiksburg  moest  de  Unie-armee  terugtrekken,  na  een 
zwaar  verlies  van  over  de  twaalfduizend  dapperen. 

In  Kentucky  werd  een  groote  rooftocht  gehouden  door  generaal 
Bragg. 

Generaal  Jackson  had  de  Unie-troepen  uit  de  Shenandoah 
Vallei  gedreven,  en  generaal  Robert  E.  Lee  was  in  staat  geweest 
om,  na  het  verslaan  van  enkele  troepenafdeelingen  der  Noorde- 
lijken, den  staat  Maryland  binnen  te  dringen,  in  de  hoop  dat  de 
Marylanders  zich  aan  de  zijde  der  Zuidelijken  zouden  scharen 
en  alzoo  Washington  geheel  afsnijden  van  het  Noorden. 

Ja,  zoo  hij  hierin  slaagde,  lag  de  weg  voor  hem  open  tot 
Pennsylvania  en  het  hart  der  loyale  staten! 

De  winter  van  1863  was  het  donkerst  gedeelte  van  denBur- 
gerkrijg. 

En  wat  deed  Lincoln  gedurende  deze  critieke  dagen  ? 

Hij  doorleefde  allerlei  moeite  met  legerhoofden,  die  ongeschikt 
bleken  voor  hunne  taak,  en  met  heethoofdige  Unie-mannen,  die 
luide  riepen  dat  de  oorlog  te  slap  en  te  onverstandig  werd  ge- 
voerd. Want  ook  toen  stonden  de  beste  stuurlui  aan  wal.  De 
„Koperhoofden"  zooals  men  degenen  in  het  Noorden  noemde 
die  sterk  met  het  Zuiden  symphathiseerden,  zoo  niet  heulden, 
stookten  veel  onrust.  Terecht  noemde  men  ze  naar  de  vergiftige 
slangen  met  koperkleurige  koppen,  die  op  het  onverwachts  den 
mensch  aanvallen. 

In  het  legerkamp  van  generaal  Lee,  die  destijds  was  bevorderd 
tot  het  opperbevelhebberschap  der  Confederatie-armee,  was  reeds 
een   Engelsch   courantier   bezig   om   bouwstoffen  te  verzamelen 


187 

voor  een  geschiedenis  van  den  „Val  der  Amerikaansche Republiek!" 
Het  zag  er  inderdaad  donker  uit,  vooral  door  het  voorwaarts- 
trekken  van  Lee,  die  de  Unie,  als  het  ware,  naar  den  hartader 
trachtte  te  steken. 

In  dat  donker  tijdsgewricht  zocht  Lincoln  het  aangezicht  des 
Heeren  ernstiger  dan  ooit  te  voren  en  voor  het  aangezicht  Gods 
legde  hij  de  plechtige  gelofte  af,  dat,  indien  Lee  uit  het  Noorden 
werd  weggedreven,  hij  zijnen  dank  voor  die  uitkomst  zou  be- 
toonen,  door  het  uitvaardigen  eener  proclamatie  tot  vrijverkla- 
ring der  zwarten  in  het  Zuiden. 

Eerst  had  hij  geenszins  het  plan  om  met  geweld  in  te  grijpen 
in  deze  instelling.  De  wet  immers  had  haar  geregeld  en  gewet- 
tigd en  Lincoln  had  grooten  eerbied  voor  het  gezag  der  wet. 
Hij  beschouwde  het  zijn  eerste  en  hoogste  roeping,  hoe  hij  ook 
persoonlijk  de  slavernij  haatte,  om  de  Unie  te  handhaven.  Het 
welzijn  van  het  gansche  Vaderland  ging  hem  boven  alles  ter 
harte. 

En  dat  was  recht  en  billijk  en  alleszins  goed  te  keuren. 
Daarenboven  besefte  hij  zeer  goed  dat  beslist  optreden  de  wei- 
felende grensstaten  zou  doen  overslaan  tot  het  rebelleerend  Zuiden 
en,  zooals  hij  het  uitdrukte,  vijftig  duizend  bajonetten  aan  de 
Confederatie  toevoegen. 

Liever  dan  met  geweld  ingrijpen,  wilde  Lincoln  geleidelijke  af- 
schaffing, door  vrijkooping  van  staatswege.  Zekerlijk  een  billijke 
methode,  die  ook  andere  natiën  hebben  gevolgd.  Daarom  schreef 
hij  in  dien  geest  aan  het  Congres,  in  zijn  boodschap  van  het 
voorjaar  van  1862. 

Het  Congres  luisterde  naar  hem  en  reeds  in  April  van  dat 
jaar  werden  alle  slaven  vrijgekocht  in  het  District  Columbia^ 
waarover  het  Congres,  gelijk  we  reeds  zagen,  het  opperzeggen- 
schap  had. 

Vier  duizend  jubelende  zwarten  begroetten  met  groote  vreugde 
den  dag  hunner  bevrijding  en  zegenden  hun  grooten  kampioen 
in  het  Witte  Huis,  die  reeds  in  1848,  toen  hij  Congreslid  was,. 


188 

ditzelfde   heerlijke  doel  najaagde.  (Zie  Hfdst.  IX  aan  het  slot). 

Overeenkomstig  Lincolns  advies,  besloot  het  Congres  ook  om 
geldelij  ken  steun  aan  te  bieden  aan  eiken  staat,  die  de  slavernij 
trapsgewijze  zou  afschaffen. 

Het  Zuiden  echter  bekommerde  zich  niet  over  dit  aanbod. 
Veeleer  gebruikte  het  de  negers  tot  allerlei  diensten  in  het 
oorlogsveld,  zooals  het  graven  van  verschansingen,  het  ver- 
zorgen der  paarden  en  het  verrichten  van  allerlei  handenarbeid. 

Toen  de  generaals  der  Noordelijken  dit  bemerkten,  verklaarden 
zij  alle  slaven,  die  in  hunne  handen  vielen  of  tot  hen  vluchtten, 
als  oorlogscontrabande,  en  het  Congres  zette  daarop  het  zegel 
van  goedkeuring.  Weldra  werkten  er  vele  zwarten  in  het  Unie- 
leger. Daarenboven  verklaarde  Lincoln  dat  allen,  die  door  de 
Zuidelijken  geëmployeerd  werden  tegen  hun  wettige  Overheid, 
de  Bondsregeering,  vrij  zouden  zijn. 

Verder  durfde  Lincoln,  voorzichtig  staatsman  als  hij  was,  niet 
te  gaan. 

Toen  echter  de  oorlogskansen  zoo  tegen  hem  werden  gekeerd, 
begon  hij  daarin  een  wenk  des  Heeren  te  zien,  om  meer  door 
te  tasten  om  den  gruwel  der  knechtschap  Kanaans  geheel  af  te 
schaffen. 

Vandaar  de  plechtige  gelofte,  toen  Lee  triomfantelijk  naar 
het  Noorden  optrok. 

Toen  de  zuidelijke  veldheer  nu,  in  September,  na  den  zeer 
bloedigen  slag  van  Antietam,  genoopt  werd  om  te  wijken  en 
zuidwaarts  over  de  Potomac-rivier  terug  te  trekken,  vaardigde 
Lincoln  eene  proclamatie  uit,  de  Geconfedereerden  waarschuwend 
dat,  indien  zij  niet  binnen  honderd  dagen  de  wapenen  neerlegden, 
hij  op  1  Januari  1863  al  de  slaven  binnen  hunne  landpalen  zou 
vrij  verklaren. 

Het  Noorden  juichte  over  deze  beslistheid.  De  goeverneurs 
van  dertien  loyale  staten  betuigden  hunne  ingenomenheid  er  mede. 

Doch  de  Zuidelijken  bespotten  de  proclamatie  op  allerlei  wijze. 

De  arme  negers,  voor  zoover  ze  van  de  zaak  af  wisten,  riepen 


VOORNAME   NOORDELIJKE  BE VELFJEBBERS. 

Bovenaan. 

Generaal  Sherman.  Greneraal  SHERiDAif. 

In  het  midden  Generaal  U.  S.  Grant. 

Onderaan 

Admiraal  Faragut.  Generaal  Mc.  Clkllan. 


189 

tot  Grod  dag  en  nacht,  dat  Hij 

president   in  de  liefde  huns  harten  noemden,  mocht  sterken  om 

zijn  voornemen  uit  te  voeren. 

Den  nacht  tusschen  31  December  1862  en  1  Januari  186S 
brachtten  vele  duizenden  zwarten  door  als  een  nacht  des  gebeds  — 

En  zij  werden  niet  beschaamd,  maar  uit  de  benauwdheid 
verhoord. 

Op  Nieuwjaarsmorgen  van  het  jaar  1863  verbreidde  de  tele- 
graaf allerwege  in  Amerika  de  Proclamatie  : 

„Ik,  Abraham  Lincoln,  president  der  Vereenigde  Staten,  krach- 
tens de  macht  mij  verleend  als  opperbevelhebber  van  het  leger 
en  de  vloot  de  Vereenigde  Staten  .  .  .  beveel  en  verklaar,  dat 
alle  personen  die  in  de  (rebelleerende)  staten  als  slaven  worden 
gehouden,  vrij  zijn  en  voortaan  vrij  zullen  blijven  .  .  •  Over 
deze  handeling,  oprechtelijk  een  daad  van  gerechtigheid  geacht, 
en  door  de  Constitutie  onder  militaire  noodzakelijkheid  gewettigd, 
roep  ik  het  gunstig  oordeel  in  van  de  menschheid  en  de  genadige 
goedkeuring  van  den  Almachtige. 

Alzoo  vastgesteld  te  Washington  op  den  eersten  Januari  in 
het  jaar  onzes  Heeren  1863  en  het  zeven  en  tachtigste  jaar 
van  de  Onafhankelijkheid  der  Vereenigde  Staten. 

Abraham  Lincoln." 

Op  deze  wijze  voltooide  Lincoln  het  groote  werk  van  de  Vade- 
ren der  Republiek,  die  zoo  plechtig  hadden  uitgesproken:  „dat 
Grod  de  menschen  heeft  geschapen  met  gelijk  recht  op  het  leven ^ 
de  vrijheid  en  het  najagen  van  levensgeluk."  Ook  de  neger 
werd  nu  ingesloten  in  die  Onafhankelijkheid»- Verkl  aring. 

Twee  jaren  later  werd  er  een  amendement  aan  de  Constitutie 
toegevoegd,  dat  formeel  de  slavernij  afschafte  en  verbood.  Toen 
en  daardoor  werden  ook  de  slaven,  die  er  mochten  zijn  in  de 
loyale  staten,  in  volle  vrijheid  gesteld. 

Lincoln    had  het  recht  gezien,  zooals  hij  reeds  in  Springfield 


190 

aan  Bateman  had  verklaard :  de  Heer  had  een  werk  voor  hem 
weggelegd. 

Een  groot  werk.  Het  bevrijden  van  een  verdrukt  menschenras 
van  drie  en  een  half  millioen  met  al  zijn  nakomelingschap !  Het 
uitroeien  van  een  gruwel,  die  reeds  al  te  lang  als  stank  was 
geweest  in  de  neusgaten  des  Heeren. 

En  de  profetie  was  vervuld,  zoo  lang  geleden  op  de  slaven- 
markt te  New-Orleans  uitgesproken,  toen  Lincoln  nog  een  jonge- 
ling was  uit  den  achterhoek  van  Illinois :  „Als  ik  ooit  in  de 
;:gelegenheid  kom  dat  ding  den  kop  in  te  drukken,  reken  er  op 
dat  ik  het  hard  zal  raken!" 

Dat  alleen  was  een  menschenleven  en  -streven  ten  volle  waard. 

Maar  nog  eene  andere,  groote,  heerlijke,  taak  had  de  Grod  der 
.natiën  voor  Lincoln  weggelegd:  het  behoud  der  Unie. 

Daarover  handelt  ons  volgend  hoofdstuk. 


HOOFDSTUK  XVin. 
De  Unie  behouden  na  groote  worsteling. 


De  strijd  tusschen  Zuid  en  Noord  ontwikkelde  zich  langzamer- 
hand tot  eene  geweldige  worsteling  tusschen  groote  legerscharen. 
Met  name  het  Noorden  zond  telkens  nieuwe  en  talrijke  benden 
in  het  veld. 

Wij  zagen  reeds  hoe  Lincoln  eerst,  15  April  1861,  75.000  man 
opriep  voor  den  tijd  van  drie  maanden.  Tusschen  Mei  en  Juli 
1861  verzamelde  hij  een  half  millioen  vrijwilligers,  voor  een 
diensttijd  van  zes  maanden  tot  drie  jaar.  In  Juli  1862  riep  hij 
drie  honderd  duizend  man,  voor  drie  jaren,  onder  de  wapenen  en 
in  Augustus  daarop  hetzelfde  groote  getal,  doch  voor  negen 
maanden. 

Hij  kreeg  in  antwoord  op  de  Augustus-oproeping  slechts  zeven 
en  tachtig  duizend  man.  Het  werd  steeds  moeilijker  omversche 
vrijwilligers  te  doen  teekenen.  Daarom  moest  er  voortaan  ge- 
bruik gemaakt  worden  van  conscripties  of  „trekkingen",  op  de 
manier  van  loting.  In  October  1863  en  in  Februari  1864 
werd  er  nogmaals  geproclameerd  dat  vijf  honderd  duizend  man 
onder  de  wapenen  moest  komen;  in  Maart  200.000,  in  Juli 
500.000  en  in  December  300.000.  Alles  te  zamen  waren  er  in 
de   Unie-legers   twee   millioen,   acht  honderd  en  vijftig  duizend 


192 

man,  voor  korter  of  langer  termijn.  Onder  dit  getal  waren 
186.097  zwarten,  die  in  de  laatste  periode  van  den  krijg 
werden  toegelaten  en,  uit  dankbaarheid  voor  de  vrijverklaring, 
met  groote  gewilligheid  het  geweer  opnamen.  Sommigen  hunner 
deden  wonderen  van  dapperheid  en  velen  muntten  uit  door 
getrouwe  plichtsbetrachting. 

Ook  uit  de  grensstaten  begon  men,  tegen  het  einde  van  den 
krijg,  in  moedgevende  getallen  toe  te  snellen  tot  de  vaandels 
der  Unie-troepen.  Natuurlijk  dat  er,  van  den  beginne  af,  uit  die 
districten  strijders  aanwezig  waren  in  de  legers  van  beide  zijden. 
Ook  het  Zuiden  verrichtte  wonderen  van  opofferende  liefde  tot 
het  Vaderland  en  betoonde  verbazingwekkende  toewijding  aan 
zijne  zaak,  hoe  onrechtvaardig  die  ons  ook  moge  toeschijnen. 
Duizenden  hunner  meenden  ten  volle  te  worstelen  voor  hun 
goed  recht,  als  het  volk  van  soevereine  staten,  en  de  voorstan- 
ders van  eene  inrichting  die,  naar  zij  meenden,  op  de  Heilige 
Schrift  was  gebouwd.  En  ter  eere  der  Zuidelijken  dient  gezegd, 
dat  zeer  velen  hunner  uitblonken  in  kinderlijke  vreeze  voor  den 
Heere.  Robert  E,  Lee,  hun  opperbevelhebber,  was  een  Godvree- 
zend man  en  de  beroemde  generaal  „Stonewall"  Jackson  muntte 
door  Godsvrucht  uit. 

Tot  op  den  huldigen  dag  heeft  de  Protestantsche  orthodoxie 
in  het  Zuiden  hare  getrouwe  aanhangers  bij  duizenden  en  tien- 
duizenden, terwijl  zij  in  het  Noorden  slechts  bij  tien-  en  hon- 
derdtallen zijn  op  te  noemen. 

Eere  aan  wie  eere  toekomt. 

Met  toewijding,  een  betere  zaak  waardig,  legden  velen  als  het 
ware  al  hunne  have  op  het  altaar  des  vaderlands,  en  tiendui- 
zenden schouderden  het  geweer,  met  een  enthusiasme  dat  be- 
wondering afdwingt. 

Hunne  dapperheid  kwam  telkens  en  telkens  op  treffende  wijze 
uit.  En  meer  dan  eens  hechtte  de  zege  zich  aan  hunne  vaandels. 

Zij  wonnen  de  groote  veldslagen  van  Chickamauga  en  Chan- 
cellorsville  in  1863;  Galveston,  de  groote  haven  van  Texas,  ont- 


193 

rukten   zij   aan  de  handen  der  Noordelijken,  en  Charleston  ver- 
dedigden zij  op  het  dapperst. 

In  1864  traden  zij  als  overwinnaars  te  voorschijn  op  de  slag- 
velden van  Olustee,  de  Wildernis,  Bermuda  Hundred,  Spottsyl- 
vania,  Cold  Harbor  en  andere  plaatsen,  en  verdedigden  verschil- 
lende sterkten  op  voorbeeldige  wijze. 

Doch,  hoe  dapper  ook,  ze  konden  het  op  den  duur  niet  uit- 
houden tegen  de  talrijke  legers  der  Noordelijken. 

Aan  alle  zijden  verloren  zij  terrein. 

Wat  hen  bovenal  zeer  schaadde  was  dat  de  toevoer  van  uit 
Europa  van  de  zeezijde  langzamerhand  werd  afgesneden,  doordat 
de  Unie-schepen  de  blokkade  der  havens  steeds  meer  effectief 
maakten  en  over  de  vijftien  honderd  schepen,  die  deze  blokkade 
trachtten  te  ontgaan,  in  beslag  namen  of  in  den  grond  boorden. 
Ten  slotte  wisten  de  mannen  van  Lincoln  al  de  havens  der 
Confederatie  in  te  nemen.  Dat  stond  gelijk  aan  het  dicht  knijpen  der 
keel  van  een  worstelaar.  Want  zonder  toevoer  van  buiten  kon  het 
Zuiden  onmogelijk  den  strijd  voortzetten,  met  goede  hope  op  triomf. 

Maar,  niettegenstaande  dat  alles,  zag  het  er  ook  na  den  eersten 
Januari  1863,  toen  Lincoln  de  zuidelijke  slaven  vrij  verklaarde, 
meer  dan  eens  donker  uit  voor  de  zaak  der  Noordelijken. 

Met  name  in  de  maand  Juni,  1863. 

Want  toen  toog  de  dappere  en  bekwame  Lee  ten  tweeden 
male  naar  het  Noorden  met  de  bloem  van  zijn  leger. 

Met  moed  trok  hij  op  met  zijne  benden.  En  geen  wonder. 

De  generaals  der  Unie-troepen,  Burnside  en  Hooker,  waren 
verslagen.  Grant  slaagde  niet  in  zijn  pogen  om  Vicksburg  te 
nemen. 

Vele  soldaten  verlieten  als  deserteurs  het  Bondsleger,  soms 
zelfs  tot  twee  honderd  per  dag. 

Vele  voorname  Noordelijken  veroordeelden  Lincoln  als  een 
wreed  tiran  en  den  oorlog  als  een  goddelooze  slachting.  Meer 
dan  eens  dreigde  men  in  het  Noorden  zich  te  verzetten  tegen 
de  loting  voor  de  armee. 

13 


194 

Zoo  sterk  broeide  het  in  de  groote  stad  New  York,  dat  zij, 
in  Juli  1863,  vier  dagen  lang  als  in  de  handen  was  van  het 
gepeupel,  dat  de  courantenkantoren  aanviel,  negers  ophing  en 
verschillende  huizen  in  brand  zette.  Wetende  dat  het  er  alzoo 
in  het  Noorden  bijstond,  trok  generaal  Lee  daarom  met  opge- 
wektheid noordwaarts,  Washington  voorbij,  den  staat  Pennsyl- 
vania  binnen.  Te  Gettysburg  hield  hij  stand,  van  uit  zijn 
legerplaats  beide,  de  groote  stad  Baltimore,  in  Maryland,  en 
Harrisburg,  de  hoofdstad  van  Pennsylvania,  bedreigend. 

Te  Philadelphia  of  te  New  York  hoopte  hij  straks  de  vredes- 
voorwaarden  aan  Lincoln  en  de  zijnen  voor  te  schrijven.  .  .  . 

Doch,  de  God  der  volkeren  had  het  anders  besloten. 

Op  den  eersten  Juli  1863,  begon  de  groote  driedaagsche  veld- 
slag te  Gettysburg.  Aan  de  zijde  van  Lee  waren  zeventig  duizend 
dapperen.  Onder  de  „Sterren  en  Strepen"  stonden  ongeveer  drie 
en  negentig  duizend  moedige  strijders.  Het  zou  een  worsteling 
tusschen  reuzen  worden.  De  groote  beslissende  veldslag  van  heel 
den  oorlog.  Elk  gevoelde  dat,  en  beide  legers  maakten  zich  met 
den  grootsten  ernst  op  om  te  strijden. 

Op  den  eersten  dag  namen  de  Zuidelijken  een  sterke  helling 
in  op  een  reeks  heuvelen  ten  zuidwesten  van  Gettysburg, 
Seminary  ridge  genaamd. 

De  dappere  ünie-generaal,  Eeynolds,  viel  op  dien  dag  door 
hun  geweervuur. 

Op  den  tweeden  dag,  2  Juli,  namen  de  Noordelijken,  onder 
den  opperbevelhebber  Meade,  hun  stelling  in  op  Cemetery  Ridge, 
een  rij  heuvelen  ten  zuiden  van  Gettysburg  en  gedeeltelijk  tegen- 
over de  Seminary  Eidge,  waarop  de  Geconfedereerde  troepen 
lagen.  Met  afwisselend  succes  werd  er  dien  dag  gestreden  om 
voordeelige  stellingen  in  te  nemen. 

Toen  daagde  de  derde  dag  van  de  groote  worsteling.  Te  één 
ure  na  den  middag  openden  de  Zuidehjke  batterijen  een  geweldige 
kanonnade,  even  geducht  beantwoord  door  de  artillerie  der  Unie- 
troepen. 


195 

Na  twee  uren  ontzettend  schieten,  beval  Meade  zijne  kanon- 
niers om  met  het  vuren  op  te  houden,  opdat  het  geschut  mocht 
afkoelen.  Generaal  Lee  leidde  uit  dit  stilzwijgen  af,  dat  hij  de 
i}atterijen  der  Unie  had  ontredderd  en  gaf  bevel  aan  de  brigade- 
infanterie  van  generaal  Picket,  om  storm  te  loopen  op  het  centrum 
van  Meade's  troepen,  onder  generaal  Hancock. 

Picket  marcheerde  op  de  Noordelijken  toe  aan  het  hoofd  van 
«en  driebubbele  linie  van  troepen  van  een  mijl  lang,  bestaande 
uit  vijftien  duizend  man,  de  uitgelezenste  der  strijders  uit  den 
beroemden  staat  Virginië. 

De  mannen  van  Hancock,  door  een  steenen  muur  gedekt,  zagen 
hunne  dappere  tegenstanders  voortrukken  en  bewonderden  hun 
•krijgshaftig  voortmarcheeren. 

De  Geconf edereerden  moesten,  om  vanaf  hunne  Seminary-hoogten 
-de  Noordelijken  op  de  Cemetery-heuvelen  te  bereiken,  eene 
vallei  doortrekken,  van  ongeveer  een  mijl  breed. 

Zoodra  ze  zich  echter  op  deze  vlakte  bevonden,  ervoeren  zij 
•dat  de  kanonnen  hunner  tegenstanders  verre  van  ontredderd 
waren,  zooals  Lee  had  gemeend. 

Want  plotseling  braakten  dozijnen  van  metalen  monden  dood 
■en  verdelging  uit  over  de  hoofden  en  in  de  gelederen  der 
Zuidelijken. 

Geheele  drommen  werd  neergemaaid  als  graan  door  de  zeis. 

Maar  de  gelederen  sloten  zich  dadeUjk,  tot  groote  verwonde- 
ring der  Noordelijken,  en  wederom  rukten  de  kolonnen  voorwaarts 
in  stormpas. 

Toen  kwam  er  beweging  in  de  duizenden  strijders  van  generaal 
Picket  en  een  moorddadig  geweervuur  deed  honderden  van  de 
Virginiërs  in  het  stof  bijten.  Sommigen,  door  panischen  schrik 
bevangen,  keerden  terug  om  een  gewissen  dood  te  ontvluchten, 
en  wederom  velde  een  hagelbui  van  lood  honderdtallen  ter  neer. 

Maar  nog  wisten  de  keurtroepen  van  Picket  van  geen  wijken. 

Generaal  Armistead  plaatste  zich  aan  het  hoofd  van  het  over- 
schot der  dappere  Zuidehjken  en  zijn  muts  op  de  punt  van  zijn 


196 

zwaard  omhoog  houdend,  als  veldteeken,  sprong  hij  op  den 
steenen  muur,  waarachter  de  Unie-troepen  verborgen  lagen. 

„Jongens",  riep  Armistead  uit :  „drijft  er  het  koude  staal  in  !'^ 

Het  volgend  oogenblik  lag  de  dappere  man  zelf  geveld,  door 
een  dozijn  kogels  getroffen. 

Toen  ontstond  er  een  verwoed  en  ontzettend  handgevecht 
tusschen  de  zonen  van  hetzelfde  land,  de  mannen  in  de  blauwe 
uniformen,  de  Noordelijken,  en  de  mannen  in  het  grijs,  de  voor- 
standers der  Confederatie. 

Maar  lang  duurde  dit  moorddadig  strijden  niet. 

De  overmacht  der  Unie-krijgers  had  spoedig  den  laatsten  der 
Zuidelijken  neergesabeld,  of  tot  overgave  genoopt  .... 

Op  dien  bloedigen  dag,  dien  derden  Juli  1863,  vielen  er  te 
G-ettj'-sburg  over  de  twintig  duizend  Geconfedereerden. 

Het  was  hun  laatste  poging  om  het  Noorden  in  te  dringen. 

Met  het  rampzalig  overschot  zijner  keurbenden,  toog  generaal 
Lee  direct  terug  naar  het  Zuiden,  ter  bescherming  van  Richmond, 
de  hoofdstad  der  Confederatie,  door  de  Unie-legers  tot  hiertoe 
te  vergeefs  besprongen. 

Generaal  Meade  beproefde  niet  om  Lee  den  terugtocht  te 
beletten. 

Geen    wonder,  zijn  groote  armee  had  zelf  vreeselij k  geleden. 

Over  de  drie  en  twintig  duizend  kinderen  van  het  Noorden 
vielen  te  Gettysburg  door  het  zwaard  en  het  vuur.  De  zege 
was  duur  gekocht. 

Doch.  het  was  een  veelbeteekenende  triomf.  Had  het  leger 
der  Confederatie  gezegepraald,  wellicht  ware  zulks  uitgeloopen 
op  vernietiging  der  Unie.  Nu  het  Noorden  overwon,  hoe  duur 
ook  de  victorie  gekocht  werd,  was  die  overwinning  de  eerste 
groote  nekslag  voor  de  zaak  van  het  Zuiden. 

Voortaan  was  zijn  krijg  slechts  defensief.  Het  was  het  begin 
van  het  einde. 

Heel  het  land  besefte  de  groote  beteekenis  van  den  strijd  bij 
Gettysburg  en  allen  keurden  van  ganscher  harte  goed  het  besluit 


197 

van  het  Congres,  kort  daarop  genomen,  om  den  door  zooveel 
Amerikaansch  bloed  ge  wij  den  grond  van  Gettysburg,  ten  eeuwigen 
dage  af  te  zonderen,  als  een  nationale  begraafplaats  voor  de 
grootsten  van  het  volk  der  Republiek. 

Op  den  negentienden  November  van  het  jaar  1863,  had  de 
plechtige  dedicatie  plaats  van  het  terrein  van  den  strijd. 

Bij  die  gelegenheid  hield  Lincoln  een  korte  redevoering,  die 
door  velen  zijn  meesterstuk  wordt  geacht,  en  in  de  Amerikaansche 
letterkunde  een  blijvende  plaats  is  gewaarborgd,  als  een  juweel 
van  stijl  en  inhoud. 

Alzoo  sprak  hij  in  het  gezicht  van  de  duizenden  graven: 

„Zevenentachtig  jaren  zijn  er  verloopen  sedert  onze  vaderen 
op  dit  continent  eene  nieuwe  natie  het  aanzijn  hebben  geschonken, 
in  vrijheid  geboren  en  gewijd  aan  het  beginsel  dat  alle  menschen 
gelijk  zijn  geschapen.  Nu  zijn  wij  gewikkeld  in  een  groeten 
Burgeroorlog,  die  leeren  moet  of  deze  natie  of  eenige  natie,  aldus 
geboren  en  gewijd,  van  duurzaamheid  kan  wezen.  Wij  ontmoeten 
elkander  hier  op  een  groot  slagveld  van  dien  oorlog.  Wij  zijn 
gekomen  om  een  gedeelte  van  dit  veld  te  wijden  tot  een  blij- 
vende rustplaats  voor  hen,  die  hun  leven  hebben  veil  gehad, 
opdat  deze  natie  niet  zou  sterven.  Waarlijk  dat  wij  dit  doen 
is  onze  plicht,  zulks  betaamt  ons."' 

,,Maar  eigenlijk  gezegd  kunnen  wij  dezen  grond  niet  wijden, 
niet  heiligen.  De  dappere  mannen,  levenden  en  dooden,  die  hier 
gestreden  hebben,  hebben  hem  gewijd  op  eene  wijze  verre  boven 
onze  kommerlijke  krachten  om  daaraan  iets  toe  te  voegen  of 
af  te  doen.  De  wereld  zal  luttel  acht  slaan  en  nog  minder  in 
gedachtenis  houden  wat  wij  hier  zeggen,  maar  nimmer  zal  zij 
kunnen  vergeten  wat  zij  hier  hebben  gedaan.  Wij,  de  levenden, 
^ijn  het  veeleer  die  moeten  gewijd  worden,  ter  voleindiging  van 
het  werk,  waarvoor  zij  zoo  edelmoedig  gestreden  hebben,  dat 
door  hunne  daden  reeds  zoo  verre  gevorderd  is." 

„Ja,  het  zijn  veeleer  wij,  die  hier  moeten  gewijd  worden  tot 
de   groote   taak   die   voor   ons  ligt,  of  wij  van  deze  zoo  eervol 


198 

gesneuvelden  een  hoogere  inspiratie  mochten  ontvangen,  voor 
die  taak,  aan  welke  zij  de  volle  maat  hunner  toewijding  ge- 
offerd hebben.  Hier  moeten  wij  plechtiglijk  beslissen  dat  deze 
dooden  niet  te  vergeefs  gestorven  zijn,  dat  deze  natie  —  onder 
G-od  —  opnieuw  tot  vrijheid  zal  geboren  worden  en  dat  het 
goevernement  van  het  volk,  door  het  volk  en  voor  het  volk 
niet  van  de  aarde  zal  worden  weggevaagd."  ') 

Doch  inmiddels  stonden  de  oorlogszaken  niet  stil. 

Daags  na  den  slag  bij  Grettysburg,  gelukte  het  aan  G-rant  om 
Vicksburg,  aan  de  Mississippi,  in  te  nemen  en  de  Confederatie 
te  halveeren  in  het  Westen.  Dat  was  een  blijde  vierde  Juli  voor 
het  Noorden,  en  verhoogde  in  treffende  mate  het  vreugdebedrijf 
dat  op  dien  dag  gewoonlijk  allerwege  in  de  Vereenigde  Staten 
wordt  gehoord  en  gezien,  ter  herdenking  aan  de  aanneming  der 
Verklaring  van  Onafhankelijkheid,  te  Philadelphia,  in  1776. 

Grant  nam  32.000  man  gevangen  op  dien  dag  en  een  onnoe- 
meUjke  voorraad  van  krijgsmateriaal  viel  in  zijne  handen,  al& 
een  zeer  welkome  buit. 

Als  belooning  voor  zijn  moed  en  beleid  begiftigde  het  Congres 
den  overwinnaar  van  Vicksburg  met  den  rang  van  luitenant- 
generaal  en  verhief  hem  tot  opperbevelhebber  van  het  geheele 
leger. 

Sinds  Washington,  was  hij  de  eerste  die  dien  titel  droeg. 
En  hij  verdiende  die  eere  in  dubbele  mate. 

In  Mei  1864  maakte  hij  zich  op  om  met  118.000  man  naar 
Richmond  te  trekken  om  deze,  door  Lee  verdedigde,  plaats  te 
belegeren. 

Geweldig  werd  er  soms  gevochten.  Te  Cold  Harbor,  bijvoorbeeld^ 
verloor  Grant,  binnen  den  tijd  van  twintig  minuten,  een  legerafdee- 
ling  van  tien  duizend  man  !  Binnen  den  tijd  van  zes  weken,  van  5 
Mei  tot  15  Juni,  werden  er  vijf  en  vijftig  duizend  Noordelijken 


1)  Vertaling  van  H.  M.  Masman. 


199 

geveld    door    de    bajonetten    en   kogels   der   Geconfedereerden. 

Natuurlijk  dat  ook  Lee  ontzettende  verliezen  leed,  verliezen 
die  voor  hem  te  zwaarder  waren,  omdat  zijn  land  geen  nieuwe 
recruten  kon  opleveren.  Reeds  nu  bestond  een  groot  deel  zijner 
troepen  uit  jongelingen  beneden  de  twintig  jaren! 

En  Grant  hield  maar  niet  op  om  op  de  Zuidelijken  „te  hame- 
ren", zooals  hij  het  uitdrukte,  en  steeds  nader  kwam  hij  tot 
Riehmond. 

Inmiddels  had  generaal  Stierman  een  begin  gemaakt  met  zijn 
beroemden  marsch  naar  de  zee,  van  den  staat  Tenessee,  dwars 
door  het  hartje  van  het  Zuiden,  tot  Savannah,  in  den  staat 
Georgia. 

Op  4  Mei  1864  begon  hij  zijn  tocht,  met  honderd  duizend  man. 

Hij  waagde  het  om  zijn  lijn  van  communicatie  met  het  Westen 
te  laten  varen  en  voor  proviand  te  steunen  op  wat  het  land 
opleverde. 

Want  het  hoofddoel  van  den  avontuurlijken  marsch  was :  het 
Zuiden  van  West  tot  Oost  in  tweeën  te  snijden,  gelijk  Grant  het 
had  gedaan  van  Noord  tot  Zuid.  En  daarenboven,  om  zooveel 
mogelijk  verwoesting  aan  te  richten,  opdat  de  zuidelijke  troepen 
niet  langer  toevoer  van  mondvoorraad  en  krijgsbehoeftenuitdie 
streken  konden  ontvangen. 

Dit  gelukte  aan  Sherman,  boven  verwachting.  Door  flankbe- 
wegingen ontging  hij  het  leger  der  Zuidelijken,  onder  generaal 
Johnston.  Later  toog  deze  aanvoerder,  eigener  beweging,  naar 
het  Westen,  en  Sherman  had  bijna  vrij  spel.  Den  tweeden  Sep- 
tember trok  het  noordelijk  leger  de  groote  stad  Atlanta  binnen, 
het  hoofddepöt  van  den  krijgs voorraad  der  Confederatie. 

Alle  oorlogsbehoeften  die  hij  er  vond  werden  óf  verbrand,  óf 
weggevoerd  en  alle  fabrieken  voor  krijgsmaterialen  gingen  in 
vlammen  op. 

Op  Kerstavond  1864  ontving  Lincoln  de  tijding  van  Sherman : 
„Vergun  mij  om  U  de  stad  Savannah  als  een  kerstgeschenk 
aan  te  bieden". 


200 

Dat  gaf  wat  vreugde  in  het  Witte  Huis  en  in  heel  het 
Noorden ! 

Temeer  daar  men  wist,  dat  Sherman  op  zijn  tocht  van  300 
mijlen,  door  het  hartje  van  de  Confederatie,  slechts  800  man 
had  verloren. 

Op  1  Februari  was  deze  generaal  gereed  tot  een  anderen  tocht. 

Nu  ging  het  noordwaarts,  midden  door  de  staten  Zuid  en 
Noord  Carolina. 

Ook  die  marsch  gelukte  hem,  ofschoon  veel  moeite  en  heel 
wat  menschenlevens  kostend. 

Eer  April  in  het  land  kwam,  kon  hij  aan  Grant  de  hand 
reiken  tot  het  finaal  beleg  van  Kichmond.  Op  2  April  viel 
Petersburg,  de  sleutel  tot  de  hoofdstad  der  Zuidelijken,  en  reeds 
den  volgenden  dag  trokken  de  jubelende  troepen  Richmond 
binnen.  De  Confederatie  was  gevallen.  Haar  president,  Jefferson 
Davis,  ontvlood,  maar  werd  weldra  achterhaald  en  gevangen 
genomen.  G-rootmoediglijk  spaarde  men  hem  het  leven. 

Nog  altijd  echter  was  de  vechtgeneraal  Eobert  E.  Lee  in  het 
geweer,  met  het  armzalig  overschot  zijner  dapperen,  nu  hon- 
gerig en  in  lompen  gehuld.  Hij  ontsnapte  Kichmond  met  een 
aantal  troepen  en  hoopte  om  generaal  Johnston  met  het  over- 
blijfsel van  zijn  armee  te  kunnen  ontmoeten.  Maar  tevergeefs.  *) 

Sheridan,  de  dappere  Sheridan,  met  zijn  beroemde  cavalerie, 
werd  hem  achterna  gezonden  en  viel  hem  gedurig  aan,  nu  in 
de  flanken,  dan  in  de  achterhoede. 

Oeen  oogenblik  rust  werd  er  gegund  aan  de  doodmoede 
mannen  in  het  grijs.  Mondvoorraad  ontbrak  geheel  en  al.  Er 
bleef  hun  geen  beter  voedsel  over  dan  de  juist  uitspruitende 
knoppen  der  boomen. 

Toch  bleef  Lee  voortmarcheeren  met  ongeloof  elijke  volharding. 


1)   Johnston   gaf  zich  op   26   April  1865,  nabij  Raleigh,  in  Zuid  Carolina, 
over.  Dat  was  het  einde  van  alle  gewapend  verzet. 


201 

Toen  plantte  Sheridan  zich  vlak  voor  de  benden  der  Zuide- 
lijken. Wat  nu  ?  Zich  overgeven  ?  Neen.  De  laatsten  der  dappere 
zonen  van  het  zonnige  Zuiden  wijdden  zich  ten  doode.  Lee  gaf 
het  sein  tot  den  aanval.  Voorwaarts  ging  het,  in  stormpas,  ook 
al  hijgde  het  uitgeteerde,  halfnaakte,  maar  nog  steeds  zoo  dap- 
pere, strijderental. 

Het  scheen  of  een  van  de  bloedigste,  der  vele  bloedige, 
veldslagen  van  den  Burgeroorlog  zou  geleverd  worden. 

Maar  neen.  Daar  trok  Sheridan,  met  ontferming  bewogen, 
zijne  ruiterbenden  ter  zijde,  en  de  Zuidelijken  zagen  dat 
achter  die  troepen,  als  achter  een  gordijn,  dichte  drommen  der 
noordelijke  infanterie  verborgen  waren.  Lee  boog  toen  voor 
de  overmacht,  en  voor  den  Heere  zijn  God,  Wiens  hand  hij 
opmerkte  in  deze  voor  hem  zoo  smartelijke,  zoo  onuitsprekelijk 
treurige,  zaak. 

Op  8  April  teekende  hij  de  artikelen  van  overgave  te 
Appomattox  Courthouse.  Van  het  groote  leger  van  Virginië 
waren  nog  slechts  acht  en  twintig  duizend  uitgeputte  mannen 
over  om  de  wapenen  neder  te  leggen.  Met  een  grootmoedigheid, 
die  hem  eerde,  gaf  Grant  aan  Lee  de  broederband  der  verzoe- 
ning en  aan  elk  van  de  Zuidelijken,  die  een  paard  kwam  inle- 
veren bij  de  overgave,  gaf  hij  het  dier  terug,  als  een  geschenk 
om  er  mede  huiswaarts  te  trekken  en  het  land  te  bebouwen. 
Met  blijdschap  deelden  de  Unie-troepen  hun  brood  en  vleesch 
met  hunne  broeders  van  het  Zuiden.  Waren  ze  nu  weder  geen 
medeburgers?  Waren  ze  nu  niet  wederom,  gelijk  voorheen, 
zonen  van  hetzelfde  huis,  riiet  slechts  één  vlag,  die  der  „Sterren 
en  Strepen"? 

De  Unie  was  immers  behouden?  De  Repubhek  was  gered. 

Het  beginsel  van  zoovele  Geconfedereerden,  dat  de  enkele  staat 
boven  het  Gemeenebest  stond  en  naar  believen  de  Unie  kon 
verlaten,  was  gedood,  en  is  thans  zoo  goed  als  begraven.  De 
Burgeroorlog  beslechtte  het  pleit,  ten  gunste  van  hen  die  het 
geheel  stelden  boven  de  deelen. 


202 

Voortaan  zou  de  natie  der  Vereenigde  Staten  eene  niet  te 
verwoesten  Unie  zijn  van  niet  te  verwoesten  staten,  zooals  het 
Oppergerechtshof  het  in  1868  uitdrukte. 

Meer  zelfs  was  het  resultaat  van  den  bloedigen  krijg. 

Hij  bevrijdde  het  Zuiden  van  den  vloek  der  slavernij  en  stelde 
het  in  staat  om  zijn  eigen  onuitputtelijke  hulpbronnen  te  ont- 
wikkelen op  bewonderenwaardige  wijze. 

En  heel  het  volk  werd  er  door  verheven  op  een  hooger 
standpunt.  Het  maakte  van  al  het  volk  burgers,  wat  ook  de 
huidskleur  mocht  wezen,  en  al  die  burgers  broeders. 

De  oorlog  met  Spanje,  onder  de  regeering  van  president  Mc 
Kinly,  bewees  ten  klaarste,  dat  ook  de  Zuidelijken  zoo  goed  als 
verzoend  zijn  met  den  ge  wijzigden  toestand,  en  toen  op  12  Fe- 
bruari 1909  het  volk  van  het  Noorden  allerwege  met  blijde 
opgewektheid  en  in  dankbare  vreugde  den  honderdsten  geboorte- 
dag van  Lincoln  vierde,  toen  bracht  ook  het  nakroost  der 
vroegere  Greconfedereerden  gepasten  lof  aan  den  man,  zelf  een 
kind  van  het  Zuiden,  den  man  van  staal  en  tegelijkertijd  den 
man  met  een  van  liefde  kloppend  hart  voor  de  menschheid,  die 
onverschrokken,  te  midden  van  het  schuimen  en  klotsen  der 
opgezweepte  en  bulderende  wateren,  had  gestaan  aan  het  roer 
van  het  krakende  schip  der  Unie  en  het  ten  slotte  in  veilige 
haven  van  vrede  had  gestuurd,  opdat  het  tot  in  nageslachten 
voor  volk  en  wereld  ten  zegen  mochte  zijn. 

Want,  laat  ons  het  nooit  vergeten  —  onder  God  was  het 
Lincoln,  die,  terecht,  boven  alle  generaals  en  admiraals,  hoe 
dapper  ook,  de  bewaarder  der  Amerikaansche  Repubhek  kan 
worden  genoemd;  gelijk  een  Willem  de  Zwijger,  een  Maurits, 
een  Jan  De  Witt  en  Michiel  De  Ruyter  de  mannen  waren, 
die  het  volk  van  Nederland  in  het  hachelijkst  tijdsgewricht 
voor  ondergang  behoedden.  De  Heere  God  had  inderdaad 
een  werk  voor  hem  weggelegd,  een  groot  werk,  een  heerlijk 
werk. 

Naast   Washington,    den   grondlegger   der  Unie,  plaatste  een 


203 

dankbaar  volk  Lincoln  als  haar  behouder ;  en  tot  in  geslachten 
zal  zijn  naam  daardoor  gezegend  worden,  en  zijn  roem  onster- 
felijk, tot  de  tijd  zich  oplost  in  den  stroom  der  eeuwigheid,  en 
de  uitgelezen  bloem  van  alle  natiën  en  stammen  zal  zijn  samen 
gesmolten  in  het  ééne,  heerlijke,  volk  onzes  Gods. 


HOOFDSTUK  XIX. 
De  eindpaal  van  een  rijk  menschenleven. 


Gegroet,  o  vrijheidszon,  thans  voor  den  slaaf  herrezen ! 

De  worstling  is  voleind ;  de  zege  is  behaald ! 
Maar,  wat  is  'c  schijnsel  rood  dat  van  uw  vuurbol  straalt! 
Ach,  schoon  gij  met  gejuich  in  d'  opgang  wordt  geprezen, 
Daartusschen   kermt   een  klacht  van  Moeder  en  van 

[Weezen : 

„'t  Is  duur,  't  is  vreeslijk  duur  betaald!" 

B.    TEE   ÜAAJt. 


In  den  zomer  van  het  jaar  1864,  terwijl  de  laatste  tafereelen  van 
het  bloedig  oorlogsdrama  werden  afgespeeld  in  het  Zuiden,  met 
Sherman  in  Atlanta  en  G-rant  voor  Petersburg  en  Eichmond, 
was  wederom  de  tijd  aangebroken  dat  de  nationale  conventies 
hunne  candidaten  stelden  voor  het  ambt  van  president  en  vice- 
president  der  Unie. 

Lincoln  had  het  nimmer  voor  de  menschen  verborgen,  dat  hij 
begeerde  om  een  tweeden  termijn  van  vier  jaren  zijn  vaderland 
te  dienen. 

Menigmalen  is  het  zoeken  van  een  ambt  een  zelfzuchtig  streven. 

Maar  er  zijn  ook  tijden,  in  welke  hij  die  een  plaats  begeert 
in  den  dienst  des  lands,  zulks  doet  als  een  waar  patriot.  Omdat 


205 

hij  gronden  heeft  te  gelooven,  dat  de  God  der  natiën  hem  speciaal 
riep  en  bekwaamde  voor  de  betrekking,  die  hij  verlangt. 

Zoo  was  het  met  onzen  held. 

Vier  jaar  geleden  had  hij  een  groot  werk  ondernomen.  Die 
arbeid  was  nog  niet  voltooid.  Beter  dan  iemand  anders,  verstond 
hij  de  kunst  van  aan  het  roer  van  het  schip  van  staat  te  staan, 
hoe  hoog  ook  de  golven  zich  dreigend  verhieven. 

De  Unie  was  nog  niet  behouden ;  de  gruwel  der  slavernij  was 
nog  niet  finaal  afgeschaft.  Daarom  achtte  Lincoln  het  zijn  duren 
plicht  voor  God  en  het  vaderland,  om  naar  het  ambt  van 
president  te  dingen. 

Met   groot   enthusiasme  werd  hij  te  Baltimore  genomineerd. 

Edoch,  niet  door  alle  Republikeinen.  Sommige  heethoofden, 
die  meenden  dat  de  president  niet  voortvarend  genoeg  was  ge- 
weest in  het  aantasten  der  Confederatie,  onttrokken  zich  aan 
de  gewone  Republikeinen  en  traden  op  als  radicalen.  Joh.  C. 
Frémont  werd  hun  candidaat. 

Doch  de  nieuwe  partij  bleek  geen  levensvatbaarheid  te  bezitten 
en  Frémont  bedankte,  ten  slotte,  voor  de  eer  hem  bewezen. 

De  Baltimore-conventie  sprak  hare  goedkeuring  uit  over  het 
staatsbeleid  van  Lincoln  en  betuigde  den  dank  der  natie  aan 
leger  en  vloot. 

Andrew  Johnson  van  ïennessee,  oorspronkelijk  een  oorlogs- 
Democraat,  werd  genomineerd  voor  het  vice-presidentschap. 

De  Democraten  benoemden  generaal  Mc  Clellan  als  hun 
banierdrager. 

Hun  leuze  was  om  beide,  de  Federale  Unie  en  de  rechten  der 
staten,  ongeschonden  te  handhaven.  Alsof  het  pleidooi  er  niet 
juist  over  ging  of  de  soevereiniteit  bij  de  enkele  deelen  der 
Unie  berustte,  of  bij  de  Bondsregeering. 

Verder  eischten  zij  een  oogenblikkelijk  beëindigen  der  vijan- 
delijkheden. 

Alsof  ook  Lincoln  dat  niet  begeerde,  indien  het  maar  kon 
geschieden  met  behoud  van  het  oppergezag  der  Unie. 


206 

Generaal  Mc  Clellan  gevoelde  zelf  dat  zulke  beweringen  geen 
hout  sneden  en  hij  stootte  feitelijk  het  Democratisch  platform 
met  eigen  handen  omver  toen  hij  verklaarde:  de  Unie  moet 
tot  eiken  prijs  gehandhaafd. 

Die  verklaring  deed  den  generaal  eer  aan. 

In  de  November-verkiezing  bewees  het  volk  op  het  duidelijkst 
wien  het  't  meest  vertrouwde  als  stuurman.  Lincoln  verwierf 
212  van  de  233  electorale  stemmen. 

Hij  verheugde  zich  zeer  over  den  uitslag.  Deze  bevestigde 
wederom  zijn  vertrouwen  in  het  eenvoudig  volk,  hem  zoo  dierbaar. 

„Het  volk  gelooft  niet  in  het  ruilen  van  paarden  midden  in 
den  stroom,"  zoo  sprak  hij,  met  een  eigenaardig  spraakfiguur, 
ontleend  aan  het  doortrekken  van  snelle  rivieren  in  het  Westen, 
eer  er  bruggen  waren. 

Toen  hij  op  den  vierden  Maart  1865  zijne  inhuldigings-rede- 
voering  uitsprak,  leverde  hij  eene  keurige  oratie,  die  naast  de 
Gettysburg-toespraak  eene  groote  vermaardheid  heeft  verkregen, 
als  een  prachtig  voorbeeld  van  gekuischte  taal  en  uitnemenden 
inhoud. 

Het  slot,  dat  wereldberoemd  werd,  luidt  aldus : 

„Met  heel  het  harte  hopen  en  vurig  bidden  wij,  dat  deze 
vreeselijke  oorlogsgeesel  spoedig  verdwijne.  Doch,  indien  God 
wil  dat  hij  blijve,  tot  al  de  schatten,  verworven  door  den  onbe- 
loonden  arbeid  der  slaven,  verzonken  zijn,  en  tot  eiken  druppel 
bloeds  door  de  zweep  te  voorschijn  geroepen,  zal  betaald  zijn 
door  zoovele  zwaardhouwen,  dan,  zooals  het  werd  uitgesproken 
drie  duizend  jaren  geleden,  zoo  zal  het  ook  nu  nog  zijn :  „de 
oordeelen  des  Heeren  zijn  waar  en  rechtvaardig,  al  te  zamen." 

„Met  kwaadwilligheid  jegens  niemand  en  met  liefde  voor  allen, 
met  vast  vertrouwen  in  het  recht,  gehjk  God  ons  het  recht  geeft 
te  zien,  laat  ons  voltooien  het  werk  waaraan  wij  nu  bezig  zijn, 
om  de  wonden  der  natie,  door  het  oorlogszwaard  geslagen,  te 
verbinden,  om  de  weduwen  en  weezen  der  verslagenen  te  ver- 
zorgen,   en   om   alles   te  doen,  waardoor  een  rechtvaardigen  en 


207 

blijvenden  vrede  verkregen  en  bewaard  kan  worden  onder 
onszelven  en  met  al  de  volkeren  der  aarde!" 

Toen  ten  slotte  de  vrede  nederdaalde,  was  er  groote  blijdschap 
in  het  hart  van  den  president  en  groote  tranen  biggelden  op 
zijn  met  diepe  vorens  zoo  doorploegd  gelaat,  toen  hij  een  paar 
dagen  na  de  inneming  van  Eichmond,  die  voormalige  hoofdstad 
der  Confederatie  binnenreed,  en  tienduizenden  dankbare  zwarten 
zich  verdrongen  om  hem,  hun  groeten  bevrijder,  te  begroeten, 
toe  te  jubelen,  en  allerlei  hartelijke  zegebeden  over  zijn  hoofd 
van  den  hemel  af  te  smeeken. 

Dat  was  een  der  schoonste  dagen  van  zijn  vaak  zoo  smartelijk 
leven. 

Toen  hij  van  het  oorlogsveld  terugkeerde,  had  de  stad  Was- 
hington hem  eene  inkomst  bereid,  zoo  schoon  als  nimmer  te  voren. 

Ook  het  Noorden  juichte  hem  toe,  luider  dan  ooit  in  het 
verleden. 

Zijne  goede  vrouw  voegde  hij  in  die  dagen  toe :  „Wij  hebben 
een  moeilijken  tijd  doorleefd  sinds  we  te  Washington  kwamen, 
maar  nu  de  oorlog  over  is  zullen  we,  met  Grods  zegen,  mogen 
hopen  op  vier  jaren  van  geluk.  Daarna  gaan  we  terug  naar 
Illinois,  om  onze  dagen  in  vrede  te  slijten." 

Hij  was  nog  slechts  vier  en  vijftig  jaren  oud,  maar  hij  ge- 
voelde zich  soms  afgeleefd  en  uitgeput. 

Geen  wonder,  want  welk  een  vreeselijke  verantwoordelijkheid 
had  er  niet  vier  lange,  bange,  jaren  op  zijne  schouders  gelegen ! 

En  te  meer  was  die  last  zoo  onnoemelijk  zwaar  voor  hem, 
omdat  hij,  die  een  man  van  staal  scheen  en  den  bloedigsten 
oorlog  van  den  nieuwen  tijd  met  groote  onverzettelijkheid  en 
taaie  volharding  doorzette,  hoe  duur  ook  de  triomf  werd  betaald, 
toch  in  zijn  binnenste  teergevoelig  was  als  een  kind  en  een 
menschhevend  hart  bezat,  als  slechts  zeer  weinigen  van  de 
grooten  der  aarde  openbaarden. 

Dat  bewees  hij  vooral  in  zijn  omgang  met  kinderen  en  jongelieden. 

Hij  had  zijn  baard  laten  groeien,  speciaal  op  verzoek  van  een 


208 

meisje  in  den  staat  New  York,  dat  hem  op  kinderlijke  wijze 
had  geschreven,  dat  hij  er  beter  zou  uitzien,  indien  zijn  mager 
gelaat  met  een  baard  was  versierd. 

Hoe  bloedde  zijn  hart  niet  toen  zijn  zoontje  WilHe  stierf  in 
Februari  1862,  gedurende  een  donkere  periode  van  den  krijg. 

Hij  kon  spelen  als  een  kind  met  zijn  jongste  zoontje  Tad,  of 
eigenlijk  Thomas,  het  zonnetje  van  het  Witte  Huis,  dat  door 
zijn  grappen  en  streken  meer  dan  eens  een  glimlach  tooverde 
op  het  vaak  zoo  somber  gelaat  van  den  president. 

Eens  was  er  een  boerenknaap  naar  Boston  getogen  om,  in 
die  groote  stad  van  Nieuw  Engeland,  spoedig  rijk  te  worden.  Hij 
stal  geld  van  het  postkantoor  en  kwam  in  de  gevangenis  terecht. 

De  vader  van  den  jongen  man  bood  een  verzoek  om  gratie 
aan,  waaronder  een  lange  lijst  van  namen,  die  dit  steunden.  „En 
wat  wilt  ge  met  den  knaap  doen,  zoo  ik  hem  gratie  verleen  ?" 
vroeg  hij  den  vader.  „Mijn  jongen  heeft  groote  begeerte  om 
naar  de  boerderij  en  het  landleven  terug  te  keeren",  was  het 
antwoord.  En  direct  werd  het  pardon  gegeven. 

Op  zekeren  dag  gelukte  het  aan  een  jongske  van  twaalf  jaren 
om  het  Witte  Huis  binnen  te  dringen,  tot  in  de  audientiekamer 
van  den  president. 

Het  groote  vertrek  was  gevuld  met  senateurs,  generaals  en 
gezanten.  Doch  niemand  merkte  den  knaap  op,  behalve  de  pre- 
sident, kindervriend  als  hij  was. 

„Wel,  mijn  jongen,  wat  doet  gij  hier  toch  wel?"  vroeg  Lincoln 
belangstellend. 

„Och,  mijnheer"  was  het  antwoord,  „ik  wilde  zoo  graag  mijn 
arme  moeder  helpen.  Zij  is  eene  weduwe  en  ik  ben  haar  oudste 
zoon.  Heeft  U  geen  plaats  voor  mij  als  page  in  het  Congres?" 
De  president  maakte  hem  duidelijk  dat  hij  daarover  niet  te 
beschikken  had,  maar,  toen  hij  zag  hoe  sterk  het  knaapje  werd 
aanbevolen  door  zijn  predikant,  schreef  hij  een  kort  briefje  aan 
den  hoofddeurwachter  van  het  Capitool  en  het  jongske  en  zijn 
moeder  waren  uit  den  nood. 


209 

Herhaaldelijk  betoonde  Lincoln  zijn  menschenliefde  in  het 
sparen  van  mannen  en  jongelingen,  die  ter  dood  waren  veroor- 
deeld, wegens  het  een  of  ander  militair  vergrijp.  Wie  kent  niet 
de  geschiedenis  van  William  Scott?  Hij  had  den  geheelen  dag 
gemarcheerd  met  de  uitrusting  van  een  krank  kameraad  op  de 
schouders,  behalve  zijn  eigen  knapzak  en  geweer. 

Des  avonds  nam  hij  ook  als  schildwacht  de  plaats  in  van 
den  zieken  vriend.  Toen  viel  hij  van  uitputting  in  slaap-  Zoo 
vond  men  hem  en  men  veroordeelde  hem  ter  dood. 

Men  moest  de  krijgstucht  wel  scherp  handhaven  in  dien  ge- 
vaarlijken tijd. 

Lincoln  hoorde  van  het  geval  en  bezocht  den  ter  dood  ver- 
oordeelde in  zijn  gevangenis.  Toen  hij  het  edel  gelaat  van  den 
jongeling  zag,  schonk  hij  hem  pardon.  „Hoe  kan  ik  u  betalen 
voor  al  uwe  goedheid?"  vroeg  de  dankbare  soldaat.  „Mijn 
jongen,  mijn  rekening  is  heel  groot.  Niemand  kan  ze  voor  U 
betalen.  William  Scott  alleen  kan  het  doen.  Doe  voortaan  uw 
phcht  en  uw  schuld  aan  mij  is  vereffend." 

En  Scott  deed  zijn  plicht.  Hij  viel  op  het  veld  van  eer. 

„Jongens",  stamelde  hij,  vóór  zijn  sterven,  „vertel  aan  den 
president  dat  ik  getracht  heb  mijn  schuld  te  delgen." 

En  dergelijke  gevallen  meldt  de  geschiedenis  bij  de  dozijnen, 
zoodat  de  generaals  gedwongen  werden  om  Lincoln  te  waar- 
schuwen tegen  te  veel  betoon  van  goedhartigheid  in  het  schenken 
van  gratie. 

Hij  was  een  vriend  van  zijne  vrienden. 

Eens  toen  een  deputatie  van  politici  den  goeden  naam  van 
een  zijner  vrienden  te  na  kwam,  zeide  Lincoln  aan  het  einde 
harer  toespraak,  die  op  papier  stond:  „Mag  ik  dat  papier  wel 
hebben  en  er  mede  handelen  als  met  het  mijne?"  „Wel  zeker, 
mijnheer  de  president",  was  het  verwonderd  antwoord.  Lincoln 
nam  het,  zijn  vriend  zoo  beleedigend,  stuk  en  wierp  het  in  het 
vuur,  voor  de  oogen  der  deputatie.  „Goeden  morgen,  mijne 
heeren,"   was   alles    wat   de   president   zeide,    en    hij   boog  de 

14 


210 

heeren  de  kamer  uit.  „Ik  vertrouwde  mij  zelf  niet  om  hen 
te  antwoorden,  zoo  boos  was  ik,"  betuigde  hij  later  ter  verkla- 
ring van  zijn  doen. 

Ook  voor  den  Naam  des  Heeren  kwam  hij  uit. 

Eenmaal  ontving  hij  een  applicant  voor  een  ambt,  een  ruw 
mensch,  die  zichzelven  en  respect  voor  God  en  menschen  zoo 
zeer  vergat,  dat  hij  in  Lincolns  tegenwoordigheid  begon  te 
vloeken. 

„Excuseer  mij"  riep  de  president  verontwaardigd  uit,  „ik  meende 
dat  de  senateur,  die  u  aanbeveelt,  een  gentleman  had  gestuurd, 
maar  ik  heb  mij  vergist.  Daar  is  de  deur.  Goeden  avond !" 

Bekend  is  het  bevel,  dat  hij  op  16  November  1864  uitvaar- 
digde, aan  de  hoofden  van  leger  en  vloot,  om  den  dag  des 
Heeren  te  onderhouden  op  gepaste  wijze. 

Gedurig  bezocht  Lincoln  de  Presbyterische  kerk  aan  de  New 
York-Avenue  in  Washington  en  tot  op  den  dag  van  heden  staat 
de  ouderwetsche  bank,  door  hem  en  zijn  huisgezin  gebruikt,  ter 
ouder  plaatse  in  dat  historisch  gebouw,  en  wanneer  personen 
van  naam  als  bezoekers  den  dienst  bijwonen,  wordt  het  een 
speciale  eer  geacht  hen  een  plaats  te  geven  in ,, Lincolns  bank". 

Dr.  Gurley,  de  predikant  dier  gemeente,  getuigde  later  van 
den  president  dat  hij  hem  orthodox  had  bevonden  in  de  leer 
der  waarheid. 

Zelfs  meer  dan  dat.  In  de  laatste  dagen  van  zijn  kommervol 
leven,  na  den  dood  van  zijn  WilJie  en  na  het  bezoek  aan  het 
slagveld  van  Gettysburg,  had  Lincoln  hem  met  tranen  in  de 
oogen  gezegd,  dat  hij  het  vertrouwen  had  verloren  in  alles,  be- 
halve in  God,  dat  hij  geloofde  dat  zijn  hart  veranderd  was 
en  hij  den  Heiland  beminde  en  het  voornemen  opgevat  had  om 
spoedig  in  het  openbaar  den  Naam  des  Heeren  te  belijden. 

Helaas,  daartoe  is  het  nooit  gekomen. 

Want  het  duurde  niet  lang  of  het  veelbewogen  leven  kwam 
plotseling  tot  een  tragisch  einde. 

Op   Vrijdagavond   14   April   zat   Lincoln   met  zijne  gade  en 


211 

«nkele  vrienden  te  luisteren  naar  de  opvoering  van  een  patriot- 
tisch tooneelstuk  in  Ford's  theater. 

Hij  had  daar  niet  moeten  zijn.  Op  dien  dag  gaf  God  hem  en 
heel  de  natie  het  voorrecht,  dat  de  voor  vierjaren  van  Fort  Sumter 
neergehaalde  vlag,  weer  boven  die  sterkte  werd  opgeheschen. 

Op  dien  dag ....  herdacht  heel  de  christenheid  het  feit  dat 
de  Heiland  Zijner  Gemeente  zijn  leven  tot  een  schuld-  en  zoen- 
offer had  gesteld  op  Golgotha. 

Een  bid-  en  dankdag  in  de  bedehuizen  ware  meer  gepast 
geweest,  dien  veertienden  April .... 

Wij  bejammeren  het  dat  de  president  op  dien  avond  was, 
waar  hij  was,  ook  al  weten  wij,  dat  hij  er  was  op  aandrang 
van  anderen,  en  om  een  groot  en  belangstellend  publiek  niet 
teleur  te  stellen ;  ook  al  weten  wij ,  dat  vele  godsdienstige  Ame- 
rikanen geen  kwaad  zien  in  den  schouwburg  als  instelling,  maar 
alleen  in  het  misbruik  er  van,  door  stukken  van  twijfelachtig 
of  onzedelijk  gehalte ....  Doch  genoeg ....  Lincoln  was  er  en 
luisterde  tot  ontspanning. 

Toen,  omstreeks  half  elf,  sloop  een  half  krankzinnig  onver- 
laat de  loge  van  den  president  binnen,  en  eer  men  er  erg  in 
had,  loste  hij  een  pistoolschot  tegen  het  achterhoofd  van  den 
grooten  vaderlander.  Oogenblikkelijk  viel  de  president  voorover. 

Hij  was  doodelijk  gewond.  De  kogel  was  hem  het  hoofd  binnen 
gedrongen  in  den  nek,  vlak  onder  het  brein,  wat  ter  linkerzijde 
van  het  hoofd. 

Lenig  als  een  tijger  sprong  de  sluipmoordenaar,  John  Wilkes 
Booth  genaamd,  op  het  tooneel.  ,,Sic  semper  tyrannis!"  (zoo  ga 
het  altijd  met  tyrannen  !)  riep  hij  triomfantelijk  uit,  een  groot 
mes  omhoog  zwaaiend. 

Toen  vlood  hij  heen  achter  de  coulisen  en  uit  het  gebouw. 

Een  vlug  paard  stond  daar  voor  hem  gereed  en  hij  vlood, 
snel  als  de  wind.  Doch  de  wraak  van  een  verontwaardigd  volk 
achterhaalde  hem  en  eerlang  werd  hij,  als  een  hond,  neerge- 
schoten bij  een  schuur,  nabij  Port  Royal  in  Maryland. 


212 

Een  medeplichtige  trachtte,  in  dienzelfden  nacht  dat  Lincoln- 
viel,  minister  Seward  te  dooden. 

Ook  op  het  le^en  van  Grant  en  andere  staatshoofden  had  men 
het  toegelegd. 

De  Zuidelijken  ontkenden  steeds  alle  deelneming  aan-  of  aan- 
moediging van-  deze  samenzwering.  Zij  beweren  dat  Booth 
handelde  uit  weerwraak,  omdat  Lincoln  en  Seward  kapitein  John 
Beall  hadden  laten  fusileeren,  nadat  hij  als  zeeroover  was  ge- 
vangen op  het  Erie  Meer. 

De  eeuwigheid  zal  openbaren  wat  in  dezen  nog  verborgen  ligt . . . 

Inmiddels  was  heel  de  stad  Washington  en  heel  het  land  in 
rep  en  roer,  dien  naren  Goeden- Vrijdag-avond  en  nacht  en  de» 
morgen  daarna. 

Men  had  Lincoln  weggedragen  naar  een  kleine  woning, 
tegenover  den  schouwburg.  Men  zag  wel  dat  hij  geen  vervoer 
naar  het  Witte  Huis  kon  doorstaan.  De  president  was  stervende. 
Hij  bleef  geheel  en  al  bewusteloos.  En  hoe  ook  zijne  sponde 
was  omringd  door  zijne  schreiende  vrouw  en  zonen,  door  enkele 
cabinetsleden  en  vrienden  en  Ds.  Gurley ;  hoe  ook  het  huis 
gevuld  was  met  diepbewogen  generaals  en  vloothoofden,  senateurs 
en  ministers,  hoe  er  ook  voor  hem  en  zijn  herstel  werd  gebeden  . . . 
de  doodsengel  naderde  steeds  dichter  en  dichter. 

In  den  morgen  van  15  April,  om  twintig  minuten  na  zevenen 
hield  zijn  trouw  hart  op  met  kloppen  en  de  ziel  van  een  groot 
man  verliet  de  leemen  hut  harer  inwoning. 

Geen  pen  schetst  de  droefenis  van  heel  het  Amerikaansche 
volk,  toen  de  treurmare  allerwege  werd  verbreid:  de  president 
is  dood. 

De  natie  rouwde  als  nog  nimmer  te  voren  bij  het  sterven  van  een- 
harer  groote  mannen,  van  Washington  af  tot  op  dezen  tijd.  En 
geen  wonder,  want  Lincoln  was  een  man  naar  het  hart  des 
volks,  méér  dan  allen  vóór  hem,  een  man  voor  hun  hart,  een 
man,  dien  het  vertrouwde  en  liefhad,  op  aandoenlijke  wijze. 
Vooral   de   negers    treurden   met   diep  getreur.    Was  de  groote- 


213 

doode  niet  voor  en  boven  alles  hun  „Vader  Abraham",  hun 
bevrijder,  de  man  die  zich  erbarmde  over  hen,  toen  ze  nog 
vertreden  lagen  en  vertrapt,  het  afschraapsel  der  menschheid, 
zonder  recht  en  zonder  naam  en  plaats  onder  ons  volk? 

Zelfs  enkele  edele  zielen  uit  het  Zuiden  drukten  hun  smart- 
gevoel  uit  over  het  heengaan  van  den  man,  dien  ze  eerst  hadden 
gehaat  als  tiran,  maar  langzamerhand,  zelfs  midden  in  den  strijd, 
hadden  leeren  eeren  als  een  grootmoedig  tegenstander. 

Uit  alle  beschaafde  landen  kwamen  eerlang  berichten  in  van 
de  hartelijkste  deelneming.  Ook  uit  de  Lage  Landen  ten  Oosten 
van  de  Noordzee,  van  het  kleine  volk,  dat  eens  zoolang  had 
geworsteld  voor  eigen  vrijheid  en  op  diezelfde,  tragische,  aan- 
grijpende, manier  haar  eigen  Vader  Willem  had  zien  vallen 
door  sluipmoordenaars  lood 

Te  Springfield  in  Illinois  hebben  liefhebbende  handen  zijn 
stoffelijk  overschot  ter  ruste  gelegd  en  een  gepast  gedenkteeken 
siert  zijn  graf. 

Maar  in  zekeren,  verhevenen,  zin  is  Lincoln  niet  dood,  maar 
leeft  nog  steeds  onder  ons,  in  de  harten  van  een  dankbaar  volk. 

Vraag  het  maar  aan  de  grijze  veteranen  van  den  Burgerkrijg, 
als  ze  daar  voortstrompelen  met  verflenst  gelaat  en  schijnbaar 
uitgedoofd  oog. 

Zoodra  ge  den  naam  van  Lincoln  noemt,  dan  verheft  die  ge- 
bogene  gestalte  zich  wederom  en  dat  oog  begint  weer  te  schit- 
teren met  jeugdig  vuur,  en  op  dat  gelaat  leest  ge  iets  dat  u 
zegt:  ,,die  man  was  onze  vriend;"  en  ge  hoort  hen  straks  weer 
vertellen  van  dien  veelbewogen  tijd,  toen  zij,  zelf  nog  zoo 
jeugdig  en  opgewekt,  met  elkander  den  president  toezongen: 

„Zie,  we  komen,  Vader  Abram, 
Zes  maal  honderd  duizend  man!" 

Vraagt  het  aan  de  leiders  onzes  volks,  en  uit  aller  mond 
komt  thans  het  getuigenis:  Lincoln  was  een  groot  man. 


2L4 

Groot  door  en  in  den  eenvoud  zijns  harten. 

Groot  door  den  ernst  zijns  levens  en  strevens. 

Groot  door  zijn  opreclite  toewijding  aan  het  heil  des  lands. 

Groot  in  zijn  nederigheid,  die  zich  nooit  zijn  geringe  afkomst 
schaamde. 

Groot  in  zijn  medelijden  met  alles  wat  leed,  hetzij  dienstbaar 
of  vrij,  hoog  of  laag,  tot  zelfs  de  dieren  des  velds. 

Groot  in  zijn  rechtvaardigheid  die  stand  noch  rang  ontzag, 
waar  plicht  tot  handelen  noopte. 

Groot  in  zijn  onbaatzuchtigheid.  Hij,  die  over  millioenen 
schats  beschikte  en  allerlei  gelegenheid  had  om  zich  te  verrijken, 
stierf  gelijk  hij  het  Witte  Huis  was  binnen  gekomen:  een  man 
arm  in  aardsche  goederen. 

Groot  in  geduld  was  onze  Lincoln. 

En  groot  in  zijn  erkennen  van  en  leunen  op  den  arm  des 
AUerhoogsten. 

Hij  steunde  op  zijn  God.  En  hoe  zwaarder  de  last  hem  drukte, 
hoe  meer  hij  leunde  op  Hem,  Die  de  wereld  in  Zijne  rechterhand 
heeft  en  Die  gezegd  heeft:  ,, Mijne  genade  is  U  genoeg!" 

Danken  wij  dan  God  voor  Zijne  gave  in  Abraham  Lincoln^ 
het  kind  van  kleyne  luyden,  den  Bevrijder  der  slaven,  den 
Redder  der  Unie. 

Zij  ons  leven  aan  ons  land  en  volk  gewijd  gelijk  het  zijne,^ 
en  bovenal  aan  Hem,  Die  meer  is  en  meer  behoort  te  zijn  voor 
ons,  dan  alles  wat  ons  dierbaar  is  op  deze  aarde.  Zijn  naam  zij 
de  eer.  Zijn  dienst  ons  leven! 


AANHANGSEL. 
Hollanders  in  de  legers  der  Unie. 


Het  strekt  ons  Hollandsch  volk  in  de  Vereenigde  Staten  tot 
eene  blijvende  eere,  dat  het,  in  Lincolns  groeten  kamp  voor  de 
Unie  en  de  vrijverklaring  der  slaven,  niet  achter  bleef  om  het 
beste  te  offeren  op  het  altaar  des  Vaderlands:  van  de  edelsten 
van  zijne  zonen. 

Een  betrekkelijk  groote  keurbende  werd  daartoe  gewilliglijk 
gegeven.  Dit  is  te  meer  opmerkelijk,  omdat  die  geboren  Neder- 
landers nog  maar  korten  tijd  woonden  in  de  maagdelijke  wouden 
van  Michigan  en  op  de  breede  prairies  van  lowa  en  Wisconsin. 

Want  wij  hebben  hier  op  het  oog  het  geslacht  der  Pelgrim- 
vaders van  het  Westen,  dat  Van  Raalte  en  Scholte  was  gevolgd 
naar  de  Nieuwe  Wereld  om  hier  ruimer  bestaan  te  vinden  in 
het  stoffelijke,  en  gewetensvrijheid  in  het  geestelijke,  en  gele- 
genheid om  meer  te  doen  voor  het  Rijk  Gods  dan  de  Oude 
Wereld  zou  toelaten.  ') 


1)  Men  veroorlove  schrijver  dezes  om  voor  de  motieven  der  Voortrekkers 
te  verwijzen  naar  het  eerste  hoofdstuk  van  zijn  „De  Chr.  Geref.  Kerk  in 
haren  Oorsprong  en  Worstel-Periode"  in  het  „Gedenkboek  van  het  50-jarig 
Jubileum  der  Chr.  Geref.  Kerk"  in  1907  uitgegeven.  Verkrijgbaar  bij  de  boek- 
handelaren J.  B.  Hulst  en  B.  Sevensma,  beiden  te  Grand  Bapids. 


216 

Het  ligt  buiten  dit  bestek  om  uit  te  wijden  over  wat  de  tal- 
rijke nakomelingen  der  oude  Knickerbockers  van  Nieuw  Neder- 
land  deden   voor    het   Vaderland,    gedurende  den  Burgeroorlog, 

Het  was  als  het  ware  natuurlijk  dat  dezen  zich  in  de  bresse 
stelden  voor  de  aangevochten  Unie. 

Maar  de  Zonen  onzes  volks  in  het  Westen  waren  nog  maar 
zoo  kort  in  Amerika.  Zij  hadden  nog  zoo  weinig  genoten  van 
het  goede  des  lands.  Veeleer  allerlei  bange  en  lange  worsteling 
doorgemaakt. 

Velen  hunner  waren  slechts  gebrekkig  bekend  met  de  Engel- 
sche  taal. 

De  historie  der  natie  was  voor  hen  grootendeels  als  een  ge- 
sloten boek. 

Weinig  verstonden  de  meesten  van  de  dieper  liggende  oorzaken 
van  den  Burgerkrijg 

En  toch,  en  hierop  zijn  wij  trotsch,  met  recht  trotsch,  toen 
de  krijgstrom  werd  geroerd  en  recruten  te  wapen  werden  geroepen, 
óók  in  Michigan  en  lowa  en  elders  waar  ons  volk  woonde,  toen 
snelden  er  van  de  onzen  te  wapen  bij  tientallen,  ja  bij  hon- 
derdtallen. 

Vanuit  G-rand  Eapids  togen  zij  gewillig  ten  strijde. 

Vanuit  Grand  Haven  en  Kalamazoo. 

En  vooral  vanuit  Holland  en  Zeeland,  in  Ottawa  county, 
Michigan,  Filmore  en  Overisel,  in  AUegan  county. 

Zie  hier  de  eerelijst  der  Michigan  dapperen,  op  ons  verzoek 
gereed  gemaakt  door  den  heer  G.  Van  Schelven,  postmeester  te 
Holland,  Mich.,  zelf  een  veteraan  uit  den  oorlog,  die  opklom  tot 
onderofficier  en  aan  wien  heel  ons  volk  de  hoogste  erkentelijkheid 
schuldig  is  voor  wat  hij  schreef  over  en  verzamelde  aangaande 
de  historie  der  Pelgrimvaders  van  het  Westen.  Ook  wij  danken 
hem  hier  voor  zijn  arbeid  der  liefde  om  de  namen  der  dapperen 
te  bewaren  voor  't  nageslacht. 

In  het  eerste  Eegiment  Michigan  Infanterie  diende  Leonard 
Semeyn  van  Grand  Eapids.  Met  muziek  geleidde  de  Hollandsche 


217 


jongelingschap  hem  naar  het  station  als  de  eersteling  die  zich 
ten  offer  wijdde  voor  't  aangenomen  Vaderland. 

Semeyn  bracht  het  tot  sergeant.  Ook  Pieter  Kloosterman  was 
in  dat  Regiment.  Beiden  zijn  nog  in  leven. 

In  het  Tweede  Regiment  Michigan  Infanterie  dienden  Pieter 
Gunst  en  C.  Van  Zwaluwenburg. 


Derde  Regiment,  Michigan  Infanterie: 


Dijkema,  Hendrik 
De  Groot,  Jan  L. 
De  Kraker,  Meeuwes 
Kuijers,  Koelof 
Kuijers,  Jakob 
Kleijn,  Pieter 


Kleijn,  Jakob  Gr. 
Mol,  Cornelius 
Nagel,  Rudolph 
Poel,  Hendrik  N. 
Rankes,  Frederik 
Steffens,  Jan 


Steffens,  Anton 
Steffens,  Roelof 
Scholten,  Hendrik 
Schram,  Peter  G-. 
Van  Dijk,  Willem 
Van  der  Poel,  George 


Achtste  Regiment,   Michigan  Infanterie 


Benkema,  Aleck 
Boot,  Anthony 
Belt,  Daniel  D. 
Bongaerts,  Martinus 
Bongaerts,  Adrianus 
Drost,  Komerinus  O. 
Doesburg,  Otto  J. 
De  Groot,  Simon 
De  Jong,  Jan  W. 
De  Kief,  Arie 
De  Boe,  Jakob 
De  Boer,  Jan 
De  Fouw,  Willem 
Farma,  Hendrik 
Grootenhuis,  James 
Greb  el,  Hendrik 


Goedgeluk,  Willem 
Idema,  Hendrik 
Idema,  Lamper 
Kramer,  Frederik 
Knoop,  Jan  J. 
Keppel,  Derk 
Knol,  Hendrik 
Kraai,  Thomas 
Langen,  Jan 
Meppen,  Hendrik 
Mokma,  Maarten 
Molesteeg  Hendrik 
Mulder,  Karel 
Nijland,  Hendriekus 
Polsma,  Rense  P. 
Rutgers,  Bertus 


Sempel,  Geert. 
Streng,  Jan  A. 
Slager,  Jan 
Slaghuis,  Abram 
Van  Rij,  Frank 
Van  Dijk,  Jan 
Van  Nuil,  Wouter 
Verhoeks,  Gijsberfc 
Van  Zantwijk,  Alex'r 
Van  Dijk,  Jacob  J. 
Van  der  Veen,  Arend 
Van  der  Tak,  Adrianus 
Wagenaar,  Adriaan 
Wakker,  Stef  B. 
Wolters,  Pieter 


Tiende  Regiment,  Michigan  Infanterie: 

Hofman,  Jan 


218 


Twaalfde  Regiment,  Michigan  Infanterie: 


Hildebrand,  Willem 


Johannessen,  Joh. 


Dertiende  Regiment,  Michigan  Infanterie 


Anijs,  Willem  G. 
Bultman,  Jakob 
Broekman,  Jan 
Broekman,  Evert 
Bos,  Andries  J. 
Brandt,  Pieter 
DMienberg,  Jan 
Hekhuis,  Jan 
Heins,  Hendrik 
Hekman,  Hendrik 
Heijboer,  Gerard 
Heeringa,  Hendrik 


Kuite,  Marinus 
Kramer,  Jan 
Kramer,  Martinus 
Kooiman,  Jacobus 
Keppel,  Tennis 
Leenhouts,  Isaac 
Rutgers,  Lambertus 
Eiepma,  R. 
Sapes,  Jerome 
Slotman,  Jan  H. 
Slotman,  Gerrit  H. 
Schepers,  Jakob 


Van  Aken,  Justus  E. 
Van  de  Boogaert,  Jan  D. 
Van  der  Veer,  Oscar  L. 
Van  Dijk,  Frank 
Vredenburg,  Hendrik 
Van  Dijk,  Broer 
Van  der  Hoop,  Bertus 
Wissink,  Jan  Willem 
Weener,  Wouter 
Zwartwoud,  August 


Veertiende  Regiment,  Michigan  Infanterie : 

De  Spelder,  Jan  Helder,  Jr.,  J.  Van  Valkenburg,  Lam't 


Zestiende  Regiment,  Michigan  Infanterie 


Bongaerts,  Roelof 
Boonstra,  Sake 


De  Kraker,  Sr.,  Louis 
De  Spelder,  Pieter 


De  Kruif,  Johannes  P. 
Visscher,  Willem 


Aling,  Albert 
De  Klerk,  Abram 


Zeventiende  Regiment,  Michigan  Infanterie: 

Leroy,  Simon 


Klink,  Jan 
Leenhouts,  Willem 


Negentiende  Regiment,  Michigan  Infanterie: 

Botzen,  Theodore  Kleefman,  Egbert  Verhage,  Jakob 

Brinkman,  Jan  H.  Lohuis,  Gerrit  Wagemaker,  Klaas 

Grootemaat,  Jan  Rutgers,  Jan  Zagers,  Hendrik 

Galman,  Jr.,  Jan  Eookus,  Paulus  Zwemer,  Jan 


219 


Een-en-Twintigste  Regiment,  Michigan  Infanterie 


Brand,  Jan 
Bakker,  Oscar 
Bal,  Jan 
Bos,  Lutje  J. 
Bijlsma,  Oscar 
Comelisse,  Johannes 
De  Glopper,  Cornelius  J. 
De  Kraker,  Jakobus  M. 
De  Glopper,  Odze 
De  Kraker,  Jozia 
De  Wit,  Jan 
De  Bree,  Johannes 
De  Kuijter,  Derk 
Dijkema,  Willem 


Esveld,  Kommer 
Gelock,  Maarten 
Kraai,  Jan 
Kronemeijcj.,  Albert 
KJouw,  Cornelius 
Kossent,  Marinus 
Kamhout,  Marinus 
Krijger,  Jakob 
Moerman,  Bastiaan 
Meijdam,  Anton 
Pruin,  Enno 
Pijl,  George  W. 
Pijl,  Jan  F. 
Eeenders,  Eldert 


Steketee,  Pieter 
Van  Loo,  Cornelius 
Van  der  Sluis,  James. 
Van  Stee,  Pieter 
Van  Stee,  Anthony 
Verhoeks,  Gerrit 
Verhoeks,  Jan 
Van  Strien,  Jakobus 
Van  Leeuwen,  Wm.  H. 
Van  der  Boeg,  Comel'» 
Van  den  Berg,  (Sak- 
kers) Eiiohard 
Wijngaarden,  Isaao  B. 
Zwol,  Hendrik 


Vier-en-Twintigste  Regiment,  Michigan  Infanterie 


Douma,  Jan  K. 
Lokker,  Cornelius 


Mokma,  Germ  W. 
Notier,  Mattheus 


Nijland,  Gerrit  J. 
Otten,  Jan 


Vooral  in  het  vijf 

dienden  er  velen  uit 

Hunne  namen  zijn 

Albers,  Jan  G. 
Abrams,  Jan 
Boot,  Otto 
Bouwman,  Cornelius 
Blom,  Willem 
Blom,  Marinus 
Barendreght,  Huibert 
Brouwer,  Arend 
Brouwer,  Jan 
Christian,  Cornelius 
D\jkhuis,  Klaas 
Donker,  Hendrik 
Doesburg,  Jakob  O. 
De  Vries,  TJlke 
De  Vries,  Renke 
De  Feyter,  Pieter 
De  Vries,  Pieter 


en  twintigste  Michigan  Infanterie  Regiment 
„De  Kolonie"  van  Holland  en  omstreken. 


De  Kruif,  Gerlinus  E. 
De  Boe,  Martin 
Den  Herder,  Cornelius 
Ellen,  Pieter 
E  verhard.  Jan  D. 
Frick,  Willem 
Grootenhuis,  Jan 
Huizen  ga.  Jan 
Horlings,  Mense  W. 
Jonkheer,  Alexander 
Jansen,  Mines 
Kramer,  Jan 
Koning,  Arie 
Kamhout,  Cornelius 
Ledeboer,  Wm.  G. 
Naber,  Jan 
Oggel,  Jan  P. 


Pelon,  Jan 
Rot,  Arie 
Reenders,  Ale 
Steginga,  Derk 
Steketee,  Jan 
Te  Sleghte,  Hendrik  J. 
Versohure,  Pieter 
Vork,  Jan  D. 
Verhage,  Adriaan 
Vork,  Pieter  D. 
Verplanke,  Joos 
Veen,  Roelof 
Veen,  Jan 

Veneklaasen,  Petrus 
Van  Dam,  Cornelius 
Van  Appeldoorn,  Wulf 
Van  Putten,  Willem 


220 


Van  den  Belt,  Frederik 
Van  Eaalte,  Benjamin 
Tan  Eaalte,  Dirk  B.  K. 
Van  De  Luijster,   Ma- 

rinus. 
Van  Schelven,  Gerrit 


Van  Dijk,  Hendrik  B. 
Van  Eegenmorter,  Mel- 

gert 
Van  Lente,  Johannes 
Van  Leeuwen,  Pieter 
Van  Malsem,  Arie 


Van  den  Belt,  Hendrik 
Wolters,  Frederik 
Wakker,  Willem 
Wilterdiuk,  Jan  A. 
Wesselink,  Geert 


Bos,  Frederik 
Buursma,  Ale 
Dunnink,  Jan 
Doesburg,  Gerrit  S. 
Dijkema,  Jan  P. 
De  Feyter,  Marinus 
Eding,  Albert 
Everts,  Hendrik 
Grebel,  Jakob 


Hoezee,  Pieter 
Hesselink,  Gerrit  J. 
Kleis,  Berend 
Louwis,  Johannes. 
Mulder,  Marinus 
Oostema,  Eoelof 
Eookes,  Pieter 
Smits,  Jakob 
Toren,  Hendrik: 


Van  Tongeren,  Pieter  G. 
Van  Lente,  Hendrik 
Van  de  Vrede,  Maarten 
Van  den  Bosch,  Tamme 

M. 
Van  der  Zwaag,  Bartel 
Wakker,  Gerrit 
Woltman,  Jurien 


In  het  Eerste  Regiment  Michigan  Cavalerie: 

Heins,  Geert  Heins  Eoelof  Van  Bergen,  Josias 


Heins,  Jan 


Tweede 

Blom,  Nicholaas 
Boes.  Pieter 
De  Groot,  Maarten 
De  Groot,  Albert 
De  Jong,  Jan 
Eding,  Hendrik 
fleering,  Gerrit 
Kamhout,  Leendert 
Xoster,  Willem 
Miedema,  Derk 


Van  Antwerp,  Louis 


Regiment,  Michigan  Cavalerie: 

Moerdijk,  Willem 
Meijerink,  Eeindert 
Nies,  Jan 
Eeidsema,  Simon 
Eeidsema,  Maarten 
Eiemersma,  Jan 
Eeidsema,  Jakob 
Eust,  Jan 
Eust,  Samuol  W. 
Schelling,  Willem 


Thiel,  Christiaan 
Van  Anrooi,  Jan 
Van  Halteren,  Benj. 
Van  Halteren.  Gerrit 
Van  Leeuwen,  Jan  G. 
Van  Uil,  Lucas 
Vogel,  Jan 
Westvelt,  Hendrik 


Derde  Regiment,  Michigan  Cavalerie: 

Heeringa,  Jakob  Mockelenkate,  Jan  Rooks,  Frederik. 

Hoek,  Hendrik 


Vierde  Regiment,  Michigan  Cavalerie: 

Semeijn,  Pieter 


221 


Vijfde  Regiment,  Michigan  Cavalerie: 

Brink,  Simon  L.  Kok,  Jan  Reimink,  Alberfc  C^ 

Dalman,  Hendrik  Nijiiof,  Willum  Van  Bree,  Gerrit 

Garvelink,  Herman  Notting,  Jan  Zoerman,  Hendrik 

Kok,  Hendrik 


Zesde  Regiment,  Michigan  Cavalerie: 

Van  der  Sluis,  Francis  O. 


Negende  Regiment,  Michigan  Cavalerie: 

Bouwkamp,  Jan  Hoekstra,  Jurien                   Strick,  Eoolof 

De  Vries,  Jelle  Kaslander,  Stoffel                Uhlberg,  Johanues 

Gezon,  Her m  anus  Koon,  Willem 


Tiende  Regiment,  Michigan  Cavalerie : 

Bosman,  Jan  Dekker,  Sietze  Rosenburg,  Cornelius 

Brakel,  Willem  Dykema,  Kryn  Verstraat,  Maarten 

Bosman,  Johannes 

Tot  Merrü's  Dragonders  behoorde  Coenraad  Hulsoher. 


Eerste  Regiment,  Michigan  Genie-troepen: 


Cleenewerk,  Benjamin 
Dalman,  Roelof 
Dijkema,  Samuel 
De  Glopper.  Pieter 
De  Glopper,  Maarten 
De  Koeijer,  Pieter 
De  Kraker  Jr.,  Louis 
De  Vree,  Andries 
De  Vree,  David 
De  Vree,  Jan 
Elgisma,  Eltze 
Falen,  Daniel 
Frans,  Aaron 
Gelock,  Willem 
Grootemaat,  Mathijs 


Haan,  Jakob 
Hoeve,  Pieter 
Haan.  Nicholaas 
Hendriks,  Pieter 
Kamhout,  Jan 
Koning,  Hendrik 
Kraai,  Pieter 
Krijger,  Conelius 
Kuiper,  Daniel 
Luten,  Lambert 
Mastenbroek,  Jan 
Mastenbroek,  Abram 
Moes,  Pieter 
Nieuwenhuis,  Jakob 
Oppeneer,  Jan 


Quartel,  Marcus  M. 
Richards,  Jan 
Sonke,  Jan 
Ten  Hopen,  Jan  H. 
Teenstra,  Theodore  J. 
Van  der  Made,  Jan 
Van  den  Berg,  Willem 
Van  der  Kooi,  Lambert, 
Van  der  Made,  Derk 
Van  der  Meer,  Jan 
Van  Dijk,  Albert 
Van  Keuren,  Jan  P. 
Van  Steensel,  Arie 
Wirts,  Johannes 


Eerste  Regiment,  Michigan  Scherpschutters : 

Beukema,  Ripke  Huizinga,  Maarten  Langeland,  Jan 

Du  Mez,  Gerrit  Luikens,  Jan  Van  den  Berg,  Jan 


222 


Eerste  Regiment,  Michigan  Lichte  Artillerie: 


Boeve,  Jan 
De  Vries,  Pieter 
Den  Boer,  Adriaan 
Grootemaat,  Johannes 


Kamhout,  Jan 
Louwes,  Jakob 
Oppeneer,  Jakobns 


Verstee,  Cornelius 
Verstee,  Arie 
Verstee,  Karel 


Zestiende  Regiment  V.  S.  Infanterie 

Geelhoed,  Jacob  Van  Zwaluwenburg,  J. 


Ver.  Staten  Marine: 

Van  Landegend,  Cornelius 


In  onbekende  Regimenten: 


Bakker,  Jan  O. 
Domine,  Johannes 
De  Kraker,  Jakobus 
Gort,  Conelius 


i,  J. 

Liesveld,  Willem 
Lucasse,  Arie 


Roos,  Hendrik 
Sootsma,  Jakob 
Van  Est,  Hendrik. 


Dit  is  inderdaad  een  eerelijst,  temeer  daar  al  de  bovenge- 
noemde Michigan  „Jongens  in  het  blauw",  met  uitzondering 
van  slechts  zes,  allen  vrijwilligers  waren,  en,  op  éen  na,  allen 
aan  de  overzijde  des  Oceaans  geboren  waren. 

Wij,  hunne  zonen,  zijn  trotsch  op  deze  lijst  en  brengen  van 
harte  ons  eeresaluut  aan  de  veteranen  uit  Michigan. 

Ook  uit  lowa,  den  staat  in  1847  door  Ds.  H.  P.  Scholte  inge- 
trokken om  de  schoone  nederzetting  ,,Pella"  te  vormen,  toog 
een  aantal  geboren  Nederlanders  om  zich  aan  te  sluiten  aan  de 
legers  der  Unie.  Volgens  een  lijst  door  den  adjudant-generaal 
van  dien  staat  aan  ons  verstrekt,  door  bemiddeling  van  luitenant 
J.  C.  Klyn,  behoorden  de  volgenden  tot  compagnie  G  van  het 
drie  en  dertigste  lowa  Infanterie  Regiment: 

Officieren : 

John  C.  Klyn,  Gerrit  van  der  Kamp,  Henry  L.  Bousquette, 
Warnerus  Sleyster,  Krijn  De  Bruyn,  Nicholas  Schippers,  Grijsbert 


223 

Versteeg,  Dirk  Tol,  Henry  J.  van  der  Waa  en  John  G.  Van 
Steenwijk. 

Soldaten  : 

Hendrik  en  Jacob  L.  Bouman,  Martin  Engelsman,  John  Grroen, 
Peter  J.  Haze,  Martinus  Hol,  Cornelius  Klijne,  Stephanus  De 
Koek,  John.  S.  Nijmeijer,  John  I.  Rhynsburger,  Sjoerd  Sipnia, 
E.  van  Veenschoten,  Isaac  van  der  Meer,  S.  S.  R.  van  der 
Molen,  G.  P.  van  Sleenwijke,  Martin  Walraven,  en  Cornelius 
De  Zeeuw. 

Recruten : 

Teunis  v.  Blokland,  Cornelius  Dunnink,  John  W.  Dingerman, 
Daniel  Dingerman  en  John  Niemyer  Jr. 

Hunne  nagedachtenis  blijve  onder  ons  in  eere. 

Hun  blijmoedig  offeren  van  het  dierbaarste  wat  ze  hadden  op 
het  altaar  des  Vaderlands,  spore  ons  allen  aan  om  steeds  beter 
patriotten  te  zijn,  in  de  verhevenste  beteekenis  van  dat  woord. 


ERRATA. 


Enkele  zinstorende  fouten  komen  nog  voor. 

Op  pag.  14  de  6e  regel  v.  o.  moet  men  in  plaats  van  over- 
welkelijken  lezen:  onverwelkelijken. 

Op  pag.  15,  de  tweede  regel  na  het  gedicht  van  Beets,  moet 
het  woord  toepasselijk  wegvallen. 

Op  pag.  23  de  8e  regel  v.  b.  moet  in  plaats  van  het  woord 
gemaakt  gelezen  worden :  maakte. 

Op  pag.  33  de  15e  regel  v.  o.  moet  men  in  plaats  van  Chio- 
rivier  lezen:  Ohio-rivier. 

Enkele  kleinere  foutjes  en  eenige  misplaatste  komma's  gelieve 
de  welwillende  lezer  over  het  hoofd  te  zien,  evenals  het  ?  op 
pag.  81  2e  regel  v.  b. 


INHOUD. 


Hoofdst.  Bladz. 

Een  woord  vooraf 5 

I.  Een  kind  van  kleyne  luyden 7 

II.  Al  vroeg  in  de  school  des  lijdens 14 

m.        Een  pioniersjongen  in  Indiana's  achterhoek  ...  21 

IV.  Lincoln  begint  wat  meer  van  de  wereld  te  zien    .  32 

V.  Soldaat,  Candidaat,  Winkelier,  Landmeter  en  Post- 

meester   43 

VI.  Een  jong  Wetgever,  die  opgang  maakt 55 

VIL       Lincoln  als  advocaat 70 

Vni.     Een  kijkje  op  Godsdienstig  terrein 84 

IX.  Lincoln  als  lid  van  het  Congres 92 

X.  Nog  enkele  bladzijden  uit  het  alledaagsche  leven  .  107 

XI.  Het  bloedend  Kansas  roept 116 

Xn.       De  nieuwe  Eepublikeinsche  partij  treedt  op .     .     .  131 

XIII.  Een  worsteling  om  het  senateurschap 138 

XIV.  Lincoln  tot  President  der  Unie  verkozen  ....  148 

XV.  Wat  er  al  gebeurde  vóór  de  inhuldiging  .     ,    .     .  158 

XVI.  Aan   het   roer   van   het   schip   in  het  midden  der 

branding 169 

XVII.  De    Burgeroorlog   tot    op    de    vrij -verklaring    der 

slaven,  1  Jan.  1863 180 

XVni.  De  Unie  behouden  na  groote  worsteling   ....  191 

XIX.     De  eindpaal  van  een  rijk  menschenleven  ....  204 

Aanhangsel,  Hollanders  in  de  legers  der  Unie  .    .  215 


TYP.  DRUKKERIJ  „VADA*'  WAGENINaEN.