Abraham Lincoln
=zp tp en leïen=
DOOR
HENRY BEETS
GRAND RAPIDS MICH. J909
J. B. HULST B. SEVENSMA
^eji-f^ n^?.t.7
-puT^^^
AA ^U^
ABRAHAM LINCOLN, ZIJN TIJD EN LEVEN.
Digitized by the Internet Archive
in 2010 with funding from
State of Indiana through the Indiana State Library
http://www.archive.org/details/abrahamlincolnziOObeet
Copyright 1906, by Francis D. Tandy Compagny.
ABRAHAM LINCOLN
ZESTIENDE PRESIDENT DER VEREENIGDE STATEN.
Abraham Lincoln
=zijii tijd m ]Mm=
HENRY BEETS
GRAND RAPIDS MICH. (909
J. B. HULST B. SEVENSMA
EEN WOORD VOORAF.
Het werk, dat hierbij den lezer wordt aangeboden, werd in
hoofdzaak geschreven in de snipperuren van het laatste winter-
seizoen. Het is bedoeld als een „companion volume" van ons
„Leven van President Mc. Kinley", dat in 1901 bij den heer
Holkeboer te Holland, Michigan, het licht zag.
Het huidig onderwerp trok aan, ja, het bezielde. Reeds vroeger
achtten wij Lincoln hoog als een van de beste, edelste en meest
wijze zonen onzer groote Republiek, een man met recht genaamd :
4e eerste, groote, ware Amerikaan.
Maar onder het schrijven leerden wij hem des te beter waar-
cleeren als een volksman in den besten zin van het woord, een
•eerlijk man als slechts weinigen, een eenvoudig man, een ver-
standig man, altijd nederig en liefhebbend, en vanwege zijn
zedelijken moed een van de grootste helden der menschheid, in
de verheven beteekenis dier uitdrukking.
Het doel was om hem te teekenen in het raam van zijn tijd
en vooral om ons HoUandsch volk een meer helderen kijk te
geven op de historie onzer Amerikaansche natie, die voor zoo-
velen nog als een gesloten boek is.
Daarom geven we telkens kijkjes niet alleen op het gebied van
de staatkundige geschiedenis, maar ook op het terrein van het
dagelijksch leven, en op dat van het eigenaardige godsdienstige
leven, zooals het gevonden wordt onder het gewone volk.
En wij hebben getracht om overal de hand des Heeren op te-
merken in de historie van Lincoln, gelijk hij zelf meer dan eens
het bestier des Allerhoogsten in zijn zoo wonderlijk leven gewaar
w^erd.
Wij hebben gebruik gemaakt van de beste bronnen over het
leven en streven van onzen held. Met name de standaardwerken
van Nicolaj^ en Hay en Miss Tarbell, en het uitnemend werk
van Noah Brooks.
Wij vertrouwen dat ons werk in een leemte voorziet in de
historische literatuur in de Nederlandsche taal. Zoover wij ont-
dekten is het eenig populair boek over president Lincoln een
werkje voor jongelieden, dat echter zoo romantisch is opgesmukt
dat de geschiedkundige waarheid er onder lijdt in bedenkelijke mate-
Wij bedoelen het werkje van Zwart.
Als aanhangsel geven we de namen van onze jongelingen en
mannen van Hollandschen bloede, die vanuit den staat Michigan
en lowa zich aansloten bij het leger der Unie gedurende den
groeten Burger-oorlog. Zeer spijt het ons, dat we niet in staat
zijn deze lijsten volledig te maken. Natuurlijk dat, met name
New York en New Jersey, vele krijgers leverden van den
Hollandschen stam.
En sommigen hunner, zooals b.v. generaal Sickels, klommen
op tot hoogen rang. Maar het was eenvoudig ondoenlijk om
hunne namen te verzamelen, daarom beperkten we ons tot hen
die in het midden der negentiende eeuw ziek in Michigan en
lowa vestigden en hoewel nog slechts kort in hun nieuw vader-
land, reeds zoo vroeg en in zulke groote getale bewezen dat ze
Amerika hartelijk beminden en goed en bloed veil hadden voor
het behoud der Unie en de bevrijding der slaven.
De G-od der natieën, onzer Vaderen God, doe ook dit werkje
gedijen tot eer Zijns Naams en tot heil van land en volk.
HENRY BEETS.
Grand Rainds, Micli , 7 April 1909.
ifi^AMVoj.
HOOFDSTUK I.
Een kind van kleine luyden.
Die, van een afkomst kleyn, klimt tot een grooten staet,
Veel meer te achten is, als die van aenbeginne
Sich op syn ouders roem, of afkomst groot, verlaot,
Want, 't geen een ander erft hy selver moet gewinnen.
Casper van Baekle.
Het waren maar donkere dagen en dure tijden voor de jeug-
dige Republiek der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, die
eerste l^wart eeuw na het verkrijgen harer onafiiankelijkheid,
den derden September 1783.
Het Statenverband was in liet eerst zeer los. „Wij zijn", zeide
Washington, „vandaag één natie en morgen dertien". De oude
ellende der Zeven Provinciën met hare soevereine gewesten! In
Nieuw Engeland weigerde men belasting te betalen en Shay's
rebellie werd slechts met moeite gedempt.
Ook na het aanvaarden van de nieuwe Constitutie, die in 1789
in werking kwam, was de staatkundige positie zeer netelig. De
Bondsschatkist was ledig en het land had geen crediet. De Indianen
waren vijandig binnen het eigen grondgebied en daarbuiten namen
de zeeroovers van Noord-Afrika schip na schip, zoodat menig
8
Amerikaansch zeeman smachtte in Algerijnsche kerkerholen.
Spanje verbood de vrije vaart op de Mississippirivier en het
hoogmoedig Albion had zich nog niet verwaardigd om een ver-
tegenwoordiger naar de nieuwe Republiek te zenden.
In westelijk Pennsylvania waren velen oproerig, wegens taxatie
van sterken drank en allerwegen leed het geheel door zelf-
zuchtig particularisme.
Toen John Adams in 1797 Washington opvolgde als president
was er groot gevaar dat een opstand zou losbreken, wegens
sympathie met het revolutionaire Frankrijk, en gevaar van oorlog
met dat rijk daarenboven.
Gedurende Jeffersons presidentschap, van 1801 tot 1809, leed
het Amerikaansche volk zeer, als een indirect gevolg van de worste-
ling tusschen Engeland en Napoleon. Britsche schepen hielden
de Amerikaansche aan en ontnamen hen vele zeelieden, onder
het voorwendsel dat zij Engelsche onderdanen waren.
Om eenigzins vrede te bewaren met Engeland nam het Con-
gres de „Embargo wet" aan, die de Amerikaansche schepen ver-
bood om onze havens te verlaten, waardoor handel en scheepvaart
natuurlijk tot stilstand kwam.
Zóó groot was de malaise en de armoede in vele steden en
dorpen der nieuwe Republiek dat vele huisgezinnen begeerig het
oog sloegen naar het westen van het gemeenschappelijk grond-
gebied, over de Allegheny Bergen.
Het groote breede Westen, met zijn lachende heuvelen, zijn
vruchtbare landouwen, zijn machtige rivieren en ontelbare stroom-
pjes ; het veelzins onbekende, geheimzinnig Westen, met zijn
overvloed van hout en visch en wild en alles wat noodig was
om gemakkelijk in de dringendste behoeften van het leven te
voorzien.
Velen uit Virginië en Pennsylvania begaven zich naar de
landstreek die thans Kentucky heet. In 1769 was de beroemde
pionier Daniël Boone hier het eerst gekomen en in 1783 begon
de groote trek der blanken naar dit gewest. Vergeefs was het
dat de Indiaan weerstand bood en het land maakte tot wat
Kentucky beteekent: „bloedige grond." De stroom der land-
verhuizing was niet te keeren en reeds in 1792 werd Kentucky
als staat in de Unie opgenomen, de vijftiende in de rij der
Amerikaansche Staten.
Onder hen die Boone waren gevolgd in Kentucky behoorde
een zekeren Abraham Lincoln, die 400 akkers vruchtbaren grond
opnam in het hartje van de landstreek, niet ver van waar thans
de groote stad Louisville ligt.
Hij was een loot van een Engelschen stam waarvan sommigen
in Nieuw Engeland zich hadden neergezet, en anderen, zijn
eigen onmiddelijke voorvaders, in Virginië. Hij was een
stoer man, een echt pionier. Niet lang echter mocht hij voort-
gaan zich een tehuis te kerven uit de wildernis. Want reeds
in het tweede jaar na zijn aankomst, toen hij met zijn
zoontje Thomas bezig was in het veld, sloop een bloeddorstig
roodhuid tot in zijne nabijheid en velde hem verraderlijk
terneer. Juist was de Indiaan gereed om met den kleinen Tho-
mas op zijne schouders weg te snellen, toen een van de oudste
kinderen van Abraham Lincoln den euveldader bemerkte, naar
het blokhuis snelde om een geweer, en hem daarmee ten doode trof.
Die kleine Thomas, toen slechts zes jaren oud, werd later de
vader van het beroemde onderwerp van deze schets : Abraham
Lincoln. In betrekkelijke armoede werd Thomas Lincoln opge-
bracht. Zijne moeder was niet in staat de vruchtbare 400 akkers,
de oorspronkelijke heemstede, te bewaren. Hare kinderen moesten
voor haar worstelen om het dagelijksch brood. Er waren toen
geene scholen in Kentucky, tenminste geen scholen dien kostelijken
naam waard. Het lezen en schrijven was voor velen eene onbekende
kunst, en dientengevolge groeide Thomas Lincoln op in het harde,
ruwe leven der frontieren, in onkunde en armoede, als een der
„kleijne luijden" der arme blanken van Kentucky. Thomas
Lincoln wies voorspoedig op naar het lichaam. Hij was lang,
welgebouwd, sterkgespierd, vaardig met het geweer, een goed
10
jager, en betrekkelijk zachtmoedig van karakter, ofschoon hij,
als hij geplaagd werd en gesard, kon strijden als een verwoede
leeuw. Hij was welbegaafd wat spraakvermogen betreft en wist
op zeer onderhoudende manier allerlei vertellingen en anecdoten
op te disschen als uit een onuitputtelijken schat, en meer dan eens
was hij het middelpunt van een schare jongen en ouden, die
als aan zijne lippen hing, bij zijn vertellen. Doch, het spijt ons
zulks te moeten zeggen, Thomas Lincoln had meer voorliefde
tot dergelijken lichten arbeid met de tong, dan tot zwaar werk
met zijne gespierde armen. Misschien had het klimaat er
invloed op. Zeker is het, dat het verkrijgen van de noodige
levensbehoeften weinig moeite eischte door overvloed van wild,
dat niet alleen het lichaam spijzigde met vleesch, maar ook dekte
met zijne pelzen. In elk geval, Thomas Lincoln had den naam
van ietwat lui te zijn, en het schijnt dat zijne leerjaren, door-
gebracht met het timmermansambacht te leeren, hem geen
grooten meester hebben gemaakt in het edele vak, dat hij het
zijne noemde. Wat aan de leerjaren als timmerman ook ontbrak,
in één opzicht boden zij hem eene groote schat, daar hij in
1805 of 1806, toen hij bij Joseph Hanks in EUzabethtown in de
leer was, bekend werd met diens schoone nicht, Nancy Hanks,
die hij huwde op den 12den Juni 1806. Jesse Head, een diaken
van de Methodist Episcopaalsche Kerk vereenigde Thoma&
Lincoln en Nancy Hanks in het huwelijk.
Nancy was destijds een schoone jonge vrouw van 23 jaren,
gemiddeld van statuur, met schoone, donkere oogen. Zij had
een degelijk karakter en was een groote liefliebster van lezen,
die boek na boek als het ware verslond, en daardoor uitmuntte
in wetenschap, boven velen van haar plaatsgenooten. Zij was
eene vrouw die God vreesde en in des Heeren wegen trachtte
te wandelen. Zij, zoowel als haar echtgenoot, waren belijdende
leden van de Baptisten kerk. Dominé Elkin, die destijds rond-
reizend leeraar was in die streken, predikte van tijd tot tijd
voor hen en de andere nederzetters. Hun tempel was de tempel
11
der natuur, daar kerkgebouwen toen zoo goed als onbekend
waren in Kentucky.
Ook Nancy Hanks behoorde tot de „kleyne luyden". Als
Bunyan's huisvrouw zijner Jeugd, kon zij haar man weinig anders
medebrengen dan een deugdzaam gemoed, een liefhebbend hart,
eene goede reputatie en — enkele kostbare boeken, waaronder haren
Bijbel allereerst, en Bunyan's Pelgrimsreize ; daarnevens Esopus
leerrijke fabelen, en misschien enkele andere boekjes bovendien.
Thomas Lincoln voerde zijne jeugdige huisvrouw allereerst
naar eene kleine loggen woning in het gehucht Elizabethtown,
misschien hopende dat hij door timmerwerk zijn huisgezin kon
mainteneeren.
In die nederige woning werd hun eerste kind. Sarah, geboren.
Er was echter niet genoeg werk in Elizabethtown en omstreken,
of misschien werd de arbeid niet betaald gelijk het behoorde, in
elk geval, twee jaren na zijn huwelijk begaf hij zich met vrouw
en kind naar eene kleine boerderij, enkele mijlen van Elizabeth-
town en drie mijlen van Hodgenville, aan een der takken van
de Nolen Creek, thans Hardin County in 't hartje A^an Kentucky.
Wij zullen hopen dat hij in staat was om met Borger te zeggen :
„Een morgen gronds, een kleine woning,
„Verheerlijkt door de liefde en trouw,
„Was mij en mijner brave vrouw
„De lusthof van den rijksten koning".
Maar naar onze wijze van zien verkeerden Lincoln en zijne vrouw
maar in zeer povere omstandigheden. Denk eens aan hun wo-
ninkje. Het was een gebouwtje van misschien 16 bij 12 voet, een
blokhuis van ruwe loggen, de ruimte tusschen de maar schaars
behouwen loggen aangevuld met boomschors en modder. Het dak
liet zoowel zonneschijn als regen door; de deur was vol kieren
en spleten, en er was slechts één enkel venster van misschien
drie voet hoog en twee vost breed. Dat was het weinig aanlok-
kend uitwendige van de schamele woning, waarin een der grootste-
mannen uit de Amerikaan sche geschiedenis zou geboren worden.
12
En het binnenste van het blokhuis was niet veel aantrekke-
lijker dan het buitenste. De bedstede in een der hoeken, was
-gevormd door twee planken tusschen de loggen in gestoken, zoo
dat één poot kon dienen om de beide uiteinden der planken tot
steun te dienen en heel de bedstede te schragen. Op deze plan-
ken en dwarsleggers was eene zak, met drooge bladeren gevuld,
•die tot matras diende, en op dat primitief matras waren slechts
gelooide dierenhuiden, die dienden tot dekens.
De stoelen waren een stuk boomstam rustende op drie pooten
en zonder ruggen ; de tafel was een langer stuk boomstam met
vier ruwe pooten daaronder. Het huisraad bestond uit enkele
blikken schotels, kannen en eenige kopjes. Bij de haardstede
hing of stond een pannekoekspan, die zoo wat diende voor
het braden van alles wat te braden viel, en het meeste was
wild-braad. Koffie en thee waren schier onbekende artikelen. Men
fabriceerde hare plaatsvervangsters uit graan en planten. Een
tafelkleed was onbekende weelde ; zelfs lezen wij bij de boedel-
beschrijving van geen vorken of lepels. Misschien dienden de
messen bij den maaltijd voor alles en alles.
De vloer was van hardgestampte klei; heel het inwendige
predikte armoede, bittere armoede. En de „morgen gronds", die
deze schamele woning omringde, was grootendeels nog eene steen-
achtige heuvelzijde zonder eenige aantrekkelijkheid, behalve een
fontein aan den voet des heuvels, naar welke de boerderij
genaamd werd „Rocky Spring Farm". Onze lezers moeten niet
te groote gedachte hebben van dat woord „boerderij". Zij bestond
^ootendeels uit een paar schapen en geiten, enkele scherp
gerugde varkens en een of twee koeien; dat was zoo wat heel
de veestapel van Thomas Lincoln. Een paard bezat hij niet,
zelfs geen ossen om een ruwen pionierswagen te trekken. Wat
hij het zijne kon noemen boven velen, waren eenige timmermans-
gereedschappen en die nog niet eens van de beste soort. Heel
de bouwgrond bestond misschien uit één of twee akkers, die wat
tabak opleverden en slechts enkele groenten, zoo dat zelfs aard-
De hut -waarin Lincoln geboren werd. Hoofdst. I.
13
appelen een weeldeaitikel waren en er slechts tarwe werd
geteeld om het huisgezin te voorzien van een koek als hoofdge-
recht op Zondag. Het Indiaansche koren of maize, met de hand
gestampt of door een handmolentje gemalen, was de hoofdschotel
van bijna eiken maaltijd. Natuurlijk dat de kleedij zeer primitief
was en meest bestond uit eigen gemaakt linnen en katoenen
weefsel, terwijl de dierenhuiden dienden tot mantels voor de
vrouwen en tot broeken en kielen voor de mannen. In zulk een
levenskring was het dat Abraham Lincoln werd geboren op
twaalf Februari 1809, een kind inderdaad van „kleine luyden"..
HOOFDSTUK IL
Ai vroeg in de schooi des lijdens.
Hoe zalig, als de jongenskiel
Nog om de schouders glijdt!
Dan is het hemel in de ziel,
En alles even blijd'.
ITÖLTY.
Het jaar 1809 zou beroemd worden als het geboortejaar van
vele mannen en vrouwen van betcekenis.
In Januari van 1809 werd Poe geboren, de welbekende dichter
In Februari de beroemde natuurkundige, Charles Darwin. In
Maart de dichteres, Mrs. Browning, in Augustus de beroemde
Lord Tennyson en de bekende Oliver Wendel Holmes. In Sep-
tember van datzelfde jaar aanschouwde William Ewart G-ladstone,
die als Christen-staatsman overwelkelijken roem zou behalen,
het levenslicht. Ook Horatius Bonar, Mendelsohn en Chopin
waren kinderen van 1809. Maar wie der stervelingen aan de
wieg dezer beroemdheden hunne grootheid had voorspeld, zeker
had niemand dit gedaan, of durven doen, in betrekking tot Abraham
Lincoln. Het arme pionierskind had zelfs geen wieg om in
15
te sluimeren. Het schoone vers van Nicolaas Beets was dan ook
niet op hem toepasselijk:
„Wat slaapt het zacht, op 't blauwsatijnen kussen,
't Onschuldig kind in 't derde levensjaar !
Hoe geestig dringt zich 't poezel handje tusschen
't Azuur der zijde en 't goud van 't vochtig haar :
Wat schuilt er glad een voorhoofdje in die lokken ;
Hoe kleurt de slaap die wangen gloeiend rood,
En heeft, als hij het mondje half ontsloot,
De kleine lip ten glimlach opgetrokken !"
En nog minder paste Hölty's vers, dat we hier boven schreven,
op de jeugd van dezen toekomstigen President toepasselijk.
Zijn jeugd beschreef hij later als „the short and simple annals
of the poor".
En wel mogen wij zeggen dat hij reeds vroeg werd gebracht
in de school van het lijden. Velerlei omstandigheden droegen
daar toe bij. Daar waren allereeist de ontberingen van het
frontier's leven, ontberingen zoo talrijk dat het moeielijk is
ons die thans voor te stellen. Er was schier geene medische
hulp voor de krankheden, geen goede verzorging voor de
ouden van dagen. Medicijnen \varen zeldzaam en duur. Geld
was bijna niet in omloop en menig kind der wouden groeide
op tot mannelijken leeftijd eer een stuk geld werd gezien. De
toestand van de schamele woning, zooals boven beschreven,
voegde menigmalen aan de ellende toe, vooral in den winter
en in een regenachtig getij. Daarbij kwam de welbekende luiheid
van Thomas Lincoln. Hij had meer genot in het vertellen van
geschiedenissen dan in eerlijken arbeid en verwaarloosde huis
en hof.
De moeder van Lincoln ging spoedig gebukt onder haar huise-
lijk leed en grievende teleurstelling. De smart ploegde vorens
op haar voorhoofd en boog vroegtijdig hare jeugdige gestalte.
Meer dan eens zag zij zich genoodzaakt om zelve het geweer
16
te nemen en het woud te doorkruisen om beer of hert terneer
te schieten voor voedsel. Niet alleen was haar taak het gevelde
dier naar hare schamele woning te sleepen, maar zij moest het ook
slachten en koken. Zij was gedwongen om de huiden der herten
te bereiden en tot kleedingstukken voor man en kinderen te
fatsoeneeren. Lincoln bezat dan ook in de eerste jaren niet in
letterlijken zin een „jongenskiel die om de schouders glijdt".
Op zijn hoofd was jaren laag geen beter deksel dan de huid
van een raccoon met de breede staart naar achteren, als een
soort versiersel. Barrevoets te gaan, zelfs in het koudste jaar-
getij, was meer dan eens noodzakelijk, en het beste wat moeder
Lincoln voor haar kinderen kon maken was een soort sokken,
van dierenhuiden. Des avonds was er in de schamele woning:
geen beter licht, dan wat het vuur in den haard verspreidde.
Toen Abraham Lincoln vier jaren oud was, wist zijn vader zicli
op de een of andere manier een betere boerderij te verschaften,
gelegen aan Knob Creek. Twee honderd vruchtbare akkers noemde-
hij de zijne, en een beter huis werd hun tot woning. Maar
Thomas Lincoln had geen lust om de vlijtige hand te leggen
aan deze akkers, en verbouwde slechts genoeg om zijn huis-
gezin te voorzien van een weinig meel en een weinig melk, en
eer de kleine Abraham zeven jaren oud was, was zijn vader ge-
noodzaakt om de veelbelovende plaats aan anderen over te doen.
Al wat hij voor zijne rechten kreeg bestond uit 20 dollars.
in contant geld en tien vaten whisky. Met de vaten en heel
zijne bezittmgen begaf Thomas Lincoln zich op een eigen ge-
maakte platgeboomde boot naar Indiana. Maar toen zijne primi-
tief vaartuig kwam aan de plaats waar het riviertje, dat hij
bevoer, zich uitstort in de groote Ohio Kivier, vermeesterde de-
sterke stroom het lompe vaartuig, en Thomas Lincoln kwam
met last en vracht in het schuimende water terecht. Gelukkig,
waren er enkele lieden aan den oever die Thomas Lincoln en
een gedeelte van zijne goederen wisten op te visschen, en de man
vervolgde zijnen tocht op de Ohio Rivier tot aan Thompson's.
17
Feny. Daar huurde hij een ossenwagen, laadde er zijne goede-
ren op en ging noordwaarts door de wildernis tot dat hij ein-
delijk, na eene moeielijke reis, een plaats in Spencer County
(zuidelijk Indiana), vond, die hij uitkoos als zijne nieuwe wo-
ning. Spoedig daarna begaf hij zich naar zijn huis te Kentucky,
waar moeder en kinderen met nieuwsgierigheid zijn komst ver-
beidden.
De kleine Abraham en zijne zuster hadden in de laatste
weken wat ter school gegaan bij een zekeren Zacherias Riney,
een Roomsch Katholiek, en later bij diens opvolger, Caleb Hazel.
De kinderen begonnen op veelbelovende wijze te leeren, daarin
vlijtig geholpen door vrouw Lincoln. Maar, helaas, nu kwam
ook aan dat weinig en gebrekkig schoolonderwijs een einde, om
in het hartje van Indiana, ver van school en kerk, opnieuw de
worstehng met de wildernis aan te vangen.
De laatste herinnering, die Lincoln als kind en man het
langst bij bleef, was dat zijne goede moeder vóór hun vertrek
naar Indiana hem mede nam naar de kleine grafterp, die het
stoffelijk overschot bedekte van Abrahams jonger en eenigst
broertje, dat reeds op den leeftijd van twee jaren bezweken was
door de ontberingen van het pioniersleven. De tranen en gebe-
den der diepgeschokte, zielsbedroefde moeder maakten zulken
diepen indruk op het jongske, dat op zijne knieën aan hare zijde
lag geknield, dat hij later telkens en telkens daarvan gewag maakte.
Maar was hij als knaap in Kentucky reeds in de lijdensschool,
de eerste jaren der nederzetting in Indiana waren niet minder
moeizaam en pijnlijk.
Toen Thomas Lincoln met vrouw en kroost de door hem uit-
gekozen plaats bereikte, kampeerde men eerst nacht en dag in
de open lucht. Daarna bouwde hij een kamphuis van wat dunne
planken en boomschors, waarvan de kieren met klei werden
aangevuld. Thomas Lincobi had geen ijver genoeg om de primi-
tieve woning aan alle zijden dicht te maken want één der vier
zijden was open, gelijk de beschutting, die aan het vee in het
2
18
Westen wordt geschonken, ten dage van regen en wind. Die
opening werd eenigzins toegemaakt door dierenhuiden, maar de
beschutting was zeer onvolkomen, als die van een zigeunertent. En
in zulk een stulp, den naam van hut niet waardig, werd niet alleen
de zomer doorgebracht, maar zelfs de winter, met al de guurheid,
de stormvlagen en sneeuw er van.
Naar het uitwendige was de toestand in het eerst ellendig. In
1816 kwamen de Lincolns in Indiana aan, en nog altijd gevoelde
heel het land de naweeën van den oorlog met Engeland, den
oorlog van 1812.
In het Oosten fabriceerden de nij verheidsinrichtingen weinig,
en geld tot importeeren van goederen was schier niet in omloop.
Zelfs zaken, die thans zoo goed als niets kosten, waren schier
niet voorhanden. Doornen verrichtten het werk van spelden,
stukjes kurk of been dienden als knoopen ; korsten van brood
namen de plaats van koffie in, en gedroogde bladeren van zekere
groenten dienden als thee.
Vervoer van handelsartikelen uit het Westen naar het Oosten
der Unie was zoo goed als onbekend, daar destijds geenstoom-
booten de wateren der Westersche rivieren doorploegden. Het
Eriemeer zag het eerste stoomschip niet vroeger dan in 1818.
De kleine Abraham werd reeds dadelijk door zijn vader aan
den arbeid gezet. Met zijn wat oudere zuster moest hij geregeld
water halen, ruim één Engelsche mijl van het kamp dat woning
heette. Door modder en sneeuw, bij regen en zonneschijn, zag
men de arme kinderen barrevoets het lange en modderige pad
bewandelen.
In het jaar 1817 verzamelde Thomas Lincoln genoeg energie
om een blokhuis te bouwen, en zijn zoontje moest hem ook
daarin ter hulpe wezen. Dat het harde arbeid was met al die
zware loggen, is gemakkelijk te begrijpen. Het schoolgaan was
in die eerste jaren een onmogelijkheid. Van kerkgaan kwam al
bitter weinig. Onderwijs in den godsdienst, door Gods knechten,
had evenmin plaats. Zoo al een prediker in Spencer County
19
kwam was het slechts voor korten tijd, als doortrekkend
leeraar.
Thomas Lincoln, ofschoon hij den kleinen Abraham beminde
in zijn hart, behandelde hem menigmaal ruw met hand en tong,
zoodat de kleine knaap meer dan eens bitter schreide vanwege
de behandeling van zijn vader. Slechts ééne ster schitterde er
aan Abrahams hemel te midden van al de nachtelijke duisternis
van ontbering en lijden, en die ster was zijne lieve moeder.
Met wat zorge verzorgde zij haar knaapje en dochtertje! Met
wat liefde zette zij hem op haren schoot en streek hare ver-
magerde handen door het dikke, zwarte haar op het hoofd van
haar jongske. Met wat liefde keek haar donker en treurig oog
in de donkere en droomachtige kijkers van haren kleinen Abraham.
Hoe smartte het haar dat op zijn jeugdig gelaat reeds dezelfde
lijnen van smart stonden gedrukt, die haar eigen aangezicht zoo
ontijdig ontsierden.
Vrouw Lincoln bad veel met hare kinderen en wees hen me-
nigmaal op het Vaderhuis dat daar boven is. Zij onderrichtte hen
gedurig uit Gods Woord en vertelde hen uit Bunyan's Pelgrims-
reize ; zij moedigde aan hen in het leeren lezen en schrijven, ook
al waren de leesboeken weinig en geen beter leien voorhanden
dan dunne plankjes, waarop 's avonds met houtskool werd ge-
schreven bij het flikkerend en onzeker licht van den haard.
Zij vertrooste haren „Abe" wanneer hij ruw werd behandeld
door zijnen vader. Zij heelde zijne wonden en onderwees zijne
handen. De kleine knaap waardeerde reeds toen wat zijne moeder
voor hem was en deed, en later sprak hij meer dan eens met
tranen in zijne oogen: „Al wat ik heb en ben, dat heb ik te
danken aan mijn engel van een moeder!"
Maar, * helaas, al spoedig zou ook deze ééne blinkende ster
verdwijnen in duisternis. Abraham's moeder werd krank in den
herfst van 1818. De gevreesde „melkziekte", een soort vliegende
tering, maakte zich meester van de arme vrouw, en binnen een
week rustte zij van haren arbeid op aarde. Eer Nancy Hanks
20
henen ging naar een betere wereld, plaatste zij hare bevende
hand op Abraham's donker hoofd en sprak hem aan. „Abe, wees
goed voor uw vader en uwe zuster; weest goed voor elkander,
bid ik u. Ik heb getracht om u te onderwijzen om alzoo te doen.
Abraham, ik hoop dat gij zult leven en uwe moeder gedenken,
en uw volk liefhebben en vergeet niet om tot God te bidden!"
En toen stierf zij zacht en kalm. Voorwaar, het sterfbed eener
christinne !
Eene ruwe houten kist was hare laatste woning. Haar man
dolf haar graf. Geen gebed werd opgezonden boven de groeve
der vertering, want er was geen leeraar in die streken.
Smart vermeesterde het hart van Thomas die, helaas te laat, begon
te beseffen wat een kostelijk juweel hij had bezeten in zijne Nancy.
Dikke tranen biggelden over de wangen van de kleine elfjarige
Sarah. Maar wie bovenal treurde was het negenjarige knaapje, dat
het meeste had verloren in de dierbare moeder, en telkens, en
telkens, in den kouden winter die volgde, ging het kind naar den
kleinen heuvel waar moeder lag begraven, en schreide tranen zoo bit-
ter, en zoo treurig als nimmer te voren. En meer dan eens op kin-
derlijke wijze tot God roepende om ontferming, betoonde hij dat
moeders lessen niet te vergeefs waren vernomen. ^Vaarlijk, waar-
lijk, het kon gezegd worden : boven duizend andere kinderen
was Lincoln reeds vroeg in de school des lijdens.
Gij kinderen, die dit leest, die overvloed bezit van alles wat
uw hart begeert, waardeert het toch. Waardeert het ouders die
uw kroost bemint, en meer kunt geven aan uwe kinderen op
één dag, dan Lincoln's ouders hem konden geven in een week.
HOOFDSTUK III.
Een pioniersjongen in Indiania^s achterheek.
Gij, zult gij nooit als stugge of woeste knaap
Hen grieven die u 't leven, alles gaven?
Als jongling aan geen hartstocht u verslaven
Die u de deugd zou rooven met den slaap V
Nooit schandlijk vuur in stinkend water blusschen?
Gods wetten nooit verloochnen in uw hart?
NicoLAAs Beets.
Het was Ten Kate die in zijn schoon dichtstuk : ,,De kleine
Savoyaart" zoo roerend zong :
„Wat zult gij, halve wees ! als niet de hand des Heeren
U door de wereld leidt? Heur wegen zijn zoo ruw . . ."
Dü jonge Lincoln mocht ervaren dat zijne vrome moeder hem
niet te vergeefs aan den Heere had toevertrouwd en dat zijne
«igene kindergebeden gehoord werden door Hem, Die zelfs luistert
naar het geschreeuw der jonge raven. Al ging het menigmalen
door donkere dalen, het pad leidde toch langzamerhand naar
boven op maatschappelijk terrein.
Het eerste wat de geschiedenis van hem mededeelt in de dagen
na moeders overlijden, was dat het knaapje een briefje schreef
naar Ds. Elkin, den Baptisten leeraar van Kentuckj^, met het
22
verzoek om over te komen en een lijkrede te houden op het
graf der onvergetelijke dierbare, wier stof rustte op den heuvel
achter Thomas Lincolns blokhuis.
Nauw was het voorjaar in het land en de wegen eenigzins-
begaanbaar of de trouwe zielenherder kwam te paard aan bijt
het klaaghuis. Haastig en met een verheugd hart ging de kleine
Abraham langs heg en steg, om de nederz etters in den geheelen
omtrek te vertellen dat er den volgenden dag predikdienst zou
zijn bij zijn moeders graf.
Reeds vroeg op den bestelden dag kwamen de pioniers-f amiUes.
opdagen, uit alle richtingen van het boschveld.
Een predikbeurt in die dagen was een groot feest, waarnaar
veriangend en met een heilbegeerig hart werd uitgezien.
Hoeveel anders dan thans, nu velen walgen van het Evangelie-
manna
Ongeveer twee honderd mannen, vrouwen en kinderen
zetten zich neder op omgehouwen of omgevallen boomstompen,
en ruwe banken.
De prediker kwam uit de ruwe hut, geleid door Thomas
Lincoln en zijne kinderen en een weesjongen, die destijds bij de
Lincolns inwoonde, de latere metgezel van Abrahams jongelings-
jaren. Dennis Hanks.
Bezielend sprak de eenvoudige prediker. Hij had Nancy Hanks
zoo lang gekend en haar lijden en strijden zoo telkens gade-
geslagen.
Hare ruste in het Vaderhuis daarboven werd geschetst en jong
en oud opgewekt om toch haar na te volgen in het zoeken der
dmgen die boven zijn, waar Christus is aan de Rechterhand Gods^
Menig oog werd een bron van tranen en vooral op den armen
halven wees, die het meeste had verloren in de dierbare moeder,,
maakte het gesprokene een indruk die nimmer uitgewischt werd.
Zoo menig woord Gods aan de groeve der vertering is tot
zegen. AVelgelukzalig die aan alle wateren zaait, zegt de groote-
profeet-dichter van oude dagen.
23
Doch niet alleen het gesprokene Woord oefende een invloed
ten goede uit op den armen jongen in den achterhoek van
Indiana, ook het gedrukte.
Moeders oude bijbel werd in die dagen en gedurende het
grootste gedeelte van Lincolns leven, telkens gelezen en zoo
diep werden de uitdrukkingen en spraakflguren der Heilige
Schrift in zijn geheugen ingegrift, dat hij later op uitstekende
wijze ervan gebruik gemaakt in zijne toespraken tot het volk, veel-
zms gelijk aan wat Bryan, de groote „Commoner", zulk een indruk
doet maken op de groote menigte der Amerikaansche natie,
van welke partijkleur ook.
Een ander boek dat de jeugdige Lincoln zeer ijverig las was
het welbekende en terecht zoo algemeen beroemde werk van
Bunyan: „De Pelgrimsreize naar de Eeuwigheid". Ook daarin
werd liij zoo goed thuis, dat hij met groote vaardigheid er
beelden aan kon ontleenen.
Er was een derde boek dat hem misschien in die jonge jaren
het meeste aantrok: „De Fabelen van Esopus". Dat oude en
aangename, maar van practische wijsheid zoo volle, boek deed
hem vooral de aangename verteller worden, waarvoor hij later
zoo algemeen, en terecht, bekend stond.
Wel mogen wij de wijze Voorzienigheid des Heeren er in be-
wonderen dat juist een drietal boeken, zoo kostehjk als die welke
Lincoln bezat, hem ten deel gevallen waren als de moederlijke
erfenis.
Maar nog op andere wijze werd het merkbaar dat de Heere
ten goede gedacht aan Abe Lincohi en zijn zusje.
In den herfst van het jaar 1819 verliet Thomas zijne kinderen
om zich naar zijn vorige woonplaats, Elisabethtown, te begeven.
Hoe de arme kleinen het maakten, geheel alleen in de wilder-
nis en in het koude seizoen, is niet beschreven. Denkelijk schier
even goed als in de aanwezigheid van den luien vader. Want
boven alles waakte de Vader in de hemelen.
Doch wie beschrijft de verrassing van den kleinen kleuter en
24
het meiske, toen zij op een zekeren Decembermorgen een groeten
wagen door vier paarden getrokken voor hun deur zagen stilhou-
den, op den wagen — wie anders dan hun eigen vader met eene
deftige vrouw van middelbaren leeftijd aan zijne zijde?
Thomas Lincoln had zich eene tweede vrouw gezocht in
Kentucky.
Die tweede gade was de weduwe Sally Johnston, vroeger de
jongejuffrouw Sally Bush. De geschiedenis verhaalt dat zij eene
goede vriendin der jeugd van Thomas was geweest. Haar man
was reeds een paar jaren geleden gestorven, haar een drietal
kinderen nalatende, John, Sarah en Matilda Johnston.
Toen Thomas Lincoln om haar hand vroeg nu hij zelf weduw-
naar was geworden, had zij niet geweigerd om hem ter zijde te
staan en hem ter hulpe te wezen in het opvoeden van het drietal
dat in Thomas woning was, Abraham, Sarah en den pas genoem-
den Dennis Hanks.
Sally Lincoln was eene waardige opvolgster van Nancy Hanks.
Hoe menigwerf is de naam „stiefmoeder" gebruikt als synoniem
van liefdeloosheid.
Hoe menige tweede vrouw, zelfs onder de belijders van den
Christus, bleek dien dierbaren naam „moeder" geheel onwaard
te zijn.
En altijd is de positie eener stiefmoeder eene moeilijke.
Maar meer dan eens heeft de ervaring met feiten gelogen-
straft, de kwade gedachten omtrent ieder die stiefmoeder heet.
Telkens en telkens vertoont het leven kostelijke en hartroe-
rende exempelen van tweede moeders, die de eerste zelfs over-
troffen in verstandige toewijding en liefderijke verzorging van
het vreemde kroost.
En zulk een juweeltje onder de stiefmoeders bleek Sally
Lincoln te zijn.
Als eene goede en zegenende fee trad zij de armoedige stulp
binnen en met haar liefderijk en wijs woord veranderde zij, als
met een tooverstaf, heel het blokhuis en deszelfs inwoners.
Lincoln's stiefmoeder. Hoofdst. III.
Zij bracht allerlei kisten en kasten mede, en tafels en stoelen,
„huisraad" dien naam waardig, om het ruwe en onbeholpen gerij
van Thomas Lincoln te vervangen.
Het eerste, wat hare vaardige handen deden, was Sarah en
Dennis en Abraham een flink bad te geven, zooals ze in geen
jaar gehad hadden ; en een goed bed om op te slapen was binnen
korten tijd gereed.
Daarna hanteerde zij de naald tot midden in den nacht en
fatsoeneerde kleeding voor de kinderen, die hen tienmaal beter
voorkomen gaf, dan sinds geruimen tijd het geval was geweest.
Ook de hut onderging zeer gewenschte en hoogst noodzakelijke
verbeteringen.
Thomas had het maar laten gaan met wat geohed papier voor
het raam, en de deur was een armzalig samenlapsel van enkele
ellendige plankjes en latten. Maar het duurde niet lang of moeder
Lincoln had haar man overreed om wat glas te koopen en een
fatsoenlijke deur te maken.
Een houten vloer bedekte eerlang den leemen bodem der be-
huizing, een verbetering die de huiselijkheid ten zeerste ver-
hoogde.
Er kwam zelfs een tafelkleed over den disch en de kopjes en
schotels werden beter gewasschen dan ooit.
Het wijs beleid der goede vrouw des huizes wist het zóó te
besturen dat de verschillende kinderen opgroeiden in de beste
harmonie.
Yan stonde af aan waren Abe en zijne stiefmoeder op goeden veet.
Van haar getuigde hij op lateren leeftijd: „Zij was eene edele
vrouw, hefhebbend, goed en vriendelijk en andere vrouwen verre
overtreffend." Dat was een schoon en loffelijk woord, dat beiden
eer aandoet. En zij sprak meer dan eens van hem als „een
kind dat haar nimmer onvriendelijk had toegesproken, noch met
norschen blik aangezien en nooit geweigerd had om het een of
ander huishoudelijk werk voor haar te verrichten."
Kinderen die dit leest, in hoever is de toekomstige president
26
der Vereenigde Staten een beschamend voorbeeld voor u in dit
opzicht, zelfs tegenover uwe eigene lieve moeder?
Het schijnt dat de verstandige Sally Lincoln reeds spoedig
bemerkte, dat haar stiefzoon bijzonderen lust had tot studie en
aanleg om het geleerde zich zóó eigen te maken, dat hij het aan
anderen kon vertellen op onderhoudende manier.
Zij hielp hem daarom gedurig om goede boeken machtig te worden.
Het leven van Washington, beschreven door Weems, was het eerste
boek dat Lincoln door eigen arbeid verdiende in die dagen.
Hij had het werk geleend van een buurman, die Crawfort
heette, naar het schijnt een soort Nabal die met een Abigaïl
gehuwd was.
Het boek lag des nachts op een plankje, aan een der zijden
van het blokhuis. De regen kwam onverwachts het huis binnen
door een lekke plaats in het dak en bedierf het boek. Abewas
ten einde raad en met bevend hart begaf hij zich naar Crawfort
om van het onheil verslag te doen.
Crawfort keek den armen knaap aan met dreigende blikken
en vroeg hem wat hij zich nu voorstelde te doen. Abe bood aan
eenig werk voor hem te doen om het verlies te vergoeden. De
man eischte drie dagen arbeids in het korenveld.
„En betaalt dat dan voor het boek, zoodat ik het mede naar
huis nemen kan en houden?" vroeg de pioniers jongen. In span-
ning wachtte hij op bescheid.
Het schijnt dat Crawfort wat zachter gestemd werd door
Abe's eerlijke belijdenis van het onheil en zijne gewilligheid om
de schade te vergoeden en daarom beloofde liij van alle verdere
aanspraken op het bedorven werk af te zien. En zoo werd
Lincohi eigenaar van zijn eerste boekwerk.
En zoo trouw gebruikte hij het, dat hij later, op het slagveld
van Trenton staande, het gevecht dat aldaar plaats greep in
Washington's dagen, nauwkeurig beschrijven kon.
Cooper's „Leather Stocking Tales," vol geschiedenissen der
Indianen, werd in dien tijd ook een bekende in het blokhuis en
27
met veel ijver gelezen, zoo ook de gedichten van den Schotschen:
auteur Burns, van welke verzen de jeugdige student in den
achterhoek er heel wat van buiten leerde.
Na gedanen arbeid op het veld lag Abraham des avonds
languit op den vloer der hut, vlak bij het haardvuur en stu-
deerde zonder ophouden tot laat in den nacht.
Menigmaal ook wist hij een boek mede te moffelen naar het
land, en in de een of andere laagte, of achter een boomstam
verborgen, zat liij uren aaneen te lezen terwijl zijn vader meende
dat hij druk aan het graven of wieden was. Het gebeurde wel-
eens dat vader Thomas zijn weetgierigen zoon in zulk een
positie aantrof en de rug des knaaps kwam dan meer dan eens
op onzachte wijze in aanraking met de ruwe hand van den
pionier, die meende dat zijn toorn in dergelijke gevallen billijk
ontstoken was. „Er komt niets van dien jongen terecht," bromde
hij dan in zijn baard.
Ook de buren, voor welke Abe meer dan eens werkte, als er
op de eigen boerderij niets te doen was, klaagden er wel eens
over dat die lange slungel van Thomas Lincoln meer zin had
aan een flinken boterham en aan een goed boek, dan aan
handenarbeid, en daar was wel wat van aan.
Het kind was ook niet voor boerenarbeider in de wieg gelegd
en zijn werkzaam brein was met heel iets hoogers bezig dan
met planten en rooien.
Dat bewees liij door het houden van een soort dagboek, waarin
hij alles aanteekende wat hem als wetenswaardig voorkwam in
zijn lezen.
Wanneer geld ontbrak om papier te koopen gebruikte hij dunne
plankjes, waarop hij met houtskool schreef. Later copiëerde hij
het aldus opgeteekende m het nieuw aangeschafte boek.
In die „Indiana-dagen" ging hij ook zoo nu en dan ter
school.
Hazel Dorsey was zijn eerste leermeester, die aan Little
Pigeon Creek, anderhalve mijl van het huis der Lincolns,.
28
enkele weken lager onderwijs gaf. Vrouw Lincoln zorgde er
getrouw voor dat heel haar zestal er van profiteerde.
Toch moet men van dat schoolgaan niet te hooge gedachte
vormen.
Later vertelde de president Lincoln dat hij, alles te saam ge-
nomen, èn in Kentucky èn in Lidiana niet meer dan één jaar
naar school was geweest ; en wel mogen wij de energie bewonderen
van dat kind uit het ruwe boschveld, dat met zulk kort school-
gaan zooveel leerde te doen.
Voorbeeldig was de jonge knaap reeds vroeg in zijn optreden
tot bescherming van weerlooze dieren. Hij, die zich later zoo
heldhaftig in de bresse stelde voor den armen negerslaaf, die de
g-ebondene handen naar het Noorden uitstrekte, schreef reeds
vroeg, op kinderlijke wijze, een opstel over dierenbescherming,
en deed wat hij kon om ruwe makkers te verhinderen voort
te gaan in hunne wreede pret om heete kolen te leggen op
den rug van landschildpadden, opdat de dieren te harder zouden
loopen.
De knaap was de vader van den man.
Eigenaardig is het ook en zeer opmerkelijk dat hij niet hield
van de jacht, w^aarvan toch zoo menig kind der wouden een
hartstochtelijk liefhebber is. Het scheen hem ruw toe en wreed
om het wild te dooden in een ongelijken strijd waarin de mensch
den voorsprong had van zijn geweer, op het ongewapend rede-
loos slachtoffer.
Zelfs in het visschen had hij weinig lust, misschien wel om
dezelfde reden.
Meer lust had hij in het debatteeren en zoo vaardig werd hij
daarin mettertijd dat er in heel Gentryville en omtrek, (Gentryville
was een nieuw dorp niet ver van het huis van Lincoln) geen
vaardiger voor-de-vuist spreker w^as, dan hij, dien men weleens
„dien lummel van een Abe" noemde. Zelfs over zaken, die de
regeering des lands raakten, vooral den Republikeinschen
regeer Jngsvorm betreffende, schreef hij in dien tijd een opstel
29
dat in een der weekbladen van den omtrek werd opgenomen-
en den lof des jeugdigen auteurs heel wat verbreidde.
Men moet nu echter uit dit een en ander niet afleiden dat
de toekomstige president een engel Avas zonder menschelijke
gebreken.
Verre van daar. Het „echt menschelijke" was ook hem niet
vreemd.
Hij kon stoeien en spelen zoo goed als de beste. Eu hij
deed liet ook.
Eerlang werden zijn lange armen zoo gespierd, dat hij lasten
kon torschen tot verwondering van jong en oud.
Eens droeg hij een geheel kippenhok dat de krachten van
drie mannen had geischt tot vervoer.
Als het op een vechten en worstelen aankwam kon niemand
hem verslaan.
Maar in alles en bij alles was hij eerlijk als goud, en be-
diende zich van geen listige streken, zoodat hij zelfs bij den
tegenstander achting verwierf. En nimmer zocht hij den strijd
om als vechtersbaas te schitteren. De verwerende strijd slechts
was de strijd, die hij aanbond.
Sterke drank, die vloek van zooveel nieuwe nederzettingen in
die dagen, vond een vijand in den jongen pionier. Zijne moeder
had hem daarvoor afkeer ingeboezemd, naar het schijnt. Alleen
bij groote uitzondering gebruikte hij van het vocht en dan onder
protest. Medelijden vervulde hem met de slachtoffers der
onmatigheid.
Op zekeren nacht gedurende het koude wintergetij gingen
Abraham en een kameraad van Gentryville naar huis.
Zij vonden het paard van een buurman ruiterloos aan den
weg staan.
Dat spelde een ongeluk. Abe zocht in de duisternis naar den
voormaligen berijder en vond hem ten slotte beschonken in
den modder liggen.
„Kom, ga mee naai' huis, het is uw zaak niet indien hij om-
30
komt," sprak de ongevoelige metgezel van den toekomstigen
president.
„Ja, maar hij bevriest hier stellig van nacht, indien wij hem
aan zijn lot overlaten", pleitte Lincoln. De kameraad ging henen,
verontwaardigd over Abe's overgevoeligheid, zoo hij het noemde.
Maar de jonge pionier nam den armen dronkaard op zijne, nu
-alreeds stoere, schouders en droeg hem naar eene woning tachtig
roeden verwijderd van de plaats des onheils en verpleegde hem
den ganschen nacht, totdat de man in staat was om huiswaarts
te keeren. Lincoln haatte de zonde, maar hij trachtte den zondaar
te redden. Welk schoon voorbeeld van menschlievendheid !
Misschien was het ook menschenmin, ten minste eenigszins,
die den leergierigen jongeling aandreef tot het bestudeeren der
w^etten des lands.
Op de een of andere manier, op wat wij kinderen der men-
schen eene toevallige wijze achten, viel Lincloln een exemplaar
in handen van de statuten van den staat Indiana.
Uit louteren leerlust begon hij de studie ervan en straks had
hij zich zoovele wetsbepalingen eigen gemaakt, dat het de ver-
wondering opwekte van den vrederechter van Gentryville.
Nu begeerde Lincoln ook eens een rechtsgeding te zien, zooals
'dat wordt gehouden in de gerechtshoven.
Op zekeren tijd, gedurende Lincolns zeventiende levensjaar,
vernam hij dat er in de hoofdplaats der county, genaamd Boo-
neville, een man terecht zou staan, die van moord beschuldigd was.
De beroemde advocaat Breckenridge zou hem verdedigen. Dat
was eene gelegenheid, die de jeugdige liefhebber van de studie
der wet niet voorbij kon laten gaan om eens een heusch
gerechtshof te zien en een voornaam advocaat te hooren
pleiten.
Te voet ging hij naar Booneville en met opgesperden mond
luisterde hij naar den welbespraakten verdediger.
Zoo iets had Lincoln nog nooit gezien, noch gehoord. De En-
gelsche taal verkreeg nieuwe aantrekkelijkheid voor hem, toen
31
hij hoorde hoe die gekneed en bezield kon worden door een
meester in de welsprekendheid. Het verdedigen van een mensch,
wiens leven en het geluk van al zijne dierbaren op het spel
staat, kwam hem gewichtiger voor dan ooit te voren. Een
nieuwe wereld opende zich voor hem in dat rechthuis te Boo-
neville en Lincoln besloot om, zoo de Heere den weg baande,
mettertijd advocaat te worden.
De bewoner van Indiana's achterhoek was zóó vervuld met be-
wondering voor den welsprekenden Breckenridge, dat hij de
vrijmoedigheid nam om hem op zijn weg naar zijn hotel toe te
spreken en zijne bewondering uit te drukken. Maar de trotsche
advocaat, sloeg, toen hij een langen, mageren en zeer armoedig
gekleeden boerenjongen voor zich zag staan, een verachtelijken
blik op zijn ontgoochelden bewonderaar en zonder hem eenig
antwoord waardig te keuren, wendde Breckenridge zich van
Lincoln af.
Jaren daarna, toen die lompe jongen uit het hartje van In-
diana in het Witte Huis zetelde als de machtige president van
een groote republiek, verscheen diezelfde Breckenridge bij hem
ter audiëntie. Lincoln herinnerde hem aan het voorval te Boone-
ville en de hoogmoedige advocaat leerde eene beschamende les,
die hem, naar wij zullen hopen, een beter mensch maakte. Hoe
noodig dat elk ter harte neemt het woord van Paulus : „Uwe
bescheidenheid zij allen menschen bekend."
HOOFDS'J^UK IV.
Lincoln begint wat meer van de wereld te ^ien.
Ach, hoe snelt ons leven
Als een stroom gedreven
Die van rotsen schiet!
Blijde en droeve jaren
Vluchten met de baren
En zij keeren niet.
Kindsheid ijlt in 't krieken,
Jonglingschap heeft wieken,
Kommer zweept den man ....
Rhijnvis Feith.
Het stadje, dat dichtst bij de boerderij der Lincolns lag, heette
Gentryville, een naam meer dan eens door ons genoemd.
Het had meer van een gehucht dan van een stad, want het
bestond slechts uit een paar winkels, een smederij en enkele
woningen. De heer Jones, de eigenaar van een dier winkels,
gebruikte Lincoln meer dan eens om allerlei werkzaamheden voor
hem te verrichten, vooral in den winter. Des zomers arbeidde
Abe natuurlijk op de boerderij, hetzij Tan zijn vader, hetzij van
de buren. Mettertijd deed hij zoowat alles en alles, van hout
hakken en waterputten tot het voeren van een pont over een
33
rivier. Maar de arbeid in den winkel van Jones was vooral een
kolf je naar zijn hand, want het vertellen van allerlei vermakelijke
geschiedenissen, waarin hij zoo'n meester was, kon goed gepaaird
gaan met het uitwegen van koffie en suiker en het afmeten van
wat ellewaren.
De vaardigheid en vriendelijkheid van den jongen bediende,
zoowel als zijne gave van vertellen trokken heel wat begunstigers
en Jones wreef zich de handen meer dan eens uit loutere ver-
genoegdheid dat hij zoo'n populairen winkeljongen had. Daar
kwam een ander winkelier achter, de heer Gentry, naar welken
het dorp genoemd was, en hij huurde Lincoln nu om een schuit
vol landbouwproducten naar New Orleans, de groote stapelplaats
van den westersche handel in die dagen, te brengen.
Abraham was toen 19 jaren oud, sterk als een reus en be-
hendig als een aap.
Zijn lust om de wereld eens te zien was sterker dan ooit en
hij aanvaardde het aanbod. Hij zou acht dollars per maand
verdienen en de kost.
Het was eene langzame reis langs Pidgeon Creek naar de
Chio-rivier, met den stroom afzakkend. Maar echt interessant
begon het te worden toen men den „Vader der wateren", de
beroemde Mississippi bereikte. Dat zou me een tocht worden van
duizend Engelsche mijlen en altijd maar stroomafwaarts drij-
vend ! De stoere armen van Lincoln en zijn varensgezel, een
zoon van den heer Gentry, waren in staat om het lompe plat-
boomde schip recht te houden en zonder ongelukken kwam men
tot aan de stad Baton Rouge in, den staat Mississippi.
Doch t-oen men daar gedurende den nacht aan wal lag, was
het bijna gedaan geweest met het leven van den held van ons
verhaal, want een troepje negerslaven, op roof uit, sloop aan
boord. Lincoln en de jonge Gentry maakten gerucht en trachtten
de zwarten te verdrijven, doch deze lieten zich zoo maar niet
verjagen. In de schermutseling die volgde, en die op het weg-
loopen der negers uitliep, bekwam Abraham een wonde aan het
3
34
voorhoofd, waarvan hij al zijn leven het lidteeken moest
omdragen.
De ellendelingen hadden bijna, onwetend, hun grooten toekom-
stigen weldoener vermoord! Wat doet de mensch soms niet in
zijn blindheid. De Joden deden nog erger toen zij den Christus
kruisigden, hun besten Vriend en eenigen Helper.
Lincoln keerde goed en wel van de reis naar het Zuiden
terug en kon zijn patroon een welgevulden geldbuidel overhan-
digen. Zijn eigen loon kwam in de zakken van zijn vader Thomas.
En zoo ging het met alles wat hij verdiende. Want in die dagen
had men in Amerika nog niet de slechte gewoonte dat opge-
schoten jongens aan vader en moeder slechts wat kostgeld be-
talen, zooals het nu, helaas, zelfs in christelijke kringen, wel
eens gebeurt, tot groote schade van alles wat tot een recht
christeUjk gezinsleven naar den Woorde Gods, behoort.
Het is echter zeer te bejammeren dat Thomas Lincoln niet
beter met het zuur verdiende geld van zijne kinderen wist om
te gaan. Hij was een man die verre van voorbeeldig was als
een huisverzorger, ook al ging hij nog al trouw ter kerk met
vrouw en kroost bij de Presbyterianen, want destijds was hij lid
van hunne kerk. Zijn wandel stemde niet geheel overeen met
zijn belijdenis.
Door dat slechte beheer van zijne geldmiddelen was Thomas
zelfs niet in staat om zijn land af te betalen aan de regeering,
hoewel hij slechts twee dollars per akker had te geven.
Na verloop van elf jaren had hij het niet verder gebracht dan
tot het betalen van de helft der oorspronkelijke koopsom en dat
eigenlijk ook nog niet eens, want hij had eerst 160 akkers
opgenomen en later waren slechts tachtig akkers zijn gedeeltelijk
eigendom.
En zooveel losse schulden had hij, dat hij groot gevaar liep
om zelfs zijne rechten op deze tachtig akkers te verliezen.
Toen deed Thomas Lincoln wat menig ander onvast pionier
heeft gedaan : hij sloeg zijne oogen wederom westwaarts, naar
35
een nieuw land van belofte, gelijk hij dat vroeger had gedaan
in betrekking tot Indiana. De jonge staat Illinois, west van
Indiana, begon hem aan te trekken als een ander en beter
aardsch Kanaan.
Illinois was in 1818 toegelaten tot de unie als de een-en-
twintigste staat. De naam is afgeleid van dien van de rivier,
die de voornaamste is van alle stroomen die den staat door-
snijden en „Menschen rivier" beteekent. Dit grondgebied was
eerst een deel van het groote Noord West Territoor, waartoe
ook Ohio, Indiana en Michigan behoorden. Toen de pas ge-
noemde staten daarvan waren afgenomen, werd het overblijvend
deel, dat de tegenwoordige staten Ilhnois, Wisconsin en een
deel van Minesota omvat, het Territoor van lüinois genoemd.
Vijandelijkheden met de Indianen beletten eerst het bevolken
van den nieuwen staat. Het noordelijkste deel, dat uit schoone
prairies bestaat, werd eerst na 1850 ingenomen door neder-
zetters uit het Noorden van Europa en door bewoners uit de
noordelijkste streken van de toenmahge staten der Unie. Het
zuidelijk deel, dat veel hout en wild bevatte, werd al vroeger
bevolkt, meest door lieden uit de meer zuidelijke streken der
Vereenigde staten.
Het was naar dezen staat dat Thomas Lincoln besloot te
verhuizen. In het vroege voorjaar van 1830 maakte hij zich
voor den tocht gereed. Zijn doel was om zich neder te zetten
m Macon county, waar een familiehd, Thomas Hanks, alreeds
woonde en vanwaar de beste berichten kwamen wat stoffelijke
vooruitzichten betrof.
Of dit nu al insloot om weer jaren van ontbering te door-
worstelen, en zonder kerk en kluis zijn gezin op te voeden,
daarover bekommerde Thomas Lincoln zich schijnbaar niet zoo
veel, precies zooals meer dan een van den HoUandschen stam,
die maar de wildernis ingaat zonder te vragen naar het mogelijk
schade lijden der ziel.
De geheele familie der Lincolns en Johnstons ging op reis.
36
op de manier der trekboeren in Zuid-Afrilca : een groote wagen
door vier span ossen getrokken. Dat was me echter een reisje,
van Gentryville naar Decatur in Macon county ! Het ging direct
westwaarts, altijd westwaarts — maar o die wegen ! Eigenlijk
waren het geen wegen, meer wagensporen dan iets anders.
Modderig waren ze, tot diep in den grond, zoodat de wielen tot
aan de assen er in zakten en de arme ossen hadden heel wat
moeite om den wagen met zijn vraclit van menschen en goederen
voort te trekken. Abe Lincoln was de voerman die de stomme
dieren leidde met zijn luid „haw" en „gee", zooals dat de ge-
woonte is onder degenen in Amerika, die nog van die logge,.
maar sterke, trekdieren gebruik maken.
Een paar keer, bij het doorrijden van opgezwollen stroomen,,
liep de geheele onderneming gevaar van mislukking. AVeinig
scheelde het of rijders, vracht en vee waren medegesleept door
den sterken vloed der watereu. Maar de Heere, die een groot
plan voor had met ten minste één van dit klompje emigranten,,
bewaarde hen genadiglijk totdat ze allen ten slotte, na een reis
van vijftien dagen, konden afstappen bij Thomas Hanks.
Het duurde niet lang of Thomas Lincoln had eene plaats uit-
gekozen aan een der takken van de Sangamon-rivier, tien mijlen
west van de stad Decatur.
De zonen des huizes spanden zich er voor om ten spoedigste
een blokhuis op te richten voor vader en moeder. Ook rustten
ze niet met ijverigen arbeid totdat ongeveer vijftien akkers
boschgrond ontdaan waren van het houtgewas en zoodoende
konden strekken tot bouwgrond en weide. Dat was een heele
taak. De lezer kan zich dat best voorstellen, want die „Enaks-
kinderen" van boomen, zooals de HoUandsche pelgrims in de
wouden van Michigan de reuzen in het bosch noemden, lieten
zich maar niet vellen met één slag en evenmin uit den weg
ruimen met één schop. En nadat de boomen waren verwijderd,
was er nog heel wat te doen om een aantal van de stammen te>
splijten tot dunne ruwe balken, die men in Amerika „rails'^
37
•noemt, en waarmede de Lincolns een hek bouwden om de ge-
heele vijftien akkers bouwland heen.
Maar Abraham Avas voor geen kleintje vervaard, vooral als
het op een „railsplitten" aankwam, en hij kon de bijl hanteeren,
■vlugger en beter dan honderd anderen. Men noemde hem zelfs
«een meester op dat gebied.
Inmiddels was onze held een-en-twintig jaar oud geworden en
'dus volgens de wet meerderjarig.
Hij besloot van nu af aan voor eigen rekening uit te gaan in
■de wijde, wijde wereld. Niet dat hij zich aan zijn vader en moeder
geheel onttrok wat flnantieelen steun aanging. Lincoln was een
man met een echt kinderhart, die besefte hoeveel het kroost te
'danken heeft aan de ouders. En daarom zorgde hij voor hen op
stoffelijk gebied tot het einde zijns leven. En niet alleen deed
hij aan zijne ouders wel; ook meer dan een van de overige
familieleden klopte nimmer te vergeefs aan bij hun „Abe",
hoewel deze nooit een rijk man naar de wereld werd. Maar zijn
hart was groot in den edelen zin van die uitdrukking; hij leefde
voor hoogere belangen dan stoffelijke, en daarom was zijne hand
mild tegenover den arme.
In het eerst arbeidde de toekomstige president op verschillende
naburige boerenplaatsen. Geen werk was hem te gering, zoolang
het eerlijk werk was, waarmede hij wat kon verdienen. Zoo
was hij bij beurte slachtersjongen, veerman, ossenhoeder, boom-
kapper en boerenknecht. En het duurde niet heel lang of hij
zag den weg open om een tweede reis te maken naar New-
Orleans. Een zekere heer Offut, een man die allerlei zaken
dreef, nam hem in dienst om met John Hanks en John Johnston
een schuit, met spek en andere producten beladen, naar die groote,
zuidehjke handelsstad te brengen. Abe zou vijftig cent per dag
ontvangen als loon, met den kost erbij, en daarenboven twintig
dollars, als een extraatje, zoo de tocht goed afliep.
Het begin der reis op de wateren van de Sangamon-rivier ging
goed, want de stroom was vol tot boven aan de oevers door de
38
vele voorjaarsregens. Maar toen men een mijl of wat stroomaf-
waarts was gezakt en nabij het kleine dorpje New-Salem kwam,
o wee, toen begon de moeite!
Verbeeld u, men had aldaar een dam door de rivier heen ge-
legd om het water ter zijde af te leiden, om een molen in be-
weging te zetten.
Daar zat nu de boot van Abraham Lincoln in duizend
nooden.
De voorsteven was eenigszins over den dam heen geschoten,
de achtersteven werd door het water overspoeld. Het middenste
gedeelte zat zoo vast als een muur. En ten overvloede stond
oud en jong van de inwoners van New-Salem aan den oever,
het drietal ongelukkige bootslieden uitlachend en uitjouwend
vanwege hun domheid.
Maar vreemd keken die wijze New-Salemmers op hun neus,
toen de langste van de arme schippers een toestel aan de zijde
van zijn vaartuig vastbond, waardoor de boot eenigzins gelicht
werd, en ziedaar, de schuit schoot over den dam heen en ver-
volgde ongehinderd haar weg.
Later heeft Lincoln een octrooi aangevraagd voor zijne uitvinding,
maar tot hiertoe is er geen gebruik van gemaakt.
Het was echter bewijs genoeg dat Abe Lincoln een recht
practisch Amerikaan was, voor geen kleintje vervaard en door
alle moeielijkheden zich een weg banend.
In de maand Mei van het jaar 1831 kwam Lincoln te New
Orleans aan. En toen hij daar toefde in die schoone oude stad
van „de Halve Maan", zooals zij genoemd werd, zag hij daar
dingen gebeuren en leerde hij daar lessen die hem bijbleven
al zijne levensdagen.
Abraham Lincoln bracht een bezoek aan de slavenmarkt van
New Orleans, de grootste slavenmarkt van Amerika in de dagen
vóór den Burgeroorlog, Bij heel deze zaak van het slaven-
houden moeten wij wat langer stil staan om het verloop der
geschiedenis van Lincoln en zijn tijd recht te leeren verstaan.
39
Gredurende de maand Augustus van het jaar 1619 werden de
eerste negerslaven in Amerika verkocht. Het spijt ons het
te moeten zeggen, maar het was een Hollandsch schip, dat het
eerst die ongelukkige wezens binnen bracht. De kapitein maakte
goede zaken met het negentiental, dat hij aan den man bracht.
Weldra volgden anderen hem na en binnen enkele jaren waren
er duizenden van die ellendige schepsels in de verschillende
kolonies aan de westelijke kust van den Atlantischen Oceaan,
do kolonies die later de Yereenigde Staten zouden vormen.
In die dagen zag niemand kwaad in het slavenhouden. Men
meende dat de wet van Mozes zulks toeliet en de advocaat-
generaal van Engeland had het officieel uitgesproken dat de
negers, daar zij heidenen waren en het vervloekte zaad van
Cham, gekocht en verkocht mochten worden als vee. De koningen
van Engeland trokken zelfs voordeelen uit den verkoop van
slaven en moedigden dezen handel op Amerika aan. Toch waren
er bij lange niet zooveel slaven bij het einde van den Onafhan-
kelijkheidsoorlog, dan in de jaren die volgden op 1793.
In dat pasgenoemde jaar vond Eli Whitney, uit den staat
Massachusetts, eene machine uit om den katoendraad op snelle
wijze te bevrijden van de zaadjes die aan dien draad vast zitten.
De katoen tierde alleen in de heete zuidelijke staten, maar tot
dien tijd toe was ze nog niet het groote landbouwartikel dat
ze later werd, omdat het teveel kostte aan arbeidsloon om de
katoen te bereiden voor het weefgetouw.
Een slaaf moest een geheelen dag arbeiden om één pond
katoen marktvaardig te maken. Doch toen Whitney's machine
was uitgevonden en dat kostbare schoonmaken met de menschen-
hand niet langer noodig was, kwam er plotseling een groote omme-
keer in het profijtelijke van de zaak.
De katoenteelt werd een van de meest winstgevende takken
van nijverheid. De prijs der slaven, die in het Zuiden waren,
ging direct in de hoogte, en de planters kochten zooveel slaven
als zij machtig konden worden. De Noordelijken, die ze lang
40
niet met zooveel profijt konden liouden als de Zuidelijken, ston-
den hunne slaven grootendeels af tegen de hooge prijzen die
hunne zuidelijke landgenooten boden voor deze menschen, die
het konden uithouden in de katoen velden waarin de blanken
niet in staat waren te arbeiden, vanwege de uitputtende hitte,
doch de kinderen van het zonnige Afrika waren hieraan
gewoon.
Het Zuiden werd het land der slaven, door dezen vooruitgang
op 't gebied der nijverheid. Een levendige handel in die lijfeigenen
kwam op, en van dien handel was New-Orleans de groote cen-
trale markt.
Met open oogen en met een bloedend hart stond do jonge
man uit de vrije wouden van het vrije Illinois de gevloekte
slaven-negotie aan te zien. Hij zag hoe mannen en vrouwen
door kooper en verkooper werden gegeeseld met vlijmende zweep-
slagen, om te laten zien hoe vlug ter been en rap van lede-
maten zij waren.
Hij bemerkte hoe vaders en moeders, vrouwen en kinderen
ruw en meedoogenloos van elkander werden gescheiden door de
gril des handelaars of door zijn duivelsch winstbejag, dat voor
een dollar de teerste banden des bloeds roekeloos verscheurde.
Hij werd in het diepst zijner ziel geschokt door het gekerm
der ongelukkigen als ze werden voortgesleept of voortgezweept
door den stok des drijvers, om nieuwe eigenaars te dienen met
hun zweet en hun bloed. Het bloed stolde in Lincolns aderen bij
het beschouwen van al dien gruwel, zoo vol onmenschelijkheid,
en men zegt dat hij toen daar uitriep: „Als ik ooit in de
gelegenheid kom dat ding den kop in te drukken, reken er op;
dat ik het hard zal raken!"
Maar er zou nog heel wat gekrijt en weeklage aan de harten
en lippen der arme kinderen van Cham ontsnappen, eer de man
uit Illinois dien gruwel der onmenschelijkheid zou bekampen als
een andere Hercules, in geweldigen kamp met den Hydra der
slavernij.
41
Lincoln keerde terug tot zijn zender Off ut en deze was zoo
met zijn knecht tevreden, dat hij hem in dienst nam om in een
nieuw op te richten winkel in datzelfde New Salem, dat hem
zoo belachen had, als winkeher op te treden.
En het duurde niet lang of de lieden van dat dorpje begonnen
hem te achten als een bekwaam en eerlijk jonkman.
Eerlijkheid vooral was een zijner sterke karaktertrekken,
vandaar dat men hem eerlang allerwege „eerlijke Abe" noemde.
Zóó sterk was zijne begeerte om elk precies het zijne te geven
dat hij soms mijlen te voet ging om een vergissing van enkele
centen of enkele onsen gewichts in orde te maken. Zelfs de
ruwste gasten kregen respect voor den langen dunnen winkelbe-
diende, vooral ook door de geweldige lichaamskracht, die hij destijds
had en zijne behendigheid in het vechten. Onderscheidene be-
wijzen hiervan leverde hij, want, ofschoon niet bijzonder gesteld
op vechtpartijen, weigerde hij nooit een uitdaging.
Onderscheidene staaltjes van zijne fameuse kracht en behen-
digheid worden verhaald. Ziehier een paar:
Lincoln stond in den winkel, waar hij eenige vrouwen zijn
waren liet zien. Een jonge kerel kwam in, en wierp hem allerlei
beleedigende uitdrukkingen toe, vloekte en daagde hem uit.
Lincoln verzocht hem te wachten tot de vrouwen weg waren
en tot zoo lang zich wat in te binden. Hij kon er op rekenen,
hij zou dan satisfactie krijgen.
De vrouwen gingen heen. 't Grevecht ging aan. Niet lang,
daar spartelde de beleediger op den grond. Lincoln hield hem
daar met zijn ijzeren vuist, met een gemaic als ware het een
kind. Daarop nam hij eenige struiken stekend onkruid en wreef
hem dat in het gezicht, zoodat de kerel jankte van pijn. Lincohi
deed dat alles met de grootste bedaardheid en toen de knaap
genoeg had, ging Abe naar de pomp, wiesch zijn gelaat met
frisch water en deed alles om zijn pijn te verzachten.
De man werd een van Lincoln's grootste vrienden en was
sedert dien dag een beter man.
42
Op een anderen keer had hij het te stellen met den kampioen
van Coles County, Daniel Needham. Deze vechtersbaas dacht
dat er in de gansche Unie niemand was dien hij niet staan kon.
Ruw en beleedigend klonk zijn uitdaging. Eerst een worstel-
partij. Twee keer legde Lincoln hem neer. Daarop eene formeele
bokserij. Met een bloedende neus en een blauw oog droop
Needham af.
Dan was er Jack Armstrong, een groote vierkante kerel.
Geen man aan de Sangamon rivier, die het met succes tegen
hem kon opnemen. Lincoln werd gedwongen met hem aan den
dans te gaan.
Ze vochten. Geen van beiden behaalde eenig voordeel. Daarop
beging Armstrong een gemeene streek. Met al zijn kracht greep
Lincoln hem bij den stierennek en hield hem, als ware hij een
jongen, op armslengte van zich af. Maar Armstrong was er niet
alleen. Een geduchte bende „Clary Grove Boys" hadden de
nederlaag van hun hoofdman gezien en drongen nu op Abe aan.
Deze retireerde heel bedaard, tot hij met zijn rug tegen een
winkel stond, afwachtende wat de boys zouden doen. Dit was
het eergevoel van Jack Armstrong te veel. „Jongens", zei hij,
„Abe Lincoln is de beste kerel, dien wij ooit ontmoet hebben.
Hij zal een der onzen zijn." Van dien tijd was Jack Armstrong
een van Lincoln's beste vrienden.
In de buurt zijner woonplaats, geen opstootje dat hij niet
stillen kon, geen gevecht dat hij niet beslissen kon, maar ook
geen man meer populair dan hij.
HOOFDSTUK V.
Soldaat, Candidaat, Winkelier, Landmeter en Postmeester.
Godt ghevet al zijn ampt en tijt
Al wat hij schiokt en weert
En menght zich niet verkeert.
Zoo wie zijn schickingh teghenstrijt
En 'twerck poocht te verhaasten
Betreurt zyn doen ten laatsten.
DlBK VOLKKETSZ. CoORNHKRT.
Dat een spreekwoord niet altijd een waar woord is, werd
bewezen in het leven van Abraham Lincoln. „Een man van
twaalf ambachten en dertien ongelukken" scheen hij te zijn, in
het tijdperk van zijn bestaan dat we thans behandelen. Maar
het liep toch beter uit dan menigeen verwachtte, zelfs het oude
spreekwoord ten spijt.
Hoe dat al zoo te werk ging zullen wij nu verhalen.
In het voorjaar van 1832 was Lincoln buiten betrekking. Zijn
patroon, de heer Offat, was bankroet gegaan, gelijk in die dagen
van „wild cat" geld en allerlei dwaze ondernemingen met het
geld van anderen begonnen, zoo telkens gebeurde. Wat moest
Lincoln nu doen?
Hij besloot om naar een politiek ambt te staan, en wel dat
44
van afgevaardigde van zijn district in de Wetgevende Verga-
dering van den staat Illinois.
Hij was thans iemand, die boven de meesten, zoo niet boven
allen, van zijne medeburgers in New Salem en Sangamon county
uitstak in kennis. Vooral had hij zich toegelegd op de studie der
wet. Een paar boekdeelen, die hij had opgevischt uit een oud
vat in Offuts winkel, hadden hem daarin geholpen.
Hij was een populair jongmensch, zooals reeds uit het voor-
gaand hoofdstuk bleek. In het vertellen van geschiedenissen en
anecdoten had hij zijns gelijke niet. Als spreker had hij zich
een zeer goeden naam verworven bij allerlei gelegenheden. Geen
wonder, dat hij begon te denken dat er wel wat kans bestond
dat hij tot lid der Wetgevende Vergadering kon worden gestemd.
En zoo annonceerde hij ten slotte, op de gewone Amerikaansche
wijze, dat hij zich, (natuurlijk .,op raad zijner vrienden"!)
candidaat stelde.
In eene circulaire, gedateerd 9 Maart 1832, trad hij voor de
kiezers van zijn district voor het voetlicht als een „Whig",
een volgeling van den grooten Henry Clay.
Misschien vraagt de een of ander lezer zich af: wat is dat
toch wel, een „Whig"? Die naam beteekeneïe oorspronkelijk in
de Engelsche staatkundige geschiedenis eene partij van het
gewone volk, tegenover de „Tory" partij der hovelingen. In de
Amerikaansche historie duidde de term eerst iemand aan die
Engeland tegenstond gedurende den Kevolutionairen oorlog,
terwijl de „Tory's" het met Engeland hielden. Wat later werd
„Whig" een politieke partijnaam. „Whig" noemden zich sinds
1834 de opvolgers van de Nationale Republikeinen, de tegen-
standers van de Democraten.
De „Whigs" hadden in hun program vooral drie voorname
zaken : allereerst inwendige verbeteringen, n.1. van wegen en
rivieren in het binnenland, ter bevordering van handel en nij-
verheid; vervolgens, een beschermend tarief, om het Amerikaan-
sche fabriekwezen te steunen en aan te moedigen en ongewenschte
45
concurrentie van het buitenland te voorkomen. Dat was iets dat
vooral de noordelijkste staten begeerden, daar deze het meest van
f abrieks werkzaamheden afhingen, terwijl het meer landbouwend
Zuiden de buitenlandsche goederen gaarne zag ingevoerd, als
goedkooper. En ten derde begeerden de „Whigs" een sterk na-
tionaal en centraal goevernement, terwijl de Democraten sterk
stonden op de soevereiniteit van de enkele staten.
De groote redenaar en staatsman, Henry Claj' van Kentucky,
was in den tijd waarvan we nu spreken de leider van de Whigs,
en het was onder zijn banier dat Lincoln aan de stembus
wenschte te overwinnen en in de Tweede Kamer van Illinois
begeerde te strijden.
Doch, de mensch overdenkt zijn weg en de Heere bestiert
zijn gangen ! Eer de politieke veldslag geleverd werd, marcheerde
Abraham Lincoln onder een veel meer letterlijke banier dan die
welke men bezigt in het Amerikaansche staatkundig leven.
Lincoln werd soldaat! En in één uur klom hij zelfs op tot
den rang van kapitein! Hij die zelfs geen korporaal, sergeant
of luitenant was geweest ! Het kan soms raar gaan in de wereld,
vooral in Amerika.
Er was in het voorjaar van 1832 een opstand uitgebroken
onder de Indianen van den stam der Sac en Fox (Zak en Vos)
roodhuiden.
Hun opperhoofd heette „Black Hawk" dat is, de Zwarte Havik.
De Indianen hebben veelal de gewoonte om hunne zonen te
noemen naar de een of andere bizonderheid, gehoord of gezien
ter gelegenheid der geboorte.
Zoo wordt een kind soms genaamd „Little Smoke", omdat de
moeder wellicht op het oogenblik der geboorte een weinig rook
ergens zag opstijgen.
Vooral naar de dieren, die men ziet op dat moment, worden
de nieuwe wereldburgers genaamd. B.v. Sitting Buil, Old Buil,
Ked Eagle, Black Eagle, enz. *) Toen nu het toekomstig opper-
*) Vertaling: Zittende Stier, Oude Stier, Roode Arend, Zwarte Arend.
46
hoofd der Zak-en-Vos-Indianen omtrent 1768 het eerst het
levenslicht aanschouwde, zag zijn moeder misschien een zwarte
havik vliegen, en ziedaar, het kind had een naam!
En die naam zou leven ook in de geschiedenis der Ameri-
kaansche natie.
Vooral door den opstand, dien men op de gewone wijze van
het spraakgebruik der Nieuwe wereld met den hoogdravenden
naam bestempelde van oorlog, („Black Hawk War"), waarvan
Lmcoln een der veteranen zou worden.
Waarom de Zwarte Havik en de zijnen toch wel het oorlogs-
pad kozen?
Ach, lezer, dat is tot op zekere hoogte de gewone geschiedenis,
zoo treffend gebrandmerkt in Helen Hunt's „Een Eeuw van
Onrecht."
In 1804 had men de hoofden van den stam van Black Hawk
eerst dronken gemaakt en hen toen een papier laten teekenen
waarbij zij al hunne rijke landerijen langs de oostzijde van de
Mississippi rivier, 700 mijlen lang, afstonden voor een jaargeld
van 1.000 dollar een recht koopje.
In 1831, toen men het land waarop hunne dorpen lagen had
verkocht aan blanke nederzetters, ploegden deze het koren van
de Indianen,
Black Hawk dreigde om wraak te nemen, en de militie van
Illinois werd te wapen geroepen. Het roodhuiden-opperhoofd
vluchtte westwaarts over de Mississippi. Maar in het voorjaar
van 1832 kwam hij in Illinois terug met een vijftigtal dapperen
en natuurlijk werd de krijgstrom geroerd in den betrokken staat
om den roodhuid tegen te staan.
Vrijwilligers werden opgeroepen om den lande een maand te
dienen in den verdelgingskrijg. Men meende toen algemeen in
de Vereenigde Staten dat de eenige goede Indiaan een doode
Indiaan was, en dus trok men met enthusiasme den soldatenrok
aan. Ook Lincoln en heel wat van de jonge lieden van Sangamon
county, waaronder bijna al de „Clary Grove" jongens.
47
InEushville, in Schuyler-county; kwamen de re cruut- vrijwilligers
samen en het eerste wat men deed was: zijne eigene „officie-
ren" kiezen.
Men zou de verkiezing houden op een eigenaardige wijze,
destijds in zwang onder de dienstdoende schutterij. Er w^aren
twee candidaten in het veld voor de eer om kapitein te worden
van de compagnie der Sangamon county strijders-in-den-dop. De
een was de heer Kirkpatrick, een gegoed handelsman van New
Salem. En de ander onze Abraham Lincoln, de doodarme winkel-
bediende. Elk der recruten zou zich voegen óf achter Kirkpatrick,
indien men hem als kapitrein prefereerde, of achter Lincoln.
En ziedaar, toen de vrijwilligers zich opstelden in het gelid,
bleek het dat de rij die achter Lincoln aankwam driemaal zoo
lang was als de linie die zijn medestander achter zich had. En
zoo werd Lincoln voor het eerst van zijn leven gekozen tot een
publiek ambt. En op één dag was hij van een ongeoefend recruut
bevorderd tot kapitein. Dat was nog eens een snelle promotie!
Maar de soldaten die Lincoln kozen hadden er geen berouw van
dat zij hem hadden gestemd, want kapitein Lincoln, al maakte hij
soms militaire misslagen, trad toch in velerlei opzicht op als
een wijs officier, wiens practische blik op zaken van den krijg
meer dan eens merkbaar was. En ook betoonde hij zich als
een vader zijner compagnie, bij eene gelegenheid toen een hoofd-
officier van het staande leger, die de boeren-vrijwilligers minachtte,
hen op een onbillijke manier bij de andere soldaten achteruit zette.
Maar hoewel kapitein Lincoln harten won door goedheid, wist
hij toch genoegzaam streng te zijn om krijgstucht te bewaren.
Op zekeren dag kwam er een oud Indiaan in het kamp. De
man bezat een vrijgeleidebrief van generaal Cass en was dus
een bevriend roodhuid. De arme zwerver was halfverhongerd en
geheel uitgeput. Zelfs al ware hij een vijand geweest, hij had
weinig kwaad kunnen doen in zijn erbarmelijken toestand.
En toch wilden de soldaten van Lincolns compagnie hem direct
dooden, verwoed als zij waren over het feit dat enkelen van
48
de krijgers van Black Hawk sommigen van de nederzetters
wreedaardig liadden omgebracht. Dat deze grijsaard zulks niet
helpen kon, wilden de op bloed beluste dapperen van Lincoln,
naar het schijnt, maar niet begrijpen. Zij hieven dus hunne geweren
op en mikten op den armen roodhuid. Deze schreeuwde om hulp.
Lincoln, die zulks hoorde, snelde uit zijn tent en onderzocht de
zaak. Maar de soldaten stoorden zich niet aan het schrijven van
den generaal Cass en bleven dreigend het geweer omhoog houden.
Ten einde raad stelde Lincoln zich toen vóór den bevenden
en doodsbenauwden Lidiaan en riep zijne oproerige mannen toe
dat zij den roodhuid alleen zouden kunnen doodschieten dóór
het lichaam van hun kapitein heen.
Voor een oogenblik scheen het dat de verwoede en teleur-
gestelde laijgers hun plan wilden uitvoeren, zelfs ten koste van
Lincolns leven.
Maar ook slechts voor een oogenblik, want toen begonnen zij
respect te gevoelen voor hun hoofdman en zagen het verkeerde
van hun drijven zóó in, dat de een na den ander het moordend
wapen liet zakken en met beschaamde kaken afdroop. Lincoln
had het pleit gewonnen, ook al was het eene zeer gewaagde
ondernemüig geweest.
Veel kwam de compagnie anders niet te zien van den wer-
kelijken krijg met al de gruwelen er van. Lincoln vertelde later
in het Congres en met een lachend gelaat, dat zijne meest bloe-
dige gevechten in den Black-Hawk-oorlog werden gevochten met
mosquitoes, de venijnig bijtende vliegen, die de plaag zijn van
lage en waterrijke landstreken in Amerika.
Inmiddels was de maand verloopen waarvoor de vrijwilligers
van Lincolns compagnie zich hadden verbonden. De meesten keer-
den weder tot haardstede en altaren en zoo bleef de kapitein
over zonder soldaten, als een generaal zonder een leger. Dat
was wel eene pijnlijke positie, want met het vertrek van de
soldaten verviel ook zijn rang als kapitem ...
Maar Lincoln was een van die groote zielen die men niet vaak
Kapitein Lincoln verdedigt een Indiaan. Hoofdst. V
49
aantreft, die gewillig zijn te dienen zoowel als om gediend te
worden. En daar er voor hem op dat tijdstip weinig uitzicht
was op eene betere maatschappelijke positie, maar het land wel
behoefte had om krijgsvolk op de been te houden, teekende hij
wederom, ditmaal om als gewoon soldaat te dienen.
Doch spoedig daarna kwam het roemiüoze einde van den
roemloozen krijg en Abraham Lincoln werd afgemonsterd te
Wlntewater in den staat Wisconsin op 16 Juni 1832.
Met G-eorge W. Harrison, een krijgsmakker die ook uit New
Salem kwam, begon Lincoln de reize naar het verre Illinois
tehuis, voor zoover hij van een tehuis kon spreken. Eerst ging
huiswaarts tijgen nog al gemakkelijk, daar de beide veteranen
samen één rijpaard mochten medenemen naar hunne woning, als
eene soort oorlogsbuit. Maar o wee, het bleef niet heel lang
een triomftocht van, om beurte, vroolijk rijdende helden ! Want ge-
durende zekeren nacht ontstal men aan het slapend tweetal
hun gemeenschappelijk krijgsros, en te voet, als een paar land-
loopers, moest men verder. Doch ze hadden het geluk dat ze
een deel van hun reis konden afleggen in een bootje, dat ze voor
een prijsje kochten en zoo kwamen ze ten slotte te New Salem,
arm in geld, maar rijk in ervaring en hongerig als een paar
leeuwen die in geen twee dagen vleesch hebben geroken.
Er was echter één geluk bij: Lincoln had in New Salem een
overvloed van vrienden, die hem gaarne herbergden en hielpen.
En daar kwam, zoo meende hij althans, nog een gelukje bij,
Lincoln kwam in het eerst van Augustus te New Salem aan.
En dat was nog precies tien dagen vóór de verkiezing voor de
Wetgevende Vergadering van Illinois, waarvoor hij candideerde,
eer hij ter oorlog was getogen, zooals wij hierboven reeds be-
schreven. De oud-kapitein-candidaat wierp zich nu met hart en
ziel in den politieken strijd en hield overal toespraken tot de
kiezers van zijn district. En tot op zekere hoogte met een
succes dat luide sprak van zijne populariteit, want zijn eigen
wijk gaf hem, den Whig candidaat, 277 van de 280 stemmen.
4
èo
Toch werd hij niet gel^ozen, daar een viertal andere candidaten
in de andere gedeelten yan het district veel beter bekend en
dus veel sterker waren dan Lincoln, die daarenboven slechts
tien dagen tijd had gehad om het kiezersvolk te bewerken.
En daarenboven ... liij was een arm en penningloos candidaat ;
en vooral zoo iemand die zich nog eene politieke reputatie moet
scheppen, maakt in het democratisch Amerika in den regel geen
bijzonder grooten opgang.
Maar, Lincolns naam kwam toch onder de aandacht van het
volk van Sangamon county ; hij was beter bekend geworden, in
ruimer kring dan te voren, en de toekomst zou openbaren dat
Lincolns optreden niet vergeefs was geweest.
Inmiddels was het voor den ex-soldaat en verslagen candi-
daat een levensvraag geworden hoe verder door de wereld
te komen.
En gelukkig kwam er eene gelegenheid om wederom geregeld
te arbeiden.
Op grond van zijne welbekende reputatie van eerlijkheid kon
liij een aandeel koopen in den winkel van de gebroeders Herndon
te New Salem.
Geld was er destijds bijzonder weinig in den omloop. Trouwens,
Lincoln was zoo arm als Job. Maar eene belofte op papier, een
schuldbrief, kon voorloopig volstaan, en zoo werd de vroegere
winkelbediende nu een koopman voor eigen rekening. Een
koopman op crediet. En al de klanten kochten op crediet, of
verruilden landbouwproducten, zooals boter en eieren, voor wat
de winkelier voorradig had- Zulke primitieve toestanden van
ruilhandel vond en vindt men overal in de nieuwe nederzettingen
in het Westen der Vereenigde Staten.
De begunstigers maakten het aan de nieuwe firma niet overdruk.
Dat gaf Abraham echter tijd om voort te gaan met de be-
studeering van wetboeken, want zijn oud ideaal om nog eens
advocaat te worden, stond hem aanhoudend voor den geest en
kwam steeds meer op den voorgrond.
51
Reeds begon het publiek daarvan te profiteeren, want meer
dan één New Salemmer maakte destijds gebruik van Abe Lincolns
kennis van wettige papieren en van door de wet vereischte
formaliteiten. Soms maakte men wel eens misbruik van zijne
goedheid door te trachten met een vriendelijk „dankje" te vol-
staan. Alsof de jonge arme adspirant-advocaat daarvan leven
kon.
Het ging hem met de studie van de wetten echter meer
voorspoedig dan met zijne handelszaak. De arme Lincoln werd
zelfs geruïneerd!
Dat kwam doordat een van zijne compagnons te verkwistend
leefde en veel te veel speculeerde. Het zal den eerlijken Lincoln
wel zeer hard hebben gevallen, maar hij moest het aanzien dat
al zijne goederen onder den hamer werden gebracht en voor
spotprijs verkocht.
Het scheen inderdaad of hij een man van „twaalf ambachten
en dertien ongelukken" zou worden.
Wat nu te doen? Naar de boerderij terugkeeren en wederom
knecht worden? Daar had Lincoln al bitter weinig zin in. Zijn
geest was te onrustig in hem, zijne idealen daarvoor te hoog.
Wij zullen hopen dat hij ook destijds zijn toevlucht nam tot
den God zijner vrome moeder, en ervoer:
„Die Hem aanroept in den nood,
Vindt Zijn gunst oneindig groot."
In elk geval, er kwam uitredding. En wel op eene wijze die
Lincoln misschien niet verwacht had.
Destijds woonde er in Sangamon county een landmeter die
John Calhoun heette. De man had het zeer druk met zijn vak,
want overal in den omtrek werden er nieuwe steden uitgelegd,
in het bijna onbewoonde oord dat zooveel vooruitzicht bood voor
snellen en reusachtigen vooruitgang.
Vele van die steden kwamen nooit verder dan tot de geboorte
op papier.
52
Maar om op papier te komen, dat eischte landmeterstijd en
kennis en zoodoende had Calhoun de handen overvol. Tot wien
anders zou hij zich wenden in zijne behoefte aan een assistent,
dan tot Lincohi, den knapsten kop van New Salem? Deze
had er direct ooren naar en legde zich met veel ernst toe
op de edele kunst en welbetalende praktijk van het landmeten.
Calhoun hielp hem eerst getrouw, maar niet lang duurde het of
Lincoln was goed in het vak thuis. De rekenkunst, waarop het
vooral aan kwam, was steeds zijn lievelingsvak geweest. Zijn
eerste landmetersketting was, zoo zegt de overlevering, een
lange en taaie druivenrank, — wel een teeken dat de jonge
landmeter straatarm was. Maar toch — het duurde niet lang
of hij kreeg heel wat werk en daardoor werd hij mettertijd ook
beter instrumenten machtig.
Trouwens, iemand die zich niet weet te behelpen is in Amerika
niet van alle markten thuis. De goede Amerikaan is een man
naar het ideaal van De Génestet :
Ik kan wél, zegt de sterke
Eu daarom kan hij wel . . .
Durf te leven ! kwel U niet
Met te veel gedachten;
Werk uw werk en zing uw lied
Onder blij verwachten.
Vroom en vroolijk, frisch en vroeg
Met de zonne wakker.
Strek uw handen naar den ploeg,
Op den grooten akker . . .
In de schoone maand Mei van het jaar 1833 kreeg Lincoln
er nog een postje bij. President Jackson begiftigde hem met
het postmeesterschnp van New Salem, het tweede publieke ambt
dat Lincoln het zijne kon noemen, na zijn kapiteiuschap, roem-
ruchtiger gedachtenis !
53
Maar alweer moeten wij den lezer bidden om zich niet te
hooge gedachten te vormen van dit „federale ambt", zooals zulk
een postmeestersbaantje genoemd wordt in de literatuur van de
Vereenigde Staten. Zoo'n dorpspostmeester is eenvoudig een
brievengaarder en de inkomsten van het „ambt" bestaan grooten-
deels uit de centen die de, vaak karige, akkerlieden besteden
voor hunne enkele brieven. Zoo was het tenminste in de dagen
van postmeester Lincoln in de „stad" New Salem. Maar zulk
een postje gaf toch minstens aanzien, prestige, en de inkomsten
ervan hielpen toch den landmeter om aan kost en kleeren te
geraken. Daarenboven wist Lincoln op eigenaardige manier de
beide postjes te vereenigen. Des morgens, wanneer hij uitging
op zijne landmeters-expedities, stak hij de brieven der menschen
die aan den weg woonden, dien hij langs zou gaan, onder pet
of hoed en bezorgde ze in eigen persoon aan de dankbare klanten
die destijds nog niet eens droomden van briefbezorging aan huis.
Helaas, het scheen of Lincoln voor teleurstelling geboren was.
Na verloop van eenigen tijd trokken vele inwoners van New
Salem naar eene andere en zoo zij meenden beteren locatie, en
de regeering te Washington besloot om het postkantoor te New
Salem op te heffen !
Ten overvloede zuchtte Lincoln nog altijd onder de geldelijke
verantwoordelijkheid van het failUssement, waartoe hij gebracht
was geworden door het wangedrag van zijn voormaligen com-
pagnon.
En, alsof het geheel en al bedoeld was om den toekomstigen
president van eene machtige republiek den beker der vernedering
tot den bodem toe te laten drinken, opdat hij later medelijden
zou hebben met alles wat leed onder zijn volk — Lincolns
schuldbekentenissen vielen in handen van een ongeduldig geldman
en toen de arme landmeter onmogelijk betalen kon, was deze
schuideischer wreed en onbillijk genoeg om het eenige eigendom
dat Lincoln bezat publiek te verkoopen: paard, zadel en hoofd-
stel, en de landmetersinstrumenten. Later zal die onbillijke
54
geldman wel diep beschaamd zijn geweest over zijn Shylok-
achtig bestaan.
Met dat al kwam Lincoln in eene zeer moeilijke en pijnlijke
positie.
Doch ook hier hielp de Heere. Lincoln was zelf veel te neer-
slachtig om de verkooping bij te wonen. Maar een zijner vrienden,
Bowling Green, met medelijden bewogen, kocht alles terug en
gaf het den vorigen eigenaar weder met de woorden : „Betaal
ervoor, Abe, wanneer gij het hebt, en al kunt gij het nooit
doen — het is mij eenerlei."
Dat was nu eens recht nobel, en Lincoln besefte het.
Jaren later, toen Lincoln reeds een advocaat van naam was,
stierf BowUng Green en de New Salemmers begeerden dat
Lincoln een lofrede zou houden ter zijner gedachtenis. Hij be-
proefde het, maar — tranen verstikten zijne stem en hij ging
zitten. Het zijn groote zielen die zóó hunne vrienden liefhebben.
HOOFDSTUK VI.
Een Jong Wetgever, die opgang maakt.
Ik wenschte mij een koop'ren kop
Koel, vaardig te aller uur:
Geen mijmrend hoofd, nu licht, dan zwaar,
Straks brekend, berstend uit elkaar.
Vol storm of zand of vuur.
En voorts een forsohen lichaamsbouw,
Een grof gespierde knuist. . . .
1")b GÉmESTET.
De geestige Nederlandsche leekedichter heeft zeker wel nooit
veel van Abraham Lincoln gehoord, want De Grénestet stierf
reeds in 1861, toen de groote Amerikaan pas een wereldfiguur
werd. Maar zijne regels, hier boven aangehaald uit zijn gedichtje
„Kracht", zijn zeker vervuld in den held van ons verhaal.
Lincoln was op dezen tijd flink uit de kluiten geschoten. Hij
was op mannelijken leeftijd precies zes voet en vier duim
hoog en stak als een Saul, boven de meesten van zijne tijdge-
nooten uit.
Zijn vuist was ook ,,grof gespierd". Zijn armen waren buiten-
gewoon lang. Zijn gelaat was verre van schoon, hoewel niet
onaantrekkelijk. Gewoonhjk was zijn aangezicht overtogen met
een waas van zwaarmoedigheid, vooral in het laatst van zijn
56
leven, toen de verantwoordelijkheid op zijne schouders zoo ont-
zettend zwaar was.
„De koop'ren kop", waarvan de Hollandsche dichter sprak, ont-
brak niet bij Lincoln en het was menigmalen trejffend om te zien
hoe kalm hij bleef te midden van den meest ontroerenden
samenloop van omstandigheden.
Doch we moeten de geschiedenis niet vooruitloopen.
In den zomer van het jaar 1834 werd Lincoln wederom can-
didaat voor de Wetgevende Vergadering van den staat Illinois.
De meeste staten der Unie bezitten twee wetgevende lichamen,
een Senaat en het zoogenaamde „Lager Huis," ook wel kortweg
het „Huis" genaamd. De Senaat gelijkt wel wat in functie op
de Eerste Kamer in Nederland en het „Huis" op de Tweede
Kamer der Staten Generaal.
Voor het Lager Huis nu van lUinois was het dat onze held
candideerde in 1834 en . . . hij werd ditmaal gekozen. Zelfs
kreeg hij méér stemmen dan de andere candidaten van de
„Whig" partij, wat hierdoor kwam dat vele Democraten van
Sangamon county hun stem op Lincoln uitbrachten uit persoonlijke
voorliefde voor „eerlijke Abe".
Lincoln was in de wolken over dezen uitslag. Hij was nu in
zijn vijf-en-twintigste jaar en het is geen alledaagsch feit dat
men iemand, die nog zóó jong is, voor zulk een politiek ambt kiest.
Maar hij was welberekend voor zijne nieuwe taak.
Hij was goed belezen. Shakespeare, de groote Engelsche
dichter, was in laatste jaren druk bestudeerd en Lincoln was
in staat om het kerngezonde Engeisch, dat hij zich zoo eigen
had gemaakt uit Bijbel en Pelgrimsreize, te verrijken met de
schoone en krachtige uitdrukkingen van den grooten meester der
Engelsche letterkunde.
Hij was een flink debater, en iemand die zich in publiek
dispuut niet liet overbluffen. Ook was hij volkomen op de hoogte
met de wenschen en behoeften van het volk dat hem afvaardigde
zoodat hij inderdaad een „volksvertegenwoordiger" kon heeten.
57
Daarenboven was zijn karakter voor goed gevormd, zoowel
wat eerlijkheid, waarheidszin en rondborstigheid, als zedelijke
moed en innerlijke beslistheid betrof.
Een paar dingen waren tegen hem.
Allereerst een zekerlij ke onbeholpenheid, wat gebaren en hou-
ding betrof, wanneer hij onder beschaafde menschen verkeerde.
In Lincolns jongensjaren had een van zijne weinige school-
meesters, Andrew Crawford, hem en de andere kinderen in het
Indiana schoolhuis wat „manieren" geleerd. Maar de lange dunne
jongen was er nooit een meester in geworden en een zekere
onbeholpenheid in houding bleef hem altoos bij, als een van de
treurige gevolgen van de ruwheid der pioniersomgeving.
En daar kwam een tweede zaak bij, niet minder onaange-
naam.
Het gekozen lid van de Tweede Kamer voor den grooten staat
Illinois had geene fatsoenlijke kleeren om zijne positie op ge-
paste wijze te aanvaarden. In de eenvoudige gulheid van zijn
hart begaf hij zich tot een zijner vrienden, den heer Smoot.
„Nu hebt gij mij lid van de Wetgevende Vergadering gemaakt,"
zeide hij, „maar het zwaarste eind komt achteraan."
„Hoe zoo?" vroeg Smoot.
„Welnu, een pak kleeren, want zóó kan ik toch niet bij al
die voorname lui te Vandalia, (de hoofdstad destijds) zitten;
ze zouden er voor bedanken om naast mij plaats te nemen."
„O, is het anders niet?"
„Me dunkt, het is al erg genoeg. Maar vindt ge het zoo'n
bagatel, leen me dan wat geld tot de zitting is afgeloopen, dan
krijgt ge alles eerlijk terug."
„Met plezier. Hoeveel hebt ge noodig?"
„Twee honderd dollars, want ik moet allerlei uitgaven doen
en geen gebrek behoeven te lijden gedurende de zitting."
Vriend Smoot gaf hem het gevraagde en het was hem en alle
mannen van Sangamon county een genot om te zien hoe hun
„Abe" een deftig, zij het ook nog altijd wat onbeholpen voor-
58
komen kreeg, dank zij het nieuwe pak waarin hij zich kon
steken door Smoot's voorgeschoten penningen.
Gedurende de eerste termijn dat onze Abe zijn volk diende
in de Staatsregeering, gedroeg liij zich op een wijze die hem de
achting van velen, die eerst met verachting neerzagen op den
lompen boerenjongen uit Sangamon county, deed winnen. Lincoln
hield zich bij voorkeur in het achterste gelid. Hij wist dat er
nog veel te leeren was in de geheel nieuwe wereld die zich
nu voor hem opende in Yandaha.
Eene nieuwe wereld wat personen aanging. Hij gevoelde zich
onder zijne meerderen wanneer hij zag op de leiders van de
Wetgevende Vergadering. Een nieuwe wereld ook wat aanging
allerlei vraagstukken die de aandacht der politici bezig hielden.
En ook de wetsontwerpen, die ter sprake kwamen, eischten veel
en nauwgezet onderzoek.
Tot in den nacht hield de deputaat van Sangamon county
zich bezig met wetgeleerde studie, behalve de gezeUige avonden,
die met andere afgevaardigden werden doorgebracht in het hotel.
Dan werd de ex-kapitein vaak en ongezocht het centrum van
alle gezelligheid door de tallooze anecdoten en geschiedenissen
die hij wist op te disschen.
Want als smakelijk verteller had hij zijne wedergade niet in
geheel Amerika.
Wat Lincoln vooral aanspoorde om zich op de studie der wet
te werpen was een voorstel van den heer John T. Stuart, een
voornaam advocaat.
Deze had allerlei stukken van den jeugdigen afgevaardigde
gelezen in verschillende weekbladen en begon eene levendige
belangstelling in hem te gevoelen. Bij zekere gelegenheid knoopte
hij een intiem gesprek aan met onzen man en vroeg hem of hij
er nooit over gedacht had om in de rechten te studeeren.
„Nu ja," sprak de bescheidene Abe, „ik heb er wel eens
over gedacht, en anderen hebben er meer dan eens met mij
over gesproken, maar ik durf heusch aan zoo iets niet ernstig te
59
denken. Hoe zou ik eene school kunnen bezoeken daar ik arm
ben en ook geen vermogende vrienden bezit?"
„Och wat, een man als U behoeft naar geen academie te
gaan om advocaat te worden. Als gij met uw landmeten maar
genoeg verdient voor kost en Meeren, dan kunt ge wel thuis
studeeren. Iemand als gij komt wel zonder professoren klaar."
,, Maar gij vergeet de vele kostbare boeken, die men noodig heeft."
„O, is het anders niet? Gij kunt over mijn boekenkast be-
schikken. Kom gerust bij mij en zoek uit al wat gij begeert.
En als gij onderricht behoeft zal ik U wel helpen."
Dat was een aanbod dat Lincoln met beide handen aangreep en
reeds den volgenden dag was hij op weg naar Springfleld, waar de
heer Stuart woonde, om een kostelijken last boeken op te halen.
Vier dikke deelen van het beroemde werk van Blackstone, het
standaardwerk der rechtsgeleerdheid in Engelschsprekende
landen, droeg hij twee en twintig mijlen, van Springfleld naar
Vandalia, en zóó hongerig was hij naar den inhoud, dat hij zich
op de reis huiswaarts niet minder dan veertig bladzijden vast
in het geheugen prentte.
En zoo kwam Lincoln steeds nader aan het ideaal van de
jaren toen hij in Booneville het rechtsgeding bijwoonde, reeds
vroeger door ons medegedeeld.
Ondertusschen vervulde hij zijne plichten in de Wetgevende
Vergadermg zóó goed, dat hij in het volgende jaar met veel
grooter meerderheid dan in 1834 werd herkozen. Ook in 1836
en daarop volgende jaren, geschiedde zulks.
Ondertusschen ervoer hij m deze eerste jaren van zijn loop-
baan in het staatkundig leven dat populariteit en opgang iemand
niet vrijwaren voor de smarten des levens.
Gedurende den zomer van het jaar 1835 verloofde hij zich
met mejuffrouw Ann Rutledge van New Salem, eene schoone
bloem der westersche prairies. Zij was aantrekkelijk en verstandig
en in heel Sangamon county was er geen die haar overtrof in
lieftalligheid.
Zij had beloofd hem te zullen huwen zoodra hij zijne rechts-
geleerde studiën voltooid had.
De zomer van 1835 was de lieflijkste van heel het leven
van onzen jeugdigen staatsman. Hij had eigenlijk nooit werkelijke
vreugde gesmaakt, zooals andere jongelieden. Was heel zijn
jeugd niet eén aanhoudende worsteling geweest met de ellenden
des levens? Was de armoede en ontbering niet bestendig de
hoofdinhoud zijns bekers geweest? Was het een wonder dat
zijn gelaat onwillekeurig als overtogen was met zwaarmoedigheid?
Maar nu, hoe veelbelovend was niet de toekomst !
Was hij niet populair als opkomend politicus? Was hij niet
op weg om advocaat te worden? En had de verstandigste en
liefste der dochteren van New Salem niet beloofd om aan zijne
zijde te wandelen, na verloop van een of twee jaren?
Had hij niet redenen om zich m de toekomst gouden bergen
te droomen? Misschien besefte hij in die dagen meer dan eens
wat De Grénestet zoo roerend schoon uitdrukte in zijn „Stem
des Harten" :
„Ach, zou dat zonde zijn als ik mijn blijde handen
Des avonds reik naar God, en dankend uitroep : Heer
Ik ben gehecht aan d' aard met meer dan aardsche banden
Van wereldlust of goud of eer.
Ja, 'k heb deez' aarde lief; ik ben gehecht aan 't leven
Met tooversnoeren, als door engelen geweven ;
Mijn boezem jaagt van levenslust . . . ."
Maar, helaas, hij die de groote lastendrager zijns volks zou
worden, mocht niet lang voortleven in dien gelukkigen roes.
Ann Rutledge kreeg koortsen, hersenkoortsen. En op 25
Augustus 1835 verhet de ziel de hutte van het lichaam. Zij
was eene schoone bloem der westersche velden geweest en had
velen verblijd, vooral hare ouders en den langen jonkman met
dat droeve gelaat, maar . . . gelijk eene bloem was zij ook
plotseling verwelkt . . .
61
Lincoln was radeloos en weigerde vertroost, te worden.
Het scheen of hij zijn verstand verliezen zou, overstelpt als hij
was door bange en grievende teleurstelling. Niemand was in staat
hem tot bedaring te brengen, totdat het ten slotte aan zijn trouwen
vriend, Bowling Green, gelukte den zielsbedroefden man, die aan
zelfmoord dacht, weg te troonen naar zijne woning buiten het dorp.
In die dagen van schrijnende smart was het dat Lincoln veel
bezig was met het bepeinzen van het schoone lied van
William Knox:
„MORTALITY".
„O Geest van een sterv'ling, waarom zoo verwaand?
Daar een vallende ster of een wolk u vermaant,
Dat, snel als de bliksem of golf aan de kust,
Gij het leven doorvliegt, tot het graf en zijn rust.
Het blad van den eik en den wilg, het verkleurt,
Het zweeft en het valt, wordt verflenst en gescheurd;
Het kind en de grijsaard, hetzij laag, hetzij hoog,
Verkeeren tot stof en verdwijnen voor 't oog.
Het kind, door de moeder verzorgd en bemind.
De moeder, die in 't wichtjen haar levenslust vindt.
De vader, die moeder en kroost heeft behoed,
Zij vlogen daar heen, zij zijn grafwaarts gespoed.
Op 't lieve gelaat van het maagd'lijn verscheen
De schoonheid der jeugd — ook hé,ó,r glorie verdween;
Zij die haar beminden vergingen als mist,
Hun gedachtenis werd ras uit de harten gewischt.
De hand van den vorst die de schepter eens hield,
't Gemijterde hoofd van den priester, ontzield.
Het brein van den wijsgeer, het hart van den held,
't Werd al door den Doodsengel neder geveld." *)
*^) Vertaling van den heer Gerhard Zeilstra te Grand Rapids, Mioh.
62
Wij zullen hopen dat hij ook troost zocht bij iets beters en
meer troostends dan zelfs dit treffend gedicht, ofschoon er veel
reden is om te vreezen dat juist in dezen tijd het anker zijner
ziel sleepte, in plaats van vast te liggen in het Woord van den
God zijner vrome moeder.
Want het was omtrent het jaar 1834 en 1835, dat wij van
onzen vriend lezen dat hij gif had ingezogen uit de verderfelijke
werken des ongeloof s van Paine en Volney, werken die nog al
veel werden gelezen en te lichtvaardig geloofd, in die dagen.
Men beweert zelfs dat Lincoln een boek schreef om te be-
wijzen dat de Bijbel niet Gods Woord was en Christus niet de
Zoon Gods.
Een vriend van Lincoln stak het opstel in de kachel en later
zal Lincoln zich wel vaak voor God hebben geschaamd dat hij
alzoo had geschreven tegen Gods Woord en Gods Gezalfde.
Heel zijn historie getuigt dat dit slechts een tijdelijke „ storm-
en-drang-periode" zijns levens was geweest, gelijk dit vaak
plaats grijpt in het leven van ernstige en diep denkende jonge
mannen, die het eerst in aanraking komen met de producten
van ongeloof.
Maar met dat al miste de arme met zijn gebroken hart den heer-
lijken troost van het Woord des Heeren, dien balsem in de grootste
smart, en het was geen wonder dat hij dacht en sprak over
zelfmoord, hij de van nature zoo zwaarmoedige.
Gelukkig voor hem dat de politiek met al haar opwinding hem
weer riep in den volgenden winter.
Ook was hij in staat om zijne studie van het recht voort
te zetten.
Soms was het staatkundig leven inderdaad vol interessante
voorvallen.
Zoo lezen wij, bijvoorbeeld, dat hij in den zomer van het
jaar 1836 optrad als candidaat der Whigs voor het Lager Huis
van Illinois.
Te Springfield zouden de candidaten der verschillende partijen
63
debatteeren. Onder Lincolns politieke tegenstanders op de tribune
was een zekere heer Forquer. Deze was vroeger een Whig
geweest, doch om geldelijk voordeel te behalen was hij Democraat
geworden.
Een vet postje was het loon geweest voor zijn verraad aan
zijne partij.
Bij het binnenrijden van Springfield had Lincoln opgemerkt
dat Forquer een bliksemafleider op zijne nieuwe groote woning
had, een ongewoon iets in die dagen en eene nieuwigheid, die
vele vromen uitlegden als een tarten van den Allerhoogste, Die
door den bliksem sprak.
Deze Forquer nu was zoo onbescheiden en onchristelijk om in
het publiek debat en in Lincolns tegenwoordigheid, allerlei be-
leedigende uitdrukkingen te bezigen omtrent Lincolns boersch-
heid van voorkomen.
„Deze jonge man moet afgetakeld worden," zoo sprak hij met
minachting, „en het spijt mij dat iJc dit moet doen, maar het moet!"
De „Clary G-rove jongens", van welke wij reeds vroeger spraken,
voelden hunne vuisten jeuken om Forquer een afrossing te geven,
nu hij hun beminden Abe zoo affronteerde. Maar Lincoln bleef
uitwendig kalm, hoewel zijn gelaat bleek was en het inwendig
bij hem kookte.
Het slotwoord was gelukkig aan onzen held.
Op waardige wijze sprak hij over de beginselen zijner partij,
en herhaaldelijk werd hij toegejuicht. Ten slotte wendde hij
zich tot Forquer, en op eene indrukwekkende wijze die menig
hoorder jaren in het geheugen bleef, riep hij den verwaten
man toe:
„Deze mijnheer begon zijn rede met te zeggen, dat deze jonge
man moet worden afgetakeld. Ik ben niet zoo jong in jaren als
ik ben in de listen en streken der politiek. Maar," — en met
zijn langen en beenderigen voorvinger wees hij direct naar
Forquer, — „of ik lang leef of kort doet er niet toe, doch ik
sterf liever op dit oogenblik dan dat ik zou doen als deze mijnheer
64
— zijne partij den rug toe te keeren en dan een bliksemafleider
op zijn huis te zetten om een schuldig geweten te beschermen
tegen den toorn des Almachtigen.''
Een daverend applaus ging er op uit de menigte en Forquer
moest met beschaamde kaken afdruipen.
Bij eene andere gelegeniieid in datzelfde jaar 1836, bewees
Lincoln evenzeer zijne gevatheid om een tegenstander in het
publiek schaakmat te zetten.
Onder de Democratische redenaars die Sangamon county dat
jaar bezochten om stemmen te winnen voor hun partij, was een
zekere Kolonel Dick Taylor.
Deze was een zeer ijdel mannetje, naar de mode van dien
tijd gekleed in zijde en satijn en met een groote kanten das
op de borst.
Hij droeg eene zware horlogeketting met verschillende medal-
lons versierd en maakte op elk die hem in volle tenue kende
den indruk van een fat, een „dandy", zooals men het in het
Engelsch noemt.
Nu wilde het geval echter dat de Democraten beweerden, dat
zij de partij vormden van het gewone volk, van de ,,kleyne
luyden". En daarom, toen hij met Lincoln in debat was, begon
Taylor, ouder gewoonte, uit te varen tegen de aristocratische
Whigs met hunne zijden kousen.
Kalm hoorde Lincoln dit aan, want zooals hij daar stond in
zijn eenvoudig pakje, met zijne ruwe laarzen, en in zijn
wollen overhemd zonder halsstrik, was hij wel het tegenbeeld
van een verwend en verwijfd aristocraat.
Doch, alsof zijne verschijning nog niet genoeg was om den
tegenstander te verslaan in zijne argumenten — er gebeurde
een aardig incident.
Kolonel Taylor had gedurende zijne rede zijn overjas aan-
gehouden en deze tot boven toegeknoopt, zoodat het gehoor niets
kon zien van al de fraaiigheden van zijn costuum. Maar in het
vuur van zijne toespraak, och arme, daar ging de overjas los
65
en elk hoorder zag hoe rijkelijk versierd de vurige kampioen
van het arme volk was.
Natuurlijk was Lincoln er als de kippen bij om uit dit toeval
munt te slaan. Hij trad naar voren en viel den verbluften
spreker in de rede. Op des Kolonels kanten das, zijn lintjes en
gouden ketting wijzend, sprak hij op een tragisch-spottenden toon:
„Ja, mijne mede-burgers, ziet den heer Taylor aan, den Demo-
craat met zijn vereelte vuist. En, mijne heeren," vervolgde
hij, en breidde zijne grove, lange, gespierde armen en handen
uit, „en, mijne heeren, ziet mij aan. Ik ben de opgeblazen
aristocraat, de „gentleman" in zijne zijden kousen. Ik ben
de man met de lelie-witte handen, waarvan de heer Taylor
zoo welsprekend oreert!" Natuurlijk zag ieder direct welk
groot contrast er was tusschen Taylors beweringen en Lincolns
plastische bewijzen en het gehoor barstte uit in een luid en
aanhoudend gelach, dat den armen Kolonel geheel in de war
bracht en zijn pleidooi voor de Democraten tot een hopelooze
mislukking maakte.
Mede door dit voorval, werd Lincoln echter een van de popu-
lairste politieke sprekers in heel den staat lUinois.
Toch, en dit strekt hem tot blijvende eer, verlaagde hij
zich nooit tot het jagen naar populariteit, ten koste van be-
ginsel.
Dat bewees hij in het voorjaar van 1837 gedurende de zitting
der Wetgevende Vergadering, waarvan hij nog steeds lid was.
Er was destijds veel agitatie in de Vereenigde Staten over
de vraag of men de slavernij zou toelaten in het westehjk grond-
gebied der Unie, waar men telkens nieuwe staten formeerde.
Het Zuiden, met zijn groot aantal lijfeigenen, riep natuurlijk luide
om het recht om alle nieuwe gewesten open te stellen voor de
door hen noodwendig geachte instelling. De meeste lieden in de
noordelijke staten waren tegen deze uitbreiding. Sommige publieke
leiders, zooals Wendell Phillips en W. L. Garrison begonnen
zelfs te roepen om afschaffing van het slavenstelsel. Zij werden
5
66
Abolitionisten genoemd, dat is menschen, die voor het afschaffen
der slavernij waren.
Maar hoewel Illinois een noordelijke staat was, waren er toch
velen van zijn burgers aan de zijde van het Zuiden. Sommigen
door hun zuidelijke afkomst; anderen, vooral in het zuidelijkst
gedeelte van den staat, doordat zij telkens zagen dat de slavernij
inderdaad een winstgevende zaak was voor de blanke eigenaars.
Dat het zonde was voor Grod en menschen om zich vet te mesten
met het zweet, het bloed, de tranen en het lijden van een even-
mensch, woog bij sommigen al heel licht en werd door menigeen
in 't geheel niet gevoeld. Zelfs waren er vele leeraars, die het knecht-
schap van de kinderen Chams rechtvaardigden, met een beroep op
Noachs profetie uit Genesis 9 : 25: „vervloekt zij Kanaan, een
knecht der knechten zij hij zijnen broederen!" Alsof deze pro-
fetie hen het recht gaf om als slavenhouders op te treden en
willens en wetens den vloek te vervullen!
Dan had ook Judas zich kunnen beroepen op een profetisch
woord en zijn booze daad van het verraden des Heilands er mede
kunnen verdedigen! Maar, hoe dit ook zij, er waren er heel wat
in Illinois die het met het Zuiden hielden, in zake de slavernij.
Ook de groote meerderheid der Wetgevende Vergadering, die
daarom in het voorjaar van 1837 enkele wetten aannam, ge-
heel naar den zin van degenen die de lijfeigenschap der arme
negers voorstonden.
Maar wie er ook boog voor den populairen afgod dier dagen,
niet de vertegenwoordiger van Sangamon county. Hoewel zeven
van de negen afgevaardigden van zijn district hem tegenstonden,
toekende Lincoln met zijn vriend Dan Stone protest aan tegen
de aangenomen wetten.
Zij spraken het openlijk uit: „dat de slavernij gefondeerd is
op onrecht en een verkeerde practijk."
Dat toekende zedelijken moed.
Dat was een bewijs, dat staatkundige beginselen, als begin-
67
Sangamon county. Hij bewees reeds daardoor dat hij iemand
was die durfde te staan, desnoods alleen te staan, indien hij
overtuigd was van het goed recht van zijn zaak. Menigeen
voorspelde dat deze stap het begin zou zijn van het einde van
Lincolns politieke loopbaan. Hoe kortzichtig zijn wij menschen
soms! Lincolns mede-burgers, voor zoover ze geërgerd werden
door zijn protest, vergaten al heel spoedig hunne grieven tegen
hun afgevaardigde.
Dit kwam grootendeels ook doordat hij er in slaagde om zijn
district zeer ter wille te zijn en een groeten dienst te bewijzen
in het verplaatsen van de hoofdstad van Illinois. In plaats van
Yandalia in Macon county, werd nu Springfield in Sangamon
■county de hoofdstad.
Dit was een feit dat de harten zijner stemmers met zooveel dank-
baarheid vervulde, dat hij en zijne acht mede-vertegenwoordigers
van Sangamon county, na de stemming, in 1837, overal in de county
«n met name in Springfield werden vereerd met feestmaaltijden.
Op die feesten stelde men o. a. toasten in op Lincoln als het
-„Sangamon opperhoofd", „Lincoln die de verwachtingen van
zijne vrienden vervulde en de hope der vijanden beschaamde",
en „A. Lincoln, een van de edellieden der natuur".
Dat toonde dat hij inderdaad was wat wij boven ons hoofd-
stuk schreven: „Een jong wetgever, die opgang maakt.''
Wij besluiten deze afdeeling met een uittreksel uit een van
zijne politieke toespraken, gehouden te Springfield op 27 Aug.
1837. Het toont aan welk eene hoogte van verstandelijke ont-
wikkeling deze zoon der oerwouden had bereikt, grootendeels
-door eigen studie, welke practische levenswijsheid hij bezat,
en hoe hij inderdaad met den blik van een geboren Staatsman
de zaken van het publieke leven beschouwde. Alzoo sprak de
acht-en-twintig jarige politicus:
„Ik hoop dat ik het mis heb, maar indien niet, dan dreigt
ons in dezen zelfden oogenblik een groot gevaar. Ik bedoel dat
toenemend gebrek aan ontzag voor de wet, dat het geheele land
68
als besmet heeft, die groeiende neiging om de wilde en woeste
uitbarstingen van den hartstocht te stellen, in plaats der nuchtere
vonnissen van de rechtbank.
Verhalen van misdaden door het grauw (mobs) bedreven,
komen eiken dag uit alle hoeken des lands tot ons. Het land
is van Nieuw Engeland tot Louisiana vergiftigd. Zulke geweld-
daden zijn niet aan het klimaat toe te schrijven, noch bij voor-
keur in slavenhoudende of in slavenwerende Staten te vinden.
Wanneer mannen het in het hoofd krijgen om spelers op te
hangen of moordenaars te verbranden, dan behooren zij te be-
denken, dat in de verwarring, die gewoonlijk zulke tooneelen
met zich brengen, zij misschien een onschuldige ophangen of
verbranden. En dat gaat net zoo lang en net zoo ver, tot de
bolwerken, opgeworpen ter verdediging van personen en eigen-
dommen, worden geslecht en geminacht.
Aan den anderen kant, wanneer goede mannen, die rust en
orde hef hebben, die begeeren de wetten te gehoorzamen, die
gaarne hun bloed zouden storten voor de bescherming van hun
vaderland, zien, hoe hun bezittingen worden verwoest, hun per-
sonen aangerand, hun gezinnen beleedigd en hun leven bedreigd
wordt en nergens grond van hoop op beterschap bespeuren, een
gouvernement moeten dienen, dat hun geen bescherming biedt,
zou het dan zoo'n wonder zijn dat zij naar een verandering van
bestuur verlangen, waarbij zij niets te verliezen hebben? Daarom
dan, indien door de werking van dezen mobokratischen geest,
(geest van de heerschappij van het gepeupel) waarvan helaas t
allen moeten erkennen dat hij overal in den lande bestaat, het
sterkste bolwerk van elk gouvernement verbroken kan worden^
ik bedoel de gehechtheid van het volk, waar gaan wij heen?
Hoe dat gevaar te ontgaan? Het antwoord is eenvoudig.
Laat ieder Amerikaan, iedere beminnaar van vrijheid, ieder die
het nakroost de kostelijkste erfenis ongerept wil achterlaten, bij
het bloed der Revolutie zweren, dat hij nimmer, zelfs in het
geringste niet, de landswetten zal schenden, noch ooit dulden
69
dat die door anderen geschonden worden. Laat eerbied voor de
wet elke Amerikaansche moeder bezielen bij haar lispelen tot
het kindeke, dat speelt op haren schoot; laat die geleerd worden
op scholen, seminaries en colleges; laat die te lezen zijn in
spelboeken, in eerste leesboeken en in almanakken; laat die
van den kansel gepredikt, in de zalen der bestuurders aange-
prezen, in de hoven der Grerechtigheid gehandhaafd worden.
Laat die eerbied de politieke religie der natie worden en laten
ouden en jongen, blijden en ernstigen, rijken en armen van alle
deelen des lands, van beide de geslachten, van elke huidskleur
onophoudelijk hunne offeranden op zijne altaren plengen.
Dan zeker zal elke poging om ons onze nationale vrijheid te
ontrooven, ijdel blijken."
HOOFDSTUK VE.
Lincoln als Advocaat.
„Ja, als 't niet kan, dan kan het niet",
Zoo hoor ik alle dagen
Van flauwerts en van tragen;
Maar ik — ik haat dat laffe lied;
En, zoo mij God de kracht -wil gunnen,
Dan zeg ik, wat er ook geschiedt,
't Moet kannen !"
J. P. Helib.
De Nederlandsclie dichter, wiens woorden wij hier boven
schreven, werd geboren precies in hetzelfde jaar als Abraham
Lincoln, en de poet, die door zijn „Vlaggelied'' en „Piet Hein,
Piet Hein, zijn naam is klein" zoo populair was in zijne dagen,
heeft zeker op eigenaardige wijze vertolkt een van de beste
karaktertrekken van ons Amerikaansch volk en met name van
Lincoln.
Want onze held wist inderdaad van aanhouden en doorzetten.
Dat bewees hij ook in betrekking tot het ambt dat hij zoo
lang reeds had begeerd, het advocatenambt.
Wat vaste wil, wat doorgezette studie, wat rusteloos voort-
arbeiden was er niet noodig om hem, die ternauwernood één
jaar de lagere school bezocht had en heel geen middelbaar of
71
hooger onderwijs geaoot, zoover te brengen. Maar Lincoln hield
maar vol. „'t Moet kunnen", sprak hij gewis meer dan eens, al
was het niet in de taal van zijn HoUandschen tijdgenoot.
Hij zal zeker wel meer dan eens ontmoedigd zijn geweest
wanneer hij zag op den berg van boeken, dien hij had te door-
worstelen.
De dichter Langendijk zegt in een van zijne werken tot een
praatgraag :
„Gij zijt een snapper, 'kzou te Leiden gaan studeeren
Voor advocaat; me dunkt, ge hoeft niet veel Ie leeren."
Maar met dat al vordert het èn in Nederland èn in Amerika
heel wat om tot de balie te worden toegelaten.
Doch het gelukte Lincoln, al waren er nog zooveel hinder-
palen op zijnen weg geweest. Op 1 Maart 1837 werd hij op de
officieele lijst geplaatst.
Hij besloot om zich in Springfield, de nieuwe hoofdstad, te
vestigen.
Dat was destijds een opkomend stadje van ongeveer 1500
inwoners.
Met advocaat Stuart, die hem vroeger zoo terwille was met
het leenen van wetboeken, zou hij eene firma vormen.
Het was wel wat gewaagd van Lincoln om zijn tamelijk wel
betalend baantje van landmeter op te geven — maar het moest,
want beide tegelijk kon hij niet wel waarnemen.
Daarenboven, hij was nog altijd straatarm, deels omdat hij
geen al te best kassier was voor zichzelf en deels ook omdat
hij nog steeds zijn vader voorthielp. Want diens boeren was nog
altijd sukkelwerk. Maar — de teerling was geworpen, en op
een goeden morgen verliet de nieuwbakken advocaat New Salem
met pak en zak en wendde zich naar Springfield. Al zijne aard-
sche bezittingen kon hij bergen in twee groote zadeltasschen,
die hij over zijn paard wierp. Het paard zelf was een geleend
beestje. En de beurs was bijna plat.
72
Een mooi begin van een loopbaan als advocaat. . .
Wie zou hebben voorspeld dat hij die zóó Springfield voor de
eerste maal binnen reed, om er zich als burger te vestigen,
nog eens haar zou verlaten, voor de laatste maal, als haar meest
beroemde ingezetene en de gekozen president van een groot volk?
Wonderüjk zijn soms de wegen Gods. Niemand verachte den
armen jongen man die in kaal kleed en misschien met vereelte
hand den voet zet op zelfs de laagste sport van den maatschap-
pelijken ladder.
Men kan nooit weten hoe hoog hij klimmen kan, vooral niet
in Amerika met de wonderbaarlijke mogelijkheden van dat groote
en vrije land.
Lincoln begaf zich direct met zijne have en geleend ros naar
den winkel van een mede-Kentuckiaan, den heer Josua Speed,
een goed vriend.
„Josua, voor hoeveel kunt ge mij voorzien van een bed met
matras en toebehooren ?" Speed rekende uit dat het minstens
zeventien dollars zou kosten. Lincolns gelaat betrok. Dat was veel
hooger dan hij zich had voorgesteld. Oprecht en eerlijk als altijd,
antwoordde hij zijn vriend dat de prijs zeker niet te hoog was, maar
dat hij geen geld genoeg had om het met contanten te betalen.
„Doch", zeide hij, „indien ge mij crediet wilt geven tot
Kerstmis en mijn werk hier eenigzins slaagt, dan zal ik u tegen
dien tijd betalen. Maar indien het eene mislukking is, dan kan
ik u misschien nooit betalen." Lincoln zuchtte nog altijd onder
den schuldenlast door zijn verloopen compagnon hem op den
rug gebonden (hij noemde het gewoonhjk de ,, nationale schuld"
omdat zij hem zoo groot toescheen) en hij zag niet veel kans
om groote beloften te doen aan den heer Speed. Deze was
begaan met Lincoln door de rondborstige verklaring die hij
aflegde. Hij bedacht zich een oogenhlik en zeide toen : „Wel,
Abe, het is niet noodig dat gij u voor dat bed in de schuld steekt.
Ik heb een groot dubbel bed en ge moogt het met alle pleizier
met mij deelen, zoo ge dat wilt.
73
Dat was natuurlijk koren op Lincolns molen en zonder eenige
complimenten besloot hij om het aanbod te aanvaarden.
„Waar is uw bed?" vroeg hij aan Speed.
„Vlak boven dezen winkel."
„Accoord, Josua, accoord !" en Lincoln vloog naar boven met
zijne twee zadeltasschen. Hij bezag zijne nieuwe woning vluchtig
en was spoedig weer beneden. Met een glimlach riep hij zijnen
edelmoedigen vriend toe: „Speed, ik ben al verhuisd."
Een ander vriend, die hij in Vandalia had leeren kennen, de
heer William Butler, nam den jongen pleitbezorger in den kost
voor eene kleine vergoeding.
Het kantoor, boven een meubelwinkel, deelde hij natuurlijk
met zijn ouderen en alreeds gevestigden compagnon, den heer
Stuart, en zoo begon de nieuwe burger van Springfield zijn
nieuwen loopbaan met nieuwen moed en onder geen al te ongunstige
vooruitzichten.
In den volksmond vindt men allerlei uitdrukkingen die bewijzen
dat advocaten in vroegeren tijd menigmaal in slechten reuk
stonden. Men spreekt van advocaten-streken en advocaterij, en
TertuUus uit de dagen des Nieuwen Testaments wordt meer dan
eens beschouwd als een typisch pleitbezorger.
Daarenboven stelt men ze op één lijn met dokters en dood-
gravers, die van de ellende der menschheid leven.
Hoor slechts deze ontboezeming van Tollens.
„Goddank dat ik een boer ben,
En niet een advocaat:
Krakeel en onrust volgt hem na
Hetzij hij zit of staat."
En Huygens schreef akeeds in zijne dagen, in Hollands gou-
den eeuw:
„Soo gh' aan krackeel gereakt,
Wacht u voor advocaten."
74
Maar met dat al doet zulk eene volksbeschouwing menig
pleitbezorger groot onrecht aan. Want er zijn ook edele mannen
in dit beroep, mannen die God vreezen en die handelen en
wandelen, ook in hunne professie, als volgelingen van Hem
Wiens werk ter zaligheid onder anderen ook hierin bestaat, dat
Hij de Voorspraak, de Advocaat zijns volks is bij den Vader.
Abraham Lincoln was een van die mannen die het ambt eer
aan deden.
We zullen gelegenheid hebben om dit meer dan eens op te
merken in dit hoofdstuk.
Zooals we reeds hierboven mededeelden was Springfield een
opkomend stadje van ongeveer 1500 inwoners. Misschien
zelfs 1800.
Het was niet alleen de hoofdstad van den staat Illinois, maar
ook de hoofdplaats van Sangamon county en de zetel van het
Vereenigde Staten Eondgaand gerecht. (Circuit court.)
Vooral wanneer de Wetgevende Vergadering in zitting was,
was er heel wat levendig verkeer. Mannen, die naderhand een
grooten naam zouden hebben in de historie des lands, woonden
of vertoefden tijdelijk te Springfield. De voornaamste burgers
begonnen al wat „airs" aan te nemen van stedelingen in het
oosten. Zoo lezen we, als iets dat heel wat opspraak verwekte,
dat enkele van de rijkste lieden begonnen om hunne dienstboden
apart in de keuken te laten eten. Tot dusver had iedere dienst-
meid en elke knecht met mijnheer de baas en mevrouw de
bazin aan éénen disch aangezeten !
Voor Lincoln, de zoon der wouden, die pas uit den achterhoek
kwam, was Springfield een stadje dat heel wat hoogsteedsch be-
gon te worden. Toch was er nog veel dat herinnerde aan
het primitieve en gemeenzame leven uit het pionierstijdperk.
Het „rechthuis" was een blokhuis, gelijk bijna al de ge-
rechtshuizen in Illinois, in dien tijd.
De rechter zat achter een eenvoudige tafel met een kleed
overdekt en achter een heel simpel hek, dat als eene ballus-
75
trade diende, om de majesteit der wet te scheiden van het
gewone volk.
Gewoonlijk, wanneer er rechtsgedingen van eenlge beteekenis
aan den gang waren, wasfhet gerechtshof vol met eene belang-
stellende schare van boeren en burgers, die samendrong tot dicht
in de nabijheid van den beschuldigde, diens advocaat, en de
andere deelhebbers in het geding. Want zoo'n pleit bracht heel
wat nieuws, en nieuws was tamelijk schaars in die dagen van
traag verkeer en weinig nieuwsbladen.
De advocaten gingen te paard van de eene naar de andere
plaats, den rondgaanden rechter op den voet volgend en ge-
woonlijk in zijn gezelschap. Elk droeg zijne noodige wetboeken
in zijn zadeltasch mede. Het was op die reizen, met den omgang
met allerlei slag van volk die ze medebrachten, dat Lincoln
veel verzamelde van den kostelij ken schat van allerlei wester-
sche vertellingen, die hem later zoo populair en aantrekkelijk
zoude maken.
Bij gelegenheid van een van die tochten bleef Lincoln een
heele poos achter in een boschje van pruimenboomen. Toen hij
later zijne reisgenooten weer inhaalde en men hem vroeg
waarom hij zoolang was achtergebleven, deelde hij mede, dat
hij gezien had dat twee jonge vogeltjes uit hun nest waren
gevallen en hij zich de moeite had getroost om in den boom
te klimmen en de arme verschrikte beestjes weer in hunne
zachte moederwoning terug te brengen. Sommige reisgenooten
dreven den spot, met wat ze noemden, zijn te groote teerhartig-
heid. Maar Lincoln antwoordde, en wij hebben hem er te liever
om: „Ik zou niet hebben kunnen slapen van nacht, indien ik
die arme hulpelooze diertjes niet had geholpen." Lincoln was
een eerlijk advocaat.
Indien hij iemand verdedigde, die beschuldigd was van een
ernstige misdaad en hij bemerkte dat de man inderdaad schuldig
was, dan weigerde hij om iets meer met zijne zaak te doen^te
hebben. En zoo zijn compagnon besloot de zaak zelf en alleen
76
door te zetten, dan weigerde hij beslist om iets te ontvangen
als zijn aandeel in het loon voor zulk een rechtsgeding.
Hij had een afkeer van de zoogenaamde streken der advo-
caten, waarbij sommigen gebruik maken van allerlei technische
dingen en dingetjes om een zaak slepend te houden, of om hun
proces te winnen.
Maar was hij overtuigd van het recht van zijn cliënt, dan
spande hij zich geheel en al voor de zaak en menig pleidooi
werd door hem met glans gewonnen.
Een van de levensregels van Lincoln was om in elke eerlijke
taak die de zijne was, zijn uiterste best te doen, de uitkomst
aan God overlatend.
Dat is een stelregel, die we allen wel mogen aanvaarden, wat
ook onze plaats in de maatschappij moge wezen.
„Wat waard is om gedaan te worden", zegt een Engelsch
spreekwoord, „is waard om goed gedaan te worden". Onthoud
dat wel, jonge man, die dit leest. Het zal een van de geheimen
zijn voor u om wel te slagen in de wereld.
Allerlei treffende voorbeelden van Lincolns oprecht en onzelf-
zuchtig advocatenleven heeft de geschiedenis bewaard.
De heer Masters van New Salem werd eens bedreigd met een
rechtsgeding. Hij zocht zijn ouden buurman op in Springfield en
vroeg Lincoln hoeveel hij zou eischen, indien hij de zaak voor
het gerecht bracht. „Wel", antwoordde de onbaatzuchtige Lincoln,
„tien dollars ; maar ik raad u aan om het in der minne te schik-
ken met uw tegenstander, dan kost het geval u niets.".
Meer dan eens was hij de kampioen van den verdrukte en arme.
Eens klopte er een weduwe bij hem aan. Een oneerhjk advocaat
had heel wat opgestreken van pensioengeld dat haar wettig
toekwam.
Met verontwaardiging vervuld begon hij direct en voor eigen
rekening een proces tegen den uitzuiger en spoedig had de
weduwe het hare.
Voor neger-vluchtelingen pleitte hij meer dan eens, ofschoon
77
zulk optreden voor hem groot gevaar opleverde om zijne popu-
lariteit te verliezen, want ook in Springfield waren vele voor-
standers der slavernij.
Abolitionisten waren destijds in Illinois zoo goed als onbekend.
Zelfs had het gepeupel van Alton, in dien staat, op 7 November
van het jaar 1837 den predikant E. P. Lovejoy doodgeschoten,
omdat hij het waagde in zijn godsdienstig blad op de afschaffing
der slavernij aan te dringen.
Zijn helpers en geestverwanten te Alton werden met geweld
van wapenen verdreven en hunne eigendommen verwoest.
Om in zulke toestanden openlijk op te treden als een pleitbe-
zorger voor de verachte en vertrapte zwarten, getuigde van
groeten zedelijken moed. En Lincoln betoonde dien herhaaldelijk.
Eene oude negerin klaagde hem eens haren nood.
Zij was vroeger slavin geweest in Kentucky, doch een goed-
hartig meester had haar en de haren naar Illinois gebracht en
ze daar de vrijheid geschonken. Doch nu was haar zoon, haar
kostwinner, naar New Orleans gegaan als bootsgezel en daar
had de politie hem in hechtenis genomen en in slavernij verkocht.
De arme zwarte moeder viel met een bloedend hart en betraand
gelaat voor Lincoln neder en bad hem in den naam desHeeren
haar ter liulpe te zijn, hoewel zij doodarm was en geene ver-
goeding kon beloven-
Lincoln werd met haar lot bewogen. Hij ging naar den goever-
neur om de loslating van den jongeling te bewerken. Vergeefs;
de hooge ambtenaar weigerde om zich met de zaak in te laten.
En wat deed Lincoln toen? Hij betaalde zelf het losgeld uit
zijn eigen, karig voorziene beurs.
Een ander schoon voorbeeld van onbaatzuchtigheid betoonde hij
later in zijn advocatenleven. Hij had juist een zeer gewichtig
proces gewonnen en als zijn aandeel in het honorarium ontving
hij een grooter som gelds dan hij nog ooit verdiend had: vijf-
honderd dollars.
Een bevriend rechter bezocht hem daags daarna en vond
78
Lincoln aan zijn schrijftafel met de vijfhonderd dollars in bank-
biljetten voor zich uitgespreid.
„Kijk eens hier, rechter," sprak de gelukkige bezitter, ,,zie
eens welk een hoop geld de zaak van Blank mij opleverde. Hebt
ge ooit zooiets gezien? Ik heb nog nooit van mijn leven zooveel
geld gehad."
Toen kruiste hij zijne lange armen en zijn gelaat zag weer
ernstig en betrokken. „En weet ge wat ik nuzoubegeerenPDat
ik er nog twee honderd en vijftig dollars bij had."
„Ei zoo, waarom juist twee honderd en vijftig?"
„Dan ging ik direct te werk en kocht er een kwart sectie
land voor, en gaf het aan mijne oude stiefmoeder."
De vriend, geroerd door zulk liefdebetoon van Lincoln, gaf
hem dadelijk het benoodigde geld ter leen en Lincoln voerde uit
wat zijn edelmoedig hart hem had ingegeven.
„Het is slechts een heel arme wedervergelding voor alles wat
die goede vrouw voor mij gedaan heeft," sprak de dankbare
stiefzoon. En hierin stelde hij menig eigen kind een beschamend
voorbeeld. Want hoe menigmalen geschiedt het, zelfs in chris-
telijke kringen, dat men handelt, evenals de kinderen van Jan
Janszon met hunnen goeden ouden vader handelden, naar het
bekende gedichtje van Nicolaas Beets :
„Eer brengt een arme vader met vreugd zes kindren groot,
Dan dat zes rijke kinderen hem koesteren in den nood."
Lincoln vergold niet alleen zijn eigen ouders maar ook zijn
vrienden der jeugd. Een welbekend staaltje is wat hij deed
voor den zoon van een vroegeren vijand en lateren vriend uit
de dagen toen hij nog te New Salem verkeerde en bij Jan en
alleman te gast was, zonder betaling.
Wij bedoelen wat hij deed voor den zoon van Jack Arm-
strong, den vroegeren aanvoerder der „Clary Grove jongens",
die het zoo voor Lincoln moest afleggen in de welbekende wor-
79
stelpartij van den jongen winkelbediende- Jack was op dezen
tijd alreeds gestorven.
Zijne weduwe had een zoon, die even driftig was als zijn
overleden vader en evenzeer een liefhebber van vechtpartijen.
In het jaar 1857 was hij betrokken in een vechtpartij, waarin
een van de deelhebbers werd doodgeslagen met een zwaren stok.
William D. Armstrong, de zoon van Jack, werd beschuldigd
van het plegen van deze misdaad. En het scheen of het hem
kwalijk zou gaan.
Want, hoe sterk hij ook zijne onschuld betuigde en bewees
dat hij tevoren geen vijand van den verslagen man was geweest,
het hielp heel weinig, daar een der getuigen met grooten na-
flruk verklaarde dat hij met eigen oogen gezien had dat William
Armstrong den doodehjken slag had toegebracht.
De arme weduwe, haar naam was Hannah, was ten einde
raad en zij vreesde zeer dat haar zoon het met den dood zou
moeten bekoopen.
Daar dacht zij aan den vriend van haar overleden man. Zij
begaf zich naar Springfleld en smeekte Lincoln voor haar zoon te
pleiten. Hij was dadelijk gereed om voor haar te doen wat hij kon.
Hij bewerkte dat het geding in een andere stad voor het gerecht
kwam, om vooroordeel onder de leden der jury te voorkomen.
Doch toen de zaak wederom bepleit werd, maakte groote be-
zorgdheid zich van den advocaat meester, want de straks ge-
noemde getuige beweerde ook nu weer sterk en stout dat hij
zelf had gezien dat Armstrong den man had gedood.
Lincoln peinsde en peinsde om het getuigenis te ontzenuwen,
want hij was er van overtuigd dat de aanklager loog en dat
Armstrong vrijuit behoorde te gaan. Hij besloot om zijn uiterste
best te doen in het uithooren van den getuige.
„Hoe laat was het dat William den verslagene doodde?"
vroeg Lincoln.
„Des avonds tusschen tien en elf uur, mijnheer", was het
antwoord.
80
„Was het dichter bij tien dan bij elf uur? Bepaald nauw-
keurig hoe Iaat het was."
„Wel het was ongeveer half-elf, zou ik zeggen".
„En hoe kon u zoo nauwkeurig onderscheiden, bij al de ver-
warring van de vechtpartij, dat juist Armstrong den doodelijken
slag toebracht?"
„Heel eenvoudig, mijnheer," was het antwoord, zondereenige
aarzeling uitgesproken, „omdat het toen juist lichte maan was."
„Lichte maan", dacht Lincoln bij zich zelf, „was het toen
lichte maan?" De dag voor het eindpleidooi brak aan.
„Lincoln zal het deze keer wel verhezen," spraken de men-
schen onder elkander.
Met kalmte ving de lange magere advocaat van Springfield
zijn pleitrede aan. Hij noemde alles op wat ter verontschuldiging
van Armstrong kon worden aangevoerd.
„Ik stem toe", sprak hij, op den hoofdbeschuldiger wijzend",
dat deze man eene zeer besliste aanklacht heeft ingediend. Maar
mijnheer de rechter, er is één punt in zijne verklaring, die
geheel zijne aantijging als valsch en logenachtig brandmerkt.
Hij toch verklaarde, dat hij op den bewusten avond om half
elf, bij maanlicht, den slag zag toebrengen. En ziehier, mijnheer
de rechter, Honors Almanak, die wij allen kennen en vertrou-
wen, vertelt ons dat op den bewusten avond de maan eerst om
één uur na middernacht opging".
Rechter en jury zagen het boekje in en bevonden dat Lincoln
de waarheid sprak.
Het gevolg was dat Armstrong werd vrijgesproken.
Geen wonder dat de arme Hannah, de moeder van den onschul-
dig verklaarde, door de samengepakte menigte heendrong, om
haren redder openlijk te betuigen hoe dankbaar zij zich gevoelde.
Zij kuste Lincolns handen en stamelde: ,,Hoe zal ik u dit ooit
kunnen betalen."
„Och, dat behoeft niet, Hannah", sprak de edelmoedige
advocaat, „want de schuld hebt ge reeds betaald, toen ik een
81
arme jongen was en ge mij zoo vaak kosteloos een middagmaal
hebt geschonken?
Toen William er bij kwam om evenzeer zijn innigsten dank
uit te spreken, waarschuwde hem de vriend zijns vaders : „William,
ga heen en zondig niet meer, opdat u niet wat ergers overkome".
Dat was goede en bijbelsche raad en William maakte er
gebruik van.
Toen later de Burgeroorlog uitbrak, was hij een van de eersten
die zich aanboden, om den oproep van President Lincoln te ge-
hoorzamen.
Wat de valsche getuige aangaat, zijn medeburgers maakten
het den schurk zóó lastig, dat hij spoedig een andere woonplaats
uitzocht.
Nu meene men echter niet, dat Lincoln, de advocaat met zijn
ernstig beroep, geheel en al den vroegeren anecdotenverteller op
den achtergrond had gedrongen.
Verre van daar. Op tijd en plaats was hij nog altijd gereed
om zijn uien aan den man te brengen.
Zoo lezen we, bijvoorbeeld, dat een oud wagenmaker, die een
zaakje voor het gerecht had, waarmede hij verlegen geraakte,
zijn zoon met paard en rijtuig uitzond om in der haast Lincoln
te halen.
De jonge man reed zoo snel als hij kon en het gelukte hem
om den langen advocaat goed en wel in zijn wagentje te laden
en hem naar het stadje te rijden, waar het geding aanhangig
was. Maar op weg derwaarts vertelde Lincoln hem zooveel kod-
dige gescliiedenissen, dat de jonge man telkens lachbuien kreeg
en zijne paarden niet kon besturen. Ten slotte kwam hij, op
korten afstand van de plaats der bestemming, met paard en
rijtuig en pleitbezorger in een sloot terecht. Gelukkig kwamen
de twee lachers er heelhuids af. Maar het wagentje was verbrijzeld.
Lincoln liet den knaap achter met het jammerlijk gehavend
voertuig en haastte zich om het gerechtshof te bereiken.
Zonder moeite won hij het pleidooi.
6
62
„Hoeveel ben ik u verschuldigd?" vroeg de dankbare
wagenmaker.
„Ik hoop dat u een dollar of vijftien niet te veel acht", sprak
Lincoln, „en dan betaal ik u de helft van de onkosten om het
rijtuig te repareeren"
Op zekeren keer waren twee heethoofden in Springfield uren
lang in een heftig dispuut over de hoogst gewichtige vraag,
wat eigenhjk de gepaste en proportioneele lengte behoorde te
wezen van een menschenbeen. Er zijn nu eenmaal dwazen die
over alles discusseeren.
Daar zij het maar niet met elkander eens konden worden,
begaven de disputanten zich naar advocaat Lincoln, die lang-
zamerhand den naam van een Salomo kreeg, wegens zijne practi-
sche wijsheid.
Lincoln wilde de neuswijze lieden eens een goed lesje leeren
en nam aan de kwestie te beslissen, natuurlijk tegen betaling
van een gepast honorarium. De redetwisters verklaarden zich
bereid om hem de zaak en uitspraak toe te vertrouwen.
Schijnbaar in grooten ernst, luisterde Lincoln naar de argu-
menten van de disputeerenden. Daarna nam hij enkele minuten
bedenktijd en wendde zich ten slotte tot zijne cliënten.
Met het ernstigste gezicht van de wereld, sprak hij toen tot
de vrienden : „De zaak die gij van mij begeert is eene zeer
gewichtige. Het vraagstuk heeft reeds zeer velen gedurende
lange eeuwen bezig gehouden en heeft al heel wat bloed gekost,
Het wordt tijd dat het moeilijk probleem beslist wordt. Na veel
denkens en nadenkens, om niet te spreken van slapelooze
nachten, die de kwestie heeft gekost, ben ik ten slotte gereed
om de zaak eens en voor altijd te beslechten.
Alle bijkomstigheden vergetend, is het mijn vaste en stellige over-
tuiging, dat de onderste ledematen van een mensch juist lang genoeg
moeten wezen om van den romp af tot aan den grond te reiken."
Zoo antwoordde hij de zotten naar hunne dwaasheid, zooals
Salomo reeds eeuwen geleden had aangeprezen.
83
Laten wij dit hoofdstulc besluiten met de mededeeling dat
Lincoln tot op het jaar 1841 compagnon bleef van den heer
John T. Stuart.
Daarna werd hij zaakgen oot van den welbekenden Stephen
T. Logan, met wien hij evenzeer vier jaar samen arbeidde, iets
dat Lincoln vooral ten goede kwam in het ernstig bestudeeren
van de diepe grondbeginselen der wetgeleerdheid. Ook won zijn
pleiten door deze verbintenis ten zeerste, door 't meer zaakrijk
argumenteeren dat hij van zijn compagnon leerde. Dat kwam
later goed te pas. Want met woordenrijkheid en toepasselijke
anecdoten, die in de primitieve, lagere, westersche gerechtshoven
opgeld deden, kon geen advocaat op den duur volstaan.
Later werd William H. Herndon de vennoot van Lincoln en
bleef zulks tot het einde van diens advocatenloopbaan.
Deze Herndon beschreef later het leven van den president
der Yereenigde Staten. Jammer dat de man niet meer oog had
voor de godsdienstige zijde er van, want, twijfelaar als hij zelf
was, heeft hij er heel wat toe bijgedragen om Lincolns nage-
dachtenis op religieus gebied schade te doen.
HOOFDSTUK VIII.
Een kijkje op Godsdienstig terrein.
Geaanten van omhoog, Bazuyneu van Gods Woord
Hebb' ik uw soet bericht zoo menig jaar gehoort . .
CONSTANTIJN HUYGHBNS.
Voor wij verder gaan om het leven van Lincoln te beschrijven,
moeten wij, om het te omlijsten met het raam van zijn tijd,
eens een blik slaan op godsdienstig gebied. In het rijke Ameri-
kaansche leven oefent en oefende de godsdienst een grooten
invloed uit. Het religieuse moge wat vaag wezen in het land
der vrijheid en meer breed dan diep, het is ontegenzeggelijk dat
de godsdienst er meer in eere is en was dan in eenig Prote-
stantsch land, een of twee uitzonderingen in de nieuwere ge-
schiedenis daargelaten. De staatsstukken spreken gewoonlijk van
„het jaar onzes Heeren". Telken jare roept de Overheid het
volk officieel op, om in de bedehuizen den Naam Gods met
dankzegging te erkennen voor de zegeningen van het verloopen
seisoen.
De groote samenkomsten der politieke partijen worden met
aanroeping van den Almachtige begonnen. En merkwaardig is
het dat oud en jong, klein en groot, uit bijna eiken maatschap-
pelijken kring en van elke geloofsrichting, min of meer bekend
85
is met de populairste evangelische gezangen, de zoogenaamde
„gospel hymns".
Ook op het leven van Lincoln heeft de religie heel wat invloed
uitgeoefend. Dat kwam gedeeltelijk door het godsdienstig karakter
der goede moeder, die hem opvoedde in de vreeze Gods, zooals
we reeds zagen in vorige afdeelingen.
Gedeeltelijk was zulks het geval door het gehalte en den aard
der boeken, die in zijn jongensjaren zijn hoofdliteratuur vormden.
Maar ook door zijn omgeving van der jeugd af aan.
We zullen trachten hier het een en ander van het godsdienstig
leven der kringen, waarin Lincoln in jeugd en mannelijke jaren
verkeerde, te schetsen.
Eigenaardig is het hoeveel bijgeloof er nog altijd voortleefde
onder de Protestanten in Kentucky en Indiana, waaronder onze
held zijn jongelingsjaren doorbracht. Veel daarvan leeft zelfs tot
op onzen tijd voort in landelijke Amerikaansche streken.
Het volk in Lincolns dagen en in zijn omgeving geloofde in
heksen en toovenaars. Wanneer het vee iets mankeerde, dat de
boer niet verklaren, of met zijn eenvoudige medicijn niet genezen
kon, dan werd er bericht gezonden naar den een of ander, die
als een belezer bekend stond en deze bestreek de wondeplek
of de streek waar de pijn blijkbaar het meest werd gevoeld,
onder het mompelen van allerlei onverstaanbare woorden.
Soms, wanneer men besloot een put te graven, huurde men
een man, die met een boomtakje de boerderij overging en ter
plaatse waar het stokje het water „rook" door wat beneden-
waarts te buigen, begon men te delven.
Ook gebruikte men roeden om verborgene schatten aan te
wijzen, iets wat natuurlijk lang niet zoo vaak slaagde als het
aanwijzen van water-aderen in het waterrijk land.
Indien iemand op jacht was en een hond liep over zijn pad,
vlak voor des jagers voeten, dan voorspelde dit een mislukte
jacht, tenzij de jager zijn pinken boog en aan elkander haakte
en er met alle macht aan trok, totdat de hond uit het gezicht was.
86
Indien een vogeltje door een open raam vloog en een ander
raam uit, ja zelfs zich op de vensterbank nederzette, dan voor-
spelde dit, dat er spoedig een sterfgeval in het huis zou wezen.
Het gejank van een hond voor het raam was evenzeer een
voorbode des doods.
Indien een paard ademhaalde boven een kind, was zulks een
teeken dat het wicht den kinkhoest zou krijgen.
Wat boerenwerk aanging, moest alles gedaan worden op zekere
gezette tijden.
Boomen moesten geveld worden bij het Ucht van de maan of
vroeg in den morgen. Aardappelen en andere bolvruchten moesten
geplant worden bij donkere maan, maar al wat vrucht droeg
boven den grond moest gepoot worden bij lichte maan. Zelfs
het zeepmaken moest bij maanhcht geschieden en het kooksel
moest door één persoon geroerd worden en in ééne richting.
Niets van eenige beteekenis mocht op Vrijdag worden begonnen.
Deed men zulks, dan zou onheil de onderneming ten einde toe
achtervolgen.
Deze Vrijdag-vreeze is trouwens niet tot Amerika bepaald,
maar tamelijk overal bekend, waar men gelooft in den kruisdood
des Heeren, op den Vrijdag der lijdensweek.
Doch, was er heel wat bijgeloof, er was in die dagen ook
heel wat kinderlijk geloof in den Christus Gods, als den Heiland
der wereld. Dat geloof werd levendig gehouden, ook in de ver-
borgenste achterhoeken der nieuwe nederzettingen, door de rond-
reizende predikers, de ,, circuit riders" van het pionierstijdperk.
Wij ontmoetten reeds zulk een onvermoeid evangelie-prediker
in Ds. Elkin van de Baptisten kerk. Vooral de Methodisten
maakten veel werk van het bereiken der pioniers. Een van
hunne meest typische en beroemdste rondreizende leeraars was
Ds. Pieter Cartwright. Een jaar vóór Lincolns geboorte, werd
hij aangesteld als prediker in hetzelfde Kentucky, waarin de
toekomstige president het levenslicht aanschouwde. En later
verhuisde ook Cartwright naar Illinois, naar dezelfde streek
87
waarin Lincoln woonde. Een paar malen was hij Lincolns mede-
dinger naar staatsambten, want van de politiek onthield Cart-
wright zich geenszins.
Men zegt dat deze ijverige man over de tienduizend menschen
belijdenis des geloofs deed afleggen. Twaalf duizend ontvingen
uit zijne handen het sacrament des doops en over de vijftien dui-
zend predikaties werden door hem uitgesproken. In 1872 stierf
hij in Sangamon county in Illinois.
Cartwright en zijne medebroeders reden te paard het land op
en neer en predikten in het open veld, in huizen en schuren
of in kerkjes, naar mate het seizoen of de gelegenheid het toe-
liet of vorderde.
Zij ontvingen gewoonlijk vijftig dollars per jaar van de Zen-
dingscommissie hunner Kerk en een vijftig of hoogsten honderd
dollars van de gemeenten die ze bedienden, behalve kost en
inwonig.
Hunne aardsche have, hunne boekerij ingesloten, droegen zij
met zich om in een paar zadeltasschen, en te paard bestudeerden
zij meestal hunne predikaties.
Deze bestonden grootendeels uit gemoedelijke aanspraken.
De Christus en zijn kruis was het middelpunt van deze pre-
diking.
Gewoonlijk trachtten zij het volk op te winden en alzoo te
bewegen tot een beslist kiezen van den Heere God.
Men meende dat bekeering met allerlei schokken en gevoels-
aandoeningen gepaard behoorde te gaan. Gewoonlijk was er vlak
vóór den preekstoel een laag bankje, het altaar of boetebankje
genaamd, en elk, die voornemens was om ernstig God te zoeken,
kwam naar voren en knielde bij dat bankje ter neer. De pre-
diker of zijne helpers knielden dan bij den boetvaardige neder
en met luid gezucht en sterke aanroepingen bad men voor den
zondaar of de zondares, tot deze verlichting des gemoeds ont-
ving. Werd dit hun deel, dan barstten de tot ruimte gekomenen
in luide „Halleluja's" uit,
88
Tot midden in den nacht duurden deze vergaderingen, en
soms hield men ze avond aan avond, tot er in heel de omge-
ving een groot aantal tot belijdenis des geloofs kwam.
Natuurlijk dat veel van dit werk louter opwinding was en
als een morgenwolk verdween. Toch bleef heel wat volk den
Heere getrouw ten einde toe en velen in de achterhoeken
vreesden God, met kinderlijke vreêze. Niet altijd waren de
leeraars in de ernstige stemming, die bij hun ambt past. Men
verhaalt, bijvoorbeeld, van een prediker in Sangamon county, die
vóór hij zijne rede begon in het houten kerkje, een val had
opgezet dicht bij het gebouwtje, en wel zóó, dat hij vanaf den
predikstoel kon zien wat er gaande was met zijn wolfsklem.
In het midden der predikatie ziet hij dat een wolf in den
val komt.
„Broeders," roept hij uit, „denkt enkele minuten na over mijne
tekstwoorden, tot ik het beest heb gedood". En hij verlaat kan-
sel en bedehuis om den gevangen wolf den nekslag te geven.
De toehoorders, die tot deze samenkomsten toevloeiden uit
alle streken, kwamen in heel eenvoudige kleedij.
Soms, wanneer het getij koud en guur was, hadden de vrou-
wen de jassen aan van hunne wederhelften.
En het beste vrouwenkleed bestond uit het goedkoope katoe-
nen weefsel, dat bekend staat als „calico". De mannen hadden
in den winter jassen en broeken van dierenhuiden aan. Des zomers
kwamen heel wat kinderen barrevoets ter kerk. Wanneer men
paarden bezat werden die gewoonlijk bereden door de moeders
met hare zuigelingen in de armen. Het manvolk en de jonge
meisjes gingen te voet. Die een wagen had, al was het maar
een heel gewonen, zonder veeren, reed als een prins, in de dagen
van Lincolns jeugd in Indiana en Illinois. Men achtte het geen
verkrachting van het sabbatgebod, wanneer men een geweer
onder den arm had op het kerkpad, en evenmin indien men
ervan gebruik maakte zoo er een stuk wild in 't zicht kwam.
Na den dienst verzamelden de kerkgangers zich in groepen
8^
en hielden een soort picnic of feestmaaltijd, waarop men met
elkander het vette en goede van vee en veld, dat men had
meegebracht, deelde.
Een eenvoudig broederlijk verkeer werd menigmalen gevonden
in die dagen, zóó als men dat heden bijna niet meer aantreft
in meer ontwikkelde streken. Met de komst van rijkdom en
allerlei geliefelijkheden is er, helaas, veel teloor gegaan van het
hartelij k-eenvoudige van het pJoniersleven.
Een van de meest geliefde insteUingen van die dagen was de
zoogenaamde „Campmeeting", eene godsdienstige bijeenkomst in
de open lucht, in den zomer. Gewoonlijk koos men daarvoor een
klompje boomen, zoodat er schaduw was tegen de zon. Des
nachts sliep men in tenten, en onder of in den wagen.
Des daags werd de meeste tijd doorgebracht met prediking en
gezang.
Gewoonlijk namen verschillende predikanten den dienst waar,
want zulk aanhoudend spreken was natuurlijk voor één man
eene pliysieke onmogelijkheid.
Lincoln woonde meer dan een van deze openluchtvergaderingen
bij. Zoo lezen wij, dat hij in 1837 eene Campmeeting bezocht,
die enkele mijlen buiten Sprinfield werd gehouden en waarop
de Methodisten prediker Dr. Aked voorging. Deze schilderde op
indrukwekkende wijze den gruwel der slavernij en voorspelde
een bloedigen oorlog als gevolg van deze vervloekte instelling.
Toen Lincoln van dezen dienst terugkeerde, sprak hij tot een
zijner vrienden, die hem vergezeld had : „Dat was de leerzaamste
preek en de meest indrukwekkende prediker, die ik nog ooit
heb gehoord. Het is wonderlijk dat God den menschen zulk
een macht des woords geeft !"
Nadat Lincoln in het jaar 1842 in het huwelijk was getreden
met mejuffrouw Mary Todd, ook van Kentucky geboortig, ging
hij met zijne gade ter kerk in de Eerste Presbyteriaansche
gemeente van Springfield, waarvan de Eerwaarde heer J. G. Bergen
van het jaar 1828 tot 1848 leeraar was. Sinds 1849 en tot
90
in het jaar 1856, was Dr. James Smith de predikant dezer kerk
en, evenals zijn voorganger, een man van beslist Calvinistische
belijdenis.
Mevrouw Lincoln was op twaalfjarigen leeftijd aangenomen in
de Episcopaalsche kerk, ergens in Kentucky. Onder de prediking
van Dr. Smith werd zij tot den Heere gebracht en daarom werd
zij in 1852 belijdend lid zijner gemeente.
Lincoln werd een getrouw kerkganger, vooral na het jaar 1849,
toen zijn zoontje Edward hem door den dood van het hart was
gescheurd. De troostende woorden, hem door Dr. Smith toege-
sproken, gaven hem veel bemoediging in zijn verlies en trokken
hem meer dan ooit tot den dienst des Woords onder dezen man Gods.
Dr. Smith werd ook voor Lincoln het gezegend middel om
hem te verlossen van wat De Génestet omschreef als :
„Een wreede nachtwaak vol van wreev'le fantasieën
Doorworsteld in den arm van twijflaars en genieën".
zoodat hij :
„'s Morgens afgemat, vol onbestemde smarte
Een troost zocht en een God, een leven voor zijn harte.
En alles riep : „Vergaan, vergaan !"
Het instrument, dat Lincoln ontrukte aan de strikken des
ongeloofs, door Paine en Volney gespannen, was een werk dat
Dr. Smith indertijd had geschreven en in 1843 uitgegeven, ge-
titeld : „The Christian's Defense", dat is : „Des Christens Ver-
weer", waarin de gewone argumenten tegen de goddelijke afkomst
en de ingeving en onfeilbaarheid der Heilige Schrift werden
opgesomd en weerlegd. Lincoln bestudeerde de twee deelen van
dit werk op aandachtige wijze, met het resultaat dat zijne onge-
loofstheoriën hare kracht verloren. En zoozeer werd hij overtuigd
van de echtheid en betrouwbaarheid des Bijbels, dat hij later
in Springfield eene redevoering hield, op de jaarvergaderingvan
het Bijbelgenootschap, en er voor pleitte dat toch geen enk^l
91
huisgezin het zonder een exemplaar van het Woord des Heeren
mocht stellen.
Tot een persoonlijk belijden van den Heiland kwam het, helaas,
te Springfield evenmin, als later te Washington. Wat natuurlijk
ten hoogste te betreuren is. Toch — en dit strekt Lincoln tot
eere — het Woord des Heeren was zijn metgezel.
Eens in Springfield, toen hij met een vriend. Dr. Bateman,
sprak over de houding der predikanten aldaar inzake de slavernij,
haalde hij een Nieuw Testamentje uit zijn vestzak en met tranen
in de oogen getuigde hij : „Ik weet uit dit boek dat er een God
is, en die God haat de slavernij. Ik zie den storm komen en ik
weet dat Zijne hand daarin is Bateman, ik ben geen Christen,
doch God weet dat ik begeer er een te zijn ... Ik ben niets, maar
de waarheid is alles." Dat was schoone, nederige taal, niet waar
lezer, en wij zijn blijde dat wij in dit kijkje op godsdienstig
gebied dit kunnen melden.
H00FD8TUK IX.
Lincoln, als lid van het Congres.
Groot van beteekenis in het leven der Vereenigde Staten is
het Congres, (bestaande uit het Huis van Volksvertegenwoordi-
gers en den Senaat) dat te Washington vergadert, als het hoog-
ste wetgevend lichaam van de Republiek. Euime macht bezit het,
welke voornamelijk bestaat in het heffen van belastingen, het
aangaan van leeningen ten dienste der natie, het regelen van
den handel met het buitenland en in eigen domein, het aanmun-
ten van geld, het oprichten en onderhouden van den postdienst,
het aanmoedigen van wetenschap en kunst, het aanstellen van
rechters, het straffen van overtreding van het volkerenrecht, het
verklaren van oorlog en het onderhoud van leger en vloot. De
opperbevelhebber van de militaire macht ter zee en te land is
de president. Deze bezit ook het recht van veto binnen zekere
grenzen, dat is : het weigeren van het teekenen van wetten door
het Congres aangenomen.
Zoo de president zich schuldig maakt aan plichtsverwaarloozing
of mach tsoverschrij ding, bezit het Huis der Volksvertegenwoordi-
ging de macht om hem in een staat van beschuldigmg te stellen.
De Senaat treed dan als rechtbank op, om het al of niet
schuldig te onderzoeken en uit te spreken.
De leden van den Senaat, het hoogste van de twee lichamen,
worden gekozen door de Wetgevende Vergaderingen der ver-
schillenden Staten. Een senateur word benoemd voor een termijn
van zes jaren. Elke staat kiest twee senateurs, hetzij de staat
groot is en volkrijk als New- York, of klein als Rhode Island, of
met weinig inwoners als Nevada.
Een lid van het „Huis" wordt gekozen door de kiezers van
de verschillende districten, waarin een staat verdeeld is. Elk dis-
trict moet, sinds 1900, omstreeks 194.182 inwoners tellen. In
1646 was dit getal 70.680.
De grootste staten hebben daardoor natuurlijk de meeste leden
in het „Huis." In 1900 was het ledental van het „Huis" 386. De
termijn van zitting voor elk lid is twee jaren.
Om senateur te worden moet iemand den leeftijd van 30 jaren
hebben bereikt en minstens 9 jaren lang burger van de Ver-
eenigde Staten zijn geweest.
Een volksvertegenwoordiger moet minstens 25 jaren oud zijn
en 7 jaren lang een burger des lands.
Het is het grootste verlangen van elk politicus in de Repu-
bliek om nog eens op te klimmen tot een lid van het „Huis," ja
kon het zijn van den Senaat. Zoo was het ook het geval met
onzen Lincoln.
Onwillekeurig gevoelde hij zich aangetrokken tot Washington,
om daar in de voorste gelederen van de natie zijn stem te laten
hooren, in zaken van het hoogste belang, voor heel het Ameri-
kaansche volk.
Maar in den weg der Voorzienigheid waren Lincolns beste en
meest geliefde vrienden in Sangamon-district met dezelfde be-
geerte vervuld en onze held was edelmoedig genoeg om zich
telkens terug te trekken, ten bate van mannen aan wie hij ver-
knocht was en die hij zijne meerderen achtte. Doch eindelijk,
in het jaar 1846, ontving hij de nominatie uit de handen van de
„Whig" partij van zijn district.
Zijn mededinger van de zijde der Democraten was de bekende
94
Pieter Cartwright, die we reeds noemden in ons vorig hoofdstuk.
Met groote energie streed „de prediker uit den achterhoek,"
zooals Cartwrigt genoemd werd, om de overwinning aan de
stembus te behalen.
Maar in Lincoln vond hij een tegenstander, die niet te ver-
achten was. Toen deze overal in zijn district rondging om ver-
kiezingsredevoeringen te houden, vond hij een overvloed van
materiaal om het zijn prediker-concurrent geducht warm te
maken.
Gedurende den voorgaanden winter was Texas toegelaten als
een staat van de Unie. Dat had wat voeten in de aarde gehad.
Want Texas had zich losgemaakt van Mexico, waarvan het
een deel was, en had eene soort onafhankelijkheid verkregen,
na scherpen strijd.
Men moet weten dat het Mexicaansche goevernement in 1827
de slavernij in Texas had afgeschaft en al de lijfeigenen in vrij-
heid gesteld.
Maar vele Amerikaansche kolonisten begonnen zich in dezen
staat te vestigen en hoewel ze onder Mexicaansche vlag waren,
stoorden zij zich niet aan de wet tegen de slavernij, maar hielden
hunne negers in dienstbaarheid.
Toen de Mexicaansche regeering hier tegen opkwam, ontrolden
de Amerikaansche kolonisten de vlag van rebellie, onder gene-
raal Sam Houston, en in 1836 verklaarden zij zich onafhankelijk
van Mexico.
Van den aanvang af begeerden zij opname in de Unie. En
het slavenhoudend Zuiden was er zeer op gesteld om de „Lone
Star State", zooals Texas werd genoemd, een deel te laten
worden van de Amerikaansche Republiek. Want immers opname
van Texas zou het Zuiden sterken, met name in het Congres.
Maar om diezelfde reden waren de noordelijke staten tegen het
toetreden van den nieuwen staat gekant.
En te meer omdat eventuëele opname zeker zou uitloopen op
een oorlog met Mexico, dat zulk een officieele erkenning van de
95
„rebellen", zooals het de Texanen noemde, zeer euvel zou op-
nemen.
Lang werd er dan ook gedebatteerd over het aanzoek van Texas.
Ten slotte echter, in 1845, konden de voorstanders het wmnen
bij meerderheidsstem van het samenvergaderd Congres. De Demo-
craten dreven het door.
Het Zuiden jubelde natuurlijk op uitbundige wijze.
Doch het Noorden treurde vanwege deze ongewenschte ver-
sterking van de voorstanders der slavernij.
John Quincy Adams, vroeger president der Unie, en een der
meest rechtschapene van de Amerikaansche staatslieden, voor-
spelde dat deze opname zou uitloopen op eene ontbinding der Unie.
Overal werden „Verontwaardigings- vergaderingen" gehouden
in het Noorden. En menigeen, die jaren lang Democraat was
geweest, keerde die partij den rug toe, wegens het doordrijven
van de annexatie van Texas.
Lincoln, op zijne verkiezingsreize, sloeg heel wat munt uit
deze zaak en geholpen door zijne populariteit onder hoog en
laag, gelukte het hem om Cartwright, den Democraat, te ver-
slaan met een stemmental, dat zelfs de hoogste verwachting van
den vurigsten Whig overtrof.
Hij had zestien honderd en elf stemmen meer dan de prediker-
staatsman.
Op het Dertigste Congres, dat op 6 December 1847 te Whas-
hington vergaderde, nam de pioniers jongen van vroeger, zitting
als lid van het „Huis."
Inmiddels waren er reeds vijandelijkheden begonnen in de
nabijheid van de Rio G-rande rivier, tusschen soldaten der
Vereenigde Staten en die van de Mexicaansche Republiek. Ja,
er waren reeds bloedige veldslagen geleverd, te Palo Alto, 8 Mei
1846, te Buena Vista, Februari 1847, en in September was de
hoofdstad van Mexico reeds genomen.
James K. Polk, een Democraat, was destijds, sedert 1845,
president van de Unie. Tot verklaring en verdediging van de
96
begonnen vijandelijkheden en tot rechtvaardiging van heel den
oorlog, door velen onrechtvaardig genoemd, berichtte hij aan het
pas vergaderd Congres, dat Mexico de grenzen der Vereen igde
Staten had overschreden en Amerikaansch bloed vergoten op
Amerikaanschen grond.
Lincoln, met zijn scherpen blik, zag al heel spoedig dat de
president eigenlijk geen grond had voor zijne zaak, dewijl het
minstens zeer twijfelachtig was of de plaats waar de strijd was
uitgebroken grondgebied der Unie was, zooals Polk beweerde.
En zoodra hij eenigzins poolshoogte had genomen van de manier
waarop zaken werden gedaan in het ,,Huis," diende hij een drietal
resoluties in, aangaande deze zaak.
Hij verzocht den president om te bewijzen: of de plek waar
het bloed gestort was al of niet vroeger Mexicaansch grondgebied
was; of de plek al of niet binnen het territoor lag dat de
revolutionairen aan Mexico hadden ontrukt; en of de bedoelde
plek al of niet lag binnen de grenzen van eene nederzetting die
bestond vóór de Texas-revolutie, totdat de bewoners ervan
vloden voor het leger der Unie.
Het was Polk onmogelijk om deze gevraagde informatie op de
rechte wijze te geven, ten minste hij heeft het niet beproefd.
Maar Lincoln maakten deze resoluties eenigermate beroemd.
En waar hij telkens in het stuk sprak van de Plelc (Engelsch :
Spot), werden zij in de geschiedenis bekend als de „Spot" of
„Plek-Resoluties."
Reeds op 2 Februari werd de vrede met Mexico geteekend.
De Vereenigde Staten ontvingen als oorlogsbuit, een ontzaggelijk
groot grondgebied, door Mexico gedwongen afgestaan, en wel
heel de groote landstreek aan beide zijden van het Rotsgebergte,
waaruit later de staten Utah en Nevada werden gevormd, bene-
vens Arizona en New Mexico en gedeelten van Wyoming en
Colorado en het noordelijk deel van Californië.
Het zuidehjk deel van laatstgenoemden staat was alreeds
onder de vlag der Unie, sedert 7 Juli 1846, toen commandeur
97
Sloat Californië had geproclameerd als tot de Vereenigde Staten
behoorend.
Dat groote, rijke en schoone grondgebied hadden de Ameri-
kanen juist weggekaapt voor den neus van de Engelschen, die
eene vloot hadden uitgezonden om het land te annexeeren, maar
die een dag of wat te laat arriveerden.
Alreeds in 1848 werd er goud ontdekt te Coloma, aan de
Amerikaansche rivier in Californië en het duurde niet lang of
stroomen van goudzoekers kwamen over zee om er een Dorado,
een land van geluk, te zoeken en somtijds te vinden.
Het Congres, waarin Lincoln zitting had, had heel wat zaken
van importantie onder den hamer. Daaronder was het vaststellen
van een nieuw Tarief, hoofdzakelijk om de regeering van inkom-
sten te voorzien en niet zoozeer om de Amerikaansche nijverheid
te beschermen. De Democraten, die destijds de meerderheid
hadden in het Congres, waren tegen de z. g. n. bescherming,
of protectie der inlandsche nijverheid. De vrije handel was
toenmaals en is nog steeds een van de groote artikelen op hun
program, terwijl de Whigs en hunne opvolgers, de Republikei-
nen, waartoe Lincoln behoorde, in protectie een der steunpilaren
zien van onzen nationalen voorspoed.
Een congressioneele handeling waar Lincohi, als man des
volks, meer mede tevreden was, was de verlaging van het
posttarief en het uitgeven van postzegels. Dit tarief bedroeg
echter nog van vijf tot tien cent, al naar mate de afstand. Eerst
in 1863 werd het tarief verlaagd tot drie cent en in 1883 tot
twee cent per ons.
Eén wetsontwerp, alreeds in 1846 ingediend, zou het Dertigste
Congres heel wat moeite kosten, en jaren na afloop ervan nog
een nasleep van ellende over de Unie brengen. Het was de
beroemde „Wilmot Proviso", alzoo genaamd naar den vader
ervan, den Democraat David Wilmot, van Pensylvania.
Het was bedoeld als een voorwaardelijke wet, provisie makend,
in geval ons grondgebied van Mexico ten deel viel, om in dat
7
98
nieuwe gebied nimmer de slavernij toe te laten, of in te voeren.
Het „Huis" nam het wetsontwerp aan, maar het bereikte den
Senaat te laat om nog in 1846 behandeld te worden.
Inmiddels stond Mexico, zooals we reeds zagen, een groot grondge-
bied aan Amerika af. Dat maakte de provisioneele wet te me^r
actueel en bracht het geheele land in rep en roer. Al de Wet-
gevende Vergaderingen van de noordelijke staten spraken zich
uit ten gunste van het aanhangig ontwerp van den heer Wilmot.
Maar de zuidelijke staten verklaarden er zich even sterk tegen,
er met geweld tegen protesteerend dat slavenhouders zouden
worden verhinderd om hun wettig eigendom te voeren in landen,
die aan heel het volk behoorden als publiek domein.
De Wilmot-Proviso werd niet aangenomen, maar was de aan-
leidende oorzaak dat er twee jaren later, eene nieuwe politieke
partij geboren werd, die van het „Vrije Land" (Free Soil).
Deze had in haar program, de uitbreiding van de slavernij tegen
te staan, wat het ook mocht kosten.
Later smolt deze partij samen met de Eepublikeinsche, waar-
over wij straks zullen spreken, in Hoofdstuk XII.
Doch genoeg om te begrijpen dat Lincoln, die met zijn hart
de slavernij haatte, ofschoon hij de rechten der zuidelijke
eigenaars en de uitspraken der Constitutie eerbiedigde, in heel
wat discussie werd betrokken over eene zaak als de Wilmot-
Proviso. Laat ons hier even bijvoegen dat later, in 1862,
toen Lincoln president was, het beginsel van dit ontwerp werd
aangenomen, daar het Congres toen een wet aannam, bepalend
dat de slavernij verboden zou zijn in eenig grondgebied, dat
ooit in het bezit der Vereenigde Staten mocht komen.
Er waren, toen Lincoln in Washington was, een aantal politieke
reuzen in het Congres. Men had daar, bijvoorbeeld, de groote redenaar
Daniel Webster, de volksleiders Lewis Cass, Thomas H. Benton,
John C. Calhoun, en John Quincy Adams, (die president was van
1825 tot 1829) en „de groote oude man" werd genaamd. Naast
Jefferson Davis, die later president zou worden van de zuide-
99
lijke Confederatie, streed Alexander H. Stephens, die vice-presi-
dent zou worden van dit verbond.
Ook Andrew Johnson was in het „Huis," dezelfde die Lincolns
vice-president en opvolger zou worden. Men begrijpt dat in zulk
talentvol en ervaren gezelschap, de nieuwe Congresman van
Illinois eerst wat op den achtergrond stond. En bescheiden als
hij was van nature, hield hij zich ook uit de voorste gelederen,
behalve dan, wanneer pHcht en vaderlandsliefde hem naar voren
drongen, gelijk in de „Spot Resoluties. "
Maar een begaafd man als onze Lincoln kon moeilijk verbor-
gen blijven. Jaren later getuigde Alexander Stephens, die als
vice-president van het Zuiden, een natuurlijk tegenstander werd
van onzen held:
„Lincoln trok en hield de aandacht van het „Huis", telkens
wanneer hij sprak. Zijn manier van spreken, zoowel als wat hij
zeide, was origineel. Hij volgde geen model. Hij was een man
van sterke overtuigingen, en wat Carlyle noemt, ,,een ernstig man."
Doch hoewel ernstig wanneer het zaken van gewicht gold,
opende Lincoln ook in het Congres zijn schat van anecdoten.
Daardoor was hij menigmalen het middelpunt van een groot
.aantal mede-wetgevers des lands en het eenvoudig kosthuis op
Capitol Hill, waar hij vertoefde, weerklonk vaak tot midden in den
nacht van het schaterlachen van Lincolns gasten en metgezellen.
Den meesten tijd van zijn verblijf, was Lincoln alleen in Washing-
ton. Vrouw en kroost waren, zuinigheidshalve, gewoonlijk in Spring-
field, waar het leven zooveel goedkooper was dan in de hoofd-
stad des lands. Slechts een paar malen bracht mevrouw Lincoln
haar man een bezoek, om het een en ander in de hoofdstad
des lands te bezien.
Trouwens, de thans zoo beroemde en schoone zetel van de
groote Eepubliek der Vereenigde Staten was destijds nog lang
niet zoo fraai als thans, nu breede straten en prachtige gedenk-
teekens en gebouwen Washington versieren.
De stad was ruim genoeg aangelegd door den ingenieur
100
L'Enfant, die grootendeels het plan van het wereldberoemde
Versailles had gevolgd. Maar vóór het einde van den Burger-
oorlog was er nog weinig te zien van de heerlijkheid, die de
ontwerper zich had voorgesteld.
De straten waren destijds grootendeels modderig en ongepla-
veid; het riolensysteem was zeer gebrekkig; er waren moeilijk
te beklimmen hoogten, en vele laagten, die deden denken aan
Bunj^ans „Poel van Neerslachtigheid", en van de duizenden
schaduwrijke boomen, die er thans zijn, was nog maar eenheel
klein getal aanwezig.
Het wereldberoemde Capitool stond er nog zonder de twee
imponeerende vleugels, die het thans zulk een indrukwekkend
voorkomen geven.
De groote Congressioneele Bibliotheek met haren gouden
koepel bestond nog niet en ook was het groote gebouw, dat de
ministeries van oorlog en marine en van staat dient, nog niet
aanwezig.
Het Witte Huis was er alreeds, hoewel niet zoo groot als op
heden, en het groote Nationale Monument van wit marmer, 555
voet hoog, dat thans als een reuzenschildwacht over alle ge-
bouwen en parken heen ziet, had nog zijn trotschen kop niet
hoog omhoog geheven.
Ook van de talrijke standbeelden, die thans aller wege op de
kruispunten der breede avenue's staan, waren er nog maar heel
enkele aanwezig.
Er waren trouwens in 1850 nog maar 50.000 inwoners in
Washington. Oorspronkehjk heette deze stad „Federal City".
Zoo had Washington het voorgesteld, toen er in 1790 besloten
was om eene nieuwe hoofdstad te stichten. Maar in 1791 gaven
de commissieleden, die de leiding dezer zaak hadden, zeer
terecht, aan de pasuitgelegde hoofdstad den naam, dien zij thans
draagt, ter eere van den grooten grondlegger van zijn Vader-
land, George Washington.
Dat te Washington de zetel van de Bondsregeering werd
101
geplaatst na 1800, toen het hooge bestuur des lands vanPhila-
delphia verhuisde, was het resultaat van een compromis, daar
de verschillende groote staten en steden des lands, uit naijver,
het maar niet eens konden worden wat eigenlijk de hoofdstad
behoorde te zijn. New York begeerde de hoofdstad aan de Hudson
rivier, Pensylvania aan de Delaware, en Maryland en Virginië
aan de Potomac.
Daarbij kwam de vrees dat een reeds bestaande groote stad
misschien moeilijkheden zou opleveren wat de volkomen onaf-
hankelijkheid van en onpartijdigheid tegenover de stad en den
staat, waarin de Bondsregeering zetelde, aanging.
Daarom koos men de, destijds woeste, streek aan de Potomac
rivier, die thans het District van Columbia heet en die door de
regeering van Maryland en Virginië werd afgestaan ten behoeve
van heel de Republiek. Het bestuur van de stad Washington
en van het geheele District van Columbia waarin zij ligt, is
geheel in handen van het Congres, dat het sinds 1874 laat be-
heeren door eene commissie van drie leden. De burgers van de
hoofdstad zijn uitgesloten van het stemrecht voor de hooge re-
geering van het staten- verbond, want het grondgebied, waarvan
Washington het centrum is, is geen soevereine staat, zooals de
andere deelen van de Republiek, maar slechts een „district",
het gemeen eigendom van heel het G-emeenebest, op de manier
van de vroegere „Generahteitslanden" van Holland.
In het eerst trachtte men meermalen het besluit dat Was-
hington de hoofdstad zou wezen omver te werpen, wegens de
ongeriefelijkheden van de nieuwe stad in de woestijn, die niet
geloren was zooals andere plaatsen, maar gemaaM als een resul-
taat van politiek vergelijk.
Dit geschiedde opnieuw na 1814, toen de Britten het Capitool
in de asch hadden gelegd en het Witte Huis zwart geblakerd.
Zelfs in 1846 gingen er nog stemmen op om den Bondszetel
te verplaatsen, maar sinds dien is alle oppositie verstomd en
heel de natie is dankbaar voor en, terecht, trotsch op Washington,
102
met haar prachtigen aanleg en grootsche gebouwen, heerlijke
parken en breede straten en al de historische herinneringen, die
er nu reeds zoovele aan verbonden zijn.
Doch, om tot den held van ons verhaal terug te keeren,
hetzij Lincoln de Bondsstad schooner of leelijker vond dan zijn
vriendelijk Springfield, het baatte hem weinig, want zijn plicht
riep hem aldaar en hield hem er zoolang als het Congres in
zitting was.
Inmiddels hadden in den zomer van 1848 de groote nationale
conventies plaats om candidaten te stellen voor het president-
schap en vice-presidentschap der Unie.
De Democraten nomineerden Lewis Cass voor president, op
wat zij noemden een ,,strict-constructie platform", dat wil zeggen
dat de Bondsregeering strict gebonden was aan de Constitutie
der Republiek en dat alle autoriteit, die niet met zoovele woor-
den aan de Bondsregeering was afgestaan, verbleef en moest
verblijven aan de verschillende staten van het Gemeenebest.
Deze ijver voor de soevereiniteit van de enkele staten sproot
gedeeltelijk voort uit het streven der Zuidelijken om zelf het
oppergezag te behouden, in zake het bestendigen der slavernij
in eigen grondgebied,
Men was zeer bevreesd dat de meerderheid van het Congres
om zou slaan en de slavernij-zaak opnemen en beëindigen als
een gemeenschappelijk belang van heel den statenbond.
De Whigs nomineerden generaal Zachary Taylor, den held
van den Mexicaanschen oorlog, die vele triomfen had behaald
voor zijn vaderland.
Millard Fillmore werd hem ter zijde gesteld, om te dingen
naar het vice-presidentschap.
Noch de Democraten, noch de Whigs durfden zich in hun
conventie platform uitspreken over het brandend vraagstuk van
de uitbreiding der lijfeigenschap, buiten de grenzen waarin zij
tot dusverre was toegestaan en gewettigd door de z.g.n. „Mis-
souri Compromise" van 1820, dat aan den toen te vormen staat
103
„MissoLiri'' het houden van slaven toestond, maar zulks verbood
in alle overig grondgebied ten westen van de Mississippi en
ten noorden van de zuidelijke grens van Missouri, n.1. de breedte-
graad 36.30.
Er waren er heel wat in het Noorden, die zeer ontevreden
waren over dat zwijgen van het Whig platform. Ten slotte
hielden deze eene nationale conventie als een nieuwe partij, die
der Free SoUers, of lieden van den Vrijen GS-rond, zooals we
reeds boven opmerkten.
Deze conventie verklaarde zich officieel voor: „Vrijen grond,
vrijheid van spreken, vrijen arbeid en vrije menschen." Martin
van Buren, een man van Hollandschen bloede, die van 1837 tot
1841 Democratisch president was geweest, werd de candidaat
voor datzelfde ambt, maar nu vanwege de burgers die de af-
schaffing van de slavernij op het oog hadden.
De Whigs deden hun best om beide, Cass en Van Buren te
verslaan en hun candidaat, generaal Taylor, verkozen te krijgen.
„Old Rough and Eeady", dat is „Oude Ruwe maar altijd-
bij-de-Hand-zijnde", zoo werd de oude snorbaard door duizenden
zijner aanhangers en bewonderaars genoemd. Ook Lincoln be-
hoorde tot de volgelingen van den ouden generaal, hoewel hij
het zeker betreurde dat zijne partij gezwegen had over het
brandend vraagstuk der lijfeigenschap, om hen terwille te zijn die
anders zeker tot het i^amp der Democraten waren overgeloopen.
De leiders van de Whig partij merkten ras op dat de af-
gevaardigde van Illinois, met zijn ernstig gelaat en zijne flinke
argumenten en pakkende anecdoten, een uitstekend spreker zou
wezen om in den politieken veldtocht voor Taylor en Fillmore
stemmen te winnen in Nieuw-Engeland en andere staten, waar
de uitslag der najaarsstemmmg twijfelachtig scheen. Daarom
namen zij hem in dienst om op verschillende plaatsen rede-
voeringen te houden.
Dat optreden, vooral in Nieuw-Engeland, was een leerschool
voor den man van Illinois, die tot op dien tijd nog niet bekend
104
was geweest met den geest en het karakter van dat volkrijk
deel der Unie.
Omgang met de leiders uit die streken deed Lincoln de oogen
openen voor het feit, dat de vrije geest van het kroost der
Puriteinen aldaar, het op den duur niet zou kunnen en niet zou
willen uithouden onder eene staatsregeling, die het knechtschap
der zonen Chams zou wettigen, uitbreiden en perpetueeren.
Hij begon te begrijpen, dat het met het Noorden en met het
Zuiden zou uitloopen op een kiezen of deelen. Of het Zuiden
zou moeten bukken voor de beginselen der persoonlijke vrijheid
door het Noorden omhelsd, of . . . ja, God alleen wist waar en
wat het einde zou zijn, maar wanneer Lmcoln de gisting en
opwinding der gemoederen merkte onder de Noordelijken en hij
dacht aan het krijgshaftig karakter van de zonen van het Zuiden
en hun voorliefde voor de slavernij, dan kromp zijn vaderlands-
lievend hart ineen van pijn, en zijn ernstig gelaat betrok nog
meer dan gewoonlijk.
Hij zag een zwarte, van ellende bezwangerde, wolk zich
samen pakken boven zijn geliefd land en vreesde soms het ergste.
Tot zijne vreugde behaalde zijn candidaat de overwinning
aan de stembus van November 1848.
Taylor kreeg 163 electorale stemmen en zijn Democratischen
tegenstander slechts 127. Electorale stemmen wil zeggen dat
men in verschillende staten mannen kiest, de zoogenaamde
,,electors", die na de volksstemming, in de hoofdstad van eiken
staat vergaderen om daar officieel hunne stemmen uit te brengen
ten bate van de candidaten van hunne partij, die in de ver-
schillende kiesdistricten zegevierden. De Amerikaansche burger
kiest den president en vice-president der Unie niet op directe
wijze.
Daardoor gebeurt het wel eens dat iemand, die de meeste
stemmen had van het volk des geheelen lands te zamen geteld,
toch niet verkozen werd, omdat hij niet de meerderheid van de
electorale stemmers der verschillende staten had verkregen. Zoo
105
ging het b.v. in 1888, toen Grover Cleveland over de vijf en een
half millioen stemmen l^reeg en Benjamin ïïarrison heel v^at
minder dan vijf en een half millioen. En toch werd Harrison
gekozen omdat hij 233 „electors" voor zich had en Cleveland
slechts 168.
Nu, zoo was het niet toen Taylor werd gekozen, want hij
had 1.360.101 stemmen van het volk op zich vereenigd en Cass
1.220.544, terwijl Van Buren, die geen enkelen electoralen kiezer
won, al te zamen 291.263 stemmen had gekregen. ')
Deze overwinning van den ouden generaal was een grooteen
voor velen onverwachte triomf voor de Whigs en den midden-
koers dien ze hadden gekozen in betrekking tot de slavernij.
Lincoln en zijne partijgen ooten vormden nu niet langer de
hopelooze minderheid in het Congres, die ze tot hiertoe waren.
Doch ze zouden door bittere ervaring leeren dat schipperen
in de politiek niet altijd blijvend succes behaalt.
De Democraten verzetten zich te sterker tegen alles wat
geleek op inmenging in, en oplossing van, het slavernijprobleem
en zij waren zóó sterk, dat ze alle wetsontwerpen dienaangaande
onmogelijk trachtten te maken.
Toen Lincoln een voorstel indiende om de lijfeigenschap ge-
leidelijk af te schaffen in het kleine District Columbia, waarover
het Congres, zooals we reeds mededeelden, soeverein was, ont-
moette dit zooveel tegenstand dat het werd afgemaakt en roem-
loos begraven.
Nog jaren lang zou het duren eer men van de tinnen van het
Capitool, welks koepel met het beeld der Vrijheid prijkt, niet
langer kon neer zien op het geboeide en voortgezweepte kroost
van Kanaan.
1) Elke staat heeft zoovele „electors'' als het gezamelijk getal van zijne
twee senateurs en al zijne vertegenwoordigers (representatives) te Washing-
ton in het Congres. In 1908 b.v. had Miohigan 14 electorale stemmen, lowa
13, Illinois 27, New Yersey 12, New York 39, VTisconsin 13, Kansas 10,
Noord Dacota 4, enz.
106
Inmiddels verliep de tweejarige termijn van het Congreslid van
Sangamon, en daar het destijds niet de gewoonte was om een
afgevaardigde meer dan één termijn te laten dienen, keerde
Lincoln in het voorjaar van 1849 tot Springfield en tot zijn
advocatenpractijk terug.
Hij was een wijzer, een meer ervaren en meer geoefend man
dan ooit te voren. De God der natiën had hem in de leerschool
gehad voor de groote en grootsche levenstaak, die nog voor
hem was weggeborgen in den schoot der toekomst, ook al
droomde nog niemand ervan dat de lange magere man van Illi-
nois, met zijn stroef gelaat en schamele kleedij, de Man was,
gepredestineerd om met het monster der slavernij te worstelen
tot het ten slotte vermorzeld werd om nimmer weer te ver-
rijzen, vermorzeld met behoud der Unie van het groote, breede,
vrije en rijke land der Yereenigde Staten van Noord-Amerika.
HOOFDSTUK X.
Nog enkele bladzijden uit het alledaagsche leven.
Op den bodem van het leven
In de diepten van het hart
Rust de weemoed
En de smart ;
Maar de hope rijst er neven
In 't geslingerd menschenhart.
Tusschen weemoed, strijd en hope
Vliedt het leven snel voorbij ....
Ernst is het leven ... o zalig die 't weten!
Arbeid en roeping en edele strijd
De eeuwigheid vraagt naai de vrucht van den tijd;
Dwazen, die 't werkloos, gedachtloos vergeten,
En pas te laat aan het eind van de baan
d'Ernst van het ijdele leven verstaan.
De G-énestet.
De leekedichter kon het zoo schoon en zoo treffend uitdrukken
wat er zoo al omgaat in het hart van het menschenkind, dat te
midden van den strijd des levens en der geesten staat. En in
de woorden, hierboven afgeschreven, schetste hij ook getrouw
het leven van den man, wiens historie ons in deze bladzijden
bezig houdt.
Weemoed, smart, hope, maar ook arbeid, ziedaar wat telkens
gezien wordt in Lincolns geschiedenis, ook in het tijdperk dat
108
hij te Springfield doorbracht na zijn terugkeer van Washington.
Herndon, zijn compagnon, deelt mede dat hij met meer ernst
dan te voren zich wijdde aan zijn beroep.
Dat hij consciëntieus te werlt ging in zijn practijk en zich
als voor het aangezicht van den Alziende stelde, leert meer dan
één voorval uit zijne historie, ter beschaming van vele advocaten,
die opgaan in winstbejag en zich niet storen aan beginsel.
Op zekeren avond, zoo luidt een van de verhalen, kwam
Lincoln met zijn collega Swett in de kamer van den rechter Davis.
,,Swett", zeide hij, „ik ben er van overtuigd dat onze cliënten,
die wij verdedigen voor het gerecht, gelogen hebben, en dat de
getuige, die den staat vertegenwoordigt, de waarheid gesproken
heeft. Laat ons hen morgen zeggen om maar schuld te belijden
en laat Davis hen de lichtste straf voor moord opleggen".
Swett weigerde om hierin toe te stemmen en den volgenden
dag had het rechtsgeding zijn voortgang. Toen het aan het slot-
pleidooi toe was, weigerde Lincoln beslist om er aan deel te
nemen. „Swett" zoo sprak hij. „ik kan in dit geding niet pleiten,
omdat onze getuigen hebben gelogen en ik hunne beweringen
onmogelijk kan aannemen. Gij moet weten of gij met de zaak
wilt voortgaan, maar ik doe het niet."
Zijn collega was minder nauwgezet, hij hield een Hink pleidooi
en de cliënten van Lincoln en Swett werden vrijgesproken. Den
volgenden dag ging onze held naar Swett toe en zeide hem:
„Hier zijn de vijfhonderd dollar, die we voor het pleidooi gekregen
hebben, ze behooren U alleen toe, ik wil er geen cent van hebben !"
Hoe weinig advocaten zouden als Lincoln hebben gehandeld.
Op een anderen keer kwam het, gedurende het rechtsgeding, uit
dat Lincolns cliënt bedriegelijk had gehandeld, in de zaak
waarover het ging.
Onze advocaat liep direct de gerechtzaal uit en toen de
rechter hem liet roepen, kreeg de bode het bescheid mede : „Zeg
aan den rechter dat mijne handen vuil geworden zijn en ik
ze eerst moet wasschen."
109
Meer dan eens, ja vele malen, weigerde hij beslist om zaken
te verdedigen die twijfelachtig waren van karakter en verkeerd
van gehalte.
En dan gaf hij zijn would-be-begunstigers nog een lesje mede ook.
Eens kwam een man bij hem en zijn collega Herndon.
Lincoln luisterde naar zijne beweringen. Het was den be-
schuldiger om zes honderd dollar te doen.
Ernstig zag onze advocaat hem aan: „Ja, het is zeer wel
mogelijk dat wij dit geding voor U kunnen winnen en U met
zes honderd dollars verrijken. Maar dit zal eene heele buurt in-
opschudding brengen, en een weduwe met zes vaderlooze kinderen
in groote ellende. G-ij moet bedenken, vriend, dat eene zaak
voor de wet in orde kan zijn, maar daar is nog niet mede be-
wezen dat zij zedelijk recht is. Wij zullen uw zaakje niet
accepteeren, maar laat mij U een goeden raad geven, gratis :
U lijkt mij een flink en energiek persoon toe. Probeer om die
zeshonderd dollars op betere wijze te verdienen."
Meer dan eens maakte hij in zijn praktijk gebruik van zijn on-
uitputtelijken voorraad van vertelsels.
Eens toen hij aan het pleiten was tegen een advocaat, die
sterk overdreef en daardoor de waarheid te kort deed, sprak
Lmcoln als volgt :
„Mijn geachte opponent heeft één groot gebrek. Wanneer
zijn argumenten hem geheel en al te pakken krijgen, dan
staakt zijn faculteit van waarheid-spreken direct haar werk.
Deze mijnheer is precies gelijk aan een stoombootje dat ik meer-
malen zag, toen ik nog op de rivier voer. Het ding had een vijf
voet stoomketel en een fluit die zeven voet lang was, en wanneer
de kapitein de fluit gebruikte kwam de geheele machinerie tot
stilstand en de boot ging geen duim meer vooruit,"
Natuurlijk ging er uit het gehoor een schaterlachen op, dat
de arme Tertullus met zijn overdrijvingsmethode geheel en al
uit het veld sloeg.
Op zekeren keer, toen een advocaat tegen Lincoln pleitte, lichtte
110
hij de panden van zijne jas wat op en yertoonte een sclieur in
zijn pantalon.
Lincoln schreef direct een petitie, behelzende een verzoek om
wat af te zonderen voor den armen ambtsbroeder, wiens kleed
zoo noodig moest hersteld worden, en toen het briefje van hand
tot hand ging onder al de rechters en advocaten, die allen be-
gonnen te glimlachen, wist de pleiter niet wat toch al dat veel-
beteekenend lachen en op hem staren beduidde en geraakte ten
slotte de kluts kwijt. Gelukkig, de zaak waarom het gingbeteekende
niet heel veel, anders ware dit grapje zeker niet te verdedigen.
Maar welke geschiedenissen Lincoln ook voortbracht, en hoe
hij zijn hoorders ook deed lachen, het getuigenis van die hem
hoorden is eenparig, dat wat hij vertelde nimmer een onzekelijke
strekking had, gelijk zoovele „stories'', maar meest leerzaam was
van aard, en dat zegt heel wat.
Grappig was Lincoln soms zelfs in zijne rechtsgeleerde adviezen.
Eene firma uit New York vroeg hem eens haar te melden hoe
het er bij stond met de bezittingen van een zekeren man in
Springfield, dien we maar mijnheer Blank zullen noemen.
Onze geestige advocaat antwoordde in dezer voege :
„Ik ben wel bekend met den heer Blank en zijne omstandig-
heden. Vooreerst bezit hij eene vrouw en een klein kind ; die
beiden zijn hem zeker wel vijftig duizend dollars waard.
Ten tweede, heeft hij een kantoor waarin een tafel is die één
dollar en een half waard is, en drie stoelen van ongeveer een
dollar per stuk.
Ten slotte heeft hij in een van de hoeken van zijn kamer
een groot rattengat, dat wel de moeite waard is om er eens in
te kijken.
Met hoogachting,
A. LINCOLN."
Dat hij zelfs geen dier kwaad zou doen maar veeleer helpen,
zoo hij kon, meldden we reeds in een vorig hoofdstuk. Een ander
111
voorval wordt van hem verhaald ten bewijze van zijne ongewone
teerhartigheid.
Op reis naar eene gerechtszitting, zoo vertelt men, kwam hij
op eene plaats waar de weg zeer modderig was. Aan de eene
kant van den weg, dicht bij een hek, was een klein varken
met de pooten vast geraakt in de modder. De arme big- schreeuwde
erbarmelijk, gelijk het zwijnengeslacht de kunst van luide te
klagen zoo goed verstaat. Lincolns metgezellen lachten wat om
dat angstgeschreeuw. Doch niet alzoo onze dierenvriend.
,,Laat ons even van onze paarden af gaan en het arme beest
er uit helpen," sprak hij. „Ben je gek!" riepen zijn collega's,
„om daarom onze zwarte Meeren te bemodderen ?" Meteen reden
ze verder, en Lincoln volgde hen.
Maar hij kon het biggetje maar niet vergeten. Hij dacht:
„Misschien kan die boer daar het beestje maar slecht missen.
Wellicht wil hij er winterschoenen voor koopen voor zijne arme
kindertjes. En dan dat arme beest daar zóó te laten omkomen,
neen dat gaat toch niet."
En Abraham Lincoln maakte rechtsomkeer met zijn rosinant
en hielp het varkentje uit het moddergat, al werd zijn kleeding
ook wat bezoedeld. Dat hij, die dieren liefhad, vooral zijne
eigene huisgenooten beminde, is iets dat als vanzelven spreekt.
Lincoln mocht een viertal kleinen in zijne armen drukken.
De oudste was Eobert, in 1843 geboren, een zoon die den
vader niet beschaamde, maar tot de hoogste eereambten wist op
te klimmen. Hij leeft nog. De tweede zoon, Edward, werd in
1846 geboren. Hoe diens dood in 1849, den vader tot dieper
nadenken bracht over de dingen der eeuwigheid, hebben we
reeds in een andere afdeeling gezien.
In December van het jaar 1850 trad een derde zoontje
het leven in, WilUam; en de Benjamin van het gezin,
Thomas, gewoonlijk Tad genoemd, aanschouwde het levenslicht
in 1853.
Aangaande Lincolns huiselijk leven, getuigt de heer Herndon :
112
„Hij was de zachtzinnigste en de teerhartigste man en vader
ter wereld. " Meer dan eens zagen de Springfielders hem met zijn
jongetjes op den rug langs de straten wandelen. Hij was de
speelgenoot en de vriend der kinderen. En soms gaf hij zijn
kroost meer toe dan mevrouw Lincoln goedkeurde.
Doch als het noodig werd geacht wist hij ook voet bij stuk
te houden. Herndon getuigt ervan : „Als Lincoln overtuigd was
van zijn goed recht was hij onverzettelijk. Niemand onzer, noch
man noch vrouw, kon hem buigen, wanneer hij eenmaal tot
besUssing was gekomen."
Den eersten tijd na hun huwelijk, (op 4 November 1842)
woonden Lincoln en zijne gade in een kosthuis, de „G-lobe
Tavern", een soort hotel. Zij betaalden wekelijks, voor beider
kostgeld, de kapitale som van vier dollars. Dat was zeker
goedkooper dan er een eigen huishouden op na te houden. Maar
op den duur beviel dit natuurlijk niet en Lincoln kocht een
eenvoudig huisje in een stil gedeelte van Springfield.
Het was een hoekhuis, doch een heel eenvoudig houten wo-
ninkje, slechts ééne verdieping en een half hoog.
Toen het gezin langzamerhand vermeerderde en de inkomsten
wat ruimer werden, sprak mevrouw Lincoln meer dan eens van
vergrooting der behuizing. Maar haar man meende: het kon zoo
wel. Het huis was trouwens zooveel beter dan de blokhuizen
waarin hij was opgebracht, en hij vond zijn tehuis zoo gezellig
dat hij geen grootere woning begeerde.
Maar vrouwen verstaan zulke dingen vaak beter dan hunne
wederhelften en hebben soms meer verstand van zulke zaken.
En mevrouw Lincoln, die eene wakkere huisvrouw was, besloot
ten slotte om zelf maar het heft in handen te nemen.
Eens toen de man en vader weg was, op een van zijne periodieke
advocaten-rondreizen, huurde zij fluks een timmerman om eene
tweede verdieping aan te brengen. Het werk ging hem voor-
spoedig van de hand en toen de lange en goedhartige pleit-
bezorger op een avond met zijn „ouden Tom", zijn paard, terug
113
kwam en het beest naar oude manier voor het bekende hoek-
huis stand hield, stond Lincoln verbluft te kijken.
Had hij zich dan vergist in de straat? Maar zijn paard wist
toch den weg zoo goed
Onze man wist niet of hij waakte of droomde, want immers
die woning met twee verdiepingen kon toch de zijne niet zijn?
Veihgheidshalve informeerde hij bij een van de buren, die
natuurlijk in een schaterlachen uitbarstte toen hij het zaakje
begon te begrijpen. En ook Abraham begon te lachen over het
energiek optreden van zijne Sara.
Ook wat zijne ouders en andere bloedverwanten aanging,
gedroeg Lincoln zich op loffehjke wijze.
Zijne ouders verleende hij geldelijken steun jaren aaneen,
zelfs toen hij al wat hij verdiende heel best zelf kon gebruiken.
Toen zijn vader, die op drieenzeventig jarigen leeftijd in 1853
stierf, op zijn laatste krankbed lag, schreef Lincoln over hem
aan zijn stiefbroeder, John Johnston: „ik hoop van harte dat
vader nog weer betert. Maar in elk geval, zeg hem te roepen
tot en te vertrouwen op onzen grooten en barmhartigen Zalig-
maker, Die Zich in zijnen laatsten nood niet van hem afwenden
zal. De Heere slaat het vallen der musschen gade en telt de
haren onzes hoofds. Hij zal den stervenden man niet ver-
geten, die op Hem zijn vertrouwen stelt."
Laat ons hopen dat Thomas Lincoln zulks leerde te doen.
Dan bewoont hij thans eene betere woning dan die waarin
hij de laatste levensjaren doorbracht, de dubbele houten hut in
Coles county lUmois, de zoogenaamde „Goose Nest Prairie" hut.
Hoe hij deed wat hij kon om de levenslasten van zijne goede
stiefmoeder te verhchten, hebben we reeds vroeger medegedeeld.
Hij moest haar zelfs de hand boven het hoofd houden om
haar te beschermen tegen hare eigene kinderen, die belust waren
op moeders weinige bezittingen.
Ook zijn stiefbroeder John hielp hij met woord en daad, bij
meer dan eene gelegenheid, want het scheen wel of deze was
8
114
geknipt naar het patroon van den ouden Thomas, wiens werklust
niet altijd gelijken tred had gehouden inet zijne begeerte om te
eten en het vette en de ruste des lands te genieten.
Een van de schoonste karaktertrekken van Lincoln was zijne
nederigheid in den omgang met zijne familieleden, die hij ver
achter zich had gelaten op maatschappelijk gebied. Waar hij
ook was, in stad of dorp, om er zijne advocatenpractijk uit te
oefenen, en er was een bloedverwant in de plaats, dan liet hij
niet na om hem of haar op te zoeken, hoe nederig ook de stulp
was, die ter woning diende. En met opgeruimden blik zat hij
ter neer, zelfs aan den karigsten maaltijd, die zijne famiheleden
opdischten, daar hunne armoede niet toeliet hem beter te ont-
halen. De armste nabestaande gevoelde zich op zijn gemak in
de tegenwoordigheid van den voornamen bloedverwant, die als
redenaar en politicus, zoowel als advocaat, gestadig toenam in
vermaardheid. Lincoln was de eenvoud zelve onder zijn een-
voudige familie.
Op zekeren dag, toen hij zich gereed maakte om zijne collega's
in een aangenaam hotel te verlaten, om zich naar eene arme
bloedverwante te begeven om_ er den avond door te brengen,
trachtten dezen hem te bewegen om toch bij hen te blijven.
En wat zeide Lincoln ? „Het hart van mijne arme oude tante
zou breken indien zij hoorde dat ik deze stad had verlaten,
zonder haar een bezoek te brengen." En hij ging er heen.
Wat een beschamend voorbeeld voor velen, zelfs uit christelijke
kringen, die zich menigmaal schamen de rots waaruit zij ge-
houwen zijn, en die vader of moeder, zuster of broeder, noch
opzoeken in hunne schamele woningen, noch uitnoodigen in hunne
heerenhuizen.
Conscience, de Vlaamsche schrijver, schreef boven zijn bekend
„Baas Gansendonck" :
,,Als niet komt tot iet,
Dan kent iet zichzelven niet."
115
Nu dat gebeurt wel eens met menschen die wat beteekenen
in de maatschappij, en is vooral dan nog te schandelijker, wan-
neer zulke verwaande parvenue's zich scharen onder de volge-
lingen van den Heerlijke Israels, Die Zich niet schaamde om
.arme menschenldnderen Zijne broeders te noemen !
HOOFDSTUK XI.
Het bloedend Kansas roept.
Wijl tweedracht, uit de Hel ontsloten,^
En tusschen krijg en wraak gezet,
Door hare toorts, en 't bloed vergoten,
Rivieren, Kust en Dampkring smet • . .
O. Z, VAK Haben.
In het jaar 1850 scheen het voor het oog der menschen alsof
de slavernij eene eeuwige instelling zou wezen in het vrije
Amerika. Want het Congres nam enkele wetten aan, die daarop
schijnbaar waren aangelegd.
Het was geroepen om de brandende vraag te beantwoorden
of het grondgebied, door Mexico afgestaan, een domein zou zijn
waarin het houden van slaven geoorloofd zou wezen, al dan niet.
Lewis Cass, dien we reeds hebben ontmoet als Democratisch
candidaat voor het presidentschap, meende dat de nederzetters
in die streken zelf deze kwestie moesten uitmaken.
Deze idee werd genaamd: „Squatter Sovereignty", dat is, de
soevereiniteit of het oppergezag van degenen die zich al hadden
nedergezet op het land, vóór dat ze hunne gronden op wettige
wijze hadden aangekocht.
Stephen A. Douglas van Illinois, een man bestemd om Lin-
colns groote tegenvoeter te worden, nam dat denkbeeld van
117
Cass over in gewijzigden vorm en noemde het „Popular Sove-
reignty," het oppergezag des volks.
Henry Clay, de groote ,,Vredemaker", zooals hij wel eens ge-
noemd werd, ofschoon hij soms vrede maakte door schipperen,
trachtte ook hier tusschen Zuid en Noord te bemiddelen. Het
gelukte hem om een wetsontwerp aangenomen te krijgen dat
Californië als vrijen staat tot de Unie toeliet, maar in New-
Mexico en Utah zoude de vraag: „slavernij of geen slavernij",
beslist worden door „Squatter Sovereignty". Doch alleen ten
tijde dat ze als staten konden toetreden, zou de stemming aan-
gaande deze zaak beslissen. Er was dus een schuiven op de
lange baan. In het District Columbia zou wel de slavenhandel
worden afgeschaft, doch niet de slavernij zelf. En ten slotte,
zou men strenge wetten maken tegen het ontvluchten van
slaven, iets wat vooral het Zuiden naar den zin was.
Want daar de slavenhoudende staten onmiddelijk grensden
aan de noordelijke staten, die de lijfeigenschap hadden
afgeschaft, gelukte het vele negers om over de grenzen te
komen. Waren ze eenmaal op noordelijk grondgebied, dan waren
€r vele haters der slavernij gewillig om ze voort te helpen. Vooral
in den nacht bracht men de vluchtelingen noordwaarts, van stad
tot stad en van dorp tot dorp, tot men eindelijk het geheel vrije
Canada bereikte. Men noemde dit stelsel van nachtelijk vervoer,
want het was een soort stelsel, „den onderaardschen spoorweg."
Vooral de zoogenaamde Kwakers of ,, Vrienden", verleenden vele
diensten op dit terrein.
In het eerst meenden de groote partijen, de Whigs en de De-
mocraten, dat door dit schipperend voorstel van Clay het groote
negerprobleem was opgelost, en dat voor goed. Hoe kortzichtig
zijn menigmaal die voorzichtige staatslieden, die soms zoo weinig
hooren en voelen van den hartklop van de kern der natie!
Maar ze zouden spoedig gewaar worden dat het vraagstuk
nog verre van zijn beslissing was, zoo niet verder dan ooit te
voren !
118
In de noordelijke staten was er allerwege groote opgewonden-
heid van wege de nieuwe „Vluchteling-slaven wetten".
Op verschillende plaatsen hield men publieke vergaderingen
om openlijk zijn verontwaardiging uit te spreken, over wat men
te Washington had gedaan. Monsterpetities werden aau het Con-
gres aangeboden door duizenden uit de vrije staten, met de
dringende bede om de wet te herroepen, die gekwalificeerd werd
als „afschuwwekkend voor het zedelijk gevoel." De uitvoering
van zulk een wet werd gestempeld als „doodslag," en meu
gaf de verzekering dat geen slavenhouder de vrije mannen van
het Noorden zou noodzaken om den hijgenden vluchteling te
achterhalen. Eerlang namen verschillende noordelijke staten
wetten aan om negers te beschermen, van wie men beweerde
dat zij weggeloopen slaven waren.
Ook Lincoln was zeer ontevreden over wat de regeering te
Washington had gedaan. Op zekeren dag, toen hij met zijn
compagnon over deze zaken sprak, zeide hij : ,,Herndon, hoe
zwaar, o hoe zwaar is het te moeten sterven en zijn vaderland
te verlaten, zonder dat het door ons leven verrijkt en verbeterd
is geworden. De wereld is doof voor het geroep dat allerwege
opstijgt. Wat moet er toch gedaan worden? Kan iets gedaan
worden? AVie kan iets doen? En hoe kan het geschieden?"
Ziedaar het hart van waar patriot, een oprecht vaderlander,
waarde lezer. Wie onzer is zoo begaan met het lot van land en volk ?
Het zou eerlang blijken, dat wie er ook het oor sloot voor het
geroep der duizenden en tienduizenden arme slaven, Lincoln
het niet zou doen.
Maar nog was de tijd niet daar om de tienduizenden te doen
ontwaken, die noodig waren om een man als Lincoln te zetten
in het gestoelte der machtigen.
Toen het jaar 1852 wederom de groote nationale conventies
samenbracht, om candidaten te stellen voor het presidentschap,
zwegen de „platforms", beide van de Whigs en van de Democraten,
over het slavernijvraagstuk. Ja, de Whigs beleden te buigen
119
voor wat het Congres had gedaan ! G-een wonder dat een man
als Lhicohi weinig deel nam aan de politieke campagne van
dat jaar.
Zijn hart was meer met de ,,Free Soilers", die ook ditmaal
weer luide spraken van : „Greene vermeerdering van slavenstaten
geene vermeerdering van slaven-territories, ') geene nationalisee-
ring der slavernij, en geene nationale wetgeving voor de uitleve-
ring van slaven".
Maar ook ditmaal verkregen de mannen van den vrijen grond
maar een betrekkelijk klein getal stemmen. Ook de,, Whig"candi-
daten werden verslagen, en Franklin Pierce, de Democraat, nam
plaats in het Witte Huis, reeds door zoovelen zijner partij-
genooten bewoond in vroeger dagen.
Het zag er donker uit voor die de vrijheid minden !
Maar, waar de grooten der aarde en die in hoogheid zaten,
meenden dat zij er wel in zouden slagen om de gemoederen
te sussen, daar wrocht de God der natiën, door een nieuw en
onverwacht instrument, om het Noorden te bereiden voor de
groote worsteling om den Hydra der knechtschap van de zwarten
te overweldigen.
Er was eene zwakke vrouw, van God gezonden, en haar naam
was Harriët Beecher Stowe. Uit de volheid Van rijke ervaring
en met eene pen door menschenhefde voortgestuwd, schreef zij
een boek dat den nederigen titel voerde van „Uncle Tom's Cabin",
„De Negerhut van Oom Tom." Zij koesterde geen haat tegen
het Zuiden. Zij schreef meer met smart, dan in toorn. Haar
eenig oogmerk was, zooals zij zeide, om hare landgenooten te
laten zien en voelen welk eene vervloekte instelling de slavernij
') In de V. S. is een „territory" een publiek domein der Unie, georganiseerd
met het doel dat het eerlang, geheel of een deel er van, tot staat zal worden
verheven. De Bondsregeering stelt den goeverneur ervan aan, on een „territory"
heeft geene representatie in 't Congres met beslissende stem, gelijk met de
staten het geval is.
120
was. Het boek werd over het geheele land verspreid als door
een wervelwind. Binnen acht weken tijds werden er in de Ver-
eenigde Staten honderd duizend exemplaren verkocht en dat was
nog maar het begin.
Eer een jaar verloopen was, had men er in Engeland een
millioen aan den man gebracht en het werk werd overgezet in
de meeste, zoo niet in alle, Europeesche talen.
Het boek van de talentvolle christelijke schrijfster gaf aan
de slavernij den eersten grooten slag, die op hare ontzieling zou
uitloopen. Als een stem die dag nacht riep om mededoogen met
het zuchtend kroost van Cham klonk „De Negerhut", en duizenden
tot hiertoe doof en gevoelloos aangaande dezen gruwel der mensch-
heid, ontwaakten om niet meer te kunnen rusten voor en aleer
het pleit was beslecht.
Daarbij kwam nog een ander geroep, en wel uit het Westen,
uit het nieuwe grondgebied ten westen van Missouri.
Het was, zooals we boven dit hoofdstuk schreven, het was
het „Bloedend Kansas" dat luide riep, en steeds luider noodkreet
deed hooren.
„Hoe dat toch wel kwam?" vraagt de belangstellende lezer.
Laat ons dat mededeelen.
In 1854 begonnen de landstreken, die thans de staten Kansas
en Nebraska zijn, aan te kloppen om als territories toegang tot
de Unie te verkrijgen.
Dit grondgebied lag noordwestelijk van den staat Missouri en
zou dus volgens de zoogenaamde „Missouri Compromise", waarvan
we in Hoofdstuk IX spraken, een vrij land zijn, waarin de slavernij
verboden zou wezen.
Maar ziet, en daarin komt het onrechtvaardige uit van de zaak,
Stephen A. Douglas van Illinois, die we reeds eerder noemden,
introduceerde een wetsontwerp in den Senaat te Washington,
om Kansas en Nebraska als territories te organiseeren — waar
natuurlijk niets tegen was — en om dan de kwestie van slavernij
te laten beslissen door de stem des volks in die gewesten. Dat
121
noemde hij „Populaire soevereiniteit", alsof deze van generaal
Cass geleende uitdrukking het schreeuwend onrecht kon bedekken
dat er onder verscholen was.
"Woorden kunnen onmogelijk uitdrukken hoe het voorstel van
Douglas, de z.g.n. „Kansas-Nebraska bill," het Noorden in rep
en roer bracht. Elk gevoelde direct dat dit wetsontwerp geheel
en al het Zuiden begunstigde en misschien het middel zou wezen
om de slavenstaten een blijvend overwicht te geven in het
Congres. Want het voorstel van Douglas opende een grondge-
bied voor de slavernij, veel grooter dan de oorspronkelijke Der-
tien Koloniën der Unie te zamen.
Te midden van de grootste opwinding nam het Congres het
ontwerp van Douglas aan, op den achtsten Mei 1845. Als een
jubelteeken dat het ontwerp tot wet was verheven, werd er van
den Capitoolheuvel te Washington een artillerie salvo gelost.
Dat zoude de doodsklok worden voor de slavernij !
„Voorwaar, er is een God die leeft
En op de aard' gerichten geeft."
Oogenblikkelijk was geheel het Noorden in vuur en vlam.
Overal werd senateur Douglas scherp veroordeeld als een Ezau,
die voor een schotel moeskruiden het eerstgeboorterecht had
verkocht. Want men geloofde dat hij het gedaan had om de
gunst van het Zuiden te verwerven, opdat hij daardoor zich den
weg zou banen tot den presidentszetel.
Met groote geslepenheid, verdedigde Douglas zich voor het
volk. Hij beriep zich op het Eepublikeinsch beginsel van Volks-
soevereiniteit en beweerde, dat het de meest rechtvaardige zaak
van de wereld was, dat het volk van het nieuw grondgebied
zelf zou beslissen of het slavernij zou toestaan, al dan niet.
Natuurlijk verzweeg hij geheel en al, dat dit in het onderhavig
geval woordbreuk inhield, daar men, ten tijde der Missouri Com-
promise, het woord verpand had dat die streken vrij zouden zijn.
122
En Douglas werd eerlang gewaar dat men zich maar zoo
niet liet overtuigen door zijne schoonklinkende argumenten.
Van uit Illinois, dat hem had afgevaardigd, klonk hem het geroep
in de ooren van een verontwaardigd volk.
Daarom spoedde hij zich, toen het Congres voor den zomer
verdaagde, naar zijnen staat. Op reis derwaarts werd hij overal
met schimp en spot overladen. Hij beweerde later dat hij van
New York naar Chicago had kunnen reizen bij het licht van
stroopoppen, die hem voorstelden en die allerwege werden verbrand,
als een teeken van afkeer voor een Noordelijke, die zijn volk
had verraden en aan de Zuidelijken verkocht.
Te Chicago weigerde het volk om naar hem te luisteren, toen
hij aldaar zijn standpunt trachtte te verdedigen. De muren waren
bedekt met vijandelijke plakkaten tegen hem gericht en hem op
het scherpst veroordeelend.
Toen de groote najaarsten toonstelling in October van het jaar
1854 te Springfield werd gehouden, nam Douglas de kans waar
om liet volk, dat haar bezocht, toe te spreken over zijne houding
en handelwijze.
Onwillekeurig vestigde zich aller oog op Lincoln, als den
eenigen redenaar, die in staat zou wezen om te debatteeren met
den kleinen „Reus van het Westen", zooals Douglas werd genoemd.
En terecht, want in zijn klein lichaam woonde een energieke
persoonlijkheid en achter zijn fonkelende zwarte oogen was een
ongewoon intellect verborgen.
Hij was daarom allerwege bekend als de Democratische leider
van het Westen en het hoofd van zijne partij in het Noorden.
Zelfs begonnen zijne aanhangers zich al naar hem te noemen:
„Douglas-Democraten" met de uitdrukking van „Popular Sove-
reignty" als hunne schoonklinkende leuze.
Douglas was een trotsch man, vol zelfvertrouwen, somtijds
ten hoogste verwaand, maar ter zelfder tijd een sluw volks-
menner, die met holle, maar schitterende, phrasen het gewone volk
om den tuin wist te leiden.
123
Geen wonder dat men als instincmatig uitzag naar een even
scherpzinnig, maar terzelfdertijd eerlijk, redenaar, die desophis-
men, die men van Douglas verwachtte, kon doorzien en aan de
kaak stellen.
Op den bepaalden dag sprak Douglas met groot redenaarstalent.
Hij begreep zelf wel dat er, wat zijne politieke toekomst
aanging-, veel, zoo niet alles op het spel stond, of hij zich voor
zijne kiezers zou kunnen verdedigen en vrijspreken, al dan niet.
En alles wat hem ten dienste stond wendde hij dan ook aan
om zich voor zijn volk te rechtvaardigen.
Den volgenden dag beklom Lincoln de tribune op de tentoon-
stellingsgronden om, als de tolk van een verontwaardigd volk,
de rede van Douglas te beantwoorden.
Hij hield eene keurige redevoering, die vele hoorders nimmer-
meer uit het geheugen ging.
Met zijne gewone oprechtheid, begon hij te zeggen dat hij
niets anders wenschtte te spreken dan de waarheid en de geheele
waarheid, en indien senateur Douglas, die tegenwoordig was,
hem op een onjuistheid betrapte, gaf hij hem het recht om hem
in de rede te vallen.
De sluwe Douglas was dadelijk bij de hand om van deze
vergunning gebruik te maken, en telkens en telkens onderbrak
hij het spreken van Lincoln met allerlei tegenwerpingen. De
meesten daarvan hadden zoo goed als niets te maken met het
onderhavig onderwerp, tenminste niet met het hoofdgeschil,
maar waren, zooals Lincoln en de hoorders begonnen te gevoelen,
er op aangelegd om hem in de war te brengen en de aandacht
van redenaar en toehoorders af te leiden op bijzaken.
Ten slotte verloor Lincoln dan ook zijn geduld en riep zijne
hoorders toe : „Mijne heeren, ik kan niet toelaten om mijn tijd
te verspillen met allerlei spitsvondigheden. Ik neem de verant-
woordelijkheid op mij om zelf in te staan voor de waarheid van
wat ik zeg, en onthef rechter Douglas van alle verantwoorde-
lijkheid dienaangaande."
124
Dat was e ene heel beleefd uitgedrukte, maar heel duidelijke,
aanwijzing voor den senateur om zich vooreerst stil te houden.
En hij deed het ook. Ongestoord, behalve door herhaald applaus,
voerde Lincoln toen het woord en hield een redevoering van
drie uren en tien minuten lang.
En de lange magere advocaat, door Douglas zoo ver beneden
zich geacht, sprak als hij nog nooit te voren had gesproken.
Het Springfield Journal" van den volgenden dag getuigde ervan :
„Lincoln trilde van gevoel en aandoening. Het geheele gehoor
was bladstil, behalve wanneer het in lang en luid applaus uit-
barstte.
Lincoln viel het wetsontwerp van Douglas aan met ongewone
warmte en energie en allen gevoelden dat het een reus was die
de wet tegenstond, en dat het zijn toeleg was om haar, zoo
mogelijk, te vernietigen. En hij slaagde daarin ten volle. Het
gehoor keurde de waarheid en den triomf zijner gezegden goed
met luide en lange hoera's.
De vrouwen wuifden met hare zakdoeken als een teeken van
hare hartelijke instemming met wat de spreker beweerde. Lin-
coln toonde aan hoe het wetsontwerp vol onwaarheid en ;,hum-
bug" was ; hij scheurde heel de wet in flarden, en toen hij
zulks gedaan had en die ellendige flarden aan het volk ver-
toonde, was er op aller gelaat verontwaardiging te lezen over
de handelingen van Douglas en de Bondsregeering. Aan het einde
van Lincoln's rede gevoelde iedereen dat zij niet weerlegd kón
worden, en dat geen menschelijke macht de oratie krachteloos
zou kunnen maken. Het langdurig applaus openbaarde de gevoe-
lens der menigte en elk die tegenwoordig was boog in veree-
ring voor den man, „die het hart gevangen had genomen, en
het verstand des volks verhcht gelijk een zon."
In het verloop van zijne redevoering uitte Lincoln een groot
aantal van die korte, maar krachtige, kernachtige, gezegden, die
zijn naam zoo onsterfelijk zouden maken.
Douglas had b.v. gezegd, dat het eene beleediging was voor
125
de emigranten van Kansas en Nebraska, te veronderstellen, dat
zij niet in staat waren om zich zelf te regeeren. Hierop ant-
woordende, sprak Lincoln : „Ik stem toe dat de emigrant van
Kansas en Nebraska in staat is om ziclizelf te regeeren ; zeker,
maar", en hier verhief hij zich tot zijne volle hoogte, „ik ontken
dat hij het recht heeft om een ander te regeeren zonder de^
toestemming van dien anderen persoon." Dat was juist een van
de groote punten waarover het dispuut ging.
Waar Douglas had beweerd dat de landsregeering gemaakt,
was voor de blanken en niet voor negers, toonde Lincoln aan
dat de spreker, naar het scheen, geheel geen besef had van het
feit dat ook de neger een mensch was en dat er, wat de wet-
geving omtrent hem betrof, ook zedelijke factoren waren die-
men in het oog moest houden.
Douglas besefte dat hij zijn meester had ontmoet. Hij trachtte
eerst om Lincoln terstond te beantwoorden, maar slaagde daarin
zoo uitermate slecht, dat hij beloofde aan den avond van dien
dag uitvoeriger antwoord te geven. De avond brak aan, maar . . .
Douglas verscheen niet op de tribune.
Op den leden October sprak Lincoln te Peoria in Illinois.
Des namiddags had Douglas het woord gevoerd, drie urenlang.
Des avonds trad zijn tegenstander op, en het tooneel van
Springfield werd herhaald. ,.Ik haat die wet," zoo sprak hij,,
„omdat zij de slavernij schijnbaar beperkt, maar inderdaad voor-
staat. Ik haat haar vanwege de gruwelijke onrechtvaardigheid
der slavernij zelve. Ik haat haar omdat de wet ons berooft van
den invloed, dien wij als eene republiek behooren uit te oefenen
op de wereld. Zij stelt onze vijanden in staat om ons, met al
ons gepoch op vrijheid en gelijkheid, als huichelaars te brand-
merken. Zij veroorzaakt, dat zelfs de vrienden onzer vrijheid,
onze oprechtheid verdenken. En vooral haat ik de wet, omdat
zij zoovelen dwingt om openhjk den oorlog te verklaren aan de
fundamenteele begmselen van burgerlijke vrijheid, aldus onze
„Verklaring van Onafhankelijkheid" aanvallend."
126
Aan het einde van deze redevoering was Douglas edel genoeg
om Lincoln toe te voegen: „Gij verstaat deze kwestie van het
verbieden der slavernij in deze territories beter dan al mijne
opposanten in den Senaat. Het baat mij niet om met U te debat-
teeren. Gij, Lincoln, geeft mij meer moeite, dan alle tegenkanting
in den Senaat te zamen."
In November van het jaar 1845 werd Lincoln wederom gekozen
als lid van de Wetgevende Vergadering van zijn staat, en het
volgende jaar, in Januari, toen deze Volksvertegenwoordiging
samen kwam, om een Vereenigde Staten-senateur te verkiezen,
kreeg Lincoln reeds bij de eerste stemming niet minder dan 44
stemmen voor zich. Later klom dit getal zelfs tot 47. Dat hij
desniettegenstaande niet gekozen werd kwam hoofdzakelijk door
zijne edelmoedigheid tegenover zijne mede-candidaat, Trumbull,
die ook een tegenstander was van Douglas en zijne wet en taktiek.
Lincoln, die inmiddels zijn lidmaatschap voor de Wetgevende
Vergadering had moeten neerleggen, om als candidaat te kunnen
optreden, trok zich toen wederom terug in zijne practijk.
Maar het zou hem niet gelukken om zich op den duur alzoo
schuil te houden.
Want het land riep. De nood der slaven riep. En met name,
en steeds luider en luider, het grondgebied zoo dicht bij Illinois,
het „Bloedend Kansas."
„Maar wat maakte toch dat grondgebied tot zulk een buiten-
gewoon voorwerp van mededoogen en tusschenbeide-treding?"
vraagt de lezer misschien.
En ons antwoord is: de geheel bijzondere omstandigheden,
waarin dat territoor destijds verkeerde.
Men moet weten dat, zoodra het wetsontwerp van senateur
Douglas in onzekerheid stelde of het nieuwe grondgebied wel
vrij zou zijn, er terstond een soort wedren volgde tusschen de
mannen van het Noorden, die de vrijheid voorstonden, en een
groot aantal Zuidelijken, die het land in bezit wilden nemen om
straks te kunnen stemmen ten gunste van de slavernij.
127
Uit Illinois en lowa gingen scharen vrijheidlievende emigranten
op weg om vooral Kansas te bezetten, met name het oostelijk
deel, waar klimaat en grond het gunstigst waren voor den land-
bouw en de bodem kostbare delfstoffen bevatte. Zelfs uit het
verre Nieuw Engeland, waar de tegenstanders der slavernij het
talrijkst waren, kwamen geheel gezelschappen van landbouwers
en handelslieden om het land te bezetten, ten bate der vrijheid.
Onder die nederzetters waren vier stoere zonen van John Brown,
een man in 1800 in den staat Connecticut geboren, een man die
een leven vol avonturen achter den rug had, maar terzelfder
tijd een begaafd en godvruchtig mensch, met een hart dat over-
vloeide van liefde voor de vrijheid en voor de bevrijding der
arme slaven. Met een voorraad wapentuig en ammunitie begaf
John Brown zich in 1855 op weg naar zijne zonen, die plaatsen
hadden bezet nabij het dorp Ossawatomie, naar hetwelk ieder
hem eerlang noemde: John Brown van Ossawatomie.
Maar ook uit het slavenhoudend Zuiden kwamen er scharen
nederzetters.
Vooral kwamen deze uit de staten Arkansas en Missouri, die
het dichtst aan Kansas grensden. Het was veelzins de heffe des
volks uit deze twee staten, die de grenzen van Kansas over-
stroomde. Er waren zoovele ruwe klanten onder dit element, dat
het niet lang duurde of zij verwierven zich den naam „grenzen-
woestaards."
En ruimschoots verdienden zij dezen veelzeggenden titel.
Tot allerlei daden van onrecht gingen zij gaarne over.
Zij vulden de stembussen met onwettige biljetten, nadat zij
zich met geweld hadden opgeworpen als opzichters over de
verkiezingen.
Bij ééne gelegenheid namen de woestelingen een adresboek
van de stad St. Louis en copieerden geheele bladzijden daarvan
om er de kiezerslijsten mede te verrijken, en in naam van die
lieden werden stemmen uitgebracht op de candidaten, die de
slavernij begunstigden.
128
Natuurlijk werden dezen, door dit bedrog, met groote meerder-
heid gekozen !
In één kiesdistrict vormden deze wetteloozen een haag, vanaf
den publieken weg tot aan de deur van het blokhuis, waar de
stembus stond. Daagde een kiezer op om zijn stem uit te bren-
gen, dan noopte men hem om zijn biljet vooraf te laten inzien.
Indien het een stem was ten gunste van voorstanders der sla-
vernij, dan liet men den kiezer ongehinderd zijn gang gaan, maar
bleek het een stem vóór de vrijheid der negers te zijn, dan
greep men den man met groote luidruchtigheid vast en zette
hem op het dak van de hut.
Daar bevonden zich een aantal ruwe gasten, die den armen
stemmer over de nok van het dak lichtten en hem dan naar
beneden duwden. Natuurlijk was zulk een kiezer, indien hij ten
minste geen groot held was, al blijde dat hij het leven er nog
afbracht. Velen durfden zich dan ook vooreerst niet weer aan
de stembus vertoonen.
Van werken waren deze woestelingen afkeerig, daarin zeer
veel verschillende van de „Vrijstaat mannen", die zich op het
land vestigden, als werkelijke nederzetters. Zij bouwden hunne
loggen huizen en poogden Kansas te ontwikkelen.
De ,. grenzen- woestaards" daarentegen waren meest ruwe
menschen, die in jagen en rijden en rossen hun vermaak zochten.
Zij brachten hunnen tijd meestal door met zwelgen en brassen,
afgewisseld met dobbelen.
Meermalen schoten zij voor de grap, zoo het heette, maar
inderdaad uit duivelsche wreedheid, op wee'rlooze vrouwen en
kinderen van de Noordelijken.
Zij pochten er openlijk op dat zij het „heet zouden maken voor
de afschaffers der slavernij" en dat zij „het hart zouden snijden
uit het lijf van ieder, die voor die afschaffers zijn stem uitbracht".
En zij deden, helaas, hun woord gestand ! Zij verbrandden het
rijpende koren op de velden der „vrije" mannen. Hunne blokhuizen
verwoestten zij met vuur, en hun vee dreven ze met geweld
129
voor zich henen, over de grenzen van Kansas, in Missouri. Meer
dan eens pleegden zij moord, soms op groote schaal. Het nieuwe
territoor werd als met bloed gedoopt.
Een van de zonen van John Brown werd gedood en de vader
zwoer een duren eed dat hij het slachtoffer bloedig zou wreken.
En hij hield woord. Met slechts vijftien man verdedigde hij
zich een uur lang tegen vijf honderd woestehngen van Missouri
en redde zich ten slotte door de vlucht, toen er slechts zes of
zeven van zijne mannen nog ongedeerd waren. Maar inmiddels
had hij een groot aantal van zijn tegenstanders in het stof doen
bijten. Zes weken later was Brown met een paar honderd man
in de stad Lawrence, toen hem een groot aantal vijanden om-
singelde. Maar zooveel schrik had de oude Abolitionist reeds
aan zijn tegenpartij ingeboezemd, dat heel de overmacht van
de voorstanders der slavernij des nacht met stillen trom aftrok
en aan John Brown van Ossawatomie het veld liet.
Eens toen zijn generaal, J. H. Lane, hem opriep om een
krijgsraad bij te wonen, het de grijze vuurvreter hem de bood-
schap brengen : „Zeg den generaal dat, als hij wil dat ik vechten
zal, hij maar heeft te gebieden, maar anders ontvang ik geene
bevelen."
Zelfs begaf Brown zich naar het Noordoosten van de Unie
om vrijwiUigers aan te werven om in Kansas te strijden.
„Bloedend Kansas" werd het wachtwoord van de voorstanders
van de afschaffing der slavernij.
En meer en meer begon men te beseffen dat het zóó niet
langer kon gaan, maar dat moest worden beshst of de natie
geheel vrij zou zijn, of overal de slavernij toelaten.
Ook Lincoln besefte het hoe langs hoe beter, en hij gevoelde
dat het op den weg lag der nationale politiek om de zaak te
beslechten.
Tot hiertoe was hij een „Whig" geweest. Doch we zagen
hoe deze partij het negervraagstuk op den achtergrond had ge-
schoven. Maar juist dit voorzichtig verdrag met het kwade deed
9
130
de partij overgaan tot de ontbinding. Den Zuidelijken was het
niet genoeg. Den Noordelijken was het te veel. Men gevoelde,
een nieuwe partij moest in het leven worden geroepen om de
zaak te beslissen. En die partij trad te voorschijn. Met onzen
held als haar leider. Wat die partij was en wilde, leert ons
het volgend hoofdstuk.
HOOFDSTUK XII.
De nieuwe Republikeinsche partij treedt op.
Algemeen begon men in het noorden der Vereenigde Staten
te beseffen dat de tijd rijp was om allen, die de uitbreiding der
slavernij tegenstonden, in ééne nationale partij te zamen te
brengen.
De man, die den eersten practicalen stap nam om dit te be-
werkstelligen, was Alvan E. Bovay te Ripon, in den staat
Wisconsin.
In het begin van 1852 gevoelde hij reeds dat de schipperende
„Whig" partij het einde nabij was. Hij sprak over het scheppen
van eene nieuwe politieke richting met Horace Greeley, den
beroemden New Yorker redacteur, en noemde reeds toen den
naam „Eepublikeinsch" als een gepasten titel.
Aan Michigan komt de eer toe dat het de eerste staat der
Unie was, die op den zesden Juli van het jaar 1854 „onderde
eiken" te Jackson, een staatsconventie hield, die openlijk optrad als
de „Republikeinsche partij". Daar werd een lijst opgemaakt van
kandidaten voor de hoogste ambten van den staat, en ziet —
in de Novemberverkiezing werden al de candidaten der nieuwe
.partij reeds gekozen.
In Illinois werd de eerste stap tot het formeeren van eene
132
nieuwe partij genomen op 22 Februari 1856, toen enkele redac-
teurs van voorname bladen in dien staat te Decatur samen
kwamen en eene commissie benoemden om eene staatsconventie
bijeen te roepen te Bloomington, op 29 Mei.
De leden dier commissie werden grootendeels door Lincoln
aangewezen, want van stonde af aan erkende men hem als den
leider der nieuwe partij in Illinois. Op denzelfden dag dat deze
redacteurs te Decatur aan het delibereeren waren, was er te
Pittsburg, in Pennsylvania, eene conventie in zitting, die het-
zelfde beoogde en waarop afgevaardigden van verschillende
staten tegenwoordig waren. Onder de leden der vergadering waren
mannen van nationale reputatie, zooals Francis P. Blair van
Maryland, die presideerde, goeverneur Morgan van New York^
Horace Greeley, Oliver P. Morton, Zachariah Chandler, enz.
Deze vergadering belegde eene nationale conventie, die 17 Juni
1856 te Philadelphia zou samen komen, om candidaten te stellen
voor het presidentschap der Unie.
Vóór de Bloommgton-conventie werd gehouden was de gisting
in heel het Noorden al heviger geworden. Want in Kansas
heerschten de voorstanders der slavernij met ruw geweld; ze
hadden den goeverneur gevangen genomen, de hoofdstad ver-
brand en de kiezers, die de vrijheid voorstonden, met geweld
onderdrukt. In den Senaat der Unie had een zuidelijke onverlaat
den senateur Sumner, die de slavernij tegenstond, bijna ten
doode toe mishandeld.
En Paul Selby, van wien men verwachtte dat hij een leider
zou zijn op de Bloomington-conventie, was door een politiek
tegenstander zoo geslagen, dat hij weken lang het bed moest
houden. In onze rustige dagen heeft men er geen recht besef
van hoe rumoerig het toe ging in Amerika, gedurende de op-
winding over de slavernij. Er werd wat geleden door hen, die
het welzijn der arme negers zochten!
Toen men te Bloomington afgevaardigden had verkozen voor
de nationale conventie te Philadelphia, riepen de deputaten om
133
toespraken over de gewichtige problemen, waarover heel de natie
zoo ernstig nadacht.
Men gevoelde de behoefte aan een machtigen invloed om de
verschillende elementen, op de conventie vertegenwoordigd,
tot één geheel samen te smelten. De één was nog altijd een
Whig in zijn hart, en de ander Democraat, en een derde een
Abolitionist. Men besefte, waar men met elkander één was, in
het verweer tegen de uitbreiding der slavernij, was men nog
niet waar men behoorde te zijn op andere hoofdpunten, die toch
ook van gewicht waren voor het nationale leven. Een platform
met één plank, om zoo te zeggen, was te eng. En om wien riep
men, toen men omzag naar een krachtigen geest om de zoo
noodige eenheid te bewerkstelligen?
Om Abraham Lincoln.
In antwoord op aanhoudend roepen, trad hij naar voren.
Hij begon te spreken. In het eerst langzaam en eenigzins
stootend.
Maar langzamerhand won hij in gloed, in kracht, in ware
welsprekendheid. Zijne oogen begonnen vuur te schieten. Zijn
stem klonk helder en klaar, met de ernstigste overtuiging in
woord en klank.
Als een reus die begeesterd wordt, stond hij daar te oreeren.
Rechter Scott getuigde er later van, dat Lincoln hem op dat oogen-
blik als een van de schoonste onder de mannen had toegeleken.
Heel het gehoor hing aan zijne lippen. Een donderend
applaus klonk telkens en telkens; vrouwen en kinderen en
zelfs de ernstigste mannen sprongen op hunne stoelen, wuifden
met hunne zakdoeken en deden het gebouw daveren van hunne
toejuichingen. De rapporteurs der groote bladen vergaten hun
plicht om verslag te leveren, zóó werden ook zij medegevoerd
door Lincolns welsprekendheid. Jaren lang heette de rede, die
hij te Bloomington hield, zijn ,, verloren oratie", juist omdat
niemand er aanteekeningen van had kunnen maken, vanwege
het opgaan in het luisteren er naar.
134
Toch was er een man, die genoeg tegenwoordigheid van geest
bezat om het een en ander op te teekenen, en aan Miss Tarbell,
die Lincolns leven later beschreef, gelukte het, in 1896, om die
aanteekeningen machtig te worden en te publiceeren. Daaruit
blijkt dat Lincoln er allen nadruk op legde dat de „Verklaring
van Onafhankelijkheid" de basis van de partij behoorde te zijn.
„De Missouri-Compromise," zoo sprak hij, „moet in werking
treden en Kansas moet vrij zijn."
„De bijl moet gelegd aan den wortel des booms", zoo riep
hij uit. „De slavernij is een verkrachting van het recht. Zoo
waar als God regeert, de zwarte leugen dat de slavernij noodzaak
is, kan nimmer worden uitgelegd als eene heilige waarheid Gods !
Wij moeten ons land een land der vrijheid maken, in daad
zoowel als in woord."
De Republikein sche partij was tot de geboorte gekomen in
Illinois.
Toen de nationale conventie te Philadelphia vergaderde in de
maand Juni van 1856, werd John. C Frémont gecandideerd voor
het presidentschap en W. L. Dayton voor het vice-presidentschap.
Eén honderd en tien stemmen werden uitgebracht op Lincoln,
als candidaat voor het laatstgenoemde ambt.
Onze held begon een nationaal figuur te worden.
En hij werd het meer en meer gedurende den politieken
veldtocht, die in den nazomer werd gehouden, om stemmen te
winnen voor de gewone Novemberverkiezing.
De Democraten hadden James Buchanan genomineerd voor
het presidentschap. Zij hadden zich uitgesproken ten gunste van
de populaire soevereiniteit der territories. Dat bedoelde natuurlijk
om de voorstanders der slavernij vrij spel te laten. Daartegenover
hadden de Republikeinen in hun platform geschreven : „De Con-
stitutie des lands geeft aan het Congres het oppergezag over
de territories en het is beide, de plicht en het recht, van het
Congres om de tweeling-overblijfselen van het barbarisme : veel-
wij verij en slavernij, te verbieden in het publiek domein."
135
Lincoln sprak allerwege in Illinois. Op zekeren keer, toen hij
in een der zuidelijke county's van zijn staat optrad, was een
van zijne toehoorders zoo brutaal om hem toe te voegen: „Is
het waar, mijnheer Lincoln, dat U barrevoets dezen staat zijt
binnen gekomen, een paar ossen drijvend?" Lincoln aarzelde
eerst of hij den onbeschaamden vrager al of niet te woord zou
staan. Maar met zijn buitengewone tegenwoordigheid van geest,
had hij al spoedig een krachtig antwoord gereed.
„Tot uw dienst, mijnheer", riep hij uit, „ik zou U dat kunnen
bewijzen door wel een dozijn getuigen in deze vergadering en
elk hunner is meer respectabel dan gij zijt". Of de onbe-
schaamde rekel ook op zijn neus keek! Maar daarmede was
de zaak nog niet uit. Gevat als Lincoln was, maakte hij juist
uit dit onverwacht incident een pleitrede voor de afschaffing der
slavernij. „Ja mijne hoorders", zoo sprak hij, „arm als de armste,
en onwetend als de onwetendste, kwam ik in Illinois aan. Doch
ziet wat de vrijheid van dezen staat van mij heeft gemaakt.
En ziet daarentegen in het Zuiden hoe de lijfeigenschap zwarten
en blanken ten onder houdt. Is het dan niet eene natuurlijke
zaak dat ik tegen de slavernij ijver en haar haat, en hijgend
verlang naar de uitroeiing van dien gruwel?"
„Ja, ik zal vóór de vrijheid en tegen de slavernij spreken,
zoolang onze Grondwet het vrije woord toelaat, tot ten slotte
overal in ons ruim land de zon zal schijnen en de regenvallen
en de wind waaien op geen enkel mensch die uitgaat tot onbe-
loonden arbeid."
Dat waren echt welsprekende woorden, niet waar, lezer?
De politieke veldtocht van 1856 was vol van allerlei hatelijk-
heden.
Waar de voorstanders der slavernij geen beter argumenten
hadden tegenover hunne opponenten, gebruikten zij deleelijkste
uitdrukkingen, die maar te bedenken waren, om de Republi-
keinen in een kwaad daglicht te stellen. Frémont was de eerste
geweest die, aan het hoofd eener expeditie, de groote vlakten
136
der zoogenaamde Amerikaansche woestijn had doorkruist en den
weg naar Californië gebaand. Vroeger ging men steeds over zee
derwaarts. Hij had onnoemelijke hinderpalen ontmoet op zijne
lange reis door de bergstreken en over de onafzienbare, dorre
zandvlakten van het Westen. Maar hij had alles overwonnen en
Californië voor de Unie verzekerd. Zijn volgelingen bewonderden
hem en gaven hem den titel van „Padvinder." Maar de oppositie
noemde Frémonts partij : „Muilezel-etende-zwarte-republikei-
nen." Dat eerste had betrekking op wat de „Padvinder" en zijn
legertje hadden moeten doen, toen hongersnood hen dreigde en
er geen beter voedsel was dan het vleesch der muildieren.
Het tweede deel der benaming, „zwart", had natuurlijk be-
trekkmg op hun pleiten voor de negers. Ook noemde men de
Republikeinen wel de „wolUge paard partij", naar eene vertelling,
meldend dat Frémont op zijn tocht een paard had ontdekt, dat
met wol bekleed was, in stede van met haar. Wel een eigen-
aardige naam om op eene staatloindige richting toe te passen !
Maar de Amerikanen zijn in zulke titelatuur zeer vindmgrijk.
Zoo werd eene partij, die destijds streed tegen het verleenen
van stemrecht aan de uitlanders, en wier leuze was : „Amerika
voor de Amerikanen", bestempeld met den naam van „Weet-
nieten," omdat hare leden, wanneer men hen vroeg naar hunne
beginselen en doeleinden, steeds ten antwoord gaven : „Ik weet
niets." Andere partijen of fracties zijn er geweest, die men
„Schuurbranders", de „Locofoco partij", de „Grroene Rug'' en
zoo al meer, noemde.
Maar, hoe men ook de Republikeinen tegenwerkte, toen in
November de stemmen werden geteld, bleek het dat de nieuwe
partij een verbazende kracht had ontwikkeld in het Noorden
des lands.
Hoe men haar ook had trachten te brandmerken als „de
nieuwe geographische partij", (omdat er alleen mannen van het
Noorden toe behoorden) hoe luid men had geroepen dat zij de
Unie in gevaar bracht, ja, hoe men voorspeld had dat de verkiezing
137
van Frémont ongetwijfeld zou uitloopen op de zekere enonmid-
delijke verbreking der Unie, niettegenstaande dat al, bleek het
dat Frémont niet minder dan 114 electorale stemmen op zich
had vereenigd en bijna anderhalf millioen stemmen des volks.
Toch droegen de Eepublikeinen ditmaal de zege niet weg,
want de Democraat, Buchanan, verwierf 174 keurstemmen en
had over de één millioen en acht honderd duizend volksstemmen.
Nog was het de ure der duisternis, wat betrof het arme
kroost van Cham.
Nog bleef het land allerwege in spanning.
Het bloedend Kansas en het zuchtend en voortgesleept en
voortgezweept negervolksken, zou troost hebben kunnen putten
uit het beroemde ,,Christelijck Liet" van Marnix :
„Lijdt U, mijn ondersaten.
Die oprecht sijt van aard.
God sal U niet verlaten,
Al sijt ghy nu beswaart . . .
Oorlof, mijn arme schapen,
Die sijt in groeten nood,
U herder sal niet slapen
Al sijt ghij nu verstroit.
Tot Grod wilt U begeven,
Sijn heylsaam Woort neemt aan.
Als vrome Christen leven,
't Sal hier haast sijn gedaan."
HOOFDSTUK XIIL
Een worsteling om het senateurschap.
De nieuwe president, James Buchanan, zetelde nog maar twee
dagen in het Witte Huis, als het hoofd van het uitvoerend be-
wind der Unie, toen het Hooge Gerechtshof der Vereenigde
Staten, als het voornaamste lichaam van het Eechterlijk depar-
tement der Bondsregeering, een uitspraak deed, die heel de Wet-
gevende Vergadering der Eepubliek en al het volk in Zuid en
Noord in de grootste opgewondenheid bracht.
Wij bedoelen de welbekende „Dred Scott uitspraak".
Dred Scott was een negerslaaf, uit den slavenstaat Missouri.
In 1834 had zijn meester hem mede genomen naar Illinois,
zooals wij zagen, een vrijen staat, en later naar het Upper
Louisiana territoor, thans Minnesota genaamd.
In 1838 liet Scotts meester hem terugkomen naar Missouri en
verkocht hem aldaar aan een man, genaamd Sanford.
Scott was hier niet mede tevreden en beweerde voor den
rechter, dat zijn verblijf in een vrijen staat en in een territoor,
waar de slavernij was uitgesloten door de Missouri Compromise,
hem een vrij man had gemaakt.
Deze zaak kwam ten slotte voor het Hoogste Gerechtshof te
139
Washington en op 6 Maart 1857 werd de beslissing hierover
publiek gemaakt.
Over twee zaken deden de rechters uitspraak. Allereerst over
de vraag of Dred Scott een burger was der Vereenigde Staten
en als zoodanig recht had om een rechtszaak aanhangig te ma-
ken, in een van de gerechtshoven der Unie.
En ten tweede, of Scotts verblijf op vrijen grond hem vrij had
gemaakt.
De hoofdrechter Taney wijdde, er over uit, dat, toen de Con-
stitutie werd aangenomen, de negers geene rechten bezaten, die
de blanken behoefden te respecteeren. Want zij waren niet be-
grepen in den naam „burger", zooals de Grondwet des lands
dien term opvatte. Derhalve was ook Dred Scott geen burger
van den staat Missouri en dies niet gerechtigd tot beroep op
de gerechtshoven des lands.
Wat het tweede punt aanging, beweerde de rechter dat de
aanklager niet vrij was geworden door zijn verbhjf in Illinois en
evenmin door zijn vertoeven in een noordelijk territoor, want, zoo
werd er beslist — en daarop mag alle nadruk worden gelegd —
de handeling van het Congres in 1820, de Missouri Compromise
(zie Hoofdstuk IX) was ongrondwettig en krachteloos. Het
Congres had geen recht om burgers te verbieden slaven te
houden in grondgebied dat ten noorden lag van de breedtegraad
36.30, de zuidelijke grens van den staat Missouri.
Zes van de acht opperrechters stemden in deze uitspraak met
elkander in.
Binnen korten tijd was heel het Noorden in rep en roer.
Dit was nog veel erger dan de gehate Kansas-Nebraska bill
van senateur Douglas, waarvan we in afdeehug XI spraken.
Dat wetsontwerp deed de deur open voor de slavernij in een
beperkt grondgebied, en dan alleen indien de meerderheid der
bevolking er voor stemde. Maar nu had het Oppergerechtshof
uitgesproken dat elk slavenhouder het grondwettig recht had
om zijne negers allerwege te brengen op het publiek domein,
140
evenals men zijn hoornvee en paarden overal heen kon vervoeren.
Velen in het Noorden spraken het onverholen uit, dat een
partijgeest zich had meester gemaakt van het Hooggerechtshof
en dat het tijd was om het te reorganiseeren. Telkens werd de
vrees geuit dat de opperrechters het land erop voorbereidden om
straks de slavernij eene nationale instelling te maken, over het
gansche land verspreid, en niet langer, zooals thans, tot het
Zuiden beperkt.
Deze overtuiging dreef eene groote menigte in de armen der
Eepublikeinsche partij, die het woord had verpand om alle uit-
breiding der slavernij op vrij grondgebied tegen te staan.
En te meer had zulks plaats toen de Senaat zijn instemming
betuigde met de „Dred Scott uitspraak."
In het Zuiden echter werd er luide gejubeld dat de Hoogste
Rechtbank der natie aan de slavenhouders zulke ruime rechten
schonk.
Vooral versterkte deze actie de voorstanders der slaverij in Kansas.
Daar was middelerwijl weer heel wat voorgevallen.
De „grenzen woestaards" hadden het zoo ver gekregen met
het vrije element van de stembussen weg te houden, dat
zij een zoogenaamde Wetgevende Vergadering konden beleggen
te Lecompton.
Deze stelde eene constitutie op, die de slavernij wettigde.
De „Vrijstaatmannen" weigerden natuurlijk om deze vergadering
en haar werk te erkennen. Te Topeka belegden zij eene groote
volksvergadering en formeerden een grondwet, die de lijfeigen-
schap verbood.
Voortaan werden de politici verdeeld in Lecompton- of Anti-
Lecompton-lieden, al naar dat zij de slavernij in Kansas voor-
of tegenstonden. De Topeka-constitutie werd door het volk van
Kansas met groote meerderheid van stemmen aangenomen, en
spoedig koos men de hooge ambtenaars door de nieuwe grondwet
vereischt.
Beide ontwerpen werden naar Washington gezonden om de
141
goedkeuring van het Congres te ontvangen, opdat Kansas als
een staat tot de Unie mocht worden toegelaten. R. J. Walker, de
goeverneur van het territoor, spoedde zich naar Washington om
aan de hooge regeering duidelijk te maken dat de Lecompton-
constitutie onwettig was, het maaksel van een handvol avon-
turiers, en dat de Topeka-grondwet de eigenlijke keus was van
het volk. Doch, hij kwam te laat. President Buchanan had zich
door zijn Democraten, door slavemij-voorstanders, en zijn eigene
voorkeur laten verleiden om het frauduleuze Lecompton-ontwerp
aan het Congres ter aanneming aan te bevelen. De hooge ambte-
naren van Kansas, die volgens de Topeka-grondwet optraden,
werden in de gevangenis geworpen, en beschuldigd van hoog-
verraad en de Wetgevende Vergadering werd door troepen van
de Vereenigde Staten uiteen gedreven.
Deze beide zaken, de Dred Scott uitspraak en de Kansas-
affaire, gaven aan Lincoln veel ammunitie in den nazomer van
het jaar 1858. De Republikeinen van zijn staat hadden hem
wederom gecandideerd voor het senateurschap der Vereenigde
Staten, en ditmaal als de opponent van Stephen A. Douglas zelf,
wiens zesjarige termijn ten einde spoedde. Douglas was zeer
begeerig om te worden herkozen. Hij had meer dan eens uitge-
zien naar eene nominatie voor den presidentszetel, en had reeds
op de nationale conventie van 1856 niet minder dan 122 stemmen
op zich vereenigd. Drie en zeventig van die stemmen kwamen
van vertegenwoordigers van slavenstaten. Wel een blijk dat hij,
een Noordeüjke, met zijn Kansas-Nebraska-ontwerp, de gunst der
Zuidelijken had verworven. Zoo hij nu in zijn eigen staat in
aanzien bleef, dat gevoelde hij wel, stonden zijne kansen voor
de conventie van 1860 tamelijk gunstig. En hij hoopte op de
gunst van het Noorden, zoowel als op de hulp van het Zuiden.
Want waar hij met het Kansas-Nebraska-wetsontwerp het Zuiden
in het gevlei kwam, daar meende hij de Noordeüjken aan zich
te verbinden, door als tegenstander van de Lecompton-consti-
tutie op te treden, zelfs ten koste van het misnoegen van
142
president Buchanan. Wel legde hij zich op kansberekening toe !
De Republikeinen gevoelden dat hij een politicus was, wiens
kracht niet licht te achten was.
Daarom zagen zij uit naar den man, den eenigen man, in
heel lüinois, die het bewijs had geleverd van te zijn opge-
wassen tegen den kleinen „Eeus van het Westen", zooals Dou-
glas, gelijk we reeds zagen, menigmaal genoemd werd.
Lincoln nam de nominatie aan en bereidde zich met ernst
voor, voor den politieken veldtocht dien hij ging ondernemen.
Dat hield in om geheel den staat af te reizen, van het een
tot het andere einde. Want hoewel de senateurs, gelijk we reeds
mededeelden, door de Wetgevende Vergadering van een staat
worden gekozen, moesten er datzelfde najaar heel wat leden
voor dat staatsbestuur worden gestemd, en het hing er dus veel
van af welke afgevaardigden de kiezers deputeerden.
Al dat reizen en trekken was geen kleinigheid voor onzen man.
Daarbij kwam dat Lincoln ten volle besefte, dat hij met
een niet te verachten tegenstander te doen had.
Douglas was een ervaren staatsman, die nu reeds zoo goed
als twaalf jaren in den Senaat had gediend. Hoewel Douglas
in het debat zich vertoonde als hoogmoedig en sluw, behandelde
hij zijne vrienden op de meest innemende manier. Hij had
daarenboven een imponeerend voorkomen, ten minste veel meer
aantrekkelijk dan dat van Lincoln, met zijne grove handen en
lange armen en zijn donker gelaat, alreeds met diepe vorens
doorploegd.
Ook wist Lincoln maar al te goed, dat het volk van Illinois
ternauwernood rijp was om zich ten volle te scharen aan de
zijde der nieuwe partij. Velen hadden een afkeer van het woord
„Abolitionist" en er waren er heel wat, vooral van zuidelijke
afkomst, die meenden dat het niet zoo erg kwaad was om eene
plantage te bezitten met een groot aantal negers, als zoovele
werktuigen om den eigenaar rijk te maken, tegen geen hooger
onkosten dan wat voedsel en kleederen.
143
Voeg daarbij dat Lincoln zich in de conscientie gebonden achtte
om beslist voor den dag te komen, wat het negervraagstuk en
en finale oplossing ervan betrof. Hij was een te eerlijk man om
te schipperen, een te ver ziende om te meenen dat zulks het
vaderland eenigszins zou baten.
Keeds op den dag, waarop hij zijne nominatie voor den Senaat
aanvaardde, kwam hij onbewimpeld te voorschijn met zijne diepste
overtuiging aangaande het groote probleem der slavernij.
Alzoo sprak hij tot de vergadering, die hem met veel
enthusiasme tot haar banierdrager had gekozen :
;,Een huis dat tegen zichzelf verdeeld is, kan niet bestaan. Ik
geloof dat dit goevernement niet voort kan duren, half slaaf en
half vrij. Ik verwacht niet dat de Unie wordt opgelost; ik
verwacht niet dat het huis zal vallen, maar ik verwacht dat het
zal ophouden verdeeld te zijn ; het wordt óf het een, óf het
ander. De tegenstanders der slavernij zullen de uitbreiding ervan
beletten en de slavernij plaatsen daar, waar de publieke opinie
vertrouwt dat zij op weg is van eindelijke uitroeiing, — óf de
voorstanders zullen haar voortstuwen tot zij wettig is in alle
staten — de oude zoowel als de nieuwe. Noord zoowel als Zuid !"
Deze uitspraak trok de aandacht van heel het land- Sinds
jaren hadden vele oprechte vaderlanders nagedacht over de
oplossing van het moeilijk vraagstuk, maar niemand had den
moed gehad, of het rechte inzicht, om de zaak voor te stellen,
gelijk Lincoln het deed.
Zijne vrienden, die hem gaarne tot senateur zagen verkozen,
waren ontsteld over zijn onomwonden verklaring. ,,Gij hebteen
groote fout gemaakt," zeiden ze. Grij hebt uwe kansen geruï-
neerd en politieken zelfmoord gepleegd." „Het spijt me zoo",
sprak een zijner vrienden, „ik wenschte dat uw uitspraak kon
worden ingetrokken en uitgewischt."
Lincoln legde zijn pen neer. Hij lichtte zijn bril wat op, want
destijds gebruikte hij reeds een bril bij zijn werk, en zeide:
„Indien ik de pen moest halen door heel mijn leven en ik had
de keuze om één ding te redden uit de schipbreuk van mijn
bestaan, dan zou ik deze rede uitkiezen om voort te blijven
leven en ze der wereld na te laten !"
Dat was een teeken van vaste overtuiging, niet waar, en een
blijk van zedelijken moed. En hoewel het eerst scheen dat de
uitspraak zijn carrière schade deed, was dit toch niet meer dan
schijn. Want zij deed het volk peinzen over het brandend
vraagstuk, gelijk nimmer te voren.
En — zij baande voor hem den weg tot het presidentschap.
Doch niet dadeUjk. Eerst kwam een strijd om het voormanschap
met Douglas. De bekende worsteling om het senateurschap.
Deze twee mannen besloten om een debat-reis te houden
door heel den staat, om hunne argumenten voor al het volk van
Hhnois neer te leggen en hun candidatuur voor de kiezers zelven
te bepleiten.
Dat werd een debat van nationale reputatie en verreikende
gevolgen. Zij reisden den staat op en af, in allerlei richting en
overal kwamen er groote scharen van landvolk en stedelingen
om de twee groote redenaars te hooren. Zij spraken in de open
lucht, of in publieke vergaderplaatsen of in groote tijdelijke
hallen, die men met den naam „wigwams" had bestempeld.
Douglas ging gewoonlijk van plaats tot plaats met een extra
trein en een groot gevolg van muzikanten. Hij reed in het
prachtigste rijtuig waarop de plaats kon bogen, en in elk op-
zicht spreidde hij weelde ten toon. Was hij niet de voornaamste
der Democraten van het Westen, een man die straks zeker
president zou worden?
Lincoln daarentegen, reed, zooveel hij eenigzins kon, met de
gewone treinen mede en was de eenvoudigheid zelve, gelijk hij
altijd de man des volks was geweest. Zijn vrienden, om het
contrast tusschen Douglas en Lincoln te duidelijker te doen uit-
komen, overdreven de eenvoudigheid wel eens, door soms hooi-
wagens te huren om hun candidaat en zijn volgelingen daarmede
door de stad te voeren in feestelijken optocht.
Lincoln en Douglas debatteeren. Hoofdst. XIII.
145
Als de twee aan het debatteeren waren, werd met veel aan-
dacht geluisterd. Want Douglas was een interessant spreker.
Naar woorden behoefde hij nooit te zoeken. Op twee punten
legde hij allen nadruk.
Lincoln, zoo beweerde hij, predikte sectionalisme, een geest
van gewestelijkheid, die het Noorden opzette tegen het Zuiden
en op een vreeselijken oorlog zou uitloopen. Maar hij, daarentegen,
streed voor het groote, ware, Republikeinsche en Democratische
beginsel van de soevereiniteit des volks, gelijk zijn Kansas-
Nebraska-wetsontwerp zoo klaar aantoonde.
Natuurlijk dat deze twee groote argumenten heel wat menschen
naar de zijde van Douglas deden overhellen. Had Douglas
daarenboven niet betoond dat hij de worstelaars voor de vrijheid
in Kansas wilde steunen, door tegen de Lecompton-constitutie te
ijveren?
Geen wonder dat de kleine „Reus van het Westen" applaus
inoogste. Vooral ook wanneer men in het oog houdt, dat hij de
Republikeinen beschuldigde van maatschappelijke gelijkheid tus-
schen blanken en zwarten voor te staan, zoodat het ten slotte
op vermenging der rassen zou uitloopen.
Maar hoewel hij soms tijdelijk toejuiching verwierf, als Lincoln
aan het woord was, bleek het al spoedig dat de kleine „Reus van het
Westen" een waardig tegenvoeter had gekregen in den langen
mageren volkstribuun uit Springfield. Lincoln plaatste zich van
stonden af aan op het standpunt van de door de Amerikanen
zoo geliefde „Verklaring van Onafhankelijkheid", op 4 Juli 1776
uitgevaardigd door de destijds worstelende Dertien Koloniën,
die zoo plechtig getuigt: „Wij achten deze waarheden door
zichzelf bewezen: dat alle menschen gelijk geschapen zijn;
dat zij door den Schepper zijn begiftigd met zekere onvervreemd-
bare rechten, onder welke deze: het leven, de vrijheid en het
najagen van geluk."
Dat was een postvatten in een oninneembare vesting, waaruit
Douglas hem moeilijk kon lokken, zonder zichzelf in het uiterst
10
146
gevaar te brengen. Verder beweerde Lincoln dat de vaderen der
Constitutie verwacht hadden dat de slavernij in den loop des
tijds zou worden uitgeroeid, gelijk bewezen werd, uit hun besluit
om de instelling niet in te voeren in nieuw grondgebied.
Hij bewees dat Douglas' Kans as-Nebraska- wet een verkrach-
ting was van vroeger plechtig aangenomen verbintenissen. En
waar Douglas betuigde het eens te zijn met de Dred Scott uit-
spraak, toonde Lincoln het volk door glasheldere, logische rede-
neering aan, da»-, zijn opponent door deze betuiging met zichzelven
in tegenspraak was. Want, waar hij in zijn eigen wetsontwerp
aan het volk der nieuwe staten de beslissing wilde laten over
vrijheid of slavernij, daar liet hij de slavernij reeds de natuur-
lijke, wettige instelling zijn in het nieuw gebied, door zijn
accepteeren van de Dred Scott uitspraak, die de slavernij wet-
tigde in elk publiek domein.
Het volk zag weldra de inconsequentie van Douglas' redenen
in en begon zijn schipperen te beschouwen in het rechte licht.
Toen in November van het jaar 1858 de stemmen werden
geteld, bleek het dat Lincoln de meerderheid op zich veree-
nigd had.
Er waren 126.048 stembriefjes ingeleverd ten zijne gunste.
Douglas had er slechts 121.940.
Het volk van Illinois had gesproken. De lange, moeilijke
reizen van Lincoln hadden vrucht gedragen in de opvoeding en
voorlichting des volks van den eigen staat. En van heel de
Unie. Want overal had de natie met de grootste belangstelling
gelezen van de worsteling tusschen de twee reuzen van Illinois,
om het senateurschap.
Weliswaar, Lincoln werd niet verkozen door de Wetge-
vende Vergadering, aan welke, zooals we zagen, de finale ver-
kiezing overbleef. Zij koos Douglas, met kleine meerderheid
van stemmen. Want nog altijd waren de Democraten in de
meerderheid in de twee Kamers van Illinois, en zonder zich te
storen aan de stem van de meerderheid der kiezers, zette men
147
Douglas wederom in het zadel. Maar, hoewel verslagen door
het partijdig drijven in de Wetgevende Vergadering, Lincohi
had den zedelijken triomf behaald. Eik gevoelde, niet hij, maar
Douglas was de verslagene. Aangaande Lincoln, elk besefte :
hij is op weg naar een hooger zetel dan dien van senateur.
HOOFDSTUK XIV.
Lincoln tot President der Unie verkozen.
Amerika! Durft gij u 't land der vrijheid heeten,
Waar 't schoonst haar tempel is gesticht ?
Zoolang de negerslaaf, zich wringende in zijn keten^
Zieltogend aan uw voeten ligt?
Durft gij Grods vredewoord aan d' Afrikaan verkonden,
Wiens rug gij hebt doorploegd met striemen en met
(wonden ?
Bervabd Teb Haak.
Ja, de begaafde Nederlandsche dichter had wel recht om het
boven geschreven woord aan de Vereenigde Staten toe te roepen.
Het scheen een booze spotternij te wezen, dat in de Nienwe
Wereld zoo werd geboogd op de vrijheid, terwijl juist Amerika
zoo achterstond bij natiën van Europa, die de slavernij geleidelijk
hadden afgeschaft in hunne koloniën. Maar, het zou niet veel
jaren meer duren, of die smaad zou van Amerika worden afge-
wasschen, ook al koste het stroomen menschenbloed; ook al
moest er, zooals Lincoln het later uitdrukte, voor eiken zweep^
slag op den rug der zwarten, een druppel bloeds worden gestort
door de blanken.
149
En de man, die ons land zou zuiveren van den vloek der
dienstbaarheid, was Lincoln, als president der Unie.
Hoe hem den weg werd gebaand tot dat hooge eereambt?
Hoe het kwam dat de arme pioniersjongen straks autoriteit zou
ontvangen, zooals vóór hem geen president der Unie nog ontving
en na hem aan geen enkel opvolger werd geschonken, autoriteit
als die van een alleenheerscher?
Onder het opperbestuur des Heeren kwam dat op heel een-
voudige en natuurlijke wijze. Want men gevoelde, Lincoln was
de logische candidaat voor het ambt.
De Illinoische Eepublikeinen hielden hunne jaarlijksche con-
ventie om candidaten te stellen voor staatsambten op 10 Mei
1859, en wel te Decatur in Macon county. Lincoln was tegen-
woordig en zoodra het pubUek zijn lange gestalte op de tribune
bemerkte, stond het als één man op en begon te jubelen en hem
met hoera's te begroeten, zonder einde. Het scheen of er aan
hun vreugdebetoon, op het zien van den grooten volksleider, geen
einde kon komen. Nog nimmer was een verslagen candidaat zoo
toegejuicht als Lincoln. Ten slotte gelukte het aan den president
der samenkomst, den Republikeinschen gouverneur van Illinois,
Eichard Oglesby, de luidruchtigheid te bedwingen en den
menschen mede te deelen dat er een man aan de deur stond,
een oud Democraat van Macon county, die de vergadering een
geschenk wilde brengen. De nieuwsgierigheid der deputaten
werd opgewekt, zij keken belangstellend naar de deur, en ziet,
wat geschiedde er? Thomas Hanks, een bejaard neef van Lin-
coln, kwam binnen met twee oude en verweerde balken of
„rails", die voor hek hadden gediend. Aan die rails waren allerlei
linten, rood, wit en blauw, en een groote kaart met het opschrift :
ABRAHAM LINCOLN, DE EAIL CANDIDAAT VOOE
HET PEESIDENTSCHAP IN 1860.
En daaronder de woorden : „deze rails komen van een hoop van
drie duizend rails, in 1830 gespleten door Thomas Hanks en Abe
Lincoln, wiens vader de eerste pionier was van Macon county."
150
De vergadering was als geëlectriseerd met wonderbaarlijk en
overweldigend enthusiasme.
Dat was de eerste publieke aankondiging van zijn candidatuur
en de manier waarop zij werd ontvangen bewees, op onbetwistbare
wijze, hoe Lincoln de harten zijns volks in beslag had genomen.
Lincoln zelf, ofschoon hij diep getroffen werd door het spontaan
enthusiasme van zijne partijgenooten, was niet al te zeer gesticht
over het inbrengen der rails. Hij had een natuurlijken afkeer
van theatraal gejaag naar effect. Niet dat hij zich zijn nederige
afkomst schaamde. Hij erkende dat hij vroeger veel rails had
gespleten. En, zoo zeide hij, met zijn onnavolgbaren humor, hij
geloofde, dat hij nu nog beter rails kon splijten dan voorheen.
Doch, hij liet er op volgen dat het hem zeer speet dat hij de
jaren, die hij op de schoolbanken had behooren door te brengen,
niet nuttiger had kunnen besteden dan hij gedaan had. Hoe
karakteristiek van den nederigen man, die zooverre was van
onchristelijke hooggevoelendheid !
Direct werd zijn candidatuur met ernst opgenomen in Noord
en Zuid.
Dr. Theodoor Canisius, een Duitscher uit Wisconsin, polste
hem al dadelijk over zijn houding omtrent genaturaliseerde
burgers.
Lincoln antwoordde dat de instellingen van Amerika bedoeld
zijn om de menschheid op te heffen en dat hij gekant was tegen
alles wat deze opheffing tegenhield. „Waar het welbekend is,"
ging hij voort, ,,dat ik de onderdrukking der zwarten ten hoog-
ste betreur, zou het zeer ongerijmd van mij zijn, indien ik niet
een voorstander was van de onvervreemdbare rechten van blan-
ken, hetzij in ons land geboren of niet." Dat was een ruime
opvatting van het burgerschap, en vierkant tegen de enghartig-
heid in van de ,,Weetnieten partij", met haar leuze : Amerika
voor de Amerikanen ! En die snuiters sloten nog wel de rood-
huiden, de eenige oorspronkelijke en ,, volbloed-Amerikanen,"
van het burgerrecht uit!
151
Dat was nog eens inconsequentie ! Eere aan den vrijzinnigen
Lincoln, die ook in deze ruime opvatting zoo velen zijner land-
genooten vooruit was.
Gedurende den winter van 1859 — 60 bezocht onze held Kansas
en werd er met het grootste enthusiasme ontvangen.
Ook het Oosten riep om zijn optreden. Henry Ward Beecher,
de beroemde Congregationalisten-prediker te Brooklyn, (het Oud-
Hollandsche Breukelen) bij New York, noodigde hem uit om in
zijne Plymouth-kerk op te treden.
Later werd de vergaderplaats Cooper Union in New York ge-
prefereerd, als een van de grootste gehoorzalen des lands.
En heel de groote ruimte was bezet toen Lincoln optrad, op
27 Februari 1860.
De faam was hem vooruit gesneld.
William Gullen Bryant, de beroemde dichter, stelde Lincoln
voor aan de vergadering. Rondom hem zaten beroemde mannen,
juristen, geleerden, redenaars, redacteurs, allen met nationale
reputatie.
Welk een indruk zou de ongeletterde westerling maken op
zulk een ontwikkeld gehoor, hij die nog geen vol jaar op de
schoolbanken had gezeten?
Velen die de vrijheid minden hielden hun hart vast, in bange
vreeze dat de kampioen uit Illinois niet zou voldoen in het
critieke Oosten, waar vreemde vertelsels en koddige geschiede-
nissen geen opgeld zouden doen, maar veeleer van zich ver-
vreemden.
Iemand die tegenwoordig was op de samenkomst in Cooper'
Union verhaalde : „Toen Lincoln opstond was ik zeer teleurgesteld.
Hij was lang, o zoo lang, en zoo hoekig dat ik medelijden kreeg
met den boerschen man. Zijne kleederen pasten hem slecht en
zij waren geheel en al gekneukeld. Zijn haar was lang en
boschachtig, zijne handen zoo groot en zijne armen zoo lang."
„Hij sprak het woord voorzitter, „chairman" uit, als of het
„cheerman" was, enkele andere woorden sprak hij op zoo
152
ouderwetsche wijze uit, dat ik tot mijzelven zeide : „oude man, gij
zijt goed genoeg voor het Westen, maar hier zal het heusch
niet gaan !"
„Maar, het werd spoedig anders. Het onderwerp pakte Lincoln
beet, hij strekte zich uit in zijne volle lengte, zijne zwarte oogen
begonnen vuur te schieten, zijne gebaren werden natuurlijk en
indrukwekkend : Lincoln stond daar als getransfigureerd. Ik vergat
zijn kleeren, zijn voorkomen, zijn eigenaardigheden van uitspraak,
en zóó sleepte hij mij mede dat, eer ik het zelf goed wist, ook
ik met heel het gehoor opstond en hem toejuichte entoejubelde
tot wij er heesch van werden. Toen hij voortging met zijn
argumenteeren was het zoo stil in het gebouw dat men het
gesis der gaslichten wel kon hooren en toen hij het slot zijner
rede had uitgesproken, begroette het meest donderend applaus
den begaafden spreker. Het was een magnifieke oratie. Toen
ik het gebouw verliet, met gloeiende wangen en bevend van
opwinding, vroeg mij een vriend wat ik dacht van den „Railsplitter".
En ik zeide : „Hij is na Paulus de grootste redenaar," „En ik
denk er nog zoo over."
Lincoln werd de man des volks, ook in het Oosten van de
Unie. Het Noordoosten, natuurlijk.
Wat het Zuiden betrof, men begon hem daar te vreezen, met
groote vreeze, omdat men wel wist, waar hij stond, in betrekking
tot het slavernij-vraagstuk.
Want ook te New- York had hij uit de geschiedenis bewezen,
dat verreweg de meesten der ,, vaderen des lands", de onder-
teekenaars van de lands-Constitutie, aan de Bondsregeering de
macht hadden toegekend om de slavernij in rijksdomein te
controleeren. „Indien de slavernij eene wettige instelling is",
zoo had hij gezegd te New-York, en hij herhaalde de verklaring
in andere plaatsen in het Noordoosten des lands, „indien de
slavernij een wettige instelling is, zijn alle hinderpalen, die men
haar in den weg stelt, onwettig. Maar is zij onwettig, dan heeft
niemand het recht om haar uit te breiden!"
153
En reeds vroeger had liij te Coluinbus, in den staat Ohio,
uitgeroepen, in de woorden van Jefferson: „Ik beef voor mijn
vaderland, wanneer il^ bedenli dat Grod reciitvaardig is. Want
Gods rechtvaardiglieid is er in betrokken wanneer men een lieel
menschenras onder het juk brengt; en wanneer men alzoo den
arm des Almachtigen trotseert en tart, heeft elk vriend zijner
natie inderdaad oorzaak om den toorn Gods te vreezen!"
Het Zuiden wist dus heel goed waar Lincoln stond, ook al
had hij nooit gesproken van met geweld te zullen of te mogen
ingrijpen in de grondwettige rechten der zuidelijke staten, waarin
de slavernij eene instelling was geweest van geslacht tot ge-
slacht en als zoodanig beschermd door de wet des lands.
Waar Lincoln aldus stormenderhand de harten dergenen had
ingenomen, die in Oost en West de uitbreiding der slavernij
tegenstonden, daar was het eene zaak die als van zelf sprak,
dat hij op de nationale conventie van de Eepublikeinen, die op
17 Juni 1860 te Chicago vergaderde, van den beginne af genoemd
werd als een der voornaamste candidaten voor het presidentschap.
De Democraten hadden reeds hunne conventies gehouden en
hunne partij had schipbreuk geleden op den rots van het slaven-
probleem. De noordelijke Democraten hadden Stephen A. Douglas
genomineerd voor het ambt van president der Unie. Zij spraken
zich uit ten gunste van diens wachtwoord : populaire soevereiniteit.
Doch de Dred Scott uitspraak weigerden ze te erkennen. Die
stelde, zoo ze meenden, de deur te veel open voor de zuideüjke
insteUing.
Verbitterd hierdoor, stelden de Democraten van de slavenstaten
candidaten, die voorstanders waren van het beginsel door het
Hoog Gerechtshof aanvaard in de Dred Scott decisie : de slavernij
is geoorloofd in heel het pubUek domein.
Met de Democratie aldus hopeloos verdeeld, gevoelde elk dat
de Eepublikeinsche partij, die zich op de Onafhankelijkheids
Verklaring plaatste, nu beter kans had dan ooit te voren om
den man harer keuze te Washington te doen zetelen.
154
Aller oog was dus gericht op de Chicago conventie.
Deze nam een „platform" of verklaring van beginselen aan,
die klonk als een klok. Alle dreigementen om de Unie te ver-
laten, (het Zuiden deed ze luide hoeren) werden gebrandmerkt
als voorgenomen hoogverraad. De Dred Scott uitspraak werd
veroordeeld als eene gevaarlijke politieke ketterij. De rechten
van eiken staat om zijn eigen huishoudelijke instellingen te
coiitroleeren werden erkend, maar het beginsel van populaire
soevereiniteit werd verworpen, en de woorden der Onafhankelijk-
hei ds- Verklaring werden er, met name, in opgenomen: ,,dat de
Schepper alle menschen gelijk geschapen heeft en begiftigd met
de onvervreemdbare rechten van het leven, de vrijheid en het
najagen van geluk".
Toen het platform was aangenomen, met een applaus dat heel
de groote „wigwam" deed daveren, van de grondvesten tot het
gewelf, begon het stemmen van candidaten om de banier, door
deze conventie ontrold, overal rond te dragen, kon het zijn ter
overwinning.
New York's deputatie stemde eerst. Zij verklaarde zich ten
gunste van den beminden zoon van dien grooten staat : WiUiam
Seward, Met gejuich werd de naam begroet, want Seward was
een bekwaam en geoefend staatsman.
Maar er werd even zoo gejubeld, toen de heer Oudd, van
Illinois, Abraham Lincoln nomineerde. Nog een vijftal andere
candidaten werden genoemd, doch reeds bij de eerste stemming
bleek het dat Seward en Lincoln de voornaamste mededingers,
waren voor het ambt van president.
Want Seward had direct 173 stemmen op zich vereenigd en
Lincoln 102. Bij de tweede stemming verwierf Seward 184
stemmen en klom Lincoln op tot 181. Daar de volstrekte meer-
derheid minstens 233 was, (er waren 465 stemgerechtigden)
moest er ten derden male worden gestemd.
En toen kwam Lincoln als overwinnaar te voorschijn met een
stemmental dat 235 bedroeg. Hij was wettiglijk genomineerd als
155
de candidaat der Republikeinsche partij, om naar het ambt van
president te staan !
Hij, de arme pioniersjongen uit het Westen !
Groot was opwinding binnen en buiten den „wigwam" toen
de uitslag bekend werd. Een orkaan van enthusiasme scheen te
zijn losgebroken.
Men wierp hoeden en petten in de hoogte, men danste rond
van vreugde, men omarmde elkander, en telkens en telkens
daverde alles van het luid gejubel van jong en oud.
In Springfield, in een eenvoudig courantenkantoor, had Lincoln,
door een aantal vrienden omringd, de uitkomst verwacht.
Een boodschapper van de telegrafie spoedde zich tot hem
met de tijding van Chicago. Met gemaakte plechtigheid begaf
hij zich naar Lincoln. „De conventie heeft eene nomuiatie gemaakt,
en Seward ... is de tweede", sprak de guit. Toen sprong hij
op een tafel en riep op blijden jubeltoon : „Hoera voor Abraham
Lincoln, den volgenden president der Vereenigde Staten!"
Weldra weergalmde de blijde boodschap door heel Springfield.
En Lincoln? Nadat zijn naaste omgeving hem van harte had
gefehciteerd, stak hij het telegram in den zak en zeide : „Vrienden,
er is een klein vrouwtje in de Achtste straat, dat dit nieuws
ook behoort te vernemen."
En hij ging naar huis om het vrouw en kroost mede te deelen.
Eerlang arriveerde een commissie van de conventie om Lincoln
formeel bericht te geven van de keuze zijner partij. Een goed
patriot, die meende dat zulke hooge heeren wel op den besten
wijn behoorden onthaald te worden, zond Lincoln een hoeveel-
heid likeuren.
Zij werden prompt terug gezonden met een beleefd briefje,
meldend, dat hij zijn vrienden nog nooit wijn had aangeboden en
het ook nu niet wilde doen. Dat was een koene daad in dagen
toen de Matigheidsbeweging nog in de verachting was.
En wat antwoordde Lincoln, toen hem kond was gedaan van
wat er te Chicago was verricht? Dat hij de nominatie aannam,
156
de hulpe des Heeren inroepend, opdat hij mochte handhavende
rechten van staten en territories en van heel de natie ; de Consti-
tutie ongeschonden bewaren, en de voortdurende unie, harmonie
en voorspoed van allen zoeken, volgens de beginselen door de
conventie aanvaard en uitgesproken. Dat was kort doch
krachtig.
De verkiezingsstrijd, die in den nazomer en den herfst volgde,
was ten hoogste bitter en pijnlijk.
Men schold Lincohis partijgenooten uit voor „zwarte Republi-
keinen" en ,,Negerbeminnaars" en nog veel erger. Men riep
luide en schier allerwege dat Lincoln de Unie zou splijten, geüjk
hij vroeger met de rails had gedaan.
Het Zuiden bedreigde het Noorden met uittreding uit de Unie,
zoo Lincoln verkozen werd, want men wilde nooit buigen, zoo
getuigde men, voor een zwarten Eepublikein, hoewel Lincoln
zelf een man van zuidelijken stam was. Zelfs zond de goeverneur
van Zuid Carohna een schrijven rond aan de andere gouverneurs
in het Zuiden, meldend dat zijn staat gereed stond om uit den
statenbond te gaan, zoodra het bleek dat de meerderheid van
stemmen op Lincoln was gevallen. En Lincohi kreeg de meer-
derheid der electorale stemmen ! Hij kreeg 180 keurstemmen, allen
van noordelijke staten, en 1.866.452 populaire stemmen.
Douglas, de candidaat van de noordelijke Democraten, ver-
wierf slechts een twaalftal keurstemmen. Het volk had genoeg
van zijn schipperen.
Breckenridge, de candidaat der zuidelijke Democraten, had
72 electorale stemmen op zich vereenigd en ruim een half mil-
lioen volksstemmen.
Met Hannibal Hamlin van Maine, den candidaat voor het
vice-presidentschap, trad Lincoln dus als overwinnaar uit den
heeten strijd en op den vierden Maart 1861 zou hij openlijk
worden geïnstalleerd, als de opvolger van James Buchanan, om
als de zestiende president der Vereenigde Staten van Noord-
Amerika het bewind te voeren.
157
Maar er zou nog heel wat gebeuren eer hij te Washington
werd ingehuldigd en de beroemde Unie zou feitelijk verbroken
zijn, eer hij als het hoofd der natie zou kunnen optreden.
Wat er al gebeurde vóór de inauguratie, zien wij in ons vol-
gend hoofdstuk.
HOOFDSTUK XV.
Wat er al gebeurde voor de inhuldiging.
Er gebeurde heel wat.
Zoodra het bericht van Lincolns verkiezing het Zuiden
bereikte, werd er alom op de straten van Charleston, in Zuid
€arolina, een groot geroep vernomen om een zuidelijken staten-
bond te vormen en het Noorden vaarwel te zeggen. Dadelijk
belegde de Wetgevende Vergadering van dien staat eene con-
ventie om te delibereeren over verlating der Unie.
De president, Buchanan, verklaarde in zijn jaarlijksche bood-
schap aan het Congres, dat geene enkele staat grondwettig recht
had om uit den statenbond te treden. Hij haalde president Jack-
sons woorden met goedkeuring aan, woorden uitgesproken in
1832, toen datzelfde Zuid Carolina gereed stond om den band
met de Unie te verbreken : „Te beweren dat eenige staat het
recht heeft om naar willekeur zich af te scheiden van de Unie
staat gelijk met de bewering dat de Vereenigde Staten geene
natie zijn".
Buchanan verklaarde voorts dat de Bondsregeering zou zorgen
dat de bezittingen der Unie, voor zoover in Zuid Carolina aan-
wezig, eigendom der Bondsregeering bleven.
„Maar", zeide hij ten slotte, en daarmede deed hij de zaak
159
der Unie in het Zuiden enorm veel kwaad : „de regeering bezit
geen grondwettig recht om een staat te dwingen, om in het
verband der staten te blijven."
Dat stond feitelijk gelijk met de verklaring, dat een rechter
wel een misdadiger ter dood veroordeelen mag, doch geen recht
of macht bezit om het vonnis uit te voeren. Hierdoor werden
de getrouwe elementen in het Zuiden met lamheid geslagen.
Voor velen in het Noorden was het optreden van Zuid Caro-
lina eene verrassing. Sommigen riepen luide om toch concessies
te maken om de Zuidelijken te bevredigen en gerust te stellen.
Twee groote New Yorksche bladen verklaarden dat het Zuiden
hetzelfde recht had om de Unie te verlaten, als de oorspronke-
lijke Dertien Koloniën in het opzeggen der gehoorzaamheid aan
Engeland, bij het begin van den oorlog voor de Onafhankelijk-
heid. Een wondere redeneering, voorwaar, die wederom bewees
hoe „de koningin van de aarde", de pers, niet altijd te ver-
trouwen is.
Zelfs in het Zuiden gingen velen lang niet zoo ver.
Alexander H. Stephens, die we vroeger reeds ontmoetten in
ons hoofdstuk over Lincohi in het Congres, verklaarde aan de
Wetgevende Vergadering van zijn staat, Georgia, dat het Zuiden
verplicht was om in Lincolns verkiezing te berusten en dat af-
scheiding, ter wille van die verkiezing, een verkeerde daad was.
Senator Crittenden van Kentucky beproefde om den stroom
der secessie te keeren door nieuwe Compromise-voorstellen in
den Senaat, namelijk om de lijn der Missouri Compromise,
breedtegraad. 36.30, door te trekken tot den Stillen Oceaan.
En evenzeer om de „Vluchteling-slaven wetten" beter te hand-
haven.
Maar het Zuiden wilde van geene bemiddeling hooren.
Gedeeltelijk wegens de vreeze dat Lincoln de slavernij zou
bannen uit zijn midden, gedeeltelijk wegens economische redenen.
Waar het Noorden een beschermend stelsel noodig had voor
zijn nijverheid, had het Zuiden juist behoefte aan vrijen handel.
160
Gedeeltelijk wegens verschil van volksaard. In het Zuiden
stuwde er veel heet Spaansch en Hugenootsch bloed door de
aderen.
In het Noorden had het kouder, trager, karakter van noordelijk
Europa meer de overhand.
En daarbij kwam nog een andere zaak van groot gewicht :
de lust van vele volksleiders in het Zuiden om staatsambten te
bekleeden. Zooals Stephens het publiek verklaarde : „Sommigen
onzer Zuidelijken hebben gefaald in hunne politieke aspiraties ;
daarin ligt de groote oorzaak van onze moeilijkheden."
Met groot applaus was deze verklaring begroet geworden. Wel
een bewijs dat velen in het Zuiden er mede instemden. Ook
later werd zulks wel beweerd en bewezen, o.a. door den heer
Pollard.
En dan kwam daar nog de gedachte bij dat het Noorden wel
in de afscheiding zou berusten. Want hadden niet de president
en de pers in het Noorden zich in dien geest geuit? En —
mocht het op het ergste uitloopen en het zwaard de scheids-
rechter zijn — och, zoo meenden velen, het Zuiden was eigenlijk
het krijgshaftige deel der natie. Het zou wel spoedig zegevieren
over het Noorden, waar men zoo was opgegaan in handel en
nijverheid. Wat zou een volk van kruideniers en grutters kunnen
doen tegen de kinderen der Cavaliers en Grandees?
En daarom en daardoor kreeg het element in het Zuiden, dat
voor de verbreking der Unie was, de overhand.
Op 20 December 1860 trok men over de Eubicon der afscheiding.
Zuid Carolina verbrak officieel allen band met de regeering te
Washington en van stonden aan drukten de couranten van dien
staat de berichten uit het Noorden als „Buitenlands ch Nieuws."
Twee redenen werden aangegeven door de conventie, die de
secessie bewerkstelligde : dat de Vluchteling-wetten te niet waren
gemaakt door de noordelijke staten, en dat eene sectie-partij
een president had verkozen, van wien men wist dat hij een vijand
was der slavernij, een man die verklaard had, dat de nationale
161
regeering niet kon blijven bestaan „half slaaf, half vrij."
Eer Februari in het land kwam, hadden zes staten het voor-
beeld van Zuid Carolina gevolgd : Mississippi, Florida, Alabama,
Georgia, Louisiana en Texas. In conventie vergaderd, stelden zij
een voorloopige constitutie op. Deze verschilde van die der Unie
in twee opzichten : zij verbood uitdrukkelijk alle beschermende
rechten^ en maakte van de slavernij eene nationale instelling,
ook voor het publiek domein.
„Confederatie" noemden zij hun statenbond.
Jefferson Davis, van Mississippi, werd tot president ervan ver-
kozen, voor een zesjarigen termijn, en Alexander H. Stephens
tot vice-president.
Inmiddels hadden al die staten het eigendom der Unie, binnen
hun grondgebied, in hun bezit genomen ; forten en arsenalen met
al den krijgsvoorraad, zoow-el als de regeeringsgebouwen. In
Texas alleen leverde generaal Twigs militaire goederen ter waarde
van een millioen aan de Zuidelijken over.
President Buchanan had een koopvaardijschip naar het Fort
Sumter in de haven van Charleston, in Zuid Carolina, gezonden,
met krijgsbehoeften en mondvoorraad voor majoor Anderson en
de zijnen, die de vlag der Vereenigde Staten nog altijd lieten
wapperen boven het fort, ten spijt van de Zuid Caroliniërs. Doch
verwoed omdat er nieuwen voorraad werd aangevoerd, beschoten de
Zuidelijken den koopvaarder en verhinderden hem om Anderson
en de zijnen te helpen. Ja, de rebellen richtten batterijen op
om het fort te beschieten en tartend verkondigden zij van de
daken, dat eene poging om Fort Sumter te ontzetten zou worden
beschouwd als eene oorlogsverklaring.
Maar president Buchanan was de man niet om door te tasten.
Zijn hart was met de Zuidelijken. Ook was hij een oud man,
die vóór alles rust begeerde.
Zuidelijk gezinde mannen waren in zijn cabinet, zijn minis-
terraad.
De vloot was in allerlei oorden der wereld verspreid, blijkbaar
11
162
met bedoeling daarheen gezonden. Ook het leger was verstrooid
en onstrijdvaardig. En de schatkist had men zoo goed als geledigd.
Senateur Wigfall van Texas, die nog altijd zijn zetel in den
Senaat bezette, riep honend uit in de vergaderzaal: „Uw vlag
is beleedigd", (hij bedoelde, door het beschieten van het koop-
vaardijschip) ,,en durf nu eens wraak te oefenen over dat feit !"
In Washington kwam wel een vredescongres samen, op ver-
zoek van den staat Virginië, die zich toen nog niet had afge-
scheiden, maar de staten die de Unie hadden verlaten weigerden
de vergadering bij te wonen. Zij achtten het tijdverspilUng om
te redekavelen over bemiddeling en verzoening.
Zij wachtten slechts op een bevel van Jefferson Davis om
den strijd te beginnen.
En het Noorden? Het wachtte op den nieuwen president, op
Lincoln.
Hoe maakte deze het middelerwijl in zijn tehuis te Springfield?
In het staatskapitool had men enkele vertrekken voor hem
ingeruimd, om zijn bezoekers te ontvangen en zijn voorberei-
denden arbeid te doen.
Want hij had zijn ministerraad te verkiezen en een lijst op
te maken van allerlei hooge ambtenaren en gezanten om als aan-
hangers van de Republikemsche partij de plaats in te nemen
van de Democraten, die tot dusverre al de voornaamste posten
hadden bezet.
En Lincoln vond dit een verre van gemakkelijke taak.
Want hij werd als het ware bestormd door allerlei baantjes-
jagers, gelijk iedereen in Amerika, die eene positie bekleedt
waarin hij over ambten en postjes beschikken kan, grootelijks
geplaagd wordt door lieden, die uit puur patriotisme zichzelven
willen opofferen voor het Gemeenebest, natuurlijk tegen vergoe-
ding van het aan het ambt verbonden salaris!
In ons goede land, met de ontelbare talenten, die overal ver-
scholen liggen in de harten en hoofden der vaderlandsch-hevenden,
is het eene hooge uitzondering dat het ambt den ambtenaar zoekt.
163
Gewoonlijk is het juist andersom. En voor de meestbetalende
postjes, dit is wel eigenaardig maar toch waar, zijn de meeste
applicanten.
Lincoln vond het eerst moeilijk om al deze baantjesjagers te
woord te staan, want hij sprak het liefst persoonMjk met degenen
die zich aanmeldden en zijne natuurlijke goedhartigheid neigde
hem er toe, om de solhcitanten zooveel mogelijk ter wille te zijn.
Doch al spoedig besefte hij dat er geen einde was aan den
stroom van lieden, die politieke betrekkingen begeerden en hij
werd ten slotte spaarzaam met zijne beloften.
Waar hem telkens allerlei vragen werden gedaan over de
poUtieke gedragslijn, die hij dacht te volgen, wist hij de vragers,
evenals vele applicanten, menigmaal af te schepen met een wes-
tersch verhaaltje of de eene of andere anecdote, welke vaak
treffende en puntige zedelessen bevatte. Sommigen werden ge-
belgd door deze wijze van doen en meer dan een positie-zoeker
werd een opposant.
Vooral in het Zuiden vond men daarin aanleiding tot het be-
vlekken zijner reputatie.
Ten onrechte echter. Want onder het joviale voorkomen van
den toekomstigen president, verborg zich een ernstig gestemden
geest.
Dat was reeds in November, vlak vóór de verkiezing, gebleken,
uit een gesprek met den heer Bateman, den superintendant van
het onderwijs in lUinois. Zooals reeds vroeger door ons is aange-
stipt, had hij een intiem onderhoud met Lincoln, waarin deze
met een betraand gelaat zijn Nieuw Testamentje uit zijn zak
haalde en uitriep: „Ik weet dat er een God is en dat Hij de
ongerechtigheid en de slavernij haat. Ik zie den storm komen en
ik weet dat Zijne hand er in is. Indien Hij eene plaats en een
werk voor mij heeft weggelegd, en ik geloof dat Hij dit heeft,
dan ben ik gereed. Ik ben niets, maar de waarheid is alles. Ik
weet dat ik het recht aan mjjne zijde heb, omdat ik weet dat
vrijheid recht is, want Christus leert zulks en Christus is God.
164
Met Gods hulpe kan ik niet falen. Misschien zal ik het einde
niet zien, maar het zal komen en de voorstanders der slavernij
zullen ervaren, dat zij hunne Bijbels niet goed hebben gelezen."
En Lincoln had overvloedig reden om ten ernstigste gestemd
te wezen. Want steeds donkerder en donkerder werd het zwerk
boven de Vereenigde Staten. Al onheilspellender werden de be-
richten van samenzwering om de Unie te vernietigen en de
„Confederatie", zooals de zuidelijke staten hun bond noemden,
de voornaamste natie van Noord-Amerika te maken.
Met een hart ten zwaarste beladen, met de lasten van een
groot volk, maakte Lincoln zich in het begin van Februari 1861
gereed om zijn geliefd Springfield te verlaten.
Zijne goede stiefmoeder, die hij bezocht vóór zijne afreize,
had er een voorgevoel van dat Ilhnois hem nooit levend zou
wederzien.
„Zij zullen u dooden, Abe, zij zullen u dooden!" had zij uit-
geroepen, toen haar geliefde zoon haar voor het laatst omhelsde . . .
Was Sarah Lincoln eene profetes?
Op den elfden Februari van het jaar 1861 verhet Lincoln
met vrouw en kinderen en enkele intieme vrienden het beminde
Springfield, dat hij als een arme, onbekende, jeugdige, advo-
kaat was binnen getogen, als het toekomstig hoofd van een
groot volk.
Met bezorgdheid des harten, zag hij zeker voor het laatst
naar het nederig houten huis, waarin zijne kinderen waren ge-
boren, waarin hij met Grod had geworsteld, waarin hij levens-
vreugde had genoten, zooals nergens elders, maar waarin ook
de kelk des lijdens meer dan eens aan de lippen was . . .
Het is altijd aandoenlijk eene woning te verlaten waarin men
jaren lang lief en leed smaakte. Maar vooral was zulks het
geval met den man, die nu het aangezicht oostwaarts zette naar
Washington, om, als een anderen Atlas, het gewicht van eene
natie op de schouders te nemen, en dat terwijl allerlei geruchten
in omloop waren, dat de vrienden der slavernij er wel voor
165
zouden zorgen dat hij nooit levend in de hoofdstad des lands
zou aankomen.
Was het wonder dat een ernstig man als Lincoln, toen hij
zijne medeburgers voor het laatst toesprak, staande op het
achter-balcon van den trein, zeide: „Mijne vrienden, niemand
die niet in mijne positie is kan ten volle mijne smartelijke
gevoelens op dit oogenblik van afscheid beseffen. Aan deze
plaats en aan de goedheid van dit volk ben ik zooveel ver-
schuldigd. Hier heb ik een kwart eeuw gewoond en hier ben
ik een oud man geworden. Hier werden mijne kinderen geboren
en één ligt hier begraven. Ik ga nu henen, niet wetend of en
wanneer ik weder kom en met een taak vóór mij, grooter dan
die welke op Washington rustte.
Zonder den bijstand van het Goddelijk Wezen, Dat hém steeds
nabij was, kan ik niet slagen in mijn werk. Zonder die hulp
zal ik falen.
Bouwend op Hem, Die met mij kan gaan en met u blijven,
en alom ten goede zijn, laat ons vertrouwend hopen dat alles
nog eenmaal wel zal zijn.
Aan Zijne zorge u aanbevelend en hopend dat gij mij in uwe
gebeden aan Hem zult gedenken, roep ik u een hartelijk
vaarwel toe."
Was het wonder dat er tranen opwelden in het oog van velen
zijner stadgenooten, toen hij alzoo sprak ? Was het wonder, dat
hij werd nagestaard met door tranen befloerste oogen, toen de
trein steeds sneller en sneller voortstoomde ? Was het wonder,
dat telkens en telkens in de gebeden van wie God vreesden, te
Springfleld en aller wege in het Noorden, de naam van president
Lincoln werd genoemd?
Op zijne reize naar het Oosten werd hij telkens genoodzaakt
om toespraken te houden tot de menigten, die zich aan de
stations verzamelden om den aanstaanden Hoofdman des volk te
zien. En vooral om hem, die bekend stond als de groote redenaar
van het Westen, te hooren.
166
Lincoln was echter spaarzaam in het houden van lange rede-
voeringen, want hij gevoelde duidelijk dat voorzichtigheid de
eisch was van het oogenblik.
De ontvangst allerwege was zeer hartelijk.
Zij toonde op het duidelijkst dat Lincoln een groote plaats had
verworven in de harten van wat hij noemde ,.het eenvoudige volk".
En het was zijne begeerte om, overal waar hij het eenigzins
kon doen, met den trein stil te houden en, ten minste enkele
woorden, tot de samengevloeide schare te spreken.
Te Trenton, in New Jersey, bezocht hij de plaats waar
Washington met de Engelschen had gestreden, zooals het boek
zijner jongensjaren : Weems' „Leven van Washington" hem had
geleerd. Toen hij kort daarop een toespraak hield, deelde hij
het volk mede dat het zijn voornemen was om de groote
beginselen, waarvoor Washington en de zijnen hadden geworsteld,
te bewaren en te handhaven. „En", voegde hij er aan toe, „ik
zal mij gelukkig achten, indien ik als een nederig instrument
in de handen des Almachtigen mag dienen om het doel van
dezen grooten strijd te vereeuwigen."
Naar mate hij Washington naderde, Washington, te midden
van het rebelleerend Virginië en het met het Zuiden sympathi-
seerend Maryland, naar die mate namen de geruchten toe van
plannen om Lincoln door sluipmoord om het leven te brengen.
Baltimore, in den staat Maryland, scheen het broeinest te zijn
van de samenzweerders.
Lincoln stoorde zich in het eerst niet aan die geruchten.
Hij meende dat het Amerikaansche volk te nobel was om
zich te leenen tot zulke lage praktijken.
Toen het echter duidelijk bleek, dat men van plan was om
hem op zijn tocht door Baltimore te vermoorden, gaf hij gehoor
aan de ernstige en dringende beden van zijne vrienden en aan
het verzoek van generaal Scott, het hoofd van het Vereenigde-
Staten leger, en terwijl iedereen meende dat hij met een spe-
cialen nachttrein naar Washington zou sporen, reisde hij met
167
enkele vrienden met een gewonen trein derwaarts en uren vóór
men hem verwacht had, trok hij door Baltimore henen.
Maar zóó sterk was de vrees geweest, dat men het inderdaad
op zijn leven toelegde, dat de autoriteiten te Harrisburg,
in Pennsylvania, vanwaar hij direct naar Washington vertrok,
alle telegraafdraden die vanuit die stad liepen hadden afgekapt,
opdat toch niemand er gebruik van zou kunnen maken om de
samenzweerders van zijn vervroegde reize te verwittigen.
In den vroegen morgen van 23 Februari 1861 arriveerde
Lincoln te Washington en nam zijn intrek in een hotel. Wat
later kwam zijn huisgezin in de hoofdstad aan.
Het was alsof hij in een vijandelijk land was gekomen. Want
de meeste burgers der Bondshoofdstad sympathiseerden met het
Zuiden, trouwens zeer velen hunner waren van zuideüjke afkomst.
En zij lieten het blijken ook.
Waar de rebellen het bekende lied „Dixie" hadden aangenomen
als hun nationaal gezang, waren vele burgers van Washington
zoo laag om telkens en telkens dat lied op hunne orgels en
piano's te spelen en dat terwijl de ramen open stonden, opdat
al de voorbijgangers het zouden vernemen hoe men met de
Zuidelijken sympathiseerde.
Velen die hoopten dat president Jefferson Davis straks de
plaats van Lincoln zou innemen in het Witte Huis, verspreidden
allerlei laster, omtrent den man uit het „ruwe" Westen en zijn
huisgezin.
In het oog van deze oostersche aristrocraten was Lincoln een
parvenue en zijn huisgezin plebeërs, op welke men met ver-
achting neerzag.
In het land van gelijkheid en vrijheid schuilt er in sommige
kringen meer onverdragehjke aristocratie, een aristocratie, die men
terecht met den naam „snobbisme" heeft bestempeld, dan menigeen
vermoedt.
Ook op het volk der Vereenigde Staten is toepasselijk het
bekende woord van den Latijnschen dichter :
168
„Ik ben een mensch en niets menschelijks is mij vreemd."
Doch, om tot Lincoln terug te keeren, wat ook de kinderen
der aarde mochten denken en zeggen en doen, de God der natiën
had het in Zijn raad bepaald, dat de zoon van de bosschen en
velden van het groote Westen den presidentszetel zou innemen.
En die raad werd uitgevoerd.
Hoe, dat leert ons volgend hoofdstuk.
Lincoln spreekt zijn eerste inhuldigingsrede uit. ïïoofdst. XVI.
HOOFDSTUK XVI.
Aan het roer van het schip in het midden der branding.
Te vroeg, Amerika! hadt gij naar 't woord geluisterd
Der Zieneres ; te vroeg in 't hart van d' Afrikaan
De zoete taal der hoop gefluisterd :
Het Zuid verheft zijn oorlogsvaan.
De geest des kwaads zweeft rond op vale vleermuis-
Hij blaast bij 't kruit de lonten aan. [vlerken ;
En houdt niet op het vuur te sterken
Tot wild in 't rond de vlammen slaan.
Beenaed teb Haak.
Op den vierden Maart van het jaar 1861 had de inhuldiging plaats
van Abraham Lincoln van Illinois, als president der Vereenigde
Staten. Het is de gewoonte dat de aftredende president met zijn
opvolger aan zijn linkerhand van het Witte Huis naar het
Capitool rijdt langs de breede en beroemde Pennsylvania Avenue,
welke die twee groote nationale gebouwen als het ware verbindt.
G-ewoonlijk is die straat afgezet door troepen. Zoo was het
vooral toen Buchanan met Lincoln heen reed, op de gewone wijze.
"Want men was zeer bevreesd voor moordtooneelen.
Bij den oostelijken voorgevel van het Capitool had men eene
groote tribune opgericht. Daarop namen Lincoln en Buchanan
170
plaats, met de voornaamste vertegenwoordigers der staten en
der Bondsregeering en de hoofden van leger en vloot. De
opperrechter Taney, dezelfde die zich zoo berucht had gemaakt
door zijn uitspraak omtrent Dred Scott, nam Lincoln den eed
af van getrouwheid aan de Constitutie van de Republiek. Als
een teeken van instemming kuste toen Lincoln den opengeslagen
Bijbel, die vóór hem lag, gelijk zulks altijd gedaan wordt door
de presidenten, in het gewichtig en plechtig moment van de
aanvaarding van hun ambt. Welk eene gepaste erkenning van
Hem, door Wien de koningen en presidenten regeeren!
Toen Lincoln opstond, om zijne inhuldigingsrede uit te spreken,
zag hij om naar een plaatsje om zijn hoed neder te leggen.
En wie, denkt ge, kwam naar voren om hem daarin ter hulpe
te zijn ?
Het was zijn oude tegenvoeter uit Illinois, senateur Stephen
A. Douglas.
Alle vijandschap tegen zijn ouden en succesvollen tegenstan-
der afleggend, was Douglas edelmoedig genoeg om openlijk op
te treden als iemand, die gereed stond om ook de nederigste
diensten te bewijzen aan het hoofd der natie. Gedurende het
uitspreken der redevoering hield hij Lincolns hoed in de hand
en aan het einde van de toespraak waren er zeker niet velen
waarmede Lincoln hartelijker handdruk wisselde dan met zijn
ouden vijand, die van toen af een zijner trouwste vrienden en
meest loyale helpers was. Dat beteekende veel, ook voor Lin-
colns invloed onder de Democraten in het Noorden, want Douglas
was hun vaandeldrager en lieveling, en diens verzoening met
Lincoln werd overal met blijden jubel begroet.
Jammer dat de kleine „Reus van het Westen" spoedig daarna,
op 3 Juni, uit het leven werd weggenomen.
Maar wat verklaarde Lincoln toch wel, toen hij daar voor
het Capitool, ten aanhoore van eene groote schare, ja als 't ware,
met heel de natie als toehoorder, het roer van staat in
handen nam ?
171
Op waardige wijze sprak hij, als een geoefend staatsman.
Zijn stem, aan spreken in de open lucht zoo gewoon, klonk
helder en duidelijk en ver in het rond.
De hoofdzaak van zijne verklaring was, dat hij zich niet
ten doel stelde, gelijk zijne vijanden hadden uitgebazuind, om
met geweld in te grijpen in de instelling der slavernij, zooals
en zoolang die grondwettig in het Zuiden bestond. Wat de uit-
getreden staten aanging, verklaarde hij, dat deze geen recht
hadden om alzoo te handelen. Zulks te pogen hield in een aan-
slag op de Unie en het nationaal bestaan; en verzet tegen het
gezag der Unie brandmerkte hij als revolutionair en strafwaardig.
Hij hoopte dat niemand het als eene bedreiging zou opvatten,
maar hij verklaarde het zijn duren plicht om de Unie te ver-
dedigen tegen alle vijanden, van buiten en van binnen, en hij
zou alle krachten inspannen om de wetten van de Republiek ten
uitvoer te brengen, gelijk het betaamde. Evenzeer zou hij al zijne
macht gebruiken om de eigendommen en plaatsen van de Bonds-
regeering in te nemen en te houden.
Zich ten slotte wendende tot hen die het Zuiden sympathiek
waren, sprak hij aldus : „In uwe handen, mijn ontevreden mede-
burgers, en niet in de mijne, is de gewichtvolle zaak, of wij al
of niet Burgeroorlog zullen hebben. Het goevernement zal u niet
aanvallen. Er zal geen strijd wezen, tenzij gij zelf den strijd
opent. Maar, gij zult in den hemel geen eed kunnen laten op-
teekenen om de regeering te verwoesten, terwijl het mijn
plechtige eed is om haar te handhaven, te beschermen en te
verdedigen."
Er waren er in het Noorden, die meenden dat de nieuwe
president zich niet kras genoeg had uitgedrukt over de staatkundige
vraagstukken.
In het Zuiden waren de heethoofden zeer vergrimd, omdat
Lincoln zich zoo matig had uitgesproken. Had hij scherper
bewoordingen gebruikt, dan hadden ze meer materiaal gehad om
hun volk tegen den president op te hitsen. Het was dus zeker
172
zeer wijs geweest dat de redeyoering zoo bezadigd was van
toon en inhoud.
Lincoln trachtte zoo lang mogelijk de broederhand uit te steken
aan de opgewonden Zuidelijken. Waren zij niet medeburgers?
Waren zij niet de kinderen dier patriotten, die in den oorlog
voor de Onafhankelijkheid zoo dapper hadden gestreden, aan
de zijde der Nieuw Engelanders?
En daarenboven, wist Lincoln niet dat een Burgeroorlog een
van de vreeselijkste is van al de oorlogen, een moorden van
broeders door broeders en een slaan van wonden, die nog eeuwen
daarna bloeden?
Doch het zou weldra blijken dat alle verzoening onmogelijk
was . . .
In Lincolns cabinet of ministerraad namen mannen van
naam zitting.
William H. Seward, zijn mededinger op de Chicago conventie,
benoemde hij tot zijn eersten minister, of, juister uitgedrukt,
tot secretaris van staat. Want de ambtenaren, die men in andere
landen ministers noemt, worden in de Vereenigde Staten secre-
tarissen genoemd. Ook zijn zij niet, gelijk in monarchale landen,
aan de Volksvertegenwoordiging verantwoording schuldig, maar
meer onmiddelijk dienaren van den president, die hen alleen kan
ontslaan.
Hunne benoeming echter moet door den Senaat worden goed-
gekeurd.
Deze staatssecretaris is feitelijk de minister van buitenlandsche
zaken.
S. P. Chase werd secretaris van de schatkist; S. Cameron,
later opgevolgd door E. M. Stanton, werd secretaris van oorlog;
Gideon Welles van de Marine.
C. B. Smith werd de nieuwe secretaris van binnenlandsche zaken.
E. Bates werd advocaat-generaal en M. Blair het hoofd der
posterijen.
Deze mannen hadden ternauwernood zitting genomen, toen
v.-^r^
LINCOLN EN ZIJN KA.B1NET.
Bovenaan.
Stanton, secretaris van oorlog. Seward, staats-secretaris.
Onderaan.
Chase, secretaris van finantiën. Welles, secretaris van marine.
173
zij, reeds op den dag na de inhuldiging, voor een zeer moeilijk
probleem kwamen te staan.
Majoor Anderson namelijk, die, zooals we zagen, op Fort Sum^'er
de Unievlag nog steeds deed wapperen, ten spijt der Zuid Carolina-
rebellen, liet aan Lincoln berichten, dat hij nog slechts mond-
voorraad had voor één maand lang en dat er 20.000 man noodig
waren om hem te ontzetten.
Het getal zijner manschappen bedroeg destijds 128, waarvan,
slechts de helft in staat was om te vechten. En dat, terwijl het
fort door duizend man behoorde bezet te zijn geweest. Zóó had
de vorige minister van oorlog, een Zuidelijke, zijn ambtsplichten
verwaarloosd. Met opzet had hij de forten in het Zuiden van
bezetting ontbloot.
Lincolns cabinet was verdeeld over de vraag wat nu te
doen.
Anderson moest op de een of andere wijze geholpen worden,
en dat spoedig. Maar actief optreden ten zijnen voordeele, zou
het sein worden tot het uitbreken van den Burgerkrijg. Want
immers, zoo dreigde het Zuiden.
Waar de zaak zoo netelig was, adviseerden vijf van de cabinets-
leden om zich niet te storen aan Andersons verzoek. G-eneraal
Scott, het hoofd van het Bondsleger, gaf zelfs den raad om de
zuidelijke staten toe te roepen: „Wederspannige zusters gaat
heen in vrede."
Ten slotte adviseerden twee cabinetsleden, Chase en Blair,
om Fort Sumter te helpen. De vijf anderen bleven bij hunne
verklaring, dat zoo iets onuitvoerbaar was.
Dat was een moeilijk begin.
Lincoln deelde zijne ministers, na rijp beraad, en we zullen
hopen na veel gebeds, mede, dat hij de verantwoordelijkheid op
zijne eigene schouders nam en besloten had „om brood naar
Anderson te zenden".
Door dit besluit werden de zaken in het Zuiden tot een
crisis gebracht.
174
Zoodra Jefferson Davis vernam wat Lincoln had besloten, gaf
hij bevel om Fort Sumter te beschieten.
Dat bevel werd uitgevoerd in den vroegen morgen van 12
April, 1861.
Het was het begin van den Burgerkrijg, die namelooze ellende
over heel het land zou brengen. En het oproerig Zuiden loste
het eerste schot op de landsvlag der „Sterren en Strepen", aan
welke het, zoowel als het Noorden, hou en trouw verschuldigd was.
Vier en dertig uren lang werd het fort beschoten. Toen was
Anderson gedwongen om te capituleeren, want zijn manschappen
waren uitgeput en zijne amunitie was op.
Het slavenhoudend Zuiden jubelde luide over zijn spoedigen
triomf.
En het loyale Noorden?
Verontwaardiging greep oud en jong aan.
Partijlijnen verdwenen als in een oogenblik.
Aan den morgen van 15 April, deed Lincoln een oproeping om
75.000 man, en ziet, binnen enkele dagen hadden over de negentig
duizend krachtvolle vaderlanders zich bereid verklaard, om de
rebellie ten onder te brengen.
Overal hield men optochten en vergaderingen om uit te drukken,
dat het volk het aanranden van de vlag der Unie nimmer
straffeloos zou gedoogen.
Massachusetts gehoorzaamde Lincolns proclamatie om troepen
het vlugste. Binnen tweemaal vier en twintig uren waren er vier
regimenten gereed om naar Washington te trekken, om de Bonds-
hoofdstad te beschermen tegen het oproerig Zuiden, dat natuur-
lijk zeer belust was op het bezetten van die plaats. Pennsyl-
vania's troepen waren het eerst in Washington op post, en juist
iotijds tot bescherming der regeering.
In de noordwestelijke staten, waar Lincoln het meest vereerd
werd, boden zich de meeste vrijwilligers aan. Ohio, bijvoorbeeld,
dat 13.000 soldaten had op te brengen, kreeg aanbod van een
en zeventig duizend mannen, in de kracht van hun leven. Ook
175
in den staat Michigan was groote gewilligheid om het land te
dienen. Niet het minst onder de Hollanders, die zich in 1847 en
daarna hadden nedergezet in en rondom het stadje Holland.
(Zie het Aanhangsel achter dit werk.)
Al te zamen waren er over een half millioen mannen en jon-
gelingen, die begeerig waren om direct onder de wapenen te gaan.
Dat was zeker moedgevend voor den president en zijne
raadgevers.
Doch daar stond tegenover dat het een zeer moeilijk probleem
was om zoovele mannen uit te rusten, en naar het brandpunt
van den strijd te vervoeren. Ja zelfs het oefenen er van ging
bezwaarlijk, wegens gebrek aan officieren.
Ook was het een fout van de regeering, dat ze slechts een
diensttermijn van drie maanden had uitgeschreven.
Wel een bewijs, dat zelfs Lincoln destijds nog niet goed be-
sefte, hoe enorm zwaar de worsteling zou worden tusschen Noord
en Zuid.
Maar men zou het spoedig gewaar worden,
Want ook de opstandelingen zaten niet stil.
President Davis riep 32.000 man te wapen en met enthusiasme
werd aan zijn oproep voldaan. Ook het Zuiden werd als één
van hart en ziel, nu de teerling eenmaal geworpen was.
De sluwe Davis wees er vooral op, dat het principe van staats-
soevereiniteit op het spel zond. Lincoln werd uitgemaakt voor
een indringer en geteekend als een ruw geweldenaar, die het
Zuiden onder den juk van het Noorden wenschte te brengen.
Dat deed opgeld bij vele onwetende zielen.
Daarenboven sloten zich nog vier andere staten aan de zuide-
lijke Confederatie aan, en wel Virginië, Arkansas, Noord Caro-
lina, en Tennessee.
Dat vormde een bond van niet minder dan elf staten, met
een grondgebied ongeveer zoo groot als heel de oorspronkelijke
Dertien Koloniën. Richmond, in Virginië, werd nu de hoofdstad,
en het centrum van de oppositie. Daar deze vijandelijke stad
176
slechts enkele uren van Washington was verwijderd, was de
Bondsregeering aldaar natuurlijk niet geheel en al onbekommerd,
wat de veiligheid aanging.
Wat de zaak te onaangenamer en hachelijker maakte voor
Lincoln, was de houding van de autoriteiten der zoogenaamde
grensstaten, tusschen het Noorden en Zuiden in. In het eerst
waren de goeverneurs van die staten, namelijk Delaware, Mary-
land, Kentucky en Missouri, verre van gunstig gestemd tegen-
over de proclamatie van den president der IJnie.
Kentucky's regeeringshoofd durfde Lincoln te berichten dat
zijn staat geen troepen wilde zenden voor „het goddelooze doel
om zusterstaten tot onderwerping te brengen." En Kentucky
was Lincolns eigen staat, wat geboorte aanging! De goevemeur
van den staat Missouri had zelfs den treurigen moed om Lincoln
te melden : „Uwe oproeping is onwettig, tegen de Constitutie,
revolutionair, onmenschelijk, duivelsch."
Ja, in Baltimore, in Maryland, beschoot het grauw een Mas-
sachusetts-regiment, dat door die stad trok, om Washington te
bezetten.
Op 19 April 1861 gebeurde dit gruwelstuk, dat enkelen het
leven kostte.
En niet alleen dit.
In de noordelijke staten, dit wist de president maar al te
goed, waren er nog tal van personen, die met het Zuiden heulden.
Mochten zij zich ook tijdelijk stilhouden, bij de eerste de beste
gelegenheid zouden zij zich wel weder openbaren en in het
geheim de Bondsregeering tegenwerken en trachten te verlammen.
Daarenboven was de partij van hen die vrede wilden „tegen
eiken prijs" een zeer talrijke en gevaarlijke, vooral in de stad
New York.
Meer dan eens trachtten ze de oproersvaan op te steken,
gedurende de „donkere dagen" van den oorlog.
Wel was het Noorden veel volkrijker dan het Zuiden. Van
de een en dertig en een half millioen inwoners, die de Ver-
177
eenigde Staten in 1860 telden, woonden er slechts negen
millioen in de slaven-staten en daaronder drie en een half
millioen negers.
De miUtaire macht yan de noordelijke staten was viermaal
zoo groot als die der zuidelijke tegenstanders.
Ook bezat het Noorden meer fabrieken tot het vervaardigen
van oorlogsmaterialen.
Maar daar stond tegenover dat het zuidehjk deel der natie
veel meer geoefend was in het gebruik van wapentuig.
Uit zijn midden waren de voornaamste hoogere en lagere
ofËcieren van het Bondsleger, en die hadden bijna zonder uitzon-
dering hun ontslag te Washington ingediend en waren ter hulpe
gesneld van hunne zuidehjke broeders, het leger van Davis
aanmerkelijk versterkend, doch dat van Lincoln ten zeerste
verzwakkend.
Daarenboven had het Zuiden slechts, in hoofdzaak althans,
een defensie ven krijg te voeren, en dat op een terrein waarvan
het eiken voet kende, terwijl de troepen der Unie gedwongen
waren om aanvallend op te treden in een geheel en al onbekende
landstreek, onder een vijandelijke bevolking, waarvan zij de
vriendelij ksten niet konden vertrouwen.
Telkens en telkens, bij nacht en bij dag, konden zij vreezen
voor hinderlagen en overvallen. En bij eten en drinken was er
gedurig oorzaak voor de, soms heel gegronde, vreeze, dat vergif
aanwezig kon zijn in spijze of drank.
Daarenboven was er een enorm groote voorraad noodig van
paarden en wagens om goederen en troepen te vervoeren en de
lijnen van communicatie met de basis van krijgsoperatien open
te houden.
Toen b. v. generaal Grant naar Eichmond optrok, had hij een
legertros achter zich van tusschen de vijftig en zestig mijlen
lang, en achtien duizend muilezels en paarden waren noodig om
al de rijtuigen met oorlogsbenoodigdheden te trekken.
Men begrijpt lichtelijk dat zelfs het beschermen van zulk een
12
178
langen stoet tegen vijandelijke overvallen een groote taak was,
af gedacht van allen strijd in een geregelden veldslag.
Daarbij kwam dat de schatkist te Washington feitelijk ledig
was, door verraderlijk plichtverzaken van den vroegeren minister
van finantien. En dat terwijl de Burgerkrijg, toen die eenmaal
goed ontbrand was, aan de getrouwe staten twee millioen dollars
per dag kostte.
Twee millioen dollars per dag, denk eens na over zulk een
bedrag !
En dat dag na dag, ongeveer vier jaren lang!
Alleen door het heffen van een hoog tarief, en zeer hoogen
accijns en het verkoopen van een onnoemehjke aantal schuld-
brieven, vermocht de Bondsregeering deze geweldige onkosten
te bestrijden, zoo goed en zoo kwaad als het ging. Voeg bij deze
zaken, dat de Zuidelijken de meeste arsenalen en de grootste
scheepstimmerwerven der Eepubliek in bezit hadden genomen.
Enkele oorlogsbodems hadden zij spoedig in de vaart om op
noordelijke koopvaardijschepen jacht te maken als vrijbuiters.
Daar de vloot der Unie verspreid was in allerlei oorden der
wereld, ging het zeer moeiUjk om de zuidelijke havens te blok-
keeren. Green wonder! Voor een lange zeekust van niet minder
dan 3000 Engelsche mijlen, waren wel zes honderd oorlogs-
schepen benoodigd geweest!
Daarbij kwam dat Engeland op allerlei manieren, ter sluiks
natuurUjk, het Zuiden steunde, door het uitrusten van schepen
om de blokkade te breken en het verkoopen van krijgsvoorraad,
tegen zeer hoogen prijs.
Daar men de katoen zeer goedkoop kon aanschaffen, w^as de
Britsche handel zeer winstgevend en lokte velen uit om schepen
voor Amerika uit te rusten.
Engeland erkende de Confederatie als eene oorlogvoerende
macht en eerbiedigde haar vlag op den oceaan, daardoor het
optreden der zuidelijke schepen als vrijbuiters wettigend, m stede
van het als zeerooverij te beschouwen en te bestrijden.
179
De Engelsche pers was op de hand van het Zuiden, het van
de daken verkondigend dat de instellingen der Republiek waren
ingevallen als een vermolmd meubelstuk, terwijl het optreden
van Lincoln werd gebrandmerkt als een hongeren naar grond-
gebied.
Ook de Franschen volgden veelzins het voorbeeld van het
Britsche rijk. Alleen van Nederland kan getuigd worden dat het zeer
sympathiek was met het Noorden, vooral van wege den strijd
tegen de slavernij. Met name, de dichter ter Haar bezong de
reuzenworsteling in een krachtig lied, waarvan we reeds enkele
gedeelten aanhaalden.
Laat ons thans de voornaamste feiten van den Burgeroorlog
bespreken.
HOOFDSTUK XVn
De Bufgfcroorlog: tot op de vrij verklaring der
slaven, ï Jan. J863.
Het ligt buiten ons bestek om het verloop van den Burgerkrijg
tot in allerlei bijzonderheden te schetsen. Wij beschrijven het
leven van Lincoln en niet de historie van den grooten, bloedigen,
oorlog.
Maar om het optreden van den president der Unie te verstaan,
moeten wij een overzicht hebben van de voornaamste krijgs-
bedrijven.
Die waren vele en velerlei.
Ter Haar schildert ze ons, in de volgende prachtige verzen i
„De worsteling vangt aan. De twee vergrimde volken
Staan dreigend met hun krijg'renschaar,
In dichtgesloten drommen daar;
En werpen zich, als twee geladen oorlogswolken,
Die 't voorhoofd kneuzen, op elkaar.
Twee Niagara's zijn 't, die, tuim'lend over rotsen,
Zich plompen in het diep, en bij 't weerbarstig klotsen,
Elkaar bestoken in hun val;
Die, barstend in dien schok, den grond doen daav'rend kreunen
En 't opgeschrikt gebergte steunen.
Als dreunde vóór 't gericht het jongst bazuingeschal.
181
,, Verdelging!" wordt de kreet, uit ijz'ren keel gesproken;
De Dood rijdt op 't geschut dat drommen nedermaait.
Hij houdt, als legervaan, zijn zeisen opgestoken,
Of trommelt op de affuit met dorre menschenknoken ;
En — als de kruitdamp overwaait,
Blijft dé.kr een lauwe damp van 't slagveld opwaarts rooken
Met lijken ver in 't rond gezaaid."
De eerste groote veldslag werd op 21 Juli 1861 geleverd, de
veldslag van Buil Eun, een vijf en twintig mijlen ten zuidwesten
van Washington.
Het was een treurige nederlaag voor de Noordelijken. Zij
hadden den vijand te licht geacht. Ook waren zij eigenlijk nog
niet goed strijdvaardig.
Met bebloede koppen vluchtten geheele regimenten als hazen
voor de jagers. Stroomen van vluchtelingen kwamen de Bonds-
hoofdstad binnen, schrik in het hart jagend van allen die de
Unie liefhadden.
Men zegt dat vele soldaten, wier drieraaandelijksche termijn
trouwens zoo goed als om was, niet ophielden met loopen, totdat
ze goed en wel tot hunne haardsteden waren teruggekeerd !
Waarom de Zuidelijken hun succes niet voltooiden door het
bestormen van Washington, is een onverklaarbaar raadsel. Ze
hadden de stad zeker kunnen innemen. Onverklaarbaar? Ja, tenzij
men rekent met Hem, Wiens regeering ook gaat over den krijg.
Het vreemde van de zaak is, dat niet alleen benden van de
Noordelijken huiswaarts togen, wat nog verklaarbaar is van
wege den panischen schrik, die zich van hen had meester
gemaakt, maar dat ook vele zuidelijke troepen naar „huis toe"
trokken, omdat ze meenden dat de oorlog nu al beslist was !
Het Zuiden kende het Noorden nog niet, evenmin als de
mannen van Nieuw Engeland hunne broeders aan de Golfkust
hadden leeren schatten, gelijk het betaamde.
Het Congres, wel verre van den strijd op te geven, begon.
182
nu eerst te beseffen dat de zaak ernst was, en den dag-
na de nederlaag van BuU Run, besloot het om een half
millioen man onder de wapens te brengen, voor een termijn van
drie jaren.
Aan den president werd buitengewone volmacht verleend, om
in allerlei omstandigheden, naar eigen wijsheid te handelen.
Dat gaf hem geweldige autoriteit. Want niet alleen was hij
reeds krachtens zijn ambt, de opperbevelhebber van leger en
vloot, maar nu kreeg hij nog daarenboven de macht om spoor-
wegen ea telegraaf lijnen ten bate der Uaie in bezit te nemen,
om de uitgave van onheil-stichtende couranten te staken en om
personen van hoogverraad verdacht, in de gevangenis op te
sluiten, zonder dat men hem kon dwingen om hunne zaken
pubUek voor de rechtbank te behandelen.
"Wie zou ooit hebben gedacht dat de arme knaap, uit de ellen-
dige hut in het hartje van Kentucky, de feitelijke macht van
een alleenheerscher zou uitoefenen?
Lincoln vond een uitstekend legeraanvoerder in generaal
Q-eorge B. Mc Clellan, die generaal Scott opvolgde als opperbe-
velhebber van de legers te velde. Mc Clellan had alreeds de
opstandelingen uit West-Virginië verjaagd, gedurende de maanden
Mei en Juni van het jaar 1861, en na het te wapen roepen van
het half miUioen nieuwe strijders, wendde hij alle pogingen aan
om deze recruten door gestadige exercitie te oefenen voor den
strijd. Want hij besefte dat de zaak verloren ging, zoo de troe-
pen niet op de beste manier het oorlog voeren leerden.
Aan velen verdroot dat voortdurend en lang exerceeren. Maar
later zag men wel in dat het waar was wat generaal Meade, de
overwinnaar van Gettysburg, getuigde : „Ware er geen Mc Clellan
geweest, er had geen G-rant kunnen zijn."
Deze Grant was de later zoo beroemde legeraanvoerder U. S.
Grant.
Reeds bij het begin van den strijd, toen hij nog slechts
brigadier-generaal was, liet hij van zich hooren, toen hij, in
183
Februari van het jaar 1862, de forten Henry en Donaldson,
in den staat Tennessee, innam.
Dat baande den weg tot het zuidwesten der Confederatie en
opende de voornaamste rivieren in die streken voor het ongestoord
vervoer van troepen en handelswaren.
Lincohi zag alras in dat generaal Grant een uitstekend veld-
heer zou worden en toen enkele personen bij hem kwamen om
hem streng te becritiseeren wegens voorgewende fouten, voegde
de president den veroordeelaars toe : „Ik kan dien man niet
missen: hij vecht."
In Maart 1862 had de bekende strijd plaats tusschen de „Mer-
rimac" en de ,, Monitor". De ,,Merrimac" was een oorlogsbodem,
die in de handen der Zuidelijken was gevallen en door hen met
sterke ijzeren platen was gepantserd en omgedoopt in „Virginia".
Een pantserschip was destijds een nieuwigheid en het bleek
alras dat het alzoo uitgeruste schip een geduchte macht was
in de handen der opstandelingen. De oorlogsbooten, die Lincoln
bezat, waren geheel van hout, en het eene na het andere vaar-
tuig werd door de „Merrimac", of liever de „Virginia", in den
grond geboord.
De schrik sloeg oud en jong om het hart en elk oogenblik
vreesde men dat het ijzeren monster de Potomacrivier, waaraan
Washington ligt, zou opvaren en de hoofdstad bombardeeren. Zoo
bevreesd was zelfs een man als de minister van oorlog, Stanton,
dat hij, bij gelegenheid van eene cabinetsvergadering, uitriep :
„Het is niet onwaarschijnüjk dat hier in dit Witte Huis een
kogel binnenvliegt, eer we nog deze kamer hebben verlaten".
Het zag er inderdaad hachelijk uit, want wie zou zulk een
oorlogsboot met goed gevolg kunnen bestoken ?
Doch gelukkig, er kwam uitkomst. De Vereenigde Staten-
regeering liad destijds een Zweedsch uitvinder in dienst, kapitein
Johan Ericsson. Binnen den tijd van honderd dagen vervaardigde
deze een ramschip, met zeer lagen romp, maar voorzien van een
draaibaren kanonstoren.
184
Op den negenden Maart 1862, toen de „Merrimac" wederom
uittrok, om te vernietigen wat haar in den weg kwam, ontmoette
zij de kleine „Monitor", zooals Ericsson zijn schip had genaamd.
De Zuidelijken lachtten smakelijk op het zien van het diep-
liggend scheepke met dat torentje, dat zoo parmantig boven het
water scheen uit te kijken. Zij noemden het een „Yankee kaas-
doos op een vlot". Yankee was de scheldnaam, die zij de Noor-
delijken gaven, eene verbastering, naar het schijnt, van den naam
„Anglais" of Engelschman, waarmede de Fransche bewoners van
Canada hunne buren in de Vereenigde Staten hadden bestempeld.
Met volle vaart stoomde de „Merrimac" op de „Monitor" in,
met het doel om het scheepke in den grond te boren.
Maar, men had buiten den waard gerekend.
De ram van het zuidelijk schip gleed over het dek van de
„Monitor" heen en het kleine, maar sterk gepantserd en goedge-
wapend, scheepke gaf aan zijn aanvaller de volle laag.
Toen begon een verwoed gevecht tusschen de beide vaartuigen.
Ter Haar beschrijft dit in de volgende woorden:
„Twee monsters zijn 't, twee zeegedrochten
Die, opgedoken uit hun krochten,
En 't zwaar geschubde pantser aan,
In woeste drift door 't water zwemmen;
En, in hun strijdlust niet te temmen,
Op dood en leven kampen gaan.
Die bliksemvuur voor water spuiten.
Zoo dikwerf zij hun kaak ontsluiten;
Maar, zonder dat de huid hun scheurt.
Of nog het bloed de waat'ren kleurt.
Tot één, wiens ribben krakend splijten,
In doodskramp de ijz'ren vinnen slaat.
Nog stervend van zich af wil bijten
En met gebrul naar d'afgrond gaat."
||lii|flilliilillllil!!l!il|iili|llf
:;?i!iiïaiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii^^^
jiiliiiiiiiiii lil iiiliililiéi 1 iiiiiiMiii! J
185
Nu, naar den afgrond ging nog geen van beide schepen, maar
de „Merrimac" werd toch zoo vreeselijk toegetakeld door die
„Yankee kaasdoos", dat zij ten slotte afdroop en nooit meer
van zich hooren liet. De Greconfedereerden hebben haar later in
de lucht laten vliegen, om te verhinderen dat zij in handen
hunner vijanden zou vallen.
De „Monitor" had het restant van de marine der Unie voor
verdelging bewaard en Washington gered van een aanval te
water.
Het schip had meer gedaan. Het had de oogen der geheele
beschaafde wereld geopend voor het groote nut van gepantserde
oorlogsbodems.
Inmiddels had de president zijn best gedaan de oorlogsvloot
te versterken om New Orleans, aan den mond van de Mississippi-
rivier, in te nemen, en de vaart op dien grooten stroom te openen.
Want Lincoln besefte dat die „Vader der wateren" de ruggegraat
was van het Zuiden.
Was die geheel in handen der Noordelijken, dan was de
Confederatie feitelijk in twee helften verdeeld, wat een groot
voordeel zou wezen voor de zaak der Unie.
In April van het jaar 1862 gelukte het aan Farragut en
Porter om met hun oorlogsvloot het beroemde New Orleans tot
overgave te nopen. Dat bracht de stapelplaats van den katoen-
handel in de macht van het Noorden, wat de zaak der Zuide-
lijken, in betrekking tot Europeeschen in- en uitvoer, onnoeme-
lijke schade deed. Het was een der doodsteken voor de Confederatie.
Het gelukte destijds niet om de Mississippi geheel te openen.
De hooge, met kanonnen bedekte, heuvelen van Port Huron
en Vicksburg, halverwege in den staat Mississippi, verhinderden
den doortocht der Unie-schepen. Eerst het volgend jaar zou
generaal G-rant zich onverwelkelijke lauweren om de slapen vlechten,
door Port Huron en Vicksburg tot overgave te dwingen, zoodat,
zooals Lincoln het uitdrukte, „de Vader der stroomen wederom
ongetergd naar de zee voorwaarts kon rollen." (Juli 1863.)
186
Maar eer het Zuiden als in tweeën werd gespleten, gebeurde
er ook nog heel wat onaangenaams.
Het gelukte aan Mc. Clellan maar niet om de hoofdstad der
Confederatie te bereiken, hoe luid en hard ook het Noorden riep r
„Voorwaarts naar Richmond !"
Ten tweeden male werd er te Buil Eun een geduchte neder-
laag geleden.
Van Frederiksburg moest de Unie-armee terugtrekken, na een
zwaar verlies van over de twaalfduizend dapperen.
In Kentucky werd een groote rooftocht gehouden door generaal
Bragg.
Generaal Jackson had de Unie-troepen uit de Shenandoah
Vallei gedreven, en generaal Robert E. Lee was in staat geweest
om, na het verslaan van enkele troepenafdeelingen der Noorde-
lijken, den staat Maryland binnen te dringen, in de hoop dat de
Marylanders zich aan de zijde der Zuidelijken zouden scharen
en alzoo Washington geheel afsnijden van het Noorden.
Ja, zoo hij hierin slaagde, lag de weg voor hem open tot
Pennsylvania en het hart der loyale staten!
De winter van 1863 was het donkerst gedeelte van denBur-
gerkrijg.
En wat deed Lincoln gedurende deze critieke dagen ?
Hij doorleefde allerlei moeite met legerhoofden, die ongeschikt
bleken voor hunne taak, en met heethoofdige Unie-mannen, die
luide riepen dat de oorlog te slap en te onverstandig werd ge-
voerd. Want ook toen stonden de beste stuurlui aan wal. De
„Koperhoofden" zooals men degenen in het Noorden noemde
die sterk met het Zuiden symphathiseerden, zoo niet heulden,
stookten veel onrust. Terecht noemde men ze naar de vergiftige
slangen met koperkleurige koppen, die op het onverwachts den
mensch aanvallen.
In het legerkamp van generaal Lee, die destijds was bevorderd
tot het opperbevelhebberschap der Confederatie-armee, was reeds
een Engelsch courantier bezig om bouwstoffen te verzamelen
187
voor een geschiedenis van den „Val der Amerikaansche Republiek!"
Het zag er inderdaad donker uit, vooral door het voorwaarts-
trekken van Lee, die de Unie, als het ware, naar den hartader
trachtte te steken.
In dat donker tijdsgewricht zocht Lincoln het aangezicht des
Heeren ernstiger dan ooit te voren en voor het aangezicht Gods
legde hij de plechtige gelofte af, dat, indien Lee uit het Noorden
werd weggedreven, hij zijnen dank voor die uitkomst zou be-
toonen, door het uitvaardigen eener proclamatie tot vrijverkla-
ring der zwarten in het Zuiden.
Eerst had hij geenszins het plan om met geweld in te grijpen
in deze instelling. De wet immers had haar geregeld en gewet-
tigd en Lincoln had grooten eerbied voor het gezag der wet.
Hij beschouwde het zijn eerste en hoogste roeping, hoe hij ook
persoonlijk de slavernij haatte, om de Unie te handhaven. Het
welzijn van het gansche Vaderland ging hem boven alles ter
harte.
En dat was recht en billijk en alleszins goed te keuren.
Daarenboven besefte hij zeer goed dat beslist optreden de wei-
felende grensstaten zou doen overslaan tot het rebelleerend Zuiden
en, zooals hij het uitdrukte, vijftig duizend bajonetten aan de
Confederatie toevoegen.
Liever dan met geweld ingrijpen, wilde Lincoln geleidelijke af-
schaffing, door vrijkooping van staatswege. Zekerlijk een billijke
methode, die ook andere natiën hebben gevolgd. Daarom schreef
hij in dien geest aan het Congres, in zijn boodschap van het
voorjaar van 1862.
Het Congres luisterde naar hem en reeds in April van dat
jaar werden alle slaven vrijgekocht in het District Columbia^
waarover het Congres, gelijk we reeds zagen, het opperzeggen-
schap had.
Vier duizend jubelende zwarten begroetten met groote vreugde
den dag hunner bevrijding en zegenden hun grooten kampioen
in het Witte Huis, die reeds in 1848, toen hij Congreslid was,.
188
ditzelfde heerlijke doel najaagde. (Zie Hfdst. IX aan het slot).
Overeenkomstig Lincolns advies, besloot het Congres ook om
geldelij ken steun aan te bieden aan eiken staat, die de slavernij
trapsgewijze zou afschaffen.
Het Zuiden echter bekommerde zich niet over dit aanbod.
Veeleer gebruikte het de negers tot allerlei diensten in het
oorlogsveld, zooals het graven van verschansingen, het ver-
zorgen der paarden en het verrichten van allerlei handenarbeid.
Toen de generaals der Noordelijken dit bemerkten, verklaarden
zij alle slaven, die in hunne handen vielen of tot hen vluchtten,
als oorlogscontrabande, en het Congres zette daarop het zegel
van goedkeuring. Weldra werkten er vele zwarten in het Unie-
leger. Daarenboven verklaarde Lincoln dat allen, die door de
Zuidelijken geëmployeerd werden tegen hun wettige Overheid,
de Bondsregeering, vrij zouden zijn.
Verder durfde Lincoln, voorzichtig staatsman als hij was, niet
te gaan.
Toen echter de oorlogskansen zoo tegen hem werden gekeerd,
begon hij daarin een wenk des Heeren te zien, om meer door
te tasten om den gruwel der knechtschap Kanaans geheel af te
schaffen.
Vandaar de plechtige gelofte, toen Lee triomfantelijk naar
het Noorden optrok.
Toen de zuidelijke veldheer nu, in September, na den zeer
bloedigen slag van Antietam, genoopt werd om te wijken en
zuidwaarts over de Potomac-rivier terug te trekken, vaardigde
Lincoln eene proclamatie uit, de Geconfedereerden waarschuwend
dat, indien zij niet binnen honderd dagen de wapenen neerlegden,
hij op 1 Januari 1863 al de slaven binnen hunne landpalen zou
vrij verklaren.
Het Noorden juichte over deze beslistheid. De goeverneurs
van dertien loyale staten betuigden hunne ingenomenheid er mede.
Doch de Zuidelijken bespotten de proclamatie op allerlei wijze.
De arme negers, voor zoover ze van de zaak af wisten, riepen
VOORNAME NOORDELIJKE BE VELFJEBBERS.
Bovenaan.
Generaal Sherman. Greneraal SHERiDAif.
In het midden Generaal U. S. Grant.
Onderaan
Admiraal Faragut. Generaal Mc. Clkllan.
189
tot Grod dag en nacht, dat Hij
president in de liefde huns harten noemden, mocht sterken om
zijn voornemen uit te voeren.
Den nacht tusschen 31 December 1862 en 1 Januari 186S
brachtten vele duizenden zwarten door als een nacht des gebeds —
En zij werden niet beschaamd, maar uit de benauwdheid
verhoord.
Op Nieuwjaarsmorgen van het jaar 1863 verbreidde de tele-
graaf allerwege in Amerika de Proclamatie :
„Ik, Abraham Lincoln, president der Vereenigde Staten, krach-
tens de macht mij verleend als opperbevelhebber van het leger
en de vloot de Vereenigde Staten . . . beveel en verklaar, dat
alle personen die in de (rebelleerende) staten als slaven worden
gehouden, vrij zijn en voortaan vrij zullen blijven . . • Over
deze handeling, oprechtelijk een daad van gerechtigheid geacht,
en door de Constitutie onder militaire noodzakelijkheid gewettigd,
roep ik het gunstig oordeel in van de menschheid en de genadige
goedkeuring van den Almachtige.
Alzoo vastgesteld te Washington op den eersten Januari in
het jaar onzes Heeren 1863 en het zeven en tachtigste jaar
van de Onafhankelijkheid der Vereenigde Staten.
Abraham Lincoln."
Op deze wijze voltooide Lincoln het groote werk van de Vade-
ren der Republiek, die zoo plechtig hadden uitgesproken: „dat
Grod de menschen heeft geschapen met gelijk recht op het leven ^
de vrijheid en het najagen van levensgeluk." Ook de neger
werd nu ingesloten in die Onafhankelijkheid»- Verkl aring.
Twee jaren later werd er een amendement aan de Constitutie
toegevoegd, dat formeel de slavernij afschafte en verbood. Toen
en daardoor werden ook de slaven, die er mochten zijn in de
loyale staten, in volle vrijheid gesteld.
Lincoln had het recht gezien, zooals hij reeds in Springfield
190
aan Bateman had verklaard : de Heer had een werk voor hem
weggelegd.
Een groot werk. Het bevrijden van een verdrukt menschenras
van drie en een half millioen met al zijn nakomelingschap ! Het
uitroeien van een gruwel, die reeds al te lang als stank was
geweest in de neusgaten des Heeren.
En de profetie was vervuld, zoo lang geleden op de slaven-
markt te New-Orleans uitgesproken, toen Lincoln nog een jonge-
ling was uit den achterhoek van Illinois : „Als ik ooit in de
;:gelegenheid kom dat ding den kop in te drukken, reken er op
dat ik het hard zal raken!"
Dat alleen was een menschenleven en -streven ten volle waard.
Maar nog eene andere, groote, heerlijke, taak had de Grod der
.natiën voor Lincoln weggelegd: het behoud der Unie.
Daarover handelt ons volgend hoofdstuk.
HOOFDSTUK XVin.
De Unie behouden na groote worsteling.
De strijd tusschen Zuid en Noord ontwikkelde zich langzamer-
hand tot eene geweldige worsteling tusschen groote legerscharen.
Met name het Noorden zond telkens nieuwe en talrijke benden
in het veld.
Wij zagen reeds hoe Lincoln eerst, 15 April 1861, 75.000 man
opriep voor den tijd van drie maanden. Tusschen Mei en Juli
1861 verzamelde hij een half millioen vrijwilligers, voor een
diensttijd van zes maanden tot drie jaar. In Juli 1862 riep hij
drie honderd duizend man, voor drie jaren, onder de wapenen en
in Augustus daarop hetzelfde groote getal, doch voor negen
maanden.
Hij kreeg in antwoord op de Augustus-oproeping slechts zeven
en tachtig duizend man. Het werd steeds moeilijker omversche
vrijwilligers te doen teekenen. Daarom moest er voortaan ge-
bruik gemaakt worden van conscripties of „trekkingen", op de
manier van loting. In October 1863 en in Februari 1864
werd er nogmaals geproclameerd dat vijf honderd duizend man
onder de wapenen moest komen; in Maart 200.000, in Juli
500.000 en in December 300.000. Alles te zamen waren er in
de Unie-legers twee millioen, acht honderd en vijftig duizend
192
man, voor korter of langer termijn. Onder dit getal waren
186.097 zwarten, die in de laatste periode van den krijg
werden toegelaten en, uit dankbaarheid voor de vrijverklaring,
met groote gewilligheid het geweer opnamen. Sommigen hunner
deden wonderen van dapperheid en velen muntten uit door
getrouwe plichtsbetrachting.
Ook uit de grensstaten begon men, tegen het einde van den
krijg, in moedgevende getallen toe te snellen tot de vaandels
der Unie-troepen. Natuurlijk dat er, van den beginne af, uit die
districten strijders aanwezig waren in de legers van beide zijden.
Ook het Zuiden verrichtte wonderen van opofferende liefde tot
het Vaderland en betoonde verbazingwekkende toewijding aan
zijne zaak, hoe onrechtvaardig die ons ook moge toeschijnen.
Duizenden hunner meenden ten volle te worstelen voor hun
goed recht, als het volk van soevereine staten, en de voorstan-
ders van eene inrichting die, naar zij meenden, op de Heilige
Schrift was gebouwd. En ter eere der Zuidelijken dient gezegd,
dat zeer velen hunner uitblonken in kinderlijke vreeze voor den
Heere. Robert E, Lee, hun opperbevelhebber, was een Godvree-
zend man en de beroemde generaal „Stonewall" Jackson muntte
door Godsvrucht uit.
Tot op den huldigen dag heeft de Protestantsche orthodoxie
in het Zuiden hare getrouwe aanhangers bij duizenden en tien-
duizenden, terwijl zij in het Noorden slechts bij tien- en hon-
derdtallen zijn op te noemen.
Eere aan wie eere toekomt.
Met toewijding, een betere zaak waardig, legden velen als het
ware al hunne have op het altaar des vaderlands, en tiendui-
zenden schouderden het geweer, met een enthusiasme dat be-
wondering afdwingt.
Hunne dapperheid kwam telkens en telkens op treffende wijze
uit. En meer dan eens hechtte de zege zich aan hunne vaandels.
Zij wonnen de groote veldslagen van Chickamauga en Chan-
cellorsville in 1863; Galveston, de groote haven van Texas, ont-
193
rukten zij aan de handen der Noordelijken, en Charleston ver-
dedigden zij op het dapperst.
In 1864 traden zij als overwinnaars te voorschijn op de slag-
velden van Olustee, de Wildernis, Bermuda Hundred, Spottsyl-
vania, Cold Harbor en andere plaatsen, en verdedigden verschil-
lende sterkten op voorbeeldige wijze.
Doch, hoe dapper ook, ze konden het op den duur niet uit-
houden tegen de talrijke legers der Noordelijken.
Aan alle zijden verloren zij terrein.
Wat hen bovenal zeer schaadde was dat de toevoer van uit
Europa van de zeezijde langzamerhand werd afgesneden, doordat
de Unie-schepen de blokkade der havens steeds meer effectief
maakten en over de vijftien honderd schepen, die deze blokkade
trachtten te ontgaan, in beslag namen of in den grond boorden.
Ten slotte wisten de mannen van Lincoln al de havens der
Confederatie in te nemen. Dat stond gelijk aan het dicht knijpen der
keel van een worstelaar. Want zonder toevoer van buiten kon het
Zuiden onmogelijk den strijd voortzetten, met goede hope op triomf.
Maar, niettegenstaande dat alles, zag het er ook na den eersten
Januari 1863, toen Lincoln de zuidelijke slaven vrij verklaarde,
meer dan eens donker uit voor de zaak der Noordelijken.
Met name in de maand Juni, 1863.
Want toen toog de dappere en bekwame Lee ten tweeden
male naar het Noorden met de bloem van zijn leger.
Met moed trok hij op met zijne benden. En geen wonder.
De generaals der Unie-troepen, Burnside en Hooker, waren
verslagen. Grant slaagde niet in zijn pogen om Vicksburg te
nemen.
Vele soldaten verlieten als deserteurs het Bondsleger, soms
zelfs tot twee honderd per dag.
Vele voorname Noordelijken veroordeelden Lincoln als een
wreed tiran en den oorlog als een goddelooze slachting. Meer
dan eens dreigde men in het Noorden zich te verzetten tegen
de loting voor de armee.
13
194
Zoo sterk broeide het in de groote stad New York, dat zij,
in Juli 1863, vier dagen lang als in de handen was van het
gepeupel, dat de courantenkantoren aanviel, negers ophing en
verschillende huizen in brand zette. Wetende dat het er alzoo
in het Noorden bijstond, trok generaal Lee daarom met opge-
wektheid noordwaarts, Washington voorbij, den staat Pennsyl-
vania binnen. Te Gettysburg hield hij stand, van uit zijn
legerplaats beide, de groote stad Baltimore, in Maryland, en
Harrisburg, de hoofdstad van Pennsylvania, bedreigend.
Te Philadelphia of te New York hoopte hij straks de vredes-
voorwaarden aan Lincoln en de zijnen voor te schrijven. . . .
Doch, de God der volkeren had het anders besloten.
Op den eersten Juli 1863, begon de groote driedaagsche veld-
slag te Gettysburg. Aan de zijde van Lee waren zeventig duizend
dapperen. Onder de „Sterren en Strepen" stonden ongeveer drie
en negentig duizend moedige strijders. Het zou een worsteling
tusschen reuzen worden. De groote beslissende veldslag van heel
den oorlog. Elk gevoelde dat, en beide legers maakten zich met
den grootsten ernst op om te strijden.
Op den eersten dag namen de Zuidelijken een sterke helling
in op een reeks heuvelen ten zuidwesten van Gettysburg,
Seminary ridge genaamd.
De dappere ünie-generaal, Eeynolds, viel op dien dag door
hun geweervuur.
Op den tweeden dag, 2 Juli, namen de Noordelijken, onder
den opperbevelhebber Meade, hun stelling in op Cemetery Ridge,
een rij heuvelen ten zuiden van Gettysburg en gedeeltelijk tegen-
over de Seminary Eidge, waarop de Geconfedereerde troepen
lagen. Met afwisselend succes werd er dien dag gestreden om
voordeelige stellingen in te nemen.
Toen daagde de derde dag van de groote worsteling. Te één
ure na den middag openden de Zuidehjke batterijen een geweldige
kanonnade, even geducht beantwoord door de artillerie der Unie-
troepen.
195
Na twee uren ontzettend schieten, beval Meade zijne kanon-
niers om met het vuren op te houden, opdat het geschut mocht
afkoelen. Generaal Lee leidde uit dit stilzwijgen af, dat hij de
i}atterijen der Unie had ontredderd en gaf bevel aan de brigade-
infanterie van generaal Picket, om storm te loopen op het centrum
van Meade's troepen, onder generaal Hancock.
Picket marcheerde op de Noordelijken toe aan het hoofd van
«en driebubbele linie van troepen van een mijl lang, bestaande
uit vijftien duizend man, de uitgelezenste der strijders uit den
beroemden staat Virginië.
De mannen van Hancock, door een steenen muur gedekt, zagen
hunne dappere tegenstanders voortrukken en bewonderden hun
•krijgshaftig voortmarcheeren.
De Geconf edereerden moesten, om vanaf hunne Seminary-hoogten
-de Noordelijken op de Cemetery-heuvelen te bereiken, eene
vallei doortrekken, van ongeveer een mijl breed.
Zoodra ze zich echter op deze vlakte bevonden, ervoeren zij
•dat de kanonnen hunner tegenstanders verre van ontredderd
waren, zooals Lee had gemeend.
Want plotseling braakten dozijnen van metalen monden dood
■en verdelging uit over de hoofden en in de gelederen der
Zuidelijken.
Geheele drommen werd neergemaaid als graan door de zeis.
Maar de gelederen sloten zich dadeUjk, tot groote verwonde-
ring der Noordelijken, en wederom rukten de kolonnen voorwaarts
in stormpas.
Toen kwam er beweging in de duizenden strijders van generaal
Picket en een moorddadig geweervuur deed honderden van de
Virginiërs in het stof bijten. Sommigen, door panischen schrik
bevangen, keerden terug om een gewissen dood te ontvluchten,
en wederom velde een hagelbui van lood honderdtallen ter neer.
Maar nog wisten de keurtroepen van Picket van geen wijken.
Generaal Armistead plaatste zich aan het hoofd van het over-
schot der dappere Zuidehjken en zijn muts op de punt van zijn
196
zwaard omhoog houdend, als veldteeken, sprong hij op den
steenen muur, waarachter de Unie-troepen verborgen lagen.
„Jongens", riep Armistead uit : „drijft er het koude staal in !'^
Het volgend oogenblik lag de dappere man zelf geveld, door
een dozijn kogels getroffen.
Toen ontstond er een verwoed en ontzettend handgevecht
tusschen de zonen van hetzelfde land, de mannen in de blauwe
uniformen, de Noordelijken, en de mannen in het grijs, de voor-
standers der Confederatie.
Maar lang duurde dit moorddadig strijden niet.
De overmacht der Unie-krijgers had spoedig den laatsten der
Zuidelijken neergesabeld, of tot overgave genoopt ....
Op dien bloedigen dag, dien derden Juli 1863, vielen er te
G-ettj'-sburg over de twintig duizend Geconfedereerden.
Het was hun laatste poging om het Noorden in te dringen.
Met het rampzalig overschot zijner keurbenden, toog generaal
Lee direct terug naar het Zuiden, ter bescherming van Richmond,
de hoofdstad der Confederatie, door de Unie-legers tot hiertoe
te vergeefs besprongen.
Generaal Meade beproefde niet om Lee den terugtocht te
beletten.
Geen wonder, zijn groote armee had zelf vreeselij k geleden.
Over de drie en twintig duizend kinderen van het Noorden
vielen te Gettysburg door het zwaard en het vuur. De zege
was duur gekocht.
Doch. het was een veelbeteekenende triomf. Had het leger
der Confederatie gezegepraald, wellicht ware zulks uitgeloopen
op vernietiging der Unie. Nu het Noorden overwon, hoe duur
ook de victorie gekocht werd, was die overwinning de eerste
groote nekslag voor de zaak van het Zuiden.
Voortaan was zijn krijg slechts defensief. Het was het begin
van het einde.
Heel het land besefte de groote beteekenis van den strijd bij
Gettysburg en allen keurden van ganscher harte goed het besluit
197
van het Congres, kort daarop genomen, om den door zooveel
Amerikaansch bloed ge wij den grond van Gettysburg, ten eeuwigen
dage af te zonderen, als een nationale begraafplaats voor de
grootsten van het volk der Republiek.
Op den negentienden November van het jaar 1863, had de
plechtige dedicatie plaats van het terrein van den strijd.
Bij die gelegenheid hield Lincoln een korte redevoering, die
door velen zijn meesterstuk wordt geacht, en in de Amerikaansche
letterkunde een blijvende plaats is gewaarborgd, als een juweel
van stijl en inhoud.
Alzoo sprak hij in het gezicht van de duizenden graven:
„Zevenentachtig jaren zijn er verloopen sedert onze vaderen
op dit continent eene nieuwe natie het aanzijn hebben geschonken,
in vrijheid geboren en gewijd aan het beginsel dat alle menschen
gelijk zijn geschapen. Nu zijn wij gewikkeld in een groeten
Burgeroorlog, die leeren moet of deze natie of eenige natie, aldus
geboren en gewijd, van duurzaamheid kan wezen. Wij ontmoeten
elkander hier op een groot slagveld van dien oorlog. Wij zijn
gekomen om een gedeelte van dit veld te wijden tot een blij-
vende rustplaats voor hen, die hun leven hebben veil gehad,
opdat deze natie niet zou sterven. Waarlijk dat wij dit doen
is onze plicht, zulks betaamt ons."'
,,Maar eigenlijk gezegd kunnen wij dezen grond niet wijden,
niet heiligen. De dappere mannen, levenden en dooden, die hier
gestreden hebben, hebben hem gewijd op eene wijze verre boven
onze kommerlijke krachten om daaraan iets toe te voegen of
af te doen. De wereld zal luttel acht slaan en nog minder in
gedachtenis houden wat wij hier zeggen, maar nimmer zal zij
kunnen vergeten wat zij hier hebben gedaan. Wij, de levenden,
^ijn het veeleer die moeten gewijd worden, ter voleindiging van
het werk, waarvoor zij zoo edelmoedig gestreden hebben, dat
door hunne daden reeds zoo verre gevorderd is."
„Ja, het zijn veeleer wij, die hier moeten gewijd worden tot
de groote taak die voor ons ligt, of wij van deze zoo eervol
198
gesneuvelden een hoogere inspiratie mochten ontvangen, voor
die taak, aan welke zij de volle maat hunner toewijding ge-
offerd hebben. Hier moeten wij plechtiglijk beslissen dat deze
dooden niet te vergeefs gestorven zijn, dat deze natie — onder
G-od — opnieuw tot vrijheid zal geboren worden en dat het
goevernement van het volk, door het volk en voor het volk
niet van de aarde zal worden weggevaagd." ')
Doch inmiddels stonden de oorlogszaken niet stil.
Daags na den slag bij Grettysburg, gelukte het aan G-rant om
Vicksburg, aan de Mississippi, in te nemen en de Confederatie
te halveeren in het Westen. Dat was een blijde vierde Juli voor
het Noorden, en verhoogde in treffende mate het vreugdebedrijf
dat op dien dag gewoonlijk allerwege in de Vereenigde Staten
wordt gehoord en gezien, ter herdenking aan de aanneming der
Verklaring van Onafhankelijkheid, te Philadelphia, in 1776.
Grant nam 32.000 man gevangen op dien dag en een onnoe-
meUjke voorraad van krijgsmateriaal viel in zijne handen, al&
een zeer welkome buit.
Als belooning voor zijn moed en beleid begiftigde het Congres
den overwinnaar van Vicksburg met den rang van luitenant-
generaal en verhief hem tot opperbevelhebber van het geheele
leger.
Sinds Washington, was hij de eerste die dien titel droeg.
En hij verdiende die eere in dubbele mate.
In Mei 1864 maakte hij zich op om met 118.000 man naar
Richmond te trekken om deze, door Lee verdedigde, plaats te
belegeren.
Geweldig werd er soms gevochten. Te Cold Harbor, bijvoorbeeld^
verloor Grant, binnen den tijd van twintig minuten, een legerafdee-
ling van tien duizend man ! Binnen den tijd van zes weken, van 5
Mei tot 15 Juni, werden er vijf en vijftig duizend Noordelijken
1) Vertaling van H. M. Masman.
199
geveld door de bajonetten en kogels der Geconfedereerden.
Natuurlijk dat ook Lee ontzettende verliezen leed, verliezen
die voor hem te zwaarder waren, omdat zijn land geen nieuwe
recruten kon opleveren. Reeds nu bestond een groot deel zijner
troepen uit jongelingen beneden de twintig jaren!
En Grant hield maar niet op om op de Zuidelijken „te hame-
ren", zooals hij het uitdrukte, en steeds nader kwam hij tot
Riehmond.
Inmiddels had generaal Stierman een begin gemaakt met zijn
beroemden marsch naar de zee, van den staat Tenessee, dwars
door het hartje van het Zuiden, tot Savannah, in den staat
Georgia.
Op 4 Mei 1864 begon hij zijn tocht, met honderd duizend man.
Hij waagde het om zijn lijn van communicatie met het Westen
te laten varen en voor proviand te steunen op wat het land
opleverde.
Want het hoofddoel van den avontuurlijken marsch was : het
Zuiden van West tot Oost in tweeën te snijden, gelijk Grant het
had gedaan van Noord tot Zuid. En daarenboven, om zooveel
mogelijk verwoesting aan te richten, opdat de zuidelijke troepen
niet langer toevoer van mondvoorraad en krijgsbehoeftenuitdie
streken konden ontvangen.
Dit gelukte aan Sherman, boven verwachting. Door flankbe-
wegingen ontging hij het leger der Zuidelijken, onder generaal
Johnston. Later toog deze aanvoerder, eigener beweging, naar
het Westen, en Sherman had bijna vrij spel. Den tweeden Sep-
tember trok het noordelijk leger de groote stad Atlanta binnen,
het hoofddepöt van den krijgs voorraad der Confederatie.
Alle oorlogsbehoeften die hij er vond werden óf verbrand, óf
weggevoerd en alle fabrieken voor krijgsmaterialen gingen in
vlammen op.
Op Kerstavond 1864 ontving Lincoln de tijding van Sherman :
„Vergun mij om U de stad Savannah als een kerstgeschenk
aan te bieden".
200
Dat gaf wat vreugde in het Witte Huis en in heel het
Noorden !
Temeer daar men wist, dat Sherman op zijn tocht van 300
mijlen, door het hartje van de Confederatie, slechts 800 man
had verloren.
Op 1 Februari was deze generaal gereed tot een anderen tocht.
Nu ging het noordwaarts, midden door de staten Zuid en
Noord Carolina.
Ook die marsch gelukte hem, ofschoon veel moeite en heel
wat menschenlevens kostend.
Eer April in het land kwam, kon hij aan Grant de hand
reiken tot het finaal beleg van Kichmond. Op 2 April viel
Petersburg, de sleutel tot de hoofdstad der Zuidelijken, en reeds
den volgenden dag trokken de jubelende troepen Richmond
binnen. De Confederatie was gevallen. Haar president, Jefferson
Davis, ontvlood, maar werd weldra achterhaald en gevangen
genomen. G-rootmoediglijk spaarde men hem het leven.
Nog altijd echter was de vechtgeneraal Eobert E. Lee in het
geweer, met het armzalig overschot zijner dapperen, nu hon-
gerig en in lompen gehuld. Hij ontsnapte Kichmond met een
aantal troepen en hoopte om generaal Johnston met het over-
blijfsel van zijn armee te kunnen ontmoeten. Maar tevergeefs. *)
Sheridan, de dappere Sheridan, met zijn beroemde cavalerie,
werd hem achterna gezonden en viel hem gedurig aan, nu in
de flanken, dan in de achterhoede.
Oeen oogenblik rust werd er gegund aan de doodmoede
mannen in het grijs. Mondvoorraad ontbrak geheel en al. Er
bleef hun geen beter voedsel over dan de juist uitspruitende
knoppen der boomen.
Toch bleef Lee voortmarcheeren met ongeloof elijke volharding.
1) Johnston gaf zich op 26 April 1865, nabij Raleigh, in Zuid Carolina,
over. Dat was het einde van alle gewapend verzet.
201
Toen plantte Sheridan zich vlak voor de benden der Zuide-
lijken. Wat nu ? Zich overgeven ? Neen. De laatsten der dappere
zonen van het zonnige Zuiden wijdden zich ten doode. Lee gaf
het sein tot den aanval. Voorwaarts ging het, in stormpas, ook
al hijgde het uitgeteerde, halfnaakte, maar nog steeds zoo dap-
pere, strijderental.
Het scheen of een van de bloedigste, der vele bloedige,
veldslagen van den Burgeroorlog zou geleverd worden.
Maar neen. Daar trok Sheridan, met ontferming bewogen,
zijne ruiterbenden ter zijde, en de Zuidelijken zagen dat
achter die troepen, als achter een gordijn, dichte drommen der
noordelijke infanterie verborgen waren. Lee boog toen voor
de overmacht, en voor den Heere zijn God, Wiens hand hij
opmerkte in deze voor hem zoo smartelijke, zoo onuitsprekelijk
treurige, zaak.
Op 8 April teekende hij de artikelen van overgave te
Appomattox Courthouse. Van het groote leger van Virginië
waren nog slechts acht en twintig duizend uitgeputte mannen
over om de wapenen neder te leggen. Met een grootmoedigheid,
die hem eerde, gaf Grant aan Lee de broederband der verzoe-
ning en aan elk van de Zuidelijken, die een paard kwam inle-
veren bij de overgave, gaf hij het dier terug, als een geschenk
om er mede huiswaarts te trekken en het land te bebouwen.
Met blijdschap deelden de Unie-troepen hun brood en vleesch
met hunne broeders van het Zuiden. Waren ze nu weder geen
medeburgers? Waren ze nu niet wederom, gelijk voorheen,
zonen van hetzelfde huis, riiet slechts één vlag, die der „Sterren
en Strepen"?
De Unie was immers behouden? De Repubhek was gered.
Het beginsel van zoovele Geconfedereerden, dat de enkele staat
boven het Gemeenebest stond en naar believen de Unie kon
verlaten, was gedood, en is thans zoo goed als begraven. De
Burgeroorlog beslechtte het pleit, ten gunste van hen die het
geheel stelden boven de deelen.
202
Voortaan zou de natie der Vereenigde Staten eene niet te
verwoesten Unie zijn van niet te verwoesten staten, zooals het
Oppergerechtshof het in 1868 uitdrukte.
Meer zelfs was het resultaat van den bloedigen krijg.
Hij bevrijdde het Zuiden van den vloek der slavernij en stelde
het in staat om zijn eigen onuitputtelijke hulpbronnen te ont-
wikkelen op bewonderenwaardige wijze.
En heel het volk werd er door verheven op een hooger
standpunt. Het maakte van al het volk burgers, wat ook de
huidskleur mocht wezen, en al die burgers broeders.
De oorlog met Spanje, onder de regeering van president Mc
Kinly, bewees ten klaarste, dat ook de Zuidelijken zoo goed als
verzoend zijn met den ge wijzigden toestand, en toen op 12 Fe-
bruari 1909 het volk van het Noorden allerwege met blijde
opgewektheid en in dankbare vreugde den honderdsten geboorte-
dag van Lincoln vierde, toen bracht ook het nakroost der
vroegere Greconfedereerden gepasten lof aan den man, zelf een
kind van het Zuiden, den man van staal en tegelijkertijd den
man met een van liefde kloppend hart voor de menschheid, die
onverschrokken, te midden van het schuimen en klotsen der
opgezweepte en bulderende wateren, had gestaan aan het roer
van het krakende schip der Unie en het ten slotte in veilige
haven van vrede had gestuurd, opdat het tot in nageslachten
voor volk en wereld ten zegen mochte zijn.
Want, laat ons het nooit vergeten — onder God was het
Lincoln, die, terecht, boven alle generaals en admiraals, hoe
dapper ook, de bewaarder der Amerikaansche Repubhek kan
worden genoemd; gelijk een Willem de Zwijger, een Maurits,
een Jan De Witt en Michiel De Ruyter de mannen waren,
die het volk van Nederland in het hachelijkst tijdsgewricht
voor ondergang behoedden. De Heere God had inderdaad
een werk voor hem weggelegd, een groot werk, een heerlijk
werk.
Naast Washington, den grondlegger der Unie, plaatste een
203
dankbaar volk Lincoln als haar behouder ; en tot in geslachten
zal zijn naam daardoor gezegend worden, en zijn roem onster-
felijk, tot de tijd zich oplost in den stroom der eeuwigheid, en
de uitgelezen bloem van alle natiën en stammen zal zijn samen
gesmolten in het ééne, heerlijke, volk onzes Gods.
HOOFDSTUK XIX.
De eindpaal van een rijk menschenleven.
Gegroet, o vrijheidszon, thans voor den slaaf herrezen !
De worstling is voleind ; de zege is behaald !
Maar, wat is 'c schijnsel rood dat van uw vuurbol straalt!
Ach, schoon gij met gejuich in d' opgang wordt geprezen,
Daartusschen kermt een klacht van Moeder en van
[Weezen :
„'t Is duur, 't is vreeslijk duur betaald!"
B. TEE ÜAAJt.
In den zomer van het jaar 1864, terwijl de laatste tafereelen van
het bloedig oorlogsdrama werden afgespeeld in het Zuiden, met
Sherman in Atlanta en G-rant voor Petersburg en Eichmond,
was wederom de tijd aangebroken dat de nationale conventies
hunne candidaten stelden voor het ambt van president en vice-
president der Unie.
Lincoln had het nimmer voor de menschen verborgen, dat hij
begeerde om een tweeden termijn van vier jaren zijn vaderland
te dienen.
Menigmalen is het zoeken van een ambt een zelfzuchtig streven.
Maar er zijn ook tijden, in welke hij die een plaats begeert
in den dienst des lands, zulks doet als een waar patriot. Omdat
205
hij gronden heeft te gelooven, dat de God der natiën hem speciaal
riep en bekwaamde voor de betrekking, die hij verlangt.
Zoo was het met onzen held.
Vier jaar geleden had hij een groot werk ondernomen. Die
arbeid was nog niet voltooid. Beter dan iemand anders, verstond
hij de kunst van aan het roer van het schip van staat te staan,
hoe hoog ook de golven zich dreigend verhieven.
De Unie was nog niet behouden ; de gruwel der slavernij was
nog niet finaal afgeschaft. Daarom achtte Lincoln het zijn duren
plicht voor God en het vaderland, om naar het ambt van
president te dingen.
Met groot enthusiasme werd hij te Baltimore genomineerd.
Edoch, niet door alle Republikeinen. Sommige heethoofden,
die meenden dat de president niet voortvarend genoeg was ge-
weest in het aantasten der Confederatie, onttrokken zich aan
de gewone Republikeinen en traden op als radicalen. Joh. C.
Frémont werd hun candidaat.
Doch de nieuwe partij bleek geen levensvatbaarheid te bezitten
en Frémont bedankte, ten slotte, voor de eer hem bewezen.
De Baltimore-conventie sprak hare goedkeuring uit over het
staatsbeleid van Lincoln en betuigde den dank der natie aan
leger en vloot.
Andrew Johnson van ïennessee, oorspronkelijk een oorlogs-
Democraat, werd genomineerd voor het vice-presidentschap.
De Democraten benoemden generaal Mc Clellan als hun
banierdrager.
Hun leuze was om beide, de Federale Unie en de rechten der
staten, ongeschonden te handhaven. Alsof het pleidooi er niet
juist over ging of de soevereiniteit bij de enkele deelen der
Unie berustte, of bij de Bondsregeering.
Verder eischten zij een oogenblikkelijk beëindigen der vijan-
delijkheden.
Alsof ook Lincoln dat niet begeerde, indien het maar kon
geschieden met behoud van het oppergezag der Unie.
206
Generaal Mc Clellan gevoelde zelf dat zulke beweringen geen
hout sneden en hij stootte feitelijk het Democratisch platform
met eigen handen omver toen hij verklaarde: de Unie moet
tot eiken prijs gehandhaafd.
Die verklaring deed den generaal eer aan.
In de November-verkiezing bewees het volk op het duidelijkst
wien het 't meest vertrouwde als stuurman. Lincoln verwierf
212 van de 233 electorale stemmen.
Hij verheugde zich zeer over den uitslag. Deze bevestigde
wederom zijn vertrouwen in het eenvoudig volk, hem zoo dierbaar.
„Het volk gelooft niet in het ruilen van paarden midden in
den stroom," zoo sprak hij, met een eigenaardig spraakfiguur,
ontleend aan het doortrekken van snelle rivieren in het Westen,
eer er bruggen waren.
Toen hij op den vierden Maart 1865 zijne inhuldigings-rede-
voering uitsprak, leverde hij eene keurige oratie, die naast de
Gettysburg-toespraak eene groote vermaardheid heeft verkregen,
als een prachtig voorbeeld van gekuischte taal en uitnemenden
inhoud.
Het slot, dat wereldberoemd werd, luidt aldus :
„Met heel het harte hopen en vurig bidden wij, dat deze
vreeselijke oorlogsgeesel spoedig verdwijne. Doch, indien God
wil dat hij blijve, tot al de schatten, verworven door den onbe-
loonden arbeid der slaven, verzonken zijn, en tot eiken druppel
bloeds door de zweep te voorschijn geroepen, zal betaald zijn
door zoovele zwaardhouwen, dan, zooals het werd uitgesproken
drie duizend jaren geleden, zoo zal het ook nu nog zijn : „de
oordeelen des Heeren zijn waar en rechtvaardig, al te zamen."
„Met kwaadwilligheid jegens niemand en met liefde voor allen,
met vast vertrouwen in het recht, gehjk God ons het recht geeft
te zien, laat ons voltooien het werk waaraan wij nu bezig zijn,
om de wonden der natie, door het oorlogszwaard geslagen, te
verbinden, om de weduwen en weezen der verslagenen te ver-
zorgen, en om alles te doen, waardoor een rechtvaardigen en
207
blijvenden vrede verkregen en bewaard kan worden onder
onszelven en met al de volkeren der aarde!"
Toen ten slotte de vrede nederdaalde, was er groote blijdschap
in het hart van den president en groote tranen biggelden op
zijn met diepe vorens zoo doorploegd gelaat, toen hij een paar
dagen na de inneming van Eichmond, die voormalige hoofdstad
der Confederatie binnenreed, en tienduizenden dankbare zwarten
zich verdrongen om hem, hun groeten bevrijder, te begroeten,
toe te jubelen, en allerlei hartelijke zegebeden over zijn hoofd
van den hemel af te smeeken.
Dat was een der schoonste dagen van zijn vaak zoo smartelijk
leven.
Toen hij van het oorlogsveld terugkeerde, had de stad Was-
hington hem eene inkomst bereid, zoo schoon als nimmer te voren.
Ook het Noorden juichte hem toe, luider dan ooit in het
verleden.
Zijne goede vrouw voegde hij in die dagen toe : „Wij hebben
een moeilijken tijd doorleefd sinds we te Washington kwamen,
maar nu de oorlog over is zullen we, met Grods zegen, mogen
hopen op vier jaren van geluk. Daarna gaan we terug naar
Illinois, om onze dagen in vrede te slijten."
Hij was nog slechts vier en vijftig jaren oud, maar hij ge-
voelde zich soms afgeleefd en uitgeput.
Geen wonder, want welk een vreeselijke verantwoordelijkheid
had er niet vier lange, bange, jaren op zijne schouders gelegen !
En te meer was die last zoo onnoemelijk zwaar voor hem,
omdat hij, die een man van staal scheen en den bloedigsten
oorlog van den nieuwen tijd met groote onverzettelijkheid en
taaie volharding doorzette, hoe duur ook de triomf werd betaald,
toch in zijn binnenste teergevoelig was als een kind en een
menschhevend hart bezat, als slechts zeer weinigen van de
grooten der aarde openbaarden.
Dat bewees hij vooral in zijn omgang met kinderen en jongelieden.
Hij had zijn baard laten groeien, speciaal op verzoek van een
208
meisje in den staat New York, dat hem op kinderlijke wijze
had geschreven, dat hij er beter zou uitzien, indien zijn mager
gelaat met een baard was versierd.
Hoe bloedde zijn hart niet toen zijn zoontje WilHe stierf in
Februari 1862, gedurende een donkere periode van den krijg.
Hij kon spelen als een kind met zijn jongste zoontje Tad, of
eigenlijk Thomas, het zonnetje van het Witte Huis, dat door
zijn grappen en streken meer dan eens een glimlach tooverde
op het vaak zoo somber gelaat van den president.
Eens was er een boerenknaap naar Boston getogen om, in
die groote stad van Nieuw Engeland, spoedig rijk te worden. Hij
stal geld van het postkantoor en kwam in de gevangenis terecht.
De vader van den jongen man bood een verzoek om gratie
aan, waaronder een lange lijst van namen, die dit steunden. „En
wat wilt ge met den knaap doen, zoo ik hem gratie verleen ?"
vroeg hij den vader. „Mijn jongen heeft groote begeerte om
naar de boerderij en het landleven terug te keeren", was het
antwoord. En direct werd het pardon gegeven.
Op zekeren dag gelukte het aan een jongske van twaalf jaren
om het Witte Huis binnen te dringen, tot in de audientiekamer
van den president.
Het groote vertrek was gevuld met senateurs, generaals en
gezanten. Doch niemand merkte den knaap op, behalve de pre-
sident, kindervriend als hij was.
„Wel, mijn jongen, wat doet gij hier toch wel?" vroeg Lincoln
belangstellend.
„Och, mijnheer" was het antwoord, „ik wilde zoo graag mijn
arme moeder helpen. Zij is eene weduwe en ik ben haar oudste
zoon. Heeft U geen plaats voor mij als page in het Congres?"
De president maakte hem duidelijk dat hij daarover niet te
beschikken had, maar, toen hij zag hoe sterk het knaapje werd
aanbevolen door zijn predikant, schreef hij een kort briefje aan
den hoofddeurwachter van het Capitool en het jongske en zijn
moeder waren uit den nood.
209
Herhaaldelijk betoonde Lincoln zijn menschenliefde in het
sparen van mannen en jongelingen, die ter dood waren veroor-
deeld, wegens het een of ander militair vergrijp. Wie kent niet
de geschiedenis van William Scott? Hij had den geheelen dag
gemarcheerd met de uitrusting van een krank kameraad op de
schouders, behalve zijn eigen knapzak en geweer.
Des avonds nam hij ook als schildwacht de plaats in van
den zieken vriend. Toen viel hij van uitputting in slaap- Zoo
vond men hem en men veroordeelde hem ter dood.
Men moest de krijgstucht wel scherp handhaven in dien ge-
vaarlijken tijd.
Lincoln hoorde van het geval en bezocht den ter dood ver-
oordeelde in zijn gevangenis. Toen hij het edel gelaat van den
jongeling zag, schonk hij hem pardon. „Hoe kan ik u betalen
voor al uwe goedheid?" vroeg de dankbare soldaat. „Mijn
jongen, mijn rekening is heel groot. Niemand kan ze voor U
betalen. William Scott alleen kan het doen. Doe voortaan uw
phcht en uw schuld aan mij is vereffend."
En Scott deed zijn plicht. Hij viel op het veld van eer.
„Jongens", stamelde hij, vóór zijn sterven, „vertel aan den
president dat ik getracht heb mijn schuld te delgen."
En dergelijke gevallen meldt de geschiedenis bij de dozijnen,
zoodat de generaals gedwongen werden om Lincoln te waar-
schuwen tegen te veel betoon van goedhartigheid in het schenken
van gratie.
Hij was een vriend van zijne vrienden.
Eens toen een deputatie van politici den goeden naam van
een zijner vrienden te na kwam, zeide Lincoln aan het einde
harer toespraak, die op papier stond: „Mag ik dat papier wel
hebben en er mede handelen als met het mijne?" „Wel zeker,
mijnheer de president", was het verwonderd antwoord. Lincoln
nam het, zijn vriend zoo beleedigend, stuk en wierp het in het
vuur, voor de oogen der deputatie. „Goeden morgen, mijne
heeren," was alles wat de president zeide, en hij boog de
14
210
heeren de kamer uit. „Ik vertrouwde mij zelf niet om hen
te antwoorden, zoo boos was ik," betuigde hij later ter verkla-
ring van zijn doen.
Ook voor den Naam des Heeren kwam hij uit.
Eenmaal ontving hij een applicant voor een ambt, een ruw
mensch, die zichzelven en respect voor God en menschen zoo
zeer vergat, dat hij in Lincolns tegenwoordigheid begon te
vloeken.
„Excuseer mij" riep de president verontwaardigd uit, „ik meende
dat de senateur, die u aanbeveelt, een gentleman had gestuurd,
maar ik heb mij vergist. Daar is de deur. Goeden avond !"
Bekend is het bevel, dat hij op 16 November 1864 uitvaar-
digde, aan de hoofden van leger en vloot, om den dag des
Heeren te onderhouden op gepaste wijze.
Gedurig bezocht Lincoln de Presbyterische kerk aan de New
York-Avenue in Washington en tot op den dag van heden staat
de ouderwetsche bank, door hem en zijn huisgezin gebruikt, ter
ouder plaatse in dat historisch gebouw, en wanneer personen
van naam als bezoekers den dienst bijwonen, wordt het een
speciale eer geacht hen een plaats te geven in ,, Lincolns bank".
Dr. Gurley, de predikant dier gemeente, getuigde later van
den president dat hij hem orthodox had bevonden in de leer
der waarheid.
Zelfs meer dan dat. In de laatste dagen van zijn kommervol
leven, na den dood van zijn WilJie en na het bezoek aan het
slagveld van Gettysburg, had Lincoln hem met tranen in de
oogen gezegd, dat hij het vertrouwen had verloren in alles, be-
halve in God, dat hij geloofde dat zijn hart veranderd was
en hij den Heiland beminde en het voornemen opgevat had om
spoedig in het openbaar den Naam des Heeren te belijden.
Helaas, daartoe is het nooit gekomen.
Want het duurde niet lang of het veelbewogen leven kwam
plotseling tot een tragisch einde.
Op Vrijdagavond 14 April zat Lincoln met zijne gade en
211
«nkele vrienden te luisteren naar de opvoering van een patriot-
tisch tooneelstuk in Ford's theater.
Hij had daar niet moeten zijn. Op dien dag gaf God hem en
heel de natie het voorrecht, dat de voor vierjaren van Fort Sumter
neergehaalde vlag, weer boven die sterkte werd opgeheschen.
Op dien dag .... herdacht heel de christenheid het feit dat
de Heiland Zijner Gemeente zijn leven tot een schuld- en zoen-
offer had gesteld op Golgotha.
Een bid- en dankdag in de bedehuizen ware meer gepast
geweest, dien veertienden April ....
Wij bejammeren het dat de president op dien avond was,
waar hij was, ook al weten wij, dat hij er was op aandrang
van anderen, en om een groot en belangstellend publiek niet
teleur te stellen ; ook al weten wij , dat vele godsdienstige Ame-
rikanen geen kwaad zien in den schouwburg als instelling, maar
alleen in het misbruik er van, door stukken van twijfelachtig
of onzedelijk gehalte .... Doch genoeg .... Lincoln was er en
luisterde tot ontspanning.
Toen, omstreeks half elf, sloop een half krankzinnig onver-
laat de loge van den president binnen, en eer men er erg in
had, loste hij een pistoolschot tegen het achterhoofd van den
grooten vaderlander. Oogenblikkelijk viel de president voorover.
Hij was doodelijk gewond. De kogel was hem het hoofd binnen
gedrongen in den nek, vlak onder het brein, wat ter linkerzijde
van het hoofd.
Lenig als een tijger sprong de sluipmoordenaar, John Wilkes
Booth genaamd, op het tooneel. ,,Sic semper tyrannis!" (zoo ga
het altijd met tyrannen !) riep hij triomfantelijk uit, een groot
mes omhoog zwaaiend.
Toen vlood hij heen achter de coulisen en uit het gebouw.
Een vlug paard stond daar voor hem gereed en hij vlood,
snel als de wind. Doch de wraak van een verontwaardigd volk
achterhaalde hem en eerlang werd hij, als een hond, neerge-
schoten bij een schuur, nabij Port Royal in Maryland.
212
Een medeplichtige trachtte, in dienzelfden nacht dat Lincoln-
viel, minister Seward te dooden.
Ook op het le^en van Grant en andere staatshoofden had men
het toegelegd.
De Zuidelijken ontkenden steeds alle deelneming aan- of aan-
moediging van- deze samenzwering. Zij beweren dat Booth
handelde uit weerwraak, omdat Lincoln en Seward kapitein John
Beall hadden laten fusileeren, nadat hij als zeeroover was ge-
vangen op het Erie Meer.
De eeuwigheid zal openbaren wat in dezen nog verborgen ligt . . .
Inmiddels was heel de stad Washington en heel het land in
rep en roer, dien naren Goeden- Vrijdag-avond en nacht en de»
morgen daarna.
Men had Lincoln weggedragen naar een kleine woning,
tegenover den schouwburg. Men zag wel dat hij geen vervoer
naar het Witte Huis kon doorstaan. De president was stervende.
Hij bleef geheel en al bewusteloos. En hoe ook zijne sponde
was omringd door zijne schreiende vrouw en zonen, door enkele
cabinetsleden en vrienden en Ds. Gurley ; hoe ook het huis
gevuld was met diepbewogen generaals en vloothoofden, senateurs
en ministers, hoe er ook voor hem en zijn herstel werd gebeden . . .
de doodsengel naderde steeds dichter en dichter.
In den morgen van 15 April, om twintig minuten na zevenen
hield zijn trouw hart op met kloppen en de ziel van een groot
man verliet de leemen hut harer inwoning.
Geen pen schetst de droefenis van heel het Amerikaansche
volk, toen de treurmare allerwege werd verbreid: de president
is dood.
De natie rouwde als nog nimmer te voren bij het sterven van een-
harer groote mannen, van Washington af tot op dezen tijd. En
geen wonder, want Lincoln was een man naar het hart des
volks, méér dan allen vóór hem, een man voor hun hart, een
man, dien het vertrouwde en liefhad, op aandoenlijke wijze.
Vooral de negers treurden met diep getreur. Was de groote-
213
doode niet voor en boven alles hun „Vader Abraham", hun
bevrijder, de man die zich erbarmde over hen, toen ze nog
vertreden lagen en vertrapt, het afschraapsel der menschheid,
zonder recht en zonder naam en plaats onder ons volk?
Zelfs enkele edele zielen uit het Zuiden drukten hun smart-
gevoel uit over het heengaan van den man, dien ze eerst hadden
gehaat als tiran, maar langzamerhand, zelfs midden in den strijd,
hadden leeren eeren als een grootmoedig tegenstander.
Uit alle beschaafde landen kwamen eerlang berichten in van
de hartelijkste deelneming. Ook uit de Lage Landen ten Oosten
van de Noordzee, van het kleine volk, dat eens zoolang had
geworsteld voor eigen vrijheid en op diezelfde, tragische, aan-
grijpende, manier haar eigen Vader Willem had zien vallen
door sluipmoordenaars lood
Te Springfield in Illinois hebben liefhebbende handen zijn
stoffelijk overschot ter ruste gelegd en een gepast gedenkteeken
siert zijn graf.
Maar in zekeren, verhevenen, zin is Lincoln niet dood, maar
leeft nog steeds onder ons, in de harten van een dankbaar volk.
Vraag het maar aan de grijze veteranen van den Burgerkrijg,
als ze daar voortstrompelen met verflenst gelaat en schijnbaar
uitgedoofd oog.
Zoodra ge den naam van Lincoln noemt, dan verheft die ge-
bogene gestalte zich wederom en dat oog begint weer te schit-
teren met jeugdig vuur, en op dat gelaat leest ge iets dat u
zegt: ,,die man was onze vriend;" en ge hoort hen straks weer
vertellen van dien veelbewogen tijd, toen zij, zelf nog zoo
jeugdig en opgewekt, met elkander den president toezongen:
„Zie, we komen, Vader Abram,
Zes maal honderd duizend man!"
Vraagt het aan de leiders onzes volks, en uit aller mond
komt thans het getuigenis: Lincoln was een groot man.
2L4
Groot door en in den eenvoud zijns harten.
Groot door den ernst zijns levens en strevens.
Groot door zijn opreclite toewijding aan het heil des lands.
Groot in zijn nederigheid, die zich nooit zijn geringe afkomst
schaamde.
Groot in zijn medelijden met alles wat leed, hetzij dienstbaar
of vrij, hoog of laag, tot zelfs de dieren des velds.
Groot in zijn rechtvaardigheid die stand noch rang ontzag,
waar plicht tot handelen noopte.
Groot in zijn onbaatzuchtigheid. Hij, die over millioenen
schats beschikte en allerlei gelegenheid had om zich te verrijken,
stierf gelijk hij het Witte Huis was binnen gekomen: een man
arm in aardsche goederen.
Groot in geduld was onze Lincoln.
En groot in zijn erkennen van en leunen op den arm des
AUerhoogsten.
Hij steunde op zijn God. En hoe zwaarder de last hem drukte,
hoe meer hij leunde op Hem, Die de wereld in Zijne rechterhand
heeft en Die gezegd heeft: ,, Mijne genade is U genoeg!"
Danken wij dan God voor Zijne gave in Abraham Lincoln^
het kind van kleyne luyden, den Bevrijder der slaven, den
Redder der Unie.
Zij ons leven aan ons land en volk gewijd gelijk het zijne,^
en bovenal aan Hem, Die meer is en meer behoort te zijn voor
ons, dan alles wat ons dierbaar is op deze aarde. Zijn naam zij
de eer. Zijn dienst ons leven!
AANHANGSEL.
Hollanders in de legers der Unie.
Het strekt ons Hollandsch volk in de Vereenigde Staten tot
eene blijvende eere, dat het, in Lincolns groeten kamp voor de
Unie en de vrijverklaring der slaven, niet achter bleef om het
beste te offeren op het altaar des Vaderlands: van de edelsten
van zijne zonen.
Een betrekkelijk groote keurbende werd daartoe gewilliglijk
gegeven. Dit is te meer opmerkelijk, omdat die geboren Neder-
landers nog maar korten tijd woonden in de maagdelijke wouden
van Michigan en op de breede prairies van lowa en Wisconsin.
Want wij hebben hier op het oog het geslacht der Pelgrim-
vaders van het Westen, dat Van Raalte en Scholte was gevolgd
naar de Nieuwe Wereld om hier ruimer bestaan te vinden in
het stoffelijke, en gewetensvrijheid in het geestelijke, en gele-
genheid om meer te doen voor het Rijk Gods dan de Oude
Wereld zou toelaten. ')
1) Men veroorlove schrijver dezes om voor de motieven der Voortrekkers
te verwijzen naar het eerste hoofdstuk van zijn „De Chr. Geref. Kerk in
haren Oorsprong en Worstel-Periode" in het „Gedenkboek van het 50-jarig
Jubileum der Chr. Geref. Kerk" in 1907 uitgegeven. Verkrijgbaar bij de boek-
handelaren J. B. Hulst en B. Sevensma, beiden te Grand Bapids.
216
Het ligt buiten dit bestek om uit te wijden over wat de tal-
rijke nakomelingen der oude Knickerbockers van Nieuw Neder-
land deden voor het Vaderland, gedurende den Burgeroorlog,
Het was als het ware natuurlijk dat dezen zich in de bresse
stelden voor de aangevochten Unie.
Maar de Zonen onzes volks in het Westen waren nog maar
zoo kort in Amerika. Zij hadden nog zoo weinig genoten van
het goede des lands. Veeleer allerlei bange en lange worsteling
doorgemaakt.
Velen hunner waren slechts gebrekkig bekend met de Engel-
sche taal.
De historie der natie was voor hen grootendeels als een ge-
sloten boek.
Weinig verstonden de meesten van de dieper liggende oorzaken
van den Burgerkrijg
En toch, en hierop zijn wij trotsch, met recht trotsch, toen
de krijgstrom werd geroerd en recruten te wapen werden geroepen,
óók in Michigan en lowa en elders waar ons volk woonde, toen
snelden er van de onzen te wapen bij tientallen, ja bij hon-
derdtallen.
Vanuit G-rand Eapids togen zij gewillig ten strijde.
Vanuit Grand Haven en Kalamazoo.
En vooral vanuit Holland en Zeeland, in Ottawa county,
Michigan, Filmore en Overisel, in AUegan county.
Zie hier de eerelijst der Michigan dapperen, op ons verzoek
gereed gemaakt door den heer G. Van Schelven, postmeester te
Holland, Mich., zelf een veteraan uit den oorlog, die opklom tot
onderofficier en aan wien heel ons volk de hoogste erkentelijkheid
schuldig is voor wat hij schreef over en verzamelde aangaande
de historie der Pelgrimvaders van het Westen. Ook wij danken
hem hier voor zijn arbeid der liefde om de namen der dapperen
te bewaren voor 't nageslacht.
In het eerste Eegiment Michigan Infanterie diende Leonard
Semeyn van Grand Eapids. Met muziek geleidde de Hollandsche
217
jongelingschap hem naar het station als de eersteling die zich
ten offer wijdde voor 't aangenomen Vaderland.
Semeyn bracht het tot sergeant. Ook Pieter Kloosterman was
in dat Regiment. Beiden zijn nog in leven.
In het Tweede Regiment Michigan Infanterie dienden Pieter
Gunst en C. Van Zwaluwenburg.
Derde Regiment, Michigan Infanterie:
Dijkema, Hendrik
De Groot, Jan L.
De Kraker, Meeuwes
Kuijers, Koelof
Kuijers, Jakob
Kleijn, Pieter
Kleijn, Jakob Gr.
Mol, Cornelius
Nagel, Rudolph
Poel, Hendrik N.
Rankes, Frederik
Steffens, Jan
Steffens, Anton
Steffens, Roelof
Scholten, Hendrik
Schram, Peter G-.
Van Dijk, Willem
Van der Poel, George
Achtste Regiment, Michigan Infanterie
Benkema, Aleck
Boot, Anthony
Belt, Daniel D.
Bongaerts, Martinus
Bongaerts, Adrianus
Drost, Komerinus O.
Doesburg, Otto J.
De Groot, Simon
De Jong, Jan W.
De Kief, Arie
De Boe, Jakob
De Boer, Jan
De Fouw, Willem
Farma, Hendrik
Grootenhuis, James
Greb el, Hendrik
Goedgeluk, Willem
Idema, Hendrik
Idema, Lamper
Kramer, Frederik
Knoop, Jan J.
Keppel, Derk
Knol, Hendrik
Kraai, Thomas
Langen, Jan
Meppen, Hendrik
Mokma, Maarten
Molesteeg Hendrik
Mulder, Karel
Nijland, Hendriekus
Polsma, Rense P.
Rutgers, Bertus
Sempel, Geert.
Streng, Jan A.
Slager, Jan
Slaghuis, Abram
Van Rij, Frank
Van Dijk, Jan
Van Nuil, Wouter
Verhoeks, Gijsberfc
Van Zantwijk, Alex'r
Van Dijk, Jacob J.
Van der Veen, Arend
Van der Tak, Adrianus
Wagenaar, Adriaan
Wakker, Stef B.
Wolters, Pieter
Tiende Regiment, Michigan Infanterie:
Hofman, Jan
218
Twaalfde Regiment, Michigan Infanterie:
Hildebrand, Willem
Johannessen, Joh.
Dertiende Regiment, Michigan Infanterie
Anijs, Willem G.
Bultman, Jakob
Broekman, Jan
Broekman, Evert
Bos, Andries J.
Brandt, Pieter
DMienberg, Jan
Hekhuis, Jan
Heins, Hendrik
Hekman, Hendrik
Heijboer, Gerard
Heeringa, Hendrik
Kuite, Marinus
Kramer, Jan
Kramer, Martinus
Kooiman, Jacobus
Keppel, Tennis
Leenhouts, Isaac
Rutgers, Lambertus
Eiepma, R.
Sapes, Jerome
Slotman, Jan H.
Slotman, Gerrit H.
Schepers, Jakob
Van Aken, Justus E.
Van de Boogaert, Jan D.
Van der Veer, Oscar L.
Van Dijk, Frank
Vredenburg, Hendrik
Van Dijk, Broer
Van der Hoop, Bertus
Wissink, Jan Willem
Weener, Wouter
Zwartwoud, August
Veertiende Regiment, Michigan Infanterie :
De Spelder, Jan Helder, Jr., J. Van Valkenburg, Lam't
Zestiende Regiment, Michigan Infanterie
Bongaerts, Roelof
Boonstra, Sake
De Kraker, Sr., Louis
De Spelder, Pieter
De Kruif, Johannes P.
Visscher, Willem
Aling, Albert
De Klerk, Abram
Zeventiende Regiment, Michigan Infanterie:
Leroy, Simon
Klink, Jan
Leenhouts, Willem
Negentiende Regiment, Michigan Infanterie:
Botzen, Theodore Kleefman, Egbert Verhage, Jakob
Brinkman, Jan H. Lohuis, Gerrit Wagemaker, Klaas
Grootemaat, Jan Rutgers, Jan Zagers, Hendrik
Galman, Jr., Jan Eookus, Paulus Zwemer, Jan
219
Een-en-Twintigste Regiment, Michigan Infanterie
Brand, Jan
Bakker, Oscar
Bal, Jan
Bos, Lutje J.
Bijlsma, Oscar
Comelisse, Johannes
De Glopper, Cornelius J.
De Kraker, Jakobus M.
De Glopper, Odze
De Kraker, Jozia
De Wit, Jan
De Bree, Johannes
De Kuijter, Derk
Dijkema, Willem
Esveld, Kommer
Gelock, Maarten
Kraai, Jan
Kronemeijcj., Albert
KJouw, Cornelius
Kossent, Marinus
Kamhout, Marinus
Krijger, Jakob
Moerman, Bastiaan
Meijdam, Anton
Pruin, Enno
Pijl, George W.
Pijl, Jan F.
Eeenders, Eldert
Steketee, Pieter
Van Loo, Cornelius
Van der Sluis, James.
Van Stee, Pieter
Van Stee, Anthony
Verhoeks, Gerrit
Verhoeks, Jan
Van Strien, Jakobus
Van Leeuwen, Wm. H.
Van der Boeg, Comel'»
Van den Berg, (Sak-
kers) Eiiohard
Wijngaarden, Isaao B.
Zwol, Hendrik
Vier-en-Twintigste Regiment, Michigan Infanterie
Douma, Jan K.
Lokker, Cornelius
Mokma, Germ W.
Notier, Mattheus
Nijland, Gerrit J.
Otten, Jan
Vooral in het vijf
dienden er velen uit
Hunne namen zijn
Albers, Jan G.
Abrams, Jan
Boot, Otto
Bouwman, Cornelius
Blom, Willem
Blom, Marinus
Barendreght, Huibert
Brouwer, Arend
Brouwer, Jan
Christian, Cornelius
D\jkhuis, Klaas
Donker, Hendrik
Doesburg, Jakob O.
De Vries, TJlke
De Vries, Renke
De Feyter, Pieter
De Vries, Pieter
en twintigste Michigan Infanterie Regiment
„De Kolonie" van Holland en omstreken.
De Kruif, Gerlinus E.
De Boe, Martin
Den Herder, Cornelius
Ellen, Pieter
E verhard. Jan D.
Frick, Willem
Grootenhuis, Jan
Huizen ga. Jan
Horlings, Mense W.
Jonkheer, Alexander
Jansen, Mines
Kramer, Jan
Koning, Arie
Kamhout, Cornelius
Ledeboer, Wm. G.
Naber, Jan
Oggel, Jan P.
Pelon, Jan
Rot, Arie
Reenders, Ale
Steginga, Derk
Steketee, Jan
Te Sleghte, Hendrik J.
Versohure, Pieter
Vork, Jan D.
Verhage, Adriaan
Vork, Pieter D.
Verplanke, Joos
Veen, Roelof
Veen, Jan
Veneklaasen, Petrus
Van Dam, Cornelius
Van Appeldoorn, Wulf
Van Putten, Willem
220
Van den Belt, Frederik
Van Eaalte, Benjamin
Tan Eaalte, Dirk B. K.
Van De Luijster, Ma-
rinus.
Van Schelven, Gerrit
Van Dijk, Hendrik B.
Van Eegenmorter, Mel-
gert
Van Lente, Johannes
Van Leeuwen, Pieter
Van Malsem, Arie
Van den Belt, Hendrik
Wolters, Frederik
Wakker, Willem
Wilterdiuk, Jan A.
Wesselink, Geert
Bos, Frederik
Buursma, Ale
Dunnink, Jan
Doesburg, Gerrit S.
Dijkema, Jan P.
De Feyter, Marinus
Eding, Albert
Everts, Hendrik
Grebel, Jakob
Hoezee, Pieter
Hesselink, Gerrit J.
Kleis, Berend
Louwis, Johannes.
Mulder, Marinus
Oostema, Eoelof
Eookes, Pieter
Smits, Jakob
Toren, Hendrik:
Van Tongeren, Pieter G.
Van Lente, Hendrik
Van de Vrede, Maarten
Van den Bosch, Tamme
M.
Van der Zwaag, Bartel
Wakker, Gerrit
Woltman, Jurien
In het Eerste Regiment Michigan Cavalerie:
Heins, Geert Heins Eoelof Van Bergen, Josias
Heins, Jan
Tweede
Blom, Nicholaas
Boes. Pieter
De Groot, Maarten
De Groot, Albert
De Jong, Jan
Eding, Hendrik
fleering, Gerrit
Kamhout, Leendert
Xoster, Willem
Miedema, Derk
Van Antwerp, Louis
Regiment, Michigan Cavalerie:
Moerdijk, Willem
Meijerink, Eeindert
Nies, Jan
Eeidsema, Simon
Eeidsema, Maarten
Eiemersma, Jan
Eeidsema, Jakob
Eust, Jan
Eust, Samuol W.
Schelling, Willem
Thiel, Christiaan
Van Anrooi, Jan
Van Halteren, Benj.
Van Halteren. Gerrit
Van Leeuwen, Jan G.
Van Uil, Lucas
Vogel, Jan
Westvelt, Hendrik
Derde Regiment, Michigan Cavalerie:
Heeringa, Jakob Mockelenkate, Jan Rooks, Frederik.
Hoek, Hendrik
Vierde Regiment, Michigan Cavalerie:
Semeijn, Pieter
221
Vijfde Regiment, Michigan Cavalerie:
Brink, Simon L. Kok, Jan Reimink, Alberfc C^
Dalman, Hendrik Nijiiof, Willum Van Bree, Gerrit
Garvelink, Herman Notting, Jan Zoerman, Hendrik
Kok, Hendrik
Zesde Regiment, Michigan Cavalerie:
Van der Sluis, Francis O.
Negende Regiment, Michigan Cavalerie:
Bouwkamp, Jan Hoekstra, Jurien Strick, Eoolof
De Vries, Jelle Kaslander, Stoffel Uhlberg, Johanues
Gezon, Her m anus Koon, Willem
Tiende Regiment, Michigan Cavalerie :
Bosman, Jan Dekker, Sietze Rosenburg, Cornelius
Brakel, Willem Dykema, Kryn Verstraat, Maarten
Bosman, Johannes
Tot Merrü's Dragonders behoorde Coenraad Hulsoher.
Eerste Regiment, Michigan Genie-troepen:
Cleenewerk, Benjamin
Dalman, Roelof
Dijkema, Samuel
De Glopper. Pieter
De Glopper, Maarten
De Koeijer, Pieter
De Kraker Jr., Louis
De Vree, Andries
De Vree, David
De Vree, Jan
Elgisma, Eltze
Falen, Daniel
Frans, Aaron
Gelock, Willem
Grootemaat, Mathijs
Haan, Jakob
Hoeve, Pieter
Haan. Nicholaas
Hendriks, Pieter
Kamhout, Jan
Koning, Hendrik
Kraai, Pieter
Krijger, Conelius
Kuiper, Daniel
Luten, Lambert
Mastenbroek, Jan
Mastenbroek, Abram
Moes, Pieter
Nieuwenhuis, Jakob
Oppeneer, Jan
Quartel, Marcus M.
Richards, Jan
Sonke, Jan
Ten Hopen, Jan H.
Teenstra, Theodore J.
Van der Made, Jan
Van den Berg, Willem
Van der Kooi, Lambert,
Van der Made, Derk
Van der Meer, Jan
Van Dijk, Albert
Van Keuren, Jan P.
Van Steensel, Arie
Wirts, Johannes
Eerste Regiment, Michigan Scherpschutters :
Beukema, Ripke Huizinga, Maarten Langeland, Jan
Du Mez, Gerrit Luikens, Jan Van den Berg, Jan
222
Eerste Regiment, Michigan Lichte Artillerie:
Boeve, Jan
De Vries, Pieter
Den Boer, Adriaan
Grootemaat, Johannes
Kamhout, Jan
Louwes, Jakob
Oppeneer, Jakobns
Verstee, Cornelius
Verstee, Arie
Verstee, Karel
Zestiende Regiment V. S. Infanterie
Geelhoed, Jacob Van Zwaluwenburg, J.
Ver. Staten Marine:
Van Landegend, Cornelius
In onbekende Regimenten:
Bakker, Jan O.
Domine, Johannes
De Kraker, Jakobus
Gort, Conelius
i, J.
Liesveld, Willem
Lucasse, Arie
Roos, Hendrik
Sootsma, Jakob
Van Est, Hendrik.
Dit is inderdaad een eerelijst, temeer daar al de bovenge-
noemde Michigan „Jongens in het blauw", met uitzondering
van slechts zes, allen vrijwilligers waren, en, op éen na, allen
aan de overzijde des Oceaans geboren waren.
Wij, hunne zonen, zijn trotsch op deze lijst en brengen van
harte ons eeresaluut aan de veteranen uit Michigan.
Ook uit lowa, den staat in 1847 door Ds. H. P. Scholte inge-
trokken om de schoone nederzetting ,,Pella" te vormen, toog
een aantal geboren Nederlanders om zich aan te sluiten aan de
legers der Unie. Volgens een lijst door den adjudant-generaal
van dien staat aan ons verstrekt, door bemiddeling van luitenant
J. C. Klyn, behoorden de volgenden tot compagnie G van het
drie en dertigste lowa Infanterie Regiment:
Officieren :
John C. Klyn, Gerrit van der Kamp, Henry L. Bousquette,
Warnerus Sleyster, Krijn De Bruyn, Nicholas Schippers, Grijsbert
223
Versteeg, Dirk Tol, Henry J. van der Waa en John G. Van
Steenwijk.
Soldaten :
Hendrik en Jacob L. Bouman, Martin Engelsman, John Grroen,
Peter J. Haze, Martinus Hol, Cornelius Klijne, Stephanus De
Koek, John. S. Nijmeijer, John I. Rhynsburger, Sjoerd Sipnia,
E. van Veenschoten, Isaac van der Meer, S. S. R. van der
Molen, G. P. van Sleenwijke, Martin Walraven, en Cornelius
De Zeeuw.
Recruten :
Teunis v. Blokland, Cornelius Dunnink, John W. Dingerman,
Daniel Dingerman en John Niemyer Jr.
Hunne nagedachtenis blijve onder ons in eere.
Hun blijmoedig offeren van het dierbaarste wat ze hadden op
het altaar des Vaderlands, spore ons allen aan om steeds beter
patriotten te zijn, in de verhevenste beteekenis van dat woord.
ERRATA.
Enkele zinstorende fouten komen nog voor.
Op pag. 14 de 6e regel v. o. moet men in plaats van over-
welkelijken lezen: onverwelkelijken.
Op pag. 15, de tweede regel na het gedicht van Beets, moet
het woord toepasselijk wegvallen.
Op pag. 23 de 8e regel v. b. moet in plaats van het woord
gemaakt gelezen worden : maakte.
Op pag. 33 de 15e regel v. o. moet men in plaats van Chio-
rivier lezen: Ohio-rivier.
Enkele kleinere foutjes en eenige misplaatste komma's gelieve
de welwillende lezer over het hoofd te zien, evenals het ? op
pag. 81 2e regel v. b.
INHOUD.
Hoofdst. Bladz.
Een woord vooraf 5
I. Een kind van kleyne luyden 7
II. Al vroeg in de school des lijdens 14
m. Een pioniersjongen in Indiana's achterhoek ... 21
IV. Lincoln begint wat meer van de wereld te zien . 32
V. Soldaat, Candidaat, Winkelier, Landmeter en Post-
meester 43
VI. Een jong Wetgever, die opgang maakt 55
VIL Lincoln als advocaat 70
Vni. Een kijkje op Godsdienstig terrein 84
IX. Lincoln als lid van het Congres 92
X. Nog enkele bladzijden uit het alledaagsche leven . 107
XI. Het bloedend Kansas roept 116
Xn. De nieuwe Eepublikeinsche partij treedt op . . . 131
XIII. Een worsteling om het senateurschap 138
XIV. Lincoln tot President der Unie verkozen .... 148
XV. Wat er al gebeurde vóór de inhuldiging . , . . 158
XVI. Aan het roer van het schip in het midden der
branding 169
XVII. De Burgeroorlog tot op de vrij -verklaring der
slaven, 1 Jan. 1863 180
XVni. De Unie behouden na groote worsteling .... 191
XIX. De eindpaal van een rijk menschenleven .... 204
Aanhangsel, Hollanders in de legers der Unie . . 215
TYP. DRUKKERIJ „VADA*' WAGENINaEN.