V*». "i- »
^»' •>..
ir^
IarborI
. Presented to the
LIBRARY of the
UNIVERSITY OF TORONTO
by the
INSTITUTE FOR
CHRISTIAN STUDIES
i
-fe
'. ONTAKIO, ^•'
*?-Q
ALGEMEENE
KERKELIJKE
<]^ESCHIEDENIS,
DER
CHRISTENEN.
ALGEMEENE
KERKELIJKE
^GESCHIEDENIS,
DER
CHRISTENEN.
ALGEMEENE
KERKELIJKE
GESCHIEDENIS,
DER
CHRISTENEN,
DOOR
IJSBRAND VAN. HAMELS VELD.
NEGENDE D.E E L,
MET PLAATEN.
*
TE HAARLEM B IJ
F Pv A N g O I S B o H N,
M D C C C I V,
/m2 71897 j
INHOUD
VAN HET
NEGENDE DEEL.
DERDE BOEK.
Bevattende het derde tijdperk; van de regeerJiig van den
Keizer KONSTANTYN den Grooten, in het begin der
vierde eeuw, tot de opkomst van Mohammed, in de
zevende eeuw.
VERVOLG VAN HET
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Mn.nicheën, Priscillianisten , Donatisten, Ariii-
ncn , Apollinaristcn , enz. Bijzonderheden
* van
INHOUD.
van ATIIANASIUS, IIILARIUS , CllZ. CRE-
GORius van Nysfa , ambrosius , enz. Bladz, i.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Pclagirianfche Twisten. Bijzonderheden van
het leven, de gevoelens, en fchrii'ten . van
AUGUSTINUS. , . , . Bladz. 1128.
KEPv-
K E R K E L IJ K E
GESCHIEDENIS.
DERDE BOEK.
BEVATTENDE HET DERDE TYDPERK ; VAN DE
REGEERING VAN DEN KEIZER KONSTANTYN
DEN GROOTEN, IN HET BEGIN DER VIERDE
EEUW, TOT DE OPKOMST VAN MOHAM-
MED, IN DE ZEVENDE EEUW.
VERVOLG VAN HET
A C H T S 1' E HOOFDSTUK.
Mafiiche'én , Priscillianhten , Donatisten , ^r ionen ,
^poUinaristeit enz. Bijzonderheden van Athana-
lius, Hilarius, enz. Gregorius van Nysfa ^
Ambrofius , enz.
(jTREGORius , Bisfchop vaii Nysfa , een vertrouwd m
vriend van gregorius van Nazianzus . en Broe- ^^ek
VIII
der van basiliüs den Grooten ^ hoewel hij zoo z<^^^ y{oo^è(\,
niet bij zijne tijdgenoten bewonderd is geworden , na C. G,
als zijn Vriend en Broeder , en ook zijn invloed op ^^^ \^A*
den flaat der Kerk niet zoo krachtig geweest is , - ■ ■
kan echter van den Kerkelijken Gefchiedfchrijver niet Bijzon-
derhecsa
IX. Deel. A on-
ft KERK EL IJ KE
III ongemerkt voorbiigcgaan worden, al ware het enkel
BOEK vvcüens fommige hoedanigheden , welke hem van zii-
Vlll ö o ^ J
Hoofdrt. ncn Vriend en Broeder ondcrfcheidden , met welke
na C. G. ]iij anders , inzonderheid tegen de Arianen , voor
]17 4'i ^^'^^ KathoUjk Geloof geijverd heeft.
'— Deze, jonger Broeder van basilius den Groo-
vnncRE- f^fj ( * ) , aanfchouwde het eerlle levenslicht ,
vanNysfairi het jaar 331, of kort daar na, waarfchijn-
lijk te Cafarsa 'm Kappadociê^ en genoot, hoewel
tromvd' de berichten zwijgen , waarfchijnlijk eene gelijke ge-
mnartuch leerde opvoeding als zijn Broeder, waar van zijne
bandeen kundigheden getuigenis dragen. Al vroeg echter
annprijzer vertoonde zich het onderfcheid van neigingen tus-
van den fj^j^gri de beide Broeders; terwijl BASILIUS de VVe-
ongchuw-
den ftaat. rdd in den Monnikenlland ontvlood , geloofde gre-
coRius haar buiten denzelven meer dienst te zullen
doen. Hier aan Iaat ons het bcflisfend getuigenis
van 6OCRATES (t) niet toe te twijfelen, dat, on-
der de Broeders van basilius , petrus hem nage-
volgd hebbe in Monniken- Godzaligheid, maar gre-
GORiusJn de Welfprckendheid. Ook trouwde gre-
GORius met eene theosebia , . met welke hij nog
verbonden was , toen hij reeds het openbaar Leeriiar-
ambt bij de Gemeente bekleedde, waarom gregorius
van Nazianzus , toen hij hem over hare dood ver-
troostte , haar de Vrouw van eenen Priester
noemt (§); d^t voorts dezelfde gregorius haar
den
(♦) Zio VIII Deel, Bladz. i\i.
(t) Hitt. Eccles. Libr. IV. Cap. c6.
( § ) Ep. XCV. T. I. Opp. p. 84Ó.
G E S C IJ I E D E NM S. 3
den n.iam van Zuster van gregorius gccTt, be- III
wijst niet, dat deze, in zijn Lccriiaiiiuibt, zich van 1^"':'^
zijne vrouw zal onthouden hebben, alzoo deze naam Hoofdll.
van Zuster in het gemeen aan alle Cliristen vrouwen "^ C. G.
gegeven werd , ook ontbrak het ten dezen tijde nog [^^ 'l\
niet aan voorbeelden van Geestelijken , die bij hunne — —
Vrouwen kinderen verwekt hebben. In zijne laater
jaaren veranderde gregorius, medegefloept door het
voorbeeld van zijne vrienden, en den ftroom van
zijnen leeftijd, omtrent dit fluk, van gevoelen; en
prees hij zelf den Maagdelijken Staat ijverig en niet
zelden onbedachtzaam aan (*) , ja hij beklaagde zich
zelven , dat hij in de volmaaktheid zoo ver achter
flond (f). Zoo verliaalde hij ook als Bisfchop aan
zijne Gemeente CS)i f^'it hij voor zijne ligtzinnig-
heid en onverfchilligheid , welke hij, in zijne jeugd,
ten aanzien van de verëering van zekere Martelaren
begaan had , door eencn vreeslijken droom ge-
ftraft, maar ook te gelijk bekeerd is geworden. Als
zijne Moeder hem tot de plegtigheid, met welke
men de beenderen der gemelde Martelaren in eene
Kerk zou bijzetten, genodigd had, nam hij het haar
kwalijk , dat zij hem zijne bezigheden door eene
lange reize had laten afbreken. Terwijl, dus de an-
deren den nacht voor de plegiigheid ter eere dezer
Martelaren met zingen in eenen hof doorbrachten,
fliep
(*) Zie Deel VI. BI. 17.
(t) De Firginiiate C. 3. T. III. Of)p. p. Il6. fq,
(§) Orat. in XL. ]\Iartyrcs Tom. II. Opp. pag. 21 2.
Vergel. Deel VI. Bladz. 173.
A a
4 KERKELIJKE
ïïï flicp liij Iiecl genist in een naburig huis. Hier
"°I^ droomde hij, dat liij, toen hij in den tuin wilde
Hoofdft. gaan, door een' hoop foldatcn bijlvans doodgcflagen
m C. G. ^ygj-j. bij het ontwaken beweende hij zijnen misflag,
tot 'I76. en benatte de kist , in welke de gemelde overblijfzc-
■ len lagen, met zijne tranen, om bij God en deze
Martelaren vergeving te erlangen.
Hij wordt In ^ijne jonge jaaren, voelde gregorius geene
Vcoi-le- (jrifj- tot zoodanige vroome Godsdienftigheden , ja
vervor^'^ zelfs niet tot den fland van Leeraar, tot welken hij
gensLeer- zich echter fchijnt voorbereid te hebben. Hij was
We'lfpr'e"- ^^^^^ ^^^ Foor lezer ^ men weet niet, bij welke Ge-
kendheid. meente , aangeftcld , toen hij dit ambt onverziens
verliet , en jonge lieden onderwijs begon te geven in
de Welfprekendheid. Deze flap mishaagde groot-
lijks aan zijnen vriend gregorius van Nysfa^ die
hem deswegens ftreng bcflrafte (*).
Hij wordt Waarfchijnlijk bracht deze beftrafling hem weder
Bisfchop ^ ^. ^g loopbaan terug, welke hij verlaten had.
van Nyslh ^ , ,
Want, fchoon het niet bekend is, langs welke trap-
pen hij daar toe geklommen is, dat hij echter, om-
trent het jaar 372, Bisfchop is geworden van Nys-
fa^ e^ne middelmatige ftad van Kappadoci'é ^ fchijnt
uit eenen Brief van zijnen Broeder easilius te blij-
ken (t)« Deze verhaalt ook, dat men zijnen Broe-
<ler voUlrekt heeft moeten noodzaken , om deze
waardiglicid aan te nemen; ondertusfchen houdt hij
zijne verkiezing, volgends de denkwijze van zijnen
tijd,
(*) ElHit. XLIII. pag. 804.
(t) CAS. M. Ep. XCVIII. T. III. Oi>p, p. 193.
GESCHIEDENIS. 5
tijd, voor rechtmatig, en geeft te kennen, dat hij iU
zelf hem in-^cwijd hebbe (*). basilius oordeelde ^P^'f
van hem (f), dat zijne gaven een veel aanzienlij- Hoofd/I.
ker Bisdom verdiend hadden , maar voegt 'er bij , "^ C* ^
dat hij, naar de gewoonte van grootc mannen, eene Jót 1-6.
kleine plaats tot eene groote waarde verheflen zou. — — —
Men kan zich op dit oordcel te meer verlaten , al-
zoo BASILIUS cenigcn tijd te vooren reden gehad
had, om zich over zijnen Broeder te beklagen, die,
ten einde hem met zijnen Oom te verzoenen, on-
dergefchovene Brieven in deszelfs naam aan hem ge-
fchreven had (§). Ilct gene basilius toen in hem
berispte , dat hij zijne eenvoudige goedhartigheid
door anderen had laten misbruiken , kan ook , in
het vervolg, zijn hoofdgebrek gebleven zijn. Want
BASILIUS gewaagt, op eene andere plaats (**), dat
GRXGORius van Nysfa zich liet verleiden, om Kerk-
vergaderingen tegen hem te beleggen; zonder dat
wij daaromtrent iet meer weten te zeggen. Ook
wilde hij hem niet naa Rowe gezonden hebben,
toen de Oosterfche Bisfchoppen, bij den verwarden
ftaat van hunne Gemeenten , eenige hulp van de
Westerlingen verzoeken wilden; omdat zijn Broeder
in Kerkelijke zaken onervaren, en ook niets minder
dan een vleijer was, die dus bij cencn Bisfchop van
hooger geest niets zou uitvoeren (ff).
GRE-
(*) Epist. CCXXV. pag. 345.
Ct) Epist. XCVin. pag. 192.
(§) Zie Dee/VlU. Bladz. 2^2,
(•*) Ep. C. p. 196. (tt) f^p. CCXV. p. 223.
A3
6 KERKELIJKE
III GRECORius was, op ecncii tijd, Bisfchop gcwor-
Bor.K jjj^jj wanneer de ylrianen den KathoUikcn lieten
VIII
Iloofdft. voelen, dat zij aan het Huf van valens de over-
na C. G. hand hadden, basilius had reeds, door hun toe-
Jaar 363. ^ ffcleden , maar ook grecorius trof de ver-
tot 476. ' ° '
. volging, kort na het aanvaarden van zijn ambt,
GREGORi- zoodat hij zelfs genoodzaakt was , zijn Vaderland te
vervolgd verlaten (*). Maar op het einde des jaars 375,
door de werd hij, op bevel van demosthenes, Vicarius
Anancn. ^^^^ Pouius , gevangen genomen. Zekere philo-
ciiARES was zijn befchiildiger , die hem , naar het
fchijnt, over een kwaad beftuur der Kerkengelden ,
had aangeklaagd. Maar gregorius, die van eene
hevige ziekte werd aangetast, en van zijne wachters
geen medelijden te wachten zag, Tedde zich door
de vlucht uit hunne handen. Zijn Broeder basilius
fchreef toen, in naam van alle Bisfchoppen van
Kappadoci'è ^ wier Metropolitaan hij was, aan den
Bevelhebber , om dien te verzoeken , dat hij het
daar door ontflaane uitftel van deze zaak niet kwa-
lijk neemen mogt (f). Het baatte gregorius van
N'jsfa niets, dat de Bisfchoppen van Kappndocie
voor hem tusfchcngetreden waren, demosthenes,
die van basilius niet alleen als een vriend der
Arïanen^ maar ook als een onwetend en geweldig
man, befchreven wordt, liet, in het jaar 376, te
K-^ifa zelve eenc Kerkvergadering van Bisfchoppen
uit Galr.ti'é en Pontus houden, op welke waarfchijn-
lijk
(*) GRF.G. Nysf. de Fita S. Maciiiue 7. II. />. 188.
(; \ ) Epist. CCXXV. pag. 344.
GESCHIEDENIS. 7
lijk het lot van gregorius bcflist werd (*), alzoo III
GREGORius volkomen uit zijn Bisdom verdreven ^51":^
werd, Iictwelk aan iemand werd opgedragen, wien f joofdft.
zijn Broeder cenen ondeugenden Ariaaufchen flaaf na C. G.
noemt (f). Men kan ook bijna uit cene plaats -^'^^ ^^]
van GREGORIUS (§) befluiten, dat hem de balling
fchap door een bijzonder bevel des Keizers is aan-
gezegd geworden. Als hij zich voornaamlijk daar
over beklaagde, dat de Ketters in zijne Gemeente
de overhand zouden nemen, vertroostte hem zijn
vriend, gregorius van Nazianzus ^ daar mede,
dat , alhoewel zij , gelijk de flangen , volgends zijne
eigene vergelijking, in vertrouwen op de lente, uit
hunne holen mogten vooitkomen , zij evenwel (lechts
een' koiten tijd fchuifelen , en dan , door de waarheid
en den tijd overwonnen , weder in • ^q.\\ grond krui-
pen zouden (**).
Dit gebeurde ook korten tijd daar na; ten minflen Hij worde
de wederwaardigheden van gregorius van' JSJysfa herf^<-'W.
namen, met de dood van Keizer valens, in het
jaar 378 , een einde. Doch in het volgende jaar
trof hem de fmart wegens het overlijden van zijnen
Broeder basilius zeer. Dezen had hij zoo zeer ge-
ëerd, als bemind; hij hield ook over hem cene lof-
reden Ctt)} vvaar van het flot het best mag ge-
noemd
(*) BAsiL. Epht. CCXXXVII. pag. 365.
(t) BAsiL. Epht. CCXXXIX. />/7^. 367.
(§) Z)(? Vita S. Macriiite p. 192. /. c.
(**) GREG. Naz. Epht. XXXV. p. j^q.
(tt) Oratio in latidem fratm Bafüii 7. II. p. 479-498.
A4
/j
g K E R K E L ÏJ K E
III nocmd worden, daar hij zijne Toehorers vermaant,
BoF.K Qn^ ^\^ gedaclitenis van zijnen Drocder niet door lof-
Hoofdft. fpi'^'^cn, inaar door het navolgen zijner deugden en
nn C. G. goetle hoedanigheden te verëeren.
Jaar 363. jj^ ^-^^ - ->, bezocht gregorius de Kerkver-
lOt 476. j 01 y . r j ■
. gadering te Aniiöchië, op wellve men mislchicn
Dood van yo^j. y,ct bijleggen der Meletiaanfche verfchillen ,
Broeder n^^'*^^* ^'^^^^^ ^'"^^^ ^^^^ handhaaven van het Katholijk
B^siLiüs Geloof in het Oosten, door de belluitcn van 160
f,".5'^!l'^^'" aanwezende Bisfchoppen, onder voorzittiiig van me-
LETius, Bisfchop van Antiöchi'è^ zorgde (*). Na
het eindigen dezer Sijnode, deed hij eene reize naa
Ponttis , tot zijne Zuster macrina , welke de oud-
fle was van alle hare Broeders en Zusters, en bo-
ven hen allen ook iiitftak in Askettfche Godzalig-
heid, gelijk zij daar ook haren Broeder easilius
ten Iterkften toe had aangcfpoord ( f ). gregorius
vond haar flervcnde; hare laatfle redenen, haar
voorbeeld en dood, fchijnen op hem eenen verba-
zenden indruk gemaakt te hebben. Ook befchreef
hij kort daar na haar leven, als een voorbeeld van
heiligheid, in eenen Brief aan den Monnik olym-
pius (S), vvaar in hij haar ook een wonderdoend
vermogen toekent.
Züne rei- Door de gemelde Kerkvergadering of wel door de
zennje- aigenicene Kerkvergadering \:m Konjïamwopokn ^\\qx.-
rufaicm. ,,
(*) GRF.GOR, Njif. de J'ita S, Macrina png, 187.
DALUZ. Noya Collect. Concil. Tom. I. p. 78.
(t) Zie Deel VIII. Bladz. 117.
(§) nta S. Macrin.e T. II. Opp. p, 177-204..
GESCHIEDENIS. 9
welk onzeker is, gclastigd, om den (laat der Kcr- III
ken in Arabi'è op te nemen , kwam hij in het jaar ^^-^^
380 of 381 te J'erufalem^ alwaar hij de zoogenaam- Hoofdft.
de heilige plaatzen , Bethkhem , Golgotha , den "» C. G,
Olyfberg^ en de plaats der Opjianding^ alwaar \^^ \^^
overiil Kerken en Kapellen gebouwd waren, met .^
bijzondere vreugde bcfchouwde ( * }. Doch tevens
verzekert hij, dat zijn geloof daar door verminderd
noch venneerderd was (f). Veel meer gaf hij kort
daar na, in zijnen vermaarden Brief over de Bede-
vaardreizigers naa yerufalem ( § ) , aan dénen zij-
ner vrienden te kennen, dat foortgelijke Godvruch-
tige reizen door den Zaligmaker niet alleen niet gebo-
den, maar dat zij ook, uit hoofde van de Zeden-
loosheid, in die Gewesten heerfchendc, fchadelijk
waren (♦♦). Te Jerufalem werd gregorius zelfs
in moeilijkheden ingewikkeld. Hier waren twistzieke
geesten, die zelfs hem, die vrede zocht te (lichten,
niet verfchoonden , en ook anderen , door allerhande
vragen en bedenkingen , tot hunne partij zochten
over te haaien; hij geeft daar van zelf eenig maar
zeer duider bericht , in eenen Brief aan drie van zij-
ne vriendinnen te Jertifalem (ff), welke daarom
merkwaardig is, omdat hij in denzelven zijne ge-
voe-
(*) Epiit. ad Rujlath. Tom. III. Opp. p. 6sS*
(t) Z)^ euutib. Ilierofol. pag. 58(5.
(§) Toni. III. Opp. pag. 651-654.
(**) Zie Deel VI. Bladz. 205.
(ft) Epi stola ad Euftathiam , Amhrofiam et Ba{iU%'
fam Tom. III. Opp. pag. 6<)$-666.
As
10 KERKELIJKE
in voclcns over deze en gene leerflukken voordraagt.
BOEK 2,iq\^ beklagende , dat aldaar zoo veel vijaiidfchap
Hoofdfl. pl''^"^-^ '^^'^ » 2egt hij , de vijanden van God , Joo-
nn C. G. den , Afgodsdienaars , en /Iriaimi , moet men altijd
^^ ^,5' haaten ; die haat is God aangenaam ; maar welke
m verfliandige reden kan 'er zijn, tot twist met die ge-
nen, die den Vader, Zoon, en Heiligen Geest, op
dezelfde wijze, aanbidden, en die in de onvermeng-
de, maar onderfcheidene Heilige Drieheid, één We-
zen, Heerlijkheid en Magt, gelooven? Vervolgends
verklaart hij zich over dit Icerftuk vollediger, isaak
CASAUBOxus heeft dezen Brief het eerst in het licht
gegeven, ia het jaar löoó, te Parys in Octavo^
met vele geleerde en leerzame aanmerkingen, welke
in de groote verzameling der werken van grego-
Rius, in welke men den Brief insgelijks heeft inge-
voegd, achter wege gelaten, en in plaats daar van
de zoogenoemde verbeteiKle aanmerkingen van gres-
SER gedrukt zijn geworden (*).
Berichten Van dien tijd af begon gregorhts een veelfchrij-
vnn zijnen ygj. ^q worden. Twee van zijne Boeken, welke hij
PETRUS. "'"^^ ^^"S na liet jaar 379 fchijnt gefchreven te heb-
ben, droeg hij op aan zijnen Broeder petrus, die,
door hunne Zuster macrina opgevoed en geleid ,
een tijd lang Opziener was van een Monniken -
Klooster in hare nabuuifcliap; maar die naderhand,
omtrent liet jaar 380, Bisfchop geworden is van
Sehaste 'm Armenië^ alwaar hij kort na het jaar 391
geflorven is. Aliioewel hij zoodanig onderwijs i\\
de
(*) Touu III. Opp. in Anuott.pag. 79. fq.
GESCHIEDENIS. n
de vvctenfchappcn niet genoten had, als zijne bc- III
roemde Broeders, evenwel werd hij, wegens zijne, ^y^.^
door eigenen vlijt vcrkrcgene , kundigheden , als ook Hoofdfl.
wegens zijne (Irenge Godzaligheid en ijver voor de "•'' C. G.
zuiverheid der Christelijke Lcere , zeer hoog ge- Iq[ L^[
acht (♦;.
Het eerfte Boek , hetwelk gregorius aan zijnen ZijneBoe-
Broeder opdroeg, handelt van de vormine; of van '\':''''''^^
. j -i/r - j zijnen
de Schepping des Menjciien^ (^itz^i Kctrctaxiuv^ ccv- Broeder.
S-^w7r«) (f). In dit werk vult hij met alle be-
fcheidenheid aan, het gene zijn Broeder basilius,
die hij hunnen Vader en Leermeester noemt, in zij-
ne verklaring van de Scheppings-Gefchiedenis, met
betrekking tot de Schepping des Menfchen, onaan-
geroerd gelaten had. In dit Boek is zijn gevoelen
merkwaardig, dat de menfchen, indien zij niet ge-
zondigd hadden, zich zonder huwlijk zouden voort-
geplant hebben, hetwelk hij, met het voorbeeld der
Engelen , opheldert , die zonder het huwlijk tot een
oneindig getal vermenigvuldigd zijn. Een ander ge-
fchrift, hetwelk gregorius insgelijks aan zijnen
Broeder petrus heeft opgedragen, had hij op des-
zelfs verlangen opgeficld, over de Scheppings-GC'
fchiedenis ^ ( ttj^* tvi<: E|jd>;^g^y) (§). Hun Broe-
der BASILIUS had daar over zijne vermaarde Kerkre-
de-
( * ) GREGORIUS Nysf. de Fita S. Blacrina: pag, l ?,6.
£03. Ejusd. Epht. ad Flavian. Tom. lil. Opp. p. 645. '"•
THEODORET. Hist. Eccles. L. IV. C. 27. L. V. C. 8.
(t) Tom. I. Opp. pag. 44.- 138.
(5) Tom. I. Opp. pag. 1-43,
ia K E R K E L JJ K E
in dcncn gehouden (*), maar zich, dewijl hij fleches
BOEK onirelcerde Tochoorers had, naar dcrzelver vatbaar-
VIJI
Hoofdft ^'^'^^ moeten fchikkcn. grügorius fchrijft hier na-
na C. G. derc bijvoegzelen en oefeningen , maar geenszins ,
^^ _^* zegt hij, tegenfpraak tegen zijnen Broeder. — Ge-
1 wigtiger, en niet alleen het grootfl-e, maar tevens
het hoofdwerk van gregorius, tot welks voltoo-
iing en bekendmaking zijn Broeder petrus hem
insgelijks opfpoordc, zijn zijne XII Boeken tegen
EUNOMius (t)? die hij omtrent het jaar 381 tot
fland bracht. Het Verweer fchrift van dezen be-
roemden Ariaan tegen de KathoUjken, was door
EASiLius den Grooten , in een afzonderlijk Boek ,
wcderlegd geworden (§). IMaar hier tegen verant-
woordde EUNOMIUS zich in een werk van vijf Boe-
ken; van welken reeds het lezen van bet eerde
Bock BASiLius van verdriet het leven kostte, zoo
fchrijft de bewonderaar van eunomius, filostor-
Gius (**). Een op zich zelf zeer onwaarfchijnlijk
bericht, hetwelk fotius niet alleen in zijn uittrek-
zel uit de Gefchiedenis van filostorgius eenen leu-
gen noemt, maar waar van hij de onvi'aarheid el-
ders ook zoekt te bewijzen (ff). Te weten, hi]
verhaak (SS) 5 dat eunowius zijne, na vele jaarcn
eerst
(*) Zie Deel VIII. Blndz. 274.
(t) Tovi. II. Opp. pag. 284-064.
(5) Zie Deel VIII. Bladz. 229.
(**) Hist. Eccles. Lihr. VIII. Cap. 12.
(ft) Bihlioth. Cöd. CXXXVIII. />/7^. 313.
(SS) Coll. C«d. IV. V. pag. 8, 9.
GESCHIEDENIS. 13
terst afgewerkte verantwoording , zelfs aan zijne IIï
aanliangeren niet ligt medegedeeld , maar ze , zoo ^;^^-^
lang BASiLius leefde, verborgen heeft gehouden, HoofdfL
opdat zij niet door dezen terflond overhoop zou "^ C. G.
geworpen worden ; maar na het overlijden van de- Jqj ^-5]
zen Bisfchop had hij dit werk eerst aan zijne vrien-
<len laten zien, hetwelk kort daar na ook in handen
^QV Katholijken raakte, en behalvcn door gregorius
vanA^'V^, ook door theodorus, Bisfchop van^«-
tiöchiê, ais ook door sophronius, in zijne naakt-
heid ten toon gefield werd. Dus verhaalde elke
partij van de hoofden der tegenpartij het flechtde,
waarom noch de ééne noch de andere zoo geheel
zonder oordeel des onderfcheids geloofd kan wor-
den. Alleen dit is zeker, dat de wederlegging van
gregorius alleen bewaard gebleven is. Met dit
werk ftaat als eenc tn'eede afdeeling des XHBoeks (*)
in verband de wederlegging, naar het fchijnt, van
een ander werk van eunojiiüs. Van het een en
ander kan men zeggen, dat het meer vermaard dan
groot is. Stelt men zich naast hem in hetzelfde
(landpunt, lüt hetwelk hij gefchrevcn heeft, dan
vindt men de uitnemende toejuiching, waar mede
het ontvangen is, niet onverwaclit , . noch onge-
grond. Juist deze leerwijze, om voor het leerflel-
zel der KathoUjken te flrijden , die vaardigheid , om
hetzelve in zijne beflanddeclen te ontbinden , en den
famcnhang in hetzelve aan te toonen; overiil gron-
den voor hetzelve op te fpooren; gcdecliljjk met
nieu-
(*) Png. 71:4-8(54. /. c.
14 K E R K E L IJ K E
III nieuwe, zo al niet betere, eclitor meer fchittcrcnde
vm wapenen te kampen; geenen misflag van partij on-
Hoofdft. gemerkt en ongedraft te laten; en dit alles in zulk
na C. G. ccn verband van disputeerkunst met ecnen vvelbe-
tot 4~6. i'pi'''i^''^tcn , vernuftigen en zegevierenden ftijl ; deze
m leerwijze was voor eenen tijd , toen de beide par-
tijen van Katholijken en Arianen als het ware ftre-
den, wie het flagveld behouden en meester blijven
zou, treffend genoeg, en deed vele werking. Voor
de nakomclingfchap heeft die zelfde bekwaamheid
van GREGORius, in het ontvouwen en verdedigen
van zijn leerftelzel , en menige goede en vrije aan-
merking , maar voornaamlijk , dat zijn twistfchrift
meermalen eene wijsgecrige wending neemt, wel
eene leerftellige , maar zeker nog meer eene gefchied-
kundige waarde. Doch deze zou ongelijk grootcr
zijn , indien zich de Schrijver van vermoejende wijd-
lopigheid en ontallijke herhalingen, en het laten
doorflippen van goede gedachten, gewacht had. Het
blijkt genoeg , dat hij niet zelden zijne partij te
magtig is, maar daartegen hebben zij eikanderen,
in meer dan (iiw opzicht, niets te verwijten. De
ciün zoo wel als de ander flaat heel dikwijls den bal
mis in de' uitlegging van Bijbelplaatzen , ja men
zou, bij deze vergelijking, al ligt met sejiler's
waarneming indemmen, dat men bij de Katholijken
meermalen fleclite uitlegging van Schriftplaatzen
ontmoet , dan bij de zoogcnoemde Kettcrfche Schrij-
vers. Haatlijke gevolgtrekkingen , ondcrRcllingcn
van het gene eerst diende bewezen te worden , ijde-
le fpitsvinnigheden , en eene fpottende of zelfs
fchim-
GESCHIEDENIS. 15
fclninpende en hevige wijze van uitdrukkingen, ont- III
moéten wij bij gregorius even zoo veel als bij eu- ^^Ji
^'OMIus enz. gregorius fcbijnt dit werk in het Hoofdfl.
eerst in cenen veel bepaalderen omvang opc;cfl:eld, "^ C. G,
maar naderhand tot dien vorm uitgebreid te heb- ^^^ ^7^]
ben, waar in wij het nog bezitten. Want, fo- — — —
Tius ( * ) had twee Boeken van dezen inhoud van
hem gelezen , welke hij beiden wegens de fchoon-
heid en bevalligheid van ftijl , maar ook , bijzonder
het écne, wegens zijne uitmuntende gegrondheid,
prijst; alhoewel hij erkent, dat de Schrijver euno-
Biius juist niet naanwkcurig naar de orde af bcftrce-
den heeft. Misfchien was dit ook dat kleine ge-
fchrjft, hetwelk hij aan gregorius van Nazianzus
en HiÜRONYMus , volgends getuigenis van dezen
laatften (f)? heeft voorgelezen. Waarfchijnlijk is
dit gebeurd bij gelegenheid der faraenkomst van de-
ze drie vrienden , op de algemeene Kerkvergadering
te Konftantinopolen ^ in het Jaar 381. Hier ten
minden hield gregorius van Nysfa twee plcgtige
Redenvoeringen ; de ééne, die niet meer voorhanden
is, toen gregorius van Nazianzus tot Bisfchop
van Konflantinopokn verkozen was CS)? ^^ andere
bij de dood van meletius, Bi.sfchop van AntiÓ-
chië^ die op gemelde Kerkvergadering het Voorzit-
tcrfchap had waargenomen, en die door de Scheu-
ring , welke naar hem den naam voert , beroemd is
ge-
(*) Biblioth. Cod. VI et VII. pag, 9.
Q\^ De Vivh llhtflr. Cap. 138.
(§) GREG. iV}'./. Or, in Mekt. p. 588. T. III. Opp,
i6 K E R K E L IJ K E
III gcwortlcn (*). Te vooren was reeds cene andere
PP':"^ Lofreden op meletius gehouden , met optelling
Xloüfdlt. van zijnen arbeid en lotgevallen; daarom blijft hij
na C. G. j"n de zijne meestal flechts bij algemecne affchilderin-
10^ 4-0! è^^ ^^^ grootheid van dit verlies , en bij Bijbelfche
. beelden (laan , welke hij op dezen Bisfchop toepast.
Welfprekendheid kan men hem in dezelve niet ont-
zeggen, hoewel zijn vernuft fomtijds in plaatzen
verbasterd, zoo als de volgende eene is: „ mele-
5, Tius had, als een navolger des Zaligmakers, de
„ Joodfche AVaterkruiken , vol Kettersch Water,
„ met zuiveren en onvervalschtcn Wijn gevuld ,
„ naardien hij door de kracht des Geloofs de Na-
„ tuur veranderd had." Voorts rekent hij het ook
tot vertroosting van zijne Tochoorers, dat men de
ziveetdoeken van het aangezicht des overledenen Bis-
fchops , tot ben'aaring der gelovigen , afgetrok-
ken had.
OFliijop- Het gene een Schrijver van de XlVde eeuw, ni-
üelleris ^eborus (f), van gregorius meldt, dat hij het
bijvoeg- merkwaardig bijvoegzei bij de Niceifche Geloofsbe-
zel op de jjj^igfijs hebbe opgefteld, welke de Kerkvergadering
Geloofs- van Ko7iflantinopolen heeft ingevoerd, is wel op
belijdenis zichzelvc niet onwaarfcliijnlijk , maar wordt door
hem alleen niet geloofwaardig. INIaar hier aan kan
men minder twijfelen, dat de meermalen genoemde
vergadering hem niet alleen de eere bewezen heeft,
om
(*) Orat. in Melet. l. c. p. S^'7'S9S' socRAT. L. V.
f', 9. sozoM, L. VIL C. 10.
(]•) Iliit, Eciies. Libr. XII. Cap. 13.
GESCHIEDENIS. 17
f>Tn zijn Kcrklijk Rechtsgebied te bcpaalen , maar III
Iieni ook als een voorbeeld van rechtzinnigheid ^J:^^
boven anderen te onderfcheidcn ( * ). Welke verör- Houldll.
<lening theodosius de Groote door eene bijzon- °^ C. G.
dcrc wet bekrachtigde (f). l^' 263.
Waarfchijnlijk bleef greoorius, zedcrt het jaar
381, nog ccnigcn tijd in de Hoofdftad. Waarfchijn- ^-'J"*^'^^'"'"
lijk was hij in de Kerkvergadering van Konftant'ino' richtin-
pokn , van het jaar 3R2 , tegenwoordig ( § ). Trou- S^" te
vvens, toen er, in het volgende jaar, eene nog ^j^Qp^je^
merkwaardiger Kerkvergadering van Bisfchoppen der
voornaam ftc Kerklijke partijen te Konftantinopolen
gehouden werd, ten einde ecnen vrede tiisfchen hen
te bcwerkflelligen, was gregorius, benevens nec-
TARius, Bisfchop van Konflantinopolen ^ aan het
hoofd der KathoUjken. Men befluit dit, met recht,
uit zekere gefchiedkundige omftandighcden , die in
eene Redenvoering , naar allen fchijn door hem, om
dezen tijd, aldaar gehouden, voorkomen; over de
Godheid des Zoons en des Heiligen Geestes , en lof
van den rechtvaardigen abraham (**). Geduuren-
de zijn verblijf te Konftantinopolen ^ kreeg grego- •
Rius ook aanleiding, om na het Jaar 381 zijn ge-
fchrift tegen het noodlot (ff) op te fleUen. Hij had
po-
(*) socRAT. Hiit. Eccles. Libr, V. Cap. 8. sozom.
Libr. VII. Cap. 9.
(t) Cod. Theod. Libr. XVI. /. i. de fideCathol. 1.3.
( § ) Zie Deel VIII. Biadz. 46.
(**) Toifi. III. Opp. pag. 464-476.
(ft) Tom. II. Opp. pag. 62-81.
IX. Deel. B
iS K E R K E L IJ K E
lil pogingen gedaan, om eeneii geleerden Heiden tot
BOEK jiej; Christendom over te brengen. Maar deze ant-
Hoofdil. woordde hen ftccds, en poogde te bewijzen, dat
na C. G. alle menschlijke handelingen en gebeurenisfen , zelfs
tot 4.76. ^^ven en dood, van de noodzaaklijkheid des nood-
- lots afhingen; dat het dus niet aan hem ftond,
maar dat het alleenlijk aankwam op die onverandcr-
lyke bepaaling, of hij van geloof veranderen zou.
Het gefprek , hetwelk hij daar over met hem hield ,
befchreef hij naderhand , op begeerte van eenen Bis-
fchop, bij gelegenheid der bekcering van eenen an-
deren ouden en zeer verflandigen Heiden, welke hij
bijkans voor onmogelijk gehouden had, in eenen
Brief aan denzelven. De Heiden , met wien grego-
Rius gcfproken had, leidde het onwcêrflaanlljk nood-
lot af van de plaatzing der geftarnten; en beriep
zich ten dien einde op de zekere uitrekening van
toekomende gevallen , die op dezen zelfden grond
rustte. Maar de Schrijver ftelde hem zulke tegen-
werpingen uit de inrichting der natuur en des men-
fchen tegen, die dit leerflelfel met ongerijmde ge-
volgen overhoopten. Deze verhandeling is niet één
der flechtften van dezen Schrijver. Toen in het
jaar 385 de jonge Keizerlijke Princes pulcheria,
en kort daar op derzelver Moeder, de Keizerin
PLACCILLA , overleed ; hield cregorius , waar-
fchijnlijk daar toe verzocht, twee Lijkredenen op
dezelven te Konjiautinopolen ^ die in zijne werken
voorkomen (*).
Van
(*) Tom. III. O^p. pas. 514-523, 524-533.
G E S C II T E-D K N I S. 19
Vaii dezen tijd af wordt de Gdchiedeiiis van iir
CREGORius fleeds armer in belangrijke gevallen , "^^^
maar dat zijne werkzaamheid gefiiadig even groot Hoofd (l.
bleef, ziet men uit de menigte zijner fcliriften , "^ C. G.
welke, behalven de reeds opgenoemde, nog voor- ^q^"^ ^^*
handen zij. Die tegen de Apollinaristen gericht
zijn , kunnen tusfchen de jaaren 380 en 390 zijn Yf p^*^®
opgefteld, zoo als de toenmalige toeftand dezer ge-vaiiGiiE-
zindte laat venuoeden. Immers, niettegenftaande gorius,
het Keizerlijk bevel, hield zij toch na het jaar 3,'! 3
nog te Kon fl anti nopolen zelve haren Godsdienst;
men weet ook, hoe misnoegd gregorius van Na-
zianztis dcsvvegens was op nectarius, Bisfchop
dier Hoofdilad, vriend van gregorius van Nys'
y^ C*)? welke laatfte aan theofilus, die in het
jaar 385 Bisfchop van Anti'óchi'é geworden was,
eenen Brief afzond tegen apollinaris (f), tot
welken hij eene bijzondere reden had. De yjpollina-
risten befchuldigden de Katholijken^ dat velen van
hen twee Zoonen Gods leerden, eenen van Natuur,
en eenen anderen, die voor Zoon van God aange-
nomen was. GREGORIUS vcrklaait niemand te ken-
nen , die dit beweerd heeft ; maar ziet deze befchul-
diging aan, als een middel, hetwelk pjirtijën ge-
bruiken, om zich zelven te behelpen, waarom hij
THEOFILUS opwekt, om zich tegen hen te verzet-
ten. Hij fpreekt, bij deze gelegenheid, over de
▼erëeniging der beide Naturen , de Godlijke en
Mensch-
(*) Zie Deel VIII. Bladz. 321, 377.
(t) Tom. III. Opp. png. 261-268.
B a
\
ao K E R K- E L fj K E
ni Menschlijkc in jesus, breedvoeriger, doch fomtijds
boc:k jjjgj. (ij(. uitdrukkingen ^ als of hij ccne vermenging
Hoofdft. ^^ verandering der beide Naturen in christus ge-
na C. G. loofde, op die wijze, welke naderhand in de Eu-
tot 4.76 iy(^hi^^'^fif^^ Ketterij berispt is ; dit vinden wij
— — — ook in fommige anderen van zijne fchriften, doch
daartegen ontmoeten wij in dezelven weder andere
plaatzen , dat hij ook in dit opzicht de Katholijke
Lcere gevolgd hcbbe. Doch, zoo is het, hetzelfde
woord, dezelfde uitdrukking, wordt bij oudere Kerk-
leeriiarcn in eenen goeden zin fomtijds gebruikt,
welke naderhand, bij ontflaanen twist over zeker
Lcerftuk , bij Ketters gebruikt wordende , als dwa-
ling wordt opgevat, omdat naamlijk dan de denk-
beelden meer beftemd en bepaald zijn geworden (*).
Een klein Brokfluk van een ander gefchrift van
GREGORius tegen apollinaris ( f ) , behandelt
deszelfs befchuldiging, dat de Katholijken de God-
lijke Drieëenhcid in een viervoudig getal vervorm-
den. Hetzelve fchijnt een fluk uit te maken van
een gewigtiger werk van gregorius, zijnde eene
wederlegging van apollinaris , ( hvn^'^^'liy.o? tt^ös-
roe, ATToMvat^m , ) hetwelk laur. alex. zacagm
uit een Handfchrift der Fatikaanfche Boekerij het
eerst in het licht gebracht, en met eene Latijnfchc
Overzetting voorzien heeft (§). Naar-
(*) CHR. AUG. SALiG cIc EutycJiianismo ante Eutycheu
C. XX. pag. iy6.
(f) Fragm. Libri contra ApoUinar. T. II./». 4"f48.
( S ) In Coll. Momim. Fet. Eccl. Gr. et Lat. T. I. ƒ>.
123-287. Romte 1698. 4to.
GESCHIEDENIS. ai
Kaanlicn men den tijd niet naauwlceiiris hm be- III
paaien, in welken de overige gefchriften van gre- ^^^'^^
coRius zijn opgefl-eld, zullen wij ze naar de gelijk- Hoofd f!,
lieid v.m derzelver inhoud opnoemen. Sommigen "^ C. G.
van dezelve zijn Bijbeherliaringen. Daar order [^^ .J*^^
behoort vooreerst zijn Boek over het leven van mo
SES ; of over het volmaakte leven naar de deugd (*), Vervolg.
•Dit werk is vol vnn zeldzame en meestal armhartige
^Uegorifche en Myftifche uitleggingen en toepasfui-
gen, door welken het goede, hetwelk 'er in mogt
zijn, verduiderd en bedekt wordt. Insgelijks fchreef
CriiEGORius, op begeerte van eenen vriend, een
Boek over de opfchriften der Pfalmen ( f ). In het-
zelve leidt hij uit deze opfchriften zcdenlijke en al-
legorifche voortellingen af; geleerde oplielderingen
van deze opfchriften, van de fpeeltuigen daar in ge-
meld , en andere bijzonderheden , die voor den in-
houd der Pfalmen zelven gewigtig zijn, zal men 'er
vergeefs in zoeken; maar desniettemin moet men
zich verwonderen , hoe een man , die met de oude
Grieklche -Schrijvers en derzelver uitlegging niet on-
bekend was, het heefi: kunnen wagen, om zulke
invallende gedachten uit een Boek te haaien , waar
van hij de taal niet verftond , indien men niet be-
dacht , dat het reeds lang voor eenen pligt van
Schriftuurverklaarers , en voor een bewijs van hunne
fcheqozinnigheid gehouden werd, foortgelijke verbor-
genheden in den Bijbel op te fpooren. Van dezelf-
de
(*) Tom. I. Opp. pag. 16^-256.
(t) Tom. I. Opp. pag. 257-372.
Bs
aa K E R K E L IJ K E
IH de natuur zijn des Schrijvers acht Kerkredenen over
*<^^* dm Prediker van salomo , welken liii ook vol-
VIII
Hoofdn. g'^"^^ de Alexandrynfche Overzetting, tot Hoofdji»
na C. G. ni. \ri^. pr aciicaal ^ en ten dien einde, ook dikwijls
^^Q^ \J^^ allegorisch verklaart (*). Den naam Prediker heeft
■ dit Boek, gelijk gregorius gelooft, bij uitnemend-
heid , omdat het , door zijne voorfchriften , nuttiger
voor de Kerk is, dan alle andere Bijbelboeken, mis-
fchien ook naar den waaren Leeriiar der Kerk , den
Zoon van God. Opmerklijk is het, dat hij (f),
bij de woorden : Ik , Prediker , was Koning u
yerufalem , deze woorden ; Pf. II. 7. Gij zijt
vjjn Zoon, heden heb ik u gegenereerd, dus ver-
klaart: „ De Vader der tijden zegt, dat hij den
5, Schepper van het Heel- al, heden gegenereerd
„ heeft, om door dit tijdwoord bij den tijd der ge-
5, boorte aan te wijzen, dat 'er niet gefproken
„ wordt van zijn beftaan vóór alle tijden, maar van
5, zijne geboorte , door het vleesch , tot heil der
5, menfchen." Uit deze Bijbelverklaringen van gre-
gorius kan men zich gcmaklijk een denkbeeld ma-
ken, hoe het Hooglied door hem behandeld is 5 hij
heeft over hetzelve XV Predikati'èn , die zich uit-
ftrekken tot Hoofdfl. VI. 8. (S) Zijne Toehoor-
ders hadden veel daar van nagefchreeven ; maar hij
voegde 'er nog het dén en ander bij, en droeg het
werk in eene inleiding op aan eene aanzienlijke
vrouw ,
( * ) O/)/). /. c. pag. 363-467-
(t) Honiilia II. pag. 386. fqq.
(§) Tom. I. Gpp. pag. 468-711.
toe 476.
GESCHIEDENIS. 23.
vrouw, OLYMPIAS, te Konflantinopokn , die van III
hem ecne zoodanige Uitlegging van dit Bock begeerd ^o^^
had, in welige de in de woorden verborgene wijs- Hoofdll.
heid^ (^PJnlofophk ^~) door eene welvocglijkc be-naC. G.
fchoiuving ontvouwd , en de zich voordoende zin |^" \^^
der woorden tot ecnen meer zuiveren gelouterd wor-
de; In d^QZQ. inleiding erkent de Schrijver, dat eeni-
ge Leeraars van gevoelen waren, dat men in de H,
Schrift overal bij de woorden behooit te blijven;
qn dat zij ons voUlrekt . niet door raadzelen en eeneii
verborgenen zin onderwijst. Waaifcbijnlijk waren,
deze zulke Leeraars , wien het nodeloze ongegronde
en ofiöphoudelijke Allegorizeren over den Bijbel te-
gen de borst Iliet. Iloe het zij, gregorius be-
moeit zich, in deze inleiding te bewijzen, dat liij
niet ongerijmd handele , als hij uit de H, Schrift
op allerhande wijze 'nut poogt te trekken. Onder-
tusfchen hebben vijf Predikati'èn van onzen Kerk-
leeraar over het Gebed ^ in vier van welken bijzon-
der het Onze Vader verklaard wordt, ongelijk meer
nuttigheid (*). Daar zijn onder de werken van
GREGORIUS nog meer verklaringen van Bijbelplaat-
zen. Hij heeft twee Predikati'èn voor de woorden:
Laat ons Menfchen maken naar ons Beeld ^ naar
onze gelijkenis fe (f). Over de Toveres fe^ {iyyot-
ff «jWuS-oj- , ) te Endor ^ ontvouwt gregorius zijne
mening, in eenen Brief aan zekeren Bisfchop theo-
Dosius (§), in welk geval hij vermoedt, dat de
Dui-
(*) T. I. Opp. p. 712-7C1, CO T. I. Opp.p, 139-1 66.
(§) Tom. II. Opp. pa^. 35-39.
F' 4
44 K E R K E L IJ K E
III Duivel zijne rol gefpceld iiceft en vcifchccncn is.
BOEK ^^fjf Predikati'én over de Zaligfprekingeji in de
Iloofdft. Berg -Predikatie van JESUS (♦), verdienen opmerk-
na C. (j- zaamheld. Nog is 'er ddneL7//^^/t«;7rt'/g-e Verhandeling
to^ irö ^^^ ^^^ » ^P vcrzoel<: van ecncn vriend , over de
■ ■ woorden des Apostels: Wanneer hem alles ouder-
worpen zal zijn , dan zal ook de Zoon zelf zich
onderwerpen aan den genen ^ die alles aan hem on-
derworpen heeft (f). Om alle Kettcrfchc uitleggin-
gen van deze plaats af te weeren, toont gregorius
eerst aan , dat de gewoone betekenisfen van onder-
worpen en onderdanig zijn hier geene plaats kunnen
vinden, en hij laat den Apostel het volgende zeg-
gen. Edns zal de natuur van het kwaadc tot niet
overgaan, en hare daadlijkheid geheel verliezen. De
Godlijke onbegrijpelijke goedheid zal elke rede-
lijke natuur in zich bevatten; zoodat niemand, die
van God gefchapen is, van zijn rijk zal verdoken
blijven , nademaal al het kwaad , hetwelk onder de
dingen gemengd is, gelijk onzuiver metaal door het
zuiverende vuur, ontbonden, en alles, wat van God
oorfpronglijk is, weder zijn zal, zoo als het was
bij zijn ontdaan.
Van de leerflellige fchriften van gregorius is
zijn groot onderwijs in den Godsdienst , ( Koyos
K»1vix>]\iy.os 6 fAiyci^^ (§)? het voornaamfle. Het-
zelve is geen Katechetisch opftel, in dien zin, als
wij
(*) Tom. I. 0/)^. png. 762-836,
(f) Tom. II. O/»/», pag. 6-i\.
(5) Tom. III. Opp. pag. 43-1 ï4r
GESCHIEDENIS. 25
wij dit woord thans nemen, maar, volgends cre- f II
GORius eigene verklaring, bijzonder ingericht tot ^•'^''j'j
onderwijs voor Joodcn en Heidenen , welke in het- Uoufdlh
zelve door redelijke gronden van de lecrfhikken des '^^ C. G.
Christendoms overtuigd willen zijn , en hunne te- {q[ .-^^
genwerpingen willen beantwoord hebben. Met dit ■
oogmerk komt hier veel voor, hetwelk goed en
doelmatig is, maar ook veel fpitsvinnigs , en het-
welk met de waardigheid van den Stichter van den
Christelijken Godsdienst onbeftaanbaar , en geheel
niet overeenkom ftig is, met leerilellingen , welke in
het vervolg hecrfchendc zijn geworden. Eene blijk van
de vrijheid, welke de Leeraars der Kerk toen nog
hadden, in het leerftellige en in het voordragen van
onderftellingen , zo zij maar in de hoofdzaak aan de
vastgeftelde rechtzinnigheid getrouw bleven. Het'
vefdient ook opmerking, dat het woord f^u^v^iov^
(^verborgenheid ,) door gregorius , in dit werk
niet altijd in den lateren leerftelligen zin gebruikt
wordt. Dan betekent het bij hem myflike of ge-
heimzinnige verklaringen, dan de Christelijke leer in
het gemeen ; dikwijls fchijnt het zelfs , dat hij alles ,
wat naar het tegenwoordig denkbeeld van dit woord
daar toe gerekend wordt, denkt begrijpelijk te ma-
ken; evenwel geheel en al heeft hij deze betekenis
van het woord niet voorbij gezien.
Wij zullen , uit dit werk , het één en ander voor- Voor-
beeld van het biigebrachte ffeven. Terflond in het •meelden
, , , , .. . , , , 1 T^ . , . , van fom-
begm laat hij zich , om de leere der Dneëenheid mige bij-
begrijpelijk te maken, daar over dus uit: Zij, die zondere
van deze leere af keerig zijn , geven toch toe , dat JJJn gre*^-"
B 5 God Goiuus.
26 KERKELIJKE
III God niet zonder rede, {oiKoyo?,') is. Willen zij
BOKK fie j-eje jn God naar het menschlijke verklaren, dan
Hüofdft. kunnen zij, langs dezen weg, tot verhevener be-
na C. G. grippcn opgeleid worden; want de rede moet toch
to" i-6* ^^" ^^^ natuur gelijkvormig zijn. In God moet zij
gevolglijk ecuwig en daadlijk beflaande, cenc leven-
de en verdandige zelfftandigheid zijn , eenen vrijen
wil en ecne daar aan gelijke magt hebbende , om al
wat goed is , te werken ; zulk iet goeds is de we-
reld ; geheel een werk van deze rede , of van het
Woord 'm God, hetwelk ondcrfchciden is van hem,
wiens Woord het is. Dus ftrijdt deze verborgenheid
niet met de gevoelens der Grickfche Wijsgeeren,
en men komt Analogisch met het gene in ons is,
tot de kennis der hoogde natuur. Elk ziet, dat wij
hier den Platonifchen hoyos hebben, welke echter
met het Christelijk Leerftelfel niet hetzelfde is. Op
dezelfde wijze heldert hij het beflaan des //. Geests
op uit onzen Geest, of Adem, het aantrekken der
lucht, waar door het uitfpreken van het woord
ontdaat. Zoo wel het Woord, als den Geest van
God zal dus de Heiden, naar de gewone denkbeel-
den, en de Jood, naar de fchrift, {Pf. XXXIEf.
6.) misfchien erkennen; maar daartegen zullen zij
de Menschwording des Woords onwaarfchijnlijk en
Gode onwaardig vinden. Hier omtrent merkt nu
GREGORius aan: Zij gelooven echter, dat alles van
den Schepper door VV^oord en Wijsheid gemaakt is.
Nadien nu het beftaan der Wereld van het Woord
afhangt, en dit de menschlijke natuur daarom heeft
voortgebracht , opdat deze voor het genot van God*
lij.
G E S C II I E D E NM S. 17
lijke goederen vatbaar zou zijn; zoo moet met de- fll
zelve iet, dat met God verwant is, vermengd zijn, ^^j'jj
opdat liare begeerte naar die goederen te rticer ont- HoofdlL
vlamd worde: en daar onder is ook de eeuvviglleid. "^ C.G.
Jaar 363.
In de Schrift heet dit: De Menscli is naar Gods ^ot 476.
Beeld gefchapen. Dat hij thans aan hetzelve zoo ■
ongelijk is, komt van het fleclit gebruik van zijnen
vrijen wil. — Men vraagt misfcliien naar de oorzaak
der opzetlijke zonde. Hier omtrent hebben de Voor-
vaderen onderwijs bekomen , hetwelk uit de natuur
zelve geloofbaar wordt. De befchouwing der din-
gen , die beftaan , verdeelt dezeiven in zulken , die
voor het verfland, en anderen, die voor de zinnen
zijn. Maar beiden heeft de Godlijke ^Vijsheid met
malkandcren , oók in den mensch, vermengd, op-
dat alles gelijk aandeel aan dit fchoone en welvoeg-
lijke hebbe. De voegzame plaats voor de verftandi-
ge natuur is de fijne, redelijke en beweeglijke Zelf-
ftandigheid boven de Wereld , welke , naar hare na-
tuur, met dezelve in verband ftaat. Vroeger bc-
ftond reeds het verllandige Schepzel ; en elk der En-
gelen-Magten kreeg eene bijzondere heerfchappij;
dus was 'er ook eene magt tot beheerfching dezer
aarde aangedeld. Als nu de mensch met Godlijke
fchoonheid gefchapen werd, verdroot zulks den ge-
nen, wien de regeering der aarde was toebedeeld,
dat eene aan hem onderworpene natuur aan de
hoogfte natuur gelijkvormig zijn zou. Alhoewel
zelf zonder eenig kwaad gefchapen, wekte nogthans
zijn afkeer van het goede, hetwelk hij zag, den
nijd; hij verdierf daar door zich zclven, en dewijl
hu
«8 K E R K E L IJ K E
ITl hij den mcnsch niet door opcnbaiir geweld van zijn
noKK vDorrcciit kon berooven , verleidde hij hem, tenviil
Vlll j ■) j
Hoofiiri. 'lij ^^^^ Ivwaad in zijn voornemen mengde. — Vcr-
ni C. G. voli^cnds de bedenking oplosfcndc, waarom God
lo' 4.-6. ^'^^^ invoering van het kwaad, hetwelk hij vooruit
"■- ■' ' zag, niet geweerd hebbe? merkt hij tegen de Ma-
mche'én aan, dat het kwaad eigenlijk beftaat in cene
berooving van het goede. Hij merkt verders aan,
dat men de ontbinding des ligchaams door de dood^
niet als een kwaad , maar veel meer als eene wel-
daad van God heeft te befchouvven, dewijl het lig-
chaam door die ontbinding van alle onreinheid ge-
zuiverd wordt , om door de Opftanding tot zijne
oorfpronglijkc gedaante hervormd te worden. De
bcvlekkingen , welke de zonden in de ziel gebracht
hebben, worden in di( leven door de artzenij der
deugd weggenomen ; blijft de ziel hier ongenezen , dan
wordt de genezing tot de toekomende Wereld be-
waard» Van jesus komst in het vleesch fp reken-
de, maakt hij eene zwaarigheid: Alisfchien zegt
iemand , de bedekking der Godheid onder de memck-
lijke natuur., door welke God aan den vijand on-
bekend bleef, was toch een bedrog geweest! en be-
antwoordt dezelve met eene ontkenning; het was
niets minder dan bedrog, maar eene wedervergel-
ding. De bedrieger werd zelf door de hem voorge-
Ilelde menschlijke gedaante bedrogen , nadat hij voor-
heen de menfchcn door het lokaas der wellust be-
drogen had; en in plaats, dat hij den mensch door
zijn bedrog ongelukkig had gemaakt, verkrijgt door
dit vermeend bedrog niet alleen de mensch eene
wel-
GESCHIEDENIS. 29
weldaad; maar zelfs die gene, die zijn verderf be- Hl
vordcrd heeft. AVaiinccr i.\c vijiind déiis deze wel- ^'""^
\' 1 1 1
daad ondervinden zal , zal hij ook niet twijfelen , HoofiifK
dat dit rechtvaardig en heilzaam is. Even gelijk de "^ ^- ^-
zickcn , die men fnijdt en brandt , op den Genees- {^^ ^_g'
heer toornig zijn ; maar genezen zijnde , denzelven
danken ; op gelijke wijze zullen ook , wanneer na
lang tijdsverloop het kwaade uit de natuur zal weg-
genomen zijn^ en die genen ^ welke thans in het
booze liggen , /// hunnen oorfpronglijken toe/land
weder hcrfteld zullen wezen ^ (e/ f ro a^y;<xiov uttokx-
TU^otcig^^ alle fchepzelen édnltemmig dank zeggen;
zoo wel die genen, welke door eene zuivering ge-
tuchtigd zijn, als zulken, die niet ééns eene zuive-
ring behoefden. Eene andere bedenkin^r wordt door
hem aangevoerd: IVaarom is de genade niet tot
alle nienfchen gekomen? Daar zijn toch zoo velen
van het Woord Gods achtergebleven ! Zij zijn ,
zegt de Schrijver , allen geroepen geworden , zoodra
de prediking van het Euangelie haren aanvang nam.
Maar de Almagtige heeft, uit hoofde der uitnemen-
de eere, welke hij den mensch bewees, ook iet in
onzje magt gefield^ waar van elk alleen heer en
meester is. Dit is de vrije keuze, die .aan niemand
onderworpen is, en onze geheel vrije wil. — Doch
de twistgierige tegenfprekers zeggen verder. God
kon , indien hij wilde , ook de weder hoor igen gedwon- 9^
gen tot zich trekken, om deze Prediking aan te ne-
men. Maar waar zou dan in dezen de vrije wil
zijn? waar de lof der genen , die recht leven ? -
Alleen levenlozen of redelozen kunnen door eens
an-
30
K E R K E L IJ K E
iri nndcrs wil genoodzaakt worden; maar een redelijk
Boi:tt wezen zou daar door de bekoorlijkheid van het re-
VIII
Hoofdrt. delijkc en alle zedelijkheid verliezen. De lecrc van
na C. G. den H. Doop verklarende , zegt hij onder anderen :
Jaar xtz. donder het Bad der Wedergeboorte kan geen mensch
t(»t 4/0. "^ °
, I in de groote Opflanding ftaan. Wie in dit leven
door dit Bad gereinigd is geworden, die keert ge-
maklijker tot den genen, die met hem verwant is,
terug. Maar die genen, wier hartstochten verhard
zijn , en die noch door dit geheimzimiig water ,
noch door de aanroeping der Godlijke magt , noch
door berouw en bckeering gereinigd zijn geworden,
deze moeten, even als onzuiver goud, in den oven
komen , opdat , na lange tijdperken , de natuur rein
en voor God behouden worde. Ondertusfchen zegt
hij, van de kracht des Docps fprekende: De
Menschheid zelve wordt in den Doop niet veran-
derd; niet de Rede, het verftandsvermogen , de be-
kwaamheid tot wetenfchap, noch iet anders, wat
haar eigendomlijk is; want anders ware het eene
verbastering. Maar men moet na den Doop de
booze neigingen en ondeugden uit de ziel wegrui-
men ; want blijven dezen , dan is het water des
Doops bloot water, en de gave des Heiligen Gecs-
tes is den geborenen, (gedoopten,) niet medege-
deeld geworden.
Een ander niet onbelangrijk Boek van gregorius
is zijn Gefprek over de Ziel en de Opflanding (*).
Hij gaf het den Titel macrina , omdat hij het in
een
(*) Opp. Tom. III. pag. 181-265.
G E S C II I E D E N I S. 31
een Gcfprok met zijne Zuster in hare doodlijke ziek- lïl
te iiililccdJe , gelijk zij dan ook , onder den naam ""''-'^
van Onderwijstere 'er de hoofdpcribon in maakt. Hoofdft.
In dit Gcfprck vraagt gregorius onder anderen : "^ C* G,
Waar is dan de zoo vaak , in het gcmeene leven , in }^^^ ^ |'
Heidenfche en Christelijke vSchriften , genoemde plaats
d^t)i te zoeken, in welke de afgcfcheidene zielen
zullen opgenomen worden? Daar op laat hij zijne
Zuster antwoorden, dat daar door niet anders wordt
aangeduid , dan dat het eene onzichtbare en duiltere
plaats is. Zoo lang men de hoofdleere, dat de
zielen na dit leven voort beftaan , niet zoekt om te
ftooten, is het niet nodig, over deze plaats te twis-
ten; voornaamlijk, dewijl alleenlijk ligchamen, maar
niet de zielen, ccne eigenlijke plaats beflaan moeten.
PAULUS gewaagt wel, (^Philipp. II.) onder de ge-
nen, die hunne knieën buigen zullen, ook zulken,
die onder de aarde zijn. Maar hij heeft in deze
plaats niet een drievoudig verblijf, maar eenen drie-
voudigen toejland der redelijke natuur^ willen op-
geven; den hemeïfchen^ of der Engelen; den aard-
fchen of menschlijken ; en den onder'dardfchen ^ na
de fcheiding van ziel en ligchaam, tot ééns elk re-
delijk wezen in het goede zal overëenftemmen. Men
zou ook , door de onder 'dar dlingen , de Duivelen
kunnen verflaan, die na lange tijdperken insgelijks
van het kwaad vrij zijn, en christus Heerfchap-
pij erkennen zullen. Iemand , die zich hier geheel ^
aan de zinlijkheid overgeeft, heeft na de dood nog
eene andere dood nodig, om zich van het leem der
vleeschlijke begeerten te ontdoen , daarom zullen
zich
32 K E R K E L rj K E
III zich ook bij de graven meermaalen fchimnicn uf
BOEK fehadinvbccldeii der verflorvencn bevinden , omdat
Moofdlh hiiiinc zielen nog ftecds aan de ftoflc hangen. Of
na C. O. door zorgvuldigheid in dit leven; of door zuivering
'\S^^ na hetzelve^ wordt ds ziel van hare verbinding niet
— de redeloze hartstochten bevrijd. — Vcrvolgends
zegt hij : Het Godlij k oordeel heeft het ftraffen der
Zondaar en niet tot zijn hoofddoelwit ; veel meer
werkt het enkel goed, nademaal het hetzelve van
het kwaad afzondert, en tot gemeenfchap der zalig-
heid brengt. — Even daarom moet men in het te-
genwoordig leven zijne ziel of volkomen onbevlekt
van de zonde bewaaren; of, indien dit wegens het
hartstochtelijke van onze natuur niet mogelijk is,
daar voor zorgen, dat het (lechts geringe, ligt te
genezen misjlagen zijn , opdat de zuivering niet een
bijna eeuwig tijdperk hejlaan moge. Wanneer déns
volflrekt alles verbeterd zal zijn, dan zal God alles
en in allen zijn, zegt de Apostel. Van de leer
der Opfianding handelende, beweert hij uitdruk-
lijk (*), dat de ziel, naardien zij van God gefcha-
pen is, geenszins noodzaaklijk hoos is; maar uit
kracht van haren vrijen wil, of voor het goede de
oogen fluit , of door de lagen van den vijand onzes
■ levens, tot ondeugd verleid wordt, of zich voor de-
zelve wacht.
Andere leerjiellige , (^dogmatifche ,^ opflellen van
GREGORius, zijn grooteudccls veel korter, en over
het geheel genomen, min gewigtig; maar echter op-
mer-
C*) Pag. 238.
GESCHIEDENIS. 33
tnerkcnswaarilig. Nog ccne bijzondere vcrliandeling III
van de ziel (*), is uitvoerig genoeg; doch zij is ^^^^-^
meer eene nuttige Bijdrage tot de Gefchicdciiis en Hoofdd.
liet onderzoek der Wijsgeerte. In een gefchrift over na C. G.
het Geloof (f), geeft de Schrijver aan den Tribu-f^yf^l)
nas siMPLicius een kort denkbeeld van de Katho- ■
lijke Leere van God, Vader, Zoon en H. Geest.
Zijne Verhandeling over de Heilige Drieheid , en
tevens een bewijs van de Godheid des H, Geesiesy
tegen derzelver vijanden , is gericht aan den Ge-
neesheer EusTATHius ( § ) , Welke van anderen
aan zijnen Broeder basilius wordt toegefc breven ,
waar tegen echter verdient opgemerkt te worden,
dat, tegen de gewoonte van basilius, de Heilige
Geest in dit gefchrift, uitdriiklijk God genoemd
wordt. Bat men niet zeggen mag ^ daar zijn dri&
Goden, toont gregorius in eenen Brief aan abla-
Bius (**); van foortgelijkcn inhoud is de Brief,
welken hij zal nagelaten hebben , over het onder fcheid
tusfchen aa-tct en uTofoto-*? (ff) , doch welke ook
ftaat onder de Brieven van zijnen Broeder basi-
lius (§§), aan wien de Kerkvergadering van Cha!^
cedon denzclvcn insgelijks toekent. Nog komt hier
bij de Verhandeling tegen de Heidenen, uit de al'
gemeene denkbeelden (***). Over het Beeld van
God,
(*) Opp. Tc;n. U. pag. 90-113.
(f) r. lil. Opp. p. 38-42. C§) /. c. p. 6-15,
(**) Opp. T. III. p. 15-28. (ff) /. c. p. 28.37,
(§5) BAsiL. Dl. Opp. Tom. U\. pag. 115-122.
(***) Opp. Tom. II. pag. 82-84.
IX. Deel. C
S4 K E R K E L rj K E
III God, en n'at het hetekene: tot Gods Beeld ^ naar
^fu ^'^^^ gelijkenisfe? verklaart hij zicli in eene opzet-
Hoofdft. lijl^e Verliandcling (*). De Mensch lieeft niet al-
na C. G. it-eii ^^'w Beeld van God ontvangen; maar ook het
tot A-eJ^^^^^ ^" ^^'^ ^^'"^^j zoodat liij, als in een fpiegel
■ en voorbeeldige, (tijpifche,) fchaduwfchets , niet in
eene natuurlijke, de verborgenheid der Godheid uit
drie Perfoonen bellaande, ja zelfs de Menschwor-
ding van éénen uit de H. Drieheid, afbeeldt. Mis-
fcliien heeft alleen de ziel betrekking tot het Beeld
Gods, maar de verbinding der ziel met het ligchaam
zal zien op de gelijkheid met de Menschvvording des
Woords. Vraagt men, waarom God onze Stam-
ouders niet naar de gelijkheid der overige redelijke
of bezielde Schepzelen heeft gefchapen^ maar adam
zonder geboorte, zijnen Zoon door hem,, en eva,
op eene buitengewoone wijze, heeft laten ontdaan?
dan zou men bijna met methodius kunnen zeggen ,
dat deze drie Hoofden van het menschlijk gcflacht,
als perfoonen van hetzelfde Wezen, een Beeld der
Heilige Drieëenheid zijn moesten, adam verbeeldt
als dan den ongeboren God en Vader; zijn Zoon
het geboren Woord Gods , en de uitgegane eva den
uitgaanden Perfoon des Heiligen Geests. Verders
zoekt hij in de ziel de fpooren der Eenheid in de
Drieheid. De ziel is maar ééne ; doch zij heeft een
redelijk Woord, en het Ferfiand, hetwelk paulus
den Geest noemt, als hij van Ziel, Ligchaam, en
Geest fpreckt. De ziel is ongeboren^ en dus een
Beeld
(*} Opp. Tom. II. pag. 22-24.
GESCHIEDENIS. 35
Beeld des Faders; haar redelijk f^Voord daartegen ilI
wordt, op eene onuitfpreeklijke wijze, van haar ge- ^^^^
tecld^ en het Ferftand gaat uit haar uit , gaat over- Hoofdfl.
al rond, en onderzoekt alles, gelijk de H. Geest na C. G.
de diepten Gods. De tweevoudige geboorte des j^J'^ J-J*
Woords in ons, waar van de tweede door de lip- -
pen volgt, beeldt ook de beide geboorten des God-
lijken Woords af. enz. Op deze wijze gaat grego-
Rius voort, tot de allergedwongende fpitsvinnig-
hedcn toe, en dan gaat hij zoo ver, dat hij verze-
kert , dat dit in ons bevindelijk getuigenis vaster en
geloofwaardiger is, dan alle ander, hetwelk uit de
JFet en uit de Schrift gehaald wordt. — Eindelijk
^ijn 'er nog onder de fchriften van gregorius ,
tien ft ui tredenen tegen de Maniche'èn (*), welke
bewijzen zullen, dat het kwaad aan het verderf on-
■dervvorpen, en niet daadlijk beftaande; als ook dat
de Vader van hetzelve, de Duivel, niet ongefcha-
pen is.
Zijne zedelijke fchriften zijn min talrijk. Onder Zijne ze«
dezen ftaat gevoeglijk het eerst zijn Brief aan Hië- ^^^ij.'^*^
RONYMUs: Wat de naam en de belijdenis van het
Christendom zeggen wil (f)? Met dezen Brief
hangt een andere famen aan den Monnik olympius,
in welken de Schrijver op deszelfs verzoek aanwijst,
welke de Christelijke Folmaaktheid is (§)•'' Dit
onderwerp behandelde hij, in zeker opzicht, nog
eens, toen hij cenc Verhandeling opftelde over het
God-
(*) T. III. /.. iSo. (f) Oj^p. T. III. p, 157-275.
(§) /. f. pag. 275-2p8.
C a
36 K E R K E L IJ K E
IIT Godlijk doel -einde en van de naare oefening^ als
f"^/;'! een onderwijs voor Aikeeten^ die liem daarom ver-
VIII
Hoofcirt. zociit hadden (*). En zo men nog nauwlccuriger
na C. G. vvii zien , hoe gregorius over de Christelijke Be*
rot 4-'6. ki^cring denkt , dan moet men zijne Predikatie over
de Boete ^ (tts^* //têlflcvo/a? , ) lezen (f). Wegens
de gelijkheid van inhoud met deze Predikatie ver-
dient hier ook genoemd te worden de Kanonieke
Brief van gregorius aan letojus , Bisfchop te
B'Ielitine (§); onder zijne overige Predikatiën, van
welken 'er een vrij aanzienlijk getal overig is , bevinden
'er zich ook nog eenigcn, in welken Zedenleere
heerscht. Ilicr toe behoort cene tegen die genen ^
die hunnen Doop uitjielhn (*♦), eene tegen dt
woekeraars (ff), twee over de milddaadigheid je-
gens de armen (§§), eene gehouden hij het begin
van een groot vasten (***), en eene tegen de hoe-
reerers (fft). Nog is 'er eene Predikatie tegen de
genen , die geene heflraffJngen kunnen verdra-
gen (§§§), bij gelegenheid van eenige wanördens,
die op eenen Zaturdag in de Kerk waren voorgeval-
len. Uit eene plaats in deze Predikatie: ,, Met
welke oogen kunt gij den Zondag aanfchouvven,
gij, die den Sahhath fchcndt? Weet gij dan niet,
dat deze dagen Broeders zijn? " belluitcn fommi-
gen,
(*) 0/>^. 7.111./.. 298-311. (t)0/)^r. II./.. 165-176.
<5) Opp. T.W.p. 1 14-123. (**)r. II. ;>. 215-224.
(tt) T. W.p. 22S.fq. (§5)0,-. I./'.235. Or,ll.p.^9'
C**)T. II. p. 24;. (ttt) /• c pas. 260.
mi) Tom. ll\. pag. 311-317.
GESCHIEDENIS. 37
^n, dat toenmaals nog in fommigc Gemeenten bei- iri
de deze dagen gevierd zijn geworden. Anderen van ^^'';'5
zijne Kerk redenen zijn voor zekere Feestdagen en Hoüfdft.
eerwaardige Perfoouen gefchikt; zoo is 'er eene op "^ C. G.
het Geboortefeest van Christus; en op de Kinde-\^^ \-76,
ren te Bethlehem (*) ; vijf Kerkredenen over de ^
Opflanding des Heilands Ct); c^ne op den Doop
van CHRISTUS (§), eene korte op de Hemelvaart
van CHRISTUS (**), eene van den Heiligen Geest
of op het Pink/lerfeest (ff) ; maar eene Predikatie
over de ontmoeting des Heer en in den Tempel ^ van
de Moeder Gods , en den rechtvaardigen snrE-
ON (§§), kan van hem niet zijn, dewijl het Feest,
in de Westerfche Kcrlv het Feest der reiniging van
MARIA genaamd, eerst lang na zijnen tijd ingevoerd
is. Van zijne Redenvoeringen op eerwaardige man-
nen^ hebben wij reeds eenigen opgenoemd, in het
voorgaande van deze Gefchiedenis, bij voorbeeld op
GREGORius den Wonderdoener , den Syrifchen
EPHREM, zijne Redenvoeringen op XL Martelaren ^
en op den Martelaar tiieodorus ; 'er zijn ook
Lofredenen van hem , op den eerden Bloedgetuigen
STEFANUS (***). Ook is reeds elders gewaagd van
zijn
(*) T. m.p. 339-354- Cf) T. III.^ 383-441.
(5) Tom. U\. pag. 366-381.
(**) Tom. III. pc/g. 441-444.
(ff) Tom. I. pag. ^j6. Deze heeft zacacm bet eerst
in het Grieksch in bet licht gebracht Coll. Rlomm. Vett.
T. I. p. ^^6. (§§) T. III. p. 444-4Ö4-
(*•*) 7. Ml.Opp, />. 354-366. en bij zacagm /. c.p. 330.
C3
i
38 K E R K E L IJ K E
III zijn Boek over den MaagdeJijken Staat (*); nog
BOKK je 'er een cefchrift van hem, over de Kinderen^ die
VIII "^ o ' 9
Hoofdft. '^^'^^S 'weggerukt worden (f), waar in hij de vra-
na C. G. gen beantwoordt, hem door niëRius , Stadhouder
t ri-6 ^'^'^ A^iT/j/z^rt^oaë , voorgefteld, wat men van zulke
■ kinderen oordeelen moet, die kort na hunne geboor-
te Ilerven ? Of hunne zielen eens voor het Godlijk
oordeel gefield zullen worden , en eene vergelding
ontvangen^ zoo als zij verdienen? dan of zij, naar
de leere van het Euangelie , door het vuur gezui"
verd, of door den daamv des zegens verkwikt zul'
Jen worden? De Schrijver antwoordt: dat zij geene
vergelding ontvangen kunnen, omdat zij geheel niet
geleefd hebben. Het van alle kwaad bevrijde kind
bevindt zich in eenen natuurlijken toeflrand, en heeft
tot zijne gezondheid geene zuivering nodig, omdat
het nog in geene krankheid der ziel vervallen is.
Men moet zich hier niet verbeelden, dat grego-
Rius aan eene zuivering door een vagevuur, gelijk
men het naderhand genoemd heeft, gedacht heeft;
hij geloofde met origenes eene zoodanige zuivering
na dit leven, door welke allengs, gedeeklijk eerst
ra onmeetlijke Tijdperken , al het kwaade en zon*
dige, in geesten en mcnfchen, zal weggenomen wor^
den; ook heeft men, met fommigen, geenen grond,
om dit ftuk voor onecht te verklaaren, dewijl gre-
GORius niets het minde gewaagt van een aangebo-
ren zondig verderf, of van den doop , waar aan hij
anders zoo groote uitwerking toefchiijft ; want hij
wil»
(*) 7. UI. p. in-i7p. Ct) T.lll.p. 37-338.
GESCHIEDENIS. 39
wilde hier voornaamlijk als Wijsgeer Iclirijven, be- III
Iialven dat het nog niet bewezen is, dat hij een na- ??^!5
tiiurlijk zondig verderf der inenlclien geloofd hebbe. Uoofdtt.
Een ander gefchrift is gericht /7^« die genen ^ clie^^C. G.
Toot* '2/\'2
treuren, over de genen, die uit dit leven in het eeu- l'^^ .^^[
M'ige verplaatst zijn (*). Eenmaal, zegt hij daar
in, zal de laatfte vijiind, de dood, te niet gedaan,
het kwaad geheel weggenomen worden , en in allen
eene Godlijke fchoonheid gUnfteren, tot welke wij
van eerden af gevormd zijn, dat is, licht, zuiver-
heid, onftcrflijkheid enz.
Dus dacht, leerde en fchreef gregoriös, tot om- Vervolg
trenthet jaar 390, of verder ; zijnde door deze fchrift- ^'^"^'J"5
lijke gedenkftukken zijner werkzaamheid , bij al het zonderhe»
gebrekige, dat zich daar in hier en elders voordoet, ^^'^'
voor zijne Ciiristelijke tijdgenooten ten minften even
300 nuttig, als dat zijn naam, in de Gefchiedenis
der Ketterijen en Kerkvergaderingen , in welk'e hij ,
geduLirende verfcheidene jaaren, geheel niet voor-
komt , als één der flrijdbaarfte krijgers , pronkte.
Het fchijnt zelfs , dat hij eer onfchuldig geleden , dan
zelfs voor gewigtige belangen te hevig geflreden
hebbe. Omtrent het jaar 393 geraakte hij in onver*
diende moeilijkheden gewikkeld met helladii/s, die
zijnen Broeder basilius, in de waardigheid van
Metropoli taan ^ te Ccefarea 'm Kappadocie ^ was op-
gevolgd. Hij verhaalt ze zelf in eencn Brief aan
zijnen vriend flavianus (f), met zoodanig voor-
komen van oprechtheid en gematigdheid, dat men
dra
(*) T. III. p. 6i7-()44. (1) T. III. Opp. p. 645-051.
C4
40
KERKELIJKE
III {^ra geneigd is, om hem te gelooven. Daar hem
HOEK van verfcheidenen gemeld was, hoe haatlijk hella-
Hoordfl ^^^'^ ^^" ^^^^ fprak, verzocht hij zijne vrienden,
na C. c;. deze moeilijkheden te helpen bijleggen. Hoorende,
Jaar 363- ^r^^ helladius , in zijne nabuiirfchap , een iSlarte-
tot 470.
^ laarsfeest vierde, en ziek was, reisde hij met groo-
te moeite dervvaards, om hem tot verzoening te be-
wegen. Islaar deze liet hem lang onder den blooten
hemel zitten, en ontving hem eindelijk met verach-
ting en tegenzin, zonder zijne gemoedelijke verdedi-
ging te willen aanhooren , en zond hem , dus zoo
vermoeid en hongerig als hij was, naa Sebaste te-
rug. GREGORius verhaalt het een en ander tref-
fend, en laat verders aan God over, om 's mans
hoogmoed te vernederen.
Voor de laatfte keer, zoo ver de berichten (Irek-
ken, verfchijnt gregorius op ecne Kerkvergadering
te Konflantinopokn ^ in het jaar 394, onder Voor-
zitting van den Bisfchop nectarius aldaar, ge-
houden (*). Deze vergadering hield zich werk-
zaam met eenige twisten onder de Bisfchoppen in-
Arabi'é, en maakte een befluit, dat voortaan de be-
langen van eenen Bisfchop, niet door twee of drie,
maar door alle Bisfchoppen van zijn Gewest, in
zijne tegenwoordigheid, onderzocht en bcflist zou-
den worden, baronius (f) gist, niet onwaarfchijn-
lijk, dat RUFiNUS, die vermogende Staatsbcwinds-
nian, hier zoo velen der aanzicnlijkftc Bisfchoppen
V00J>
(*) HARDUIN. /Iet. Concil. T. I. p. 955.
(f) Ann, Eed. ad a. 394. «. 28. y^.
GESCHIEDENIS. 41
voornaamlijk bijeen had doen komen, fcr inwijding III
tcner Kerk, welke hij, in de Voordad van Kon- ^^l?{
ftantinopolcn , ter eere der Apostelen petrus en iioofdfl.
PAULUS, gcrticht had, bij welke gelegenheid, hij "^ C. G.
zich ook, volgends palladius (*), heeft laten ^yj .S^
doopcn, en hier toe behoort ook, naar het fchijnt, ■
hoewel niet zeker, eene Rcdenvoering van grego-
Rius , welke ten oplchrift heeft : over zijne inwij-
(Jitig (f). Even onzeker is de tijd, op welken
GREGORius die XIV Brieven gcfchreven heeft, wel-
ke ZACAGNi in zijne verzameling (§) heeft uitge-
geven; in den tweeden derzelven, aan de KathoUj'
ken te Sehaste ^ verdedigt gregorius zich tegen
den blaam van onrechtzinnigheid in de leere der
Drieëenheid, welken mei^. hem had aangewreven.
In den zesden Brief windt men eene duidelijke fpoor,
dat gregorius, ten eenigen tijde, in de Wueftijn
geleefd moet hebben, als Kluizenaar.
Dus fchijnt gregorius, kort na het Jaar 394, Dood en
zijnen levensloop volbracht te hebben. Hij was '^^rakter
over het geheel een man van vredelievenden im- gorrts
borst, meer gefchikt, om, als Wijsgeer, zich in vnn Nys-
llilte onledig te houden met kunften en wetenfchap- '^*
pen, dan om op een onrustig openlijk toneel eene
rol te fpelen; van voortrcflijken aanleg tot Rede-
naar, voorzien met geene geringe kundigheden der
natuur en der mcnfchen; ook zonder levendige over-
hcll\ng tot de Bijgelovigheid zijner tijden. Maar de
toe-
(*) ///•;/. Lauf. C. 12. (t) T. IL Opp. p. 40-47.
(5} /. c, pag. 354-400.
4a KERKELIJKE
111 tocfland dcrzelveii gaven hem, als Godgeleerden,
BOKK e^pc riciiting, welke niet beantwoordde aan dezen
Hoofda. ^'"y"^'" aanleg; met ecne geringe mate van fpraak-
na C. G. kennis, en uitlegkunde, moest hij echter over den
Jaar 363. j^y^^^i ^^ Godsdienstlceringen fchrijven , werd door
f. den ftroom medegcllccpt , en zeide vccl goeds op
de verkeerde plaats, zonder de verwachting op de
rechte plaats te vervullen. Met één woord, vaak
verhief zich 's mans geest, maar zonk even zoo
fchielijk neder, zelfs tot eene zeldzame ligtgeloovig-
heid, wanneer hij de vooröordeelen van zijnen leef-
tijd, en zijnen Hand, of ook zijne eigene voelde.
Hij heeft, op deze wijze, zijne plaats verkregen en
gehandhaafd, onder de groote Kerkleeriiaren en Hei-
ligen der Oude Kerk, hoe zeer zijne Wijsgcerige
onderzoekingen hem dikwijls tot meningen brachten,
welke met de gewoone min beftaanbaar waren, zoo
als wij bijzonder gezien hebben, dat hij gevoelens
van ORIGENES heeft aangenomen; maar tot zijne
verfchoning, heeft men, in het vervolg, willen be-
weeren , hoewel zonder den minflen fchijnbaren
grond, dat zoodanige plaatzen door Ketters, bij-
zonder door Ot igenisteii ^ in zijne fchriften zijn in-
gebracht. Op deze wijze heeft gerinianus , Patriarch
van Konflantlnopokn , in de zevende eeuw , hem ,
met hevigheid , verdedigd , in een gcfchrift , waar
van FOTius (*) ons den inhoud heeft opgegeven,
wien anderen in laater tijden gevolgd zijn.
Uitgaven Tot hier toe ontbreekt ons eene goede en naauw-
keu-
' (*) Bibl. Cod. CCXXXUU pag. 5)04.
GESCHIEDENIS.
43
keurige uitgave van alle zijne werken, isaak ca- III
SAUBONus , DU MOULiN , en ZACAGNi , hebben P^j'rlf
eenigcn van zijne Brieven behoorlijk bearbeid in het Hoofdfl.
licht gegeven. \'óór de XVlIite eeuw zijn zijne "^ C. G.
werken niet in den Griekfchen Grondtekst gedrukt Iq\ .y^[
geworden. De Jefuiet fronton le duc , die reeds ■■
in het jaar 1596 te Ingolftad eenige van zijne Ichrif- ^-'^"^^
ten, het eerst van allen, zoo velen zij hem bekend
waren, bekend had gemaakt, en naar de Latijnfche
Overzetting van verfchcidene geleerden, in het jaar
1603 te Parys had laten drukken, bezorgde ook
aldaar, in het jaar 1615, de eerfie Grieksch-La-
tyiifche Uitgave derzelven in twee Deelen in Folio;
en toen hem zijn Ordensgenoot jacob gretser ,
nog andere ongedrukte fchriften van gpvEgorius
mededeelde, werden dezen in het jaar 1618 in een
bijzonder Aanhangzel hier bijgevoegd. Deze Uitga-
ve is in drie Deelen in Folio, te Pans 1038 her-
drukt, maar niet zoo fraai en naauwkeurig, als de
eerde Uitgave was. Met deze Uitgave heeft men
zich, tot hier toe, moeten behelpen.
Ten zelfden tijde, wanneer de drie vermaarde Levens-
vrienden, BASiLius de Groote^ gregorius van Na-^}'^'^f^'
,^ ^ derhedcti
zianzm , en gregorius van N-^jsfa , in de Ooster- van /.m-
fche Gemeenten ijverig werkzaam waren , om de ^r-osius ,
Arianerij te bcftrijden , deed ambrosius hetzelfde van I\Ii?
in het Westen , met niet minder ijver en geluk. l^^n.
Zijne onophoudelijke en fleeds voortarbeidende
werkzaamheid, zijn welbcfpraakte Aijl, zijne leere
en fchrifien , de luifler van zijn boven vele anderen
uitdekend s<^^^rag, en de roep van zijne buitenge-
mee-
44 K E R K E L IJ K E
ni mecne Ilciliglieid , hebben liem een aanzien in zijne
BOEK Xerk te vvcge gebraclit, hoedanit? nevens hem enkel
VIII DO
Hoofiill HiëiioNYMUS en AUGUSTiNUS bereikt hebben.
na C. G. Zijn Vader ainibrosius , die uit eene aanzienlijke
J^^^ ^l' Romein fche Fam'iWc alltamdc, was Oppedladhouder
tot 470. ■' ' ^^
van Ga//i'é, Qprafectus pratorio Galliarum,^ die
Zijn ge- Je Treviri zijn verblijf hield, alwaar dus ook,\vaar-
fdüjnlijk, AMBROSius geboren is, hier zal ook het
vvondcrteken met hem gebeurd zijn, even als van
PLATO verhaald wordt , dat een bijënzwerm , toen
hij nog in de wieg lag, zijn gezicht bedekt, en
daar door een voorteken gegeven hebbe, dat hij 'm
het vei-volg een groot man zou wezen (*). Het
jaar van zijne geboorte is insgelijks onzeker, waar-
fchijnlijk het jaar 340 ( f ).
Zijne Na het overlifden van zijnen Vader, dien hij nog
kindsheid gg^ jongen zijnde, verloor, leefde hij met zijne
«nopvoe- »,,..,, •• r.
ding. Moeder, zijiie Zuster iniarcellina, en zijnen Broe-
der SATYRUS te Rome. Hier had marcellina,
in of kort na het jaar 352 , in de Hoofdkerk voor
den Bisfchop liberius de plegtige gelofte afgelegd,
dat zij zich voor altijd aan den Ongehuwden Staat ,
en de Askeetifche Godzaligheid in het gemeen toe-
wijdde (§). Haar voorbeeld maakte al vroeg eenen
be-
(*) PAULINI Vita S. Ambro/ii pag. II. in Append.
ad O pp. Ambrofti Tom. II. ed. Bened.
(t) TILLEMONT iVö/. l.fur. S. Amhroifc pag. 729,
Mémoir. Tom. X. Vergel. het leven van amurosius
door de Beiiedictynen /. c. png. XXXI. fqq.
(S) Zie VI Dcd, Bladz. 48.
GESCHIEDENIS. 45
beflcndigen indruk op licm; die zich voorts te Ro~ III
me onledig hield met die wetenfchappen en ivunften, ^^j^'j
welive hem , langs zijns N'iidcrs weg , tot eer en Hoof'dih
aanzien leiden konden ( * ). na C. G,
Het was eene vrucht van dezen zijnen vlijt , dat ^^^"^ ^A'
.AMBR.OSIUS kort daar na voor de reciitbank van ■
PROBUS , Opperfiadhouder van lia/ie , te Mcriio/a-]}^^^^^'^^^
, T/v , •• I • • 1 • Stadhou-
nam, thans Bliiaan ^ met bijzondere toejuichnig, cier,en
begon te pleiten; waarom probus hem onder de daar na
bijzitters van zijn beftuur aannam. Eindelijk be- ^l^^ ^^
Hoemde Keizer valentinianus, omtrent het jaar diolnnum
370 , of wat laater , hem tot Confularis , dat is , ofMiiaaiu
Stadhouder van Liguri'è en /EmlU'è ^ twee Gewes-
ten, welke het tegenwoordig Gebied van Milaan^
Genua ^ Parma^ Modena ^ en Bologna, en waar-
fchijnlijk ook een gedeelte van Pleniont ^ bevattcden.
Toen PROBUS hem , bij het aanvaarden dezer waar-
digheid, de nodige lastbrieven overgaf, zeide hij
tot hem , waarfchijnlijk doelende op de flrengheid
van andere Stadhouders: ,, Ga, en neem iiw ambt
„ waar, niet als Richter, maar als Bisfchop (f)!'*
Hij deed dit ook werklijk , terwijl hij zijn verblijf te
Medlolanum had , waar door hij zich de algemeene
liefde verwierf. In het jaar 374 overleed de Bia-
fchop dezer ftad, auxentius, die deze waardig-
heid omtrent twintig jaaren bekleed had. auxentius
was de groote fteun der Arïanen geweest, terwijl
de KathoUjken door den Keizer genoodzaakt werden ,
de Kerkelijke Gemeenfchap met hem te onderhou-
den,
C*) PAUL. 1. C. (1} PAUL. l. C. p. I, II.
4^ K E R K E L rj K E
III den , omdat hij zkh , in fchijn , voor hun geloof
BoF.ic verklaard had. Des te driftiger poogden beide de
Hoofdff. pfirtijën , na zijn overlijden , te Mediolanum , eenen
na C. G. Bisfchop uit de hunnen te bekomen. De liisfchop-
tot 1-6 P^" ^'^'^ beide Gewesten verzochten vi^el den Kei-
■ zer, om deze bediening te vervullen, maar de Kei-
zer liet het hun over, als mannen, wier wijsheid
ccne betere keuze treffen zou. Vergeefs echter wa-
ren himnc pogingen , dewijl de beide partijen zich
niet konden verëenigen C*).
Reeds was men in de Kerk, waar de Bisfchop-
pen vergaderd waren, op het punt, om geweld te
gebruiken , toen amrrosius toefchoot , om de on-
rusten door zijn aanzien te flillen. Onvoorziens
riep een kind onder de menigte uit: ambrosius is
Bisfchop! Dit, hetwelk eene zaak van geval, of
het napraaten van een gehoord woord zijn kon ,
•\verd van beide de partijen , als een wenk der Voor»
zicnigheid, aangemerkt, en de gehecle vergadering
riep eenpaarig uit: aribPvOSius moest Bisfchop we-
zen! RUFINUS voegt 'er bij (f), dat KathoUjken
en Ariancn o verluid verklaarden, dat zij, nooit eenen
f^emeenfchappelijkcn Bisfchop , of hetzelfde geloof
bekomen zouden , indien men hun ambrosius niet
tot Bisfchop gaf. In de ontfteltenis , welke hem
dit veroorzaakte, vatte amrrosius de zeldzaamfte
■middelen bij de hand , om deze onfluimige opdragt
•X'an zich af te wenden. IIlj verliet de Kerk; zijn
Rich-
' C*) i'\'"^- '• '*• THF.oD. II. E. L. IV. C. 6, y.
(f) Ilist, Ecc.'es. Lil»: II. C^p. ii.
GESCHIEDENIS. 47
Riclitcrfloel moest aanflonds opgericht worden , en , III
tegen zijne gewoonte, werden eenigc bcfchuldig. ?^"':^
den op de pijnbank gebracht. Hij wilde , dat men Hoofdfl.
daar uit befliiiten zou , hoc flreng en wreed hij "^ C. G.
was ; maar het volk riep hem veel meer toe : Uwe Iq[ ^^I*
zonde kome over ons! Vervolgends begaf hij zich «
in zijne woning, om een Monnik te worden; hij
wilde, fchrijft paulinus, de Wijsbegeerte aangrij-
pen, en alle Wercldfchc pracht verachten. Als men
hem daar in verhinderde, zocht hij zich, van eenen
anderen kant, het Bisdom onwaardig te toonen,
door openlijk ontuchtige vrouwsperfoonen in zijn
huis te laten komen. Maar het volk, hetwelk hem
beter kende, fchrecuwde nu nog luider: Uwq zon-
de kome over ons! Ten laatften vluchtte hij bij
nacht naa Ticimtm, thans Pavia ; maar God, zoo
nis men verhaalt, verhinderde zijne vlucht, zoodat
hij verdwaalde, en 's morgens voor de poort van
Medioinntnn flond. Zedert bewaakte men hem , en
gaf van alles bericht aan den Keizer , die zich ver-
heugde, dat men den doorhem aangeflelden Stadhouder
tot Bisfchop verkozen had (*). Of het denkbeeld,
hetwelk zich ambrosius van de hooge waardigheid
van het Bisfchops - ambt gevormd had, dan of de
bedenking, dat hij nog ongedoopt was, zijnen te-
genfland verwekt -hebbe, is niet zeker, doch het
één en ander wordt uit eene plaats in zijne Brieven
waarlchijnlijk (f). Eindelijk, nadat hij nog eene
proe-
(*) PAUL. /. C. p. II- UT. THEOD. /. C. Cüp. 7.
(t) Ep, LXIII. T. II. Opp, p, 1037. ed. Bencd,
48 KERKELIIKE
ni proeve genomen had, die hem mislukt was, Inj
BOEK iijj^i 2ich buiten de (lad vcrboreen, maar was ont-
VIII
Hoofdlh <^clvt, en naa Mediolanum gcbragt geworden, en
na C. G. dewijl ook de Keizer zijne keuze bevestigd had ,
Jaar 3 3. ^^^^ |^- ^^j^^. \^^„^^ wederftaan. Bovendien had va-
. ■ LENTINIANUS hem beloofd, dat hij de rust in zijne
Gemeente herllcllen zou. Dus verlangde ambrosius
flechts , dat hem een KathoJijk Bisfchop doopen
mogt. Acht dagen daar na werd hij reeds tot Bis-
fchop gewijd; hoe zeer hij wenschte, dat men, op
eene welvoeglijke wijze, daar mede wat langer ge-
wacht had ( * ).
Ziin ge- Weinige dagen na zijne inwijding bracht ambro-
dragals gj^g j-^e^js aan den Keizer eenise buitenCpooricfhcden
Bisfchop. .. D „ , , .. j. , . , 1
van zijne Bevelhebberen , met vrijmoedigheid , onder
het oog, hetwelk van den Vorst gunllig werd op-
genomen (f). Ook fchonk ambrosius, terftond
bij het aanvaarden van zijn ambt , al zijn • geld aan
de Kerk of aan den armen ; aan de eerde vermaakte
hij buitendien zijne vaste goederen, waar van hij
alleen het vruchtgebruik voor zijne Zuster be-
hield (§). Dus liet hij vervolgends de erfenis van
zijnen Broeder aan de armen over (**). Met deze
vrijwillige armoede paarde ambrosius cene ongemeen
ftrcnge levenswijze. Hij arbeidde zeer veel, en fliep
des
(*) PAULIN. /. C. pas:. III. AMDROS. Kpi%t. XXI. p»
861. Ep. LXm. p. 1037. (f) THEOD. /. C.
( § ) PAUL. /. C. pag. X.
(**) De cxccsfu fratvh fui Satyi Libr. I. Tovj. II,
Opp. pag. 1 1 30.
G E S C II I E D E NM S. 49
des te minder. Hij vastte daaglijks tot den avond, I[I
alleen Zaturdag en Zondag , als ook de gedachte- ^^nfj
iiisdagcn der beroemdlle Martelaren , uitgezonderd. Hoofdtl,
Op den eerstgenielden dag, den Zaturdag, vastte "^ C. G,
men, in de oiidlte Kerk, nooit, en toen zelfs deed [H^ ^-^*
men het niet te Blediolamim , en in andere AVestcr- •
fche Gemeenten. Maar, naardien de RoomfcheKtxk
zedert de lilde eeuw het vasten op den Zaturdag
had ingevoerd, zoo fchikte ambrosius zich insge-
lijks daar naar, zoo dikwijls hij zich in die plaat-
zcn en te Rome bevond, hetwelk hij ook aan ande-
ren aanraadde (♦). Des te minder verfcheen hij op
Gastmalen , omdat zijne matigheid en ernsthaftige
deugd daar bij gevaar liepen; ook raadde hij zijne
onderhebbende Geestelijken daar van af. Daartegen
was hij zoo veel ijveriger in de waarneming van zijn
ambt, zoodat men zegt, dat vijf Bisfchoppen bij den
Doop in den plegtigen nacht vóór het Paaschfeest
naauvvlijks zoo velen doopten, als hij alleen gewoon
v^ras. Tevens ftond de toegang tot hem voor ieder
eenen open ; hij bewees bijfland , waar hij kon ;
maar werd ook, met andere bezigheden, en het be-
(lisfen van twistgedingen , zoo overladen , dat hem
weinig tijds voor hem zelven overfchoot. Alleen nooit
prees hij iemand tot Hof- of Krijgsbedieningen aan;
ook wachtte hij zich volftrekt, om geen huwlijks-
koppelaar te wezen (f).
On-
C*) Zie Dtel IV. Biadz. 155.
( t ) PAUL. nt. Amhrof. p. X. AUGUST. Covfesf. Lihr^
VI. Cap. 3. possiD, fit. /Itigmtin. Cap. 27,
LX. Deel. D
50 K E R K E L IJ K E
III Onclcrtuslchen kon het niet misfcn, of hij moest
coFjc fpocdig ondervinden, hoe weinig voorbereid hij was,
Iloofdft. ^'^^ ^y" gewigtig ambt, als Leeriiar. Want, hoe
na C. G. zeer hij de Romeinfche en ook eenige Griekfche
tot 4-0' Sprnakkunde, Wijsbegeerte, en Wellprel;endheid ,
aangeleerd had , echter was de. eigenlijke Godsdienst-
^'3"^)/'^''' wetenichap hem vreemd. IMen heeft wel duidehjke
om zich ^ , .. , * X -■ ^ t ,
inde fpoorcn bij augustinus (*), dat een Roomjche
Schrift te Ouderling, simplicianus aan ambrosius eenigGods-
en ziine' <^-^'-'"f'^'S onderwijs gegeven heeft, zoo als hij van
uitleg- node had , om gedoopt te kunnen worden. Maar
luindige jjj^j. uARONiüs Ct) daar uit te overhaast bcflotcn
heeft, dat de gemelde Ouderling door den Bisfchop
van Home , DAr^iASUs , aan den nieuwen Bisfchop van
Mediolanum is toegezonden , om hem de nodige ge-
leerdheid en bekwaamheid tot zijn ambt te bezor-
gen , is reeds van anderen opgemerkt. Ai-Mr.ROSius
beklaagde zich nog, in zijne laatfte jaa'ren (§}, dat
hij, van zijn Stadhouderfchap afgefcheurd, genood-
zaakt w as geworden , te onderwijzen , het gene hij
niet geleerd had. Evenwel fchijnt hij , zijn best ge-
daan te hebben, om dit gebrek door een aanhou-
dend onderzoek der Heilige Schrift en het lezen der
beroemdlte Uitleggeren in de Griekfche en Lntijnfche
Kerk te vergoeden.
Maar ambrosius fchijnt juist niet voornaamlijk
daar voor gezorgd te hebben , om een waar begrip
te
(*) Confcsf. Libi: VIII. Qjp. 2.
(f) Jnn. Eccl. ad aun. 375. v.. 22. ad a. 3S5. f;. <p»
{%) Da ofciii L. I. C. 1. 2', II. p. 3. ed. Bcned.
GESCHIEDENIS. gt
te vormen vaii de moeilijkheid en de Inilpmiddelen Ui
der Bijbclfclie Uitlci^jkunde , en zich dcsnicttegen- '"'^''-^
flaaiide fpoedig wagende aan boeken van dezen in- Hoofdft.
houd, reeds in de eerfle jaaren van zijn ambt, ont- na C. G.
(londen daar uit natuurUik zoo losfe en hifle uitlc^i- Rï'" ?,J*
^ tot 47"»
gingen , als men in zijn Boek oyer het Paradijs •
leest (*); allegoriën en leenfpreuken , gedeeltlijk uit
piiiLo overgenomen, en de beantwoording van ver-
fclieidene opgevvorpene vragen , "en hier en daar tus-
fchengeftrooide zedenlesfen; maar weinig of niets
van den zin der woorden , en het gene daar van
aangevoerd wordt, zoo onzeker, dat men nauwlijks
weet, wat daar van te maken. In dien zelfden
fmaak ftclde hij kort daar na een vervolg van het
gemelde Boek op (f), waar in insgelijks van vele
a//egori'éii van filo gebruik gemaakt wordt.
Al vroeg vestigde aimerosius ook zijne aandacht Zijne
op den toenmaligen toeftand der Ketterfche aanhan- ^l^^^'
gen. In zijn gefchrift over het Paradijs had hij en hande«
reeds de Manichehi , zonder hen te noemen , be- hngen re-
ftreden , die thans in ItaU'è nog vrij talrijk waren. Adanen
Maar gevvigtiger was voor hem de betrekking, in
welke hij ftond jegens de Ariancn^ die tot hier toe
te JS^dioJanum zoo magtig waren. Deze hadden
gewillig in zijne verkiezing tot Bisfchop bewilligd,
meer toegevendheid van eenen gcwezenen Stadhou-
der verwachtende, dan indien een Katholijk Ouder-
ling verkozen ware geworden. Doch , om dezen
tijd,
(*)£)<? Paradifo Liher umis T. I. Opp. p, 145-183.
(t) Ö5 Cain et Abel Libri II. p. 183-224.
D 2
5a KERKELIJKE
^^ï tijd, daalde hun gezag in liet Westen geweldig,
BOEK rL I 1
yijl waar toe ambrosius Itcrlv weikzaam was. valen-
Iloofdlt. TiNiANUS was hem genegen , en ambrosius kan 'er
T \<^' veel aan toegebracht hebben, dat deze Keizer in het
Jaar 363. » '
tot 476. Jaar 375 de Kerkvergadering in lllyictim liet hou-
" ^t\\ , tot bevestiging van het Niceemch Geloof ( * ).
De Keizer overleed wel in dat zelfde jaar, en zijne
beide Zoonen , gratianus en valentinianus II ,
die het Westerfche Rijk onder zich deelden, waren
nog te jong, dan dat zij naar vaste beginfelen han-
delen konden. Evenwel verkreeg ambrosius , van
tijd tot tijd , op den oudden dezer Prinfen , meer
invloed. Toen deze, in het jaar 378, meester van
het geheele Romeinfche Rijk werd , Helde hij fpoc-
dig aan de Arianen^ door zijne wetten, paaien (f).
Tot hier toe waren de KathoUjken in het Oosten,
onder de regeering van valexs, niet weinig ge-
drukt geworden. Zij zochten zich daarom, door
eene verbindtenis met hunne Westerfche Geloofsge-
nooten, te verfterken; waar toe onder dezen am-
brosius hun voornaamlijk de hand bood. Hij
fchijnt reeds in het jaar 374, ten dien einde, aan
BASiLius den Grooten gefchreven te hebben. Deze
Bisfchop, die boven anderen voor de aanvallen van
het Hof blootgeftcld was, fpoorde hem (§) aan,
om de Arianen tot het waarc Geloof te bekeeren,
ook zond hij hem het door hem begeerde lijk van
DI-
(*) Zie DeelVWl. Blach. 35.
(t) Zie DeelNlW. Bladz. 43.
(§)£/>. CXCVII. Tom. III. A 288. ed, Bev.cd.
GESCHIEDENIS. 53
DiONYSius , zijnen KathoUjkcn Voorzaat in zijn m
Bisdom (*)• Van dien tijd af vestigde zich tus- '''^'"'^
. VIII
Ichcn deze beide Bisfchoppcn ccnc gemeenzame Hoofdft.
vriendfcliap; ook maakte ambrosius gccnc zwarig- "^ C. G.
hcid, om in zijne fchriften, van dezen Bisfcliop , ^^^^^ ^ |*
die veel geleerder was, veel te ontleenen. .
Daartegen zou men bet niet verwacht hebben , Zijn ijver
dat AMDROSius reeds in deze eerde iaaren van zijn Y^^^'^f"
ambt zich met dien ijver voor de uitbreiding van liji^en
den Ongehuwden Staat, bijzonder in het vrouwlijk Siaat.
geflacht, verklaarde en gedroeg, welke meer eenen
veeljarigcn Monnik dan eenen kundigen gcwezcnen
Staatsman waardig was; terwijl men zich verwonde-
ren mag, dat hij, anngeflcld om te onderwijzen,
en om zulke dweepiichtige grondregelen te verbete-
ren, zijne waardigheid zoo weinig gevoelde, dat hij
bekende van Godgewijde Maagden , als een aanko-
mend Leerüar, geleerd te hebben. Van de Boeken,
door hem omtrent de Jaaren 377 en 37S, tot aan-
prijzing van den Ongehuwden Staat, gefchreven, en
van een dergelijk in het jaar 392, hebben wij reeds
elders gewaagd (f). Ook is daar eene Verhande-
ling of Predikatie van gelijken inhoud gemeld, die,
fchoon eeiiige verfcheidenheid in den ftijl tegen zich
heb-
C*) Zie Deel Vlir. Bladz. 279.
( t ) -D^ Virginibus , ad Marcellïnam fororem fiinm ,
Libri IIT. T. II. Opp. p. 145-184. de Fiduis l. c. pag,
185-210. de Virginitate l. c. p. 213-246. de Inflitiitime
nrghm^ et S. Maviis flrgiiiitatc perpetua l. c, pag»
a4i)-274. Zie VI Deel, Bladz. 48.
Ds
54 K E Tv K E L IJ K E
in hebbende , echter door de BenecUctyneit , onder de
BOF,K werken van ambrosius , geplaatst is ( * ). Zii is
VIII 7-1 ^ y J
Iloofdfl. c^"^ Iicvige beHraffing aan eenc jonge Dochter, die
na C. G. liarc plegtig afgelegde belofte van kuischheid ver-
J^^"'^ ^_^' brokcn had, en die tot bekecring vermaand wordt.
-i Nog moet men hier bijvoegen, eene Predikatie van
het jaar 393 (f), v\'aar in ambrosius, genodigd
zijnde, om cene Kerk in te wijden, die van zekere
weduwe, juliana, Xt Florence gebouwd was, over-
eenkomdig de wenfchen dezer weduwe, haren klei-
nen Zcon en Dochter, deels in haren, deels in zij-
nen eigenen naam, met redenen, die uit zijne bo-
vengemelde fchriften bekend zijn, vermaant, om het
Asketisch en kuisch leven te verkiezen. Maar van
de Kerk , die hij inwijdde , zegt hij genoegzaam
niets. —
Zijn werk Van meer belang was zijn werk over het Geloofd
over het hetwelk hij , in het jaar 378 , begon te fchrijven (§).
ge 00 . j^^.j2cr GRATiANUs, gcrccd ftaande, om met een le-
ger zijnen Oom valens tegen de Gothen te hulp
te ti'ekken , en misfchien vreozende , door denzelven ,
die zoo ijverig Ariaansch- gezind was, te zullen
aangevochten worden , om dit gevoelen te omhelzen,
verzocht ambrosius om eene fchriftelijke verklaring
van het Christelijk Geloof, bijzonder van de Leere
van CHRISTUS, ambrosius flelde daarom , in het
gemelde jaar , de twee eer/Ie Boeken van dit werk
op.
(*) 7)t? Lap fit Firgit?is confecratx l. c. p. 305-320.
(I) Exhortatio Fïrginii'atis l. c. p. 277-302.
(§) De ruk Libri V. T. II. Qpp.' p. 443-595.
GESCHIEDENIS. 55
op. In de opdragt zegt hij, dat liij liever een ver- III
maanfchrift , dan cene verklaring van het geloof, zou !^"^-'^
vervaardigd hebben , omdat dit laatdc te veel ver- Hoofdfï.
trouwen op zich zelven ontlerftelt , en dat hij , on- "^ C. G.
der de Kerkvergaderingen, bijzonder de Nlceejifche, l^[ '^'
volgen zal, op welke even zoo vele Priesters, als
ABRAHAiNi gewapeuden ten flrijde had uitgevoerd ,
een zegeteken hadden opgericht. Vervolgends be-
fchrijft hij eerst het geloof der Christenen van God ,
in tcgenflclling van Heidenen , Jooden , en Ketters ,
waar na hij overgaat tot de bewijzen der Godheid
van CHRISTUS. In het iweede Boek verzamelt hij
eerst XII namen, die aan cmristus in de Schrift
gegeven worden , welke hij vergelijkt met de XII
edele geftecnten in den Borstlap des Iloogenpries-
ters, van welke hij ook eene geheimzinnige beteke-
nis opgeeft. Vervolgends wederlcgt hij de beestach-
tige onzinnigheid der Arianen^ die ontkenden, dat
Gods Zoon goed is. Dit was evenwel niet anders ,
dan eene haatlijke gevolgtrekking, van welke zich
ook BASiLius de Groote ^ gregorius van N'ysfa,
EPiFANius, en andere aanzienlijke Kerkvaders, te-
gen de gemelde partij bediend hebben, omdat de
Arianen uit de plaats : Niemand is goed , dan
God alleen^ een bewijs afleidden tegen de Godheid
van CHRISTUS ; eene gevolgtrekking , welke peta-
vius (*), met recht, berispt, en de Denedictyner
uitgevers van «ambrosius vergeefs goedgdicnrd
hebben.
CRA-
(^*') De Dogmatt. Theolog. L. II. C. 4.
D4
56 K E R K E L IJ K E
III GRATiANus kvvam , in het jaar 379, na het on-
*^Mr gt-lukkig uiteinde van valens, als Heer van het
Hoofdft. g'iiiïl^lie Rijk, in het Westen terug; maar nam ter-
ua C. G. ftond daar op theodosius tot medegcnoot aan.
tot 47Ó.' 1 '^^"^ begeerde hij van amijrosius , wien liij zijnen
■ ',— Vader noemde , dat hij fpoedig bij hem zou komen ;
ook verzocht hij van hem de bovengemelde verhan-
deling nog ééns , vermeerderd met de bewijzen van
de Godheid des Heiligen Geests (*). ambrosius
ontfchuldigde zich , in zijn antwoord aan den Kei-
zer, wien hij den eernaam van ylllerchristelijkjien
Vorst , ( Chrisiianisjiimis Principum , ) geeft ( f ) ,
dat hij uit eerbied niet tot hem gekomen is; hij
roemde zijnen Godzaligen ijver; ook de ncderdaa-
ling, met welke hij eigcnhafldig aan hem gefchreven
had, (zoo als abraham, met eigene hand, het
Kalf flachtte, waar mede hij zijne Gasten onthaal-
de,) en beloofde zijn verzoek ééns te zullen vol-
doen. Doch GRATIANUS dtoug bij zijne komst te
Mediolanum zoo zeer aan op het vervolgen van dit
werk , dat ambrosius 'er kort daar na nog twet
Boeken bijvoegde ; waar toe de tegenwerpingen ,
welke "van de Ketters tegen de twee eerfien gemaakt
waren, ook iet toebrachten (§ ), Dit werk is in
het vervolg zeer beroemd geworden, niet alleen in
die tijden , wanneer men met elk gedenkfluk van
rcchtziniiigheid , hoe middelmatig het ook \rare, te
vre-
(*) CRAT. Epist. ad Amhrof. intir Epistt. Awbrof^
Tom. II. pag. 751 (f) /. c p^g. 752.
(§) Libr. m. de fijc Cap. i.pag* 497.
GESCHIEDENIS. 57
vrede was, maar zelfs nog in laatcr tijd heeft men III
'er den grootften lof aan toegekend , gelijk de Bene- ^^^^J
dictynen in liiinnc uitgave der werken van ambro- HoDl'drt.
sius. Wij willen het geenszins van den lof beroo- "^ ^* ^»
ven , dien het waardig is , maar met alle bevallig- 1'q[ .^^\
heid, welke de fliji van aribrosius fomtijds heeft, ■■
is het werk toch al te wijdlopig en omflachtig. In-
zonderheid is het voor ecnen jongen Vorst, die een
gemaklijk overzicht van den zoo ingewikkelden twist
tusfchen de Katholijken e*n Arianen begeerde, niet
doelmatig opgefteld. De orde is insgelijks vi^cinig
voegzaam, na een kort voorftel van het Nicéifche
Leerltelfel , eene bijna onoverzienbare reeks van te-
genwerpingen , die zonder eenige keuze of fchikking
door één gemengd zijn , en met veel omflag en her-
halingen wederlcgd worden; en eindelijk hoe veel
leerftellige bekwaamheid en vaardigheid, om alles te
vereffenen, men ook daar in wille erkennen, is de
uitlegkunde zeer gering, welke ambPvOSIlts daar ten
toon fpreidt ; met één woord , het zachtfte , wat
men van dezen arbeid van ambrosius zeggen kan,
is dit, dat het meer dienen kon tot bevestiging van
ijverige Katholijken in hun geloof^ dan tot overtui-
ging van y^;7^/7e'« , voornaamlijk zulken, die gewoon
waren te denken.
Terwijl aimerosius aan dit werk arbeidde, ver- Dood van
loor hij zijnen zoo geliefden ouder Broeder sa- ^'J"^'"
•' • ^ Broeder
TYRUS. Deze was , langs denzelfden weg , als satyrui.
hij , tot de Bevelhebbersplaats van een Romeinsck
Landfchap opgeklommen, hetwelk hij zoo goeder-
tieren en billijk bcfluurde, dat de inwoners hem
D 5 meer
58 K E R K E L IJ K E
III meer nis lumncn Vader aanzagen (*). De beide
BOEK i3rocdcrs waren eikanderen zoo ffclijk in vvezenstrek-
VI 11
HooiUrt. l^e"? ^^^ ^^^^ '^'^^ ééuen voor den anderen zou ge-
nn C. G. nomen hebben. Zij leefden , zoo veel mogelijk was ,
tot Ijó' ^y malkandercn ; hun vermogen bleef hun gcmeeii-
■ fchappclijk; maar satyrus bezorgde hetzelve en al-
le huislijke bezigheden alleen; de déne Broeder be-
wees den anderen even zoo vele hoogiichting als ge-
negenheid. De laatltc uitftekendc proeve , welke de
oudf!:e daar van aan den jongflen gaf, was eene rei-
ze naa Jfrika^ om zekeren prosper, tot het we-
deriifftaan van een Landgoed , te noodzaken , hetwelk
hij dcnzelven reeds lang onthouden had. satyrus
leed, op deze reize, fcliipbrcuk. Minder bekom-
merd voor zijn leven, dan dat hij den Doop nog
niet ontvangen had , fprong hij in zee , nadat hij
zich de in het fchip bewaarde gewijde tekenen van
het Heilig Avondmaal in een neusdoek laten rollen,
en dien om den hals gebonden had, opdat hij die
terftond , na den Doop ontvangen te hebben , zou
kunnen gebruiken, en dus zwom hij gelukkig aan
Afrika te land. Hier weigerde hij van eencn Lu-
ciferïaaufchen Bisfchop gedoopt te worden , en ver-
koos daar toe liever éénen , die met de Roomfche
Kerk in gemoenfchap ftond. Dan naauwlijks was hij
te Medlolanum terug gekomen , of hij overleed , in
het jaar 378 of 379, in de armen van zijnen Broe-
der. Deze hield, in de Kerk, in welke hij begra-
ven
( * ) AMBRos. de excesfu fratrii fui Saiyri Libr. I,
Tom. II. Opp. pag. 1129.
G E S C II I E D E NM S. 59
ven werd, nadat hij daar te voorcn, met ongedek- III
ten aangezicht, gelegen had, cene Lijkrcden, uit l^^/jj
welke dit bericlit ontleend is , en die , wegens hare Hoofdft.
aandoenlijke welfprekendhcid , waardig was , bewaard "ƒ ^- ^'
te worden ( * ). Het begin zelfs kan men te gelijk iot 476*.
edel en ook eenigzins zonderling noemen. „ Wij ^— —
„ hebben," zegt de Redenaar, ,, mijne geliefdde
„ Broeders! mijn flacht- offer hcrwaards gebracht,
„ een onbevlekt flacht-offer, hetwelk Gode behaagt,
„ mijnen Heer, (^doumum ^') en Broeder satyrus."
(In dit Latijnfche woord vindt men de oudfte fpoo-
ren van deze befcheidene verkorting van het woord
dominus ^ waar van dezelve nog, en in het Fransch
Dom , door de Benedictynen in Frnnkryk voor hun-
ne namen gezet wordt.) „Ik herinnerde mij, dat hij
„ fterflijk was, ook bedroog mij mijne mening niet;
„ maar de genade vloeide rijklijk over. Ik heb
„ geene reden, om te klagen, maar wel ben ik
„ fchuldig. God te danken, omdat ik altijd ge-
„ wenscht heb , dat , indien zekere rampen over de
„ Kerk, of over mij beftemd waren, deze liever op
„ mij en op mijn huis vallen mogten. Dank zij dus
„ Gode daar voor, dat ik, bij deze algcmeene
„ vrees, daar men overiil wegens den' aanval der
„ Barbaren bezorgd is," (deze waren de Gothen ,
tegen welke valens, m de vreeslijke ncderlage van
het jaar 378, gcfneuveld was,) „de gemeene droe-
5, fenisfen door mijne bijzondere fmart voltooid heb ,
„en
(*) De exccsfu fratrii f ui Satyri Libr. I. /. c. pag.
II13-113Ó.
6o K E R K E L IJ K E
III „ en dat op mij gewend is, het gene ik voor allen
vn'r " ^''■'^"'^^' ^logt het Hechts hier mede voleind
Hoofdft. 7-> ^y'N opdat mijne Imart eene bevrijding der open-
na C. G. ,, bare ware ! " enz. Op den zevenden dag daar
lot 476. "^ kwam de Gemeente weder bijeen , bij het graf
> ■■ van SATYRUS, om het gewoonc gebed voor zijne
rust te doen. Bij deze gelegenheid deed ambPvOSIus
de tweede Predikatie, in welke hij zijne Toehoo-
hoorers vermaande, tegen de te verregaande droef-
heid over de overledenen, en tevens onderhield over
de waarheid der Ophand ing (*).
Milddan- Dezelfde algemeene nood des Rijks, van welken
cigncid AMBROSius in de. eerde der ffemelde twee Kerkrede-
vanAM- '^
BROsius. nen gewaagt , gal- hem ook gelegenheid , om , op
eene niet gewoone wijze, milddaadig te wezen. De
Cothen , die , zedert eenigen tijd , verfcheidene Ge-
westen overliroomden , en zich bijzonder, na hnnne
overwinning over de Romeinen, in het jaar 378 ^
in Thracic en Illyricum , tot aan de Grenzen van
Italië toe , verbreidden , maakten aldaar eene onbe-
fchrijHijke menigte gevangenen, welke zij weder aan-
boden te verkoopen. Vele Gemeenten kochten, ge-
lijk AMBRosius (f) verhaalt, een aantal derzelven
los. Hij, die zulks voor de hoogfle milddaadigheid
hield, liet zelf de goudc kerkvaten, die nog niet
Godsdienflig gebruikt waren, Qvafa viyfiica, non
initiata^^ in fhikkcn (laan, om tot dezen liefdepligt
gebruikt te worden. De Arianen berispten hem
des-
C*) Ubcr II de fide Refurrectioms t. c. p. i 136-1170.
(t) Z)f Ojjlc. iViKiJiior. L. II. C. 15. />. 87.
GESCHIEDENIS. 6i
tlcswcgcns; cnkd, zoo als hij verzekert (*), om- III
dat zij hom ongenegen waren. Maar hij verdedigde ^'i'^
zijne vcrricliting met zeer goede redenen. Over het Hoofdft.
geheel volgde hij , ten aanzien van de Kerkelijke bc- na C. G.
zittingen, zulke grondregelen, die bij de toenmalige J^^ ^_J[
Geestlijkheid ftecds zeldzamer Averden. In eenen .
twist tusfchcn twee Broeders, en hminc Zuster, tot
fchcidsman geroepen, bewerkte hij een vergelijk, en
verzoende hen met clkanderen; maar ontzette daar
door de Kerk van eene erfenis, welke de één dezer
Broederen, de Bisfchop mar.cellus, haar toege-
dacht had. „ Zij verliest niets ," fchrijft ambro-
sius aan hem (f), „ door het gene de Gods-
„ vrucht gewonnen heeft. Want de liefde is gccii
„ verlies, maar een gewin van christus, en eene
„ vrucht van den Heiligen Geest. Ook wordt de
„ Kerk daar door van uwe milddaadigheid niet be-
,, roofd ; zij heeft de vruchten van uwe Iccre en
„ van uw leven. Rijk in deze kunflen, begeert zij
„ niets tijdlijks , dewijl zij het eeuwige bezit."
In dezen tijd , tusfchen de jaaren 377 en 379 , be- Andere
hooren waarfchijnlijk weder twee andere fchriften '*^"'^'"^'^»
van AMBROsius , over Bijbelfche Gefchiedenisfcn en
Bijbelboeken. De vroegde daar van kan wezen zijne
Verhandeling over het Boek van tocias , welke uit
eenige Predikatiën is famengefleld (§). Dit werk
is geene uitlegging van dit Boek, maar bij gelegen-
heid ,
(*) /. c. Cap. d8. p^g. 103.
(t) Ep:si. LXXXII. pag. non. Toni. II.
(§) Lil^er de Tobia Tom. I. Opp. pag. 591-622.
62 K E R K E L IJ K E
III hcid , dat tobias geld uitgeleend , en zonder ren-
BOF.K tj.,,^ eerst in zijnen ouderdom weder ontvangen
IIoofdlT. ^^^^^^"i vaart liij uit tegen den woeker. De Benedic'
na C. Cl. tyuen hebben , in hunne uitgaven , reeds aange-
J^^^"^ ^_^' merkt , dat ambrosiüs hier veel, zelfs woordelijk,
m • heeft overgenomen , uit eene Predikatie van basilius
den Grooten, over den XlVden Pfalm; ook hebben
zij de echtheid van dit gefchrift tegen de bedenkin-
gen van ERASMUS, uit eene aanlwling van hetzelve,
bij AUGUSTINUS, verdedigd. Maar als zij, bij deze
gelegenheid , zich verwonderen over de vrijheid ,
welke sALMASiüs (*) genomen heeft, om over de
renten van een ander gevoelen te zijn, dan ambro-
siüs, en voorwenden, dat de verdedigers der ren-
ten even daarom het gezag van het Boek tobias
in twijfel trekken, hebben zij meer eerbied bewezen
voor hunnen Heiligen, dan wel oordeelkundige be-
kwaamheid; en wat het gezag van tobias berreft,
wien a:mbrosius eenen Profeet, en het Boek Pro-
fetisch noemt, daaromtrent beflist het oordeel van
dezen Kerkvader, wegens zijne onkunde in de He-
breeuwfche Taal en Geleerdheid, weinig of niets,
ook haak zijn werk niet bij dat van gregorius
van Nysfa ^ over het zelfde onderwerp (f)
Het tweede dezer faamgeftelde gefchriften ( § )
heeft, in de Handichriften , cenige gapingen. Hier
in onderzoekt hij wel den woordelijken zin van
NO-
( * ) D^ foenore Trapezitico en in andere fchrifien.
( f ) Zie boven Bladz. 33.
([§) Z)ff A'tfff et aren pag. 227-2;'8. /. c
GESCHIEDENIS. 63
NOACHS gdcliicdenis , zoo ver lieiii dit, bij zijne III
gcbreldijke Taalkennis, mogelijk was, maar dra bc- ^^'^
geeft hij zich tot den zoogenoemden hoogeren ofHouldft.
leenlprcukigen zin , die bij hem de hoofdzaak is, "^ C. G.
De ark is hem dus ccn beeld van het menschlijk [^^ ^^J*
ligchaam , en onder anderen betekent de deur , wel- ■
kc in de zijde der arke gemaakt moest worden, dat
deel des ligchaams , door hetwelk de fpijzcn uitge-
worpen worden enz.
Ondcrtusfchen werd amchosius fteeds meer en Zijne
meer in de twisten met de Arianen ingewikkeld, ^^^f'^*
Alhoewel gratianus hem tegen dezelven onder- den tegen
(leunde, hadden zij echter aan de Keizerin justi- '^'^■^"a-
NA, 's Keizers Stiefmoeder, en Moeder van zijnen
Broeder valentinianus , eene aan hun Ieerfl:eliel
gehechte en zeer werkzame befchcrmfler. Onder an-
deren zocht zij, omtrent het jaar 380, het aanzien-
lijk Bisdom van Sirmium^ Hoofdftad van Illyictim^
hetwelk de Arianen reeds voorheen ingenomen had-
den, weder aan hen in te ruimen; en zij fchijnt
toen zelve in deze llad geweest te zijn. Maar am-
EROSius kwam ook derwaards , het zij uitgenoch'gd
van de KathoUjke Bisfchoppen van dit Gewest , of
door zijnen eigenen ijver gedreven , om de verkie-
zing van eenen Katholijken Bisfchop te bevorderen.
Trouwens, de uitdrukking van paulinus, (^ad or~
diriatidtm ) ( * ) , geeft toch meer te kennen , dan
de enkele inwijding van anemius , waar in hij zijn
oogmerk bereikte. Vergeefs wilde hem het volk te
Sir~
(*) rUa S. Amhrofii p. IV.
64 K E R K E L IJ K E
III Sirwiiim^ hetwelk ook Ariaamch gezind was, uit
BOEK j}^ i^crk drijven. Hij beweerde niet alleen, dat de
Hoofdfl. verkiezing daar in gefchieden moest; maar kreeg
na C. G. ook, als men zijnen bewonderaar paulinus geloo-
Kt \r6 ^^" ^"^ ' ^^'^^ ^^^ wonderwerk , de Godrijke goed-
- ■ - keuring. Als hem eene Ariaanfche juffer van den
Bisfchoppelijkcn Zetel naar den kant, waar de vrou-
wen (tonden, zocht weg te dringen, die reeds ge-
reed waren, om hem te mishandelen, zeide ambro-
sius zachtzinnig tegen haar, dat hij wel een zoo
gewigtig Priester- ambt niet waardig was; maar dat
het ook voor haar en hare levenswijze niet voegde,
aan den gcringfben Priester geweld te pleegen; zij
mogt veel liever voor Gods oordeel vreezen, opdat
haar niet iet kwaads bejegende. Kort daar na ftierf
zii , en AïMBROSius geleidde haar naa het graf. Het
gebeurde waarfchijnlijk om dezen tijd, dat gratia-
Nus , ten gevalle van zijne Stiefmoeder , aan de Ka-
thoUjken te Mediolanum ^ eene Kerk ontnam, maar
welke hij hun, zoo als aisibrosius fchrijft (*j, na-
dat hij hun geloof daar door beproefd had , heel
fpoedig terug gaf.
Zijn Boek Des te minder wilde anbrosius thans uitftellen,
over den ^j^ \^^^ onderwijs over den Heiligen Geest op te
'ftellcn, hetwelk hij aan dezen Vorst, op zijn drin-
gend verzoek , beloofd had. Dus ftelde hij , in het
jaar 381, zijn uitvoerig werk over den Heil. Geest
op, in drie Boeken (f). Li het tweede Bock van
dit
(♦^ De Spir. S. L. \. C. I. />. ^04.
(t) De Spiritu S. Libri lil. T. II. Opp. />. 5pp-5o2.
GESCHIEDENIS. (^5
dfit werk, fprckcnde van de aanbidding van God in m
geest en waarheid, zegt liij: Wij aanbidden nog ^''/^''•j
heden het vleesch van Christus , bij den verborgen Hoc»rdft.
of geheimen Godsdienst , of geheime plegtigbedcn , "^ C. G.
{til inyjieriis ^') hetwelk ook ^z Apostelen in jiisus ^^j ^J*^
aangebeden hebben. Want hij is niet gedeeld, maar
één ecnigc; bij de aanbidding des Zoons van God
wordt, die uit de Maagd geboren is, niet verloo-
chend. Naardien nu de Verborgenheid ^ {Sacramen-
tum , ) der Menschn'ordiug moet aangebeden wor-
den; .maar deze een werk van den Heiligen Geest
is; zoo moet men dezen ojk zonder twijfel aanbid-
den. Deze plaats is édne van die , over welken de
Roomsch- KathoUjken en Prote/lauten hevig getwist
hebben, terwijl de eerftcn daar uit zoeken te bewij-
zen, dat, reeds in de oudde Kerk, Christus in
het Heilig Avondmaal , op zekere wijze , pleeg aan-
gebeden te worden ; maar de Proteftanten ontken-
nen, dat A!\iBROsius hier bijzonder van het Avond-
maal fpreekt. Ondertusfchen ziet elk Lezer van
zelf, dat de plaats gantsch niet duidlijk is, en over
het geheel, zegt het weinig, welke ongekookte ge-
dachten AMBROSius hier en daar in zijne fchrifren
geflrooid heeft, die zoo vol zijn van Leen fp reuken ,
van Beelden , en geheimen zin ; ook weten wij , hoe
ook andere Leeraars van dezen tijd , zuo als wif
zelfs in ciirysostomus gezien hebben , door hun
oogmerk, om toch bewondering en ontzetting bli
zekere Godsdienflige Lecrftukken te verwekken, ge-
legenheid gegeven hebben , dat min zich van de
ccnvondige en liefderijke indelling vr.n ji-:sus vreem-
IX. Dell. E de
66
K E il K E L ]] K E
III de den!cbcclden vormde. Ondertiisfchcn, is deze
DOEK aanbidding, zoo vervolgt amdrosius hier, niet gc-
Iloofdft "^^^^ ^^" ^^ Maagd i\iaria , als welke flechts een
na C. G. Tempel van God is.
Jaar 363. ambrosius heeft voorts in dit werk alles bijëen-
tüt 476.
gehaald, niet alleen de gewone bewijzen voor de
Oordeel Y^cre van den II. Geest , onder welken fommigen doel-
IonymÜs treffende zijn, maar ook een bijna nog grooter aan-
daar over. tal van zulken , bij welken veel geloof nodig is , in-
dien iemand zich door dezelven zal laten overtui-
«•en. Over het geheel ontbreekt hem duidelijke orde
en bevallige famer.hang, welke een onderwijs, voor
eenen Keizer beftcmd, alleen bruikbaar kon maken.
Nog veel fcherpcr is het oordeel, hetwelk mëao-
TsjYiNius , over dit gefchrlft , in zijne voorreden voor
het door hem vertaalde werk van didyaius over den
Heiligen Geest ( * ) gcfproken heeft : „ Ik heb
„ liever ," fchrijft hij , „ de Overzetter van eens
anders werk willen zijn , dan , zoo als fommigen
doen, even als de lelijke kraai mij met vreemde
„ vederen op te fcliikken. Voor lang heb ik Boe^
ken over den Heiligen Geest van zeker iemand
„ gelezen, en zoo als de oude Blijfpel - Dichter
zegt, gevonden, dat hij, van een goed Grieksch
„ werk, een flecht Latijnsch gemaakt heeft. Niets
„ is daar in dialectisch, niets manlijk, en fcherp
„ doorgedacht , lietwelk den Lezer ook zijns on-
„ danks de toeftcmming zou kunnen aflringen;
,, maar alles is gemeen, laf, en laag, hier en daar
„ met
(*) Ton:. IV. Opp. P. I. K-. ^c^'
G E S C II 1 n: o E N I S. 67
,, met ccn gezocht rcukjen betreken. Onze didy- ill
„ MUS daartegen heeft het oog der Bruid in het ^^^J
j, Hooglied. — Zeker, wie liem leest, zal de die- nootcüT.
„ verij van C^tw Latljnfchcn Schrijver opmerken , "^ <^. G»
„ en na begonnen te hebben nit de bron te fchep- '^J. \.}^^
„ pen, het geringe beekjen verachten." Over deze -
hevige berisping heeft rufinus hem naderhand ,
toen zij dien hevigen twist met malkanderen voerden»
heel onzachte verwijten gedaan (*). Hij vindt het
onverantwoordelijk, ccnen bij de Kerk zoo hooglijk
verdienden en heiligen man, die zijn Boek met zijn
bloed gcfchreven heeft, zoo hoonend en fchimpcnd
te behandelen, en hij befchnldigt hicronymus, dac
deze zelf origenes bedolen heeft. Wij hebben
ook reeds in het leven van HiëRONYMus (f) ge-
zien, dat de uitlegging van ainibrosius over lukas
door hem , insgelijks , verachtlijk is afgefchilderd.
Hier zijn nu de bewonderaars van ^^zo, beide aan-
zienlijke Kerk -Leeraars recht in verlegenheid, hoe
zij derzelver eer redden zullen; maar met dit alles
blijft het waar, dat ambrosius het werk van nr-
DYiNius (§) uitgefchreven , en niet min veel uit een
Boek van basilius den Grooten (**), over het-
zelfde onderwerp, overgenomen heeft, zonder hen
eens te noemen.
Voorts fchcnen de Artancn , ten dezen tijde , door Zlijn Ijver
de
(*) Tnvect. in D. Hier. L. II. p. 434, T. IV. P. H,
(t) Zie DeelNW. BI. 165.
(§) Zie DeclV. Bladz. 1Ö4.
(•*) Zie ViH Did, Bladz. 271.
E 1
65 K E R K E L IJ K E
lil de verklaarde gezüuiheid en wetten van gratianus ,
BOFJc j,j \■^^>l Westen , en door de nog nadruklijker plakaa-
lloufdlh ^^" ^'^" THEODOSius, tegen hen, in het Oosten,
ua C. G. zoo zeer nedcrgedrnkt te zijn , dat men den ijver ,
Janr 3 3- ^^^^^j. uj^Jq amkhosil's hen in het gemelde werk
tor 470. =*
L. beftreden heeft, bijkans voor overtollig kon acliten.
tegen de Het is waar, zij hoopten flechts op eene gnndige
veriindering aan één der beide Keizerlijke Hoven,
om zich weder te kiumen oprichten ; maar de lüi-
iholijken bedienden zich van hunne tegenwoordige
voordeden des te krachtdaadiger, tot eene geheele
vernietiging van deze gezindte. Daar door werd
onder anderen de Kerkvergadering te Aquihja, \\\
het jaar 38 1 te wege gebracht, in welke aimbro-
sius zoo veel deel had. Wij iiebben reeds in de
Gefchicdenis der Arianerij (*) gezien, dat gra-
TiANus deze Kerkvergadering toeliet, wegens twee
Arlaanfche Bisfchoppen in lUyricum , palladius
en secundianus, die eene algemeene Kerkvergade-
ring verzocljt hadden, omdat zij hulp van hunne
geloofsgenoten in het Oosten daar bij verwachtten.
AiMüROSius had den Keizer daarom deze algcmeene
Kerkvergadering ontraaden, en bragt op deze bij-
zondere de beide gemelde Bisfchoppen, door zijne
\Tagen en gevolgtrekkingen, zoo ver, dat zi.) zich
voor Ari'anen moesten verklaren , en zich , als zoo-
danigen, door de vergadering moesten laten vcröor-
deelen. Eenmaal echter deed hij in deze gcfprck-
ken PALLADIUS onrecht, dat hij hem als een ver-
val-
(♦) Zie Dcd VUL BUtch. 50.
GESCHIEDENIS. 69
valfchcr der Heilige Schrift uitmaakte , en een Iir
Anathema over hem uitriep, omdat hij tot verkhi- ?^^j^!f
ring der woorden : de Vader is meerder dan ik , de Hoofdf!.
zending van Christus van den Vader toegepast "^ C. G.
had (*). Misfeliien heeft ook ambrosius de drie [^^ ^-^[
Brieven van deze vergadering aan de Keizers gra- ■■»
TIANUS, VALF.NTINIANUS CU THEODOSIUS, OpgC-
(leld , waar in zij dezclven , voornaamlijk den eer-
den, verzocht, Iiaar vonnis tegen de gemelde Bis-
fchoppen in zoo verre te onderftcuncn , dat 'er an-
deren in hunne plaatzen konden aangcftcld worden ;
andere Ketters insgelijks in toom te houden; n-m
URSiciNus, tegenpartij van den Roomfchen Bisfcliop
DAMASUS , hunne befcherraing te onttrekken ; als
ook om wegens de voortduurende onrusten in de
Gemeenten te AntiarhVè cu Alexandri'è^ in de laatst-
gemelde flad, eene algemeene Kerkvergadering te
houden (f).
Nademaal ambrosius van de genegenheid van Aanzien
GRATIANUS ZOO zeer verzekerd was , zag men hem ^ "" ^^'^'
niet zelden aan deszelfs Hof te Mediolanum , met ^^^\ ^.,,^,
^eker vertrouwen , verfchijnen. Daar was wel aan tiawus.
het Hof zeker aanzienlijk man , die zeer geneigd
was tot omkoping en onrechtvaardigheid, imacedo-
Nius, die hem déns den toegang weigerde, als hij
bij den Vorst eene voorbede voor iemand doen wil-
de.
(^*) Qeita Concilii Aquikjem. in Hard. Act. Concilier.
T. I. p. 830. ook in AMBROsn Opp. T. II. p. j^^.
(t) Ap. HARDUIN /. c. p. S35. in AMBROSn Opp. l. c.
fag, 806. fq.
E 3
70 K E R K E L IJ K E
III ile. Docli, volgends paulinus (*), dreig.le am-
Bor.ic caosius hem tcrftond, dat hij ook eens tot do Kerk
Hoofdft. komen, maar geen' ingang tot dezelve vinden zou;
na C. G. en dit werd , na de dood des Keizers , op eene
tot 1-6 ^vondcrbare wijze , vervuld. Want thans poogde
»■ iMACEDONius in eene Kerk te vluchten; maar hoe-
wel de deuren openftonden , was hij niet in ftaat ,
om binnen te komen. Natuurlijker, en tevens lof-
lijker voor hem, dan zulke gewaande wonderen ,
drong AMBROSius, in een ander geval, (ten zij het
misfchien hetzelfde was , ) tot den Keizer door.
Een voornaam Heiden had van den Keizer verüch-
tclijk gefproken , en was daarom ter dood veroor-
deeld. Toen hij wcrklijk gerecht ftond te worden,
fpocdde AMBROSIUS zich iiaa het Keizerlijk Paleis,
om genade voor hem te verzooken. Dan de vijan-
den van dezen Heiden hadden juist ten dezen lijde
den Keizer tot een jagtvermaak in de nabljliggende
diergaarde overgehaald; dus wilde niemand hem bij
den Keizer aandienen. De Bisfchop ging fchielijk
naa de achterdeur, kwam met de jagers binnen, en
hield niet eer op, den Keizer te fmeeken, vóór dat
deze aan den ongelukkigen het leven gefchonken
had ( t ).
ZijnBoek Mcnigmalen werd ambrosius in de twisten van
over de ^linen leeftijd ingewikkeld. Twee Ariaanschgezindc
wording Kamcrheeren des Keizers (§), begeerden van hem,
dat
(*) Fif. Ambrof. n. 37. pff^c;. X.
(t; sozoM. fjisi. Eccles. Libr. Vil. Cap. 25.
CS) Volgends veihaal van i'auunus, /, c. p^ V,
GESCHIEDENIS. 71
(lat liij, in ceiic Predikatie, die zij wilden bijwoo- III
ren , ecnigc vragen over de Mcnschvvording van ^^"yS
CHRISTUS beantwoorden wilde. Hij beloofde dit,Hoofdfl.
en wachtte met eene menigte Toehoorcrs op liunnc "" C. G.
komst. Maar zij reden veeleer de (Tad uit , doch Iq[ 4-^*
werden ook fpocdig voor deze trotschheid gcftraft,
dewijl zij van het rijdtuig vielen, en het leven ver-}?"
looren. ambrosius hield evenwel zijne Predikatie
over de voorgedeldc vragen ; en toen hij dezelve
uitbreidde, ontftond daar uit omtrent het jaar 382
een bijzondei,'' Boek (*}. lu dit Boek komt weder
eene plaats voor, over welke, met betrekking tot
de leere van het Heilig Avondmaal , getwist is ge-
worden. Alhoewel gij, zegt hij, gelooft, dat Chris-
tus het waare vleesch aangenomen heeft, en gij
zijn ligcbaam op de altaren ter verandering offert ,
(^offeras transfJguratidttm corpus aJtaribus ^^ maar
de natuur der Godheid en des ligchaams niet van
eikanderen onderfcheidt , zoo zondigt gij door eene
fout in het deelcn, zoo als kaïist. Men kan hier
nog eene plaats bijvoegen, uit een ander werk (f),
alwaar hij van Sacramenten fpreekt, welke door de
verborgenheid des Heiligen Cehcds in vleesch en bloed
veranderd worden^ (in carncm transfigurantur et
fanguinem;^ als ook eene derde, de echtheid van
het Boek onderfteld zijnde , waar in zij voorkomt (5),
in
(*) /)c Incarnntionis Doviiniae Sacrainento Liher , T,
II. 0/>/>. pag. 703-732-
(t) Z)e Vide Libr. IV. Cap. 10. pag. 543.
(l~) De Myfteriis Cap. 9. Tom. II. pag. 338.
E 4
t -
K R R K E T, IJ K R
\\\ in uclke, nadat hij van het gebruik des Vigchaams
^V' " rrïw cMtiisTUS gefprokcn heeft, aan de wijding door
IlooCdft ^^•*^" zegen eene zulke kracht wordt toegefchreven ,
WW C. G. dat zelfs de natuur daar door veranderd worde.
)r:'r 303 Qi^tid-msfchcn bUjft de groote vraag, of ambro-
. 1- sius, bij deze en foortgeUjke fpreek wijzen , wel iet
bepaalds gedacht hebbe? Men kan 'er zoo min uit
bewijzen , dat hij ccnc eigenlijke verandering der
zelfflandigheden bedoeld hebbe, als uit dergelijke
woorden bij de Griekfche Kerk - Leeriiaren , die zich
toch bij andere gelegenheden duidlijk verklaren, dat
brood en wijn in het Avondmaal blijven,
Ziincb^^- Ten zelfden tijde, moest ambrosius ook deel ne-
trckking ^^..^ jii ^^ Kerkelijke belangen der Oosterlingen. In
Ooster- de Gefchiedenis der Arianerij (*) heeft men gele-
fche Ker- ^cn , dat 'er twisten plaats hadden in de Gemeenten
'^"' van Kouftantinopolen en Antiöchie^ wegens welke
hij, met verfcheidene Italiaanfche Bisfchoppen, de
Bisfclioppen , die in deze Keizerlijke Hoofdftad ver-
gaderd waren, op eene algemecne Kerkvergadering
te Roive bijeengeroepen wenschte te zien. De twee
Brieven , welke hij, in het jaar 382, met zijne ambt-
genoten, met dit oogmerk aan den Keizer theodo-
sius afvaardigde, zijn in de verzameling van zijne
Brieven geplaatst (f). Deze, met eenigen nadruk
aangedrongen flap, werd niet ten besten opgeno-
men; intusfchen ontfchuldigden zij zich beleefd ge-
noeg, dat zij de Kerkvergadering, welke in dit jaar
daad-
(♦) Zie Deel VIII. Bladz. 51.
(I j £/>. Xlil. f. 814. £/-. XIV. p. 817. T. II. O//,
GESCHIEDENIS. 73
(Inacilljk te Rome gehouden werd, niet bijwoonen III
konden (♦). ambrosius was op dezelve tegen- 1J^''.'5
woordig, maar zij deed nog Hechter uitwerking, Hoofdfl.
dan de voorgemelde Brieven, paulinus vertoont "^ C- ^*
hem hier weder als eenen Wonderdoener; cene lam- J^i' %^^\
me vrouw werd genezen, nadat zij enkel zijne klc •
deren gckuscht had (f).
Doch juist toen ambrosius de genegenheid en Dood van
het vertrouwen van den Keizer gratianus het vol- "
zer GiiA-
maaktst genoot, en zich waarfchljnlijk ook van zij- tiakus.
nen invloed op denzelven bediende, om het Heiden-
dom te Rome nadruklijk te beperken , werd hij door
des Vorsten dood in den zomer van het jaar 383
buiten '2;emeen bedroefd. Deze Keizer voerde ccucn
ongclukkigen oorlog in Gallien , met maximus , die
zich tot Keizer had opgeworpen; hij werd van zij-
ne Soldaten verlaten, en van de vijanden te LtigJu-
tinm^ thans Lions ^ omgebragt, toen hij eerst zijn
XXIlle jaar bereikt had (§). Nog in zijne laatfte
uuren vergat hij ambrosius niet; maar riep meer-
malen om hem , waarfchljnlijk , om hem in de dood
bij te flaan (**). ambrosius, voornaamlijk getrof-
fen door het verlies , hetwelk de KathoUjke Kerk
daar
(*) THEODORCT. Illit. Ecclcs. L. V. C. 8.
(t) ^'^'^' Aiubrof. iu \Q. p.\\\. «~
( $ ) A?.ii;nos. Ev.arrat, in Pfalm. LXI. T. I. Opp. p.
961-9Ö3. zosiM. Hist. L. IV. p. 249. OROS. Hisi. Libr,
VII. C. 34. PROSPER et MARCELLiN. Ut Chroti. ad h. a.
socR. H. E. L. II. C. II, soz. L. VII. C. 13.
(**) AMBROS. de cbitu Falcnt.confolatis T. II. />. I195.
E5
74
K E R K E L IJ K E
iri daar iloor geleden iiad, {lichtte hem meer daii déii
Bor,K gedenkteken van liefde en hoogachting; voornaam-
Hoo'fdft. lij'^ "^ ^^"'^ Redenvoering , ter gedachtenis van 's Kei-
na C. G. zers Broeder valentiniaan IV-
t r l-ó' •^^^ dezen jongen Vorst van twaalf of dertien jaa-
ren was thans de rcgcering van het Westen vcrval-
AMBRosi- jg,^^ Waren het gezag en de magt van zijnen Broe-
zantichnp ^^r reeds gering geweest , thans hadden ontftcltenis
bij MAXI- en verlegenheid aan het Hof volkomen de overhand,
^^^^' daar de onverwachte dood des Keizers, en het ver-
lies van Britannië en GaJli'én ^ welke zich reeds in
de magt van maximus bevonden, ook voor Italië
alles deeden vreezen. De Keizerin jusïina, alhoe-
wel niets minder dan ccnc bcgunftigricr van ambro-
siüs , nam nogthans , in deze ongelegenheid van
haren Zoon, tot hem haren toevlucht. Hij ontving
den Vorst, gelijk hij zegt, uit hare armen in de
zijne ; gereed om alles tot zijne veiligheid en rust te
wagen (*). De hoofdzaak was, maximus van het
verder voortdringen in des Keizers gebied terug te
houden , en een vergelijk met hem te treffen. Ten'
dezen einde nam ambrosius een gevaarlijk gezant-
fchap op zich, waar toe hem zijne ervarenheid in
Staatszaaken en zijne welbefpraaktheid vele bekwaam-
heid gaven ; maar de zoo hoog vereerde Bisfchoppe-
lijke waardigheid ook de verüischte vrijmoedigheid
fchonk.
In de daad handhaafde ook ai^ibrosius zelfs aan
dit vijandelijk Hof een gedeelte van het aanzien,
het-
(*) Z)^ obilii Fülent. confolat. l. c. p. 1 1 S2.
GESCHIED K N I S. 7$
hetwelk hij tut liicr toe bij zijne eigene Vorsten be- III
zeteii had. Toen hij daar aangekomen was, zeide ^^^^^
i\iAxiiAius tegen hem, dat valentinianus bij hem Uuofdd,
had behoren te verfchijiicn , als een Zoon bij zijnen "^ C, G.
Vader, ambiiosius antwoordde, dat het een onbil- ^qJ' .J^^
Jijke eisch was , dat een Kind , met zijne Moeder , —
eene weduwe, in den harden winter, over de Al-
pen zou reizen ; dat hem geen andere last gegeven
was , dan om den vrede te fluiten. Ondertusfchen
moest hij zoo lang bij maxiimus blijven , tot dat de
Gezant , wien deze naa Mediolamim gezonden had ,
terug gekeerd was ( * ). Thans kwam de vrede tot
Hand, bij welken maximus, naar het fchijnt, be-
halven de bovengemelde Gewesten, ook nog Spanje
verkreeg, Naderiiand befchuldigde hij den Bisfchop,
dat deze hem misleid had, terwijl hij hem had afge-
Jiouden , om in liali'é te dringen , en den jongen
Keizer, om tot hem te reizen; waar tegen ambro-
sius zich zeer wel wist te verdedigen (f). Hij
had ten minften , door zijne onderhandehngen , zeer
veel tot redding van zijnen Vorst toegebracht; en
wanneer rufinus (§) verzekert, dat valentinia-
nus den vrede, met dezelfde geveinsdheid, hebbc
aangenomen , met welke maximus dien aanbood ,
£00 is het alszins vvaarfchijnlijk , dat ambrosius ,
voor alle dingen, alleen tijd heeft zoeken te winnen,
opdat VALENTINIANUS zich beter in flaat zou kun-
nen (lellen. Den
(*) AMDRos. Ep. XXV. T. II. Opp. p. 889,
(t) /. c. pag. 889, 8pD.
(*} Wit. Ecdcs. l,:ii:\ XI, Cnp^ 15.
76 K E R K E L IJ K E
III Den korten tijd van rust, welke hier op voor de
BOF.K ]^^,.|; en Staat volgde, befteeddc amcrosius werk-
VIII o 7
Hoofdft. za^i" ï op velerleië wijze. Men vindt fpooren (*),
nn C. G. dat hij , omtrent het jaar 384 , de ergerlijke gewoon-
tcn I76 ^^ hebbe afgeCchaft , om op en bij de Graven der
i Martelaren, in en buiten de Kerken, te eten en te
AMBRosi- di-jui^cn. Misfchien had gregorius de fVonderdoC'
VS fclinfc
de ge- ^^^ ^^ eerlte aanleiding tot deze gewoonte gegeven,
woontanfdoor zijn verlof aan den gemeenen hoop der Chris-
pclngen^ tenen, om op de gedenkdagen der Martelaren ver-
op de maak en uitfpanning te nemen (f). Ook was het,
d^M^ honderd jaaren na hem , reeds op vele plaatzen ,
tclnren te ccnc gewoonte , dat inzonderheid de landlieden op die
houden. g,-aven geheeie nachten lang dronken ; welke dwaas-
heid PAULiNus van Nola flechts eenigzins wilde
verbeteren , door het ten toon fbellen van Bijbelfche
Schilderijen (§). Maar deze gewoonte klom van er-
ger tot erger in buitenfpoorigheden ; zoodat , volgends
AMCROSIUS (**), menig één geloofde, dat zijn ge-
bed niet zou verhoord worden, indien hij zich bij
de Graven der Martelaareii niet bedronken had;
maar zcdcrt hij deze ergerlijke gewoonte te keer
ging , werd zij ook door andere Bisfchoppen , in en
buiten Italië^ afgefchaft.
AUGusTi- Om dezen tijd gebeurde het ook, dat augusti-
2^'^^^JJ Nus, tot hier toe een Manicheër^ en zcdert onlangs
Leer-
(*) Bij AUGUSTIN. Conft'ff. Libr. VI. C^'/>. 2.
(t) Zie Deel IH. Bladz. 227.
C§) Zie Drcl V, Bladz. 190.
(5) /)f Elia et Jejunio C. XVII. T. I. Ohp. p. 545.
GESCHIEDENIS. 77
Lecraar der Wclfprckciulliciil ie Mediolanum ^ na m
dcrhaiid déii der aanzien 1 ij kftc Lceriiars der Katholij- "^^^"J
ke Kerk, tot dezelve lieverlede door het voorbeeld Hoüfud.
en onderwijs v;ni amurosius overgehaald, en ook na C. G.
eindelijk van hem gedoopt werd. INlaar dezelfde bc- jj^j ]: Jg*
roemde Staatsman, van wien augustinus naa Me-
diolannm gezonden was, symmachus, die, in het S^^^^f^Pf*
jaar 384 , Stadhouder van Rome , (Prxfcctm Urhi ,) '^'5 \\\\'ix.
en één der laatfle fteunpilaaren van het Heidendom meisYM-
iii deze Hoofddad was , gaf aan aimerosiüs gele- o^!^er den
genheid , om zijnen ijver tegen dezen Godsdienst Altnrir der
zeer levendig te laten blijken f*)- oratianus had ^^'^rwm-
den Altaar der Overwinning in de Romeinfche Cu-
ria, of Raadhuis, welke reeds eens was weggeno-
men geweest, wederom laten omwerpen, symma-
chus , en andere Heidenfche Pvaadshecren met hem ,
kwamen op, om daar vertoogen tegen te doen;
maar hunne veel talrijker Christelijke Medeleden lie-
ten door den Roomfchen Bisfchop damasus aan
AMBROsius een tegengedeld verzoekfchrift ter hand
ftcllen, waar door zij het verlangen der eerstgemel-
den te leur ftelden (f). Thans, nu de mindeijaa-
riffheid van valentiniaan en de verwarde flaat
van zijn Rijk meer infchiklijkheid beloofde, verza-
melde SYMiNiACHUs alle de kunst zijner welfprekend-
heid in een verzoekfchrift aan den Keizer, om de
herftelling van gemeldcn Altaar, en andere aan de
Heidenen ontnomcne rechten en inkomllcn. Dit vcr-
zoek-
(*) Vergel. Deel V. BLuh. 13.
Ct) AMUROS. Ep. XVII. 'f. 11. Oöp. p. Z26. '
73 K E 11 K E L IJ K E
III zückfclirift (laat ook onder de Brieven van ambro-
Boi.K 5j^.j5 ^♦-^^ Naamvlljks had ambrosius vernonicn^
Hoofdih ^^^ i^c'i ^i^ ^^" Keizer had overgeleverd , of hij le-
na C. G. verde een ander daiir tegen in (f), waar in hij al-
tf't^ 4-6 ^^^ aanwendde , om hem tot een weigerend ant-
-i woord te bewegen. Hij noemt den Keizer daar in
den ^UerchristelijkJIen , ( Christiatiisfimus , ) en zegt
onder anderen: „Bovendien is het eeneGodsdienst-
zank; ik neem 'er met de Bisfchoppen deel aan.
Wordt 'er een (Irijdig befluit genomen, dan kunnen
wij dit niet geduldig verdragen; of ons daar bij on-
kundig houden. Gij kunt wel in de Kerk komen ,
maar gij zult daar geen' Priester , of ten minflen te-
genftand van denzclven vinden." enz. In dit vc-r-
zoekfclirift had hij te gelijk om een affchrift ver-
zocht van dat van symmaciius, en dit bekomen
hebbende, flelde hij nog in het jaar 384 cene bij-
zondere wederlegging van hetzelve op (§). D>.ze
beide opftellen werden in den geheimen Raad den
Keizer voorgelezen; en alhoewel in denzelvcn ook
Heidenfche Raaden waren, kwam valentinianus
evenwel in het gevoelen van asibrosius (**).
Schriften Het wordt ons uit verfcheidene fpooren blijkbnr:r,
van AM- dat ambrosius in het jaar 383 of in één der beide
ten dezen "^^'S^"*^^" ' weder Bijbelfche werken onder Iianden
tijde. genomen heeft. Men rekent tot dezen tijd zijne vier
Boe*
( * ) Ton:. II. Opp. pag. 828.
(t) EpUt. XVII. pag. 824.
(§) Epht. XVII I. pag;. 833.
(**^ A^M-JROS. Epiit. LVII. />/7g-. lOIO
GESCHIEDENIS. 79
Bosken over de kJagten van yob en Da viel (*) , welke ITI
waaifchijiiliik uit Predikaticn ontdaan zijn. De ze- '''^'-'^
V 1 1 f
denleer in dit werk is vrij draaglijk voorgcllcld. Hoofd (1.
maar de Bijbclfche Uitleggingen zijn daartegen dik- ''"'' C. G.
wijls onzeker en willekeurig. -{^^^ ^ ?*
In den omtrek van dit jaar heeft aimbrosius ook ■
waarfchijnlijk zijne verantwoording van David (f)
opgedeld , welke hij in Kerkrcdencn had voorgedra-
gen. Van DAViDS zware zonde fprckende, merkt
hij aan, dat het nuttig was, dat zelfs Godzalige
lieden fomtijds misdappen begingen. l\Jen zou hun
anders, als het ware, eene Godlijke natuur toe-
fchrijven; zij zelven worden daar door vermaand,
om hunne uitmuntendheid niet aan zich zelven,
maar aan God toe te fchrijven. Zou ook niet de
Heilige david , als een zich oefenend ftrijder , van
God beproefd zijn geworden , hoe hij ■ zijne fouten
wist te verbeteren, opdat ons dit tot een voorbeeld
zou dienen? Maar volgends ambrosiüs, ligt ook
in deze Gefchiedenis van david zelfs een voorbeeld.
Wat hindert ons te gelooven, dat bathseba de
vergadering van Heidenen betekent , welke met
CHRISTUS door geen rechtmatig huwelijk des geloofs
verbonden is? De waare david en eeuwige Konina:
kwam daarom heimlijk , om den Vorst der "Wereld ,
als URiAS, (dat is, mijn licht ^ omdat hij zich ver-
andert in een' Engel des lichts,) te misleiden; zoo
kAvam
(*) De FutcipcUaiione jfob et David Llbri IV. To:!i.
1. Opp. pag. 625-672.
(t) ^pologia Propheta David l, c. p. 675-704.
8o K E P. K E L IJ K E
ni kwam hij in de Wereld als een overfpecicr, om zijn
r.or.ic o;c2;rond recht te handhaaven enz. — Op deze ver-
VIII
Hoofdfl. J^ntvvoording van den hra'èlitifchen Koning, die,
nn C. G. gelijk men ziet, haar goed en haai' kwaad heeft,
;V.r i-^* volgt onder de werken van ambrosius nog cene
toe 47Ö'
tweede verdediging van david (*), die omtrent ge-
lijkfoortig is, en van welke men met grond ver-
moedt, dat zij van laater tijd en cene nabootzing
van het gefchrift van ambrosius is.
AMBRosi- AMBROSIUS had zicli , door zijn gezantfcliap aan
usv'jrzet j^j^^^iMUS, zoo verdiend gemaakt bij het Hof, ook
de Keize- was de toeftand van het Rijk te zorgelijk geweest ,
rin.iusTi- ^r^^^^ l^j^t de Keizerin jusTiNA , hoc zeer cene voor-
"NA * over
liet'toc- fi;andfier der Ari'dnen ^ echter iet durfde ondcme-
wijzen men, hetwelk eenige bewegingen zou kunnen ver-
Kerk nan wekken. Doch in het jaar 385, waagde zij ecncn
tleA'.ia- ftap. Behalven hare Hof bedienden en Gothen ^ wa-
"'■'"• ren 'er bijna geene Aricinen te Blediolanuin ; zij had-
den 'er dus geene bijzondere Kerk, maar wel hun-
nen eigenen Bisfchop, auxentius. justina be-
geerde , dat AMBROSIUS aan dezen eenc Kerk buiten
de ftad zou inruimen; dit weigerde at^ierosius,
waar uit in dit en nog ééns in het volgende jaar,
cene groote gisting te Mediólanum ontftond Cf)*
Dat
(*) Apohgia altera Pvophette David l. c. p. 707-734.
(t) Men zie Deel VIII. BI. 56. ambrosius verhaalt
het geval wijdlopig aan zijne Zuster, in cencn Brief,
Epist. XX. pag, 852-859. Vergel. Epist. XXI. ad la-
leiit. Imp. p. 8Ö0. Servio contra Auxeniiusn de B af Ucis
tradcudls p. 8Ö3. Ep. XXII. ad fororcm p. 874.
GESCHIEDENIS. Sr
thit lic Keizer of Keizerin eene Kerk begeerde voor ITI
die gczimlte , welke hij, of een deel van de Keizer- ?5":'5
lijke familie , was toegedaan , was op zicli zelf niet HoofdH.
onbillijk ; dat hij eene Kerk van de Kntholiiken be- "'^ C. G.
geerde , kon zeker onbillijk fchijnen , maar de Aria' \^^ . -^[
ven beweerden , dat toch de Kerken hun te vooren
ontnomen waren. Als ambro.sius 'er eene gewe-
tenszaak van maakte, om eene Kerk van zijne Ge-
meente aan de vijanden van het vvaarc Geloof over
te geven, en men hem onder het oog bracht, dat
alles des Keizers eigendom was, gaf hij, in plaats
van deze ftclling behoorlijk te bepalen , Hout weg
ten Antwoord : „ De Keizer heeft geen recht op
„ het eigendom van God. 'Er ftaat gcfchreven:
„ geeft den Keizer, wat des Keizers, en Gode,
„ wat Gods is. Den Keizer hooren de Paleizen
„ toe, maay den Priesters de Kerken;'''* en als
men hem de woorden des Keizers overbracht: „ Ik
„ moet ook eene Kerk hebben," zeide hij: „ Gij
„ moogt die niet hebben. AVat hebt gij met eene
„ overfpeelrter te doen? \A'ant die Gemeente is
„ eene overfpeelfter, die niet met christus door
„ een rechtmatig huwelijk verbonden is. " Deze
heerfchende en onfluimige denkwijze van.AMBROSius
gaf, in den grond, aanleiding tot den oploop des
volks , hetwelk gereed was , de KathoJijke Kerken ,
met geweld, te belchernien. amrrosius verklaarde
zich wel gewillig, om voor de overmagt te wijken^
en alles, zelfs zijn leven, vour de Kerk over te ge-
ven; het is waar, dat hij God bad, dat het, om
dezen twist, niet tot bloedvergieten mogt komen;
IX. Deel. F het
8a K E R K E L IJ K E
III het is waar, dat hij tranen florttc , toen het graamv
BOKK Qcnm Ariaanfchen Ouderling gevangen had geno-
Hoofdft. "^^"9 ^" ^^^ ^y denzelven terftond weder in vrijheid
na C. G. (leed (lellen. Maar toen het Hof van hem begeer-
lot 476 ^^ » ^•'^^ ^^y ^^^ ^^^ "^ toom zou houden , gaf hij
> ten antwoord , „ dat het hem toekwam , liet volle
„ niet op te zetten, maar dat het in Gods hand
„ ftond, om hetzelve te ftillcn (*)." Evenwel
was zijn voorbeeld, en zijn driftig fpreken, reden
genoeg, om een vuur te ontfteken, hetwelk aan dui-
zenden het leven had kunnen kosten , indien het Hof
niet toegegeven had. In plaats van het volk tot
gehoorzaamheid te vermaanen, wr.s hij ftout ge-
noeg, om fchimpende hekeliugen tegen de Keizerin
op den predikftoel te gebruiken, ook fprak hij van
verzoekingen des Duivels , waar aan de Gemeente
was blootgeftcld , gelijk weleer job. Hij weigerde
ook- hl des Keizers geheimen Raad een gefprek te
houden met den Ariaanfchen Bisfchop auxentius ,
hetwelk hem door den Vorst geboden was. Inte-
gendeel hield hij tegen denzelven cene fcherpe Pre-
dikatie , waar in hij het volk inprentte , dat de Kei-
zer in de Kerk , maar niet boven de Kerk is,
enz. Eindelijk nam deze zaak eene voor aïvibro-
sius en zijne partij gunffige wending, door het ont-
dekken van de ligchaamcn van twee Martclaaren,
CEPvVASius en protasius, in eene Kerk, in het
jaar 386, hetwelk naa cene vuurige roorhereidiug
en verwachting gebeurde, gelijk hij zelf het ver-
haak
(*) /. c.pr.g. 855.
GESCHIEDENIS. «3
liaalt (♦). Hier over bcliocfc men zich niet zeer III
te verwonderen, dan mlsfchien over de fchrander- ^?,75
V ill
hcid van den Bislciiop, die van dit geval gebruik Hoofdd.
wist te maken , indien anders iemand verwondering "^ C. G.
verdient, die in (laat is, met zulke wapenen te ^^j' ,-^|
ftrijden. Zeer natuurlijk toch kon men vermoeden ,
dat in eene Kerk , in welke reeds beenderen der
Martclaaren telix en ii^'abor lagen , nog meer
Christenen uit de tijden der Martelaren begraven la-
gen; het volk riep om zulke overblijfzelen , ten ci\i-
de daar door de inwijding der Kerk des te eerwaar-
diger te maken, awdrosius gaf 'er zijne toeflem-
iiiing aan; hij liet graven, en toen men deze beide
ligchamcn vond , zeiden terllond , volgends zijn ver-
haal ( t ) » eenige oude lieden , dat zij zich wel
herinnerden , de namen dezer twee Martelaren ge-
hoord, en de opfchriften van derzelver graven gele-
zen te hebben. Het volk vatte nu vuur, de Bis-
ichop zelf werd ijverig, daar hij, in. zijne worfceling
met het Hof , zoodanige onderfleuning ontmoette.
Spoedig riep één uit de menigte, dat de nieuwönt-
dektc Martelaren hem het gezicht weder gegeven
hadden, anderen fpraken van andere genezingen;
AMBROsius nam alles voor zeker aan, te meer, om-
dat het hem diende. Men behoeft dus, bij dit ge-
val, niet aan een opzetlijk bedrog te denken. Het
Mof zag zich intusfchen genoodzaakt, in te binden,
daar eenc hoogere magt tusfchen beiden fcheen te
ko-
C*) Ep. XXII. p. 874. Verg. Deel VI. BI. 194.
(t) Pas- ^77'
F 2
84 K E R K E L IJ K E
III komen; en vergenoegde zich daarom, met de zaak
BOEK jI^ji fpot te drijven, en dit nieuw vcrfclüinrcl voor
Hoofdft. bedriegerij te verk haren. Voor het overige bcfchouvvt
na C. <^- men doorgaans dezen geheclen twist, als eenc ver^
t t** l-'ó ^'^^t^^'^S '^^^ KathoUjken , door de Ariaanen ; hoe-
wel 'er, behalven eenige bedreigingen, en het af-
zenden van Soldaaten , die niets uitvoerden , vol-
ftrekt geen geweld tegen hen gepleegd is ; veel meer
beklaagde zich het Hof over de dwingelandij, wel-
ke AMBROSius oefende, die den Keizer ook, in de
daad, verachtlijk en gehaat maakte, in het oog zij-
ner onderdaanen. Als men paulinus , zonder
eenig bedenken , gelooven kon , zoo zou de Keizerin
den Bisfchop , door cenen Moordenaar , naar het
leven gedaan hebben; maar deszelfs hand zou ver-
ftijfd zijn geworden , toen hij ze , tot volvoering
der daad, uitllrekte (*). Maar deze Schrijver, die
bijna (lap voor (lap wonderen ziet, is de eenigfte
getuigen van eene onderneming, die bij zoodanige
verbittering der gemoederen ligtelijk verdicht kon
worden. Wie 'er niet aan twijfelt, kan bij denzelf-
den PAULINUS ook nalezen, de Gefchiedenis van
ecnen Waarzegger, die van amcrosius Befchcrm-
Engel gepijnigd werd, en van een jong bezeten
mcnsch, wien de Duivel, uit vrees voor dezen Bis-
fchop, voor een' tijd lang, verliet.
Zijnewer- Middclerwijl arbeidde amdrosius aan één van zij-
ken over nc merkwaardigde uitlegkundige fchriften des Bij-
ovcrdcn ^^' betwelk hij uit gchoudcne Predikati'èn famen-»
ftcl-
(*^ /"/•/. Amhof.pag. VI.
C E S C IT I E D E N I S. «5
jRclde; te weten, de Uitlegging der Euangelie- \\\
Gefchiedcuis rnn lukas, die in het jaar p,86, of ?^onK
kort daar iia, tot ftand kwam (*). In dit werk HoofdiT.
lielilert hij wel eerst den vvoordeniijken zin op, maar nn C. G.
meestendeels zeer oppervlakkig, vervolgends llrook ^'^j. ^^*
Jiij 'er vele flichtelijke en zcdenlijke aanmerkingen
over uit, doch die niet zelden ver gezocht zijn ; ^^, ^
ook heeft hij in dit werk liet één en ander uit ori-
GENES ontleend, vvien hij, over het geheel, in ge- '
hcimzinnige , ( Myfiifche , ) en Geestlijke betckenis-
fen vlijtig navolgt. Niet zelden vergelijkt hij de
verliaalen van lukas met die der overige Eiiange-
listen , om ze met malkandcren te verëenigcn , alleen
wanneer hij ditzo. ovcrëenflemming niet kan vinden
in den Hijiorifchen zin^ zoo vergenoegt hij zich,
dezelve in den Geestlijken zin te doen opmerken.
Anders gedraagt hij zich in zijne Uitlegging va»
den CXIX Pfa/m, (den CXVIII naar de Grkkfche
Vertaaling) (f) , welke weder insgclyks uit Predikatitn
ontdaan, en omtrent het jaar 387 vervaardigd fchijnt
te zijn; alhoewel hij hier weder eenen driediibbelen
zin des Bijbels onderllelt , den gefckiedkundigen ,
geheimzinnigcn , en zedenUjken , bepaalt hij zich
echter voornaamlijk tot het zedenkundige. Evenwel
blijft hij daar niet zoo bepaaldelijk bij, of hij haak
veel aan , hetwelk te ver gezocht is , das is hij
breedvoerig, over de fchikking van dezen PfaJm^
naar de orde van het Hehreemvfche Alphabet, zoo
dat
(*) Expofttio Euangelii fecnndum Liicam T. I. O/y^
p. 12Ö1-1544. (t) T. I. Opp. p. P71-1258.
F3
?,6 K E R K E L IJ K E
III dnt telkens acht verzen van dcnzelven met dezelfde
doi;k ïiebreiiuTche Letter beginnen, waar in hij verfchei-
VIII ö j j
lloüfdfl. <^^'"c vcrborgenhcden zoekt. Bij dcza gelegenheid
na C. G. vinden wij dit gezegde -van hem , waar mede zijne
tot I76 Benedictyner Uitgevers verlegen zijn. ,, Alhoewel
■ „ in den Doop terflond eene volkomcne reiniging
„ is, brengt echter de gedoopte^ dewijl hij eerst de
5, gefteldhcid van zijne afwasfching en van het of-
„ fer kennen moet, dit laatde niet eer, voordat hg
5, den acktften dag bereikt." Zij verflondcn die
woorden , het of er hrengen , van het gebruiken des
Heiligen Avondmaals , doch men weet , dat de nieuw-
gedoopte Christen tcrdond na den Doop gewoon
was, het Heilig Avondmaal te ontvangen. De plaats
is ondcrtusfchen geniaklijk te verdaan , als men
denkt aan de vrijwillige gavön , welke , bij de gele-
genheid van het vieren des Avondmaals, door de
Christenen gebracht werden , en die offeranden^
(^ohlationes ^') genoemd worden. De nieuwaangcno-
men Christen, die de eerde acht dagen in het wit
gekleed ging, en in dezen tijd nog naauwkeunger
omtrent den Doop ^ Zalving^ en Avondmaal^ on-
derwezen werd, zoo als men uit de Katechezen van
CVRILLUS van yertifalem weet (*), kwam eerst,
na het verloop van deze acht dagen , tot het volko-
men genot van alle rechten der gelovigen. Uier toe
behoorde ook het aanbrengen van die gaven, die
ook dan nog een offer heeten , wamieer zij door het
gebed, ten gebruik des Avondmaals, aan God op-
(*) Zie Deel Vlll. Èladz. ipi.
GESCHIEDENIS. S7
gedragen werden. Voorts wijdt AiMDROSius ook UI
bijzonder dikwijls uit, in gelieimzinnige uitlcggin- ??^j
gen , en behandelt bij gelcgenlieden bijkans het ge- Hoofdd.
hecle Hooglied. Zoo heeft hij over het 17de vers,"^C. G.
naar zijne vertaaling : Vergeld uwen knecht , opdat {q. ^-^^
ik leve , en uw woord bewaare , veel over de beloo- —
ning, welke de Godvnichtigen van God bidden mo-
gen; over hunne prijswaardigc en zalige dienstbaar-
heid; over Hoogl. I. 9-14; over het tegenwoordig
leven onder dooden; over de noodzaaklijke reiniging
door den Doop; en andere dingen meer, die zich
verwonderen moesten , hoe zij hier bijeen komen.
Maac bij gelegenheid van den Kerkelijken Doop
valt hem in , dat ''er mg een andere Doop is in den
Foorhof van het Paradijs^ welke 'er te vooren niet
geweest is; want nadat de zondaar uit hetzelve ver-
dreven is, heeft God voor hetzelve een vuurig
zwaard geplaatst. „ Wanneer joannes ," zoo gaat
AMBROsius voort (*), ,, verzekcrt, i^Matth, UI.
II, 12O dat CHRISTUS met den Heiligen Geest en
met vuur doopen zal ; dat hij zijnen dorschvloer zal
doorzuiveren enz. , dan getuigt de Heere zelf, dat
dit niet de Doop der Kerk is. Veel meer zal het
een Doop zijn na het einde der Wereld ^ wanneer
de Engelen gezonden zullen worden, om de vroo-
men en boozen van eikanderen af te fcheiden ; wan-
neer de ongerechtigheid door den vtiur- oven verbrand
zal worden , opdat de Rechtvaardigen in het Ko-
ningrijk van God blinken, als de zon. Al was ie-
mand
( * ) Serm. II. //; Pf. CXIX. pa§. ^^y,
F4
88 K E R K E L TJ K E
III mand zoo heilige als petrus «ƒ joannes; toch zat
poKic iiij jfjei ijci \uur gedoopt worden. Dus zal cie
Iloofdft- groote Duopcr komen, (want zoo noem ik licm ,
na C. G. met den Engd gabriül , ) hij zal velen zien ftaan
tar f-'ö' ^*^°'' ^^^ V'üorhof van het Paradijs ; hij zal het
m - ligt tc wenden zwaard bewegen , en tot de genen ,
tlie aan de rechtehand itaan, en geene zwaare zon-
den hebben , zeggen : Gaat in , gij die vertrouwt ,
die het vuur niet vreest! Want ik heb u te vooren
gezegd: (^ef. LX VI. 15. Ezech. XXII. 21.) Ik
kom als het vuur; ik zal op u in het vuur van
mijnen toorn hlaazen." Deze gedachte , dat allen ,
die in het Paradijs terug willen kccrcn, de Aposte-
len zelvcn niet uitgezonderd , door het vuur beproefd
Dioeten worden , herliaalt hij nog eens ( * ) , en
grondt ze andermaal op het vlammend zwaard vóór
liet Paradijs. Dit gevoelen heeft lüj met hilarius
en GREGORius van Nysfa gemeen; of liever zij had-
den het allen uit eene gemcene bron, uit de fchrifteii
van ORIGENES. Dit gevoelen heeft dus niets ge-
meen met de laatere leere van het Vagevuur. Op
gelijke wijze is liet gelegen met eene en andere
plaats, welke men op laater denkbeelden nopens het
Avondmaal toepast. In het óalte vers zegt de Dich-
ter, volgends de oude Latijnfche Vertaaling: dat hif
midden in den nacht op/laat^ om den Heere belij-
denis te doen van de rechten zijner gerechtigheid.
Hier uit trekt zijn uitlegger deze Iterc, hoe nodig
het zij, des nachts te bidden; maar ook, dat de
nacht
(*) Scrm. XX. pag. 1225.
GESCHIEDENIS. R9
nacht een tijd is van (^lodlijkc (Iraircn, zoo als voor III
dezen in Egypte. „ Om nu, zegt hij (*), de la- ^J^j'j"
„ n,Q\\ des verzoekers voor te komen, houd vooraf Hoofd (T.
„ de hemeljche maaltijd l Tiet vasten is aangezegd; '" ^' ^'
„ vcrzumi ze evenwel niet ! Zells uwe gereed zijn- tot 47(>.
„ de maaltijd mag het u niet afpersfen , om ledig te
5,, blijven van het Hemel fche Sacrament! — Neem
„ het ter uwer verderking! eet het ligchaam des
5, Ileeren jesus , in vvien vergeving der zonde,
„ recht op de verzoening met God, en op eeuwige
„ befcherming is! Ontvang vooraf den Heere je-
5, sus, in de herberg van uw gemoed! Waar zijn
3, ligchaam is , daar is ook christus ! " Omtrent
even zoo verklaart hij zich daar over bij het ii6dc
vers (f). Hier noemt hij het Avondmaal, de fp'ij-
ze van christus ; de fpijze des Itgchaams des Hee-
ren; de maaltijd des Sacrament s ; den beker, waar
door de begeerten der geloovigen dronken worden
enz. Soortgelijke uitdrukkingen kunnen toch, op
verfchillende wijz'ï, verklaard worden.
Het jaar 387, in hetwelk ambrosius dit werk A.AinRosi-
fchijnt voltooid te hebben , bracht voor hem ander- ^!,!j]\rJë-
inaal een toneel voort in Staatsbelangen. -Men vrees- z^^nt bij
de meer en meer aan het Hof van valentinianus, maximus.
dat MAXBius in Italië inbreken , en de zwakke re-
geering aldaar omkccren zou. Dus werd onze Bis-
fchop andermaal van het Hof verzocht , om als ge-
zant naa Ga/li'én te reizen , en cenen vrede te be-
middelen; ook zou hij, tot verzekering van denzel-
vcn,
C*) Serm, VIII. />. 1073. (if)Serm. XV. p. 1:66,
F 5
90 K E R K E L IJ K E
III ven, om het lijk van den voori^en Keizer gratia-
DoiiK ^^.^ YQQ^. tjeszelfs Broeder verzoeken (*). Tc Tre-
Hoofdft. ^'^^ aangekomen, verzocht hij een bijzonder gehoor
na C. <j- bij maximus; maar kreeg ten antwoord, dat deze
M A-'ó. ^^^"^ alleen in de geheime Raadsvergadering fpreken
« kon. AMBROSius verklaarde, dat Priesters niet ge-
woon waren , dit te doen , evenwel zou hij , met
vermaak, dezen vernederenden Hap, in de broeder-
lijke belangen van zijnen Keizer, ondernemen. Bij
zijne komst in den geheimen Raad ftond maximus
op, om hem te kiislchen; maar hij bleef, alhoewel
van den Vorst geroepen , op eenen afftand ftaan ,
en zeide veeleer: ,^Iioe kunt gij iemand kusfchen,
,, dien gij niet kent? Want zoo gij mij kendet,
„ zoiidt gij mij niet hier zien." maximus bracht
hem onder het oog , dat hij ' driftig was. Wiet van
toorn , hernam de Bisfchop , maar , omdat ik be-
fchaamd ben, dat ik op eene verkeerde plaats fta.
Maar gij hebt u immers de eerde keer hier ook la-
ten vinden 1 wierp hem de Vorst tegen ; en ambro-
sius beweerde, dat dit niet zijn, maar des Vorsten
fchuld gev/eest was. Ook had hij toen in naam
van eenen minderen om vrede verzocht , thans be»
geerde hl.] den vrede voor eenen Keizer, die, door
Güds bijftand, hem volkomen gelijk was geworden.
Het gefprek veranderde in wedcrzijdfche verwijtin-
gen, en AMBROSIUS zeide maximus in het aange-
zicht, dat hij een Rijksverweldiger, {ufurpntor,^
was. Dus werd het gehoor afgebroken. Toen
MAXI-
(*) AMEROS. ^t' obilu Vtileiit. Confnlatiü T. II. Opp. /^. 1182.
GESCHIEDENIS. 91
MAXIMUS vcrvolgcnds zag , dat amijrosius zich van IH
de KcrkcUjIcc Gcnicenfcliap met de Bisfchoppen van ^P'Tj
zijn Hof, voornaamlijk van die , die bij hem op het Hoofcift.
ter dood brengen van eenige Ciiiistenen , om hnnnc "^ ^' ^»
wangevoelcns luidden aangedrongen , onthield , ver- Iq[ ^^5*
bitterde dit hcni zoo zeer, dat hij hem liet bevelen, ■
om terflond te vertrekken. Dit bericht van zijn
tweede Gezantfchap heeft ambrosius zelf aan va-
LENTiNiANUS ovcrgczonden (*}. paulinus voegt
'er nog bij (f), dat hij de Kerkelijke Gemecnfchap w
met maximus zelvcn afgebroken , en hem vermaand
hebbe , om , wegens het onfchuldig vergoten bloed
van zijnen Heer , boete te doen , indien hij anders
genade bij God hoopte te vinden. Eene omflandig-
heid, welke min geloofwaardig is, omdat de Bis-
fchop zelf, in zijnen uitvoerigen Brief, 'er niet van
gewaagt. Met meer zekerheid is elders (§), uit een
laater Schrijven van amkrosius, aangewezen, dat
hi], bij deze gelegenheid, een' roemwaardigen af-
keer betoond hebbe, tegen die Bisfchoppcn, die het
bij MAXIMUS zoo ver gebracht hadden, dat de Fris-
dUianisten aan het leven geftraft werden.
Vergeefs had dns ambrosius dit Gezantfchap ten Dootiva-i
twccdenmale op zich genomen. Een ander Gezant, waximu:.
die aan maximus afgezonden werd, vond bij den-
zelven wel een beter onthaal, zelfs gaf hij hem
Krijgsvolk mede, om valentinianus bij te Ilann,
te-
(*) Episf. XXIV. prig. 887. fqq.
(t) Fit. Ambrofii fag. VI.
CS) Zie VII Dcd^ Bl^dz. 281.
^ K E R K E L IJ K E
111 tegen CIC invallen der Barbap.ren. Maar liij bedroog
"OKK daar mede zoo den cénen als den anderen , trekken-
Hoofdft. ''*^ '^y ^^^^ Gezant, op deszclfs togt over de J/pen ^
ira C. G. naa Itnli'é^ nog in het jaar 387, zoo heinilijk als
Jaar 363. j-^^j ^^.^ j^.- j^j-^p^. ^qqj. ^qj- yj^uUeja , en zou den
tot 476. 3 7 J <- ^ y 7
,, jongen Keizer overvallen en gevangen genomen heb-
ben, indien deze zich, met zijne Moeder, niet te
fclicep naa Thesfaionka geborgen had. Doch thans
greep thüodosius, die het Oosterfchc Rijksgedeelte
beheerschte , de wapenen op tegen maximus , kreeg
hem , in het jaar 388 , te Aqiiikja in zijne magt ,
en liet hem ter dood brengen (*). aïmerosius ver-
loste toen, door zijn voorfpraak bij den Overwin-
naar, niet weinigen, die met ballingfchnp, gevan-
genis, en zelfs aan het leven geüraft moesten wor-
den ct).
Sclirifcen Doch omtrent dezen tijd, ten minflen zcdert het
van AM- jjjj^j. „jj^^ gg|-|, yjj. 2ekerc fpooren blijkt, fchreef hij
weder eenige Verhandelingen , meestendeels over Bij-
belfchc Gefchiedenisfen , waar toe weder gedaane
Predikatiën aanleiding gaven. Zijne P,vee Boeken van
ABRAHAM warcn van dezen , naar het fchijnt, de
eerden (§). Het eerde derzelven is zedenkundige
en llclt ABRAHAM voor , als een voorbeeld van deug-
den. E'ine plaats in dit Boek is zeer merkwaardig,
waarbij abraham ontfchuldigt , dat hij, op raad
2ijner huisvrouw , kinderen bij zijne dienstmaagd
ver-
(*) zosiM. H. L. IV. a 42-46. p. 360.
(f) AMBRos. Epiit. XL. pag. 953.
(§) Opp. Tom. I. peg. 281-352.
GESCHIEDENIS. n
Verwekt heeft. „ Laat ons vooreerst dit in aan- III
„ merking nemen , zegt ambrosius (*), dat abra- ??.'lj
„ HAM vóór de Wet van moses en vóór het Eu- Hoordll.
„ ongelie geleefd heeft. De echtbreuk fcheen fwg ^^ C. G.
„ 7jlet verboden te zijn. De flraf der misdaad ^^^ ^-,5^
5, neemt een begin van den tijd der Wet , door —
„ welke hetzelve verboden is geworden. Hij heeft
„ dus niet tegen de Wet gezondigd; maar is de.
„ Wet voorgekomen. Alhoewel God in het Paradijs
,, het huwlijk geprezen heeft; echter had hij ds
„ echtbreuk niet veroordeeld. Want hij wil den
„ dood des zondaars niet; daarom belooft hij be-
„ loningen ; flraffen vordert hij niet. Liever wil hi}
5, door zwakheid vermrianen, dan door Iiardheid
,, verfchrikkcn. Ook gij licbt gezondigd, toen gij
„ nog een Heiden waart; dit ontfchuldigt u; daar
„ op zijt gij in de Kerk gekomen , en hebt de AVct
„ gehoord: Gij zult niet echtbreken. Nu kunt gij
„ uwe zonde niet meer ontfchuldigcn. " Om het
aanftootlijke van deze plaats weg te nemen , heeft
men zoeken te betoogen , dat ambrosius , in dit
zelfde Bock , de ongeoorloofdheid van den echt-
breuk, zelfs naar de wet der natuur, erkend hebbc;
maar hij zelf, vervolgends aantonende, dat hier
een voorbeeld in verborgen is geweest , vervolgt.
,, Wat gij dus voor eene zonde houdt ^ dat vindt gij
als eene verborgenheid , door welke toekomende din-
gen van laater tijd geopenbaard worden. — Laat ons
erkennen, dat deze dingen^ welke in een beeld ge-
beurd
(*) Pag. 290.
94" K E R K E L IJ K E
III betird zijn, voor hen geene zonde waren; maar voor
"^o^^ ons integendeel zullen zij het zijn , indien wij ons
Hoofdft. "^'-'^ fchikken willen, naar het gene tot onze verbe-
na C. G. tering gefchreven is C * )." In het tweede Boek gaat
tot \-i' ^^ Schrijver tot den hoogeren of allegorifchen zin
■ der vroegere Gcfchiedenisfen van adraham over.
Tot een vervolg van dit werk diende een ander van
ISAAK , en van de ziel ( f ), isaak heeft eigenlijk
niet meer dan den naam tot het opfchrift van dit
werk opgeleverd; zijne Gefchiedenis wordt 'er niet
het geringde in opgehelderd. Maar, dewijl hij een
voorbeeld van Christus zal zijn, en zijne rebec-
CA de ziel' van eenen Christen zal betekenen, die
met den Heiland ondertrouwd wordt, zoo befchrijft
AMBROSius dit Gecstiijk huwlijk , naar aanleiding
van het geheele Hooglied. Met dit werk verbindt
hij zelf zijn Boek van de voordeelen des doods zeer
naauw, (^Liher de bono mortis^ C§)i "^^-^r i" hij
lirie foorten van dood optelt: de dood der zoude ^
de geheimzinnige dood ^ wanneer men de zonde af-
frerft, en de fcheiding der ziel van het ligchaam.
Even gelijk dit, zoo is 'er nog een ander werk van
AMBROSIUS, uit zijne Predikatiün ontdaan, (^Liber
de fuga feciili ^') over het ontvheden der wereld (**}.
Vervolgends gaf hij twee Boeken van jakob en van
het gelukzalig leven (jt), dit leidde hem tot de Ge-
fchic-
(*) ?.Ten zie barbeyrac Trailè de la Mor als des Pc'
rcs de rEglife pag. 211. fq. (f) h c. p. 35^-384.
C§) '• '-• P' 3f^9-4T4- (**) l' e- P' 4»r-44o.
C1 1) ^- ^- /-'• 443-480.
GESCHIEDENIS. 95
fdiicdenis van josef , (</<? Jofeph Patriarcha) (*). III
Eiiulcliik kwam hier bij zijn gcicliritt over de zege- ^^^^
ningcn der Aardsvaderen , ( de jDcnedictioiübtis ■ Ba- Hopfdll.
triarcliarum^ (f), waar mede deze reeks van Ver- "^ ^* ^*
handelingen voltooid, werd , welke cassiodorus (§) tot 475!
zijne zeven Boeken van de Patriarchen noemt. — — —
Terwijl de Keizer theodosius zich, na het over- ambrosi-
winnen van maxiimus , tot de eerllc maand des jaars ^^^^J^
380 , te Mediolanum bleef onthouden , gebeurde het , dat zich
de Christenen in Mefopotamie cene Siïnapo^e der f 00- ^rotsch je»
den, en een Bosch der Valentinianen verbrandden; Keizer
dè Keizer gebood, dat de Christenen deswegens ge- theodo-
SlUS.
üraft, en de Bisfchop, die hen opgehitst had, ge- "^
noodzaakt zou worden, de Sijnagoge^ op zijne kos-
ten, te laten opbouwen. ambrosius, dit verne-
mende, zocht den Keizer, door eenen driftigeu Brief,
te bewegen, om deze ftraf op te heffen, en toen
dit niet baatte , drong hij 'er in ecne openbare Kerk-
reden zoo ftout op aan , dat de Keizer eindelijk ver-
klaarde, dat de befchuldigde Christenen gccne ftralFe
lijden zouden (**). In den gemeldcn Brief, klaagde
AMBROSIUS ook, dat Ouderlingen enKcrkendienaars,
die 30 en meer jaaren hunne ambten hadden waar-
genomen , nog gedwongen werden , in liun burger-
lijk gilde terug te keeren , om zekere burgcrdicnften
waar te nemen. Ondertusfchen hadden de wetten
daar
(*) /. c. /». 483-510. Ct) /. c. p. 513-532.
( § ) De Inftit. Divin. Htt. Cap. i .
(**} AHHROs. Epiit. XL. p. 94(5. XLT. /. ^^6. pai'L.
///. Ambr. p. VI. YQXgcl.- Deel, V. Bijch. izi.
96 K E R K E L IJ K E
!Il daar omtrent zich cnkcl verzet tegen liet misbruik,
TioKK hetwelk fommi2:cn van de voorrechten der Geestliik-
VIII
Hoofdft. ^^'^^' maakten (*). Ook Ichijncn ten dezen tijde
•na C. G. de Hcidenfche Raadslieden eene nieuwe poging gc-
to7 1-^6 ^^'^'^ '•^ hebben , om den Altaar der Overwinmng
. op het Raadhuis herfteld te krijgen , waar tegen a:m-
BROSius zelf meldt, dat hij zich met denzelfdcn
ijver en gelukkigen uitflag , als te voren , verzet heb-
be (f). Doch nooit handhaafde ambrosius , het
gene hij als zijn recht en gebied aanzag, fterker dan
bij de volgende gcbcurenis in het jaar 390. bothe-
Ricus, Opperbevelhebber des Krijgsvolks , (magis-
ter militum , ) in Illyrictim , die zijn verblijf te
Thesfalonica had, had aldaar eenen wagenmenner,
wegens het ondernemen van eene groote misdaad,
in de gevangenis laten zetten. Als kort daar na een
plcgtig wagcnmennen gehouden werd , begeerde het
volk, dat deze perfoon, dien men daar bij nodig
liad , losgelaten zou worden. De Veldheer , dit wei-
gerende, gaf daar door aanleiding tot een oproer,
hetwelk hem zelvcn het leven kostte; ook werden,
volgends theodoretus , nog andere Overheidsper-
fonen met fleenen gedood (§). tiieodosius zou
deze wandaad terfiiond geftraft hebben , indien am-
brosius hem niet bewogen had, den inwoncren van
Thesfalonica vergiffenis te fchenken (**). Hier op
ver-
(*) Zie Bed V. Bladz. 230. (f) £/.. LVII./». loir.
(§) RUF. //. ;:. L. XI. c. 18. sozo.M. i.vii.c. 25,
THEODORET. H. E. Libv. V. Cap. 17.
r**) PAULiN. /. c. pag. vu.
^ ïï: S C II I E D E N I S. Pr
Vrrtrolnvcndc , hield deze Bisfcliop cene vergadering llt
Jmet ecni}jc Bisfclioppcii te JMedioInnuvi. Maar in- !^,",';'f
° V lil
middels was de Keizer door zijne Raadcn omgezet Moot art.
geworden; rufikus en anderen wisten hem te doen "^ ^* ^»
begrijpen , hoc noodzariklijk het (traden des oproers [^^ ^.J^^
was. Men zorgde echter, om dit zijn bcQiiit voor
AMBROSius geheim te houden ; over wien de Keizer
zich mcermaalen beklaagde , dat hem hét dén en an-
der tcrdond bekend werd , wat in den Staatsraad be-
paald en vastgefteld was(*). Op zijn bevel dan werd
•sawThesfalonica eene flrnfle geoefend, die meer cene
tot de hoogftc wreedheid gedrevene wraak genoemd
kon worden. Alle Sclirijvers, hoe zeer in fommige
omftandighedcnvcrfchillende, komen trouwens daarin
overeen, dat fchuldigen en onfchuldigen , ingezetenen
en vreemdelingen , aldaar zonder onderfcheid in groots
menigte nedergcfabeld zijn, wier getal, volgends
theodOretüs, wel op 7,000 menfchen zal belopen
hebben. De Keizer had te laat een bevel herroepen,
van hetwelk men nauwlijks geloovcn mag, dat hcE
van eenen Vorst in die mate van woede kan f^eac-
ven zijn, als het ten uitvoer gebragt werd (f). De
ontfteltcnis te Mediolanum was algemeen, op de tij-
ding v.m dezen moord, en ieder den was verwach-
tende, hoe zich aïmbrosius daar bij gedragen zou.
Deze overhaastte zich niet; hij kende 's Keizers
drift , maar ook zijne godvruchtige gezindheden , om
zijne natuurlijke haastiglieid te beteugelen. Dus wil-
de
C^) AMcRos. Lpht. LI. [mg. 99-.
(I ) AMuaos. /. c. pag. 998.
IX. Deel. G
9» KERKELIJKE
III de hij hem tijd laten , om den begaanen misflag te
BOEK lierftellen. throdosiüs flond cerlaiiff te Mediola-
Vlir ■ , . , ^
Hoofdd. *^^^'^ terug te komen; cenige dagen te vooren ver-
na C. G. trok AMDROvSius, onder voorwcndzei van zijnen ziek-
tot 1 6 ^^^^ toeftand , naa het land. Eindelijk oordeelde
■ hij het diendig, den Keizer in cenen Brief de na-
druklijkfte voordellen te doen (*). Hoe duidlijk nu
AMEROsius in dezen Brief den Keizer te verüaan
had gegeven, dat hij zich aan de Kerkelijke Boete
zou moeten onderwerpen , geloofde deze echter
waarfchijnlljk , dat hij door zijnen ftand daar boven
verheven was. Hij kwam dan, om den openbaren
Godsdienst bij te wooncn (f). Maar amerosius
ging hem buiten het voorportaal der Kerk te ge-
moet, en fprak hem, met deze woorden, aan:
5, Gij fchijnt nog niet te weten, ó Keizer! hoe
5, fchandclijk en zwaar de door u begaane moord
„ zij! en alhoewel de eerfle drift bedaard is, zoo
„ heeft toch de rede deze (loute euveldaad nog
y, niet erkend. Want misfchien verhindert u de
„ Keizerlijke magt , de zonde te erkennen. De magt
„ verduidert wel de rede. Doch men moet de Na-
,, tuur befchouwen; hare fterflijkheid en bouvvval-
„ ligheid; het oorfpronglijk (lof, waar uit wij ont-
„ ftaan zijn , en waar in wij terug keeren. Gij
„ moogt niet, door den glans van het purper be-
„ drogen, onwetend blijven, welk een zwak lig-
„ chaam daar onder verborgen is. Gij heerscht
„ over
( * ) Epist. LI. pag. P97.
(f) PAUL. /. c. p. VIL THEOD. /. c. Cap. i8.
■wierp liij zicli in de Iverk op den óroncL Tieclev.
*^ IX.D, Bladz.99.
G E S C II r E D E N I S. 99
5, over nienfchcn, 6 Keizer! die van dezelfde na- III
,, tuur met u, ja inve mededienstkiiccliteii zijn* "o*^'*
^, Want 'er is één Heer en Koning van allen , één Hoofdfl.
„ Schepper van allen. INIet welke oogen wilt gij na C* G*
5, dan den Tempel des gemeenfchappelijken Heer ^^^^ ^^*
i,, aanzien ? Met welke voeten wilt gij die heilige
5, vloer betreden? Hoe wilt gij de handen iiitfte-
5, ken, die nog druipen van het bloed der onrecht-
5, vaardig vermoorden? Hoe wilt gij met zulke
„ handen het hoogheilig ligchaam des Hceren aan-
„ nemen? Hoe wilt gij het eerwaardig bloed aan
5, den mond brengen, gij die door ccne woedende
5, uitfpraak zoo veel bloed wederrechtelijk vergoten
5, hebt? Vertrek dan, en beproef het niet, de
„ eerfte zonde met nieuwen te vermeerderen! Neem
5, de banden aan, welke God, de algemecne Be-
,, heerfchcr, van omhoog billijkt! Zij hebben ccne
5, genezende kracht, en herflellcn de gezondheid.
„ weder. " tiieodosius beriep zich wel op da-
viD, die ook groote zonden bedreven had, maai*
AMBROSius antwoordde hem terflond: Zijt gij hem
in zijne zonden nagevolgd, volg hem dan ook in
zijne bckeering na! Thans onderwierp zich de Kei-
zer aan alles; wat de Bisfclïop van hem cischtc.
Even als de gemeenfiie Christen beleed hij van de
Kerklijke Gemcenfchap zijner onderdaanen uitgeflo-
ten te zijn j en fchuldig , om die door Kerklijke
Boete weder te winnen. Met alle de eertekenen der
hoogde waardigheid bekleed, wierp hij zich in de
Kerk op den grond neder, beleed zijne zonden met
traaneii, en bad om derzclver vergeving. \\'rvol-
G 2 gends
300 K E R K E L rj K E
III gcnJs oefende hij, onder voorbidding der Gemeente,
KOEK j^ Kerl^eboete, die hem van ambrosius voor zelic-
Hoofdil. 1'^" tijd opgelegd wns , op die wijze uit , dat hij
m C. G. geheel van de Keizerlijke praclit ontbloot , even
tot 0.76 ^^^^^'"'S ^^ godvruchtig als eenzaam in zijn palcis
■ leefde (*). Acht maanden waren dus verlopen,
toen het Kersfeest in het jaar 390 op handen was ;
maar de bepaalde tijd van boete was nog niet ver-
üreken. Jn dezen (land ontmoette hem rufinus ,
die zijn bijaonder vertrouwen genoot , en hem naar
de reden zijner treurigheid vraagde. De Keizer gaf
hem ten antwoord , dat niemand , dan iiij zelf, zijn
ongeluk genoeg voelen kon; want de Kerk ftond
zelfs voor lijfeigenen en bedelaars open; maar voor
hem was de ingang in de Kerk, en zelfs //; (Jen
Hemel , gefloten , dewijl het gene op . Aarde gehon^
den ti'as., ook in den Hemel gebonden is. rufinus
bood aan, om den Bisfcho-p tot toegevendheid je-
gens den Keizer te bewegen; maar de Keizer twij-
felde aan den goeden uitflag. Ik ken, zegt hij, de
rechtvaardigheid van zijn vonnis; nooit zal hij , uit
eerbied voor de Keizerlijke magt, de Godlijke wet
overtreden. Als rufinus desniettemin , met zijne
bewilliging, eene proeve nam, bij ambrosius, ver-
weet deze hem eene hondfche onbefchaamdheid , om
dat hij, alhoewel hij dien ijslijken moord had aan-
geraaden, evenwel zonder zich te fchamcn, daar
van
«
("*) AMCROs. Oraf. de obiiu Theodof. Tom. Il- 0/^/>.
pag. 1 205-1 207. PAUL. RUFIN. SOZOM. et TIIEOD. //. CC,
AUGUST, de Civ. Dei L. V. C. 26.
G E S C II I E D E N I wS. loi
van fprckcii kon. rufinus ging voort, hem te III
bidden, 'er bijvoegende, dat de Keizer dra zelf ko- ^^^
men zou. Thans werd amdrosius driftig; en ver- Hoofdft.
khiarde aan den Staatsdienaar , dat liij den Keizer "^ ^- ^•
niet in de Kerk zou laaten, maar als deze dwang- j^,. ^^5]
middelen en geweld wilde gebruiken, veilde hij
^ gcern de dood ondergaan, rufinus liet dit den
Keizer melden, maar deze, die reeds op weg was
naa de Kerk, veriinderde zijn voornemen niet (*).—
Hij vond den Bisfchop in den kring der tegen de
Kerk aanllaande gebouwen , alwaar hij , met de Ou-
derlingen, bezoek ontving, en de Keizer verzocht
hem, om opheffing van den Kerklijken Ban. am-
BROsius gaf hem ten antwoord , dit was de komst
van eenen Dwingeland , die tegen God raasde , en
deszelfs wetten met voeten trad. Ik verzet mij niet
tegen de beftaande wetten , zeide theodosius ; ik
bid u flechts, dat gij de menfchenliefde van onzen
gemeenfchappelijken Heer in aanmerking neemt, cii
mij de deur niet fluiten v/ilt, welke de Heer voor
allen, die berouw laten blijken, opent. Op de
vraag van ambrosius, door welke kenmerken van
berouw hij dan zijne zwaare misdaad vergoed had?
.liet de Keizer het aan hem over, om dit te bepaa-
len. Hier op deed de Bisfchop een voorftel, dat
de Keizer beletten zou, dat voor het vervolg beve-
len , die in eenen aanval van drift gegeven werden ,
geen nadeel konden doen; en wei door eene wet,
dat alla doodvonnisfen of verbeurdverklaring van
goe-
{*]) TlIRODOr.CT. /. c.
lot K E R K E L rj K E
III }rocdcrcn, den Keizer eerst dertig dagen daar na
^"-'"^ zouden voorgelegd worden, om ze te bevesticien of
V[II o o ï c.
Hoofdih ^^ verbeteren, eer zij openbaar gemaakt, of vol-
na C. G. gends anderen , ten uitvoer gebracht werden. De
tot 476 ^^^^^^^ ^^^ goedkeurende , werd 'er kort daar na
i»-^— < — foortgelijke wet uitgevaardigd. — Op deze toeflem-
niiiig volgde terftond de vrijfpreking van den Keizer,
ïlians mogt hij in de Kerk gaan, in welke hij zich
op den grond nedervvierp , en de woorden uit den
CXIXden Pfahn fprak: Mijne ziele kleeft aati het
ftof'^ maak mij levende naar uw woord ï zich ver-
der de haairen uit het hoofd fcheurende, voor het
voorhoofd flaande, eii vele traanen flortende. Als
nu de tijd kwam, dat de Gelovigen hunne gaven
op den Altaar legden, ftond hij al wenende op, om
ook de zijne daar te brengen. Maar toen liij binnen
het tralicnhek, hetwelk (\t\\ Altaar en het zooge»
noemde Heilige befloot, flaan bleef, om te wach-
ten, tot het Heilig Avondmaal daar uitgedeeld zou
worden, liet ambrosius hem door den Aardsdia-,
kon aanzeggen , dat deze plaats alleen voor de Pries-
ters openftond ; dat hij zich derhalven onder de ove-»
rige Christenen moest begeven; want dat het pur-»
per hem wel tot Keizer, maar niet tot Priester,
maakte. Ook deze vermaning nam de Keizer dank-
baar en gehoorzaam aan; alleen ontfchuldigde hij
2ich daar mede , dat hij te Konjlantinopalen gewoon
geweest was, om zich in dit gedeelte der Kerk te
plaatzen. Naderhand nam hij dit voorfchrift ook
in do gemelde Hoofdflad waar, gevende aan ^txy
Disfchop NECTAR.IUS aldaar, die de reden hier van
we»
GESCHIEDENIS. 103
weten wiKlo , zuchtend ten antwoord , dat liij thans III
eerst geleerd had, welk onder fcheid Vr z//" tnsfchen ^^J^
den Keizer en den Priester; eindelijk had hij den Houfdft.
Lceriiar der waarheid gevonden; hij kende niemand "^ C. G,
dan AMBROsius , die den Bisichoppclijkcn naam ^ó^ .7^*
waardig was (*). Ook bekhiagde hij zijnen mis-
(bp, alle de overige dagen van zijn leven (f). - In
het breedvoerig verhaal van theodoretus , aangaan-,
de dit geheele geval, komen nu wel eenige omftan-
digheden voor, die niet nauwkeurig fchijnen , maar
over het geheel is de zaak , naar waarheid , verhaald,
THEODORETUS vocgt 'er ook zijn oordeel bij (§),
en verklaart den Keizer en den Bisfchop beiden even
bewonderingsvvaardig; den Bisfchop wegens zijne
vrijmoedigheid en warmen ijver, en den Keizer, we-
gens zijne gehoorzaamheid en zuiver geloof. Dit
oordeel is, in het vervolg, bijna eenpaarig overge-
nomen, zelfs door Protertanten. In de daad, men
kan niet ontkennen, dat eene foortgelijke wreedheid,
als die te Thesfalonica gepleegd, vooral in eenen
Christen - Keizer , verfoeilijk was, en theodosius
zijnen titel van den Grooten onwaardig maakte ; en
dat dezlve waarlijk verdiende, dat de Keizer openlijk
zijn berouw, met de levendigfte blijken, te kennen
had gegeven , hetwelk hij aan zich zelven , aan zij-
ne onderdanen, aan de wetten, den Godsdienst, en
de deugd zelve, verfchuldigd was. Ook zou ieder
het
(*) THEOD. /. f.
(t) AMHRos. Orat. de obitu Theod. pag. 1207,
(S) His(. Eceks. Libr. V. Cap, 18.
G4
,0..^ K E R K E L IJ K E
ifli' het in AMBROSius loflijk hebben gevonden, indreii
"^•"'•^ hii, als een Leeraar van het Christendom , den Kei-
VIII
lioofdil. 2:er, in het geheim, zijn vergrijp nadruklijk onder
n«C. G. het oog gebracht, en hem tot berouw en leedwezen
loc' 1% vermaand en opgewclct had. Maar zoo openlijk de
<^- waardigheid van den Vorst op het fpel te zetten, door
hem, zoo hecrschzuchtig, eene willekeurige boete
op te leggen, en de magt en het aanzien der Geest-
lilklieid bovenmatig te verheffen , was eene daad van
zorglijk inzien, niet gevorderd, door de voorfchrif-^
ten van den Godsdienst, en een voorbeeld, het-
welk , gelijk in het vervolg daadlijk gebeurd is , na-
derhand verder misbruikt kon worden, om wettige
Vorsten en Overheden', die het ongeluk mogten
hebben , aan de Gcestlijkheid , of aan dezen of genen
aanzienlijken Bisfchop te mishaagen, met den Kerk-
hikcn Ban te ilaan , en daar döór zelfs van land en
luiden te ontzetten. Al erkennen wij dan, datArnsRO-
sius, met de beste inzichten, in dezen hcbbc ge-
handeld, hij matigde zich nogthans meer aan, dan
eencn Lceriiar van het Christendom, met recht,
geacht kan worden toe te komen.
Kerkver- Door de tijding- van den gemelden moord te Tkes'
gadering z^/^;;/^^ y^^^f^ de Kerkvergadering, die thans in het
ie Medio--' ' -,r 7. , ^ . ^'
lanura, jaar 390, -te MeaioMnum'^ door ambrosiüs met
eenige Gafïifche en ItaUaanfche Bisfchoppen gehou-
den werd , voor eenen tijJ afgebroken. De khaciii'
nen ^ of de Bisfchoppen, die zich met ithacius,
eenen Spaanfchen Bisfchop, verbonden hadden, en
die in het ter dood brengen van de voornaamfle
'Prisdlhdnhten de hand hadden gehad, hadden aan-
Ick
GESCHIEDENIS. 105
ïclding tot dezelve gegeven; cii amürosiüs keurde m
dezen trccst van vcrvol2;ing ten ftcrkficn af , waar mede '^"-'^
VI f i
een befliiit cener Kerkvergadering, teTun'n , om dezen Houict.
tijd gelioLiden , inftemde (*). Waarfchijnlijk was het "a C. '. .
ook op deze vergadering, dat AMLROSius met zijne ambt- J^" "^''J
genoten den gewaandcn Ketter , of liever ongelukkigen - ■
getuigen der waarheid , jovinianus , die te Blediolaiium
gekomen was, op het ontvangen van een' Brief van
üen Roomfchen Bisfchop siricius , die hem reeds
als eenen Dwaallccraar veroordeeld had, insgelijks»
als zoodanig veroordeelde (f). Het blijkt dus,
dat , fchoon hij harde dwangmiddelen en lijf- en le-
vensflraffen tegen de Ketters afkeurde (§) , hij nog-
thans haatlijke verkettering, ook afzetten en bannen
voor fchikkingen hield, die, tot handhaving der
Kerkelijke orde en eenheid in Geloofszaken onont-
beerlijk waren.
Ojk deze gcbcurenisfcn fchijnt het uitgeven van Zijn Boek
édn der vermaardfte en merkwaardigfte Boeken van o^'^^de
AMBiiosius, ten mniiten met veel laater, gevolgd
te zijn, zijn werk over de Plichten van Christelijke
Leer Haren ^ zoo als d<^ Benedictynen ^ met recht, den
titel herftcld hebben, die te vooren meer algemeen
was over de plichten (**). Kort te vooren had
fJHRYSOsTOMus ccn wcrk uitgegeven over het Pr/Vf-
ter-
(*) Concil. Taurin. Can. 6, pag. ^S9- ^'i mardlin.
^ct. Coiicih Tom. I. Verg. Deel VII. Bladz. 285.
(t) Zie Deel VI. Bladz. sop.
<§) Zie Deel VI. Bladz. 2^6.
^**) De O^dis Blinijïrorum Libri trèiT. II. p, J-I^a,
05
io6 KERKELIJKE
"^^y terckm (♦)• amcrosiüs , die den geest van chry-
vTn sosTOMUS niet had, bewandelde den weg van na-
Hoofdil. voJging, want behalven het opfchrift, heeft hij ook
ï^ ;^^' zijne wijze van voordragt van cjcero over de PU ch-.
tot 4/6.(6!} ontleend, en verfcheidene plaatzcn uit dat werk
- woordelijk ovcrgcfchrevcn , hoewel hij de zedenleere
van het Christendom ver boven de Wijsgccrige der
Grieken en Romeinen verheft. Hoe het zij, in dit
werk is onftrijdig een aantal fchoone plaatzen, die
niet alleen van 's mans ijver voor de Godzaligheid
getuigen , maar ook meestal in eenen zuiveren en
aangenamen fliijl zijn opgefteld , doch is hetzelve ook
niet zonder groote gebreken, gelijk door anderen is
aangetoond (f).
iiMUROsi- Ondertusfchcn vinden wij ambrosius , ten tijde
us ver- ^j^^^ |^£|. fchrijven van dit werk , weder ijverig bezig
gen op de in Kerkelijke handelingen. Op de Kerkvergadering,
Kerk ver- ^jg in het jaar 391 \.(^ Kapua gehouden werd, wegens
teKapua ^^ "^5 voortduurende Mektiaanfche Scbeui-ing te
en tegen Antidchi'è , en wegens bonosus , die befchuldigd
BüiN05U>. ^g^^ ^^^ verfcheidene Ketterijen , had ambro-
sius zo al niet het Voorzitterfchap , hetwelk heel
waarfchijnlijk is, ten minfle eenen grooten invloed.
Trouwens, in den Brief, door hem, in naam dezer
Sijnode^ gefchreven aan theofilus, Bisfchop van
(*) Zie Deel VII. Bladz. 8.
(f) BARBEYRAC Prcfüce fur Ie Breit de la Na-
ture et des Gens par Pufendorf pag. XXXIII. /^I»
en Traite de la Morale des Peres de fEglife pag.
ai5. fqq.
GESCHIEDENIS. 107
/ilcxatuJnè (*), fpreckt hij op die wijze van den III
Roomfchen Bislchop, waar uit men kan beduitcn, ?^':^
dat deze op die vergadering niet tegenwoordig is Hoofdft.
geweest. Hij beklaagt zich, dat de vergadering, «^ C. G.
door fclinld van flavianus , de fcheuring niet had jj^j ^-5]
kunnen wegnemen; flaat tiieofilus , en de overige
Cisfchoppen van Egypte^ eene nieuwe proeve voor,
tot lierftel van den vrede der Kerke; maar verzoekt
hem tevens , aan zijnen Heiligen Broeder^ den Pries~
ter der Roomfche Kerk^ eenig bericlit daar van te
geven; alzoo hij toch geene uitfpraak zou willen
doen, die hem zou kunnen mishagen.
A\^cgens bonosus was op deze Kerkvergadering
een befluit genomen, dat de zaak van. dezen Bis-
fchop te Sardien in lUyricum , of volgends anderen
te Naisfin in Moefi'é^ door de nabuurige Bislc hop-
pen, bijzonder de Macedonifche ^ onder Voorzitting
van ANYSius, Bisfchop van Thesfalonica , onder-
zocht zou worden. Dit gefchicdde ook , en zij ont-
zetten hem van zijn ambt (f). Wij hebben reeds
elders gezien (§), dat donosus , zoo min als hel-
viDius en anderen , in zijnen tijd , den geduurigen
Maagdelijken Staat van maria niet geloofd hebbe,
maar ook daarom, even als die, verketterd is ge-
worden. Buitendien fchijnen hem nog Ariaanfche
en Foiiniaanfche gevoelens van christus , als ook
dat
• (*) Episi. LVI. Tom. II. Opp. pag. iio5.
Cf) Epiit, de eau fa Bonofi int er Epiit. Atnbrof. l. e,
p. 1008. et in HARDUIN. Jet. Concil. T, I, />. 859,
(S) Zie j:ieel VI. Uladz. 189.
lOt)
K E R K E L IJ Iv E
III
BOEK
VIIF
Hoofda.
na C. G.
Jaar 363-
tot 47Ó.
Keizer
VALCNTI-
KIANUS
dat CHRISTUS enkel voor ccn' aangenomen Zoon
van God te houden zij, te last gelegd te wezen 5
doch de berichten omtrent hem zijn duifler en ver-
ward. Genoeg, in den gemelden Brief, over de
zaak van bonosus, welke zeer waarfchijnlijk door
siRicius, Bisfchop van Rome^ aan anysius en an-
dere Bisfchoppen in lUyri'é afgezonden is , wordt
enkel deze Ketterij van bonosus aangehaald, en el-
lendig genoeg wederlegd, dat imaria, na de ge-
boorte van jESus, bij josef kinderen gehad hebbe.
Volgends dien zelfden Brief, in welks begin siri-
cius erkent, dat het vonnis, hetwelk de gemelde
Bisfchoppen tegen boi^osus geveld hadden, hem
niet veroorloofde, zich in dezen twist te mengen,
eene bekentenis, waar uit men de afhanglljkheid des
Roomfchcn Bisfchops van de Kerkvergaderingen heeft
willen bewijzen, vraagde lonosus aan ambrosius
om raad, of Ijij niet het hem ontnomen Bisdom
met geweld weder, in bezit mogt nemen ? maar
kreeg tot antwoord , dat hij zich liever befcheiden
en geduldig aan de uitfpraak der Bisfchoppen moest
onderwerpen. Naderhand verdedigde ambrosius de
Helling,, dat maria altijd Maagd gebleven is, in
een bijzonder gefchrift ( * ) , gtlijlc wij reeds el-
ders (f) gezien hebben.
Onder deze bezigheden werd ambrosius onge-
meen getroffen door de tijding van den ongelukkigen
dood
. (*) Liber de Infiitutione Virginii of Senm tk ftr-
giintate per pet ua S. Marine.
(t) Zie Deel VI, Bïr.dz. 186.
C ES C II I E D E N I S. ior>
dood vnn valentiniaan II. Dczq Vorst, die eerst JIJ
twintig jaiireii oud was , had zich , zcclcrt de dood ^^^^
7.ijncr Moeder justina, zeer genegen jegens hem Hoofdd.
ffctoond, een gevolg van de gevoelens , welke tiieo- "^ C. G.
Dosius hem inprentte. Hij vereerde hem , als zijn' Iq[ ^-g°
Vader, en begeerde, toen hij zich nu in Gal/i'é be- •
vond , dat hij tot hem komen wilde , om hem den ^^^^^"^
Doop mede te dcelen; tevens wenschtc hij, dat door ar-
AMBROSius eene goede vcrRandliouding wilde ftich- i''Ogastes<
ten tusichen hem en zijnen al te magtigen Veldheer,
ARBOGASTES , ccncn Frank en Heiden, ainibrosius
was reeds op reize over de Alpen ^ in Mcij' des
jaars 392, toen hij vernam, dat de gemelde Veld-
heer zijnen Keizer te Vienna of Vienne in het Dau-
fnè had laten vermoorden (*). Thans keerde hij
treurig naa Mediolanum terug, alwaar hij zkli gecrn
vooral de wereld zou verborgen hebben , indien
hem dit wegens zijn ambt mogelijk was geweest.
Eenigen tijd daar na bracht men het lijk van va-
LENTiNiAAN dcrwaards , alwaar hij naast zijnen
Broeder gratianus begraven werd. Naar allen
fchijn (lelde hij, bij deze lijkplegtigheid , dat gedenk-
fchrift op, ter vertroosting van de Keizerlijke Fami-
lie, h'etwelk men gemeenlijk voor eene Lijkreden ge-
houden heeft ( t ).
ARBOGASTES, de mootdeuaar van valentiniaan, £ltgeml'3
had nu den naam en waardigheid van Keizer in het Keizer.
Wes-
(*) AMI5R0S. Epht. LIII. pag. 1002. de obitu Faknt.
Confolat. T. II. Opp. pag. 11 80.
(t) -D^ 0^^^^ f^(flent. Confolat. p. 1173-1195.
no K E R K E L IJ K E
III VVcstcii aan eugenius, ecnen Keizerlijken Geheim-
BOEK fchrijver, en die ook meer een Heiden dan eert
Iloofdfc. Christen zal geweest zijn, gefchonken; maar in de
u.i C. G. (jaacj behield hij de hoogde magt in dit deel des
to7 l-ó' ^'J^"'^ ^^'^^ ^^^^ zelven. Dewijl ainibrosius ^ een
man van zoo veel betekenis in de Kerk, en ook
eenigermate in den Staat was, fchreef eugenius
fpoedig aan hem, om zich ook door zijne onder-
fteuning op den troon te bevestigen; maar hij kreeg
van hem geen antwoord , omdat de Bisfchop hem
maar zwakke Christelijke gevoelens toevertrouwde,
en ook waarfchijnlijk geloofde, dit aan de gedachte-
nis van vALENTiNiANus verfcliuldigd te zijn (*).
Ook gebeurde werklijk kort daar na, het gene hij
gevreesd had: eugenius ftond aan de aanzienlijke
Heidenen te Rome toe de herftelling des Altaars der
Overwinning , en de inkomflen der Heidenfche Tem-
pelen. Ook kwam hij, in het jaar 393, te Medio-
Janum; maar op de tijding van zijne aannadering
week AMBROSius uit deze ftad, niet, zoo als hij
fchrijft ( t ) , uit vrees , als of hij de hem toever*
trouwde Gemeente had willen verlaten, maar alleen,
om de tegenwoordigheid van eenen Kerkroover te
vermijden. Evenwel rekende hij het zijn' pligt,
hem ook afwezend voorftcllcn te doen, over zijn
begunfligen van het Heidendom, gelijk hij dan ook
aan eugenius deswegcns fchreef (§), zonder ech-
ter zijn oogmerk daar mede te bereiken»
Doch
(*) AMBROS. Epist. LVII. pag. lolö.
(t) Ep. LXI. /. 1020. (§) Ep. LVIII. p. 1010.
GESCHIEDENIS. iii
Doch de rcgccring van el'oenius was kort van ni
duur. Hij werd, in September 394, niet ver van ^^^'^
^quikja , door theodosius geflagen , en van zijne Hoofdlh
eigene Soldaten omgebracht (♦). Zonder deze ver- na C. G.
andering zou ambrosius en zijne Gecstlljkhcid veel 'l^^^ \^^
te vreezen hebben gehad. Want alzoo , ongetwij-
feld op zijne verordening, de gefclienken, vvclkc ^^^''-''^'^*
, r^ 1 7f^ f. , , , doorxiiE-
EUGENius aan de Kerken te mcaioianum aanbood, odosius
van de hand gewezen , en hem zelven de gemeen- ovenvon-
fchap van het openbaar gebed ontzegd was , hadden gedood,
ARBOGASTES CU andere Grooten van deze partij ge-
dreigd, indien zij als overwinnaars terug keerden,
dat zij de Hoofdkerk aldanr in eenen ftal verande-
ren, en de Geestelijken tot Krijgsdienflen noodzaken
zouden (t>. Ondcrtusfchen was ambrosius, tér-
Hond na hun vertrek, weder bij zijne Gemeente ge-
komen. Hij zag de overwinning van theodosius ,
virelke door een' hevigen flormwind, die den vijand
in het gezicht woei, gemaklijk was gemaakt, met
andere Christen -Schrijvers van zijnen tijd, als een
wonderwerk aan (§), waarom hij ook den Brief,
in welken de Keizer hem daar van kennis gaf, bij
de plcgtige dankzegging in de Kerk, op liet Altaar
legde (**). Toen hij vervolgends den Keizer geluk
wenschte, verzocht hij denzelven om vergeving voor
hen,
(*) zosni. Hist. Libr. IV. Cap, 58. socr. Libr. V.
Cap. 25. ?ozoM. Libr. VII. dp. z^.
( f ) PAULIN. /?/. yfmbrof. pag. IX.
(§) Enarr, in Pf. XXXVI. T. I. Opp. p. ^Sf?. Ep,
LXII./». 1022. (**) Ep. LXII. p. loac.
SIVS.
,J2 K E R K E L JJ K E
III hen, die de partij van eugenius gekozen hadc^erf^
Boek g,j jjg ^q 31edioIattum in eene Kerk gevlucht waren;
Hoüfdfl. i^ ïiy reisde zelf, ten dien einde, naa Aquilejn.
na C G. THEODOsius bewilligde hem zijn verzoek, en viel
tot 476.^^'^"^ '^^^^^ ^^ voet, zoo als paulinus verhaalt, tcr-
wijl hij beleed, dat hij door het gebed van ambro-
sius verlost was geworden (*).
t)oodvan Doch de herftelde rust duurde flcchts cenigemaan-
•fütoDo- j^j^^ THEODOSIUS ovcrlccd te JMedioIanum, in Ja-
nuarij des jaars 395, hebbende het Rijk verdeeld
tusfchen zijne Zoonen, van welke arkadius, de
oudfte, het Oosten, en de jongde, iionorius, het
Westen bekwam. Eer arkadius het lijk zijns Va-
ders naa Konftantinopoïen liet voeren, werd 'er een
groote lijkdienst over gehouden, waar van de Lof-
reden van AMBROsius op den overledenen Keizer
een groot gedeelte uitmaakte (f). Hoe weinig dezelve
aan het waare oogmerk van eene Lof- of Lijkreden
beantwoorden moge, evenwel heeft dezelve ook het
hare toegebracht, om den naam van den Grootea
aan theodosius toe te voegen.
HONORius was eerst elf jaaren oud , en de regce-
ring van het Wcsterfche Rijk berustte op den ver-
maarden Staatsman en Veldheer stilico. Deze gaf,
in het jaar 395, als te Mediolamim Kampgevecl>
ten met wilde beesten gehouden werden, den Solda-
ten vrijheid, om zekeren cresconius, die in eene
Kerk gevlucht was, om de (trafTe ccncr grove mis-
daad
(*) AMCROS. Ep. LXI, LXII. />. I02I. PAL-L. p. IX.
(t) De ohituTheoihfti oratioT, II. Opp. p. 1197-1214.
GESCHIEDENIS. n.^
(^and te ontgaan, daar uit te haaien, ambrosils III
omringde iiem wel bij het Altaar, met zijne Geeste- "^f^*
lijken , maar kon hem tegen de overmagt der Solda- HöofdfT,
ten , en dcrzelvcr Ariaanfchen Bevelhebber , niet "^ C. O»
bclcliermen , too verhaalt paulinus (*), die hier jj^^ \-i,
ook weder van wonderen gewaagt, door welken •
STiLico bewogen werd, den Bisfchop eene boete
van eenige dagen te doen, en cresconius wedeC
te ontdaan. Waarlijk, iemand, die zich verbeeldt ,
dat God die genen zichtbaar zou ftraffcn , die een
deugcniet vatten , die de Kerken misbruikte , om
eene verdiende ftraiïb te ontgaan , en ambrosius ,
die zoodanig misbruik verdedigde, geven beiden het
beste voorbeeld niet»
Tot in zijne laatflc levensjaareh vinden wij onzen Verdere
Bisfchop zoo werkzaam in fchrijven, als in hande- ^^f^!^^"^**
^ , ^ , . , ■ ^ fchriften
len; fchoon men van vcrfcheidenen van zijne fchrif- van AM-
ten den eigenlijken tijd niet bepaalen kan. Zijn werk erosius.
over de Gefchiechnis der Schepping (f) wordt al-
leen met eene matige waarfchijnlijkheid tot het jaar
389 gebracht. Hij heeft bij hetzelve veel gebruik
gemaakt van de Predikatie n van basilius den Groo-
ten , maar ook van origenes en hippolytus , het
den en ander ontleend (§).
Ook bij de nlgemeene inleiding in de Pfahnen^
welke ambrosius, vóór zijne verklaring van den
eerftcn Pfulm, geplaatst heeft (**), had hij insge-
lijks
(*) /. c. p, IX, X. (t) Rexaêm. L. VI. T. I. p. 1-141.
C§) Hl it. Ëp. XLl. ad Pamm. T. IV. P. I. p. 346.
(**) /»ƒ•<<•ƒ. in Pf. I. enafrat. T. I. Opp, p. "^ij.
LK. Deel. H
114 K E Pv K E L IJ K E
III lijks voor zich, het gene basilius daar van in .?ijns
DOEK Uitlegging van den cerften Pfalm gepredikt heeft;
Hoofda. <^P t^ezelfdc wijze heeft hij ook nog verfcheidcnc an-
na C. G. dere Plalraen behandeld.
tot'" i-6 ^" ^y"'^ Brieven heeft hij menige Bijbelfche vra-
■ ^i-w , en daar mede verbondene Godgeleerde ouder"
werpen^ onderzocht, of ook flechts,op zijne wijze,
flichtclijke gedachten over Bijbelplaatzen aan zijne
vrienden medegedeeld. Anderen van zijne Brieven
betreffen het waarnemen van het Christelijk Leer-
caramht.
Bij twee andere fcliriften, ecne verhandeling over
ELiAS en het vasten ( * ) , cn een opftcl over den
Israëliet naboth , had hij weder het meest van ba-
silius ontleend. Meer belangrijk zijn zijne tn-ce
Boeken over de boetvaardigheid (fj, welke hij te-
gen de ftrengheid der Novatianen fchreef , die gro-
ve zondaars voor altijd uit hunne Gemeente flooten.
In dit werk zijn twee plaatzen (§), in welke de
voorflandcrs dqr oorbiecht of geheime belijdenis der
zonden fpooren van dezelve meenen gevonden te
hebben. Doch zij zijn niets minder dan duidlijk,
en men kan 'er niet meer uit befluiten, dan dat
fomtijds Christenen , die zich aan erge overtredingen
fchuldig gemaakt hadden , dezelve aan den Bisfchop
of aan eenen Ouderiing in het geheim en vrijwillig
beleden hebben , om van hen aanleiding tot open-
bare boctdoening te bekomen , zonder dat zooda-
ni-
(•) Tom. I. Opp. p. 535-562. (t) T. II. /.389-44O'
(§) L. I. C. 16. p. 414. L. II. C. 10. p. 435*
GESCHIEDENIS. 115
hige belijdenis door cenige Kerklijke wet een pHgt III
geworden was. ?^^^
Nog vindt men onder den naam van ambrosiüs Hoofdi'T.
twee gcfciiriften, die van gelijken inhoud zijn, maar "^ C. G
ten aanzien van echtheid niet gelijk beoordeeld wor- j^j. .^^\
den. Het ééne , van de verhor genheden ( * ) , deelt — —
den Nieuvvgedoopten omtrent het Heilig Avondmaal ■
en verfchcidenc met hen waargenoraene plegtigheden
onderwijs mede, hetwelk zij vóór den Doop niet
plagten te ontvangen. Onder anderen wordt hun
daar in geleerd: dat hun wel door den Doop de ei-
gene fchulden afgewasfchen , maar door het voetwas'
fchen de erflijke weggenomen werden; ten aanzien '
van het Heilig Avondmaal , wordt 'er in gezegd ,
dat misfchien iemand zal inbrengen, dat hij daar in
iet anders ziet , dan het ligchaam van christus ;
maar, zegt de Schrijver, men kan gcmalclljk bewij-
zen , dat hier de kracht der inzegening grooter is ,
dan de natuur; dewijl door de inzegening zelfs de
natuur vcründerd wordt ^ (convertere.^ Wij heb-
ben boven reeds aangemerkt, dat dergelijke uitdruk-
kingen, vergeleken met andere fpreekwljzen der
Kerkvaderen, niet genoegzaam zijn, om daar uit
een eigenlijk dcnl(becld der verandering van het
brood in het Heilig Avondmaal te maken, en dat
bovendien het getuigenis van eenen Schriftuitlegger,
zoo als AMBROSius was , weinig ter zake doet; en
zij, die zich nog, in onze tijden, ten dien einde,
op hem beroepen hebben, mogen zich tevens ver-
heu^
(*) De AhJIeriis Jive Initiav.di% T, II. p. 325-342.
Ha
ii6
KERKELIJKE
III'
UORK
VIH
lïoofdrt.
na C. G.
Jaar 363.
tot 476.
Onechte
fchriften
aau hem
toege-
kend.
Het Te
Deum
lauda-
mus.
beugen , dat zij v.in hem ook het wegnemen der erf*
zonde door de voetwasfching geleerd hebben. Doch
juist hier uit hebben Protclbntfche Schrijvers een
bewijs afgeleid, dat dit werlc niet aan ambhosius
behoorde. Hoe het zij , duidelijker blijkt het , dat
een ander werk of Predikatiën over de Sacramen-
ten (^^^^ onecht is.
Zoo heeft men meer onechte fchriften onder zij-
nen naam uitgegeven. De Bciiedictynen hebben
daar van , in het tweede Deel van hunne Uitgave ,
een Aanhangzel van 614 Bladzijden kunnen fmien-
ftellen. Men is gewoon, dezelven onder den naam
van den valfchen amerosius , ( Ambrop.aster of
Pfeudo - Amhrofms , ) aan te haakn ; en gemeenlijk
houdt men voor derzelvcr waarcn Schrijver iiila-
Rius , eenen Diakon te Rome , van de LuciferVdan'
fche gezindte, waar tegen echter vele bedenkingen
zijn Ct).
Lang heeft men ook het bekende Kerklied, Te
Deum /audamus, op rekening van dezen Disfchop
gefield , waarom het nog dikwijls de Amhrofiaanfche
Lofzang genoemd wordt. Het gewone verhaal
daaromtrent luidde, dat ambrosius denzelven, toen
hij AUGusTiNus in het openbaar doopte, met hem
gemeenfchappelijk , zoo als de Heilige Geest het
hun beiden ingaf, vervaardigd, en voor de geheele
Gemeente met hem, beurtgewijze , gezongen heeft;
waarom men hem in de geheele Roomfche Kerk
heeft
(*) Z)(? Sacramenth Libri VI. T. II. Opp.p. 349-
(t) Zie Deel lY. BI. 379.
GESCHIEDENIS. X17
heeft aangenomen. Dit zou berusten op het getui- III
genis van dacius, eencn Risfchop te Medt'ohtium, PP.^.j
die om het midden der Vide eeuw overleden is. Hoofdd.
Doch dat deze Ciironijk , die nog in een Hand- "^ C. G.
fchrift gebleven is , niet van dacius , maar eerst Iq\ ^j^\
omtrent het midden der Xlde eeuw gelchrevcn is,
heefc MABiLLON bewezen (*). Noch augustinus
iioch AMBROSius hcbbcn ergens in hunne fchriften
van deze zaak gewag gemaakt, zelfs waar zij 'er
aanleidende gelegenheid toe hadden. De oudfle mel-
ding van dit, in den grond Profaïsch Lied, vindt
men in den Monniksregel van benedictus, tegen
het midden der VJde eeuw, doch anderen hebben
de onechtheid van lietzelve genoeg aangetoond (f).
Waarfchijnlijk was het gewoon gevoelen over den
opftelier van dit gezang daar uit ontdaan , omdat
AMBROSIUS werklijk ook , door het opftellen van
Kerkliederen en eene nieuwe inrichting van het Ker-
kelijk Gezang, zich eenen roem verworven heeft.
Toen de Keizerin justina hem wilde noodzaken,
den Arianen eene Kerk in te ruimen , en zijne ge-
meente met hem verfcheidene nachten in deze Kerk
wakende doorbracht , liet hij , opdat zij van droef-
heid niet afgemat mogt worden, naar de gewoonte
der Oosterfche Gemeenten, Lofzangen en Pfalmen
zin-
(*) Analect. Tom. \. pag. 3.
Ct) TiLLEMONT Nête VIII. fur S. Auguitiu. T. XIII.
M^in. p. 962. Uitvoeriger tenzel Exercitt. felect. P. I.
Exerc. X. de veteris recent isque EccL h-jinno: Te Deinn
[audamus Viteb. i6Z6. propcfita p. 2,9Z-'^i2. Ltpf. 1Ó92.
H
n
iif K E R K E L IJ K E
lïT zingen ; hetwelk men zedert in liet Westen bijkans
B<»EK akcmeen heeft naG;cvol2;d. Zoo verhaalt augusti-
HoofdlK Nus (*), wiens Moeder zelve aan dit Godvruchtig
na C. G. nachtwaken deel nam. Dit zelfde meldt ook pau-
tot lyó.^^^^^ Ct)» ^i"^ bijzonder de beurtzangen, {Anti'
■ ■■■ phoiia , ) onder deze nieuwe fchikkingcn telt. In
het vervolg heeft men ze onder den naam van het
Ambroftaansch Gezang , ( Canttis Ambrofianus , )
begrepen , maar zich daar van , in de oudfle tijden,
juist niet het nauwkeurigst denkbeeld gemaakt. Men
verbeeldde zich , dat ambrosius het eerst het zin-
gen van Pfalmen en Liederen in de Kerk had inge-
voerd; daar toch zijne verandering alleen daar in
bcftond, dat hij in plaats van het tot hier toe ge-
Êruikiijk zingen van enkele perfonen, of enkel der
Geestlijkheid , de geheele Gemeente, naar de Oos-
•tcr'iche wije, daar deel in liet nemen. Wat zijne
bijzondere zangwijze betreft, welke men naderhand
.van de Gregoriiianfche ^ of van die, welke, door
den Roomfchm Bisfchop , gregorius, vastgefteld
is, onderfcheidcn heeft, het is zeer twijfelachtig,
hoe veel hem daar van toebehoort. Naar allen
-fchijn is , in de Gemeente te Milaan , bchalven het
eigene, hetwelk amrrosius in acht nam, ook de
gezamenlijke Liturgie aldaar, in laater tijden, van
hem afgeleid. Van daar komt het ook, dat deze
Gemeente, nog tot heden toe, in haren openbaren
Godsdienst, inzonderheid in de Gebedsformuliercn ,
vvel^
(*) Qonfe%f. Libr. IX. Cap. 7,
(t) y^it' S, Ambrof. pag. IV,
GESCHIEDENIS. 119
welke daar bij gcfprokcn worden, zelfs ten aanzien III
der Bijbelfclie Afdcelingcn, welke op de Zondagen ^^^
voorgelezen worden, of der zoogenoemde -£^«^/'',J?e- Hoofd ft, l
/un , zich van de overige Roomfche Kerk merklijk "^ C. G.'
onderfcheidt; alhoewel reeds karel ^e Groote, en ^q^^ ^_|^
de Roomfche Bisfchop adriaan I, dit onderfcheid .
hebben pogen af te fchnffen. Deze Godsdienftige
inrichtingen dus, die onder den naam van ambro*
sius begrepen worden, (^Amhrofianum Officium ^^
kunnen wel aan hem haren grond -aanleg te danken
hebben, maar dat zij volkomen zijn werk zouden
wezen , kan volftrekt niet bewezen worden. Men
behoeft, om zich daar van te overtuigen, alleen
het Inzegeningsgebcd bij het Heilig Avondmaal in
te zien, hetwelk naar hem genoemd wordt, (^canon
Misfx AmhrofmiKZ ^^ hetwelk müratori uit een
Handfchrift der IXde of Xde eeuw in het licht
heeft gegeven ( * ).
Van alle deze Kerkelijke fchikkingen, die aan ari- zijne
BROsius worden voorgefchreven , zijn ons, met ze- Liederen,
kerheid, een aantal Geestelijke Liederen overgeble-
ven; hoewel men die ook van eene menigte anderen
moet onderfcheiden, welke ook zijnen naam dragen.
Hij ftelde ze voornaamlijk op, om zijne Gemeente
te verfterken in het KathoHjk Geloof. Zoo ztp.
hij zelf ( f ) , dat de Arianen hem verweten , dat
hij
(*) Bhf. de reb. Liturg. C. 10. p. 130. Verg. mart.
GERUERT Vorst cn Abt der Congregatie van S. Blafim^de
cautuetmuftcafacraèfprima Eccl, tctats, usqtie ad prafem
tempus, (f) S^nu. contra /iuxeni. T. ii. Opp. p. S73,
H4
ïoa KERKELIJKE
ïll hij liet volk bedroog met zijne Liederen. ,, Als«
BOEK ^^ zins," zegt hij, „ is het een groot Lied, welks
Hoofdft. 95 vermogen nergens door overtroffen wordt. Want,
na C, G. ^j wat is magtiger , dan de belijdenis der Heilige
tot 476 " Diieëenheid , welke door den mond des geheelen
» ■ „ Volks geprezen wordt ? " De Benedictyuen heb-
ben in hunne uitgave (*) alleen die XII Liederen
als echt geplaatst, welke augl'sti.xus (f), cas-^
siODORUS ( § ) 5 en andere aanzienlijke Schrijvers ,
tot in de IXde eeuw , hem hebben toegelchreven.
In dezelven vertoont ambrosius zekere gemaklijk-'
heid, om zich naar de mate der fijllaben te fchik-
ken ; . hij fpaart geene beelden van hemeirche en
geestlijke voorwerpen; ook mengt hij 'er Godvruch-'
tige aandoeningen onder; maar openbaart voorts
niets van eenen voortreflijken Dichter,
^ijnroetn ambrosius,- die, wegens zoo vele, gedeeltlijfc
bijvreem- jjyi ten gewone, bewijzen van zijn.en werkzaamen en
''' " waakzamen ijver, als het voorbeeld der Bisfchoppcn
van dezen tijd, in het westen, aangemerkt werd,
trok ook allengs de opmerking en bewondering van
Buitenlanders tot zich. Twee van de voojnaamfte
Perfifche Ileeren kwamen enkel daarom in Italië,
om hem te leeren kennen, en met hem, met behulp
van eenen Tolk, over vele vragen te fprekeu (**},
Op
(*) Hymni S. Ambrof. p.ig. 12 19 1224.
(*) Retract^ Lihr. I. Cap. 21. Lilir. IX. Qap, 12^
de natura et Gr at ia Cap. 63.
($) ƒ« Pralm. LXXI v. 6. LXXIV. v. 8,
(**) PAULIN. Vita S. Ambrof. pag. VU,
GESCHIEDENIS. 121
Op cencn anderen tijd, zeiden de Frauk'ifche Ko- lir
ninj^en tot hunnen Lnnda;cnoot , d^^^w lloineinfchen "^'';^
Veldheer arbogastes , dat het niet te verwonderen Hüol"dJl.
was, dat hij overwinningen bevocht, naardien hij "^ C. O.
van dezen Bisfchop bemind werd , die zelfs de zon ^^^ ^^]
gebood, (lil te (taan (*). fritigil , Koningin
der Morkomannen ^ had, volgends verhaal van de-
zen Schrijver (f)? ^^^"^ ceneii haliaanfchen Chris-
ten, een zoo hoog denkbeeld van amlrosius ge-
kregen, dat zij hem, met bijgevoegde gefchenken
voor de Kerk te Mediolanum^ om een fchriftelijk
onderwijs in den Godsdienst liet vericoeken^ liet-
wclk hij haar ook overzond, en haar tevens ver-
maande, haren Gemaal te bewegen, dat hij d^^w
vrede met de Romeinen onderhield. Zij dceil nog
meer, dan hij verzocht: Op hare aanfpraak , on-
derwierp hij zich, met zijn volk, aan den Keizer;
maar zelve reisde zij naa Mediolamim ^ om het
mondelijk onderwijs vjin dezen Bisfchop^ te ge-
nieten.
Doch hier vernam zij, tot hare droefheid, dat Dood van
AMBROSius kort te voorcn, waarfchijnlijk den 4deri ^'^^^'^^°'
April 397, de Wereld verlaten had. , paulinus,
die zijn geheele leven , met wonderbaare gevallen ,
heeft opgefchikt, heeft die allerminst bij zijne dood
vergeten. Niet lang, fchrijft hij (5), voor zijne
doud , toen hij mij nog , voor het laatst , de
verklaring van eenen Pfalm in de pen opgaf, zag
ik
(*) Idem. pag. VIII. (f) Pag. X.
C5) Pag. XI.
H5
I2i K E R K E L IJ K K
m ik zijn hoofd met een Ichildvormig vuur omgeven,
\?ui hetwelk door zijnen mond binnen drong: en een
Hoofdfl. ^i^^o/i onderrichtte mij daar na, dat dit de Heilige
na C. G. Geest geweest was , zoo als de Hamiclingen der
tot 476. -Apostelen leerden. Hij verloste in zijne hatfte da*
■ gen nog vele Bezetenen, door het opleggen der han-
den, van de booze geesten. Maar één, die ook
daar onder behoord had, en een knecht was van
STiLico , bleef wel , op aanbeveling van zijnen
Heer , in den dienst der Amhroft'danfche Kerk ;
maar verdichte fpoedig valfche aanflellingen tot
Krljgsposten. Als stilico daar over bij ambrosius
klaagde, bracht deze Uen befchuldigden niet alleen
tot bekentenis, maar zeide ook in zijne tegenwoor-
digheid : „ Hij moet aan den ^tan tot verderf
„ des vleeschs worden overgegeven , opdat niemand
„ in het- vervolg onderneme, iet dergelijks te doen."
En naauwlijks had hij uitgefproken , of de Duivel
greep den rampzaligen aan , en verfcheurde hem ,
tot vcrbaazing van paulinus en anderen, die tegen-
woordig waren , in ftukken. Ten zelfden tijde , ge-
nas AMBROSius , met weinige woorden , eenen man ,
die van het voet -euvel geplaagd was. Toen hij
eindelijk bedlegerig werd, zeide stilico: als deze
Bisfchop fberf, moest Italië vergaan. Hij haalde
daarom de voornaamfle inwoners van Mediolanum ^
die AMBROSIUS lief had , half tegen wil en dank ,
over, om bij hem aan te houden, dat hij God,
om het verlengen van zijn leven, zou bidden. Maar
deze gaf hun ten antwoord : „Ik heb niet zooda-
,, nig onder u geleefd, dat ik mij fchiimen zou,
» nog
GESCHIEDENIS. 123
„ nog langer te leven; maar ik vrees ook .niet te III
„ derven, dewijl wij eencn goeden Heer hebben." ""^"S
Geduurende zijne ziekte, '^n tot in zijne laatfte Hoofdd.
ooïïcnbliUken , volgden wonderbare voortekens en "^ ^'' ^*
Ia<ir 'xó'i
hcmelfche flemnien ; hij zelf verhaalde , dat chris- tóe 475!
Tus hem lagchende verfchecnen was. INlen droeg
zijn lijk in de groote Kerk , alwaar in den volgen-
den nacht vóór het Paaschfeest velen den plcgtigeii
Doop ontvingen. Hier zagen hem niet weinigen
der nieuwgedoopte kinderen , en toonden hem aan
hunne ouders , hoe hij daar zat , of eene ftar op
het hoofd had, enz. Maar de laatften konden hem
niet zien , ( het is paülinus , die hier , als oogge-
tuige, voortverhaalt,) omdat zij geene gezuiverde
oogen hadden. Toen men, den volgenden dag,
het lijk in de Amhroft'danfche Kerk verplaatfte, ora
het te begraven, fchreeuwde een rot Duivelen al-
daar zoo hevig o\Tr de pijnigingen, welke zij van
den Heiligen Man leden , dat hun gehuil onv^erdraag-
lijk was. Even zoo werkzaam was en bleef de ge-
nade Gods ook, in het vervolg door hem op vele
andere plaatzen ; en verfcheidene lieden raakten , in
dit vertrouwen, zijn ligchaam aan , met hunne
zweetdoeken en gordels. Op denzelfden dag, op
welken ambrosius flierf^ verfcheen hij aan eenige
heihge mannen in het Oosten , bad met hen , en
legde hun de handen op; het bewijs hier van lag
in eenen Brief, dien zij aan hem fchreven, en die
te Milaan bewaard werd. In het volgende jaar
398 hield MASCEZEL , Bevelhebber van eenen kleinen ^
hoop Romeinfche Krijgslieden in Afrika, tegen de
ver-
104 KERKELIJKE
III verbazende ovcniiagt van zijnen Broeder cildo ,
BOKK (]je tegen hem gclleUl was , zich reeds voor verlo-
Hoofdfl. rcn, toen ambrosius zich. aan hem vertoonde, met
na C. G. eenen Staf in de hand, met welken hij, toen zich
tot 476.* ^^^ Veldheer aan zijne voeten wierp , op den grond
ftiet, en tot driemaal zeitle: Hjer! In de daad,
behaalde ook mascezel , op den derden dag daar
na, op deze plaats, eene volkomene overwinning;
gelijk hij dit alles aan paulinus en ecnige Bisfchop-
pen verhaalde. Eenigen tijd daar na bracht men de
gebeenten van verfcheidene INIartelaren te Mediola-
num. Een blinde, uit wiens mond paulinus zulks
vernomen had, werd van ambrosius, in een nacht-
gezicht , vermaand , om ook derwaards te gaan , ten
einde, door zijne Broederen, het gezicht weder te
krijgen; gelijk hij ook werklijk weder kreeg, na
hunne doodkist aangeraakt te hebben. Daartegen
ftierven een BisCchop en een Ouderling , die van
AMBROSIUS kwaad fpraken, eene fcbielijke dood.
PAULINUS was een tijdgenoot en ooggetuige van
het gene hij verhaalt; een leerling, vriend en gees-
telijkc van ambrosius; ook beroept hij zich op an-
dere ooggetuigen, en zelfs op gedenkflukken. Het
kan ons dus niet bevreemden , dat zelfs geleerde
mannen, onder anderen tillemont, alle deze en
dergelijke verhaalcn, van door ambrosius opgewek-
te dooden, als bewezenc waarheden hebben aange-
nomen. Maar zij hadden behooren te overwegen,
dat de man , die deze dingen verhaalt gezien te
'hebben, ook bovendien moest bekend flaan , wel
'gezien , en nauwkeurig onderzocht te hebben, pau-
GESCHIEDENIS. 125
LiNUS laat nergens blijken, dat hij, of een ander III
verftandig man van zijnen tijd, cenigc bedenking ^^"^^
omtrent deze gebcnrenisfen gemaakt, of dezelve op Hooldd.
eene behoorlijke wijze opgelost heeft, paulinus is, "^ C. G.
in ecnen tijd , in welken men met wonderen zoo veel Iq\ ^j^[
ophad , die overal zocht , en daarom overal vond , ■
een ligtgelovig bewonderaar van zijnen Held, wiens
leven hij bcfchrijft, eene levensbefchrijving vol ver-
warring , en zonder eenige blijlceii van fcherpzinnig-
heid of eigen oordeel. Zulk een man mag nog
zoo veel zelf gezien of gelioord hebben , men kan
zich nooit onthouden van te denken, dat hij, door
eenen nevel van vooröordeclen en hartstochten, ver-
hinderd is geworden , om tot de eigenlijke gefleld-
heid van zaken of handelende perfonen door te
dringen.
Zoo veel echter willen wij hem wel geloven, Kjnakter
vergeleken met het gene wij uit de fchriften van ^'^" ^^^'
AMBROSius, als van elders weten, dat ambrosius ,
op zijne wijze, en naar zijne kundigheden, een
godvruchtig en gemoedelijk raari geweest is. Van
een' Staatsdienaar, zijns ondanks, tot een ambt
overgebracht, waar voor hij niet volkomen berekend
was, zocht hij echter hetzelve zoo veel eer aan te
doen , als in zijn vermogen was. Maar de geflcld-
heid zijner tijden fliond hem te zeer in den weg , en
vooringenomen met de denkbeelden van de recliten
der Bisfchoppen en Leeriinren , beijverde hij zich ,
om deze voor te ftaan, en met onwrikbare fland-
vastiglieid, het gene voor Katholijk Christendom
gehouden werd, te verdedigen. Zijn gedrag jegens
den
izC, K i: R K E L IJ K F.
III dc!i Keizer mogt daar van tot een voorbeeld fuck-
bo,:k i^-cn; en hoe geringe aanleg hij ook had, om een
ir^dud. Godgeleerde te zijn, iicefc liij zich echter het aan-
nn C. G. 2ien van cenen Uitlegger der IJeiÜM Schrift, van
■I„.,j. ■^A'i '
tui lyó. ^^^ Lecrlkliig- en Zedcnleeraar, weten te veifchaf-
fcn. lüj leerde met aanhoiidenden ijver, in Predi-
katiën en Schrilten; prees vele pligten niet ongeluk-
kig aan; leefde aanhoudend werkzaam, ftreng, en
godvruchtig; handhaafde de Kerkelijke tucht; ftreed
voor zijn leerflelzel ; prees het IVJonnikenleven, en
andere oefeningen van foortgelijke Godzaligheid;
zocht , met de zekere hoop op buitengewonen God-
lijken bijftand, naar wonderdadige Ovefblijfzelen ,
(^Reliquiën ^^ en vond ze, omdat hij ze zocht;
eindelijk fticrf hij, gelijk zoo vele Heiligen van de-
ze tijden, niettegenfbande menigvuldige afdwalingen
van verdand en hart, evenwel iii die overtuiging,
van alle zijne pligten veel volkomener vervuld te
hebben, dan andere Christenen en Leeraars.
ÏTitgavö Behalven de menigvuldige fchriften van amero-
zijner sius, welke wij nog overig hebben, zijn 'er no2
fchriften. ^ o o ^ j »
anderen verloren geraakt. Eén derzelven, onder
den titel: De Sacravientis feu de Pliilofophia , had
hij tegen die genen gericht, die beweerden, dat
CHRISTUS zijne leere voornaamlijk uit de werken
van PLATO ontleend had. Ook worden nog, kort
na zijnen tijd , genoemd zijne uitlegging van jesaia
en andere Bijbelboeken. Van zijne voorhanden zijn-
de fchriften heeft erasmus de cerfte merkwaardige
uitgave bezorgd te Ba fel ^ in het jaar 1527, in vijf
Dcelcn of twee Banden in Folio. Zij werd , in het
jaar
GESCHIEDENIS. 127
jaar 1529, reeds te Parys , met ccnige verbeterin- III
gen, lierdnikt, en toen zij in het jaar 1538 te Ba- ^"^^
fel weder opgelegd werd , bragtcn hij en sigism. Hoofdd.
GELENius veel uit Handlchriften bij, om ze te vol- "^ C. G.
makeiu In het jaar 15Ó8 gaf joannes gillot tot 476.'
eene uitgave in het licht te Pnrys , die de voorigen
ver overtrof, Evenwel werd deze nog in de XVIdc
eeuw oiwcrdiend verdrongen , door de Roomfche ,
welke , op last van den toen regerenden Paus , door
den Kardinaal imontalto, naderhand onder den
naam van sixtus V, als Paus zoo vermaard, on-
dernomen werd, en die in het jaar 1580 begon ge-
drukt te worden. De beide batfle Deelen, het vijl-
de en zesde, kwamen eerst uit in 1585 en 15^57,
bezorgd door jOAN BAPTisTA'EANDiM, toen mon-
TALTO den Pauslijken Stoel reeds bedegen had;
SLKTus gaf terflond een bevel, dat, in het vervolg,
geenc andere, dan deze uitgave, in zijne Kerk ge-
bruikt zou worden. Ondertusfchen zijn in dezelve
niet alleen vericlieidene onechte ichriiten aangeno-
men, maar, ten einde ambrosius volkomen te doen
cverëenflemmen met alle de leerbegrippen van hunne
Kerk, en om alle aandootlijke plnatzen op te rui-
men , hebben deze uitgevers zich veroorloofd veel
weg te laten , veel bij te voegen , en het overige te
veranderen, naar hunnen zin, zoodat deze uitgave
bijna onbruikbaar is ; dit hebben niet alleen Protes"
tantfcke, maar ook Roomfche Schrijvers , gelijk du
PIN enz. opgemerkt en berispt, en anderen, gelijk
de Benedictynfche laater Uitgevers, vergeefs zoeken
te verfchoonen, en cenen glimp te geven. De Be^
luS K E R K E L rj K E
TTT nedictynen^ en onder hen voornaamlijk twee. Dom,
Boek t.^cques du friciie en Dom nicolas le nour-
Vlli
lïoofdll. ^^» hebben eindelijk in de jaarcn 1606 en 1690 te
nn C. G. Parp 'm twee groote Deelcn in Folio eene goede
itot 476! ^" ^'"J nauwkeurige uitgave der werken van aivibro-
'■ sius bezorgd, en met veel vlijt bearbeid; jammer
is het, dat deze Uitgave zoo zeldzaam, en daar
door zoo kostbaar is geworden.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Pelagiaanfchs Twisten. Bijzonderheden van het
leven ^ de gevoelens^ en fchriften van Au-
gustinus.
III X achtig jaaren en langer had de Ari'dnerij bijkans
BOEK gjie (3e Christelijke Gemeenten in het Romeinfcht
HooVdft. Ri.i'^ ontrust, en was enkel door den onvermoeiden
na C. G. arbeid en het aanzien van zulke Katholieke Leeraa*
Jaar 363. ^j^ ambrosius, en velen zijner tijdgenoten *
tot 476. ' ' J J ^ t
. waren , onderfteund door wetten en ftrafFen der Kei-
Overa;nng ^^^ej-, ^ onderdrukt. Met de eerftc jaarcn der Vdc
verhral eeuw, werd deze (Irijd, bijzonder in de Wester*
derPela- fche Gemeenten, vervangen, door eenen van geheel
giannfche j^j,(jgj.(.j^ ^art , den Pelagi'danfchen naamlijk. De
Ariaatifche twisten betroiTen verborgenheden , de
Pelagiaanfche meer het zedenlijke gedeelte van den
Godsdienst. Tot hier toe had men , onder de
Christenen., iiict of weinig geweten van verfchillen
over
G E S C II I E D E i\M S. m^
f)vct dcZedenlecrc, bijzonder over de bron en grond Ilf
der Christelijke deugd. De B^Iontatiistifcfie Scheu- ^^^^^
ring gaf enkel gelegcnlicid om te twisten over de Hoofdf!.
noodzanklijkiieid en waarde van iommigé godvriich- 'i^ C. G*
tige oefeningen , over de otithouding en Kerkcliike Y^^ '^^\'
'^ j tot 4/ "*
tucht; in de twisten met de Gnostieken had men -
zich voornaamlijk bepaald, om hunne gevoelens no-
pens den oorfprong van het kwaad, en de zeden-
lijkhcid der menschlijke daaden , te wederleggen ; bij
het opkomen en toenemen van het Askeet'nch en
Monnikenleven^ ging bijna het ouderfcheid ^ tusfchen
Christelijke Godzaligheid en Bijgeloof^ geheel on-
der de Christenen vetlooren; maar thans ontftond
de Pelagiaan fche twist, welke, indien zij behoor-
lijk gevoerd was geworden, veel nuts had kunnen
ftichten, tot recht onderzoek nopens de gefteldheid
en krachten der menschlijke natuur, en den vvaaren.
aart der Christelijke deugd , als ook omtrent de
Tioodzaaklijkheid en het belangrijke van den Godlij-
!ken bijftand tot dezelve; hoe min zij zelfs dit nut
gedicht moge hebben, is en blijft i\tzc twist toch,
wegens zijnen invloed op het fameuftel der Chrisfe-
Jijke leer, merkwaardig, te meer, omdat dezelve j
onder menigvuldig veranderde gedaante, vernieuwd,
en tot onze tijden voortgezet is. Geen wonder, dat
geen Godsdiensttwist der oude Kerk in zoo vele
laater werken , zoo geleerd , zoo arbeidzaam , maar
ook veelal zoo partijdig bcfclirevcn is geworden,
als juist (\CZQ.
Twee Monniken, pelagius en CiT:LÈstiüSj ga- Bericbten
ven de aanleiding tot dezen twist. De ecrfie, die ^'*'^" '''^'^^
IA. Deel. ï waar-
\
130 K E R K E L IJ K E
ÏII waarlcliijnlijk in BrHtanniè , (dF liet tegenwoordig En-
^?^ g'^l^'^d ^ geboren is, waarom liij zoo dikwijls een j5r/-
Hoofdfl. i^'i'^'^'^^ van de Ouden genoemd wordt (*), zal,
na C. G. volgends een oud gezegde , hetwelk onder anderen
tot ird ^^°^ ussERius (t), als zeker aangenomen is, in
.» zijne Moedertaal biorgan geheten hebben , hetwelk
iemand betekent, die aan zee geboren is ^ en het-
welk door den Griekfchen naam pelagius wordt
uitgedrukt. Hij kwam reeds in het laatile gedeelte
der IVde eeuw te Rome ^ alwaar hij vele jaaren zich
bleef onthouden. Voor dezen geloofde men, dat
hij die gevoelens, met welke hij zoo veel opziens
gemaakt heeft, aldaar van hufinus geleerd liad,
omdat HiëRONYMUS dezen een' Voorloper van pe-
lagius noemt (§), maar ook, omdat marius mer-
cator (**), uitdruklijk zegt, dat pelagius door
RUFiNüS bedrogen, en in zijne dwalingen onderwe-
zen is geworden. Ondertusfchcn zegt hicronymus
niet, dat rufinus de leermeester van pelagius ge-'
weest is, en jmarius mercator kende rufinus
zoo min, dat hij hem tot cenen Syriër maakt.
Knraktcr Met meer zekerheid kan men van het karakter,
^'^ ^"f'^^' de begaafd - en kundigheden van pelagius oordee-
iiigheden ° , • ■, i . u- • i
vanpELA- len. augüstinus betuigde hem, toen hij zich te
Gius. Rome onthield, zijne liefde en hoogachting, in
eenen
(*) AUGUSTIN. Epiit. CLXXVI. Tom. II. Opp. pag.
505. MARIUS JiERCATOR iii CoiHvionitor. T. I. Opp. p. 30,
(f) Britannic. Ecclefiar.Antiqiiitatcs C. Vlll.p. 112.
($) Prol. Explan, in Jerem, Tom, III. Opp. p. 527.
GESCHIEDENIS. 131
ecncn Brief (*); en hoewel hij in het vervolg zijn Ui
hevigfte partij werd, erkent hij nogthans, zelfs in ^^^^
zijne twistlcliriften , dat zijne zeden deugdzaam wa- Hoo1<!!\
ren (f), dat hij, naar het oordeel der genen, die "^ C. O.
hem kenden, een eerlijk en lofwaardig man, ccn j'!',^^ •'", V
uitmuntend goed Christen was ( § ) ; ja dat hij voor — -
een' heilig man gehouden werd, die het in het
Christendom ver gebracht had (♦*). Zoo meldt hij
nog, op eene andere plaats, dat hij groote loffpra-
ken van hem gehoord hadj die hem inzonderheid*
van Bisfchoppcn gegeven waren (ff). AVanneer
dus HiëiioNYMus, die niet ligt in eenen zoogenoem-
den Ketter iet prijswaardigs vindt, ook pelagius,
als eenen trotfchen huichelaar, voorflelt, omdat hij
zich , bij zijne ftelling , dat een mcnsch zonder eeni-
ge zonde kan zijn , toch eenen zondaar noemt , ea
een voorfchrift van een gebed gaf, waar in men
zich op zijne onbevlekte deugd voor God zou be-
roemen (5§) ; of wanneer een ander ijveraar, van
ongelijk minder aanzien , orosius (***j , hem ver-
wijt j
(*) Epist. CXLVI. Toö!. II. Opp. pag. 358.
(t) De peccaior. mcrilis et remisfiouc L. H. Cap. t$i
T. X. Opp. p. 36. (5) Uid. L. III. C. 3, p. 49.
(**) Ibid. Cap. I. pag. 47.
(tt) De Cestis PelagüC. 22. p. 145. C. 25. ji'. 147. /.f.
C5§) Ep'St. XLIII. ad Cteftphont. adveifm Pelngianot
pag. 481. et Dial. advcrf. Pelagianos Libr. III. T, IV,
P. II. Opp. pag. 542.
(***) Apologet, contra Pclagium de arbiti ii iib?rt^e
fag. 620, 639, 666.
1 Q.
1l2
K E R K E L IJ' K E
III
BOEK
IX
Iloofdft.
ra C. G.
Jaar 363.
tot 476.
Geleerd-
heid en
fchrifcen.
Verkla-
ring vnn
de Brie-
ven van
PAULUS.
wijt, dat hij verminkt, cenöogig , verwijfd cii dartel,
en dat zijn Hecht gedrag aan ieder een bekend is;
ziet men ligtlijk, dat het getuigenis, hetwelk alv
GusTiNus heeft nagelaten, veel meer gelden moet,.
Van de Geleerdheid en Schrijvers bekwaamheid
van PELAGius kan men zich te gcmaklijker een
denkbeeld maken, dewijl wij 'er gedenkftukken van
overig hebben, augustinus behandelt hem, in dit
opzicht, ook billijker, dan HiëRONYMUS, die hem
zoo ongefchikt in flijl noemt , dat hij meer medelij-
den, dan nijd, verdient (*). ündertusfchen is het
zonderling, dat juist van hem, onder den naam van
HiëRONY^ius, (eene verklaring van de Brieven van
PAULUS, die aan de Hebreen uitgezonderd,) is be-
waard gebleven, welke anders naiiwlijks in wezen
zou gebleven zijn (f). Men hield ze een' tijd lang
voor een werk van den Roomfchen Bisfchop gela-
sius , die op het einde der Vde eeuw ge(lor\^en is,
en CASSiODORUS vond ze kort daar na bijkans in
ieders handen ( § ). Dat men ze naderhand zoo al-
gemeen aan hicronymus toefchreef , komt misfchien
daar van daan , dat 'er eene vooiTeden voorllaat aan
zekeren heliodorus , wiens naam ten minden ook in
de Brieven van gemelden Kerkleeriiar voorkomt.
Men is thans genoegzaam zeker, dat zij aan pela-
Gius behoort. Behalven dat augustinus hem
zul-
( * ) Prolog. Dial. aclvcrf. Pelagg. p. 484. /. c.
(t) Commentarii in Epistolas S. Panli Tom. V. Opp,
Hi'éron. pag. 925-1 loö.
(§) Iiifliiut. Diviii. Utterar. C. 8. T, II. Opp.p.Si^.
GESCHIEDENIS. 133
zulke vcrkLaring toefchiijft (*), heeft ^tARIus mer- III
CATOR , zijn tijtlgcnoot ( t ) ? ook verfchcidene ^x*
plaatzeu uit dezelve , waar in de lecrftukkcn bevat Hoofdft.
waren, die naderhand naar pelagius genoemd zijn,"^^* ^•
welke aanhalingen thans wel niet allen , of niet zon- Iq[ .j^,
der verandering, daar in gevonden worden; doch •
hier van is de reden, omdat cassiodorus, gelijk
hij zelf (§) meldt, -de verklaring van den Brief aan
de Romeinen vlijtig gezuiverd heeft van "het zaad
des Pelagiaanfchen vergifts , hetwelk daar in ge-
flrooid was; de overige Brieven wilde hij aan an-
dere Leeraaren te verbeteren overlaten. En niette-
genftaandc deze verandering van cassiodorus, zijn
'er in de aanmerkingen over den Brief aan de Ro-
meinen nog plaatzcn genoeg voorhanden, in welken
het bijzonder gevoelen van pelagius voorkomt (**).
Ondertnsfchen is dit gefchrift van pelagius ook
gevoegd achter de werken van augustinus (ft).
Zeker is het vreemd , dat dit zelfde werk , een' ge-
ruimen tijd na de Pelagiaanfche vcrfchillen, zoo
algemeen en zonder ergernis, onder den naam van
gelasius , gebruikt is geworden , tot dat cassiodo-
rus 'er het Kettcrsch vergift in ontdekte, en dat
men
C*^ De peccat. vtcrit. et remisfion. Libr. III. Cap.
I. pair. ^^7.
Ct) Commonitor 1. c. p. \$. C5) ^- ^«
■ (**) Dit heeft gerh. joann. vossius getoond. Hist(y*
riiS de controvcfftis^ quas Pelagius eiinque reliquix m<h
vertmf , Libri VII. Libr. I. Cap, 4. pag. 12.
(tt) Tom, XII. pag. 315.
Is
,34 K E R K E L IJ K E
lïl men liet desniettciuiii , weder zoo vele eeuwen lang,
^";'^ in welken zoo velen hun werk maakten, om Kctte-
i,f. rijüti op te fpooren, als een werk van mëapNY-
■„i.c. G. ]Mus, met goedkeuring, gelezen heeft; maar eene
»<>r^6^^^ partijdige beüordeeling heeft, ten allen tijde,
in de Godgeleerde Wereld plaats gehad. De Schrij-
ver , die den naam van rechtzinnigheid had , mogt de
zsldzaamlle en dikwijls aanllootlijkftc gevoelens voor-
dragen, men merkte ze nauwlijks op, of wist ze, op
allerhande wijze, te verzachten. Maar zet men den
naam eens Ketters voor zijne fchriften , dan zullen
zij ook terllond eenen Ketterfchen zin hebben. Dus
werd ook pülagjus een' tijd lang als een Heilige in
leer en leven aangezien; maar nadat hij, door het
ann.iien en tcgenfpraak van groote mannen, als een
grof Dwaalleeriiar, bekend was geworden, hielden
ook zijne zeden, leere en fchriften, bijna niets
goeds meer overig. Wij moeten nog dit aanmerken,
dat PELAGius deze korte ophelderingen of fckolia,
Gver de Brieven vv.n paulus, te Rome gefchreven
Ireeft, voor het uitberften der twisten met hem, en
du3 vvaarichijnlijk kort na het begin der Vde eeuw.
'Dm Brief aan ck Ihhreéit fehijnt hij weggelaten te
hebben, omdat liii, gelijk toen nog velen in de
Westerfchc Kerken, denzelven niet voor een zeker
echt fchrift van paulus erkende, hoevycl hij hem
meermalen, met den naam van dien Apostel, aan-
baait.
Z"'nBvicf Een ander gefchiifc van pelagius is nog merk-
?";-,ni:M E- 'waardiger, zijn Brief aan demf/frias. Uit augus-
^.^'^^' 'jLxus, die dezen Brief duidlijk befchrijft, zijn wy
ze-
GESCHIEDENIS. ijg
zeker, dat hij van pelagius is (*). Dewijl in de III
Handfciiriften de gehaattc Ketternaam van pelagius ^5!^''
niet altijd voor dcnzclvcn gezet werd , en men wist, Hoofdft.
dat HiöRONYMUS insgelijks aan óczc joni^c Julfer ge- "^ ^' ^»
fchrcven had , is de Brief, onder de werken van Iq[ .y^\
mcRONYMus geplaatst (f)» ■
PELAGIUS heeft dezen Brief, in het jaar 415, op-
geftcld, toen hij zich in het Oosten bevond, en zijn
twist reeds begonnen was. deimetrias , aan wien
de Brief gericht is , was eene aanzienlijke jonge Ro-
meinfche Juffer, die voornaamlijk door augustinus
overreed was, om het huwlijk, hetwelk zij gereed
ftond aan te gaan , hare rijkdommen , en de wereld
in het gemeen te verzaken , om geheel naar Askee-
tifchs gronden te leven (^). Op verzoek van hare
Moeder fchrecf pelagius aan haar, gelijk andere
aanzienlijke Leeriiaren van dezen tijd, tot haar on-
derwijs. Hij erkent, dat het gemaklijker is, haar
te prijzen, dan te leeren; maar het laatfle wil hij,
met alle befcheidenhcid , op dezelfde wijze, doen,
als hij het tot hier toe in andere opflcllcn over de
zcdenleere gedaan had. Hij was naamlijk gewoon,
eerst de gcfteUlheid der memchïijke natuur te ont-
vouwen , en te toonen , hoe veel zij kon uitwerken ;
ver-
(*) /)^ Graf ia Chrisii contra Pelag. et delest, Cap,
22. pag. 161. Cap. 47. pag. 165. T. X. Opp.
(f) Ep, ad Dcmctriad. de Firginit.TyN. Opp. p. 11.
sEaiLER. heeft hem met eene voorreden, annmerkingen en
bijdragen te Halle 1775. Svo afzonderlijk laten drukken.
(§) Zie Deel VIL Bladz. 11)7.
I4
13Ö K E Pv K E L IJ K E
ÏII vervolgends voegde hij 'er de vermaningen tot deugd
*"-"";'* bij, opdat deze niet vTUchteloos mogten wezen, in^
Uoofdü. ^icn men gelooven raogt, dat 'er iet onmogelijks
n.n C. G. rrevorderd worde. Uier, vervolat hij, moet het
loi I76 g°^^^ '^'^^ ^"^^ natuur des re vollediger verklaard
■r» worden, naardien hij eci]c aanwijzing tot een vol-
maakter leven wilde voordragen.
Wat nu het goede der menschlijke natuur ben
treft, zegt pel/\gius, dit moet men naar God,
derzelver vSchepper, beöordeelen. Zou niet hij, die
alles zeer goed gemaakt heelt, den mensch, om
wiens wil hij alles fchicp, nog voortreflijker ge-
maakt hebben ? Hij fchiep hem naar zijn Beeld ,
bij liet hem niet zonder hulpmiddelen, hij wapende
hem door verltand en wijsheid, om met die gaven
God te kimnen dienen, met Avelke hij over anderen
heerfchen zou. Echter wilde de Heer der gerech-
tigheid, dat hij vrijwillig, niet gedwongen, hande-
len zou. Dus heeft God het tot een eigendom des^
menfchen gewaakt: te zijn, wat hij nil , en van
iiatuiiir beide , goed en kwaad , te kunnen. Het
vermogen, om kwaad te doen, heeft hij ons alleen
daarom medegedeeld , opdat wij zijnen wil , naar
on:^en wil, volbrengen. — Zeer Godloze menfchen
zouden wenfchen anders gefchapen te zijn; naardien
zij hun leven niet verbeteren willen , nemen zij den
fchijn aan , als of zij hunne natuur ^vilden verbete-t
ren. Evenvyel is het goede van deze zoo algemeen,
dat het zich ook fomtijds bij de Heidenen vertoont,
die zonder eenige Godsverëcring zijn, velen van
jumue li^ijsgeeren z}^n zeer deugdzaam geweest ;
maar
GESCHIEDENIS. 137
maar van waar komt bij menfchcn, die van God III
vervreemd zijn , dit Godebeliagende ? l^an waar ^^^
komt bij hen dii goede , dan van het goede der na- Hoofdft,
tuur? Men bcfluite hier uit, wat Christenen doen "^ ^- ^*
1 -.11 , J^^"* 363'
kunnen, wter natuur en leven door christus m^r jot 476,
onderwezen is , en die ook den bijfiand der Godlijke
genade genieten.
Thans willen wij, vervolgt pelagius, tot de ge-
heime wegen van onze ziel komen, het goede gewe-
ten zelf zal een oordeel over het goede der natuur
vellen ! Is het niet een getuigenis , hetwelk de na-
tuur zehe van hare goedheid c.flegt ^ wanneer zij
haar mishagen aan het kwaad ontdekt? Daar is,
als het ware , zekere natuurlijke heiligheid in onze
zielen , die , om zoo te fprcken , in haar de wacht
houdt, en over goed en kwaad oordeelt. Wij heb-
ben alle dezelfde natuur, maar derzelver gebruik is
verfchillend , («;^r/Vrt ^//V^^A. ) De eerfle menfchcn zijn
zoo lang zonder wet geweest, omdat God wist, dat
hij de menschlijke natuur zoo gemaakt had, dat zij
dezelve kon ontbeeren. Ook werd de wet tot her-
ftelling van den glans onzer natuur eerst nodige
nadat de rede, door eene lange gewoonte van zondi-
gen , zekere duillernis gekregen had. Deze gewoon-
te, welke ons van kinds af bevlekt heeft, maakt
juist de hoofdzwarigheid uit ^ om het goede te doen;
zij verderft ons meer en m:er, en trekt ons einde-
lijk tot zulke overhelling, dat zij de fterkte der na-
tuur zelve fchijnt te hebben. Hebben nu reeds
fommigen voor de Wet , en voor de komst des Per-
}^$p>rs 5 rechtvaardig en heilig geleefd, hoe yeel meer
I % moet
138 K E R K E L IJ K E
III moet men gelooven , dat wij dit , na de verlichting
^^"^^ zijner komst, doen kiiniicn, daar wij door chrjs-
HooVc'ft. Tüs genade ondcvH'czcn ^ en tot een'* beter memch
na C. CJ. wedergeboren zijn , die wij , door zijn bloed ver-
tot 4.76 ^^^''^ ^'* gereinigd , ook door zijn voorbeeld tot vot-
f ' komene gereclitighcid opgewekt^ beter moeten zijn
dan zij.
Op dezen grond bouwt dan pelagius het onder-
wijs eener volkomene Maagd ^ die, door de hcih'g-
heid van hare zeden, te gelijk het goede der natuur
en der genade getuigt. Vooreerst moet haar bekend
zijn , dat in de Godlijke fchrilten , waar uit wij al-
leen den volkomenen wil van God kunnen weten,
het kwaade verboden^ het goeds bevolen^ het onver-
fchillige vrijgelaten^ en het volmaakte aangeraaden
wordt. Zoo is het huwlijk, onder anderen, wel
geoorloofd, maar door eencn volmaakteren raad
wordt de onthouding aangeraden. ,, AVic het vat-
ten kan, die vatte het!" zegt jesus. Ik bevele u
eenc zoo groote zaak niet; ik leg ze u niet op;
maar biede ze u aan; zonder iemand te dwingen,
nodige u alleen tot dezelve uit. Alleen die gene is
daarom van de Wet niet losgemaakt ^ die voorneemt,
hoven de Wet te doen, — Alleen dat is in uwe
magt , wat niet van buiten aankomt , zoo als de
' goederen, die gij verzaakt hebt; alleen dat is goed,
hetwelk wij zonder onzen wil nooit vinden noch ver-
liezen; de geestlijke rijkdommen, welke gij u zelve
alleen fchenken kunt. Deze kunnen alleen uit «,
en in u zijn.
Ilicr op houdt pelagius haar voor, hoe gewig-
ti^
GESCHIEDENIS, 139
tig en lofwaardig voor haar gedacht de van haar ge- lïT
dane keuze zij, waar op hij de gewone vermanin- ^^""'^
gen voor deze levenswijze laat volgen, bijzonder om Hoofcft.
alles zonder murmurecren te doen. Wij wederfpre- "^ C. G,
ken den Hcere, dikwijls, zegt pelagius , en kla- |y" ^^l,
gen , als boozc dienstknechten. „ Plet is hard en -
„ zwaar, en wij kunnen dat niet doen; wij zijn
5, mcnfchen , die van een broos vleesch omgeven
5, zijn. " ó Blinde krankzinnigheid ! ó onheilige
roekeloosheid l Wij belchukligen God van eene
dubbele onwetendheid; hij zou niet weten, wat hij
gedaan en bevolen had, als of hij de mcnschlijke
zwakheid , waar van hij zelf de maker is , vergeten ,
en den niensch geboden opgelegd had, welke hij
niet dragen kon. — '£r is geen krachtiger grond
van vermaning, dan wanneer de Schrift ons kinden
ren van God noemt. "Want, wie zou zich niet
fchaamen, en vreezen, iet te doen, hetwelk zulken
Vader onwaardig ware? demetrias behoorde fteeds
de waardigheid te gedenken, welke >-zij bij hem ver-
kregen had , daar zij , door den Doop , toi eene doch-
ter van God wedergeboren ^ en door de wijding tot
den Maagdelij ken Staat ^ eene Bruid van Christus
gewordvn was» — Hare hoogfte wetenfchap behoor-
de te zijn , ondeugden en deugden te onderfcheiden. —
Voornaamlijk behoorde zij, in plaats van gemaakte
nederigheid, zich tot die te bevlijtigen, welke Chris-
tus geleerd heeft, dat is, met welke geen hoog-
moed gepaard is. „ Het is zeer gemaklyk," fchrijft
?ELAGiüS, „een flccht kleed te dragen, vriendelijk
^, te groeten, handen en voeten te kusfen, met een
f, han^
Ï40 K E R K E L IJ K E
111 „ hangend gezicht , en op den grond gcflngene
^^v" 5» oogen, nederigheid en zachtmoedigheid te beloo-
HootUfl. 5> ven; met ecnc gemaakte ftem het fpreken te ver-
jin C. G. ^^ 2vvakken; dihvijls te zuchten^ en bij elk woord
Taar 303. . , j
rot 47Ó. »> ^'^ ^^ roepen y dat men een zondaar en rampza"
^^- ,, lige is,'* Die zelfde, die zich zoo aanltelt, zal,
door het minfle woord beledigd, eene trotfche hou-
ding aannemen ; den nek ftijf dragen , en dezen te-
deren toon zijns nionds in een hevig geroep en ge-
fchrecuw veranderen, demetrias behoort zich
voor vleijërijcn te wachten , welken men dikwijls
voor het oog wederdaat, maar toch heimlijk gene-
gen is. Vasten en onthouding van alle fpijzcn en
• dranken , welke haar , in hare jaaren , zouden kun-
nen verhitten, prijst hij haar wel aan; maar hij wil
echter niet , dat zij zich , zoo' als velen , een' al te
zvvaaren last zal opleggen, ook moet zij, door zul-
ke oefcnengen, niet hoogmoedig worden. Alhoewel
zij, elk uur, door het lezen der Heilige Schrift^
en door bidden , haren wasdom behoort te bevor-
deren ; houdt hij het echter voor het beste , dat zij
de morgen (londeii tot dezen kamp befteede. Maar
ook dit lezen moet niet tot vcrmoejens voortgezet
worden, dewijl alle bovenmatigheid, zelfs in goede
dingen, af te keuren is. Vasten^ zingen^ waaken^
en dergelijke oefeningen , kan elk eerstheginnende met
cenen ijverigen wil zeer hoog drijven. Maar de ze^
den te veranderen, en elke deugd in zich te vor-
men, daar toe behoort een groot en lang ftreeven.
Hier bij voegt pelaoius omftandige waarfchuwingeti
voor di'n Duivel, wiens haat tegen demetrias te
fter.
GESCHIEDENIS. 14*
(lerker zal zijn , hoe meer hij gelooft , verloren te ITl
hebben, wat zij aan vocirreclitcn bezit; die zich '^y^'^
van onzen eigenen wil tegen ons weet te bedienen ; Hooli'fT*
maar wien zij, zoo als paulus leert, QEphef. VI.) "^^- ^'
en wet den hijftand des Heiligen Geest es moest we- ^'^j. ._g^
derftaan, Voomaamlijk had zij waakzaamheid no
dig over haare gedachten; zij -behoorde die gedach-
ten, welke de wil met goedkeuring omhelst, te leeren
onderfcheiden van die, welke als eenc ligte fchaduw
voorbijvliegen ; ook van die , welke zich aan het ge-
moed , zelfs tegen è.t\\ wil , of wel met afgrijzen ,
opdringen. Alleen in de eerlte.foort ligi zonde; de
volkomcne wil, om iel: te doen, wordt als eene
wezenlijke daad aangezien. Eindelijk zamelt pela-
Giüs nog een aantal gronden op, die in zulke vcr-
maningsfchriftcn gewoon zijn-, enz, . :
Zeker vertoont pelagius ," in dezen Brief, veel Gevolgen
redenbeleid, meer dan men van eencn Monnik, inj'^"^"^^'^
die eeuw, zou verwachten; ook was zijn Brief zoo- aanmer-
danig ingericht , dat hij zelf zich in het vervolg kinj;cn
daar op beriep, „ dat hij in dcnzelven de natuur gustinus
„ des menfchen op die wijze geprezen had, dat hij op den-
„ 'er toch altijd den hijftand van Gods .genade bij- ^^^^'^"'
„ gevoegd had." augustinus, die deze woorden
van pelagius aanhaalt (*), erkent, dat hij hem
bijna overreed had, dat hij de eigenlijke genade Gods
beleed; alhoewel hij die, op vele plaatzcn, tegen-
fprak; maar uit zijne laatcrc Ichriftcn had hij ge-
zien ,
{*^ De Gratia Chriiti contra Pclag. et Chicst. Cap.
37. lom. X. Opp. pag, 105.
144 K É Tv K E L IJ K E
ïtl zien, dat pelagius het woord genade in ccrw
Bonx ruimen zin en dubbelzinnig gebruikte; dan voor de
Hoofdll. openbaring der Godlijke leere j dan voor de verge-'
na C. G. yifjg (jef zonden-, dan voor het voorbeeld van chris-
Ü/ 5-^' Tus. Nadat derhalven augustinus de Moedef
■ van DEMETRiAS , juLiANA , ccnigzins bedektlijk
voor de dwalingen , in den Brief van pelagius , ge-
waarCchuvvd , maar van haar ten antwoord gekregen
had , dat haar geene Ketterijen bekend waren , tot
welke zij en de haren neiging hadden, vonden au-
gustinus en een ander Bisfchop in Afrihn ^ aly-
piu^, nodig, haar in cenen langen Brief die leeV'
ftukken aan te wijden , welke tegen de genade Gods
overgejield waren , en welke pelagius voordroeg (♦),
Het is geene geringe dwaling, zeggen zij, te keren,
dat wij het r-«« ons zelven hebben, indien 'er eenige
gerechtigheid, matigheid, of andere deugd in ons
is, omdat ons God zoo gefchapen heeft, dat hij
ons, behalven de openbaring van het gene wij no-
dig hebben te weten ^ verders geenen hijftand be-
•wijst; zoodat wij onzen pligt, wanneer wij dien
geleerd hebben, ook met liefde vervullen^ met één
woord, dat natuur £n leere de eenigfie genade en
huJpe van God zij , om rechtvaardig en recht te le-
ven. Maar de liefde^ welke onder alle Godlijke ga-
ven zoo zeer uitfleekt, dat zij ook God zelf ge-
noemd wordt , eu door welke nïïeen de Godlijke wet ,
cenigermate, van ons volbracht kan worden .^ wil
men
(*) Epist. CLXXXVIII. fag. 725. Tovi. IL Opp. et
pö^t Pelagii Epist. ad Demetr. ed. Semler. p. loi-i^^
G E S C IJ I R I) 1-: N IS. vr.
IJ
men niet tot den Godlijken biiflaiid rekenen; onze Ilf
vrije wil zal daar toe genoeg zijn. Louter verderf- ^^j:^
Jijke dwalingen! Ver af ook, dat demetuias, ge*- Hoofdft.
lijk zij voorwenden, zich zelve alleen geestlij ke rijk- öfi C. G.
dommen zou kunnen niededeclon , weet zij veel ^^^ ,J^^
meer, hoe arm zij is, eii dat zij alleen door de ga-—
ven van haren Bruidegom verficrd kan worden.
Daarom zegt de Apostel: Ik heb u aan eenen man
verloofd enz. als ook: Wij hebben dezen fchat in
aarden vaten enz. Dat ook de heilige kuischheid
eencr Maagd een gefchcnk van God is, alhoewel
dit den genen, die geloven en willen, gegeven
wordt, leert dezelfde Apostel met de woorden :
Een ieder heeft zijne eigene gave van God. Uwe
dochter , zoo vervolgen deze Bisfchoppen , gaat ii
wel voor in heiligheid; doch, gij hebt 'er ook een
aandeel aan; ook gij verkrijgt daar door een' geest-
lijken aanwas. Deze Godlijke gaven zijn de uwe,
maar niet uit u; even zoo als men het daaglijksch
brood ons brood noemt; maar 'er God evenwel om
bidt. Gij bidt , om die duurzaam en wasfend te heb-'
ben. Want, wie onderfchcidt u van die uit adam
afkomjiige inasfa van dood ^en verderf? Is hij het
niet , die gekomen is, om te zoeken en zalig te maken ,
het gene verloren is? of antwoordt misfchien de
Apostel hier op: het is mijn goede wil, mijn ge-
loof, mijne gerechtigheid? En niet veel meer:
Wat hebt gij y dat gij niet ontvangen hebt? Dus
kan niemand weten, wat 'er gedaan moet Worden ;
noch kuisch zijn, indien God het Iiem niet geeft.
Of zo 'er uit kracht van zijnen vrijen wil een wei-
nis-
144 K E Tv K E L IJ K E
lil tiigjt'n goeds uit hem zijn inogi , evenwel is niet nU
"^'•K les uit hem. Wij hebben van de opvoeding en iie-
IX
HüoCdfl. derigheid der Heilige jonge Dochter het vertrouwen,
na C. G. dat zij , bij het lezen dier woorden , van de geest-
\s^^ A76' ^^^^ rijkdommen , die geheel van haar zelven zou-
• den komen, gezucht, ootmoedig op hare borst ge-
Hagen, misfchien zelfs geweend, en God geloovig
gebeden zal hebben, dat, gelijk de gemelde woor-
den de hare niet zijn , dus ook haar geloof zich
niet verbeelden mogt, iet te hebben, waar over het
in zich zelve, maar niet in den Hecre, zou kunnen
roemen. De beide Bisfchoppcn vinden zelfs nog
meer hoogstgevaarlijke dwalingen in den Brief van
PELAGius, bijzonder omtrent de Godlij ke Drieeen-
heid. Want, wie het goede, fchrijven zij, dat uit
God is, niet uit hem afleidt, die doet hem, en even
daar door ook de Drieëenheid, ongelijk. Ook kan^
het gene in den aangchaaldcn Brief van de genade of
hulp van God gezegd wordt, heel wel op eene
gantsch andere wijze verklaard worden ; en wanneer
daar in toegegeven wordt, dat wij bidden moeten,
om niet in verzoeking te vallen; zoo behoeft dit
Hechts een gebed om erkentenis der waarheid te zijn»
Nergens ontmoet men eene openlijke belijdenis van
die genade, welke de Apostel zoo zeer aanbeveelt,
die ook zegt , dat God aan een' ieder die mate des
geloofs, zonder welke het onmooglijk is, hem te
behaagen, mededeelt. Of niëRONYMUS, die insge-
lijks cencn merkwaardigen Brief aan deivietrias ge-*
fchrevcn heeft, daar in dien van pelagius in het
oog heeft gehad, en cenigc waarfchuwingen tegen
derh
GESCHIEDENIS. 145
denzelven heeft medegedeeld ? zou nog onderzoek lil
kunnen veelen. semler heeft 'er fpooren van mee- ^^^'^
nen te vinden , en denzclven danröm in zijne v^rza* MooVdih
mcling laaten drukken ; doch het fchijnt bijr.a ^ "^- C. G.
dat HiëRONYJMUS alleen van nieuwe Origenisten ^^^^ ^^^
fpreekt (♦3. Ondertusfchen'is het niet te verwon*——
deren, nadat augustinus in den Brief van pelA'
Gius gevaarlijke dwalingen ontdekt had , dat hem ter-
ftond meer anderen zijn toegevallen* orosius wilde
niet alleen even zoo fcherpzichtig zijn , maar beweert
zelfs, dat PELAGius dien Brief van anderen heeft laten
opfliellen, doch hij verraadt zijne onkunde, wanneer
hij den flechtcn ftijl van dezen Brief berispt (f).
6EMLER heeft, doch met te veel drift, ojd fommige
plaatzen, gepoogd, aan de gevoelens van pelagius
in dezen Brief recht te doen.
Deze geleerde heeft ook nog eencn anderen Brief Andere
aan Celantia (O, aan pelagius toegekend, en in ii^^""''
zijne verzameling ingevoegd. Dezp was te voren
voor een werk van hiüronymus gehouden; eras-
mus geloofde, dat hij veel meer aan paulïnus van
Noïa toebehoorde; en onder deszelfs naam hebben
de Benedictynen dien achter de werken van HiëRO-
NYMUS geplaatst (♦*'». Naar het gevoelen van sem-
LER kwam hij bij deze gelegenheid onder de fchrif-
ten van iiiüRONYiMus , omdat deze de opftellen van
PE-
(♦) Zie Deel VIL Bladz. 19S. (f) Apolog. p. 66a.
C § ) Epiitola ad Celanti am inatronam de ratione pic
vlvcndi pag. 172-198.
<**) Opp. Tom. IV. P. I. pag. Slo. ^
IX. DiEu K
146 K E R K E L IJ K E
ni pELAGius, ten einde hem te wederleggen, vcr-
DOF-K zamelde; maar dat pelagius 'er de Schriiver van
IX . ,
Hoofdft. ^s, bewijst semler , met veel waarfchiinlijkheid ,
na C. G. uit de overeenkomst van gevoelens en uitdrukkingL-n
tot I76' ^^^^ ^^^ Brief aan demetrias. celantia was de
■ Gemaalin van een aanzienlijk en rijk man, die even
daarom van den Schrijver van dezen Brief Icvens-
voorfchriftcn uit den Bijbel verzocht , opdat zij , on-
der de verleidende bekooringen van haren ftand, de
zuiverheid van zeden gelukkiger bewaaren mogt. Hij
fcherpt haar dus hoofdzaaklijk de geboden van God
in , welke CHRISTUS ons tot een onderpand van zij-
ne liefde nagelaten heeft. Hij waarfchuwt haar,
zich ook voor de geringde zonde te wachten , voor-
naamlijk dringt hij 'er op aan, dat celantia niet
alleen deiigdzaame werken verrichte , maar voornaara-
lijk de onfchuld van haar hart bewaare. Onder bij-
zondere voorfchriften 5 ftaat ook de vermaning, om
ziclï niet voor lieilig te houden, omdat zij het vas-
ten of eenige andere onthouding ondernomen had.
celantia had zich , reeds zedert eenige jaarcn , van
de huwlijksgemeenfchap met haren man onthouden. Dit
is , zegt hij , een teken van grootmoedigheid en volmaakte
deugd; evenwel is hij bekommerd, dat zij een zoa
groot goed, zonder bewilliging van haren man, be-
gonnen had; als zijnde dit niet alleen flrijdig met
het onderwijs des Apostels, maar ook met hare
huvvl ijksbelofte ; ja als hebbende meermalen de
flechtfte gevolgen na zich gefleept. Ondertusfchen
twijfelt hij niet , of haar man , indien zij wat ge-
wacht had , zou gewillig dit offer aan God gebracht
hebben. Ze-
GESCHIEDENIS. 147
Zekerer zijn de berichten van andere fchriftcn van lïl
PELAGius* \^an eene Geloofsbelijdenis ^ die nog "l^^*^
voorhanden is , zullen wij , op hare plaats , nader Hoofdft.
fpreken. — Andere Boeken van liem zijn geheel "^ ^* ^'
ifsr 363.
Hief, of alleen in uittrekzels bewaard gebleven. Zoo [öt a-6,
noemt gennadius (*), een in vroeger jaaren van
hem gefchreven werk, over de Drietenheid ^ ^ ^'^ -^^^ ? hriften
Trifütatis Lihri tres. ) Doch hier van is niets an- vnn pela»
ders bekend. ^— Een ander Boek , zegt dezelfde ^^^^*
Schrijver , voor het Christelijk leven opgefleld, (£u~
logiartim , of liever Eclognrum , ex diviiüs fcriptii-
ris , Liber tivus ,) was eene navolging van een dergelijk
Boek van cvprianus , C Testlmoniorinn adverfus
yiiddsos Lihri tres,') AUGUSTiNus (f) en HiëRO-
NYMus (§) maken 'er niet alleen gewag van, maar
haaien *er ook plaatzen uit üan. Onder anderen ftond
daar in: dat de mensch ^ als hij wilde ^ zonder zon-
de zijn , en Gods geboden gewaklijk waarnemen
kan. Zijn werk over de natuur moet ook aanmerk-
lijk geweest zijn, dewijl augustinus daar eene bij-
zondere wederlegging tegen gemaakt heeft (*♦). El-
ders (ft) noemt hij het een Boek, waar in de na-
tuur des menfchen tegen de genade Gods ^ die Azn
God-
(*) 2)^ f^iris Illufir. Cap. 42.
(t) Contra duas Epist. Pelag. L. IV. C. S. />. 31 5.
de Gestis Pelagii C. 1-3 , 5, 6. T. X. Opp. p. 129.
(S) Dialog. in Pelag. Libr. I. Tom. IV. Opp. P.
It. pa^. 500»
(**) De natura et gratia contra Pelag. T. X. Opp.p. 85.
(tt) Rctractat. Libr. U. Cap. 42.
K 1
148 K E R K E L IJ K E
III Godlozen rechtvaardigt, en door welke wij Christe-
BOEK neu 2ijn, met alle mogelijke iluitredenen verdeedigd'
HooViül. wordt. Van den geest, in welken het gefchrevcn
nn C. G. •vvas , geeft het begin reeds eene proeve , waar zijne
tot 476 ^^^^P- ov*^"^ ^'^^ genen aangehaald wordt , „ die in
„ plaats van wegens hunne zonden den vienschlijken
55 wil te hefchuldigen , zich liever daar door zue-
„ ken te ontfciiuldigcn, dat zij de natuur des men'
5, fchcn belchuldigen ; hetwelk toch eene geheel
„ valfche befchuldiging zal zijn. " Uit zijn werk
over dtn vrijen wi/, (de libero arbilrio Libri IV. )
heeft AUGusTiNus insgelijks, in één van zijne Boe-
ken (*), verfcheidene plaatzen ingelascht, uit wel-
ke men wederom ziet, dat pei,aüius daar in de
vrijheid van den menschlijkcn wil met den bijftand
der Godlijke genade heeft pogen te verëenigen. —
Nog zijn 'er uit eenige Brieven van pelagius
plaatzen overig gebleven, die men ook aan zijne
Tegenfchrijvers augustinus (f) en mercator Q)
te danken heeft. De merkwaardigfte is die, welken
hij, met zijne Geloofsbelijdenis ^ aan den Roomfchen
Bisfchop iNNOCENTius I. afzoud , en waar in hij
zich bepaaldelijk tegen de hem gemaakte hoofdtegen-
werpingen verdedigde. Een niet gering gedeelte van
denzelven vindt men bij augustinus (**).
Berichten c^lestius, de vriend en reisgenoot van pela-
GI-
(*) De Gratia ChristiC. 3, 4, 7. &c. T. X.p.isS-
ii^ De Gesiis Pelag. C.ó.p. 135. de Gratia Christip. 1 Ó5.
(§) Commoniior. C. 4. p. 25.
(**) De Gratia Cbrisii C. 30, de peccato ori^in. C.lj.
GESCHIEDENIS. 149
rius was ook geen man van gcmcenc gaven. Zijn ni
Vaderland is onbekend. iiiëiiONYMUs (*) noemt ^^ek
tiem Scotus , hetwelk een Schot betekent , doch ook Hoofdfl:.
voor een' Ier genomen wordt , welk laatfte fommi- "^ C. G.
gen aannemen (f). Volgends marius ^^'erca- ^^^'^ ^ |*
TOR (.§) was hi.j, door een natuurlijk gebrek, als
een gefncdene ter wereld gekomen , van voornamen ^^^ ^^'
, . ... . ... , LESTIUS,
huize, en m zijne vroeger jaarcn een phjtbezorgcr. j^envriend
Dat hij naderhand een Monnik geworden is , leert van pela-
niet alleen het bericht van gennadius (**), maar
AUGUSTiNUS leidt ook de Pelagtaanfche Ketterij van
lieden af, die, ah het ware^ Monniken waren (ff).
Waarfchijnlijk geeft hij daar door lieden te kennen,
die niet gewoon waren, zich aan een blijv^ende in-
woning in een Klooster te binden, garnier (§§)
heeft deze levenswijs v^'i c^lestius vergeefs zoe-
den te ontkennen; en toch eenigermate moeten toe-
geven.
Zonder de bittere fpotternijën en fcheldwoorden , Karakter
met welke c^lestius door hicrony^ius wordt ^^" ^^-
T PSTIIJS
aangevallen , met ecnige achting te verwaardigen , be-
hoeft
(*) Prolog. Explan. in Jcrcw. pag, 527. Prol. in L.
III. ejnsd. Explnn. p. 85Ö. Opp. T. III.
(f) usHER. Britami'c. Ecdes. Antiquit, p. iiz. 113.
( 5 ) Commop.it, ftiper nomine Gekstii p. 6. Connnonit,
afh'ers. Hares. Pelag. et Calest. p. 30.
• (**) De Firis llhiflr. Cnp. 44.
(ft) De Gest. Pclag. C. 35. pag. 151.
(§§) Dis f. I. de primis auctor, et d'fenfor, II.! reu
Pclag. p. 140. T. I. Opp. Mar. Mcrc.
K -x
150 K E R K E L IJ K E
Hl lioefr men, om hem nader te keren kennen, (Icclits
^<*^'* AUGUSTiNUS te raadplegen, hoe rain die anders ook
Hoofdil. zijn vriend was. Deze noemt hem een' zeer fcherp-
na C. G. zinnig man, die, als hij zich bekeeren mogt, velen
Jqj' ^J* nuttig kon zijn (*). Op eene andere plaats (f),
■ . waar hij eene vergelijking maakt tusfchen c^:lestius
en PELAGius, vindt hij den eerflen vrijer, opener,
en hardnekkiger; maar den laatften achterhoudend,
leugenachtig, en listig. Nog jongehng, en in een
Klooster in zijn Vaderland, fchreef c^lestius drie
Brieven , of eigenlijk Verhandelingen , aan zijne ou-
ders gericht, die, naar het oordeel van genna-
Dius (S), voor alle verëerers van God noodzaak-
lijk waren , dewijl hij daar in , vrij van alle zijne
laatere dwalingen , enkel den ijver in de deugd zocht
op te wekken. — Toen naderhand zijn leerüelfel
verdacht begon te worden, (lelde hij een klein ge-
fchrift op, hetwelk hij Definitiones noemde, en
waar in hij , door Sluitredenen , welke hij in vragen
inkleedde, wilde bewijzen , dat de mensch olszins^
zonder zonde kon zijn. augustinus heeft deze
XV^I Sluitredenen in een bijzonder Bock wederlegd ,
en tevens in hetzelve ingelascht (**). — Nog zijn
'er plaatzen voorhanden, uit zijne Geloofsbelijdenis ^
welke hij aan den Roomfchen Bisfchop zosiiMug
heeft overgeleverd (ff). Bovendien had c/elestius
nog
(*) Contra diias Epist. Pelag. L. II. C. 3. />. 287.
(t) De peccato Orig. C. 12. p. 73- (§) /• c.
(**) De Perfect. Jujlit. howiniu T. X. Opp. p. m.
(ff) AUGUST, de peccato Orig. C. 5, 6. /». 171.
GESCHIEDENIS. 151
nog ccn Bock gefchrcvcn , waar van men ilcn eigen- III
lijken titel niet weet, maar waar in hoofdzaaklijk ^^^
de leer van de Erfzonde beftredcn kan zijn ; uit het- Hoofda.
zelve komen insgelijks plaatzen voor bij augusti- "^ C- G»
r * ^ ^^^^ 363.
^'us (*> tot 476.
Deze beide Monniken werden , naar alle waar- "
fchijnlijklicid, eerst geduurende hnn verblijf te Ro-H^J'^j^^
me, met elkandercn vrienden, omtrent het begin der tius wor-
Vde eeuw. Hier werd celestius, volgends ge- denvrien-
, , . , den.
tuigenis van biarius mercator (f), door pela-
Gius in zijne lecrflellingen onderwezen. Hier droeg
deze ze reeds in gefchrifien voor, zoo als wij gezien
hebben , doch zonder dat daar door bewegingen ont-
daan waren, pelagius deed zulks niet ddns vol-
komen in zijn' eigen naam , maar als of hij alleen
gevoelens van anderen mededeelde (§). Ééns ech-
ter wederfprak hij met drift , toen hij te Ropie eenen
Bisfchop de woorden van augustinus (**) hoorde
herhaalen: „ Geef ons, wat gij beveelt, en be-
„ veel, wat gij wilt (ff)!"
Doch in het jaar 411, toen pelagius en C/e- Begin der
LESTius zich te Karthago bevonden, (hoewel pe- twisten.
LACius flechts voor een' korten tijd,) ontftonden
de eerfte twisten over hunne lecre. c/elestius
breid-
(*) Z)if Oe%tis Pelagii Cap. 12.
( t ) Commonit. adv. Her. Pelag. et Cdest. p. 30.
(§) AUGUST, de peccator. merit. et remisf, C. 3. p.
49. de peccat. On'g. C. 21. p. jyó.
C**) Cotifesf. Libr. X. Cap. 29-37.
(tt) AUGUST, de dom perfeverant. C. 20, /. 562,
K4
T52 K K Pv K E L IJ K E
III breidde dezelve uit, vond aanhangers, eii deed des
^^^^ te meer zijn best , om liet ambt van Presbijter ,
Hoofdft. Ouderling, in die Hoofdflad van Afrika^ te ver-
nn C. G. ]^,.ijnrcn ('*\ jvii^ar nu werkten hem verfcheidenea
Jnar 363. '
itot A-T^, tergen , en voornaamlijk die zeliac Diakon ^ pauli-
"■'' =• Nus, dien wij als Lofredenaar van ambrosius heb--
ben leeren kennen. Deze leverde aan aurelius,
Bisfchop van Knrthago ^ eene bcfchuldiging over te-
gen c/ELESTius, dat hij niet alleen zelf dwalingen
leerde, maar ook zijne leerlingen naa de nabuurige
Gewesten afzond, om dezelve te verbreiden, mer-
cator, die deze bcfchuldiging, als ook de overige
gerechtelijke (hikken zdve , in handen had, noemt (f)
de volgende leerpunten op, welke c^lestius van
zijnen befchuldiger te last werden gelegd. „ adahi
„ is fterflijk gefchapen ; of hij zondigde of niet ,
,, hij zou toch geflorvcn zijn. • De zotide van
5, ADAM heeft hem alleen . maar niet het menschlijk
,, gedacht, gefchaad. — De Kinderen^ die geboren
5, worden, zijn in dcnzelfden toeftand, in welken
„ ADAM zich vó(ir den Val bevond. - Het gant-
„ fche menschlijk ge/lacht flcrft niet, uit hoofde
„ van de Dood of den Val van adam; maar het
,, flraat ook niet op , uit hoofde van de Opftnnding
„ van CHRISTUS. — De PFet past even goed in het
„ Hemelrijk , als het Euangelie, — Ook vóór de
„ liomst des Hceren zijn 'er menfchcn zonder zonde.
« ge-
(*) AUGUST. Epiit. CLVII. Tom. IL Opp, pag. 419.
de Gesfis Pc/ag, Tot». X. Opp. pag. 145.
( I _) Comwonit. fuper notninc C<ekstH p. 6. f^.
Cr E S C FI I E D F NM S. 153
., jreweesr." augustinus 'nnak deze ftcllingen ins- III
gclijks aan (*). Maar orosius , lie 'er nog deze "^'.^
bijvoegt (t): De mensch kan zonder zonde zijn , ^oofdfl.
als hij maar wil; heeft geheel de geloofwaardigheid '^^ C. G.
niet van deze beide Schrijvers. ^,^1 ^-|^
AURELius riep, tot onderzoek van deze klaag-
punten, in het jaar 412, een aantal Bisfchuppen it^^'\^^V''
Karthago bijeen. Van dezen werd cyEi.nSTius ge- Kerkver-
hoord; hij verantwoordde zich; en toen hij, als h^^'-'""?^
zich niet wederlcgd oordcelcnde, weigerde hun be- rrovéröor'-
vel te gehoorzamen , om de gemelde ftellingen te deeld.
veroordeelen , floten zij hem uit hunne Kerkelijke ge-
meenfchap uit. Dit verhnal van mercator (§}
krijgt meer volledigheid uit een ftuk van de echte
ooirkonden van deze vergadering, hetwelk augus-
tinus bewaard heeft (**). Het bevat het verhoor
van Ciï^LESTius , over de tweede en derde der bo-
vengemelde flellingen. Toen hij over de eerlle ge-
vraagd werd, antwoordde hij, dat hij alszins over de
voortplanting van adams zonde , (^de traduce peccati ^
onzeker was , dewijl hij van de in de Katholijke
Kerk aangertelde 0//rt'^r///7^é"« , (onder welken hij ru-
FiNUS bij name opgaf,) een ander gevoelen gehoord
had ; doch hij had niets tegen den genen te zeg-
gen, wien God de genade der kennis daaromtrent
medegedeeld had. Ook beriep c^ï^lestius zich op
de
(*) Z)^ Ce^th Pelagii Cap. II. pag. 137.
(t) Apologet.pag. 623. (5) ^- ^- P- 7-
• (**) De peccato On'g. C. '5. p. 170. Men vindt het
ook bij HARDUIN. ^cf. Concil. T. I. p. 2001.
154 K E R K E L rj K E
III de vcrfchillendc denkwijzen , ten aanzien van het gene
'°"^ hij van de Kinderen beweerd had. Het was cene
Hooi'drt. tfisoJogifche wx^2ig^ zeide hij; geene Ketterij; doch
na C. G. hij \^^(\ altijd toegegeven , dat de Kinderen den Doop
tot 475! ^^(^^'g hadden. Hij beriep zich van het vonnis der
— — — Sijnodc , op den Roomfchen Bisfchop innocen-
Tius (*), het eerfle cigenlijlc voorbeeld van een
beroep van eenen Geestlijken, die voKlrekt niet tot
het Kerspel van dien Bisfchop behoorde, op den-
zelven. Maar even daarom, dewijl dit te zeer met
de Kerkelijke inrichting ftrecd, kreunde zich de ver-
gadering 'er niet aan; ook vindt men geen fpoor,
dat iNNOCENTius het heeft aangenomen. De /ïfri-
kaanfche Bisfchoppcn gingen het, in hunnen Brief,
dien zij, over dit Huk, in het jaar 416, aan hem
zonden, geheel met ftilzwijgen voorbij, c/elestius
zelf liet dit appèl liggen , en begaf zich naa Efeze ,
alwaar hij de gezochte waardigheid van Presbijier ,
(Ouderling,) verkreeg (f).
AUGUSTi- AUGUSTINUS had óczcSijnode niet bijgewoond (§),
Kusmengt ^^,^^j.p^.|y- ^].-|, ec]-,ter niet aan gebrek van ijver, al-
zichinhet \, , •■ , , n
gefchil. zoo hij terflond daar op de werkzaamlte was van
alle de tegenftanders der veroordeelde leerftukken,
welke hij eerst in Kerkredenen beftreed, waar van
fommigen nog tot het jaar 41 1 behoren (**}.
Is
(*) MERCAT./. C. pag. 8.
(1) MERCAT. /. C. pag. 7.
(§)/)(? Qestis Pelagii C. 2. p. i2S.Refr. Z.II.C.33.
(♦*) Serw. CLXX. ^569. CLXXIV.^SZr.CLXXV.
/. 581. CLXXVI. /.. 5S4. T, V. Opp,
GESCHIEDENIS. 155
lu dat zelfde jaar werd hij ook genoodzaakt, de iir
pen op te vatten tegen de gevoelens van czeles- ^^^
Tius. De Staatsdienaar marcel l mus, die in het Hoofdfc.
jaar 411, bij het vermaarde Godsdicndig gefprek "^ C. G,
Toot *X^*i.
der Katholijken en Donathten te Karthago , Keizer- j^j' .J^^
lijke gevohnagtigde geweest was , zond aan augus- •
TiNus uit de gemelde ftad eenige vragen ter bcant- |?!-' .
woording over , welke hij van aanhangers van cis.- tegen CjE-
LESTius gehoord had. augustinus fchreef daarom lestius,
een Boek daar tegen , over de firaffe der zonden , en
derzelver vergeving C * ) 5 hetwelk hij ook fomtijds
zijn werk over den Kinderdoop noemt, omdat hij
deszelfs noodzaaklijkheid, uit hoofde van de Erf-
zonde, daarin ontvouwt. Vooreerst beflrijdt hij hier
het gevoelen der genen , die de dood niet als etncjlmf.
fe der zonde aanmerken, maar als een noodzaaklijk
gevolg onzer natuur ; en gevolglijk de woorden :
te dien dage zult gij den dood Jierven ^wex^^^n van de
dood der ziel door het zondigen. De mensch was
wel fterflijk, maar alleen naar het ligchaam, en als
hij niet gezondigd had, zou hij in een geestelijk
ligchaam veranderd zijn ; hij zou in die onverderf-
lijkheid, welke aan de Gelovigen en Heiligen beloofd
wordt, zonder gevaar des doods, overgegaan zijn.
Maar dat de hgchaamlijke dood eene flrafFe der zon-
de is, leert de Apostel duidiijk. Rom, VIII. 10.
j Kor. XV, 21. — Partijen willen wel de plaats:
f)oor éénen mensch is de zonde in de wereld geko-
men 5
(*) Z)e peccatorum meritii et remisjioney Lihri III.
Jom. X. Opp, pag. 1-58,
ï56 K E R K E L IJ K E
111 Piet! ^ en door de zonde de dood^ van den dood der
cchK 2icle verklaren ; en de zonde zal niet door voortpJan-
H ocfdit. ^''^S -i "^^^^ ^oor navolging^ van den cerften mensch
nrj C. G. tot de anderen overgegaan zijn; maar, indien de
Tooi* ^ n ^
tot 476.' ^PO'"''^'^' ^'^^ ^^^^ willen ze.^gen, zon hij niet adam,
»" '■ -'■. maar den Duivel , als de oorzaak der zonde, ge-
noemd hebben. Het is iet anders, hun, die met
den wil zondigen, een voorheeld , wat anders hun,
die met de zonde geboren worden , een corfprong te
zijn. De Heiligen volgen dus ook christus na,
evenwel werkt zijne genade ook inwendig tot onze
verlichting en rechtvaardigmaking , ( i. Kor,
III. 7. ) hij fchenkt den Gelovigen de verborgen/Ie
genade van zijnen geest, welke hij zelfs den Kin-
deren heimlijk inflort ; op dezelfde wijze heeft ook
die gene, in welken allen fierven , bchalven het
voorbeeld der overtreding van 'sHeeren gebod, door
het verwoefiend vergift van zijne vleeschlijke begeerte ,
allen, die uit zijn zaad zijn voortgekomen , verdor*
ven. Wanneer de Apostel fpreekt van hen , die niet
gezondigd hebhen ah adam, gelijk de Griekfche
Tekst leest, hoewel vele Latijnfche Handfchriften
hebben: die gezondigd hebben, gelijk adam, het-
welk nogthans ook verdaan wordt van de genen,
die in adam gezondigd hebben, verftaat de Apostel
zulken, die niet met eigen wil gezondigd, maar de
oorfprongUjks zonde, { peccatum originale ,') van
ADATvi aangenomen hebben.
Dewijl in den twist met celestius ook de vraag
voorkwam : of ooit een mensch zonder eenige zonde
geleefd hebbe, oï leven kan? onderzoekt augustinu.«
GESCHIEDENIS. 157
deze vraag in liet iweede Boek ; 'm hctwcWihi] eigenlijk II!
yier vragen bciintwoordt: vooreerst, kan (Je wensch ''°^*
/// dit leven zonder zonde zijn? Hij kan, door Gods Moofdft.
genade, en door den vrijen wil, welke zelf, in 200 "" C. G*
ver hij goed is , tot de Godlijke gaven behoort. Ten -'^'j " g*
tweeden ; is Vr iemand werklijk zonder zonde ?
Neen, dewijl wij, fchoon uit God geboren, door
eene nieuwe geboorte, te gelijk ook kinderen dezer
wereld , en dus nog niet volkomen zijn. Op de der-
de vraag: IVanröm toch niemand in dit leven zon--
der zonde is? antwoordt augusïinus: omdat de
menfchen niet doen willen, wat recht is; deels uit
onwetendheid , deels uit mishaagen aan hetzelve. Het
te weten , en 'er hehaagen in te hebben , zijn gaven
van God , welke hij ook niet aan zijne Heiligen altijd
fchenkt , opdat zij erkennen zouden, hoe alles van
hem komt. Eindelijk, vertoeft hij nog lang bij de
vierde vraag : of 'er zulk een hejia , of ooit befiaan
zal, die geene zonde gehad heeft , of hebben zou?
en toont, dat men dit alleen van ciiristüs zeg-
gen kan.
Middelcrwijl had aIjgustinus de boven befchre-
vene aanmerkingen van pelagius , over de Brieven
van PAULUS te zien gekregen, en daar in bij de
plaats Rom. V. 12. een befluit tegen het bertaan
der Erfzonde bij de Kinderen gevonden , hetwelk
hij in zijn werk aan MArx.CELLiNus niet wederlegd
had, omdat het hem niet in de gedachten was ge-
komen, dat iemand hetzelve inbrengen kon. Dit
beflxeed hij daarom in eenen bijzonderen Brief aan
WARCELLiNus, wtlke als een derde Bock van ge-
mcl-
15« K E R K E L IJ K E
III mckle werk wordt nangcmerkt. Tc weten, pela*»
BORK Plus bracht de volgende tegenwerping te berde i
Hoofdrt. « Indien adaims zonde ook die genen gefchaad
na C. G. ^^ heeft , die niet gezondigd hebben ; dan baat ook
tot l-ó' " ^^ gerechtigheid van christus aan de genen j
■. ,, die niet gelooven." Hier op antwoordt augus-
TiNUs: Indien partijen zelve toeflaan, hoe onge-
rijmd dit laatflie zij, dan moeten zij de gedoopte
kinderen met de Heilige Kerk voor Geloovigen er-
kennen. Gelijkerwijs dus de geest der gerechtig-
heid der genen , door welken zij wedergeboren
worden , door zijn antwoord , hen in het geloof ver-
vangt, hetwelk zij door hunnen eigenen wil nog niet
hebben kunnen ; zoo vervangt het vleesch der zon-
de van hen , door welken zij geboren zijn , hen in de
fchiild , welke zij zich door hun eigen leven nog
niet op den hals gehaald hebben. De geheele Kerk ,
zegt hij, heeft daarom van de oiidfle tijden af be-
weerd^ dat de Geloovige Kinderen door den Doop
van CHRISTUS vergeving der Erfzonde ontvangen
hebben ; zoo heeft cyprianus en de met hem ver*
gadcrde Bisfchoppen (*) verzekerd , dat zonder den
Doop de ziel van het Kind verloren gaat; het is
door zijne geboorte met de oude dood bezoedeld^ en
aan hetzelve worden niet zijne eigene, maar eens
anders zonden vergeven. Met welke zekerheid fpreekt
deze groote man niet uit den ouden en ongetwijfeld
den Geloofsregel ! Evenwel verftout zich thans, ik
weet niet wie, (te weten, pelagius droeg die
niet,
(*) Zie Deel III. Sladz. i68, i6p.
GESCHIEDENIS. 155
nietj.^ls zijn eigen gevoelen, voor,) ons dat gene III
onzeker te maken, hetwelk onze Voorvaders, ter '^^^
oplosfing van het gene voor fommigen onzeker Hoofdft*
fcheen te zijn , als hoogst zeker geleerd hebben. Ik "^ ^' ^»
weet wel niet , wanneer men daar over heeft be- tot 476.
gonnen te twisten ; maar dit weet ik , dat ook de '•
Heilige hiüronymus, die nog heden met zoo veel •
roem van zijne voortreflijke Tlieologifche Geleerd-
heid leeft, juist zulk een gebruik van deze leere
maakt. In zijne uitlegging van jonas (*) Ichrijft
hij, dat fJtet ééns een Kind van éénen dag zonder
zonde is. Ik heb wel minder, dan hij, gelezen,
maar toch nooit van eenen Christen , zelfs niet van
eenen Ketter of Scheurmaker, eene andere leere ge-
hoord. Eerst onlangs begon men te Karthago in
gefprekken daar van te fpreken , dat de Kinderen
tüet daarom gedoopt worden^ om vergeving van zon-
den te verkrijgen; maar oTn in Christus geheiligd
te worden. HiëRONYMUS bediende zich insgelijks,
toen hij jovinianus wederlegde , van de leere der
Erfzonde (f). In de daad is zij voor de Kinderen
niet eens anders zonde ^ want allen hehben toen in
ADAM gezondigd^ toen zij in zijne natuur door de
ingeplante kracht^ met welke hij hen teelen kon,
nog allen de eenige waren '^ thans zijn het, door de
vleeschlijke geboorte, zonden der genen, aan welke
zij , door de geestlijke wedergeboorte , nog niet zJjn
kwijtgefcholden.
Dit
(*) //; C. III. p. 1487. T. III. Opp.
(f) L. II. ad,-. Jovinian. p. IP4. T. IV. Opp. P. II.
iCo K E R K E L ij K E
UI Dit eerde werk van augustinus, tegen de gt-»
BOKK voclens van pelagius, bevat reeds het leerftelfel.
IX
Koofdn. ^^^^^ ^^^^ '^y ^'^'^ denzclvcn wezenlijk onderfcliei-
aa C. G. den is, met zijne gronden en verdediging, redelijk
Jr-ar 363. yQ]]£fjig^ Ook is het in zijn foort een famenhan-
tot 4J'0.
. gend Jeeiftelfcl, in hetwelk augustinus alle deelen
en voegen bekwaamlijk in eikanderen heeft weten te
pasfen ; en niet min vruchtbaar , dewijl hij de gevolgen
en tocpasfingen van hetzelve over eenen grooten
kring der Christelijke Geloofs- en Zedelcere uit-
breidt.
OfAUGUs- Ondertusfchen is lüj hevig, in vroeger en laa-
TiNusde ter tijden, tegengefproUen , omdat hij beweerde, dat
de? Erf- ^^^ leerllelfel, van de eerde tijden der Christenen af,
zonde ^e- het algemcene onder hen geweest is. De Pelagianen
weestis. jj^tegericleei legden hem naderhand te last, dat hif
de Erfzonde had uitgedacht (*), terwijl anderen
hem toeftemmen ^ dat deze leere zoo oud is als het
Christendom , en dat op zijn meest de naam , waar
van AUGUSTINUS zich bediende, nieuw zou kunnen
genoemd worden; (^peccatum onginis, originak,')
hoewel ook deze reeds voor zijn' tijd misfcbicn voor-
handen was , en iet dergelijks , (originis viiium ,) bij
TERTULLiANUs vootkomt (f). Wij hebben, in
onze Gefchiedenis , van tijd tot tijd, die plaatzen
uit de voorgaande Kerkleeraars aangehaald, in welke
zij van dit onderwerp, of meer opzetlijk, of in het
voorbijgaan , gefprokon hebben , ondertusfchen is
niets
(*) Ap. Augiiit.de nuptilietconcupiicentiaLAl.C.ii,
(f) De Anima Cap. 41.
GESCHIEDENIS. j6i
niets zekcrcr,dan dat die oude Kcrkleeraars zich , over III
dit leerlhik , gelijk over anderen, min bepaald en ^^!\^
ontwikkeld hebben uitgedrukt, en gelijk semler te Hooidlt.
Tccht aanmerkt, dat men moeilijk bij hen een leer- "^ C.(ï.
flelfel van laater Christelijke Gemeenten volledig vin- {^" '^-r^',
den zal. Ondertusfchen kan men ter verdediging, — ' — —
ten minden tot ontfchuldiging , van augustinus
ton dezen het volgende aanmerken : Hij was
niet in ftaat, om de fchnftcn der Griek fche Leeraa-
ren te gebruiken; en in zijne Afrikaanfche Leeraars
vond hij niet weinig, hetwelk hem in zijne gedach-
ten kon verderken. Reeds vóór cyprianus , op
wien hij zich koen beroept, had tertollianus^
deszelfs voorbeeld , bij alle onbedendigheid in zijne
wijze van voordelling, evenwel de grondtrekken der'
leere van de Erfzonde meermaalen duidelijk ontwor-
pen. „ De mensch," fchrijft hij (*), „ wordt,
5, demjl hij van eenen enkelen kleinen hoorn ge-
5, proefd had, ter dood veroordeeld; en allen komen
3, tham o;/7, die niet ddns een takjen van het Pa-
„ radi)% gekend hebben. " Edne andere plaats in
zijne fchriften (f), zegt dit even duidlijk: „ Dz-
„ memch is in het begin door den Satan tot onge-
„ hoorzaamheid verleid^ en daarom in de dood
,, overgegeven; van daar heeft hij zijn gantfche ge-
,, fïacht met zijn zaad hefmet ^ en zijne verdoemd'
,, iüi op hetzelve voortgeplant,^^ (^fu<^ damnationis
traducem fecit. ) Dubbelzinniger verklaart hij zich
in
(*) Ad'.-ers. Mardon. L. I. C. 22. />. 37Ö.
(f) T)e tesiimonio aniin.e C. 3. p. 66,
L\. Deel. L
i6a- K E R iv li L ]J K E
III ia een ander Boek ( * ) , alwaar het fclüjnt , dat hii
BOEK (,£j-,e zondige ziel onderflelt; en derzelver onreinheid
Hoofdff. Jtll^cn van het gezelfchnp des vkefches laat afkom-
na C. G. ftig 2ijn. arnobius , een ander Afrikaamch Scbrij-
]««''■ 3 3' ^gj. ^jg reeds nader komt aan de tijden vajr au-
tot 476. ' '^ -^
I GusTifJus, drukt zich beflisfend genoeg uit (f).
^ Wij zijn , door het gebrek eener aan geborene zwak-
heid^ (^infirmitatis ingenifiC,) tot overtredingen en
vele onördenlijke begeerten göneigd. Men kan " hier
nog eenen ^frikaanfchen Bisfchop, optatus, bij-,
voegen , wien augustinus tot eenen tijdgenoot
had, die ten minden verzekert (§), dat geen
nieuw geboren mensch , alhoewel liij ook van Chris-
telijke ouders geboren is , zonder eenen onreinen geest
kan zijn , die vóór den Doop moet uitgedreven wor-
den. Andere gevoelens van /Ifrikaanfche Godgeleer-
den hebben insgelijks augustinus voorgearbeid.
Dus heeft tertullianus de leere van de natuur-
lijke voortplanting der ziel ^ {per traducem ^^ welke
ook door vele andere VVesterfche Godgeleerden is
aangenomen (*♦). Ilicr mede was de leer van ^^-
lijke geboorte en overerving der zonde weder naauvv
verbonden , welke tertullianus insgelijks heeft (ff).
Deze vlechtte augustinus, zonder bedenken, in
zij»
( * ) Z)<? anima C. 39 , 40. /;. 094.
(t) Disputt. adv. Gentes L. i. p. iS.
(§) 2)^ Schism. Donatist. L. IV. C. 6. p. 75.
(**) Tcrtull. de anima C. 4. p. o.\6. C. 9. p. 226. C. 27.
p. 271. r. IV. Opp. Hier.Ep. LXXVIII. T. IV. P. ll.p. Ö52.
(ft) /. c. C. 16. p. 239. C. 35. p. 267.
GESCHIEDENIS. i<5j
fcljn famenn.cJ in, terwijl de aanhangers van pela* ITI
Gius ze zoo ongerijmd vonden, dat zij derzelver ^^^-^
Voorftanders des wegens den fpotnaam Traduciani Hool'dft.
gaven ( * ). Zoo was het oolc gelegen met andere «a G. Gl
leerrtukken , bij voorbeeld de denkbeelden der Fer- ]^^ ^^\\
tot 47o«
losfing van Christus , welke van de oiidftc Kerk- •«• -
leeraars vrij onbepaald behandeld waren, werden
door de /Ifricanen zorgvuldiger ontvouwd , en deze :
daar in door augustinus nog overtroffen.
AUGüSTiNUS had in zijn gemelde werk over de avgusti-
flraff'e en de verpeving der zonden, onder anderen, ^^^ Y^
• ° ° ' ' over don
beweerd: dal de mensen wel zonder zonde kon zïjn^ aeest eti
iih het hem maar niet aan den wil daar toe o;;;, de letter»
hrak^ en God hem bij fl and verleende; alhoewel nie-
mand in dit leven zoodanige volmaaktheid bereikt
heeft, noch ooit bereiken zal. marcellinus , aan
wien dit werk gericht was, vraagde hem, hoe hij
iet als mogelijk kon aannemen, waar van men toch
geen voorbeeld vond? Ten antwoord fchreef hij,
misfchien \\o% in het jaar 412, een nieuw Boek (f),
welks opfchrift nit de bekende plaats : de letter doodt ^
maar de Geest maakt levende , ontleend is (§) , waar
in hij den eigen aart der werking van den Godlijken
geest en zijner genade breedvoerig ontvouwt, en be-
fluit, na eene wijdlopige uitvoerigheid, dat veel bij
God
(*) AUGUST, opcr. imperfecti contra Julian. Libr, I.
p. 660. L. II. p. 741. T. X. Opp.
( f ) 7)^ Spiritu et tittera ad Marcellinum Tom. X,
Opp. pag. 17-84.
(§) Avgn^tin. R^fractat. L. II. C. 37.
L a
ifSi
KERK E L IJ K E
III
BOEK.
IX
Hoofdn.
na C. G.
Jaar 363.
tot 476.
Zijne ge-
matigd-
heid om-
trent de
Pelagia-
nen.
God mogelijk is, alhoewel 'er geene voorbeel''er?
van zijn.
Ten einde de Ciiristencn tegen de leeringen van
PELAGius en zijne aanhangers, zoo veel mogelijk,
te vvaarfchuwen , beweerde augustinus, al.s hij
zich in het jaar 413 te Karthago onthield,, ook in
twee Kerkredenen (*), zijne Helling, niet veel ijver,
dat de Doop der Kinderen., uit hoofde van het zon-
dig verderf, hetwelk zij ter wereld gebracht hebben ,
en tot verkrijging van christus genade, nodig is.
Hier is het merkwaardig, dat hij, in het flot der
tweede en uitvoerigfte dezer Leerredenen , na de erf-
zonde , op zijne wijze , bewezen , en de tegenwerpin-
gen wederlegd te hebben , 'er bijvoegt: ,, Laat
ons , zo mogelijk , onze Broeders daar toe brengen ,
dat zij ons daarom geene Ketters noemen ; zoo als
wij hen wegens znlke gevoelens noemen konden ;
maar niet noemen. De Moeder vatte hen in hare
godvrnchtigc ingewanden tot genezing; zij bragt
hen tot onderwijzing, opdat zij hen niet als dooden
beklagen moge. Zij gaan te ver; bet is veel; het
is bijna onverdraaglijk; 'er behoort groot geduld
toe , om hen nog te verdragen. Ach ! dat zij dit
geduld der Kerk niet misbruiken, maar zich bekee-
ren! Wij vermanen hen, als vrienden, wij twisten
niet, als vijiinden. Wie omtrent andere vragen
dwaalt, welke nog niet volledig ontvotnvd , en nog
niet door het volledig gezag der Kerk bevestigd zijn ;
dien moet men verdragen. Maar zoo ver mag hij
niet
(*) Serm. CCXCIII. />. 820. CCXCIV. /». 825. T. V.
GESCHIEDENIS. 165
iiiet gaan, d;it hij zelfs den grond der Kerk zoekt III'
om te kceren. Nog is mislchien ons geduld niet te "^^^
ierispcn; maar wij moeten zorgen, dat men ons Hoofdd.
ook geenc nalatigheid vervvijte. Gaat met hen "^ C. G.
vriendfchappelijk , broederlijk, zacht, liefderijk, en tot 476!
medelijdend om ! De Godzaligheid doe alles wat zij •— — —
•kan, dewijl naderhand de Godloosheid niet bemind
mag worden."
AUGUSTiNus nam deze gematigdheid ook in acht,
in den Brief, of liever Boekjen, hetwelk hij, ten
zelfden tijde, aan. zijnen vriend honoratus zond,
-die nog niet gedoopt was (*). In dit werkjen wil
hij de tegcnlb-cvcrs van christus genade, zoo als
hij hen noemt, niet veracht hebben.
' Terwijl AUGUSTINUS dus in Jfrica wericzaam Dwalin-
was , met deze wederleg-gingen , vernam hij , dat SF"J" ^^'
hunne gevoelens ook in Sicilië aanhang; begonnen te fpreid. *
vinden. Omtrent het jaar 414 meldde hem zekere
«iLARius te Syracufe (f), dat fommigen aldaar
leerden , dat de memch wel zonder zonde kon zijn ;
ook de Godlijke geboden ligt waarnemen, als hij
wilde; wanneer een Kind vóór den Doop llierf, kon
het niet met recht verloren gaan , dewijl het zonder
zonden geboren is; een rijke, die zijne rijkdommen
behoudt, kan in het Rijk van God niet ingaan,
wanneer hij niet, alles wat hij heeft , verkoopt ; men
mag volftrekt niet ziveeren; en de Kerk, van welke
ge-
(*) Epiit. CXL. feu Liber de Oratia N. Test. Tom,
II.O pp. pag. 320-349.
(t) Int er Epiitt. August, pag. 411.
L3
:,fi$ K E Pv K E L ü K IJ
ni g.lch reven ftaat, clat zij .geen vkk noch rirapd
Bor.ic jjL'ct't , kan heel wel de tegenwoordige Kerk op aar-
Hoüfdft. «^^ 2ijn, die dus zonder zonde zijn kan. Dewijl de
lla C. G. eei'lb deezer keringen getjiie andgrcn zijn , dan die
tot i^ó ^'^^^ PELAGius en c/ELRSTius werden voorgedragen;
■ f:n de laatlte voor eenigen tijd van Karthago naa
/^y?éf vertrokken was , en gemaklijk zijnen weg over
Sicilië heeft kunnen nemen , van waar ook koit daar
na één van zijne bovengemelde Boeken, {Defiurtio-
nes^) aan aügustinus gezonden werd ('*), en
deze zelfde Bisfchop (f) bezorgd was, dat. het
Ci^jLESTius mogt zijn, die ook in Sicili'é deze leer-
(tukken vcrfpreid had, 200 is het niet zonder grond,
dat men de voorftanders dezer leerftukken tot de
Pelagianen rekent» Hoe het zij, hilarius verlang-
de onderwijs over deze te Syracufe geflrooide iL'er-
ftellingen, hetwelk aügustinus hem zeer uitvoerig
mededeelde (•§). Onder anderen fchrijft hij, dat
de leere, „dat de. vrije, wil genoegzaam zij,, tot
5, vervulling der Godiiike, geboden , alhoewel geene
„ genade van God ^ noch de gave des IL Geestes,
i, tot de goede werken helpe ," op alle wijze ver-
vloekt en verfbeid moet worden ;. de %rij"è uil draagt
iet bij tot de goede werken , watmeer hij bijfiand
van God ontvangt^ hetwelk .op- ootmoedig bidden en
^oen volgt ; mair hij is niet daar toe gegeven , op-
dat men met eencn trotfchen wil deze hulp van zich
ftooo
(*) AUGUST, de per f. lujlit. C, \. p, iii. Z". X.
(t) Epist. CLVII. pag. 419.
( § ) Epist. CI*YH, pJig. 4i2-4a5'
GESCHIEDENIS. 1^7
floote; nicii kan hem des te vrijer noemen, hoever^ im
ftandiger hij is, en dit is hij, wanneer hij zich aan ^^^'^
d^, (^odlijke barmbartighcid en genade ondcrutrptjHoofdft.
maar hij kan niet vrij hceten , wanneer de zonde "aC. G.
over hem hcerscbt. Hij noemt voorts de aanlian- [^^^ j9*
gers van c^lestius in Jfrikn reeds ; talrijk, en
wcnscht , dat zij Hever in de verbindtci-iis met de
Kerk genezen konden worden , dan dat zij van de-
zelve zouden moeten af^efnedcn worden.
Ondcrtusichen was pelagius naa Pah-efilna ge- pelagius
reisd. Hier Ichrcef hij zijnen Brief aan dÉmetrias, komt in
tnsfchen de jaaicn 412 en 415, nog al3 een man
van eerwaardigcn naam en aanzien. In Pnlaflina^
waar HiëRONYsius toenmaals te Bethkhem leefde,^
fchijnt hij eerst met dezen vermaarden man eenige
vriendfchappel^ke verkeering gehad te hebben. Doch
wij hebben reedé (*), in het leven van' Hié'RONY-*
MUS, gezien, wat hem tot eenen eerden hevigen té-^ '
genrtrever van pelagius gemaakt heeft. Deze had
zijne uitlégkundige fchriften berispt ( f ). Ook kan
het vermoeden fterk bij hem gewerkt hebben, dat
deze Monnik met dwalingen befraet was , welke h^
van RUFiNus, en zij beiden gemcenfchappelijk uit
ORiGENES genomen hadden, met vvien mëRONY-
lyius, in zijne laatfle levensjaaren , zoo zorgvuldig
vermijdde, overëenflemmcnd in leerflelling-en srevon-
den te worden. Daar bij kwam nog eene zeer veel-
betekenende vermaning, welke hij om dezen tijd
van
C*) Zie Deel VII. B!adz. 202.
Ct) niÖRON. in Jer. T, III. Opp. p. 527.
L4
,68 KERKELIJKE
III van AUGUSTiNUS ontving (*). Deze beide aanvoe-
BOEic -gf3 en voorbeelden van alle Westerfche Leeraarcn
IX
HóoVdft. waren juist op het onderzoek over den oorfprong
na.C. G. der menschUjke zielen geraakt, welke vraag zij ech-
jnar 303- ^^^ ^^^^^ voorzichtig behandelden, en die met de
, ,, ,,— twisten van origenes en pelagius in eenig ver-
band Icheen te ftaan. Zij dachten over dezelve niet
eenftepiiTiig. hicronvmus beweerde, tegen het door
uRiGENES vernieuwde , vaorbefiaan der zielen , dat
C<>d elke ziel^ met de daaglijks en nieuw voortko-
mende ligchamen, ook bijzonder fchiep ^ en Ichreef
aauiiM^RCELLiNUS, dic hem daar over gevraagd
ly.\d, dat hij zich aan augustinus kon wenden (f).
l^eze integendeel was overtuigd, dat. men de natuur^
lijke teeling en voortplanting der ziel moest aanne-
men,; om de lecre van de. Erfzonde gelukkig te ver-
dedigen. OROsiüS , de .S/)«^/i/c^<? Ouderling (§),
kwam, onïtrent het jaar 415, te Hippo^ en verzoclit
den Bisfchop au<ïustïnus aldaar, onder anderen,
om onderwijs over dit ftuk. Deze zond hem des-
wegens aan hicronymus , met eenen Brief, welke
gewigtige bedenkingen behelsde tegen het gevoelen
van fiiëRONYMUs; die zich hier door, om rechtzin-
nig uit de , Wereld te kunnen fcheiden , tegen de
Felagiaanfche gevoelens moest verzetten, te meer,
daar hij den gemtlden Brief onbeantwoord liet.
BiêaoNY- D^ naaste aanleiding, om tegen de gevoelens van
PE<.
(.*) Zie Deel VII. Bladz. 199.
(t) Zie Deel VII. BI. 200.
(§) Zie van hem Dal V. Bladz. j^6.
GESCHIEDENIS. 169
pELAGius de pen op te vatten, gaf hem ctesi- ITT"
PHON, een man, wiens Hand ons onbekend is, die ^^^:^
zijn oordeel over <\€ze gevoelens wenschte te lezen, iioofdd.
Hier'Jop ontvouwde HiëRONYMuS liem hoofdzaaklijk , "^ ^- G,
het leerrtiik , ciai de mensch zomïér- 'zonde kan zijn , ^^j! ;^^]
in eenen kingen Brief (*). Hij noemt het eene half '—
nieuwe, en half oude vraa?, welke voor dezen de ^'V\.^
^ ichni ft te-
meesten in de Oostcrfche Landen bedrogen had. gen zijne
Hier in bedaat, zegt hij, dé grootfte roekeloosheid, gevoelens
dat liien zich met God gelijk ftelt, en met weinige
woorden het vergift van alle Ketterijen famenvat. -
Volgends de Schrift is, over het algemeen, gt^xï
mensch rechtvaardig voor God. Hij verwijt den
aanhangeren van dat gevoelen bedriegerij, dewijl zij
het Öriekfche woord zonder zonde^, (<xvixfjx^W,off ,^
hetwelk de Oosterfche Gemeenten niet verdraïjen
koflden, ook niet gebruikten. Vervolgends fpreekt
hij' RELAGius zelven aan, (doch zonder hem te
noemen,) en telt hem de voorlopers en medgezellen
van zijne dwaling op', mantcheus , fRisciLLiA-
Nus, en EVAGRius, m't Pontust, maar boven allen
ORiGENES, ^'an ivien, fchrijft hi]^' uwe /eer een k/ein
tekjen is. Bij flot verwijt hij zijne partij, dat hij
hem reeds met eene wederiegging gedreigd heeft, en
éischt van hem , dat hij zijn gevoelen rond uit • zal
zeggen, zoo als andere Ketters gedaan hebben;
maar niet door ploojcn van hetzelve, zoo als toc"
hier toe, aan deszelfs uitbreiding moge arbeiden.
."De uitvoeriger wederiegging, welke HiëRONYMus
C*^ Ep. XLIII. adCtrfip. T. IV. Opp. p. 473-483.
L5
170 K E R K' E L rj K E
I!I tegen ^t- Pelagiaan fche leeiilellingen bdoofd had^
Boi:it volgde, op fteikcji aandrang .zijner vrienden, reeds
ÏIooVdrL. ili het par 415, \\\, drie gefprekhn (^). Dqzq.
vn C. G. Socratifche leerwijze verkoos liij daarom, om de
toT- i^ö '^^-^^'J^^ ^^"^ beide partijen te duidlijlicruit een -tC;
. — zctttn. Ot\i liet verwijt van perfoonlijlcen haat te;
ontgaan, liet welk men hem zoo dikwijls had tegen-
geworpen, bediende hij zich van de verdichte • naa-
men atticus en critobulus, van welken de eer-
de eenen KathoUjkefP^ de ander ecnen Pelagiaan
verbeeldde. Het groote onderwerp , hetwelk deze
behandelen , is de _, vrf«ig : Of de mensch, als hij
^>il, mep de Godiijk& genade^ zonder zonde zijn-
kan"} en of deze^^nafle^hoojdzaakfijk in de onder»
houding van den éénmaal gegevenen vrijen wil, he";
fiü ? In dezö • gef^rdcken woedt toegegeven , dat de
nieusch wel rzomler. grove lasferen, Qkxzix,^ .^stn
zijn^ maar niet tfinder zonde, ( ctvsiiJt»f,>fo^;} en
vau den anderen. ;Jiftnc,L erkent de Pelagiaan ,. dat
dQ xtneesten yan zijne partij gelooven^dat alles , wat
mj..doen^ met-.Qtds }7ttlp gefchiedt,
PELAGius >. Jöt-bjer toe-,h{id,;j>pLAGius zijne gevoelens, met;
worde die! biefcheidenheid eii vaorzichtigheid. voorgedragen,
verhoord , ., ,- 1 , • •• 1 ..
voorden ^"^^ 'i-'^P^ tcgenrprekers hem van veinzerij en kunst-
Kerken- grecpen bfefciïuldigden ; maar thans werd hij , door
Temfalcm ^^^^^'^ ^^"^'^^ ' *" ^'^'*' Hwaaden naam gebracht. In het
middeft van het jartr 415 hield de Bisfchop joannes (f)
van
•'i^*'^ Dialo^. (t^eff. ^Péïftgianos Libri W. Tom. IV.
OJE»?. P. II. pag. 483-546.
(t) Men zie ym hem Uiel VI. Bladi. Zl\. volg.
GESCHIEDENIS. 171
van Jerufilem eene: vergadering vaii de Ouderlingen in
zijner. -Kerk, over dit onderwerp. liehalven ccnigc ^^.^^
bericliten , welke de Bislchop joannes aan de Afri' Hoofdfl.
kaanfcfic Bisfchoppen medegedeeld, en die augus- "^ C. Q,
TiNus Hechts onvolledig bewaard heeft (*), is jq[ .J^
OROSius de eenigfle, bij . vviéir ■ men eene nauwkeu- — — —
rige befchrijving vindt van cieze vergadering ( f ).
. OROSIUS, de vriend .van^ augustinus, die zich
thans te yenifalem bevond-, AVe-rd van deze verga-
dering verzocht , alles- te' verharden, wat tot hier
toe, in /Afrika ^ ten aanzien der leeringen van pe-
LAGius en C/ELESTius, was' voorgcvallen. Hij deed
dit niet alleen , maar hs ook den Brief van ■ augus-
tinus aan hilarius in Sicilië voor. Nu werd ,
op begeerte van den Bisfchop , pelagius insgelijks
binnengelaten. Op de vraag der vergadei^ing, of hij
dat geleerd had, wat in dezen Brief beflreden werd,
antwoordde' hij kort af:- -^^-Wat raakt mij toch a^j-
,i GusTiNus?" Men -'kon-diÉ- zéker' aaff'-èenen ge-
leerden man, oppervlakkfg', niet kwalijk nemen, "dat
bij zich nfct door het gezag: van eenen anderen ge-
leerden vervaard liet maken^; evenwel vonden alle de
tegenwoordig zijnde OuïleirJingen dit zoo beledigend,
dat zij te gelijk riepen:; pelagius- behoorde r\\tt
alleen uit deze vergadering, maar zelfs uit de ge-
meenfchap van alle Keiten gefloten te worden. De
Bis-
(*) De Ces fis Pe/agii C. 14. />. 143. C. 17. />. 144,
én C. 30. p. 148. T. X. Opp.
(t) ^pcifog. contra Pelag. de arbitrii Ubertate ed^
Harerkatnp. pag: 58S.
T7;i KERKELIJKE
III Bi.>rchop alleen dacht anders, en liet pelagius veel
Br),n ^-^^^,^,J■ onder de Ouderlingen plaats nemen, „ nict-
Hoofdft. 55 tcgenilaande hij," zegt . orqsius, ,, een Leek
m C. G. ^^ en van eene openlijke Ketterij befchuldigd vvas."
tot lyó. ^^"^'^ ^^^ ^^^^' "^'- ' ^^^^ ^^^^S ™c" '^'^^ thans reeds
- -i nam, dat een .Leek zich . veroorloofde eenen Geeste-
lijken , eenen Bisfchop ,. 25QO als augustinus , te-
gen te fpreken, Hoe het zij, de Bisfchop joannes,
om de beide partijen , zoo veel mogelijk , te vol-
doen j zcide tegen pelagius: „ Ik ben thans au-
„ GusTiNu-s!" als wilde hij zeggen: al vvaart gij
dezen Bisfchop geen antwoord Ichuldig, gij zijt het
toch aan mij vertchukUgd. Maar de leden der ver-
gadering, naar het fchijnt, misnoegd over des Bis-
fchops infchiklijkheid , voerden hem vrij ruw te ge-
moet: „ Indien gij augustinus zijt, neem dan
,j AUGUSTINUS leere aan!." De Bisfchop vraagde
biej- op:, of het voorgelezene tegen pelagius ge-
fchreveii was , en wat in . dit geval de vergadering
in PELAGIUS tq berispen vond? Thans ftond oro-
Siusop,-en verzekerde ,. dat pelagiijs tegen hem
gezegd had, dat hij leerde,. \^/tf^ . ^^ mensck zonder
zonde zijlij en^, als hij .wiide:^. de geboden van God
genpklijlv vervullen ion, pe:J^agius erkende dit voor
zijn gLvoden, ,en zijn befchuldiger vervolgde, dat
dit hct.jwjst was, hetwelk de Afrikaanfciie Synode
in €yELESTius veroordeeld, AUGUSTINUS, in zijne
fchrifcen, alsecnc verfoeilijke leere ten toon gefield,
efi'ook' iiicRONYMus verworpen had. joannes, dio
een bedaard onderzoek begeerde, vorderde, dat men
PELAGIUS ordenlijk bcfchuldigde. Maar hier van
wil-»
G E S C II I E D E N 1 S. 173
wilden de leden der vergadering niet hoorcn; zij zei- IIÏ
den: „ Wij belchuldigen hem niet; wij melden u "^^•-'^
alleenlijk , wat voor nitfpniak en btllLiit uwe Broe- Hoofcift,
deren en onze Vaaders over deze Ketterij gedaan "'-^ C. G.
hebben, welke een Leek overal verbreidt, omdat ^^j. \~%^
wij bezorgd zijn , dat hij ook uwe Gemeente ont •
rusten moge." Vergeefs zocht de Bisfchop, door
Bijbelplaatzcn , als bij voorbeeld : IVandel voor mijn
aangezicht^ en wees oprecht l als ook: Zij waren
heiden rechtvaardig voor God , en wandelden onhe-
rispelijk in alle de geboden en inzettingen des Hee-
ren, aan de gewaande Ketterijen van pelagius een
zachter kleurtjen te geven, orosius antwoordde
hem in aller naam; zij waren Zoon en der Katholijke
Kerk; hij kon of mogt van hen niet vorderen, dat
zij zich tot Leeraars over Leeraars, of tot Richters
over Richters opwierpen; nadat de Vaders, die de
algemeene Kerk goedkeurde , die leer voor verdoem-
lijk verklaard hadden, moesten zij naar hen hooren.
Ondertusfchen duurde de twist nog ecne poos voort :
en OROsius beklaagt zich , dat de Tolk , die daar
bij gebruikt werd, (dewijl joannes geen Latijn en
zij geen Gricksch konden fpreken,) zeer veel onge-
trouw vertaalde; zoo als fommigcn der aanwezcndcn
terflond opgemerkt hadden. Eindelijk zeide de Bis-
fchop; ,, Indien pelagius beweerde, dat de
„ mcnsch, zonder Gods bijfland, van de zonde
,, vrij kon zijn , zoo ware het zeer boos en ver-
,, doemenswaardig ; maar daar hij 'er uitdruklijk
„ bijgevoegd had: niet zonder Gods hijjïand ^ wat
„ zegt gijlieden daar op? Loochent gijlieden mis- ,
„ fchi'.-n
174 K E R K E L rj K E
IIX „ fchien dezen bijrtaiid?" Vervloekt zij, wie deti-
BOF.K zciven verloochent ! antwoordde orosius : ik heb hem
IX
Hooicifl. '^■^^J nis^f tegen de Ketters verdeedigd. Maar dewijl
Da C. G. ons , vervolgt hij , de Richter en de Tolk verdacht
(0^ 47Ó ^^'^^^^ -> 2^*^ riepen wij : De Ketter is een Latij-
■ ner ; wij zijn het ookt, dus moest deze inde Latijn-
fche Gewesten ■ meer bekende Ketterij ook aan Ln-
tijnfche Richters gewezen worden. Ten laatften gaf
hun joANNES ook daar in toe, dat men deze zaak
aan den Roomfchen Bisfchop innocentius wilde
overlaten, en zich naar zijn oordeel fchikkcn; maar
ondcrtusfchen zou de Ketter pelagius een volflrekc
ftilzwijgen in acht nemen. Om nu hunnen, vol-
gends de uitdrukkingen van orosius, overtuigden en
befchaamden Bisfchop niet te hoonen, fchciddcn zij
eensgezind en vreedzaam, na het fpreken van het
gebed , uit één.
Het verwijzen dezer zaak aan den Roomfchen
Bisfchop was geen appèl of beroep op denzelven ,
maar een natuurlijk gevolg van de moeilijkheid , wel-
ke een twist, die in de Latijnfche Kerk en in La-
tijn fche Schriften gevoerd werd, voor de Oosterlin-
gen had , die daarom denzelven ter bcflisfing aan
den voornaamften Westerfchen Bisfchop wilden over-
geven.
Doch, ook dit bcfluit der vergadering kon niet
ten uitvoer gebracht worden , door eene nieuwe ver-
deeldheid, welke onder hare leden ontflond. Als
OROSIUS ecnigen tijd daar na bij den Bisfchop kwam ,
gelijk hij zelf verhaalt , vraagde deze hem, hoe hij
zich durfde vermeten, bij hem te komen, daar hij
eene
G E ^S"C H I E D E N I S. r^S
cenc Godslastering gefprokcn had? en het bleek, dat III
hij hem de icliuld gaf van de flelling, ^k tncnsch "^|'*
kan^ zelfs met Gods bijfland ^ met zonder 2ö«^^ Hooi'dfT.
zijn, OROSius beriep zich op de Oiidcdingen al- na C. G.
daar,' en andere getuigen, dat hij nooit iet derge- J^j'^ ^.|]
hjks gezegd had. oPxasius achtte het nodig , zich
in eene verantwoording, openlijk, te verdedigen,
en beroept zich daar in op God, of de Bisfchop
deze befchuldiging te hgt 'geloofd, of boosaartig
verzonnen , of uit misverlland uit zijne woarden af-
geleid hebbe.
Terwijl dit in PalaJIina gebeurde, ging augus- augusti-
TiNus in Afrika vlijtig voort, tegen pelagius te y'^^.^
flrijden. Twee jonge Monniken, die, door pela- tegen pb-
Gius zclven aangefpoord, de Wereld verlaten had- lagius.
den, TiMASius en jacobus, zonden dezen Bisfchop
het Bock van pelagius over de natuur toe, waar
van wij boven (*) gefproken hebben. Naardien hij
nu geloofde, dat de Schrijver daar in de menschlii-
ke natuur, opdat niemand zich daar mede wegens-
zijne zonden ontfchuldigen mogt, ten koste van
Gods genade, te zeer verheven had, fchreef hij, in
het jaar 415, eene wederlegging van hetzelve (f).
Doch, dewijl men zich fteeds voornaamlijk bij de- *.
vraag bepaalde : Of het voor dsn mensch mooglijk-
zij, zonder zonde te leven, bij welke (leeds uit-
wegen open bleven ; ontwierp ook c.elesïius
we-
C*) Bladz. 127.
(^ f ) Z)e natura et gratia ad Tinwfntm et Jacobum
T. X. Opp. p. 85-1 10.
,7Ö K E R K E L rj K E
III weder zestien S/ui trede/? en (*) , door welke cie tfioog-»
BOKK lijkheid van niet zondigen bevestigd zou worden.
HooVd.l. Twee Bisfchoppen zonden dit opftcl aan augusti»
na C. G i^jus, met verzoek, om het te beantwoorden; ge-
fec'^ 476! ^y^ hij, nog in het jaar 415, deed, in eenen lan-
— — gen Brief ( f ) , in welken men ook deze Sluitrede-
nen ingelascht vindt, c^elestius begint van de
grondftelling, dat 'er geenc aangeborene zonde zijn
kan , welke hij meer herhaalt , dan nodig is ; au-
GUSTiNus integendeel antwoordt hem , naar de on-
derftelling, dat de menschlijkc natuur door de Erf-
zonde verdorven is, en geeft, in onderfcheidingen of
geplooide wendingen , zijnen tegen (Ire ver niets toe.
De hoofdzaak in de eerfl:e Sluitreden komt hier
op uit , dat de zonde moet kunnen vermijd worden ,
dewijl zij anders geene zonde zou zijn; omdat zij
vrijwillig , niet noodzaaklijk , toevallig niet natuur-
lijk; eene handeling en geene zelfflandigheid , (Sub-
/lantia,} is; omdat God alle menfchen bevolen
heeft, zonder zonde te zijn; omdat de natuur des
menfchen goed, en God rechtvaardig is. Wij ant-
woorden, zegt AUGusTiNUS, dat de zonde wel ver-
mijd kan worden, wanneer Gods genade door je-
sus CHRISTUS de verzwakte natuur geneest. De
zonde is niet natuurlijk; maar van de natuur^ bij-
zonder van de verdorvene; («o« naturale ^ fed na-
tur£ ^ prafertim vitiatce;^ zoo hebben de Benedic-
ty
(*) Boven Bladz. 150.
(I ) Epistola five Liber de perfcctione lujïitix Ho:ii.
T. X. Opp. p. I I 2- 1 28.
GESCHIEDENIS. lyr
ïjy»^« , volgends de Handfcliriftcn, lantcn drukken; III
maar erkennen tevens, dat vele uitgaven gelezen ^^^
hebben: {fed accidens natura;) en tot niet zon- Hoofd (T.
digon baat de vrije wil , zonder Gods genade , niet "^ C. G .
veel. flet hinken is zoo min ecne zaak of zelflhn- (^j " -5,
digheid als de zonde; en evenwel kan de mensch -
het niet vermijden , als hij gecne gezonde voeten
heeft. Indien God niet gewt'/d had, dat de mensch
zonder zonde was, dan zou hij niet zijnen Zoon
zonder zonde gezonden hebben , om de mcnfclien
ran de zonden te genezen. Het is wel door den
vrijen wil gefchied , dat de mensch met zonde is ;
maar het daar op gevolgde flraf baar verderf heeft
van de vrijheid ecnc noodzaaklijkheid gemaakt. De
menschlijke natuur is zekerlijk goed, en kan zonder
kwaad zijn. Want wij bidden daarom: Ferlos ons
van het booze ! doch hetwelk niet voltooid wordt,
zoo lang het verdorven ligchaam de ziel bezwaart.
Maar dit doet de genade, dat men déns zeggen
kan: Dood, waar is uw prikkel? enz.
Doch , ten zelfden tijde , dat hij de PeJagianerij De Kerk-
met eene zoo zegevierende houding bcftreed, won ^.^''S^'de-
derzelvcr ftichter zijne zaak volkomen op eene Diospo-
Kcrkvergadering in PaheJIina, her os en lazaPvUS, ^'^ '^'^r"
twee Disfchoppen uit Gallië , die aldaar afgezet wa- l^^j^js
ren , waren in dit Oostersch Landfchap aangeko- rccluzia-
men. Van hun geeft de Roomfche Bisfchop zosi- "'^'
MUS in het kort ccnc zeer flcchtc affchildcring, in
cencn Brief, welken baronius ( * ) het eerst in het
licht
e*) Ann. Ecclcs. ad a. ^17. v. 25./^.
IX. Deel. M
178 K E R K E L IJ K E
III licht gegeven heeft. Doch, dewijl hij naderhand
^^^^ . zijn oordeel over dezen geheelen twist zeer veriin-
Hoofdft. ^^^^ ^^^^^^ f '^^^ ^^" dcnzclven hier aan zijne plaats
na C. G. laten. Deze beide Bisfchoppen , zoo fommigen ver-
rot 1-6 nioeden (*), volgends cene gemaakte affpraak met
HiëRONYMUS en OROSiLTS , leverden eene fchriftclijkc
befchuloiging tegen pelagius in bij eulogius ,
Bisfchop van Ciefarea , en Metropolitaan van het
Landfchap, waar in zij eene menigte dwalingen uit
zijne fchrilten en die van C/ELEStius bijeengebracht
hadden, eulogius hield daar op, nog in de laat-
fte dagen van het jaar 417, te Diospolis of Lydda ,
eene vergadering met dertien andere Bisfchoppen,
om deze befcluiidiging te onderzoeken.
PELAGIUS verfcheen alleen voor deze vergadering;
alzoo de ziekte van éénen zijner befchuldigers oor-
zaak was, dat zij geen van beiden tegenwoordig
waren. Men liet dus de punten der befchuldiging
in het Grieksch vcrtaalen; waar tegen pelagius
zich , in die zelfde taal , verantwoordde ; waar bij
de Bisfchoppen meer acht gaven op zijne mondelijke
verklaringen , dan op plaatzen uit zijne fchriften (f).
Wij weten vrij nauwkeurig, hoe het met dit ver-
hoor gegaan is. augustevus verzocht joannes,
Bisfchop van Jerufalem^ om de Acten of Hande-
lingen dezer Kerkvergadering (§), welke hij ook
ont-
(*") p. DANIEL Hhtoire dn Concile de PaLefline on de
DmpoUi in zijn Recueil de divers ouvragcs T. l.p. 6$!.
(t) AUGUST, de Gesi. Pelag. C i.T. X. Oj>l>. p. 129.
($) Ep. CLXXIX. T. II. 0;p.p. 4S1.
GESCHIEDENIS. 179
ontving in liet jaar 417 (*), en waar uit lilj ver- III
volgends in zijn hier onder aangehaald werk over ^'^^^^
i^Q Handelingen van pelagius invoegde, zoo wel HoufdfT.
de vragen der Bisfchoppen aan pelagius, als de "- C. G.
1 '^ ')_ r 'xó %
antwoorden , welke hij gaf, en het oordeel , hetwelk ^^j. .^^^
zij over elke van zijne ophelderingen uitfprak (f).
Vooreerst las men de bcfchuldiging voor, dat pe-
lagius, in édn van zijne Boeken, gcfchreven had:
Niemand kon zonder zonde zijn , dan die kennis
van de wet had. Hij antwoordde, dat zijne me-
ning bij deze woorden alleen geweest was: de ken-
nis der wet hielp ""er toe , dat men niet zondige ,
gelijk gcfchreven fiaat, ijef, VIII. 20.) hij heeft
u de wet ten bijjiand gegeven. Dit is niet ftrijdig
met de leer der Kerk , fprak de Synode,
PELAGIUS zou verders gezegd hebben, dat ieder
mensch door zijnen eigenen wil geregeerd ji'ordt.
Hij erkende, dit van den vrijen wil gezegd te heb-
ben, welken God hijflaat ^ wanneer hij het goede
verkiest ; jnaar zondigt de mensch , da?i ligt de
fchuld alleen hij hem ^ dewijl hij eenen vrijen wil
heeft. Ook dit verklaarde de Synode voor recht-
zinnig.
Even zoo oordeelde zij over de drie naastvolgen-
dc bcfcliiildigingen. Hij had geleerd: Ten dage des
oor*
(*) Ep. CLXXXVI. ^ 513.
(t) Hier uit hebben harduin Act. Cov.cil T. I. pag.
2oop. en MAKsi. T. IV. p. 311-320. ze overgenomen. In
ecnen Brief van augustinus Ep. CLXXXVI. pag. 506.
vindt men insgelijks cenigen van deze befchiildigingen.
M 2
i8o K E R K E L J I K E
III oordeels zouden de zondaars niet verfchoond ^ maar
'lY^ /V; het eeuwig vuur verbrand worden-^ en thans be-
HooCdft. "^P hij 'er zich op , dat dit ook Matth. XXV. 46.
na C. G. geleerd wordt, cii die het niet geloofde, zij een
tot A-is! Origenist. — Hij zou gefchreven hebben , het kwaad
— komt niet in de gedachten; maar hij gaf alleen toe,
gezegd te hebben, een Christen moet zijn best doen ^
om niets kwaads te denken. — T'egen de tegenwer-
ping, dat hij beweerd had: het Hemelrijk was ook
in het Oude Testament beloofd^ hernam hij, dat dit
bij Dan. Vil. 18. ftond , hetwelk de Ketters ficchts
loochenden , om het Oude Testament te hoonen.
Thans kwam de bcrcbuldiging ter tafel, dat 'er
in meer dan ée'n gefchrift van pelagius ftond, dat
de mensch^ als hij ji'ilde^ zonder zonde kan zijn;
dat hij had leeren bidden: Gij weet ^ 6 Heerel hoe
heilig , en onfchuldig , en rein de handen zijn , vt^elke
ik tot u ophejfe; en dergelijken meer. Over het al-
gemeen ontkende hij niet , dit alles gefchreven te
hebben: l'rant God heeft den mensch de mogelijk"
heid ^ om niet te zondigen^ medegedeeld; alleen, hij
had nooit gezegd^ dat ''er één mensch was, die, van
zijne kindsheid tot zijnen ouderdom, niet gezondigd
had; maar alleen, dat men, van de zonde bekeerd
zijnde, door eigen arbeid en met Gods hulp zonder
zonde zijn kan; alhoewel het niet onmogelijk zij ,
dat men in den voorigen toeftand terug valte. Als
hem de Synode vraagde, of hij dan die genen, die
het tegendeel leerden, veroordeelde? antwoordde hij;
alszins, doch niet als Ketters, maar als Zotten \
want hier wordt van geene Celoofsleere gefproken.
De
GESCHIEDENIS. i8i
De BisfclKippcn keurden hier op ilc ftclling goed, III
dat de mensch ^ wet de hulp en genade van God^ ^^^
zonder zonde kan wezen. Hoofdfl.
Wederom vraagden zij hem over die leerflukken , "^- C. G.
welke de Kerkvergadering te Karthago in c.t:les- j^j. .^^
Tius verworpen had : Daar onder waren de volgen- ■■ ■ "^.
de : ADAM is fterflijk gefchapen ; hij mogt al of niet
gezondigd hebben , hij zou toch geflorven zijn ; de
zonde van adam heeft hem alleen gefchaad^ niet het
menschlijk gcflacht j de Wet past even goed in het
Rijk van God^ als het Euangelie; vóór de komst
van ciiPviSTUS zijn *er mcnfchen zonder zonde ge~
weesty de jonggeborene Kinderen zijn in denzelfden
Jiaat^ in welken ADAöi ^vas , vóór zijne overtreding;
noch de dood en overtreding van adaïm waren oor-
zaak ^ dat alle menfchenjiier ven; noch de Opflanding
van CHRISTUS, de oorzaak^ dat alle menfchen we-
der opjionden, pelagius zonderde alleen de reeds
door hem verklaarde ftelling, van de mogelijkheid
om 7iict te zondigen^ uit, als ook de voorbeelden
vóór CHRISTUS geboorte, dat mcnfchen, heilig en
rechtvaardig, volgends het voorfchrift van Gods
woord , geleefd hebben. Wegens de overige en ook
de in den Brief van augus tinus vvederlegde gevoe-
lens, wilde pelagius, dewijl hij ze nooit beweerd
had , zich ook niet rechtvaardigen ; maar veroordeelde
ze gezamenlijk, om de Synode te voldoen. - Daar-
tegen ontkende hij niet, gezegd te hebben: de Kerk
was ook hier zonder vlek en rimpel ; dewijl zij in den
Doop daar van gereinigd was, en de Heere wilde,
dat zij zoo blijven zou. Ook dit beiiamdc d(^ Synode,
M 3 Al-
i8a K E R K E L IJ K E
in Alle de overige befchuldigingen tegen pelagius
BOF.i: waren uit een Boek van c/blestius ontleend. Zoo
IX
Hoofdft. ^^^'■^ ^^^^ gefchrcven: JVij doen meer, dan in de
na C. G. Pp'et en het Euangelie bevolen is ; en pei.agius er-
Janr 303. j-^j^^ig ]-,£[ \qqx zijn gevoelen, omdat paulus van
lot 470. - '^
w- den Maagdclijken Staat zegt, dat hij daar van geen
bevel des Heercn had. Dit neemt ook de Kerk
aan , was de uitfpraak der Bisfchoppen. Bij de
volgende plaatzen van c/elestius: De genade en
hulp van God wordt niet tot enkele bijzondere han-
delingen gefchonken; maar zij bejlaat in den vrijen
wil, in de wet, en onderwijs; deze genade wordt
jiaar onze verdienjlen gegeven ; want God zou on^
rechtvaardig handelen, indien hij die aan zondaa-
ren verleende ; het komt dus op mijnen wil aan , of
ik dezelve al of niet waardig ben ; want deeden wij
alles door de genade; dan zou zij , niet wij , over- -
yvonnen worden, wanneer wij van de zonden over-
wonnen worden; de genade had ons willen, maar
niet kunnen helpen; ook zou God zelf de fchuld
hebben van onze zonden , omdat hij ons voor dezelve-
viet had kunnen of willen bewaaren; bij deze flel-
liniïcn merkte pelagiüs aan: Anderen mogten on-
derzoekcn, of dezelve aan c.elestius behoorden;
hij had ze nooit beweerd, en veroordeelde derzelver
verdedigers. De Synode keurde ook dit goed. —
Een ander hem te last gelegd gevoelen was, dat elk
mensch alle deugd en genade hebben kon ; waar door
het onderfcheid des Apostels tusfchen de genadega-
ven weggenomen werd. Hier op antwoordde pe-
lagiüs, dat men hem deze (telling boosaartig en
GESCHIEDENIS. 183
ongefchikt liad uitgelegd; lilj zeide niet meer, dan III
dat God den genen, die het waardig is, alle ge- ^^^
iiade fchenkt, zoo als aan paulus. Uier mede was Hoofdft.
de Synode insgelijks te vrede. "^ C. G.
Nog hadden de befchuldigefs van pelagius hem /qJ .^^\
de volgende flellingen van c^lestius ten last ge- ■
legd: Alleen die genen kunnen Zoenen Gods hee-
ten , die van alle zonden vrij geworden zijn. —
Vergetelheid en onwetendheid zijn geene zonden,
dervijl zij niet met den vrijen wil , maar uit nood-
zaakl ijkheid gefchieden. — liet is geen vrije wil,
wanneer de mensch een'' Godlij ken bij/land nodig
heeft, dewijl elk doen of laten kan, wat hij wil. — ^
Onze overwinning over de zonde komt niet van de
genade Gods; maar van onzen vrijen wil af, die
de wapenen der overwinning aanvat of niet.
Kan de ziel niet zonder zonde zijn ; dan is God daar
ook aan onderworpen , van irien de ziel een deel
is. — De boetvaardigen verkrijgen niet uit genade
en barmhartigheid Gods vergeving; maar naar ver-
dienjie en naar haar pogen, met welke zij zich,
door boete, de ontferming waardig maken. — De
Synode verklaarde zich, dat zij alle deze flcllingcn
met de Katholijke Kerk verwierp. Ik voeg mij daar
bij , zeide pelagios ; dit zijn mijne ftellingen niet;
ik veroordeel alles, wat der Kerk wedcrfpreekt, en
geloof aan de Drieheid van het eenig\\'ezen. - Ein-
delijk fpraken de gezamenlijke Bisfchoppcn het Slot-
vonnis uit. Dewijl pelagius zijne overëondemming
met de waare leere betuigd beeft, zoo erkennen wij
M 4 hem
ï84 K E R K E L IJ K E
III hem voor ccn Medelid der KathoUjke Kerk (*).
Dor.K js;je,- ligtelijk is 'er ccne belangrijker gebeurenis iii
Hoofdft. ^^ Gefchicdenis van het Pelagianismus ^ dan deze
na C. G. Kerkvergadering van Diospolh\ ook uit hoofde van
Tfipr 363.
iot 476. ^^ gevvigtige gevolgen derzelve. Zeldzaam , dat de
■ beide hoofdtegenfirevers van pelagius zoo geheel
d T^'!' vcrfchciden van deze vergadering geoordeeld hebben.
van deze D'i driftige HiëaoNYMUs noemt haar eene armhartige
Kerkvcr- Synode (f), waarfcliijnlijk was hij on vergenoegd ,
gnderiiv. 007
°' dat nu reeds voor de tweede keer de pogingen van
hem en zijne vrienden, om de Pelagianery in Pa-
Iceffina gerechtelijk uit te roejcn , mislukt waren.
AUGuSTiNus, fcherpzichtiger , maar tevens flimmer
dan hij, keart het gedrag dezer Synode volkomen
goed. Zij heeft wel, zegt hij (§), pelagius vrij-
gefp roken ; maar evenwel zijne Ketterij veroordeeld ,
nadat hij zelf genoodzaakt was geworden , om het
zelfde te doen (**). De oorzaken, dat hij eene zoo
gunflige uitfpraak verkreeg, vindt augustinus daar
in , dat zijne bcfchiildigers afwezend waren ; dat
hunne befchuldigingen niet alle nodige duidlijkheid
hadden , en eerst in het Grieksch vertaald moesten
worden; maar hoofdzaaklijk in de listige antwoorden
en openbare bedriegerijen van pelagius. Om dit
te bewijzen , fclireef hij zijn Boek over de Hnndc'
lia*
(*) AUGüSTiN. /. c. Oip. 18, rp. pag. 145.
(t) Ep. LXXXI. Toi:;. IV. P. ll.Opp. p. 6/^6,
(§) Contra Julüv]. L. II. C. 10. T. X. Opp. p. 3<^2,
(**) /. c. L. III. C. i. p. 365.
GESCHIEDENIS. 185
Jingen va?t pelagius, (_(Ie Gestis Pelag'ii.^ Hoe III
liet zij, het voorbeeld van deze Kerkvergadering ^^^
leert weder, dat Kerkvergaderingen niet zeer gcfchikt HoofdJl.
ceweest ziin , om Godgeleerde verfchillen in behoor- "^ C* ^*
lijk licht te ftellen, en ter voldoening van waarheid- jj^i 4.76*
lievcnden, overtuigend, te beflisfcn. •
PELAGIUS intusfchen wist van zijne overwinning Gevolgen
, ., .. , , , T vnn deze
goed gebruik ten zijnen voordeele te maken. In j^erkvcr-
eencn Brief aan édnen zijner vrienden ( * ) , hoewel gadering.
AUGUSTiNus twijfelt, of hij door pelagius zclven
is opgefleld , beroemde hij zich , dat zijne leere :
5, de mensch kan zonder zonde zijn, en Gods ge-
boden gemaklijk vervullen, als hij wil," door de
uitfpraak van XIV Bisfchoppen bekrachtigd was ge-
worden; deze uitfpraak, vervolgt hij, heeft den
mond des tegenfpraaks volkomen befchaamd. Bo-
vendien flelde hij eene foort van uittrekzel op uit
de handelingen dezer Synode^ hetwelk in de wereld
verfpreid moest worden, en hetwelk hij ook aan
AUGUSTINUS toezond, maar die het niet overal met
de handelingen zelve overëenftemmend vond (f). Men
ygelooft gemeenlijk , dat fommigen der driftigfte aan-
hangers van PELAGIUS , kort na de Kerkvergadering
van Diospolis^ met eene als het ware zegevierende
wraakzucht, die gewelddaadigheden aan iiiürony-
Mus , als ook aan de onder zijn opzicht levende
Monniken en Nonnen te Bethlehem gepleegd heb-
ben,
(^*) Anngehaald bij auglstinus de Cesiis Pelagii C.
30. Tov.i. X. Opp. png. 148.
(t) AUGUST. /. c. Cap. 32. pag, 149.
M 5
186 K E R K E L IJ K E
III ben , die in zijne Gefcliiedcnis ( * ) befciircvcn zijn.
BOEK Evenwel zo zij iict ouk geweest zijn , aan wien au-
Hoofdft. GUSTiNus (f) deze buitenfpooriglicden , op een los
na C. G. gcruclit, toefchrcef , pelagius nogthans wordt van
tot l-ó' "i'^'^''^'^'-^ befchuldigd , liet geringftc deel daar in ge-
■ nomen te hebben.
IJver der Met dit alles lieten zich de ^fn'kaaf7fche lj'is[choi^'
Afrikaan- pg^^ j^j^^ pffchrikken. De Bisfchop aurelius van
fcheBis-
fcboppeii Karthago hield daar, in het jaar 416, de gewoone
tegen PE- jaarlijkfche vergadering, met meer dan LX Bisfchop-
pen. Deze vergadering belloot pelagius en c/e-
LESTius beiden in den ban te doen, ten ware zij
zelven hunne dwaalleeringen vervloeken wilden. Van
dit befluit gaf de S'^node , door eenen Brief, kennis
aan den RoomfcJien Bisfchop innocentius I. (§),
opdat , zeiden zij , het gezag van den Heiligen Stoel
hier bij komen mogt. De Bisfchoppen van Niimi'
i^ië^die. in het volgende jaar 4iyte3IUeve,ten getale
van omtrent LX, vergaderd waren, dezen flap der
Synode van Karthago gehoord hebbende , oordeel-
den het dienftig , denzelven na te volgen. IJun
Brief aan innocentiüs is nog voorhanden (**), in
wel-
(*) Zie DeelYU. Bladz. 205.
(*) /. c. Cap. 35. pa:^. 153-
(5) In HARiiuiN. yict. Coiicil. Tom. l. pag. 1013.
(**) /. c. p. 1021. ^choou de agt beHuiten regen de
Pclagiancry, en meer anderen-, welke hun in de verza-
meling vnn isiDORUS toegekend worden, (hard. /. c. p,
1015.) geen werk van hnar, maar van eenc andere ."Ifri-
kaanfche Synode zijn.
GESCHIEDENIS. 1C7
wdken zij hem "beiicht geveii van eene nieuwe en III
gevaarlijke Ketterij, van vijanden van cmusTUS ge- ^^^^^
nade ^ en eindigen mot luinne liO(^p, dat beide pe- HoofdH.
LAGius en c^ELESTius , vooF lict gczag van inno- -'^ C. G.
CENTius , wanneer het van het hdler licht der ^'^j. ^^*
Schrift ontleend was , gemaklijk wijken zouden. ■
Kort daar na ichreven nog vijf Afrikaanfche Bis-
fchoppen bijzonder aan hem, onder welken augus-
TiNUS was, die ook dit opftel van dezen Brief
fchijnt vervaardigd te hebben (*).
iNNOCENTiu-s , ccn man van ftoutc heersch- innocen-
zucht ( f ) , gebruik makende van deze gelegenheid , i^o^^j^ij
vertoonde zich, in zijne antwoord<?n (§), gefterkt Bisfchop
door dit aanzoek van zoo aanzienlijke Bisfchoppen , ^'^'ö^r-
eri (temde met alleen hun vonnis over c/elestius leerevnn'
en PELAGius volkomen toe, maar wierp zich tevens pelagius
op als algemeen Richter en AVetgever van alle
Christenen, van wien zij verpligt waren, eene be-
flisfende uitfpraak over foortgelijke verfchillen te
verwachten; alhoewel men, in de daad, in de Brie-
ven der Afrikaanfche Bisfchoppen niet het geringfte
fpoor aantreft van eenige onderwerping aan den
Roomfchen Bisfchop , dien zij eenvoudig hunnen
Broe-
(*) Hij geeft dit gcnoegznam te verdnnn Epht.
CLXXXVI, T. II. Opp. p. 505. IMen vindt dezen Brief
niet alleen bij nARouiN. /. c. p. 1203. mnnr ook inet de
beide eerstgemclde bij augustunus Ep. CLXXXI. /. c.
p. 483. (t) Zie Deel V. Bhrh. 284.
(§) Bij n.ARD. /. c. p. 1025-1032. en bij augi'stin.
Ep. CLXXXI. fq. T. II. Opp, p, 483.
188 K E R K E L IJ K E
III Broeder noemen. Desnicttcgeiiflaande waren zij we!
»o^'< in hunnen fchik , dat zij hun oogmerk bereikt had-
Hoofda. ^^*^"9 en kwamen, door deze uitlpraak gemocdigd,
na C. G. de aanhangers van pelagius allerwegen voor, waar
lót 1-6 ^^^^^^ ^^^^ ^^^^ gunftig vonnis der vergadering van
> Diospolis ingang hoopten te vinden (*). augus-
TiNus zelf zegt in één van ziinc fchriften ( t ) :
„ Kon de Heilige man de Afrikaanfche Kerkverga-
dering wel anders antwoorden , dan het gene van
oude tijden af de Apostolifche Stoel en de Gemeente
vau Rome met de overigen llandvastig geleerd
heeft?" Ook beroept hij zich meermalen tegen de
Pelagianen^ zelfs in Predikatiën (%), op deze ver-
klaring van den Apostolifchen StoeL
Verdere Ook ging hij voort, met allen ijver, ccne partij
ijver vsn ^^ j^^g^ jg gaan, welke zich eenen tijd lang met de
KLstci^^cn uitfpraak der vergadermg van Diospohs wist te be-
de Pelngi- helpen. Van den Bisfchop joannes van Jerufa-
°°*^"* lern , op zijn verzoek , de Handelingen dezer Synode
ontvangen hebbende , fchreef hij , met beluilp vau
deze Handelingen, in het jaar 417, zijn Boek over
de Handelingen van pelagius (**) , hetwelk hij
ook onder den naam van de Gesiis Palce/linis aan-
haalt (tt). Verders verklaarde hij het -vcrfchil van
zijne gevoelens met die van pelagius, in eenen
breed-
(*) possiD. Fit. Aug. Cap. 18.
(I) Contra -JuUau. Pelag. L. I. T. X. Opp. p. 331»
( 5 ) Scrm. CXXXI. T. V. Opp. p. 449-
(**) De Gestis Pelagii T. X. Opp. p. 129-154.
(^■\\^ De Pccc. Orig. C. 14. /. c. p. i7o- \
GESCHIEDENIS. i^O
brcedvocrigcn Dricf , dien hij , omtrent het midden III
van het jaar 417, in zijnen naam, en dien van den ^^^
Bisfchop ALYPius, aan den beroemden Bisfchop van [loofdll.
A'o/a , PAULiNus , afzond (*). 'Er waren te IVo/a "^ C. G.
Pelagiaanfche Christenen , welke hij grootc en \^^ ^^g*
fchcrpzinnigc koppen noemt ( f ) , die beweerden ,
dat de Kinderen in Moeders ligchaani hnnne vrijen
wil, en gcvolghjk hunne eigene zonden hadden;
onder hen, hebben fommigen gegist, zal de nader-
hand zoo vermaard geworden julianus behoord
hebben. Zij beriepen zich voor dit gevoelen op het
geval van jakob en esau, waaromtrent augusti-
Mus aanmerkt, dat de Apostel geheel iet anders
leert, en uit dit voorbeeld de vrije genade van God
verheft. „ Het mag nu ^ fchrijft augustinus (§),
genade zijn , door welke onxcchtvaardigen gerecht-
vaardigd worden , waar aan wij geheel niet twijfelen
mogen; of, zoo als fommigen willen, de vrije wil
moge altijd voorafgaan, en op deszelfs gedrag of
ftraffe of beloning volgen : waarom zijn dan die ge-
nen over het geheel gefchapen geworden, van welke
God ongetwijfeld voorzien heeft, dat zij zoodanig
zouden zondigen, dat zij tot het eenwig vuur ver-
oordeeld moesten worden? Want, alhoewel hij de
zonde niet gemaakt heeft; echter heeft hij die goede
natnuren , maar die door den vrijen wil boos ge-
worden zijn , gefchapen. Waarom anders , dan om
dat hij wilde? — En het was, volgends des Apos-
tels
(*) Ef). CLXXXVI. T. II. Opi>. p. 505-51^.
(t) C. 5. />. 508. /. c. C§) J'ag. SOS.
irjo K E Pv K E L IJ K E
III tels onderwijs, zijn oogmerk, om aan hen zijne magt
BOF.K te toonen."
Hoofdfl. Niet lang daar na overleed innocentius I, in
na ^'- G. ]\Jaart des jaars 417, wiens opvolger zosimus ge-
tot 470! ^^^^ andere gevoelens koesterde , ten aanzien van
*■ ■ PELAGius, die, niet min dan de Afrikanen^ zijn
ZOSIMUS , i^j^gj. „^^2i-m had, om de toeftemming van d^^w Bis-
de opvol- o 5 o
gervan fchop van Rome te verwerven. In eenen Brief aan
iNNocrN- iNxocENTius (*) beklaagde hij zich over laster,
gunlligt verdrajing van zijne gezegden, en valfche befchul-
pELAGius digingen. Te gelijk met dezen Brief zond hij aan
den Roomfchen Bisfchop zijne Geloofsbelijdenis
over, welke tot onze tijden bewaard is gebleven,
omdat zij vervolgends onder het opfchrift : Symboli
Explanatio ad Damafiim ^ aan hiüiionymus toege-
fchreven , en als een rechtzinnig opflel fterk gebruikt
is geworden (f). Deze Geloofsbelijdenis beftaat in
drie deelen: van God, (^TheoJogica ^'^ van de
Menschwording van CHRISTUS, (^Oeconomica ,') en
van het gedrag der Menfchen, (^Ethica.') De op-
flellcr verklaart zich bijna doorgaands, zoo als de
KathoUjken gewoon waren, en vervloekt, bij name,
( de
(*) Uit welken augustinus fommige plai-tzen bewaard
heeft de Cratia Christi pag. 164. de Pecc. On'gin. pag,
175. Tom. X. Opp, I
(f) Zij ftaat daarom in de werken van hiüron^'MUS
T. V. Opp. p. 122. als een aanhangzel bij die van au-
gustinus A[)pcfid. ad T. X. Opp. p. 42. en in een ver-
mnnrd werk der Middeleeuw: carol. I\I. de Iiv.agg. sul'
in L. III. C. I. />. 258-264.
GESCHIEDENIS. lyi
(Ie zoogeiiocnide Ketterijen , vvclkc zij vcrwicqicn. III
Nainvlijks is 'or écne plaats, waar zij niisfchicn na- ^^^
dcre bepalingen konden begcercn , en vvelligt alleen Hoofdd.
de voluende, in welke men aanc;aande dea vrijen ^^^ ^' ^»
., , \x- 1 VA j 1 j •• J^^"" 363.
wtl leest: „\vij belijden denzclven, op deze wijze, ^ot 476.
dat wij zeggen : //''//" hebben altijd den God/ijken
bijfiatid nodig; en zoo wel die genen d waaien, die
met MANiCHEUS iccren, de mensch kan de zonde
niet vermijden , als die genen , die met jovinianus
bewccren : De mensch kan niet zondigen. Maar
wij zeggen : De mensch kan aliijd zondigen en niet
zondigen, om Iteeds onzen vrijen wil te belijden."
Ten laatden verzekert pelagius den Roomfchen
Bisfchop, dat bij van hem, die het Geloof en den
Stoel van petrus bezat, gccrn eenc verbetering van
zijne Geloofsbelijdenis wilde aannemen , indien de-
zelve znlks nodig moge hebben ; maar zo hij dezel-
ve zou goedkeuren, zoo behoorde ieder, die hem
wilde verfmaden, of voor onwetend, of voor boos-
aartig, of voor een' Ketter gehouden te worden.
Toen dit oprtel van pelagius te Rome kwam, in
het jaar 417, was innocentius reeds overleden.
Om dezen tijd kwam ook c/elestius' te Rome
aan, die te Efeze Preshijter , (Ouderling,) gewor-
den was , en een' tijd lang te Konflantinopolen ge-
leefd had, alwaar hij volgends verhaal van marius
MERCATOR (*) door den Bisfchop atticus aldaar
genoodzaakt was geweest, die Hoofdliad te verla-
ten. Ook deze flclde ecne Geloofsbelijdenis op,
wel-
(*) Common. C. i. 7. I. Opp. p. 7.
igt K E R K E L IJ K E
III welke hij fian den nieuwen Roomfchen Bisfchop zo
^^^ siMus overleverde (♦). ctilestius verklaarde zich
Ilootdft. over het Katholijk Geloof, zoo als men dat in een
^^ ^' p^' Symbolum oï Geloofsbelijdenis, plagt te vervatten,
tot 475. voldoende ; maar ten aanzien der betwiste Iccre
' voegde hij 'er bij: „ Indien 'er nog eenige vragen
ontflaan zijn, welke juist niet tot het Geloof behoo-
ren, en over welken thans onder velen een twist
voortduurt , zoo heb ik niet , als uitvinder van eenig
leerfluk, daar beflisfend van gcfproken; maar wensch
alles door uw Apostolisch oordeel , ( yipostolatus
Festri Jiidicio , ) gebillijkt te zien , opdat , zo 'er
misfchien eenige menschlijke dwaling door onwetend-
heid mogt ingeflopen zijn, dezelve door uwe uit-
fpraak verbeterd worde." Hij fhiat wel toe, „ dat
de Kinderen^ naar het voorfchrift der algemeenc
Kerk, en naar de leere van het Euangelie, tot ver-
geving der zonden gedoopt moeten worden , dewijl
de Heer het Hemelrijk alleen aan Gedoopten fchen-
ken wil, hetwelk de krachten der Natuur niet had-
den, en dus de genade fchenken moest. " Doch
door de vergeving der zonden , vervolgt hij , is hij
niet gezind, de natuurlijke voortplanting der zonde
te bevestigen , als welke ver vervreemd is van het
Katholijk leerbegrip; want de zonde wordt niet met
den mensch geboren; maar naderhand van hem uit-
geoefend, dewijl zij niet eene misdaad der natuur;
maar
(*) AUGUSTiNüs liecfc cciiige plaatzen uit dezelve be-
waard (Ie Pecc. On'gifi. C. a. p. l6p. C. 5, 6. p. 17 I,
C. 23. p. 177. T. X. Opp.
GESCHIEDENIS. 193
mam- vnn den wil is. Te gelijk bood c/elestius III
aan , zich bij den Roomfchen Bisfcliop te willen ^°^*
rcciitvaardigen , omtrent alles , wat denzclvcn hem Hoofdfl.
aangaande valschlijk was aangebracht ( * ) , en ftelde "^ C. G.
zich voor zijne rechtbank , uit kracht van het ap- ^^^^ ^_|*
pèl of beroep, hetwelk hij, vóór eenige Jaaren, van •
de uitfpraak der Afriknanfche Bisfchoppen gedaan
had (f). Nog in dat jaar 417 hield zosimus dan
cene vergadering der Roomfche Geestelijkheid, die
misfchien ook door eenige biiitenlaiulfche Bisfchop-
pen en Ouderlingen werd bijgewoond. In deze on-
derzocht hij alles, wat met c^elestius in Afrika
was voorgevallen ; liet dcszelfs Geloofsbelijdenis
voorlezen , en ondervraagde hem wegens de befchul-
digingcn, tegen hem te vooren door paulinus inge-
bracht (§). CiELESTius veroordeelde alles, wat
iNiXOCENTius veroordeeld had, ja wat over het al-
gemeen de Apostolifchc Stoel veroordeelen zou;
maar op de tegenwerpingen, hem door paulinus
gemaakt, liet hij zich volftrckt niet uit, ook be-
weerde hij , 'dat de beide Bisfchoppen lazarus en
iiEROS hem eigenlijk niet déns met kennis en wil
hadden aangevallen (**).
ZOSIMUS, met deze verklaringen voldaan, fclireef
daar
( • ) Epiit. Zofiir.i ad Afric. Episc. p. 66. in Appcncf.
T. X. Opp. Auguttini.
(t) Zofmi Epist. III. ad Afn'c. Episc p. 70. /. c.
(§) Zie boven Blndz. 152.
(**) Znfim. h c. Paulini libellus centra Ctelest. pag,
69. l. c.
IX. Deel. N
194 KERKELIJKE
iri daar op, met gelieel andere gevoelens, dan zijn
boKK Voorzaat, aan aurelius en de overige Afrikaan-
HooVdft. A-^e. Bisfchoppcn. Hij verwondert zich wegens hun
na C. G. oordeel over c.ï^lestius , en vindt het gedrag der
lot %76 ^^^^ Gallifche Bisfchoppen zoo flecht, dat hij te-
■»■■ gen hen tot afzetting en Kerkdijken Ban befloteii
had. Hij had, fchreef hij, zonder overijling, over
deze zaak beflist , en maakte den Bisfchoppen ,
( Sanctitati Vestra , ) zijn onderzoek der volkome-
ne rechtzinnigheid, (^abfoluta fides ,^ van C/eles-
Tius bekend ; en begeert , dat zij , die meenen ,
dat deze anders denkt, dan hij fcliriftelijk hebbe
voorgewend \ zich binnen twee maanden te Rome
vervoegen. Aan c/elestius zelven en aan de uit-
hecmfche tegenwoordig zijnde Lceriiaren had hij
herinnerd , dat zulke knopen en ftrikken van vragen
en ongerijmde twisten^ welke meer nederwcrpen
dan opbouwen , uit eene befmetlijkc nieuwigheids-
lust voortvloeiden , daar elk zijn vernuft en matelo-
ze welfprekendheid , of ook de fchrift misbruikt;
waar door zelfs de fchriften van groote mannen nji
lange tijden onder willekeurige uitleggingen leden.
Bij flot vermtiant hij de Bisfchoppen, om hun vcr-
ftand aan de kere der Heilige Schrift te onderwer-
pen, welke, nrar aanleiding der Vaderen, tot een
voorfchrift dient.
Kort daar na ontving zosimus ook den bovengc-
melden Brief en de Geloofsbelijdenis van pelagius.
Hier kwam nog een Brief bij van praylus , Bis-
fchop van ^erufalem^ die zich de zaak van pela-
gius ijverig aantrok. Deze (tukken liet zosimus
we-
GESCHIEDENIS. 195
weilcr in eciie vergadering van zijne Gcestclijklieitl Hl
voorlezen, en Iclireef voorts aan de Afrihaanfche, ^'^];^
Bisfclioppen , welke uiivvcrking zij gedaan had- noofdft.
den (*). „ PELAGius," Iclirijfc hij, ,, heeft zich "^ C. G.
voilcomen gereclitvaardigd , en Hemt geheellijk met \q^ a-^s,
C/ELESTius overeen. Algemeen was de vreuoide en •
bewondering der aanwczenden; («jmmigen konden
zich naaiiw van traaiicn onthouden , dat mannen vaa
zoo onberispelijk geloof gelasterd konden worden.
Nergens is van hun de genade of hulpe Gods voor-
bijgegaan ; zij noemen het onvergeeflijke zonde tegen
den H. Geest, wanneer men zulks ontkent."
Vreemd moest het luiden , dat zosimus dus Annmef'
rcchtflireeks zijn' Voorzaat tegenfprak, en twee 'i*^'- i'" Af •
den , die algemeen als Ketters aangemerkt werden , kaanfche
voor rechtzinnig verklaarde, augustinus wist hem l^'sfchop-
op gcenc andere wijze te verfchoonen , dan dat hij over.
beweerde , dat zosimus geenszins de dwaling van
CELESTius, het loochenen der Erfzonde, maar al-
leen zijne bcreidvaardigheid , om zich te bekceren,
gebillijkt had (f). Wat ronder en opener fchreef,
in de Vide eeuw, facundus, Bisfchop van Her-
mione, 'm Afrika (5), dat zosimus het geloof van
PELAGIUS en c/ELESTius, ftrijdig met zijnen voor-
ganger, als waar, had goedgekeurd, omdat de
Afri^
(*) zosiMi Epist. l. c. pag. 6j.
(f) AUGUSTiN. contra Dtias Epiitt. Pelagian. L, II.
C. 3. T. X. Oj>p. p. 28Ó, 2?>j.
(§) Pro Difciii. trium CapitulL L. VII. C. 3. T. IL
Opp. sia.MONü. p. 440.
N 2
196 K E R K E L IJ K E
ni /ifrikaanen hun' bedrieglijken list nog niet genoeg
BOEK ontdekt hadden. Zoo veel ziet 'er een onpartijdig
Hoofdft. Beöordeelaar uit, dat de verfchilien over de Erfzon-
na C. G. (Ie en des mcnfchen vrijen wil in het Geestelijke ,
tot 4-6 ^^" zosiMus als van weinig aanbelang hebben toe-
— - ■ gefcheenen.
Maar des te meer wekten deze twee Brieven van
zosiMus , die ook met trotschhcid waren opgefteld ,
de gevoeligheid der Afrikaa?ifche Bisfchoppen op.
Zij antwoordden hem , waarlchijnlijk nog in het jaar
417, uit ééne van hunne vergaderingen te Kartha"
go , dat zij befloten hadden , het zoo lang bij het
vonnis tegen pelagius en c^lestius , hetwelk
iNNOCENTius van den Stoel van petrus geveld had,
te laten blijven , tot dat beiden , met alle duidlljk-
heid, zouden beleden hebben, dat de genade Gods
door onzen Héere jesus christus ons helpt ^ niet
alleen tot de kennis, maar ook tot de beoefening
der gerechtigheid , in bijzondere handelingen en daa~
den (*). PAULiNus, de voorige belchuldiger van
C-<ELESTius, wien zosimus thans naa Rome had
laten ontbieden, gehoorzaamde hem even min, als
de Bisfchoppen in Afrika, Hij fchreef aan hem (f),
dat PELAGIUS en c^lestius reeds van zijn' Voor-
zaat
(*) PROSPER. /Iquit. pro Aiigmtino Liber covtra Co II,
p. n(). Appcnd. T. X. Opp. Aus:!nt. august. de Peccat.
Orig. C. Y , %. p. 171. coJiira duas Ep, Pelag. Libr. II,
Cap. 3. p. 287.
(t) PAUL. Diac. libfllm Zofimo oblatus pag. 69.
Append. T. X. Opp. Aiigmt,
GESCHIEDENIS. 197
zant iNNOCENTius veroordeeld waren, indien zij bij III
hunne dwalingen blijven zouden; zosimus zelf had ^^^^
c^f.ESTius door de aan hem gerichte vragen over Hoofdft.
de belchuldiffingcn van pelagius veroordeeld ; het ^^ C. G.
T^ïir 363.
was daarom overtollig, dat hij zich te Rome liet ^^'^ .y^[
vintien , zoo als het te vooren niet nodig geweest ■»
was , dewijl celestius , niettcgenflaande zijn ap-
pèl, niet opgekomen was; eindelijk was ook deze
twist over het geheel thans als eene zaak der gchee-
Ic Kerk aan te merken.
Op dit fchrijven der /^frikmnfche Bisfchoppen 5Ant-
hetwelk zoo veel vastheid aantoonde , antwoordde ^^'°<^''''
VPH zosi-
zosiMus, in het jaar 41.^^, reeds in een' maUcher mus.
toon ( * ) , hoewel hij eene lange Inleiding maakte
over het gezag en de voorrechten van zijnen Apos-,
tolifchen Stoel. Ilij wilde hun aantonen, dat zij'
zich zonder reden bezwaarden, omdat hij c/eles-
Tius te veel geloof gegeven had; daartegen verze-
kerde hij hun , dat hij deze zaak geheel in haren
ouden ftaat gelaten had.
Doch de Afrikaanfche . Bisfchoppen lieten zich De Kerk-
door dit alles niet aflchrikken ^ om een plegtig en vergade-
. ring vnn
beflisfcnd oordeel over deze verfchillen te vellen. Knrthao-o
Alhoewel zosimus dit openlijk zich zelven voorbe- veröor-
dcclc
houden had. In het jaar 418 hield aurelius, „[^^..jj,^ ^^
Bisfchop van Karthago , in deze Hoofdftad eene Ic-cre van
zoogenoemde vuUedige Kerkvergadering, {Concilium p'^^^-^^'u^
Plena7-ium^') dat is, op welke zich Bisfchoppen
uit alle Afrikaanfche Landen bevonden , ook uit
SpaU'
(*) Z(fiini ad Afric. Episc. Epist. p. ~o.
N r>
195 K E R K E L IJ K E
III Spanje^ tot fanicn 200 in getal. Deze ftcklc de
Bor.K volgende befluitcn op (*): Wie zegt, dat adam
Iloofdft. ft^^fl'i^ gefchapen is, en d.it hij niet tot ftrafe der
na C. G, zonden , maar wegens zijne natuurlijke gcfleldheid ,
tot A-6 S^fl^^'^^'^ zou zijn , het zij hij al dan niet gezondigd
. had, die zij vervloekt! — Wie zegt, dat de tüetnV'
geborene Kinderen niet terftond gedoopt moeten wor-
deu', of dat zij wel tot vergeving der zonden ge-
doopt worden, maar dat zij niets van eene Erfzon-
de van ADAiM aan zich hebben, hetwelk door het
Bad der wedergeboorte verzoend wordt; dat dus de
■woorden bij den Doop, tot vergeving der zonde,
geen' waaren zin hebben; die zij vervloekt! W^mt,
de plaats des Apostels Kom. V. 12. img alleen zoo
verklaard worden^ zoo als het de overal uitgebreide
Katholijke Kerk altijd gedaan heeft. Wie zegt,
de genade Gods , welke den mcnsch door Christus
rechtvaardigt, ilicnt alleen tot vergeving der reeds
hedrevcne zonden; maar niet tot bijjïand, opdat 'er
gecne meer begaan worden ; die zij vervloekt !
^Vie zegt, dat deze zelFde genade Gods ons alleen
in zoo verre tot het niet zondigen hijflaat , dat zij
ons de kennis der Godlijke geboden openbaart ; waar
niet ook de krachten mededeelt, om die met liefde
te kunnen waarnemen; die zij vervloekt! \\^ic
zegt, de genade der rechtvaardigmaking wordt ons
desvvegens gegeven, opdat :vij daar door dat gene
gemaklijker kunnen vervullen , het gene ons door
den
(*) Qod. canon. Eccles. Jfric. Tom. I. ^ct, ConciL
HARDULM pt.'g, C>25.
G E S C II 1 E D E KM S. 199
den vrije» wil te doen rvordt nauhevokn\ even als FII
of wij, zonder de geniule, de Godlijkc geboden ook ^^^^
waarnemen konden , doch flechts wat moeilijker ; Hoofdll,
die zij vervl')ekt ! — W' ie de woorden des Apostels ! "^ C. G,
ah wij zeggen , dat wij geene zonden hebben , enz. j^^^ ^»|'
zoo verllaat, dat men dit flechts uit ootmoed be- *
weere; maar niet, als of het dus wezenlijk gefteld
was, die zij vervloekt! Want de Apostel wcder-
legt terftond daar op deze verklaring. — Wie zegt,
dat de Heiligen door de woorden van het Gebed:
Vergeef ons onze fchidden ! niet zich zelven bedoe-
len , omdat deze Bede voor hen niet meer nodig is ;
maar andere zondaren in hun volk, die zij ver-
vloekt! — Wie beweert, dat de Heiligen deze
woorden: Vergeef ons onze fchidden l alleen uit
ootmoed bidden, maar niet, als of zij dit van zich
zelven geloofden ; die zij vervloekt ! — Tusfchen het
tweede en derde dezer acht hefJiiiten vindt men in
een oud Handfchrift en Verzameling (*) 'er nog
•één, waar in vervloekt wordt die geen, die de
plaats van Christus van de vele woningen in het
huis van zijnen Vader zoo verflaat, als of 'er in
het Hemelrijk cene middenplaats , of eein'ge andere
was , waar de ongedoopte Kinderen zalig leefden ,
dewijl zij, zonder Doop, geheel niet in het Hemel-
rijk kunnen ingaan. Een bcfluit, hetwelk heel wel
echt kan zijn, dewijl augustinus dit juist geleerd
heeft (t). Behalven de gemelde befluiten, ftelde
de-
(*) Ook bij FOTius Ribl. Cod, LUI. 11, 41, 44.
(tJ Boven Bladz. 158.
N4
20O KERKE E IJ K E
III (leze Kerkvergadering nog anderen vast; vvnnr van
BOKK lonimigcn tegen de Donntisten gerieht waren (*).
Hoorafl. ïn andcreji werd verordend, dat Bisfclioppcn hnn
na C. G. recht op zekere Gemeenten voor Kerkvergaderingen
tot A7Ó moeken ; en de Ketters van hun Kerspel tot de Katho-
■ l'ijke Kerk moesten brengen ; en dat de Ouderlingen ,
ook anderen van de laager Geestlijkheid , die bezwa-
ren tegen hunne Lisfchoppen hadden , zich deswe-
.gens aan, de nabuurigen moesten wenden. Nog is
•'er een bt-fluit dezer vergaderhig overig, betrefi'ende
.zulke: Mfiagden^ w'vix kuischheid gevaar liep, of
door eencn vermogenden vrijer , of zelfs door ecnen
.roovcr ; of ook , wanneer zij onder gemoedelijke
twijfelingen vreesden, te zullen ftervcn , zonder in-
gekleed te wezen. Kleedt haar nu een Bisfchop ,
op verzoek van haare Ouders of Voogden , vóór haar
XXFfte jaar in, dan zal hem de Kerkvergadering,
op welke deze ouderdom bepaald was (f), niet
hinderlijk zijn.
Aatizien Zoo groot was liet aanzien dezer Kerkvergade-
vandeze j-jng, dat zij de vijfde algemcene Kerkvergadering
"adering. ^'^'^ Karthago heet, alhoewel zij zulks alleen was,
met betrekking tot de /Ifrikaanfche Laiidfchappen ,
en nog wel gekant tegen twee Oosterfche en zelft
tegen de gezindheid \-\\\ d.'cw Bisfchop van Rome^
■Zoo grooten roem van rechtzinnigheid hadden de
Jfrikaanfche Bisfclioppcn zich verworven , dat door
haar
• (*) Zie Deel VII. Bladz. 391.
(t) De lilde Karthaagfckc van het jaar 297. Cod»
Can, Eed. Jfric, l. c. C. i6. p. 874. Coll. p. ^61.
GESCHIEDENIS. 1201
haar annzien , gelijk prospkii (*) zich uitdrukt, Iir
de Ketterij van pelagius in de geheele wereld ver- ^^^-^^
oordeehl is geworden , dat is , dat de be^isfende uit- floofdft.
flag tegen de Pelagiaanfchc gevoelens in de geheele "«t C. G.
fVesterfche Kerk gegeven is. In de Oosteifche Ge- ^^^ ^ |*
meenten is deze twist grootendeels onbekend gcblc- <
ven, en AUGUSTiNus Iccrftclfel maakte daar zeer
weinig opgang.
Gelijk men zich voor heenen met goed gevolg De TVe-'*
bediend had van de Wereldliike Wetten tegen de reldlijke
^ . - " nrin tegen
Donattsten , zoo floeg men thans denzelfdcn weg pelagius
in tegen de Pelagianen. Niet de Roomfche Bis- ingeroe-
fchop zosiiMUS (f), maar de /Afrikanen, verzoch-
ten om een Keizerlijk plakaat tegen hunne par-
tijen (§), en wel gelijk men gist, door middel van
eenen aanzienlijken Hoveling valerius , met vvien
AUGUSTINUS gemeenzame Briefwisieling hield.
HOKORius liet dan den 3oflen April des jaars 41 B
te Ravenna een bevel uitgaan , welks theologifche
en tevens gezwollen flijl eenen opdellcr uit de
Geestelijkheid verraadt (**) ; in dezelve gelast de
Keizer den Opperftadhouder palladius, om c/e-
LESTius en PELAGIUS uit de flad te verdrijven;
maar
(^*) In Chronico T. I. Lcct. Antiq.ch^is. />. 299,300.
(f) Gelijk nARON. \\n\ /Inn. Eed. ad anii.\\'i>. n.\c).
(§) QUESNEL Dhf. XII. de Conc. Afric. contra Pelag.
T. II. Opl>. Lcmis M. p. 363. de Benedictyner Uitgevers
van AUGUST. Preefat. ad T. X. 0/>/>. p. 24.
(**) //; Appcnd. ad T. X. Opp. August, p. 70. fq. et
in Steph, Baluzii Notis ad Salvianuvi p. 74.
N5
. 202 K E Pv K E L IJ K E
lil maar liiinne aanhangcTS, als zij van deze dwaling
BoEic overtuigd werden , zouden gebannen worden. Dit
Hoofdit. Plalvaiit werd openlijk, met ecne bijzondere publi-
m C. G. ijatie van palladius en twee andere Oppcrlladiiou-
Jor476>l^«-s afgekondigde*).
» Thans hield Z05imus het voor dienftig , zich ins-
zosiMus „gi^jj-s tcecn c/elestius en pelagius te verldaa-
verklaart ^ •> ^^
zichtegen ren. Nu zich de Wereldlijke JNIagt zoo naauw
dePela^n- „^^^ ^\q Kerkelijke uitlpraken verëenigde, kon hij niet
dcrzi'd-^' l''i"S£'" achterblijven , zonder zich een ongunftig
fche Idng- vermoeden op den hals te haaien; terwijl Rowe
ten over ^.qIvq reeds door deze twisten hevig gefchud werd.
delingen. Ten minden augustinus (f) verhaalt, dat de Ro'
meinen eenpaarig hunnen ijver tegen pelagius lieten
blijken , en aan den anderen kant meldt prosper (§),
dat konstan Tius , te vooren een aanzienlijk Bevel-
hebber, maar naderhand waarfc hij n lijk een /Iskeet
in de Hoofdflad , ten dezen tijde van de partij der
Pelagianen aldaar , tegen wier voortgang hij zich
verzette , veel geleden , en daar door den naam van
eenen Belijder verdiend hebbe. Doch , gelijk ge-
meenlijk, zoo verweten ook thans de beide partijen
malkanderen meer zulke buitenlporigheden. De Pe-
lagiaan julianus klaagt bij augustinus (**), dat
de tegenpartij geheel Itali'é tegen de zijne opgehitst,
te
(*) /. c. in Api). Aug. p. 71. et ap. Bahtz. p. ^j6,
(f ) Z>^ peccat. Origin. C. 8. 7'. X. Opp. p. 172.
( § ) ''• ^- P^g' '^99'
(**) Apud August. Op. Impcrf. contra Julian. Lihr.
III. C. 35. y^' X. Opp. p. 7p2.
GESCHIEDENIS. 203
te Rowe liet graaiuv tot oproer omgekocht , in III
Afrika^ ten kosten der armen, paarden opgekweekt ^^'^
tot gefchenken voor de Kriigsbcdienden , den Vorst Hoofdft.
zelfs tot vervolging opgezet, en door eifenisfen, "^ C. G.
welke vrouwen opgaven , de Overheden overgehaald ^^j. J*^^
had, om met drift op de Pelagianen aan te vallen.
AUGUSTiNUS verklaart dit alles, kort en goed, voor
leugen en laster; fchoon 'er vrij wat waarfchijnlijk-
heid in voorkomt.
Hoe het zij , zosimus befloot thans , door een
nieuw verhoor van Cyï:LESTius, denzelven duidelij-
ke en bepaalde antwoorden af te persfen , omdat de
Afrikanen hem voor zijne listige uitvluchten ge-
waarfchuwd hadden (*). Maar c/elestius, in
het jaar 418 ten dien einde te Rome ontboden, ver-
bergde zich, en vluchtte eindelijk geheel uit Ro'
jne (f). zosiMus veroordeelde daar op hem en
PELAGius , als Ketters , en legde hun , indien zij
van hunne dwalingen wilden afilaan, eene Kerke-
lijke Boete op ; maar indien zij daar bij bleven ,
zouden zij voor altijd van de Kerk uitgefloten
zijn (§)• Hij fchreef dit niet alleen aan de Afn-
kaanfche Bisfchoppen, maar zond ook een* rond-
gaanden Brief, {tractoria,) aan alle Bisfchoppen,
de
(*) AUGUST, contra duas Epist Pclagian. Lihv. II.
Cap. 3. Torn. X. Opp. pag. 287.
( f ) AUGUST. /. C. MARIUS MERCATOR CoVWIOIliiOr. fu-
pcr tiomine Ctelest. pag. 7.
(§) AUGUST, de peccato origin. Cap. 22. pag. 1^6.
Epist. CXC. pag. 138. Tovi. II. Opp,
!:o4 K E R K E L IJ K E
111 de Oosteifche zelve iii:t uitgezonderd, opdat zy,
^1^';''^ tluor hunne ondertekening, hunne toedemniing zou-
Hüo?diK den geven (*).
na C. G. ^jin het KcizerUiiie Hof te Ravenna ielve fchijnt
tot 470.' ^*^ uitlpraak der Afrikaanfche Dislchoppen veel
■ meer gegolden te hebben, dan de toeftemniing van
zosiMus. HONORius meldde in yunij des jaars
419, den Bisfcliop van Karthago aurelius, en in
ccncn dergelijken Brief aan augustinus (f), dat
hij PELAGiüS en C/elestius uit Rome had laten
verdrijven, daar in hun oordcel volgende. {Sancti-
tatis Tude judicium. ) Thans had hij bevolen ,
dat die genen, die hen niet uit hunne fchuilplaat-
zen vcrjaagen, of ten minden niet aangeven zouden,
gelijke Itraile met hen zouden ondergaan ; ook wilde
hij , dat AURELIUS en augustinus dit fchriftelijk
aan alle Bi&fchoppen zouden bekend maken, dat ie-
der Bisfchop , die de veröordeeHng der gemelde
Dvvaalleerüaren niet onderfijlirijven wilde, zijn Bis-
dom verliezen, en uit de Kerkelijke Gemeenfchap,
als ook uit de Trad, waar hij woonde , verrtoten zou
worden. Men heeft den rondgaanden Brief, hier
op door AURELIUS in het jaar 419 aan de Bis-
fchoppen van het Byzacenisck en Arzugitaanfche
Ge-
(*) AUGUST, (k pecc. Origiii. C. Hl, p. 176. coutra
chias Epist. Pclag.L. II. C. 3. p. iZG.Ep. CXC. />. 53^.
Ep. CXCIV. p. 544. T, II. Opp. MERCAT. Covuii. fupcr
mm. Celcst. C. \. p. 7. C. 2t' p. 18. pROSP. Chron.ada,
a^\^.c/^LZ%T.PapccEp.adGall. Episc. p. 8p. inJpp. ad T.
X. Jiigust, (t) AUGUST. Ep. CCI. T. II. Opp. p. 580.
GESCHIEDENIS. 205
Gewest afgezonden, nog (♦), waar .in cclitcr van m
den Bisfchop van Rowc geen woord gemeld wordt. ^^^
De Afrikanen prezen dezen Disleliop wel in hun f^oofdd.
antwoord (f), dat hij, op Godlijke aandrift, hun "^ C. G,
toegeltemd had. Ook waren zij ongemeen in liun- -'^l ^^*
nen fchik, dat de Roomfche Ouderling sixtus , dien
het gerucht voor een' Pelagiaan had uitgegeven,
thans openlijk de leerfteliingen van pelagius ver-
vloekte , en in eenen Brief aan aurelius zich vol-
komen volgends hunnen vvcnsch verklaarde (§).
Maar te gelijk lieten zij niet in het geringfle blijken,
dat zij de bevestiging van hunne uitfprakcn eerst
van Rome hadden moeten verwachten.
De meeste Bisfchoppcii ondertekenden den rond- Berichten
gaanden Brief van zosimus , uitgezonderd negen- vanjuLi-
tien , die zich door de vrees van verketterd en ver- Bisfchop
volgd te worden, niet lieten bewegen; onder dezen van Ecla-
is julianus de voornaamlte, die onder zijne partij
de derde plaats beflaat na pelagius en c^lestius.
Zijn Vader riemor was Bisfchop ergens in Neder^
Italië^ een bijzonder vriend van augustinus (**).
MARius iNiERCATOR geeft wcl tc Iccnncu , dat ju-
lianus een ondergeftoken Zoon kan, geweest zijn;
hij laat hem zijne eigene Zuster tot onkuischheid
aanzoeken; maar dewijl hij zulks in eenen hcvigen
ftijl
(*) In Appcnd. ad T. X. Opp. Augmt. p. 71.
(^t) ///>. Prosp. contra Coll. C. lo. in App. Aug. l. c.
(§) AUGUST.£/>. CXCLp. S29'^P' CXClV.p. s^^.T. II.
(**) AUGUST, contra Jiilian. L. I. C. 4. p. 331. T'jhi.
X. Opp. Ep. Cl. p. 207. T. II.
4o<J K E R K E L rj K E
III ftijl vol fchcldvvoordcn de et, verliest hij daar door
BORic 2ijne geloofwaardigheid in dezen i^*). julianus
Hoofdft. trouwde al vroeg; ook bekleedde hij, nog vrij jong,
m C. G. de posten van Voorlezer en Diakon (f). Dat hij,
^^j"" ^_^' volgends augustinus, naderhand in onthouding
- geleefd heeft , behoeft men daar van niet af te
leiden , omdat zijne huwlijksverkeering met zijne
vrouw hem anders in zijne verheffing zou gehinderd
hebben, want het voorbeeld van zijn' Vader bewijst
reeds het tegendeel. Veeleer zal de dood zijner
huisvrouw hem daar toe aanleiding gegeven hebben.
Toen hij nog Diakon was , hield augustinus zoo
veel van hem, dat hij zijnen Vader verzocht, hem
aan hem over te zenden (§). Omtrent het jaar
416 werd hij Bisfchop te Eclanwn^ eene ftad in
ApuUë (**), en twee jaaren daar na nam hij leven-
dig deel in de Pelagiaan folie vcrfchillen. genna-
Dius, die nog in dezelfde eeuw zijne berichten op-
tekende , noemt hem (ff) ccnen fcherpzinnigen , in
de Heilige Schrift wel geöefcnden , ook in deGriek-
fche en Latijnfclie Taaien zeer kundigen man, die
zelfs onder de Lceriiaren der Kerk beroemd geweest
» was ,
( * ) IMAR. MERG. Subu. 111 Scripfa Juliani C. 4. T. l.p. 40.
(i) AUG. in 'JiiVum. L. III. C. 21. />. Z79- ^P' ^^'
p. 208. PAUL. NOL. Caniu XIV. />. 512.
(§^ Epiit, Cl. pag. 208.
(**) !\iAR. MERC. Pr<vf. in Nestorii tract. contra Ha-
res. Pclag. pag. 73. ejitid. Syinb. Tlicod. Mopsvcst. pag.
95. Tovi. I. Opp.
(ft) De Firis IlliiJJr. Cap. 21.
GESCHIEDENIS. 207
wns , ccr hij zijne neiging tot (ie godloze lecrc van UI
PELAGius ontdeict iiad. Hij maakt licm wel tot ^^^^^
IX
Bislcliop van C^j)ua , ( Capuanus , ) maar waar- Hoofdd.
fcliijnjijjc moet men daar voor lezen Campanm ^ (in "^ C. G.
Campani'é.^ Voorts vcrliaalt liij van hem, dat liij? JorA?!*
ten tijde van eenen hongersnood en andere Itommer- ..
lijlie omdandigheden , zijn gcheelc vermogen onder
de armen uitgedeeld, en door dezen fchijn van
barmhartigheid, velen, inzonderheid aanzienlijke lie-
den en Monniken , tot zijne Ketterij verleid hcbbe.
Dat JULIANUS reeds , ten tijde van' den ïleom-
fchen Bisfchop innocentius, die hem tot Bisfchop
heeft ingewijd, tot de zijde van pelagius overhel-
de, verzekert augustinus (*). Evenwel lileef
hij, volgends mercator (f), zoo lang innocen-
tius leefde, met denzelvcn in Kerkelijke Gemeen-
fchap. Edne zijner vroeglle blijken voor de Pela-
gianen j kon wel geweest zijn die , welke dezelfde
Schrijver vermeldt (§). Als julianus, zegt hij,
zich te Rome onthield met de voornaamften van
zijne partij, vraagde hij de eenvoudige Cliristenen:
of de zonde iet goeds of kwaads , en of God dcr-
zclvcr oorzaak zij? Als zij daar op antwoordden,
zoo als te verwachten was, vraagde hij verders: of
de zonde eene zelffiandigheid of natuur , dau of zij
iet toevalligs zij? Hier (tonden zij, en hij voer
voort: ,, De zonde kan voKh-ekt geene zclfitandig-
heid
(*) Contra Jti.'iati. L. I. C. 4. />. 331.
(t) Commonit. ftiper nom. C\elest. C. 3./». 18.
(§) Siibnotatt. in Scripta "JuUani C. j. p. 50.
2o8 K E 11 K E L IJ K E
lil heil! of natuur zijn; want dan zou zij God tot
DoFJc werker en oorzaak hebben , die zulks van alle na-
IX
IloofUlK tuuren is. Wat nu geene ZLlfllandigheid is, dat
na C. G. kan ook in cenc zelfitandighcid , zoo als de mensch
tcir i-ö ^^ ' ^P geenerlcie wijze , overgaan ; midsdien is het
■■ een dwalend gevoelen , dat de zonde uit adam v^oort-
geplant zou zijn."
JULIANUS dan weigerde , met nog XVIII Bis-
fchoppen , den rondgaandcn Brief van zoslmus te
ondertekenen; maar het Keizerlijk Bevel gaf den
Bisfchoppclijken uiilpraken zoo veel kracht, dat de-
ze allen niet alleen van zosimus afgezet, maar ook
uit Italië verdreven werden. Die genen van hen ,
die hunne aangetijgde dwalingen aflegden , en zich met
verzoekfch riften aan den Roomfchen Bisfchop wend-
den, kregen echter naderhand hunne Bisdommen we-
der (♦).
JULIANUS echter liet zich door geene bevelen
overhaalen. IJij fchreef tweemalen daar over aan
ZOSIMUS (f), en men men heeft wel ééns geloofd,
dat één van deze Brieven de Geloofsbelijdenis ge-
weest zij , welke de 'Jefuit GARNiriR ( § ) het eerst
in het licht heeft gegeven, doch welke laatfiie waar-
fchijn-
(*) AiGU-T. contra diir.s Ep. Velog. L. I. C. i. pog.
070. L. IV. C. 12, />, 324. lilnll. f.dci in Appev.d. adT»
X. O/'/». ^//iT. p. 76. MiüRC. Coiiim. C. 3. p. 18. cjiisd.
Subiiott. C. 6. p. 46.
(t) AVG.Opcr. Ii;:p. cor.tra Julinu. L. I. C. iS./». 662.
(§) Lfbell. fidei in Dis/: V. de libcll. fidd editii a
Pclagg. p, 319. 7". I. Opp. Opp. M.ir. IMcvcat,
GESCHIEDEN IS. 209
Iblüjiilijk een opilcl is van Pelagidanfche Bisfchop- iir
pen, aan den Bislcliop van Aquiïeja^ onder wiens ^'^^-^
Kerspel zij behoorden, en hetwelk om dezen tijd , Hoofdfl.
tusfchen het jaar 418 en 420 , opgeftcld is. Echter "" C. G^
vindt men Ipooren van Brieven, door julianus om ^^^ ^_^*
dezen tijd aan zosimus , en anderen, naa Rcme
gefclireven , als ook van zijn' Brief, in naam der
XVIIl Bisfchoppen , aan rufinus , Bisfchop van Thes-
falouictt^ bij AUGUsTiNus (*) en mercator (f).
Zij bevatten klagten over de vervolgingen van zo-
simus , maar in de laatstgemelde plaatzcn , eene ver-
klaring, dat dë dood alleen in zoo verre van adabi
op de overige menfchen is doorgegaan, als ook de^
zen gezondigd hebben.
Dus neigde deze twist tot éene volflagene fchcu- Scheu-
ring der beide partijen, waar toe de Rechtzinnigen , !'"V^
door het inllaan van den weg van geweld, zekerlijk pardjën.
niet weinig toebragtcn, raanr wanr bij toch hunne
partij niet vrijblcef van gebreken , voornaamlijk door-
dien dezelve zich niet diiidlijk verklaarde, en den
fchijn wilde behouden van niet zoo ver van de Ka-
tholijken te verfchillen , waar door zij het verwijt
van onoprechtheid zich op' don hals haalde. Ook
gaven zij wel hunne genegenheid te kennen , Cm den
Kerkenvrede te behouden , evenwel lieten zij ook niet
lelden ecnen ruwen toon hooren, zoo als julia-
nus in eenen naa Rome afgezondenen Brief (§)!
Het
(*) Contra iiua% Ëp. Pel. L. T. C. 3. p. 273. L. IV. C.
t. p. 319. (t) Snbmtt. C. 6. p. 46. C. 9. p. 58.
C§) Bij AUGüjT. contra duasEp. Pel.L, I. C.2./». 273*
IX. Deel. O
,io K E R K E L IJ K E
IH Het zijn Mankhe'én, met welken wij thans ^eene
DOEK gemeenfchap hebben, Nogthans moet men aanmer-
Hoofdft. ten , dat deze geichreven is , tegen het einde des
na C. G. jaars 419, toen zij reeds genoodzaakt waren, de
Tflir ^6^
toe ±76. Katholijke Kerkgemeenfchap te verlaten. Vervol-
■ I gends verzochten zij, ten Keizerlijken Hove, om
Richters in hunne zaak , dat is , om eenc algemeene
Kerkvergadering , doch een aanzienlijk Hoveling ,
VALERius, belette, dat hun dit verzoek werd toe-
gedaan, en AUGUSTiNus fchrcef deswegens, met
alle de zekerheid eener bovenliggende partij: „ Dit
5, moet toch niet gebeuren, dat Christelijke Vorsten
„ aan het oude KathoUjke Geloof twijfelen , en
„ daarom den bcftrijderen van hetzelve tijd en plaats
5, verkenen , om hetzelve te toetzen ! Veel meer
5, mogen zij, daar in zeker en gegrond, zulke vij-
„ anden van hetzelve , als gijliedcn zijt , behoorlijk
,, ftraffen (*)!" Daartegen merkte julianus
aan (t)j dat het die twistende partij aan verlland
ontbrak, welke in plaats van onderzoek vrees ver-
wekte , en van fchrandere lieden wel geenen bijval
verkreeg, maar dien van vreesachtigen afperste. Ook
gaf hij te verflaan ( § ) , dat de KathoUjke Bisfchop-
pen het niet met eikanderen ééns waren, om zekere
Manichéifche dwalingen te veröordeelen. Dit Jaatfle
oordeelde augustinus geen antwoord waardig; ten
opzichte van het eerfte merkte hij aan: „dat de zaak
voor
(*) Oper. Iniperf. contra Julian. L. I. C. 10./». 6<5i.
(t) Ap.Aug. contra dtias Ep. Pel. L. III. C. i. /»• 3<^5»
(5) /. f. Llbr. I. Civp. 24. pag. s54'
s
GESCHIEDENIS. air
voor ccnc bevoegde rechtbank bedist was, en dat III
*er dus met hen met verder over de lecrftukken be- ''°^*
hoefde gehandeld te worden ; maar alleen daar over, Hoofdft,
dat zij , of het over hen geftreken vonnis vreed- na C. G.
zaam opvolgden , of, als zij niet wilden , van on- jf^" ^_|*
rustige bewegingen terug gehouden werden. " Vol- ^— — —
gends den Schrijver van een oud Bericht van JCetfe-
rijen ( * ) , hadden de Pelagianen , die hij ook Ge*
lesti'dnen noemt, wel hunne eigene Bisfchoppen en
Ouderlingen, maar niet hunne eigene Kerken, waar-
om tX] zich in de Godsdiendige vergaderingen met
de Katholijken vervoegden; en ook wel met hen
het Heilig Avondmaal gebruikten, maar dcswegens
werden zij ook vaak door de Kathalijken kwalijk
behandeld, en van de ijverigfle Pelagianen ver-
vvenscht. Waar uit men de vraag kan beflisfen, of
'er eene bijzondere Gemeente van Pelagianen ont-
ftaan zij? welke in laater tijden verfchillend is be-
antwoord geworden.
Ondcrtusfchen ging augustinus nog verfcheidene Verdere
iaaren voort, met de Pelagianen in zijne gefchrif- '^"'^''^'^"
ten te bcltnjden. Tot eén derzelven gaf eene po- custlnu?
ging aanleiding, welke ftrekte, om dé twisten bijt^'Sent|e
te leggen. Toen pelagius zich in Palajlina ont- „en!^^*'
hield, beproefde zekere pinianus, een aanzienlijk
man , met zijne Moeder of Schoonmoeder albina ,
en zijne Huisvrouw melania, om hem te bewe-
gen , dat hij de dwalingen , welke men hem te last
leg-
(*) Pr^destinat. L. I. H^res. LXXXVllI. Tom. I.
Opp. SIRMONDI pag. 294.
o 3
jia K E R K E L IJ K E
III Icgtle, fchriftdijk zou verwerpen, pelagius ver*
BOKK klaarde zich daar op , wcrklijk , „ dat hij den ge-
Hoofdil. ?9 "C" veroordeelde, die zeide, dat de genade Gods,
na C. G, ^^ met welke Christus in de wereld gekomen is.
Jaar 363. zondaaren zalis? te malcen, ons niet alleen
tot 470, " ^
, ,, voor elk uur en oogenblik, maar ook voor elkt
„ onzer daaden niet noodzaaklijk was ( * ). "
Ook gaf hij eetien Doop toe , welke , met dezelfde
woorden, aan Kinderen en Vohvasfenen bediend
moet worden, en aan de eerften vergeving van zon-
den fchenkt (f). Deze verklaring fchreven de drie
- gemelde perfonen, aan welken pelagius ze mede-
gedeeld had, in het jaar 418, aan hunnen vriend
AUGUSTiNus, om ziju gevoelen daar over te ver-
ftaan. Terftond fchrcef hij hun , met den terugkee-
renden Bode, tot antwoord op hunne vraag, twee
Boeken ,\de Gr at ia Christi et de peccato orsginali^
Libri II. contrti Pelagium et Ca/estium ) (§) ,
waar in hij zoekt te toonen, dat het enkel geveinsd-
heid zij, dat PELAGIUS zich zoo rechtzinnig had
uitgedrukt enz.
. In deze werkzaamheid ging hij . nog aan andere
kanten in het jaar 418 vooit. Zeker Bisfchop uit
een onbekend Gewest, optatus, had aan twee
vrienden in /Ifrika over de hem moeilijke vraag ge-
fchreven :• of de zielen even als de ligchamen voort-
geplant worden , dan of God voor elk ligchaam eeite
niet^
(*) AUGUST, de Gratia Christi C. 2. />. 155. T. X.
(I) August, l, c. pag. 1 64.
(§) Turn. X. Opp. pag. 154-184.
GESCHIEDENIS. 313
nieuwe zielfchept? Van eciicn dezer vrienden werd III
AUGUSTiNUS verzocht, om zijn gevoelen tot onder- ^^^
richting van dezen Bisfchop te ontvouwen. Hij Hoofdft.
deed zulks in eenen langen Brief aan optatus zei- "^ ^' ^»
ven ( * ) , welken hij begint met de erkentenis , dat Jq^ .^^
hij over de gemelde vraag nog niets bcllisfcn kon;
maar het zij genoeg, als men een Christen wilde
zijn , te gelooven , dat alle menfchen der verdoeme-
nisfe onderworpen zijn enz.
Nog zond AUGUSTINUS, in het Jaar 418, twee
andere Brieven van dergelijken inlioud , aan den
Roomfchen Ouderling sixtus (f). De eerfle is en-
kel eene vermaning aan hem , om zich verders te-
gen de Pelagi'inen te verzetten ; maar in den ande-
ren gaf hij hem eene voorlopige aanwijzing, hoe hij
liunne tegenwerpingen moest afwecren. Op dezelfde
wijze beantwoordt hij eenige tegenwerpingen der
Pelagianen , in eenen anderen Brief aan êiarius
fiiERCATOR, om dezen tijd gcfchrcven (§).
Ondertusfchen zaten de Pelagianen niet ftil; zij
fchreven aan zijnen vriend den Comes valerius,
dat AUGUSTINUS, door zijne leere van de Erfzonde,
het hw.vlijk veroordeelde (**). Hij had deze be-
fchuldiging wel reeds beantwoord , op het einde van
zijn Boek over de Erfzonde, maar in het begin van
het jaar 319 behandelde hij dezelve opzetUjk in een
werk
(*) Epiit. CXC. Tom. II. Opp. />. 532-539.
(t) Ep. CXCI. p. 539. Ep. CXCIV. p, 544.
(§) Epht. CXCill. pag. 541.
(**) AUGUST. Ketvactat. L. II. C. 53.
O 3
fti^ K E R K E L rj K E
in werk aan valerius (*), waar in hij ten oogmerk
^^^^ had , „ het kwaad der vleeschiijke begeerte , uit
Hoofdft. kracht van welke de daar uit geboren mensch de
na C. G. Erfzonde aan zich trekt, van het goede in den ech-
tot 4.76 ^*^" ^^^^ ^^ onderfcheidcn. " Naauwlijks was dh:
werk in het Ucht vcrfchcenen, toen de Pelngiaeti
JULIANUS 'er eene wederlegging in vier Boeken te-
genfteldc. Van dezelve kreeg augustinus door
VALERIUS eenige uittrekzels, die een ongenoemde,
doch niet zonder vcrfcheidene veranderingen daar
in te brengen , gemaakt had ; en tegen deze fchreef
hij eigenlijk in het jaar 420 het tweede Boek van
den bovengemelden inhoud (f). Hoe vermoejend
hetzelve ook is door wijdlopigheid en fpitsvinnighe-
den , het is echter merkwaardig door veelvuldige in-
gelaschte plaatzen uit julianus. Onder anderen is
de volgende plaats van denzelven merkwaardig, in
welke hij den KathoUjken verwijt , dat zij de ge-
voelens der Maniche'én volgen. ,, De Leeraars van
„ onzen tijd," fcbrijft hij (§), „de Richters der
,, nog brandende booze onlusten, hebben befloten,
„ die genen , omtrent wier heilige pogingen zij
,, ijverzuchtig zijn , door liet omkeeren der geheele
5, Kerk, te befchimpen en ten grond te helpen: en
„ zij merken niet op, hoe veel eer zij aan die ge-
5, nen bewezen hebben, van wier roem zij te ken-
„ nen
(*) Z)(? Nuptiis et Concupiscentia Libcr primus T,
X. Opp. pag. 187-201.
(f) jD^ Nuptiis et Concupiicentia Liher fecmidus /.
f./), aoi'224. (§) Cap. 3. pag. 203.
i
GESCHIEDENIS. 215
„ nen gaven, dat die niet anders, dan met den m
„ KathoHjken Godsdienst , kon omvergcrukt wor- °<^^*
„ den. Want , wanneer iemand aan den mcnsch Hoofdrt.
„ eenen vrijen wil toeeigent ; of God den Schep- na C. G,
„ per noemt der genen , die geboren worden ; dan ''^^ ^^5*
„ heet hij terllond een Ccelestiaan en Pelagiaan. ..
„ Opdat men hen dus niet Ketters noemc, worden
„ zij Maniche'èn^ en vallen, terwijl zij voor eene
5, valfche fchande vreezen, in eene waare misdaad:
„ gelijk de wilde dieren , welke men met kundige
„ muuren omringt, om ze in de netten te drijven;
,, dewijl hun ^c rede ontbreekt, worden zij door
„ eene ijdele vrees in het waar verderf voortgeflo-
,, ten." Deze befc huldiging werd nu tusfchen ju-
lianus en AUGUSTINUS ontwikkeld. De eerde
herhaalde ze meermalen , terwijl augustinus, die
zelf te voren een Manicheër was, bepaaldelijk het
onderfcheid ontvouwde tusfchen het leerftelzel der
KathoHjken^ der Maniche'èn ^ en Pelagianen (*),
en bewijst duidelijk, dat de Katholijke leere ver af
was van de gevoelens der Manicheën, Nog volle-
diger en nauwkeuriger behandelde hij dit, in een
ander werk (f).
Onverwachts kreeg augustinus , om dezen tijd , vingen-
nog een' anderen tegenflrever , die, zonder een p,?- tius vic-
lagiaan te zijn , hem evenwel noodzaakte , eene fchrijfc
vraag , in een bijzonder werk , te ontvouwen , wel- tegen Au-
- GUST^ÜS
(*) De Nupt. et concitp. L. II. C. 3. />. 204.
(t) Contaa duas Epist. Palag, L. II. C'. 2. p. 285.
Libr. IV. Cap. 3. pag. 309.
O4
ii($ .KERK E L TJ K E
lil kc inet de Pelagimnfche twisten , volgends zijri
BOEK lecrdelzel, zeer naaiuv verbonden was. Een jong
Hoofdft. ylfrikaan^ viNCENTius vicTOR, diüvan de Roga^
na C. G. fisien, een tak van den Donatistifchen aanhang.,
Er ^7ó ^^^ ^^ KathoUjken overgegaan was, hs in een ge-,
. fchrift van augustinus met misnoegen, dat deze
Bislchop erkende, niet te weten, of de zieien deu
menfchen uit de allerëcrfte en vervolgen ds door dq
ouderen voortgeplant werden? dan of God aan el-
ken mensch de zijne in het biizonder gaf?, doch^
dat hij dit wist, dat de ziel geen ligchaam, maar.
een geest is. Tegen dit gezegde , Helde victor een
gefchrift van twee Boeken op; maar augustinus
vvederlegde die in het jaar 419 of het volgende , in
vier kleine Boekjcns, van welken hij de beide laat-
ften aan victor zelven richtte (*). In dit werk
verdedigde hij zijne twijfelingen, over den oorfprong
der zielen , wee? zijnen tcgcnfchrijver vela door hem
begane misflagen aan; maar behandelde hem tevens
zoo roalsch, dat victor zijne gevoelens introk.
Nieuwe bokifacius, die in het jaar 418 den overledenen
Plakaaten gisfchop, zosjMUS te Rome was opgevolgd , veri
PeUigiï zette zich, even als zijn Voorzaat, tegen de uit.-»
«ey. breiding der Pelagianerij ^ zich nader met augus-
tinus > derzelver geduchtflen tegendrever, verbin^»
dende. Hem waren twee Brieven van Pelagianen
ter hand gekomen, éJnen van welken julianus naa
ïLome zou gcfchreven hebben, hoewel hij denzelven
niet
( ♦ ) Z)^ anima et ejus origine Lihri IV. Tom, X. Opp*
fag. 225-270.
GESCHIEDENIS. iif
niet voor den zijnen erkende , omdat hij , gelijk men Iir
gelooft, min of meer vervalsclit was; de andere ^^^
was door XVIII Bisfchoppcn van die partij , aan Hoordd.
RUFiNüS , Bisfchop van ThcsfaJonica , eefclireven, "^ C. G.
7a) behelsden menigvuldige Idagten over geleden on- jj^'j .^^'^
recht , en bittere uitvaringen tegen augustinus , ■
waarom bonifacius ze hem toezond, door middel
van den Afrlkaanfchen Bisfchop, alypiüs, onge-
twijfeld , opdat hij ze beantwoorden zou ; gelijk hij
dan ook fpoedig, in het jaar 420, of kort daar na,
een bijzonder werk daar tegen uitgaf, hetwelk aan
uoNiFACius was opgedragen (*). In dit werk ont-
kent augustinus, dat ck KathoUjken door adams
zonde den vrijen wil bij de menfchen zouden ver-
nietigen; veel meer, zegt hij, vertoont zich dezelve
nog, en wel door te zondigen; maar die vrijheid,
welke de mensch in het Paradijs had, om recht te
handelen, is verloren gegaan; de mensch kan alleen
door de genade van cpïristus weder vrij gemaakt
worden. Met dit werk keerde alypius, tegen het
begin van het jaar 421, naa Rome terug, om het
aan den Bisfchop bonifacius over te brengen. On-
dertusfchen vermoedden de Pelagianen^ en bijzon»
der JULIANUS, dat zijne reize ten oogmerk had, om
hun eenen kwaadcn trek te fpelen, en de laatstge-
pielde noemt zelfs de gefchenken, aanhitzingen , ea
velerleië laage middelen , door alypius in het
werk gefteld, om hunnen ondergang te bewer-
ken,
( * ) Contra duas Epistolas Pclagianorum Libri ^uiü-^,
fuc T. X. Opp. p. 272-326.
05
fii8 KERKELIJKE
lU ken (*). AUGusTiNUS noemt dit leugens en laste-
BOEK ringen , evenwel is het opmerklijk , dat juist om de-
Hoofdft. ^^" ni<^9 ^^ Keizer konstantius, wien honorius
oa C. G. in Februarij des jaars 421 tot Rijksdcelgcnoot had
» !l"^ ^3' aan2;enomen , kort daar na aan den Stadhouder van
tot 470. ^ '
. ■■ ■ Rome, voLusiANüS, een Plakaat tegen de PelagiH'
nen toezond (f), waar in hij gebood, dat volu-
siANUS allen, die de genade van God haatten,
(^qui Dei invident pietati ,) zorgvuldig zou opfpo-
ren, en uit de ftad verdrijven; zoo dat zij zich
honderd mijlen van dezelve moesten verwijderen.
Bijzonder zou c^lestius volftrekt niet in dehoofd-
ftad geduld worden.
AT-GU5TI- . K0^'STANTIUS overlced reeds in het jaar 421 , en
^^^ vaart .. ^j-^j^j^e Plakaaten fchijnen in het vervolg niet
voorts te- J ö j o
gen de flipt ten uitvoer gebracht te zijn. Inmiddels ging
Pelagia- ^uGUSTiNUS ijverig voort in het beflirijden der Pe-
^chr\\\Q\-\Jagi^f^^»' Hij liad, gelijk wij gezien hebben (§),
Laatfte (jg vier Boeken van julianus tegen hem enkel in
berichten uittrekzel leeren kennen. Thans de Boeken
van PELA- *'^" iiii"^
civs. zelve in handen krijgende, vond hij het uittrekzel
iiiet heel geti-ouw , waarom hij , om dezen tijd ,
eene meer volledige wederlegging van dit werk
fchreef.
(*) /Ipud Augustin. Opcr. Impcrf. contret Julian.
libr. I. Cap. 42. pag. 668. Cap. 74. pag. 689. Libr.
!II. Cap. 35. pag. 791.
(]) In Garncrü Disfertt. III. de Conftitt, Imperat,
tüth in caufa Pelagianorum T. I. Opp. Mar. Mercat.
p, 254. et in Append. ad T, X. Opp, August. $. 84.
(§) Boven Bladz. 214.
GESCHIEDENIS. aip
fclireef (♦). Door zoo vele vvederleggende twist- III
fchriftcn, vcrëenigde pogingen der aan/.icnliikfte Bis- ^9^^
fchoppen van het Westen, bcfl uiten van Kerk verga- Hoofdft.
derinsen , Keizerlijke wetten en flrailen , was de ^'^ C. G,
Pelagiaanfche partij , welke buitendien niet zeer tal- ,qj ^-^^
rijk was, omtrent het jaar 421 genoegzaam te niet ■
geraakt. Zelfs reeds \Toeger verfchijnt pelagius
niet meer in de Gefchiedenis. marius mercator.
verhaalt ( f ) ? ^^^ 'liJ -> "'I ^^ Kerkvergadering te
Diospolis misleid te hebben, naderhand, op eene
andere Kerkvergadering , onder Voorzitting van
THEODOTUs, Bisfcliop van Antiöchië, des te dui-
delijker ten toon gcfteld, en daar op ook uit Jera,»
falem verdreven is, gelijk dit de Brieven van theo-
DOTus , als ook van praylus, Bisfchop van 'Je-
rufalem , aan den Roomfchen Bisfchop gezonden ,
getuigden. Dit is een duider en onvolledig bericht.
Geen ander Schrijver weet iet van deze S-^ri^
fche Kerkvergadering , en het jaar , waar in zij
gehouden zal zijn, kan alleen bij gisfing bepaald
worden. Hoe het zij, pelagius, die reeds bij liet
begin der twisten, een man van jaaren was, fchiint
kort daar na dezer wereld overleden te zijn; ten zij
hij zich ergens heen begeven hebbe, waar hij voor
zijn overig leven rust kon genieten.
c^lestius daartegen vertoont zich nog eenigen V;inc;R-
tijd als verdediger van zijn leerftelfcl ; hoewel met '^^^tiüs*
een
(*) Contra Jitliauum^ Hceres. Pclagiaiia dcfaiforcm,
Libri IV. T. X. Opp. p. 32R.4ro.
(f) Commonit. Cap. S. pag. ip. T, l. Opp^
220 K E R K E L rj K E • "
III een ongundig gevolg. Hij kwam, in weerwil van
BOEK jjj.t: Keizerlijk verbod, omtrent het jaar 424, te Ro-
Boofdih ^^9 c" begeerde, in de ondcrftelling , dat zijne zaak
iw C. G. nog niet wettelijk onderzocht was , dat de toenma-
\^l J_|' lige Roomfche Bisfchop c-'elestius zulks doen wHf
• de. Maar deze bracht veel meer het zoo ver , dat
c/ELESTius geheel Itaiië verlaten moest (*> Eeni-
gen t^ daar na begnf hij zich met julianus en
anderen van deze partij naa Konftantinopohn , al-
waar zij zich, zoo wel bij den Keizer tiieodosius
ÏI , als bij den Patriarch nestorius , dikwijls en
nadruldijk beklaagden , dat zij , nicttegcnllaande hun-
ne rechtzinnigheid, vervolgd, en uit het Westen
verdreven waren. nestorius fchrcef deswegens
meermalen aan den Roomfchen. Bisfchop , om van
liem een voldoenend bericht te ontvangen. Eindelijk
antwoordde deze hem , in het jaar 430 , dat pela-
Gius en C/ELESTIUS als Ketters met recht veroor-
deeld en verjaagd waren 5 dat ook zijn Voorzaat
ATTicus hen te Konflant'wopolen niet geduld had;
en dat het dus eene Ichande was voor nestorius ,
die de Erfzonde en het verderf des menlchén zoo
wel kende, dat hij aan zulke lieden een gerust ver-
blijf vergimde (f). Hier op werden c/elestius
en zijne vrienden , door een bevel van den Ooster-
fchen Keizer, genoodzaakt , zijne Hoofdftad te verla-
ten (§). Tot
(*) PROSVER contra Collatorem C. 21. pag. 132. .'ipp*
ad T. X. Opp. /lugtist.
(I) Ep. Nestor. et Ceel. in App. Ang. l. c. p. 87, 88.
(f) MAR. MERG. Comtu . fuper vomtue Calcstii p. 5,
GESCHIEDEN IS. 221
Tot dit bevel des Keizers liad marius imerca- III
YOR niet weinig toegebracht, door een gcfchrift te- ^'^^-^
gen hen , hetwelk hij den Keizer overleverde. Deze Hoot'dd.'
Schrijver , die in ijver tegen de Pelagianen voor "^ C. G.
niemand week, was vvaarlchijnlijk een Afrikaan ^f^^ ^jt
en leerling van augustinus (*). 'Er is geen • — •
blijk , dat hij tot den Clerus of Geestelijkheid be- Berichten
1 j 1 1 • ' n ■, vnn MA-
hoord hebDe ; veel meer fchijnt hij zich zelven te pjusmer-
bcfchrijven , als iemand , die buiten alle ambten catorv :
leefde. Zijn ftijl is driftig en vuurig, zijne geleerd-
heid flechts matig, alleen was hij in de Griekfchc
taal vrij wel geoefend, en heeft zicli bij de Ketter-
Gefchiedcnis van deze tijden, bijzonder de Pela-
gicianfche en Nestoriaanfche verfchillen , vcrdienftcliik
gemaakt. Zijne werken werden te Parys, in het jaar
1673 , tweemalen uitgegeven , eens door den Benedicty-
ner gabriel gerberon, die zich onder den naam
RiGBERius verbcrgde, en op den titel Brusfel zette,
in een Deeltjen in ismo; de andere uitgave was
van den Jefuit johan garnier, in twee Deelen in
Folio. BALuzius bezorgde in het jaar 1684 te Pa^
rys eene nauwkeurige uitgave in 8vo.
Reeds cenige janren vroeger , omtrent het jaar De Pela-
4aa,was julianus, en misfchien ook c/elestius, ^'^ncn
met anderen van- deze partij , ook in Ci/ici'é veröor- ^qq]^ j„.
dccld geworden. Volgends het bericht van mer- Cilicic.
CATOR (f), hadden zij zich derwaards gewend,
om, door het gezag en de bepaling van den vcr-
niaar-
C * 7 BALUZ. P/af. ad Opp. Mar. Mercat. p. 7.
( f ) Pn^f. ad Sywb» Thod. Mopivi.it. p. 40.
at K E R K E L IJ K E
III maarden theodorus , Bisfchop van Mopsveste ,
loKK eenen nieuwen fteun te bekomen. Doch julianu»
Hoofdft. bedroog zich zoo zeer in deze verwachting , dat hij
na C. G. veel meer , na zijn vertrek , op eene Synode , door
rot 47ó' THEODORUS tot een' Ketter verklaard, en met het
m Anathema vervolgd werd. Hoe deze uitfpraak met
de overige gevoelens van theodorus overëenftem-
de , kan eerst in zijne Gefchiedenis verklaard worden.
InGalliën Ook in Galli'èn hadden eenige Bisfchoppen Pela-
gidanfche leerftellingen aangenomen. Keizer valen-
TiNiANUS III. liet daarom in het jaar 425 een bevel
afgaan aan den Opperlandvoogd van dat Gewest,
uit kracht van hetwelk de Bisfchop van Arelate ^
PATROCLUS, zijn best moest doen, om hen tot het
afleggen van hunne dwalingen te bewegen. Men
20U hun twintig dagen uitftel vergunnen; als zij de-
zen lieten voorbijgaan , zonder tot de KathoUjke
Kerk terug te keeren, zouden zij uit GalH'én ge-
bannen worden (*). Een Gallifcke J\ionnik le-
poRius, die een der voornaamfte voorftanders der
Pelagiiinerij in zijn Vaderland geweest was, verliet
dezelve wezenlijk , door augustinus onderwezen ,
en maakte deswegens eene fchriftelijke herroeping
bekend (f).
In Brit- De leerftcUingen van pelagius hadden ook in
tannicu. ^ijn Vaderland Brittanniën aanhangers gevonden.
Doch de Roomfche Bisfchop c^elestinus verloste,
zoo
(*) Conjïit. Falent. III. p. 85. app. ad T. X. Aug.
(t) CASsiAN. de Incarnat. L. I. C. 4, p. 6%6. üEN-
NAD. CataU Vtror. Illuflr, C. 59.
GE S C II I E D E N I S. 223
«00 als PROSPER zich uitdrukt (♦), dit Eiland iii
daar van, dewijl hij het zoo ver bracht, dat de ^^^^
Pelagianen aldaar zich elders heen begeven moesten. Hoofdft.
Op eene andere plaats (f) meldt prosper nog, "^ C.G.
dat ook in Ierland de Pelagiaan agricola deze J^J'^ ^^l'
gevoelens heeft uitgebreid; maar dat c^lestinus, — —
op begeerte van den Diakon palladius , den Bis-
fchop GERMANUS van Antisfwdorum ^ (^Auxerre in
Frankryk , ) dervvaards gezonden had , om door
hen het Katholijk Geloof bij de Britten te bevvaa-
ren. Een Schrijver, wiens gezag echter Hechts mid-
delmatig is (§), bericht daar van ecnige bijzonder-
heden, welke, zo al niet volkomen geloofwaardig,
evenwel daarom opmcrklijk zijn, om dat *er van de
deelneming des Roomfchen Bisfchops bij hem ge-
heel niet gewaagd wordt. Afgezondenen uit Brit-
ianniën , zegt hij , toonden den Bisfchoppen in
Galliën aan, dat de Pelagiaanfche Ketterij onder
hen zeer uitgebreid was, en dat het Katholijk Ge-
loof fpoedige hulp behoefde. Deze Bisfchoppen
zonden daarom terftond twee der ' voornaamflen on-
der hen, GEPvMANUS en lupus, naa Brittanniën
af. Deze hielden voor cene talrijke vergadering met
de Pelagiaanfche Leeraars een twistgefprek , in het-
welk zij volkomen de overhand behielden. Onver-
ziens brachten twee voorname Ouders hun Doch-
tcrt-
(*) Lib. contra Colt. C. 2i./>. iii.app. adT. X. ^11^.
(t) /;; Chron. ad a. 42p. T.l.p. loi. Lect. Cnms.
(§) CONSTANT, in Vita Germani Episc. Antisfiod. L.
I. C. lp, 23, 24. L, l\. C. 1,3, 4. app. August, l. c.
ft34 K E R K E L 1} K E
III tertjen van tien jaaren , hetwelk blind was , bij de2e
BOEK heide Bisfchoppen, opdat zij hetzelve genezen zoii-
HooVd.t. <^'^"' De Pelagianen, wicn 2ij hÉt tot zulk eenc
na C. G. proeve aangeboden hadden , verzochten zelve de
,'' S Katliüliike Leeriiars, om zich over het Kind te ont-
lut 4/ o.
."' fcrmen. geumanus riep daar öp God om hulp
aan, roerde de oogen van het meisjen met de Over-
bliifzelcn van Heiligen, die hij aan den hals droeg,
aan; en op ftond kreeg het zijn gezicht weder. Hij
werd naderhand nog (*(jns naa Brittaitnië geroepen,
om de Pelagianen tegen te gaan , die weder dé
overhand kregen, waar in hij ook zoo gelukkig
was, dat hunne aanvoerers uit dit Eiland verjaagd
werden.
Tegen zulke maatregelen, bijzonder tegen won-
derwerken , en verbanning uit het Land , kon de
Pelagiaanfche partij zich niet handhaven; hoewel
het haar niet aan fchrandere mannen ontbrak, onder
welken ook zekere aniarus was, die zicli, als
Diakon te Celada, eene ftad in Beneden- Italië, ook
op de Kerkvergadering te DiospoUs bevonden, en
daar , als men iiiëRONYiMUS (*) gelooven zal , ontkend
had, het gene hij in zijne Boeken had toegegeven.
Zijne Vertaling der Lofreden van ciirysostomus,
op den Apostel paulus, en deszelfs acht Kerkre-
denen over mattiieus, zijn, door biontf aucon ^
in zijne uitgave der werken van dien Kerkleeriiar
geplaatst. Hij heeft ook de Katholijken , bijzonder
iiiüRONYiMus , in afzonderlijke fchriften beftredcn ,
welke verloren zijn gegaan. Doch ,
(♦) Ep, LXXXI. Ton:. IV. P. II. Opp. pas. 664,
GESCHIEDENIS. 225
Doch, terwijl de Overwinnaars 'er op bedacht Ut
Waren, om hunne partij geheel ten gronde te hel- ^^^^
pen, liepen zij gevaar, om zelven onderling oneens Hoofdrt,
te worden. Twee Monniken^ florus en feliXjO^C. G*
uit het Klooster te Mrtmetum , de HoofdRad van [^^ ^^|°
het Byzacenisch Afrika, vonden, op cene reize, in -r^ ~
het jaar 427 , in de nabuiirfchap den Brief van au- ^f '^^*^"'
^ ir. niken van
GUSTiNus aan den /vöow/c-z^^w Ouderling sixtus (*); Adrume-
FLORus maakte *er een affclirift van, hetwelk felix '^"'" ^^^'
in het Klooster bracht. Toen hij dit den overigen Bisjchop
Monniken voorlas , was 'er het een en ander in , augusti-
hetwclk hun tegen de borst ftiet , bijzonder met be- '^^■'' ^^'
» . gen wer-
trekking tot 's menfchcn vrijen wil , en de rechtvaar* pingeu^
dige vergelding i welke de menfchen eens van God
te wachten hebben. Dit ontrustte de Monniken van
het Klooster, zonder dat echter de Abt valenti-
Kus iet van deze bewegingen wist. Eindelijk kwam
FLORUS ook t'huis, door wiens tegenwoordigheid
de twist vermeerderde, waar van hij aan den Abt
kennis gaf. Deze oordeelde het best te zijn, evo-
Dius, Bisfchop van UzaJa^ om ophelderingen van
dezen Brief te verzoeken , Welken hij zelf voor een
werk van auoustin'us hield, hoewel hij den Mon-
niken onecht voorkwam, evodius antwoordde ^
£00 veel wij uit de overblijfzelert van zijnen Brief
weten, dat de nieuwgefchapen mensch alszins den
volkomenften vrijen wil gehad hebbe, maar dat de-
ze door dcszelfs zonde gewond zij geworden en
gebleven; om hem te genezen, was Christus in
de
(*) Boven Bladz. 213.
Lx. Deel. P
a76 K E R K E L Ff K E
iri de wereld gekomen. Aan deze iiitfpraak ki-cunden
BOEK ^Q Monniken zich niet; even zoo min, als aan de
Hoofdft. verklaringen van den meergemelden Brief, welke hun
na C. G. een Ouderling, (^ Presbijter ^^ sabinus mededeelde,
tot ATÓ ^'^^sl'^^'" hefloten zij, naa augustinus zelven te rei-
■ zen, hetwelk hun de Abt, zelfs tegen de Monni-
kenwetten , vergunnen moest. Twee van hen ver-
haalden dan aan den Bisfchop, dat eenigen van hun-
ne Medebroederen, door het aanprijzen der genade,
den vrijen wil geheellijk loochenden, en ook niet
geloofden, dat God, in den Oordeelsdag, elk naar
zijne werken vergelden zal ; evenwel , voegden zij
'er bij , de meesten van hen ' waren van het tegen-
deel overtuigd (*). augustinus onderrichtte ter-
(lond de Monniken van Adriuneluin ^ hoe zij zijnen
Brief aan sixtus verdaan moesten. Hij gaf hun
eenen Brief mede aan valentinus en de Monniken
van zijn Klooster, waar in hij hen tot eensgezind-
heid vermaande, en de noodzaaklijkheid aantoonde,
om zoo wel de genade Gods als onzen vrijen wil
te redden. Tevens (lelde hij, om dit nog meer te
ontvouwen , een bijzonder gefchrift op , Liber de
gratia et libero arbitrio , ad Valentinum et cum
Ulo Monachos (f). Bij dit gefchrift voegde hij nog
eenen anderen Brief aan den Abt valentinus en
zij-
(*) Vaknt. ad August. Epist. inter Epistt. August,
CCXVI. 7. II. Opp. p. 606. et in App. ad T. X. pag.
403. Evodii Ep, Fragm. in App. cit. p. 494. august.
Ep. CCXIV. T. ir. Opp. p. 602. T. X. p. 470.
(f) T, X. Opp. p. 473-492.
CE S C H IE D E NIS. aiy
Eijne Monniken (*). Dit gcfchrift van augüsti- lU
Nus werd wel van den Abt valentinus en zijne ^°';*
Monniken met allen eerbied ontvangen, evenwel iioofdft.
waren 'er nog Monniken in zijn Klooster, aan wel- ^ C. G«
ken het leerftelfel van aügustinus ffeheel niet vol- }^^^ ^A'
'~' cot 47^'
deed. „ Waar toe," zeiden zij (f), „ worden
„ wij geleerd en aangewezen, dat wij van het
„ kwaade wijken , en het goede doen moeten , in-
,, dien wij dit niet zelvcn doen, maar God het
5, willen en het werken in ons werkt? Is dit zoo;
„ dan mogen onze Opzieners ons Hechts bevelen,
5, wat wij doen moeren , en voor ons bidden , dat
5, wij het doen mogen; maar, nis wij het niet
5, doen, dan moeten zij ons van befliraningen en
„ kastijdingen vrijhouden. Hoe kan men het mij
5, ten last leggen, dat gene niet te hebben, wat ik
5, van hem, die het geheel alleen geven kan, niet
5, ontvangen heb? Doe ik het voorgefchrevenc,
5, zoo dank God voor mij, die mij het vermogen
j, daar toe medegedeeld heeft: maar doe 'ik het
3, niet: zoo mag men mij daar over niet beflralFen;
5, maar men moet God bidden, dat hij geve, het
5, gene hij niet gegeven heeft, te weten, de ge-
3, trouwe liefde jegens God en den naasten, waar
j, door zijne geboden volbracht worden. Ik kan
3, mij deze niet zelf geven of nemen; ik heb ze
3, niet verfmaad. Dewijl de wil zelf van den
„ Hee-
(♦) Ëp. CCXV. T. II. Opp. p. 603. T. X. p. 471.
(t) AuoüSTiiN. de Correptione et Qratia Tom, X. Opp,
tas. 49Ö.
Pa
ii8 KERKELIJKE
ni „ Pleere voorbereid wordt, zoo ben ik geheel bul"
BOEK ten fchuld."
IX
Hoofdft. Zoo fchijnbare tegenwerj^ingen noodzaakten au»
na C. G. GUSTINUS fpoedig tot het opftellen van een Boek,
10^ Iró' E^^^^^ ^^^ ^^^ -^^^ ^" ^^ Monniken van /Idrime-
» turn (*). Na, in hetzelve zijn leerflelzel van den
vrijen wil en van de genade, als het waare Profee-
tisch^ Apostolisch en Katholijk G^/öo/ beknopt ont-
vouwd te hebben, beantwoordt hij alle tegenwerpin-
gen uit hetzelve, als uit ccn vast en zeker fland-
punt. „ Als gij de u bekende Godlijke geboden niet
„ volbrengt, en evenwel niet betlraft, Qcorripi ,^
„ wilt worden; dan verdient gij even daarom (Iraf-
„ fe, omdat gij ze niet dulden wilt; want gij wilt
3, u uwe fouten niet laten aantoonen. Het is toch
„ uwe fout ^ dat gij boos zijt ^ en even daarom
„ eene grooter fout, niet beftraft te willen worden,
„ omdat gij boos zijt. De vrees, de fchaamte, en
3, de fmart, welke de beftraffing voortbrengt, zijn
„ toch zeer heilzaam; de fmart wekt op tot eeu
„ ijverig gebed; en men leert, zich over zijne zon-
3, den fchamen. — Zou dan de eer ft e boosheid ^
5, door welke de raensch van zijne eerfle rechtheid
5, vrijwillig vervallen is, daarom aan hem niet b&-
^^ ftraft worden^ omdat zij niet hem eigen ^ rnaar
„ aan allen gemeen is 2 Deze oorfpronglijke zoijde
„ heet wel daarom eens anders zonde; omdat alle
„ bijzondere mcnfchen ze van hunne ouders aanne-
„ men; doch te recht wordt zij ook de onze ge-
„ noeindy
(*) Libtr de correptioue et Graiia l. c. p. 495-514.
G E S C H KE D E N I S. ^29
^, noemd, omdat allen in êémn gezondigd hebben. IH
„ Dus moet de verdoemlijkc oorfprong beftraft wor- '^^^'^
^ den , opdat uit de fmart der beftrafiïng de wil Hooidft.
„ der wedergeboorte ontfta; indien anders de be- ^^ C* ^*
,, (trafto een Zoon der belofte is , opdat Cod, ^^^ ^^5]
„ wanneer het gedruis der beftraffing van buiten
„ klinkt en geesfelt, van binnen in hem, door eene
„ geheime ingeving, ook het willen wcrke. " Hier
op herïiinat hij , dat wel de volharding in het goede,
een gefchenk van God is; maar dat men^ desniette-
min , die genen billijk beftraft , die in een goed le-
ven niet volharden^ dewijl zi], door den vrijen wil,
van het goede tot het kwaadc veranderd zijn. Wie
de gave der volharding van God niet ont\'angen
heeft, die is van de algemeene masfa des verderfs,
door Godlijke voorwetenfchap en voorbepaling, niet
afgezonderd. Vraagt men , vervolgt hij , waaróm
God den genen de volharding niet hebbe gefchonken ,
wien hij toch de tot het Christelijk leven nodige
liefde gefchonksn heeft ? zoo belijde ik , dat ik het
niet weet. Wie zou hier over niet verbaasd ftaan?
even als over liet lot van vele Christen Kinderen,
die God zonder Doop in de verdoemenis laat ko-
men. Men kan hier niet anders antwoorden, dan
dat zijne oordeelcn onnafpoorlijk zijn. Het is waar,
velen heeten Kinderen Gods, zoo lang zij God-
vreezend leven; maar dewijl zij in het vervolg God-
loos leven ; zoo noemt hen de voorwetenfchap Gods
niet zijne Kinderen ; zij zijn geene Kinderen der be-
lofte, niet naar het voornemen geroepen, zoo als
PAULUS zegt, iRom, VIII. eü. ) als hetwelk alleen
P 3 c^e
t3o K E S. K » L IJ K E. .
ftt de tot zaligheid voorhcficmdcn , ( Prébdestinati ^ )
*^^ HDg ongeboren reeds Kinderen Gods, 2djn» die ge-
Hoofllft. heel niet verloren kunnen gaan, dewijl hun de vol-
na C. G. harding gefchonken ig. De eertte mensch had
lot 476." ^^^ ^"^^^ ^^^^ genade tot volharden ontvangen , maar
■"' zij hing van zijnen vrijiin wil af. Nadien hij nu
dezelve door denzelven verliet, zoo werd hij insge»
lijks verlaten: die vermogende genade, door welke
men in liet goede ook volharden wil , bezat hij niet.
Hij kon zich wel van zouden onthouden; (^potuit
non peccare^') maar men kan niet zeggen, zoo als
van die genen, die de genade der volharding bezit-
ten, dat hij niet heeft kuuucn zondigen, (non pot uit
pcccare,') Men moet ook. de hulpe^ zonder welke
iet niet gefchiedt , van die , door welke iet gefchiedt ,
Duderfcheiden. De eerde ontving adam; eene hul-
pe , zonder welke hij door den vrijen wil niet vol-
harden kon; de andere, of het volharden zelf,
wordt aan de tot het Godsrijk gepredestineerde Bei-
ligcn gefchonken , welken God zelf goed maakt, opr
dat zij het goede doen. Want thans, nadat die
groote vrijheid door de zonde verloren is geworden.
Is ook eene magtiger hulp voor onze zwakheid no-
dig. De wil der Heiligen wordt zoo ver van den
Heiligen Geest ontdoken , dat zij daarom vertnegen ^
dewijl zij zoo willen^ en dat zij daarom zoo willen^
dewijl God het werkt ^ dat zij willen. De zwak-
heid van den menschlijken wil is zoodanigerwijze
-verholpen geworden, dat hij, door de Godlijk^ ge-
mde, zonder die te kunnen ontwijken of overivinnen ^
( indeciinabiliter et infuperahiliter , onvermijdbaar
GESCHIEDENIS. 031
en onvvederdaanlijk,) ^^^r^r^w wordt, en daarom, III
alhoewel zwak, echter niet geheel ontkracht of van ^^^^
cene tegenltrijdigheid overwonnen wordt. Voor liet Hoofdft.
overige is het getal der geprcedeslineerdcn onveriin- "^ C. G.
derlijk bepaald ; maar niemand kan op deze Wereld [^^ ^-^]
2eker zijn , of' hij onder dezelvcn behoort , dewijl
dit, tot verhoeding van hoogmoed, thans nog ver-
borgen moet blijven. Met hetzelfde oogmerk laat
God ook velen , die in de deugd niet volharden ,
onder de flandvastigcn leven, opdat dezen niet zor-
geloos worden. De menfchen mogen zich dns laten
kastijden , wanneer zij zondigen , zonder uit die kas-
tijding tegen de genade, of uit dczt weder tegen
gene eene tegenwerping af te leiden. In het bijzon-
der, moeten de Opzieners de aan hen onderworpene
Broeders liefderijk bellraffen. Want zelfs de zooge-
noemde verdoeming door het BisfchopUjk Gericht ^
de allergrootfte ftraf in de Kerk , kan , indien God
wil, tot eene heilzame kastijding dienen. Wij we-
ten toch niet, wat den volgenden dag gebeuren zal;
noch wij mogen aan iemand vóór zijn levens -einde
vvanhoopen, of tegen God morren, dat hij op de-
zen niet ziet , en dien de bekeering geeft; Naardien
wij ook niet weten, wie tot het getal der geprcedes-
tineerden behoort, of niet; zoo moeten wij onze
liefde op die wijze werkzaam laten zijn, dat wij,
volgends onzen wil, allen tot zaliglieid helpen.
Nergens heeft augustinus zijn fimenflel zoo
duidelijk en ontwikkeld voorgedragen, als in dit
werk, bijzonder met betrekking tot de leer der voor-,
befchikking , {Predestinatie.) Even daarom lieb-
P 4 bca
i^i K E R K E L rj K E
itl ben, in laatcr tijden, de genen, die het lecrftelfelvan
BoF.it AUGusTiNus volgdcn , hetzelve bijzonder aangepre-
Hoofdft. zen. ant. arnauld, 6én der vernuftigften onder
na C. G. de Janfenisten ^ heeft . 'er ecne ontledende fchets,
^^'^^ ^ I* (<?«^/3'//c^ fviopfts^') in het jaar 1644 van opge-
■ ... ileld; maar toen de Benedktynen dezelve in hunne
uitgave van augustinus invoegden ( ♦ ) , werd hun
dit door den Aards- Bisfchop van Parys ^ harlay ,
verboden, en zij moest uit alle de exemplaren uit-
geligt worden, waar door zij heel zeldzaam is ge-
worden.
Oor' Ondertusfchen waren 'er reeds , toen augustinus
fprongder dj^ werk fchrcef, omtrent het jaar 427, lieden,
Pelagi'a- ^ie, hoewel zij niet voor Pelagianen wilden gehou-
nen. au- den worden , echter op zijn leerfteUel zeer veel had-
kerftelft^ den aan te merken. Zulk één was vitalis te
behnagt Karthago ^ van wien men waarfchijnlijk acht, dat
niet aan ^.. ^ ^^^ Kerklijk ambt bekleed hebbe. Volgends
den Brief, welken augustinus aan hem fchreef(f),
beweerde hij, „ dat het niet Gods gave is, dat
„ wij recht in hem gelooven , en aan het Euangelie
„ toeftcmming geven ; wij hebben dit van ons
5, zelven, dat is, uit onzen eigenen wil, dien ons
God in onze harten niet gewerkt heeft." Vof-
gends hem werkt God door zijne Wet, en door de
Heilige Schrift^ wanneer wij die lezen of hooren,
dat wij wiilen; maar onze toeftemming te geven,
of niet, (laat zoo zeer aan ons, dat het, als wij
wilb
(♦) Tom. X. pag. 492.
(I) Epist. CCXVII. Tem. II. Opp. p«^. 608,
GESCHIEDENIS. 135
willen, gefchiedt; maar dat, als wij niet willen, de llt
.Godlijke werking in ons krachteloos gemankt wordt. ^^^
enz. AUGLTSTiNus geloofde wel niet, dat vitalis Hoofdft.
een Pelaginan was (*), echter zag hij, in het "^ C. G.
ontkennen van eene onwedcrftaanbare genade , die ^^^ a-C,
tot de ecrfte bekeering des menfchcn noodzaaklijk, ■
of alleen tot een zd<er getal menfchcn bepaald is ,
een groot gevaar, om in deze Ketterij te vervallen.
Merkwaardiger en van gewigtiger gevolgen waren Eenige
de bedenkinjren tegen het leerllelfel van augusti- ]^'^°""^''
^ ° ken te
Nus, die van Gallifche Christenen kwamen, waar Masfilia , ■
van hem prosper de Aquitamér ^ die zich toen in C^I^rfeil-
Provence bevond , en die een ijverig aanhanger van derfpre-'
AUGUSTiNus was, in het jaar 427 of 428, in ecnen kenAu-
zeer ootmoedigen Brief, bericht (f). Hij fchreef ^^'^'^^*^^'*
hem, dat vele dienstknechten van Christus, (waar-
fchijnlijk dus Monniken,) te Masfilia, {JS'Iarfeille ^^
geloofden, dat hij, in zijne fchriften tegen de Pela*
gianen , wat zijne leere wegens de roeping der Uit*
verkozenen naar Gods voornemen betreft, den Va-
deren en het Leerftelfel der Kerk tegenfprak. Ver-
volgends noemt prosper de leerfliellingcn van deze
Monniken op. Zij gaven toe , dat alle menfchcn
door ADAMS zonde gezondigd hebben , en dat zij
«iet door hunne werken , maar door de genade
Gods , in de wedergeboorte , ( den Doop , ) zalig
worden; de verzoening door het bloed van Chris-
tus
(*) /. c. pag. 614.
( t ) Inter ^ugustini Epistt. Ep. CCXXV. Tom, II,
Q^p. p. 627. et T. X. p. 51S. •
934 K E R K E L IJ K E ,
III Tus is aan allen zonder uitzondering aangeboden;
^\)t ^''^°^^^ allen ^ die tot het Geloof en den Doop komen
Hoüfdft. willen ,t zalig kunnen worden. God heeft, vóur de
na C. G. Schepping , te voeren geweten , %'ie gelooven , en in
tot 476. ^'^^ Geloof, door den bijlland zijner genade , volhar-
" den zullen ; deze heeft hij tot zijn Koningrijk voor-
beftemd , van welken liij voorgezien heeft, dat zij,
vrij geroepen , hunne verkiezing waardig zijn , en
een goed affcheid uit de Wereld nemen zouden.
Daartegen beweerden zij, dat zulk een voornemen
der Godlijke roeping, naar hetwelk , of vóór het
begin der Wereld, of bij de Schepping des men-
fclien zelve, het onderfcheid der uitverkorenen en
verworpenen, enkel naar het welbehagen Gods be-
paald zal zijn , niet alleen den gevallenen de zorge ,
om wedergeboren te worden, ontneemt, maar ook
de Heiligen lauw maakt in Godzaligheid, dewijl aan
heide zijden alle pogingen toch overtollig zijn. In-
dien dus de Godlijke bepaaling den menschlijkcn
wil voorkomt, zouden alle ijver en alle deugden te
ftiet gedaan, en onder den naam van Pradestinatie
ecne onbepaalde noodzaaklijkheid ingevoerd worden.
enz. Sommigen onder deze Monniken, vervolgt
PROSPER, denken zoo Pelagidansch, dat zij, daar
zij bekennen moeten, dat de genade van Christus
gaat vóór de werken der menfchen, dewijl zij an-
ders geene genade, maar iet verdiends zijn zoude,
dezelve onder de natuurlijke inrichting des menfchen
Hellen, in welke hem de Schepper met de genade
van den vrijen wil en der rede zoodanig voorzien
heeft, dat hij, door het onderfcheid van goed en
kwaad ,
GESCHIEDENIS. 435
kwaad, zijnen wil zoo wel tot de kennis van God, IIT
nis tot gehoorzaamheid aan zijne geboden bnigen, ^'^^
en tot de genade^ door welke wij in Christus Hoofdfl-,
wederiieboren worden, met natuur li'ike krachten pe-^^^- p»
raken kan ; dewijl hij naamlijk in (laat geweest zou \^^ ^-,5,
zijn , om , door het goed gebruik van het natuur-
lijk goed, of door hulp der aanvangende genade^
tot de Zaligmakende te komen. enz. Verders leer-
den zij, dat CHRISTUS voor het gantfche menschlijk
geflacht geftorven is, en dat ook die genen van zij-
ne Vcrlosfing niet zijn uitgjüoten , welke zich hun
gantfche leven lang van hem vervreemd houden ;
doch dat het eeuwig leven alleen van die genen ver"
kregen wordt, die vrijwillig in God geloofd, en
door hunne bereidwilligheid om te gel o oven, (insrito
credulitatis ,) ook den hijjiand der genade ontvan»
gen hebben.
Over dit alles verzoekt nu prosper om onder*'
richting; het aanzien dezer mannen, onder welke
ook Bisfchoppen waren , hunne kunde en deugd-
zaamheid , zegt hij , vermeerderde het gevaar van
alle kanten ; en daarom verzoekt hij opheldering over
fommige vragen, welke hij voordraagt; terwijl hij,
bij flot, nog meldt, dat een der geïichtde mannen
in Galliën , hilarius , Bisfchop van Areïate, wel
in alles met augustinus overcenflemdc, maar in
de leer der voorbefchikking van hem verfchilde, en
hem daar over reeds voor lang had uillen fchrijven.
Een andere hilarius in GalH'èn, maar van wicn
wij anders niet weten, fchoon hij een leerling van
<|.UGUSTINUS fchijnt geweest te zijn , fclirecf hem
S5Ö K E R K E L IJ K E
Hl ten zelfden tijde over de bewegingen , die in zijri
BOKK Vaderland ontdaan waren (*). Hij bevestigt hoofd-
HooVdft. zaaklijk het bericht van prosper. Men wilde wel
na C. G. toegeven , zegt hij , dat alle menfchen in adam
tot 476 verloren zijn , en dat niemand zich door zijnen
■- vrijen wil vcrlosfen kan; niemand kan met zijne ei-
gene krachten een goed werk beginnen of voleinden.
^Jaar zoo verdorven is toch de natuur des menfchen
niet , dat hij niet ééns den wil zou hebben , om
genezen te ïvorden ; ook verbonden zij de gave der
volharding met den vrijen wil. Over het geheel ver-
klaarden zij de door augustinus te berde gebrach-
te vragen en gevoelens voor nodeloos en verwarrend ,
zonder welke ook de Pelagianen heel wel hadden
kunnen beftreden worden. Men heeft , in vol-
gende tijden, wanneer? weet men niet, aan deze
lieden den naam van Semi -Pelagianen of Halve -
Pelagianen gegeven, omdat zij de leer van pela-
Gius gedceltlijk , fchoon niet ten vollen voor de
helft, goedkeurden; zij wilden naamlijk eenen mid-
delweg houden tusfchen de Katholijken en Pela-
gianen.
Of cAssi- Men heeft zedert lang cassianus , den beroem-
ANus de jgj^ Monnik, van wien wij, op zijne plaats (f),
eerfte
Halve- gefproken hebben, voor den Stichter dezer Semi'
Pelngiann Pelagianen of Halve- Pelagianen gehouden; omdat
geweest ^„^ y^Qx\i^ in hetwelk Semi-Pelagiaanfche ftellingen
voorkomen, reeds tusfchen de jaaren 420 en 426
%^
(*) Ep. CCXXVI. inter Epistt. Jug. p. 626.
(t) Zie Deel VI. BI, 72.
GESCHIEDENIS. 237
gefclireven is; omdat hij in de laatfle tijden van zijn II!
leven te Masfdia gewoond, en ook als Ouderling ^ *oek
Abt en Stichter van twee Kloosters aldaar in het Hoofdft. ■
gemeen een' grooten invloed op de GaUifche Mon- "^ C. G*
iiiken gehad heeft. Men vindt de gemelde lecrdel- [^^ \f^^
lingen voornaamlijk in het Xlllde van, zijne gefprek
ken met de Vaderen in de Sketifche Woestijn (*),
welke handelt over den hijftand Gods, (^de pro-
tectione Dei. ) Een volledig uirtrekzel van zijne
leerüellingen heeft zijn Tegen fchrij ver prosper
nagelaten (f). Van God, zegt cassianus , komt
de oorfprong niet alleen van goede daaden , maar
ook van goede gedachten i hij boezemt ons den aan»
vang van eenen heiligen wil in. De Godlijkc bij-
Jland verzelt ons altijd , en gaat ons zelfs voor.
Heeft God in ons het ontjlaan van eenen goeden
wil hefpeurd, dan verlicht en fier kt hij dien ter-
Jlond; het zij dan dot hij dien wil zelf geplant ^
of gezien heeft, dat dezelve door onze poging ont~
/laan zij. Hier in openbaart zich te gelijk de ge-
nade Gods, en ook de vrijheid van onzen wil. In
elks ziel is zeker een zaad van deugd door den
Schepper ingeplant ; maar wordt dit door de Godlijke
hulp niet opgewekt; dan kan het niet tot zijne vol-
komenheid geraken, enz.
AUGUsïiNus, die thans zeventig jaaren bereikte , augusti-
was niet gezind, eenen ftap van zijn leerftelfel af^'^^^'^'^"
te
(*) Collat. XIII. pag. 421.
(1} Libcr de Gratia Dei et libero arhitrio centra Col'
latorcm pag, 642. //; Opp. Cas/iani.
33$ K E R K E L rj K E
UI te gaan. Veel meer fchreef hij, om te toonen, hoe
BOEK vQst hetzelve ftond, en om tevens aan de begeerte
Iloofdft. ^^" PROSPER en hilarius te voldoen, in het jaar
na C. G. 428 of 429 , twee aan hun gerichte Brieven , tegen
tot"^ 7^6 ^^ Gallifche Leeraars , die met hem onvoldaan wa-
ren. In den eerllen (*^ erkent hij wel, dat ge*
dedigtzij- melde Leeraars in de hoofdilellingcn van de Pela^
gianen verfchilden; ook hoopt hij, dat God hun.
Op hun gebed , over de Predestinatie , nog andere
denkbeelden openbaren zal. Maar hem ftaat meest
in hen tegen, dat zij niet den aanvang des geloofs
zelven^ maar alleen dcSzelfs wasdom, van God af-
leiden» Dit is, 2cgt hij, dezelfde dwaling, welke
PELAGius zelfs genoodzaakt was, te Diospolis te
veröordeelen. — Als het tweede deel van dit ge-
fchrift kan een ander aangemerkt worden, hetwelk
AUGUSTiNUS terftond daar op liet volgen (f), waar
in hij zoekt te bewijzen , dat ook de volharding in
het goede , of in Christus , eene genadegifte vaü
God is. In het flot van dit gefchrift, vermaant
echter augustinüs , dat men de Pradestinatie met
behoorlijke behoedzaamheid voordrage ,• waar van
hij het tegendeel reeds ondervonden had. Men zeg-
ze nieti „ Gij moogt loopen of flnpcn; gij zult
5, toch alleenlijk dat zijn, wat de Onfeilbare voor-
5, zien heeft." Liever zegge men: „ Loopt zoo,
3, dat gij het grijpen moogt , en dat gij zclven
„ aan
(*) Dff Prxdeitinatione fanctorum Tom. X. Opp,
fag. 521-542.
(I) De Dom pcrfcver. Liher T. X. p. S\'^-$^S*
GESCHIEDENIS. i^
5, aan uwen loop merkt , dat gij zoo voorge- III
„ kend zijt , dat gij behoorlijk gelopen hebt ! ^J^|*
5, enz. " Hoofdft.
Zoo zacht als augustinus deze Leeriiaren be- "^ C. G,
Tont» '5/a'J
jegende, die hij zelfs zijne Broederen bleef noemen, ^^^ „^
zoo hevig vaart prosper , zijn vcrëerer , tegen hen
uit. Waarfchijnlijk is zijn bekend gedicht , carmen p°^^^*
de ingratis (*), tegen hen in het jaar 429 of 430 tegen de
op2:efl:cld: over welks titel men het niet déns is, of ^^"■"*-
Pelagia-
men dien vertaaien moet , Dicht/luk over de ondank- „gj, ƒ '
haren ^tQgtw Gods genade naamlijk; dan of hij daar
door lieden heeft willen aanduiden , die geene genade
hebben of aannemen. Tot het eerfle fchijnt men
grond te vinden in het gedicht zelf, en prosper
kan aanleiding tot dezen titel genomen hebben , uit
de woorden van augustinus ( f ) : Qiiid est atitetn
ingratius, guam negare ipfam gratian Dei? Even-
wel kan prosper hier eene kleine woordfpeling be-
doeld hebben. Het hoofdoogmerk van dit gedicht
is, te toonen, dat de Gallifche Leeraars, over wel-
ken hij bij AUGUSTINUS geklaagd had, alhoewel zij
geene Pelagianen willen zijn , evenwel dezelfde dwa-
lingen met dezen koesterden. Meer twistfchriften
tegen de Pelagianen zijn 'er, zoo veel men weet,
bij het leven van augustinus , niet uitgekomen.
Eenigermate echter kan men hier toe brengen eenen
langen Brief van prosper, aan zekeren rufinus,
om
C*) //; PRosp. Opp. pag. 105. et in august. Opp. T.
XII. pag. 3-35.
(t} Libr. de dono perfeverant. p. ^6^.
240 K E R K E L ff K E
III om dezen tijd gefchreven (*), wien hij op zijn ver^
BOEK 2oek bericht geeft van de gevoelens van deze ge-
Hoofdft. ziiidte,en de tegenwerpingen , welke zij augtustinus
na C. G. maakte, 'er tevens tot gerüstftelling van zijnen vriend
Jog»- '2^'^
A~6 ^^^^ korte wederlegging bijvoegende.
. — : — — Doch AUGUSTiNus daartegen, die de Pelagianen ^
AUGUsTi- jjj 200 vele fchriften, belbreden had, ftierf, in het
fchrlift i^^^ 43°' ^^^ het ware, met de pen in de hand,
weder te- nog tegen hen flrijdende. Hij had , zoo als bo-
wus'^maa'r ^'^" (f) verhaald is, toen julianus zijn eerfte
wordt Boek over het huwlijk en de begeerlijkheid^ in een
^°°,^" werk van vier Boeken, aanviel, hem eerst in het
tioodver- , n 7 j !
hinderd, tweede Boek ^ onder denzclfden titel, en vervol-
dit werk gends in een bijzonder werk van zes Boeken geant-
Toïeii* woord. Deze laatden kreeg julianus niet fpoedig
te zien ; maar tegen het gemelde tweede Boek fchreef
hij terftond een nieuw werk van acht Boeken; met
welks beantwoording augustinus zich , in zijne
laatfte levensjaaren , onledig Iiield. Evenwel liet zijne
dood hem niet toe verder dan tot het einde vaii
het zesde van deze Boeken te komen; waarom men
dit zijn werk gewoon is, zijn onvoltooid werk tegen
julianus te noemen (§). In dit werk heeft au-
GUSTiNus het werk van julianus, bij afdeeiingcn,
vrij volledig , ingevlochten , welke hij dan voet voor
voet wederlegt. De ftrijd wordt hevig gevoerd, en
aan
(*) In PROSP. Opp. p. 87. et in Jppend. August. T.
X> Opp. p. 109. (t) BJadz. 214.
( § ) Operi% imperfccti contra fccundam Juliani rcfpn^
fmem Libri fex T. X. Opp. p. 657-1016.
GESCHIEDENIS. 1241
aan kiiiisiniatige proeven, om elkantlercn tot hoofd- lil
vervaUchers van het Christendom te maken, ont- ^^^
breekt het in denzelven niet. julianus geeft den Hoofdfïè
Katholijken miidelijk de namen van Blatiiche'én en '^^ C* ^«
Traduciauen\ augustinus is bij iiem de epikurus ^^j W(^^
van zijnen tijd , een hoogst onhefchaamd meusch , ■ ' ■ ■ ■«
wiens mond nog bezoedeld is met de vcrborgenhe-
den der Matiichc'én , waar tegen augustinus meer-»
malen hem niets fchuldig blijft*
Met de dood van augustinus fiierven de ver- Benor<
fchillen met de Pelagianen niet uit, maar werden ^^'^''"S
fleeds nog levendig voortgezet. Maar de lecrftellin- twist.
gen zelve j over welke men twistte, waren nu ge-
noegzaam doorgcdreden ; men kon, naar den gewo-,
nen loop van zulke verfchillen, geene verëeniging
der partijen vcrvvacluen, alleen ccne van beiden
moest eindelijk de hcerfchende worden , en de zwak^
kere Verdringen , waar toe reeds , ten dezen tijde ,
alle fchikkingen gemaakt waren. Ondertiisfchen doet
zich in dezen twist veel duifterheids en verwarring
voor, omdat telkens de partijen zich nader bepaal-»
den, of nieuwe vragen opperden, om gemaakte te-*
genwerpingcn of gevolgtrekkingen te ontwijlvcn , hetT
welk inzonderheid bij de Pelagianen plaats had,
terwijl het lecrflelfel van augustinus, hoe hard het
ook velen voorkome, meer in één floot en famen-
hangende verbonden was; deze laatfle heeft wel, ia
een gcfchrift , tegen het einde van zijn leven , om-
trent het jaar 428 opgefteld, waar in hij ten oog-
merk heeft , eenc korte fchcts der mcrkwaardigfle
Ketterfclic Lecrftelfels te geven, ook de Lecrfcclliii-
IX. Deel. Q gen
ft^a K E R K E L IJ K E
lil gen van het Pe/agianismus voorgedragen (*), maar
BOEK j^^gjj i^an niet zeggen, in eene gelchikte orde, zoC
HooVdft. 3ls dezelve uit elkander voortvloejen en famen ver-
na C. G. bonden zijn. De Pelagianen , fchrijft hij , zijn zoo
ill^ ^l' zeer vijanden van Gods genade, dat zij geloovenj
r de mensch kan zonder dezelve alle Godlij ke bevelen
rervulïen. Nadat eenige Broeders aan pelagius
hadden tegengeworpen, dat hij, dus doende, aan
den bijftand der Godlijke genade geene plaats over-*
liet , gaf hij in zoo verre toe , dat hij zeide : Zij
wordt den mensch daar toe medegedeeld, opdat hij ^
het gene hij door den vrijen wil doen zoude , des:
ie ligter door de genade verrichten mogte. Maar
die genade Gods , zonder welke wij geheel niets goeds
volbrengen kunnen, flellen de Pehgiünen enkel in
den vrijen wil, welken onze natuur zonder eenige
voorgaande verdiende ontvangen heeft. God helpt
ons , naar hun gevoelen , door zijne wet en zijne leer
alleen daar toe , dat wij heren , waf wij behooren
te doen en te hoopent, maar niet door de gaven van
ziinen geest, opdat wij, het gene wij geleerd heb-
ben , ook doen. Wij ontvangen wel de kennis ,
welke onze onwetendheid verdrijft, maar niet de
liefde, welke tot een Godzalig leven leidt. Ook
doen zij het gebed te niet, hetivelk de Kerk voor
ongelovigen en geloovigen doet , deivijl de oerflen zich
hunne bekcering, deze laat (1 en hunne verfterking en
volharding zelren werken kunnen; en over het alge-
meen
(*) Libr. de H<ercfib, Cap. 87. Tom. VIII. Opp.
pag. 19, 20.
GESCHIEDENIS. *t^
meen de genade Gods aan ieder naar verdienfte ge- Il f
geven wordt. Zij gaan zoo ver, dat zij zeggen^ ^^^^
het leven der rechtvaardigen in de wereld is zonder HoüWP*»
zonde, en daar uit ontflaat de Kerk van ciiristüs '^^ C. Gé
lanr ^6^
zonder vlek of rimpel. Zij ontkennen , dat de Kin- ^^^ .-^^
deren met de erfzonde geboren worden', en bcwecren -»
dus , dat hun door den Doop niets vergeven , maar
zeggen, dat zij alleen uit eenen goeden in eenen be-
teren ftaat, in het Rijk van God, verzet worden;
€ok zonder Doop kunnen zij zalig worden', doch
niet in het Rijk van God komen. Van adam zei-
ven beweerden zij , hij zou , van wcge de geftcld-
heid van zijne natuur, geftorven zijn, alfchoon hij
ook niet gezondigd had. Hun wordt nog meer ten
last gelegd, maar dit zijn hunne voornaamfte leer-
Itukken , van welken de meeste overigen afhangen. —
Men ziet , dat deze opgave ver is van ordenlijk
en nauwkeurig te zijn ; genoeg , dat men 'er het
Leerftelfel van pelagius , in zijne grondtrekkcn ,
uit kent.
Het ingewikkelde en moeilijke der verfchilflukken Ben'cht
zelve, de onbepaaldheid van verfcheideiie woorden, Y^"r5SS*
' fchriftett
bijzonder het woord genade, welke in deze verfchil- over de
len met de Pelagianen en Halve- Pelagianen plaats Pel-^giS-
ncn en
hadden, en^laater ontftaane gefchillen over dezelfde semi-Pe-
of gelijkfoortige en daar mede naverwandte vraag- |"e;iiinen ,
ftukken in laater tijden, hebben veroorzaakt, dat de L'^ggl^eJ
Gefchiedenis van deze gezindte door vele nieuwe
geleerden behandeld is geworden , maar doorgaands
zoodanig, dat hunne eigene gevoelens niet zelden
invloed Inddcn op hunne verhaalcn, dewijl elk zijne
Q 2 recht-
544' KERKELIJKE
in reciitzinnighcid wilde bcvvcercn, en zich voor den
B^t'-K haatlijken Ketteriiaam , zoo veel mogelijk, wilde
Hoüfdft. wachten. Toen de twisten tusfchen de volgers
na C. G. van ARMiNius en gomarus in de XVlIdc eeuw op
lot 4.-6 ^^^^ hevigst brandden , fchrcef de voortreflijke geleer-
»i". de GERHARDUS joANNES vossius zijne Gefchicdcnis
der Pelagiaanfche vcrfchillcn. Historia de cotitrc-'
ver/iis, quas Pelagius ^ ejusque reliquice tnoverunt^
Libri feptem Lvgd. Batav, i6Si. 4to. Zijn oog-
merk was , te toonen , dat de leer der Predestinatie
van AUGUSTiNus insevoerd, en aan de andere Kerk-
leeriiarcn onbekend geweest was; en hij bedoelde
daar door de toen heerrchende driften in bedaaren
te brengen ; maar hij haaide zich ongenoegen op den
hals, zoodat hem door eene Kerkvergadering in het
jaar i6io het gebruik des Heiligen Avondmaals ont-
zegd werd. vossius verklaarde zich nader in een
ander werk, (^de PJistoricis Lalinls ^') in het jaar
1627, dat hij zelf de Pradestiuatie aannam, en
nooit beweerd had, dat augustinüs met deze te
Iceren de ouder Kerkvaders had tegengefprokcn. In
de tweede merklijk vermeerderde uitgave van zijn
werk, welke zijn Zoon te Amjlerdam 1655 in 410
bezorgde, maakte hij nog eenige veranderingen,
hoewel hij ook daar door nog niet beweerde, dac
AUGUSTINUS niet cene nieuwigheid ten Ci(i'lq.\\ aan-
zien zou hebben voorgedragen. Dezeliiie verfchillen
gaven ook aan den Grooten 11 ugo de groot aan-
leiding, tot het opllcllen van een gefchiedkiindig
onderz<Jck : Disqtiifuio , num Pdagiana fint ea
dogmata , qUiC nunc fub e o tjomine trnducnn'
tur
GESCHIEDENIS. 245
tur (*), ten einde te tooncn, dat de yirminianen Ifl
geene Pelagianen zijn; maar tevens, dat hunne par- ^°^^
tijen, in hun geloof met het KathoJijke^ lii-nvvclk fjoofdd,
door de Pelagianen bcdredcn werd , niet overeen- "^ C. G.
üemmen. Iji Brittannïèn fchreef de Aardsbisfchop J^'j . -,5*
JACOB usiiER (f) de Gefchiedcuis der Pelagidnery, .
In de Roowfche Kerk gaf cornelius jansenius,
Bisfchop van Tpcren^ door zijn Boek Aiignstinus r^
na zijne dood, in het jaar 1640 uitgegeven, aanlei-
ding, tot vcrfchillende Hiftorifchc vSchriften over de-
ze twisten , dewijl hij in hetzelve beweerde, dat
AUGUSTiNus de leer van ^^qw vrlj'èn.wH en van de
genade het eerst in de oude Kerk opgehelderd had,
maar dat zijn leerfleircl zedert vijf- of zeshonderd
jaaren in de Kerk verloren gegaan was. Daartegen
A'oegde de geleerde yefiiit dionysiös petavius ach-
ter zijn werk over de Godgeleerde Lccrftelfcls , de
Theologg. Dogmaiihus ^ een afzonderlijk opdel over
de Gefchicdenis der Pelagianen en Semi-Pelagi'd*
^(?« , de Pelagidnoriim et Setni- Pelagidnorum Dog-
matum Hiftoria Liher unus ; waar in hij wilde be-
toogen , dat jansenius noch het Leeiftelfel vau
AUGUSTINUS , noch dat der Pelagianen behoorlijk
had voorgedragen. Eene nieuwe Pelagiaanfche Ge-
schiedenis werd vervolgends gefciircven door iien-
DRIK NORis , die als /lugustyner Monnik te Padiia
leerde, en naderhand Kardinaal en Bibliothecaris der
Room-
(*) Pari$. 162a. 8vo. i(J4o. lamo. en in Opp. Th.
.Totn. III. pag. 3Ö1-376.
(f) Britawiic. Ecclcfiar. A{itiq',:ïtatei.
Q3
a^lJ K E R K E L IJ K E
lil Roomfclie Kerk geworden is: Hiftoria Pcïagianê
BoKK ^f Disfertatio de Synodo V, oecumenica , in qua
Hoofdft. Origenh cc Theodori Mopsvesteni ^ Peiagiani erro-
m C. G.fis autorum , justa damnntio exponitur. Additit
tot 4-6 ^^'^^^''^ Augusiinianh pro libris a S. Doctore con^
■ ■ ti'a Pe/agianos ac Semi - Pelügianos fcriptis. Pata^.
vit 1673, Fol. In dit zelfde jaar gaf de Jefuit jo-
HAK GARNiF,R zijnc ultgavc der 'werken van marius
Mercator in het licht , waar van wij hier voor (♦_)
gefproken hebben. Ook gaven de Benedictynen 'm
hunne Voorreden op het Xde Deel van hunne Uit-
gave' der werken van augustinus ecne Gefchiedc-
nis der Pelagiamry. Van dezelve heeft ook de
Zv/ttzerfche Hervormde Geleerde joan jacob hot-
TiNGER eene breedvoerige Gcfchiedenis nagelaten,
in zijn wijdlopig werk: Fata doctrin<z de Pracdesr.
tinatione et gratia Dei falutari , fecunda et adverfa
L. II. p. 66, fqq. Behalven meer anderen. In de
laatflc helft der voorgaande eeuw heeft semler zich
biizonder veel moeite omtrent deze Gcfchiedenis ge-
geven, waar door hij aanleiding gegeven heeft, oin
de gebeurenisfen en het karakter der Hoofdpcrfonen,
met meer onpartijdigheid , te beöordeelcn , fchoon
men hem tevens niet kan vrijplijten van alle eenzij-
digheid ten nadeele van augustinus en deszelfs
^ vrienden.
toerichtcn Dewijl de naam van theoddrus Blops-'.mtenui
•aiiTHEo- of van Mopn-estia , ons in de Gefchiedenis der Pe^
■lagiaanfche verfchillen reeds meermalen is voorgeko-
men,
(*) Boven Bladz. 221.
V
DORUS
GESCHIEDENIS. 247
men, gelijk hij zelf voor den eerden voorf|:ander III
4ier gevoelens van fonimigen gehouden wordt, zul- ^°^*
len wij hier eenige berichten van hem plaatzen , te iioofdft.
meer, omdat men dezen kundigen Lccriiar, die de "^ C. G,
heerfcliendc wijze van Bijbelverklaring met groote i^j. .A\
koenheid durfde verlaten , na zijne dood als een'
Ketter zwart gemaakt ^ en zoo veel mogelijk in yer- ^''^P^^^^
achting en vergetelheid gcftort heeft, theodorus
was te Antiöchiê geboren , akvaar hij den vermaarr
den LiBANius tot zijnen Leeraar iti; de Welfprekend-
heid had , en misfchicn van anqiiajGathhjs de
Wijsgeerte leerde ( * }. Door zijnen Medeleerling
jOAMNES, naderhand zoo vermaard met den naam
CHRYSOSTOMus , overrecd, gaf hij zicli je^qx. denzel-
ven aan eene godvruchtige eenzaamheixi over, en
wanneer hij, op raad zijner vrienden, t^mg keerde,
en zelfs nu Qp het pund ftond, van te t^-ouwen,
dron^ CHRYSOSTOMUS zoo hevig en eniftig bij hern
a^n, dat T;i£ODORus zich op nieuw, met ajUc geest-
vervoering, tot het Monniksi_even wijdde (f).
Thans gaven zich de beide vrienden, om tqt de
Asketifche volmaaktheid te komen , aan de Jeiding
over van casterius en diodo^us. Opzieners vjln
Monniken -Kloosters (§), wejlvc laatfte naderhand
Ouderling te Anti'óchïè^ en eindelijk Bisfchop van
Tarfus geworden is , beroemd door eene meer gron-
di-
(*) socR. H. E. L. VI. C. 3. soz. //. E. L, Vill.
C. 2. FOT. Biblioth, Cod. XXXVIIf. pag. 24.
(+) Zie Deel VI. Bladz. 24.
(§ ) SOZO.MENUS J. C.
Q4
040 K E R K E L IJ K E
lil t^igc uitlegkunde des Bijbels , dan tot hier toe ge«
60EK vvoon was (*)• theodorus nam dezelve over , en
Hoofdft. gebruikte ze veel vrijer , waar door hij zich ook
na C.' G. veel kwaadfpreken op dQii hals haalde , termjl zijn
J-''^r 303- yriei^d chrysostomus , meer voorzichtig dan hij,
tot 4/0'
e i— algemeen vereerd werd.
Volgends gennadius (f) werd theodorus eeni-
gen tijd daar na Ouderling te Afiiioc/n'ë, hetwelk
daar door bevestigd wordt, dat facundus van
'Hermiane (§) hem eenen leerling noemt van den
Bisfchop FLAViANUS aldaar. Daartegen verdient zijn
"bitterfte vijand leontius van Byzantium (*♦) geen
geloof, als hij op een bloot gerucht fchrijft , dat
-THEODORUS , na het overlijden van diodorus , het
Bisdom van Tarfus met gewejd zou hebben willen
bemagtigcn , maar daar in door theofilus , Bis-
fchop van Alexandri'é , verhinderd zij geworden.
.Zeker is dit, dat hij, in het jaar 392 of 393, het
Bisfchops-ambt te Mopsvestia verkreeg, eene niet
onaanzienlijke ftad in CUici'è.
Met deze waardigheid bekleed , verfcheen theo-
dorus in het jaar 394 op eene Kerkvergadering te
Konftantimpolen , alwaar de Keizer theodosius
hem met genoegen hoorde prediken, en in zijne ge-
fprek-
(*) Zie BeelVW. Bladz. 4.
(t) De Vim Illuftr. Cap. 12.
(§) Pro defenfione tri urn Capitulorum L, II. C. 2.
pag. 327. in Opp. siRMONDi Tom. II.
(**) (Contra Ne%toriano% et Eutychiaiws L, III. C P..
P' S77' ^'' t-'ANis. Lectt. Ant. VoL I.
GESCHIEDENIS. 245)
fprekken vermaak vond (♦). Zijn leerling joan- III
KEs, Bisfchop van ^ritiöchié ^ die dit in eencn Brief ^^^
vermeldt , roemt hem over het geheel , dat hij XLV Hoofdfï.
jaaren lang als een der uitmuntend lle Leeraaren ge- "^ C. O.
fchitterd, en alle Ketterijen bcflreden heeft; dat hij [^^ .y^\
niet alleen van de Rechtzinnigen algemeen nooit be- ■
Tispt, maar ook van hunne Bisfchoppen wegens zijn
innemende wijze van voördragt, (of bevalligheid
van wetenfchap doet r 't nee gratia,^ bewonderd is ge-
worden. Toen zijn vriend chrysostomus in het
jaar 404, in de eenzame i^ordcn van Armenië^ en
Tindere Afiatifche Landen , gebannen werd , zocht
THEODORUS deszclfs lot te verzachten, maar zon-
der cenig goed gevolg, ciirysostgmus erkende
ecliter zijne deelneming met dankbaarheid (f).
THEODORUS, wiens geloof, in de Oosterfehe Ofhiieen
Kerk , zoo buiten alle vermoeden was , is nogthans ^^oofd-
1 , _, ^ voorlbn-
door MARius iNiERCATOR voor eencu hoofdvoorllan- der is ge-
der der P^/<ï^//7;;^ry, en van den 'Jefuit garnier weestvaa
'zelfs voor derzelver (lichter uitgegeven. De fchijn ^igi^js ƒ'
•voor deze befchuldiging is het volgende. Bij mer-itius?
CATOR vindt men eenige aanmerklijke Latijnfche
plaatzen uit een werk, hetwelk theodorus tegen
AUGUSTiNus, als verdediger van de Erfzonde, ch
van de fterflijkheid, als door adams zonde ontftaan,
gefchreven zal hebben (5). fotius (**3 haak
waar»
(*) FACÜND. /. C,
(t) CHRYSOST. ap. FACUND. L. VII. C. 7. p. if<,6.l.e.
(S) In Opp: Marti T. I. p. 97. (339-34^- ''^- -^^O
■ (^*) Siblioih. Cod. CLXXVII. p. 39^,
^ ^ Q5
s^o K E R K E ï^, IJ K E
III waarfclüjnlijk hetzelfde werk van theodorus aan,
foEK onder deszelfs waren titel: Tegen de genen ^ die
Hooluil. beweeren , dat de menfchen van natuur , niet met
na C. Q. hunnen vrijen wil, zondigen. Dit werk beftond,
to^ Ijó' v^^g^"<^^ '^^^ 9 ^^^^ ^y^ Boeken , en was tegen de
I,.., Wcsterfche Leeraaren van dit gevoelen gericht. Uit
die Landen was, volgends het verhaal van theo-
dorus, de (lichter van die Ketterij, dien hij araisi
Doeint , iii het Oosten gekomen , van daar zond
hij zijne Boeken over dit onderwerp naa zijn Vader-
land, waar door hij gehele Gemetiiten op zijne zij-
de trok; hij ha4 een vijfde Euangelic verdicht, het-
welk hij in de Boekverzamclingcn van eusebius van
Palddfiina ontdekt wilde hebben; eiudelijk had hij
ook, met verwerping der tot hier toe gebruiklijke
Overzetting des Ouden Testamcnts , eene nieuwe
vervaardigd, alhoewel hij het Hebreeuwsch flechts
vftn eenen gemeenen Jood geleerd, en zich gcene
kennis in den zin van den Bijbel verworven had,
GARNIER gist , dat THEODORUS hier luede HiëRO-
i^YMUS bedoeld hehbe, die onder anderen het Eu^
^Ugelie der ■_ Nazareenen in het licht gebracht had.
Als men de uittrekzels bij mercator en fotius
«it .dit werk famen vergelijkt , ziet men , dat de eer-
^ zich bepaalt bij de vraag , welke hij aan augus-
TiNus gedaan had , ov^r den oorfprong vafli der men-
fcheo Jierflijkheid, Volgends TimoDORUS lag de dood
in de natuur des menfchen , waar bij hij opmerkt , dat
pod tegen adam niet gezegd heeft : Gij zult fterftijk
Vfwden , maar gij zult den dood jlerven , op dezelfde wij-
ze, als hij naderhand eenen moordenaar den dood dreigt.
Ver*
GESCHIEDENIS. 451
Verders zoekt liij te bewyzen , dat de verdediger der III
Erfzonde ann God iet toefchriilt, hetwelk nicii zelfs ^?^
van geen billijk mciifch denken zou mogen, dat hij, fioofdfï.
om ééne eeniffe zonde, niet alleen adam, maar ook '" ^' ^«
alle zijne nakomelingen , aan de ftraffe des doods jJqJ. ^-^]
2:ou onderworpen hebben enz. foïius in zijn uit-
trekzel, integendeel, haalt eerst de ftellingen aan,
welke THEODORus aan zijne partij tocfchrcef, en
welke hij ondernam te wederleggen. Zij zijn de
volgende: „ De menfchen zoïi6.ïs,Q.n^ niet met vrijen
„ wil, maar uii hoofde van hunne natuur ^ niet de
„ goede, die aan adam ingefchapen was, maar die
5, door de zonde boos en flcrflijk is gcwor.den. De
55 jonggeborene Kinderen hebben ook van adam eene
,, .zondige natuur overgeërfd', want daar toe brengt
,, men de woorden: Ik ben in zondsn ontvangen^
„ als ook de Doop en het Avondmaal, welk iéxi
j, en ander zij tot vergeving der zonden ontvangen
5, zullen. Dat verders geen memch rechtvaardig is ,
5, wordt uit het voorgemelde , en uit de plaats :
5, Voor u is geen vleesch gerechtvaardigd , afgeleid,
3, Deze Leeraars gelooven niet eetis^dax Christus,
,, onze God, dewijl hij onze natuur heeft aangeno-
j, men , rein gebleven is van zonden ; hoewel zij
„ ^^em, alleen in gedaante, eene menschlijke natuur
„ toefchrijven. Zij houden ook het huwlijk^ ten
,, minden den hijflaap ^ en alles, wat 'tot voortplaii-
„ ting van ons geflacht dient, voor een werk der
„ verdorvene natuur.''^ Hier merkt nu fotius nan ,
dat THEODORUS daar wel goed aan doet, dat hij
lüt alles verwerju, en fomtijds goed wederlegt; maar
dat
2^3- K E Px K E L IJ K E
in dat hij toch zelf het gevoelen van ORiCiLNES over
BOEK i^g[ ophouden der Itraficn fchijnt toe te vallen ; dat
Koofdd. ook zijne Helling, dat God ^ alhoewel hij adam
na C. G. fterflijk gefchapen had , zich nogthans , om ons
lot ±76. ^^^^ tegen de zonde in te pronken , zoo gehouden
■ heefi , aJs of de dood tot eene flraf der zonden be*
ftemd n-erd, daarom alleen niet kon gelden, omdat
men 'er een goed gebruik van kon maken tegen de
Ketters, want dat zij aan te veel tegenwerpingen
was blootgefield. Wanneer tiieodorus verder van
frVecderleië vergeving van zonden fpreektj de eene
voor begane zonden , de andere , welke hetzelfde
zou zijn, als een gehecle onzondeliikhcidjdan merkt
FOTiüS aan, dat dit eene ongewone verklaring is,
Jiiet welke hij zich in menigvuldige zwarigheden in-
wikkelt. :
Met deze uittrekzels uit het Boek van tiieodo-
31 us, kan men nog meer plaatzen van foortgelijken
jnhoud uit andere van zijne fchriften voegen , welke ,
sdoch alleen in het Latijn, in de PJandclingen der
mjfde algcmeene Kerkvergadering , van het jaar
^-^3 , bewaard, zijn , doch duidelijk uit haar verband
gerukt, opdat de vergadering hare veröordeeling vau
den Schrijver daar op zou kunnen gronden (*). Zoo
is ongetwijfeld het voordel, bij leonïius (f), ver-
wrikt, dat, volgends theodorus , adam eigenlijk
niet gezondigd hebbe; maar dat hij alleen daarom
van
(*) Concil. Couflautmop. II. Coll. IV. />. 85, 85. ia
Har duin. Actis, Concil. Tom. III.
(t) L f. Cnp. 23. tng. 5-8.
GE SC II I E D E N rS. 253
van God.geftnift is geworden, opdat 'er een fchijii* iir
bare grond zijn mogt,'oni de wereld te verlosfcn. ^""^
Men moet zich derhalven aan de meer volledige be- Hoofiift.
ricluen bij fotius houden , als men zien wil , hoe "^ C. G.
TiiEODOiiüS over de menschlijke natuur en de zonde ^^^ ^_^[
gedacht heeft. Volgends dezelven kan men niet •
twijfelen, of zijn lecrftelfel was, in de hoofdzaak,
Pclag'.aausch; of wel hij drukte zich, omtrent de
betwiste leerlLukken , zoodanig uit, zoo als vele
Leeraars in de Oosterfchc Gemeenten , zonder dat
bij dezen zijne rechtzinnigheid daarom in twijfel
werd getrokken; zoo ver is het 'er af, dat hij de
€crfl:e llichter der Pehgianery zou geweest zijn.
^Icn wil dit vermoeden nog wel (Icrken met de reb
ze van JULIA^us en andere Pelagj'dnen naa tiieo-
DORUS, om zich van zijne toeflemming te verzeke-
ren (*), doch, waarom bericht ons mercator
niet, welke de oorzaak geweest zij, dat dezen gee-
nen ingang bij hem gevonden hebben , maar veel meer
van hem veroordeeld zijn geworden? Zou theodo-
11 us hier in den huichelaar gefpeeld hebben, om de
KaihoUjkcn niet te floorcn? Doch, ook hier van is
geene blijk , hoewel het niet zonder voorbeeld is ,
dat THEODORUS, het gene hij verkeerd gezegd had,
duri'de verbLteren. Zoo had hij é(5ns in eene Predi-
katie iet gezegd , gelijk joannes van Antidch}'è
bij FACUNDus (f) verhaalt , hetwelk aan nesto-
Rius, die naderhand Patriarch van J^ouflantinopokn
werd ,
(*) Zie hoven B/adz. 222.
(13 liif/: X. Ci/p. 2, />/7j. 515. /. i\
6314 K E R K E L IJ IC E
III werd , en aan alle toehoorers aanftootlijk fchccn' ;
^?? LEONTius verzekert (*), dat hij, onder anderen,
Hoofdft. ook het woord Godbaarficr , of Bloeder Gods be-
na C. G. rispt had ; maar eenige dagen daar na , verbeterde
tot 476. ^y 9 "^ ^^"^ andere preek , zijn voorllel , waar door
■ ■ ■ '- hij het misnoegen wegnam.
Zijn THEODORUS overlced in het jaar 428 of 429. Zoo
^°P » lang hij leefde , genoot hij , in het Oosten , eene al-
laster. gemeene achting. Maar weinige jaaren na zijn dood ,
begon men zoo hevig over hem te twisten, dat de
twistende partijen zich nooit hebben kunnen verëe-
nigen. Hij had eenige aanzienlijke Leeraaren der
Oosterfche Kerk tot zijne leerHngen , of zij fchikten
zich naar zijn voorbeeld; nestorius. Patriarch
van Konftmitinopohn ^ joannes van Anttöchi'è^ en
THEODORETus , Bisfchop van C'^rus , in Syrië,
THEODORETUS (f) noemt hem den Lecraar der
gantfche Kerk, die XXXVI jaaren lang Bisfchop ge-
weest is , die de Ariancn , Eüuowianen , en Apol-
linaristen , vlijtig en gelukkig bcftreden , en de God-
lijke fchaapcn een zeer goed voeder toegereikt heeft.
Over het algemeen 'zagen hem de Oosterfche Bis-
fchoppen en Gemeenten als een hoofdpilaar der
Rechtzinnigheid aan; en cyrillus van AlcxandrVè
belijdt tot zijn leedwezen (§), dat het volk in de
Kerken aldaar geroepen hebbe; „ Het geloof van
,, THEODORUS moct toenemen ! Wij volgen het ge-
,-, loof van THEODORUS !" Doch dezelfde cvril-
LüS
(*) /. c. Ccip. 10. Cf) H. E. L. V. C. 40.
(§) Opp. Tom^ V. P. II. pag. ipf.
GESCHIEDENIS. 255
l.us was één cicr cerflen , die hem als Leeriiar en III
■Voorloper van den bij hem gehaatten nestorius ^^^
zwart maakte; mercator hield hem den Ban Uooidü.
waardig, om zijne Pelagiamifche Hellingen, en het "" C. O.
vijlde Oecumcnifche Concilie fprak, honderd jaafen {^^ ^A\
laater, dezen Ban daadlijk uit; ja leontius van By-
zantium viel hem met de hevigfte bitterheid aan.
Doch, van het één en ander zullen wii, bij de
Nestoriaaufche twisten , meer moeten zeggen.
Hij was (jtfn der vverkzaamflie Sclirijvers der ou- Zijne ge.r
de Kerk. Maar behalvcn zijne Liturgie en Geloofs- ''^^ pK'~
helïjdenls , is nog geen van zijne werken geheel in ten.
het licht gegeven. Evenwel wegens zijne hoogach-
ting bij de Oosterlingen, werden zijne fchriften,
naar het verhaal van lireratus (*), in het Sy
risch , Armenische en Pcrfisch^ en volgends leon-
tius Cf), ook in het Chaldeeuwsch en Annenisch
vertaald. Weder heeft men uit de Syrifche nog eenige
Arabifche vertalingen gemaakt (§}. Zijne fchriften
worden voornaamlijk nog in deze overzettingen bij de
Nestorianen in Afi'é bewaard. Onder hen wordt in
•Sym THEODORus , bij uitnemendheid, èt uitlegger
genoemd. Een Nestoriaansch Lisfchop in Chaldea^
die tot omtrent het begin der XlVde eeuw leefde ,
EBEDjESu, heeft eene vrij volledige lijst van deze fchrif-
ten gegeven , welke abraham echellensis, een
Maroniet te Rome, 'm de XVUde eeuw, en nauw-
keurig, met ophelderingen, een ander vermaard Sy-
risch
(*) Breviar. C. 10. (f) /. c. Cap. 22. p. 5^8.
C§) RENAUDOT Lifi/rgg, Orhiitt^ CoU, T. II. p, 622.
25<5 K E 11 K E L rj K tt
III Syrisch Maroniet in die Hoofdflad, josef simoi*
ï'oK't ASSEMANi (*), in liet licht gegeven heeft. Van
Hoofdft. zij^ï achttiende jaar af, zegt leontius (f), zal
.ca C. G. THEODORUS Verklaringen over de Heilige Schrift
vyi ATó ^IW^^^^ hebben; maar uit een' Brief van ciirysos-
. TOMUS blijkt, dat dit eerst in zijn twintigde jaar
gefchied is, hetwelk ook assemani bewezen heeft,
uit eene ChronicI; van Edcsfa, die het begin van
dezen arbeid tot het jaar 403 brengt (§). leon-
tius ondertusfclien wil alle de Schrift - Verklaringen
van TiiEODORUs voor fchandfchriften aangezien lieb'
ben. „ T11EODOR.US verflontte zich, zegt hij(**),
5, de eere des Heiligen Geestcs zelven aan te vaU
,, len , dewijl hij nlie verhevene fchriften , welke de
j, Heiligen door deszelfs ingeving hebben opgefteld j
jy, voor laag verklaarde , en zelfs velen van. het door
3, God voorgefch reven en aangewezen getal van
„ Heilige Schriften affcheidde ; hij klsterde den
5, grooten knecht Gods hioi) , die levende zuil- van
5, kloekmoedigheid, die in bijna tweeduizend regels
„ ademt, en nam het. Schrift des Heiligen Gcestes
3, van hem weg, hetwelk toch jaIvOdus in zijnen
„ algemeenen Zendbrief met deze woorden bekrach-
5, tigt: Gij hebt de lijdzaamheid van }0^ gehoord ^
j, en het einde des Heer en gezien. Want beiden
j, kennen wij alleen uit zijn Boeki Waarfchijnlijb
„ vefr
(♦) Bibl. Oriënt . Clement. Fatic. T. III. P. I. AS-oóa»
( + ) /. c. Cap. 8. pag. S77'
(§) N.m\ I. ad C. ip. Ca/al. Bbedji p. 30. /. t^
(*♦) Caj>. 11. fqq.
GESCHIEDENIS. i^f
^, verwerpt liij, uit dezelfde oorzaak, ^q\\ Brief van Tit
j, JAKOBUS zelven,en wderc a/gemeene Zendbrieven, ^^^^
,-j want liet was hem niet genoeg , zoo als mar- Hoofdll.
,, cioN, het Oude Testament te bekrljgen; hij moest "^^ C. G*
,,, ook het Nieiuvc beftrijden. De Opfchriften der ^'^j.' ^-J*
„ Lofzangen , Pfahnen en Liederen , heeft hij ge- -*
,■, heel weggeworpen , en alle Pfahnen , op Joodfche
„ wijze, van serubabel en ezechias verklaard;
j, alleen drie van dezelven paste hij op ciiristus
5, toe. Ja, hij heeft zelfs het allerheiligfle Hooglied,
j, hetwelk van alle kenners der Godlijke dingen, én
„ van alle Christenen geprezen is geworden , aan
„ alle Gemeenten der Wereld bekend, en zelfs van
5, Jooden, die vijiinden van Christus Kruis, be-
j, wonderd is, op eene wellustige wijze, naar zijne
5, hoeriishtige denkwijze en tong, uitgelegd; hij heeft
,, het met ongeloofliike roekeloosheid r^/; ^^ j9/yZ'(f/Z'ö^-
5, ken afgefcheiden. En wat zou niet de uitvuider en
5^ vader der Godlooshcid , die in hem werkzaam
j, was, al doen? Daarom heeft hij ook de beide
,, Boeken der Chronieken ,cn het Boek esra insf^e-
,, lijks verworpen." Ondertusfchen was in den grond
de voorname misdaad van tiieoöörus, dat hij die
wyflieke en allegorifche wijze van uitleggen verwierp.
Welke ten dezen tijde bijna algemeen was aangeno-
men, welke hij ook in een afzonderlijk werk had
aangetast, hetwelk facundus (*) zijn gefchrift or^r
de allegorie en gefchiedenis tegen origenes, maar
E^EDJESU (t) zijne vijf Boeken tegen de allegoristen
noemt ,
(*)Z.'IIL C. 6. p. 3^2. CtjC. ip. />. z^.cd.Asferfn
IX. Deel. K
«58 KERKELIJKE
III noemt, en vvaarfchijnlijk meent liberatus (♦) met
BOEK 2ijne menigvuldige fchriften tegen okigenes geen
Hoofdfl:. ander, theodorus zocht dus naar den woordeüj-
na C. G. ijen zin der H. Sciirift , en verwierp fomraige Boe-
tot 4-0* ^^^^ ^^^ onecht , waar in hij wel te veire kon gaan ,
■ maar tevens zijne voorgangers had. Uit de woor-
den van LEONTius zou men echter nauwlijks kun-
nen opmaken , of hij de Gefchicdenis van jo& voor
een zedenlijk verdichtzel gehouden, dan of hij dit
Boek geheel als onecht verworpen hebbe, welk laat-
fte echter door andere uittrekzels uit zijn werk (f)
bevestigd wordt.
Met dit alles, en niettegenftaande zich itKonJian-
tinopolen alles reeds verëenigd had, om theodorus
te veroordeelen 5 had de Afrikaanfche Bisfchop fa-
CUNDUS edelmoedigheid genoeg, om theodorus,
wegens zijne fchriftverklaringen , maar bijzonder te-
gen eene befchuldiging te verdedigen, dat hij alk
Voorzeggingen op Christus ofgefneclen had (§).
Men was zoo ver gegaan, dat men aan den ééncn
kant beweerde , dat theodorus , met de Godloos-
heid van eenen Jood, de Godheid van christus ge-
loochend had ^ zelfs liet men den Keizer justinianus
dit in ééw van zijne Plakaaten hem te last leggen,
maar aan den anderen kant, maakte men hem, als
eenen verachter van het Oude Testament^ tot eenen
Ma-
(*) bi Breviar. Cap. 24.
(t) Concil. Conflantimp, II. CoUat. lY.pag. 86, 87,
ed. Hardiiw.
CS) Dt'fens. trium Capitul. L. III. C. 6. p. %6o.
GESCHIEDENIS. i^p
Manlche'èr. Tegen het één en ander verdedigt hem lil
IPACUNDUS, en toont, dat hij niet alleen Voorzeg- ^^^^
gingen der Profecten van Christus erkend, maar jjoof^jj^^
ook den Verlosfer als waarachtig God en Mensch "^ C. G«
beleden heeft, ernesti (*) gist zelfs , dat men het ]^^ "fA*^
THEODORUS als ccnc Joodschgezindheid hebbe te- -
gengeworpcn , dat hij den Hehreeuwfchen Tekst uit
-het inwendige van die Taal, en niet uit de aange-
nomene Griekfche of Latijnfche Vertaling , verklaarde.
EBEDjESU telt op zijne lijst XLV Dcelen van Schrif-
ten van THEODORUS. Het grootfte gedeelte derzel-
ven is uitlegkundig. Daar onder noemt men voor-
eerst eene uitlegging van het eerfle Boek van moses,
waar uit plaatzcn voorkomen in de Handelingen der
vijfde algemeene Kerkvergadering (f). fotius
maakt ook gewag van dit werk (§3, en zegt, dat
JOANNES PHILOPONUS, in Zijn Boek over de Schep-
ping^ de gronden dezer verklaring meermalen ge-
toetst heeft, hetwelk wij in dit werk van philopo-
Nus ook daadlijk vinden (**). cave meldt wel(ff)j
dat 'er van dit uitlegkundig werk van theodorus
ook vele overblijfzelen zijn, in de aanëengefchakelde
verklaring uit de oude uitleggers ovet de vijf Boeken
van
(*) Narrat, Critica de interpret, prophet, MesfiuHt
in Eccles. Christ, Opitsc. Theol. pag. 504.
(t) Collat. IV. pag. 85. Tam. III. ed. Hard,
(J) Cod. XXXVUl.pag. 24.
(**) //; Caput I. Genes. do mundi creatione Libri VII,
Fienn. Aiiflr. 1630. 410.
(tj) Hiit. Litter. SS. Eccles. Vul. I. pag. 385,
n6o K E Pv K E L IJ K E
"^ ni van MOSES, door franc- zephyrus (*), maaf
BOKK FABRicius (f) verzekert, daar niets dergelijks, maar
HooVdd. ^'^^ plaatzen van theodorus van Heracka en tiieg-
na C. G. DORETUS , aangetroflen te hebben. Daartegen heeft
tol y^"^^-» ^" ^^" andere foorrgelijke verzaiTiL-Hng (§), en
. 'in Handfchrifren van fourtgelijke inhoud, welke in
de CoisHnifche Boekerij bewaard worden (**) , fom-
tijds den naam van tüeodorus van JMopsvestia ge-
vonden.
Zijne Verklaring der Pfalmen werd door hesv-
CHius , een' Ouderling te ycrtifalem , valsch be-
ticht (tt) 9 dat zij met Joodfche leugenachtigheid
gefchrcven , en in dezelve alle Voorzeggingen op
CHRISTUS ontkend waren. Dus blijft het ook twij-
felachtig, het gene hij 'er bijvoegt, dat theodo-
rus, omdat dit Boek algemcene klagtcn en gevaar
voor hem verwekte, wel beloofd hebbe hetzelve te
zullen verbranden, maar zijne belofte niet volbracht,
en het Bock in het geheim gehouden heeft; nog
minder kan men hem gelooven, dat de Bislchop van
Mopsvestia de Menschwording van Gods Zoon ver-
loochend, maar alleen een' mensch met het Godlijk
Woord verbonden heeft laten zijn. Tegen het één
en ander heeft de Bisfchop facundus hem zeer
goed
(*) Catena PP. in Pentateitchum,
( t ) Bihlioth. Gr. Fol. IX. pag. 1 59*
(5) ylhyu. Lipomanni Catena PP. in Ccuefii}.
(♦*) Catena PP. in Leviticum , Juftuim , LL. Judi'
cum , Rtit'i et IV Repim.
(tt) In Act. Conc. Co::Jlr.nt, II. Collat. V. p. 104.
GESCHIEDENIS. 261
goed verdedigd (*^, bij welke gelegenheid hij eene III
proeve van tiieodorus verklaring over den XLVltcn ^^^^
Pialin geeft; eene andere vindt men over den XXIlIlen Hoofdft.
in de Handelingen der meergemelde Kerkvergade- "'^ ^* G.
'^ Tnnr ''6'X
ring (f). Van zijne verklaring van job ftaat het ^y^ ^,^'
één en ander in de gemelde Handelingen (§). Dus ■
ook zijn aldaar (**) ecnige plaatzen overgebleven
over het Hooglied^ fclioon ebedjlsu geene uitleg-
ging van hetzelve op zijne lijst heeft. Zijne uitleg-
ging over den Prediker van salomo , over de uvet
Boeken der Koningen , en de vier groote Profeeten ,
kent men alleen bij naam; maar uit die over de
twaalf kleine Profeeten liaan drie kleine plaatzen in
deHandelins;en (ft), doch het geheele werk zal vol-
gends LAMBECius (§§) in een Handfchrift in de Kei-
zerlijke Boekerij te Weenen nog voorhanden zijn.
TiiEODOKUS heeft ook, over de meeste Boeken
van het Nieuwe Testament^ uitvoerige verklaringen
gefchreven. Eenige iiittrekzels uit zijnen Commenta-
rius owQX MATTHEUS vindt men bij facundus (***)
en in de Handelingen der VdeAV^^'r^r^ö^éT///^ (fff).
Of
C*) Libr. IX. Cap. \. pag. 486.
Ct) Colt. IV. />. 78. Verg. Coll. V. />. 94. Men zal
ook in de Catetut PP. in Pfalm. ed. a. Dan. Batbaro
et Ptalth. Corderio overblijfzolen van deze Verklaring der
Pfalmen vinden, (f) Coll. IV. /». 85.
(**) Coll. IV. p. 88. Ctt) Coll. IV. p. 78.
C§§) Comvi. de Blbl. Cccf. Vindob. T. IV. p. \6o.
C**) L. III. C. 4. p..Z^6. L. IX. C. 2. p. 480.
(ttt)C(^//. IV. />. 79, 82, 84, 85.
R 3
2(5j k e r k e l rj k e
II! Ot' liij ook de Euangclie-Gefchicdenis van markus
BOEK fchriftelijk verklaard hebbe, is onzeker. Zekercr is
Hoofdrt. liet, dat hij over lukas gefchreven lieeft (*). Veel
oa C. G. meer plaatzen zijn 'er bewaard gebleven uit zijne
Tont" 0K5
m lyó. verklaring van joannes ( f ). Men mag hier bi}»
w voegen theodorus Redenvoeringen over de Wonder^
werken van Christus, van welken de tweede ook
in de Handelingen der Kerkvergadering van Lateranen
van het jaar 649 (§) gemeld wordt. Eene plaats uit
zijne verlclari^ig van de Handelingen der Apostelen
kan voor de Bisfchoppcn der vijfde Kerkvergadering
aandootlijk geweest zijn (**). theodorus fchrijft
in dezelve , dat de Christenen naar christus ge-
noemd zijn, zoo als de aanhangers eener gezindte
naar derzelvcr llichter den naam dragen, bij voor-
beeld , de Plaionisten , Epikuristen , Maniche'èn enz.
In eene oirkondc van den Roomfchen Bisfchop vi-
GiLius, die ook tot de Handelingen dezer Kerkver-
gadering behoort (ff), wordt deze plaats rond uit
dus uitgedrukt, dat theodorus christus gelijk ge-
field
> (*) Act. Concil. Conflantin, II. Collat. IV. pag. 75,
Caten. PP. /'« Lucam. C. ii. Sect. 60,
" (f ) Bij FACUNnus Lier. IX. Cap. 3. pag. 492. Ccvc.
Conflant. II. Collat. IV. p. 75, 7^» 81. voornanmiijk iq
de Catena PP. Grac. in S. Joannem in lucem edita
^ Balth. Corderio /Intverp, 1630. fol.
(§) In Harduin. Act. Concil. Tom. III. fag. 8p5,
(♦♦) Collat. IV. pag. j6.
(ft) viGiLii Confiitutum pag. 543. in iiarduini Act.,
Ccncil. Tom. lU.
GESCHIEDENIS. -163
fteld had met plato, epikurus en manicii/eus III
en MARCiON. Eindelijk had ook theodorus ver- ^^^
klaringen gegeven over alle de Brieven van pau- Hoofdft.
LUS (♦). "^ C- G.
T'isr 'X^'x
Bchalven deze talrijke uitlegkiinciige fchriften , [^^ .^^'
noemt ebedjesu nog vele andere Boeken van tiieo- — —
DORUs; van de meesten dcrzelven zijn enkel de op-
fchriften overig. Hier toe behooren zijn werk van
het Priestei-dom ^ van den Heiligen Geest ^ tegen de
Magie, vvaar van ook fotius (f) gewaagt, als
van eene verklaring der rechtzinnige leerc; anderen
aan de Monniken , van de donkere fpreekwijze , van
de volkomenheid der werken^ eene verdediging van
I5ASILIUS den Grooten tegen eunomius, welker ge-
grondheid door fotius ( § ) geroemd wordt ; de
verzameling zijner Brieven, waar uit blijkt (**) ,
dat THEODORUS van Mopevestia meermalen onder
den naam van theodorus van Antiöchi'è voorkomt;
eindelijk zijne Preek over de Wetgeving. Andere
fchriften, als zijne nog geheel voorhanden zijnde
Geloofsbelijdenis ; de plaatzen uit zijn werk tegen
eunomius ; uit een ander van de Sacramenten , waar
van
( * ) Uit die aan de Romeinen ftaat eene plnnts bij
FACUNDU? Libr. III. Crtp. 6. pag. 3ör. en uit dien aan
de Hebreen eene in Conc, Confl. II. Coll. IV. i». 8 1 , 83.
(t) Cod. LXXXl. pag. 200.
(§) Cod. IV. pag. 8. Vergel. Cod. CLXXVII. pag.
400. alwaar fotius zijn Twistfchn'ft tegen eunojhus
noemt, wanromtrent men onzeker is, of dit hetzelfde zij.
(**) FOT. Cod. CLXXVII. p. Z96.
R4
ft(§4 K E R K E L IJ K E
Til van waarrcliijnlijk cqn gedeelte met het opfchriftj
BuKK ^^;; de Dopelingen , wordt aangehaald; uit zijn Boek
Hoofdih v^fi ^e 3Iensch wording, insgelijks van den aanne-
na C. G. menden en aangenomcnen , ( misfchien tegen Apoli
Tnnr %^%
tot 4-6 LiNARius ,) hangen zoo naainvkeurig üimen met de
Nestor iaanfche en Eutychiaanfche twisten, dat zij
bij derzelver Gefchiedenis zullen voorkomen ; gelijk
van zijn gelchrift : t(gen de verdediging der leer 6^
van de Erfzonde, boven gewaagd is.
Nog is 'er cenc Liturgie van tiieodoruS , of
eigenlijk een voorfchrift der gebeden, met welke het
Heilig Avondmaal gehouden zou worden. Deze is
bij de Nestoriaanfche Syriérs zeer vermaard en ge-
acht; en RENAUDOT (*) heeft ze met eenige aan-
merkingen laten drukken. Ook kon het wel zijn,
dat zij tot zijn Boek van de Sacramenten behoorde*
LEONTius (f) fchrijfc , dat theodorus een ander
voorfchrift voor het Avondmaal, (^Blisfa,') aange-
praat hebbe , dan de Gemeenten van de Vaderen
ontvangen hadden. Het waren lasteringen , maar
geene gebeden, met welke hij de verborgenheid des
Avondmaals, als een werkelijk? Antichrist, opge-
vuld had. RENAUDOT ondertusfchen erkent zelf,
dat 'er in deze zoogenoemde Liturgie niets het
minfle onrechtzinnigs voorkome. Maar het was
voor LEONTIUS genoeg, dat theodorus voor deii
Vader der Nestorianerij werd uitgegeven, om ook
^ijne Littirgi: Kcttcrsch te vinden. Wij willen uit
dc-r
(*) Liturg. Oriënt. ColL T. II. p. 6^6-61S.
(j) Cotitra Nestor, et Eutych. L. III. C. \9, p. 578.
G E S C IT I E D E N I S. i>6s
itfeze Liturgie cciie en andere plaats overnemen, die III
merkwaardig mag geüclit worden. Wij lezen daar ^P^;"^
in de volgende verklaring (*): „ W'i] brengen [loofdd.
,, uwe glorievvaardige Dricëenheid, met verbrijzelde '^^ C. G.
5, harten en ootmoedigen geest , dit levend en heilig jj^j , -^j'
„ oIFer, hetwelk de Verborgenheid des Lams Gods •
„ is, dat de zonden der Wereld draagt, en wij
„ bidden en fmceken , dat het , Heere ! uwe aanbid-
„ denswaardigs Godheid behaage, en dat van uwe
„barmhartigheid, dit rein en heilig ofl'er, door
5, hetwelk gij voor de zonden der Wereld verzoend
„ zijt , aangenomen worde : " Nog meer ontwik-
kelt zich de denkwijze van den Bidder in eene an-
dere plaats (t)' ?9 Over ons en over dit ofFer
5, kome de gave des Heiligen Geestes!' Zij woone
„ daar in, en daale op dit brood, en op dezen be-
„ ker, zegene, heilige, en verzegele die, in den
„ naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen
„ Geestes ! en het brood worde , door de kracht
5, van uwen naam, ciit brood, zeg ik, worde het
„ heilig Jigchaam van onzen Heere jesus chris-
„ Tus ! en deze beker worde het bloed van onzen
„ Heere jesus Christus! opdat ieder, die met
5, een waar geloof van dit brood eet, en van dezen
„ beker drinkt , ó Heere ! tot vergeving der zonden ,
,, tot de groote hope der Opflanding, tot zaligheid
„ der ziel en des ligchaams , en tot het nieuw le-
„ ven in het Hemelrijk geraake. " Ondertusfchen
kan men geen naauwkeurig onderzoek doen naar de
echt-i
(*) Pas- 6ip. /. c. (t) Pag. 621.
R5
266 K E R K E L IJ K E
III echtheid van deze door renaudot uitgegevene IJ-
BOEK iurgie, die dezelve wel heeft uit ongetwijfeld N'es-
Hoofdit. toridanfche Handfch riften, maar van welke hij zelf
na C. (i. bekent , dat zij tot laater eeuwen behooren.
tot xvG ^" ^^ nieuwfte tijden zijn 'er nog belangrijke over-
■ blijfzelcn van fchriften van theodorus in het licht
gebracht. Een Grickfche Monnik, naderhand Aards-
bisfchop te Filadelphia ^ niceforus, gaf in het jaar
1772 eene nog ongedrukte verzameling van uittrek-
zels in druk, onder welken ook theodorus menig-
vuldigmalcn voorkomt (*). Ook heeft opliet ein-
de der voorgaande eeuw Profes for munter te Kop"
penhagen nog eenige brokdukken van dezen Bis-
fchop , welke tot een werk tegen den Koizer julia-
nus fcbijnen te behooren, uit Haiidfchriften der
Keizerlijke Boekerij te tyeenen te voorfchijn ge-
bracht (t). Men mag nog hoopen, dat 'er hier
of daar nog meer van hem in de Hnndfchriften
fchuilt, maar het vermoeden van Ketterij heeft de-
zelve doen verduifleren ; trouwens, de oude Room-
fche Kerk verwierp zelfs de Kerkelijke Gefchiedenis
van theodoretus , omdat deze theodorus, als
een' Rechtzinnig Leeriiar, geprezen had (§). Wij
fluiten dit bericht nopens theodorus, met de aan-
wijzing, dat men bij fabricius (**) nog het édn
en
(*) ^K^.N.Th.Bibl.W.Band S. z?^y.l\l. Band. 8.291,
( f ) In zijne Fragm. PP. Gro'cor. Fasa'c. I. pag. 79.
fq. Hüfui^ 1788. 8vo.
(§) GRK.GOR. M. Libr. VI. Ep. 31.
(**) Bibl. Gr. Fol. IX. L. V. C. 32. />• 153-1Ö5.
GESCHIEDENIS. 2^7
(Ml ander zal vinden van polychronius. Broeder III
van TiiEODORL's, die, als i^isfchop van Apamea in '^'^'^'^
•Sjm, nog vóór het jaar 431, overleden is, en van [^oofdfl.
de overblijfzclen van zijne uiilegkundige fchriften '^^ C. G.
, p.., , Jaar 363.
over den Bijbel. {^^ ^^^^
Heeft de blaam vxw onrcchtzinnigheid ons van
het bezit der fchrirten van theodorus beroofd , l^'^y^"^'
' benclitett
men mag het daar tegen, voor een goed gedeelte, van au-
aan den roem van rech'zinnigheid toefchrijven , dat ^^^tinui
wij zoo veel van augustinus overhebben. Wij
mogen dezen zoo aanzienlijken en vermaarden Kerk-
leenïar, die, zijn gantfche leven lanj?, zoo arbeid-
zaam was , in het beftrijden der Ketters , en die
daar voor gehouden werden, niet met ililzwijgcn
voorbijgaan.
AURELius AUGUSTINUS aanfchouwde het levens- Ziinetre-
licht te Tn^aste. eene ftad in het Afrikaanfchc^ '^'^^'^^^
] o-.ivoe-
Landfchap Numidië^ den i3den November des jaars ding.
354. Zijn Vader patricius , een burger aldaar,
was toen nog een Heiden, maar die tegen het einde
van zijn leven het Christendom aannam , waar toe
zijne huisvrouw , monica of monnica , eene
Christin, vrouw van voorbeeldige zachtiiartighcid en
kloek verftand, het meest toebracht; gelijk zij ook,
met ongcmecne tederheid, voor haar kind zorgde;
en hem al vroeg genegenheid tot het Christendom
inboezemde; waarom het knaapjen, in eene zwaare
ziekte gevallen , ook begeerte toonde , om den doop
te ontvangen, welke door de zorgvuldige moeder,
naar de denkwijze van dien tijd , was uitgefleld ,
pmdat men geloofde, dat de doop flechts voorgaan-
de
ft68 K E R K E L rj K E
III óc zonden afvvaschte. Dewijl het kind bcrftclde,
BüKK averil ook de doop op nieuw uitgebeld, waar over
lIoufdH:. AUGUSTINUS zelf, in laater jaaren , zijne aanmer-
m C. G. kingen maakte , en erkende , dat zijne moeder als
tor i-ö voorzien had, aan hoe vele verzoekingen zijne jeugd
zou blootgelleld wezen (*).
Zijne let- Beide zijne ouders wenschten, dat bij zich op de
teroefe- wetenfciiappen moet toelegsen; ziin Vader, opdat
Kingen. 1 A.' u I -
hl] eens m ae vVcreld zou opgang maken, zijne
Moeder, opdat bij daar door tot Godsvrucht mogC
opgeleid worden. In de naburige flad M^cJnura ,
legde bij zich dan op de Spraakkunde en Wellpre-
kendheid toe , en vond veel fmaak in de Gileerd-
licid der Romeinen. I^Iaar van de Griekfche kreeg
hij eenen afkeer , omdat zijn Leermeester hem , door
vrees en ftrafFen , daar toe dwingen wilde. Hij bleef
dus in het Grieksch achterlijk, zoodat hij naderhand
zelf beleed , dat hij de fchriften der Griekfche Kerk-
leeraars over de Drieëenheid , even zoo min als de
andere Afrikanen , lezen kon C t )•
Zijne b'ji- Op deze wijze was augustinüs XV jaaren oud
^^'"^P"""'»- o-evvorden , toen zijn Vader hem te Tapaste t'buis
heid in *' ' , , ^ fr , ,
Kijne deed komen, om de kosten te fparen. Vervolgends
jeugd. liep iiij een jaar ledig, en zijn Vader was bedacht,
hem te laten trouwen , terwijl zijne Moeder hem
voor de buitenfporigheden der ontucht vvaarfchuw-
de,
(*) poss. Vit. Mg. C. ï. p. 164. /-hn. ad T.X. Opp»
AUG. Cofifcsf. L. I. C. 1 1 . />. 53. />. IX. C. 8 , 9./>. 1 1 9. r. I.
(1) AUGUST. Confes. L. I. C. 13, 14. p. 54- -^' ^^- ^»
3. p. 59. de Trimt. L. III. C. i, T. VIII. Opp. p. 561.
GESCHIEDENIS. ^69
de, maar de knaap dit verwaarlozende, gaf zidi , III
met zijn gezellchap, over, aan alle dartelheden. ^"I^**-
Evenwel bekent bij , God , ten dezen tijde , gebeden Hoofdft.
te hebben , om de gave der kuischheid , doch "*'• C- ^■'
niet vóór dat hij zijne begeerten niogt verzadigd {q^ ' ^*
hebhen. De lange lediggang , in welken hij leefde , ■
verleidde hem ook, uit enkelen moedwil, tot ge-
iDeenlchappelijken ditfdal (*). In zijn werk, zijne
Belijdenis genoemd, bekent hij dit alles, en trekt
daar uit een gevolg ter bevestiging van zijne denk-
beelden over het aangeboren zedenbcderf.
Met het begin van zijn X Vilde j:var, of in het Zijne oe-
jaar 371, kwam augustinus te Karthago , alwaar ^'■'"'"5 in
hij , onder de leerlingen in de Welfprekendheid , tot fprekend-
den eerden rang opklom. Maar te gelijk kwam zijn ^''-''d.
zedelijk gevoel in een nieuw gevaar. Zijne mede-
ftudenten waren zoo moedwillig, dat men hun alge-
meen den naam van vernielers of verfloorers , (^Ever-^
fores,^ gaf; aan deze ongebondenheden gaf ech-
ter AUGUSTiNUs zich uict over, maar niet zoo ge-
lukkig wachtte hij zich voor de verzoekingen tot
wellust. Eindelijk verkoos hij zich eene bijzit, bij
welke hij eenen zoon had, ' adeodatl'S genoemd,
die, volgends zijn verhaal, al vroeg groote bekwaam-
heden liet blijken , en naderhand met zijn' Vader ge-
doopt , maar kort daar na gcllorven is (f).
In
(*) Conf. L. II. Cap. 3, 4- /"• 59- C. 6. p. 61. L. VIII.
Cap. 7.pag. 110.
Ct) ^UG. Omf. L. III. C. 1-3. p. 63. /.. V. c. e. p.
2i. L. IX. C. 6. p. tl 8. dé- benta vita p. 228. Opp. T,
l, £ju:d. Lib, de Magiitro p. 401. /. c.
270 K E R K E L IJ K E
in Iii dien tijd , toen augustinus dus bujtcnfporig
BOEK leefde, verloor hij zijnen Vaader; maar een rijk Bur-
Hoül'dft. g^^ v^" ^y"^ Vaderflad ging, met zijne Moeder,
na C. G voort, voor zijn onderhoud xzKarthago zorgen. Hier
J'i^r 363 CTjif nicn hem, naar de gewoonte van dien tijd, in het
tot 476 ° 7 o j 7
^. ftudeeren, het Boek van cicero te lezen. Horten*
Hij leest a-^^ ocnoemd , hetwelk thans niet meer voorhanden
cicrRo
deH.S.' is. Dit Boek maakte eenen fierken indruk op hem,
en ARi- en richtte zijne neigingen tot het onderzoek der
woTELEs -yyjjgi^gj^ ^ ^^ voomaamlijk tot God zelven , de bron
der Wijsheid, alleen mishaagde het hem, den naam
van CHRISTUS daar in niet te vinden. Hij begon
daarom de Heilige Schrift te lezen, maar in deze
vond hij die waardigheid niet, welke bij in cicero
bewonderd had. Trouwens, hij las ze in eene al te
letterlijke Latijnfche Overzetting, hoewel hij dit toe-
fcln-ijft aan zijnen hoogmoed, die niet tot de Heil^
Schrift wilde nederbuigen , en aan zijne onbekwaam-
heid, om tot haar binnenfle pit en merg in te drin-
gen (*). Van eenen anderen kant trok hem het
Boek van aristoteles over de KategorVèn. Dit
verftond hij volkomen , zonder iemands hulp , als
ook een aantal fchriftcn over de vrije kunden, bij-
zonder over de Redenkunde, Rcdcleer, Meetkunde,
Toonkunst en Rekenkunst. Bovendien mnakte hij
zich ook bekend met vele Boeken der Wijsgeeren
over de Starrcnwichclarij (f),
ïlij wordt Een jongeling van XX jaaren , zoo leergierig en
ver-
(*) Confe^f. L. III. C. 4, 5. p. 64. fq,
(t) /</. /. c. Z,. IV. C. ló. L. V. C. i.
GESCHIEDENIS. 271
vernuftig, was bereid, om zich onder de banieren III
van eene of andere gezindte te begeven , en verfchei- "Pj^*
dene bekoringen liepen famen, om hem omtrent het fioofdH.
jaar 374 tot de Blanichehi te voegen. ,, Ik ben," "^ C. G.
fchrijft hij (*), „ uit geenc andere oorzaak" onder J^''^ ^S
„ deze lieden geraakt, dan omdat zij verze];erden ,
„ dat zij die genen, welke zich aan hen wilden ^?" ^^'
. , , ^ , mcheer.
5, toevertrouwen 5 met verwijdering van het ichroom-
5, vallig aanzien, enkel door de eenvoudige rede^
„ tot God leiden, en van alle dwaling bevrijden
„ wilden. " Zij hadden het woord waarheid be-
(Icndig in den mond, en deze was het juist, waar
hij zoo ijverig naar traclitte (f). Ook brachten zij
hem door vcricheidene vragen en tegenwerpingen in
verwarring (§), hoewel hij hen vervolgends een'
hoogmoedigen , waanwijzen , en vleeschlijk gezinden
aanhang noemde (**). augustinus zich bij de
Maniche'èn gevoegd hebbende, poogde ook anderen
over te haaien, en werd daadlijk door fommigen,
naderhand als zijne vrienden bekend geworden, on-
der welken alypius en honoratus , nagevolgd (ft)»
On-
(*) Z)^ utilitate credencU T. VIII. Opp. p. 34.
^t) Covfe^f. Libr. III. Cap. 5. pag. 6$.
(§) /. c. C. 7. p. 66. de morib. EccL Cath. L. I. C.
2. T. I. Opp. p. 511. Seni:. LI. C. 5. T. V. Opp. p. 200,
(**) Covfisf. Libr. III. Cap. 6. pag. 65. Vergel.
Dec/ IV. B/adz. 2^5.
Clfj) AUGUST. L.'3r. de duabin animnh. contra Ma-
nich. Qap. 9. T. VIII. Opf>. p. 6\. Confcsf. L. VI. C. 7,
p. 90. de ntilit, cred. l. c. p. 35.
272 K E R K E L IJ K E
ni Ondertusfclicn , hoewel hij verfcheidene jaaren d<
BOEK Maniche'én toegedaan bleef, werd hij nimmer tot
Hoofdft. de hooger klasfen onder hen, niet ééns AtvOudfien^
iin C. G. veel min der L7/r^r/^(72e«e« , toegelaten , maar was altijd
tot 476 ^"^*^^ onder de Toehoorders , zoocht hij niet eens wist,
■ hoe het met hun iVvondmaal en hnnne geheime in-
richtingen gefield was. Hij zelf geeft daar van tot
re Jen (*), dat hij altijd had waargenomen, dat de
Blanicheën beter in (laat waren, anderen te weder-
leggen, dan goede bewijzen voor hun leerflclQl aan
te voeren; hoewel men zou mogen vermoeden, dat
zij hem niet genoeg vertrouwd hebben , om hem ho-i
ger te laten klimmen (f).
B-oef- Zijne Moeder beweende dezen afval meer, dan zij
heid 71] ^nne dood betreurd zou hebben. Ook verzocht zii
ner Moe- ^ ,.
der over eenen Bisfchop, die msgelijks een Maniche'ér ge-
heiu. weest was, te beproeven, of hij hem niet tot het
Katholiek Geloof terug kon brengen. Als deze zijne
bekering aan deli tijd ootdeêKle te moeten ovcrlaren,
drong zij, met zoo overvloedige traanen, bij hem
aan , dat de Bi.'^fchop haar met deze uitfprar.k be*
daarde: „ Het is onmogelijk, dat een Zoon van
„ zoo vele traanen verloren gaa ! " Dewijl zij
tevens zich door eenen droom in deze hoop
verftcrkte , vergunde zij hem weder de verkecring
in huis en aan tafel, welke zij hem verboden
had,
(*) 7)^ ntilit. crccl. Cap. I. Tom, VUL p. 34.
(t) AUGUST, contra lift. Petiliani L. III. C. 17. 7.
IX- Opp. p. 209. contra Fortun. Manich. Disp. p. ó8 «
6^. contra Ep. Mankh. C. 3. T. VIII. />. 112,
GESCHIEDENIS. 27^
had (*). Hij was toen naa Ta^aste terug gekeerd, Hf
alwaar hij, volgends possidius (f), de Spraak- '^^^'^
kunde onderwees. Het gene hij zelf zegt (§), dat Hoofdft.
hij de Rcdenrijkkunst hebbe geleerd, fchijnt van ^^^ C. G*
Karthago , en een laater jaar, verdaan te moeten ^^^ ^-^*
worden. In de beide lieden was alypiüs zijn ver- .
trouwde vriend en toehoorer (**), die hij ook van
zijne neiging voor de Kampfpelen in den Circus af-
trok. Daartegen werd hij te Tagaste ^ door het
verlies van eencn anderen zijner geliefdfle vrienden,
ongemeen aangedaan. Dezen had hij insgelijks tot
het Manicheisme overgehaald; deze werd, in eene.
doodlijke ziekte, gedoopt, zonder dat hij ergens
van wist; toen hij weder bij zich zelven begon
t€ komen , wilde augustinus over dezen doop
met hem boerten; maar hij werd door hem met on-,
genoegen ontvangen; zijne denkwijze was nu geheel
veriinderd; eii na weinige dagen overleed hij. De
fmart , die augustinus daar over ondervond ,
noodzaakte hem, uit zijne Vaderflad zich naa Kar-
thago te fpoedcn (ff)*
AUGUSTINUS zelf geeft ons van zijn leven en ge- Schets
drag , terwijl hij te Karthago als Lecriiar der VV^el- ^^" zijn
*^ . • • Icx'cn " Is
fprekendlieid zich onthield , en in het gemeen van iontrei'inrr
zijn gedrag zedert zijn XIXde tot zijn XXVIIIfte onderde
•^^^•^'ers.
(*) AUGUST. Coufc^f. Libr. III. Cap. ll. pa^. 63.
( f ) nta Augn%tin. Cap. i .
C § ) f^orfesf. Libr, IV. Cap. 2. pag. 69.
(♦*) IbiJ. Libr. VF. C/7p. 7,8. pag. 90.
(j-f) /bid. Libr. IV. C^p. 4. pag. ji,
IX. Deel. S
tot
274 K E R K E L IJ K E
III j^'ir» ^^ volgende fchets (*). ,, Ten dezen tijde,
BOEK ^^ werden wij verleid, en verleidden weder anderen;
Hoofdft. 9» wij werden door verfclieidene begeerlijkheden be-
na C. G. j^ drogen , en bedrogen weder anderen ; openlijk
Jaar 363. ^^ ^^^^ ^^ zoogenoemde vrije kunden , heimlijk door
— „ eenen valschlijk zoogenoemden Godsdienst. Daar
„ w^^-en wij hoogmoedig, hier bijgelovig, overal
„ ijdel. Aan de ddne zijde ftrecfden wij naar den
„ ijdelen volksroem , zelfs tot handenklappen en
5, toejuichingen in de fchouwplaats, tot kampge-
5, dichten, en flrijd om kroonen van hooi, en
„ nietswaardige fchouwfpelen , en onmatige driften;
5, maar aan den anderen kant wenschten wij van
5, dezen trek. gezuiverd te worden, en brachten
5, daarom den genen, die Uitverkozenen en Heili-
5, gen genoemd worden, fpijze, opdat zij ons daar
5, van Engelen en Goden timmeren mogten , door
„ welken wij bevrijd zouden worden. " Allerhande
foort van Bijgeloof was van de Heidenen thans on-
der de Christenen uitgebreid. augustinus wilde
wel van zoogenoemde Tooverij en Waarzeggers-
kunden niets weten; maar raadpleegde des te vlijti-
ger met de Starren- Wichelaars. Vruchteloos zoch-
ten dezen en genen hem daar bij de oogen te ope-
nen, tot hij een voorbeeld van eene mislukte voor-
zegging uit de Conjiellatie kreeg, onder welke twee
Kinderen te gelijk geboren waren (f).
Ge-
(*) Coiifesf. L. l\T. C. I. p. 69.
(t) Co7jfcsf. Libr. IV. Cap. 3. pag. 70, 71. Libn
VniéCap.ó.p. y8.
GESCHIEDENIS. 175
Geduiirende zijn verblijf te Karthago, fchrecf bij, UI
omtrent het jaiir 380 «f 3H1 , zijn ccrftc Boe'v', over. ^^^
het Schoone en Gepaste, (^de pulchro et apto») t)it Hoofdfl,
gelchrift, aan eenen vermaarden Redenaar te Home, na C. G,
HiÜRius, opgedragen, was, toen hij zijne ■^-''^'7^^-10^476*
nis oplleldc, reeds voor hcni zelven geheel verloren — ■ —
geraakt (*). Zijneer-
Ondertiislchen had augustin'us de B'Ianiche'èn (^^q^ \^q^
nader, maar tot hun nadeel, leeren kennen. Hij Schoone,
had onder hen algemeen voorbeelden van flecht ge- pijjbe^inc
drag, zelfs onder hunne uitvcrkozenen , gevonden (f), aan de
Hij ontmoette thans ook tegenwerpingen tegen hun- y'^\ ^\
ne gevoelens, die zij niet konden oplosfcn (§). JManiche-
Evenwel hoopte hij met verlangen op de komst van ^"tetwij-'
fel en '
den Bisfchop faustus , wien de Manicheen befchre-
ven, als in rtaat, om alle tegenwerpingen op te los-
feii ; doch toen deze na bijna IX jaaren gewacht te
zijn, te Karthago kwam , vond augüstinus hem
iiieer eenen zoeten prater , dan eenen fclierpzinnigcn
geleerden (**), en van dezen tijd af, hield hij op, '
een ijverig Manicheér te zijn. Evenwel befloot hij
zoo lang bij deze partij te blijven , tot een beter
Godsdienstrtelfel aan hem zou voorkomen (ff).
Ter-
(*) Confe^f. L. IV. C. 13-15./.. 75.
(^\') De Morib. Manichjeor. Libr. II. C.ip, 19, 20.
Tom. I. Opp. png. 551.
(5) Confesf. Libr. V. Cap. u. p. 84. centra Fortun;
Maiiich. Disput, II. p. 78. T. VII. Opp. etc;
('*) Zie Deel VH. Bladz. 244.
(tt) Confcif. L. V. C. 2-7' P^S' 7^i
S 3
270 KERKELIJKE
III Terwijl zijne gevoelens dus begonnen te wanke-
BOEK 1^3^^ reisde hij in het jaar 383 naa Rome^ om aldaar
Hoofdft. tie Welfprekendheid te onderwijzen; zeer tegen den
na C. G. ;5in zijner bedroefde Moeder, die hem tot op het
i ' \S ftrand navolsrde , en door hem misleid moest wor-
tot 47"'
■■ den, om hem te laten afzeilen (*). Te Rome viel
^j "^^^ , hij in cene doodliike ziekte , zonder nog eenigcn
geefi zich ,
naallüme ^rek te voelen , om gedoopt te worden. Hij bleef
ook nog meestal, in het gezclfchap der Maniche'èn%
gelovende met hen , dat niet wij , maar eene vreem-
de natuur, in ons zondige. Ook kon hij niet gelo-
ven , dat de Zoon van God , een uitvloeifel uit het
Godlijk licht^ ons vleesch zou hebben aangenomen,
dewijl hij hier door met onze zonden bevlekt zou ge-
worden zijn. Echter begon hij zich thans meer en
meer aan de twijfclzucht der y^/('<?r/^w//c/^e Wijsbegeerte
te hechten (f).
AUGusTi- Ten dezen tijde verzocht de ftad Mediolanum ^
. ï^'J.ste (^Milanen ,') den Stadhouder van Rome, sViMMA-
CHus, om haar cenen Leermeester in de Wellprc-
kcndheid te bezorgen, augusïinus, v\ien het te
Rome niet beviel, verzocht om dit ambt, met hulp
der Manicheën , en symmaciius, die zelf onder de
llelclenfche Redenaren uitmuntte, eene Procfreden
van hem gehoord hebbende, zond hem in het jaar
384 naa Mediolanum. Hier geraakte augustinus
bekend met den toenmaligcn Bisfciiop amcrosius,
voor wien hij genegenheid opvatte , en wiens Predi-
ka-
(♦) Coufcsf. L. V. C. 8. pas. 81.
(j) Coufc-sf. L. V. C. 8-10. />. 81.
GESCHIEDENIS. 5277
katicn hij iiiccrnialcn bijwoonde. Thans meer aan de III
Akademifche twijlelzucht toegevende, vcrloocliende ^^^
\i\)\\tt Manichéisme ; doch met voornemen, om enkel Hoofdft.
een Katechumeutts in de KathoUjke Kerk te blijven, na C. G.
Tinr ^^^
tot hij een zeker vast punt zou gevonden hebben (*), J^j .-^\
terwijl hij dan wanhopende, dan hopende, om tot — —
de waarheid te zullen komen (f). God meermalen,
met traanen, om zijnen bijfland bad.
In dezen twijfelenden toefland bevond hij zich Zijnetwi]-
nog, toen zijne Moeder, die niet rusten kon, vóór ' ^"^^"*
zij hem weder ontmoet had , in het jaar 385 te Me-
diolamm kwam. Zij vernam Iiier, niet ongcmeene
vreugde, dat haar Zoon ten minften geen Mani'
che'èr meer was, en hoopte zeker, hem nog ééns
als eencn gelovigen te zien. Om deze reden hield
zij ongemeen veel van AftjBROSius , die daar zoo
veel aan toegebracht had; en wanneer zij, naar de
gewoonte der Afrikanen^ eetwaren met wijn tot de
Graven der Martelaaren bracht, maar de deurwacli-
ter haar, volgends het verbod des Bisfchops, daar
mede afwees , gehoorzaamde zij terflond , en verge-
noegde zich, met daar haar gebed te doen. Haar
Zoon poogde nu meer van den Bisfchop te leeren,
en dewijl hij geen geld had, om Boeken te kopen,
deed hij zijn voordeel met deszelfs Predikatiën, die
hij getrouw bijwoonde. Nu werd hij overtuigd,
dat men in vele dingen geloof moet oefenen, als
ook de noodzaaklijklieid der Heilige Schrift, zonder
d«
(^*) Confcsf. l. c. C. 12-14. P- 84-
Ci) De utilitat. cred. T. VIII. Opp. f. 42.
S3
470 K E R K E L IJ K E
ITI dat de vraag ons van het geloof mag afhouden 3
"fy"^ ,, Hoe weet gij , dat deze Boeken door den Geest
Hoofdft. 5ï van den eenigen en waaren God aan het mensch-
na C. G. ^^ dom zijn overgegeven ? " Het verkrijgen van de-
'tot 476! ^^ ^" andere kundigheden weet hij aan God alleen
t.-" .... ' dank; en deze, fchrijft hij, lagchte met mijn flree-
ven naar eer-ambteu, winst, en huwlijk; ik moest,
op denzelfden dag, toen ik voornemens was, eene
Lofreden op den Keizer te houden , ondervinden j
hoe ei! ndig ik was, naardien ik, van kommer én
hartstochten brandende , op de openbare ftrnat , eencn
zeer vrolijken bedelaar ontmoette, die door weinige
aalmoesfen tot dat geluk geraakt was, hetwelk ik,
langs zoo lastige wegen , nooit bereiken zou ( * ).
AUGüSTiNüS bekende dit ook aan zijne vrienden,
onder welken alypius en nebridiüs, die hem tot
in Mediolajium gevolgd waren, zijn geheele vertrou-
wen bezaten. Deze waren even wankelende. Als
hij zijn bedenken te kennen gaf, of hij in het huw-
lijk het vermaak des levens genieten zou, raadde
ALYPIUS hem dit geheel af; monica wenschte hem
daartegen getrouwd te zien , en 'er werd cene gade
voor hem uitgezocht, naar welke hij geern nog
twee jaaren wachten wilde, tot zij huwbaar was.
Thans liet hij ook zijne bijzit vaaren, die hem ecli-
ter in edele gevoelens ver overtrof, alzoo zij, op-
zettelijk, naa /Afrika terug keerde, om nooit meer
eenen man te beminnen; terwijl hij terfiond , tot de
Voltrekking van zijn huwlijk, eene andere nam. Al-
leen
(*) AupusT. Confesf. L. VI. C, 1-6. p, 85.
GESCHIEDENIS. t,-^^
leen hield hem de vrees voor de dood en het toe- III
komend oordeel terug, dat hij zich niet nog dieper "^^^
in alle wellusten Hortte (*). Hoofdft.
Het bleef ondertusfchen moeilijk voor augusti- ^^ C. G.
Nus , om in den Godsdienst tot vastigheid te ko- ^^^^ ^ |*
men. Midden echter onder zijne twijfelingen, liet
God hem , zoo als hij ons verhaalt , de fchriften ï^^kering
van Platonifche Wijsgeeren, misfchien ook van pla- custinus
To zei ven , in het Latijn vertaald door victotinus
te Rome^ in handen krijgen. Hier in vond hij de
leere, die bij jOANNEs'was voorgedragen, aangaande
het Woord van God , maar de Icere , dat het ^Voord
om onzen wil vleescli is geworden , de leer van
onze verlosfing door chPvIstus , vond hij bij hem
niet. Evenwel begon hij fterker overtuigd te wor-
den, dat al het gefcliapcne goed, en dat het kwaad
geene zelfilandigheid is (f), doch door het lezen
der Heilige Schrift, en bijzonder der Brieven van
PAULUS, kreeg hij de kundigheden van het Chris-
tendom, welke hem nog ontbraken. Nog pleegde
hij raad met simplicianus , een' oud en zeer eer-
waardig Christen, over de levenswijze, die hij te
kiezen had. Deze verhaalde hem de bekering van
vicTORiNUS, voorheen een' vermaard Leermeester
in de Welfprekendheid te Rome (§). Thans ging
hij vlijtig te Kerk , maar zijn nieuwe wil , zoo
noemt hij dien, om God om niet te dienen, had
nog
(*) Coiifcsf. L. VI. C. 6-\6. p. 8994.
( + ) Coiifesf. L. Vri. C. 1-2 1. i>. 95-104.
(§) Zie Deel IV. B!. 259.
S4
ftSo K E R K E L IJ K E^'
lil nog de kracht niet, om den ouden te overmeesteren;
BOKK ^,^ j^ij j.Qj^ 2ich van zijne vvereldfche bezigheden
Hoofdft. ii'ct losmaken. Kort daar na gaf ponïitianus,
rn C. G. eeri Afrikaan ^ en Keizerlijk Hof bediende, maar te
tot 4-0! S*^''-'^ *^^" ijverig Christen, hem een bezoek. .Deze
»t gaf hem en zijnen vriend alypius de eerlle bericht
ten van anïonius , den fticliter vau het Monniken-
leven, en gelijk zij zicli daar over verbaasden, dus
verwonderden zij zich niet minder over een Klooster
dicht bij MecUolarium^ onder opzicht van AMBROr
fiius; terwijl hun vriend hun den overgang van
twee Keizerlijke Hofcommisfarisfen te Treviri ïwGat-
ii'én tot het JNlonniks -leven befchreef. Thans werd
AUGUSTINUS hevig geroerd, en riep in deze verwar-
ring op eens alypius toe: „ \V'at fcheelt ons?
„ Wat is dit? Wat hebt gij gehoord? Ongeleer-f
.,, den ftaan op , en fcheuren iStw hemel tot zich ;
„ wij integendeel, met alle onze geleerdheid zonder
„ hart, hoe wentelen wij ons niet rond i{i vleesch
„ en bloed?" Zijn vriend zag hem ontfleld aan,
en volgde hem, daar hij ijllings den tuin inliep,
•tlier duurde de hevige flrijd in liem voort, maar
hii voelde de heviglle onvergen oegdheid tegen zicii
zelven, dat hij God nog langer wederllreefde ; het
ddn en ander brak in hevige ligehaamèbewegingea
uit, tot eindelijk een vloed van traanen hem te hulp
kwam. Om dezen eenen vrijen loop te laren, ver-
wijderde hij zich van zijnen vriend, en zich onder
penen boom nederwerpende , bad hij God overkiid
met traanen, hem toch zonder uitltel uit dezen on-
gelukkigen toellc^ud te verlosfen. Tliaiis hoorde hij
uU
bad hij God overluid met traanen
IX.D. Bladz. ^Öo.
GESCHIEDENIS. aSt
UÏt een nabij gelegen huis ccne zingende flcm, die III
meermalen iicrhaald werd, als of zij van een jon- ^P^
getjen of nicisjen kwam: Neem en lees! Hij ver- Hoofdff.
bleekte, bedaeht, in het eerst, nauwkeurig, of ook "^ ^- p*
, jaar 363,
de kinderen in hunne Ipelen die woorden plagten te tot 476.
zingen ; maar kon zich niet te binnen brengen , de- ' ■
welven ooit gehoord te iiebbcn. Nu weende hij niet
-meer; maar (lond op, en verklaarde zich deze ftem,
als een Godlijk bevel , om het aiTchrift van paulus
Brieven, hetwelk hij uit het huis medegenomen had ,
op te flaan , en de cerfte afdeeling de beste , die
■hem onder het oog zou komen, te lezen. Te we-
ten , men had hem verhaald , dat antonius de
plaats uit de Euangelie-Geichiedenis, die juist voor-
gelezen werd , als hij bij geval in de Kerk kwam :
Ga heen, verkoop alles, wat gij hebt, en geef het
tien armen , en gij zult eenen fchat in den hemel
hebben; en kom clan, en volg mijl als eenc verma-
ning op zich zelven had toegepast, en daar door
op ftond bewogen was geworden , om de wereld te
verzaken. Spoedig liep dan augustinus naa de
plaats, waar alypius nog zat; nam het bij hem
liggende Handfchrift, en las bij het eerfle opflaait
de plaats: Niet in eten en drinken, niet in flaap'
kamer en en ontuchtigheden , niet in haat en nijdl
maar doet aan den Hcere jesus Christus , en ver-
zadig het vleesch niet tot begeerlijkheid ! Meer
wilde hij niet lezen, ook had hij niet meer nodig;
want, terflond met deze woorden fchoot een ftraal
van zekerheid in zijne ziel, en alle duiflernis van
ivvyfeling verdween bij hem, Met een bedaard ge-
S 5 zicht
ftSa K E R K E iL IJ K E
ni zicht gaf hij aan alypius te kennen, wat hem be-
^?v^ jegend was. Deze nam het boek over, en las, het
Hoofdft. ê*^"^ volgde: Neemt den genen aan^ die zwak is
na C. G. fit het geloof l Dit paste hij op zich zoSstw toe,
tot 470! ^-'"'^^'^ ^^y "^ deugdzame zeden zijnen vriend reeds
— — voorlang overtrof, eli hij verbond zich met hem tot
eene volkomen gelijke, levenswijze. Beiden gaven zij
nu aan de iVIoeder van augustinus kennis van al-
les wat 'er gebeurd was; en zij verheugde zich ea
dankte God te vrolijker, omdat haar meer gefchon-
ken was, dan zij gebeden had (♦).
Oordev?l -,J)eze is de zoo vermaarde Bekeering van augüS-
zelve*^^' TiNLTS, door hem zelven verhaald, en aangemerkt,
als een voorbeeld, van den gang der bekcering des
menfchen , onder de leiding van eene onvvederdaan-
bare genade van God. In de daad , llerk waren de
gevolgen dezer veriindering bij augustinus. De
vecljarige Ketter was een oprecht Rechtzinnige ge-
avorden ; de wellusteling verwisfeldc met flrenge
Godzaligheid ; van den in wereldfche bezigheden on-
gemeen werkzamen man werd eeri in huislijke ftilte
levende Askeeti en de fcherpzinnige twijfelaar ge-
loofde aan een wonder, waar door God hem als
herlchapen had. Wij kunnen niet twijfelen aan de
oprechte mening van augustinus; hij, geflingerd
door zoo vele twijfelingen, en nu in de hevigfte
woeling zijner hartstochten, geloofde voor zicli vas-
telijk, eene hemelfche ftem gehoord te hebben; het
gene lüj las, vcrfterkte hem in dat geloof, en zoo
als
(♦) AUGUST. Coufesf. L. VIII. C. 1-12. />. 105-114.
GESCHIEDENIS. 283
als hij zcdert fprak en handelde, werden anderen llI
overreed, dat hij wel gehoord had, en dat 'er met "^"'''*
hem iet bijzonders gebeurd was. Voor het overige Hoofdft,
lopen *cr omllandighcden genoeg faraen, uit welken na C. G.
men het gebeurde, zonder cenig wonder of iet bo- J^!'^ ^2i*
"^ ^ tot 470,
ven natuurlijks te behoeven, verklaren kan. Zijne ver- ■
beeldingskracht was thans hoog gefpannen; hij bad
om Godlijken bijltand; het voorbeeld, hetwelk men
hem van antonius verhaald had, werkte llerk op
hem ; en liet gene wij 'er ten flot bij mogen voe-
gen , zulk een gebruik van den Bijbel zou al ligt
Bijgeloof worden , en riekt te fterk naar de zooge^
naamde Sortes Virgiliance enz.
Indien augustinus thans enkel zijnen zin en ge- Hij doet
voelen gevolgd was, zou hij terftond zijn' post heb- ^^'^^"'^
ben nedergelegd. Doch om geene te groote op- anibt en
fj^aak te maken, wachtte hij de vakantie van den '^'^^^^ea
wijn -oogst af, en begaf zich in den herfst des jg^^^j'^'^jj,
jaars 3S6, met zijnó Moeder, zijnen Zoon, eenige ne fchrif-
bloedverwandten , vrienden , en leerlingen , op het ^^"*
landgoed van zijnen vriend ver.ecündus , die de
Spraakkunst te Mediolanum onderwees, thans nog
wel een Heiden , maar die reeds beOoten had , om
het Christendom aan te nemen. Van hier fchreef
hij aan den Bisfchop ambrosius, verzoekende om
zijn' raad, welk gedeelte van den Bijbel hij best le-
zen zou, om zich tot het ontvangen der Godlijke
genade, ( waarfchijnlijk den Doop,) voor te berei-
den? Deze prees hem daar toe den Profeet jesaia
aan, doch, nademaal augustinus reeds van het
Ijegin af deze voorzeggingen niet verftond. Helde hij
do»
284 KERKELIJKE
III deze lezing uit , tot hij meer geoefend zou zijn in
Bo'^x de fc'irilï (*).
JX
Hoofdft. Op lict landgoed van zl;nen vriend, nam hij niet
na C. G. alleen het opzicht waar over den arbeid der landlie-
tot 1-6 ''^'" ' "^^^^ S^^ ^^^^ ^^^^ ^^" ernftige overdenkingen
. ..... over zich zelven, waar mede hij dikwi-jls halve
nachten doorbracht Ct)» Maar een groot gedeelte
van den dag bcftcedde hij aan de opvoeding en het
onderwijs van twee jongelingen uit ziine VaderUad,
LiCENTius, een' Zoon van romamanüs, die hem,
met zijnen rijkdom , lange jaarcn onderftcund had ,
en TRYGETius. Zijne Gefprckkcn met hen , zijnen
Broeder , en alypius , werden door cenen Snel-
fchrijver, woordlijk opgetexcnd , ten einde zijne
zwakheid in het ipreken te hulp te komen, en op-
dat zich een ieder bedachtzamer zou uitdrukken (§).
Hier uit ontftonden fommige gcfchriften , die hij,
bij deze gelegenheden , in óen vorm van Gefprekken
opdclde. Het eerfte was zijn Boek tegen de Aka-
demifcheW\yi>%ttxQ.\\^ aan romanus opgedragen (**).
Dit Boek was nog niet voltooid, toen hij een klei-
ner werk in het jaar 386 uitgaf, over het gelukzalig
leven (ff). In hetzelve fpreken alle zijne huisgeno-
ten,
(*) AUGUST. Conf. L. IX. C. 2. p. 115. €.$. p. 11 3.
(^f ) AUGUST, contra Acadcm. L. I. C. 5. p. 192. de
ordine L. \. C. Z^T. l- Opp.p. 1^7-
(§) AUGUST, contra Academ. L. I. C. \. p. 188. L,
III. C. 4. p. 208. de Qrd. Z.I.C.2./>. 236. C 10. p-HZ-
(**) Contra Acadcm. Libri tres T. I. Opp. p. 187-222.
(tt) De bcata Fita Liber T. I. Opp. p. 2? 1-234-
GESCHIEDENIS. £85
ten, ook zijne Moeder, en zijn Zoon; en komen III
bij flot daar in overeen, tlat de gelukzaligheid alleen ^^^
in de volmaakte kennis van God moet gefield wor- lloofdft.
den. Bijna ten zelfden tijde, tegen het einde van "^ C. G,
het jaar 386, fchreef hij ook het derde Boek van jjj[ ^_^*
zulke Wijsgccrige famenfpraken (*), op verlangen
van zijnen vriend zenobius.
Met dezen arbeid en oefeningeit bragt augusti-'
Nus het jaar 386, op , het landgoed Casficincum ,
door; terwijl hij meer en meer voortgangen maakte
in de kennis van het Christendom; evenwel wilde
ALYPius niet, dat hij den naam van christus in
zijne fchriften brengen zovx^ die alleen door VVijs-
gcertc en Wcliprekendhcid fchittercn moesten. Zelfs
bekende hem zijn vriend, dat hij nog niet édns
wist, of de Heilige Geest daadlijk door christus
in de Wereld gezonden was. Ondertusfchen las
AUGusTiNus vlijtig in de Pfalmen-, door verfchei-
dene plaatzen in dezelvcn geroerd , ftortte hij dik-
"wijls een viiurig gebed uit; zelfs geloofde hij eens
van tandpijn, wiens hevigheid hem eindelijk de
fpraak benam, op eene wonderbaar fchielijke wijze
bevrijd te zijn geworden , zoodra hij , met anderen ,
tot een gemeenfchappelijk gebed , op de knieën ge-
vallen was (f).
Met deze gezindheden fchreef hij tegen het begin
des jaars 387 zijne Alleenfpraken (§). Deze heb
ik,
(•) Z)^ Online Lihri duo T. I. 0/'/>. />. 235-263.
(i) Coiifcsf. L. IX. C. 4. p. 116.
(5) Soliloq.Ubricliio T, l.Opp.^), 265-2B7.
1186 K E Pv K E L IJ K E
III ik, zegt hij, in de Herziening van zijne fcdiriften(*)^
**iv'^ opgefteld , uit lust , om de waaulieid naar te l'porcn 4
Hoofdft. terwijl ik mij zelvcn over dingen vraagde, welke ik
na C. G. voornaamlijk verlangde te weten, en mij zclven ant-
tot Avó. ^voordde , even of wij met ons beiden waren , het
— «— — vcrftand en ik.
Ondertusfchen hadden eenige bezigheden zijnen
vriend nebridius te Mediolanum opgehouden; nog-
thans zag deze zijne vroege gefchriften met groote
goedkeuring, augustinus, dien hij desvvegens ge-
luk wenschte, antwoordde hem (f), dat hij zich
dezen roem , wegens zijne dwaasheid , nog weinig
kon toecigenen; alhoewel neuridius zich over zij-
ne Alleenfpraken meer verheugen zou.
AUGusTi- Daar middelcrwijl de tijd naderde, op welken au-
Mus kcevt cusTiNus zich onder de INIcdedingers naar den
naaMe- ^ ,
diolanum Doop, {Competentes^^ moest aangeven, tegen het
begin van den groten vastentijd des jaars 387, begaf
hij zich naa Mediolanum , vcrzeld van zijnen vriend
ALYPius, en zijnen Zoon adeodatus (§). Kort
na zijne aankomst aldaar fchreef hij , ter voltooiing
van het gene nog aan zijne Alleenfpraken ontbrak,
een Boek over de onjierflijkheid der ziel (**). Dit
kwam, zegt hij zelf naderhand (ff), tegen zijn'
wil, onder de mcnfchen; door zijne ingewikkelde
Sluit-
(*) Retractat. Libi: I. Cap. 4. pag. 5.
(t) Epist. III. pag. 3. Tom. II. Opp.
(5) Covfesf. Libr. IX. Cap. 6. pag. 118.
(**) Liber de iwviort. otünhe T. 1. p. i%j-0.^6i
(tt) Rctract. Libr, I. Cap. 5. /'<7S* <^*
GESCHIEDENIS. a»;
Sluitredenen , en door de kortheid , was het zoo dui- IIT
fter, dat het hem zelven vermoeide, toen hij het ^^^-^
opmerkzaam doorlas , en dat hij het zelf ter naaii- Hoofdrt.
wcrnood verftond. Vóór dat hij nog don Doop "^ C. G.
Toot» 0/\0
ontving , begon hij ook Boeken te fchrijvcn over de J^[ ^^*
vrije hunflcu ^ waar bij hij zijne tegenwoordige ■■
vrienden raadpleegde, en ten oogmerk had, op deze
vvijze , van ligchaamlijke dingen tot onligchaamlijke ,
langs zekere trappen , of zelf op te klimmen , of an-
deren op te leiden (*j. Doch hij eindigde hier al-
leen een Boek over de Spraakkunde ^ (^de Grammat
tica,^ hetwelk hij naderhand weder verloor. Een
werk over de Toonkunst ^ hier aangevangen, bracht
hij eerst in zijn Vaderland tot fland. Van de ove-
rige dergelijke fchriften gaf hij alleen de eerfte be-
ginfelen , {fola principia , ) uit ; en die over foort-
gelijke onderwerpen nog voorhanden zijn, worden
gemeenlijk voor onecht gehouden, waarom zij ook
door de Benedictyven in het Aanhangzel bij de uit-
gave van zijne werken geplaatst zijn (f).
Eindelijk werd hij te Mediolanum , met zijnen vriend Wordt al-
ALYPius en zijnen Zoon adeodatus , door am- ^^^"^ ge-
BROSius , wien hij reeds zoo veel verfchuldigd was , *■
gedoopt , waarfchijnlijk , volgends de toenmalige ge-
woonte, in den plegtigen Doopnacht, vóór het feest
der Opftanding, des jaars 387 (§J. Wij hebben
el-
(*) AUGUST. Rctractat. L. I. C. 6. p. 6.
(t) ^ppcnd. T. I. Opp. p. 599-Ó37.
G) AVG.Conf.L.lX.C.Ó.p. 118. £/'.CXLVn.C.52.7.
II. Opp. p. 375. possiD. nt. Augiisi. Lap. i. pag. lój.
ftSf] K E R K E L IJ K B
III elders (*) reeds gezegd, hoe ongegrond de oude
BOEK overlevering is, dat hij, bij deze gelegenheid, te ge-
Hoofdfl. l'j'^ ™<^f AMBROSius, den zoogenoemden Lofzang
na C. G. i^an ambrosius, (TV Deum^~) opgelteld en gezon-
tot 47Ö S^" ^'^'■^ hebben. Intusfchen was hij geheel in
>■ ■ ■ vreugde over cene weldaad van God, naar welke
hij zoo lang gcwenscht had; met tranen nam hij
deel aan de Lofliederen en Plalmen , welke te zingen
zedert onlangs in de Gemeente te Mediolamim in*
gevoerd was (f).
Hij ver- JMcer dan ooit bepaald zijnde, om, met een klein
^M^ de"^ gezclfchap van vrienden en bloedverwanten God in
woNicA. eenzaamheid te dienen (§), was hij naa Ostia ge-
reisd, om van daar naa Afrika over te fteken, toen
hij aldaar, in de laatlte maanden van het jaar 387,
zijne Moeder imonica verloor. Eene uitmuntende
Moeder en tevens fchrandere en kundige Vrouw ^
van welke hij nooit zonder aandoeningen van dank-
baarheid en eerbied gewaagt. Bij hare. dood hield
hij den flroom van tranen, in welken zijne fmart
wilde uitbreken, met geweld, in, omdat hij het
voor onvoegzaam hield, de dood cener vrouw to
bewenen , die daar door niet ellendig geworden ,
noch vernietigd was. Doch eindelijk liet hij aan
zijne traanen den vrijen loop, en vond zich daar
door gerust, dat hij ze niet voor de menfchen ver-
goot, die ze misfchicn verkeerd zouden uitgelegd
heb-
(*) Zie boven Bladz. 116.
(t) Confesf Libr. IX. Cnp. 6, 7.
(§ ) Confesf. L. IX. C. 7 , 8 , 10. FOSSiD. /• c C. 2. />. 165.
GESCHIEDENIS. aflp '
hebben; maar iii zijne eenzaamheid voor God al- III
leen (*). " «J^^'^
Door dit toeval werd zijne reize naa Afr'iha op- noofdd,
gefchort, en hij bleef tot diep in het jaar 3}>8 te "^ C. G,
Tonr oKo
Rome; alwaar hij zijnen eerllen aanval op de Ma- ^^^^ .-^^
fjicheën deed, tegen welken hij zich door verfchei-
dene gcfchriften beroemd i^emaakt heeft Cf). De ll'L.»
° ^ ^ ' ^ fchrijfc
eerften van dezen waren twee Boeken , welke hij in te Rome
het jaar 389 in Afrika zal voltooid hebben ( § ). tegen de
Ook fchreef hij, in het jaar 308, te Rome een Boek ^^^
over de grootheid der ziel (**). In dit Boek zegt
hij , onder anderen : In den grond fchijnt de ziel
alle kunflen met zich gebracht te hebben , en het
keren, hetwelk men haar toefchrijft, fchijnt flechts
een herdenken te zijn. Doch deze plaats veranderde
hij naderhand (ff), opdat men ze niet zoo mogt
verdaan , als of de ziel reeds hier in een ander lig-
chaam , of elders in of buiten hetzelve , geleefd , en-
veel geleerd had. — Nog te Rome ^ en in het jaar
388 , werkte augustinus het eer/Ie Boek af van
een nieuw Hoofdwerk tegen de Maniche'èn (§§).
Ia
' (*) Coufe^f. L. IX. C. 10. fq. pag. 121. fq.
Ct) Zie DeelNW. Bladz. 234.
( § ) Z)^ Moribm Eccleji^e CathoUae , et de Moribui
Mnmchxorum Tom. I. Opp. pag. ^\\-^i^\.
(^**) De quantitate Animie Liher ^ Tom. I. Opp, pag%
298-326.
(ft) Rctvactat. Libr. I. G//>. 8. pag. 8.
(55) J^^ Libero Arbitrio Lihri tres Tom. I. Opp. p»
421-426. Vergel. Deel Vil. Bladz. 236.
IX. Df.el. T
a9o K E R K E L IJ K E
III In de laatflc maanden des jaars 388 keerde au*
^S'^^ GUST IN us eindelijk naa y^fnka terug. In het eerst
Hoofd fl. woonde hij , waarfchijnlijk , te Karthago , bij een* voor-
Ba C. G. na«im man , innocentius , wiens fchielijke en won-
tot"^ 476! t^*^!"^^^!'^ genezing, na een onbefchrijflijk ijverig gebed
. van den zieken, hij uitvoerig verhaalt (♦). Maar
Ihj keert j^qj.^ ^^^^ ^^ vertrok hij naa ziine V^aderflad TagaS'
wedernna , , .. .. 1 n • ^ i n n- 1
Afrika. ^^9 alwaar hij zijn belluit werkltellig maakte, om
afgezonderd van de Wereld te leven. Zijn Vader had
hem nabij dezelve (lad eenige kleine landerijen nage*
laten. Deze verkocht hij thans, en fchonk het gene
daar van kwam aan de armen (f). Hij fchijnt zich
echter de woning op dezelvcn en zeker inkomen
voorbedongen te hebben (§). Trouwens, hij bleef
hier drie jaaren -iang , met eenige bloedverwandten
en vrienden, onder gebeden, vasten, goede werken,
onophoudelijke overdenkingen over de Heil. Schrift,
en zoo wel mondelijk als fchriftelijk onderwijs van
anderen, en alles werd onder dit klein gezelfchap
gemeenfchappclijk genoten, zoodat niemand iet ei-
gens had (**). Eenmaal verliet hij deze ver-
blijfplaats voor een' korten tijd, als hem een Hof-
commisfaris te Hippo Regius , die reeds goede voort-
gangen in de Godzaligheid gemaakt had, door zijn
goed gerucht opgewekt, liet melden, dat hij hoop.
te,
(*)/)£' Civit, Dei L. XXII. C. 8. T. VII. Opp.p.sox.
(t) Ep. CXXVI. //. y.p. 280. Ep. CL VII. «. 39. p.
424. T. II, O/'p. Seriii. CCCLV./>. 962. T. V.
(§) i'ossii). Fit. August. Ct:p. 3. pag. 165.
(**) poss. /. c. C. 5. AUG. Rctraa. L. I. C 26. p. 27.
GESCHIEDENIS. 191
tè, vvunnccr augustinus licm liet woord Gods III
piondeling zuii voordragen, tot het geheel verachten ^^^^
van alles, wat de Wereld begeerlijk heeft, gebracht Hoofdd.
te zullen worden; evenwel kon hij, allchoon zich na C. G.
thans naa gemelde ftad fpoedende, voor als nu deze ll^^ ^y^*
uitwerking niet voortbrengen ( * ). Maar zijnen -
vriend nebridius , die bij Karthago op het land
leefde, weigerde hij te bezoeken, hoewel deze hem
zulks tot bevordering zijner eigene oogmerken ver-
zocht Cf); evenwel onderhield hij met denzelven
aanhoudende Briefwisfeling , in welke hij de hem,
door zijnen vriend nebridilts , die hem als den
grootflen Lecraar vereerde, voorgeflelde vragen be-
antwoordde. Deze vragen waren meestal fpitsvin-
nig, en van weinig aanbelang: bij voorbeeld, of
men zich iet herinneren kan , zonder de verbeel-
dingskracht? en waarom de verbeeldingskracht niet
liever alle beelden van zich zelve, dan door de zin-
nen , verkrijgen zou ? Op welke wijze de hogere of
hemelfche magten ons in den droom gezichten voor-
ftellen ? Hoc het te verklaren zij , dat alleen de
Zoon van God mensch geworden is , daar toch alle
de Godlijke perfonen oniiflchcidbaar zijn ? Of de
ziel, buiten haar ligchaam, niet bcdendig van een
fijn ligchaam omgeven zij ? enz. Met deze en foort-
gelijke vragen vermoeiden zich deze twee vrienden ,
in den bloei van hunne jaaren , daar zij , door een
werkzaam leven , onder de menfchcn ongelijk meer
nut
(* ) possm. Cnp. 3.
(f) NEniiiD. Ep, iiittr at'gust. Epht. V. pag. 5.
T z
apa K E R K E L IJ K E
III nut hadden kunnen ftichten. Doch nebridius, die
BOEK ^j^ dezen tijd gedoopt werd, flierf kort daar na,
Hoofdft. misfchien nog m het jaar 389 ( * ).
na c. G. AUGUSTINUS vcrvolgde thans tegen de Manicheen
lot 470 ^^ Schrijven , en ftelde , waarfchijnlijk in het evenge-
■ melde jaar, zijn werk op over Genejis^ ten einde
Amiere hunne tegenwerpingen en fpotternljën tegen dit Boek
te wederleggen Ct)« Vervolgends voltooide bij zijn
X.Q Mediolanum begonnen werk over deToonkunst^^);
en kort daar op zijn Boek over den Leermeester (**).
In hetzelve fprcekt hij met zijnen zestienjaarigen
Zoon ADEODATus over de Helling , dat God de
eenige waare Leermeester der menfchen is; en roept
in zijne Belijdenis (ff) God tot getuige aan, dat
dit jonge mensch dat alles werklijk gedacht had,
hetwelk hier in zijnen naam uitgedrukt wordt. Na
deze fchriften keerde hij weder ten flrijd tegen de
Manicheen , in het jaar 390 , met zijn Boek over
den waaren Godsdienst (§§}.
Ilii wordt Drie jaaren lang had augustinus zich dus in
Presbij eer zijne eenzaamheid bezig gehouden, toen hij, door
teHippo. ^g bovenverhaalde reize naa Hippo ^ in het jaar 391,
welke hij uit eene prijswaardige oorzaak ondernomen
had,
(*) AUGUST. Confc$f. L. IX. C. 3 p. \\6.
(t) De Gencfi contra Manichxos Libri W. T. I. Opp,
p. 479-508. Verg. Deel VII. Bladz. 237.
(§) Z>^ Mjfica Libri VI. T. I. Opp. p. 329-40°-
(**) De Magistro Libcr T. I. p. 401-416.
(tt) Co;//. L. IX. C. 6.p. ii2. Re/ract.L.l. C. xi.p. 13.
(§§) Opp. T. I. p. 557-589. Verg. Deel VII. BI. 238.
GESCHIEDENIS. 293
h«id, voor altijd uit die levenswijze, welke zijn III
wcnscli was, gelijk hij ze als pligt aanmerkte, ge- ^°^''
fcbeiird werd. Nadcmiial zijn roem zich reeds hein- lloofdft.
de en ver in Afrika had uitgebreid , wachtte hij "^ C* ^»
• 1 • n. j 1 1 i^ P^r 363.
zich , om m Iteden te komen , waar de Gemeente \q^ .j^^
geen' Bisichop had , om niet tegen zijn' wil hier of
daar verkozen te worden. Hij geloofde dus, in alle
veiligheid, naa Hippo zich te kunnen begeven, al-
waar hij de Predikatie van den Bisfchop valerius
aldaar hoorde, ftaande onder de overige Lceken. Op
eens meldde valerius, dat de Gemeente oenen
Presbijter of Ouderling nodig had. Terdond Averd
AUGUSTiNus, onder een algemeen geroep, door bet
volk gevat, en aan den Bisfchop voorgemeld, opdat
die hem tot dit ambt inwijden zon. Vergeefs weende
hij over eencn dwang, die alle zijne ontwerpen ver-
ftoorde, en hem eenen post opdrong, welken hij
ook te zwaar voor zijne krachten oordeelde. Dus
werd AUGUSTINUS, tegen wil en dank. Ouderling,
in deze aanzienlijke zceftad van Numidïè ^ welke
men , ter onderfcheiding van een ander Hippo , het
KoningUjke Hippo , ( Hippo Regius ^ ) noemde,
thans, zoo als men gelooft, Bona^ in het Gebied
van Algiers (*).
Misfchien had valerius zelf dit dus beflookt. Mij pre-
Deze was een geboren Griek ^ en had menigraalen '^'''^?'^.
^ , , , , , '^ zoodanig
God gebeden , hem eenen goeden medehelper te
fclienken, thans verheugde hij zich, dat zijn gebed
ver-
(*) AUGUST. Ep. XXr. p. 19. Ep. CXXVI. p. 280.
»ossiD. nt. Jusust. C. 4. p. 165.
T3
t94 K E R K E L IJ K ü
III verhoord was. Hij liet ook augustinus mecrma-
DOEK |^.j^ j,^ 2ijne tegenwoordigheid prediken, zonder zich
Hoofdft. aan de opfpraak van andere Bisfchoppen te flooren,
na C. G. Dit was wel eene nieuwiglieitl in de Afrikaanfche
tot 4.-6 Gemeenten , Ipoedig echter werd zijn voorbeeld na-
■ gevolgd ( * ). In afwezendheid van zijnen Bisfchop ,
nam augustinus zelfs zijnen geheelen dienst
waar (f); en men befluit uit een gedicht van eenen
zijner leerlingen , dat hij zelfs in naam van zijnen
Bisfchop gedoopt heeft (§). Alhoewel augusti-.
MUS dit ambt , op deze wijze , gedwongen was
aan te nemen, oordeelde hij zich zelven niet in
ftaat , om het terflond te aanvaarden , en verzocht
daarom zijnen Bisfchop cenig uitftel, om zich te
oefenen, in eenen Brief, die hem eer aandoet (**}.
Hij fticlit Eindelijk zijn ambt aanvaard hebbende, en ge-
ff," woon aan eene Askeiifche eenzaamheid , legde hij
eiiz. in eenen Hof, die aan de Kerk te H:ppo behoor-
de (ft) , een Klooster aan , in hetwelk vcrfcheide-
nen met hem, in vrijwillige armoede, gemeenfchap-
pelijk leefden (§§). Naderhand Bisfchop geworden ,
verkoos hij, uit dit Klooster, zijne Geestelijkheid,
en de Afrikaanfche Gemeenten verkozen daar uit
himne Bisfchoppen , onder welken zijne bekende
vrienden alypius en evodius, als ook zijn Lc-
vensr
(*) possiD. Vit. August. Cap. 5. pag. 175.
(t) Ep. XXIII. p. 25. (§) F^p. XXVI. p. 2(?.
(•*) Epht. XXI. pag. 19.
(jj) possiDius Cap. 5. zegt, in d;; Kerk zelf.
(§§) Zie Deel VI. Bladz. Ö8.
GESCHIEDENIS. 295
▼ensbcfchrijver possidius ( * ) , Bisfchop vnn Cala- III
ma, geweest zijn; welke weder andere Kluosiers '^'^^
ftichtten, heb'ocnde augustinüs 'er meer dan ddn Hoofdd.
nagelaten, voor lieden van beiderlcië kunne. De '" C. G.
Donatisten verweten hem, dat hij de inrichter van \'^^ ^_|*
deze levenswijze was (t)« Hij nam in dezelven — — —
dikwijls lijfeigenen, vrijgelatenen, boeren en gemee-
ne lieden aan, die van het gemeene geld onderhou-
den moesten worden, en zij, die vermogen beza-
ten, waren niet terflond genoodzaakt, zich van
hetzelve te ontdoen , ook kwam het aan hunne
bloedverwandten , als zij 'er geenc gerechtelijke be-
fchikking over gemaakt hadden (^). Evenwel wil-
de hij niet, dat het IVIonniksleven onbepaald gepre-
zen zou worden , omdat hij 'er niet weinige kwade
Broederen in aangetroffen had (**). Eenmaal zelfs
verzekerde hij zijne Gemeente (ff), dat hij wel niet
ligt beter menfchen gevonden had, dan die in de
Kloosters in deugd toegenomen hadden; maar ook
geene flechter , dan die daar in gevallen waren.
Voor Nonnen had hij ook Kloosters opgericht ;
voornaamlijk één te Hippo, van hetwelk zijne Zus-
ter Opzien ftcr was (§§). Zulke Kloosters bezocht
hij
(*) rit: S. Auz. C. lï. p. 177. C. -T. p. iCS.
( t ) AüG. contra litt. Petil. L. U\. C. 4.0. T. IX. p. 2 1 8.
(§) AiG. (!e Opcre Monach. C. 22. T. VI. Opp. pag,
360. Epist. LXXXII. T. II. Opp. p. 154.
(**) AVG.Euarr.wPf.XClX.n.iz.T. IV. O//)./). 809.
(tt) Epist. LXXVin. pag. 141.
($5) £pisf' CCXI. p. 595. possiD. /. c. Cap. 16.
T4
ft96 K E R K E L IJ K E
III hij volgends possidius (*) alleen in gevallen van
BOKK ^Q hoogde noodzaakiijkheid , gelijk wij dan ook el-
Hoofdft. ^^'^^ gezien hebben, dat hij, in dezelven, ontftaanc
na C. G. onlusten , fchriftelijk door eenen Brief, zocht te be-
■ Omtrent dezen tijd, het jaar 391 of 392, was
Aanzien aurelius Bislchop geworden van Karthapo ; deze -
VanAURE- ,. , „ . . n . . ^r •; 1
Lius Bis- "''^ ^'^ Primaat , ( Primas , ) van Afrika , den rang
fchopvnn had onder de Bisfchoppen van dit Gewest, beleidde
door ^Au- "i^'^i"^'^"'^'^'" Ki-'rkvergaderingen van dezelven , die ook
GusTiNus volkomene ^ (^plemiria ,) of algcmeene Keikvergade-
fteuud ""Se» genoemd werden, en was zeer werkzaam te-
gen de Donathlen (§), en Pelagianen (**), hij
werd daar in ondcrfieimd door augustinus, door
vvien hij, gelijk door hen beiden, de Afrikaatifche
Bisfchoppen, doorgaands geleid werd. JNJcn vindt
van AUGUSTiNus eenen Brief (ff), in het jaar 392,
aan aurelius, als een antwoord op eenen Brief van
AURELIUS, in welken deze hem, naar het fchijnt,
uitgenodigd had tot nadere vcrbindtenis. In dezen
Brief verzocht augustinus hem , om de buitenfpo-
righeden te keer te gaan , welke ten dezen tijde op
de Graven der Martelaren gepleegd werden , ge-
lijk ze AMCROsius te Mediolanum reeds geweerd
had (§§). De gebeden voor de. zielen der overlede-
nen^ van welken men geloven mag, dat zij him,
wcrklljk, ten bate kwamen, (^oblationes pro fpiriti-
bus.
(*) Qap. 27. (f) Zie Deel VI. Bladz. 68.
(§) Zie Beel VII. Bladz. 342. (**) Boven RL 197.
(ft) Ep. XXII. p. 20. (§§) Zie boveu Blad:^, 7<J.
GESCHIEDENIS. 197
ius dormientium ^ quas vere aliqtiid adjuvare ere- \\\
dcudttm est ^^ bij Inmiie Graven gedaan, moesten ^^'-'^
niet kostbaar zijn; maar zonder trotscliheid en fpoed noofdft.
aan ieder, die 'er om verzocht, toegedaan, maar "a C. G.
niet verlcocht worden; wilde iemand uit godvruch- ^^^^ ^5"
tigheid daar bij eenig geld Ichenken, zoo behoorde •
dit, op (lond, aan de armen uitgedeeld te worden.
Het waarnemen van zijne ambts- bediening verh in- Verdere
derde augustinus niet , om in het fchriiven voort ^'^"^'f^^^"
■' vnn AU-
te gaan. Om een' zijner vrienden, zegt hij, die, gustiküs
door de Maniche'én misleid, met de KathoUjken
fpotte, dat zij de mcnfchen enkel tot het geloof
wezen , en niet door zekere bewijzen , van de waar-
heid overtuigden, beter te onderrichten, droeg hij
aan denzelvcn een werk op over de nuttigheid van
het geloof (*). Na dit werk volgde fpocdig een
ander, waarfchijnlijk in het jaar 392, waar in au-
GUSTINUS de JManichceifche leer van twee zielen in
den mensch , eene goede en eene kwaade , be-
ftreed (f). — Te Hippo Regius woonde zedert
lang een Ouderling der Maniche'én^ fortunatus
genoemd, die niet weinige inwoners op zijne zijde
overbragt. Eindelijk werd augustinus van alle de
Katholijken , en zelfs van de Donatisten aldaar,
verzocht, om een gefprek met dezen man over het
geloof te houden. Hij was daar toe terllond bereid,
maai:
(*) Liher de utilitatc crcdcndi. T. VIII. 0/>/>. p. 33-52.
Verg. Deel VII. Bladz. 239.
(t) Be duabus animabus Liber Tom, VIII. Opp. pag,
55-66. Verg. Deel VII. Bladz. 241.
T5
keu,
29S K E R K E L IJ K E
III maar fortunatus ( * ) was bang voor hem , en
BOEK jj^t 2ich alleen uit Ichaamte ovcrhaalcn. Het ge-
Hoofdft. fprek werd in /Augustus des jaars 392 , in tegen-
na C. G. vvoordigheid van vele Toehoorcrs , twee dagen lang
tot 476 g^'houden, en van Snelfchriivers zoo nagefchreven ,
■■ dat AUGUSTiNUS het als een klein Boekjen kon uit-
geven (t). .
AUGUSTi- Hoe groot het aanzien van augustinus thans in
KUS door (|g Afrikaan fche Kerk gerezen was , kan men uit
eene
Kerkver- ^^t volgende, in het jaar 393 gebeurd, opmaken.
g;idenng Eene algemeene Afrikaanfche Kerkvergadering te
verzoclu, ,7- r> • i. 1 1 1 ^ 1 ,.
om over ■"^/!/'^ Kegius gehouden, droeg den Ouderhiig au-
hetgcloof GUSTiNüS op, om in hunne vergadering, over de
ttn"^^ ö/)^/;Z'/7f^ Geloofsbelijdenis , te fpreken; waar uit een
bijzonder werk ontflond (§), zoo ingericht, gelijk
hij zelf zegt , dat de Dopelingen het van buiten kon-»
den leeren (**). — Dit aanzien fchijnt hem meer
vertrouwen te hebben ingeboezemd, ten minrten,
in het volgende jaar 394 , gelijk waarfchijnlijk is ,
ondernam hij aan HiëaoxYMUS zijne begonnene ver-
taling des Ouden 1'estaments uit het Hebreeuwsch
te ontraaden (ff). Zoodra hij echter zijne
krachten als uitlegkundige aan een geheel Boek des
Bijbels beproefde, voornaamlijk van het Oude Tes-
ta-
(*) Zoo verhanit possidius Fit. /Ingmt. C« 5. p. T75.
( f ) Acta feu Diipiitatio contra Fortuimtuiii JSlanich^'
urn Tom. VIII. Opp. p. 67-80. Beel VII. Bladz. 242.
(5) Z)e Fide et Symbolo T. VI. p. II 1-120,
(♦*) Rctractat. L. I. C. \j. p. 20.
(ft) Zie VII Deel, Bladz. 17a.
GESCHIEDENIS. 299
tamcnt, in welks oorfpronglijke fpraak hij volflrckt III
onkundig was, voelde hij zelf zijne zwakheid. Hij ^^^^
had tegen de Manicheën , zoo als wij gezien heb- Hoofdft.
ben(*), ecne Allegorifche Verklaring gefchreven "f" C. G.
over de eerde At'deeling der Mofa'ifche Cefchiedenis , \^^ ^_^'
thans wilde hij, naar zijn eigen verhaal (f), eene ■
proeve nemen, wat hij in den zwaaren arbeid van
eene letterlijke verklaring vermogt; doch hij moest
'er van afzien , en bezweek onder dezen last , eer
hij één Boek voltooid had. Hij wilde dit zelfs we-
der te niet doen, evenwel is het overgebleven onder
het opfchrift: de Gene/t ad Utteram iwpcrfecttts Li-
^^*" (§)• — Beter fcheen hem eene uitlegging te
moeten gelukken van een of ander Apostolisch Boek;
en hij fchreef werklijk in het jaar 394 of het voor-
gaande , een Boek oyer de Bergreden van Chris-
tus (**). Maar ook hier wist hij niet, eenen goe-
den uitlcgkundigen grond te leggen, en verloor zich
in Allegori'én of Leenfprcuken.
Ondertusfchen werd hij, in de Afrikaanfche Ge-
meenten, als een uitmuntend uitlegger, hooggeacht.
Als hij zich dus ééns te Karthago in een gczel-
fchap van vrienden bevond, in hetwelk de Brief
aan de Romeinen werd voorgelezen, deed men hem
verfclieidene vragen over denzelven, op welken men
zijn
(*) Boven Bladz. 292.
(f) Rctrnctat. Libr. I. Cap. \%. pag. 20.'
(§) Tom. lil. Opp.pag. 71-88.
(**) De Serinone Doviiin in nioiUe ^ fectmdum Matthig"
uin, Libri duo Tom, III. Opp.pag. 1 17-179.
300 K E R K E L IJ K E
III zijn antwoord verlangde. Dit is de oorfprong van
^?y^ zijn Doek: Expojitio quarundam propojiiionum ex
Hoofdft. Epistola ad Romanos (*). Het bevat een groot
na C.^ G. getal plnatzen uit dezen Brief, die opgehelderd wor-
tó't 476! '^"^"j '^^^'^ ^^'^ meest, wat 'er van gezegd wordt,
"■— — is kort en van geen belang. Over R.om. IX. 11,
12, 16. merkt de Schrijver aan, dat de Apostel al-
daar den vrij'èn wil geenszins wegneemt , door wel-
ken wij , met godvruchtigheid , iet bij God verdie-
nen, (^promeremur Deum,^ of hem, door godloos-
heid, beledigen. „ God," Ichrijft hij, „ heeft,
5, in zijne voorwctenlchap , niet iemands werken
„ verkozen, welke hij zelf geven zou; maar hij
„ heeft het geloof verkozen, hetwelk hij te voren
„ kende ; den genen , wiens - geloof hij voorzag ,
„ heeft hij daar toe verkozen, om hem den Heili-
,, gen Geest te geven, opdat hij door goed te doen
,, ook het eeuwig leven verkrijgen mogt. — Dat
„ wij derhalven gelooven, komt ons toe; dat wij
„ het goede werken, dan hem, die den Heiligen
„ Geest geeft aan de genen, die in hem gelooven.**
Men kan ligt denken, dat hem in de herziening zij-
ner fchriften ( f ) , zulke plaatzen , welke een geheel
ander flelfel voordragen , dan hij naderhand tegen
de Pelagianen verdedigde , niet ontgaan zullen zijn ;
liij bekent ook, dat hij, dezelve fchrijvende, met
de genadeverkiezing nog niet bekend was.
Vollediger verklaarde hij , ten zelfden tijde, of
om-
(*) Turn. III. Opt). pag. 657-672.
(f) Rctractal. Libr. I. Cap. 23,
GESCHIEDENIS. 301
omtrent het jaar 394 , den Brief aan de Galaten , IIÏ
in een afzonderlijk Boek (*). Op scHj'^'C wijze, ^x''
was Iiij voornemens, eene uitvoerige verklaring te Hoofdfl.
fchriiven , over den Brief aan de Romeinen ; maar ^^ C. G.
hij hield zich zoo lang bij de groetenis des .Apos- J^j ^y^\
tels, en met het onderzoek over de zonde tegen ■*
den Heiligen Geest, (welke hij in de onboetvaardig-
heid tot het einde des levens toe ftelt , ) op , dat
hij daar door zelf het werk moede werd ( f )• Het
bleef dus bij het begin (§), hetwelk, met alle des-
zelfs wijdlopigheid, echter weinig om het lijf heeft.
Vragen voor te (lellen , en de hem voorgemelde Hij beant-
te beantwoorden , was , over het algemeen , de ge- ^'^o'-dt
_ _ o 7 o menig-
liefkoosde bezigheid van hem , die zich meer op vuldige
zijne fcherpzinnigheid , op zijne bekwaamheid , om ^^}?^J,^°'^''
een onderwerp van vcrfcheidene kanten te befchou- vragen,
wen, en verfchillende gevoelens te toetzen, dan op
eigenlijke geleerdheid, verlaten kon. Terflond na
zijne wederkomst in zijn Vaderland, begonnen zijne
bekenden hem over vele dingen te vragen. Hij
liet zijne antwoorden opfchrijven , en bracht die
vervolgends , als Bisfchop , tot eene famenhangcnde
verzameling (**), welke eene menigte 'van vragen,
voor-
( * ) Episf. ad lalat. Expojïliouis Liber vnin Tom.
III. Opp. pag. 658-712.
^ f ) Retractat. Libr. I. Cap. 25.
(5) r^pi^t. ad Romance inchoata Expofitio To:u. III.
Opp. pag. 673-684.
(**) De diverfii qu<estionibiis LX XXVIII. Liber tifius
Tem, VI. Opp. pag. 1-56.
jo2 K E R K E L IJ K E
ni voornaamlijk Wijsgcerige en Bijbclfclie behelst, vele
BoEic yji,, welken nogthans van weinig belang en beuzel-
Hoüfda. aclitig zijn, ook ontvangen doorgaands die van de
fin C. G. eerfte foort nog meer licht , dan die den Bijbel be-
to^ l-ó' treffen. — Eene foortgelijke bezigheid ondernam hij
. in het jaar 395, door het opftellen van een Boek
over de7i leugen (*). Hij had evenwel dit Boek,
omdat het hem zelven te duider en verward voor-
kwam , niet in het licht gegeven ; hij wilde zelfs het
geheel intrekken, nadat hij, in het jaar 420, een
ander tegen den leugen (f) gefchrcven had, waar
toe hem de PrisciUiamztcn aanleiding hadden gege-
ven ( § ). Doch met deze werken , in welken hij
zich' op het voordceligst had kunnen vertoonen,
vergat hij tevens het beffcrijden , der Ketters niet. Als
hem, om het jaar 394, eenige twistfchriften van
ADLMANTU3 , die cen vermaard leerling was geweest
van ^TANES, en die daar in vele (Irijdigheden tus-
fchen het Oude en Nieuwe Testament had opge-
zocht, in handen kwamen; beantwoordde hij de
mecsten dezer tegenwerpingen in een Boek; contra
Adi-nantum , Mankhczi dhcipuhim , Liber unus (**).
Ziine Ten dezen tijde kwamen hem nieuwe partijen in
fchriften (j^j^ weg; of liever lieden , die hij te gelijk be-
Donatis^- Itrijden, bekeeren, tot zijne Gemeente brengen, en
ten. voor welken hij ook waarfchuwen wilde. De Do-
na'
■ C * ) -i^^ Meudacio Liher T. VI. Opp. />- 307-32^.
( t ) CoiJtra mendacium ad Confcntium Liber unus T.
VI. p. 327-^46. (5) Zie T)eeim\. Bladz. 265.
(**) r. VIII. Opp.p. 8i-io8. Verg. Dcd VH. BJ. 243.
GESCHIEDENIS. 305
ndtisten maakten, toen augustinus naa /ïfrika te- Ilt
rug keerde , het grootfte deel der Christenen in dit ^?^
Werelddeel uit ( * ) , en voornaamhjk waren zij tal- Hoofdft.
rijk te lUppo Reghis ^ alwaar zij augustinus veel '" C. O,
werks verlchaften (f). Als zijn' eerden fchriftelij- jJ^J^ ^ |^
ken aanval op deze gezindte kan men zijn Aïphflhc' ■■ ■
tisch Folkslied noemen, hetwelk hij in het jaar 493
voor de eenvoudigden van de KathoHjke Gemeente
opflelde, opdat zij uit het gedrag der Donathten
Eclf , hetwelk daar in , van ditw eerden oorfprong
af, gefchildcrd wordt, Iceren mogten , zich voor
hen te wachten (§).
Meer pasfonde voor zijne kundigheden was het
twistfchrift, hetwelk hij kort daar na tegen den ver*
maarden Bisfchop van die gezindte, den Grooten
DONATUS, uitgaf, om te bewijzen, dat bij haar
niet bij uitduiting de waare doop te vinden is (**)«
Dit gefchrift is verloren , maar hij gewaagt 'er van
in de herziening zijner fchriften (ff). — Als ook
een Donathtifche Bisfchop maximinus , eenen Ka^
thoUjken Diakon nog eens gedoopt , en tot Diakon
van zijne Gemeente had aangcdeld , fchreef hem
AUGUSTINUS deswegens eenen langen Brief (§§), in
welken hij zich verklaart , waarom hij dezen Bis-
fchop
(*) rosïïiD. rit. Atigint. Cap. 7.
(t) Vergel. Deel Vlf. Bladz. 33R.
( 5 ) Pfatm. contra partem Donati T. IX. Opp. p. 1-6.
(*♦) Zie Dee/Yll. Bladz. 341.
(ft) Retractat. Libr. I. Cap, 2I.
(§§) Bpist. XXill. pag. 23.
504 K E R K E L IJ K E
III fchop in het opfchrift: zijnen geliefdfien Heer en
BOK.ic gc'èerden Broeder genoemil had, en in liet flot ver-
HooiUft. niïiant hij hem , Icliriftelijk te antwoorden , opdat de
na C. G. beide Brieven aan de beide Gemeenten konden voor-
tot A-ó' S^^'^^'^" worden ; en geeft hem te kennen , dat hij
ten minften i\ii\\ zijnen, op die wijze, bekend zal
maken , doch niet eer, voordat de Soldaten Uippo
verlaten hebben, opdat 'er geen fchijn van dwang
bij voorkomen mogt.
Ilijfdiaft AUGUSTiNus had ten dezen tijde veel moeite,
de maal- ^^ ^^^ ergjijk misbruik te Hippo af te fchaiïen,
de Ker- ^^'"^'^ °^^^ '^"J "^" Bisfchop van Karthago te voren
ken af. gefchreven had , en hetwelk ook door de Kerkver-
gadering te Hippo Regiiis verboden was. In deze flad
naamlijk waren KathoUjken cwDonatisten ook gewoon,
op zekere vierdagen, in hunne Kerken fmiilpartijën
te houden; en de eerfien zeiden openlijk, dat zij
dezen zich niet zouden laten verbieden. Niet lang
geleden had augustinus gepredikt over de woor-
den: Geeft het Heilige den honden niet enz. bij
deze gelegenheid aantonende, hoe onbctaamlijk het
ware, in de Kerk te doen, het gene men niet eens
in zijn huis zonder zonde bedreef. De weinige aan-
vvczendcn gaven hem hunne toeftcmming , maar an-
■ deren kantten 'er zich te meer tegen aan. In eene
talrijker vergadering, herhaalde hij zijne beflrafïïng,
predikende over het zuiveren van den Tempel door
CHRISTUS. Evenwel, toen de dag kwam, op welken
dit misbruik voor het eerst zou afgefchaft worden,
morden nog fommigen van zijne 'Joehoorers daar
over, zoodat augustinl'S niet wist, wat hij zou
aan-
GESCHIEDENIS. 305
aanvangen, en reeds befloten had, hun enkel de Ut
plaats uit EZFX'iiiëL' vborte lezen, volgends welke ^^^^
de wachter zijne ziel bevrijdt, als hij den godlozen Hoofdft.
gewaarfchuvvd heeft, vervulgends zijne klederen uit '^^ C. d
te ichudden, en heen te gaan. Maar even te vo- |qj ^Jj!
ren gaveii hem deze misnoegden een bezoek , en ■ ■ ■ ■
lieten zich nu geheel >}"an hem oveftuigen. Van de-
ze toeftemming bediende hij zich, om hen. nu tot
eenen namiddags -Godsdienst te nodigen; en terwijl
de Donatisten in hunne Kerk aten en dronken, ver-
fterkte hij en de zijnen zich vrolijk tot den avond
ia veel edeler genietingen (*).
De Bisfchop valerius, r:eds oud en zwaklijk , augusti-
vreesde, zijnen medchelpcr en vriend te zullen ver? ^'"'^l^. '
' • ^ tot Bis-
liezen; hij had hem reeds eenmaal moeten verftekenj r.:iiopver-
ora hem tegen den aandrang van eene andere Ge- kozen ,
, „. j- 1 alsambt-
meente te beveiligen , die augustinus tot hareii- genoot
Bisfchop begeerde. Hij verwierf dan, op zijn ver- vnn vale-
zoek, de bewilliging van den Bisfchop van Kartha-
go, om AUGusTiNus tot zljncn Medebisfchop te
Ititen inwijden (f). Kort daar na kwam mega-
Lius , Bisfchop van Calama , de oudfle onder de
Bisfchoppen , en dus Pr'vuaat , {Primas^ van Nii^
tiüdië, te H'ippo , om den todtand dezer Gemeente
te onderzoeken, valerius verklaarde hein, de te-
genwoordig zijnde Bisfchoppen , en zijne geheels
Gemeente , zijn verlangen ; hetwelk ieder een met
ongemeen genoegen hoorde; alken megalius en
AU"
(*) AüoüTiN. Eplit. XXIX, pag. 37.
et) PossiD. F: f. yi/n^jfsr. Cnp. 8;
IX* Deel. V
RlUSi
3CÖ K E R K E L IJ K E
in AUGLTSTiNUs zclf vvarcii onvergenoegd. De eerstge*
BOEK nielde Ichreef 'er zelfs ecnen Dricf tegen , in welken
HooVdft. hij AUGUsTiNus, zonder dat men weet, waar me-
na C. G. <je befchuldigde. Doch, toen de tegenwoordig
tot 476! zijnde Bisfchoppen 'er op aandrongen, dat hij zijne
■ befchuidiging zou bewijzen, bekende hij, dit niet te,
kunnen doen, verzocht vergeving, en was nu zelf
de man, door wien augustinus ingewijd werd(*).
De reden, waarom augustinus zelf zich hier te-
gen verzet had, was, dat hij geloofde, dat het met
de Kerken -orde ftreed, dat ééne Gemeente twee
Bisfchoppen. had. Doch men bewees hem , uit ver-
fcheidene voorbeelden , dat dit niets ongewoons was.
Waar op hij eerst, hoewel ongeern, bewilligde, al-
zoo hij niet twijfelde , dat dit de wil van God was ;•
hoewel het niet aan lieden ontbrak, die hem des-
wegens berispten. Zelfs erkende hij, in het ver-
volg, dat hij thans gehandeld had, firijdig met eene
bepaling der Niceïfche Kerkvergadering, die Iiem en
zijnen Bisfchop onbekend was geweest ; ja opdat 'er
hl het vervolg niet weder tegen gehandeld mogt
worden, bracht hij het, op de derde Kerkvergade-
ring van Knrthago ^ daar toe, dat 'er een bcfluit
genomen werd, om elk, die tot Kerkelijke, (^ckri-
cus , ) ingewijd werd , vooraf de befluiten der Kerk-
vergaderingen voor te lezen (f), au-
(*) ross. /. c. AUG. Ep. XXXI. p. 41. cojtlra Crescon.
L. III. C. 80. p. r~7- ^' IV. C. (?4. p. 3S6. T. IX.Opp.
(t) POSsiD. /. c. AUGUST. Ep. XXXI. pcjg. 43. Episf.
CCXIII. prii:. 601. Concü. Nicxn, can. 8. Concil. Car-
thag. III. Cap. 3.
GESCHIEDENIS. 307
MJGUSTiNuS dus in het jaar 395 Bisfchop ge- iH
worden, ging uit het Klooster, door hem te Hlppo '^^^^
gedicht, in de Bisfchoppelijke woning over, omdat [-foof^id..
hij reizende gasten daar in ontvangen moest (*). "a C. G.
Evenwel wilde hij zijne afgezonderde levenswijze ^^^^ ^ ^^
aanhouden, waarom hij voor zich en zijne Geeste
lijkheid eene Klooster- verpligting aanwin? ^ volgends '^''"'^''^'
007 a venswii-
welke zij met hem in gemeenfchap en vrijwillige ar- ^g als Bis-
moede leven zou; hij leefde dionvolgends zeer llreng, ichop.
en duldde ook in zijne Bisfchoppelijke Woning vol-
llrekt geene vrouwsperfonen. Naar zijn gevoelen
moest geen vrouwsperfoon zelfs met de kuischte
Knechten Gods, (thans reeds dtn tijtel der Kerke-
lijken,) zich in édn huis onthouden (f).
Niet alleen in zijn huislijk levert , maar ook met be-
trekking tot de goederen en inkomften van zijne Kerk,
wilde hij belangloos, en zoo veel mogelijk was, van
Wereldfche zorgen ontdaan leven. Hij liet daarom (§)
het waarnemen der laatstgcmelden , aan eenige be-
kwame Geestelijken, bij beurtwisfeling, over. Nooit
nam hij een' fleutel of zegelring in de hand ; alleen
liet hij zich, op het einde des jaars, de rekeningen
voorleggen, waar bij hij echter den Opziener meer -
vertrouwde, dan zelf onderzocht. Nooit wilde hij
huizen of andere vaste goederen voor de Kerk ko-
pen ; alleen nam hij ze aan , wanneer ze iemand
fchonk of vermaakte ; evenwel weigerde hij fomtijds
erf»
(*) Senn. CCCLV. Tom. V. Opp. pag. 962.
et) P0S5ID. Crip. 2(5.
( § ) POSSID. C\lp. 24.
V 2
3o8 K E R K E L IJ K E
III erfmakingen aan te nemen, als hij het billijk oor-
BOEK deelde, dat dezelve te goede kwamen aan de kin-
Hoofdft. deren of bloedvrienden der overledenen. Als de
na C. G. Kerk geld nodig had , gaf hij het aan de Gemeente
tot Ijó' ^^ kennen ; ook liet hij wel , om behoeftigen en ge-
■ I vangenen bij te flaan. Kerkelijke vaten in Hukken
flaan en verfmelten. Om het oprichten van nieuwe
Kerken bekommerde hij zich niet, hoewel hij ande-
ren daar niet in verhinderde, indien zij de mate niet
te buiten gingen ( * ). Alhoewel hij wcnschte , dat
de Monniken , eer zij aangenomen werden , hunne
bezittingen verkochten of weggaven, echter geloofde
.hij , dat dezelven , wanneer zij geen van beiden de-
den, aan derzelver eigenaren, volgends de burger-
.lijke wet, behoorden te komen, opdat de Bisfchop-
pen zelfs den fchijn niet mogten hebben van geld-
zucht (t).
Niettegendaande zijn' flerken afkeer van wereld-
lijke bezigheden, zag augustinus zich echter,
meer dan ecnig Bisfchop van zijn' tijd, ambrosius
uitgezonderd, genoodzaakt, aan eene menigte twist-
zaken, als fcheidsman daar toe verzocht zijnde,
deel te nemen (§). Zelfs bood hij zich ten dien
einde aan zijne Toehoorers aan , opdat zij het
Paaschfeest des te geruster zouden kunnen vieren (**).
Ook
(*) Hij verdedigt dit zijn gedrng, tegen de aanmer-
kingen van fommigen Servi. CCCLV. />. 5^63. /. c.
(t) Ep/st. LXXXllL pag. 154.
(J) Zie V Deel, Bladz. 240.
(**) Sa-m. CCXI. Tow. V. pag. 631.
GESCHIEDENIS. jojy
Ook beflccdde hij den tijd, welke foortgelijke onder- III
zoekingen hem wegnamen, te gelijk op ecne nuttige ^°^^
wijze , dewijl hij het geloof en de zeden der partijen Hoofdft,
naarvorschte , en hen door v^crmaningcn zocht te "^ C. G.
verbeteren (*). llz l%'.
Des te zorgvuldiger nam hij de eigenlijke pligten
van zijn ambt waar, hoe meer dezelve tot zijne ?''" ^J^'^'^
• -'m het
verantwoording kwamen , toen zijn Medebisfchop w.mrne-
VALERius, naar het fchijnt, in het jaar 396, over- ^-^^ ^^"^
leden was. Ongeern , en niet dan in gevalle van
nood, was hij y:[n zijne Gemeente te Hippo afwe-
zig, te min, omdat zijne afwezendheid bij dezelve
ongenoegen en zelfs opfcbuddingen veroorzaakte (f).
Doch, uit hoofde van Kerkelijke belangen, en ook
om bij de Kerkvergaderingen tegenwoordig te zijn ,
reisde hij genoegzaam Jaarlijks naa Karthago en an-
dere Gewesten van Afrika (§). Hij was gereed
om elk bij te flaan, die zijne hulp verzocht, maar
niet geneigd , om bij de grooten iemands voor-
fpraak te zijn. De magtige, die iet fchenkt, drukt
te gelijk, (^Potestas^ qua prastai , premit ^') was
zijn zeggen. Gev/oonlijk liep het volk, als 'er ie-
mand voor het gericht in levensgevaar kwam , in de
Kerk te hoop, en drong op den Bisfchop aan, om
deszelfs voorfpraak te zijn. augustinus deed dit
in zulke gevallen, met befchcidenheid , en niet met
drift (**). INIaar lieva- wendde hij zich tot zijne
(^*) i'ossiD. Cap. 19. Ge>»
(t) AUGL-ST. Ep. CXXII-CXXIV. /»/7^. 274.
(§) AUG! ST. Ep. XXXIV. p. 50. POSSID. C. 21,
(**) possm. Cnp. 20.
V3
310 K E R K E L IJ K E
in Gemeente, als 'er yoor noodlijdenden en armen hulp
BOEK nodig was (*). Voorts was hij niet buitengemeen
Hoofdft. ftrens jegens leden van zijne Gemeente , die zigh er-
na C. G. geus in verliepen. Zijne Afrikanen waren voor-?
10^ x' n^^nily'^ wegens wellust, neiging tot dronkenfchap,
■ I ' en tot vloeken , ten kwade berucht ; hier tegen ver-
zuimde hij niet openlijk en in huislijke gefprekken
nadruklijk te ijveren. Doch geheime zonden bracht
hij niet voor de Gemeente in het licht; ook duri'de
hij heerfchende bijgeloovige gebruiken niet overluid
te berispen , om zich het verwijt van nieuwigheid
niet op den hals te laden ( f ) , hij onthield zich
Vvel van alle verkecring met fnoode ondeugenden,
en fpijsde liever met de Heidenen (§) , ook ge-
bruikte hij foiiitijds den Kerkdijken Ban , zoo ver
het de rust en het nut der fchuldigen toeliet. Maar
de dronkaarts durfde hij daar niet mede ftraffen,
omdat hun getal zoo groot was , en hij vreesde hen
eer te zullen verbitteren dan te verbeteren (■**).
2iin pre- Hj predikte ongemeen vlijtig, tot in zijne laatfte
diken. dagen , en met algemcene goedkeuring (ff). Waar
hij ook kwam, was hij het, die, bijna onder alle
Bisfchoppen , als Leeraar moest optreden (§§). Hij was
piet gezet op de toejuiching zijner Hoorderen f***),
maar
(♦) AUGUST. Epht, CCLXVIII. /./y^-. 683.
(f ) Bxpof. Ep. ad Gal. T. III. pag. 701.
(5) Enarrat. in Pfiti.n. C. Tom. IV. pag. R17.
(**) S<jnfi. XVII. T. V. p. 67. (ft) Poss. C 31,
(§§) Pio/og. in Rctract. August, pag. u
(**♦) Zie Dtel VII. Bladz. 23.
GESCHIEDENIS. 311
maar verlangde, gelijk hij zich uitdrukte, vruchten, III
geene bladeren. Dit verkreeg hij ook meermalen. "^^^^
Onder andere behaalde zijne Welfprckendheid , in Uoofdd.
het jaar 418, te Ge/area in Mauritam'é ^ misfchicn 'ia C. G.
thans Algiers , zoodanige zege. Men had liicr de ^^^ ^ J^
barbaarfche gewoonte ingevoerd, dat jaarlijks, op — — —
een' plegtigcn dag, een Biirgergevecht gehouden
werd, hetwelk men Catcrva noemde. Niet alleen
de Ingezetenen in het gemeen, maar ook Ouders,
Kinderen en Broeders, verdeelden zich in twee par-
tijen, en beftreden clkanderen eenige dagen achter
één zoo woedend met lleenen, dat 'er aan weers-
kanten verfcheidenen fiieiivcldcn. augustinus be-
proefde , zoo als hij zelf fchrijft ( * ) , in eene Pre-
dikatie, hun dit wreede fpcl af te wennen. Toen
hij hen eindelijk zag wecnen, dankte hij God voor
dit goed gevolg, hetwelk acht jaaren daar na nog
ftand hield. Hij was echter zelf met zijne uitdruk-
kingen niet zeer voldaan , en klaagt daar over in zijne
fchriften (f). Evenwel hadden zijne preeken waarlijk
andere gebreken; niet zoo zeer eene opzetlijke ach-
teloosheid, welke hij zelf, wegens de duidlijkheid ,
aanprijst (§), of de laage llijl, welke', volgends
zijne eigene aanmcrldng (**), de vrolijkfte toejui-
chingen verwekte j maar liever de afgebrokene puntige
fpreuken, de vernuftige tegenllellingen , de woord-
fpe-
O Da Doctr. Christ. L. IV. C. 24. T. III. p. 66.
(t) Z)f Catechiz. rudib. l. 2. T. Vi. Opp. p. 192.
(§) Z)c Doctr. C/irisi. L. Iv^ C. 10. p. 55.
(**) /. c. Cup. 16. pag. 67.
V4
\qx 47Ó,
jta K E Pv K E L rf K E
lil fpclingcn, en fchidijk achter een daar heen ge\vori"»ene
BOEK gedachten of invallen, die ook wel het gemeen kon-
Hoofdft. den beiiagen, maar niet voor de waardigheid van
ua C. G. Christeiijk onderwijs voegen. Eéne goede hoedanig-
Tuur '^^'^
tat A-T^' ^^^i*^ hebben zijne Predikaticn zeker , dat zij korü
zijn, flechts weinigen kunnen meer dan een half
uur geduurd, en velen kan hij ia een kwartier ge-,
fproken hebben. Over het geheel genomen, misfen
zij orde eu bondigheid; ondertusfchen kan tot zijne
verfchoning dienen, dat hij, te dikwijls, en zonder
voorbereiding, onder zoo veel ander werk, predi-
ken moest. Hij fprak zelfs wel voor de vuist,
over ecne voorgelezenc plaats der Heilige Schrift,
waar van hij de keuze op den Voorlezer liet aanko-
men. Uit welke eii andere toevallige omftandighe-
den hij godvruchtige toefpelingen wist te trekken.
Het gebeurde dus eens (*)., dat hij van het hoofd-
onderwerp van zijne preek afgeraakt zijnde, tegen de
Matiicheèn had gepredikt; hetwelk geheel zijn oogmerk
niet was. Toen hij dit zijnen vrienden meldde ^
voegde hij 'er zijne gisfing bij, dat God dit gebrek
van vergetelheid misfciiien dus befluurd hebbe, op-
dat de een of andere Ongelovige in de Gemeente
daar door bekeerd mogt worden. Ook duurde licE
Hauwlijks een paar dagen , of 'er kwam een Mant-
cheisch Koopman , die zich voor zijne voeten wierp,
en hem weenend verzocht, dat hij God voor hem
wilde bidden; alzoo hij door zijne laatlle Preek be-
keerd was geworden.
In
f*) Volscnds POSSiD. Cap. 15.
GESCHIEDENIS. 313
In de uitgave der Benedictijnen , die zijne echte IFI
Kerkredenen met groote zorgvuldigheid gcfcliift heb- ^.^^^
ben, vindt men 'er omtrent vierhonderd^ die het Moofdll.
srootlle ffcdeeke van liet vijfde Deel ziiner werken "^ C* ^1
uitmaken. De onechten , onder welken 'er ook [^^ .^^^
zijn van c-esarius, Bisfchop van Arelate^ omtrent
het begin der Vide eeuw, bedragen wat meer dan
driehonderd. De uitgevers hebben de eerstgemelden
in vijf clasfen verdeeld ; in Predikatiën over het Ou-
de en Nieuwe Testament; op zekere Feestdagen der
Kerk; ter Gedachtenisviering der Martelaren^ en
andere Heiligen ; over vcrfchillende onderwerpen ;
en eindelijk de min zekeren. In zijne Predikatiën
op de Gedachtenisdagen der Apostelen en Martela-
ren^ is hij niet zoo vuurig, als andere Leeraars van
zijnen tijd, maar wekt de Christenen meer op tot
navolging dezer Heilige. Mannen; evenwel wilde hij
ook, dat de Christenen zullen aanhouden om hunne
voorbidding bij God (*}. Tegen de Godsdienfl;ige
gewoonte der Ouden , bijzonder der Oosterfchc
Kerk (f)? beweerde hij, dat de Kerk niet voor de
MarteUiren tot God bidt , zoo als voor andere over-
ledenen; dit zou zelfs onbillijk veezen, dewijl zij
ten bloede toe tegen de zonde geflreden hadden;
veel meer moet men zich aan hunne gebeden aanbe-
velen; alhoewel christus onze eigenlijke Voor-
fpraak, (^advocatus ^') bij God is, konden nogthans
de Martelaars, als leden van dit hoofd, wegens de
volo
(*) Zie Bccl VI. niadz. -ijc,.
(t) Zie Deel VI. Bladz. 167.
V5
314 K E R K E L rj K E
III volkomenheid , door hun hjden verkregen , ook zoo
^?y' genoemd worden; ja hunne vcrdicnflc of waardig-
Hoofdil. heid, (;/;<?;■//«/«,) is zoo aanmerklijk bij God, dat
na C. G. de genen , die bij hunne Graven bidden , vele tijde-
tot 4.76. ^y'^^ weldaadcn van hen ontvangen ( * ). Leter en
*-■ ■ niet zonder gevoel van de Christelijke vrijheid oor-
deelde AUGUSTiNus over de waarneming van andere
Kerkelijke gebruiken , waar in de Gemeenten onder-
ling nog zeer verfchilJen (f). Onder anderen be-
lioort hier toe zijn wijdlopige Brief, over het vasten
op Zaturdag, op de vraag van zekeren Ouderling
in Afrika^ casularius (§): of het geoorloofd zij ^
op Zaturdag te vasten ? slmplicianus , de aan-
zienlijke Ouderling te Medlolanum^ wiens deel in
de bekering van augustinus men hier voor gelezen
heeft (**), was thans in het Jaar 397, in plaats
van AiNiBROSius, Bisfchop aldaar geworden. Deze
betuigde aan zijnen vriend in Afrika^ hoe hoog hij
hem fchatte , maar begeerde tevens , dat hij hem
eenige VTagen uitvoerig v/ilde beantwoorden, au-
gustinus zag dit enkel als eene Vaderlijke aanlei-
ding tot zijne oefening aan, en zond hem deze be-
antwoording over, in twee Boeken vervat (ff), be-
nevens een verzoek, om dezelve te verbeteren (§§).
Op
C*) Serm. CLIX. pag. 533. CCLXXXIV. pag. 798.
CCLXXXV.p. 800. CCCII. p. 855. Ct) Bed VI. BJ. 1 5Ö.
( § ) Ep. XXXVI. p. 52-62. (**) Bladz. 279.
(tt) Bc. Diverfis qiutitionibm ad Smplkianum Libri
duo Tom. VI. Opp. pag. 59-88.
(5§) Epht. XXXVII. pag. 62,
GESCHIEDENIS. 315
Op dit gefchrift volgde waarfchijnlijk nog in liet III
|aar 397 , of kort te vooren , ecu nieuw werk , te- ®°^^
gen de Manicheen , Libcr contra Epistolnm il/f^»'- iToofdft.
chai ^ quam vocant Fitiulatnenti ( * ). Zijn volgend "a C. G.
Boek over den Christelijken llrijd (f), is, gelijk -[^'^ ^^*
liij zegt ( § ) , voor zulke Broeders , in ecnen laagen .
ilijl opgelteld , die in de Latijiilche Weliprekend-
heid onervaren zijn, en bevat Gcloofsrcgelcn en Le-
vcnsvoorfchriftcn.
Merkwaardiger, dan alle deze tot hier t >c opge-
noemde werken , is zijn werk over de Christelijke
leere ^ waar van hij in het jaar 397, het derde Boek
reeds tot het G5ftc Hoofdfluk voltooid had ; maar
waar van hij het overige , benevens het vierde Boek ,
eerst tegen het jaar 426 of 427 uitwerkte (**). Het
opfchrift drukte wel den inhoud niet duidelijk ge-
noeg uit, alzoo het geene verhandeling over den
Christelijken Godsdienst bevat; maar in de drie eer-
fie Boeken eene aanwijzing , om de Heilige Schrifé
ttit te leggen ; in het vierde lesfen over den voordragt
van derzelver verfiand. Evenwel kan men het aan-
merken als de eerjle eigenlijke Bijhei f che Uitlegkuti'
de , en gedeeltelijk ook Predikkttnde uit de Oude Ka-
thoUjke Kerk (ff). Voor den uitlegger der Heilige
Schriften, en voor Predikanten, voornaamlijk eerst-
be-.
(*) 7. VIII./». 109-132. Verg.i)^^/ VW.Bl. 243.
(^\') Be Agone Christiano T. VI. Opp. p. 179-192.
(5) Retract. Libr, II. Cnp. 3.
(**) Dedoctr.Christ.Lihri IV. T. III. Opp. p. I-70.
(tt) Verg. Deel VII. Bladi, 318.
tot 476
^16 KERKE L JJ K E
ni beginnenden, is 'er onder alle de werken van au-
noF.K GUSTiNus geen één nuttiger dan dit. Het is waar,
HooVdrt. ^i^t heeft in het oog lopende gebreken en zwakbeden ,
na C. G. daar hij dat gene miste, wat een Uitlegger des Bij-
tot A-ö' ^^'^ ^'-'^^ ^^^^ dingen nodig heeft, ecne goede ken-
nis der Hebreeuwfche en Griekfche talen; maar au-
GUSTiNus bezat toch zoo vele kennis in andere
Wetenfchappen en Geleerdheid , had cene zoo groo-
te fchcrpzinnigheid van vcrftand en bondigheid van
oordeel, dat hij zeer vele goede lesfcn en nuttige
ophelderingen en voorbeelden bijbrengt ; voornaam-
lijk is zijne aanleiding tot het Prediken v.'cl niet in
alles voldoende, maar toch een werk van kunde,
ondervinding, en fmaak, en men kan 'er ligt uit
zien, dat augustinus zelf, een voorbeeldig Predi-
ker zou geweest zijn, indien hij te gelijk de nodige
bekwaamheid en heblijkheid als Scbriftverklarer en
Uitlegger bezeten had.
Uit de volg- orde 5 in welke augustinus zelf zij-
ne Boeken herzien heeft (*), is het waarfchijnlijk ,
dat hij, terftond na dit werk, omtrent het jaar 397
een ander tegen de Donatisten gefchreven heeft,
(^contra partem Donati.') Alhoewel dit niet meer
voor handen is, verdient eclitcr aangemerkt te wor-
den, dat hij zijn gevoelen, het welk hij daar in te
kennen gegeven had : „ Scheurmakers , ( Schisma-
„ tici^ moeten niet door dwangmiddelen der we-
5, 'reldlijke magt tot de gemeenfchap der Kerk terug
„ gebracht worden," naderhand daarom verworpen
heeft 5
(*) Rctrnctat. Libr. II. Cap. 5.
a E S C n I E D E N I S. 317
heeft, ,„ omdat hij te voorcn nog niet oddefvon- III
„ den liad, deels, hoe veel kwaads zij ftichteden, ^v'^
„als zij ongcdraft bleven; deels, hoe zeer zij , Hoofdfli^
„ door eene fcherper tucht , verbeterd konden "^ C. G,
1 j. Tfiar 363.
» worden. [^^ ^^§;
Daartegen is uit denzelfden tijd, fchoon nader bij .
het jaar 400 , een ander veel belangrijker Boek van ^.'^"'^ . °'
hem, hoofdzaaklijk dienende, om hem te kennen en
te beöordeelen , overgebleeven ; Zt'j'ne Belijdenis
naamlijk (*}. IJij zegt (f), dat hij door hetzelv^e
fteeds tot lof van God over het goede en kwaade^
dat hij in zich had, was opgewekt geworden: en,
i\\ de daad , hij legde daar in eene Belijdenis af voor
God, onder menigvuldige Aanfpraken aan denzel-
ven, hoe zijn verftand, hart, en leven, vnn zijne
kindsheid af aan, gefteld en werkzaam geweest is;
welke lotgevallen en veranderingen met hem zijn
voorgevallen; hoe vele misftappen hij begaan hebbe;
hoe zeer hij zijne geheele bekeering en verbetering
aan God te danken hebbe, en hoe weinig reden hij
nog ileeds had, om over zich zelven voldaan te
zijn. Het gene posidius (§} daarvan meldt, dat
de Schrijver daar door heeft willen zorgen, dat men
niet al te hoog van hem gevoelde, bevestigt hij zelf
op meer dan édne plaats (**). In het XI. Boek van
dit werk, eene proeve nemende, om de Scheppings*
(*) Cotifesptonum Libri XIII. T. I. 0/^^^. p. 49 - 1 84.
(t) Retractat. Libr. II. CV//». 6.
( 5 ) Pi'^f- (ld Fit. Auguit, p. 1 6^.
(♦♦) C.;,J,sf. L. X. p. 127. Ep. CCXXXl.p. 640.
3i8 K E Pv K E L rj K E
III gefchiedenis te vcrklaarcii, zegt hij onder andei"eTif
^°^" „ Eindelijk loopt alles daar op uit, dat moses alleS
IA.
Hoütdfl. 5, bij liet opftcllcn van 2ijn Boek gedacht heeft,
na C. G. ^^ Yvat ^len waars daar in vinden , of ook niet vin-
Ta.ir 363
tot 476. »' " ''^ '^^"' ^" ^^" anderen gevonden wordt. JNIen
" ' ■'■' ziet daar uit , in het voorbijgaan , dat de UitJegkuri'
dige hoofdregel , welken men den Cocceaanfchen
noemt , eigenlijk ann augustinus behoort. Geen
Boek onder alle de werken van augustinus is met
zoo veel goedkeuring gelezen, bij zijne tijdgeno-
ten (*) , en zelfs ,nog in laater eeuwen , als dit werk
van zijne Belijdenis fen. Ondertusfchen , lioe zeer
men niet ontkennen mag, of kan, dat 'er veel nut-
tigs, en fiichtelijks , ja zelfs der navolging waardig,
in .dit werk voorkomt , en men ook niet kan twij-
felen aan de oprechtlieid des gevoelens van den
Schrijver; het geheel echter is voor eenen meer ver-
lichten Christen naauwlijks leesbaar en van gering
belang.
Verdere Onvermoeid in het beRrijden der Ketters, arbeid-
Schriften. de augustinus ten zelfden tijde , dat hij dus zich
zclven fchetfie , of niet lang vóór het jaar 400 , ook
aan de wederlegging van den voornaamften der Ma-
fiicheen , den Bisfchop faustus (f). Zijn werk te-
gen denzelven (§) is het aanmerklijkfte van allen,
wel-
(*) Gelijk Iiij zegt; de dom perfever. C. 20. />. 562.
Tom. X. Retractat. L. II. C. 6.
(t) 7.\Q van hem boven Bludz. 275.
( § ) Contra Famtum Mankhaum Libri XXXIII. 71»^.
VIII. Opj>. pag. 131—332.
GESCHIEDENIS. 319
welke hij tegen deze gezindte gefchreven heeft (*). III
Zijne vaardigheid in het Schrijven, en de afwis- ^^^^
fcling met vvellje hij van het cene onderwerp tot een Hoofdft.
ander overging, waren in de daad zeer merkwaar- "^ ^' ^
dig. Men begeerde van hem, dat hij zekeren Leek {q^ ^-^
te Karfh^go^iiiLARUS, die de aldaar opgekomene
gewoonte, om bij het oHeren en uitdeelen der vrij-
willige giften in de Kerken, Pfalmen te zingen, he-
vig gegispt had , te recht te flellen. Dit deed hij
in een G^ifchrift, liet welk niet in wezen gebleven
is (f). Daartegen heeft men nog zijne Vcrklaarin-
gen van een aantal plaatzen uit de Euangelie-ge-
fchiedenis van mattueus en lukas, welke hij toen -
insgelijks opftelde (,§). Tot hetzelve bchooren ook
zijne korte Aanmerkingen over het Boek job (**),
welke doorgaands oppervlakkig en flecht zijn; doch
hij zelf erkent dit, en beklaagt zich, dat men ze
van den kant van zijn Handfchrift verzameld had,
zoodat hij niet zeggen kon, of zij hem toebehoor-
den (ft).
Nu volgt weder , volgends de orde , welke hij zelf
opgeeft (§§), eene betere vrucht van dezen rijken
ve-
(*) Yerge}. Deel VIL Blndz. 243. alwaar ook van drie
andere Twistfcliriften tegen de Mauicheên gefproken is.
(t) Retractnt. Libr. II. Cap. 11.
C§) Qji<£itionuin Enangeliorum Libri duo Tom, III.
Opp. P. W.pag. IJl — 200.
(**) Annotntionum in Jub Libcr unus Tom. III. P. I,
pag. 464 — 506. (ft) Reiuict. L. II. C. 13.
(0; Retract. Libr. II. Cap, 14.
320 KERKE L IJ K E
III .veder : de Qatechlzandis ru clibus Liber ünus (*);
BOEK DEOGiiATiAS, ecii DiakoH te Karthago, ftond we-
Hooidft. geus zijne kennis in den Godsdienst, en zijne aan-
na C. G. gename wijze van voordragt, in zoo goeden naam,
tot I76. ^^^ "^^" ^^"^ meermalen leerlingen bracht , om die
■ in de eerfte gronden van het Christelijk Geloof te
onderwijzen. Doch hij alleen voldeed zich zelven
jiiet; en verzocht daarom, de voorlichting van au-
(ïUSTiNus 5 welke hij hem ook in dit werk gaf. Indien
AUGUSTiNus zich tot foortgclijkc onderv/erpen meer
bepaald had, hij zou het zeker daar in ver gebracht
hebben, alzoo hij in dezelve best t'hiiis was; maar
hij zelf, noch anJeren, lieten hem daar tijd toe;
^ m den waan, dat zijne fcheqizinnighéid genoegzaam
vergoedde, wat hem aan geleerdheid en uitlegkunde
ontbrak. Hij voer onophoudelijk voort. Boeken
van ondcrfchcidenen inhoud, en gedeeltelijk van aan-
merklijke grootte , te fchrijven. Trouwens in liet
jaar 400, fchijnt hij ook den eerften grond gelegd
te hebben tot zijn werk over de Drieëenheid (f).
Verfcheidene jaaren daarna had hij het twaalfde Boek
van dit werk nog niet voltooid, toen fommigen^
wien dit te lang viel, hem . hetzelve , zoo ver het
gereed was , nog zeer onvolkomen , ontrukten , en
in een gebrckig affchrift verfpreidden. Hij was
daarom reeds voornemens, het geiieel te laten lig-
gen, en zich openlijk over deze uirgave tegen zijnen
wil te beklagen. Maar vele Christenen begeerden
het
(*) Tom. VI. Opp. pag. ipr-aiö.
(t) i)f Triiütatc Libii XV. T. VIH. Opp, p. sZ^-T^'i*
GESCHIEDENIS. 321
het tóo dringend (*), en de wil van den Bisfchop UI
AURELius van Karthago^ was hem zoo zeer een "^^^
bevel , dat hij het ccliter ten einde bracht. Dit is , HoofdfT.
naar allen Ichljn, eerst omtrent het jaar 416 ge' "^ C. G*
Midlerwijl verloor augustinus de Donathtcn^ — — ^
die in zijne gewesten ongelijk talrijker en geduch- /^ii"e %^
, , ^ ... . .1 Tir- fprekken
ter waren, dan de Ananen^ niet uit het oog. Wij ^^^^^ ^^
hebben reeds elders (§) zijn gefprek in het jaar 397, Donatis-
met hunnen Bisfchop fortuxius te Tuhurficum ^'^^'^'
wien hij als den vrccdzaamflen en billijkden prijst ,
vermeldi Terwijl hij aan eenige Donatisten hier van
bericht gaf, wenschte hij ook bij hen het vervolg
van dit gefprek ten besten van den Kerkenvrcde.
Ook fprak hij werklijk met hen (**), in eene van
hunne fteden, over hun gewoonlijk voorwendzel,
door het welk zij hunne fcheuring van de Kathoiy^
ken verdedigden, en zocht vervolgends op dezen
grond verder fchriftelijk voort te gaan; alhoewel hij
hun in het aangezicht aanzeide , dat zijne Brieven
aan de Donatisten niet als kenmerken van eene on-
derhüudene Kerkelijke gemcenfchap waren aantezien,
maar als of zij aan Heidenen gericht waren.
De IIeiden(^n oefenden toen nog in Afrika^ bij- Zijne
zonder de aanzienlijken onder hen in de groote fte- ^verk- ^
den , hunnen Godsdienst vrij ongehinderd. Zij wer- tegg,, ^^
den Heidenea
(*) Gelijk hij verhnnlc Epist. CCXXIV. T, II. Opp.
P. 468. Retract. L, 11. C. 15.
(f) Aucu.sT. Epist. CLXXIV. r. III. p. 463.
(§) Deel VII. BI. 351. CO Epist. XLIII. p. 67,
IX. Deel. X
322 K E R K E L IJ K E
I!I den zelfs van vele Christenen bij hunne Afgodsdieii'^
BOEK jiQy^ verzeld , die ook aan hunne Offcrmaalen deel
Hoofdft. namen: niccr, naar allen fchijn, om den Grooten
na C. G. te believen , dan wel uit genegenheid tot het Hei-
tot 476 ^'^ndom. AUGUSTINUS beltrafte hen wegens deze
■ ligtzinnigheid in eene, in het jaar 398 te Karthago,
gehoudenc Predikatie (*). In dezelve fpreekt hij , on-
der anderen, de befchuldiging der Heidenen tegen,
dat de Bisfchoppen overal de Beelden der Goden
braken. Neen , zegt hij , dit gefchiedt alleen , op
zulke plaatzcn, van welke de Christenen bezitters
zijn; maar zulks daar te doen, waar men 'er geene
magt toe heeft , zou eene gewelddaadigheid zijn , de
Circumcellioms waardig. Als hij , op een' anderen
tijd, tegen den Afgodsdienst , te Knrthago^ predik-
te (f), en zijne Toehoorers riepen, dat dezelve, in
d^ze Hoofdilad, even als te Rome ^ afgefchaft moest
worden, prees hij wel hunnen ijver; maar vermaan-
de hen tevens, de zorg daar voor aan de Bisfchop-
pen over te laten. In de daad, behoorde hij mede
tot die Bisfchoppen, die toenmaals den Keizer ho-
KORius, gemeenfchappelijk verzochten, om flrenger
wetten tegen de Heidenen af te vaardigen (§) en
in laater jaaren wist hij den aanzienliikdcn Staatsdie-
naar van het Westerfche Rijk, olympius, op des-
zelfs vraag: hoe hij der Kerk dienst zou kunnen doen?
geen' beter raad te geven , dan de Keizerlijke be-
ve-
(*) Serm. LXII. Tom. V. Opp, po^. 251.
( f ; Scniu XXIV. pag. 02.
( § ) Deel V. BUulz, 30.
GESCHIEDENIS. 323
Velcii te hucn bekrachtigen, welke tegen de Heide- ui
nen en Ketters waren gegeven (*). '^oek
PUBLicoLA, een Christen in Afrika^ wiens Lan- f^oofdf!.
derijcn aan oorden grensden , welke nog van Bar- na C. G.
baarlche Heidenen bevvoon-d waren, die door ^Q.,^^\Jii'
' tot 470*
Christenen dikwijls tot het bearbeiden van hunne ^
akkers gebruikt werden , nadat zij hen te vooren bij
hunne Afgoden eenen Eed hadden afgenomen , be-
vond zich ook in dit geval , en maakte zich van de-
zen Eed , zoo als van vele andere dingen , eene ge-
moedelijke geweetenszaak. Omtrent welke augus-
TiNus hem, in eenen Brief, opheldering gegeven
heeft (f), onder anderen fchrijvende, dat de Hei-
denen zekerlijk dubbel zondigden, wanneer zij 200*
danigen Eed aflegden en dien overtraden; maar pu-
blic o la kon zich toch van dcnzelven tot zijne ge-
rustheid wel bedienen, indien hij dien flechts niet
afgevorderd had.
Om (S.t7.im tijd, toen de Beelden der Afgoden ih
Afrika, op Keizerlijken last, nedergeworpcn wer-
den, en AUGusTiNus het zijne trachtte toe te bren-
gen, tot den ondergang van het Heidendom, in het
jaar 399, fchijnt hij ook een bijzonder werk ge-
Ichreven te hebben , tegen de befchuldiging , welke
de Ileiden.'n inbrachten, dat de Euangelisten mal-
kanderen tegenfpreken (§).
Onder alle deze werkzaamheden , hield augusti- zijne
NUS
'(*) AU. Blach. 31. (t) Epiit. XLVII. p. 83.
(§) Z)^ confetifu Euangeliitarum Lihri quatuor Tom»
III. Opp. p.ig. i'iió.
X 2
324 KERKELIJKE
III Nus ondertusfchen nog tijd overig, om fleeds nog'
BOEK aan de Donathten te deniven. IJij Ichreef, omtrent
Hoofdft. het Jaar 400, aan hunnen Bisfchop crispinus, na
na C. G. denzelven vergeefs tot een mondgefprek genodigd te
tot iró heliben; hem de voornaamde gronden voorleggende,
welke zijne partij behoorden te bewegen, om zich
wer!:- ^^^ ^jg KathoUjken te verëenigen; (inzonderheid,
den te^en ^^^ ^^ fcheuring van de Rechtzinnige Keik eene veel
de Dona- grover misdaad zij, dan de overlevering der Heilige
Schriften aan de Heidenen , hetwelk de Donathten
hunne pariijën tegenwierpen,) en hij daagt hem uit,
• om te antwoorden (*). Soortgelijke Brieven zond
hij, ten zelfden tijde, aan andere Donatisten (f}.
In e'énen derzelven (§) beroept hij zicli tegen hen
ook op de onafgebrokene opvolging der Bisfchop-
pen, van de Apostelen af, in de KathoUjke Kerk;
waarom hij de reeks der Roomfche Bisfchoppen , van
PETRUS af, optelt, als die Matth. XVI. 18. een
Beeld der geheele Kerk vertoont. Kort daar op gaf
hem de Donathtijche Bisfchop te Cirtha^ petili«
ANUS gelegenheid, om een Boek tegen hem op te
Hellen (**). Een nog aanzienlijker Leeriiar der Do-
nathten ^ PARMENIANUS was Wel rccds overleden;
evenwel begeerden eenige Christenen van augusti-
Nus eene wederlegging van deszelfs Brief aan ty-
CHONius, welke hij ook om het jaar 400 vervaar-
dig.
(*) Epht. LI. pag. 88.
(t) ^z». LH. p. 8p. Ep. LUI. ^ 90- C§) a p^-
, (**) Contra litteras Petilinui L'br. III. T. IX. Oppf,
p. 139. Vcrgel. Deel VII. Blaclz. 353.
GESCHIEDENIS. 345
digde (*). Niet veel laater kwam zijn Boek over III
iien Doop uit, tegen dezelfde partij (f). Een an- j^
der gclchrift tegen hen, waar van possidius (§) Iloofdft.
gewaaiit, (contra guod attulit Centurius a Dona- "^ ^* y'
fc ^ ' ^ ^ Jaar 363.
iisiis ,) is niet overgebleven. Omtrent het jaar 400 tot ^j6,
verfchecnen insgelijks zijne beide Brieven aan ja- ■
NUARius (**). Deze anders onbekende Christen
had hem allerhande vragen over Kerkelijke gebruiken
voorgelegd, welke augüstinus niet alleen beant-
woordt, maar ook algemeene regelen opgeeft, om
de Kcrkpkgtigheden te beóordeelen^ welke grooten-
deels den geest der Christelijke vrijheid ademen; en
bij welke hij liefst opklimt tot de eenvoudigheid des
ecrflien Christendoms.
Deze eenvoudigheid des eerden Christendoms was
ook zijne leidsvrouw, toen hij nog, om het jaar
4C0, eenc wezenlijke verbastering van het Monni-
kenleven, op begeerte van den Bisfchop aurelius
van Karthago ^ zocht te verbeteren (ft). Want,
hoe zeer hij niet fcherpziende genoeg was , om zich
zelven en anderen , uit het onderwijs van Christus
en zijne Apostelen , te leercn , hoe weinig deze le-
vens-
(*) Contra Epist. Pannen. Lihri III. T. IX. p. y.
(\^ De Baptii-iuo contra Donatistas Libri VI I, /. c,
P' 53-138. Verg. Deel. VII. Bladz. 355.
(§) Vit. S. Ar: gust. pag. 191.
(•*) Ad Inquifitiones Januarii Libri Duo Epist. LIV.
P' 93-96' Ep. LV. p. 96-108.
(If) Libcr de Op ere Monachorum Tom. VI. Opp.
t'^ig' 347'
X 3
5i6 K E II K E L IJ K E
III venswijze met het echte Christendom overcenftcmt^
BOEK evenwel deed hij daar in iet prijsUjks, dat hij de
Hoofdrt. duizenden van Monniken, die meer en meer God-
na C. G. vruchtige Lediggangers begonnen te worden , tot de
•'^^'^ ^§' arbeidzaamheid, ten minden met de handen, terug
■ braclit , welke hunne ecrlte voorbeelden zicli tot
pligt gemaakt hadden. Hoewel hij niet opmerkte,
dat die arbeidzaamheid , tot welke hij de Monniken
opwekte , geenszins die algemeen nuttige werkzaam-
heid was , welke paulus van alle Christenen vor-
derde.
Op gelijke wijze , bleef hij Hechts halfwcgc flaan ,
toen hij, in het jaar 407, de ovcibUjfzclcn van het
gevoelen van jovinianus , volgends hetwelk onge-
huwden gecne voorrechten boven gehuvv'den behoor-
den te hebben , poogde uit den weg te ruimen ,
door twee gefchriften : yan het goede van den ech-
ten Staat ( * ) , en van den Heiligen Maagdelij ken
Staat (f).
AUGUSTi- Men prijst, met dit alles, zijne gematigdheid, in
wus keurt j^£2e opzichten ; maar zoodra hij weder handgemeen
gin"- der raakte met de üonatisten^ draaide hij enkel met
Donntis- hen rond in cene beflotene Kampplaats; hij ver-
ten goed. j^j^^^^^.^^e dezelve van tijd tot tijd , en de halfdui-
ftere uitzichten, die hij nog op een vrijer veld be-
houden had , vervielen eindelijk geheel ( § ). ^Vaar-
fchijn-
(*) Z)é' Bom Conjv^ali T. VI. O/'/). /.. 233.
( f ) D<? Sancta Virgitiitate l. c. pag. 249. Vergelijk
J)eel VI. Bladz. 251.
(§) Verg. Deel VI. BL 247. Deel VII. BI. 303,
G E S C II I E.D E N I S. 327
fchijnlijk bad hij een hoofd - aandeel aan de twee III
Kcrkvcrgadenngcn te Karthago , in het jaar 401 , ^^^
en aan de volgenden , die aldaar in de jaarcn 403 rioofdft;
en 404 gehouden werden, aan wier hool'd zich zijn "'' C. G.
vertrouwde vriend aurelius bevond, die zich zoo [^^ .-^
zeer op zijne kundiglieden verliet. Men nam op ■
deze Vergaderingen menigerlcië maatregelen tegen de
Donatisten; welke gedeeltlijk, ten minflen in Ichljn,
zacht en malsch waren. Zij moesten tot mondge-
fprekken met de KathoUjke Bisfchoppcn , door de
Overheid , opgeroepen worden ; ook maakte men
hun écx\. overgang tot de Rechtzinnige Kerk gemak-
lijk, door het befluir, dat men hunne Leeraars, die
hen verlaten zouden, in dezelfde Kerkelijke ambten
zou aannemen. Maar deze eenigzins geweldige uit-
nodiging der Donatisten tot raadplegingen over een
te treften vergelijk, en de wijze, op welke de Ka-
thoUjken eene verdeeldheid onder hen zich ten nut-
te maakten, deed bij hen eene zeer ftrijdige uitwer-
king, en de woede van hunne CircumceUiones werd
daar door op nieuw tot vreeslijke buirenfpoorigheden
aangevuurd, augustinus zelf ontkwam die ter
naauwernood, op eene reize, welke hij naa eene
naburige Gemeente gedaan had (*). Hierom za-
gen zich de Bislchoppen te Karthago, 'm het jaar
404, vergaderd, genoodzaakt, den Keizer om Wet-
ten en Plakaaten tegen de Donatisten te vei-zoekcn.
Thans was het ook, dat augustinus zijne voo-
rige denkwijze, over het gedrag en de> behandeling,
vvd-
(*) possiD. nt. S. Aiigmt. Cap. 12.
X A
3a8 K E R K E L IJ K E
Til welke men omtrent dezen aanliang had waar te n«s.
^?Y^ men, begon te veranderen. Evenwel ging bij van
Hoofdfl. zijne voorige grondregels , ten aanzien der Donatis"
na C. G. ten , niet zoo ver af, als men uit zijne eigene be-»
xot 4.76 ly^'^^'s zou mogen befluiten. Reeds lang te vooren
»■■■ -■ had hij hen voor eene gevaarlijke Godsdienstpartij
aangezien; ook had hij in hen Schetirmakers en
Ketters onderling verward ; en bij deze beöordeeling
bleef hij nog (leeds. Hij wilde wel , tot dezen tijd
toe, geen geweld tegen hen gebruikt hebben; maar
daartegen prezen zich ook de harde middelen , wel-
ke hij thans tegen hen voorHoeg, door een fchijn
van zachtheid , aan , en zelfs v-an billijkheid en
noodweer, door het gedrag van velen onder hen.
En toen hij in het vervolg eigenlijke dwangmiddelen
en vervolgingen dienflig oordeelde, en zelfs bevor-
derde , om de Donatisten tot de verëeniging met de
Katholijke Kerk te brengen, zoo was dit in zijne
oogen geene vervolging; maar alleen matige fireng^
heid , vaderlijk vermanende kastijding , heilzame
fchrik en weldaadig nadeel , hetwelk bekeering met
zich bracht: alles, zoo als hij meende, zoo overëen-
komflig den Bijbel en het Christendom, als iet ter
Wereld zijn kan ; alleen had hij dit een tijd lang niec
zoo ingezien, toen de gelukkige ondervinding van
de vruchten, welke voor den waaren Godsdienst,
zoo wel als voor de dwalende gezindte , daar uit-
voortgrociden , hem een volkomen licht ontftak (*).
Al
(*) Men vindt dit in verfcheidene van zijne Brieven
pver dit onderwerp. Ep. XCUI. p. 174-191. in het jaar
408,
GESCHIEDENIS. 329
Al hetwelk ons Iccren kan, lioc zich augustinus, III
en na hem zoo vele Leeriiaren en (Christenen, heb- ^^^^
ben kunnen overreden, dat dwalende of van de heer- {joofdff.
fchende Kerk afgelclieidene Gemeenten , door aller- "^ C. G,
leië foort van geweld weder onder hare beheerfching ^^^ ^„^*
gebracht moeten worden. ■
iiONORius deed nog meer, dan augustinus, en
andere KatJioUjke Bisfclioppcn , vvenschten. Eer zij
hun verzoek bij hem konden inbrengen , had hij
reeds eene fcherpe wet tegen de gezamenlijke Dona-
tisten gegeven. Doch, in het jaar 403, liet hij 'er
meer andere fchielijk achter een volgen, welke uit-
druklijk de uitroejing van deze gezindte bedoelden,
en met flrafFen tegen hen opgevuld waren. Hij vond
goed, ééne derzclven , wanrfcliijnlijk met een woord
uit de veelbetekenende Bisfchoppelijke taal, zijne
JVet van de Eenheid, (^Edictum de unitate ,') te
noemen; en bijzonder van dezen tijd af, weergalm-
den de zoete namen van Eenheid en Weder vereen i-
ging op alle Katholijke Kerkvergaderingen, in de
Kerkredenen van hunne Leeriiaren , en voornaamlijk
in de Schriften van augustixus, des te menigvul-
diger en luider. De laatstgemelde prees de heerlijke
uitwerking dezer Keizerlijke AVct, ten besten der
Kerk, met even zoo veel vvelfprekendheid , als blijd-
fchap. Een Donatistisch Spraaklccriiar , cresco-
r^ius, had het hem, in eenen Brief, zeer kwalijk
geduid, dat hij, vol trotfchcn eigenwaan, zijne par-
4.08. Ep. CLXXXV. feu de Qorrcctione Donatistarum^
ff ^-^P'SoS' iri het jaar 417.
X5
330 K E R K E L IJ K E
III tij onöphoudlijk tot tvvistgcfprcklven uitdaagde, al'-,
BOEK GUSTiNus aiitvvooidde hem fpoedig, in liet jaar 406,
Hoofdfl. door een vrij wijJlopig geCehrift (*). Niet lang
na C. G. tiaar na Helde hij nog drie andere, doch lang ver-
tot I76* ^O'"^'!^ gclchriftcn tegen de Donathten , en een vier-
» de tegen hunnen Bisfchop petilianus op (f). Meer
nadeel echter bracht hij hun toe, door zijne werk-
zaamheid aan het Hof en bij de Grooten. Toen
zij, in het jaar 408, eenige hoop hadden, dat de
tegen hen uitgegevene wetten niet verder zouden
werken , wendde liij zich aan de voornaaniRe Staats-
dienaars des Keizers, bij welken hij eene bevestiging
dezer wetten uitwerkte. Zelfs werden 'er Icvens-
ItrafFen tegen de onrustigften onder hen vastgcfteld,
waar bij hij zich op eene hem eigene wijze vertoon-
de. Hii verzocht den Stadhouder van Afrika^ de
Donntisten wel te kastijden, maar tocli niet om te
brengen (§). Over het geheel verdient hier aange-
merkt te worden, dat augustinus, in dien Brief (**}
in welken hij de vervolging der Ketteren zocht te
verdedigen, eigenlijk de redenen wederlegt, welke
de Bisfchop vincentius van de Rogathtifche par-
tij der Donatisten fchriftclijk tegen hem had aange-
voerd. Deze had zich daar voornaamlijk op beroe-
pen, dat niemand tot de gerechtigheid, (of tot het
waa-
( * ) Contra Crcsconiiim Donnthtam Libii IV. Tom,
IX. Opl>. pag. 265.
(^\^ De imico haptismo contra Petilianum Tom. IX.
p^g- 359- (§) Verpel. Deel VII. Bladz. 361.
(♦*) Epiit. XCIII. pas. 174.
GESCHIEDENIS. 331
vvaare geloof,) mag gedwongen worden; dnt men III
noch in de Eiiangelie-Gerdiieuenis, noch in de ^^'^
Apostolifchc Schriften , een voorbeeld vindt , dat iet Hoofdft,
van den Wereldlijken Vorst voor de Kerk tegen hare "^ C. G.
vijanden verzocht is geworden; dat geen Apostel , •|^^''' ^_|]
2ich in Geloofszaken , door de openbare Rechtban
ken bcfchermd , of eenc vreemde magt te hulp ge-
nomen heeft; dat zulke gcvvclddaadigheden niet al-
leen bij velen vergeefs gebruikt worden ; maar ook
gelegenheid geven zouden , om den naam van God
onder Jooden en Heidenen nog langer te lasteren ;
dat het niet déns aan de Kerk beloofd is , in de ge-
heele Wereld uitgebreid te worden; zoo als zij dan
ook , in betrekking tot dezelve , flechts van een ma-
tig deel van het menschdom aangenomen is gewor-
den, en de naam van KathoUjk niet uit hare, door
de geheele Wereld gedichte Gemeetuen ; maar uit
de aJgemeene waarneming van alle Godlijke Geboden
en Sacramenten in dezelve , moet verklaard worden,
Hoe welfprekend en fcliljnbaar nu augustinus,
met gevoel van zijn uiterlijk overwigt, en daarom
ook -niet zelden fpottend, met één woord, voor
den grooten hoop der Lezeren begoochelend , op
alle deze flechts kort en zwak voorgeftelde gronden
of tegenwerpingen antwoordt ( ♦ ) , evenwel zijn de
meesten derzclven maar al te waar en juist getroffen.
Nog had AUGUSTINUS , in dit tijdsverloop van Andere
het jaar 401 tot 410, verfcheidene kleinere Kerke- ^^'^'■'^-
lijke en andere bezigheden , gelijk uit zijne Brieven deïu-aa'
blijkt.
(*) Verg. D.el VII. Bladz. 3Ö3, 371.
332 K E R K E L rj K R
Til blijkt. Ednc der mcrkwaardigften onder dezclven is
^^^^ zijn twist met HiëRO.NYMUs, over Bijbelverklarin-
Hooftin. gen (*); behalven anderen van minder aanbelang,
na C. G. als twisten onder de Afrikaanfche Geestelijkheid,
tot 476*. Êi'gerlijke zeden van Geestelijken , zelfs in het Kers-
-«'^ pel van augl'Stinus , waar bij hij de Kerketucht
augujti- jjjgj. 2onder fchranderheid handhaafde: deelnerain"r
Kus. , ' "
in de lotgevallen van zijne vrienden, en fchriftelijke
onderhandelingen met hen over zekere vragen; be-
antwoord ingen van twijfelingen, welke hem anderen
voorhielden; allerhande verfchillen met Heldenen^
Maniche'èn ^ Arianen en Donatisten enz.
Nieuwe Doch zedert het jaar 401 arbeidde hij aan eene
fcbriften. nieuwe uitlegging van moses eerde Boek , welke hij
eerst in het jaar 415 voltooide en bekend maakte.
Hij had reeds , nog Preshijter zijnde , over dit Boek
gefchreven ( f ) , doch , volgends zijne eigene be-
kentenis , met een flecht gevolg , dewijl het alles en-
kel allegorisch fpeelwerk was geworden. Thans
meende hij den woordenlijkeit zin gelukkiger te kun-
nen naarfpooren; ook beloofde hij dit in het op-
fchrift van dit werk (§). Evenwel kon naar de
letter verklaaren bij hem niet anders hceten , dan
de Gefchiedenis van dit Boek naar de letterlijke La-
tijnfche Vertaling verklaaren, en daar over vragen
uitdenken. Dit js ook hier gefchied, alleen met
de-
(•) Boven B/aclz. 298. Zie Deel VI. BUu/z. 257.
( t ) Zie boven Bladz. 299.
(§) Z)f Gencfi ad litteram Lihri XII. Tom. UI. 0/>/>.
P. I. pag. 89-242.
GESCHIEDENIS. 333
deze , door hem zciven gcgcvcne bepaling: „ het III
5, is meer gezocht, dan gevonden; en van het ge- ^"^^
„ vondene is weinig bevestigd ; doch het overige Hoofdfli
.. zoo ter neder gefield, dat men het nog nader "^ C. G.
„ ontwikkelen moet (*)." tot 476.
Eindelijk kwam, in het jaar 411, de vermaarde
onderhandeling te Karthago , tusfchen de KatlioUj- ^^^^^^^^^^^
ken en Donathten ^ tot ftand, op welke augüsti- gen tegen
Nus eene hoofdperfoon uitmaakte (f). Bij dit ge- d^ I^^na-
...i f~\ 1 listen»
fprek viel het vonnis van Atw Keizerlijken Oevol-
magtigden volkomen tegen de DonatUten uit, en
AUGUsTiNus (lelde een uittrckzcl daar van op uit
het Protokol, en toen de partij een gefchrift daar-
tegen uitgaf, vvederlegde hij dit terflond door een
ander gefchrift. Thans had hij eene overwinning
op hen behaald , welke hij voor de roemrijkfle
hield; niet alleen door de Keizerlijke bevelen, gelijk
tot hier toe, tot hunne verootmoediging; maar door
de kracht van zijne welfprekendheid , zijne Dispu-
teerkunst, en zijner zaak zelve, welke zij niet lan-
ger ontwijken konden. Van dien tijd af neigde hun-
ne Gemeente, ook door hooger gedrevene flreng-
heid van het Hof gedrukt, fteeds merklijkcr ten on-
dergang. Hij vond nog wel, van tijd tot tijd, aan-
leiding, om hun mondeling en fchriftelijk te toonen,
hoe geducht hij voor hen was, doch ook onder de
(lagen , welke hij hem toebracht , mengde hij nog
(leeds zachter flappen van een ten minften fchijn-
baar
(*) Rctractat. Libr. II. Cap. 24.
(t) ZL' Deel VII. BlaJz. 3-6.
334 K E R K E L IJ K E
, 111 baar medelijden. Hij verzocht de Bevelhebbers irt
BOEK /Ifrika^ de levensflTallen , voor welken de Donath-
Hoofdft. /^«, door de Keizerlijke Plakaaten , blootflonden ,
na C. G. toch niet aan heil te laten voltrekken ; wel verdaan <
Tanr 363. , .. , .,,,.,
tot 476. "^^ ^'.N ^^•^'* "^■'^ overige, hen door alle andere
- dwangmiddelen ^axi^'t KathoJijke Kerk mogten on-
derwerpen. Mij vèr1(laarde, in het jaar 417, aan
ecnen Romeuifchen Veldheer in Afrika^ die van
hem het onderfcheid wilde weten tusfchen de Ka*
tholijken en Domitisten , niet alleen dit onderfcheid,
mnar ook, hoe noodzaaklijk en heilzaam het voor
de laatstgemelden was, dat zij, alhoewel niet tot
de dood, vervolgd werden (*). Op Kerkvergade-
ringen en in gefprekken met Donathtifche Bisfchop-
pen, deed hij insgelijks zijn, best, om de geheele
verëeniging dezer partij met de zijne te bevorderen,
en het laatde, hetwelk hij tegen hen, in het jaar
420, fchreef, waren zijne tvvee Boeken tegen hun-
nen Bisfchop GA'JDENTIUS (f).
RoiTie Ondertiisfchen berstte tegen het Romeinfche Rijk
doorAr.A- j,| j^^t Westen een zoo fchriklijl^ onheil los, dat de
Douen ' vcrfchcidene Godsdienstpaitijcn in hetzelve, en de
heerfchcnde allermeest, ten minflcn daar uit bcfchei-
denheid en verdraagzaamheid hadden behoren te lee-
ren. alarik , Ki)ning der ÏVestgothen , was in het
jaar 408, met zijn leger voor Rome verfchecnen,
en had die ftad cene brandfchatting opgelegd. In
het jaar 409 bezette hij zelfs deze Moofdftad, en
benoemde ecnen nieuwen Keizer; maar, in het vol-
gen-
(*) Zie Deel VII. Dhulz. 391. (f) /. c. Bladz. 394.
GESCHIEDENIS. 335
gendc Jaar, nam hij ze wederom in, en liet haar ui
niet alleen uitpliinderen, maar ook te vuur en te °^^
zwaard verwoesten. Hij was Heer van bijna geheel HoofdfT,
Italië ^ en ftond reeds op het punt, om naa /Afrika •" C. ö.
over te Ilecken, toen hem de dood nog in het j^^ir tot^ Irll
410 uit de Wereld rukte, zonder dat zijne Westgo- — — —
then daar door verhinderd werden , veroveringen op
de Romeinen te maken. Gnlli'én en Spanje werden ,
ten zelfden tijde, door andere Germaanfche Volken
overdroomd en ver\voest. vAugustinus ontving ^^''
ze tijdingen met fmart en droefheid; te gelijk ree-
zen ook nieuwe bekommeringen voor het Christen-
dom bij hem op. Dezc onwecrftaanbare vijanden
van het Rijk waren , de Gothen uitgezonderd , groo-
tendeels Heidenen: en hun Godsdienst fcheen niet
alleen door hunne verbinding met de talrijke Heide-
nen, die zij in het Rijk ontmoetten, op nieuw het
hoofd op te beuren, maar ook door de klagten , welken
de laatden overluid aanhieven , dat het Christendom en
de daar uit ontftaane verachting der Goden , de oor-
zaak was, waar door het Rijk zoo verbazend on-
gelukkig was geworden, te winnen. Een Presbij^
ter ^ (Ouderling,) victorianus , had aan augus-
TiNUS geklaagd, hoe zeer dit lot des Rijks hem
ontrustte; deze vertroostte hem deswegcns in het
jaar 409, in zijn antwoord (*), met de volgende
gronden: Naardien onheilen en rampen van de
Profeetcn , en in het Euangelie , voor lang verkon-
digd waren , zoo behoorden de Ongeloovigcn thans
het
(♦) Epiit, CXI. Tom. II. ptig. 241.
336 K E R K E L IJ K E
ill het Christendom aan te nemen. Verders wordt doof
BOEK j^g^e verdrukkingen, als in eencn Kelder des Ilec-
Hoofcin. ren, de olie der biddende geloovigcn geperst. Waar-
na C. G. om de wereld, eer zij het Christendom kende, eene
tot 470! ^^^ geweldige ellende niet had uitgcfliaan , is ligt te
■ begrijpen. De knecht, die den wil zijns Heeren
weet, en nogthans niet doet, verdient dubbele Ha-
gen enz. AUGusTiNüS bleef ook in zijne Predika-
ticn bij deze treurige gebeurenisfcn ftaan. In ééne
derzelven (*) beweert hij kort , maar levendig , dat
niet CHRISTUS, maar de Afgoden, Rome in het
verderf ge flort hebben, in eene andere (f) zoekt
hij te toonen, dat een zoo openlijke nood van de
zonden der menfchen oorfpronglijk is, waar van
zich niemand geheel vrijfpreken kan.
Allengs ontftond uit deze verdediging van het
Christendom , welke augustinus , tegen de tegen-
werping der Heidenen, wegens den nadeeligen in-
vloed van dezen Godsdienst op den wclftand des
Rijks, inrichtte, het grootfte en gelcerdfiie van alle
zijne werken: QDe Ci vit at e Dei Libri XXII.) (§),
Hij fchijnt hetzelve, omtrent het jaar 413 begonnen
te hebben, maar bracht het eerst, omtrent het j;iar
426 , of het begin van het volgende , tot fland.
De gemelde tegenwerping trof, in de daad, dieper
het Christendom, dan dat het genoeg was te be-
toogen , dat een zeer ongelukkige oorlog en alge-
mee-
(*) Serm. CV. Tom, V. Opp.pag. 381.
(t) Sermo de excidio urbii Tom. VI. Opp. pag' 46ö«
(§) Turn. VII. Opp. pag. 1-530.
GESCHIEDENIS. 337
meene nood, geene noodzaaklijke gevolgen van het- ïit
zelve waren. Een aanzienlijk Heer in /Ifrika^ vo- ^^^
LusiANUS^ die, of nog. een Heiden, of naaiiwlijks Hoofdrt.
een nieiivvling in het Christelijk geloof was, oor- "^ C. Gi
deelde over het algemeen , van de Leere van jesus , J^[ ^^^
dat dezelve geheel niet gefchikt was , voor de ge- — ■
fteldheid des Romhifchen Rijks. Teweten , dewijl
het, volgends dezelve, verboden is, kwaad met
kwaad te vergelden, en derzelver verëerers den ge-
nen, die hen op de wangen flaan, ook de andere
aanbieden, en dns ook alle hunne klederen gewil-
lig overgeven, en zich den dwang van anderen wel
moeten laten gevallen ; zoo betekent dit niets anders ^
dan dat men ook het land aan roofgierige vijanden
zonder tegenweer moet overgeven, en dus verklaar*
de het zich, waarom de Staat door Vorsten, die
dezen Godsdienst ten grooten deele in acht namen ^
200 veel nadeel geleden hebbc. iniarcellinus , de
ijverige Christelijke Tribuun^ die bij het gefprek te
Karthago , de voorzitting en het opzicht had ge-
had, meldde dit aan augustinus, met denvvensch j
dat hij 'er, in een uitvoerig werk, op wilde ant-»
woorden (*). Zoodanige vordering heeft , waar-
fchijnlijk, niet minder dan de gemelde klagten der
Heidenen over het Christendom , 'er aan toegebracht,
dat AUGUSTINUS zijn werk van ds flad Gods ^ of
van de Christelijke Kerk, fchreef (f). Ja niet al-
leen
(*) AUGUST. Epiii. CXXXVI. p. 304.
( t ) Wij hebben reeds van dit werk i;erpruken. Ver-
gelijk Deel V. Blmh. 45.
IX. Deel* Y
538 K E R K E L rj K E
Hl leen dit, maar augüstinus fpoordc ook zijnen
BOEtt vriend en leerling, orosius, op, om kort daar na
Hoof-lfl:. 2en dergelijk werk voor het Christendom tegen de
na C. G. Heidenen te fchrijvcn.
tot 476 ^'^^^ vreedzamer gevoelens fchijnt één zijner \Ticn-
I den onder de Heidenen , maar die eene Briefvvisfcling
met hem fchroomde, aan den Presbijter deogra-
TiAS , in het jaar 408 , zes vragm voorgelegd te
hebben, welker beantwoording augüstinus hem
toezond, om ze hem in zijnen naam mede te dce-
len (*). De eerde dezer vragen betrof de toeko-
mende opfianding: of zij gcli;k zijn zal aan die,
welke aan CHRiSïus,dan aan die, welke aan laza-
rus gebeurd is ? De twede rraag had de tegenwer-
ping: ,, Indien ciiristus alleen de menfchen za-
lig kon maken , wat is dan van alle die genen ge-
worden, die zoo lang vóür hem geleefd hebben?
Zij hebben toch de fchuld niet van hun verderf?
men zegge niet, dat zij, door de oude Joodfche
wet, genezen zijn; want deze verfcheen eerst laat
in den engen kreits van Syrië, en verfpreidde zich
eerst langzaam, onder de regeering van caligula,
tot aan de grenzen van Italië.'" — „ De Christe-
nen,'^^ vervolgde de Heiden ten derden^ „ bezwa-
ren zich over de ofleranclen en andere gebruiken van
den Godsdienst; evenwel heeft de God, diun zij
verëeren, zich, in de oudfte tijden, even zoo laten
dienen, nadien van hem gezegd wordt, dat hij de
eer-
^*) Sex fiuastiones contra Pagams expo/itiSy Libcr
uiius , fiye Epist, CII. Te/.v. II. pa§, 207 -21b'.
GESCHIEDENIS. 33^
ecrrtclingen behoefde." Jn de vierde tegenwerping il\
Vergeleek deze Heiden de eeuwige flrajfen , welken "'^"^*
den Ongelovigen door Christus bedreigd worden^ Hoofdrt.
met zijne iiitlpraak : met welke mate gij meet , zal n^ C. G4
fjtcn u weder tocmeten% 'er bijvoegende, dat dit ^^e- toc^ 476
belagchelijk en Ihijdig was: want dewijl elke mate
door ^z\\ tijd bepaald wordt, hoe zouden 'er dan
eeuwige llrallen gedreigd worden "? " De vijfde vraa^r
was : of SALOMO niet duidelijk gezegd heeft , dat
God geenen Zoon heeft? Alle deze vragen waren
hoofdzaaldijk uit porphyrius ontleend; niaar de
%esde was eene gewoone fpottcrnij der Heidenen ^
die zij met veel gelagch voortbrachten. ,, Hoe is
het mogelijk , " zeiden zij , „ dat jonas , die met
Eijne klederen door den Walvisch werd in gedokt ^
drie diigen lang in deszelfs buik kon blijven ? of zal
dit een beeld zijn, zoo verklaar het ons! enz."
Nog (telde hij een ander gefchrift tegen de Heide*
nen op, tuslchen de jaaren 406 en 411 de divinations
d<zmonum Liber unm (*). Bij een gefprek , het-
welk hij, met eenige Christenen, hield, werd ver-
haald, dat iemand de verwoesting van Aow Tempel
van SERA PIS te Akxandri'è voorzegd had. Ter-
ftond merkte augustinus daar bij aan , dat het niet
te verwonderen w^is, dat de Demons dit en nog
meer te vooren geweten hadtien ; maar daar uit volg-
de niet, dat de waarzeggerijen goed waren, dewijl
God ze, gelijk zoo vele andere kwaade en afgodi-
fche kunsten, toeliet. Alles, wat augustinus iri
dit
(*) Tom. VI. Ol'p. pas. 3Ö9-371.
Y -?
gen
340 K E R K E L IJ K E
III dit Boek naderhand te verbeteren vond , kwam daar
^?y^ op uit, dat hij al te beflisfend beweerd had, dat de
Hoofdd. Dav7oi7s zelfs aan ligehaamlijke tekenen de gedach-
na C. G. ten der menfchen ontdekken (*").
tot A-'ó'. ^^^^ ^^U ^"^^ '^^'^ vragen ondernam te beant-
woorden , ontbrak het hem nooit aan vooiTaad van
Hij bennt- jjg^elven. consentius , een Christen, die op een
verfchei- Eiland leefde, flelde hem, in het jaar 410, derge-
dene vra- ][^\^c over de Drieeenheid voor, van welke hij zich
behoorlijke begrippen poogde te maken ( f }. au-
GusTiNUS gaf hem die (§), terwijl hij hem onder
anderen inprentte , dat hij de Drieeenheid niet moest
houden voor iet, hetwelk van de Godheid onder-
fcheidcn was , of voor eene vierde zaak , welke de
drie perfonen met malkanderen gemeen hadden. —
Somtijds waren deze vragen vrij zeldzaam ; zelfs
wel zulken , welke men aan onkundigen behoorden
te verbieden. Zoo fchreef hem ook, om dezen
tijd, zijn vriend, de vermaarde Bisfchop van Nola ^
PAULINUS , die wel vloejcndc Latijnfche Verzen
maakte, maar van de grondtaalen der Heil. Schrift
niets verftond , eenen langen Brief (**) , waar in hij
om onderricht verzocht, wie toch Pfahn XVI. 3.
èit fancti ^ qui in terra fiint ejus ^ waren? Wat
Pfalm LX VIII. 22. de vertex capilli peramhulaiiti-
um in deliciis fuis zij ? hoe simeön' Luk. II. 35.
zeggen kon: et tiiam animam pertranfihit framea ^
Qvel gladitis ,") daar men evenwel van het vermoor-
den
(*) Retract. L. II. C. 30. (f) Ep. CXIX. p. 2(5o.
(§) Ep. CXX. /. 262. C*) ^P' CXXl. p. 269,
GESCHIEDENIS. 341
den van maria niets weet? en vele andere foortge- III
lijke bedenkingen. Een kundig fchriftvcrklarcr zou ^^}^
op dergelijke vragen geantwoord hebben, dat pau- Hoofdft.
LiNus eerst wat Hebreeuwsch en Crieksch mo2;t lee- "'"^ ^* p*
ren , dewijl hij anders wel honderd duizend zulke tót 47^!
nutteloze en nietswaardige vragen doen kon ; maar -
AUGUSTiNUS, die zich evenwel ook niet veel boven
de Latijnfche Overzetting durfde wagen, maar die
ecu' grooten naam had, als fchriftgeleerdc, maakte
geene zwarigheid, om heel befchciden te antwoor-
den ( * ). — Beter gelukte hem , gedecltlijk , het
antwoord , op het verzoek van cene aanzienlijke
weduwe , proba falconia , Grootmoeder der ver-
maarde DEMETRiAS, om haar te ondcnvijzen , hoe
nien bidden moet (f)? — Ecne tegenwerping van
den bovcngemelden volusianus : ,, Hoe de Heer
,, en PwCgeerer der Wereld het ligchaam ecner kui-
„ fchc vrouw heeft kunnen vullen; hoe zij hem,
„ na tien angstvolie maanden , zonder nadeel van
„ haren Mangdclijkcn Staat, heeft gebaard; hoe hij
5, een kind , knaap , enz. heeft kunnen zijn ; hoe
„ hij zoo lang afwezend heeft kunnen zijn van zij-
,, nen hoogftcn zetel? enz. (§)." opende voor au-
GUSTiNus een ruim veld voor zijne fpitsvinnigheid ,
het\\'elkhij ook in eencn langen Brief bewandelde (**},
Thans naderde augustinus de LX jaaren. Lan- Zijne
gen tijd had hij met Blaniche'ên, Ari'dnen^ Dona- twistenen
(*) Epht. CXLIX. png. 382-391.
(f) Epht. CXXX. pag. 290-299.
(§) £/>.CXXXV./.302. (*♦) £/.CXXXVII.^304.
54» KB R K E L IJ K E
lil tisten en Heidenen, zoo werkzaam geftredcn, dat
BOKK i^Lin ondergang voornaamlijk door hem bevorderd
Hoofdft. werd; ook hield hij het overige van zijn leven niet
na C. G, op, hen krachteloos te maken. Evenwel ontdekte
tot AJÓ» '^'J tli^ns in pelagiüs en zijne vrienden eene nieu-
we fooit van Godsdienstvijanden, die hij, bijkans
fchrifcen levendiger, dan alle de anderen, tot zijnen laatftoii
tegen de n i
PelaM^ia- ^^^ to^? belb:ced. Wij zullen hier, dewijl de Ge-.
Ppu? fchiedcnis der Pelagianen reeds verhaald is (♦) , al-
leen de lijst zijner fchrilten tegen hen, naar de tijdt
orde laten volgen. Na verfchcidene mondelijke te-»
genfprekingen tegen de leerfkellingen van pelagiüs,
verfcheen zijn eerfte gefchrift tegcu hem, en met
hetzelve tevens het ontwerp van het geheele ftellel,
hetwelk hem tcgengcllcld was, in het jaar 412, (Je
peccatorum meritis et remisfione , Libri tres» } Tot
bevestiging van dit Boek, fchrcef hij nog in het-
zelfde jaar een ander. ( de fpiritn et littera ad Mar-
eellinum.^ IJverig voer hij, in de jaaren 413 en
414 , in Prediken en Brieven , daar mede voort.
Ten zelfden tijde, berispte hij, tevens in naam van
den Bisfchop alypius, de dwalingen, welke zij op-
gefpoord hadden in den Brief van pelagiüs aan
DEMETRiAS. Een ander Boek van denzelven we-
dericgde hij in het jaar 415, {de natura et gratta
contra Pelagiwn. ) Ook vatte hij nog in hetzelfde
jaar de pen op tegen deszclfs vriend c/elestius,
( Epistola five Jiher de perfectione jufiitia homi-
pis,^ Van nu aan, werd hij ook tegen deze partij
vverk-
('f) Zie boven B/adz. 154.
GESCHIEDENIS. 543
werkzamer op Kerkvergaderingen, en bracht, ver- III
ecnigd met vier andere Afrtkaanfchc Bisfchoppen, "°J^^
den Roomfchen Bisfchop InnocentiuS dour liuniien Hoofdft.
Brief, in het jaar 416, vclkomcn in zijn gevoelen, 'l^^' p'
ten aanzien van deze verfchilien (♦). Om den in- [qJ' ^-,5'
drulc uit te vvisfchen , welken het gunflig vonnis ' '
eener Kerkvergadering in Pa/a/^ina voor de recht-
zinnigheid van PELAGius verwekt had, of verder
vecweklven kon, was hij werkzaam, in het jaar
417, in een nieuw Boek, (de Gesfis PeJagii^')
om. aan te toonen, dat dit vonnis alleen door des-
zelfs geveinsdheid verkregen was. Als zich terftond
daar op de nieuwe Roomfche Bisfchop zosimus
voor PELAGIUS verklaarde , wist niet alleen augus-
TiNüS, met zijne Afrikaanfche ambtgenoten, zoo
ftiuidvastige maatregelen te nemen, dat ook deze
goedvond , hunne uitfpraak toe te ftemmen , maar
bovendien bevorderde hij de afkondiging van Kei-
zerlijke bevelen tegen de Pelagianen^ zedert het jaar
418, Terwijl hij, op deze wijze, de onderdruk-
Idng dezer partij bewerkte, wees hij, in hetzelfde
jaar, het aangeboden vergcliik met dezelve, als ge-
veinsd en bedrieglijk, in een bijzonder Boek, van
de hand. ( de Cratia Qhristi et de peccato originali
Ltbri duo.^ Hij zette dezen ftrijd', bij ell^e nieuwe
aanleiding, in Brieven en Verhandelingen, voort;
bijzonder verdedigde hij zich , in de jaaren 419 en
420, tegen eene erge gevolgtrekking, welke zijne
partijen uit zijne fchriften getrokken hadden, (de
TlUp'
(•) Boven Bladz. 186.
Y4
344 K E R K E L IJ K E
lil nuptits et concupisccntia Librl duo.') Om ^t7.tVi
*?y''' tijd keerde hij niet alleen eenen ook daar toe be-
Hoofdfl. hoorenden afval af, (^de anima et- ejus origine Li*
na C. G. yri IV.) maar zette den Pelagi'dnen^ die zich in
tot 476 ^^^^^^ eenigen voortgang beloofden , een Boek te^
■ gen , hetwelk hun geene hoop daar toe overliet.
( contra duas epistolas Pelogiauoriim Lihri I\\ )
Hunnen vermaarden Leeraar en Kamp vechter, julia"
KUS, zocht hij, zedcrt het jaar 42 1, door een
hoofdwerk, ten bodem te flaan. (^contra yuUanum
harefts Pelagiance defenforem Lihri [ex, ) IJij had
VitX het verdriet, te zien, dat eenigen van zijne
ftellingen zelfs in /Afrika aan zijne vcrëerers aan-
ftootlijk waren; maar hij onderwees hen terflond be-
ter in een Boek van het jaar. 427. ( Liber de gratia
et liherê arhitrio ^^ en als zij daar mede niet ge-
heel voldaan waren , liet hij 'er op den voet iet an-.
ders op volgen. (^ Liber de correptione et Gratia, ~)
Doch andere Christenen verwekten twijfelingen tegen
zijn leerftelfcl in Ga/liëii , welke nog merkwaardiger
gevolgen hadden. Spoedig redde hij hetzelve ook
tegen hen in het jaar 428 of 429, door twee fchrif-
ten ^ ( de pradestinatione fanctorum , en de doruy
perfeverantice ,') en verhoedde daar door ten min-
ften, dat deze IIalf-Pelagi<":anfche partij zich nict-
verder uitbreidde. Onderrusfchen fchcenen de thans
magteloze Pelagianen van hem vergeten te zi)Ji ,
toen onverwachts een nieuw werk van hunnen helii
JULIANUS tegen hem uitkwam. Zonder vertoef
richtte zich augustinus weder tegen hem , en
zond hem zoo veel en zoo aanhoudend terug, (opc-
ril
GESCHIEDENIS. 345
ris imperfi'Cti contra fccuudam jruliani refponpbnem ITT
Lihri fex , ) tot zijn laatfte (lond kwam , cii hij in ^'J^^ '
de daad, (Irijdcnde, op het hcd van eer fticrf. Ilootdft.'
Deze lange reeks van fchriftcn , welke augusti- "^ C* ^»
Nus van het jaar 412 tot 430 tegen de Pcingianen [^^ .-^^,
vervaardigde, behalven nog zijne andere werkzaam •
heden, zou zelfs den arbeidzaam ften Bisfchop al '■^*",^"^^*
zijnen tijd benomen hebben. Maar hij vond nog woordt
miren genoeg , om , in dat zelfde tiidnerk , een vrij weder
aanzienlijk getal andere Boeken en Opllellcn in Brie- vragen,
ven te fchrijvcn , en buitengewone bezigheden op
z\c\\ te nemen. Omtrent het Jaar 413 zonden hem
eenige Christenen zekere fchriften toe , in welken
beweerd werd, dat men wel niet zonder geloof,
maar toch zonder goede werken , het eeuwig leven
kon verkrijgen, behouden wordende als door vuur»
Hier tegeVi fchreef augustinus een Boek, (^de fide
et operibus') (*), in hetwelk hij de dwalingen we-
derlcgde , op welke zich dit gevoelen grondde. —
Op dezelfde wijze , als hij , vóór eenigen tijd , den
ongehuwden en gehuwden flaat, tot nadeel van èen
laatften, onderling vergeleken had, zocht hij ook,
misfchien in het jaar 414, de behoorlijke waarde
vnn den weduwlijken flaat te vcrklanren, in eenen
Brief aan eene weduwe, (^ de bono viduitatis Li"
^^^^ Ct)ï zoekende daar in de voordeden van
denzelvcn boven het huwlijk aan te toonen.. ,-r
Niet lang te vooren had hij aan marcellinus op
de
(•) Tom. VI. Opp. pag. 121-142.
(f) 7ö/«. VI. Opp. pffg. 271-284. • .
54<5 K E R K E L II K E
III de vraag: van waar toch, toen al het water ia
BOEK Egypis in bloed veranderd was, de Tooveraars al-
Hoot'drt. daar water gekregen hadden, om iet dergelijks te
na C. G. doen? kortelljk geantwoord: zij hadden of zeevva-
Jaar 363. ^ c , 1 • • j
tot 476.'-^^ genomen, of de plagen wai-en met tot m de
woonplaatzcn der Isra'èUten doorgedrongen (*). —
Zelfs vrouwen (lelden hem Godsdienstvragen voor.
De Godvruchtige Matrone paulina had in édnen
zijner Brieven gelezen, dat men God met de lig-
chaamlijke oogen 7woit zien kan , en; beg^rde vaa
hem , dat hij daar over ec-ne bijzondere verhandeling
wilde fchrijven, gelijk hij deed, in het jaar 413(1).
Eenigzins nuttiger was de vraag, wcikc hem öiar-
CELLiNus, Stadhouder yan Afrika^ deed, als au-
GüSTiNüS hem om vergiffenis vooreenen misdaadiger
verzocht. Hij wilde naamlijk weten (S)j waar op
zich du recht van voorfpraak grondde^ hetwelk de
Bisfckoppen als hunnen pligt uitgaven? waarom-
trent AUGüSTiNUS hem, zoo goed hij kon, zocht
te voldoen. Ondertusfchcn nam het fchadelijk mis-
bruik van deze voorfpraak der Bisfchoppen zoo zeer
de overhand, dat de Keizers zich genoodzaakt za-
gen , hetzelve , door wetten , te bepalen , en in te
binden (**).
Bij de gelegenheid der klagt in den Brief van
MAR-
(*) Episti CXLlW.pag. 351.
(t) i)<? ridendo Deo Liber five Epist. CXLVII.
pag. 359-37<5-
(§) Augmt. Epist. CL II. pag, 297'
(♦♦) Zie Deel V. B/adz. 246.
GESCHIEDENIS. 347
MARCELLiNuSjZegt AüGLTSTiNUS zijii gcvoclen ovcr. III
de llclljiig : dat den Dief zijne zonde niet vergeven, ^^^^
wordt, indien hij het ge/lolenc, voor zoo ver hij Hooldft.
het nos: heeft, niet wedergeeft. Na d:iar over het "^ C. G.
één en ander gezegd te hebben, ipreekt hij ook van ^^^ ,,^]
den woeker , voor welken voornaamlijk vergoeding
behoorde gegeven te worden; alhoewel geen Rech-
ter daar ann helpt. „ Ja," vervolgt hij, „ wan-
5, neer wij de plaats verflandig befchouvven: den
„ geloovigen behoort de geheele Wereld vol rijk-
„ dommen ; maar den ongelovigen niet een pen-
,, ning;"" (woorden, welke in de Alexandrynfche
Vertaling van salojmo's Spreuken Hoofdj}, XVlIf.
achter het 6de vers, zonder dat men weet, waar-
om? zijn ingevuld, en welke ook elders van au-
Gi'STiNUS en HiëRONYMUs aangehaald worden;)
„ kunnen wij dan niet, door dezelve, overtuigend
,, bewijzen , dat allen , die een rechtmatig vermo-
55 S^^ gelooven te bezitten , zo zij het niefi weien
9» /ö gebruiken^ iet vreemds bezitten? Want al-
5, les, wat kwalijk bezeten wordt, is vreemd-^ maar
„ die geen bezit iet kwalijk, die het kwalijk ge-
„ bruikt. Men duldt ondertusfchen èi^zo. öngerech-
„ tigheid der kwalijk bezittenden, en 'er zijn zoo-
„ genoemde burgerrechten onder hen opgericht ge-
„ worden, opdat zij flechts door hun kwaad ge-
„ bruik minder lastig zouden worden ; tot dat de
„ geloovigen en godvritchtigen , aan wicn van rechts-
„ wegen alles toebehoort , in die Had komen , waar
,, de erfenis der eeuwigheid is. Doch ook
„ hier verhinderea wij het niet, dat vreemde be-
348 KERKELIJKE
JII „ zittingen , naar aardfche zeden en wetten , weder
BORic ^^ vergoed worden (*)."
Iloofdft. I" dezen tijd van zijn leven, tusfchen de jaaren
na C. G. 4i:j. en 417, (lelt men gemeenlijk de voltoojing van
tot A-ó' ^"^'"^ Verklaaving der PfaJmen , welke het geheele
IVde Deel van zijne werken bcflaat. Doch, alhoe-
Zijnever-^el j^y 2ich op de hulp van God, in het verklaren
van de ^au deze Israëlitifchc Gezangen beroept, is hem
Pfalnien. hier echter ook weder gebeurd, hetwelk allen ge-
beuren moet , die ondernemen , een Bock te verklaa-
ren , welks taal zij niet vcrltaan , en hetwelk zij te
gelijk voor duilkr houden. Hij heeft veel geheim-
zinnigs en flichtelijks over de Pfalmen gezegd, doch
waar van het hondcrdfle Deel gcenen grond in de-
zelven heeft. Wij willen flechts uit den IUiqu P/aJm
een voorbeeld geven. In het begin van denzclven
is beatus vir de Heere Christus; t^ui non abiit in
canfilio impiorum , even gelijk de aardfche mensch ,
die zijne door de flang bedrogene vrouw toeflera-
ming gegeven heeft, om Gods gebod, voorbij te
gaan ; et in via peccatorum non ftetit , omdat hij
wel op den weg der zondaaren , geboren als dezen ,
gekomen is, maar op denzclven niet gefiaan heeft,
nademaal hem de bekooring der Wereld niet vast-
hield ; et in cathedra pestilenties non fedit ; hij wil-
de
(*) Men vergelijke over dit gezegde van augustinus
BARBEYRAC Traitü de. la Morale des Percs de VEglife p..
293. doch danrtegen den Benediciyner ceillier ///^.
Getier, des Auteurs facrls et Ecdefiast. T. XI. p. 419*
en Apolog. de la Morale dei Per es p. 419.
GESCHIEDENIS. 349
de geen aardsch Rijlc met hoogmoed hebben, met II[
eene hccrschzucht en roemzucht, welke zoo uitge- ^^"^
brcitl is, als de pest; hoewel cathcdra pejiihr.tix \\qq{^^.
nos^ gepaster van eene fchatlclijke leere vcrfiaan '"'^ C. G,
wordt, welke voortëet als de kanker. -'^j ^^^
Zijn oude vriend evodius, Bislchop van Vzala —
in Afrika ^ hield hem ook fomtijds met zijne vragen Il''beant-
bezig. AUOusTiNus gaf hem wel meermalen te ver- jg vragen
(laan (*), dat hij vele andere en meer gewigtige vanEvo-
werkzaamhcden had; evenwel bleven zijne antwoor-
den niet weg. Zoo vraagde hem evodius Cf)? ^^U
gelegenheid, dat een Diakon, cïic voor verfcheidene
jaaren overleden was , aan eene vrome weduwe , in
den droom , zal verfcheenen zijn , als met vele Mon-
niken en Nonnen een paleis, als zilver fchittcrende,
voor een jong mensch opfierende, die onlangs met
ongemeen godzalige gezindheden verfcheiden was :
of de ziel^ als zij het Jsgchaal reeds verlaten heeft ^
toch nog van zeker ligchaam omgeven is, in het-
welk zij verfchijnt? Hier voerde hij gronden voor,
en twijfcHngen tegen , aan , en gewaagde nog van
eenige verfchijningen van overledenen in den droom,
die zelfs met hem gefproken hadden, augustinus
wilde de gemelde vraag niet toedemmend beant-
woorden (§); maar fchreef aan zijnen vriend: de
wijze , hoc zulke verfchijningen zich toedroegen ,
mogt die gene zoeken te verklaaren , die weet , hoe
in
(*) Epist. CLIX. pag. 428. Epist. CLXII. p. 432.
/•/>, CLXlK.p. 458. Cf) Ep. CLVIII./». 405.
( 5 ) Epist. CLIX. pa^. 428.
350 KERKELIJKE
III in de zid, wanneer zij denkt, zoo veel gewerkt
BOKK wordt; hoe zoo ontallijke Beelden van zichtbaarë
Hooftin. dingen in ons worden voortgebracht^ daar men ver
na C. G. aFzijnde voorwerpen , met Geestlijke oogen , en zon-
Toot' o/Co
tot 1-6 ^^^^ ligchaamlijke beweging, duidlijk ziet. Om 'er
■ ten minden ecnige verklaaring van te geven, ver-
haalt hij aan evodius de Gefchiedenis van eenen
nog levenden vermaarden Geneesheer, gennadius,
die in zijne jeugd twijfelde , of 'er een leven zij na de
dood? maar die door eenen hem in den droom ver-
fchijncndcn jongeling, die hem overtuigde, dat hij,
(lapendc, met gcnoteue oogen, zeer wel zag, en
gevolglijk ook na de dood voortleven kon, van zij-
ne twijfelingen verlost was geworden. In eenen
anderen Brief aan evodius (*), voegde hij *er nog
bij, dat de ziel, geduurende zulke verfchijningen in
den flaa^), van de oogen afwezend is, en naardien
de dood ook als eene gehcele afwezendhcid der ziel
van het ligchaam kon befchouwd worden, zoo be-
Iioefde zij dan te mhider een ligchaam. — Een en
/ -andermaal legde hem evodius meer vragen voor (f) ;
hii begeerde inzonderheid over den oorfproiig der
ziel van jesus, en over de plaats i Petr. UI. 18,
19. onderricht te worden. Waar op augustinus
hem zijne ophelderingen in eenen volgenden Brief
mededeelt (5). Nog moest hij hem, in eenen an-
deren Brief (**) , zijn gevoelen zeggen, over het
waa-
(*) Epiii. CLXII. pas;. 432.
(t) AUGUST. Epist. CLXMl. pas;. 45.^.
GESCHIEDENIS. 351
waare denkbeeld der Drieëenheid, en over de Dui- lil
ve,-in welker gedaante de Heilige Geest zich ver- *J!^
toond had ; doch hij verzocht hem tevens , hem te Hoofdfl:.
verdunnen , dat hij zich met algemeen nuttige on- "^ C. G.
, , . u • .1 1 l^ar 363.
dei-zocking-cn bezig mogt hoiioen. l^^ ^^^^
Men overhooptc hem ook in de daad , van alle
kanten, met vragen , welke hij echter fomtijds aan ^'^^^ ^^^
zijnen geleerdlten tijdgenoot in de Wcsterfche Kerk
verwees, orosius , zijn leerling , had voor hem een
bericht opgebeld over de Priscillianisten en Orige-
visten in Spanje^ zijn Vaderland, ten einde zijn
goeddunken daar over te hoorcn. Dit deelde hij
hem mede in het jaar 415, in een bijzonder ge-
fchrift: nd Orofium cofitra Priscillianistas et Ori'
genistns Liber ( * ). — Over cenc geliefkoosde vraag
van deze tijden, met welke augustinus dikwerf
\x\ anderen geplaagd werd, en zich zelven plaag-
de, van ckn oorfprong der ziel^ wees niet alleen
HiëRONYMus eenen zijner vrienden tot augustinus,
om onderricht , maar de voorgenoemde orosius
kwam zelf, wegens deze en andere \Tagen, bij hem
te Hippo, Maar deze zond hem weder naa iiiëRO-
NYMus, met twee Brieven, waar in hij deszelfs ge-
dachten verzocht, over deze vraag, welke hem toen,
uit hoofde van de Pekgidanfche verfchillen , gewig-
tig en bedenklijk geworden was; als ook over de
plaats Jakob. II. 10. (f) • In het jaar 418 zag
hij zich andermaal genoodzaakt, den Bisfchop op-
TA-
C) T. VIII. Opp. p. 434. Verg. Deel VII. 5/. 261.
Ct) fp' CLVI. feu de Ongwc ruin.e Jiominis Liher
352 K E R K È L IJ K E
III TAT us over den oorfprong der ziel te antwoord
BOEK den (*). Zijn grootfte gefchrift over dit onder-
Hoofdft. ^^^P ^^" '^^'' '^"^^^ ^^^ °^ 4-^° ^ ^^ boven reeds ge-
na C. G. waagd ( f ).
Jaar 363. Y\tx. is van ccnig gewigt , deze vragen te lezen ,
» cm den geest der tijden en den geest van augus-
TiNUS te beter te kennen. Wat werd 'er niet il
gevraagd! en wat kwamen 'er voor antu'oorden!
DARDANUS, waarfchijnlijk Stadhouder van GalU'én^
had hem twee bedenkingen gemaakt , vooreerst,
hoe men thans gelooven kan , dat christus in den
Hemel is; daar hij toch aan het Kruis tegen den
Moordenaar gezegd heeft: heden zou hij met hem
in het Paradijs zijn ? Ten tweeden : Indien d«
kleine Kinderen God nog niet kennen, hoe heeft
dan joANNES , bij de komst van de Moeder des
Heeren, in Moeders -ligchaam kunnen opfpringen?
In het jaar 417 llclde augustinus daar over een
omftandig antwoord op (5), waar hij het PeJagii:-
iiismus voor oogen had , zonder hetzelve te noe-
men (.**)»
Over het Lang was onder de Cliristenen de verbeelding in-
einde tkr geflopen , inzonderheid geduurcnde de voor hen
^^^^^ ' drukkende Heidenfche Regeeringen, dat het einde
der
pag. 443-452. Ep:'sf. CLXV IL Jiife de fententia Jacobi
Liber.Xexg. DeelVll. Bladz. 199.
(*) Ep. QYSl.p. 532-539. Boven Bladz. 212.
Ct) Bladz. 216.
(5) Dcprxfcntia Dei Liber, feu Ep. CLXXXVII. p*
550-Saó. (**) Kctractat, Libr, II. Cap. 49.
G E S C II I E D E NM S. 355
tfcr Wereld niet ver meer af was. Daar mede was ril
ook HESYCHius, Bisfcliop te Sa/of/a, in liet tcgens- ^'j^t-'^
vvoordig Dalmatü , ingenomen, aügustinus, je- Hoofdd.
gens wien bij dit had laten blijken , zocht hem daar- ^^ C. G.
tegen uit de plaats: iv7« dien dag en uur neet ^'^- t^t"^ 4.76*
viand, en dewijl het Euangelie nög niet irt de ge-
heele Wereld gepredikt was, hetwelk toth eerst
volgends Mntth, XXIV. 14. gefchieden moest, te
bewijzen, dat men daaromtrent volftrckt geene be-
palingen maken kon; waar bij hij zich verklaarde,
dat hij de Wetken van DANiëL reeds voor vervuld
hield (*). In zijn antwoord licrnam hesychius (f),
dat men, wel is wHar, het jaar en den dag van
het einde der Wereld niet kan voorzeggen; doch
dat de ■ toekomfte des Heeren nabij zij , heeft hij
zelf geleerd , en ook derzelver kentekenen genoemd ^
de algemeene verkondiging des Christendoms erkende
PAULUS reeds; daartegen waren de Weeken van
DANicL hog niet vervuld. Ilicr op zond hem aü-
gustinus , in het jaar 419, eene vrij uitgebreide
Verhandeling over dit onderwerp (§). Slechts te
wijdloopig, zoo als het eencn Uitlegger gaat, die
in het onzekere omtast, tusfchen verfchillende ge-
voelens, of die Gecstlijk verklaart, maar ecfiter in de
hoofdzaak vrij wel , toont hij , dat men meer op
zijnen laatflen levensdag, dan op den laatflen dag
der Wereld , opmerkzaam behoort te zijn ; dat men ,
bij alle vreugde over de komst des Veilcsfers, even-
wel
(•) Ep. CXCVII. /).5Ói. Cf) Ep. CXCVIII. /».5Ó2.
(5) De fine fccuii five Ep. CXCIX. p. 564-579.
LX. Deel. Z
354 K E R K E L IJ K E
III wel niet meer van .derzclver tijd moge Vetlangen te
BOEK weten, dan de Apostelen; dat de Weeken van da-
Hoofdft. ^'ï'^^ volflrekt enkel op de Gefchiedenis 'Van chris-
np C. G. Tus (laan; dat ons geene genoegzame tekenen van
tot ^7J5 liet einde der Wereld, in de Scluift nagelaten zijn;
dat men ; de verwoesting van 'Jerufalem , zoo als
CHRISTUS die voorzegd beeft, niet moet verwarren
met het einde der Wereld, enz. Ten laatften ver-
gelijkt hij heel gepast drie goede Dienstknechten des
Heeren met malkander, die wel- alle waakzaam ver-
Jangen naar zijne toekomfte, maar van welken de
één ze voor nabij, de ander voor verafzijndc houdt,
en de derde belijdt, dat hij den tij a niet weet. Hij
prijst de gevoelens van den laatften aan,
.Spitsvinniger, en des te nutlozer vragen ftelde
hem coNSENTius voor , in het jaar 420. De ecrfte
derzelven was : 0/christus ligchaam nog altijd
beenen en Moed , of de overige trekken van vleesch
heeft? Het is, antwoordt augustinus (*), nog
even zoo in den Hemel gefield , als voormaals op
•Aarde , toen hij ten Hemel voer. Alleen kunnen
wij twijfelen , of het ook bloed heeft enz. Nog be-
^ geerde consentius onder anderen te weten , of
het inblazen van God in adam zi/ne ziel geweest
is? waar op hij dit zijner vraag waardig antwoord
kreeg : dit was of de ziel xelve , of het gene , waar
door dezelve gemaakt werd, alleen men moet des-
vvegens de ziel niet voor een deel van God houden.
■ Leerzamer mag een voorftel van den Bisfchop
IIO-
C*} Epist. CCV. pas. 584.
GESCHIEDENIS. 35*?
MONORATus, in het jaar 428 of 429, heeten: Mag m
wel een Geestrijke^ {.Clericus^') bij het uitberjien ■?^'*
eener vervolging, zijne Gemeente verlaten? Aüoua- HoofdfT^
TiNUS beantwoordt de2;elve, met bepaling (*): Al-^ "^ C. G«
leen dan mag een Geestelijke vluchten-, wanneer en- J^^ J ~*
kele leden der Geestelijkheid afzonderlijk vervolgd -
worden, en de overigen blijven; of als de geheele
Gemeente verllrooid is geworden. Anders moeten hare
Leeraars bij dezelve, ook met levensgevaar, blijven,
opdat de Christenen geen gebrek lijden nan Geeste*
lijk voedzel. Wanneer de vijand op het punt Haat,
eene ftad in te nemen, welke toeloop is 'er dan
niet naa de KerkJ Velen begceren den Doop; an-
deren de verzoening met de Kerk; anderen de boet-
doening zelve; en allen troost en de urtdeeling der
Sacramenten : ontbreekt het nu aan Leeraaren , hoe
groot is dan niet het ongeluk, hetwelk die genen
treft , die deze Wereld verlaten moeten , zonder we-
dergeboren, of van hunne zonden ontbonden te
zijn ! Zulke arme Joodfche gedachten koesterde
AUGUSTiNus , even of niemand vergeving bij God
onmidlijk ontvangen kon, zonder tusfchenkomst van
ecnen mensch !
In het jaar 416 of 417 verfcheen zijne Verklaring uidet^--
van het Euangelie van joannes in het licht (f), kundige
beftaande uit Preeken, welke men ook Verhandeün- ^'■^^^"'''^^'
gen, (JTractatus^') noemde. Aan dezen arbeid
is
(*) Epht. CCXXVIII. pag, 6:9.
( t ) In Joannis EnaiJgeliuw Tra.tatus CXXH''* Tuin»
UI. Opp. pag. 211-Ó02.
Z A
356 KERKELIJKE
III is een andere gelijk over den eerjien Brief van jo-
■jO^* ANNES C*). Of hij de plaats i Joh. V. 7. gele-
Hoofdft. zen heeft , of niet , kan men eigenlijk niet zeggen ,
na C. G. omdat zijne Predikatiën niet verder lopen dan tot
tot 476 ^'^^ 3^^^ "^^^^ ^^^ ^^^ Hoofdftuk. In het jaar
■' 419 fchreef hij een Boek over de fpreehvijzen in de
Boeken van moses , josua, en der Richteren (f),
als ook een veel vvijdlopiger, hetwelk vragen over
deze Bijbelboeken bevat ( § ). Van het eerfte dezer
gefchriften meldt hij zelf (**), dat hij daar in aan-
gemerkt heeft de fpreekvvijzen dezer Schrijveren , die
van de fpraak van zijnen tijd vcrfchilden, op wel-
ken vele Lezers geen acht floegeri, en 'er daarom
eenen verkeerden zin uit afleidden. Van het tweede,
dat daar in vele zwarigheden voorkomen, welke
naauwkcuriger verdienen ontwikkeld te worden, hoe-
wel het zijn oogmerk niet was, dezelven doorgaan-
de op te losfen (ff). In het Jaar 419 of 420,
(lelde hij nog twee andere fchriften op; in het eer-
fte (§§) onderzoekt hij hoofdzaaklijk den zin der
plaatzen i Kor. VII. 10, 11, ia, 39. maar, in
het
( * ) In Epist. Joannis ad Pai thos Tractatus X. /. c.
pag. 6o2-655#
(f) hocutionum Libri VII. T. III. P. \.p. 243-282.
C§) Qji'esiioHum in Heptateuchmu Libri VU. /. c.
pag. 283-465.
(**) Retractat. L. II. C. 54.
(ft) Retractat. Libr. II. Cap. 55.
C§§) ^^ conjugiis adulterim ad Pollentium Libri du9
Tom.Vl.Opp. pag. 283-388.
GESCHIEDENIS. $57
fiet tweede gefcbrift (*), beflrijdt hij den Schrijver III
van een Bück , lictwelk te Knrthago van velen ge- ^?^
lezen werd, waar in de Wereldfchepper en de God Hoofdft,
des Ouden Testaments voor eenen der fnoodfle De» "^ C. G,
, . , Jaar 363.
mons werd uitgemaakt. toj ^^5,
Zijn Handboek van den Godsdienst (f), hetwelk
AUGusTiNus, in het jaar 412, op begeerte van
eenen aanzienlijken Leek, laurentius, opftelde ,
is een zeer merkwaardig Bock. Het moest denzelven,
kort en bondig , fcherzen , en aanwijzen, waar aan men
zich in den Godsdienst voornaamlijk te houden
hebbe? wat men, wegens de verfchillende Kette-
rijen, bijzonder vermijden moet? hoe ver de rcd£
voor den Godsdienst fpreekt? of waar in zij met
denzelven niet overeenftcmt ? welke de hoofdfom en
de eigenlijke grond van het KathoUjk Geloof is?"
Merkwaardig is, in dit werk, de plaats, waar hij
weder op het gevoelen van fommige Christenen
komt, dat zelfs hunne ondeugende Medebroeders^
indien zij (lechts in de gemeenfchap der Kerk fier-
ven, door vuur zalig zullen worden (§). „ Het
„ is," fchrijft hij, „ niet ongelooflijk, dat ook
„ na dit leven iet dergelijks, (fmart wegens verlies
„ van tijdelijke goederen,) volgen zal; men kan
„ het ten minden onderzoeken, en zal het vinden,
„ of
(*) Contra /Idvcrfarium legis et prophetaruvi Libri
duo Tom. VIII. pag. 389-430.
( f ) Emhiridion ad Laurevtiiim , five de fide , fpc , et
earitate Lieer Tom. VI. Opp.pag. 143-178.
(§) Zie boven Bladz. 345.
Z3
j
8^8 K E R K E L IJ K E
m 9> of m het duifter moeten laten blijven , dat /om»
^^^ „ mige geloovigen , door een zeker zuiverend vuur ,
Hoofdfl. i^ (^ per ignem quendam purgatorium,^ vroeger of
na C. G. j^ laater, al naar zij de vcrganglijke goederen meer
ët ATó! " ^^ ^^'" geliefd hebben, zalig worden; doch niet
■ yy de zoodanigen, van welken 'er ftaat, zij zullen
j,„het Rijk van God niet beërven, ten zij hun, zoo
„ als het boetvaardigen voegt, deze zonden verge-
„ ven worden." augustinus laat het aan zijnen
vriend zelven over , of hij dit wij.llopig werk , daad-»
lijk, voor een Handboek van den Godsdienst wil
aannemen. Van den aanzienlijk ften Kcrkleeriiar van
zijnen tijd, een man van 70 jaaren, zou men zelcer
bier iet volledigs verwachten , maar het beoefenend
of zedekundig gedeelte is over het geheel te fchraal ,
en het leerftcllige , of het geloof, te zeer bezig met
het te keer gaan van de Maniche'én, Donatisten ^
Pelagianen , en anderen , tegen welken AUGUSTir'
isrus zoo ijverig geftrcden had.
Omtrent denzclfden tijd, in het jaar 421 of 422,
ftelde hij voor zijnen vriend paulinus, Bisfchop
te Nola, een ftuk op over de zorg voor de over Ie-,
denen (*), overladen met fpitsvinnigheden , bijge-»
ioovigheid en ligigelovighcid. paulinus had beai
geraadpleegd , bij gelegenheid , dat hij aan twee
Moeders vergund had, hunne overledene Zoonen in
eene Kerk te hegraven, welke aan Martelaren ge-
wijd was : of zoodanige begravenis den overledenen
iei
(^*^ De cura gcrenda pro nwrtnis ad Paulinum Lther
Tom, VI. OpP, pag. 375-388,
GESCHIEDENIS. 359
iet haatte? gelijk hij geloofde, maar tevens bedcl^ \\l
king maakte , dewijl voor den Richterllocl van "51^'*
CHRISTUS geoordeeld zal worden , over het gene Hoofdft.
in het Itpchaam, dat is, gediiurcnde het leven, ge- "^ ^- ^«
fchied is. augustinus lost die bedenking op, [^^ .-J5]
door de aanmerking, dat het van het leven, het
welk iemand geleefd heeft, afhangt, of hem het
gebed der Gemeente na de dood baten zal of niet. —
En nu voegt hij 'er nog veel bij van de kracht der
voorbidding voor de dooden , en van verfckijningen
van overledenen in den droom ^ en van de hulp en
bljdand, welke de Martelaars aan de kvcndcn be-
wijzen. En bij flot, vermaant hij, dewijl het on-
zeker is, voor welke overledenen het gebed iet
baat, zoo moet het ten minden voor alle gedoop-
ten, (^regenerati ^^ gefchieden.
Wij hebben reeds, in een voorgaand Deel van Zijne ligt-
onze Gefchiedenis C * ) » van zijne ligtgelovishcid p'ovig-
, , , * •,. 'leid tot
geiproken ; zoo verhaalt Jilj van de heilige anr- bij^reioof
de , welke van de gewaande plaats , waar ciiRis- overhel-
Tus begraven was, naa Jfrika gebracht, en ^" '^*
door zekeren hesperus in zijne kamer was opge-
hangen, opdat hij niet, even als zijne knechten en
zijn vee, van booze geesten geplaagd mogt worden;
en welke vervolgends , op zijn begecren , nadat hem
een Onderling, (^Preshijter ^^ door het gebed en
het Heilig Avondmaal, van die vijanden bevrijd
had, met bewilliging van augustinus en een' an-
der Bisfchop, op eenc plaats begraven werd, waar
de
(*) Zie Deel V. Bladz. 46.
Z4
•^.60 K E R K E L rj K E
o
III de Christenen tot den opeiiharen Godsdienst bijcett
^^^^ konden konen. Deze plaats heette Fas/a/a, niet
Hoofdil. ver van Ilippo gelegen; in het eerst waren aldaar en
na C. G. in (]e nahuurfchap niet dan Donaiisten , doch wel-
Taar 363. , 1 • 1
tot I76 ^^ ai:gustinu5, na lange moeite, gevaar en geweb-
■. . ■■■ digen wederftand, bijna allen tot de Katholijke
Kerkgemeenfchap overbracht. Thans befloot hij,
omtrent het jaar 422, aan deze van hem nieuw ge-
plante Gemeente eenen Lisfchop te geven. Doch,
alzoo hij zich hier mede zoo gefpoed had, dat de
door hem daar toe beftemde , maar niet vooraf ge-
vraagde. Ouderling weigerAc, dit ambt aan te nemen,
fchoon de Primaat van Numidie , die hem zou inwij-
den , reeds aangekomen was ; verkoos hij fchielijk in
dcszelfs plaats zekeren antoni us , een' nog jongen
leerling van hem. Doch deze keuze viel nog onge-
lukkiger uit dan de eerfle, zoodat hij, wegens zijn
Hecht gedrag , moest worden afgezet , waar na hij
zich op den Roomfchen Bisfchop bonifacius be-
riep ; tegen hoedanige beroepen op den Roomfchen
Bisfchop, zich niet alleen aügustinüs, maar alle
de Afrikaanfche Bisfchoppen moedig verzetteden (♦).
AUGusTi- ^^Tiet lang daar na volgden 'er zorgen van eene
Nus zorgt i-j^gi andere natuur bij augustinus. In het jaar
voor o~ ■"
eenenOp- 42(), nu zijn LXXIIde jaar bereikt hebbende, wilde
volger. ]-,|j 7^orgen voor eenen Opvolger, opdat *er, na zijne
dood, gecne onrusten raogten ontftaan. Reeds voor
lang was dit wel door de Kerkvergaderingen verbo-
den; die van Antiochde ^ van het jaar 341, wilde
voL
r*) r,p.ZQ.V\.p. 591. Vergelijk Bed Y.B!. 3050,
i
GESCHIEDENIS. 361
volftrekt niet dulden, dat zelfs Bisfchoppen^ nabij III
de dood zijnde, ziek eenen Opvolger zouden benoe- ^^^
men (*), evenwel, dewijl dit door geene algemeene fioofdd.
( OekumemCche .^ Kerkvergadering verboden vvas,"^C. G,
riep AucusTiNUS zijne Gemeente in de Kerk bij- tot 47^*
een, en ontdekte hun zijnen wil, welken hij ook ■
voor Gods wil hield, dat de Ouderling eraclius,
wiens prijsvvaardige hoedanigheden hem bekend wa-
ren, zijn Opvolger behoorde te worden. De Ge-
meente door luide toejuichingen hier aan hare
goedkeuring gevende, voegde hij 'er bij, dat deze
ERACLIUS niet zijn MedL-bi'sfchop zou zijn, maar
Ouderling zou blijven, zoo lang augustinus leef-
de; evenwel verzocht hij tevens, dat men bijzondcïe
zaken en verfchillen aan denzelven brengen, en hem
daar mede verfchonen mogt, opdat hij eenige rust
zou genieten , in al hetwelk de Gemeente , met luide
toejuichingen, bewilligde (f).
M;"iar thans wekte ook de burgerlijke tocfland van Bijzon-
Afrika de zorgen en bekommeringen van augusti- <^^'''^^deii
Nus. De Comes bonifacius had, zedert vele jaa- Stadhou-
ren , als één der grootfle en gelukkigde Veldheeren , der bon \
in het Romeinfche Rijk , uitgemunt, augustinus ^'^^^^^•'-
achtte en beminde hem zeer, wegens zijnen ijver
voor den Godsdienst, en wegens zijne begeerte,
om zich midden onder het krijgsgewoel daar in te
hten onderwijzen. Aan hem had hij dien vermaar-
den
^*) Canon. 23.
(f ) ^cta EcclejiaUica i feu AUCUSTINI Epist. CCXIIL
fag. 600,
3(5a :K E Pv K E L IJ K E >.
III den Brief (*) gefchreven , waar in hij hem zocht
^^ te bewijzen, hoe nuttig het ware, geweld tegen de
HooiUft. Dmatisten te gebruiken. Eene andere keer, onder-
na C.G. richtte hij hem (f), hoe hij in ^^w krijgslland,
tot 4-0!^^^'"^^ geenszins met het Christendom (hijdt, Gode
■ bdiaagUjk leven moest. Nadat bonifacius zijne
Gemaalin verloren had, was hij zelfs van zins, om
zich geheel aan de Wereld te onttrekken, en als
een Monnik onder godzalige oefeningen te leven:
Maar augustinus en de Bisfchop alypius hielden
hem daar van ;if, door de voorllelling , dat hij voor
de Christelijke Gcmcc,»tc zeer nuttig u-as, als hij
die tegen de Barbaaren befchermdc^ dat hij zich
echter ook in de Wereld met het nodige vergenoe-
gen, en eene kiufche onthouding bewaaren kon (§).
BONIFACIUS geloofde hun , maar niet volkomen ; hij
trouwde weder, en het goed gerucht van zijne ze-
den en van zijne rechtzinnigheid begon zeer te lij-
den. Ongelukkig maakte hem de Veldheer aütius
aan het Keizerlijk Hof te ü/7v^;?//<^ verdacht, en hem
zelven wantrouwig Jegens het Hof. Om ^\t7.Q. re-
den weigerde bonifacius, öp bevel des Hofs, ten
Hove te verfchijnen; veel meer tastte hij naar de
wapenen , en floeg de Krijgsbenden , die tegen hem
gezonden waren , terug ; zonder echter te kunnen
verhinderen , dat Afrikaanfche Bnrbaai'en het Ro-
meinfche Gebied aldaar verwoestten. Nu kon au-
GUS-
(*) Epiit. CLXXXV. de correctione Donatistarum
Libcr.p. 505. ( t) -£/>• CLXXXIX. p. 530.
(§) AUGUST. Episi. CCXX. p^g. 61 S.
GESCHIEDENIS. 3(53
«USTINUS niet langer zwijgen jegens eenen man, iir
die hem (leeds zoo veel vertrouwen bewezen had. ^';^^
Hij ichreef hem, in het jaar 427, ongemeen vri> jioofdft.
moedig en (lerk (*}, hem zijne voorigc gezindheden, na C. G,
en alle zijne zedert eenigcn tijd begaane gebreken |^'^ ^^|
voor oogen houdende , als ook zijnen gevaarlijken — -■
toeftand , en hem vermanende , om zich eindelijk ,
jils een Christen , te gedragen. „ Misichien vraagt
„ gij mij," Ichrijfc hij: „ wat zalik in zoo groo-
„ ten nood doen? Indien gij van mij eenen raad,
5, naar deze Wereld, begeert, dat is, hoe gij de
„ magt en rijkdommen, vvdke gij thans bezit, zulc
„ behouden? zoo weet ik niet , wat ik 11 ant-
„ woorden zal: AVant dit zijn onzekere dingen,
,, voor welken men niets zekers raaden kan. Maar
„ vraagt gij mij om raad, naar God, hoe gij het
,, verderf van uwe ziel kunt voorkomen, dan be-
„ hoef ik u niet anders te antwoorden , dan : Heb
„ de Wereld niet lief, noch het gene in de Wereld
5, is , enz. Volg dezen raad , dan zal het blijken ^ ,
„ of gij een dapper man zijt. " Als eonifacius
nog verder wilde weten , hoe hij dit had aan te van-
gen, zoo prijst AUGUSTiNus hem een ijverig gebed
tot God om verlosfing aan. Indien hij niet getrouwd
was, zou hij best doen, zich in eene Godzalige
Eenzaamheid te begeven ; ten minden kon hij zijne
Gemaalin tot onthouding zoeken te bewegen, welke
hij aan God fchuldig was, en alle Wercldlicfde ver-
^aaken.
in
(*) Epist. CCXX. pag. <Si8,
364 KERKELIJKE
III In het midden van deze onrusten, volbracht au*
BOEK GUSTiNus, in het jaar 427 of 429, een reeds lang
Hooltin. voorheen vastgefteld voornemen; hij ftelde eene Re-
vo L. G. een (ie of Herziening op van alle zijne eigene
pot /^76. ^°^^'^" "> '''^^ verbeteringen (*), waar in lüj zich
— -^ voorftijlde, niet alleen een vcrflag te geven van zijne
AUGüsTi- -vverken , maar ze met eene foort van richterlijke
fchrijft ftrengheid te beöordeelen, en zonder verfchoning
ee-(?Her- aan te wijzen, wat hem thans daar in mishaagde,
vnn'/Jnc VoornaamUjk echter blijkt het uit dit werk zelf, dal;
werken, hij bedoeld hebbe, te verdedigen en te verfchonen,
wat hij, in zijne vroegere fchriftcn, gezegd had,
Jietwelk minder fcheen te (Irookcn met het leerftel-
fcl, hetwelk hij naderhand tegen de Pelagianen ver-
dedigde. Dit werk is voor het overige van zeen
veel belang voor de Lezers zijner fchriften , om zij-
ne echte vverken van ondergefchovene te onderlchci-
den, en te zien, met welke oogen hij zelf zijne
fchriften , tegen liet einde van zijn leven , befchouwcl
heeft. In het eerjle Boek beoordeelt hij zijne fchrif-
ten , vóur het aanvaarden der Bisfchoppclijke waar-
digheid, in het tweede die, welke hij, als Bisfchop,
gcfchreven heeft. Weinigen van zijne fchriften, bij-
zonder zijne laatRen tegen julianus, zï]n Uit trek zei
van alle Geboden en Verboden van den Bijbel^ naar
de prde der Bijbelboeken, van de tien Geboden
af (f), insgelijks zijn Boek van de Ketterijen y
?ijn 'er na deze Lijst nog bijgekomen.
On-.
(*) R.eiractat. Libri duo 7. I. Opp.p. 1-45.
Cf) Spsculum T, III. P. Opp. I. p. S07-612.
GESCHIEDENIS. 365
Ondertusfchen had bonifacius niet goedgevon- in-
den,, de vermaningen van augustinus op te vol- ^^^^
gen , en alles op te geven , wat hem nog aan de Hoofdft.
groote Wereld geiiecht hield. Alzoo het Keizerlijke na ^' G.
Hof een nieuw leger tegen hem afzond , ontbood j^J"^ ^ |'
hij tot zijne verdediging de Fnndaalen, die toen een ,
groot deel van Spanje inhadden, naa /Ifrika over. iif>NiFA-;«.
. Cl US , I /(
Zij kwamen in Meij des jaars 429 , door hunnen bren£:t de
Konins censerik of geiserik £eleid , llcrk se- Vandnien
noeg, om niet alleen het Romeinfche Gebied te ver- ^^ wor'df
rnccstercn; maar ook huinicn vriend bonifacius , van hen
die eigenlijk hetzelve met hen meende te deelen , de [f^ïJ'^^^^^
wet voor te fch rijven ; zij verfprcidden , door hunne
plunderingen , vrceslijke verwoestingen, en het moor-
den der inwooners , meer dan wel door eene gere-
gelde onderneming , overal fchrik en vrees , toen
BONIFACIUS op ééns ondernam , zich tegen hen te
verzetten. Het Hof, hetwelk de kuiperijen vernomen
had, door welke bonifacius, tot den opfl:and,\vas
aangezet, haalde hem gemaklijk weder tot zijne zij-
de over; maar nu deed hij vergeefs zijn best, om
èitVandaalen ^ door beloften en bedreigingen, te be-
wegen, om Afrika te verlaten. Eindelijk wilde hij
hen, door zijn krijgsvolk, daar toe noodzaken;
maar van hen geflagen zijnde, nam hij de vlucht
naa Hippo ^ waar zijn vriend augustinus Bisfchop
was, en waar hem de Vandaalen in den zomer des
jaars 430 belegerden (*). Treu-
(*) rossiD. Vit. August. Cap. nS. pag. i8(J. prosp.
et iDAT. in Chron. ad h. a. procop. de bello Famlal.
Libr. I. Cap. 3. pag. 34^.
566 K E R K E L TJ K E-
o
iri Treuriger en trefTender was, gedurende zijn leveri^
■5'^'^ voor den oirden ■ Bislcliop , niets geweest , dan dit
HooWd. onlieil van zijn Vadéiland'. Bclialvcn het lijden ert
nn C. G, ^e dood van zoo vele duizenden, beweende hij-
Taar 36''.
tot 4-6* inzóiiderheid, den ondergang van eenc menigte van
- Gemeenten, Kerken en Kloosters; de vernietiging
AiTt;u<:Tr- ^^^ ^^^^ Godsdienst, en de cllemle der omzwerven*
KUS gaat '
nog voort de Geestelijkheid, van welken zich foriimige Bis-
"^^ . fchoppen bii hem te HIpöo bergden; en niet min
dan dit alles de overheerfchmg, welke de /iiwtiery
met de IVnndaalen ^ die daar aan gehecht waren,
fcheen te winnen. Nogtli^ns iiidd hij , zelfs ten
' dezen tijd, niet op, als Lecriiar en Schrijver W2rk-
zaam te zijn. Dus beantwoordde hij , in deze
ftormachtige Jaaren 428 of 429, de vraag: of een
Geestelijke van zijne Gemeente^ wegens eene haat
treffende vervolging^ vluchten mag (*}? Monde-
ling en fchriftelijk , zocht hij den voortgang der
Ari'dnen te fluiten. In het jaar 418 had hij reeds
een opllel van hen, waar in hunne ftdlingen faam
vervat waren (f), in een tegenfchrift (§) weder-
legd. Thans hield hij met den Ariaanfchen VA^-
fchop MAxiMiNus , voor eene talrijke vergadering,
een gefprck, waar van wij den gehcelen inhoud nog
bezitten (*♦). Zij ftreeden in hetzelve, als twee
kam-
(*) Boven Bladz. 355.
(t) Sermo Arianoruvi Tom. VIII. />. 439-44^.
( § ) Contra Serm. Ariamru:ü , Liher umis L c.p. 443-450.
(**) Collatio cujn MaximnOi Arianor, Episc. /. c»
pag. 4S9-480'
GESCHIEDENIS. 367
kanipicJenen , die hunne zaak volkomen zeker zijn ^ III
met veel vlugheid in de verdediging van hun leer- '*°^'
ftellel. MAXiMiNus bijzonder fprak zeer lang en Houfd^ï.
niet ongelchikt voor het zijne , zonder dat hij au- '" ^* ^'
GusTiNus tijtd gelaten had , hem daar op te ant- lót 476!
woorden. Deze zag dus, voornaamlijk dewijl de ander -
zich de overwinning tocfchreéf(*) ,2i<:hzelvcn genood-
aaakt, om dit in een bijzonder Boek te doen (f)»
In het jaar 419 Ichreef hij nog, op begeerte van
den Z)/^>('(?« ■ (^ üOD V UL -1 Dk us , tt -Kanhago^ -^w ■SiU
gemeen bericht von de Ketierij'én. (^%') , waar van
wij elders (**) gefproken hebben, gelijk -ook- reeds
van de fchriftcji, welke hij thans nog tegen de iS"*?-
mi - Pelagianen en Pelagianen öpflelde.
- Eindelijk bezweek augustinus. onder zijnen 011- Doodvr?n
derdom en de ellenden van zijne' tijden 5 hij öVöp^'^'^gusti-
ïeed den üSften Augustus des jaars 430, toen dé ^'' '
belegering van Hippo reeds in de derde maand werd-
voortgezet , in het LXXVIfle jaar zijns ouderdoms,-'
Hij plagt dikwijls te zeggen, dat Christenen, bij-^
zonder Leeraaren, alhoewel zij, na hunnen doupy
godvruchtig geleefd hadden, nogthans, niet zörfdier'
eene verëischte boete, uit de Wereld behoorden te/
fcheiden: ook dit nam hij zelf in acht. Men. moest'
hem de Boetpfalmen affchrijven, en dit affchrifc zet-i
te
(*) possiD. Fit. August. Cap. 17. pag. 181.
(^f) Contra Maximinwn H^ercticum^ Arianor. Episc.
Lihri duo l. c. pag. 479-528.
(§ ) De Har. ad Oiiodvultd. Libei" T. VIII. p. I-22,
C*) Verg. Di'd VI. Bladz. 310.
368 'KERKELIJKE
Hl te hij, te bed liggende, tegen den wand, hs het
'°f'^ bcftendig, en flortte daar bij vele traanen. Om hier
Hoofdlh in niet geftoord te worden, vergunde hij, in de
pa C. G. tien laatfte dagen van zijne ziekte , flechts dan aan
tot A-ó'. ^y"*^ vrienden den toegang tot hem , als de Genees-
heer hem bezocht. Esn Testament maakte hij niet,
dewijl hij volllrekt geen eigendom bezat ; evenwel
beval hij, zijne Boekverzamcling , en die der Kerk,
nogmaal tot getrouwe bewaring aan (♦). Alhoewel
men nu dezen zijnen laatftcn wil Hipt fchijnt opge-
.volgd te hebben, eyenwcl vestigde de Christelijke
nakomelingfchap , voig,.-nds eenen heerlchenden
fmaak, meer aandacht op zijn lyk, als een veel
hooger te waardeeren nalatenfchap. Bij zijn leven
was AUGusTiNus juist niet, als wonderdoener, ver-
eerd ; hoewel het aan zijnen Levensbefchrijver pos-
siDiL'S niet hapert, dat hij 'or niet voor gehouden
is; want, volgends dezen (f) , zullen, op zijn ge-
bed, meermalen de booze Geesten Bezetenen verla-
ten hebben ; en toen liij zelf ziek was , en gevolg-
lijk des te minder gelooven wilde, dat hij anderen
helpen kon , zal hij door de oplegging der handen
terdond eenen kranken genezen hebben, die door
God in eenen droom aan hem gezonden was. Toch
is het nog gelooflijkcr, dat men naderhand wonder-
werken bij zijn graf heeft kunnen verwachten , daar
hij zulken naam had van firciige deugd; daar zijn
gezag, als Leeriiar van den Godsdienst, bijna van
eeuw
(♦) possiD. /. c. Cajy. 31. pag. 188.
(t) CVt/'* 2p. pag. 187.
GESCHIEDENIS. 369
eeuw tot eeuw, toenam; en cbar ontelbare Geeste- Iil
lijken en Monniken reden liadden, om voor zijne ^^^
vereering te zorgen ; en men hem dus , zonder beden- HoofdfT.
ken , geern cene plaiKs gaf onder de Heilige Voor- na C. G.
Tnnr ^^"ï
bidders bij God, bij wier overblljfzelen God z'jne Ïq^ ^75*
gunstbewijzen, gelijk men meende, gewoon was, •
uit te declen. En hier uit is zelfs een langduurige
ingewikkelde twist ontflaan over zijn gebeente ,
welke zelfs ten laatrten een pleitgcding te wege
bracht. Toen men in de aciitfle eeuw te Pavia
geloofde, hetzelve te bezitten, moest petrus ol-
DRADO, Aardsbisfchop van 3 f Haan ^ op bevel van
KAREL (ïen Grooteii ^ ccu oudcrzoek deswegens on-
dernemen; die, als een gevolg van hetzelve, in het
jaar 797, een bericht aan dezen Vorst opftelde,
hetwelk baronius het eerst in het licht gegeven
heeft (*). In dit gefchrift verhaalt hij uit Brieven
en Schriften der Langohardfche Koningen, als ook
uit mondelijke berichten, dat het ligchaam van au-
GUSTiNUS, die nog bij zijn leven vele wonderwer-
ken verricht had, omtrent 56 jaaren te Hippo be-
graven gelegen heeft; dat vervolgends de Rechtzin-
nige Christenen en Bisfchoppen, die door den P^an-
(hlifchen Koning [thrasamund , naa Sardinië ge-
bannen werden , hetzelve op dit Eiland hebben me-
degenomen, alwaar het 223 jaaren lang, door eene
menigte van wonderen, beroemd is geworden, maar
dat, toen de Arabi'érs meesters van Surdini'è waren
geworden, luitprand. Koning der Langobarden^
gemelde ligchaam , voor eene groote fomme gelds
van
(*) Avu. Ecclcs. ad a. -25. w. 2. T. IX. p. 49.
IX. Deel. Aa
370 K E R K E L rj K E
III van hen gekocht, en naa Pavia heeft laten brcn-
BOEK ggj^. jj^ vvelke Had wederom wonderbare genezhigen
Hoofdft. «oor hetzelve gewerkt waren geworden. Bij den
na C. G. eerllen opllag fchijnt dit verhaal uit cenige goede
tot 476'. bronnen gevloeid te zijn; doch, om niet te zeggen,
■ dat geene der gebruikte Langohardfche ooirkonden
hier ingevoegd zijn , bewijzen zij ook , bij flot , niets
meer, dan dat luitpuand , in de achtfle eeuw,
zekere beenderen, welke aan augustinus zouden
behoord hebben, uit Sardinië naa Pavia verplaatst
heeft, en juist dit verhaalt ook de tijdgenoot van
dezen Koning, beda de Eerivaardige (*). Wat
daartegen het vroeger overbrengen der gewielde been-
deren uit Afrika^ als ook de wonderwerken, met
dezelven in Sardinië en te Pavia voorgevallen , be-
treft, voor derzelver geloofwaardigheid is even zoor
min gezorgd , als bij ontelbare andere toneelen in
de Gcfchiedenis der Heiligen en der Wonderwerken
van deze eeuw. Doch , hier bij bleef het niet ; de
Pieterskerk te Pavia ^ in welke deze Heilige Over-
bliifzels zouden rusten , kwam uit het bezit der Be-
nedictynen^ in de XlIIde eeuw, aan de reguliere
Choorheeren, bij welken in de XlVde eeuw nog de
Augmtyner Eremieten kwamen , die hunnen oor-
fprong even zoo valsch , als de eerstgcmclden , van
AUGUSTINUS afleidden. Allengs was de plaats, waar
zijn gebeente bewaard werd, onbekend geworden.
Op ééns meende men die, in het jaar 1695, ont-
dekt te hebben ; maar thans flreeden de hier voor
genoemde Geestelijken niet andere Geleerden over
der-
(*^ Chnn. ad a. 725.
GESCHIEDENIS. 371
derzclver echtheid; uit hunnen pcnnenÜTijd ontflond [17
een ploit'Zcding , hetwelk te Rome gevoerd werd, ^**^-"^
tot eindelijk benedictus XIII. hetzelve yoor de ge- Hoofdrt.
waande bezitters bellist heeft. "^^ C. G.
Even gelijk men, naar alle waarfchijnlijkhcid, aan ^^^ ^_^*
AUGUSTiNus de beenderen van eenen onbekenden
heeft toegeëigend , zoo is hem ook , van oude tijden OnCchte
af, een groot getal van eens anders Boeken , Predi- ^'^''■'^*-''^
katiën, en Opltellen, toegefchreven ; weder uit eene gustinus
gewaande cere of geneffenheid , welke ook aan niet '^'^'*^S^-
• • j r^ ^ j • A , ■ A. i'cli- even.
vvenuge vermaarde Ouden gebeurd is. Men vmdt
2e bij de voornaamfle uitgaven van zijne werken ge- ■
drukt, en zij zijn grooteudeels fpoedig als onecht
te erkennen , omdat zij deels op zijne lijst en die
van possiDius ontbreken ; en deels bijna niets van
kenmerken van zijnen arbeid , of ten minden geen
geloofwaardig getuigenis voor zich hebben. Bij fom-
migen van zijne voor echt gehoudene fchriften zijn
ook nog wel bedenklijkhedcn , maar niet van be-
lang , ingebracht geworden, augustinus telde in
de Herziening van zijne Schriften 93 van dezelven,
verdeeld in 232 Boeken, possmius, die zijne Brie-
ven en bijzondere Preeken mede rekent (*), noemt
'er 1030 bij naame , en bekent tevens , ze niet allen
aangehaald te hebben. Indien hij tien of twaalf vati
zijne belangriikfte Schrifien, en een matig aantal
Brieven had nagelaten, zou zulks niet min gunftrg
voor zijnen roem geweest zijn.
Tot hier toe zijn 'er drie hoofduitgaven van zHne uitgnven
werken in het licht verfchccnen. De cerfte derzel- van zijne
werken»
ven
C*) /. c. pag. i8p-2oo.
Aa 2
374 K E R K E L IJ K E
III ven werd door erasmus bezorgd , nadat reeds jo-
^^f^ ANNES AMERSBACH in hct jaar 1506 te Bafel eene
I-Ioofdn;. vrij volledige verzameling in XI Dcelen in Fo/io uit-
r.a C. G. gegeven had , en verfchecn insgelijks te B^fe/ in de
tot 476 J^^^*^'^ ^5-^ ^" ^^-^ "' ^^^^ licht, in X Deelen in
— — Fo/io. In eene anders lezenswaardige Voorreden is
ERASMus zoo buitcngemccn mild in den lof van
AUGUSTiNus, als men van hem, die de zwakheden
van AUGUSTINUS kende , naauwlijks zou verwacht
hebben. Hij ziet in hem alle de begaafdiiedcn der
vermaarclfte Kerkvaderen verëenigd. In zijne Brie-
ven heeft hij meermalen niet zoo gundig van hem
geoordeeld. In dezclvcn ftelt hij hiüronymus in
theologifche geleerdheid ver boven augustinus,
welke uitfpraak hij, door eene nadere vergelijking,
Itaaft tegen eck (*); alwaar hij onder anderen
zegt, dat déne Bladzijde van origenes hem meer
Christelijke Wijsgeerte leerde j dan tien Bladzijden
van AUGuSTLNUs. Hij noemt hem eenen Schrijver,
die geen eind aan praatcn vindt ( f ) ? en toont ,
dat hij , in de Herziening zijner Schriften , kleinig-
heden verbeterd; maar ook niet weinige aanmerklijke
fouten had kten blijven (§). In eene Voorreden
voor de uitgave van zijne werken , welke tevens een
opdragt was aan eenen Spaanfchen Bisfchop, zou-
den zulke aanmerkingen eene Hechte werking gedaan
hebben. Voorts is deze uitgave niet alleen te Pa-
rys 1531 nagcdrukt, maar ook te Bafti in de jaai'en
1541 tot 1543, 1556 en 15Ö9, weder herdrukt ge-
wor-
(*) E/>. L. II. Ep. 26. Cf) Lil;r. XX. Ep. 67.
(t) L:l;r. XX. E/>is^. 14.
GESCHIEDENIS. 373
worden. lii de laatdc dezer herdrukken, liceft zij, III
door cenige Geleerden van Leuven^ aan volledig- ^^^
heid en naauwkeurigheid , als ook door korte aan- iioofdft.
merkingen, niet weinig gewonnen. "'"^ ^- ^*
Deze hunne arbeid begon dus reeds, voor de ^^^ .,^^
tweede liool'd- uitgave, den weg te banen, die te
Antwerpen^ 'm het jaar 1577, in X Declen in Fo^
lio te voorlchijn kwam. Deze heet de Leuvenfehe ^
omdat zij van Godgeleerden van deze Nederland-i
fche ïloogefehool, en derzelver vrienden, tot ftand
gebragt is. Door ongeveer 200 Handfchrjftcn gavea
zij aan den Tekst een vcd hooger graad van zui-
verheid. Ook werden hier nieuw ontdekte fchriften
ingevoegd , als ook , het eerst voor eene verzameling ,
het leven van augustinus , door possidiüs. Ver-
volgends zijn de onechte fchriften zorgvuldig van
de echten afgezonderd; maar de Commentarius van
LUDOvjcus. vivES , over het werk vm% de Stad
Go^;, hetwelk erasmus in ziine uitgave had ingc-i
Hscht,. wordt hier overal verminkt, waar hij me!
de grovere Katliolijke Rechtzinnigheid niet overeen*
Hemde. Men heeft deze uitgave meermalen :het-i
drukt, en de Presbijter Orntorii hiüronymus WGi-
NIER. gaf te Parys 1654, en voeder "in 1655, in
twee Deelen in Folio ^ een bijvoegzel bij dezen druk
uit, van overgeflagene fchriften van augustinus. —
Dit Bijvoegzel gaf reeds te kennen, hoe nodig gÊöé .
vollediger uitgave was; waar aan dan ook eenige
Geleerde Benedictynen de hand floegen , en ze" te
Parys van het jaar 1677 tot 1700, in XI Deelen i>|
Folio bezorgden. Deze uitgave is met den uiterllen
vlijt behandeld. Koning xodeIvyk XIV. zelf leende
A a 3 zijn
374 K E R K E L IJ K E
III zijn gezag 'er toe, om ook uit vTcemde Landen
'^?y^ Handfciiriften te bezorgen. Doch, naauwlijks was
Hüofdft. ^^'^^ eerde Deel voltooid, toen reeds de partijen der
iin C. G. Benedictynen hen bij den Aardsbisfchop van Parys
tot ±76 befchuldigdcn , dat zij een voornemen hadden, om
- plaatzen van augustinl'S te vervalfchen. Ligtelijk
bewezen de uitgevers, dat dit voorwendzel loutere
lastering was ; evenwel werd hunne rechtzinnigheid ,
na het uitkomen van het Xde Deel, in het jaar
1690 , heviger aangetast , in openbare gefchriften.
Bij den twist naamlijk tiisfchen de ^anfenhten en
Jefuiten^ loerden de laatstgemelden op deze uitge-
vers, welke partij zij kiezen zouden. Daar werden
vele fchriften over en weder gewisfckl , tot dat
de Paus clemens Xf. deze en andere uitgaven
der Kerkvaderen door de Benedictynen goedkeurde ,
door een Breve in het jaar 1706 (*). Midlerwijl
werd deze uitgave met den titel Amfierdam , van
het jaar 1700 tot 1703, in even veel Deelcn, nage-
drukt; waar bij jo. clericus, die zich onder den
naam jo. phereponus vcrbergde , nog een Xllde
Deel , Appendix August iniana , voegde. Ook is de-
ze uitgave der Benedictynen te Venetiï in het jaar
1729 tot 1735 op nieuw herdrukt.
Aanzien Behalven zoo veelvuldige uitgaven van alle zijne
v;in AU- werken , en verfcheidenen van zijne bijzondere fchrif*
en zijne '^^^ ? fpreekt de gehcelc Gcfchicdcnis der volgende
ecir-
(*) Déze gehcele twist is befchrcven door den Benedic-
tyner thuillif.r : liistoire des Conteflatioiu mrivées au fn^
jet de Peditión des ouvr^gcs de S. Ati^, dovvée par les Bt-
nedictinSy d Paris. 17 Z^' 4^0»
GESCHIEDENIS. 375
eeuwen van liet aanzien , hetwelk zich deze Kerk* '"
liOtIC
leeraar verkregen, en onveranderlijk behouden hceit; \x_
waar in hem ffeen ander der Oude Kerkleerüaren Hoofdfl.
heeft geëvenaard. Al vroeg ftelde possidius , Bis- ^^^^ '^'
fchop van Calama^ gcduurende bijna 40 jaaren zijn tot 476.
leerling , vriend en huisgenoot , eene Levensbelchrij- l
° ö ? j Levens-
ving van AüGusTiNus op (*), welke, hoe zeer i^^ft-i^ij-
zij algemeen loffpraken behelst , echter vrij volledig vingen.
en juist is , en ook eene volledige lijst van zijne
fchriften behelst, gennadius (f), vvien men on-
der de Semi' Pelagianen rekent, roemt zijne geleerd-
heid in godlijke en mcnschlijke zaken, zijn goed ge-
loof en zuiver leven , als ook zijne Boeken over de
Drieëenheid en de Memchwording van God. Maaf-^
voegt hij 'er bij , daar augqstinus zoo veel ge-
fchreven heeft , heeft hij niet kunnen ontgaan , het
gene salomo zegt, dat in de veelheid der woorden
ook veel overtreding is. De Scholastieke God-
geleerden wilden zich dezen Kerkleeraar fteeds ten
voorbeeld ftellen, hoe weinig zij ook zijn leerflelfcl
getrouw bleven. luther , die , gelijk men
weet, voorheen een Augustyner Monnik was, fprak
van hem fteeds met de uiterrte hoogachting, in zij-
ne fchriften , en oordeelde zijn léerftelfcl , ten aan-
zien der hoofdzaaken, overëenkomftig met de HeiU
Schrift. Volgends mrlanchthon was augusti-
Nus, toen pKLAGius het Euangelie in eene bloote
Wijsbegeerte vervormde , de erfzonde voor niets ver-
klaar-
C*) S. August. Fita T. X.Opp. p. 164-200, Actt. SS.
Menf. Aiig. T. VI. p. 427-460. Antv. 1743. ftl,
(t) De Vim lllujlr. Cap. 38.
Aa 4
376
K E R K E L IJ K E
ni
BOEK
IX
Hoofdft.
m C. G.
Jaar 363.
tot 47Ö.
Charac-
ter van
AUGUSTI-
KUS.
klaarde, en ook aan de mcnfchcn het vermogen toe-
fchreef, om de Godlijke W'et volkomen te vervul-
len , en daar door zich de vergeving der zonden en
het eeuwig leven te verdienen, de gene, die de
Euangelifche , bijkans verduifterde Leere van de ge-
nade en het geloof in christus herfteld heeft. Al-
leen vindt hij cenige onduidUjke of ongefchikte uit-
drukkingen in zijne fchriftcn, welke men aan zijne
tijden vergeven moet. Van calvin is het be-
kend, dat zijn Leerftelfcl , als het ware, op dat van
AUGUSTINU3 gebouwd Is. Doch , in de Roomfche
Kerk voornaamlijk, is over dezen Leeraar hevig ge-
twist, zedert janseniijs zijn vermaard wcrk^«^«y-
tipus had uitgegeven in de XVIIde eeuvv, welkq
twisten bayle (*) aanleiding gaven, om te fpot-
ten , met de , zoo als hij het noemt , bijna belagcl>
Jijke verlegenheid der Roomfche Kerk , welke het
Leerflelfel van augustinus in de Chahiuisten eu
^anfenisten veroordeelt, en hem toch zelven voor
haren grootften Leeraar erkent.
Uit het gene wij van:AUGUSTiNU$ hebben aange-
voerd, zal men, ten aanzien van zijn ch.arakter,
niQt recht, bcfl uiten , dat hij onder die vemiaarde
mannen behoort, welke men, aan den écnen kant,
te hoog verheven , .nmr 9 aan den anderen kant,
niet zelden, te laag vernederd heeft. Hij was in de
Wijsgeerte en Geleerdheid der Ouden geenszins een
vreemdeling , maar, even min als ambrosius, op-
geleid, en door behoorlijke oefening voorbereid, om
een Leeraar der Christelijke Kerk te zijn. Het ont-
brdc
(*) Diction, Eist, ei Crii. art. Augusi. T. L/». 391.
GESCHIEDENIS. 377
brak hem aan de nodige kundigheden, zoo der ta- in
len , als der zeden en gewoonten , des Ilebreeuw- ^'-'^■^
fchen Volks , en andere veriiischten van eencn g''e- Hoofdft.
den Schrift -verklaier, om den zin der Schrift, naar tin C. G.
behooren, te verklaren; dit gebrek poogde hij, door ^^j; ^„^*
zijn fcherpzinnig vcritand , en het gebruik van rede — .-
neer- en bovennatuurkunde te vergoeden; hij werd
dus, zoo als CICERO zich zclven ergens befchrijft,
een magnus opinator ^ iemand, die vele en fchijn-
bare meningen voordroeg. Zijn Ijver tegen de Dwaa-
lenden en Ketters, de Donatisten^ ylrïnnen en Pe~
lagianen, in welken hij als het hoofd der Katholij-
ken werd aangemerkt, gaf hem aanleiding, om zijn
leergebouw te vormen , en vcrfcheidene . leerftukken
in een licht te fbellen, waar in zij tot hier toe niet
geplaatst waren. Gelijk men hem , aan den dcnen
kant , den lof niet kan weigeren , dat hij fomtijds
pogingen aanwendde, om het Bijgeloof te fluiten,
en dat hij zich fteeds gematigd uitdrukte , omtrent
de behandeling van Dwalenden en Ketters, zoo
flootte hij alles weder omver, door zijne eigene ligt-
gelovigheid , welke tot Bijgeloof overhelde , en door
zijne Helling, dat geweld en firengheid tegen de Ket-
ters dikwijls noodzaaklijk en voor hen zelven nuttig
konden wezen.
'Er zijn , in dit Tijdperk , nog wel Kerklccriiars Bijzon-
geweest, behalvcn die genen, van welke wij bijzon- "'■'''"^J^'*
der gewag gemaakt hebben, doch zij hebben niet 1:1 rem
zoo algemeenen naam gemaakt , of invloed gehad , ^yi'^s.
dat zij eene opzetlijke melding in onze Gefchiedenis
zouden behoeven. Onder dezen mag men tellen
EFREiM dm Syriër^ die ons reeds meermalen is voor-
ge-
/
378 K E R K E L IJ K E
III gekomen. Hij was Diakon der Gemeente te Edes'
BOEK y^^ vervolgends Kluizenaar en Monnik, die zijn ge-
Hoofdfl. hccle leven boete deed , en in het jaar 378 ovcrlc-
na C. G. den is. Van zijne vermaningen en redenvoeringen'
tot 476* ^" andere fchriften voor de Monniken, hebhen wij
»■ op zijne plaats , gefproken ( * ) ; ook is zijne Lof-
reden op BASiLius den Grooten , ons , in deszelfs
leven Ct)^ voorgekomen; eene onedele ftreek , wel-
ke bijden ouden apollinaris gefpeeld heeft, is door
ons, in deszelfs Gcfchiedenis, befchreven (§). Men
heeft hem, in zijne eeuw, in groote achting gehou-
den, de Grickschfprckendc Gemeenten lieten zijne
fchriften in het Grieksch vcrtaalcn , en velen dcr-
2clven openlijk in de Kerk , na het lezen der Heilige
Schrift , voorlezen (**) , nog , heden vi^orden zij door
de Oosterfche Christenen in groote waarde gehou-
den, alwaar inzonderheid zijne Geestlijke Liederen
en Gebeden bij de Chaldeeimfche ^ Syrifche en Ma»
ronitifche Christenen nog in gebruik zijn. Doch de-
ze hoogachting heeft hij zich voornaamlijk door zij-
ne Monniksheilighcid , door zijnen aanleg tot Welc
fprekendheid , en door zijne Jskeetifche Zedenleer ,
verworven , wclke hij (leeds met zoo veel vuur aan-
prees. 'Er zijn wel in zijne talrijke Predikatiën goe-
de zedenlijke plaatzen en uitvoeringen , maar iet van
die natuur, hetwelk uitmuntend en doorgedacht is,
vindt men bij hem juist niet. Zijne uiilegkimdige
fchrif'
(*) Zie Deel VI. Bladz. i5.
(f) Zie Deel^HW. Bhdz. 285.
(§) Zie Deel VIII. Bladz. 317.
(**) HiëRON. Catal. SS, Eccle$. Cap. 115.
GESCHIEDENIS. 379
fchriften^ welke zich over het geheclc Oude Testa- III
ment, de fcliriften van david en salomo iiitgczon- "^^
dcrd, uitflirekken , en die beiirbcid zijn naar de zuo- Hoofdfl,
genoemde eenvoudige Syrifche Overzetting , welke "^ C. G,
loot* '^ n ^
uit het oorfpronglijk Hebreeuvvsch vervaardigd is , jj^^ ^.-^'^
worden gemeenlijk, en niet zonder reden, geprezen, ■
omdat de woordelijke zin daar in vlijtig ontvouwd
wordt. Evenwel moet men 'er bijvoegen , dat hij
denzelven meestendeels enkel kort aanwijst, en niet
uit het fpraakgebruik opheldert; gelijk hij dan ook
weinig van het Hebrceuwsch fchijnt verdaan te heb-
ben. Tot een voorbeeld \ai\ zijne letterlijke uitleg-
ging kaïi inzonderheid dienen, dat hij de woorden:
De Geest Gods zweefde over de Wateren, volftrekt
niet van den H. Geest, maar van den Wind ver-
daan wil hebben (*); en tot eene proeve van zijne
uitlegkundige gevoelens , dat hij moses voor den
Schrijver van het Bock Job houdt (f), en dat hij
JOB XIX. 25. als eene voorzegging van de Openba-
ring des Verlosfers in het vleesch aanmerkt (§).
Den besten dienst kunnen zijne Ichriften bewijzen
voor de Syrifche Letterkunde, Bijbelvertaling en Oor-
deelkundc. Langen tijd waren alleen de 'Griekfche
Overzettingen zijner fchriftcn door den druk gemeen
gemaakt, tot dat, eindelijk, de beide assemani,
josEF smoN, en stefanus evodius, benevens de
yefuit PETRUS BENEDICTUS, alle drie geborene
Syri'êrs en Maroniten , den oorfpronglijken Sijrifchen
Tekst van dezen Kerkleeriiar, en daar onder voor
de
(*) Opp. Syiac. et Lat. Tom. L pag. 8.
Ct) l' c. T. U.p. I. (§) /. f./. G
58o KEPvKELIJKE GESCHIEDENIS.
in de eerfte keer zlinc Bijbcllche uitleggingen, uit de
^^^ tlandfchrifren der Pauslijke Boekerij, met de Griclc-
Hoofdft. ï'clie Vertalingen, in drie Siirisch-Latijnfche en drie
m C. G Grieksch - Latijnfclic Deelcn in Fo/Io te Roine , 'm het
"tot 475! J^^^ ^73^ ^^^ I74<^j hebben uitgegeven. -- JSIen zou
■' ■■ - nog naast hem eenen niet onvermaarden Prediker,
uit denzelfdcn leeftijd, zeno, Bisfchop van Ferona^
voegen kunnen, die tot het jaar 380 of zelfs langer
kan geleefd hebben, en wiens Predikatien, in eenen
befchaafden flijl opgefteld, het volledigst verzameld,
en met verhandelingen en aanmerkingen der Broede-
ren BALLERINI verzeld , te f^&rona 1739 410. in het
licht vcrfcheencn zijn ; doch bchalven zijnen ijver
voor de Kerketucht zal men niet veel bijzonders bij
hem vinden.
Bcduit En hier zij het flot van onze befchrijving der ge-
Yf."^'''-, beurenisfen van dit gewigtig gedeelte dezes Tijdperks
voor de Kerkelijke Gefchiedenis ; een Tijdperk, waar
in de zaaden gedrooid zijn van zoo vele gevoelens
en dwalingen , gebruiken en misbruiken , Bijgeloof,
en Kerkelijke of Priesterlijke Heerfchappij , zucht tot
vervolgen enz. als de volgende eeuwen hebben ge-
kenmerkt ,* van hier af zal onze Gefchiedenis zich
merklijk kunnen bekorten, nadien de voorvallen en
gebeurenisfen , met betrekking tot de Christelijke
Kerk , van dezen tijd af, tot aan de Kerkhervor-
ming, voor ons niet zoo belangrijke gevolgen gehad
hebben.
Einde van het Negende Deeh
2
<- tv,
«n
>'-'^i*
f I
'.• .\
». .
'é