Skip to main content

Full text of "Algemeene kerkelijke geschiedenis der christenen"

See other formats


V*». "i-  » 


^»'  •>.. 


ir^ 


IarborI 


.    Presented  to  the 

LIBRARY  of  the 

UNIVERSITY  OF  TORONTO 

by  the 

INSTITUTE  FOR 

CHRISTIAN  STUDIES 


i 


-fe 


'.    ONTAKIO,  ^•' 


*?-Q 


ALGEMEENE 


KERKELIJKE 

<]^ESCHIEDENIS, 


DER 


CHRISTENEN. 


ALGEMEENE 


KERKELIJKE 

^GESCHIEDENIS, 


DER 


CHRISTENEN. 


ALGEMEENE 
KERKELIJKE 

GESCHIEDENIS, 


DER 


CHRISTENEN, 


DOOR 


IJSBRAND    VAN.  HAMELS  VELD. 


NEGENDE    D.E  E  L, 


MET       PLAATEN. 


* 


TE     HAARLEM      B  IJ 

F  Pv  A  N  g  O  I  S     B  o  H  N, 

M  D  C  C  C  I  V, 


/m2  71897  j 


INHOUD 


VAN     HET 


NEGENDE    DEEL. 


DERDE      BOEK. 

Bevattende  het  derde  tijdperk;  van  de  regeerJiig  van  den 
Keizer  KONSTANTYN  den  Grooten,  in  het  begin  der 
vierde  eeuw,  tot  de  opkomst  van  Mohammed,  in  de 
zevende  eeuw. 

VERVOLG    VAN    HET 
ACHTSTE      HOOFDSTUK. 

Mn.nicheën,  Priscillianisten ,  Donatisten,  Ariii- 
ncn ,    Apollinaristcn  ,   enz.    Bijzonderheden 

*  van 


INHOUD. 

van    ATIIANASIUS,    IIILARIUS  ,     CllZ.      CRE- 

GORius  van  Nysfa ,  ambrosius  ,  enz.  Bladz,      i. 

NEGENDE      HOOFDSTUK. 

Pclagirianfche  Twisten.  Bijzonderheden  van 
het  leven,  de  gevoelens,  en  fchrii'ten . van 
AUGUSTINUS.  ,  .         ,       .        Bladz.  1128. 


KEPv- 


K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

GESCHIEDENIS. 

DERDE     BOEK. 

BEVATTENDE   HET  DERDE  TYDPERK  ;   VAN   DE 
REGEERING  VAN   DEN   KEIZER  KONSTANTYN 
DEN  GROOTEN,  IN  HET  BEGIN  DER  VIERDE 
EEUW,  TOT  DE  OPKOMST  VAN  MOHAM- 
MED, IN  DE  ZEVENDE  EEUW. 

VERVOLG    VAN    HET 
A  C  H  T  S  1'  E    HOOFDSTUK. 

Mafiiche'én ,  Priscillianhten ,  Donatisten ,  ^r ionen  , 

^poUinaristeit   enz.    Bijzonderheden    van    Athana- 

lius,   Hilarius,    enz.     Gregorius    van    Nysfa  ^ 

Ambrofius ,   enz. 

(jTREGORius  ,  Bisfchop  vaii  Nysfa ,  een  vertrouwd      m 

vriend  van  gregorius   van  Nazianzus .  en  Broe-    ^^ek 

VIII 
der  van  basiliüs  den  Grooten  ^  hoewel  hij  zoo  z<^^^  y{oo^è(\, 

niet  bij  zijne  tijdgenoten   bewonderd    is  geworden ,  na  C.  G, 

als  zijn  Vriend  en  Broeder ,  en  ook  zijn   invloed  op  ^^^  \^A* 

den  flaat   der  Kerk   niet   zoo  krachtig  geweest  is ,  -     ■     ■ 

kan  echter  van  den  Kerkelijken  Gefchiedfchrijver  niet  Bijzon- 

derhecsa 
IX.  Deel.  A  on- 


ft  KERK  EL  IJ  KE 

III       ongemerkt  voorbiigcgaan  worden,  al  ware  het  enkel 
BOEK      vvcüens  fommige  hoedanigheden ,  welke  hem  van  zii- 

Vlll  ö  o  ^  J 

Hoofdrt.  ncn  Vriend  en  Broeder  ondcrfcheidden ,  met  welke 
na  C.  G.  ]iij  anders ,  inzonderheid  tegen  de  Arianen ,  voor 
]17  4'i  ^^'^^  KathoUjk  Geloof  geijverd  heeft. 

'—  Deze,  jonger  Broeder  van  basilius  den  Groo- 
vnncRE-  f^fj  (  *  )  ,  aanfchouwde  het  eerlle  levenslicht  , 
vanNysfairi  het  jaar  331,  of  kort  daar  na,  waarfchijn- 
lijk  te  Cafarsa  'm  Kappadociê^  en  genoot,  hoewel 
tromvd'  de  berichten  zwijgen ,  waarfchijnlijk  eene  gelijke  ge- 
mnartuch  leerde  opvoeding  als  zijn  Broeder,  waar  van  zijne 
bandeen  kundigheden  getuigenis  dragen.  Al  vroeg  echter 
annprijzer  vertoonde  zich    het  onderfcheid  van    neigingen  tus- 

van  den     fj^j^gri  de  beide  Broeders;    terwijl   BASILIUS    de    VVe- 

ongchuw- 

den  ftaat.  rdd  in  den  Monnikenlland  ontvlood ,  geloofde  gre- 

coRius  haar  buiten  denzelven  meer  dienst  te  zullen 
doen.  Hier  aan  Iaat  ons  het  bcflisfend  getuigenis 
van  6OCRATES  (t)  niet  toe  te  twijfelen,  dat,  on- 
der de  Broeders  van  basilius  ,  petrus  hem  nage- 
volgd hebbe  in  Monniken- Godzaligheid,  maar  gre- 
GORiusJn  de  Welfprckendheid.  Ook  trouwde  gre- 
GORius  met  eene  theosebia  , .  met  welke  hij  nog 
verbonden  was ,  toen  hij  reeds  het  openbaar  Leeriiar- 
ambt  bij  de  Gemeente  bekleedde, waarom  gregorius 
van  Nazianzus ,  toen  hij  hem  over  hare  dood  ver- 
troostte ,  haar  de  Vrouw  van  eenen  Priester 
noemt    (§);    d^t  voorts  dezelfde   gregorius   haar 

den 

(♦)  Zio  VIII  Deel,  Bladz.  i\i. 
(t)  Hitt.  Eccles.  Libr.  IV.  Cap.  c6. 
( § )  Ep.  XCV.  T.  I.  Opp.  p.  84Ó. 


G  E  S  C  IJ  I  E  D  E  NM  S.  3 

den   n.iam    van   Zuster  van   gregorius   gccTt,    be-      III 
wijst  niet,  dat  deze,  in  zijn  Lccriiaiiiuibt,  zich  van     1^"':'^ 
zijne  vrouw  zal  onthouden  hebben,  alzoo  deze  naam  Hoofdll. 
van  Zuster  in  het  gemeen  aan  alle  Cliristen  vrouwen  "^  C.  G. 
gegeven  werd ,  ook  ontbrak  het  ten  dezen   tijde  nog  [^^       'l\ 
niet  aan  voorbeelden  van  Geestelijken ,  die  bij  hunne  — — 
Vrouwen    kinderen  verwekt  hebben.    In   zijne   laater 
jaaren  veranderde  gregorius,  medegefloept  door  het 
voorbeeld  van  zijne  vrienden,   en   den   ftroom  van 
zijnen  leeftijd,  omtrent  dit  fluk,   van  gevoelen;   en 
prees  hij  zelf  den  Maagdelijken  Staat  ijverig  en  niet 
zelden  onbedachtzaam  aan  (*) ,  ja  hij  beklaagde  zich 
zelven ,  dat  hij  in  de  volmaaktheid  zoo    ver    achter 
flond  (f).     Zoo  verliaalde  hij  ook  als  Bisfchop  aan 
zijne  Gemeente  CS)i   f^'it  hij   voor  zijne  ligtzinnig- 
heid  en  onverfchilligheid ,  welke  hij,  in  zijne  jeugd, 
ten  aanzien  van  de  verëering  van  zekere  Martelaren 
begaan    had  ,    door     eencn  vreeslijken    droom    ge- 
ftraft,  maar  ook  te  gelijk  bekeerd  is  geworden.    Als 
zijne   Moeder  hem   tot    de  plegtigheid,  met  welke 
men   de   beenderen   der  gemelde  Martelaren   in  eene 
Kerk  zou  bijzetten,  genodigd  had,  nam  hij  het  haar 
kwalijk ,    dat    zij  hem  zijne    bezigheden   door  eene 
lange  reize  had  laten  afbreken.    Terwijl,  dus  de  an- 
deren den  nacht  voor   de  plegiigheid  ter  eere  dezer 
Martelaren   met  zingen  in   eenen  hof  doorbrachten, 

fliep 

(*)  Zie    Deel  VI.  BI.  17. 

(t)  De  Firginiiate  C.  3.  T.  III.  Of)p.  p.  Il6.  fq, 
(§)  Orat.  in  XL.  ]\Iartyrcs  Tom.  II.  Opp.  pag.  21 2. 
Vergel.  Deel  VI.  Bladz.  173. 

A  a 


4  KERKELIJKE 

ïïï       flicp  liij  Iiecl  genist  in    een    naburig    huis.      Hier 

"°I^     droomde  hij,    dat  liij,   toen   hij   in   den  tuin   wilde 

Hoofdft.  gaan,  door  een'  hoop  foldatcn   bijlvans  doodgcflagen 

m  C.  G.  ^ygj-j.  bij  het  ontwaken  beweende  hij  zijnen  misflag, 

tot    'I76.  en  benatte  de  kist ,  in  welke  de  gemelde  overblijfzc- 

■ len  lagen,  met  zijne   tranen,   om  bij  God  en  deze 

Martelaren  vergeving  te  erlangen. 

Hij  wordt     In   ^ijne  jonge  jaaren,   voelde    gregorius    geene 

Vcoi-le-    (jrifj-   tot  zoodanige   vroome   Godsdienftigheden ,    ja 

vervor^'^  zelfs  niet  tot  den  fland  van  Leeraar,  tot  welken  hij 

gensLeer-  zich  echter  fchijnt    voorbereid  te  hebben.    Hij   was 

We'lfpr'e"-   ^^^^^  ^^^  Foor  lezer  ^  men  weet   niet,  bij  welke  Ge- 

kendheid.  meente ,   aangeftcld ,   toen    hij    dit  ambt   onverziens 

verliet ,  en  jonge  lieden  onderwijs  begon  te  geven  in 

de  Welfprekendheid.      Deze  flap  mishaagde    groot- 

lijks  aan  zijnen  vriend  gregorius  van  Nysfa^  die 

hem  deswegens  ftreng  bcflrafte  (*). 

Hij  wordt      Waarfchijnlijk  bracht   deze   beftrafling  hem  weder 

Bisfchop  ^  ^.    ^g    loopbaan    terug,    welke    hij    verlaten    had. 

van  Nyslh  ^  ,      , 

Want,  fchoon  het  niet  bekend  is,  langs  welke  trap- 
pen hij  daar  toe  geklommen  is,  dat  hij  echter,  om- 
trent het  jaar  372,  Bisfchop  is  geworden  van  Nys- 
fa^  e^ne  middelmatige  ftad  van  Kappadoci'é  ^  fchijnt 
uit  eenen  Brief  van  zijnen  Broeder  easilius  te  blij- 
ken (t)«  Deze  verhaalt  ook,  dat  men  zijnen  Broe- 
<ler  voUlrekt  heeft  moeten  noodzaken  ,  om  deze 
waardiglicid  aan  te  nemen;  ondertusfchen  houdt  hij 
zijne  verkiezing,  volgends  de  denkwijze  van  zijnen 

tijd, 

(*)  ElHit.  XLIII.  pag.  804. 

(t)  CAS.  M.  Ep.  XCVIII.  T.  III.  Oi>p,  p.  193. 


GESCHIEDENIS.  5 

tijd,  voor  rechtmatig,  en   geeft  te  kennen,   dat  hij      iU 
zelf  hem  in-^cwijd  hebbe  (*).     basilius  oordeelde     ^P^'f 
van  hem  (f),  dat  zijne   gaven  een  veel  aanzienlij- Hoofd/I. 
ker  Bisdom  verdiend  hadden ,   maar  voegt  'er  bij ,  "^  C*  ^ 
dat  hij,  naar  de  gewoonte  van  grootc  mannen,  eene  Jót   1-6. 
kleine  plaats  tot  eene  groote  waarde   verheflen  zou.  — — — 
Men  kan  zich  op  dit  oordcel   te  meer  verlaten ,  al- 
zoo   BASILIUS    cenigcn    tijd  te  vooren  reden  gehad 
had,  om  zich  over  zijnen  Broeder  te  beklagen,  die, 
ten  einde  hem  met  zijnen  Oom  te  verzoenen,   on- 
dergefchovene  Brieven  in  deszelfs  naam  aan  hem  ge- 
fchreven  had  (§).     Ilct  gene  basilius  toen  in  hem 
berispte  ,    dat    hij    zijne    eenvoudige    goedhartigheid 
door  anderen  had    laten  misbruiken ,   kan  ook ,   in 
het  vervolg,  zijn  hoofdgebrek  gebleven  zijn.     Want 
BASILIUS  gewaagt,  op  eene  andere  plaats  (**),   dat 
GRXGORius  van  Nysfa  zich  liet  verleiden,  om  Kerk- 
vergaderingen   tegen  hem  te  beleggen;  zonder  dat 
wij  daaromtrent  iet  meer   weten    te   zeggen.     Ook 
wilde    hij   hem  niet   naa  Rowe   gezonden    hebben, 
toen  de  Oosterfche  Bisfchoppen,   bij  den  verwarden 
ftaat   van  hunne  Gemeenten  ,    eenige  hulp  van   de 
Westerlingen  verzoeken  wilden;  omdat  zijn  Broeder 
in  Kerkelijke  zaken  onervaren,  en  ook  niets  minder 
dan  een  vleijer  was,  die  dus  bij  cencn  Bisfchop  van 
hooger  geest  niets  zou  uitvoeren  (ff). 

GRE- 

(*)  Epist.  CCXXV.  pag.  345. 
Ct)  Epist.  XCVin.  pag.  192. 
(§)  Zie  Dee/VlU.  Bladz.  2^2, 
(•*)  Ep.  C.  p.  196.        (tt)  f^p.  CCXV.  p.  223. 

A3 


6  KERKELIJKE 

III  GRECORius  was,  op  ecncii  tijd,   Bisfchop  gcwor- 

Bor.K      jjj^jj      wanneer   de    ylrianen  den   KathoUikcn   lieten 
VIII 
Iloofdft.   voelen,  dat  zij  aan  het   Huf  van  valens  de  over- 

na  C.  G.  hand  hadden,     basilius  had  reeds,   door  hun   toe- 
Jaar  363.  ^         ffcleden ,  maar   ook  grecorius  trof  de  ver- 
tot  476.  '  °  ' 
. volging,    kort    na  het  aanvaarden  van    zijn   ambt, 

GREGORi-  zoodat  hij  zelfs  genoodzaakt  was ,  zijn  Vaderland  te 
vervolgd  verlaten   (*).     Maar  op   het  einde  des  jaars  375, 
door  de     werd  hij,   op  bevel  van  demosthenes,    Vicarius 
Anancn.   ^^^^    Pouius ,    gevangen  genomen.     Zekere    philo- 
ciiARES  was  zijn  befchiildiger ,   die  hem ,  naar  het 
fchijnt,  over  een   kwaad  beftuur  der  Kerkengelden , 
had  aangeklaagd.     Maar  gregorius,    die  van   eene 
hevige  ziekte  werd  aangetast,  en  van  zijne  wachters 
geen  medelijden  te  wachten  zag,  Tedde  zich  door 
de  vlucht  uit  hunne  handen.     Zijn  Broeder  basilius 
fchreef  toen,    in  naam    van    alle    Bisfchoppen    van 
Kappadoci'è ^  wier  Metropolitaan  hij   was,   aan   den 
Bevelhebber ,    om   dien   te   verzoeken ,    dat  hij  het 
daar  door  ontflaane  uitftel  van  deze  zaak  niet  kwa- 
lijk neemen  mogt  (f).    Het  baatte  gregorius  van 
N'jsfa  niets,    dat  de   Bisfchoppen  van    Kappndocie 
voor  hem  tusfchcngetreden  waren,      demosthenes, 
die  van  basilius  niet   alleen    als    een    vriend    der 
Arïanen^  maar  ook  als    een  onwetend  en  geweldig 
man,  befchreven  wordt,  liet,  in  het  jaar  376,   te 
K-^ifa  zelve   eenc   Kerkvergadering  van  Bisfchoppen 
uit  Galr.ti'é  en  Pontus  houden,  op  welke  waarfchijn- 

lijk 
(*)  GRF.G.  Nysf.  de  Fita  S.  Maciiiue  7.  II.  />.  188. 
(;  \  )  Epist.  CCXXV.  pag.  344. 


GESCHIEDENIS.  7 

lijk  het  lot  van  gregorius  bcflist  werd  (*),   alzoo      III 
GREGORius    volkomen    uit  zijn    Bisdom    verdreven     ^51":^ 
werd,  Iictwelk  aan  iemand  werd   opgedragen,   wien  f joofdft. 
zijn  Broeder    cenen   ondeugenden   Ariaaufchen  flaaf  na  C.  G. 
noemt  (f).     Men  kan  ook  bijna  uit    cene    plaats -^'^^    ^^] 

van  GREGORIUS  (§)  befluiten,   dat  hem  de  balling 

fchap  door  een  bijzonder  bevel  des  Keizers  is  aan- 
gezegd geworden.  Als  hij  zich  voornaamlijk  daar 
over  beklaagde,  dat  de  Ketters  in  zijne  Gemeente 
de  overhand  zouden  nemen,  vertroostte  hem  zijn 
vriend,  gregorius  van  Nazianzus  ^  daar  mede, 
dat ,  alhoewel  zij ,  gelijk  de  flangen ,  volgends  zijne 
eigene  vergelijking,  in  vertrouwen  op  de  lente,  uit 
hunne  holen  mogten  vooitkomen ,  zij  evenwel  (lechts 
een'  koiten  tijd  fchuifelen ,  en  dan ,  door  de  waarheid 
en  den  tijd  overwonnen ,  weder  in  •  ^q.\\  grond  krui- 
pen zouden  (**). 

Dit  gebeurde  ook  korten  tijd  daar  na;  ten  minflen  Hij  worde 
de  wederwaardigheden  van  gregorius  van'  JSJysfa  herf^<-'W. 
namen,  met  de  dood  van  Keizer  valens,  in  het 
jaar  378 ,  een  einde.  Doch  in  het  volgende  jaar 
trof  hem  de  fmart  wegens  het  overlijden  van  zijnen 
Broeder  basilius  zeer.  Dezen  had  hij  zoo  zeer  ge- 
ëerd, als  bemind;  hij  hield  ook  over  hem  cene  lof- 
reden Ctt)}  vvaar  van  het  flot  het  best  mag  ge- 
noemd 

(*)  BAsiL.  Epht.  CCXXXVII.  pag.  365. 

(t)  BAsiL.  Epht.  CCXXXIX. />/7^.  367. 

(§)  Z)(?  Vita  S.  Macriiite  p.  192.  /.  c. 

(**)  GREG.  Naz.  Epht.  XXXV.  p.  j^q. 

(tt)  Oratio  in  latidem  fratm  Bafüii  7.  II.  p.  479-498. 

A4 


/j 


g  K  E  R  K  E  L  ÏJ  K  E 

III       nocmd  worden,  daar  hij  zijne    Toehorers  vermaant, 

BoF.K     Qn^  ^\^  gedaclitenis  van  zijnen  Drocder  niet  door  lof- 

Hoofdft.  fpi'^'^cn,  inaar  door  het  navolgen  zijner   deugden  en 

nn  C.  G.  goetle  hoedanigheden  te  verëeren. 

Jaar  363.      jj^  ^-^^  -       ->,    bezocht  gregorius   de  Kerkver- 

lOt      476.  j  01  y  .    r  j  ■ 

. gadering    te   Aniiöchië,   op    wellve    men    mislchicn 

Dood  van  yo^j.    y,ct   bijleggen   der    Meletiaanfche    verfchillen , 

Broeder    n^^'*^^*  ^'^^^^^  ^'"^^^  ^^^^  handhaaven  van  het    Katholijk 
B^siLiüs    Geloof  in   het  Oosten,  door  de  belluitcn  van    160 
f,".5'^!l'^^'"  aanwezende  Bisfchoppen,  onder  voorzittiiig  van  me- 
LETius,  Bisfchop  van  Antiöchi'è^  zorgde  (*).    Na 
het  eindigen  dezer  Sijnode,  deed  hij  eene  reize  naa 
Ponttis ,  tot  zijne  Zuster  macrina  ,  welke  de  oud- 
fle  was  van  alle  hare  Broeders  en  Zusters,  en   bo- 
ven hen   allen  ook  iiitftak  in   Askettfche  Godzalig- 
heid,  gelijk  zij   daar    ook  haren  Broeder    easilius 
ten  Iterkften  toe  had  aangcfpoord  (  f  ).    gregorius 
vond    haar    flervcnde;    hare    laatfle    redenen,    haar 
voorbeeld  en   dood,  fchijnen  op  hem  eenen  verba- 
zenden   indruk   gemaakt   te  hebben.     Ook   befchreef 
hij  kort  daar  na  haar  leven,  als   een  voorbeeld  van 
heiligheid,  in  eenen  Brief  aan  den  Monnik  olym- 
pius  (S),  vvaar  in  hij   haar   ook  een  wonderdoend 
vermogen  toekent. 
Züne  rei-     Door  de  gemelde  Kerkvergadering  of  wel  door  de 

zennje-  aigenicene  Kerkvergadering  \:m Konjïamwopokn ^\\qx.- 
rufaicm.  ,, 

(*)  GRF.GOR,  Njif.   de   J'ita   S,   Macrina  png,    187. 
DALUZ.  Noya  Collect.  Concil.  Tom.  I.  p.  78. 
(t)  Zie  Deel  VIII.  Bladz.  117. 
(§)  nta  S.  Macrin.e  T.  II.  Opp.  p,   177-204.. 


GESCHIEDENIS.  9 

welk  onzeker  is,  gclastigd,   om  den  (laat  der  Kcr-      III 
ken  in  Arabi'è  op  te  nemen ,   kwam   hij  in  het  jaar    ^^-^^ 
380  of  381  te  J'erufalem^  alwaar  hij  de  zoogenaam-  Hoofdft. 
de    heilige   plaatzen  ,    Bethkhem ,     Golgotha ,     den  "»  C.  G, 
Olyfberg^    en    de    plaats    der    Opjianding^    alwaar  \^^    \^^ 
overiil  Kerken   en    Kapellen    gebouwd  waren,    met  .^ 

bijzondere  vreugde  bcfchouwde  ( * }.  Doch  tevens 
verzekert  hij,  dat  zijn  geloof  daar  door  verminderd 
noch  venneerderd  was  (f).  Veel  meer  gaf  hij  kort 
daar  na,  in  zijnen  vermaarden  Brief  over  de  Bede- 
vaardreizigers  naa  yerufalem  ( § ) ,  aan  dénen  zij- 
ner vrienden  te  kennen,  dat  foortgelijke  Godvruch- 
tige reizen  door  den  Zaligmaker  niet  alleen  niet  gebo- 
den, maar  dat  zij  ook,  uit  hoofde  van  de  Zeden- 
loosheid,  in  die  Gewesten  heerfchendc,  fchadelijk 
waren  (♦♦).  Te  Jerufalem  werd  gregorius  zelfs 
in  moeilijkheden  ingewikkeld.  Hier  waren  twistzieke 
geesten,  die  zelfs  hem,  die  vrede  zocht  te  (lichten, 
niet  verfchoonden ,  en  ook  anderen ,  door  allerhande 
vragen  en  bedenkingen ,  tot  hunne  partij  zochten 
over  te  haaien;  hij  geeft  daar  van  zelf  eenig  maar 
zeer  duider  bericht ,  in  eenen  Brief  aan  drie  van  zij- 
ne vriendinnen  te  Jertifalem  (ff),  welke  daarom 
merkwaardig  is,  omdat  hij  in  denzelven  zijne  ge- 

voe- 

(*)  Epiit.  ad  Rujlath.  Tom.  III.  Opp.  p.  6sS* 
(t)  Z)^  euutib.  Ilierofol.  pag.  58(5. 
(§)  Toni.  III.  Opp.  pag.  651-654. 
(**)  Zie  Deel  VI.  Bladz.  205. 

(ft)  Epi stola  ad  Euftathiam ,    Amhrofiam   et  Ba{iU%' 
fam  Tom.  III.  Opp.  pag.  6<)$-666. 

As 


10  KERKELIJKE 

in  voclcns  over  deze  en  gene  leerflukken  voordraagt. 
BOEK  2,iq\^  beklagende ,  dat  aldaar  zoo  veel  vijaiidfchap 
Hoofdfl.  pl''^"^-^  '^^'^ »  2egt  hij ,  de  vijanden  van  God ,  Joo- 
nn  C.  G.  den ,  Afgodsdienaars ,  en  /Iriaimi ,  moet  men  altijd 
^^  ^,5'  haaten ;  die  haat  is  God  aangenaam ;  maar  welke 
m  verfliandige  reden  kan  'er  zijn,  tot  twist  met  die  ge- 

nen, die  den  Vader,  Zoon,  en  Heiligen  Geest,  op 
dezelfde  wijze,  aanbidden,  en  die  in  de  onvermeng- 
de, maar  onderfcheidene  Heilige  Drieheid,  één  We- 
zen, Heerlijkheid  en  Magt,  gelooven?  Vervolgends 
verklaart  hij  zich  over  dit  Icerftuk  vollediger,  isaak 
CASAUBOxus  heeft  dezen  Brief  het  eerst  in  het  licht 
gegeven,  ia  het  jaar  löoó,  te  Parys  in  Octavo^ 
met  vele  geleerde  en  leerzame  aanmerkingen,  welke 
in  de  groote  verzameling  der  werken  van  grego- 
Rius,  in  welke  men  den  Brief  insgelijks  heeft  inge- 
voegd, achter  wege  gelaten,  en  in  plaats  daar  van 
de  zoogenoemde  verbeteiKle  aanmerkingen  van  gres- 
SER  gedrukt  zijn  geworden  (*). 
Berichten  Van  dien  tijd  af  begon  gregorhts  een  veelfchrij- 
vnn zijnen  ygj.  ^q  worden.  Twee  van  zijne  Boeken,  welke  hij 
PETRUS.  "'"^^  ^^"S  na  liet  jaar  379  fchijnt  gefchreven  te  heb- 
ben, droeg  hij  op  aan  zijnen  Broeder  petrus,  die, 
door  hunne  Zuster  macrina  opgevoed  en  geleid , 
een  tijd  lang  Opziener  was  van  een  Monniken - 
Klooster  in  hare  nabuuifcliap;  maar  die  naderhand, 
omtrent  liet  jaar  380,  Bisfchop  geworden  is  van 
Sehaste  'm  Armenië^  alwaar  hij  kort  na  het  jaar  391 
geflorven  is.      Aliioewel  hij  zoodanig  onderwijs  i\\ 

de 
(*)  Touu  III.  Opp.  in  Anuott.pag.  79.  fq. 


GESCHIEDENIS.  n 

de  vvctenfchappcn   niet   genoten    had,  als  zijne   bc-      III 

roemde  Broeders,  evenwel   werd  hij,   wegens  zijne,     ^y^.^ 

door  eigenen  vlijt  vcrkrcgene ,  kundigheden ,  als  ook  Hoofdfl. 

wegens  zijne  (Irenge  Godzaligheid  en   ijver  voor  de  "•''  C.  G. 

zuiverheid    der    Christelijke   Lcere  ,    zeer  hoog  ge-  Iq[    L^[ 

acht  (♦;.  

Het  eerfte  Boek  ,   hetwelk  gregorius  aan  zijnen  ZijneBoe- 

Broeder  opdroeg,   handelt  van   de  vormine;  of  van  '\':''''''^^ 

.        j       -i/r     -  j  zijnen 

de  Schepping  des   Menjciien^   (^itz^i  Kctrctaxiuv^  ccv-  Broeder. 

S-^w7r«)  (f).  In  dit  werk  vult  hij  met  alle  be- 
fcheidenheid  aan,  het  gene  zijn  Broeder  basilius, 
die  hij  hunnen  Vader  en  Leermeester  noemt,  in  zij- 
ne verklaring  van  de  Scheppings-Gefchiedenis,  met 
betrekking  tot  de  Schepping  des  Menfchen,  onaan- 
geroerd gelaten  had.  In  dit  Boek  is  zijn  gevoelen 
merkwaardig,  dat  de  menfchen,  indien  zij  niet  ge- 
zondigd hadden,  zich  zonder  huwlijk  zouden  voort- 
geplant hebben,  hetwelk  hij,  met  het  voorbeeld  der 
Engelen ,  opheldert ,  die  zonder  het  huwlijk  tot  een 
oneindig  getal  vermenigvuldigd  zijn.  Een  ander  ge- 
fchrift,  hetwelk  gregorius  insgelijks  aan  zijnen 
Broeder  petrus  heeft  opgedragen,  had  hij  op  des- 
zelfs  verlangen  opgeficld,  over  de  Scheppings-GC' 
fchiedenis  ^  (  ttj^*  tvi<:  E|jd>;^g^y)  (§).  Hun  Broe- 
der BASILIUS  had  daar  over  zijne  vermaarde  Kerkre- 

de- 

( * )  GREGORIUS  Nysf.  de  Fita  S.   Blacrina:  pag,    l  ?,6. 
£03.  Ejusd.  Epht.  ad  Flavian.    Tom.  lil.    Opp.  p.   645.  '"• 

THEODORET.  Hist.  Eccles.  L.  IV.  C.  27.  L.  V.  C.  8. 

(t)  Tom.  I.  Opp.  pag.  44.- 138. 

(5)  Tom.  I.  Opp.  pag.  1-43, 


ia  K   E  R  K  E  L  JJ  K  E 

in       dcncn  gehouden  (*),  maar  zich,  dewijl   hij  fleches 

BOEK  onirelcerde  Tochoorers  had,  naar  dcrzelver  vatbaar- 
VIJI 
Hoofdft  ^'^'^^  moeten  fchikkcn.  grügorius  fchrijft  hier  na- 
na  C.  G.  derc  bijvoegzelen  en  oefeningen ,  maar  geenszins , 
^^  _^*  zegt  hij,  tegenfpraak  tegen  zijnen  Broeder.  —  Ge- 
1  wigtiger,  en  niet   alleen  het  grootfl-e,  maar  tevens 

het  hoofdwerk  van  gregorius,  tot  welks  voltoo- 
iing en  bekendmaking  zijn  Broeder  petrus  hem 
insgelijks  opfpoordc,  zijn  zijne  XII  Boeken  tegen 
EUNOMius  (t)?  die  hij  omtrent  het  jaar  381  tot 
fland  bracht.  Het  Verweer fchrift  van  dezen  be- 
roemden Ariaan  tegen  de  KathoUjken,  was  door 
EASiLius  den  Grooten ,  in  een  afzonderlijk  Boek , 
wcderlegd  geworden  (§).  IMaar  hier  tegen  verant- 
woordde EUNOMIUS  zich  in  een  werk  van  vijf  Boe- 
ken; van  welken  reeds  het  lezen  van  bet  eerde 
Bock  BASiLius  van  verdriet  het  leven  kostte,  zoo 
fchrijft  de  bewonderaar  van  eunomius,  filostor- 
Gius  (**).  Een  op  zich  zelf  zeer  onwaarfchijnlijk 
bericht,  hetwelk  fotius  niet  alleen  in  zijn  uittrek- 
zel  uit  de  Gefchiedenis  van  filostorgius  eenen  leu- 
gen noemt,  maar  waar  van  hij  de  onvi'aarheid  el- 
ders ook  zoekt  te  bewijzen  (ff).  Te  weten,  hi] 
verhaak  (SS) 5  dat  eunowius  zijne,   na  vele  jaarcn 

eerst 

(*)  Zie  Deel  VIII.  Blndz.  274. 

(t)  Tovi.  II.  Opp.  pag.  284-064. 

(5)  Zie  Deel  VIII.  Bladz.  229. 

(**)  Hist.  Eccles.  Lihr.  VIII.  Cap.  12. 

(ft)  Bihlioth.  Cöd.  CXXXVIII. />/7^.  313. 

(SS)  Coll.  C«d.  IV.  V.  pag.  8,  9. 


GESCHIEDENIS.  13 

terst   afgewerkte    verantwoording ,    zelfs   aan   zijne      IIï 
aanliangeren   niet  ligt  medegedeeld  ,    maar  ze ,  zoo     ^;^^-^ 
lang    BASiLius   leefde,    verborgen  heeft  gehouden,  HoofdfL 
opdat  zij    niet    door  dezen  terflond  overhoop  zou  "^  C.  G. 
geworpen  worden ;  maar  na  het  overlijden   van  de-  Jqj   ^-5] 

zen  Bisfchop  had  hij  dit  werk  eerst  aan  zijne  vrien- 

<len  laten  zien,  hetwelk  kort  daar  na  ook  in  handen 
^QV Katholijken  raakte,  en  behalvcn  door gregorius 
vanA^'V^,  ook  door  theodorus, Bisfchop  van^«- 
tiöchiê,  ais  ook  door  sophronius,  in  zijne  naakt- 
heid ten  toon  gefield  werd.  Dus  verhaalde  elke 
partij  van  de  hoofden  der  tegenpartij  het  flechtde, 
waarom  noch  de  ééne  noch  de  andere  zoo  geheel 
zonder  oordeel  des  onderfcheids  geloofd  kan  wor- 
den. Alleen  dit  is  zeker,  dat  de  wederlegging  van 
gregorius  alleen  bewaard  gebleven  is.  Met  dit 
werk  ftaat  als  eenc  tn'eede  afdeeling  des  XHBoeks  (*) 
in  verband  de  wederlegging,  naar  het  fchijnt,  van 
een  ander  werk  van  eunojiiüs.  Van  het  een  en 
ander  kan  men  zeggen,  dat  het  meer  vermaard  dan 
groot  is.  Stelt  men  zich  naast  hem  in  hetzelfde 
(landpunt,  lüt  hetwelk  hij  gefchrevcn  heeft,  dan 
vindt  men  de  uitnemende  toejuiching,  waar  mede 
het  ontvangen  is,  niet  onverwaclit , .  noch  onge- 
grond. Juist  deze  leerwijze,  om  voor  het  leerflel- 
zel  der  KathoUjken  te  flrijden ,  die  vaardigheid ,  om 
hetzelve  in  zijne  beflanddeclen  te  ontbinden ,  en  den 
famcnhang  in  hetzelve  aan  te  toonen;  overiil  gron- 
den   voor  hetzelve    op   te  fpooren;    gcdecliljjk  met 

nieu- 
(*)  Png.  71:4-8(54.  /.  c. 


14  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  nieuwe,  zo  al  niet  betere,  eclitor  meer  fchittcrcnde 
vm  wapenen  te  kampen;  geenen  misflag  van  partij  on- 
Hoofdft.  gemerkt  en  ongedraft  te  laten;  en  dit  alles  in  zulk 
na  C.  G.  ccn  verband  van  disputeerkunst  met  ecnen  vvelbe- 
tot  4~6.  i'pi'''i^''^tcn ,  vernuftigen  en  zegevierenden  ftijl ;  deze 
m  leerwijze  was  voor  eenen   tijd ,  toen  de  beide  par- 

tijen van  Katholijken  en  Arianen  als  het  ware  ftre- 
den,  wie  het  flagveld  behouden  en  meester  blijven 
zou,  treffend  genoeg,  en  deed  vele  werking.  Voor 
de  nakomclingfchap  heeft  die  zelfde  bekwaamheid 
van  GREGORius,  in  het  ontvouwen  en  verdedigen 
van  zijn  leerftelzel ,  en  menige  goede  en  vrije  aan- 
merking ,  maar  voornaamlijk ,  dat  zijn  twistfchrift 
meermalen  eene  wijsgecrige  wending  neemt,  wel 
eene  leerftellige  ,  maar  zeker  nog  meer  eene  gefchied- 
kundige  waarde.  Doch  deze  zou  ongelijk  grootcr 
zijn ,  indien  zich  de  Schrijver  van  vermoejende  wijd- 
lopigheid en  ontallijke  herhalingen,  en  het  laten 
doorflippen  van  goede  gedachten,  gewacht  had.  Het 
blijkt  genoeg  ,  dat  hij  niet  zelden  zijne  partij  te 
magtig  is,  maar  daartegen  hebben  zij  eikanderen, 
in  meer  dan  (iiw  opzicht,  niets  te  verwijten.  De 
ciün  zoo  wel  als  de  ander  flaat  heel  dikwijls  den  bal 
mis  in  de'  uitlegging  van  Bijbelplaatzen ,  ja  men 
zou,  bij  deze  vergelijking,  al  ligt  met  sejiler's 
waarneming  indemmen,  dat  men  bij  de  Katholijken 
meermalen  fleclite  uitlegging  van  Schriftplaatzen 
ontmoet ,  dan  bij  de  zoogcnoemde  Kettcrfche  Schrij- 
vers. Haatlijke  gevolgtrekkingen  ,  ondcrRcllingcn 
van  het  gene  eerst  diende  bewezen  te  worden ,  ijde- 
le   fpitsvinnigheden  ,    en    eene    fpottende    of   zelfs 

fchim- 


GESCHIEDENIS.  15 

fclninpende  en  hevige  wijze  van  uitdrukkingen,  ont-      III 
moéten  wij  bij  gregorius  even  zoo  veel  als  bij  eu-     ^^Ji 
^'OMIus   enz.    gregorius  fcbijnt  dit  werk   in  het  Hoofdfl. 
eerst  in  cenen  veel   bepaalderen   omvang   opc;cfl:eld,  "^  C.  G, 
maar  naderhand   tot    dien  vorm  uitgebreid   te  heb-  ^^^   ^7^] 
ben,    waar  in  wij  het  nog  bezitten.     Want,    fo- — — — 
Tius  ( * )  had  twee  Boeken  van   dezen   inhoud  van 
hem  gelezen ,   welke   hij  beiden   wegens   de   fchoon- 
heid  en  bevalligheid  van  ftijl ,   maar  ook ,   bijzonder 
het  écne,   wegens  zijne    uitmuntende   gegrondheid, 
prijst;  alhoewel  hij  erkent,  dat  de  Schrijver   euno- 
Biius  juist  niet  naanwkcurig  naar  de  orde  af  bcftrce- 
den  heeft.     Misfchien  was   dit  ook  dat  kleine  ge- 
fchrjft,  hetwelk  hij  aan  gregorius   van   Nazianzus 
en    HiÜRONYMus  ,    volgends    getuigenis    van    dezen 
laatften  (f)?  heeft   voorgelezen.      Waarfchijnlijk   is 
dit  gebeurd  bij  gelegenheid  der  faraenkomst  van  de- 
ze drie  vrienden ,  op  de  algemeene  Kerkvergadering 
te    Konftantinopolen  ^    in    het   Jaar    381.     Hier   ten 
minden  hield   gregorius   van   Nysfa  twee  plcgtige 
Redenvoeringen ;  de  ééne,  die  niet  meer  voorhanden 
is,  toen   gregorius    van   Nazianzus  tot  Bisfchop 
van  Konflantinopokn  verkozen  was  CS)?   ^^  andere 
bij  de  dood  van  meletius,   Bi.sfchop  van   AntiÓ- 
chië^  die  op   gemelde   Kerkvergadering  het  Voorzit- 
tcrfchap  had  waargenomen,   en  die  door  de  Scheu- 
ring ,  welke  naar  hem  den  naam  voert ,   beroemd  is 

ge- 

(*)  Biblioth.  Cod.  VI  et  VII.  pag,  9. 

Q\^  De  Vivh  llhtflr.  Cap.  138. 

(§)  GREG.  iV}'./.  Or,  in  Mekt.  p.  588.  T.  III.  Opp, 


i6  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       gcwortlcn  (*).     Te  vooren  was  reeds  cene  andere 

PP':"^     Lofreden    op   meletius    gehouden  ,    met    optelling 

Xloüfdlt.   van  zijnen  arbeid  en   lotgevallen;    daarom  blijft  hij 

na  C.  G.  j"n  de  zijne  meestal  flechts  bij  algemecne  affchilderin- 

10^  4-0!  è^^  ^^^  grootheid  van  dit   verlies ,   en  bij  Bijbelfche 

. beelden  (laan ,  welke  hij  op  dezen  Bisfchop  toepast. 

Welfprekendheid  kan  men  hem  in  dezelve  niet  ont- 
zeggen, hoewel    zijn   vernuft    fomtijds    in   plaatzen 
verbasterd,  zoo  als  de  volgende  eene  is:     „  mele- 
5,  Tius  had,  als  een  navolger  des    Zaligmakers,   de 
„  Joodfche    AVaterkruiken  ,    vol  Kettersch    Water, 
„  met    zuiveren    en    onvervalschtcn    Wijn  gevuld , 
„  naardien  hij  door  de  kracht  des   Geloofs   de  Na- 
„  tuur  veranderd  had."    Voorts  rekent  hij   het  ook 
tot  vertroosting  van  zijne  Tochoorers,   dat   men  de 
ziveetdoeken  van  het  aangezicht  des  overledenen  Bis- 
fchops  ,    tot    ben'aaring    der    gelovigen  ,   afgetrok- 
ken had. 
OFliijop-     Het  gene  een  Schrijver  van  de  XlVde  eeuw,  ni- 
üelleris    ^eborus  (f),  van  gregorius  meldt,  dat  hij  het 
bijvoeg-    merkwaardig  bijvoegzei  bij  de   Niceifche  Geloofsbe- 
zel  op  de  jjj^igfijs   hebbe  opgefteld,   welke  de  Kerkvergadering 
Geloofs-   van    Ko7iflantinopolen    heeft    ingevoerd,    is   wel   op 
belijdenis  zichzelvc    niet    onwaarfcliijnlijk  ,   maar  wordt    door 
hem  alleen  niet  geloofwaardig.    INIaar  hier  aan  kan 
men  minder  twijfelen,   dat  de  meermalen  genoemde 
vergadering  hem  niet  alleen  de  eere  bewezen  heeft, 

om 

(*)  Orat.  in  Melet.  l.  c.  p.  S^'7'S9S'  socRAT.  L.  V. 
f',  9.  sozoM,  L.  VIL  C.  10. 
(]•)  Iliit,  Eciies.  Libr.  XII.  Cap.  13. 


GESCHIEDENIS.  17 

f>Tn   zijn    Kcrklijk   Rechtsgebied  te    bcpaalen ,    maar      III 
Iieni    ook    als    een    voorbeeld    van    rechtzinnigheid     ^J:^^ 
boven  anderen  te  onderfcheidcn  (  *  ).    Welke  verör-  Houldll. 
<lening    theodosius    de    Groote  door  eene  bijzon-  °^  C.  G. 
dcrc  wet  bekrachtigde  (f).  l^'  263. 

Waarfchijnlijk    bleef  greoorius,   zedcrt  het  jaar 

381,  nog  ccnigcn  tijd  in  de  Hoofdftad.    Waarfchijn- ^-'J"*^'^^'"'" 
lijk  was  hij  in  de  Kerkvergadering  van   Konftant'ino'  richtin- 
pokn ,  van  het  jaar  3R2 ,  tegenwoordig  (  §  ).    Trou-  S^"  te 
vvens,   toen    er,   in    het   volgende  jaar,    eene  nog  ^j^Qp^je^ 
merkwaardiger  Kerkvergadering  van  Bisfchoppen  der 
voornaam ftc  Kerklijke    partijen    te    Konftantinopolen 
gehouden  werd,  ten  einde  ecnen  vrede   tiisfchen  hen 
te  bcwerkflelligen,  was  gregorius,  benevens  nec- 
TARius,    Bisfchop    van   Konflantinopolen  ^   aan  het 
hoofd  der  KathoUjken.   Men  befluit  dit,  met  recht, 
uit   zekere  gefchiedkundige  omftandighcden ,   die  in 
eene  Redenvoering ,  naar  allen  fchijn  door  hem,  om 
dezen  tijd,    aldaar  gehouden,  voorkomen;   over   de 
Godheid  des  Zoons  en  des  Heiligen    Geestes ,    en  lof 
van  den  rechtvaardigen  abraham  (**).     Geduuren- 
de  zijn  verblijf  te  Konftantinopolen  ^  kreeg  grego-  • 
Rius  ook  aanleiding,  om  na  het  Jaar  381   zijn  ge- 
fchrift  tegen  het  noodlot  (ff)  op  te  fleUen.    Hij  had 

po- 

(*)  socRAT.  Hiit.   Eccles.   Libr,  V.  Cap.  8.  sozom. 
Libr.  VII.  Cap.  9. 

(t)  Cod.  Theod.  Libr.  XVI.  /.    i.  de  fideCathol.  1.3. 
(  §  )  Zie  Deel  VIII.  Biadz.  46. 
(**)  Toifi.  III.  Opp.  pag.  464-476. 
(ft)  Tom.  II.  Opp.  pag.  62-81. 
IX.  Deel.  B 


iS  K   E   R  K   E  L  IJ   K   E 

lil       pogingen  gedaan,    om  eeneii    geleerden  Heiden  tot 
BOEK      jiej;  Christendom  over  te   brengen.     Maar  deze   ant- 
Hoofdil.  woordde   hen   ftccds,  en   poogde  te  bewijzen,    dat 
na  C.  G.  alle  menschlijke  handelingen  en  gebeurenisfen ,   zelfs 
tot    4.76.  ^^ven  en  dood,  van   de  noodzaaklijkheid   des   nood- 
-    lots   afhingen;    dat    het  dus    niet  aan   hem   ftond, 
maar  dat  het  alleenlijk  aankwam  op  die  onverandcr- 
lyke  bepaaling,  of  hij   van   geloof  veranderen  zou. 
Het  gefprek ,  hetwelk  hij  daar  over  met  hem  hield , 
befchreef  hij  naderhand ,  op  begeerte  van  eenen  Bis- 
fchop,  bij  gelegenheid  der  bekcering   van  eenen   an- 
deren ouden  en  zeer  verflandigen  Heiden,   welke  hij 
bijkans    voor    onmogelijk   gehouden    had,    in  eenen 
Brief  aan  denzelven.    De  Heiden ,  met  wien  grego- 
Rius  gcfproken  had,  leidde  het  onwcêrflaanlljk  nood- 
lot af  van   de   plaatzing   der  geftarnten;   en    beriep 
zich  ten  dien    einde  op  de    zekere  uitrekening  van 
toekomende  gevallen ,    die   op   dezen  zelfden  grond 
rustte.     Maar  de  Schrijver  ftelde  hem  zulke  tegen- 
werpingen uit  de  inrichting  der  natuur  en   des  men- 
fchen  tegen,   die   dit  leerflelfel   met  ongerijmde   ge- 
volgen overhoopten.     Deze  verhandeling  is  niet  één 
der  flechtften  van    dezen   Schrijver.      Toen   in  het 
jaar   385  de  jonge   Keizerlijke  Princes  pulcheria, 
en  kort    daar    op    derzelver    Moeder,    de    Keizerin 
PLACCILLA  ,    overleed ;    hield    cregorius  ,   waar- 
fchijnlijk   daar  toe  verzocht,   twee    Lijkredenen    op 
dezelven   te  Konjiautinopolen  ^  die  in  zijne  werken 

voorkomen  (*). 

Van 

(*)  Tom.  III.  O^p.  pas.  514-523,  524-533. 


G  E  S  C  II  T  E-D  K  N  I  S.  19 

Vaii  dezen   tijd  af    wordt    de    Gdchiedeiiis    van       iir 
CREGORius    fleeds    armer    in    belangrijke    gevallen ,     "^^^ 
maar  dat  zijne   werkzaamheid    gefiiadig   even    groot  Hoofd (l. 
bleef,  ziet    men  uit    de    menigte    zijner   fcliriften ,  "^  C.  G. 
welke,   behalven  de  reeds  opgenoemde,  nog  voor- ^q^"^  ^^* 

handen   zij.     Die   tegen    de    Apollinaristen    gericht 

zijn ,   kunnen  tusfchen    de  jaaren   380   en    390  zijn  Yf  p^*^® 
opgefteld,  zoo  als  de  toenmalige  toeftand   dezer  ge-vaiiGiiE- 
zindte    laat    venuoeden.      Immers,    niettegenftaande  gorius, 
het  Keizerlijk  bevel,  hield  zij  toch  na  het  jaar   3,'! 3 
nog  te  Kon fl anti nopolen    zelve    haren    Godsdienst; 
men  weet  ook,  hoe  misnoegd  gregorius  van   Na- 
zianztis  dcsvvegens    was   op  nectarius,   Bisfchop 
dier   Hoofdilad,  vriend    van  gregorius   van  Nys' 
y^  C*)?  welke  laatfte  aan  theofilus,   die  in   het 
jaar    385  Bisfchop   van  Anti'óchi'é    geworden    was, 
eenen   Brief  afzond   tegen  apollinaris   (f),    tot 
welken  hij  eene  bijzondere  reden  had.    De  yjpollina- 
risten  befchuldigden  de  Katholijken^   dat   velen    van 
hen  twee  Zoonen  Gods  leerden,  eenen  van  Natuur, 
en  eenen  anderen,  die  voor   Zoon  van  God  aange- 
nomen was.     GREGORIUS  vcrklaait  niemand  te  ken- 
nen ,  die  dit  beweerd  heeft ;  maar  ziet  deze  befchul- 
diging  aan,   als  een   middel,    hetwelk  pjirtijën    ge- 
bruiken, om  zich   zelven   te   behelpen,   waarom   hij 
THEOFILUS  opwekt,  om  zich   tegen  hen  te  verzet- 
ten.    Hij  fpreekt,    bij   deze   gelegenheid,    over    de 
▼erëeniging    der    beide    Naturen  ,    de    Godlijke    en 

Mensch- 

(*)  Zie  Deel  VIII.  Bladz.  321,  377. 

(t)  Tom.  III.  Opp.  png.  261-268. 

B  a 


\ 


ao  K  E  R  K-  E  L  fj  K   E 

ni  Menschlijkc  in  jesus,  breedvoeriger,  doch  fomtijds 
boc:k  jjjgj.  (ij(.  uitdrukkingen  ^  als  of  hij  ccne  vermenging 
Hoofdft.  ^^  verandering  der  beide  Naturen  in  christus  ge- 
na  C.  G.  loofde,  op  die  wijze,  welke  naderhand  in  de  Eu- 
tot  4.76  iy(^hi^^'^fif^^  Ketterij  berispt  is  ;  dit  vinden  wij 
— — —  ook  in  fommige  anderen  van  zijne  fchriften,  doch 
daartegen  ontmoeten  wij  in  dezelven  weder  andere 
plaatzen ,  dat  hij  ook  in  dit  opzicht  de  Katholijke 
Lcere  gevolgd  hcbbe.  Doch,  zoo  is  het,  hetzelfde 
woord,  dezelfde  uitdrukking,  wordt  bij  oudere  Kerk- 
leeriiarcn  in  eenen  goeden  zin  fomtijds  gebruikt, 
welke  naderhand,  bij  ontflaanen  twist  over  zeker 
Lcerftuk ,  bij  Ketters  gebruikt  wordende ,  als  dwa- 
ling wordt  opgevat,  omdat  naamlijk  dan  de  denk- 
beelden meer  beftemd  en  bepaald  zijn  geworden  (*). 
Een  klein  Brokfluk  van  een  ander  gefchrift  van 
GREGORius  tegen  apollinaris  (  f )  ,  behandelt 
deszelfs  befchuldiging,  dat  de  Katholijken  de  God- 
lijke  Drieëenhcid  in  een  viervoudig  getal  vervorm- 
den. Hetzelve  fchijnt  een  fluk  uit  te  maken  van 
een  gewigtiger  werk  van  gregorius,  zijnde  eene 
wederlegging  van  apollinaris  ,  (  hvn^'^^'liy.o?  tt^ös- 
roe,  ATToMvat^m ,  )  hetwelk  laur.  alex.  zacagm 
uit  een  Handfchrift  der  Fatikaanfche  Boekerij  het 
eerst  in  het  licht  gebracht,  en  met  eene  Latijnfchc 
Overzetting  voorzien  heeft  (§).  Naar- 

(*)  CHR.  AUG.  SALiG  cIc  EutycJiianismo  ante  Eutycheu 
C.  XX.  pag.  iy6. 

(f)  Fragm.  Libri  contra  ApoUinar.  T.  II./».  4"f48. 
( S )  In  Coll.  Momim.  Fet.  Eccl.  Gr.  et  Lat.   T.  I.  ƒ>. 
123-287.  Romte  1698.  4to. 


GESCHIEDENIS.  ai 

Kaanlicn  men  den  tijd   niet   naauwlceiiris  hm  be-      III 
paaien,  in  welken  de    overige   gefchriften   van   gre-     ^^^'^^ 
coRius  zijn  opgefl-eld,    zullen  wij  ze  naar  de  gelijk- Hoofd  f!, 
lieid    v.m    derzelver    inhoud    opnoemen.     Sommigen  "^  C.  G. 
van    dezelve  zijn    Bijbeherliaringen.      Daar    order  [^^    .J*^^ 

behoort  vooreerst  zijn  Boek  over   het  leven  van  mo 

SES ;  of  over  het  volmaakte  leven  naar  de  deugd  (*),  Vervolg. 
•Dit  werk  is  vol  vnn  zeldzame  en  meestal  armhartige 
^Uegorifche  en  Myftifche  uitleggingen  en    toepasfui- 
gen,  door  welken  het  goede,    hetwelk  'er  in   mogt 
zijn,  verduiderd  en  bedekt  wordt.    Insgelijks  fchreef 
CriiEGORius,    op    begeerte    van    eenen    vriend,   een 
Boek  over  de  opfchriften  der  Pfalmen  (  f ).     In  het- 
zelve leidt  hij  uit  deze  opfchriften  zcdenlijke   en   al- 
legorifche  voortellingen    af;    geleerde  oplielderingen 
van  deze  opfchriften,  van  de  fpeeltuigen  daar  in  ge- 
meld ,  en    andere  bijzonderheden ,   die    voor  den  in- 
houd der   Pfalmen  zelven  gewigtig  zijn,  zal  men  'er 
vergeefs    in   zoeken;    maar    desniettemin  moet   men 
zich  verwonderen ,  hoe  een  man ,    die  met  de   oude 
Grieklche  -Schrijvers  en  derzelver  uitlegging   niet  on- 
bekend  was,    het  heefi:  kunnen   wagen,   om  zulke 
invallende  gedachten  uit  een   Boek  te  haaien  ,   waar 
van  hij  de  taal   niet  verftond ,  indien   men   niet  be- 
dacht ,    dat    het    reeds   lang    voor  eenen   pligt  van 
Schriftuurverklaarers ,  en  voor  een  bewijs  van  hunne 
fcheqozinnigheid  gehouden  werd,  foortgelijke  verbor- 
genheden  in  den  Bijbel  op  te   fpooren.    Van  dezelf- 
de 

(*)  Tom.  I.  Opp.  pag.  16^-256. 

(t)  Tom.  I.  Opp.  pag.  257-372. 

Bs 


aa  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

IH       de  natuur  zijn  des  Schrijvers  acht    Kerkredenen  over 

*<^^*     dm   Prediker    van   salomo  ,   welken    liii    ook   vol- 
VIII 
Hoofdn.   g'^"^^  de  Alexandrynfche    Overzetting,   tot  Hoofdji» 

na  C.  G.  ni.  \ri^.  pr aciicaal ^  en  ten  dien  einde,  ook  dikwijls 
^^Q^  \J^^  allegorisch  verklaart  (*).  Den  naam  Prediker  heeft 
■  dit  Boek,  gelijk  gregorius  gelooft,   bij   uitnemend- 

heid ,  omdat  het ,  door  zijne  voorfchriften ,  nuttiger 
voor  de  Kerk  is,  dan  alle  andere  Bijbelboeken,  mis- 
fchien  ook  naar  den  waaren  Leeriiar  der  Kerk ,  den 
Zoon  van  God.  Opmerklijk  is  het,  dat  hij  (f), 
bij  de  woorden :  Ik ,  Prediker ,  was  Koning  u 
yerufalem ,  deze  woorden  ;  Pf.  II.  7.  Gij  zijt 
vjjn  Zoon,  heden  heb  ik  u  gegenereerd,  dus  ver- 
klaart: „  De  Vader  der  tijden  zegt,  dat  hij  den 
5,  Schepper  van  het  Heel- al,  heden  gegenereerd 
„  heeft,  om  door  dit  tijdwoord  bij  den  tijd  der  ge- 
5,  boorte  aan  te  wijzen,  dat  'er  niet  gefproken 
„  wordt  van  zijn  beftaan  vóór  alle  tijden,  maar  van 
5,  zijne  geboorte ,  door  het  vleesch ,  tot  heil  der 
5,  menfchen."  Uit  deze  Bijbelverklaringen  van  gre- 
gorius kan  men  zich  gcmaklijk  een  denkbeeld  ma- 
ken, hoe  het  Hooglied  door  hem  behandeld  is  5  hij 
heeft  over  hetzelve  XV  Predikati'èn ,  die  zich  uit- 
ftrekken  tot  Hoofdfl.  VI.  8.  (S)  Zijne  Toehoor- 
ders hadden  veel  daar  van  nagefchreeven ;  maar  hij 
voegde  'er  nog  het  dén  en  ander  bij,  en  droeg  het 
werk  in    eene    inleiding    op    aan   eene    aanzienlijke 

vrouw , 

(  *  )  O/)/).  /.  c.  pag.  363-467- 
(t)   Honiilia  II.  pag.  386.  fqq. 
(§)  Tom.  I.  Gpp.  pag.  468-711. 


toe   476. 


GESCHIEDENIS.  23. 

vrouw,   OLYMPIAS,    te  Konflantinopokn ,    die    van      III 
hem  ecne  zoodanige  Uitlegging  van  dit  Bock  begeerd     ^o^^ 
had,  in   welige  de  in  de   woorden   verborgene  wijs-  Hoofdll. 
heid^    (^PJnlofophk ^~)    door    eene    welvocglijkc    be-naC.  G. 
fchoiuving   ontvouwd ,  en   de  zich   voordoende  zin  |^"  \^^ 
der  woorden  tot  ecnen  meer  zuiveren  gelouterd  wor- 
de;    In  d^QZQ.  inleiding  erkent  de  Schrijver,  dat  eeni- 
ge  Leeraars  van  gevoelen  waren,   dat  men  in  de  H, 
Schrift  overal  bij   de  woorden   behooit  te  blijven; 
qn  dat  zij  ons  voUlrekt .  niet  door  raadzelen  en  eeneii 
verborgenen   zin  onderwijst.     Waaifcbijnlijk    waren, 
deze  zulke  Leeraars ,  wien  het  nodeloze  ongegronde 
en  ofiöphoudelijke  Allegorizeren  over  den  Bijbel   te- 
gen   de   borst  Iliet.    Iloe  het  zij,  gregorius   be- 
moeit zich,  in    deze  inleiding  te  bewijzen,   dat  liij 
niet  ongerijmd  handele ,  als   hij   uit  de  H,  Schrift 
op  allerhande  wijze  'nut  poogt   te   trekken.     Onder- 
tusfchen  hebben  vijf  Predikati'èn  van   onzen  Kerk- 
leeraar over  het  Gebed  ^  in  vier    van  welken   bijzon- 
der het  Onze  Vader  verklaard  wordt,  ongelijk  meer 
nuttigheid  (*).     Daar  zijn   onder    de   werken  van 
GREGORIUS    nog  meer  verklaringen  van  Bijbelplaat- 
zen.     Hij  heeft  twee  Predikati'èn  voor  de  woorden: 
Laat  ons  Menfchen  maken   naar   ons   Beeld  ^    naar 
onze  gelijkenis fe  (f).     Over   de    Toveres fe^   {iyyot- 
ff «jWuS-oj- , )  te  Endor  ^   ontvouwt   gregorius  zijne 
mening,  in  eenen  Brief  aan  zekeren  Bisfchop  theo- 
Dosius  (§),   in  welk  geval  hij  vermoedt,  dat  de 

Dui- 

(*)  T.  I.  Opp.  p.  712-7C1,    CO  T.  I.  Opp.p,  139-1 66. 

(§)  Tom.  II.  Opp.  pa^.  35-39. 

F' 4 


44  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       Duivel  zijne   rol   gefpceld   iiceft   en    vcifchccncn    is. 
BOEK      ^^fjf    Predikati'én    over   de   Zaligfprekingeji    in   de 
Iloofdft.  Berg -Predikatie  van  JESUS  (♦),   verdienen   opmerk- 
na  C.  (j- zaamheld.  Nog  is 'er  ddneL7//^^/t«;7rt'/g-e  Verhandeling 
to^  irö  ^^^  ^^^ »   ^P  vcrzoel<:  van  ecncn  vriend ,   over    de 
■    ■     woorden  des  Apostels:     Wanneer   hem   alles    ouder- 
worpen  zal  zijn ,   dan   zal   ook   de    Zoon   zelf  zich 
onderwerpen  aan  den  genen  ^  die  alles  aan  hem  on- 
derworpen  heeft  (f).     Om  alle  Kettcrfchc  uitleggin- 
gen van  deze  plaats  af  te  weeren,  toont  gregorius 
eerst  aan ,  dat  de   gewoone  betekenisfen  van  onder- 
worpen en  onderdanig  zijn  hier  geene  plaats  kunnen 
vinden,  en  hij  laat  den  Apostel  het  volgende  zeg- 
gen.    Edns  zal  de  natuur   van  het  kwaadc  tot  niet 
overgaan,  en  hare  daadlijkheid  geheel  verliezen.    De 
Godlijke     onbegrijpelijke    goedheid    zal    elke    rede- 
lijke natuur  in  zich  bevatten;   zoodat   niemand,   die 
van  God  gefchapen  is,   van   zijn   rijk  zal  verdoken 
blijven ,  nademaal  al  het  kwaad ,   hetwelk  onder  de 
dingen  gemengd  is,  gelijk  onzuiver  metaal   door  het 
zuiverende  vuur,  ontbonden,  en  alles, wat  van  God 
oorfpronglijk  is,  weder  zijn  zal,   zoo  als   het  was 
bij  zijn  ontdaan. 

Van  de  leerflellige  fchriften  van  gregorius  is 
zijn  groot  onderwijs  in  den  Godsdienst ,  ( Koyos 
K»1vix>]\iy.os  6  fAiyci^^  (§)?  het  voornaamfle.  Het- 
zelve is  geen  Katechetisch   opftel,   in  dien  zin,   als 

wij 

(*)  Tom.  I.  0/)^.  png.  762-836, 
(f)  Tom.  II.  O/»/»,  pag.  6-i\. 
(5)  Tom.  III.  Opp.  pag.  43-1  ï4r 


GESCHIEDENIS.  25 

wij  dit  woord  thans   nemen,   maar,   volgends    cre-      f II 
GORius    eigene    verklaring,    bijzonder    ingericht   tot     ^•'^''j'j 
onderwijs  voor  Joodcn  en   Heidenen ,   welke   in  het-  Uoufdlh 
zelve  door  redelijke  gronden  van  de    lecrfhikken  des  '^^  C.  G. 
Christendoms  overtuigd    willen   zijn ,  en  hunne  te-  {q[    .-^^ 
genwerpingen  willen  beantwoord   hebben.     Met  dit  ■ 
oogmerk  komt    hier    veel    voor,   hetwelk    goed    en 
doelmatig  is,   maar  ook  veel  fpitsvinnigs ,  en   het- 
welk met  de  waardigheid  van   den  Stichter  van  den 
Christelijken    Godsdienst   onbeftaanbaar  ,   en  geheel 
niet  overeenkom ftig  is,  met  leerilellingen ,   welke  in 
het  vervolg  hecrfchendc  zijn  geworden.  Eene  blijk  van 
de  vrijheid,  welke  de  Leeraars  der  Kerk  toen   nog 
hadden,  in  het  leerftellige  en  in  het  voordragen  van 
onderftellingen ,  zo  zij  maar  in  de  hoofdzaak   aan  de 
vastgeftelde    rechtzinnigheid   getrouw    bleven.      Het' 
vefdient  ook  opmerking,  dat  het    woord  f^u^v^iov^ 
(^verborgenheid ,)    door    gregorius  ,   in    dit    werk 
niet  altijd   in    den  lateren   leerftelligen   zin  gebruikt 
wordt.     Dan   betekent  het  bij  hem  myflike  of  ge- 
heimzinnige verklaringen,  dan  de  Christelijke  leer  in 
het  gemeen ;  dikwijls  fchijnt  het  zelfs ,  dat  hij  alles , 
wat  naar  het  tegenwoordig  denkbeeld  van  dit  woord 
daar  toe  gerekend  wordt,   denkt  begrijpelijk  te  ma- 
ken; evenwel  geheel  en  al  heeft  hij  deze  betekenis 
van  het  woord  niet  voorbij  gezien. 

Wij  zullen ,  uit  dit  werk ,  het  één  en  ander  voor-  Voor- 
beeld van  het  biigebrachte    ffeven.     Terflond  in  het  •meelden 
,      ,      ,        ,  ..      .  ,  ,      ,  1       T^  .        ,    . ,  van  fom- 

begm   laat  hij   zich ,    om  de   leere   der  Dneëenheid  mige  bij- 
begrijpelijk  te  maken,  daar  over   dus  uit:     Zij,   die  zondere 
van  deze  leere  af  keerig  zijn ,  geven  toch  toe ,   dat  JJJn  gre*^-" 

B  5  God  Goiuus. 


26  KERKELIJKE 

III       God   niet   zonder   rede,   {oiKoyo?,')  is.     Willen  zij 
BOKK     fie  j-eje  jn  God  naar  het  menschlijke  verklaren,  dan 
Hüofdft.   kunnen   zij,   langs  dezen  weg,   tot   verhevener  be- 
na  C.  G.  grippcn  opgeleid  worden;  want   de  rede   moet  toch 
to"  i-6*  ^^"  ^^^  natuur  gelijkvormig  zijn.    In  God   moet  zij 
gevolglijk  ecuwig  en  daadlijk  beflaande,    cenc   leven- 
de en  verdandige  zelfftandigheid  zijn ,   eenen  vrijen 
wil  en  ecne  daar  aan  gelijke  magt  hebbende ,   om   al 
wat  goed  is ,  te  werken ;    zulk  iet  goeds  is  de  we- 
reld ;  geheel  een   werk  van  deze  rede ,   of  van   het 
Woord  'm  God,  hetwelk  ondcrfchciden   is  van  hem, 
wiens  Woord  het  is.     Dus  ftrijdt  deze  verborgenheid 
niet    met    de   gevoelens   der  Grickfche   Wijsgeeren, 
en  men  komt  Analogisch  met  het   gene   in   ons  is, 
tot  de  kennis  der  hoogde  natuur.    Elk  ziet,  dat  wij 
hier   den   Platonifchen   hoyos  hebben,   welke  echter 
met  het  Christelijk  Leerftelfel  niet  hetzelfde  is.     Op 
dezelfde  wijze  heldert  hij  het  beflaan  des   //.    Geests 
op  uit  onzen  Geest,  of  Adem,   het  aantrekken   der 
lucht,    waar    door  het    uitfpreken    van  het  woord 
ontdaat.     Zoo  wel  het  Woord,  als   den  Geest  van 
God  zal  dus  de  Heiden,  naar    de  gewone  denkbeel- 
den, en   de  Jood,   naar  de  fchrift,  {Pf.  XXXIEf. 
6.)   misfchien  erkennen;   maar  daartegen  zullen  zij 
de  Menschwording  des   Woords  onwaarfchijnlijk   en 
Gode  onwaardig  vinden.      Hier    omtrent  merkt  nu 
GREGORius  aan:     Zij  gelooven  echter,  dat  alles  van 
den  Schepper  door  VV^oord  en  Wijsheid    gemaakt  is. 
Nadien  nu  het  beftaan  der  Wereld    van  het  Woord 
afhangt,  en  dit  de  menschlijke  natuur  daarom  heeft 
voortgebracht ,  opdat  deze  voor  het  genot  van  God* 

lij. 


G  E  S  C  II  I  E  D  E  NM  S.  17 

lijke  goederen  vatbaar  zou  zijn;   zoo  moet  met   de-      fll 

zelve  iet,  dat  met  God  verwant  is,  vermengd   zijn,     ^^j'jj 

opdat  liare  begeerte  naar  die  goederen  te   rticer  ont-  HoofdlL 

vlamd  worde:  en  daar  onder  is  ook  de  eeuvviglleid.  "^  C.G. 

Jaar  363. 
In  de  Schrift   heet  dit:     De  Menscli   is  naar  Gods  ^ot   476. 

Beeld  gefchapen.  Dat  hij  thans  aan  hetzelve  zoo  ■ 
ongelijk  is,  komt  van  het  fleclit  gebruik  van  zijnen 
vrijen  wil.  —  Men  vraagt  misfcliien  naar  de  oorzaak 
der  opzetlijke  zonde.  Hier  omtrent  hebben  de  Voor- 
vaderen onderwijs  bekomen ,  hetwelk  uit  de  natuur 
zelve  geloofbaar  wordt.  De  befchouwing  der  din- 
gen ,  die  beftaan ,  verdeelt  dezeiven  in  zulken ,  die 
voor  het  verfland,  en  anderen,  die  voor  de  zinnen 
zijn.  Maar  beiden  heeft  de  Godlijke  ^Vijsheid  met 
malkandcren ,  oók  in  den  mensch,  vermengd,  op- 
dat alles  gelijk  aandeel  aan  dit  fchoone  en  welvoeg- 
lijke  hebbe.  De  voegzame  plaats  voor  de  verftandi- 
ge  natuur  is  de  fijne,  redelijke  en  beweeglijke  Zelf- 
ftandigheid  boven  de  Wereld ,  welke ,  naar  hare  na- 
tuur, met  dezelve  in  verband  ftaat.  Vroeger  bc- 
ftond  reeds  het  verllandige  Schepzel ;  en  elk  der  En- 
gelen-Magten kreeg  eene  bijzondere  heerfchappij; 
dus  was  'er  ook  eene  magt  tot  beheerfching  dezer 
aarde  aangedeld.  Als  nu  de  mensch  met  Godlijke 
fchoonheid  gefchapen  werd,  verdroot  zulks  den  ge- 
nen, wien  de  regeering  der  aarde  was  toebedeeld, 
dat  eene  aan  hem  onderworpene  natuur  aan  de 
hoogfte  natuur  gelijkvormig  zijn  zou.  Alhoewel 
zelf  zonder  eenig  kwaad  gefchapen,  wekte  nogthans 
zijn  afkeer  van  het  goede,  hetwelk  hij  zag,  den 
nijd;  hij  verdierf  daar  door  zich  zclven,  en  dewijl 

hu 


«8  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ITl       hij  den  mcnsch  niet  door  opcnbaiir  geweld   van   zijn 

noKK      vDorrcciit  kon  berooven ,  verleidde  hij  hem,   tenviil 
Vlll  j  ■)  j 

Hoofiiri.   'lij  ^^^^  Ivwaad  in  zijn  voornemen   mengde.   —  Vcr- 
ni  C.  G.  voli^cnds    de    bedenking  oplosfcndc,    waarom    God 
lo'    4.-6.  ^'^^^  invoering  van  het  kwaad,   hetwelk  hij   vooruit 
"■-  ■'     '    zag,  niet  geweerd  hebbe?     merkt  hij  tegen  de  Ma- 
mche'én  aan,  dat  het  kwaad  eigenlijk   beftaat  in  cene 
berooving  van   het  goede.     Hij   merkt  verders  aan, 
dat  men  de  ontbinding  des  ligchaams  door  de  dood^ 
niet  als  een  kwaad ,    maar  veel  meer  als  eene  wel- 
daad van  God  heeft  te  befchouvven,    dewijl  het  lig- 
chaam  door  die  ontbinding  van   alle  onreinheid  ge- 
zuiverd  wordt  ,    om   door   de   Opftanding  tot  zijne 
oorfpronglijkc    gedaante    hervormd  te    worden.     De 
bcvlekkingen ,  welke  de  zonden   in    de  ziel  gebracht 
hebben,  worden  in  di(  leven    door   de   artzenij   der 
deugd  weggenomen  ;  blijft  de  ziel  hier  ongenezen ,  dan 
wordt   de  genezing  tot  de    toekomende  Wereld  be- 
waard»    Van  jesus   komst   in   het  vleesch  fp reken- 
de,   maakt  hij  eene    zwaarigheid:     Alisfchien  zegt 
iemand ,  de  bedekking  der  Godheid  onder  de  memck- 
lijke  natuur.,  door  welke  God  aan  den  vijand   on- 
bekend bleef,  was  toch  een  bedrog  geweest!   en  be- 
antwoordt   dezelve   met  eene  ontkenning;   het  was 
niets   minder    dan    bedrog,   maar  eene  wedervergel- 
ding.   De  bedrieger  werd  zelf  door  de  hem  voorge- 
Ilelde  menschlijke  gedaante  bedrogen ,  nadat  hij  voor- 
heen de  menfchcn  door  het  lokaas  der   wellust  be- 
drogen had;  en  in  plaats,  dat  hij  den   mensch  door 
zijn  bedrog  ongelukkig  had  gemaakt,  verkrijgt  door 
dit  vermeend   bedrog  niet  alleen    de   mensch    eene 

wel- 


GESCHIEDENIS.  29 

weldaad;  maar  zelfs  die  gene,    die   zijn  verderf  be-      Hl 

vordcrd  heeft.     AVaiinccr   i.\c  vijiind  déiis   deze   wel-     ^'""^ 

\'  1 1 1 
daad    ondervinden   zal ,  zal  hij   ook  niet  twijfelen ,  HoofiifK 

dat  dit  rechtvaardig  en  heilzaam  is.     Even  gelijk  de  "^  ^-  ^- 
zickcn ,  die  men  fnijdt  en   brandt ,   op   den  Genees-  {^^  ^_g' 

heer  toornig   zijn ;   maar  genezen  zijnde ,   denzelven 

danken ;  op  gelijke    wijze   zullen   ook ,    wanneer   na 
lang  tijdsverloop  het  kwaade  uit  de  natuur  zal  weg- 
genomen zijn^   en  die   genen  ^    welke    thans    in    het 
booze  liggen  ,    ///   hunnen    oorfpronglijken    toe/land 
weder  hcrfteld  zullen  wezen ^  (e/ f  ro  a^y;<xiov  uttokx- 
TU^otcig^^  alle  fchepzelen   édnltemmig  dank  zeggen; 
zoo  wel  die  genen,  welke   door  eene  zuivering   ge- 
tuchtigd zijn,  als  zulken,  die  niet  ééns   eene  zuive- 
ring behoefden.     Eene  andere  bedenkin^r  wordt  door 
hem    aangevoerd:     IVaarom  is   de  genade   niet    tot 
alle  nienfchen  gekomen?    Daar  zijn  toch   zoo  velen 
van  het    Woord   Gods    achtergebleven !     Zij   zijn  , 
zegt  de  Schrijver ,  allen  geroepen  geworden ,   zoodra 
de  prediking  van  het  Euangelie  haren   aanvang  nam. 
Maar  de  Almagtige  heeft,  uit  hoofde  der  uitnemen- 
de eere,  welke  hij  den  mensch    bewees,  ook   iet  in 
onzje  magt  gefield^  waar    van    elk   alleen    heer  en 
meester  is.    Dit  is  de  vrije  keuze,  die  .aan  niemand 
onderworpen  is,  en  onze  geheel  vrije   wil.  —  Doch 
de    twistgierige    tegenfprekers  zeggen    verder.    God 
kon ,  indien  hij  wilde ,  ook  de  weder  hoor  igen  gedwon-       9^ 
gen  tot  zich  trekken,  om  deze  Prediking  aan  te  ne- 
men.   Maar  waar   zou  dan  in  dezen   de   vrije  wil 
zijn?    waar    de    lof   der   genen  ,    die  recht  leven  ?  - 
Alleen  levenlozen  of  redelozen  kunnen    door  eens 

an- 


30 


K  E  R  K  E  L  IJ   K  E 


iri       nndcrs   wil  genoodzaakt   worden;  maar  een  redelijk 

Boi:tt      wezen  zou  daar  door  de  bekoorlijkheid  van  het  re- 
VIII 
Hoofdrt.   delijkc  en  alle   zedelijkheid  verliezen.    De  lecrc  van 

na  C.  G.  den  H.  Doop  verklarende ,  zegt   hij   onder  anderen : 

Jaar  xtz.  donder  het  Bad  der  Wedergeboorte  kan  geen  mensch 

t(»t    4/0.  "^  ° 

, I    in   de  groote   Opflanding   ftaan.     Wie  in   dit  leven 

door  dit  Bad  gereinigd  is  geworden,  die  keert  ge- 
maklijker  tot  den  genen,  die  met  hem  verwant  is, 
terug.  Maar  die  genen,  wier  hartstochten  verhard 
zijn ,  en  die  noch  door  dit  geheimzimiig  water  , 
noch  door  de  aanroeping  der  Godlijke  magt ,  noch 
door  berouw  en  bckeering  gereinigd  zijn  geworden, 
deze  moeten,  even  als  onzuiver  goud,  in  den  oven 
komen ,  opdat ,  na  lange  tijdperken ,  de  natuur  rein 
en  voor  God  behouden  worde.  Ondertusfchen  zegt 
hij,  van  de  kracht  des  Docps  fprekende:  De 
Menschheid  zelve  wordt  in  den  Doop  niet  veran- 
derd; niet  de  Rede,  het  verftandsvermogen ,  de  be- 
kwaamheid tot  wetenfchap,  noch  iet  anders,  wat 
haar  eigendomlijk  is;  want  anders  ware  het  eene 
verbastering.  Maar  men  moet  na  den  Doop  de 
booze  neigingen  en  ondeugden  uit  de  ziel  wegrui- 
men ;  want  blijven  dezen  ,  dan  is  het  water  des 
Doops  bloot  water,  en  de  gave  des  Heiligen  Gecs- 
tes  is  den  geborenen,  (gedoopten,)  niet  medege- 
deeld geworden. 

Een  ander  niet  onbelangrijk  Boek  van  gregorius 
is  zijn  Gefprek  over  de  Ziel  en  de  Opflanding  (*). 
Hij  gaf  het  den  Titel  macrina  ,  omdat  hij  het  in 

een 

(*)  Opp.  Tom.  III.  pag.  181-265. 


G  E  S  C  II  I  E  D  E  N  I  S.  31 

een  Gcfprok  met  zijne  Zuster  in  hare  doodlijke  ziek-      lïl 
te  iiililccdJe  ,  gelijk  zij   dan   ook ,  onder   den  naam     ""''-'^ 
van   Onderwijstere   'er    de    hoofdpcribon  in    maakt.  Hoofdft. 
In  dit  Gcfprck    vraagt    gregorius  onder  anderen :  "^  C*  G, 
Waar  is  dan  de  zoo  vaak ,  in  het  gcmeene  leven ,  in  }^^^  ^  |' 

Heidenfche  en  Christelijke  vSchriften ,  genoemde  plaats 

d^t)i   te    zoeken,   in   welke   de    afgcfcheidene    zielen 
zullen  opgenomen  worden?    Daar  op  laat   hij  zijne 
Zuster  antwoorden,  dat  daar  door  niet  anders  wordt 
aangeduid ,  dan  dat  het  eene  onzichtbare  en  duiltere 
plaats  is.      Zoo  lang   men  de  hoofdleere,    dat    de 
zielen  na  dit  leven  voort  beftaan ,  niet  zoekt  om  te 
ftooten,  is  het  niet  nodig,  over  deze  plaats  te  twis- 
ten; voornaamlijk,  dewijl  alleenlijk  ligchamen,   maar 
niet  de  zielen,  ccne  eigenlijke  plaats  beflaan  moeten. 
PAULUS  gewaagt  wel,  (^Philipp.  II.)  onder   de   ge- 
nen, die  hunne  knieën  buigen   zullen,   ook  zulken, 
die  onder  de   aarde   zijn.     Maar  hij   heeft  in    deze 
plaats  niet  een  drievoudig  verblijf,  maar   eenen  drie- 
voudigen  toejland  der   redelijke  natuur^  willen   op- 
geven; den  hemeïfchen^  of  der  Engelen;    den  aard- 
fchen  of  menschlijken ;  en  den   onder'dardfchen ^    na 
de  fcheiding  van  ziel  en  ligchaam,  tot  ééns  elk   re- 
delijk wezen  in  het  goede  zal  overëenftemmen.  Men 
zou   ook ,    door  de   onder 'dar dlingen ,    de    Duivelen 
kunnen  verflaan,  die  na  lange  tijdperken  insgelijks 
van  het  kwaad  vrij  zijn,  en  christus   Heerfchap- 
pij  erkennen  zullen.     Iemand ,    die  zich  hier  geheel  ^ 
aan  de  zinlijkheid  overgeeft,  heeft  na  de   dood  nog 
eene  andere  dood  nodig,  om  zich  van  het   leem  der 
vleeschlijke   begeerten   te   ontdoen ,   daarom   zullen 

zich 


32  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III       zich  ook  bij  de  graven    meermaalen    fchimnicn    uf 

BOEK     fehadinvbccldeii    der    verflorvencn   bevinden ,   omdat 

Moofdlh  hiiiinc  zielen  nog   ftecds  aan  de  ftoflc  hangen.    Of 

na  C.  O.  door  zorgvuldigheid  in  dit  leven;  of  door  zuivering 

'\S^^  na  hetzelve^  wordt  ds  ziel  van  hare  verbinding  niet 

— de    redeloze   hartstochten    bevrijd.    —    Vcrvolgends 

zegt  hij :     Het  Godlij k  oordeel  heeft  het  ftraffen  der 
Zondaar  en    niet  tot    zijn    hoofddoelwit ;    veel    meer 
werkt  het   enkel  goed,   nademaal  het  hetzelve    van 
het  kwaad  afzondert,  en  tot  gemeenfchap  der  zalig- 
heid brengt.  —  Even  daarom  moet  men  in  het  te- 
genwoordig leven  zijne  ziel  of  volkomen   onbevlekt 
van  de  zonde  bewaaren;  of,  indien  dit  wegens   het 
hartstochtelijke    van  onze    natuur  niet  mogelijk  is, 
daar  voor  zorgen,  dat  het  (lechts    geringe,  ligt   te 
genezen  misjlagen  zijn ,  opdat  de  zuivering  niet  een 
bijna  eeuwig  tijdperk  hejlaan  moge.     Wanneer  déns 
volflrekt  alles  verbeterd  zal  zijn,  dan  zal  God  alles 
en  in    allen   zijn,  zegt  de  Apostel.     Van   de   leer 
der    Opfianding  handelende,    beweert    hij    uitdruk- 
lijk  (*),  dat  de  ziel,  naardien  zij  van  God  gefcha- 
pen  is,   geenszins   noodzaaklijk  hoos    is;    maar    uit 
kracht  van  haren  vrijen  wil,  of  voor  het  goede  de 
oogen  fluit ,  of  door  de  lagen  van  den  vijand  onzes 
■    levens,  tot  ondeugd  verleid  wordt,  of  zich  voor  de- 
zelve wacht. 

Andere  leerjiellige ,  (^dogmatifche ,^  opflellen  van 
GREGORius,  zijn  grooteudccls  veel  korter,  en  over 
het  geheel  genomen,  min  gewigtig;  maar  echter  op- 

mer- 

C*)  Pag.  238. 


GESCHIEDENIS.  33 

tnerkcnswaarilig.    Nog  ccne  bijzondere  vcrliandeling      III 
van  de  ziel  (*),  is  uitvoerig  genoeg;   doch  zij  is     ^^^^-^ 
meer  eene  nuttige   Bijdrage  tot   de    Gefchicdciiis  en  Hoofdd. 
liet  onderzoek  der  Wijsgeerte.     In  een  gefchrift  over  na  C.  G. 
het  Geloof  (f),  geeft  de  Schrijver  aan   den   Tribu-f^yf^l) 
nas   siMPLicius  een  kort  denkbeeld   van  de  Katho-  ■ 

lijke  Leere  van  God,  Vader,  Zoon  en  H.  Geest. 
Zijne  Verhandeling  over  de  Heilige  Drieheid ,  en 
tevens  een  bewijs  van  de  Godheid  des  H,  Geesiesy 
tegen  derzelver  vijanden  ,  is  gericht  aan  den  Ge- 
neesheer EusTATHius  (  §  )  ,  Welke  van  anderen 
aan  zijnen  Broeder  basilius  wordt  toegefc breven , 
waar  tegen  echter  verdient  opgemerkt  te  worden, 
dat,  tegen  de  gewoonte  van  basilius,  de  Heilige 
Geest  in  dit  gefchrift,  uitdriiklijk  God  genoemd 
wordt.  Bat  men  niet  zeggen  mag  ^  daar  zijn  dri& 
Goden,  toont  gregorius  in  eenen  Brief  aan  abla- 
Bius  (**);  van  foortgelijkcn  inhoud  is  de  Brief, 
welken  hij  zal  nagelaten  hebben ,  over  het  onder fcheid 
tusfchen  aa-tct  en  uTofoto-*?  (ff)  ,  doch  welke  ook 
ftaat  onder  de  Brieven  van  zijnen  Broeder  basi- 
lius (§§),  aan  wien  de  Kerkvergadering  van  Cha!^ 
cedon  denzclvcn  insgelijks  toekent.  Nog  komt  hier 
bij  de  Verhandeling  tegen  de  Heidenen,  uit  de  al' 
gemeene  denkbeelden   (***).     Over    het    Beeld  van 

God, 

(*)  Opp.  Tc;n.  U.  pag.  90-113. 
(f)  r.  lil.  Opp.  p.  38-42.  C§)  /.  c.  p.  6-15, 

(**)  Opp.  T.  III.  p.  15-28.  (ff)  /.  c.  p.  28.37, 

(§5)  BAsiL.  Dl.  Opp.  Tom.  U\.  pag.   115-122. 
(***)  Opp.  Tom.  II.  pag.  82-84. 
IX.  Deel.  C 


S4  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III       God,  en  n'at  het  hetekene:    tot    Gods   Beeld ^   naar 

^fu     ^'^^^  gelijkenisfe?  verklaart  hij  zicli  in   eene  opzet- 

Hoofdft.  lijl^e  Verliandcling   (*).     De  Mensch   lieeft  niet  al- 

na  C.  G.  it-eii  ^^'w  Beeld  van   God  ontvangen;    maar  ook  het 

tot   A-eJ^^^^^  ^"  ^^'^  ^^'"^^j  zoodat  liij,  als    in  een   fpiegel 
■  en  voorbeeldige,  (tijpifche,)  fchaduwfchets ,  niet  in 

eene  natuurlijke,  de  verborgenheid  der  Godheid  uit 
drie  Perfoonen  bellaande,  ja  zelfs  de  Menschwor- 
ding  van  éénen  uit  de  H.  Drieheid,  afbeeldt.  Mis- 
fcliien  heeft  alleen  de  ziel  betrekking  tot  het  Beeld 
Gods,  maar  de  verbinding  der  ziel  met  het  ligchaam 
zal  zien  op  de  gelijkheid  met  de  Menschvvording  des 
Woords.  Vraagt  men,  waarom  God  onze  Stam- 
ouders niet  naar  de  gelijkheid  der  overige  redelijke 
of  bezielde  Schepzelen  heeft  gefchapen^  maar  adam 
zonder  geboorte,  zijnen  Zoon  door  hem,,  en  eva, 
op  eene  buitengewoone  wijze,  heeft  laten  ontdaan? 
dan  zou  men  bijna  met  methodius  kunnen  zeggen , 
dat  deze  drie  Hoofden  van  het  menschlijk  gcflacht, 
als  perfoonen  van  hetzelfde  Wezen,  een  Beeld  der 
Heilige  Drieëenheid  zijn  moesten,  adam  verbeeldt 
als  dan  den  ongeboren  God  en  Vader;  zijn  Zoon 
het  geboren  Woord  Gods ,  en  de  uitgegane  eva  den 
uitgaanden  Perfoon  des  Heiligen  Geests.  Verders 
zoekt  hij  in  de  ziel  de  fpooren  der  Eenheid  in  de 
Drieheid.  De  ziel  is  maar  ééne ;  doch  zij  heeft  een 
redelijk  Woord,  en  het  Ferfiand,  hetwelk  paulus 
den  Geest  noemt,  als  hij  van  Ziel,  Ligchaam,  en 
Geest   fpreckt.    De  ziel  is   ongeboren^  en   dus  een 

Beeld 
(*}  Opp.  Tom.  II.  pag.  22-24. 


GESCHIEDENIS.  35 

Beeld    des  Faders;    haar   redelijk   f^Voord  daartegen      ilI 
wordt,  op  eene  onuitfpreeklijke  wijze,   van  haar  ge-     ^^^^ 
tecld^  en  het  Ferftand  gaat  uit  haar  uit ,  gaat  over-  Hoofdfl. 
al    rond,  en  onderzoekt  alles,   gelijk  de  H.  Geest  na  C.  G. 
de  diepten   Gods.      De   tweevoudige    geboorte    des  j^J'^  J-J* 
Woords  in  ons,  waar  van  de   tweede   door   de  lip-  - 
pen  volgt,  beeldt  ook  de  beide  geboorten  des  God- 
lijken  Woords  af.  enz.     Op  deze  wijze  gaat  grego- 
Rius    voort,   tot    de   allergedwongende    fpitsvinnig- 
hedcn  toe,  en  dan  gaat  hij  zoo  ver,   dat  hij  verze- 
kert ,  dat  dit  in  ons  bevindelijk  getuigenis  vaster  en 
geloofwaardiger  is,  dan  alle  ander,    hetwelk  uit  de 
JFet  en  uit  de  Schrift  gehaald  wordt.   —  Eindelijk 
^ijn   'er  nog    onder    de  fchriften  van   gregorius  , 
tien  ft  ui  tredenen   tegen    de    Maniche'èn   (*),    welke 
bewijzen  zullen,  dat  het  kwaad  aan  het   verderf  on- 
■dervvorpen,  en  niet  daadlijk  beftaande;  als  ook  dat 
de  Vader  van  hetzelve,   de  Duivel,   niet  ongefcha- 
pen  is. 

Zijne  zedelijke  fchriften  zijn  min  talrijk.  Onder  Zijne  ze« 
dezen  ftaat  gevoeglijk  het  eerst  zijn  Brief  aan  Hië-  ^^^ij.'^*^ 
RONYMUs:  Wat  de  naam  en  de  belijdenis  van  het 
Christendom  zeggen  wil  (f)?  Met  dezen  Brief 
hangt  een  andere  famen  aan  den  Monnik  olympius, 
in  welken  de  Schrijver  op  deszelfs  verzoek  aanwijst, 
welke  de  Christelijke  Folmaaktheid  is  (§)•''  Dit 
onderwerp  behandelde  hij,  in  zeker  opzicht,  nog 
eens,  toen  hij  cenc  Verhandeling   opftelde  over  het 

God- 

(*)  T.  III. /..  iSo.       (f)  Oj^p.  T.  III.  p,  157-275. 

(§)  /.  f.  pag.  275-2p8. 

C  a 


36  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

IIT        Godlijk  doel -einde  en  van  de    naare   oefening^   als 

f"^/;'!      een  onderwijs  voor  Aikeeten^  die  liem  daarom  ver- 
VIII 
Hoofcirt.   zociit  hadden  (*).    En  zo   men  nog  nauwlccuriger 

na  C.  G.  vvii  zien ,  hoe  gregorius   over  de  Christelijke  Be* 
rot   4-'6.  ki^cring  denkt ,  dan  moet  men  zijne    Predikatie  over 

de    Boete  ^  (tts^*  //têlflcvo/a? , )  lezen   (f).     Wegens 

de  gelijkheid  van  inhoud  met  deze  Predikatie  ver- 
dient hier  ook  genoemd  te  worden  de  Kanonieke 
Brief  van  gregorius  aan  letojus  ,  Bisfchop  te 
B'Ielitine  (§);  onder  zijne  overige  Predikatiën,  van 
welken  'er  een  vrij  aanzienlijk  getal  overig  is ,  bevinden 
'er  zich  ook  nog  eenigcn,  in  welken  Zedenleere 
heerscht.  Ilicr  toe  behoort  cene  tegen  die  genen  ^ 
die  hunnen  Doop  uitjielhn  (*♦),  eene  tegen  dt 
woekeraars  (ff),  twee  over  de  milddaadigheid  je- 
gens de  armen  (§§),  eene  gehouden  hij  het  begin 
van  een  groot  vasten  (***),  en  eene  tegen  de  hoe- 
reerers  (fft).  Nog  is  'er  eene  Predikatie  tegen  de 
genen  ,  die  geene  heflraffJngen  kunnen  verdra- 
gen (§§§),  bij  gelegenheid  van  eenige  wanördens, 
die  op  eenen  Zaturdag  in  de  Kerk  waren  voorgeval- 
len. Uit  eene  plaats  in  deze  Predikatie:  ,,  Met 
welke  oogen  kunt  gij  den  Zondag  aanfchouvven, 
gij,  die  den  Sahhath  fchcndt?  Weet  gij  dan  niet, 
dat  deze  dagen  Broeders  zijn?  "    belluitcn  fommi- 

gen, 

(*)  0/>^.  7.111./.. 298-311.    (t)0/)^r. II./..  165-176. 
<5)  Opp.  T.W.p.  1 14-123.    (**)r.  II.  ;>.  215-224. 
(tt)  T.  W.p.  22S.fq.     (§5)0,-.  I./'.235.  Or,ll.p.^9' 
C**)T.  II.  p.  24;.      (ttt)  /•  c  pas.  260. 
mi)  Tom.  ll\.  pag.  311-317. 


GESCHIEDENIS.  37 

^n,  dat  toenmaals  nog  in  fommigc   Gemeenten  bei-      iri 
de  deze  dagen  gevierd  zijn  geworden.    Anderen  van     ^^'';'5 
zijne   Kerk  redenen    zijn  voor  zekere   Feestdagen  en  Hoüfdft. 
eerwaardige  Perfoouen  gefchikt;  zoo  is   'er  eene   op  "^  C.  G. 
het  Geboortefeest  van  Christus;    en  op  de    Kinde-\^^    \-76, 
ren  te    Bethlehem   (*)  ;   vijf  Kerkredenen    over   de  ^ 
Opflanding  des    Heilands  Ct);   c^ne   op   den  Doop 
van  CHRISTUS  (§),  eene  korte  op   de  Hemelvaart 
van  CHRISTUS  (**),  eene    van  den   Heiligen   Geest 
of  op   het  Pink/lerfeest  (ff) ;    maar  eene  Predikatie 
over  de  ontmoeting  des  Heer  en  in  den   Tempel  ^  van 
de    Moeder    Gods ,    en    den    rechtvaardigen    snrE- 
ON  (§§),  kan  van  hem   niet  zijn,  dewijl  het  Feest, 
in  de  Westerfche  Kcrlv  het  Feest  der    reiniging  van 
MARIA  genaamd,  eerst  lang  na  zijnen  tijd  ingevoerd 
is.     Van  zijne  Redenvoeringen  op  eerwaardige  man- 
nen^ hebben  wij  reeds    eenigen   opgenoemd,   in  het 
voorgaande  van  deze  Gefchiedenis,  bij  voorbeeld  op 
GREGORius     den     Wonderdoener  ,     den     Syrifchen 
EPHREM,  zijne  Redenvoeringen  op  XL  Martelaren  ^ 
en    op   den   Martelaar    tiieodorus  ;   'er  zijn    ook 
Lofredenen  van  hem ,  op  den  eerden  Bloedgetuigen 
STEFANUS  (***).    Ook  is  reeds  elders  gewaagd  van 

zijn 

(*)  T.  m.p.  339-354-     Cf)  T.  III.^  383-441. 

(5)  Tom.  U\.  pag.  366-381. 

(**)  Tom.  III.  pc/g.  441-444. 

(ff)  Tom.  I.  pag.  ^j6.  Deze  heeft  zacacm  bet  eerst 
in  het  Grieksch  in  bet  licht  gebracht  Coll.  Rlomm.  Vett. 
T.   I.  p.  ^^6.  (§§)  T.  III.  p.  444-4Ö4- 

(*•*)  7.  Ml.Opp,  />.  354-366.  en  bij  zacagm  /.  c.p.  330. 

C3 
i 


38  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III        zijn  Boek  over  den   MaagdeJijken   Staat   (*);   nog 
BOKK      je  'er  een  cefchrift  van  hem,  over  de  Kinderen^  die 

VIII       "^  o  '  9 

Hoofdft.  '^^'^^S  'weggerukt  worden  (f),  waar  in  hij  de  vra- 
na  C.  G.  gen  beantwoordt,  hem  door  niëRius ,  Stadhouder 
t  ri-6  ^'^'^  A^iT/j/z^rt^oaë ,  voorgefteld,  wat  men  van  zulke 
■  kinderen  oordeelen  moet,  die  kort  na  hunne  geboor- 

te Ilerven  ?    Of  hunne  zielen  eens  voor  het  Godlijk 
oordeel  gefield  zullen   worden  ,   en   eene    vergelding 
ontvangen^  zoo  als  zij  verdienen?     dan  of  zij,  naar 
de  leere  van   het  Euangelie ,   door  het   vuur  gezui" 
verd,  of  door  den  daamv  des    zegens  verkwikt  zul' 
Jen  worden?    De  Schrijver  antwoordt:  dat  zij  geene 
vergelding  ontvangen  kunnen,  omdat  zij  geheel  niet 
geleefd  hebben.     Het  van  alle  kwaad  bevrijde  kind 
bevindt  zich  in  eenen  natuurlijken  toeflrand,  en  heeft 
tot  zijne  gezondheid   geene  zuivering  nodig,  omdat 
het    nog    in   geene   krankheid   der  ziel  vervallen   is. 
Men  moet  zich    hier  niet  verbeelden,  dat  grego- 
Rius  aan  eene  zuivering  door  een  vagevuur,   gelijk 
men  het  naderhand   genoemd  heeft,   gedacht  heeft; 
hij  geloofde  met  origenes  eene  zoodanige  zuivering 
na  dit  leven,   door  welke  allengs,  gedeeklijk  eerst 
ra  onmeetlijke  Tijdperken  ,  al  het  kwaade  en  zon* 
dige,  in  geesten  en  mcnfchen,  zal  weggenomen  wor^ 
den;  ook  heeft  men,  met  fommigen,  geenen  grond, 
om  dit  ftuk  voor  onecht   te  verklaaren,  dewijl  gre- 
GORius  niets  het  minde  gewaagt  van  een   aangebo- 
ren zondig  verderf,  of  van  den  doop ,  waar  aan  hij 
anders  zoo   groote    uitwerking   toefchiijft ;  want   hij 

wil» 
(*)  7.  UI.  p.  in-i7p.        Ct)  T.lll.p.  37-338. 


GESCHIEDENIS.  39 

wilde  hier  voornaamlijk   als  Wijsgeer  Iclirijven,   be-      III 
Iialven  dat  het  nog  niet  bewezen  is,  dat  hij  een  na-     ??^!5 
tiiurlijk  zondig  verderf  der  inenlclien  geloofd   hebbe.  Uoofdtt. 
Een  ander  gefchrift  is  gericht  /7^«   die  genen  ^   clie^^C.  G. 

Toot*    '2/\'2 

treuren,  over  de  genen,  die  uit  dit  leven  in  het  eeu-  l'^^  .^^[ 
M'ige  verplaatst  zijn  (*).  Eenmaal,  zegt  hij  daar 
in,  zal  de  laatfte  vijiind,  de  dood,  te  niet  gedaan, 
het  kwaad  geheel  weggenomen  worden ,  en  in  allen 
eene  Godlijke  fchoonheid  gUnfteren,  tot  welke  wij 
van  eerden  af  gevormd  zijn,  dat  is,  licht,  zuiver- 
heid, onftcrflijkheid  enz. 

Dus  dacht,  leerde  en  fchreef  gregoriös,  tot  om- Vervolg 
trenthet  jaar  390,  of  verder ;  zijnde  door  deze  fchrift-  ^'^"^'J"5 
lijke  gedenkftukken  zijner  werkzaamheid ,  bij   al  het  zonderhe» 
gebrekige,  dat  zich  daar  in  hier  en  elders  voordoet,  ^^'^' 
voor  zijne  Ciiristelijke  tijdgenooten  ten   minften  even 
300  nuttig,  als  dat  zijn  naam,   in  de  Gefchiedenis 
der  Ketterijen  en   Kerkvergaderingen  ,  in   welk'e  hij , 
geduLirende    verfcheidene    jaaren,    geheel    niet  voor- 
komt ,   als  één   der   flrijdbaarfte    krijgers ,   pronkte. 
Het  fchijnt  zelfs ,  dat  hij  eer  onfchuldig  geleden ,  dan 
zelfs    voor    gewigtige    belangen    te    hevig  geflreden 
hebbe.    Omtrent  het  jaar  393  geraakte  hij  in   onver* 
diende  moeilijkheden  gewikkeld  met  helladii/s,  die 
zijnen  Broeder    basilius,   in    de    waardigheid   van 
Metropoli  taan  ^  te  Ccefarea  'm  Kappadocie  ^  was   op- 
gevolgd.    Hij   verhaalt  ze  zelf  in  eencn  Brief  aan 
zijnen  vriend  flavianus  (f),  met  zoodanig  voor- 
komen  van   oprechtheid  en  gematigdheid,   dat  men 

dra 

(*)  T.  III.  p.  6i7-()44.     (1)  T.  III.  Opp.  p.  645-051. 

C4 


40 


KERKELIJKE 


III       {^ra  geneigd  is,   om   hem  te   gelooven.    Daar  hem 

HOEK     van  verfcheidenen  gemeld  was,  hoe  haatlijk  hella- 

Hoordfl    ^^^'^   ^^"  ^^^^   fprak,  verzocht  hij   zijne  vrienden, 

na  C.  c;.  deze   moeilijkheden  te  helpen  bijleggen.    Hoorende, 

Jaar  363-  ^r^^  helladius  ,   in   zijne  nabuiirfchap ,  een  iSlarte- 

tot    470. 

^  laarsfeest  vierde,  en  ziek  was,  reisde  hij  met   groo- 

te  moeite  dervvaards,  om  hem  tot  verzoening  te  be- 
wegen. Islaar  deze  liet  hem  lang  onder  den  blooten 
hemel  zitten,  en  ontving  hem  eindelijk  met  verach- 
ting en  tegenzin,  zonder  zijne  gemoedelijke  verdedi- 
ging te  willen  aanhooren ,  en  zond  hem ,  dus  zoo 
vermoeid  en  hongerig  als  hij  was,  naa  Sebaste  te- 
rug. GREGORius  verhaalt  het  een  en  ander  tref- 
fend, en  laat  verders  aan  God  over,  om  's  mans 
hoogmoed  te  vernederen. 

Voor  de  laatfte  keer,  zoo  ver  de  berichten  (Irek- 
ken,  verfchijnt  gregorius  op  ecne  Kerkvergadering 
te  Konflantinopokn  ^  in  het  jaar  394,   onder  Voor- 
zitting    van    den  Bisfchop    nectarius   aldaar,   ge- 
houden  (*).     Deze  vergadering    hield    zich   werk- 
zaam met  eenige  twisten   onder  de  Bisfchoppen   in- 
Arabi'é,  en  maakte  een  befluit,  dat  voortaan  de  be- 
langen van  eenen  Bisfchop,  niet  door  twee  of  drie, 
maar   door   alle   Bisfchoppen  van    zijn   Gewest,    in 
zijne  tegenwoordigheid,   onderzocht  en  bcflist  zou- 
den worden,    baronius  (f)  gist,  niet  onwaarfchijn- 
lijk,  dat  RUFiNUS,   die   vermogende  Staatsbcwinds- 
nian,  hier  zoo  velen   der  aanzicnlijkftc  Bisfchoppen 

V00J> 
(*)  HARDUIN.  /Iet.  Concil.  T.  I.  p.  955. 
(f)  Ann,  Eed.  ad  a.  394.  «.  28.  y^. 


GESCHIEDENIS.  41 


voornaamlijk  bijeen   had  doen   komen,   fcr  inwijding      III 
tcner  Kerk,   welke   hij,   in   de  Voordad  van  Kon-     ^^l?{ 
ftantinopolcn ,    ter   eere    der  Apostelen    petrus  en  iioofdfl. 
PAULUS,   gcrticht    had,   bij   welke  gelegenheid,   hij  "^  C.  G. 
zich  ook,   volgends   palladius   (*),   heeft   laten  ^yj    .S^ 
doopcn,  en  hier  toe  behoort  ook,  naar  het  fchijnt,  ■ 

hoewel  niet  zeker,  eene  Rcdenvoering  van  grego- 
Rius  ,  welke  ten  oplchrift  heeft :  over  zijne  inwij- 
(Jitig  (f).  Even  onzeker  is  de  tijd,  op  welken 
GREGORius  die  XIV  Brieven  gcfchreven  heeft,  wel- 
ke ZACAGNi  in  zijne  verzameling  (§)  heeft  uitge- 
geven; in  den  tweeden  derzelven,  aan  de  KathoUj' 
ken  te  Sehaste  ^  verdedigt  gregorius  zich  tegen 
den  blaam  van  onrechtzinnigheid  in  de  leere  der 
Drieëenheid,  welken  mei^.  hem  had  aangewreven. 
In  den  zesden  Brief  windt  men  eene  duidelijke  fpoor, 
dat  gregorius,  ten  eenigen  tijde,  in  de  Wueftijn 
geleefd  moet  hebben,  als  Kluizenaar. 

Dus  fchijnt  gregorius,   kort  na  het  Jaar  394,  Dood  en 
zijnen    levensloop    volbracht   te    hebben.     Hij    was  '^^rakter 
over    het    geheel  een   man    van    vredelievenden  im-  gorrts 
borst,  meer  gefchikt,    om,  als   Wijsgeer,  zich  in  vnn  Nys- 
llilte  onledig  te  houden  met  kunften  en  wetenfchap-  '^* 
pen,  dan  om  op  een  onrustig  openlijk  toneel  eene 
rol  te  fpelen;   van  voortrcflijken    aanleg    tot  Rede- 
naar, voorzien  met   geene  geringe  kundigheden  der 
natuur  en  der  mcnfchen;  ook  zonder  levendige  over- 
hcll\ng  tot  de  Bijgelovigheid  zijner   tijden.    Maar  de 

toe- 

(*)  ///•;/.  Lauf.  C.  12.        (t)  T.  IL  Opp.  p.  40-47. 

(5}  /.  c,  pag.  354-400. 


4a  KERKELIJKE 

111       tocfland    dcrzelveii   gaven    hem,   als  Godgeleerden, 

BOKK     e^pc  riciiting,   welke   niet  beantwoordde  aan   dezen 

Hoofda.  ^'"y"^'"   aanleg;   met  ecne    geringe  mate   van   fpraak- 

na  C.  G.  kennis,  en  uitlegkunde,  moest   hij  echter   over  den 

Jaar  363.  j^y^^^i  ^^  Godsdienstlceringen   fchrijven ,   werd   door 

f. den   ftroom   medegcllccpt ,   en    zeide  vccl  goeds   op 

de  verkeerde  plaats,   zonder   de  verwachting  op   de 
rechte  plaats  te  vervullen.     Met  één  woord,   vaak 
verhief   zich    's  mans    geest,    maar  zonk   even  zoo 
fchielijk  neder,  zelfs  tot  eene  zeldzame  ligtgeloovig- 
heid,  wanneer  hij  de  vooröordeelen  van   zijnen  leef- 
tijd, en  zijnen   Hand,   of  ook  zijne  eigene  voelde. 
Hij  heeft,  op  deze  wijze,  zijne  plaats    verkregen  en 
gehandhaafd,  onder  de  groote  Kerkleeriiaren  en  Hei- 
ligen   der   Oude    Kerk,   hoe  zeer  zijne   Wijsgcerige 
onderzoekingen  hem  dikwijls  tot  meningen  brachten, 
welke  met  de  gewoone  min  beftaanbaar  waren,   zoo 
als  wij  bijzonder  gezien  hebben,   dat  hij  gevoelens 
van    ORIGENES   heeft    aangenomen;   maar  tot  zijne 
verfchoning,  heeft  men,  in  het  vervolg,   willen  be- 
weeren  ,   hoewel    zonder    den    minflen    fchijnbaren 
grond,   dat   zoodanige  plaatzen  door  Ketters,    bij- 
zonder door  Ot  igenisteii  ^  in   zijne  fchriften  zijn  in- 
gebracht. Op  deze  wijze  heeft  gerinianus  ,  Patriarch 
van  Konflantlnopokn ,  in   de    zevende   eeuw ,  hem , 
met  hevigheid ,  verdedigd  ,  in   een  gcfchrift ,   waar 
van  FOTius  (*)  ons  den   inhoud  heeft  opgegeven, 
wien  anderen  in  laater  tijden  gevolgd  zijn. 
Uitgaven      Tot  hier  toe  ontbreekt  ons  eene  goede  en  naauw- 

keu- 

'  (*)  Bibl.  Cod.  CCXXXUU  pag.  5)04. 


GESCHIEDENIS. 


43 


keurige  uitgave  van   alle   zijne  werken,    isaak   ca-      III 
SAUBONus ,    DU    MOULiN  ,    en    ZACAGNi  ,    hebben     P^j'rlf 
eenigcn  van  zijne  Brieven  behoorlijk  bearbeid  in  het  Hoofdfl. 
licht    gegeven.      \'óór  de   XVlIite    eeuw   zijn   zijne  "^  C.  G. 
werken  niet  in   den  Griekfchen  Grondtekst  gedrukt  Iq\    .y^[ 
geworden.    De  Jefuiet  fronton  le  duc  ,  die  reeds  ■■ 

in  het  jaar  1596  te  Ingolftad  eenige  van  zijne  Ichrif-  ^-'^"^^ 
ten,  het  eerst  van  allen,  zoo  velen  zij  hem  bekend 
waren,  bekend  had  gemaakt,  en  naar  de  Latijnfche 
Overzetting  van  verfchcidene  geleerden,  in  het  jaar 
1603  te  Parys  had  laten  drukken,  bezorgde  ook 
aldaar,  in  het  jaar  1615,  de  eerfie  Grieksch-La- 
tyiifche  Uitgave  derzelven  in  twee  Deelen  in  Folio; 
en  toen  hem  zijn  Ordensgenoot  jacob  gretser  , 
nog  andere  ongedrukte  fchriften  van  gpvEgorius 
mededeelde,  werden  dezen  in  het  jaar  1618  in  een 
bijzonder  Aanhangzel  hier  bijgevoegd.  Deze  Uitga- 
ve is  in  drie  Deelen  in  Folio,  te  Pans  1038  her- 
drukt, maar  niet  zoo  fraai  en  naauwkeurig,  als  de 
eerde  Uitgave  was.  Met  deze  Uitgave  heeft  men 
zich,  tot  hier  toe,  moeten  behelpen. 

Ten   zelfden   tijde,    wanneer    de    drie    vermaarde  Levens- 
vrienden, BASiLius  de  Groote^  gregorius  van  Na-^}'^'^f^' 

,^    ^  derhedcti 

zianzm ,  en  gregorius  van  N-^jsfa ,   in   de  Ooster-  van  /.m- 

fche    Gemeenten    ijverig  werkzaam   waren ,    om    de  ^r-osius , 
Arianerij  te   bcftrijden  ,   deed  ambrosius   hetzelfde  van  I\Ii? 
in  het  Westen ,    met    niet  minder  ijver  en   geluk.  l^^n. 
Zijne     onophoudelijke     en     fleeds    voortarbeidende 
werkzaamheid,    zijn   welbcfpraakte    Aijl,  zijne   leere 
en  fchrifien ,  de  luifler  van  zijn  boven   vele   anderen 
uitdekend  s<^^^rag,  en  de  roep  van  zijne  buitenge- 
mee- 


44  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ni       mecne  Ilciliglieid ,  hebben  liem  een  aanzien   in   zijne 
BOEK      Xerk  te  vvcge  gebraclit,  hoedanit?  nevens  hem  enkel 

VIII  DO 

Hoofiill    HiëiioNYMUS  en  AUGUSTiNUS  bereikt  hebben. 

na  C.  G.      Zijn  Vader  ainibrosius  ,   die  uit  eene   aanzienlijke 

J^^^  ^l' Romein  fche  Fam'iWc   alltamdc,   was   Oppedladhouder 
tot   470.  ■'  '  ^^ 

van    Ga//i'é,   Qprafectus   pratorio   Galliarum,^    die 

Zijn  ge-  Je  Treviri  zijn  verblijf  hield,  alwaar  dus  ook,\vaar- 
fdüjnlijk,  AMBROSius  geboren  is,  hier  zal  ook  het 
vvondcrteken  met  hem  gebeurd  zijn,  even  als  van 
PLATO  verhaald  wordt ,  dat  een  bijënzwerm ,  toen 
hij  nog  in  de  wieg  lag,  zijn  gezicht  bedekt,  en 
daar  door  een  voorteken  gegeven  hebbe,  dat  hij  'm 
het  vei-volg  een  groot  man  zou  wezen  (*).  Het 
jaar  van  zijne  geboorte  is  insgelijks  onzeker,  waar- 
fchijnlijk  het  jaar  340  (  f ). 
Zijne  Na  het  overlifden  van  zijnen  Vader,  dien  hij  nog 

kindsheid  gg^  jongen   zijnde,    verloor,    leefde    hij    met    zijne 
«nopvoe-  »,,..,,  ••        r. 

ding.  Moeder,  zijiie  Zuster  iniarcellina,  en  zijnen  Broe- 
der SATYRUS  te  Rome.  Hier  had  marcellina, 
in  of  kort  na  het  jaar  352 ,  in  de  Hoofdkerk  voor 
den  Bisfchop  liberius  de  plegtige  gelofte  afgelegd, 
dat  zij  zich  voor  altijd  aan  den  Ongehuwden  Staat , 
en  de  Askeetifche  Godzaligheid  in  het  gemeen  toe- 
wijdde (§).    Haar  voorbeeld  maakte  al  vroeg  eenen 

be- 

(*)  PAULINI  Vita  S.  Ambro/ii  pag.  II.  in  Append. 
ad  O  pp.  Ambrofti  Tom.  II.  ed.  Bened. 

(t)  TILLEMONT  iVö/.  l.fur.  S.  Amhroifc  pag.  729, 
Mémoir.  Tom.  X.  Vergel.  het  leven  van  amurosius 
door  de  Beiiedictynen  /.  c.  png.  XXXI.  fqq. 

(S)  Zie  VI  Dcd,  Bladz.  48. 


GESCHIEDENIS.  45 

beflcndigen  indruk  op  licm;  die  zich  voorts  te   Ro~      III 

me  onledig  hield  met  die  wetenfchappen  en  ivunften,     ^^j^'j 

welive   hem  ,   langs    zijns   N'iidcrs   weg ,   tot   eer  en  Hoof'dih 

aanzien  leiden  konden  (  *  ).  na  C.  G, 

Het  was  eene  vrucht  van  dezen  zijnen   vlijt ,  dat  ^^^"^  ^A' 

.AMBR.OSIUS    kort    daar  na   voor  de   reciitbank    van  ■ 

PROBUS  ,  Opperfiadhouder   van   lia/ie ,   te   Mcriio/a-]}^^^^^'^^^ 
,  T/v  ,  ••        I  •  •  1  •         Stadhou- 

nam,   thans   Bliiaan  ^   met    bijzondere    toejuichnig,  cier,en 

begon  te  pleiten;  waarom  probus  hem  onder  de  daar  na 
bijzitters  van  zijn  beftuur  aannam.  Eindelijk  be-  ^l^^  ^^ 
Hoemde  Keizer  valentinianus,  omtrent  het  jaar  diolnnum 
370 ,  of  wat  laater ,  hem  tot  Confularis ,  dat  is ,  ofMiiaaiu 
Stadhouder  van  Liguri'è  en  /EmlU'è  ^  twee  Gewes- 
ten, welke  het  tegenwoordig  Gebied  van  Milaan^ 
Genua  ^  Parma^  Modena  ^  en  Bologna,  en  waar- 
fchijnlijk  ook  een  gedeelte  van  Pleniont  ^  bevattcden. 
Toen  PROBUS  hem ,  bij  het  aanvaarden  dezer  waar- 
digheid, de  nodige  lastbrieven  overgaf,  zeide  hij 
tot  hem ,  waarfchijnlijk  doelende  op  de  flrengheid 
van  andere  Stadhouders:  ,,  Ga,  en  neem  iiw  ambt 
„  waar,  niet  als  Richter,  maar  als  Bisfchop  (f)!'* 
Hij  deed  dit  ook  werklijk ,  terwijl  hij  zijn  verblijf  te 
Medlolanum  had ,  waar  door  hij  zich  de  algemeene 
liefde  verwierf.  In  het  jaar  374  overleed  de  Bia- 
fchop  dezer  ftad,  auxentius,  die  deze  waardig- 
heid omtrent  twintig  jaaren  bekleed  had.  auxentius 
was  de  groote  fteun  der  Arïanen  geweest,  terwijl 
de  KathoUjken  door  den  Keizer  genoodzaakt  werden  , 
de  Kerkelijke  Gemeenfchap  met  hem  te  onderhou- 
den, 

C*)    PAUL.   1.   C.  (1}   PAUL.   l.   C.  p.    I,    II. 


4^  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III  den  ,  omdat  hij  zkh  ,  in  fchijn ,  voor  hun  geloof 
BoF.ic  verklaard  had.  Des  te  driftiger  poogden  beide  de 
Hoofdff.  pfirtijën  ,  na  zijn  overlijden ,  te  Mediolanum ,  eenen 
na  C.  G.  Bisfchop  uit  de  hunnen  te  bekomen.  De  liisfchop- 
tot  1-6  P^"  ^'^'^  beide  Gewesten  verzochten  vi^el  den  Kei- 
■  zer,  om  deze  bediening  te  vervullen,  maar  de  Kei- 

zer liet  het  hun  over,  als  mannen,  wier  wijsheid 
ccne  betere  keuze  treffen  zou.  Vergeefs  echter  wa- 
ren himnc  pogingen ,  dewijl  de  beide  partijen  zich 
niet  konden  verëenigen  C*). 

Reeds  was  men  in  de  Kerk,  waar  de  Bisfchop- 
pen  vergaderd  waren,  op  het  punt,  om  geweld  te 
gebruiken ,  toen  amrrosius  toefchoot ,  om  de  on- 
rusten door  zijn  aanzien  te  flillen.  Onvoorziens 
riep  een  kind  onder  de  menigte  uit:  ambrosius  is 
Bisfchop!  Dit,  hetwelk  eene  zaak  van  geval,  of 
het  napraaten  van  een  gehoord  woord  zijn  kon , 
•\verd  van  beide  de  partijen ,  als  een  wenk  der  Voor» 
zicnigheid,  aangemerkt,  en  de  gehecle  vergadering 
riep  eenpaarig  uit:  aribPvOSius  moest  Bisfchop  we- 
zen! RUFINUS  voegt  'er  bij  (f),  dat  KathoUjken 
en  Ariancn  o  verluid  verklaarden,  dat  zij,  nooit  eenen 
f^emeenfchappelijkcn  Bisfchop ,  of  hetzelfde  geloof 
bekomen  zouden ,  indien  men  hun  ambrosius  niet 
tot  Bisfchop  gaf.  In  de  ontfteltenis ,  welke  hem 
dit  veroorzaakte,  vatte  amrrosius  de  zeldzaamfte 
■middelen  bij  de  hand ,  om  deze  onfluimige  opdragt 
•X'an  zich  af  te   wenden.     IIlj  verliet  de   Kerk;  zijn 

Rich- 

'    C*)  i'\'"^-  '•  '*•  THF.oD.  II.  E.  L.  IV.  C.  6,  y. 
(f)  Ilist,  Ecc.'es.  Lil»:  II.  C^p.  ii. 


GESCHIEDENIS.  47 

Riclitcrfloel  moest  aanflonds  opgericht   worden ,  en  ,      III 
tegen  zijne    gewoonte,    werden     eenigc    bcfchuldig.     ?^"':^ 
den  op  de  pijnbank  gebracht.    Hij   wilde ,   dat  men  Hoofdfl. 
daar   uit  befliiiten  zou ,    hoc    flreng    en  wreed    hij  "^  C.  G. 
was ;  maar  het  volk  riep  hem  veel  meer  toe :     Uwe  Iq[    ^^I* 
zonde  kome  over  ons!     Vervolgends  begaf  hij  zich  « 

in  zijne    woning,   om  een  Monnik   te  worden;   hij 
wilde,  fchrijft  paulinus,   de   Wijsbegeerte  aangrij- 
pen, en  alle  Wercldfchc  pracht  verachten.    Als  men 
hem  daar  in  verhinderde,  zocht  hij  zich,  van  eenen 
anderen    kant,    het    Bisdom   onwaardig  te  toonen, 
door  openlijk    ontuchtige    vrouwsperfoonen   in  zijn 
huis  te  laten  komen.     Maar  het  volk,  hetwelk   hem 
beter  kende,  fchrecuwde  nu  nog  luider:     Uwq  zon- 
de kome   over   ons!     Ten   laatften    vluchtte   hij   bij 
nacht  naa  Ticimtm,  thans  Pavia ;   maar  God,   zoo 
nis  men  verhaalt,   verhinderde  zijne  vlucht,   zoodat 
hij    verdwaalde,   en  's  morgens    voor  de  poort  van 
Medioinntnn  flond.     Zedert  bewaakte  men  hem ,   en 
gaf  van  alles  bericht  aan  den  Keizer ,   die  zich   ver- 
heugde, dat  men  den  doorhem  aangeflelden  Stadhouder 
tot  Bisfchop  verkozen  had  (*).     Of  het  denkbeeld, 
hetwelk  zich  ambrosius  van  de   hooge   waardigheid 
van  het   Bisfchops  -  ambt  gevormd  had,   dan  of  de 
bedenking,  dat   hij  nog  ongedoopt  was,  zijnen  te- 
genfland  verwekt  -hebbe,    is    niet  zeker,   doch   het 
één  en  ander  wordt  uit  eene  plaats  in  zijne   Brieven 
waarlchijnlijk  (f).     Eindelijk,   nadat  hij  nog  eene 

proe- 

(*)    PAUL.   /.   C.  p.    II- UT.   THEOD.  /.   C.    Cüp.   7. 

(t)  Ep,  LXIII.  T.  II.  Opp,  p,   1037.  ed.  Bencd, 


48  KERKELIIKE 

ni       proeve    genomen    had,   die    hem    mislukt  was,   Inj 

BOEK      iijj^i  2ich  buiten  de  (lad   vcrboreen,    maar  was   ont- 
VIII 
Hoofdlh   <^clvt,    en   naa   Mediolanum    gcbragt  geworden,   en 

na  C.  G.  dewijl  ook   de    Keizer  zijne    keuze  bevestigd   had , 
Jaar  3  3.  ^^^^  |^-  ^^j^^.  \^^„^^  wederftaan.     Bovendien   had  va- 

. ■    LENTINIANUS  hem  beloofd,  dat  hij  de  rust  in  zijne 

Gemeente  herllcllen  zou.  Dus  verlangde  ambrosius 
flechts ,  dat  hem  een  KathoJijk  Bisfchop  doopen 
mogt.  Acht  dagen  daar  na  werd  hij  reeds  tot  Bis- 
fchop gewijd;  hoe  zeer  hij  wenschte,  dat  men,  op 
eene  welvoeglijke  wijze,  daar  mede  wat  langer  ge- 
wacht had  (  *  ). 

Ziin  ge-        Weinige  dagen  na  zijne  inwijding   bracht  ambro- 

dragals     gj^g  j-^e^js  aan  den  Keizer  eenise  buitenCpooricfhcden 
Bisfchop.  ..      D      „    ,  ,  ..        j.  ,    . ,  1 

van  zijne  Bevelhebberen ,  met  vrijmoedigheid  ,  onder 

het  oog,  hetwelk  van  den  Vorst  gunllig  werd  op- 
genomen (f).  Ook  fchonk  ambrosius,  terftond 
bij  het  aanvaarden  van  zijn  ambt ,  al  zijn  •  geld  aan 
de  Kerk  of  aan  den  armen ;  aan  de  eerde  vermaakte 
hij  buitendien  zijne  vaste  goederen,  waar  van  hij 
alleen  het  vruchtgebruik  voor  zijne  Zuster  be- 
hield (§).  Dus  liet  hij  vervolgends  de  erfenis  van 
zijnen  Broeder  aan  de  armen  over  (**).  Met  deze 
vrijwillige  armoede  paarde  ambrosius  cene  ongemeen 
ftrcnge  levenswijze.    Hij  arbeidde  zeer  veel,  en  fliep 

des 

(*)  PAULIN.  /.  C.  pas:.   III.  AMDROS.    Kpi%t.    XXI.  p» 
861.    Ep.    LXm.  p.    1037.  (f)   THEOD.   /.    C. 

( §  )    PAUL.   /.    C.  pag.    X. 

(**)  De  cxccsfu  fratvh  fui  Satyi  Libr.   I.  Tovj.   II, 
Opp.  pag.  1 1 30. 


G  E  S  C  II  I  E  D  E  NM  S.  49 

des  te  minder.     Hij  vastte  daaglijks  tot   den  avond,      I[I 
alleen  Zaturdag   en   Zondag ,   als    ook   de   gedachte-    ^^nfj 
iiisdagcn   der   beroemdlle  Martelaren  ,   uitgezonderd.  Hoofdtl, 
Op   den  eerstgenielden   dag,    den  Zaturdag,  vastte  "^  C.  G, 
men,  in  de  oiidlte  Kerk,  nooit,  en  toen   zelfs  deed  [H^  ^-^* 

men  het  niet  te  Blediolamim ,  en  in   andere  AVestcr- • 

fche  Gemeenten.  Maar,  naardien  de  RoomfcheKtxk 
zedert  de  lilde  eeuw  het  vasten  op  den  Zaturdag 
had  ingevoerd,  zoo  fchikte  ambrosius  zich  insge- 
lijks daar  naar,  zoo  dikwijls  hij  zich  in  die  plaat- 
zcn  en  te  Rome  bevond,  hetwelk  hij  ook  aan  ande- 
ren aanraadde  (♦).  Des  te  minder  verfcheen  hij  op 
Gastmalen  ,  omdat  zijne  matigheid  en  ernsthaftige 
deugd  daar  bij  gevaar  liepen;  ook  raadde  hij  zijne 
onderhebbende  Geestelijken  daar  van  af.  Daartegen 
was  hij  zoo  veel  ijveriger  in  de  waarneming  van  zijn 
ambt,  zoodat  men  zegt,  dat  vijf  Bisfchoppen  bij  den 
Doop  in  den  plegtigen  nacht  vóór  het  Paaschfeest 
naauvvlijks  zoo  velen  doopten,  als  hij  alleen  gewoon 
v^ras.  Tevens  ftond  de  toegang  tot  hem  voor  ieder 
eenen  open ;  hij  bewees  bijfland ,  waar  hij  kon ; 
maar  werd  ook,  met  andere  bezigheden,  en  het  be- 
(lisfen  van  twistgedingen ,  zoo  overladen ,  dat  hem 
weinig  tijds  voor  hem  zelven  overfchoot.  Alleen  nooit 
prees  hij  iemand  tot  Hof-  of  Krijgsbedieningen  aan; 
ook  wachtte  hij  zich   volftrekt,   om   geen  huwlijks- 

koppelaar  te  wezen  (f). 

On- 

C*)  Zie  Dtel  IV.  Biadz.  155. 

( t )  PAUL.  nt.  Amhrof.  p.  X.  AUGUST.  Covfesf.  Lihr^ 
VI.  Cap.  3.  possiD,  fit.  /Itigmtin.  Cap.  27, 
LX.  Deel.  D 


50  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  Onclcrtuslchen  kon  het  niet  misfcn,  of  hij  moest 
coFjc  fpocdig  ondervinden,  hoe  weinig  voorbereid  hij  was, 
Iloofdft.  ^'^^  ^y"  gewigtig  ambt,  als  Leeriiar.  Want,  hoe 
na  C.  G.  zeer  hij  de  Romeinfche  en  ook  eenige  Griekfche 
tot  4-0' Sprnakkunde,  Wijsbegeerte,  en  Wellprel;endheid , 
aangeleerd  had ,  echter  was  de.  eigenlijke  Godsdienst- 

^'3"^)/'^''' wetenichap  hem  vreemd.     IMen   heeft  wel  duidehjke 
om  zich    ^  ,  ..  ,  *  X       -■  ^        t , 

inde         fpoorcn    bij  augustinus   (*),    dat  een   Roomjche 

Schrift  te  Ouderling,  simplicianus aan  ambrosius  eenigGods- 
en  ziine'  <^-^'-'"f'^'S  onderwijs  gegeven  heeft,  zoo  als  hij  van 
uitleg-  node  had ,  om  gedoopt  te  kunnen  worden.  Maar 
luindige  jjj^j.  uARONiüs  Ct)  daar  uit  te  overhaast  bcflotcn 
heeft,  dat  de  gemelde  Ouderling  door  den  Bisfchop 
van  Home ,  DAr^iASUs ,  aan  den  nieuwen  Bisfchop  van 
Mediolanum  is  toegezonden ,  om  hem  de  nodige  ge- 
leerdheid en  bekwaamheid  tot  zijn  ambt  te  bezor- 
gen ,  is  reeds  van  anderen  opgemerkt.  Ai-Mr.ROSius 
beklaagde  zich  nog,  in  zijne  laatfte  jaa'ren  (§},  dat 
hij,  van  zijn  Stadhouderfchap  afgefcheurd,  genood- 
zaakt w  as  geworden ,  te  onderwijzen ,  het  gene  hij 
niet  geleerd  had.  Evenwel  fchijnt  hij ,  zijn  best  ge- 
daan te  hebben,  om  dit  gebrek  door  een  aanhou- 
dend onderzoek  der  Heilige  Schrift  en  het  lezen  der 
beroemdlte  Uitleggeren  in  de  Griekfche  en  Lntijnfche 
Kerk  te  vergoeden. 

Maar  ambrosius   fchijnt  juist    niet   voornaamlijk 
daar  voor  gezorgd  te  hebben ,  om  een  waar  begrip 

te 

(*)  Confcsf.  Libi:  VIII.  Qjp.  2. 

(f)  Jnn.  Eccl.  ad  aun.  375.  v..  22.  ad  a.  3S5.   f;.  <p» 

{%)  Da  ofciii  L.  I.  C.  1.  2',  II.  p.  3.  ed.  Bcned. 


GESCHIEDENIS.  gt 

te  vormen  vaii   de   moeilijkheid   en   de  Inilpmiddelen      Ui 

der    Bijbclfclie   Uitlci^jkunde ,    en    zich    dcsnicttegen-     '"'^''-^ 

flaaiide  fpoedig  wagende    aan  boeken  van   dezen   in-  Hoofdft. 

houd,  reeds  in  de  eerfle  jaaren  van  zijn   ambt,  ont-  na  C.  G. 

(londen  daar  uit  natuurUik  zoo  losfe   en  hifle   uitlc^i-  Rï'"  ?,J* 

^    tot    47"» 

gingen ,    als    men    in   zijn   Boek   oyer   het    Paradijs  • 

leest  (*);  allegoriën  en  leenfpreuken  ,  gedeeltlijk  uit 
piiiLo  overgenomen,  en  de  beantwoording  van  ver- 
fclieidene  opgevvorpene  vragen ,  "en  hier  en  daar  tus- 
fchengeftrooide  zedenlesfen;  maar  weinig  of  niets 
van  den  zin  der  woorden ,  en  het  gene  daar  van 
aangevoerd  wordt,  zoo  onzeker,  dat  men  nauwlijks 
weet,  wat  daar  van  te  maken.  In  dien  zelfden 
fmaak  ftclde  hij  kort  daar  na  een  vervolg  van  het 
gemelde  Boek  op  (f),  waar  in  insgelijks  van  vele 
a//egori'éii  van  filo  gebruik  gemaakt  wordt. 

Al  vroeg  vestigde  aimerosius  ook  zijne  aandacht  Zijne 
op  den  toenmaligen  toeftand   der  Ketterfche  aanhan-  ^l^^^' 
gen.      In   zijn   gefchrift   over   het    Paradijs   had   hij  en  hande« 
reeds   de    Manichehi ,  zonder  hen   te   noemen ,   be-  hngen  re- 
ftreden ,  die  thans   in  ItaU'è  nog  vrij   talrijk  waren.  Adanen 
Maar  gevvigtiger  was  voor  hem  de  betrekking,   in 
welke  hij  ftond  jegens  de  Ariancn^   die  tot  hier  toe 
te    JS^dioJanum  zoo   magtig  waren.      Deze   hadden 
gewillig   in   zijne  verkiezing  tot   Bisfchop  bewilligd, 
meer  toegevendheid  van  eenen   gcwezenen   Stadhou- 
der verwachtende,  dan  indien  een  Katholijk  Ouder- 
ling verkozen   ware    geworden.    Doch ,    om    dezen 

tijd, 

(*)£)<?    Paradifo  Liher  umis  T.  I.   Opp.  p,  145-183. 

(t)  Ö5  Cain  et  Abel  Libri  II.  p.  183-224. 

D  2 


5a  KERKELIJKE 

^^ï       tijd,  daalde  hun    gezag    in    liet  Westen  geweldig, 

BOEK  rL     I  1 

yijl     waar  toe  ambrosius  Itcrlv  weikzaam  was.     valen- 
Iloofdlt.  TiNiANUS  was  hem  genegen ,  en  ambrosius  kan  'er 

T      \<^'  veel  aan  toegebracht  hebben,  dat  deze  Keizer  in  het 

Jaar  363.  »  ' 

tot    476.  Jaar  375  de   Kerkvergadering  in  lllyictim   liet   hou- 
"  ^t\\ ,  tot  bevestiging  van  het  Niceemch  Geloof  (  *  ). 

De  Keizer  overleed  wel  in  dat  zelfde  jaar,   en   zijne 
beide  Zoonen ,  gratianus  en   valentinianus  II , 
die  het  Westerfche  Rijk  onder  zich   deelden,   waren 
nog  te  jong,  dan  dat  zij  naar  vaste   beginfelen  han- 
delen konden.    Evenwel   verkreeg  ambrosius  ,  van 
tijd   tot  tijd ,  op   den  oudden  dezer  Prinfen ,   meer 
invloed.     Toen  deze,  in  het  jaar   378,   meester  van 
het  geheele  Romeinfche  Rijk  werd ,   Helde  hij  fpoc- 
dig  aan  de  Arianen^  door  zijne  wetten,  paaien  (f). 
Tot  hier  toe  waren  de  KathoUjken  in   het  Oosten, 
onder    de  regeering  van    valexs,   niet  weinig   ge- 
drukt  geworden.     Zij   zochten   zich  daarom,   door 
eene  verbindtenis  met  hunne  Westerfche  Geloofsge- 
nooten,  te   verfterken;   waar  toe  onder  dezen   am- 
brosius   hun    voornaamlijk    de    hand    bood.      Hij 
fchijnt  reeds  in  het    jaar   374,  ten   dien   einde,   aan 
BASiLius  den  Grooten  gefchreven  te  hebben.     Deze 
Bisfchop,  die  boven  anderen  voor  de  aanvallen  van 
het  Hof  blootgeftcld  was,  fpoorde  hem   (§)   aan, 
om  de  Arianen  tot  het  waarc  Geloof  te  bekeeren, 
ook  zond  hij  hem  het  door  hem   begeerde  lijk  van 

DI- 

(*)  Zie  DeelVWl.  Blach.  35. 
(t)  Zie  DeelNlW.  Bladz.  43. 
(§)£/>.  CXCVII.  Tom.  III.  A  288.  ed,  Bev.cd. 


GESCHIEDENIS.  53 

DiONYSius  ,    zijnen    KathoUjkcn    Voorzaat    in    zijn       m 

Bisdom    (*)•     Van   dien   tijd  af  vestigde  zich   tus-    '''^'"'^ 

.  VIII 

Ichcn    deze    beide    Bisfchoppcn    ccnc    gemeenzame  Hoofdft. 

vriendfcliap;  ook  maakte   ambrosius   gccnc  zwarig- "^  C.  G. 

hcid,   om   in   zijne  fchriften,    van  dezen  Bisfcliop ,  ^^^^^  ^  |* 

die  veel  geleerder  was,  veel  te  ontleenen.  . 

Daartegen    zou  men   bet    niet  verwacht   hebben ,  Zijn  ijver 
dat  AMDROSius  reeds  in  deze  eerde  iaaren  van  zijn  Y^^^'^f" 
ambt  zich   met  dien  ijver  voor  de  uitbreiding  van  liji^en 
den  Ongehuwden  Staat,  bijzonder  in  het  vrouwlijk  Siaat. 
geflacht,  verklaarde  en   gedroeg,   welke   meer  eenen 
veeljarigcn  Monnik  dan   eenen  kundigen   gcwezcnen 
Staatsman  waardig  was;  terwijl  men  zich  verwonde- 
ren  mag,   dat  hij,   anngeflcld  om    te  onderwijzen, 
en  om  zulke  dweepiichtige  grondregelen  te   verbete- 
ren, zijne  waardigheid  zoo  weinig  gevoelde,   dat  hij 
bekende  van  Godgewijde  Maagden ,   als   een   aanko- 
mend Leerüar,  geleerd  te  hebben.     Van  de  Boeken, 
door  hem  omtrent  de  Jaaren  377  en   37S,  tot  aan- 
prijzing van  den  Ongehuwden  Staat,  gefchreven,  en 
van  een  dergelijk  in  het  jaar  392,  hebben   wij  reeds 
elders  gewaagd  (f).     Ook  is  daar  eene  Verhande- 
ling of  Predikatie  van  gelijken  inhoud  gemeld,   die, 
fchoon  eeiiige  verfcheidenheid  in  den  ftijl  tegen  zich 

heb- 

C*)  Zie  Deel  Vlir.  Bladz.  279. 

( t )  -D^  Virginibus ,  ad  Marcellïnam  fororem  fiinm  , 
Libri  IIT.  T.  II.  Opp.  p.  145-184.  de  Fiduis  l.  c.  pag, 
185-210.  de  Virginitate  l.  c.  p.  213-246.  de  Inflitiitime 
nrghm^  et  S.  Maviis  flrgiiiitatc  perpetua  l.  c,  pag» 
a4i)-274.    Zie  VI  Deel,  Bladz.  48. 

Ds 


54  K  E  Tv  K  E  L  IJ  K  E 

in       hebbende ,  echter  door   de  BenecUctyneit ,    onder   de 

BOF,K      werken   van  ambrosius  ,   geplaatst  is  ( * ).     Zii  is 
VIII  7-1  ^    y  J 

Iloofdfl.  c^"^  Iicvige  beHraffing  aan  eenc  jonge  Dochter,  die 
na  C.  G.  liarc  plegtig  afgelegde  belofte  van  kuischheid  ver- 
J^^"'^  ^_^' brokcn  had,  en  die  tot  bekecring  vermaand  wordt. 
-i  Nog  moet  men  hier  bijvoegen,   eene   Predikatie   van 

het  jaar    393   (f),   v\'aar  in  ambrosius,   genodigd 
zijnde,  om  cene  Kerk  in  te  wijden,  die   van   zekere 
weduwe,  juliana,  Xt Florence  gebouwd  was,  over- 
eenkomdig  de  wenfchen  dezer  weduwe,   haren   klei- 
nen  Zcon  en  Dochter,  deels  in  haren,  deels  in   zij- 
nen eigenen  naam,  met   redenen,   die  uit  zijne  bo- 
vengemelde fchriften  bekend  zijn,  vermaant,  om  het 
Asketisch  en  kuisch   leven  te  verkiezen.     Maar  van 
de  Kerk  ,   die    hij    inwijdde  ,   zegt  hij  genoegzaam 
niets.  — 
Zijn  werk      Van  meer  belang  was  zijn  werk   over  het   Geloofd 
over  het    hetwelk  hij ,  in  het  jaar  378 ,  begon  te  fchrijven  (§). 
ge  00  .     j^^.j2cr  GRATiANUs,  gcrccd  ftaande,   om  met  een  le- 
ger zijnen  Oom  valens   tegen  de   Gothen  te  hulp 
te  ti'ekken ,  en  misfchien  vreozende ,  door  denzelven , 
die  zoo    ijverig  Ariaansch- gezind    was,    te    zullen 
aangevochten  worden ,  om  dit  gevoelen  te  omhelzen, 
verzocht  ambrosius  om  eene  fchriftelijke  verklaring 
van  het  Christelijk  Geloof,  bijzonder   van   de   Leere 
van  CHRISTUS,     ambrosius   flelde    daarom ,   in   het 
gemelde  jaar ,   de  twee  eer/Ie   Boeken   van  dit  werk 

op. 

(*)  7)t?  Lap  fit  Firgit?is  confecratx   l.  c.  p.  305-320. 
(I)  Exhortatio  Fïrginii'atis   l.  c.  p.  277-302. 
(§)  De  ruk  Libri  V.  T.  II.  Qpp.' p.  443-595. 


GESCHIEDENIS.  55 

op.    In  de  opdragt  zegt  hij,  dat  liij  liever   een  ver-      III 
maanfchrift ,  dan  cene  verklaring  van  het  geloof,  zou     !^"^-'^ 
vervaardigd  hebben ,   omdat  dit  laatdc  te  veel  ver-  Hoofdfï. 
trouwen  op  zich  zelven  ontlerftelt ,  en   dat   hij ,  on-  "^  C.  G. 
der  de  Kerkvergaderingen,  bijzonder  de   Nlceejifche,  l^[        '^' 
volgen  zal,  op   welke   even  zoo  vele  Priesters,   als 
ABRAHAiNi    gewapeuden    ten    flrijde  had   uitgevoerd , 
een   zegeteken   hadden  opgericht.      Vervolgends   be- 
fchrijft  hij  eerst  het  geloof  der  Christenen  van  God , 
in  tcgenflclling  van  Heidenen ,  Jooden ,    en   Ketters , 
waar  na  hij   overgaat  tot  de  bewijzen  der   Godheid 
van   CHRISTUS.    In   het  iweede  Boek  verzamelt  hij 
eerst  XII  namen,   die  aan   cmristus  in  de  Schrift 
gegeven   worden ,   welke    hij   vergelijkt  met   de   XII 
edele  geftecnten   in  den   Borstlap   des    Iloogenpries- 
ters,  van  welke  hij   ook  eene  geheimzinnige  beteke- 
nis opgeeft.     Vervolgends  wederlcgt  hij  de  beestach- 
tige onzinnigheid  der  Arianen^   die   ontkenden,   dat 
Gods  Zoon  goed  is.    Dit  was  evenwel  niet  anders  , 
dan  eene  haatlijke    gevolgtrekking,   van   welke  zich 
ook  BASiLius   de    Groote  ^   gregorius   van   N'ysfa, 
EPiFANius,   en  andere   aanzienlijke   Kerkvaders,  te- 
gen  de  gemelde    partij    bediend   hebben,   omdat  de 
Arianen    uit    de  plaats  :     Niemand  is   goed ,  dan 
God  alleen^  een  bewijs   afleidden   tegen   de  Godheid 
van  CHRISTUS  ;    eene   gevolgtrekking  ,  welke  peta- 
vius  (*),  met  recht,  berispt,   en   de  Denedictyner 
uitgevers     van    «ambrosius    vergeefs     goedgdicnrd 
hebben. 

CRA- 

(^*')  De  Dogmatt.  Theolog.  L.  II.  C.  4. 

D4 


56  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  GRATiANus  kvvam ,  in  het  jaar  379,   na   het   on- 

*^Mr  gt-lukkig  uiteinde  van  valens,  als  Heer  van  het 
Hoofdft.  g'iiiïl^lie  Rijk,  in  het  Westen  terug;  maar  nam  ter- 
ua  C.  G.  ftond  daar  op  theodosius  tot  medegcnoot  aan. 
tot  47Ó.'  1 '^^"^  begeerde  hij  van  amijrosius  ,  wien  liij  zijnen 
■  ',—  Vader  noemde ,  dat  hij  fpoedig  bij  hem  zou  komen ; 

ook  verzocht  hij  van  hem  de  bovengemelde  verhan- 
deling nog  ééns ,  vermeerderd  met  de  bewijzen  van 
de  Godheid  des  Heiligen  Geests  (*).  ambrosius 
ontfchuldigde  zich ,  in  zijn  antwoord  aan  den  Kei- 
zer, wien  hij  den  eernaam  van  ylllerchristelijkjien 
Vorst ,  (  Chrisiianisjiimis  Principum , )  geeft  (  f  )  , 
dat  hij  uit  eerbied  niet  tot  hem  gekomen  is;  hij 
roemde  zijnen  Godzaligen  ijver;  ook  de  ncderdaa- 
ling,  met  welke  hij  eigcnhafldig  aan  hem  gefchreven 
had,  (zoo  als  abraham,  met  eigene  hand,  het 
Kalf  flachtte,  waar  mede  hij  zijne  Gasten  onthaal- 
de,) en  beloofde  zijn  verzoek  ééns  te  zullen  vol- 
doen. Doch  GRATIANUS  dtoug  bij  zijne  komst  te 
Mediolanum  zoo  zeer  aan  op  het  vervolgen  van  dit 
werk ,  dat  ambrosius  'er  kort  daar  na  nog  twet 
Boeken  bijvoegde ;  waar  toe  de  tegenwerpingen  , 
welke  "van  de  Ketters  tegen  de  twee  eerfien  gemaakt 
waren,  ook  iet  toebrachten  (§  ),  Dit  werk  is  in 
het  vervolg  zeer  beroemd  geworden,  niet  alleen  in 
die  tijden ,  wanneer  men  met  elk  gedenkfluk  van 
rcchtziniiigheid ,  hoe  middelmatig  het  ook  \rare,  te 

vre- 

(*)  CRAT.  Epist.  ad  Amhrof.   intir   Epistt.    Awbrof^ 
Tom.  II.  pag.  751         (f)  /.  c  p^g.  752. 
(§)  Libr.  m.  de  fijc  Cap.  i.pag*  497. 


GESCHIEDENIS.  57 

vrede  was,  maar  zelfs  nog  in   laatcr  tijd   heeft  men      III 
'er  den  grootften  lof  aan  toegekend ,    gelijk  de  Bene-     ^^^^J 
dictynen  in  liiinnc  uitgave  der   werken   van   ambro-  HoDl'drt. 
sius.     Wij  willen  het  geenszins  van  den   lof  beroo-  "^  ^*  ^» 
ven ,  dien  het  waardig  is ,   maar  met  alle   bevallig-  1'q[    .^^\ 
heid,  welke  de  fliji  van  aribrosius   fomtijds  heeft,  ■■ 

is  het  werk  toch  al  te  wijdlopig  en  omflachtig.  In- 
zonderheid is  het  voor  ecnen  jongen  Vorst,  die  een 
gemaklijk  overzicht  van  den  zoo  ingewikkelden  twist 
tusfchen  de  Katholijken  e*n  Arianen  begeerde,  niet 
doelmatig  opgefteld.  De  orde  is  insgelijks  vi^cinig 
voegzaam,  na  een  kort  voorftel  van  het  Nicéifche 
Leerltelfel ,  eene  bijna  onoverzienbare  reeks  van  te- 
genwerpingen ,  die  zonder  eenige  keuze  of  fchikking 
door  één  gemengd  zijn ,  en  met  veel  omflag  en  her- 
halingen wederlcgd  worden;  en  eindelijk  hoe  veel 
leerftellige  bekwaamheid  en  vaardigheid,  om  alles  te 
vereffenen,  men  ook  daar  in  wille  erkennen,  is  de 
uitlegkunde  zeer  gering,  welke  ambPvOSIlts  daar  ten 
toon  fpreidt ;  met  één  woord ,  het  zachtfte ,  wat 
men  van  dezen  arbeid  van  ambrosius  zeggen  kan, 
is  dit,  dat  het  meer  dienen  kon  tot  bevestiging  van 
ijverige  Katholijken  in  hun  geloof^  dan  tot  overtui- 
ging van  y^;7^/7e'« ,  voornaamlijk  zulken,  die  gewoon 
waren  te  denken. 

Terwijl  aimerosius   aan   dit  werk   arbeidde,   ver- Dood  van 

loor    hij    zijnen    zoo   geliefden    ouder  Broeder    sa-  ^'J"^'" 

•'       •  ^  Broeder 

TYRUS.       Deze  was  ,    langs    denzelfden    weg  ,   als  satyrui. 

hij ,  tot  de  Bevelhebbersplaats  van  een  Romeinsck 
Landfchap  opgeklommen,  hetwelk  hij  zoo  goeder- 
tieren en  billijk   bcfluurde,    dat    de    inwoners    hem 

D  5  meer 


58  K  E   R  K  E  L  IJ   K  E 

III       meer   nis    lumncn  Vader  aanzagen  (*).     De  beide 

BOEK     i3rocdcrs  waren  eikanderen  zoo  ffclijk  in  vvezenstrek- 
VI 11 
HooiUrt.   l^e"?  ^^^  ^^^^  '^'^^  ééuen  voor  den  anderen  zou  ge- 

nn  C.  G.  nomen  hebben.  Zij  leefden ,  zoo  veel  mogelijk  was , 
tot  Ijó'  ^y  malkandercn ;  hun  vermogen  bleef  hun  gcmeeii- 
■  fchappclijk;  maar  satyrus  bezorgde  hetzelve  en  al- 

le huislijke  bezigheden  alleen;   de  déne  Broeder  be- 
wees den  anderen  even  zoo  vele  hoogiichting  als  ge- 
negenheid.   De  laatltc  uitftekendc  proeve ,   welke  de 
oudf!:e  daar  van  aan  den  jongflen  gaf,  was  eene  rei- 
ze  naa  Jfrika^  om  zekeren   prosper,   tot  het  we- 
deriifftaan  van  een  Landgoed ,  te  noodzaken ,  hetwelk 
hij  dcnzelven  reeds   lang  onthouden   had.     satyrus 
leed,   op  deze  reize,   fcliipbrcuk.      Minder  bekom- 
merd voor   zijn   leven,   dan  dat  hij  den  Doop   nog 
niet  ontvangen   had ,   fprong  hij  in  zee ,   nadat   hij 
zich  de  in  het  fchip  bewaarde  gewijde  tekenen  van 
het  Heilig  Avondmaal  in  een  neusdoek  laten  rollen, 
en  dien  om  den  hals  gebonden  had,   opdat   hij    die 
terftond ,  na  den  Doop  ontvangen   te  hebben ,    zou 
kunnen  gebruiken,  en  dus  zwom  hij   gelukkig    aan 
Afrika  te  land.    Hier  weigerde  hij   van  eencn  Lu- 
ciferïaaufchen  Bisfchop  gedoopt  te  worden  ,  en   ver- 
koos daar  toe  liever   éénen ,   die    met    de  Roomfche 
Kerk  in  gemoenfchap  ftond.     Dan  naauwlijks  was  hij 
te  Medlolanum  terug  gekomen ,  of  hij  overleed ,   in 
het  jaar  378  of  379,  in  de  armen  van  zijnen  Broe- 
der.   Deze  hield,  in  de  Kerk,    in  welke  hij  begra- 
ven 
(  *  )  AMBRos.  de   excesfu  fratrii  fui  Saiyri  Libr.   I, 
Tom.  II.  Opp.  pag.  1129. 


G  E  S  C  II  I  E  D  E  NM  S.  59 

ven  werd,  nadat  hij  daar   te  voorcn,   met  ongedek-     III 
ten   aangezicht,   gelegen  had,    cene    Lijkrcden,    uit     l^^/jj 
welke  dit  bericlit  ontleend  is ,  en    die ,  wegens  hare  Hoofdft. 
aandoenlijke  welfprekendhcid ,  waardig  was ,  bewaard  "ƒ  ^-  ^' 
te  worden  ( * ).    Het  begin  zelfs  kan   men  te  gelijk  iot   476*. 
edel   en   ook  eenigzins  zonderling  noemen.    „  Wij  ^— — 
„  hebben,"  zegt    de  Redenaar,     ,,  mijne   geliefdde 
„  Broeders!   mijn   flacht- offer  hcrwaards   gebracht, 
„  een  onbevlekt  flacht-offer,  hetwelk  Gode  behaagt, 
„  mijnen  Heer,  (^doumum ^')  en  Broeder  satyrus." 
(In  dit  Latijnfche  woord  vindt  men  de  oudfte  fpoo- 
ren  van  deze  befcheidene  verkorting  van  het  woord 
dominus ^  waar  van  dezelve  nog,   en  in  het  Fransch 
Dom ,  door  de  Benedictynen  in  Frnnkryk  voor  hun- 
ne namen  gezet  wordt.)  „Ik  herinnerde  mij,  dat  hij 
„  fterflijk  was,  ook  bedroog  mij  mijne  mening  niet; 
„  maar  de  genade    vloeide    rijklijk    over.      Ik    heb 
„  geene    reden,    om  te  klagen,  maar   wel  ben   ik 
„  fchuldig.    God    te   danken,   omdat    ik  altijd   ge- 
„  wenscht  heb ,  dat ,  indien  zekere  rampen  over  de 
„  Kerk,  of  over  mij  beftemd  waren,  deze  liever  op 
„  mij  en  op  mijn  huis  vallen  mogten.    Dank  zij  dus 
„  Gode  daar  voor,    dat    ik,    bij    deze    algcmeene 
„  vrees,    daar  men   overiil  wegens   den'  aanval  der 
„  Barbaren  bezorgd  is,"    (deze   waren  de   Gothen , 
tegen  welke  valens,  m  de  vreeslijke  ncderlage  van 
het  jaar  378,  gcfneuveld  was,)    „de  gemeene  droe- 
5,  fenisfen  door  mijne  bijzondere  fmart  voltooid  heb , 

„en 
(*)  De  exccsfu  fratrii  f  ui  Satyri  Libr.  I.    /.   c.  pag. 
II13-113Ó. 


6o  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       „  en  dat  op  mij  gewend  is,  het  gene  ik  voor  allen 
vn'r      "  ^''■'^"'^^'     ^logt    het    Hechts   hier    mede    voleind 
Hoofdft.   7->  ^y'N  opdat  mijne  Imart  eene  bevrijding    der  open- 
na  C.  G.  ,,  bare   ware ! "   enz.     Op   den  zevenden    dag   daar 
lot   476.  "^  kwam  de  Gemeente   weder  bijeen ,   bij   het   graf 
>      ■■     van   SATYRUS,   om  het  gewoonc  gebed    voor   zijne 
rust  te  doen.     Bij  deze  gelegenheid  deed  ambPvOSIus 
de   tweede  Predikatie,    in  welke   hij   zijne    Toehoo- 
hoorers  vermaande,   tegen  de  te  verregaande   droef- 
heid over  de  overledenen,  en  tevens  onderhield  over 
de  waarheid  der  Ophand  ing  (*). 
Milddan-      Dezelfde  algemeene   nood  des  Rijks,  van  welken 

cigncid     AMBROSius  in  de.  eerde  der  ffemelde  twee   Kerkrede- 

vanAM-  '^ 

BROsius.    nen    gewaagt ,  gal-   hem  ook  gelegenheid ,   om ,   op 

eene  niet  gewoone  wijze,  milddaadig  te  wezen.  De 
Cothen ,  die ,  zedert  eenigen  tijd ,  verfcheidene  Ge- 
westen overliroomden ,  en  zich  bijzonder,  na  hnnne 
overwinning  over  de  Romeinen,  in  het  jaar  378  ^ 
in  Thracic  en  Illyricum ,  tot  aan  de  Grenzen  van 
Italië  toe ,  verbreidden ,  maakten  aldaar  eene  onbe- 
fchrijHijke  menigte  gevangenen,  welke  zij  weder  aan- 
boden te  verkoopen.  Vele  Gemeenten  kochten,  ge- 
lijk AMBRosius  (f)  verhaalt,  een  aantal  derzelven 
los.  Hij,  die  zulks  voor  de  hoogfle  milddaadigheid 
hield,  liet  zelf  de  goudc  kerkvaten,  die  nog  niet 
Godsdienflig  gebruikt  waren,  Qvafa  viyfiica,  non 
initiata^^  in  fhikkcn  (laan,  om  tot  dezen  liefdepligt 
gebruikt    te    worden.     De    Arianen    berispten    hem 

des- 

C*)  Ubcr  II  de  fide Refurrectioms  t.  c.  p.  i  136-1170. 
(t)  Z)f  Ojjlc.  iViKiJiior.  L.  II.  C.  15.  />.  87. 


GESCHIEDENIS.  6i 

tlcswcgcns;  cnkd,  zoo  als   hij  verzekert    (*),   om-      III 
dat  zij  hom  ongenegen  waren.     Maar  hij    verdedigde     ^'i'^ 
zijne  vcrricliting  met  zeer  goede    redenen.     Over  het  Hoofdft. 
geheel  volgde  hij ,  ten  aanzien  van    de  Kerkelijke  bc-  na  C.  G. 
zittingen,  zulke  grondregelen,    die  bij  de  toenmalige  J^^    ^_J[ 

Geestlijkheid    ftecds    zeldzamer    Averden.     In    eenen  . 

twist  tusfchcn  twee  Broeders,  en  hminc  Zuster,  tot 
fchcidsman  geroepen,  bewerkte  hij  een  vergelijk,  en 
verzoende  hen  met  clkanderen;  maar  ontzette  daar 
door  de  Kerk  van  eene  erfenis,  welke  de  één  dezer 
Broederen,  de  Bisfchop  mar.cellus,  haar  toege- 
dacht had.  „  Zij  verliest  niets ,"  fchrijft  ambro- 
sius  aan  hem  (f),  „  door  het  gene  de  Gods- 
„  vrucht  gewonnen  heeft.  Want  de  liefde  is  gccii 
„  verlies,  maar  een  gewin  van  christus,  en  eene 
„  vrucht  van  den  Heiligen  Geest.  Ook  wordt  de 
„  Kerk  daar  door  van  uwe  milddaadigheid  niet  be- 
,,  roofd  ;  zij  heeft  de  vruchten  van  uwe  Iccre  en 
„  van  uw  leven.  Rijk  in  deze  kunflen,  begeert  zij 
„  niets  tijdlijks ,  dewijl  zij  het  eeuwige  bezit." 

In  dezen  tijd ,  tusfchen  de  jaaren  377  en  379 ,  be-  Andere 
hooren  waarfchijnlijk  weder  twee  andere  fchriften  '*^"'^'"^'^» 
van  AMBROsius ,  over  Bijbelfche  Gefchiedenisfcn  en 
Bijbelboeken.  De  vroegde  daar  van  kan  wezen  zijne 
Verhandeling  over  het  Boek  van  tocias  ,  welke  uit 
eenige  Predikatiën  is  famengefleld  (§).  Dit  werk 
is  geene  uitlegging  van  dit  Boek,  maar  bij  gelegen- 
heid , 

(*)  /.  c.  Cap.  d8.  p^g.  103. 

(t)  Ep:si.  LXXXII.  pag.  non.  Toni.  II. 

(§)  Lil^er  de  Tobia  Tom.  I.     Opp.  pag.  591-622. 


62  K  E  R   K  E  L  IJ  K  E 

III  hcid  ,  dat  tobias  geld  uitgeleend ,  en  zonder  ren- 
BOF.K  tj.,,^  eerst  in  zijnen  ouderdom  weder  ontvangen 
IIoofdlT.  ^^^^^^"i  vaart  liij  uit  tegen  den  woeker.  De  Benedic' 
na  C.  Cl.  tyuen  hebben ,  in  hunne  uitgaven  ,  reeds  aange- 
J^^^"^  ^_^' merkt ,  dat  ambrosiüs  hier  veel,  zelfs  woordelijk, 
m  •  heeft  overgenomen ,  uit  eene  Predikatie  van  basilius 

den  Grooten,  over  den  XlVden  Pfalm;  ook  hebben 
zij  de  echtheid  van  dit  gefchrift  tegen  de  bedenkin- 
gen van  ERASMUS,  uit  eene  aanlwling  van  hetzelve, 
bij  AUGUSTINUS,  verdedigd.  Maar  als  zij,  bij  deze 
gelegenheid  ,  zich  verwonderen  over  de  vrijheid  , 
welke  sALMASiüs  (*)  genomen  heeft,  om  over  de 
renten  van  een  ander  gevoelen  te  zijn,  dan  ambro- 
siüs, en  voorwenden,  dat  de  verdedigers  der  ren- 
ten even  daarom  het  gezag  van  het  Boek  tobias 
in  twijfel  trekken,  hebben  zij  meer  eerbied  bewezen 
voor  hunnen  Heiligen,  dan  wel  oordeelkundige  be- 
kwaamheid; en  wat  het  gezag  van  tobias  berreft, 
wien  a:mbrosius  eenen  Profeet,  en  het  Boek  Pro- 
fetisch noemt,  daaromtrent  beflist  het  oordeel  van 
dezen  Kerkvader,  wegens  zijne  onkunde  in  de  He- 
breeuwfche  Taal  en  Geleerdheid,  weinig  of  niets, 
ook  haak  zijn  werk  niet  bij  dat  van  gregorius 
van  Nysfa ^  over  het  zelfde  onderwerp  (f) 

Het  tweede  dezer  faamgeftelde  gefchriften  ( §  ) 
heeft,  in  de  Handichriften ,  cenige  gapingen.  Hier 
in   onderzoekt  hij   wel    den    woordelijken    zin    van 

NO- 

(  *  )  D^  foenore  Trapezitico  en  in  andere  fchrifien. 

(  f  )  Zie  boven  Bladz.  33. 

([§)  Z)ff  A'tfff  et  aren  pag.  227-2;'8.  /.  c 


GESCHIEDENIS.  63 

NOACHS    gdcliicdenis ,   zoo   ver  lieiii   dit,   bij   zijne       III 
gcbreldijke  Taalkennis,  mogelijk  was,  maar   dra  bc-     ^^'^ 
geeft    hij  zich   tot  den  zoogenoemden   hoogeren  ofHouldft. 
leenlprcukigen  zin  ,   die  bij    hem    de  hoofdzaak   is,  "^  C.  G. 
De  ark  is  hem   dus  ccn  beeld  van   het  menschlijk  [^^   ^^J* 
ligchaam ,  en  onder  anderen  betekent  de   deur ,   wel-  ■ 

kc  in  de  zijde  der  arke  gemaakt  moest  worden,  dat 
deel  des  ligchaams ,  door  hetwelk  de  fpijzcn  uitge- 
worpen worden  enz. 

Ondcrtusfchen    werd  amchosius   fteeds    meer    en  Zijne 
meer   in  de  twisten  met    de    Arianen  ingewikkeld,  ^^^f'^* 
Alhoewel   gratianus    hem    tegen    dezelven    onder-  den  tegen 
(leunde,  hadden   zij   echter  aan   de   Keizerin  justi- '^'^■^"a- 
NA,  's  Keizers  Stiefmoeder,  en  Moeder  van  zijnen 
Broeder  valentinianus  ,   eene  aan   hun  Ieerfl:eliel 
gehechte  en  zeer  werkzame  befchcrmfler.     Onder  an- 
deren zocht  zij,  omtrent  het  jaar  380,   het  aanzien- 
lijk Bisdom  van  Sirmium^  Hoofdftad  van  Illyictim^ 
hetwelk  de  Arianen  reeds  voorheen  ingenomen  had- 
den,  weder   aan   hen   in  te  ruimen;  en  zij  fchijnt 
toen  zelve  in  deze  llad  geweest  te  zijn.    Maar  am- 
EROSius  kwam  ook  derwaards ,   het  zij  uitgenoch'gd 
van  de  KathoUjke  Bisfchoppen  van  dit  Gewest ,    of 
door  zijnen   eigenen  ijver  gedreven ,   om   de   verkie- 
zing van  eenen  Katholijken  Bisfchop  te   bevorderen. 
Trouwens,  de  uitdrukking  van  paulinus,    (^ad  or~ 
diriatidtm )  ( * ) ,  geeft  toch    meer  te   kennen ,   dan 
de  enkele  inwijding  van  anemius  ,  waar  in  hij   zijn 
oogmerk  bereikte.     Vergeefs  wilde  hem  het  volk  te 

Sir~ 
(*)  rUa  S.  Amhrofii  p.  IV. 


64  K  E  R  K   E  L  IJ  K  E 

III        Sirwiiim^   hetwelk  ook   Ariaamch  gezind   was,   uit 
BOEK      j}^  i^crk  drijven.     Hij   beweerde  niet  alleen,   dat  de 
Hoofdfl.   verkiezing   daar   in    gefchieden    moest;    maar    kreeg 
na  C.  G.  ook,  als  men   zijnen  bewonderaar  paulinus   geloo- 
Kt   \r6  ^^"  ^"^ '  ^^'^^  ^^^  wonderwerk ,     de  Godrijke  goed- 
-   ■    -     keuring.     Als  hem    eene   Ariaanfche  juffer  van  den 
Bisfchoppelijkcn  Zetel  naar  den  kant,  waar  de  vrou- 
wen (tonden,  zocht  weg  te    dringen,   die  reeds   ge- 
reed waren,  om  hem  te  mishandelen,  zeide  ambro- 
sius  zachtzinnig  tegen  haar,  dat  hij   wel  een   zoo 
gewigtig  Priester- ambt  niet  waardig  was;   maar  dat 
het  ook  voor  haar  en  hare  levenswijze  niet  voegde, 
aan    den  gcringfben  Priester  geweld   te  pleegen;   zij 
mogt  veel  liever  voor  Gods  oordeel   vreezen,   opdat 
haar  niet  iet  kwaads  bejegende.    Kort  daar  na  ftierf 
zii ,  en  AïMBROSius  geleidde  haar  naa  het  graf.    Het 
gebeurde  waarfchijnlijk  om  dezen  tijd,    dat   gratia- 
Nus ,  ten  gevalle  van  zijne  Stiefmoeder ,  aan  de  Ka- 
thoUjken  te  Mediolanum ^  eene  Kerk   ontnam,   maar 
welke  hij  hun,  zoo  als  aisibrosius   fchrijft  (*j,  na- 
dat hij  hun    geloof  daar  door  beproefd  had ,   heel 
fpoedig  terug  gaf. 
Zijn  Boek     Des  te  minder  wilde  anbrosius  thans  uitftellen, 
over  den    ^j^   \^^^    onderwijs   over   den   Heiligen    Geest   op  te 
'ftellcn,  hetwelk  hij  aan  dezen   Vorst,  op  zijn  drin- 
gend verzoek ,  beloofd  had.     Dus  ftelde  hij ,   in  het 
jaar  381,  zijn  uitvoerig  werk   over   den   Heil.   Geest 
op,  in  drie  Boeken  (f).     Li  het  tweede    Bock  van 

dit 

(♦^  De  Spir.  S.  L.  \.  C.   I.  />.  ^04. 

(t)  De  Spiritu  S.  Libri  lil.  T.  II.  Opp.  />.  5pp-5o2. 


GESCHIEDENIS.  (^5 

dfit  werk,  fprckcnde  van  de  aanbidding  van  God  in      m 
geest    en   waarheid,   zegt  liij:     Wij   aanbidden   nog     ^''/^''•j 
heden  het  vleesch  van  Christus  ,  bij  den  verborgen  Hoc»rdft. 
of  geheimen  Godsdienst ,  of  geheime   plegtigbedcn ,  "^  C.  G. 
{til  inyjieriis ^')  hetwelk  ook  ^z  Apostelen    in  jiisus  ^^j    ^J*^ 

aangebeden  hebben.     Want  hij  is  niet  gedeeld,  maar 

één  ecnigc;  bij  de  aanbidding  des  Zoons  van  God 
wordt,  die  uit  de  Maagd  geboren  is,  niet  verloo- 
chend. Naardien  nu  de  Verborgenheid ^  {Sacramen- 
tum , )  der  Menschn'ordiug  moet  aangebeden  wor- 
den; .maar  deze  een  werk  van  den  Heiligen  Geest 
is;  zoo  moet  men  dezen  ojk  zonder  twijfel  aanbid- 
den. Deze  plaats  is  édne  van  die ,  over  welken  de 
Roomsch-  KathoUjken  en  Prote/lauten  hevig  getwist 
hebben,  terwijl  de  eerftcn  daar  uit  zoeken  te  bewij- 
zen, dat,  reeds  in  de  oudde  Kerk,  Christus  in 
het  Heilig  Avondmaal ,  op  zekere  wijze ,  pleeg  aan- 
gebeden te  worden ;  maar  de  Proteftanten  ontken- 
nen, dat  A!\iBROsius  hier  bijzonder  van  het  Avond- 
maal fpreekt.  Ondertusfchen  ziet  elk  Lezer  van 
zelf,  dat  de  plaats  gantsch  niet  duidlijk  is,  en  over 
het  geheel,  zegt  het  weinig,  welke  ongekookte  ge- 
dachten AMBROSius  hier  en  daar  in  zijne  fchrifren 
geflrooid  heeft,  die  zoo  vol  zijn  van  Leen fp reuken  , 
van  Beelden ,  en  geheimen  zin ;  ook  weten  wij ,  hoe 
ook  andere  Leeraars  van  dezen  tijd ,  zuo  als  wif 
zelfs  in  ciirysostomus  gezien  hebben  ,  door  hun 
oogmerk,  om  toch  bewondering  en  ontzetting  bli 
zekere  Godsdienflige  Lecrftukken  te  verwekken,  ge- 
legenheid gegeven  hebben ,  dat  min  zich  van  de 
ccnvondige  en  liefderijke  indelling  vr.n  ji-:sus  vreem- 
IX.  Dell.  E  de 


66 


K   E   il   K   E  L   ]]   K  E 


III       de    den!cbcclden    vormde.     Ondertiisfchcn,    is    deze 
DOEK      aanbidding,  zoo  vervolgt  amdrosius  hier,  niet   gc- 
Iloofdft    "^^^^  ^^"  ^^  Maagd   i\iaria  ,  als   welke  flechts  een 
na  C.  G.  Tempel  van  God  is. 

Jaar  363.      ambrosius  heeft  voorts  in  dit   werk  alles   bijëen- 

tüt    476. 

gehaald,  niet  alleen    de  gewone  bewijzen  voor  de 

Oordeel  Y^cre  van  den  II.  Geest ,  onder  welken  fommigen  doel- 
IonymÜs  treffende  zijn,  maar  ook  een  bijna  nog  grooter  aan- 
daar  over.  tal  van  zulken ,  bij  welken  veel  geloof  nodig  is ,  in- 
dien iemand  zich  door  dezelven  zal  laten  overtui- 
«•en.  Over  het  geheel  ontbreekt  hem  duidelijke  orde 
en  bevallige  famer.hang,  welke  een  onderwijs,  voor 
eenen  Keizer  beftcmd,  alleen  bruikbaar  kon  maken. 
Nog  veel  fcherpcr  is  het  oordeel,  hetwelk  mëao- 
TsjYiNius ,  over  dit  gefchrlft ,  in  zijne  voorreden  voor 
het  door  hem  vertaalde  werk  van  didyaius  over  den 
Heiligen  Geest  ( * )  gcfproken  heeft :  „  Ik  heb 
„  liever ,"  fchrijft  hij ,  „  de  Overzetter  van  eens 
anders  werk  willen  zijn ,  dan ,  zoo  als  fommigen 
doen,  even  als  de  lelijke  kraai  mij  met  vreemde 
„  vederen  op  te  fcliikken.  Voor  lang  heb  ik  Boe^ 
ken  over  den  Heiligen  Geest  van  zeker  iemand 
„  gelezen,  en  zoo  als  de  oude  Blijfpel  -  Dichter 
zegt,  gevonden,  dat  hij,  van  een  goed  Grieksch 
„  werk,  een  flecht  Latijnsch  gemaakt  heeft.  Niets 
„  is  daar  in  dialectisch,  niets  manlijk,  en  fcherp 
„  doorgedacht  ,  lietwelk  den  Lezer  ook  zijns  on- 
„  danks  de  toeftcmming  zou  kunnen  aflringen; 
,,  maar  alles  is  gemeen,  laf,  en  laag,  hier  en   daar 

„  met 
(*)  Ton:.  IV.  Opp.  P.  I.  K-.  ^c^' 


G  E  S  C  II  1  n:  o  E  N  I  S.  67 

,,  met  ccn    gezocht  rcukjen  betreken.     Onze  didy-      ill 
„  MUS    daartegen    heeft   het   oog   der  Bruid   in  het     ^^^J 
j,  Hooglied.  —  Zeker,  wie   liem    leest,  zal  de   die-  nootcüT. 
„  verij    van    C^tw   Latljnfchcn    Schrijver   opmerken ,  "^  <^.  G» 
„  en  na  begonnen  te  hebben  nit  de  bron    te   fchep-  '^J.    \.}^^ 
„  pen,  het  geringe  beekjen   verachten."     Over   deze  - 

hevige  berisping  heeft  rufinus  hem  naderhand  , 
toen  zij  dien  hevigen  twist  met  malkanderen  voerden» 
heel  onzachte  verwijten  gedaan  (*).  Hij  vindt  het 
onverantwoordelijk,  ccnen  bij  de  Kerk  zoo  hooglijk 
verdienden  en  heiligen  man,  die  zijn  Boek  met  zijn 
bloed  gcfchreven  heeft,  zoo  hoonend  en  fchimpcnd 
te  behandelen,  en  hij  befchnldigt  hicronymus,  dac 
deze  zelf  origenes  bedolen  heeft.  Wij  hebben 
ook  reeds  in  het  leven  van  HiëRONYMus  (f)  ge- 
zien, dat  de  uitlegging  van  ainibrosius  over  lukas 
door  hem  ,  insgelijks ,  verachtlijk  is  afgefchilderd. 
Hier  zijn  nu  de  bewonderaars  van  ^^zo,  beide  aan- 
zienlijke Kerk -Leeraars  recht  in  verlegenheid,  hoe 
zij  derzelver  eer  redden  zullen;  maar  met  dit  alles 
blijft  het  waar,  dat  ambrosius  het  werk  van  nr- 
DYiNius  (§)  uitgefchreven ,  en  niet  min  veel  uit  een 
Boek  van  basilius  den  Grooten  (**),  over  het- 
zelfde onderwerp,  overgenomen  heeft,  zonder  hen 
eens  te  noemen. 

Voorts  fchcnen  de  Artancn ,  ten  dezen  tijde ,  door  Zlijn  Ijver 

de 

(*)  Tnvect.  in  D.  Hier.  L.  II.  p.    434,  T.  IV.  P.  H, 
(t)  Zie    DeelNW.  BI.  165. 
(§)  Zie  DeclV.  Bladz.  1Ö4. 
(•*)  Zie  ViH  Did,  Bladz.  271. 

E  1 


65  K  E   R    K   E  L  IJ   K  E 

lil       de  verklaarde  gezüuiheid  en  wetten  van  gratianus  , 

BOFJc      j,j  \■^^>l  Westen ,    en  door  de  nog  nadruklijker  plakaa- 

lloufdlh  ^^"   ^'^"  THEODOSius,  tegen   hen,   in  het   Oosten, 

ua  C.  G.  zoo  zeer  nedcrgedrnkt  te  zijn ,    dat   men   den   ijver , 

Janr  3  3-  ^^^^^j.   uj^Jq  amkhosil's    hen    in   het  gemelde   werk 

tor    470.  =* 

L.    beftreden  heeft,  bijkans  voor  overtollig   kon   acliten. 

tegen  de  Het  is  waar,  zij  hoopten  flechts  op  eene  gnndige 
veriindering  aan  één  der  beide  Keizerlijke  Hoven, 
om  zich  weder  te  kiumen  oprichten ;  maar  de  lüi- 
iholijken  bedienden  zich  van  hunne  tegenwoordige 
voordeden  des  te  krachtdaadiger,  tot  eene  geheele 
vernietiging  van  deze  gezindte.  Daar  door  werd 
onder  anderen  de  Kerkvergadering  te  Aquihja,  \\\ 
het  jaar  38 1  te  wege  gebracht,  in  welke  aimbro- 
sius  zoo  veel  deel  had.  Wij  iiebben  reeds  in  de 
Gefchicdenis  der  Arianerij  (*)  gezien,  dat  gra- 
TiANus  deze  Kerkvergadering  toeliet,  wegens  twee 
Arlaanfche  Bisfchoppen  in  lUyricum  ,  palladius 
en  secundianus,  die  eene  algemeene  Kerkvergade- 
ring verzocljt  hadden,  omdat  zij  hulp  van  hunne 
geloofsgenoten  in  het  Oosten  daar  bij  verwachtten. 
AiMüROSius  had  den  Keizer  daarom  deze  algcmeene 
Kerkvergadering  ontraaden,  en  bragt  op  deze  bij- 
zondere de  beide  gemelde  Bisfchoppen,  door  zijne 
\Tagen  en  gevolgtrekkingen,  zoo  ver,  dat  zi.)  zich 
voor  Ari'anen  moesten  verklaren ,  en  zich ,  als  zoo- 
danigen,  door  de  vergadering  moesten  laten  vcröor- 
deelen.  Eenmaal  echter  deed  hij  in  deze  gcfprck- 
ken  PALLADIUS  onrecht,   dat  hij  hem  als  een   ver- 

val- 
(♦)  Zie  Dcd  VUL  BUtch.  50. 


GESCHIEDENIS.  69 

valfchcr    der    Heilige    Schrift    uitmaakte ,     en    een      Iir 
Anathema  over  hem  uitriep,    omdat   hij   tot  verkhi-     ?^^j^!f 
ring  der  woorden :  de  Vader  is  meerder  dan  ik ,  de  Hoofdf!. 
zending    van    Christus    van   den  Vader  toegepast  "^  C.  G. 
had  (*).    Misfeliien  heeft  ook  ambrosius  de   drie  [^^    ^-^[ 
Brieven  van  deze  vergadering   aan  de   Keizers   gra-  ■■» 

TIANUS,    VALF.NTINIANUS      CU     THEODOSIUS,    OpgC- 

(leld ,  waar  in  zij  dezclven ,  voornaamlijk  den  eer- 
den, verzocht,  Iiaar  vonnis  tegen  de  gemelde  Bis- 
fchoppen  in  zoo  verre  te  onderftcuncn ,  dat  'er  an- 
deren in  hunne  plaatzen  konden  aangcftcld  worden ; 
andere  Ketters  insgelijks  in  toom  te  houden;  n-m 
URSiciNus,  tegenpartij  van  den  Roomfchen  Bisfcliop 
DAMASUS ,  hunne  befcherraing  te  onttrekken ;  als 
ook  om  wegens  de  voortduurende  onrusten  in  de 
Gemeenten  te  AntiarhVè  cu  Alexandri'è^  in  de  laatst- 
gemelde  flad,  eene  algemeene  Kerkvergadering  te 
houden  (f). 

Nademaal  ambrosius    van    de    genegenheid    van  Aanzien 
GRATIANUS  ZOO  zeer  verzekerd  was ,  zag   men  hem  ^ ""  ^^'^' 
niet  zelden  aan  deszelfs   Hof  te   Mediolanum ,   met  ^^^\  ^.,,^, 
^eker  vertrouwen ,   verfchijnen.     Daar  was   wel  aan  tiawus. 
het   Hof  zeker    aanzienlijk    man ,   die  zeer   geneigd 
was  tot  omkoping  en  onrechtvaardigheid,   imacedo- 
Nius,  die  hem  déns  den   toegang  weigerde,   als   hij 
bij  den  Vorst  eene  voorbede  voor  iemand   doen  wil- 
de. 

(^*)  Qeita  Concilii  Aquikjem.  in  Hard.  Act.  Concilier. 
T.  I.  p.  830.  ook  in  AMBROsn  Opp.  T.  II.  p.  j^^. 

(t)  Ap.  HARDUIN  /.  c.  p.  S35.  in  AMBROSn  Opp.  l.  c. 
fag,  806.  fq. 

E  3 


70  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  ile.  Docli,  volgends  paulinus  (*),  dreig.le  am- 
Bor.ic  caosius  hem  tcrftond,  dat  hij  ook  eens  tot  do  Kerk 
Hoofdft.  komen,  maar  geen'  ingang  tot  dezelve  vinden  zou; 
na  C.  G.  en  dit  werd ,  na  de  dood  des  Keizers ,  op  eene 
tot  1-6  ^vondcrbare  wijze  ,  vervuld.  Want  thans  poogde 
»■  iMACEDONius  in  eene  Kerk  te  vluchten;    maar   hoe- 

wel de  deuren  openftonden ,   was   hij   niet  in   ftaat , 
om  binnen  te  komen.    Natuurlijker,   en  tevens  lof- 
lijker    voor  hem,   dan    zulke   gewaande   wonderen , 
drong  AMBROSius,  in  een  ander  geval,   (ten  zij  het 
misfchien    hetzelfde   was , )    tot    den    Keizer    door. 
Een  voornaam  Heiden  had  van   den   Keizer   verüch- 
tclijk  gefproken ,  en   was   daarom  ter  dood  veroor- 
deeld.    Toen  hij  wcrklijk  gerecht  ftond  te  worden, 
fpocdde  AMBROSIUS  zich   iiaa   het   Keizerlijk  Paleis, 
om  genade  voor  hem  te   verzooken.    Dan   de  vijan- 
den van  dezen  Heiden  hadden  juist  ten  dezen    lijde 
den  Keizer  tot  een  jagtvermaak  in  de   nabljliggende 
diergaarde  overgehaald;  dus  wilde  niemand   hem    bij 
den  Keizer  aandienen.      De  Bisfchop   ging  fchielijk 
naa  de  achterdeur,  kwam  met  de  jagers  binnen,   en 
hield  niet  eer  op,  den  Keizer  te  fmeeken,   vóór  dat 
deze   aan    den  ongelukkigen    het    leven    gefchonken 
had  ( t ). 
ZijnBoek     Mcnigmalen  werd  ambrosius   in  de  twisten   van 
over  de     ^linen  leeftijd   ingewikkeld.     Twee  Ariaanschgezindc 
wording   Kamcrheeren  des  Keizers  (§),  begeerden  van  hem, 

dat 

(*)  Fif.  Ambrof.  n.  37.  pff^c;.  X. 

(t;  sozoM.  fjisi.  Eccles.  Libr.  Vil.  Cap.  25. 

CS)  Volgends  veihaal  van  i'auunus,  /,  c.  p^  V, 


GESCHIEDENIS.  71 

(lat  liij,  in  ceiic    Predikatie,   die   zij   wilden   bijwoo-      III 
ren ,  ecnigc   vragen    over  de    Mcnschvvording    van     ^^"yS 
CHRISTUS    beantwoorden   wilde.     Hij   beloofde    dit,Hoofdfl. 
en  wachtte  met  eene  menigte  Toehoorcrs  op   liunnc  ""  C.  G. 
komst.    Maar  zij  reden  veeleer   de   (Tad  uit ,  doch  Iq[   4-^* 

werden  ook  fpocdig  voor  deze   trotschheid   gcftraft, 

dewijl  zij  van  het  rijdtuig  vielen,  en  het  leven  ver-}?" 
looren.  ambrosius  hield  evenwel  zijne  Predikatie 
over  de  voorgedeldc  vragen ;  en  toen  hij  dezelve 
uitbreidde,  ontftond  daar  uit  omtrent  het  jaar  382 
een  bijzondei,''  Boek  (*}.  lu  dit  Boek  komt  weder 
eene  plaats  voor,  over  welke,  met  betrekking  tot 
de  leere  van  het  Heilig  Avondmaal ,  getwist  is  ge- 
worden. Alhoewel  gij,  zegt  hij,  gelooft,  dat  Chris- 
tus het  waare  vleesch  aangenomen  heeft,  en  gij 
zijn  ligcbaam  op  de  altaren  ter  verandering  offert , 
(^offeras  transfJguratidttm  corpus  aJtaribus ^^  maar 
de  natuur  der  Godheid  en  des  ligchaams  niet  van 
eikanderen  onderfcheidt ,  zoo  zondigt  gij  door  eene 
fout  in  het  deelcn,  zoo  als  kaïist.  Men  kan  hier 
nog  eene  plaats  bijvoegen,  uit  een  ander  werk  (f), 
alwaar  hij  van  Sacramenten  fpreekt,  welke  door  de 
verborgenheid  des  Heiligen  Cehcds  in  vleesch  en  bloed 
veranderd  worden^  (in  carncm  transfigurantur  et 
fanguinem;^  als  ook  eene  derde,  de  echtheid  van 
het  Boek  onderfteld  zijnde ,  waar  in  zij  voorkomt  (5), 

in 

(*)  /)c  Incarnntionis  Doviiniae  Sacrainento  Liher ,  T, 
II.  0/>/>.  pag.  703-732- 

(t)  Z)e  Vide  Libr.  IV.  Cap.  10.  pag.  543. 
(l~)  De  Myfteriis  Cap.  9.  Tom.  II.  pag.  338. 

E  4 


t  - 


K  R  R  K  E  T,  IJ  K   R 


\\\       in  uclke,  nadat  hij  van    het  gebruik    des  Vigchaams 

^V' "      rrïw  cMtiisTUS  gefprokcn  heeft,  aan  de  wijding  door 

IlooCdft    ^^•*^"   zegen  eene  zulke  kracht  wordt  toegefchreven , 

WW  C.  G.  dat    zelfs    de    natuur   daar   door   veranderd   worde. 

)r:'r  303  Qi^tid-msfchcn    bUjft    de    groote  vraag,    of  ambro- 

. 1-    sius,  bij  deze  en  foortgeUjke   fpreek wijzen ,  wel   iet 

bepaalds  gedacht  hebbe?    Men  kan  'er  zoo  min  uit 
bewijzen ,    dat   hij   ccnc    eigenlijke    verandering    der 
zelfflandigheden    bedoeld    hebbe,   als    uit    dergelijke 
woorden  bij  de  Griekfche  Kerk  -  Leeriiaren ,   die  zich 
toch  bij  andere  gelegenheden  duidlijk   verklaren,   dat 
brood  en  wijn  in  het  Avondmaal  blijven, 
Ziincb^^-       Ten  zelfden  tijde,  moest  ambrosius  ook  deel  ne- 
trckking    ^^..^  jii  ^^  Kerkelijke  belangen  der  Oosterlingen.     In 
Ooster-     de  Gefchiedenis  der  Arianerij  (*)   heeft  men   gele- 
fche  Ker-  ^cn ,  dat  'er  twisten  plaats  hadden  in  de  Gemeenten 
'^"'  van    Kouftantinopolen   en    Antiöchie^   wegens   welke 

hij,  met   verfcheidene   Italiaanfche  Bisfchoppen,   de 
Bisfclioppen ,  die  in  deze  Keizerlijke   Hoofdftad  ver- 
gaderd waren,  op   eene  algemecne   Kerkvergadering 
te  Roive  bijeengeroepen  wenschte  te  zien.    De  twee 
Brieven , welke  hij,  in  het  jaar  382,  met  zijne  ambt- 
genoten, met  dit  oogmerk  aan  den   Keizer  theodo- 
sius  afvaardigde,  zijn    in   de  verzameling  van  zijne 
Brieven  geplaatst   (f).    Deze,   met  eenigen  nadruk 
aangedrongen  flap,   werd  niet    ten    besten    opgeno- 
men; intusfchen  ontfchuldigden  zij  zich   beleefd  ge- 
noeg, dat  zij  de  Kerkvergadering,  welke   in  dit  jaar 

daad- 

(♦)  Zie  Deel  VIII.  Bladz.  51. 

(I j  £/>.  Xlil.  f.  814.  £/-.  XIV.  p.  817.  T.  II.    O//, 


GESCHIEDENIS.  73 

(Inacilljk   te   Rome  gehouden   werd,    niet    bijwoonen      III 

konden    (♦).     ambrosius   was   op   dezelve  tegen-      1J^''.'5 

woordig,    maar   zij   deed    nog  Hechter  uitwerking,  Hoofdfl. 

dan    de  voorgemelde    Brieven,     paulinus   vertoont  "^  C-  ^* 

hem  hier  weder  als  eenen  Wonderdoener;  cene  lam-  J^i'  %^^\ 

me  vrouw  werd  genezen,  nadat  zij   enkel   zijne  klc • 

deren  gckuscht  had  (f). 

Doch  juist  toen  ambrosius    de    genegenheid    en  Dood  van 

het  vertrouwen  van  den  Keizer  gratianus  het  vol-     " 

zer  GiiA- 

maaktst  genoot,  en  zich  waarfchljnlijk  ook  van  zij-  tiakus. 
nen  invloed  op  denzelven  bediende,  om  het  Heiden- 
dom te  Rome  nadruklijk  te  beperken ,  werd  hij  door 
des  Vorsten  dood  in  den  zomer  van  het  jaar  383 
buiten '2;emeen  bedroefd.  Deze  Keizer  voerde  ccucn 
ongclukkigen  oorlog  in  Gallien ,  met  maximus  ,  die 
zich  tot  Keizer  had  opgeworpen;  hij  werd  van  zij- 
ne Soldaten  verlaten,  en  van  de  vijanden  te  LtigJu- 
tinm^  thans  Lions  ^  omgebragt,  toen  hij  eerst  zijn 
XXIlle  jaar  bereikt  had  (§).  Nog  in  zijne  laatfte 
uuren  vergat  hij  ambrosius  niet;  maar  riep  meer- 
malen om  hem ,  waarfchljnlijk ,  om  hem  in  de  dood 
bij  te  flaan  (**).  ambrosius,  voornaamlijk  getrof- 
fen door  het  verlies  ,   hetwelk  de   KathoUjke  Kerk 

daar 

(*)  THEODORCT.  Illit.  Ecclcs.  L.  V.  C.  8. 

(t)  ^'^'^'  Aiubrof.  iu  \Q.  p.\\\.  «~ 

(  $  )  A?.ii;nos.  Ev.arrat,  in  Pfalm.  LXI.  T.  I.  Opp.  p. 
961-9Ö3.  zosiM.  Hist.  L.  IV.  p.  249.  OROS.  Hisi.  Libr, 
VII.  C.  34.  PROSPER  et  MARCELLiN.  Ut  Chroti.  ad  h.  a. 
socR.  H.  E.  L.  II.  C.  II,  soz.  L.  VII.  C.  13. 

(**)  AMBROS.  de  cbitu  Falcnt.confolatis  T.  II.  />.  I195. 

E5 


74 


K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 


iri       daar  iloor  geleden  iiad,  {lichtte  hem   meer  daii   déii 
Bor,K      gedenkteken  van  liefde  en   hoogachting;   voornaam- 
Hoo'fdft.   lij'^  "^  ^^"'^  Redenvoering ,  ter  gedachtenis  van  's  Kei- 
na  C.  G.  zers  Broeder  valentiniaan  IV- 
t  r  l-ó'     •^^^  dezen  jongen  Vorst  van  twaalf  of  dertien  jaa- 

ren  was  thans  de  rcgcering  van  het   Westen   vcrval- 

AMBRosi-  jg,^^  Waren  het  gezag  en  de  magt  van  zijnen  Broe- 
zantichnp  ^^r  reeds  gering  geweest ,  thans  hadden  ontftcltenis 
bij  MAXI-  en  verlegenheid  aan  het  Hof  volkomen  de  overhand, 
^^^^'  daar  de  onverwachte  dood  des  Keizers,  en  het  ver- 
lies van  Britannië  en  GaJli'én  ^  welke  zich  reeds  in 
de  magt  van  maximus  bevonden,  ook  voor  Italië 
alles  deeden  vreezen.  De  Keizerin  jusïina,  alhoe- 
wel niets  minder  dan  ccnc  bcgunftigricr  van  ambro- 
siüs ,  nam  nogthans ,  in  deze  ongelegenheid  van 
haren  Zoon,  tot  hem  haren  toevlucht.  Hij  ontving 
den  Vorst,  gelijk  hij  zegt,  uit  hare  armen  in  de 
zijne  ;  gereed  om  alles  tot  zijne  veiligheid  en  rust  te 
wagen  (*).  De  hoofdzaak  was,  maximus  van  het 
verder  voortdringen  in  des  Keizers  gebied  terug  te 
houden ,  en  een  vergelijk  met  hem  te  treffen.  Ten' 
dezen  einde  nam  ambrosius  een  gevaarlijk  gezant- 
fchap  op  zich,  waar  toe  hem  zijne  ervarenheid  in 
Staatszaaken  en  zijne  welbefpraaktheid  vele  bekwaam- 
heid gaven ;  maar  de  zoo  hoog  vereerde  Bisfchoppe- 
lijke  waardigheid    ook  de   verüischte  vrijmoedigheid 

fchonk. 

In  de  daad  handhaafde  ook   ai^ibrosius   zelfs  aan 
dit  vijandelijk    Hof  een   gedeelte  van   het    aanzien, 

het- 

(*)  Z)^  obilii  Fülent.  confolat.  l.  c.  p.  1 1  S2. 


GESCHIED  K  N  I  S.  7$ 

hetwelk  hij  tut  liicr  toe  bij  zijne  eigene  Vorsten  be-      III 
zeteii  had.     Toen  hij  daar   aangekomen   was,  zeide     ^^^^^ 
i\iAxiiAius  tegen  hem,   dat  valentinianus  bij   hem  Uuofdd, 
had  behoren  te  verfchijiicn ,  als  een  Zoon    bij   zijnen  "^  C,  G. 
Vader,    ambiiosius  antwoordde,  dat  het  een  onbil-  ^qJ'    .J^^ 

Jijke  eisch  was  ,  dat  een  Kind ,    met  zijne  Moeder ,  — 

eene  weduwe,  in  den  harden  winter,  over  de  Al- 
pen zou  reizen ;  dat  hem  geen  andere  last  gegeven 
was ,  dan  om  den  vrede  te  fluiten.  Ondertusfchen 
moest  hij  zoo  lang  bij  maxiimus  blijven ,  tot  dat  de 
Gezant ,  wien  deze  naa  Mediolamim  gezonden  had , 
terug  gekeerd  was  (  * ).  Thans  kwam  de  vrede  tot 
Hand,  bij  welken  maximus,  naar  het  fchijnt,  be- 
halven  de  bovengemelde  Gewesten,  ook  nog  Spanje 
verkreeg,  Naderiiand  befchuldigde  hij  den  Bisfchop, 
dat  deze  hem  misleid  had,  terwijl  hij  hem  had  afge- 
Jiouden ,  om  in  liali'é  te  dringen ,  en  den  jongen 
Keizer,  om  tot  hem  te  reizen;  waar  tegen  ambro- 
sius  zich  zeer  wel  wist  te  verdedigen  (f).  Hij 
had  ten  minften ,  door  zijne  onderhandehngen ,  zeer 
veel  tot  redding  van  zijnen  Vorst  toegebracht;  en 
wanneer  rufinus  (§)  verzekert,  dat  valentinia- 
nus den  vrede,  met  dezelfde  geveinsdheid,  hebbc 
aangenomen ,  met  welke  maximus  dien  aanbood  , 
£00  is  het  alszins  vvaarfchijnlijk ,  dat  ambrosius  , 
voor  alle  dingen,  alleen  tijd  heeft  zoeken  te  winnen, 
opdat  VALENTINIANUS  zich  beter  in  flaat  zou  kun- 
nen (lellen.  Den 

(*)  AMDRos.  Ep.  XXV.  T.  II.  Opp.  p.  889, 

(t)  /.  c.  pag.  889,  8pD. 

(*}  Wit.   Ecdcs.   l,:ii:\   XI,   Cnp^   15. 


76  K  E  R   K  E  L  IJ  K  E 

III  Den  korten  tijd  van  rust,  welke  hier  op  voor  de 

BOF.K     ]^^,.|;  en  Staat   volgde,   befteeddc  amcrosius  werk- 

VIII  o  7 

Hoofdft.  za^i"  ï  op  velerleië  wijze.  Men  vindt  fpooren  (*), 
nn  C.  G.  dat  hij ,  omtrent  het  jaar  384 ,  de  ergerlijke  gewoon- 
tcn  I76  ^^  hebbe  afgeCchaft ,  om  op  en  bij  de  Graven  der 
i Martelaren,  in  en  buiten  de  Kerken,  te   eten  en   te 

AMBRosi-   di-jui^cn.     Misfchien  had   gregorius  de   fVonderdoC' 

VS  fclinfc 

de  ge-     ^^^  ^^  eerlte  aanleiding  tot  deze  gewoonte   gegeven, 

woontanfdoor  zijn  verlof  aan  den  gemeenen  hoop   der  Chris- 
pclngen^  tenen,  om   op   de  gedenkdagen  der  Martelaren  ver- 
op  de       maak  en  uitfpanning  te  nemen  (f).     Ook  was  het, 
d^M^      honderd  jaaren   na  hem ,   reeds    op    vele    plaatzen , 
tclnren  te  ccnc  gewoonte ,  dat  inzonderheid  de  landlieden  op  die 
houden.    g,-aven  geheeie    nachten  lang  dronken ;  welke  dwaas- 
heid  PAULiNus   van  Nola    flechts    eenigzins    wilde 
verbeteren ,  door  het  ten   toon  fbellen   van  Bijbelfche 
Schilderijen  (§).     Maar  deze  gewoonte  klom  van  er- 
ger tot  erger  in  buitenfpoorigheden ;  zoodat ,  volgends 
AMCROSIUS  (**),  menig  één  geloofde,   dat  zijn    ge- 
bed  niet  zou   verhoord    worden,  indien  hij  zich  bij 
de   Graven    der    Martelaareii    niet    bedronken    had; 
maar  zcdcrt  hij   deze    ergerlijke    gewoonte    te    keer 
ging ,  werd  zij  ook  door  andere  Bisfchoppen ,  in  en 
buiten  Italië^  afgefchaft. 
AUGusTi-       Om  dezen  tijd   gebeurde  het  ook,    dat  augusti- 
2^'^^^JJ      Nus,  tot  hier  toe  een  Manicheër^  en  zcdert  onlangs 

Leer- 

(*)  Bij  AUGUSTIN.  Conft'ff.  Libr.  VI.  C^'/>.  2. 

(t)  Zie  Deel  IH.  Bladz.  227. 

C§)  Zie  Drcl  V,  Bladz.   190. 

(5)  /)f  Elia  et  Jejunio  C.  XVII.  T.  I.   Ohp.  p.    545. 


GESCHIEDENIS.  77 

Lecraar   der  Wclfprckciulliciil   ie    Mediolanum ^    na      m 
dcrhaiid  déii  der  aanzien  1  ij kftc  Lceriiars  der  Katholij-     "^^^"J 
ke  Kerk,  tot  dezelve   lieverlede   door  het   voorbeeld  Hoüfud. 
en  onderwijs    v;ni  amurosius   overgehaald,   en  ook  na  C.  G. 
eindelijk  van  hem  gedoopt  werd.    INlaar  dezelfde  bc-  jj^j    ]:  Jg* 

roemde  Staatsman,  van  wien  augustinus  naa  Me-  

diolannm  gezonden  was,  symmachus,    die,    in   het  S^^^^f^Pf* 
jaar  384 ,  Stadhouder  van  Rome ,  (Prxfcctm  Urhi ,)  '^'5  \\\\'ix. 
en  één  der  laatfle  fteunpilaaren   van   het  Heidendom  meisYM- 
iii  deze  Hoofddad  was ,   gaf   aan   aimerosiüs   gele-  o^!^er  den 
genheid ,    om  zijnen  ijver   tegen    dezen  Godsdienst  Altnrir  der 
zeer  levendig  te  laten  blijken  f*)-     oratianus  had  ^^'^rwm- 
den  Altaar  der  Overwinning  in   de  Romeinfche   Cu- 
ria,  of  Raadhuis,  welke  reeds   eens  was  weggeno- 
men  geweest,   wederom  laten  omwerpen,     symma- 
chus ,  en  andere  Heidenfche  Pvaadshecren  met  hem , 
kwamen  op,    om   daar  vertoogen    tegen    te    doen; 
maar  hunne  veel  talrijker  Christelijke  Medeleden  lie- 
ten   door  den    Roomfchen   Bisfchop    damasus    aan 
AMBROsius  een  tegengedeld  verzoekfchrift  ter  hand 
ftcllen,  waar  door  zij  het  verlangen   der   eerstgemel- 
den  te  leur  ftelden  (f).     Thans,  nu  de   mindeijaa- 
riffheid  van   valentiniaan   en    de    verwarde    flaat 
van  zijn   Rijk  meer  infchiklijkheid  beloofde,   verza- 
melde SYMiNiACHUs  alle  de  kunst  zijner  welfprekend- 
heid  in  een  verzoekfchrift   aan  den   Keizer,   om   de 
herftelling  van   gemeldcn   Altaar,   en   andere   aan   de 
Heidenen  ontnomcne  rechten  en  inkomllcn.    Dit  vcr- 

zoek- 

(*)  Vergel.  Deel  V.  BLuh.  13. 

Ct)  AMUROS.  Ep.  XVII.  'f.  11.  Oöp.  p.  Z26.    ' 


73  K  E  11  K  E  L  IJ  K  E 

III  zückfclirift  (laat  ook  onder  de  Brieven  van  ambro- 
Boi.K  5j^.j5  ^♦-^^  Naamvlljks  had  ambrosius  vernonicn^ 
Hoofdih  ^^^  i^c'i  ^i^  ^^"  Keizer  had  overgeleverd ,  of  hij  le- 
na  C.  G.  verde  een  ander  daiir  tegen  in  (f),  waar  in  hij  al- 
tf't^  4-6  ^^^  aanwendde ,  om  hem  tot  een  weigerend  ant- 
-i  woord  te   bewegen.     Hij   noemt   den  Keizer  daar  in 

den  ^UerchristelijkJIen  ,  (  Christiatiisfimus , )  en  zegt 
onder  anderen:     „Bovendien  is  het  eeneGodsdienst- 
zank;   ik   neem    'er  met   de  Bisfchoppen    deel    aan. 
Wordt  'er  een  (Irijdig  befluit  genomen,    dan  kunnen 
wij  dit  niet  geduldig  verdragen;  of  ons  daar  bij  on- 
kundig houden.     Gij  kunt  wel  in   de  Kerk   komen , 
maar  gij  zult  daar  geen'  Priester ,  of  ten   minflen  te- 
genftand   van   denzclven   vinden."   enz.     In   dit  vc-r- 
zoekfclirift    had   hij   te  gelijk  om  een   affchrift  ver- 
zocht   van    dat   van  symmaciius,   en  dit  bekomen 
hebbende,  flelde  hij  nog  in  het  jaar  384  cene  bij- 
zondere wederlegging   van   hetzelve  op   (§).     D>.ze 
beide  opftellen   werden   in  den   geheimen   Raad   den 
Keizer  voorgelezen;   en  alhoewel  in  denzelvcn   ook 
Heidenfche  Raaden   waren,   kwam   valentinianus 
evenwel  in  het  gevoelen  van  asibrosius  (**). 
Schriften      Het  wordt  ons  uit  verfcheidene  fpooren  blijkbnr:r, 
van  AM-    dat  ambrosius  in  het  jaar  383  of  in  één  der  beide 
ten  dezen  "^^'S^"*^^" '    weder    Bijbelfche    werken   onder  Iianden 
tijde.        genomen  heeft.     Men  rekent  tot  dezen  tijd  zijne  vier 

Boe* 
( * )  Ton:.  II.  Opp.  pag.  828. 
(t)  EpUt.  XVII.  pag.  824. 
(§)  Epht.  XVII I.  pag;.  833. 

(**^   A^M-JROS.  Epiit.  LVII.  />/7g-.    lOIO 


GESCHIEDENIS.  79 

Bosken  over  de  kJagten  van  yob  en  Da  viel  (*) ,  welke      ITI 

waaifchijiiliik  uit  Predikaticn    ontdaan  zijn.     De   ze-     '''^'-'^ 

V 1 1  f 
denleer  in   dit   werk    is    vrij    draaglijk    voorgcllcld.  Hoofd (1. 

maar  de  Bijbclfche   Uitleggingen  zijn  daartegen   dik-  ''"''  C.  G. 
wijls  onzeker  en  willekeurig.  -{^^^    ^  ?* 

In  den  omtrek  van  dit  jaar  heeft  aimbrosius    ook  ■ 

waarfchijnlijk  zijne  verantwoording  van   David  (f) 
opgedeld ,  welke  hij  in  Kerkrcdencn  had    voorgedra- 
gen.    Van   DAViDS   zware  zonde    fprckende,   merkt 
hij    aan,  dat  het   nuttig  was,   dat  zelfs  Godzalige 
lieden  fomtijds  misdappen   begingen.    l\Jen  zou  hun 
anders,   als   het  ware,    eene   Godlijke    natuur    toe- 
fchrijven;   zij  zelven   worden   daar  door  vermaand, 
om   hunne    uitmuntendheid    niet    aan    zich    zelven, 
maar  aan  God   toe   te  fchrijven.     Zou   ook  niet  de 
Heilige  david  ,  als  een   zich   oefenend  ftrijder ,   van 
God  beproefd  zijn   geworden ,  hoe  hij  ■  zijne  fouten 
wist  te  verbeteren,  opdat  ons  dit  tot  een   voorbeeld 
zou   dienen?    Maar  volgends  ambrosiüs,  ligt   ook 
in  deze  Gefchiedenis  van  david  zelfs  een  voorbeeld. 
Wat   hindert  ons  te  gelooven,  dat    bathseba    de 
vergadering    van    Heidenen    betekent ,     welke    met 
CHRISTUS  door  geen  rechtmatig  huwelijk  des  geloofs 
verbonden  is?    De  waare  david  en  eeuwige  Konina: 
kwam  daarom  heimlijk ,  om  den  Vorst  der  "Wereld , 
als  URiAS,  (dat  is,  mijn  licht ^  omdat  hij  zich  ver- 
andert in  een'  Engel  des  lichts,)  te  misleiden;   zoo 

kAvam 

(*)  De  FutcipcUaiione  jfob  et  David  Llbri   IV.  To:!i. 
1.  Opp.  pag.  625-672. 

(t)  ^pologia  Propheta  David  l,  c.  p.  675-704. 


8o  K  E   P.  K  E   L   IJ   K  E 

ni       kwam  hij  in  de  Wereld  als  een  overfpecicr,  om  zijn 

r.or.ic      o;c2;rond  recht  te  handhaaven   enz.  —  Op  deze  ver- 
VIII 
Hoofdfl.   J^ntvvoording   van    den    hra'èlitifchen   Koning,    die, 

nn  C.  G.  gelijk    men   ziet,   haar  goed  en   haai'  kwaad   heeft, 

;V.r    i-^*  volgt    onder  de   werken   van  ambrosius   nog    cene 
toe    47Ö' 

tweede  verdediging  van  david  (*),  die  omtrent  ge- 

lijkfoortig  is,    en  van    welke  men  met   grond  ver- 
moedt,  dat   zij   van  laater  tijd  en  cene   nabootzing 
van  het  gefchrift  van  ambrosius  is. 
AMBRosi-      AMBROSIUS  had   zicli ,   door  zijn  gezantfcliap  aan 
usv'jrzet  j^j^^^iMUS,  zoo  verdiend  gemaakt  bij   het  Hof,   ook 
de  Keize-  was  de  toeftand  van  het  Rijk    te  zorgelijk  geweest , 

rin.iusTi-    ^r^^^^  l^j^t  de  Keizerin  jusTiNA ,  hoc   zeer  cene   voor- 

"NA  *  over 

liet'toc-     fi;andfier  der  Ari'dnen ^    echter    iet    durfde    ondcme- 

wijzen  men,  hetwelk  eenige  bewegingen  zou  kunnen  ver- 
Kerk  nan  wekken.  Doch  in  het  jaar  385,  waagde  zij  ecncn 
tleA'.ia-  ftap.  Behalven  hare  Hof  bedienden  en  Gothen  ^  wa- 
"'■'"•  ren  'er  bijna  geene  Aricinen  te  Blediolanuin ;  zij  had- 

den 'er  dus  geene  bijzondere  Kerk,  maar  wel  hun- 
nen eigenen  Bisfchop,  auxentius.  justina  be- 
geerde ,  dat  AMBROSIUS  aan  dezen  eenc  Kerk  buiten 
de  ftad  zou  inruimen;  dit  weigerde  at^ierosius, 
waar  uit  in  dit  en  nog  ééns  in  het  volgende  jaar, 
cene    groote  gisting  te  Mediólanum  ontftond    Cf)* 

Dat 

(*)  Apohgia  altera  Pvophette  David  l.  c.  p.  707-734. 

(t)  Men  zie  Deel  VIII.  BI.  56.  ambrosius  verhaalt 
het  geval  wijdlopig  aan  zijne  Zuster,  in  cencn  Brief, 
Epist.  XX.  pag,  852-859.  Vergel.  Epist.  XXI.  ad  la- 
leiit.  Imp.  p.  8Ö0.  Servio  contra  Auxeniiusn  de  B  af  Ucis 
tradcudls  p.  8Ö3.  Ep.  XXII.  ad  fororcm  p.  874. 


GESCHIEDENIS.  Sr 

thit  lic  Keizer  of  Keizerin  eene  Kerk   begeerde  voor      ITI 
die  gczimlte ,  welke  hij,  of  een  deel  van  de   Keizer-     ?5":'5 
lijke  familie ,  was  toegedaan  ,  was  op  zicli   zelf  niet  HoofdH. 
onbillijk ;  dat  hij  eene  Kerk  van  de  Kntholiiken  be-  "'^  C.  G. 
geerde ,  kon  zeker  onbillijk  fchijnen ,  maar  de  Aria'  \^^    . -^[ 

ven  beweerden ,  dat  toch  de  Kerken  hun  te  vooren 

ontnomen  waren.  Als  ambro.sius  'er  eene  gewe- 
tenszaak van  maakte,  om  eene  Kerk  van  zijne  Ge- 
meente aan  de  vijanden  van  het  vvaarc  Geloof  over 
te  geven,  en  men  hem  onder  het  oog  bracht,  dat 
alles  des  Keizers  eigendom  was,  gaf  hij,  in  plaats 
van  deze  ftclling  behoorlijk  te  bepalen ,  Hout  weg 
ten  Antwoord :  „  De  Keizer  heeft  geen  recht  op 
„  het  eigendom  van  God.  'Er  ftaat  gcfchreven: 
„  geeft  den  Keizer,  wat  des  Keizers,  en  Gode, 
„  wat  Gods  is.  Den  Keizer  hooren  de  Paleizen 
„  toe,  maay  den  Priesters  de  Kerken;'''*  en  als 
men  hem  de  woorden  des  Keizers  overbracht:  „  Ik 
„  moet  ook  eene  Kerk  hebben,"  zeide  hij:  „  Gij 
„  moogt  die  niet  hebben.  AVat  hebt  gij  met  eene 
„  overfpeelrter  te  doen?  \A'ant  die  Gemeente  is 
„  eene  overfpeelfter,  die  niet  met  christus  door 
„  een  rechtmatig  huwelijk  verbonden  is.  "  Deze 
heerfchende  en  onfluimige  denkwijze  van.AMBROSius 
gaf,  in  den  grond,  aanleiding  tot  den  oploop  des 
volks ,  hetwelk  gereed  was ,  de  KathoJijke  Kerken , 
met  geweld,  te  belchernien.  amrrosius  verklaarde 
zich  wel  gewillig,  om  voor  de  overmagt  te  wijken^ 
en  alles,  zelfs  zijn  leven,  vour  de  Kerk  over  te  ge- 
ven; het  is  waar,  dat  hij  God  bad,  dat  het,  om 
dezen  twist,  niet  tot  bloedvergieten  mogt  komen; 
IX.  Deel.  F  het 


8a  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       het  is  waar,  dat  hij  tranen  florttc ,  toen  het  graamv 

BOKK     Qcnm  Ariaanfchen    Ouderling    gevangen  had  geno- 

Hoofdft.  "^^"9  ^"  ^^^  ^y  denzelven  terftond  weder  in  vrijheid 

na  C.  G.  (leed  (lellen.    Maar  toen  het  Hof  van  hem   begeer- 

lot    476  ^^  »  ^•'^^  ^^y  ^^^  ^^^  "^  toom  zou   houden ,   gaf  hij 
>  ten  antwoord ,    „  dat  het  hem  toekwam  ,   liet  volle 

„  niet  op  te  zetten,  maar  dat  het  in  Gods  hand 
„  ftond,  om  hetzelve  te  ftillcn  (*)."  Evenwel 
was  zijn  voorbeeld,  en  zijn  driftig  fpreken,  reden 
genoeg,  om  een  vuur  te  ontfteken,  hetwelk  aan  dui- 
zenden het  leven  had  kunnen  kosten ,  indien  het  Hof 
niet  toegegeven  had.  In  plaats  van  het  volk  tot 
gehoorzaamheid  te  vermaanen,  wr.s  hij  ftout  ge- 
noeg, om  fchimpende  hekeliugen  tegen  de  Keizerin 
op  den  predikftoel  te  gebruiken,  ook  fprak  hij  van 
verzoekingen  des  Duivels  ,  waar  aan  de  Gemeente 
was  blootgeftcld ,  gelijk  weleer  job.  Hij  weigerde 
ook-  hl  des  Keizers  geheimen  Raad  een  gefprek  te 
houden  met  den  Ariaanfchen  Bisfchop  auxentius  , 
hetwelk  hem  door  den  Vorst  geboden  was.  Inte- 
gendeel hield  hij  tegen  denzelven  cene  fcherpe  Pre- 
dikatie ,  waar  in  hij  het  volk  inprentte ,  dat  de  Kei- 
zer in  de  Kerk ,  maar  niet  boven  de  Kerk  is, 
enz.  Eindelijk  nam  deze  zaak  eene  voor  aïvibro- 
sius  en  zijne  partij  gunffige  wending,  door  het  ont- 
dekken van  de  ligchaamcn  van  twee  Martclaaren, 
CEPvVASius  en  protasius,  in  eene  Kerk,  in  het 
jaar  386,  hetwelk  naa  cene  vuurige  roorhereidiug 
en  verwachting  gebeurde,  gelijk  hij  zelf  het  ver- 
haak 
(*)  /.  c.pr.g.  855. 


GESCHIEDENIS.  «3 

liaalt  (♦).    Hier  over  bcliocfc   men  zich  niet  zeer      III 
te  verwonderen,   dan   mlsfchien  over  de  fchrander-     ^?,75 

V  ill 

hcid  van  den  Bislciiop,  die  van  dit  geval  gebruik  Hoofdd. 
wist  te  maken ,  indien  anders  iemand  verwondering  "^  C.  G. 
verdient,  die  in  (laat  is,  met  zulke  wapenen  te  ^^j'  ,-^| 
ftrijden.  Zeer  natuurlijk  toch  kon  men  vermoeden , 
dat  in  eene  Kerk ,  in  welke  reeds  beenderen  der 
Martclaaren  telix  en  ii^'abor  lagen  ,  nog  meer 
Christenen  uit  de  tijden  der  Martelaren  begraven  la- 
gen; het  volk  riep  om  zulke  overblijfzelen ,  ten  ci\i- 
de  daar  door  de  inwijding  der  Kerk  des  te  eerwaar- 
diger te  maken,  awdrosius  gaf  'er  zijne  toeflem- 
iiiing  aan;  hij  liet  graven,  en  toen  men  deze  beide 
ligchamcn  vond ,  zeiden  terllond ,  volgends  zijn  ver- 
haal ( t )  »  eenige  oude  lieden  ,  dat  zij  zich  wel 
herinnerden ,  de  namen  dezer  twee  Martelaren  ge- 
hoord, en  de  opfchriften  van  derzelver  graven  gele- 
zen te  hebben.  Het  volk  vatte  nu  vuur,  de  Bis- 
ichop  zelf  werd  ijverig,  daar  hij,  in. zijne  worfceling 
met  het  Hof ,  zoodanige  onderfleuning  ontmoette. 
Spoedig  riep  één  uit  de  menigte,  dat  de  nieuwönt- 
dektc  Martelaren  hem  het  gezicht  weder  gegeven 
hadden,  anderen  fpraken  van  andere  genezingen; 
AMBROsius  nam  alles  voor  zeker  aan,  te  meer,  om- 
dat het  hem  diende.  Men  behoeft  dus,  bij  dit  ge- 
val, niet  aan  een  opzetlijk  bedrog  te  denken.  Het 
Mof  zag  zich  intusfchen  genoodzaakt,  in  te  binden, 
daar  eenc  hoogere  magt   tusfchen   beiden  fcheen  te 

ko- 
C*)  Ep.  XXII.  p.  874.  Verg.  Deel  VI.  BI.  194. 

(t)  Pas-  ^77' 

F  2 


84  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       komen;  en  vergenoegde  zich   daarom,  met  de  zaak 
BOEK     jI^ji  fpot  te  drijven,  en   dit  nieuw  vcrfclüinrcl  voor 
Hoofdft.  bedriegerij  te  verk haren.  Voor  het  overige  bcfchouvvt 
na  C.  <^- men  doorgaans  dezen  geheclen  twist,  als  eenc  ver^ 
t  t**  l-'ó  ^'^^t^^'^S  '^^^   KathoUjken ,   door   de   Ariaanen ;   hoe- 
wel  'er,   behalven  eenige  bedreigingen,   en   het  af- 
zenden   van    Soldaaten ,  die    niets  uitvoerden ,  vol- 
ftrekt  geen  geweld  tegen  hen  gepleegd  is ;  veel  meer 
beklaagde  zich  het  Hof  over  de  dwingelandij,   wel- 
ke AMBROSius  oefende,  die  den   Keizer  ook,  in  de 
daad,  verachtlijk  en  gehaat  maakte,  in  het  oog  zij- 
ner   onderdaanen.      Als    men    paulinus  ,    zonder 
eenig  bedenken ,  gelooven  kon ,  zoo  zou  de  Keizerin 
den    Bisfchop ,   door    cenen  Moordenaar ,    naar  het 
leven  gedaan  hebben;  maar  deszelfs  hand  zou  ver- 
ftijfd   zijn    geworden ,   toen   hij   ze ,    tot  volvoering 
der  daad,  uitllrekte  (*).     Maar  deze  Schrijver,  die 
bijna  (lap  voor   (lap  wonderen   ziet,   is  de  eenigfte 
getuigen  van   eene  onderneming,   die  bij   zoodanige 
verbittering    der    gemoederen   ligtelijk   verdicht    kon 
worden.    Wie  'er  niet  aan  twijfelt,   kan  bij  denzelf- 
den  PAULINUS    ook   nalezen,  de  Gefchiedenis  van 
ecnen   Waarzegger,   die  van  amcrosius  Befchcrm- 
Engel  gepijnigd  werd,    en   van    een    jong    bezeten 
mcnsch,  wien  de  Duivel,  uit  vrees  voor  dezen  Bis- 
fchop, voor  een'  tijd  lang,  verliet. 
Zijnewer-      Middclerwijl  arbeidde  amdrosius  aan  één  van  zij- 
ken over   nc    merkwaardigde   uitlegkundige    fchriften    des  Bij- 
ovcrdcn    ^^'  betwelk  hij  uit  gchoudcne    Predikati'èn  famen-» 

ftcl- 
(*^  /"/•/.  Amhof.pag.  VI. 


C  E  S  C  IT  I  E  D  E  N  I  S.  «5 

jRclde;   te    weten,    de    Uitlegging    der    Euangelie-      \\\ 
Gefchiedcuis   rnn   lukas,    die  in   het  jaar   p,86,  of    ?^onK 
kort  daar  iia,   tot  ftand   kwam    (*).     In   dit    werk  HoofdiT. 
lielilert  hij  wel  eerst  den  vvoordeniijken  zin  op, maar  nn  C.  G. 
meestendeels  zeer  oppervlakkig,  vervolgends   llrook  ^'^j.    ^^* 

Jiij   'er  vele    flichtelijke  en    zcdenlijke    aanmerkingen 

over  uit,   doch   die    niet  zelden   ver  gezocht  zijn  ;  ^^,  ^ 
ook  heeft  hij  in  dit  werk  liet  één  en  ander  uit  ori- 
GENES  ontleend,  vvien  hij,  over  het  geheel,  in  ge-  ' 

hcimzinnige ,  (  Myfiifche  , )  en  Geestlijke  betckenis- 
fen  vlijtig  navolgt.  Niet  zelden  vergelijkt  hij  de 
verliaalen  van  lukas  met  die  der  overige  Eiiange- 
listen ,  om  ze  met  malkandcren  te  verëenigcn ,  alleen 
wanneer  hij  ditzo.  ovcrëenflemming  niet  kan  vinden 
in  den  Hijiorifchen  zin^  zoo  vergenoegt  hij  zich, 
dezelve  in  den  Geestlijken  zin  te  doen  opmerken. 

Anders  gedraagt  hij  zich  in  zijne  Uitlegging  va» 
den  CXIX  Pfa/m,  (den  CXVIII  naar  de  Grkkfche 
Vertaaling)  (f) ,  welke  weder  insgclyks  uit  Predikatitn 
ontdaan,  en  omtrent  het  jaar  387  vervaardigd  fchijnt 
te  zijn;  alhoewel  hij  hier  weder  eenen  driediibbelen 
zin  des  Bijbels  onderllelt ,  den  gefckiedkundigen , 
geheimzinnigcn ,  en  zedenUjken ,  bepaalt  hij  zich 
echter  voornaamlijk  tot  het  zedenkundige.  Evenwel 
blijft  hij  daar  niet  zoo  bepaaldelijk  bij,  of  hij  haak 
veel  aan ,  hetwelk  te  ver  gezocht  is  ,  das  is  hij 
breedvoerig,  over  de  fchikking  van  dezen  PfaJm^ 
naar  de  orde  van  het  Hehreemvfche   Alphabet,   zoo 

dat 

(*)  Expofttio  Euangelii  fecnndum   Liicam   T.    I.    O/y^ 
p.  12Ö1-1544.        (t)  T.  I.  Opp.  p.  P71-1258. 

F3 


?,6  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       dnt  telkens  acht  verzen  van   dcnzelven   met  dezelfde 

doi;k      ïiebreiiuTche  Letter  beginnen,  waar  in    hij  verfchei- 
VIII  ö  j  j 

lloüfdfl.  <^^'"c  vcrborgenhcden  zoekt.  Bij  dcza  gelegenheid 
na  C.  G.  vinden  wij  dit  gezegde  -van  hem ,  waar  mede  zijne 
tot  I76  Benedictyner  Uitgevers  verlegen  zijn.  ,,  Alhoewel 
■  „  in   den   Doop  terflond   eene    volkomcne  reiniging 

„  is,  brengt  echter  de  gedoopte^  dewijl  hij  eerst  de 
5,  gefteldhcid  van  zijne  afwasfching  en  van  het  of- 
„  fer  kennen  moet,  dit  laatde  niet  eer,  voordat  hg 
5,  den    acktften  dag  bereikt."    Zij    verflondcn    die 
woorden ,  het  of  er  hrengen ,  van  het   gebruiken   des 
Heiligen  Avondmaals ,  doch  men  weet ,  dat  de  nieuw- 
gedoopte   Christen  tcrdond    na  den   Doop    gewoon 
was,  het  Heilig  Avondmaal  te  ontvangen.   De  plaats 
is   ondcrtusfchen    geniaklijk    te    verdaan  ,    als    men 
denkt  aan  de  vrijwillige  gavön ,  welke ,  bij  de   gele- 
genheid   van   het   vieren   des  Avondmaals,   door  de 
Christenen    gebracht    werden  ,    en    die    offeranden^ 
(^ohlationes ^')  genoemd  worden.     De  nieuwaangcno- 
men  Christen,  die  de  eerde  acht  dagen   in  het  wit 
gekleed   ging,  en  in  dezen  tijd  nog  naauwkeunger 
omtrent   den    Doop ^   Zalving^  en   Avondmaal^   on- 
derwezen werd,  zoo  als  men  uit  de  Katechezen  van 
CVRILLUS  van  yertifalem  weet    (*),   kwam  eerst, 
na  het  verloop  van  deze  acht  dagen ,   tot  het  volko- 
men genot  van  alle  rechten  der  gelovigen.    Uier  toe 
behoorde    ook    het  aanbrengen  van   die   gaven,   die 
ook  dan  nog  een  offer  heeten  ,  wamieer  zij  door  het 
gebed,  ten  gebruik  des  Avondmaals,   aan  God  op- 


(*)  Zie  Deel  Vlll.  Èladz.  ipi. 


GESCHIEDENIS.  S7 

gedragen    werden.     Voorts    wijdt    AiMDROSius    ook      UI 
bijzonder   dikwijls  uit,    in    gelieimzinnige    uitlcggin-     ??^j 
gen ,  en  behandelt    bij  gelcgenlieden  bijkans   het  ge-  Hoofdd. 
hecle  Hooglied.    Zoo  heeft  hij  over  het   17de  vers,"^C.  G. 
naar  zijne  vertaaling :     Vergeld  uwen    knecht ,  opdat  {q.    ^-^^ 
ik  leve ,  en  uw  woord  bewaare ,  veel  over  de  beloo-  — 
ning,  welke  de  Godvnichtigen  van  God  bidden  mo- 
gen; over  hunne  prijswaardigc  en   zalige  dienstbaar- 
heid; over  Hoogl.  I.  9-14;  over  het  tegenwoordig 
leven  onder  dooden;  over  de  noodzaaklijke  reiniging 
door  den  Doop;  en   andere  dingen  meer,   die  zich 
verwonderen   moesten  ,    hoe   zij  hier  bijeen  komen. 
Maac   bij    gelegenheid    van    den    Kerkelijken    Doop 
valt  hem  in ,  dat  ''er  mg  een  andere  Doop  is  in  den 
Foorhof  van  het  Paradijs^  welke  'er  te  vooren  niet 
geweest  is;  want  nadat  de  zondaar  uit  hetzelve  ver- 
dreven   is,    heeft   God    voor    hetzelve    een    vuurig 
zwaard  geplaatst.     „  Wanneer  joannes  ,"  zoo  gaat 
AMBROsius  voort  (*),     ,,  verzekcrt,  i^Matth,  UI. 
II,  12O  dat  CHRISTUS  met  den  Heiligen  Geest  en 
met  vuur  doopen  zal ;  dat  hij  zijnen  dorschvloer  zal 
doorzuiveren  enz. ,   dan  getuigt  de  Heere  zelf,  dat 
dit  niet  de  Doop   der  Kerk  is.    Veel  meer  zal  het 
een  Doop  zijn  na    het  einde  der   Wereld ^   wanneer 
de  Engelen  gezonden  zullen  worden,  om  de   vroo- 
men  en  boozen  van  eikanderen  af  te  fcheiden ;  wan- 
neer de  ongerechtigheid  door  den  vtiur- oven  verbrand 
zal  worden ,   opdat  de   Rechtvaardigen    in  het  Ko- 
ningrijk van  God  blinken,   als  de  zon.     Al  was  ie- 
mand 
( * )  Serm.  II.  //;  Pf.  CXIX.  pa§.  ^^y, 

F4 


88  K  E  R  K  E  L  TJ  K  E 

III  mand  zoo  heilige  als  petrus  «ƒ  joannes;  toch  zat 
poKic  iiij  jfjei  ijci  \uur  gedoopt  worden.  Dus  zal  cie 
Iloofdft-  groote  Duopcr  komen,  (want  zoo  noem  ik  licm  , 
na  C.  G.  met  den  Engd  gabriül  , )  hij  zal  velen  zien  ftaan 
tar  f-'ö'  ^*^°''  ^^^  V'üorhof  van  het  Paradijs ;  hij  zal  het 
m  -  ligt  tc  wenden  zwaard  bewegen ,  en  tot  de    genen  , 

tlie  aan  de  rechtehand  itaan,   en  geene  zwaare   zon- 
den hebben ,  zeggen  :     Gaat  in  ,   gij   die   vertrouwt , 
die  het  vuur  niet  vreest!     Want  ik  heb  u  te  vooren 
gezegd:     (^ef.  LX VI.  15.  Ezech.  XXII.    21.)    Ik 
kom  als  het  vuur;  ik    zal  op    u   in   het    vuur    van 
mijnen  toorn  hlaazen."    Deze  gedachte ,   dat   allen , 
die  in  het  Paradijs  terug  willen  kccrcn,  de  Aposte- 
len zelvcn  niet  uitgezonderd ,  door  het  vuur  beproefd 
Dioeten   worden ,    herliaalt  hij    nog    eens  ( * ) ,    en 
grondt  ze  andermaal  op  het  vlammend   zwaard  vóór 
liet  Paradijs.    Dit  gevoelen  heeft  lüj    met  hilarius 
en  GREGORius  van  Nysfa  gemeen;  of  liever  zij  had- 
den het  allen  uit  eene  gemcene  bron,  uit  de  fchrifteii 
van  ORIGENES.     Dit  gevoelen   heeft  dus  niets  ge- 
meen met  de  laatere  leere  van  het   Vagevuur.    Op 
gelijke   wijze   is  liet  gelegen    met    eene    en    andere 
plaats,  welke  men  op  laater  denkbeelden   nopens  het 
Avondmaal  toepast.    In  het  óalte  vers  zegt  de  Dich- 
ter, volgends  de  oude  Latijnfche  Vertaaling:  dat  hif 
midden  in  den  nacht  op/laat^    om   den  Heere  belij- 
denis te  doen  van   de   rechten   zijner   gerechtigheid. 
Hier  uit  trekt  zijn   uitlegger  deze   Iterc,   hoe   nodig 
het  zij,  des   nachts  te  bidden;   maar  ook,  dat  de 

nacht 
(*)  Scrm.  XX.  pag.  1225. 


GESCHIEDENIS.  R9 

nacht  een  tijd  is  van  (^lodlijkc  (Iraircn,   zoo  als  voor      III 
dezen  in  Egypte.     „  Om  nu,  zegt  hij  (*),  de  la-     ^J^j'j" 
„  n,Q\\  des  verzoekers  voor  te  komen,   houd   vooraf  Hoofd (T. 
„  de  hemeljche  maaltijd l    Tiet  vasten  is  aangezegd;  '"  ^'  ^' 
„  vcrzumi  ze  evenwel  niet !     Zells   uwe  gereed  zijn-  tot    47(>. 

„  de  maaltijd  mag  het  u  niet  afpersfen ,  om  ledig  te 

5,,  blijven  van  het  Hemel fche  Sacrament!  —  Neem 
„  het  ter  uwer  verderking!  eet  het  ligchaam  des 
5,  Ileeren  jesus  ,  in  vvien  vergeving  der  zonde, 
„  recht  op  de  verzoening  met  God,  en  op  eeuwige 
„  befcherming  is!  Ontvang  vooraf  den  Heere  je- 
5,  sus,  in  de  herberg  van  uw  gemoed!  Waar  zijn 
3,  ligchaam  is ,  daar  is  ook  christus  ! "  Omtrent 
even  zoo  verklaart  hij  zich  daar  over  bij  het  ii6dc 
vers  (f).  Hier  noemt  hij  het  Avondmaal,  de  fp'ij- 
ze  van  christus  ;  de  fpijze  des  Itgchaams  des  Hee- 
ren;  de  maaltijd  des  Sacrament s ;  den  beker,  waar 
door  de  begeerten  der  geloovigen  dronken  worden 
enz.  Soortgelijke  uitdrukkingen  kunnen  toch,  op 
verfchillende  wijz'ï,  verklaard  worden. 

Het  jaar   387,   in   hetwelk  ambrosius    dit    werk  A.AinRosi- 
fchijnt  voltooid  te  hebben ,  bracht  voor  hem   ander-  ^!,!j]\rJë- 
inaal  een  toneel  voort  in  Staatsbelangen.  -Men  vrees- z^^nt bij 
de  meer  en  meer  aan  het  Hof  van  valentinianus,  maximus. 
dat  MAXBius  in  Italië  inbreken  ,   en  de  zwakke   re- 
geering aldaar  omkccren  zou.    Dus   werd   onze  Bis- 
fchop  andermaal  van  het  Hof  verzocht ,  om   als   ge- 
zant naa  Ga/li'én  te   reizen ,   en  cenen  vrede   te  be- 
middelen; ook  zou  hij,  tot  verzekering   van   denzel- 

vcn, 

C*)  Serm,  VIII. />.   1073.        (if)Serm.  XV.  p.  1:66, 

F  5 


90  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       ven,  om  het  lijk  van  den  voori^en  Keizer  gratia- 
DoiiK      ^^.^  YQQ^.  tjeszelfs  Broeder  verzoeken  (*).     Tc  Tre- 
Hoofdft.   ^'^^  aangekomen,  verzocht  hij  een  bijzonder  gehoor 
na  C.  <j- bij  maximus;  maar  kreeg  ten   antwoord,   dat  deze 
M   A-'ó.  ^^^"^  alleen  in  de  geheime  Raadsvergadering   fpreken 
« kon.    AMBROSius  verklaarde,  dat  Priesters   niet  ge- 
woon waren ,    dit  te   doen ,   evenwel   zou   hij ,  met 
vermaak,  dezen  vernederenden  Hap,  in  de   broeder- 
lijke belangen  van  zijnen   Keizer,   ondernemen.     Bij 
zijne   komst  in   den  geheimen  Raad  ftond  maximus 
op,  om  hem  te  kiislchen;  maar  hij  bleef,  alhoewel 
van  den    Vorst    geroepen ,   op   eenen   afftand  ftaan , 
en  zeide  veeleer:    ,^Iioe  kunt  gij  iemand  kusfchen, 
,,  dien  gij  niet  kent?      Want   zoo  gij   mij   kendet, 
„  zoiidt  gij  mij  niet  hier  zien."    maximus   bracht 
hem  onder  het  oog ,  dat  hij '  driftig   was.    Wiet  van 
toorn ,  hernam   de  Bisfchop  ,  maar ,   omdat  ik   be- 
fchaamd  ben,  dat  ik  op  eene  verkeerde  plaats    fta. 
Maar  gij  hebt  u  immers  de  eerde  keer  hier  ook  la- 
ten vinden  1  wierp  hem  de  Vorst  tegen ;  en  ambro- 
sius  beweerde,  dat  dit  niet  zijn,  maar  des   Vorsten 
fchuld  gev/eest  was.    Ook   had   hij    toen  in   naam 
van  eenen  minderen  om  vrede   verzocht ,  thans   be» 
geerde  hl.]  den  vrede  voor  eenen  Keizer,    die,  door 
Güds  bijftand,  hem  volkomen  gelijk  was  geworden. 
Het  gefprek  veranderde   in   wedcrzijdfche   verwijtin- 
gen, en  AMBROSIUS   zeide   maximus   in    het   aange- 
zicht,   dat  hij  een   Rijksverweldiger,  {ufurpntor,^ 
was.      Dus   werd   het    gehoor    afgebroken.      Toen 

MAXI- 

(*)  AMEROS. ^t' obilu  Vtileiit. Confnlatiü  T.  II.  Opp.  /^.  1182. 


GESCHIEDENIS.  91 

MAXIMUS  vcrvolgcnds  zag ,  dat  amijrosius  zich  van      IH 
de  KcrkcUjIcc  Gcnicenfcliap  met  de  Bisfchoppen  van     ^P'Tj 
zijn  Hof,  voornaamlijk  van  die ,  die  bij  hem  op  het  Hoofcift. 
ter  dood  brengen  van  eenige  Ciiiistenen ,   om   hnnnc  "^  ^'  ^» 
wangevoelcns  luidden   aangedrongen ,    onthield ,  ver-  Iq[    ^^5* 
bitterde  dit  hcni  zoo  zeer,  dat  hij  hem  liet  bevelen,    ■ 
om   terflond   te   vertrekken.      Dit    bericht    van    zijn 
tweede  Gezantfchap   heeft  ambrosius  zelf  aan  va- 
LENTiNiANUS  ovcrgczonden  (*}.     paulinus  voegt 
'er  nog  bij  (f),  dat  hij  de  Kerkelijke   Gemecnfchap        w 
met  maximus  zelvcn  afgebroken ,  en  hem   vermaand 
hebbe ,  om ,  wegens  het   onfchuldig  vergoten  bloed 
van  zijnen  Heer ,  boete  te   doen ,   indien   hij   anders 
genade  bij  God  hoopte  te  vinden.    Eene  omflandig- 
heid,  welke   min   geloofwaardig  is,   omdat  de   Bis- 
fchop  zelf,  in  zijnen  uitvoerigen  Brief,   'er  niet  van 
gewaagt.     Met  meer  zekerheid  is  elders  (§),  uit  een 
laater   Schrijven   van  amkrosius,  aangewezen,   dat 
hi],   bij   deze  gelegenheid,  een'    roemwaardigen    af- 
keer betoond  hebbe,  tegen  die  Bisfchoppcn,  die  het 
bij  MAXIMUS  zoo  ver  gebracht  hadden,  dat  de  Fris- 
dUianisten  aan  het  leven  geftraft  werden. 

Vergeefs  had  dns  ambrosius  dit  Gezantfchap  ten  Dootiva-i 
twccdenmale  op  zich  genomen.    Een  ander  Gezant,  waximu:. 
die  aan  maximus  afgezonden   werd,  vond  bij  den- 
zelven  wel  een   beter    onthaal,    zelfs  gaf  hij    hem 
Krijgsvolk  mede,  om  valentinianus  bij  te  Ilann, 

te- 

(*)  Episf.  XXIV.  prig.  887.  fqq. 
(t)  Fit.  Ambrofii  fag.  VI. 
CS)  Zie  VII  Dcd^  Bl^dz.  281. 


^  K    E   R  K  E  L  IJ   K   E 

111       tegen  CIC  invallen  der   Barbap.ren.     Maar  liij  bedroog 

"OKK      daar  mede  zoo  den  cénen  als  den  anderen ,    trekken- 

Hoofdft.   ''*^  '^y  ^^^^  Gezant,  op  deszclfs  togt  over  de  J/pen ^ 

ira  C.  G.  naa  Itnli'é^  nog  in   het  jaar   387,   zoo   heinilijk   als 

Jaar  363.  j-^^j     ^^.^     j^.-    j^j-^p^.  ^qqj.  ^qj-  yj^uUeja ,  en  zou  den 

tot       476.  3  7         J  <-  ^  y       7 

,,  jongen  Keizer  overvallen  en  gevangen  genomen   heb- 

ben, indien  deze  zich,  met  zijne  Moeder,  niet  te 
fclicep  naa  Thesfaionka  geborgen  had.  Doch  thans 
greep  thüodosius,  die  het  Oosterfchc  Rijksgedeelte 
beheerschte  ,  de  wapenen  op  tegen  maximus  ,  kreeg 
hem ,  in  het  jaar  388  ,  te  Aqiiikja  in  zijne  magt , 
en  liet  hem  ter  dood  brengen  (*).  aïmerosius  ver- 
loste toen,  door  zijn  voorfpraak  bij  den  Overwin- 
naar, niet  weinigen,  die  met  ballingfchnp,  gevan- 
genis, en  zelfs  aan  het  leven  geüraft  moesten  wor- 
den ct). 

Sclirifcen      Doch  omtrent  dezen  tijd,   ten  minflen   zcdert   het 
van  AM-    jjjj^j.  „jj^^  gg|-|,  yjj.  2ekerc  fpooren  blijkt,  fchreef  hij 

weder  eenige  Verhandelingen ,  meestendeels  over  Bij- 
belfchc  Gefchiedenisfen ,  waar  toe  weder  gedaane 
Predikatiën  aanleiding  gaven.  Zijne  P,vee  Boeken  van 
ABRAHAM  warcn  van  dezen ,  naar  het  fchijnt,  de 
eerden  (§).  Het  eerde  derzelven  is  zedenkundige 
en  llclt  ABRAHAM  voor ,  als  een  voorbeeld  van  deug- 
den. E'ine  plaats  in  dit  Boek  is  zeer  merkwaardig, 
waarbij  abraham  ontfchuldigt ,  dat  hij,  op  raad 
2ijner  huisvrouw ,    kinderen    bij    zijne    dienstmaagd 

ver- 

(*)  zosiM.  H.  L.  IV.  a  42-46.  p.  360. 
(f)  AMBRos.  Epiit.  XL.  pag.  953. 
(§)  Opp.  Tom.  I.  peg.  281-352. 


GESCHIEDENIS.  n 

Verwekt  heeft.    „  Laat  ons  vooreerst   dit    in    aan-      III 
„  merking  nemen ,  zegt  ambrosius  (*),  dat  abra-     ??.'lj 
„  HAM  vóór  de  Wet  van  moses  en   vóór  het  Eu-  Hoordll. 
„  ongelie  geleefd  heeft.     De   echtbreuk  fcheen    fwg  ^^  C.  G. 
„  7jlet    verboden    te    zijn.      De    flraf   der    misdaad  ^^^    ^-,5^ 

5,  neemt    een    begin   van   den  tijd   der  Wet ,    door — 

„  welke  hetzelve  verboden  is  geworden.  Hij  heeft 
„  dus  niet  tegen  de  Wet  gezondigd;  maar  is  de. 
„  Wet  voorgekomen.  Alhoewel  God  in  het  Paradijs 
,,  het  huwlijk  geprezen  heeft;  echter  had  hij  ds 
„  echtbreuk  niet  veroordeeld.  Want  hij  wil  den 
„  dood  des  zondaars  niet;  daarom  belooft  hij  be- 
„  loningen ;  flraffen  vordert  hij  niet.  Liever  wil  hi} 
5,  door  zwakheid  vermrianen,  dan  door  Iiardheid 
,,  verfchrikkcn.  Ook  gij  licbt  gezondigd,  toen  gij 
„  nog  een  Heiden  waart;  dit  ontfchuldigt  u;  daar 
„  op  zijt  gij  in  de  Kerk  gekomen  ,  en  hebt  de  AVct 
„  gehoord:  Gij  zult  niet  echtbreken.  Nu  kunt  gij 
„  uwe  zonde  niet  meer  ontfchuldigcn.  "  Om  het 
aanftootlijke  van  deze  plaats  weg  te  nemen ,  heeft 
men  zoeken  te  betoogen ,  dat  ambrosius  ,  in  dit 
zelfde  Bock ,  de  ongeoorloofdheid  van  den  echt- 
breuk, zelfs  naar  de  wet  der  natuur,  erkend  hebbc; 
maar  hij  zelf,  vervolgends  aantonende,  dat  hier 
een  voorbeeld  in  verborgen  is  geweest ,  vervolgt. 
,,  Wat  gij  dus  voor  eene  zonde  houdt  ^  dat  vindt  gij 
als  eene  verborgenheid ,  door  welke  toekomende  din- 
gen van  laater  tijd  geopenbaard  worden.  —  Laat  ons 
erkennen,  dat  deze  dingen^  welke  in  een  beeld  ge- 
beurd 
(*)  Pag.  290. 


94"  K   E   R  K  E   L   IJ   K   E 

III       betird  zijn,  voor  hen  geene  zonde  waren;  maar  voor 
"^o^^      ons  integendeel  zullen  zij    het  zijn ,   indien   wij  ons 
Hoofdft.  "^'-'^  fchikken  willen,  naar  het  gene  tot  onze  verbe- 
na C.  G.  tering  gefchreven  is  C  * )."    In  het  tweede  Boek  gaat 
tot   \-i'  ^^  Schrijver  tot   den  hoogeren  of  allegorifchen    zin 

■ der  vroegere    Gcfchiedenisfen  van    adraham    over. 

Tot  een  vervolg  van  dit  werk  diende  een  ander  van 
ISAAK ,  en  van  de  ziel  ( f ),  isaak  heeft  eigenlijk 
niet  meer  dan  den  naam  tot  het  opfchrift  van  dit 
werk  opgeleverd;  zijne  Gefchiedenis  wordt  'er  niet 
het  geringde  in  opgehelderd.  Maar,  dewijl  hij  een 
voorbeeld  van  Christus  zal  zijn,  en  zijne  rebec- 
CA  de  ziel'  van  eenen  Christen  zal  betekenen,  die 
met  den  Heiland  ondertrouwd  wordt,  zoo  befchrijft 
AMBROSius  dit  Gecstiijk  huwlijk ,  naar  aanleiding 
van  het  geheele  Hooglied.  Met  dit  werk  verbindt 
hij  zelf  zijn  Boek  van  de  voordeelen  des  doods  zeer 
naauw,  (^Liher  de  bono  mortis^  C§)i  "^^-^r  i"  hij 
lirie  foorten  van  dood  optelt:  de  dood  der  zoude ^ 
de  geheimzinnige  dood  ^  wanneer  men  de  zonde  af- 
frerft,  en  de  fcheiding  der  ziel  van  het  ligchaam. 
Even  gelijk  dit,  zoo  is  'er  nog  een  ander  werk  van 
AMBROSIUS,  uit  zijne  Predikatiün  ontdaan,  (^Liber 
de  fuga  feciili  ^')  over  het  ontvheden  der  wereld  (**}. 
Vervolgends  gaf  hij  twee  Boeken  van  jakob  en  van 
het  gelukzalig  leven  (jt),  dit  leidde  hem  tot  de  Ge- 

fchic- 

(*)  ?.Ten  zie  barbeyrac  Trailè  de  la  Mor  als  des  Pc' 
rcs  de  rEglife  pag.  211.  fq.        (f)  h  c.  p.  35^-384. 
C§)  '•  '-•  P'  3f^9-4T4-  (**)  l'  e-  P'  4»r-44o. 

C1 1)  ^-  ^-  /-'•  443-480. 


GESCHIEDENIS.  95 

fdiicdenis  van  josef  ,  (</<?  Jofeph  Patriarcha)  (*).       III 
Eiiulcliik  kwam  hier  bij  zijn  gcicliritt   over  de   zege-     ^^^^ 
ningcn  der  Aardsvaderen ,  ( de  jDcnedictioiübtis  ■  Ba-  Hopfdll. 
triarcliarum^  (f),  waar  mede  deze  reeks  van  Ver-  "^  ^*  ^* 
handelingen  voltooid,  werd  ,  welke  cassiodorus  (§)  tot    475! 
zijne  zeven  Boeken  van  de  Patriarchen  noemt.  — — — 

Terwijl  de  Keizer  theodosius  zich,  na  het  over- ambrosi- 
winnen  van  maxiimus  ,  tot  de  eerllc  maand  des  jaars  ^^^^J^ 
380 ,  te  Mediolanum  bleef  onthouden ,  gebeurde  het ,  dat  zich 
de  Christenen  in  Mefopotamie  cene  Siïnapo^e  der  f  00-  ^rotsch  je» 
den,  en  een  Bosch   der  Valentinianen  verbrandden;  Keizer 
dè  Keizer  gebood,  dat  de  Christenen  deswegens  ge- theodo- 

SlUS. 

üraft,  en  de  Bisfchop,  die  hen  opgehitst  had,  ge- "^ 
noodzaakt  zou  worden,  de  Sijnagoge^  op  zijne  kos- 
ten, te  laten  opbouwen.  ambrosius,  dit  verne- 
mende, zocht  den  Keizer,  door  eenen  driftigeu  Brief, 
te  bewegen,  om  deze  ftraf  op  te  heffen,  en  toen 
dit  niet  baatte ,  drong  hij  'er  in  ecne  openbare  Kerk- 
reden  zoo  ftout  op  aan ,  dat  de  Keizer  eindelijk  ver- 
klaarde, dat  de  befchuldigde  Christenen  gccne  ftralFe 
lijden  zouden  (**).  In  den  gemeldcn  Brief,  klaagde 
AMBROSIUS  ook,  dat  Ouderlingen  enKcrkendienaars, 
die  30  en  meer  jaaren  hunne  ambten  hadden  waar- 
genomen ,  nog  gedwongen  werden ,  in  liun  burger- 
lijk gilde  terug  te  keeren ,  om  zekere  burgcrdicnften 
waar  te  nemen.     Ondertusfchen  hadden  de  wetten 

daar 

(*)  /.  c.  /».  483-510.         Ct)  /.  c.  p.  513-532. 
( §  )  De  Inftit.  Divin.  Htt.  Cap.   i . 
(**}  AHHROs.  Epiit.  XL.  p.  94(5.  XLT.  /.  ^^6.  pai'L. 
///.  Ambr.  p.  VI.  YQXgcl.- Deel,  V.  Bijch.  izi. 


96  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

!Il       daar  omtrent  zich  cnkcl  verzet   tegen  liet  misbruik, 

TioKK     hetwelk  fommi2:cn  van  de  voorrechten  der   Geestliik- 
VIII 
Hoofdft.    ^^'^^'    maakten   (*).     Ook    Ichijncn   ten   dezen  tijde 

•na  C.  G.  de  Hcidenfche  Raadslieden  eene  nieuwe  poging  gc- 
to7 1-^6  ^^'^'^  '•^  hebben ,  om  den  Altaar  der  Overwinmng 
.  op  het  Raadhuis  herfteld  te  krijgen ,  waar  tegen  a:m- 

BROSius  zelf  meldt,  dat  hij  zich  met  denzelfdcn 
ijver  en  gelukkigen  uitflag ,  als  te  voren ,  verzet  heb- 
be  (f).  Doch  nooit  handhaafde  ambrosius  ,  het 
gene  hij  als  zijn  recht  en  gebied  aanzag,  fterker  dan 
bij  de  volgende  gcbcurenis  in  het  jaar  390.  bothe- 
Ricus,  Opperbevelhebber  des  Krijgsvolks ,  (magis- 
ter  militum , )  in  Illyrictim  ,  die  zijn  verblijf  te 
Thesfalonica  had,  had  aldaar  eenen  wagenmenner, 
wegens  het  ondernemen  van  eene  groote  misdaad, 
in  de  gevangenis  laten  zetten.  Als  kort  daar  na  een 
plcgtig  wagcnmennen  gehouden  werd ,  begeerde  het 
volk,  dat  deze  perfoon,  dien  men  daar  bij  nodig 
liad  ,  losgelaten  zou  worden.  De  Veldheer ,  dit  wei- 
gerende, gaf  daar  door  aanleiding  tot  een  oproer, 
hetwelk  hem  zelvcn  het  leven  kostte;  ook  werden, 
volgends  theodoretus  ,  nog  andere  Overheidsper- 
fonen  met  fleenen  gedood  (§).  tiieodosius  zou 
deze  wandaad  terfiiond  geftraft  hebben ,  indien  am- 
brosius hem  niet  bewogen  had,  den  inwoncren  van 
Thesfalonica  vergiffenis   te  fchenken   (**).     Hier  op 

ver- 

(*)  Zie  Bed  V.  Bladz.  230.     (f)  £/..  LVII./».  loir. 

(§)  RUF.  //. ;:.  L.  XI.  c.  18.  sozo.M.  i.vii.c.  25, 

THEODORET.  H.  E.  Libv.  V.  Cap.  17. 
r**)  PAULiN.  /.  c.  pag.  vu. 


^  ïï:  S  C  II  I  E  D  E  N  I  S.  Pr 

Vrrtrolnvcndc ,  hield  deze  Bisfcliop  cene  vergadering      llt 
Jmet  ecni}jc  Bisfclioppcii   te   JMedioInnuvi.    Maar  in-     !^,",';'f 

°  V  lil 

middels   was   de   Keizer  door   zijne  Raadcn  omgezet  Moot  art. 
geworden;  rufikus  en  anderen  wisten  hem  te  doen  "^  ^*  ^» 
begrijpen ,  hoc  noodzariklijk  het  (traden   des  oproers  [^^    ^.J^^ 

was.    Men  zorgde  echter,  om  dit  zijn   bcQiiit  voor 

AMBROSius  geheim  te  houden ;  over  wien  de  Keizer 
zich  mcermaalen  beklaagde ,  dat  hem  hét  dén  en  an- 
der tcrdond  bekend  werd ,  wat  in  den  Staatsraad  be- 
paald en  vastgefteld  was(*).  Op  zijn  bevel  dan  werd 
•sawThesfalonica  eene  flrnfle  geoefend,  die  meer  cene 
tot  de  hoogftc  wreedheid  gedrevene  wraak  genoemd 
kon  worden.  Alle  Sclirijvers,  hoe  zeer  in  fommige 
omftandighedcnvcrfchillende, komen  trouwens  daarin 
overeen,  dat  fchuldigen  en  onfchuldigen ,  ingezetenen 
en  vreemdelingen ,  aldaar  zonder  onderfcheid  in  groots 
menigte  nedergcfabeld  zijn,  wier  getal,  volgends 
theodOretüs,  wel  op  7,000  menfchen  zal  belopen 
hebben.  De  Keizer  had  te  laat  een  bevel  herroepen, 
van  hetwelk  men  nauwlijks  geloovcn  mag,  dat  hcE 
van  eenen  Vorst  in  die  mate  van  woede  kan  f^eac- 
ven  zijn,  als  het  ten  uitvoer  gebragt  werd  (f).  De 
ontfteltcnis  te  Mediolanum  was  algemeen,  op  de  tij- 
ding v.m  dezen  moord,  en  ieder  den  was  verwach- 
tende, hoe  zich  aïmbrosius  daar  bij  gedragen  zou. 
Deze  overhaastte  zich  niet;  hij  kende  's  Keizers 
drift ,  maar  ook  zijne  godvruchtige  gezindheden ,  om 
zijne  natuurlijke  haastiglieid  te  beteugelen.  Dus  wil- 
de 

C^)  AMcRos.  Lpht.  LI.  [mg.  99-. 

(I  )  AMuaos.  /.  c.  pag.  998. 

IX.  Deel.  G 


9»  KERKELIJKE 

III       de  hij  hem  tijd  laten ,  om   den  begaanen  misflag  te 

BOEK     lierftellen.     throdosiüs   flond  cerlaiiff  te   Mediola- 
Vlir  ■     ,  .       ,  ^ 

Hoofdd.  *^^^'^  terug  te  komen;  cenige  dagen  te  vooren  ver- 
na  C.  G.  trok  AMDROvSius,  onder  voorwcndzei  van  zijnen  ziek- 
tot  1  6  ^^^^  toeftand ,  naa  het  land.  Eindelijk  oordeelde 
■  hij  het  diendig,  den   Keizer  in  cenen   Brief  de   na- 

druklijkfte  voordellen  te  doen  (*).  Hoe  duidlijk  nu 
AMEROsius  in  dezen  Brief  den  Keizer  te  verüaan 
had  gegeven,  dat  hij  zich  aan  de  Kerkelijke  Boete 
zou  moeten  onderwerpen  ,  geloofde  deze  echter 
waarfchijnlljk ,  dat  hij  door  zijnen  ftand  daar  boven 
verheven  was.  Hij  kwam  dan,  om  den  openbaren 
Godsdienst  bij  te  wooncn  (f).  Maar  amerosius 
ging  hem  buiten  het  voorportaal  der  Kerk  te  ge- 
moet,  en  fprak  hem,  met  deze  woorden,  aan: 
5,  Gij  fchijnt  nog  niet  te  weten,  ó  Keizer!  hoe 
5,  fchandclijk  en  zwaar  de  door  u  begaane  moord 
„  zij!  en  alhoewel  de  eerfle  drift  bedaard  is,  zoo 
„  heeft  toch  de  rede  deze  (loute  euveldaad  nog 
y,  niet  erkend.  Want  misfchien  verhindert  u  de 
„  Keizerlijke  magt ,  de  zonde  te  erkennen.  De  magt 
„  verduidert  wel  de  rede.  Doch  men  moet  de  Na- 
,,  tuur  befchouwen;  hare  fterflijkheid  en  bouvvval- 
„  ligheid;  het  oorfpronglijk  (lof,  waar  uit  wij  ont- 
„  ftaan  zijn  ,  en  waar  in  wij  terug  keeren.  Gij 
„  moogt  niet,  door  den  glans  van  het  purper  be- 
„  drogen,  onwetend  blijven,  welk  een  zwak  lig- 
„  chaam  daar  onder   verborgen  is.       Gij    heerscht 

„  over 

( *  )  Epist.  LI.  pag.  P97. 

(f)  PAUL.  /.  c.  p.  VIL  THEOD.  /.  c.  Cap.  i8. 


■wierp  liij    zicli   in  de   Iverk  op  den  óroncL  Tieclev. 

*^       IX.D,  Bladz.99. 


G  E  S  C  II  r  E  D  E  N  I  S.  99 

5,  over  nienfchcn,  6  Keizer!    die  van   dezelfde  na-      III 
,,  tuur  met    u,  ja    inve    mededienstkiiccliteii    zijn*     "o*^'* 
^,  Want  'er  is  één  Heer  en  Koning  van    allen ,   één  Hoofdfl. 
„  Schepper  van   allen.     INIet  welke  oogen  wilt   gij  na  C*  G* 
5,  dan   den  Tempel    des    gemeenfchappelijken   Heer  ^^^^  ^^* 

i,,  aanzien  ?     Met  welke  voeten  wilt   gij   die  heilige 

5,  vloer  betreden?     Hoe   wilt  gij   de   handen  iiitfte- 
5,  ken,  die  nog  druipen  van  het  bloed  der   onrecht- 
5,  vaardig  vermoorden?     Hoe   wilt    gij    met    zulke 
„  handen  het  hoogheilig  ligchaam   des  Hceren  aan- 
„  nemen?    Hoe  wilt   gij   het  eerwaardig  bloed   aan 
5,  den  mond  brengen,  gij    die   door  ccne  woedende 
5,  uitfpraak  zoo  veel  bloed  wederrechtelijk   vergoten 
5,  hebt?     Vertrek    dan,   en   beproef   het    niet,   de 
„  eerfte  zonde  met  nieuwen  te  vermeerderen!  Neem 
5,  de  banden  aan,  welke   God,   de  algemecne  Be- 
,,  heerfchcr,  van  omhoog  billijkt!     Zij    hebben  ccne 
5,  genezende   kracht,    en  herflellcn    de    gezondheid. 
„  weder.  "    tiieodosius   beriep  zich   wel  op  da- 
viD,  die   ook    groote  zonden  bedreven   had,  maai* 
AMBROSius  antwoordde  hem  terflond:    Zijt  gij  hem 
in  zijne  zonden  nagevolgd,   volg  hem  dan  ook  in 
zijne  bckeering  na!     Thans  onderwierp  zich  de  Kei- 
zer aan  alles;   wat   de  Bisfclïop  van    hem    cischtc. 
Even  als  de  gemeenfiie  Christen  beleed  hij  van    de 
Kerklijke  Gemcenfchap    zijner  onderdaanen  uitgeflo- 
ten te  zijn  j  en  fchuldig  ,   om    die    door  Kerklijke 
Boete  weder  te  winnen.    Met  alle  de  eertekenen  der 
hoogde  waardigheid    bekleed,   wierp   hij  zich  in   de 
Kerk  op  den  grond  neder,  beleed  zijne  zonden  met 
traaneii,  en  bad   om   derzclver  vergeving.     \\'rvol- 

G  2  gends 


300  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III  gcnJs  oefende  hij,  onder  voorbidding  der  Gemeente, 
KOEK  j^  Kerl^eboete,  die  hem  van  ambrosius  voor  zelic- 
Hoofdil.  1'^"  tijd  opgelegd  wns ,  op  die  wijze  uit ,  dat  hij 
m  C.  G.  geheel  van  de  Keizerlijke  praclit  ontbloot ,  even 
tot  0.76  ^^^^^'"'S  ^^  godvruchtig  als  eenzaam  in  zijn  palcis 
■  leefde    (*).     Acht   maanden    waren    dus  verlopen, 

toen  het  Kersfeest  in  het  jaar  390  op  handen  was ; 
maar  de  bepaalde  tijd  van  boete  was  nog  niet  ver- 
üreken.  Jn  dezen  (land  ontmoette  hem  rufinus  , 
die  zijn  bijaonder  vertrouwen  genoot ,  en  hem  naar 
de  reden  zijner  treurigheid  vraagde.  De  Keizer  gaf 
hem  ten  antwoord ,  dat  niemand  ,  dan  iiij  zelf,  zijn 
ongeluk  genoeg  voelen  kon;  want  de  Kerk  ftond 
zelfs  voor  lijfeigenen  en  bedelaars  open;  maar  voor 
hem  was  de  ingang  in  de  Kerk,  en  zelfs  //;  (Jen 
Hemel ,  gefloten ,  dewijl  het  gene  op  .  Aarde  gehon^ 
den  ti'as.,  ook  in  den  Hemel  gebonden  is.  rufinus 
bood  aan,  om  den  Bisfcho-p  tot  toegevendheid  je- 
gens den  Keizer  te  bewegen;  maar  de  Keizer  twij- 
felde aan  den  goeden  uitflag.  Ik  ken,  zegt  hij,  de 
rechtvaardigheid  van  zijn  vonnis;  nooit  zal  hij  ,  uit 
eerbied  voor  de  Keizerlijke  magt,  de  Godlijke  wet 
overtreden.  Als  rufinus  desniettemin ,  met  zijne 
bewilliging,  eene  proeve  nam,  bij  ambrosius,  ver- 
weet deze  hem  eene  hondfche  onbefchaamdheid ,  om 
dat  hij,  alhoewel  hij  dien  ijslijken  moord  had  aan- 
geraaden,    evenwel    zonder    zich  te  fchamcn,  daar 

van 

« 

("*)  AMCROs.  Oraf.  de   obiiu  Theodof.  Tom.   Il-    0/^/>. 

pag.    1 205-1 207.   PAUL.   RUFIN.    SOZOM.    et    TIIEOD.     //.  CC, 

AUGUST,  de  Civ.  Dei  L.  V.  C.  26. 


G  E  S  C  II  I  E  D  E  N  I  wS.  loi 

van  fprckcii    kon.     rufinus    ging    voort,  hem  te      III 
bidden,  'er  bijvoegende,  dat  de  Keizer  dra  zelf  ko-     ^^^ 
men  zou.     Thans  werd  amdrosius  driftig;   en  ver- Hoofdft. 
khiarde  aan   den   Staatsdienaar ,   dat    liij  den  Keizer  "^  ^-  ^• 
niet  in  de  Kerk  zou  laaten,   maar  als   deze  dwang- j^,.    ^^5] 
middelen    en    geweld    wilde     gebruiken,    veilde    hij 

^  gcern  de  dood  ondergaan,  rufinus  liet  dit  den 
Keizer  melden,  maar  deze,  die  reeds  op  weg  was 
naa  de  Kerk,  veriinderde  zijn  voornemen  niet  (*).— 
Hij  vond  den  Bisfchop  in  den  kring  der  tegen  de 
Kerk  aanllaande  gebouwen ,  alwaar  hij ,  met  de  Ou- 
derlingen, bezoek  ontving,  en  de  Keizer  verzocht 
hem,  om  opheffing  van  den  Kerklijken  Ban.  am- 
BROsius  gaf  hem  ten  antwoord ,  dit  was  de  komst 
van  eenen  Dwingeland ,  die  tegen  God  raasde ,  en 
deszelfs  wetten  met  voeten  trad.  Ik  verzet  mij  niet 
tegen  de  beftaande  wetten ,  zeide  theodosius  ;  ik 
bid  u  flechts,  dat  gij  de  menfchenliefde  van  onzen 
gemeenfchappelijken  Heer  in  aanmerking  neemt,  cii 
mij  de  deur  niet  fluiten  v/ilt,  welke  de  Heer  voor 
allen,  die  berouw  laten  blijken,  opent.  Op  de 
vraag  van  ambrosius,  door  welke  kenmerken  van 
berouw  hij  dan  zijne  zwaare  misdaad  vergoed  had? 

.liet  de  Keizer  het  aan  hem  over,  om  dit  te  bepaa- 
len.  Hier  op  deed  de  Bisfchop  een  voorftel,  dat 
de  Keizer  beletten  zou,  dat  voor  het  vervolg  beve- 
len ,  die  in  eenen  aanval  van  drift  gegeven  werden , 
geen  nadeel  konden  doen;  en  wei  door  eene  wet, 
dat  alla    doodvonnisfen     of    verbeurdverklaring    van 


goe- 


{*])  TlIRODOr.CT.  /.  c. 


lot  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III       }rocdcrcn,   den    Keizer  eerst    dertig    dagen  daar  na 
^"-'"^     zouden  voorgelegd  worden,  om  ze  te   bevesticien   of 

V[II  o      o  ï  c. 

Hoofdih  ^^  verbeteren,   eer  zij    openbaar    gemaakt,   of  vol- 
na  C.  G.  gends   anderen ,   ten    uitvoer  gebracht  werden.    De 
tot   476  ^^^^^^^  ^^^    goedkeurende ,   werd    'er    kort    daar   na 
i»-^— < —    foortgelijke  wet  uitgevaardigd.  —  Op  deze  toeflem- 
niiiig  volgde  terftond  de  vrijfpreking  van  den  Keizer, 
ïlians  mogt  hij  in  de  Kerk  gaan,  in  welke  hij  zich 
op  den  grond  nedervvierp  ,  en   de   woorden  uit  den 
CXIXden  Pfahn  fprak:     Mijne  ziele  kleeft  aati  het 
ftof'^  maak  mij  levende  naar   uw   woord  ï  zich  ver- 
der de  haairen  uit  het  hoofd   fcheurende,   voor  het 
voorhoofd  flaande,  eii  vele   traanen  flortende.    Als 
nu  de  tijd   kwam,  dat  de  Gelovigen  hunne  gaven 
op  den  Altaar  legden,  ftond  hij  al  wenende  op,  om 
ook  de  zijne  daar  te  brengen.     Maar  toen  liij  binnen 
het   tralicnhek,  hetwelk   (\t\\  Altaar  en  het  zooge» 
noemde  Heilige  befloot,  flaan   bleef,   om   te   wach- 
ten, tot  het  Heilig  Avondmaal    daar  uitgedeeld   zou 
worden,  liet  ambrosius   hem   door   den   Aardsdia-, 
kon  aanzeggen ,  dat  deze  plaats  alleen  voor  de  Pries- 
ters openftond ;  dat  hij  zich  derhalven  onder  de  ove-» 
rige  Christenen  moest  begeven;  want  dat   het  pur-» 
per  hem   wel  tot   Keizer,    maar   niet  tot  Priester, 
maakte.    Ook  deze  vermaning  nam  de  Keizer  dank- 
baar en   gehoorzaam   aan;    alleen  ontfchuldigde    hij 
2ich  daar  mede ,  dat  hij  te  Konjlantinopalen  gewoon 
geweest  was,  om  zich  in  dit   gedeelte   der   Kerk  te 
plaatzen.    Naderhand   nam   hij   dit   voorfchrift   ook 
in  do  gemelde   Hoofdflad   waar,  gevende    aan   ^txy 
Disfchop  NECTAR.IUS  aldaar,  die  de  reden   hier  van 

we» 


GESCHIEDENIS.  103 

weten  wiKlo ,  zuchtend  ten  antwoord ,  dat  liij  thans      III 
eerst  geleerd  had,  welk  onder fcheid  Vr  z//"   tnsfchen     ^^J^ 
den  Keizer  en   den    Priester;   eindelijk   had  hij   den  Houfdft. 
Lceriiar  der  waarheid  gevonden;   hij  kende   niemand  "^  C.  G, 
dan    AMBROsius  ,    die     den    Bisichoppclijkcn    naam  ^ó^    .7^* 
waardig  was   (*).     Ook   bekhiagde    hij  zijnen  mis- 
(bp,  alle  de  overige  dagen  van  zijn  leven  (f).  -  In 
het  breedvoerig  verhaal  van  theodoretus  ,  aangaan-, 
de  dit  geheele  geval,  komen  nu  wel  eenige  omftan- 
digheden  voor,  die  niet   nauwkeurig  fchijnen ,   maar 
over  het  geheel  is  de  zaak ,  naar  waarheid ,  verhaald, 
THEODORETUS    vocgt   'er  ook  zijn  oordeel    bij  (§), 
en  verklaart  den  Keizer  en  den  Bisfchop  beiden  even 
bewonderingsvvaardig;    den    Bisfchop    wegens    zijne 
vrijmoedigheid  en  warmen  ijver,  en  den  Keizer,  we- 
gens zijne   gehoorzaamheid  en    zuiver    geloof.     Dit 
oordeel  is,  in  het   vervolg,  bijna   eenpaarig   overge- 
nomen, zelfs  door   Protertanten.     In   de   daad,  men 
kan  niet  ontkennen,  dat  eene  foortgelijke  wreedheid, 
als    die  te   Thesfalonica    gepleegd,   vooral   in   eenen 
Christen  -  Keizer ,  verfoeilijk    was,    en   theodosius 
zijnen  titel  van   den  Grooten  onwaardig  maakte  ;  en 
dat  dezlve  waarlijk  verdiende,  dat  de  Keizer  openlijk 
zijn  berouw,  met  de  levendigfte  blijken,  te   kennen 
had  gegeven ,  hetwelk  hij  aan  zich  zelven ,   aan  zij- 
ne onderdanen,  aan  de  wetten,  den  Godsdienst,  en 
de  deugd  zelve,  verfchuldigd   was.     Ook   zou  ieder 

het 

(*)   THEOD.   /.   f. 

(t)  AMHRos.  Orat.  de  obitu  Theod.  pag.  1207, 
(S)  His(.  Eceks.  Libr.  V.  Cap,  18. 

G4 


,0..^  K  E   R  K   E  L  IJ   K   E 

ifli'     het  in  AMBROSius  loflijk   hebben   gevonden,    indreii 

"^•"'•^      hii,  als  een  Leeraar  van  het  Christendom ,  den  Kei- 
VIII 
lioofdil.  2:er,  in  het  geheim,  zijn  vergrijp  nadruklijk  onder 

n«C.  G.  het  oog  gebracht,  en  hem  tot  berouw  en  leedwezen 
loc'  1%  vermaand  en  opgewclct  had.     Maar  zoo  openlijk  de 

<^- waardigheid  van  den  Vorst  op  het  fpel  te  zetten,  door 

hem,    zoo  hecrschzuchtig,   eene  willekeurige  boete 
op  te  leggen,  en  de  magt  en  het  aanzien  der  Geest- 
lilklieid  bovenmatig  te  verheffen ,  was  eene  daad  van 
zorglijk  inzien,  niet  gevorderd,  door  de  voorfchrif-^ 
ten  van  den  Godsdienst,    en   een    voorbeeld,   het- 
welk ,  gelijk  in  het  vervolg  daadlijk  gebeurd   is ,  na- 
derhand verder  misbruikt  kon  worden,  om  wettige 
Vorsten  en    Overheden',    die    het   ongeluk    mogten 
hebben ,  aan  de  Gcestlijkheid ,  of  aan  dezen  of  genen 
aanzienlijken  Bisfchop  te  mishaagen,  met  den  Kerk- 
hikcn  Ban  te  ilaan ,  en  daar  döór  zelfs  van  land   en 
luiden  te  ontzetten.  Al  erkennen  wij  dan,  datArnsRO- 
sius,  met  de  beste  inzichten,   in  dezen  hcbbc  ge- 
handeld, hij  matigde  zich  nogthans  meer  aan,   dan 
eencn    Lceriiar    van   het    Christendom,  met  recht, 
geacht  kan  worden  toe  te  komen. 
Kerkver-      Door  de  tijding-  van  den  gemelden  moord  te  Tkes' 

gadering    z^/^;;/^^    y^^^f^  de  Kerkvergadering,  die  thans  in  het 

ie  Medio--'  '  -,r   7.  ,         ^        .  ^' 

lanura,      jaar    390, -te  MeaioMnum'^    door    ambrosiüs    met 

eenige  Gafïifche  en  ItaUaanfche  Bisfchoppen  gehou- 
den werd ,  voor  eenen  tijJ  afgebroken.  De  khaciii' 
nen ^  of  de  Bisfchoppen,  die  zich  met  ithacius, 
eenen  Spaanfchen  Bisfchop,  verbonden  hadden,  en 
die  in  het  ter  dood  brengen  van  de  voornaamfle 
'Prisdlhdnhten  de  hand  hadden  gehad,  hadden  aan- 

Ick 


GESCHIEDENIS.  105 

ïclding  tot  dezelve   gegeven;   cii  amürosiüs  keurde      m 

dezen  trccst  van  vcrvol2;ing  ten ftcrkficn  af ,  waar  mede    '^"-'^ 

VI  f  i 
een  befliiit  cener  Kerkvergadering,  teTun'n ,  om  dezen  Houict. 

tijd  gelioLiden ,  inftemde  (*).    Waarfchijnlijk  was  het  "a  C.  '.  . 
ook  op  deze  vergadering, dat  AMLROSius  met  zijne  ambt-  J^"  "^''J 
genoten  den  gewaandcn  Ketter ,  of  liever  ongelukkigen  -  ■ 
getuigen  der  waarheid ,  jovinianus  ,  die  te  Blediolaiium 
gekomen  was,  op  het  ontvangen  van  een'  Brief  van 
üen  Roomfchen  Bisfchop  siricius  ,   die   hem  reeds 
als  eenen   Dwaallccraar   veroordeeld   had,    insgelijks» 
als  zoodanig  veroordeelde    (f).     Het    blijkt    dus, 
dat ,  fchoon  hij  harde  dwangmiddelen  en  lijf-  en  le- 
vensflraffen  tegen  de  Ketters  afkeurde   (§) ,  hij  nog- 
thans  haatlijke  verkettering,  ook  afzetten   en   bannen 
voor    fchikkingen   hield,   die,    tot    handhaving   der 
Kerkelijke  orde  en  eenheid  in  Geloofszaken   onont- 
beerlijk waren. 

Ojk  deze  gcbcurenisfcn  fchijnt  het  uitgeven  van  Zijn  Boek 
édn  der  vermaardfte  en  merkwaardigfte  Boeken  van  o^'^^de 
AMBiiosius,  ten  mniiten  met  veel  laater,  gevolgd 
te  zijn,  zijn  werk  over  de  Plichten  van  Christelijke 
Leer  Haren  ^  zoo  als  d<^  Benedictynen  ^  met  recht,  den 
titel  herftcld  hebben,  die  te  vooren  meer  algemeen 
was  over  de  plichten  (**).  Kort  te  vooren  had 
fJHRYSOsTOMus  ccn  wcrk  uitgegeven  over  het  Pr/Vf- 

ter- 

(*)  Concil.  Taurin.    Can.   6,  pag.   ^S9-    ^'i   mardlin. 
^ct.  Coiicih  Tom.  I.  Verg.  Deel  VII.  Bladz.  285. 
(t)  Zie  Deel  VI.  Bladz.  sop. 
<§)  Zie  Deel  VI.  Bladz.  2^6. 
^**)  De  O^dis  Blinijïrorum  Libri  trèiT.  II. p,  J-I^a, 

05 


io6  KERKELIJKE 

"^^y  terckm  (♦)•  amcrosiüs  ,  die  den  geest  van  chry- 
vTn  sosTOMUS  niet  had,  bewandelde  den  weg  van  na- 
Hoofdil.  voJging,  want  behalven  het  opfchrift,  heeft  hij  ook 
ï^  ;^^' zijne  wijze  van  voordragt  van  cjcero  over  de  PU ch-. 
tot  4/6.(6!}  ontleend,  en  verfcheidene  plaatzcn  uit  dat  werk 
-  woordelijk  ovcrgcfchrevcn ,  hoewel  hij   de  zedenleere 

van  het  Christendom  ver  boven  de  Wijsgccrige  der 
Grieken  en  Romeinen  verheft.     Hoe  het  zij,  in   dit 
werk  is  onftrijdig   een  aantal   fchoone  plaatzen,  die 
niet  alleen   van  's  mans   ijver   voor  de  Godzaligheid 
getuigen  ,   maar  ook   meestal   in   eenen   zuiveren   en 
aangenamen  fliijl  zijn  opgefteld ,  doch  is  hetzelve  ook 
niet  zonder  groote  gebreken,  gelijk  door  anderen  is 
aangetoond  (f). 
iiMUROsi-      Ondertusfchcn   vinden  wij   ambrosius  ,    ten   tijde 
us  ver-     ^j^^^  |^£|.  fchrijven  van  dit  werk ,   weder  ijverig  bezig 
gen  op  de  in  Kerkelijke  handelingen.     Op   de   Kerkvergadering, 
Kerk  ver-  ^jg  in  het  jaar  391  \.(^  Kapua  gehouden  werd,  wegens 
teKapua    ^^   "^5   voortduurende    Mektiaanfche    Scbeui-ing   te 
en  tegen    Antidchi'è  ,    en    wegens    bonosus  ,    die   befchuldigd 
BüiN05U>.  ^g^^    ^^^    verfcheidene    Ketterijen  ,    had    ambro- 
sius  zo  al  niet   het  Voorzitterfchap ,   hetwelk   heel 
waarfchijnlijk  is,  ten  minfle  eenen   grooten   invloed. 
Trouwens,  in  den  Brief,  door  hem,  in  naam  dezer 
Sijnode^  gefchreven  aan  theofilus,  Bisfchop  van 

(*)  Zie  Deel  VII.  Bladz.  8. 

(f)  BARBEYRAC  Prcfüce  fur  Ie  Breit  de  la  Na- 
ture  et  des  Gens  par  Pufendorf  pag.  XXXIII.  /^I» 
en  Traite  de  la  Morale  des  Peres  de  fEglife  pag. 
ai5.  fqq. 


GESCHIEDENIS.  107 

/ilcxatuJnè  (*),  fpreckt  hij   op  die  wijze   van   den      III 
Roomfchen  Bislchop,  waar  uit  men  kan  beduitcn,     ?^':^ 
dat  deze    op  die  vergadering  niet  tegenwoordig  is  Hoofdft. 
geweest.     Hij   beklaagt  zich,  dat    de   vergadering,  «^  C.  G. 
door  fclinld  van  flavianus  ,  de  fcheuring  niet   had  jj^j   ^-5] 

kunnen  wegnemen;  flaat  tiieofilus  ,  en  de  overige 

Cisfchoppen  van  Egypte^  eene  nieuwe  proeve  voor, 
tot  lierftel  van  den  vrede  der  Kerke;  maar  verzoekt 
hem  tevens ,  aan  zijnen  Heiligen  Broeder^  den  Pries~ 
ter  der  Roomfche  Kerk^  eenig  bericlit  daar  van  te 
geven;  alzoo  hij  toch  geene  uitfpraak  zou  willen 
doen,  die  hem  zou  kunnen  mishagen. 

A\^cgens  bonosus  was  op  deze  Kerkvergadering 
een  befluit  genomen,  dat  de  zaak  van.  dezen  Bis- 
fchop  te  Sardien  in  lUyricum ,  of  volgends  anderen 
te  Naisfin  in  Moefi'é^  door  de  nabuurige  Bislc hop- 
pen, bijzonder  de  Macedonifche  ^  onder  Voorzitting 
van  ANYSius,  Bisfchop  van  Thesfalonica ,  onder- 
zocht zou  worden.  Dit  gefchicdde  ook ,  en  zij  ont- 
zetten hem  van  zijn  ambt  (f).  Wij  hebben  reeds 
elders  gezien  (§),  dat  donosus  ,  zoo  min  als  hel- 
viDius  en  anderen ,  in  zijnen  tijd ,  den  geduurigen 
Maagdelijken  Staat  van  maria  niet  geloofd  hebbe, 
maar  ook  daarom,  even  als  die,  verketterd  is  ge- 
worden. Buitendien  fchijnen  hem  nog  Ariaanfche 
en  Foiiniaanfche  gevoelens  van  christus  ,  als  ook 

dat 
•    (*)  Episi.  LVI.  Tom.  II.  Opp.  pag.  iio5. 

Cf)  Epiit,  de  eau  fa  Bonofi  int  er  Epiit.  Atnbrof.  l.  e, 
p.  1008.  et  in  HARDUIN.  Jet.  Concil.  T,  I,  />.  859, 

(S)  Zie  j:ieel  VI.  Uladz.  189. 


lOt) 


K  E  R  K  E  L  IJ  Iv  E 


III 

BOEK 
VIIF 

Hoofda. 

na  C.  G. 
Jaar  363- 
tot    47Ó. 


Keizer 

VALCNTI- 
KIANUS 


dat  CHRISTUS  enkel  voor  ccn'  aangenomen  Zoon 
van  God  te  houden  zij,  te  last  gelegd  te  wezen 5 
doch  de  berichten  omtrent  hem  zijn  duifler  en  ver- 
ward. Genoeg,  in  den  gemelden  Brief,  over  de 
zaak  van  bonosus,  welke  zeer  waarfchijnlijk  door 
siRicius,  Bisfchop  van  Rome^  aan  anysius  en  an- 
dere Bisfchoppen  in  lUyri'é  afgezonden  is ,  wordt 
enkel  deze  Ketterij  van  bonosus  aangehaald,  en  el- 
lendig genoeg  wederlegd,  dat  imaria,  na  de  ge- 
boorte van  jESus,  bij  josef  kinderen  gehad  hebbe. 
Volgends  dien  zelfden  Brief,  in  welks  begin  siri- 
cius  erkent,  dat  het  vonnis,  hetwelk  de  gemelde 
Bisfchoppen  tegen  boi^osus  geveld  hadden,  hem 
niet  veroorloofde,  zich  in  dezen  twist  te  mengen, 
eene  bekentenis,  waar  uit  men  de  afhanglljkheid  des 
Roomfchcn  Bisfchops  van  de  Kerkvergaderingen  heeft 
willen  bewijzen,  vraagde  lonosus  aan  ambrosius 
om  raad,  of  Ijij  niet  het  hem  ontnomen  Bisdom 
met  geweld  weder,  in  bezit  mogt  nemen  ?  maar 
kreeg  tot  antwoord ,  dat  hij  zich  liever  befcheiden 
en  geduldig  aan  de  uitfpraak  der  Bisfchoppen  moest 
onderwerpen.  Naderhand  verdedigde  ambrosius  de 
Helling,,  dat  maria  altijd  Maagd  gebleven  is,  in 
een  bijzonder  gefchrift  ( * ) ,  gtlijlc  wij  reeds  el- 
ders (f)  gezien  hebben. 

Onder   deze   bezigheden  werd    ambrosius    onge- 
meen getroffen  door  de  tijding  van  den  ongelukkigen 

dood 

.  (*)  Liber  de  Infiitutione  Virginii  of    Senm  tk    ftr- 
giintate  per  pet  ua  S.  Marine. 
(t)  Zie  Deel  VI,  Bïr.dz.  186. 


C  ES  C  II  I  E  D  E  N  I  S.  ior> 

dood  vnn  valentiniaan  II.     Dczq  Vorst,  die  eerst      JIJ 
twintig  jaiireii  oud  was ,  had  zich ,   zcclcrt   de  dood     ^^^^ 
7.ijncr  Moeder   justina,   zeer  genegen  jegens  hem  Hoofdd. 
ffctoond,  een  gevolg  van  de  gevoelens ,  welke  tiieo-  "^  C.  G. 
Dosius  hem  inprentte.    Hij  vereerde  hem  ,  als  zijn'  Iq[   ^-g° 
Vader,  en  begeerde,  toen  hij  zich  nu  in    Gal/i'é  be-  • 
vond ,  dat  hij  tot  hem  komen  wilde ,   om   hem   den  ^^^^^"^ 
Doop  mede   te   dcelen;    tevens    wenschtc    hij,    dat  door ar- 
AMBROSius  eene  goede  vcrRandliouding  wilde  ftich-  i''Ogastes< 
ten  tusichen  hem  en  zijnen  al  te  magtigen  Veldheer, 
ARBOGASTES ,  ccncn  Frank  en  Heiden,     ainibrosius 
was   reeds  op   reize  over  de    Alpen  ^  in  Mcij'  des 
jaars  392,  toen  hij  vernam,  dat  de  gemelde  Veld- 
heer zijnen  Keizer  te  Vienna  of  Vienne  in  het  Dau- 
fnè  had  laten  vermoorden   (*).     Thans  keerde  hij 
treurig  naa  Mediolanum  terug,  alwaar  hij  zkli  gecrn 
vooral   de    wereld    zou    verborgen    hebben ,    indien 
hem  dit  wegens  zijn   ambt    mogelijk    was   geweest. 
Eenigen  tijd   daar  na  bracht  men  het  lijk  van  va- 
LENTiNiAAN    dcrwaards ,    alwaar    hij    naast    zijnen 
Broeder    gratianus    begraven    werd.     Naar    allen 
fchijn  (lelde  hij,  bij  deze  lijkplegtigheid ,  dat  gedenk- 
fchrift  op,  ter  vertroosting  van  de   Keizerlijke  Fami- 
lie, h'etwelk  men  gemeenlijk  voor  eene  Lijkreden  ge- 
houden heeft  ( t ). 

ARBOGASTES,  de  mootdeuaar  van  valentiniaan,  £ltgeml'3 
had  nu  den  naam  en  waardigheid  van  Keizer  in  het  Keizer. 

Wes- 

(*)  AMI5R0S.  Epht.  LIII.  pag.  1002.  de  obitu  Faknt. 
Confolat.  T.  II.  Opp.  pag.  11 80. 

(t)  -D^  0^^^^  f^(flent.  Confolat.  p.  1173-1195. 


no  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       VVcstcii  aan  eugenius,  ecnen  Keizerlijken  Geheim- 

BOEK     fchrijver,    en    die    ook    meer  een    Heiden  dan  eert 

Iloofdfc.  Christen  zal  geweest  zijn,  gefchonken;    maar  in  de 

u.i  C.  G.  (jaacj   behield  hij   de  hoogde  magt  in  dit  deel   des 

to7  l-ó'  ^'J^"'^   ^^'^^  ^^^^  zelven.     Dewijl   ainibrosius  ^    een 

man  van  zoo   veel  betekenis  in  de  Kerk,  en  ook 

eenigermate  in   den  Staat  was,    fchreef   eugenius 
fpoedig  aan  hem,   om  zich  ook  door  zijne  onder- 
fteuning  op  den  troon  te  bevestigen;   maar  hij  kreeg 
van  hem  geen  antwoord ,  omdat  de  Bisfchop  hem 
maar  zwakke  Christelijke  gevoelens  toevertrouwde, 
en  ook  waarfchijnlijk  geloofde,  dit  aan  de  gedachte- 
nis van   vALENTiNiANus  verfcliuldigd  te  zijn   (*). 
Ook  gebeurde  werklijk  kort  daar  na,  het  gene  hij 
gevreesd  had:    eugenius  ftond  aan  de  aanzienlijke 
Heidenen  te  Rome  toe  de  herftelling  des  Altaars  der 
Overwinning ,  en  de  inkomflen  der  Heidenfche  Tem- 
pelen.   Ook  kwam  hij,  in  het  jaar  393,  te   Medio- 
Janum;   maar  op  de  tijding    van  zijne    aannadering 
week  AMBROSius   uit   deze  ftad,  niet,  zoo  als   hij 
fchrijft  ( t ) ,  uit  vrees ,  als  of  hij  de  hem  toever* 
trouwde  Gemeente  had  willen  verlaten,  maar  alleen, 
om  de    tegenwoordigheid  van  eenen  Kerkroover  te 
vermijden.     Evenwel    rekende    hij    het    zijn'   pligt, 
hem  ook  afwezend  voorftcllcn  te  doen,  over  zijn 
begunfligen  van  het  Heidendom,  gelijk   hij  dan  ook 
aan  eugenius  deswegcns  fchreef  (§),  zonder  ech- 
ter zijn  oogmerk  daar  mede  te  bereiken» 

Doch 

(*)  AMBROS.  Epist.  LVII.  pag.  lolö. 

(t)  Ep.  LXI.  /.  1020.        (§)  Ep.  LVIII.  p.  1010. 


GESCHIEDENIS.  iii 

Doch  de  rcgccring  van  el'oenius   was  kort  van      ni 

duur.    Hij  werd,  in  September  394,   niet  ver  van    ^^^'^ 

^quikja ,  door  theodosius  geflagen ,    en  van   zijne  Hoofdlh 

eigene  Soldaten  omgebracht  (♦).     Zonder  deze  ver- na  C.  G. 

andering  zou  ambrosius  en  zijne    Gecstlljkhcid  veel  'l^^^  \^^ 

te  vreezen  hebben  gehad.     Want   alzoo ,  ongetwij- 

feld    op    zijne  verordening,   de    gefclienken,    vvclkc  ^^^''-''^'^* 
,    r^    1  7f^  f.  ,  ,       ,    doorxiiE- 

EUGENius  aan  de  Kerken  te  mcaioianum  aanbood,  odosius 

van  de  hand  gewezen ,  en  hem   zelven   de  gemeen-  ovenvon- 
fchap  van  het  openbaar  gebed  ontzegd  was ,  hadden  gedood, 
ARBOGASTES  CU  andere  Grooten  van  deze   partij  ge- 
dreigd, indien   zij  als   overwinnaars   terug  keerden, 
dat  zij  de  Hoofdkerk  aldanr   in   eenen   ftal  verande- 
ren, en  de  Geestelijken  tot  Krijgsdienflen  noodzaken 
zouden   (t>.     Ondcrtusfchen   was  ambrosius,   tér- 
Hond  na  hun  vertrek,  weder  bij  zijne  Gemeente  ge- 
komen.    Hij  zag  de  overwinning  van   theodosius  , 
virelke  door  een'  hevigen  flormwind,  die   den  vijand 
in  het  gezicht  woei,  gemaklijk  was  gemaakt,  met 
andere  Christen -Schrijvers   van  zijnen  tijd,  als   een 
wonderwerk  aan  (§),  waarom  hij  ook   den   Brief, 
in  welken  de  Keizer  hem   daar  van   kennis  gaf,  bij 
de  plcgtige  dankzegging  in  de  Kerk,   op  liet  Altaar 
legde  (**).    Toen  hij  vervolgends  den   Keizer  geluk 
wenschte,  verzocht  hij  denzelven  om  vergeving  voor 

hen, 

(*)  zosni.  Hist.  Libr.  IV.  Cap,  58.  socr.  Libr.  V. 
Cap.  25.   ?ozoM.  Libr.  VII.  dp.  z^. 

( f  )  PAULIN.   /?/.  yfmbrof.  pag.  IX. 

(§)  Enarr,  in  Pf.  XXXVI.  T.  I.  Opp.  p.  ^Sf?.  Ep, 
LXII./».  1022.         (**)  Ep.  LXII.  p.  loac. 


SIVS. 


,J2  K  E  R  K  E  L  JJ  K  E 

III       hen,  die  de  partij   van  eugenius   gekozen  hadc^erf^ 

Boek     g,j  jjg  ^q  31edioIattum  in  eene  Kerk  gevlucht  waren; 

Hoüfdfl.  i^   ïiy   reisde  zelf,   ten    dien   einde,    naa    Aquilejn. 

na  C  G.  THEODOsius  bewilligde  hem  zijn  verzoek,   en  viel 

tot   476.^^'^"^  '^^^^^  ^^  voet,  zoo  als  paulinus  verhaalt,  tcr- 

wijl  hij  beleed,  dat  hij  door  het  gebed  van   ambro- 

sius  verlost  was  geworden  (*). 
t)oodvan  Doch  de  herftelde  rust  duurde  flcchts  cenigemaan- 
•fütoDo-  j^j^^  THEODOSIUS  ovcrlccd  te  JMedioIanum,  in  Ja- 
nuarij  des  jaars  395,  hebbende  het  Rijk  verdeeld 
tusfchen  zijne  Zoonen,  van  welke  arkadius,  de 
oudfte,  het  Oosten,  en  de  jongde,  iionorius,  het 
Westen  bekwam.  Eer  arkadius  het  lijk  zijns  Va- 
ders naa  Konftantinopoïen  liet  voeren,  werd  'er  een 
groote  lijkdienst  over  gehouden,  waar  van  de  Lof- 
reden van  AMBROsius  op  den  overledenen  Keizer 
een  groot  gedeelte  uitmaakte  (f).  Hoe  weinig  dezelve 
aan  het  waare  oogmerk  van  eene  Lof-  of  Lijkreden 
beantwoorden  moge,  evenwel  heeft  dezelve  ook  het 
hare  toegebracht,  om  den  naam  van  den  Grootea 
aan  theodosius  toe  te  voegen. 

HONORius  was  eerst  elf  jaaren  oud ,  en  de  regce- 
ring  van  het  Wcsterfche  Rijk  berustte  op  den  ver- 
maarden Staatsman  en  Veldheer  stilico.  Deze  gaf, 
in  het  jaar  395,  als  te  Mediolamim  Kampgevecl> 
ten  met  wilde  beesten  gehouden  werden,  den  Solda- 
ten vrijheid,  om  zekeren  cresconius,  die  in  eene 
Kerk  gevlucht  was,  om  de  (trafTe  ccncr  grove  mis- 
daad 

(*)   AMCROS.  Ep.  LXI,    LXII.  />.    I02I.   PAL-L.  p.    IX. 

(t)  De  ohituTheoihfti  oratioT,  II.  Opp. p.  1197-1214. 


GESCHIEDENIS.  n.^ 

(^and   te   ontgaan,   daar  uit  te    haaien,    ambrosils      III 
omringde  iiem  wel  bij  het  Altaar,  met  zijne  Geeste-    "^f^* 
lijken ,  maar  kon  hem  tegen  de  overmagt  der  Solda-  HöofdfT, 
ten ,   en    dcrzelvcr  Ariaanfchen    Bevelhebber ,    niet  "^  C.  O» 
bclcliermen ,  too  verhaalt  paulinus  (*),   die  hier  jj^^   \-i, 

ook    weder    van   wonderen   gewaagt,    door    welken • 

STiLico  bewogen  werd,  den  Bisfchop  eene  boete 
van  eenige  dagen  te  doen,  en  cresconius  wedeC 
te  ontdaan.  Waarlijk,  iemand,  die  zich  verbeeldt , 
dat  God  die  genen  zichtbaar  zou  ftraffcn ,  die  een 
deugcniet  vatten ,  die  de  Kerken  misbruikte ,  om 
eene  verdiende  ftraiïb  te  ontgaan ,  en  ambrosius  , 
die  zoodanig  misbruik  verdedigde,  geven  beiden  het 
beste  voorbeeld  niet» 
Tot  in  zijne  laatflc  levensjaareh  vinden  wij  onzen  Verdere 

Bisfchop  zoo  werkzaam  in   fchrijven,   als  in  hande- ^^f^!^^"^** 
^ ,  ^ ,    . ,        ■  ^  fchriften 

len;  fchoon  men  van  vcrfcheidenen  van  zijne  fchrif- van  AM- 
ten  den  eigenlijken  tijd  niet  bepaalen  kan.  Zijn  werk  erosius. 
over  de  Gefchiechnis  der  Schepping  (f)  wordt  al- 
leen met  eene  matige  waarfchijnlijkheid  tot  het  jaar 
389  gebracht.  Hij  heeft  bij  hetzelve  veel  gebruik 
gemaakt  van  de  Predikatie  n  van  basilius  den  Groo- 
ten ,  maar  ook  van  origenes  en  hippolytus  ,  het 
den  en  ander  ontleend  (§). 

Ook  bij  de   nlgemeene   inleiding   in   de  Pfahnen^ 
welke  ambrosius,    vóór   zijne   verklaring    van   den 
eerftcn  Pfulm,  geplaatst  heeft  (**),   had   hij  insge- 
lijks 

(*)  /.  c.  p,  IX,  X.     (t)  Rexaêm.  L.  VI.  T.  I.  p.  1-141. 

C§)  Hl  it.  Ëp.  XLl.  ad  Pamm.  T.  IV.  P.  I.  p.  346. 

(**)  /»ƒ•<<•ƒ.  in  Pf.  I.  enafrat.  T.  I.  Opp,  p.  "^ij. 

LK.  Deel.  H 


114  K  E  Pv  K  E  L  IJ  K  E 

III       lijks  voor  zich,  het  gene  basilius  daar  van  in  .?ijns 
DOEK      Uitlegging  van    den  cerften  Pfalm  gepredikt   heeft; 

Hoofda.   <^P  t^ezelfdc  wijze  heeft  hij  ook  nog  verfcheidcnc  an- 

na  C.  G.  dere  Plalraen  behandeld. 

tot'"  i-6       ^"  ^y"'^  Brieven  heeft  hij  menige   Bijbelfche   vra- 

■  ^i-w ,  en  daar   mede  verbondene   Godgeleerde   ouder" 

werpen^  onderzocht,  of  ook  flechts,op  zijne  wijze, 
flichtclijke  gedachten  over  Bijbelplaatzen  aan  zijne 
vrienden  medegedeeld.  Anderen  van  zijne  Brieven 
betreffen  het  waarnemen  van  het  Christelijk  Leer- 
caramht. 

Bij  twee  andere  fcliriften,  ecne  verhandeling  over 
ELiAS  en  het  vasten  (  * )  ,  cn  een  opftcl  over  den 
Israëliet  naboth  ,  had  hij  weder  het  meest  van  ba- 
silius ontleend.  Meer  belangrijk  zijn  zijne  tn-ce 
Boeken  over  de  boetvaardigheid  (fj,  welke  hij  te- 
gen de  ftrengheid  der  Novatianen  fchreef ,  die  gro- 
ve zondaars  voor  altijd  uit  hunne  Gemeente  flooten. 
In  dit  werk  zijn  twee  plaatzen  (§),  in  welke  de 
voorflandcrs  dqr  oorbiecht  of  geheime  belijdenis  der 
zonden  fpooren  van  dezelve  meenen  gevonden  te 
hebben.  Doch  zij  zijn  niets  minder  dan  duidlijk, 
en  men  kan  'er  niet  meer  uit  befluiten,  dan  dat 
fomtijds  Christenen ,  die  zich  aan  erge  overtredingen 
fchuldig  gemaakt  hadden ,  dezelve  aan  den  Bisfchop 
of  aan  eenen  Ouderiing  in  het  geheim  en  vrijwillig 
beleden  hebben ,  om  van  hen  aanleiding  tot  open- 
bare boctdoening  te  bekomen ,    zonder  dat   zooda- 

ni- 

(•)  Tom.  I.  Opp.  p.  535-562.    (t)  T.  II.  /.389-44O' 
(§)  L.  I.  C.  16.  p.  414.  L.  II.  C.  10.  p.  435* 


GESCHIEDENIS.  115 

hige  belijdenis   door  cenige  Kerklijke  wet  een  pHgt      III 
geworden  was.  ?^^^ 

Nog  vindt  men  onder  den  naam  van  ambrosiüs  Hoofdi'T. 
twee  gcfciiriften,  die  van  gelijken  inhoud  zijn,  maar  "^  C.  G 
ten  aanzien  van  echtheid  niet  gelijk  beoordeeld  wor-  j^j.    .^^\ 
den.     Het  ééne ,  van  de  verhor  genheden  (  *  ) ,    deelt  — — 
den  Nieuvvgedoopten  omtrent  het  Heilig  Avondmaal  ■ 
en   verfchcidenc  met  hen  waargenoraene  plegtigheden 
onderwijs  mede,   hetwelk   zij   vóór   den  Doop  niet 
plagten  te  ontvangen.     Onder  anderen    wordt    hun 
daar  in  geleerd:  dat  hun  wel  door  den  Doop  de  ei- 
gene fchulden  afgewasfchen ,  maar  door  het  voetwas' 
fchen  de  erflijke  weggenomen   werden;  ten  aanzien  ' 
van  het  Heilig  Avondmaal ,   wordt  'er  in   gezegd , 
dat  misfchien  iemand  zal  inbrengen,   dat  hij  daar  in 
iet  anders  ziet ,   dan   het  ligchaam   van   christus  ; 
maar,  zegt  de  Schrijver,  men  kan   gcmalclljk   bewij- 
zen ,  dat  hier  de  kracht  der  inzegening  grooter  is  , 
dan  de  natuur;  dewijl  door  de  inzegening   zelfs  de 
natuur  vcründerd  wordt  ^   (convertere.^     Wij  heb- 
ben boven  reeds  aangemerkt,  dat  dergelijke   uitdruk- 
kingen,   vergeleken    met    andere    fpreekwljzen    der 
Kerkvaderen,    niet    genoegzaam    zijn,   om  daar   uit 
een    eigenlijk    dcnl(becld    der    verandering    van    het 
brood  in  het  Heilig   Avondmaal  te  maken,  en  dat 
bovendien  het  getuigenis  van  eenen  Schriftuitlegger, 
zoo  als  AMBROSius  was ,  weinig  ter  zake  doet;   en 
zij,  die  zich  nog,  in   onze  tijden,  ten  dien  einde, 
op  hem  beroepen   hebben,  mogen  zich  tevens  ver- 

heu^ 

(*)  De  AhJIeriis  Jive  Initiav.di%  T,  II.  p.  325-342. 

Ha 


ii6 


KERKELIJKE 


III' 

UORK 

VIH 
lïoofdrt. 
na  C.  G. 
Jaar  363. 
tot    476. 


Onechte 
fchriften 
aau  hem 


toege- 
kend. 


Het  Te 

Deum 

lauda- 
mus. 


beugen ,  dat  zij  v.in  hem  ook  het  wegnemen  der  erf* 
zonde  door  de  voetwasfching  geleerd  hebben.  Doch 
juist  hier  uit  hebben  Protclbntfche  Schrijvers  een 
bewijs  afgeleid,  dat  dit  werlc  niet  aan  ambhosius 
behoorde.  Hoe  het  zij ,  duidelijker  blijkt  het ,  dat 
een  ander  werk  of  Predikatiën  over  de  Sacramen- 
ten (^^^^  onecht  is. 

Zoo  heeft  men  meer  onechte  fchriften  onder  zij- 
nen naam  uitgegeven.  De  Bciiedictynen  hebben 
daar  van ,  in  het  tweede  Deel  van  hunne  Uitgave , 
een  Aanhangzel  van  614  Bladzijden  kunnen  fmien- 
ftellen.  Men  is  gewoon,  dezelven  onder  den  naam 
van  den  valfchen  amerosius  ,  ( Ambrop.aster  of 
Pfeudo  -  Amhrofms  , )  aan  te  haakn ;  en  gemeenlijk 
houdt  men  voor  derzelvcr  waarcn  Schrijver  iiila- 
Rius ,  eenen  Diakon  te  Rome ,  van  de  LuciferVdan' 
fche  gezindte,   waar  tegen   echter  vele  bedenkingen 

zijn  Ct). 

Lang  heeft  men  ook  het  bekende  Kerklied,  Te 
Deum  /audamus,  op  rekening  van  dezen  Disfchop 
gefield ,  waarom  het  nog  dikwijls  de  Amhrofiaanfche 
Lofzang  genoemd  wordt.  Het  gewone  verhaal 
daaromtrent  luidde,  dat  ambrosius  denzelven,  toen 
hij  AUGusTiNus  in  het  openbaar  doopte,  met  hem 
gemeenfchappelijk ,  zoo  als  de  Heilige  Geest  het 
hun  beiden  ingaf,  vervaardigd,  en  voor  de  geheele 
Gemeente  met  hem,  beurtgewijze ,  gezongen  heeft; 
waarom    men  hem  in  de    geheele  Roomfche   Kerk 

heeft 

(*)  Z)(?  Sacramenth  Libri  VI.  T.  II.  Opp.p.  349- 
(t)  Zie    Deel  lY.  BI.  379. 


GESCHIEDENIS.  X17 

heeft  aangenomen.     Dit  zou  berusten  op  het  getui-     III 
genis  van  dacius,  eencn  Risfchop  te  Medt'ohtium,     PP.^.j 
die  om   het  midden     der  Vide  eeuw   overleden   is.  Hoofdd. 
Doch    dat  deze  Ciironijk ,   die    nog  in   een   Hand-  "^  C.  G. 
fchrift   gebleven  is  ,   niet   van  dacius  ,  maar  eerst  Iq\    ^j^\ 

omtrent  het  midden  der  Xlde   eeuw   gelchrevcn  is,  

heefc  MABiLLON  bewezen  (*).  Noch  augustinus 
iioch  AMBROSius  hcbbcn  ergens  in  hunne  fchriften 
van  deze  zaak  gewag  gemaakt,  zelfs  waar  zij  'er 
aanleidende  gelegenheid  toe  hadden.  De  oudfle  mel- 
ding van  dit,  in  den  grond  Profaïsch  Lied,  vindt 
men  in  den  Monniksregel  van  benedictus,  tegen 
het  midden  der  VJde  eeuw,  doch  anderen  hebben 
de  onechtheid  van  lietzelve  genoeg  aangetoond  (f). 
Waarfchijnlijk  was  het  gewoon  gevoelen  over  den 
opftelier  van  dit  gezang  daar  uit  ontdaan ,  omdat 
AMBROSIUS  werklijk  ook ,  door  het  opftellen  van 
Kerkliederen  en  eene  nieuwe  inrichting  van  het  Ker- 
kelijk Gezang,  zich  eenen  roem  verworven  heeft. 
Toen  de  Keizerin  justina  hem  wilde  noodzaken, 
den  Arianen  eene  Kerk  in  te  ruimen ,  en  zijne  ge- 
meente met  hem  verfcheidene  nachten  in  deze  Kerk 
wakende  doorbracht ,  liet  hij ,  opdat  zij  van  droef- 
heid niet  afgemat  mogt  worden,  naar  de  gewoonte 
der  Oosterfche   Gemeenten,  Lofzangen  en  Pfalmen 

zin- 

(*)  Analect.  Tom.  \.  pag.  3. 

Ct)  TiLLEMONT  Nête  VIII.  fur  S.  Auguitiu.  T.  XIII. 
M^in.  p.  962.  Uitvoeriger  tenzel  Exercitt.  felect.  P.  I. 
Exerc.  X.  de  veteris  recent isque  EccL  h-jinno:  Te  Deinn 
[audamus  Viteb.  i6Z6.  propcfita  p.  2,9Z-'^i2.  Ltpf.  1Ó92. 

H 


n 


iif  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

lïT       zingen ;  hetwelk  men  zedert  in  liet  Westen  bijkans 
B<»EK     akcmeen  heeft   naG;cvol2;d.     Zoo  verhaalt  augusti- 
HoofdlK  Nus  (*),  wiens  Moeder  zelve  aan  dit  Godvruchtig 
na  C.  G.  nachtwaken  deel  nam.    Dit  zelfde    meldt    ook  pau- 
tot    lyó.^^^^^  Ct)»  ^i"^  bijzonder   de   beurtzangen,    {Anti' 
■  ■■■         phoiia , )    onder    deze    nieuwe    fchikkingcn   telt.     In 
het  vervolg  heeft  men  ze  onder  den  naam  van   het 
Ambroftaansch    Gezang  ,     (  Canttis    Ambrofianus ,  ) 
begrepen ,  maar  zich  daar  van ,  in  de   oudfle  tijden, 
juist  niet  het  nauwkeurigst  denkbeeld  gemaakt.  Men 
verbeeldde  zich  ,  dat  ambrosius    het  eerst  het   zin- 
gen van  Pfalmen  en  Liederen  in  de  Kerk  had  inge- 
voerd;   daar  toch  zijne  verandering   alleen  daar  in 
bcftond,  dat  hij  in  plaats  van   het  tot  hier  toe  ge- 
Êruikiijk  zingen  van   enkele  perfonen,   of  enkel  der 
Geestlijkheid ,  de    geheele  Gemeente,   naar  de  Oos- 
•tcr'iche  wije,   daar  deel  in  liet  nemen.    Wat  zijne 
bijzondere  zangwijze  betreft,   welke  men   naderhand 
.van  de    Gregoriiianfche ^   of  van  die,   welke,   door 
den  Roomfchm    Bisfchop ,   gregorius,   vastgefteld 
is,  onderfcheidcn    heeft,   het   is  zeer  twijfelachtig, 
hoe   veel    hem   daar    van    toebehoort.      Naar    allen 
-fchijn  is ,  in  de  Gemeente  te  Milaan ,   bchalven  het 
eigene,  hetwelk  amrrosius  in  acht  nam,  ook  de 
gezamenlijke  Liturgie   aldaar,  in  laater  tijden,   van 
hem  afgeleid.     Van   daar  komt   het  ook,   dat  deze 
Gemeente,  nog  tot  heden  toe,   in   haren  openbaren 
Godsdienst,  inzonderheid  in   de  Gebedsformuliercn , 

vvel^ 

(*)  Qonfe%f.  Libr.  IX.  Cap.  7, 
(t)  y^it'  S,  Ambrof.  pag.  IV, 


GESCHIEDENIS.  119 

welke  daar  bij  gcfprokcn  worden,  zelfs  ten  aanzien      III 
der  Bijbelfclie  Afdcelingcn,  welke   op  de  Zondagen     ^^^ 
voorgelezen  worden,  of  der    zoogenoemde  -£^«^/'',J?e- Hoofd  ft,  l 
/un ,  zich  van  de  overige  Roomfche  Kerk  merklijk  "^  C.  G.' 
onderfcheidt;  alhoewel  reeds    karel  ^e  Groote,  en  ^q^^  ^_|^ 
de  Roomfche  Bisfchop  adriaan  I,   dit  onderfcheid  . 
hebben  pogen   af   te  fchnffen.     Deze   Godsdienftige 
inrichtingen  dus,  die  onder  den  naam  van  ambro* 
sius   begrepen   worden,   (^Amhrofianum  Officium ^^ 
kunnen  wel  aan  hem  haren  grond -aanleg  te   danken 
hebben,  maar   dat  zij  volkomen  zijn   werk   zouden 
wezen ,   kan  volftrekt  niet   bewezen  worden.     Men 
behoeft,    om   zich  daar  van  te  overtuigen,    alleen 
het  Inzegeningsgebcd  bij    het  Heilig  Avondmaal   in 
te  zien,  hetwelk  naar  hem  genoemd  wordt,    (^canon 
Misfx   AmhrofmiKZ ^^    hetwelk    müratori    uit   een 
Handfchrift    der  IXde    of  Xde  eeuw  in    het    licht 
heeft  gegeven  (  *  ). 

Van  alle  deze  Kerkelijke  fchikkingen,  die  aan  ari- zijne 
BROsius  worden  voorgefchreven ,  zijn  ons,  met  ze- Liederen, 
kerheid,  een  aantal  Geestelijke  Liederen  overgeble- 
ven; hoewel  men  die  ook  van  eene  menigte  anderen 
moet  onderfcheiden,  welke  ook  zijnen  naam  dragen. 
Hij  ftelde  ze  voornaamlijk  op,  om  zijne  Gemeente 
te  verfterken  in  het  KathoHjk  Geloof.  Zoo  ztp. 
hij  zelf  (  f ) ,    dat  de  Arianen  hem    verweten ,   dat 

hij 

(*)  Bhf.  de  reb.  Liturg.  C.  10.  p.  130.  Verg.  mart. 
GERUERT  Vorst  cn  Abt  der  Congregatie  van  S.  Blafim^de 
cautuetmuftcafacraèfprima  Eccl,  tctats,  usqtie  ad  prafem 
tempus,    (f)  S^nu.  contra  /iuxeni.  T.  ii.  Opp.  p.  S73, 

H4 


ïoa  KERKELIJKE 

ïll  hij  liet  volk  bedroog  met  zijne  Liederen.  ,,  Als« 
BOEK  ^^  zins,"  zegt  hij,  „  is  het  een  groot  Lied,  welks 
Hoofdft.  95  vermogen  nergens  door  overtroffen  wordt.  Want, 
na  C,  G.  ^j  wat  is  magtiger ,  dan  de  belijdenis  der  Heilige 
tot  476  "  Diieëenheid ,  welke  door  den  mond  des  geheelen 
»  ■  „  Volks  geprezen  wordt  ? "    De  Benedictyuen   heb- 

ben in  hunne  uitgave  (*)   alleen  die  XII  Liederen 
als  echt  geplaatst,   welke   augl'sti.xus   (f),    cas-^ 
siODORUS    (  §  )  5  en  andere   aanzienlijke   Schrijvers , 
tot  in   de  IXde   eeuw ,   hem    hebben  toegelchreven. 
In   dezelven    vertoont  ambrosius  zekere  gemaklijk-' 
heid,  om  zich  naar  de  mate  der  fijllaben  te  fchik- 
ken ; .  hij  fpaart   geene    beelden    van    hemeirche    en 
geestlijke  voorwerpen;  ook  mengt  hij  'er  Godvruch-' 
tige    aandoeningen    onder;    maar    openbaart    voorts 
niets  van  eenen  voortreflijken  Dichter, 
^ijnroetn      ambrosius,-  die,    wegens    zoo    vele,    gedeeltlijfc 
bijvreem-  jjyi  ten  gewone,   bewijzen   van   zijn.en  werkzaamen  en 
'''  "  waakzamen  ijver,  als  het  voorbeeld  der  Bisfchoppcn 
van  dezen  tijd,   in   het  westen,   aangemerkt  werd, 
trok  ook  allengs  de  opmerking  en  bewondering  van 
Buitenlanders  tot  zich.    Twee  van  de  voojnaamfte 
Perfifche   Ileeren   kwamen   enkel   daarom  in  Italië, 
om  hem  te  leeren  kennen,  en  met  hem,  met  behulp 
van  eenen  Tolk,  over  vele  vragen  te  fprekeu   (**}, 

Op 
(*)  Hymni  S.  Ambrof.  p.ig.  12 19  1224. 
(*)  Retract^  Lihr.  I.  Cap.    21.   Lilir.  IX.   Qap,   12^ 
de  natura  et  Gr  at  ia  Cap.  63. 

($)  ƒ«  Pralm.  LXXI  v.  6.  LXXIV.  v.  8, 
(**)  PAULIN.  Vita  S.  Ambrof.  pag.  VU, 


GESCHIEDENIS.  121 

Op  cencn   anderen   tijd,  zeiden   de  Frauk'ifche  Ko-      lir 
ninj^en    tot   hunnen   Lnnda;cnoot  ,    d^^^w   lloineinfchen     "^'';^ 
Veldheer  arbogastes  ,  dat  het  niet  te  verwonderen  Hüol"dJl. 
was,   dat   hij  overwinningen   bevocht,   naardien   hij  "^  C.  O. 
van  dezen  Bisfchop  bemind  werd ,  die  zelfs   de   zon  ^^^    ^^] 

gebood,    (lil   te    (taan    (*).     fritigil  ,    Koningin 

der  Morkomannen ^  had,  volgends  verhaal  van  de- 
zen Schrijver  (f)?  ^^^"^  ceneii  haliaanfchen  Chris- 
ten, een  zoo  hoog  denkbeeld  van  amlrosius  ge- 
kregen, dat  zij  hem,  met  bijgevoegde  gefchenken 
voor  de  Kerk  te  Mediolanum^  om  een  fchriftelijk 
onderwijs  in  den  Godsdienst  liet  vericoeken^  liet- 
wclk  hij  haar  ook  overzond,  en  haar  tevens  ver- 
maande, haren  Gemaal  te  bewegen,  dat  hij  d^^w 
vrede  met  de  Romeinen  onderhield.  Zij  dceil  nog 
meer,  dan  hij  verzocht:  Op  hare  aanfpraak ,  on- 
derwierp hij  zich,  met  zijn  volk,  aan  den  Keizer; 
maar  zelve  reisde  zij  naa  Mediolamim  ^  om  het 
mondelijk  onderwijs  vjin  dezen  Bisfchop^  te  ge- 
nieten. 

Doch  hier  vernam  zij,  tot  hare  droefheid,  dat  Dood  van 
AMBROSius  kort  te  voorcn,  waarfchijnlijk  den  4deri  ^'^^^'^^°' 
April  397,  de  Wereld  verlaten  had.  ,  paulinus, 
die  zijn  geheele  leven ,  met  wonderbaare  gevallen , 
heeft  opgefchikt,  heeft  die  allerminst  bij  zijne  dood 
vergeten.  Niet  lang,  fchrijft  hij  (5),  voor  zijne 
doud  ,  toen  hij  mij  nog  ,  voor  het  laatst  ,  de 
verklaring  van  eenen  Pfalm  in   de  pen  opgaf,  zag 

ik 

(*)  Idem.  pag.  VIII.  (f)  Pag.  X. 

C5)  Pag.  XI. 

H5 


I2i  K  E  R  K  E  L  IJ  K  K 

m  ik  zijn  hoofd  met  een  Ichildvormig  vuur  omgeven, 
\?ui  hetwelk  door  zijnen  mond  binnen  drong:  en  een 
Hoofdfl.  ^i^^o/i  onderrichtte  mij  daar  na,  dat  dit  de  Heilige 
na  C.  G.  Geest  geweest  was ,  zoo  als  de  Hamiclingen  der 
tot  476.  -Apostelen  leerden.  Hij  verloste  in  zijne  hatfte  da* 
■  gen  nog  vele  Bezetenen,  door  het  opleggen  der  han- 

den, van   de  booze  geesten.     Maar  één,   die  ook 
daar  onder  behoord  had,   en  een  knecht  was  van 
STiLico  ,    bleef   wel  ,    op    aanbeveling    van    zijnen 
Heer ,    in   den    dienst    der    Amhroft'danfche    Kerk ; 
maar    verdichte    fpoedig    valfche    aanflellingen    tot 
Krljgsposten.    Als  stilico  daar  over  bij  ambrosius 
klaagde,   bracht  deze  Uen   befchuldigden  niet  alleen 
tot  bekentenis,  maar  zeide  ook  in  zijne  tegenwoor- 
digheid :      „  Hij   moet  aan  den  ^tan   tot  verderf 
„  des  vleeschs  worden  overgegeven ,  opdat  niemand 
„  in  het- vervolg  onderneme,  iet  dergelijks  te  doen." 
En  naauwlijks    had  hij   uitgefproken ,   of  de   Duivel 
greep  den  rampzaligen  aan ,    en    verfcheurde  hem , 
tot  vcrbaazing  van  paulinus  en  anderen, die  tegen- 
woordig waren ,  in  ftukken.     Ten  zelfden  tijde ,  ge- 
nas AMBROSius ,  met  weinige  woorden ,  eenen  man , 
die   van  het    voet -euvel  geplaagd  was.      Toen   hij 
eindelijk  bedlegerig  werd,   zeide  stilico:   als  deze 
Bisfchop  fberf,   moest  Italië  vergaan.     Hij   haalde 
daarom  de  voornaamfle  inwoners  van   Mediolanum  ^ 
die  AMBROSIUS   lief  had ,  half  tegen  wil   en  dank , 
over,   om  bij   hem  aan   te  houden,   dat  hij  God, 
om  het  verlengen  van  zijn  leven,  zou  bidden.   Maar 
deze  gaf  hun  ten  antwoord :     „Ik  heb  niet  zooda- 
,,  nig  onder  u   geleefd,  dat   ik  mij  fchiimen    zou, 

»  nog 


GESCHIEDENIS.  123 


„  nog  langer  te   leven;   maar  ik  vrees  ook  .niet  te      III 

„  derven,  dewijl  wij   eencn   goeden   Heer  hebben."     ""^"S 

Geduurende    zijne  ziekte,  '^n    tot  in    zijne    laatfte  Hoofdd. 

ooïïcnbliUken ,   volgden    wonderbare    voortekens    en  "^  ^''  ^* 

Ia<ir  'xó'i 
hcmelfche  flemnien ;  hij  zelf  verhaalde ,    dat   chris-  tóe    475! 

Tus    hem   lagchende  verfchecnen  was.     INlen  droeg 

zijn  lijk  in  de  groote  Kerk ,   alwaar   in  den  volgen- 
den nacht  vóór  het  Paaschfeest   velen   den   plcgtigeii 
Doop    ontvingen.      Hier  zagen    hem    niet   weinigen 
der  nieuwgedoopte  kinderen ,   en  toonden  hem   aan 
hunne  ouders ,  hoe  hij   daar  zat ,   of  eene  ftar  op 
het  hoofd  had,   enz.    Maar  de  laatften  konden  hem 
niet  zien  ,  ( het  is  paülinus  ,  die   hier  ,  als  oogge- 
tuige, voortverhaalt,)    omdat   zij   geene  gezuiverde 
oogen    hadden.      Toen   men,    den  volgenden   dag, 
het  lijk  in  de  Amhroft'danfche  Kerk   verplaatfte,    ora 
het   te  begraven,   fchreeuwde   een   rot  Duivelen   al- 
daar zoo  hevig  o\Tr  de   pijnigingen,   welke  zij  van 
den  Heiligen  Man  leden ,  dat  hun  gehuil  onv^erdraag- 
lijk  was.     Even  zoo  werkzaam  was  en  bleef  de  ge- 
nade Gods  ook,  in  het  vervolg   door   hem   op  vele 
andere  plaatzen ;  en  verfcheidene   lieden  raakten ,   in 
dit    vertrouwen,    zijn    ligchaam    aan  ,    met    hunne 
zweetdoeken   en  gordels.     Op  denzelfden    dag,    op 
welken   ambrosius   flierf^   verfcheen  hij  aan   eenige 
heihge   mannen   in    het   Oosten ,   bad  met  hen ,  en 
legde  hun  de  handen   op;   het  bewijs  hier   van  lag 
in  eenen  Brief,  dien  zij  aan  hem   fchreven,   en  die 
te   Milaan  bewaard  werd.      In    het    volgende   jaar 
398  hield  MASCEZEL ,  Bevelhebber  van  eenen  kleinen  ^ 

hoop  Romeinfche  Krijgslieden   in   Afrika,  tegen   de 

ver- 


104  KERKELIJKE 

III       verbazende    ovcniiagt   van    zijnen   Broeder    cildo  , 

BOKK     (]je  tegen  hem  gclleUl  was ,   zich  reeds   voor  verlo- 

Hoofdfl.   rcn,  toen  ambrosius  zich. aan  hem  vertoonde,    met 

na  C.  G.  eenen  Staf  in  de  hand,  met   welken   hij,   toen  zich 

tot    476.*  ^^^  Veldheer  aan  zijne  voeten  wierp ,   op  den  grond 

ftiet,  en  tot   driemaal  zeitle:     Hjer!     In  de   daad, 

behaalde  ook  mascezel  ,  op  den  derden  dag  daar 
na,  op  deze  plaats,  eene  volkomene  overwinning; 
gelijk  hij  dit  alles  aan  paulinus  en  ecnige  Bisfchop- 
pen  verhaalde.  Eenigen  tijd  daar  na  bracht  men  de 
gebeenten  van  verfcheidene  INIartelaren  te  Mediola- 
num.  Een  blinde,  uit  wiens  mond  paulinus  zulks 
vernomen  had,  werd  van  ambrosius,  in  een  nacht- 
gezicht ,  vermaand ,  om  ook  derwaards  te  gaan ,  ten 
einde,  door  zijne  Broederen,  het  gezicht  weder  te 
krijgen;  gelijk  hij  ook  werklijk  weder  kreeg,  na 
hunne  doodkist  aangeraakt  te  hebben.  Daartegen 
ftierven  een  BisCchop  en  een  Ouderling ,  die  van 
AMBROSIUS  kwaad  fpraken,  eene  fcbielijke  dood. 

PAULINUS  was  een  tijdgenoot  en  ooggetuige  van 
het  gene  hij  verhaalt;  een  leerling,  vriend  en  gees- 
telijkc  van  ambrosius;  ook  beroept  hij  zich  op  an- 
dere ooggetuigen,  en  zelfs  op  gedenkflukken.  Het 
kan  ons  dus  niet  bevreemden ,  dat  zelfs  geleerde 
mannen,  onder  anderen  tillemont,  alle  deze  en 
dergelijke  verhaalcn,  van  door  ambrosius  opgewek- 
te dooden,  als  bewezenc  waarheden  hebben  aange- 
nomen. Maar  zij  hadden  behooren  te  overwegen, 
dat  de  man  ,  die  deze  dingen  verhaalt  gezien  te 
'hebben,  ook  bovendien  moest  bekend  flaan ,  wel 
'gezien ,  en  nauwkeurig  onderzocht  te  hebben,  pau- 


GESCHIEDENIS.  125 

LiNUS   laat  nergens  blijken,   dat   hij,   of  een  ander      III 
verftandig    man    van   zijnen    tijd,   cenigc   bedenking     ^^"^^ 
omtrent  deze  gebcnrenisfen  gemaakt,   of  dezelve  op  Hooldd. 
eene  behoorlijke  wijze  opgelost  heeft,     paulinus  is,  "^  C. G. 
in  ecnen  tijd ,  in  welken  men  met  wonderen  zoo  veel  Iq\    ^j^[ 

ophad ,  die  overal  zocht ,  en  daarom   overal   vond , ■ 

een  ligtgelovig  bewonderaar  van  zijnen  Held,  wiens 
leven  hij  bcfchrijft,  eene  levensbefchrijving  vol  ver- 
warring ,  en  zonder  eenige  blijlceii  van  fcherpzinnig- 
heid  of  eigen  oordeel.  Zulk  een  man  mag  nog 
zoo  veel  zelf  gezien  of  gelioord  hebben ,  men  kan 
zich  nooit  onthouden  van  te  denken,  dat  hij,  door 
eenen  nevel  van  vooröordeclen  en  hartstochten,  ver- 
hinderd is  geworden ,  om  tot  de  eigenlijke  gefleld- 
heid  van  zaken  of  handelende  perfonen  door  te 
dringen. 

Zoo  veel  echter  willen  wij  hem  wel  geloven,  Kjnakter 
vergeleken  met  het  gene  wij  uit  de  fchriften  van  ^'^"  ^^^' 
AMBROSius,  als  van  elders  weten,  dat  ambrosius  , 
op  zijne  wijze,  en  naar  zijne  kundigheden,  een 
godvruchtig  en  gemoedelijk  raari  geweest  is.  Van 
een'  Staatsdienaar,  zijns  ondanks,  tot  een  ambt 
overgebracht,  waar  voor  hij  niet  volkomen  berekend 
was,  zocht  hij  echter  hetzelve  zoo  veel  eer  aan  te 
doen ,  als  in  zijn  vermogen  was.  Maar  de  geflcld- 
heid  zijner  tijden  fliond  hem  te  zeer  in  den  weg ,  en 
vooringenomen  met  de  denkbeelden  van  de  recliten 
der  Bisfchoppen  en  Leeriinren ,  beijverde  hij  zich , 
om  deze  voor  te  ftaan,  en  met  onwrikbare  fland- 
vastiglieid,  het  gene  voor  Katholijk  Christendom 
gehouden  werd,  te  verdedigen.    Zijn  gedrag  jegens 

den 


izC,  K   i:   R   K   E   L   IJ   K   F. 

III       dc!i  Keizer  mogt  daar  van  tot  een  voorbeeld  fuck- 

bo,:k      i^-cn;  en   hoe  geringe   aanleg  hij  ook  had,  om  een 

ir^dud.   Godgeleerde  te  zijn,  iicefc   liij  zich   echter  het  aan- 

nn  C.  G.  2ien    van   cenen   Uitlegger  der  IJeiÜM   Schrift,  van 

■I„.,j.    ■^A'i  ' 

tui    lyó.  ^^^  Lecrlkliig-  en  Zedcnleeraar,  weten  te  veifchaf- 

fcn.     lüj  leerde  met    aanhoiidenden   ijver,   in  Predi- 

katiën  en  Schrilten;  prees  vele  pligten  niet  ongeluk- 
kig aan;  leefde  aanhoudend  werkzaam,  ftreng,  en 
godvruchtig;  handhaafde  de  Kerkelijke  tucht;  ftreed 
voor  zijn  leerflelzel ;  prees  het  IVJonnikenleven,  en 
andere  oefeningen  van  foortgelijke  Godzaligheid; 
zocht ,  met  de  zekere  hoop  op  buitengewonen  God- 
lijken  bijftand,  naar  wonderdadige  Ovefblijfzelen , 
(^Reliquiën ^^  en  vond  ze,  omdat  hij  ze  zocht; 
eindelijk  fticrf  hij,  gelijk  zoo  vele  Heiligen  van  de- 
ze tijden,  niettegenfbande  menigvuldige  afdwalingen 
van  verdand  en  hart,  evenwel  iii  die  overtuiging, 
van  alle  zijne  pligten  veel  volkomener  vervuld  te 
hebben,  dan  andere  Christenen  en  Leeraars. 
ÏTitgavö        Behalven   de  menigvuldige   fchriften   van  amero- 

zijner       sius,  welke  wij   nog   overig   hebben,  zijn  'er  no2 

fchriften.  ^        o  o  ^      j  » 

anderen    verloren    geraakt.      Eén  derzelven,    onder 

den  titel:  De  Sacravientis  feu  de  Pliilofophia ,  had 
hij  tegen  die  genen  gericht,  die  beweerden,  dat 
CHRISTUS  zijne  leere  voornaamlijk  uit  de  werken 
van  PLATO  ontleend  had.  Ook  worden  nog,  kort 
na  zijnen  tijd  ,  genoemd  zijne  uitlegging  van  jesaia 
en  andere  Bijbelboeken.  Van  zijne  voorhanden  zijn- 
de fchriften  heeft  erasmus  de  cerfte  merkwaardige 
uitgave  bezorgd  te  Ba  fel  ^  in  het  jaar  1527,  in  vijf 
Dcelcn  of  twee  Banden  in  Folio.    Zij  werd ,  in  het 

jaar 


GESCHIEDENIS.  127 

jaar  1529,   reeds  te   Parys ,  met  ccnige   verbeterin-      III 
gen,  lierdnikt,  en  toen  zij  in  het  jaar  1538   te  Ba-    ^"^^ 
fel  weder  opgelegd  werd ,    bragtcn    hij  en  sigism.  Hoofdd. 
GELENius  veel  uit  Handlchriften  bij,   om  ze  te  vol- "^  C.  G. 
makeiu     In  het  jaar    15Ó8    gaf  joannes    gillot  tot   476.' 

eene  uitgave  in  het  licht  te  Pnrys ,   die    de  voorigen 

ver  overtrof,    Evenwel  werd  deze  nog  in  de  XVIdc 
eeuw    oiwcrdiend   verdrongen ,    door    de  Roomfche , 
welke ,  op  last  van  den  toen  regerenden  Paus ,  door 
den    Kardinaal    imontalto,    naderhand    onder  den 
naam  van  sixtus  V,  als  Paus  zoo  vermaard,  on- 
dernomen werd,  en  die  in  het  jaar   1580  begon  ge- 
drukt te  worden.     De  beide  batfle  Deelen,   het  vijl- 
de en  zesde,  kwamen  eerst   uit  in   1585   en   15^57, 
bezorgd  door  jOAN  BAPTisTA'EANDiM,   toen   mon- 
TALTO    den    Pauslijken   Stoel    reeds    bedegen    had; 
SLKTus  gaf  terflond  een  bevel,  dat,  in  het  vervolg, 
geenc  andere,  dan  deze  uitgave,   in  zijne  Kerk  ge- 
bruikt zou  worden.    Ondertusfchen  zijn  in  dezelve 
niet  alleen  vericlieidene    onechte  ichriiten   aangeno- 
men, maar,  ten  einde  ambrosius  volkomen  te  doen 
cverëenflemmen  met  alle  de  leerbegrippen  van  hunne 
Kerk,  en  om   alle   aandootlijke  plnatzen  op  te  rui- 
men ,  hebben   deze  uitgevers  zich  veroorloofd  veel 
weg  te  laten ,  veel  bij  te  voegen ,  en   het  overige  te 
veranderen,  naar  hunnen  zin,  zoodat  deze  uitgave 
bijna  onbruikbaar  is ;  dit  hebben  niet   alleen  Protes" 
tantfcke,  maar  ook  Roomfche  Schrijvers  ,   gelijk  du 
PIN  enz.  opgemerkt  en  berispt,  en  anderen,   gelijk 
de  Benedictynfche  laater  Uitgevers,  vergeefs  zoeken 
te  verfchoonen,  en  cenen  glimp  te  geven.    De  Be^ 


luS  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

TTT       nedictynen^  en  onder  hen  voornaamlijk  twee.   Dom, 

Boek     t.^cques  du  friciie  en   Dom  nicolas   le   nour- 
Vlli 
lïoofdll.   ^^»  hebben  eindelijk  in  de  jaarcn  1606  en   1690   te 

nn  C.  G.  Parp  'm  twee  groote  Deelcn  in  Folio  eene  goede 
itot  476!  ^"  ^'"J  nauwkeurige  uitgave  der  werken  van  aivibro- 
'■  sius  bezorgd,  en   met  veel  vlijt  bearbeid;  jammer 

is  het,   dat  deze  Uitgave    zoo  zeldzaam,  en  daar 

door  zoo  kostbaar  is  geworden. 


NEGENDE    HOOFDSTUK. 

Pelagiaanfchs   Twisten.       Bijzonderheden    van    het 

leven ^   de  gevoelens^   en  fchriften    van  Au- 

gustinus. 

III       X  achtig  jaaren  en  langer  had  de  Ari'dnerij  bijkans 

BOEK     gjie  (3e   Christelijke    Gemeenten    in    het   Romeinfcht 

HooVdft.   Ri.i'^  ontrust,  en  was  enkel  door  den   onvermoeiden 

na  C.  G.  arbeid  en  het  aanzien  van  zulke  Katholieke  Leeraa* 

Jaar  363.  ^j^   ambrosius,   en    velen  zijner  tijdgenoten  * 

tot    476.         '  '  J  J  ^  t 

. waren ,  onderfteund  door  wetten  en  ftrafFen  der  Kei- 

Overa;nng  ^^^ej-,  ^  onderdrukt.     Met    de   eerftc  jaarcn   der  Vdc 

verhral      eeuw,    werd   deze   (Irijd,   bijzonder  in   de    Wester* 

derPela-   fche  Gemeenten,  vervangen,  door  eenen  van  geheel 

giannfche  j^j,(jgj.(.j^   ^art  ,    den    Pelagi'danfchen    naamlijk.      De 

Ariaatifche    twisten    betroiTen   verborgenheden ,    de 

Pelagiaanfche  meer  het  zedenlijke  gedeelte  van   den 

Godsdienst.       Tot   hier  toe    had    men  ,    onder  de 

Christenen.,  iiict  of  weinig  geweten  van  verfchillen 

over 


G  E  S  C  II  I  E  D  E  i\M  S.  m^ 

f)vct  dcZedenlecrc,  bijzonder  over  de  bron  en  grond      Ilf 

der  Christelijke   deugd.     De   B^Iontatiistifcfie  Scheu-     ^^^^^ 

ring  gaf  enkel   gelegcnlicid    om   te   twisten  over   de  Hoofdf!. 

noodzanklijkiieid  en  waarde  van  iommigé  godvriich-  'i^  C.  G* 

tige  oefeningen ,   over  de  otithouding  en  Kerkcliike  Y^^  '^^\' 

'^  j      tot    4/  "* 

tucht;  in    de   twisten   met  de   Gnostieken  had  men  - 

zich  voornaamlijk  bepaald,  om  hunne  gevoelens  no- 
pens den  oorfprong  van  het  kwaad,  en  de  zeden- 
lijkhcid  der  menschlijke  daaden ,  te  wederleggen ;  bij 
het  opkomen  en  toenemen  van  het  Askeet'nch  en 
Monnikenleven^  ging  bijna  het  ouderfcheid ^  tusfchen 
Christelijke  Godzaligheid  en  Bijgeloof^  geheel  on- 
der de  Christenen  vetlooren;  maar  thans  ontftond 
de  Pelagiaan fche  twist,  welke,  indien  zij  behoor- 
lijk gevoerd  was  geworden,  veel  nuts  had  kunnen 
ftichten,  tot  recht  onderzoek  nopens  de  gefteldheid 
en  krachten  der  menschlijke  natuur,  en  den  vvaaren. 
aart  der  Christelijke  deugd ,  als  ook  omtrent  de 
Tioodzaaklijkheid  en  het  belangrijke  van  den  Godlij- 
!ken  bijftand  tot  dezelve;  hoe  min  zij  zelfs  dit  nut 
gedicht  moge  hebben,  is  en  blijft  i\tzc  twist  toch, 
wegens  zijnen  invloed  op  het  fameuftel  der  Chrisfe- 
Jijke  leer,  merkwaardig,  te  meer,  omdat  dezelve j 
onder  menigvuldig  veranderde  gedaante,  vernieuwd, 
en  tot  onze  tijden  voortgezet  is.  Geen  wonder,  dat 
geen  Godsdiensttwist  der  oude  Kerk  in  zoo  vele 
laater  werken ,  zoo  geleerd ,  zoo  arbeidzaam ,  maar 
ook    veelal   zoo  partijdig  bcfclirevcn   is  geworden, 

als  juist   (\CZQ. 

Twee  Monniken,  pelagius  en   CiT:LÈstiüSj   ga- Bericbten 
ven  de  aanleiding  tot  dezen   twist.    De  ecrfie,  die  ^'*'^" '''^'^^ 
IA.  Deel.  ï  waar- 


\ 


130  K  E  R  K  E  L  IJ   K  E 

ÏII       waarlcliijnlijk  in  BrHtanniè ,  (dF  liet  tegenwoordig  En- 
^?^     g'^l^'^d ^  geboren  is, waarom liij  zoo  dikwijls  een j5r/- 
Hoofdfl.  i^'i'^'^'^^  van  de   Ouden  genoemd  wordt   (*),  zal, 
na  C.  G.  volgends  een   oud   gezegde ,  hetwelk   onder  anderen 
tot    ird  ^^°^  ussERius  (t),  als   zeker   aangenomen  is,   in 
.»    zijne  Moedertaal  biorgan    geheten   hebben ,   hetwelk 
iemand  betekent,  die   aan  zee  geboren   is ^   en  het- 
welk  door  den    Griekfchen  naam   pelagius    wordt 
uitgedrukt.     Hij  kwam  reeds   in   het  laatile   gedeelte 
der  IVde  eeuw  te  Rome  ^  alwaar  hij  vele  jaaren  zich 
bleef  onthouden.      Voor   dezen  geloofde  men,   dat 
hij  die  gevoelens,  met   welke  hij   zoo  veel   opziens 
gemaakt  heeft,    aldaar    van   hufinus  geleerd  liad, 
omdat  HiëRONYMUS    dezen  een'   Voorloper   van   pe- 
lagius noemt  (§),  maar  ook,  omdat  marius  mer- 
cator (**),  uitdruklijk  zegt,   dat  pelagius   door 
RUFiNüS  bedrogen,  en  in  zijne  dwalingen  onderwe- 
zen is  geworden.    Ondertusfchcn  zegt  hicronymus 
niet,  dat  rufinus  de  leermeester  van  pelagius  ge-' 
weest  is,  en  jmarius   mercator  kende   rufinus 
zoo  min,  dat  hij  hem  tot  cenen  Syriër  maakt. 
Knraktcr       Met  meer  zekerheid  kan   men  van  het  karakter, 

^'^  ^"f'^^' de  begaafd  -  en  kundigheden  van  pelagius  oordee- 
iiigheden  °  ,       •    ■,      i  .         u-      •  i 

vanpELA-  len.    augüstinus  betuigde    hem,   toen  hij   zich  te 

Gius.        Rome  onthield,    zijne    liefde    en    hoogachting,    in 

eenen 

(*)  AUGUSTIN.  Epiit.  CLXXVI.   Tom.   II.    Opp.  pag. 

505.  MARIUS  JiERCATOR  iii  CoiHvionitor.  T.  I.  Opp.  p.  30, 

(f)  Britannic.  Ecclefiar.Antiqiiitatcs  C.  Vlll.p.  112. 

($)  Prol.  Explan,  in  Jerem,  Tom,  III.   Opp.  p.  527. 


GESCHIEDENIS.  131 

ecncn  Brief  (*);  en  hoewel  hij  in  het  vervolg  zijn      Ui 
hevigfte  partij  werd,    erkent  hij   nogthans,   zelfs  in     ^^^^ 
zijne  twistlcliriften ,  dat  zijne  zeden  deugdzaam   wa-  Hoo1<!!\ 
ren  (f),  dat  hij,  naar  het  oordeel  der   genen,    die  "^  C.  O. 
hem    kenden,   een   eerlijk   en  lofwaardig  man,  ccn  j'!',^^  •'",  V 

uitmuntend  goed  Christen  was  (  §  ) ;  ja  dat  hij  voor  — - 

een'  heilig  man  gehouden  werd,  die  het  in  het 
Christendom  ver  gebracht  had  (♦*).  Zoo  meldt  hij 
nog,  op  eene  andere  plaats,  dat  hij  groote  loffpra- 
ken  van  hem  gehoord  hadj  die  hem  inzonderheid* 
van  Bisfchoppcn  gegeven  waren  (ff).  AVanneer 
dus  HiëiioNYMus,  die  niet  ligt  in  eenen  zoogenoem- 
den Ketter  iet  prijswaardigs  vindt,  ook  pelagius, 
als  eenen  trotfchen  huichelaar,  voorflelt,  omdat  hij 
zich ,  bij  zijne  ftelling ,  dat  een  mcnsch  zonder  eeni- 
ge  zonde  kan  zijn ,  toch  eenen  zondaar  noemt ,  ea 
een  voorfchrift  van  een  gebed  gaf,  waar  in  men 
zich  op  zijne  onbevlekte  deugd  voor  God  zou  be- 
roemen (5§)  ;  of  wanneer  een  ander  ijveraar,  van 
ongelijk  minder  aanzien ,  orosius  (***j ,  hem  ver- 
wijt j 

(*)  Epist.  CXLVI.  Toö!.  II.  Opp.  pag.  358. 

(t)  De peccaior.  mcrilis  et  remisfiouc  L.  H.  Cap.  t$i 
T.  X.  Opp.  p.  36.        (5)  Uid.  L.  III.  C.  3,  p.  49. 

(**)  Ibid.  Cap.   I.  pag.  47. 

(tt)  De  Cestis  PelagüC.  22.  p.  145.  C.  25.  ji'.  147. /.f. 

C5§)  Ep'St.  XLIII.  ad  Cteftphont.  adveifm  Pelngianot 
pag.  481.  et  Dial.  advcrf.  Pelagianos  Libr.  III.  T,  IV, 
P.  II.  Opp.  pag.  542. 

(***)  Apologet,  contra  Pclagium  de  arbiti  ii  iib?rt^e 
fag.  620,  639,  666. 

1   Q. 


1l2 


K  E  R  K  E  L  IJ'  K  E 


III 

BOEK 
IX 

Iloofdft. 
ra  C.  G. 
Jaar  363. 
tot    476. 

Geleerd- 
heid en 
fchrifcen. 
Verkla- 
ring vnn 
de  Brie- 
ven van 

PAULUS. 


wijt,  dat  hij  verminkt,  cenöogig , verwijfd  cii  dartel, 
en  dat  zijn  Hecht  gedrag  aan  ieder  een  bekend  is; 
ziet  men  ligtlijk,  dat  het  getuigenis,  hetwelk  alv 
GusTiNus  heeft  nagelaten,  veel  meer  gelden  moet,. 

Van  de  Geleerdheid  en  Schrijvers  bekwaamheid 
van  PELAGius  kan  men  zich  te  gcmaklijker  een 
denkbeeld  maken,  dewijl  wij  'er  gedenkftukken  van 
overig  hebben,  augustinus  behandelt  hem,  in  dit 
opzicht,  ook  billijker,  dan  HiëRONYMUS,  die  hem 
zoo  ongefchikt  in  flijl  noemt ,  dat  hij  meer  medelij- 
den, dan  nijd,  verdient  (*).  ündertusfchen  is  het 
zonderling,  dat  juist  van  hem,  onder  den  naam  van 
HiëRONY^ius,  (eene  verklaring  van  de  Brieven  van 
PAULUS,  die  aan  de  Hebreen  uitgezonderd,)  is  be- 
waard gebleven,  welke  anders  naiiwlijks  in  wezen 
zou  gebleven  zijn  (f).  Men  hield  ze  een'  tijd  lang 
voor  een  werk  van  den  Roomfchen  Bisfchop  gela- 
sius ,  die  op  het  einde  der  Vde  eeuw  ge(lor\^en  is, 
en  CASSiODORUS  vond  ze  kort  daar  na  bijkans  in 
ieders  handen  ( §  ).  Dat  men  ze  naderhand  zoo  al- 
gemeen aan  hicronymus  toefchreef ,  komt  misfchien 
daar  van  daan ,  dat  'er  eene  vooiTeden  voorllaat  aan 
zekeren  heliodorus  ,  wiens  naam  ten  minden  ook  in 
de  Brieven  van  gemelden  Kerkleeriiar  voorkomt. 
Men  is  thans  genoegzaam  zeker,  dat  zij  aan  pela- 
Gius    behoort.      Behalven    dat    augustinus    hem 

zul- 

( *  )  Prolog.  Dial.  aclvcrf.  Pelagg.  p.  484.  /.  c. 
(t)  Commentarii  in  Epistolas  S.  Panli  Tom.  V.  Opp, 
Hi'éron.  pag.  925-1  loö. 

(§)  Iiifliiut.  Diviii.  Utterar.  C.  8.  T,  II.  Opp.p.Si^. 


GESCHIEDENIS.  133 

zulke  vcrkLaring  toefchiijft  (*),  heeft  ^tARIus  mer-      III 
CATOR  ,    zijn    tijtlgcnoot    (  t  )  ?    ook    verfchcidene     ^x* 
plaatzeu  uit  dezelve ,   waar  in  de  lecrftukkcn   bevat  Hoofdft. 
waren,  die  naderhand  naar  pelagius  genoemd  zijn,"^^*  ^• 
welke  aanhalingen  thans  wel  niet  allen ,  of  niet  zon-  Iq[    .j^, 

der  verandering,    daar  in   gevonden   worden;   doch • 

hier  van   is  de   reden,   omdat  cassiodorus,   gelijk 
hij  zelf  (§)  meldt, -de  verklaring  van  den  Brief  aan 
de  Romeinen  vlijtig   gezuiverd   heeft    van  "het  zaad 
des   Pelagiaanfchen   vergifts ,    hetwelk   daar  in   ge- 
flrooid  was;  de   overige  Brieven   wilde   hij   aan  an- 
dere Leeraaren   te   verbeteren   overlaten.    En  niette- 
genftaandc  deze  verandering  van  cassiodorus,   zijn 
'er  in  de  aanmerkingen  over  den   Brief  aan   de   Ro- 
meinen  nog  plaatzcn  genoeg  voorhanden,  in   welken 
het  bijzonder  gevoelen  van  pelagius  voorkomt  (**). 
Ondertnsfchen    is   dit  gefchrift    van   pelagius  ook 
gevoegd  achter  de   werken  van  augustinus   (ft). 
Zeker  is  het  vreemd ,   dat  dit  zelfde  werk ,  een'  ge- 
ruimen    tijd   na  de  Pelagiaanfche    vcrfchillen,    zoo 
algemeen  en  zonder  ergernis,    onder   den  naam  van 
gelasius  ,  gebruikt  is  geworden ,  tot  dat  cassiodo- 
rus   'er    het  Kettcrsch   vergift  in  ontdekte,  en  dat 

men 

C*^  De  peccat.   vtcrit.   et   remisfion.   Libr.   III.   Cap. 
I.  pair.  ^^7. 

Ct)  Commonitor  1.  c.  p.  \$.         C5)  ^-  ^« 
■  (**)  Dit  heeft  gerh.  joann.   vossius    getoond.   Hist(y* 
riiS  de  controvcfftis^  quas  Pelagius   eiinque  reliquix   m<h 
vertmf ,  Libri  VII.  Libr.  I.  Cap,  4.  pag.  12. 

(tt)  Tom,  XII.  pag.  315. 

Is 


,34  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

lïl       men  liet  desniettciuiii ,  weder  zoo  vele  eeuwen  lang, 
^";'^     in  welken  zoo  velen  hun  werk  maakten,   om  Kctte- 
i,f.  rijüti  op  te  fpooren,    als  een   werk   van  mëapNY- 
■„i.c.  G.  ]Mus,  met   goedkeuring,   gelezen    heeft;   maar  eene 
»<>r^6^^^  partijdige   beüordeeling   heeft,   ten  allen  tijde, 
in  de  Godgeleerde  Wereld  plaats  gehad.     De  Schrij- 
ver ,  die  den  naam  van  rechtzinnigheid  had ,  mogt  de 
zsldzaamlle  en  dikwijls  aanllootlijkftc  gevoelens  voor- 
dragen, men  merkte  ze  nauwlijks  op,  of  wist  ze,  op 
allerhande  wijze,  te  verzachten.    Maar  zet  men  den 
naam  eens  Ketters   voor  zijne  fchriften ,   dan  zullen 
zij  ook  terllond  eenen  Ketterfchen  zin  hebben.     Dus 
werd  ook  pülagjus  een'  tijd  lang  als  een  Heilige  in 
leer  en  leven   aangezien;  maar  nadat  hij,  door  het 
ann.iien  en  tcgenfpraak  van  groote  mannen,  als  een 
grof  Dwaalleeriiar,  bekend  was  geworden,  hielden 
ook    zijne    zeden,    leere    en    fchriften,    bijna    niets 
goeds  meer  overig.    Wij  moeten  nog  dit  aanmerken, 
dat  PELAGius  deze  korte  ophelderingen   of  fckolia, 
Gver  de  Brieven  vv.n  paulus,  te   Rome  gefchreven 
Ireeft,  voor  het  uitberften  der  twisten  met  hem,  en 
du3  vvaarichijnlijk  kort  na  het  begin  der  Vde  eeuw. 
'Dm  Brief  aan  ck  Ihhreéit  fehijnt  hij  weggelaten  te 
hebben,    omdat    liii,    gelijk   toen  nog  velen  in   de 
Westerfchc  Kerken,   denzelven   niet  voor  een  zeker 
echt  fchrift  van  paulus   erkende,   hoevycl  hij  hem 
meermalen,  met  den   naam  van   dien   Apostel,  aan- 
baait. 
Z"'nBvicf     Een  ander  gefchiifc  van   pelagius  is  nog  merk- 
?";-,ni:M E- 'waardiger,  zijn  Brief  aan  demf/frias.     Uit  augus- 
^.^'^^'       'jLxus,  die  dezen  Brief  duidlijk    befchrijft,   zijn  wy 

ze- 


GESCHIEDENIS.  ijg 

zeker,  dat  hij  van  pelagius  is  (*).     Dewijl  in  de      III 
Handfciiriften  de  gehaattc  Ketternaam  van  pelagius     ^5!^'' 
niet  altijd  voor  dcnzclvcn  gezet  werd ,  en  men  wist,  Hoofdft. 
dat  HiöRONYMUS  insgelijks  aan  óczc  joni^c  Julfer  ge-  "^  ^'  ^» 
fchrcven   had ,  is  de  Brief,   onder  de  werken  van  Iq[    .y^\ 
mcRONYMus  geplaatst  (f)»  ■ 

PELAGIUS  heeft  dezen  Brief,  in  het  jaar  415,  op- 
geftcld,  toen  hij  zich  in  het  Oosten  bevond,  en  zijn 
twist  reeds  begonnen  was.  deimetrias  ,  aan  wien 
de  Brief  gericht  is ,  was  eene  aanzienlijke  jonge  Ro- 
meinfche  Juffer,  die  voornaamlijk  door  augustinus 
overreed  was,  om  het  huwlijk,  hetwelk  zij  gereed 
ftond  aan  te  gaan ,  hare  rijkdommen ,  en  de  wereld 
in  het  gemeen  te  verzaken ,  om  geheel  naar  Askee- 
tifchs  gronden  te  leven  (^).  Op  verzoek  van  hare 
Moeder  fchrecf  pelagius  aan  haar,  gelijk  andere 
aanzienlijke  Leeriiaren  van  dezen  tijd,  tot  haar  on- 
derwijs. Hij  erkent,  dat  het  gemaklijker  is,  haar 
te  prijzen,  dan  te  leeren;  maar  het  laatfle  wil  hij, 
met  alle  befcheidenhcid ,  op  dezelfde  wijze,  doen, 
als  hij  het  tot  hier  toe  in  andere  opflcllcn  over  de 
zcdenleere  gedaan  had.  Hij  was  naamlijk  gewoon, 
eerst  de  gcfteUlheid  der  memchïijke  natuur  te  ont- 
vouwen ,  en  te  toonen ,  hoe  veel  zij  kon  uitwerken ; 

ver- 

(*)  /)^  Graf  ia  Chrisii  contra  Pelag.  et  delest,  Cap, 
22.  pag.  161.  Cap.  47.  pag.   165.  T.  X.  Opp. 

(f)  Ep,  ad  Dcmctriad.  de  Firginit.TyN.  Opp.  p.  11. 
sEaiLER.  heeft  hem  met  eene  voorreden,  annmerkingen  en 
bijdragen  te  Halle  1775.  Svo  afzonderlijk  laten  drukken. 

(§)  Zie  Deel  VIL  Bladz.  11)7. 

I4 


13Ö  K  E  Pv  K  E  L  IJ  K   E 

ÏII  vervolgends  voegde  hij  'er  de  vermaningen  tot  deugd 
*"-"";'*  bij,  opdat  deze  niet  vTUchteloos  mogten  wezen,  in^ 
Uoofdü.  ^icn  men  gelooven  raogt,  dat  'er  iet  onmogelijks 
n.n  C.  G.  rrevorderd  worde.  Uier,  vervolat  hij,  moet  het 
loi  I76  g°^^^  '^'^^  ^"^^  natuur  des  re  vollediger  verklaard 
■r»  worden,  naardien    hij   eci]c   aanwijzing  tot  een  vol- 

maakter leven  wilde  voordragen. 

Wat   nu   het    goede   der    menschlijke    natuur    ben 
treft,  zegt  pel/\gius,   dit  moet    men  naar   God, 
derzelver  vSchepper,  beöordeelen.     Zou  niet  hij,   die 
alles   zeer  goed   gemaakt    heelt,    den    mensch,   om 
wiens    wil    hij    alles    fchicp,   nog   voortreflijker  ge- 
maakt  hebben  ?    Hij   fchiep   hem   naar  zijn   Beeld , 
bij  liet  hem  niet  zonder  hulpmiddelen,  hij  wapende 
hem  door  verltand  en  wijsheid,  om   met  die  gaven 
God  te  kimnen  dienen,  met  Avelke  hij  over  anderen 
heerfchen  zou.    Echter  wilde   de   Heer  der  gerech- 
tigheid, dat  hij  vrijwillig,   niet  gedwongen,   hande- 
len zou.     Dus  heeft  God  het  tot  een  eigendom   des^ 
menfchen  gewaakt:  te  zijn,  wat   hij   nil ,   en    van 
iiatuiiir  beide ,   goed   en   kwaad ,    te  kunnen.     Het 
vermogen,  om  kwaad  te  doen,  heeft    hij  ons   alleen 
daarom    medegedeeld ,   opdat   wij   zijnen   wil ,   naar 
on:^en  wil,  volbrengen.   —  Zeer  Godloze  menfchen 
zouden  wenfchen  anders  gefchapen  te  zijn;   naardien 
zij  hun  leven  niet  verbeteren  willen ,  nemen  zij  den 
fchijn  aan ,  als  of  zij  hunne  natuur  ^vilden    verbete-t 
ren.    Evenvyel  is  het  goede  van  deze  zoo  algemeen, 
dat  het  zich  ook  fomtijds  bij  de  Heidenen  vertoont, 
die    zonder  eenige    Godsverëcring    zijn,    velen    van 
jumue  li^ijsgeeren    z}^n    zeer    deugdzaam    geweest  ; 

maar 


GESCHIEDENIS.  137 

maar  van   waar  komt  bij   menfchcn,   die   van  God      III 
vervreemd   zijn ,   dit   Godebeliagende  ?      l^an    waar     ^^^ 
komt  bij  hen  dii  goede ,  dan  van  het  goede  der  na-  Hoofdft, 

tuur?    Men  bcfluite  hier  uit,  wat   Christenen   doen  "^  ^-  ^* 

1  -.11  ,         J^^"*  363' 

kunnen,  wter  natuur  en  leven  door  christus  m^r  jot    476, 

onderwezen  is  ,  en  die  ook  den  bijfiand  der  Godlijke 
genade  genieten. 

Thans  willen  wij,  vervolgt  pelagius,  tot  de  ge- 
heime wegen  van  onze  ziel  komen,  het  goede  gewe- 
ten zelf  zal  een  oordeel  over  het  goede  der  natuur 
vellen !  Is  het  niet  een  getuigenis ,  hetwelk  de  na- 
tuur zehe  van  hare  goedheid  c.flegt  ^  wanneer  zij 
haar  mishagen  aan  het  kwaad  ontdekt?  Daar  is, 
als  het  ware  ,  zekere  natuurlijke  heiligheid  in  onze 
zielen ,  die ,  om  zoo  te  fprcken ,  in  haar  de  wacht 
houdt,  en  over  goed  en  kwaad  oordeelt.  Wij  heb- 
ben alle  dezelfde  natuur,  maar  derzelver  gebruik  is 
verfchillend ,  («;^r/Vrt  ^//V^^A. )  De  eerfle  menfchcn  zijn 
zoo  lang  zonder  wet  geweest,  omdat  God  wist,  dat 
hij  de  menschlijke  natuur  zoo  gemaakt  had,  dat  zij 
dezelve  kon  ontbeeren.  Ook  werd  de  wet  tot  her- 
ftelling  van  den  glans  onzer  natuur  eerst  nodige 
nadat  de  rede,  door  eene  lange  gewoonte  van  zondi- 
gen ,  zekere  duillernis  gekregen  had.  Deze  gewoon- 
te, welke  ons  van  kinds  af  bevlekt  heeft,  maakt 
juist  de  hoofdzwarigheid  uit ^  om  het  goede  te  doen; 
zij  verderft  ons  meer  en  m:er,  en  trekt  ons  einde- 
lijk tot  zulke  overhelling,  dat  zij  de  fterkte  der  na- 
tuur zelve  fchijnt  te  hebben.  Hebben  nu  reeds 
fommigen  voor  de  Wet ,  en  voor  de  komst  des  Per- 
}^$p>rs  5  rechtvaardig  en  heilig  geleefd,  hoe  yeel  meer 

I  %  moet 


138  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  moet  men  gelooven ,  dat  wij  dit ,  na  de  verlichting 
^^"^^  zijner  komst,  doen  kiiniicn,  daar  wij  door  chrjs- 
HooVc'ft.  Tüs  genade  ondcvH'czcn  ^  en  tot  een'*  beter  memch 
na  C.  CJ.  wedergeboren  zijn ,  die  wij ,  door  zijn  bloed  ver- 
tot  4.76  ^^^''^  ^'*  gereinigd ,  ook  door  zijn  voorbeeld  tot  vot- 
f '  komene   gereclitighcid   opgewekt^  beter  moeten  zijn 

dan   zij. 

Op  dezen  grond  bouwt  dan  pelagius  het   onder- 
wijs eener  volkomene  Maagd ^    die,   door   de  hcih'g- 
heid  van  hare  zeden,  te  gelijk  het  goede  der  natuur 
en  der  genade  getuigt.     Vooreerst  moet  haar  bekend 
zijn ,  dat  in  de  Godlijke  fchrilten ,  waar  uit   wij   al- 
leen den  volkomenen  wil  van  God  kunnen  weten, 
het  kwaade  verboden^  het  goeds  bevolen^  het  onver- 
fchillige  vrijgelaten^  en  het  volmaakte   aangeraaden 
wordt.     Zoo  is  het    huwlijk,  onder  anderen,   wel 
geoorloofd,    maar    door   eencn    volmaakteren   raad 
wordt  de  onthouding  aangeraden.     ,,  AVic  het  vat- 
ten kan,  die  vatte  het!"  zegt  jesus.    Ik  bevele  u 
eenc  zoo    groote  zaak  niet;  ik  leg  ze  u   niet  op; 
maar  biede  ze  u  aan;   zonder  iemand  te  dwingen, 
nodige  u  alleen  tot  dezelve  uit.    Alleen  die  gene  is 
daarom  van  de  Wet  niet  losgemaakt ^  die  voorneemt, 
hoven   de  Wet  te   doen,   —  Alleen   dat  is  in    uwe 
magt ,  wat   niet   van  buiten   aankomt ,   zoo  als   de 
'  goederen,  die  gij  verzaakt  hebt;   alleen  dat  is  goed, 

hetwelk  wij  zonder  onzen  wil  nooit  vinden  noch  ver- 
liezen; de  geestlijke  rijkdommen,  welke  gij  u  zelve 
alleen  fchenken  kunt.     Deze  kunnen   alleen    uit  «, 
en  in  u  zijn. 
Ilicr  op  houdt  pelagius   haar  voor,   hoe  gewig- 

ti^ 


GESCHIEDENIS,  139 

tig  en  lofwaardig  voor  haar  gedacht  de  van  haar  ge-  lïT 
dane  keuze  zij,  waar  op  hij  de  gewone  vermanin-  ^^""'^ 
gen  voor  deze  levenswijze  laat  volgen,  bijzonder  om  Hoofcft. 
alles  zonder  murmurecren  te  doen.  Wij  wederfpre-  "^  C.  G, 
ken  den  Hcere,  dikwijls,  zegt  pelagius  ,  en  kla- |y"  ^^l, 
gen ,  als  boozc  dienstknechten.  „  Plet  is  hard  en  - 
„  zwaar,  en  wij  kunnen  dat  niet  doen;  wij  zijn 
5,  mcnfchen  ,  die  van  een  broos  vleesch  omgeven 
5,  zijn.  "  ó  Blinde  krankzinnigheid !  ó  onheilige 
roekeloosheid  l  Wij  belchukligen  God  van  eene 
dubbele  onwetendheid;  hij  zou  niet  weten,  wat  hij 
gedaan  en  bevolen  had,  als  of  hij  de  mcnschlijke 
zwakheid ,  waar  van  hij  zelf  de  maker  is ,  vergeten  , 
en  den  niensch  geboden  opgelegd  had,  welke  hij 
niet  dragen  kon.  —  '£r  is  geen  krachtiger  grond 
van  vermaning,  dan  wanneer  de  Schrift  ons  kinden 
ren  van  God  noemt.  "Want,  wie  zou  zich  niet 
fchaamen,  en  vreezen,  iet  te  doen,  hetwelk  zulken 
Vader  onwaardig  ware?  demetrias  behoorde  fteeds 
de  waardigheid  te  gedenken,  welke >-zij  bij  hem  ver- 
kregen had ,  daar  zij ,  door  den  Doop ,  toi  eene  doch- 
ter van  God  wedergeboren  ^  en  door  de  wijding  tot 
den  Maagdelij  ken  Staat  ^  eene  Bruid  van  Christus 
gewordvn  was»  —  Hare  hoogfte  wetenfchap  behoor- 
de te  zijn ,  ondeugden  en  deugden  te  onderfcheiden.  — 
Voornaamlijk  behoorde  zij,  in  plaats  van  gemaakte 
nederigheid,  zich  tot  die  te  bevlijtigen, welke  Chris- 
tus geleerd  heeft,  dat  is,  met  welke  geen  hoog- 
moed gepaard  is.  „  Het  is  zeer  gemaklyk,"  fchrijft 
?ELAGiüS,  „een  flccht  kleed  te  dragen,  vriendelijk 
^,  te  groeten,  handen  en  voeten  te  kusfen,  met  een 

f,  han^ 


Ï40  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

111       „  hangend  gezicht  ,    en    op    den    grond    gcflngene 

^^v"      5»  oogen,  nederigheid  en  zachtmoedigheid  te  beloo- 

HootUfl.   5>  ven;  met  ecnc  gemaakte  ftem  het  fpreken  te  ver- 

jin  C.  G.  ^^  2vvakken;  dihvijls  te  zuchten^  en  bij  elk  woord 

Taar  303.         .  ,  j 

rot    47Ó.  »>  ^'^  ^^  roepen  y  dat  men  een  zondaar  en    rampza" 

^^- ,,  lige  is,'*    Die  zelfde,  die  zich  zoo  aanltelt,  zal, 

door  het  minfle  woord  beledigd,   eene  trotfche  hou- 
ding aannemen ;  den  nek  ftijf  dragen ,   en  dezen  te- 
deren  toon  zijns  nionds  in  een  hevig  geroep  en  ge- 
fchrecuw    veranderen,      demetrias    behoort    zich 
voor   vleijërijcn   te    wachten ,   welken  men    dikwijls 
voor  het  oog  wederdaat,   maar  toch  heimlijk  gene- 
gen is.     Vasten    en    onthouding  van  alle  fpijzcn   en 
•  dranken ,  welke  haar ,  in  hare  jaaren ,   zouden  kun- 
nen verhitten,  prijst  hij  haar  wel  aan;  maar  hij  wil 
echter  niet ,  dat  zij  zich ,  zoo'  als  velen ,  een'  al  te 
zvvaaren  last  zal  opleggen,  ook  moet  zij,  door  zul- 
ke oefcnengen,  niet  hoogmoedig  worden.    Alhoewel 
zij,  elk   uur,    door  het  lezen   der   Heilige  Schrift^ 
en  door  bidden  ,  haren  wasdom   behoort  te  bevor- 
deren ;  houdt  hij  het  echter  voor  het  beste ,   dat  zij 
de  morgen (londeii  tot   dezen   kamp  befteede.    Maar 
ook  dit  lezen  moet   niet  tot  vcrmoejens  voortgezet 
worden,  dewijl  alle  bovenmatigheid,  zelfs  in   goede 
dingen,  af  te  keuren  is.     Vasten^  zingen^  waaken^ 
en  dergelijke  oefeningen ,  kan  elk  eerstheginnende  met 
cenen  ijverigen  wil  zeer  hoog  drijven.     Maar  de  ze^ 
den  te  veranderen,   en  elke  deugd  in  zich   te  vor- 
men, daar  toe  behoort  een  groot   en  lang  ftreeven. 
Hier  bij  voegt  pelaoius  omftandige  waarfchuwingeti 
voor  di'n  Duivel,  wiens    haat  tegen  demetrias   te 

fter. 


GESCHIEDENIS.  14* 

(lerker  zal  zijn ,  hoe   meer  hij   gelooft ,  verloren  te      ITl 
hebben,   wat   zij  aan   vocirreclitcn  bezit;    die    zich     '^y^'^ 
van  onzen  eigenen  wil  tegen  ons  weet  te  bedienen ;  Hooli'fT* 
maar  wien  zij,  zoo  als  paulus  leert,  QEphef.  VI.)  "^^-  ^' 
en  wet  den  hijftand  des  Heiligen  Geest  es  moest  we-  ^'^j.    ._g^ 

derftaan,     Voomaamlijk  had  zij  waakzaamheid  no 

dig  over  haare  gedachten;  zij -behoorde  die  gedach- 
ten, welke  de  wil  met  goedkeuring  omhelst,  te  leeren 
onderfcheiden  van  die,  welke  als  eenc  ligte  fchaduw 
voorbijvliegen ;  ook  van  die ,  welke  zich  aan  het  ge- 
moed ,  zelfs  tegen  è.t\\  wil ,  of  wel  met  afgrijzen , 
opdringen.  Alleen  in  de  eerlte.foort  ligi  zonde;  de 
volkomcne  wil,  om  iel:  te  doen,  wordt  als  eene 
wezenlijke  daad  aangezien.  Eindelijk  zamelt  pela- 
Giüs  nog  een  aantal  gronden  op,  die  in  zulke  vcr- 
maningsfchriftcn  gewoon  zijn-,  enz,  .     : 

Zeker  vertoont  pelagius  ,"  in   dezen  Brief,   veel  Gevolgen 
redenbeleid,  meer  dan  men  van  eencn   Monnik,   inj'^"^"^^'^ 
die  eeuw,  zou  verwachten;  ook  was  zijn  Brief  zoo- aanmer- 
danig   ingericht ,   dat  hij  zelf  zich   in  het    vervolg  kinj;cn 
daar  op  beriep,    „  dat  hij  in   dcnzelven  de  natuur  gustinus 
„  des  menfchen  op  die  wijze  geprezen  had,  dat  hij  op den- 
„  'er  toch  altijd  den  hijftand  van  Gods  .genade  bij-  ^^^^'^"' 
„  gevoegd  had."    augustinus,   die  deze  woorden 
van  pelagius   aanhaalt   (*),  erkent,   dat  hij  hem 
bijna  overreed  had,  dat  hij  de  eigenlijke  genade  Gods 
beleed;  alhoewel    hij   die,   op  vele  plaatzcn,   tegen- 
fprak;   maar  uit  zijne  laatcrc    Ichriftcn   had   hij  ge- 
zien , 

{*^  De  Gratia  Chriiti  contra  Pclag.  et   Chicst.  Cap. 
37.  lom.  X.  Opp.  pag,   105. 


144  K  É  Tv  K  E  L  IJ  K  E 

ïtl  zien,  dat  pelagius  het  woord  genade  in  ccrw 
Bonx  ruimen  zin  en  dubbelzinnig  gebruikte;  dan  voor  de 
Hoofdll.  openbaring  der  Godlijke  leere  j  dan  voor  de  verge-' 
na  C.  G.  yifjg  (jef  zonden-,  dan  voor  het  voorbeeld  van  chris- 
Ü/ 5-^' Tus.  Nadat  derhalven  augustinus  de  Moedef 
■  van    DEMETRiAS  ,    juLiANA  ,    ccnigzins    bedektlijk 

voor  de  dwalingen ,  in  den  Brief  van  pelagius  ,  ge- 
waarCchuvvd ,  maar  van  haar  ten  antwoord  gekregen 
had ,  dat  haar   geene   Ketterijen  bekend  waren ,  tot 
welke  zij  en  de  haren  neiging  hadden,  vonden  au- 
gustinus en  een  ander  Bisfchop  in  Afrihn  ^  aly- 
piu^,  nodig,  haar    in  cenen  langen  Brief  die  leeV' 
ftukken  aan  te  wijden ,  welke  tegen  de  genade  Gods 
overgejield  waren ,  en  welke  pelagius  voordroeg  (♦), 
Het  is  geene  geringe  dwaling,  zeggen  zij,  te  keren, 
dat  wij  het  r-««  ons  zelven  hebben,  indien  'er  eenige 
gerechtigheid,  matigheid,    of  andere   deugd  in    ons 
is,  omdat    ons  God  zoo   gefchapen  heeft,   dat  hij 
ons,  behalven  de  openbaring  van   het  gene  wij    no- 
dig  hebben    te  weten  ^  verders  geenen    hijftand  be- 
•wijst;   zoodat   wij   onzen   pligt,    wanneer  wij   dien 
geleerd  hebben,  ook  met   liefde  vervullen^  met  één 
woord,  dat  natuur  £n  leere  de   eenigfie  genade  en 
huJpe  van  God  zij ,  om  rechtvaardig  en  recht  te  le- 
ven.   Maar  de  liefde^  welke  onder  alle   Godlijke  ga- 
ven zoo    zeer  uitfleekt,   dat   zij   ook  God   zelf  ge- 
noemd wordt ,  eu  door  welke  nïïeen  de  Godlijke  wet , 
cenigermate,    van   ons  volbracht  kan  worden  .^  wil 

men 

(*)  Epist.  CLXXXVIII.  fag.  725.  Tovi.  IL  Opp.  et 
pö^t  Pelagii  Epist.  ad  Demetr.  ed.  Semler.  p.  loi-i^^ 


G  E  S  C  IJ  I  R  I)  1-:  N  IS.  vr. 


IJ 


men  niet  tot  den  Godlijken   biiflaiid  rekenen;  onze      Ilf 
vrije  wil  zal  daar  toe   genoeg  zijn.     Louter  verderf-     ^^j:^ 
Jijke  dwalingen!     Ver  af  ook,  dat  demetuias,  ge*- Hoofdft. 
lijk  zij  voorwenden,  zich  zelve  alleen  geestlij ke  rijk-  öfi  C.  G. 
dommen    zou    kunnen    niededeclon ,    weet    zij    veel  ^^^    ,J^^ 

meer,  hoe  arm  zij  is,  eii  dat  zij  alleen   door  de  ga-— 

ven    van    haren    Bruidegom    verficrd    kan    worden. 
Daarom  zegt  de  Apostel:     Ik  heb  u  aan  eenen  man 
verloofd  enz.  als  ook:    Wij   hebben  dezen  fchat  in 
aarden  vaten   enz.     Dat   ook  de   heilige  kuischheid 
eencr  Maagd   een   gefchcnk   van  God   is,   alhoewel 
dit   den    genen,    die    geloven    en    willen,    gegeven 
wordt,   leert   dezelfde    Apostel    met    de    woorden  : 
Een  ieder  heeft  zijne  eigene  gave   van   God.      Uwe 
dochter ,   zoo  vervolgen   deze   Bisfchoppen ,   gaat  ii 
wel  voor  in  heiligheid;  doch,  gij   hebt  'er  ook  een 
aandeel  aan;  ook  gij  verkrijgt  daar  door   een'  geest- 
lijken  aanwas.     Deze  Godlijke  gaven   zijn   de   uwe, 
maar  niet  uit  u;  even  zoo   als  men  het  daaglijksch 
brood  ons  brood  noemt;  maar  'er  God  evenwel  om 
bidt.   Gij  bidt ,  om  die  duurzaam  en  wasfend  te  heb-' 
ben.    Want,  wie  onderfchcidt  u  van  die   uit  adam 
afkomjiige  inasfa  van  dood  ^en    verderf?    Is   hij   het 
niet ,  die  gekomen  is,  om  te  zoeken  en  zalig  te  maken , 
het  gene  verloren  is?  of   antwoordt    misfchien    de 
Apostel  hier  op:   het  is  mijn  goede   wil,   mijn  ge- 
loof,   mijne    gerechtigheid?     En    niet    veel    meer: 
Wat  hebt  gij y  dat  gij  niet   ontvangen    hebt?    Dus 
kan  niemand  weten,  wat  'er  gedaan   moet  Worden  ; 
noch  kuisch  zijn,   indien  God  het  Iiem  niet  geeft. 
Of  zo  'er  uit  kracht  van  zijnen  vrijen  wil  een  wei- 
nis- 


144  K  E   Tv  K  E  L  IJ   K  E 

lil        tiigjt'n  goeds  uit  hem  zijn  inogi ,  evenwel  is  niet  nU 

"^'•K      les  uit  hem.     Wij  hebben  van  de  opvoeding  en   iie- 
IX 
HüoCdfl.  derigheid  der  Heilige  jonge  Dochter  het  vertrouwen, 

na  C.  G.  dat  zij ,  bij  het  lezen  dier   woorden ,   van  de   geest- 
\s^^  A76'  ^^^^  rijkdommen ,  die  geheel  van   haar   zelven   zou- 
•    den  komen,  gezucht,  ootmoedig  op  hare  borst  ge- 
Hagen,   misfchien   zelfs  geweend,  en  God  geloovig 
gebeden  zal  hebben,    dat,   gelijk  de  gemelde  woor- 
den  de   hare   niet  zijn  ,   dus  ook  haar  geloof  zich 
niet  verbeelden  mogt,  iet  te  hebben,   waar  over  het 
in  zich  zelve,  maar  niet  in  den  Hecre,   zou  kunnen 
roemen.     De    beide    Bisfchoppcn   vinden    zelfs   nog 
meer  hoogstgevaarlijke  dwalingen  in   den  Brief  van 
PELAGius,  bijzonder  omtrent  de   Godlij ke   Drieeen- 
heid.     Want,  wie  het  goede,  fchrijven   zij,  dat   uit 
God  is,  niet  uit  hem  afleidt, die  doet  hem,  en  even 
daar  door  ook  de  Drieëenheid,  ongelijk.     Ook  kan^ 
het  gene  in  den  aangchaaldcn  Brief  van  de  genade  of 
hulp    van   God  gezegd   wordt,    heel    wel    op    eene 
gantsch  andere  wijze  verklaard  worden ;  en  wanneer 
daar  in  toegegeven   wordt,   dat  wij  bidden  moeten, 
om   niet   in  verzoeking   te  vallen;    zoo   behoeft  dit 
Hechts  een  gebed  om  erkentenis  der  waarheid  te  zijn» 
Nergens  ontmoet  men   eene  openlijke  belijdenis   van 
die  genade,  welke  de  Apostel  zoo  zeer  aanbeveelt, 
die  ook  zegt ,  dat  God  aan  een'  ieder  die  mate  des 
geloofs,   zonder  welke  het   onmooglijk  is,  hem  te 
behaagen,  mededeelt.     Of  niëRONYMUS,   die  insge- 
lijks cencn  merkwaardigen  Brief  aan  deivietrias  ge-* 
fchrevcn  heeft,  daar  in  dien    van   pelagius   in   het 
oog  heeft    gehad,  en  cenigc  waarfchuwingen    tegen 

derh 


GESCHIEDENIS.  145 

denzelven    heeft    medegedeeld  ?    zou   nog  onderzoek      lil 
kunnen  veelen.     semler  heeft  'er  fpooren  van  mee-    ^^^'^ 
nen  te  vinden ,  en  denzclven  danröm  in  zijne   v^rza*  MooVdih 
mcling    laaten    drukken  ;    doch     het    fchijnt    bijr.a  ^  "^-  C.  G. 
dat    HiëRONYJMUS     alleen    van    nieuwe    Origenisten  ^^^^       ^^^ 
fpreekt  (♦3.     Ondertusfchen'is  het  niet  te   verwon*—— 
deren,  nadat  augustinus   in   den   Brief  van  pelA' 
Gius  gevaarlijke  dwalingen  ontdekt  had ,  dat  hem  ter- 
ftond  meer  anderen  zijn  toegevallen*     orosius  wilde 
niet  alleen  even  zoo  fcherpzichtig  zijn ,  maar  beweert 
zelfs,  dat  PELAGius  dien  Brief  van  anderen  heeft  laten 
opfliellen,  doch  hij  verraadt  zijne  onkunde,   wanneer 
hij  den  flechtcn  ftijl   van   dezen   Brief  berispt   (f). 
6EMLER  heeft,   doch  met  te  veel  drift,  ojd  fommige 
plaatzen,  gepoogd,  aan  de  gevoelens  van  pelagius 
in  dezen  Brief  recht  te  doen. 

Deze  geleerde  heeft  ook  nog  eencn  anderen  Brief  Andere 
aan  Celantia  (O,  aan  pelagius  toegekend,  en  in  ii^^""'' 
zijne  verzameling  ingevoegd.  Dezp  was  te  voren 
voor  een  werk  van  hiüronymus  gehouden;  eras- 
mus geloofde,  dat  hij  veel  meer  aan  paulïnus  van 
Noïa  toebehoorde;  en  onder  deszelfs  naam  hebben 
de  Benedictynen  dien  achter  de  werken  van  HiëRO- 
NYMUS  geplaatst  (♦*'».  Naar  het  gevoelen  van  sem- 
LER  kwam  hij  bij  deze  gelegenheid  onder  de  fchrif- 
ten  van  iiiüRONYiMus ,  omdat  deze  de   opftellen   van 

PE- 

(♦)  Zie  Deel  VIL  Bladz.  19S.     (f)  Apolog.  p.  66a. 
C  §  )  Epiitola  ad  Celanti am  inatronam   de    ratione  pic 
vlvcndi  pag.   172-198. 

<**)  Opp.  Tom.  IV.  P.  I.  pag.  Slo.    ^ 
IX.  DiEu  K 


146  K  E  R  K  E  L  IJ   K   E 

ni       pELAGius,    ten    einde    hem    te    wederleggen,    vcr- 

DOF-K     zamelde;  maar  dat   pelagius   'er  de  Schriiver  van 
IX        .  , 

Hoofdft.   ^s,    bewijst    semler  ,   met    veel    waarfchiinlijkheid , 

na  C.  G.  uit  de  overeenkomst  van  gevoelens  en  uitdrukkingL-n 
tot  I76'  ^^^^  ^^^  Brief  aan  demetrias.  celantia  was  de 
■  Gemaalin  van  een  aanzienlijk  en  rijk  man,    die  even 

daarom  van  den  Schrijver  van  dezen  Brief  Icvens- 
voorfchriftcn  uit  den  Bijbel  verzocht ,  opdat  zij ,  on- 
der de  verleidende  bekooringen  van  haren  ftand,  de 
zuiverheid  van  zeden  gelukkiger  bewaaren  mogt.  Hij 
fcherpt  haar  dus  hoofdzaaklijk  de  geboden  van  God 
in ,  welke  CHRISTUS  ons  tot  een  onderpand  van  zij- 
ne liefde  nagelaten  heeft.  Hij  waarfchuwt  haar, 
zich  ook  voor  de  geringde  zonde  te  wachten ,  voor- 
naamlijk dringt  hij  'er  op  aan,  dat  celantia  niet 
alleen  deiigdzaame  werken  verrichte ,  maar  voornaara- 
lijk  de  onfchuld  van  haar  hart  bewaare.  Onder  bij- 
zondere voorfchriften 5  ftaat  ook  de  vermaning,  om 
ziclï  niet  voor  lieilig  te  houden,  omdat  zij  het  vas- 
ten of  eenige  andere  onthouding  ondernomen  had. 
celantia  had  zich ,  reeds  zedert  eenige  jaarcn  ,  van 
de  huwlijksgemeenfchap  met  haren  man  onthouden.  Dit 
is ,  zegt  hij ,  een  teken  van  grootmoedigheid  en  volmaakte 
deugd;  evenwel  is  hij  bekommerd,  dat  zij  een  zoa 
groot  goed,  zonder  bewilliging  van  haren  man,  be- 
gonnen had;  als  zijnde  dit  niet  alleen  flrijdig  met 
het  onderwijs  des  Apostels,  maar  ook  met  hare 
huvvl ijksbelofte  ;  ja  als  hebbende  meermalen  de 
flechtfte  gevolgen  na  zich  gefleept.  Ondertusfchen 
twijfelt  hij  niet ,  of  haar  man ,  indien  zij  wat  ge- 
wacht had ,  zou  gewillig  dit  offer  aan  God  gebracht 
hebben.  Ze- 


GESCHIEDENIS.  147 

Zekerer  zijn  de  berichten  van  andere  fchriftcn  van      lïl 

PELAGius*       \^an    eene    Geloofsbelijdenis  ^    die    nog     "l^^*^ 

voorhanden   is ,   zullen   wij ,  op   hare   plaats ,   nader  Hoofdft. 

fpreken.    —  Andere    Boeken    van    liem   zijn    geheel  "^  ^*  ^' 

ifsr  363. 
Hief,  of  alleen  in  uittrekzels  bewaard  gebleven.   Zoo  [öt   a-6, 

noemt  gennadius  (*),  een  in   vroeger  jaaren  van 

hem  gefchreven  werk,  over  de  Drietenheid ^  ^ ^'^ -^^^  ? hriften 
Trifütatis  Lihri  tres. )  Doch  hier  van  is  niets  an-  vnn  pela» 
ders  bekend.  ^—  Een  ander  Boek ,  zegt  dezelfde  ^^^^* 
Schrijver ,  voor  het  Christelijk  leven  opgefleld,  (£u~ 
logiartim ,  of  liever  Eclognrum ,  ex  diviiüs  fcriptii- 
ris ,  Liber  tivus ,)  was  eene  navolging  van  een  dergelijk 
Boek  van  cvprianus  ,  C  Testlmoniorinn  adverfus 
yiiddsos  Lihri  tres,')  AUGUSTiNus  (f)  en  HiëRO- 
NYMus  (§)  maken  'er  niet  alleen  gewag  van,  maar 
haaien  *er  ook  plaatzen  uit  üan.  Onder  anderen  ftond 
daar  in:  dat  de  mensch ^  als  hij  wilde ^  zonder  zon- 
de zijn  ,  en  Gods  geboden  gewaklijk  waarnemen 
kan.  Zijn  werk  over  de  natuur  moet  ook  aanmerk- 
lijk  geweest  zijn,  dewijl  augustinus  daar  eene  bij- 
zondere wederlegging  tegen  gemaakt  heeft  (*♦).  El- 
ders (ft)  noemt  hij  het  een  Boek,  waar  in  de  na- 
tuur  des  menfchen  tegen  de  genade   Gods  ^   die   Azn 

God- 

(*)  2)^  f^iris  Illufir.  Cap.  42. 

(t)  Contra    duas  Epist.  Pelag.  L.  IV.   C.  S.  />.  31 5. 
de  Gestis  Pelagii  C.  1-3  ,  5,  6.  T.  X.  Opp.  p.   129. 

(S)  Dialog.   in    Pelag.    Libr.   I.    Tom.    IV.    Opp.    P. 
It.  pa^.   500» 

(**)  De  natura  et gratia  contra  Pelag.  T.  X.  Opp.p.  85. 
(tt)  Rctractat.  Libr.  U.  Cap.  42. 

K  1 


148  K  E  R  K  E   L   IJ    K  E 

III       Godlozen  rechtvaardigt,  en  door  welke  wij  Christe- 

BOEK      neu  2ijn,  met  alle  mogelijke  iluitredenen   verdeedigd' 

HooViül.   wordt.     Van    den    geest,   in   welken  het   gefchrevcn 

nn  C.  G.  •vvas ,  geeft  het  begin  reeds  eene  proeve ,   waar  zijne 

tot    476  ^^^^P-  ov*^"^   ^'^^  genen   aangehaald  wordt ,     „  die   in 

„  plaats  van  wegens  hunne  zonden  den  vienschlijken 

55  wil  te  hefchuldigen ,  zich  liever  daar  door  zue- 
„  ken  te  ontfciiuldigcn,  dat  zij  de  natuur  des  men' 
5,  fchcn  belchuldigen  ;  hetwelk  toch  eene  geheel 
„  valfche  befchuldiging  zal  zijn.  "  Uit  zijn  werk 
over  dtn  vrijen  wi/,  (de  libero  arbilrio  Libri  IV. ) 
heeft  AUGusTiNus  insgelijks,  in  één  van  zijne  Boe- 
ken (*),  verfcheidene  plaatzen  ingelascht,  uit  wel- 
ke men  wederom  ziet,  dat  pei,aüius  daar  in  de 
vrijheid  van  den  menschlijkcn  wil  met  den  bijftand 
der  Godlijke  genade  heeft  pogen  te  verëenigen.  — 
Nog  zijn  'er  uit  eenige  Brieven  van  pelagius 
plaatzen  overig  gebleven,  die  men  ook  aan  zijne 
Tegenfchrijvers  augustinus  (f)  en  mercator  Q) 
te  danken  heeft.  De  merkwaardigfte  is  die,  welken 
hij,  met  zijne  Geloofsbelijdenis ^  aan  den  Roomfchen 
Bisfchop  iNNOCENTius  I.  afzoud ,  en  waar  in  hij 
zich  bepaaldelijk  tegen  de  hem  gemaakte  hoofdtegen- 
werpingen verdedigde.  Een  niet  gering  gedeelte  van 
denzelven  vindt  men  bij  augustinus  (**). 
Berichten     c^lestius,  de  vriend  en  reisgenoot  van   pela- 

GI- 

(*)  De  Gratia  ChristiC.  3,  4,  7.  &c.  T.  X.p.isS- 
ii^  De  Gesiis  Pelag.  C.ó.p.  135. de  Gratia  Christip.  1 Ó5. 
(§)  Commoniior.  C.  4.  p.  25. 
(**)  De  Gratia  Cbrisii  C.  30,  de peccato  ori^in.  C.lj. 


GESCHIEDENIS.  149 

rius  was  ook  geen  man  van  gcmcenc   gaven.     Zijn      ni 
Vaderland  is   onbekend.     iiiëiiONYMUs    (*)    noemt     ^^ek 
tiem  Scotus ,  hetwelk  een  Schot  betekent ,  doch  ook  Hoofdfl:. 
voor  een'  Ier  genomen   wordt ,   welk   laatfte  fommi-  "^  C.  G. 
gen    aannemen    (f).       Volgends    marius    ^^'erca- ^^^'^  ^  |* 

TOR  (.§)  was  hi.j,  door  een    natuurlijk  gebrek,   als 

een  gefncdene  ter  wereld  gekomen ,    van   voornamen  ^^^  ^^' 

,      .  ...  .  ...  ,  LESTIUS, 

huize,  en  m  zijne  vroeger  jaarcn  een  phjtbezorgcr.  j^envriend 
Dat  hij  naderhand  een  Monnik  geworden  is ,  leert  van  pela- 
niet  alleen  het  bericht  van  gennadius  (**),  maar 
AUGUSTiNUS  leidt  ook  de  Pelagtaanfche  Ketterij  van 
lieden  af,  die,  ah  het  ware^  Monniken  waren  (ff). 
Waarfchijnlijk  geeft  hij  daar  door  lieden  te  kennen, 
die  niet  gewoon  waren,  zich  aan  een  blijv^ende  in- 
woning in  een  Klooster  te  binden,  garnier  (§§) 
heeft  deze  levenswijs  v^'i  c^lestius  vergeefs  zoe- 
den  te  ontkennen;  en  toch  eenigermate  moeten  toe- 
geven. 

Zonder  de  bittere   fpotternijën   en  fcheldwoorden ,  Karakter 
met    welke  c^lestius   door   hicrony^ius    wordt  ^^"  ^^- 

T  PSTIIJS 

aangevallen ,  met  ecnige  achting  te  verwaardigen ,  be- 
hoeft 

(*)  Prolog.  Explan.  in  Jcrcw.  pag,  527.  Prol.  in  L. 
III.  ejnsd.  Explnn.  p.  85Ö.  Opp.  T.  III. 

(f)  usHER.  Britami'c.  Ecdes.  Antiquit,  p.  iiz.   113. 

(  5  )  Commop.it,  ftiper  nomine  Gekstii  p.   6.  Connnonit, 
afh'ers.  Hares.  Pelag.  et  Calest.  p.  30. 
•  (**)  De  Firis  llhiflr.  Cnp.  44. 

(ft)  De  Gest.  Pclag.  C.  35.  pag.  151. 

(§§)  Dis  f.   I.    de  primis   auctor,    et  d'fenfor,   II.!  reu 
Pclag.  p.  140.  T.  I.  Opp.  Mar.  Mcrc. 

K  -x 


150  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Hl  lioefr  men,  om  hem  nader  te  keren  kennen,  (Icclits 
^<*^'*  AUGUSTiNUS  te  raadplegen,  hoe  rain  die  anders  ook 
Hoofdil.  zijn  vriend  was.  Deze  noemt  hem  een'  zeer  fcherp- 
na  C.  G.  zinnig  man,  die,  als  hij  zich  bekeeren  mogt,  velen 
Jqj' ^J*  nuttig  kon  zijn  (*).  Op  eene  andere  plaats  (f), 
■   .  waar  hij  eene  vergelijking  maakt  tusfchen  c^:lestius 

en  PELAGius,  vindt  hij  den  eerflen  vrijer,  opener, 
en  hardnekkiger;  maar  den  laatften  achterhoudend, 
leugenachtig,  en  listig.  Nog  jongehng,  en  in  een 
Klooster  in  zijn  Vaderland,  fchreef  c^lestius  drie 
Brieven ,  of  eigenlijk  Verhandelingen ,  aan  zijne  ou- 
ders gericht,  die,  naar  het  oordeel  van  genna- 
Dius  (S),  voor  alle  verëerers  van  God  noodzaak- 
lijk waren ,  dewijl  hij  daar  in ,  vrij  van  alle  zijne 
laatere  dwalingen ,  enkel  den  ijver  in  de  deugd  zocht 
op  te  wekken.  —  Toen  naderhand  zijn  leerüelfel 
verdacht  begon  te  worden,  (lelde  hij  een  klein  ge- 
fchrift  op,  hetwelk  hij  Definitiones  noemde,  en 
waar  in  hij ,  door  Sluitredenen ,  welke  hij  in  vragen 
inkleedde,  wilde  bewijzen  ,  dat  de  mensch  olszins^ 
zonder  zonde  kon  zijn.  augustinus  heeft  deze 
XV^I  Sluitredenen  in  een  bijzonder  Bock  wederlegd  , 
en  tevens  in  hetzelve  ingelascht  (**).  —  Nog  zijn 
'er  plaatzen  voorhanden,  uit  zijne  Geloofsbelijdenis ^ 
welke  hij  aan  den  Roomfchen  Bisfchop  zosiiMug 
heeft  overgeleverd  (ff).   Bovendien  had  c/elestius 

nog 

(*)  Contra  diias  Epist.  Pelag.    L.  II.  C.  3.  />.  287. 
(t)  De  peccato  Orig.  C.  12.  p.  73-     (§)  /•  c. 
(**)  De  Perfect.  Jujlit.  howiniu  T.  X.    Opp.  p.  m. 
(ff)  AUGUST,  de  peccato  Orig.  C.  5,  6.  /».  171. 


GESCHIEDENIS.  151 

nog  ccn  Bock  gefchrcvcn ,  waar  van  men  ilcn  eigen-      III 
lijken   titel   niet   weet,   maar  waar  in  hoofdzaaklijk     ^^^ 
de  leer  van  de  Erfzonde  beftredcn  kan  zijn ;  uit  het-  Hoofda. 

zelve  komen    insgelijks   plaatzen   voor  bij  augusti-  "^  C-  G» 

r  *  ^  ^^^^  363. 

^'us  (*>  tot    476. 

Deze    beide    Monniken  werden ,   naar   alle  waar- " 

fchijnlijklicid,  eerst   geduurende   hnn  verblijf  te  Ro-H^J'^j^^ 

me,  met  elkandercn  vrienden,  omtrent  het  begin  der  tius  wor- 

Vde  eeuw.     Hier  werd  celestius,   volgends  ge- denvrien- 

,  , .       ,  den. 

tuigenis  van  biarius  mercator  (f),   door  pela- 

Gius  in  zijne  lecrflellingen  onderwezen.  Hier  droeg 
deze  ze  reeds  in  gefchrifien  voor, zoo  als  wij  gezien 
hebben ,  doch  zonder  dat  daar  door  bewegingen  ont- 
daan waren,  pelagius  deed  zulks  niet  ddns  vol- 
komen in  zijn'  eigen  naam ,  maar  als  of  hij  alleen 
gevoelens  van  anderen  mededeelde  (§).  Ééns  ech- 
ter wederfprak  hij  met  drift ,  toen  hij  te  Ropie  eenen 
Bisfchop  de  woorden  van  augustinus  (**)  hoorde 
herhaalen:  „  Geef  ons,  wat  gij  beveelt,  en  be- 
„  veel,  wat  gij  wilt  (ff)!" 

Doch  in  het  jaar  411,  toen  pelagius   en  C/e- Begin  der 
LESTius  zich  te  Karthago  bevonden,   (hoewel  pe- twisten. 
LACius    flechts  voor  een'  korten  tijd,)  ontftonden 
de  eerfte  twisten    over    hunne    lecre.     c/elestius 

breid- 

(*)  Z)if  Oe%tis  Pelagii  Cap.  12. 
( t )  Commonit.  adv.  Her.  Pelag.    et  Cdest.  p.  30. 
(§)  AUGUST,  de  peccator.  merit.   et   remisf,   C.  3.  p. 
49.  de  peccat.  On'g.  C.  21.  p.  jyó. 
C**)  Cotifesf.  Libr.  X.  Cap.  29-37. 
(tt)  AUGUST,  de  dom  perfeverant.  C.  20,  /.  562, 

K4 


T52  K   K   Pv   K  E  L  IJ  K  E 

III       breidde  dezelve  uit,  vond  aanhangers,   eii    deed  des 

^^^^      te   meer  zijn    best ,    om   liet    ambt   van   Presbijter , 

Hoofdft.    Ouderling,    in   die   Hoofdflad   van  Afrika^   te   ver- 

nn  C.  G.  ]^,.ijnrcn  ('*\     jvii^ar    nu   werkten   hem   verfcheidenea 

Jnar  363.         ' 

itot    A-T^,  tergen ,  en  voornaamlijk    die   zeliac   Diakon  ^   pauli- 

"■'' =•    Nus,  dien  wij  als  Lofredenaar  van    ambrosius  heb-- 

ben  leeren  kennen.  Deze  leverde  aan  aurelius, 
Bisfchop  van  Knrthago  ^  eene  bcfchuldiging  over  te- 
gen c/ELESTius,  dat  hij  niet  alleen  zelf  dwalingen 
leerde,  maar  ook  zijne  leerlingen  naa  de  nabuurige 
Gewesten  afzond,  om  dezelve  te  verbreiden,  mer- 
cator, die  deze  bcfchuldiging,  als  ook  de  overige 
gerechtelijke  (hikken  zdve  ,  in  handen  had,  noemt  (f) 
de  volgende  leerpunten  op,  welke  c^lestius  van 
zijnen  befchuldiger  te  last  werden  gelegd.  „  adahi 
„  is  fterflijk    gefchapen ;   of  hij   zondigde   of  niet , 

,,  hij  zou  toch  geflorvcn  zijn.    •   De   zotide   van 

5,  ADAM  heeft  hem  alleen  .  maar  niet  het  menschlijk 
,,  gedacht,  gefchaad.  —  De  Kinderen^  die  geboren 
5,  worden,  zijn  in  dcnzelfden  toeftand,  in  welken 
„  ADAM  zich  vó(ir  den  Val  bevond.  -  Het  gant- 
„  fche  menschlijk  ge/lacht  flcrft  niet,  uit  hoofde 
„  van  de  Dood  of  den  Val  van  adam;  maar  het 
,,  flraat  ook  niet  op ,  uit  hoofde  van  de  Opftnnding 
„  van  CHRISTUS.  —  De  PFet  past  even  goed  in  het 
„  Hemelrijk ,  als  het  Euangelie,  —  Ook  vóór  de 
„  liomst  des  Hceren  zijn  'er  menfchcn  zonder  zonde. 

«  ge- 
(*)  AUGUST.  Epiit.  CLVII.  Tom.  IL    Opp,  pag.   419. 
de  Gesfis  Pc/ag,  Tot».  X.  Opp.  pag.   145. 

( I  _)  Comwonit.  fuper  notninc  C<ekstH  p.  6.  f^. 


Cr  E  S  C  FI  I  E  D  F  NM  S.  153 

.,  jreweesr."    augustinus  'nnak  deze  ftcllingen  ins-      III 
gclijks  aan  (*).     Maar  orosius  ,  lie   'er   nog  deze     "^'.^ 
bijvoegt  (t):     De  mensch  kan    zonder    zonde   zijn ,  ^oofdfl. 
als  hij  maar  wil;  heeft    geheel  de  geloofwaardigheid '^^  C.  G. 
niet  van  deze  beide  Schrijvers.  ^,^1    ^-|^ 

AURELius    riep,   tot  onderzoek    van   deze   klaag-  

punten,  in  het  jaar  412,  een  aantal    Bisfchuppen   it^^'\^^V'' 
Karthago  bijeen.     Van  dezen  werd    cyEi.nSTius    ge-  Kerkver- 
hoord;    hij    verantwoordde   zich;   en    toen   hij,    als  h^^'-'""?^ 
zich  niet  wederlcgd  oordcelcnde,   weigerde   hun   be-  rrovéröor'- 
vel    te   gehoorzamen ,   om   de   gemelde   ftellingen   te  deeld. 
veroordeelen  ,  floten  zij  hem  uit  hunne  Kerkelijke  ge- 
meenfchap    uit.     Dit  verhnal   van   mercator    (§} 
krijgt  meer  volledigheid   uit  een   ftuk   van  de   echte 
ooirkonden   van   deze  vergadering,   hetwelk  augus- 
tinus bewaard  heeft  (**).     Het  bevat  het   verhoor 
van  Ciï^LESTius ,  over  de  tweede  en    derde   der  bo- 
vengemelde flellingen.     Toen  hij  over   de   eerlle   ge- 
vraagd werd,  antwoordde  hij,  dat  hij  alszins  over  de 
voortplanting  van  adams  zonde  ,  (^de  traduce  peccati  ^ 
onzeker    was ,   dewijl    hij   van   de  in    de   Katholijke 
Kerk  aangertelde  0//rt'^r///7^é"« ,  (onder  welken  hij  ru- 
FiNUS  bij  name  opgaf,)  een  ander  gevoelen  gehoord 
had ;  doch   hij  had   niets  tegen   den   genen   te   zeg- 
gen, wien   God  de   genade   der  kennis   daaromtrent 
medegedeeld  had.    Ook  beriep  c^ï^lestius  zich   op 

de 

(*)  Z)^  Ce^th  Pelagii  Cap.   II.  pag.  137. 

(t)  Apologet.pag.  623.         (5)  ^-  ^-  P-  7- 
•    (**)  De  peccato  On'g.  C.  '5.  p.    170.    Men  vindt    het 
ook  bij  HARDUIN.  ^cf.  Concil.  T.  I.  p.  2001. 


154  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III       de  vcrfchillendc  denkwijzen  ,  ten  aanzien  van  het  gene 
'°"^     hij  van   de  Kinderen  beweerd  had.     Het  was  cene 
Hooi'drt.  tfisoJogifche  wx^2ig^   zeide  hij;   geene  Ketterij;   doch 
na  C.  G.  hij  \^^(\  altijd  toegegeven ,  dat  de  Kinderen  den  Doop 
tot    475!  ^^(^^'g  hadden.    Hij  beriep  zich  van   het  vonnis  der 
— — —    Sijnodc ,    op    den    Roomfchen    Bisfchop    innocen- 
Tius    (*),    het   eerfle   cigenlijlc  voorbeeld   van  een 
beroep  van  eenen  Geestlijken,  die  voKlrekt  niet  tot 
het   Kerspel  van  dien  Bisfchop   behoorde,  op  den- 
zelven.    Maar  even  daarom,  dewijl  dit  te  zeer  met 
de  Kerkelijke  inrichting  ftrecd,  kreunde  zich  de  ver- 
gadering 'er  niet  aan;   ook  vindt  men   geen   fpoor, 
dat  iNNOCENTius  het  heeft   aangenomen.     De  /ïfri- 
kaanfche  Bisfchoppcn  gingen  het,  in   hunnen  Brief, 
dien  zij,  over  dit  Huk,  in  het  jaar  416,   aan  hem 
zonden,  geheel  met  ftilzwijgen  voorbij,     c/elestius 
zelf  liet  dit  appèl  liggen ,  en  begaf  zich   naa  Efeze , 
alwaar  hij  de  gezochte  waardigheid  van  Presbijier  , 
(Ouderling,)  verkreeg  (f). 
AUGUSTi-      AUGUSTINUS  had  óczcSijnode  niet  bijgewoond  (§), 
Kusmengt  ^^,^^j.p^.|y- ^].-|,  ec]-,ter  niet  aan  gebrek  van   ijver,  al- 
zichinhet  \,      ,     •■  ,  ,  n 

gefchil.     zoo  hij  terflond  daar  op   de  werkzaamlte  was  van 

alle  de  tegenftanders  der  veroordeelde  leerftukken, 
welke  hij  eerst  in  Kerkredenen  beftreed,  waar  van 
fommigen  nog  tot  het  jaar  41 1  behoren  (**}. 

Is 

(*)    MERCAT./.   C.  pag.    8. 
(1)   MERCAT.   /.   C.   pag.   7. 

(§)/)(?  Qestis  Pelagii  C.  2.  p.   i2S.Refr.  Z.II.C.33. 
(♦*)  Serw.  CLXX.  ^569.  CLXXIV.^SZr.CLXXV. 
/.  581.  CLXXVI.  /..  5S4.  T,  V.  Opp, 


GESCHIEDENIS.  155 

lu  dat  zelfde  jaar  werd  hij  ook  genoodzaakt,   de      iir 
pen  op  te  vatten    tegen  de  gevoelens    van  czeles-     ^^^ 
Tius.    De  Staatsdienaar   marcel l mus,  die   in   het  Hoofdfc. 
jaar   411,   bij   het  vermaarde    Godsdicndig    gefprek  "^  C.  G, 

Toot    *X^*i. 

der  Katholijken  en  Donathten  te  Karthago ,  Keizer-  j^j'    .J^^ 
lijke  gevohnagtigde  geweest  was ,   zond  aan  augus-  • 

TiNus  uit  de  gemelde  ftad  eenige  vragen  ter  bcant-  |?!-'  . 
woording  over ,  welke  hij  van  aanhangers  van  cis.-  tegen  CjE- 
LESTius  gehoord  had.  augustinus  fchreef  daarom  lestius, 
een  Boek  daar  tegen ,  over  de  firaffe  der  zonden ,  en 
derzelver  vergeving  C  * )  5  hetwelk  hij  ook  fomtijds 
zijn  werk  over  den  Kinderdoop  noemt,  omdat  hij 
deszelfs  noodzaaklijkheid,  uit  hoofde  van  de  Erf- 
zonde, daarin  ontvouwt.  Vooreerst  beflrijdt  hij  hier 
het  gevoelen  der  genen ,  die  de  dood  niet  als  etncjlmf. 
fe  der  zonde  aanmerken,  maar  als  een  noodzaaklijk 
gevolg  onzer  natuur ;  en  gevolglijk  de  woorden : 
te  dien  dage  zult  gij  den  dood  Jierven ^wex^^^n  van  de 
dood  der  ziel  door  het  zondigen.  De  mensch  was 
wel  fterflijk,  maar  alleen  naar  het  ligchaam,  en  als 
hij  niet  gezondigd  had,  zou  hij  in  een  geestelijk 
ligchaam  veranderd  zijn ;  hij  zou  in  die  onverderf- 
lijkheid,  welke  aan  de  Gelovigen  en  Heiligen  beloofd 
wordt,  zonder  gevaar  des  doods,  overgegaan  zijn. 
Maar  dat  de  hgchaamlijke  dood  eene  flrafFe  der  zon- 
de is,  leert  de  Apostel  duidiijk.  Rom,  VIII.  10. 
j  Kor.  XV,  21.  —  Partijen  willen  wel  de  plaats: 
f)oor  éénen  mensch  is  de  zonde  in  de  wereld  geko- 
men 5 
(*)  Z)e  peccatorum  meritii  et  remisjioney  Lihri  III. 
Jom.  X.  Opp,  pag.  1-58, 


ï56  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

111       Piet!  ^  en  door  de  zonde  de  dood^  van   den  dood  der 

cchK      2icle  verklaren ;  en  de  zonde  zal  niet  door  voortpJan- 

H ocfdit.   ^''^S -i  "^^^^  ^oor  navolging^  van  den  cerften  mensch 

nrj  C.  G.  tot  de   anderen    overgegaan   zijn;     maar,   indien   de 

Tooi*     ^  n  ^ 

tot    476.' ^PO'"''^'^'  ^'^^  ^^^^  willen  ze.^gen,  zon  hij   niet  adam, 
»"  '■  -'■.     maar  den   Duivel  ,  als   de  oorzaak   der  zonde,    ge- 
noemd hebben.     Het  is  iet  anders,   hun,  die    met 
den  wil  zondigen,   een  voorheeld ,  wat  anders   hun, 
die  met  de  zonde  geboren  worden ,   een  corfprong  te 
zijn.     De  Heiligen  volgen   dus   ook  christus    na, 
evenwel   werkt  zijne  genade  ook  inwendig   tot    onze 
verlichting     en     rechtvaardigmaking  ,     (   i.     Kor, 
III.  7.  )  hij   fchenkt   den  Gelovigen   de   verborgen/Ie 
genade  van  zijnen  geest,  welke  hij  zelfs    den    Kin- 
deren heimlijk  inflort ;  op  dezelfde  wijze   heeft   ook 
die  gene,    in   welken  allen  fierven  ,    bchalven    het 
voorbeeld  der  overtreding  van  'sHeeren  gebod,  door 
het  verwoefiend  vergift  van  zijne  vleeschlijke  begeerte  , 
allen,  die  uit  zijn  zaad  zijn  voortgekomen ,  verdor* 
ven.    Wanneer  de  Apostel  fpreekt  van  hen ,  die  niet 
gezondigd  hebhen   ah   adam,    gelijk    de    Griekfche 
Tekst  leest,    hoewel    vele  Latijnfche  Handfchriften 
hebben:  die  gezondigd  hebben,  gelijk  adam,    het- 
welk nogthans    ook  verdaan  wordt  van  de  genen, 
die  in  adam  gezondigd  hebben,  verftaat  de  Apostel 
zulken,  die  niet  met  eigen  wil  gezondigd,  maar  de 
oorfprongUjks  zonde,   { peccatum   originale ,')   van 
ADATvi  aangenomen  hebben. 

Dewijl  in  den  twist  met  celestius  ook  de  vraag 
voorkwam :  of  ooit  een  mensch  zonder  eenige  zonde 
geleefd hebbe,  oï leven  kan?  onderzoekt  augustinu.« 


GESCHIEDENIS.  157 

deze  vraag  in  liet  iweede  Boek ; 'm  hctwcWihi]  eigenlijk      II! 
yier  vragen  bciintwoordt:  vooreerst,  kan  (Je  wensch     ''°^* 
///  dit  leven  zonder  zonde  zijn?  Hij  kan,  door  Gods  Moofdft. 
genade,  en  door  den  vrijen  wil,  welke  zelf,  in  200  ""  C.  G* 
ver  hij  goed  is ,  tot  de  Godlijke  gaven  behoort.  Ten  -'^'j    "   g* 

tweeden ;    is    Vr    iemand    werklijk    zonder    zonde  ? 

Neen,  dewijl  wij,  fchoon  uit  God  geboren,  door 
eene  nieuwe  geboorte,  te  gelijk  ook  kinderen  dezer 
wereld ,  en  dus  nog  niet  volkomen  zijn.  Op  de  der- 
de vraag:  IVanröm  toch  niemand  in  dit  leven  zon-- 
der  zonde  is?  antwoordt  augusïinus:  omdat  de 
menfchen  niet  doen  willen,  wat  recht  is;  deels  uit 
onwetendheid ,  deels  uit  mishaagen  aan  hetzelve.  Het 
te  weten ,  en  'er  hehaagen  in  te  hebben ,  zijn  gaven 
van  God ,  welke  hij  ook  niet  aan  zijne  Heiligen  altijd 
fchenkt ,  opdat  zij  erkennen  zouden,  hoe  alles  van 
hem  komt.  Eindelijk,  vertoeft  hij  nog  lang  bij  de 
vierde  vraag :  of  'er  zulk  een  hejia ,  of  ooit  befiaan 
zal,  die  geene  zonde  gehad  heeft ,  of  hebben  zou? 
en  toont,  dat  men  dit  alleen  van  ciiristüs  zeg- 
gen kan. 

Middelcrwijl  had  aIjgustinus  de  boven  befchre- 
vene  aanmerkingen  van  pelagius  ,  over  de  Brieven 
van  PAULUS  te  zien  gekregen,  en  daar  in  bij  de 
plaats  Rom.  V.  12.  een  befluit  tegen  het  bertaan 
der  Erfzonde  bij  de  Kinderen  gevonden ,  hetwelk 
hij  in  zijn  werk  aan  MArx.CELLiNus  niet  wederlegd 
had,  omdat  het  hem  niet  in  de  gedachten  was  ge- 
komen, dat  iemand  hetzelve  inbrengen  kon.  Dit 
beflxeed  hij  daarom  in  eenen  bijzonderen  Brief  aan 
WARCELLiNus,  wtlke  als  een  derde   Bock  van  ge- 

mcl- 


15«  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  mckle  werk  wordt  nangcmerkt.  Tc  weten,  pela*» 
BORK  Plus  bracht  de  volgende  tegenwerping  te  berde  i 
Hoofdrt.  «  Indien  adaims  zonde  ook  die  genen  gefchaad 
na  C.  G.  ^^  heeft ,  die  niet  gezondigd  hebben ;  dan  baat  ook 
tot  l-ó'  "  ^^  gerechtigheid  van  christus  aan  de  genen  j 
■.  ,,  die  niet  gelooven."    Hier  op   antwoordt  augus- 

TiNUs:     Indien  partijen  zelve   toeflaan,   hoe  onge- 
rijmd   dit  laatflie   zij,    dan    moeten   zij   de   gedoopte 
kinderen  met  de  Heilige   Kerk  voor   Geloovigen  er- 
kennen.    Gelijkerwijs   dus  de    geest    der    gerechtig- 
heid   der    genen ,    door    welken    zij    wedergeboren 
worden ,  door  zijn  antwoord ,  hen  in  het  geloof  ver- 
vangt, hetwelk  zij  door  hunnen  eigenen  wil  nog  niet 
hebben  kunnen ;  zoo  vervangt  het  vleesch   der  zon- 
de van  hen ,  door  welken  zij  geboren  zijn ,  hen  in  de 
fchiild ,   welke  zij   zich   door  hun  eigen  leven    nog 
niet  op  den  hals  gehaald  hebben.     De  geheele  Kerk , 
zegt  hij,   heeft  daarom  van  de  oiidfle  tijden   af  be- 
weerd^ dat  de   Geloovige  Kinderen    door   den    Doop 
van   CHRISTUS    vergeving  der  Erfzonde   ontvangen 
hebben ;  zoo  heeft  cyprianus   en   de  met  hem  ver* 
gadcrde  Bisfchoppen  (*)  verzekerd ,   dat  zonder  den 
Doop  de  ziel   van   het  Kind  verloren  gaat;   het  is 
door  zijne  geboorte  met  de  oude  dood  bezoedeld^   en 
aan  hetzelve   worden  niet   zijne   eigene,    maar  eens 
anders  zonden  vergeven.   Met  welke  zekerheid  fpreekt 
deze  groote  man  niet    uit  den  ouden  en  ongetwijfeld 
den  Geloofsregel !    Evenwel  verftout  zich  thans,  ik 
weet   niet  wie,  (te    weten,    pelagius    droeg    die 

niet, 

(*)  Zie  Deel  III.  Sladz.  i68,  i6p. 


GESCHIEDENIS.  155 

nietj.^ls  zijn  eigen  gevoelen,   voor,)  ons   dat   gene      III 
onzeker  te    maken,  hetwelk    onze  Voorvaders,  ter    '^^^ 
oplosfing    van    het    gene    voor    fommigen    onzeker  Hoofdft* 
fcheen  te  zijn ,  als  hoogst  zeker  geleerd  hebben.    Ik  "^  ^'  ^» 
weet   wel  niet ,   wanneer  men   daar  over  heeft  be-  tot    476. 
gonnen  te  twisten ;  maar  dit  weet  ik ,   dat   ook   de  '• 

Heilige  hiüronymus,  die  nog  heden   met  zoo  veel    • 
roem   van   zijne   voortreflijke  Tlieologifche    Geleerd- 
heid leeft,  juist    zulk  een  gebruik  van    deze   leere 
maakt.    In  zijne   uitlegging  van  jonas   (*)   Ichrijft 
hij,  dat  fJtet  ééns  een  Kind  van  éénen    dag  zonder 
zonde  is.     Ik  heb   wel  minder,  dan  hij,   gelezen, 
maar  toch  nooit  van  eenen  Christen ,  zelfs  niet  van 
eenen  Ketter  of  Scheurmaker,  eene  andere  leere  ge- 
hoord.    Eerst  onlangs   begon   men   te  Karthago  in 
gefprekken  daar  van  te   fpreken ,   dat   de  Kinderen 
tüet  daarom  gedoopt  worden^  om  vergeving  van  zon- 
den  te  verkrijgen;  maar  oTn  in  Christus  geheiligd 
te  worden.     HiëRONYMUS    bediende  zich  insgelijks, 
toen  hij  jovinianus  wederlegde ,  van  de  leere  der 
Erfzonde  (f).    In  de  daad  is  zij  voor  de  Kinderen 
niet  eens  anders  zonde  ^   want  allen  hehben  toen  in 
ADAM  gezondigd^  toen  zij  in  zijne  natuur  door   de 
ingeplante  kracht^  met   welke   hij  hen  teelen    kon, 
nog  allen  de  eenige  waren '^  thans  zijn  het,  door  de 
vleeschlijke  geboorte,  zonden  der  genen,   aan  welke 
zij ,  door  de  geestlijke  wedergeboorte ,  nog  niet  zJjn 
kwijtgefcholden. 

Dit 

(*)  //;  C.  III.  p.  1487.  T.  III.  Opp. 

(f)  L.  II.  ad,-.  Jovinian.  p.   IP4.  T.  IV.  Opp.  P.  II. 


iCo  K  E  R  K  E  L  ij  K  E 

UI  Dit  eerde  werk    van   augustinus,  tegen  de  gt-» 

BOKK      voclens  van  pelagius,   bevat   reeds  het  leerftelfel. 
IX 
Koofdn.    ^^^^^  ^^^^    '^y  ^'^'^   denzclvcn   wezenlijk   onderfcliei- 

aa  C.  G.  den   is,   met  zijne  gronden   en   verdediging,   redelijk 

Jr-ar  363.  yQ]]£fjig^     Ook   is   het   in   zijn   foort  een   famenhan- 

tot     4J'0. 

.  gend  Jeeiftelfcl,  in  hetwelk    augustinus  alle  deelen 

en  voegen  bekwaamlijk  in  eikanderen  heeft  weten  te 
pasfen  ;  en  niet  min  vruchtbaar ,  dewijl  hij  de  gevolgen 
en   tocpasfingen    van    hetzelve    over    eenen    grooten 
kring    der    Christelijke    Geloofs-    en   Zedelcere   uit- 
breidt. 
OfAUGUs-      Ondertusfchen    is    lüj  hevig,    in   vroeger  en   laa- 
TiNusde    ter  tijden,  tegengefproUen ,   omdat  hij  beweerde,  dat 
de?  Erf-    ^^^  leerllelfel,  van  de  eerde  tijden  der  Christenen  af, 
zonde  ^e-  het  algemcene  onder  hen  geweest  is.    De  Pelagianen 
weestis.   jj^tegericleei    legden   hem   naderhand  te  last,   dat  hif 
de    Erfzonde  had   uitgedacht   (*),    terwijl    anderen 
hem  toeftemmen  ^  dat  deze  leere  zoo  oud  is  als  het 
Christendom  ,  en  dat  op  zijn  meest  de   naam ,    waar 
van  AUGUSTINUS  zich  bediende,  nieuw  zou  kunnen 
genoemd  worden;   (^peccatum  onginis,    originak,') 
hoewel  ook  deze  reeds  voor  zijn'  tijd  misfcbicn  voor- 
handen was ,  en  iet  dergelijks ,  (originis  viiium ,)  bij 
TERTULLiANUs   vootkomt   (f).     Wij  hebben,    in 
onze  Gefchiedenis ,   van   tijd  tot  tijd,    die  plaatzen 
uit  de  voorgaande  Kerkleeraars  aangehaald,  in  welke 
zij  van  dit  onderwerp,  of  meer  opzetlijk,   of  in  het 
voorbijgaan  ,    gefprokon    hebben  ,    ondertusfchen    is 

niets 

(*)  Ap.  Augiiit.de  nuptilietconcupiicentiaLAl.C.ii, 
(f)  De  Anima  Cap.  41. 


GESCHIEDENIS.  j6i 

niets  zekcrcr,dan  dat  die  oude Kcrkleeraars  zich  , over      III 
dit   leerlhik ,   gelijk   over  anderen,  min   bepaald   en     ^^!\^ 
ontwikkeld  hebben  uitgedrukt,    en  gelijk  semler  te  Hooidlt. 
Tccht  aanmerkt,  dat  men  moeilijk  bij  hen   een  leer- "^  C.(ï. 
flelfel  van  laater  Christelijke  Gemeenten  volledig  vin-  {^"  '^-r^', 
den  zal.     Ondertusfchen   kan   men   ter  verdediging, — ' — — 
ten   minden    tot    ontfchuldiging ,  van   augustinus 
ton    dezen    het    volgende     aanmerken  :       Hij     was 
niet  in  ftaat,  om  de  fchnftcn  der  Griek fche  Leeraa- 
ren  te  gebruiken;  en  in  zijne  Afrikaanfche  Leeraars 
vond  hij  niet  weinig,  hetwelk  hem  in  zijne  gedach- 
ten kon   verderken.     Reeds   vóór  cyprianus  ,   op 
wien  hij  zich   koen   beroept,   had   tertollianus^ 
deszelfs  voorbeeld ,  bij  alle   onbedendigheid  in  zijne 
wijze  van  voordelling,  evenwel  de  grondtrekken  der' 
leere  van  de  Erfzonde  meermaalen  duidelijk   ontwor- 
pen.    „  De  mensch,"  fchrijft  hij   (*),     „  wordt, 
5,  demjl   hij  van    eenen    enkelen   kleinen   hoorn  ge- 
5,  proefd  had,  ter  dood  veroordeeld;  en  allen  komen 
3,  tham  o;/7,  die  niet  ddns  een  takjen  van  het  Pa- 
„  radi)%  gekend   hebben. "    Edne   andere  plaats   in 
zijne  fchriften  (f),  zegt   dit  even  duidlijk:     „  Dz- 
„  memch  is  in  het  begin  door  den  Satan  tot   onge- 
„  hoorzaamheid    verleid^    en    daarom    in   de    dood 
,,  overgegeven;  van  daar  heeft  hij  zijn  gantfche  ge- 
,,  fïacht  met  zijn  zaad  hefmet  ^   en  zijne   verdoemd' 
,,  iüi  op  hetzelve   voortgeplant,^^   (^fu<^  damnationis 
traducem  fecit. )    Dubbelzinniger  verklaart    hij  zich 

in 

(*)  Ad'.-ers.  Mardon.  L.  I.  C.  22.  />.  37Ö. 

(f)  T)e  tesiimonio  aniin.e  C.  3.  p.  66, 

L\.  Deel.  L 


i6a-  K  E   R  iv  li   L   ]J   K   E 

III       ia  een  ander  Boek  (  * ) ,  alwaar  het  fclüjnt ,   dat  hii 

BOEK      (,£j-,e  zondige  ziel  onderflelt;  en  derzelver  onreinheid 

Hoofdff.   Jtll^cn  van  het  gezelfchnp  des   vkefches  laat  afkom- 

na  C.  G.  ftig  2ijn.     arnobius  ,  een  ander  Afrikaamch  Scbrij- 

]««''■  3  3' ^gj.    ^jg  reeds   nader  komt   aan  de  tijden   vajr  au- 
tot    476.        '      '^  -^ 

I    GusTifJus,  drukt    zich   beflisfend  genoeg   uit    (f). 

^  Wij  zijn  ,  door  het  gebrek  eener  aan  geborene  zwak- 

heid^ (^infirmitatis  ingenifiC,)  tot  overtredingen  en 
vele  onördenlijke  begeerten  göneigd.  Men  kan  "  hier 
nog  eenen  ^frikaanfchen  Bisfchop,  optatus,  bij-, 
voegen ,  wien  augustinus  tot  eenen  tijdgenoot 
had,  die  ten  minden  verzekert  (§),  dat  geen 
nieuw  geboren  mensch ,  alhoewel  liij  ook  van  Chris- 
telijke  ouders  geboren  is ,  zonder  eenen  onreinen  geest 
kan  zijn ,  die  vóór  den  Doop  moet  uitgedreven  wor- 
den. Andere  gevoelens  van  /Ifrikaanfche  Godgeleer- 
den hebben  insgelijks  augustinus  voorgearbeid. 
Dus  heeft  tertullianus  de  leere  van  de  natuur- 
lijke voortplanting  der  ziel ^  {per  traducem ^^  welke 
ook  door  vele  andere  VVesterfche  Godgeleerden  is 
aangenomen  (*♦).  Ilicr  mede  was  de  leer  van  ^^- 
lijke  geboorte  en  overerving  der  zonde  weder  naauvv 
verbonden ,  welke  tertullianus  insgelijks  heeft  (ff). 
Deze   vlechtte  augustinus,   zonder  bedenken,   in 

zij» 

( *  )  Z)<?  anima  C.  39 ,  40.  /;.  094. 
(t)  Disputt.  adv.  Gentes  L.  i.  p.   iS. 
(§)  2)^  Schism.  Donatist.  L.  IV.  C.  6.  p.  75. 
(**)  Tcrtull.  de  anima  C.  4.  p.  o.\6.  C.  9.  p.  226.  C.  27. 
p.  271.  r.  IV.  Opp.  Hier.Ep.  LXXVIII.  T.  IV.  P.  ll.p.  Ö52. 
(ft)  /.  c.  C.  16.  p.  239.  C.  35.  p.  267. 


GESCHIEDENIS.  i<5j 

fcljn  famenn.cJ  in,   terwijl  de   aanhangers  van  pela*      ITI 

Gius   ze   zoo   ongerijmd   vonden,    dat  zij   derzelver     ^^^-^ 

Voorftanders    des  wegens    den    fpotnaam    Traduciani  Hool'dft. 

gaven  ( * ).     Zoo  was  het  oolc   gelegen   met  andere  «a  G.  Gl 

leerrtukken ,  bij  voorbeeld   de   denkbeelden   der   Fer-  ]^^  ^^\\ 

tot    47o« 

losfing  van  Christus  ,  welke  van   de   oiidftc   Kerk-     •«•     - 

leeraars    vrij    onbepaald   behandeld    waren,   werden 

door  de  /Ifricanen  zorgvuldiger  ontvouwd ,  en  deze  : 

daar  in  door  augustinus  nog  overtroffen. 

AUGüSTiNUS    had  in   zijn   gemelde   werk   over  de  avgusti- 

flraff'e  en  de  verpeving  der  zonden,    onder   anderen,  ^^^  Y^ 
•  °        °  '  '  over  don 

beweerd:  dal  de  mensen  wel  zonder  zonde  kon  zïjn^  aeest  eti 

iih  het  hem  maar  niet  aan  den  wil  daar  toe  o;;;,  de  letter» 
hrak^  en  God  hem  bij fl and  verleende;  alhoewel  nie- 
mand in  dit  leven  zoodanige  volmaaktheid  bereikt 
heeft,  noch  ooit  bereiken  zal.  marcellinus ,  aan 
wien  dit  werk  gericht  was,  vraagde  hem,  hoe  hij 
iet  als  mogelijk  kon  aannemen,  waar  van  men  toch 
geen  voorbeeld  vond?  Ten  antwoord  fchreef  hij, 
misfchien  \\o%  in  het  jaar  412,  een  nieuw  Boek  (f), 
welks  opfchrift  nit  de  bekende  plaats :  de  letter  doodt ^ 
maar  de  Geest  maakt  levende ,  ontleend  is  (§) ,  waar 
in  hij  den  eigen  aart  der  werking  van  den  Godlijken 
geest  en  zijner  genade  breedvoerig  ontvouwt,  en  be- 
fluit,  na  eene  wijdlopige  uitvoerigheid,   dat  veel  bij 

God 

(*)  AUGUST,  opcr.  imperfecti  contra  Julian.  Libr,  I. 
p.  660.  L.   II.  p.  741.  T.  X.   Opp. 

( f  )  7)^  Spiritu  et  tittera  ad  Marcellinum   Tom.    X, 
Opp.  pag.  17-84. 

(§)  Avgn^tin.  R^fractat.  L.  II.  C.  37. 

L  a 


ifSi 


KERK  E   L  IJ   K  E 


III 

BOEK. 
IX 

Hoofdn. 
na  C.  G. 

Jaar  363. 
tot    476. 

Zijne  ge- 
matigd- 
heid om- 
trent de 
Pelagia- 
nen. 


God    mogelijk  is,    alhoewel  'er    geene    voorbeel''er? 
van  zijn. 

Ten  einde  de  Ciiristencn  tegen  de  leeringen  van 
PELAGius  en  zijne  aanhangers,  zoo  veel  mogelijk, 
te  vvaarfchuwen ,  beweerde  augustinus,  al.s  hij 
zich  in  het  jaar  413  te  Karthago  onthield,,  ook  in 
twee  Kerkredenen  (*),  zijne  Helling,  niet  veel  ijver, 
dat  de  Doop  der  Kinderen.,  uit  hoofde  van  het  zon- 
dig verderf,  hetwelk  zij  ter  wereld  gebracht  hebben , 
en  tot  verkrijging  van  christus  genade,  nodig  is. 
Hier  is  het  merkwaardig,  dat  hij,  in  het  flot  der 
tweede  en  uitvoerigfte  dezer  Leerredenen ,  na  de  erf- 
zonde ,  op  zijne  wijze ,  bewezen ,  en  de  tegenwerpin- 
gen wederlegd  te  hebben  ,  'er  bijvoegt:  ,,  Laat 
ons ,  zo  mogelijk ,  onze  Broeders  daar  toe  brengen , 
dat  zij  ons  daarom  geene  Ketters  noemen ;  zoo  als 
wij  hen  wegens  znlke  gevoelens  noemen  konden ; 
maar  niet  noemen.  De  Moeder  vatte  hen  in  hare 
godvrnchtigc  ingewanden  tot  genezing;  zij  bragt 
hen  tot  onderwijzing,  opdat  zij  hen  niet  als  dooden 
beklagen  moge.  Zij  gaan  te  ver;  bet  is  veel;  het 
is  bijna  onverdraaglijk;  'er  behoort  groot  geduld 
toe ,  om  hen  nog  te  verdragen.  Ach !  dat  zij  dit 
geduld  der  Kerk  niet  misbruiken,  maar  zich  bekee- 
ren!  Wij  vermanen  hen,  als  vrienden,  wij  twisten 
niet,  als  vijiinden.  Wie  omtrent  andere  vragen 
dwaalt,  welke  nog  niet  volledig  ontvotnvd ,  en  nog 
niet  door  het  volledig  gezag  der  Kerk  bevestigd  zijn  ; 
dien  moet  men  verdragen.    Maar  zoo   ver  mag  hij 

niet 

(*)  Serm.  CCXCIII.  />.  820.  CCXCIV.  /».  825.  T.  V. 


GESCHIEDENIS.  165 

iiiet  gaan,  d;it  hij  zelfs  den  grond  der  Kerk  zoekt      III' 
om  te  kceren.     Nog  is  mislchien  ons  geduld  niet  te     "^^^ 
ierispcn;    maar  wij  moeten  zorgen,  dat  men   ons  Hoofdd. 
ook    geenc    nalatigheid    vervvijte.       Gaat    met    hen  "^  C.  G. 
vriendfchappelijk ,   broederlijk,   zacht,  liefderijk,  en  tot    476! 
medelijdend  om !     De  Godzaligheid  doe  alles  wat  zij  •— — — 
•kan,  dewijl  naderhand  de   Godloosheid  niet  bemind 
mag  worden." 

AUGUSTiNus  nam  deze  gematigdheid  ook  in  acht, 
in  den  Brief,  of  liever  Boekjen,  hetwelk  hij,  ten 
zelfden  tijde,  aan.  zijnen  vriend  honoratus  zond, 
-die  nog  niet  gedoopt  was  (*).  In  dit  werkjen  wil 
hij  de  tegcnlb-cvcrs  van  christus  genade,  zoo  als 
hij  hen  noemt,  niet  veracht  hebben. 

'     Terwijl   AUGUSTINUS    dus    in    Jfrica    wericzaam  Dwalin- 
was ,    met   deze   wederleg-gingen ,   vernam    hij ,    dat  SF"J"  ^^' 
hunne  gevoelens  ook  in  Sicilië  aanhang;  begonnen  te  fpreid.  * 
vinden.    Omtrent  het  jaar  414  meldde   hem  zekere 
«iLARius    te  Syracufe  (f),   dat  fommigen   aldaar 
leerden  ,   dat  de  memch  wel  zonder  zonde  kon  zijn ; 
ook    de    Godlijke  geboden   ligt  waarnemen,   als  hij 
wilde;  wanneer  een  Kind  vóór  den  Doop  llierf,  kon 
het  niet  met  recht  verloren  gaan ,  dewijl  het  zonder 
zonden  geboren  is;  een  rijke,   die  zijne  rijkdommen 
behoudt,  kan  in  het   Rijk  van   God  niet   ingaan, 
wanneer  hij  niet,  alles  wat  hij  heeft , verkoopt ;  men 
mag  volftrekt  niet  ziveeren;  en  de  Kerk,  van  welke 


ge- 


(*)  Epiit.  CXL.  feu  Liber  de  Oratia  N.    Test.  Tom, 
II.O  pp.  pag.  320-349. 

(t)  Int  er  Epiitt.  August,  pag.  411. 

L3 


:,fi$  K  E  Pv  K  E  L  ü  K  IJ 

ni  g.lch reven  ftaat,  clat  zij  .geen  vkk  noch  rirapd 
Bor.ic  jjL'ct't ,  kan  heel  wel  de  tegenwoordige  Kerk  op  aar- 
Hoüfdft.  «^^  2ijn,  die  dus  zonder  zonde  zijn  kan.  Dewijl  de 
lla  C.  G.  eei'lb  deezer  keringen  getjiie  andgrcn  zijn ,  dan  die 
tot  i^ó  ^'^^^  PELAGius  en  c/ELRSTius  werden  voorgedragen; 
■  f:n    de  laatlte   voor  eenigen  tijd  van   Karthago   naa 

/^y?éf  vertrokken  was ,  en  gemaklijk  zijnen  weg  over 
Sicilië  heeft  kunnen  nemen ,  van  waar  ook  koit  daar 
na  één  van  zijne  bovengemelde  Boeken,  {Defiurtio- 
nes^)  aan  aügustinus  gezonden  werd  ('*),  en 
deze  zelfde  Bisfchop  (f)  bezorgd  was,  dat.  het 
Ci^jLESTius  mogt  zijn,  die  ook  in  Sicili'é  deze  leer- 
(tukken  vcrfpreid  had,  200  is  het  niet  zonder  grond, 
dat  men  de  voorftanders  dezer  leerftukken  tot  de 
Pelagianen  rekent»  Hoe  het  zij,  hilarius  verlang- 
de onderwijs  over  deze  te  Syracufe  geflrooide  iL'er- 
ftellingen,  hetwelk  aügustinus  hem  zeer  uitvoerig 
mededeelde  (•§).  Onder  anderen  fchrijft  hij,  dat 
de  leere,  „dat  de.  vrije,  wil  genoegzaam  zij,,  tot 
5,  vervulling  der  Godiiike,  geboden ,  alhoewel  geene 
„  genade  van  God ^  noch  de  gave  des  IL  Geestes, 
i,  tot  de  goede  werken  helpe ,"  op  alle  wijze  ver- 
vloekt en  verfbeid  moet  worden ;.  de  %rij"è  uil  draagt 
iet  bij  tot  de  goede  werken ,  watmeer  hij  bijfiand 
van  God  ontvangt^  hetwelk  .op- ootmoedig  bidden  en 
^oen  volgt ;  mair  hij  is  niet  daar  toe  gegeven ,  op- 
dat men  met  eencn  trotfchen  wil  deze  hulp  van  zich 

ftooo 

(*)  AUGUST,  de  per  f.  lujlit.  C,  \.  p,  iii.  Z".  X. 
(t)  Epist.  CLVII.  pag.  419. 
(  §  )  Epist.  CI*YH,  pJig.  4i2-4a5' 


GESCHIEDENIS.  1^7 

floote;  nicii  kan  hem  des  te  vrijer  noemen,  hoever^      im 
ftandiger  hij  is,  en  dit  is  hij,  wanneer  hij   zich  aan     ^^^'^ 
d^,  (^odlijke  barmbartighcid   en  genade  ondcrutrptjHoofdft. 
maar  hij  kan  niet  vrij  hceten ,   wanneer  de    zonde  "aC.  G. 
over  hem   hcerscbt.    Hij   noemt   voorts  de  aanlian-  [^^^  j9* 
gers  van  c^lestius   in   Jfrikn  reeds  ; talrijk,  en 
wcnscht ,  dat  zij  Hever  in   de  verbindtci-iis  met  de 
Kerk  genezen  konden  worden ,  dan  dat  zij   van   de- 
zelve zouden  moeten  af^efnedcn  worden. 

Ondcrtusichen   was   pelagius   naa  Pah-efilna  ge-  pelagius 
reisd.   Hier  Ichrcef  hij  zijnen  Brief  aan  dÉmetrias,  komt  in 
tnsfchen   de  jaaicn  412  en  415,   nog  al3   een  man 
van  eerwaardigcn  naam    en  aanzien.     In   Pnlaflina^ 
waar   HiëRONYsius    toenmaals  te   Bethkhem   leefde,^ 
fchijnt  hij   eerst  met   dezen   vermaarden  man   eenige 
vriendfchappel^ke  verkeering  gehad  te  hebben.   Doch 
wij  hebben  reedé  (*),  in   het  leven   van'  Hié'RONY-* 
MUS,  gezien,  wat  hem  tot  eenen  eerden  hevigen  té-^ ' 
genrtrever  van  pelagius  gemaakt  heeft.    Deze  had 
zijne  uitlégkundige  fchriften  berispt  ( f ).     Ook   kan 
het   vermoeden  fterk  bij  hem  gewerkt  hebben,   dat 
deze  Monnik  met  dwalingen  befraet  was ,   welke   h^ 
van   RUFiNus,  en  zij  beiden  gemcenfchappelijk  uit 
ORiGENES    genomen   hadden,    met    vvien   mëRONY- 
lyius,  in  zijne  laatfle   levensjaaren ,   zoo  zorgvuldig 
vermijdde,  overëenflemmcnd  in   leerflelling-en  srevon- 
den  te  worden.    Daar  bij  kwam  nog  eene  zeer  veel- 
betekenende   vermaning,    welke    hij   om   dezen    tijd 

van 

C*)  Zie  Deel  VII.  B!adz.  202. 

Ct)  niÖRON.  in  Jer.  T,  III.  Opp.  p.  527. 

L4 


,68  KERKELIJKE 

III       van  AUGUSTiNUS  ontving  (*).     Deze  beide  aanvoe- 

BOEic      -gf3  en   voorbeelden   van   alle   Westerfche   Leeraarcn 
IX 
HóoVdft.    waren  juist  op   het   onderzoek   over  den   oorfprong 

na.C.  G.  der  menschUjke  zielen  geraakt,  welke  vraag  zij  ech- 
jnar  303-  ^^^    ^^^^^    voorzichtig    behandelden,   en   die  met   de 
,  ,,  ,,—    twisten   van  origenes   en  pelagius  in  eenig  ver- 
band Icheen  te  ftaan.     Zij  dachten  over  dezelve  niet 
eenftepiiTiig.     hicronvmus  beweerde,  tegen  het  door 
uRiGENES    vernieuwde  ,  vaorbefiaan   der    zielen ,    dat 
C<>d  elke  ziel^  met  de  daaglijks    en   nieuw   voortko- 
mende ligchamen,    ook   bijzonder  fchiep  ^  en  Ichreef 
aauiiM^RCELLiNUS,    dic    hem    daar    over   gevraagd 
ly.\d,  dat  hij  zich  aan  augustinus  kon  wenden  (f). 
l^eze  integendeel  was  overtuigd,  dat. men  de  natuur^ 
lijke  teeling  en  voortplanting  der  ziel  moest  aanne- 
men,; om  de  lecre  van  de.  Erfzonde  gelukkig  te  ver- 
dedigen.     OROsiüS ,    de    .S/)«^/i/c^<?  Ouderling   (§), 
kwam,  onïtrent  het  jaar  415,  te  Hippo^  en  verzoclit 
den    Bisfchop   au<ïustïnus    aldaar,   onder  anderen, 
om  onderwijs  over  dit   ftuk.    Deze  zond   hem   des- 
wegens  aan  hicronymus  ,    met  eenen  Brief,   welke 
gewigtige   bedenkingen  behelsde    tegen   het  gevoelen 
van  fiiëRONYMUs;  die  zich  hier  door,  om   rechtzin- 
nig uit   de  ,  Wereld    te   kunnen  fcheiden ,    tegen    de 
Felagiaanfche  gevoelens  moest   verzetten,   te  meer, 
daar  hij  den  gemtlden  Brief  onbeantwoord  liet. 
BiêaoNY-      D^  naaste  aanleiding,   om  tegen  de  gevoelens  van 

PE<. 

(.*)  Zie  Deel  VII.  Bladz.  199. 

(t)  Zie    Deel  VII.   BI.  200. 

(§)  Zie  van  hem  Dal  V.  Bladz.  j^6. 


GESCHIEDENIS.  169 

pELAGius   de  pen  op   te  vatten,   gaf  hem    ctesi-      ITT" 

PHON,  een  man,  wiens  Hand  ons  onbekend   is,   die    ^^^:^ 

zijn  oordeel  over  <\€ze  gevoelens   wenschte  te   lezen,  iioofdd. 

Hier'Jop  ontvouwde  HiëRONYMuS  liem  hoofdzaaklijk  ,  "^  ^-  G, 

het  leerrtiik ,  ciai  de  mensch  zomïér-  'zonde  kan  zijn ,  ^^j!    ;^^] 

in  eenen  kingen  Brief  (*).    Hij  noemt  het  eene  half '— 

nieuwe,  en  half  oude  vraa?,   welke  voor    dezen   de  ^'V\.^ 

^  ichni  ft  te- 

meesten    in    de    Oostcrfche    Landen    bedrogen    had.  gen  zijne 

Hier  in  bedaat,  zegt  hij,  dé  grootfte  roekeloosheid,  gevoelens 

dat  liien  zich  met  God  gelijk  ftelt,  en   met  weinige 

woorden  het  vergift  van  alle  Ketterijen   famenvat.  - 

Volgends    de   Schrift    is,   over  het    algemeen,   gt^xï 

mensch    rechtvaardig   voor    God.     Hij    verwijt    den 

aanhangeren  van  dat  gevoelen   bedriegerij,   dewijl  zij 

het  Öriekfche  woord   zonder   zonde^,   (<xvixfjx^W,off ,^ 

hetwelk    de    Oosterfche    Gemeenten    niet    verdraïjen 

koflden,   ook   niet   gebruikten.     Vervolgends    fpreekt 

hij'  RELAGius    zelven    aan,  (doch    zonder  hem   te 

noemen,)  en  telt  hem  de  voorlopers  en  medgezellen 

van   zijne   dwaling    op',   mantcheus  ,    fRisciLLiA- 

Nus,  en  EVAGRius,  m't  Pontust,  maar  boven   allen 

ORiGENES,  ^'an  ivien,  fchrijft  hi]^' uwe  /eer  een  k/ein 

tekjen  is.     Bij  flot  verwijt   hij   zijne  partij,    dat  hij 

hem  reeds  met  eene  wederiegging  gedreigd  heeft,  en 

éischt  van  hem ,  dat  hij   zijn   gevoelen  rond  uit  •  zal 

zeggen,    zoo    als    andere    Ketters    gedaan    hebben; 

maar  niet  door  ploojcn  van  hetzelve,   zoo   als   toc" 

hier  toe,  aan  deszelfs  uitbreiding  moge  arbeiden. 

."De  uitvoeriger  wederiegging,   welke   HiëRONYMus 

C*^  Ep.  XLIII.  adCtrfip.  T.  IV.  Opp.  p.  473-483. 

L5 


170  K  E  R  K'  E  L  rj  K  E 

I!I       tegen    ^t- Pelagiaan fche   leeiilellingen  bdoofd    had^ 
Boi:it     volgde,  op  fteikcji  aandrang  .zijner  vrienden,   reeds 

ÏIooVdrL.  ili  het  par   415,    \\\,  drie  gefprekhn    (^).    Dqzq. 

vn  C.  G.  Socratifche    leerwijze    verkoos  liij   daarom,   om   de 

toT-  i^ö  '^^-^^'J^^  ^^"^  beide  partijen  te  duidlijlicruit  een  -tC; 

. —    zctttn.     Ot\i  liet  verwijt  van   perfoonlijlcen  haat   te; 

ontgaan,  liet  welk  men  hem  zoo  dikwijls  had  tegen- 
geworpen, bediende  hij  zich  van  de  verdichte  •  naa- 
men  atticus  en  critobulus,  van  welken  de  eer- 
de eenen  KathoUjkefP^  de  ander  ecnen  Pelagiaan 
verbeeldde.  Het  groote  onderwerp ,  hetwelk  deze 
behandelen  ,  is  de  _,  vrf«ig :  Of  de  mensch,  als  hij 
^>il,  mep  de  Godiijk&  genade^  zonder  zonde  zijn- 
kan"}  en  of  deze^^nafle^hoojdzaakfijk  in  de  onder» 
houding  van  den  éénmaal  gegevenen  vrijen  wil,  he"; 
fiü  ?  In  dezö  •  gef^rdcken  woedt  toegegeven  ,  dat  de 
nieusch  wel rzomler.  grove  lasferen,  Qkxzix,^ .^stn 
zijn^  maar  niet  tfinder  zonde,  ( ctvsiiJt»f,>fo^;}  en 
vau  den  anderen. ;Jiftnc,L erkent  de  Pelagiaan ,.  dat 
dQ  xtneesten  yan  zijne  partij  gelooven^dat  alles ,  wat 
mj..doen^  met-.Qtds  }7ttlp   gefchiedt, 

PELAGius    >.  Jöt-bjer  toe-,h{id,;j>pLAGius  zijne  gevoelens,  met; 

worde      die!  biefcheidenheid  eii  vaorzichtigheid.  voorgedragen, 
verhoord    ,        .,  ,-     1         ,  •        ••  1        .. 

voorden  ^"^^  'i-'^P^  tcgenrprekers   hem   van   veinzerij   en  kunst- 
Kerken-    grecpen  bfefciïuldigden ;   maar  thans  werd  hij ,   door 
Temfalcm  ^^^^^'^  ^^"^'^^ '  *"  ^'^'*'  Hwaaden  naam  gebracht.  In  het 
middeft  van  het  jartr  415  hield  de  Bisfchop  joannes  (f) 

van 

•'i^*'^  Dialo^.  (t^eff.  ^Péïftgianos  Libri  W.  Tom.  IV. 
OJE»?.  P.  II.  pag.  483-546. 

(t)  Men  zie  ym  hem  Uiel  VI.  Bladi.  Zl\.    volg. 


GESCHIEDENIS.  171 

van  Jerufilem  eene:  vergadering  vaii  de    Ouderlingen      in 
zijner. -Kerk,   over  dit  onderwerp.      liehalven   ccnigc     ^^.^^ 
bericliten ,  welke  de  Bislchop  joannes  aan  de  Afri'  Hoofdfl. 
kaanfcfic  Bisfchoppen   medegedeeld,   en    die  augus- "^  C.  Q, 
TiNus    Hechts   onvolledig    bewaard    heeft    (*),    is  jq[    .J^ 
OROSius  de  eenigfle,  bij .  vviéir  ■  men   eene   nauwkeu- — — — 
rige  befchrijving  vindt  van  cieze  vergadering  (  f  ). 
.    OROSIUS,  de  vriend  .van^  augustinus,   die  zich 
thans  te  yenifalem  bevond-,  AVe-rd  van   deze   verga- 
dering verzocht  ,   alles-  te'  verharden,   wat  tot  hier 
toe,  in  /Afrika ^  ten  aanzien   der  leeringen   van   pe- 
LAGius  en  C/ELESTius,  was' voorgcvallen.    Hij  deed 
dit  niet  alleen ,  maar  hs  ook  den  Brief  van  ■  augus- 
tinus  aan   hilarius   in  Sicilië  voor.      Nu   werd , 
op  begeerte  van  den   Bisfchop ,  pelagius   insgelijks 
binnengelaten.     Op  de  vraag  der  vergadei^ing,   of  hij 
dat  geleerd  had,  wat  in  dezen  Brief  beflreden  werd, 
antwoordde'  hij  kort  af:-  -^^-Wat  raakt  mij  toch  a^j- 
,i  GusTiNus?"    Men -'kon-diÉ- zéker' aaff'-èenen   ge- 
leerden man,  oppervlakkfg',  niet  kwalijk  nemen, "dat 
bij  zich  nfct  door  het  gezag:  van   eenen   anderen   ge- 
leerden vervaard  liet  maken^;  evenwel  vonden  alle  de 
tegenwoordig  zijnde  OuïleirJingen  dit  zoo  beledigend, 
dat  zij  te   gelijk  riepen:;   pelagius-  behoorde  r\\tt 
alleen  uit   deze  vergadering,   maar  zelfs   uit  de  ge- 
meenfchap  van  alle  Keiten  gefloten  te  worden.     De 

Bis- 

(*)  De  Ces  fis  Pe/agii  C.  14.  />.  143.  C.  17. />.  144, 
én  C.  30.  p.  148.  T.  X.  Opp. 

(t)  ^pcifog.  contra  Pelag.  de  arbitrii  Ubertate  ed^ 
Harerkatnp.  pag:  58S. 


T7;i  KERKELIJKE 

III       Bi.>rchop  alleen  dacht  anders,  en  liet  pelagius  veel 

Br),n      ^-^^^,^,J■  onder  de   Ouderlingen  plaats  nemen,     „  nict- 

Hoofdft.  55  tcgenilaande    hij,"    zegt . orqsius,    ,,  een  Leek 

m  C.  G.  ^^  en  van  eene  openlijke   Ketterij   befchuldigd  vvas." 

tot  lyó.  ^^"^'^  ^^^  ^^^^'  "^'- '  ^^^^  ^^^^S  ™c"  '^'^^  thans  reeds 
- -i  nam,  dat  een  .Leek  zich . veroorloofde  eenen  Geeste- 
lijken ,  eenen  Bisfchop ,.  25QO  als  augustinus  ,  te- 
gen te  fpreken,  Hoe  het  zij,  de  Bisfchop  joannes, 
om  de  beide  partijen ,  zoo  veel  mogelijk ,  te  vol- 
doen j  zcide  tegen  pelagius:  „  Ik  ben  thans  au- 
„  GusTiNu-s!"  als  wilde  hij  zeggen:  al  vvaart  gij 
dezen  Bisfchop  geen  antwoord  Ichuldig,  gij  zijt  het 
toch  aan  mij  vertchukUgd.  Maar  de  leden  der  ver- 
gadering, naar  het  fchijnt,  misnoegd  over  des  Bis- 
fchops  infchiklijkheid ,  voerden  hem  vrij  ruw  te  ge- 
moet:  „  Indien  gij  augustinus  zijt,  neem  dan 
,j  AUGUSTINUS  leere  aan!."  De  Bisfchop  vraagde 
biej-  op:,  of  het  voorgelezene  tegen  pelagius  ge- 
fchreveii  was ,  en  wat  in .  dit  geval  de  vergadering 
in  PELAGIUS  tq  berispen  vond?  Thans  ftond  oro- 
Siusop,-en  verzekerde ,.  dat  pelagiijs  tegen  hem 
gezegd  had,  dat  hij  leerde,.  \^/tf^  .  ^^  mensck  zonder 
zonde  zijlij  en^,  als  hij  .wiide:^. de  geboden  van  God 
genpklijlv  vervullen  ion,  pe:J^agius  erkende  dit  voor 
zijn  gLvoden,  ,en  zijn  befchuldiger  vervolgde,  dat 
dit  hct.jwjst  was,  hetwelk  de  Afrikaanfciie  Synode 
in  €yELESTius  veroordeeld,  AUGUSTINUS,  in  zijne 
fchrifcen,  alsecnc  verfoeilijke  leere  ten  toon  gefield, 
efi'ook' iiicRONYMus  verworpen  had.  joannes,  dio 
een  bedaard  onderzoek  begeerde,  vorderde,  dat  men 
PELAGIUS   ordenlijk    bcfchuldigde.      Maar  hier   van 

wil-» 


G  E  S  C  II  I  E  D  E  N  1  S.  173 

wilden  de  leden  der  vergadering  niet  hoorcn;  zij  zei-      IIÏ 
den:     „  Wij  belchuldigen  hem   niet;  wij   melden  u     "^^•-'^ 
alleenlijk ,  wat  voor  nitfpniak   en   btllLiit   uwe   Broe-  Hoofcift, 
deren   en    onze  Vaaders    over    deze    Ketterij    gedaan  "'-^  C.  G. 
hebben,   welke  een    Leek    overal    verbreidt,    omdat  ^^j.    \~%^ 

wij  bezorgd  zijn ,  dat   hij  ook   uwe   Gemeente   ont • 

rusten  moge."  Vergeefs  zocht  de  Bisfchop,  door 
Bijbelplaatzcn ,  als  bij  voorbeeld  :  IVandel  voor  mijn 
aangezicht^  en  wees  oprecht l  als  ook:  Zij  waren 
heiden  rechtvaardig  voor  God ,  en  wandelden  onhe- 
rispelijk  in  alle  de  geboden  en  inzettingen  des  Hee- 
ren,  aan  de  gewaande  Ketterijen  van  pelagius  een 
zachter  kleurtjen  te  geven,  orosius  antwoordde 
hem  in  aller  naam;  zij  waren  Zoon  en  der  Katholijke 
Kerk;  hij  kon  of  mogt  van  hen  niet  vorderen,  dat 
zij  zich  tot  Leeraars  over  Leeraars,  of  tot  Richters 
over  Richters  opwierpen;  nadat  de  Vaders,  die  de 
algemeene  Kerk  goedkeurde ,  die  leer  voor  verdoem- 
lijk  verklaard  hadden,  moesten  zij  naar  hen  hooren. 
Ondertusfchen  duurde  de  twist  nog  ecne  poos  voort : 
en  OROsius  beklaagt  zich ,  dat  de  Tolk ,  die  daar 
bij  gebruikt  werd,  (dewijl  joannes  geen  Latijn  en 
zij  geen  Gricksch  konden  fpreken,)  zeer  veel  onge- 
trouw vertaalde;  zoo  als  fommigcn  der  aanwezcndcn 
terflond  opgemerkt  hadden.  Eindelijk  zeide  de  Bis- 
fchop; ,,  Indien  pelagius  beweerde,  dat  de 
„  mcnsch,  zonder  Gods  bijfland,  van  de  zonde 
,,  vrij  kon  zijn ,  zoo  ware  het  zeer  boos  en  ver- 
,,  doemenswaardig ;  maar  daar  hij  'er  uitdruklijk 
„  bijgevoegd  had:  niet  zonder  Gods  hijjïand ^  wat 
„  zegt  gijlieden   daar  op?    Loochent  gijlieden  mis-     , 

„  fchi'.-n 


174  K  E  R  K  E   L  rj  K  E 

IIX       „  fchien  dezen  bijrtaiid?"    Vervloekt  zij,  wie  deti- 

BOF.K      zciven  verloochent !  antwoordde  orosius  :  ik  heb  hem 
IX 
Hooicifl.   '^■^^J  nis^f  tegen  de  Ketters  verdeedigd.     Maar  dewijl 

Da  C.  G.  ons ,  vervolgt  hij ,  de  Richter  en  de  Tolk  verdacht 
(0^  47Ó  ^^'^^^^  ->  2^*^  riepen  wij :  De  Ketter  is  een  Latij- 
■  ner ;  wij  zijn  het  ookt,  dus  moest  deze  inde  Latijn- 

fche  Gewesten  ■  meer  bekende  Ketterij  ook  aan  Ln- 
tijnfche  Richters  gewezen  worden.  Ten  laatften  gaf 
hun  joANNES  ook  daar  in  toe,  dat  men  deze  zaak 
aan  den  Roomfchen  Bisfchop  innocentius  wilde 
overlaten,  en  zich  naar  zijn  oordeel  fchikkcn;  maar 
ondcrtusfchen  zou  de  Ketter  pelagius  een  volflrekc 
ftilzwijgen  in  acht  nemen.  Om  nu  hunnen,  vol- 
gends de  uitdrukkingen  van  orosius,  overtuigden  en 
befchaamden  Bisfchop  niet  te  hoonen,  fchciddcn  zij 
eensgezind  en  vreedzaam,  na  het  fpreken  van  het 
gebed ,  uit  één. 

Het  verwijzen  dezer  zaak  aan  den  Roomfchen 
Bisfchop  was  geen  appèl  of  beroep  op  denzelven , 
maar  een  natuurlijk  gevolg  van  de  moeilijkheid ,  wel- 
ke een  twist,  die  in  de  Latijnfche  Kerk  en  in  La- 
tijn fche  Schriften  gevoerd  werd,  voor  de  Oosterlin- 
gen had ,  die  daarom  denzelven  ter  bcflisfing  aan 
den  voornaamften  Westerfchen  Bisfchop  wilden  over- 
geven. 

Doch,  ook  dit  bcfluit  der  vergadering  kon  niet 
ten  uitvoer  gebracht  worden ,  door  eene  nieuwe  ver- 
deeldheid, welke  onder  hare  leden  ontflond.  Als 
OROSIUS  ecnigen  tijd  daar  na  bij  den  Bisfchop  kwam , 
gelijk  hij  zelf  verhaalt ,  vraagde  deze  hem,  hoe  hij 
zich  durfde  vermeten,  bij   hem  te  komen,   daar  hij 

eene 


G  E  ^S"C  H  I  E  D  E  N  I  S.  r^S 

cenc  Godslastering  gefprokcn  had?  en  het  bleek,  dat      III 
hij  hem  de   icliuld  gaf  van  de  flelling,  ^k   tncnsch     "^|'* 
kan^   zelfs   met    Gods   bijfland  ^    met   zonder  2ö«^^  Hooi'dfT. 
zijn,     OROSius   beriep   zich   op   de   Oiidcdingen  al-  na  C.  G. 
daar,' en  andere  getuigen,  dat   hij  nooit  iet  derge- J^j'^  ^.|] 

hjks  gezegd  had.     oPxasius  achtte   het  nodig ,   zich 

in  eene  verantwoording,  openlijk,  te  verdedigen, 
en  beroept  zich  daar  in  op  God,  of  de  Bisfchop 
deze  befchuldiging  te  hgt  'geloofd,  of  boosaartig 
verzonnen ,  of  uit  misverlland  uit  zijne  woarden  af- 
geleid hebbe. 

Terwijl  dit  in   PalaJIina  gebeurde,   ging  augus- augusti- 
TiNus  in  Afrika  vlijtig  voort,  tegen   pelagius   te  y'^^.^ 
flrijden.     Twee  jonge  Monniken,    die,   door  pela- tegen  pb- 
Gius  zclven   aangefpoord,   de  Wereld   verlaten   had-  lagius. 
den,  TiMASius  en  jacobus,  zonden  dezen  Bisfchop 
het  Bock  van  pelagius  over  de  natuur   toe,    waar 
van  wij  boven  (*)  gefproken  hebben.     Naardien  hij 
nu  geloofde,  dat  de  Schrijver  daar  in  de  menschlii- 
ke  natuur,  opdat  niemand   zich   daar  mede  wegens- 
zijne    zonden    ontfchuldigen    mogt,    ten   koste  van 
Gods  genade,  te  zeer  verheven  had,  fchreef  hij,  in 
het  jaar  415,  eene  wederlegging  van   hetzelve  (f). 
Doch,  dewijl  men   zich  fteeds  voornaamlijk  bij   de-  *. 
vraag  bepaalde :     Of  het   voor  dsn   mensch  mooglijk- 
zij,   zonder  zonde   te    leven,    bij   welke   (leeds    uit- 
wegen   open    bleven  ;    ontwierp    ook    c.elesïius 

we- 

C*)  Bladz.  127. 

(^  f )  Z)e  natura    et  gratia  ad  Tinwfntm  et  Jacobum 
T.  X.  Opp.  p.  85-1 10. 


,7Ö  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III       weder  zestien  S/ui  trede/?  en  (*) ,  door  welke  cie  tfioog-» 
BOKK      lijkheid   van  niet   zondigen  bevestigd  zou    worden. 
HooVd.l.  Twee  Bisfchoppen  zonden  dit  opftcl  aan  augusti» 
na  C.  G  i^jus,  met  verzoek,    om   het  te   beantwoorden;  ge- 
fec'^  476!  ^y^  hij,  nog  in  het  jaar  415,  deed,  in   eenen  lan- 
— —    gen  Brief  (  f  ) ,  in  welken  men  ook   deze   Sluitrede- 
nen   ingelascht    vindt,     c^elestius    begint  van    de 
grondftelling,  dat  'er  geenc   aangeborene   zonde  zijn 
kan ,  welke  hij   meer  herhaalt ,   dan  nodig   is ;   au- 
GUSTiNus  integendeel  antwoordt  hem ,   naar  de   on- 
derftelling,  dat  de  menschlijkc  natuur   door   de   Erf- 
zonde verdorven  is,  en  geeft, in  onderfcheidingen  of 
geplooide  wendingen ,   zijnen  tegen  (Ire ver   niets   toe. 
De    hoofdzaak    in    de    eerfl:e    Sluitreden  komt  hier 
op  uit ,  dat  de  zonde  moet  kunnen  vermijd  worden , 
dewijl  zij  anders    geene  zonde  zou  zijn;  omdat  zij 
vrijwillig ,    niet  noodzaaklijk ,  toevallig  niet   natuur- 
lijk; eene  handeling  en  geene  zelfflandigheid ,   (Sub- 
/lantia,}   is;    omdat    God    alle    menfchen    bevolen 
heeft,  zonder  zonde  te   zijn;   omdat  de  natuur  des 
menfchen  goed,  en  God  rechtvaardig  is.     Wij   ant- 
woorden, zegt  AUGusTiNUS,  dat  de  zonde  wel  ver- 
mijd kan  worden,  wanneer  Gods  genade  door  je- 
sus   CHRISTUS   de  verzwakte  natuur  geneest.      De 
zonde  is  niet  natuurlijk;  maar  van  de  natuur^  bij- 
zonder van  de    verdorvene;  («o«  naturale  ^  fed  na- 
tur£  ^  prafertim  vitiatce;^  zoo  hebben   de   Benedic- 

ty 

(*)  Boven  Bladz.  150. 

(I )  Epistola  five  Liber  de  perfcctione  lujïitix   Ho:ii. 
T.  X.  Opp.  p.  I  I  2- 1 28. 


GESCHIEDENIS.  lyr 

ïjy»^«  ,  volgends  de  Handfcliriftcn,  lantcn  drukken;      III 
maar   erkennen    tevens,    dat    vele  uitgaven  gelezen     ^^^ 
hebben:    {fed  accidens  natura;)  en  tot   niet  zon- Hoofd (T. 
digon  baat  de  vrije  wil ,  zonder  Gods  genade ,   niet  "^  C.  G . 
veel.    flet  hinken  is  zoo  min  ecne  zaak  of  zelflhn-  (^j    " -5, 
digheid  als  de   zonde;   en   evenwel  kan  de  mensch  - 
het  niet  vermijden ,    als    hij  gecne   gezonde  voeten 
heeft.     Indien  God  niet  gewt'/d  had,   dat  de  mensch 
zonder  zonde  was,   dan   zou  hij   niet  zijnen   Zoon 
zonder    zonde  gezonden   hebben ,   om   de   mcnfclien 
ran  de  zonden  te  genezen.     Het   is   wel  door   den 
vrijen  wil  gefchied ,  dat  de   mensch  met  zonde  is ; 
maar  het  daar  op   gevolgde  flraf  baar  verderf  heeft 
van  de  vrijheid  ecnc  noodzaaklijkheid  gemaakt.     De 
menschlijke  natuur  is  zekerlijk  goed,  en  kan  zonder 
kwaad  zijn.     Want  wij  bidden  daarom:    Ferlos  ons 
van  het  booze !  doch   hetwelk  niet  voltooid  wordt, 
zoo  lang  het  verdorven  ligchaam  de   ziel  bezwaart. 
Maar  dit    doet  de  genade,   dat    men    déns  zeggen 
kan:    Dood,  waar  is  uw  prikkel?  enz. 

Doch ,  ten  zelfden  tijde ,  dat   hij   de   PeJagianerij  De  Kerk- 
met  eene  zoo   zegevierende   houding  bcftreed,  won  ^.^''S^'de- 
derzelvcr     ftichter    zijne    zaak    volkomen    op    eene  Diospo- 
Kcrkvergadering  in  PaheJIina,   her  os  en  lazaPvUS,  ^'^  '^'^r" 
twee  Disfchoppen  uit  Gallië ,   die  aldaar  afgezet  wa-  l^^j^js 
ren ,   waren  in   dit  Oostersch    Landfchap   aangeko-  rccluzia- 
men.     Van  hun  geeft  de   Roomfche  Bisfchop   zosi-  "'^' 
MUS  in  het  kort   ccnc  zeer   flcchtc   affchildcring,   in 
cencn  Brief,  welken  baronius  ( *  )  het  eerst  in  het 

licht 

e*)  Ann.  Ecclcs.  ad  a.  ^17.  v.  25./^. 

IX.  Deel.  M 


178  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       licht    gegeven    heeft.     Doch,    dewijl  hij  naderhand 

^^^^  .   zijn  oordeel   over   dezen   geheelen   twist  zeer  veriin- 

Hoofdft.   ^^^^  ^^^^^^  f  '^^^  ^^"  dcnzclven  hier  aan  zijne  plaats 

na  C.  G.  laten.    Deze  beide  Bisfchoppen ,  zoo  fommigen  ver- 

rot   1-6  nioeden  (*),  volgends  cene  gemaakte  affpraak  met 

HiëRONYMUS  en  OROSiLTS ,  leverden  eene   fchriftclijkc 

befchuloiging   tegen    pelagius    in    bij    eulogius  , 

Bisfchop    van   Ciefarea ,   en   Metropolitaan  van   het 

Landfchap,  waar  in  zij  eene   menigte  dwalingen  uit 

zijne  fchrilten  en  die  van  C/ELEStius  bijeengebracht 

hadden,    eulogius  hield  daar  op,  nog  in   de  laat- 

fte  dagen  van  het  jaar  417,  te  Diospolis  of  Lydda  , 

eene    vergadering    met   dertien  andere   Bisfchoppen, 

om  deze  befcluiidiging  te  onderzoeken. 

PELAGIUS  verfcheen  alleen  voor  deze  vergadering; 
alzoo  de  ziekte  van  éénen  zijner  befchuldigers  oor- 
zaak was,  dat  zij  geen  van  beiden  tegenwoordig 
waren.  Men  liet  dus  de  punten  der  befchuldiging 
in  het  Grieksch  vcrtaalen;  waar  tegen  pelagius 
zich ,  in  die  zelfde  taal ,  verantwoordde ;  waar  bij 
de  Bisfchoppen  meer  acht  gaven  op  zijne  mondelijke 
verklaringen ,  dan  op  plaatzen  uit  zijne  fchriften  (f). 
Wij  weten  vrij  nauwkeurig,  hoe  het  met  dit  ver- 
hoor gegaan  is.  augustevus  verzocht  joannes, 
Bisfchop  van  Jerufalem^  om  de  Acten  of  Hande- 
lingen   dezer  Kerkvergadering   (§),   welke  hij  ook 

ont- 

(*")  p.  DANIEL  Hhtoire  dn  Concile  de  PaLefline  on  de 
DmpoUi  in  zijn  Recueil  de  divers  ouvragcs  T.  l.p.  6$!. 
(t)  AUGUST,  de  Gesi.  Pelag.  C   i.T.  X.  Oj>l>.  p.  129. 
($)  Ep.  CLXXIX.  T.  II.  0;p.p.  4S1. 


GESCHIEDENIS.  179 

ontving  in  liet  jaar  417  (*),   en  waar  uit  lilj  ver-      III 

volgends   in    zijn   hier  onder  aangehaald   werk  over     ^'^^^^ 

i^Q  Handelingen  van   pelagius   invoegde,   zoo  wel  HoufdfT. 

de  vragen  der  Bisfchoppen  aan  pelagius,   als  de  "- C.  G. 

1  '^ ')_  r  'xó  % 
antwoorden ,  welke  hij  gaf,  en  het  oordeel ,  hetwelk  ^^j.    .^^^ 

zij  over  elke  van  zijne  ophelderingen  uitfprak  (f). 

Vooreerst  las  men  de  bcfchuldiging  voor,  dat  pe- 
lagius, in  édn  van  zijne  Boeken,  gcfchreven  had: 
Niemand  kon  zonder  zonde  zijn ,  dan  die  kennis 
van  de  wet  had.  Hij  antwoordde,  dat  zijne  me- 
ning bij  deze  woorden  alleen  geweest  was:  de  ken- 
nis der  wet  hielp  ""er  toe ,  dat  men  niet  zondige , 
gelijk  gcfchreven  fiaat,  ijef,  VIII.  20.)  hij  heeft 
u  de  wet  ten  bijjiand  gegeven.  Dit  is  niet  ftrijdig 
met  de  leer  der  Kerk ,  fprak  de  Synode, 

PELAGIUS  zou  verders  gezegd  hebben,  dat  ieder 
mensch  door  zijnen  eigenen  wil  geregeerd  ji'ordt. 
Hij  erkende,  dit  van  den  vrijen  wil  gezegd  te  heb- 
ben, welken  God  hijflaat  ^  wanneer  hij  het  goede 
verkiest ;  jnaar  zondigt  de  mensch ,  da?i  ligt  de 
fchuld  alleen  hij  hem  ^  dewijl  hij  eenen  vrijen  wil 
heeft.  Ook  dit  verklaarde  de  Synode  voor  recht- 
zinnig. 

Even  zoo  oordeelde  zij  over  de  drie  naastvolgen- 
dc  bcfcliiildigingen.     Hij  had  geleerd:    Ten  dage  des 

oor* 

(*)  Ep.  CLXXXVI.  ^  513. 

(t)  Hier  uit  hebben  harduin  Act.  Cov.cil  T.  I.  pag. 
2oop.  en  MAKsi.  T.  IV.  p.  311-320.  ze  overgenomen.  In 
ecnen  Brief  van  augustinus  Ep.  CLXXXVI.  pag.  506. 
vindt  men  insgelijks  cenigen  van  deze  befchiildigingen. 

M  2 


i8o  K  E  R  K  E  L  J I  K  E 

III  oordeels  zouden  de  zondaars  niet  verfchoond  ^  maar 
'lY^  /V;  het  eeuwig  vuur  verbrand  worden-^  en  thans  be- 
HooCdft.  "^P  hij  'er  zich  op ,  dat  dit  ook  Matth.  XXV.  46. 
na  C.  G.  geleerd  wordt,  cii  die  het  niet  geloofde,  zij  een 
tot  A-is!  Origenist.  —  Hij  zou  gefchreven  hebben ,  het  kwaad 
—  komt  niet  in  de  gedachten;  maar  hij  gaf  alleen  toe, 

gezegd  te  hebben,  een  Christen  moet  zijn  best  doen  ^ 
om  niets  kwaads  te  denken.  —  T'egen  de  tegenwer- 
ping, dat  hij  beweerd  had:  het  Hemelrijk  was  ook 
in  het  Oude  Testament  beloofd^  hernam  hij,  dat  dit 
bij  Dan.  Vil.  18.  ftond ,  hetwelk  de  Ketters  ficchts 
loochenden ,  om  het  Oude  Testament  te  hoonen. 

Thans  kwam  de   bcrcbuldiging   ter   tafel,   dat   'er 
in  meer  dan  ée'n  gefchrift  van  pelagius  ftond,  dat 
de  mensch^  als  hij  ji'ilde^  zonder   zonde  kan  zijn; 
dat  hij  had  leeren  bidden:     Gij  weet ^  6  Heerel  hoe 
heilig ,  en  onfchuldig ,  en  rein  de  handen  zijn ,  vt^elke 
ik  tot  u  ophejfe;  en  dergelijken  meer.    Over  het  al- 
gemeen ontkende    hij  niet ,    dit    alles  gefchreven   te 
hebben:     l'rant  God  heeft  den  mensch  de  mogelijk" 
heid ^  om  niet  te  zondigen^  medegedeeld;   alleen,  hij 
had  nooit  gezegd^  dat  ''er  één  mensch  was,  die,  van 
zijne  kindsheid  tot  zijnen  ouderdom,   niet  gezondigd 
had;  maar  alleen,  dat  men,   van  de  zonde  bekeerd 
zijnde,  door  eigen  arbeid  en  met  Gods  hulp   zonder 
zonde  zijn  kan;  alhoewel   het  niet  onmogelijk  zij , 
dat  men  in  den  voorigen  toeftand  terug  valte.    Als 
hem  de  Synode  vraagde,  of  hij  dan  die  genen,   die 
het  tegendeel  leerden,  veroordeelde?  antwoordde  hij; 
alszins,    doch   niet  als  Ketters,    maar  als   Zotten \ 
want   hier  wordt  van  geene  Celoofsleere  gefproken. 

De 


GESCHIEDENIS.  i8i 

De  BisfclKippcn  keurden   hier  op   ilc   ftclling  goed,      III 
dat  de  mensch  ^   wet  de  hulp   en  genade   van   God^     ^^^ 
zonder  zonde  kan  wezen.  Hoofdfl. 

Wederom  vraagden  zij  hem  over  die  leerflukken ,  "^-  C.  G. 
welke  de  Kerkvergadering   te   Karthago  in   c.t:les-  j^j.    .^^ 
Tius  verworpen  had :    Daar  onder  waren  de  volgen-  ■■    ■    "^. 
de :     ADAM  is  fterflijk  gefchapen ;  hij  mogt  al  of  niet 
gezondigd  hebben ,  hij  zou  toch  geflorven  zijn ;   de 
zonde  van  adam  heeft  hem  alleen  gefchaad^  niet  het 
menschlijk  gcflacht  j  de  Wet  past  even  goed  in  het 
Rijk  van  God^  als  het   Euangelie;   vóór   de    komst 
van  ciiPviSTUS  zijn   *er  mcnfchen   zonder  zonde  ge~ 
weesty  de  jonggeborene  Kinderen  zijn  in  denzelfden 
Jiaat^  in  welken  ADAöi  ^vas ,  vóór  zijne  overtreding; 
noch  de  dood  en  overtreding  van    adaïm   waren   oor- 
zaak ^  dat  alle  menfchenjiier ven;  noch  de  Opflanding 
van  CHRISTUS,  de  oorzaak^  dat  alle   menfchen  we- 
der opjionden,    pelagius  zonderde  alleen   de  reeds 
door  hem  verklaarde   ftelling,   van    de    mogelijkheid 
om  7iict  te  zondigen^  uit,   als    ook   de  voorbeelden 
vóór  CHRISTUS  geboorte,    dat  mcnfchen,   heilig  en 
rechtvaardig,    volgends    het    voorfchrift    van    Gods 
woord ,  geleefd  hebben.     Wegens  de  overige  en  ook 
de  in  den  Brief  van  augus tinus  vvederlegde  gevoe- 
lens, wilde  pelagius,  dewijl  hij   ze   nooit  beweerd 
had ,  zich  ook  niet  rechtvaardigen ;  maar  veroordeelde 
ze  gezamenlijk,    om  de  Synode  te   voldoen.  -  Daar- 
tegen ontkende  hij  niet,  gezegd  te  hebben:  de  Kerk 
was  ook  hier  zonder  vlek  en  rimpel ;  dewijl  zij  in  den 
Doop  daar  van  gereinigd  was,  en   de  Heere  wilde, 
dat  zij  zoo  blijven  zou.  Ook  dit  beiiamdc  d(^  Synode, 

M  3  Al- 


i8a  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

in  Alle   de  overige   befchuldigingen   tegen   pelagius 

BOF.i:     waren  uit  een  Boek  van  c/blestius  ontleend.    Zoo 
IX 
Hoofdft.   ^^^'■^  ^^^^  gefchrcven:     JVij  doen   meer,  dan   in   de 

na  C.  G.  Pp'et  en  het  Euangelie  bevolen  is ;  en  pei.agius  er- 

Janr  303.  j-^j^^ig  ]-,£[  \qqx  zijn   gevoelen,   omdat   paulus  van 

lot    470.  -      '^ 

w- den  Maagdclijken  Staat  zegt,  dat  hij  daar  van  geen 

bevel   des   Heercn  had.      Dit  neemt  ook  de    Kerk 

aan ,  was  de  uitfpraak  der  Bisfchoppen.  Bij  de 

volgende  plaatzen  van  c/elestius:     De  genade  en 
hulp  van   God  wordt   niet  tot  enkele  bijzondere  han- 
delingen  gefchonken;  maar  zij  bejlaat  in  den  vrijen 
wil,  in  de  wet,  en    onderwijs;   deze  genade   wordt 
jiaar  onze  verdienjlen  gegeven ;    want   God  zou  on^ 
rechtvaardig  handelen,  indien  hij  die   aan    zondaa- 
ren  verleende ;  het  komt  dus  op  mijnen  wil  aan ,  of 
ik  dezelve  al  of  niet  waardig  ben ;  want  deeden  wij 
alles  door  de  genade;  dan  zou  zij ,  niet   wij ,  over-  - 
yvonnen  worden,  wanneer  wij  van   de   zonden   over- 
wonnen worden;  de  genade   had  ons    willen,    maar 
niet   kunnen   helpen;   ook   zou   God  zelf  de  fchuld 
hebben  van  onze  zonden ,  omdat  hij  ons    voor  dezelve- 
viet  had  kunnen  of  willen  bewaaren;  bij   deze  flel- 
liniïcn  merkte  pelagiüs  aan:     Anderen   mogten  on- 
derzoekcn,  of  dezelve  aan   c.elestius  behoorden; 
hij  had  ze  nooit  beweerd,  en  veroordeelde  derzelver 
verdedigers.     De   Synode  keurde  ook  dit   goed.   — 
Een  ander  hem  te  last  gelegd  gevoelen  was,  dat  elk 
mensch  alle  deugd  en  genade  hebben  kon ;  waar  door 
het  onderfcheid  des  Apostels  tusfchen  de  genadega- 
ven weggenomen   werd.     Hier  op   antwoordde   pe- 
lagiüs, dat  men    hem   deze  (telling  boosaartig  en 


GESCHIEDENIS.  183 

ongefchikt  liad  uitgelegd;  lilj   zeide   niet  meer,   dan      III 
dat  God  den  genen,    die   het    waardig  is,   alle  ge-     ^^^ 
iiade  fchenkt,  zoo  als  aan  paulus.     Uier  mede  was  Hoofdft. 
de  Synode  insgelijks  te  vrede.  "^  C.  G. 

Nog  hadden  de  befchuldigefs  van  pelagius  hem  /qJ  .^^\ 
de  volgende  flellingen  van  c^lestius  ten  last  ge-  ■ 
legd:  Alleen  die  genen  kunnen  Zoenen  Gods  hee- 
ten ,  die  van  alle  zonden  vrij  geworden  zijn.  — 
Vergetelheid  en  onwetendheid  zijn  geene  zonden, 
dervijl  zij  niet  met  den  vrijen  wil ,  maar  uit  nood- 
zaakl ijkheid  gefchieden.  —  liet  is  geen  vrije  wil, 
wanneer  de  mensch  een''  Godlij  ken  bij/land  nodig 
heeft,  dewijl  elk  doen  of  laten  kan,  wat  hij  wil.  —  ^ 

Onze  overwinning  over  de  zonde  komt   niet  van    de 
genade  Gods;  maar  van  onzen    vrijen    wil  af,   die 

de  wapenen  der  overwinning  aanvat  of  niet. 

Kan  de  ziel  niet  zonder  zonde  zijn ;  dan  is  God  daar 
ook  aan  onderworpen ,  van  irien  de  ziel  een  deel 
is.  —  De  boetvaardigen  verkrijgen  niet  uit  genade 
en  barmhartigheid  Gods  vergeving;  maar  naar  ver- 
dienjie  en  naar  haar  pogen,  met  welke  zij  zich, 
door  boete,  de  ontferming  waardig  maken.  —  De 
Synode  verklaarde  zich,  dat  zij  alle  deze  flcllingcn 
met  de  Katholijke  Kerk  verwierp.  Ik  voeg  mij  daar 
bij ,  zeide  pelagios  ;  dit  zijn  mijne  ftellingen  niet; 
ik  veroordeel  alles,  wat  der  Kerk  wedcrfpreekt,  en 
geloof  aan  de  Drieheid  van  het  eenig\\'ezen.  -  Ein- 
delijk fpraken  de  gezamenlijke  Bisfchoppcn  het  Slot- 
vonnis uit.  Dewijl  pelagius  zijne  overëondemming 
met  de  waare  leere  betuigd  beeft,  zoo  erkennen  wij 

M  4  hem 


ï84  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       hem  voor   ccn   Medelid  der   KathoUjke   Kerk  (*). 

Dor.K         js;je,-  ligtelijk  is  'er  ccne  belangrijker  gebeurenis  iii 

Hoofdft.   ^^   Gefchicdenis  van   het   Pelagianismus  ^   dan   deze 

na  C.  G.  Kerkvergadering  van  Diospolh\  ook  uit  hoofde   van 

Tfipr  363. 

iot   476.  ^^  gevvigtige  gevolgen   derzelve.    Zeldzaam ,   dat  de 

■  beide    hoofdtegenfirevers   van  pelagius  zoo   geheel 

d  T^'!'     vcrfchciden  van  deze  vergadering  geoordeeld  hebben. 

van  deze   D'i  driftige  HiëaoNYMUs  noemt  haar  eene  armhartige 

Kerkvcr-  Synode    (f),   waarfcliijnlijk   was   hij  on  vergenoegd , 

gnderiiv.  007 

°'  dat  nu  reeds  voor  de  tweede  keer  de  pogingen   van 

hem  en  zijne  vrienden,  om    de   Pelagianery  in   Pa- 

Iceffina    gerechtelijk  uit  te   roejcn  ,    mislukt   waren. 

AUGuSTiNus,  fcherpzichtiger ,    maar  tevens   flimmer 

dan   hij,   keart   het   gedrag  dezer  Synode  volkomen 

goed.     Zij  heeft  wel,  zegt  hij  (§),   pelagius  vrij- 

gefp roken ;  maar  evenwel  zijne  Ketterij  veroordeeld , 

nadat  hij  zelf  genoodzaakt   was  geworden ,    om   het 

zelfde  te  doen  (**).  De  oorzaken,   dat  hij  eene  zoo 

gunflige  uitfpraak  verkreeg,   vindt  augustinus  daar 

in ,   dat    zijne   bcfchiildigers   afwezend   waren  ;    dat 

hunne   befchuldigingen  niet  alle  nodige   duidlijkheid 

hadden ,  en  eerst  in  het  Grieksch  vertaald  moesten 

worden;  maar  hoofdzaaklijk  in  de  listige  antwoorden 

en    openbare  bedriegerijen   van   pelagius.     Om   dit 

te  bewijzen ,  fclireef  hij  zijn  Boek  over  de    Hnndc' 

lia* 

(*)  AUGüSTiN.  /.  c.  Oip.  18,  rp.  pag.  145. 
(t)  Ep.  LXXXI.  Toi:;.  IV.  P.  ll.Opp.  p.  6/^6, 
(§)  Contra  Julüv].  L.  II.  C.  10.  T.  X.  Opp.  p.  3<^2, 
(**)  /.  c.  L.  III.  C.  i.  p.  365. 


GESCHIEDENIS.  185 

Jingen  va?t   pelagius,   (_(Ie   Gestis   Pelag'ii.^    Hoe      III 

liet    zij,    het   voorbeeld  van    deze    Kerkvergadering     ^^^ 

leert  weder, dat  Kerkvergaderingen  niet  zeer  gcfchikt  HoofdJl. 

ceweest  ziin ,  om  Godgeleerde  verfchillen  in  behoor-  "^  C*  ^* 

lijk  licht  te  ftellen,  en  ter  voldoening  van  waarheid- jj^i    4.76* 

lievcnden,  overtuigend,  te  beflisfcn.  • 

PELAGIUS  intusfchen  wist  van   zijne  overwinning  Gevolgen 
,      .,  ..  ,    ,  ,  T    vnn  deze 

goed   gebruik   ten   zijnen   voordeele  te    maken.      In  j^erkvcr- 

eencn  Brief  aan  édnen  zijner  vrienden  (  *  ) ,  hoewel  gadering. 
AUGUSTiNus  twijfelt,  of  hij  door  pelagius  zclven 
is  opgefleld ,  beroemde  hij  zich ,  dat  zijne  leere : 
5,  de  mensch  kan  zonder  zonde  zijn,  en  Gods  ge- 
boden gemaklijk  vervullen,  als  hij  wil,"  door  de 
uitfpraak  van  XIV  Bisfchoppen  bekrachtigd  was  ge- 
worden; deze  uitfpraak,  vervolgt  hij,  heeft  den 
mond  des  tegenfpraaks  volkomen  befchaamd.  Bo- 
vendien flelde  hij  eene  foort  van  uittrekzel  op  uit 
de  handelingen  dezer  Synode^  hetwelk  in  de  wereld 
verfpreid  moest  worden,  en  hetwelk  hij  ook  aan 
AUGUSTINUS  toezond,  maar  die  het  niet  overal  met 
de  handelingen  zelve  overëenftemmend  vond  (f).  Men 
ygelooft  gemeenlijk ,  dat  fommigen  der  driftigfte  aan- 
hangers van  PELAGIUS  ,  kort  na  de  Kerkvergadering 
van  Diospolis^  met  eene  als  het  ware  zegevierende 
wraakzucht,  die  gewelddaadigheden  aan  iiiürony- 
Mus ,  als  ook  aan  de  onder  zijn  opzicht  levende 
Monniken  en  Nonnen  te  Bethlehem  gepleegd  heb- 
ben, 

(^*)  Anngehaald  bij  auglstinus  de    Cesiis  Pelagii  C. 
30.  Tov.i.  X.  Opp.  png.  148. 

(t)  AUGUST.  /.  c.  Cap.  32.  pag,  149. 

M  5 


186  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  ben  ,  die  in  zijne  Gefcliiedcnis  ( * )  befciircvcn  zijn. 
BOEK  Evenwel  zo  zij  iict  ouk  geweest  zijn  ,  aan  wien  au- 
Hoofdft.  GUSTiNus  (f)  deze  buitenfpooriglicden ,  op  een  los 
na  C.  G.  gcruclit,  toefchrcef ,  pelagius  nogthans  wordt  van 
tot  l-ó'  "i'^'^''^'^'-^  befchuldigd ,  liet  geringftc  deel  daar  in  ge- 
■  nomen  te  hebben. 

IJver  der      Met  dit  alles  lieten  zich  de  ^fn'kaaf7fche  lj'is[choi^' 

Afrikaan-  pg^^    j^j^^   pffchrikken.     De  Bisfchop  aurelius  van 

fcheBis- 

fcboppeii  Karthago  hield  daar,  in  het  jaar  416,    de   gewoone 

tegen PE-  jaarlijkfche  vergadering,  met  meer  dan  LX  Bisfchop- 
pen.  Deze  vergadering  belloot  pelagius  en  c/e- 
LESTius  beiden  in  den  ban  te  doen,  ten  ware  zij 
zelven  hunne  dwaalleeringen  vervloeken  wilden.  Van 
dit  befluit  gaf  de  S'^node ,  door  eenen  Brief,  kennis 
aan  den  RoomfcJien  Bisfchop  innocentius  I.  (§), 
opdat ,  zeiden  zij ,  het  gezag  van  den  Heiligen  Stoel 
hier  bij  komen  mogt.  De  Bisfchoppen  van  Niimi' 
i^ië^die.  in  het  volgende  jaar  4iyte3IUeve,ten  getale 
van  omtrent  LX,  vergaderd  waren,  dezen  flap  der 
Synode  van  Karthago  gehoord  hebbende ,  oordeel- 
den het  dienftig  ,  denzelven  na  te  volgen.  IJun 
Brief  aan  innocentiüs  is  nog  voorhanden   (**),  in 

wel- 

(*)  Zie  DeelYU.  Bladz.  205. 

(*)  /.  c.  Cap.  35.  pa:^.  153- 

(5)  In  HARiiuiN.  yict.  Coiicil.  Tom.  l.  pag.  1013. 

(**)  /.  c.  p.  1021.  ^choou  de  agt  beHuiten  regen  de 
Pclagiancry,  en  meer  anderen-,  welke  hun  in  de  verza- 
meling vnn  isiDORUS  toegekend  worden,  (hard.  /.  c.  p, 
1015.)  geen  werk  van  hnar,  maar  van  eenc  andere  ."Ifri- 
kaanfche  Synode  zijn. 


GESCHIEDENIS.  1C7 

wdken  zij  hem  "beiicht  geveii  van  eene  nieuwe  en      III 
gevaarlijke  Ketterij,  van  vijanden  van  cmusTUS  ge-     ^^^^^ 
nade  ^  en  eindigen  mot  luinne   liO(^p,    dat  beide  pe-  HoofdH. 
LAGius  en  c^ELESTius ,  vooF  lict  gczag  van   inno-  -'^  C.  G. 
CENTius  ,    wanneer   het  van    het    hdler    licht    der  ^'^j.    ^^* 
Schrift    ontleend    was  ,    gemaklijk    wijken    zouden.  ■ 

Kort  daar  na  ichreven  nog  vijf  Afrikaanfche  Bis- 
fchoppen  bijzonder  aan  hem,  onder  welken  augus- 
TiNUS  was,  die  ook  dit  opftel  van  dezen  Brief 
fchijnt  vervaardigd  te  hebben  (*). 

iNNOCENTiu-s  ,    ccn    man    van    ftoutc    heersch-  innocen- 
zucht  (  f  ) ,  gebruik  makende  van  deze  gelegenheid ,  i^o^^j^ij 
vertoonde  zich,  in   zijne   antwoord<?n   (§),  gefterkt  Bisfchop 
door  dit  aanzoek  van  zoo   aanzienlijke   Bisfchoppen ,  ^'^'ö^r- 
eri  (temde  met  alleen   hun   vonnis   over  c/elestius  leerevnn' 
en  PELAGius  volkomen  toe,  maar  wierp  zich  tevens  pelagius 
op    als    algemeen   Richter    en    AVetgever    van    alle 
Christenen,  van  wien   zij  verpligt  waren,   eene  be- 
flisfende     uitfpraak    over    foortgelijke    verfchillen    te 
verwachten;  alhoewel  men,  in  de  daad,  in  de  Brie- 
ven der  Afrikaanfche  Bisfchoppen  niet  het   geringfte 
fpoor    aantreft    van    eenige    onderwerping    aan    den 
Roomfchen    Bisfchop ,    dien    zij   eenvoudig  hunnen 

Broe- 

(*)  Hij    geeft    dit    gcnoegznam    te    verdnnn     Epht. 

CLXXXVI,  T.  II.  Opp.  p.  505.  IMen  vindt   dezen   Brief 

niet  alleen  bij  nARouiN.  /.  c.  p.  1203.  mnnr  ook  inet  de 

beide  eerstgemclde  bij  augustunus  Ep.    CLXXXI.   /.    c. 

p.  483.         (t)  Zie  Deel  V.  Bhrh.  284. 

(§)  Bij  n.ARD.  /.  c.  p.  1025-1032.  en  bij  augi'stin. 
Ep.  CLXXXI.  fq.  T.  II.  Opp,  p,  483. 


188  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  Broeder  noemen.  Desnicttcgeiiflaande  waren  zij  we! 
»o^'<  in  hunnen  fchik ,  dat  zij  hun  oogmerk  bereikt  had- 
Hoofda.  ^^*^"9  en  kwamen,  door  deze  uitlpraak  gemocdigd, 
na  C.  G.  de  aanhangers  van  pelagius  allerwegen  voor,  waar 
lót  1-6  ^^^^^^  ^^^^  ^^^^  gunftig  vonnis  der  vergadering  van 
>  Diospolis    ingang  hoopten  te  vinden  (*).     augus- 

TiNus   zelf  zegt    in  één  van  ziinc  fchriften    ( t )  : 
„  Kon  de  Heilige  man  de  Afrikaanfche  Kerkverga- 
dering   wel   anders  antwoorden ,   dan   het  gene  van 
oude  tijden  af  de  Apostolifche  Stoel  en  de  Gemeente 
vau    Rome    met    de    overigen    llandvastig    geleerd 
heeft?"    Ook  beroept  hij  zich  meermalen    tegen   de 
Pelagianen^  zelfs  in  Predikatiën  (%),   op  deze  ver- 
klaring van  den  Apostolifchen  StoeL 
Verdere        Ook  ging  hij  voort,   met  allen   ijver,   ccne  partij 
ijver vsn  ^^  j^^g^  jg  gaan,  welke  zich  eenen  tijd  lang  met   de 
KLstci^^cn  uitfpraak  der  vergadermg  van   Diospohs   wist   te  be- 
de Pelngi-  helpen.     Van  den  Bisfchop  joannes   van  Jerufa- 
°°*^"*        lern  ,  op  zijn  verzoek ,  de  Handelingen  dezer  Synode 
ontvangen   hebbende ,  fchreef  hij ,  met  beluilp  vau 
deze  Handelingen,  in  het  jaar  417,  zijn   Boek  over 
de  Handelingen  van   pelagius    (**)  ,   hetwelk  hij 
ook  onder  den  naam  van  de  Gesiis   Palce/linis   aan- 
haalt (tt).    Verders  verklaarde  hij  het  -vcrfchil   van 
zijne   gevoelens    met   die  van  pelagius,   in   eenen 

breed- 

(*)  possiD.  Fit.  Aug.  Cap.  18. 

(I)  Contra  -JuUau.  Pelag.  L.  I.  T.  X.    Opp.  p.  331» 

( 5 )  Scrm.  CXXXI.  T.  V.  Opp.  p.  449- 

(**)  De  Gestis  Pelagii  T.  X.  Opp.  p.  129-154. 

(^■\\^  De  Pccc.  Orig.  C.  14.  /.  c.  p.  i7o-  \ 


GESCHIEDENIS.  i^O 

brcedvocrigcn  Dricf ,   dien  hij ,   omtrent  het  midden      III 
van  het  jaar  417,  in  zijnen  naam,   en  dien  van  den     ^^^ 
Bisfchop  ALYPius,  aan  den  beroemden  Bisfchop  van  [loofdll. 
A'o/a ,  PAULiNus ,  afzond  (*).     'Er   waren  te  IVo/a  "^  C.  G. 
Pelagiaanfche    Christenen  ,    welke    hij    grootc    en  \^^    ^^g* 

fchcrpzinnigc  koppen   noemt  ( f )  ,   die  beweerden , 

dat  de  Kinderen  in  Moeders  ligchaani  hnnne  vrijen 
wil,  en  gcvolghjk  hunne  eigene  zonden  hadden; 
onder  hen,  hebben  fommigen  gegist,  zal  de  nader- 
hand zoo  vermaard  geworden  julianus  behoord 
hebben.  Zij  beriepen  zich  voor  dit  gevoelen  op  het 
geval  van  jakob  en  esau,  waaromtrent  augusti- 
Mus  aanmerkt,  dat  de  Apostel  geheel  iet  anders 
leert,  en  uit  dit  voorbeeld  de  vrije  genade  van  God 
verheft.  „  Het  mag  nu  ^  fchrijft  augustinus  (§), 
genade  zijn ,  door  welke  onxcchtvaardigen  gerecht- 
vaardigd worden ,  waar  aan  wij  geheel  niet  twijfelen 
mogen;  of,  zoo  als  fommigen  willen,  de  vrije  wil 
moge  altijd  voorafgaan,  en  op  deszelfs  gedrag  of 
ftraffe  of  beloning  volgen :  waarom  zijn  dan  die  ge- 
nen over  het  geheel  gefchapen  geworden,  van  welke 
God  ongetwijfeld  voorzien  heeft,  dat  zij  zoodanig 
zouden  zondigen,  dat  zij  tot  het  eenwig  vuur  ver- 
oordeeld moesten  worden?  Want,  alhoewel  hij  de 
zonde  niet  gemaakt  heeft;  echter  heeft  hij  die  goede 
natnuren  ,  maar  die  door  den  vrijen  wil  boos  ge- 
worden zijn  ,  gefchapen.  Waarom  anders  ,  dan  om 
dat  hij  wilde?  —  En  het  was,  volgends  des  Apos- 
tels 

(*)  Ef).  CLXXXVI.  T.  II.  Opi>.  p.  505-51^. 

(t)  C.  5. />.  508.  /.  c.         C§)  J'ag.  SOS. 


irjo  K  E  Pv  K  E  L  IJ  K  E 

III       tels  onderwijs,  zijn  oogmerk,  om  aan  hen  zijne magt 
BOF.K     te  toonen." 

Hoofdfl.  Niet  lang  daar  na  overleed  innocentius  I,  in 
na  ^'-  G.  ]\Jaart  des  jaars  417,  wiens  opvolger  zosimus  ge- 
tot  470!  ^^^^  andere  gevoelens  koesterde ,  ten  aanzien  van 
*■  ■  PELAGius,  die,   niet   min  dan  de   Afrikanen^  zijn 

ZOSIMUS ,  i^j^gj.  „^^2i-m  had,  om  de  toeftemming  van  d^^w  Bis- 

de  opvol-  o  5  o 

gervan      fchop  van  Rome  te  verwerven.     In  eenen  Brief  aan 

iNNocrN-  iNxocENTius   (*)  beklaagde  hij  zich   over  laster, 

gunlligt    verdrajing  van    zijne   gezegden,   en  valfche  befchul- 

pELAGius  digingen.     Te  gelijk  met   dezen  Brief  zond  hij  aan 

den     Roomfchen     Bisfchop     zijne    Geloofsbelijdenis 

over,  welke   tot  onze   tijden   bewaard   is   gebleven, 

omdat  zij  vervolgends  onder  het  opfchrift :    Symboli 

Explanatio  ad  Damafiim  ^   aan  hiüiionymus  toege- 

fchreven  ,  en  als  een  rechtzinnig  opflel  fterk  gebruikt 

is  geworden  (f).    Deze  Geloofsbelijdenis  beftaat  in 

drie    deelen:    van    God,     (^TheoJogica  ^'^    van    de 

Menschwording  van  CHRISTUS,    (^Oeconomica ,')  en 

van  het  gedrag  der  Menfchen,   (^Ethica.')    De  op- 

flellcr  verklaart  zich  bijna  doorgaands,  zoo   als  de 

KathoUjken  gewoon  waren,  en  vervloekt,  bij  name, 

(  de 

(*)  Uit  welken  augustinus  fommige  plai-tzen bewaard 
heeft  de  Cratia  Christi  pag.  164.  de  Pecc.  On'gin.  pag, 
175.  Tom.  X.  Opp,  I 

(f)  Zij  ftaat  daarom  in  de  werken  van  hiüron^'MUS 
T.  V.  Opp.  p.  122.  als  een  aanhangzel  bij  die  van  au- 
gustinus A[)pcfid.  ad  T.  X.  Opp.  p.  42.  en  in  een  ver- 
mnnrd  werk  der  Middeleeuw:  carol.  I\I.  de  Iiv.agg.  sul' 
in  L.  III.  C.   I.  />.  258-264. 


GESCHIEDENIS.  lyi 

(Ie  zoogeiiocnide    Ketterijen ,  vvclkc    zij  vcrwicqicn.      III 
Nainvlijks  is  'or  écne  plaats,  waar  zij  niisfchicn  na-     ^^^ 
dcre  bepalingen   konden   begcercn ,   en  vvelligt  alleen  Hoofdd. 

de  voluende,   in   welke  men   aanc;aande   dea  vrijen  ^^^  ^'  ^» 

.,  ,  \x-  1    VA      j        1  j  ••       J^^""  363. 

wtl  leest:     „\vij  belijden  denzclven,  op  deze  wijze,  ^ot   476. 

dat  wij  zeggen :     //''//"  hebben   altijd   den    God/ijken 
bijfiatid  nodig;  en  zoo  wel  die  genen   d waaien,   die 
met  MANiCHEUS  iccren,   de   mensch   kan    de   zonde 
niet  vermijden ,  als  die  genen ,   die  met  jovinianus 
bewccren :     De  mensch   kan  niet  zondigen.     Maar 
wij  zeggen :     De  mensch  kan  aliijd  zondigen  en  niet 
zondigen,  om  Iteeds  onzen   vrijen   wil  te  belijden." 
Ten    laatden    verzekert    pelagius   den    Roomfchen 
Bisfchop,  dat  bij  van  hem,  die  het  Geloof  en  den 
Stoel  van  petrus  bezat,  gccrn  eenc  verbetering  van 
zijne  Geloofsbelijdenis   wilde  aannemen ,   indien   de- 
zelve znlks  nodig  moge  hebben ;   maar  zo  hij  dezel- 
ve zou  goedkeuren,   zoo  behoorde   ieder,   die   hem 
wilde  verfmaden,  of  voor  onwetend,    of  voor  boos- 
aartig,   of  voor  een'  Ketter  gehouden    te    worden. 
Toen  dit  oprtel  van   pelagius   te   Rome  kwam,  in 
het  jaar    417,   was  innocentius  reeds   overleden. 
Om   dezen   tijd    kwam    ook    c/elestius'  te    Rome 
aan,  die  te  Efeze  Preshijter ,  (Ouderling,)   gewor- 
den was  ,  en  een'  tijd  lang  te  Konflantinopolen  ge- 
leefd had,  alwaar  hij   volgends  verhaal  van  marius 
MERCATOR  (*)  door  den  Bisfchop  atticus   aldaar 
genoodzaakt  was  geweest,   die  Hoofdliad  te  verla- 
ten.    Ook  deze    flclde    ecne    Geloofsbelijdenis    op, 

wel- 
(*)  Common.  C.  i.  7.  I.  Opp.  p.  7. 


igt  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       welke  hij  fian  den  nieuwen  Roomfchen   Bisfchop  zo 
^^^     siMus  overleverde  (♦).    ctilestius  verklaarde  zich 
Ilootdft.   over  het  Katholijk  Geloof,   zoo  als  men  dat  in  een 
^^  ^' p^' Symbolum  oï  Geloofsbelijdenis,  plagt  te  vervatten, 
tot   475.  voldoende ;    maar    ten    aanzien    der    betwiste    Iccre 
'  voegde  hij  'er  bij:     „  Indien  'er  nog  eenige  vragen 

ontflaan  zijn,  welke  juist  niet  tot  het  Geloof  behoo- 
ren,  en  over  welken  thans  onder  velen  een  twist 
voortduurt ,  zoo  heb  ik  niet ,  als  uitvinder  van  eenig 
leerfluk,  daar  beflisfend  van  gcfproken;  maar  wensch 
alles  door  uw  Apostolisch  oordeel ,  ( yipostolatus 
Festri  Jiidicio , )  gebillijkt  te  zien ,  opdat ,  zo  'er 
misfchien  eenige  menschlijke  dwaling  door  onwetend- 
heid mogt  ingeflopen  zijn,  dezelve  door  uwe  uit- 
fpraak  verbeterd  worde."  Hij  fhiat  wel  toe,  „  dat 
de  Kinderen^  naar  het  voorfchrift  der  algemeenc 
Kerk,  en  naar  de  leere  van  het  Euangelie,  tot  ver- 
geving der  zonden  gedoopt  moeten  worden ,  dewijl 
de  Heer  het  Hemelrijk  alleen  aan  Gedoopten  fchen- 
ken  wil,  hetwelk  de  krachten  der  Natuur  niet  had- 
den, en  dus  de  genade  fchenken  moest.  "  Doch 
door  de  vergeving  der  zonden ,  vervolgt  hij ,  is  hij 
niet  gezind,  de  natuurlijke  voortplanting  der  zonde 
te  bevestigen ,  als  welke  ver  vervreemd  is  van  het 
Katholijk  leerbegrip;  want  de  zonde  wordt  niet  met 
den  mensch  geboren;  maar  naderhand  van  hem  uit- 
geoefend, dewijl  zij  niet  eene  misdaad  der  natuur; 

maar 
(*)  AUGUSTiNüs  liecfc  cciiige  plaatzen   uit   dezelve  be- 
waard (Ie  Pecc.  On'gifi.  C.  a.  p.   l6p.  C.  5,    6.  p.    17  I, 
C.  23.  p.  177.  T.  X.  Opp. 


GESCHIEDENIS.  193 

mam-  vnn  den  wil  is.    Te  gelijk  bood  c/elestius      III 
aan ,  zich    bij   den   Roomfchen    Bisfcliop   te    willen    ^°^* 
rcciitvaardigen  ,    omtrent  alles ,  wat   denzclvcn   hem  Hoofdfl. 
aangaande  valschlijk  was  aangebracht  (  *  ) ,  en  ftelde  "^  C.  G. 
zich  voor  zijne  rechtbank ,  uit  kracht  van   het  ap-  ^^^^  ^_|* 

pèl  of  beroep,  hetwelk  hij,  vóór  eenige  Jaaren,  van  • 

de  uitfpraak  der  Afriknanfche  Bisfchoppen  gedaan 
had  (f).  Nog  in  dat  jaar  417  hield  zosimus  dan 
cene  vergadering  der  Roomfche  Geestelijkheid,  die 
misfchien  ook  door  eenige  biiitenlaiulfche  Bisfchop- 
pen en  Ouderlingen  werd  bijgewoond.  In  deze  on- 
derzocht hij  alles,  wat  met  c^elestius  in  Afrika 
was  voorgevallen ;  liet  dcszelfs  Geloofsbelijdenis 
voorlezen ,  en  ondervraagde  hem  wegens  de  befchul- 
digingcn,  tegen  hem  te  vooren  door  paulinus  inge- 
bracht (§).  CiELESTius  veroordeelde  alles,  wat 
iNiXOCENTius  veroordeeld  had,  ja  wat  over  het  al- 
gemeen de  Apostolifchc  Stoel  veroordeelen  zou; 
maar  op  de  tegenwerpingen,  hem  door  paulinus 
gemaakt,  liet  hij  zich  volftrckt  niet  uit,  ook  be- 
weerde hij ,  'dat  de  beide  Bisfchoppen  lazarus  en 
iiEROS  hem  eigenlijk  niet  déns  met  kennis  en  wil 
hadden  aangevallen  (**). 
ZOSIMUS,  met  deze  verklaringen  voldaan,  fclireef 

daar 

( • )  Epiit.  Zofiir.i  ad  Afric.  Episc.  p.  66.  in  Appcncf. 
T.  X.  Opp.  Auguttini. 

(t)  Zofmi  Epist.  III.  ad  Afn'c.  Episc  p.  70.  /.  c. 

(§)  Zie  boven  Blndz.  152. 

(**)  Znfim.  h  c.  Paulini  libellus  centra  Ctelest.  pag, 
69.   l.  c. 

IX.  Deel.  N 


194  KERKELIJKE 

iri  daar  op,  met  gelieel  andere  gevoelens,  dan  zijn 
boKK  Voorzaat,  aan  aurelius  en  de  overige  Afrikaan- 
HooVdft.  A-^e.  Bisfchoppcn.  Hij  verwondert  zich  wegens  hun 
na  C.  G.  oordeel  over  c.ï^lestius  ,  en  vindt  het  gedrag  der 
lot  %76  ^^^^  Gallifche  Bisfchoppen  zoo  flecht,  dat  hij  te- 
■»■■  gen  hen  tot    afzetting  en   Kerkdijken  Ban   befloteii 

had.  Hij  had,  fchreef  hij,  zonder  overijling,  over 
deze  zaak  beflist ,  en  maakte  den  Bisfchoppen  , 
( Sanctitati  Vestra , )  zijn  onderzoek  der  volkome- 
ne  rechtzinnigheid,  (^abfoluta  fides ,^  van  C/eles- 
Tius  bekend  ;  en  begeert ,  dat  zij  ,  die  meenen  , 
dat  deze  anders  denkt,  dan  hij  fcliriftelijk  hebbe 
voorgewend  \  zich  binnen  twee  maanden  te  Rome 
vervoegen.  Aan  c/elestius  zelven  en  aan  de  uit- 
hecmfche  tegenwoordig  zijnde  Lceriiaren  had  hij 
herinnerd ,  dat  zulke  knopen  en  ftrikken  van  vragen 
en  ongerijmde  twisten^  welke  meer  nederwcrpen 
dan  opbouwen  ,  uit  eene  befmetlijkc  nieuwigheids- 
lust  voortvloeiden ,  daar  elk  zijn  vernuft  en  matelo- 
ze welfprekendheid ,  of  ook  de  fchrift  misbruikt; 
waar  door  zelfs  de  fchriften  van  groote  mannen  nji 
lange  tijden  onder  willekeurige  uitleggingen  leden. 
Bij  flot  vermtiant  hij  de  Bisfchoppen,  om  hun  vcr- 
ftand  aan  de  kere  der  Heilige  Schrift  te  onderwer- 
pen, welke,  nrar  aanleiding  der  Vaderen,  tot  een 
voorfchrift  dient. 

Kort  daar  na  ontving  zosimus  ook  den  bovengc- 
melden  Brief  en  de  Geloofsbelijdenis  van  pelagius. 
Hier  kwam  nog  een  Brief  bij  van  praylus  ,  Bis- 
fchop  van  ^erufalem^  die  zich  de  zaak  van  pela- 
gius   ijverig   aantrok.      Deze  (tukken  liet  zosimus 

we- 


GESCHIEDENIS.  195 

weilcr   in   eciie  vergadering  van   zijne  Gcestclijklieitl      Hl 
voorlezen,    en   Iclireef  voorts   aan   de  Afrihaanfche,     ^'^];^ 
Bisfclioppen ,    welke    uiivvcrking    zij     gedaan    had- noofdft. 
den  (*).     „  PELAGius,"  Iclirijfc  hij,    ,,  heeft  zich  "^  C.  G. 
voilcomen   gereclitvaardigd ,   en    Hemt  geheellijk  met  \q^    a-^s, 

C/ELESTius  overeen.    Algemeen  was  de   vreuoide  en • 

bewondering  der  aanwczenden;  («jmmigen  konden 
zich  naaiiw  van  traaiicn  onthouden ,  dat  mannen  vaa 
zoo  onberispelijk  geloof  gelasterd  konden  worden. 
Nergens  is  van  hun  de  genade  of  hulpe  Gods  voor- 
bijgegaan ;  zij  noemen  het  onvergeeflijke  zonde  tegen 
den  H.  Geest,  wanneer  men  zulks  ontkent." 

Vreemd    moest    het    luiden  ,    dat    zosimus    dus  Annmef' 
rcchtflireeks  zijn'  Voorzaat   tegenfprak,  en  twee  'i*^'- i'"  Af  • 
den ,  die  algemeen   als  Ketters  aangemerkt   werden ,  kaanfche 
voor  rechtzinnig  verklaarde,    augustinus  wist  hem  l^'sfchop- 
op  gcenc  andere  wijze  te   verfchoonen ,   dan  dat  hij  over. 
beweerde  ,   dat  zosimus  geenszins  de   dwaling  van 
CELESTius,  het  loochenen  der  Erfzonde,   maar  al- 
leen zijne  bcreidvaardigheid ,  om  zich  te  bekceren, 
gebillijkt  had  (f).     Wat  ronder  en   opener  fchreef, 
in  de  Vide  eeuw,   facundus,  Bisfchop  van  Her- 
mione,  'm  Afrika  (5),  dat  zosimus  het  geloof  van 
PELAGIUS  en  c/ELESTius,  ftrijdig  met  zijnen  voor- 
ganger,   als    waar,    had    goedgekeurd,    omdat    de 

Afri^ 

(*)  zosiMi  Epist.  l.  c.  pag.  6j. 

(f)  AUGUSTiN.  contra  Dtias  Epiitt.  Pelagian.  L,  II. 
C.  3.  T.   X.  Oj>p.  p.  28Ó,  2?>j. 

(§)  Pro  Difciii.  trium  CapitulL  L.  VII.  C.  3.  T.  IL 
Opp.  sia.MONü.  p.   440. 

N  2 


196  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ni  /ifrikaanen  hun'  bedrieglijken  list  nog  niet  genoeg 
BOEK  ontdekt  hadden.  Zoo  veel  ziet  'er  een  onpartijdig 
Hoofdft.  Beöordeelaar  uit,  dat  de  verfchilien  over  de  Erfzon- 
na  C.  G.  (Ie  en  des  mcnfchen  vrijen  wil  in  het  Geestelijke , 
tot  4-6  ^^"  zosiMus  als  van  weinig  aanbelang  hebben  toe- 
— -  ■         gefcheenen. 

Maar  des  te  meer  wekten  deze  twee  Brieven  van 
zosiMus ,  die  ook  met  trotschhcid  waren  opgefteld , 
de  gevoeligheid  der  Afrikaa?ifche  Bisfchoppen  op. 
Zij  antwoordden  hem ,  waarlchijnlijk  nog  in  het  jaar 
417,  uit  ééne  van  hunne  vergaderingen  te  Kartha" 
go ,  dat  zij  befloten  hadden ,  het  zoo  lang  bij  het 
vonnis  tegen  pelagius  en  c^lestius  ,  hetwelk 
iNNOCENTius  van  den  Stoel  van  petrus  geveld  had, 
te  laten  blijven ,  tot  dat  beiden ,  met  alle  duidlljk- 
heid,  zouden  beleden  hebben,  dat  de  genade  Gods 
door  onzen  Héere  jesus  christus  ons  helpt  ^  niet 
alleen  tot  de  kennis,  maar  ook  tot  de  beoefening 
der  gerechtigheid ,  in  bijzondere  handelingen  en  daa~ 
den  (*).  PAULiNus,  de  voorige  belchuldiger  van 
C-<ELESTius,  wien  zosimus  thans  naa  Rome  had 
laten  ontbieden,  gehoorzaamde  hem  even  min,  als 
de  Bisfchoppen  in  Afrika,  Hij  fchreef  aan  hem  (f), 
dat  PELAGIUS  en  c^lestius  reeds  van  zijn'  Voor- 
zaat 

(*)  PROSPER.  /Iquit.  pro  Aiigmtino  Liber  covtra  Co  II, 
p.  n().  Appcnd.  T.  X.  Opp.  Aus:!nt.  august.  de  Peccat. 
Orig.  C.  Y ,  %.  p.  171.  coJiira  duas  Ep,  Pelag.  Libr.  II, 
Cap.  3.  p.   287. 

(t)  PAUL.  Diac.  libfllm  Zofimo  oblatus  pag.  69. 
Append.  T.  X.  Opp.  Aiigmt, 


GESCHIEDENIS.  197 

zant  iNNOCENTius  veroordeeld  waren,  indien  zij  bij      III 

hunne  dwalingen  blijven  zouden;   zosimus  zelf  had    ^^^^ 

c^f.ESTius  door  de  aan   hem   gerichte   vragen   over  Hoofdft. 

de  belchuldiffingcn   van   pelagius   veroordeeld ;   het  ^^  C.  G. 

T^ïir  363. 
was  daarom   overtollig,   dat  hij  zich  te  Rome  liet  ^^'^     .y^[ 

vintien  ,  zoo  als   het  te  vooren    niet  nodig  geweest  ■» 

was ,   dewijl   celestius  ,   niettcgenflaande  zijn  ap- 
pèl, niet   opgekomen   was;   eindelijk   was   ook  deze 
twist  over  het  geheel  thans  als  eene  zaak  der  gchee- 
Ic  Kerk  aan  te  merken. 
Op  dit  fchrijven    der  /^frikmnfche  Bisfchoppen  5Ant- 

hetwelk   zoo    veel  vastheid  aantoonde ,   antwoordde  ^^'°<^'''' 

VPH  zosi- 
zosiMus,  in  het  jaar  41.^^,   reeds   in  een'  maUcher  mus. 

toon  (  * ) ,  hoewel  hij  eene  lange  Inleiding  maakte 
over  het  gezag  en  de  voorrechten  van  zijnen  Apos-, 
tolifchen  Stoel.  Ilij  wilde  hun  aantonen,  dat  zij' 
zich  zonder  reden  bezwaarden,  omdat  hij  c/eles- 
Tius  te  veel  geloof  gegeven  had;  daartegen  verze- 
kerde hij  hun ,  dat  hij  deze  zaak  geheel  in  haren 
ouden  ftaat  gelaten  had. 

Doch    de    Afrikaanfche  .  Bisfchoppen    lieten  zich  De  Kerk- 

door  dit  alles   niet   aflchrikken  ^  om   een  plegtig  en  vergade- 

.  ring  vnn 

beflisfcnd    oordeel    over  deze    verfchillen   te    vellen.  Knrthao-o 

Alhoewel  zosimus  dit  openlijk   zich   zelven   voorbe-  veröor- 

dcclc 
houden   had.     In    het   jaar    418    hield    aurelius,  „[^^..jj,^ ^^ 

Bisfchop   van   Karthago ,    in    deze   Hoofdftad    eene  Ic-cre  van 

zoogenoemde  vuUedige  Kerkvergadering,  {Concilium  p'^^^-^^'u^ 

Plena7-ium^')    dat    is,   op   welke    zich   Bisfchoppen 

uit  alle   Afrikaanfche    Landen  bevonden ,    ook    uit 

SpaU' 

(*)  Z(fiini  ad  Afric.  Episc.  Epist.  p.  ~o. 

N  r> 


195  K  E  R   K  E  L  IJ  K  E 

III  Spanje^  tot  fanicn  200  in  getal.  Deze  ftcklc  de 
Bor.K  volgende  befluitcn  op  (*):  Wie  zegt,  dat  adam 
Iloofdft.  ft^^fl'i^  gefchapen  is,  en  d.it  hij  niet  tot  ftrafe  der 
na  C.  G,  zonden ,  maar  wegens  zijne  natuurlijke  gcfleldheid , 
tot  A-6  S^fl^^'^^'^  zou  zijn ,  het  zij  hij  al  dan  niet  gezondigd 
.  had,  die  zij  vervloekt!  —  Wie  zegt,  dat  de  tüetnV' 

geborene  Kinderen  niet  terftond  gedoopt  moeten  wor- 
deu',  of  dat  zij  wel  tot  vergeving  der  zonden  ge- 
doopt worden,  maar  dat  zij  niets  van  eene  Erfzon- 
de van  ADAiM  aan  zich  hebben,  hetwelk  door  het 
Bad  der  wedergeboorte  verzoend  wordt;  dat  dus  de 
■woorden  bij  den  Doop,  tot  vergeving  der  zonde, 
geen'  waaren  zin  hebben;  die  zij  vervloekt!  W^mt, 
de  plaats  des  Apostels  Kom.  V.  12.  img  alleen  zoo 
verklaard  worden^  zoo  als  het  de  overal  uitgebreide 

Katholijke  Kerk  altijd  gedaan  heeft.  Wie  zegt, 

de  genade  Gods ,  welke  den  mcnsch  door  Christus 
rechtvaardigt,  ilicnt  alleen  tot  vergeving  der  reeds 
hedrevcne  zonden;  maar  niet  tot  bijjïand,  opdat  'er 

gecne  meer  begaan  worden ;  die  zij  vervloekt !    

^Vie  zegt,  dat  deze  zelFde  genade  Gods  ons  alleen 
in  zoo  verre  tot  het  niet  zondigen  hijflaat ,  dat  zij 
ons  de  kennis  der  Godlijke  geboden  openbaart ;  waar 
niet  ook  de  krachten   mededeelt,   om  die   met   liefde 

te  kunnen  waarnemen;  die  zij  vervloekt!  \\^ic 

zegt,  de  genade  der  rechtvaardigmaking  wordt  ons 
desvvegens  gegeven,  opdat  :vij  daar  door  dat  gene 
gemaklijker   kunnen    vervullen ,  het   gene   ons  door 

den 

(*)  Qod.  canon.  Eccles.  Jfric.  Tom.   I.  ^ct,   ConciL 

HARDULM  pt.'g,    C>25. 


G  E  S  C  II  1  E  D  E  KM  S.  199 

den  vrije»  wil  te  doen  rvordt   nauhevokn\    even  als       FII 
of  wij,  zonder  de  geniule,  de  Godlijkc  geboden  ook     ^^^^ 
waarnemen    konden ,    doch    flechts   wat  moeilijker ;  Hoofdll, 
die  zij  vervl')ekt !  —  W' ie  de  woorden  des  Apostels !  "^  C.  G, 
ah  wij  zeggen ,  dat  wij  geene  zonden  hebben ,  enz.  j^^^  ^»|' 
zoo  verllaat,    dat  men   dit  flechts    uit    ootmoed  be-  * 

weere;  maar  niet,  als  of  het  dus  wezenlijk  gefteld 
was,  die  zij  vervloekt!  Want  de  Apostel  wcder- 
legt  terftond  daar  op  deze  verklaring.  —  Wie  zegt, 
dat  de  Heiligen  door  de  woorden  van  het  Gebed: 
Vergeef  ons  onze  fchidden !  niet  zich  zelven  bedoe- 
len ,  omdat  deze  Bede  voor  hen  niet  meer  nodig  is ; 
maar  andere  zondaren  in  hun  volk,  die  zij  ver- 
vloekt! —  Wie  beweert,  dat  de  Heiligen  deze 
woorden:  Vergeef  ons  onze  fchidden l  alleen  uit 
ootmoed  bidden,  maar  niet,  als  of  zij  dit  van  zich 
zelven  geloofden ;  die  zij  vervloekt !  —  Tusfchen  het 
tweede  en  derde  dezer  acht  hefJiiiten  vindt  men  in 
een  oud  Handfchrift  en  Verzameling  (*)  'er  nog 
•één,  waar  in  vervloekt  wordt  die  geen,  die  de 
plaats  van  Christus  van  de  vele  woningen  in  het 
huis  van  zijnen  Vader  zoo  verflaat,  als  of  'er  in 
het  Hemelrijk  cene  middenplaats ,  of  eein'ge  andere 
was ,  waar  de  ongedoopte  Kinderen  zalig  leefden , 
dewijl  zij,  zonder  Doop,  geheel  niet  in  het  Hemel- 
rijk kunnen  ingaan.  Een  bcfluit,  hetwelk  heel  wel 
echt  kan  zijn,  dewijl  augustinus  dit  juist  geleerd 
heeft  (t).     Behalven  de  gemelde   befluiten,  ftelde 

de- 

(*)  Ook  bij  FOTius  Ribl.  Cod,  LUI.  11,  41,  44. 

(tJ  Boven  Bladz.  158. 

N4 


20O  KERKE  E  IJ  K  E 

III  (leze  Kerkvergadering  nog  anderen  vast;  vvnnr  van 
BOKK  lonimigcn  tegen  de  Donntisten  gerieht  waren  (*). 
Hoorafl.  ïn  andcreji  werd  verordend,  dat  Bisfclioppcn  hnn 
na  C.  G.  recht  op  zekere  Gemeenten  voor  Kerkvergaderingen 
tot  A7Ó  moeken ;  en  de  Ketters  van  hun  Kerspel  tot  de  Katho- 
■  l'ijke  Kerk  moesten  brengen ;  en  dat  de  Ouderlingen  , 

ook  anderen  van  de  laager  Geestlijkheid ,  die  bezwa- 
ren tegen  hunne  Lisfchoppen  hadden ,   zich   deswe- 
.gens  aan, de   nabuurigen  moesten   wenden.    Nog   is 
•'er  een  bt-fluit  dezer  vergaderhig  overig,   betrefi'ende 
.zulke:  Mfiagden^   w'vix   kuischheid  gevaar   liep,    of 
door  eencn  vermogenden  vrijer ,  of  zelfs  door  ecnen 
.roovcr  ;    of  ook ,   wanneer   zij    onder   gemoedelijke 
twijfelingen  vreesden,    te  zullen   ftervcn ,  zonder  in- 
gekleed te  wezen.     Kleedt    haar   nu    een   Bisfchop , 
op  verzoek  van  haare  Ouders  of  Voogden ,  vóór  haar 
XXFfte  jaar  in,  dan  zal  hem  de  Kerkvergadering, 
op   welke   deze  ouderdom    bepaald  was   (f),   niet 
hinderlijk  zijn. 
Aatizien        Zoo   groot   was   liet   aanzien   dezer    Kerkvergade- 
vandeze    j-jng,  dat  zij   de  vijfde    algemcene    Kerkvergadering 
"adering.  ^'^'^  Karthago  heet,  alhoewel  zij  zulks  alleen   was, 
met  betrekking  tot  de   /Ifrikaanfche  Laiidfchappen , 
en  nog  wel  gekant  tegen   twee  Oosterfche    en   zelft 
tegen  de  gezindheid    \-\\\    d.'cw  Bisfchop    van  Rome^ 
■Zoo  grooten    roem   van   rechtzinnigheid   hadden    de 
Jfrikaanfche  Bisfclioppcn  zich  verworven  ,  dat  door 

haar 

•     (*)  Zie  Deel  VII.  Bladz.  391. 

(t)  De  lilde  Karthaagfckc  van  het  jaar  297.    Cod» 
Can,  Eed.  Jfric,  l.  c.   C.  i6.  p.  874.  Coll.  p.  ^61. 


GESCHIEDENIS.  1201 

haar  annzien  ,    gelijk   prospkii   (*)  zich   uitdrukt,      Iir 

de  Ketterij  van  pelagius  in  de  geheele  wereld  ver-     ^^^-^^ 

oordeehl  is  geworden ,  dat  is ,  dat  de  be^isfende  uit-  floofdft. 

flag  tegen  de  Pelagiaanfchc  gevoelens   in  de  geheele  "«t  C.  G. 

fVesterfche  Kerk  gegeven  is.     In  de  Oosteifche  Ge-  ^^^  ^  |* 

meenten  is  deze  twist   grootendeels   onbekend  gcblc- < 

ven,   en  AUGUSTiNus   Iccrftclfel   maakte    daar   zeer 

weinig  opgang. 

Gelijk    men  zich   voor   heenen   met   goed   gevolg  De  TVe-'* 

bediend    had  van    de   Wereldliike   Wetten  tegen   de  reldlijke 
^        .  -  "  nrin  tegen 

Donattsten ,    zoo   floeg  men   thans   denzelfdcn   weg  pelagius 

in  tegen  de  Pelagianen.  Niet  de  Roomfche  Bis-  ingeroe- 
fchop  zosiiMUS  (f),  maar  de  /Afrikanen,  verzoch- 
ten om  een  Keizerlijk  plakaat  tegen  hunne  par- 
tijen (§),  en  wel  gelijk  men  gist,  door  middel  van 
eenen  aanzienlijken  Hoveling  valerius  ,  met  vvien 
AUGUSTINUS  gemeenzame  Briefwisieling  hield. 

HOKORius  liet  dan  den  3oflen  April  des  jaars  41 B 
te  Ravenna  een  bevel  uitgaan ,  welks  theologifche 
en  tevens  gezwollen  flijl  eenen  opdellcr  uit  de 
Geestelijkheid  verraadt  (**)  ;  in  dezelve  gelast  de 
Keizer  den  Opperftadhouder  palladius,  om  c/e- 
LESTius    en    PELAGIUS    uit   de  flad    te  verdrijven; 

maar 

(^*)  In  Chronico  T.  I.  Lcct.  Antiq.ch^is.  />.  299,300. 

(f)  Gelijk  nARON.  \\n\ /Inn.  Eed.  ad  anii.\\'i>.  n.\c). 

(§)  QUESNEL  Dhf.  XII.  de  Conc.  Afric.  contra Pelag. 
T.  II.  Opl>.  Lcmis  M.  p.  363.  de  Benedictyner  Uitgevers 
van  AUGUST.  Preefat.  ad  T.  X.  0/>/>.  p.  24. 

(**)  //;  Appcnd.  ad  T.  X.  Opp.  August,  p.  70.  fq.  et 
in  Steph,  Baluzii  Notis  ad  Salvianuvi  p.  74. 

N5 


.      202  K  E  Pv  K  E  L  IJ  K  E 

lil       maar  liiinne  aanhangcTS,   als  zij  van    deze  dwaling 

BoEic      overtuigd   werden  ,   zouden   gebannen  worden.     Dit 

Hoofdit.  Plalvaiit  werd   openlijk,   met  ecne  bijzondere  publi- 

m  C.  G.  ijatie  van  palladius  en  twee  andere  Oppcrlladiiou- 

Jor476>l^«-s  afgekondigde*). 

»  Thans  hield  Z05imus  het  voor  dienftig ,  zich  ins- 

zosiMus    „gi^jj-s   tcecn   c/elestius  en  pelagius   te  verldaa- 

verklaart   ^    •>  ^^ 

zichtegen  ren.      Nu   zich   de    Wereldlijke    JNIagt  zoo    naauw 

dePela^n-  „^^^  ^\q  Kerkelijke  uitlpraken  verëenigde,  kon  hij  niet 
dcrzi'd-^'  l''i"S£'"    achterblijven  ,    zonder    zich    een    ongunftig 
fche  Idng- vermoeden  op   den    hals    te    haaien;    terwijl   Rowe 
ten  over    ^.qIvq  reeds  door  deze  twisten  hevig  gefchud  werd. 
delingen.  Ten  minden  augustinus  (f)  verhaalt,  dat  de  Ro' 
meinen  eenpaarig  hunnen  ijver  tegen  pelagius  lieten 
blijken ,  en  aan  den  anderen  kant  meldt  prosper  (§), 
dat  konstan Tius ,  te  vooren  een   aanzienlijk  Bevel- 
hebber,  maar    naderhand    waarfc hij n lijk  een  /Iskeet 
in  de  Hoofdflad ,  ten  dezen  tijde  van   de  partij  der 
Pelagianen    aldaar ,    tegen   wier  voortgang   hij   zich 
verzette ,  veel  geleden ,  en  daar  door  den   naam  van 
eenen  Belijder  verdiend   hebbe.     Doch ,   gelijk   ge- 
meenlijk, zoo  verweten  ook  thans  de   beide  partijen 
malkanderen  meer  zulke  buitenlporigheden.    De   Pe- 
lagiaan julianus  klaagt  bij  augustinus  (**),   dat 
de  tegenpartij  geheel  Itali'é  tegen  de  zijne   opgehitst, 

te 

(*)  /.  c.  in  Api).  Aug.  p.  71.  et  ap.  Bahtz.  p.  ^j6, 
(f  )  Z>^  peccat.  Origin.  C.  8.  7'.  X.  Opp.  p.  172. 

(  §  )  ''•  ^-  P^g'  '^99' 

(**)  Apud  August.  Op.   Impcrf.  contra  Julian.  Lihr. 

III.  C.  35.  y^'  X.  Opp.  p.  7p2. 


GESCHIEDENIS.  203 

te    Rowe    liet    graaiuv  tot    oproer   omgekocht  ,    in      III 
Afrika^  ten  kosten  der  armen,  paarden  opgekweekt     ^^'^ 
tot  gefchenken  voor  de  Kriigsbcdienden ,   den   Vorst  Hoofdft. 
zelfs    tot  vervolging    opgezet,   en    door  eifenisfen,  "^  C.  G. 
welke  vrouwen  opgaven ,  de  Overheden   overgehaald  ^^j.    J*^^ 
had,  om  met  drift  op  de  Pelagianen  aan   te   vallen. 
AUGUSTiNUS  verklaart  dit  alles,  kort  en  goed,  voor 
leugen  en  laster;  fchoon  'er   vrij  wat  waarfchijnlijk- 
heid  in  voorkomt. 

Hoe  het  zij ,  zosimus  befloot  thans ,  door  een 
nieuw  verhoor  van  Cyï:LESTius,  denzelven  duidelij- 
ke en  bepaalde  antwoorden  af  te  persfen ,  omdat  de 
Afrikanen  hem  voor  zijne  listige  uitvluchten  ge- 
waarfchuwd  hadden  (*).  Maar  c/elestius,  in 
het  jaar  418  ten  dien  einde  te  Rome  ontboden,  ver- 
bergde  zich,  en  vluchtte  eindelijk  geheel  uit  Ro' 
jne  (f).  zosiMus  veroordeelde  daar  op  hem  en 
PELAGius ,  als  Ketters  ,  en  legde  hun ,  indien  zij 
van  hunne  dwalingen  wilden  afilaan,  eene  Kerke- 
lijke Boete  op ;  maar  indien  zij  daar  bij  bleven , 
zouden  zij  voor  altijd  van  de  Kerk  uitgefloten 
zijn  (§)•  Hij  fchreef  dit  niet  alleen  aan  de  Afn- 
kaanfche  Bisfchoppen,  maar  zond  ook  een*  rond- 
gaanden  Brief,   {tractoria,)  aan  alle  Bisfchoppen, 

de 

(*)  AUGUST,  contra   duas   Epist  Pclagian.    Lihv.  II. 
Cap.  3.  Torn.  X.  Opp.  pag.  287. 

(  f  )   AUGUST.   /.   C.    MARIUS  MERCATOR     CoVWIOIliiOr.  fu- 

pcr  tiomine  Ctelest.  pag.  7. 

(§)  AUGUST,  de  peccato  origin.  Cap.  22.  pag.  1^6. 
Epist.  CXC.  pag.  138.  Tovi.  II.  Opp, 


!:o4  K  E  R   K   E  L  IJ   K  E 

111        de  Oosteifche   zelve    iii:t  uitgezonderd,   opdat  zy, 
^1^';''^     tluor  hunne  ondertekening,   hunne  toedemniing  zou- 
Hüo?diK  den  geven  (*). 

na  C.  G.      ^jin  het  KcizerUiiie  Hof  te  Ravenna  ielve  fchijnt 
tot    470.'  ^*^    uitlpraak     der     Afrikaanfche    Dislchoppen    veel 

■ meer  gegolden  te  hebben,   dan   de   toeftemniing  van 

zosiMus.  HONORius  meldde  in  yunij  des  jaars 
419,  den  Bisfcliop  van  Karthago  aurelius,  en  in 
ccncn  dergelijken  Brief  aan  augustinus  (f),  dat 
hij  PELAGiüS  en  C/elestius  uit  Rome  had  laten 
verdrijven,  daar  in  hun  oordcel  volgende.  {Sancti- 
tatis  Tude  judicium. )  Thans  had  hij  bevolen  , 
dat  die  genen,  die  hen  niet  uit  hunne  fchuilplaat- 
zen  vcrjaagen,  of  ten  minden  niet  aangeven  zouden, 
gelijke  Itraile  met  hen  zouden  ondergaan ;  ook  wilde 
hij ,  dat  AURELIUS  en  augustinus  dit  fchriftelijk 
aan  alle  Bi&fchoppen  zouden  bekend  maken,  dat  ie- 
der Bisfchop  ,  die  de  veröordeeHng  der  gemelde 
Dvvaalleerüaren  niet  onderfijlirijven  wilde,  zijn  Bis- 
dom verliezen,  en  uit  de  Kerkelijke  Gemeenfchap, 
als  ook  uit  de  Trad,  waar  hij  woonde ,  verrtoten  zou 
worden.  Men  heeft  den  rondgaanden  Brief,  hier 
op  door  AURELIUS  in  het  jaar  419  aan  de  Bis- 
fchoppen    van   het   Byzacenisck   en    Arzugitaanfche 

Ge- 

(*)  AUGUST,  (k  pecc.  Origiii.  C.  Hl,  p.  176.  coutra 
chias  Epist.  Pclag.L.  II.  C.  3.  p.  iZG.Ep.  CXC.  />.  53^. 
Ep.  CXCIV.  p.  544.  T,  II.  Opp.  MERCAT.  Covuii.  fupcr 
mm.  Celcst.  C.  \.  p.  7.  C.  2t'  p.  18.  pROSP.  Chron.ada, 
a^\^.c/^LZ%T.PapccEp.adGall.  Episc.  p.  8p.  inJpp.  ad  T. 
X.  Jiigust,     (t)  AUGUST.  Ep.  CCI.  T.  II.  Opp.  p.  580. 


GESCHIEDENIS.  205 

Gewest  afgezonden,  nog  (♦),  waar  .in    cclitcr  van      m 
den  Bisfchop  van  Rowc  geen  woord   gemeld  wordt.     ^^^ 
De    Afrikanen   prezen    dezen    Disleliop   wel   in    hun  f^oofdd. 
antwoord  (f),  dat  hij,  op   Godlijke   aandrift,  hun  "^  C.  G, 
toegeltemd  had.     Ook  waren  zij   ongemeen  in  liun-  -'^l    ^^* 

nen  fchik,  dat  de  Roomfche  Ouderling  sixtus  ,  dien 

het  gerucht  voor  een'  Pelagiaan  had  uitgegeven, 
thans  openlijk  de  leerfteliingen  van  pelagius  ver- 
vloekte ,  en  in  eenen  Brief  aan  aurelius  zich  vol- 
komen volgends  hunnen  vvcnsch  verklaarde  (§). 
Maar  te  gelijk  lieten  zij  niet  in  het  geringfle  blijken, 
dat  zij  de  bevestiging  van  hunne  uitfprakcn  eerst 
van  Rome  hadden  moeten  verwachten. 

De  meeste   Bisfchoppcii   ondertekenden   den   rond-  Berichten 
gaanden    Brief  van    zosimus  ,    uitgezonderd   negen-  vanjuLi- 
tien ,  die  zich  door  de  vrees  van  verketterd  en   ver-  Bisfchop 
volgd  te  worden,  niet  lieten  bewegen;    onder  dezen  van  Ecla- 
is  julianus  de  voornaamlte,  die   onder  zijne  partij 
de  derde  plaats  beflaat  na  pelagius  en  c^lestius. 
Zijn  Vader  riemor  was  Bisfchop   ergens  in  Neder^ 
Italië^  een  bijzonder  vriend  van   augustinus   (**). 
MARius   iNiERCATOR  geeft  wcl  tc   Iccnncu ,  dat  ju- 
lianus een  ondergeftoken  Zoon  kan,  geweest  zijn; 
hij    laat   hem   zijne  eigene  Zuster  tot  onkuischheid 
aanzoeken;  maar  dewijl   hij  zulks   in  eenen  hcvigen 

ftijl 

(*)  In  Appcnd.  ad  T.  X.  Opp.  Augmt.  p.  71. 
(^t)  ///>.  Prosp.  contra  Coll.  C.  lo.  in  App.  Aug.  l.  c. 
(§)  AUGUST.£/>.  CXCLp.  S29'^P'  CXClV.p.  s^^.T.  II. 
(**)  AUGUST,  contra  Jiilian.  L.  I.  C.  4.  p.  331.    T'jhi. 
X.  Opp.  Ep.  Cl.  p.  207.  T.  II. 


4o<J  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III  ftijl  vol  fchcldvvoordcn  de  et,  verliest  hij  daar  door 
BORic  2ijne  geloofwaardigheid  in  dezen  i^*).  julianus 
Hoofdft.  trouwde  al  vroeg;  ook  bekleedde  hij,  nog  vrij  jong, 
m  C.  G.  de  posten  van  Voorlezer  en  Diakon  (f).  Dat  hij, 
^^j""  ^_^' volgends  augustinus,  naderhand  in  onthouding 
-  geleefd    heeft ,    behoeft    men     daar  van   niet   af  te 

leiden  ,  omdat  zijne  huwlijksverkeering  met  zijne 
vrouw  hem  anders  in  zijne  verheffing  zou  gehinderd 
hebben,  want  het  voorbeeld  van  zijn'  Vader  bewijst 
reeds  het  tegendeel.  Veeleer  zal  de  dood  zijner 
huisvrouw  hem  daar  toe  aanleiding  gegeven  hebben. 
Toen  hij  nog  Diakon  was ,  hield  augustinus  zoo 
veel  van  hem,  dat  hij  zijnen  Vader  verzocht,  hem 
aan  hem  over  te  zenden  (§).  Omtrent  het  jaar 
416  werd  hij  Bisfchop  te  Eclanwn^  eene  ftad  in 
ApuUë  (**),  en  twee  jaaren  daar  na  nam  hij  leven- 
dig deel  in  de  Pelagiaan  folie  vcrfchillen.  genna- 
Dius,  die  nog  in  dezelfde  eeuw  zijne  berichten  op- 
tekende ,  noemt  hem  (ff)  ccnen  fcherpzinnigen ,  in 
de  Heilige  Schrift  wel  geöefcnden ,  ook  in  deGriek- 
fche  en  Latijnfclie  Taaien  zeer  kundigen  man,  die 
zelfs  onder  de  Lceriiaren  der  Kerk  beroemd  geweest 
»  was , 

(  *  )  IMAR.  MERG.  Subu.  111  Scripfa  Juliani  C.  4.  T.  l.p.  40. 

(i)  AUG.  in  'JiiVum.  L.  III.  C.  21. />.  Z79-  ^P'  ^^' 
p.  208.  PAUL.  NOL.  Caniu  XIV. />.  512. 

(§^  Epiit,  Cl.  pag.  208. 

(**)  !\iAR.  MERC.  Pr<vf.  in  Nestorii  tract.  contra  Ha- 
res.  Pclag.  pag.  73.  ejitid.  Syinb.  Tlicod.  Mopsvcst.  pag. 
95.  Tovi.  I.  Opp. 

(ft)  De  Firis  IlliiJJr.  Cap.  21. 


GESCHIEDENIS.  207 

wns  ,  ccr  hij  zijne  neiging  tot  (ie   godloze   lecrc  van      UI 

PELAGius    ontdeict    iiad.     Hij   maakt  licm   wel   tot    ^^^^^ 

IX 

Bislcliop    van   C^j)ua ,   (  Capuanus ,  )   maar    waar-  Hoofdd. 

fcliijnjijjc  moet  men  daar  voor  lezen  Campanm ^  (in  "^  C.  G. 
Campani'é.^  Voorts  vcrliaalt  liij  van  hem,  dat  liij?  JorA?!* 
ten  tijde  van  eenen  hongersnood  en  andere  Itommer-  .. 

lijlie  omdandigheden ,  zijn  gcheelc  vermogen  onder 
de  armen  uitgedeeld,  en  door  dezen  fchijn  van 
barmhartigheid,  velen,  inzonderheid  aanzienlijke  lie- 
den en  Monniken ,  tot  zijne  Ketterij  verleid  hcbbe. 

Dat  JULIANUS   reeds  ,   ten  tijde  van'  den   ïleom- 
fchen  Bisfchop  innocentius,  die  hem  tot  Bisfchop 
heeft  ingewijd,  tot  de  zijde  van   pelagius  overhel- 
de,  verzekert    augustinus    (*).      Evenwel    lileef 
hij,  volgends  mercator  (f),  zoo  lang  innocen- 
tius leefde,  met  denzelvcn   in  Kerkelijke  Gemeen- 
fchap.     Edne  zijner   vroeglle   blijken  voor  de  Pela- 
gianen j  kon  wel   geweest  zijn   die ,   welke   dezelfde 
Schrijver  vermeldt   (§).     Als  julianus,   zegt  hij, 
zich    te    Rome  onthield  met   de  voornaamften   van 
zijne  partij,  vraagde  hij  de   eenvoudige   Cliristenen: 
of  de  zonde  iet  goeds  of  kwaads  ,  en  of  God  dcr- 
zclvcr  oorzaak  zij?    Als  zij  daar  op   antwoordden, 
zoo  als  te  verwachten  was,  vraagde  hij   verders:   of 
de  zonde  eene  zelffiandigheid  of  natuur ,  dau  of  zij 
iet   toevalligs   zij?     Hier  (tonden  zij,  en   hij  voer 
voort:     ,,  De  zonde  kan  voKh-ekt  geene  zclfitandig- 

heid 
(*)  Contra  Jti.'iati.  L.  I.  C.  4.  />.  331. 
(t)  Commonit.  ftiper  nom.  C\elest.  C.  3./».   18. 
(§)  Siibnotatt.  in  Scripta  "JuUani  C.  j.  p.  50. 


2o8  K  E   11  K  E  L  IJ  K  E 

lil       heil!    of  natuur  zijn;    want   dan   zou  zij  God  tot 

DoFJc     werker  en  oorzaak  hebben ,  die   zulks  van  alle   na- 
IX 
IloofUlK  tuuren  is.     Wat   nu  geene    ZLlfllandigheid   is,   dat 

na  C.  G.  kan  ook  in  cenc  zelfitandighcid ,  zoo  als  de  mensch 
tcir  i-ö  ^^ '  ^P  geenerlcie  wijze ,  overgaan ;  midsdien  is  het 
■■  een  dwalend  gevoelen ,  dat  de  zonde  uit  adam  v^oort- 

geplant  zou  zijn." 

JULIANUS  dan  weigerde ,  met  nog  XVIII  Bis- 
fchoppen ,  den  rondgaandcn  Brief  van  zoslmus  te 
ondertekenen;  maar  het  Keizerlijk  Bevel  gaf  den 
Bisfchoppclijken  uiilpraken  zoo  veel  kracht,  dat  de- 
ze allen  niet  alleen  van  zosimus  afgezet,  maar  ook 
uit  Italië  verdreven  werden.  Die  genen  van  hen , 
die  hunne  aangetijgde  dwalingen  aflegden ,  en  zich  met 
verzoekfch riften  aan  den  Roomfchen  Bisfchop  wend- 
den, kregen  echter  naderhand  hunne  Bisdommen  we- 
der (♦). 

JULIANUS  echter  liet  zich  door  geene  bevelen 
overhaalen.  IJij  fchreef  tweemalen  daar  over  aan 
ZOSIMUS  (f),  en  men  men  heeft  wel  ééns  geloofd, 
dat  één  van  deze  Brieven  de  Geloofsbelijdenis  ge- 
weest zij ,  welke  de  'Jefuit  GARNiriR  ( §  )  het  eerst 
in  het  licht  heeft  gegeven,  doch  welke  laatfiie  waar- 

fchijn- 

(*)  AiGU-T.  contra  diir.s  Ep.  Velog.  L.  I.  C.  i.  pog. 
070.  L.  IV.  C.  12,  />,  324.  lilnll.  f.dci  in  Appev.d.  adT» 
X.  O/'/».  ^//iT.  p.  76.  MiüRC.  Coiiim.  C.  3.  p.  18.  cjiisd. 
Subiiott.  C.  6.  p.  46. 

(t)  AVG.Opcr.  Ii;:p.  cor.tra  Julinu.  L.  I.  C.  iS./».  662. 

(§)  Lfbell.  fidei  in  Dis/:  V.  de  libcll.  fidd  editii  a 
Pclagg.  p,  319.  7".  I.  Opp.  Opp.  M.ir.  IMcvcat, 


GESCHIEDEN  IS.  209 

Iblüjiilijk  een  opilcl  is   van  Pelagidanfche  Bisfchop-      iir 
pen,  aan  den  Bislcliop  van   Aquiïeja^   onder  wiens     ^'^^-^ 
Kerspel  zij  behoorden,   en  hetwelk   om   dezen  tijd ,  Hoofdfl. 
tusfchen  het  jaar  418  en  420 ,  opgeftcld  is.    Echter  ""  C.  G^ 
vindt  men  Ipooren  van  Brieven,  door  julianus  om  ^^^   ^_^* 

dezen  tijd  aan    zosimus  ,  en  anderen,    naa   Rcme 

gefclireven ,  als  ook  van  zijn'  Brief,  in  naam  der 
XVIIl  Bisfchoppen  ,  aan  rufinus  ,  Bisfchop  van  Thes- 
falouictt^  bij  AUGUsTiNus  (*)  en  mercator  (f). 
Zij  bevatten  klagten  over  de  vervolgingen  van  zo- 
simus ,  maar  in  de  laatstgemelde  plaatzcn ,  eene  ver- 
klaring, dat  dë  dood  alleen  in  zoo  verre  van  adabi 
op  de  overige  menfchen  is  doorgegaan,  als  ook  de^ 
zen  gezondigd  hebben. 

Dus  neigde  deze  twist  tot  éene   volflagene  fchcu-  Scheu- 
ring der  beide  partijen,  waar  toe  de  Rechtzinnigen , !'"V^ 
door  het  inllaan  van  den  weg  van  geweld,  zekerlijk pardjën. 
niet  weinig    toebragtcn,  raanr  wanr  bij  toch   hunne 
partij  niet  vrijblcef  van  gebreken ,  voornaamlijk  door- 
dien  dezelve  zich   niet  diiidlijk  verklaarde,   en   den 
fchijn  wilde  behouden  van  niet  zoo  ver  van   de  Ka- 
tholijken  te   verfchillen ,   waar  door  zij  het  verwijt 
van   onoprechtheid  zich   op'  don  hals   haalde.     Ook 
gaven  zij  wel  hunne  genegenheid  te  kennen ,  Cm  den 
Kerkenvrede  te  behouden ,  evenwel  lieten  zij  ook  niet 
lelden  ecnen  ruwen   toon  hooren,   zoo  als  julia- 
nus in  eenen  naa   Rome  afgezondenen  Brief  (§)! 

Het 
(*)  Contra  iiua%  Ëp.  Pel.  L.  T.  C.  3.  p.  273.  L.  IV.  C. 
t.  p.  319.     (t)  Snbmtt.  C.  6.  p.  46.  C.  9.  p.   58. 
C§)  Bij  AUGüjT.  contra  duasEp.  Pel.L,  I.  C.2./».  273* 
IX.  Deel.  O 


,io  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

IH       Het  zijn  Mankhe'én,  met  welken    wij  thans   ^eene 

DOEK     gemeenfchap  hebben,    Nogthans   moet   men  aanmer- 

Hoofdft.   ten ,  dat  deze   geichreven  is ,   tegen   het   einde   des 

na  C.  G.  jaars  419,    toen   zij  reeds    genoodzaakt   waren,   de 

Tflir  ^6^ 

toe    ±76.  Katholijke   Kerkgemeenfchap    te    verlaten.      Vervol- 

■  I  gends    verzochten    zij,   ten  Keizerlijken  Hove,   om 

Richters  in  hunne  zaak ,  dat  is ,  om  eenc  algemeene 
Kerkvergadering ,  doch  een  aanzienlijk  Hoveling , 
VALERius,  belette,  dat  hun  dit  verzoek  werd  toe- 
gedaan, en  AUGUSTiNus  fchrcef  deswegens,  met 
alle  de  zekerheid  eener  bovenliggende  partij:  „  Dit 
5,  moet  toch  niet  gebeuren,  dat  Christelijke  Vorsten 
„  aan  het  oude  KathoUjke  Geloof  twijfelen  ,  en 
„  daarom  den  bcftrijderen  van  hetzelve  tijd  en  plaats 
5,  verkenen ,  om  hetzelve  te  toetzen !  Veel  meer 
5,  mogen  zij,  daar  in  zeker  en  gegrond,  zulke  vij- 
„  anden  van  hetzelve ,  als  gijliedcn  zijt ,  behoorlijk 
,,  ftraffen  (*)!"  Daartegen  merkte  julianus 
aan  (t)j  dat  het  die  twistende  partij  aan  verlland 
ontbrak,  welke  in  plaats  van  onderzoek  vrees  ver- 
wekte ,  en  van  fchrandere  lieden  wel  geenen  bijval 
verkreeg,  maar  dien  van  vreesachtigen  afperste.  Ook 
gaf  hij  te  verflaan  ( § ) ,  dat  de  KathoUjke  Bisfchop- 
pen  het  niet  met  eikanderen  ééns  waren,  om  zekere 
Manichéifche  dwalingen  te  veröordeelen.  Dit  Jaatfle 
oordeelde  augustinus  geen  antwoord  waardig;  ten 
opzichte  van  het  eerfte  merkte  hij  aan:  „dat  de  zaak 

voor 

(*)  Oper.  Iniperf.  contra  Julian.  L.  I.  C.  10./».  6<5i. 
(t)  Ap.Aug.  contra  dtias  Ep.  Pel.  L.  III.  C.  i.  /»•  3<^5» 
(5)  /.  f.  Llbr.  I.  Civp.  24.  pag.  s54' 


s 


GESCHIEDENIS.  air 

voor    ccnc  bevoegde  rechtbank  bedist   was,  en  dat      III 
*er  dus  met  hen  met  verder  over  de  lecrftukken  be-     ''°^* 
hoefde  gehandeld  te  worden ;  maar  alleen  daar  over,  Hoofdft, 
dat   zij ,   of  het   over  hen   geftreken    vonnis    vreed-  na  C.  G. 
zaam  opvolgden ,  of,  als  zij   niet  wilden ,  van  on-  jf^"  ^_|* 
rustige  bewegingen  terug  gehouden  werden. "    Vol-  ^— — — 
gends  den  Schrijver  van  een  oud  Bericht  van  JCetfe- 
rijen  ( * ) ,  hadden  de  Pelagianen ,   die  hij  ook  Ge* 
lesti'dnen  noemt,  wel  hunne  eigene  Bisfchoppen   en 
Ouderlingen,  maar  niet  hunne  eigene  Kerken,  waar- 
om tX]  zich  in  de   Godsdiendige  vergaderingen  met 
de   Katholijken    vervoegden;    en  ook   wel   met  hen 
het  Heilig  Avondmaal  gebruikten,  maar   dcswegens 
werden  zij    ook   vaak   door   de   Kathalijken  kwalijk 
behandeld,   en    van    de    ijverigfle    Pelagianen    ver- 
vvenscht.     Waar  uit  men  de  vraag  kan  beflisfen,  of 
'er  eene   bijzondere  Gemeente  van  Pelagianen  ont- 
ftaan  zij?  welke  in  laater  tijden  verfchillend  is  be- 
antwoord geworden. 

Ondcrtusfchen  ging  augustinus  nog  verfcheidene  Verdere 
iaaren  voort,  met  de  Pelagianen  in  zijne  gefchrif-  '^"'^''^'^" 
ten  te  bcltnjden.    Tot  eén  derzelven  gaf  eene  po-  custlnu? 
ging  aanleiding,  welke  ftrekte,   om  dé  twisten  bijt^'Sent|e 
te  leggen.     Toen  pelagius  zich  in   Palajlina  ont-  „en!^^*' 
hield,   beproefde  zekere   pinianus,   een   aanzienlijk 
man ,  met  zijne  Moeder  of  Schoonmoeder  albina  , 
en   zijne  Huisvrouw  melania,   om   hem  te  bewe- 
gen ,  dat  hij  de  dwalingen ,  welke  men  hem  te  last 

leg- 

(*)  Pr^destinat.  L.  I.   H^res.   LXXXVllI.   Tom.   I. 

Opp.   SIRMONDI  pag.  294. 

o  3 


jia  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       Icgtle,    fchriftdijk  zou  verwerpen,      pelagius   ver* 

BOKK      klaarde  zich  daar  op ,  wcrklijk ,     „  dat  hij    den   ge- 

Hoofdil.   ?9  "C"  veroordeelde,  die  zeide,  dat  de  genade  Gods, 

na  C.  G,  ^^  met  welke  Christus   in   de   wereld   gekomen  is. 

Jaar  363.  zondaaren   zalis?    te  malcen,    ons    niet  alleen 

tot    470,  "  ^ 

,  ,,  voor  elk  uur  en  oogenblik,  maar    ook   voor  elkt 

„  onzer    daaden    niet     noodzaaklijk     was    (  *  ).  " 
Ook  gaf  hij  eetien    Doop   toe ,  welke ,   met   dezelfde 
woorden,    aan    Kinderen    en  Vohvasfenen    bediend 
moet  worden,  en  aan  de  eerften  vergeving  van  zon- 
den fchenkt  (f).    Deze  verklaring  fchreven   de  drie 
-    gemelde  perfonen,  aan   welken  pelagius   ze   mede- 
gedeeld had,   in   het  jaar  418,   aan  hunnen  vriend 
AUGUSTiNus,   om  ziju   gevoelen  daar  over  te  ver- 
ftaan.    Terftond  fchrcef  hij  hun  ,  met  den  terugkee- 
renden Bode,  tot  antwoord  op   hunne  vraag,  twee 
Boeken  ,\de  Gr  at  ia  Christi  et  de  peccato  orsginali^ 
Libri   II.    contrti    Pelagium    et   Ca/estium  )    (§)  , 
waar  in  hij  zoekt  te  toonen,  dat  het  enkel  geveinsd- 
heid zij,  dat  PELAGIUS   zich  zoo  rechtzinnig  had 
uitgedrukt  enz. 

.  In  deze  werkzaamheid  ging  hij .  nog  aan  andere 
kanten  in  het  jaar  418  vooit.  Zeker  Bisfchop  uit 
een  onbekend  Gewest,  optatus,  had  aan  twee 
vrienden  in  /Ifrika  over  de  hem  moeilijke  vraag  ge- 
fchreven  :•  of  de  zielen  even  als  de  ligchamen  voort- 
geplant worden ,  dan  of  God  voor  elk  ligchaam  eeite 

niet^ 

(*)  AUGUST,  de  Gratia  Christi  C.  2.  />.  155.  T.  X. 
(I)  August,  l,  c.  pag.  1 64. 
(§)  Turn.  X.  Opp.  pag.  154-184. 


GESCHIEDENIS.  313 

nieuwe  zielfchept?    Van  eciicn  dezer  vrienden  werd      III 
AUGUSTiNUS  verzocht,   om  zijn  gevoelen  tot  onder-     ^^^ 
richting    van    dezen    Bisfchop    te   ontvouwen.     Hij  Hoofdft. 
deed  zulks  in  eenen  langen  Brief  aan  optatus  zei-  "^  ^'  ^» 
ven  (  * ) ,  welken  hij  begint  met  de  erkentenis ,    dat  Jq^    .^^ 
hij  over  de  gemelde   vraag  nog   niets   bcllisfcn  kon; 
maar  het  zij   genoeg,   als   men   een    Christen  wilde 
zijn  ,   te  gelooven ,   dat  alle  menfchen  der  verdoeme- 
nisfe  onderworpen    zijn  enz. 

Nog  zond  AUGUSTINUS,  in  het  Jaar  418,  twee 
andere  Brieven  van  dergelijken  inlioud ,  aan  den 
Roomfchen  Ouderling  sixtus  (f).  De  eerfle  is  en- 
kel eene  vermaning  aan  hem  ,  om  zich  verders  te- 
gen de  Pelagi'inen  te  verzetten ;  maar  in  den  ande- 
ren gaf  hij  hem  eene  voorlopige  aanwijzing,  hoe  hij 
liunne  tegenwerpingen  moest  afwecren.  Op  dezelfde 
wijze  beantwoordt  hij  eenige  tegenwerpingen  der 
Pelagianen ,  in  eenen  anderen  Brief  aan  êiarius 
fiiERCATOR,  om  dezen  tijd  gcfchrcven  (§). 

Ondertusfchen  zaten  de  Pelagianen  niet  ftil;  zij 
fchreven  aan  zijnen  vriend  den  Comes  valerius, 
dat  AUGUSTINUS,  door  zijne  leere  van  de  Erfzonde, 
het  hw.vlijk  veroordeelde  (**).  Hij  had  deze  be- 
fchuldiging  wel  reeds  beantwoord ,  op  het  einde  van 
zijn  Boek  over  de  Erfzonde,  maar  in  het  begin  van 
het  jaar  319  behandelde  hij  dezelve  opzetUjk  in  een 

werk 

(*)  Epiit.  CXC.  Tom.  II.  Opp.  />.  532-539. 

(t)  Ep.  CXCI.  p.  539.  Ep.  CXCIV.  p,  544. 

(§)  Epht.  CXCill.  pag.  541. 

(**)  AUGUST.  Ketvactat.  L.  II.  C.  53. 

O  3 


fti^  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

in  werk  aan  valerius  (*),  waar  in  hij  ten  oogmerk 
^^^^  had  ,  „  het  kwaad  der  vleeschiijke  begeerte ,  uit 
Hoofdft.  kracht  van  welke  de  daar  uit  geboren  mensch  de 
na  C.  G.  Erfzonde  aan  zich  trekt,  van  het  goede  in  den  ech- 
tot  4.76  ^*^"  ^^^^  ^^  onderfcheidcn. "  Naauwlijks  was  dh: 
werk  in  het  Ucht  vcrfchcenen,  toen  de  Pelngiaeti 
JULIANUS  'er  eene  wederlegging  in  vier  Boeken  te- 
genfteldc.  Van  dezelve  kreeg  augustinus  door 
VALERIUS  eenige  uittrekzels,  die  een  ongenoemde, 
doch  niet  zonder  vcrfcheidene  veranderingen  daar 
in  te  brengen ,  gemaakt  had ;  en  tegen  deze  fchreef 
hij  eigenlijk  in  het  jaar  420  het  tweede  Boek  van 
den  bovengemelden  inhoud  (f).  Hoe  vermoejend 
hetzelve  ook  is  door  wijdlopigheid  en  fpitsvinnighe- 
den ,  het  is  echter  merkwaardig  door  veelvuldige  in- 
gelaschte  plaatzen  uit  julianus.  Onder  anderen  is 
de  volgende  plaats  van  denzelven  merkwaardig,  in 
welke  hij  den  KathoUjken  verwijt ,  dat  zij  de  ge- 
voelens der  Maniche'én  volgen.  ,,  De  Leeraars  van 
„  onzen  tijd,"  fcbrijft  hij  (§),  „de  Richters  der 
,,  nog  brandende  booze  onlusten,  hebben  befloten, 
„  die  genen ,  omtrent  wier  heilige  pogingen  zij 
,,  ijverzuchtig  zijn ,  door  liet  omkeeren  der  geheele 
5,  Kerk,  te  befchimpen  en  ten  grond  te  helpen:  en 
„  zij  merken  niet  op,  hoe  veel  eer  zij  aan  die  ge- 
5,  nen  bewezen  hebben,  van  wier  roem  zij  te  ken- 

„  nen 

(*)  Z)(?  Nuptiis  et   Concupiscentia  Libcr  primus    T, 
X.  Opp.  pag.  187-201. 

(f)  jD^  Nuptiis  et  Concupiicentia    Liher   fecmidus   /. 
f./),  aoi'224.     (§)  Cap.  3.  pag.  203. 

i 


GESCHIEDENIS.  215 

„  nen  gaven,    dat   die   niet  anders,  dan  met  den      m 
„  KathoHjken  Godsdienst  ,   kon  omvergcrukt  wor-     °<^^* 
„  den.     Want ,   wanneer  iemand  aan  den  mcnsch  Hoofdrt. 
„  eenen  vrijen   wil  toeeigent ;   of  God  den  Schep-  na  C.  G, 
„  per  noemt  der  genen ,   die   geboren   worden ;   dan  ''^^  ^^5* 
„  heet    hij   terllond  een   Ccelestiaan   en    Pelagiaan.  .. 

„  Opdat  men  hen  dus  niet  Ketters  noemc,  worden 
„  zij  Maniche'èn^  en  vallen,  terwijl  zij  voor  eene 
5,  valfche  fchande  vreezen,  in  eene  waare  misdaad: 
„  gelijk  de  wilde  dieren ,  welke  men  met  kundige 
„  muuren  omringt,  om  ze  in  de  netten  te  drijven; 
,,  dewijl  hun  ^c  rede  ontbreekt,  worden  zij  door 
„  eene  ijdele  vrees  in  het  waar  verderf  voortgeflo- 
,,  ten."  Deze  befc huldiging  werd  nu  tusfchen  ju- 
lianus en  AUGUSTINUS  ontwikkeld.  De  eerde 
herhaalde  ze  meermalen  ,  terwijl  augustinus,  die 
zelf  te  voren  een  Manicheër  was,  bepaaldelijk  het 
onderfcheid  ontvouwde  tusfchen  het  leerftelzel  der 
KathoHjken^  der  Maniche'èn ^  en  Pelagianen  (*), 
en  bewijst  duidelijk,  dat  de  Katholijke  leere  ver  af 
was  van  de  gevoelens  der  Manicheën,  Nog  volle- 
diger en  nauwkeuriger  behandelde  hij  dit,  in  een 
ander  werk  (f). 

Onverwachts  kreeg  augustinus  ,  om   dezen  tijd ,  vingen- 
nog  een'  anderen  tegenflrever ,  die,   zonder  een  p,?- tius  vic- 
lagiaan    te    zijn ,    hem  evenwel    noodzaakte ,    eene  fchrijfc 
vraag ,  in  een  bijzonder  werk ,  te  ontvouwen ,  wel-  tegen  Au- 

-      GUST^ÜS 

(*)  De  Nupt.  et  concitp.  L.  II.  C.  3.  />.  204. 
(t)  Contaa  duas  Epist.  Palag,    L.  II.  C'.  2.  p.  285. 
Libr.  IV.  Cap.  3.  pag.  309. 

O4 


ii($  .KERK  E  L  TJ  K  E 

lil  kc  inet  de  Pelagimnfche  twisten  ,  volgends  zijri 
BOEK  lecrdelzel,  zeer  naaiuv  verbonden  was.  Een  jong 
Hoofdft.  ylfrikaan^  viNCENTius  vicTOR,  diüvan  de  Roga^ 
na  C.  G.  fisien,  een  tak  van  den  Donatistifchen  aanhang., 
Er  ^7ó  ^^^  ^^  KathoUjken  overgegaan  was,  hs  in  een  ge-, 
.  fchrift  van  augustinus    met  misnoegen,    dat  deze 

Bislchop  erkende,  niet  te  weten,  of  de   zieien   deu 
menfchen  uit  de  allerëcrfte   en  vervolgen  ds   door  dq 
ouderen  voortgeplant  werden?  dan  of  God   aan   el- 
ken  mensch  de  zijne  in   het  biizonder   gaf?,  doch^ 
dat  hij  dit  wist,  dat  de  ziel    geen  ligchaam,  maar. 
een  geest  is.     Tegen  dit  gezegde ,  Helde  victor  een 
gefchrift  van  twee    Boeken   op;   maar  augustinus 
vvederlegde  die  in  het  jaar  419  of  het  volgende ,   in 
vier  kleine  Boekjcns,  van  welken  hij   de  beide  laat- 
ften  aan  victor  zelven  richtte  (*).    In   dit   werk 
verdedigde  hij  zijne  twijfelingen,  over  den  oorfprong 
der  zielen ,  wee?  zijnen  tcgcnfchrijver  vela  door  hem 
begane  misflagen  aan;    maar  behandelde  hem  tevens 
zoo  roalsch,  dat  victor  zijne  gevoelens  introk. 
Nieuwe        bokifacius,  die  in  het  jaar  418   den  overledenen 
Plakaaten  gisfchop,  zosjMUS   te   Rome    was   opgevolgd ,  veri 
PeUigiï    zette  zich,  even   als   zijn    Voorzaat,   tegen   de  uit.-» 
«ey.         breiding  der  Pelagianerij ^  zich   nader    met  augus- 
tinus >  derzelver   geduchtflen  tegendrever,   verbin^» 
dende.    Hem    waren   twee   Brieven  van   Pelagianen 
ter  hand  gekomen,  éJnen  van  welken  julianus  naa 
ïLome  zou  gcfchreven  hebben,  hoewel   hij  denzelven 

niet 

( ♦  )  Z)^  anima  et  ejus  origine  Lihri  IV.  Tom,  X.  Opp* 
fag.  225-270. 


GESCHIEDENIS.  iif 

niet  voor  den  zijnen  erkende ,  omdat  hij ,  gelijk  men      Iir 
gelooft,   min    of   meer  vervalsclit  was;    de    andere     ^^^ 
was    door   XVIII    Bisfchoppcn  van   die  partij ,   aan  Hoordd. 
RUFiNüS ,     Bisfchop    van   ThcsfaJonica ,   eefclireven,  "^  C.  G. 
7a)  behelsden  menigvuldige  Idagten  over  geleden  on-  jj^'j     .^^'^ 
recht ,   en    bittere    uitvaringen   tegen   augustinus  ,  ■ 
waarom  bonifacius  ze  hem   toezond,  door   middel 
van   den   Afrlkaanfchen   Bisfchop,  alypiüs,   onge- 
twijfeld ,  opdat  hij  ze  beantwoorden   zou ;   gelijk  hij 
dan  ook  fpoedig,  in  het  jaar  420,  of  kort  daar  na, 
een  bijzonder  werk  daar    tegen   uitgaf,   hetwelk   aan 
uoNiFACius  was  opgedragen  (*).    In  dit  werk  ont- 
kent augustinus,  dat  ck  KathoUjken  door  adams 
zonde  den  vrijen  wil  bij   de  menfchen   zouden   ver- 
nietigen; veel  meer,  zegt  hij,  vertoont  zich  dezelve 
nog,  en  wel  door  te  zondigen;   maar   die  vrijheid, 
welke  de  mensch  in  het  Paradijs  had,   om  recht  te 
handelen,  is  verloren  gegaan;   de  mensch  kan  alleen 
door  de  genade  van  cpïristus   weder  vrij   gemaakt 
worden.     Met  dit  werk  keerde  alypius,  tegen  het 
begin  van  het  jaar  421,   naa  Rome  terug,   om   het 
aan  den  Bisfchop  bonifacius  over  te  brengen.    On- 
dertusfchen  vermoedden   de   Pelagianen^   en   bijzon» 
der  JULIANUS,  dat  zijne  reize  ten  oogmerk  had,  om 
hun  eenen  kwaadcn  trek  te  fpelen,   en   de    laatstge- 
pielde  noemt  zelfs  de  gefchenken,  aanhitzingen ,   ea 
velerleië     laage    middelen  ,    door    alypius    in    het 
werk    gefteld,    om    hunnen    ondergang    te    bewer- 
ken, 
( * )  Contra  duas  Epistolas  Pclagianorum  Libri  ^uiü-^, 
fuc  T.  X.  Opp.  p.  272-326. 

05 


fii8  KERKELIJKE 

lU       ken  (*).    AUGusTiNUS  noemt  dit  leugens  en  laste- 

BOEK     ringen ,  evenwel  is  het  opmerklijk ,  dat  juist  om  de- 

Hoofdft.   ^^"  ni<^9  ^^  Keizer  konstantius,  wien  honorius 

oa  C.  G.  in  Februarij   des  jaars  421   tot  Rijksdcelgcnoot  had 

» !l"^  ^3'  aan2;enomen ,  kort  daar  na  aan  den  Stadhouder  van 
tot   470.       ^  ' 

.  ■■  ■  Rome,  voLusiANüS,  een  Plakaat  tegen  de  PelagiH' 
nen  toezond  (f),  waar  in  hij  gebood,  dat  volu- 
siANUS  allen,  die  de  genade  van  God  haatten, 
(^qui  Dei  invident  pietati ,)  zorgvuldig  zou  opfpo- 
ren,  en  uit  de  ftad  verdrijven;  zoo  dat  zij  zich 
honderd  mijlen  van  dezelve  moesten  verwijderen. 
Bijzonder  zou  c^lestius  volftrekt  niet  in  dehoofd- 
ftad  geduld  worden. 

AT-GU5TI-   .   K0^'STANTIUS  overlced  reeds  in  het  jaar  421 ,   en 

^^^  vaart  ..  ^j-^j^j^e  Plakaaten  fchijnen  in  het  vervolg  niet 
voorts  te-    J  ö  j  o 

gen  de     flipt  ten   uitvoer   gebracht  te  zijn.     Inmiddels   ging 

Pelagia-  ^uGUSTiNUS  ijverig  voort  in  het  beflirijden  der  Pe- 
^chr\\\Q\-\Jagi^f^^»'  Hij  liad,  gelijk  wij  gezien  hebben  (§), 
Laatfte      (jg  vier  Boeken   van  julianus    tegen    hem   enkel   in 

berichten  uittrekzel    leeren    kennen.      Thans    de    Boeken 

van  PELA-  *'^"     iiii"^ 

civs.        zelve  in   handen   krijgende,   vond  hij   het  uittrekzel 

iiiet   heel  geti-ouw ,  waarom   hij ,    om    dezen    tijd , 

eene    meer    volledige    wederlegging    van    dit    werk 

fchreef. 

(*)  /Ipud  Augustin.  Opcr.  Impcrf.  contret  Julian. 
libr.  I.  Cap.  42.  pag.  668.  Cap.  74.  pag.  689.  Libr. 
!II.  Cap.  35.  pag.  791. 

(])  In  Garncrü  Disfertt.  III.  de  Conftitt,  Imperat, 
tüth  in  caufa  Pelagianorum  T.  I.  Opp.  Mar.  Mercat. 
p,  254.   et  in  Append.  ad  T,  X.  Opp,  August.  $.  84. 

(§)  Boven  Bladz.  214. 


GESCHIEDENIS.  aip 

fclireef  (♦).     Door  zoo  vele   vvederleggende  twist-      III 
fchriftcn,  vcrëenigde  pogingen  der  aan/.icnliikfte  Bis-     ^9^^ 
fchoppen  van  het  Westen,   bcfl  uiten  van  Kerk  verga-  Hoofdft. 
derinsen ,    Keizerlijke    wetten    en    flrailen ,   was   de  ^'^  C.  G, 
Pelagiaanfche  partij ,  welke  buitendien  niet  zeer  tal-  ,qj    ^-^^ 
rijk  was,  omtrent  het  jaar  421   genoegzaam   te  niet     ■ 
geraakt.     Zelfs    reeds    \Toeger    verfchijnt    pelagius 
niet  meer  in   de  Gefchiedenis.     marius   mercator. 
verhaalt  ( f )  ?   ^^^  'liJ  ->    "'I    ^^   Kerkvergadering  te 
Diospolis  misleid  te    hebben,   naderhand,   op   eene 
andere    Kerkvergadering ,     onder    Voorzitting     van 
THEODOTUs,  Bisfcliop  van   Antiöchië,   des  te   dui- 
delijker ten  toon  gcfteld,  en  daar  op  ook  uit   Jera,» 
falem  verdreven  is,  gelijk  dit  de  Brieven  van  theo- 
DOTus ,   als   ook  van  praylus,  Bisfchop  van    'Je- 
rufalem ,   aan    den   Roomfchen   Bisfchop   gezonden , 
getuigden.     Dit  is  een  duider  en  onvolledig  bericht. 
Geen    ander     Schrijver     weet    iet    van    deze  S-^ri^ 
fche    Kerkvergadering  ,     en    het    jaar ,   waar  in  zij 
gehouden    zal  zijn,   kan   alleen    bij   gisfing  bepaald 
worden.     Hoe  het  zij,  pelagius,  die  reeds  bij  liet 
begin  der  twisten,  een  man  van  jaaren  was,   fchiint 
kort  daar  na  dezer  wereld  overleden  te  zijn;  ten  zij 
hij  zich  ergens  heen  begeven  hebbe,   waar  hij  voor 
zijn  overig  leven  rust  kon  genieten. 

c^lestius  daartegen  vertoont  zich   nog  eenigen  V;inc;R- 
tijd  als    verdediger  van  zijn  leerftelfcl ;   hoewel  met  '^^^tiüs* 

een 

(*)  Contra  Jitliauum^  Hceres.  Pclagiaiia  dcfaiforcm, 
Libri  IV.  T.  X.  Opp.  p.  32R.4ro. 

(f)  Commonit.  Cap.  S.  pag.  ip.  T,  l.  Opp^ 


220  K  E  R  K  E  L  rj  K  E  •  " 

III       een  ongundig    gevolg.    Hij   kwam,  in  weerwil  van 

BOEK      jjj.t:  Keizerlijk  verbod,  omtrent  het  jaar  424,  te  Ro- 

Boofdih   ^^9  c"  begeerde,  in  de  ondcrftelling ,  dat  zijne  zaak 

iw  C.  G.  nog  niet  wettelijk  onderzocht  was ,   dat  de   toenma- 

\^l  J_|'  lige  Roomfche  Bisfchop  c-'elestius  zulks  doen  wHf 

• de.    Maar  deze  bracht  veel  meer  het  zoo   ver ,   dat 

c/ELESTius  geheel  Itaiië  verlaten  moest  (*>     Eeni- 
gen   t^  daar   na  begnf  hij  zich   met  julianus   en 
anderen  van   deze   partij    naa  Konftantinopohn ,   al- 
waar zij  zich,  zoo  wel  bij  den  Keizer    tiieodosius 
ÏI ,   als   bij    den  Patriarch   nestorius  ,   dikwijls   en 
nadruldijk  beklaagden ,  dat  zij ,  nicttegcnllaande  hun- 
ne rechtzinnigheid,  vervolgd,    en  uit    het  Westen 
verdreven   waren.      nestorius    fchrcef    deswegens 
meermalen   aan  den   Roomfchen.   Bisfchop ,   om  van 
liem  een  voldoenend  bericht  te  ontvangen.    Eindelijk 
antwoordde  deze  hem ,  in  het  jaar  430 ,   dat   pela- 
Gius  en  C/ELESTIUS   als  Ketters  met  recht  veroor- 
deeld   en    verjaagd   waren  5    dat   ook    zijn    Voorzaat 
ATTicus  hen  te   Konflant'wopolen  niet  geduld   had; 
en  dat  het  dus  eene  Ichande  was  voor    nestorius  , 
die  de  Erfzonde   en  het  verderf  des  menlchén   zoo 
wel  kende,  dat  hij  aan  zulke  lieden  een    gerust  ver- 
blijf vergimde  (f).    Hier    op  werden  c/elestius 
en  zijne  vrienden ,  door  een   bevel  van  den  Ooster- 
fchen  Keizer,  genoodzaakt , zijne  Hoofdftad  te  verla- 
ten (§).  Tot 
(*)  PROSVER  contra  Collatorem  C.  21.  pag.  132.  .'ipp* 
ad  T.  X.  Opp.  /lugtist. 

(I)  Ep. Nestor. et  Ceel.  in  App.  Ang.  l.  c.  p.  87, 88. 
(f)  MAR.  MERG.  Comtu .  fuper  vomtue  Calcstii  p.  5, 


GESCHIEDEN  IS.  221 

Tot  dit  bevel  des   Keizers   liad   marius  imerca-      III 

YOR  niet  weinig  toegebracht,  door  een   gcfchrift   te-     ^'^^-^ 

gen  hen ,  hetwelk  hij  den  Keizer  overleverde.     Deze  Hoot'dd.' 

Schrijver ,   die    in    ijver   tegen    de  Pelagianen   voor  "^  C.  G. 

niemand    week,   was   vvaarlchijnlijk   een   Afrikaan ^f^^  ^jt 

en    leerling  van  augustinus   (*).      'Er    is    geen  • — • 

blijk ,  dat  hij   tot   den  Clerus  of  Geestelijkheid  be-  Berichten 
1         j   1    1  •    '  n  ■,  vnn  MA- 

hoord  hebDe ;  veel    meer  fchijnt   hij  zich    zelven   te  pjusmer- 

bcfchrijven ,  als  iemand ,  die  buiten  alle  ambten  catorv  : 
leefde.  Zijn  ftijl  is  driftig  en  vuurig,  zijne  geleerd- 
heid flechts  matig,  alleen  was  hij  in  de  Griekfchc 
taal  vrij  wel  geoefend,  en  heeft  zicli  bij  de  Ketter- 
Gefchiedcnis  van  deze  tijden,  bijzonder  de  Pela- 
gicianfche  en  Nestoriaanfche  verfchillen ,  vcrdienftcliik 
gemaakt.  Zijne  werken  werden  te  Parys,  in  het  jaar 
1673 ,  tweemalen  uitgegeven ,  eens  door  den  Benedicty- 
ner  gabriel  gerberon,  die  zich  onder  den  naam 
RiGBERius  verbcrgde,  en  op  den  titel  Brusfel  zette, 
in  een  Deeltjen  in  ismo;  de  andere  uitgave  was 
van  den  Jefuit  johan  garnier,  in  twee  Deelen  in 
Folio.  BALuzius  bezorgde  in  het  jaar  1684  te  Pa^ 
rys  eene  nauwkeurige  uitgave  in  8vo. 

Reeds   cenige  janren    vroeger ,    omtrent    het    jaar  De  Pela- 
4aa,was  julianus,  en  misfchien  ook  c/elestius,  ^'^ncn 
met  anderen  van-  deze  partij ,  ook  in  Ci/ici'é  veröor-  ^qq]^  j„. 
dccld    geworden.     Volgends  het  bericht  van   mer-  Cilicic. 
CATOR   (f),  hadden   zij  zich  derwaards   gewend, 
om,  door  het  gezag  en   de   bepaling  van   den  vcr- 

niaar- 

C  *  7  BALUZ.  P/af.  ad  Opp.  Mar.  Mercat.  p.  7. 

( f  )  Pn^f.  ad  Sywb»  Thod.  Mopivi.it.  p.  40. 


at  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  maarden  theodorus  ,  Bisfchop  van  Mopsveste , 
loKK  eenen  nieuwen  fteun  te  bekomen.  Doch  julianu» 
Hoofdft.  bedroog  zich  zoo  zeer  in  deze  verwachting ,  dat  hij 
na  C.  G.  veel  meer ,  na  zijn  vertrek ,  op  eene  Synode ,  door 
rot  47ó'  THEODORUS  tot  een'  Ketter  verklaard,  en  met  het 
m  Anathema  vervolgd  werd.     Hoe  deze  uitfpraak  met 

de  overige  gevoelens  van  theodorus  overëenftem- 
de ,  kan  eerst  in  zijne  Gefchiedenis  verklaard  worden. 
InGalliën  Ook  in  Galli'èn  hadden  eenige  Bisfchoppen  Pela- 
gidanfche  leerftellingen  aangenomen.  Keizer  valen- 
TiNiANUS  III.  liet  daarom  in  het  jaar  425  een  bevel 
afgaan  aan  den  Opperlandvoogd  van  dat  Gewest, 
uit  kracht  van  hetwelk  de  Bisfchop  van  Arelate  ^ 
PATROCLUS,  zijn  best  moest  doen,  om  hen  tot  het 
afleggen  van  hunne  dwalingen  te  bewegen.  Men 
20U  hun  twintig  dagen  uitftel  vergunnen;  als  zij  de- 
zen lieten  voorbijgaan  ,  zonder  tot  de  KathoUjke 
Kerk  terug  te  keeren,  zouden  zij  uit  GalH'én  ge- 
bannen worden  (*).  Een  Gallifcke  J\ionnik  le- 
poRius,  die  een  der  voornaamfte  voorftanders  der 
Pelagiiinerij  in  zijn  Vaderland  geweest  was,  verliet 
dezelve  wezenlijk ,  door  augustinus  onderwezen  , 
en  maakte  deswegens  eene  fchriftelijke  herroeping 
bekend  (f). 
In  Brit-  De  leerftcUingen  van  pelagius  hadden  ook  in 
tannicu.  ^ijn  Vaderland  Brittanniën  aanhangers  gevonden. 
Doch  de  Roomfche  Bisfchop  c^elestinus   verloste, 

zoo 

(*)  Conjïit.  Falent.  III.  p.  85.  app.  ad  T.  X.  Aug. 
(t)  CASsiAN.  de  Incarnat.  L.    I.   C.   4,  p.   6%6.   üEN- 
NAD.  CataU  Vtror.  Illuflr,  C.  59. 


GE  S  C  II  I  E  D  E  N  I  S.  223 

«00  als    PROSPER    zich   uitdrukt  (♦),    dit    Eiland      iii 
daar  van,   dewijl  hij  het   zoo  ver  bracht,   dat  de     ^^^^ 
Pelagianen  aldaar  zich  elders  heen  begeven  moesten.  Hoofdft. 
Op  eene  andere  plaats  (f)    meldt  prosper  nog,  "^  C.G. 
dat  ook  in   Ierland    de  Pelagiaan  agricola   deze  J^J'^  ^^l' 
gevoelens  heeft  uitgebreid;   maar   dat  c^lestinus,  — — 
op  begeerte  van  den  Diakon  palladius  ,  den  Bis- 
fchop   GERMANUS   van    Antisfwdorum  ^  (^Auxerre  in 
Frankryk , )    dervvaards    gezonden    had  ,   om   door 
hen  het  Katholijk  Geloof  bij  de  Britten  te  bevvaa- 
ren.    Een  Schrijver,  wiens  gezag  echter  Hechts  mid- 
delmatig is  (§),  bericht  daar  van  ecnige   bijzonder- 
heden, welke,  zo  al  niet   volkomen   geloofwaardig, 
evenwel  daarom  opmcrklijk  zijn,  om  dat  *er  van  de 
deelneming   des    Roomfchen   Bisfchops   bij   hem   ge- 
heel niet  gewaagd   wordt.    Afgezondenen  uit   Brit- 
ianniën ,    zegt    hij ,    toonden    den    Bisfchoppen    in 
Galliën  aan,    dat   de   Pelagiaanfche  Ketterij   onder 
hen  zeer  uitgebreid  was,  en  dat   het  Katholijk  Ge- 
loof fpoedige    hulp    behoefde.      Deze   Bisfchoppen 
zonden  daarom  terftond  twee  der '  voornaamflen   on- 
der hen,   GEPvMANUS    en    lupus,   naa  Brittanniën 
af.    Deze  hielden  voor  cene  talrijke  vergadering  met 
de  Pelagiaanfche  Leeraars  een  twistgefprek ,  in  het- 
welk zij   volkomen   de  overhand   behielden.     Onver- 
ziens   brachten  twee  voorname  Ouders  hun  Doch- 

tcrt- 

(*)  Lib.  contra  Colt.  C.  2i./>.  iii.app.  adT.  X.  ^11^. 

(t)  /;;  Chron.  ad  a.  42p.  T.l.p.  loi.  Lect.  Cnms. 

(§)  CONSTANT,  in  Vita  Germani   Episc.   Antisfiod.   L. 
I.  C.  lp,  23,  24.  L,  l\.  C.  1,3,  4.  app.  August,  l.  c. 


ft34  K  E  R  K  E  L  1}  K  E 

III       tertjen  van  tien  jaaren ,  hetwelk  blind  was ,   bij  de2e 

BOEK     heide  Bisfchoppen,  opdat  zij   hetzelve  genezen   zoii- 

HooVd.t.  <^'^"'     De   Pelagianen,   wicn   2ij  hÉt  tot   zulk  eenc 

na  C.  G.  proeve    aangeboden    hadden ,     verzochten    zelve    de 

,''      S  Katliüliike  Leeriiars,  om  zich  over  het  Kind  te  ont- 

lut     4/ o. 

."'  fcrmen.      geumanus   riep  daar  öp    God    om   hulp 

aan,  roerde  de  oogen  van  het  meisjen  met  de  Over- 
bliifzelcn  van  Heiligen,  die  hij  aan  den  hals  droeg, 
aan;  en  op  ftond  kreeg  het  zijn  gezicht  weder.  Hij 
werd  naderhand  nog  (*(jns  naa  Brittaitnië  geroepen, 
om  de  Pelagianen  tegen  te  gaan  ,  die  weder  dé 
overhand  kregen,  waar  in  hij  ook  zoo  gelukkig 
was,  dat  hunne  aanvoerers  uit  dit  Eiland  verjaagd 
werden. 

Tegen  zulke  maatregelen,  bijzonder  tegen  won- 
derwerken ,  en  verbanning  uit  het  Land ,  kon  de 
Pelagiaanfche  partij  zich  niet  handhaven;  hoewel 
het  haar  niet  aan  fchrandere  mannen  ontbrak,  onder 
welken  ook  zekere  aniarus  was,  die  zicli,  als 
Diakon  te  Celada,  eene  ftad  in  Beneden- Italië,  ook 
op  de  Kerkvergadering  te  DiospoUs  bevonden,  en 
daar ,  als  men  iiiëRONYiMUS  (*)  gelooven  zal ,  ontkend 
had,  het  gene  hij  in  zijne  Boeken  had  toegegeven. 
Zijne  Vertaling  der  Lofreden  van  ciirysostomus, 
op  den  Apostel  paulus,  en  deszelfs  acht  Kerkre- 
denen  over  mattiieus,  zijn,  door  biontf aucon ^ 
in  zijne  uitgave  der  werken  van  dien  Kerkleeriiar 
geplaatst.  Hij  heeft  ook  de  Katholijken ,  bijzonder 
iiiüRONYiMus  ,  in  afzonderlijke  fchriften  beftredcn , 
welke  verloren  zijn  gegaan.  Doch  , 

(♦)  Ep,  LXXXI.  Ton:.  IV.  P.  II.  Opp.  pas.  664, 


GESCHIEDENIS.  225 

Doch,    terwijl   de    Overwinnaars    'er   op  bedacht      Ut 

Waren,  om  hunne  partij  geheel  ten   gronde  te  hel-     ^^^^ 

pen,  liepen  zij  gevaar,  om  zelven  onderling  oneens  Hoofdrt, 

te  worden.    Twee  Monniken^  florus   en  feliXjO^C.  G* 

uit  het  Klooster  te  Mrtmetum ,  de  HoofdRad  van  [^^  ^^|° 

het  Byzacenisch  Afrika,  vonden,  op  cene  reize,  in -r^ ~ 

het  jaar  427 ,  in  de  nabuiirfchap  den  Brief  van  au-  ^f  '^^*^"' 
^  ir.  niken  van 

GUSTiNus  aan  den /vöow/c-z^^w Ouderling  sixtus  (*);  Adrume- 

FLORus  maakte  *er  een  affclirift  van,  hetwelk  felix  '^"'"  ^^^' 

in  het  Klooster  bracht.    Toen   hij  dit  den  overigen  Bisjchop 

Monniken   voorlas ,   was   'er  het  een  en   ander  in ,  augusti- 

hetwclk  hun  tegen  de  borst  ftiet ,  bijzonder   met  be-  '^^■''  ^^' 
»  .  gen  wer- 

trekking  tot  's  menfchcn  vrijen  wil ,  en  de  rechtvaar*  pingeu^ 
dige  vergelding  i  welke  de  menfchen  eens  van  God 
te  wachten  hebben.  Dit  ontrustte  de  Monniken  van 
het  Klooster,  zonder  dat  echter  de  Abt  valenti- 
Kus  iet  van  deze  bewegingen  wist.  Eindelijk  kwam 
FLORUS  ook  t'huis,  door  wiens  tegenwoordigheid 
de  twist  vermeerderde,  waar  van  hij  aan  den  Abt 
kennis  gaf.  Deze  oordeelde  het  best  te  zijn,  evo- 
Dius,  Bisfchop  van  UzaJa^  om  ophelderingen  van 
dezen  Brief  te  verzoeken ,  Welken  hij  zelf  voor  een 
werk  van  auoustin'us  hield,  hoewel  hij  den  Mon- 
niken onecht  voorkwam,  evodius  antwoordde  ^ 
£00  veel  wij  uit  de  overblijfzelert  van  zijnen  Brief 
weten,  dat  de  nieuwgefchapen  mensch  alszins  den 
volkomenften  vrijen  wil  gehad  hebbe,  maar  dat  de- 
ze door  dcszelfs  zonde  gewond  zij  geworden  en 
gebleven;    om  hem  te   genezen,  was  Christus  in 

de 

(*)  Boven  Bladz.  213. 

Lx.  Deel.  P 


a76  K  E  R  K  E  L  Ff  K  E 

iri  de  wereld  gekomen.  Aan  deze  iiitfpraak  ki-cunden 
BOEK  ^Q  Monniken  zich  niet;  even  zoo  min,  als  aan  de 
Hoofdft.  verklaringen  van  den  meergemelden  Brief,  welke  hun 
na  C.  G.  een  Ouderling,  (^ Presbijter ^^  sabinus  mededeelde, 
tot  ATÓ  ^'^^sl'^^'"  hefloten  zij,  naa  augustinus  zelven  te  rei- 
■  zen,  hetwelk  hun   de  Abt,  zelfs  tegen  de  Monni- 

kenwetten ,  vergunnen  moest.  Twee  van  hen  ver- 
haalden dan  aan  den  Bisfchop,  dat  eenigen  van  hun- 
ne Medebroederen,  door  het  aanprijzen  der  genade, 
den  vrijen  wil  geheellijk  loochenden,  en  ook  niet 
geloofden,  dat  God,  in  den  Oordeelsdag,  elk  naar 
zijne  werken  vergelden  zal  ;  evenwel ,  voegden  zij 
'er  bij ,  de  meesten  van  hen '  waren  van  het  tegen- 
deel overtuigd  (*).  augustinus  onderrichtte  ter- 
(lond  de  Monniken  van  Adriuneluin  ^  hoe  zij  zijnen 
Brief  aan  sixtus  verdaan  moesten.  Hij  gaf  hun 
eenen  Brief  mede  aan  valentinus  en  de  Monniken 
van  zijn  Klooster,  waar  in  hij  hen  tot  eensgezind- 
heid vermaande,  en  de  noodzaaklijkheid  aantoonde, 
om  zoo  wel  de  genade  Gods  als  onzen  vrijen  wil 
te  redden.  Tevens  (lelde  hij,  om  dit  nog  meer  te 
ontvouwen ,  een  bijzonder  gefchrift  op ,  Liber  de 
gratia  et  libero  arbitrio  ,  ad  Valentinum  et  cum 
Ulo  Monachos  (f).  Bij  dit  gefchrift  voegde  hij  nog 
eenen  anderen  Brief  aan  den  Abt  valentinus  en 

zij- 

(*)  Vaknt.  ad  August.   Epist.  inter  Epistt.    August, 

CCXVI.  7.  II.  Opp.  p.  606.  et  in  App.  ad    T.   X.  pag. 

403.  Evodii  Ep,  Fragm.  in    App.  cit.  p.  494.  august. 

Ep.  CCXIV.  T.  ir.  Opp.  p.  602.  T.  X.  p.  470. 

(f)  T,  X.  Opp.  p.  473-492. 


CE  S  C  H  IE  D  E  NIS.  aiy 

Eijne    Monniken  (*).    Dit  gcfchrift  van  augüsti-      lU 

Nus  werd  wel  van  den   Abt  valentinus  en   zijne    ^°';* 

Monniken    met    allen    eerbied    ontvangen,  evenwel  iioofdft. 

waren  'er  nog  Monniken  in  zijn  Klooster,  aan  wel-  ^  C.  G« 

ken  het  leerftelfel  van  aügustinus  ffeheel  niet   vol-  }^^^  ^A' 

'~'  cot    47^' 

deed.    „  Waar  toe,"   zeiden  zij  (f),    „  worden 
„  wij    geleerd    en    aangewezen,    dat    wij    van    het 
„  kwaade  wijken ,  en  het  goede  doen  moeten ,  in- 
,,  dien  wij   dit  niet    zelvcn   doen,    maar  God  het 
5,  willen  en  het  werken  in  ons  werkt?    Is  dit  zoo; 
„  dan  mogen  onze  Opzieners  ons  Hechts  bevelen, 
5,  wat  wij  doen  moeren ,  en  voor  ons   bidden ,  dat 
5,  wij    het    doen    mogen;    maar,    nis   wij   het  niet 
5,  doen,    dan   moeten   zij   ons  van  befliraningen   en 
„  kastijdingen  vrijhouden.      Hoe  kan  men   het  mij 
5,  ten  last  leggen,  dat  gene  niet  te  hebben,   wat  ik 
5,  van  hem,  die  het   geheel   alleen  geven   kan,   niet 
5,  ontvangen    heb?     Doe   ik    het  voorgefchrevenc, 
5,  zoo  dank  God  voor  mij,   die  mij  het  vermogen 
j,  daar    toe    medegedeeld    heeft:    maar    doe 'ik  het 
3,  niet:  zoo  mag  men  mij  daar  over  niet  beflralFen; 
5,  maar  men  moet  God  bidden,  dat  hij  geve,  het 
5,  gene   hij   niet  gegeven   heeft,    te  weten,   de   ge- 
3,  trouwe  liefde  jegens  God   en  den   naasten,   waar 
j,  door   zijne  geboden  volbracht    worden.     Ik  kan 
3,  mij   deze   niet  zelf  geven   of  nemen;   ik  heb  ze 
3,  niet    verfmaad.      Dewijl    de    wil    zelf   van    den 

„  Hee- 

(♦)  Ëp.  CCXV.  T.  II.  Opp.  p.  603.  T.  X.  p.  471. 

(t)  AuoüSTiiN.  de  Correptione  et  Qratia  Tom,  X.  Opp, 
tas.  49Ö. 

Pa 


ii8  KERKELIJKE 

ni       „  Pleere  voorbereid  wordt,  zoo  ben  ik  geheel  bul" 

BOEK         ten  fchuld." 
IX 
Hoofdft.       Zoo    fchijnbare   tegenwerj^ingen    noodzaakten  au» 

na  C.  G.  GUSTINUS  fpoedig  tot  het   opftellen   van   een   Boek, 

10^  Iró'  E^^^^^  ^^^  ^^^  -^^^  ^"  ^^  Monniken   van  /Idrime- 
»  turn  (*).     Na,  in  hetzelve   zijn  leerflelzel  van  den 

vrijen  wil  en  van  de  genade,  als  het  waare  Profee- 
tisch^  Apostolisch  en  Katholijk  G^/öo/ beknopt  ont- 
vouwd te  hebben,  beantwoordt  hij  alle  tegenwerpin- 
gen uit  hetzelve,   als   uit  ccn  vast  en   zeker  fland- 
punt.    „  Als  gij  de  u  bekende  Godlijke  geboden  niet 
„  volbrengt,    en  evenwel  niet   betlraft,    Qcorripi ,^ 
„  wilt  worden;  dan  verdient  gij  even   daarom   (Iraf- 
„  fe,  omdat  gij  ze  niet  dulden  wilt;  want   gij  wilt 
3,  u  uwe  fouten  niet  laten  aantoonen.     Het  is  toch 
„  uwe  fout  ^    dat  gij  boos   zijt  ^  en  even   daarom 
„  eene  grooter  fout,  niet  beftraft  te  willen  worden, 
„  omdat  gij  boos  zijt.    De  vrees,  de  fchaamte,   en 
3,  de  fmart,  welke    de    beftraffing   voortbrengt,   zijn 
„  toch   zeer  heilzaam;    de  fmart   wekt  op  tot  eeu 
„  ijverig  gebed;  en  men  leert,  zich  over  zijne  zon- 
3,  den  fchamen.    —    Zou    dan    de   eer  ft  e   boosheid  ^ 
5,  door  welke  de  raensch  van    zijne   eerfle   rechtheid 
5,  vrijwillig  vervallen  is,  daarom  aan   hem    niet   b&- 
^^  ftraft  worden^    omdat  zij  niet  hem    eigen  ^    rnaar 
„  aan  allen  gemeen  is  2    Deze  oorfpronglijke  zoijde 
„  heet  wel  daarom  eens  anders  zonde;   omdat  alle 
„  bijzondere  mcnfchen  ze  van  hunne   ouders  aanne- 
„  men;  doch  te  recht  wordt  zij  ook  de  onze  ge- 

„  noeindy 

(*)  Libtr  de  correptioue  et  Graiia  l.  c.  p.  495-514. 


G  E  S  C  H  KE  D  E  N  I  S.  ^29 

^,  noemd,  omdat  allen  in  êémn  gezondigd  hebben.      IH 
„  Dus  moet  de  verdoemlijkc  oorfprong  beftraft  wor-     '^^^'^ 
^  den ,    opdat   uit  de   fmart  der   beftrafiïng  de  wil  Hooidft. 
„  der   wedergeboorte   ontfta;  indien   anders   de  be- ^^  C*  ^* 
,,  (trafto    een    Zoon   der  belofte    is  ,    opdat    Cod,  ^^^   ^^5] 

„  wanneer    het    gedruis    der  beftraffing  van   buiten 

„  klinkt  en  geesfelt,  van  binnen  in  hem,  door  eene 
„  geheime  ingeving,  ook  het  willen  wcrke.  "  Hier 
op  herïiinat  hij ,  dat  wel  de  volharding  in  het  goede, 
een  gefchenk  van  God  is;  maar  dat  men^  desniette- 
min ,  die  genen  billijk  beftraft ,  die  in  een  goed  le- 
ven niet  volharden^  dewijl  zi],  door  den  vrijen  wil, 
van  het  goede  tot  het  kwaadc  veranderd  zijn.  Wie 
de  gave  der  volharding  van  God  niet  ont\'angen 
heeft,  die  is  van  de  algemeene  masfa  des  verderfs, 
door  Godlijke  voorwetenfchap  en  voorbepaling,  niet 
afgezonderd.  Vraagt  men ,  vervolgt  hij ,  waaróm 
God  den  genen  de  volharding  niet  hebbe  gefchonken , 
wien  hij  toch  de  tot  het  Christelijk  leven  nodige 
liefde  gefchonksn  heeft  ?  zoo  belijde  ik ,  dat  ik  het 
niet  weet.  Wie  zou  hier  over  niet  verbaasd  ftaan? 
even  als  over  liet  lot  van  vele  Christen  Kinderen, 
die  God  zonder  Doop  in  de  verdoemenis  laat  ko- 
men. Men  kan  hier  niet  anders  antwoorden,  dan 
dat  zijne  oordeelcn  onnafpoorlijk  zijn.  Het  is  waar, 
velen  heeten  Kinderen  Gods,  zoo  lang  zij  God- 
vreezend leven;  maar  dewijl  zij  in  het  vervolg  God- 
loos leven ;  zoo  noemt  hen  de  voorwetenfchap  Gods 
niet  zijne  Kinderen ;  zij  zijn  geene  Kinderen  der  be- 
lofte, niet  naar  het  voornemen  geroepen,  zoo  als 
PAULUS  zegt,  iRom,  VIII.  eü. )  als  hetwelk  alleen 

P  3  c^e 


t3o  K  E  S.  K  »  L  IJ  K  E. . 

ftt       de  tot   zaligheid    voorhcficmdcn  ,    (  Prébdestinati  ^  ) 
*^^     HDg  ongeboren  reeds  Kinderen  Gods,  2djn»  die   ge- 
Hoofllft.  heel  niet  verloren  kunnen  gaan,  dewijl  hun  de  vol- 
na  C.  G.  harding  gefchonken  ig.  De  eertte   mensch  had 

lot    476."  ^^^  ^"^^^  ^^^^  genade  tot  volharden  ontvangen ,  maar 
■"'  zij  hing  van   zijnen  vrijiin  wil  af.     Nadien   hij  nu 

dezelve  door  denzelven  verliet,  zoo  werd  hij   insge» 
lijks  verlaten:   die  vermogende  genade,   door   welke 
men  in  liet  goede  ook  volharden  wil ,  bezat  hij  niet. 
Hij  kon  zich  wel   van  zouden   onthouden;    (^potuit 
non  peccare^')  maar  men  kan   niet  zeggen,  zoo  als 
van  die  genen,  die  de  genade  der   volharding  bezit- 
ten, dat  hij  niet  heeft  kuuucn  zondigen,  (non  pot  uit 
pcccare,')    Men  moet  ook.  de    hulpe^  zonder  welke 
iet  niet  gefchiedt ,  van  die ,  door  welke  iet  gefchiedt , 
Duderfcheiden.    De  eerde  ontving  adam;   eene  hul- 
pe ,  zonder  welke  hij  door  den   vrijen  wil  niet  vol- 
harden kon;   de   andere,    of   het    volharden    zelf, 
wordt  aan  de  tot  het  Godsrijk  gepredestineerde  Bei- 
ligcn  gefchonken  ,  welken  God  zelf  goed  maakt,  opr 
dat  zij   het  goede   doen.     Want    thans,   nadat   die 
groote  vrijheid  door  de  zonde  verloren  is  geworden. 
Is  ook  eene  magtiger  hulp  voor  onze  zwakheid  no- 
dig.   De  wil  der  Heiligen  wordt  zoo   ver  van  den 
Heiligen  Geest  ontdoken ,  dat  zij  daarom  vertnegen  ^ 
dewijl  zij  zoo  willen^  en  dat  zij  daarom  zoo  willen^ 
dewijl  God  het  werkt  ^  dat   zij  willen.     De   zwak- 
heid   van    den   menschlijken   wil  is  zoodanigerwijze 
-verholpen  geworden,  dat  hij,  door  de   Godlijk^  ge- 
mde,  zonder  die  te  kunnen  ontwijken  of  overivinnen  ^ 
(  indeciinabiliter   et   infuperahiliter  ,    onvermijdbaar 


GESCHIEDENIS.  031 

en  onvvederdaanlijk,)  ^^^r^r^w  wordt,  en  daarom,  III 
alhoewel  zwak,  echter  niet  geheel  ontkracht  of  van  ^^^^ 
cene  tegenltrijdigheid  overwonnen  wordt.  Voor  liet  Hoofdft. 
overige  is  het  getal  der  geprcedeslineerdcn  onveriin-  "^  C.  G. 
derlijk  bepaald ;  maar  niemand  kan  op  deze  Wereld  [^^  ^-^] 
2eker  zijn  ,  of'  hij  onder  dezelvcn  behoort ,  dewijl 
dit,  tot  verhoeding  van  hoogmoed,  thans  nog  ver- 
borgen moet  blijven.  Met  hetzelfde  oogmerk  laat 
God  ook  velen ,  die  in  de  deugd  niet  volharden , 
onder  de  flandvastigcn  leven,  opdat  dezen  niet  zor- 
geloos worden.  De  menfchen  mogen  zich  dns  laten 
kastijden ,  wanneer  zij  zondigen ,  zonder  uit  die  kas- 
tijding tegen  de  genade,  of  uit  dczt  weder  tegen 
gene  eene  tegenwerping  af  te  leiden.  In  het  bijzon- 
der, moeten  de  Opzieners  de  aan  hen  onderworpene 
Broeders  liefderijk  bellraffen.  Want  zelfs  de  zooge- 
noemde  verdoeming  door  het  BisfchopUjk  Gericht  ^ 
de  allergrootfte  ftraf  in  de  Kerk ,  kan ,  indien  God 
wil,  tot  eene  heilzame  kastijding  dienen.  Wij  we- 
ten toch  niet,  wat  den  volgenden  dag  gebeuren  zal; 
noch  wij  mogen  aan  iemand  vóór  zijn  levens -einde 
vvanhoopen,  of  tegen  God  morren,  dat  hij  op  de- 
zen niet  ziet ,  en  dien  de  bekeering  geeft;  Naardien 
wij  ook  niet  weten,  wie  tot  het  getal  der  geprcedes- 
tineerden  behoort,  of  niet;  zoo  moeten  wij  onze 
liefde  op  die  wijze  werkzaam  laten  zijn,  dat  wij, 
volgends  onzen  wil,  allen  tot  zaliglieid  helpen. 

Nergens  heeft  augustinus  zijn  fimenflel  zoo 
duidelijk  en  ontwikkeld  voorgedragen,  als  in  dit 
werk,  bijzonder  met  betrekking  tot  de  leer  der  voor-, 
befchikking ,   {Predestinatie.)     Even  daarom   lieb- 

P  4  bca 


i^i  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

itl  ben,  in  laatcr  tijden,  de  genen,  die  het  lecrftelfelvan 
BoF.it  AUGusTiNus  volgdcn ,  hetzelve  bijzonder  aangepre- 
Hoofdft.  zen.  ant.  arnauld,  6én  der  vernuftigften  onder 
na  C.  G.  de  Janfenisten  ^  heeft . 'er  ecne  ontledende  fchets, 
^^'^^  ^  I*  (<?«^/3'//c^  fviopfts^')  in  het  jaar  1644  van  opge- 
■ ...  ileld;  maar  toen  de  Benedktynen   dezelve  in  hunne 

uitgave  van  augustinus  invoegden  (  ♦  ) ,  werd  hun 
dit  door  den  Aards- Bisfchop  van  Parys ^  harlay  , 
verboden,  en  zij  moest  uit  alle  de  exemplaren  uit- 
geligt  worden,  waar  door  zij  heel  zeldzaam  is  ge- 
worden. 
Oor'  Ondertusfchen  waren  'er  reeds ,  toen  augustinus 

fprongder  dj^    werk    fchrcef,   omtrent  het    jaar    427,    lieden, 
Pelagi'a-    ^ie,  hoewel  zij  niet  voor  Pelagianen  wilden  gehou- 
nen.  au-    den  worden ,  echter  op  zijn  leerfteUel  zeer  veel  had- 
kerftelft^  den  aan   te   merken.      Zulk    één    was    vitalis    te 
behnagt     Karthago  ^   van   wien   men   waarfchijnlijk   acht,   dat 
niet  aan    ^..  ^       ^^^  Kerklijk  ambt  bekleed  hebbe.    Volgends 
den  Brief,  welken  augustinus  aan  hem  fchreef(f), 
beweerde   hij,     „  dat  het  niet  Gods   gave  is,  dat 
„  wij  recht  in  hem  gelooven  ,  en  aan  het  Euangelie 
„  toeftcmming    geven  ;    wij    hebben    dit     van    ons 
5,  zelven,  dat  is,  uit   onzen  eigenen  wil,   dien   ons 
God   in  onze  harten  niet  gewerkt  heeft."    Vof- 
gends  hem  werkt  God  door  zijne  Wet,  en  door  de 
Heilige   Schrift^  wanneer  wij   die   lezen   of  hooren, 
dat  wij  wiilen;    maar   onze   toeftemming  te  geven, 
of  niet,  (laat  zoo  zeer  aan  ons,   dat  het,  als  wij 

wilb 

(♦)  Tom.  X.  pag.  492. 

(I)  Epist.  CCXVII.  Tem.  II.  Opp.  p«^.  608, 


GESCHIEDENIS.  135 

willen,  gefchiedt;  maar  dat,  als  wij  niet  willen,  de      llt 
.Godlijke  werking  in  ons  krachteloos  gemankt  wordt.     ^^^ 
enz.    AUGLTSTiNus  geloofde  wel  niet,    dat    vitalis  Hoofdft. 
een    Pelaginan    was  (*),    echter   zag   hij,    in    het  "^  C.  G. 
ontkennen   van  eene    onwedcrftaanbare  genade ,    die  ^^^    a-C, 
tot  de  ecrfte   bekeering  des   menfchcn   noodzaaklijk,  ■ 

of  alleen  tot  een   zd<er  getal   menfchcn    bepaald   is , 
een  groot  gevaar,  om  in  deze  Ketterij  te  vervallen. 

Merkwaardiger  en  van  gewigtiger   gevolgen   waren  Eenige 

de  bedenkinjren   tegen   het   leerllelfel   van  augusti-  ]^'^°""^'' 

^  °  ken  te 

Nus,  die  van    Gallifche   Christenen   kwamen,    waar  Masfilia ,  ■ 
van  hem  prosper  de  Aquitamér  ^   die  zich  toen  in  C^I^rfeil- 
Provence  bevond ,  en  die  een   ijverig  aanhanger  van  derfpre-' 
AUGUSTiNus  was,  in  het  jaar  427  of  428,  in  ecnen  kenAu- 
zeer   ootmoedigen   Brief,   bericht   (f).     Hij  fchreef  ^^'^'^^*^^'* 
hem,  dat  vele  dienstknechten  van  Christus,  (waar- 
fchijnlijk  dus  Monniken,)  te  Masfilia,  {JS'Iarfeille ^^ 
geloofden,  dat  hij,  in  zijne  fchriften  tegen  de  Pela* 
gianen ,  wat  zijne  leere    wegens  de  roeping  der  Uit* 
verkozenen  naar  Gods    voornemen   betreft,   den   Va- 
deren en  het  Leerftelfel    der   Kerk   tegenfprak.     Ver- 
volgends  noemt  prosper  de  leerfliellingcn   van   deze 
Monniken  op.     Zij   gaven   toe  ,   dat  alle   menfchcn 
door  ADAMS   zonde   gezondigd   hebben  ,  en  dat  zij 
«iet   door   hunne    werken  ,    maar    door    de    genade 
Gods ,   in   de   wedergeboorte  ,    ( den   Doop , )  zalig 
worden;  de  verzoening  door  het   bloed  van   Chris- 
tus 

(*)  /.  c.  pag.  614. 

( t )  Inter  ^ugustini  Epistt.  Ep.   CCXXV.    Tom,    II, 
Q^p.  p.  627.  et  T.  X.  p.  51S.  • 


934  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E    , 

III  Tus  is  aan  allen  zonder  uitzondering  aangeboden; 
^\)t  ^''^°^^^  allen ^  die  tot  het  Geloof  en  den  Doop  komen 
Hoüfdft.  willen ,t  zalig  kunnen  worden.  God  heeft,  vóur  de 
na  C.  G.  Schepping ,  te  voeren  geweten ,  %'ie  gelooven ,  en  in 
tot  476.  ^'^^  Geloof,  door  den  bijlland  zijner  genade ,  volhar- 
"  den  zullen ;  deze  heeft  hij  tot  zijn  Koningrijk  voor- 

beftemd ,  van  welken  liij  voorgezien  heeft,  dat  zij, 
vrij  geroepen ,  hunne  verkiezing  waardig  zijn ,  en 
een  goed  affcheid  uit  de  Wereld  nemen  zouden. 
Daartegen  beweerden  zij,  dat  zulk  een  voornemen 
der  Godlijke  roeping,  naar  hetwelk  ,  of  vóór  het 
begin  der  Wereld,  of  bij  de  Schepping  des  men- 
fclien  zelve,  het  onderfcheid  der  uitverkorenen  en 
verworpenen,  enkel  naar  het  welbehagen  Gods  be- 
paald zal  zijn ,  niet  alleen  den  gevallenen  de  zorge , 
om  wedergeboren  te  worden,  ontneemt,  maar  ook 
de  Heiligen  lauw  maakt  in  Godzaligheid,  dewijl  aan 
heide  zijden  alle  pogingen  toch  overtollig  zijn.  In- 
dien dus  de  Godlijke  bepaaling  den  menschlijkcn 
wil  voorkomt,  zouden  alle  ijver  en  alle  deugden  te 
ftiet  gedaan,  en  onder  den  naam  van  Pradestinatie 
ecne  onbepaalde  noodzaaklijkheid  ingevoerd  worden. 
enz.  Sommigen  onder  deze  Monniken,  vervolgt 
PROSPER,  denken  zoo  Pelagidansch,  dat  zij,  daar 
zij  bekennen  moeten,  dat  de  genade  van  Christus 
gaat  vóór  de  werken  der  menfchen,  dewijl  zij  an- 
ders geene  genade,  maar  iet  verdiends  zijn  zoude, 
dezelve  onder  de  natuurlijke  inrichting  des  menfchen 
Hellen,  in  welke  hem  de  Schepper  met  de  genade 
van  den  vrijen  wil  en  der  rede  zoodanig  voorzien 
heeft,  dat  hij,   door   het  onderfcheid  van   goed  en 

kwaad , 


GESCHIEDENIS.  435 

kwaad,  zijnen  wil  zoo  wel  tot  de  kennis  van  God,      IIT 
nis  tot  gehoorzaamheid   aan   zijne  geboden   bnigen,     ^'^^ 
en   tot  de  genade^    door    welke   wij  in   Christus  Hoofdfl-, 
wederiieboren  worden,  met  natuur li'ike  krachten  pe-^^^-  p» 
raken  kan ;  dewijl  hij  naamlijk  in  (laat  geweest  zou  \^^    ^-,5, 
zijn ,  om  ,  door   het  goed   gebruik  van  het  natuur- 
lijk goed,   of  door   hulp   der  aanvangende  genade^ 
tot  de  Zaligmakende  te  komen.  enz.     Verders   leer- 
den zij,  dat  CHRISTUS  voor  het  gantfche  menschlijk 
geflacht  geftorven  is,  en  dat  ook   die  genen  van  zij- 
ne Vcrlosfing  niet  zijn  uitgjüoten  ,    welke   zich   hun 
gantfche  leven    lang    van    hem   vervreemd   houden ; 
doch  dat  het  eeuwig  leven  alleen  van  die  genen  ver" 
kregen    wordt,   die  vrijwillig  in    God  geloofd,    en 
door  hunne  bereidwilligheid  om  te  gel  o  oven,  (insrito 
credulitatis ,)  ook  den    hijjiand  der  genade  ontvan» 
gen  hebben. 

Over  dit   alles  verzoekt  nu  prosper   om    onder*' 
richting;    het  aanzien   dezer  mannen,  onder  welke 
ook  Bisfchoppen    waren  ,  hunne  kunde  en   deugd- 
zaamheid ,    zegt    hij ,  vermeerderde    het  gevaar  van 
alle  kanten ;  en  daarom  verzoekt  hij  opheldering  over 
fommige  vragen,  welke  hij  voordraagt;  terwijl  hij, 
bij  flot,  nog  meldt,  dat  een  der  geïichtde  mannen 
in  Galliën ,  hilarius  ,   Bisfchop  van   Areïate,   wel 
in  alles  met  augustinus    overcenflemdc,  maar  in 
de  leer  der  voorbefchikking  van  hem    verfchilde,  en 
hem  daar  over  reeds  voor  lang  had  uillen  fchrijven. 
Een  andere  hilarius  in  GalH'èn,  maar  van  wicn 
wij  anders  niet  weten,  fchoon  hij  een  leerling   van 
<|.UGUSTINUS    fchijnt  geweest   te  zijn ,  fclirecf  hem 


S5Ö  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Hl  ten  zelfden  tijde  over  de  bewegingen  ,  die  in  zijri 
BOKK  Vaderland  ontdaan  waren  (*).  Hij  bevestigt  hoofd- 
HooVdft.  zaaklijk  het  bericht  van  prosper.  Men  wilde  wel 
na  C.  G.  toegeven ,  zegt  hij ,  dat  alle  menfchen  in  adam 
tot  476  verloren  zijn  ,  en  dat  niemand  zich  door  zijnen 
■-  vrijen  wil  vcrlosfen  kan;  niemand  kan  met   zijne   ei- 

gene krachten  een  goed  werk  beginnen  of  voleinden. 
^Jaar  zoo  verdorven  is  toch  de  natuur  des  menfchen 
niet ,  dat  hij  niet  ééns  den  wil  zou  hebben ,  om 
genezen  te  ïvorden ;  ook  verbonden  zij  de  gave  der 
volharding  met  den  vrijen  wil.  Over  het  geheel  ver- 
klaarden zij  de  door  augustinus  te  berde  gebrach- 
te vragen  en  gevoelens  voor  nodeloos  en  verwarrend , 
zonder  welke  ook  de  Pelagianen  heel  wel  hadden 
kunnen  beftreden  worden.  Men  heeft ,  in  vol- 
gende tijden,  wanneer?  weet  men  niet,  aan  deze 
lieden  den  naam  van  Semi -Pelagianen  of  Halve - 
Pelagianen  gegeven,  omdat  zij  de  leer  van  pela- 
Gius  gedceltlijk ,  fchoon  niet  ten  vollen  voor  de 
helft,  goedkeurden;  zij  wilden  naamlijk  eenen  mid- 
delweg houden  tusfchen  de  Katholijken  en  Pela- 
gianen. 
Of  cAssi-      Men   heeft  zedert  lang  cassianus  ,  den  beroem- 

ANus  de    jgj^  Monnik,  van  wien   wij,  op   zijne  plaats  (f), 

eerfte 

Halve-      gefproken   hebben,   voor    den   Stichter  dezer  Semi' 

Pelngiann  Pelagianen  of  Halve- Pelagianen    gehouden;    omdat 

geweest    ^„^  y^Qx\i^  in  hetwelk  Semi-Pelagiaanfche  ftellingen 

voorkomen,   reeds  tusfchen   de   jaaren  420   en  426 

%^ 
(*)  Ep.  CCXXVI.  inter  Epistt.  Jug.  p.  626. 
(t)  Zie    Deel  VI.  BI,  72. 


GESCHIEDENIS.  237 

gefclireven  is;  omdat  hij  in  de  laatfle  tijden  van  zijn      II! 
leven  te  Masfdia  gewoond,  en   ook  als   Ouderling ^     *oek 
Abt    en   Stichter  van  twee   Kloosters   aldaar  in  het  Hoofdft.  ■ 
gemeen  een'  grooten  invloed  op   de    GaUifche  Mon-  "^  C.  G* 
iiiken  gehad  heeft.    Men  vindt  de   gemelde  lecrdel-  [^^   \f^^ 

lingen  voornaamlijk  in  het  Xlllde  van,  zijne  gefprek 

ken  met  de  Vaderen  in  de  Sketifche  Woestijn  (*), 
welke  handelt  over  den  hijftand  Gods,  (^de  pro- 
tectione  Dei. )  Een  volledig  uirtrekzel  van  zijne 
leerüellingen  heeft  zijn  Tegen  fchrij  ver  prosper 
nagelaten  (f).  Van  God,  zegt  cassianus  ,  komt 
de  oorfprong  niet  alleen  van  goede  daaden ,  maar 
ook  van  goede  gedachten  i  hij  boezemt  ons  den  aan» 
vang  van  eenen  heiligen  wil  in.  De  Godlijkc  bij- 
Jland  verzelt  ons  altijd  ,  en  gaat  ons  zelfs  voor. 
Heeft  God  in  ons  het  ontjlaan  van  eenen  goeden 
wil  hefpeurd,  dan  verlicht  en  fier  kt  hij  dien  ter- 
Jlond;  het  zij  dan  dot  hij  dien  wil  zelf  geplant  ^ 
of  gezien  heeft,  dat  dezelve  door  onze  poging  ont~ 
/laan  zij.  Hier  in  openbaart  zich  te  gelijk  de  ge- 
nade Gods,  en  ook  de  vrijheid  van  onzen  wil.  In 
elks  ziel  is  zeker  een  zaad  van  deugd  door  den 
Schepper  ingeplant ;  maar  wordt  dit  door  de  Godlijke 
hulp  niet  opgewekt;  dan  kan  het  niet  tot  zijne  vol- 
komenheid geraken,  enz. 

AUGUsïiNus,  die  thans  zeventig  jaaren  bereikte ,  augusti- 
was  niet  gezind,  eenen  ftap  van  zijn  leerftelfel  af^'^^^'^'^" 

te 

(*)  Collat.  XIII.  pag.  421. 

(1}  Libcr  de  Gratia  Dei  et  libero  arhitrio  centra  Col' 
latorcm  pag,  642.  //;  Opp.  Cas/iani. 


33$  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

UI       te  gaan.    Veel  meer  fchreef  hij,  om  te  toonen,  hoe 

BOEK     vQst  hetzelve  ftond,  en   om  tevens  aan  de  begeerte 

Iloofdft.  ^^"  PROSPER  en  hilarius  te  voldoen,  in  het  jaar 

na  C.  G.  428  of  429 ,  twee  aan  hun    gerichte   Brieven ,  tegen 

tot"^    7^6  ^^  Gallifche  Leeraars ,  die  met  hem   onvoldaan  wa- 

ren.    In   den   eerllen   (*^  erkent   hij  wel,   dat   ge* 

dedigtzij-  melde  Leeraars  in  de  hoofdilellingcn  van  de  Pela^ 
gianen  verfchilden;  ook  hoopt  hij,  dat  God  hun. 
Op  hun  gebed ,  over  de  Predestinatie ,  nog  andere 
denkbeelden  openbaren  zal.  Maar  hem  ftaat  meest 
in  hen  tegen,  dat  zij  niet  den  aanvang  des  geloofs 
zelven^  maar  alleen  dcSzelfs  wasdom,  van  God  af- 
leiden» Dit  is,  2cgt  hij,  dezelfde  dwaling,  welke 
PELAGius  zelfs  genoodzaakt  was,  te  Diospolis  te 
veröordeelen.  —  Als  het  tweede  deel  van  dit  ge- 
fchrift  kan  een  ander  aangemerkt  worden,  hetwelk 
AUGUSTiNUS  terftond  daar  op  liet  volgen  (f),  waar 
in  hij  zoekt  te  bewijzen ,  dat  ook  de  volharding  in 
het  goede ,  of  in  Christus  ,  eene  genadegifte  vaü 
God  is.  In  het  flot  van  dit  gefchrift,  vermaant 
echter  augustinüs  ,  dat  men  de  Pradestinatie  met 
behoorlijke  behoedzaamheid  voordrage  ,•  waar  van 
hij  het  tegendeel  reeds  ondervonden  had.  Men  zeg- 
ze  nieti  „  Gij  moogt  loopen  of  flnpcn;  gij  zult 
5,  toch  alleenlijk  dat  zijn,  wat  de  Onfeilbare  voor- 
5,  zien  heeft."  Liever  zegge  men:  „  Loopt  zoo, 
3,  dat    gij   het    grijpen    moogt ,   en   dat   gij  zclven 

„  aan 

(*)  Dff    Prxdeitinatione    fanctorum    Tom.    X.    Opp, 

fag.  521-542. 

(I)  De  Dom  pcrfcver.  Liher  T.  X.  p.  S\'^-$^S* 


GESCHIEDENIS.  i^ 

5,  aan    uwen    loop    merkt  ,    dat    gij   zoo    voorge-     III 
„  kend    zijt  ,    dat    gij    behoorlijk    gelopen    hebt  !     ^J^|* 

5,  enz.  "  Hoofdft. 

Zoo   zacht  als  augustinus  deze  Leeriiaren  be-  "^  C.  G, 

Tont»     '5/a'J 

jegende,  die  hij  zelfs  zijne  Broederen  bleef  noemen,  ^^^     „^ 

zoo  hevig  vaart  prosper  ,  zijn  vcrëerer ,   tegen  hen 

uit.     Waarfchijnlijk  is  zijn    bekend  gedicht ,   carmen  p°^^^* 

de  ingratis  (*),  tegen  hen  in  het  jaar  429   of  430  tegen  de 

op2:efl:cld:  over  welks  titel  men  het  niet  déns  is,   of  ^^"■"*- 

Pelagia- 
men  dien  vertaaien  moet ,  Dicht/luk  over  de  ondank-  „gj,  ƒ  ' 

haren ^tQgtw  Gods  genade  naamlijk;  dan  of  hij  daar 
door  lieden  heeft  willen  aanduiden ,  die  geene  genade 
hebben  of  aannemen.  Tot  het  eerfle  fchijnt  men 
grond  te  vinden  in  het  gedicht  zelf,  en  prosper 
kan  aanleiding  tot  dezen  titel  genomen  hebben ,  uit 
de  woorden  van  augustinus  (  f  ) :  Qiiid  est  atitetn 
ingratius,  guam  negare  ipfam  gratian  Dei?  Even- 
wel kan  prosper  hier  eene  kleine  woordfpeling  be- 
doeld hebben.  Het  hoofdoogmerk  van  dit  gedicht 
is,  te  toonen,  dat  de  Gallifche  Leeraars,  over  wel- 
ken hij  bij  AUGUSTINUS  geklaagd  had,  alhoewel  zij 
geene  Pelagianen  willen  zijn ,  evenwel  dezelfde  dwa- 
lingen met  dezen  koesterden.  Meer  twistfchriften 
tegen  de  Pelagianen  zijn  'er,  zoo  veel  men  weet, 
bij  het  leven  van  augustinus  ,  niet  uitgekomen. 
Eenigermate  echter  kan  men  hier  toe  brengen  eenen 
langen  Brief  van  prosper,  aan  zekeren  rufinus, 

om 

C*)  //;  PRosp.  Opp.  pag.  105.  et  in  august.  Opp.  T. 
XII.  pag.  3-35. 

(t}  Libr.  de  dono  perfeverant.  p.  ^6^. 


240  K  E  R  K  E  L  ff  K  E 

III       om  dezen  tijd  gefchreven  (*),  wien  hij  op  zijn  ver^ 

BOEK     2oek  bericht  geeft   van   de  gevoelens  van  deze  ge- 

Hoofdft.   ziiidte,en  de  tegenwerpingen , welke  zij  augtustinus 

na  C.  G.  maakte,  'er  tevens  tot  gerüstftelling  van  zijnen  vriend 

Jog»-    '2^'^ 
A~6  ^^^^  korte  wederlegging  bijvoegende. 

. — : — —  Doch  AUGUSTiNus  daartegen,  die  de  Pelagianen ^ 
AUGUsTi-  jjj  200  vele  fchriften,  belbreden  had,  ftierf,  in  het 
fchrlift  i^^^  43°'  ^^^  het  ware,  met  de  pen  in  de  hand, 
weder  te-  nog  tegen  hen  flrijdende.  Hij  had  ,  zoo  als  bo- 
wus'^maa'r  ^'^"  (f)  verhaald  is,  toen  julianus  zijn  eerfte 
wordt       Boek  over  het  huwlijk  en  de  begeerlijkheid^  in  een 

^°°,^"  werk  van  vier  Boeken,  aanviel,   hem  eerst  in   het 

tioodver-  ,       n     7  j        ! 

hinderd,  tweede    Boek ^   onder    denzclfden    titel,    en  vervol- 

dit  werk    gends  in  een  bijzonder  werk  van  zes   Boeken  geant- 

Toïeii*     woord.    Deze  laatden  kreeg  julianus   niet  fpoedig 

te  zien ;  maar  tegen  het  gemelde  tweede  Boek  fchreef 

hij  terftond  een  nieuw  werk  van  acht  Boeken;   met 

welks    beantwoording   augustinus   zich  ,   in  zijne 

laatfte  levensjaaren  ,  onledig  Iiield.  Evenwel  liet  zijne 

dood   hem   niet  toe  verder  dan   tot   het  einde  vaii 

het  zesde  van  deze  Boeken  te  komen;   waarom  men 

dit  zijn  werk  gewoon  is,  zijn  onvoltooid  werk  tegen 

julianus  te  noemen   (§).     In   dit   werk   heeft  au- 

GUSTiNus  het  werk  van  julianus,   bij  afdeeiingcn, 

vrij  volledig ,  ingevlochten ,  welke  hij  dan  voet  voor 

voet  wederlegt.    De  ftrijd  wordt  hevig  gevoerd,   en 

aan 

(*)  In  PROSP.  Opp.  p.  87.  et  in  Jppend.  August.  T. 
X>  Opp.  p.  109.         (t)  BJadz.  214. 

(  §  )  Operi%  imperfccti  contra  fccundam  Juliani  rcfpn^ 
fmem  Libri  fex  T.  X.  Opp.  p.  657-1016. 


GESCHIEDENIS.  1241 

aan  kiiiisiniatige  proeven,  om  elkantlercn   tot  hoofd-      lil 
vervaUchers    van    het  Christendom   te  maken,   ont-    ^^^ 
breekt  het   in   denzelven   niet.    julianus    geeft  den  Hoofdfïè 
Katholijken  miidelijk   de  namen   van  Blatiiche'én  en  '^^  C*  ^« 
Traduciauen\  augustinus  is  bij  iiem  de  epikurus  ^^j    W(^^ 
van    zijnen  tijd ,   een   hoogst    onhefchaamd  meusch  ,  ■     '  ■  ■  ■« 
wiens  mond  nog  bezoedeld  is  met  de  vcrborgenhe- 
den  der  Matiichc'én ,  waar  tegen  augustinus  meer-» 
malen  hem  niets  fchuldig  blijft* 

Met  de  dood    van  augustinus  fiierven   de  ver-  Benor< 
fchillen  met  de   Pelagianen   niet  uit,   maar  werden  ^^'^''"S 
fleeds  nog  levendig  voortgezet.     Maar  de    lecrftellin-  twist. 
gen  zelve j  over  welke  men   twistte,    waren   nu   ge- 
noegzaam doorgcdreden ;  men  kon,   naar  den  gewo-, 
nen  loop  van   zulke  verfchillen,    geene    verëeniging 
der   partijen    vcrvvacluen,    alleen    ccne    van    beiden 
moest  eindelijk  de  hcerfchende  worden ,  en  de  zwak^ 
kere  Verdringen  ,  waar  toe   reeds ,   ten   dezen   tijde , 
alle  fchikkingen  gemaakt  waren.    Ondertiisfchen  doet 
zich  in  dezen  twist  veel  duifterheids   en  verwarring 
voor,  omdat  telkens  de  partijen   zich   nader  bepaal-» 
den,  of  nieuwe  vragen  opperden,   om  gemaakte   te-* 
genwerpingcn  of  gevolgtrekkingen  te  ontwijlvcn ,  hetT 
welk  inzonderheid    bij    de   Pelagianen   plaats    had, 
terwijl  het  lecrflelfel  van  augustinus,  hoe  hard  het 
ook  velen  voorkome,   meer  in  één  floot  en  famen- 
hangende  verbonden  was;  deze  laatfle  heeft  wel,  ia 
een  gcfchrift ,  tegen  het  einde  van  zijn   leven ,   om- 
trent het  jaar  428  opgefteld,  waar   in  hij  ten   oog- 
merk   heeft ,   eenc  korte  fchcts  der  mcrkwaardigfle 
Ketterfclic  Lecrftelfels  te  geven,   ook   de  Lecrfcclliii- 
IX.  Deel.  Q  gen 


ft^a  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

lil  gen  van  het  Pe/agianismus  voorgedragen  (*),  maar 
BOEK  j^^gjj  i^an  niet  zeggen,  in  eene  gelchikte  orde,  zoC 
HooVdft.  3ls  dezelve  uit  elkander  voortvloejen  en  famen  ver- 
na  C.  G.  bonden  zijn.  De  Pelagianen ,  fchrijft  hij ,  zijn  zoo 
ill^  ^l' zeer  vijanden  van  Gods  genade,  dat  zij  geloovenj 
r  de  mensch  kan  zonder  dezelve  alle    Godlij ke   bevelen 

rervulïen.     Nadat    eenige    Broeders    aan   pelagius 
hadden    tegengeworpen,    dat   hij,  dus  doende,   aan 
den  bijftand  der  Godlijke  genade   geene  plaats  over-* 
liet ,  gaf  hij  in  zoo   verre   toe ,   dat   hij  zeide :    Zij 
wordt  den  mensch  daar  toe  medegedeeld,   opdat  hij  ^ 
het  gene  hij  door  den  vrijen   wil  doen    zoude  ,    des: 
ie  ligter  door    de  genade   verrichten    mogte.     Maar 
die  genade  Gods ,  zonder  welke  wij  geheel  niets  goeds 
volbrengen  kunnen,  flellen    de  Pehgiünen   enkel   in 
den  vrijen  wil,  welken   onze   natuur  zonder  eenige 
voorgaande   verdiende  ontvangen  heeft.      God  helpt 
ons ,  naar  hun  gevoelen ,  door  zijne  wet  en  zijne  leer 
alleen  daar  toe ,  dat  wij  heren ,    waf   wij   behooren 
te  doen  en  te  hoopent,    maar  niet  door  de  gaven  van 
ziinen  geest,  opdat  wij,  het  gene   wij   geleerd   heb- 
ben ,   ook   doen.      Wij  ontvangen   wel  de  kennis , 
welke    onze   onwetendheid   verdrijft,    maar   niet  de 
liefde,    welke  tot  een  Godzalig  leven  leidt.      Ook 
doen  zij  het   gebed  te  niet,   hetivelk   de  Kerk   voor 
ongelovigen  en  geloovigen  doet ,  deivijl  de  oerflen  zich 
hunne  bekcering,  deze  laat (1  en  hunne  verfterking  en 
volharding  zelren  werken  kunnen;  en  over  het  alge- 
meen 

(*)   Libr.    de  H<ercfib,    Cap.    87.    Tom.    VIII.    Opp. 
pag.  19,  20. 


GESCHIEDENIS.  *t^ 

meen  de  genade  Gods  aan  ieder  naar  verdienfte  ge-      Il  f 

geven  wordt.     Zij  gaan  zoo   ver,   dat  zij   zeggen^     ^^^^ 

het  leven  der  rechtvaardigen   in  de  wereld  is  zonder  HoüWP*» 

zonde,  en  daar  uit  ontflaat  de  Kerk  van   ciiristüs  '^^  C.  Gé 

lanr  ^6^ 
zonder  vlek  of  rimpel.     Zij  ontkennen ,  dat  de  Kin-  ^^^    .-^^ 

deren  met  de  erfzonde  geboren  worden',  en  bcwecren -» 

dus ,  dat  hun  door  den  Doop  niets  vergeven ,  maar 
zeggen,  dat  zij  alleen  uit  eenen  goeden  in  eenen  be- 
teren ftaat,  in  het  Rijk  van  God,  verzet  worden; 
€ok  zonder  Doop  kunnen  zij  zalig  worden',  doch 
niet  in  het  Rijk  van  God  komen.  Van  adam  zei- 
ven  beweerden  zij ,  hij  zou ,  van  wcge  de  geftcld- 
heid  van  zijne  natuur,  geftorven  zijn,  alfchoon  hij 
ook  niet  gezondigd  had.  Hun  wordt  nog  meer  ten 
last  gelegd,  maar  dit  zijn  hunne  voornaamfte  leer- 
Itukken  ,  van  welken  de  meeste  overigen  afhangen.  — 
Men  ziet  ,  dat  deze  opgave  ver  is  van  ordenlijk 
en  nauwkeurig  te  zijn  ;  genoeg ,  dat  men  'er  het 
Leerftelfel  van  pelagius  ,  in  zijne  grondtrekkcn , 
uit  kent. 

Het  ingewikkelde  en  moeilijke  der  verfchilflukken  Ben'cht 

zelve,  de  onbepaaldheid  van  verfcheideiie   woorden,  Y^"r5SS* 

'  fchriftett 

bijzonder  het  woord  genade,  welke  in  deze  verfchil-  over  de 

len  met  de  Pelagianen  en   Halve- Pelagianen  plaats  Pel-^giS- 

ncn  en 
hadden,  en^laater  ontftaane  gefchillen   over  dezelfde  semi-Pe- 

of  gelijkfoortige  en   daar   mede  naverwandte  vraag-  |"e;iiinen , 

ftukken  in  laater  tijden,  hebben  veroorzaakt,  dat  de  L'^ggl^eJ 

Gefchiedenis    van    deze   gezindte   door  vele   nieuwe 

geleerden  behandeld  is  geworden ,    maar  doorgaands 

zoodanig,   dat   hunne    eigene   gevoelens   niet  zelden 

invloed  Inddcn  op  hunne  verhaalcn,  dewijl  elk  zijne 

Q  2  recht- 


544'  KERKELIJKE 

in  reciitzinnighcid  wilde  bcvvcercn,  en  zich  voor  den 
B^t'-K  haatlijken  Ketteriiaam  ,  zoo  veel  mogelijk,  wilde 
Hoüfdft.  wachten.  Toen  de  twisten  tusfchen  de  volgers 
na  C.  G.  van  ARMiNius  en  gomarus  in  de  XVlIdc  eeuw  op 
lot  4.-6  ^^^^  hevigst  brandden  ,  fchrcef  de  voortreflijke  geleer- 
»i".  de  GERHARDUS  joANNES  vossius  zijne  Gefchicdcnis 

der   Pelagiaanfche  vcrfchillcn.     Historia   de  cotitrc-' 
ver/iis,  quas  Pelagius  ^  ejusque  reliquice   tnoverunt^ 
Libri  feptem  Lvgd.  Batav,    i6Si.   4to.     Zijn   oog- 
merk was ,  te  toonen ,  dat  de  leer  der  Predestinatie 
van  AUGUSTiNus  insevoerd,  en  aan  de  andere  Kerk- 
leeriiarcn    onbekend    geweest   was;    en   hij   bedoelde 
daar  door  de    toen  heerrchende  driften  in  bedaaren 
te  brengen ;  maar  hij  haaide  zich  ongenoegen  op  den 
hals,  zoodat  hem  door  eene  Kerkvergadering  in  het 
jaar  i6io  het  gebruik  des  Heiligen  Avondmaals  ont- 
zegd werd.     vossius  verklaarde  zich   nader  in  een 
ander  werk,    (^de    PJistoricis  Lalinls ^')  in  het  jaar 
1627,   dat   hij  zelf    de    Pradestiuatie    aannam,    en 
nooit  beweerd  had,   dat  augustinüs  met  deze  te 
Iceren  de  ouder  Kerkvaders  had  tegengefprokcn.    In 
de   tweede    merklijk  vermeerderde   uitgave    van  zijn 
werk,  welke  zijn  Zoon  te  Amjlerdam   1655  in  410 
bezorgde,    maakte    hij    nog    eenige    veranderingen, 
hoewel  hij  ook  daar  door  nog  niet  beweerde,   dac 
AUGUSTINUS  niet  cene  nieuwigheid   ten  Ci(i'lq.\\   aan- 
zien zou  hebben  voorgedragen.    Dezeliiie  verfchillen 
gaven  ook  aan  den  Grooten  11  ugo  de   groot  aan- 
leiding,   tot    het    opllcllen   van   een  gefchiedkiindig 
onderz<Jck  :      Disqtiifuio ,    num   Pdagiana  fint  ea 
dogmata  ,     qUiC    nunc   fub    e  o    tjomine    trnducnn' 

tur 


GESCHIEDENIS.  245 

tur  (*),  ten  einde  te  tooncn,   dat  de   yirminianen      Ifl 
geene  Pelagianen  zijn;  maar  tevens,  dat  hunne  par-     ^°^^ 
tijen,  in    hun    geloof  met  het    KathoJijke^  lii-nvvclk  fjoofdd, 
door  de  Pelagianen   bcdredcn  werd ,   niet  overeen-  "^  C.  G. 
üemmen.     Iji  Brittannïèn    fchreef  de  Aardsbisfchop  J^'j    . -,5* 

JACOB  usiiER  (f)  de  Gefchiedcuis  der  Pelagidnery, . 

In  de  Roowfche  Kerk  gaf  cornelius  jansenius, 
Bisfchop  van  Tpcren^  door  zijn  Boek  Aiignstinus  r^ 
na  zijne  dood,  in  het  jaar  1640  uitgegeven,  aanlei- 
ding, tot  vcrfchillende  Hiftorifchc  vSchriften  over  de- 
ze twisten  ,  dewijl  hij  in  hetzelve  beweerde,  dat 
AUGUSTiNus  de  leer  van  ^^qw  vrlj'èn.wH  en  van  de 
genade  het  eerst  in  de  oude  Kerk  opgehelderd  had, 
maar  dat  zijn  leerfleircl  zedert  vijf-  of  zeshonderd 
jaaren  in  de  Kerk  verloren  gegaan  was.  Daartegen 
A'oegde  de  geleerde  yefiiit  dionysiös  petavius  ach- 
ter zijn  werk  over  de  Godgeleerde  Lccrftelfcls ,  de 
Theologg.  Dogmaiihus  ^  een  afzonderlijk  opdel  over 
de  Gefchicdenis  der  Pelagianen  en  Semi-Pelagi'd* 
^(?« ,  de  Pelagidnoriim  et  Setni-  Pelagidnorum  Dog- 
matum  Hiftoria  Liher  unus ;  waar  in  hij  wilde  be- 
toogen ,  dat  jansenius  noch  het  Leeiftelfel  vau 
AUGUSTINUS  ,  noch  dat  der  Pelagianen  behoorlijk 
had  voorgedragen.  Eene  nieuwe  Pelagiaanfche  Ge- 
schiedenis werd  vervolgends  gefciircven  door  iien- 
DRIK  NORis ,  die  als  /lugustyner  Monnik  te  Padiia 
leerde,  en  naderhand  Kardinaal  en  Bibliothecaris  der 

Room- 

(*)  Pari$.  162a.  8vo.  i(J4o.  lamo.  en   in    Opp.  Th. 
.Totn.  III.  pag.  3Ö1-376. 

(f)  Britawiic.  Ecclcfiar.  A{itiq',:ïtatei. 

Q3 


a^lJ  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

lil  Roomfclie  Kerk  geworden  is:  Hiftoria  Pcïagianê 
BoKK  ^f  Disfertatio  de  Synodo  V,  oecumenica  ,  in  qua 
Hoofdft.  Origenh  cc  Theodori  Mopsvesteni  ^  Peiagiani  erro- 
m  C.  G.fis  autorum ,  justa  damnntio  exponitur.  Additit 
tot  4-6  ^^'^^^''^  Augusiinianh  pro  libris  a  S.  Doctore  con^ 
■  ■      ti'a  Pe/agianos  ac  Semi  -  Pelügianos  fcriptis.     Pata^. 

vit  1673,  Fol.  In  dit  zelfde  jaar  gaf  de  Jefuit  jo- 
HAK  GARNiF,R  zijnc  ultgavc  der  'werken  van  marius 
Mercator  in  het  licht ,  waar  van  wij  hier  voor  (♦_) 
gefproken  hebben.  Ook  gaven  de  Benedictynen  'm 
hunne  Voorreden  op  het  Xde  Deel  van  hunne  Uit- 
gave' der  werken  van  augustinus  ecne  Gefchiedc- 
nis  der  Pelagiamry.  Van  dezelve  heeft  ook  de 
Zv/ttzerfche  Hervormde  Geleerde  joan  jacob  hot- 
TiNGER  eene  breedvoerige  Gcfchiedenis  nagelaten, 
in  zijn  wijdlopig  werk:  Fata  doctrin<z  de  Pracdesr. 
tinatione  et  gratia  Dei  falutari ,  fecunda  et  adverfa 
L.  II.  p.  66,  fqq.  Behalven  meer  anderen.  In  de 
laatflc  helft  der  voorgaande  eeuw  heeft  semler  zich 
biizonder  veel  moeite  omtrent  deze  Gcfchiedenis  ge- 
geven, waar  door  hij  aanleiding  gegeven  heeft,  oin 
de  gebeurenisfen  en  het  karakter  der  Hoofdpcrfonen, 
met  meer  onpartijdigheid ,  te  beöordeelcn ,  fchoon 
men  hem  tevens  niet  kan  vrijplijten  van  alle  eenzij- 
digheid ten  nadeele  van  augustinus  en  deszelfs 
^  vrienden. 

toerichtcn      Dewijl    de    naam  van   theoddrus    Blops-'.mtenui 
•aiiTHEo-  of  van  Mopn-estia ,  ons  in  de  Gefchiedenis  der   Pe^ 
■lagiaanfche  verfchillen  reeds  meermalen  is  voorgeko- 
men, 
(*)  Boven  Bladz.  221. 


V 
DORUS 


GESCHIEDENIS.  247 

men,  gelijk    hij  zelf  voor    den   eerden   voorf|:ander      III 
4ier  gevoelens  van  fonimigen  gehouden  wordt,  zul-     ^°^* 
len  wij  hier  eenige  berichten   van   hem   plaatzen ,   te  iioofdft. 
meer,  omdat  men  dezen  kundigen  Lccriiar,   die  de  "^  C.  G, 
heerfcliendc    wijze    van    Bijbelverklaring   met  groote  i^j.    .A\ 

koenheid    durfde    verlaten  ,   na  zijne  dood  als  een' 

Ketter  zwart  gemaakt  ^  en  zoo  veel  mogelijk  in  yer-  ^''^P^^^^ 
achting  en  vergetelheid  gcftort  heeft,  theodorus 
was  te  Antiöchiê  geboren ,  akvaar  hij  den  vermaarr 
den  LiBANius  tot  zijnen  Leeraar  iti;  de  Welfprekend- 
heid  had  ,  en  misfchicn  van  anqiiajGathhjs  de 
Wijsgeerte  leerde  ( * }.  Door  zijnen  Medeleerling 
jOAMNES,  naderhand  zoo  vermaard  met  den  naam 
CHRYSOSTOMus ,  overrecd,  gaf  hij  zicli  je^qx.  denzel- 
ven  aan  eene  godvruchtige  eenzaamheixi  over,  en 
wanneer  hij,  op  raad  zijner  vrienden,  t^mg  keerde, 
en  zelfs  nu  Qp  het  pund  ftond,  van  te  t^-ouwen, 
dron^  CHRYSOSTOMUS  zoo  hevig  en  eniftig  bij  hern 
a^n,  dat  T;i£ODORus  zich  op  nieuw,  met  ajUc  geest- 
vervoering, tot  het  Monniksi_even  wijdde  (f). 

Thans  gaven  zich  de  beide  vrienden,  om  tqt  de 
Asketifche  volmaaktheid  te  komen ,  aan  de  Jeiding 
over  van  casterius  en  diodo^us.  Opzieners  vjln 
Monniken -Kloosters  (§),  wejlvc  laatfte  naderhand 
Ouderling  te  Anti'óchïè^  en  eindelijk  Bisfchop  van 
Tarfus  geworden  is ,  beroemd  door  eene  meer  gron- 

di- 

(*)  socR.  H.  E.  L.  VI.  C.  3.  soz.  //.    E.  L,   Vill. 
C.  2.  FOT.  Biblioth,  Cod.  XXXVIIf.  pag.  24. 

(+)  Zie  Deel  VI.  Bladz.  24. 

(§  )    SOZO.MENUS  J.   C. 

Q4 


040  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

lil      t^igc  uitlegkunde   des   Bijbels ,   dan  tot  hier  toe  ge« 

60EK      vvoon  was  (*)•     theodorus  nam  dezelve  over  ,  en 

Hoofdft.   gebruikte  ze  veel  vrijer  ,  waar    door  hij  zich   ook 

na  C.'  G.  veel  kwaadfpreken  op  dQii  hals   haalde ,   termjl  zijn 

J-''^r  303-  yriei^d  chrysostomus  ,   meer  voorzichtig  dan   hij, 

tot    4/0' 

e i—    algemeen  vereerd  werd. 

Volgends  gennadius  (f)  werd  theodorus  eeni- 
gen    tijd   daar  na  Ouderling   te   Afiiioc/n'ë,  hetwelk 
daar   door    bevestigd    wordt,    dat    facundus    van 
'Hermiane  (§)    hem   eenen   leerling  noemt  van  den 
Bisfchop  FLAViANUS  aldaar.     Daartegen  verdient  zijn 
"bitterfte  vijand  leontius  van  Byzantium  (*♦)  geen 
geloof,  als   hij   op    een  bloot   gerucht  fchrijft ,   dat 
-THEODORUS  ,  na  het  overlijden  van   diodorus  ,  het 
Bisdom  van  Tarfus  met   gewejd  zou  hebben  willen 
bemagtigcn  ,    maar  daar  in  door  theofilus  ,   Bis- 
fchop   van    Alexandri'é ,   verhinderd    zij    geworden. 
.Zeker  is  dit,  dat  hij,  in  het  jaar    392  of  393,   het 
Bisfchops-ambt   te  Mopsvestia  verkreeg,    eene   niet 
onaanzienlijke  ftad  in  CUici'è. 

Met  deze  waardigheid  bekleed ,  verfcheen  theo- 
dorus in  het  jaar  394  op  eene  Kerkvergadering  te 
Konftantimpolen  ,  alwaar  de  Keizer  theodosius 
hem  met  genoegen  hoorde  prediken,  en  in  zijne  ge- 

fprek- 

(*)  Zie  BeelVW.  Bladz.  4. 

(t)  De  Vim  Illuftr.  Cap.  12. 

(§)  Pro  defenfione  tri  urn  Capitulorum  L,  II.  C.  2. 
pag.  327.  in  Opp.  siRMONDi  Tom.  II. 

(**)  (Contra  Ne%toriano%  et  Eutychiaiws  L,  III.  C  P.. 
P'  S77'  ^''  t-'ANis.  Lectt.  Ant.  VoL  I. 


GESCHIEDENIS.  245) 

fprekken  vermaak  vond   (♦).     Zijn    leerling  joan-      III 
KEs,  Bisfchop  van  ^ritiöchié  ^  die  dit  in  eencn  Brief     ^^^ 
vermeldt ,  roemt  hem  over  het  geheel ,  dat  hij  XLV  Hoofdfï. 
jaaren  lang  als  een  der  uitmuntend lle   Leeraaren   ge-  "^  C.  O. 
fchitterd,  en  alle  Ketterijen  bcflreden   heeft;    dat  hij  [^^    .y^\ 
niet  alleen  van  de  Rechtzinnigen   algemeen  nooit  be-  ■ 
Tispt,  maar  ook  van  hunne  Bisfchoppen  wegens  zijn 
innemende    wijze  van    voördragt,    (of    bevalligheid 
van  wetenfchap  doet  r 't  nee  gratia,^  bewonderd  is  ge- 
worden.    Toen  zijn   vriend   chrysostomus   in  het 
jaar  404,  in  de  eenzame  i^ordcn  van  Armenië^  en 
Tindere  Afiatifche  Landen  ,   gebannen    werd ,   zocht 
THEODORUS  deszclfs   lot  te   verzachten,  maar  zon- 
der   cenig    goed    gevolg,     ciirysostgmus    erkende 
ecliter  zijne  deelneming  met  dankbaarheid  (f). 

THEODORUS,    wiens    geloof,    in    de    Oosterfehe  Ofhiieen 

Kerk ,  zoo  buiten  alle  vermoeden  was ,   is  nogthans  ^^oofd- 
1  ,       _,         ^        voorlbn- 

door  MARius  iNiERCATOR  voor  eencu   hoofdvoorllan-  der  is  ge- 
der  der  P^/<ï^//7;;^ry,  en   van   den    'Jefuit  garnier  weestvaa 
'zelfs  voor  derzelver   (lichter   uitgegeven.     De  fchijn  ^igi^js ƒ' 
•voor  deze  befchuldiging  is  het   volgende.     Bij  mer-itius? 
CATOR    vindt    men    eenige    aanmerklijke    Latijnfche 
plaatzen  uit  een   werk,   hetwelk   theodorus    tegen 
AUGUSTiNus,  als   verdediger  van  de  Erfzonde,  ch 
van  de  fterflijkheid,  als  door  adams  zonde  ontftaan, 
gefchreven    zal    hebben    (5).     fotius    (**3    haak 

waar» 

(*)  FACÜND.  /.  C, 

(t)   CHRYSOST.  ap.  FACUND.  L.  VII.  C.  7.  p.  if<,6.l.e. 
(S)  In  Opp:  Marti  T.  I.  p.  97.  (339-34^-  ''^-  -^^O 
■     (^*)  Siblioih.  Cod.  CLXXVII.  p.  39^, 

^     ^  Q5 


s^o  K  E  R  K  E  ï^,  IJ   K   E 

III       waarfclüjnlijk  hetzelfde  werk   van   theodorus  aan, 

foEK      onder  deszelfs  waren  titel:     Tegen   de  genen ^  die 

Hooluil.  beweeren ,  dat  de  menfchen    van  natuur ,    niet  met 

na  C.  Q.  hunnen  vrijen    wil,  zondigen.    Dit   werk   beftond, 

to^  Ijó'  v^^g^"<^^  '^^^  9  ^^^^  ^y^  Boeken ,  en  was  tegen  de 
I,..,  Wcsterfche  Leeraaren  van  dit  gevoelen  gericht.  Uit 
die  Landen  was,  volgends  het  verhaal  van  theo- 
dorus, de  (lichter  van  die  Ketterij,  dien  hij  araisi 
Doeint  ,  iii  het  Oosten  gekomen  ,  van  daar  zond 
hij  zijne  Boeken  over  dit  onderwerp  naa  zijn  Vader- 
land, waar  door  hij  gehele  Gemetiiten  op  zijne  zij- 
de  trok;  hij  ha4  een  vijfde  Euangelic  verdicht,  het- 
welk  hij  in  de  Boekverzamclingcn  van  eusebius  van 
Palddfiina  ontdekt  wilde  hebben;  eiudelijk  had  hij 
ook,  met  verwerping  der  tot  hier  toe  gebruiklijke 
Overzetting  des  Ouden  Testamcnts ,  eene  nieuwe 
vervaardigd,  alhoewel  hij  het  Hebreeuwsch  flechts 
vftn  eenen  gemeenen  Jood  geleerd,  en  zich  gcene 
kennis  in  den  zin  van  den  Bijbel  verworven  had, 
GARNIER  gist ,  dat  THEODORUS  hier  luede  HiëRO- 
i^YMUS  bedoeld  hehbe,  die  onder  anderen  het  Eu^ 
^Ugelie  der  ■_  Nazareenen  in  het  licht  gebracht  had. 

Als  men  de  uittrekzels  bij  mercator  en  fotius 
«it  .dit  werk  famen  vergelijkt ,  ziet  men ,  dat  de  eer- 
^  zich  bepaalt  bij  de  vraag ,  welke  hij  aan  augus- 
TiNus  gedaan  had ,  ov^r  den  oorfprong  vafli  der  men- 
fcheo  Jierflijkheid,  Volgends  TimoDORUS  lag  de  dood 
in  de  natuur  des  menfchen  ,  waar  bij  hij  opmerkt ,  dat 
pod  tegen  adam  niet  gezegd  heeft :  Gij  zult  fterftijk 
Vfwden ,  maar  gij  zult  den  dood  jlerven ,  op  dezelfde  wij- 
ze, als  hij  naderhand  eenen  moordenaar  den  dood  dreigt. 

Ver* 


GESCHIEDENIS.  451 

Verders  zoekt  liij  te  bewyzen ,  dat  de  verdediger  der  III 
Erfzonde  ann  God  iet  toefchriilt,  hetwelk  nicii  zelfs  ^?^ 
van  geen  billijk  mciifch  denken  zou  mogen,  dat  hij,  fioofdfï. 
om  ééne  eeniffe  zonde,  niet  alleen  adam,  maar  ook  '"  ^'  ^« 
alle  zijne  nakomelingen ,  aan  de  ftraffe  des  doods  jJqJ.  ^-^] 
2:ou  onderworpen  hebben  enz.  foïius  in  zijn  uit- 
trekzel,  integendeel,  haalt  eerst  de  ftellingen  aan, 
welke  THEODORus  aan  zijne  partij  tocfchrcef,  en 
welke  hij  ondernam  te  wederleggen.  Zij  zijn  de 
volgende:  „  De  menfchen  zoïi6.ïs,Q.n^  niet  met  vrijen 
„  wil,  maar  uii  hoofde  van  hunne  natuur  ^  niet  de 
„  goede,  die  aan  adam  ingefchapen  was,  maar  die 
5,  door  de  zonde  boos  en  flcrflijk  is  gcwor.den.  De 
55  jonggeborene  Kinderen  hebben  ook  van  adam  eene 
,,  .zondige  natuur  overgeërfd',  want  daar  toe  brengt 
,,  men  de  woorden:  Ik  ben  in  zondsn  ontvangen^ 
„  als  ook  de  Doop  en  het  Avondmaal,  welk  iéxi 
j,  en  ander  zij  tot  vergeving  der  zonden  ontvangen 
5,  zullen.  Dat  verders  geen  memch  rechtvaardig  is  , 
5,  wordt  uit  het  voorgemelde ,  en  uit  de  plaats : 
5,  Voor  u  is  geen  vleesch  gerechtvaardigd ,  afgeleid, 
3,  Deze  Leeraars  gelooven  niet  eetis^dax  Christus, 
,,  onze  God,  dewijl  hij  onze  natuur  heeft  aangeno- 
j,  men  ,  rein  gebleven  is  van  zonden ;  hoewel  zij 
„  ^^em,  alleen  in  gedaante,  eene  menschlijke  natuur 
„  toefchrijven.  Zij  houden  ook  het  huwlijk^  ten 
,,  minden  den  hijflaap  ^  en  alles,  wat 'tot  voortplaii- 
„  ting  van  ons  geflacht  dient,  voor  een  werk  der 
„  verdorvene  natuur.''^  Hier  merkt  nu  fotius  nan  , 
dat  THEODORUS  daar  wel  goed  aan  doet,  dat  hij 
lüt  alles  verwerju,  en  fomtijds  goed  wederlegt;  maar 

dat 


2^3-  K  E  Px   K   E  L  IJ  K   E 

in  dat  hij  toch  zelf  het  gevoelen  van  ORiCiLNES  over 
BOEK  i^g[  ophouden  der  Itraficn  fchijnt  toe  te  vallen ;  dat 
Koofdd.  ook  zijne  Helling,  dat  God ^  alhoewel  hij  adam 
na  C.  G.  fterflijk  gefchapen  had  ,  zich  nogthans  ,  om  ons 
lot  ±76.  ^^^^  tegen  de  zonde  in  te  pronken ,  zoo  gehouden 
■  heefi  ,  aJs  of  de  dood  tot  eene  flraf  der    zonden   be* 

ftemd  n-erd,  daarom  alleen  niet  kon  gelden,  omdat 
men  'er  een  goed  gebruik  van  kon  maken  tegen  de 
Ketters,  want  dat  zij  aan  te  veel  tegenwerpingen 
was  blootgefield.  Wanneer  tiieodorus  verder  van 
frVecderleië  vergeving  van  zonden  fpreektj  de  eene 
voor  begane  zonden ,  de  andere  ,  welke  hetzelfde 
zou  zijn,  als  een  gehecle  onzondeliikhcidjdan  merkt 
FOTiüS  aan,  dat  dit  eene  ongewone  verklaring  is, 
Jiiet  welke  hij  zich  in  menigvuldige  zwarigheden  in- 
wikkelt. : 

Met  deze  uittrekzels  uit  het  Boek  van  tiieodo- 
31  us,  kan  men  nog  meer  plaatzen  van  foortgelijken 
jnhoud  uit  andere  van  zijne  fchriften  voegen ,  welke , 
sdoch  alleen  in  het  Latijn,  in  de  PJandclingen  der 
mjfde  algcmeene  Kerkvergadering  ,  van  het  jaar 
^-^3 ,  bewaard,  zijn ,  doch  duidelijk  uit  haar  verband 
gerukt,  opdat  de  vergadering  hare  veröordeeling  vau 
den  Schrijver  daar  op  zou  kunnen  gronden  (*).  Zoo 
is  ongetwijfeld  het  voordel,  bij  leonïius  (f),  ver- 
wrikt,  dat,  volgends  theodorus  ,  adam  eigenlijk 
niet  gezondigd  hebbe;   maar  dat   hij   alleen   daarom 

van 

(*)  Concil.  Couflautmop.  II.  Coll.  IV. />.   85,    85.    ia 
Har  duin.  Actis,  Concil.  Tom.  III. 
(t)  L  f.  Cnp.  23.  tng.  5-8. 


GE  SC  II  I  E  D  E  N  rS.  253 

van  God.geftnift  is  geworden,    opdat  'er  een  fchijii*      iir 
bare  grond  zijn   mogt,'oni   de   wereld  te   verlosfcn.     ^""^ 
Men  moet  zich  derhalven  aan  de  meer  volledige  be-  Hoofiift. 
ricluen  bij  fotius  houden ,  als   men   zien  wil ,  hoe  "^  C.  G. 
TiiEODOiiüS  over  de  menschlijke  natuur  en  de  zonde  ^^^   ^_^[ 

gedacht    heeft.      Volgends    dezelven    kan  men  niet • 

twijfelen,  of  zijn  lecrftelfel  was,  in  de  hoofdzaak, 
Pclag'.aausch;  of  wel  hij  drukte  zich,  omtrent  de 
betwiste  leerlLukken ,  zoodanig  uit,  zoo  als  vele 
Leeraars  in  de  Oosterfchc  Gemeenten ,  zonder  dat 
bij  dezen  zijne  rechtzinnigheid  daarom  in  twijfel 
werd  getrokken;  zoo  ver  is  het  'er  af,  dat  hij  de 
€crfl:e  llichter  der  Pehgianery  zou  geweest  zijn. 
^Icn  wil  dit  vermoeden  nog  wel  (Icrken  met  de  reb 
ze  van  JULIA^us  en  andere  Pelagj'dnen  naa  tiieo- 
DORUS,  om  zich  van  zijne  toeflemming  te  verzeke- 
ren (*),  doch,  waarom  bericht  ons  mercator 
niet,  welke  de  oorzaak  geweest  zij,  dat  dezen  gee- 
nen  ingang  bij  hem  gevonden  hebben ,  maar  veel  meer 
van  hem  veroordeeld  zijn  geworden?  Zou  theodo- 
11  us  hier  in  den  huichelaar  gefpeeld  hebben,  om  de 
KaihoUjkcn  niet  te  floorcn?  Doch,  ook  hier  van  is 
geene  blijk ,  hoewel  het  niet  zonder  voorbeeld  is , 
dat  THEODORUS,  het  gene  hij  verkeerd  gezegd  had, 
duri'de  verbLteren.  Zoo  had  hij  é(5ns  in  eene  Predi- 
katie iet  gezegd ,  gelijk  joannes  van  Antidch}'è 
bij  FACUNDus  (f)  verhaalt  ,  hetwelk  aan  nesto- 
Rius,  die  naderhand  Patriarch  van  J^ouflantinopokn 

werd  , 

(*)  Zie  hoven  B/adz.  222. 

(13  liif/:  X.  Ci/p.  2,  />/7j.  515.  /.  i\ 


6314  K  E  R  K  E  L  IJ  IC  E 

III  werd ,  en  aan  alle  toehoorers  aanftootlijk  fchccn' ; 
^??  LEONTius  verzekert  (*),  dat  hij,  onder  anderen, 
Hoofdft.  ook  het  woord  Godbaarficr ,  of  Bloeder  Gods  be- 
na  C.  G.  rispt  had ;  maar  eenige  dagen  daar  na ,  verbeterde 
tot  476.  ^y  9  "^  ^^"^  andere  preek ,  zijn  voorllel ,  waar  door 
■  ■  ■    '-    hij  het  misnoegen  wegnam. 

Zijn  THEODORUS  overlced  in  het  jaar  428  of  429.  Zoo 

^°P  »  lang  hij  leefde ,  genoot  hij ,  in  het  Oosten ,  eene  al- 
laster.  gemeene  achting.  Maar  weinige  jaaren  na  zijn  dood  , 
begon  men  zoo  hevig  over  hem  te  twisten,  dat  de 
twistende  partijen  zich  nooit  hebben  kunnen  verëe- 
nigen.  Hij  had  eenige  aanzienlijke  Leeraaren  der 
Oosterfche  Kerk  tot  zijne  leerHngen ,  of  zij  fchikten 
zich  naar  zijn  voorbeeld;  nestorius.  Patriarch 
van  Konftmitinopohn  ^  joannes  van  Anttöchi'è^  en 
THEODORETus  ,  Bisfchop  van  C'^rus ,  in  Syrië, 
THEODORETUS  (f)  noemt  hem  den  Lecraar  der 
gantfche  Kerk,  die  XXXVI  jaaren  lang  Bisfchop  ge- 
weest is ,  die  de  Ariancn ,  Eüuowianen ,  en  Apol- 
linaristen ,  vlijtig  en  gelukkig  bcftreden ,  en  de  God- 
lijke  fchaapcn  een  zeer  goed  voeder  toegereikt  heeft. 
Over  het  algemeen  'zagen  hem  de  Oosterfche  Bis- 
fchoppen  en  Gemeenten  als  een  hoofdpilaar  der 
Rechtzinnigheid  aan;  en  cyrillus  van  AlcxandrVè 
belijdt  tot  zijn  leedwezen  (§),  dat  het  volk  in  de 
Kerken  aldaar  geroepen  hebbe;  „  Het  geloof  van 
,,  THEODORUS  moct  toenemen !  Wij  volgen  het  ge- 
,-,  loof  van  THEODORUS !"     Doch  dezelfde  cvril- 

LüS 

(*)  /.  c.  Ccip.  10.        Cf)  H.  E.  L.  V.  C.  40. 
(§)  Opp.  Tom^  V.  P.  II.  pag.  ipf. 


GESCHIEDENIS.  255 

l.us  was  één  cicr  cerflen ,  die  hem  als   Leeriiar   en      III 
■Voorloper  van    den   bij   hem   gehaatten   nestorius     ^^^ 
zwart    maakte;    mercator    hield    hem    den    Ban  Uooidü. 
waardig,  om  zijne  Pelagiamifche  Hellingen,   en  het  ""  C.  O. 
vijlde  Oecumcnifche  Concilie  fprak,   honderd  jaafen  {^^   ^A\ 

laater,  dezen  Ban  daadlijk  uit;  ja  leontius  van  By- 

zantium  viel  hem  met  de  hevigfte  bitterheid  aan. 
Doch,  van  het  één  en  ander  zullen  wii,  bij  de 
Nestoriaaufche  twisten ,   meer  moeten  zeggen. 

Hij  was  (jtfn  der  vverkzaamflie  Sclirijvers  der  ou-  Zijne  ge.r 
de  Kerk.  Maar  behalvcn  zijne  Liturgie  en  Geloofs-  ''^^  pK'~ 
helïjdenls ,  is  nog  geen  van  zijne  werken  geheel  in  ten. 
het  licht  gegeven.  Evenwel  wegens  zijne  hoogach- 
ting bij  de  Oosterlingen,  werden  zijne  fchriften, 
naar  het  verhaal  van  lireratus  (*),  in  het  Sy 
risch  ,  Armenische  en  Pcrfisch^  en  volgends  leon- 
tius Cf),  ook  in  het  Chaldeeuwsch  en  Annenisch 
vertaald.  Weder  heeft  men  uit  de  Syrifche  nog  eenige 
Arabifche  vertalingen  gemaakt  (§}.  Zijne  fchriften 
worden  voornaamlijk  nog  in  deze  overzettingen  bij  de 
Nestorianen  in  Afi'é  bewaard.  Onder  hen  wordt  in 
•Sym  THEODORus ,  bij  uitnemendheid,  èt  uitlegger 
genoemd.  Een  Nestoriaansch  Lisfchop  in  Chaldea^ 
die  tot  omtrent  het  begin  der  XlVde  eeuw  leefde , 
EBEDjESu,  heeft  eene  vrij  volledige  lijst  van  deze  fchrif- 
ten gegeven  ,  welke  abraham  echellensis,  een 
Maroniet  te  Rome,  'm  de  XVUde  eeuw,  en  nauw- 
keurig, met  ophelderingen,   een  ander  vermaard  Sy- 

risch 

(*)  Breviar.  C.   10.  (f)  /.  c.   Cap.  22.  p.  5^8. 

C§)  RENAUDOT  Lifi/rgg,  Orhiitt^  CoU,  T.  II.  p,  622. 


25<5  K  E  11  K  E  L  rj  K  tt 

III  Syrisch  Maroniet  in  die  Hoofdflad,  josef  simoi* 
ï'oK't  ASSEMANi  (*),  in  liet  licht  gegeven  heeft.  Van 
Hoofdft.  zij^ï  achttiende  jaar  af,  zegt  leontius  (f),  zal 
.ca  C.  G.  THEODORUS  Verklaringen  over  de  Heilige  Schrift 
vyi  ATó  ^IW^^^^  hebben;  maar  uit  een'  Brief  van  ciirysos- 
.  TOMUS  blijkt,   dat  dit   eerst   in   zijn   twintigde  jaar 

gefchied  is,  hetwelk  ook  assemani  bewezen  heeft, 
uit  eene  ChronicI;  van  Edcsfa,  die  het  begin  van 
dezen  arbeid  tot  het  jaar  403  brengt  (§).  leon- 
tius ondertusfclien  wil  alle  de  Schrift  -  Verklaringen 
van  TiiEODORUs  voor  fchandfchriften  aangezien  lieb' 
ben.  „  T11EODOR.US  verflontte  zich,  zegt  hij(**), 
5,  de  eere  des  Heiligen  Geestcs  zelven  aan  te  vaU 
,,  len ,  dewijl  hij  nlie  verhevene  fchriften ,  welke  de 
j,  Heiligen  door  deszelfs  ingeving  hebben  opgefteld  j 
jy,  voor  laag  verklaarde ,  en  zelfs  velen  van.  het  door 
3,  God  voorgefch reven  en  aangewezen  getal  van 
„  Heilige  Schriften  affcheidde  ;  hij  klsterde  den 
5,  grooten  knecht  Gods  hioi)  ,  die  levende  zuil-  van 
5,  kloekmoedigheid,  die  in  bijna  tweeduizend  regels 
„  ademt,  en  nam  het. Schrift  des  Heiligen  Gcestes 
3,  van  hem  weg,  hetwelk  toch  jaIvOdus  in  zijnen 
„  algemeenen  Zendbrief  met  deze  woorden  bekrach- 
5,  tigt:  Gij  hebt  de  lijdzaamheid  van  }0^  gehoord  ^ 
j,  en  het  einde  des  Heer  en  gezien.  Want  beiden 
j,  kennen    wij  alleen  uit   zijn  Boeki    Waarfchijnlijb 

„  vefr 

(♦)  Bibl.  Oriënt .  Clement.  Fatic.  T.  III.  P.  I.  AS-oóa» 
( + )  /.  c.  Cap.  8.  pag.  S77' 
(§)  N.m\  I.  ad  C.  ip.  Ca/al.  Bbedji  p.  30.  /.  t^ 
(*♦)  Caj>.  11.  fqq. 


GESCHIEDENIS.  i^f 

^,  verwerpt  liij,  uit  dezelfde  oorzaak,  ^q\\  Brief  van      Tit 
j,  JAKOBUS  zelven,en  wderc a/gemeene Zendbrieven,     ^^^^ 
,-j  want   liet  was  hem   niet  genoeg ,  zoo  als  mar-  Hoofdll. 
,,  cioN,  het  Oude  Testament  te  bekrljgen;  hij  moest  "^^  C.  G* 
,,,  ook  het  Nieiuvc  beftrijden.     De  Opfchriften   der  ^'^j.'    ^-J* 

„  Lofzangen ,  Pfahnen  en  Liederen ,  heeft  hij   ge- -* 

,■,  heel  weggeworpen ,  en  alle  Pfahnen ,  op  Joodfche 
„  wijze,  van  serubabel  en  ezechias  verklaard; 
j,  alleen  drie  van  dezelven  paste  hij  op  ciiristus 
5,  toe.  Ja,  hij  heeft  zelfs  het  allerheiligfle  Hooglied, 
j,  hetwelk  van  alle  kenners  der  Godlijke  dingen,  én 
„  van  alle  Christenen  geprezen  is  geworden ,  aan 
„  alle  Gemeenten  der  Wereld  bekend,  en  zelfs  van 
5,  Jooden,  die  vijiinden  van  Christus  Kruis,  be- 
j,  wonderd  is,  op  eene  wellustige  wijze,  naar  zijne 
5,  hoeriishtige  denkwijze  en  tong,  uitgelegd;  hij  heeft 
,,  het  met  ongeloofliike  roekeloosheid  r^/;  ^^  j9/yZ'(f/Z'ö^- 
5,  ken  afgefcheiden.  En  wat  zou  niet  de  uitvuider  en 
5^  vader  der  Godlooshcid  ,  die  in  hem  werkzaam 
j,  was,  al  doen?  Daarom  heeft  hij  ook  de  beide 
,,  Boeken  der  Chronieken  ,cn  het  Boek  esra  insf^e- 
,,  lijks  verworpen."  Ondertusfchen  was  in  den  grond 
de  voorname  misdaad  van  tiieoöörus,  dat  hij  die 
wyflieke  en  allegorifche  wijze  van  uitleggen  verwierp. 
Welke  ten  dezen  tijde  bijna  algemeen  was  aangeno- 
men, welke  hij  ook  in  een  afzonderlijk  werk  had 
aangetast,  hetwelk  facundus  (*)  zijn  gefchrift  or^r 
de  allegorie  en  gefchiedenis  tegen  origenes,  maar 
E^EDJESU  (t)  zijne  vijf  Boeken  tegen  de  allegoristen 

noemt , 

(*)Z.'IIL  C.  6.  p.  3^2.     CtjC.  ip. />.  z^.cd.Asferfn 

IX.  Deel.  K 


«58  KERKELIJKE 

III  noemt,  en  vvaarfchijnlijk  meent  liberatus  (♦)  met 
BOEK  2ijne  menigvuldige  fchriften  tegen  okigenes  geen 
Hoofdfl:.  ander,  theodorus  zocht  dus  naar  den  woordeüj- 
na  C.  G.  ijen  zin  der  H.  Sciirift ,  en  verwierp  fomraige  Boe- 
tot  4-0*  ^^^^  ^^^  onecht ,  waar  in  hij  wel  te  veire  kon  gaan , 
■  maar  tevens  zijne  voorgangers  had.     Uit  de  woor- 

den van  LEONTius  zou  men  echter  nauwlijks  kun- 
nen opmaken ,  of  hij  de  Gefchicdenis  van  jo&  voor 
een  zedenlijk  verdichtzel  gehouden,  dan  of  hij  dit 
Boek  geheel  als  onecht  verworpen  hebbe,  welk  laat- 
fte  echter  door  andere  uittrekzels  uit  zijn  werk  (f) 
bevestigd  wordt. 

Met  dit  alles,  en  niettegenftaande  zich  itKonJian- 
tinopolen  alles  reeds  verëenigd  had,  om  theodorus 
te  veroordeelen  5  had  de  Afrikaanfche  Bisfchop  fa- 
CUNDUS  edelmoedigheid  genoeg,  om  theodorus, 
wegens  zijne  fchriftverklaringen ,  maar  bijzonder  te- 
gen eene  befchuldiging  te  verdedigen,  dat  hij  alk 
Voorzeggingen  op  Christus  ofgefneclen  had  (§). 
Men  was  zoo  ver  gegaan,  dat  men  aan  den  ééncn 
kant  beweerde ,  dat  theodorus  ,  met  de  Godloos- 
heid van  eenen  Jood,  de  Godheid  van  christus  ge- 
loochend  had  ^  zelfs  liet  men  den  Keizer  justinianus 
dit  in  ééw  van  zijne  Plakaaten  hem  te  last  leggen, 
maar  aan  den  anderen  kant,  maakte  men  hem,  als 
eenen  verachter  van  het  Oude  Testament^  tot  eenen 

Ma- 

(*)  bi  Breviar.  Cap.  24. 

(t)  Concil.  Conflantimp,  II.  CoUat.  lY.pag.  86,  87, 
ed.  Hardiiw. 

CS)  Dt'fens.  trium  Capitul.  L.  III.  C.  6.  p.  %6o. 


GESCHIEDENIS.  i^p 

Manlche'èr.    Tegen  het  één  en  ander  verdedigt  hem     lil 
IPACUNDUS,  en  toont,  dat  hij  niet  alleen  Voorzeg-    ^^^^ 
gingen  der  Profecten  van   Christus   erkend,  maar  jjoof^jj^^ 
ook  den  Verlosfer  als   waarachtig  God  en    Mensch  "^  C.  G« 
beleden  heeft,   ernesti  (*)  gist  zelfs ,  dat  men  het  ]^^  "fA*^ 
THEODORUS    als    ccnc  Joodschgezindheid  hebbe   te-  - 

gengeworpcn ,  dat  hij  den  Hehreeuwfchen  Tekst  uit 
-het  inwendige  van  die  Taal,  en  niet  uit  de  aange- 
nomene  Griekfche  of  Latijnfche  Vertaling ,  verklaarde. 
EBEDjESU  telt  op  zijne  lijst  XLV  Dcelen  van  Schrif- 
ten van  THEODORUS.  Het  grootfte  gedeelte  derzel- 
ven  is  uitlegkundig.  Daar  onder  noemt  men  voor- 
eerst eene  uitlegging  van  het  eerfle  Boek  van  moses, 
waar  uit  plaatzcn  voorkomen  in  de  Handelingen  der 
vijfde  algemeene  Kerkvergadering  (f).  fotius 
maakt  ook  gewag  van  dit  werk  (§3,  en  zegt,  dat 
JOANNES  PHILOPONUS,  in  Zijn  Boek  over  de  Schep- 
ping^ de  gronden  dezer  verklaring  meermalen  ge- 
toetst heeft,  hetwelk  wij  in  dit  werk  van  philopo- 
Nus  ook  daadlijk  vinden  (**).  cave  meldt  wel(ff)j 
dat  'er  van  dit  uitlegkundig  werk  van  theodorus 
ook  vele  overblijfzelen  zijn,  in  de  aanëengefchakelde 
verklaring  uit  de  oude  uitleggers  ovet  de  vijf  Boeken 

van 

(*)  Narrat,  Critica  de  interpret,  prophet,  MesfiuHt 
in  Eccles.  Christ,  Opitsc.  Theol.  pag.  504. 

(t)  Collat.  IV.  pag.  85.  Tam.  III.  ed.  Hard, 

(J)  Cod.  XXXVUl.pag.  24. 

(**)  //;  Caput  I.  Genes.  do  mundi  creatione  Libri  VII, 
Fienn.  Aiiflr.  1630.  410. 

(tj)  Hiit.  Litter.  SS.  Eccles.  Vul.  I.  pag.  385, 


n6o  K  E  Pv   K   E  L  IJ  K  E 

"^  ni       van   MOSES,  door   franc-    zephyrus   (*),   maaf 

BOKK      FABRicius  (f)  verzekert,  daar  niets  dergelijks,  maar 

HooVdd.  ^'^^  plaatzen  van  theodorus  van  Heracka  en  tiieg- 

na  C.  G.  DORETUS ,  aangetroflen  te  hebben.     Daartegen  heeft 

tol     y^"^^-»  ^"  ^^"  andere  foorrgelijke  verzaiTiL-Hng   (§),  en 

. 'in  Handfchrifren  van  fourtgelijke   inhoud,   welke    in 

de  CoisHnifche  Boekerij  bewaard  worden  (**) ,  fom- 
tijds  den  naam  van  tüeodorus  van  JMopsvestia  ge- 
vonden. 

Zijne  Verklaring  der  Pfalmen  werd  door  hesv- 
CHius ,  een'  Ouderling  te  ycrtifalem ,  valsch  be- 
ticht (tt)  9  dat  zij  met  Joodfche  leugenachtigheid 
gefchrcven ,  en  in  dezelve  alle  Voorzeggingen  op 
CHRISTUS  ontkend  waren.  Dus  blijft  het  ook  twij- 
felachtig, het  gene  hij  'er  bijvoegt,  dat  theodo- 
rus, omdat  dit  Boek  algemcene  klagtcn  en  gevaar 
voor  hem  verwekte,  wel  beloofd  hebbe  hetzelve  te 
zullen  verbranden,  maar  zijne  belofte  niet  volbracht, 
en  het  Bock  in  het  geheim  gehouden  heeft;  nog 
minder  kan  men  hem  gelooven,  dat  de  Bislchop  van 
Mopsvestia  de  Menschwording  van  Gods  Zoon  ver- 
loochend, maar  alleen  een'  mensch  met  het  Godlijk 
Woord  verbonden  heeft  laten  zijn.  Tegen  het  één 
en    ander   heeft    de   Bisfchop   facundus   hem   zeer 

goed 

(*)  Catena  PP.  in  Pentateitchum, 
( t )  Bihlioth.  Gr.  Fol.  IX.  pag.  1 59* 
(5)  ylhyu.  Lipomanni  Catena  PP.  in  Ccuefii}. 
(♦*)  Catena  PP.  in    Leviticum ,   Juftuim ,    LL.   Judi' 
cum  ,  Rtit'i  et  IV  Repim. 

(tt)  In  Act.  Conc.  Co::Jlr.nt,  II.  Collat.  V.  p.  104. 


GESCHIEDENIS.  261 

goed  verdedigd  (*^,  bij  welke  gelegenheid   hij   eene      III 

proeve  van  tiieodorus  verklaring  over  den  XLVltcn     ^^^^ 

Pialin  geeft;  eene  andere  vindt  men  over  den  XXIlIlen  Hoofdft. 

in    de    Handelingen   der    meergemelde    Kerkvergade-  "'^  ^*  G. 

'^  Tnnr  ''6'X 

ring  (f).     Van  zijne   verklaring   van  job  ftaat  het  ^y^    ^,^' 

één  en  ander  in  de  gemelde  Handelingen  (§).  Dus  ■ 
ook  zijn  aldaar  (**)  ecnige  plaatzen  overgebleven 
over  het  Hooglied^  fclioon  ebedjlsu  geene  uitleg- 
ging van  hetzelve  op  zijne  lijst  heeft.  Zijne  uitleg- 
ging over  den  Prediker  van  salomo  ,  over  de  uvet 
Boeken  der  Koningen ,  en  de  vier  groote  Profeeten , 
kent  men  alleen  bij  naam;  maar  uit  die  over  de 
twaalf  kleine  Profeeten  liaan  drie  kleine  plaatzen  in 
deHandelins;en  (ft),  doch  het  geheele  werk  zal  vol- 
gends LAMBECius  (§§)  in  een  Handfchrift  in  de  Kei- 
zerlijke Boekerij  te  Weenen  nog  voorhanden  zijn. 

TiiEODOKUS  heeft  ook,  over  de  meeste  Boeken 
van  het  Nieuwe  Testament^  uitvoerige  verklaringen 
gefchreven.  Eenige  iiittrekzels  uit  zijnen  Commenta- 
rius  owQX  MATTHEUS  vindt  men  bij  facundus  (***) 
en  in  de  Handelingen  der  VdeAV^^'r^r^ö^éT///^  (fff). 

Of 

C*)  Libr.  IX.  Cap.  \.  pag.  486. 

Ct)  Colt.  IV. />.  78.  Verg.  Coll.  V. />.  94.  Men  zal 
ook  in  de  Catetut  PP.  in  Pfalm.  ed.  a.  Dan.  Batbaro 
et  Ptalth.  Corderio  overblijfzolen  van  deze  Verklaring  der 
Pfalmen  vinden,     (f)  Coll.  IV.  /».  85. 

(**)  Coll.  IV.  p.  88.        Ctt)  Coll.  IV.  p.  78. 

C§§)  Comvi.  de  Blbl.  Cccf.  Vindob.  T.  IV.  p.  \6o. 

C**)  L.  III.  C.  4.  p..Z^6.  L.  IX.  C.  2.  p.  480. 

(ttt)C(^//.  IV. />.  79,  82,  84,  85. 

R  3 


2(5j  k  e  r  k  e  l  rj  k  e 

II!       Ot' liij  ook  de  Euangclie-Gefchicdenis    van   markus 

BOEK     fchriftelijk  verklaard  hebbe,   is   onzeker.    Zekercr  is 

Hoofdrt.   liet,  dat  hij  over  lukas  gefchreven  lieeft  (*).   Veel 

oa  C.  G.  meer    plaatzen  zijn   'er  bewaard  gebleven   uit   zijne 

Tont"    0K5 

m    lyó.  verklaring  van   joannes   ( f ).     Men   mag  hier   bi}» 
w  voegen  theodorus  Redenvoeringen  over  de  Wonder^ 

werken  van  Christus,  van  welken  de  tweede  ook 
in  de  Handelingen  der  Kerkvergadering  van  Lateranen 
van  het  jaar  649  (§)  gemeld  wordt.  Eene  plaats  uit 
zijne  verlclari^ig  van  de  Handelingen  der  Apostelen 
kan  voor  de  Bisfchoppcn  der  vijfde  Kerkvergadering 
aandootlijk  geweest  zijn  (**).  theodorus  fchrijft 
in  dezelve  ,  dat  de  Christenen  naar  christus  ge- 
noemd zijn,  zoo  als  de  aanhangers  eener  gezindte 
naar  derzelvcr  llichter  den  naam  dragen,  bij  voor- 
beeld ,  de  Plaionisten ,  Epikuristen ,  Maniche'èn  enz. 
In  eene  oirkondc  van  den  Roomfchen  Bisfchop  vi- 
GiLius,  die  ook  tot  de  Handelingen  dezer  Kerkver- 
gadering behoort  (ff),  wordt  deze  plaats  rond  uit 
dus  uitgedrukt,  dat  theodorus  christus  gelijk  ge- 
field 

>  (*)  Act.  Concil.  Conflantin,  II.  Collat.  IV.  pag.  75, 
Caten.  PP.  /'«  Lucam.  C.  ii.  Sect.  60, 
"  (f )  Bij  FACUNnus  Lier.  IX.  Cap.  3.  pag.  492.  Ccvc. 
Conflant.  II.  Collat.  IV.  p.  75,  7^»  81.  voornanmiijk  iq 
de  Catena  PP.  Grac.  in  S.  Joannem  in  lucem  edita 
^  Balth.  Corderio  /Intverp,  1630.  fol. 

(§)  In  Harduin.  Act.  Concil.  Tom.  III.  fag.  8p5, 

(♦♦)  Collat.  IV.  pag.  j6. 

(ft)  viGiLii  Confiitutum  pag.    543.  in  iiarduini  Act., 
Ccncil.  Tom.  lU. 


GESCHIEDENIS.  -163 

fteld  had  met  plato,  epikurus  en  manicii/eus      III 

en  MARCiON.    Eindelijk  had  ook   theodorus  ver-     ^^^ 

klaringen    gegeven  over  alle  de  Brieven    van  pau-  Hoofdft. 

LUS  (♦).  "^  C-  G. 

T'isr  'X^'x 

Bchalven  deze  talrijke  uitlegkiinciige  fchriften ,  [^^  .^^' 
noemt  ebedjesu  nog  vele  andere  Boeken  van  tiieo-  — — 
DORUs;  van  de  meesten  dcrzelven  zijn  enkel  de  op- 
fchriften  overig.  Hier  toe  behooren  zijn  werk  van 
het  Priestei-dom  ^  van  den  Heiligen  Geest  ^  tegen  de 
Magie,  vvaar  van  ook  fotius  (f)  gewaagt,  als 
van  eene  verklaring  der  rechtzinnige  leerc;  anderen 
aan  de  Monniken ,  van  de  donkere  fpreekwijze ,  van 
de  volkomenheid  der  werken^  eene  verdediging  van 
I5ASILIUS  den  Grooten  tegen  eunomius,  welker  ge- 
grondheid  door  fotius  ( § )  geroemd  wordt ;  de 
verzameling  zijner  Brieven,  waar  uit  blijkt  (**) , 
dat  THEODORUS  van  Mopevestia  meermalen  onder 
den  naam  van  theodorus  van  Antiöchi'è  voorkomt; 
eindelijk  zijne  Preek  over  de  Wetgeving.  Andere 
fchriften,  als  zijne  nog  geheel  voorhanden  zijnde 
Geloofsbelijdenis  ;  de  plaatzen  uit  zijn  werk  tegen 
eunomius  ;  uit  een  ander  van  de  Sacramenten ,  waar 

van 

( * )  Uit  die  aan  de  Romeinen  ftaat  eene  plnnts  bij 
FACUNDU?  Libr.  III.  Crtp.  6.  pag.  3ör.  en  uit  dien  aan 
de  Hebreen  eene  in  Conc,  Confl.  II.  Coll.  IV.  i».  8 1 ,  83. 

(t)  Cod.  LXXXl.  pag.  200. 

(§)  Cod.  IV.  pag.  8.  Vergel.  Cod.  CLXXVII.  pag. 
400.  alwaar  fotius  zijn  Twistfchn'ft  tegen  eunojhus 
noemt,  wanromtrent  men  onzeker  is,  of  dit  hetzelfde  zij. 

(**)  FOT.  Cod.  CLXXVII.  p.  Z96. 

R4 


ft(§4  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Til       van    waarrcliijnlijk    cqn   gedeelte  met    het  opfchriftj 

BuKK      ^^;;  de  Dopelingen ,  wordt  aangehaald;  uit  zijn  Boek 

Hoofdih    v^fi ^e  3Iensch wording,  insgelijks   van    den   aanne- 

na  C.  G.  menden  en  aangenomcnen ,  ( misfchien   tegen   Apoli 

Tnnr  %^% 

tot    4-6  LiNARius  ,)  hangen  zoo  naainvkeurig  üimen  met  de 

Nestor iaanfche  en  Eutychiaanfche  twisten,  dat  zij 
bij  derzelver  Gefchiedenis  zullen  voorkomen ;  gelijk 
van  zijn  gelchrift  :  t(gen  de  verdediging  der  leer 6^ 
van  de  Erfzonde,  boven  gewaagd  is. 

Nog  is   'er   cenc   Liturgie  van    tiieodoruS  ,   of 
eigenlijk  een  voorfchrift  der  gebeden,  met  welke  het 
Heilig  Avondmaal   gehouden   zou  worden.     Deze   is 
bij  de  Nestoriaanfche  Syriérs  zeer  vermaard   en   ge- 
acht; en  RENAUDOT  (*)  heeft  ze  met  eenige   aan- 
merkingen laten    drukken.     Ook  kon   het  wel  zijn, 
dat  zij  tot  zijn  Boek  van  de  Sacramenten   behoorde* 
LEONTius  (f)  fchrijfc ,  dat  theodorus   een  ander 
voorfchrift  voor  het  Avondmaal,   (^Blisfa,')  aange- 
praat hebbe  ,   dan  de  Gemeenten    van   de  Vaderen 
ontvangen   hadden.      Het  waren    lasteringen  ,    maar 
geene  gebeden,  met  welke  hij  de  verborgenheid   des 
Avondmaals,   als  een    werkelijk?    Antichrist,  opge- 
vuld had.      RENAUDOT    ondertusfchen   erkent  zelf, 
dat  'er  in    deze    zoogenoemde    Liturgie   niets    het 
minfle    onrechtzinnigs    voorkome.      Maar   het  was 
voor  LEONTIUS  genoeg,  dat   theodorus   voor  deii 
Vader  der  Nestorianerij  werd   uitgegeven,   om   ook 
^ijne  Littirgi:  Kcttcrsch  te  vinden.     Wij  willen   uit 

dc-r 
(*)  Liturg.  Oriënt.  ColL  T.  II.  p.  6^6-61S. 
(j)  Cotitra  Nestor,  et  Eutych.  L.  III.   C.  \9,  p.  578. 


G  E  S  C  IT  I  E  D  E  N  I  S.  i>6s 

itfeze  Liturgie  cciie  en   andere  plaats  overnemen,  die      III 
merkwaardig   mag   geüclit  worden.     Wij   lezen   daar     ^P^;"^ 
in    de    volgende    verklaring  (*):     „  W'i]  brengen  [loofdd. 
,,  uwe  glorievvaardige  Dricëenheid,    met   verbrijzelde  '^^  C.  G. 
5,  harten  en  ootmoedigen  geest ,  dit  levend  en  heilig  jj^j     , -^j' 

„  oIFer,  hetwelk  de  Verborgenheid  des   Lams  Gods  • 

„  is,  dat  de  zonden  der  Wereld  draagt,  en  wij 
„  bidden  en  fmceken ,  dat  het ,  Heere !  uwe  aanbid- 
„  denswaardigs  Godheid  behaage,  en  dat  van  uwe 
„barmhartigheid,  dit  rein  en  heilig  ofl'er,  door 
5,  hetwelk  gij  voor  de  zonden  der  Wereld  verzoend 
„  zijt ,  aangenomen  worde : "  Nog  meer  ontwik- 
kelt zich  de  denkwijze  van  den  Bidder  in  eene  an- 
dere plaats  (t)'  ?9  Over  ons  en  over  dit  ofFer 
5,  kome  de  gave  des  Heiligen  Geestes!'  Zij  woone 
„  daar  in,  en  daale  op  dit  brood,  en  op  dezen  be- 
„  ker,  zegene,  heilige,  en  verzegele  die,  in  den 
„  naam  des  Vaders,  des  Zoons,  en  des  Heiligen 
„  Geestes !  en  het  brood  worde ,  door  de  kracht 
5,  van  uwen  naam,  ciit  brood,  zeg  ik,  worde  het 
„  heilig  Jigchaam  van  onzen  Heere  jesus  chris- 
„  Tus  !  en  deze  beker  worde  het  bloed  van  onzen 
„  Heere  jesus  Christus!  opdat  ieder,  die  met 
5,  een  waar  geloof  van  dit  brood  eet,  en  van  dezen 
„  beker  drinkt ,  ó  Heere !  tot  vergeving  der  zonden , 
,,  tot  de  groote  hope  der  Opflanding,  tot  zaligheid 
„  der  ziel  en  des  ligchaams ,  en  tot  het  nieuw  le- 
„  ven  in  het  Hemelrijk  geraake.  "  Ondertusfchen 
kan  men  geen  naauwkeurig  onderzoek   doen  naar  de 

echt-i 
(*)  Pas-  6ip.  /.  c.        (t)  Pag.  621. 

R5 


266  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  echtheid  van  deze  door  renaudot  uitgegevene  IJ- 
BOEK  iurgie,  die  dezelve  wel  heeft  uit  ongetwijfeld  N'es- 
Hoofdit.  toridanfche  Handfch riften,  maar  van  welke  hij  zelf 
na  C.  (i.  bekent ,  dat  zij  tot  laater  eeuwen  behooren. 
tot  xvG  ^"  ^^  nieuwfte  tijden  zijn  'er  nog  belangrijke  over- 
■  blijfzelcn  van  fchriften  van  theodorus  in  het  licht 

gebracht.  Een  Grickfche  Monnik,  naderhand  Aards- 
bisfchop  te  Filadelphia  ^  niceforus,  gaf  in  het  jaar 
1772  eene  nog  ongedrukte  verzameling  van  uittrek- 
zels  in  druk,  onder  welken  ook  theodorus  menig- 
vuldigmalcn  voorkomt  (*).  Ook  heeft  opliet  ein- 
de der  voorgaande  eeuw  Profes for  munter  te  Kop" 
penhagen  nog  eenige  brokdukken  van  dezen  Bis- 
fchop ,  welke  tot  een  werk  tegen  den  Koizer  julia- 
nus fcbijnen  te  behooren,  uit  Haiidfchriften  der 
Keizerlijke  Boekerij  te  tyeenen  te  voorfchijn  ge- 
bracht (t).  Men  mag  nog  hoopen,  dat  'er  hier 
of  daar  nog  meer  van  hem  in  de  Hnndfchriften 
fchuilt,  maar  het  vermoeden  van  Ketterij  heeft  de- 
zelve doen  verduifleren ;  trouwens,  de  oude  Room- 
fche  Kerk  verwierp  zelfs  de  Kerkelijke  Gefchiedenis 
van  theodoretus  ,  omdat  deze  theodorus,  als 
een'  Rechtzinnig  Leeriiar,  geprezen  had  (§).  Wij 
fluiten  dit  bericht  nopens  theodorus,  met  de  aan- 
wijzing, dat  men  bij  fabricius   (**)   nog  het  édn 

en 

(*)  ^K^.N.Th.Bibl.W.Band  S.  z?^y.l\l. Band.  8.291, 
(  f  )  In  zijne  Fragm.  PP.  Gro'cor.  Fasa'c.  I.  pag.  79. 
fq.  Hüfui^  1788.  8vo. 

(§)  GRK.GOR.  M.  Libr.  VI.  Ep.  31. 

(**)  Bibl.  Gr.  Fol.  IX.  L.  V.  C.  32.  />•  153-1Ö5. 


GESCHIEDENIS.  2^7 

(Ml  ander  zal   vinden  van   polychronius.   Broeder      III 

van  TiiEODORL's,  die,  als  i^isfchop    van    Apamea  in     '^'^'^'^ 

•Sjm,  nog  vóór  het  jaar  431,  overleden  is,  en  van  [^oofdfl. 

de    overblijfzclen    van   zijne    uiilegkundige    fchriften  '^^  C.  G. 

,       p..,    ,  Jaar  363. 

over  den  Bijbel.  {^^    ^^^^ 

Heeft    de    blaam  vxw  onrcchtzinnigheid   ons   van 

het    bezit  der   fchrirten   van   theodorus    beroofd ,  l^'^y^"^' 

'  benclitett 

men  mag  het  daar  tegen,  voor  een  goed  gedeelte,  van  au- 
aan  den  roem  van  rech'zinnigheid  toefchrijven ,  dat  ^^^tinui 
wij  zoo  veel  van  augustinus  overhebben.  Wij 
mogen  dezen  zoo  aanzienlijken  en  vermaarden  Kerk- 
leenïar,  die,  zijn  gantfche  leven  lanj?,  zoo  arbeid- 
zaam was ,  in  het  beftrijden  der  Ketters ,  en  die 
daar  voor  gehouden  werden,  niet  met  ililzwijgcn 
voorbijgaan. 

AURELius  AUGUSTINUS  aanfchouwde  het  levens-  Ziinetre- 

licht    te    Tn^aste.    eene    ftad   in   het   Afrikaanfchc^ '^'^^'^^^ 

]  o-.ivoe- 

Landfchap  Numidië^  den  i3den  November  des  jaars  ding. 

354.  Zijn  Vader  patricius  ,  een  burger  aldaar, 
was  toen  nog  een  Heiden,  maar  die  tegen  het  einde 
van  zijn  leven  het  Christendom  aannam ,  waar  toe 
zijne  huisvrouw  ,  monica  of  monnica  ,  eene 
Christin,  vrouw  van  voorbeeldige  zachtiiartighcid  en 
kloek  verftand,  het  meest  toebracht;  gelijk  zij  ook, 
met  ongcmecne  tederheid,  voor  haar  kind  zorgde; 
en  hem  al  vroeg  genegenheid  tot  het  Christendom 
inboezemde;  waarom  het  knaapjen,  in  eene  zwaare 
ziekte  gevallen ,  ook  begeerte  toonde ,  om  den  doop 
te  ontvangen,  welke  door  de  zorgvuldige  moeder, 
naar  de  denkwijze  van  dien  tijd ,  was  uitgefleld , 
pmdat  men  geloofde,  dat  de  doop  flechts  voorgaan- 
de 


ft68  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III       óc    zonden   afvvaschte.     Dewijl  het  kind   bcrftclde, 

BüKK      averil  ook  de  doop  op  nieuw    uitgebeld,  waar  over 

lIoufdH:.  AUGUSTINUS   zelf,   in   laater  jaaren  ,   zijne  aanmer- 

m  C.  G.  kingen   maakte ,   en  erkende  ,    dat  zijne   moeder  als 

tor  i-ö  voorzien  had,  aan  hoe  vele  verzoekingen  zijne  jeugd 

zou  blootgelleld  wezen  (*). 

Zijne  let-      Beide  zijne  ouders  wenschten,   dat  bij  zich  op  de 

teroefe-    wetenfciiappen    moet   toelegsen;   ziin   Vader,    opdat 
Kingen.  1     A.'     u  I  - 

hl]    eens   m  ae    vVcreld    zou   opgang    maken,  zijne 

Moeder,  opdat  bij  daar  door  tot  Godsvrucht  mogC 
opgeleid  worden.  In  de  naburige  flad  M^cJnura , 
legde  bij  zich  dan  op  de  Spraakkunde  en  Wellpre- 
kendheid  toe ,  en  vond  veel  fmaak  in  de  Gileerd- 
licid  der  Romeinen.  I^Iaar  van  de  Griekfche  kreeg 
hij  eenen  afkeer ,  omdat  zijn  Leermeester  hem ,  door 
vrees  en  ftrafFen ,  daar  toe  dwingen  wilde.  Hij  bleef 
dus  in  het  Grieksch  achterlijk,  zoodat  hij  naderhand 
zelf  beleed ,  dat  hij  de  fchriften  der  Griekfche  Kerk- 
leeraars over  de  Drieëenheid  ,  even  zoo  min  als  de 
andere  Afrikanen ,  lezen  kon  C  t  )• 
Zijne  b'ji-     Op  deze  wijze  was  augustinüs  XV  jaaren  oud 

^^'"^P"""'»- o-evvorden ,  toen    zijn  Vader   hem  te   Tapaste  t'buis 
heid  in      *'  '  ,     ,  ^  fr        ,        , 

Kijne         deed  komen,  om  de  kosten  te   fparen.     Vervolgends 

jeugd.       liep  iiij  een  jaar  ledig,  en  zijn   Vader  was   bedacht, 

hem    te  laten    trouwen  ,    terwijl   zijne   Moeder  hem 

voor  de   buitenfporigheden   der  ontucht   vvaarfchuw- 

de, 

(*)  poss.  Vit.  Mg.  C.  ï.  p.  164.  /-hn.  ad  T.X.  Opp» 
AUG.  Cofifcsf.  L.  I.  C.  1 1 .  />.  53.  />.  IX.  C.  8 , 9./>.  1 1 9.  r.  I. 

(1)  AUGUST.  Confes.  L.  I.  C.  13,  14.  p.  54-  -^'  ^^- ^» 
3.  p.  59.  de  Trimt.  L.  III.  C.  i,  T.  VIII.   Opp.  p.  561. 


GESCHIEDENIS.  ^69 

de,   maar  de  knaap  dit  verwaarlozende,  gaf  zidi ,      III 
met    zijn    gezellchap,    over,    aan    alle    dartelheden.     ^"I^**- 
Evenwel  bekent  bij ,  God ,  ten  dezen  tijde ,  gebeden  Hoofdft. 
te    hebben  ,    om    de    gave    der    kuischheid  ,    doch  "*'•  C-  ^■' 
niet    vóór   dat    hij   zijne    begeerten   niogt  verzadigd  {q^    '  ^* 

hebhen.     De  lange  lediggang ,  in  welken   hij  leefde  , ■ 

verleidde  hem  ook,  uit  enkelen  moedwil,  tot  ge- 
iDeenlchappelijken  ditfdal  (*).  In  zijn  werk,  zijne 
Belijdenis  genoemd,  bekent  hij  dit  alles,  en  trekt 
daar  uit  een  gevolg  ter  bevestiging  van  zijne  denk- 
beelden over  het  aangeboren  zedenbcderf. 

Met  het  begin  van   zijn   X Vilde  j:var,   of  in   het  Zijne  oe- 
jaar  371,  kwam  augustinus  te  Karthago ,   alwaar  ^'■'"'"5  in 
hij ,  onder  de  leerlingen  in  de  Welfprekendheid ,   tot  fprekend- 
den  eerden  rang  opklom.    Maar  te  gelijk  kwam  zijn  ^''-''d. 
zedelijk   gevoel  in  een  nieuw  gevaar.     Zijne  mede- 
ftudenten  waren  zoo  moedwillig,  dat  men  hun  alge- 
meen den  naam  van  vernielers  of  verfloorers ,  (^Ever-^ 
fores,^   gaf;    aan   deze   ongebondenheden    gaf  ech- 
ter AUGUSTiNUs  zich  uict  over,  maar  niet  zoo  ge- 
lukkig  wachtte    hij   zich  voor  de    verzoekingen   tot 
wellust.    Eindelijk  verkoos  hij  zich   eene   bijzit,   bij 
welke  hij  eenen   zoon   had, '  adeodatl'S   genoemd, 
die,  volgends  zijn  verhaal,  al  vroeg  groote  bekwaam- 
heden liet  blijken ,  en  naderhand  met  zijn'  Vader  ge- 
doopt ,  maar  kort  daar  na  gcllorven  is  (f). 

In 

(*)  Conf.  L.  II.  Cap.  3,  4-  /"•  59-  C.  6.  p.  61.  L.  VIII. 
Cap.  7.pag.  110. 

Ct)  ^UG.  Omf.  L.  III.  C.  1-3.  p.  63.  /..  V.  c.  e.  p. 
2i.  L.  IX.  C.  6.  p.  tl  8.  dé-  benta  vita  p.  228.  Opp.  T, 
l,  £ju:d.  Lib,  de  Magiitro  p.  401.  /.  c. 


270  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

in  Iii  dien  tijd ,    toen  augustinus   dus  bujtcnfporig 

BOEK  leefde,  verloor  hij  zijnen  Vaader;   maar  een  rijk  Bur- 

Hoül'dft.  g^^  v^"   ^y"^  Vaderflad    ging,    met  zijne  Moeder, 

na  C.  G  voort, voor  zijn  onderhoud  xzKarthago  zorgen.  Hier 

J'i^r  363  CTjif  nicn  hem,  naar  de  gewoonte  van  dien  tijd,  in  het 

tot    476    °  7  o  j    7 

^.  ftudeeren,  het  Boek  van  cicero   te  lezen.   Horten* 

Hij  leest    a-^^  ocnoemd ,  hetwelk  thans   niet  meer  voorhanden 

cicrRo 

deH.S.'    is.     Dit  Boek  maakte  eenen  fierken  indruk  op   hem, 

en  ARi-     en   richtte    zijne    neigingen    tot  het    onderzoek    der 
woTELEs  -yyjjgi^gj^  ^  ^^  voomaamlijk  tot  God  zelven ,  de  bron 
der  Wijsheid,   alleen  mishaagde  het  hem,  den  naam 
van  CHRISTUS   daar  in  niet   te   vinden.    Hij  begon 
daarom  de   Heilige  Schrift   te  lezen,  maar  in  deze 
vond  hij  die  waardigheid  niet,  welke  bij  in  cicero 
bewonderd  had.     Trouwens,  hij  las  ze  in  eene  al  te 
letterlijke  Latijnfche  Overzetting,  hoewel  hij  dit  toe- 
fcln-ijft  aan  zijnen  hoogmoed,  die  niet  tot  de  Heil^ 
Schrift  wilde  nederbuigen ,  en  aan  zijne  onbekwaam- 
heid, om  tot  haar  binnenfle  pit  en  merg  in  te  drin- 
gen (*).    Van   eenen  anderen  kant  trok  hem  het 
Boek   van  aristoteles   over   de   KategorVèn.     Dit 
verftond  hij  volkomen ,  zonder  iemands   hulp ,    als 
ook  een  aantal  fchriftcn  over  de  vrije   kunden,   bij- 
zonder over  de  Redenkunde,  Rcdcleer,  Meetkunde, 
Toonkunst   en   Rekenkunst.     Bovendien   mnakte  hij 
zich   ook  bekend   met  vele  Boeken  der  Wijsgeeren 
over  de  Starrcnwichclarij  (f), 
ïlij  wordt     Een  jongeling  van   XX   jaaren ,  zoo  leergierig  en 

ver- 

(*)  Confe^f.  L.   III.   C.  4,  5.  p.  64.  fq, 
(t)  /</.  /.  c.  Z,.  IV.  C.  ló.  L.  V.  C.  i. 


GESCHIEDENIS.  271 

vernuftig,  was  bereid,   om  zich  onder  de  banieren      III 

van  eene  of  andere  gezindte  te  begeven ,  en  verfchei-     "Pj^* 

dene  bekoringen  liepen  famen,   om  hem  omtrent  het  fioofdH. 

jaar  374  tot  de  Blanichehi  te    voegen.     ,,  Ik  ben,"  "^  C.  G. 

fchrijft  hij  (*),    „  uit  geenc  andere  oorzaak"  onder  J^''^    ^S 

„  deze  lieden  geraakt,  dan    omdat  zij  verze];erden , 

„  dat    zij   die   genen,  welke    zich   aan  hen  wilden  ^?"  ^^' 

. ,  ,       ^ ,  mcheer. 

5,  toevertrouwen  5  met  verwijdering  van  het  ichroom- 

5,  vallig  aanzien,  enkel  door  de  eenvoudige  rede^ 
„  tot  God  leiden,  en  van  alle  dwaling  bevrijden 
„  wilden. "  Zij  hadden  het  woord  waarheid  be- 
(Icndig  in  den  mond,  en  deze  was  het  juist,  waar 
hij  zoo  ijverig  naar  traclitte  (f).  Ook  brachten  zij 
hem  door  vcricheidene  vragen  en  tegenwerpingen  in 
verwarring  (§),  hoewel  hij  hen  vervolgends  een' 
hoogmoedigen ,  waanwijzen ,  en  vleeschlijk  gezinden 
aanhang  noemde  (**).  augustinus  zich  bij  de 
Maniche'èn  gevoegd  hebbende,  poogde  ook  anderen 
over  te  haaien,  en  werd  daadlijk  door  fommigen, 
naderhand  als  zijne  vrienden  bekend  geworden,  on- 
der welken  alypius  en  honoratus  ,  nagevolgd  (ft)» 

On- 

(*)  Z)^  utilitate  credencU  T.  VIII.  Opp.  p.  34. 

^t)  Covfe^f.  Libr.  III.  Cap.  5.  pag.  6$. 

(§)  /.  c.  C.  7.  p.  66.  de  morib.  EccL  Cath.  L.  I.  C. 
2.  T.  I.  Opp.  p.  511.  Seni:.  LI.  C.  5.  T.  V.  Opp. p.  200, 

(**)  Covfisf.  Libr.  III.  Cap.  6.  pag.  65.  Vergel. 
Dec/  IV.  B/adz.  2^5. 

Clfj)  AUGUST.  L.'3r.  de  duabin  animnh.  contra  Ma- 
nich.  Qap.  9.  T.  VIII.  Opf>.  p.  6\.  Confcsf.  L.  VI.  C.  7, 
p.  90.  de  ntilit,  cred.  l.  c.  p.  35. 


272  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ni  Ondertusfclicn  ,  hoewel  hij  verfcheidene  jaaren  d< 
BOEK  Maniche'én  toegedaan  bleef,  werd  hij  nimmer  tot 
Hoofdft.  de  hooger  klasfen  onder  hen,  niet  ééns  AtvOudfien^ 
iin  C.  G.  veel  min  der  L7/r^r/^(72e«e« ,  toegelaten ,  maar  was  altijd 
tot  476  ^"^*^^  onder  de  Toehoorders ,  zoocht  hij  niet  eens  wist, 
■  hoe  het  met  hun  iVvondmaal  en   hnnne  geheime  in- 

richtingen gefield  was.  Hij  zelf  geeft  daar  van  tot 
re  Jen  (*),  dat  hij  altijd  had  waargenomen,  dat  de 
Blanicheën  beter  in  (laat  waren,  anderen  te  weder- 
leggen, dan  goede  bewijzen  voor  hun  leerflclQl  aan 
te  voeren;  hoewel  men  zou  mogen  vermoeden,  dat 
zij  hem  niet  genoeg  vertrouwd  hebben ,  om  hem  ho-i 
ger  te  laten  klimmen  (f). 
B-oef-         Zijne  Moeder  beweende  dezen  afval  meer,  dan  zij 

heid  71]     ^nne  dood  betreurd  zou  hebben.     Ook   verzocht  zii 

ner  Moe-  ^  ,. 

der  over    eenen    Bisfchop,    die  msgelijks    een   Maniche'ér  ge- 

heiu.         weest  was,  te  beproeven,    of  hij    hem  niet  tot  het 

Katholiek  Geloof  terug  kon  brengen.    Als  deze  zijne 

bekering  aan  deli  tijd  ootdeêKle  te  moeten  ovcrlaren, 

drong  zij,    met  zoo   overvloedige  traanen,   bij  hem 

aan ,  dat  de  Bi.'^fchop  haar  met   deze   uitfprar.k  be* 

daarde:     „  Het  is   onmogelijk,   dat  een   Zoon  van 

„  zoo    vele    traanen    verloren    gaa !  "      Dewijl    zij 

tevens    zich    door    eenen     droom     in    deze     hoop 

verftcrkte  ,   vergunde    zij   hem   weder   de  verkecring 

in    huis   en   aan    tafel,   welke    zij    hem    verboden 

had, 

(*)  7)^  ntilit.  crccl.  Cap.  I.  Tom,  VUL  p.  34. 

(t)  AUGUST,  contra  lift.  Petiliani  L.  III.  C.  17.  7. 
IX-  Opp.  p.  209.  contra  Fortun.  Manich.  Disp.  p.  ó8  « 
6^.  contra  Ep.  Mankh.  C.  3.  T.  VIII. />.  112, 


GESCHIEDENIS.  27^ 

had  (*).    Hij  was  toen  naa  Ta^aste  terug  gekeerd,      Hf 
alwaar  hij,    volgends   possidius   (f),   de  Spraak-    '^^^'^ 
kunde  onderwees.    Het  gene  hij  zelf  zegt  (§),   dat  Hoofdft. 
hij    de    Rcdenrijkkunst    hebbe    geleerd,   fchijnt  van  ^^^  C.  G* 
Karthago  ,  en  een   laater  jaar,   verdaan  te  moeten  ^^^  ^-^* 
worden.     In  de  beide  lieden  was  alypiüs  zijn  ver-  . 
trouwde  vriend  en  toehoorer  (**),  die  hij   ook  van 
zijne  neiging  voor  de  Kampfpelen  in  den   Circus  af- 
trok.    Daartegen   werd    hij   te   Tagaste  ^    door    het 
verlies  van  eencn  anderen  zijner  geliefdfle  vrienden, 
ongemeen  aangedaan.    Dezen   had  hij  insgelijks  tot 
het  Manicheisme  overgehaald;   deze   werd,   in   eene. 
doodlijke    ziekte,    gedoopt,    zonder    dat  hij  ergens 
van  wist;   toen  hij  weder   bij    zich    zelven    begon 
t€  komen ,  wilde    augustinus    over    dezen    doop 
met  hem  boerten;  maar  hij  werd  door  hem  met  on-, 
genoegen  ontvangen;  zijne  denkwijze  was  nu  geheel 
veriinderd;  eii   na   weinige  dagen  overleed   hij.     De 
fmart  ,     die    augustinus    daar    over    ondervond  , 
noodzaakte  hem,  uit  zijne  Vaderflad  zich   naa  Kar- 
thago te  fpoedcn  (ff)* 
AUGUSTINUS  zelf  geeft  ons  van  zijn  leven   en  ge-  Schets 

drag ,  terwijl  hij  te  Karthago  als  Lecriiar  der    VV^el-  ^^"  zijn 

*^  .       •  •  Icx'cn    " Is 

fprekendlieid  zich   onthield ,   en   in  het  gemeen  van  iontrei'inrr 

zijn  gedrag    zedert  zijn    XIXde  tot  zijn  XXVIIIfte  onderde 

•^^^•^'ers. 
(*)  AUGUST.  Coufc^f.  Libr.  III.  Cap.  ll.  pa^.  63. 

( f  )  nta  Augn%tin.  Cap.  i . 

C  §  )  f^orfesf.  Libr,  IV.  Cap.  2.  pag.  69. 

(♦*)  IbiJ.  Libr.  VF.  C/7p.  7,8.  pag.  90. 

(j-f)  /bid.  Libr.  IV.  C^p.  4.  pag.  ji, 

IX.  Deel.  S 


tot 


274  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  j^'ir»  ^^  volgende  fchets  (*).  ,,  Ten  dezen  tijde, 
BOEK  ^^  werden  wij  verleid,  en  verleidden  weder  anderen; 
Hoofdft.  9»  wij  werden  door  verfclieidene  begeerlijkheden  be- 
na  C.  G.  j^  drogen ,  en  bedrogen  weder  anderen ;  openlijk 
Jaar  363.  ^^  ^^^^  ^^  zoogenoemde  vrije  kunden ,  heimlijk  door 
—  „  eenen  valschlijk  zoogenoemden  Godsdienst.  Daar 
„  w^^-en  wij  hoogmoedig,  hier  bijgelovig,  overal 
„  ijdel.  Aan  de  ddne  zijde  ftrecfden  wij  naar  den 
„  ijdelen  volksroem ,  zelfs  tot  handenklappen  en 
5,  toejuichingen  in  de  fchouwplaats,  tot  kampge- 
5,  dichten,  en  flrijd  om  kroonen  van  hooi,  en 
„  nietswaardige  fchouwfpelen ,  en  onmatige  driften; 
5,  maar  aan  den  anderen  kant  wenschten  wij  van 
5,  dezen  trek.  gezuiverd  te  worden,  en  brachten 
5,  daarom  den  genen,  die  Uitverkozenen  en  Heili- 
5,  gen  genoemd  worden,  fpijze,  opdat  zij  ons  daar 
5,  van  Engelen  en  Goden  timmeren  mogten ,  door 
„  welken  wij  bevrijd  zouden  worden. "  Allerhande 
foort  van  Bijgeloof  was  van  de  Heidenen  thans  on- 
der de  Christenen  uitgebreid.  augustinus  wilde 
wel  van  zoogenoemde  Tooverij  en  Waarzeggers- 
kunden niets  weten;  maar  raadpleegde  des  te  vlijti- 
ger met  de  Starren-  Wichelaars.  Vruchteloos  zoch- 
ten dezen  en  genen  hem  daar  bij  de  oogen  te  ope- 
nen, tot  hij  een  voorbeeld  van  eene  mislukte  voor- 
zegging uit  de  Conjiellatie  kreeg,  onder  welke  twee 
Kinderen  te  gelijk  geboren  waren  (f). 

Ge- 

(*)  Coiifesf.  L.  l\T.  C.  I.  p.  69. 
(t)  Co7jfcsf.  Libr.  IV.   Cap.    3.  pag.   70,   71.  Libn 
VniéCap.ó.p.  y8. 


GESCHIEDENIS.  175 

Geduiirende  zijn  verblijf  te  Karthago,  fchrecf  bij,      UI 
omtrent  het  jaiir  380  «f  3H1 ,  zijn  ccrftc  Boe'v',  over.     ^^^ 
het  Schoone  en  Gepaste,  (^de  pulchro  et  apto»)    t)it  Hoofdfl, 
gelchrift,  aan  eenen  vermaarden  Redenaar  te  Home,  na  C.  G, 
HiÜRius,  opgedragen,  was,  toen  hij   zijne   ■^-''^'7^^-10^476* 
nis  oplleldc,  reeds  voor  hcni  zelven  geheel    verloren  — ■ — 
geraakt  (*).  Zijneer- 

Ondertiislchen    had    augustin'us    de    B'Ianiche'èn  (^^q^  \^q^ 

nader,   maar    tot   hun    nadeel,   leeren  kennen.    Hij  Schoone, 

had  onder  hen  algemeen  voorbeelden  van   flecht   ge-  pijjbe^inc 

drag,  zelfs  onder  hunne  uitvcrkozenen  ,  gevonden  (f),  aan  de 

Hij  ontmoette  thans  ook  tegenwerpingen  tegen   hun-  y'^\  ^\ 

ne    gevoelens,   die  zij    niet  konden   oplosfcn   (§).  JManiche- 

Evenwel  hoopte  hij  met  verlangen   op  de  komst  van  ^"tetwij-' 

fel  en ' 
den  Bisfchop  faustus  ,  wien  de  Manicheen  befchre- 

ven,  als  in  rtaat,  om  alle  tegenwerpingen  op  te  los- 

feii ;  doch  toen  deze  na  bijna  IX  jaaren   gewacht  te 

zijn,  te   Karthago  kwam  ,   vond  augüstinus   hem 

iiieer  eenen  zoeten  prater  ,  dan  eenen  fclierpzinnigcn 

geleerden  (**),  en  van  dezen  tijd  af,   hield  hij   op,    ' 

een  ijverig  Manicheér  te   zijn.     Evenwel  befloot  hij 

zoo  lang    bij    deze   partij   te   blijven ,   tot  een   beter 

Godsdienstrtelfel  aan   hem  zou   voorkomen   (ff). 

Ter- 

(*)  Confe^f.  L.  IV.  C.  13-15./..  75. 

(^\')  De  Morib.  Manichjeor.  Libr.  II.    C.ip,    19,    20. 
Tom.  I.  Opp.  png.  551. 

(5)  Confesf.  Libr.  V.  Cap.  u.  p.  84.   centra  Fortun; 
Maiiich.  Disput,  II.  p.  78.  T.  VII.  Opp.  etc; 

('*)  Zie  Deel  VH.  Bladz.  244. 

(tt)  Confcif.  L.  V.  C.  2-7'  P^S'  7^i 

S  3 


270  KERKELIJKE 

III  Terwijl  zijne   gevoelens   dus  begonnen  te  wanke- 

BOEK     1^3^^  reisde  hij  in  het  jaar  383  naa  Rome^  om  aldaar 

Hoofdft.   tie  Welfprekendheid  te  onderwijzen;  zeer  tegen  den 

na  C.  G.  ;5in  zijner    bedroefde  Moeder,  die  hem   tot  op   het 

i  '    \S  ftrand  navolsrde ,  en   door  hem  misleid  moest  wor- 
tot    47"' 

■■  den,  om  hem  te  laten  afzeilen  (*).     Te  Rome  viel 

^j  "^^^  ,  hij    in    cene   doodliike  ziekte ,   zonder  nog    eenigcn 
geefi  zich  , 

naallüme  ^rek  te  voelen ,   om   gedoopt  te  worden.    Hij  bleef 

ook  nog  meestal,  in  het  gezclfchap  der  Maniche'èn% 
gelovende  met  hen ,  dat  niet  wij ,  maar  eene  vreem- 
de natuur,  in  ons  zondige.     Ook  kon  hij  niet  gelo- 
ven ,  dat  de  Zoon  van  God ,  een  uitvloeifel  uit   het 
Godlijk  licht^  ons  vleesch  zou  hebben   aangenomen, 
dewijl  hij  hier  door  met  onze  zonden  bevlekt  zou  ge- 
worden zijn.     Echter  begon  hij  zich  thans  meer  en 
meer  aan  de  twijfclzucht  der  y^/('<?r/^w//c/^e  Wijsbegeerte 
te  hechten  (f). 
AUGusTi-       Ten   dezen  tijde   verzocht  de   ftad  Mediolanum  ^ 
.  ï^'J.ste       (^Milanen  ,')   den    Stadhouder   van  Rome,   sViMMA- 
CHus,  om   haar  cenen  Leermeester  in   de  Wellprc- 
kcndheid  te  bezorgen,    augusïinus,  v\ien   het  te 
Rome  niet  beviel,  verzocht  om  dit  ambt,   met  hulp 
der  Manicheën ,  en  symmaciius,  die  zelf  onder  de 
llelclenfche    Redenaren    uitmuntte,    eene    Procfreden 
van  hem  gehoord  hebbende,  zond  hem  in  het  jaar 
384  naa  Mediolanum.     Hier  geraakte  augustinus 
bekend  met  den   toenmaligcn  Bisfciiop   amcrosius, 
voor  wien  hij  genegenheid  opvatte ,  en  wiens  Predi- 

ka- 

(♦)  Coufcsf.  L.  V.  C.  8.  pas.  81. 
(j)  Coufc-sf.  L.  V.  C.  8-10.  />.  81. 


GESCHIEDENIS.  5277 

katicn  hij  iiiccrnialcn  bijwoonde.    Thans  meer  aan  de      III 

Akademifche  twijlelzucht  toegevende,    vcrloocliende     ^^^ 

\i\)\\tt Manichéisme ;  doch  met  voornemen,  om  enkel  Hoofdft. 

een  Katechumeutts  in  de  KathoUjke  Kerk  te  blijven,  na  C.  G. 

Tinr  ^^^ 
tot  hij  een  zeker  vast  punt  zou  gevonden  hebben (*),  J^j    .-^\ 

terwijl  hij  dan  wanhopende,    dan   hopende,   om   tot  — — 

de  waarheid  te  zullen  komen  (f).  God  meermalen, 

met  traanen,  om  zijnen  bijfland  bad. 

In  dezen  twijfelenden  toefland  bevond  hij  zich  Zijnetwi]- 
nog,  toen  zijne  Moeder,  die  niet  rusten  kon,  vóór  '  ^"^^"* 
zij  hem  weder  ontmoet  had  ,  in  het  jaar  385  te  Me- 
diolamm  kwam.  Zij  vernam  Iiier,  niet  ongcmeene 
vreugde,  dat  haar  Zoon  ten  minften  geen  Mani' 
che'èr  meer  was,  en  hoopte  zeker,  hem  nog  ééns 
als  eencn  gelovigen  te  zien.  Om  deze  reden  hield 
zij  ongemeen  veel  van  AftjBROSius ,  die  daar  zoo 
veel  aan  toegebracht  had;  en  wanneer  zij,  naar  de 
gewoonte  der  Afrikanen^  eetwaren  met  wijn  tot  de 
Graven  der  Martelaaren  bracht,  maar  de  deurwacli- 
ter  haar,  volgends  het  verbod  des  Bisfchops,  daar 
mede  afwees ,  gehoorzaamde  zij  terflond ,  en  verge- 
noegde zich,  met  daar  haar  gebed  te  doen.  Haar 
Zoon  poogde  nu  meer  van  den  Bisfchop  te  leeren, 
en  dewijl  hij  geen  geld  had,  om  Boeken  te  kopen, 
deed  hij  zijn  voordeel  met  deszelfs  Predikatiën,  die 
hij  getrouw  bijwoonde.  Nu  werd  hij  overtuigd, 
dat  men  in  vele  dingen  geloof  moet  oefenen,  als 
ook  de  noodzaaklijklieid  der  Heilige  Schrift,   zonder 

d« 

(^*)  Confcsf.  l.  c.  C.   12-14.  P-  84- 

Ci)  De  utilitat.  cred.  T.  VIII.  Opp.  f.  42. 

S3 


470  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ITI       dat    de  vraag  ons   van  het    geloof  mag  afhouden 3 

"fy"^      ,,  Hoe  weet  gij ,  dat  deze  Boeken  door  den  Geest 

Hoofdft.   5ï  van  den  eenigen  en  waaren  God  aan  het  mensch- 

na  C.  G.  ^^  dom  zijn  overgegeven  ?  "    Het  verkrijgen  van   de- 

'tot   476!  ^^  ^"  andere  kundigheden  weet   hij  aan  God   alleen 

t.-" ....  '    dank;  en  deze,  fchrijft  hij,  lagchte   met  mijn   flree- 

ven  naar  eer-ambteu,  winst,  en  huwlijk;  ik  moest, 

op  denzelfden  dag,  toen   ik  voornemens   was,   eene 

Lofreden   op  den   Keizer  te   houden ,   ondervinden  j 

hoe  ei!  ndig  ik  was,   naardien  ik,   van  kommer   én 

hartstochten  brandende ,  op  de  openbare  ftrnat ,  eencn 

zeer  vrolijken  bedelaar  ontmoette,  die    door  weinige 

aalmoesfen  tot  dat  geluk  geraakt  was,  hetwelk  ik, 

langs  zoo  lastige  wegen ,  nooit  bereiken  zou  ( *  ). 

AUGüSTiNüS  bekende  dit  ook  aan  zijne  vrienden, 
onder  welken  alypius  en  nebridiüs,  die  hem  tot 
in  Mediolajium  gevolgd  waren,  zijn  geheele  vertrou- 
wen bezaten.  Deze  waren  even  wankelende.  Als 
hij  zijn  bedenken  te  kennen  gaf,  of  hij  in  het  huw- 
lijk het  vermaak  des  levens  genieten  zou,  raadde 
ALYPIUS  hem  dit  geheel  af;  monica  wenschte  hem 
daartegen  getrouwd  te  zien ,  en  'er  werd  cene  gade 
voor  hem  uitgezocht,  naar  welke  hij  geern  nog 
twee  jaaren  wachten  wilde,  tot  zij  huwbaar  was. 
Thans  liet  hij  ook  zijne  bijzit  vaaren,  die  hem  ecli- 
ter  in  edele  gevoelens  ver  overtrof,  alzoo  zij,  op- 
zettelijk, naa  /Afrika  terug  keerde,  om  nooit  meer 
eenen  man  te  beminnen;  terwijl  hij  terfiond  ,  tot  de 
Voltrekking  van  zijn  huwlijk,  eene  andere  nam.  Al- 
leen 
(*)  AupusT.  Confesf.  L.  VI.  C,  1-6.  p,  85. 


GESCHIEDENIS.  t,-^^ 

leen  hield  hem  de  vrees  voor  de  dood  en  het  toe-      III 
komend  oordeel  terug,  dat  hij  zich   niet  nog  dieper     "^^^ 
in  alle  wellusten  Hortte  (*).  Hoofdft. 

Het   bleef  ondertusfchen    moeilijk  voor  augusti-  ^^  C.  G. 
Nus ,  om  in    den  Godsdienst  tot   vastigheid  te  ko-  ^^^^  ^  |* 

men.     Midden  echter  onder  zijne  twijfelingen,  liet 

God  hem ,  zoo  als  hij  ons  verhaalt ,  de  fchriften  ï^^kering 
van  Platonifche  Wijsgeeren,  misfchien  ook  van  pla- custinus 
To  zei  ven ,  in  het  Latijn  vertaald  door  victotinus 
te  Rome^  in  handen  krijgen.  Hier  in  vond  hij  de 
leere,  die  bij  jOANNEs'was  voorgedragen,  aangaande 
het  Woord  van  God ,  maar  de  Icere ,  dat  het  ^Voord 
om  onzen  wil  vleescli  is  geworden ,  de  leer  van 
onze  verlosfing  door  chPvIstus  ,  vond  hij  bij  hem 
niet.  Evenwel  begon  hij  fterker  overtuigd  te  wor- 
den, dat  al  het  gefcliapcne  goed,  en  dat  het  kwaad 
geene  zelfilandigheid  is  (f),  doch  door  het  lezen 
der  Heilige  Schrift,  en  bijzonder  der  Brieven  van 
PAULUS,  kreeg  hij  de  kundigheden  van  het  Chris- 
tendom, welke  hem  nog  ontbraken.  Nog  pleegde 
hij  raad  met  simplicianus  ,  een'  oud  en  zeer  eer- 
waardig Christen,  over  de  levenswijze,  die  hij  te 
kiezen  had.  Deze  verhaalde  hem  de  bekering  van 
vicTORiNUS,  voorheen  een'  vermaard  Leermeester 
in  de  Welfprekendheid  te  Rome  (§).  Thans  ging 
hij  vlijtig  te  Kerk ,  maar  zijn  nieuwe  wil ,  zoo 
noemt  hij  dien,   om  God  om  niet   te    dienen,   had 

nog 

(*)  Coiifcsf.  L.  VI.  C.  6-\6.  p.  8994. 
(  +  )  Coiifesf.  L.  Vri.  C.   1-2 1.  i>.  95-104. 
(§)  Zie    Deel  IV.  B!.  259. 

S4 


ftSo  K  E  R  K  E  L   IJ   K  E^' 

lil       nog  de  kracht  niet, om  den  ouden  te  overmeesteren; 

BOKK     ^,^   j^ij   j.Qj^   2ich   van    zijne    vvereldfche    bezigheden 

Hoofdft.   ii'ct    losmaken.     Kort  daar   na   gaf  ponïitianus, 

rn  C.  G.  eeri  Afrikaan  ^  en    Keizerlijk  Hof  bediende,  maar  te 

tot   4-0!  S*^''-'^  *^^"  ijverig  Christen,    hem   een  bezoek.   .Deze 

»t gaf  hem  en  zijnen  vriend  alypius  de  eerlle   bericht 

ten  van  anïonius  ,  den  fticliter  vau  het  Monniken- 
leven, en  gelijk  zij  zicli  daar  over  verbaasden,  dus 
verwonderden  zij  zich  niet  minder  over  een  Klooster 
dicht  bij  MecUolarium^  onder  opzicht  van  AMBROr 
fiius;  terwijl  hun  vriend  hun  den  overgang  van 
twee  Keizerlijke  Hofcommisfarisfen  te  Treviri  ïwGat- 
ii'én  tot  het  JNlonniks -leven  befchreef.  Thans  werd 
AUGUSTINUS  hevig  geroerd,  en  riep  in  deze  verwar- 
ring op  eens  alypius  toe:  „  \V'at  fcheelt  ons? 
„  Wat  is  dit?  Wat  hebt  gij  gehoord?  Ongeleer-f 
.,,  den  ftaan  op ,  en  fcheuren  iStw  hemel  tot  zich  ; 
„  wij  integendeel,  met  alle  onze  geleerdheid  zonder 
„  hart,  hoe  wentelen  wij  ons  niet  rond  i{i  vleesch 
„  en  bloed?"  Zijn  vriend  zag  hem  ontfleld  aan, 
en  volgde  hem,  daar  hij  ijllings  den  tuin  inliep, 
•tlier  duurde  de  hevige  flrijd  in  liem  voort,  maar 
hii  voelde  de  heviglle  onvergen oegdheid  tegen  zicii 
zelven,  dat  hij  God  nog  langer  wederllreefde ;  het 
ddn  en  ander  brak  in  hevige  ligehaamèbewegingea 
uit,  tot  eindelijk  een  vloed  van  traanen  hem  te  hulp 
kwam.  Om  dezen  eenen  vrijen  loop  te  laren,  ver- 
wijderde hij  zich  van  zijnen  vriend,  en  zich  onder 
penen  boom  nederwerpende ,  bad  hij  God  overkiid 
met  traanen,  hem  toch  zonder  uitltel  uit  dezen  on- 
gelukkigen  toellc^ud  te  verlosfen.     Tliaiis  hoorde    hij 

uU 


bad  hij  God  overluid  met  traanen 


IX.D.  Bladz.  ^Öo. 


GESCHIEDENIS.  aSt 

UÏt  een  nabij  gelegen  huis  ccne   zingende  flcm,   die      III 

meermalen  iicrhaald  werd,  als  of  zij  van  een  jon-     ^P^ 

getjen  of  nicisjen  kwam:     Neem  en   lees!    Hij  ver- Hoofdff. 

bleekte,  bedaeht,  in  het  eerst,  nauwkeurig,  of  ook  "^  ^-  p* 

,  jaar  363, 

de  kinderen  in  hunne  Ipelen  die  woorden   plagten  te  tot    476. 

zingen ;  maar  kon  zich  niet  te  binnen  brengen  ,   de-  '  ■ 

welven  ooit  gehoord  te  iiebbcn.  Nu  weende  hij  niet 
-meer;  maar  (lond  op,  en  verklaarde  zich  deze  ftem, 
als  een  Godlijk  bevel ,  om  het  aiTchrift  van  paulus 
Brieven,  hetwelk  hij  uit  het  huis  medegenomen  had , 
op  te  flaan ,  en  de  cerfte  afdeeling  de  beste ,  die 
■hem  onder  het  oog  zou  komen,  te  lezen.  Te  we- 
ten ,  men  had  hem  verhaald ,  dat  antonius  de 
plaats  uit  de  Euangelie-Geichiedenis,  die  juist  voor- 
gelezen werd ,  als  hij  bij  geval  in  de  Kerk  kwam : 
Ga  heen,  verkoop  alles,  wat  gij  hebt,  en  geef  het 
tien  armen ,  en  gij  zult  eenen  fchat  in  den  hemel 
hebben;  en  kom  clan,  en  volg  mijl  als  eenc  verma- 
ning op  zich  zelven  had  toegepast,  en  daar  door 
op  ftond  bewogen  was  geworden ,  om  de  wereld  te 
verzaken.  Spoedig  liep  dan  augustinus  naa  de 
plaats,  waar  alypius  nog  zat;  nam  het  bij  hem 
liggende  Handfchrift,  en  las  bij  het  eerfle  opflaait 
de  plaats:  Niet  in  eten  en  drinken,  niet  in  flaap' 
kamer  en  en  ontuchtigheden ,  niet  in  haat  en  nijdl 
maar  doet  aan  den  Hcere  jesus  Christus  ,  en  ver- 
zadig  het  vleesch  niet  tot  begeerlijkheid !  Meer 
wilde  hij  niet  lezen,  ook  had  hij  niet  meer  nodig; 
want,  terflond  met  deze  woorden  fchoot  een  ftraal 
van  zekerheid  in  zijne  ziel,  en  alle  duiflernis  van 
ivvyfeling  verdween  bij  hem,    Met  een  bedaard  ge- 

S  5  zicht 


ftSa  K  E  R  K  E  iL  IJ  K  E 

ni       zicht  gaf  hij  aan  alypius  te  kennen,   wat  hem  be- 
^?v^     jegend  was.    Deze  nam  het  boek  over,  en  las,  het 
Hoofdft.   ê*^"^  volgde:     Neemt  den  genen    aan^   die  zwak  is 
na  C.  G.  fit  het  geloof l     Dit  paste  hij   op  zich   zoSstw  toe, 
tot    470!  ^-'"'^^'^  ^^y  "^    deugdzame  zeden   zijnen  vriend   reeds 
— —    voorlang  overtrof,  eli  hij  verbond  zich  met  hem  tot 
eene  volkomen  gelijke,  levenswijze.     Beiden  gaven  zij 
nu  aan  de  iVIoeder  van  augustinus  kennis  van   al- 
les wat  'er  gebeurd  was;  en  zij   verheugde  zich   ea 
dankte  God  te  vrolijker,  omdat  haar  meer  gefchon- 
ken  was,  dan  zij  gebeden  had  (♦). 
Oordev?l    -,J)eze  is  de  zoo  vermaarde  Bekeering  van   augüS- 
zelve*^^'   TiNLTS,  door  hem  zelven  verhaald,  en  aangemerkt, 
als  een  voorbeeld,  van  den  gang  der  bekcering   des 
menfchen ,  onder  de  leiding  van    eene  onvvederdaan- 
bare  genade  van  God.    In  de  daad ,  llerk  waren  de 
gevolgen   dezer  veriindering  bij   augustinus.      De 
vecljarige  Ketter  was  een   oprecht  Rechtzinnige   ge- 
avorden  ;    de    wellusteling    verwisfeldc    met    flrenge 
Godzaligheid ;  van  den  in  wereldfche  bezigheden  on- 
gemeen werkzamen  man  werd  eeri  in   huislijke   ftilte 
levende   Askeeti    en  de   fcherpzinnige   twijfelaar  ge- 
loofde aan    een  wonder,  waar  door  God  hem   als 
herlchapen  had.    Wij  kunnen   niet  twijfelen  aan   de 
oprechte  mening    van   augustinus;   hij,   geflingerd 
door    zoo  vele   twijfelingen,   en   nu  in  de   hevigfte 
woeling  zijner  hartstochten,  geloofde  voor  zicli  vas- 
telijk, eene  hemelfche  ftem   gehoord  te  hebben;  het 
gene  lüj  las,  vcrfterkte  hem  in  dat  geloof,    en   zoo 

als 

(♦)  AUGUST.  Coufesf.  L.  VIII.  C.  1-12.  />.  105-114. 


GESCHIEDENIS.  283 

als   hij  zcdert   fprak   en   handelde,   werden  anderen      llI 
overreed,  dat  hij  wel  gehoord  had,  en  dat    'er  met     "^"'''* 
hem  iet  bijzonders  gebeurd  was.    Voor    het   overige  Hoofdft, 


lopen  *cr  omllandighcden  genoeg  faraen,    uit  welken  na  C.  G. 

men  het  gebeurde,  zonder  cenig  wonder  of  iet  bo- J^!'^  ^2i* 
"^  ^  tot    470, 

ven  natuurlijks  te  behoeven,  verklaren  kan.  Zijne  ver-  ■ 

beeldingskracht  was  thans  hoog  gefpannen;  hij  bad 
om  Godlijken  bijltand;  het  voorbeeld,  hetwelk  men 
hem  van  antonius  verhaald  had,  werkte  llerk  op 
hem ;  en  liet  gene  wij  'er  ten  flot  bij  mogen  voe- 
gen ,  zulk  een  gebruik  van  den  Bijbel  zou  al  ligt 
Bijgeloof  worden ,  en  riekt  te  fterk  naar  de  zooge^ 
naamde  Sortes  Virgiliance  enz. 

Indien  augustinus  thans  enkel  zijnen  zin  en  ge-  Hij  doet 
voelen  gevolgd  was,  zou  hij  terftond  zijn' post  heb- ^^'^^"'^ 
ben    nedergelegd.      Doch    om   geene   te  groote   op-  anibt  en 
fj^aak  te  maken,   wachtte  hij   de  vakantie  van  den '^'^^^^ea 
wijn -oogst   af,    en   begaf   zich  in    den   herfst   des  jg^^^j'^'^jj, 
jaars  3S6,  met  zijnó   Moeder,   zijnen  Zoon,  eenige  ne  fchrif- 
bloedverwandten  ,   vrienden ,    en  leerlingen ,   op   het  ^^"* 
landgoed    van  zijnen   vriend  ver.ecündus  ,   die  de 
Spraakkunst  te   Mediolanum  onderwees,  thans  nog 
wel  een  Heiden ,  maar  die  reeds  beOoten  had ,   om 
het  Christendom  aan  te  nemen.     Van  hier  fchreef 
hij  aan  den   Bisfchop  ambrosius,   verzoekende  om 
zijn'  raad,  welk  gedeelte  van  den  Bijbel  hij   best  le- 
zen zou,  om   zich  tot  het  ontvangen  der  Godlijke 
genade,  ( waarfchijnlijk  den  Doop,)   voor  te  berei- 
den?   Deze  prees  hem  daar  toe  den   Profeet  jesaia 
aan,    doch,   nademaal   augustinus   reeds  van   het 
Ijegin  af  deze  voorzeggingen  niet  verftond.  Helde  hij 

do» 


284  KERKELIJKE 

III       deze  lezing  uit ,  tot  hij   meer   geoefend  zou  zijn   in 

Bo'^x     de  fc'irilï  (*). 
JX 
Hoofdft.       Op  lict  landgoed  van  zl;nen  vriend,  nam    hij  niet 

na  C.  G.  alleen  het  opzicht  waar  over  den  arbeid  der   landlie- 

tot   1-6  ''^'" '  "^^^^  S^^  ^^^^  ^^^^  ^^"  ernftige    overdenkingen 
.    .....     over    zich    zelven,    waar    mede    hij    dikwi-jls   halve 

nachten  doorbracht  Ct)»    Maar  een  groot  gedeelte 
van  den  dag  bcftcedde  hij  aan  de    opvoeding  en   het 
onderwijs  van  twee  jongelingen  uit  ziine   VaderUad, 
LiCENTius,  een' Zoon  van  romamanüs,  die  hem, 
met  zijnen  rijkdom ,   lange  jaarcn  onderftcund    had , 
en  TRYGETius.     Zijne  Gefprckkcn   met   hen  ,  zijnen 
Broeder  ,    en    alypius  ,    werden    door   cenen  Snel- 
fchrijver,    woordlijk    opgetexcnd  ,    ten    einde    zijne 
zwakheid  in  het  ipreken  te  hulp  te   komen,  en   op- 
dat zich  een  ieder  bedachtzamer  zou  uitdrukken  (§). 
Hier  uit  ontftonden  fommige  gcfchriften ,   die  hij, 
bij  deze  gelegenheden ,  in  óen  vorm  van  Gefprekken 
opdclde.     Het  eerfte  was   zijn  Boek  tegen  de  Aka- 
demifcheW\yi>%ttxQ.\\^  aan  romanus  opgedragen  (**). 
Dit  Boek  was  nog  niet  voltooid,   toen   hij  een  klei- 
ner werk  in  het  jaar  386  uitgaf,  over  het  gelukzalig 
leven  (ff).    In  hetzelve  fpreken  alle  zijne    huisgeno- 
ten, 

(*)  AUGUST.  Conf.  L.  IX.  C.  2.  p.  115.  €.$.  p.  11 3. 

(^f )  AUGUST,  contra  Acadcm.  L.  I.  C.  5.  p.  192.  de 
ordine  L.  \.  C.   Z^T.  l-  Opp.p.  1^7- 

(§)  AUGUST,  contra  Academ.  L.  I.  C.  \.  p.  188.  L, 
III.  C.  4.  p.  208.  de  Qrd.  Z.I.C.2./>.  236.  C  10.  p-HZ- 

(**)  Contra  Acadcm.  Libri  tres  T.  I.  Opp.  p.  187-222. 

(tt)  De  bcata  Fita  Liber  T.  I.  Opp.  p.  2?  1-234- 


GESCHIEDENIS.  £85 

ten,  ook  zijne  Moeder,  en  zijn   Zoon;   en  komen      III 
bij  flot  daar  in  overeen,  tlat  de  gelukzaligheid  alleen     ^^^ 
in  de  volmaakte  kennis  van  God  moet  gefield    wor-  lloofdft. 
den.    Bijna  ten  zelfden    tijde,   tegen   het   einde   van  "^  C.  G, 
het  jaar  386,   fchreef  hij  ook   het  derde  Boek  van  jjj[    ^_^* 
zulke  Wijsgccrige  famenfpraken   (*),  op   verlangen 
van  zijnen  vriend  zenobius. 

Met  dezen  arbeid  en  oefeningeit  bragt  augusti-' 
Nus  het  jaar  386,  op ,  het  landgoed  Casficincum , 
door;  terwijl  hij  meer  en  meer  voortgangen  maakte 
in  de  kennis  van  het  Christendom;  evenwel  wilde 
ALYPius  niet,  dat  hij  den  naam  van  christus  in 
zijne  fchriften  brengen  zovx^  die  alleen  door  VVijs- 
gcertc  en  Wcliprekendhcid  fchittercn  moesten.  Zelfs 
bekende  hem  zijn  vriend,  dat  hij  nog  niet  édns 
wist,  of  de  Heilige  Geest  daadlijk  door  christus 
in  de  Wereld  gezonden  was.  Ondertusfchen  las 
AUGusTiNus  vlijtig  in  de  Pfalmen-,  door  verfchei- 
dene  plaatzen  in  dezelvcn  geroerd ,  ftortte  hij  dik- 
"wijls  een  viiurig  gebed  uit;  zelfs  geloofde  hij  eens 
van  tandpijn,  wiens  hevigheid  hem  eindelijk  de 
fpraak  benam,  op  eene  wonderbaar  fchielijke  wijze 
bevrijd  te  zijn  geworden ,  zoodra  hij ,  met  anderen , 
tot  een  gemeenfchappelijk  gebed ,  op  de  knieën  ge- 
vallen was  (f). 

Met  deze  gezindheden  fchreef  hij  tegen  het  begin 
des  jaars   387  zijne  Alleenfpraken  (§).     Deze  heb 

ik, 

(•)  Z)^  Online  Lihri  duo  T.  I.  0/'/>.  />.  235-263. 

(i)  Coiifcsf.  L.  IX.  C.  4.  p.   116. 

(5)  Soliloq.Ubricliio  T,  l.Opp.^),  265-2B7. 


1186  K  E  Pv  K  E  L  IJ  K  E 

III  ik,  zegt  hij, in  de  Herziening  van  zijne  fcdiriften(*)^ 
**iv'^  opgefteld ,  uit  lust ,  om  de  waaulieid  naar  te  l'porcn  4 
Hoofdft.  terwijl  ik  mij  zelvcn  over  dingen  vraagde,  welke  ik 
na  C.  G.  voornaamlijk  verlangde  te  weten,  en  mij  zclven  ant- 
tot  Avó.  ^voordde ,  even  of  wij  met  ons  beiden  waren ,  het 
— «— —    vcrftand  en  ik. 

Ondertusfchen  hadden  eenige  bezigheden  zijnen 
vriend  nebridius  te  Mediolanum  opgehouden;  nog- 
thans  zag  deze  zijne  vroege  gefchriften  met  groote 
goedkeuring,  augustinus,  dien  hij  desvvegens  ge- 
luk wenschte,  antwoordde  hem  (f),  dat  hij  zich 
dezen  roem ,  wegens  zijne  dwaasheid ,  nog  weinig 
kon  toecigenen;  alhoewel  neuridius  zich  over  zij- 
ne Alleenfpraken  meer  verheugen  zou. 
AUGusTi-      Daar  middelcrwijl  de  tijd  naderde,  op  welken  au- 

Mus  kcevt  cusTiNus   zich    onder   de    INIcdedingers    naar    den 
naaMe-  ^  , 

diolanum  Doop,  {Competentes^^    moest  aangeven,  tegen  het 

begin  van  den  groten  vastentijd  des  jaars  387,  begaf 

hij  zich  naa  Mediolanum  ,  vcrzeld  van  zijnen  vriend 

ALYPius,  en  zijnen   Zoon  adeodatus   (§).     Kort 

na  zijne  aankomst  aldaar   fchreef  hij ,  ter  voltooiing 

van  het  gene  nog  aan   zijne  Alleenfpraken   ontbrak, 

een  Boek  over  de  onjierflijkheid  der  ziel  (**).    Dit 

kwam,    zegt    hij  zelf  naderhand   (ff),   tegen  zijn' 

wil,   onder   de    mcnfchen;   door  zijne  ingewikkelde 

Sluit- 

(*)  Retractat.  Libi:  I.  Cap.  4.  pag.  5. 
(t)  Epist.  III.  pag.  3.  Tom.  II.  Opp. 
(5)  Covfesf.  Libr.  IX.  Cap.  6.  pag.  118. 
(**)  Liber  de  iwviort.  otünhe  T.  1.  p.  i%j-0.^6i 
(tt)  Rctract.  Libr,  I.  Cap.  5.  /'<7S*  <^* 


GESCHIEDENIS.  a»; 

Sluitredenen  ,  en  door  de  kortheid ,  was  het  zoo  dui-      IIT 
fter,   dat  het  hem   zelven  vermoeide,   toen   hij   het     ^^^-^ 
opmerkzaam  doorlas ,  en  dat  hij   het  zelf  ter   naaii-  Hoofdrt. 
wcrnood  verftond.  Vóór  dat  hij  nog  don  Doop  "^  C.  G. 

Toot»     0/\0 

ontving ,  begon  hij  ook  Boeken  te  fchrijvcn  over  de  J^[  ^^* 
vrije  hunflcu  ^  waar  bij  hij  zijne  tegenwoordige  ■■ 
vrienden  raadpleegde,  en  ten  oogmerk  had,  op  deze 
vvijze ,  van  ligchaamlijke  dingen  tot  onligchaamlijke , 
langs  zekere  trappen ,  of  zelf  op  te  klimmen ,  of  an- 
deren op  te  leiden  (*j.  Doch  hij  eindigde  hier  al- 
leen een  Boek  over  de  Spraakkunde ^  (^de  Grammat 
tica,^  hetwelk  hij  naderhand  weder  verloor.  Een 
werk  over  de  Toonkunst ^  hier  aangevangen,  bracht 
hij  eerst  in  zijn  Vaderland  tot  fland.  Van  de  ove- 
rige dergelijke  fchriften  gaf  hij  alleen  de  eerfte  be- 
ginfelen ,  {fola  principia ,  )  uit ;  en  die  over  foort- 
gelijke  onderwerpen  nog  voorhanden  zijn,  worden 
gemeenlijk  voor  onecht  gehouden,  waarom  zij  ook 
door  de  Benedictyven  in  het  Aanhangzel  bij  de  uit- 
gave van  zijne  werken  geplaatst  zijn  (f). 

Eindelijk  werd  hij  te  Mediolanum ,  met  zijnen  vriend  Wordt  al- 
ALYPius    en  zijnen    Zoon  adeodatus  ,   door   am-  ^^^"^  ge- 
BROSius ,  wien  hij  reeds  zoo  veel  verfchuldigd  was ,  *■ 
gedoopt ,  waarfchijnlijk ,  volgends  de   toenmalige  ge- 
woonte, in  den  plegtigen  Doopnacht,  vóór  het  feest 
der  Opftanding,   des  jaars   387   (§J.     Wij  hebben 

el- 

(*)  AUGUST.  Rctractat.  L.  I.  C.  6.  p.  6. 

(t)  ^ppcnd.  T.  I.  Opp.  p.  599-Ó37. 

G)  AVG.Conf.L.lX.C.Ó.p.  118.  £/'.CXLVn.C.52.7. 
II.  Opp.  p.  375.  possiD.  nt.  Augiisi.  Lap.  i.  pag.  lój. 


ftSf]  K  E  R  K  E  L  IJ  K  B 

III       elders  (*)    reeds  gezegd,   hoe  ongegrond  de   oude 
BOEK      overlevering  is,  dat  hij,  bij  deze  gelegenheid,  te  ge- 
Hoofdfl.  l'j'^  ™<^f  AMBROSius,    den    zoogenoemden   Lofzang 
na  C.  G.  i^an  ambrosius,  (TV  Deum^~)  opgelteld   en   gezon- 
tot   47Ö  S^"  ^'^'■^    hebben.     Intusfchen    was    hij    geheel    in 
>■     ■  ■     vreugde   over  cene   weldaad   van  God,  naar  welke 
hij  zoo  lang  gcwenscht    had;   met  tranen  nam   hij 
deel  aan  de  Lofliederen  en  Plalmen ,  welke  te  zingen 
zedert  onlangs  in   de   Gemeente   te  Mediolamim  in* 
gevoerd  was  (f). 
Hij  ver-       JMcer  dan  ooit  bepaald  zijnde,  om,  met  een  klein 
^M^  de"^  gezclfchap  van  vrienden    en  bloedverwanten   God  in 
woNicA.    eenzaamheid  te  dienen  (§),  was  hij   naa   Ostia  ge- 
reisd, om  van  daar  naa  Afrika  over  te  fteken,  toen 
hij  aldaar,  in  de  laatlte  maanden  van  het  jaar  387, 
zijne  Moeder  imonica    verloor.     Eene    uitmuntende 
Moeder    en  tevens    fchrandere  en  kundige   Vrouw  ^ 
van  welke  hij  nooit  zonder  aandoeningen  van   dank- 
baarheid  en  eerbied   gewaagt.    Bij  hare.  dood  hield 
hij  den   flroom   van  tranen,   in   welken  zijne   fmart 
wilde    uitbreken,    met  geweld,   in,   omdat  hij   het 
voor  onvoegzaam  hield,   de   dood    cener  vrouw  to 
bewenen  ,  die  daar   door    niet  ellendig    geworden , 
noch  vernietigd  was.      Doch    eindelijk   liet  hij   aan 
zijne  traanen  den   vrijen   loop,   en  vond  zich    daar 
door  gerust,  dat  hij  ze  niet  voor  de  menfchen  ver- 
goot,  die   ze   misfchicn   verkeerd    zouden   uitgelegd 

heb- 

(*)  Zie  boven  Bladz.  116. 

(t)  Confesf  Libr.  IX.  Cnp.   6,  7. 

(§  )  Confesf.  L.  IX.  C. 7 ,  8  ,  10. FOSSiD.  /•  c  C.  2.  />.  165. 


GESCHIEDENIS.  aflp      ' 

hebben;   maar  iii   zijne  eenzaamheid  voor  God  al-      III 
leen  (*).  "  «J^^'^ 

Door  dit  toeval  werd  zijne  reize   naa   Afr'iha   op-  noofdd, 
gefchort,  en  hij  bleef  tot  diep   in   het  jaar  3}>8   te  "^  C.  G, 

Tonr    oKo 

Rome;  alwaar  hij  zijnen  eerllen   aanval   op   de   Ma- ^^^^    .-^^ 

fjicheën  deed,  tegen  welken  hij  zich    door   verfchei- 

dene   gcfchriften  beroemd   i^emaakt   heeft  Cf).    De  ll'L.» 
°  ^  ^  '  ^  fchrijfc 

eerften  van  dezen  waren  twee  Boeken ,  welke  hij  in  te  Rome 

het  jaar   389   in   Afrika  zal  voltooid  hebben   ( § ).  tegen  de 

Ook  fchreef  hij,  in  het  jaar  308,  te  Rome  een  Boek  ^^^ 

over  de  grootheid  der  ziel  (**).     In   dit  Boek  zegt 

hij ,  onder  anderen :     In   den  grond  fchijnt   de  ziel 

alle  kunflen  met  zich   gebracht    te   hebben ,   en  het 

keren,  hetwelk  men  haar  toefchrijft,  fchijnt  flechts 

een  herdenken  te  zijn.    Doch  deze  plaats  veranderde 

hij  naderhand  (ff),  opdat  men   ze  niet  zoo   mogt 

verdaan ,  als  of  de  ziel  reeds  hier  in   een  ander  lig- 

chaam ,  of  elders  in  of  buiten  hetzelve ,  geleefd ,  en- 

veel  geleerd  had.  —  Nog  te  Rome  ^   en   in  het  jaar 

388 ,   werkte  augustinus    het  eer/Ie  Boek  af  van 

een  nieuw  Hoofdwerk  tegen    de    Maniche'èn    (§§). 

Ia 

'  (*)  Coufe^f.   L.  IX.  C.   10.  fq.  pag.    121.  fq. 

Ct)  Zie  DeelNW.  Bladz.  234. 

( § )  Z)^  Moribm  Eccleji^e  CathoUae ,  et  de  Moribui 
Mnmchxorum  Tom.  I.  Opp.  pag.  ^\\-^i^\. 

(^**)  De  quantitate  Animie  Liher  ^  Tom.  I.  Opp,  pag% 
298-326. 

(ft)  Rctvactat.  Libr.  I.  G//>.  8.  pag.  8. 

(55)  J^^  Libero  Arbitrio  Lihri  tres  Tom.  I.  Opp.  p» 
421-426.  Vergel.  Deel  Vil.  Bladz.  236. 

IX.  Df.el.  T 


a9o  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  In  de  laatflc   maanden  des  jaars   388  keerde  au* 

^S'^^  GUST  IN  us  eindelijk  naa  y^fnka  terug.  In  het  eerst 
Hoofd fl.  woonde  hij ,  waarfchijnlijk ,  te  Karthago ,  bij  een*  voor- 
Ba  C.  G.  na«im  man ,  innocentius  ,  wiens  fchielijke  en  won- 
tot"^  476!  t^*^!"^^^!'^  genezing,  na  een  onbefchrijflijk  ijverig  gebed 
.  van  den  zieken,   hij   uitvoerig  verhaalt  (♦).    Maar 

Ihj  keert  j^qj.^  ^^^^  ^^  vertrok  hij  naa  ziine    V^aderflad  TagaS' 
wedernna  ,  ,  ..     ..      1    n  •        ^  i  n  n-  1 

Afrika.     ^^9   alwaar  hij   zijn   belluit  werkltellig    maakte,  om 

afgezonderd  van  de  Wereld  te  leven.  Zijn  Vader  had 
hem  nabij  dezelve  (lad  eenige  kleine  landerijen  nage* 
laten.  Deze  verkocht  hij  thans,  en  fchonk  het  gene 
daar  van  kwam  aan  de  armen  (f).  Hij  fchijnt  zich 
echter  de  woning  op  dezelvcn  en  zeker  inkomen 
voorbedongen  te  hebben  (§).  Trouwens,  hij  bleef 
hier  drie  jaaren  -iang ,  met  eenige  bloedverwandten 
en  vrienden,  onder  gebeden,  vasten,  goede  werken, 
onophoudelijke  overdenkingen  over  de  Heil.  Schrift, 
en  zoo  wel  mondelijk  als  fchriftelijk  onderwijs  van 
anderen,  en  alles  werd  onder  dit  klein  gezelfchap 
gemeenfchappclijk  genoten,  zoodat  niemand  iet  ei- 
gens had  (**).  Eenmaal  verliet  hij  deze  ver- 
blijfplaats voor  een'  korten  tijd,  als  hem  een  Hof- 
commisfaris  te  Hippo  Regius ,  die  reeds  goede  voort- 
gangen in  de  Godzaligheid  gemaakt  had,  door  zijn 
goed  gerucht  opgewekt,  liet  melden,  dat  hij   hoop. 

te, 

(*)/)£'  Civit,  Dei  L.  XXII.  C.  8.  T.  VII.  Opp.p.sox. 

(t)  Ep.  CXXVI.  //.  y.p.  280.  Ep.  CL VII.  «.  39.  p. 
424.  T.  II,  O/'p.  Seriii.  CCCLV./>.  962.  T.  V. 

(§)  i'ossii).  Fit.  August.  Ct:p.  3.  pag.  165. 

(**)  poss.  /.  c.  C.  5.  AUG.  Rctraa.  L.  I.  C  26.  p.  27. 


GESCHIEDENIS.  191 

tè,    vvunnccr    augustinus    licm   liet    woord  Gods      III 
piondeling  zuii  voordragen,  tot  het  geheel  verachten     ^^^^ 
van  alles,  wat  de  Wereld  begeerlijk  heeft,   gebracht  Hoofdd. 
te  zullen  worden;  evenwel   kon   hij,   allchoon  zich  na  C.  G. 
thans  naa  gemelde  ftad  fpoedende,  voor  als  nu  deze  ll^^  ^y^* 
uitwerking    niet    voortbrengen    ( * ).      Maar    zijnen  - 
vriend  nebridius  ,    die   bij   Karthago  op   het   land 
leefde,  weigerde  hij  te  bezoeken,  hoewel  deze  hem 
zulks  tot  bevordering   zijner   eigene  oogmerken  ver- 
zocht  Cf);   evenwel   onderhield   hij  met   denzelven 
aanhoudende  Briefwisfeling ,    in  welke  hij   de    hem, 
door    zijnen    vriend    nebridilts  ,    die   hem  als   den 
grootflen  Lecraar  vereerde,  voorgeflelde   vragen   be- 
antwoordde.    Deze  vragen   waren  meestal  fpitsvin- 
nig,   en   van   weinig    aanbelang:    bij   voorbeeld,   of 
men  zich   iet  herinneren   kan ,    zonder    de    verbeel- 
dingskracht? en  waarom   de  verbeeldingskracht  niet 
liever  alle  beelden  van  zich  zelve,  dan  door  de  zin- 
nen ,  verkrijgen  zou  ?    Op  welke  wijze  de  hogere  of 
hemelfche  magten  ons  in  den  droom  gezichten  voor- 
ftellen  ?     Hoc    het    te  verklaren  zij ,   dat   alleen  de 
Zoon  van  God  mensch  geworden  is ,  daar  toch  alle 
de   Godlijke  perfonen   oniiflchcidbaar  zijn  ?     Of  de 
ziel,  buiten  haar   ligchaam,    niet  bcdendig  van   een 
fijn  ligchaam  omgeven  zij  ?  enz.   Met  deze  en  foort- 
gelijke  vragen  vermoeiden  zich   deze  twee  vrienden  , 
in  den  bloei  van  hunne  jaaren ,   daar  zij ,  door  een 
werkzaam  leven  ,  onder  de  menfchcn  ongelijk  meer 

nut 

(*  )  possm.  Cnp.  3. 

(f)  NEniiiD.  Ep,  iiittr  at'gust.  Epht.  V.  pag.  5. 

T  z 


apa  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III      nut  hadden  kunnen  ftichten.    Doch  nebridius,  die 

BOEK     ^j^  dezen  tijd   gedoopt  werd,   flierf  kort  daar  na, 

Hoofdft.  misfchien  nog  m  het  jaar  389  (  * ). 

na  c.  G.      AUGUSTINUS  vcrvolgde  thans  tegen  de  Manicheen 

lot   470  ^^  Schrijven ,  en  ftelde  ,  waarfchijnlijk  in  het  evenge- 

■  melde  jaar,   zijn   werk  op  over  Genejis^   ten  einde 

Amiere     hunne  tegenwerpingen  en  fpotternljën  tegen  dit  Boek 

te  wederleggen  Ct)«    Vervolgends  voltooide  bij  zijn 

X.Q Mediolanum  begonnen  werk  over  deToonkunst^^); 

en  kort  daar  op  zijn  Boek  over  den  Leermeester  (**). 

In    hetzelve    fprcekt    hij    met    zijnen    zestienjaarigen 

Zoon    ADEODATus    over  de   Helling  ,    dat  God   de 

eenige  waare  Leermeester  der  menfchen  is;  en  roept 

in  zijne  Belijdenis  (ff)   God  tot  getuige   aan,    dat 

dit  jonge    mensch  dat    alles  werklijk  gedacht  had, 

hetwelk  hier  in  zijnen  naam   uitgedrukt  wordt.    Na 

deze  fchriften  keerde   hij   weder  ten   flrijd  tegen  de 

Manicheen ,  in  het  jaar   390 ,   met  zijn   Boek  over 

den  waaren   Godsdienst  (§§}. 

Ilii  wordt      Drie  jaaren   lang  had   augustinus    zich   dus   in 

Presbij eer  zijne  eenzaamheid  bezig  gehouden,  toen   hij,   door 

teHippo.  ^g  bovenverhaalde  reize  naa  Hippo  ^  in  het  jaar  391, 

welke  hij  uit  eene  prijswaardige  oorzaak  ondernomen 

had, 

(*)  AUGUST.  Confc$f.  L.  IX.  C.  3  p.  \\6. 
(t)  De  Gencfi  contra  Manichxos  Libri  W.  T.   I.  Opp, 
p.  479-508.  Verg.  Deel  VII.  Bladz.  237. 

(§)  Z>^  Mjfica  Libri  VI.  T.  I.  Opp.  p.  329-40°- 
(**)  De  Magistro  Libcr  T.  I.  p.  401-416. 
(tt)  Co;//.  L.  IX.  C.  6.p.  ii2. Re/ract.L.l.  C.  xi.p.  13. 
(§§)  Opp.  T.  I.  p.  557-589.  Verg.  Deel  VII.  BI.  238. 


GESCHIEDENIS.  293 

h«id,   voor    altijd    uit    die   levenswijze,    welke    zijn      III 
wcnscli  was,  gelijk  hij  ze    als  pligt  aanmerkte,   ge-     ^°^'' 
fcbeiird  werd.     Nadcmiial  zijn  roem  zich  reeds  hein-  lloofdft. 

de  en    ver  in    Afrika   had   uitgebreid ,   wachtte  hij  "^  C*  ^» 

•  1  •      n.  j  1  1     i^  P^r  363. 

zich ,  om  m   Iteden   te  komen ,   waar  de   Gemeente  \q^    .j^^ 

geen'  Bisichop  had ,  om  niet  tegen  zijn'   wil  hier  of 

daar  verkozen  te  worden.    Hij  geloofde  dus,  in  alle 
veiligheid,   naa  Hippo  zich  te  kunnen  begeven,  al- 
waar hij  de  Predikatie  van   den  Bisfchop  valerius 
aldaar  hoorde,  ftaande  onder  de  overige  Lceken.  Op 
eens    meldde    valerius,    dat    de    Gemeente  oenen 
Presbijter  of  Ouderling  nodig  had.     Terdond   Averd 
AUGUSTiNus,  onder  een  algemeen  geroep,   door  bet 
volk  gevat,  en  aan  den  Bisfchop  voorgemeld,  opdat 
die  hem  tot  dit  ambt  inwijden  zon.    Vergeefs  weende 
hij  over  eencn  dwang,  die  alle  zijne  ontwerpen  ver- 
ftoorde,   en  hem   eenen  post  opdrong,    welken  hij 
ook  te  zwaar  voor  zijne  krachten   oordeelde.    Dus 
werd  AUGUSTINUS,  tegen  wil  en  dank.   Ouderling, 
in   deze    aanzienlijke   zceftad    van  Numidïè  ^   welke 
men ,  ter  onderfcheiding  van  een   ander   Hippo ,   het 
KoningUjke    Hippo  ,   (  Hippo    Regius ^  )    noemde, 
thans,  zoo  als  men  gelooft,  Bona^  in  het  Gebied 
van  Algiers  (*). 

Misfchien  had  valerius  zelf  dit  dus  beflookt.  Mij  pre- 
Deze  was  een  geboren  Griek  ^  en  had  menigraalen '^'''^?'^. 
^    ,        ,     ,  ,  ,  '^  zoodanig 

God    gebeden ,    hem    eenen    goeden    medehelper   te 

fclienken,  thans  verheugde  hij  zich,  dat    zijn  gebed 

ver- 
(*)  AUGUST.  Ep.  XXr.  p.  19.  Ep.  CXXVI.  p.  280. 
»ossiD.  nt.  Jusust.  C.  4.  p.  165. 

T3 


t94  K  E  R  K  E  L  IJ  K  ü 

III  verhoord  was.  Hij  liet  ook  augustinus  mecrma- 
DOEK  |^.j^  j,^  2ijne  tegenwoordigheid  prediken,  zonder  zich 
Hoofdft.  aan  de  opfpraak  van  andere  Bisfchoppen  te  flooren, 
na  C.  G.  Dit  was  wel  eene  nieuwiglieitl  in  de  Afrikaanfche 
tot  4.-6  Gemeenten ,  Ipoedig  echter  werd  zijn  voorbeeld  na- 
■  gevolgd  ( * ).    In  afwezendheid  van  zijnen  Bisfchop , 

nam  augustinus  zelfs  zijnen  geheelen  dienst 
waar  (f);  en  men  befluit  uit  een  gedicht  van  eenen 
zijner  leerlingen ,  dat  hij  zelfs  in  naam  van  zijnen 
Bisfchop  gedoopt  heeft  (§).  Alhoewel  augusti-. 
MUS  dit  ambt ,  op  deze  wijze ,  gedwongen  was 
aan  te  nemen,  oordeelde  hij  zich  zelven  niet  in 
ftaat ,  om  het  terflond  te  aanvaarden  ,  en  verzocht 
daarom  zijnen  Bisfchop  cenig  uitftel,  om  zich  te 
oefenen,  in  eenen  Brief,  die  hem  eer  aandoet  (**}. 
Hij  fticlit  Eindelijk  zijn  ambt  aanvaard  hebbende,  en  ge- 
ff,"  woon   aan  eene   Askeiifche   eenzaamheid  ,   legde  hij 

eiiz.  in  eenen  Hof,  die  aan  de  Kerk  te  H:ppo  behoor- 
de (ft) ,  een  Klooster  aan ,  in  hetwelk  vcrfcheide- 
nen  met  hem,  in  vrijwillige  armoede,  gemeenfchap- 
pelijk  leefden  (§§).  Naderhand  Bisfchop  geworden , 
verkoos  hij,  uit  dit  Klooster,  zijne  Geestelijkheid, 
en  de  Afrikaanfche  Gemeenten  verkozen  daar  uit 
himne  Bisfchoppen  ,  onder  welken  zijne  bekende 
vrienden   alypius  en   evodius,  als    ook   zijn   Lc- 

vensr 
(*)  possiD.  Vit.  August.  Cap.  5.  pag.  175. 
(t)  Ep.  XXIII.  p.  25.        (§)  F^p.  XXVI.  p.  2(?. 
(•*)  Epht.  XXI.  pag.   19. 
(jj)  possiDius  Cap.  5.  zegt,  in  d;;  Kerk  zelf. 
(§§)  Zie  Deel  VI.  Bladz.  Ö8. 


GESCHIEDENIS.  295 

▼ensbcfchrijver  possidius  (  *  )  ,   Bisfchop   vnn   Cala-      III 
ma,   geweest    zijn;   welke    weder    andere  Kluosiers     '^'^^ 
ftichtten,  heb'ocnde  augustinüs  'er  meer   dan   ddn  Hoofdd. 
nagelaten,   voor    lieden    van    beiderlcië   kunne.    De '"  C.  G. 
Donatisten  verweten  hem,  dat  hij   de   inrichter   van  \'^^   ^_|* 
deze  levenswijze  was   (t)«      Hij   nam  in  dezelven  — — — 
dikwijls  lijfeigenen,  vrijgelatenen,  boeren  en  gemee- 
ne  lieden  aan,  die  van  het  gemeene    geld  onderhou- 
den moesten   worden,  en  zij,   die  vermogen   beza- 
ten, waren    niet    terflond    genoodzaakt,    zich    van 
hetzelve  te    ontdoen ,    ook    kwam    het   aan    hunne 
bloedverwandten ,  als  zij   'er  geenc   gerechtelijke  be- 
fchikking  over  gemaakt  hadden  (^).    Evenwel   wil- 
de hij  niet,  dat  het  IVIonniksleven   onbepaald  gepre- 
zen zou  worden ,  omdat  hij  'er  niet  weinige  kwade 
Broederen  in  aangetroffen  had   (**).     Eenmaal  zelfs 
verzekerde  hij  zijne  Gemeente  (ff),  dat  hij  wel  niet 
ligt  beter  menfchen   gevonden  had,  dan   die  in   de 
Kloosters  in  deugd   toegenomen   hadden;    maar  ook 
geene    flechter ,    dan    die  daar   in   gevallen   waren. 
Voor    Nonnen    had    hij   ook    Kloosters    opgericht ; 
voornaamlijk  één  te  Hippo,  van  hetwelk  zijne  Zus- 
ter Opzien ftcr  was   (§§).     Zulke   Kloosters  bezocht 

hij 

(*)  rit:  S.  Auz.  C.  lï.  p.  177.  C.  -T.  p.  iCS. 

( t  )  AüG.  contra litt.  Petil.  L.  U\.  C.  4.0.  T.  IX. p.  2 1  8. 

(§)  AiG.  (!e  Opcre  Monach.  C.  22.  T.  VI.  Opp.  pag, 
360.  Epist.  LXXXII.  T.  II.  Opp.  p.  154. 

(**)  AVG.Euarr.wPf.XClX.n.iz.T.  IV.  O//)./).  809. 

(tt)  Epist.  LXXVin.  pag.  141. 

($5)  £pisf'  CCXI.  p.  595.  possiD.  /.  c.  Cap.  16. 

T4 


ft96  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       hij  volgends  possidius  (*)   alleen   in   gevallen  van 

BOKK     ^Q  hoogde  noodzaakiijkheid ,  gelijk  wij    dan   ook   el- 

Hoofdft.   ^^'^^  gezien  hebben,  dat  hij,  in   dezelven,  ontftaanc 

na  C.  G.  onlusten ,  fchriftelijk  door  eenen   Brief,  zocht  te  be- 

■  Omtrent  dezen    tijd,   het  jaar  391    of  392,   was 

Aanzien    aurelius  Bislchop  geworden  van  Karthapo ;  deze  - 

VanAURE-    ,.         ,        „    .  .   n    .  .  ^r  •;  1 

Lius  Bis-   "''^  ^'^  Primaat ,  (  Primas  , )  van  Afrika  ,  den  rang 
fchopvnn  had  onder  de  Bisfchoppen  van  dit  Gewest,  beleidde 
door  ^Au-  "i^'^i"^'^"'^'^'"  Ki-'rkvergaderingen  van  dezelven ,  die  ook 
GusTiNus  volkomene  ^  (^plemiria  ,)  of  algcmeene  Keikvergade- 
fteuud       ""Se»  genoemd  werden,  en  was  zeer  werkzaam   te- 
gen de    Donathlen  (§),   en   Pelagianen   (**),    hij 
werd  daar  in  ondcrfieimd  door  augustinus,   door 
vvien  hij,  gelijk  door   hen  beiden,   de   Afrikaatifche 
Bisfchoppen,   doorgaands   geleid   werd.     JNJcn  vindt 
van  AUGUSTiNus  eenen  Brief  (ff),  in  het  jaar  392, 
aan  aurelius,  als  een  antwoord  op  eenen  Brief  van 
AURELIUS,  in   welken  deze  hem,  naar  het   fchijnt, 
uitgenodigd  had  tot   nadere   vcrbindtenis.     In   dezen 
Brief  verzocht  augustinus  hem ,  om  de  buitenfpo- 
righeden  te  keer  te  gaan ,  welke   ten  dezen  tijde   op 
de    Graven    der  Martelaren    gepleegd   werden ,    ge- 
lijk  ze   AMCROsius    te   Mediolanum    reeds   geweerd 
had   (§§).     De  gebeden  voor  de.  zielen  der   overlede- 
nen^ van  welken    men   geloven   mag,  dat  zij   him, 
wcrklljk,  ten  bate  kwamen,   (^oblationes  pro  fpiriti- 

bus. 

(*)  Qap.  27.  (f)     Zie  Deel  VI.  Bladz.  68. 

(§)  Zie  Beel  VII.  Bladz.  342.      (**)  Boven  RL  197. 
(ft)  Ep.  XXII.  p.  20.    (§§)  Zie  boveu  Blad:^,  7<J. 


GESCHIEDENIS.  197 

ius   dormientium  ^  quas    vere  aliqtiid  adjuvare  ere-      \\\ 

dcudttm   est ^^  bij   Inmiie  Graven   gedaan,    moesten     ^^'-'^ 

niet  kostbaar  zijn;  maar  zonder  trotscliheid  en  fpoed  noofdft. 

aan  ieder,    die   'er  om   verzocht,   toegedaan,   maar  "a  C.  G. 

niet  verlcocht  worden;   wilde  iemand   uit   godvruch-  ^^^^  ^5" 

tigheid  daar  bij  eenig  geld   Ichenken,  zoo   behoorde  • 

dit,  op  (lond,  aan  de  armen  uitgedeeld  te  worden. 

Het  waarnemen  van  zijne  ambts- bediening  verh in- Verdere 

derde  augustinus  niet ,  om  in   het  fchriiven   voort  ^'^"^'f^^^" 

■'  vnn  AU- 

te  gaan.     Om   een'  zijner  vrienden,   zegt  hij,   die,  gustiküs 

door  de  Maniche'én  misleid,  met  de  KathoUjken 
fpotte,  dat  zij  de  mcnfchen  enkel  tot  het  geloof 
wezen ,  en  niet  door  zekere  bewijzen ,  van  de  waar- 
heid overtuigden,  beter  te  onderrichten,  droeg  hij 
aan  denzelvcn  een  werk  op  over  de  nuttigheid  van 
het  geloof  (*).  Na  dit  werk  volgde  fpocdig  een 
ander,  waarfchijnlijk  in  het  jaar  392,  waar  in  au- 
GUSTINUS  de  JManichceifche  leer  van  twee  zielen  in 
den  mensch  ,  eene  goede  en  eene  kwaade  ,  be- 
ftreed  (f).  —  Te  Hippo  Regius  woonde  zedert 
lang  een  Ouderling  der  Maniche'én^  fortunatus 
genoemd,  die  niet  weinige  inwoners  op  zijne  zijde 
overbragt.  Eindelijk  werd  augustinus  van  alle  de 
Katholijken ,  en  zelfs  van  de  Donatisten  aldaar, 
verzocht,  om  een  gefprek  met  dezen  man  over  het 
geloof  te  houden.   Hij  was  daar  toe  terllond  bereid, 

maai: 

(*)  Liher  de  utilitatc  crcdcndi.  T.  VIII.  0/>/>.  p.  33-52. 
Verg.  Deel  VII.  Bladz.  239. 

(t)  Be  duabus  animabus  Liber  Tom,  VIII.    Opp.  pag, 
55-66.  Verg.  Deel  VII.  Bladz.  241. 

T5 


keu, 


29S  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  maar  fortunatus  ( *  )  was  bang  voor  hem ,  en 
BOEK  jj^t  2ich  alleen  uit  Ichaamte  ovcrhaalcn.  Het  ge- 
Hoofdft.  fprek  werd  in  /Augustus  des  jaars  392 ,  in  tegen- 
na  C.  G.  vvoordigheid  van  vele  Toehoorcrs ,  twee  dagen  lang 
tot  476  g^'houden,  en  van  Snelfchriivers  zoo  nagefchreven  , 
■■  dat  AUGUSTiNUS  het  als  een  klein  Boekjen  kon   uit- 

geven (t).  . 

AUGUSTi-      Hoe  groot  het  aanzien  van  augustinus   thans  in 

KUS  door  (|g  Afrikaan fche   Kerk   gerezen    was ,  kan   men    uit 

eene 

Kerkver-  ^^t   volgende,   in   het  jaar  393   gebeurd,   opmaken. 

g;idenng   Eene     algemeene    Afrikaanfche    Kerkvergadering  te 

verzoclu,  ,7-         r>     •  i.      1  1  1        ^    1    ,. 

om  over    ■"^/!/'^  Kegius  gehouden,  droeg   den    Ouderhiig  au- 

hetgcloof  GUSTiNüS  op,  om  in  hunne  vergadering,  over  de 
ttn"^^  ö/)^/;Z'/7f^  Geloofsbelijdenis ,  te  fpreken;  waar  uit  een 
bijzonder  werk  ontflond  (§),  zoo  ingericht,  gelijk 
hij  zelf  zegt ,  dat  de  Dopelingen  het  van  buiten  kon-» 
den  leeren  (**).  —  Dit  aanzien  fchijnt  hem  meer 
vertrouwen  te  hebben  ingeboezemd,  ten  minrten, 
in  het  volgende  jaar  394  ,  gelijk  waarfchijnlijk  is , 
ondernam  hij  aan  HiëaoxYMUS  zijne  begonnene  ver- 
taling des  Ouden   1'estaments    uit   het   Hebreeuwsch 

te  ontraaden  (ff).    Zoodra    hij    echter    zijne 

krachten  als  uitlegkundige  aan   een  geheel  Boek  des 
Bijbels  beproefde,  voornaamlijk  van  het  Oude   Tes- 

ta- 

(*)  Zoo  verhanit  possidius  Fit.  /Ingmt.  C«  5.  p.  T75. 
(  f  )  Acta  feu  Diipiitatio  contra  Fortuimtuiii  JSlanich^' 
urn  Tom.  VIII.  Opp.  p.  67-80.  Beel  VII.  Bladz.  242. 
(5)  Z)e  Fide  et  Symbolo  T.  VI.  p.  II 1-120, 
(♦*)  Rctractat.  L.  I.  C.  \j.  p.  20. 
(ft)  Zie  VII  Deel,  Bladz.  17a. 


GESCHIEDENIS.  299 

tamcnt,  in  welks  oorfpronglijke    fpraak  hij   volflrckt      III 
onkundig  was,  voelde  hij  zelf  zijne   zwakheid.    Hij     ^^^^ 
had  tegen  de  Manicheën ,   zoo  als    wij   gezien  heb-  Hoofdft. 
ben(*),  ecne   Allegorifche  Verklaring  gefchreven  "f"  C.  G. 
over  de  eerde  At'deeling  der  Mofa'ifche  Cefchiedenis ,  \^^    ^_^' 
thans  wilde  hij,  naar  zijn  eigen   verhaal   (f),   eene  ■ 

proeve  nemen,  wat  hij  in  den  zwaaren  arbeid  van 
eene  letterlijke  verklaring  vermogt;  doch  hij  moest 
'er  van  afzien ,  en  bezweek  onder  dezen  last ,  eer 
hij  één  Boek  voltooid  had.  Hij  wilde  dit  zelfs  we- 
der te  niet  doen,  evenwel  is  het  overgebleven  onder 
het  opfchrift:  de  Gene/t  ad  Utteram  iwpcrfecttts  Li- 
^^*"  (§)•  —  Beter  fcheen  hem  eene  uitlegging  te 
moeten  gelukken  van  een  of  ander  Apostolisch  Boek; 
en  hij  fchreef  werklijk  in  het  jaar  394  of  het  voor- 
gaande ,  een  Boek  oyer  de  Bergreden  van  Chris- 
tus (**).  Maar  ook  hier  wist  hij  niet,  eenen  goe- 
den uitlcgkundigen  grond  te  leggen,  en  verloor  zich 
in  Allegori'én  of  Leenfprcuken. 

Ondertusfchen  werd  hij,  in  de  Afrikaanfche  Ge- 
meenten, als  een  uitmuntend  uitlegger,  hooggeacht. 
Als  hij  zich  dus  ééns  te  Karthago  in  een  gczel- 
fchap  van  vrienden  bevond,  in  hetwelk  de  Brief 
aan  de  Romeinen  werd  voorgelezen,  deed  men  hem 
verfclieidene  vragen  over  denzelven,  op  welken  men 

zijn 

(*)  Boven  Bladz.  292. 

(f)  Rctrnctat.  Libr.  I.  Cap.  \%.  pag.  20.' 

(§)  Tom.  lil.  Opp.pag.  71-88. 

(**)  De  Serinone  Doviiin  in  nioiUe  ^  fectmdum  Matthig" 
uin,  Libri  duo  Tom,  III.  Opp.pag.  1 17-179. 


300  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       zijn  antwoord  verlangde.     Dit   is  de  oorfprong  van 
^?y^      zijn  Doek:     Expojitio    quarundam  propojiiionum   ex 
Hoofdft.   Epistola  ad   Romanos   (*).     Het   bevat  een   groot 
na  C.^  G.  getal  plnatzen  uit  dezen  Brief,   die  opgehelderd  wor- 
tó't   476!  '^"^"j  '^^^'^  ^^'^  meest,   wat  'er  van   gezegd  wordt, 
"■— —    is  kort  en  van   geen   belang.     Over  R.om.   IX.    11, 
12,  16.  merkt  de  Schrijver  aan,   dat  de  Apostel  al- 
daar den  vrij'èn  wil  geenszins  wegneemt ,  door  wel- 
ken wij ,  met  godvruchtigheid  ,  iet  bij  God  verdie- 
nen, (^promeremur  Deum,^  of  hem,  door  godloos- 
heid,   beledigen.     „  God,"  Ichrijft   hij,    „  heeft, 
5,  in   zijne  voorwctenlchap  ,    niet    iemands    werken 
„  verkozen,   welke   hij    zelf  geven    zou;    maar   hij 
„  heeft  het   geloof  verkozen,   hetwelk   hij  te  voren 
„  kende ;    den    genen ,    wiens  -  geloof  hij   voorzag , 
„  heeft  hij  daar  toe   verkozen,   om   hem  den  Heili- 
,,  gen  Geest  te  geven,  opdat  hij  door  goed  te  doen 
,,  ook  het  eeuwig  leven   verkrijgen   mogt.   —  Dat 
„  wij  derhalven   gelooven,   komt  ons   toe;   dat   wij 
„  het    goede   werken,   dan   hem,   die  den  Heiligen 
„  Geest  geeft  aan  de  genen,  die  in  hem  gelooven.** 
Men  kan  ligt  denken,  dat  hem  in  de  herziening  zij- 
ner fchriften  (  f ) ,  zulke  plaatzen  ,  welke  een  geheel 
ander    flelfel   voordragen  ,  dan  hij  naderhand  tegen 
de  Pelagianen  verdedigde ,  niet  ontgaan  zullen  zijn ; 
liij    bekent  ook,   dat  hij,   dezelve   fchrijvende,    met 
de  genadeverkiezing  nog  niet  bekend  was. 
Vollediger  verklaarde    hij  ,    ten  zelfden  tijde,  of 

om- 

(*)  Turn.  III.  Opt).  pag.  657-672. 
(f)  Rctractal.  Libr.  I.  Cap.  23, 


GESCHIEDENIS.  301 

omtrent  het  jaar  394 ,  den   Brief  aan  de   Galaten  ,       IIÏ 
in  een   afzonderlijk   Boek  (*).      Op   scHj'^'C  wijze,    ^x'' 
was   Iiij    voornemens,  eene   uitvoerige   verklaring  te  Hoofdfl. 
fchriiven ,    over  den  Brief  aan  de    Romeinen ;   maar  ^^  C.  G. 
hij  hield  zich  zoo   lang  bij   de  groetenis  des  .Apos- J^j    ^y^\ 
tels,    en    met  het  onderzoek   over  de  zonde   tegen  ■* 

den  Heiligen  Geest,  (welke  hij  in  de  onboetvaardig- 
heid tot  het  einde  des  levens  toe  ftelt , )  op ,  dat 
hij  daar  door  zelf  het  werk  moede  werd  ( f  )•  Het 
bleef  dus  bij  het  begin  (§),  hetwelk,  met  alle  des- 
zelfs  wijdlopigheid,  echter  weinig  om  het  lijf  heeft. 

Vragen  voor  te   (lellen ,  en   de  hem   voorgemelde  Hij  beant- 

te  beantwoorden ,  was ,  over  het   algemeen  ,  de  ge-  ^'^o'-dt 
_       _  o  7  o     menig- 

liefkoosde    bezigheid   van   hem  ,   die   zich   meer  op  vuldige 
zijne  fcherpzinnigheid ,  op  zijne  bekwaamheid ,   om  ^^}?^J,^°'^'' 
een  onderwerp  van  vcrfcheidene   kanten  te  befchou-  vragen, 
wen,  en  verfchillende  gevoelens  te  toetzen,  dan  op 
eigenlijke    geleerdheid,    verlaten   kon.     Terflond   na 
zijne  wederkomst  in  zijn  Vaderland,   begonnen  zijne 
bekenden    hem    over    vele    dingen  te   vragen.      Hij 
liet  zijne    antwoorden    opfchrijven  ,    en    bracht    die 
vervolgends ,  als  Bisfchop ,  tot  eene  famenhangcnde 
verzameling  (**),   welke  eene  menigte  'van  vragen, 

voor- 

( * )  Episf.  ad  lalat.  Expojïliouis  Liber  vnin  Tom. 
III.  Opp.  pag.  658-712. 

^  f  )  Retractat.  Libr.  I.  Cap.  25. 

(5)  r^pi^t.  ad  Romance  inchoata  Expofitio  To:u.  III. 
Opp.  pag.  673-684. 

(**)  De  diverfii  qu<estionibiis  LX XXVIII.  Liber  tifius 
Tem,  VI.  Opp.  pag.  1-56. 


jo2  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ni  voornaamlijk  Wijsgcerige  en  Bijbclfclie  behelst,  vele 
BoEic  yji,,  welken  nogthans  van  weinig  belang  en  beuzel- 
Hoüfda.  aclitig  zijn,  ook  ontvangen  doorgaands  die  van  de 
fin  C.  G.  eerfte  foort  nog  meer  licht ,  dan  die  den  Bijbel  be- 
to^  l-ó'  treffen.  —  Eene  foortgelijke  bezigheid  ondernam  hij 
.  in  het  jaar   395,  door  het   opftellen   van   een  Boek 

over  de7i  leugen  (*).  Hij  had  evenwel  dit  Boek, 
omdat  het  hem  zelven  te  duider  en  verward  voor- 
kwam ,  niet  in  het  licht  gegeven ;  hij  wilde  zelfs  het 
geheel  intrekken,  nadat  hij,  in  het  jaar  420,  een 
ander  tegen  den  leugen  (f)  gefchrcven  had,  waar 
toe  hem  de  PrisciUiamztcn  aanleiding  hadden  gege- 
ven ( § ).  Doch  met  deze  werken ,  in  welken  hij 
zich'  op  het  voordceligst  had  kunnen  vertoonen, 
vergat  hij  tevens  het  beffcrijden , der  Ketters  niet.  Als 
hem,  om  het  jaar  394,  eenige  twistfchriften  van 
ADLMANTU3 ,  die  cen  vermaard  leerling  was  geweest 
van  ^TANES,  en  die  daar  in  vele  (Irijdigheden  tus- 
fchen  het  Oude  en  Nieuwe  Testament  had  opge- 
zocht, in  handen  kwamen;  beantwoordde  hij  de 
mecsten  dezer  tegenwerpingen  in  een  Boek;  contra 
Adi-nantum ,  Mankhczi  dhcipuhim ,  Liber  unus  (**). 
Ziine  Ten  dezen  tijde  kwamen  hem   nieuwe  partijen  in 

fchriften  (j^j^  weg;  of  liever  lieden  ,  die  hij  te  gelijk  be- 
Donatis^-  Itrijden,  bekeeren,  tot  zijne  Gemeente  brengen,  en 
ten.  voor  welken  hij  ook  waarfchuwen  wilde.    De  Do- 

na' 

■    C  *  )  -i^^  Meudacio  Liher  T.  VI.  Opp.  />-  307-32^. 

( t )  CoiJtra  mendacium  ad  Confcntium  Liber  unus    T. 
VI.  p.  327-^46.         (5)  Zie  T)eeim\.  Bladz.  265. 

(**)  r.  VIII.  Opp.p.  8i-io8.  Verg.  Dcd  VH.  BJ.  243. 


GESCHIEDENIS.  305 

ndtisten  maakten,  toen  augustinus  naa  /ïfrika  te-      Ilt 
rug  keerde ,  het  grootfte  deel  der   Christenen   in  dit     ^?^ 
Werelddeel  uit  (  * ) ,  en  voornaamhjk  waren    zij  tal-  Hoofdft. 
rijk  te  lUppo  Reghis  ^  alwaar   zij  augustinus   veel '"  C.  O, 
werks  verlchaften  (f).     Als  zijn'    eerden   fchriftelij- jJ^J^  ^  |^ 
ken  aanval  op  deze  gezindte  kan  men  zijn   Aïphflhc'       ■■    ■ 
tisch  Folkslied  noemen,  hetwelk  hij  in  het  jaar  493 
voor  de  eenvoudigden  van   de  KathoHjke  Gemeente 
opflelde,   opdat  zij    uit   het   gedrag  der  Donathten 
Eclf ,    hetwelk  daar  in ,   van  ditw  eerden   oorfprong 
af,    gefchildcrd    wordt,  Iceren  mogten  ,   zich   voor 
hen  te  wachten  (§). 

Meer  pasfonde  voor  zijne  kundigheden  was  het 
twistfchrift,  hetwelk  hij  kort  daar  na  tegen  den  ver* 
maarden  Bisfchop  van  die  gezindte,  den  Grooten 
DONATUS,  uitgaf,  om  te  bewijzen,  dat  bij  haar 
niet  bij  uitduiting  de  waare  doop  te  vinden  is  (**)« 
Dit  gefchrift  is  verloren ,  maar  hij  gewaagt  'er  van 
in  de  herziening  zijner  fchriften  (ff).  —  Als  ook 
een  Donathtifche  Bisfchop  maximinus  ,  eenen  Ka^ 
thoUjken  Diakon  nog  eens  gedoopt ,  en  tot  Diakon 
van  zijne  Gemeente  had  aangcdeld ,  fchreef  hem 
AUGUSTINUS  deswegens  eenen  langen  Brief  (§§),  in 
welken  hij  zich  verklaart ,  waarom  hij  dezen  Bis- 
fchop 

(*)  rosïïiD.  rit.  Atigint.  Cap.  7. 

(t)  Vergel.  Deel  Vlf.  Bladz.  33R. 

(  5  )  Pfatm.  contra  partem  Donati  T.  IX.  Opp.  p.  1-6. 

(*♦)  Zie  Dee/Yll.  Bladz.  341. 

(ft)  Retractat.  Libr.   I.  Cap,  2I. 

(§§)  Bpist.  XXill.  pag.  23. 


504  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       fchop  in  het    opfchrift:   zijnen  geliefdfien  Heer  en 

BOK.ic     gc'èerden  Broeder  genoemil  had,  en  in  liet  flot  ver- 

HooiUft.  niïiant  hij  hem ,  Icliriftelijk  te  antwoorden ,  opdat  de 

na  C.  G.  beide  Brieven  aan  de  beide  Gemeenten  konden  voor- 

tot    A-ó'  S^^'^^'^"  worden ;  en    geeft  hem    te   kennen ,   dat   hij 

ten  minften  i\ii\\    zijnen,    op  die  wijze,  bekend   zal 

maken ,  doch  niet  eer,  voordat  de   Soldaten  Uippo 

verlaten  hebben,  opdat  'er  geen  fchijn  van  dwang 

bij  voorkomen  mogt. 

Ilijfdiaft     AUGUSTiNus   had   ten    dezen  tijde    veel    moeite, 

de  maal-    ^^    ^^^  ergjijk  misbruik   te   Hippo  af  te  fchaiïen, 

de  Ker-    ^^'"^'^  °^^^  '^"J  "^"  Bisfchop  van    Karthago   te   voren 
ken  af.      gefchreven  had ,  en  hetwelk   ook   door  de  Kerkver- 
gadering te  Hippo  Regiiis  verboden  was.  In  deze  flad 
naamlijk  waren  KathoUjken  cwDonatisten  ook  gewoon, 
op  zekere  vierdagen,  in  hunne  Kerken  fmiilpartijën 
te   houden;   en   de  eerfien   zeiden   openlijk,   dat  zij 
dezen  zich  niet  zouden   laten   verbieden.    Niet  lang 
geleden  had    augustinus   gepredikt  over  de  woor- 
den:    Geeft   het   Heilige  den  honden    niet   enz.   bij 
deze    gelegenheid  aantonende,  hoe  onbctaamlijk  het 
ware,  in  de  Kerk  te  doen,  het  gene  men  niet  eens 
in  zijn  huis  zonder  zonde  bedreef.    De  weinige  aan- 
vvczendcn  gaven  hem  hunne  toeftcmming ,  maar  an- 
■    deren  kantten  'er  zich  te   meer  tegen  aan.    In   eene 
talrijker  vergadering,   herhaalde  hij  zijne  beflrafïïng, 
predikende  over  het  zuiveren  van  den  Tempel  door 
CHRISTUS.  Evenwel,  toen  de  dag  kwam, op  welken 
dit  misbruik  voor  het  eerst   zou  afgefchaft  worden, 
morden    nog    fommigen  van  zijne  'Joehoorers   daar 
over,  zoodat  augustinl'S  niet  wist,   wat  hij  zou 

aan- 


GESCHIEDENIS.  305 

aanvangen,   en    reeds    befloten   had,   hun   enkel   de      Ut 
plaats  uit  EZFX'iiiëL' vborte  lezen,  volgends   welke     ^^^^ 
de  wachter  zijne  ziel  bevrijdt,  als  hij  den    godlozen  Hoofdft. 
gewaarfchuvvd  heeft,  vervulgends  zijne   klederen    uit  '^^  C.  d 
te  ichudden,  en  heen  te  gaan.      Maar   even   te   vo- |qj    ^Jj! 
ren  gaveii   hem   deze   misnoegden  een   bezoek ,    en  ■  ■  ■    ■ 
lieten  zich  nu  geheel  >}"an  hem  oveftuigen.     Van  de- 
ze toeftemming  bediende  hij    zich,   om   hen.  nu   tot 
eenen  namiddags -Godsdienst  te  nodigen;   en   terwijl 
de  Donatisten  in  hunne  Kerk  aten  en  dronken,  ver- 
fterkte  hij  en  de  zijnen   zich   vrolijk  tot   den   avond 
ia  veel  edeler  genietingen  (*). 

De  Bisfchop  valerius,   r:eds  oud  en   zwaklijk ,  augusti- 

vreesde,  zijnen  medchelpcr  en  vriend  te  zullen  ver?  ^'"'^l^.     ' 
'     •  ^  tot  Bis- 

liezen;  hij  had  hem  reeds  eenmaal  moeten  verftekenj  r.:iiopver- 

ora  hem  tegen  den  aandrang  van   eene  andere  Ge-  kozen , 

,        „.  j-  1  alsambt- 

meente    te   beveiligen  ,    die   augustinus   tot  hareii-  genoot 

Bisfchop  begeerde.  Hij  verwierf  dan,  op  zijn  ver- vnn  vale- 
zoek,  de  bewilliging  van  den  Bisfchop  van  Kartha- 
go,  om  AUGusTiNus  tot  zljncn  Medebisfchop  te 
Ititen  inwijden  (f).  Kort  daar  na  kwam  mega- 
Lius ,  Bisfchop  van  Calama ,  de  oudfle  onder  de 
Bisfchoppen ,  en  dus  Pr'vuaat ,  {Primas^  van  Nii^ 
tiüdië,  te  H'ippo ,  om  den  todtand  dezer  Gemeente 
te  onderzoeken,  valerius  verklaarde  hein,  de  te- 
genwoordig zijnde  Bisfchoppen ,  en  zijne  geheels 
Gemeente  ,  zijn  verlangen ;  hetwelk  ieder  een  met 
ongemeen    genoegen    hoorde;    alken    megalius   en 

AU" 

(*)  AüoüTiN.  Eplit.  XXIX,  pag.  37. 

et)  PossiD.  F: f.  yi/n^jfsr.  Cnp.  8; 

IX*  Deel.  V 


RlUSi 


3CÖ  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

in  AUGLTSTiNUs  zclf  vvarcii  onvergenoegd.  De  eerstge* 
BOEK  nielde  Ichreef  'er  zelfs  ecnen  Dricf  tegen ,  in  welken 
HooVdft.  hij  AUGUsTiNus,  zonder  dat  men  weet,  waar  me- 
na  C.  G.  <je  befchuldigde.  Doch,  toen  de  tegenwoordig 
tot  476!  zijnde  Bisfchoppen  'er  op  aandrongen,  dat  hij  zijne 
■  befchuidiging  zou  bewijzen,  bekende  hij,   dit  niet  te, 

kunnen  doen,  verzocht  vergeving,  en  was  nu  zelf 
de  man,  door  wien  augustinus  ingewijd  werd(*). 
De  reden,  waarom  augustinus  zelf  zich  hier  te- 
gen verzet  had,  was,  dat  hij  geloofde,  dat  het  met 
de  Kerken -orde  ftreed,  dat  ééne  Gemeente  twee 
Bisfchoppen.  had.  Doch  men  bewees  hem ,  uit  ver- 
fcheidene  voorbeelden ,  dat  dit  niets  ongewoons  was. 
Waar  op  hij  eerst,  hoewel  ongeern,  bewilligde,  al- 
zoo  hij  niet  twijfelde ,  dat  dit  de  wil  van  God  was  ;• 
hoewel  het  niet  aan  lieden  ontbrak,  die  hem  des- 
wegens  berispten.  Zelfs  erkende  hij,  in  het  ver- 
volg, dat  hij  thans  gehandeld  had,  firijdig  met  eene 
bepaling  der  Niceïfche  Kerkvergadering,  die  Iiem  en 
zijnen  Bisfchop  onbekend  was  geweest ;  ja  opdat  'er 
hl  het  vervolg  niet  weder  tegen  gehandeld  mogt 
worden,  bracht  hij  het,  op  de  derde  Kerkvergade- 
ring  van  Knrthago ^  daar  toe,  dat  'er  een  bcfluit 
genomen  werd,  om  elk,  die  tot  Kerkelijke,  (^ckri- 
cus , )  ingewijd  werd ,  vooraf  de  befluiten  der  Kerk- 
vergaderingen voor  te  lezen  (f),  au- 
(*)  ross.  /.  c.  AUG.  Ep.  XXXI.  p.  41.  cojtlra  Crescon. 
L.  III.  C.  80.  p.  r~7-  ^'  IV.  C.  (?4.  p.  3S6.  T.  IX.Opp. 
(t)  POSsiD.  /.  c.  AUGUST.  Ep.  XXXI.  pcjg.  43.  Episf. 
CCXIII.  prii:.  601.  Concü.  Nicxn,  can.  8.  Concil.  Car- 
thag.  III.  Cap.  3. 


GESCHIEDENIS.  307 

MJGUSTiNuS    dus  in   het  jaar  395   Bisfchop  ge-      iH 
worden,  ging  uit  het  Klooster,  door  hem  te  Hlppo     '^^^^ 
gedicht,  in  de  Bisfchoppelijke  woning  over,  omdat  [-foof^id.. 
hij  reizende  gasten   daar  in  ontvangen    moest  (*).  "a  C.  G. 
Evenwel    wilde   hij   zijne    afgezonderde    levenswijze  ^^^^  ^  ^^ 
aanhouden,  waarom  hij  voor  zich  en  zijne  Geeste 

lijkheid  eene  Klooster- verpligting  aanwin? ^  volgends '^''"'^''^' 

007        a  venswii- 

welke  zij  met  hem  in  gemeenfchap  en  vrijwillige  ar- ^g  als  Bis- 
moede  leven  zou;  hij  leefde  dionvolgends  zeer  llreng,  ichop. 
en  duldde  ook  in  zijne  Bisfchoppelijke  Woning  vol- 
llrekt  geene  vrouwsperfonen.  Naar  zijn  gevoelen 
moest  geen  vrouwsperfoon  zelfs  met  de  kuischte 
Knechten  Gods,  (thans  reeds  dtn  tijtel  der  Kerke- 
lijken,)  zich  in  édn  huis  onthouden  (f). 

Niet  alleen  in  zijn  huislijk  levert ,  maar  ook  met  be- 
trekking tot  de  goederen  en  inkomften  van  zijne  Kerk, 
wilde  hij  belangloos,  en  zoo  veel  mogelijk  was,  van 
Wereldfche  zorgen  ontdaan  leven.  Hij  liet  daarom  (§) 
het  waarnemen  der  laatstgcmelden ,  aan  eenige  be- 
kwame Geestelijken,  bij  beurtwisfeling,  over.  Nooit 
nam  hij  een'  fleutel  of  zegelring  in  de  hand ;  alleen 
liet  hij  zich,  op  het  einde  des  jaars,  de  rekeningen 
voorleggen,  waar  bij  hij  echter  den  Opziener  meer  - 
vertrouwde,  dan  zelf  onderzocht.  Nooit  wilde  hij 
huizen  of  andere  vaste  goederen  voor  de  Kerk  ko- 
pen ;  alleen  nam  hij  ze  aan ,  wanneer  ze  iemand 
fchonk  of  vermaakte ;  evenwel  weigerde  hij   fomtijds 

erf» 

(*)  Senn.  CCCLV.  Tom.  V.  Opp.  pag.  962. 

et)  P0S5ID.  Crip.  2(5. 

( §  )    POSSID.   C\lp.    24. 

V  2 


3o8  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  erfmakingen  aan  te  nemen,  als  hij  het  billijk  oor- 
BOEK  deelde,  dat  dezelve  te  goede  kwamen  aan  de  kin- 
Hoofdft.  deren  of  bloedvrienden  der  overledenen.  Als  de 
na  C.  G.  Kerk  geld  nodig  had ,  gaf  hij  het  aan  de  Gemeente 
tot  Ijó'  ^^  kennen ;  ook  liet  hij  wel ,  om  behoeftigen  en  ge- 
■    I  vangenen  bij   te  flaan.  Kerkelijke  vaten  in  Hukken 

flaan  en  verfmelten.  Om  het  oprichten  van  nieuwe 
Kerken  bekommerde  hij  zich  niet,  hoewel  hij  ande- 
ren daar  niet  in  verhinderde,  indien  zij  de  mate  niet 
te  buiten  gingen  ( *  ).  Alhoewel  hij  wcnschte ,  dat 
de  Monniken ,  eer  zij  aangenomen  werden ,  hunne 
bezittingen  verkochten  of  weggaven,  echter  geloofde 
.hij ,  dat  dezelven ,  wanneer  zij  geen  van  beiden  de- 
den, aan  derzelver  eigenaren,  volgends  de  burger- 
.lijke  wet,  behoorden  te  komen,  opdat  de  Bisfchop- 
pen  zelfs  den  fchijn  niet  mogten  hebben  van  geld- 
zucht (t). 

Niettegendaande  zijn'  flerken  afkeer  van  wereld- 
lijke bezigheden,  zag  augustinus  zich  echter, 
meer  dan  ecnig  Bisfchop  van  zijn'  tijd,  ambrosius 
uitgezonderd,  genoodzaakt,  aan  eene  menigte  twist- 
zaken,  als  fcheidsman  daar  toe  verzocht  zijnde, 
deel  te  nemen  (§).  Zelfs  bood  hij  zich  ten  dien 
einde  aan  zijne  Toehoorers  aan  ,  opdat  zij  het 
Paaschfeest  des  te  geruster  zouden  kunnen  vieren  (**). 

Ook 
(*)  Hij  verdedigt  dit  zijn  gedrng,    tegen   de  aanmer- 
kingen van  fommigen  Servi.  CCCLV.  />.  5^63.  /.  c. 
(t)  Ep/st.  LXXXllL  pag.  154. 
(J)  Zie  V  Deel,  Bladz.  240. 
(**)  Sa-m.  CCXI.  Tow.  V.  pag.  631. 


GESCHIEDENIS.  jojy 

Ook  beflccdde  hij  den  tijd,  welke  foortgelijke  onder-      III 

zoekingen  hem  wegnamen,   te  gelijk  op  ecne  nuttige     ^°^^ 

wijze ,  dewijl  hij  het  geloof  en  de  zeden  der  partijen  Hoofdft, 

naarvorschte ,    en    hen  door  v^crmaningcn  zocht  te  "^  C.  G. 

verbeteren  (*).  llz   l%'. 

Des  te  zorgvuldiger  nam  hij  de  eigenlijke  pligten 

van  zijn    ambt  waar,    hoe   meer  dezelve  tot  zijne  ?''"  ^J^'^'^ 

•  -'m  het 

verantwoording    kwamen  ,    toen   zijn   Medebisfchop  w.mrne- 

VALERius,  naar  het  fchijnt,  in  het  jaar  396,  over- ^-^^  ^^"^ 
leden  was.  Ongeern ,  en  niet  dan  in  gevalle  van 
nood,  was  hij  y:[n  zijne  Gemeente  te  Hippo  afwe- 
zig, te  min,  omdat  zijne  afwezendheid  bij  dezelve 
ongenoegen  en  zelfs  opfcbuddingen  veroorzaakte  (f). 
Doch,  uit  hoofde  van  Kerkelijke  belangen,  en  ook 
om  bij  de  Kerkvergaderingen  tegenwoordig  te  zijn , 
reisde  hij  genoegzaam  Jaarlijks  naa  Karthago  en  an- 
dere Gewesten  van  Afrika  (§).  Hij  was  gereed 
om  elk  bij  te  flaan,  die  zijne  hulp  verzocht,  maar 
niet  geneigd  ,  om  bij  de  grooten  iemands  voor- 
fpraak  te  zijn.  De  magtige,  die  iet  fchenkt,  drukt 
te  gelijk,  (^Potestas^  qua  prastai ,  premit ^')  was 
zijn  zeggen.  Gev/oonlijk  liep  het  volk,  als  'er  ie- 
mand voor  het  gericht  in  levensgevaar  kwam ,  in  de 
Kerk  te  hoop,  en  drong  op  den  Bisfchop  aan,  om 
deszelfs  voorfpraak  te  zijn.  augustinus  deed  dit 
in  zulke  gevallen,  met  befchcidenheid ,  en  niet  met 
drift  (**).    INIaar  lieva-  wendde  hij  zich   tot  zijne 

(^*)  i'ossiD.  Cap.  19.  Ge>» 

(t)  AUGL-ST.  Ep.  CXXII-CXXIV. /»/7^.  274. 

(§)  AUG!  ST.   Ep.   XXXIV.  p.    50.   POSSID.   C.   21, 

(**)  possm.  Cnp.  20. 

V3 


310  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

in       Gemeente,  als  'er  yoor  noodlijdenden  en  armen  hulp 
BOEK      nodig  was  (*).     Voorts  was  hij  niet   buitengemeen 
Hoofdft.   ftrens  jegens  leden  van  zijne  Gemeente ,  die  zigh  er- 
na C.  G.  geus   in   verliepen.     Zijne   Afrikanen    waren    voor-? 
10^      x' n^^nily'^  wegens  wellust,  neiging  tot  dronkenfchap, 
■  I    '      en  tot  vloeken ,  ten  kwade  berucht ;  hier  tegen  ver- 
zuimde hij  niet  openlijk  en   in  huislijke   gefprekken 
nadruklijk  te  ijveren.     Doch  geheime   zonden  bracht 
hij  niet  voor  de  Gemeente  in  het  licht;    ook  duri'de 
hij  heerfchende  bijgeloovige   gebruiken   niet   overluid 
te  berispen ,   om   zich   het    verwijt   van  nieuwigheid 
niet  op  den   hals   te   laden    ( f ) ,   hij   onthield   zich 
Vvel   van   alle   verkecring   met  fnoode  ondeugenden, 
en  fpijsde  liever   met   de  Heidenen   (§)  ,  ook  ge- 
bruikte hij    foiiitijds   den    Kerkdijken  Ban ,   zoo  ver 
het  de  rust  en  het  nut  der  fchuldigen  toeliet.    Maar 
de   dronkaarts    durfde    hij  daar  niet  mede   ftraffen, 
omdat  hun  getal  zoo  groot  was ,  en  hij  vreesde  hen 
eer  te  zullen  verbitteren  dan  te  verbeteren  (■**). 
2iin  pre-      Hj  predikte  ongemeen  vlijtig,  tot  in   zijne  laatfte 
diken.       dagen  ,  en  met  algemcene   goedkeuring  (ff).     Waar 
hij  ook  kwam,  was  hij   het,  die,  bijna  onder  alle 
Bisfchoppen ,  als  Leeraar  moest  optreden  (§§).  Hij  was 
piet  gezet  op  de  toejuiching  zijner  Hoorderen  f***), 

maar 

(♦)  AUGUST.  Epht,  CCLXVIII. /./y^-.  683. 
(f  )  Bxpof.  Ep.  ad  Gal.  T.  III.  pag.  701. 
(5)  Enarrat.  in  Pfiti.n.  C.  Tom.  IV.  pag.  R17. 
(**)  S<jnfi.  XVII.  T.  V.  p.  67.        (ft)  Poss.  C  31, 
(§§)  Pio/og.  in  Rctract.  August,  pag.  u 
(**♦)  Zie  Dtel  VII.  Bladz.  23. 


GESCHIEDENIS.  311 

maar  verlangde,  gelijk  hij  zich  uitdrukte,  vruchten,      III 
geene   bladeren.      Dit  verkreeg   hij  ook  meermalen.     "^^^^ 
Onder    andere    behaalde    zijne   Welfprckendheid ,   in  Uoofdd. 
het  jaar  418,  te  Ge/area  in  Mauritam'é ^   misfchicn  'ia  C.  G. 
thans  Algiers ,  zoodanige  zege.    Men   had  liicr  de  ^^^   ^  J^ 
barbaarfche  gewoonte    ingevoerd,    dat  jaarlijks,   op  — — — 
een'    plegtigcn    dag,    een    Biirgergevecht    gehouden 
werd,    hetwelk  men  Catcrva  noemde.    Niet  alleen 
de   Ingezetenen   in  het  gemeen,  maar  ook  Ouders, 
Kinderen  en  Broeders,    verdeelden  zich  in  twee  par- 
tijen,  en   beftreden  clkanderen  eenige   dagen  achter 
één  zoo  woedend  met   lleenen,  dat   'er   aan  weers- 
kanten  verfcheidenen  fiieiivcldcn.     augustinus   be- 
proefde ,  zoo  als  hij  zelf  fchrijft  ( * ) ,  in   eene  Pre- 
dikatie, hun  dit   wreede  fpcl  af  te  wennen.     Toen 
hij  hen  eindelijk  zag  wecnen,   dankte  hij   God  voor 
dit  goed  gevolg,   hetwelk  acht  jaaren  daar  na  nog 
ftand  hield.    Hij  was  echter  zelf  met  zijne  uitdruk- 
kingen niet  zeer  voldaan ,  en  klaagt  daar  over  in  zijne 
fchriften  (f).   Evenwel  hadden  zijne  preeken  waarlijk 
andere  gebreken;  niet  zoo  zeer  eene   opzetlijke  ach- 
teloosheid, welke  hij  zelf,  wegens  de  duidlijkheid , 
aanprijst  (§),   of  de  laage  llijl,  welke',  volgends 
zijne  eigene  aanmcrldng  (**),    de  vrolijkfte  toejui- 
chingen verwekte  j  maar  liever  de  afgebrokene  puntige 
fpreuken,   de  vernuftige  tegenllellingen ,   de  woord- 

fpe- 

O  Da  Doctr.  Christ.  L.  IV.  C.  24.  T.  III.  p.  66. 

(t)  Z)f  Catechiz.  rudib.  l.  2.  T.  Vi.  Opp.  p.  192. 

(§)  Z)c  Doctr.  C/irisi.  L.  Iv^  C.  10.  p.  55. 

(**)  /.  c.  Cup.  16.  pag.  67. 

V4 


\qx    47Ó, 


jta  K  E  Pv  K  E  L  rf  K  E 

lil       fpclingcn,  en  fchidijk  achter  een  daar  heen  ge\vori"»ene 

BOEK      gedachten  of  invallen,  die  ook  wel  het  gemeen  kon- 

Hoofdft.  den  beiiagen,    maar  niet  voor  de  waardigheid  van 

ua  C.  G.  Christeiijk  onderwijs  voegen.     Eéne  goede  hoedanig- 

Tuur  '^^'^ 

tat    A-T^'  ^^^i*^   hebben  zijne  Predikaticn   zeker  ,    dat  zij  korü 

zijn,    flechts    weinigen    kunnen  meer  dan  een   half 
uur  geduurd,  en  velen  kan  hij   ia  een  kwartier  ge-, 
fproken  hebben.    Over  het   geheel   genomen,   misfen 
zij  orde  eu  bondigheid;  ondertusfchen  kan  tot  zijne 
verfchoning  dienen,  dat  hij,  te  dikwijls,   en  zonder 
voorbereiding,   onder  zoo  veel   ander  werk,   predi- 
ken moest.      Hij    fprak    zelfs    wel  voor   de  vuist, 
over  ecne   voorgelezenc    plaats  der   Heilige    Schrift, 
waar  van  hij  de  keuze  op  den  Voorlezer  liet  aanko- 
men.   Uit  welke  eii  andere  toevallige  omftandighe- 
den   hij   godvruchtige  toefpelingen  wist  te  trekken. 
Het  gebeurde  dus  eens  (*).,  dat  hij  van  het  hoofd- 
onderwerp van  zijne  preek  afgeraakt  zijnde,  tegen  de 
Matiicheèn  had  gepredikt;  hetwelk  geheel  zijn  oogmerk 
niet  was.      Toen    hij    dit  zijnen   vrienden   meldde  ^ 
voegde  hij  'er  zijne  gisfing  bij,  dat  God  dit   gebrek 
van  vergetelheid  misfciiien  dus  befluurd    hebbe,   op- 
dat  de    een  of  andere  Ongelovige  in  de  Gemeente 
daar  door  bekeerd   mogt   worden.     Ook   duurde   licE 
Hauwlijks  een  paar  dagen ,  of  'er  kwam   een   Mant- 
cheisch  Koopman ,  die  zich  voor  zijne  voeten  wierp, 
en  hem  weenend  verzocht,  dat   hij  God  voor   hem 
wilde  bidden;  alzoo  hij  door  zijne  laatlle    Preek   be- 
keerd was  geworden. 

In 

f*)  Volscnds  POSSiD.  Cap.  15. 


GESCHIEDENIS.  313 

In  de  uitgave  der  Benedictijnen ,  die  zijne  echte  IFI 
Kerkredenen  met  groote  zorgvuldigheid  gcfcliift  heb-  ^.^^^ 
ben,  vindt  men  'er  omtrent  vierhonderd^  die  het  Moofdll. 
srootlle  ffcdeeke  van  liet  vijfde  Deel  ziiner  werken  "^  C*  ^1 
uitmaken.  De  onechten ,  onder  welken  'er  ook  [^^  .^^^ 
zijn  van  c-esarius,  Bisfchop  van  Arelate^  omtrent 
het  begin  der  Vide  eeuw,  bedragen  wat  meer  dan 
driehonderd.  De  uitgevers  hebben  de  eerstgemelden 
in  vijf  clasfen  verdeeld ;  in  Predikatiën  over  het  Ou- 
de en  Nieuwe  Testament;  op  zekere  Feestdagen  der 
Kerk;  ter  Gedachtenisviering  der  Martelaren^  en 
andere  Heiligen  ;  over  vcrfchillende  onderwerpen  ; 
en  eindelijk  de  min  zekeren.  In  zijne  Predikatiën 
op  de  Gedachtenisdagen  der  Apostelen  en  Martela- 
ren^ is  hij  niet  zoo  vuurig,  als  andere  Leeraars  van 
zijnen  tijd,  maar  wekt  de  Christenen  meer  op  tot 
navolging  dezer  Heilige.  Mannen;  evenwel  wilde  hij 
ook,  dat  de  Christenen  zullen  aanhouden  om  hunne 
voorbidding  bij  God  (*}.  Tegen  de  Godsdienfl;ige 
gewoonte  der  Ouden ,  bijzonder  der  Oosterfchc 
Kerk  (f)?  beweerde  hij,  dat  de  Kerk  niet  voor  de 
MarteUiren  tot  God  bidt ,  zoo  als  voor  andere  over- 
ledenen; dit  zou  zelfs  onbillijk  veezen,  dewijl  zij 
ten  bloede  toe  tegen  de  zonde  geflreden  hadden; 
veel  meer  moet  men  zich  aan  hunne  gebeden  aanbe- 
velen; alhoewel  christus  onze  eigenlijke  Voor- 
fpraak,  (^advocatus ^')  bij  God  is,  konden  nogthans 
de  Martelaars,  als  leden  van  dit  hoofd,   wegens   de 

volo 

(*)  Zie    Bccl  VI.   niadz.  -ijc,. 

(t)  Zie  Deel  VI.  Bladz.    167. 

V5 


314  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III       volkomenheid ,  door  hun  hjden  verkregen ,  ook  zoo 
^?y'     genoemd  worden;   ja  hunne  vcrdicnflc  of  waardig- 
Hoofdil.  heid,  (;/;<?;■//«/«,)  is  zoo  aanmerklijk  bij   God,  dat 
na  C.  G.  de  genen ,  die  bij  hunne  Graven  bidden ,   vele  tijde- 
tot   4.76.  ^y'^^  weldaadcn  van    hen   ontvangen   ( * ).    Leter  en 
*-■ ■    niet  zonder  gevoel  van   de  Christelijke  vrijheid  oor- 
deelde AUGUSTiNus  over  de  waarneming  van  andere 
Kerkelijke  gebruiken ,  waar  in  de  Gemeenten  onder- 
ling nog  zeer  verfchilJen  (f).    Onder  anderen  be- 
lioort  hier  toe  zijn  wijdlopige  Brief,   over  het  vasten 
op  Zaturdag,  op   de  vraag  van  zekeren  Ouderling 
in  Afrika^  casularius  (§):  of  het  geoorloofd  zij  ^ 
op  Zaturdag   te  vasten  ?     slmplicianus  ,   de  aan- 
zienlijke Ouderling  te    Medlolanum^   wiens  deel  in 
de  bekering  van  augustinus  men  hier  voor  gelezen 
heeft   (**),   was  thans  in   het  Jaar  397,  in  plaats 
van   AiNiBROSius,  Bisfchop  aldaar  geworden.    Deze 
betuigde  aan  zijnen  vriend  in  Afrika^  hoe  hoog  hij 
hem    fchatte ,    maar  begeerde  tevens ,   dat  hij   hem 
eenige  VTagen  uitvoerig  v/ilde  beantwoorden,      au- 
gustinus zag  dit  enkel  als  eene  Vaderlijke   aanlei- 
ding tot  zijne  oefening  aan,  en  zond   hem  deze  be- 
antwoording over,  in  twee  Boeken  vervat  (ff),  be- 
nevens een  verzoek,  om  dezelve  te  verbeteren   (§§). 

Op 

C*)  Serm.  CLIX.  pag.  533.  CCLXXXIV.  pag.  798. 
CCLXXXV.p.  800.  CCCII.  p.  855.     Ct)  Bed  VI.  BJ.  1 5Ö. 

( § )  Ep.  XXXVI.  p.  52-62.    (**)  Bladz.  279. 

(tt)  Bc.  Diverfis  qiutitionibm  ad  Smplkianum  Libri 
duo  Tom.  VI.  Opp.  pag.  59-88. 

(5§)  Epht.  XXXVII.  pag.  62, 


GESCHIEDENIS.  315 

Op  dit  gefchrift  volgde   waarfchijnlijk   nog   in  liet      III 
|aar  397 ,  of  kort  te  vooren ,   ecu  nieuw  werk ,  te-     ®°^^ 
gen  de  Manicheen ,  Libcr  contra  Epistolnm    il/f^»'- iToofdft. 
chai  ^  quam  vocant  Fitiulatnenti  (  *  ).     Zijn  volgend  "a  C.  G. 
Boek  over   den   Christelijken   llrijd   (f),  is,   gelijk -[^'^    ^^* 
liij  zegt  ( §  )  ,  voor  zulke  Broeders ,   in  ecnen  laagen  . 

ilijl  opgelteld ,  die  in  de  Latijiilche  Weliprekend- 
heid  onervaren  zijn,  en  bevat  Gcloofsrcgelcn  en  Le- 
vcnsvoorfchriftcn. 

Merkwaardiger,  dan  alle  deze  tot  hier  t  >c  opge- 
noemde werken ,  is  zijn  werk  over  de  Christelijke 
leere  ^  waar  van  hij  in  het  jaar  397,  het  derde  Boek 
reeds  tot  het  G5ftc  Hoofdfluk  voltooid  had ;  maar 
waar  van  hij  het  overige ,  benevens  het  vierde  Boek  , 
eerst  tegen  het  jaar  426  of  427  uitwerkte  (**).  Het 
opfchrift  drukte  wel  den  inhoud  niet  duidelijk  ge- 
noeg uit,  alzoo  het  geene  verhandeling  over  den 
Christelijken  Godsdienst  bevat;  maar  in  de  drie  eer- 
fie  Boeken  eene  aanwijzing ,  om  de  Heilige  Schrifé 
ttit  te  leggen ;  in  het  vierde  lesfen  over  den  voordragt 
van  derzelver  verfiand.  Evenwel  kan  men  het  aan- 
merken als  de  eerjle  eigenlijke  Bijhei  f che  Uitlegkuti' 
de ,  en  gedeeltelijk  ook  Predikkttnde  uit  de  Oude  Ka- 
thoUjke  Kerk  (ff).  Voor  den  uitlegger  der  Heilige 
Schriften,  en  voor  Predikanten,   voornaamlijk   eerst- 

be-. 

(*)  7.  VIII./».  109-132.  Verg.i)^^/  VW.Bl.  243. 
(^\')  Be  Agone Christiano  T.  VI.  Opp.  p.  179-192. 
(5)  Retract.  Libr,  II.  Cnp.  3. 
(**)  Dedoctr.Christ.Lihri  IV.  T.  III.  Opp.  p.  I-70. 
(tt)  Verg.  Deel  VII.  Bladi,  318. 


tot    476 


^16  KERKE  L  JJ  K  E 

ni       beginnenden,  is   'er  onder  alle   de  werken   van   au- 

noF.K     GUSTiNus  geen  één  nuttiger  dan  dit.    Het  is  waar, 

HooVdrt.  ^i^t  heeft  in  het  oog  lopende  gebreken  en  zwakbeden , 

na  C.  G.  daar  hij  dat  gene  miste,  wat  een  Uitlegger  des  Bij- 

tot  A-ö'  ^^'^  ^'-'^^  ^^^^  dingen  nodig  heeft,  ecne  goede  ken- 
nis der  Hebreeuwfche  en  Griekfche  talen;  maar  au- 
GUSTiNus  bezat  toch  zoo  vele  kennis  in  andere 
Wetenfchappen  en  Geleerdheid ,  had  cene  zoo  groo- 
te  fchcrpzinnigheid  van  vcrftand  en  bondigheid  van 
oordeel,  dat  hij  zeer  vele  goede  lesfcn  en  nuttige 
ophelderingen  en  voorbeelden  bijbrengt  ;  voornaam- 
lijk is  zijne  aanleiding  tot  het  Prediken  v.'cl  niet  in 
alles  voldoende,  maar  toch  een  werk  van  kunde, 
ondervinding,  en  fmaak,  en  men  kan  'er  ligt  uit 
zien,  dat  augustinus  zelf, een  voorbeeldig  Predi- 
ker zou  geweest  zijn,  indien  hij  te  gelijk  de  nodige 
bekwaamheid  en  heblijkheid  als  Scbriftverklarer  en 
Uitlegger  bezeten  had. 

Uit  de  volg- orde  5  in  welke  augustinus  zelf  zij- 
ne Boeken  herzien  heeft  (*),  is  het  waarfchijnlijk , 
dat  hij,  terftond  na  dit  werk,  omtrent  het  jaar  397 
een  ander  tegen  de  Donatisten  gefchreven  heeft, 
(^contra  partem  Donati.')  Alhoewel  dit  niet  meer 
voor  handen  is,  verdient  eclitcr  aangemerkt  te  wor- 
den, dat  hij  zijn  gevoelen,  het  welk  hij  daar  in  te 
kennen  gegeven  had :  „  Scheurmakers  ,  (  Schisma- 
„  tici^  moeten  niet  door  dwangmiddelen  der  we- 
5,  'reldlijke  magt  tot  de  gemeenfchap  der  Kerk  terug 
„  gebracht  worden,"  naderhand  daarom  verworpen 

heeft  5 
(*)  Rctrnctat.  Libr.  II.  Cap.  5. 


a  E  S  C  n  I  E  D  E  N  I  S.  317 

heeft,    ,„  omdat  hij  te  voorcn   nog  niet   oddefvon-      III 
„  den  liad,  deels,  hoe  veel   kwaads   zij  ftichteden,     ^v'^ 
„als    zij  ongcdraft   bleven;    deels,   hoe    zeer  zij ,  Hoofdfli^ 

„  door    eene    fcherper     tucht ,     verbeterd    konden  "^  C.  G, 

1      j.  Tfiar  363. 

»  worden.  [^^   ^^§; 

Daartegen  is  uit  denzelfden  tijd,  fchoon  nader  bij . 

het  jaar  400 ,  een  ander  veel  belangrijker  Boek  van  ^.'^"'^ .  °' 

hem,  hoofdzaaklijk  dienende,  om  hem  te  kennen  en 

te    beöordeelen ,     overgebleeven ;     Zt'j'ne    Belijdenis 

naamlijk  (*}.    IJij  zegt  (f),   dat  hij   door  hetzelv^e 

fteeds  tot  lof  van  God  over  het  goede    en  kwaade^ 

dat  hij  in  zich  had,  was  opgewekt  geworden:     en, 

i\\  de  daad ,  hij  legde  daar  in  eene  Belijdenis  af  voor 

God,   onder    menigvuldige   Aanfpraken   aan    denzel- 

ven,  hoe  zijn  verftand,  hart,   en  leven,  vnn  zijne 

kindsheid  af  aan,  gefteld  en  werkzaam   geweest  is; 

welke  lotgevallen   en   veranderingen    met    hem    zijn 

voorgevallen;  hoe  vele  misftappen  hij  begaan  hebbe; 

hoe  zeer  hij  zijne   geheele  bekeering    en   verbetering 

aan  God  te  danken  hebbe,  en  hoe  weinig  reden  hij 

nog  ileeds    had,   om  over   zich  zelven   voldaan   te 

zijn.    Het   gene  posidius    (§}  daarvan   meldt,    dat 

de  Schrijver  daar  door  heeft  willen  zorgen,  dat  men 

niet  al  te  hoog  van  hem  gevoelde,  bevestigt  hij  zelf 

op  meer  dan  édne  plaats  (**).    In  het  XI.  Boek  van 

dit  werk,  eene  proeve  nemende,  om  de  Scheppings* 

(*)  Cotifesptonum  Libri  XIII.  T.  I.  0/^^^.  p.  49 - 1 84. 

(t)  Retractat.  Libr.  II.  CV//».  6. 

(  5  )  Pi'^f-  (ld  Fit.  Auguit,  p.  1 6^. 

(♦♦)  C.;,J,sf.  L.  X.  p.  127.  Ep.  CCXXXl.p.  640. 


3i8  K  E  Pv  K  E  L  rj  K  E 

III       gefchiedenis  te   vcrklaarcii,   zegt   hij  onder   andei"eTif 
^°^"     „  Eindelijk  loopt  alles  daar  op  uit,  dat  moses  alleS 

IA. 

Hoütdfl.   5,  bij    liet    opftcllcn    van    2ijn   Boek  gedacht  heeft, 

na  C.  G.  ^^  Yvat  ^len  waars  daar  in  vinden ,  of  ook   niet  vin- 

Ta.ir  363 

tot    476.  »'  " ''^  '^^"'  ^"  ^^"  anderen  gevonden  wordt.     JNIen 

"   '   ■'■'     ziet  daar  uit ,  in  het  voorbijgaan ,  dat  de  UitJegkuri' 
dige   hoofdregel ,    welken    men    den    Cocceaanfchen 
noemt ,  eigenlijk   ann   augustinus    behoort.      Geen 
Boek  onder  alle  de  werken  van  augustinus  is  met 
zoo    veel    goedkeuring    gelezen,   bij    zijne    tijdgeno- 
ten (*) ,  en  zelfs  ,nog  in  laater  eeuwen ,  als  dit  werk 
van  zijne    Belijdenis fen.      Ondertusfchen ,    lioe    zeer 
men  niet  ontkennen  mag,  of  kan,  dat  'er  veel   nut- 
tigs, en  fiichtelijks ,  ja  zelfs  der  navolging  waardig, 
in  .dit  werk  voorkomt ,  en    men  ook  niet  kan  twij- 
felen   aan    de    oprechtlieid    des    gevoelens  van    den 
Schrijver;  het  geheel  echter  is  voor  eenen  meer  ver- 
lichten Christen   naauwlijks  leesbaar  en  van  gering 
belang. 
Verdere        Onvermoeid  in  het  beRrijden  der  Ketters,   arbeid- 
Schriften.  de  augustinus  ten  zelfden  tijde  ,  dat  hij   dus  zich 
zclven  fchetfie ,  of  niet  lang  vóór  het  jaar  400  ,  ook 
aan  de  wederlegging  van  den  voornaamften  der  Ma- 
fiicheen ,  den  Bisfchop  faustus  (f).    Zijn  werk  te- 
gen denzelven  (§)  is   het    aanmerklijkfte   van   allen, 

wel- 

(*)  Gelijk  Iiij  zegt;  de  dom  perfever.  C.  20.  />.  562. 
Tom.  X.    Retractat.  L.  II.  C.  6. 

(t)  7.\Q  van  hem  boven  Bludz.  275. 

(  §  )  Contra  Famtum  Mankhaum  Libri  XXXIII.  71»^. 
VIII.  Opj>.  pag.  131—332. 


GESCHIEDENIS.  319 

welke  hij  tegen  deze  gezindte  gefchreven  heeft  (*).      III 
Zijne  vaardigheid  in  het  Schrijven,  en  de  afwis-     ^^^^ 
fcling  met  vvellje  hij  van  het  cene  onderwerp  tot  een  Hoofdft. 
ander  overging,  waren   in  de  daad  zeer  merkwaar- "^  ^'  ^ 
dig.    Men  begeerde  van  hem,  dat  hij   zekeren  Leek  {q^    ^-^ 
te  Karfh^go^iiiLARUS,   die  de   aldaar   opgekomene 
gewoonte,  om  bij  het  oHeren  en  uitdeelen  der  vrij- 
willige giften  in  de  Kerken,   Pfalmen  te  zingen,  he- 
vig gegispt  had ,  te  recht  te  flellen.     Dit  deed  hij 
in  een  G^ifchrift,  liet  welk  niet  in  wezen   gebleven 
is  (f).     Daartegen  heeft  men   nog  zijne  Vcrklaarin- 
gen  van  een   aantal  plaatzen   uit    de   Euangelie-ge- 
fchiedenis  van  mattueus  en  lukas,  welke  hij  toen  - 
insgelijks  opftelde  (,§).     Tot  hetzelve  bchooren  ook 
zijne  korte  Aanmerkingen  over  het  Boek  job  (**), 
welke  doorgaands  oppervlakkig  en  flecht  zijn;   doch 
hij  zelf  erkent  dit,  en  beklaagt    zich,  dat  men  ze 
van  den  kant  van   zijn  Handfchrift  verzameld   had, 
zoodat  hij  niet  zeggen  kon,   of  zij  hem  toebehoor- 
den (ft). 

Nu  volgt  weder ,  volgends  de  orde ,  welke  hij  zelf 
opgeeft  (§§),  eene  betere  vrucht  van  dezen  rijken 

ve- 

(*)  Yerge}.  Deel  VIL  Blndz.  243.  alwaar  ook  van  drie 
andere  Twistfcliriften  tegen  de  Mauicheên  gefproken  is. 

(t)  Retractnt.  Libr.   II.  Cap.  11. 

C§)  Qji<£itionuin  Enangeliorum  Libri  duo  Tom,  III. 
Opp.  P.  W.pag.  IJl — 200. 

(**)  Annotntionum  in  Jub  Libcr  unus  Tom.  III.  P.  I, 
pag.  464 — 506.     (ft)  Reiuict.  L.  II.  C.   13. 

(0;  Retract.  Libr.  II.  Cap,  14. 


320  KERKE    L  IJ  K  E 

III  .veder  :  de  Qatechlzandis  ru  clibus  Liber  ünus  (*); 
BOEK  DEOGiiATiAS,  ecii  DiakoH  te  Karthago,  ftond  we- 
Hooidft.  geus  zijne  kennis  in  den  Godsdienst,  en  zijne  aan- 
na  C. G.  gename  wijze  van  voordragt,  in  zoo  goeden  naam, 
tot  I76.  ^^^  "^^"  ^^"^  meermalen  leerlingen  bracht ,  om  die 
■  in  de  eerfte  gronden   van   het  Christelijk  Geloof  te 

onderwijzen.  Doch  hij  alleen  voldeed  zich  zelven 
jiiet;  en  verzocht  daarom,  de  voorlichting  van  au- 
(ïUSTiNus  5  welke  hij  hem  ook  in  dit  werk  gaf.  Indien 
AUGUSTiNus  zich  tot  foortgclijkc  onderv/erpen  meer 
bepaald  had,  hij  zou  het  zeker  daar  in  ver  gebracht 
hebben,  alzoo  hij  in  dezelve  best  t'hiiis  was;  maar 
hij  zelf,  noch  anJeren,  lieten  hem  daar  tijd  toe; 
^  m  den  waan,  dat  zijne  fcheqizinnighéid  genoegzaam 

vergoedde,  wat  hem  aan  geleerdheid  en  uitlegkunde 
ontbrak.  Hij  voer  onophoudelijk  voort.  Boeken 
van  ondcrfchcidenen  inhoud,  en  gedeeltelijk  van  aan- 
merklijke  grootte ,  te  fchrijven.  Trouwens  in  liet 
jaar  400,  fchijnt  hij  ook  den  eerften  grond  gelegd 
te  hebben  tot  zijn  werk  over  de  Drieëenheid  (f). 
Verfcheidene  jaaren  daarna  had  hij  het  twaalfde  Boek 
van  dit  werk  nog  niet  voltooid,  toen  fommigen^ 
wien  dit  te  lang  viel,  hem . hetzelve ,  zoo  ver  het 
gereed  was ,  nog  zeer  onvolkomen ,  ontrukten ,  en 
in  een  gebrckig  affchrift  verfpreidden.  Hij  was 
daarom  reeds  voornemens,  het  geiieel  te  laten  lig- 
gen, en  zich  openlijk  over  deze  uirgave  tegen  zijnen 
wil  te  beklagen.      Maar  vele  Christenen   begeerden 

het 
(*)  Tom.  VI.  Opp.  pag.   ipr-aiö. 
(t)  i)f  Triiütatc  Libii  XV.  T.  VIH.  Opp,  p.  sZ^-T^'i* 


GESCHIEDENIS.  321 

het  tóo  dringend  (*),  en  de  wil  van  den  Bisfchop      UI 
AURELius  van  Karthago^  was   hem   zoo   zeer  een    "^^^ 
bevel ,  dat  hij  het  ccliter  ten  einde  bracht.     Dit  is ,  HoofdfT. 
naar  allen   Ichljn,    eerst   omtrent   het   jaar  416  ge' "^  C.  G* 

Midlerwijl    verloor    augustinus   de   Donathtcn^ — — ^ 

die   in    zijne  gewesten   ongelijk  talrijker  en   geduch-  /^ii"e  %^ 
,       ,      ^  ...  .        .1  Tir-  fprekken 

ter  waren,  dan  de  Ananen^  niet  uit  het  oog.     Wij  ^^^^^  ^^ 

hebben  reeds  elders  (§)  zijn  gefprek  in  het  jaar  397,  Donatis- 

met   hunnen   Bisfchop    fortuxius   te  Tuhurficum ^'^^'^' 

wien  hij  als  den  vrccdzaamflen   en  billijkden  prijst , 

vermeldi     Terwijl  hij  aan  eenige  Donatisten  hier  van 

bericht  gaf,  wenschte  hij  ook   bij   hen  het  vervolg 

van  dit  gefprek  ten   besten    van   den  Kerkenvrcde. 

Ook  fprak  hij  werklijk   met  hen  (**),  in  eene  van 

hunne  fteden,    over  hun  gewoonlijk  voorwendzel, 

door  het  welk  zij  hunne  fcheuring  van  de   Kathoiy^ 

ken  verdedigden,   en    zocht  vervolgends    op   dezen 

grond  verder  fchriftelijk  voort  te  gaan;  alhoewel   hij 

hun  in  het  aangezicht  aanzeide ,   dat   zijne   Brieven 

aan  de  Donatisten  niet  als  kenmerken  van    eene  on- 

derhüudene  Kerkelijke  gemcenfchap  waren  aantezien, 

maar  als  of  zij  aan  Heidenen  gericht  waren. 

De  IIeiden(^n  oefenden  toen   nog  in   Afrika^  bij- Zijne 

zonder  de  aanzienlijken  onder  hen  in   de   groote  fte-  ^verk-  ^ 

den ,  hunnen  Godsdienst  vrij  ongehinderd.    Zij  wer-  tegg,,    ^^ 

den  Heidenea 

(*)  Gelijk  hij  verhnnlc  Epist.  CCXXIV.  T,  II.    Opp. 
P.  468.    Retract.  L,   11.  C.    15. 

(f)  Aucu.sT.  Epist.  CLXXIV.  r.  III.  p.  463. 
(§)  Deel  VII.  BI.  351.    CO  Epist.  XLIII.  p.  67, 
IX.  Deel.  X 


322  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

I!I  den  zelfs  van  vele  Christenen  bij  hunne  Afgodsdieii'^ 
BOEK  jiQy^  verzeld ,  die  ook  aan  hunne  Offcrmaalen  deel 
Hoofdft.  namen:  niccr,  naar  allen  fchijn,  om  den  Grooten 
na  C.  G.  te  believen ,  dan  wel  uit  genegenheid  tot  het  Hei- 
tot  476  ^'^ndom.  AUGUSTINUS  beltrafte  hen  wegens  deze 
■  ligtzinnigheid  in  eene,  in  het  jaar  398  te  Karthago, 

gehoudenc  Predikatie  (*).  In  dezelve  fpreekt  hij ,  on- 
der anderen,  de  befchuldiging  der  Heidenen  tegen, 
dat  de  Bisfchoppen  overal  de  Beelden  der  Goden 
braken.  Neen ,  zegt  hij ,  dit  gefchiedt  alleen ,  op 
zulke  plaatzcn,  van  welke  de  Christenen  bezitters 
zijn;  maar  zulks  daar  te  doen,  waar  men  'er  geene 
magt  toe  heeft ,  zou  eene  gewelddaadigheid  zijn ,  de 
Circumcellioms  waardig.  Als  hij ,  op  een'  anderen 
tijd,  tegen  den  Afgodsdienst ,  te  Knrthago^  predik- 
te (f),  en  zijne  Toehoorers  riepen,  dat  dezelve,  in 
d^ze  Hoofdilad,  even  als  te  Rome  ^  afgefchaft  moest 
worden,  prees  hij  wel  hunnen  ijver;  maar  vermaan- 
de hen  tevens,  de  zorg  daar  voor  aan  de  Bisfchop- 
pen over  te  laten.  In  de  daad,  behoorde  hij  mede 
tot  die  Bisfchoppen,  die  toenmaals  den  Keizer  ho- 
KORius,  gemeenfchappelijk  verzochten,  om  flrenger 
wetten  tegen  de  Heidenen  af  te  vaardigen  (§)  en 
in  laater  jaaren  wist  hij  den  aanzienliikdcn  Staatsdie- 
naar van  het  Westerfche  Rijk,  olympius,  op  des- 
zelfs  vraag:  hoe  hij  der  Kerk  dienst  zou  kunnen  doen? 
geen'   beter  raad   te   geven ,   dan  de   Keizerlijke  be- 

ve- 

(*)  Serm.  LXII.  Tom.  V.  Opp,  po^.  251. 
(  f  ;  Scniu  XXIV.  pag.  02. 
(  §  )  Deel  V.  BUulz,  30. 


GESCHIEDENIS.  323 

Velcii  te  hucn  bekrachtigen,   welke  tegen    de  Heide-      ui 
nen  en  Ketters  waren  gegeven  (*).  '^oek 

PUBLicoLA,  een  Christen  in   Afrika^  wiens  Lan- f^oofdf!. 
derijcn  aan  oorden    grensden ,   welke   nog    van   Bar-  na  C.  G. 

baarlche   Heidenen    bevvoon-d   waren,    die   door    ^Q.,^^\Jii' 

'  tot    470* 

Christenen  dikwijls  tot  het  bearbeiden    van    hunne  ^ 

akkers  gebruikt  werden ,  nadat  zij  hen  te  vooren  bij 
hunne  Afgoden  eenen  Eed  hadden  afgenomen ,  be- 
vond zich  ook  in  dit  geval ,  en  maakte  zich  van  de- 
zen Eed ,  zoo  als  van  vele  andere  dingen ,  eene  ge- 
moedelijke geweetenszaak.  Omtrent  welke  augus- 
TiNus  hem,  in  eenen  Brief,  opheldering  gegeven 
heeft  (f),  onder  anderen  fchrijvende,  dat  de  Hei- 
denen zekerlijk  dubbel  zondigden,  wanneer  zij  200* 
danigen  Eed  aflegden  en  dien  overtraden;  maar  pu- 
blic o  la  kon  zich  toch  van  dcnzelven  tot  zijne  ge- 
rustheid wel  bedienen,  indien  hij  dien  flechts  niet 
afgevorderd  had. 

Om  (S.t7.im  tijd,  toen  de  Beelden  der  Afgoden  ih 
Afrika,  op  Keizerlijken  last,  nedergeworpcn  wer- 
den, en  AUGusTiNus  het  zijne  trachtte  toe  te  bren- 
gen, tot  den  ondergang  van  het  Heidendom,  in  het 
jaar  399,  fchijnt  hij  ook  een  bijzonder  werk  ge- 
Ichreven  te  hebben ,  tegen  de  befchuldiging ,  welke 
de  Ileiden.'n  inbrachten,  dat  de  Euangelisten  mal- 
kanderen  tegenfpreken  (§). 

Onder  alle  deze  werkzaamheden ,    hield   augusti-  zijne 

NUS 
'(*)  AU.  Blach.  31.    (t)  Epiit.  XLVII.  p.  83. 
(§)  Z)^  confetifu    Euangeliitarum  Lihri  quatuor  Tom» 
III.  Opp.  p.ig.  i'iió. 

X  2 


324  KERKELIJKE 

III       Nus  ondertusfchen  nog  tijd  overig,   om   fleeds  nog' 

BOEK      aan  de  Donathten  te  deniven.     IJij  Ichreef,  omtrent 

Hoofdft.  het  Jaar  400,  aan  hunnen  Bisfchop   crispinus,    na 

na  C.  G.  denzelven  vergeefs  tot  een  mondgefprek  genodigd  te 

tot   iró  heliben;  hem  de  voornaamde  gronden  voorleggende, 

welke  zijne  partij  behoorden   te   bewegen,   om   zich 

wer!:-  ^^^  ^jg  KathoUjken  te  verëenigen;  (inzonderheid, 
den  te^en  ^^^  ^^  fcheuring  van  de  Rechtzinnige  Keik  eene  veel 
de  Dona- grover  misdaad  zij,  dan  de  overlevering  der  Heilige 
Schriften  aan  de  Heidenen ,  hetwelk  de  Donathten 
hunne  pariijën  tegenwierpen,)  en  hij  daagt  hem  uit, 
•  om  te  antwoorden  (*).  Soortgelijke  Brieven  zond 
hij,  ten  zelfden  tijde,  aan  andere  Donatisten  (f}. 
In  e'énen  derzelven  (§)  beroept  hij  zicli  tegen  hen 
ook  op  de  onafgebrokene  opvolging  der  Bisfchop- 
pen,  van  de  Apostelen  af,  in  de  KathoUjke  Kerk; 
waarom  hij  de  reeks  der  Roomfche  Bisfchoppen ,  van 
PETRUS  af,  optelt,  als  die  Matth.  XVI.  18.  een 
Beeld  der  geheele  Kerk  vertoont.  Kort  daar  op  gaf 
hem  de  Donathtijche  Bisfchop  te  Cirtha^  petili« 
ANUS  gelegenheid,  om  een  Boek  tegen  hem  op  te 
Hellen  (**).  Een  nog  aanzienlijker  Leeriiar  der  Do- 
nathten ^  PARMENIANUS  was  Wel  rccds  overleden; 
evenwel  begeerden  eenige  Christenen  van  augusti- 
Nus  eene  wederlegging  van  deszelfs  Brief  aan  ty- 
CHONius,  welke  hij  ook  om   het  jaar  400  vervaar- 

dig. 

(*)  Epht.  LI.  pag.  88. 

(t)  ^z».  LH.  p.  8p.  Ep.  LUI.  ^  90-    C§)  a  p^- 

,    (**)  Contra  litteras  Petilinui   L'br.   III.  T.  IX.  Oppf, 
p.  139.    Vcrgel.  Deel  VII.  Blaclz.  353. 


GESCHIEDENIS.  345 

digde  (*).     Niet  veel  laater  kwam  zijn  Boek   over      III 

iien  Doop  uit,  tegen  dezelfde  partij    (f).    Een  an-      j^ 

der  gclchrift  tegen   hen,   waar  van   possidius   (§)  Iloofdft. 

gewaaiit,  (contra  guod  attulit    Centurius    a    Dona-  "^  ^*  y' 
fc         ^  '  ^  ^  Jaar  363. 

iisiis ,)  is  niet  overgebleven.     Omtrent  het  jaar  400  tot    ^j6, 

verfchecnen    insgelijks    zijne  beide  Brieven   aan  ja-  ■ 

NUARius  (**).  Deze  anders  onbekende  Christen 
had  hem  allerhande  vragen  over  Kerkelijke  gebruiken 
voorgelegd,  welke  augüstinus  niet  alleen  beant- 
woordt, maar  ook  algemeene  regelen  opgeeft,  om 
de  Kcrkpkgtigheden  te  beóordeelen^  welke  grooten- 
deels den  geest  der  Christelijke  vrijheid  ademen;  en 
bij  welke  hij  liefst  opklimt  tot  de  eenvoudigheid  des 
ecrflien  Christendoms. 

Deze  eenvoudigheid  des  eerden  Christendoms  was 
ook  zijne  leidsvrouw,  toen  hij  nog,  om  het  jaar 
4C0,  eenc  wezenlijke  verbastering  van  het  Monni- 
kenleven, op  begeerte  van  den  Bisfchop  aurelius 
van  Karthago ^  zocht  te  verbeteren  (ft).  Want, 
hoe  zeer  hij  niet  fcherpziende  genoeg  was ,  om  zich 
zelven  en  anderen ,  uit  het  onderwijs  van  Christus 
en  zijne  Apostelen ,  te  leercn ,   hoe   weinig  deze   le- 

vens- 

(*)  Contra  Epist.  Pannen.  Lihri  III.  T.  IX.  p.  y. 

(\^  De  Baptii-iuo  contra  Donatistas  Libri  VI I,  /.  c, 
P'  53-138.  Verg.  Deel.  VII.  Bladz.  355. 

(§)  Vit.  S.  Ar: gust.  pag.  191. 

(•*)  Ad  Inquifitiones  Januarii  Libri  Duo  Epist.  LIV. 
P'  93-96'  Ep.  LV.  p.  96-108. 

(If)  Libcr    de    Op  ere   Monachorum    Tom.    VI.    Opp. 

t'^ig'  347' 

X  3 


5i6  K  E   II  K  E  L  IJ   K  E 

III  venswijze  met  het  echte  Christendom  overcenftcmt^ 
BOEK  evenwel  deed  hij  daar  in  iet  prijsUjks,  dat  hij  de 
Hoofdrt.  duizenden  van  Monniken,  die  meer  en  meer  God- 
na  C.  G.  vruchtige  Lediggangers  begonnen  te  worden ,  tot  de 
•'^^'^  ^§' arbeidzaamheid,  ten  minden  met  de  handen,  terug 
■  braclit ,  welke    hunne    ecrlte    voorbeelden    zicli   tot 

pligt  gemaakt  hadden.  Hoewel  hij  niet  opmerkte, 
dat  die  arbeidzaamheid ,  tot  welke  hij  de  Monniken 
opwekte ,  geenszins  die  algemeen  nuttige  werkzaam- 
heid was ,  welke  paulus  van  alle  Christenen  vor- 
derde. 

Op  gelijke  wijze ,  bleef  hij  Hechts  halfwcgc   flaan , 
toen  hij,  in  het  jaar  407,  de  ovcibUjfzclcn   van   het 
gevoelen  van  jovinianus  ,  volgends  hetwelk  onge- 
huwden gecne  voorrechten  boven  gehuvv'den  behoor- 
den   te    hebben ,    poogde  uit  den  weg  te  ruimen , 
door  twee  gefchriften :     yan  het  goede  van  den  ech- 
ten Staat  ( *  ) ,  en  van  den  Heiligen  Maagdelij  ken 
Staat  (f). 
AUGUSTi-      Men  prijst,  met  dit  alles,  zijne  gematigdheid,   in 
wus  keurt  j^£2e  opzichten ;  maar  zoodra  hij  weder  handgemeen 
gin"- der    raakte    met    de   üonatisten^   draaide   hij  enkel   met 
Donntis-   hen    rond    in   cene    beflotene    Kampplaats;   hij  ver- 
ten goed.  j^j^^^^^.^^e  dezelve   van   tijd  tot  tijd  ,    en   de  halfdui- 
ftere  uitzichten,  die  hij  nog  op    een   vrijer  veld  be- 
houden had ,  vervielen  eindelijk  geheel  (  §  ).     ^Vaar- 

fchijn- 

(*)  Z)é'  Bom  Conjv^ali  T.  VI.  O/'/).  /..  233. 
(  f  )  D<?  Sancta  Virgitiitate  l.  c.  pag.    249.   Vergelijk 
J)eel  VI.  Bladz.  251. 

(§)  Verg.  Deel  VI.  BL  247.  Deel  VII.  BI.  303, 


G  E  S  C  II  I  E.D  E  N  I  S.  327 

fchijnlijk    bad   hij    een  hoofd  -  aandeel   aan   de  twee      III 
Kcrkvcrgadenngcn    te   Karthago ,   in    het  jaar  401 ,     ^^^ 
en  aan  de   volgenden ,   die   aldaar  in  de  jaarcn   403  rioofdft; 
en  404  gehouden  werden,  aan  wier  hool'd  zich  zijn  "''  C.  G. 
vertrouwde  vriend  aurelius  bevond,  die  zich  zoo  [^^    .-^ 
zeer   op   zijne   kundiglieden  verliet.      Men  nam  op  ■ 

deze  Vergaderingen  menigerlcië  maatregelen  tegen  de 
Donatisten;  welke  gedeeltlijk,  ten  minflen  in  Ichljn, 
zacht  en  malsch  waren.  Zij  moesten  tot  mondge- 
fprekken  met  de  KathoUjke  Bisfchoppcn ,  door  de 
Overheid ,  opgeroepen  worden ;  ook  maakte  men 
hun  écx\.  overgang  tot  de  Rechtzinnige  Kerk  gemak- 
lijk,  door  het  befluir,  dat  men  hunne  Leeraars,  die 
hen  verlaten  zouden,  in  dezelfde  Kerkelijke  ambten 
zou  aannemen.  Maar  deze  eenigzins  geweldige  uit- 
nodiging der  Donatisten  tot  raadplegingen  over  een 
te  treften  vergelijk,  en  de  wijze,  op  welke  de  Ka- 
thoUjken  eene  verdeeldheid  onder  hen  zich  ten  nut- 
te maakten,  deed  bij  hen  eene  zeer  ftrijdige  uitwer- 
king, en  de  woede  van  hunne  CircumceUiones  werd 
daar  door  op  nieuw  tot  vreeslijke  buirenfpoorigheden 
aangevuurd,  augustinus  zelf  ontkwam  die  ter 
naauwernood,  op  eene  reize,  welke  hij  naa  eene 
naburige  Gemeente  gedaan  had  (*).  Hierom  za- 
gen zich  de  Bislchoppen  te  Karthago,  'm  het  jaar 
404,  vergaderd,  genoodzaakt,  den  Keizer  om  Wet- 
ten en  Plakaaten  tegen  de  Donatisten  te  vei-zoekcn. 

Thans  was  het  ook,  dat  augustinus   zijne  voo- 
rige  denkwijze,  over  het  gedrag  en  de>  behandeling, 

vvd- 

(*)  possiD.  nt.  S.  Aiigmt.  Cap.  12. 

X  A 


3a8  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Til  welke  men  omtrent  dezen  aanliang  had  waar  te  n«s. 
^?Y^  men,  begon  te  veranderen.  Evenwel  ging  bij  van 
Hoofdfl.  zijne  voorige  grondregels ,  ten  aanzien  der  Donatis" 
na  C.  G.  ten ,  niet  zoo  ver  af,  als  men  uit  zijne  eigene  be-» 
xot  4.76  ly^'^^'s  zou  mogen  befluiten.  Reeds  lang  te  vooren 
»■■■  -■  had  hij  hen  voor  eene  gevaarlijke  Godsdienstpartij 
aangezien;  ook  had  hij  in  hen  Schetirmakers  en 
Ketters  onderling  verward ;  en  bij  deze  beöordeeling 
bleef  hij  nog  (leeds.  Hij  wilde  wel ,  tot  dezen  tijd 
toe,  geen  geweld  tegen  hen  gebruikt  hebben;  maar 
daartegen  prezen  zich  ook  de  harde  middelen ,  wel- 
ke hij  thans  tegen  hen  voorHoeg,  door  een  fchijn 
van  zachtheid ,  aan  ,  en  zelfs  v-an  billijkheid  en 
noodweer,  door  het  gedrag  van  velen  onder  hen. 
En  toen  hij  in  het  vervolg  eigenlijke  dwangmiddelen 
en  vervolgingen  dienflig  oordeelde,  en  zelfs  bevor- 
derde ,  om  de  Donatisten  tot  de  verëeniging  met  de 
Katholijke  Kerk  te  brengen,  zoo  was  dit  in  zijne 
oogen  geene  vervolging;  maar  alleen  matige  fireng^ 
heid ,  vaderlijk  vermanende  kastijding ,  heilzame 
fchrik  en  weldaadig  nadeel ,  hetwelk  bekeering  met 
zich  bracht:  alles,  zoo  als  hij  meende,  zoo  overëen- 
komflig  den  Bijbel  en  het  Christendom,  als  iet  ter 
Wereld  zijn  kan ;  alleen  had  hij  dit  een  tijd  lang  niec 
zoo  ingezien,  toen  de  gelukkige  ondervinding  van 
de  vruchten,  welke  voor  den  waaren  Godsdienst, 
zoo  wel  als  voor  de  dwalende  gezindte ,  daar  uit- 
voortgrociden ,  hem  een  volkomen  licht  ontftak  (*). 

Al 

(*)  Men  vindt  dit  in  verfcheidene  van  zijne  Brieven 
pver  dit  onderwerp.  Ep.  XCUI.  p.  174-191.  in  het  jaar 

408, 


GESCHIEDENIS.  329 

Al  hetwelk  ons  Iccren  kan,  lioc  zich   augustinus,      III 
en  na  hem  zoo  vele  Leeriiaren  en    (Christenen,   heb-     ^^^^ 
ben  kunnen  overreden,  dat  dwalende  of  van  de  heer- {joofdff. 
fchende  Kerk   afgelclieidene  Gemeenten ,   door   aller-  "^  C.  G, 
leië  foort  van  geweld  weder  onder  hare  beheerfching  ^^^    ^„^* 
gebracht  moeten  worden.  ■ 

iiONORius  deed  nog  meer,  dan  augustinus,  en 
andere  KatJioUjke  Bisfclioppcn ,  vvenschten.  Eer  zij 
hun  verzoek  bij  hem  konden  inbrengen ,  had  hij 
reeds  eene  fcherpe  wet  tegen  de  gezamenlijke  Dona- 
tisten  gegeven.  Doch,  in  het  jaar  403,  liet  hij  'er 
meer  andere  fchielijk  achter  een  volgen,  welke  uit- 
druklijk  de  uitroejing  van  deze  gezindte  bedoelden, 
en  met  flrafFen  tegen  hen  opgevuld  waren.  Hij  vond 
goed,  ééne  derzclven  ,  wanrfcliijnlijk  met  een  woord 
uit  de  veelbetekenende  Bisfchoppelijke  taal,  zijne 
JVet  van  de  Eenheid,  (^Edictum  de  unitate ,')  te 
noemen;  en  bijzonder  van  dezen  tijd  af,  weergalm- 
den de  zoete  namen  van  Eenheid  en  Weder  vereen  i- 
ging  op  alle  Katholijke  Kerkvergaderingen,  in  de 
Kerkredenen  van  hunne  Leeriiaren  ,  en  voornaamlijk 
in  de  Schriften  van  augustixus,  des  te  menigvul- 
diger  en  luider.  De  laatstgemelde  prees  de  heerlijke 
uitwerking  dezer  Keizerlijke  AVct,  ten  besten  der 
Kerk,  met  even  zoo  veel  vvelfprekendheid ,  als  blijd- 
fchap.  Een  Donatistisch  Spraaklccriiar ,  cresco- 
r^ius,  had  het  hem,  in  eenen  Brief,  zeer  kwalijk 
geduid,  dat  hij,  vol  trotfchcn  eigenwaan,  zijne  par- 

4.08.  Ep.   CLXXXV.  feu   de    Qorrcctione    Donatistarum^ 
ff  ^-^P'SoS'  iri  het  jaar  417. 

X5 


330  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       tij  onöphoudlijk  tot  tvvistgcfprcklven  uitdaagde,    al'-, 

BOEK     GUSTiNus  aiitvvooidde  hem  fpoedig,  in  liet  jaar 406, 

Hoofdfl.  door    een    vrij  wijJlopig   geCehrift   (*).     Niet  lang 

na  C.  G.  tiaar  na  Helde  hij  nog   drie   andere,   doch  lang  ver- 

tot   I76*  ^O'"^'!^  gclchriftcn  tegen  de  Donathten ,  en  een    vier- 

» de  tegen  hunnen  Bisfchop  petilianus  op  (f).  Meer 

nadeel  echter  bracht  hij  hun   toe,   door  zijne  werk- 
zaamheid   aan  het  Hof  en  bij   de  Grooten.     Toen 
zij,  in  het  jaar  408,    eenige  hoop  hadden,   dat  de 
tegen    hen    uitgegevene   wetten    niet  verder  zouden 
werken ,  wendde  liij  zich  aan  de  voornaaniRe  Staats- 
dienaars des  Keizers,  bij  welken  hij  eene  bevestiging 
dezer    wetten    uitwerkte.     Zelfs  werden   'er   Icvens- 
ItrafFen  tegen  de  onrustigften  onder  hen  vastgcfteld, 
waar  bij  hij  zich  op  eene  hem  eigene  wijze  vertoon- 
de.    Hii  verzocht  den   Stadhouder  van   Afrika^   de 
Donntisten  wel  te  kastijden,  maar  tocli   niet  om   te 
brengen  (§).     Over  het  geheel  verdient   hier  aange- 
merkt te  worden,  dat  augustinus,  in  dien  Brief (**} 
in  welken  hij   de   vervolging  der  Ketteren   zocht  te 
verdedigen,   eigenlijk    de   redenen  wederlegt,   welke 
de  Bisfchop  vincentius  van  de   Rogathtifche  par- 
tij der  Donatisten  fchriftclijk  tegen   hem   had  aange- 
voerd.   Deze  had  zich  daar  voornaamlijk   op   beroe- 
pen, dat  niemand  tot  de  gerechtigheid,  (of  tot  het 

waa- 

( * )  Contra  Crcsconiiim  Donnthtam  Libii  IV.  Tom, 
IX.  Opl>.  pag.  265. 

(^\^  De  imico  haptismo  contra  Petilianum  Tom.  IX. 
p^g-  359-  (§)  Verpel.  Deel  VII.  Bladz.  361. 

(♦*)  Epiit.  XCIII.  pas.  174. 


GESCHIEDENIS.  331 

vvaare  geloof,)   mag  gedwongen   worden;    dnt   men      III 
noch    in    de    Eiiangelie-Gerdiieuenis,    noch    in    de    ^^'^ 
Apostolifchc  Schriften ,  een  voorbeeld  vindt  ,  dat  iet  Hoofdft, 
van  den  Wereldlijken  Vorst  voor  de  Kerk  tegen  hare  "^  C.  G. 
vijanden  verzocht  is   geworden;   dat   geen   Apostel ,  •|^^''' ^_|] 

2ich  in   Geloofszaken ,    door  de  openbare  Rechtban 

ken  bcfchermd ,  of  eenc  vreemde  magt  te  hulp  ge- 
nomen heeft;  dat  zulke  gcvvclddaadigheden  niet  al- 
leen bij  velen  vergeefs  gebruikt  worden  ;  maar  ook 
gelegenheid  geven  zouden ,  om  den  naam  van  God 
onder  Jooden  en  Heidenen  nog  langer  te  lasteren  ; 
dat  het  niet  déns  aan  de  Kerk  beloofd  is ,  in  de  ge- 
heele  Wereld  uitgebreid  te  worden;  zoo  als  zij  dan 
ook  ,  in  betrekking  tot  dezelve ,  flechts  van  een  ma- 
tig deel  van  het  menschdom  aangenomen  is  gewor- 
den, en  de  naam  van  KathoUjk  niet  uit  hare,  door 
de  geheele  Wereld  gedichte  Gemeetuen ;  maar  uit 
de  aJgemeene  waarneming  van  alle  Godlijke  Geboden 
en  Sacramenten  in  dezelve ,  moet  verklaard  worden, 
Hoe  welfprekend  en  fcliljnbaar  nu  augustinus, 
met  gevoel  van  zijn  uiterlijk  overwigt,  en  daarom 
ook  -niet  zelden  fpottend,  met  één  woord,  voor 
den  grooten  hoop  der  Lezeren  begoochelend ,  op 
alle  deze  flechts  kort  en  zwak  voorgeftelde  gronden 
of  tegenwerpingen  antwoordt  (  ♦  ) ,  evenwel  zijn  de 
meesten  derzclven  maar  al  te  waar  en  juist  getroffen. 

Nog    had    AUGUSTINUS ,   in   dit   tijdsverloop   van  Andere 
het  jaar  401    tot  410,   verfcheidene   kleinere  Kerke- ^^'^'■'^- 
lijke  en  andere  bezigheden ,    gelijk    uit  zijne  Brieven  deïu-aa' 

blijkt. 

(*)  Verg.  D.el  VII.  Bladz.  3Ö3,  371. 


332  K  E  R  K  E  L  rj  K  R 

Til       blijkt.     Ednc  der  mcrkwaardigften   onder  dezclven  is 

^^^^     zijn   twist  met  HiëRO.NYMUs,    over    Bijbelverklarin- 

Hooftin.   gen  (*);  behalven  anderen   van  minder  aanbelang, 

na  C.  G.  als  twisten    onder    de  Afrikaanfche  Geestelijkheid, 

tot    476*.  Êi'gerlijke  zeden  van  Geestelijken ,  zelfs  in  het  Kers- 

-«'^ pel  van  augl'Stinus  ,   waar  bij  hij   de  Kerketucht 

augujti-  jjjgj.   2onder  fchranderheid    handhaafde:    deelnerain"r 

Kus.  ,  '  " 

in  de  lotgevallen  van  zijne  vrienden,  en  fchriftelijke 
onderhandelingen  met  hen  over  zekere  vragen;  be- 
antwoord ingen  van  twijfelingen,  welke  hem  anderen 
voorhielden;  allerhande  verfchillen  met  Heldenen^ 
Maniche'èn  ^  Arianen  en  Donatisten  enz. 
Nieuwe  Doch  zedert  het  jaar  401  arbeidde  hij  aan  eene 
fcbriften.  nieuwe  uitlegging  van  moses  eerde  Boek ,  welke  hij 
eerst  in  het  jaar  415  voltooide  en  bekend  maakte. 
Hij  had  reeds ,  nog  Preshijter  zijnde ,  over  dit  Boek 
gefchreven  ( f ) ,  doch ,  volgends  zijne  eigene  be- 
kentenis ,  met  een  flecht  gevolg ,  dewijl  het  alles  en- 
kel allegorisch  fpeelwerk  was  geworden.  Thans 
meende  hij  den  woordenlijkeit  zin  gelukkiger  te  kun- 
nen naarfpooren;  ook  beloofde  hij  dit  in  het  op- 
fchrift  van  dit  werk  (§).  Evenwel  kon  naar  de 
letter  verklaaren  bij  hem  niet  anders  hceten ,  dan 
de  Gefchiedenis  van  dit  Boek  naar  de  letterlijke  La- 
tijnfche  Vertaling  verklaaren,  en  daar  over  vragen 
uitdenken.     Dit  js    ook   hier  gefchied,   alleen    met 

de- 

(•)  Boven  B/aclz.  298.  Zie  Deel  VI.  BUu/z.  257. 
( t )  Zie  boven  Bladz.  299. 

(§)  Z)f  Gencfi  ad  litteram  Lihri  XII.  Tom.  UI.  0/>/>. 
P.  I.  pag.  89-242. 


GESCHIEDENIS.  333 

deze  ,   door  hem  zciven   gcgcvcne  bepaling:    „  het      III 
5,  is  meer  gezocht,  dan  gevonden;   en  van  het  ge-     ^"^^ 
„  vondene    is   weinig  bevestigd ;    doch  het  overige  Hoofdfli 
..  zoo  ter  neder    gefield,  dat   men  het  nog   nader  "^  C.  G. 
„  ontwikkelen  moet  (*)."  tot    476. 

Eindelijk  kwam,   in  het  jaar  411,   de  vermaarde 

onderhandeling  te    Karthago ,    tusfchen  de   KatlioUj-  ^^^^^^^^^^^ 
ken  en  Donathten  ^  tot  ftand,   op  welke   augüsti- gen  tegen 

Nus  eene  hoofdperfoon  uitmaakte  (f).    Bij   dit   ge- d^  I^^na- 

...i         f~\       1    listen» 
fprek    viel  het  vonnis   van  Atw    Keizerlijken  Oevol- 

magtigden  volkomen  tegen  de  DonatUten  uit,  en 
AUGUsTiNus  (lelde  een  uittrckzcl  daar  van  op  uit 
het  Protokol,  en  toen  de  partij  een  gefchrift  daar- 
tegen uitgaf,  vvederlegde  hij  dit  terflond  door  een 
ander  gefchrift.  Thans  had  hij  eene  overwinning 
op  hen  behaald  ,  welke  hij  voor  de  roemrijkfle 
hield;  niet  alleen  door  de  Keizerlijke  bevelen,  gelijk 
tot  hier  toe,  tot  hunne  verootmoediging;  maar  door 
de  kracht  van  zijne  welfprekendheid ,  zijne  Dispu- 
teerkunst,  en  zijner  zaak  zelve,  welke  zij  niet  lan- 
ger ontwijken  konden.  Van  dien  tijd  af  neigde  hun- 
ne Gemeente,  ook  door  hooger  gedrevene  flreng- 
heid  van  het  Hof  gedrukt,  fteeds  merklijkcr  ten  on- 
dergang. Hij  vond  nog  wel,  van  tijd  tot  tijd,  aan- 
leiding, om  hun  mondeling  en  fchriftelijk  te  toonen, 
hoe  geducht  hij  voor  hen  was,  doch  ook  onder  de 
(lagen ,  welke  hij  hem  toebracht ,  mengde  hij  nog 
(leeds  zachter  flappen  van  een  ten  minften  fchijn- 

baar 

(*)  Rctractat.  Libr.  II.  Cap.  24. 

(t)  ZL'  Deel  VII.  BlaJz.  3-6. 


334  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

,     111        baar   medelijden.     Hij  verzocht  de   Bevelhebbers  irt 

BOEK      /Ifrika^  de  levensflTallen ,  voor  welken  de    Donath- 

Hoofdft.  /^«,    door    de    Keizerlijke   Plakaaten ,  blootflonden , 

na  C.  G.  toch  niet  aan  heil  te  laten  voltrekken ;  wel  verdaan  < 
Tanr  363.   ,         ..  ,  .,,,., 

tot   476.  "^^   ^'.N   ^^•^'*  "^■'^    overige,   hen    door    alle    andere 

-  dwangmiddelen  ^axi^'t  KathoJijke  Kerk  mogten  on- 
derwerpen. Mij  vèr1(laarde,  in  het  jaar  417,  aan 
ecnen  Romeuifchen  Veldheer  in  Afrika^  die  van 
hem  het  onderfcheid  wilde  weten  tusfchen  de  Ka* 
tholijken  en  Domitisten ,  niet  alleen  dit  onderfcheid, 
mnar  ook,  hoe  noodzaaklijk  en  heilzaam  het  voor 
de  laatstgemelden  was,  dat  zij,  alhoewel  niet  tot 
de  dood,  vervolgd  werden  (*).  Op  Kerkvergade- 
ringen en  in  gefprekken  met  Donathtifche  Bisfchop- 
pen,  deed  hij  insgelijks  zijn,  best,  om  de  geheele 
verëeniging  dezer  partij  met  de  zijne  te  bevorderen, 
en  het  laatde,  hetwelk  hij  tegen  hen,  in  het  jaar 
420,  fchreef,  waren  zijne  tvvee  Boeken  tegen  hun- 
nen  Bisfchop   GA'JDENTIUS   (f). 

RoiTie  Ondertiisfchen  berstte  tegen    het  Romeinfche  Rijk 

doorAr.A- j,|  j^^t  Westen  een  zoo  fchriklijl^  onheil  los,  dat  de 
Douen  '  vcrfchcidene  Godsdienstpaitijcn  in  hetzelve,  en  de 
heerfchcnde  allermeest,  ten  minflcn  daar  uit  bcfchei- 
denheid  en  verdraagzaamheid  hadden  behoren  te  lee- 
ren.  alarik  ,  Ki)ning  der  ÏVestgothen ,  was  in  het 
jaar  408,  met  zijn  leger  voor  Rome  verfchecnen, 
en  had  die  ftad  cene  brandfchatting  opgelegd.  In 
het  jaar  409  bezette  hij  zelfs  deze  Moofdftad,  en 
benoemde  ecnen  nieuwen  Keizer;   maar,   in  het  vol- 

gen- 
(*)  Zie  Deel  VII.  Dhulz.  391.     (f)  /.  c.  Bladz.  394. 


GESCHIEDENIS.  335 

gendc  Jaar,  nam   hij   ze  wederom   in,   en  liet  haar      ui 
niet    alleen  uitpliinderen,  maar   ook   te  vuur  en   te    °^^ 
zwaard  verwoesten.    Hij  was  Heer  van   bijna  geheel  HoofdfT, 
Italië ^  en  ftond  reeds  op  het  punt,  om  naa  /Afrika  •"  C.  ö. 
over  te  Ilecken,  toen  hem  de  dood  nog  in   het  j^^ir  tot^  Irll 
410  uit  de  Wereld  rukte,  zonder  dat   zijne  Westgo-  — — — 
then  daar  door  verhinderd  werden  ,   veroveringen  op 
de  Romeinen  te  maken.     Gnlli'én  en  Spanje  werden  , 
ten  zelfden  tijde,  door  andere    Germaanfche  Volken 
overdroomd  en  ver\voest.    vAugustinus  ontving  ^^'' 
ze  tijdingen  met  fmart   en  droefheid;   te   gelijk  ree- 
zen ook  nieuwe  bekommeringen   voor  het   Christen- 
dom bij   hem    op.     Dezc   onwecrftaanbare   vijanden 
van  het  Rijk  waren ,  de  Gothen  uitgezonderd ,  groo- 
tendeels  Heidenen:   en   hun  Godsdienst  fcheen   niet 
alleen  door  hunne  verbinding  met  de   talrijke   Heide- 
nen, die  zij  in  het  Rijk  ontmoetten,   op    nieuw  het 
hoofd  op  te  beuren,  maar  ook  door  de  klagten ,  welken 
de  laatden  overluid  aanhieven ,  dat  het  Christendom  en 
de  daar  uit  ontftaane  verachting  der  Goden ,  de  oor- 
zaak was,  waar   door  het  Rijk  zoo  verbazend  on- 
gelukkig was  geworden,  te  winnen.    Een  Presbij^ 
ter ^  (Ouderling,)  victorianus  ,  had  aan  augus- 
TiNUS    geklaagd,    hoe  zeer  dit  lot  des  Rijks  hem 
ontrustte;    deze  vertroostte    hem   deswegcns  in  het 
jaar  409,  in  zijn    antwoord  (*),   met  de  volgende 
gronden:     Naardien    onheilen    en    rampen    van    de 
Profeetcn ,  en  in  het  Euangelie ,   voor  lang  verkon- 
digd waren ,  zoo  behoorden  de   Ongeloovigcn   thans 

het 
(♦)  Epiit,  CXI.  Tom.  II.  ptig.  241. 


336  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ill  het  Christendom  aan  te  nemen.  Verders  wordt  doof 
BOEK  j^g^e  verdrukkingen,  als  in  eencn  Kelder  des  Ilec- 
Hoofcin.  ren,  de  olie  der  biddende  geloovigcn  geperst.  Waar- 
na C.  G.  om  de  wereld,  eer  zij  het  Christendom  kende,  eene 
tot  470!  ^^^  geweldige  ellende  niet  had  uitgcfliaan ,  is  ligt  te 
■  begrijpen.    De    knecht,  die   den    wil    zijns    Heeren 

weet,  en  nogthans  niet  doet,  verdient  dubbele  Ha- 
gen enz.  AUGusTiNüS  bleef  ook  in  zijne  Predika- 
ticn  bij  deze  treurige  gebeurenisfcn  ftaan.  In  ééne 
derzelven  (*)  beweert  hij  kort ,  maar  levendig ,  dat 
niet  CHRISTUS,  maar  de  Afgoden,  Rome  in  het 
verderf  ge flort  hebben,  in  eene  andere  (f)  zoekt 
hij  te  toonen,  dat  een  zoo  openlijke  nood  van  de 
zonden  der  menfchen  oorfpronglijk  is,  waar  van 
zich  niemand  geheel  vrijfpreken  kan. 

Allengs    ontftond    uit    deze    verdediging  van  het 
Christendom ,  welke  augustinus  ,  tegen  de  tegen- 
werping  der  Heidenen,   wegens   den   nadeeligen  in- 
vloed van   dezen  Godsdienst  op    den  wclftand   des 
Rijks,  inrichtte,  het  grootfte  en  gelcerdfiie   van   alle 
zijne  werken:    QDe   Ci  vit  at  e  Dei  Libri  XXII.)  (§), 
Hij  fchijnt  hetzelve,  omtrent  het  jaar  413  begonnen 
te  hebben,  maar  bracht  het  eerst,   omtrent  het  j;iar 
426 ,  of  het    begin    van    het  volgende ,  tot  fland. 
De  gemelde  tegenwerping  trof,  in   de   daad,   dieper 
het  Christendom,  dan   dat  het   genoeg  was   te  be- 
toogen ,  dat  een  zeer   ongelukkige   oorlog   en  alge- 
mee- 
(*)  Serm.  CV.  Tom,  V.  Opp.pag.  381. 
(t)  Sermo  de  excidio  urbii   Tom.  VI.  Opp.  pag'  46ö« 
(§)  Turn.  VII.  Opp.  pag.  1-530. 


GESCHIEDENIS.  337 

meene  nood,  geene  noodzaaklijke  gevolgen  van  het-      ïit 
zelve  waren.     Een  aanzienlijk  Heer  in    /Ifrika^   vo-     ^^^ 
LusiANUS^  die,  of  nog. een  Heiden,  of  naaiiwlijks  Hoofdrt. 
een   nieiivvling  in  het  Christelijk  geloof  was,   oor- "^  C.  Gi 
deelde  over  het  algemeen  ,  van  de  Leere  van  jesus  ,  J^[     ^^^ 

dat  dezelve  geheel  niet  gefchikt  was ,    voor  de   ge-  — ■ 

fteldheid  des  Romhifchen  Rijks.  Teweten ,  dewijl 
het,  volgends  dezelve,  verboden  is,  kwaad  met 
kwaad  te  vergelden,  en  derzelver  verëerers  den  ge- 
nen, die  hen  op  de  wangen  flaan,  ook  de  andere 
aanbieden,  en  dns  ook  alle  hunne  klederen  gewil- 
lig overgeven,  en  zich  den  dwang  van  anderen  wel 
moeten  laten  gevallen ;  zoo  betekent  dit  niets  anders  ^ 
dan  dat  men  ook  het  land  aan  roofgierige  vijanden 
zonder  tegenweer  moet  overgeven,  en  dus  verklaar* 
de  het  zich,  waarom  de  Staat  door  Vorsten,  die 
dezen  Godsdienst  ten  grooten  deele  in  acht  namen  ^ 
200  veel  nadeel  geleden  hebbc.  iniarcellinus  ,  de 
ijverige  Christelijke  Tribuun^  die  bij  het  gefprek  te 
Karthago ,  de  voorzitting  en  het  opzicht  had  ge- 
had, meldde  dit  aan  augustinus,  met  denvvensch  j 
dat  hij  'er,  in  een  uitvoerig  werk,  op  wilde  ant-» 
woorden  (*).  Zoodanige  vordering  heeft ,  waar- 
fchijnlijk,  niet  minder  dan  de  gemelde  klagten  der 
Heidenen  over  het  Christendom  ,  'er  aan  toegebracht, 
dat  AUGUSTINUS  zijn  werk  van  ds  flad  Gods  ^  of 
van  de  Christelijke  Kerk,  fchreef  (f).  Ja  niet  al- 
leen 

(*)  AUGUST.  Epiii.  CXXXVI.  p.  304. 

( t )  Wij   hebben  reeds  van  dit  werk  i;erpruken.    Ver- 
gelijk Deel  V.  Blmh.  45. 

IX.  Deel*  Y 


538  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

Hl  leen  dit,  maar  augüstinus  fpoordc  ook  zijnen 
BOEtt     vriend  en  leerling,  orosius,  op,  om   kort  daar   na 

Hoof-lfl:.   2en  dergelijk  werk   voor  het    Christendom   tegen  de 

na  C.  G.  Heidenen  te  fchrijvcn. 

tot    476      ^'^^^  vreedzamer  gevoelens  fchijnt  één  zijner  \Ticn- 

I  den  onder  de  Heidenen ,  maar  die  eene  Briefvvisfcling 

met  hem  fchroomde,  aan  den  Presbijter  deogra- 
TiAS ,  in  het  jaar  408 ,  zes  vragm  voorgelegd  te 
hebben,  welker  beantwoording  augüstinus  hem 
toezond,  om  ze  hem  in  zijnen  naam  mede  te  dce- 
len  (*).  De  eerde  dezer  vragen  betrof  de  toeko- 
mende opfianding:  of  zij  gcli;k  zijn  zal  aan  die, 
welke  aan  CHRiSïus,dan  aan  die, welke  aan  laza- 
rus gebeurd  is  ?  De  twede  rraag  had  de  tegenwer- 
ping: ,,  Indien  ciiristus  alleen  de  menfchen  za- 
lig kon  maken ,  wat  is  dan  van  alle  die  genen  ge- 
worden, die  zoo  lang  vóür  hem  geleefd  hebben? 
Zij  hebben  toch  de  fchuld  niet  van  hun  verderf? 
men  zegge  niet,  dat  zij,  door  de  oude  Joodfche 
wet,  genezen  zijn;  want  deze  verfcheen  eerst  laat 
in  den  engen  kreits  van  Syrië,  en  verfpreidde  zich 
eerst  langzaam,  onder  de  regeering  van  caligula, 
tot  aan  de  grenzen  van  Italië.'"  —  „  De  Christe- 
nen,'^^  vervolgde  de  Heiden  ten  derden^  „  bezwa- 
ren zich  over  de  ofleranclen  en  andere  gebruiken  van 
den  Godsdienst;  evenwel  heeft  de  God,  diun  zij 
verëeren,  zich,  in  de  oudfte  tijden,  even  zoo  laten 
dienen,  nadien  van  hem  gezegd  wordt,  dat  hij   de 

eer- 
^*)  Sex  fiuastiones  contra  Pagams  expo/itiSy  Libcr 
uiius  ,  fiye  Epist,  CII.  Te/.v.  II.  pa§,  207 -21b'. 


GESCHIEDENIS.  33^ 

ecrrtclingen   behoefde."    Jn    de   vierde  tegenwerping      il\ 
Vergeleek  deze  Heiden   de  eeuwige  flrajfen ,   welken     "'^"^* 
den  Ongelovigen  door  Christus   bedreigd  worden^  Hoofdrt. 
met  zijne  iiitlpraak :   met  welke  mate  gij  meet ,  zal  n^  C.  G4 
fjtcn  u  weder  tocmeten%  'er  bijvoegende,  dat  dit  ^^e- toc^  476 

belagchelijk  en  Ihijdig  was:   want  dewijl  elke  mate  

door  ^z\\  tijd  bepaald  wordt,  hoe  zouden  'er  dan 
eeuwige  llrallen  gedreigd  worden  "?  "  De  vijfde  vraa^r 
was :  of  SALOMO  niet  duidelijk  gezegd  heeft ,  dat 
God  geenen  Zoon  heeft?  Alle  deze  vragen  waren 
hoofdzaaldijk  uit  porphyrius  ontleend;  niaar  de 
%esde  was  eene  gewoone  fpottcrnij  der  Heidenen  ^ 
die  zij  met  veel  gelagch  voortbrachten.  ,,  Hoe  is 
het  mogelijk , "  zeiden  zij ,  „  dat  jonas  ,  die  met 
Eijne  klederen  door  den  Walvisch  werd  in  gedokt  ^ 
drie  diigen  lang  in  deszelfs  buik  kon  blijven  ?  of  zal 
dit  een  beeld  zijn,  zoo  verklaar  het  ons!  enz." 

Nog  (telde  hij  een  ander  gefchrift  tegen  de  Heide* 
nen  op,  tuslchen  de  jaaren  406  en  411  de  divinations 
d<zmonum  Liber  unm  (*).  Bij  een  gefprek  ,  het- 
welk hij,  met  eenige  Christenen,  hield,  werd  ver- 
haald, dat  iemand  de  verwoesting  van  Aow  Tempel 
van  SERA  PIS  te  Akxandri'è  voorzegd  had.  Ter- 
ftond  merkte  augustinus  daar  bij  aan ,  dat  het  niet 
te  verwonderen  w^is,  dat  de  Demons  dit  en  nog 
meer  te  vooren  geweten  hadtien ;  maar  daar  uit  volg- 
de niet,  dat  de  waarzeggerijen  goed  waren,  dewijl 
God  ze,  gelijk  zoo  vele  andere  kwaade  en  afgodi- 
fche  kunsten,  toeliet.     Alles,   wat  augustinus  iri 

dit 

(*)  Tom.  VI.  Ol'p.  pas.  3Ö9-371. 

Y  -? 


gen 


340  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       dit  Boek  naderhand  te  verbeteren  vond ,  kwam  daar 
^?y^      op  uit,  dat  hij  al  te  beflisfend  beweerd  had,  dat  de 
Hoofdd.   Dav7oi7s  zelfs  aan  ligehaamlijke  tekenen  de  gedach- 
na  C.  G.  ten  der  menfchen  ontdekken  (*"). 

tot    A-'ó'.     ^^^^   ^^U    ^"^^    '^^'^  vragen    ondernam   te   beant- 

woorden  ,  ontbrak  het  hem  nooit  aan   vooiTaad  van 

Hij bennt- jjg^elven.  consentius  ,  een  Christen,  die  op  een 
verfchei-  Eiland  leefde,  flelde  hem,  in  het  jaar  410,  derge- 
dene  vra-  ][^\^c  over  de  Drieeenheid  voor,  van  welke  hij  zich 
behoorlijke  begrippen  poogde  te  maken  ( f }.  au- 
GusTiNUS  gaf  hem  die  (§),  terwijl  hij  hem  onder 
anderen  inprentte  ,  dat  hij  de  Drieeenheid  niet  moest 
houden  voor  iet,  hetwelk  van  de  Godheid  onder- 
fcheidcn  was ,  of  voor  eene  vierde  zaak ,  welke  de 
drie  perfonen  met  malkanderen  gemeen  hadden.  — 
Somtijds  waren  deze  vragen  vrij  zeldzaam ;  zelfs 
wel  zulken ,  welke  men  aan  onkundigen  behoorden 
te  verbieden.  Zoo  fchreef  hem  ook,  om  dezen 
tijd,  zijn  vriend,  de  vermaarde  Bisfchop  van  Nola ^ 
PAULINUS  ,  die  wel  vloejcndc  Latijnfche  Verzen 
maakte,  maar  van  de  grondtaalen  der  Heil.  Schrift 
niets  verftond ,  eenen  langen  Brief  (**) ,  waar  in  hij 
om  onderricht  verzocht,  wie  toch  Pfahn  XVI.  3. 
èit  fancti ^  qui  in  terra  fiint  ejus ^  waren?  Wat 
Pfalm  LX VIII.  22.  de  vertex  capilli  peramhulaiiti- 
um  in  deliciis  fuis  zij  ?  hoe  simeön'  Luk.  II.  35. 
zeggen  kon:  et  tiiam  animam  pertranfihit  framea ^ 
Qvel  gladitis ,")  daar  men  evenwel  van  het  vermoor- 
den 

(*)  Retract.  L.  II.  C.  30.         (f)  Ep.  CXIX.  p.  2(5o. 
(§)  Ep.  CXX.  /.  262.        C*)  ^P'  CXXl.  p.  269, 


GESCHIEDENIS.  341 

den  van  maria  niets  weet?  en  vele   andere  foortge-      III 
lijke  bedenkingen.     Een   kundig  fchriftvcrklarcr  zou     ^^}^ 
op  dergelijke  vragen  geantwoord  hebben,   dat  pau- Hoofdft. 
LiNus  eerst  wat  Hebreeuwsch  en  Crieksch  mo2;t  lee-  "'"^  ^*  p* 
ren ,  dewijl   hij   anders  wel  honderd   duizend  zulke  tót   47^! 
nutteloze  en  nietswaardige  vragen  doen   kon ;    maar  - 

AUGUSTiNUS,  die  zich  evenwel  ook  niet  veel  boven 
de  Latijnfche  Overzetting  durfde  wagen,  maar  die 
ecu'  grooten  naam  had,  als  fchriftgeleerdc,  maakte 
geene  zwarigheid,  om  heel  befchciden  te  antwoor- 
den ( * ).  —  Beter  gelukte  hem  ,  gedecltlijk  ,  het 
antwoord ,  op  het  verzoek  van  cene  aanzienlijke 
weduwe ,  proba  falconia  ,  Grootmoeder  der  ver- 
maarde DEMETRiAS,  om  haar  te  ondcnvijzen ,  hoe 
nien  bidden  moet  (f)?  —  Ecne  tegenwerping  van 
den  bovcngemelden  volusianus  :  ,,  Hoe  de  Heer 
,,  en  PwCgeerer  der  Wereld  het  ligchaam  ecner  kui- 
„  fchc  vrouw  heeft  kunnen  vullen;  hoe  zij  hem, 
„  na  tien  angstvolie  maanden ,  zonder  nadeel  van 
„  haren  Mangdclijkcn  Staat,  heeft  gebaard;  hoe  hij 
5,  een  kind  ,  knaap  ,  enz.  heeft  kunnen  zijn ;  hoe 
„  hij  zoo  lang  afwezend  heeft  kunnen  zijn  van  zij- 
,,  nen  hoogftcn  zetel?  enz.  (§)."  opende  voor  au- 
GUSTiNus  een  ruim  veld  voor  zijne  fpitsvinnigheid , 
het\\'elkhij  ook  in  eencn  langen  Brief  bewandelde  (**}, 

Thans  naderde  augustinus  de  LX  jaaren.    Lan-  Zijne 
gen  tijd  had  hij  met   Blaniche'ên,   Ari'dnen^   Dona-  twistenen 

(*)  Epht.  CXLIX.  png.  382-391. 
(f)  Epht.  CXXX.  pag.  290-299. 
(§)  £/>.CXXXV./.302.    (*♦)  £/.CXXXVII.^304. 


54»  KB  R  K  E  L  IJ  K  E 

lil  tisten  en  Heidenen,  zoo  werkzaam  geftredcn,  dat 
BOKK  i^Lin  ondergang  voornaamlijk  door  hem  bevorderd 
Hoofdft.  werd;  ook  hield  hij  het  overige  van  zijn  leven  niet 
na  C.  G,  op,  hen  krachteloos  te  maken.  Evenwel  ontdekte 
tot  AJÓ»  '^'J  tli^ns  in  pelagiüs  en  zijne  vrienden  eene  nieu- 
we  fooit   van  Godsdienstvijanden,   die  hij,  bijkans 

fchrifcen   levendiger,  dan  alle  de  anderen,   tot  zijnen   laatftoii 

tegen  de  n       i 

PelaM^ia-    ^^^  to^?  belb:ced.     Wij  zullen  hier,    dewijl  de   Ge-. 

Ppu?         fchiedcnis  der  Pelagianen  reeds  verhaald  is   (♦) ,  al- 
leen de  lijst  zijner  fchrilten  tegen  hen,    naar  de  tijdt 
orde  laten  volgen.     Na   verfchcidene  mondelijke   te-» 
genfprekingen  tegen  de  leerfkellingen  van   pelagiüs, 
verfcheen  zijn    eerfte  gefchrift  tegcu   hem,  en   met 
hetzelve  tevens  het  ontwerp  van  het  geheele  ftellel, 
hetwelk  hem  tcgengcllcld  was,  in  het  jaar  412,  (Je 
peccatorum  meritis  et  remisfione ,  Libri  tres» }     Tot 
bevestiging  van   dit  Boek,  fchrcef  hij  nog  in  het- 
zelfde jaar  een  ander.  (  de  fpiritn  et  littera  ad  Mar- 
eellinum.^     IJverig  voer  hij,   in   de  jaaren  413  en 
414 ,    in    Prediken    en    Brieven ,    daar   mede    voort. 
Ten  zelfden  tijde,  berispte  hij,  tevens  in   naam  van 
den  Bisfchop  alypius,  de  dwalingen,  welke  zij  op- 
gefpoord    hadden    in  den  Brief  van  pelagiüs  aan 
DEMETRiAS.    Een   ander  Boek   van   denzelven  we- 
dericgde  hij  in  het  jaar  415,  {de   natura   et  gratta 
contra  Pelagiwn.  )     Ook  vatte  hij  nog    in   hetzelfde 
jaar  de  pen  op   tegen  deszclfs  vriend  c/elestius, 
(  Epistola  five   Jiher    de  perfectione  jufiitia    homi- 
pis,^    Van  nu  aan,  werd  hij  ook  tegen   deze  partij 

vverk- 
('f)  Zie  boven  B/adz.  154. 


GESCHIEDENIS.  543 

werkzamer  op   Kerkvergaderingen,  en  bracht,  ver-     III 
ecnigd   met  vier  andere  Afrtkaanfchc  Bisfchoppen,     "°J^^ 
den  Roomfchen  Bisfchop  InnocentiuS  dour  liuniien  Hoofdft. 
Brief,  in  het  jaar  416,  vclkomcn  in  zijn  gevoelen,  'l^^'  p' 
ten  aanzien  van  deze  verfchilien  (♦).     Om  den  in- [qJ'  ^-,5' 
drulc  uit  te   vvisfchen ,  welken  het   gunflig   vonnis  ' ' 

eener  Kerkvergadering  in  Pa/a/^ina  voor  de  recht- 
zinnigheid van  PELAGius  verwekt  had,  of  verder 
vecweklven    kon,    was    hij    werkzaam,    in  het  jaar 

417,  in  een  nieuw  Boek,  (de  Gesfis  PeJagii^') 
om.  aan  te  toonen,  dat  dit  vonnis  alleen  door  des- 
zelfs  geveinsdheid  verkregen  was.  Als  zich  terftond 
daar  op  de  nieuwe  Roomfche  Bisfchop  zosimus 
voor  PELAGIUS  verklaarde ,  wist  niet  alleen  augus- 
TiNüS,  met  zijne  Afrikaanfche  ambtgenoten,  zoo 
ftiuidvastige  maatregelen  te  nemen,  dat  ook  deze 
goedvond ,  hunne  uitfpraak  toe  te  ftemmen ,  maar 
bovendien  bevorderde  hij  de  afkondiging  van  Kei- 
zerlijke bevelen  tegen  de  Pelagianen^  zedert  het  jaar 

418,  Terwijl  hij,  op  deze  wijze,  de  onderdruk- 
Idng  dezer  partij  bewerkte,  wees  hij,  in  hetzelfde 
jaar,  het  aangeboden  vergcliik  met  dezelve,  als  ge- 
veinsd en  bedrieglijk,  in  een  bijzonder  Boek,  van 
de  hand.  ( de  Cratia  Qhristi  et  de  peccato  originali 
Ltbri  duo.^  Hij  zette  dezen  ftrijd',  bij  ell^e  nieuwe 
aanleiding,  in  Brieven  en  Verhandelingen,  voort; 
bijzonder  verdedigde  hij  zich ,  in  de  jaaren  419  en 
420,  tegen  eene  erge  gevolgtrekking,  welke  zijne 
partijen    uit  zijne    fchriften   getrokken  hadden,   (de 

TlUp' 

(•)  Boven  Bladz.  186. 

Y4 


344  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

lil  nuptits  et  concupisccntia  Librl  duo.')  Om  ^t7.tVi 
*?y'''  tijd  keerde  hij  niet  alleen  eenen  ook  daar  toe  be- 
Hoofdfl.  hoorenden  afval  af,  (^de  anima  et- ejus  origine  Li* 
na  C.  G.  yri  IV.)  maar  zette  den  Pelagi'dnen^  die  zich  in 
tot  476  ^^^^^^  eenigen  voortgang  beloofden ,  een  Boek  te^ 
■  gen ,    hetwelk    hun    geene    hoop   daar  toe  overliet. 

(  contra  duas  epistolas  Pelogiauoriim  Lihri  I\\ ) 
Hunnen  vermaarden  Leeraar  en  Kamp  vechter,  julia" 
KUS,  zocht  hij,  zedcrt  het  jaar  42 1,  door  een 
hoofdwerk,  ten  bodem  te  flaan.  (^contra  yuUanum 
harefts  Pelagiance  defenforem  Lihri  [ex,  )  IJij  had 
VitX  het  verdriet,  te  zien,  dat  eenigen  van  zijne 
ftellingen  zelfs  in  /Afrika  aan  zijne  vcrëerers  aan- 
ftootlijk  waren;  maar  hij  onderwees  hen  terflond  be- 
ter in  een  Boek  van  het  jaar.  427.  ( Liber  de  gratia 
et  liherê  arhitrio ^^  en  als  zij  daar  mede  niet  ge- 
heel voldaan  waren ,  liet  hij  'er  op  den  voet  iet  an-. 
ders  op  volgen.  (^  Liber  de  correptione  et  Gratia,  ~) 
Doch  andere  Christenen  verwekten  twijfelingen  tegen 
zijn  leerftelfcl  in  Ga/liëii ,  welke  nog  merkwaardiger 
gevolgen  hadden.  Spoedig  redde  hij  hetzelve  ook 
tegen  hen  in  het  jaar  428  of  429,  door  twee  fchrif- 
ten  ^  ( de  pradestinatione  fanctorum ,  en  de  doruy 
perfeverantice ,')  en  verhoedde  daar  door  ten  min- 
ften,  dat  deze  IIalf-Pelagi<":anfche  partij  zich  nict- 
verder  uitbreidde.  Onderrusfchen  fchcenen  de  thans 
magteloze  Pelagianen  van  hem  vergeten  te  zi)Ji , 
toen  onverwachts  een  nieuw  werk  van  hunnen  helii 
JULIANUS  tegen  hem  uitkwam.  Zonder  vertoef 
richtte  zich  augustinus  weder  tegen  hem ,  en 
zond  hem  zoo  veel  en  zoo  aanhoudend  terug,  (opc- 

ril 


GESCHIEDENIS.  345 

ris  imperfi'Cti  contra  fccuudam  jruliani  refponpbnem      ITT 
Lihri  fex , )  tot  zijn  laatfte  (lond  kwam  ,    cii    hij   in     ^'J^^ ' 
de  daad,  (Irijdcnde,  op  het  hcd  van  eer  fticrf.  Ilootdft.' 

Deze  lange  reeks   van   fchriftcn ,   welke   augusti-  "^  C*  ^» 
Nus  van  het  jaar  412  tot  430  tegen  de   Pcingianen  [^^    .-^^, 

vervaardigde,  behalven  nog   zijne  andere  werkzaam • 

heden,    zou  zelfs  den   arbeidzaam ften    Bisfchop    al '■^*",^"^^* 
zijnen   tijd   benomen  hebben.      Maar    hij  vond  nog  woordt 
miren  genoeg ,  om ,  in  dat  zelfde    tiidnerk  ,   een   vrij  weder 
aanzienlijk  getal  andere  Boeken  en  Opllellcn  in  Brie-  vragen, 
ven   te  fchrijvcn ,    en  buitengewone  bezigheden    op 
z\c\\  te  nemen.     Omtrent  het  Jaar  413  zonden    hem 
eenige    Christenen   zekere   fchriften   toe ,    in   welken 
beweerd    werd,    dat  men   wel   niet  zonder  geloof, 
maar  toch  zonder  goede   werken ,  het  eeuwig  leven 
kon  verkrijgen,   behouden   wordende    als  door  vuur» 
Hier  tegeVi  fchreef  augustinus  een  Boek,  (^de  fide 
et  operibus')  (*),  in  hetwelk  hij  de   dwalingen  we- 
derlcgde ,  op  welke   zich   dit   gevoelen  grondde.    — 
Op  dezelfde  wijze ,  als  hij ,  vóór  eenigen   tijd ,   den 
ongehuwden  en  gehuwden  flaat,    tot  nadeel  van  èen 
laatften,  onderling  vergeleken   had,   zocht  hij   ook, 
misfchien  in    het  jaar  414,   de   behoorlijke  waarde 
vnn  den  weduwlijken  flaat  te   vcrklanren,   in   eenen 
Brief  aan  eene  weduwe,    (^  de   bono    viduitatis    Li" 
^^^^    Ct)ï   zoekende    daar    in    de  voordeden    van 

denzelvcn  boven  het  huwlijk  aan  te  toonen..  ,-r 

Niet  lang  te  vooren  had  hij  aan  marcellinus  op 

de 

(•)  Tom.  VI.  Opp.  pag.  121-142. 

(f)  7ö/«.  VI.  Opp.  pffg.  271-284.  •   . 


54<5  K  E  R  K  E  L  II  K  E 

III       de    vraag:   van  waar  toch,   toen   al  het  water  ia 

BOEK     Egypis  in  bloed  veranderd  was,  de   Tooveraars  al- 

Hoot'drt.  daar   water   gekregen  hadden,    om  iet  dergelijks  te 

na  C.  G.  doen?    kortelljk  geantwoord:  zij    hadden  of  zeevva- 
Jaar  363.  ^  c    ,        1  •  •      j 

tot    476.'-^^  genomen,   of  de  plagen    wai-en   met  tot  m  de 

woonplaatzcn  der  Isra'èUten  doorgedrongen   (*).  — 

Zelfs  vrouwen  (lelden  hem  Godsdienstvragen   voor. 
De   Godvruchtige  Matrone   paulina  had  in  édnen 
zijner  Brieven   gelezen,   dat   men    God  met   de    lig- 
chaamlijke  oogen  7woit  zien    kan  ,  en;  beg^rde  vaa 
hem ,  dat  hij  daar  over  ec-ne  bijzondere  verhandeling 
wilde  fchrijven,  gelijk  hij  deed,  in  het  jaar  413(1). 
Eenigzins  nuttiger  was  de  vraag,  wcikc  hem  öiar- 
CELLiNus,  Stadhouder  yan  Afrika^   deed,   als  au- 
GüSTiNüS  hem  om  vergiffenis  vooreenen  misdaadiger 
verzocht.     Hij  wilde  naamlijk  weten  (S)j  waar  op 
zich  du   recht  van  voorfpraak  grondde^   hetwelk  de 
Bisfckoppen    als  hunnen  pligt    uitgaven?    waarom- 
trent AUGüSTiNUS  hem,  zoo  goed  hij  kon,  zocht 
te  voldoen.     Ondertusfchcn  nam  het  fchadelijk  mis- 
bruik van  deze  voorfpraak  der  Bisfchoppen  zoo  zeer 
de  overhand,  dat  de  Keizers    zich   genoodzaakt   za- 
gen ,  hetzelve ,   door  wetten ,   te  bepalen ,   en  in  te 
binden  (**). 
Bij    de   gelegenheid    der  klagt  in    den  Brief  van 

MAR- 

(*)  Episti  CXLlW.pag.  351. 

(t)  i)<?    ridendo    Deo    Liber  five    Epist.    CXLVII. 

pag.  359-37<5- 

(§)  Augmt.  Epist.  CL II.  pag,  297' 
(♦♦)  Zie  Deel  V.  B/adz.  246. 


GESCHIEDENIS.  347 

MARCELLiNuSjZegt  AüGLTSTiNUS  zijii  gcvoclen  ovcr.     III 
de  llclljiig :  dat  den  Dief  zijne  zonde  niet    vergeven,    ^^^^ 
wordt,  indien  hij  het   ge/lolenc,  voor   zoo  ver   hij  Hooldft. 
het  nos:  heeft,  niet  wedergeeft.     Na  d:iar   over   het  "^  C.  G. 
één  en  ander  gezegd  te  hebben,  ipreekt  hij  ook  van  ^^^    ,,^] 

den  woeker ,    voor  welken   voornaamlijk   vergoeding 

behoorde  gegeven  te  worden;  alhoewel  geen  Rech- 
ter daar  ann  helpt.  „  Ja,"  vervolgt  hij,  „  wan- 
5,  neer  wij  de  plaats  verflandig  befchouvven:  den 
„  geloovigen  behoort  de  geheele  Wereld  vol  rijk- 
„  dommen  ;  maar  den  ongelovigen  niet  een  pen- 
,,  ning;""  (woorden,  welke  in  de  Alexandrynfche 
Vertaling  van  salojmo's  Spreuken  Hoofdj},  XVlIf. 
achter  het  6de  vers,  zonder  dat  men  weet,  waar- 
om? zijn  ingevuld,  en  welke  ook  elders  van  au- 
Gi'STiNUS  en  HiëRONYMUs  aangehaald  worden;) 
„  kunnen  wij  dan  niet,  door  dezelve,  overtuigend 
,,  bewijzen ,  dat  allen ,  die  een  rechtmatig  vermo- 
55  S^^  gelooven  te  bezitten  ,  zo  zij  het  niefi  weien 
9»  /ö  gebruiken^  iet  vreemds  bezitten?  Want  al- 
5,  les,  wat  kwalijk  bezeten  wordt,  is  vreemd-^  maar 
„  die  geen  bezit  iet  kwalijk,  die  het  kwalijk  ge- 
„  bruikt.  Men  duldt  ondertusfchen  èi^zo.  öngerech- 
„  tigheid  der  kwalijk  bezittenden,  en  'er  zijn  zoo- 
„  genoemde  burgerrechten  onder  hen  opgericht  ge- 
„  worden,  opdat  zij  flechts  door  hun  kwaad  ge- 
„  bruik  minder  lastig  zouden  worden ;  tot  dat  de 
„  geloovigen  en  godvritchtigen  ,  aan  wicn  van  rechts- 
„  wegen  alles  toebehoort ,  in  die  Had  komen ,   waar 

,,  de    erfenis    der    eeuwigheid  is.  Doch   ook 

„  hier  verhinderea  wij  het  niet,  dat  vreemde   be- 


348  KERKELIJKE 

JII       „  zittingen  ,  naar  aardfche  zeden  en  wetten ,  weder 

BORic      ^^  vergoed  worden  (*)." 

Iloofdft.       I"  dezen  tijd  van  zijn  leven,   tusfchen   de  jaaren 

na  C.  G.  4i:j.  en  417,  (lelt  men  gemeenlijk  de  voltoojing  van 

tot    A-ó'  ^"^'"^  Verklaaving  der   PfaJmen ,   welke   het   geheele 

IVde  Deel  van  zijne  werken  bcflaat.    Doch,   alhoe- 

Zijnever-^el  j^y  2ich  op  de  hulp  van  God,  in    het  verklaren 
van  de     ^au   deze   Israëlitifchc    Gezangen    beroept,    is    hem 
Pfalnien.  hier  echter   ook   weder  gebeurd,   hetwelk    allen  ge- 
beuren moet ,  die  ondernemen  ,  een  Bock  te  verklaa- 
ren ,  welks  taal  zij  niet  vcrltaan ,   en  hetwelk    zij  te 
gelijk  voor  duilkr  houden.     Hij    heeft   veel   geheim- 
zinnigs en  flichtelijks  over  de  Pfalmen  gezegd,  doch 
waar  van  het  hondcrdfle  Deel   gcenen   grond  in  de- 
zelven  heeft.     Wij  willen  flechts  uit  den  IUiqu  P/aJm 
een  voorbeeld  geven.    In  het  begin  van  denzclven 
is  beatus  vir  de  Heere  Christus;   t^ui   non  abiit  in 
canfilio  impiorum ,  even  gelijk  de   aardfche  mensch , 
die  zijne  door  de   flang  bedrogene  vrouw  toeflera- 
ming   gegeven   heeft,   om   Gods    gebod,   voorbij    te 
gaan ;  et  in    via  peccatorum   non  ftetit ,  omdat   hij 
wel  op  den  weg  der  zondaaren ,  geboren  als  dezen , 
gekomen  is,  maar  op  denzclven   niet  gefiaan   heeft, 
nademaal  hem   de  bekooring  der   Wereld  niet  vast- 
hield ;  et  in  cathedra  pestilenties  non  fedit ;   hij  wil- 
de 
(*)  Men  vergelijke  over  dit  gezegde  van  augustinus 
BARBEYRAC  Traitü  de.  la  Morale  des  Percs  de   VEglife  p.. 
293.    doch    danrtegen   den  Benediciyner  ceillier    ///^. 
Getier,  des  Auteurs  facrls  et    Ecdefiast.   T.   XI.  p.    419* 
en  Apolog.  de  la  Morale  dei  Per  es  p.  419. 


GESCHIEDENIS.  349 

de  geen  aardsch   Rijlc   met  hoogmoed   hebben,   met      II[ 
eene  hccrschzucht  en  roemzucht,   welke  zoo    uitge-     ^^"^ 
brcitl  is,    als   de  pest;   hoewel  cathcdra  pejiihr.tix  \\qq{^^. 
nos^    gepaster    van    eene    fchatlclijke    leere    vcrfiaan  '"'^  C.  G, 
wordt,  welke  voortëet  als  de  kanker.  -'^j     ^^^ 

Zijn  oude  vriend   evodius,   Bislchop   van   Vzala  — 

in  Afrika  ^  hield  hem  ook  fomtijds  met  zijne  vragen  Il''beant- 
bezig.  AUOusTiNus  gaf  hem  wel  meermalen  te  ver-  jg  vragen 
(laan  (*),  dat  hij  vele  andere  en  meer  gewigtige  vanEvo- 
werkzaamhcden  had;  evenwel  bleven  zijne  antwoor- 
den niet  weg.  Zoo  vraagde  hem  evodius  Cf)?  ^^U 
gelegenheid,  dat  een  Diakon,  cïic  voor  verfcheidene 
jaaren  overleden  was ,  aan  eene  vrome  weduwe ,  in 
den  droom ,  zal  verfcheenen  zijn ,  als  met  vele  Mon- 
niken en  Nonnen  een  paleis,  als  zilver  fchittcrende, 
voor  een  jong  mensch  opfierende,  die  onlangs  met 
ongemeen  godzalige  gezindheden  verfcheiden  was : 
of  de  ziel^  als  zij  het  Jsgchaal  reeds  verlaten  heeft  ^ 
toch  nog  van  zeker  ligchaam  omgeven  is,  in  het- 
welk zij  verfchijnt?  Hier  voerde  hij  gronden  voor, 
en  twijfcHngen  tegen ,  aan ,  en  gewaagde  nog  van 
eenige  verfchijningen  van  overledenen  in  den  droom, 
die  zelfs  met  hem  gefproken  hadden,  augustinus 
wilde  de  gemelde  vraag  niet  toedemmend  beant- 
woorden (§);  maar  fchreef  aan  zijnen  vriend:  de 
wijze ,  hoc  zulke  verfchijningen  zich  toedroegen , 
mogt  die  gene  zoeken  te  verklaaren ,  die   weet ,  hoe 

in 

(*)  Epist.  CLIX.  pag.   428.  Epist.  CLXII.  p.   432. 
/•/>,  CLXlK.p.  458.        Cf)  Ep.  CLVIII./».  405. 

(  5  )  Epist.  CLIX.  pa^.  428. 


350  KERKELIJKE 

III       in   de  zid,   wanneer   zij  denkt,  zoo    veel    gewerkt 

BOKK     wordt;    hoe    zoo  ontallijke  Beelden  van  zichtbaarë 

Hooftin.   dingen  in  ons  worden  voortgebracht^  daar  men  ver 

na  C.  G.  aFzijnde  voorwerpen ,  met  Geestlijke  oogen ,  en  zon- 

Toot'   o/Co 

tot   1-6  ^^^^    ligchaamlijke  beweging,   duidlijk  ziet.    Om  'er 
■  ten    minden  ecnige   verklaaring  van   te   geven,   ver- 

haalt   hij  aan  evodius    de  Gefchiedenis   van  eenen 
nog  levenden  vermaarden   Geneesheer,  gennadius, 
die  in  zijne  jeugd  twijfelde ,  of  'er  een  leven  zij  na  de 
dood?  maar  die  door  eenen  hem  in  den  droom  ver- 
fchijncndcn  jongeling,  die  hem  overtuigde,    dat  hij, 
(lapendc,    met   gcnoteue   oogen,   zeer  wel  zag,   en 
gevolglijk  ook  na  de  dood  voortleven  kon,  van  zij- 
ne   twijfelingen    verlost  was   geworden.      In  eenen 
anderen  Brief  aan  evodius  (*),  voegde  hij  *er  nog 
bij,  dat  de  ziel,  geduurende  zulke  verfchijningen  in 
den  flaa^),  van  de  oogen   afwezend  is,   en  naardien 
de  dood  ook  als  eene  gehcele  afwezendhcid  der  ziel 
van  het  ligchaam  kon  befchouwd   worden,   zoo   be- 
Iioefde  zij  dan  te  mhider  een    ligchaam.   —  Een    en 
/    -andermaal  legde  hem  evodius  meer  vragen  voor  (f)  ; 
hii    begeerde   inzonderheid    over  den   oorfproiig  der 
ziel  van  jesus,  en  over  de  plaats  i  Petr.   UI.    18, 
19.  onderricht    te   worden.     Waar  op  augustinus 
hem   zijne    ophelderingen   in    eenen  volgenden    Brief 
mededeelt  (5).     Nog  moest  hij  hem,   in   eenen   an- 
deren Brief  (**)  ,  zijn  gevoelen  zeggen,   over   het 

waa- 

(*)  Epiii.  CLXII.  pas;.  432. 

(t)  AUGUST.  Epist.  CLXMl. pas;.  45.^. 


GESCHIEDENIS.  351 

waare  denkbeeld  der  Drieëenheid,  en   over  de  Dui-      lil 
ve,-in  welker  gedaante   de   Heilige  Geest  zich  ver-    *J!^ 
toond  had ;  doch  hij  verzocht  hem    tevens ,   hem  te  Hoofdfl:. 

verdunnen ,  dat  hij  zich   met   algemeen   nuttige  on-  "^  C.  G. 

,         ,  .  u    •  .1       1  l^ar  363. 

dei-zocking-cn  bezig  mogt  hoiioen.  l^^   ^^^^ 

Men  overhooptc  hem  ook  in  de   daad ,  van  alle 

kanten,  met  vragen ,  welke  hij  echter  fomtijds  aan  ^'^^^  ^^^ 
zijnen  geleerdlten  tijdgenoot  in   de  Wcsterfche  Kerk 
verwees,     orosius  ,  zijn  leerling ,  had  voor  hem  een 
bericht  opgebeld  over  de   Priscillianisten  en   Orige- 
visten    in    Spanje^  zijn  Vaderland,  ten  einde  zijn 
goeddunken    daar    over    te  hoorcn.    Dit  deelde  hij 
hem   mede  in  het  jaar    415,  in  een  bijzonder  ge- 
fchrift:  nd  Orofium   cofitra   Priscillianistas  et   Ori' 
genistns  Liber  ( * ).  —  Over  cenc  geliefkoosde  vraag 
van    deze  tijden,   met    welke  augustinus    dikwerf 
\x\  anderen  geplaagd  werd,   en  zich  zelven  plaag- 
de, van    ckn  oorfprong  der   ziel^   wees  niet  alleen 
HiëRONYMus  eenen  zijner  vrienden  tot  augustinus, 
om    onderricht  ,    maar    de    voorgenoemde    orosius 
kwam  zelf,  wegens  deze  en  andere  \Tagen,  bij  hem 
te  Hippo,    Maar  deze  zond  hem  weder  naa   iiiëRO- 
NYMus,  met  twee  Brieven,  waar  in  hij  deszelfs  ge- 
dachten verzocht,  over  deze  vraag,  welke  hem  toen, 
uit  hoofde  van  de  Pekgidanfche  verfchillen ,  gewig- 
tig  en  bedenklijk  geworden  was;   als  ook  over  de 

plaats  Jakob.  II.  10.  (f)  • In  het  jaar  418  zag 

hij  zich  andermaal  genoodzaakt,  den  Bisfchop  op- 

TA- 

C)  T.  VIII.  Opp.  p.  434.  Verg.  Deel  VII.  5/.  261. 
Ct)  fp'  CLVI.  feu  de    Ongwc  ruin.e  Jiominis  Liher 


352  K  E  R  K  È  L  IJ  K  E 

III       TAT us    over   den    oorfprong   der  ziel    te    antwoord 
BOEK     den   (*).     Zijn   grootfte  gefchrift  over  dit   onder- 

Hoofdft.   ^^^P  ^^"  '^^''  '^"^^^  ^^^  °^  4-^°  ^  ^^  boven  reeds   ge- 
na  C.  G.  waagd  (  f  ). 

Jaar  363.     Y\tx.  is  van  ccnig  gewigt ,  deze  vragen  te  lezen  , 
»  cm  den  geest  der  tijden  en    den  geest  van   augus- 

TiNUS  te  beter  te  kennen.  Wat  werd  'er  niet  il 
gevraagd!  en  wat  kwamen  'er  voor  antu'oorden! 
DARDANUS,  waarfchijnlijk  Stadhouder  van  GalU'én^ 
had  hem  twee  bedenkingen  gemaakt  ,  vooreerst, 
hoe  men  thans  gelooven  kan  ,  dat  christus  in  den 
Hemel  is;  daar  hij  toch  aan  het  Kruis  tegen  den 
Moordenaar  gezegd  heeft:  heden  zou  hij  met  hem 
in  het  Paradijs  zijn  ?  Ten  tweeden  :  Indien  d« 
kleine  Kinderen  God  nog  niet  kennen,  hoe  heeft 
dan  joANNES  ,  bij  de  komst  van  de  Moeder  des 
Heeren,  in  Moeders -ligchaam  kunnen  opfpringen? 
In  het  jaar  417  llclde  augustinus  daar  over  een 
omftandig  antwoord  op  (5),  waar  hij  het  PeJagii:- 
iiismus  voor  oogen  had ,  zonder  hetzelve  te  noe- 
men (.**)» 
Over  het  Lang  was  onder  de  Cliristenen  de  verbeelding  in- 
einde  tkr  geflopen  ,  inzonderheid  geduurcnde  de  voor  hen 
^^^^^  '    drukkende   Heidenfche    Regeeringen,   dat    het  einde 

der 

pag.  443-452.  Ep:'sf.  CLXV IL  Jiife  de  fententia  Jacobi 
Liber.Xexg.  DeelVll.  Bladz.  199. 

(*)  Ep.  QYSl.p.  532-539.  Boven  Bladz.  212. 

Ct)  Bladz.  216. 

(5)  Dcprxfcntia  Dei  Liber,  feu  Ep.  CLXXXVII.  p* 
550-Saó.     (**)  Kctractat,  Libr,  II.  Cap.  49. 


G  E  S  C  II  I  E  D  E  NM  S.  355 

tfcr  Wereld  niet  ver  meer  af  was.  Daar  mede  was  ril 
ook  HESYCHius,  Bisfcliop  te  Sa/of/a,  in  liet  tcgens-  ^'j^t-'^ 
vvoordig  Dalmatü ,  ingenomen,  aügustinus,  je-  Hoofdd. 
gens  wien  bij  dit  had  laten  blijken ,  zocht  hem  daar-  ^^  C.  G. 
tegen  uit  de  plaats:  iv7«  dien  dag  en  uur  neet  ^'^- t^t"^  4.76* 
viand,  en  dewijl  het  Euangelie  nög  niet  irt  de  ge- 
heele  Wereld  gepredikt  was,  hetwelk  toth  eerst 
volgends  Mntth,  XXIV.  14.  gefchieden  moest,  te 
bewijzen,  dat  men  daaromtrent  volftrckt  geene  be- 
palingen maken  kon;  waar  bij  hij  zich  verklaarde, 
dat  hij  de  Wetken  van  DANiëL  reeds  voor  vervuld 
hield  (*).  In  zijn  antwoord  licrnam  hesychius  (f), 
dat  men,  wel  is  wHar,  het  jaar  en  den  dag  van 
het  einde  der  Wereld  niet  kan  voorzeggen;  doch 
dat  de  ■  toekomfte  des  Heeren  nabij  zij ,  heeft  hij 
zelf  geleerd ,  en  ook  derzelver  kentekenen  genoemd  ^ 
de  algemeene  verkondiging  des  Christendoms  erkende 
PAULUS  reeds;  daartegen  waren  de  Weeken  van 
DANicL  hog  niet  vervuld.  Ilicr  op  zond  hem  aü- 
gustinus ,  in  het  jaar  419,  eene  vrij  uitgebreide 
Verhandeling  over  dit  onderwerp  (§).  Slechts  te 
wijdloopig,  zoo  als  het  eencn  Uitlegger  gaat,  die 
in  het  onzekere  omtast,  tusfchen  verfchillende  ge- 
voelens, of  die  Gecstlijk  verklaart,  maar  ecfiter  in  de 
hoofdzaak  vrij  wel ,  toont  hij ,  dat  men  meer  op 
zijnen  laatflen  levensdag,  dan  op  den  laatflen  dag 
der  Wereld ,  opmerkzaam  behoort  te  zijn ;  dat  men , 
bij  alle  vreugde  over  de  komst  des  Veilcsfers,  even- 
wel 

(•)  Ep.  CXCVII.  /).5Ói.    Cf)  Ep.  CXCVIII.  /».5Ó2. 

(5)  De  fine  fccuii  five  Ep.  CXCIX.  p.  564-579. 

LX.  Deel.  Z 


354  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III       wel  niet  meer  van  .derzclver  tijd  moge  Vetlangen  te 

BOEK     weten,  dan  de  Apostelen;  dat  de  Weeken  van  da- 

Hoofdft.  ^'ï'^^  volflrekt  enkel  op  de  Gefchiedenis  'Van  chris- 

np  C.  G.  Tus  (laan;  dat   ons  geene  genoegzame  tekenen  van 

tot    ^7J5  liet  einde  der  Wereld, in   de   Scluift  nagelaten  zijn; 

dat  men ;  de  verwoesting  van    'Jerufalem  ,   zoo   als 

CHRISTUS  die  voorzegd  beeft,  niet  moet  verwarren 
met  het  einde  der  Wereld,  enz.  Ten  laatften  ver- 
gelijkt hij  heel  gepast  drie  goede  Dienstknechten  des 
Heeren  met  malkander,  die  wel- alle  waakzaam  ver- 
Jangen  naar  zijne  toekomfte,  maar  van  welken  de 
één  ze  voor  nabij,  de  ander  voor  verafzijndc  houdt, 
en  de  derde  belijdt,  dat  hij  den  tij a  niet  weet.  Hij 
prijst  de  gevoelens  van  den  laatften  aan, 

.Spitsvinniger,  en  des  te  nutlozer  vragen  ftelde 
hem  coNSENTius  voor ,  in  het  jaar  420.  De  ecrfte 
derzelven  was :  0/christus  ligchaam  nog  altijd 
beenen  en  Moed ,  of  de  overige  trekken  van  vleesch 
heeft?  Het  is,  antwoordt  augustinus  (*),  nog 
even  zoo  in  den  Hemel  gefield ,  als  voormaals  op 
•Aarde  ,  toen  hij  ten  Hemel  voer.  Alleen  kunnen 
wij  twijfelen ,  of  het  ook  bloed  heeft  enz.  Nog  be- 
^  geerde  consentius  onder  anderen  te  weten ,  of 
het  inblazen  van  God  in  adam  zi/ne  ziel  geweest 
is?  waar  op  hij  dit  zijner  vraag  waardig  antwoord 
kreeg :  dit  was  of  de  ziel  xelve ,  of  het  gene ,  waar 
door  dezelve  gemaakt  werd,  alleen  men  moet  des- 
vvegens  de  ziel  niet  voor  een  deel  van  God  houden. 
■  Leerzamer    mag  een  voorftel    van   den   Bisfchop 

IIO- 

C*}  Epist.  CCV.  pas.  584. 


GESCHIEDENIS.  35*? 

MONORATus,  in  het  jaar  428  of  429,  heeten:  Mag     m 
wel  een   Geestrijke^   {.Clericus^')  bij  het  uitberjien     ■?^'* 
eener  vervolging,  zijne  Gemeente  verlaten?    Aüoua- HoofdfT^ 
TiNUS  beantwoordt  de2;elve,  met  bepaling  (*):    Al-^  "^  C.  G« 
leen  dan  mag  een  Geestelijke  vluchten-,  wanneer  en-  J^^   J  ~* 
kele    leden    der  Geestelijkheid   afzonderlijk  vervolgd  - 

worden,  en  de  overigen  blijven;  of  als  de  geheele 
Gemeente  verllrooid  is  geworden.  Anders  moeten  hare 
Leeraars  bij  dezelve,  ook  met  levensgevaar,  blijven, 
opdat  de  Christenen  geen  gebrek  lijden  nan  Geeste* 
lijk  voedzel.  Wanneer  de  vijand  op  het  punt  Haat, 
eene  ftad  in  te  nemen,  welke  toeloop  is  'er  dan 
niet  naa  de  KerkJ  Velen  begceren  den  Doop;  an- 
deren de  verzoening  met  de  Kerk;  anderen  de  boet- 
doening  zelve;  en  allen  troost  en  de  urtdeeling  der 
Sacramenten  :  ontbreekt  het  nu  aan  Leeraaren ,  hoe 
groot  is  dan  niet  het  ongeluk,  hetwelk  die  genen 
treft ,  die  deze  Wereld  verlaten  moeten ,  zonder  we- 
dergeboren, of  van  hunne  zonden  ontbonden  te 
zijn !  Zulke  arme  Joodfche  gedachten  koesterde 
AUGUSTiNus ,  even  of  niemand  vergeving  bij  God 
onmidlijk  ontvangen  kon,  zonder  tusfchenkomst  van 
ecnen  mensch ! 

In  het  jaar  416  of  417  verfcheen  zijne  Verklaring  uidet^-- 
van  het  Euangelie  van  joannes  in   het   licht  (f),  kundige 
beftaande  uit  Preeken,  welke  men  ook   Verhandeün- ^'■^^^"'''^^' 

gen,  (JTractatus^')  noemde.  Aan  dezen  arbeid 

is 

(*)  Epht.  CCXXVIII.  pag,  6:9. 

( t )  In  Joannis  EnaiJgeliuw  Tra.tatus   CXXH''*  Tuin» 
UI.  Opp.  pag.  211-Ó02. 

Z  A 


356  KERKELIJKE 

III      is  een  andere  gelijk  over  den   eerjien   Brief  van  jo- 

■jO^*     ANNES  C*).    Of  hij  de  plaats   i   Joh.   V.  7.  gele- 

Hoofdft.  zen  heeft ,  of  niet ,  kan  men   eigenlijk   niet  zeggen , 

na  C.  G.  omdat  zijne  Predikatiën  niet  verder  lopen  dan   tot 

tot    476  ^'^^  3^^^  "^^^^   ^^^  ^^^  Hoofdftuk.  In  het  jaar 

■'  419  fchreef  hij  een  Boek  over  de  fpreehvijzen  in  de 

Boeken  van  moses  ,  josua,  en  der  Richteren  (f), 
als  ook  een  veel  vvijdlopiger,  hetwelk  vragen  over 
deze  Bijbelboeken  bevat  ( §  ).  Van  het  eerfte  dezer 
gefchriften  meldt  hij  zelf  (**),  dat  hij  daar  in  aan- 
gemerkt heeft  de  fpreekvvijzen  dezer  Schrijveren ,  die 
van  de  fpraak  van  zijnen  tijd  vcrfchilden,  op  wel- 
ken vele  Lezers  geen  acht  floegeri,  en  'er  daarom 
eenen  verkeerden  zin  uit  afleidden.  Van  het  tweede, 
dat  daar  in  vele  zwarigheden  voorkomen,  welke 
naauwkcuriger  verdienen  ontwikkeld  te  worden,  hoe- 
wel het  zijn  oogmerk  niet  was,  dezelven  doorgaan- 
de op  te  losfen  (ff).  In  het  Jaar  419  of  420, 
(lelde  hij  nog  twee  andere  fchriften  op;  in  het  eer- 
fte  (§§)  onderzoekt  hij  hoofdzaaklijk  den  zin  der 
plaatzen  i  Kor.  VII.  10,   11,    ia,   39.     maar,   in 

het 

( *  )  In  Epist.  Joannis  ad  Pai  thos  Tractatus  X.  /.  c. 
pag.  6o2-655# 

(f)  hocutionum  Libri  VII.  T.  III.  P.  \.p.  243-282. 

C§)  Qji'esiioHum  in  Heptateuchmu  Libri  VU.  /.  c. 
pag.  283-465. 

(**)  Retractat.  L.  II.  C.  54. 

(ft)  Retractat.  Libr.  II.  Cap.  55. 

C§§)  ^^  conjugiis  adulterim  ad  Pollentium  Libri  du9 
Tom.Vl.Opp. pag.   283-388. 


GESCHIEDENIS.  $57 

fiet  tweede  gefcbrift  (*),  beflrijdt  hij  den  Schrijver     III 

van  een  Bück ,  lictwelk  te  Knrthago  van  velen  ge-     ^?^ 

lezen  werd,  waar  in  de  Wereldfchepper  en  de  God  Hoofdft, 

des  Ouden  Testaments  voor  eenen  der  fnoodfle  De»  "^  C.  G, 

,     .  ,  Jaar  363. 

mons  werd  uitgemaakt.  toj    ^^5, 

Zijn  Handboek  van  den  Godsdienst  (f),  hetwelk 
AUGusTiNus,  in  het  jaar  412,  op  begeerte  van 
eenen  aanzienlijken  Leek,  laurentius,  opftelde , 
is  een  zeer  merkwaardig  Bock.  Het  moest  denzelven, 
kort  en  bondig ,  fcherzen ,  en  aanwijzen,  waar  aan  men 
zich  in  den  Godsdienst  voornaamlijk  te  houden 
hebbe?  wat  men,  wegens  de  verfchillende  Kette- 
rijen, bijzonder  vermijden  moet?  hoe  ver  de  rcd£ 
voor  den  Godsdienst  fpreekt?  of  waar  in  zij  met 
denzelven  niet  overeenftcmt  ?  welke  de  hoofdfom  en 
de  eigenlijke  grond  van  het  KathoUjk  Geloof  is?" 
Merkwaardig  is,  in  dit  werk,  de  plaats,  waar  hij 
weder  op  het  gevoelen  van  fommige  Christenen 
komt,  dat  zelfs  hunne  ondeugende  Medebroeders^ 
indien  zij  (lechts  in  de  gemeenfchap  der  Kerk  fier- 
ven, door  vuur  zalig  zullen  worden  (§).  „  Het 
„  is,"  fchrijft  hij,  „  niet  ongelooflijk,  dat  ook 
„  na  dit  leven  iet  dergelijks,  (fmart  wegens  verlies 
„  van  tijdelijke  goederen,)  volgen  zal;  men  kan 
„  het  ten  minden  onderzoeken,  en  zal  het  vinden, 

„  of 

(*)  Contra  /Idvcrfarium  legis  et  prophetaruvi  Libri 
duo  Tom.  VIII.  pag.  389-430. 

(  f  )  Emhiridion  ad  Laurevtiiim  ,  five  de  fide ,  fpc  ,  et 
earitate  Lieer  Tom.  VI.  Opp.pag.  143-178. 

(§)  Zie  boven  Bladz.  345. 

Z3 


j 


8^8  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

m  9>  of  m  het  duifter  moeten  laten  blijven ,  dat  /om» 
^^^  „  mige  geloovigen ,  door  een  zeker  zuiverend  vuur , 
Hoofdfl.  i^  (^  per  ignem  quendam  purgatorium,^  vroeger  of 
na  C.  G.  j^  laater,  al  naar  zij  de  vcrganglijke  goederen  meer 
ët  ATó!  "  ^^  ^^'"  geliefd  hebben,  zalig  worden;  doch  niet 
■  yy  de  zoodanigen,  van  welken  'er   ftaat,  zij   zullen 

j,„het  Rijk  van  God  niet  beërven,  ten  zij  hun,  zoo 
„  als  het  boetvaardigen  voegt,  deze  zonden  verge- 
„  ven  worden."  augustinus  laat  het  aan  zijnen 
vriend  zelven  over ,  of  hij  dit  wij.llopig  werk  ,  daad-» 
lijk,  voor  een  Handboek  van  den  Godsdienst  wil 
aannemen.  Van  den  aanzienlijk ften  Kcrkleeriiar  van 
zijnen  tijd,  een  man  van  70  jaaren,  zou  men  zelcer 
bier  iet  volledigs  verwachten ,  maar  het  beoefenend 
of  zedekundig  gedeelte  is  over  het  geheel  te  fchraal , 
en  het  leerftcllige ,  of  het  geloof,  te  zeer  bezig  met 
het  te  keer  gaan  van  de  Maniche'én,  Donatisten  ^ 
Pelagianen ,  en  anderen ,  tegen  welken  AUGUSTir' 
isrus  zoo  ijverig  geftrcden  had. 

Omtrent  denzclfden  tijd,  in  het  jaar  421  of  422, 
ftelde  hij  voor  zijnen  vriend  paulinus,  Bisfchop 
te  Nola,  een  ftuk  op  over  de  zorg  voor  de  over  Ie-, 
denen  (*),  overladen  met  fpitsvinnigheden ,  bijge-» 
ioovigheid  en  ligigelovighcid.  paulinus  had  beai 
geraadpleegd ,  bij  gelegenheid ,  dat  hij  aan  twee 
Moeders  vergund  had,  hunne  overledene  Zoonen  in 
eene  Kerk  te  hegraven,  welke  aan  Martelaren  ge- 
wijd was :  of  zoodanige  begravenis   den    overledenen 

iei 
(^*^  De  cura  gcrenda  pro  nwrtnis  ad  Paulinum  Lther 
Tom,  VI.  OpP,  pag.  375-388, 


GESCHIEDENIS.  359 

iet  haatte?  gelijk  hij  geloofde,  maar  tevens  bedcl^      \\l 
king    maakte  ,    dewijl    voor    den    Richterllocl   van     "51^'* 
CHRISTUS  geoordeeld    zal  worden  ,   over  het  gene  Hoofdft. 
in  het  Itpchaam,  dat  is,    gediiurcnde  het  leven,  ge-  "^  ^-  ^« 
fchied   is.      augustinus    lost    die  bedenking    op,  [^^    .-J5] 

door  de   aanmerking,   dat  het  van  het  leven,   het 

welk  iemand  geleefd  heeft,  afhangt,  of  hem  het 
gebed  der  Gemeente  na  de  dood  baten  zal  of  niet.  — 
En  nu  voegt  hij  'er  nog  veel  bij  van  de  kracht  der 
voorbidding  voor  de  dooden ,  en  van  verfckijningen 
van  overledenen  in  den  droom  ^  en  van  de  hulp  en 
bljdand,  welke  de  Martelaars  aan  de  kvcndcn  be- 
wijzen. En  bij  flot,  vermaant  hij,  dewijl  het  on- 
zeker is,  voor  welke  overledenen  het  gebed  iet 
baat,  zoo  moet  het  ten  minden  voor  alle  gedoop- 
ten,  (^regenerati ^^  gefchieden. 

Wij    hebben  reeds,    in   een   voorgaand  Deel  van  Zijne ligt- 

onze   Gefchiedenis    C  *  )  »   van  zijne  ligtgelovishcid  p'ovig- 
,     ,  ,  *         •,.  'leid  tot 

geiproken  ;    zoo  verhaalt    Jilj    van    de    heilige    anr-  bij^reioof 

de ,  welke  van  de  gewaande  plaats ,  waar  ciiRis-  overhel- 
Tus  begraven  was,  naa  Jfrika  gebracht,  en  ^"  '^* 
door  zekeren  hesperus  in  zijne  kamer  was  opge- 
hangen, opdat  hij  niet,  even  als  zijne  knechten  en 
zijn  vee,  van  booze  geesten  geplaagd  mogt  worden; 
en  welke  vervolgends ,  op  zijn  begecren ,  nadat  hem 
een  Onderling,  (^Preshijter ^^  door  het  gebed  en 
het  Heilig  Avondmaal,  van  die  vijanden  bevrijd 
had,  met  bewilliging  van  augustinus  en  een'  an- 
der Bisfchop,  op  eenc  plaats   begraven  werd,  waar 

de 
(*)  Zie    Deel  V.  Bladz.  46. 

Z4 


•^.60  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 


o 


III       de  Christenen  tot  den   opeiiharen   Godsdienst  bijcett 

^^^^     konden  konen.      Deze  plaats    heette   Fas/a/a,  niet 

Hoofdil.   ver  van  Ilippo  gelegen;  in  het  eerst  waren  aldaar  en 

na  C.  G.  in  (]e  nahuurfchap  niet  dan  Donaiisten ,    doch   wel- 
Taar  363.  ,  1  •  1 

tot    I76  ^^  ai:gustinu5,  na  lange  moeite,  gevaar  en  geweb- 

■.  .  ■■■  digen  wederftand,  bijna  allen  tot  de  Katholijke 
Kerkgemeenfchap  overbracht.  Thans  befloot  hij, 
omtrent  het  jaar  422,  aan  deze  van  hem  nieuw  ge- 
plante Gemeente  eenen  Lisfchop  te  geven.  Doch, 
alzoo  hij  zich  hier  mede  zoo  gefpoed  had,  dat  de 
door  hem  daar  toe  beftemde  ,  maar  niet  vooraf  ge- 
vraagde. Ouderling  weigerAc,  dit  ambt  aan  te  nemen, 
fchoon  de  Primaat  van  Numidie ,  die  hem  zou  inwij- 
den ,  reeds  aangekomen  was ;  verkoos  hij  fchielijk  in 
dcszelfs  plaats  zekeren  antoni us  ,  een'  nog  jongen 
leerling  van  hem.  Doch  deze  keuze  viel  nog  onge- 
lukkiger uit  dan  de  eerfle,  zoodat  hij,  wegens  zijn 
Hecht  gedrag ,  moest  worden  afgezet ,  waar  na  hij 
zich  op  den  Roomfchen  Bisfchop  bonifacius  be- 
riep ;  tegen  hoedanige  beroepen  op  den  Roomfchen 
Bisfchop,  zich  niet  alleen  aügustinüs,  maar  alle 
de  Afrikaanfche  Bisfchoppen  moedig  verzetteden  (♦). 

AUGusTi-      ^^Tiet  lang   daar  na  volgden   'er  zorgen   van  eene 

Nus  zorgt     i-j^gi  andere  natuur  bij   augustinus.    In   het  jaar 

voor         o~  ■" 

eenenOp- 42(),  nu  zijn  LXXIIde  jaar  bereikt  hebbende,  wilde 

volger.  ]-,|j  7^orgen  voor  eenen  Opvolger,  opdat  *er,  na  zijne 
dood,  gecne  onrusten  raogten  ontftaan.  Reeds  voor 
lang  was  dit  wel  door  de  Kerkvergaderingen  verbo- 
den; die  van  Antiochde  ^   van  het  jaar   341,   wilde 

voL 
r*)  r,p.ZQ.V\.p.   591.    Vergelijk  Bed  Y.B!.  3050, 


i 


GESCHIEDENIS.  361 

volftrekt  niet  dulden,   dat  zelfs   Bisfchoppen^  nabij      III 
de  dood  zijnde,  ziek  eenen  Opvolger   zouden   benoe-     ^^^ 
men  (*),  evenwel,  dewijl  dit  door  geene  algemeene  fioofdd. 
(  OekumemCche .^   Kerkvergadering    verboden   vvas,"^C.  G, 
riep  AucusTiNUS  zijne  Gemeente  in  de  Kerk  bij- tot   47^* 
een,  en  ontdekte   hun    zijnen  wil,   welken  hij  ook  ■ 

voor  Gods  wil  hield,  dat  de  Ouderling  eraclius, 
wiens  prijsvvaardige  hoedanigheden  hem  bekend  wa- 
ren, zijn  Opvolger  behoorde  te  worden.  De  Ge- 
meente door  luide  toejuichingen  hier  aan  hare 
goedkeuring  gevende,  voegde  hij  'er  bij,  dat  deze 
ERACLIUS  niet  zijn  MedL-bi'sfchop  zou  zijn,  maar 
Ouderling  zou  blijven,  zoo  lang  augustinus  leef- 
de; evenwel  verzocht  hij  tevens,  dat  men  bijzondcïe 
zaken  en  verfchillen  aan  denzelven  brengen,  en  hem 
daar  mede  verfchonen  mogt,  opdat  hij  eenige  rust 
zou  genieten ,  in  al  hetwelk  de  Gemeente ,  met  luide 
toejuichingen,  bewilligde  (f). 

M;"iar  thans  wekte  ook  de  burgerlijke  tocfland  van  Bijzon- 
Afrika  de  zorgen  en  bekommeringen    van   augusti-  <^^'''^^deii 
Nus.    De  Comes  bonifacius   had,  zedert  vele  jaa- Stadhou- 
ren ,  als  één  der  grootfle  en  gelukkigde  Veldheeren ,  der  bon  \ 
in  het  Romeinfche  Rijk ,   uitgemunt,     augustinus  ^'^^^^^•'- 
achtte  en  beminde    hem    zeer,   wegens  zijnen  ijver 
voor   den    Godsdienst,    en    wegens   zijne   begeerte, 
om  zich  midden  onder  het   krijgsgewoel  daar  in  te 
hten  onderwijzen.    Aan  hem  had  hij    dien  vermaar- 
den 

^*)  Canon.  23. 

(f  )  ^cta  EcclejiaUica i  feu  AUCUSTINI  Epist.  CCXIIL 
fag.  600, 


3(5a  :K  E  Pv  K  E  L  IJ  K  E  >. 

III  den  Brief  (*)  gefchreven ,  waar  in  hij  hem  zocht 
^^  te  bewijzen,  hoe  nuttig  het  ware,  geweld  tegen  de 
HooiUft.  Dmatisten  te  gebruiken.  Eene  andere  keer,  onder- 
na  C.G.  richtte  hij  hem  (f),  hoe  hij  in  ^^w  krijgslland, 
tot  4-0!^^^'"^^  geenszins  met  het  Christendom  (hijdt,  Gode 
■  bdiaagUjk    leven    moest.     Nadat   bonifacius   zijne 

Gemaalin  verloren  had,  was  hij  zelfs  van  zins,  om 
zich  geheel  aan  de  Wereld  te  onttrekken,  en  als 
een  Monnik  onder  godzalige  oefeningen  te  leven: 
Maar  augustinus  en  de  Bisfchop  alypius  hielden 
hem  daar  van  ;if,  door  de  voorllelling ,  dat  hij  voor 
de  Christelijke  Gcmcc,»tc  zeer  nuttig  u-as,  als  hij 
die  tegen  de  Barbaaren  befchermdc^  dat  hij  zich 
echter  ook  in  de  Wereld  met  het  nodige  vergenoe- 
gen, en  eene  kiufche  onthouding  bewaaren  kon  (§). 
BONIFACIUS  geloofde  hun ,  maar  niet  volkomen ;  hij 
trouwde  weder,  en  het  goed  gerucht  van  zijne  ze- 
den en  van  zijne  rechtzinnigheid  begon  zeer  te  lij- 
den. Ongelukkig  maakte  hem  de  Veldheer  aütius 
aan  het  Keizerlijk  Hof  te  ü/7v^;?//<^  verdacht,  en  hem 
zelven  wantrouwig  Jegens  het  Hof.  Om  ^\t7.Q.  re- 
den weigerde  bonifacius,  öp  bevel  des  Hofs,  ten 
Hove  te  verfchijnen;  veel  meer  tastte  hij  naar  de 
wapenen ,  en  floeg  de  Krijgsbenden ,  die  tegen  hem 
gezonden  waren ,  terug ;  zonder  echter  te  kunnen 
verhinderen  ,  dat  Afrikaanfche  Bnrbaai'en  het  Ro- 
meinfche  Gebied  aldaar  verwoestten.     Nu  kon  au- 

GUS- 
(*)  Epiit.   CLXXXV.    de   correctione   Donatistarum 
Libcr.p.  505.        (  t)  -£/>•  CLXXXIX.  p.  530. 
(§)  AUGUST.  Episi.  CCXX.  p^g.  61 S. 


GESCHIEDENIS.  3(53 

«USTINUS    niet  langer  zwijgen   jegens  eenen  man,      iir 
die  hem   (leeds  zoo  veel  vertrouwen  bewezen  had.     ^';^^ 
Hij   ichreef  hem,   in  het  jaar  427,  ongemeen   vri>  jioofdft. 
moedig  en  (lerk  (*},  hem  zijne  voorigc  gezindheden,  na  C.  G, 
en   alle    zijne  zedert  eenigcn  tijd  begaane  gebreken  |^'^    ^^| 

voor   oogen   houdende  ,  als  ook  zijnen  gevaarlijken  — -■ 

toeftand ,  en  hem  vermanende ,  om  zich  eindelijk , 
jils  een  Christen ,  te  gedragen.  „  Misichien  vraagt 
„  gij  mij,"  Ichrijfc  hij:  „  wat  zalik  in  zoo  groo- 
„  ten  nood  doen?  Indien  gij  van  mij  eenen  raad, 
5,  naar  deze  Wereld,  begeert,  dat  is,  hoe  gij  de 
„  magt  en  rijkdommen,  vvdke  gij  thans  bezit,  zulc 
„  behouden?  zoo  weet  ik  niet  ,  wat  ik  11  ant- 
„  woorden  zal:  AVant  dit  zijn  onzekere  dingen, 
,,  voor  welken  men  niets  zekers  raaden  kan.  Maar 
„  vraagt  gij  mij  om  raad,  naar  God,  hoe  gij  het 
,,  verderf  van  uwe  ziel  kunt  voorkomen,  dan  be- 
„  hoef  ik  u  niet  anders  te  antwoorden ,  dan :  Heb 
„  de  Wereld  niet  lief,  noch  het  gene  in  de  Wereld 
5,  is  ,  enz.     Volg  dezen  raad ,  dan  zal  het  blijken  ^  , 

„  of  gij  een  dapper  man  zijt. "  Als  eonifacius 
nog  verder  wilde  weten ,  hoe  hij  dit  had  aan  te  van- 
gen, zoo  prijst  AUGUSTiNus  hem  een  ijverig  gebed 
tot  God  om  verlosfing  aan.  Indien  hij  niet  getrouwd 
was,  zou  hij  best  doen,  zich  in  eene  Godzalige 
Eenzaamheid  te  begeven ;  ten  minden  kon  hij  zijne 
Gemaalin  tot  onthouding  zoeken  te  bewegen,  welke 
hij  aan  God  fchuldig  was,  en  alle  Wercldlicfde  ver- 
^aaken. 

in 

(*)  Epist.  CCXX.  pag.  <Si8, 


364  KERKELIJKE 

III  In  het  midden  van  deze  onrusten,   volbracht  au* 

BOEK  GUSTiNus,  in  het  jaar  427  of  429,  een  reeds  lang 
Hooltin.  voorheen  vastgefteld  voornemen;  hij  ftelde  eene  Re- 
vo L.  G.  een  (ie  of  Herziening  op  van  alle  zijne  eigene 
pot    /^76.  ^°^^'^" ">  '''^^  verbeteringen   (*),    waar  in   lüj  zich 

— -^ voorftijlde,  niet  alleen  een  vcrflag  te  geven  van  zijne 

AUGüsTi-  -vverken  ,  maar  ze  met  eene  foort  van  richterlijke 
fchrijft  ftrengheid  te  beöordeelen,  en  zonder  verfchoning 
ee-(?Her-  aan  te  wijzen,  wat  hem  thans  daar  in  mishaagde, 
vnn'/Jnc  VoornaamUjk  echter  blijkt  het  uit  dit  werk  zelf,  dal; 
werken,  hij  bedoeld  hebbe,  te  verdedigen  en  te  verfchonen, 
wat  hij,  in  zijne  vroegere  fchriftcn,  gezegd  had, 
Jietwelk  minder  fcheen  te  (Irookcn  met  het  leerftel- 
fcl,  hetwelk  hij  naderhand  tegen  de  Pelagianen  ver- 
dedigde. Dit  werk  is  voor  het  overige  van  zeen 
veel  belang  voor  de  Lezers  zijner  fchriften ,  om  zij- 
ne echte  vverken  van  ondergefchovene  te  onderlchci- 
den,  en  te  zien,  met  welke  oogen  hij  zelf  zijne 
fchriften ,  tegen  liet  einde  van  zijn  leven ,  befchouwcl 
heeft.  In  het  eerjle  Boek  beoordeelt  hij  zijne  fchrif- 
ten ,  vóur  het  aanvaarden  der  Bisfchoppclijke  waar- 
digheid, in  het  tweede  die,  welke  hij,  als  Bisfchop, 
gcfchreven  heeft.  Weinigen  van  zijne  fchriften,  bij- 
zonder zijne  laatRen  tegen  julianus,  zï]n  Uit  trek  zei 
van  alle  Geboden  en  Verboden  van  den  Bijbel^  naar 
de  prde  der  Bijbelboeken,  van  de  tien  Geboden 
af  (f),  insgelijks  zijn  Boek  van  de  Ketterijen y 
?ijn  'er  na  deze  Lijst  nog   bijgekomen. 

On-. 
(*)  R.eiractat.  Libri  duo  7.  I.  Opp.p.  1-45. 
Cf)  Spsculum  T,  III.  P.  Opp.  I.  p.  S07-612. 


GESCHIEDENIS.  365 

Ondertusfchen   had   bonifacius    niet    goedgevon-      in- 
den,, de  vermaningen   van  augustinus   op  te  vol-     ^^^^ 
gen ,  en   alles  op  te   geven ,  wat  hem  nog   aan  de  Hoofdft. 
groote  Wereld  geiiecht  hield.     Alzoo  het  Keizerlijke  na  ^'  G. 
Hof  een  nieuw  leger   tegen   hem  afzond ,   ontbood  j^J"^  ^  |' 

hij  tot  zijne  verdediging  de  Fnndaalen,  die  toen  een , 

groot  deel  van  Spanje  inhadden,   naa  /Ifrika  over.  iif>NiFA-;«. 

.  Cl  US        ,  I /( 

Zij  kwamen  in  Meij   des   jaars  429 ,   door  hunnen  bren£:t  de 
Konins   censerik    of    geiserik    £eleid ,   llcrk   se-  Vandnien 
noeg,  om  niet  alleen  het  Romeinfche  Gebied  te  ver-  ^^  wor'df 
rnccstercn;   maar   ook   huinicn   vriend   bonifacius  ,  van  hen 
die  eigenlijk  hetzelve  met  hen  meende  te  deelen ,   de  [f^ïJ'^^^^^ 
wet  voor  te  fch rijven  ;  zij  verfprcidden ,  door  hunne 
plunderingen ,  vrceslijke  verwoestingen,  en  het  moor- 
den der  inwooners ,  meer  dan   wel   door  eene  gere- 
gelde   onderneming ,    overal   fchrik    en  vrees ,   toen 
BONIFACIUS  op  ééns  ondernam ,  zich  tegen   hen  te 
verzetten.    Het  Hof,  hetwelk  de  kuiperijen  vernomen 
had,  door  welke  bonifacius,  tot  den  opfl:and,\vas 
aangezet,  haalde  hem  gemaklijk  weder  tot  zijne  zij- 
de over;  maar  nu  deed  hij  vergeefs   zijn   best,   om 
èitVandaalen ^  door  beloften  en  bedreigingen,  te  be- 
wegen, om  Afrika  te  verlaten.    Eindelijk   wilde   hij 
hen,    door    zijn    krijgsvolk,    daar  toe    noodzaken; 
maar  van   hen  geflagen   zijnde,  nam   hij  de  vlucht 
naa  Hippo  ^  waar  zijn  vriend  augustinus   Bisfchop 
was,  en  waar  hem  de  Vandaalen  in  den  zomer  des 
jaars  430  belegerden  (*).  Treu- 

(*)  rossiD.  Vit.  August.  Cap.  nS.  pag.  i8(J.  prosp. 
et  iDAT.  in  Chron.  ad  h.  a.  procop.  de  bello  Famlal. 
Libr.  I.  Cap.  3.  pag.  34^. 


566  K  E  R  K  E  L  TJ  K  E- 


o 


iri  Treuriger  en  trefTender  was,  gedurende  zijn  leveri^ 

■5'^'^     voor  den  oirden  ■  Bislcliop ,   niets  geweest ,   dan  dit 

HooWd.   onlieil  van  zijn  Vadéiland'.    Bclialvcn  het  lijden  ert 

nn  C.  G,  ^e    dood    van   zoo  vele  duizenden,   beweende  hij- 

Taar  36''. 

tot    4-6*  inzóiiderheid,  den  ondergang  van  eenc  menigte  van 

-  Gemeenten,   Kerken   en    Kloosters;  de  vernietiging 

AiTt;u<:Tr-  ^^^  ^^^^  Godsdienst,  en  de  cllemle  der  omzwerven* 

KUS  gaat  ' 

nog  voort  de  Geestelijkheid,   van    welken   zich   foriimige  Bis- 

"^^  .  fchoppen  bii  hem  te  HIpöo  bergden;  en  niet  min 
dan  dit  alles  de  overheerfchmg, welke  de  /iiwtiery 
met  de  IVnndaalen ^  die  daar  aan  gehecht  waren, 
fcheen  te  winnen.  Nogtli^ns  iiidd  hij ,  zelfs  ten 
'  dezen  tijd,  niet  op,  als  Lecriiar  en  Schrijver  W2rk- 
zaam  te  zijn.  Dus  beantwoordde  hij  ,  in  deze 
ftormachtige  Jaaren  428  of  429,  de  vraag:  of  een 
Geestelijke  van  zijne  Gemeente^  wegens  eene  haat 
treffende  vervolging^  vluchten  mag  (*}?  Monde- 
ling en  fchriftelijk ,  zocht  hij  den  voortgang  der 
Ari'dnen  te  fluiten.  In  het  jaar  418  had  hij  reeds 
een  opllel  van  hen,  waar  in  hunne  ftdlingen  faam 
vervat  waren  (f),  in  een  tegenfchrift  (§)  weder- 
legd.  Thans  hield  hij  met  den  Ariaanfchen  VA^- 
fchop  MAxiMiNus  ,  voor  eene  talrijke  vergadering, 
een  gefprck,  waar  van  wij  den  gehcelen  inhoud  nog 
bezitten  (*♦).     Zij  ftreeden  in  hetzelve,  als  twee 

kam- 

(*)  Boven  Bladz.  355. 

(t)  Sermo  Arianoruvi  Tom.  VIII. />.  439-44^. 
(  §  )  Contra  Serm.  Ariamru:ü ,  Liher  umis  L  c.p.  443-450. 
(**)  Collatio    cujn  MaximnOi   Arianor,  Episc.   /.   c» 
pag.  4S9-480' 


GESCHIEDENIS.  367 

kanipicJenen ,  die  hunne   zaak  volkomen  zeker  zijn  ^      III 
met  veel  vlugheid  in   de  verdediging  van  hun  leer-     '*°^' 
ftellel.      MAXiMiNus    bijzonder   fprak  zeer  lang  en  Houfd^ï. 
niet  ongelchikt  voor  het  zijne ,   zonder  dat  hij   au-  '"  ^*  ^' 
GusTiNus    tijtd  gelaten   had ,  hem  daar  op  te  ant-  lót    476! 
woorden.  Deze  zag  dus,  voornaamlijk  dewijl  de  ander  - 

zich  de  overwinning  tocfchreéf(*)  ,2i<:hzelvcn  genood- 
aaakt,  om  dit  in  een  bijzonder  Boek  te   doen  (f)» 
In   het  jaar  419  Ichreef  hij  nog,   op   begeerte  van 
den  Z)/^>('(?«  ■  (^  üOD  V  UL -1  Dk  us  ,  tt -Kanhago^ -^w  ■SiU 
gemeen  bericht   von   de   Ketierij'én.  (^%') ,    waar  van 
wij  elders  (**)  gefproken   hebben,  gelijk -ook-  reeds 
van  de  fchriftcji,  welke  hij  thans  nog  tegen  de  iS"*?- 
mi  -  Pelagianen  en  Pelagianen  öpflelde. 
-  Eindelijk  bezweek  augustinus.  onder   zijnen   011-  Doodvr?n 
derdom  en  de  ellenden   van  zijne'  tijden  5   hij  öVöp^'^'^gusti- 
ïeed  den   üSften  Augustus  des  jaars  430,  toen   dé  ^''    ' 
belegering  van  Hippo  reeds  in  de  derde  maand  werd- 
voortgezet  ,  in  het  LXXVIfle  jaar  zijns  ouderdoms,-' 
Hij  plagt  dikwijls  te  zeggen,    dat  Christenen,   bij-^ 
zonder  Leeraaren,  alhoewel  zij,  na  hunnen  doupy 
godvruchtig  geleefd  hadden,   nogthans,   niet  zörfdier' 
eene  verëischte  boete,  uit  de   Wereld   behoorden  te/ 
fcheiden:  ook  dit  nam  hij  zelf  in  acht.    Men.  moest' 
hem  de  Boetpfalmen  affchrijven,  en  dit  affchrifc  zet-i 

te 
(*)  possiD.  Fit.  August.  Cap.  17.  pag.  181. 
(^f)  Contra  Maximinwn  H^ercticum^  Arianor.    Episc. 
Lihri  duo  l.  c.  pag.  479-528. 

(§  )  De  Har.  ad  Oiiodvultd.  Libei"  T.  VIII.  p.  I-22, 
C*)  Verg.  Di'd  VI.  Bladz.  310. 


368  'KERKELIJKE 

Hl       te  hij,  te  bed  liggende,  tegen  den   wand,  hs   het 
'°f'^      bcftendig,  en  flortte  daar  bij  vele  traanen.    Om  hier 
Hoofdlh  in    niet   geftoord  te    worden,  vergunde  hij,   in  de 
pa  C.  G.  tien  laatfte  dagen  van  zijne  ziekte ,   flechts  dan  aan 
tot   A-ó'.  ^y"*^  vrienden  den  toegang  tot  hem ,  als  de  Genees- 
heer hem  bezocht.    Esn  Testament  maakte  hij  niet, 
dewijl   hij   volllrekt   geen  eigendom  bezat  ;  evenwel 
beval  hij,  zijne  Boekverzamcling ,  en  die   der   Kerk, 
nogmaal  tot  getrouwe  bewaring  aan  (♦).     Alhoewel 
men  nu  dezen  zijnen  laatftcn  wil  Hipt  fchijnt  opge- 
.volgd  te  hebben,    eyenwcl   vestigde   de  Christelijke 
nakomelingfchap  ,     voig,.-nds      eenen      heerlchenden 
fmaak,    meer    aandacht  op    zijn  lyk,  als  een  veel 
hooger  te  waardeeren  nalatenfchap.     Bij  zijn  leven 
was  AUGusTiNus  juist  niet,  als  wonderdoener,  ver- 
eerd ;  hoewel  het  aan  zijnen  Levensbefchrijver  pos- 
siDiL'S  niet  hapert,  dat   hij   'or  niet   voor   gehouden 
is;  want,  volgends  dezen  (f)  ,  zullen,  op  zijn  ge- 
bed, meermalen  de  booze    Geesten  Bezetenen  verla- 
ten hebben ;  en  toen  liij  zelf  ziek   was ,    en   gevolg- 
lijk   des  te  minder  gelooven  wilde,  dat  hij  anderen 
helpen  kon ,  zal  hij   door  de   oplegging  der  handen 
terdond    eenen  kranken   genezen  hebben,   die  door 
God  in  eenen  droom  aan  hem  gezonden  was.   Toch 
is  het  nog  gelooflijkcr,   dat  men  naderhand  wonder- 
werken bij  zijn  graf  heeft  kunnen  verwachten  ,    daar 
hij  zulken  naam    had  van   firciige  deugd;   daar  zijn 
gezag,  als  Leeriiar  van  den  Godsdienst,  bijna  van 

eeuw 

(♦)  possiD.  /.  c.  Cajy.  31.  pag.  188. 
(t)  CVt/'*  2p.  pag.  187. 


GESCHIEDENIS.  369 

eeuw  tot  eeuw,  toenam;    en  cbar  ontelbare  Geeste-     Iil 
lijken   en    Monniken   reden   liadden,   om  voor  zijne     ^^^ 
vereering  te  zorgen ;  en  men  hem  dus ,  zonder  beden-  HoofdfT. 
ken ,  geern  cene  plaiKs  gaf  onder  de  Heilige   Voor-  na  C.  G. 

Tnnr    ^^"ï 

bidders  bij  God,  bij   wier   overblljfzelen   God   z'jne  Ïq^   ^75* 

gunstbewijzen,   gelijk   men   meende,    gewoon   was, • 

uit  te  declen.  En  hier  uit  is  zelfs  een  langduurige 
ingewikkelde  twist  ontflaan  over  zijn  gebeente , 
welke  zelfs  ten  laatrten  een  pleitgcding  te  wege 
bracht.  Toen  men  in  de  aciitfle  eeuw  te  Pavia 
geloofde,  hetzelve  te  bezitten,  moest  petrus  ol- 
DRADO,  Aardsbisfchop  van  3  f  Haan  ^  op  bevel  van 
KAREL  (ïen  Grooteii  ^  ccu  oudcrzoek  deswegens  on- 
dernemen; die,  als  een  gevolg  van  hetzelve,  in  het 
jaar  797,  een  bericht  aan  dezen  Vorst  opftelde, 
hetwelk  baronius  het  eerst  in  het  licht  gegeven 
heeft  (*).  In  dit  gefchrift  verhaalt  hij  uit  Brieven 
en  Schriften  der  Langohardfche  Koningen,  als  ook 
uit  mondelijke  berichten,  dat  het  ligchaam  van  au- 
GUSTiNUS,  die  nog  bij  zijn  leven  vele  wonderwer- 
ken verricht  had,  omtrent  56  jaaren  te  Hippo  be- 
graven gelegen  heeft;  dat  vervolgends  de  Rechtzin- 
nige Christenen  en  Bisfchoppen,  die  door  den  P^an- 
(hlifchen  Koning  [thrasamund  ,  naa  Sardinië  ge- 
bannen werden ,  hetzelve  op  dit  Eiland  hebben  me- 
degenomen, alwaar  het  223  jaaren  lang,  door  eene 
menigte  van  wonderen,  beroemd  is  geworden,  maar 
dat,  toen  de  Arabi'érs  meesters  van  Surdini'è  waren 
geworden,  luitprand.  Koning  der  Langobarden^ 
gemelde  ligchaam ,   voor   eene  groote  fomme   gelds 

van 
(*)  Avu.  Ecclcs.  ad  a.  -25.  w.  2.  T.  IX.  p.  49. 
IX.  Deel.  Aa 


370  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

III  van  hen  gekocht,  en  naa  Pavia  heeft  laten  brcn- 
BOEK  ggj^.  jj^  vvelke  Had  wederom  wonderbare  genezhigen 
Hoofdft.  «oor  hetzelve  gewerkt  waren  geworden.  Bij  den 
na  C.  G.  eerllen  opllag  fchijnt  dit  verhaal  uit  cenige  goede 
tot  476'.  bronnen  gevloeid  te  zijn;  doch,  om  niet  te  zeggen, 
■  dat   geene  der  gebruikte   Langohardfche  ooirkonden 

hier  ingevoegd  zijn ,  bewijzen  zij  ook ,  bij  flot ,  niets 
meer,   dan  dat  luitpuand  ,   in  de   achtfle  eeuw, 
zekere    beenderen,   welke  aan  augustinus   zouden 
behoord  hebben,  uit  Sardinië   naa   Pavia  verplaatst 
heeft,  en  juist   dit  verhaalt   ook    de   tijdgenoot  van 
dezen  Koning,   beda   de    Eerivaardige  (*).     Wat 
daartegen  het  vroeger  overbrengen  der  gewielde  been- 
deren uit  Afrika^  als  ook  de   wonderwerken,  met 
dezelven  in  Sardinië  en  te  Pavia  voorgevallen ,  be- 
treft, voor  derzelver  geloofwaardigheid  is  even  zoor 
min  gezorgd  ,   als  bij  ontelbare  andere  toneelen  in 
de  Gcfchiedenis  der  Heiligen   en  der  Wonderwerken 
van  deze  eeuw.    Doch ,   hier  bij  bleef  het  niet ;  de 
Pieterskerk  te  Pavia  ^  in  welke  deze   Heilige   Over- 
bliifzels  zouden  rusten ,  kwam  uit  het  bezit  der  Be- 
nedictynen^    in    de    XlIIde   eeuw,  aan   de  reguliere 
Choorheeren,  bij  welken  in  de  XlVde  eeuw  nog  de 
Augmtyner   Eremieten    kwamen  ,    die  hunnen  oor- 
fprong  even  zoo  valsch ,  als   de  eerstgcmclden ,  van 
AUGUSTINUS  afleidden.     Allengs  was  de  plaats, waar 
zijn   gebeente  bewaard   werd,   onbekend  geworden. 
Op  ééns  meende  men   die,   in  het  jaar    1695,   ont- 
dekt te  hebben  ;  maar  thans  flreeden  de  hier  voor 
genoemde   Geestelijken    niet    andere  Geleerden  over 

der- 
(*^  Chnn.  ad  a.  725. 


GESCHIEDENIS.  371 

derzclver  echtheid;  uit  hunnen  pcnnenÜTijd  ontflond      [17 
een  ploit'Zcding  ,   hetwelk    te   Rome  gevoerd   werd,     ^**^-"^ 
tot  eindelijk  benedictus  XIII.  hetzelve  yoor  de  ge-  Hoofdrt. 
waande  bezitters  bellist  heeft.  "^^  C.  G. 

Even  gelijk  men,  naar  alle  waarfchijnlijkhcid,   aan  ^^^    ^_^* 

AUGUSTiNus    de    beenderen    van  eenen  onbekenden 

heeft  toegeëigend ,  zoo  is  hem  ook ,  van  oude  tijden  OnCchte 
af,  een  groot  getal  van  eens  anders   Boeken ,  Predi-  ^'^''■'^*-''^ 
katiën,  en  Opltellen,  toegefchreven ;   weder  uit  eene  gustinus 

gewaande  cere  of  geneffenheid ,  welke   ook   aan   niet '^'^'*^S^- 

•  •  j     r^  ^  j    •        A ,         ■  A.  i'cli- even. 

vvenuge   vermaarde   Ouden   gebeurd  is.     Men   vmdt 

2e  bij  de  voornaamfle  uitgaven  van  zijne  werken  ge-  ■ 
drukt,  en  zij  zijn  grooteudeels  fpoedig  als  onecht 
te  erkennen ,  omdat  zij  deels  op  zijne  lijst  en  die 
van  possiDius  ontbreken ;  en  deels  bijna  niets  van 
kenmerken  van  zijnen  arbeid ,  of  ten  minden  geen 
geloofwaardig  getuigenis  voor  zich  hebben.  Bij  fom- 
migen  van  zijne  voor  echt  gehoudene  fchriften  zijn 
ook  nog  wel  bedenklijkhedcn ,  maar  niet  van  be- 
lang ,  ingebracht  geworden,  augustinus  telde  in 
de  Herziening  van  zijne  Schriften  93  van  dezelven, 
verdeeld  in  232  Boeken,  possmius,  die  zijne  Brie- 
ven en  bijzondere  Preeken  mede  rekent  (*),  noemt 
'er  1030  bij  naame ,  en  bekent  tevens ,  ze  niet  allen 
aangehaald  te  hebben.  Indien  hij  tien  of  twaalf  vati 
zijne  belangriikfte  Schrifien,  en  een  matig  aantal 
Brieven  had  nagelaten,  zou  zulks  niet  min  gunftrg 
voor  zijnen  roem  geweest  zijn. 

Tot  hier  toe  zijn  'er  drie  hoofduitgaven  van   zHne  uitgnven 
werken  in  het   licht   verfchccnen.     De   cerfte  derzel-  van  zijne 


werken» 
ven 


C*)  /.  c.  pag.  i8p-2oo. 

Aa  2 


374  K  E   R  K  E  L  IJ  K  E 

III       ven  werd  door  erasmus  bezorgd ,   nadat   reeds  jo- 

^^f^     ANNES  AMERSBACH  in  hct  jaar    1506  te  Bafel  eene 

I-Ioofdn;.   vrij  volledige  verzameling  in  XI  Dcelen  in  Fo/io  uit- 

r.a  C.  G.  gegeven  had ,  en  verfchecn    insgelijks  te  B^fe/  in  de 

tot    476  J^^^*^'^  ^5-^  ^"   ^^-^  "'  ^^^^  licht,  in  X   Deelen   in 
— —    Fo/io.    In  eene  anders   lezenswaardige  Voorreden   is 
ERASMus    zoo    buitcngemccn    mild  in  den  lof  van 
AUGUSTiNus,  als  men  van  hem,  die  de  zwakheden 
van  AUGUSTINUS   kende ,  naauwlijks  zou  verwacht 
hebben.     Hij  ziet  in  hem   alle   de   begaafdiiedcn   der 
vermaarclfte    Kerkvaderen    verëenigd.     In   zijne  Brie- 
ven heeft  hij  meermalen  niet  zoo  gundig  van   hem 
geoordeeld.      In    dezclvcn  ftelt  hij  hiüronymus   in 
theologifche    geleerdheid    ver    boven    augustinus, 
welke  uitfpraak  hij,   door  eene   nadere  vergelijking, 
Itaaft    tegen    eck   (*);    alwaar    hij    onder  anderen 
zegt,  dat  déne   Bladzijde   van  origenes   hem   meer 
Christelijke   Wijsgeerte    leerde  j  dan  tien   Bladzijden 
van  AUGuSTLNUs.     Hij  noemt  hem  eenen  Schrijver, 
die   geen   eind   aan   praatcn   vindt    ( f )  ?   en   toont , 
dat  hij ,  in  de  Herziening  zijner  Schriften ,    kleinig- 
heden verbeterd;  maar  ook  niet  weinige  aanmerklijke 
fouten  had  kten  blijven  (§).     In   eene   Voorreden 
voor  de  uitgave  van  zijne  werken ,  welke  tevens  een 
opdragt  was  aan  eenen  Spaanfchen   Bisfchop,  zou- 
den zulke  aanmerkingen  eene  Hechte  werking  gedaan 
hebben.     Voorts  is  deze   uitgave    niet  alleen  te  Pa- 
rys  1531  nagcdrukt,  maar  ook  te  Bafti  in  de  jaai'en 
1541  tot  1543,  1556  en  15Ö9,   weder  herdrukt  ge- 

wor- 
(*)  E/>.  L.  II.  Ep.  26.        Cf)  Lil;r.  XX.  Ep.  67. 
(t)  L:l;r.  XX.  E/>is^.  14. 


GESCHIEDENIS.  373 

worden.     lii  de  laatdc  dezer  herdrukken,   liceft  zij,      III 
door  cenige   Geleerden   van    Leuven^   aan   volledig-     ^^^ 
heid  en  naauwkeurigheid ,  als   ook   door  korte   aan-  iioofdft. 
merkingen,  niet  weinig  gewonnen.  "'"^  ^-  ^* 

Deze   hunne    arbeid    begon   dus   reeds,   voor   de  ^^^    .,^^ 

tweede  liool'd- uitgave,    den   weg  te   banen,   die  te 

Antwerpen^  'm  het  jaar  1577,  in  X  Declen  in  Fo^ 
lio  te  voorlchijn  kwam.  Deze  heet  de  Leuvenfehe  ^ 
omdat  zij  van  Godgeleerden  van  deze  Nederland-i 
fche  ïloogefehool,  en  derzelver  vrienden,  tot  ftand 
gebragt  is.  Door  ongeveer  200  Handfchrjftcn  gavea 
zij  aan  den  Tekst  een  vcd  hooger  graad  van  zui- 
verheid. Ook  werden  hier  nieuw  ontdekte  fchriften 
ingevoegd ,  als  ook  ,  het  eerst  voor  eene  verzameling , 
het  leven  van  augustinus  ,  door  possidiüs.  Ver- 
volgends  zijn  de  onechte  fchriften  zorgvuldig  van 
de  echten  afgezonderd;  maar  de  Commentarius  van 
LUDOvjcus.  vivES ,  over  het  werk  vm%  de  Stad 
Go^;,  hetwelk  erasmus  in  ziine  uitgave  had  ingc-i 
Hscht,. wordt  hier  overal  verminkt,  waar  hij  me! 
de  grovere  Katliolijke  Rechtzinnigheid  niet  overeen* 
Hemde.  Men  heeft  deze  uitgave  meermalen  :het-i 
drukt,  en  de  Presbijter  Orntorii  hiüronymus  WGi- 
NIER.  gaf  te  Parys  1654,  en  voeder  "in  1655,  in 
twee  Deelen  in  Folio  ^  een  bijvoegzel  bij  dezen  druk 
uit,  van  overgeflagene  fchriften  van  augustinus.  — 
Dit  Bijvoegzel  gaf  reeds  te  kennen,  hoe  nodig  gÊöé  . 
vollediger  uitgave  was;  waar  aan  dan  ook  eenige 
Geleerde  Benedictynen  de  hand  floegen ,  en  ze"  te 
Parys  van  het  jaar  1677  tot  1700,  in  XI  Deelen  i>| 
Folio  bezorgden.  Deze  uitgave  is  met  den  uiterllen 
vlijt  behandeld.     Koning  xodeIvyk  XIV.  zelf  leende 

A  a  3  zijn 


374  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  zijn  gezag  'er  toe,  om  ook  uit  vTcemde  Landen 
'^?y^  Handfciiriften  te  bezorgen.  Doch,  naauwlijks  was 
Hüofdft.  ^^'^^  eerde  Deel  voltooid,  toen  reeds  de  partijen  der 
iin  C.  G.  Benedictynen  hen  bij  den  Aardsbisfchop  van  Parys 
tot  ±76  befchuldigdcn ,  dat  zij  een  voornemen  hadden,  om 
-  plaatzen  van  augustinl'S  te   vervalfchen.    Ligtelijk 

bewezen  de  uitgevers,    dat  dit  voorwendzel   loutere 
lastering  was  ;  evenwel  werd  hunne  rechtzinnigheid , 
na    het   uitkomen   van    het   Xde   Deel,   in  het  jaar 
1690  ,  heviger   aangetast  ,    in    openbare  gefchriften. 
Bij  den  twist   naamlijk  tiisfchen   de   ^anfenhten  en 
Jefuiten^   loerden   de  laatstgemelden  op  deze    uitge- 
vers, welke  partij  zij  kiezen   zouden.    Daar    werden 
vele    fchriften    over    en   weder    gewisfckl  ,    tot  dat 
de    Paus    clemens  Xf.    deze    en    andere    uitgaven 
der  Kerkvaderen  door    de  Benedictynen  goedkeurde , 
door   een   Breve  in  het  jaar  1706   (*).     Midlerwijl 
werd  deze   uitgave  met  den   titel  Amfierdam  ,  van 
het  jaar  1700  tot  1703,  in  even  veel  Deelcn,  nage- 
drukt;  waar  bij  jo.  clericus,  die  zich  onder  den 
naam  jo.    phereponus  vcrbergde ,  nog  een   Xllde 
Deel ,  Appendix  August iniana  ,  voegde.     Ook  is  de- 
ze uitgave  der  Benedictynen  te    Venetiï  in   het  jaar 
1729  tot  1735  op  nieuw  herdrukt. 
Aanzien       Behalven  zoo  veelvuldige  uitgaven   van  alle  zijne 
v;in  AU-    werken ,  en  verfcheidenen  van  zijne  bijzondere  fchrif* 
en  zijne    '^^^  ?  fpreekt   de   gehcelc  Gcfchicdcnis   der  volgende 

ecir- 

(*)  Déze  gehcele  twist  is  befchrcven  door  den  Benedic- 
tyner  thuillif.r  :  liistoire  des  Conteflatioiu  mrivées  au  fn^ 
jet  de  Peditión  des  ouvr^gcs  de  S.  Ati^,  dovvée  par  les  Bt- 
nedictinSy  d  Paris.  17 Z^'  4^0» 


GESCHIEDENIS.  375 

eeuwen  van  liet  aanzien ,   hetwelk   zich   deze   Kerk*      '" 

liOtIC 

leeraar  verkregen,  en  onveranderlijk  behouden  hceit;       \x_ 

waar    in   hem    ffeen    ander  der  Oude  Kerkleerüaren  Hoofdfl. 

heeft  geëvenaard.     Al  vroeg  ftelde  possidius  ,   Bis-  ^^^^  '^' 

fchop  van  Calama^  gcduurende  bijna  40  jaaren   zijn  tot    476. 

leerling ,  vriend  en  huisgenoot ,  eene    Levensbelchrij-  l 

°  ö  ?  j   Levens- 

ving van  AüGusTiNus  op  (*),  welke,   hoe  zeer  i^^ft-i^ij- 

zij  algemeen  loffpraken  behelst ,  echter  vrij  volledig  vingen. 
en  juist  is ,  en  ook  eene  volledige  lijst  van  zijne 
fchriften  behelst,  gennadius  (f),  vvien  men  on- 
der de  Semi' Pelagianen  rekent,  roemt  zijne  geleerd- 
heid in  godlijke  en  mcnschlijke  zaken,  zijn  goed  ge- 
loof en  zuiver  leven ,  als  ook  zijne  Boeken  over  de 
Drieëenheid  en  de  Memchwording  van  God.  Maaf-^ 
voegt  hij  'er  bij ,  daar  augqstinus  zoo  veel  ge- 
fchreven  heeft ,  heeft  hij  niet  kunnen  ontgaan ,  het 
gene  salomo  zegt,  dat  in  de  veelheid  der  woorden 
ook  veel  overtreding  is.  De  Scholastieke  God- 
geleerden wilden  zich  dezen  Kerkleeraar  fteeds  ten 
voorbeeld  ftellen,  hoe  weinig  zij    ook   zijn   leerflelfcl 

getrouw  bleven.    luther  ,    die  ,   gelijk    men 

weet,  voorheen  een  Augustyner  Monnik  was,  fprak 
van  hem  fteeds  met  de  uiterrte  hoogachting,  in  zij- 
ne fchriften ,  en  oordeelde  zijn  léerftelfcl ,  ten  aan- 
zien der  hoofdzaaken,  overëenkomftig  met  de  HeiU 
Schrift.  Volgends  mrlanchthon  was  augusti- 
Nus,  toen  pKLAGius  het  Euangelie  in  eene  bloote 
Wijsbegeerte  vervormde ,  de  erfzonde  voor  niets  ver- 

klaar- 

C*)  S.  August.  Fita  T.  X.Opp.  p.  164-200,  Actt.  SS. 
Menf.  Aiig.  T.  VI.  p.  427-460.  Antv.  1743.  ftl, 

(t)  De  Vim  lllujlr.  Cap.  38. 

Aa  4 


376 


K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 


ni 

BOEK 
IX 

Hoofdft. 
m  C.  G. 
Jaar  363. 
tot    47Ö. 


Charac- 
ter  van 

AUGUSTI- 
KUS. 


klaarde,  en  ook  aan  de  mcnfchcn  het  vermogen  toe- 
fchreef,  om  de  Godlijke  W'et  volkomen  te  vervul- 
len ,  en  daar  door  zich  de  vergeving  der  zonden  en 
het  eeuwig  leven  te  verdienen,  de  gene,  die  de 
Euangelifche ,  bijkans  verduifterde  Leere  van  de  ge- 
nade en  het  geloof  in  christus  herfteld  heeft.  Al- 
leen vindt  hij  cenige  onduidUjke  of  ongefchikte  uit- 
drukkingen in  zijne  fchriftcn,  welke  men  aan  zijne 
tijden  vergeven  moet.  Van  calvin  is  het  be- 
kend, dat  zijn  Leerftelfcl ,  als  het  ware,  op  dat  van 
AUGUSTINU3  gebouwd  Is.  Doch ,  in  de  Roomfche 
Kerk  voornaamlijk,  is  over  dezen  Leeraar  hevig  ge- 
twist, zedert  janseniijs  zijn  vermaard  wcrk^«^«y- 
tipus  had  uitgegeven  in  de  XVIIde  eeuvv,  welkq 
twisten  bayle  (*)  aanleiding  gaven,  om  te  fpot- 
ten ,  met  de ,  zoo  als  hij  het  noemt ,  bijna  belagcl> 
Jijke  verlegenheid  der  Roomfche  Kerk ,  welke  het 
Leerflelfel  van  augustinus  in  de  Chahiuisten  eu 
^anfenisten  veroordeelt,  en  hem  toch  zelven  voor 
haren  grootften  Leeraar  erkent. 

Uit  het  gene  wij  van:AUGUSTiNU$  hebben  aange- 
voerd, zal  men,  ten  aanzien  van  zijn  ch.arakter, 
niQt  recht,  bcfl uiten  ,  dat  hij  onder  die  vemiaarde 
mannen  behoort,  welke  men,  aan  den  écnen  kant, 
te  hoog  verheven  ,  .nmr 9  aan  den  anderen  kant, 
niet  zelden,  te  laag  vernederd  heeft.  Hij  was  in  de 
Wijsgeerte  en  Geleerdheid  der  Ouden  geenszins  een 
vreemdeling  ,  maar,  even  min  als  ambrosius,  op- 
geleid, en  door  behoorlijke  oefening  voorbereid,  om 
een  Leeraar  der  Christelijke  Kerk  te  zijn.    Het  ont- 

brdc 
(*)  Diction,  Eist,  ei  Crii.  art.  Augusi.  T.  L/».  391. 


GESCHIEDENIS.  377 

brak  hem  aan  de  nodige  kundigheden,    zoo   der  ta-      in 
len ,  als  der   zeden    en   gewoonten ,    des   Ilebreeuw-     ^'-'^■^ 
fchen  Volks  ,  en  andere  veriiischten  van    eencn   g''e- Hoofdft. 
den  Schrift -verklaier,  om  den  zin  der  Schrift,  naar  tin  C.  G. 
behooren,  te  verklaren;  dit  gebrek  poogde  hij,  door  ^^j;   ^„^* 

zijn  fcherpzinnig  vcritand ,  en  het  gebruik  van  rede — .- 

neer-  en  bovennatuurkunde  te  vergoeden;  hij  werd 
dus,  zoo  als  CICERO  zich  zclven  ergens  befchrijft, 
een  magnus  opinator ^  iemand,  die  vele  en  fchijn- 
bare  meningen  voordroeg.  Zijn  Ijver  tegen  de  Dwaa- 
lenden  en  Ketters,  de  Donatisten^  ylrïnnen  en  Pe~ 
lagianen,  in  welken  hij  als  het  hoofd  der  Katholij- 
ken  werd  aangemerkt,  gaf  hem  aanleiding,  om  zijn 
leergebouw  te  vormen ,  en  vcrfcheidene  .  leerftukken 
in  een  licht  te  fbellen,  waar  in  zij  tot  hier  toe  niet 
geplaatst  waren.  Gelijk  men  hem ,  aan  den  dcnen 
kant ,  den  lof  niet  kan  weigeren ,  dat  hij  fomtijds 
pogingen  aanwendde,  om  het  Bijgeloof  te  fluiten, 
en  dat  hij  zich  fteeds  gematigd  uitdrukte ,  omtrent 
de  behandeling  van  Dwalenden  en  Ketters,  zoo 
flootte  hij  alles  weder  omver,  door  zijne  eigene  ligt- 
gelovigheid ,  welke  tot  Bijgeloof  overhelde ,  en  door 
zijne  Helling,  dat  geweld  en  firengheid  tegen  de  Ket- 
ters dikwijls  noodzaaklijk  en  voor  hen  zelven  nuttig 
konden  wezen. 

'Er  zijn ,  in  dit  Tijdperk  ,  nog   wel   Kerklccriiars  Bijzon- 
geweest,  behalvcn  die  genen,  van  welke  wij  bijzon-  "'■'''"^J^'* 
der  gewag  gemaakt  hebben,   doch   zij  hebben  niet  1:1  rem 
zoo   algemeenen   naam   gemaakt ,   of  invloed  gehad ,  ^yi'^s. 
dat  zij  eene  opzetlijke  melding  in   onze  Gefchiedenis 
zouden    behoeven.      Onder   dezen   mag    men  tellen 
EFREiM  dm  Syriër^  die  ons  reeds  meermalen  is  voor- 
ge- 


/ 


378  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

III  gekomen.  Hij  was  Diakon  der  Gemeente  te  Edes' 
BOEK  y^^  vervolgends  Kluizenaar  en  Monnik,  die  zijn  ge- 
Hoofdfl.  hccle  leven  boete  deed ,  en  in  het  jaar  378  ovcrlc- 
na  C.  G.  den  is.  Van  zijne  vermaningen  en  redenvoeringen' 
tot  476*  ^"  andere  fchriften  voor  de  Monniken,  hebhen  wij 
»■  op  zijne  plaats ,  gefproken  ( *  )  ;    ook  is  zijne   Lof- 

reden op   BASiLius   den    Grooten ,   ons ,   in   deszelfs 
leven  Ct)^  voorgekomen;  eene  onedele  ftreek ,  wel- 
ke bijden  ouden  apollinaris  gefpeeld  heeft,  is  door 
ons,  in  deszelfs  Gcfchiedenis,  befchreven  (§).    Men 
heeft  hem,  in  zijne  eeuw,  in  groote  achting  gehou- 
den,   de   Grickschfprckendc   Gemeenten    lieten   zijne 
fchriften    in   het   Grieksch  vcrtaalcn ,   en  velen   dcr- 
2clven  openlijk  in  de  Kerk ,  na  het  lezen  der  Heilige 
Schrift ,  voorlezen  (**)  ,  nog ,  heden  vi^orden  zij  door 
de  Oosterfche  Christenen  in    groote   waarde    gehou- 
den,  alwaar  inzonderheid   zijne  Geestlijke    Liederen 
en  Gebeden  bij  de  Chaldeeimfche  ^  Syrifche  en  Ma» 
ronitifche  Christenen  nog  in  gebruik  zijn.     Doch  de- 
ze hoogachting  heeft  hij  zich  voornaamlijk  door   zij- 
ne Monniksheilighcid ,  door  zijnen    aanleg   tot   Welc 
fprekendheid ,    en  door  zijne   Jskeetifche   Zedenleer , 
verworven ,  wclke  hij  (leeds  met  zoo  veel  vuur  aan- 
prees.   'Er  zijn  wel  in  zijne  talrijke  Predikatiën  goe- 
de zedenlijke  plaatzen  en  uitvoeringen ,   maar  iet  van 
die  natuur,  hetwelk  uitmuntend  en  doorgedacht   is, 
vindt  men  bij   hem  juist   niet.     Zijne  uiilegkimdige 

fchrif' 

(*)  Zie  Deel  VI.  Bladz.   i5. 

(f)  Zie  Deel^HW.  Bhdz.  285. 

(§)  Zie  Deel  VIII.  Bladz.  317. 

(**)  HiëRON.  Catal.  SS,  Eccle$.  Cap.  115. 


GESCHIEDENIS.  379 

fchriften^  welke  zich  over  het  geheclc  Oude  Testa-      III 
ment,  de  fcliriften  van  david  en  salomo    iiitgczon-    "^^ 
dcrd,  uitflirekken  ,  en  die  beiirbcid  zijn  naar  de  zuo-  Hoofdfl, 
genoemde    eenvoudige   Syrifche    Overzetting ,    welke  "^  C.  G, 

loot*   '^ n ^ 

uit   het   oorfpronglijk  Hebreeuvvsch    vervaardigd  is ,  jj^^    ^.-^'^ 

worden  gemeenlijk,  en  niet  zonder  reden,  geprezen, ■ 

omdat  de  woordelijke  zin  daar  in  vlijtig  ontvouwd 
wordt.  Evenwel  moet  men  'er  bijvoegen ,  dat  hij 
denzelven  meestendeels  enkel  kort  aanwijst,  en  niet 
uit  het  fpraakgebruik  opheldert;  gelijk  hij  dan  ook 
weinig  van  het  Hebrceuwsch  fchijnt  verdaan  te  heb- 
ben. Tot  een  voorbeeld  \ai\  zijne  letterlijke  uitleg- 
ging kaïi  inzonderheid  dienen,  dat  hij  de  woorden: 
De  Geest  Gods  zweefde  over  de  Wateren,  volftrekt 
niet  van  den  H.  Geest,  maar  van  den  Wind  ver- 
daan wil  hebben  (*);  en  tot  eene  proeve  van  zijne 
uitlegkundige  gevoelens  ,  dat  hij  moses  voor  den 
Schrijver  van  het  Bock  Job  houdt  (f),  en  dat  hij 
JOB  XIX.  25.  als  eene  voorzegging  van  de  Openba- 
ring des  Verlosfers  in  het  vleesch  aanmerkt  (§). 
Den  besten  dienst  kunnen  zijne  Ichriften  bewijzen 
voor  de  Syrifche  Letterkunde,  Bijbelvertaling  en Oor- 
deelkundc.  Langen  tijd  waren  alleen  de  'Griekfche 
Overzettingen  zijner  fchriftcn  door  den  druk  gemeen 
gemaakt,  tot  dat,  eindelijk,  de  beide  assemani, 
josEF  smoN,  en  stefanus  evodius,  benevens  de 
yefuit  PETRUS  BENEDICTUS,  alle  drie  geborene 
Syri'êrs  en  Maroniten ,  den  oorfpronglijken  Sijrifchen 
Tekst  van  dezen  Kerkleeriiar,   en   daar  onder  voor 

de 

(*)  Opp.  Syiac.  et  Lat.  Tom.  L  pag.  8. 

Ct)  l'  c.  T.  U.p.  I.  (§)  /.  f./.  G 


58o     KEPvKELIJKE  GESCHIEDENIS. 

in  de  eerfte   keer   zlinc   Bijbcllche   uitleggingen,   uit  de 

^^^  tlandfchrifren  der  Pauslijke  Boekerij,  met   de   Griclc- 

Hoofdft.  ï'clie  Vertalingen,  in  drie  Siirisch-Latijnfche   en  drie 

m  C.  G  Grieksch  -  Latijnfclic  Deelcn  in  Fo/Io  te  Roine ,  'm  het 

"tot  475!  J^^^  ^73^  ^^^  I74<^j  hebben  uitgegeven.  --  JSIen  zou 
■'  ■■  -  nog  naast  hem  eenen  niet  onvermaarden  Prediker, 
uit  denzelfdcn  leeftijd,  zeno,  Bisfchop  van  Ferona^ 
voegen  kunnen,  die  tot  het  jaar  380  of  zelfs  langer 
kan  geleefd  hebben,  en  wiens  Predikatien,  in  eenen 
befchaafden  flijl  opgefteld,  het  volledigst  verzameld, 
en  met  verhandelingen  en  aanmerkingen  der  Broede- 
ren BALLERINI  verzeld ,  te  f^&rona  1739  410.  in  het 
licht  vcrfcheencn  zijn  ;  doch  bchalven  zijnen  ijver 
voor  de  Kerketucht  zal  men  niet  veel  bijzonders  bij 
hem  vinden. 
Bcduit  En  hier  zij  het  flot  van  onze  befchrijving  der  ge- 
Yf."^'''-,  beurenisfen  van  dit  gewigtig  gedeelte  dezes  Tijdperks 
voor  de  Kerkelijke  Gefchiedenis ;  een  Tijdperk,  waar 
in  de  zaaden  gedrooid  zijn  van  zoo  vele  gevoelens 
en  dwalingen ,  gebruiken  en  misbruiken ,  Bijgeloof, 
en  Kerkelijke  of  Priesterlijke  Heerfchappij ,  zucht  tot 
vervolgen  enz.  als  de  volgende  eeuwen  hebben  ge- 
kenmerkt ,*  van  hier  af  zal  onze  Gefchiedenis  zich 
merklijk  kunnen  bekorten,  nadien  de  voorvallen  en 
gebeurenisfen ,  met  betrekking  tot  de  Christelijke 
Kerk ,  van  dezen  tijd  af,  tot  aan  de  Kerkhervor- 
ming, voor  ons  niet  zoo  belangrijke  gevolgen  gehad 
hebben. 

Einde  van  het  Negende  Deeh 


2 

<-  tv, 

«n 


>'-'^i* 


f  I 


'.•  .\ 


». . 


'é