Skip to main content

Full text of "Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië"

See other formats


Google 


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  prcscrvod  for  gcncrations  on  library  shclvcs  bcforc  it  was  carcfully  scannod  by  Google  as  part  of  a  project 

to  make  the  world's  books  discoverablc  onlinc. 

It  has  survived  long  enough  for  the  copyright  to  cxpirc  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 

to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 

are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  marginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 

publisher  to  a  library  and  fmally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  lechnical  restrictions  on  automated  querying. 
We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfivm  automated  querying  Do  nol  send  aulomated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  laige  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attributionTht  GoogXt  "watermark"  you  see  on  each  file  is essential  for  informingpeopleabout  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countiies.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can'l  offer  guidance  on  whether  any  specific  use  of 
any  specific  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
anywhere  in  the  world.  Copyright  infringement  liabili^  can  be  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.   Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  icxi  of  this  book  on  the  web 

at|http: //books.  google  .com/l 


Google 


Dit  is  ccn  digitale  kopie  van  een  boek  dat  al  generaties  lang  op  bibliothcckpl anken  heeft  gestaan,  maar  nu  zorgvuldig  is  gescand  door  Google.  Dat 

doen  we  omdat  we  alle  boeken  ter  wereld  online  beschikbaar  willen  maken. 

Dit  boek  is  na  oud  dat  het  auteursrecht  erop  is  verlopen,  zodat  het  boek  nu  deel  uitmaakt  van  het  publieke  domein.  Een  boek  dat  tot  het  publieke 

domein  behoort,  is  een  boek  dat  nooit  onder  het  auteursrecht  is  gevallen,  of  waarvan  de  wettelijke  auteursrecht  termijn  is  verlopen.  Het  kan  per  land 

verschillen  of  een  boek  tot  het  publieke  domein  behoort.  Boeken  in  het  publieke  domein  zijn  een  stem  uit  het  verleden.  Ze  vormen  een  bron  van 

geschiedenis,  cultuur  en  kennis  die  anders  moeilijk  te  verkrijgen  zou  zijn. 

Aantekeningen,  opmerkingen  en  andere  kanttekeningen  die  in  het  origineel  stonden,  worden  weergegeven  in  dit  bestand,  als  herinnering  aan  de 

lange  reis  die  het  boek  heeft  gemaakt  van  uitgever  naar  bibliotheek,  en  uiteindelijk  naar  u. 

Richtlijnen  voor  gebruik 

Google  werkt  samen  met  bibliotheken  om  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  digitaliseren,  zodat  het  voor  iedereen  beschikbaar  wordt.  Boeken 
uit  het  publieke  domein  behoren  toe  aan  het  publiek;  wij  bewaren  ze  alleen.  Dit  is  echter  een  kostbaar  proces.  Om  deze  dienst  te  kunnen  blijven 
leveren,  hebben  we  maatregelen  genomen  om  misbruik  door  commerciële  partijen  te  voorkomen,  zoals  het  plaatsen  van  technische  beperkingen  op 
automaüsch  zoeken. 
Verder  vragen  we  u  het  volgende: 

+  Gebruik  de  bestanden  alleen  voor  niet-commerciële  doeleinden  We  hebben  Zoeken  naar  boeken  met  Google  ontworpen  voor  gebruik  door 
individuen.  We  vragen  u  deze  bestanden  alleen  te  gebruiken  voor  persoonlijke  en  niet -commerciële  doeleinden. 

+  Voer  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  uit  Stuur  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  naar  het  systeem  van  Google.  Als  u  onderzoek 
doet  naar  computervertalingen,  optische  tekenherkenning  of  andere  wetenschapsgebieden  waarbij  u  toegang  nodig  heeft  tot  grote  hoeveelhe- 
den tekst,  kunt  u  contact  met  ons  opnemen.  We  raden  u  aan  hiervoor  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  gebruiken,  en  kunnen  u  misschien 
hiermee  van  dienst  zijn. 

+  Laat  de  eigendomsverklaring  staan  Het  "watermerk"  van  Google  dat  u  onder  aan  elk  bestand  ziet,  dient  om  mensen  informatie  over  het 
project  te  geven,  en  ze  te  helpen  extra  materiaal  te  vinden  met  Zoeken  naar  boeken  met  Google.  Verwijder  dit  watermerk  niet. 

+  Houd  u  aan  de  wet  Wat  u  ook  doet,  houd  er  rekening  mee  dat  u  er  zelf  verantwoordelijk  voor  bent  dat  alles  wat  u  doet  legaal  is.  U  kunt  er 
niet  van  uitgaan  dat  wanneer  een  werk  beschikbaar  lijkt  te  zijn  voor  het  publieke  domein  in  de  Verenigde  Staten,  het  ook  publiek  domein  is 
voor  gebniikers  in  andere  landen.  Of  er  nog  auteursrecht  op  een  boek  mst,  verschilt  per  land.  We  kunnen  u  niet  vertellen  wat  u  in  uw  geval 
met  een  bepaald  boek  mag  doen.  Neem  niet  zomaar  aan  dat  u  een  boek  overal  ter  wereld  op  allerlei  manieren  kunt  gebruiken,  wanneer  het 
eenmaal  in  Zoeken  naar  boeken  met  Google  staat.  De  wettelijke  aansprakelijkheid  voor  auteursrechten  is  behoorlijk  streng. 

Informatie  over  Zoeken  naar  boeken  met  Google 

Het  doel  van  Google  is  om  alle  informaüe  wereldwijd  toegankelijk  en  bruikbaar  te  maken.  Zoeken  naar  boeken  met  Google  helpt  lezers  boeken  uit 
allerlei  landen  te  ontdekken,  en  helpt  auteurs  en  uitgevers  om  een  nieuw  leespubliek  te  bereiken.  U  kunt  de  volledige  tekst  van  dit  boek  doorzoeken 

op  het  web  via|http:  //books  .google  .coml 


^^iiEiiiin 

^H  illlllllim» 

^^1       B   3   863  ^''^^.^ 

■H^^^B^iQMl^H 

^     "  ■      ^  ■" 

-•), 

i 

h'^i-V; 

->  .1 

*^€ 

*T.'' 

•la*'! 
\  ■  ■    i 

L-^icv'  X 

k  'Trvo 

*..-*>«*Jfc,-  .>^ 

K/:--t, 

BIJDRAGEN 


TOT   DK 


TAAL-  LAND-  EN  VOLKENKUNDE 


VAM 


NEDERLANDSCH-INDIE. 


K«>  '.Jl.       T.  _ 


r 


/ 


•        «     «  *     »    J      •      • 

t 

<       t 

1    » 


BIJDRAGEN 


TOT  DB 


TAAL-  LAND-  EN  VOLKENKUNDE 


▼  411 


NËDEB&ANDSCH  INDIK 


UITGEGEVEN 


DOO« 


HET  KONINKLUK  INSTITUUT 


▼OOK  D« 


TAAL-  I-AND-  EN  VOLKENKUNDE  VAN  NEDERLANDSCH  INDIK. 


DKRDK  yOL6R£EX8. 


TWEEDE    DEEL. 


iwWUMMii 


'gaSAYENHAes.. 
MARTINUS  NIJHOFF. 

1867. 

OBDRUKT  BU  H.  L.  SMITS. 


•    •    _•    •      • 


•  .« 


•  _• 


\\ 


•.\" 


^ 


<, 


^ 


M     X 


i  \ 


n     ^ 


VERSLAG 


VAN 


DEN   STAAT  EN  DE  WERKZAAMHEDEN 


GSDUKSKDS   HST   IN8TITUUT8JAAR    1866, 


UITOEBRAOT  Of  DB  ALOBMSENE  ▼KROADKBma  TAN  29  MAART  1867. 


^WMOWM»»'"' 


Ingeyolge  het  vooischiift  onzer  statuten  kwijt  het  Bestuur  des 
Institnuts  zich  van  zijne  verpligting  door  U,  Mijne  Heeren, 
bijeen  te  roepen  en  het  jaarlijksch  verslag  te  geven  van  den 
staat  en  de  werkzaamheden  van  deze  instelling  gedurende  den 
a^eloopen  jaarkring. 

Wij  meenen  geen  beteren  aanvang  daarmede  te  kunnen  maken 
dan  door  terug  te  wijzen  op  de  voornemens  des  Bestuurs ,  in  een 
vorig  verslag  aan  den  dag  geleg^  en  die  met  uwe  goedkeuring 
zijn  vereerd.  Wij  wenschen  rekenschap  af  te  leggen,  in  hoever 
het  Bestuur  daaraan  getrouw  geweest  is  en  welk  gevolg  de 
plannen,  U  voorgelegd,  gehad  hebben. 
< 

In  de  eerste  plaats  maken  wij  melding  van  hot  verdienstelijk 
werk  van  den  heer  van  der  Chijs  /^^Neerlands  streven  tot  open- 
stelling van  Japan  voor  den  wereldhandel.^ 

Wij  achten  het  overtollig  op  nieuw  een  betoog  te  leveren  der 
belangrijkheid  van  dat  werk ,  zoowel  voor  Nederland  als  voor  het 
buitenland.  Namens  het  Bestuur  is  in  eene  voorrede  niet  alleen 
op  het  gewigt  van  den  inhoud  en  de  strekking  daarvan  ge- 
wezen, maar  zijn  tevens  de  verschillende  oorzaken  uiteengezet, 
welke  eene  aanmerkelijke  vertraging  met  de  uitgave  hebben  te 
weeggebragt. 

Wij  mogen,  Mijne  Heeren,  aan  den  eenen  kant  die  vertra- 
ging hebben  betreurd ,  aan  deu  anderen  kant  is  er  welligt  nim- 


«•• 


»   •    •  •    •     •   • 


VERSLAG. 


mer  gesdiikter  tijdstip  geweest  de  staatkundige  yerhouding  toi 
het  Japansche  rijk  onder  de  algemeene  aandacht  te  brengen; 
waarvan  wij  ook  het  bewijs  onüeenen  aan  het  bijna  gelijktijdig 
verschijnen  in  onxe  taal  van  eene  uitvoerige  beschrijving  der 
aeden  en  instellingen  van  dat  groote  Rijk  door  den  heer  Pompe 
van  Meerdervoort  in  zijn  werk  «^Vijf  jaren  in  Japan.  (1857 — 
186S).  —  Bijdragen  tot  de  kennis  van  het  Jiqpansche  keixenijk 
en  zijne  bevolking^.  Beide  geschriften  maken  in  politisdi,  eco- 
nomisch* en  ethnologisch  opzigt  een  gdied  uit,  dat  ongetwijfeld 
op  den  regten  prijs  zal  worden  gestdd. 

Het  B^ur  kan  niet  voznimen  hier  openlijk  den  warmen 
dank  des  Institunts  te  brengen  zoowd  aan  den  geeerden  sdirijver 
van  het  door  het  Instinnt  uitgegeven  werk  als  aan  den  toenma- 
ligm  Minister  van  kokmioi,  die  zoo  welwilkod  toestemming 
e&  medewerking  voleaid  heeft  om  dioi  arbeid  het  licht  te 
doen  zien. 

Heeft  bet  Bestuur  in  de  vorige  algemeene  veigadom^  mei 
groote  ingenomenheid  gewaagd  van  hel  overi^g,  waarin  wij 
w«en  grtiedcn  om  het  gereed  liggmd  wezk  van  den  hooglenuar 
H.  C.  Millies  over  de  Munten  van  Nederhuid^di-Indie  door  bei 
Insdmut  te  doen  mtseren,  het  verfaeogt  ons  in  geme  geringe 
mate,  dat  hedodd  overkg  lol  dusver  mei  den  gewenschten  uit- 
dij is  bekroond  en  mei  de  uitroering  dev  platen,  waarmede 
dat  wc^  aal  wurdm  opsiduisterd,  reeds  een  aanvansr is  semaakL 

Wij  belioeven  hei  njauweiijks  te  m!«en,  dat  de  brzoodcxe 
aard  van  denen  arbnd,  de  aoigvuldige  hemeikiag  Tooral  der 
]^tcn,  de  jubie  nabootso^  fun  monien  en  penninsen.  die  toi 
een  veiieden  tijdvak  bebooren  en  wier  duidelijkheid  vaak  door 
eebraik  i«l  «ri^nkn  beeft,  geene  orer!iaasti!Sff  cedcosen.  Of- 
s^oon  bet  Besivnr  bet  aan  geene  aan5p<»ir^  al  luen  octbrekcn 
om  de  kden  des  Lksdtuuls  boe  eerder  boe  beter  is  ^  bezit  te 
üeCen  van  een  we?k,  dal  met  w^  resü  grwce  Terwachting 
ma^  epwckken.  meec«n  wij  ttvfi  ain  ^poed  de  de^llj^fcd  en 
de  neödd  v«a  ^eoe  »»  ka??ta:e  mak  ai^  ie  mc«j^:%  o< 


Wg  beèboi  U.  M-  - -f  Hri*?^fi.  •>?k  *•?«  ^-tsii^  «ev>c^c?ii.  dal 
fan  ocsea  Arciirf  ica  bew?cifis- 


V£ftS1iAO. 


houdeo  worden  door  het  geiing  oordeel  de»  onderscheidt!  van 
hen^  die  de  verspreiding  van  goede  leesboeken  kunnen  bevor^ 
deroi  en  wien  de  keus  daartoe  is  opgedragen;  of  zij  gevoeleu 
zich  ontmoedigd  door  de  naar  hun  inzien  geringe  mate  van  me* 
dewerking  of  belangstelling  van  het  Indisch  Bestuur.  Zij  klagen, 
misschien  teregt,  dat  de  stoffelijke  belangen  voorrang  genieten 
boven  de  hoogere  doeleinden  van  het  volksonderwijs. 

Niettemin  Mijne  Heeren ,  zijn  wij  niet  zonder  hoop ,  dat  die 
edeler  taak  ook  door  de  Begering  zal  worden  opgevat.  Zeker 
is  het,  dat  het  Bestuur,  zooveel  dit  in  den  werkkring  des 
Institnuts  ligt,  de  bemiddeling  van  het  Opperbestuur  van  In- 
dië  zal  inroepen  om  wat  deze  Instelling  tot  het  groote  doel  kan 
bijdragen ,  krachtig  te  ondersteunen.  Bedenken  wij ,  dat  de  volks* 
ontwikkeling  door  onderwijs  eene  plant  is  van  langzamen  groei ; 
de  grond  is  nog  onvolkomen  voorbereid,  het  besef  harer waarde 
slechts  ten  deele  doorgedrongen.  De  lust  tot  goede  lectuur 
bij  de  inlandsche  bevolking  aan  te  wakkeren,  kan  als  eene 
poging  gelden,  die  bij  haar  het  sluimerend  gevoel  aan  verstan- 
delijke behoeften  zal  opwekken. 

Yergissen  wij  ons  niet,  dan  is  onze  hooggeachte  medear- 
beider, de  heer  dr.  Neubronner  van  derTuuk,  a«jivankeU)k  in 
zoodanige  poging  reeds  geslaagd ;  althans  wij  vernemen ,  dat  het 
door  hem  uitgegeven  werk  Pandja  Tandaran  bij  E.  J.  Brill  te 
Leiden  eene  zeer  goede  ontvangst  onder  den  inlander  heeft  ge- 
noten. Wat  reden  zou  er  zijn ,  om  minder  te  verwachten  van  de 
verhalen  voor  het  volk  geschikt,  door  hem  aan  het  Instituut 
ter  verspreiding  onder  de  bevolking  afgestaan  en  welke  reeds 
ter  perse  zijn? 

Al  is  het  dat  wij  ons  onthouden  van  de  polemiek  die  ont- 
staan is  en  stof  geleverd  heeft  voor  meer  dan  een  geschrift  over 
het  inlandsch  onderwijs ,  wij  kunnen  toch  volgaarne  het  oordeel 
van  deskundigen  onderschrijven ,  dat  den  inlanders  eene  heilrijke 
dienst  zal  bewezen  worden,  door  uit  de  bekwame  handen  van 
mannen  als  Neubronner  van  der  Tuuk ,  von  de  Wall  en  Cohen 
Stuart  de  beste  inlandsche  geschriften  of  bloemlezingen  daaruit 
te  ontvangen,  en  het  Bestuur  des  Instituuts  meent,  Mijne 
Heeren,  de  getrouwe  tolk  van  Uwe  zienswijze  te  zijn,  wanneer 
het  herhaalt,  dat  deze  Instelling  steeds  naar  vermogen  bereid 
zal  zijn  zoodanige  inlandsche  litteratuur  te  bevorderen. 

Het  was  daarom  een  aangenaam  berigt,  dat  wij  van  den 
Hooggeleerden  heer  dr.  T.  Koorda  ontvingen ,  dat  het  Javaan- 


8  VEIl8liAG« 

8che  werk,  twee  stokken  bevattende  nit  de  Wayang  Poerwa^ 
waarvan^  reeds  in  1864  gewag  is  gemaakt  en  dat  voor  de  uit- 
gaaf op  kosten  des  Institants  bestemd  was,  daarvoor  gereed  is 
en  dat  de  nieuwe  Javaansche  letter ,  waarmede  het  bij  de  heeren 
Enschede  &  Zoon  te  Haarlem  gedrukt  zal  worden,  voltooid  is. 

Het  Bestuur  vleit  zich  de  verwachting  van  den  hoogleeraar 
te  mogen  deelen,  dat  het  voormelde  geschrift  de  aandacht  der 
inlanders  boeijen  en  hunne  belangstelling  gaande  zal  maken. 

Gij  kent,  Mijne  Heeren,  het  belangrijk  onderscheid  in  voor- 
komen, zeden  en  gewoonten,  in  taal  en  karakter  van  de  be- 
woners van  Java,  de  eigenlijke  Javanen  en  de  Soendanezen, 
de  djahna  Soenda  en  wong  Djawa,  twee  takken  eener  naauw 
verwante  natie. 

Dat  aanzienlijk  getal ,  dat  eenen  eigenen  taaltak  heeft ,  waar- 
mede reeds  eenige  jaren  geleden  de  hoogleeraar  Roorda  in 
het  Nederduitsch-Maleisch  en  Soendaasch  woordenboek,  ver- 
zameld door  A.  de  Wilde,  de  taaibeoefenaren  bekend  maakte 
en  waartoe  ook  Jonathan  Bigg  door  zijn  Sunda  and  English 
dictionary  eene  hoezeer  door  de  kritiek  min  gunstig  beoor- 
deelde poging  deed,  verdient  eene  nadere  kennismaking  dan  tot 
dusver  dat  maatschappelijk  deel  bij  het  algemeen  te  beurt  viel , 
In  de  laatste  jaren  is  de  aandacht  daarop  meer  gevestigd 
door  de  berigten  dienaangaande  van  den  heer  van  der  Tuuk 
(Tijdschrift  van  Nederlandsch  Indie,  1851),  door  het  in  druk 
verschijnen  van  een  aantal  Soendasche  gedichten,  meest  allen 
geschreven  door  den  Panghoeloe  van  Limbangan  Raden  Hadji 
Mohammad  Moesa,  door  de  vertaling  in  het  Soendaasch  van 
het  Javaausch  wetboek  Kitab  Toehpali,  wijders  door  de  ijverige 
nasporingen  en  studiën  van  den  heer  Holle  en  enkele  anderen. 
Omtrent  deze  litteratuur  mogen  wij  u  verwijzen  naar  de  mede- 
deelingen  van  dr.  Niemann  in  zijn  Overzigt  der  taal- en  letter- 
kunde van  N.  I.  (1*  deel,  1*  stuk,  8«  volgr.) 

Voorgelicht  door  een  bevoegd  beoordeelaar  uit  ons  midden 
zal  het  Bestuur  in  de  Bijdragen  opnemen  een  verhaal  in  de 
Soendasche  taal^  met  eene  transcriptie  en  opheldering  van  den 
tekst,  een  en  ander  bewerkt  door  dr.  Engelmann  te  Bandong. 
Het  is  eene  vertelling  uit  reeds  lang  vervlogen  tijd,  toen  al  de 
dieren  nog  spreken  konden.  Het  is  getiteld:  ^de  otter  en  de 
krab  //  en  behoort  onder  die  vele  fabelen ,  welke  in  de  volks- 
overleveringen bestaan ,  en  al  is  het ,  dat  onze  meerdere  ontwik- 
keling of  betere   smaak  weinig  met  die  legenden  strookt,  toch 


V£KSLAO. 


9 


is  het  verhaal  vooral  door  de  ophelderingen,  die  de  inzender 
daaraan  toegevoegd  heeft,  voor  de  kennis  van  de  taal  en  den 
geest  des  volks  ver  van  onbelangrijk. 

Gij  zult  n  herinneren,  Mijne  Heeren,  dat  het  bestuur  des 
Instituuts  reeds  gemimen  tijd  geleden  een  overzigt  verlangde 
van  de  rangen  en  titels  der  verschillende  inlandsche  hoofden 
&ï  grooten. 

Ons  geacht  medelid ,  de  heer  H.  von  de  Wall  te  iUouw  deelt 
ons  mede  dat  hij  onderscheiden  Maleische  zamenspraken  heeft 
verzameld,  waarin  de  attributen  van  die  hoofden  opgegeven 
worden. 

Hoezeer  zich  thans  bepalende  tot  het  voormalig  rijk  van 
Djohor,  opent  hij  het  vooruitzigt,  om  later  op  de  kleine  Ma- 
leische staatjes  van  het  schiereiland  terug  te  komen. 

Indien  de  beperkte  omvang  der  Bijdragen ,  door  het  Instituut 
uitgegeven,  in  aanmerking  wordt  genomen,  dan  is  het,  dunkt 
ons,  -niet  tegen  te  spreken,  dat  geen  gering  gedeelte  daarvan 
aan  de  Indische  taal-  en  letterkunde  wordt  ingeruimd. 

Wij  kunnen  van  dit  onderwerp  niet  afstappen,  zonder  U, 
Mijne  Heeren,  het  voornemen  des  Bestuurs  mede  tedeelenom 
zich  tot  den  minister  van  koloniën  te  wenden,  ten  einde  in  we- 
tenschap te  worden  gesteld  met  de  vorderingen ,  die  in  Indië  ge- 
maakt zijn  in  de  transcriptie  van  plaatsnamen ,  zoowel  van  Java 
als  andere  deelen  van  den  Indischen  Archipel. 

Uit  een  noot  van  de  redactie  der  Bijdragen  zal  het  zijn 
gebleken ,  dat  in  Indië  het  gemis  van  een  beginsel  bij  de  spel- 
ling dier  plaatsnamen  evenzeer  gevoeld  wordt,  als  het  in  onze 
vergadering  aanleiding  heeft  gegeven  tot  het  denkbeeld  om  eene 
poging  aan  te  wenden,  gelijkvormigheid  daarin  tot  stand  te  brengen. 

O&choon  dat  denkbeeld  op  bezwaren  heeft  gestuit,  hoofdzake- 
lijk voorfcvloeijende  uit  het  verschil  in  schrijfwijze  tusschen  des- 
kundigen en  de  nog  gebrekkige  kennis  der  inlandsche  talen, 
meeni  het  Bestuur  toch,  dat  het  in  afwachting  van  die  overeen- 
stemming wenschelijk  is,  dat  meer  algemeen  bekend  worde,  op 
welken  grondslag  de  lijsten  rusten  der  plaatsnamen ,  op  de  kaarten 
van  Java  gebragt  ten  gevolge  der  opdragt  van  het  Gouvernement 
aan  de  heeren  A.  B.  Cohen  Stuart  en  K.  T.  Holle  en  welk  ge- 
^ol?  gehad  heeft  de  verklaring  der  regering,  dat  zij  bereid  is 
hare  hulp  te  verleenen  ten  aanzien  der  transcriptie  van  plaatsnamen 
van  andere  deelen  van  den  Indischen  Archipel. 

Indien  de  regering  aan  het  verlangen  des  Bestuurs  gehoor  geeft, 


10  VX&SI.AO. 

waaraan  wij  niet  twijfelen,  dan  stellen  wij  ons  voor,  in  onze 
Bijdragen,  na  het  oordeel  vau  deskundigen  te  hebben  ingewonnen, 
het  resultaat  daarvan  op  te  nemen. 

De  heer  Klinkert  te  Riouw  bood  ons  ter  plaatsing  aan  eene 
pelgrimsreis  naar  Mekka  van  Abdullah  Ben  Abdulkadir  Moensji 
met  eene  vertaling  van  den  inzender.  B.eeds  op  zich  zelf  wekt 
de  naam  der  heilige  stad  Mekka  belangstelling  bij  een  ieder. 
Al  wat  wij  te  weten  kunnen  komen  betreffende  den  godsdion* 
stigen  togt  van  Mohameds  aanhangers  naar  de  geboorteplaats  van 
hunnen  profeet,  de  bakermat  van  den  Islam,  is  ook  uit  een 
staatkundig  oogpunt  van  waarde,  vooral  wanneer  dit  vloeit  uit 
de  pen  van  eenen  oosterling  als  Abdullah.  Ons  geacht  medelid , 
de  heer  de  Hollander,  heeft  vroeger  reeds  een  verslag  gegeven 
van  Abdullah's  reis  van  Singapore  en  Kalentan ,  uitgegeven  door 
dr.  Pijnappel  te  Leiden,  ook  in  1850  in  het  Fransch  vertaald 
door  den  heer  Dulaurier.  's  Mans  uitgaven  van  Indische  febelen 
worden  zeer  geprezen  en  vinden  bij  de  inlanders  zoo  gretigen 
aftrek,  dat  geen  exemplaar  meer  verkrijgbaar  schijnt  te  zijn. 
In  het  tijdschrift  van  Nederlaudsch  Indië ,  jaargang  1854  1«  deel, 
wordt  de  beschrijving  van  eenige  bijzonderheden  van  zijn  leven 
en  werken  aangetroffen.  Men  vindt  daarin  tevens  allezins  onder* 
houdende  beschouwingen  van  dien  Maleijer,  vervat  in  zijn 
Hikajat  AbduUah,  te  Singapore  uitgegeven. 

De  heer  Klinkert  vult  die  levensschets  aan,  door  in  een 
naschrift  te  vermelden,  dat  vermoedelijk  door  vergif,  hem  door 
dweepzuchtige  Arabieren  toegediend,  Abdullah  weinige  uren  na 
het  opstellen  der  pelgrimsreis  te  Mekka,  hetgeen  vreemdelingen 
is  verboden,  het  leven  liet. 

Het  laatste  voortbrengsel  van  diwi  verdienstelijken  Maleijer,  in 
handen  van  zijnen  ouden  leermeester  eu  vriend,  den  heer  Ke- 
asberry  te  Singapore  gekomen,  van  wien  de  heer  Klinkert  een 
getrouw  afschrift  bekwam,  zal  voorzeker  den  lezers  onzer  Bij- 
dragen allezins  welkom  zijn. 

Op  het  gebied  van  de  ethnographie  van  den  Indischen  Archi- 
pel is  het  ons  een  levendig  genoegen  te  kunnen  wijzen  op  eenen  thans 
ter  verzending  gereed  liggenden ,  door  het  Instituut  afzonderlijk  * 
uitgegeven  reistogt  naar  de  Zuidoostereilanden,  tot  dat  doel 
door  bemiddeling  van  den  hoogleeraar  A.  Schlegel  te  Leiden 
ontvangen. 

De  heer  von  Rosenberg ,  het  verdienstelijk  medelid  dezer  ver- 


VËRS1.A6.       '  11 

eeniging,  is  door  zijne  vro^re  reisbeschrijvingen  en  natanr- 
kondige  onderzoekingen  in  het  algemeen  en  aan  den  leden  des 
Institnats  meer  in  het  bijzonder  door  zijne  van  wege  het  Insti- 
tuut in  1865  uitgegeven  reistogten  in  de  afdeeling  Gorontalo, 
zoo  lofielijk  bekend ,  dat  het  Bestuur  volkomen  overtuigd  is ,  dat 
gij.  Mijne  Heeren,  instemmen  zult  met  den  dank  en  de  hulde, 
die  wij  hem  bij  deze  gelegenheid  weder  voor  zijn  boeijend  en 
leerrijk  geschrift  toebrengen.  Ook  .zijn  wij  erkentelijkheid  ver- 
schuldigd aan  het  medelid  des  Bestuurs ,  den  heer  van  der  Gon 
Netscher,  voor  de  bereidwilligheid^  waarmede  hij  afgestaan  heeft 
eenige  aan  dat  werk  toegevoegde  afbeeldingen  van  bewoners  der 
Aroe  en  Kei-Eilanden. 

Ond»  de  ijverige  medearbeiders  aan  de  Bijdragen  des  Instituuts 
tieffen  wij,  als  immer,  weder  aan  den  heer  Leupe,  die  voorde 
pers  in  gereedheid  heeft  gebragt  het  reeds  in  onze  algemeene 
vergadering  van  den  26sten  Maart  1866  vermeld  Journaal  van 
den  toenmaligen  Gouverneur  der  Molukken,  Bobertus  Padtbrugge. 
De  beschrijving  der  zeden  en  gewoonten  van  de  bewoners  van 
de  Minahassa ,  in  het  2e  stuk  van  het  eerste  deel  (derde  volgreeks) 
onzer  Bijdragen  geplaatst,  is  een  belangrijk  gedeelte  van  dat 
Journaal.  Een  ander  gedeelte,  dat  het  Bestuur  zich  voorstelt, 
weldra  te  doen  opnemen  in  het  tijdschrift  des  Instituuts  draagt 
het  opschrift:  Expeditie  tegen  Siaauw.  Het  bevat  meer  bijzon- 
derheden omtrent  die  expeditie  dan,  naar  wij  meenen ,  tot  dusver 
zijn  aangetroffen. 

Siaauw,  ook  wel  Siao  gespeld,  een  der  drie  hoofdeüanden  van 
de  groep ,  bekend  onder  den  naam  van  Sangi-Eilanden ,  verdient 
wel  onze  aandacht,  zoowel  om  de  pogingen  die  de  zendelingen  voor 
het  onderwijs  der  bewoners ,  allen  tot  het  Christendom  behoorende , 
steeds  hebben  aangewend ,  als  ook  omdat  er  nog  herinneringen  zijn 
aan  de  vestiging  der  Oost-  Indische  Ck)mpagme,  hoewel,  naar 
het  schijnt,  sedert  tal  van  jaren  de  aandacht  van  het  Gouver- 
nement van  de  Sangi-Eilanden  is  afgetrokken ,  met  uitzondering 
van   de    zeer  loffelijke  poging  tot  het  invoeren  V^n  de  vaccine. 

Bij  het  herleven  welligt  van  meerdere  belangstelling  in  die 
gedeelten  van  den  Archipel  zullen  de  vele  bijzonderheden  van 
ethnographischen ,  'geographischen ,  zeevaartkundigen  en  politieken 
aard,  die  in  de  bijdrage  van  den  heer  Leupe  voorkomen,  on- 
getwijfeld van  eenige  w^rde  kunnen  zijn. 

Wij  hebben  no^  een  tamelijk  rijken  voorraad  van  ingezonden 
stukken  en  op  meerdere  is  het  uitzigt  geopend ;  maar  wij  maken 


12^  TKK8LA0. 

daarvan  thans,  Mijne  Heeren,  geene  afzonderlijke  melding  omdat 
liet  Bestuur  de  plaatsing  in  de  Bijdragen  of  de  a£&onderlijke 
uitgave  dier  geschriften  hetzij  in  nadere  overweging  wenscht  te 
nemen ,  hetzij  te  dien  aanzien  het  oordeel  en  de  voorlichting  van 
deskundigen  nog  afwacht. 

Het  Bestuur  stelt  hoogeren  prijs,  Mijne  Heeren,  op  Uwe 
goedkeuring  van  zijne  verrigtingen  dan  op  den  indruk  van  vele 
nieuwe  toezeggingen. 

Indien  wij ,  Mijne  Heeren ,  niet  volkomen  doordrongen  waren 
van  het  besef,  dat  de  leden  dezer  Instelling  met  hunne  geldelijke 
bijdragen  hoofdzakelijk  beoogen  de  kennis  van  Indië  en  van  zijne 
volkeren  te  verspreiden,  wetenschappelijke  bijdragen,  die  aan 
zich  zelven  overgelaten,  binnen  onze  enge  grenzen  zoo  moeijelijk 
zich  eenen  wég  banen,  belangeloos  te  ondersteunen  en  tot  het 
algemeen  {e  brengen,  dan,  gelooven  wij,  zou  kunnen  beweerd 
worden,  dat  zij  in  de  werken,  die  hun  worden  aangeboden, 
geene  onbeduidende  vergoeding,  vinden  voor  hunne  opofiering. 

Maar  wij  erkennen  een  hooger  doel  bij  onze  medeleden  en  in 
elk  geval  de  vruchten  van  het  Instituut  schattende ,  vertrouwen 
wij ,  dat  daarvan  met  eenig  regt  kan  worden  gezegd :  non  mnlia^ 
sed  muUum, 

Het  is  met  leedwezen,  dat  het  Bestuur  geene  melding  kan 
maken  van  gelijke  bijdragen  over  Nederlandsch  West-Indië  hande- 
lende. Meer  dan  eens  heeft  het  Bestuur  des  Instituuts  de  klagt 
vernomen  en,  hoe  ongaarne  ook,  moeten  beamen,  dat  de  belang- 
stelling in  die  bezittingen  geringer  is,  dan  zij  verdienen,  en 
toch  vermeenen  wij ,  dat  het  in  zekere  mate  van  onze  londge- 
nooten  in  West-Indië  afhangt,  die  belangstelling  weder  op  te 
wekken  door  de  aandacht  te  vestigen  op  de  rijke  bronnen  van 
welvaart,  die  daar  zouden  kunnen  vloeijen,  indien  degewigtige 
maatschappelijke  hervorming,  die  vier  jaren  geleden  beproefd  is, 
naar  gehoopt  mag  worden,  door  krachtige  en  verstandige  maat- 
regelen ook  tot  stand  kome. 

Hoogst  belangrijke  politisch  economische  kwestien  wachten  daar 
hare  oplossing  en  wij  zouden  van  meening  zijn,  dat  zij,  aan 
wie  de  belangen  der  kolonie  zijn  vertrouwd ,  •  of  die  hare  hulp- 
bronnen hebben  leeren  kennen,  daartoe  ruimschoots  kunnen  bij- 
dragen op  het  voetspoor  van  onzen  geachten  medebestuurder, 
den  heer  A.  D.  van  der  Gou  Netscher,  die  steeds  onvermoeid 
en    nog  onlangs  door  zijn  geschrift:   >/ Werking  van  de  wet  tot 


VEKSLAO.  1  ;3 

^opheffing  der  slavemij  in  de  Nederlandsche  West-Jndische  ko- 
/"lonien  en  middelen  dm  Suriname  van  verder  verval  te  redden// 
ijvert  voor  de  juiste  middelen  om  de  door  allen  gewenschte  uit- 
komsten te  verkrijgen. 

Het  Bestuur  is  van  oordeel,  dat  de  gevoelens  dienaangaande 
zich  bewegen  op  zuiver  staathuishoudkundig  terrein;  dat  velen 
onvoldoende  kennis  bezitten  van  Suriname's  hulpmiddelen  en 
anderen  te  kleinmoedige  gedachten  koesteren  van  de  mogelijkheid 
die  kolonie  tot  grooteren  bloei  te  doen  herleven. 

Het  Bestuur  doet  nogmaals  een  beroep  op  de  kennis  en  mede- 
werking van  allen ,  inzonderheid  van  de  leden  des  Instituuts  in 
West-Indië  gevestigd.  Gbame  zal  het  Bestuur  zien  dat  zij  voor 
hunne  bijdragen  van  ons  Tijdschrift  gebruik  maken. 

Het  Bestuur  heeft  redenen  om  zich  te  vleijen  met  den  besten 
uitslag  van  dat  beroep.  Immers  wij  zijn  door  heeren  commissa- 
rissen van  het  Instituut  te  Paramaribo  onderrigt,  dat  niet  aUeen 
de  heeren  Carstairs  en  Cateau  van  Roseveld  de  hun  opgedragen , 
tot  dusver  onvervuld  gebleven  betrekking  van  commissaris  wel 
willen  aanvaarden,  maar  ook  dat  zij  met  den  heer  v.  Embden, 
die  sedert  lang  die  ftinctien  welwillend  bekleed  heeft,  weidrade 
leden  in  West-Indië  zouden  bijeenroepen  om  de  belangen  des 
Instituuts ,  voor  zoover  die  kolonie  betrof ,  in  overweging 
te   nemen. 

Aanvankelijk  mogen  wij  ons  reeds  verheugen  in  het  blijk  van 
belangstelling,  het  Instituut  gegeven  door  het  lid,  den  heer  dr. 
Dumortier,  die  de  welwillendheid  heeft  gehad  ons  toe  te  zenden 
twee  Indiaansche  schedels :  een  van  eene  vrouw  tot  den  stam 
der  Warrou  of  Warrau  behoorende,  en  een  ander  van  eenen 
Caraïbischen  man. 

Onder  de  vraagpunten,  door  het  Instituut  uitgeschreven, 
wordt  ook  de  aanbeveling  aangetroffen  tot  het  verzamelen  van 
schedels,  in  het  bijzonder  omdat  in  de  belangrijkste  collectiën 
van  schedels  van  ons  vaderland  die  van  Surinaamsche  Indianen 
of  geheel  onbekend  bf  uiterst  zeldzaam  zijn. 

Het  Bestuur  heeft  besloten  de  gezonden ,  bij  uitstek  goed  ge- 
conserveerde exemplaren  het  Anatomisch  kabinet  te  Leiden  ter 
bewaring  aan  te  bieden. 

De  heer  Dumortier  mag  de  zelfvoldoening  smaken,  dat  hij 
niet  alleen  het  Instituut  eene  zeer  gewaardeerde  dienst  heeft  be- 
wezen ,  maar  ook  op  degelijke  wijze  de  craniologische  wetenschap 
eene  belangrijke  aanwinst  heeft  verschaft. 


14  VE&SLAG. 

Door  bemiddeliiig  Vfm  heeren  commissarissen  te  Batavia  ont- 
ving het  Bestuur  oen  afischnft  van  een  voorloopig  register  van 
alle  manuscripten,  bij  de  afdeeling  /e^ Inlandsche  Zaken /r  ter 
algemeene  secretarie  te  Batavia  bewaard  wordende. 

Bij  onderzoek  is  gebleken  dat  het  register  zeer  belangrijk 
is,  om  bij  voorkomende  gelegenheid  te  word^  geraadpleegd, 
en  het  Bestuur  meent  alzoo  thans  de  aandacht  der  leden  daarop 
te  moeten  vestigen,  tot  welk  einde  het  ter  inzage  van  be- 
langstellenden in  de  bibliotheek  des  Instituuts  besdiikbaar  is 
gesteld. 

Hoezeer  nog  niet  geheel  voldoende,  heeft  het  Bestuur ,  sedert 
in  het  vorig  verslag  gewag  werd  gemaakt  van  de  geldelijke  vor- 
deringen van  het  Instituut,  daaromtrent  van  heemn  commissa- 
rissen eenig  berigt  ontvangen.  Wij  vertrouwen,  dat  de  nadere 
opgaven  en  inlichtingen,  die  aan  hen  verzocht  zijn,  de  gelde- 
lijke aangelegenheden .  in  Indië  op  vasten  en  ger^^elden  voet 
zullen  brengen. 

Inmiddels  heeft  de  heer  Levyssohn  Normau  zijn  verlangen  te 
kennen  gegeven,  om  met  uit.  December  1866  van  de  functien 
van  commissaris  te  worden  ontheven,  ter  zijner  vervanging  aan- 
bevelende den  heer  dr.  L.  W.  G.  de  Boo,  conrector  aan  het 
gymnasium  Willem  III  te  Batavia. 

Zood]^  het  Bestuur  in  het  bezit  zal  zijn  gesteld  eener  vol- 
ledige rekening  en  verantwoording  van  het  door  de  heeren  van 
den  Berg  en  Levyssohn  Norman  gehouden  beheer  tot  uit.  April 
1866,  zal  hun  daarvan  dechaige  worden  verleend. 

Inmiddels  hebben  wij  het  doelmatig  geacht  heeren  commissa* 
rissen  voor  het  vervolg  van  de  geldelijke  zorg,  aan  dat  beheer 
verbonden,  te  ontheffen  en  het  innen  der  contributien  op  te 
dragen  aan  den  heer  der  Kinderen,  kassier  te  dezer  stede,  wiens 
relatiën  met  Indië  hem  volkcmien  daartoe  in  staat  zullen  stellen. 

Ten  opzigte  van  het  aanvaarden  der  functien  van  commissaris 
in  Indië  door  den  heer  H.  J.  Boel ,  ter  vervanging  van  den  heer 
van  den  Berg,  schijnt  eenig  misverstand  te  zijn  ontstaan,  waaruit 
vertraging  voortgevloeid  is.  Het  Bestuur  heeft  de  noodige  op- 
heldering gegeven ,  zoodat  alle  twijfel  weggenomen  is ,  en  indien 
de  heer  Bool  zich  kan  verenigen  met  de  keus  van  den  heer 
de  Boo  tet  zijnen  medearbeider,  vleijen  wij  ons  spoedig  te 
vernemen  dat  beide  heeren  zich  de  belangen  des  Instituuts 
krachtdadig  zullen  aantrekken. 


VERSLAG.  15 

De  heer  Levyssohn  Nonnan  heeft  bij  meer  dan  eene  gelegeu- 
heid  die  belangen  bevoiderd  door  het  opsporen  en  inzenden  van 
stokken ,  die  het  Institant  hoogst  welkom  waren  en  het  Bestnur 
neemt  volgaarne  des9e  gel^enheid  te  baat,  hem  daarvoor  wel- 
verdiendmi  dank  toe  te  brengen. 

Van  de  wetenschappelijke  instellii^n,  waarmede  het  Insti- 
tant  in  betrekking  staat,  ontvangt  het  Bestanr  voortdurend  aan- 
gename blijken  van  medewerking  door  de  geregelde  toezending 
harer  werken.  Steeds  bedacht  op  de  wenschelijkheid  om  die 
betrekkingen  nit  te  breiden,  heeft  het  Bestuur,  volgaarne  ge- 
bruik makende  van  het  aanbod  der  Commission  des  monuments 
et  docoments  historiques  et  des  bfttiments  civils,  departement 
de  la  Gironde,  tot  ruiling  van  werken,  daardoor  een  nieuwen 
band  aangeknoopt. 

Ook  tot  aanvulling  der  bibliotheek  van  het  Instituut  is  door 
het  Bestuur  menig  belangrijk  werk  aangeschaft  en  herinnert  het 
Bestuur  met  erkentelijkheid  de  geschenken ,  die  van  ondersehei- 
dene  zijden  het  Instituut  zijn  aangeboden. 

De  titels  dier  werken  zult  gij ,  Mijne  Heeren ,  terugvinden  in 
den  catalogus,  welke,  daarmede  aangevuld,  binnen  kort  in  de 
Bijdragen  zal  worden  opgenomen. 

Eiene  bepaling,  onlangs  in  het  huishoudelijk  reglement  opge- 
nomen, stelt,  zooals  op  het  schutblad  d^  Bijdn^n  reeds  is 
aangekondigd ,  de  bibliotheek  eenmaal  's  weeks  voor  de  leden  toe- 
gankdijk. 

Op  de  Hjst  der  leden  zult  gij,  Mijne  Heeren,  tot  ons  leed- 
wezen enkele  namen  missen ,  die  het  Instituut  hetzij  door  over- 
laden, hetssij  door  genomen  ontslag  zijn  ontvallen,  maar  er 
ook  nieuwe  aantreffen;  op  wier  steun  en  arbeid  wij  mogen  re- 
kmen. 

Het  aantal  leden  is  thans  S04 ,  waaronder  25  buitenlandsche 
leden  en  wetenschappelijke  insteUsngen* 

De  Penningmeester  zal  U  aanstonds  den  staat  onzer  geldmid- 
delen blootleggen ;  de  ontvangst  uit  Indië  eener  som  van 
ƒ2421.82  Ned.  Ct.  heeft  daaraan  een  zeer  gewenschten  steun 
g^even. 

Onbevredigend  is  de  geldeKjke  toestand  des  Instituuts  in  geenen 
deele,  maar  wij  mogen  het  niet  ontveinzen,  dat  wij  zware  uit- 
gaven te  bestrijden  zullen  heibben  door  de  kostbare  werken,  wier 
verschijning  wij  U  hebben  te  gemoet  doen  zien. 


16  VF.R8I,AO. 

Niettemin  zal  het  Bestuur  blijven  waken  voor  het  noodzake- 
lijk evenwigt  tusschen  ontvangsten  en  uitgaven,  en  vleijen  wij 
ons,  dat  door  aanzuivering  van  het  niet  onbeduidend  bedrag, 
dat  nog  steeds  in  Indië  achterstallig  is,  het  stoffelijk  welzijn 
gelijken  tred  zal  houden  met  het  intellectueel  leven  des  In- 
stituuts. 

In  deze  algemeene  vergadering  wacht  U  de  taak,  diedeartt. 
4  en  7  van  onze  Statuten  opleven,  tot  het  kiezen  van  nieuwe 
Bestuursleden.  De  beurt  van  aftreding  is  gekomen  aan  de  heer^i 
Jlir.  mr.  W.  T.  Gevers  Deijnoot,  dr.  J.  Hoffinann  en  P.  I. 
B.  C.  Bobidé  van  der  Aa,  terwijl  nog  eene  vacature  is  ontstaan 
door  de  zeer  door  ons  betreurde  noodzakelijkheid,  waarin  de 
heer  £.  Francis  zich  bevindt  om  uithoofde  van  ongesteldheid  als 
Bestuurslid  af  te  treden.  Zijne  uitgebreide  kennis  van  Indiërs 
land  en  volk,  zijne  veeljarige,  rijpe  ondervinding  doen  ons  het 
gemis  zijner  voorlichting  zeer  gevoelen. 

Weest  overtuigd.  Mijne  Heeien,  dat  de  bestuursleden,  wier 
taak  voor  het  oogenbük  is  afgesponnen,  zoowel  als  zij,  die  haar 
blijven  voortzetten,  weten  te  waarderen  de  hulp,  den  arbeid, 
de  wenken  en  de  raadgevingen,  van  allen,  die  hebben  getoond, 
dat  hun  de  bloei  des  Instituuts  ter  harte  gaat. 

Er  blijft  ons  nog  over  de  toelichting  van  een  voorstel,  dat 
beschreven  is  in  den  oproepingsbrief  voor  deze  vergadering. 

Het  denkbeeld  is  in  ons  midden  geopperd,  gedurende  den 
winter  op  algemeene  vergaderingen  voordragten  te  houden  van 
wetenschappelijken  aard.  Het  Bestuur  meent  geen  beteren  weg 
te  kunnen  inslaan  om  dat  denkbeeld  met  juistheid  terug  te 
geven,  dan  daartoe  kortelijk  de  beweegredenen  van  den  voor- 
steller te  ontvouwen. 

De  hoofdwerkzaamheid  dezer  vereeniging  heeft  sedert  hare  op- 
rigting  bestaan  in  het  bevorderen  der  uitgave  van  wetenschap- 
pelijke werken  betreffende  Neerlands  overzeesche  bezittingen, 
en  geschriften,  waarvan  vele  wegens  de  kosten  aan  de  uitgaaf 
verbonden  en  het  gering  debiet,  dat  aan  Hollandsche  streng  we- 
tenschappelijke boeken  te  beurt  valt,  zonder  den  steun  van  het 
Instituut  bezwaarlijk  het  licht  zouden  hebben  gezien. 

Het  Instituut  heeft  daardoor,  meenen  wij,  ook  in  het  bui- 
tenland zich  een  goeden  naam  gevestigd,  waarvan  de  getui- 
genis niet  achterwege  is  gebleven ;  maar  het  is  niet  alleen  noodig 
dien    naam  te  behouden,   dat  wetenschappelijk  karakter  niet  te 


VERSLAG.  ]  7 

* 

verliezen ,  ook  krachtige  pogirigeu  aangewend  moetim  worden  om 
het  werkzaam  leven  des  Instituuts  te  verhoogen. 

Gelukkig  is  de  zucht  naar  kennis  van  en  belangstelling  in 
onze  overzeesche^  bezittingen  grootelijks  opgewekt. 

Wij  zien  toch  eene  instelling,  die  hoofdzakelijk  zich  ten  doel 
stelt  de  maatschappelijke  vraagstukken  van  Indië,  de  voorwaarden 
van  zijne  welvaart,  de  eischen  van  staatkundige  ontwikkdiug 
te  bespreken  en  naar  hare  inzigten  en  haar  vermogen  te  be- 
vorderen. 

Eenmaal  was  er  sprake  van  het  zamensmelten  van  het  Indisch 
Genootschap  met  het  Koninklijk  Instituut  voor  de  taal-,  land- 
en volkenkunde,  maar  sommigen,  die  de  staatkunde  van  den 
dag  niet  tot  den  werkkring  des  Instituuts  verlangden  en  anderen, 
die  van  beide  vereenigingen  lid  waren  en  niettemin  de  afschei- 
ding voorstonden  j  meenden  dat  beider  doel  door  eene  vereeniging 
schade  zoude  lijden. 

'Wij  zijn  niet  geroepen,  Mijne  Heeren,  daaromtrent  thans 
eene  meening  te  verkondigen;  maar  wij  beamen  volgaarne  de 
zienswijze  van  onzen  medebestuurder,  die  het  voorstel,  waarop 
wij  doelen,  te  berde  bragt,  dat  al  wordt  ten  onregte  vaak  de 
politieke  behandeling  van  koloniale  aangelegenheden  geschuwd 
en  al  kan  niet  immer  de  wetenschap  buiten  aanraking  daarvan 
blijven,  toch  ook  zonder  die  zamensmelting  voor  het  Instituut 
een  ontzaggelijk  wijd  veld  ter  bearbeiding  overblijft ,  dat  misschien 
verlaten  zou  worden  door  den  geleerde,  die  wars  is  van  den 
nimmer  rustenden  strijd  der  staatkundige  gevoelens,  of  door  den 
ambtenaar,  wiens  belangen  in  botsing  zouden  kunnen  komen 
met  staatkundige  vereenigingen. 

Maar  om  dit  zel&tandig  bestaan  te  onderhouden ,  om  de  werk- 
zaamheid des  Instituuts  te  kunnen  uitbreiden ,  is  het  ongetwijfeld 
noodig  de  belangstelling  in  zijnen  bloei  niet  te  doen  wijken 
voor  grootere  sympathie  voor  instellingen,  die  zich  meer  wijden, 
aan  de  belangen  van  het  oogenblik.  Wij  moeten  meerdere  leden 
tot  ons  brengen ,  die  door  «tand  en  fortuin  in  staat  en  geneigd 
zijn  geldelijk  tot^het  oogmerk  des  Instituuts  bij  te  dragen,  maar 
die  weerhouden  worden  door  de  a%etrokkenheid  der  resultaten  van 
dé  studiën  van  het  Maleisch « Javaansch ,  Bataksch ,  Chineesch  of 
Boegineesch  enz.  of  die  door  oud-historische  nasporingen  zich  slechts 
in  luttele  mate  aangetrokken  gevoelen;  in  een  woord  dezulken 
die,  geenszins  door  geldelijke  bedenkingen  a%eschrikt,  uogtaus 
daarvoor  eene  meet  tastbare  of  dadelijke  vergoeding  verlangen. 
X  (XIV).  'i 


18  «  VERSLAG. 

Dat  doel  meent  men  te  kunnen  bereiken  door  in  de  winter- 
maanden eenige  wetenschappelijke  voordragten  te  houden  in  po- 
pulairen  vorm  en  algemeene  vergaderingen. 

£r  zijn  er  onder  ons,  Mijne  Heeren,  die,  hoezeer  het  denk- 
beeld op  zich  zelf  toejuichende,  echter  meenen,  dat  het  strookt 
noch  met  de  letter  noch  met  de  strekking  onzer  statuten  en  die 
ongaarne  inbreuk  daarop  gemaakt  zouden  zien ;  andereu ,  die  in 
art.  1  §  c  van  het  reglement  de  bevoegdheid  vinden  om  onder 
de  aanmoediging  van  verdienstelijke  ondernemingen ,  als  een  der 
doeleinden  van  het  Instituut  opgenomen,  ook  te  rangschikken 
het  houden  van  voorlezingen  of  die  art.  18,  hetwelk  ruimte  laat 
om  algemeene  vergaderingen  te  doen  plaats  hebben ,  zoo  dikwijls 
het  Bestuur  dat  noodig  oordeelt ,  in  dien  zin  opvatten ,  dat  daar- 
aan bijeenkomst(m  als  de  voorgestelde  dienstbaar  kunnen  gemaakt 
worden;  terwijl  bovendien  onze  wettelijke  voorschriften  geen 
verbod  daartegen  bevatten.  Er  is  voorzeker  in  het  voorstel  veel 
.  aanlokkelijks ,  zij  het  ook  bij  wijze  van  proef  in  de  volgende 
wintermaanden.  Aan  mannen ,  voof  de  taak  volkomen  berekend, 
al  ware  het  dat  wij  hen  zelfs  thans  niet  onder  onze  medeleden 
tellen,  kan  het  niet  ontbreken. 

Wij  kunnen  niet  anders  wenschen,  indien  het  denkbeeld  in- 
gang vindt,  dan  dat  hunne  opgewektheid  en  lust  tot  medewer- 
king even  groot  zij  als  hunne  talenten;  dat  het  aantal  belang- 
stellenden niet  geringer  zij  dan  noodig  is  om  het  welslagen  der 
eerste  proeve  te  bekroonen. 

Ziet  daar.  Mijne  Heeren,  de  aanleiding  en  beweegredenen 
van   het   beschreven    voorstel    en   de  meeningen  daarover  geuit. 

Aan  deze  vergadering  zij  thans  de  beslissing  daaromtrent 
overgelaten. 

Wij  hebben  thans,  Mijne  Heeren,  ons  gekweten  van  onze 
taak.  Wij  komen  evenwel  bij  u  aandringen  op  een  tweeledig 
verzoek.  "Vooreerst  om  u  bij  het  bestuur  te  scharen  in  de  wel 
herhaalde,  maar  geenszins  overtollige  betuiging  van  dank  aan 
de  verdienstelijke  mannen ,  zonder  wie  wij  in  die  taak  gewis  te 
kort  zouden  zijn  gesclioten.  Bij  het  intreden  van  den  zeven- 
tienden jaarkring  van  het  bestaan  des  Instituuts  rekenen  wij 
op  aller  ondersteuing ,  ons  beroepende  op  het  voorbeeld  van 
zoovelen ,  die  jaren  lang  het^  Instituut  tot  sieraad  hebben  ge- 
strekt, van  zoo  menigeen ,  die  steeds  aan  de  verspreiding  van  de 
kennis  der  taal-,  land-  en  volkenkunde  van  Ned.  Indie  en  daar- 


VERSLAG.  19 

door  aan  de  beschaving  der  inlandsche  bevolking  voortarbeidt , 
vaak  bewast  der  volle  waarheid  van  het  Indisch  spreekwoord, 
/rhij  die  den  kokospalm  plant ,  geniet  dikwerf  daarvan  de  vruchten 
/» niet."  ff  En  ten  andere ,  Mijne  Heeren ,  vragen  wij  voor  ons 
bescheiden  deel  datgene,  waarnaar  wij  steeds  hebben  gestreefd, 
waaraan  wij  de  meeste  waarde  hechten :  het  verwerven  uwer  goed- 
kearing  van  het  door  ons  gevoerd  bestuur. 

'sGravenhage,  28  Maart  1807. 


NAAMLIJST   DER  LEDEN 


VAN  HET 


IKSTITÜÜT, 

(1   MBi  1867.) 


Het  getal  leden  bedraagt  276,  waarvan  in  Nederland  12  Donateurs  en  118  ge- 
wone leden;  en  in  de  Koloniën  146  gewone  leden.  Met  14  wetenschappelijke 
instellingen  staat  het  Instituut  in  betrekking  en  het  telt  11  buitenlandsche  leden. 


BESCHERMHEER: 
Z.  M.  DB  KOKIKG. 


BESTUüll: 

Jur  van  aftreding. 

Dr.  P.  BLEEKER,  VoorsiUer, 1870. 

Mr.  L.  A.  J.  w.  Baron  sloet  van  de  beele,    Onder- VoortUter.     .    .  1871. 

J.  MILLARD,  SeerHarii 1869. 

A.  P.  OODON,  Fenninpmêeslêr 1869. 

P.  J.  BACHIENE 1868. 

Mr.  J.  E.  BANOK 1871. 

Mr.  o.  VAN  HEUKELOM .  1870. 

Dr.  H.  KERN 1871. 

A.  D.  VAN  DER  OON  NETSOHER 1869. 

Dr.  o.  K.  NIEMANN 1868. 

i.  M.  OBREEN 1870. 


J.  BOUDEWIJNSE,  Atfjunct-HecrHorit. 


CONTRIBÜEERENDE  INSTELLINGEN. 

Het  Nederlandsche  Bijbelgenootschap. 
Het  Nederlandsche  Zendelinggenootschap. 


WETI.NSCHAPPELIJKE  INSTELLINGEN,  WAARMEPE  HET  INSTITUUT 

IN  BETREKKING  STAAT 


Koninklijke  Academie  vnn  wetenschappen 
te  Amsterdam. 


Koninklijk    Instituut    van   ingenieurs  te 
's  Gravenhage. 


^ 


NAAMLIJST. 


21 


niging  van  Statistiek  te  Amsterdam. 

ïh  Genootschap  te  *s  Gravenhage. 

•chappij    tot    bevordering  van  Nij- 

heid  te  Haarlem. 

(chappij  van  Nijverheid  in  Ned.  Indtë. 

itisch  en   Historisch  Bureau  te  fia- 

ia. 

»tschap     van    Kunsten   en   Weten- 

appen  te  Batavia. 


Tlie  Asiatic  Society  of  Bengal. 
The    Royal  Asiatic   Society.  London. 
La  Société  de  Géographie  a  Paris. 
Deutsche    Morgenlandische   Gesellschaft 

in  Leipzig. 
Royal  Géographical  Society.  Londen. 
Commission    des    monuments    et   docu- 

ments    historiques   et    des   batiments 

civils  k  Bordeaux. 


BUITËNLANDSGUE  LEDEN. 


kWFURO,  Londen. 
ULAURiER,  Parijs. 
«  P.  E.  L.  FAVRE,  Parijs. 
voN  DER  GAOELENTz,  Altenburg. 
LASSEN,  Bonn.  ' 

LLEB,  Freiburg  in  Baden 


J.  T.  REINAUD,  Parijs. 

L.  P.  A.  E,  SEDILLOT,  Parijs. 

Dr.  REINHOLD  ROST,  Londen. 

Dr.  H.  G.  DALTON,  Demerary. 

j.  w.  PLOOS  VAN  AMSTEL,  Melbourne. 


IN    NEDERLAND. 

DONATEURS. 


H.  Prins  hendrik  der  Nederlanden. 
H.  Prins  frederik  der  Nederlanden, 
'ederlandsche  Handelmaatschappij. 
tocHUSSEN,  *s  Gravenhage. 
.  j.  DUTMAER  VAN  TWIST,  Deventer. 
f.  CL  RETNST ,  's  Gravenhage. 


Mr.  c  vtsscHER,  Arnhem 
A.  L.  WEDDIK,  Arnhem. 
Prof.  G.  J.  MULDER,  Utrecht. 
Mr.  H.  J.  VAN  BUREN,  Rotterdam. 
DUDOK  VAN  HEEL,  Amsterdam, 
p.  VAN  VLissiNGEN,  Amsterdam. 


GEWONE  LEDEN. 


B.  c.  ROBLDÉ  VAN  DER  AA ,  's  Graven- 
de. 

N  AALST,  's  Gravenhage. 
ARMOLD ,  *s  Gravenhage. 

▼AN  ASSENDELFT    DE   CONINGH,    Am- 

rdam. 

BACHIENE,  *s  Gravenhage. 
.  E.  BANCX ,  *s  Gravenhage. 
BAUD ,  *s  Gravenhage.  ' 

ETS. 

i.  BETH  HZ. ,  's  Gravenhage. 
ENFAiT,  Amsterdam. 
K  BLEEKER,  's  Gravenhage. 
k  BRAKEL  REIGER,  *s  Gravenhage. 
BREYMAN,  Amsterdam. 
H  LiHBURO  BROUWER,  Amsterdam. 

».  A.  S.  TAN  LIMBURG  BROUWER,  's  Gra- 

ihage. 

i,  A.  BUDDiNGH,  Axohem, 


Mr.  H.  J.  VAN  BUREN,  JDomoiêur,  Rotterdam. 
NED.  BIJBELGENOOTSCHAP,  Amsterdam. 
Mr.  c.  J.  E.  Graaf  van  btlandt,  's  Hage. 
Mr.  E.  i   A.  Graaf  van  btlandt,  Zwolle, 
w.  CANNEMAN,  Amhem. 

Jhr.  TH.  VAN  CAPELLE,   Delft 
C.  CASTENS. 

F.  D.  cocHius,  Breda. 
Ifr.  s.  L.  OOHEN,  Amsterdam. 
b.  i.  VAN  ECK,  Rotterdam. 
A.  w.  EGTER  VAN  wisSEKERKE,  's  Gravenhage. 
Mr.  J.  A.  VAN  EYK,  Amsterdam. 
E.  FRANCIS,  Delft. 
Z.  K.  H.  PRINS  FREDERIK,  Donateur. 

j.  p.  DE  GAAY  FORTMANS,  Leiden. 

Jhr.  Mr,  w.  T.  gevers  deynoot,  's  Gra- 
venhage. 

Jhr.  Mr.  d.  t.  gevers  van  endegëest, 
V  Gravenhage. 


22 


NAAMLIJST. 


A.  p.  OODON,  *s  Gravenhage. 
Jhr.  H.  A..  M.  VAN  DER  QOES,  's  Gravenhage. 
o.  a  p.  F.  ooNaoRUP,  Delft 
Mr.  o.  GROEN  VAN  PRiNSTERER,  's  Graven- 
hage 

Jhr.  J.  P.  QORNETS  DE  GROOT  VAN  KRAAUEN- 

BURO,  *s  Gravenhage. 
NEP.  HANDELMAATSCHAPPIJ,  Donateur ^ km- 

sterdam. 
Jhr.  c   HARTSEN,  Amsterdam, 
j.  j.  HASSELMAN,  Herwijneii. 
M.  G.  VAN  HEEL,  's Graven hage. 
DUDOK  VAN  HEEL,  Donofeur^  Amsterdam. 
Jhr.  Mr.  D.  a.  junius  VANHEM£RT,'sG;'a- 

venhage. 
c.  A.  VON  HEMERT,  Amsterdam. 

Z.  K.   H.  PRINS  HENDRIK,   Doma/tfttr. 

j.  D.  VAN  HERWERDEN,  's Gravenhage. 

Mr.  c.  VAN  HEUKELOM,  *$  Gravenhage. 

F   VAN  HEUKELOM,  Amsterdam. 

H   HiEBiNK,  Voorts  by  Zutphcn. 

Prof.  j.  HOFFMANN,  Leiden 

Prof.  J.  J.  DE  HOLLANDER,   Breda. 

Mr.  D.  c.  A.  Graaf  van  hogendorp  ,  *s  Gra- 
venhage. 

j.  c.  hooykaas,  *s  Gravenhage. 

G.  L.  J.  VAN  der  hucht,  Haarlenx. 

Jhr.  Mr.  j.  uuydecoper  van  maarsseveen, 
Maarsseveen 

Mr.  E.  H.  'SJACOB,  's  Gravenhage. 

Prof.  H.  KERN,  Leiden. 

Prof.  s.  i^EYZER,  Delft. 

Mr  L.  w.  c.  KEUCHENius,  Leiden. 

A.  w  KINDER  DE  c^ARECQ,  Dresden. 

Jhr.  Mr.  F.  L.  w.  de  kock  ,  's  Gravenhage. 

J.   C.  DE  kock   van  LEEUV^TEN. 
Ml'.   D.  KOORDERS. 

H.  T.  KRABBE,  's Gravenhage. 
Dr.  j  p  N.  LAND,  Amsterdam, 
j.  R.  LANGE,  *s Gravenhage. 
p.  A.  LEUPE,  *s  Gravenhage. 
Mr.- J.  LOUDON,  *s  Gravenhage. 
TH.  N   R.  LUCASSEN,  *s  Gravenhage. 

E.   W.   A    LUDEKING 

Mr,  BARNET  LYON,  Brussel. 

Mr.  D  j.  Baron  mackay  ,  *s  Gravenhage. 

A.   MAGNIN,   HoOgWOUd. 

Mr.  .w.  c.  MEES ,  Amsterdam. 

J.  J.   MEINSMA,  Delft. 

j.  MILLARD,  's  Gravenhage. 
E.  p.  DE  monchy,  Amsterdam- 


Prof.  o.  J.  MULDER,  Do»aii*mr^  (Urecht 

FRED.  MULLER,  Amsterdam. 

j.  MUNSSEN,  Amsterdam. 

c.  J.  M.  NAGTGLAS ,  's  Gravenhage. 

A.  D.  VAN  DER  GON  NETSCHER,    Delft 

Dr.  o.  K.  NiEMANN,  Rotterdam. 
M  NiJHOFF,  's  Gravenhage. 
i,  M.  OBREEN,  's  Gravenhage. 
Mr.  w  A.  P.  VERKERK  PiSTORiiJS,   *s  Gra- 
venhage. 
H.  KLEYN  VAN  DE  POLL,  Wageningoii. 
w.  POOLMAN,  's  Gravenhage. 

7    FRANSEN  VAN  DE  PUTTE,   GOCS. 

i.  D.  FRANSEN  VAN  DE  PUTTE ,  's  Graveiihage. 
Jhr.  Mr.  j.  K.  w.  quarlks  van  ufford, 

's  Gravenhage. 
L.  F.  REVius,  's  Gravenhage. 
Jhr:  J.  c.  REYNST ,  Donateur ^  's  Gravenhage, 
c.  H.  F.  RiESz,  Breda. 
J   J.  ROCHUSSEN,  Donateur^  's  Gravenhage 
w,  A  ROEST,  's  Gravenhage. 
Prof.  T.  ROORDA,  Leiden. 

F.  c.  ROSE,  's  Gravenhage. 

C.  B.  U.   VON   ROSENBERG,  Dai'mstuUt. 

c.  RUEB  GZ.,  Rotterdam. 
R.  9CHERIUS,  Leiden* 
c.  p.  SCHIMPF,  Brussel. 
Prof.  H.  SCHLEGEL,  Leideiu 

G.  C.  SCHONCK,  Arnhem. 

J  W.  VAN  DER  SCHOOREN,  'sGravenhagt' 
w.  j.  M.  VAN  SCHMID ,  *s  Gravenhage 
Mr.  L.  A.  j.  w.  baron  sloet  van  de  bkelk, 

Leiden. 
Mr.  H  J.  SMIT,  Zaandam. 
Y.  D,  c  SEURMONDT,  Utrecht. 
Dr.  P.  SWAKT,  's  Gravenhage. 
N.  TRAKRANEN ,  's  Gravenhage. 

Mr.   A.  J.   DUYMAER  VAN  TWIST,     Douu/rar , 

Deventer. 
G.  H.  UHLENBECK ,  's  Gravenhage. 
w.  F.  VERSTEEG,  Arnhem. 
Prof  P   J.  VETH,  Leiden, 
w,  A.  VIRULY  VERBRUGGE,  Rotterdam. 
Mr.  c.  VISSCHER,   Doaaifur  ^  Arnhem. 
P.  VAN  vussiNGEN ,  2)o»a/<f«i" ,  Amsterdam. 
Prof.  G.  w.  VREEDE,  Utrecht. 
Dr.  A.  VROLIK,  's  Gravenhage 
A.  L.  WEDDIK,   Donateur^   Arnhem. 
A.  w.  P.  WEITZEL,  's  Gravenhage. 
G.  F.  WESTERHAN,  Amsterdam. 
Mr.  w.  wiNTGENS,  's  Gravenhage. 


r: 


NAAMLIJST. 


23 


nruT,  RoU(*rdam 
•OLBERS,  Utrecht 

Mr.  H.  c    VAN  ü£R  wiJCK,  'sGra ven- 
tje. 


Mr.  J    o.  WIJNMALEN,  Utrecht. 

NEDERLANDSCH   ZENÜEUNG-GENOOTSCHAP 

Rotterdam. 


IN  NEDERLANDSen  OOST-INDIE. 

GEWONE  LEDEN. 


ALBRECHT,  Soerabaya. 
MENT,  Batavia. 
JSiE  BOACHiE,  Ponorogo. 
.  T.  ARRiENS,  Amboina 
w.  A.  baron  baud,  Preanger-regent- 
happen, 
j.  w.  s.  voN  BAUMHAUER,  Montrado. 

VAN  DEN  BERG,  Batavia. 
w.  B   BERGSMA,  Soerabaya. 
1.  BJK,  Batavia. 
s  BLAAUW,  Batavia. 
H.  A.  BLUME,  Malang 
.  BLOkZEYL,  Bali, 

BOOL,  Batavia,  Commmturu, 

DE  BORDES,  Samarang 

BOSCH,  Buiten  zorg. 

R.   S.  VAN   DEN  BOSSCHE,  PadaDg. 

L.  6.  BOURicius,  Soerabaya. 

VAN  MEETEREN  BROUWER,  Pasoeroean. 
E  BRUTN,  Batavia, 
j.  A.  VAN  DER  CHYS,  Batavia. 

COBLYN,  Batavia. 
.  COHEN  STUART,  Batavia 
M   p   A.  cosTER,  Soerabaya. 
lAMER,  Paya-Kombo. 

w.  VAN  DELDEN   Batavia. 

H.  M  DENiE,  Ngawie. 

kN  DEVENTER. 

j    A.  VAN  DISSEL,  Samarang. 
LN  DISSEL  f  Banjoemas. 
.  DORBEPAAL,  Samarang. 
kN  DER  EB,  Samarang. 
.  VAN  EYBERGEN,  Ambojna. 
ABER,  Batavia. 

FRAissiNET,  Soerakarta. 
p.  s.  QERLiNOS,  Samarang. 

F   GERiCKE,  Batavia 
.  VAN  DE  GRAAFF,  Batavia. 
ELAAFLANO,  Tanawangko  (Minahassa) 

o.  GRAMBERG,  Palembang. 
5  GROOT,  Billiton. 
B,  DE  GROOT,  Padang. 


Jhr.  A.  W.  CORNETS  DE  GROOT  VAN  lUiAAUfcN- 

BDRG,  Batavia, 
c.  T.  M.  DE  GRiiS,  Samarang. 
j.  F.  UAASE,  Japara. 
j.  HAGEMAN  JCz.,  Soerabaya. 

Mr.    P.  J.  J.  C.     VAN  NIEUWENHOVEN    UEL- 

BACH,  Soerabaya. 
Jhr.  Mr.  F.  junius  van  hemert,  Batavia. 
Mr.  G.  T.  H.  UENNY,  Batavia. 
Mr.  R.  V.  HEYUGER,  Batavia. 

Mr.  H  A.  DES  AMORIE  VAN  DER  HOEVEN, 

Batavia. 
N.  HOFSTEDE,  Madioen. 
K.  F.  HOLLE,  Garroet 
Jhr.  A.  holmberg  de  beokfelt,  Batavia. 
H.  c.  humme,  Toeban. 
p.  JANSZ,  Japara 
w.  DE  jong,  Wonorobo. 
Mr.  T.  h.  DER  KINDEREN,  Batavia, 
j.  KEUCHEKius,  Anjer, 
j.  KNiPUORST,  Tjan^joer. 
G.  J.  c.  kolfp,  Batavia, 
w.  E.  KROESEN,  Batavia 
j.  F.  w.  A.  LANGE,  Chefibon. 
w.  DE  LANOY,  Desima. 
A.  LiOTVOET,  Makassar. 
Mr.  H.  D.  LEVYSSOHN  NORMAN,  Batavia. 
Mr.  A   LOUDON,  Batavia. 
G.  R.  LUGARDiE,  Bezoekie. 
Mr.  P.  c  MAAS  GEESTERANUS,  Palembang. 
p.  w.  MENU,  Meester  Cornclis. 
Mr.  P.  MiJER,  Batavia. 
A.  MOHR,  Soebang. 
c.  VAN  DER  MOORE,  Bandong. 

Mr.     S.     C     i.     W.  ,  VAN     MUSSCHENBROEK , 

Temangoeng. 
A.  L.  H.  A.  NAGEL,  Montrado. 
Jhr.  Mr.  H.  G.  B.  nauuys,  Japara. 
Mr.  s.  c.  H.  NEDERBURGH,  Batavia. 

E.  NETSCHER,  Riouw. 

&  VAN  DER  GON  NETSCHER,  Batavia. 
F.  N-  NiEUWENUUYZEN,  Batavia. 


NAAMLIJST. 


Dr.  p.  L   ONNEN,  Soerabaya. 
p.  c.  VAN  OOSTERZEE.  Batavia. 
i   w.  A.  VAN  OPHUYSEN,  MageUng. 
w.  A   VON  OVEN,  Pasoeroean 
Mr.  F.  T.  PAHUD,  Buitenzorg. 
Mr.  D.  L   F.  DE  PAULT,  Batavia 
j.  K.  H.  PHITZINGER,  Madioeti 

A.  S.  FRANSEN  VAN  DE  PUTTE,   Bezoekie. 
RADEN     XAS    TOEMENGOOENO     ARIO    SOERIA 

TJONDRO  NEGORO,  Koedoes. 

RADEN  ADIPATI  SOERIA  Dl  REDJA  ,  Cheribon. 
RADEN  ADIPATI  TERTO  NORTO ,  Bodjonegoro. 
RADEN  ADIPATI  ARIO  TJOKKRO   NEOORO ,  Si- 

dhoardjo. 

RADEN    ADIPATI  SOERO  ADINEOORO,  Probo- 

lingo. 
RADEN  SALEH,  Batavia. 
Mr.  w.  RAPPARD,  Batavia. 
O.  VAN  REES,  Batavia 
Jhr.  O.  RENDORP,  Batavia, 
j.  G.  F.  RIEDEL,  Menado. 
ITr.  L.  w.  6.  DE  ROO ,  Batavia ,  Commüêarii. 
Mr.  j.  c.  J.  VAN  DER  SCHALK,  Batavia. 


Mr.   W.  T.   D   IJSSEL  DE  SCHEPPER ,  Biitavia. 
D.  w.  SCHIFK,  Batavia 
O.  SCHLEOEL,  Batavia 

R.  J.  DE  SETFF. 

A.  Baron  sloet  van  oldruitenborg  .  Ma- 

dioen. 
n   d.  van  sltpe,  Salatiga 
Ds.  J   w.  C.  VAN  STEEDEN,  Batavia 
A.  SWAVING,  Mandheling. 
Dr.  c  SWAVING,  Batavia, 
j.  E.  TETSMAN,  Buitenzorg. 
A.  THYSSEN,  Soerakarta 
j   H.  TOBiAS,  Pamakassan, 
Mr.  L    J   A.  TOLLENS,  Buitenzorg. 
G.' TROMP,  Tangerang. 
j.  c  T.  viGELiüS.  Palembang. 
j.  H.  0.  vosMAEA,  Banka. 
j.  VTZELAAR,  Rembang. 

H.    VON  DE   WALL,    RioUW. 

A.'J    B.  WATTENDORFF,  Batavia. 

C.  F.  W    WIGGERS   VAN   KKRCHEX,  Batavia 

H   M.  ANDREE  wiLTENS,  Soerabaya. 
/   p.  ZOETELIEF,  Banjoemas. 


IN  NEDERLANDSen  WEST-INDIE. 

GEWONE  LEDEN. 


S.  ABENDANON   SZ. 

Mr.  J    H.  BEAUJON,  Gura^o,   Commissaris. 
F.  CARSTAIRS,  Paramaribo,  Commissaris, 
j.  F.  A.  CATEAü  VAN  ROSEVELDT,  Parama* 

ribo,  Commissaris, 

» 

-Mr.  p.  cocKBURN  PRINCE,  Gura^ao. 
A.  M.  COSTER,  Paramaribo, 
j.  D   CROL,  Guragao. 
Ds.  s.  VAN  DISSEL,  Paramaribo. 
Dr.  F.  A.  .c.  DUMONTiER,  Paramaribo. 
Mr.  E.  A.  VAN  EMDEN,   Paramaribo,  Com» 

missaris. 
T.  J.  EYKEN  SLUYTERS,  Paramaribo. 
Mr.  J.  M   GANDERHEYDEN,  Paramaribo. 
H.  VAN  OENDEREN,  Paramaribo. 


j.  H.  A.  w.  Baron  van  heerdt  tot  evers- 
berg,  Paramaribo, 
j.  DE  JONG,  Paramaribo. 
Dr.  J.  j.  JUDA,  Paramaribo. 
Dr.  c.  LANDRÉ,  Paramaribo. 
R.  F.  VAN  LANSBERQE,  Paramaribo. 
M.  s.  VAN  PRAAG,  Paramaribo, 
j.  VAN  PRAAG,  Paramaribo. 
Mr.  G.  J.  A,  BOSCH  REiTZ,  Paramaribo. 
Dr.  N.  ROGER,  Garaio. 
Mr    A   M.   DE   ROUViLLE,    Gura^ao,   ('om- 

H.  G   ROUX,  Paramaribo. 
Dr.  T.  DE  VEER,  Guragao. 


REGLEMENT 

VAN 

HET   KONINKLIJK   INSTITUUT 

VOOR  DE 

TAAI.-,  LAND-  £N  VOLKENKUNDE  VAN  NEOERLANDSCH  INDië. 

(FaUgetteld  in  de  Algemeene  Vergadering  van  27  Juli  1865J 


■MMMMMW 


Artikel  1.  Het  doel  van  het  Instituat  is  de  taal-,  land  en 
volkenkunde  van  's  Rijks  overzeesche  bezittingen  en  koloniën  te 
bevorderen : 

a.  door  het  verzamelen  van  hetgpen  daarover  in  druk  bestaat 
of  in  manuscript  te  bekomen  is; 

b.  door  het  uitgeven  van  Bijdragen  en  door  het  ui%even ,  of 
het  ondersteunen  der  uitgave  van  afzonderlijke  werken; 

e.  door  het  stellen  van  vragen  ter  beantwoording,  en  door  het 
aanmoedigen  en  beloonen  van  verdienstelijke  ondernemingen; 

d.  door  de  werkzaamheid  van  uit  zijn  midden  gevormde  af- 
deelingen ; 

e.  d.oor  het  onderliouden  van  betrekkingen  met  andere  weten- 
schappelijke instellingen  en  personen  in  Nederland  en  zijne 
koloniën  en  in  het  buitenland. 

Art.  2.  üe  kosten  worden  bestreden  uit  donatiën  en  contri- 
butiën  van  de  leden  en  uit  de  bijdragen  der  Regeering,  wanneer 
op  haar  verlangen  verslagen  of  werken  door  het  Instituut  uit- 
gegeven worden ,  en  tegemoetkoming  in  de  kosten  daarvan  wordt 
ingewilligd. 

Art.  3.  De  leden  worden  benoemd  door  het  Bestuur.  Zij  zijn 
onderscheiden  in  leden-donateurs,  gewone  leden  en  buitenlandsche 
leden. 

De  Uden-donateurs  betalen  minstens/* 2 5  in  het  jaar. 

De  gewone  leden  betalen/ 12  in  het  jaar. 

De  buióenlandêcAe  leden  zijn  vrij  van  contributie. 


26  IIEOI.KMENT. 

Deze  bijdragen  worden  betaald  op  kwitantie,  in  Nederland 
van  den  Penningmeester,  in  de  koloniën  van  eenen  Commissa- 
ris of  gedelegeerde. 

De  contributie  loopt  van  1  Januari  tot  ultimo  December 
van  elk  jaar.  Leden,  na  den  1*°  Juli  benoemd,  betalen. voor 
het  jaar  der  benoeming  de  hdft  der  contributie. 

Art.  4.  De  leiding  van  het  Instituut  is  opgedragen  aan  een 
bestuur  van  twaalf  leden ,  daartoe  in  de  algemeene  vergadering  ge- 
.  kozen  uit  de  leden-danateurs  en  de  gewone  leden.  Elk  jaar 
treden,  naar  rang  van  benoeming,  drie  leden  af,  die  eerst  na 
een  jaar  herkiesbaar  zijn.  Het  Bestuur  kiest  zich  uit  zijn  midden 
een  President,  een  VicerPresident,  een  Penningmeester  en  een 
Secretaris. 

Art.  5.  Het  Bestuur  is  bevoegd  den  Secretaris,  buiten  het 
bestuur,   uit  de  gewone  leden  te  benoemen. 

De  buiten  het  Bestuur  benoemde  Secretaris  heeft  in  de  be* 
stuursvergaderingen  slechts  eeiie  raadgevende  stem. 

Art.  6.  Voor  elke  vacature  in  het  Bestuur,  wordt  aan  de  al- 
gemeene vergadering  een  drietal  door  het  Bestuur  voorgesteld. 
De  vergadering  is  daardoor  in  hare  keuze  niet  gebonden.  De 
benoeming  geschiedt  door  volstrekte  meerderheid  van  stemmen 
met  ongeteekende  briefjes. 

Art.  7.  Wanneer  tusschentijds  plaatsen  in  het  Bestuur  open- 
vallen ,  wórden  zij  aangevuld  in  de  eerstvolgende  algemeene  verga- 
dering. De  leden,  op  deze  wijze  benoemd,  treden  af  op  den 
tijd  bepaald  voor  hen,  in  wier  plaats  zij  gekozen  zijn. 

Art.  8.  Het  Bestuur  vergadert  ten  minste  eens  in  de  twee 
maanden.  Leden  van  het  Bestuur,  buiten  'sGravenhage  woon- 
achtig, hebben  recht  op  vergoeding  van  kosten  voor  het  opkomen 
ter  vergadering.  Tot  het  nemen  van  een  besluit  wordt  de  tegen- 
woordigheid van  een  derde  der  leden  vereischt.  Het  verhandelde 
wordt  in  de  Bijdragen  medegedeeld.  Het  Bestuur  is  bevoegd 
een  huishoudelijk  reglement  vast  te  stellen. 

Art.  9.  De  President  leidt  de  orde  der  werkzaamheden  in  de 
bestuurs-  en  algemeene  vergaderingen  en  handhaaft  het  reglement. 

Art  10.  Bij  afwezigheid  van  den  President  treedt  de  Vice- 
President  in  al  zijne  jfiinctiën;  bij  afwezigheid  van  beiden,  de 
oudste  in  jaren  der  aanwezige  leden  van  het  Bestuur,  met  uit- 
zondering van  den  Secretaris. 

Art.  11.  De  briefwisseling  wordt  namens  het  Bestuur  gevoerd 
door  den  President  en  den  Secretaris, 


4 

.4» 


UKOLEUENT.  ^7 

Art'.  12.  Aan  deu  Penningraeester  is  het  belieör  der  geld- 
middelen opgedragen.  Hij  doet  geen  betalingen ,  dan  na  daartoe 
door  het  Bestuur  of  door  den  President  te  zijn  gemachtigd. 
Op  zijn  voorstel  wordt  telken  jare  eene  begrooting  van  de  ont-' 
▼angsten  en  uitgaven  door  het  Bestuur  vastgesteld. 

Art.  13.  De  Secretaris  is  belast  met  de  uitgave  van  de  wer- 
ken en  bijdragen  en  met  de  bewaring  der  boekverzameling.  Hij 
kan  in  zijne  werkzaamheden  worden  bijgestaan  door  eenen  op 
zijn  verzoek  en  zijne  voordracht  te  benoemen  Adjunct-Secretaris. 

Art.  14.  Onder  toezicht  van  den  Secretaris  of  van  zijn  Adjunct 
is  de  bibliotheek  voor  de  leden  toegaukelijk ;  zij  kunnen  op 
bewijs  van  ontvangst  voor  veertien  dagen  boeken  ter  leen  bekomen. 

Alt.  15.  De  afdeelingen  werken  naar  afzonderlijke  bepalingen, 
overeenstemmende  met  de  grondslagen  van  dit  reglement  eu 
door  het  Bestuur  goedgekeurd. 

Art.  16.  In  de  koloniën  worden  de  belangen  van  het  Insti- 
tuut behartigd  door  leden-Commissarissen  of  Gedelegeerden,  te 
benoemen  door  het  Bestuur  eu  handelende  volgens  zijne  voor- 
schriften. Zij  zijn  bevoegd  leden  aan  het  Bestuur  voor  tè  dragen. 
Jaarlijks  wordt  door  hen  aan  het  Bestuur  verslag  van  hunne 
werkzaamheden  en  rekejiing  en  verantwoording  gedaaii. 

Art.  17.  De  Bijdragen  eu  de  Werken  worden  bij  de  uitgave 
kosteloos  aan  de  leden  verstrekt  en  verder  door  middel  van  den 
boekhandel  verkrijgbaar  gesteld. 

Art,  18.  Algemeene  vergaderingen  hebben  plaats  zoo  dikwijls 
het  Bestuur  dat  noodig  oordeelt. 

Op  verzoek  van  twaalf  leden  is  het  Bestuur  verplicht  eene 
algemeene  vergadering  te  beleggen. 

De  leden  in  Nederland  worden  ten  minste  acht  dagen  te 
voren  tot  het  bijwonen  dier  vergaderirfgen  opgeroepen,  met  op- 
gaaf van  de  punten  ter  behandeling. 

Het  verhandelde  wordt  in  de  Bijdragen  medegedeeld ,  voor  zoover 
dit  voor  het  doel  der  instelling  noodig  wordt  geacht. 

Art.  19.  Eenmaal  ^sjaars,  in  de  maand  Maart,  is  eene  alge- 
meene vergadering  verplichtend.  Daarin  doet  het  Bestuur  verslag 
van  den  staat  en  de  werkzaamheden  van  het  Instituut ,  gedurende 
het  afgeloopen  jaar,  en  rekening  en  verantwoording  van  het 
beheer  der  geldmiddelen. 

In  diezelfde  vergadering  heeft  de  gewone  aftreding  en  benoe* 
ming  van  leden  des  Bestuurs  plaats. 

Het  jaarlijksch  verslag  wordt  gedrukt  in  de  Bijdragen. 


28  KEOl.EMEyT. 

Art.  £0.  Voorstellen  van  leden  maken,  na  die  vau  het  Be- 
stuur, een  onderwerp  uit  van  dadelijke  behandeling  in  de  alge- 
meene  vergadering,  voorzoover  de  tijd  het  toeltfat  en  het  Be- 
stuur daartegen  geene  bedenking  heeft.  In  het  tegenovergesteld 
geval  wordt  de  behandeling  verdaagd,  het  voorstel  bij  het  Be- 
stuur overwogen  en  met  zijn  praeadvies  in  eene  volgende  aige- 
meene  vergadering  gebracht. 

Art.  21.  De  besluiten  der  algemeene  vergadering  worden  op- 
gemaakt bij  meerderheid  van  stemmen.  Bij  het  staken  der 
stemmen  heeft  de  President  eene  beslissende  stem. 

Art.  22.  Over  veranderingen  in  dit  reglement  raag  in  geene 
algemeene  vergadering  gestemd  worden ,  indien  zij  niet  ten  minste 
acht  dagen  te  voren  aan-  de  leden  in  Nederland  zijn  toegezon- 
den. Voor  de  aanneming  wordt  de  goedkeuring  van  twee  derden 
der  stemmende  leden  vereischt. 

Art.  28.  Het  Bestuur  geeft  van  de  veranderingen  in  het 
reglement  in  het  vorig  artikel  vermeld,  kennis  aan  den  Koning 
Beschermheer. 


HUISHOUDELTJK  REGLEMENT. 

(VaBtgetieid  in  de  Beitmunvergaderiuffen  van  17  Januari  en 

U  JnU  1865.J 


Art.  1.  De  tijd  en  de  plaats  van  iedere  vergadering  des 
Bestuurs  worden  ten  minste  drie  dagen  voornit  aan  de  leden 
bekend  gemaakt. 

De  gewone  vergaderingen  zullen  in  den  regel  gehouden  worden 
op  den  derden  Zaturdag  der  maanden  Januari,  Maart,  Mei, 
Juli,  September  en  November. 

Alle  convocatie-biljetten  aan  de  leden  en  bescheiden  aan  be- 
noemde commissien  worden  hun  vrachtvrij  bezorgd. 

Abt.  2.  Op  eene  der  laatste  vergaderingen  vóór  de  algemeene. 
vergadering  in  Maart  wordt  door  den  Secretaris  een  concept 
voor  het  op  die  vergadering  te  geven  verslag  ingediend  en  dit 
door  het  Bestuur  vastgesteld  en  doet  de  Pennin^eester  reke- 
ning en  verantwoording  aan  het  Bestuur  met  toetsing  aan  de 
vastgestelde  begrooting.  Ook  worden  dan  de  drietallen  voor  de 
aftredende  leden  opgemaakt  en  de  voprstellen  besproken ,  welke 
op  de  algemeene  vergadering  mochten  te  doen  zijn. 

Aet.  3,  Indien  voor  stukken  in  de  Bijdragen  en  voor  af- 
zonderlijke werken  een  honorarium  wordt  toegekend,  geschiedt 
zulks  op  voorstel  van  den  Secretaris,  zoo  noodig  met  een  vast 
te  stellen  getal  gratis-exemplaren. 

Akt.  4.  Voor  het  drukken,  uitgeven,  bezorgen  en  verkrijg- 
baar stellen  der  Bijdragen  wordt  met  eenen  te  's  Qravenhage 
gevestigden  uitgever  overeengekomen.  Met  dezen  wordt ,  bij  voor- 
keur van  anderen,  telkens  afzonderlijk  gehandeld  omtrent  het 
drukken ,  uitgeven ,  bezorgen  en  verkrijgbaar  stellen  van  afzon- 
derlijke werken.  De  Voorzitter  en  de  Secretaris  sluiten ,  namons 
het  Bestuur,'  de  overeenkomsten  naar  door  het  Bestuur  goed- 
ge  k  eu rd e  gi  ou  d si agen . 


30  HUISHOUDELIJK    REOLEMENT. 

Art.  5.  De  Bijdrageu  beslaan  iu  deu  regel  jaarlijks  tixsschen 
de  30  en  40  vellen  druks  van  16  pagiuas.  Daarvan  verschijnt, 
zooveel  mogelijk,  elke  twee  maanden  een  zesde  gedeelte  in  het 
licht. 

Art.  6.  De  afzonderlijke  werken  worden,  zooveel  mogelijk, 
in  overeenstemming  met  de  schrijvers  en  bewerkers  uitgegeven. 

Art.  7.  De  vragen,  bedoeld  in  par.  c  van  art.  1  van  het  Ke- 
glement,  worden  door  den  Secretaris  voorgesteld. 

Art.  8.  De  Secretaris  is,  in  overleg  met  den  Voorzitter, 
bevoegd  boeken  en  handschriften  voor  de  bibliotheek  aan  te 
koopen,  mits  zich  houdende  aan  de  daarvoor  jaarlijks  op  de 
begrooting  aangewezen  som. 

Art.  9.  De  bibliotheek  is  eenmaal  per  week  voor  de  leden 
toegankelijk,  op  den  dag  en  het  uur  op  het  scliutblad  van  de 
Bijdragen  te  vermelden.  De  Adjunct-secretaris  moet  op  dien  tijd 
in  de  Bibliotheekzaal  tegenwoordig  zijn. 

Art.  10.  De  Adjunct-secretaris  verricht  verder  de  werkzaam- 
heden, waarmede  hij  door  den  Secretaris  belast  wordt;  ook 
staat  liij  den  Penningmeester  en  de  Secretarissen  der  afdeelingen 
ten  dienste,  voor  zoover  de  Secretaris  daartegen  geen  bezwaar  heeft. 

Nevens  de  registers  der  boekerij  houdt  hij  een  register  aan 
van  afgegeven  boeken  en  geschriften. 

Hij  zorgt  in  liet  bijzonder  voor  het  voltallig  houden  der 
werken  en  tijdschriften  en  het  erkennen  der  ontvangst  van  toe- 
zendingen. 

Hij  ondersteunt  den  Secretaris  in  het  regelmatig  onderhouden 
van  briefwisseling  met  de  Commissarissen  of  gedelegeerden  in  de 
koloniën  en  met  de  genootschappen ,  instellingen  of  i)ersonen , 
waarmede  betrekking  bestaat. 

Hij  onderteekent  de'  uitgaande  stukken  bij  verhindering  van 
den  Secretaris  en  treedt  telkens  voor  hem  op ,  wanneer  daartoe 
reden  is. 


ALGKMEENE    VERGADERJNG 

DER 

LEDEN  VAN  HET  INSTITUUT, 

GEHOUDEN  TE  's  ORAVENHAOE ,  26  MAART  IRCfl. 


De  Voorzitter,  Jhr.  Cornets  de  Groot  van  Kraai jenburg, 
opent  op  het  beschreven  uur  de  vergadering. 

De  notulen  der  vorige  algemeene  vergadering  worden  gelezen 
en  goedgekeurd. 

ft 

De  Secretaris  doet  voorlezing  van  het  verslag  van  den  staat 
en  de  werkzaamheden  van  het  Instituut  over  18f55  ". 

De  Voorzitter  benoemt  eene  commissie  tot  het  opnemen  der 
rekening  en  verantwoording  van  den  penningmeester  over  primo 
Mei  tot  ultimo  December  1866.  ^Op  voorstel  dier  commissie, 
die  de  rekening  in  goede  orde  heeft  bevonden ,  wordt  deze  door 
de  vergadering  goedgekeurd. 

De  vergadering  betuigt  haren  dank  aan  den  Secretaris  en 
den  Penningmeester  voor  de  door  hen  volbrachte  taak. 

Overgaande  tot  het  verkiezen  van  Bestuursleden,  ter  vervan- 
ging van  de  heeren  Cornets  de  Groot  van  Kraaijenburg ,  Wint- 
gens  en  van  der  Wijck,  aan  wie  de  beurt  van  aftreding  is  en 
ter  vervanging  van  den  heer  Boorda,  die  zijn  ontslag  heeft 
genomen,  worden  met  meerderheid  van  stemmen  tot  leden  van 
het  bestuur  gekozen :  in  de  plaats  der  drie  eerstgenoemden ,  de 
heeren  dr.  P.  Bleeker,  J.  M.  Obreen  en  A.  W.  Elgter  van 
Wissekerke  en  in  de  plaats  van  den  heer  Koorda,  aftredende 
in  1868,  de  heer  dr.  G.  K.  Niemann. 

De  nieuw  gekozen  Bestuursleden  verklaren  de  hun  opgedragen 
betrekking  aan  te  nemen,  waarop  de  vergadering,  daar  niets 
verder  aan  de  orde  is  en  ook  niemand  iets  in  het  midden  heeft 
te  brengen,  door  den  Voorzitter  wordt  gesloten. 

•  Dit  ve4sh\g  is  opgenomen  op  Wadz.  365-378  der  Bijdragen,  3e  volg- 
reeks,  1*  deel. 


ALGBMEENE   VERGADBRING 


OEIIOUBEN  TE  'SORAVENHAOE ,  OP  29  MAART  1867. 


Tegenwoordig  de  heereu  Jhr.  Mr.  W.  T.  Gevers 
Deynoot,  (Voorzitter),  J.  Millard,  A.  P.  Godon,  P.  A. 
Leupe,  Prof.  J.  P.  N.  Land,  Willem  Wijt,  Dr.  G.  K. 
Nieinaun,  A.  D.  van  der  Gou  Netsclier,  Prof.  Hoff- 
mann,  J.  M.  Obreen,  A.  W.  Egter  van  Wissekerke, 
Mr.  C.  van  Heukeloni  en  Robidé  van  der  Aa. 

De  notulen  van  het  verhandelde  in  de  vorige  vergadering 
worden  gelezen  en  goedgekeurd. 

Op  uióioodiging  van  den  Voorzitter  doet  de  Secretaris  mede-  * 
deeling  van  het  verslag  van  den  staat  en  de  werkzaamheden  van 
het  Instituut  in  1866   >. 

j 

De  Voorzitter  brengt  ter  tafel  de  rekening  en  verantwoording 
van  den  penningmeester  oVer  1866  en  benoemt  eene  commissie , 
bestaande  uit  de  heeren  Mr.  C.  van  Heukelom  en  W.  Wijtom 
die  te  willen  nazien  en  van  hun  bevinden  verslag  te  doen  aan 
de  vergadering. 

Na  eenige  oogenblikken  pauze  bericht  de  heer  van  Heukelom 
dat  de  commissie  voor  het  opnemen  der  rekening,  die  in  de 
beste  orde  heeft  gevonden ,  zoodat  zij  aan  de  vergadering  voor- 
stelt de  rekening  goed  t«  keuren ,  onder  dankbetuiging  aan  den 
Penningmeester  voor  zijn  gehouden  beheer. 

De  vergadering  vereenigt  zich  met  dit  voorstel. 

Aan  de  orde  is  daarop  het  kiezen  van  Bestuursleden ,  ter  ver- 
vanging van  de  heeren  Jhr.  Mr.  W.  T.  Gevers  Deynoot,  Robide 
van  der  Aa  en  professor  Hoftmann ,  aan  wie  He  beurt  vaii  aftre- 

'    Zie  dit  verslag  op  hiadz.  5—19  hiervoren. 


ALOEU££N£    V£tt6ADEtttNG    DCft   L£DEN.  33  ' 

ding  is  en  van  den  heer  E.  Francis,  die,  ofechoon  hij  eerstin 
1868  moest  aftreden,  uithoofde  van  zijn  ge7X)ndheidstoestand 
zich  verplicht  heeft  gezien  zijn  ontslag  te  nemen.  De  door  art.. 
6  gevorderde  drietallen  worden  daarvoor  door  het  Bestuur  voor- 
gesteld. 

Met  meerderheid  van  stemmen  worden  tot  leden  van  het  6e- 
stunr  gekozen,  de  heeren:  Jhr.  J.  P.  Cornets  de  Groot  van 
Kraaijenburg ,  Mr.  J.  E.  Banek,  Professor  H.  Kern  en  J.  J. 
Meinsma,  die,  daar  zij  niet  tegenwoordig  zijn,  van  hunne  be- 
noeming zal  worden  kennis  gegeven. 

De  Voorzitter  stelt  aan  de  orde  de  behandeling  van  het  voor- 
stel van  het  Bestuur  tot  het  houden  gedurende  den  winter  van 
wetenschappelijke  voordrachten  op  algemeene  vergaderingen.  Ue 
aanleiding  tot  het  doen  van  dit  voorstel,  zegt  de  Voorzitter, 
is  in  het  verslag,  door  den  Secretaris  uitgebracht,  medegedeeld. 
Het  Bestuur  meende  het  denkbeeld  tot  het  houden  van  zooda- 
nige vergaderingen  in.  den  vorm  van  een  voorstel  aan  de  goed- 
keuring der  algemeene  vergadering  te  moeten  onderwerpen,  om- 
dat men  het  houden  van  voordrachten  als  eene  afwijking  van 
het  reglement  zou  kunnen  beschouwen,  daar  dit  daarvan  zwijgt. 

Niemand  verlangt  het  woord  te  voeren ,  waarop  zonder  hoof- 
delijke stemming  het  voorstel  van  het  Bestuur  wordt  goedge- 
keurd. * 

Op  voorstel  van  den  heer  Leupe  betuigt  de  vergadering  haren 
dank  aan  de  afgetreden  Bestuursleden  voor  hetgeen  door  hen  in 
die  betrekking  in  het  belang  van  het  Instituut  is  verricht. 

De  heer  Land  zegt  in  de  gelegenheid  te  zijn  het  Instituut 
ter  opname  in  de  Bijdragen  aan  te  bieden  eene  lijst,  opgemaakt 
door  Dr.  Engelmann,  van  de  Javaansche  manuscripten,  toebe- 
hooiende  aan  het  Nederlandsche  Bijbelgenootschap  te  Amsterdam. 
Van  die  lijst,  die  evenwel  niet  geheel  volledig  bevonden  zal 
worden ,  omdat  Dr.  Engelmann  niet  in  de  gelegenheid  was  die 
af  te  werken,  zou  een  afschrift  genomen  moeten  worden,  indien 
althans  tot  de  uitgave  besloten  mocht  worden.  De  heer  Land 
verklaart  zich  bereid  dit  afschrift  onder  zijn  toezicht  te  doen 
vervaardigen. 

De  Voorzitter  zegt  den  heer  Land  dank  voor  zijn  welwillend 
aanbod  en  verzoekt  deze  de  bedoeld  lijst  aan  het  Bestuur  te 
X  (XIV).  '  ^ 


34  102l>S   BXSTUUESVEBOADEKtNO. 

willen  doen  toekomen ,  ten  einde  de  wenschelijkheid  der  mtgp 
te  doen  onderzoeken. 

Niemand   verlangt  verder  het  woord,  waarop  de  vergader 
door  den  Voorzitter  wordt  gesloten. 


102'>(    BESTUURSVBROADfiRING 


GEHOUDEN   19  lANUARI  1867. 


Tegenwoordig  de  heeren  Jhr.  Mr.  Gevers  fieyn 
(Voorzitter) ,  Dr.  Bleeker,  fiobidé  vtm  der  Aa,  Bachie 
Godon,  van  der  Gon  Netscher,  Millard,  Niem; 
en  Obreen  en  de  Adjonci^ecret^ris.  De  heeren  E( 
van  Wissekerke ,  Francis  en  Prof.  Hoftïnaun  met  kem 
geving  afwezig. 

De  notulen  van   het  verhandelde   in   de    vorige  bijeenkoi 
worden  gelezen  en  na  e^nige  wijziging  goedgekeurd. 

De  Voorzitter  deelt  mede: 

1.  dat  voor  de  bibliotheek  zijn  ingezonden  de  volgende  bo 
werken : 

Abhandlungen  fiir  die  Kunde  des  Morgenlimdes ,  IV  Bai 
no.  5. 

Zeitschrift   der  Deutschen  morgenlc^ndischen  Geeellschaft, 
Band,  IV  heft. 

Tijdschrift  uitgegeven  door  de  Ned.  maatschapp^  ter  be% 
deripg  van  nijverheid,  3e  reeks,  deel  VII,  11e  en  12e  stul 

Handelingen   der  89ste    algemee^e    vergadering   en    van 
lO^e  Jf ijverheidscongres. , 

Verslag  der  Algemeene  Vergadering  van  het  Indisch  Gene 
schap  van  2^  .November  1866. 

Van   het  Ministerie  van   koloniën.  Togten  naar  den  Men 

Van   den   heer   van  der  Gon  Netscher.  Werking  van  de 
tot  opheffing   der   slavernij   in  de  Nederlaudsche ,  West-Jndii 
koloniën. 


102de  BESTVüRSYEfiOABERlNO.  35 

BoUdin  de  la  Sociëté  de  Geographie,  afl.  Oct.  enNov.  1866. 
Tableanx   de  population,  de  culture,  de  commeTce  et  de  na- 
?ig«tioQ  pour  1864. 

Journal  of  the  royal  Asiatic  society  1866,  vol  II,  part.  I. 
Tijdschrift  van   Nederlandsch  Indië,  afl.  December  1866  en 
Januari  1867. 

TI.  dat    naar  aanleiding  van  een  schrijven  van  het  Bestuurs- 
lid ,  professor  Hoffmann,  die  (zie  Notulen  der  vori^  vergadering) 
pp    zich  genomen  had   den  heer  de  Orijs  mededeeling  te  doen 
v&ti  het   door  het  Bestuur  genomen  besluit  omtrent  de  uitgave 
i^r  vertaling  van  de  chineesche  wetboeken,  thans  dpor  den  Secre- 
t&fis  den  heer  de  Grijs  van  het  genomen  besluit  is  kennis  gd- 
g^veu.  Op  verzoek  van  den  heer  Hoffmann,  die  het  manuscript 
^^axft  den   Adjunct-secretaris   heeft   toegezonden,    is    daaraan    de 
lEKiededeeling  toegevoegd  dat  het  Bestuur  goedgevonden  heeft  het 
ha^tadschrift   nog  te   bewaren  tot  dat  bericht  zal  zijn  ontvangen 
hoe  de  terugzending  daarvan  zou  dienen  te  geschieden. 

in.   dat   door   den   Voorzitter   en   den    Secretaris  in  overleg 
oa^  den   hoogleeraar   Dr.  H.  C.   Millies  eenige  bepalingen  zijn 
V3iStgesteld  omtrent  de  uitgave  door  het  Instituut  van  het  door 
Benoemden    Hoogleeraar   geschreven    werk    over    de    inlandsche 
nvonten  van  Nederlandsch-Indie.  Die  bepalingen  zijn  de  volgende : 
l^.  dat  zoowel  het  druk-  als*  het  plaatwerk  op  kosten  van  het 
^stituut  door  een  lithograaf  en  drukker,  die  het  Bestuur  aan- 
wijst, onder  toezicht  van  den  Secretaris,  uitgevoerd  zal  worden, 
doch  dat   de   revisie   van   het  manuscript,  de  correctie  van  het 
druk-  en  plaatwerk  onder  leiding  en  verantwoording  van  den  heer 
Millies  zullen  geschieden; 

^^.  dat  de  kosten  der  revisie  van  den  tekst  zullen  worden 
voldaan  door  het  Instituut,  ten  bedrage  van  ƒ80  i  ƒ  100. 

3o.  dat  als  eene  tegemoetkoming  aan  den  heer  Millies,  na 
fc  voltooiing  van  het  werk,'  door  het  Instituut  zal  worden  uit- 
gekeerd ƒ  25  per  vel  druks  in  kwarto  van  8  bladzijden. 

4o.  dat  bovendien  de  heer  Millies  zal  kunnen  beschikken  over 
W  exfflnplaren  op  gewoon  en  10  exemplaren  op  best  papier. 

5o.  dat  overigens  het  bedoeld  werk  zal  zijn  het  uitsluitend 
en  onbelemmerd  eigendom  van  het  Instituut  en  alzoo  de  grootte 
der  opkgé,  het  in  den  handel  brengen,  de  prijsbepaling  van 
het  werk  en  al  wat  het  Instituut  nuttig  en  noodig  mocht  oor- 
deelen,  geheel  aan  het  Bestuur  blijft  overgelaten. 


88  102d£   BESTUURSVEftGADfiRINO. 

De  Voorzitter  stelt  voor  van  het  in  de  Maleische  taal  gesteld 
schrijven  van  den  regent  van  Piobolingo,  het  Institaut  door 
tusschenkomst  van  Commissarissen  in  Indië  toegezonden,  eene 
vertaling  te  doen  vervaardigen  om  dan  bij  voorkomende  gedegen- 
heid in  de  Bijdragen  te  worden  opgenomen,  met  welk  voorstel 
de  vergadering  zich  vereenigt. 

De  Voorziher  herinnert  dat  door  het  Bestuur  nog  eene  be- 
slissing moet  genomen  worden  omtrent  eene  door  den  heer  J. 
van  Leeuwen ,  secretaris  van  het  Nederlandsch  Bijbelgenootschap 
te  Amsterdam,  gedane  vraag:  of  het  Bestuur  bereid  is  voor 
door  het  Genootschap  ingezonden  bijdragen  in  het  maleisch  of  in  ' 
eenige  andere  polyneesische  taal  een  deskundig  corrector  te 
kiezen   en,  voor  zooveel  noodig,  te  bekostigen. 

Naar  aanleiding  van  het  daaromtrent  gedane  voorstel  door 
den  Secretaris  besluit  het  Bestuur:  den  heer  van  Leeuwen  mede 
te  deelen  dat  het  Bestuur  het  wenschelijk  acht  tén  opzichte  der  oor- 
rectie  van  de  toegezonden  opstellen  geene  vaste  bepaling  te  maken , 
maar  telkens  naar  omstandigheden  te  handelen.  Beeds  vromer 
had  het  Besrtunrslid,  de  heer  Niemann,  de  goedheid  zich  met  de 
correctie  van  maleische  opstellen  te  belasten  en  thans  heeft  deze 
ook  op  zich  genomen  de  correctie  der  reis  van  Abdullah,  die 
het  Bestuur^  door  tusschenkomst  van  den  heer  van  Leeuwen, 
van  den  heer  Klinkert  ontving. 

De  Voorzitter  doet  mededeeling  van  een  schrijven  van  het 
lid  des  Instituuis,  de  heer  Dr.  F.  A.  G.  Dumontier  te  Paramaribo, 
daarbij  de  afzending  berichtende  van  twee  indiaansche  schedels.  De 
kleinste  ia  van  eene  vrouw  van  den  stamder  Warrouof  Warrau- 
Indianen,  de  andere  van  een  Ganube  (man).  Daar  bedoelde 
schedels  nog  niet  ontvangen  zijn,  wordt  besloten  de  ontvai^t 
af  te  wachten ,  alvorens  diiaromtrent  eene  beschikking  te  nemen. 

De  Voorzitter,  aan  wien  met  den  heer  Bachiene  werd  opge- 
dragen het  Bestuur  van  advies  te  dienen  omtrent  de  uitgave 
van  een  door  den  heer  E.  W.  A.  Ludeking  ingezonden  opstel, 
getiteld,  //Schets  der  residentie  Ambnina//,  doet  daaromtrent 
verslag.  Naar  het  oordeel  van  den  Voorzitter,  waarin  door  den 
heer  Bachiene  wordt  gedeeld,  is  het  werk  van  den  heer  Lude- 
king 'zeer  verdienstelijk  te  noemen.  Het  bevat  een  aantal  wetens- 
waardige  bijzonderheden,   terwijl   aan   het    werk    eene    menigte 


102de  bestuubsyero adering.  37 

statistieke  overzichten  zijn  toegevoegd ,  die  vooral  daarom  waarde 
kunnen  hebben  omdat  zij  loopen  tot  den  jongsten  tijd.  De  heer 
Ladeking  treedt  in  zijne  mededeelingen  en  beschoawingen  ook 
veel  op  natnnrknndig  gebied  en  op  grond  daarvan  stelt  de  Voor- 
zitter voor  alvorens  een  besluit  omtrent  de  uitgave  te  nemen, 
daaromtrent  ook  het  advies  te  hooren  van  den  heer  Bleeker, 
die  zich  bereid  verklaart  het  Bestnnr  te  rapporteeren. 

De  heer  Bobidé  van  der  A.a  erlangt  thans  het  woord  tot  toe- 
lichting van  zijn  voorstel  tot  het  honden  van  algemeene  verga- 
deringen, bestemd  voor  voordrachten  eti  discussie.  Hij  acht- zoo- 
danige vergaderingen  wenschelijk,  ten  einde  voortdurend  de  be- 
langstelling der  leden  levendig  te  houden,  waartoe  de  afdeelingen 
blijken  ongeschikt  te  zijn.  Hij  zou  daarom  gaarne  zien  dat  be- 
sloten werd  tot  het  houden  van  drie  of  vier  algemeene  verga- 
deringen in  den  winter «  waarop  in  het  algemeen  onderwerpen 
zonden  moeten  behandeld  worden,  die  behooren  tot  den  kring 
van  het  Instituut,  ofschoon  het  niet  belet  zou  behoeven  te  wor- 
den,'dat  ook  zaken  van  actueel  belang  werden  besproken.  Voor 
de  vervulling  der  spreekbeurten  zou  men  zich  in  het  algemeen 
moeten  wenden  tot  de  leden  van  het  Instituut,  maar  in  het 
bijzonder  tot  de  hoogleeraren  aan  de  instellingen  voor  indische 
taal-,  land-  en  volkenkunde  te  Leiden  en  te  Delft.  De  voor- 
drachten, zoowel  als  de  discussie,  die  daaruit  volgen  mocht, 
zouden  in  de  Bijdragen  opgenomen  moeten  worden.  Daar  het 
saizoen  reeds  te  ver  verstreken  is  om  met  die  vergaderingen 
thans  reeds  een  aanvang  te  maken,  zal  men  daarmede  eerst  in 
het  volgende  saizoen  kunnen  beginnen.  Inmiddels  zou  de  ophe£Sng 
der  afdeelingen  nog  niet  behoeven  te  worden  voorgesteld,  maar 
zon  men  den  uitslag  der  proe&ieming  met  het  houden  van  alge- 
meene vergaderingen  kunnen  afwachten.  Blijkt  die  proef  gunstig 
te  zijn ,  eerst  dan  zou  een  voorstel  tot  wijziging  van  het  reglement 
gedaan  kunnen  worden  om  daaruit  de  bepalingen  omtrent  de 
afdeelingen  te  doen  vervallen. 

Het  denkbeeld  tot  het  houden  van  algemeene  vergaderingen 
wordt  door  vele  leden  toegejuicht.  De  heer  Bachiene ,  die  daarin 
door  den  Voorzitter  wordt  ondersteund,  meent  echter  dat  het 
honden  van  de^lijke  vergaderingen  niet  overeen  te  brengen 
is 'met  de  bepalingen  van  het  reglement,  omdat  art.  1,  waarin 
het  doel  van  het  Instituut  omschreven  wordt,  daarvan  niet  met 
name  spreekt.  Anderen  zijn  niet  van  dit  gevoelen  en  meenen 


88  102OE  BESTITÜRSVXEGJLDE&ING. 

dat  althans  het  reglement  het  niet  verbiedt.  Art.  18  zegt:  dat 
algemeene  vergaderingen  plaats  hebben  zoo  dikwijls  hetBestnor 
het  noodig  oordeelt,  terwijl  ook  eene  mime  uitlegging  van  de 
bepaling  in  art.  1 :  dat  het  doel  van  het  Instituut  is  de  taal- , 
land-  en  volkenkunde  van  Indië  te  bevorderen  o.  a.  door  het 
stellen  van  vragen  ter  beantwoording,  zou  toelaten  daaronder 
ook  de  behandeling  en  bespreking  van  eenig  wetenschappelijk 
onderwerp  te  rangschikken. 

Met  meerderheid  van  stemmen  wordt  daarop  besloten  op  de 
aanstaande  algemeene  vergadering  voor  te  stellen  in  het  volgend 
wintersaizoen  eene  proef  te  nemen  met  het  houden  van  weten^ 
schappelijke  voordrachten  op  algemeene  vergaderingen. 

Ter  voldoening  van  het  besluit,  in  de  vorige  vergadering  ge- 
nomen, worden  door  den  Voorzitter  en  den  Secretaris  eenige 
modellen  voor  diploma's  ter  tafel  gebracht.  Nadat  ter  voldoening 
van  den  door  sommigen  geuiten  wensch  bepaald  is  dat  diploma^s 
zullen  worden  uitgereikt ,  wordt  met  meerderheid  van  stemmen 
besloten  die  uitreiking  niet  enkel  te  beperken  tot  de  in  Indië 
en  in  het  btiitenland  gevestigde  leden,  hetgeen  door  sommige 
leden  voldoende  wordt  geacht,  maar  aan  alle  leden  een  diploma 
toe  te  zenden,  waarna  eene  keuze  uit  de  voorhanden  modellen 
wordt  gedaan. 

Ten  slotte  worden  tot  leden  van  het  Instituut  benoemd,  de 
heeren  S.  van  Dissel,  predikant  te  Paramaribo,  en  Dr.  L.  W. 
G.  de  Roo,  conrector  aan  het  gymnasium  Willem  III  te  Ba- 
tavia, terwijl  besloten  wordt  het  lidmaatschap  op  te  dragen  aan 
de  heeren:  Mr.  C.  van  Heukelom,  Mr.  E.  H.  'sJacob,  R.  J. 
de  Seyff ,  allen  te  's  Gravenhage  en  W.  F.  Versteeg  te  Arnhem. 

Niets  verder  te  behandelen  zijnde  wordt  de  vergadering  door 
den  Voorzitter  gesloten.  ♦ 


lOS''^  BB8TUURSVERGADERIN0 

GEHOUDEN    16  MAART  1867. 


Tegenwoordig  de  heercn:  Jhr.  Mr.  Gevers  Deynoot 
(Voorzitter),  Mülwd,  Godon,  Robidé  van  der  Aa,  Egter 
van  Wissekerke,  van  der  Gon  Netscher,  Prof.  Hoff- 
mann,  Niemann  en  Obreen  en  de  Adjnnct-secretaris. 

De  notulen  van  het  verhandelde  in  de  vorige  vergadering 
worim  gelezen  en  goedgekeurd. 

De  Voorzitter  deelt  mede  dat  is  ingekomen: 

I.  De  volgende  boekwerken: 

Journal  of  the  Asiatic  Societj  of  Bengal,  part  I  n>*.  II, 
part  II  u<>.  n.       « 

Prooeedings  of  the  royal  geographical  society,  vol  X  n®.  VI. 

Bibliotheca  Indica  no.  94,  95,  215. 

Bulletin  de  la  sociétë  de  géographie  Dec.  1866,  Jan.  1867. 

Verslagen  van  het  Indisch  Gtenootschap,  algemeene  vergaderingen 
van  18  December  1866  en  29  Januari  1867. 

Notulen  der  vergadering  van  18  November  1866  van  het 
Koninklijk  Instituut  van  ingenieurs.  • 

Tijdschrift,  uitgaven  door  de  Nederlandsche  maatschappij 
ter  bevordering  van  nijverheid,  3«  reeks,  deel  VIII,  1«  en 
2«  stuk. 

Annales  musei  botanici  Lugd.  Bat.  deel  II,  afl.  6 — 10. 

N#  Graafland.  8.  £.  Harthoorn's  oordeel  over  het  onderwijs 
in  de  Minahassa.  ^ 

L.  van  Woudrichem  vto  Vliet.  Koloniale  studiën  1.  De 
gouvemements-koflBjcultuur  op  Java. 

II.  Van  dr.  F.  A.  C.  Dumontier  te  Paramaribo  twee  indiaan- 
sche  schedels ,  waaromtsent  de  brief  van  afzending  in  de  vorige 
bijeenkomst  is  medegedeeld.  Op  voorstel  van  den  Voorzitter 
wordt  besloten  later  te  bepalen ,  welke  bestemming  aan  deze 
schedels  g^ven  zal  worden. 

ni.  Eene  missive  van  het  Bestuurslid  den  heer  E.  Francis, 
berichtende  dat  hij  door  voortdurende  ongesteldheid  zich  verplicht 


40  lOSl^E    B£STiIUR5VKll6A.DElllNG. 

gevoelt  zijn  ontslag  te  verzoeken  als  lid  van  het  Beataur.  De 
vergadering,  met  leedwezen  dit  bericht  vernemende,  besluit  om 
de  redenen  die  tot  het  doen  van  het  verzoek  hebben  geleid, 
het  gevraagde  ontslag  te  verleenen. 

IV.  Missives  van  de  heereu  mr.  C.  van  Henkelom,  mr.  E. 
H.  'sJacob,  R.  J.  de  SeyfT  en  W.  F.  Vprsteeg,  kennisgevende 
de  aanneming  van  het  hun  opgedragen  lidmaatschap. 

V.  Een  schrijven  van  den  heer  J.  van  Leeuwen  te  Amster- 
dam, ter  opneming  in  de  Bijdragen  aanbiedende: 

lo.  eene  soendaneesche  vertelling,  bewerkt  door  dr.  W.  H. 
Engelmann  te  Bandong; 

£0.  eene  collectie  maleische  paiitons,  bewerkt  door  den  heer 
H.  C.  Klinkert  te  Biouw. 

Daar  deze  stukken  onmiddellijk  na  ontvangst  door  den  Se- 
cretaris den  heer  Niemann  zijn  toegezonden  om  het  Bestuur 
omtrent  de  opname  dier  beide  opstellen  in  de  Bijdragen  te  ad- 
viiSeeren ,  verklaart  dit  Bestuurslid  thans  reeds  in  de  gelegenheid 
te  zijn  omtrent  het  eerstgenoemde  zijn  gevoelen  mede  te  deelen. 
Uit  een  onderzoek  is  hem  gebleken  dat  dit  opstel  uit  een  taal- 
kundig oogpunt  belangrijk  is  te  noemen,  zoodat  hij  adviseert 
tot  opneming  in  de  Bijdragen. 

De  heer  Bobidé  van  der  Aa,  aan  wien  met  den  heer  Egter 
van  Wissekerke  het  onderzoek  was  opgedragen  van  het  register 
van  alle  manuscripten,  bij  de  afdeeling  Inlandsclie  zaken  op  de 
secretarie  te  Batavia  bewaard  wordende,  bericht  dat  het  een 
lioogst  belangrijk  stuk  is  om  bij  voorkomende  gelegenheden  te 
worden  geraadpleegd.  Daar  dit  register  genoemde  heeren  in 
handen  is  gesteld  om  het  Bestuur  voorstellen  te  doen  omtrent 
eene  keuze  van  stukken,  die  voor  openbaarmaking  geschikt 
zouden  zijn,  vestigt  de  heer  van  der  Aa  de  aandacht  op  het 
volgende  manuscript,  waarschijnlijk  afkomstig  van  den  beroem- 
den Speelman,  die  Macassar  veroverde: 

Speelman.  Gescliiedenis  van  de  eerste  vestiging  der  Neder- 
landers op  Celebes,  4  dln. 

Dit  stuk  is  van  zeer  veel  belang  te  achten,  omdat  het  zich 
niet  op  het  Rijks-archief  bevindt.  Daar  het  echter  nog  al  om- 
vangrijk is ,  zou  het  misschien  moeilijk  wezen  dit ,  zonder  vooraf 
met  den  inhoud  bekend  te  zijn,  te  laten  overschrijven.  De  heer 
van  der  Aa  geeft  daarom  in  overweging  den  titel  in  de  Notulen 
op  te  nemen,  ten  einde  op  die  wijze  daarop  de  aandacht  te  ves- 


A 


103de  bestu übsveuoadering.  41 

tigen  van  het  Bataviaasch  Genootschap  vau  kunsten  eu  weten- 
schappen. 

In  het  register  komt  ook  nog  voor  de  volgende  titel  van  een 
mannscript: 

Beknopte  geschiedenis  van  het  koningrijk  Sidenring  of  de 
Adji  Tamparang  van  de  vroegste  tijden  tot  1840. 

Dit  stnk  is,  zooals  de  heer  vau  der  Aa  vermeldt,  niet  op- 
genomen onder  de  historische  bescheiden,  die  het  Tijdschrift  van 
Nederlandsch  Indie  van  1848  en  1854,  deel  I,  over  de  geschie- 
denis van  Celebes  uit  het  archief  te  Batavia  heeft  gepubliceerd. 
Daar  dit  stnk  waarschijnlijk  van  geringen  omvang  is  zou  het 
van  belang  kunnen  geacht  worden  daarvan  een  afschrift  uit  Tndië 
over  te  zenden. 

De  Secretaris  deelt  mede  dat  in  de  Bestuursvergadering  van 
28  December  1864  besloten  is  den  hoogleeraar  Roorda-  in  de 
gelegenheid  te  stellen  tot  de  uitgaaf  van  een  Javaansch  werk, 
twee  stukl^n  bevattende  uit  de  Wayang  Poerwa.  De  heer  Roorda 
heeft  kennis  gegeven  dat  hij  met  de  copie  thans  gereed  is  en 
dat  hij  met  de  heeren  Enschedé  in  onderhandeling  is  omtrent 
den  druk,  zoodat  het  na  verloop  van  eenige  maanden  het  licht 
zal  kunnen  zien. 

De  Penningmeester  brengt  ter  tafel  de  rekening  en  verant- 
woording van  zijn  gehouden  finautieel  beheer  van  1»  Januari 
tot  ultimo  December  1866.  Die  rekening  en  verantwoording 
met  de  daarbij  behoorende  justificatoire  bescheiden  worden  in 
handen  gesteld  van  de  heeren  Obreen  en  Egter  van  Wissekerke, 
met  verzoek  daaromtrent  verslag  te  doen  in  eene  bestuursverga- 
dering, nog  te  houden  vóór  de  algemeeue  vergadering,  die, 
volgens  de  bepaling  van  het  reglement  in  deze  maand  moet 
plaats  hebben.  In  die  Bestuursvergadering  zal  dan  tevens  worden 
vastgesteld  het  door  den  Secretaris  op  de  algemeeue  vergadering 
uit  te  brengen  verslag. 

De  Penningmeester  dient  verder  in  eene  begrooting  van  ont- 
vangsten en  uitgaven  over  1867,  vermeldende  eene  som  in 
ontvangst  van/ 7288.88  en  in  uitgaaf  van  /  6650.  Onder  de 
ontvangst  is  begrepen  eene  som  van  f  2347  voor  achterstallige 
oontributien  uit  Oost-  en  West-Indië  en  het  bedrag  van  den 
wissel  van  commissarissen  te  Batavia  dd.  27  Augustus  1866, 
in  mindering  van  hetgeen  het  Instituut  aan  contributie  uit  Indië 


4fi  103DI    BKSTÜÜEflVEEGADEEINÓ. 

te  vorderen  geeft.  Onder  de  uitgaven  is  onder  anderen  opge- 
nomen eene  som  van  /4400  voor  drul^loonen  voor  Bijdragen 
en  afzonderlijke  werken ,  waarbij  is  gerekend  op  de  uitgave  ge- 
durende het  loopeude  jaar  van  het  werk  van  den  hoogleeraar 
Millies  over  de  inlandsche  munten  van  Nederlandsch  Indië, 
het  reisverhaal  van  den  heer  von  fiosenberg  naar  de  Zuidooster- 
eilanden en  het  hierboven  vermelde  Javaansche  werk  Tan  den 
hoogleeraar  Roorda. 

Die  begrooting  wordt,  op  voorstel  des  Voorzitters,  door  de 
vergadering  goedgekeurd. 

Overgaande  tot  het  opmaken  van  drietallen,  die  volgens  de 
bepaling  van  art.  6  van  het  reglement  der  algemeene  vergade- 
ring moeten  worden  aangeboden,  voor  de  vervulling  der  vaca- 
tures in  het  Bestuur,  wordt  vastgesteld  dat  zal  bestaan: 

het  drietal  ter  vervanging  van  den  heer  Jhr.  Mr.  W.  T. 
Gevers  Deynoot,  uit  de  heeren:  Jhr.  J.  P.  Cornets  de  Groot 
van  Kraaijenburg,  Mr.  J.  E.  Banck  en  Mr.  H.  Betk  H%n. 

het  drietal  ter  vervanging  van  den  heer  Robidë  van  der  Aa, 
uit  de  heeren:  Mr.  J.  E.  Banck,  Mr.  H.  Beth  Hzn.  en  F, 
C.  Rosé; 

het  drietal  ter  vervanging  van  den  heer  Dr.  J.  Hoffmaun, 
uit  de  heeren:  J.  D.  van  Herwerden,  Mr.  C.  van  Heukelom 
en  Dr.  H.  Kern; 

en  het  drietal  ter  vervanging  van  den  heer  E.  F^aucis ,  aftre- 
dende in  1868,  uit  de  heeren:  J.  J.  Meinsma,  Dr.  H.  Kern 
en  Mr.  P.  A.  8.  van  Limburg  Brouwer. 

Op  voorstel  des  Voorzitters  wordt  bepaald  dat  de  algemeene 
vergadering  zal  worden  gehouden  op  Vrijdag  den  29sten  Maart 
des  voormiddags  ten  half  twaalf  uur  in  het  hotel:  het  Keizershof. 

De  Secretaris  herinnert  dat  in  vorige  Bestuursvergaderingen 
de  vraag  ter  sprake  is  gebracht  in  hoe  ver  het  mogelijk  zou 
zijn  eenheid  te  brengen  in  de  spelling  der  Indische  plaatenamen, 
hetgeen  met  het  oqg  op  de  weinige  kennis  van  de  verschillende 
talen  van  den  archipel  niet  wel  mogelijk  werd  geacht.  In  de 
Bijdragen,  3e  reeks,  Ie  dl.,  4e  stuk,  blz.  538 — 589,  heefk 
de  redactie  een  besluit  doen  opnemen  van  de  indische  régeering 
van  29  Juli  1863,  waarin,  ter  bevordering  van  die  eenheid  in 
spelling  het  militair  departement  werd  verzocht  aan  de  heeren  A.  B. 


1041»    »S8Tt?t!AdV£BOADEfttXO.  4ft 

Coben  Stuart  en  K.  F.  Holle ,  te  doen  toekomen  de  lijsten  van 
namen,  die  op  de  kaarten  van  eigenlijk  Java  en  de  Soenda- 
land^  moeten  geplaatst  worden ,  zoo  nauwkeurig  mogelijk  met 
ji?aansehe  en  ^loendasche  karakters  geschreven,  terwijl  aan  de 
genoemde  heeren  werd  verzocht  de  op  die  lijsten  voorkomende 
namen  met  romeinsche  karakters  over  te  schrijven.  De  Secre- 
tana  vindt  daarin  aanleiding  voor  te  stellen  de  regeering  te  ver- 
zoeken,  zoo  dergelijke  lijsten  reeds  aanwezig  zijn,  een  a£Bchrift 
daarran  aan  het  Instituut  te  willen  afstaan  en  het  de  vrijheid 
te  willen  geven  om ,  wanneer  het  Bestuur  dit  wenschelijk  acht, 
die  lijstoi  in  de  Bijdragen  op  te  nemen. 

De  ve^dering  vereenigt  zich  met  dit  voorstel,  zoodat  het 
Bestnor  zich  omtrent  die  zaak  zal  wenden  tot  den  Minister  van 
koloniën. 

Niets  verder  aan  de  orde  zijnde  wordt  de  vergadering  door 
den  Voorzitter  gesloten. 


104de  bestuursvergadering 


GEHOUDEN  26  MAART  1867. 


Tegenwoordig  de  heeren :  Jhr.  Mr,  Gevers  Deynoot 
(Voorzitter),  Dr.  Bleeker,  Millard,  Robidé  van  der  Aa, 
Egter  van  Wissekerke,  Godon,  van  der  Gou  Netscher, 
Niemann  en  Obreen.  De  heer  Bachiene  met  kennisgeving 
afwezig. 

De  notulen  van  het  verhandelde  in  de  vorige  vergadering 
vorden  gelezen  en  na  eenige  wijziging  goedgekeurd. 

Be  Voorzitter  deelt  mede  dat  voor  de  bibliotheek  is  inge- 
zonden: 

Platte  grond  der  stad  Soeiftbaya;  en 

Memorie  van  den  heer  Bachiene,  ingediend  op  het  te  Bern 
gdiouden  internationaal  congres. 


\ 


44  104de    RESTUURSVEIIOADEKINO. 

De  voorxitter  herinnert  dat  nog  eene  besliasing  moet  genomen 
worden  omtrent  de  bestemming  aan  de  door  den  heer  Dnmontier 
ingezonden  schedels  te  geven.  Na  eenige  overweging  wordt  be- 
sloten die  schedels  ter  bewaring  af  te  staan  aan  het  Anatomisch 
kabinet  te  Leiden. 

De  heer  Bleeker  brengt  rapport  nit  omtrent  twee  in  zijne 
handen  gestelde  stukken: 

lo.  het  rapport  van  den  heer  van  Sevenhoveu  over  Billiton. 
De  heer  Bleeker  acht  het  allezins  wenschelijk  dit  stnk  in  de 
Bijdragen  op  te  nemen,  waartoe  vervolgens  wordt  besloten. 

2o.  de  door  den  heer  Ludeking  ingezonden  Schets  van  Am- 
boina.  De  heer  Bleeker  acht  de  openbaarmaking  ook  van  dit 
werk  wenschelijk.  Evenwel  zon  het  werk  en  meer  bepaaldelijk 
de  daaraan  toegevoegde  tabellen  eenige  wijziging  en  vereenvon- 
diging  behoeven,  zoowel  omdat  sommige  tabellen  minder  te 
beteekenen  hebben,  als  omdat  de  uitgaaf  van  het  manuscript, 
gelijk  het  thaus  is  ingericht,  te  veel  onkosten  zou  vorderen. 
Mocht  de  heer  Ijudeking  tot  die  wijziging  en  vereenvoudiging 
geneigd  zijn,  dan  zou,  naar  het  oordeel  van  den  heer  Bleeker, 
het  werk  allezins  geschikt  zijn  door  het  Instituut  te  worden 
gepubliceerd. 

De  heereu  Obreen  en  Egter  van  Wissekerke  berichten  dat  zij 
de  rekening  van  den  Penningmee^ster  in  volkomen  orde.  'hebbeu 
bevonden  en  stellen  dus  voor  die  ter  goedkeuring  aan  de  algemeene 
vergadering  aan  te  bieden. 

De  Secretaris  doet  voorlezing  van  het  door  hem  opgesteld 
verslag  van  den  staat  en  de  werkzaamheden  van  het  Instituut 
over  1866,  dat  op  de  aanstaande  algemeene  vergadering  namens 
het  Bestuur  zal  worden  ingediend. 

De  heer  Robidé  van  der  Aa  vestigt  de  aandacht  op  den  onlangs 
versclienen  jaargang  van  de  ^Année  géographique//  van  den  heer 
Vivien  de  Saint  Martin,  waarin  bepaaldelijk  eervol  vermeld 
worden  de  door  liet  Instituut  uitgegeven  /'/Reistogten  in  de  af- 
deeling  Gorontalo'^  van  den  heer  von  Bosenberg  en  het  Overzigt 
der  taal-  en  letterkunde  van  Nederlandsch  Oost-Indie  van  het 
Bestuurslid,  de  heer  Niemann,  opgenomen  in  de  !«  afl.-  van  het 
Ie   deel  der  3^  serie.  Uit  dat  werk  blijkt  dat  er  te  Melboome 


105D&   BBSTUÜRSVEAGABEBINO.  45 

een  wetenschappelijk  genootschap  bestaat  onder  den  titel  van 
#Flulosophical  sodety  of  Victoria«r,  dat  in  1855  tot  1865  zes 
deelen  heeft  in  het  licht  gegeven,  waarin  verschillende  geogra- 
fische opstellen  over  Australië  voorkomen.  De  heer  van  der  Aa 
geeft  in  bedenking  om  door  tusschenkomst  van  het  btdtenlandsch 
lid  des  Institnuts,  den  heer  J.  W.  Ploos  van  Amstel,  te  trachten 
eene  ruiling  van  werken  tusschen  die  instelling  en  het  Instituut 
tot  stand  te  brengen. 
De  vergadering  wordt  daarop  door  den  Voorzitter  gesloten. 


105i>«  BESTUURSVERGADERING, 


OEHOUDEN  30  APRIL  1867. 


Tegenwoordig  de  heeren  Dr.  Bleeker  (Voorzitter), 
MiUard,  Bachiene,  Grodon,  Prof.  Kern,  van  der  Gon 
Netscher,  Niemann  en  Obreen  en  de  Adjunct*secretaris. 

De  notalen  van  het  verhandelde  in  de  vorige  vergadering 
morden  gelezen  en  goedgekeurd. 

De  Voorzitter  deelt  mede  dat  is  ingekomen: 

I.  Ten  behoeve  der  bibliotheek ,  van  den  heer  A.  B.  Cohen 
Staart  een  exemplaar  van  den  Javaanschen  almanak  voor  1867. 

II.  Missives  van  de  heeren  Jhr.  J.  P.  Cornets  de  Groot  van 
Knukijenburg  en  J.  J.  Meinsma,  in  de  jongste  algemeene  ver- 
g^eriil^  tot  leden  van  het  Bestuur  gekozen^  houdende  bericht 
dat  zij  die  betrekking  niet  knnnen  «mvaarden. 

III.  Missive  van  den  heer  A.  W.  Egter  van  Wissekerke, 
houdende  kennisgeving  dat  hij  door  vertrek  uit  de  stad  zich 
▼eiplicht  ziet  zijn  ontslag  te  nemen  als  lid  van  het  Bestuur. 

IV.  Missive  van  den  heer  J.  A.  Boogaard,  directeur  van  het 
Anatomisch  kabinet  te  Leiden,  berichtende  de  ontvangst  der 
twee  aau  dat  kabinet  ter  plaatsing  aangeboden  Indiaausche  schedels. 


I 


46  105l>£   BESTÜUESYBROADSRINO. 

Op  voorstel  van  den  Yoorzitter  wordt  besloten  tot  het  honden 
eener  algemeene  vergadering  tot  aanvulling  der  thans  inhetbe^ 
stnnr  bestaande  vacatures. 

In  verband  daarmede  worden  de  drietallen  opgemaakt,  di^ 
volgens  de  bepaling  van  art.  6  van  het  reglement  der  algemeens 
vergadering  moeten  worden  aangeboden,  voor  de  vervulling  der 
vibcatures  in  het  Bestuur.  Die  drietallen  ssullen  bestaan: 

dat  ter  vervanging  van  den  heer  Jhr.  J.  P.  Cornets  de  Groot 
van  Kraaijenburg,  uit  de  heereu:  Mr.  L.  A.  J.  W.  baron 
Sloet  van  de  Beele,  A.  W.  P.  Weitzel  en  J.  D.  van  Her- 
werden ; 

dat  ter  vervanging  van  den  heer  J.  J.  Meinsma,  uit  de 
heeren:  A.  W.  P.  Weitzel,  Mr.  C.  van  Heukelom  en  Jhr.  Mr. 
H.  C.  van  der  Wijck; 

dat  ter  vervanging  van  den  heer  A.  W.  Egter  van  Wisse- 
kerke  uit  de  heeren:  Mr.  H.  Beth  Hzn.,  J.  D.  van  Herwerden 
en  Jhr.  Mr.  H,  C.  van  der  Wijck. 

De  tijdelijke  Voorzitter  brengt  de  vraag  ter  ^rake,  daar 
thans  zou  moeten  worden  overgegaan  tot  het  kiezen  van  een 
Voorzitter,  of  het  niet  wenschelijk  te  achten  is  die  verkiezing 
tot  na  afloop  der  aanstaande  algemeene  vergadering  uit  te  stellen , 
wanneer  het  Bestuur  zal  zijn  aangevuld.  In  dien  zin  wordt 
door  de  vergadering  beslist. 

Op  voorstel  des  Voorzitters  wórdt  besloten  de  algemeene  ver- 
gadering te  houden  Zaturdag  4  Mei  des  middags  ten  half  twee 
uur  in  het  locaal  van  het  Instituut. 

De  heer  Niemann,  die  uitgenoodigd  was  het  Besüiur  te 
willen  adviseeren  omtrent  de  opname  van  de  door  den  heer 
Klinkert  ingezonden  collectie  maleische  pantons ,  bericht  dat  die 
cqpname  is  aan  te  bevelen,  maar  geeft  in  overweging  met  de 
plaatsing  nog  eenigen  tijd  te  wachten  omdat  de  heer  Klinkert 
weldra  uit  Indië  hier  te  lande  terugkeert  en  daardoor  in  de  ge- 
legenheid zal  zijn  enkele  onduidelijkheden  in  het  handschrift  op 
te  helderen. 

De  Secretaris  deelt  mede  dat  de  heer  Ludeking  bericht  heeft 
gezonden  van  zijne  aanstaande  komst  in  het  moederland,  s&oodat 
voor  de  mededeeling  van  de  bestaande  bezwaren  tegen  de  uit- 


106ÖE   BESTÜUaSVEROADERING.  47 

gave  van  zijne  «'Schets  vim  Amboiua^f  eijne  koinst  zal  worden 
a^iewacht. 

Niets  verder   aan   de  orde  zijnde  wordt  de  vergadering  door 
den  V(;K)ndtter  gesloten. 


m^^   BESTUURSVERGADERING 

« 
OEHOUOEN  4  HEI  1867. 


■«wWfcWwv" 


Tegenwoordig  de  heqren :  Bachiene ,  Millard ,  Banok , 
(jodon,  professor  Kern,  Niemann  en  Obreen  en  de 
Adjunct-Secretaris. 

De  heer  Bachiene  opent  de  vergadering  en  zegt  dat  hij ,  als 
oudste  in  jaren,  door  den  Secretaris  verzocht  is  zich  met  de 
leiding  der  vergadering  te  belasten.  Hij  wijst  er  evenwel  op  dat 
^•10  van  het  reglement  enkel  spreekt  van  ^^de  oudste  in 
juen/^,  zonder  daarbij  uit/  te  drukken  of  daaronder  oudste  in 
dienstjaren  dan  wel  oudste  in  levensjaren  moet  verstaan  worden. 
Hij  is  van  gevoelen  dat  levensjaren  bedoeld  worden  en  mocht  dit 
gevoelen  ook  door  de  vergadering  gedeeld  worden,  dan  zou  de 
neer  Obreen  moeten  uitgenoodigd  worden  het  voorzitterschap 
iwer  vergadering  te  bekleeden,  zoodat  het  wenschelyk  is 
daaromtrent  eeue  beslissing  te  nemen.  De  meerderheid  is  van 
oordeel  dat  de  bedoeling  van  art.  10  is,  ook  met  het  oog  op 
li^en  elders  en  met  name  in  de  kamers  der  staten-generaal 
ï^ldt,  de  oudste  in  levensjaren,  ofechoon  zij  niet  ontveinst  dat 
^^'gelijke  bepaling  niet  rationeel  is,  omdat  daardoor  de  mogelijk- 
heid kan  bestaan  dat  hij,  die  eerst  sedert  korten  tijd  in  het 
o^ur  zitting  heeft  en  dus  geacht  kan  worden  minder  op  de 
hoogte  der  zaken  te  zijn,  geroepen  kan  worden  de  leiding  der 
werkzaamheden  op  zich  te  nemen. 

De  heer  Obreen,  als  oudste  in  jaren  der  aanwezige  leden, 
trcedt  daarop  als  tijdelijk  Voorzitter  op. 

I)e  notulen  van  het  verhandelde  in  de  vorige  bijeenkomst 
worden  vervolgens  gelezen  en  goedgekeurd. 


4S  106t>£   BESTlUlltSVKEQADElttNG. 

De  tijdelijke  Voorzitter  doet  mededeeling  van  de  ontvangst 
vau  een  schrijven  van  den  heer  dr.  Bleeker,  Onder-voorzitter 
des  Institunts,  waarbij  deze  kennisgeeft  het  lidmaatschap  van 
het  Bestuur  neer  te  leggen  en  stelt  verder  voor  eene  nominatie 
op  te  maken ,  opdat  door  de  straks  te  houden  algemeene  verga- 
dering ook  in  de  thans  ontstane  vacature  zou  kunnen  voorzien 
worden. 

Overgaande  tot  het  opmaken  der  nominatie,  worden  daarop 
geplaatst  de  namen  der  heeren:  dr.  P.  Bleeker,  mr.  C.  van 
Heukelom  en  mr.  H.  Beth  Hzn. 

De  tijdelijke  Voorzitter  doet  mededeeling  van  een  schrijven 
van  den  Minister  van  koloniën,  dd.  25  April  1867,  waarin  in 
de  eerste  plaats  wordt  bericht  dat  het  Indisch  bestuur,  op  een 
rapport  van  den  inspecteur  van  het  inlandsch  onderwijs,  den 
heer  J.  A.  van  Chijs,  de  uitzending  verzoekt  eener  a&onderlijke, 
zoo  goedkoop  mogelijke  uitgave,  tot  een  getal  van  500  ik  600 
exemplaren,  van  eene  door  den  heer  dr.  H.  Neubronner  v.  d. 
Tuuk  het  Instituut  aangeboden  bloenileeing  uit  maleische  ge- 
schriften ;  en  waarin  de  minister  in  de  tweede  plaats  het  oor- 
deel van  het  Instituut  vraagt  over  de  wenschelijkheid  der  ver- 
siering van  den  omslag  van  een  Inaleisch  leesboek,  getiteld: 
it  Pandja  tandaran  n^  op  de  wijze  als  voor  oostersche  handschriften 
gebruikelijk  is. 

De  Secretaris  maakt  de  opmerking  dat  het  Bestuur  reeds 
vroeger  het  voornemen  had  opgevat,  voor  de  inlanders  een 
leesboek  uit  te  geven  en  dat  met  dit  oogmerk  met  den  beer 
van  der  Tuuk  onderhandelingen  waren  aangeknoopt. 

De  maleische  verhalen,  door  dien  heer  het  Instituut  aange- 
boden ,  zijn  niet  van  dien  omvang  of  zoo  talrijk  als  in  des  Bestuurs 
oorspronkelijke  bedoeling  met  een  eigenlijk  leesboek  heeft  gelegen 
en  het  schijnt  dat  verschillende  omstandigheden  den  heer  van 
der  Tuuk  hebben  teruggehouden,  geheel  aan  den  wensch  des 
Bestuurs  gehoor  te  geven. 

De  door  den  Minister  gedane  vraag  geeft  den  Secretaris  aan- 
leiding op  het  doel  des  Bestuurs  terug  te  komen.  Hij  hééft  zich 
tiians  gewend  tot  het  bestuurslid,  den  heer  Niemann ,  daar  ook  bij 
dezen  reeds  vroeger  het  denkbeeld  heeft  bestaan,  eene  maleische 
chrestomathie  uit  te  geven,  met  uitnoodiging  zich  met  zoodanig 
werk  te  willen  belasten.  Mocht  de  heer  Niemann  zich  daartoe 
bereid  willen    verklaren   dan    zou  de  Secretaris  het  wenschelijk 


lOÖÖE    BESTU  URSVEKGADElilNG.  49 

;u^ten  dat  den  Minister  daarvan  mededeeling  werd  gedaan  met 
venoek  de  toezegging  te  willen  geven,  zoo  dit  werk  gereed  is, 
daarvau  een  zeker  aantal  exemplaren  ten  behoeve  van  het  Indisch 
bestaar  te  zullen  aankoopen. 

De  heer  Niemann  zegt  dat  hij  zich  sedert  eenigen  tijd  bezig 
heeft  gehouden  met  de  ver7:ameling  van  bouwstofien  voor  eeue 
nudeische  chrestomathie,  die  hij  meer  bepaald  met  een  liuguis- 
tsdi  doel  in  het  licht  wilde  geven.  Nam  hij  nu  de  vervaardiging 
van  een  volksleesboek ,  meer  uitsluitend  voor  het  inlandsch  on- 
derwijs  bestemd ,  op  zich ,  dan  zou  hij  daarvoor  nog  al  de  boiiw- 
stofieu  moeten  bijeenbrengen.  Om  het  belang  der  zaak  is  hij 
(laartoe  volkomen  bereid ,  maar  daar  zoodanig  werk  zeer  omvangrijk 
is  eo  er  zich  onvoorziene  omstandigheden  kunnen  voordoen  die 
de  oitvoering  kunnen  vertragen  of  beletten,  zoo  kan  hij  zich 
niet  vast  verbinden  het  tot  stand  te  zullen  brengen.  Niettemin 
wil  hij  de  verzekering  geven  zijne  beste  pogingen  in  het  werk 
te  zullen  stellen  het  aan  te  vangen  en  te  voltooien. 

Van  deze  mededeeling  zal  den  Minister  kennis  worden  gege- 
ven ea  bereids  zijne  medewerking  worden  verzocht  wanneer  het 
werk  gereed  mocht  komen. 

Wat  verder  de  door  den  Minister  gedane  vraag  betreft  om- 
trent de  versiering  van  den  omslag  van  een  maleisch  leesboek , 
zoo  zal  hem  worden  medegedeeld  dat  dergelijke  versiering  in  den 
smaak  van  den  inlander  valt ,  maar  dat  eene  versiering  van  den 
^td  meer  dan  van  den  omslag  gewoonte  is. 

Daar  nog  meer  zaken  te  behandelen  zijn ,  wordt  de  vergadering 
geschorst,  aangezien  zich  eenige  leden  aanmelden  tot  bijwoning 
ecner  algemeene  vei^adering,  waarvoor  de  leden  zijn  opgeroepen. 

Na  aüoop  der  algemeene  vergadering  wordt  de  Bestuursver- 
gadering hervat. 

De  tijdelijke  Voorzitter  wenscht  het  bestuur  geluk  met  de 
toetreding  van  den  heer  van  Heukelom,  die  zooeven  tot  lid 
▼M  het  bestuur  benoemd,  die  betrekking  heeft  aanvaard. 

Daarna  wordt  mededeeling  gedaan  vaq^  een  schrijven  van  de 
heereu  van  den  Berg  en  Levyssohn  Norraan  te  Batavia,  be- 
richtende dat  zij  de  functien  van  commissaris  hebben  neer- 
fsAtgi  en  aau  den  heer  Bool,  onder  afgifte  van  alle  stukkeu; 
overgedragen. 

X  (XIV).  i 


50  106PK    BISTCURSV«BOAl>£RIN&. 

Zij  bieden  verder  aan: 

lo.  eeue  rekening-courant  afgesloten  onder  12  Febmari  IM7, 
blijkens  welke  het  saldo  ad  f  165,40  aan  den  heer  Bool  is  ai^ 
gedragen;  en 

2o.  een  staat  aantoon«ide  de  in  Nederlandsch-Indië  zich  be- 
vindende leden  en  de  ledeu,  die  wegens  vertrek ,  overlijden, 
bedanken  of  wanbetaling  van  de  ledenlijst  zijn  afgevoerd,  met 
aanwijzing  van  hetgeen  door  hen  aan  contributie  betaald  of  nog 
verschuldigd  is. 

Gelijktijdig  is  ontvangen  een  schrijven  vim  den  beer  Bool, 
waarbij  deze  vermeldt  dat  hij  op  het  reeds  bovengenoemde  tijd- 
stip de  administratie  met  vermeld  saldo  heeft  overgenomen  en 
dat  de  heer  dr.  de  Roo,  zooals  ook  uit  een  van  dezen  ont- 
vangen schrijven  blijkt,  zich  bereid  heeft  verklaard  de  functien 
van  commissaris  op  ^ich  te  nemen. 

Bij  deze  stukken  was  ook  gevoegd  eeue  missive  van  bet  lid 
den  heer  de  Grijs  te  Samarang,  die  o.  a.  verzoekt  in^  keunis 
te  worden  gesteld  met  de  redenen,  waarom  indertijd  het  door 
h^m  aangeboden  opstel:  ^rHet  tractaat  van  Tieutsin«  niet  ge- 
schikt is  geacht  ter  opname  in  de  Bydragen.  Daar  uit  de 
Notulen  die  redenen  niet  blijkt  en  tot  de  niet*{daatsiug  na 
ingewonnen  advies  van  den  ho(^leeraar  Uoffmanu  is  besbteii , 
zal  dit  voormalig  Bestuurslid  van  den  inhoud  van  het  schrijv^i 
das  heeren  de  Grijs  kennis  worden  gegeven.,  met  verzoek  het 
Bestuur  te  willen  onderrichten,  wat  den  heer  de  Grijs  ter  in-^ 
lichting  zou  kunnen  worden  medegedeeld. 

J)e  heer  Niemann  deelt  vervolgens  mede,  dat  de  heei-  I:«eu|»e 
h^:;m  eenige  maleische  boekjes  voor  schoolgebmik  heeft  ter  hand 
gesteld,  met  het  doel  die  in  de  bibliotheek  van  het  Instituut 
te  plaatsen. 

Daar  niets  vei-der  aan  de  orde  is  wordt  de  vergadering 
gesloten. 


DE  KOMMISSARIS  VAN  SEVENHOVEN 


OVEt    OENi 


TOESTAND  VAN  BILLITON  IN  1«23. 


Billiton ,  thans  algemeen  bekend  door  de  jaarlijks  toenemende 
opbiengst   zijner  tinmijnen,  werd  nog  geen  vijftig  jaar  geleden 
voor  het   eerst   aan    het   Nederlandsch  gezag  onderworpen.  Ge- 
durende de  eerste  eeuw  van  haar  bestaan  bekommerde  de  Oost- 
Indische   Compagnie   zich   weinig  of  niet  om  dit  eiland;  zelfs 
met  het   ongeveer   tweemaal   grootere  Banka,  dat  in  de  zeven- 
tiende   eenw    nog   afzonderlijke,    hoezeer    aan  Palembang  leen- 
roerige  vorsten  had ,  onderhield  dit  handelsligchaam  zeer  geringe 
betrekkingen.  Vandaar   het    verschijnsel,  dat  Valentijn  in  zijne 
Beêcktijving   van   Sumatray  bl.   19  slechts  met  een  paar  woor- 
den  vermeldt,   dat  er  nabij    dit   groote   eiland  nog  een  ander 
ligt,  Banka  geheeten,  waarover  hij  overigens,  noch  daar,  noch 
elders  in  zijn  uitvoerig  werk  iets  belangrijks  mededeelt.  Billiton 
noemt  hij  daaretitegen  hoegenaamd  niet,  noch» in  het  werk  zelf, 
noch    op  de  daarbij  behoorende  kaarten,  waar  toch  een  eiland, 
welks   oppervlakte   nagenoeg  die  onzer  drie  provinciën  Noord-, 
Zuid- Holland  en  Utrecht  evenaart,  wel  mogt  gevonden  worden. 
Eerst  in    1710,   weinige    jaren    voordat    Valentijn   zijn   werk 
aan    de    pers    toevertrouwde,    werden    de    rijke    tinmijnen  van 
Banka  ontdekt,  eene  gebeurtenis,  waardoor  dit  eiland  meer  de 
aandacht   der  Compagnie  begon  te  trekken.  Reeds  sedert  1722 
bedong  iij  in  hare  koutr^ten  met  de  vorsten  vau  Palembang, 
nit  welk   rijk   zij    tot  dusver  slechts  peper  verkregen  had,  dat 
al  de   daar    gevonden    tin    uitsluitend    aan    haar   zou  geleverd 
worden.   Deze  bepaling  doelde  wel  hoofdzakelijk  op  de  tin  van 
Banka,  maar  daar  in  sommige  dier  kontrakten  Billiton  eveneens 
ai»tinland  genoemd  wordt,  blijkt  het,  dat  de  Compagnie  reeds 
I       eeuig   vermoeden   koesterde  omtrent  de  schatten,  die  de  bodem 


bi  DE    KOA1MLS8ARIS    VA\    8EVBNHOVEN 

van  dit  eiland  bevatte.  In  1751  werd  de  Indische  regering  door 
bewindhebbv^rs  aangeschreven,  een  onderzoek  in  te  stallen  naar 
de  metalen,  die  op  Billitou  zouden  voorkomen,  zooals  tin  en 
ijzer  —  eeji  last  in  de  beide  volgende  jaren  met  aandrang 
herliaald.  Dit  onderzoek  werd  opgedragen  aan  zekeren  van 
Haak,  die  zich  als  eeu  partikulier^  nit  Malakka  rooideied  om 
geen  acliterdocht  te  wekken.  Niettemin  heeft  deze  Billiton 
niet  bezocht ,  het  werd  hem-  ontraden  door  de  hoofden  van 
Banka  wegens  het  gevaar,  om  in  de  haüden  van  zeeroovers 
te  vallen,  terwijl  zij  bovendien  beweerden,  dat  Billiton  niets 
dan  ijzer  opleverde.  Üooi  een  geloofwaardig  Maleger,  die  een 
jaar  op  BJlitou  gewoond  had ,  verkreeg  meu  echter  de  ver- 
zekering, dut  dit  eiland  wel  degelijk  ook  tin  bevatte,  hetwelk 
daar  zelfs  eerder  gevonden  was  dan  op  Banka,  maar  dat  de 
sultan  van  Palembang  na  de  ontdekking  dier  zooveel  rijkere 
en  beter  gelegen  mijnen  uit  vrees  van  ontduiking  zijner  reg- 
ten  het  delven  op  Billitou  verboden  had.  '  Voor  zoover  ons 
bekend  is,  beproefde  de  Compagnie  sedert  niet^.meer  nader 
met  Billiton  bekend  te  worden;  zelfs  met  Banka,  welks  tin 
door  haar  van  den  sultan  werd  aangekocht ,  onderhield  zij  geene 
regtstreeksche  betrekkingen ,  die  zooveel  te  minder  noodig  waren 
voor  Billiton,  waar  destijds  6f  geen  tin  werd  opgegraven,  óf 
dit  metaal  slechts  in  geringe  hoeveelheid  ter  sluiks  door  de 
inwoners  werd  uitgevoerd. 

Kort  na  den  ondergang  der  Nederlandsche  Oost-Indische  Com- 
pagnie was  het  tijdstip  daar,  waarop  de^  tineilanden  ouder  £uro- 
peesch  beheer  zoudgu  komen.  Naauwelijks  had  de  £ngelsche  Com- 
pagnie Malakka  bezet ,  of  de  talentvolle ,  maar  vooi:  de  bereiking 
van  zijn  doel  geene  middelen  ontziende  Rai'fles  sloeg  op  beide  be- 
geerige  blikken,  door  wier  bezit  luj  zijnen  mee.stei;8  den  alleeuhandel 


I  J.  G.  Baud ,  de  stichter  van  het  Instituut ,  heeft  het  eerst  van  Haaks 
onderzoekingen  bekend  gemaakt  in  de  Rhdmy^a  van  dit  genootschap ,  D.  I 
bl  41.  Ons  medelid  P.  A.  Leupe  vestigde  met  zijne  bekende  welwillend- 
heid myne  aandacht  op  de  uitgaande  brieven  der  vergadering  van  XVII 
dd.  *n  Sept.  1751 ,  6  Oct.  1752  en  8  Oct.  1753  en  op  het  afschrift  van 
het  n^eds  door  Baud  gepubliceerde  verhaal  des  Malegers  in  de  Bataviasche 
brieven  van  1755  D.  III  op  het  Rijksarchief.  Daaruit  blijkt,  dat  deze  verkla- 
ring in  Febr.  1754  te  Palembang  was  opgemaakt,  zoodat  Baud  zich  öf 
vergist  heeft,  door  van  Haaks  zending  in  het  jaar  1755  te  stellen,  öf  diens 
vruchtelooze  togt  ondernomen  werd  tot  nadere  bevestiging  der  van  den 
Male^er  bekufiien  berigten. 


OVER    DEN   TOEST2Lyt)    VA?ï    BTIJ.ITON    IN    182S.  58 

in  tin  hoopte  te  verzekeren.  Aanhoudend  iette  hij  den  sultan 
van  Pdlembang  op,  het  juk  der  Hollanders  van  zich  af  te 
schudden.  Zoolang  de  Engelschen  slechts  eenige  onzer  buiten- 
posten in  den  Archipel  veroverd  hadden ,  waagde  de  sultan  het 
niet,  dien  raad  op  te  volgen,  maar  naauwelijks  waren  zij  op 
Java  geland  en  hadden  daar  belangrijke  voordeelen  behaald,  of 
hij  gaf  daaraan  gehoor;  in  September  1811  werd  het  Neder- 
landsche  fort  te  Palembang  overweldigd,  de  versterking  geslecht 
en  de  bezetting  op  de  laaghartigste  en  gruwelijkste  wijze  ver- 
moord. De  sultan,  dus  van  de  heerschappij  der  Hollanders  ont- 
slagen,  was  evenwel  niet  gezind,  die  met  het  oppergezag  der 
Engelschen  te  verruilen.  Daarom  vond  Ilaffles  thans  in  den  hoofd- 
zakelijk aan  zijne  inblazingen  te  wijten  moord  eene  aanleiding, 
den  sultan  den  oorlog  te  verklaren,  die  met  den  afstand  van 
Banka  en  Billiton  aan  de  Engelschen  eindigde.  Deze  vestigden 
een  resident  in  het  eerste  eiland  en  poogden  ook  hun  gezag 
over  Billiton  uit  te  strekken ,  zonder  dat  dit  wegens  den  korten 
tijd  van  hun  gezag  op  Banka  gelukte. 

Niettemin  'beweerde  Raffles  na  de  teruggave  van  Neerlandsch- 
Indië,  dat  de  souvereiniteit  over  Billiton  aan  de  Engelschen 
verbleven  was,  omdat  dit  eiland,  uitdrukkelijk  genoemd  in  het 
tractaat  met  Palembang  van  1812,  niet  vermeld  werd  in  de 
Londensche  conventie  van  1814,  waarbij  Banka  in  ruil  voor 
Cochin  was  afgestaan,  terwijl  van  onze  zijde  betoogd  werd,  dat 
Billiton,  hetgeen  steeds  als  eene  onderhoorigheid  van  Banka 
beschouwd  was,  deswegens  van  zelf  in  deii  afstand  van  laatst- 
genoemd eiland  begrepen  was.  Kommissarissen-generaal  waren 
op  dien  ^rond  reeds  in  1817  voornemens,  Billiton  in  bezit  te 
doen  nemen ,  maar  zagen  wegens  de  protesten  van  Raffles  voor- 
loopig  van  dit  plan  af,  om  ten  aanzien  van  dit  geschil  het  ge- 
voelen v«n  het  opperbestuur  in  te  winnen.  Zoo  als  bekend  is, 
werd  die  strijd  eerst  beslecht  door  het  verdrag  van  1824,  waarbij 
Ned*>,rland  sh^g  van  verdere  vertoogén  tegen  de  vestiging  der 
Engelschen  op  Singapoer  en  deze  daarentegen  het  inbezitnemen 
van  Billiton  door  de  onzen  erkenden. 

Inmiddels  had  evenwel  die  inbezitneming  plaats  gehad.  Reeds 
sedert  de  vorige  eeuw  was  Billiton  een  der  voornaamste  aanleg- 
plaatsen  van  de  zeeroovers,  die  uit  het  rijk  van  Djohor  de  wa- 
teren tasschen  het  Mnleische  schiereiland  en  Java,  Sumatra  en 
Bomeo  onveilig  maakten.  Op  de  regering  van  Xeerlandpch-Indië 
rustte  de   dure  pligt  die  plaag  van  dea  Archipel  zooveel  mogelijk 


5i  D£    KOMMISSARIS    VAX  0B¥«XHOV]|X 

tegen  te  gaan,  hetgeen  het  tractaat  van  1824  zelCs  tot  een  in- 
ternationale verpligting  maakte,  evenzeer  voor  Groot-Brittanje 
als  voor  Nederland.  Ter  volbrenging  dier  moeijalijke  taak  was 
het  in  de  eerste  plaats  noodig ,  dat  op  BiUitoo  een  geregeld  be- 
stuur gevestigd  werd.  De  Indische  regering  b^reep  dan  ook 
in  1821,  de  beslissing  van  het  op{)erbe9tuur  niet  langer  te 
kunnen  afwachten  en  besloot  eene  poging  te  wagen,  haar 
gezag  op  vreedzame  wijze  te  doen  erkennen  door  de  bewoüers 
van  het  eiland.  De  uitvoering  van  dit  jdan  werd  opgedragen 
aan  den  Palembangschen  Paugeran  Sarief  Mohamed,  die  met 
een  aantal  inlandsche  pranwen  naar  Billiton  overstak  en  daar 
den  25sten  October  de  Nederlandsche  vlag  heesoh,  terwijl  de 
hoofden  der  bevolking  in  zijne  handen  den  eed  van  trouw  aan 
het  Nederlandsch  gouvernement  aflegden.  Weinige  maanden  daarna 
vertrok  de  kapitein  der  infanterie  Tiamottie,  met  het  buigeriijk 
gezag  over  Billiton  belast,  derwaarts  met  de  noodige  bezetting 
en  hulpmiddelen,  om  er  een  fort  aan  te  leggen.  In  18^ 
'  wilde  de  Indische  regering  zich  vergewisseii ,  in  hoever  die  eerste 
vestiging  van  een  fiuropeesch  bestuur  op  een  tot  dusver  genoeg- 
zaam aan  regeringloosheid  overgegeven  eiland  geslaagd  mogt  heeten 
en  welke  middelen  verder  tx)t  ontwikkeling  van  dit  land  en  zijne 
bewoners  konden  aangewend  worden  en  zi)  droeg  aan  van  Seven- 
hoven  de  taak  op  den  stand  van  zaken  op  Billiton  op  te  nemen.  ^ 
Geschikter  keus  kon  moeijelijk  gedaan  worden.  Jan  Isafic 
van  Sevenhoven  was  toch  een  dier  ambtenaren,  wier  kennis 
van  zaken  en  rustelooze  ijver  veel  hebben  bijgedragen  in  het 
moeijelijke  tijdvak,  toen  ons  gezag  io  den  Archipel  hersteld 
werd ,  tot  het  bedwingen  der  onlusten  en  oorlogen ,  die  als 
de  vrucht  der  door  de  Engelscheu  gezaaide  drakentanden  aller- 
wege  bij  hun  vertrek  ontkiemden,  lu  1817  werd  hij  terstond  na 
de  overname  van  Java  benoemd  tot  resident  van  Kadoe  en  kort 
daarna  in  diezelfde  betrekking  overgeplaatst  naar  Gheribon ,  welk 
laatste ,  steeds  zoo  onrustige  gewest  hij  geheel  bevredigde  en  tot  een 
boogen  trap  van  ontwikkeling  bragt.  Daarop  zond  de  hooge  In- 
dische regering  hem  in  1821  als  haar  kommissaris  naar  Palem- 
bang,  in  welk  naauwelijks  door  het  geweld  oui^^r  wapenen  be- 
dwongen rijk,  het  geheele  bestuur  op  een  vasten  en  geregelden 
voet  moest  gebragt  worden.  De  voornaamste  vrucht  van  van  Seven- 


«  Zie  (Mr.  P.  Myer)  Knmiet  9tm  Néderl.  Tmdie,    IHfdtekr.  voor  Ned.  Indië 
éde  jaargang,  O.  I.  bl.  39,  136  en  130. 


OVER  üfSJf  TOfefTTABTD   VA"^   «TYXTtnV    m    182S.  55 

faotcns bemoeijingm  was  het  kootraktvan  IH  ktxig.  1828,  waarbij 
de  JbR  T^eerder  geheel  onbmikbare  soltaii  vati  Palemtbaaiig  tegeb 
eea  vast  jaarltjkjBch  inkomen  het  burgerlijk  bestuur  over  zijn  rijk 
aan  het  Nederlancbch  gezag  afstond.  Slechts  noode  berustte  de 
mkndsdie  vorst  in  deze  besnoeijing  zijner  magt ,  om  zijne  onder- 
danen naat  willekeur  te  knevelen:  een  kort  daarna  op  van 
Sevenhoven  beproefde «  maar  gelukkig  mislukte  moordaanslag  was 
hoogst  waarachijnlijk  op  zijn  aanstoken  ondernomen.  Nadat  van 
Sevenhoven  in  het  laatst  van  1828  naar  Java  vertrokken  was, 
wiaar  hij  weldra  tot  resident  van  Soerakarta  benoemd  werd, 
waagde  de  sultan  in  November  1824  zelfs  eene  poging,  de 
bazetting  evemils  in  1811  te  vetjagen  en  vlugtte,  toen  ook 
dit  mifdukt  was,  naar  de  binnenlanden,  om  daar  de  bevolking 
tegen  het  Nederiandsch  gezag  op  te  zetten.  Daarop  werd  van  Seven- 
hoven in  1825  ten  tweede  male  als  kommissaris  naar  Palembang 
gaeonden  ter  bevrediging  van  dit  weder  geheel  in  vuur  en  vlam 
ataande  rijk ;  weldra  slaagde  hij  er  in ,  den  voortvlugtigen  sultan 
te  bewegen,  zich  op  lijfegenade  over  te  geven,  die,  naarBanda 
verbannen,  daar  zijne  gepleegde  euvddaden  boette,  terwijl  de 
waardigheid  van  sultan  «edert  niet  meer  vervuld  werd,  maar  in 
diens  plaats  een  rijksbestierder  onder  den  titel  van  ferdana 
mantii,  als  amblenaar  geheel  ondergeschikt  aan  den  resident, 
aan  het  hoofd  der  inlaadsche  zaken  in  het  voormalige  rijk  van 
Paleibbang  gesteld  werd  —  eeue  regeling,  die  meer  dan  een 
kwart  eeuw  van  kracht  bleef  en  welks  deugdelijkheid  bleek ,  toen 
in  1852  de  betiekking  van  rijksbestierder  is  ingetrokken,  het- 
geen oumiddelijk  de  aanleiding  werd  tot  herhaalde  en  langdurige 
onlusten  in  de  Palembangsche  Bovenlanden.  Reeds  bij  de  aan- 
vaarding dezer  tweede  zending  naar  Palembang  had  van  Seven- 
hoven Banka  aangedaan ,  waar  juist  de  resident  de  la  Pontaine 
aan  eene  hevige  koortsepidemie  bezweken  was  eU  ook  dé  sekre- 
taiis  ten  gevdge  diereelfde  ziekte  niet  diens  plaats  kon  ver- 
vollen; van  Sevenhoven  nam  toen  tijddtjk  liet  bestuur  dier 
residentie  op  zich  en  ontwierp  als  zoodanig  eene  nieuwe  regeling 
voor  het  beheer  der  tindistrikten ,  waar  de  Chineesche  mijn- 
arbeiders onder  een  zwaren  schuldenlast  gebukt  gingen.  Na  den 
gelukkigen  afloop  zijner  verrigtingen  in  Palembang  begaf  hij 
zich  op  nieuw  naar  Muntok  en  was  juist  voornemens,  tot 
voorbereiding  der  invoering  van  de  inmiddels  door  den  gouver- 
neur-generaal  goedgekeurde  organisatie  der  tindistrikten  eene 
reis  over  het  geheele  eiland  Biuika  te  ondernemen ,  toefei  daar  dè 


56  DE    R0MMIS9ARI8    VAN    SBVENHOVBN 

tijding  aankwam,  dat  een  gevaarlijke  opstand  in  het  gebied 
van  den  sultan  van  Djokjokarta  was  uitgebarsten.  Van  Seven- 
hoVen  beschouwde  het  nu  zijn  pligt,  Banka  terstond  te  ver- 
laten ,  om  in  deze  omstandigheden  weder  zijne  eigenlijke  betrek- 
king als  resident  bij  het  hof  van  Soerakarta  te  aanvaarden.  Door 
dit  besluit  voorkwam  hij  de  wensohen  der  hooge  Indische  rege- 
ring; deze  toch  belastte  hem,  in  stede  van  hem  in  zijne  oude. 
betrekking  te  herstellen ,  tijdelijk  met  het  destijds  zooveel  moeije- 
lijker  bestuur  over  het  oproerige  Djokjo.  Hoezeer  hij  zich  in 
dit  hachelijke  tijdstip  het  in  hem  gestelde  vertrouwen  waardig 
maakte ,  blijkt  daaruit,  dat  de  regering  onmiddelijk  na  den  oorlog 
op  JaVa  hem,  die  intusschen  ten  tweeden  male  Cheribon  be- 
stuurd  had  en  daarna  tot  president  van  den  raad  van  justitie  te 
Batavia  benoemd  was,  nevens  den  raad  van  Indië  Merkus  tot 
kommissaris  tc^r  regeling  der  zoo  zeer  door  den  oorlog  geteis- 
terde Yorstenlanden  benoemde  en  na  de  ontbinding  dier  kom- 
missie hem  nog  eenigen  tijd  als  kommissaris  hare  belangen  bij 
de  hoven  van  Soerakarta  en  Djokjokarta  deed  behartigen.  Bij 
de  instelling  van  de  directie  der  kultures  in  1831  werd  deze  zoo 
belangrijke  betrekking  het  eerst  aan  van  Sevenhoven  toevertrouwd , 
die  een  jaar  later  tot  raad  van  Indië  gekozen  en  ook  bij  de 
invoering  van  het  regeringsreglement  van  1836  als  zoodanig 
herbenoemd  werd.  Echter  bleef  hij  ook  toen  niet  voortdurend 
in  de  hoofdstad  van  Neérlaudsch-Indië ,  van  1833 — 1834  was? 
hij  toch  werkzaam  op  SumatraV  Westkust,  werwaarts  hij  den 
stichter  van  het  kultuurstelsel  vergezelde  en  waar  hij  na  diens 
vertrek  als  kommissaris  achterbleef,  om  met  den  generaal  Riesz 
van  den  Bosch's  plannen  ten  aanzien  van  dit  gewigtig  gouver- 
nement uit  te  voeren.  In  1839  ging  van  Sevenhoven  met  verlof 
naar  het  moederland ,  dat  hij  zeven-eu-dertig  jaren  achtereen  in 
Indië  had  gediend;  reeds  het  volgende  jaar  keerde  hij  terug, 
om  op  nieuw  in  den  raad  van  Indië  zitting  te  nemen,  maar 
overleed  in  Straat  Sunda  den  13den  Maart  1841,  nog  voor- 
dat hij  de^i  vasten  wal  van  Java  bereikt  had.  Een  leven  van 
zulk  een  onafgebroken  werkzaamheid  verdiende  wel,  dat  het 
hier  kortelijk  werd  beschreven.    ' 

Van  Sevenhoven's  onderzoek    naar   den  toestand   op   Billiton 
had    plaats  gedurende  zijne  eerste  zending  naar  Palembang.  In 


«  (Mr.  P.  Mijer)  Kroniek,  Tijdsekrift  voor  N.  /.  4de  jaarg.  I.  bl.  37,  I SO- 
US en  7de  jaarg.  II  bl.  542;  Hünd.  ttm  HM  Inéi,  OenooUehap,  Illobl.  380, 


OVER    DEX    TOÜSTAXP    VAN    Btl.MTOW    TN    1828.  57 

Mei  1828  deed  hij  van  daar  een  niUtap  naar  Baüi via ,  om  mon- 
deling zijne  gevoelens  over  de  zaken  van  dit  rijk  aan  de  hooge 
Indische  r^ring  nit  een  te  zetten,  alvorens  deze  hare  goed- 
keuring schonk  aan  het  voorloopig  door  hein  met  den  sultan 
gesloten  nieuwe  kontrakt.  Toen  van  Sevenhoven  naar  Palembang 
terugkeerde,  om  dit  verdrag  namens  den  gouverneur-generaal 
te  bekrachtigen ,  gelastte  déze  hem  eerst  Billiton  aan  te  doen , 
waarover  men  van  den  resident  van  Banka  de  la  Fontaine  min 
gunstige  rapporten  ontvangen  had  ,  terwijl  de  gespannen  houding 
tusschen  den  Europeeschen  gezagvoerder  en  den  hem  voor  het 
inlandsch  bestuur  toegevoegden  pangeran  dringend  voorziening 
scheen  te  eischen.  Van  Sevenhoven  bevestigde  geheel  deze  on- 
gunstige verwachtingen  in  het  rapport,  dat  hij  over  den  stand 
van  zaken  op  Billiton  aan  den  gouverneur-generaal  uitbragt. 

Dit  belangrijke  stuk  werd  benevens  andere  handschriften  ver- 
leden jaar  door  mij  voor  rekening  van  het  Instituut  aangekocht 
op  de  publieke  verkooping  der  door  den  hoogleeraar  G.  Lauts 
nagelaten  boekeu  en  pa])ieren.  Behoudens  enkele  veranderingen 
in  stijl  en  spelling  wordt  dit  rapport  hier  thans  in  zijn  geheel 
openbaar  gemankt.  Al  is  toch  sedert  1823  de  toestand  vau 
Billiton  aanmerkelijk  veranderd,  vooral  na  de  ontginning  der 
tinmij nen,  voor  de  geschiedenis  behoudt  dit  stuk  steeds  zijne 
waarde.  Bovendien  bevat  deze  memorie  van  een  hoofdambtenaar , 
zooals  van  Sevenhoven ,  meDigen  praktischen  wenk ,  die  nu  of 
later  van  nut  kan  zijn ,  wanneer  eenig  gewest  in  den  Archipel, 
waar  het  Europeesch  gezag  tot  dusver  weinig  of  geen  invloed 
uitoefende,  voor  het  eerst  onder  regtstreeksch  beheer  gebragt 
wordt.  Het  oordeel,  dat  van  Sevenhoven  velt  over  de  personen , 
die  bij  de  inl)ezitneming  van  Billiton  eene  rol  speelden ,  is  streng 
en  scherp;  daar  zij  echter  alle  sedert  lang  van  het  wereldtoo- 
neel  zijn  afgetreden,  bestaat  er  geen  bezwaar ,  dit  oordeel  thans 
belend  te  maken.  Over  gebeurtenissen,  zoo  lang  geleden,  dat 
zij  geheel  en  al  tot  het  gebied  der  geschiedenis  behooren ,  moet 
het  oordeel  van  tijdgenooten  onveranderd  gehoord  worden.  Te 
dien  aanzien  geldt  het  schoone  woord  van  Schiller:  Die  Welt- 
qeêchiohie  is  f  da^    Welig  erichi. 

Bij  van  Sevenhovens  rapport  belioorden  drie  bijlagen : 

lo.  eeüe  zeilaanwijzing   voor    het    aandoen    van    Billiton    en 

het    ankeren    op    de    reede   voor  den  mond  der  rivier  Tjoeroe- 

tjoep,    den    8sten    Augustus    1823  opgemaakt    door  J.  Stolze, 

eersten    luitenant   der   koloniale  marine,  destijds  belast  met  de 


58  DE    KOMMtAAAfttS   VAK    SITEHHOITEN 

opname  vau  Billiton  en  uaar  wien  nog  heden  de  oostelijkste  steikt 
tnsfichen  Banka  en  Billiton  genoemd  wordt.  >  Daar  het  vaiir- 
water  om  dit  eiland  thans  door  latere  opnamen  naanwk^iriger 
bekend  is,  was  het  overbodig,  dit  stuk  na  nog  te  doen  drukken. 

2o.  eene  kaart  van  Billiton ,  die  zich  niet  bevond  in  het  door 
het  Instituut  aangekochte  haudsdirift  en  waarschijnlijk  door  Stolze 
of  Lamotte  vervaardigd  was.  Het  ontbreken  daarvan  is  minder 
te  bejammeren,  dewijl  Melvills  AÜas  van  Nederlandsch-Indië 
eene  uitvoerige  kaart  van  dit  eiland  bevat,  waarbij  gebruik 
gemaakt  is  zoowel  van  de  geologische  onderzoekingen  van  Aai 
mijn-ingenieur  de  Groot ,  als  van  de  hydrographisehe  opnamen  Tan 
Stolze  en  die,  welke  in  de  jaren  1851 — 1854  door  de  zeeofficieren 
Modderman,    Huyssen   van    Kattendijke  en  Moeth  zijn  verrigt 

3o.  een  schrijven  van  van  Sevenhoven  aan  den  resident  van 
Banka,  gedateerd  Muntok,  6  Augustus  1823,  waarin  grooten- 
deels dezelfde  onderwer{)en  behandeld  worden  als  in  het  rapport. 
Ook  deze  bijlage  is  hier  niet  opgenomen,  terwijl  omtrent  enkele 
bijzonderheden ,  waarover  deze  brief  uitvoeriger  uitweidt  en  waar- 
naar van  Sevenhoven  in  zijne  memorie  verwijst,  het  noodde 
gezegd  is  in  de  door  mij  daarbij  gevoegde  noten.  Overigene 
strekken  die  aanteekeuingen,  om  den  inhoud  van  dit  stuk  nader 
toe  te  lichten,  uit  hetgeen  ons  van  elders  bekend  was. 

Tot  besluit  desoer  inleiding  moet  nog  vermeld  worden,  in 
hoever  de  regering  van  Neerlandsch-Indië  gevolg  gaf,  aan  het- 
geen van  Sevenhoven  aan  het  einde  van  zijn  rapport  voor  de 
verdere  ontwikkeling  van  Billiton  noodig  keurde.  Tn  weerwil 
van  verschillende  nasporingen  is  het  mij  niet  mogelijk ,  die  vraag 
in  elk  opzigt  bevredigend  te  beantwoorden.  Wel  blijkt  het  mij, 
dat  overeenkomstig  van  Seveuhovens  voorstel  BierschiU  tót 
assistent-resident  over  Billiton  benoemd  en  het  fort  naar  het 
door  hem   aanbevolon   oord  aan  den  mond  der  rivier  Tjoeroet- 


}  Onder  de  redenen,  waarom  men  in  de  dagen  dt*r  Compagnie  toe 
weinig  belang  in  Billiton  stelde,  behoort  ook  deze,  dat  de  groote  vaart 
destyds  op  grooten  afstand  van  dit  eiland  bleef.  Van  Batavia  naar  Straat 
Malaklca  voer  men  toch  steeds  tusschen  Sumatra  en  Banka  door,  terwijl 
de  naar  Pontianak  en  verder  noordwaarts  bestemde  schepen  Billiton  ver 
westelijk  lieten  liggen.  Eerst  in  het  laatst  der  vorige  eeuw  werden  de 
straten  tusschen  Banka  en  Billiton  meer  algemeen  bekend  door  Engelsche 
Ghinavaarders ,  wier  namen  steeds  in  die  der  Macclesfield-  en  Clement- 
straten  voortleven.  Zie  over  deze  opnamen  der  Engelschen  A.  Dalrymple . 
Memoiri  and  charti  of  the  EaaUrn  Ptutageê^  van  Welk  werk  de  Koninklijke 
Bibliotheek  een  exemplaar  bezit. 


OVBB    DB\    TOESTAND    VAN    BILLITON    IN    1828.  59 

joep  verplaatst  is;  ook  verrees  spoedig  nabij  het  fort  een  kampong 
van  vreemde  handelaars,  Tandjong  Pandang,  nog  steeds  de 
hoofdplaats  van  het  eiland  en  de  zetel  van  het  bestuur,  maar 
van  Sevenhovens  echt  vrijzinnige  inzigten  tot  aanmoediging  van 
den  handel  werden  daarentegen  niet  opgevolgd.  Wel  verre 
toch  dat  die  handel  van  ftUe  r^en  bleef  vrijgesteld,  werd 
Billiton  weldra  geheel  voor  den  algemeenen  handel  gesloten. 
Dit  was  tmssehieü  alleen  het  gevolg  van  de  oprigting  der 
handelmaatschappij  en  vau  de  wijze,  waarop  in  1825  het 
tarief  voor  Neerlandsch-Indië  werd  vastgesteld  met  dè  duidelijke 
bedoeling,  zoo  min  mogelijk  te  beantwoorden  aan  de  liberale 
concessies,  die  men  Engeland  bij  het  tractaat  van  1824  had 
moeten  verleenen.  Maar  ook  al  ware  destijds  op  het  gebied  der 
handelswetgeving  niet  zulk  een  bekrompen  geest  de  heerscheude 
geweest,  had  men  de  vaart  op  Bilb'tou  aan  andere  dan  inland- 
sche  vaartuigen  moeten  verbieden,  zoodra  de  Indische  regering 
-  geheel  op  hare  vroegere  plannen  tot  ontwikkeling  van  dit  eiland 
terugkwam,  daar  het  Europeesch  be^^tuur  introk  en  het  beheer 
voortaan  uitsluitend  overliet  aan  den  Dipati,  die  tot  bescher- 
ming  der  Nederlandsche  vlag  slechts  kon  rekenen  op  een  gar- 
nizoen van  een  Europeesch  korporaal  en  twaalf  Javaan  sche  sol- 
daten. Het  juiste  tijdstip,  waarop  die  gewigtige  veinndering 
plaats  greep,  kan  ik  niet  opgeven,  maar  ik  gis  dat  dit  in  het 
tijdvak  der  groote  bezuinigingen  onder  du  Bus  geschied  is. 
Deze  intrekking  van  het  Europeesch  bestuur  was  ook  waarschijn- 
lijk de  oorzaak,  dat  de  in  Februari  1827  door  den  resident 
van  Banka,  Haase,  aan  den  kapitein  der  Chineezen  teMuntok 
verleende  concessie  tot  het  ontginnen  van  tinmijnen  op  Billiton 
nimmer  ten  uitvoer  is  gelegd;  hoe  toch  zoude  deze  industrieel 
de  tot  het  oprigten  van  zulk  eene  onderneming  vereischte  kosten 
durven  wagen  in  een  gewest,  waar  zoo  goed  als  geen  geregeld 
beheer  bestond. 

Eerst  in  1852,  toen  de  mijnen  van  Billiton  door  de  parti- 
kaliere  nijverheid  geopend  zijn  en  dit  eiland  tevens  tot  eene 
op  zich  zelf  staande  assistent-residentie  verheven  is ,  was  het  oogen- 
blik  daar,  waarop  het  spoedig  tot  ontwikkeling  en  bloei  zou 
gebragt  worden.  De  sedert  verkregen  ondervinding  heeft  zonne- 
klaar bewezen,  dat  van  Se  venhoven  daarvan  reeds  in  1828 
niet  ten  onregte  zulke  schoone  verwachtingen  koesterde. 

ROBIDÉ    VAN    DfiK   Aa.  «^ 


RAPPORT  OVKR  HET  EILAND  BTLLITON 


DOOR 


J.    I.    VAN    6EVËNH0VBN. 


Bij  besluit  van  Z.  Exc.  deu  Gouverneur-Generaal  in  rade  van 
24  Julij  1821,  no.  1,  was  bepaald,  dat  het  eiland  Billiton  in 
bezit  zoude  worden  genomen  tot  bevestiging  der  souvereini- 
teitsregten,  aan  Z.  M.  den  Koning  bij  de  Loudensche  con- 
ventie van  18  Augustus  1814  afgestaan,  en  tot  beteugeling  der 
zeeroovgrijen ,  die  van  daaruit  werden  gepleegd.  Deze  inbezitneming 
geschiedde  met  goed  gevolg,  een  etablissement  werd  opgerigt 
en  daarover  een  civiel  en  militair  kommandant  benoemd,  onder- 
geschikt aan  den  resident  van  Banka.  Daar  de  rapporten  van 
Billiton  geen  licht  genoeg  over  deu  waren  stand  van  zaken 
gaven,  behaagde  het  den  (lOUvenieur-Generaal ,  mij  tegelasten, 
dat  ik,  alvorens  naar  Palembang  terug  te  keeren^  het  eiland 
zoude  bezoeken ,  nadat  ik  den  toestand  aldaar  had  leeren  kennen, 
den  ei  vielen  en  militairen  kommandant  de  noodige  inlichtingen 
zoude  geven  en  verder  na  overleg  met  den  kolonel  eii  resident 
van  Banka  »  zoodanige  bepalingen  zoude  maken,  als  dienstig 
werden  geacht,  om  de  belangen  van  het  gouvernement  te  be- 
vorderen. 

Ingevolge  dezen  last  begaf  ik  mij  op  Donderdag  den  lO^cn  Jnlij 
1828  aan  boord  van  het  partikuliere  schip  Ennore  Tratuit^ 
varende  onder  Nederlaudsche  vlag  en  gevoerd  door  den  schipper 
W.  Lindesay.  In  mijn  gevolg  bevonden  zich  de  ambtenaren  M. 


I  Alfred  Désiré  Grégoiie  de  la  Fontaine,  chef  van  den  staf  der  expeditie 
naar  Palembang  in  18^21  ^  werd  in  hetzelfde  jaar  tot  resident  vun  Banka 
benoemd,  welke  betrekking  hij  tot  zijn  overlijden  in  18^5  bekleedde 


KAPPORT    ÜVKR    HKT    BII.AM)    BII.I.ITON.  61 

Fnncis  en    A.    Spniit,    beuevens    de    Palembangsche    Pangeran 
Adipati    Njeira   de    Ningrat   en    vier   radeens.    Het    schip    was 
bevracht  met  provisiën,  geld  eu  geschut  voor  Billiton.  Des  avonds 
te  zes  uur   verlieten  wij   de  reede  vau  Batavia,  en  zeilden  inet 
een  matige  koelte^  nu  en  dan  afgewisseld  door  buijen ,  langzaam 
voort.  Maandag  den  14den  Julij  verkenden  wij  in  den  namiddag 
het  Shoalwaterisle  of  Ondiepwatereilaud ,  dat  wij  met  een  feilen 
stroom ,    die   om    de   oost   liep ,    passeerden ;   het  lood  wees  een 
ongelijke  diepte    van  15  tot  7  vadem  aan.  Den  volgenden   dag 
voeren  wij  door  Straat  Macclesfield.  Men  kan  zich   geen  aange- 
namer   gezigt    op    zee   voorstellen,    dan    deze    straat    oplevert, 
vooral,    als   men   zulk  helder  en  goed   weder  treft,  als  wij  ge- 
noten ;  men  zeilt  als  het  ware  in  eeue  gioote  kom ,  die  omringd 
i»  vau    kleine    en    groote    eilanden,  wier  verschillende  vormen 
benevens    hunne   berg-   of  heuvelachtige  oppervlakte  de  fraaiste 
figaien   vertooneu    en,    daar   men    zeer   nabij    de  meeste  vaart, 
gedurig  nieuwe  gezigten  opleveren.  Deze  verrassingen  vergoedden 
mij  het   onaangename   en    ongeruste    vau    het  scheepsleven.  In 
den  namiddag   ontdekten  wij    behalve    eenige  kleine  vaartuigen 
een  schip,    dat   ten  anker  lag;  kort  daarna  kwam  de  luitenant 
der  koloniale  marine  Verveer  bij  ons  aan  boord,  die  ons  berigtte, 
dat  het  schip   de   korvet   Kot*rier   was.    Ik   zond  derwaarts  de 
depêches  voor  den  komraandant  den   1"  luitenant  Stolze  en  wij 
zeilden   verder,    van    zins  bij  de  korvet  te  ankeren.  Intusschen 
^  de   heer    Verveer  den  last  gekregen,  zijne  commissie,  het 
opnemen  der  kust  te  vervolgen,  waartoe  hij  een  kauonneerboot 
«n  eenige  kleine  vaartuigen  bezigde.  Daar  de  wind  hard  opstak 
CU  de  lucht  betrok,   was  het  niet  mogelijk,  in  de  nabijheid  der 
korvet  te  komen ;  wij  werden  door  wind  en  stroom  geheel  uit  den 
Jtoera  gedreven ,  zoodat  het  schip  voortzeilde ,  niet  zonder  gevaar 
van  op  de  klippen  testooten.  Den  16<l^"  Julij  zagen  wij  bij  het 
■inbreken    van    den  dag,  dat  wij  de  korvet  ver    voorbij   waren 
^  aan   alle   kanten,  tusschen    klippen   lagen.    Door   het  gemis 
fiener  goede  kaart  van  dit  gevaarlijke  vaarwater  stootten  wij  op 
^n  klip;   gelukkig  waaide  het  niet  hard,  en  kwamen  wij  door 
liet  goed   beleid   van  onzen   schipper  weder  vlot,  hetgeen  een 
S^t  geluk  was,  omdat  kort.  daarna   een    zware  bui  ons  schip 
teisterde.    Nadat   wij    die   ontkomen   waren,    vond    de  schipper 
het  raadzaam,  te  ankeren,  dewijl  dit  vaarwater  als  met  klippen 
bezaaid   is.   Zoo  waren    wij   den    17<Jen    Julij,    bijna    vijf  uur 
uit  den  wal    van  Billiton,  op   de  plaats  onzer  bestemming.  Ik 


6i  RAPPORT    OVJMl    H«T    JtlLAND    BtLUTOK. 

7<<md  toen  den  ambtenaar Francis  aan  land,  om  den  civieien  en 
militairen  kommandant  mijne  aankomst  te  berigten. 

Vrijdag  den  18den  Julij  kwamen  bij  mij  aan  boord  de 
Panembahau  Sarief  Mohamed,  de  inlandsche  majoor  Tompel, 
Pangeran  Said  Aki!  en  Pftngerau  Soera  di  Laga.  Te  9  uur 
des  voormiddag»  vertrok  ik  met  hen  van  boord  en  stapte  te 
twee  uur  aan  land  aan  den  mond  der  rivier  Tjoeroetjoep.  Hier 
bezigtigde  ik  deze  schoone  situatie,  een  goede  gelegenheid  voor 
eeo  etablissement,  waarvan  ik  hieronder  eene  opgave  zal  doen, 
terwijl  ik  ook  nog  den  bemchten  zeeroover  Radeen  Alie,  met 
zijne  familie  en  eenige  onderhoorigen  ontmoette.  Na  een  ntir 
toevens  roeide  ik  de  Tjoeroetjoep  verder  op  en  werd  aangenaam 
verrast  door  deze  fraaije  rivier.  Het  scheen  mij ,  alsof  ik  aan  alle 
kanten  in  spiegels  zag,  en  dat  alles  zich  op  het  verrukkelijkst 
terugkaatste  en  een  helder  groen  vertoonde,  waarin  ik  als  be- 
sloten scheen,  terwijl  evenwel  liet  schuitje  voortging.  Eindelijk 
ontdekte  ik  dat  het  kristalhelder  water  deze  misleiding  te  weeg 
bragt;  de  gcheele  rivier  was  een  spiegel,  waarin  de  boomen  en 
planten  der  beide  oevers  zoodanig  teruggekaatst  werden,  dat  zij 
geheel  groen  geleek,  terwijl  eerst  bij  eene  naanwkeurige 
beschouwing  de  afzonderlijke  voorwerpen  zich  afscheidden.  Naar- 
mate de  zon  daalde ,  werd  de  schaduw  langer  en  bragt  de 
zeldzaamste  beelden  op  het  water  te  voorschijn.  Eindelijk  be- 
reikte ik  eerst  des  avonds  te  zes  uur ,  nadat  ik  acht  uur  in  een 
klein  scheepje  had  doorgebragt,  Tandjoug  Semba,  het  verblijf 
van  den  kommandant,  die  mij  met  blijdschap  ontving. 

Hiermede  breek  ik  dit  dagverhaal  af  en  zal,  hetgeen  ver- 
der in  dit  rapport  moet  worden  behandeld,  in  deze  orde 
bespreken : 

lo.  den  staat,  waarin  ik  de  zaken  op  Billiton  heb  gevonden; 

2o.  de  gesteldheid  van  het  eiland,  zijne  voortbrengselen  en 
bewoners ; 

80.  mijne  verrigtingen  op  Billiton  en  mijne  voorstellen  aan 
den  kolonel  en  resident  van  Banka,  omtrent  hetgeen  naar  mijn 
inzien  noodzakelijk  moet  worden  gedaan; 

40.  de  maatregelen ,  die  volgens  mijne  geringe  kennis  ten  aanzien 
van  Billiton  moeten  genomen  worden  om  het  op  de  minst 
kostbare  wijze  dienstbaar  te  maken  aan  de  belangen  van  het 
N^erlandsche  gouvernement 


ÜAPPOttT   OViR   HRT    BIUKn    BfLMtOM.  6.1 

AlTorens  tot  het  eerste  punt  over  te  gaan,  acht  ik  hetnoodig, 
iete  te  zeggen  over  de  karakters  der  personen,  die  iB  de  behan- 
dding  der  zaken  te  Billiton  eeu  hoofdrol  hebben  ^speeld,  op- 
dat men  te  beter  versta,  hoe  het  mogelijk  was,  dat  de  zaken 
daar  in  zulk  een  verwarden  toestand  zijn  gekomen,  als  ik  dien 
gevonden  heb. 

De  eerste  persoon ,  die  hier  in  aanmerking  komt ,  is  de  civiele 
e»  militaire  kommandant.  Het  is  inderdaad  moeijelijk  eene 
juiste  beschrijving  van  zijn  karakter  te  geven,  omdat  braafheid 
met  onverstand  en  laatdunkenheid  met  goeden  wil  zich  bij 
afwisseling  in  zijne  handelingen  vertoouen.  Nimmer  ontmoette 
ik  iemand,  die  zooveel  verbeelding  van  zijne  talenten  had  als 
onze  kommandant.  Hij  meent  dat  alles,  wat  in  zijne  gedachten 
komt,  en  dat  alles,  wat  hij  gedaan  heeft,  het  verstandigste  en 
het  beste  is,  wat  ooit  een  mensch  zou  kunnen  denken  of  ver- 
rigten;  ook  houdt  hij  zich  voor  een  bekwaam  officier  der  genie , 
en  doorkneed  in  alle  vakken  van  administratie,  p<^cie,  bestuur 
enz. ,  enz.  Vooral  beweert  hij ,  dat  hij  met  inlanders  kan  om- 
gaan ,  dat  hij  hunne  taal ,  zeden  en  gewoonten  kent ,  dat  hij  de 
Nederdnitsehe  taal  volkomen  magtig  is,  hoezeer  het  t^ndeel 
uit  alles  blijkt.  Aan  dezen  zotten  eigenwaan  wijt  ik  alleen  al 
de  v^keerdheden ,  die  hii  gedaan  heeft;.  Dezen  eigenwaan  heeft 
hij  verkregen  door  zijne  onbeperkte  eerzucht,  dewijl  hij  zich 
onophoudelijk  geoefend  heeft  in  vakken  van  wetenschap,  waar- 
voor zijn  natuurlijk  verstand  geen  vatbaarheid  bezat,  daarvan 
een  en  ander  zeer  oppervlakkig  weet  en  nu  meent,  dat  hij  alles 
kent  en  *  van  alle  zaken  boven  anderen  verstand  heeft.  Hij  is 
inderdaad  te  bekl^en ;  men  gevoelt  innig  medelijden  met  iemand , 
die  aoo  veel  inspanning  doet,  om  te  leeren,  en  daarbij  het 
b^erkste  verstand  heeft,  dat  men  zich  kan  voorstellen.  Ik  ben 
meermalen  op  de  gedachte  gekomen,  of  zijne  overgroote  zucht, 
om  meer  te  zijn  dan  zijne  intellectuele  vermogens  gedoogen ,  niet 
zijn  verstand  gekrenkt  heeft.  Althans  ik  heb  verschillmide  zijner  * 
vetklaringen  niet  anders  kunnen  uitleggen.  Maar  nog  meer  be- 
klagen wij  dezen  man ,  als  wij  zien ,  hoe  hij  met  het  ernstigste 
verlangd  om  nuttig  te  zijn  voor  de  taak ,  die  hem  is  opgedragen , 
da  grootste  verkeerdheden  begaat,  terwijl  deze  verkeerdheden 
alleeu  geschied  zijn ,  omdat  zijn  eigenzinnigheid  niet  toeliet ,  den 
laad  van  anderen  in  te  winnen  of  te  volgra  en  omdat  hij  aUeen 
da  mau  wil  zijn,  die  alles  doet  en  alles  doen  kan,  en  zich 
verbeeldt  dat   hij  minder   eer   /al  iuoogsteu,    wanneer    anderen 


64    •  RAPPORT   OVKR    HKT    EILAND    BLLLITON. 

iets  doeu,  zelfs  zij,  die  hem  tot  hulp  zijn  toegevoegd.  Hieraau 
en  aan  zijn  streven ,  om  's  lauds  beLiug  te  behartigen ,  moet  men 
het  toeschrijven,  /lat  hij  niet  alleen  in  persoon  de  geldkas  be- 
handelt .  en  van  gemeene  inlanders  den  verkoopprijs  voor  een 
halven  pikol  rijst  of  zout  ontvangt,  inaar  zelfs  uit  de  magazijnen 
de  kleinste  verstrekkingen  doet  en  evenals  een  winkelier  met 
de  koopers  over  het  gewigt  twist ,  t^^rwijl  hij ,  door  al  zijn  tijd 
aan  zulke  niets  beduidende  verrigtingen  te  verkwisten,  zijn  ad^ 
niinistratie  in  deerlijke  verwarring  bragt.  Tn  een  woord,  ik  be- 
schouw hem  als  een  man  ten  ee.nemale  ongeschikt  voor  zijn  post, 
niet  omdat  hij  geen  braafheid  en  ijver  genoeg  zoude  bezit- 
ten, maar  omdat  hij  hoegenaamd  niet  in  staat  is,  op  zich 
zelf  te  staan  en  te  handelen.  Aan  alle  kanten  heeft  men 
hem  misleid  en  zijn  gering  doorzigt,  zijne  verbeelding  van  zich 
zelf,  zijne  zucht  om  te  voldoen  en  eer  te  behalen,  tiebben  hem 
telkens  doen  struikelen,  fiij  het  niiiiste  uitzigt,  dat  men  hem 
gaf,  zag  hij  dadelijk  de  zaak  reeds  tot  stand  gebragt.  Zoo  meende 
hij  bij  voorbeeld  het  gouvernement  een  schat  aan  te  brengen 
uit  de  tin-  en  goudmijnen  van  Billiton;  hij  beschouwde  zich 
als  de  eenige  man,  die  deze  bronnen  had  kunnen  ontdekken, 
en  is  reeds  gelukkig  in  den  roem ,  dien  hij  daardoor  zal  ver- 
werven, terwijl  de  goede  man  met  geen  mogelijkheid  de 
middelen  kan  verkrijgen,  om  eene  noemenswaardige  hoeveelheid 
dezer  metalen  te  produceren,  en  het  goud  altlians  nog  lang  in 
den  schoot  der  aarde  zal  blijven  nisten,  voordat  men  de  enorme 
kosten  zal  wagen,  die  tot  het  zoeken  vereischt  worden. 

De  tweede  2)ersoon  te  Billiton  is  de  Pauembahan  Satief  Mo- 
hamed.  Hij  is  een  Palembangsche  prins,  die  vele  belangrijke 
commissiën  voor  de  vorsten  van  Palembang  heeft  volbragt  eu 
die  behalve  zijn  fijn  natuurlijk  oordeel  veel  kennis  bezit.  Even 
ongeschikt  als  de  civiele  en  militaire  koramandant  is,  even  ge- 
schikt was  hij,  om  Billiton  onder  het  Nederlandsch  gezag  te 
brengen,  zonder  eenig  geweld  te  gebruiken,  maar  op  eene  ver- 
standige inlandsche  wijs.  Zoo  hij  met  een  ander  had  te  doen 
gehad,  zoude  hij  zeker  de  iuzigten  van  het  gouvernement  hebben 
volbragt.  Hoe  volkomen  ik  hem  ook  beschouw  ten  opzigte  vau 
zijne  ondervinding  en  vernuft,  evenzeer  vol  gebreken  is  zijn  hart. 
Evenals  de  meeste  Palembangsche  grooten  is  hij  Irotsch ,  verwaand, 
hoogmoedig  en  zeer  gesteld  op  eer  en  eerbewijzen.  Te  veel  ge- 
prezen en  vertrouwd,  heeft  hij  daarvan ,  /ooals  alle  Palembangsche 
zullen  doen,  misbruik  gemnakt   en  was  dus   alleronaangenaamst 


BAPPOttX    OVEE   HET    EILAND    BILLITON.  65 

Algemeen  is  mij  opgegeven,  dat  hij,  hoezeer  hij  veel  geld 
gewonnen  heeft,  dit  weder  heeft  uitgegeven  aan  armen 
van  zijne  familie  en  aan  anderen,  die  zijn  gevolg  of  aanhang 
wilden  uitmaken.  Nu  is  het  gemakkelijk  te  begrijpen , 
dat  twee  karakters,  zooals  die  van  den  kommandant  en  deu 
Panembahan ,  beiden  even  jaloersch  op  eer  en  aanzien ,  niet  met 
elkander  konden  harmonieeren,  hetgeen  de  nadeeligste  gevolgen 
heeft  gehad. 

De  derde  persoon  is  zeker  inlandsch  kind  Wetering  Buis   '  , 
die  als  klerk  te  Muntok  tot  niets  anders  kon  worden  gebruikt, 
dan    tot    het   invullen    van    passen    voor    reizigers.   Deze   heeft 
ai    de   gebreken   eigen   aan   inlaudsche    kinderen.  Hij  is  hoogst 
nederig  tegen  den  kommandant ,  vleit  hem  en  heeft  door  allerlei 
verzinselen   tegen    den   Panembahan   zijn   vertrouwen  gewonnen 
en   de  oneenigheid,   die   tusschen   deze   twee   bestaat,  meer  en 
meer   vergroot.    Hij   is   trotsch   tegen   de  inlanders  en  leeft  als 
*  een   groot  heer ;  hij  is  te  dom ,  om  de  oogmerken  van  het  gou- 
vernement met  Billiton  te  kunnen  begrijpen  en  heeft  aan  hoofden 
en   ingezetenen   gedachten   omtrent  deze   oogmerken  ingeprent, 
die  den  nadeeligsten  indruk  hebben  gemaakt.  Hij  kan  den  kom- 
mandant in    niets   dienen,   want  hoewel  hij  zeer  goed  Maleisch 
yerstaat ,  kent  hij  te  weinig  Hollandsch ,  om  den  kommandant , 
die  dit  ook  maar  half  verstaat,  over  te  brengen  wat  hem  gezegd' 
wordt.    Bij    het   verdriet,    dat   ik    te    Billiton   had,   moest  ik 
meermalen   lagchen,    als   ik    onzen   kommandant,   die  volstrekt 
niet   wil,  dat  Wetering  Buis  Maleisch  tegen  hem  spreekt,  met 
dezen  een  Hollandsch  gesprek  hoorde  voeren ,  waarin  zij  elkander 
met  verstonden  en  als  ik  hen  dan  soms  teiegt  hielp ,  was  onze 
kommandant  in  het  geheel  niet  in  zijn  humeur,  dat  ik  twijfelde 
aan  zijn  volkomen  kennis  onzer  taal.   Hierbij  kan  ik  nog  mede- 
deelen,  als  eene  bijdrage,  hoe  moeilijk  de  kommandant  zich  de 
zaken   maakt ,   dat  hij   alles   eerst  in   het   Fransch    en   daarna 
met  behillp  van  een  woordenboek  in  het  Hollandsch  schrijft.  Ik 
heb  hem  aangetoond,  dat  hij  geheel  iets  anders  had  temeergesteld 
dan  hetgeen    hij ,   zooals   mij    uit   de   zaak   bleek ,   had   willen 
zeggen  en  heb  hem  geraden,  dat  hij  zijn  luitenant  van  Catten- 
burj,    een    jong    en    fatsoenlijk    oflBcier,    die   gaarne    in    dit 


'  Waarschijnlijk  Willem  van  de  Wetering  Buys,  die  benevens  eenige 
iniandsche  vrouwen  in  1811  aan  den  moord  der  Nederlandsclie  bezetting 
te  Palembang  ontsnapte.  Zie  .1.  C  Baud,  Pa/embanp  in  1811  en  1812» 
^i^<V»»,  D.  I,  bl  15. 


66  BAPPOBT   OVEE   HET    EILAND   BII.IJTON. 

a^l^egen  verblijf  iets  te  doen  zoude  hebben,  op  zoude  diagen, 
zijn  brieven  en  rapporten  in  het  Hollandsch  te  vertalen ,  maar 
hij  zeide ,  dat  hij  beter  Hollandsch  verstond  dan  deze.  Hiertegen 
viel  dus  niet  te  redeneren;  vooral  niet,  daar  ik  hem  altijd  ver- 
zocht ,  om  met  mij  Fransch  te  spreken ,  omdat  ik  hem  anders 
volstrekt  niet  begrijpen  kon.  Men  zal  uit  dit  weinige  ontwaren , 
dat  Wetering  Bnis  meer  nadeelig  dan  nuttig  te  Billiton  is. 

De  vierde  persoon  is  de  inlandsche  majoor  Tompel,  een  oud 
man ,  die  indertijd  verscheiden  commissiën  voor  het  gouver- 
nement goed  heeft  uitgevoerd  en  ioeia  van  nut  is  geweest,  maar 
die  oud  is  geworden  en  nu  in  den  verwarden  toestand  van 
Billiton  op  zijne  wijze  eene  rol  speelt.  Onzeker,  wat  er  van  den 
Panembahan  zal  worden,  maakt  hij  zoowel  dezen  als  den  kom- 
mandant  komplimenten  en  tracht  altijd  bij  beiden  de  goede  man 
te  zijn,  om  in  het  eind  niets  te  verliezen.  Zelf  wenscht  hij 
echter  het  meeste  gezag. 

De  vijfde  persoon  is  de  Dipati  van  het  eiland  Billiton ,  * 
die  bijzonder  de  aandacht  verdient.  Hij  is  een  man  van  21  of 
2b  jaar,  de  zoon  van  den  voormaligen  Dipati,  die  volgens, 
bekomen  informatie  gedurende  het  Engelsch  bestuur  te  Banka 
door  Biadja  Akil  op  eene  verradelijke  wijze  zoude  zijn  ver- 
moord. De  Dipati  wordt  gehouden  voor  het  hoofd  van  Billiton 
(hieronder  zal  men  zien,  hoe  men  dit  moet  verstaan).  Toen  de 
Panembahan  het  eiland  in  bezit  nam,  nam  hij  dit  hoofd,  die 
zijn  vader  niet  wettig  was  opgevolgd,  als  zoon  aan,  en  gaf 
hem  den  titel  van  zijn  vader.  Dezen  Dipati  mag  men  veilig  een 
der  slimste  inlanders  noemen,  maar  daarbij  behebt  met  alle 
ondeugden;  gemakkelijk,  trotsch,  ovei^geven  aan  het  spel  en  . 
de  vrouwen,  verkwist  hij  zijn  tijd  door  van  het  eene  inlandisch 
vermaak  tot  het  andere  over  te  gaan,  terwijl  hem  niets  te 
heilig  is,  om  aan  deze  levenswijze  voedsel  te  geven.  Toen  de 
Panembahan  hem  tot  Dipati  verheven  had  en  van  hem  onder* 
geschiktheid  en  orde  in  zijne  handelingen  verlangde,  was 
hem  dit  lastig  en  onaangenaam.  Spoedig  zag  zijn  slimheid, 
hoe  het  tusschen  den  kommandant  en  den  Panembahan  stond. 
Nu  vleide  hij  den  eerste  en  onttrok  zich  aan  den  laatste; 
hij  misleidde  onzen  kommandant  op  de  schandelijkste  manier, 
die,  niet  opgewassen  tegen  zijn  listen,  meende,  als  hij  naet 
het  hoofd  van  Billiton  wel  was,  den  Panembahan  te  kunnen 
ontberen.  In  zijn  eigenwaan  verbeeldde  hij  zich,  door  zijn 
behandeling   eu  beleid  de  genegenheid  van  het  hoofd  gewonnen . 


I 
EAPPOBT    OV£ft   HET   BILAND   filLLlTON.  67 

te  hebben,  en  in  de  gedachte,  daardoor  zeer 'bevorderlijk  te 
zijn  aan  zijnen  last,  sloeg  hij  de  waarschuwingen  van  den 
Panembahan  in  den  wind  en  heeft  hij  zich  door  dezen  slimiiien 
en  slechten  Dipati  laten  bedriegen. 

Eindelijk  bevinden  zich  nog  te  Billiton  Pangeran  Said 
Aki],  Badeen  Tonko  Tahat  '  en  andere  grooten  van  Linga  en 
Trengano  met  huu  gevolg,  die  bij  den  Panembahan  behooren 
en  allen  nut  zouden  hebben  moeten  bewijzen  aan  de  oog- 
merken van  het  gouvernement,  maar  die,  zooals  dit  aan 
inlanders  eigen  is,  de  verwarde  huishouding  van  den  komman- 
dant  ziende,  elk  op  zijne  wijze,  daarvan  voordeel  trachten  te 
trekken.  Sommigen  van  hen  doen  zich  voor,  alsof  zij  spionnen 
zijn  van  den  Panembahan,  anderen  van  den  Dipati  en  elk 
brengt  zulke  berigten  aan  den  kommandant,  als  hij  meent,  dat 
aan  zijn  eigen  zaak  of  aan  die,  welke  hij  dient,  nuttig  is. 
Onze  kommandant  verkrijgt  dus  allerlei  berigten,  die  hem 
van  de  eeue  gedachte  tot  de  andere  brengen;  nu  eens  vreest 
hij ,  dat  men  hem  zal  afloopen ,  dan  weder  ontvangt  hii  goede 
beri^n  over  de  Billitonneezen ,  zoodat  de  verwarring,  waarin 
hij  dikwijls  gebragt  wordt,  hem,  die  niemand  raadpleegt,  het 
hoofd  doet  duizelen.  Om  zich  van  spionnen  te  bedienen  tegen  . 
Kolke  kerels,  als  den  kommandant  omringen,  moet  men  eene 
buitengewone  schranderheid  bezitten  en  het  is  slechts  weinigen 
gegeven,  nut  van  spionnen  te  trekken  en  voor  te  komen,  dat  zij 
on»  zelve  bespionneeren  en  bedriegen.  Mij  voorstellende,  welke 
angstige  uren  deze  slinune  kerels  den  kommandant  veroorzaakt 
hebben,  heb  ik  alles  gedaan,  wat  ik  kon,  om  hem  te  be- 
wegen, toch  geen  spionnen  te  gebruiken,  doch  toen  hij  mij 
betuigde,  dat  men  zonder  spionnen  niet  kon  regeren,  heb 
ik  hem  bijna  gebeden,  zich  toch  te  ontdoen  van  deze  ellen- 
digen,  die  zijn  toestand  zoo  zeer  onaangenaam  maakten,  maar 
vnichteloos. 

Na  deze  gebrekkige  opgaven  over  de  I^arakters  der  personen ,    ' 
die    te    Billiton    een   hoofdrol  spelen^  zal  ik  overgaan  tot  den 
staat,  waarin  ik  de  zaken  aldaar  gevonden  heb. 


Hetgeen   het  eerst  mijne  aandacht  trok,  was  de  plaats,  waar 


*   In    de  derde  bij  deze  memorie  behonrende  bijlage  zijn  dit  twee  per^ 
souen  Radeen  Tahat  en  Tonko  Soe. 


68  RAPPORT    OVER    HET    EILAVD    Bll.lJTON. 

de  kommaodairt  had  goed  gevonden  eene  sterkte  van  paalwerk 
op  te  rigten.  Dit  werk,  een  vierkant  van  160  voet  met  twee 
halve  cirkels  voor  de  verdediging,  stond  in  het  bosch,  dat 
rondom  gekapt  was,  eenige  voeten  van  den  oever  der  rivier 
en  drie  nur  varens  van  den  mond.  Men  kan  zich  geen  onaan- 
genamer verblijf  voorstellen.  De  rivier  is  niet  breed  en  de 
overkant  evenzeer  met  digt  bosch  begroeid  als  de  omtrek  van 
het  fort.  Men  heeft  dus  geen  uitzigt  dan  op  wild  bosch  en  kan 
geen  andere  wandeling  doen  dan  op  het  kleine  vierkante  plein 
in  deze  sterkte.  Een  andere  ongelegenheid  is ,  dat  de  rivier 
bij  laag  water  zells  niet  met  sloepen  kan  worden  bevaren ; 
als  het  noodig  ware,  de  sterkte  te  ontruimen,  zoude  dit  niet 
eens  ten  allen  tijde  kunnen  geschieden.  Ook  het  ongemak, 
leeftogt  en  goederen  naar  de  sterkte  te  vervoeren,  is  zeer 
groot,  daar  de  kleine  vaartuigen  ten  minste  24  uur  noodig 
hebben,  om  naar  boven  te  varen,  als  het  getij  dit  getoogt, 
en  anders  in  den  mond  der  rivier  moeten  blijven  wachten. 
Indien  deze  sterkte  ongelukkig  overmeesterd  mogt  worden, 
blijft  er  geen  hoop  op  redding  voor  een  enkel  man  der  bezet- 
ting, daar  men  dan  noch  te  water  noch  over  land  zoude  kun- 
nen terugtrekken.  • 

Toen  ik  den  kommandant  naar  de  reden  vroeg,  waarom  hij 
eene  plaats,  die  zoo  ongelegen  was  en  bij  zoo  vele  nadeelen 
geen  enkel  voordeel  aanbood,  had  uitgekozen,  antwoordde  hij 
mij  :  dat  hij  gemeend  had ,  dieper  landwaarts  gemakkelijker  met 
de  ingezetenen  in  aanraking  te  komen ;  dat  de  Dipati  hem  deze 
plaats  had  aangewezen  en  beloofd  had,  in  de  nabijheid  daar- 
van een  dorp  te  zullen  oprigten  van  twee  honderd  huizen ;  dat 
hij  zoo  ver  van  den  mond  der  rivier  veiliger  was  tegen  de  zee- 
roovers;  eindelijk  dat  de  gelegenheid  aan  den  mond  der  rivier 
hem  als  zeer  ongezond  was  opgegeven.  Hij  erkende  echter,  dat 
hij  de  ongelegeulieid  en  al ,  hetgeen  tegen  de  tegenwoordige 
l^S^^S  ^  Tandjong-Semba  te  zeggen  was,  reeds  in  ruime 
mate  had  ondervonden ,  dat  de  Dipati  hem  had  misleid  door  de 
belofte,  een  groot  dorp  in  de  nabijheid  aan  te  leggen,  en 
dat  hij  ook  reeds  voornemens  was,  het  fort  naar  Tandjong- 
Goenong  aan  den  mond  der  rivier  te  verleggen.  Volgens 
des  koramanda^its  eigen  erkentenis  zijn  dus  de  aan  dit  fort 
besteede  moeite  en  kosten  vruchteloos  aangewend,  en  zal 
men    te    Tandjoug-Goenong  weder  op  nieuw  moeten   beginnen. 

Het   is   hier   de   geschikte    plaats,    mijne   gedachten  over  de 


RAPPORT   OVER   HET    EILAND    BILT.ITOX.  69 

steUing   te   Tandjong-Goenong   mede   te   deelen.    »   Dit  ligt  ter 
linkerzijde    aau    deu    mond  der  rivier  Tjoeroetjoep ,  een  kwar- 
tier   van    het    zeestrand;    het    is   een    heuvel,  die  wel  honderd 
voet   hoog   is.    In   den  mond  der  rivier  liggen  duizende  groote 
en    kleine    rivier-    of   klipsteenen,    doch    voor  dezen  heuvel  ia 
een  kom ,    waar    de    vaartuigen ,    zelfs  kanonneerbooteu ,  veilig 
kunnen   liggen,   die   dus,  indien   er  een   fortje   of  sterkte   op 
den   heuvel   wordt   aangelegd,   beschermd    kunnen    worden    en 
wederzijds   bescherming   kunnen   geven.    Het   zeestrand    is    vau 
zuiver   zand   en   de   rivier   zoo  helder,  dat  er  zelfs  geen  nipah 
groeit.   Ter  zijde  van  den  heuvel  stort    zich  in    den  jnond  der 
rivier  Tjoeroetjoep  eeh  klein  riviertje,  de  Soengie  Saboerie  * ,  die 
altijd    zoet  water   geeft.    De   grond  om  den  heuvel  schijnt  zeer 
vruchtbaar  te  zijn;  althans  ik  vond  er  mollige  tuinaarde,  met 
allerlei  zwaar  en  ligt  hout  begroeid,  terwijl  de  geheele  omtrek 
w^ens   het   nitzigt  op   de   zee ,   waaruit   zich   eenige.  eilandjes 
verheffen,   op   den   breeden   mond   der   rivier  en  op  den  over- 
liggenden  oever,  die  schilderachtige  heuvelen  heeft,  als  een  fraai 
en    aangenaam   oord   kan   beschouwd   worden,    waar    men    met 
genoegen  zijn   verblijf  zal  vestigen.  Waarom  het  uu,  zooals^de 
kommandant  had  opgegeven,  hier  ongezond  zou    zijn,   heb  ik 
niet  kuimen  nagaan.  Mij  is  integendeel  verzekerd ,  en  wel  door 
personen,  die  in  den  omtrek  wonen,  dat  het  er  niet  ongezond 
is.     Ook    is    mij    niets    voorgekomen,    waarom    het   ongezond 
zoude  zijn.   Behalve  de  geschiktheid  voor  eene  goede  verdedi* 
ging  en  de  aangename  en,    zoo   ik  geloof,  gezonde  ligging  aau 
den  mond   eener   groote   rivier   biedt   deze   plaats    nog    andere 
voordeelen  aan.  Zoo  geven  de  koraalriiieu  in  zee  stof  om  kalk 
ie  branden  en  de  rivier  klipsteenen,  waarvan  men  kan  bouwen, 
zooals   ik    gezien    heb ,  dat  men  te  Buitenzorg ,  Tandjoer   en 
elders  op  Java  doet.   Bovendien  is  er  in  de  nabijheid  hout  in 
overvloed  te  vinden.   De  gronden  aan  den  oever  der  rivier  en 
eenigzius  daarvan  verwijderd  schijnen  zeer  geschikt,  om  in  vrucht- 
gevende  velden  herschapen  te  worden.  Hierdoor  zal  het  gemakke- 
^^  vallen ,  in  de  nabijheid  van  het  etablissement  een  of  meer 
«dorpen    op    te    rigten,    hetgeen    ik    als  zeer  noodig  beschouw. 


'  Het  fort  nab\j  de  tegenwoordige  hoofdkampong  Pandang  ligt  op 
'^'  Goenoeng,  maar  volgens  de  kaart  van  den  ingenieur  de  Groot  aan 
<^e  regterzijde   der  rivier.  NtUuurk.  Tijdtehr.  III.  bl.  146 

'  In  dit  rivier^e  werd  in  1851  door  de  Billiton-compagnie  het  eerste 
tinerU  gevonden.  TfjéUekr.  woor  Neerl.  Jnd,  1858.  I.  bl.  23. 


70  HAPPORT   OTBB   HIT   SILANJD    BILLITOK. 

Te  eer  zal  men  daartoe  overgaan,  daar  de  zee  veel  smake- 
kelijke  en  voedende  visch  oplevert,  voorts  tripang,  agar-agar, 
en  andere  voordeel  gevende  voortbrengselen,  zoodat  de  genen, 
die  zich  in  de  nabijheid  van  Tandjong-QoeDong  nederzetten, 
zich  terstond  voedsel  en  voordeel  kunnen  verschaffen,  zonder- 
dat zij,  zooals  te  Tandjong-Seinba ,  moeten  wachten  totdat  de 
veldvTuchten  rijp  zijn,  waarvoor  het  bosch  eerst  moet  worden 
omgekapt.  Het  is  dan  ook  gebleken ,  dat  niemand  zich  te 
Tandjong-^emba  wilde  nederzetten ,  zelfs  twee  of  drie  Chineezen 
van  Bomeo  zijn  spoedig  weer  vertrokken.  Alles  pleit  dns  ten 
voordeele  .van  deze  gelegenheid.  De  Panembahan  verhaalde  mij , 
dat  hij  ook  voornemens  was  geweest,  hier  het  etablissement 
aan  te  le^en,  maar  dat  de  kommandant  zich  door  den  Dipati 
had  laten  bepraten  ,  het  fort  te  Tandjong-Semba  op  te  rigten , 
hetwelk  hij  ten  sterkste  had  afgeraden. 

De  tweede  zaak ,  waarmede  ik  mij  bij  mijne  komst  te  Billiton 
moest  onledig  honden,  was  de  oneenigheid  tusschen  den  kom- 
mandant en  den  Panembahan.  Anderhalven  dag  had  ik  reeds 
bij  den  kommandant  doorgebragt  en  van  niets  anders  door 
hem  hooren  spreken  dan  van  zijne  moeilijkheden  met  den 
Panembahan.  Zijne  voordragten  waren  echter  zoo  verward  en 
in  deze  zaak  zoo  veel  lieden  betrokken ,  die  ik  te  voren  ge- 
noemd heb ,  en  wier  verhouding  ik  nog  niet  kende ,  dat  het  mij 
niet  mogelijk  was ,  iets  te  begrijpen  van  al ,  wat  hij  mij  met  drift 
verhaalde ,  zoodat  ik  telkens  moest  verzoeken ,  toch  iedere 
omstandigheid  geheel  uit  te  vertellen.  Toen  ik  er  eindelijk  zeer 
verdrietig  onder  werd,  vroeg  ik  han,  mij  punten  te  noemen, 
waarover  ik  den  Panembahan  zou  hooren.  Met  veel  moeite  kwam 
ik  eindelijk  te  weten ,  dat  de  Panembahan  van  hem  onafhankelijk 
had  willen  zijn,  dat  hij  aan  het  gouvernement  meer  vaartuigen 
en  volk  in  rekening  bragt,  dan  hij  in  dienst  had,  en  dat  hij 
handel  had  gedreven  hetgeen  hij  volgens  den  kommandant  niet 
mogt  doen. 

De  Panembahan  hierover  gehoord  zijnde,  antwoordde  mij :  ik 
laat  het  aan  uw  eigen  oordeel  over,  of  ik  met  een  man  als  de 
kommandant  heb  kunnen  werken;  alles  wil  hij  beter  weten; 
al  ,^  wat  ik  hem  zeide ,  dat  goed  was ,  deed  hij  geheel  anders , 
omdat  hij  van  mij  geen  raad  wilde  aannemen.  Als  ik  hem  mijn 
gevoelen  over  het  een  of  ander  zeide ,  antwoordde  hij  mij  :  dat 
heb  ik  reeds  voorlang  geweten;  ik  weet  alles;  gij  behoeft  mij 
niet  te  leeren;  ik   ben   de   man,    die   moet  weten,  hoe  alhier 


lÜiPPO&T   0¥lft  HST    KXLATfD    BILMTON.  71 

griiandeld  moet  worden;  gij  moet  mijne  orders  volgen,  enz. 
Aan  dit  onverstandig  gedrag  was  het  dan  ook  toe  te  schrijven , 
dat  er  niets  goed  verrigt  kon  worden  en  dat  onze  kommaudant , 
misleid,  bedrogen  en  geheel  op  den  verkeerden  weg  gebragt, 
nu  in  de  grootste  verl^enheid  is.  Wat  het  beweren  betrof,  dat 
hij  meer  vaartuigen  en  volk  in  rekening  zoude  brengen  dan 
hij  in  dienst  had,  was  de  kommandant  niet  bevoegd,  dit 
te  beoordeelen,  daar  deze  alleen  gekwalificeerd  was,  hem  voor- 
schot te  geven ,  maar  niet ,  met  hem  te  rekenen.  Dit  moest 
hij  met  den  kolonel  en  resident  van  Banka  doen,  en  dit  had 
hij  den  kommandant  gezegd ,  maar  deze ,  die  hem  liaatte ,  zocht 
hierin  nu  eene  beschuldiging  tegen  hem.  Wat  de  zaak  zelf 
betrof,  was  het  onwaar,  dat  hij,  Fanembahau,  groote  uitgaven 
te  Bilüton  had  gedaan.  Naderhand  heb  ik  gezien,  dat  de 
kooimandant  alleen  was  geautoriseerd,  den  Fanembahan  voor- 
sdiotten  te  geven.  Ook  in  een  verschil  over  eene  som,  ik 
mee»  van  ƒ500  of/ 600,  overtuigde  deze  den  komuiandant ,  dat 
hij  dit  geld  moest  ontvangen,  welke  hem  eerst  deze  som  had 
teruggevorderd,  nadat  hij  die  reeds  had  uitbetaald  en  ze  hem 
nu  wederom  teruggaf,  zoodat  het  mij  voorkwam,  dat  de 
kommandant  wat  al  te  zeer  in  drift  had  gehandeld.  Op  de 
beschuldiging,  dat  hij  handel  zoude  gedreven  hebben ,  antwoordde 
de  Fanembahan,  dat  personen  van  zijne  familie  te  Billitou 
waren  komen  handelen ,  en  dat  hij ,  in  plaats  van  te  meenen 
dat  dit  kwaad  was,  zulks  als  zeer  goed  had  beschouwd  en 
aangemoedigd. 

Het  is  geenszins  te  verwonderen,  dat  twee  personen  in  deze 
verhouding  en  van  Imnne  geaardheid  en  karakter  zeer  tegen 
elkauder  zijn  geweest  en  elkander  niet  konden  verdragen.  Ik 
beachouw  hen  beide  schuldig  en  kan  gemakkelijk  nagaan,  dat 
zij  elkander  in  de  weg  waren.  Beide  wilden  op  BUliton  regeren , 
€Q  beide  trachtten  elkander  dit  te  beletten  of  fnoeijelijk  te 
^en.  Was  de  kommandant  verstandiger  geweest,  dan  zoude 
^i  van  de  kennis,  het  vernuft  en  den  invloed  van  den  Fanem- 
Wiaa  gebruik  hebben  gemaakt  ten  voordeele  van  de  taak, 
*^oe  hij  gejpoepen  was,  maar  hij  kon  niet  dntdei),  dat  de 
?«uembahan  zou  worden  beschouwd  als  de  man,  door  wien  hij 
^  gewerkt,  en  nu  ben^n  hij  hem  elk  gezag  en  invloed, 
^f  steeds  andere  bevelen  te  geven.  De  Fanembahan ,  hierover 
K^belgd,  werkte  nu  den  konmiandant  tegen.  Jammer  maar,  dat 
^  belangen   van  het  gouvernement  hieronder   zooveel  geleden 


72  RAPFORT   OVJCR    HET    III.AVD    BILl.ITON. 

hebben ,  waardoor  het  nog  lang  zal  duren ,  voordat  er  weder  eene 
goede  orde  te  BiUiton  is  gevestigd. 

Behalve  deze  oueenigheden ,  die  zoo  nadeelig  zijn  geweest, 
vernam  ik  nu  ook ,  op  welke  wijs  de  Dipati  of  het  zoogenaamde 
hoofd  van  BiUiton  den  koinmaudant  had  bedrogen.  Deze  had 
hem ,  om  hem  te  vriend  te  houden ,  omtrent  twee  duizend  gulden 
aan  geld,  rijst  en  zout  op  krediet  gegeven,  waarvoor  de  Dipati 
alles  beloofde,  maar  niets  is  nagekomen.  Daarbij  voert  deze 
nog  een  insoleuten  toon  en  doet,  wat  hij  goedvindt.  Op  ver- 
zoek van  den  kommandant  onderhield  ik  hem  over  de  nako- 
ming zijner  belofte  om  een  dorp  van  twee  honderd  huizen  in 
de  nabijheid  van  het  fort  op  te  rigten.  In  tegenwoordigheid 
van  den  kommandant  zeide  hij ,  dat  hij  dit  ninuner  had  be- 
loofd, dat  hij  gezegd  had,  over  twee  honderd  menschen  gezag 
te  voeren  en  dat  het  zijn  schuld  niet  was,  als  de  komman- 
dant geen  Maleisch  genoeg  kende ,  om  hem  te  verstaan.  Ik  vroeg 
hem  verder,  wat  hij  dan  met  het  ontvangen  geld,  rijst  en 
zout  had  gedaan ,  en  op  welke  wijze  hij  zijne  schuld  wilde 
vereffenen.  Hierop  antwoordde  hij,  dat  de  kommandant  hem  had 
gezegd,  dat  het  gouvernement  de  inwoners  van  BiUiton  zoude 
helpen  aan  al,  wat  zij  uoodig  hadden;  dat  hij  de  voorge- 
schoten gelden  als  een  blijk  daarvan  beschouwd  had;  dat  hij 
aan  elk  der  vier  overige  hoofden  van  BiUiton  honderd  gulden 
had  gegeven  en  van  het  overige  geld  vrolijk  had  geleefd  en 
gespeeld ;  dat  nu  alles  verteerd  was ,  en  dat  hij ,  zoo  hij  het 
terug  moest  geven,  daaraan  zoude  denken,  maar  volstrekt 
niet  kon  bepalen ,  wanneer  of  op  welke  wijze  de  aflossing  zoude 
geschieden.  De  onbeschofte  toon ,  waarop  hij  dit  aUes  voordroeg , 
ergerde  mij  zeer,  en  als  er  een  ander  man  kommaaidant  was 
ge^meest,  zonde  ik  den  Dipati  geleerd  hebben,  dat  wij  zulke 
impertinenties  niet  straffeloos  gedoogen. 

Nu  vreesde  ik,  de  verwarring  slechts  te  zuUen  vergrooten, 
en  bedroefde  mij ,  dat  het  gedrag  van  den  kommandant  aanlei- 
ding had  gegeven,  dat  hij  volstrekt  niet  geacht  is.  Hoe  kon 
dit  ook  anders ,  daar  hij  nu  eens  als  winkelier  met  den  gemeenen 
man  twist  over  het  ruilen  van  rijst  en  zout  voor  geld  en 
tripang  (welke  laatste  men  hem  zelfs  in  bedorven  staat  le- 
verde), dan  weder  den  kommandant  en  chef  moet  vertoonen; 
daar  hij  zich  van  allerlei  gemeene  en  slechte  kerels  aUes  laat 
wijsmaken,  wat  zij  verkiezen,  hem  te  vertellen,  en  door  den 
een  hier  en  door  den  ander  ginds  geleid  wordt;  daar  hij  niet  de 


KAPPORT   OVER    HRT    KILAVD     BILUTON.  73 

m 

bdLwaamheid  bezit,    zijne    gewaarwordiugeu  te    bedwingen,  als 
men   hem  iets  verhaalt,  terwijl  eindelijk  de  domme  en  trotsche 
Wetering  Buis  de  zaken  nog  meer    verergert ,  door  de    meening 
van   den    kommaiidant   te  expliceren.  Door  dit  alles  is  het  dan 
ook  gebeurd ,  dat  de  Orang-Sekah  of  zoogenaamde  Oi'ang-Laut, 
die  m   de   nabijheid   van   de   rivier   Tjoeroetjoep   op  het  water 
woonden,  naar  een  ander  gedeelte  van  het  eiland  zijn  vertrokken; 
dat  de  vier  mindere  hoofden  van  het  eiland  zich  volstrekt  niet 
aan    den   kommandant    laten    gelegen    liggen,    omdat    niemand 
een  goed  begrip  heeft   van  hetgeen  hij  wil  of  van  het  oogmerk 
van  het  gouvernement;    dat  de  voorgenomen  ruilhandel,  om  de 
inwoners   voor  spijkers,    tripang,    agar-agar    en  andere    voort- 
brengselen van  het  benoodigde  te  voorzien,    volstrekt  niet  be- 
staat ;  dat  de  kommandant  geen  enkel  man  kan-  krijgen ,  om  te 
werken ,  zoodat-  hij ,  toen  het  schip ,  waarmede  ik  gekomen  was , 
ontladen   moest   worden,   eene  ropij    daags,  benevens    rijst    en 
zoot  moest  geven  aan  hen,  die  daaraan  geholpen  hebben,  zijnde 
dit  volk  van  onderscheiden  personen,  die  zich  aan  den  mond 
der  rivier  hebben  nedergezet.  Zoo  zijn  wij  te  Billiton  eigenlijk 
s^nder  eenig  gezag.  Eu  geen  wonder ,  want  de  kommandant  bezit 
door  zijn  brouillerie  met  den  Fanembahan  en  door  zijne  vestiging 
in  het  bosch,  waar  hij  zich  onmogelijk  veilig  kan  achten,  noch 
magt  noch  vertrouwen  op  zijn  sterkte;  hij  moet  zich  alles  laten 
welgevallen,   terwijl    hij     daarenboven    door   zijn   gedrag   geen 
achting  heeft   weten  in  te  boezemen  voor  zijn  persoon.  Voegt 
men    hier    nu    bij,    dat    zijne  verantwoording  van  goederen  en 
gelden  in    zulk    een    verwarden    staat    is ,     dat  het  mij   niet 
mogelijk     was ,    daaruit    wijs    te    worden ,    dan    zal    niemand 
betwijfelen,    dat  het   hoogst   noodzakelijk  is,   den  kommandant 
te   vervangen.    Ook   voor    hem   is    zijn     toestand    allerbekla- 
geoswaardig,    daar  hij  met  zijn  luitenant   en    dokter  of  chirur- 
gijn, de  eenige  Europeanen,  waarmede  hij  zoude  kunnen  omgaan, 
op  een  verwijderden   voet   leeft.     Meermalen   heb   ik  dan    ook 
het  innigste  medelijden  met  hem  gevoeld.  Overdag  is  hij  bezig 
"ïet  zijne    pakhuizen    en    moet    hij  allerlei    rapporten    hooren, 
zoodat   hij    zijn    schrijfwerk    des    avonds    of   's  nachts    verrigt. 
I^rdoor   is-  hij   dan   ook   zoo    afgewerkt,  dat  hij  er  werkelijk 
ziek  van  was  en  niet  in  staat ,  die  opgaven  te  doen ,  welke  ik 
verlangde,  om  een  eisch  voor  vivres   en  gelden   op  te  maken, 
^als  mij   door  de  hoofddirectie  van  financiën  was  opgedragen. 
^^  weerwil  van  dit  alles  —  en  dit  is  voor  hem  nog  een  geluk — 


74  RAPPORT   OTBR    HIT    EILAND   BILl^PTON. 

verbeeldt  hij  zich ,  dat  hij  zich  zeer  verdienstelijk  maakt ,  omdat 
hij  van  den  morgen  tot  den  nacht  bezig  is.  Ik  weusch  van 
harte,  dat  hij  geen  berispiug  krijgt  over  zijn  gedrag  en  verrig- 
tingen,  maar  dat  alles  verschoond  wordt,  dewijl  het  zijne  schuld 
niet  is,  dat  hem  eene  betrekking  is  opgedragen,  waarvoor  hij 
niet  berekend  was,  terwijl  hij  nog  steeds  meent,  zijn  best  gedaan 
te  hebben,  en  inderdaad  de  beste  bedoelingen  heeft.  «Hartelijk 
blijde  was' ik  dat  ik,  na  vijf  lange  en  verdrietige  dagen  bij 
den  kommandant  te  hebben  doorgebragt,  hem  vaarwel  kon 
zeggen,  zooals  ik  ook  zeer  verheugd  ben,  dit  onaangename 
gedeelte  van  mijn  rapport  te  hebben  afgehandeld,  en  nu  zal 
overgaan  tot  het  mededeelen  van  eenige  aanteekeningen  betref- 
fende de  gesteldheid  van  Billiton  de  voortbrengselen  en  de 
bewoners  van  dit  eiland. 


Billiton  ligt  ten  oosten  van  het  eiland  Bauka  op  een  afstand 
van  20  a  £5  mijlen.  Het  heeft  eene  vierhoekige  gedaante  en 
wordt  gerekend  eene  oppervlakte  te  beslaan  van  120  vierkante 
geografische  mijlen.  Op  het  eiland  verheffen  zich  verschillende 
bergen  en  heuvelen.  Het  is  doorsneden  door  een  aantal  rivieren , 
waarvan  de  voornaamste  zijn:  de  Blantoe,  de  Brang,  de  Ki- 
mirie,  de  Lingan,  *de  Boeding,  de  Fandang,  de  Siedjoe,  de 
Koeboc ,  de  Badauw ,  de  Tjoeroetjoep  eü  de  Spil ,  waarvoor  een 
baai  ligt,  waar  nog  drie  kleine  rivieren  in  uitwateren.  Rondom 
het  geheele  eiland  li^en  kleinere  eilandjes  en  rotsen  van  koraal- 
steen. De  grond  van  het  eiland  is  geheel  bedekt  met  bosschen , 
waarin  zeer, goede  houtsoorten  worden  gevonden  zooals  het  tim- 
besso»,  ambello-,  billian- ,  en  garoe-hout.  Het  hart  der  aarde  bevat 
verscheiden  kostbare  metalen,  als  goud,  tin  en  ijzer;  vmi  het 
laatste  wordt  reeds  veel  bewerkt,  meestal  tot  spijkers.  De  grond 
is  zeer  vruchtbaar;  rijst  en  alle  andere  voedingsmiddelen 
groeijen  welig ;  koffij ,  suiker  en  katoen  toonen ,  hoezeer  de 
kultnur  daarvan  nog  in  den  staat  der  kindschheid  is,  dat  ook 
deze  artikelen  met  voordeel  zouden  kunnen  worden  aange* 
kweekt.  In  de  bosschen  wordt  was  en  in  sommige  holen  vogel- 
nestjes gevonden.  De  zee  levert  de  beste  vischsoorten  in  over- 
vloed ,  die  ook  gedroogd  verkocht  worden.  Agar-agar ,  tripang 
en  schildpad  zijn  zeer  gewilde  artikelen  voor  den  handel  op  China; 
men  heeft  piij  ook  gezegd,  dat  er  parelreven  zouden  zijn.  Wat 
dus  den  grond   en    de  natuurlijke  voortbrengselen  van  Billiton 


f « 


EAPFORT  OYBH   HCT   SILAND   BI1.1.IT0K.  75 

belreffen/  biedt  het  niiine  voordeelen  aan ,  en  bevat  het  middelen, 
die  niet  overal  in  zoo  ruime  mate  tot  voeding  van  den 
handel  en  tot  bevordering  van  welvaart  gevonden  worden.  Daaren- 
tegen bestaan  er  groote  hinderpalen ,  die  nog  lang  het  genot 
daarvan  in  den  weg  zullen  staan.  Als  een  voornaam  beletsel, 
dat  beschouwd  kan  worden  tot  de  gesteldheid  van  het  eiland  te 
behooren,  geef  ik  op,  dat  het  vaarwater  om  het  geheele eiland 
als  bezaaid  is  met  klippen  en  banken,  en  dat  er  in 'den  west- 
BMiesson  hevige  stormen  loeijeu ,  waardoor  de  vaart  voor  rasehepen 
altoos  gevaarlijk  zal  wezen. 

Om  zich  een  denkbeeld  daarvan  te  kunnen  maken  voeg  ik 
als  bijlaag  hierachter  eene  directie,  om  het  eiland  aan  te  doen 
en  op  de  ree  voor  de  rivier  Tjoeroetjoep  te  ankeren,  onlangs 
opgesteld  door  den  eersten  luitenant  der  koloniale  marine  Stolze, 
die  door  het  gouvernement  belast  is ,  de  kusten  van  Billiton  op 
te  nemen  benevens  eene  kaart  van  het  eiland. 

Omtrent  het  planten-  en  dierenrijk  was  ik  niet  in  staat,  veel 
bijzonders  te  vernemen.  De  grond  is  bezaaid  met  allerlei  kruiden 
en  planten.  Behalve  wilde  varkens  en  herten  zijn  er  geen  vier- 
voetige  dieren    bekend.    Noch    wilde  tijgers,  noch  andere  ver- 
scheoiende  dieren  veronti^usten  de  bewoners;    daarentegen    zijn 
er  slangen  en  vele  insecten.  Onder  de  laatsten  heb  ik  een  schor- 
pioen gezien ,  die  van  den  kop  tot  het  einde  der  staart  één  voet 
hmg  was.    Het   varen  op  de  ree  over  dè  onder  water  staande 
Uippen  levert  het  fraaiste  gezigt ,  dat  men  zich  kan  voorstdl^i. 
^  met    mos  en  planten  begroeide  koraalklippeu ,  de  verschil- 
Ififide  kleuren  dezer  steenen  en  der  schelpen ,  die  er  zich  op  ge- 
zet hebben ,  vertoonen  zich  door  de  breking  der  lichtstralen  in 
h^  helder  water  als  sierlijke  pronkstukken  onder  water  aan  het 
^*  Nog  schooner  was  een  stuk  harde  steen,  dat  van  den  grond 
^S^stooten  was;  de  zijde,  die  naar  den  grond  gekeerd  lag,  was 
B^eel  tezaamgesteld    uit   kleine    schelpjes,    die  de  lerendigste 
^  schitterendste  kleuren  verspreidden.  Deze  toevallige  ontdekking 
leeide  mij  op  nieuw,  dat  de  natuur,  zelfs  in  hare  onbekendste 
plaatsen,    niet   alleen    doelmatig  werkt,  maar  ook  schoonheden 
l)<Bvat,  die  den  mensch  verrukken. 

De  geschiedenis  van  Billiton  is  ongeveer  dezelfde  als  die  der 
BMeste  eilanden  in  dezen  archipel.  De  ware  oorsprong  der  eerste 
bevolking  is  niet  bekend ;  waarschijnlijk  is  die  toevallig.  De  in- 
voneis  weten  alleen,  dat  de  Javaansche  vorsten  uit  Madjapahit 
^delingen  tot  hen  gezonden  hebben  eii  dat  zij  door  kracht  van 


76  RAPPORT   OVER    HET    EILAND    BIIJ.ITON. 

overreding  eu  door  hoop  op  voordeel  zijn  overgehaald,  zich 
als  onderworpen  aan  deze  vorsten  te  beschouwen  of  hen  ten 
minste  te  erkennen  als  hunne  bondgenooten  en  beschermers,  aan 
wie  zij  dan  ook  wel  eene  weinig  kostende  hulde  wilden  bewijzen.  ' 

Nadat  de  vorsten  van  Madjapahit  hun  geducht  aanzien  eu 
gevreesd  vermogen  verloren  hadden  en  de  vorsten  van  Palem- 
bang  door  de  ontdekking  der  tinmijnen  te  Banka  in  vermogen 
en  in  magt  waren  toegenomen ,  kostten  het  dezen  laatsten  weinig 
moeite,  Billiton.  aan  zich  te  onderwerpen,  inzooverre  als  een 
volk  dat  over  eene  groote  uitgebreidheid  vruchtbaren  grond, 
ontoegankelijke  bosschen  en  eene  ruime  zee  vol  eilanden  kau 
beschikken,  zich  laat  onderwerpen.  Inderdaad  ging  de  geheele 
onderwerping  niet  verder,  dan  dat  de  vorsten  van  Palembang 
het  door  de  gezamenlijke  inwoners  gekozen  hoofd  bevestigden 
aan  wien  zij  den  titel  van  Dipati  verleenden,  en  dat  zij  nu  en 
dan  eene  kleine  schatting  vorderden ,  welke  bestond  uit  producten 
van  het  eiland,  als  staaQes  ijzer,  rotting,  matten,  was  en  honig. 
Overigens  hadden  zij  aldaar  weinig  of  niets  te  zeggen. 

Toen  Banka  in  1812  door  den  sultan  van  Palembang  aan  de 
Engelschen  werd  afgestaan  en  Billiton  als  eene  onderhoorigheid 
van  Banka  in  het  contract  van  afstand  genoemd  was,  trachtte 
de  Engelsche  resident  van  Banka,  de  majoor  Court,  Billiton 
onder  zijn  gezag  te  brengen.  Hij  zond  zekeren  Radja  Akil  met 
gewapende  vaartuigen  derwaarts,  en  reeds  had  de  Dipati  aan- 
genomen ,  de  bevelen  van  den  Engelschen  resident  te  zullen  ont- 
vangen, toen  Radja  Akil,  die  Billiton  zelf  wilde  besturen, 
dezen  Dipati  op  eene  verradelijke  wijze  des  nachts  overviel 
en  vermoordde.  Na  zijne  terugkomst  op  Banka  werd  de  Engel- 
sche resident  waarschijnlijk  van  het  gedrag  van  Radja  Akil 
onderrigt  en  heeft  toen  de  zaken  te  Billiton  gelaten ,  zoo  als  die 
waren.  Toen  het  Nederlandsche  gouvernement  het  eiland  Billiton 
in  bezit  nam,  is  de  zoon  van  den  door  Radja  Akil  vermoorden  Dipati 
in  diens  plaats  aangesteld  onder  den  naam  van  Tjakra  di  Ningrat. 

Dit  zijn  in  het  kort  de  groote  omtrekken  der  gesrchiedenis 
van  Billiton.  Indien  men  ondergeschikte  gebeurtenissen  wenscht 
te  weten,  deze  bestaan  eensdeels  in  de  oneenigheden ,  die 
nu  en  dan  plaats  vonden  over  de  keuze  tot  hoofd  van  het 
eiland     en     die    meestal    eindigden     met    toe    te    geven    aan 


1  Ook  in  de  bekende  lijst  der  onderhoorigheden  van  Madjapahit  komt 
Billiton  als  zoodanig  voor.   Tijdtehr.  voor  Nederl  Indtë,  1867,  I,  bl.  90. 


RAPPORT    OVBR    HEt-ElT.AND    BILtlTON.  77 

de  magtigste  partij,  eu  inet  feestvieringen,  en  ten  anderen  in 
invallen,  die  de  bewoners  van  andere  eilanden  in  sommige 
districten  deden ,  ten  einde  vergoeding  te  verkrijgen  voor  ver- 
meende of  geleden  verongelijking.  Deze  invallen  werden  ht  bloedig 
en  gevolgd  door  menschenroof ,  hf  in  der  minne  bijgelegd  door 
betaling  van  boete  of  door  herstel  van  het  geleden  onregt. 
Eindelijk  zonden  er  lange  verhalen  te  doen  zijn  van  oorlogen 
tegen  vermetele  zeeroovers,  die  zelfs  niet  gevreesd  hebben,  diep 
landwaarts  in  te  dringen  Doch  al  deze  verhalen  zijn  zeer  om- 
slagtig,  en  daar  men  er  geen  nut  uit  trekken  kan,  omdat  de 
Taarlieid  der  gebeurtenissen,  die  daarbij  zouden  plaats  gehad 
hebben,  twijfelachtig  is,  eu  men  daaruit  noch  karakters,  nocH 
daden  zoude  leeren  kennen ,  die  belangrijk  kunnen  geaclit  worden , 
heb  ik  vermeend,  mij  daarmede  niet  te  moeten  ophouden.  In  het 
algemeen  kan  men  van  alle  inlandsche  oorlogen  zeggen,  dat  de 
bedreigers  meestal  de  sterksten  zijn,  dat  zij  meer  door  schrik 
en  vrees  te  verspreiden,  dan  wel  door  een  krachtigen  en  wei- 
beraden  aanval ,  trachten  te  overwinnen ,  dat  de  verdedigers  zelden 
een  geduchten  tegenstand  bieden,  maar  al  zeer  spoedig,  door 
angst  overmeesterd ,  vlugten  of  zich  ovei^even ,  en  dat  de  over- 
wonnenen zich  hun  lot  getroosten  en  zich  gedwee  onderwerpen , 
«aa  hetgeen  de  overwinnaar  vordert. 

Nn  zal  ik  overgaan  tot  dat,  wat  ik  ontwaard  heb  omtrent  de 
bewoners  van  het  eiland  Billiton ,  hun  maatschappelijke  inrigtingeu 
en  bedrijf.  Men  kan  de  bewoners  van  dit  eiland  gevoegelijk  in  twee 
soorten  onderscheiden :  het  eene  gedeelte  bewoont  en  bebouwt  den 
pond,  terwijl  het  andere  zich  uitsluitend  langs  de  kusten  tusschen 
^djes  en  rotsen  ophoudt,  waar  zij  met  vrouw  en  kinderen 
op  kleine  vaartuigen  leven.  De  eersten  hebben  het  voorkomen 
▼an  gewone  inlanders;  zij  zijn  vernuftig  en  meer  beschaafd,  dan 
n*en  zou  verwachten,  van  de  inboorlingen  van  een  eiland,  waar 
Qch  nimmer  Europeanen  vestigden.  Zij  kleeden  zich  zindelijk, 
hebben  zeer  goede  huizen  en  spreken  het  Maleisch  zeer  zuiver; 
hun  voorkomen  toekent  gezondheid,  sterkte  en  vergenoegdheid. 
Het  tweede  gedeelte,  dat  onderscheiden  wordt  door  den  naam 
^^^  Orang-Sekah  en  Orang-Laut,  schijnt  een  geheel  ander 
uienschenras.  Zij  hebben  een  stout,  gespierd  en  krachtig  voor- 
komen; hunne  gelaatstrekken  zijn  somber,  hun  hoofdhaar  is  onge- 
^d  en  verwilderd  en  hunne  huid  zwart.  Zij  dragen  bijna  geen 
Üeederen.  Het  bijgeloof  houdt  hen  aan  hun  verblijf  op  de  zee 
pbonden;  zij  z^gen,  dat  de  bliksem  hen  verpletteren  zou,  wan- 


78  RAPfORT   OVSR   HBT    BILAND    BltLtTOT^. 

neer  zij  zich  op  het  land  vestigden.  Zij  eten  ook  nauwe 
spijzen  en  verwerpen  zelfs  die  niet,  welke  reeds  aan  bederf 
onderhevig  zijn.  Zij  kennen  geen  godsdienst  en  emeren  zich  van 
de  vischvangst  en  van  het  visschen  van  agar-agar  en  tripang, 
dat  voor  andere  behoeften  wordt  verruild.  Overigens  zijn  zij 
alleen  door  gemeenschappelijk  belang  aan  enkele  hoofden  ver- 
bonden. Velen  van  hen  worden  zeeroovers,  maar  het  is  eene 
onwaarheid  ^dat  zij  zich  alleen  door  den  zeeroof  zouden  onder- 
houden. 

Het  eiland  Billiton  is  verdeeld  in  vijf  districten  *  ,  die  elk 
door  rivieren  van  elkander  gescheiden  zijn.  Zij  heeten  naar  de 
hoofdrivieren :  Tjoeroetjoep ,  Blantoe ,  Boeding ,  Siedjoe  en 
Badauw.  De  tusscheu  de  uitwatering  der  grensrivieren  van  elk 
district  op  zee  verblijf  houdende  Orang-Sekah  en  Orang-Laut 
behooren  onder  het  district,  in  wier  wateren  zij  zich  ophouden. 
Elk  district  heeft  een  hoofd,  dat  Ingebei  heet;  alleen  die  van 
het  district  Tjoeroetjoep  draagt  den  titel  van  Dipati  en  wordt 
beschouwd  als  hoofd  van  het  geheele  eiland. 

In  den  loop  dezer  beschrijving  heb  ik ,  van  deze  hoofden 
sprekende,  steeds  gezegd,  dat  zij  geacht,  aangemerkt  of  be* 
schouwd  werden  als  hoofden,  waarmede  ik  heb  willen  aanwijzen, 
dat  men  zich  zeer  vergissen  zoude,  indien  men  meende  dat 
degenen ,  die  hier  als  hoofden  voorkomen,  inderdaad  eenig  gezag 
konden  uitoefenen.  Al  wat  zij  door  hun  invloed  kunnen  bewer- 
ken, geschiedt  door  raadgevingen  en  door  ix)gingeu,  de  zaken 
eenigzins  te  regelen,  maar  het  is  er  verre  van  af,  dat  zij  even 
als  de  regenten  of  hoofden  van  Java  werkelijk  gezi^  zouden  uit- 
oefenen. De  tegenwoordige  Dipati  of  hoofd  van  het  eiland 
heeft  er  niets  te  bevelen;  de  overige  Ingebei's  beschouwen  zich 
in  het  geheel  niet  aan  hem  ondergeschikt  en  het  zal  veel 
moeite  kosten  eu  alleen  door  beleid  en  eene  verstandige  handel- 
wijze kunnen  geschieden ,  dat  de  hoofden ,  het  zoo  noodzakelijk 
gezag  verkrijgen.  De  eenige  omstandigheid,  waarin  thans  de 
hoofden  als  zoodanig  werkzaam  zijn,  is  het  beslechten  van 
geschillen  tusschen  de  inlanders.  Deze  hooren  zij  en  doen 
uitspraak,  nadat  zij  met  eenige  oudsten  hebben  geraadpleegd. 
Indien  hierbij  steeds  de  regtvaardigheid  en  billijkheid  werd  in 
acht  genomen,   zouden   zij    zeer   nuttig   wezen   en  een  grooten 

*  Sedert  1856  is  het  eiland  in  zes  districten  verdeeld,  waarb\j  zeei 
oneigenaardig  de  naam  van  het  hoofddistrict  in  Tandjong  Pandang  ver* 
aiiderd  is.  Zie  het  regerings verslag  over  dat  jaar. 


KAPPORT   OVEE    HET   EILAND    BILLITON.  79 

iüfloed  ktLQnen  verkrijgen,  maar  helaas,  meestal  wordt  het 
legt  verkocht,  eu  dit  maakt  dat  ook  7.ij  geen  vertrouwen 
hebben.  Hij,  die  met  het  hoogste  gezag  op  Billiton  belast 
wordt,  zal  zich  dus  bijzonder  verdienstelijk  kunnen  maken 
ea  grooten  invloed  kunnen  verkrijgen,  als  hij  zich  bezig 
houdt  met  het  hooren  van  de  klagten  en  geschillen'  der  in- 
hmd^rs  en  dan  met  inachtneming  hunner  gebruiken  en  be- 
grippen, gewijzigd  naar  onze  kennis,  regt  spreekt  met  die 
onpartijdigheid  en  regtvaardigheid ,  die  van  een  braaf  en  ver- 
standig bestuurder  kan  worden  verwacht.  Bijna  alleen  op  deze 
Tijze  kan  mijns  inziens  het  Nederlaudsch  gezag  zoodanig 
gevestigd  worden ,  dat  het  in  al  zijne  uitgestrektheid  op  de  bevol- 
king zal  kunnen  werken.  Dit  is  de  grootste  weldaad,  die  over  het 
algemeen  aan  Indië,  maar  in  het  bijzonder  aan  Billiton  kan  worden 
geschonken,  want  de  bewoners  zuchten  het  meest  onder  het 
gemis  eener  goede  regtsbedeeliug.  Zij  hebben  zich  genoeg  van 
bet  gezag  hunner  hoofden  onafhankelijk  gemaakt,  dan  dat  die 
ban  veel  leed  zouden  kunnen  doen,  maar  liet  is  onmogelijk, 
niet  met  anderen  in  aanraking  te  komen  en  daarmede  geschillen 
te  krijgeji.  Daar  zij  nu  geen  regt  dan  voor  geld  of  groote 
opofferingen  kunnen  bekomen ,  is  dit  het  voornaamste ,  dat  hen 
<lnikt  en  beklagenswaardig  maakt.  Hem,  die  hierin  voorziet, 
en  dit  kan  onder  het  bestuur  van  het  gouvernement  geschieden , 
dien  zullen  zij  •  gehoorzamen  en  eerbiedigen. 

Overal  in  Indië,  waar  elk  mensch  zoo  gemakkelijk  aan  zijn 
geringe  behoeften  kan  voldoen ,  zal  men  zien ,  dat  de  bewoners 
daar,  waar  drukkende  bepalingen ,  verkeerde  inrigtingen  of  eene 
slechte  regering  bestaan,  zich  verspreiden  en  verwijderen  van 
de  personen  en  van  de  gelegenheid,  waardoor  zij  kunnen 
gedrukt  en  gekweld  worden,  als  dit  niet  door  bijzondere  om- 
standigheden al  te  moeilijk  of  onmogelijk  wordt  gemaakt.  In 
een  land,  waar  vruchtbare  grond  genoeg  voor  handen  is,  waar 
het  volk  n(^  niet  door  onderdrukking  zoodanig  verlaagd  is, 
Q4t  het  onverschillig  voor  zijn  lot  geworden  is,  waar  men 
bevindt,  dat  de  inwoners  de  grootere  veiligheid,  en  het  genoe- 
gen, dat  aanzienlijke  en  wel  aangelegde  dorpen  aanbieden  en 
verzekeren,  vaarwel  ze^en,  om  zich  in  kleine  gehuchten  of  bij 
enkele  huisgezinnen  in  de  eenzaamheid  neder  te  zetten,  daar 
kan  men  ook  verzekerd  zijn ,  dat  slechte  en  drukkende  bepalin- 
^n  bestaan ,  waaraau  de  inwoners  zich  willen  onttrekken ,  en 
iat  deze   zoo   hard   en  kwellend  moeten    zijn,  .dat  zij  zich  het 


( 


HO  ïlAPPORt    OVElt   HBT    RIIAND    BILMTON. 

ongezellige,  het  onveilige  en  al  de  aan  eenzaamheid  verbondea 
ongemakken  liever  laten  welgevallen,  dan  zich  aan  de  khevela 
rijen  hunner  hoofden  bloot  te  stellen'.  Uit  bestaat  op  Billiton 
De  meeste  inwoners  hebben  zich  in  kleine  gehuchten  of  br 
enkele  huisgezinnen  over  het  geheele  eiland  verspreid.  Nu  za^ 
men  gemakkelijk  kunnen  nagaan ,  dat  de  regering  vooreerst  no§ 
weinig  zal  knnuen  werken  op  zulk  eene  bevolking  en  da* 
menscheu ,  gewoon  op  zich  zelf  te  leven ,  een  eigenzinnig  karakte 
hebben  verkregen  en  zoozeer  aan  de  eens  door  hen  opgevatt* 
begrippen  vasthouden,  dat  daarin  niets  dan  na  lang  aanhouden 
en ,  nadat  hun  vertrouwen  verkregen  is ,  kan  veranderd  worden 
Vooreerst  valt  er  dus  niets  te  doen,  dan  de  inwoners  t< 
beschermen  ,  door  hun  regt  te  laten  wedervaren ;  deze  beschenning 
zal  hen  aan  ons  verbinden,  en  daardoor  eindelijk  ter  verbete- 
ring op  hen  kunnen  gewerkt  worden. 

Eene  bevolking ,  die  zoo  verspreid  en  als  het  ware  zoo  geheel 
op  zich  zelf  leeft,  houdt  zich  weinig  aan  maatschappelijke  of 
godsdienstige  instellingen.  Buiten  het  huwelijk  en  de  besnijdenis, 
hetgeen  nog  alleen  onder  de  voomaamsten  bestaat,  hebben  zij 
niets,  wat  hen  aan  de  maatschappij  of  de  godsdienst  verbindt.  Op 
Billitoa  beschouwen  de  ouders  zich,  evenals  te  Palembang,  in 
dien  graad  als  de  eigenaars  hunner  kinderen,  dat  zij  die  ver- 
koopen  of  althans  hunne  dochters  niet  ten  huwelijk  geven ,  dan 
nadat  daarvoor  eene  zekere  som,  Djoedjoer  genaamd,  betaald  is. 
Daar  deze  overeenkomst,  om  een  soort  van  wettigheid  of  kracht 
te  verkrijgen,  meestal  voor  de  hoofden  wordt  aangegaan,  zijn 
zij  buitendien  verpligt,  deze  te  betalen;  hierdoor  wordt  het 
trouwen  zoo  moeilijk  en  kostbaar,  dat  dit  inderdaad  een  nadee- 
ligen  invloed  op  de  'uitbreiding  der  bevolking  heeft.  Van  de 
Mohammedaansche  godsdienst  kennen  zij  niets  meer  dan  de  be- 
snijdenis en  weinige  andere  uiterlijke  plegtigheden.  De  godsdienst 
der  Orang-Sekah  en  Orang-Laut  is  niet  bekend;  zij  laten  zich 
niet  besnijden  en  eten  varkensvleesch.  Daardoor  weet  men,  dal 
zij  geen  Mohammedanen  zijn ;  waarschijnlijk  vereeren  zij  een  voor- 
werp der  natuur.  Hunne  lijlcen  begraven  zij  aan  land.  Hunm 
huwelijksplegtigheid  bestaat  hierin ,  dat  zij  bij  stormachtig  wedei 
zoowel  bruid  als  bruidegom  in  kleine  versierde  kano's  plaatsen 
en  die  in  zee  duwen;  zoodra  de  ranke  schuitjes  bij  elkandei 
komen  of  tegen  elkander  stooten,  stapt  de  bruidegom  bij  de 
bruid  over  en  roeit  met  haar  naar  den  wal;  dan  zijn  zij  ge- 
trouwd. Ik  meen,   dat  deze  ervaren  /eebewoners  ongemerkt  we 


RAPPOKT   OVJER   HET   EILAND    BILLIToV.  81 

• 

sruMelen  zullen  weteu  aan  te  wenden ,  die  de  kano's  tot  elkan- 
der doen  komen,  anders  zoude  het  vrij  lang  kunnen  duren, 
voordat  zij  bij  elkander  kwamen. 

De  hoofden  der  districten  oefenen  ook  gezag ,  voor  zoo  verre 
dit  gaan  kan ,  over  de  Orang-Sekah  en  Orang-Laut.  Indien  uu 
deze  hoofden  zeerooverij  willen  plegen ,  halen  zij  daartoe  eenige 
Orang-Sekali  en  Orang-Laut  over.  De  moedigsten  worden  Pangli- 
ma's   genoemd,    aan    wie  zij  geven   hetgeen   tot   de   uitrusting 
noodig   is.    Eveneens   verschaifen   zij   volk  en  provisiën  aan  de 
leeiooveravaartuigen,  die  van  Liugga,  Trengano  en  andere  plaat- 
sen, te  Billiton  komen.  Van  den  geroofden  buit  ontvangen  zij 
een  raim  aandeel,  zoodat  de  Orang-Sekah  en  Orang-Laut  niet 
iileen  de   zeeroovers   van   Billiton  zijn,  maar  wel  degelijk  ook 
de  hoofden  en  andere  aan  land  wonende  inlanders ,  die  eveneens 
bijdragen    tot  de  uitrusting  der  rooversvaartuigen,  en  evenzeer, 
zoo  niet  nog  meer,  voor  zeeroovers  moeten  gehouden  worden. 
Waarschijnlijk    zouden    de    Orang-Sekah    en    Orang-Laut   niet 
vennogend  genoeg  zijn ,  om  zeeroof  te  plegen  zonder  de  onder- 
steuning van  de  hoofden  en  bewoners  van  het  eiland.  Deze  ver- 
schuilen zich  steeds  achter  de  Orang-Sekah  en  Orang-Laut,  die 
zij  den  naam   van  zeeroovers  geven,  terwijl  die  onbeschaafde, 
woeste  en  ruwe  menschen  meenen ,  dat  zij  een  door  de  hoofden 
van  het    eiland    als    het    ware    geautoriseerd    en  gepermitteerd 
bedrijf  uitoefenen.    Men    ziet   hieruit,  hoe  deze  slechtheden  in 
elkander   geweven    zijn   en  elk  der  bedrijvers  zich  op  zulk  een 
voet  wil    stellen ,    dat   hij  niet  gestraft  kan  worden  of  althans 
eene   soort   van  verontschuldiging  kan  voorwenden,  als  de  een 
of  ander   wraak  wilde  oefenen  wegens  hetgeen  aan  zijn  laudge- 
nooten  was  overkomen.  Hiervan  bestaan  voorbeelden ;  onder  anderen 
rosten  de  inwoners  van  Banka ,  wanneer  een  hunner  vaartuigen  ge- 
nomen is ,  dadelijk  eene  expeditie  uit ,  om  het  verlorene  terug  te 
^gen  of  vergoeding  daarvoor  te  vragen.  In  zulk  een  geval  komt 
het  te  pas ,  dat  elk  zich  zoo  goed  mogelijk  vrij  kan  pleiten.  Maar 
men  zal  er  ook  uit  zien ,  dat  het  tegengaan  van  den  zeeroof  op 
Billiton  niet  zoo  moeilijk  zal  zijn  als  men  wel  gemeend  heeft, 
wanneer    er    een    Nederlandsch    etablissement    gevestigd    blijft, 
waardoor  men    zelfs  dien   zal    verminderen,    welke   van  andere 
plaatsen  met  behulp  der  bewoners  van  Billiton  bedreven  wordt. 
Te  meer  zal  men  de  mogelgkheid  hiervan  inzien,  als  men  weet, 
dat  ten  onregte  wel  eens  gezegd  wordt,  dat    de  bevolking  van  ' 

Billiton   zich  niet    zoude    kunnen   emeren,  als  zij  geen  zeeroof 
X  (XIV>.  c, 


I 


82  &APPOBT    OVEll    HET    Etl.AXD    BILMTON. 

bedreef.  De  Orang-Sekah  en  Orang-Laut ,  kunnen  evenald  de 
overige  bewoners  van  het  eiland  zeer  goed  bestaan,  de  eersten 
van  hetgeen  de  zee  voortbrengt ,  en  de  laatsten  vxn  hetgeen  zij 
uit  den  grond  kunnen  trekken.  Het  zal  alleen  zeer  noodig  zijn , 
dat  men,  wanneer  er  geen  zeerooversvaartuigen  meer  kannen 
komen ,  zorgt ,  dat  er  handel  op  Rilliton  wordt  gedreven.  Daartoe 
kan  zeer  veel  bijdragen  de  reeds  bepaalde  vrijstelling  van  regten 
op  den  in-  en  uitvoer  van  goederen  en  het  bestuur  van  een 
verstandig  man ,  die  de  middelen ,  welke  wij  hieronder  daartoe 
zullen  voordragen,  aanwendt. 

Aangaande  het  aantal  der  bevolking,  heb  ik  geen  voldoende 
onderrigtiug  kunnen  bekomen.  Dit  is  zeker  dat  Billiton  in  ver- 
houding tot  de  uitgestrektheid  en  vruchtbaarheid  van  den  grond, 
en  tot  de  kostbare  voortbrengselen ,  die  er  te  vinden  zijn ,  zeer 
weinig  bevolkt  is.  Men  meent,  dat  er  zes  of  zeven  duizend 
menschen  op  het  land  zouden  woneii,  en  dat  de  Orang-Sekah 
en  Orang-Laut  drie  of  vier  duizend  zielen  zouden  beloopen , 
zoodat  de  geheele  bevolking  negen  h  elf  duizend  zielen  zoude 
bedragen.  '  De  inwoners  erneren  zich  door  den  landbouw ,  door 
het  verzamelen  van  voortbrengselen  uit  de  bosschen  en  door  het 
graven  en  bewerken  van  ijzer,  welk  laatste  van  eene  uitmuntende 
kwaliteit  is ,  en  waarvan  zij  zeer  goede  spijkers  weten  te  maken. 

De  landbouw  verkeert  nog  in  zeer  ruwen  staat.  Jaarlijks 
kajppen  zij  eene  zekere  uitgebreidheid  in  het  bosch  om  en  laten 
het  hout  twee  maanden  liggen,  om  te  droogen,  waarna  zij  het 
verbranden  en  rijst  op  dezen  .grond  zaaijen.  Hiervoor  dragen  zij  dan 
wel  eenige  zorg,  maar  behandelen  en  bewerken  den  grond  niet 
genoegzaam ,  om  er  al  de  vruchten  van  te  trekken ,  die  bij  meer 
arbeid  daarvan  zoude  kunnen  worden  verkregen.  Nadat  de  rijst 
van  het  veld  is,  en  ook  tusschen  de  rijst  in,  planten  zij  andere 
gewassen,  als  djagong,  groenten,  vruchten,  katoen,  suikerriet, 
ristjes  of  spaansche  peper ,  enz. ,  maar  zij  laten  den  uitslag 
meestal  aan  de  goede  natuur  over.  Zij  leggen  geen  sawavelden 
of  geregelde  tuinen  aan,  waarop  behoorlijk  wordt  acht  geslagen, 
zooals  de  Javanen,  maar  vergenoegen  zich  met  hetgeen  hunne 
bijna  onbearbeide  velden  afwerpen. 


'  Volgens  het  regeringsverslag  over  1863  -  van  dat  over  1864  zijn 
de  Bijlagen  nog  niet  in  het  licht  verschenen  ~  bedraagt  de  oorspronke- 
lyke  bevolking  van  Billiton,  behalve  de  Chineesche  in^nwerkers  en  andere 
vreemde  oosterlingen  12,000  zielen. 


RAPPORT    OVER    HET    EILAND    BILI.ITON.  88 

Üit  de  bosschen  verzamelen  de  inwoners  was  /  kappen  daar 
een  soort  van  hout,  dat  voor  hechten  van  krissen  gebezigd 
wordt,  en  maken  van  rotting  en  biezen  matten,  die  zeer  fijn 
en  fraai  zijn.  Ook  halen  zij  het  garoehout  en  al,  wat  zij  voor 
het  bouwen  hunner  huizen  noodig  hebben,  uit  de  bosschen.  De 
woningen  worden  niet  van  bamboesriet,  maar  van  dunne boomeu 
gebouwd ,  die  zij  als  staken  naast  elkander  plaatsen  en  van  binnen 
met  drooge  bladeren  digt  maken.  Waarschijnlijk  tot  afwering 
van  slangen  en  insecten  bouwen  zij  hunne  huizen  drie  ^  vier 
voet  boven  den  grond. 

Het  ijzererts  wordt  gevonden ,  somtijds  even  beneden  de  opper- 
vlakte van  den  grond,  in  steenachtige  stukken  van  meer  of 
mindere  grootte.  Deze  steenen ,  die  vol  poriën  zijn ,  worden  fijn 
gekapt  en  vervolgens  wordt  het  erts  gesmolten  in  een  oven  door 
een  sterk  vuur  van  houtskolen,  dat  gedurig  met  een  blaasbalk 
wordt  aangehouden.  Het  gesmolten  ijzer  loopt  in  een  daartoe 
gemaakten  bak  en  wordt  daaruit  geschept  en  in  vormen  ge- 
goten, die  één  span  lang  en  drie  vingers  breed  zijn,  somtijds 
in  kleinere  vormen,  als  het  tot  spijkers  wordt  verwerkt.  Daar- 
van worden  vier 'soorten  te  Billiton  verkocht,  als:  1®  soort,  7 
duim  lang,  k  /2  de  100  stuks;  2«  soort,  5  duim  lang,  Jt  ƒ  2 
de  200;  3e  soort,  2J  duim  lang,  Jl/2  de  800;  4e soort,  IJ- 
duim  lang,  ^  ƒ2  de  400.  De  staafjes  worden  verkocht  bij  het 
katje  tegen  ƒ2.  Dit  ijzer  is  zeer  hard. 

Men  beschuldigt  de  inwoners  van  Billiton,  dat  zij  groote 
minnaars  zijn  van  het  dobbelspel ,  van  hanengevechten  en  van  het 
amfioen  schuiven.  Ik  durf  dit  niet  verdedigen ,  omdat  dit  verder- 
felijk kwaad  genoegzaam  door  den  geheelen  archipel  verspreidis, 
en  daar  het  sterkst  heerscht,  waar  goede  maatschappelijke  in  rig- 
tingen  ontbreken ,  die  andere  en  min  verderfelijke  vermaken  in 
plaats  van  deze  schadelijke  aanmoedigen. 

De  bewoners  van  Billiton  zijn  zeer  sterk  van  ligchaamsge- 
stel;  zij  kunnen,  wanneer  dit  noodig  is,  dagelijks  12  tot  14 
uur  te  voet  gaan  over  ongemakkelijke  voetpaden  De  Orang- 
Sekah  en  Orang-Iiaut  zijn  bekwame  duikers  en  kunnen  ver- 
scheiden minuten  onder  water  blijven;  zij  vangen  ook  visch 
met  houten  harpoenen  en  vervolgen  die  tot  aan  de  kleine 
openingen  in  de  rotsen  en  klippen ,  waar  zij  ze  dooden.  Men 
zegt ,  dat  het  wel  gebeurd  is ,  dat  zij  zich  bij  het  övernaeesteren 
van  een  klein  vaartuig  met  een  der  opvarenden  in  zee  gewor- 
pen en  hem  onder  water  gesmoord  hebben. 


84  &APPOBT   OVEB   HET   EILAND    BILLITON. 

De  handel^  op  Billiton  wordt  met  kleine  inlandsche  vaartuigen 
gedreven  en  zal  nog  lang  op  deze  wijze  moeten  worden 
gevoerd,  omdat  er  geen  geregelde  markten  of  stapelplaat- 
sen zijn,  waar  een  inlandsch  handelaar,  zonder  veel  nadeel 
te  lijden ,  een  gemimen  tijd  kan  blijven  vertoeven.  De  opva- 
renden dezer  vaartuigen  hebben  bf  aandeel  in  de  lading  of 
9djn  gehuurd  voor  de  reis,  onverschillig  of  die  lang  of  kort 
duurt.  Wanneer  zij  op  een  plaats  komen,  laten  zij  dit  aan  de 
inwoners  weten  en  wachten  zoolang,  totdat  hunne  lading 
verkocht  of  verruild  is;  intusschen  beschouwen  zij  zich,  alsof  zij 
te  huis  zijn  en  trachten  door  vischvaugst  of  ander  bedrijf  nog 
eenige  voordeelen  te  verkrijgen.» 

De  artikelen,  die  door  den  handel  met  voordeel  kunnen 
worden  aangebragt  zijn:  opium,  tabak,  Europeesche  sitsen, 
Javasche  en  Boegineesche  lijnwaden ,  hjst ,  zout ,  Javasche 
suiker,  lamp-  en  klapper  olie,  fijn  en  grof  aardewerk  en  staal. 
De  artikelen,  welke  daarentegen  door  den  handel  op  Billiton 
verkregen  worden,  zijn:  tripang,  agar-agar,  schildpad,  gedroogde 
visch,  vogelnestjes,  garoehout,  was,  hars  of  ruwe  dammer, 
ijzer,  spijkers  en  andere  voorwerpen  van  mindere  waarde,  als 
matjes ,  enz.  enz. 

Hiermede  eindig  ik  mijne  aanteekeningen  over  de  gesteldheid , 
de  voortbrengselen  en  de  inwoners  van  Billiton  en  verzoek ,  dat 
met  dit  onvolmaakte  genoegen  mag  worden  genomen,  en  dat 
in  gunstige  verschooning  zal  komen  de  korte  tijd  van  mijn 
verblijf  aldaar  en  de  bezigheden,  die  ik  er  te  doen  vond. 

Thans  moet  ik  overgaan  tot  mijne  verrigtingen  te  Billiton 
en  tot  de  voorstellen  aan  den  kolonel  en  resident  van  Banka, 
omtrent  hetgeen  noodzakelijk  moet  worden  gedaan. 

Daar  de  hoofddirectie  van  financiën  geen  eisch  van  benoodigd- 
heden  voor  Billiton  ontvangen  had  en  alleen  in  acht  nam  het 
dringend  verzoek  van  den  kommandant,  hem  uit  Batavia  van 
alles  te  voorzien ,  berekende  zij  naar  haar  beste  weten ,  wat  hij 
zoude  kunnen  noodig  hebben ,  en  zond  verscheiden  artikelen  voor 
vivres,  eenige  andere  goederen  tot  gerief  der  inwoners,  en  vijf-en- 
twintig-duizend  gulden  in  geld  met  het  schip,  dat  mij  naar  Billiton 
bragt.  Tevens  magtigde  de  hoofddirecteur  mij  al,  hetgeen  te  Billiton 
niet  noodig  mogt  zijn,  naar  Muntok  op  Iknka  te  zenden,  werwaarts 
dit  schip  verder  bestemd  was.  Kort  voor  mijn  aankomst  had  de  resi- 
(lent  van  Banka  behalve  eenige  levensmiddelen  nog  twintig  duizend 


BAPPOBT    OYZB   HET   EILAND    BILLITOK.  85 

golden  naar  Billiton  gezonden.  Ik  ging  dns  met  den  kommandant 

BB,  wat  hij  nog  meer  noodig  had  tot  aan  het  einde  van  den  west- 

moeson  en  liet  het   overige  aan  boord,  om  het  te  Muntok  aan 

den  resident  af  te  leveren.  Van  het  geld  liet  ik  twaalf  dnizend 

golden  op  Billiton  en  deed  een  kist  met  dertien  duizend  gulden 

overschepen  aan   boord  der  koloniale  korvet  Koerier  ^  omdat  ik 

meende,    dat    het   daar   veiliger   was    dan   aan   boord    van  een 

partikolier  schip;  die   som  heb  ik  te  Muntok  aan  den  resident 

van  Banka  doen  afgeven. 

Het  militaire  departement  had  twaalf  stukken,  achtponders, 
200  ik  mij  niet  vergis,  naar  Billiton  gezonden,  doch  daar  het 
niet  mogelijk  was,  meer  dan  zes  stukken  in  de  twee  halve 
cirkels  van  het  fort  te  Tandjong-Simba  te  plaatsen,  kwam  ik  met 
den  kommandant  overeen,  niet  meer  dan  deze  te  lossen  en  de 
overige  naar  Muntok  te  brengen.  Naderhand  heb  ik  van  den 
lesident  van  Banka  berigt  ontvangen,  dat  het  schip  Ennore 
Tramt  te  Muntok  aangekomen  was  en  zijn  lading  gelost  had, 
als  ook  dat  de  kist  met  dertien  duizend  gulden  door  den 
kommandant  der  korvet  Koerier  aan  den  resident  afgeleverd  was. 
Den  beruchten  zeeroover  Badeen  Alie  vond  ik  aan  den  mond 
der  rivier  Tjoeroetjoep.  Hij  had  zich  vrijwillig  onder  het 
Nederlandsche  gouvernement  begeven,  doch  de  civiele  en  mili- 
taire kommandant  wist  niet,  hoe  hij  met  hem  zoude  handelen, 
en  bad  hem  slechts  voor  eene  waarde  van ,  ik  meen ,  tweehonderd 
galden  aan  rijst  en  zout  gegeven  en  dat  wel  voor  een  geheel 
jaar.  Yan  dezen  geringen  bijstand -kon  Badeen  Alie,  die  met  zijn 
gföin  en  aanhang  twee  honderd  menschen  moet  onderhouden, 
onmogelijk  bestaan.  Toen  ik  den  kommandant  deze  bedenking 
maakte,  moest  ik  tot  mijn  grootste  verwondering  vernemen,  dat 
hij  hem  verdacht,  nog  zeeroover  te  zijn.  De  gedachte,  dat 
iemand ,  in  de  magt  en  onder  de  bescherming  van  het  gouver- 
Dement,  nog  zeeroof  zoude  plegen,  ergerde  mij  zeer;  en  ik  be- 
greep, dat  zonder  uitstel  hierin  moest  voorzien  worden.  Der- 
halve ontbood  ik  Radeen  Alie  met  de  hoofden  zijner  familie  en  met 
zijn  gevolg  bij  mi]  en  kwam  na  overleg  met  den  kommandant ,  den 
Panembahan  en  den  inlandschen  majoor  Tompel  met  hem  overeen, 
dat  hij  zich  met  zijn  gezin  en  aanhang  zoude  vestigen  op 
Poeloe  Lepar ,  een  eiland  tusschen  Toebalie  op  Banka  en  Billiton, 
^^aar  hij  zoude  waken  tegen  de  zeeroovers,  die  van  Lingga, 
Trengano  en  andere  plaatsen  daar  vergaderen,  en  zich  emeren 
zonde  met  de  vangst  van  visch,   tripang   en  agar-agar  en  met 


86  BA^POKT    Oy£B   HET   EILAND    BIMJTON. 

den  landbouw  en  andere  eerlijke  middelen ,  terwijl  ik  tot  te  ge- 
moetkoming  in  zijne  behoeften  eu  tot  belooning  der  dieojsten, 
die  hij  tegen  de  zeeroovers  zoude  bewijzen,  hem  toelegde  hon- 
derd gulden ,  een  koijang  of  30  pikols  rijst  en  eeue  halve  koijang 
zout  in  de  maand  en  liem  een  certificaat  gaf,  dat  het  hem 
vergund  werd,  zich  onder  de  voorschreven  voorwaarden  te  Poeloe 
Lepar  neder  te  zetten.  Tevens  werd  de  kommandant  door  mij 
geautoriseerd,  Radeen  Alie  twee  maanden  voorschot  te  geven, 
en  hem  voorts  maandelijks  te  betalen  en  te  verstrekken,  wat 
ik  bepaald  had,  totdat  hij  hieromtrent  nadere  orders  zoude 
ontvangen.  Meer  details  van  deze  onderhandeling  met  Radeen 
Alie  heb  ik  gegeven  in  iliijn  brief  van  6  Augustus  jongst- 
leden aan  den  kolonel  en  resident  van  Banka ,  waarnaar  ik  de 
vrijheid  neem  te  verwijzen,  daar  die  als  bijlage  hierachter 
is  gevoegd.  Omtrent  dezen  brief  moet  ik  evenwel  opmerken,  dat 
mij  door  het  onverwacht  opgekomen  vertrek  naar  Palembang 
maar  weinige  uren  en  dan  nog  onder  gesprekken  met  heeren  , 
die  mij  kwamen  zien,  waren  gelaten  om  dien  te  schrijven  en 
dat  mij  daarvan  een  slecht  afschrift  is  gezonden,  ten  einde  ver- 
Bchooning  te  erlangen  voor  de  overhaasting,  waarmede  deze 
brief  geschreven  is.   * 

De  voet,  waarop  de  Panembahan  met  den  kommandant  stond, 
was  zoo  gespannen,  en  zelfs  vijandig,  dat  zij  onmogelijk  langer 


*  Uit  van  Sevenhovens  brief  aan  den  resident  van  Banka  blijkt  nog 
over  deze  onderhandelingen,  dat  Radeen  AH  zelf  aan  den  kommissaris 
een  eerlijk  middel  van  bestaan  verzocht,  daar  hij  met  zijn  groot  gezin 
en  gevolg  onmogelijk  van  den  hem  door  den  kommandant  gegeven  onder- 
stand leven  kon.  Van  Sevenhoven  verwees  hem  naar  den  majoor  Tompel,  om 
met  dezen  te  overleggen ,  wat  voor  hem  in  het  vervolg  het  wenschelykst 
was.  Daardoor  kwam  Radeen  Ali  tot  het  verzoek ,  zich  op  Poeloc-Lepar 
te  vestigen,  waar  zich  destijds  alleen  eenige  Orang-Laut  ophielden  en 
dat  voldoende  hulpmiddelen  voor  zijn  levensonderhoud  aanbood.  Van 
Sevenhoven  begreep  zeer  goed,  dat  hij  op  die  wijze  Radeen  Ali  in  staat 
kon  stellen,  zyn  oud  bedrijf  te  hervatten,  maar  er  moest  raad  geschaft 
worden.  Eerst  dacht  hij  er  over,  hem  naar  Muntok  mede  te  nemen,  maar 
indien  dit  Radeen  Ali  niet  aanstond ,  kon  deze  zich  daaraan  onttrekken,  door 
ziekte  voor  te  wenden,  terwijl  het  evenmin  aanging,  iemand  gevangen 
te  nemen ,  die  zich  vry  willig  onder  de  bescherming  van  het  gouvernement 
had  gesteld.  Op  grond  dezer  overwegingen  besloot  van  Sevenhoven  het 
verzoek  toe  te  staan.  Zonder  omwegen  gaf  hij  echter  aan  Radoen  Ali  te 
kennen,  zeer  goed  in  te  zien,  dat  hij  hem  door  het  verblijf  op  Poeloe- 
Lepar  de  gelegenheid  verschafte,  op  nieuw  zeeroof  te  plegen,  maar  dat 
de  edelmoedigheid  der  Nederlandsche  regering  zoo  groot  was,  dat  zij  liever 
^    ^erst  de  proef  wilde  wagen ,  of  h\j  van  bet  kwaad  terug  te  brengen  was , 


B^PFOBT    OVCE  HJ|CT   «XI.AND   BILLITQN.  87 

bijeen  konden  blijven,  daar  het  zelfe  te  vreezen  was,  dat  zij 
elkander  eindelijk  openlijk  zouden  beleedigeu.  Tk  oordeelde  het 
das  raadzaam ,  den  Panembahan  naar  Muntok  te  doen  vertrekken, 
waar  hij  een  dag  na  mij  is  aangekomen;  ik  meende  te  meer 
daartoe  de  vrijheid  te  liebbeu ,  daar  ik  bekend  was  met  de  reso- 
lutie van  zijne  excellentie  den  Gouverneur-Generaal  in  rade  van  den 
15  April  jl. ,  no.  4 ,  waarbij  dea  resident  van  Banka  was  aan- 
geschreven, den  Panembahan  uit  Billiton  op  te  roepen. 

Voorts  heb  ik  den  kommandant  gemagtigd ,  eenige  koelies  voor 
ziju  magazijn  en  voor  de  iniirmene  in  dienst  te  nemen ,  dewijl 
ik  dit  hoogst  noodig  beschouwde  en  heb  hem  gezegd ,  dat  hij 
deswegeus  eene  voordragt  zoude  doen  aan  den  resident  van  Banka , 
wien  ik  daarover  zoude  spreken. 

De  voorstellen  die  ik  meende  aan  den  resident  van  Banka  te 
moeten  doen,  om  zoo  spoedig  mogelijk  in  de  bestaande  onge- 
regeldheden te  Billiton  te  voorzien  en  de  zaken  in  eene  goede 
orde  te  brengen,  ziju  vervat  in  mijne  zoo  even  vermelde  missive, 
waarnaar  ik  mede  de  vrijheid  neem  te  verwijzen,  om  dit  reeds 
te  gioot  rapport  niet  nog  meer  te  verlengen.  Deze  voorstellen  zijn : 

1^.  den  ei  vielen  en  militairen  kommandant  van  Billiton  op 
te  roepen,  zoo  tot  herstel  van  zijne  gezondheid,  als  om  zijne 
administratie  in  orde  te  brengen; 

2o.  mede  van  Billiton  te  doen  opkomen  den  assistent 
Wetering  Buis; 

8".  den  heer  Bierschill,  reeds  benoemd  tot  inspecteur  der 
tiiimijnen  te  Banka,  naar  Billiton  te  zenden,  om  aldaar  het 
civiel  gezag  te  voeren ; 


^  hem  reeds  nu  te  straffen.  Hierbij  merkte  van  Sevenhoven  op,  dat 
^deen  Ali  thans  geheel  in  zijne  magt  was  en  verzekerde  hem  eindelijk , 
ditt  het  gouvernement,  wanneer  hij  ooit  van  het  nu  in  hem  gestelde  ver- 
trouwen misbruik  maken  mogt,  niet  rusten  zou,  voordat  hy,  Radeen  Ali, 
inet  zijn  geheele  geslacht  en  aanhang  tot  den  laatsten  man  was  uitge- 
•"o^id.  In  het  bijzijn  van  zijne  familie ,  den  majoor  Tompel  en  andere  in- 
ïandsche  hoofden  legde  Radeen  Ali  den  eed  van  trouw  aan  het  Neder- 
^Rdsch  gezag  af  en  beloofde,  zich  voortaan  geheel  van  den  zeeroof  te 
onthouden  en  niet  te  dulden,  dat  die  op  Lepar  door  anderen  werd  uit- 
geoefend. Derwaarts  verzelde  hem  de  zoon  van  Tompel  met  den  rang 
^'•*n  inlandsch  kapitein,  om  op  zijne  handelingen  toczigt  te  houden. 

ïn  hoever  Radeen  Ali  beantwoord  heeft  aan  de  verwachtingen  van  van 
Zevenhoven,  is  mij  niet  bekend.  Zijn  naam  komt  niet  voor  in  hetgeen  de 
beer  Cornets  de  Groot  over  de  geschiedenis  van  den  zeeroof  heeft  bg- 
««nverzameld. 


88  RAPPOUT    OVEtt    HÏT    BH^AND    Bn.l.ITOX. 

40.  een  officier  als  militair  kommandant  op  Billiton  te  plaatsen; 

50.  den  Panenbahan  Sarief  Mohained  met  den  heer  Bierschill 
terug  te  zenden.   ' 

en  60.  dadelijk  op  Billiton  maatregelen  te  nemen  door 
het  omkappen  der  boomen ,  enz. ,  dat  het  fort  naar  Tandjong 
Goenong  aan  den  mond  der  rivier  Tjoeroetjoep  verlegd  worde. 
Op  deze  verrigtingen  hoop  ik  de  goedkeuring  van  het  gouver- 
nement te  zullen  verkrijgen,  die  ik  bij  deze  eerbiedig  verzoek 
onder  verklaring,  dat  ik  na  rijp  beraad  heb  gehandeld,  en  dat 
ik  het  als  mijn  pligt  beschouwde ,  zoodanig  te  handelen  en  niet 
de  zaken  haar  gang  te  laten  gaan,  toen  mij  gebleken  was,  dat 
die  zonder  groot  gevaar  niet  langer  in  den  staat,  waarin  ik  ze 

^    ^  AUeen  over  deze  herbenoeming  van  den  Panembahan  bevat  van  Seven- 
hovens    brief  aan  den  resident  van  Banka  nadere  bijzonderheden.  De  la 
Fontaine  was  toch  door  de  klagten  van  den  koromandant  over  den  Panem- 
baharo    bewogen,   den  laatstgenoemde  in  het  ongelijk  te  stellen  en  had 
deswegens   aan    de   Indische    regering    diens  ontslag  voorgedragen.  Van 
Sevenhoven   trachtte  nu  in  zijn  schrijven  den  resident  over  te  halen,  op 
dit  gevoelen  terug  te  komen.   Want  al  erkende  ook  hij,    dat  de  Panem- 
bahan ^ich  onbehoorlijk  jegens  den  kommandant  gedragen  had,  ten  deele 
uit   overmoed   wegens    de   groote   protectTe,   die   hij  te  Batavia  genoot, 
iets  dat  op  alle  inlanders  en  vooral  op  Palembangsche   grootin  uadeelig 
werkt,    het  onverstand   van  den  kommandant  was  toe  1  de  hoofdoorzaak 
zijner  oneenigheid  met  den  Panembahan.  Bovendien  had  van  Sevenhoven 
den   laatste   reeds    verklaard,    hoezeer   hij    de    ontevredenheid  van   den 
gouverneur-generaal   had    opgewekt,  omdat  hij  in  geenen  deele  had  be- 
antwoord    aan   het   in    hem    gestelde    vertrouwen,   noch    zijne    beloften 
gestand  had  gedaan.  De  Panembahan  betuigde   toen   zgn  leedwezen   met 
het  voorgevallene  en  verzocht  dringend,  in  weerwil  van  zijn  hoogen  leeftgd 
tot   behoud   van    zijn    goeden    naam  op  nieuw  naar  Billiton  gezonden    te 
worden,    om    daar   te    herstellen,    wat    verzuimd  en   bedorven  was.  Van 
Sevenhoven  was  nu  van  oordeel,  dat  er  op  Billiton   zonder  een  inlander 
van  aanzien  weinig  goeds  tot  stand  zoude  kornen,  dat  er,   daar  alle  in- 
landers  met  hetzelfde  zuurdeesem  doortrokken  zijn,    van  een  ander  niet 
veel  beters  te  wachten  was ,  terwijl  de  Panembahan  èn  om  de  ontevreden- 
heid van  den  gouvorneur-generaal,  èn  omdat  zijn  grootste  protecteurniet 
meer  in  Indië  was,  thans  al  zijn  invloed,    kennis  en    verstand,   zelfs  bij 
inlanders    van    zijn   rang   niet  algemeen,  zoude  aanwenden,  om    het   ge- 
beurde uit  te  wisschen.  Indien  de  resident  in  deze  beschouwingen  treden 
kon,    moest  hij  aan  den  Panembahan  de  vijf  vaartuigen  laten,   die  deze 
voor  rekening   van   het  gouvernement  in  dienst  had,  terwijl  het  overige 
inlandsche  bestuur  te  Billiton  op  den  bestaanden  voet  blijven  moest,  tot- 
dat Bierschill  na  een  verblijf  van  eenige   maanden  kon  hebben  nagegaan, 
in  hoever  daarop  te  bezuinigen  viel. 

De  protecteur  van  den  Panembahan,  op  wien  van  Sevenhoven  telkens 
doelt,  was  mijns  inziens  de  raad  van  Indië  Muntinghe,  die  in  1818 
kommissaris  in  Palembang  was  en  die  in  de  laatste  dagen  van  1822  met 
verlof  naar  Europa  ging. 


RAPPOUT    OVFR   HET   EILAND    BIl.lJTOK.  89 


« 


gevonden  had,  konden  blijven ,  vertrouwende ,  dat  zijne  excellentie 
de  Oonverneur-Generaal ,  die  mij  gelast  had,  naar  Billiton  te 
vertrekken ,  mijne  goede  oogmerken  zoude  in  aanmerking  nemen 
en  al  ware  het  ook ,  Aai  ik  mij  in  mijne  maatregelen  mogt  ver- 
gist hebben ,  mij  dit  niet  ten  kwade  zoude  duiden. 

Zoo  ben  ik  genaderd  tot  het  laatste  gedeelte  van  dit  rapport, 

namelijk  tot  de  mededeeling,  wat  volgens  mijne  geringe  inzigten 

in  het  vervolg  ten  aanzien  van  Billiton  dient  te  worden  bepaald, 

om  het   op   de    minst  kostbare  wijze   dienstbaar  te  maken  aan 

de  belangen  van  het  Nederlandsch  gouvernement.    Niet  zonder 

bedeesdheid  waag  ik  het  mijne  denkbeelden  over  dit  onderwerp 

onder  de   geëerde   aandacht  van  het  verlichte  gouvernement  te 

brengen   en   zeker   zoude  ik  deze  stoutheid  niet  nemen,   als  ik 

öiet  mogt  vertrouwen  op  de  toegevendlieid  van  zijne  excellentie 

"Cïi   Gouverneur-Generaal  en  op  de  mogelijkheid ,  dat  het  mij , 

^e  ter  plaatse  geweest  is,  misschien  kan  gelukken  iets  te  zeg- 

B^  dat,    zoo   al    niet  volkomen  goed,  althans  anderen  tot  het 

bedenken   van  betere  bepalingen  kan  brengen,  waardoor  ik  ten 

"^Uste  van  mijnen  kant  iets  zal  bijdragen,  om  die  te  verkrijgen. 

Alvorens    tot   de   algemeene  bepalingen   te  komen,   meen  ik 

vooraf  het  gouvernement  eerbiedig  te  mogen  voorstellen  de  vol- 

S^xide  bijzondere  maatregelen  te  nemen: 

1®.  dat  de  civiele  en  militaire  kommandant  eervol  uit  zijne  be- 

^ï^kking  worde  ontslagen,  eervol,  uit  aanmerking  dat  de   man 

^^^1  werk ,  veel  verdriet  en  moeijelijkheden  heeft  gehad  en  naar 

^\3^   beste  inzigt   met   een  goeden   wil,    oin   het  oogmerk  van 

'''Vin  taak  te  bereiken,  heeft  gehandeld ,  terwijl  de  verkeerdheden, 

*i^  hij   gedaan  heeft,  Alleen  moeten  worden  toegeschreven  aan 

^\Jiie  ongeschiktheid ,  om  met  den  inlander  om  te  gaan ,  en  aan 

^Vi^e  onbekwaamheid   voor  den  post,  die  hem  was  opgedragen; 

2o.   dat   mogen   worden   gevalideerd  al   de   uitgaven ,    die  de 

Commandant   heeft   gedaan,    zoo   voor   transportkosten,   koelie- 

^oonen,  als  tot  het  oprigten  van  een  fort ,  enz.  enz.  alsmede  de 

"^oorschotten  aan  dën  Dipati  en  anderen  op  Billiton; 

3°.  dat  eveneens  worden  gevalideerd  de  verstrekkingen  die  door 
"cm  zijn  gedaan  in  rijst  en  zout  voor  arbeiders  en  de  afgave 
^ïui  deze  en  andere  artikelen ,  waarvoor  men  hem  tripang,  agar- 
*gar,  spijkers  en  andere  voortbrengselen  in  ruiling  beloofd  had 
^^  dat  deze  voorschotten  en  het  bedrag  der  a%egeven  artikelen 
«8  eeü  schuld  aan  het  gouvernement  mogen  blijven  voortloopen , 


90  1UPP0&T   OVKB   UCT   1ILA5D   BULlTOIf. 

om  daardoor  degenen,  die  nog  geld  of  goederen  schuldig  zijn» 
onder  naauwer  of  sterker  verpligtingen  te  kunnen  houden,  ea 
in  de  hoop ,  dat  daarvan  later  nog  eenige  afbetaling  zal  geschie- 
den. Eindelijk  dat  vergunning  worde  verleend ,  om  in  de  boeken 
van  Billiton   als   verloren    af  te  schrijven  al  hetgeen  bevonden 

zal   worden   in   de  magazijnen  te  kort  te  komen, alzoo  dat 

verloren  is  geraakt  door  te  min  gewigt  op  de  uitgeleverde  lading, 
door  diefstallen  bij  het  brengen  van  boord  naar  de  magazijnen, 
door  diefstallen  in  de  magazijnen ,  door  verzuim  van  goede  aan- 
teekeningen  en  door  bederf,  van  welke  omstandigheden  niet 
behoorlijk  proces- verbaal  is  gehouden. 

Ik  ben  gedreven  tot  het  doen  dezer  eerbiedige  voorsteDen, 
omdat  de  kommaudant  zonder  deze  finale  en  gunstige  afdoe- 
ning groote  moeite  zoude  hebben,  zich  te  kunnen  verantwoorden 
en  omdat ,  indien  deze  zaken  voort  bleven  loopen ,  het  voor  een 
volgend  gezagvoerder  onaangenaam  en  verdrietig  zoude  zijn  daar- 
omtrent informatiën  te  moeten  geven,  waardoor  hij  welligt  detl 
tijd,  dien  hij  noodig  heeft ,  om  nuttiger  zaken  te  doen,  daaraan 
zoude  moeten  opofieren ,  terwijl  er  toch  geen  mogelijkheid  bestaat, 
terug  te  krijgen  hebeen  besteed  is  en  hetgeen  verloren  moet 
worden  'geacht,  en  ik  mij  overtuigd  houd  van  de  eerlijkheid 
van  den  kommandant,  die  ook  dit  een  en  ander  met  de  beste 
inzigten  heeft  uitgegeven  en  buiten  zijn  schuld  is  kwijt  geraakt; 

80.  dat  de  inspecteur  der  tinmijnen  te  Banka  Bierschill  mag 
worden  benoemd  tot  assistent- resident  van  Billiton,  en  dat  hem 
provisioneel  blijve  toegevoegd  de  Panembahan  Sarief  Mohamed. 

Nu  overgaande  tot  de  algemeene  bepalingen  voor  Billiton 
meen  ik  dat  dient  te  worden  vastgesteld: 

I.  dat  het  eiland  Billiton  zal  blijven  eene  onderhoorigheid 
van  de  residentie  Banka  en  van  daar  voorzien  zal  worden  van  alle 
behoeften ,  hetgeen  veel  beter  kan  gestJiieden  dan  regtstreeks  van 
Batavia  of  Java. 

II.  dat  het  Nederlandsche  etablissement  zal  worden  opgerigt 
te  Tandjong  Goenong,  gelegen  aan  den  mond  der  rivier 
Tjoeroetjoep  en  op  de  westkust  van  het  eüand  Billiton  en  dat  daar 
een  fort  zal  worden  aangelegd. 

Indien  de  vraag  mogt  ontstaan,  of  deze  gelegenheid  de  beste 
van  het  eiland  is  en  of  er  geene  andere  geschikte  plaatsen  zijn , 
die  hetzij  wegens  éene  goede  reede  of  wegens  andere  locale  om- 
standigheden voordeeliger  kunnen  worden  geacht ,  meen  ik  daar- 
tegen in  consideratie  te  mogen  geven ;  vooreerst  al  de  voordeeleu, 


BAFPOST    OVCIt   HET   XILAVD    BILMTON.  91 

die  hierboven  zij^  opgegeven ;  ten  anderen  dat  deze  plaats  tegen- 
o?er  Toebalie  op  het  eiland  Banka  ligt,  dat  hier  sedei^  zeer 
langen  tijd  het  hoofddistrict  is  geweest,  terwijl  men  veronder- 
stellen mag,  dat  de  bevolking  de  beste  en  geschiktste  plaats  daarvoor 
zal  gekozen  hebben,  en  eindelijk  dat  allen,  die  ik  gevraagd  heb, 
of  er  nog  andere  beter  gelegen  plaatsen  op  Billiton  waren ,  mij 
gezegd  hebben,  die  niet  te  kennen,  daar  vooralle  rivieren  klippen 
en  banken  liggen,  terwijl  de  Tjoeroetjoep  voor  de  grootste 
rivier  gehouden  wordt. 

III.  dat  het  etablissement  zal  bestaan  uit  een  assistent-resident, 
die  iu  naam  van  het  Nederlandsche  gouvernement  het  gezag 
over  het  eiland  zal  voeren  en  aan  wien  worden  toegevoegd  twee 
klerken,  eenige  inlandsche  mandoors  en  koelies  en  uit  eene 
militaire  bezetting  van  vijftig  man,  benevens  een  kanonneerboot 
of  twee  pinassen  en  twee  of  drie  kleinere  inlandsch  gewapende 
vaartuigen. 

IV.  dat  in  den  omtrek  van  het  etablissement  zullen  moeten  wor- 
den opgerigt  een  of  meer  kampougs  of  dorpen,  waartoe  vreemdelingen 
dienen  te  worden  aangemoedigd.  Beeds  hadden  zich  eenige  huis- 
gezinnen van  Trengano,  Lingga,  en  andere  plaatsen  aldaar  ter 
nedergezet ;  ook  zouden  de  residenten  van  buiten-etablissementen 
kunnen  worden  aangeschreven,  daartoe  menschen  aan  te  moedigen. 
Vooreerst  zoud^  elk ,  die  zich  daar  nederzet ,  vrij  van  alle  belas- 
tingen kunnen  worden  gelaten,  en  hem  het  vrije  gebruik  ver- 
gund moeten  worden  van  alles,  wat  Billiton  oplevert. 

Het  nut  van  deze  dorpen  beschouw  ik  als  zeer  groot,  dewijl 
het  te  verwachten  is ,  dat  daar  de  stapelplaats  voor  den  handel 
^f  het  geheele  eiland  zal  komen ,  omdat  ieder  daar  niet  alleen 
zijne  waren  veilig  zal  kunnen  verkoopen  en  beheeren ,  maar  ook 
^e  dadelijke  bescherming  tegen  bedrog  en  geweld  kan  ver- 
wachten. De  inwoners  van  Billiton  zullen  evenals  de  Orang  Sekah 
^  Orang  Laut,  zoodra  het  bekend  is  dat  de  handelsvaar- 
tuigen zich  daar  bevinden ,  met  hunne  goederen  derwaarts  trek- 
ken, en  zoo  zal  hun  eene  goede  gelegenheid  worden  verschaft, 
fe  op  de  voordeeligste  wijze  van  de  hand  te  zetten. 

Zoolang  de  handelaren  van  Java  en  elders  zich  nog  niet  veilig 
heschouwen  om  op  Billiton  te  varen ,  zal  het  noodig  zijn ,  buiten- 
gewone   middelen  in  het  werk  te  stellen,  om  vooreerst  althans 
aao  de  inwoners  gelegenheid  te  geven ,  hunne  waren  van  de  hand 
te   zetten    en  in  hunne  behoeften  te  voorzien.  Tot  heden  werd 
die    gelegenheid    meestal    verschaft    door    zeeroovers ,    of   door 


j 

I 


92  EAPPOET    OVER   HBT   EILAND   BILUTOX. 

volk,   dat  met  hen  ia  verband  staat.  Bij  mij  is  een  denkbeeld 
opgekomen,    waardoor   ik  meen,  dat  hierin  zal  kannen  worden 
voorzien,    namelijk    het  verpachten  van  sommige  artikelen,  zoo 
als    de    inzameling    van    tripang,    agar-agar    en    vogelnestjes, 
vooreerst  niet  met  het  oogmerk ,  om  daarvan  voordeel  te  trekken 
maar  om  aan  de  Orang-Sekah  en  Orang-Laut  gelegenheid  te  geven 
de  voorwerpen,  die  zij  inzamelen,  van  de  hand  te  zetten ,  en  ook 
om  hen  door  pachters  onder  de  verpligting  te  brengen ,  deze  te 
moeten  verzamelen.  Deze  pachters  zouden  Chineezen  of  daarmede 
gelijkgestelde    inlanders    moeten    zijn.    Dit  soort  van  menschen 
verstaat  de  kunst,  alle  hulpbronnen  op  te  sporen  en  de  inlanders 
door  voorschotten  en  allerlei  middelen  aan  het  werk  te  houden. 
Hoe  schadelijk  de  Chineezen  in  sommige  gedeelten  van  Java  ook 
mogen  zijn,  houd  ik  hen  voor  het  beste ,  zoo  niet  het  eenige  volk , 
dat  in  staat  is ,  uit  een  land ,  waar  de  bevolking  nog  zeer  ruw 
is,  de  verborgen  hulpbronnen  voor  den  dag   te  brengen  en  het 
als    het    ware    voor  te  bereiden,  om  naderhand  meer  geregelde 
en    met    de    belatigen   van   de   bevolking  meer  overeenkomende 
bepalingen  te  kunnen  invoeren.  Men  zal  onder  de  tegenwoordige 
omstandigheden  geen  vermogende  Chineezen  kunnen  vinden ,  die 
dit    zullen  ondernemen,  en  daarom  zoude  het  noodig  zijn,  dat 
het  gouvernement  in  zijne  magazijnen  een  ruimen  voorraad  voor- 
handen had  van  artikelen  geschikt  voor  den  handel  op  Billiton, 
en   dat    het    den    pachter  of  pachters  vergund  werd  daaruit  óp 
krediet  te  ontvangen  onder  zoodanige  bepalingen  en  zekerheid, 
als  in  's  land«  belang  noodig  werd  geoordeeld.  Men  zal  hiertegen 
kunnen    inbrengen,    dat    de  bevolking  dan  bloot  gesteld  zoude 
worden  aan  knevelarij  en  bedrog  dezer  pachters ;  ik  kan  dit  niet 
ontkennen,  maar  mag  daartegen  in  bedenking  geven,    dat  men 
den  prijs  zoo  van  de  goederen,  die  worden  verkocht ,  als  van  die 
artikelen,  die  van  de  inwoners  worden  gekocht  of  in  ruil  aan- 
genomen, zoude  kunnen  bepalen ;  dat  een  volk  als  de  Billitonneezen 
zich  niet  zoo  geheel  gemakkelijk  laat  knevelen  of  bedriegen,  dewijl 
zij    sedert    lang    gewoon    zijn,  met  sleclit  volk  te  handelen  en 
eindelijk  dat  men  van  den  assistent  resident  moet  verwachten,  dat 
hij  zooveel  doenlijk  hiertegen  zal  waken. 

Indien  men  deze  middelen  als  ontoereikend ,  te  gevaarlijk ,  of 
ondoelmatig  mogt  beschouwen,  zal  het  vooreerst  althans  noodig 
zijn ,  dat  van  wege  het  gouvernement  een  soort  van  ruilhandel 
wordt  gedreven  met  de  inwoners  en  dat  de  assistent-resident  ge- 
magtigd  wordt,  de  ingeruilde  artikelen  te  Billiton  te  verkoopen , 


•  RAPPORT    OVER    HET    EILAND    BILMTON.  93 

dewijl  er,  als  deze  artikelen  naar  Banka  inoeten  worden  gezonden , 
geen  handel  te  Billiton  kan  komen.  Deze  ruilhandel  zal  veel  moei- 
Igkheden  geven  en  het  zal  noodig  wezen,  dat  aan  den  assistent-resi- 
dent iemand  toegevoegd  wordt,  die  kennis  heeft  van  de  artikelen , 
welke  hem  in  ruil  worden  gegeven  ,  omdat  het  te  vreezen  is ,  dat  hij 
anders  met  slecht  en  bedorven  goed  zal  worden  bedrogen.  De 
assistent-resident  moet  dan  ook  wel  worden  onderrigt ,  dat  het  doel 
?an  dezen  ruilhandel  niet  is ,  voordeel  aan  het  gouvernement  te 
bezorgen,  maar  alleen  de  inboorlingen  te  gerieven,  en  dat  hij 
alleen  zorgen  moet,  dat  het  gouvernement  zoo  veel  mogelijk 
buiten  schade  blijft;  dat  hij  ook  geenszins  den  handel  van 
anderen  moet  tegengaan  of  beletten.  Indien  na  een  of  twee  jaren 
de  hulpbronnen  van  Billiton  bekend  zijn ,  zouden  er  belastingen 
knnnen  worden  geheven ,  om  de  kosten  van  het.  etablissement 
goed  te  maken. 

V.  dat  het  besluit  van  het  gouvernement  van  7  December 
1821  no.  10,  waarbij  de  handel  op  Billiton  is  opengesteld  en 
^j  verklaard  wordt  van  regten  zoo  op  den  in-  als  uitvoer, 
bhjft  bestaan  en  dat  tevens  de  invoer  van  zout  uit  Java ,  even- 
als die  op  Bomeo  en  Palembang,  wordt  vrij  gesteld  onder  genot  van 
^e  premie  van  f  15  voor  elke  koyang,  die  van  Java  zal  zijn 
aangebragt. 

Omtrent  de  tin,  die  op  Billiton  nog  in  de  aarde  is,  zoude 
ii  van  oordeel  zijn,  dat  men  het  aan  den  tijd  en  de  ontwik- 
keling der  nijverheid  moet  o  verlate»,  wanneer  er  mijnen  zullen 
worden  ontgonnen.  '  Op  Banka  kunnen  nog  honderden  Chineezen 
nieer,  dan  er  thans  zijn,  met  het  ontginnen  van  tinmijnen 
worden  bezig  gehouden.  Indien  er  nu  meer  Chineezeii  te  bekomen 
2yö,  om  in  de  tinmijnen  te  arbeiden,  dan  vermeen  ik,  dat  het 
^eel  raadzamer  is,  dat  men  die  op  Banka  in  het  werk  stelt 
™  op  Billiton,  omdat  op  Banka  reeds  geregelde  inrigtingen  zijn, 
die  dus  minder  kosten  vereischén  dan  te  Billiton ,  waar  alles  van 
nieuws  af  zoude  moeten  worden  begonnen.  Zoo  lang  er  dus  nog 
gebiek  aan  handen  te  Banka  is,  dient  men  aldaar  het  delven 
^^^  tinerts  uit  te  breiden.  Is  er  op  Banka  geen  volk  meer  met 


Zonderling  is  het,  dat  Dr.  Croockewit  in  zijn  bekend  betoog  tegen 
*»«*  bestaan  van  tin  op  Billiton  (Naluurk.  Tijdschr.,  III.  bl.  306)  alleen 
*®  eerste  zinsnede  aanhaalt  en  het  overige  weglaat,  waaruit  ten  dui- 
^^ijjkste  blijkt,  dat  van  Sevenhoven  hoegenaamd  niet  betwijfelde,  of  Bil- 
^^^  tin  bevat,  maar  dat  hg  het  alleen  in  den  toenmaligen  stand  van 
^•entiiet  raadzaam  oordeelde,  dit  van  gouvcrnementswege  te  doen  delven. 


94  RAPPOtlï    OVEU    HET    EIl-AND   BILLTTOX.  • 

nut  te  gebruiken,  dan*  eerst  kan  het  belangrijken  voordeelig  wot- 
den  de  tinmijnen  op  BiUiton  te  openen.  Daar  de  inboorlingen 
het  ijzererts  smelten  en  bewerken,  is  het  wel  mogelijk,  dat  zij 
op  te  wekken  zijn,  om  ook  de  tiumijnen  te  bearbeiden,  indien 
deze  arbeid,  niet  zoo  als  men  zegt ,  te  zwaar  voor  de  inlanders  is. 

Over  het  goud,  dat  te  BiUiton  zou  worden  gevonden,  zal 
ik  niets  zeggen.  Die  weet,  hoeveel  arbeid  het  kost,  dit  te 
zoeken,  en  welke  inrigtiugen  daarvoor  op  Bomeo  zijn,  zal 
mij  toegeven,  dat  er  vooreerst  nog  niets  kan  worden  onder- 
nomen ,  om  daarvan  voordeel  te  trekken.  Het  zal  dus  het  beste 
zijn,  dit  nog  maar  in  den  schoot  der  aarde  te  laten  rusten.  > 

De  bewerking  en  smelting  van  het  ijzer  is  nog  zeer  onvol- 
komen. Mogelijk  zouden  kundige  lieden  de  kwaliteit  door  eene 
andere  bewerking  kunnen  verbeteren,  maar  hiervoor  moet  ook 
eene  goede  gelegenheid  worden  afgewacht.  Evenwel  zoude  men 
kunnen  onderzoeken,  of  de  spijkers ,  die  te  BiUiton  worden  ge- 
maakt en  voor  zeer  goed  worden  gehouden,  door  het  gouverne- 
ment te  gebruiken  zijn ;  in  welk  geval  men  de  spijkers  voor  het 
gouvernement  kon  laten  vervaardigen,  om  daardoor  veel  menschen 
aan  den  arbeid  te  krijgen ,  die  nu  het  maken  van  spijkers  als 
een  bijwerk  beschouwen  en  er  zich  alleen  mede  bezig  houden, 
wanneer  die  gevraagd  worden. 

Hiermede  meen  ik  al ,  wat  maar  eenigzins  van  belang  kan 
worden  geacht  ten  aanzien  van  Büliton  en  van  mijne  kommissie,  te 
hebben  afgehandeld.  Ik  hoop,  dat  ik  zoo  gelukkig  zal  geweest 
zijn,  eenigzins  althans  het  oogmerk,  waartoe  ik  gezonden  was, 
te  hebben  mogen  bereiken,  en  verzoek  gunstige  verschöoning 
voor  het  gebrekkige  van  mijn  arbeid. 


1  De  ingenieur  de  Groot  maakt  geen  gewag  van  goud  op  BiUiton ,  maar 
wel  Tan  koper,  dat  er  echter  slechts  in  geringe  hoeveelheid  gevonden 
wordt.  {NiUuurk,  Tijdtehr.  III.  bl.  138.) 


DE  VERMEESTERING  VAN  SIAUW 

DOOR 

ÜE  OOST-INDISCHE  COMPAGNIE. 


Toen  in  1651  de  vrede  van  Munster  in  de  Molukken  werd 
afgekondigd,  welk  verdrag  in  de  Spaansch^  en  Nederlandsche 
overzeesche  bezittingen  het  bestaande  statusquo  handhaafde, 
nFaren  de  Spanjaarden  nog  meester  van  het  sterke  Gammelamme , 
dat  gedurende  een  halve  eeuw  al  de  aanvallen  der  Nederland- 
sche Compagnie  had  getrotseerd.  Behalve  deze  vesting,  die, 
ff  van  al  het  noodige  wel  voorzien ,  bij  goede  bouwkundigen  en 
«^  vemuftelingen  voor  onwinbaar  gekeurd  wierdt//  '  bezaten  de 
Spanjaarden  toen  nog  op  Temate  eenige  andere  sterkten  van 
minder  'belang;  evenzoo  op  Tidor,  welks  sultans  het  meest 
onder  Spaanschen  invloed  stonden;  ook  in  de  Minahassa,  ja 
zelfe  tot  in  den  Golf 'van  Tomini  hadden  zij  destijds  verschil- 
lende posten  bezet,  terwijl  zij  door  hunne  vestiging  op  het 
eiland  Siauw  voortdurend  den  invloed  van  de  Compagnie  en 
de  Temataansche  sultans  op  de  overige  Noordereilanden  —  zoo 
noemden  de  onzen  toen  de  Sangi-  en  Talaur-Eilanden  —  tegen- 
werkten. Naauwelijks  dertig  ja^r  na  den  Munsterschen  vrede 
had  Spanje  dit  alles  verloren  en  strekten  zijne  bezittingen  in 
den  Indiachen  Archipel,  evenals  heden  ten  dage,  niet  zuide- 
lijker dan  de  vijfde  graad  noorderbreedte.  Hoe  kon  dit  geschieden 
tijdens  den  tuitschen  Spanje  en  Nederland  voortdurend  gehand- 
haafden  vrede.  De  sultans  van  Tidore  waren  geene  eigenlijke 
vassallen  van  Spanje,  zoodat  de  Compagnie  met  hen  verdra- 
gen sluiten  mogt.  Nu  wist  in  1657  de  Nederlandsche  landvoogd 
te  Temate  Simon  Cos  den  nieuwen  koning  van  Tidor  Saiflbd- 
dien  te  bewegen  tot  het  uitroeijen  der  nagelboomen  in  zijn 
rijk.  Reeds  in  1644,  dus  gedurende  den  oorlog  met  Spanje, 
had    de  bevolking  der    Minahassa   met   hulp    van    Temate    de 


*   Beschr.  der  Molukken.  Valentijn.  D.  I   B,  bl.  11. 
X  (XIV). 


96  DE    VBRMBESTERING    VAN   SIAUW 

Spanjaarden  uit  het  tegenwoordige  Manado  verdreven ;  in  hetzelfde 
jaar  1657  bouwde  Cos  daar  eene  sterkte  >,  eene  handeling, 
waartegen  de  Spanjaarden  herhaaldelijk,  maar  steeds  vruchte- 
loos protesteerden ;  zij  zagen  zich  zelfs  genoodzaakt,  ook  hunne 
overige  posten  in  Noord-Celebes  te  verlaten.  Beide  maatregelen 
van  Cos  bragten  den  nekslag  aan  het  Spaausche  gezag  irf  de 
Molukken.  Gammelamme,  nu  van  de  Tidoreesche  nagelen  ver- 
stoken, leverde  geen  voordeel  meer  op,  ja  werd  zelfs  een  zware 
lastpost ,  dewijl  de  bezetting  na  het  staken  van  den  rijstaanvoer 
uit  de  Minahassa ,  niet  dan  met  groote  kosten  uit  het  afgelegen 
Manilla  van  het  noodige  kon  worden  voorzien.  Hierdoor  laat 
het  zich  verklaren,  dat  de  Spanjaarden  in  1663  vrijwillig  hunne 
vestingen  op  Temate  en  Tidor  ontruimden,  wier  werken  terstond 
op  last  der  Compagnie  werden  geslecht. 

Zoo  verkreeg  de-  Compagnie  eindelijk  de  alleenheerschappij 
over  de  Molukken,  om  wier  bezit  van  het  oogeublik  hunner 
ontdekking  Portugeezen  ,^  Castilianen  en  Nederlanders  sooveel 
stroomen  bloeds  vergoten,  zoo  onmeuschelijke  gruweldaden  ge- 
pleegd hadden.  Doch  die  alleenheerschappij  was  niet  verkregen 
dan  door  de  vernieling  van  dat  kostbare  voortbrengsel,  waar- 
door deze  rijke  eilanden  juist  zoo  zeer  de  begeerte  der  Euro- 
peanen hadden  opgewekt.  Sedert  de  Vlaming  deze  gewesten  met 
ijzeren  hand  bestuurde,  werden  toch  de  nagelboomen  alleen  op 
AmboB  en  de  UUassers  geteeld,  en  overal  in  de  eigenlijke 
Molukken  uitgeroeid;  voor  het  gedoogen  van  die  berooving 
hunner  onderdanen  ontvingen  de  drie  Moluksche  sultans  van 
Ternate,  ïidor  en  Batsjan  eenejaarlijksche  schadeloosstelling  in 
geld,  maar  de  eigenlijke  bevolking  moest  het  lijdelijk  aanzien, 
ja  werd  zelfs  van  de  a%elegen  eilanden  verplaatst  naar  andere, 
meer  onder  het  bereik  van  de  magthebbers  der  Compagnie. 

Hoe  hecht  het  specerij-monopolie  verzekerd  scheen,  toch  was 
er   aan    den    noordelijken   horizont  een  zwarte  stip,  die  voort- 

>  Valentyn  zegt  ten  onregte  (D.  I  B,  bl.  62)  dat  dit  reeds  in  1655  door 
den  gouverneur  Jacob  Hustaert  geschiedde.  Dat  die  eer  aan  Cos  toekomt , 
blykt  uit  hetgeen  Mr.  L.  C.  D.  van'Dyk  uit  het  archief  der  Compagnie 
mededeelde  {tieerhMdt  vroegHt  betrekkingen  met  Borneo,  bl.  268)  terwvil  d« 
memorie,  waarbij  Hustaert  het  gouvernement  der  Molukken  aan  Cos  over- 
droeg aantoont,  dat  deze  wel  gepoogd  had,  zich  in  de  Minahassa  te  vesti- 
gen, maar  na  de  protesten  der  Spanjaarden  vreesde,  dat  dit  niet 
zonder  oorlog  met  deze  natie  zoude  kunnen  geschieden.  Dit  laatste  onlangs 
door  mij  aangekochte  handschrift  geeft  tevens  een  overzigt  van  hetgeen 
de  Spanjaarden  toen  nog  in  de  Molukken  bezaten. 


A 


DOOK   DS   008T-INDISCHB   OOMPAGNIE.  97 

durend  met  hevige  onweersbuiien  dreigde.  De  SpaDJaarden  waren 
Dog  eteedfl  op  Siauw  gerestigd ;  van  daar  verwekten  zij  gestadig 
cdost^  tnssclien  de  talrijke  vorstjes  van  hei  eiland  Sangi;  daar 
rerkondigden  Jesaietsche  paters  de  leer  van  Rome  en  verbreid- 
den die  op  Sangi  en  op  de  Talanr-Eilanden ,  ja  zelfe  in  het  rijkje 
Boelang  Itam  op  de  noordkust  van  Celebes;  en  wat  het  ergste 
fan  aUes  was,  Siauw  leverde  nagelen;  de  hoeveelheid  was  wel 
mei  naaawkeurig  bekend ,  maar  moest  jnist  door  die  onbekend- 
heid te  grooter  schijnen.  Sedert  jaren  was  dan  ook  Siauw 
een  doom  in  het  oog  der  Nederiandsohe  landvoogden  van  Ter* 
Bate.  Maximiliaan  de  Jong  en  Abraham  Yerspreet  (de  laatste 
vooral  in  ajn  rapport  van  24  Augustus  1669)  zetten  duidelijk 
mteen,  hoeveel  nadeel  Siauw  aan  het  specerij-*monopolie  moest 
unbieogen.  Hun  aitodrang  werd  door  de  bewindhebbers  niet  in 
^n  wind  geslagen ;  de  heeren  Zeventienen  gaven  bij  hun  schrijven 
Tan  16  Mei  1671  '  aan  de  hooge  Indische  regering  den  last, 
Sianv  ^op  de  gevo^Iijkste  wijze  onder  onze  bescherming/r  te 
biengen  —  een  last,  in  ons  oog  te  merkwaardiger  om  zijne 
lakoüische  kortheid,  dewijl  bewindhebbers  daarin  met  geen  enkel 
tooid  van  Spanje  reppm  en  dus  den  schijn  aannemen,  niet  te 
VBten,  dat  deze  mogendheid,  op  dat  oógenblik  de  trouwe  bond* 
g^oot  der  Nederlandsche  ^  republiek  tegen  de  heerschzuchtige 
plannen  van  liodewrjk  XIY ,  reeds  sedert  jaar  en  dag  op  Siauw 
jeveatigd  was. 

Er  verliepen  evenwel  eenige  jaren,  voordat  de  last  derbewind- 

«Abers  uitgevoerd  werd.  Toen  die  in  Indië  aankwam,  «was  Ver- 

spleet,  die  zoo  krachtig  het  bezetten  van  Siauw  had  aangeraden , 

overleden.  Ook  zijne  beide  opvolgers  in  de  landvoogdij,  Comelis 

ï^fiUKa  en  Willem  Corput,  hadden  door  hun  spoedig  afsterven 

slechts   koHjen    tijd    het    bewind    iu  handen,  terwijl  de  daarna 

tot  gouverneur  der  Molukken  benoemde  David  Harthouwer  reeds 

op  de  reis  naar  Temate  overleed.  Toen  nu  de  hooge  Indische 

'^ning  in  het  laatst  van  1676'  over  de  keuze  van  een  nieuwen 

landvoogd    beraadslaagde ,  begreep  zij ,  dat  het  in  de  bestaande 

Offlstaodigheden   hoog   noodig   was,  het  gewigtig  gouvernement 

der  Molukken ,  waarorer  in  de  katote  tien  jaar  zeven  verschil- 

leade   personen  het  bestuur  gevoerd  hadden,  toe  te  vertrouwen 

asB  een  map  van  f<*goed  oordeel  en  beleid.//  Er  waren  toch  hoog 

Joopende  oneenigheden  ontstaan  xtnsschen  Saifoddien,  sultan  van 

>   Valentijn  verwast  (DIB,  bl,,  60)  naar  dit  schrgven,  welks  inhoud 
wg  op  het  Rijksarchief  hebbe;i  nagegaan. 


98  BE    TIRUEBSTBltINO   VAN   SIAUW 

Tidor  en  diens  zoon ,  Prins  Ceram ,  even  als  tussohen  den  eerst 
genoemden  vorst  en  den  sultan  van  Temate ,  Koning  Amsterdam 
die  eerst  sedert  1  Februari  1675  zijn  vader  Mandar  Sjah  i 
het  bewind  was  opgevolgd.  Koning  Amsterdam  zelf  leefde, /i^oi 
'/niet  erger  van  hem  te  zeggen,  zoo  los,  ongebonden,  wild  e 
woest,//  dat  hij  weldra  met  zijne  bloedverwanten  en  rijksgroote 
overhoop  lag;  twee  zijner  zwagers  waren  benevens  anderen  nas 
Tidor  geweken,  terwijl  zijne  zuster.  Prinses  Gammelamme,  mf 
eenige  grooten  op  het  Nederlandsche  fort  zijne  woede  ontvluj 
was.  Door  dit  gedrag  des  konings  waren  de  rijksraden  of  Bobatoe' 
/'zeer  perplext  en  versuften  lieten  de  hoofden  hangen '';  zeli 
meende  de  opperkoopman  Jaoob  de  Gheyn,  die  bij  ontstenteni 
van  den  gouverneur  tijdelijk  het  gezag  voerde,  dat  men  om  erge 
onheilen  te  voorkomen,  Koning  Amsterdam'  onder  eenig  vooi 
wendsel  naar  Batavia  moest  lokken  en  een  anderen  sultan  i 
zijne  plaats  benoemen.  In  dien  stand  van  zaken  beuoemdei 
Gouverneur-Generaal  en  Baad  van  Indië  met  eenparige  stemmei 
den  opperkoopman  Bobertus  Padtonigge  tot  gouverneur  de 
Molukken.    * 

Padtbrugge  vertrok  weldra  naar  Temate ,  maar  deed  onderwei 
Ambon  aan ,  om  daar  den  gouverneur  Antonie  Hurdt ,  die  koi 
te  voren  als  kommissaris  dèr  drie  Oostersche  landvoogdijen  ooi 
de  Molukken  bezocht  had,  over  de  belangen  van  dit  gouveme 
ment  te  raadplegeu.  In  het  begin  van  April  1677  kwam  hij  i 
Maleije  en  nam  het  bestuur  van  de  Ghein  over.  Zijn  eerst 
werk  was  nu,  koning  Amsterdam-  met  zijne  familie  en  rijks 
grooten  te  verzoenen ;  dit  gelukte  na  veel  moeite  en  inspanning 
waarna  ten  overstaan  van  den  gouverneur  eene  plq^ige  vei 
zoeningsacte  werd  opgemaakt  en  geteekeud,  en  de  uitgeweke 
prinsen  en  hoofden  achtereenvolgens  naar  hunne  woonplaats  terug 
keerden. 

Om  den  onrustigen  vorst  van  Temate ,  zoo  het  heette ,  eenig 
afleiding  te  bezorgen,  stelde  Padtbrugge  hem  voor,  eindelij 
den  reedd  zoo  dikwijls  voorgenomen ,  maar  telkens  door  allerli 
verhinderingen  beletten  krijgstogt  naar  Siauw  te  onderueme 
en  den  koning  van  dit  eiland  den  oorlog  te  verklaren  wegei 
al  het  kwaad ,  sedert  jaren  den  sultan  en  het  rijk  van  Tem» 
aangedaan,    in    welk   geval  de  gouverneur  zijne  kuip  en  meel 

1  Bovenstaande  bijzonderheden  zijn  ontleend  aan  den  algemeenen  bc* 
der  hooge  Indische  regering  aan  bewindhebbers  van  13  Febr.  1677.  Z^ 
derling  is  het,  dat  daarin  niet  gesproken  wordt  over  de  plannen  op  SiaaJ 


DOOK   DE  OOST-IN0I8CRE   COUTAQ'SIE.  99 

wtAmg  beloofde.  Koning  Amsterdam  nam  dit  voorstel  aan  en 
doi  3<l<^n  Mei  werd  in  den  v<dlen  hjksraad  van  Temate  door 
den  sultan  en  zijne  giooten  besloten ,  Sianw  te  beoorlogen ,  doch 
«zoodanig,  dat  de  vrede  tosschen  Nederland  en  Spanje  bewaard 
9 zoude  blijven,  tenzij  de  Castilianen  anders  zochten. /r   ' 

Men  ziet  hieruit,    hoe  diplomatisch  Padtbrugge  den  last  zijner 

meesters  nitvoerde.  De  Compagnie  begeerde  het  bezit  van  Siauw , 

TiD  waar  men   inbreuk  op  het  nagel-monopolie  vreesde,  maar 

de  Spanjaarden    hadden    daar    e^    sterkte    en  konden  wegens 

den  bestaanden  vrede  niet  openlijk  door  de  Compagnie  worden 

aangetast.  Dos  werd  eenvoudig  haar  vassal ,  de  sultan  van  Ter- 

nate,  vooropgezet.  Of  deze  volgens  Valentijn  (D.  I  B,  bl.  833) 

zeer  vadsige  en  slaperige  vorst  immer  uit  eigen  beweging  dien 

oorlog  zon  hebben  ondernomen,  acht  ik  ten  hoogste  twijfelachtig; 

^  durfde  dii    der  magtige  Compagnie  niet  weigeren ,  maar  was 

^waarschijnlijk   zeer  ongenegen   tot   de   vermoeijenissen  van  een 

^t,  waarvan  hij  wel  bevroeden  kon,  dat  de  Compagnie  alleen 

i^  voordeelen  zoude  plukken.  Hoe  dit  zij ,  zoodra  het  was  vast- 

{Neld ,  dat  Temate  den  oorlog  zoude  verklaren ,  waren  daarvoor 

'«denen  in  overvloed  te  vinden.  In  oude  tijden  was  Siauw  döör 

^ernate  veroverd;  Valentijn  weet  daarvan  (D.  IB,bl.  60)  niet 

''^  juiste  tijdstip ,  maar  berigt  volgens  een  oude  Maleische  kro- 

^^^i. ,  dat  dit^  onder   Sultan  Hair  geschied  was ,  die  ruim  twee 

•^Uwen   voor  Koning   Amsterdam   den   troon  van  Temate  ver- 

'^de.  Was  deze  eisch  verouderd ,  ja  eigenlijk  door  de  langdu- 

'^S^  bezetting   der   Spanjaarden   geheel  en  al  verjaard,  ook  de 

^^tste  tijd  verschafte  vele  bezwaren.  Koning  Amsterdam  had  de 

*^^hter  van  den  koning  van  Taboekan  op  het  eiland  Sangi  ge- 

^^wd ;  ontbrand  van  liefde  voor  de  vrouw  van  een  zijner  grooten, 

^^<1    hij    kort    na  de  aanvaarding  zijner  regering  zijne  gemalin 

^^01    haar    vader    temggezonden ,    die,   diep  beleedigd  over  die 

^^üdeling  van  zijn  leenheer,  tot  de  Spanjaarden  begon  over  te 

*^^llen  en  inmiddels  de  verlaten  vrouw  aan  den  koning  van  Siauw 

^tstond.  Wel  mogt  een  Oostersch  vorst,  als  de  sultan  van  Ter- 

^5^te  naar  willekeur  zijne  gade  verstooten ,  maar  niet  de  belee- 

^^ging  dulden ,  dat  die  met  een  ander  vorst,  nog  wel  een  Christen, 

^atóienwoonde.  Eindelijk  hadden  ontevredenen  uit  Temate  en  van 

^aw  weggeloopeu  slaven  een  toevlugtsoord  op  Siauw  gevonden. 


»  Digregister  van  Maleije  3  Mei  1677. 


100  BB    YKBMEKSTEBIXO  TAN  8IA.UW 

Aan  den  TematH&nschen  rijksraad  waren  dus  beswaren  genoeg 
aan  ta  voeren,  om  dien  tot  den  oorlog  over  te  halen. 

Zoodra  dit  besloten  was ,  7<orgde  de  voortvarende  Padtbrogge 
wel,  dat  men  daarop  niet  terug  kwam.  Reeds  dea  12<leii  Mei 
werd  bepaald ,  dat  de  expeditie  tegen  Siauw  met  de  tweede  helft 
van  Augustns  van  Teniate  zoude  uitzeilen.  Intnsachen  zoude 
Koning  Amsterdam  zijne  gouverneurs  op  de  talrijke  aan  hem 
onderhoorige  eilanden  aanschrijven,  zonder  vertraging  gewapende 
korre-korren  uit  te  rusten.  Hij  zelf  vertrok  nog  voor  den  be- 
paalden termijn  met  dit  doel  naar  de  beoosten  Celebes  gelegen 
Soela-Ëilanden.   Manado   was   de   bestemde  verzamelplaats  voar 

al    de    uit    het    uitgestrekte   Ternataansche   rijk  te    verwachten 

« 

hulptroepen.  Zooals  bepaald  was ,  scheepte  Padtbnigge  zich  den 
16den  Augustus  in  en  zette  met  de  overige  vaartuigen  uit  Ter- 
nate  koers  naar  Manado, 

De  vermeestering  van  Siauw  was*  het  hoofddoiel  dezer  op 
groote  schaal  uitgeruste  onderneming ,  Padtbnigge  maakte  echter 
tevens  van  deze  gelegenheid  gebruik ,  om  het  noordelijke  schier- 
eiland van  Gelebes  en  de  zich  noordwaarts  van  daar  uitstrek- 
kende eilanden  nader  te  leeren  kennel  en  overal,  waar  dit 
noodig  was,  de  zakeu  in  het  belang  der  Compagnie  te  r^len. 
Zoo  begaf  hij  zich  weinige  dagen  na  sijne  kcnist  te  Manado 
naar  het  rijkje  Kaudipaa  op  de  kust  van  Celebes ,  welks  koning 
zich  onder  de  Compi^nie  gesteld  had  en  zeer  begeerde,  het 
Christendom  aan  te  nemen,  txk)  aelüs,  dat  hij  reeds  uit  eigen 
beweging  varkensvleesch  at.  Tevens  werd  het  naburige,  steeds 
met  Kaudipan  over  hoop  liggende  Boelang-Itam  onder  de  Com- 
pagnie en  tot  de  Gereformeerde  Kerk  gebragt  en  een  Italiaan- 
schen  Jezuiet,  die  zich  met  enkele  Siauwers  daar  gevestigd  had, 
ouder  de  beleefdste  vormen  genoodzaakt,  zich  voor  altijd  van 
daar  te  verwijderen.  Van  de  noordkust  van  Celebes  ondenuun 
Padtbrugge  den  moeijelijken  togt  over  het  gebergte  naar  Lim- 
botto  en  Gorontalo ,  wier  vorsten  de  bescherming  der  Compagnie 
tegen  de  geweldenarijen  der  Teinatauen  hadden  ingeroepen; 
hoewel  te  dezer  gelegenheid  nog  geen  schriftelijk  verdrag  met 
beide  naauw  vereenigde  rijkeh  tot  «tand  kwam,  was  Padtbrugge, 
zoo  ik  mij  niet  bedrij,  de  eerste  Moluksche  landvoogd,  die  ze 
bezocht  en  dienaangaande  eenige  zekere  kennis  verkreeg. 

Over  zee  naar  Manado  teruggekeerd,  zorgde  Padtbrugge  met 
de  hem  eigen  bedrij vjigheid,  dat  de  talrijke  vloot,  die  naar 
Siauw   bestemd   was,    zoo  goed  mogelijk  van  krijgsvoorraad  en 


^        »      «* 


DOOK   DE    OOST-INDISCHE    COMPAGNIE.  101 

lecfe^  voomcn   was.    In   eigen  persoon   verzelde  hij  de  expe- 
ditie, die   zonder  zijne  leiding  en  raadgevingen  waarschijnlijk 
met  schade  en  schande  ware  a%etrokken;  zooals  de  bevelhebber 
der  Spaansche  sterkte  te  regt  opmerkte,  was  hij  de  ziel  der  ge- 
heele  onderneming.  Toch   wist  Padtbrugge   van   het  oogenblik 
zijner  komst  voor   het  Siauwsche  strand  een  schijn  van  onzij- 
digheid  te    bewaren;    van   zijn   schip   werd   geen   schot   op  de 
Spanjaarden   gelost,  in  weerwil  dat  hun  geschut  de  Tematanen 
dnchtig.   bestookte.    Ja    toen    de    kleine    Spaansche    bezetting 
ebdelijk    voor     de     overmagt     moest     bukken,     onttrok    de 
Nederfandsche  gouverneur  haar  en  de  beide  paters  genadig  aan 
de  wraak  der  Tematanen ;  zelfe  toonde  hij  zich  zoo  bezorgd  voor 
zijne  gakten ,  dat  hij  hen  volstrekt  niet  in  den  kwaden  moesson 
naar  de   Philippinen    wilde  laten   vertrekken,   maar   hen  eerst 
naar  Temate  deed  brengen,  om  daar  het  gunstige  saizoen  af  te 
vachten.    Had   men  toch   in   Manilla   terstond   berigt  van  het 
gebeurde  op  Siauw  gekregen,  misschien  ware  daar  dadelijk eene 
tejgsmagt   uitgerust,  die  met  den  van  daar  gunstigen  moesson 
te  Siauw  kon  zijn,  alvorens   de  magt  der  Compagnie  daar  ge- 
Do^am   verzekerd   was.   Want   al  had  de  sultan  van  Temate 
öi  geenszins   de  CJompagnie,  de  Spanjaarden  uit  hunne  sterkte 
▼^ijaagd,   naaawelijks   was  dit  geschied,  of  Koning  Amsterdam 
stond,  zooals  reeds  vooraf  bepaald  was,  het  door  hem  veroverde 
Siauw  aan  de  Compagnie  af,  waar  Padtbra^e  terstond  bezetting 
J^e  en  eène  nieuwe  vesting  oprigtte. 

In  weerwil  van  den  kwaden  moesson  voer  Padtbrugge 
*og  naar  het  eiland  Sangi,  waar  verschillende  vroeger  zeer 
Spaansch-  en  Roomschgezinde  vorsten  na  de  vermeestering  van 
Siauw  eensklaps  groote  genegenheid  voor  de  Compagnie  en  de 
öerefonneerde  kerk  toonden.  Zelfs  vleide  Padtbmgge  zich,  dat 
ook  de  Mohammedaansche  Sangireezen  spoedig  tot  het  Christen- 
dom zouden  overgaan ,  hetgeen  blijkbaar  door  enkele  Tematanen 
D^et  leede  oogen  werd  aangezien  en  misschien  heeft  bijgedragen 
tot  het  verwekken  van  den  opstand  van  1680,  toen  Padtbrugge 
tor  naauwemood  aan  den  tegen  hem  door  Kpning  Amsterdam 
beraamden  moordaanslag  ontsnapte.  Op  de  terugreis  werd  Siauw 
fiog  even  aangedaan,  om  te  zien,  of  de  Nederlandsche  sterkte 
goed  vorderde  en  daama  Tagoelandang ,  het  zuidelijkste  der 
Sangi-Eilanden ,  bezocht ,  waar  Padtbragge  kerk  en  school  inspec- 
teerde, maar  vooral  niet  minder  naauwkeurig  de  wortels  der  uit- 
gehaalde jonge  nagelboompjes  bekeek. 


•       •  ••   •     • « 


•    •  ♦       •  p 


•      •  •    >     *  • 


102  DE    VEEMEESTE&INO    VAN    SIAUW 

Den  23sten  December  was  Padtbrugge  na  eene  afwezigheid 
van  vier  maanden  wederom  in  den  hoofdzetel  'van  zijn  gouver- 
nement. Gredureude  de  geheele  reis  had  hij  dagelijks  naauwkeurig 
zijn  wedervaren  geboekt.  Dit  journaal,  hetgeen  de  heer  P.  A. 
Lenpe  uit  de  archieven  der  Oost-Tndische  Compagnie  heeft  op- 
gedolven  en  aan  het  Instituut  ter  uitgave  afgestaan,  ziet  hier 
thans  in  zijn  geheel  het  licht;  slechts  zijn  van  de  talrijke  daar 
ingelaschte  officieele  bescheiden  de  min  belangrijke  weg  gelaten 
of  alleen  uittreksels  daaruit  opgenomen,  terwijl  de  gewigtigste 
dier  stukken ,  bepaaldelijk  de  eigenaardige  briefwisseling  van  Padt- 
brugge met  den  Jesuiet  Torcottti  en  den  Spaanschen  kapitein 
Serranos,  volledig  in  de  hierachter  gevoegde  bijlagen  zijn  uit- 
gegeven. 

Tot  dusver  was  over  deze  expeditie  tegen  Siauw  niets  bekend, 
dan  de  weinige  regelen,  die  Valentijn  *  daaraan  wijdt.  Deze 
belangrijke  episode  onzer  vestiging  in  den  Indischen  Archipel 
verdient  zeer  de  aandacht.  Al  kan  de  wijze,  waarop  de  Com- 
pagnie eene  bevriende  natie  uit  Siauw  verdrong  niet  ge- 
billijkt worden,  wanneer  men  in  Padtbrugge  den  dienaar  ziet, 
die  een  zeer  dubbelzinnigen  last  moest  ten  nitvoer  leggen, 
dan  mag  men  hem  den  lof  niet  onthouden,  dat  hij  met  grooten 
ijver  en  veel  beleid  zijne  moeijelijke  taak  ten  einde  bragt.  Zoowel 
in  zijn  omgang  met  de  Spanjaarden,  als  ook  in  zijne  verschil- 
lende onderhandelingen  met  de  inlandsche  vorsten  spreidde  hij 
groote  snedigheid  en  gevatheid  ten  toon.  Er  is  iets  eigenaardigs 
in,  het  hem  zei  ven  te  hooren  verhalen  met  zijn  snaakschen  trant , 
hoe  hij  rondvoer ,  nagelen  uitroeijende  en  de  leer  der  Dortscha 
vaderen  predikende  en  me^er  door  magtsvertoon  dan  wel  door 
ruw  geweld  zijne  tegenstanders  noodzaakte,  veelal  tegen  hun 
bepaalden  wil  overeenkomstig  zijne  wenschen  te  handelen.  Daarom 
is  zijn  journaal  hier  onveranderd  afgedrukt  en  wij  hopen,  dat 
de  ouderwetsche ,  ja  nu  en  dan  langdradige  stijl  benevens  de 
hier  en  daar  voorkomende  dorre  bijzonderheden  gedurende  de 
zeereis,  die  in  het  belang  van  zeevaart-  en  aardrijkskunde  niet 
mogten  worden  weggelaten ,  de  lezers  dezer  Bijdragen  niet  zullen 

1  D.  I.  B.,  bl.  59,  waar  eenvoudig  gezegd  wordt,  dat  Koning  Amster- 
dam in  November  1677  Siauw  op  de  Spar^jaarden  veroverde  en  dit  terstond 
aan  de  Compagnie  overdroeg.  Eene  chronologisch  juiste ,  maar  zeer  diplo- 
matieke voorstelling  der  zaak,  die  Valentijn  zelf  later  vergeten  is,  want 
op  bl.  335  beschouwt  hij  Koning  Amsterdam  als  zeer  ondankbaar  wegens 
zgn  afval  van  de  Compagnie,  door  wier  wapenen  hij  in  1680  eene  nieuwe 
parel  aan  zijne  kroon  verkreeg. 


DOOK    Dï    OOST-INDISnHE    COMPAGNIE.  108 

afschrikken,  aan  dit  dagboek  hunne  aandacht  ie  schenken.  Uit 
de  iu  den  vorigen  jaargang  geplaatste  besclirijving  van  de  zeden 
en  gewoonten  der  Minahassers,  hebben  zij  reeds  kunnen  op- 
merken, hoe  naauwkeurig  Padtbrugge  de  door  hem  bezochte 
landen  en  volken  waarnam,  waarover  hij  ook  in  dit  journaal 
veel  belangrijks  mededeelt.  Het  noordelijke  schiereiland  van  Ce- 
lebes is  voor  een  groot  deel  nog  genoegzaam  onbekend  land ; 
al  is  dit  minder  het  geval  met  de  Sangi-Eilanden  en  vooral  na 
Reinwarts  en  von  Rosenbergs  onderzoekingen  met  Gorontalo 
en  Limbotto,  om  nu  niet  te  gewagen  van  de  door  Padtbrugge 
in  dit  journaal  slechts  ter  loops  besproken  Minahassa ,  het  heden 
wordt  eerst  juist  gekend  uit  het  verleden,  zoodat  het  ook  voor 
thans  beter  bekende  gewesten  van  belang  is,  te  kunnen  nagaan , 
in  welken  toestand  land  en  volk  in  vorige  eeuwen  verkeerden. 
Vooral  de  zoo  ingewikkelde  ethnographie  van  Noord-Celebes  kan 
daaruit  veel  nut  trekken.  Daarom  hebben  wij  ons  gaarne  de 
inderdaad  niet  geringe  moeite  getroost,  m  een  aantal  bij  dit 
jonmaal  gevoegde  noten,  zooveel  het  ons  slechts  mogelijk  was, 
de  ligging  der  door  Padtbrugge  vermelde,  soms  door  verschil 
van  schrijfwijze  onkenbare,  of  sedert  verplaatste,  vernoemde  of 
gesloopte  plaatsen  aan  te  wijzen,  zijne  berigten  met  die  van 
Valentijn  en  anderen  te  vergelijken  en  de  verouderde  door  hem 
gebruikte  woorden  te  verklaren. 

Oin  dezelfde  reden  achtten  wij  het  niet  ondienstig ,  in  deze  in- 
leiding met  korte  trekken  uiteen  te  zetten ,  waarom  de  in  bezit- 
neming van  het  betrekkelijk  kleine  Siauw,  welks  bevolking 
Valentijn  (D.  I  B ,  bl.  58)  in  het  begin  der  vorige  eeuw  slechts 
op  iets  meer  dan  drie  duizend  zielen  schat,  van  zooveel  belang 
*as  voor  de  Compagnie.  Bewindhebbers  hechtten  dan  ook  in 
"ttfl  schrijven  aan  de  Indische  regering  van  26  Juni  1680 
nunne  volledige  goedkeuring  aan  dit  internationaal  wanbe- 
<lrijf.  Tevens  vermeldden  zij ,  dat  daarover  nog  geene  be- 
zwaarschriften van  Spanje  waren  ontvangen.  Wanneer  men 
Dagaat,  hoeveel  voorzorgen  Padtbrugge  nam,  om  te  beletten, 
dat  het  gebeurde  te  spoedig  in  Manilla  bekend  werd  en 
tevens  bedenkt,  dat  de  Philippinen  destijds  alleen  over 
Mexico  of,  zoo  als  het  toen  heette,  Nieuw-Spanje  met  het 
moederland  in  betrekking  stonden ,  dan  kon  het  hof  van  Madrid 
toen  bezwaarlijk  weten ,  hoe  bondgenootschappelijk  de  Nederlan- 
ders in  het  verre  westen  der  Spaansche  koloniën  eene  parel  aan 
de  kroon  zijner  Allerkatholiekste  majesteit  hadden  ontfutseld.  Ik 


TAN  SIAUW  DOOE  DE  O.- 1.  COMP. 

-•    üiti  a;w  met.  ièi  bter  een  tal  van  protesten  daartegen 

.t:;x   j|tfn«if«Di.   Knr  de  gelegenheid  ontbrak  mij,  dit  nn 

:c  .«  jttoensiiifiLeii.  Bij  de  gioote  behoefte,  die  Spanje  in  de 

ja*»«    ^til   ier  jevenliende  eeuw   had   aan   de  ondersteuning 

^r   .«MQ    AM    ittii|;ttge    Yereenigde  Nederlanden,   kon  het  be- 

^i  r.itootfcs    iüe<    moeijelijk   vallen,   de    diplomatische    onder- 

>;AiK;raittpni    li^   rekken,    totdat   het   eindelijk   niet   meer  mo- 

^1  k  vaf^.   de  Spiuijaarden  in  hun  bezit  te  herstellen.  Indien 

it>  <««Qine  iM«t  bes&t  is,  ssal  ook  de  vermeestering  van  Siauw, 

r4%«tt(ft4:«^  jokh^f^  londen  der  Compagnie   tegen    de   regten  harer 

ïufvtw<^'h«  cuncorrenten ,  wel  eenvoudig  door  een  somme  gelds 

ROBIOE   VAN    DER   Aa. 


HET  JOURNAAL 


VAN 


PiüTBBüGGïTS  EEI8  NAAR  NOOED-CBLEBBS  EN   DE 

NOORDBRBILANÜEN. 

(16   AüG,— W    Dec.    1677.) 


Maandag  16  Anguêtuê.  Des  namiddags  om  vijf  uren  yoer 
den  Gouvemenr  met  het  gansche  gezelschap  naar  boord  van 
bet  finitscheepje  de  Vliegende  Swaen,  wezende  de  chalonp 
Terlucco  *  vooraf  gelast  onder  zeil  te  gaan  en  deszelfis  reis  regt 
>SB  naar  de  Manado  te  vervolgen,  zonder  naar  andere  om  te 
2^en.  Op  dit  chaloupje  was  den  Kapitein-laut  Rheti  met  nog 
vijf  man  van  zijn  volk,  daar  benevens  nog  een  sergeant,  twee 
coiporaals  en  zeven  soldaten  van  de  compe.  van  Djena,  's  Ko- 
DiDgs  oudste  broeder  *  en  dertien  van  ons  volk,  nitmakende 
2^  koppen.  Honderd  man  hier  en '  boven  waren  er  verdeeld  op 
^^^^  Mindanaosche  jonken.  De  Kapitein  Djena  en  nog  een  jonger 
fcïoeder  des  Konings  ^  benevens  eenig  gevolg  van  Tematen 
^ï«n  bij  den  Gouverneur  op  de  Vliegende  Swaen ,  hebbende  de 
ïrinces  Gammelarame,  eerst  met  veel  over  en  weder  zendens 
tï^chten  te  ontschnldigen  en  te  beletten,  dat  de  jonge  Prins 
Maleije  ♦ ,  vermits  zij  zeide  deii  bloedloop  had ,  mogt  te  huis 
^jven  én  niet  mede  gaan,  daar  de  jongeling  nogtans  met  kracht 
^  geweld  trachte  mede  te  wezen  en  zulks  ook  de  meening  van 
^CQ  Koning  was  geweest  en  daarna  onder  voorgeven,  van  zoo 
^h  toch  's  Konings  wil  was ,  daar  niet  tegen  te  hebben ,  hem 
•chterhands  houdende,  zoodat  niet  aan  boord  verscheen;  het- 
*clk  den  Gouverneur,  niet  wel  anders  kunnende,  voor  ditmaal 
^r  de  vingers  zag,  doch  noodig  achtte  aangeteekend  te  worden. 

'  Terlokko  of  Talucco,  zooals  Valentijn,  D.  I  B,  bl.  12  spelt,  is  eigenlijk  de 
n^m  van  een  fort  op  Ternate,  dat  ook  HoUandia  heette. 

*  OeceUde,  die  later  Prins  Rotterdam  gettoemd  wordt.  Zie  Valentijn, 
^- 1  B,  bl.  3?3. 

'  Dit  zal  de  prins  Tolucco  zgn,  die,  hoezeer  een  onechte  zoon  van  Man- 
^'  Siah  na  Amsterdams  dood  strltan  van  Ternate  werd. 

*  Broeder  van  Koning  Amsterdam.  Valentijn,  D.  I  B,  bl.  333  en  360. 


106        HET  JOURNAAL  VAN  PADTBBUOOE's  REIS 

De  chaloiip  Terlocco,  Mindanaosche  jonken  en  de  vaartuigen 
van  de  Sangirezen  en  Tagolanders ,  geraakten  al  een  goed  stok 
vooruit;  het  luchtje  hoewel  niet  van  belang,  was  echter  genoeg 
om  zee  te  kunnen  kie^geu  en  van  de  wal  te  geraken,  waarop 
dan  het  anker  werd  geligt  en  onder  zeil  gegaan  in  het  gezel- 
schap van  een  sloep  van  den  pachter  Pieter  Titesz.  *  ,  mede 
gaande,  staande  nog  een  groote,  die  niet  wel  had  kunnen  klaar 
raken,  te  volgen,  gaande  als  zoetelaars  mede,  wezende  van 
's  Comp«.  wegen  mede  wat  geholpen  met  2  stuks  karoerbassen , 
6  musketten,  100  kogels  en  eenige  andere  kleinigheden ,  als  in 
"'s  Konings  dienst  mede  gaande. 

De  Raadspersonen  en  verdere  vrienden,  die  mede  aan  boord 
gekomen  waren,  namen  hun  afscheid  van  den  Gouverneur,  die 
den  kapitein  ter  hand  stelde  een  instructie ,  waarnaar  gedurende 
deszelüs  afwezen  zich  hadden  te  rigten  en  vertrokken  dus  gesa- 
mentlijk  op  den  avond  weder  naat  land. 

Des  nachts  geraakten  een  goed  stuk  weegs  voort,  doch  met 
eene  in  stilte,  waarop  den  stroom  zeer  hard  tegen  kregen,  die  ons 
zoodanig  mede  en  terug  voerde,  tot  omtrent  1|  mijl  van  Oranges 
reede ,  onder  den  hoek  van  Tidor ,  de  grond  vast  kregen  en  op 
50  vademen  stopten. 

Dingsdag^  17  Augustus.  Des  middags  gingen  onder  zeil  en 
met  een  Zuidelijke  wind  Oost  aan ,  peilende  met  zonsondergang 
den  Zuidhoek  van  Tabobak  Z.  O.  ten  O*  Oost  omtrent  Z.  en 
Toppers  Hoedje  Z.  W.  ten  W.  1  \-  mijl  van  ons ,  drijvende  den 
ganschen  nacht  in  stilte. 

Woensdag  18  Augustus,  Dreven  nog  al  in  stilte  en  bevonden 
ons  met  den  stroom  nog  al  'redelijk  baatswaarts  aangezet.  De 
wind  was  ÏM  doch  slappe  koelte.  Hadden  Pottebakker  in  het  W. 
Z.  W.  en  de  rivier  van  Stacqiie  lamma  *  in  het  Z.  O.  ten 
Z.,  ieder  1^  mijl  van  ons;  zagen  de  chaloup  van  Pieter  Titesz 
onder  Pottebakker  en  de  Mindanaosche ,  Sangische  en  Tangulan- 
sche  vaartuigen  daarbuiten  en  in  zee ,  die  hun  reis  vervorderden, 
kunnende  de  chaloup  Terlucco  niet  zien,  dewelke  geloofden 
vooruit  en  uit  ons  gezigt  al  te  zijn ;  's  avonds  het  N^  eiland 
van  Toseko  '    Z.  O.  ten  Z.  omtrent  l[  mijl  en  de  Noordhoek 


1  Bij  Valentijn  hoet  h\j  Pieter  Titus;  hij  was  diaken  der  gemeente  te 
Temate   en  werd  den  9den  Juni  1677  tot  ouderling  benoemd. 

'  Waarschijnlijk  AquUama,  plaats  op  de  westkust  van  Gilolo,  tegen- 
over Makjan,  waar  de  Spanjaarden  vroeger  een  fort  hadden.  Val.  I  bl.  95. 

3  Toseko  op  de  westkust  van  Gilolo,  Valentijn  D.  I  B ,  95. 


KAA&   KOOBD-CELEBSS   BN   BE   XOOKDK&BILANDSN.        107 

van  Makian  Z.  W.  ten  Z.  £  mijlen  van  ons ,  's  nachts  de  wind 
feranderlijk  en  stil. 

Donderdag    19    August m.    's  Morgens    de  wind  Zuidelijk  en 

iabberkoelte ;  den  Sergeant  kommandant  '  kwam  aan  boord ,  breu- 

i^eode  mede  een  brief  van  Paulus  Harcksze  den  Ajssistent,  waarin 

vervat   stond,  hoe  den  Koning  Amsterdam  ziek  op  Batsjan  lag 

eu   alle  zijn  Tobaresen  hem  waren  ontloopen.  Het  scheen  uit  een 

extract  van  het  dagi^ister,  of  den  koning  van  hartzeer  ziek  was 

gefworden,    doch    de    brief  brengers    zeiden,    dat  Z.   H.  aan  de 

mazelen  lag. 

Daar  waren  nog  bij  twee  Maleische  oopia  brieven  van  den 
beer  Hurdt  aan  deu  Koning  Allawadin  van  Batsjan  geschreven , 
v'aarin  bleek  hoe  de  afgezondene  van  Batsjan  naar  Gerams  noord- 
kcist,  ^  al  wederom  aldaar  niets  hadden  opgedaan,  wordende 
de  schuld  meest  gelegd  op  eene  Kay  Soeka ,  die  veel  spoors  had 
gemaakt  en  de  lieden  met  dreigementen  afgeschrikt;  de  brief 
y^^xi  den  Sergeant  daamevensgaande  was  deze.   ^ 

De  burgerkoopman  Titesz  Idg  hiermede  met  zijn  chaloup  en 
v^^xscheen  aan  boord,  om  aan  den  Gouverneur  rapport  te  doen, 
Ue  hem  naar  Tidor  met  een  vaatje  brandewijn  en  zoodanige 
^xrief  had  gezonden  als  in  het  afgaande  briefboek  te  Maleije  te 
l>^«ogen  is;  bragt  een  wedergeschenk  aan  den  Gouverneur  van 
^^at  vruchten  en  bescheid  dat  den  Koning  Sayfoedien,  ^  zoo 
^^&ast  hunnen  oogst  zouden  ingezameld  hebben,  zoodanigen  lont 
<^Aar  het  monster  en  begeerte  van  den  Gouverneur  zoude  laten 
apinnen,  zal  zijn  volk  daar  aanzetten. 

Den  Gouverneur  schreef  dit  onderstaande  briefje  ook  naar 
-^tsjan  aan  den  Koning  van  Tempte  eu  zondt  Fieter  Titesz 
ermede  vooraf.  * 

Nadat  wij  alhier  een  beest  aan  land  tot  verversing  hadden 
S^lagt,  een  os  nog  voor  de  reis  en  twee  koetjes  of  vaersen  voor 
^i^an  om  aldaar  aan  te  bieden,  (wezende  een  bulletje  te  dien 
^de  ook  van  Maleije  medegenomen)  hadden  aan  boord  bekomen , 
ugtten   wij    ons  anker  en  gingen  met  een  voorvloed  onder  zeil. 


*  Van  Makjan  7 

'  Zie  over   de   aanspraak   der  koningen  van  Batsjan  op  een  deel  dier 
kust  Val.  D.  I  B,  bl.  119—128. 

*  Zie  Bijlage  No.  1. 

*  Zie  over  dezen  koning  van  Tidor  Val.  D.  I  B,  bl    106 — \i%. 

'  Dit   brieQe   laten   w^j  weg;  het  is  hoofdzakelgk  eene   betuiging  van 
Mwezen  wegens  de  ongesteldheid  van  den  koning. 


108  RKT  lOTTBNAAL   VAN   PABTBEUOOS^fl   RlIS 

Vrijdag  20  Angnnfiuê,  Des  morgens  bevondeu  wij  ous  redelijk 
wederom  gevorderd ,  waar  wij  met  zonsopgang  den  Zuidhoek  van 
Kaijo  I  in  het  Z.  Z.  W.  i,\  mij]  van  ons  peilden;  wat  later  op 
den  dag  kregen  wij  een  kostelijk  bramzeilkoeltje  met  een  brave 
doorgaande  wind  en  betogen  lucht ,  liepen  al  Zuid  over  en  des 
namiddags  Z.  Z.  W.  aan ,  peilende  ^s  avonds  met  Konsoudeigang  de 
mond  van  de  Straat  Batsjan  in  het  Z.  W.  en  half  Westelijk  van 
ons  omtrent  2  mijlen,  's  Nachts  was  het  stil  ^  doch  dreven  echter 
met  de  stroom  de  Straat  in. 

Zaturdag  21  Augustus,  Des  morgens  omtrent  7  uren  moesten 
door  tegenwind  en  stroom  ten  anker  komen  op  15  vadem  koraal' 
grond ,  zijnde  omtrent  een  mijl  binnen  de  Straat,  's  Middi^ 
gingen  wij  met  een  voorvloed  weder  onder  seil,  zetten  het  des 
avonds  door  de  eer^e  engte ,  hebbende  des  nachts  veranderlijke 
winden,  de  gang  valt  en  was  Z.  O. 

Zondag  22  Augusiuê,  Des  morgens  bevonden  wij  ons  voor 
de  tweede  engte,  doch  dreven  in  stilte  en  moesten  het  schip 
daardoor  met  schuit  en  boot  boegseren;  op  den  dag  kregen 
wij  een  Westelijke  wind  met  regen,  wordende  met  dezeUde 
wind  gebragt  tot  op  de  reede  van  Batsjan,  daar  des  achter* 
middags  omtrent  4  uren  op  25  vadem  stekgrond  ten  anker  kwa-- 
men ,  hebbende  het  fort  Bameveld  N.  O.  |  O.  ^  mijl  van  ons. 

De  gouverneur  had  vooraf  naar  land  en  den  Koning  van 
Batsjan  gezonden  onze  Lientenant  en  tolk ,  in  welkers  geselschap 
was  medegegaaa  den  Prins  Rotterdam,  om  Z.  H.  deszelfs  komst 
en  dat  zoo  nabij  was ,  bekend  te  maken ;  doch  alzoo  het  regenachtig 
en  vuil  weder  was  en  den  Gouverneur  den  Koning  wilde  voorkomen , 
opdat  in  zulk  een  ongel^nheid  geen  moeite  van  aan  boord  te  komen 
mogt  doen ,  stapte  zelve  mede  een  wijl  daaraan  in  de  schuit ,  en 
voer  naar  land ,  alwaar  de  Koning,  op  strand  zijnde,  (hem)  kwam  ont> 
moeten  en  verwelkomen,  gaande  gezamenlijk  naar  het  fort  Bar* 
neveld,  daar  alles  nog  wel  en  in  goeden  stand  was.  Eenlijklag 
het  woonhuis  buiten  voor  een  goed  gedeelte  onder  den  voet, 
door  ouderdom  geheel  vergaan  wezende ,  dodi  wierden  hier  nog 
zes  mangecommandeert,  om  met  den  Gouverneur  mede  te  gaan, 
gelijk  er  ook  vier  van  Makian  waren  medegenomen.  De  Koning 
met  zijn  Grooten  begonnen  van  die  bewuste  volkeren  op  Cerams 
Noordkust  te  spreken,  maar  verzocht   den  Gbuvemeur,  terwj^l 


1  Het  eiland  Kajou  of  Klauw. 


KAAft    KOORD-CELEBES   EN   BE   NOORDS AEIt^ANOEN.        109 

het  Iaat  was  en  het  voornemen  had  aan  boord  te  gaan  ver- 
nachten, dat  Z.  H.  dit  voor  dien  tijd  en  tot  op  morgen  geliefde 
uit  te  stellen,  als  vanneer  daarin  Z.  H.  vergenoegen  konde  en 
met  een  goeden  raadgeven ,  wat  verder  hieromtrent  te  doen  of 
te  laten  waar ,  daar  den  Koning  zeer  wel  mede  te  vreden  was. 
Doch  was  den  Gtouvernenr  hem  voorgekomen  in  het  aanlanden, 
hij  wilde  zulks  na  verschulden ,  met  den  GK)uvemeur  naar  boord 
Tan  dezen  avond  te  vergezelschappen,  hetwelk  met  geen  beleefd- 
heid af  te  zetten  was  en  den  Gouverneur  gedoogen  moest ,  die  dan  in 
'sKooings  vaartuig  ging  zitten ,  waarmede  gezamenlijk  aan  boord 
kwamen,  onthal^ide  Z.  H.  en  deszelfs'Gh'ooten  naar  vermogen.  De» 
Koning  wist  van  de  weggeloopeue  Tobarezen  van  den  Koning  Am* 
sterdam  niet ,  zoodat  er  vertrouwd  werd ,  dat  ze  wel  vermist  mogten 
geweest  zijn,  doch  naderhand  weder  bij  den  hoop  gekomen:  ook 
had  den  Koning  Amsterdam  hier  maar  drie  dagen  stil  geweest 
en  was  (het)  waar,  dat  gemazeld  had  waar  af  zoo  digt  bezet 
was,  dat  er  geen  huid  te  bekennen  waar:  echter  was  hij  met 
koorts,  mazelen  en  al  nu  drie  dagen  verleSen  vertrokken,  om 
lijne  reis  over  Xula  naar  Manado  nog  voort  te  zetten.  Het 
vas  al  zeer  laat  en  vrij  donker,  toen  de  Koning  van  Batsjan 
Baar  verscheide  verwisselde  redenen  over  en  weer  onder  het 
losBKi  van  ons  kanon  van  boord  stak  en  naar  land  voer. 

Maamdoff  23  Augnstus.  Des  morgens  kwamen  den  Gk)egoegoe , 
Kapitein- Jiaut  en  ^y  Tchila,  die  als  gezant  naar  Batavia 
vas  geweest,  den  morgengroet  van  den  Koning  brengen  en 
meteen  een  gesdienk  van  boomvruchten,  zeggende ,  dat  den  Koning 
met  verlangen  wachte.  De  Gouverneur  stapte  met  die  heeren 
ifi  de  schuit,  medenemende  een  vaandel ,  hetwelk  (hij)  voor  den 
Koning  van  Batsjan  zeer  cierlijk  had  lat^i  schilderen,  zijnde 
^sComps.  wapen  op  geel  armozijn,  hebbende  in  deszel&  spiegel 

« 

m  een   zon  en  Arabische  letteren  Sui.than  Aixawadin   >  ,  in 

de  vlag  van   achteren   zon ,   halve  maan    en   sterren  on  in  de 

vlag  van  boven  ^s  Gomp3.  merk.  Men  moe9t  dit  vaandel  oprollen , 

om  het  in  de  schuit  te  kunnen  doen ,  doch  nademaal  nog  niet 

ten   vollen    droog    was,     kleefde     het    aan    deu     anderen    en 

snaette  op  sommige  plaatsen,  waardoor  het  den  Koning,  voordat 

liet  wat  verholpen  zoude  zijn ,  niet  te  huis  gebragt  zoude  worden. 

De  Konim;  ontving  den  Gouverneur  bovenmate  minlijk  en  met 


'  De  toenmalige  vorst  van  Batsgan  was  AUawadin  XI.  Valent.  D.  I B ,  U9. 


110       HKT  JOUBKAAl.  VAN  PADTBRUGOe's  REIS 

een  groote  genegeuheid;  had  zijn  voomaamgite  Rijksgrooten  bij 
zich ,  en  (het)  leed  niet  lang ,  of  haalde  de  zaak  van  het  volk  van 
Cerams  Noordkust  op  het  tapijt,  echter  met  een  groote  beza- 
digtheid  en  bedaardheid ;  daar  werd  veel  over  en  weder  gesproken 
en  door  verscheiden,  elk  op  zijn  beurt,  na  het  een  dan  het 
ander  te  berde  gebragt,  hetwelk  al  wederlegd  werd  en  meest 
hierin  bestond: 

De  opregtheid  van  Haar  Edelen  te  Batavia  en  genegenheid, 
om  Z.  H.  aan  volk  te  helpen,  bleek  genoegzaam  en  daaraan 
was  niet  te  twijfelen,  doch  derzelver  meening  was  niet  anders, 
als  die  volkeren  hunnen  eigen  vrijen  wil  en  keus  te  laten,  of  zij 
vertrekken  wilden  of  ,niet  '  ,  alzoo  het  een  zeer  harde  zaak 
zoude  wezen  zoo  veele  en  wel  gezeten  lieden  tegen  wil  en  dank 
te  doen  opstaan,  hun  bezit  en  ouders  graven  te  verlaten.  Dit 
werd  zeer  wel  begrepen ,  maar  het  waren  hun  eigen  volkeren.  Hierop 
werd  weder  als  meermalen  geduid,  dat  het  regt  van  oorlogen  eu  aller 
volken  dit  medebragt,  dat  men  een  land  met  de  wapenen  win- 
nende, het  volk  mSde  won,  anders  was  het  voordeel  weinig,  noch 
ook  eenig  land  zeker  van  zijne  inwoonders ,  zoo  men  oude  tijden 
te  berde  bragt  en  anders  geen  bewijs ;  want  die  zij  nu  zeiden , 
de  hunne  geweest  te  zijn  voor  een  eeuw,  zouden  de  Chinezen  weder 
mogen  zeggen  voor  twee  eeuwen  de  hunne  waren ,  en  zoo  wederom 
anderen  van  onze  tijden  tot  in  het  oneindige,  dat  maar  een 
doolhof  zoude  zijn;  alzoo  van  ouds  en  nog  «de  toevloeijing  van 
verscheiden  bijzondere  geslachten  en  volkeren  een  gemeenebest 
maken,  daar  zij  zich  komen  te  vesten  eu  stand  kunnen  hpuden , 
zoodat  die  volkeren  nu  tegenwoordig  op  Cerams  Noordkust  en 
in  die  bewuste  dorpen  niet  hunne,  maar  'sComps.  onderdanen 
waren ,  en  wanneer  er  eenige  bekwamen,  moesten  zij  zulks  achten, 
een  bijzondere  weldaad  van  de  E.  Comp.  te  wezen  en  niet  eenig  regt 
van  hunne  kant,  nademaal  zij  lieden  zelve  overwonnen  volkeren 
voor  slaven  rekenen.  Van  hunnen  kaüt  was  hieromtrent  al  te 
veel  geweld,  onvoorzigtigheid  van  sommige  en  baldadigheid  van 
anderen  gehandeld ;  het  fluitje  moest  zoet  gaan,  zoo  men  de  vogels 
uit  het  slag  gaarne  wilde  lokken;  integendeel  waren  de  afge- 
zondene  naar  derwaarts  dreigende  gekomen,  als  volle  magt 
hebbende,  willende  dezelve  gebieden  als  hunne  slaven,  en 
tegen   dank    doen    opstaan,    die    op  vrije   voeten  stonden,  nie- 


1  De  koning  van  Batsjan  wilde  de  bewoners  der  Ceramsche  negorijen, 
waarop  hg  aanspraak  maakte,  naar  Bat^an  overplaatsen. 


NAAB    KOORD-CELEBES    EN    DB   NOORDEREILANDBN.         111 

mand  dan  God  eu  ouzea  Staat  onderworpen.  De  Ed.  Heer  Hurdt  had 
een  zijn  gezagrottan  weder  ontnomen ,  omdat  hij  zeide  zijn 
orerheer  den  Koning  van  Batsjan  te  zijn.  Hij  was  er  tegen- 
woordig en  bevestigde  het ,  znlks  was  geen  wonder ,  en  had  hem 
daarenboven  wel  strengelijk  mogen  straften ,  dat  in  het  land  van 
zijn  geboorte,  zijn  overheer  durfde  loochenen,  noch  min  noch 
meer  dan  een  slaaf,  die  of  wettig  in  den  oorlog  gevangen  of 
anderzins  door  koop  of  behoorlijke  middelen  gekregen ,  zijn  lijf- 
heer  verwijten  wiWe  dat  hem  verongelijkte ,  omdat  vrij  geboren 
of  weleer  een  ander  had  toegekomen.  De  Koning  begeerde  wel 
zoo  zeer  het  volk  niet  als  wel  de  onderdanigheid,  zij  mogten 
op  het  land  van  Ceram  verblijven,  maar  wanneer  hij  dezelve 
tot  eenige  (noemende  Comps.)  diensten  van  nooden  had  en  dezelve 
ontbood,  dat  zij  dan  maar 'bij  beurten  mogten  overkomen.  Dit 
was  ahnede  misgetast,  en  uit  het  vorige  betoog  onmogelijk  te 
wezeu,  alzoo  ouder  twee  oppermagten  niemand  Heer  van  een 
hind  konde  zijn  en  een  ander  van  het  volk;  dat  ook  geen  een 
volk  twee  Heeren  konden  dienen ;  zoo  en  zag  den  Koning  dan  geen 
kans  na  zoo  veel  vergeefsche  moeiten  en  kosten  om  eenige  dier 
volkeren  te  bekomen,  alzoo  wel  vermerkte  daartoe  ongenegen  waren. 

Den  besten  raad  die  den  Gteuverneur  Z.  H.  konde  geven  was, 
?^n  vergeefsche  moeiten  meer,  met  zijn  eigen  volk  over  en 
weder  te  zenden ,  te  doen ,  maar  het  geheel  en  al  te  laten  aan 
^  bescheidenheid  en  goed  beleid  van  den  Heer  Hurdt,  die 
iezelve  beter  konde  bewegen  dan  iemand  anders,  zijnde  ook 
heter  dat  na  zoo  veel  woelen  en  arbeiden  de  streng  wat  geslaakt 
^^lA ,  alzoo  de  domme  boeren  even  als  het  domme  vee  al  achter- 
waarts willen  wanneer  men  ze  gaarne  voorwaarts  had,  gaande 
Dcst'aan  de  hand  ils  men  er  het  minste  werk  van  schijnt  te 
waken.  Evenwel  dit  werd  Z.  H.  verzekerd,  dat  het  werk  vrij 
vermakkelen  zoude,  bijaldien  voornemens  was  dezelve  op  het 
öland  Ouby  en  niet  op  Batsjan  te  zullen  plaatsen. 

Hiennede  liet  zich  den  Koning  ten  volle  vernoegen  en  zeide 

zulks  te  willen   doen  en  daarover  ook  naar  den  E.  Heer  Baad 

van  Indie  en  Gouverneur  Anth.  Hurdt  te  schrijven ;  verzoekende 

den  Gouverneur  zulks  mede  te  willen, doen.  Hierop  zoo  nam  den 

Gonvemeur   zijn    afscheid    om   te   gaan  .middagmalen.    Na  den 

eeten  kwam   het  Hoofd   der   Mardykers  met  nog  eenige  andere 

veigifFenis   verzoeken   voor   een   hunner  bloedvrienden ,  wezende 

voorheen    alhier   getrouwd   geweest,    doch   uit  eenige  geschepte 

misnoeging,    buitea   's  lands   vertrokken,   zoo   dat  men  in  tien 
X  (XIV).  ^ 


112  JOURNAAL  VAN  ^ADTBEUGOE^S  R£IS 

volle  jaren  van  hem  niet  had  vernomen;  zijn  verlatene  vrouw 
was  met  kennis  en  toestaan  van  Ds.  Montanus  >  weder  her- 
iroawd ;  en  was  hij  uit  de  Papoesche  eilanden  nu  weder  en  ook 
met  een  andere  vrouw  tot  de  zijne  gekeerd,  doch  hield  zich 
schuil.  Deed  belofte  zoo  wanneer  zijn  misdaad  hem  mogt  ver- 
geven  worden  van  zeven  stuks  bergen  ^  hier  digt  aan  Bar* 
neveld  en  achter  's  Konings  Hof  landwaarts  in  te  zullen  aan- 
wijzen, hetwelk  ons,  den  sergeant,  ja  zelfs  den  doortrapten 
Chinees  Mesties  en  loozen  uagelspieder  Batta  '  vreemd  voor* 
kwam,  en  waar  door  den  Gouverneur  te  ligter  op  zulke 
voorwaarden  hem  zijn  vrijgeleide  toezeide  Hij  verscheen  dan, 
viel  den  Gouverneur  aan  de  voeten,  bevestigde  zijn  zeggen 
en  erlangde  vergifienis;  te  meer  zijn  vorige  vrouw  en  haar 
tegenwoordige  man  almede  voor  hem  spraken ,  maar  met  beding 
en  vermaninge  wederzijdsch ,  behalven  de  verpligting  tot  het  aan- 
wijzen der  nagelbergen,  nooit  weder  met  elkander  gemeensehi^ 
te  hebben.  Des  namiddags  kwam  den  Koning  in  's  Comps.  hui- 
zing onder  het  fort  Bameveld  om  den  Gouverneur  uitgeleide 
te  doen,  gelijk  ook  onder  behoorlijke  eerbewii zing  van  het  kanon 
geschiedde,  varende  weder  gezamenlijk  naar  boord,  wezende 
den  Koning  gezind  en  voornemens  een  stijven '  dronk  te  doen. 
Met  behoorlijke  eerbewijzing  werd  Z.  H.  cmtvangen,  maar  hield 
den  Gbuvemeur  hem  weinig  gezelschap,  alzoo  bezig  was  met 
het  ontwerpen  van  een  brief  voor  den  E.  Heer  Hurdt  naar  Amboina; 
evenwel  werd  den  Koning  en  deszelfe  Grooten  redelijkjes  stijF 
gelaafd  en  onthaald ,  vertrekkende  met  een  ongemeen  verAoegen , 
onder  het  lossen  van  het  kanon  weder  van  boord  en  naar  land , 
met  zoodauigeu  brief  als  hier  ouder  volgt;  wezende  door  haastigheid 
vergeten  de  ontvangene  brief  op  Makian  van  den  sergeanf  van 
Batsjan  daar  in  te  sluiten ,  die  nogtans  werd  aangehaald  origineel 
daar  benevens  te  gaan  *. 

Het  laudluchtje  was  te  schoon  om  te  verleggen.  Den  Koning 
was  niet  zoo  haast  van  boord  of  aanstonds  haalde  men  het  anker 
te  huis  en  rukten  er  de  zeilen  bij,  gaande  W.  ten  Z.  aan. 


^  Het  berigt  van  Ds.  Montanus  over  de  Christengemeente  te  Laboema 
op  Batsjan.  Val.  I,  bl.  392. 

'  Nagelbergen,  welke  uitdrukking  Valentijn  ook  bezigt  by  de  besohry- 
ving  van  Batsjan  D.  I  bl.  117. 

»  Zie  Bijlage  II. 

*  In  Byiage  I,  Bate. 


NAAR   NOO&IWrB1J:BES   BH   DE    KOO&DKftKILANDEN,        11 S 

Wordende  den  sergeant  nogmaals  op  het  ernstigst  aanbevolen 

naarstig  naar  de  bewnste  en  de  te  wijzeii  nagelperken  të  vernemen; 

ten  welken   einde   den   loozen   denrsnoftelaar  Batta,  de  waardij 

van  omtrent   12   rijksd.    werd  vereerd,  zoo  om  hem  achtervcd- 

gens  voorgaande  beloften  van  de  E.  Heer  Hurdt  en  Qouvenieur 

te  belooneu  als  ook  te  meerder  aan  te  moedigen. 

Uingêdag  24  Augnatus.  Met  zonnenopgang  den  hoek  van 
Laboe  <  Z.Z.O.  3  mijlen  van  ons,  de  wind  veranderlijk  en 
ODgestadig;  's  avonds  den  hoek  van  Marigoran  West  omtrent 
1  mijl  van  ons ,   des  nachts  stilte  met  regen. 

Woeuêdag  £5  Augustus.  De  wind  Zuidelijk  en  bramzeilkoelte , 
gang  West ,  's  middags  de  Westhoek  van  Marigorang  N.0.  6 
fflijlea  omtrent  van  ons. 

Donderf^ag  26  AuguHuê.  De  wind  uit  den  Z.Z.O.  doorgaande 
koelteen  betogen  lucht,  West  ten  Zniden  aan,  gegiste  Zuider- 
breedte  P  22' ;  vertiert  dit  etmaal  22   mijlen. 

Vr^dag  27  /éuguêiuê.  Koers  N.W.  ten  N.  met  dezelfde 
Z.Z.0.  wind,  bevonden  verheffing  der  Zuidpool  14',  voortgezet 
20  mijlen.  Des  namiddags  zagen  het  land  van  Celebes  in  het 
N.W.  van  ons  ^  waaijende  de  wind  Z.Z.O.  meest  den  ganschen 
nacht  met  korte  buijen  of  travaden  met  regen. 

Zaiurdag  28  Auguêins.  Kregen  wij  de  wind  uit  het  Z.W. 
en  W.Z.W.  met  bramzeilskoelte ,  hebbende  des  middags  de  Kaap 
Evenaar  West  omtrent  8  mijlen  van  ons ,  vindende  de  strekking 
^  het  land  alhier  heel  anders  dan  in  de  kaart  wordt  aangehaald , 
alaoo  dezelve  met  Castricomsbaai  niet  O.  en  W.  maar  Z.0.  en 
N.W.  zich  opdeed  en  vertoonde. 

Zondag  29  Augustus.  Nog  al  Westelijke  onveranderlijke  wind 
ïnet*  veel  stortregenbuijen  en  haken  of  travaden,  waardoor  ge- 
weldig door  de  stroom  ora  de  N.0.  gevoerd  werden,  hetwelk 
^  nachts  aanhoudende  en 

Maandag  30  Augustus  nog  niet  beterde,  maar  even  stijf  in 
ket  W.Z.W.  doorkoelende  met  een  aanhoudende  wind ,  en  geen 
kans  ziende  om  daar  door  te  booren  of  Oorontalo  en  Limbotto 
Jmi  met  veel  tijdverlies  te  zullen  bestevenen  van  dezen  kant ,  liet 
den  Gouverneur  het  opduwen  en  de  steven  naar  de  Manado 
wenden;  zijnde  op  gisteren  morgen  de  sloep  van  den  burger 
koopman  Fieter  Tidesz.  al  tijdig  gekeerd ,  als  die  tegen  dit  weer 


'  Laboe  of  Laboeha  is  het  Zuidelijke  schiereiland  van  Batsjan ,  Martyoran 
een  andere  naam  voor  het  eiland  Mandioli. 


114  JOURNAAL   VAN   PADTBRÜOOE^S    REIS 

en  hol  water  niet  wel  boegen  konde.  Wij  hadden  des  middags 
de  gegiste  Zuiderbreedte  van  4',  hadden  4  mijlen  gezeild  O.Z.0.  | 
Zuidelijker,  stelden  en  hielden  de  gang  nu  vooreerst  N.W.om 
de  wal  van  Celebes  aan  boord  te  krijgen. 

Dingsdag  31  Augusluê  woei  de  wind  nog  al  even  stijf  door 
uit  den  Z.Z. W. ;  hadden  met  zousopgang  de  Kemas  of  Kimas  > 
N.W.  ten  W.  omtrent  2|  mijl  van  ons ,  gingen  N.W.  en  daarna 
W.  aan  de  Straat  Banka  door,  daar  de  sloep  van  den  koopman 
Pieter  Tidesz.  voor  vonden  leggen  wel  op  100  vademen  ten 
anker;  hij  volgde  ons  en  wij  geraakten  des  nachts  nog  buiten 
de  Straat. 

Allezins  vonden  wij  alle  de  kaarten  zeer  gebrekkelijk  aan 
dezen  oord;  want  van  de  Kaap  Evenaar  '  tot  Castrioomsbaai , 
staat  de  strekking  N.0.  ten  N.,  daar  het  eigenlijk  O.N.0.  op- 
schiet; zijnde  naar  ons  berigt  wordt  het  inkomen  van  Castri- 
oomsbaai ,  omtrent  twee  mijlen  wijd ,  en  daar  binnen  wel  5  mijlen 
in  het  ronde,  alwaar  men  voor  alle  winden  bevrijd  is ,  hebbende 
een  versclie  en  twee  zoute  rivieren.  Van  Castricomsbaai  tot  het 
Zuideinde  van  Lembe  valt  de  koers  N.0.  ten  N.  die  op  N.O.  is 
gecarteert;  in  dezelfde  Straat  liggen  vijf  eilandjes,  die  in  geen 
kaarten ,  voor  zooveel  ons  bekend  te  vinden  zijn ;  men  laat  de- 
zelve in  het  doorloopen ,  om  de  Noord  willende ,  aan  stuurboord 
leggen.  Van  de  hoek  Kemas  tot  de  Noordwesthoek  van  Celebes , 
buiten  de  Straat  Banka,  staat  W.N.W.  3  mijlen,  daar  het 
uogtans  bevonden  W.  7  mijlen ;  van  daar  tot  de  bogt  van  Ma- 
uado  strekte  het  Z.W.  6  mijlen,  daar  in  de  kaarten  maar  drie 
mijlen  voor  aangehaald  staat;  om  welke  en  meer  andere  grover 
misstellingen,  voornamelijk  van  de  gansche  Straat  van  Batsjan, 
den  Gouverneur  zeer  naarstige  en  gedurige  peilingen  heeft  laten 
doen ,  en  daaruit  een  correcter  kaart  door  den  Schipper  Jan  van 
der  Wal,  '  hier  omtrent  zeer  ervaren,  laten  opmaken,  daar 
alles  naar  deze  bevinding  in  verbeterd  wordt. 

*  De  Keuia*s  of  Oesterbergen  in  het  Zuiden  der  Minahassa,  wier  uit- 
barsting Valentijn  vermeldt.  D.  I,  bl.  64. 

^  Waarschijnl^k  de  Tandjang  Flesko  der  nieuwere  kaarten,  die  wel 
benoorden  den  Evenaar  ligt,  maar  Padtbrugge  gaf  ook  aan  Castricoms- 
baai eene  te  lage  breedte.  Zie  de  noot  op  bl.  308  van  het  vorige  deel 
der  Bijdragen, 

'  Vijf  jaar  later  belastte  de  heer  Padtbrugge  denzelfden  Schipper  de 
bocht  van  Tomiiii  in  kaart  te  brengen ,  welke  kaart  door  het  Instituut 
is  uitgegeven  bij  von  Rosenberg ,  Reitto^tfn  m  Goronia/o,  De  kaarten ,  waar- 
van hier  in  het  journaal  gesproken  wordt,  zgn  ongelukkig  niet  in  de  ver- 
zuiaeling  van  het  Rijksarchief. 


NAAR   NOORD-CELEBES    EN    DE    NOOBDEREILANDEN.         115 

Woensdag  1  September.  Hadden  wij  den  Noordhoek  van  Celebes 
O.  ten  N.  een  mijl  stijf  van  ons ,  dreven  in  stilte  en  met  den 
stnwm  om  de  Z.  W. ;  's  nachts  was  de  wind  ^.O.  met  labber 
koelte,  gingen  Z.W.  langs  de  wal  aan. 

Donderdag  2  September .  Des  voormiddags  omtrent  10  uren 
Ivamen  op  de  reede  van  Manado  ten  anker  op  50  vademen 
KMidgrond,  leggende  als  toen  omtrent  een  musketschoot  van  de 
wal,  hadden  de  reduit  Z.O.  van  ons. 

Alhier  kwamen  om  den  Gouverneur  te  verwelkomen  den  pro- 
visionele vaandrig  Harman  Smith  en  Kapitein-Laut  Jeronimo 
dWrras  *  aan  boord ,  die  kort  daaraan  hnn  afscheid  bekwamen , 
en  voor  af  weder  naar  land  voeren ;  een  wijl  daaraan  stapte  den 
Gouverneur  mede  in  de  schuit  met  deszelfs  gezin  en  liet  zich 
mede  aan  wal  zetten.  Doch  alzoo  het  middag  was ,  nuttigde 
voor  af  het  maal ,  gaande  naar  den  eeten  de  reduit  bezien ,  die 
in  goeden  üiAud  was;  blijkende  hieruit  hoe  voordeelig  allezius 
het  metzelen  boven  het  paalwerk  is.  Rondom  was  de  vesting 
omheind  met  een  dubbeld  ligt  paalwerk;  voorzien  in  deszelfs 
diagonaal  of  dwars  hoeklijn,  met  twee  dwingertjes,  bezet  elk 
met  twee  stukjes;  de  kruidkelder  was  wel  en  droog,  doch  de 
deurkozijn  geheef  vei^aan  en  vermolmd,  werden  twee  andereu 
▼eder  iu  plaats  belast  te  maken ,  waar  af  in  de  buitenste  onder- 
en binnendeur  boven  aan  eenige  luchtgaatjes  zouden  worden 
geboord. 

De  borstweringen  waren  boven  veel  te  hoog,  daar  men  de 
irielen  en  affuiten  had  moeten  naar  rigten,  zoodat  het  kanon 
zoodanig  verheven  stond,  dat  men  het  niet  kon  stellen  zonder 
op  de  affuiten  te  klimmen ;  zijnde  de  Gouverneur  hier  om  voor- 
nemens, een  voet  hoogte  daaraf  van  de  binnenkant  te  laten 
v^emen,  hetwelk  als  dan  vermaakt  om  het  kanon  te  kunnen 
dempen,  van  buiten  wel  twee  voeten  verliezen  zal,  zijnde  zoo 
al»  het  tegenwoordig  staat  wel  mooi ,  maar  tot  gebruik  te  wan- 
scWkkeüjk.  Hier  in  het  rond  en  digt  onder  de  redout  staan 
veel  kokos  en  sagueerboomeu ;  een  misslag  op  alle  buitenposten 
van  dit  gouvernement  begaan ,  waardoor  de  vestingen  eer  speel- 
huizen in  het  midden  van  eenige  boomgaarden  dan  sterkten 
gelijken.    Vijf  stuks  jonge   kokosboomen  digt  onder  de  redout 


'  Deze  vroeger. Goegoegoe  van  Siaiiw,  verliet,  dit  eiland  wegens  de  komst 
der  Spanjaarden,  huwde  te  Manado  de  dochter  van  Loloda,  'koning  van 
B*liing,  maar  keerde  na  de  verovering  van  Siauw  derwaarts  terug.  Val. 
1,59,69,  346. 


116  JOURNAAL  VAN  PADTBRUGOe's  RBIS 

staande    werden   gelast   aanstonds   onder   de  vtieten  te  kappen, 
zullende  zoo  te  met  meerder  worden  uit  den  weg  gedaan. 

Hier  zoude  wel  aangevoegd  dienen  de  beschrijving  van  de 
Manado,  maar  alzoo  den  Gouverneur  daaraf  uog  zoodanige 
onderrigting  ais  wel  toe  vereischt  niet  gedaan  is,  wx>rdt  dit 
uitgesteld  ter  tijd  en  wijlen  weder  van  de  Manado  naarTemate 
komen  te  vertrekken  ^^ 

Nadat  de  gelegenheid  van  de  plaats  rondom  wel  afgezien 
was  en  den  Gouverneur  voor  zoo  verre  tamelijk  vemoegiiig  had, 
keerde  weder  naar  het  buitenhuis,  alwaar  de  dorpshoofden  van 
deze  plaats  de  Gouverneur  kwamen  verwelkomen,  waarmede  en 
met  het  geven  van  eenige  orders  de  dag  aan  den  avond  kwam. 

Vrijdag  3  September*  Des  morgens  ging  den  Gouverneur  de 
loods  bezigtigen  die  voor  de  smid»,  timmerliedenen  houtzagers 
was  opgerigt;  liet  aanstonds  de  smitse  vervaardigen,  blaasbalk 
stellen  en  de  timmerlieden  huune  schaaf  banken  maken ,  en  verders 
naar  het  strand  gegaan  bezag  de  corps  du  guarde  of  loodsen 
den  soldaten;  zijnde  aan  een  zijde  6  stuks  bij  den  anderen  en 
aan  een  ander  kant  nog  3  stuks  opgeslagen,  alle  wel  maar  van 
eene  tamelijke  lengte  doch  ruim  en  breed ,  zoo  mede  aan  weder- 
zijden de  beddingen;  daar  was  plaats  voor  omtrent  1500  man. 
Ook  bezag  den  Gouverneur  het  huis  voor  Z.  H.  den  Koning 
Amsterdam  vervaardigd ,  zijnde  dat  van  onzen  tolk  dat  raim  en 
sierlijk  was;  zoo  mede  in  het  wederkeeren  het  huis  van  den 
Predikant  dat  wel  ruim  was  maar  weinig  gemak  had;  in  het 
voorhuis  als  veel  te  groot,  werden  twee  kamertjes  tot  meerder 
gerief  geordonneert. 

De  Gouverneur  weder  te  huis  gekeerd,  kre^  berigt  als  dat 
alhier  eenige  Gt)rontaalders  en  Tambotters  waren,  dewelke  ge- 
roepen,  wisten  te  zeggen  hoe  die  van  Paloe  Golo  hadden  ge- 
oorloogt   tegen   den   Koning  van  Taqwilu  Sala  * ,   dien  zij  het 

I  Eerst  op  zijne  volgende  reis  naar  Noord-Celebes  vervaardigde  Padt- 
brugge  de  bier  beloofde  beschrijving  van  Manado,  welke  wy  reeds  in  het 
vorige  deel  dezer  Bijdragen  plaatsten. 

*  Ook  Valentijn  maakt  D.  I  bl.  74  gewag  van  Gola ,  Koning  van  Paloe , 
terwijl  Ds.  Montanus,  aldaar  bl.  395  berigt,  dat  lala,  Koning  van  Cajeli 
of  Tabali  in  1675  van  leronimo  d'Arras  een  prinsenvlag  verkreeg.  Beide 
rijken  lagen  aan  de  groote ,  diep  in  de  Westkust  van  Celebes  indringende 
baai,  die  op  de  nieuwere  kaarten  alleen  Golf  van  Palos  heet,  maar  die 
oudtijds  zoo  door  Valentijn  en  Padtbrugge  en  nog  heden  door  van  der 
Hart  {Rfiae  romdom  hH  eUand  Cehbn^  bl.  253)  Golf  van  Kajeli  genoemd 
wordt).  De  negorij  Paloe  plaatst  Valentijn  even  als  de  nieuweren  in  het 
binnenste   gedeelte  der   baai;   Tabali   en  Cajeli  waren  volgens  hem  twee 


NAAU   KOOBD-CEIifiBES   SN    D£    NOOAOER-EIT.ANDEN.        117 

ZOO  bang   hadden   gemaakt,    dat  zijn  land  had  moeten  ruimen 
en  van   Kajeli   naar  Bala  Hissan  ^   wijken;  zijnde  gelegen  een 
weinig  bewesten  Totoly  * ,  hetwelk  in  de  kaart  mede  staat  aan- 
gewezen te  worden,  doch  met  stippen  als  eenelijk  op  mondeling 
▼ediaal  jennende,  kunnende  den  Gouverneur  zich  nu  niet  ver- 
Migen  om   verder  dan   Bobada  '  te  gaan ,  van  waar  overland 
voornemens  is  naar  Gorontalo  en  Limbotto  over  te  stappen.  Deze 


negorijen  aan  die  baai.  Melvills  kaart  in  den  Atlai  van  NetUri,  /»ifi#  heeft 
een  kampong  Towalah  even  buiten  den  Westhoek  der  baai ,  terwijl  Padt- 
brogf^e  het  (zie  bijlage  XXXIV)  nabij  den  Oosthoek  plaatst,  maar  Kajeli 
ligt  volgens  de  kaarten  van  Melvill  en  von  Derfelden  aan  eene  rivier  veel 
Zuidelijker  op  de  Westkust.  Het  is  twijfelachtig,  of  dit  juist  is,  want  deze 
geheele  Noord  westhoek  van  Celebes  is  nog  steeds  eene  terra  'meoynüa , 
vurmede  zoowel  de  Compagnie  als  de  latere  regering  van  Nederlandsch- 
Indië  weinig  betrekkingen  onderhield.  Daar  van  der  Hart,  de  eenige,die 
over  zijn  bezoek  dezer  baai  in  1850  iets  heeft  uitgegeven,  van  Tabali 
volstrekt  geen  gewag  maakt,  zoude  men  alligt  meenen,  dat  dit  rijk  niet 
meer  bestond,  wanneer  het  regeringsverslag  over  1854  ons  niet berigtte , 
dat  toen  de  verdragen  ^vernieuwd  z\jn  met  de  vorsten  van  Palos,  Toe- 
^elie  en  Dongala,  te  zamen  uitmakende  het  landschap  Kajeli,  zonder 
d&t  echter  blijkt ,  op  welke  wijze  die  vernieuifving  heeft  plaats  gehad.  Oud- 
tijds verstond  men  reeds  onder  Kajeli  den  geheelen  omtrek  der  baai  van 
^n  naam.  Uit  Padtbrugges  journaal  ziet  men ,  dat  die  streek  toen  als 
^nde  onder  de  Sultans  van  Ternate  tot  het  gouvernement  der  Molukken 
gerekend  werd;  in  1710  werd  Kajeli  echter  onder  dat  van  Makassar  ge- 
^iragt  (van  der  Hart  bl.  262  en  Blok,  Getehüdenis  van  Cefeóet,  T^daehr, 
'oor  Neeri.  Indië  10de  jaargang  bl.  63).  Dongala  ligt  volgens  van  der  Hart 
Q^by  de  Westhoek  der  baai  van  Kajeli,  het  wordt  in  de  oude  bronnen 
lüet  vermeld  en  schynt  eerst  omstreeks  het  begin  dezer  eeuw  door  Boegi- 
i^ien  of  Mandaneezen  gesticht  te  zijn. 

'  Balaissan,  dat  geheel  van  de  nieuwere  kaarten  verdwenen  is,  lag 
volgens  Valentijn  I,  73  tusschen  Dondo  en  Kajeli  nabij  den  Duivelshoek 
^  een  binnenwater  of  golf,  waarschijnlijk  die  bij  Kaap  TemoelofSamsa 
der  kaart  van  Melvill  en  dus  bezuiden  Dampelas,  hetgeen  overeenkomt 
met  de  opgave  van  Padtbrugge  in  z^n  schrijven  aan  de  Indische  regering 
(bijlage  XXXIV  hierachter)  Padtbrugge,  die  dit  deel  van  Celebes  niet  bezocht 
^  zijne  opgaven  van  de  inlanders  ontving ,  zooals  zij  langs  de  kust  varende 
^^  Verschillende  plaatsen  aandeden ,  scheen  toen  nog  niet  te  weten ,  dat 
m  Kaap  Dondo  de  Noordkust  van  Celebes  eindigt  en  dat  de  verder  opge- 
geven plaatsen  reeds  op  de  Westkust  lagen.  Toen  in  1822  het  fregat  Me- 
^^pns  onder  den  kapitein  ter  zee  de  Man  de  zeeroovers  van  Tontoli  tuch- 
^S<ie,  vlugtten  deze  naar  Balaissang,  welke  plaats  kort  daarna  eveneens 
Wbrand  werd.  (Mr.  P.  Mijer)  Kronijk  tan  Ntd.  Indië  Tijdtehr.  voor  Neeri, 
^"^i  4de  jaarg.  D.  I  bl.  184. 
*  Bg  Valent.  D  I  bl.  72  vindt  men  reeds  de  juistere  spelling  Tontoli. 
'  Elders  in  dit  journaal  noemt  Padtbrugge  deze  plaats  Bobading.  Het 
is  zeker  hét  Bobane  van  Yalentyn  I,  72  en  moet  zooals  wij  lat^raantOO* 
nen,  in  de  baai  van  Kwandang  gezocht  worden. 


118  JOURNAAL  VAN  PADTBHUQOE's  REIS 

üorontaalder»  bevestigden  mede  als  dat  hunne  vaartuigen  en 
hoopen  '  klaar  waren  om  te  gaan  daar  het  Gouverneur  geliefde. 
Zij  hadden  twee  nieuwe  vaartuigen  herwaarts  aaugebragt  om  te 
verkoopen,  zijnde  dit  alhier  hunne  jaarlijksche  nering  en  ge- 
woonte; den  Gouverneur  om  hun  vooraf  naar  Gorontalo  en  Li  m- 
botto  te  kunnen  verzenden,  kocht  hun  dezelve  voor  de  waarde 
van  36  rijksd.  in  lijnwaden  en  voor  rekening  van  den  Koning 
Amsterdam  af,  om  op  dezen  togt  te  worden  gebruikt;  alzoo 
het  wel  meest  aan  vaartuigen  schijnt  te  zullen  gebreken  tot 
overvoer  der  hulpbeuden,  te  meer  de  fluit  Helena  *  nog  niet 
vernomen  is  en  kwalijk  te  weten  of  de  reis  wel  krijgen  moge, 
lietwelk  echter  verhoopt  wordt  of  moest  voorz.  fluit  eenig  on- 
geval zijn  overgekomen,  dat  God  verhoede. 

Om  te  beletten  dat  de  verwijdering  en  haat  tusschen  Taywila 
en  Paloe  niet  verder  mogt  loopen,  en  op  dat  zich  Jala,  Koning 
Taywila  of  Kajeli  mede  met  de  bondgenooten  vervoegden ,  als 
zijnde  eene  merkelijke  beleedigde  partij,  door  de  moord  aan 
zijn  volk  gepleegd  ' ,  schreef  de  Gouverneur  aan  dien  vorst  als 
ook  aan  de  regering  van  Paloe  de  onderstaande  brieven ,  en  op 
dat  te  zekerder  besteld  zouden  worden  aan  den  voortvlugtigen 
Koning  van  Taywila  werd  er  nog  eenen  aan  den  Koning  van 
Bwool  gezonden;  waarmede  en  de  chaloup  Terlucco  benevens 
vier  soldaten  ook  vertrokken.  Een  schoolmeester  alhier  niet 
meer  dan  twee  rijksd.  ter  maand  winnende  en  van  wien  de  Eerw. 
Ds.  Caheyng  goede  getuigenis  gaf,  werd  op  zijn  verzoek  en  bij 
request  drie  rijksd.  toegevoegd ;  een  ander  zeer  bekwaam  persoon 
mede  door  zijn  Eerw.  voorgesteld  en  die  dus  lange  dienst  zonder 
belooning  had  gedaan  in  hoop  van  bevordering,  werd  mits 
goede  bekwaamheid  mede  schoolmeester,  met  een  belooning  van 
twee  rijksd.  ter  maand,  gemaakt. 

Zaiurdag  4  September.  Des  voormiddags  kwamen  eenige  dorps- 
hoofden, als  van  Aris,  Klabat  en  Manado  Bantik,  dewelke 
nadat  ze  ruimtjes  met  arak  waren  gelaefd ,  onder  andere  redenen 
zich  gratig  betoonden,  om  die  van  Datan,  Tonsahan  en  Poeloe- 

1  Troepen,  afdeelingen  soldaten. 

3  Dit  schip  kwam  eerst  in  het  begin  van  November  te  Manado,  zie 
bijlage  XXVII. 

^  Op  een   door  den   koning   van   Siauw   uitgezonden  strooptogt  waren 

zes  man  van   Tarbak   gesneuveld,   zooals  blijkt  uit  Pad tbrugges  brief  aan 

den  Koning  van  Tawali.  Dezen  en  de  anderen  aan  den  Koning  van  Palos , 

'  aan  Dompy  Goegoegoe  van  Boewal  en  aan  den  Koning  van  Tontala ,  die 

tot   den  togt  tegen  Siauw   worden  opgeroepen  laten  wij  hier  weg. 


NAAR    NOORD-OBLEBES    EN    DE    NOORDE HEILANDEN.         119 

ï^accan  >    weder   op    het    lijf  te  vallen,  om  reden  dat  ze  hunne 
Sala  niet  voldeden,  hetwelk  ook  als  onredelijk  van  ons  niet  kan 
morden  toegestaan ,  zijnde  niet  met  vergoeding  van  eenige  klei- 
nigheden van  geringe  waarde  af  te  doen,  gelijk  Haar  Edelheden 
voorheen  vermeenden ,  maar  met  het  afgrijsselijkste  offer  der  aller- 
WTcedste  volkeren,  met  het  slagten  namelijk  van  een  oude  vrouw, 
ifdke  wijze    van    doen    bij    hun    gebruikelijk,   omstandig  in  de 
beschrijving   van    de    Manado    zal    worden  aangehaald;  te  meer 
omdat  deze  gruwel  na  zoo  lange  jaren  bezits  der  Spanjaarden, 
nog  niet  is  geweerd  geworden. 

Na  eenige  voorslagen  aan  deze  Hoofden  waren  gedaan ,  om  een 
party  balken  te  mogen  bekomen  en  of  alhie#  geen  genoegzame 
l^vantiteit  rottan  en  tot  een  billijken  prijs  te  bekomen  zoude 
zijn,  namen  zij  zonder  antwoord  noch  op  het  een  noch  op  het 
^der  te  geven ,  hun  afscheid ,  met  ontschuldiging  dat  zoo  haast 
die  de  andere  Hoofden  mede  zouden  zijn  afgekomen,  daarover 
gczamelijk  zouden  beraadslagen ,  waannede  hun  afscheid  dan  ook 
namen  en  vertrokken; 

Des  achtenniddags  kwamen  de  nog  ontbrekende  Hoofden  mede 

af  ^  uitgezonderd   die   van    Datan ,    Tonsahan   en  Poeloesaccan , 

dewelke  dan  ook  met  een  dronk  onthaalden ,  terwijl  alle  de  anderen 

werden  geroepen  en  bijeen  kwamen.  Hun  werd  hetzelfde  voorstel 

gedaan  daarop  zij  zeiden  zich  te  zullen  beraden  en  op  morgen  den 

Gonvemeur  of  ja  of  neen  te  antwoorden.   Deze  wijze  van  doen 

schijnt  wat   vreeipd  en  barsch,  en  zoude  men  mogen  oordeelen 

^  het    uit    te    weinig    ontzag   en   genegenheid  tot  de  Comp. 

^foot;  doch   het  tegendeel  is  niet  alleen  waarschijnlijker  maar 

zeker  dat  zij  een  ongemeene  genegenheid  tot  de  Comp.  hebben, 

™«ar  is  deze  manier  van  hun  een  boersche  opregtheid ,  daar  in 

'len  Gouverneur  hen  niet  begeerde  te  hinderen  noch  gehinderd 

hebben,   maar   te   voeden   om   dat   er  met  zagtzinnigheid  meer 

vw  hen   te    verwachten   is   als  anders.    Nadat  deze  vertrokken 


'  Deze  dne  distrikten,  bij  Valentijn  I  bl.  63,  346,  396.  Datahan ,  Ton- 
^>ban  of  Saban  en  Saccan  en  thans  gewoonhjk  Ratahan  Tonsawang  en 
Ponosakan  genoemd,  vormen  met  het  ook  reeds  bij  Valenten,  voor- 
komende Passang,  de  afdeeling  Belang.  Opmerking  verdient,  dat  de  in 
*^^  distrikten  gesproken  talen ,  even  als  die  der  Bantikkers  geheel  ver- 
schiOen  van  de  taal  der  overige  bevolking  van  de  Minahassa.  De  be- 
volking van  Ponosakan  of  Belang  is  verwant  aan  die  van  Bola&ng  Mon- 
Sondauw,  terwijl  die  van  Ratahan  en  Passaug  vroeger  het  eiland  Ben- 
t«nuig  bewoonde,  T^êchr.  A.  L  1856  II  bl.  34  en  80  en  Graafland 
W.  9,  198. 


120  J0UBNAA1.    VAN   PADTBRUGOE's    RS18 

waren  werd  den  Kapitein-Laut  Jeronimo  d'Arras  om  aangemoe- 
digt  te  worden  en  met  eene  wat  meerder  aanzien  te  bekomen 
begiftigd  met: 

2  paar  fiethilles  >   blaauwe 

1  Suratse  deken 

1  paar  katoenen  konsen 

1  Coddebex  hoed  ^ 

1  roode  Moeris  ' 

4  Bllen  roode  sergie. 
Zondag  5  September.  Des  morgens  kreeg  den  Qoavemenr 
berigt  hoe  de  op  gisteren  verscheenen  Alphoerezen  dezen  nacht 
besloten  hadden  geen  balken  te  zullen  geven ,  zijnde  daar  tegen- 
woordig gjeweest  den  gewonen  tolk  dezer  bezetting,  den  welken 
alzoo  den  Gouverneur  vrij  wat  heerscheude  en  grootsch  bevondt, 
als  die  bij  de  Spanjaarden  opgebragt  den  sleur  van  prestinge 
vrij  wel  heeft  ingezogen  *,  zondt  den  Gouvemeor  derwaarts  naar' 
deze  dorpshoofden  onzen  tolk  Hendrik ,  om  in  den  minne  zulks 
van  hun  te  verzoeken,  met  bijzondere  last  hun  te  verzekeren 
dat  het  niet  zonder  betaling  begeerden;  die  ook  nog  voor  het 
aangaan  van  den  Godsdienst  met  bescheid  terug  kwam,  dat  hij 
hun  nu  daartoe  niet  ongenegen  had  gevonden  en  des  namiddags 
bescheid  zouden  brengen. 

De  voormiddag  werd  in  aandacht  en  höt  plegen  van  onzen 
waardigen  Godsdienst  doorgebragt;  des  namiddags  werd  de  parade 
gedaan  met  twaalf  gelederen ,  wordende  de  troep  van  den  plaatse- 
lijke Luitenant  opgevoerd  en  in  het  sluiten  van  het  rinket  met 
drie  algèmeene  lossinge  der  musketten  geëindigd,  dat  in  deze 
Inlanders  een  groote  verwondering  en  opmerking  veroorzaakte, 
als  die  zulks  nooit  voorheen  gezien  hadden.  Onder  dezen  hoop 
hadden  wij  alles  gevoegt  wat  maar  bij  een  schrapen  konden, 
zoodat  den  plaatselijken  schoolmeester  Joannes  Cocq ,  daar  onder 
almede  te  pas  kwam ,  die  nu  twee  dagen  na  den  anderen  gelast 


^  Een  Indische  stof  die  op  de  kust  van  Goromandel  werd  ingekocht  en 
waarvan  de  mannen  hoofddoeken  of  talbanden,  de  vrouwen  baatjes  of 
halve  heni(^es  droegen .  Valent.  Betekr.  van  Chorom ,  bl.  54.  In  Deel  I  bl. 
18  vindt  men  de  afbeelding  eener  mistice  vrouw,  met  zulk  baatje  gekleed, 
hetgeen  onze  schoonen  thans  Nouie  noemen. 

^  Een  soort  van  vilten  hoeden,  dus  geheeten  naar  de  Normandysche 
stad  Gaudebei  aan  de  Seine. 

'  Ook  een  stof  uit  Goromandel. 

^  Ook  Vailentijn  klaagt  D.  I  bl.  63  over  den  invloed  der  eerste  tolken 
in  de  Minahassa. 


Ji   k. 


NAAR   NÖ0RDCELEBB9   EN    DE    NOORDEREII.ANDEN.  121 

geweest  zijnde  aan  boord  te  gaan ,  te  vroom  bij  den  dronk  aan 
land  was  gebleven,  hetwelk  hem  voor  deze  maal  van  den  Gon- 
vemeur  vergeven  werdt. 

Be  Gouverneur  was  voornemens  de  dorpshoofden  in  de  kerk 
te  gaan  spreken ,  maar  vond  er  aeer  af keerig ,  en  na  hun  zeggen 
Biet  vermogens  om  in  een  Christen  kerk  te  gaan ,  veel  min  dat 
%  Christenen  zouden  wezen,  na  het  hoog  opgeven  van  voor- 
leen.  Zij  zaten  dan  allen  voor  de  kerk  op  straat  neder,  alwaar 
den  Gouverneur  het  verzoek  van  40  stuks  balken  vernieuwde, 
Awr  zij  niets  tegen  hadden ,  te  meer  er  vier  stukken  Guineesch 
lijwaat  brj  hun  neder  gelegd  werden ,  die  zij  aannamen  en  met 
«enen  hun  afscheid  van  den  Gouverneur ;  die ,  na  eenig  g^vene 
last  A  orders  aan  den  sergeant  kommandant,  des  avonds  mede 
naar  boord  van  het  fluitscheepje  de  Vliegende  Swaan  ging,  om 
daarmede  naar  Kaudipan  te  zeilen ;  staande  drie  corra-corra's.van 
Menado  tot  gezelschap  te  volgen ,  benevens  den  Kapitein-Laut 
^  dè.Gocgoegoe.  Omtrent  9  uren  werd  het  anker  geligt,  heb- 
fc^ide  een  Zuidoostelijk  labberkoeltje ,  waarmede  West-zuid-west 
Iwgs  de  wal  schoven. 

Waandatf  (5  September  hadden  met  zonsopgang  de  Oosthoek 
van  Amoera  Z.  W.  naar  gissiiig  2J  mijl  van  ons,  wézeude 
de  wind  Zuidelijk  met  een  labberkoeltje ,  draaijende  op  den  dag" 
ttaar  het  Oosten ,  de  gang  was  W.  Z.  W.  en  W.  aan  langs  de 
^rf ;  peilden  met  zonsondergang  een  hoek  af  en  aan  van  ons  in 
het  Z.  ten  O.  ongeveer  2  mijlen ,  dewelke  (naar  het  fluitje)  den 
Mam  Swaantjes-hoek  *  gaven;  s'nachts  een  labberluchlje  en 
tainelijken  voortgang: 

J^kg»dag  7  September,  Met  den  dageraad  bevonden  wij  ons 
vooï  de  rivier  van  Eoelang,  ^  ongeveer  2  mijlen  buiten  den 
^*1?  hebbende  een  Zuidelijke  wind  waarmede  al  West  aangingen, 
«avonds  peilden  den  vlakken  hoek  Z.  ten  W.  4  mijlen  van 
ons,  dreven  in  stilte  en  zagen  een  chaloup  in  het  Z.  W.  dat 
™*k  den  steven  naar  ons  toelag.  Zoo  als  des  nachts  een  klein 
"*  vowdeelig  luchtje  kregen,  lieten  het  op  den  wal  en  dezen 
cnaloup  aanzetten,  om  het  te  verkennen,  maar  misten  en  kon- 
den het  niet  meer  in  het  gezigt  krijgen;  gisten  dat  het  onder 


'  Missebien  Tandjong  Nonapar. 

'  De  Panag,  zie  over  de  vroegere  ligging  der  hoofdnegafij  Bolaangde 
^'^^Mgrijke  reis  der  zendelinigen  Wilken  en  Schwarz  naar  BolaAng-Mon- 
gODdouw  in  1866.  Meded,  Neii,  Zm^gUwgs^.  XI  bl.  6. 


122  JOURNAAT.    VAN    PADTBRUOOf's    RfilS 

de  wal  schuilden,  zoo  dat  den  Gouverneur  den  Schipper  met 
de  gewapende  schuit  digt  langs  de  wal  liet  roeijen  om  het  te 
mogen  verspreken,  en  zoo  bijaldien  het  Siauwers  waren ,  de  Hoofden 
aan  de  ffuit  te  brengen  en  het  vaartuig  te  verzekeren ,  doch  kwam 
onverrigter  zake ,  naar  ruim  twee  uren  roeijens  wederom ,  zonder 
iets  gevonden  te  hebben. 

Woensdag  8  September  een  labberkoeltje  uit  de  Zuidelijke 
hand ,  peilden  in  het  opgaan  van  de  zon  den  hoek  van  Boelang 
Zuiden  omtrent  \  mijl  en  den  hoek  van  Kaudipan,  genaamd 
Bato  Bory  W.  ten  Z.  4J  mijlen  van  ons.  Gingen  regt  West 
aan  en  over  de  diepte  van  30  tot  14  vademen  zandige  stek; 
des-,  namiddags  kwam  ons  uit  den  wal  opzeilen  en  nascheppen 
een  vaartuigje,  zijnde  van  den  Koning  van  Kaudipan  Binan 
kal  *  die  met  bemande  corra-corra's  naar  de  vergaderplaats  de 
Manado  schepten  en  ons  al  voorbij  was.  De  gilalo  *  werd  aan- 
stonds weder  afgevaardigt  om  den  Koning  te  waarschuwen,  dal 
zoude  gelieven  weder  te  keren ,  te  meer ,  zoo  na  nog  aan  Kaudi- 
pan waren.  Na  deze  pas  vertrokken  waren ,  kwam  er  weder  een 
ander  boord,  van  den  Pater  Torcotti  '  gezonden,  om  te  ver- 
nemen wat  schip  het  was  dat  er  kwam,  en  wat  sloep  het  mogl 
zijn  geweest  dat  vooruit  gezien  werd,  zijnde  Terluoco,  dat  om 
op  gisteren  verbijsterd  had,  mits  het  met  de  steven  naar  onj 
toelag  en  een  getaande  fok  had ,  die  men  niet  wist  bij  de  sloep  ti 
wezen ;  na  deze  zoo .  veel  berigt  waren  als  ze  van  nooden  haddei 
staken  zij  weder  af  en  naar  land. 

Onder  en  tusschen  kwamen  wij  ter  reede ,  naar  onze  meenin^ 
voor  Kaudipan ,  liggende  voor  Boelang- Itam's  rivier.  De  Koning 
Binankal  was  ons  haastig  bij  en  werd  aan  boord  met  behoorlijke 
eerbewijzen  ontvangen;  weinig  daaraan  kwam  zijn  Hoekom  en 
Singhadje  met  de  andere  corra-corra's  mede. 

Hij  was  uitermate  van  vreugde  opgetogen ,  ja !  verrukt ,  roepende 
op  ieder  kanonschot,  schiet,  schiet,  dat  de  Boelang-Itanders 
sidderen  en  beven ;  zelfs  toen  de  gelaste  schoten  al  gedaan  waren. 
Hij  werd  tot  bedaren  gebragt,  met  aanwijzing  dat  zulk  een 
schieten  weinig  schade  deed  en  gansch  geen  hinder  toebragt; 
zijnde  onze  gewoonte  niet,  als  die  het  buskruid  voor  betere  ge- 

1  Zie  over  dezen  Koning  Martinus  Binankal  en  zijne  geschillen  met 
Lingkakoa,  Koningin  van  het  naburige  Bolang-Itam,  Valent.  I  bl.  70. 

3  Gilala*s  zgn  volgens  Valent.  I  bl.  22  een  soort  van  kleine  galeijer 
op  Ternate  in  gebruik. 

^  Zie  over  dezen  geleerden  lezuiet  Garlo  Torcotti,  en  zijne  verrigtinger 
in  Siauw  en  Balang-Itam.  Valent.  I  bl.  59,  70  en  396. 


llAAll   NOÖRD'CBIiSBES   BK   DB   KOORD BRBlLANDBy.  123 

legenheid  en  onze  vijanden  bewaarden.  Hij  voer  voort:  zijne 
verlossera,  zijn  beschenn  God  was  nu  gekomen,  daarvan  den 
Spaaiischen  paap  zoo  veel  gezwetst  en  gesnorkt  had,  dat  hem 
maar  woorden  werden  verkocht,  dat  ze  onmagtig  waren,  hem 
DJet  helpen  konden  noch  zouden,  maar  na  hunne  gewoonlijke 
manier  van  liegen  en  bedriegen,  hem  maar  van  zijn  nutzen  ver- 
zekerdheid  afhielden ,  hetwelk  met  de  komst  van  den  Siauwschén 
Koning  hem  goed  en  bloed  zoude  kosten  en  alsdan  met  schade 
en  schande  eerst  wijs  worden. ,  wat  zotter  keur  hij  gedaan  had , 
enz. ;  doch  al  deze  schimp  en  smaad  trof  hem  zoo  zeer  niet  als 
het  schaken,  wegvoeren  en  misbruiken  van  zijn  dochter  door 
den  Ko'iing  van  Siauw  hetwelk  hij  nooit  verzetten  konde,  te 
meer  na  zooveel  verzoeks  en  aangewende  bemiddeling  door  de 
£.  Compe.  zoo  onteerd ,  als  geschonden  als  zij  dan  wezen  mogt , 
haar  nooit  heeft  kunnen  weder  bekomen. 

Na  veele    uitsporige    redenen  op  dit  voorwerp  werd  de  ont- 

«huldige  gedaan  van  het  lang  achterblijven  van  's  Comp^.  hulp, 

in  het  bevorderen  van    een  zoo  heilig  werk ,  als  was  zijn  voor- 

,nemen,   om  te  gelijk  met  alle  zijne  onderdanen  de  Christelijke 

ware  Godsdieni^t  te  aanvaarden.  De  oorzaak  was  het  afsterven  van 

zooveel  gezaghebbers  van  de  E.  Compe.  en  derzelver  leeraars  aan 

den  anderen ;  nu  bragt  er  den  Gouverneur  een  mede ,  >  benevens 

een  weiervaren  Europeesche  meester ,  die  vooreerst  de  taal  zoude 

leeren,  en  om  hem.  niet  verlegen  te  laten  hadden  wij  nog  mede 

gebragt,  een  tamelijk  weiervaren  inlandsche  meester,  hetwelk  hun 

zwr  verblijdde,   zeggende  nu  reeds  met  alle  de  zijnen  genoeg- 

2aain   Christenen    te    zijn ,    alzoo   zij  nu  al  varkens  aten ;  ver- 

meenende    die    goede    lieden,    dat    zulks    al  genoeg  was,  doch 

onderrigtte  den  Gouverneur  en  de  Eerw.  predikant  Caheyng  hun 

Mders   en    nader.    Het  was  onze  wijze  van  doen,  niet  zoo  ligt 

over  7XX)  een  zware  zaak  te  loopen ,  waaraan  des  menschen  eeuwig 

wel  of  kwalijkvaren    en   de   zaligheid   hing.   De  Castiliaansche 

l>eelden  en  diensvolgens  afgodendienst  luisterde  zoo  naauw  niet, 

^^  daarom  lie))en  zij  er  te  ligter  over ;  onze  godsdienst  bestond 

in  het  kennen  van  den  eenigen  waren  God  en  het  onderscheiden 

van  de  drie  personen  in  een  wezen ,  waar  af  den  Zoon  uitgaande 


'  Namelijk  den  predikant  Zacharias  Caheing,  die  Padtbrugge  op  dezen 
togt  verzelde.  Reeds  in  1676  had  Binankal  Ds.  Gualtherus  Peregrinus, 
die  toen  Mauado  en  de  Sangi-eilanden  bezocht,  zijn  verlangen  te  kennen 
gegeven,. Christen  te  worden.  Valent.  1  bl.  405. 


l£4  JOUftNiiAf.  VAK  PADTBliCreOB^S   RBtfi 

en  het  woord  vau  deu  Vader,  '  iü  den  vleesche  was  verschenen, 
om  te  zijn  middelaar  tusschen  (lod  en  mensch ;  die  moest  gekend 
worden  en  beleden,  eer  men  tot  den  doop  kwam.  Makende  de 
Eerwaarde  Ds.  Caheyng  hi^r  in  wat  te  veel  zwarigheid,  al  wat 
te  stijf  staande  op  het  van  buiten  weten  en  na  de  woorden  de 
voornaamste  hoofdstukken  onzer  godsdienst  te  leren;  Ds  Mou- 
tanos  '  zal:  nagevende  dat  hierover  wat  te  ligt  geloopen  had, 
waardoor  men  op  de  Manado  wel  naam  Christenen  en  inderdaad 
geen  Christenen  vond. 

Dit  verschrikte  den  Koning  Biuankal,  en  ver/ette  hem  zoo 
zeer,  als  zijnde  een  oud  man  en  niet  bekwaam  om  iets  van 
buiten  te  leren ,  waardoor  de  Gouverneur  vrezende  dat  uit  deze 
schroom  en  al  te  naauwgezet  geweten  van  Ds.  Caheijng ,  de  lieden 
geheel  en  al  mogteu  worden  afgeschrikt  en  wanhoopig  gemaakt, 
genoodzaakt  werd,  voor  zijn  Eerw.  zelve  een  weinig  te  prediken: 
die  den  Apostel  Petrus  die  eerlijke  predikatien  hadden  hoeren 
doen,  waren  verslagen  in  haar  harten,  vragende:  ff  wat  zullen 
wij  doen  mannen  broeders  ?  »  Hier  was  ook  een  groote  menigte 
en  ver  over  de  duizend  zielen,  die  hetzelfde  vroegen  en  naar^ 
bekeering  verlangden  en  snakten.  Mannen,  vrouwen,  kinderen, 
oud  en '  jong ;  de  jongen  beloofden  zij  alle  ter  school  te  doen 
gaan ,  en  in  de  Christelijke  godsdienst  te  laten  onderrigten ;  uit 
deze  spruiten  moest  men  den  aanwas  verwachten  en  naderhand 
de  vruchten.  In  de  eerste  kerk  had  men  die  gewoonte  te  regt 
waargenomen  en  naar  dat  voorbeeld  diende  men  zich  omtrent 
deze  lieden  van  geringe  kennis ,  mede  te  schikken  en  te  rigten. 
Het  voornaamste,  rakende  den  waren  Qod,  het  onderscheid  der 
personen,  den  middelaar  en  zegels  des  verbonds,  konden  de 
oude  lieden  beknoptelijk  door  gemeenzame  redenen  te  verstaan 
worden  gegeven ,  en  daarop  den  doop  met  hunnen  huisgezinnen ; 
wordende  onder  de  geloovige  ouders  getrokken  derzelver  kinderen 
voor  zes  of  zeven  jaren ^  daar  zoo  groote  zwarigheid,  ja  ligt 
minder  in  te  maken  waar,  dan  van  kinderen  die  uit  enkel  ge* 
heugen   en    van    buiten,    eenige    stukken  des  geloofs  wisten  te 


1  Het  is  waarlijk  niet  te  verwonderen,  dat  Binankal  het  ingewikkelde 
leerstuk  der  proeeuie  Spiritus  Sameti  niet  begreep.  Uit  het  vervolg  ziet  men , 
dat  de  Oouverneur  Padtbrugge  ruim  zoo  goed  inzigt  had  over  den  zen- 
delingsarbeid  onder  de  heidenen  als  de  predikant  Caheyng. 

s  Jacobos  Montanus  bezocht  in  1675  Manado  en  de  Sangi-Eilanden , 
zijn  uitvoerig  berigt  over  deze  kerkvisitatie  heeft  Valentijn,  even  als  dat 
van  Peregrinus  een  jaar  later  geheel  in  z\jn  werk  opgenamea. 


^A.AR   NOOaO-Cl^LEBBS   BN   D8   NOORD  SRKtLA.VD  BK.  125 

uiten;  hetwelk  toch  in  ouder  en  meeder  jaren  oieestal  zonder 
oordeel  geschiedde ,  wanneer  zij  de  zaken  verstonden  was  er  aan 
de  woorden  weinig  gelegen.  Dit  alles  begreep  zijn  £erw.  zeer  wei  en 
zoade  ook  zoo  veel  toegeven  als  eeuigzins  van  zijn  gemoed  konde 
krijgen ,  daartoe  Gbd  Almagtig  zijnen  z^n  gelieve  te  verleenen. 

Den  ouden  Koning  Binankal  werd  dan  ver/ekerd,  dat  men 
zijn  meoiorie  niet  zoude  beslommeren  met  iets  van  buiten  te 
leeren,  maar  ddt  de  Eerw.  Predikant  zoude  trachten  met  ge- 
meenzame redenen  zijn  Hoogheid  den  voornaamste  grond  onzer 
godsdienst  in  te  scherpen,  tot  bekwamelijk  Christus  en  zijne 
Heilige  gemeente,  door  het  verbondzegel  des  H.  doops  zoude 
mogen  worden  ingelijft.  Op  welke  veraekering  wederom  goeden 
moed  schepte  en  vrij  geruster  als  te  voren  verzocht  om  te  mogen 
naar  Und  v&ren ,  om  naar  het  scheen  eenige  toestel  tot  het  ont- 
vangen van  den  Qouvemeur  te  bereiden ;  daar  werden  weder  d 
kanonschoten  ter  zijner  eere  in  het  afsteken  van  boord  gedaan. 

Donderdag  9*  September,  Met  den  dag  kwamen  aan  boord 
onze  voor  heeuen  van  de  Manado  afgezondene  Gorantaalders , 
zijnde  dus  lang  onderweg  geweest.  Zij  kregen  last  aanstonds  maar 
voort  te  scheppen  en  geen  tifd  te  verzuimen ,  gelijk  ook  geschiedde. 

De  Koning  van  Kaudipan  kwam  weder  aan  boord,  wordende 
^  voorheen  met  het  kanon  verwelkomt.  Z.  H.  verzocht  dat 
wij  met  de  fluit  wat  nader  en  voor  zijn  stroom  wilden  komen, 
'ZuUende  den  Gouverneur  ook  aan  land  verwachten,  die  des 
namiddags  beloofde  te  komen.  De  Koning  Binankal  verzocht  dat 
zelve  (hij)  den  Gouverneur  jnogt  komen  afhalen  en  naar  land 
vergezelschappen ,  hetwelk  op  het  allerheuscht  werd  ontschuldigd. 
De  Gouverneur  liet  zich  ook  van  den  stand,  gelegenheid  en 
gemoederen  der  JBoelangrItanders  onderrigten,  of  er  geen  kans 
zoude  zijn  om  ze  door  zachte  en  bedekte  middelen  van  daar  af 
te  lokken  en  tot  Kaudipan  te  doen  overkomen;  in  de  redenen 
ï'iet  voordacht  mengende ,  hoop  en  vrees ,  dat  zij  nu  toch  Chris- 
ten zijnde  en  meest  alle  vermaagschapt  met  de  zijne,  wel 
iiiiogten  en  dienden  gewaarschuwd  te  worden  wat  al  jammers 
co  ellende  hun  boven  het  hoofd  Jiing ;  de  Comp.  had  regtvaar- 
^  oorzaken  om  )iun  te  straffen  over  de  kleinachting  en  smaad 
hunne  vlag  bewezen  en  aangedaan,  in  het  moorden  van  zes 
nian,  door  Intji  Mannes  *,  van  den  Koning  van  Taijwila,  on- 
>angezien  ^sComp».  vlag  voerden. 


Echtgenoot  der  vorstin  van  Balang-ltam.  Zie  hiei*achter. 


126  JOUftNAAt   VAN   PAOTBRUGGk's   RBtS 

Doch  alzoo  dezen  Siauwscheu  oorlog  zicli  geheel  eu  al  den 
Ternataanschen  Koning  had  aangetrokken  en  voornemens  was  in 
Bodang-Itan  een  begin  te  maken ,  kon  ieder  zijne  vrienden  waar- 
schuwen in  tijds  hunne  toevlugt  tot  de  £.  Comp^  te  nemen, 
hetwelk  den  Gbuvemeur  uit  een  Christelijke  mededoogendheid 
hun  gaarne  toestond;  zullende  andc^zins  en  in  korten  allen 
te  vuur  en  te  zwaard  worden  vervolgd,  hetzij  door  de  Tema- 
tanen,  die  er  reeds  verlof  toe  hadden  of  die  van  Tajwila,  die 
het  mede  niet  konde  geweigerd  worden ,  een  wederwrake  van  zoo 
schendig  een  moord  aan  de  hunne  gepleegd.  Dit  werd  in  het 
algemeen  gezegd,  doch  alzoo  den  Koning  Binankal  teeken  gaf, 
van  allen  die  er  tegenwoordig  waren  niet  te  kunnen  vertrouwen , 
ging  den  Gouverneur  met  Z.  H.  alleen;  hield  hem  voor,  de 
eer  en  het  voordeel  dat  er  voor  hem  te  behalen  wfts;  hij  zoude 
bedektelijk  de  gemoederen  laten  ondertasten  of  niet  liever  ge- 
negen zouden  zijn ,  weder  een  dorp  te  maken  van  het  gesplitste 
Kaudipau,  dat  nu  in  drieën  verdeeld  was.  Dit  behaagde  den 
Koning  zeer  wel  en  nam  het  aan  op  de  gevoeglijkste  wijze  te 
bewerken,  nemende  met  eenen  zijn  afscheid  en  voer  onder  be- 
hoorlijke eereschoten  weder  naar  land. 

Hieraan  zullen  wij  hechten  hetgeen  van  des  Konings  Biuan- 
kals  zaken  hebben  verstaan  en  hoe  van  Kaudipan  twee  deelen 
zijn  afgescheurd  en  gescheiden  geworden. 

De  vader  van  den  tegenwoordigen  Koning  van  Boelang ,  wezend» 
toen  mede  Koning  van  Manado  en  Loloda  genaamd,  had  het 
dorp  Boutori  >  in  de  lauden  van  Gorontalo  gelegen,  zich  door 
wapens  onderdanig  eu  cijnsbaar  gemaakt,  toen  hij  aanspande  met 
den  Koning  van  Siauw,  om  het  rijk  van  Kaudipan,  dat  hun  te 
magtig  was ,  tegelijk  aan  te  tasten ,  gelijk  ook  geschiedde  en 
door  hun  verheerd  werd,  wordende  den  broeder  en  moeder  van 
dezen  tegenwoordigen  Koning  Binankal  gevankelijk  weggevoerd. 
Dit  rijk  bestond  in  Dauw  en  Boelang-Itan ;  in  het  deelen  der, 
landen  viel  Dauw  den  Manadoschen  en  Boelang-Itan  den  Siauw- 
scheu Koning  te  beurt.  De  meeste  inwoonders  ontvlugte  heten 
weken  in  Bwool  alwaar  Binankal  en  deszelfs  geslacht  hunne 
meeste  erfgoederen  hadden,  zijnde  afkomstig  van  Bwool.  In 
Boelang-Itan,    hetwelk   den  Siauwer  was  te  beurt  gevallen  was 


>  Het  dorp  Boento  aan  de  rivier  van  dien  naam  zes  mijlen  bewesten 
Gorontale.  Valent.  I  bl.  78,  396.  Op  de  nieuwere  kaarten  komt  het  niet 
voor ,  maar  van  der  Hart  bl.  225  vermeldt  het  nog  onder  den  naam  Boenta 
als  de  plaats  waar  uit  Gorontalo  de  noodige  sago  verkrygt. 


NAAK   KOORD-CELEBES   EN   DB   NOORDKREILANDEN  127 

geeD  manlijk  oor  meer  van  Koninklijke  afkomst,  maar  eene 
?roQw,  DU  nog  tegenwoordig  Koningin  van  Boelang-Itau ,  Sin- 
kakoa  genaamd  * .  Manw  Bejllingh ,  broeder  van  Binankal  werd 
zoo  wel  van  den  Koning  Loloda  als  den  Siauwer  weder  gesteld 
over  Kaudipan ,  wordende  er  een  huwelijk  bewerkt  tusschen  hem 
en  de  Prinsen  Sinkakoa ,  waardoor  Dauw  en  Boelang-Itan  weder 
aan  een  gehegt  werden ,  doch  duurde  niet  lang  of  dit  huwelijk 
was  gescheiden,  alzoo  Sinkakoa  van  een  trotschen  eu  opgebla- 
zeD  aard ,  daarbij  stout  en  in  alles  een  mannin  was ;  daar  Mauw 
BejUiogh  integendeel  slap ,  zoetsappig  en  meer  een  wijf  dan  man 
gdeek.  Hij  bleef  Koning  van  Dauw  en  zij  Koningin  van  Boelang- 
Itan,  zonder  dat  den  een  den  anderen  eenigen  overlast  deed  of 
dat  zich  den  Manadosche  of  Siauwsche  Koning  daarmede  bemoeide, 
Omtient  twintig  huisgezinnen  alleen  zonderden  zich  af  en  gingen 
tnsschen  beide  op  hun  zelven  wonen  *  zijnde  meest  inwoonders 
van  Dauw ,  die  almede  in  ruste  ongemoeid  werden  gelaten. 

Maow  Bejlingh  overleed,  latende  een  zoontje  na  die  nu  op 
de  Menado  is ,  ^  zoomede  deszelfs  moeder  en  trouwde  Sinkakoa 
toen  met  Intji  Mannes.  Binankal  met  het  overlijden  van  zijn 
broeder  gel^enheid  hebbende  kwam  met  ettelijke  vlugtelingen 
in  Dauw  en  werd  voor  hunnen  Koning  erkend.  Den  Manadosche 
Koning  had  met  zijn  eigen  volk  zoo  veel  te  doen  dat  dit  of 
niet  kon  of  niet  wilde  beletten;  den  Siauwschen  Koning  dit 
bemerkende  leidde  alle  listen  en  lagen  aan,  zoo  met  zoetigheid 
ais  met  hardigheid ,  met  beloften  en  bedreigingen ,  om  Binankal 
aan  zijn  snoer  te  krijgen  en  dus  Kaudipan  weder  aan  een  te 
splitsen  en  alzoo  het  geheel  aan  zich  te  trekken ,  doch  vergeeüsch 

vant  den    Makassaarschen    Koning verschijnende  en 

Biflankal  zich  niet  bestendig  ^  vindende,  ging  den  Makassaar- 
schen Koning  met  zijn  Grooten  vinden  en  onderwierp  zich  des- 
2el&  bescherming,  doende  volle  teekenen  van  onderdanigheid 
op  hmme  wijze. 

Nadat  uu  de  Makassaren  door  's  Comp».  wapenen  weder  waren 
ten  onder  gebragt,  heeft  den  Koning  van  Siauw,  met  behulp 
ier  Castilianen  meer  als  voorheenen  beginnen  te  woelen ,  zijnde 
met  biagt  gekomen   en   hebben   een  geschrift   opgesteld  in  de 


^  Valentijn  no«int  deze  vorstin  Lingka-koa.  D.  I  bl.  70. 
*  Op  den  heuvel  Laga  tusschen  Dauw  en  Bolang-Itam.  Valentyn  t.  a.  p. 
'  Naam  niet  ingevuld  maar  is  ongetwijfeld  de  door  van  Dam  en  Speelman 
overwonnen  Hassan  oddin. 
^  Niet  tegen  diens  magt  bestand. 

X  (XIV).  ^ 


128  JOURNAAL  VAX  PADTBRUOOC's  RBI8 

Spaauscke  taal,  hetwelk  zij  hem  deden  onderteekenen ,  wezeade 
naar  hun  ze^en,  eenehjk  eene  verklaring,  dat  met  Siauw  altijd 
in  vrede  en  vriendschap  leven  wilden,  hetwelk  ook  begeerde 
dat  hij  bezweren  zonde,  hetwelk  hij  weigerde,  om  redenen  dat 
die  taal  niet  verstond ,  gelijk  ook  in  hetzelfde  origineel  geschrift 
staat  aangehaald  en  de  waarheid  van  dit  zijn  z^en  bevestigt. 

Den  Gouvemenr  voer  des  namiddags  omtrent  £  nren  naar  land , 
ontmoetende  den  Koning  onderwegen  met  zijn  twee  corra-corra's 
en  een  gilalo,  die  met  schieten  en  gejnich  hunne  vreugde  en 
eerbewijzing  betuigden.  ()p  strand  stond  veel  volks,  wezende 
onder  de  boomen  eenige  zetels  van  bamboezen  toegerigt,  om 
onder  de  schaduw  wat  te  rusten.  Onderwijl  liet  den  Koning  zijn 
corrarcorra  op  de  wal  en  in  het  bosch  halen  en  zondt  den  Gron- 
vemeur  de  schuit  heenen ,  den  Schipper  te  waarschuwen  met  de 
fluit  nader  en  voor  de  Zoute  rivier  te  komen;  dus  wordt  de 
stroom  van  Dauw  genoemd,  omdat  men  al  wat  hoog  opvaren 
moet  eer  men  versch  water  heeft;  zijnde  bij  hoog  water  nog 
verre  boven  het  dorp,  zout,  doch  met  laag  water  bij  hetsselve 
heel  versch.  Dit  dorp  vonden  wij  omtrent  een  \  mijl  te  lande 
waard  en  in  een  laag  lari  '  bosch,  zoodat  alle  de  voorgrond 
met  den  vloed  onderloopt;  waarom  alsmede  om  de  kaymans  of 
krokodillen  alk  de  huizen  op  staken  staan.  In  het  inkomen  liet 
de  Koning  den  Gbuvemeur  ontmoeten  met  een  wapenoefening 
van  eenige  wel  afgerigte,  die  te  gelijk  al  drillende  met  hanne 
werpspiezen,  even  als  zij  gewoon  zijn  op  hunne  vijanden  los 
te  gaan ,  tot  rakende  aan  den  Ooü vemeur  naderden  en  aldus 
met  een  schielijke  heuschheid  afbraken ,  voor  welke  beleefdheid 
den  Koning  bedankt  werd. 

^8  Konings  huis  was  niet  aanzienlijker  dan  de  anderen  maar 
wel  wat  ruimer,  alzoo  het  met  een  voor  de  vergaderplaats  ver-, 
strekt.  Wij  zagen  er  weinig  huisraad  maar  veel  vischnetten  en 
verwonderde  ons  dat  hier  alom  zeer  veel  varkens  werden  aan- 
geteeld ,  die  alle  boven  en  in  de  kamers  bij  de  menschen  in-  en 
uitloopen,  ook  onder  de  mensclien  slapen;  zijnde  alles  zeer 
reinelijk ,  zoodat  hier  alleen  het  spreekwoord ,  (van  zoo  vuil  als  een 
varken)  niet  geld.  Het  gansche  huis  is  met  zwalpjes  *  bevloerd, 
zoo   dat   alle   de   vuiligheid   van  boven   en   neder  valt.  Uit  dit 


«  De   4joekoet   lari-lari  (Spi  ifêx  iqarronu)  een  veel  langs  de  Indische 
kusten  groeijend  struikgewas. 
*  Latten,  dwarsribben.  Het  woord  is  eigeniyk  een  zeeterm. 


XAAR   NOOBD-CBLIBBSi  KN   DV   NOORDERBn.ANDEN.         129 

mim  aanteelen   en   gemeenzame   omgang  met  varkens  kan  men 
gissen  hoe  goede  Mohammedanen  zij  geweest  zijn. 

Hier  yeigaderde  de  gansche  menigte ,  immers  de  aanzienlijkste 
dezer  plaats,  waaruit  de  Gopvemenr  oorzaak  nam,  hun  te  ver- 
atendigen  de  redenen  zijner  komst:  hoe  ons  zeer  leed  was,  dat 
hnn  ina  lang  ongetroost  en  in  benauwdheid  hadden  moeten 
kten;  de  wil  en  de  genegenheid  van  Haar  Ed.  te  Batavia  en  was 
wel  goed,  maar  het  scheen  de  wil  van  God  niet  geweest  te  zijn , 
wezende  meest  alle  die  het  gebied  in  de  Molukken  hadden, 
orerleden.  De  Gouverneur  was  nu  hier  tegenwoordig  en  ver- 
zocht te  weten  of  het  hun  aller  meening  en  begeerte  was  onze 
godsdienst  te  aanvaarden?  waarop  de  geheele  menigte  ja!  zeide. 
Hierop  nam  den  Gouverneur  een  hoed  met  een  zilver  vergulde 
hoedband  en  zette  die  den  Koning  Binankal  op  het  hoofd, 
wenschende  in  zoo  een  goed  en  heilig  begin ,  zijn  hoogheid  den 
zegen  des  allerhoogsten  toe;  dit  werd  hem  tot  nu  een  teeken 
van  de  E.  Comp.  gegeven  en  het  verdere  mopst  nu  God  Al- 
«nagtig  door  zijne  genade  bewerken,  in  het  welke  de  Eerw. 
Preèkant  niet  missen  zoude ,  zip  pligt  waar  te  nemen ;  die  ook 
i»et  een  beknopte  aanspraak  zulks  den  Koning  in  het  bijzonder 
allen  in  het  gemeen  beloofde. 

De  Koning  werd  boven  de  hoed  nog  beschonken  met: 
Aan  den  Koning: 

4  ellen  roode  sergie, 

1  zwarten  hoed, 

1  Soratsen  deken, 

1  ps.  roode  Moeri, 

Aan  den  Goegoegoe : 

^  parkallen ,   * 

Aan  den  Kapitein-Laut. 

1  ps.  parkal. 

Na  een   weinig  zittens  en  verwisseling  van   redenen  over  en 
^eder,  stond  den  Koning  en  den  Gouverneur  op  en  gingen  de 

■ 

Bi€uwe  gemaakte  kerk  en  het  woonhuis  bezien,  dat  wel  maar 
van  hout  en  bamboes  was ,  maar  vrij  netter  en  zindelijker  dan 
op  de  Manado;  waar  in  de  Gouverneur  een  groot  genoegen 
schepte  en  den  Koning  ook  zeer  aangenaam  was.  Pas  in  het 
huis  van   den  Koning  wedergekeerd,   kwamen   er  a%ezondenen 


'  Ook   dit  is  een  stof,  die  uit  Goromandel  werd  aangevoerd,  Val.  V, 
St.  1  bl.  14. 


130  JOURHAAL  VAN  PADTBRUGGE's  RBtS 

van  den  vader  Caroli  Torcotti,  die  met  een  gilalo  aan  boord 
van  het  Swaantje  geweest  hebbende,  en  den  Gronverneur  niet 
vindende ,  adn  den  mond  van  deze  rivier  was  gekomen  om  aldaar 
den  Gonvemenr  in  te  wachten.  N^  genomen  afscheid  van  den 
Koning  voer  den  Gonvemenr  de  stroom  af  en  vond  aldaar  den 
Pater ,  die  hem  zeer  beleefdelijk  op  het  strand  kwam  begroeten. 
Den  Gonvemenr  betoonde  leedwezen  van  dat  den  vader  zoo  ver- 
geefsch  was  aan  boord  geweest,  verzoekende  het  te  willen  her- 
vatten ,  hetwelk  ook  bereidwillig  aanvaarde ;  en  alzoo  onze  schuit 
nog  een  goed  stuk  van  de  wal  was  en  des  Paters  gilalo  vaardig, 
stapten  daarin  gezamenlijk  en  voeren  naar  boord  van  de  Swaan. 

Den  Gouverneur  was  verhaalt,  hoe  den  Priester  misno^d 
was  geweest,  dat  aan  boord  komende  en  de  zijne  klakkebussende, 
aldaar  niet  weder  geschoten  was.  Zoo  haast  dan  overgekomen  en 
in  het  schip  verwelkomt  was,  deed  den  (Jouveraeur  dusdanige 
ontschuldiging :  dat  zijn  rijk  van  deze  wereld  niet  zijnde  daarom 
ook  nalieten  n^et  ijdele  eer  zijn  Eerw.  te  begroeten,  anderzins 
zoude  hem  hebben  verwelkomt  met  het  lossen  van  het  kanon; 
hetwelk  den  goeden  vader  zeide  niet  noodig  te  zijn ,  maar  echter 
met  zulk  een  gelaat,  dat  men  wel  zien  konde,  dat  schoon  het 
geschied  ware,  hem  niet  onaangenaam  zoude  zijn  geweest. 

Hij  leverde  een  braaf  '  geschenk  over,  bestaande  in  twee  stuks 
vette  varkens,  partij  vrachten  en  sagoeëer;  was  zeer  beleeft! 
en  een  zeer  nette  latinist,  hebbende  naar  zijn  zeggen  ettelijke 
jaren  daaraf  professie  in  Italië  gedaan;  zijnde  niet  van  AHiaan- 
deren  *  gelijk  in  het  rapport  van  Dominé  Montanus  aangehaald 
staat,  maar  van  Milaan,  oud  naar  zijn  zeggen  40  jaren,  braaf 
van  opzigt  ^ ,  lustig  van  Wezen  en  schrander  van  oordeel  en 
in  het  drinken  manierlijk,  hupsch  en  stijf  onder  zeil,  zoodat 
het  den  halven  nacht  wel  gaande  hield  onder  verscheidene  redenen , 
allen  gerigt  naar  het  belang  hunner  zaken,  daar  op  ieder  maal 
weder  afgeholpen  werd.  Hij  had  vijf  of  zes  Siauwsche  dienaars, 
die  zeer  onhebbelijk,  de  Pater  voort  en  van  boord  wilden, 
(hebben) ,  latende  genoegzaam  blijken  dat  zij  hem  tot  spions 
waren  mede  gegeven,  en  zoude  men  hier  uit  kunnen oordeelen, 
dat  zij  hem  niet  veel  betrouwden.  Den  Gouverneur  was  genood- 


*  Mooi. 


*    MOOI. 

3  Valentgn   heeft  deze  onjuiste  opgaaf  van  Montanus  overgenomen.  D. 
bl.  59  en  398. 
'Schoon  van  gezigt,   met  een  goed  uiterlijk. 


I 

NAAR  NOORD  CSL£BBS   SN   DB  NOORDERBILA.NDBN.  131 

zaakt  faun  hier  over  te  berispen,  dat  zij  met  zoo  weinig  ont- 
zag den  Pater  dus  bejegende  als  of  bij  onder  hnn  stond;  wilden 
zij  gaan,  zij  konden,  niemand  belette  hen,  daarop  zij  ook 
van  boord  naar  land  voeren ,  latende  den  Pater  alleen  aan  boord ; 
schijnende  zeer  gebelgd  dat  ze  den  Pater  gedurig  een  vreerade 
taal  •  met  den  Gouverneur  hoorden  spreken.  De  Pater  bleef 
dan  den  gauschen  nacht  aan  boord;  verscliijnende  mede  een 
corra-corra  van  de  Manado,  waarmede  ook  onze  burgerkoopman 
Pieter  Tidesz.  kwam. 

Vrijdag  10  Sepiemher,  's  Morgens  lieten  wij  den  Pater 
Torcotti  met  onze  schuit  aan  land  zetten ,  zijnde  zijn  volk  zoo 
beleefd  niet,  dat  zij  hem  kwamen  afhalen;  hij  werd  weder 
beschonken  met  wat  tek  ^  hebbende  geen  Spaansche  wijn  na 
zijn  zeggen ,  en  dat  bij  gebreke  van  dien ,  geen  mis  langer  had 
kunnen  doen.  Wij  gaven  hem  ook  wat  zout ,  olij ,  een  kustdeken 
en  eenige  kleinigheden  meer ,  zoodat  zijn  varkens  ruim  voldaan 
werden.  Een  wijl  na  zijn  vertrek  kwam  er  een  Kapitein  van 
Koning  Binankal  aan  boord  (om)  het  schip  te  bezien,  en  een 
weinig  daaraan  Koning  Binankal  zelve,  met  Mien  de  Gouver- 
neur overleidde,  hoe  men  op  het  allervoeglijkst  nog  mogt  die 
Tan  Boelang-Itan  bewegen,  zich  van  daar  met  der  woon  in 
Dauw  te  vervoegen,  schoon  het  ook  maar  voor  een  korten  tijd 
zoude  zijn,  en  tot  den  Pater  van  zelve  mogt  komen  te  vertrek- 
ken; hij  geliefde  hun  dit  wat  ernstig  voor  te  houden  en  het 
gevaar  daar  zij  bij  overkomst  van  Tematanen  in  staken,  die 
verlof  hebbende,  nietfi  zouden  ontzien.  Het  was  ook  best  voor 
de  gemeene  rust,  om  dat  hier  alom  alles  of  Comps.  vrienden 
en  bondgenooten  of  onderdanen  waren,  en  kou  onmogelijk  dat 
weinige  volk ,  daar  de  Siauwers  op  hoop  van  meerder  voordeel , 
eenelijk  de  klauwen  inhielden  niet  tusschenbeiden  en  als  een 
hinderpaal  blijven,  niemand  kon  er  meer  eer  en  voordeel  van 
hebben  als  hij  Binankal  zelve.  Hij  begreep  het  en  beloofde 
zijn  ijver  en  bewerking  op  nieuw,  schijnende  nu  ook  goede 
hoop  daartoe,  te  hebben;  immers  die  van  Laga,  het  kleine  ge- 
huchtje tusschen  beiden ,  waren  genegen  in  Dauw  met  der  woon 
te   komen.   De   Koning   onder  andere  discoursen  toonde  nog  al 


1  Hieruit  en  uit  het  voorgaande  blijkt,  dat  het  onderhoud  tusschen 
Padtbrugge  en  den  Pater  in  het  Latijn  gevoerd  werd. 

*  Vimo  seeeoy  dat  is  wijn,  die  niet  van  versche  maar  van  ligt  gedroogde 
druiven  bereid  wordt,  zooals  in  Spanje,  Madeira  en  andere  Zuidelijke 
landen  veel  geschiedt. 


1S2  JOURNAAL   VAN   PADTBBUGGE's    REIS 

bekommernis    vau    dat    veeiligt    eeuige    zaken    den   Grodsdienst 
rakende,  zoo  heel  makkelijk  niet  zoude  kunnen  begrijpen,  zijnde 
al  te  zeer  bejaard.  Waarom  den  Gouverneur  den  Predikant  nog- 
maals aanmaande  hem  wat  te  gemoet  te  willen  komen ,  van  vrees » 
dat   door   de   nabijheid    vau    den  Roomschen  Priester,    zoo  eea 
gewenschte    zaak    aan   het   leuteren   of  ook  wd  aan  het  gijpen 
raakte,  dat  de  £.  Comp^.  alwederom  nieuwe  moeite  zoude  ver- 
oorzaken. Gelijk  zijn  Eerw.  den  Koning  dan  wederom  vertrooste 
en    goeden  moed  gaf,  die  daarop  voortvoer  en  den  Gouverneur 
tot  gevader  verzocht ,  hetwelk  den  Gouverneur  hoewel  daaraf  al 
zijn  leven  zeer  afkeerig  was  en  nooit  had  willen  wezen,  echter 
nu  ten  dienste  der  E.  Comp^.  dit  aannam  en  beloofde ,  waarmede 
den  Koning  wel  vernoegt  met  de  gewoonlijke  betoonde  beleefd- 
heid  van   drie   kanonschoten   weder  naar   land  vertrok.  Na  de 
middag   verscheen  er  al  weder  een  oorra-corra  van  de  Manado, 
daar   den   Manadosche   Goegoegoe  in  was,  hij  was  den  Koning 
van  Amoera  '   onderwegen  tegen  gekomen,    die.  almede  naar  de 
vergaderplaats   Manado  in  het  gezelschap  van  Jeronimo  d^Arras 
vertrok  en  had  vijf  stuks  corra-oorra's  bij  zich.    Deze  Manado- 
sche  corra-corra,   verzocht   des  Gouverneurs  voorspraak  omtrent 
den   Koning   Binankal   om    alhier    met  deszelüs  verlof  sagoe  te 
poekelen  of  te  kloppen  ^ ,  waaraan  alzoo  er  niet  getwijfeld  werd 
of  zoude   het   toestaan,    liet  hun  zelfs  dit  uit  des  Gouverneurs 
naam,  den  Koning  Binankal  eenelijk  aankondigen. 

Zaturdag  11  September,  Verscheen  den  Kaudipauschen  Koning 
Binankal  weder  aan  boord,  zeide  de  Manadosche  corra-corra 
niet  alleen  de  goemoet'  ^  boomen,  daar  gemeenlijk  de  sagoe 
uitgehaald  werd,  maar  zelfs  de  sagoeëerboomen  te  poekelen, 
toegestaan  te  hebben,  dat  veel  smakelijker  is.  Hij  bragt  aan  den 
Gouverneur  een   wedergeschenk   van   twee   vette  varkens  en  de 

1  Uit  het  vervolg  van  dit  journaal  blijkt,  dat  deze  vorst  Loloda  heette. 
Dit  is  dus  dezelfde  die  Valentijn  1  bl.  70  Koning  van  Boelang  of  Manado 
noemt.  Vroeger  woonde  deze  vorst  te  Amoerang,  maar  in  1660  door  den 
Gouverneur  der  Molukken  Cos  van  daar  verdreven,» had  hij  zich  te  Boe- 
lang  (Bolaang-Mongondouw)  neergezet  Val.  I  62,  68.  Van  Dijk,  Neerl, 
vroegste  betrekkingen  mei  Borneo  ^  bl.  268. 

'  Verbastering  van  poekol^  kloppen  of  slaan. 

'  Padtbrugge  moet  hier  zijn  zegsman  verkeerd  begrepen  hebben ,  -want 
het  goemoeti-touw  en  de  sagoweer  zijn  beide  producten  van  den  areng- 
palm,  die  Valentijn  III  bl.  181  dan  ook  Saguweer*  of  Goemoetoboom  noemt, 
en  die  tevens  eene  slechte  soort  van  sago  oplevert,  terw^I  de  echte 
sagopalm  den  inlander  behaUve  de  beste  sago  vele  nuttige  zaken  verschaft 
maar  geen  touw  of  sterken  drank. 


XAAB   KOORD-CSLEBE8    EN    DE   I^OORDERSILANDENr.         ISS 

Goegoegoe  en  Kapitein- Laut  ieder  een,  benevens  eenige  vruchten; 
en  alzoo  zij  klaagden  noch  kruid  noch  lood  te  hebben  en  (dit) 
ook  genoegzaam  bleek ,  werd  den  Koning  50  fg  ontlaten  kruid , 
500  kogels  en  twee  musketten  vereerd.  De  Gouverneur  nam 
dcü  Koning  al  weder  in  het  bijzonder  voor,  om  het  werk  van 
Boelang-Itan ,  en  recommandeerde  hem  mede  zijn  gravamina  op 
te  stellen,  om  daar  af  behoorlijken  eisch  van  vergoeding  te 
mogen  doen.  Z.  H.  werd  mede  gewaarschuwd  dat  de  Boelang- 
Ituiders  de  voorledene  nacht,  voqr  zijn  stroom,  eenige  gewa- 
pende op  de  wagt  had  gehad ,  hetwelk  zeer  kwalijk  nam ,  doch 
beloofde  den  Gouverneur  daarin  te  vooAien.  Gelijk  ook  geschiedde 
zoo  als  even  was  vertrokken,  aan  eenige  van  dës  Paters  volk, 
die  aan  boord  kwamen  met  aantniginge  *  dat  de  Boelang-Itan- 
ders,  dit  in  het  toekomende  hadden  na  te  latra  of  af  te  wachten 
he^n  er  op  mogte  volgen. 

Zondag  12  September,  Vervo^de  zich  de  Gouverneur,  Pre- 
dikant en  verdere  oiBcieren  meer,  van  boord  naar  land  en  het 
dorp  Dauw,  alwaar  de  inwoonders  bij  den  anderen  vei^derd 
waren  en  de  ruigte  rondom  de  kerk  en  het  kerkhuis  wegbrandden ; 
na  alles  een  weinig  opgeschikt  was  traden  gezamelijk  in  de  kerk 
om  in  Godes  naam  een  goed  begin  onder  deze  lieden  van  onze 
waardige  Godsdienst  te  maken. 

Baar  was  een  groote  menigte  en  de  kerk  bijna  vol ,  wezende 
daaronder  noch  vrouwen  noch  meisjes,  zoodat  de  kerk  te  klein 
zal  zijn  voor  zoo  een  groote  gemeente;  die  den  Koning  ook 
aannam  te  zullen  vergrooten,  ook  zoo  zouden  de  vrouwen  en 
dochters  tem  naasten  mede  in  de  kerk  komen. 

Het  kwam  zeer  kwalijk  dat  den  Predikant  zoo  heesch  en  schor 
'^  stem  was,  zoo  dat  pas  kon  worden  verstaan,  en  is  te 
vrezen  dat  het  niet  ligt  zal  overgaan,  alzoo  het  nu  al  ettelijke 
maanden  aan  den  anderen  heeft  geduurd ;  dat  beklaaglijk  zoude 
zij^  en  de  kerk  niet  wel  komen.  De  menigte  zat  met  tamelijke 
aandacht  en  leidden  gedurende  den  godsdienst  alle  hunne  hoofd- 
banden  neder;  na  den  zegen  werd  hun  gezegd,  dat  wij  deze 
intree  met  hun  in  onze  godsdienst,  ten  meesten  inzigt  heden 
zclfc,  op  den  rustdag  des  Heeren  te  liever  hadden  willen  doen, 
opdat  de  wijze  daaraf  hun  mo^  bekend  worden ;  doch  om  hun 
<le  vruchten  daaraf  te  doen  smaken ,  zoude  de  Eerw.  Predikïyit 
zdve  en  een  meester  aan  land  komen,  om  de  oude  aan  te  tee- 

'  Betuiging. 


134  JOU&NAAL    VAN    PADTBKUOOe's    RBIS 

kenen,  die  te  onderrigten,  en  kinderen  die  in  de  school  waren 
te  onderwijzen ,  daar  zij  dan  ook  hunner  ijver  en  aandacht  wilden 
toebrengen. 

In  's  Konings  huis  na  het  plegen  van  de  godsdienst  gegaan 
zijnde ,  stelde  Z.  H.  den  Gouverneur ,  eer  naar  boord  voer ,  ter 
hand  een  brief  van  den  Castiliaanschen  Kapitein  Andreas  Serra- 
nos  ^ ,  aan  hem  Koning  geschreven ,  wegens  zijn  dochter ,  waaruit 
blijkt  hoe  den  Kapitein-Generaal  *  dit  gedoente  van  den  Siauwschen 
Koning  niet  goed  keurt ;  de  brief  vertolkt  zijnde  'luid  dusdanig.  ' 

Maandag  13  September,  Yiel  er  niet  veel  voor,  eenelijk  werd 
er  nog  al  stilletjes  op  de  Boelang-Itanders  gearbeid,  opdat  ze 
den  Pater  van 'zelve  mogten  verlaten.  Den  bui^r  koopman  Pieter 
Tidesz.  maakt  mede  bekend  hoe  dat  in  Boelang-Itan  zeker  zijne 
gevlugte  slavin  was ,  die  den  Pater  had  uitgetrouwd  aan  den  Kapi- 
tein-Laut ;  ook  was  er  een  slaaf  van  hem  bij  den  Koning  Binankal. 

Des  achtermiddags  kwam  er  een  Goron  taaider  en  een  ge 
vlugte  van  Tomini  aan  boord,  zeide  dat  den  Koning  vanLim- 
botto  naar  zeker  zijn  dorp  Cattingale  *  met  eenig  magt  was 
vertrokken ,  de  eene  zeide  omdat  het  dorp  dat  wederstrevig  was 
geworden,  te  dwingen,  de  andere  weder  om  tegen  den  Koning 
van  Boelang  te  oorlogen. 

Dingsdag  14  September,  Niets  van  belang  voorgevallen  dan 
een  brief  van  den  Pater  ontvangen,  daarin  klaagt  dat  hem  de 
Boelang-Itanders  wilden  verlaten ;  verzoekende  den  Gouverneur  ge- 
liefde dit  te  beletten  en  wachten  •  tot  in  Siauw  kwam ,  alwaar  den 
Kapitein  kon  laten  zien  een  brief  van  de  Makassaarsche  regering, 
waarbij  hij  den  Koning  heel  Kaudipan  opdraagt.    Het  antwoord 


*  •  Hij  was  de  bevelhebber  van  het  Spaansche  fort  op  Siauw.  Val.  I  bL 
59  en  Padtbrugge  noemen  dit  fort  St.  Rossa  zich  door  de  harde  uitspraak 
der  Spaansche  s  in  rosa,  eota ,  ten  onregte  latende  verleiden  dit  woord 
met  twee  i  te  spellen. 

^  van  Manilla. 

'  Zie  dezen  brief,  die  waarschvjnlijk  in  het  Maleisch  of  Siauwsch  ge- 
schreven was,  en  nu  bijna  drie  jaar  oud  was   Bif/age  III. 

^  Hierachter  onder  de  aan  Gorontalo  behoorende  landen  heet  het  Cat- 
tingole.  Het  is  waarschijnlijk  Attingola,  een  rijkje  in  het  gebergte  tus- 
schen  Kaudipan  en  Gorontalo.  Valentijn  noemt  het  ook  Dommogoe  en 
Boelangas,  ook  berigt  hij  dat  de  bevolking  het  Christendom  beleed,  (D. 
I.  bl.  72  en  422).  In  het  laatst  der  vorige  eeuw  ging  zij  echter  tot  den 
Islam  over  en  verhuisde  tevens  naar  de  op  de  Noordkust  bewesten  Kau- 
dipan gelegen  rivier  van  Andagile.  Zie 'van  Doren,  Hermn.,  D.  l  bl.  301 
en  II  bl.  325.  De  Qtobe  1860  D.  I  bl.  87.  In  1857  werd  nog  een  acte  van 
bevestiging  aan  den  vorst  van  Attingola  uitgereikt. 


NAAR   N00BDCEIJ:BE8   ^   DE    KOOBDEUEII.ANDEN.         185 

was  kort:  dat  het  wel  wezen  kon   dat  de  brieven  verdagtoftot 
nadeel  van  den  overwinnaar  geschreven  waren,  doch  het  waren 
geen   zaken    die    den   godsdienst  raakten,  waar  zich  den  Pater 
eenelijk  mede  geliefde  te  bemoeijen  enz. 

Den  Gouverneur  liet  de  Manadosche  corra-corra  klaar  maken , 
ascK)  om  weder  naar  derwaarts  als  met  den  Gk>uvemeur  op  en 
Bobading  te  vertrekken ,  van  waar  voornemens  was  te  land 
Limbotto  en  Gorontalo  te  stappen;  ook  werd  den  Koning 
Kandipan  verzocht  door  zijn  volk  eenige  palissaden  te  laten 
kappen ,  om  wat  in  voorraad  te  hebben ,  tegen  dat  wij  op  Siauw 
k^v^men. 

Woensdag  15  September,  Kwamen  weder  eenige  Gorontaalders 
bi]  den   Grouvemeor   aan    boord,    zeiden   eenlijk  afgezonden  te 
zijn  om  naar  des  Gouverneurs  komst  te  vernemen,  terwijl  den 
gestelden  tijd  in  den  brief  van  Maleije  naar  derwaarts  gezonden 
al  Toorbij    was;  zij  waren   den  tolk  wel  ontmoet,  maar  terwijl 
zoo  nabij    waren,-  hadden    zij  niet  na  kunnen  laten   den  Gou- 
vemeor  zelve  te  komen  zien  en  spreken.  Zij  berigtten  den  Gou- 
verneur ook  ietwat  van  den  togt  van  Cattingale,  maar  wederom 
heel  anders  als  de  voorgaande,  zeggende  dat  den  Goroutaalsche 
jongen  Koning  van   daar   een   huisvrouw   voor  hem  was  wezen 


Ben  Koning  Binankal  kwam  aan  boord  en  scheen  in  al  zijn  doen 
^  zeggen  door  de  Boelang-Itanders  heel  omgezet;  want 
▼eizocht  zijn  ^ravamina  op  te  willen  stellen,  daar  te  voren 
zoo  veel  en  breed  van  gesproken  had,  zeide  nu,  dat  zij  dat 
onder  malkanderen  wel  verefienen  zouden  en  dat  daar  niet  veel 
omgaf.  Dit  kwam  den  Gouverneur  zoo  vreemd  voor  dat  ge- 
noodzaakt werd  hem  in  den  minne  te  zeggen ,  dat  dit  geen  stijl 
van  doen  was,  dat  men  niet  laauw  maar  warm  of  koud  moest 
vezen,  noch  zich  aan  het  zwetsen  van  den  Pater  Torcotti  ver- 
gapen; hij  had  te  volvaardig  begonnen,  te  geduldig  uitgehouden 
en  te  veel  smaad  en  hoon  geleden  om  het  dus  klakkeloos  te 
^ten  varen  nu  hij  van  alle  zorgen  bevrijd  was.  De  gissing  was 
«at  hem  de  Pater  met  waarschijnlijke  redenen  had  afgeschrikt ; 
schoon  genomen  de  Tematanen  overwonnen  of  overwinnaars 
verden,  het  was  voor  hem  om  het  even,  en  diende  Boelang- 
Itan  tot  den  uitslag  toe  zoodanig  te  blijven  als  het  tegenwoor- 
nig  was;  want  de  Temataander  meester  wordende,  konden  zij 
geen  kwaad  maar  als  dan  eerst  goed  doen  aan  hunne  vrienden 
en  buren  de  Boelang-Itanders ,  met  die  te  ontvangen ;   liep  het 


136  JOURXAAL  VAN  PADTBBUOOE's  B£IS 

nu  de  Ternatanen  tegen ,  zoo  hielden  zij  weder  een  toevlacht  tot 
de  Boelang-Itander  en  zouden  omtrent  de  Siauwers  te  min 
strafbaar  zijn  enz. 

Den  Gouverneur  ziende  den  Koning  Binankal  even  koel  blij- 
ven, zeide  het  werk  dan  ^zelve  en  alleen  af  te  zuU^i  haspelen^ 
gelastte  aanstonds  het  anker  te  ligten  en  met  de  heldere  zee- 
wind die  er  woei,  digt  voor  de  rivier  van  Boelang-Itap  het  te 
zetten.  Den  Koning  dit  ziende,  verzocht  zijn  afscheid,  dat  hem 
4en  Gouverneur  plat  afsloeg,  zeggende,  zoo  hi)  zijn  regt  niet 
zocht  te  vervolgen ,  dan  ten  minste  toonen  moest  een  vriend  van 
de  E.  Comp.  te  zijn  en  blijven.  Wij  liepen  digt  aan  de  rivier 
tot  op  drie  vademen  alwaar  het  zetten  en  zagen  den  Pater  aan 
boord  komen ,  als  wanneer  den  Koning  weder  zijn  afscheid  ver- 
zocht, maar  minnelijk  opgehouden  werd  tot  den  Pater  overge- 
komen was,  zonder  dat  van  denzelven  veel  werks  scheen  te 
maken.  Toen  werd  den  Koning  zijn  keur  gelaten ,  die  dan  ook 
zocht  te  vertrekken,  wordende  met  alle  mog^jke  eer  door  den 
Gouverneur  aan  den  valreep  gebragt  en  met  de  gewoonlijke 
schooten  bevaarweld.  Zoo  dat  den  Pater  die  dit  innerlijk  smarten 
en  spijten  moest,  echter  met  een  vrolijk  aaugezigt  het  verber- 
gende, zeide ,  dat  onze  wijze  van  doen  zeer  prees ,  die  de  Koningen 
onze  vrienden  zoo  minlijk  en  vriendelijk  bejegende  en  behan- 
delde, daar  de  gemoederen  noodzakelijk  medjB  moesten  innemen 
en  winnen.  De  Castilianen  integendeel  (hetgeen  tot  zijn  leedwe- 
zen bekennen  moest)  verbrodde  alles  met  hun  gix)otsch-  en  op- 
geblazenheid en  maakten  zich  hatelijk;  —  dit  werd  als  een 
ronde  waarheid  ook  niet  geloochend. 

Onderwijl  was  deze  Pater  niet  vergeefsch ,  maar  op  de  tijding 
dat  wij  weder  naar  Boelang-Itan  kwamen  aanzeilen,  aan  boord 
gekomen,  die  de  reden  die  wij  van  ons  aannaderen  gegeven 
zouden  hebben ,  zelfs  gaf,  dat  namelijk  zoo  na  aan  deze  Zoete 
rivier  kwamen,  om  des  te  gemakkelijker  ons  water  te  mogen 
halen.  Hij  trachtte  allezins  in  betwisting  te  komen  over  Boelang- 
Ttan ,  ja  geheel  Kaudipan  en  liet  regt  van  den  Siauwschen  Koning 
daartoe,  maar  werd  op  ieder  maal  gestut  en  op  gemeenzame 
redenen  gebragt;  onder  dewelke  hij  niet  naliet  zijn  misnoegen 
omtrent  de  Castiliaanen  te  toonen ,  verhalende  wat  al  moeijelijk- 
heid  en  verdriet  in  Europa  had  gehad,  al  eer  hij  naar  Indie 
kon  geraken ,  zijnde  met  hun  vieren  vreemdelingen ,  (alle  Jezuiten,) 
te  gelijk  gekomen,  als  een  Nederlander,  een  Hoogduitscher ,  hij, 
en   nog   een    Italiaan,    zijn  landsman,  die  nog  in  de  Manilha 


NAAK   NOOED-CII.EBES    BN    DE    ^OORDEXtEHANDEN         187 

was;  zijnde  de  Nederlander  en  Duitscher  naar  de  eilanden  Do8 
Ladrones,  daar  liij  hem  <Kich)  omtrent  wat  verpraatte  en  niet 
dnister  te  vermoeden  was,  dat  zij  aldaar  eenige  plantagieh  van 
nagelen  hebben  '.  Alle  de  aanzienlijke  Geestelijke  bedieningen 
bleven  onder  de  Castilianen ,  zonder  op  de  verdiensten ,  op  waar- 
digheid van  de  personen  te  letten;  daar  waren  in  de  Manilhas 
twee  Nederlandsche  en  een  Hoogdoitache  Padres,  mannen  van 
nitstdcende  geleerdheid,  verwonderlijke  gaven  en  onberispelijk 
leven  en  de  oudsten  wel  in  de  Manilha,  die  echter  nooit  iets 
bijzoDders  hadden  knnnen  erlangen,  dat  in  het  algemeen  een 
groote  afkeer^  van  de  Castilianen  gaf  ene.  Dat  hier  wat  aan  zij 
ifi  wel  te  gelooven ,  maar  ook  dat  den  Pater  deze  reden  dusdanig 
voerde  en  ophaalde,  om  te  meer  geloofs  te  vinden.  Nadat  den 
Pater  met  ons  wat  gegeten  had ,  vertrok  weder  naar  land ,  wor- 
dende met  spek ,  wat  Lissabonsche  olij ,  nagelen  en  andere  kleine 
behoeftigheden  meer  voorzien;  na  zijn  vertrek  zagen  wij  een 
vaartuig  uit  de  West  komen,  zonder  te  weten,  wat  voor  een 
het  wezen  mogt. 

Bonder  dag  16  September,  's  Morgens  werd  ons  berigt,  dat 
het  vaartuig  van  gisteren  een  visscher  zoude  geweest  zijn;  wij 
zagen  er  heden  weder  twee  uit  zee  komen,  het  eene  uit  de 
N.W.,  het  andere  van  het  Noorden,  naar  welke  laatste  onze 
gewapende  schuit  heen  zonden ,  *doch  bevonden  het  mede  visschers 
te  wezen.  Ziende  geen  kans  om  de  Boelang-Itanders  te  kunnen 
aflokken ,  die  niet  ongenegen ,  maar  magtig  onder  dwang  van  den 
Pater  waren,  zond  den  Gouverneur  onzen  Tolk  Hendrik 
Cois  >  heen ,  met  een  schriftelijke  aankondiging  aan  de  Koningin 
^  Intji  Mannes  haar  gemaal,  met  bijzondere  last,  om  de  Ko- 
oingim  en  Intji  Mannes  afzonderlijk  te  spreken  en  niet  in  het 
hijwezen  van  den  Pater,  en  ware  het  mogelijk  de  Boelang-Itan- 


'  De  zorg  voor  het  kostbare  specerijmonopolie  der  Compagnie  deed 
Padtbrugge  hier  een  hersenschimmige  vrees  koesteren ,  daar  de  Ladronen 
^^  Mariannen  nooit  kruidnagels  hebben  opgeleverd.  Het  was  echter  geen 
wonder,  dat  de  toenmalige  Nederlanders  weinig  van  dien  archipel  wisten. 
Valent  Dia,  bl.  47,  verwant  dien  telfs  met  de  Philippinen  —  daar  de  Je- 
suieten  zich  eerst  in  1667  of  1668  op  de  Ladronen  vestigden,  die  na 
^«le  bloedige  krijgstogten ,  waardoor  de  eilanden  genoegzaam  ontvolkt 
w^den,  eerst  tegen  het  einde  der  17de  eeuw  geheel  aan  Spanje  onder- 
worpen waren. 

'  Blijkens  het  vervolg  was  deze  Tolk,  misschien  wel  «en  inboorling 
^  Sangi-Eilanden ,  reeds  door  de  Spanjaarden  tot  het  Christendom  be- 
Iteerd.  Toen  de  Gouverneur  der  Molukken  Simon  Cors  of  Oos  een  twintig 
jttr  te  voren   een  deel   van  dien  archipel  benovens  de  Minahassa  over- 


188  JOUBNAAL  VAN  PADTBBUOGE's  &EI8 

ders  nog  met  minzame  redenen  te  bewegen,  van  zelve  hunne 
toevingt  tot  de  E.  Comp.  te  nemen  of  naar  Dauw  op  te  kramen, 
en  d^  Pater  alleen  te  laten,  als  wanneer  van  zelve  wel  zoude 
trachten  te  vertrekken ;  beloovende  den  Gouverneur  aan  voorschr. 
onzen  Tolk  eene  vereering  van  vijftig  rijksd.  zoo  bijaldien  het 
op  deze  wijze  bewerken  konde. 

Tegen  den  avond  kwam  den  Tolk  weder  met  bescheid,  hoe 
tot  Boelang-Itan  gekomen,  regelregt  den  berg  op  en  bij  de 
Koningin  was  geweest ,  doch  dat  hem  ook  straks  den  Pater  To^ 
cotti  op  de  hielen  was  gevolgd  aan  den  welken  hij  verzocht  ■  had 
dat  niet  aan  Zijn  Eerw.  maar  aan  de  Koningin  en  In^i  Mannes 
was  gezonden,  om  iets  in  het  bijzonder  hun  stand  en  staat 
rakende,  te  spreken;  zijn  Eerw.  geliefde  hem  dan  ook  die  vrij- 
heid te  gunnen  en  hun  alleen  toelaten.  De  Pater  viel  hierop 
uit:  zij  waren  niet  bevoegd  met  hem  noch  niemand  alleen  te 
spreken  en  niets  van  belang  te  doen  of  hooren,  buiten  zijn 
kennis  en  tegenwoordigheid ;  zulks  was  hun  van  den  Koning  van 
Siauw  wel  duidelijk  en  op  ongenade  en  straf  gelast ;  hetwelk  hun 
bij  wederstrevigheid  of  ongehoorzaamheid  ook  zekerlijk  stond  te 
genaken;  zeer  hevig  en  ontsteld  voortvarende,  zoodat  noch  de 
Koningin  noch  Intji  Mannes,  noch  iemand  anders  het  hart  had 
te  kikken  noch  mikken,  zoodat  den  Tolk  niet  anders  konde  doen 
dan  den  eisch  over  te  leveren;* op  de  welke  eenelijk geantwoord 
werd,  dat  Intji  Mannes,  uit  vrees  niet  aan  boord  maar  op 
strand  beloofde  te  komen,  om  daar  met  den  Gbuvemeur  te 
spreken.  Van  Binankals  slaven  waren  er  twee  gestorven,  een 
meid  van  Pieter  Tidesz. ,  met  den  Kapitein-Laut  getrouwd ,  te 
zoek;  van  de  zes  vermoorden  van  Taywili  waren  er  maar  twee 
die  hij  vermoord  had,  zijnde  door  die  van  Bwool  de  anderen 
om  hals  gebragt. 

Vrijdag  17  September.  Kwam  er  tegen  den  middag  een  prauwtje 
van  land  en  Boelang-Itan,  aan  den  Gouverneur  bekend  makende , 
hoe  Intji  Mannes  met  eenige  van  zijn  volk  op  strand  was  en  den 


haalde,  de  Spaansche  heerschappij  met  de  Nederlandsche  te  verwisselen, 
schijnt  deze  tolk  daariii  reeds  een  rol  gespeeld  te  hebben  en  heeft  toen 
Mraarsch\jnlgk  bij  zyn  overgang  tot  de  Gereformeerde  kerk  den  familie- 
naam van  dien  Gouvernear  verkregen. 

Zijn  vorige  naam  was  Henrico  Parera,  in  het  Journaal  van  Padtbrugge, 
gehouden  op  zyne  reis  naar  deze  eilanden  in  1678—1679,  komen  nadere 
bijzonderheden  over  deze  Tolk  en  zijn  aandeel  in  het  overgaan  van 
Manado  aan  de  onze,  voor.  L. 

^  Beleefdeiyk    te  kennen  gaf» 


SA.A13L  NOOED-CELEBiea   EN   DE  XOORDEEEn.ANDEN         139 

Goö7emeiir  verwachte.  Den  Tolk  Werd  derwaarts  gezonden  om  hem 
frijgeldde  naar  en  van  boord  toetezeggen  en  te  verzekeren,  mits 
alleen  kwam  en  niet  met  den  Pater  verzeld ;  gelijk  hij  ook  aan 
den  Pater  op  het  allerbelee&t  had  bekend  te  maken  en  te  ver- 
zoekm  van  eenlijk  een  wijl  aan  land  te  willen  blijven ,  tot  tijd 
en  wijle  den  Gonvemenr  met  Intji  Mannes  had  gesproken  enz. 
Den  Tolk  kwam  terug  met  zoete  woorden  van  den  Pater :  hij 
wist  wel  dat  Intji  Mannes  schuldig  was  en  zulks  buiten  hem  te 
zijn  ' ,  was  ook  ongaarne  met  hun  herwaarts  en  op  strand  ge- 
komen, maar  zij  hadden  hem  er  toegedwongen,  ja,  genoegzaam 
met  geweld  medegesleept ,  en  zag  wel  dat  ze  niet  zonder  hem 
aan  boord  zoude  komen ,  zulks  geliefde  hem  den  Gouverneur  in 
dezen  te  ontschuldigen  enz. 

Doch  op  gisteren  den  Tolk  bij  de  Koningin  zijnde  en  oude 
kennis  aan  haar  hebbende,  had  den  Tolk  een  betel  verzocht, 
iietwelk  zij  hem  toereikte,  zijn  hand  met  eenen  drukkende;  een 
teeken  onder  hun  gebruikelijk,  wanneer  de  boodschap  waarmede 
men  komt  aangenaam  is.  Evenzoo  had  Intji  Mannes  nu  twee 
of  drie  malen  omtrent  den  Tolk  gedaan ,  waaruit  bleek  dat  zulks 
zijn  huisvrouw  al  gezegt  had  en  hij  daarmede  ook  wel  te  vreden 
was;  doch  door  het  groot  ontzag  van  Pater  Torcotti  niet  durfde 
te  laten  blijken.  Het  zij  hoe  het  wil,  onzen  tijd  vast  dus  vruch- 
teloos voorbijschietende,  en  wel  ziende  dat  het  door  bedekte 
wegen  of  zachte  middelen  zoo  haast  niet  te  doen  zoude  zijn, 
zondt  den  Gouverneur  den  Tolk  weder  naar  land ,  met  aankon- 
diging  dat  terwijl  geen  voldoening  noch  vergoeding  konden 
bekomen  van  den  hoon,  smaad,  smart  en  schade,  de  £. 
Comp^.  en  onze  bondgenooten  aangedaan,  dat  wij  zulks  d^u 
genoodzaakt  zouden  (die)  zijn  te  zoeken  op  zoo  een  wijze  als  wij 
best  konden ,  gevende  hun  heden  nog  tijd  van  beraad,  protesterende 
^t  eenen  t^n  den  Pater  Torcotti  van  onschuldig  te  willen 
zijn  van  alle  onheilen  en  bloedstorting ,  die  er  uit  mogten  te  zijner 
tijd  komen  te  ontstaan,  mits  belettende  dat  ons  werd  gedaan 
billijke  vergoeding  en  vergelding  van  het  ongelijk  en  geweld 
^  ons  en  de  onze  geschied. 

Zalurdag  18  September,  ^s  Morgens  omtrent  twee  uren  stak 
de  Gouverneur  met  schuit  en  boot  van  boord  met  dertig  man; 
zijnde  de  oppassers  en  officieren  alleen  gewapend  met  schiet- 
gweer,  en  de  matrozen  elk  met  een  houwer,  granaten  en  vuur- 
potten;  het  was  laag  water  en  maneschijn. 

*  Hetgeen  echter  de  Pater  niet  helpen  kon. 


140  J0IT117CAA1.   TAK   PADTBftlTOGE  9   RC» 

Wij  waren  wat  buiten  de  *  wal  naar  de  Zoute  nTier  claar 
aan  land  gestapt;  gidsen  van  de  vaartuigen  en  nog  twintig 
Manaders,  in  alle  stilte  medegenomen,  om  boven  Dbuw  hnn 
en  ons  den  weg  naar  Roelang-Itan  te  wijzen,  om  het  vooischr. 
dorp  met  den  dag  te  mogen  verrassen ;  zijnde  deze  weg  wel  bij 
de  drie  uren  om  en  van  welke  kant  ons  te  minder  verwachten 
zouden.  Het  was  omtrent  vier  uren  toen  aan  Dauw  kwamen^ 
van  waar  den  Qouvemeur  achter  het  dorp  om,  den  ^hipper 
van  der  Wal  met  al  het  volk  zondt,  blijvende  zelve  met  de 
Burgers  Pieter  Tidesz.  en  Jaoobus ,  nog  een  uur  buit^i  het  dorp 
zitten  aleer  daarin  gingen ,  hetwelk  ook  zoo  stil  in  zijn  werk 
ging  dat  al  in  ons  woonhuis  waren  eer  het  iemand  gewaar  werd. 
Om  •  echter  niet  al  te  grooten  wantrouw  omtrent  Binankal 
te  laten  blijken,  en  gissende  dat  ons  volk  al  ter  halver  wege 
Boelang-Itan  zoude  zijn,  liet  den  Gouverneur  zijne  komst  in 
het  dorp  bekend  maken,  met'  verzoek  of  bij  hem  geliefde  te 
komen,  gelijk  ook  deed. 

De  Ëerw.  Ds.  Caheyng  had  den  Gouremeur  verhaald,  hoe 
den  Koning  Binankal  van  voornemens  mede  was  geweest  Intji 
Mannes  dezen  nacht  te  verrassen  en  in  handen  van  den  Gou- 
verneur te  leveren;  maar  den  Koning  verhaalde  het  anders,  en 
dat  om^  de  gemeene  rust  van  Kaudipan,  in  der  s^lte  naar 
Boelang-Itan  had  gezonden  om  Intji  Mannes  in  der  minne  aan 
te  manen  zich  wederom  met  de  E.  Comp®.  te  verzoenen,  gelijk 
hij  >  dan  ook  tot  dien  einde  zijn  broeder  had  gezonden,  ver- 
gezelschapt  met  den  broeder  van  de  Koningin,  die  mede  na 
erlangde  vrijgeleide  verscheen,  doende  verzekering  van  hunne 
goede  genegenheid  en  wil  tot  de  £.  Comp®.  en  dat  zij  daartoe 
afzonderlijk  waren  afgezonden,  maar  dat  hun  den  vader  Torootti 
in  den  weg  was,  die  hun  allen  met  den  dood  dreigde  en  dat 
het  koppen  kosten  zoude,  zoo  wanneer  deze  bui  maar  over  was; 
ook  zoo  waren  zij  bezorgd  dat  den  Pater  en  de  zijne  hun  dorp 
zouden  in  den  brand  steken.  Hun  werd  verzekerd  dat  de  Hol- 
landers en  derzelver  bondgenooten  mede  koppen  konden  afslaan, 
en  gevraagd  of  zij  voor  dezelve  ook  niet  beducht  en  bevreesd 
waren  dat  zij  hun  dorp  ook  mogten  in  den  brand  steken? 
waarop  zij  zwegen;  doch  verzekerde  hun  den  Gouverneur  dat 
hun  geen  het  minste  leed  zoude  geschieden. 

Wij   hadden  er   al  een  hoop  Nederlanders  heengeschikt ,   die 


'  Namelgk  Intji  Mannes. 


XAAE  NOOBD-OELEBSS   EN    Dfi    KOOKOEEBtT.ANDEN.         141 

eenelijk  het  huis  van  Intji  Mannes  zoude  bezetten  en  den  Pater 
daar  van   daan  honden ,   ter  tijd   en  wijle  nader  last  van  den 
Gouverneur  bekwamen ;  het  zij  dat  zelve  daar  verschijnen  wilde^ 
of  Intji   Mannes   en   de    Koningin  tot  zich  brengen  laten.  Zij 
konden  nu  onderwijlen  heengaan  en  in  naam  van  den  Gouver- 
neur   de  Koningin   en   Intji    Mannes  verzekeren  dat  hun  geen 
leed  stond  te  geschieden;  ook  om  te  beletten  dat  er  geen  mis- 
verstand tusschen  ons  uitgezonden  troep  en  de  dorpelingen  ont- 
stond.  2Uj    namen  dan  hierop  hun  a&cheid  en  stapten  heenen; 
een  wijl    daaraan    verzocht  den  Koning  Binankal  ook  te  gaan^ 
om   zijn   volk   in   de   wapenen  te  helpen,  dat  zoo  haastig  niet 
geschieden   konde  of  den  dag  brak  door  eer  wij  aan  den  gang 
geraakten,  zijnde  deze  weg  niet  zoo  gemakkelijk ,  noch  door  hoog 
gras   of  liesvelden,    gelijk  ons  was  aangeduid,  maar  doorgaans 
met  hooge  en  steile  bergen  en  modderige  glibberige  dalen  zeer 
moeijelijk.  Omtrent  acht  uren  kwamen  wij  aan  het  dorp  Laga, 
welkers  inwoonders  opgekraamd  en  naar  Dauw  zich   vertrokken 
hadden;  eenige  vrouwen  hielden  alhier  eenlijk  over  hun  vee  de 
wacht.  De  oppasser  die  den  Gouverneur  bij  zich  gehouden  had 
werd  naar  de  onze  en  Boelang-Itan  gezonden ,  met  last  de  Ko- 
ningin en   Intji   Mannes  naar  herwaarts  te  brengen,  gelijk  na 
niim  twee   uren   wachtens   Intji  Mannes  verscheen;  zijnde  ook 
onderwijlen  op  de  gerugten  van  dat  den  Gouverneur  naar  Boe- 
lang-Itan    vertrokken   was,   alle  de  Manadosche   boeren   op   de 
been  geraakt ,  die  hun  corra-corra  verlatende ,  herwaarts  aan ,  den 
Gouverneur    met    hunne    wapenen   volgde  en   alhier  mede  ver- 
schenen. 

Intji  Mannes  kwam  zich  voor  den  Gouverneur  verootmoedigen 
en  verklaarde  ronduit,  geen  andere  dan  'sComps.  bescherming 
te  begeren  en  dat  hier  in  geweldelijk  tot  nu  toe  door  den  Pater  Tor- 
cotti  was  verhinderd.  Bekende  gaarne  zijne  misdaad ,  zoo  omtrent 
'sCorap.  vlag  fvis  het  vermoorden  van  de  tweeTaywilezen;  doch 
was  ter  order  en  op  het  bevel  van  den  Siauwschen  Koning  ge- 
•chied,  hetwelk  hij  vertrouwde  de  misdaad  verschoonlijker  te 
waken;  hij  was  bereid  met  volle  getrouwheid  zulks  omtrent  de 
E.  Comp.  wederom  te  verschulden.  Hij  werd  in  genade  aange- 
Bomen ,  blijvende  de  Sala  of  vergoeding  van  de  twee  vermoorde 
Taywilezen  ter  bescheidenheid  van  voorschr.  Koning.  Den  Tolk 
H^drick  was  gansch  a%emat  van  dezen  togt  en  trachte  alhier 
bet  werk  af  te  haspelen  om  niet  genoodzaakt  te  zijn  weder  naar 
Boekng-Itan  te  moeten   keeren;    maar  Koning  Binankal  dreef 


142  JOUAVAAI.    Y^m   PASTBBtlOOE'a    KEIS 

dat  den  eed  en  belofte  van  Intji  Mannes  niet  gelden  konde 
omdat  hij  schoon  met  de  Koningin  gehnwd  maar  een  gemeei 
persoon  was,  maar  dat  zulks  door  de  Koningin  stelve  of  tei 
minste  in  hare  tegenwoordigheid  door  haar  broeder  moest  ge- 
schieden ,  ala  zijnde  zij  wettige  vrouw  van  Boelang-ltan ,  aai 
wieu  of  hare  erven  alleen  de  magt  van  oorl<^,  vrede  en  ver- 
bonden aan  te  gaan ,  stond.  Onze  Luitenant  kwam  met  viet 
inan  mede  van  Boelaiig-Itan  terug,  met  bescheid  van  deo 
Schipper  van  der  Wal,  dat  zich  de  Koningin  ontschuldigde 
op  haar  ouderdom  en  zwakheid,  van  in  eigen  persoon  niet 
wel  te  kunnen  komen ;  hetwelk  te  gelooven  zijnde  sloeg  den 
Gïouvenieur  weder  op  weg ,  om  verders  tot  Boelang-Itan 
toe  en  bij  de  Koningin  te  gaan.  De  Luitenant  verhaalde 
onder  wege  aan  den  Gonvemeur,  hoe  zij  achter  het  dorp 
omtrekkende  een'  verkeerden  weg  waren  ingeslagen,  zoodat  zij 
wel  een  mijl  weegs  verdwaald  waren  geweest,  komende  eernt  oa 
het  opgaan  der  zon  aan  den  be^  en  het  dorp,  dat  ia  alano 
geraakte,  zijnde  door  een  jongetje  gewaar  geworden.  Kij  waren 
echter  tegen  de  steilte  opgeklonterd  en  kregen  den  top,  als 
wanneer  Intji  Mannes,  den  Schipper  al  bevende  en  uitermaten 
verschrikt,  zijn  bloote  houwer  en  kris  overgaf,  die  genoeg  te 
doen  had  om  den  man  weder  tot  bedaren  te  brengen ,  met  ver- 
zekering dat  hem  geen  leed  geschieden  zonde;  schijneode  hij 
Intji  Mannes  andeis  een  wakker  en  vlugge  kerel  te  wezen. 
Het  huis  werd  onderwijlen  bezet  en  wachten  uitgesteld,  die 
den  Pater  met  alle' beleefdheid  terug  hielden;  die  immers  eoo 
zeer  ontsteld  was  als  Intji  Mannes,  en  zeer  hevig  en  verstoord 
in  de  Siauwsche  taal  de  Koningin  hare  ontrouw  eu  valschheid 
verweet;  na  hetwelke  zoo  was  Intji  Mannes  met  den  Tolk  naar 
den  Gouverneur  gegaan,  zoo  als  gezegd  is. 

In  Boelang-Itan  en  ten  huize  van  de  Konin^iï  gekomen, 
maakte  het  den  Glouvemenr  kort.  Vertoonende  Jioe  op  de  ver- 
zekering van  hare  afge^ondenen  naar  T)auw  (nemende  dit  tot 
voordeel)  dat  ze  geheel  van  zin  en  volkomen  voornemens  (was) 
zich  met  hare  landen  en  volkeren  onder  's  Comp*.  bescherming 
te  b^ven ,  zoo  om  te  beter  verzekerd  te  zijn ,  als  wel  voor- 
namelijk om  zich  met  de  E.  Comp".  weder  te  verzoenen,  wegens 
den  misslag  door  haar  gemaal  Intji  Mannes  (echter  door  last  tou 
den  Siauwschen  Koning)  begaan ,  niet  had  kunnen  nalalcu ,  om  liet 
belet  van  den  Pater  eens  voor  te  komen  en  haar  ijil.  k<-' 
alleen  te  mogen  spreken  en  hooren ,  zoodanige  middel  tt  ^ 


KiAR  NOORD-CRLSHES    EN    DK   NOOBD£ESILANDKN.         143 

ais  er  reeds  in  het  werk  gesteld  was ,  zoo  dat  zij  nu  onbeschroooftd 

iuMT  grond  en  volle  meening  mogt  openbaren.  De  Koningin  aot- 

woordde nogmaals  haar  meeniug  dusdanig  te  zijn,  gelijk  hare  a^e- 

soodene  den  Grouverneur  in  haar  naam  hadden  aangediend :  wat 

bereid  den  Siauwer  af  en  de  E.  Compe.  getrouwheid  te  zweren,  gdijk 

ze  aan  haar  broeder  gelaste  te  doen ,   dien  zij  zelve  van  woonl 

tot  woord  den  eed  voorzeidde ,  die  dan  in  handen  van  den  GoV' 

vemeur  a^ei^   werd   op   hunne   wijze,   en  over  een  musket « 

piek,  pook,    d^en   en  kogel  in  een  schotel  waters,  drinkende 

tot  besluit,    haar  broeder  en  onze  Schipper  Jan  van  der  Wal, 

van  het  zelfde  water.   > 

Een  weinig  voor  des  Gouverneurs  verschijning  alhier,  tufgb- 
durende  den   tijd   dat   het  huis  bezet  was,  werd  de  klok  diior 
den  Pater  zijn  volk  gedurig  geluid ,  die  de  zijnen  in  de  wapenen 
had  gebragt   en   waarbij    zich   een   gedeelte   van  het  dorptvoik 
vo^e.  De  Koningin  werd  door  den  Gouverneur  gewaancbuvt^ 
aanstonds  de  te  zamenrotting ,  aan  de  hare  te  verbieden ,  gelijk 
ook  geschiedde  en  gehoorzaamt  werd.  Blijvende  den  Pat»  m^ 
de  zijnen  alleen ,  den  welke  den  Gouverneur  liet  bekend  makeft, 
boe  de  Boelang-Itanders ,  om  hunne  begane  misdaad  omtient  de 
Cmp.  en   derzelver  bondgenoten,  goed  te  maken,  zich  grhod 
en  al  over   hadden   gegeven  aan  de  £•  Comp.  en  reeds  ook  si 
den  eed  van  getrouwheid  h^den  gedaan ;  verzoekende  den  Ouur 
vemeur  met  eenen   zijn   Eerw.  geliefde  hem  bij  te  komta  m 
zolks  zelfs  van  de  Koningin  en  Intji  Mannes  te  verstaan :  f^ 
de  vader  Torootti   ook   deed,  in  den  beginne  zeer  Bchaphmi 
overhalende   en   van   ligtvaardigheid  beschuldigende,  «Mcètf. 
vende  den  Grouverneur  voor  dezelve  en  zich  hieraan  ie  9^^, 
verklaarde  wel  te  weten,  dat  zij  zulks  al  lang  inhetaDAsUn 
gehad  en  daarom  ons  herwaarts  te  komen  verzoekt,  hseMerhg 
Rendeel  ook  hadden  geveinsd.  Doch  alle  waren  se n^tMitt 
omtrent  den  Koning  van  Siauw ,  eenlijk  de  Konti^  ^  j^ 
aanhang ;  hij  had  het  wel  voorzien  en  gemerkt  im  ihii^ii 
den  tolk  Hendrik  den  betel  had  gegeven,  yentmtkif/mifi^^ 
inede  wel.    Den   Gouverneur  kende   hij  voor  j/j^ki/kf^/ 
^  zekerlijk  dat  geen  andere  dan  bilUjke  mü^  'Hhd^M^ 
bad  gebruikt;  keurde  zelve  yooxJoêê^^  ié/mi  i^^^    . 


*  Zie  over  het  verschil  tussch 
•ene  eedsaaegging^.iii  de  Ittnal 


144  JOTTHNAAT.    VAV    PABTSRUOOK's   «fflS* 

tweeëB  gespleten  blijveu,  daar  het  om  de  rust  nattw  waa  éi4 
-het  aan  de  een  of  de  andere' kant  in  het  geheel  bleef.  Maai 
-gg ,  (irendende  zioh  tot  den  tolk  Hendiieh)  raocde  en  doo^ 
Impten  beef,  gij  eeg  ik  die  4e  ooraaak  van  alle  deze  Terwmnoii 
ftyt  en  heit  verlies  deeer  stielen,  znH  de  eeairige  'verdDdmemi 
iniet  ontgaan,  maar  eeuwig  in  de  hri  daar  voor  branden. 

'Den  'Gouvemewr  verzoeht  agn  Eerw. ,  hg  geHefide  wat  te  ha- 
(daven  en  te  griooven  ési  wg  medeohristenm  waren,  die  onze 
taaligb^d  verhoopten,  en  ook  niet  missen  aonden,  goede  zoig 
voor  deae  nelen  te  laten  dmgen.  H^ndrick  den  tolk  ontzei 
zich  weinig  over  het  gestreken  vonnis ,  spottende  met  den  Patet 
-een  weinig  te  aardig;  voorheen  had  hij  een  rooden  letter  in 
4ten  almanak  verdient  ■  en  was  door  verscheiden  Baters  van  zijn 
oaligheid  verzekerd,  dewelke  hij  zoo  veel  Christenen  had  toe- 
^jewoegd,  en  ook  de  goede  vaders  aan  «den  koat  gdiolfiea,  be- 
.halven  dat,  had  hrj  uit  een  erlangde  vohnagt,  «zelve  zoo  Tod 
Christenen  gedooj^  daar  Manado  a^etizigde,  en  Hm  volgens 
maar  ^ban  eigen  aeggon,  zalig  gemaakt,  het  was  dan  onredelijk 
ihrt  hij  verloren  MNide  kunnen  gaan  of  verdoemd  worden  ens. 
'Den  Pater  'bessadigde  ondertussehen ,  en  liet  die  haspdi&g  op  het 
iveMoek  van  den  Gouverneur  varen,  zoo  dat  na  een  mjl  nog 
gezeten  (te  hebben,  den  Gfouvemeur  verzocht  «sijn  woning  en 
kerk  teens  ^  willen  den ,  welke  hij  ^isaiiig  maakte  dat  nu  te 
imur  of  te  koqp  stond ,  alroo  nu  alhier  niet  langer  wilde  of  koa 
verbllpittci,  «dch  niet  zeker  achtende  onder  zoo  wispdturig  en 
efealUg  geshdit.  Hij  onthaalde  den  Gouvemeor  na  aijn  ver- 
inogen redelijk,  en  deed  zijn  Serw.  ook  uitgeleide  tot  weder  over 
den  !berg  heen,  alwaar  vriendelijk  TAJn  afscheid  nam  en  den 
ftoaTemeur  bijsonderliik  i)edankte  voor  de  aangebodene  gelegen- 
beid  'van  'ons  schip,  tot  eijn  vertrek.  Den  Gouverneur  «namook 
aijn  afccheid  van  de  'Koningin  en  Intji  Mannes,  en  onderwegen 
0ok  van  den  Koning  Binankal,  alzoo  wij  den  regten  weg  naar 
(bet  strand  namen  zoodat  allen  en  allezins  vemoegt  scheiden.  Scan- 
deren daags  'smiddags  versoheen  den  Koning  Binankidaan  boord, 
jom  zijn  nader  a&cheid  van  den  Gouverneur  te  nemen,  ^s  Avonds 
kwamen  drie  afgezondene  van  de  Koningin  van  Boelang-Itan  met 
aen  geschenk  van  een  varken,  wat  vruchten  -en  sagoeSer,  die 
ieder  met  twee  vademen  lijwaat  werden  beschonken ,  en  liet  den 


1  Bier  wordt  gedoeld  op  het   oude  gebiruMc,  dat  de  heilige  •dagen  ni 
den  kalender  met  een  roode  heginletter  vun  de  andere  onderscheidde. 


VAAR   NOORD-CELEBES   EN    DB   NOORDERKtl.ANDEN.         145 

Gouverneur  zijn  weder  groei,  zoo  aan  haar  als  aan  haar  Edel 
gemaal  doen. 

De  Pater  zondt  ook  een  briefje  en  verzocht  om  Boelang- 
Itansche  scheppers  om  hem  naar  Siauw  over  te  voeren ,  hetwelk 
beleefd  ontachnldigt  werd,  met  een  weder  briefje,  beide  vertolkt 
dus  luidende :  '  Den  Gouverneur  vaardigde  ook  twee  corra-corra'a 
weder  naar  de  Manado  af,  als  hebbende  die  nu  niet  meer  vaii 
noode,  dit  briefje  ging  er  nevens  *. 

Des  avonds  stapte  den  Schipper  '  in  het  bootje  eenlijk  ver- 
zieo  met  vijf  man,  doch  genoegzaam  geweer  om  eenige  vaar- 
tuigen van  zich  te  weren ,  en  van  mondkost  voor  14  dagen ,  o^ 
langs  dezen  Celebessche  wal  tot  boven  Totoly  en  waa  het  mo- 
gelijk Kajeli  toe,  de  gronden  en  reven  te  diepen  en  bogten  en 
koeken  te  peilen ,  tot  het  voltrekken  *  en  opmaken  van  een  ver- 
zekerde kaart  langs  de  Noord-  en  Westzijde  van  Celebes ,  wezende 
voor  heen  van  Makassar  gezonden  naar  de  bogt  van  Kajeli  en 
het  dorp  Paloe  waaraf  een  nette  kaart  had. 

Zondag  19  September.  Met  den  dag  werden  de  geschikte  twee 
)laiuido9che  oorra-corra's,  om  den  Gouverneur  naar  Bobadin  te 
brengen,  met  een  schot  geseind  om  aan  boord  te  komen;  doch 
na  lang  w^hten  .en  bemerkt  wordende,  het  gegeven  teeken  niet 
gezien ,  gehoord  of  verstaan  was ,  werd  er  een  tweede  tot  teeken 
g^ven  en  met  eenen  gesiouwt  ^  ,  waardoor  eindelijk  na  lang 
wenken  en  wuiven  aan  boord  kwamen,  in  een  van  welke  den 
Gouverneur  gestapt,  daarmede  van  boord  afstak  en  de  reis  ver- 
voiderde,  wezende  naar  gissing  8  uren.  Omtrent  den  middag, 
onderhaalden  en  schepten  een  des  avonds  van  boord  gestoken 
boot  voorbij ,  en  liepen  in  een  groote  inbogt  Tortanus  genaamd , 
alwaar  het  volk  der  corra-corra  hun  eeten  aan  land  gingen 
kooken  en  wij  gezamenlijk  pleisterden.  Onze  boot  kwam  hier 
Dtóde  bij   ons,   na  het   welk   en  omtrent  2  uren  weder  voort- 


'  Bijlage  IV  bevat  beide  brieQes,  die  waarschijnlijk  oorspronkelijk  in 
•^^  Lat^n  geschreven  waren. 

'  I>ezen  brief  aan  Herman  Smith,  sergeant  kommandant  te  Manado 
^ten  wij  weg.  Onder  anderen  wordt  hem  opgedragen  den  pater  aller- 
^^eDdelpst  en  minnelijkst  te  behandelen,  opdat  hij  geen  verdriet  krijgt. 

'  De  meergenoemde  Jan  van  der  Wal. 

*  Ook  deze  kaarten  zoekt  men  te  vergeefs  in  de  verzameling  op  het 
Wiksarchief. 

'  Sfouweu  of  een  pfag  in  t^omw  laifn  w^iyn^  het  hgschen  eener  opge- 
,  i^de  vlag  als  noodsignaal. 


146  HET   JOURXAA1.    VAV    PADTBaUGOE's    REIS 

schepten  eu. liepen  tegen  den  avond  de  rivier  Andagiele  '  bin- 
nen, daar  een  bank  voor  legt,  daar  op  de  zee  al  vrij  hard 
stort.  In  deze  rivier  raakte  de  Amoeresche  Koning  met  negen 
oorra  corra^s  voor  vier  jaren  door  de  Gbrontaalders  bezet,  dien 
zij  te  diep  en  hoog  ingeloopen  met  omtrent  de  1000  man  de 
pas  afsneden,  vier  corra-corra^s  afnamen  en  verscheiden  dood 
sloegen,  ontvlugtende  de  verdere  corra-corra's  nog  ter  zee  en 
eeuig  volk  te  land. 

Maandag  20  September.  Met  dat  de  zon  rees,  haalden  wij 
het  deze  rivier  en  tegen  de  zware  storting  weder  uit ,  doch  niet 
zonder  ongeval,  alzoo  zekere  Manadosche  canoa,  die  wij  alhier 
hadden  gevonden,  eenelijk  met  een  man  en  zijn  toontje,  en 
die  wij  mede  namen  om  ons  de  plaats  te  wijzen  daar  wij 
in  moesten  om  te  l^de  over  naar  Gorontalo  te  geraken  (alzoo 
het  vaartuigje  met  vier  man,  daartoe  van  den  Koning  Binan- 
kal  geschikt,  nog  niet  vernamen)  in  de  branding  omslo^,  waar- 
door genoodzaakt  werden,  de  eene  corra-corra  tot  deszelfs  ^olp 
alhier  zoo  lang  te  laten,  terwijl  wij  onze  reis  vervorderden 
voorbij  de  bogt  van  Mannan,  *  een  hoek  van  Batoterre  waar- 
voor verscheiden  eilandjes  liggen,  aan  hetwelk  de  plaats  eenig- 
zins  te  verkennen  is.  Hier  kookten  ons  volk  weder,  schoon 
het  vrij  vroeg  was,  alzoo  toch  naar  onze  achtergebleven  corra- 
corra  als  gidsen  moesten  wachten.  Omtrent  den  middag  kwam 
onze  afidere  corra-corra  bij  ons,  met  verhaal,  hoe  het  omge- 
slagen canootje  hadden  moeten  achterlaten^  zijnde  tegen  den 
wal  gespoeld,  hebbende  de  vader  pas  zijn  zoon  kunnen  behou- 
den en  bergen,  welke  half  verdronken  nog  ^indelijk  mede  op 
strand  had  gekregen;  doch  hadden  weder  in  tegendeel,  het 
vaartuigje  van  Kaudipan  met  onze  vier  gidsen  en  kwam  onze 
boot  uit  zee  ook  bij  ons,  die  den  ganschen  nacht  door  stilte 
hadden  moeten  roeijen.  De  Schipper  verbleef  hier  niet  lang, 
maar  ligte  aanstonds  weder  zijn  dreg,  om  terwijl  het  nog  dag 
was,  deze  groote  inbogt  naar  vermogen  te  verkennen. 


1  Hieruit  zoude  men  opmaken,  dat  deze  streek  destijds  nog  onbewoond 
was,  hetgeen  misschien  eerst  geschiedde,  toen  de  vorst  van  Attingola 
zich ,  zooals  wij  vroeger  mededeelden  ,  daar  vestigde. 

*  Blijkens  de  uitvoerige  beschrijving  moet  dit  de  baai  van  Kwandang 
der  tegenwoordige  kaarten  zyn.  Ook  ziet  men  hieruit ,  dat  het  dorp ,  ge- 
woonlijk Kwandang,  maar  volgens  vonRosenberg  {RHt  im  QoromiülOy  bl.  84) 
Moloo  geheeten ,  waar  de  Compagnie  in  de  XVIIIde  eeuw  eene  versterking 
aanlegde ,  toen  nog  niet  bestond.  Ook  Valenten  kent  Kwandang  niet ,  maar 
plaatst  in  deze  bogt  de  eilandjes  Middelburg  en  Vlissingen.  D.  I  B,  bl.  72. 


NAAR   NOORD  CELEBF.8    EN    DE    NOORDEREIl.ANDEX.         147 

Het  was  nacht  eer  die  sainmelaars  van  gidsen  ons  bijkwamen , 
hebbende  hun  tijd  aan  het  eiland  doorgebragt  met  kokos  klim- 
men en  eijeren  in  den  grond  te  zoeken,  die  er  met  menigte 
waren  van  zeker  slag  van  vogels  '  ,  die  men  alhier  ten  onregte 
Teldhoeuders  noemt,  zijnde  inderdaad  strandhoenders,  die gewpon 
zijn  diepe  kuilen  op  het  strand  en  in  het  mulle  zand  te  graven, 
daann  zij  hunne  eijeren  leggen,  verhalende  de  inwoonders  dat 
ze  door  de  hitte  der  zon  worden  uitgebroeid. 

Dingsdag  21  September,  Zette  het  met  den  dag  dieper  bog- 
waarts  in  en  nog  door  eenige  eilanden,  waarachter  zich  weder 
een  nieuwe  bogt  vertoonde,  aan  de  Westzijde  open  naar  zee,  zoo 
dat  in  den  hoek  zijnde  en  voor  de  opening  daar  wij  in  moesten 
nitwaart  in  zee  konden  zien,  alwaar  twee  eilandjes,  naar  hunne 
gestalte  den  naam  van  Groot  en  Kleine  Lessenaar  gaven;  pei- 
lende het  kleinste  N.  N.  W.  |  N.  en  het  grootste  N.  \  W. 
van  ons,  waarbij  den  ingang  tot  den  vasten  wal  te  vinden  is. 
De  kil  was  ruim  en  groot  doch  niet  zeer  diep,  loopende  tus- 
acben  laribosschen,  en  hoewel  zeer  slingerende,  Qieest  Z.  Z.  O. 
heen,  moetende  gedurig  de  Oost  houden,  hetwelk  de  spruit  tot 
boven  toe  genoegzaam  aanwijst,  alwaar  om  niette  dwalen,  eenige 
boomen  dwars  over  de  rivier  gehakt  leggen ,  Amx  men  een  beekje 
san  de  regterhand  in  moet,  zijnde  helder  zoet  water,  waarmede 
men  aan  de  vasten  wal  is;  de  verheid  van  omlaag  tot  hiertoe, 
i«  ongeveer  \\  mijlen.  Hier  moesten^ wij  zoo  lang  verblijven, 
tot  dat  al  het  goed  van  de  vaartuigen  genomen,  deels  geborgen, 
deels  gepakt  was;  vindende  nog  drie  andere  vaartuigen,  van  de 
Goiontaalders  alhier  opgelegd. 

Het  was  al  over  den  middag  eer  wij  aan  den  gang  geraakten , 
stappende  over  eenige  steiltens  en  door  eenige  morsige  vlaktens 
heenen  die  nu  droog  en  tamelijk  wel  te  voeteren  waren ;  doch 
het  verdrietigste  was  een  rivier,  die  wij  meermalen  over  moesten , 
>^  welker  kant  des  achtermiddags  omtrent  drie  uren  ter  halte 
kwamen,  vindende  eenige  legerhutten,  die  ons  wel  te  pas 
kwamen,  alzoo  een  zwaar  weder  en  regen  ons  dreigde  en  wij 
^moet  zagen.  Gelijk  ook  omtrent  een  kwartier  uurs  daaraan, 
zoo  zwaren  stortregen  met  zware  donderslagen  en  feilen  bliksem 
vennengt,  ontstond,  dat  het  onder  deze  boschdaken  nog  kwaad 
genoeg  hadden  en  niet  droog  bleven;  het  duurde  den  ganschen 
avond  tot  'des  nachts  omtrent  tien  uren  toe. 

'  De  aan  Noord-Gelebes  eigenaardige  maleo ,  wiens  broeiw\jze  uitvoerig 
toeschreven  is  door  von  Rosenberg,  Keutogten  in  OoronUUo^  bl,  Wh* 


148  HET    JOURNAAL    VAN    PADTBRUOOe's    RBIS 

Woensdag  22  September.  In  den  dageraad  weder  op  weg  ge- 
slagen ,  beklouterden  verscheiden  raoeijelijke  steile  bergen ,  door 
den  regen  van  gisteren  zeer  glibberig,  moetende  al  meer  malen 
door  de  rivier,  die  ons  herwaarts  en  derwaarts  naar  deszelfs  loop 
slingerde,  welke  gezwollen  door  het  overtollig  gevallen  water 
ons  al  vrij  moeijelijk  viel.  Te  meer  daar  langs  en  door  meer 
dan  een  uur  gaans  nu  en  dan  moesten  waden,  het  welk  ons 
zeer  afmattede  als  wezende  den  grond  vol  scherpe  steenen ,  door- 
mengt  met  gladde  ronde  keijen,  zoo  dat  niet  eenen  stap  zeker 
konden  doen ,  waardoor  alle  de  voetzolen  geschaaft  en  veel  kloven 
kregen.  Omtrent  tien  nreu  ontmoette  wij  onze  afgezondene  van 
voorheen  en  die  van  Manado,  om  onze  komst  aan  die  van 
Gorontalo  en  Limbotto  bekend  te  maken;  een  wijl  daaraan 
volgden  de  afgezondene  van  voorsz.  dorpen  en  Koningen  om  den 
Gouverneur  te  gemoeten;  wezende  van  Qorontalo  des  Konings 
broeder  en  Prins  Moeda,  *  nevens  andere  Grooten  zoo  van 
Gorontalo  als  Limbotto,  vergezelschapt  met  een  goed  getal  wel 
toegedoste  krijgers,  waaronder  twaalf  muskettiers  redelijk  fiks 
op  haar  geweer  waren ,  blijkende  op  de  aankomst  en  ontmoeting 
van  den  Gouverneur  in  het  drie  malen  losbranden ,  dat  zeer  wel 
en  ordentelijk  toeging.  De  a%ezondeue  Heeren  bragten  een 
ruim  geschenk  van  hoenders  mede,  daar  de  Manadosche boeren 
beter  dan  ons  volk  afvoeren  alzoo  hier  geen  gelegenheid  was 
om  iets  toe  te  rigten  *.  Na  omtrent  twee  uren  of  wat  meer 
gerust  te  hebben,  sloegen  wij  weder  op  weg  en  kwamen  tegen 
den  avond  aan  den  zoom  van  onze  geleidende  rivier  weder  te 
legeren,  alwaar  genoegzame  lijfsberging  van  loverhutten  vonden, 
door  de  afgezondene  van  Gorontalo  en  Limbotto  tot  ons  gemak 
opgeslagen.  Hier  rustten  wij  dezen  nacht  genoegzaam  en  be- 
kwamen kokosolij  om  onzer  vi\tx  stramme  verminkte  beenen 
en  voeten  een  weinig  te  zalven. 

Donderdag  23  September,  Een  uur  na  zonnen  opgang  zetten 
wij  weder  voort  langs  een  zeer  goede  weg,  zijnde  de  moeijc- 
lijkste  wegen  nu  al  over  en  voorbij.  De  Gorontaalsche  en  Lim- 
botsche  afgezondene  trachtten  om  met  alle  mogelijke  verwijling 
óp  te  houden,  maar  aangezien  buiten  gissing  bereids  zooveel 
tij  ds  te  zoek  gemaakt  was,  en  geylt  werd  om  5500  hfcast 
mogelijk,    zoo    tot    Limbotto    als    Gorontalo,    gedaan    werk  te 


*  De  troonsopvolger. 

>  De  Alfoeren  schenen  de  kippen  dus  raauw  verslonden  te  hebben. 


NAAB   TfOOBO-CJfiLHBJtS    EN   m    NOO&DE&IEIT.ANDEX.         140 

klagen,    uit    Trees   den    Koning  van  Temate  onderwijlen  mogt 

komen  te  verschijnen,  als  wel  vocnuamelijk  dat  het  zoo  na  en 

op    bet  kenteren  viui  het  inoeason  was,  aietten  wij  het  des  m- 

aangeadjea  en  hoewel  alleo  zeer  afg^nat  waren,  voort,  moetende 

twee  k  drie  malen  onderwegen  nistea,  om  de  achterhoede  telk^s< 

in  te  wachten.  Digt  bij  of  een  ]ial£  uurtje  van  Jjimbótto  gdfiomei» 

smokten    zich   de  Gorontaalders  èn  Limbotters  te  gelijk  derÜjk 

op,  latende  aan  den  Gouverneuf  vragen  of  zich  met  sujn  gezel- 

ackap  niet  mede  op  zijn.  elf  en  dertigste  geliefile  toe  te  takelen, 

daar   niemaad  door  vermoeidheid  eu  verlangen  vian  den  marseh 

tta   eea  ^de  te  zien,  veel  lu»t  toe  had.  Zoodat  wij  dan  vev* 

^n^as  en  in  onze  oude  gedaante ,  het  dorp  instapten ,  wordende 

Qtti  stok  weeg»  van  alle  éo  Gi?ooten.  te  gemoet  gegaan ,  verwelkomt 

m  itt  ons  logement,  dat  het  eersèe  hais  van  het  dorp  wa&,  g^ 

bngt.  Worciende  op  het  heueeht  ontschiildigd  van*  dat  de  Ke^gin 

idf e  dea  Gottvemeuc  niet  kwam;  verwelkomen ,  ak  daairtoe  niet 

vennogen^  noch  bevoegd,  door  een  onlangs  gemaakt  e&beawofen 

Yerhond,  tusschen  hen  en  de  GorontaaMei» ,  van  met  afaraidefiliik 

QiMr  te   gelijk    uiet   den  Gouvemewr  te  spreken.   ■   Zoodat  «r 

verisr  niete  van  belang  voorviel ,  dm  dat  de  Cioiiontaalsehe  Heeren 

luut  a&eheid   namen    en  vertrokken  ,1  met  aanbev)eling;  van  aan 

liDime  Koning^i  te  vertoonen  de  noodzakelijkheid  viaa  ons  spoedig 

vwtiek,   200   van  kier  als  van  Goiontalo,  en  dat  mj  geüefdea 

^  emigo   oorr»-Gorra's    te    vervaardigen  om.  den  GK)ürViemeu« 

biiga  Gelebes  ï^dkaat  ^  weder  naar  de  Maaado  te  brengen.  Na 

l^on  vertrek  namen  de  Limbotsche  Heeren  mede  hun  afiMJbeid, 

VQaoigdeu  da  keoken  overvloedig  van  kost  en  drank,  bestaande' 

iMist  in  hoenders,  ri^si,  kokos  en  smakelijke  surie,  ^  met  het- 

pQi   verdeis  in  het  huis  magt  benoodigd  wesea;  een  oppasser 

^  GS  Bc^  vaa  onzen  hoop  vermist. 

Vrijdag  %4i  Sfpiêmier.  Met  doi  dag  kwam  den  op  gistm^n 
^<^Tgebleven  ejqsasser,  op  een  bufiel  aangereden  en  weder  bij 
üjpie  makkers,  die  vennits  het  der  Mohamedanen  Sabat  was., 
iitrasten ,  gelijk  wij  allen  made  dbden.  Des  achtesmiddagS'  na 
^  ple^n    vw>  Inmuen  Godsdienst,  kwam  den  Kaptein-Laot 


^  2i»  ook  over  de  MUMtwe  betrekking  InMBohea  db  rifken  van'  GamMi* 
^  «n  Limbottè  ven  Bbeenbarg,  WvengeiL  werk  bft.  71. 
'  KibmI^  de  raidkust  Vut  hat  aoenddijke  aebiareUandi 
'  Dt  ¥«nffal  Of»  Ceilon   gebpaikelQke  naawi  van  dea  van  ktopper  90* 
*<^i^i«a   palmw^a,  die  aaders*  ia  de  Melakkea  aieest  hnttk  ^eae^md 
wordt.  Vak  D.  XU  A  bl  179. 


1192  HST   JOURNAAL    VAN   PADTBEOOOe's   REIS 

Na  veele  en.  verscheideii  over  en  weder  verwisselde  redenea 
Bamen  de  Oorontaalsche  Heereu  hua  afscheid,  om  voocaf  do» 
Gouverneurs  komst  aldaar  bebeod  te  maken;  wiens  voomemea 
w«fl,  van  het  Raadhuis  legelregt  naar  de  vaartuigen  te  gMUi, 
die  ons  naar  Gorontalo  over  het  binnenmeer  zouden  brengen » 
dewelke,  alzoo  nog  niet  vaardig  waren  en  het  al  over  den  middag 
was ,  namen  de  Koningen  voor  een  wijl  hun  a&cheid  om  onderwijl 
een  middagslaapje  te  mogen  nemen,  latende  tot  gezelschap  vaa 
den  Gouverneur  den  Goegoegoe  ea  Kapitein-Laut.  Deze  wel 
wetende  of  ten  minste  giss^de  wat  er  oneffens  omtre&t  Groron- 
taio  was,  ontsthuldehde  zich  van  niet  medepligtig  geweest  te. 
aijn,  in  het  beoorlogen  en  gevaukelijk  verviierenderTominiers, 
wisteB  ook  niet  dat  er  i^naiid  in  Limbotto  was  die  ol  aan  den 
Koning  en  Grooten  van  Teruaten ,  of  eenige  's  Comp^.  onder- 
danen iets  schuldig  was.  Dit  dus  zelve  ophalende  werd  als  ïe 
gemeenzame  onderhouding »  hun  te  gemoet  gevoetd ;  dat  het  be- 
vegten  en  gevaukelijk  herwaarts  aanvoeren  der  Tomlnier»  tegen 
re^.en  reden  was,  en  wat  de  schulden  belangde,  was  te  ver- 
wonderen ,  dat  zich  de  Goroutaalders  niet  schaamden ,  met  alk 
die  scharlaken  rokken  en  zijde  stoffen  te  pionkeu  in  tegenwoor- 
digheid van  hunnen  schuldeisscher  Pieter  Tidesz. ,  die  al  zijn 
goed  nog  zeer  wel  kende  dat  hun  voor  eenige  jaren  verkocht, 
doeh  daaraf  tot  nu  toe  nog  gee&«  betaling  hftd,  moetende  hij 
^leeu  wel  in  de  zestig  slaven  h«bben  en  ettelijke  pikola  sohild- 
padshoom ,  en  dat  meest  van  de  voornaamste.  Pieter  Tidesz.  hier 
tegenwoordig  haalde  een  lij^  nit  zijn  zak  die  bij  hun  verUioade 
en  waarop  ook  onder  anderen  een  of  twee  Limbotters  stondem. 
Zij  loochende  wel  niet  dat  deze  in  Limbotto  woonachtig,  maar 
beweerden  dat  het  echter  Gorontaaldevs  waren ;  schijnende  in 
alle  httnne  redenen  zeer  beschroomd  te  zijB  iets  tot  nadeel  van 
de  Goroutaalders  te  spreken »  en  bleek  «it  veele  omstandigheden 
niet  duister ,  dat  zij  onder  vollen  dwang  en  het  juk  van  Goron- 
talo waren  en  dat  onder  schijn  van  een  naauw  vefbomd  en 
vriendschap^  De  vaartuigen  om  ons  naar  Gorontalo  te  brengen 
gereed  geraakt,  kwamen  beide  Koningen  den  Gouveraeur  af- 
halen, denwelken  zij  tot  aan  het  binnenwater  vergezelschapten , 
alwaar  een  vriendelijk  afscheid  namen,  stappende  den  Gouver- 
Beur  m  een  groote  cano  daar  een  tecmingstoel  in  stond,  waar 
in  zitten  ging  en  dus  overvoer,  volgende  het  verdere  gezelschap 
met  andere  mindere  cano's.  Digt  bij  Gorontalo  ontmoette  ons 
een  opgesmokt  corra-corra  met  Princevkg  en  wimpels,  daar  den 


Gouvernexir,  hoewel  vrij  makkelijker  in  zijn  cauo  zat ,  eewhalven 
m  OTerstapte,  voor  het  Raadhuis  door  de  Goegoegoes  en  Kapi- 
tein-Lant  ontvangen  en  zoo  vervolgens  in  's  Comp.  logie  gebragt 
werd;  zijnde  den  avond  ophanden  namen  zij  hun  afscheid  en 
weid  de  keuken  na  hun  vertrek  tamelijk  verzorgd. 

Zondag  26  September,  's  Morgens  vaardigde  de  Gouverneur 
iu^  eenige  verblevene  Manadoschen  met  dezen  brief ' ,  naar  den 
Schipper  van  de  Vliegende  Swaen  af,  zijnde  alle  de  andere 
Alphoerezen  van  Limbotto  al  weder  terug  gezonden. 

Be  Limbotsehe  volmagtigde  ,  die  gezegd  was  ons  op  de  hielen 
te  zullen  volgen,  verschenen  niet  eer  dan  dezen  namiddag,  als 
wMmeer  vergadering  bel^  werd  en  den  Gouverneur  met  de 
GüTontaalsche  pronkbenden,  van  de  Gorontaalsche  en  Limbotschc 
Grooten  opgehaald  werd  en  ter  vergadering  geleid ,  wordende  van 
*»  Gorontaalschen  Koning  niet  aan  den  trap  als  tot  Limbotto, 
Brtar  een  weinig  meer  inwaarts  en  met  wat  grootscher  beleefdheid 
tcrtelkomt,  en  geplaatst  tusschen  den  jongen  als  de  eerste  en 
ouden  Koning.  Zittende  de  derde  en  minste  Koning  een  weinig 
Mü  een  zijde  alleen ;  volgende  aan  den  jongen  Koning  de  Go- 
rontaalsche en  vervolgens  de  Limbotsche  Bijksgrooten ,  ieder 
naar  zijne  waardigheid.  Den  Gouverneur  deed  hierop  de  opening 
roet  een  vertoog,  hoe  smartelijk  leed  het  de  E.  Comp«*  was 
g'Bteest,  hun  dus  lange  in  -zoo  begeerig  verlangen  gelaten  te 
kebben,  veroorzaakt  eensdeels  door  dien  Koning  van  Tematc 
w  zijn  vermeend  r^  op  Gorontalo  en  Limbotto  af  te  staan, 
ïïooit  had  kunnen  bewogen  worden;  anderdeels 'mits  het  afster- 
^öi  na  den  anderen  van  zooveel  's  Comp.  gezaghebbers  in  Mo- 
1^0 ;  hebbende  het  geluk,  van  dezen  moeijelijken  steen  des 
^ttwtoots  aan  een  kant  gekregen  te  hebben,  blijkende  bij  de 
bw^lde  en  geteekende  acte  daar  af  door  den  Koning  van 
Ternate  én  zijne  Rijksgrooten  verleend.  Deze  zoo  gewenschteen 
Wijde  tijding   had   den   Gouverneur  door  niemand  anders  maar 

• 

ïn  eigen  persoon  hun  willen  deelachtig  maken,  gelijk  men  het 
«50  bijzonder  vemoeging  en  eer  rekend,  de  voorvmchtcn  en 
<*ï8telingen  van  hetgeen  men  geplant  heeft  met  eigen  handen 
t«  plukken.  In  dezen  zelfs  konden  ze  nu  vermerken  en  zien, 
boe  naauw  gezet  en  stipt  wij  in  onze  beloften  en  toezeggingen 
*wcö,  in  hetwelk  schoon  door  eenige  toevallen  een  wijl  ver- 
binderd,  echter  onveranderlijk  bleven.  Wij   waren  met  ons  schip 


'  Zie  Bijlage  V. 


154  HET   JOURNAAL   VAN   PADTBBUOOB's    RBIS 

al  digi  bij  Qoroutalo  geweest,  maar  door  een  aanhoudende 
Westelijke  doorgaande  wind,  verhinderd  geworden,  genoodzaakt 
de  steven  naar  Manado  te  wenden,  van  waar,  om  echter  niet 
nalatig  in  onze  beloften  en  gegeven  woord  te  zijn,  van  de  Noord- 
kant en  over  zoo  een  moeijelijke  weg  over  land ,  hun  bijkwamen. 

Hierop  werd  van  den  ouden  Goegoegoe  in  hun  aller  naam 
een  wijdluftig  antwoord  gevoegd,  bedankende  den  Gouverneur 
op  het  allerhoogst  en  krachtigst  dat  zij  konden  voor  zoo  een 
weldaad ,  die  zij  zeiden  nooit  naar  waarde  te  kunnen  verschulden 
en  waardoor  zij  altijd  ten  hoogsten  aan  de  £.  Comp«*  zouden 
verpligt  blijven.  Na  het  afleggen  van  deze  wederzijdsche  heusch- 
heden  werd  de  acte  weder  overluid  gelezen  en  vervolgens  ook 
weder  vertolkt,  en  vielen  er  alhier  zooveel  woorden  niet,  als 
reeds  tot  Limbotto  geschied  zijnde,  maar  werd  het  zegel  van 
den  Koning  van  Tematen  van  allen  naauw  bezien,  vallende 
eenige  woorden  over  de  Bomeinsche  letteren ,  waarmede  's  Konings 
naam  in  het  zegel  uitgedrukt  staat.  Daarna  kreeg 's  Comp^.  zegel 
ook  een  beurt,  waartegen  zij  een  Bataviasche  pas  bragten,  om 
te  zien  of  de  zegels  overeen  kwamen,  waarin  wel  gerost  schenen, 
maar  weder  zwarigheid  maakten  op  deu  trouw  der  Tematanen 
en  of  er  op  hun  brief  en  zegel  wel  staat  te  maken  waar ;  waar 
in  ook  vernoegd  werden  met  verzekering,  dat  de  E.  Compe  deze 
als  hun  eigen  zaak  nu  zouden  en  moeten  handhaven  en  ver- 
dedigen. Hierop  gaven  zij  allen  den  Gouverneur  mede  de  hand , 
met  een  hartelijke  bedanking  ten  tweeden  male,  wordende  gelast 
Qod  Almachtig  daarvoor  te  danken ,  gelijk  dan  gelijkelijk  deden  , 
tot  de  vrouwen  toe,  die  mede  in  den  Raad  waren. 

De  dankzegging  voleindigd ,  werd  onder  gemeenzame  redenen 
deze  en  gene  onordentelijkheden  van  ter  zijden  hun  wat  te  ken- 
nen gegeven,  en  vertoond  wat  een  gezegende  landsdouw  zij 
hadden,  hoe  eerlijk  zij  aan  deugdelijke  voordeelen  door  den 
landbouw  konden  geraken ,  zonder  op  hunne  magt  te  steunen ,  de 
buren  alom  te  ontrusten ,  oorlogen  buiten  regt  en  reden  te  beginnen, 
eenlijk  om  slaven  en  dienvolgens  een  onregtvaardig  gewin.  Dat  den 
handel  alhier  voor  de  E.  Comp^:  van  gausch  geen  belang  als  nog 
was  en  niet  eer  iets  zoude  kunnen  aanbrengen  voor  en  aleer 
den  paditeelt  voortging,  daarin  hun  meeste  welvaren  zoude  ge- 
legen zijn,  alzoo  een  land  niet  kou  worden  gezegd  gelukkig 
noch  welvarende  daar  weinige  maar  daar  ieder  een  welvoer; 
vooral  diende  de  aanzienlijkste  van  geslachten  en  waardigheid, 
ook  de  voornaamste  in  opregtheid  in  handel  en  wandel  te  wezen ,  om 


^TAAB    N00RD-CT:LEBÏS   BK    DIE    KOORDEHEILANDEN.       /135 

andere  zoo  wel  in  het  een  als  in  het  ander  tot  voorbeeld  te 
verstrekken.  Na  moest  men  integendeel  bekennen  dat  ereenige 
waren  en  voornamelijk  Qnitschil  Moeda,  die  daarom  hier  niet 
had  durven  tegenwoordig  zijn ,  om  niet  te  hooren  hetgeen  echter 
waar  was ,  die  anders  niet  deed  dan  lossen ,  borgen  en  met  een 
anders  goed  te  pronken  zonder  op  betaling  te  denken,  en  zoo 
waren  er  meer;  anderen  hadden  met  geweld  eenige  met  vuil 
bedrog  omgegaan,  met  valscl\e  maat  en  gewigt,  nadat  zij  het 
goed  onzer  burgeren  vast  in  de  klaauwen  hadden.  Hier  waren 
de  yrijbnrgers  Pieter  Tidesz ,  Jacob  Idesz.  en  de  Secretaris  van 
den  Koning  van  Tematen  t^nwoordig,  zoo  om  de  betaling  van 
zoo  lange* jarige  schulden,  als  vergoeding  wegens  gepleegd  be- 
drog. Dit  alles  had  Gorontato  en  Limbotto,  (dat  welstaanshalve 
mede  genoemd  werd)  zoo  kwaden  naam  gegeven,  waar  door  onze 
burgers  gansch  niet  begeerig  maar  geheel  afkeerig  van  den 
handel  waren  geworden.  Dit  wist  den  Gouverneur  en  het  was 
niet  vreemd ,  moest  hem  smarten  en  bitter  te  verzwelgen  vallen , 
maar  was  echter  genoodzaakt  om  te  meer  onze  opregtheid  te 
toonen,  hun  zulks  voor  te  houden,  naar  het  voorbeeld  van 
goede  geneesmeesters  die  ook  bittere  pillen  geven,  om  er  ge- 
zondheid mede  te  erlangen,  gelijk  ook  vertrouwde  het  niet 
kwalijk  zouden  nemen  en  zoo  wel  in  het  een  als  in  het  ander  in 
het  toekomende  beter  order  te  stellen. 

Met  een  nedergeslagen  hoofd  en  beschaamd  gezigt  hadden  ze 
gedurig  en  aandachtelijk  geluisterd ,  tot  eindelijk  den  Gorontaalsche 
Goegoegoe,  {anderzins  den  grootsten  bedrieger  en  geweldenaar 
'an  allen)  wederom  in  hun  aller  naam,  de  antwoord  deed  met 
betuiging  van  dat  ze  tot  dus  lang  blind  en  dom  geweest  waren 
CD  over  zulks  ontschulding  verzocht ;  zijnde  deze  vermaning  als 
van  een  vader  aan  zijne  kinderen  die  het  verkorven  hebben, 
httn  een  oogzalf,  waardoor  nu  verlicht,  verhoopten  betere  wegen 

■ 

^D  te  slaan  en  gaarne  de  landbouw  bij  den  hand  zouden  vatten, 
alzoo  daarvan  niet  afkeerig ,  maar  zoo  veel  jaren  belet  "waren , 
200  door  de  dwinglandij  der  Makassaren  als  Tematanen.  Hier 
tïisschen  kwam  den  Gouvemenr  denzelven  wat  te  gemoet,  zeg- 
gende wel  te  kunnen  begrijpen  zulks  waar  te  wezen ,  en  dat  zoo 
▼el  de  Makassaren  als  Tematanen  hun  gedurig  goud  en  slaven 
ledden  a^eperst,  hetwelk  niet  hebbende  en  hun  eigen  kroost 
öiet  willende  tot  slaven  geven ,  waren  genoodzaakt  geweest ,  goud 
en  slaven,  het  zij  met  regt  of  onregt  elders  te  zoeken,  om  de 
geweldige  baatzugtige  maar  te  vergenoegen,  dien  het  ook  niet 


166  HÏT  lOURXAAL    VAN   PADTBKr007/s    RETS 

«eheelde  waar  ze  die  van  daan  hadden  of  hóe  zij  er  aan  kwamen, 
als  zij  het  maar  hadden ,  en  dat  dus  deze  geweldige  wijze  yaa 
doen  als  tot  een  gewoonte  is  geworden.  Zij  waren  niet  alleen  niot 
dom  noch  blind,  gelijk  zij  geliefden  te  zeggen,  maar  bekende 
dim  Gouvemeuf  gaarne  zonder  vleijen ,  dat  nog  geen  schranderder 
noch  vemuftiger  verstanden  hier  omtrent  ontmoet  had,  wessende 
janmer  en  onvemntwoordelijk  dat  zij  zoo  goede  gaven  tot  geen  raeer-^ 
der  nut  en  rost  voor  hun  zei  ven  aanleiden.  Den  Gfo^o^oe  veivolgde 
dat  zij  miat  missen  zouden  deze  goede  vermaning  in  achting  te 
nemen;  verders  werd  er  gesprdkem  en  gevraagd  hoeveel  vaartuigeii 
eij  tot  den  Sianwscben  togt  zouden  geven ;  daarover  lang  beraad- 
slaagden en  eeaige  harde  betwisting  tussdien  de  Sorontaalders  ea 
Liittbotters  vielen ,  en  eindelijk  een  besluit  kwam ,  van  niet  meer 
dan  drie  vaartuigen  te  kunnen  geven ,  twee  van  Gbrontalo  en 
eea  van  Limbotto.  Den  Gouverneur  dacht  dit  veel  te  weinig 
oa  niet  veel  eers  voor  hun  te  zijn,  ook  vrij  meer  verwacht  te 
hebben,  maar  het  bleef  er  bij,  schijnende  de  Temataansohe 
£oning  niet  te  willen  vernoegen  en  echter  de  Gomp^  ook  geen 
misnoegen  te  geven.  Den  Gouverneur  nam  hier  uit  gelegenheid 
om  zich  te  ontschuldigen  van  de  acte  yan  vnjkenning  des  Konings 
van  Temate  alhier  niet  te  laten,  maar  dat  zij  dien  uit  handeB 
van  den  Koning  van  Tematen  zelfs  moesten  komen  ontvangen ; 
dat  ook  met  hun,  mits  uu  geen  tijd  had,  geen  verbond  konde 
aangaan,  maar  hun  nog  een  vol  jaar  tijds  gunde,  om  het  een 
en  het  ander  eerst  te  vereffenen  eu  zich  wel  te  bedenken.  'In 
welken  tijd  blijken  zoude  wat  van  die  valsche  gerugten  was, 
als  of  de  Maoassaren  meesters  van  gansch  Java  waren,  hetwelk 
ons  heel  anders  bleek ,  als  zijnde  den  Gouverneur  daar  zelve  tegen- 
woordig ^weest,  wordende  de  eerste  voorvallen  naar  waarheid 
hun  verhaald.  £n  omdat  er  tot  dien  tijd  toe  nog  niet  van  To- 
mini  gesproiken  was ,  en  den  Gouverneur  bij  monde  dit  nu  niet 
laeBnjde  aan  te  roeren,  gaf  hun  over  de  onderstaande  notulen, 
pm  hunne  gedachten  over  te  laten  gaan  en  hetzelve  onderwijl 
te  achtervolgen  c 

Den  Gouverneur  der  Molukkes  vindt  noodig  op  zijn 
vertrek  aan  U£d.  Hooghedens  te  laten  zoodanige  punten 
en  voorstellen,  ais  hij  acht  voor  het  aangaan  van  het 
ecxitract   in    billijkheid  te  bestaan  en  wel  vooraf  diende 

ie  gaan. 

1. 

Pat  de  sphulden  zoo  van  den  Koning  van  Tematen  en  andere 


NAAK   yOOUB-CEMTBes  TN   Dl    NTOOttDFBlEn  AKDEN.        l6f 

onze    bondgenooten  ais  bnrgers,  die  hier  nog  te  betaien  staas, 
voldaiai  worden. 

2. 

Dat  de  Koningen  gelieven  zorg  te  ilragen  en  doen  dragen  (dat 

•et   opv^telijk    gehandeld    wordt,   zoo   wanneer  de  onae  alhier 

IcoHien    om   koopmanschap   te  drijven,  en  dat  er  weeën  mogen 

opregte  mallen  en  gewigt,  opdat  naar  de»  Govontalo  een  goeden 

«aam  mag  hebben. 

3.      • 
•  Bat   ze   niet    geiievra  iligtvaardig  eenige  vabobe  gevugtea  te 
f^elooven,  noch  zich  aan  eenig  ijdel  gezwets  te  vei^peü,  onaar 
«Mt  eeo    gezond  en  goed  oordeel,  alles  eei»t  ter  degen  cmdcr- 
uelsen,  wel  lettende  op  onaen  handel  on  waadd. 

4. 
Dst  ze  geen  ooric^n  beginnen  buiten  's  Cemp^.  kennis ,  maar 
Innme  geacbillen  ^sn  den  Gomvemeor  brengen,  om  in  der  minne 
Mftgt  te  worden ;  zoo  zij  editer  door  andere  worden  aangermdt 
lafiestm  z§  liéi  verweeren. 

5. 

.Oiesa  Koningen  noch  Orooten  buiten  kennis  .van  de  Ë.  Oomp^. 

^  ea  Benige  anderen  in  de  plaats  te  stellen  (want  de  £.  Comp«. 

nst  4e  Grorontaalders  ^jn  vrienden  en  moeten  er  in  geikend  weam) 

NB.  'Dit  heeft  er  den  schri)ver  >bniten  last  bljgeflanst. 

6. 
Dst  ze  getieiden  door  een  eerlijke  landbouw  zich  tetemeeren^ 
^  meevder  en  genister  voordeelen  van  'te  verwachten  zijn,  dan 
^  die  middelen  itot  na  toe  door  bun  bij  de  hand  genomen 
^  dat  ook  Gode  veel  behaaglijker  zoude  zijn,  daaronder  konden 
^  eoodanige  smalle  ^koopnuaisohapjies  loopen  als  er  vallen  anogten. 

7. 
billende  de  £.  Comp^.  al  de  padi  tot   de  Manadosche  ptrija 
ttfifismen. 

8. 
Bid  eindelijk  den  Qomvemenr,  dat  de  Koningen  van  Ooron- 
^lo,  de  volkeiten  van  Tomini^  die  gevankelijk  alhier  gnbiagt 
^  tot  slaven  giranaakt  zijm ,  weder  ontslagen  en  maar  hum  land 
!^iuicDi  werden ,  «als  zijnde  bniten  regt  en  rede  geschied.  Bit 
^nde  zal  Jiij  Ood  Almagtig  bidden ,  d«t  hij  (de  regering  van 
Qoïontalo  en  Limbotto  eeuwiglijk  zegenen  wil. 

Meenende   met  een  zijn  afscheid  te  nemen,  dat  de  Koiungeu 
^hter  met  beleefdheid  voorkwamen,  met  een  ernstig  verzoek  van 


158        HKT  JOU&NAIL  VAN  PADTBRUOGE^S  KEIë 

dus  lange  nog  te  willen  wachten,  tot  zij  hetzelve  over  gelezen 
hadden;  het  welke  niet  ontgaan  kunnende,  zoo  stemde  het  den 
Gouverneur  te  ligter  toe,  en  verbleef  nog  zoo  lang. 

Het  werd  eenlijk  in  de  Maleische  taal  gelezen ,  zonder  te  ver- 
tolken en  hadden  nergens  anders  iets  tegen,  dan  op  het  ge- 
stelde voor  die  van  Tomini;  zeggende  alles  gaarne  te  willen 
achtervolgen,  maar  men  wilde  hun  toch  de  vrijheid  laten  van 
over  hunne  ongehoorzame  onderdanen  zoodanige  straf  te  doen 
als  zij  oordeelden  verdiend  te  hebben.  De  antwoord  was,  dat 
deze  voor  hunne  onderdanen  nog  niet  kouden  gerekend  worden, 
alzoo  de  Ternatanen,  op  de*  tijding  dat  zij  dezelve  hadden  be- 
oorloogd en  wel  2000  zielen  met  zich  gevankelijk  gevoerd ,  het 
zelve  zeer  hoog  en  kwalijk  hadden  genomen.  Ook  zoo  hadden 
zij  zulks  wel  behooren  nagelaten  te  hebben ,  terwijl  zij  van  des 
Gouverneurs  komst  waren  verwittigd,  behalven  dat  die  van 
Pariga  >  mede  onder  de  Tomienders  begrepen ,  reeds  al  voorheen 
afzonderlijk  bij  de  E.  Comp«.  om  een  vlag,  en  om  zich  onder 
derzelver  bescherming  te  begeven,  op  dé  Manado  hadden  ge- 
weest. Ten  minsten  moest  den  Gouverneur  partij  hooren,  en 
vermaanden  hun,  zij  wilden  eenige  Hoofden  derzelver  ons  naar 
de  Manado  beschikken  om  hun  regt  te  mogen  verdedigen,  en 
voornamelijk  zekere ^  voorheen  Goegoegoe  en  nu  gevan- 
gen Koning,  als  zijnde  een  persoon  daar  zich  de  E.  Compe.  wat 
aan  gelegen  liet ,  hebbende  zich  in  de  Makassaarsche  oorlog  wel 
en  getrouwelijk  voor  de  onzen  gekweten  enz.  Hun  regt  op  de 
Tomienders  of  bogtlieden  was  van  over  ouds,  en  zouden  zulks 
omtrent  de  Ternatanen  op  de  Manado  gekomen ,  staande  houden 
en  beweren ;  aangaande  den  gevangen  Koning  die  was  zeer  ziek 
en  ellendig  aan  de  bloedloop,  zoude  die  anders  medegaan  laten, 
niet  te  min  waren  zij  niet  vreemd,  om  hun  op  vrije  voeten  te 
stellen,  met  beding  dat  zij  zich  hier  aan  de  rivier  daar  zij  nu 
waren  zouden  emeren  en  neerzetten,  anders  waren  zij  hunne 
slaven.  Dit  werd  geloochend  en  verklaarde  den  Gouverneur 
dezelve  voor  vrije  volken  door  enkeld  geweld  gedwongen,  en 
waaraf  geen  voor  slaven  zouden  worden  aangezien,  en  ook  onder 
de  onze  openbaarlijk  verboden,  zoodanige  voof  slaven  aan  te 
nemen  of  te  koopeu ;  die  zij  voor  heen  op  zulk  eene  wijze  had- 
den bekomen  zoude  men  door  de  vingeren  zien ,  maar  geen  van 


'  Parigi. 

*  Niet  ingevuld. 


NAAK    NOORD-CEI.EBS8    EN    DB   NOORDE&EIUlKDEX.        159 

deze  laatste  togt  en  oveirompeling.  Verbiedende  het  aanstonds 
en  in  hunne  tegenwoordigheid  aan  de  burger  kooplieden  voor- 
heen gemeld.  .Hierop  vroegen  zij  met  eenige  bedeestheid  of  haar 
hierom  ook  eenige  moeijenis  door  de  £.  Comp*.  zouden  worden 
aangedaan;  daarop  neen  in  antwoord  bekwamen,  zoo  zij  maar 
omtrent  deze  arme  lieden,  die  vast  door  honger  en  kommer 
versmolten,  zoodanig  deden  als  zij  wenschten  dat  omtrent  hen 
lelven  geschiedden.  Yerhóopende  zij  zouden  in  regt  en  billijkheid 
met  dezelve  handelen ,  hef  welke  op  het  ernstigste  aanbevolen 
zijnde,  nam  den  Gouvemear  een  vriendelijk  afscheid  en  keerde 
naar  zijn  logement. 

Des  avonds  kwam  den  broeder  van  den  jongen  Koning  den 
Goavemeur  bezoeken,  schijnende  een  liefhebber  van  maatzang 
en  speeltuig.  Den  Gouverneur  li^  een  acooord  op  twee  violen 
spelen,  die  helder  opstreken  en  den  jongeling  zeer  bekoorde; 
daarna  stak  de  trompet  dat  hem  wel  aanstond  en  daartoe  grooten 
lust  toonde.  Hij  verzocht  den  Gouverneur  uit  den  naam  van  den 
koning  zijn  broeder,  of  den  trompetter  mogt  mede  gaan,  het- 
welk gaarne  to^estaan  werd ,  wordende  met  eenen  deze  schen- 
kingen gezonden,  als: 

Aan  den  jongen  Koning: 
Een  ps.  gouden  AUegias.  ' 
Een  'ps.  gebleekte  Farcal,  grove. 
Aan  den  ouden  Koning: 
Een  ps.  Salpicados,  effen  grcmd. 
Een  ps.  Dromgam  gic^iam. 

Aan  d^  Broeders: 
Een  ps.  Bethilles  Temataansch,  aan  de  oudste  broeder  die 
den  heer  Gouverneur  op  den  weg  te  gemoet  kwam. 
Een  half  ps.  Dromgam  gingans,  aan  de  jonge  broeder  die 
den   heer  Gouverneur  des  avonds  in  zijn  logement  kwam 
bezoeken. 

Aan  de  Rijksgrooten : 
Een  ps.  Bethillis  Temataanssh,  aan  den  Goegoegoe, 
Een  ps.         ff  ff  aan  den  Kapitein-Laut. 


'  Valentijn  vermeldt  D.  V.  A.  bl.  25  onder  de  Coromandelsche  kleedjes 
^/<nw  geruite  alhffiaa  belhilU  en  op  de  volgende  bladzijde  spreekt  hij  van 
^aieiieke  Drongffongs  en  gebloemde  emfpieado  gingangt.  De  hier  bedoelde  allegias 
XQJien  met  gouddraad  doorweven  stoffen  geweest  zijn.  Sulf^eado  beteekent 
^  het  Portugeesch  getpUkeéd,  gevhH, 

X  (XIV).  11 


r 


160  JOURNAAL    VAN   PADTBUUOOlü's   REIS 

gaande  deu   trompetter   al  blazende  daarvoor  en  werden  de  ge- 
schenken daar  achteraan,  onder  een  zonnedek  gedragen. 

Den  Gouverneur  had  aan  den  jongen  Koning  meteen  laten 
seggen,  dat  zich  de  eer  geven  zonde,  van  op  den  avond  Z.  H. 
te  komen  bezoeken ,  waarop  in  antwoord  bekwam ,  dat  het  aan- 
genaam zonder  zijn ,  doch  geliefde  hem  met  een  weinig  arak  als 
dan  meteen  te  bedenken ,  hetwelk  verzocht ,  foedektelijk  geschieden 
mogt,  dat  het  niemand  toch  gewaar  werd.  Hij  moest  aanstonds 
weder  naar  de  vergadering ,  maar  zonde  zoo  haast  die  scheidde « 
zulks  den  Gouverneur  met  zijn  broeder  weten  laten.  Doch  daar 
kwam  den  avond  noch  ook  dezen  nacht  geen  nader  bescheid, 
maar  twee  boffels,  een  voor  den  Gouverneur  en  den  andere  voor 
die  o^MSsers,  zijnde  hier  vrij  schraaltjes  van  lijftogt  voorzien 
geweest,  zoo  dat  ons  den  Limbotschen  overvloed  die  wij  niet 
hadden  kunn^i  verorberen,  zeer  wel  te  pas  kwam;  den  eenea 
buffisl  liet  den  Gouverneur  weder  geven ,  m^  betuiging ,  dat  hem 
die  kost  niet  aangenaam  was. 

Maaniag  97  Sepéemher,  Met  den  dag  liet  den  Gouverneur 
verzoeken  om  de  twee  beloofde  corra-corra's  die  nog  op  ver  na 
niet  gereed  waren;  onderwijlen  kwam  weder  een  geschenk  van 
een  ouden  afgeleefden  bok,  die  den  Goegoegoe  den  Gouverneur 
zondt,  die  ook  groot  gevaar  liep,  van  wederom  gezonden  te 
worden,  doch  werd  nog  in  hunne  tegenwoordigheid  door  de  op- 
passers  den  hals  afgesneden  om  op  de  reis  mede  te  nemen.  De 
oppassers  lieten  ook  bij  gebrek  van  tijd  en  g^egenh^id  hunnen 
buffel  loopen.  Den  Gouverneur  werd  van  d^  Goronti^ldeis  met 
een  oude  grijze  man  ,  die  niet  een  tand  m  den  mond  had ,  zoo  het 
geoorlooli  is  een  gegeven  slaaf  in  den  mond  te  ^en,  en  van 
de  Limbotters  met  een  oude  vrouw  vereerd,  dewelke  als  Tomi- 
ners  al  mede  stonden  weder  gezonden  te  worden,  doch  bewezen 
en  door  de  slaven  ook  beleden  zijnde ,  dat  zij  eenige  jaren  hunnle 
slaven  waren  geweest,  werden  ze  aanvaard. 

Een  wijl  daar  aan  kwamen  de  beide  voornaamste  Koningen, 
ontschuldigende  zich  den  jonge  (die  een  jongen  slaaf  aan  den 
Gouverneur  schonk)  van  niemand  gezonden  te  hebhen,  omdat 
zij  den  meesten  nacht  waren  vergaderd  geweest ,  wezende  van  ons 
ter  zijde  gezegd  dat  het  over  die  van  Tomini  was,  en  besloten  zouden 
hebben ,  van  dezelve  niet  weder  naar  hun  land  te  laten  vertrekken; 
Qin  w^e  ?:edenen  dan  den  Gouverneur  daa^  af  niet  meer  repte 
om  het  liever  op  zijn  beloop  en  hun  nader  beraad  te  laten  heen-^ 
glijden.  De  corra-corra's  raakten  onderwijl  en  omtrent  den  middag 


NAAR   NOOED-CELEBJIS   SN   D£   NOOIU)SRBII.ANDEN.        161 

klaar,  wordende  de  Koningen  van  verscheiden  zaken  onderrigt 
CD  wel  voornamelijk  op  den  stand  en  staat  onzer  wapenen  in 
Europa,  om  te  meer  die  zoo  zeer  opgegevene  en  verspreide  lo^ 
der  Makassaarsehe. overwinning,  te  verijdelen  en  uit  hnnne  ge- 
dadtten ,  daar  die  al  vrij  diepe  wortelen  had  geschoten ,  te  doen 
verdwijnen.  Verder  werd  er  louter  opgeblazen  en  daar  tusschen 
op  nolons  gespeeld  ^  ook  een  glaasje  in  der  stilte  en  onder  de 
loos  gedrcmken.  De  jonge  Koning  was  zeer  nieuwsgierig  naar 
alles  ea  hoorde  niets  liever  dan  onze  manier  van  oorlogen;  ver* 
locht  ook  om  een  trompet  en  deed  geen  gemeene  ^  vragen, 
maar  wei  naar  de  gestalte ,  stof  en  eigenschap  van  petarden , 
mortiereQ ,  granaden  en  van  loopgraven ,  en  wel  voornamelijk 
ondermijning ;  hoe  wij  ons  kruid  zoo  bestendig  boven  het  hunne 
maakten  en  of  er  buiten  salpeter,  kool  en  zwavel  ook  brandewijn 
toegebmikt  werd,  en  meer  dergelijke  onderzoekingen  en  zulks 
al  met  een  goed  oordeel ;  hij  werd  onderrigt  voor  zooveel  het 
nodig  was  en  een  trompet  voor  hem  toegezegt  van  Batavia  te 
nUeQ  ontboden  worden.  Eindelijk  werd  er  beleefdelijk  afscheid 
wedozijdsoh  genomen  en  geraakten  met  de  eene  corra-corra  aan 
den  gang,  staande  den  andere  te  volgen,  zoo  mede  die  van 
Limbotto ,  waarmede  den  *  burger  koopman  Pieter  Tidesz.  en 
Secreiaris  Nouro  van  den  Koning  van  Tomaten  zoude  nakomen 
die  onder  en  tusschen,  zouden  trachten  hunne  schulden  in  te 
manen.  Voor  die  van  Limbotto  werd  het  volgende  geschenk  in 

l^den  van  Kitobil ^  gelaten ,  'als : 

Aan  den  jongen  Koning. 

Een  ps.  goude  Allegie. 

Een  ps.  Parcal,  witte. 
Aan  den  ouden  Koning. 

Een  ps.  Salpicados,  effen  grond. 
Aan  de  Bijksgrooten. 
Den  Goegoegoe, 

Een  ps.  Beihilles  Temataansch. 
Den  Kapitein-Laut. 

Een  ps.  Bethilles  Temataansch. 
Dese  Prins  was  getrouwd  geweest  met  des  ouden  Konings 
van  Limbotto's  dochter,  dien  zij  dezelven  weder  hadden  willen 
afhandig  maken,   om  aan  den  jongen   Koning  van  Gorontalo 


^ 


'  Gewone. 

'  Nafton  niet  üigevuid. 


162       jouuNAAL  VAN  padtbruooe's  eeis 

weder  uit  te  huwelijken;  hebbende  hem  bevorens  nog  een  huis- 
vrouw afhandig  gemaakt.  Doch  alzoo  zich  beide  jongelieden  boven 
mate  lief  hadden ,  vlugtte  ze  naar  Cattingolo ,  daar  heenen  dan 
den  Gorontaalsche  Koning  was  geweest,  die  ^e  met  geweld  daar 
weder  van  daan  gehaald  had,  en  zoude  gezegde  Prins  hebben 
doodgeslagen  ten  ware  hij  (niet)  een  Compe  zegel  had  getoond, 
staande  op  een  oude  pas ,  wel  eer  door  den  heer  Franx  ^  verleend ; 
uit  welkers  ontzag  zij  hem  in  het  leven  lieten.  Hij  vertoonde 
den  Gouverneur  den  pas ,  zelve  niet  beter  wetende  of  daar  stond 
iets  andeis  in ,  waardoor  hij  het  leven  behouden  had  en  verzocht 
om  een  nader  getuig  ^  en  zegel,  doch  alzoo  dit  huistwisten 
waren  en  den  Gouverneur  het  gemeen  om  zijnentwil  niet  begeerde 
te  ontrusten,  ook  geen^  volkomen  kennis  van  de  zaak  had,  ont- 
schuldigde  zich  daarin  beleefdelijk ;  hij  beloofde  echter  op  Maleije 
te  willen  komen  en  aldaar  Christen  te  worden,  daartoe  aange- 
moedigd werd.   * 

Wij  voeren  den  stroom  af,  die  aangenamelijk  met  in  de 
zeventig  bogten  zich  omwente}d  en  kronkeld ,  verthoonende  zeer 
aangename  landsdouw  en  watervallen ,  meest  langs  heenen  en  tot 
aan  den  mond  van  de  zee  bewoond ,  wordende  hier  en  daar  nog 
eenige  kokosbogaarden  gezien ,  overblijfselen  van  de  Temataanshe 
geweiden  en  dartelheden,  alzoo  ons  de  Gorontaalsche  Hoofden 
wisten  te  zeggen :  dat  van  Gorontale  af  tot  aan  de  zee  toe ,  * 
zijnde  ruim  drie  mijlen,  beide  boorden  der  rivier  met  klapper- 
boomen  bezet  waren ,  dié  de  Tematanen  uit  dartelheid  en  om  de 
palmiet  alle  onder  den  voet  hadden  gekapt;  over  niemand 
meer  zich  beklagende  dan  den  ouden  Majuda,  die  zij  kwalijk 
mogten  hooren  noemen. 

Aan  den  mond  van  de  rivier  omlaag  gekomen  zagen  wij  hoe 
de  corra-corra  pas  half  klaar  was ,  die  dan  voorts  toegetakeld  werd. 

Gorontalo  en  Limbotto  zijn  gelegen  op  Celebes  Noordkust  *  , 


*  Landvoogd  der  Molukken  van  1672-1674. 

*  Getuigschrift,  document. 

*  Ziehier  misschien  de  aanleiding,  dat  het  Christendom  werd  ingevoerd 
in  het  boven  door  ons  besproken  rijkje  Attingola. 

*  Thans  ligt  de  hoofdplaats  Gorontalo  meer  benedenwaarts,  slechts  een 
paal  van  den  mond  der  rivier,  von  Rosenberg,  bl.  3-,  4,  17. 

"  Beter  het  noordelijk  schiereiland  van  Gelebes.  Ook  is  hier  stellig  door 
een  schrijffout  de  opgave  der  breedte  omgezet  en  zal  men  moeten  lezen, 
dat  Limbotto  op  36'  Gorontalo  op  30'  ligt.  Daar  nu  v.  Rosenberg  voor  de 
tegenwoordige  meer  zuidelijke  ligging  der  laatste  plaats  28^"  opgeeft, 
is  deze  breedte  juister  dan  elders  in  het  journaal  van  Padtbrugge. 


NAAR    N00KD-CE;.EB1;S    en    de    NOORDEREILANDBN.        163 

het  eeiste  36  eu  tweede  uiet  meer  dan  30  miu.  of  een  halve 
graad  van  en  bij  noorden  den  Evenaar.  Gorontalo  heeft  den  naam  * 
van  verscheiden  te  landwaarts  verspreide  volkeren,  die  zich  te 
gelijk  en  in  een  ligchaam ,  aan  het  binnenwater  ter  neder  zetten ; 
wat  Limbotto  belangd  wisten  geen  naam  reden  te  geven ,  schijnende 
veel  ouder  dan  Oorontalo.  Limbotto  legt  aan  het  binnenmeer 
en  GorontiBlo  aan  den  Noordzijde  des  strooms,  waarlangs  zich 
dit  meer  en  al  het  water  dat  het  ontvangt  Zuidwaarts  of  in  zee 
loosd;  de  plaatsen  leggen  van  elkander  Z.W.  ten  W.  en  N.0. 
ten  N.  omtrent  drie  mijlen.  De  gansche  landstreek  bestaat  uit 
een  verhevene  vlakte  bultig  opklinmiende ,  maar  het  gebergte 
rondsom  meest  eendrachtig  tot  het  binnenmeer  dalende ,  behalve 
aan  de  Noordzijde,  daar  eenige  kleijige  en  lage  voorgrond  is ,  waar- 
aan de  bergen  kort  en  steil  steigeren.  Verscheiden  spranken  en 
spruiten  komen  zich  in  dit  meer  ontlasten ,  waaraf  wel  de  voor- 
naamste is,  die  moeijelijke  rivier  die  wij 'in  onze  landtogt  meer 
dan  honderd  maal  doorwaden  moesten ,  ^  die  zich  evenwel  niet 
in  een  maar  verscheiden  armen  hier  loosd,  komende  meest  uit 
den  West  N.  W.  en  naar  wij  onderrigt  werden  al  vrij  wat 
van  verre.  Het  ontvangene  water  schiet  uit  dit  meer  zoo  snel 
^  dat  men  in  min  dan  twee  uren  tot  aan  den  mond  van  de  zee 
^jft  en  een  ganschen  dag  werk  heeft  eer  men  boven  kan  komen. 
De  mond  loopt  tusschen  twee  steile  gebergtens  heen ,  daar  tusschen 
en  het  naauwst  pas  vijftien  roeden  water  is ,  en  mengt  zich  aldaar  nog 
een  deigelijke  stroom ,  ^  die  alsmede  zeer  diep  te  lande  waart  uit 
^  het  gebergte  van  den  Oostj  Westwaarts  afkomt  zakken,  som- 
^jlen  zoo  overkropt  van  water,  dat  de  naauwte  naar  zee  het 
niet  kunnende  verzwelgen,  het  water  zijn  keer  neemt,  de  andere 
^ffl  in  naar  Gorontalo  en  het  binnenmeer ,  dat  zelfis  het  land 
^  alom  daardoor  wordt  onder  water  gezet.  Op  de  vereeniging 
en  tezamenloop  omlaag  van  deze  twee  stroomen  is  een  voordeelige 
I^oek,  daar  de  Gorontaalders  voornemens  zijn  hun  dorp  te  stigten, 
om  den  handel  te  vermakkelijken  naar  zij  zeggen ,  maar  inderdaad 


zie 


'  Over  den  oorspi^ng  van  den  naam  Gorontalo ,  eigenlyk  Holontalo ,  zi 
^'  Rosenberg  bl.  17,  die  ook  dien  van  Limbotto  niet  verklaart. 

'  Waarschijnlijk  de  Boliha,  von  Rosenberg,  bl.  77. 

'  De  rivier  van  Bone.  Uit  het  volgende  ziet  men,  dat  Gorontalo  waar- 
Khijnlijk  weinig  na  1677  reeds  verplaatst  is  naar  zijne  tegenwoordige 
^^ging  aan  de  zamenvloeijing  der  rivieren  van  Bone  en  Bolango  of 
Tipa. 


r^ 


164  JOU&NA.AL    VAN   FADTBRUq^E's    REIS 

uit  vreea  omdat  dien  hoek  door  iemand  anders  van  buiten  mogt 
bezet  en  bemagtigd  worden. 

De '  gronden  zijn  overal  en  allezins  zeer  bekwaam  tot  rijst- 
velden en  kunnen  zoo  er  wat  naarstigheid  en  ijver  toebrengen, 
altijd  van  water  verzekerd  zijn.  Doch  nu  wordt  hier  alleen  niet 
geplant,  gezaaid  noch  gemaaid ,  maar  ook  hetzelve  dat  van  boomen 
inwezen  is ,  niet  behoorlijk  onderhouden ;  al  wat  er  gezien  is  zijn 
pisang  boomen ,  die  zij  met  eenige  zorg  aankweken :  aan  de  oude 
kokosboomen ,  die  er  in  tamelijken  overvloed  rondsom  het  meer 
en  langs  de  rivier  nog  zijn,  blijkt  dat  hunne  voorouders  of 
voorzaten  naarstiger  waren.  Tegenwoordig  is  den  ganschen  toeleg 
om  met  rooven ,  stelen ,  li^n  en  bedriegen  aan  de  kost  te  ge^ 
raken,  om  hetwelk  te  beter  uit  te  voeren  en  de  aankomende 
vreemdelingen  en  handelaars  wat  beter  uit  te  mdken ,  niet  alleen 
een  dubbeld  stel  maar  ook  een  driedubbeld  getal  bestierders 
hebben,  als  Gorontalo  drie  Koningen  of  een  volle  sortering  Ga* 
bessen,  Bariga,  Pee,  '  en  hoewel  de  jongste  Koning  wel  gezegd 
wordt  het  meeste  gezag  te  hebben ,  zoo  voert  integendeel  in  hmne 
vergaderingen  den  oudsten  Gx)egoegoe  meest  alleen  het  woerd ,  en 
waren  er  nog  al  andeien  die  ook  scheenen  vrij  wat  te  zeggen  te  heb» 
brai.  Immeis  niemand  mag  er  met  hoe  smaUe  koopmanschappen  het 
o<^  zij ,  alhier  iets  verhandelen  of  moeten  alle  deze  Koningen ,  Ooe* 
goegoes  en  Groeten  eerst  de  handen  vullen ,  die  dan  nog  honderde 
van  streekjes  hebben  om  de  lieden  uit  te  mergelen ;  buiten  de  ge- 
welden,  overlast,  bedrogen  bewimpeling  daar  zij  die  dageUjks 
mede  plagen  en  ophouden  en  teleurstellen,  dat  de  handdaarshet 
alderverdrietigst  valt,  waardoor  zij  eer  afkeerig  dan  begeerig 
van  en  tot  deze  plaats  en  handd  zijn  Moetoide  somwijlen  wel 
twee  mauiden  omlaag  blijven  liggen,  eer  hun  wordt  to^estaan 
hunne  aangebragte  goederen  te  verhandelen,  en  worden  op  het 
vertrek  wd  tienmaal  meerder  geplaagd,  bedrogen,  beknibbeld 
en  beknepen.  Gelijk  den  ouden  Goegoegoe  gemeenliik  doet,  dat 
Wanneer  het  op  een  betalen  aankomt,  de  halve  waarde  van -de 
schuld  maar  geeft,  dreigende  die  geene  die  het  niet  aanvaarden 
wil ,  als  dan  nog  niet  met  al  te  geven  en  evenwel  te  zullen  doen 
vertrekken.  Die  van  Limbotto  heb1)en  zoo  kwaden  naam  niet, 
ook  zoo  zouden  zij  het  niet  kunnen  do€n,  alzbo  de  Gotontatl- 


1  Zie  over  de  talrijke  hoofden  van  Gorontalo,  von  Rosenbergbl.  90«-93, 
die  hua  echter  geheel  andere  inhuidsèhe  namen  geeft.  Die  van  Padtbriiigge 
schijnen  meer  elders  in  de  Molukken  te  huis  te  behooren. 


NAAR   NOOKD-C£IiEBKtf    £N    DE    NUOUDEREILAXDEX.  165 

den  meesters  van  de  stroom  en  diensvolgeus  deu  duim  hier  op 
den  keel  hebbende,  het  alles  selfs  inslokken. 

Him  gemeen  gebruik  dan  om  zich  op  het  gemakkelijkst  ver- 
ders te  emeien  is  eensdeels  de  Limbotters  te  schrapen  eA  te 
TÜIeB,  doch  meest  de  Tominers  of  Bogtlieden  >  onderschatting 
te  honden,  die  hun  de  caret  of  ïchildpadshoom,  slaven  en  sagoe 
opbiengi^  moeten,  daarop  zij  ledig  gaan,  zelve  mer  weinig 
poekelende. 

De  caret  bekomen  die  van  Tomini  van  de  O^ang  Badjoés, 
die  jaarlijks  in  deze  bogt  komen  visschen  en  alhier  dè  beste 
achilpadden  vangen;  waaraf  er  drie  soorten  zijn,  gevende  dé 
gnwtste  noch  kleinste  niet  zoo  goede  caret  als  de  middelbare 
slag,  en  welk  catet  bij  zekef  gewigt  van  ruim  dertig  pond  wordt 
verhandeld,  dat  de  Gorontaalders  onze  onnoozele  bui^rs  voof 
ee&  pikol  ^  hebbeu  aaag^meerd ,  en  hierdoor  schijnt  de  sdiild" 
I»dhoom  alhier  van  eenig  belang  en  goedkoop  te  zijn,  die  in« 
deidaad,  dus  ontvangen  wordende  vrij  duur  valt  ea  ook  niet  in 
zoo  een  overvloed ,  dat  het  de  moeite  voor  de  .£.  Com]^.  stonde 
waardig  zijn. 

De  veltte  grond,  zuivere  lucht,  tijdige  i^gen  bij  belrten, 
overvloed  van  killen ,  kreeken  ta  watervallen ,  gemak  tan  Water* 
losing,  vrachtbaatheid  en  aÉngenaarmheid  der  landsdouw,  beldold 
fi\  verzekerd  Vrij  wat  anders,  zoo  er  goed  volk  als  land  was. 
Maar  nu  voed  het  en  moet  lijden  en  verdragen,  Inije,  trage, 
hoovaardige ,  tiütsohe  en  opgeblazen  menschen ,  die  niet  ligt  tot 
lelijk  bestnur  himnier  laliden  en  volkeren  en  afstand  van  het 
plegen  van  geweld  en  overlast  omtrent  hunne  geburen  té  brengen 
zoUen  zijn ,  dan  met  strenger  teugel  en  scherper  kipperso^  ?  op 
^  neus.  Willens  verwarden  zij  ons  de  namen  der  dorpen ,  inen- 
g^de  die  te  lande  waart  en  binnen  waren  met  die  van  buiten, 
opdat  mj  niet  weten  mogten  wat  geregtigheid  onder  Goiontalo 
^  Limbotto  gehoorde  of  niet.  Wel  merkende  dat  zij  zoo  veel  dorpen 
^g<e&hjke  onder  haar  niet  hebben  als  er  wel  voor  heen  opgegeven 
^^1  en  eenlijk  door  hun  magt  en  ontzag  over  mindere  vrije  dorpen 
geweldelijk  heerschen.  W\)  konden  niet  bemerken  dat  er  meer 
^  zes  of  zeven  dorpen  onder  Gotontalo  en  Limbotto  stonden 
«n  omtrent  SOfr  man ,  zonder  vrouwen  en  kindeiten  te  ïekeAeti , 
^^  de  andere    dorpen  waren  Tominische  of  Bogt  dorpen ;  wij 

*  Volgens  Yal.  I   bl.   77,   is   Tommi   gelijk   Tonmini   dat  is  poié  wm 
'  125  halve  Nederl.  ponden. 


166  JOURNAA1.    VAX    PADTBRUOOE's   REIS 

zullen  dezelve,    schoon  verward,  naar  dat  zi]  ons  die  opgaven,  * 
stellen,  om  in  het  toekomende  verbeterd  te  worden. 

Limbotto  heeft  naar  hun  zeggen  niet  meer  onder  zich  dan  de 
'     helff  van  het  eiland  Togia  ',  zoo  mede  van  Wayo   Woeye  als 
oqJl  van  Ta-onsoe ,  alles    buiten   en  ligtelijk  buiten  aanwas  van 
de  laatste  overrompeling  van  die  van  Tomini. 

Voorts  zoude  onder  Gorontalo  staan  half  Togia,  Woeye  en 
Toehoeloe  als  boven-  en  in  het  geheel  Triboeye,  Lambeloeto, 
beide  om  het  meer;  Cottingole  Oostwaarts  in  het  land,  Banto 
langs  de  rivier  en  Tamielatte  even  buiten  aan  de  Westzijde.  Ver- 
ders :  Toale ,  Bobombfe  en  Tirunde ,  vertrouwen  wij  mede  binnen 
te  leggen;  vervolgens  noemden  zij  Posso,  Toreaken,  Toeroe-e, 
Potaya,,  Teriboeboe,  NB.  Parigi,  Taboeli,  Calakka,  Tana-eygi, 
Torole,  Ambibaboe,  Tolitabongo,  Toli-bilo,  Toli-lette-lengo , 
Lingoele,  Toli-emboelo ,  Tolibagito,  Patinga,  Sada,  Pottenang, 
Taginti ,  Tipaye ,  Boenoeye ,  Tidoga ,  Ti-ave ,  Comonti ,  Tilombo 
en  Tji-mingo. 

Alle  deze  dorpen  en  dien  volgens  de  gansche  bogt,  die  naar 
het  bewoond  eiland  Togia  genaamd  wordt ,  zoude  naar  hun  zeggen 
onder  •Gorontalo  behooren;  en  Jat  zij  die  nu  overrompeld  en 
gevankelijk  weg  hadd^  gevoerd,  was,  omdat  zij  zich  aan  de 
kant  van  den  Mandharees  wilden  begeven,  die  zij  een  teeken 
(naar  zij  ze^en  door  vrees)  van  onderdanigheid  bewezen  had- 
den, dat  de  Gkirontaalders  niet  te  lijden  stond. 

Het  land  is  vol  wilde  buffels,  waaraf  er  veele  zijn  getemd, 
ook  is  er  zeker  slag  van  boschosjes  ^  met  steil  overeind  staande 
horens ,  dat  onzes  bedunkens  een  bijzonder  geslagt  van  gedierte 
is  en  in  deze  Noordelijke  gewesten  van  Celebes  overal  gevonden 
wordt.  Weinig  hartebeesten  zijn  er  omtrent  Gorontalo  en  Lim- 
botto, daarentegen  veel  wilde  varkens,  en  bijzonder  mede  van 
dat  slag  dat  men  Babi-Rousa  noemt.  Van  wild  gevogelte  ziet 
men  weinig,  eenlijk  zijn  ér  blaauwe  doch  meest  buffelreigers  ^, 
stomme  kwartels  en  bpschhoenders  in  tamelijke  menigte ;  verders 


^  De  spening  der  namen  dezer  plaatsen  hebben  wij  onveranderd  ge- 
laten. Vele  daarvan  vindt  men  op  de  lijst  der  plaatsnamen  langs  de  bogt 
van  Tomini,  door  ons  gevoegd  bij  het  werk  van  von  Rosenberg  bl.  150,  maar 
ze  zijn  hier,  zooals  Padtbrugge  zelf  erkent,  zoo  verward  opgegeven, 
dat  het  hoogst  moeijelijk  zijn  zou,  de  ligging  van  allen  aan  te  wijzen. 

'  De  Anoa  deprettieornis ^  zie  de  noot  in  het  vorig  deel  der  Bydragm  bl.  324. 

*  De  Ardea  garzeita.  Ook  von  Rosenberg  beschrijft  bl.  43  zijne  gewoonte , 
zich  op  een  buffel  neer  te  zetten. 


NAAR    NOOaD-CELEBES    EN    DE    NOORDEREn.ANDEN.         167 

wat  snippen ,  aardige  waterhoentjes  met  sierlijke  roode  kammen , 
en  anders  geen  klein  gebeente  met  al,  die  ook  mits  er  niet 
gemii  wordt  niet  zoude  kunnen  aan  de  kost  komen.  In  het 
binnenwater  en  de  rivier  zijn  veel  kaaimans  en  overvloedig  cabos 
die  meest  in  de  modder  en  tusschen  de  vermakelijke  IndiscHI 
plompen,  anders  genaamd  Egyptische  boomen  '  zich  houden; 
de  vangst  van  cabos,  benevens  den  aanteelt  van  pisang,  eend- 
Togel,  hoenders  en  ganzen  is  wel  de  meeste  zoi^  van  dezeluije 
lieden. 

Limbotto  teelt  ook  veel  schapen  voort;  Gorontalo  niet  zoo 
reelf  maar  weder  meer  bokken.  Wat  aangaat  zeker  fort  dat  zij 
weleer  hadden  begonnen ,  in  het  klimmen  van  het  gebergte  aan 
de  Noord  Oostzijde  van  het  meer,  digt  aan  Limbotto,  daar  af 
zijn  twee  gemetselde  bolwerkjes  in  grafsteden  verwisseld,  in 
welkers  eene  dezen  Gorontaalsche  jongen  Konings  vader  heeft 
willen  begraven  zijn. 

Veel  meer  naar  waarschijnlijkheid  van  dfeze  gewesten  hier  aan 
te  voegen ,  heeft  ons  de  kortheid  des  tijds  niet  willen  toelaten , 
waarom  dit  overstappende,  onze  reize  vervolgen. 

De  andere  corra-corra  die  ons  stond  te  volgen  was  mede  gereed 
geraakt  en  bij  ons  oiiilaag  gekomen ,  als  wanneer  wij  ook  gereed 
geworden  waren,  behalve  dat  ér  nog  veel  scheppers  ontbraken, 
die  te  met  aankwamen,  onderwijlen  dat  den  Gouverneur  belaste 
naar  buiten  te  scheppen,  daar  de  Gorontaalders  omdat  het  een 
weinig  kabbelde  niet  gaarne  aan  wilden ,  doch  wel  meest  omdat 
2ij  hnn  behoorlijke  mondkost  nog  niet  hadden.  Wij  geraakten 
echter  nog  buiten ,  blijvende  de  andere  corra-corra  nog  binnen 
'^n,  doch  vorderden  zeer  weinig,  leuterende  de  scheppers 
willens,  gelijk  zij  ook  buiten  met  jollen  hunnen  meesten  voor- 
raad aan  boord  kregen. 

Dingêdoff  28  September  arbeidde  men  van  den  morgen  tot 
^en  middag  en  van  den  middag  tot  den  avond,  zonder  meer 
dan  twee  mijlen  weegs  te  vorderen ,  door  de  tamelijk  doorkoe- 
lende  Zuid-Oosten  wind  en  flaauwhartigheid  onzer  zeelieden.  De 
andere  corra-corra  kwam  ons  bij,  en  strekte  de  wal  hierN.  W. 


'  Waarschijniyk  de  Nelumbium  tpêeiotum,  von  Rosenberg  bl.  64,diebl. 
^  <ie  visschen  van  het  meer  yén  Limbotto  opnoemt,  onder  wier  inlandsche 
lumen  de  Cabos  niet  weer  te  vinden  is.  Deze  smakelijke  visch,  die 
^ftlentijn  I  B.  bl.  79  en  396  ook  als  bewoner  van  dit  meer  en  dat  van 
Tondano  vermeldt,  is  volgens  Bleeker,  R^fis  Mmahasta  Ibl.  59  de  ophicepkafiu 


168  JOURNAAL  VAN  PADTBHUOOE  8  KEIS 


en  Z.  O.   van   den   mond   van  de  rivier  tot  hier,  omtrent  vijf 
mijlen. 

Woenêdoff  29  Sepiember  met  den  dag  moesten  onze  scheppers, 
hoe  traag  en  onwillig  ook  aan  den  gang,  koelende  het  Zuid- 
üoster  luchtje  al  vrij  haf  der  dan  gisteren  en  kabbelde  het  water 
ook  vrij  hardeir;  daarenboven  hadden  wij  den  hoek  die  wij  te 
boven  moesten  en  waarop  de  zee  al  vrij  woelde,  zoodat  de  corra- 
corraV  meenige  zeetjes  inkregen ,  dat  onze  onvoorzigtige  scheppers 
vrij  verlegen  maakte ,  hebbende  om  geen  hoosvat  gedacht.  Daarbij 
hadden  de  vaartuigen  geen  vier  duim  spelens  boven  het  water; 
daar  waren  wel  planken  tot  zetboorden ,  maar  niet  een  rottingje 
of  werktuigje  om  die  te  hegten,  zoo  dat  zij  van  den  nood  een 
deugd  makende,  met  een  wakkere  arbeid  en  braaf  uit  te  scheppen, 
het  gebrek  hunner  zorgeloosheid  vergoedde,  zoodat  ^s middags 
niet  alleen  den  hoek  te  boven  maar  nog  wel  twee  mijlen  me» 
gevorderd  waren,  waarover  zij  God  openbaarlijk  dankien, 
zijnde  zeer  vreesacbtige  menschen  en  geen  zeelieden.  Wij 
waren  aan  land  om  een  goede  pleisterplaats  te  zoeken;  na 
het  kooken  en  smooken  en  het  middagmalen,  schepten  wij 
alweder  voort,  met  stiller  weer  en  slegter  water,  zoodat  des 
avonds  gissing  maakten  van  dezen  dag  ruim  acht  mijlen  voort- 
geraakt  te  zijn  ^  dat  zoo  al  vrij  sloereu  koude.  Het  was  al  vrij 
donker  toen  wij  achter  een  rif  land  kóozen  en  des  nachts  vet- 
bleven.  Den  Gouverneur  belastte  hun  >  mits  het  water  op  het 
hoogst  en  spring  was ,  zij  zouden  voor  het  vallen  van  het  water 
weder  afkorten  en  buiten  het  rif  ter  dregge  komen,  doch  volgden 
zijliedem  hun  zin. 

Donderdag  30  Sepéember  bevonden  wij  ons  met  den  di^ 
binnen  het  rif  bezet,  zoodat  de  vaartuigen  met  gjroote  moeiten 
daarover  moesten  arbeiden,  dat  al  een  wijl  verlette,  doch  het 
slegte  water  en  het  mooije  weer  verzoette  alles,  's  Middags  weder 
gepleistert  en  te  's  avonds  een  goede  rusttdaats  gezocht,  weder 
acht  uren  gevorderd,  en  de  strekking  van  de  wal  van  gisteijBU 
en  van  daag  is  regt  Oost  en  West. 

Vrijdag  1  Ociober,  Des  voormiddags  nog  omtrent  twee  mijlen 
wanneer  kaap  Evenaar  passeerden,  vindende  de  strekking  van 
de  wal  zoodanig  als  in  de  kaart  uitgebeeld  staat,  namelijk  Z.W. 
ü»  W.  en  N.O.  ten  O.,  pleisterden  *s  middags  aan  het  eilandje  * 

■  tui  Üidf^MÉiJi^— 

'  De  scheppers. 

*  Op  Meivills  kaArt  der  Minahassa  heet  dit  eiland  Banb^jaaon.  Zie  de 
uitvoerige  noot  in  het  vorig  deel  der  Bifdra^eH  bl.  307. 


NAAR   NOOItO-CELSBtS   K>    Dm   NOOUDBIUIILANOEy.         169 

op  de  Zoidhoek  van  Gastricoms  baai.  's  Aohtermiddags  de  Noord'» 
koek  voorbijgezet  met  een  goede  voortgang  tot  's  avonds  toe, 
wanneer  omtrent  de  Yogelnestjes  eilanden  de  wal  koozen  en  ver- 
nachten. 

Zalurdag  2  October  tusscheu  voorsz.  eilanden  en  vasten  i^I 
door  tot  's  middags  ter  plaatse  >  kwamen  daar  de  Castilianen  weleer 
een  hoatenveldpoet  hadden ,  alwaar  het  middagmaal  klaar  maakten 
en  nuttigden.  Des  achtermiddags  omtrent  Boerange  vonden  wij  een 
Amboineesch  vaartuig  en  vrijman  Marten  Eriiards  genaamd ,  wist 
van  den  Koning  Amsterdam  niet,  was  van  Amboina  over  Ter- 
aaten  gri[omen  om  naar  Gotontalo  te  gaan.  Pieter  de  Raedt 
met  zijn  sloep  en  de  sloep  de  Welkomst,  stonden  kort  op  ;^ijn 
irertiek  naar  Tomaten  hem  te  volgen ,  wist  verder  geen  nienws.  De 
scheppers  was  heden  hoopwerk  gegeven,  namelijk  in  de  Straat 
lembe  eerst  te  zull^i  slapen  en  nitrusten ,  daar  weinig  v«rmai^ 
in  schepten  en  genoegzaam  toonden  geen  behagen  daarin  te 
hebben ;  waarmede  en  hunne  koppigheid  zoo  veel  uitwomieD ,  dat 
se  den  gansehen  nacht  tegen  wil  en  dmk  moesten  scheppen  zoo 
^ed  zij  konden  om  eenKjk  den  wal  te  mogen  houden,  zouden 
uiders  door   de   feilen    stroom   te  zeewaart  in  we^evoerd  zijn 


Zondag  S  OeMer,  Omtrent  acht  uren  des  morgens  kwamen 
vij  binnen  de  Straat  Lembé,  loopende  met  hetzelfde  getij  daar 
door,  alwaar  wij  pleisterden.  Zoo  als  wij  weder  na  den  middag 
^rferekken  zouden,  kwam  onze  makker,  verleden  naeht  achter 
grieve»,  ons  weder  bij  en  zette  met  ons  weder  te  gelijk  voort. 
Onze  snedige  scheppers  waren  hier  alwederom  hun  eigene  mees* 
tefS)  want  schoon  wij  stroom  en  wind  mede  hadden,  zoo  nogthans 
lieten  zij  niet  na  al  kngs  deal  wal  en  in  de  neer  te  scheppen, 
dat  o&s  op  den  hoek  van  Banka  zeer  verlegen  maakte,  liggende 
op  een  l^er  van  steile  klippen  en  in  een  geweldigen  maalstroom 
en  ^j  zwaarder  gevoel  van  de  zee  op  de  rudsen.  Hier  schepten 
^  dat  het  kraakte  bijnii  een  uur  lang  zonder  een  stap  te  winnen, 
^n  hadden  genoeg  te  doen  met  hun  heozen,  tot  eindelijk  wat 
^oder  v«n  de  klippen  de  regte  stroom  ons  vat  kreeg  en  inéén 
«nmeaen  boven  .de  hoek  voerde,  om  welkers  hoek  wij  het  in 
een  sl^te  zee  aan  land  bragten,  alwaar  wat  aten  en  het  volk 
oek  Keten  rusten. 

's  Avonds  omtrent  acht  uren  hebbende  een  heldere  maan ,  Heten 

*  Waarschijnlijk  nabij  het  tegenwoordige  Belang ;  Boerange  is  misschien 
^eo  der  eilandjes  b\j  Benteina. 


170  JOUENAAL  VAN  PAOTB&UOOE's  REIS 

wij  weder  voortscheppen ,  dat  al  laiigs  den  wal  ging.  's  Nachts 
sliepen  wij  allen ,  want  onze  scheppers  gemerkt  hebbende  dat  wij 
sliepen ,  lieten  het  drijven  en  sliepen  mede ;  tot  ons  geluk  waren 
wij  onder  den  wal  en  in  de  neer ,  anders  waren  wij  heel  buiten 
de  Straat  weder  gezet  geweest. 

Maandag  4  Octoher,  Des  namiddag  op  de  Manado,  daar  den 
Koning  Amsterdam  en  den  Koning  van  Amoera  met  hunne 
Grooten,  den  Gouverneur  op  strand  verwachtte ,  en  verwelkomden 
onder  het  losbranden  van  het  geschut. 

Den  Koning  Amsterdam  was  hier  den  Sste  voorleden  maand 
aangekomen  met  de  sloep  de  Roode  Haan  en  een  weinig  te 
vor^n  zijn  grootste  corra-corra,  hebbende  nog  in  Xula  gelaten 
de  sloep  de  Eendragt  en  eenige  corra-corra's  met  den  ouden 
Sadaha  en  Majoeda,  om  van  daar  het  volk  zoo  haast  mogelijk 
te  pressen.  Daar  was  nog  niet  een  van  de  andere  corra-corra's 
verschenen,  noch  niemand  van  het  volk  op  de  jonken  verdeeld, 
eenlijk  waren  er  omtrent  twaalf  Tematanen  die  op  Tagnlanda 
waren  geland,  en  vier  ditos  met  den  zoon  van  den  ouden  Koning 
van  Candhaar,  Antony  van  Voorst  ^  van  daar  overgekomen. 
Anthony  een  brief  medebrengende  van  zijn  vader  aan  den  ser- 
geant kommandant,  die  den  assistent  Harcxe  heeft  vertaald  en 
in  zijn  aanteekening  van  'sKonings  reis  ingevoegd,  waarbij 
het  gelaten  werd.  De  Eerw.  D".  Caheyng  was  met  klein  vaar- 
tuig, in  gezelschap  van  den  vader  Torcotti  van  omtrent  Boelang 
van  boord  herwaarts  aangekomen;  doch  was  voornoemde  Pater 
des  nachts  van  hem  gescheiden  en  naar  zijn  meening  regt  naar 
Siauw  gestoken.  De  Boelang-Itanders  hadden  hem  nergens  in 
willen  behulpzaam  zijn;  zoodat  den  Schipper  van  der  "Wal  zijn 
goed  zelfe  had  moeten  laten  aan  boord  brengen,  alzoo  Ds.  Ca- 
heyng den  Gouverneur  er  twee  ^  ter  hand  stelde,  zeggende, 
hem  alle  zijn  getrouwe  Siauwsche  knechten  zelfs  verlaten  hadden, 
behoudende  niet  meer  bij  zich  dan  drie  zangers  '  van  de  Ma- 
nilha  medegebragt,  met  dewelke  en  den  Psalter  zingen  koude: 
mijne  vrienden  en  mijne  naasten  hebben  mij  verlaten. 

Deze  brief  zullen  wij  vertolken  en  hier  inlasschen.  *  In  de 
andere   verzocht   hij    om  vier  stuks  hunner  slaven,  waaraf  eeue 


*  Hy    ontleende  waarsch\jnigk  dien  naam  aan  den  landvoogd,  die  van 
1662—1667  de  Molukken  bestierde. 
'  Hier  is  het  woord  brieven  uitgelaten. 
'  Koorzangers. 
«  Zie  Bijlage  YI, 


VAAK   NOOKD-CKT.EBKS    £N   D£   NOORDEEEILAXDKN.         171 

(bij)  onzen  Goegoegoe  van  de  Manado  was;  een  ander  was  ten 
tijde  van  Loitenant  Sipman  verruild  en  had  er  een  ander  tegen 
ontvangen ,  doch  de  andere  twee  waren  geregtig  de  hunne ,  waar 
af  den  eene  in  's  Comp.  bewaring  nog  was ,  om  tégen  deszelfs 
slaaf  Domingo,  dos  lange  onder  Manuel  Espagnol  '  onrecht- 
vaardig behouden  en  bezeten ,  weder  overgegeven  te  worden ,  den 
ander  schuild  ergens  alhier  in  het  dorp,  dewelken  den  Gouverneur 
zal  trachten  te  bekomen  om  de  Castelianen  te  toonen ,  hoe  zij 
behoorden  te  doen.  Den  gezegde  Pater  Torcotti  was  zoo  haast 
uit  Boelang-Itan  niet  geweest,  of  den  Temataanschen  Pries- 
ter  2    had   het  kruis  getragt  onder  den    voet  te  hakken, 

waar  aan  geen  der  Boelang-Itanders  een  hand  durfde  slaan, 
alzoo  den  Pater  huB  had  verzekerd,  ja,  met  eede  gezworen, 
dat  wie  aan  het'  kruis  maar  raakte  om  er  eeuig  leed  aan  te  doen , 
zekerlijk  den  dood  sterven  zoude,  dat  evenwel  niet  missen  zal, 
en  gebrak  er  maar  een  goede  uitlegging,  die  echter  de  Boelang- 
Itanders  niet  verder  van  nooden  hadden.  Want  ziende ,  dat  den 
Temataan,  die  zoo  stoutelijk  en  onbeschroomt  er  in  kapte,  geen 
ongeval  trof,  maar  even  frisch  bleef,  peurden  er  de  Boelang- 
Itanders  mede  aan  en  hielpen  het  kruis  voorts  onder  den  voet. 
Alle  de  paternosters  gaven  zij  mede  van  zelve  over,  waaraf  het 
penningje  en  kruisje  eenlijk  werd  afgenomen,  en  de  koralen 
ontsnoerd,  om  de  vrouwtjes  nog  te  kunnen  tot  armsieraad  die- 
nen, zoodat  deze  in  een  oogenblik  van  goed  papist  tamelijk 
gens  werden,  alzoo  zij  zeiden  en  bekenden  dat  hetgeen  overal 
en  t^nwoordigeii  God  was ,  dewelke  de  Paters  dusdanig  onder 
hun  geweld  hadden  en  vervoerden  waar  zij  wilden;  alzoo  zij 
^ten  dat  hij  hem  in  zijn  kist  gesloten  en  medegenomen  had; 
verstaande  hierbij  het  afbeeldsel  van  een  gekruiste. 

De  Gouverneur  vertoonde  aan  de  Koningen  van  Tematen  en 
Amoera,.  hoe  naar  krijgsgebruik  den  Siauwer  wel  diende  den 
oorlog  aangezegt,  en  terwijl  men  hier  toch  nog  wachten  moest 
lisar  de  Tematanen  en  verdere  hulpbenden ,  dat  zulks  hoe  eer 
hoe  liever  diende  te  geschieden,  hetgeen  ook  vastgesteld  werd 
door  den  Koning  van  Tematen  in  aÜer  beleedigde  naam  te  laten 
göchieden.  Wordende  ten  dien  einde  de  tegenwoordige  alhier  zijnde 
Sianwers  en  Spaanschgezinden  ontboden  door  den  Koning  Am- 
^fdam,  en  hun  voorgehouden  alle  de  kwade  gangen,  moorde- 

'  Jesniel   uit   Arragon,   die   op   Siaaw   het  Christendom   verkondigde. 
Valent.  I  59,.70,  398. 
'  Niet  ingevuld. 


173  JOÜKNAAt  VAK  PADTBRUGGlV  RBtS 

rijen  en  rooverijen  des  Sianwschen  Koning,  waardoor  Z.  H. en 
de  bondgenooten  genoodzaakt  waren  geworden,  hun  regt,  het* 
wdk  in  der  minne  en  naar  billijkheid  niet  hadden  mogen  noch 
kunnen  erlangen,  door  de  wapenen  te  zoeken,  ae^;ende  den 
Koning  van  Siauw  den  oorlog  aan;  dat  ae  gedachtig  zouden 
eijn,  bijaldien  zijn  te  zendene  heraut,  of  niet  te  regt  kwam, 
of  niet  gehoord  werd.  GbVende  verlof  aan  zooveel  Siauwers,  als 
er  duavenre  onder  des  Gouverneurs  besdierming  waren  geweest, 
te  mogen  vertrekken,  eenlijk  alleen  verblijvende  Don  Juan  ds 
Leon  > ,  in  ostagie ,  tegen  zijne  derwaarts  te  zendene  Tematanen ; 
waarmede  de  Spaanschgezinde  vertrokken ,  om  zich  tegen  morgen 
en  de  te  huis  reis  vaardig  en  klaar  te  maken.  De  Koningenen 
Rijksgrooten  namen  mede  hun  afscheid,  om  den  Qouvemeur  wat 
te  laten  rusten  en  middagmalen.  Des  achtetmiddags  kwam  den 
Koning  Amsterdam  met  dewelken  den  Gouverneur  het  werk  ging 
bezigtigen,  vindende  de  tien  affuiten,  voor  des  Gouvemeuis 
vertrek  belast  te  maken,  alle  vaardig,  behalven  twee  kleine  dito's 
tot  de  veldstukjes,  daar  het  beslag  eenlijk  aan  ontbrak,  daar 
waren  al  een  goed  gedeelte  balken  bij  de  werken,  eenige  tot 
affuiten  doorgezaagd.  Onze  kistenmakers  waren  ook  redelijk  met 
de  predikstoel  gevorderd,  doch  de  metselaars  nog  niet  aan  het 
werk,  bij  gebrek  van  kalk.  Zij  werden  echter  aan  de  reduit 
gezet,  om  de  borstwering  rondom  vast  af  te  kappen,  en  den 
kommandant  gelast  een  kalkoven  te  laten  vervaardigen. 

Na  de  ronde  gedaan  te  hebben,  verzocht  den  Gouverneur 
den  Koning  Amsterdam  of  Zijn  Hoogheid  geliefde  om  gezamenlijk 
den  Koning  van  Amoera  een  bezoek  te  geven,  hetwelk  gaarne 
toestond ;  doch  was  dien  vorst  alstoen  niet  in  zijn  woning ,  zijnde 
zich  aan  de  rivier  wezen  waaschen;  zoodat  na  het  dorp  wat  door- 
gewandeld te  hebben  y  den  Gouverneur  den  Koning  Amsterdam 
weder  te  huis  geleidde  en  zijn  aüsoheid  nam. 

Bingidag  5  Oeiober.  's  Moi^ns  bekwam  den  Gouverneur  tijding 
als  dat  de  twintig  prauwen  der  Orang  Badjoes,  die  den  Am- 
boineschen  vhjburger  Erhardt  Martensz.  ^  ontmoet  waren  en  van 
Tomini  kwamen,  alhier  verscheenen  waren. 

DwL  Gouverneur  ging  naar  strand,  om  te  bezien  hoedanig 
de  Tematanen  in  de  krijgsloodsen  gehuisvest  waren,  en  vond 
aldaar  den  Koning  Amsterdam  bij  zijnen  broeder  Jena,  en  bij  Z.  H. 

1  Oeie   was   bl^kens   Bijlage   VIII   door   Serranos   met   een  brief  aan 
Padtbrugge  gezonden.  Hij  was,  zoo  als  later  blijkt,  schoolmeester  op  Siauw. 
'  Hiervoor  Harten  Erhardsz. 


!7/LAR  KOORD-0HL1BE6   IN   DB   KOORDBRKILAMDBN.         173 

de  Roofden  der  Orang  6adjoe8 ,  dewelke  den  Gouvernenr  wel- 
kom heette  en  minlijk  aansprak.  Bevindende  in  het  onderzoek 
meest  alles  wel  van  de  Eerw.  Ds.  Montanns  >  aangeteekend  te 
wesen,  doch  eer  oveigeloovig  dan  dat  zonder  godsdienst,  ook 
eeiüge  omitanAgheden  van  politie  en  justitie  te  zijner  tijd  mede 
m  te  halen.  Zij  belopfden  den  Gouverneur  te  zullen  komen 
besoeken.  Nadat  deze  zeelieden  ve^^kken  waren ,  liet  den  Gou- 
verneur door  d^i  Assistent  Haroxe  Z.  H.  voorlezen  de  onderstaande 
briefes,  in  het  Maleisch  agn  de  IConingen  van  Taroeua  en 
Kindahaar,  alsmede  den  Koning  van  Taboekan  geschreven;  de 
«elke  Z.  H.  zeer  wel  aanstonden  en  wel  lijden  mogt  dat  dus- 
duig  afgingen  '. 

Den  Gouverneur  schreefer  ook  dit  Nederlandschbrie^e  nevens, 
londer  eepige  veitolkiug ,  om  den  Kapitein  Andreas  Seranos  zijn 
Spaausche  grootheid  betaald  te  zetten,  en  te  beantwoorden  het 
Spaanseh  briefje  aan  den  Gouverneur  naar  Maleyo  geschreven, 
mede  zonder  eenige  vertolking,  even  als  of  wij  meer  gehouden 
«aren  de  Spaansche  als  de  Nederlandsche  taal  te  kennen   *. 

Deo  Gouverneur  onderhield  den  Koning  van  Tarnaten  nog 
een  wijl  met  zoodanig  verhaal ,  die  de  tegenwoordige  Tematanen 
tot  onderrigting  konden  verstrekken ;  hoe  hij  namelijk  op  zijne 

reis  van    hier  over  Kaudipan  en *  naar  Limbotto  én 

Gorontalo,  niet  alleen  een  afkeer  en  schrik,  maar  ook  een  walg 
eo  vervloeking  der  Tematanen  tot  zijn  leedwezen  had  bespeurd « 
hetwelk  niet  alleen  op  de  gezeide  plaatsen,  maar  allezins  en 
UeF  alom  te  merken  was,  meest  over  de  geweldige  en  onlijdelijke 
lOftQier  van  a^rsing  van  goud  en  slaven  vap  voorheenen; 
inoedwil  aan  vrouwen  en  dochters,  dartelheid  en  grootsdiheid 
asn  giQoten  en  kleinen  zonder  onderscheid,  en  brooddronken- 
Khap,  verwoesting  en  vernieling  aan  gezaai,  vruchten,  boomen 
^  vee  gepleegd.  Deze  schuld  ware  ded  Konings  niet ,  maar  van 
^jn  ongebondene  schraap-  en  geldgierige  afgezondene,  echter  had 
^  de  Koning  de  schande  *en  schade  van,  daar  zijn  dienaar9 
oonaak  van  waren.  Vrienden  en  onderdanen  wepden  niet  anders 
dan  vijanden  gehandeld ;  deze  amet  moesten  zij  weder  afWasschen 

'  De  berigten  van  Montanus  over  de  Orang  Bac^oes  vindt  men  bij 
^ilentijn  I.  bl.  396,  welke  bl.  66  reeds  de  meer  uitvoerige  inlichtingen 
^ui  Padtbrugge  over  dit  volk  had  medegedeeld. 

*  Zie  Bijlage  VU. 

"  Zie  Bijlage  VIII. 

^  Dit  woord  niet  ingevuld,  maar  moet  blijkens  het  voorgaande  Boba- 
<Üogzyn. 


174  JOURNAAL  VAN  PADTBRUGOk's  EEIS 

en  trachten  te  overwinnen  met  een  andere  manier  van  leven, 
zoo  zij  des  Konings  regtvaardigen  haat  niet  wilden  op  deuhab 
halen.  Op  Sianw  waren  hunne  vijanden,  maar  op  Sangi  moest 
hij  weten  dat  er  vrienden  en  vijanden  waren,  daar  hij  onder- 
scheid had  in  te  maken  of  men  zou  er  met  schetpe  sporen  tegen 
gaan.  Dit  werd  hun  eenlijk  tot  onderrigting  gezegd,  opdat  zij 
zouden  trachten  in  stede  v^n  zoo  kwaden,  een  goeden  naam 
bij  vrienden,  bondgenoten  en  ^s Konings  onderdanen  te  erlangen. 
Allen  lieten  zij  het  hoofd  hierop  hangen ,  en  niemand  durfde 
opzien;  behagende  dit  eenlijk  den  Koniug  Amsterdam  uitter- 
maten,  die  den  Qouvemeur  somwijlen  toeknikte  om  al  voort 
te  varen.  Doch  dit  alles  was  genoeg  voor  dees  tijd ;  den  Koning 
en  Qouvemeur  namen  weder  voor  den  Koning  van  Amoera  te  bezoe- 
ken ,  latende  zulks  tegen  namiddag  aan  voorsz.  HH.  weten ;  nemende 
den    Gouverneur    van   Z.  H.  Amsterdam  verders  zijn  afscheid. 

De  Hoofden  der  Orang  Badjoes  kwamen  den  Gouverneur  nog 
voor  den  middag  bezoeken ,  brengende  een  geschenk  van  visschen 
en  wel  voornamelijk  van  zeekoeijen,  zoo  men  die  alhier  noemd, 
zoodanig  op  de  kust  van  Sofalo  en  Mosambique  zouden  vallen.  ' 

Nadat  zij  met  arak  wel  onthaald  waren ,  vertrokken  ze ,  wor- 
dende hun  aangezegd  om  op  den  avond  weder  te  komen ,  alzoo  den 
Gouvemeui:  voornemens  was  hun  eenige  smaUe  schenkagie  te  doen. 

Des  namiddags  gingen  den  Koning  Amsterdam  en  den  Gouver- 
neur den  Koning  Loloda  bezoeken  na  welk  bezoek  (daar  niets 
van  belang  in  voorviel,  dan  wederzijdsche  heuschheid)  wandelden 
den  Koning  en  Gouyemeur  naar  des  kommandants  tuin,  zeer 
vermakelijk  op  de  rivier  en  aan  een  veer  gelegen;  te  eer  van 
den  Koning  van  Amoera  hun  a&cheid  genomen  hebbende,  om- 
dat denzelven  met  zeer  kwade  oogen  gekweld,  een  lang  onder- 
houd niet  wel  kon  velen.  Des  avonds  vernamen  de  Hoofden  der 
Orang  Badjoes  niet  meer,  wezende,  naar  ons  berigt  werd ,  naar 
de  West  te  visschen  vertrokken.     ' 

Anthony  van  Voorst  werd  weder  afgevaardigd  met  een  ge- 
schenk van  een  stuk  Guineesch  en  een  pinasse  gingan  ^ ,  voor 
den  Koning  zijn  vader;  de  Tagulanders  vertrokken  mede  met 
de  Siauwers ,  Papangers  '  ,  en  den  sergeant  Hendrick  Muschke  met 


*  Of  de  in   bijna  al  de  zeëen  van  den  Archipel  voorkomende  Doejong 
ook  op  Afrika*s  Oostkust  verschijnt ,  waag  ik  niet  te  beslissen. 

*  Ook  door  Val.  I.  A.  bl.  26  onder  de  Coromandelschê  kleeciijes  genoemd. 
'  Inboorlingen   der  Philippinen,  dus   geheeten  naar  het  district  Pam- 

panga  op  Lu^n. 


NAJLB    NOORD-CEL£B£S    EK    DK    NOOUDERGILANDBN.         175 

een  «oldaat  tot  zijn  gezelschap,  om  den  brief  te  brengen  aan 
denSpaanschen  Kapitein ;  kunnende  beide  noch  Portugeesch  V  noch 
Maleisch.  Den  sergeant  was  gelast  de  gelegenheid  der  plaats, 
zoo  der  Spanjaarden ,  Siauwers ,  als  van  het  dorp  van  Jeronimo 
d'Arras,  Oelo  *  wel  af  te  zien  en  in  prent  te  ontwerpen  om 
er  de  Ternataansche  zaken  naar  te  rigten. 

Den  schrijver  Tominea  ging  nu  ook  mede  om  den  Siauwschen 
Koning  den  ooriog  aan  te  kondigen,  hebbende  tot  zijn  gezel- 
schap nog  een  k  twee  Ternatanen  mede. 

liaat  op  den  avond  verscheenen  van  het  dorp  Lauoede,  * 
drie  honderd  boeren  om  hon  aandeel  van  balken  aan  te  slepen. 

Woensdag  6  October.  De  fluit  de  Swaan  werd  in  het  Westen 
af  en  aan  den  hoek  gezien,  drijvende  aldaar  in  stilte,  welker 
Schipper  des  namiddags  met  het  bootje  aan  land  kwam,  mede- 
brengende zoodanige  brieven  en  papieren  als  er  uit  Maleije  met 
den  sloep  van  den  burger  koopman  Pieter  Tidesz.  waren  her- 
waarts en  den  Gouverneur  nagezonden.  *  Den  Schipper  verhaal 
doende  van  zijn  verrigtingen  in  het  onderzoeken  van  dezeCele- 
besche  kust  was  tot  Bwool  toe  geweest ,  alwaar  de  chaloup , 
Terucco  nog  eerst  had  beloopen,  hebbende  voorsz.  chaloup,  14 
dagen  in  stilte  gedreven  zonder  iets  te  vorderen,  zoo  dat  daar 
zeer  over  bedugt  was  en  zorgde  (zorg  had)  dat.zijn  reis  naar  Paloe 
bezwaarlijk  zoude  bekomen.  Doch  alzoo  hem  gelast  was  niet 
langer  dan  drie  weken  of  een  maand  ten  uitersten  daartoe  te 
besteden,  of  anders  de  brieven  van  Bwool  of  Totoly  maar  voort 
te  laten  gaan,  twijfelde  niet  of  zoude  haast  wederkeeren. 

Donderdag  7  October.  Kwam  het  fluitje  de  Vliegende  Swaan 
tegen  den  middag  alhier  ter  reede,  strijkende  de  chaloup  de 
«oode  Haan  zijn  vlag  met  een  schoot  ter  eere  van  de  Comp®. 
^  hijschte  die  met  drie  schopten  weder  op ,  latende  de  wimpel 
^r  boven  afwaaijen,  en  kwam  de  fluit  met  de  vlag  op  de 
i«ede  doende  vijf  eereschoten,  zoodanig  als  tusschen  den  Koning 
en  Gouverneur  was  overeengekomen  ^, 


'  In  de  17<l0  eeuw  werd  echter  het  Portugeesch  nog  veel  in  onze  bezit- 
^gen  gesproken,  terwijl  de  Spaansche  kapitein  die  taal  waarschijnlijk 
^el  verstond. 

'  Bij  dit  dorp  lag  de  Spaansche  sterkte  op  Siauw. 

'  Mij  in  de  Minahassa  niet  bekend. 

*  fiy  deze  gelegenheid  werden  9  Siauwers  uit  Ternate  overgezonden; 
ook  hadden  vijf  correcorren,  die  koning  Amsterdam  zouden  volgen,  door 
5tf»rni  groot  oponthoud  en  schade  gehad. 

*  Volgt  de  benoeming  van  vijf  inlandsche  schoolmeesters. 

X  (XIV).  V^ 


176  JOURNAAL  VAN  PADTBEUOGK^S  REIS 

Tegeu  den  avond  bezocht  den  Gouverneur  Z.  H.  Amsterdam 
zouder  dat  er  dezen  dag  iets  verders  van  belang  voorviel ,  daa 
dat  den  Koning  van  Amoera  was  beschonken  met  het  volgende : 

£en  ps.  Guineesch  linnen, 

Een  ps.  Bethilles,  bminblaauw, 

Een  ps.  deken  gekatoeneerd , 

Een  ps.  Bethilles  rood  en 

Vier  ps.  roode  sergie. 

Vrijdag  8  October.  Bekwam  den  Koning  van  Amoera  tijding, 
dat  deszelfe  zuster ,  na  aan  een  kwijnende  ziekte  lang  bedlegerig 
geweest  te  zijn,  eindelijk  dezen  wereld  was  komen  te  overlijden, 
hetwelk  (hij)  den  Gouverneur  weten  liet  en  met  eeu  verlof  ver- 
zoeken om  een  keer  derwaarts  te  mogen  doen  om  het  doode  lijk 
te  beweenen.  Den  Gouverneur  liet  in  antwoord  den  rouw  heu- 
schelijk  beklagen,  maar  het  konde  niet  wel  wezen  om  eeue 
keer  naar  derwaarts  te  doen,  alzoo  wij  tegenwoordig  op  sprong 
stonden,  om  zoo  haast  de  Kaudipanders  en  Tematanen  geko- 
men waren,'  te  vertrekken,  hetwelk  zonder  Z.  H.  als  een  merkelijk 
beleedigde  partij  niet  wel  geschieden  kan.  Op  dit  antwoord  liet 
den  Koning  nader  verzoek  -  doen ,  om  verders  alhier  op  hunne 
wijze  onder  trom  en  bekkenslag  •  de  overledene  te  beschreijen , 
hetwelk  toegestaan  werd  en  onder  een  gerommel  en  droevig  ge- 
huil geschiedde.  Tot  een  rouwgift  waren  wij  weder  genoodzaakt 
in  's  Konings  van  Tematen  en  •  onzen  naam  het  volgende  te 
/enden;  zullende  den  Koning  op  zijn  rekening  voor  de  helft 
belast  worden. 

Bouwgift  voor  den  Koning  van  Araoera's  zuster: 

Een  bruin  blaauwe  Bethilles. 

Tegen  den  middag  kwam  hier  ter  reede  de  chaloup  Terlucco , 
hebbende  niet  verder  dan  Bwool  kunnen  geraken,  alwaar  zijne 
brieven  aan  land  had  gegeven,  die  dezelve  aanstonds  met  zes 
mau  in  een  prauwtje  hadden  voortgezonden ,  gelijk  zulks  in  een 
kladdetje  tot  bewijs  mede  gegeven,  aanhalen.  Die  van  Bwool, 
zeide  de  kwartiermeester ,  mede  met  eenige  vaartuigen  herwaarts 
aan  te  komen,  wezende  den  Koning  van  Totoly  mede  op  weg 
geweest,  doch  door  het  overlijden  van  zijn  zoon  weder  terug 
gekeerd. 

Die  den  Koning  van  Amoera  de  tijding  van  zijn  zusters  over- 
lijden liadden  gebragt ,  wisten  ook  te  zeggen ,  hoe  zeker  Siauwsch 
vaartuig  ouder  het  land  van  Magoude  had  geweest ,  alwaar  eenige 
inwQouders    meenden    aan    te    randen ,   maar  ziende  dat  zij  zich 


NAAR   NOOÈD-CELÈBÈS   I^    DE    NOOitDEIlEn.ANDKN.        177 

tot  tegenweer  bereidden,  waten  ze  na  verscheiden  bedreigingen 
en  lasterlijke  scheldwoorden  weder  vertrokken.  Den  Gouverneur 
ïOTgende  dat  met  de  overkomst  van  den  Pater  Torcotti  op  Siauw 
—  onder  het  gewoel  en  te  meer  zij  welligt  hunne  vaartuigen  niet 
irel  anders  of  voordeeliger  zouden  kunnen  gebruiken ,  iets  weder 
op  Boelang-Itan  mogten  ondernemen,  alwaar  het  maar  om  het 
ter  vlugts  af  te  loopen  en  te  verrasschen  —  liet  een  korporaal  en 
zes  man  kommanderen,  die  nog  dezen  avond  met  de  chaloup 
Terlucco  weder  derwaarts  zouden  vertrekken ,  oni  aldaar  op  strand 
van  Kaudipan,  te  midden  tusschen  Dauw  en  Boelaug-Itan  of  de 
Zonte  en  Zoete  rivier,  de  wacht  daartegen^  houden. 

De  Koning  van  Amoera  bezorgd  mits  het  afeterven  van  zijn 
wister,  wegens  de  erfenis,  deed  verzoek  om  een  gilalo  met  zijn 
Kapitein-Laut  naar  derwaarts  te  zenden ,  om  op  alles  de  vereischte 
orders  te  stellen,  dat  toegestaan  werd,  mits  van  hier  weinigen 
terog  komende  meerder  volks  zoude  brengen ,  met  welke  belofte 
zij  vertrokken.  Zoo  mede  de  ehaloup  Terlucco,  met  de  geschikte 
zeven  man  voor  Kaudipan  en  dit  briefje  '  in  het  Maleisch  voor 
tóde  dorpen. 

latwrdag  9  Ociober  is  er  niet^  •  van  belang  voorgevallen,  alzoo 
^  Koning  Amsterdam  en  zijne  Orooten  in  het  gezelschap  van 
den  Gouverneur  en  deszelfe  verdere  vrienden  zich  aan  Oud-Manado 
püg  vermaken,  scheppende  derwaarts  met  twee  corra-corra's 
en  onze  landschuit.  Den  vrijburger  Pieter  de  Hoedt ,  was  mede 
^e  vooraf  aan  land  was  gekomen ,  terwijl  zijn  chaloup  nog  in 
*Öte  dreef.  Hij  had  brieven  van  Maleije  voor  den  Gouverneur, 
^h  had  ze  aan  boord  gelaten ,  van  waar  Schipper  Jan  van  der 
Val  die  afhaalden,  dewelke  alhier  niet  in  voegen,  omdat  den 
^jd  in  het  uitschrijven  dezer  ons  te  zeer  ontschiet  en  copielijk 
vin  Maleije  er  nevens  zullen  gevoegd  worden. 

iondag  1 0  Ociober  kwam  de  chaloup  van  S*".  Pieter  de  Hoedt 
diner  bij  de  andere  ter  reede,  zoomede  verscheen  den  ouden 
Sadaha  Calamatta  van  Baugay  met  de  chaloup  de  Eendracht; 
'efende  te  verhalen  dat  Majoeda  *  met  zijn  onderhebbende  IH 
^nb  eorra-oorra's  van  Xula  in  de  Goronlaalsche  zee  had  gelaten ; 
^jders  dat  hij  yan  Bangay  een  anker  medebragt,  hetwelk  geloofd 


'  Dit  is  niet  geinsereerd. 

'  Het  Ternatnaiisch  hoofd  wiens  geweldenarijen  de  Gorontaalders  zoo 
•fiteerig  van  Temate  ha<i  gemaakt.  Montanus  bij  Valentijn  I.  bl.  395  en 
hiervoor  bl.  162. 


178  JOURNAAL  VAN  PADTBaUGOE's  REIS 

werd  van  het  schip  van  den  burger  Hartman  te  zijn,  hebbende 
nog  een  zwaarder  anker  ginds  gelaten. 

Onze  godsdienst  werd  des  morgens  in  de  Nederlandsche  en 
des  namiddags  naar  gewoonte  in  de  Maleische  taal  stichtelijk 
waargenomen,  na  het  welke  met  twaalf  gelederen  Nederlanders 
en  twee  kompagaien  Tematanen  de  parade  gedaan  werd,  waar- 
mede den  dag  eindigde. 

Maandag  10  Octoher  ging  zich  den  Koning  wat  aan  het  * 
fluitscheepje  de  Vliegende  Swaan  vermaken ,  terwijl  er  vast  geen 
werk  met  al  door  de  Tematanen  werd  gedaan ,  latende  alles  op 
de  onze  aankomen,  schijnende  allezins  niet  anders  te  zoeken, 
dan  dat  het  voornemen  te  niet  mogt  loopen,  benijdende  den 
Koning  naar  het  schijnt  die  eer;  die  onderwijlen  ook  wat  te 
veel  vermaaks  in  plaats  van  werk  zocht;  aan  boord  geschiedde 
er  ook  al  eenige  schooten  meer ,  dan  er  vastgesteld  en  beloofd  was. 

Den  Sadaha  Calamatta  op  het  lang  uitblijven  van  Majoeda 
ondeirvraagd  ^  zorgde  ^  dat  voorsz.  Majoeda  weder  eenige  ver- 
warring brouwen  zoude,  alzoo  hij  hem  Calamatta  getoetst  had, 
ouitrent  Gape  ^  aan  zijn  boord  zijnde ,  om  een  kanswaging  van 
buit  en  slaven  op  het  eiland  Togia  in  de  bogt  van  Gk)Tontalo 
te  doen,  het  welke  hij  vreesde  alleen  te  zull6n ondernemen,  on- 
aangezien  Togia  deels  onder  Qorontalo  deels  onder  Limbotto ,  naar 
de  meening  en  het  opgeven  derzelve  gehoorde.  Hetwelk  strijdig 
met  hetgeen  den  Gouverneur  voorsz.  volkeren  verzekerd  had, 
van  datgeen  overlast  door  de  Tematanen  hun  zoude  worden  aan- 
gedaan, die  lieden  een  verkeerd  gevoelen  van  den  Gtouveraeur 
zoude  doen  hebben,  als  die  zulks  wel  wetende,  met  die  ver- 
zekering hun  maar  trachte  in  slaap  te  wiegen ,  hetwelk  dan  door 
Majoeda  geschiedende  of  geschied  zijnde,  zoude  zich  den  Gou- 
verneur daarover  moeten  gevoelig  toonen,  doch  ,nam  voor,  dit 
stilzwijgend  dus  lange  voorbij  te  stappen  ter  tijd  en  wijle  daar 
beter  blijk  van  had.  Heden  voelde  men  alhier  eenige  aard- 
beving. 

Dingsdag  12  Octoher.  Met  den  dag  liet  den  Gouvemeur  den 
Koning  Amsterdam  aandienen,  dat  het  werk  naar  behooren  niet 
voortging  en  dat  het  de  Temataansche  Hoofden  geen  ernst  scheen ; 


*  Was  bezorgd. 

'  Oape,  het  grootste  der  Bangaay-EilandeiLf  wordt  thans  gewooniyk 
Peling  genoemd ,  hetgeen  eigenlyk  (zie  Val.  I.  bl.  80)  de  uaani  is  vau  een 
kampong  in  de  groote  bogt  op  de  zuidkust  van  Gape. 


XAAK    NOOKD-CELEBES    EN    DE    NOORDEREILAVDEN.         179 

ook  dat  het  mousson  aan  het  leuteren  '  en  de  Weste  wind  be- 
pnnende  toe  te  tasten ,  het  voor  de  fluit  en  de  chaloupen  geen  veilige 
recde  alhier  was.  Dat  ook  den  Gouverneur  naar  de  Mindanao  * 
nog  willende ,  zijn  tijd  van  nooden  had ;  ook  waren  er  nog  veel  zaken 
te  overleggen  en  kon  men  romp  slomps  niet  instappen  en  heen- 
gaan. De  Koning  was  het  leed  die  ongemeene  traagheid  in  de 
zijnen  te  zien;  had  ze  lonter  over  den  hekel  gehaald  en  zondt 
ze  den  Gouverneur  toe ,  om  ovA»  zoodanige  zaken  zich  met  den 
Gouverneur  te  beraadslaan  als  er  noodig  mogt  wezen.  Doch  den 
Gouverneur  zeide  met  hun  afzonderlijk  niets  te  doen  te  hebben , 
dan  eenlijk  tot  meerder  ijver  aan  te  manen.  Duizend  stormpalen 
of  meer  was  vastgesteld  dat  met  de  chaloupen  van  Xula  en 
Gape  zouden  gebragt  worden ,  benevens  genoegzame  zware  swalpen 
tot  het  maken  van  affuiten  en  daar  was  niets  gebragt ,  ja  zelfs 
mt  den  broodkamer  van  Xula ,  geen  sagoe  voorraad  van  belang. 
Zij  waren  nu  zoo  dikmaals  en  alle  dagen  aangepord  geweest 
om  gezeide  palissaden,  daar  zij  telkens  goede  beloften  deden 
van  te  zullen  verzorgen ,  zonder  dat  er  iets  van  kwam ; 
den  Gouverneur  kreeg  er  verdriet  in  en  zoude  zich  op  een 
andermaal  wel  wat  nader  bedenken  om  iets  tot  hunne  eer 
aan  te  vangen,  die  zij  zelve  niet  zochten.  Hunne  loome  zorg- 
loosheid  ten  naastenbij  kennende,  had  hij  niet  willen  wachten 
naar  hunne  te  brengene  afluitplanken ,  maar  had  aanstonds  en 
op  zijn  komst ,  balken  laten  kappen ,  aanslepen ,  zagen  en  affuiten 
in  voorraad  laten  maken;  ook  reeds  zeven  honderd  stormpalen 
hijeen,'  daar  zij  pas  een  honderd  van  de  aangenomene  duizend 
hadden  en  daartoe  den  Gouverneur  hun  nog  dagelijks  had  moeten 
wnpressen  en  menigmalen  tot  zijn  leedwezen  had  moeten  *be- 
rispen.  Zij  moesten  niet  denken,  dat  de  E.  Compe.  het  minste 
kanon  onder  haar  zoude  vertrouwen  om  den  vijand  tot  buit  te 
dienen ;  waren  zij  in  zoo  ligte  werken  zoo  traag ,  hoeveel  te  meer 
zouden  zij  in  het  zwaarder  zijn.  Onze  rijst  en  padi ,  die  wij 
^lijks  moesten  verstrekken ,  kwam  ons  zeer  ongelegen  en  zoude 
ons  zelfs  op  Maleije  in  verlegenheid  kunnen  brengen,  zijnde 
«an  HaarEd.    naar  Batavia    geschreven,,  dat  zich  om  onzentwil 


'  Verflaauwen. 

^  Padtbrugge  heeft  op  deze  reis  dit  plan  niet  ten  uitvoer  gelegd  en  het 
^ter  niet  weer  opgevat,  daar  de hooge  Indische  regering  by  haar  schrijven 
'*n  28  Dec.  1677  de  reis  naar  Mindanao.  veroordeelde  voor  den  gouverneur. 
M  maakt  D.  I.  A.  bl.  35  van  dit  verbod  gewag  ^  hoewel  hij  dien  brief  niet 
joist  begreep. 


180  JOURNAAL    VAX    PADTBBUGGe's    BBIS 

belaugende  de  rijst ,  niet  te  zeer  behoefde  te  bekommeren ,  zoodat 
wij  van  daar  niets  te  verwachten  hadden ,  veel  min  van  de  Ter- 
natanen ,  die  reeds  al  onzen  voorraad  van  sagoe ,  van  den  Koning 
zelve  gekocht ,  on^  hadden  afgeleend ,  zonder  dat  nog  zien  konde , 
hoe  wij  weder  zouden  voldaan  worden;  te  meer  zij  hier  te  lui 
waren  om  zelve  haar  sagoe  te  poekeleu ,  daar  zij  uogthans  zagen 
dat  die  van  Boelaug ,  Kaudipan  en  Goroutalo  elk  om  het  zeerst 
in  de  weer  waren  en  wel  ^nsteu  sagoe  te  vinden,  gelijk  het 
ook  niemand  die  maar  wat  naarstig  is,  hier  rondsom  het  ont- 
breekt. Dit  was  het  dat  den  Gouverneur  hun  had  te  ze^en 
maar  belangende  een  algemeeue  raadspleging ,  daar  moesten  de 
beleedigde  Koningen  tegenwoordig  zijn;  daar  waren  veel  gemen- 
gelde zaken,  ook  eenige  die  den  Gouverneur  met  den  Koning 
bijzonderlijk  en  alleen  had  te  overwegen;  op  Saugi  had  men 
den  Koning  van  Taboekan,  die  op  het  wippen  stond;  '  zijn 
Manganitaansche  afvalligen  onder  Piantay  op  Cajouris;  *  zijn 
verschovene  vrouw  met  den  Siauwschen  Koning  al  eens;  veele 
zijner  onderzaten  christenen,  zoo  nieuwdinJEC  geworden,  als  nog 
begeerig  om  gedoopt  te  worden  eu  onder  'sComps.  beschenning 
te  zijn.  Taroena,  Kandahaar,  Boelang,  Kaudipan  en  Taywila 
hadden  hare  bijzondere  klagten  en  inzigten,  ieder  moest  weten 
wat  vergoeding  te  verhoopen  had ;  elk  bragt  er  het  zijne  toe ,  be- 
halven  Tajrwrila.  Zoo  moest  ook  ieder  weten  op  wat  voet  men 
naar  derwaarts  ging,  men  kon  er  zoo  niet  heen  loopen  als  een 
troep  schapen  en  komen  onverrigter  zaak  en  met  schande  weder 
terug,  of  werden  aldaar  twistig  onder  eikanderen;  en  tofbesluit 
werden  zij  nogmaals  aangemaand  ten  minste  duizend  stormpalen 
te  maken  en  zoo  veel  touwen  van  goemoeti  te  spinnen ,  dat  men 
in  het  landen  aanstonds  slagtvaardig  raken  en  post  konnen  houden , 
hetwelk  dan  zij  als  in  ernst  scheenen  te  belooveu  en  daarop  ver- 
trokken ;  zullende  den  tyd  leeren  wat  er  van  vallen  wil. 

Pas  waren  zij  vertrokken  of  den  Koning  van  Kaudipan  kwam 
alhier  aan  te  landen  mot  twee  corra-corra's  en  ruim  100  koppen, 
staande  zijn  Goegoegoe  nog  met  een  corra-corra  te  vo^g^n  en 
vijftig  koppen.  Met  hem  kwam  ook  een  gil^lo  van  Boelang-Itan 
met  15  man,  eeulijk  zeggende  last  te  hebben  van  de  Koningin, 
wiens  broeder  mede  gekomen  was,  om  te  vernemen  wat  den 
Gjouverueur    hun    zpude    willen    belasten    ojm   daaraf  rappont  te 

^   Op  het  punt  om  af  te  vaUen  en  de  Spaansche  zijde  te  kiezeo. 
2  Zie  oyer  Cario  Piantay    koning  van  de  door  Spa^nsjch^n  invloed   vau 
het  rijkje  Mangenitoe  afgescheiden  negory  Cajoeris.  Valent.  I.  bl.  46. 


NAAR    NOORD-CEJ.EBE8    EN    DE    NOORDEREII^ANDEN.         181 

kunnen  doeu ,  opdat  zij  zulks  zoude  mogen  achtervolgen.  Hoewel 
den  Gouverneur  dit  voor  een  vertragen  en  aarzeling  aanzag ,  zoo 
liet  zulks  nogthans  niet  blijken,  maar  gelastte  hun  aanstonds 
vier  man  met  een  prauwtje  terug  te  zenden ,  met  aankondiging 
aan  de  Koningin  van  Boelang-Itan ,  van  een  kloek  vaartuig, 
gehoon  niet  zeer  gemand ,  ten  eersten  herwaarts  te  zenden ,  een- 
lijk  om  te  zien  of  zij  het  zullen  doen. 

Maocarompus  '  de  broeder  van  den  Koning  van  Boelang,  kwam 
mede  nog  met  een  vaartuig  en  omtrent  50  man ;  hij  werd  mede 
meteenige  eer  ingehaald  en  beschonken  met  een  roode  Bethilles. 
Den  Koning  van  Boelang  liet  zich  ook  door  tusschenspraak  van 
Z.  H.  Amsterdam,  met  zijn  zuster  en  hare  zoon  alhier  ver- 
zoenen, daar  hij  geen  andere  haat  op  had,  dan  0(ndat  ze  te 
gering,  buiten  zijn  kennis  en  wil  een  man  had  genomen  en 
zich  zei  ven  uitgehuwd. 

Koning  Binankal  koos  onze  twee  houten  loodsen  voor  hem 
en  zijn  volk,  om  te  nader  bij  den  Gouverneur  na  zijn  zeggen 
te  zijn ;  Maccarompus  voegde  zich  bij  zijn  broeder  den  Koning 
van  Boelang,  wezende  hun  verschil  wel  nog  niet  bijgelegd,  maar 
wat  gesust. 

Koning  Amsterdam  verliet  ook  zijn  huis  zonder  iets  te  zeggen 

of  bevorens  den  Gouverneur  te  waarschuwen ,  en  ging  op  strand 

bij  zijn   soldaten   wonen,    ontschuldigende  het,  dat  het  huis  te 

Wompt  en  warm,  en  dat  daarin  te  druiloorig  werd  en  ook  al 

■  te  malankolisch  was. 

^)m  den  Koning  een  weinig  bevorens  in  te  nemen ,  of  Majoeda 
iets  op  Togia  mogt  hebben  ondernomen ,  gaf  den  Gouverneur 
^cn  Sadaha  Calamatta,  de  notulen  opzijn  vertrek  van  Goron  tal  o 
aldaar  gelaten ,  in  handen ,  om  den  Koning  het  verrigte ,  in  voor- 
deel van  die  van  Tomini ,  bekend  te  maken. 

^oenidag  13  October  werd  den  dag  meest  doorgebragt  met 
*8niten  te  schepen ,  kruid  en  lood  te  verdeelen ,  touw  te  spinnen 
®n  palissaden  te  kappen ,  zonder  dat  er  iets  van  belang  verder 
voorviel. 

Ihnderdoff  14  October.  Des  namiddags  gaat  den  Grouvemeur 
den  Koning  Amsterdam  in  zijn  tent  bezoeken,  die  nog  al  ziek 
was  van  dat  aan  boord  van  het  Swaantje  zoo  wel  was  onthaald 
geweest.    Het   voornemen   van    den    Gouverneur  was  Z.  H.  een 


'  Valent.  noemt  dezen  prins  Maccarompius  en  verhaalt  dat  hij  met  zijn 
oroeder  Laloda  over  een  erfenis  in  onmin  was  en  daarom  meestal  de 
Spanjaarden  aanhing.  D.  I.  B.  bl.  69, 


182  JOURNAAL    VAN    VADTBRUOOe's    REIS 

I 

weinig  iu  het  bijzonder  te  spreken,  om  zijn  regte  meening  te 
mogen  weten,  hoedanig  het  met  wegzenden  van  zijn  huis- 
vrouw, de  dochter  van  den  Koning  van  Taboekan,  eigenlijk 
lag,  en  hoedanig  als  nu  zijn  meening  wezen  mogt?  Doch  de 
ongelegenheid  der  omstanders  en  waaronder  verscheiden  ver- 
dachte waren,  liet  niet  toe  aldaar  die  snaar  alstoen  te  roeren, 
zoodat  den  Gouverneur  Z.  H.  eenlijk  als  nog  voorhield:  de 
verloopeue  tijd ,  de  noodzakelijkheid  van  ten  minsten  alles  klaar 
te  maken ,  en  zijn  schepvaartuigen ,  die  allen  nog  op  den  wal 
stonden,  te  water  te  brengen  en  van  alle  noodzakelijkheid  te 
voorzien ,  opdat  wanneer  Majoeda  met  de  Xuleesche  en  Gapische 
hoopen  en  Baccarij  "  met  de  zijne  verscheen,  alles  slagvaardig 
mogt  zyn  om  ten  eerste  af  te  steken  en  reis  te  vervorderen. 
Ondertusschen  konde  men  ten  naasten  met  de  Koningen  onze 
bondgenooten  een  algemeene  vergadering  houden,  om  op  het 
noodzakelijkste  voor  den  tegenwoordigen  tijd  te  letten  en  ieder 
zijne  grieven  te  verstaan ,  en  wat  voldoening  een  ieder  mogt  be- 
geren; hetwelk  den  Koning  zocht  te  ontwijken  en  met  zijne 
onpasselijkheid  te  ontschuldigen ,  willende  zijn  Rijksgrooten  zenden. 
Doch  den  Gouverneur  vertoonde  Z.  H.  hoe  zulks  buiten  deszelfs 
tegenwoordigheid  niet  kon  geschieden,  zullende  het  liever  nog 
een  dag  of  twee  aanzien  en  opschorten  ^  in  hoope  Z.  H.  alsdan 
beter  mogt  wezen,  het  welk  dan  den  Koning  zich  mede  liet 
welgevallen.  Z.  II.  Amsterdam  deelde  den  Gouverneur  het  nieuws 
mede ,  dat  deze  morgen  den  Koning  van  Amoera  hem  had  laten 
weten ,  namelijk  hoe  uit  Datahan  in  zee  nu  twee  dagen  verleden 
acht  corra-corra's  waren  gezien,  zijnde  eenige  lieden,  naar Z.  H. 
meende ,  van  daar  bij  den  Koning  van  I3oelang  verscheenen ;  het 
welk  den  Gouverneur  vreemd  voorkwam,  doch  niet  blijken  liet. 
Dan  als  begeerig  om  die  lieden  zelve  te  hooren  Ket  den  Gouverneur 
hun  roepen,  dewelke  ondervraagd  het  zelfde  nieuws  nogmaals 
verhaalden;  waarmede  den  Gouverneur  hun  gaan  liet  zonder 
verder  iets  te  zeggen. 

Jeronimo  d'Arras  kreeg  last  om  een  binantang  *  met  drie  man 
af  te  schikken  naar  de  straat  Lembe,  om  dezelve  te  gaan  ont- 
moeten en   voort   te  pressen,  die  echter  mits   er  een   onstuimig 


1  lilijkens  het  vervolg  zoude  dit  Ternataansch  hoofd  de  hulpbenden  van 
Tamboekoe  en  Lohia  aanvoeren.  Het  eerste  r^kop  Oost-Celebes  staat  nog 
steeds  onder  Ternate,  Lohia  ligt  op  het  eiland  Pantojano  of  Moena 
nabij  Boeton. 

2  Jnlandsch  vaartuig. 


HAAR  N00KD-CBLEBE9  EN  DB  KOORBEREILANDEN.    188 

weer,  wind  en  regen  ontstond  deze  avond  niet  kon  weggeraken. 

Den  Gouverneur  na  genomen  afscheid  van  den  Koning 
Amsterdam ,  naar  huis  gaande ,  ontmoette  onderwegen  de  Koning 
Binankal,  die  den  Gouverneur  tot  huis  toe  vergezelschapte , 
verlof  verzoekende,  om  tegen  morgen  den  Koning  Amsterdam 
te  mogen  gaan  begroeten ,  zeggende  dit  omtrent  de  E.  Gompe. 
verpligt  was  om  te  doen,  buiten  welken  keunis  en  wil  hij  niets 
wilde  beginnen  of  oudememen,  als  staande  onder  dezelve  en 
niemand  anders.  Hij  werd  bedankt,  geprezen  en  aangemoedigd, 
ook  onderrigt  hoe  zich  omtrent  de  Koning  van  Tematen  had  te 
gedragen.  Nadat  een  weinig  onthaald  was,  vertrok  weder,  wor- 
dende door  den  schipper  van  der  Wall,  luitenant,  vaandrig  en 
assist.  Harcxe  weder  te  huis  gebragt. 

Vr^dag  1 5  October.  De  Mooren  sabath  wezende ,  bleven  de  Ter- 
natanen  ongemoeid",  de  Gouverneur  liet  de  Dathanders  roepen ,  die 
op  gisteren  de  nieuw^stijding  hadden  gebragt ,  de  welken  verschenen , 
voorgehouden  werd,  dat  ze  Compe.  onderdanen  zijndcf ,  niet  vermo- 
gens waren  herwaarts  te  komen  en  zich  elders  dan  omtrent  's  Gompe. 
gezaghebbers  te  vervoegen ;  dat  ons  gansch  niet  behaagde  dat  zij  bij 
den  Koning  van  Boelang  gingen,  zonder  bevorens  of  ook  naderhand 
eerst  bij  de  E.  Comp.  te  komen.  Zij  konden  geen  twee  Heeren  te  ge- 
hjk  dienen ,  of  in  ongelegenheid  zouden  ze  geen  van  beiden  tot  haar 
littlp  gereed  vinden.  Ook  wisten  zij  wat  er  nog  oneffens  was 
negens  hunne  Sala  en  hoe  onze  Alfoerezen  er  op  los  wilde  om 
"ïct  geweld  en  met  de  wapenen  weder  te  halen ,  hetgeen  zij  met 
goedwilligheid  niet  wilden  of  konden  geven.  Zelfe  hadden  wij 
^m%  met  hun ,  hebbende  het  voornemen  alleen  niet  belet,  maar 
ook  gereeds  de  middelen  aangewend  om  er  hün  uit  te  redden 
en  de  zaak  waar  het  mogelijk  bij  te  doen   leggen. 

ttt  dienden  zij  te  bedenken  en  zulks  met  te  meerder  gene- 
genheid omtrent  de  E.  Comp.  trachten  te  verSchulden.  De  arme 
luidjes  zagen  onnozel  bij  zich  neder ,  zonder  dat  ze  iets  tot  hunne 
^erschooning  wisten  in  te  brengen,  zoodat  men  deernis  moest 
i^ebben  en  hunne  onnozelheid  te  geraoet  komen;  zij  werden  dan 
gewaarschuwd  zulks  in  het  toekomende  niet  meer  tedoen,waar- 
"ïede  zij  vertrokken. 

Omtrent  den  middag  verscheenen  hier  weder  in  de  rivier  de 
^^evolkeren  Orang  Badjoes  genaamd,  mede  brengende  een  groote 
menigte  schildpadden,  waaronder  er  sommige  waren  daaraan  drie 
fnan  zoo  veel  te  doen  hadden  als  zij  die  slepen  konden.  Dit 
kwam  zeer  wel,  niet  alleen  voor  ons  volk  maar  ook  voor  onze 


lS4r  JOURNAAL  VAN  PADTBKUGQb's  RBIS 

bondgeuooten ;  huime  twee  voorname  Hoofden  kwamen  den  Gou- 
verneur begroeten  en  werden  beschonken  met  twee  stukken  blaanw 
BafUs  1. 

ZéUurda^  16  October.  's  Morgens  verscheen  den  sergeant  Hen- 
drick  Muschke  weder  van  Siauw  alhier ,  medebrengende  een  brief 
en  een  protest  van  den  Spaansche  Kapitein  Andreas  Seranos ;  de 
brief  luidde  vertaald  dusdanig.   ^ 

Doch  alzoo  dit  alles  in  de  Spaansche  taal  geschreven  was, 
wilde  het  den  Gouverneur  niet  verstaan;  hij  bragt  ook  twee 
brieQes  mede  van  den  sergeant  van  der  Linden  van  Tagulanda, 
waarbij  bleek  hoe  de  Mooren  haar  rol  omtrent  den  Koning  van 
Taboekan  speelden;  de  briefes  waren  dezp.   * 

Den  schrijver  Tamiua  die  den  Koning  van  Tematen  met  nog 
een  afgezonden  had ,  om  den  Siauwers  den  oorlog  te  gaan  aan- 
zeggen ,  kwam  mede  weder  terug ,  hebbende  zijn  last ,  door  laf- 
hartigheid en  vrees  van  dood  geslagen  te  worden,  niet  durven 
achtervolgen;  maar  had  zich  ziek  geveinsd  en  was  dusdanig  op 
Tagulanda  verbleven,  tot  dat  den  sergeant  *  weder  keerde,  als 
wanneer  ook  weder  gejond  was,  zoodanig  dan  hier  verscheen. 
Ook  verschijnen  alhier  mede  onzen  burger  koopman  Pieter  Tidesz. 
on  schrijver  Noero ,  die  op  Gorontalo  na  ons  vertrek  nog  waren 
verbleven;  zij  hadden  alleenlijk  niet  opgedaan,  maar  hadden 
ook  zelve  een  vaartuig  moeten  huren  om  herwaarts  aan  te  komen  ; 
de  Limbotsche  corra-corra  was  klaar  en  stoudt  te  volgen;  dit 
was  al  het  nieuws  dat  zij  wisten.  Z.  H.  Amsterdam  verzocht 
zijnde,  kwam  den  Gouverneur  bezoeken;  het  vooruaam9te 
was ,  om  bijzonderlijk  te  mogen  weten  hoedanig  zijn  huisvrouw , 
de  dochter  van  den  Koning  Taboekan ,  weggezonden  had ,  en  of 
Z.  H.  haar  verstoten  en  volkomen  verlaten  had?  Hierop  ant- 
woordde Z.  H.  van  haar  niet  weder  terug  gezonden  te  hebben 
eigenlijk  om  te  verlaten,  maar  eensdeels  had  Z.  H.  het  gedaan 
op  haar  ernstige  bede  en  verzoek,  anderdeels  om  de  gerngten 
die  reeds  op  Sangi  liepen,  dat  hij  haar  om  hals  gebragt  had  — 
hetwelk  haar  vader  wel  meest  geloofde  —  logenachtig  te  maken ; 
S»".  de  Gheyn  en  Hendrick  Cors  hadden  er  hem  ook  gedurig 
om  aan  boord  geweest  in  naam  van  de  E.  Cwnp®;  en  dus  had 


1    BaftmSy   in    het    Portugeesch    haf  eik   of  kofeik  ^  een  katoenen  stof,  die 
volgens  Val.  D.  V.  A.  bl.  178  uit  Bengalen  werd  aangevoerd. 
^  Zie  Bijlage  IX. 
s  Zie  Bijlage  X. 
*  Henérik  Ifoschke. 


NAAR    N'OOBD'CKl.EBES   EN    DG    NOOHDKHRILANDEN.         189 

bij  Wr  eindelijk    late.u   gaau;  gelijk  den  Tolk  Hendrick  hier 
mefle  t^nwoordig  zijnde  getuigde. 

2.  Dat  echter  den  Koning  van  Taboekan  het  dus  opgenomen 
had,  als  of  zijn  dochter  verworpen  of  veretooten  had,  en  waardoor 
ook  al  meermalen  daarover  geklaagd  en  gezegd  had,  dat  het  hem 
voortaan  niet  scheelde,  hoe  het  met  zijn  land  en  volk  ging; 
hij  zo!)4e  daar  blijven  daar  zijn  dochter  bleef.  Dat  hem  ook  hier 
in  het  grootste  ongelijk  niet  kon  gegeven  worden  en  daarom 
zoo  heel  schuldig  niet  was ,  ook  tot  geen  wanhoop  gebragt  diende ; 
hij  was  reeds  aan  het  waggelen  en  had  laten  blijken  van  genegen 
tot  den  Christelijken  Godsdienat  te  zijn  en  onder  de  Compe. 
te  willen  staan,  alzoo  niet  eigenlijk  onder  Tematen  hoorde; 
dit  kende  ,men  wel  beseffen  wa«  uit  wereldsche  inssigten  en  zijn 
eigenbelang.  Het  ware  niettemin  te  vreezen,  dat  zoo  die  deur 
hem  gesloten  werd ,  hij  alles  bij  en  met  den  Siauwer  zoude  op- 
zetten, vragende  Z.  H.  verders  wat  xyn  geliefte  hierin  waar  en  of  wij 
hem  in  's  Gompg.  bescherming  mogten  aannemen.  De  Koning 
stemde  het  aanstonds  graag  toe ,  te  meer ,  zeide  hij ,  terwijl 
reeds  toch  al  zich  Christen  rekende  en  wilde  hem  gaarne  het 
TOge  vergeven. 

3.  Werd  den  Koning  ook  zijn  meening  afgevraagd ,  hoe  het 
Diet  de  Siauwsche  Christenen  zoude  gaan  bij  overwinning  van 
4it  eiland ;  daarop  den  Koning  zeide ,  zich  bevorens  en  op  Ter- 
ïM»ten  te  hebben  verklaard  en  daar  nog  bij  te  blijven ,  namelijk 
*e  alsmede  de  E.  Compe.  over  te  laten. 

4».  Eindelijk  hoe  het  met  de  gezegde  verlatene  vrouw  alsdan 
g*an  zoude,  of  den  Koning  die  weder  naar  zich  zoude  nemen? 
Zulks  verwierp  Z.  H.  in  het  geheel,  omdat  die  (de  Koning)  van  Siauw 
®^r  al  huis  bij  gehoudeu  had.  Den  Siauwschen  Koning  bij  con- 
tract nog  te  laten  volgeju?  Konde  mede  niet  wezen,  om '^ het 
ongelijk  bij  hem  geleden  en  zwarigheden  die  er  uit  te  vrezen 
varen ;  —  was  wel  hunne  wijze  dezulke  te  laten  zoodanig  als  zij 
waren  haar  leven  te  eindigen  —  echter  wilde  Z.  H.  uit  bijzondere  ge- 
^egeulieid  tol  de  E.  Compe.  en  om  haar  bij  het  Christen  geloof 
^  laten,  haar  aan  den  Koning  van  Taroena  ten  huwelijk  geven. 
HetweUe  als  strijdig  met  de  eerbaarheid  niet  goed  konden  keuren , 
noch  te  gelooyen  da,t  den  Koning  van  Taroena  aanstaan  zal. 
Hiermede  vertrok  Z.  H.  weder  naar  zijn  tent,  zijnde  vaetge- 
steld  en  de  andere  Koningen ,  onze  bondgenooten  verzocht ,  om 
^en  vier  uren  te  achtermiddag  bij  den  anderen  te  willen  komen , 
om  over   eenige   notulen,   die  den  Gouverneiwr  opstellen  zoude. 


186  JOURNAAL  VAN  PADTBBUOOE's  REIS 

te  beraadslaan  en  vast  besluit  te  nemen.  Gelijk  ook  omtrent  vier 
uren  gezamelijk  kwamen,  ieder  met  zijn  Raadslieden  en  Rijks- 
grooten;  den  Gouverneur  met  den  Schipper  van  deSwaan,  Jan 
van  der  Wal,  en  luitenant  Jodocus  Cromhnysen  onderschraagd 
zijnde. 

De  notulen  en  het  besluit  daarop  genomen ,  waren  deze : 

Zaturdag,  den  16  October  1677. 
Vergadering  op  de  Manado  gehouden.  Pres.  den  Ed. 
Heer  Gouverneur  Robb.  Padtbrugge,  Gouverneur  der 
Molukkeu  en  HH.  den  Koning  van  Tematen ,  Kaudipan , 
Boelang,  nevens  derzélver  Grooten;  den  Gouverneur 
geassisteert  door  den  Schipper  Jan  van  der  Wal  en  den 
luitenant  Jodocus  Cromhuysen. 

1 

Waar  eerst  op  Siauw  of  Sangi  te  Siauw    aaD    de    oostkant    op     de 

landen?  mits  het  achterbleven  voor  negory  Oeloe  genaamd.  Het  overleg 

als  nog  van  den  Kapitein  Bacary  met  van  den  tijd,  plaats  o/ plaatsen  blijft 

de    hulpbenden    van    Tamboeco    en  den  Koning  van  Teinate  aanbevolen , 

Lohia.  om   naar   zgn  welgevallen    te   han- 
delen. 
2 

Zoo  op  Siauw  hoe  en  waar  eerst 

te  landen. 

3 

Voet  gekregen  en  post  gegrepen,  Op  strand  dadelijk  een pagger op- 
hoe  staande  gehouden  om  allezins  geworpen,  om  te  met  verder  uit  te 
voorzigtig  te  gaan  én  niet  struikelen,    zetten  en  bestendiger  te  maken  om 

aUezins    een     veilige     toevliigt     te 

houden. 
4 

Bij    tegenstand   van    den  Siauwer      Zoo  bij  aldien  het  zich  de  Gastil- 
met  de  Castilianen  gemengd ,  hoe  zich    lianen  aantrekken  en  vyandig  stellen ,  ' 
dan  te  gedragen?  zullen   ze   driemaal   worden  geinsi- 

nueerd  zich  af  te  zonderen;  zulks 
niet  helpende,  zal  er  van  de  kant 
der  bondgenooten  geprotesteerd 
worden  onschuldig  te  willen  zijn 
van  het  ongeval  dat  er  zoude  mogen 
overkomen,  alzoo  geweld  tegen  ge- 
weld zoude  moeten  stellen.. 
5 

Den    Siauwschen  Koning  genegen        Zullen  den  eisch   doen   in   tegen  • 
zich  met  de  beleedigde  bondgenooten    woordigheid  van  de  Castilianen  om 
te  verzoenen ,  en  dezelve  te  voldoen ,     hun    zelfs   tot   getuigenis  te  nemen 
of  dien   Koning   met   of  zonder  de    van  de  regtvaardigheid  der  zaken. 
Castilianen   zal  worden  gehoord    en 
tot  het  aannemen  van  billijke  voor- 
waarden aangennmen. 


NAiLS  NOORD -CELSBB8   EX   DS  NOORDERBILAVDKN. 


187 


6 
Zoo  met  de  Castilianen  hoe  verre 
«o  wat  zaken  er  zullen  getild  worden  7 


Alles  wat  de  gezamenlijke  bond- 
genoQten  sedert  eenige  jaren  her- 
waarts is  wedervaren. 


Wat  voorwaarden  in  het  algemeen 
wegens  de  omleggende  vrienden  en 
bondgenooten ,  de  godsdienst,  verblyf 
}ƒ  vertrek  der  Castilianen)  uitroe\jing 
Ier  nagelen,  oorlog  en  vrede  onder 
Ie  gezamenlijke  bondgenooten ,  ver- 
chiUen  die  er  tusschen  dezelve  rijzen 
aogten ;  dadelijkheden  die  er  mogten 
epleegd  worden  en  wat  iets  meer 
neffens  mogt  voorvallen. 


8 
Voorwaarden  in  het  bijzonder  welke 
ie  zullen  zijn  als:  Ternaten. 


Coelang. 


Kaudipan. 


Taywili. 


Zoo  bijaldien  de  Koning  van  Siauw 
dit  achtervolgd  en  ieder  der  bond- 
genooten vergenoegd  en  voldoet,  de 
Roomsche  in  de  Gereformeerde  gods- 
dienst veranderd ,  de  Castilianen  het 
land  ontzegt,  de  nagel boomen  uit- 
geroeid, geen  oorlog  zonder  kennis 
aanvangen,  verschillen  aan  het  oor- 
deel van  den  Gouverneur  van  Maleyo 
en  Ternaten  laat,  vriend  van  der- 
zelver  vriend  en  vgand  van  derzelver 
vijand  blijft,  aangaande  zoodanig 
verbond  als  er  is  tusschen  den 
Koning  van  Ternaten,  Tidor,  Bats- 
jian,  Boeton,  enz.  zoo  zal  hij  in  het 
algemeene  bondgenootschap  worden 
aangenomen. 

Alle  zijne  slaven  tot  een  toe,  zoo 
mede  die  geene  die  gestorven  zyn 
of  gevlugt  mogen  wezen;  zullende 
de  gebrekende  moeten  betaald  wor- 
den naar  lands  gebruik.  De  onder- 
danen van  Ternaten,  die  van  zelve 
niet  weder  in  haar  plaats  komen, 
zullen  ze  van  Siauw  naar  hare  negory 
doen  vertrekken. 

Eischt  vergoeding  der  slaven  van 
zijn  zuster,  die  op  Siauw  overleden 
is ,  nevens  een  Prince  stukje,  en  ver- 
ders vergoeding  naar  lands  gebruik 
van  de  omgebragte  Hoekoms  en 
zijne  twee  zoonen,  nevens  drie  Ban- 
tikers. 

Restitutie  van  zijn  dochter,  kun- 
nende de  oneer  niet  vergoed  worden; 
doch  zal  zich  in  alle  billgkheid  laten 
vinden. 

Van  de  oneer  'sComps  vlag  aan- 
gedaan ,  is  door  Intji  Mannes ,  de  man 
van  de  Koningin  van  Boelang-Itan , 
weder  goed  gemaakt;  maar  het 
vermoorden  van  des  Konings  van 
Tay  wilis  volkeren  wordt  gereserveert 
tot  zelfs  vergoeding  naar  *s  lands  ge- 
bruik komt  te  eischen. 


i88  ^öüiinAaL  i?an  padtérügoe^s  «üts 

Taboekan.  D'Arras.  Al  zijn    volk,    slaven  en  vrienden 

die  er  bij  hem  waren  ten  tijde  toen 
hij  Ooegoegoe  was^  zullen  hem  weder 
toegevoegd  worden,  en  zoodanige 
slaven  als  er  gestorven  zijn,  naar 
landsgebruik  vergoed;  ook  hij  in  zijn 
vorige  bediening  en  waardigheid  al- 
le£ins  hersteld  te  worden. 
Taroena.  Wedergeven  van  zijn  weggevlugte 

slaven  en  volkeren. 
9 
Da Siauwschen  Christenen ,  Taboe-        Ja,   de   gedoopte   of  die  nog  ge- 
kanders,    Manganiters    of   die   niet    doopt  zouden  willen  worden,  latende 
onder  *sGoinp*  bescherming    zullen    de   Koning   van   Ternaten   zulks  in 
komen  gelijk  wel  billijk  is?  haar  keur. 

iO 
Waar  de  sloepen  en  corra-corra's      Op  den  hoek  van  Pondangh,  zijnde 
elkander  zullen  zoek«n?  de  Zuidhoek  (van  Siauw)  alwaar  de 

eerstkomende   de   laatste  zullen  in- 
wachten. 

Het  was  in  dezer  voege  dusdanig  gesteld  en  werd  alzoo  ge- 
laten ,  om  onder  de  verschillende  en  ieder  in  het  bijzonder  op 
eigen  belang  eenlijk  lettende  Koningen  iets  ordentelijks  te  mogen 
besloiten. 

Nergens  over  viel  meer  hassebassens  dan  op  het  negende 
voorstel ,  daar  den  Kapitein- Laut  Rheti ,  alzins  anders  nu  luipende 
en  toegevende,  zich  een  grooten  Mohammedaansche  wetij veraar 
in  toonde,  en  gaarne  het  anders  gedreven  had.  Ook  zel&  na 
het  scheiden  der  vergadering  Was  hij  nog  hard  doende  daarover 
met  den  Koning  van  Boelang,  doch  bedektelijk,  die  hij  daarin 
aan  zijn  snoer  had.  De  Qouvemeur  die  allezins  en  overal  het 
oog  liet  gaan,  en  wel  voornamelijk  op  des  Kapitein-Laut's  ge- 
baarden, doen  eti  laten,  nauw  acht  sloeg,  vermerkte  zijn  woelen 
zonder  iets  te  laten  blijken,  maar  waarschuwde  er  den  Koning 
in  stilte  van,  op  dat  zij  Z.  H.  met  eenig  vooroordeel  niet  mogt  in- 
nemen, hetwelk  de  Koning  in  toorn  deed  uitbarsten,  met  het 
zeggen  dat  noch  deü  Kapitein- tiaut  Rheti  noch  iemand  ter  wereld 
hem  van  dit  besluit  vermogens  was  te  doen  afwijken  of  hetzelve 
te  veranderen. 

Nadat  den  Koning  van  Tomaten  en  andere  Koningen  onze 
bondgenöbten  en  vrienden  gescheiden  waren,  liet  den  Gouver- 
neur een  brief  schrijven  in  naam  van  den  Koning  van  Ternaten 
aan  den  Koning  van  Taboekan ,  om  hem  niet  alleen  daarbij  zijn 
leven  en  vaste  hoop  van  vefrgiffenis  te  verzekeren ,  maar  ook  van 


S'AAtt   NOORD-CELBBfiS    EX    DÉ   NOORDEREII.ANDEN  189 

de  aanueming  onder  "'s  Comps.  beschermiug.  's  Kouiiigs  schrijver 
dan  stelde  die  zoodanig  in  als  den  Gouverneur  begeerde,  wor- 
dende Z.  H.  Amsterdam  dezelvf  toegezonden  om  te  zien  of  het 
zijn  geliefte  waar,  dat  dusdanig  zoude  afgaan.  De  Koning  ge- 
bruikte hierin,  gelijk  meest  in  alles,  zoodanige  beleefdheid,  dat 
hij  die  zelfs  niet  wilde  hooren  lezen ,  maar  zeide  hem  ten  vollen  te 
behagen  wat  den  Gouverneur  maar  goed  vondt  en  noodig  achtte , 
wetende  dat  alles  tot  zijn  best  en  de  algemeene  rust  geschiedde ; 
zendende  met  een  zijn  zegel  daarnevens  om  er  dat  op  te  druk- 
ken, gelijk  den  Gouverneur  ook  goed  vondt  'sComp.  zegel  en 
zijn  ouderteekening  tot  meePder  verzekering  van  den  Taboekander , 
almede  daaronder  te  stellen. 

Zondag  17  Oclober.  Des  morgens  kwam  de  chaloup  Terlucco 
van  Kaudipan  hier  weder  aan  te  lauden,  hebbende  de  korporaal 
met  6  man  aldaar  gebragt;  daar  kwam  van  den  schoolmeester 
een  brieQe  in  antwoord ,  vertolkt  dus  luidende.   ' 

Des  voormiddags  werd  er  een  stichtelijke  predicatie  voorge 
lezen,  alzoo  de  Eerw.  Ds.  Caheyng  nog  even  zwak  van  stem 
bleef,  zoo  dat  bijna  geen  geluid  meer  kón  slaan,  het  welk  on» 
ïfl  deze  gelegenheid  met  zooveel  nieuwe  Christenen  vrij  verlegen 
maakt.  Des  namiddags  werd  weder  in  het  Maleisch  een  predikatie 
gelezen ,  waarmede  den  Zondag  dus  verre  stichtelijk  doorbragten. 
^^a  het  eindigen  van  den  godsdienst  werd  et  weder  een  alge- 
meene parade  of  wapenpronk  gehouden,  zoo  van  de  onze  als 
Ternatanen ,  het  welk  even  eindigde  toen  Majoeda  met  9  corra- 
coira's  verscheen.  De  Gouverneur  vergezelschapte  den  Koning 
Daar  zijne  tent ,  om  van  Majoeda  eenigs  nieuw  te  vernemen , 
maar  wist  niet  verders  te  verhalen ,  dan  dat  er  25  corra-corra's 
^an  Bangay  al  op  weg  waren  om  Z.  H,  Amsterdam  te  volgen, 
met  dewelke  de  Kapitein  Baccary  en  de  zijne  benevens  de  Tam* 
hoekers  stonden  te  komen.  Den  Gouverneur  weder  te  huis  ge- 
keerd, vaardigde  de  brief  af  naar  den  Koning  van  Taboekan, 
daar  nevens  een  sergeant  en  soldaat ,  als  ook  een  schoolmeester 
^ndende;  de  brief  was  van  dezen  inhoud.   * 

Maandag  IS  Oclober.  's  Morgens  kwam  Z.  H.  Amsterdam 
den  Gouverneur  om  de.  tijdkorting  en  op  een  theetje  bezoeken, 
zijnde  voornemens  in  lang  geen  wijn  te  proeven,  dat  wel  te 
pas  kwam,   alzoo   er   niet   heel  veel  was  en  bijna  daar  af  lens 

'  Zie  Bijlage  XI. 
'  Zie  Bijlage  XII. 


r 


190  JOURNAAL  VAN  PADTBRUOaE's  REIS 

hadden;  wordende  hetgeen  nog  hadden  gespaard,  om  den  staat 
eu  de  eer  omtrent  de  Heeren  Spanjaarden  (op)  te  houden.  Zoo 
als  Z.  H.  hier  zat,  kwam  mede  te  voorschijn  deszelfs  schatbe- 
waarder Onossa,  zijnde  op  den  25  der  verledene  maand  van 
Maleyo  vertrokken,  en  onderwegen  aan  het  eiland  Mauw  *  ge- 
weest, van  waar  liij  medebragt  twee  groote  bamboezen  vol 
nieuwe  nagelen,  hebbende  die  van  een  boom  op  strand  staande 
geplukt  en  de  boom  zoo  hij  zeide  omgehakt;  waaruit  allezins 
blijkt,  hoe  vol  specerijen  het  hier  alom  nog  is,  en  waaraan  al 
vrij  wat  werks  zal  vallen  eer  men  daaraf  wederom  eensdeels 
meester  wordt.  Verder  had  hij  geen  nieuws ,  dan  dat  sterfte  onder 
de  Tematanen  hand  over  hand  toenam ;  God  Almagtig  zij  gedankt, 
die  de  onze  in  deze  gelegenheid  zoo  merkelijk  bewaard. 


's  Achtermiddags  ging  den  Gouverneur  Z.  H.  Amsterdam  be- 
zoeken ,  om  te  zien  hoe  klaar  hij  al  was  met  de  zijne ,  hetwelk 
al  eenigzins  bijkwam,  zoodat  er  besloten  werd  morgen  nacht 
onder  zeil  te  gaan. 

Heden  was  ook  getuigenis  belegt  van  den  moord  des  Hoekoms 
van  Amoera,  met  zijn  eigen  en  zijn  zusters  zoontje;  doch  was 
niet  dan  een  singuliere  verklaring.  ^ 

Dingêdag  19  October,  Des  morgens  heel  vroeg  verscheen  den 
Boetonsche  Kapitein-Laut  van  daar,  hebbende  in  naam  van  zijn 
Koning  de  rouwpligten  afgelegd  en  goede  zorg,  naar  ons  van 
bijzijden  gezegd  werd ,  voor  de  erfenis  gedragen ;  weinig  daaraan 
komt  mede  alhier  aan  te  landen  des  Konings  Binankal's  Kapitein- 
Laut  van  Dauw.  Aan  deze  beide  zeekapiteinen ,  zoo  ook  aan 
Maccarompius ,  den  broeder  des  Konings  van  Boelang,  werd  kruid 
en  lood  gegeven,  en  aan  den  Kapitein-Laut  Bheti  en  de  twee 
Gorontaalsche  vaartuigen,  ieder  vier  muskets;  nog  werden  er 
vier  musketten  gelaten,  om  nevens  behoorlijk  kruid  en  lood 
daartoe,  aan  de  Limbotters,  die  nog  te  volgen  stonden  te  geven. 
Het  volk  van  Boelang-Itan  alsnu  maar  vier  man  sterk,  en  een 
kleine  gilalo  eenlijk  hebbende,  waarmede  niet  wel  over  weg 
in  zee  zonde  hebben  kunnen  komen ,  werd  toegestaan  om  weder 
terug  te  mogen  keeren. 


1  Het  eiland  Mejauw  of  Mt^oe  tusschen  Ternate  en  de  Minahassa.  Reeds 
Toor  ruim  twintig  jaar  waren  daar  op  last  van  de  Vlaming  de  nagel- 
boomen  uitgeroeid  en  de  inwoners  naar  Ternate  verplaatst. 

'  Verklaring  van  een  enkel  getuige. 


NAAR   NOORD-CELEBES   SN   DB   NOOtlDBRSILANDBN  191 

Den  Koniug  Amsterdam  voomemens  zijnde  geen  ander  af- 
scheid te  nemen,  dan  op  strand,  alwaar  zijne  officieren  dezen 
achtermiddag  met  sagoeeer  wilde  toeven,  en  zoo  een  algemeene 
moDstering  doen  en  naar  boord  gaan ,  zoo  werd  nog  van  den 
middag  dan  Z.  H.  een  bende  Sagoeeer  piekeniers  toegezonden, 
namelijk  omtrent  de  twintig  stuks  bamboesche  rieten  van  twaali 
voeten,  vol  sagoeeer,  allen  met  wiropeltjes en vaandeltjes sierlijk 
toegemaakt.  Deze  sagoeeer  veroorzaakte  dat  den  Koning  zich  in 
den  gestelden  tijd  vergiste,  alzoo  hij  op  den  middag,  de  sa- 
goeeer zijn  werking  doende,  zijn  volk  in  de  wapenen  bragt  en 
monsterde  zonder  tellen  of  geld  te  geven.  De  Koning  liet  ook 
om  padi  verzoeken ,  waaraf  wij  hem  twee  lasten  lieten  Tolgen. 
Bes  namiddags  kwam  den  Gouverneur  op  strand ,  zoo  als  gis- 
teren versproken  was,  en  vondt  den  Koning  verlegen,  als  die 
(door)  de  sagoeeer  zulks  schoon  vergeten  had;  evenwel  liet  Z.  H. 
nogmaals  zijn  volk  in  de  wapenen  komen ,  doch  de  meeste  waren 
om  brandhout  en  water  uit ,  zoo  dat  men  het  regte  getal  daaraf 
Dog  niet  koude  weten. 

T^n  den  avond  ging  Z.  H.  met  den  Gbuvemeur  naar 
's  Comps.  woonhuis ,  om  echter  te  zamen  een  maaltijd  voor  het 
vertrek  te  nuttigen.  Zoo  als  men  aan  zoude  zitten,  kwam 
den  Koning  Binankal  mede,  hoewel  den  Gk>uverneur  den 
^en  bij  den  anderen  niet  gaarne  zag.'  Hij  werd  dan  ge- 
plaatst aan  de«  lagerhand  van  den  Koning  Amsterdam,  tegen 
i^  Gouverneur  over;  doch  zoowel  den  Koning  Amsterdam  als 
Koning  Binankal  veinsden  beide  onbescheidelijk ,  want  schoon  er 
^0^  naar  'sKonings  Amsterdams  mond  was  toebereid,  hoenders 
ï^elijk  in  arak  gestoofd ,  zoo  evenwel  wilde  er  Z.  H,  niet  van 
proeven ,  onder  voorgeven ,  dat  die  door  zijne  papen  niet  waren 
8^ood,  daar  op  een  andere  tijd  omtrent  den  Gouverneur  nooit 
Narigheden  maakt,  ja,  wel  wat  anders  eeten  zoude.  Den  andere 
f^  half  Christen  of  wel  heel  naar  zijn  meening,  bootste  den 
Koning^  Amsterdam  al  na,  immers  zoo  zeer  veinzende  qu  niet 
^ende  eeten ,  voor  en  aleer  den  Koning  hard  door  den  Gouver- 
neur aangeperst,  een  boterham  met  kaas  nuttigde ;  even  hetzelfde 
deed  toen  Koning  Binankal  mede ,  zonder  iets  anders  te  eeten. 
^eijende  nog  daarenboven  Koning  Amsterdam  krachtig  met  niet 
^  eenig  woord  tegen  Z.  H.  te  spreken ,  als  met  te  zamen  ge- 
^^4e  en  opgehevene  handen ,  zoodanig  Z.  H.  Mohammedaansche 
onderdanen  verpligt  zijn  te  doen.  Zoodat  hieruit  te  zorgen  is, 
d*t  niet  heel  ligt  Christen  zal  worden ,  zoo  de  Eerw.  Ds.  Cahejoig 

IE 


1(92  JOUBNAAJ.    VAN    PADTBUüGGK^S    BEIS 

dezen  ouden  man  niet  wat  toegeeft  en  daarin  wat  rekkelijker 
wordt,  hetwelk  den  Gouverneur  zijn  Eerw.  voorhield  en  ver- 
toonde, opdat  niet  weder,  ja  ligt  meerder  en  kwamen  te  ver- 
liezen als  wij  vermeenden  gewonnen  te  hebben.  Want  ook  de 
Gorontaalders  hieraan  een  voorbeeld  namen ,  zijnde  anderszins , 
m  ligt  uit  een  goed  inzigt  een  hunner  Priesters  met  den  Gouver- 
weur  overgekomen ,  die  zeer  rekkelijk  en  vrij  begeerig  was ,  de 
gronden  onzes  gelooüs  te  mogen  weten.  Koning  Binankal  aan 
den  Gouverneur  wel  bemerkende,  dat  deze  wijze  van  doen  en 
veinzen  hem  misliaagde,  verzocht  zijn  afscheid  en  vertrok;  den 
Kaning  Amsterdam  had  ook  geen  tier,  hetzij  Z.  H.  zich  zelve 
geweld  had  aangedaan,  om  dus  tegen  zijn  wil  en  dank  te 
veinzen  of  den  Gouverneur  mishaagt  te  hebben,  rees  mede  op, 
waardoor  de  maaltijd  een  einde  nam;  en  alzoo  er  geen  vrucht 
dezen  avond  te  verwachten  was,  verzocht  den  Gouverneur  aan 
Z.  H.  of  het  hem  geliefde  dat  men  wat  tijdig  naar  boord  en 
onder  zeil  ging,  daar  den  Koning  niets  tegen  had. 

De  seinbrieven  werden  dan  uitgereikt,  alles  aan  boord  ge- 
bragt  en  klaar  gemaakt ,  en  vertrokken  den  Koning  en  Gouverneur 
te  gelijk  met  onze  landsschuit,  onder  het  losbranden  van  het 
kanon;  wordende  Z.  H.  aan  boord  van  de  Rooden  Haan  ge- 
bragt,  waarvan  daan  den  Gouverneur  onder  eenige  eerschot<^n 
afscheid  nam  en  naar  de  Vliegende  Swaan  zich  begaf,  gaande 
des  nachts  omtrent  11  uren  onder  zeil,  hebbende  een  Zuidelijk 
Jabberlaudluchtje ,  waarmede  West  ten  Noorden  aangingen. 

Woensflag  20  October.  's  Morgens  het  Westeind  van  Oud- 
Manado  N.  ten  O.  omtrent  2  mijlen,  gingen  toen  eerst  N.W. 
en  daarna  N.  aan ,  maar  dreven  meest  in  stilte,  's  Avonds  de 
Noordhoek  van  het  eiland  Neijeu  ^  O.  \  Noordelijker  drie  mijlen 
naar  gissing  van  ons;  dreven  voort  den  heelen  nacht  in  stilte, 
voerende  de  stroom  ons  N.O.  aan. 

Donderdag  21  October,  Met  den  dag  de  N.W.  hoek  van  Talissa 
O.  J  .Noordelijker,  acht  mijlen  van  ons,  de  wind  Z.W.  'bram- 
mlskoelte  en  ging  eerst  N.N.W.  en  daarna  N.  's  Namiddags 
de  N.  Br.  van  2°26',  zagen  Siauw  in  het  N.O.  ten  O.  omtrent 
16  mijlen  van  ons;  stelden  de  koers  N.N.O.  aan;  's  avonds  in 
het  dalen  van  de  zon,  de  Zuidhoek  van  Siauw  O.  ten  N.  J  N. 
omtrent  6   è  7  mijlen.  Het  eilandje  Macquelere  *  O.N.O.  4  ii 


^  Nain,  bij  Valentijn  I.  61  May-iii,  wat  wel  een  drukfout  zijn 
2  Makalpbe  of  Makkalèbi. 


zal. 


NAAK   NOOU)  OKLESES    EN    DE    NOOEDBREILAXDEN.  lOS 

5  mi^en.  's  Nachts  staken  wij  bij  met  de  steven  om  de  Z.  om 
onze  makkers  in  te  wachten. 

Vrijdag  22  Odober,  Bukken  er  met  den  dageraad  weder 
zeilen  bij,  gaan  O.N.O.  aan.  In  het  doorbreken  van  de  zon 
Macquelere  N.N.W.  2J  en  den  Zuidhoek  Pondang  N.O.  ten 
O.  3  myjeu  van  ons;  komende  des  middags  gezamenlijk  aan 
de  Oostzijde  van  den  hoek  Pondang  ten  anker  op  1 5  koraalgrond. 

Zaéurdag  23  October,  Verzeilen  van  hier  met'  jseer  zware  en 
harde  valwindeu  naar  het  dorp  Oele  en  de  Spaansche  veldpost 
Bossa,  liggende  aan  de  Oostzijde  van  dit  eiland;  met  ons  gingen 
mede  alle  de  sloepen  te  gelijk  te  zeil ,  Terlucco  om  nevens  ons 
ten  anker  te  komen  en  met  de  Eerw.  Ds.  Caheyng  naar  Sangi 
a%evaardigd  te  worden,  de  andere  om  geheel  in  de  bogt  aan 
de  Zuidzijde  en  omtrent  2  mijlen  van  ons  ankergrond  te  kiezen 
en  aldaar  te  blijven  leggem.  Wij  bragten  bet  met  groote  moeite 
eou  weinig  beneden  of  beuoorden  Rossa  digt  aan  den  wal,  en 
aukerd/en  pas  een  musketschoot  daar  af  op  70  vademen  klippige 
zandgrond ;  Terlucco  was  ons  wel  naast ,  maar  raakten  de  andere 
sloepen  geheel  verstrooi^.  De  discipel  '  van  Pater  Emanuel 
Ëspanjol  was  op  Terlucco ,  die  a^haald  en  aan  land  gezet  werd 
om  OQze  komst  aan  den  kapitein  bekend  te  maken ;  de  geschenken 
en  ee^  brief  van  den  Gouverneur  zoude. hij  dan  weder  kqmen 
halen.  Doch  mits  het  vrij  lang  aanliep  en  hij  niet  weder 
kwam,  zoo  werd  de  schuit  derwaarts  gezondea  met  een  vaatje 
wijn  aan  dan  Kapitein  en  een  dito  aau  den.  Pater  Espanjol, 
nevens  eenige  andere  vaderlandsche  snuisterijen  van  ham,  rook- 
vleesch  éhz.  ben^v«ns  deze  brief  aan  den  Kapitein ,  in  het  Neder- 
duitsch  overgezet.  *     - 

Hiermede  staken  af  d,e  Schipper  yain  de  Wal,  Boekhouder 
Bingrijk  en  Assistent  J^a^cxe,  en  kwamen  omtrent  twee  uren  daar 
aan  weder  terug  met  de  sch/Rnkage,  eu  verhaal:  hoe  razende, 
j^iereode  eiu  uitzinnig  dm  Kapitein  na  het  lezen  en  vertolken 
van  den  brief  zich  had  aangesteld.  Hoe,  rakende  ^  aan  het 
water,  gehouden  en  oipsiugeld  waren  geweest  en  het  weinig 
gescheeld  had  of  zouden  bun  om  lials  gebragt  hebben.  Den 
Pater  Espanjol  was  tegenwoordig  eu  sprak  niet,  maar  zij  ver- 
merkten  d^t  hij  den  Kapitein  op  ieder  maal  het  geheugen  ver- 
verscl&te    met   iets  in   liet  oqr  te  blazen  of  te  wenken,  gaande 


*  De  in  Bylage  VIII  vermelde  Don  Juan  de  Leon. 

i  Me  Byiage  XIII. 

'  Aan  liet  strand  gekomen. 


194  JOURRAAT.   YAN   FABTBRUOGE^S    RCtS 

den  Kapitein  zoodanig  aan  als  of  eenige  rol  van  een  treuispel 
voorhad ,  dat  echter  nog  beter  afliep  zoo  dat  zij  er  nog  heelhuids 
afgeraakten.  Uit  des  Kapiteins  gestadig  schreeuwen ,  dat  hij  met 
zijn  17  Castilianen  eerst  hunnen  kop  daar  bij  zouden  laten, 
aleer  dulden  zouden  dat  den  Temaiaan  meester  werd  enz.  Want 
Harcxe  had  uit  's  Konings  Amsterdams  naam ,  Juan  de  Leon 
doen  zeggen ,  dat  den  Koning ,  gemerkt  de  vrede  diQ  er  tusschen 
Spanje  en  Holland  was ,  de  Castilianen  niet  zocht ,  maar  verzocht 
dat  zij  zich  stil  geb'efden  te  houden ,  alzoo  hij  alhier  zijn  vijand 
die  hun  zoö  merkelijk  gehoond  en  beleedigd  had  kwam  zoeken, 
willende  anders  onschuldig  jsijn,  zoo  zij  zich  er  onder  mengden 
en  hun  eenig  ongeval  overkwain.  Hetwelk  Harcxe  op  dien  tijd 
weder  vernieuwde  en  den  Kapitein  zelve  aan  zeide ,  en  met  een 
den  Siauwers  den  oorlog;  hebbende  bijzonderlijk  daarbij  gevoegd, 
dat  Z.  H.  zijn  vriendelijke  gebiedenis  aan  den  Kapitein  had 
laten  doen ,  maar  niet  aan  de  Paters ,  als  dien  hij  rekende  oor- 
zaken te  zijn  van  alle  deze  misdrijven  des  Siauwschen  Koning. 
Den  schoolmeester  Don  Juan  de  Leon  kwam  op  den  avond  nog 
Iveder ,  wel  meest  om  zijn  goed  van  de  sloep  Terlucco  te  halen , 
dat  wij  al  in  onze  boot  hadden  laten  zetten*  om  geen  tijd  te 
verzuimen.  Hij  bragt  het  vorig  protest  in  de  Spaansche  taal.  weder 
medp,  het  welk  met  aangenomen,  maar  in  een  andere  en  ge- 
meene  *  taal  verzocht  werd. 

Hij  verzocht  ook  dat  wij  met  de  fluit  wat  nader  wilde  komen , 
om  of  den  Kapitein  wat  bedaarde  en  aan  boord  bij  den  Gouver- 
neur nog  kwam,  het  welk  hun  toegezegd  werd  te  zullen  ge- 
schieden. Dit  scheen  al  weder  een  Spaansche  hoogmoed  om  hunne 
bekommering  met  onverzaagtheid  te  bedekken ;  want  dezen  hoek 
daar  wij  lagen  was  eigenlijk  het  voorwerp  t-e  landen ,  alwaar  niet 
wel  gehinderd  konden  worden  en  een  rug  opwaarts  liep,  dat 
beide  zoowel  de  Castiliaansche  als  Siauwsche  bergjes  omslingerde , 
singelde  en  meester  was,  al  verhevender,  meer  klimmende  en 
hoogerden  berg  opgelegen,  gelijk  dat  afbeeldsel  vertoonde  *. 

Na  dat  den  schoolmeester  weder  vertrokken  was,  werd  Ter- 
lucco afgevaardigd  met  de  Eerw.  Ds.  Caheyngen  deze  briefjes  '. 

*  Gewoon. 

'  Hier  is  tusschen  den  tekst  een  gezigt  op  het  fortje  der  Spapjaarden, 
kerk,  dorpen  enz.  Op  den  achtergrond  een  brand  enden  berg  en  op  den 
voorgrond  de  positie  der  schepen  en  corra-corra*s. 

'  In  deze  brieQes  werden  de  vorsten  van  Taroena,  Kandahar  en 
Taboekan  aangespoord  ten  spoedigste  met  hunne  troepen  naar  Siauw 
te  komen. 


Naab  noord-cei.ebis  £k  de  noordsreilanden.      195 

Zondag  £4  Oclober,  Ligtte  wij  des  mocgens  ons  anker,  en 
kvamen  op  een  pistoolschot  na  aan  de  wal,  en  r^  voorhnnne 
kerk  op  40  vademen  zandgrond  te  leggen ,  daar  in  veel  bohaai 
werd  gemaakt  voor  een  crosifix  daar  den  Pater  eenige  dienst  deed , 
en  de  Siauwers  geweldig  onder  schreeuwden  en  juichten.  Wij 
maken  staat  dat  zij  hier  het  ouweltje  er  op  ingenomen  hadden 
om  de  chaloup  van  Pieter  Tidesz. ,  die  verre^  buiten  de  andere 
alleen  lag  aan  te  tasten ,  te  meer  er  na  het  plegen  van 
den  dienst  een  groot  vaartuig  vol  volks  gepropt  derwaarts 
Toer.  Den  Gouverneur  zond  aanstonds  mede  daar  naar  toe  onze 
gewapende  boot,  om  Pieter  Tidesz.  te  gaan  bekend  maken  en 
te  gelasten  digt  onder  de  anderen  hoek  ten  anker  te  komen. 
Omtrent  den^  middag  kwam  de  schoolmeester  Juan  de  Leon  met 
een  brief  in  de  Latijnsche  taal ,  behelzende  een  protest  van  den 
Kapitein  en  dat  wij  aanstonds  met  alle  onze  vrienden  hadden 
te  vertrekken,  begeerende  niet  anders  dan  mondeling  antwoordt, 
doch  werd  hem  gezegd  dat  wij  die  hem  schriftelijk  wilden  toe- 
voegen en  op  morgen  vroeg  wederom  kon  komen/  Wij  vro^n 
)iem  mede  of  wij  nu  na  genoeg  lagen;  hij  zeide.ja;  dit  werdt 
gcvraagt  op  dat  verzekerd  mogten  wezen ,  dat  wij  niet  schroomden 
na  geno^  te  komen,  maar  wel  voornamelijk  om  niet  te  laten 
Uljken,  dat  eenige  gedachten  op  de.  vorige  plaats,  daar  wij  ge- 
<^  higen ,  hadden.  Des  achtermiddags  kwam  deze  moeijelijken 
l>oodifohapper  al  weder,  zeggende  dat  den  Kapitein  als  nog  be- 
%heid  verwachtte,  en  dat  dralen  van  den  Gouverneur  niet  anders 
^^anzag,  dan  als  een  greep  om  eenlijk  tijd  te  winnen,  tot  dat 
^^  Tematanen  meerder  magt  bekwamen,  dewelke  zij  anderzins 
iiQ  voornemens  waren  aan  te  tasten  eer  zij  sterker  werden.  (Hij) 
kondigde  den  Gk>uvemeur  nogmaals  aan ,  met  de  zijnen  opstonds 
^  vertrekken  en  eindelijk  hem  Kapitein  mondeling  bescheid  op 
^  brief  toe  te  laten  komen.  Ben  Gouverneur  zeide  zulks  niet 
^  knnnen  geschieden;  morgen  vroeg  zouden  zij  bescheid  op 
'lonne  brief  hebben ,  doch  nu  te  vertrekken  was  ons  onmogelijk 
^^200  in  dit  ruwe  weder  van  eergisteren  onze  fokkemast  een 
™k  had  gekregen  en  gewaugd  moest  worden ;  gevende  hem  tot 
^Qi  einde  de  lengte ,  breedte  en  dikte  naar  land  mede ,  zoodanig 
*ö  hout  op  het  vriendelijkst  van  den  Kapitein  verzochten ,  zon- 
•  oer  welk  geen  zee  dorsten  kiezen.  De  boot  was  onderwijlen  op 
den  avond  terug  gekomen  en  had  de  chaloup  van  Pieter  Tidesz. 
'^^j  de  andere  gebragt,  die  ook  gewaarschuwd  waren  van  onze 
gissing.  Doch  nu  het  verzekerd ,  vondt  den  Gouverneur  geraden, 


r^ 


196  JOVRNAA1.  VAN  PADTBAUOOe's  RBI8 

nogmaals  den  Schipper  met  de  boot  weder  daar  naar  toe  te 
zenden,  om  den  Koning  het  voornemen,  en  besluit  derSianwers 
bekend  te  maken,  opdat  zij  toch  goede  wacht  houden  en  wel 
op  hunnen  tegenweer  gereed  mogteu  zijn;  de  boot  kwam  t«gen 
den  dag  weder  aan  boord.  De  brief  van  den  Kapitein,  die  wij 
ontvangen  hadden  en  vertaald,  was  van  dezen  inhoud   '. 

Maandag  25  Octuber,  Voor  ons;  doch  der  Castilianen  Zon- 
dag *,  kwam  den  brief haalder  Juan  de  lieon  aan  boord,  eu 
werd  hem  eenen  in  antwoord  van  die  van  gisteren  ter  hand  ge- 
stelt.  Hij  zeide  onder  andereu  dat  het  den  Kapitein  vreemd 
dacht,  dat  bijaldien  er  schuld  omtrent  den  Siauwschen  Koning 
was,  waarom  dan  geen  eisch  van  vergelding  in  de  vorige  gedaan, 
daar  den  Siauwschen  Koning  welligt  toekomen  en  verstaan  zoude: 
hem  werd  geantwoord  zulks  in  de  vorige  brief  te  staan ,  dsuir- 
mede  vertrok  hij.  De  brief  vertaald  was  dusdanig.    » 

De  Spanjaarden  ziende  ons  niet  wel  met  geitel d  weg  te  krij- 
gen, bezochten  het  met  list;  stekende  op  den  middag  het  dorji 
van  achteren  in  den  brand,  dat  door  een  geweldige  wind  ge- 
dreven tot  op  .strand  kwam,  hun  kerk  en  kerkhuis  mede  in  den 
brand  gerakende,  waardoor  wij  ook  de  vonken  en  brand  in  ons 
groot  schoverzeil  *  kregen ,  hetwelk  echter  haast  gebluscht  werd. 

Des  namiddags  verschenen  de  Teniataansche  en  Xulaschc 
corra-corra's  uit  der  zee ,  sterk  25  zeilen ;  ecu  wijl  daaraan  kwam 
mede  de  Tagulandsche  corra-oorra,  op  den  17w  dezer  met 'brie- 
ven van  de  Manado  aan  den  Koning  van  Taboekan,  Taroens 
en  Kandhaar  afgevaardigt,  zijnde  door  het  harde  weder  en  Westelijke 
wind,  dus  lange  op  Tagulanda  opgehouden  geweest;  zij  werdei 
dezen  nacht  voortgezonden,  om  hunne  reis  naar  derwaarts  nog 
te  vervorderen. 

Dingsdag  26  Oeóober.  's  Morgens  komt  den  schoolmeester  Juai] 
de  Leon  weder  met  een  brief  aan ,  vertaald  v«n  dezen  inhoud  * . 

Wij  ligtten  onderwijlen  ons  anker  en  verueilden  een  goteling 
schoot  Zuidelijker,  gevende  het  den  naam  om  van  den  brand 
wat  meerder  bevrijd  te  zijn ;  doch  inderdaad  om  ruimte  voor  de 


t  Zie  bylage  XIV. 

2  Aangezien  de  Spanjaarden  steeds  uit  Mexico  naar  de  Philippynen 
gingen,  verschilde  hutinc  tijdrekening  een  dag  met  de  uit  het  westen 
komende  Nederlanders. 

»  Zie  Bijlage  XV. 

*  Het  xeil  van  den  grooteo  ma^t. 

5  Zie  Bijlage  XVL 


KAAR   NOORD-CEI.EBXS    EN    D£    NOOADERElf.ANDEN.         197 

chaloupen  en  corra-corra's  van  den  Koning  van  Teiiiaten  te 
fiuken,  opdat  zij  niet  mogen  zeggen,  dat  wij  met  den  anderen 
gevoegd  waren.  Wij  gaven  den  schoolmeester  een  klein  briefje 
in  antwoord  en  lieten  hem  daannede  loopen;  het* briefje  was  in 
onze  taal  dusdanig.   ^ 

Omtrent  den  middag  komt  den  schoolmeester  weder  op  strand , 
en  roept  de  onze  toe  met  de  schuit  aan  land  te  komen ,  zeide , 
hij  den  Schipper  te  moeten  spreken,  die  den  Gouverneur  dan 
gaan  liet,  doch  met  last  in  de  schuit  te  blijven;  hadden  ze  iets 
te  zeggen,  ze  mogten  aan  boord  komen.  Aan  den  wal  gekomen 
moest  den  schoolmeester  zich  in  het  water  begeven ,  om  duidelijk 
met  den  Schipper  te  kunnen  spreken ,  die  als  toen  niet  anders 
te  z^gen  .had,  dan  dat  hem  van  den  Kapitein  verboden  was, 
weder  aan  boord  te  komen ,  en  wij ,  zeide  den  Schipper  van  der 
Wal,  hebben  last  niet  aan  land  te  gaan,  waarmede  weder  aan 
boord  kwam,  schijnende  de  Spaansche  naar  geen  voorslagen  te 
willen  hooren  noch  eenige  bemiddeling  te  begeeren. 

Jks  namiddags  kwamen  er  weder  zeven  corra-corra's  uit  de 
zee;  varende  den  Gouver^jeur  des  avonds  naar  den  Koning  Am- 
sterdam, daar  eenige  overslag  gemaakt  werd  om  eenige  van 
Jeronimo  d'Arras  zijn  volk  ergens  aan  land  te  zetten,  om  te 
zien  of  niemand  van  de  zijne  zoude,  kunnen  komen  te  spreken. 
üc  Koning  van  Boelang  was  onder  deze  zeven  stuks  corra-corra's 
ïnede  verscheenen  en  waren  de  Ternatanen  sterk  1180  koppen, 
«^eronimo  d'Arras  vertrok  des  nachts  met  den  GouVenieur  naar 
boord  van  de  Vliegende  Swaan  en  twee  corra-corra's,  en  zoo  voorts 
den  hoek  om  Noordwaarts  op ,  om  twee  man  aan  land  te  zetten. 

WoenJtdaff  27  Ociober.  's  Morgens  kwam  Jeronimó  d'Arras 
weder  terug ,  hebbende  twee  man  aan  land  gezet ;  hij  kwam  van 
<lc  Noordkant  digt  omscheppen  en  aldus  rakende  langs  den  wal, 
^r  hij  het  alles  in  alarm  bragt.  Hij  riep  hun  toe  dat  hij 
d  Arras  was ,  en  opdat  zij  daaraf  te  meer  verzekerd  mogten  wezen , 
ontblootte  hij  zijn  hoofd  en  smeet  zijn  hoed  neder ,  als  wanneer 
^r  een  goed  gedeelte ,  die  in  stand  van  tegenweer  waren ,  de 
schilden  nederzakken  lieten  en  hem  wat  bleven  staan  aanzien. 
"jj  kwam  aan  boord,  en  berigtte  dit  alles  en  waar  zijn  volk 
^an  land  gezet  had  aan  den  Gouverneur;  zullende  morgen  na 
^*  middag  omtrent  drie  uren  weder  derwaarts  gaan ,  om  de  zijnen 
*f  te  halen.  Den  berg ,  zoolang  wij  hier  nog  zijn  geweest ,  heeft 


Zie  Bijlage  XVII. 


r 


198  JOURNAAL    VAN   PADTBBUOOS's    EEIS 

nacht  en  dag  gebrand  S  schijnende  dus  gedurig  zijn  gloed, 
rook  en  damp  uit  te  werpen  en  ruimte  daartoe  genoeg  te  heb- 
ben, waardoor  het  ook  al  hier  zoo  ongezond  niet  is. 

Donderdag  28  October,  Met  den  dag  keerden  een  hoopSiau- 
wers  weder  naar  hunne  bezetting,  schijnende  de  wacht  om  de 
Zuid  te  hebben  gehad;  dezelve  op  strand  af  en  aan  het  schip 
zijnde,  maakten  een  groot  geraas  en  boha,  met  schreeuwen  en 
sagelillen  zoodat  wij  hieruit  oordeelden,  dat  ze  eenige  moes- 
koppers ^  moesten  beknipt  en  om  hals  gebragt  hebben ,  evenwel 
zij  vertoonden  geen  hoofden.  Omtrent  den  middag  zonden  zij 
een  groote  menigte  volks  om  de  Zuid,  daar  de  onzen  in  hunne 
tuinen  al  vrij  wat  roesemoesden ,  zooals  wij  alom  aan  den  rook 
bekennen  konden.  Om  of  evenwel  de  onze  te  zeer  verspreid 
mogten  wezen  of  geen  goede  wacht  hielden,  ook  om  die  der- 
waarts gezonden  Siauwsche  hoopen  weder  terug  te  lokken ,  zondt 
den  Gouverneur  een  joUetje  met  twee  visschers  naar  den  Koning 
Amsterdam,  om  Z.  H.  te  waarschuwen  van  den  komst  der  8ian- 
wers  en  met  eenen  vier  corra-corra's  te  verzoeken  om  alhier  af 
en  aan  van  het  schip,  daar  de  binnenweg  uitkwam,  te  laten 
leggen. 

Pas  was  het  joUetje  weg  of  wij  vernamen  Jeronimo  d'Arras, 
die  den  Zuidhoek  om  kwam  steken,  hetwelk  de  Siauwers  ook 
deed  wederkeeren,  vrezende  van  voren  en  van  achteren  bezet 
te  worden.  D'Arras  kwam  aan  ons  boord  en  ging  verder  naar 
de  plaats  daar  hij  zijn  volk  bescheiden  had.  Des  nademiddag 
bekwamen  wij  6  corra-corra's ,  van  den  Koning  Amsterdam  op 
ons  verzoek  afgezonden;  wezende  den  Koning  van  Boelang  en 
den  TemfCtaansche  Kapitein-Laut  Rheti.  Zij  kwamen  mede  aan 
boord,  alwaar  niet  lang  verbleven,  maar  voort  afstaken  en  digt 
langs  den  wal  schepten  om  de  plaats  daar  men  landen  zoude 
ter  degen  af  te  zien.  Zoo  als  zij  de  Siauwsche  en  Castiliaansche 
paggers  voorbij  waren,  ontmoetten  zij  Jeronimo  d'Arras,  met 
dewelke  zij  terug  keerden,  varende  rakende  den  wal  langs  daar 
een  groote  menigte  in  de  wapenen  stond ,  doch  die  niets  deden 
dan  een  wapenvertooning  en  met  hunne  werpspiessen  te  drillen. 
Jeronimo    d^Arras  stond  den  ganschen  tijd  met  de  bloote  sabel 


1  De  zendeling  van  de  Velde  van  Capellen,  de  jongste  berigtgever  over 
de  Sangi-Eilanden,  die  hy  in  1858  bezocht,  vermeldt  ook  de  voortdurende 
werking  van  den  vulkaan  van  Siauw.  Mededeelingen  van  ket  'Sedert.  Zend, 
D.  I  bl.  45  vg.,  ook  Valeni,  D,  I,  B.  58. 

t  Jft^'audeurs, 


^AAH   NOORD-CE1.EBK8   EN    DE    NOORDEEEILANDEX.        199 

op  de  tent  van  zijne  eorra-corra  en  zwaaide  die  gedurig  over 
zijn  hoofd ,  en  vermerkten  wij  dat  met  iemand  aan  land  een  lang 
gesprek  hield;  houdende  zich  wederzijdsch  geheel  stil. 

Aan  boord  gekomen ,  verhaalde  hij  hoe  in  het  algemeen  de 
Sianwers  had  tpegefoepen ,  hoe  hij  het  was  en  dat  ze  zich  onnut- 
telijk  niet  behoefden  af  te  sloven ,  met  vergeefeche  schreeuwen , 
loopen  en  waken ,  hij  meende  hun  nog  niet ;  maar  op  overmorgen 
mogten  zij  wel  gewissen  staat  maken ,  konden  zij  dan  wat  doen 
dat  zoude  men  afwachten.  Doch  ziende  zijn  broeder  St.  Jago 
mede  in  de  wapenen  op  strand ,  sprak  hij  hem  in  het  bijzonder 
aan:  Hoe  broeder  zijt  gij  daar  tegen  mij ?  bezie  mij  wel,  ik  ben 
Jeionimo  d'Arras  uw  broeder,  of  heeft  mijn  lang  afzijn  en  de 
menigte  verloopen  jaren  tusschenbeide ,  eenige  verandering  ver- 
oonaakt,  ik  ben  het,  uw  broeder  en  dezelve.  En,  alzóo  zijn 
broeder  nog  even  zeer  sagelilde  en  in  gestalte  van  tegenweer 
staan  bleef,  voer  hij  voort:  Ben  ik  dan  of  dus  verandert,  ver- 
basterd of  van  de  onzen  ontaart  ?  neen ,  ik  weet  het  te  wel ,  maar 
Het  schort  daar  —  zwaaijende  met  zijn  houwer  en  wijzende  naar 
den  Papenberg,  daar  al  zijn  geslacht,  door  de  Spanjaarden  zeer 
DMnw  bewaart  werd  —  als  wanneer  zijn  broeder  en  eenige  die  bij 
bem  stonden  de  schilden  zakken  lieten  en  bedrukt  voor  zich  neder- 
lagen. Op  strand  waren  ook  een  partij  vrouwen  gekomen ,  allen  zijn 
Aaastebloedvrienden  om  hem  maarte  mogen  zien ;  zijnde  zijn  zusters, 
nichten  en  hunne  kinderen ,  doch  sprak  die  om  redenen  niet  aan. 

De  twee  mannen  die  hij  aan  land  gezet  had,  bragt  hij  nu 
v^r  mede ,  doch  hadden  niemand  van  d' Arras  volk  afzonderlijk 
hinneu  komen  te  spreken,  alzoo  die  altijd  onder  andere  Siauwers 
gemeogt  waren  en  te  naauw  bewaard  werden. 

Vermits  zij  dus  lange  met  den  andere  achterbleven^  kwam 
2-  H.  Amsterdam  met  eenige  corra-corra's  de  hoek  omscheppen , 
^^igende  welligt  dat  ergens  in  gevecht  waren  ingewikkeld ,  doch 
bnu  ontmoetende,  zoo  als  zij  een  wijl  van  boord  afgestoken 
^'"«n,  keerde  Z.  H.  met  hem  gelijkelijk  weder  terug  en  ging 
^P  öjn  ouden  post  leggen. 

Des  avonds  komt  er  een  corra-corra  van  Tagulandu,  zijnde 
oaden  Ooegoegoe ,  medebrengende  dit  briefje  van  den  sergeant; 
^U  Werden  weder  heen  gezonden  om  hunnen  jongen  Koning  te 
halen,  gelijk  zulks  uit  dit  brie^e  in  antwoord  aan  den  sergeant 
pschreven  te  zien  is   '. 


Zie  beide  briefes  Bijlage  XYIII. 


r* 


200  JOURNAAli    VAN    FADTBRU66F/s   EGI8 

Frijffag  29  Ociober.  Viel  er  niet.  van  belang  voor,  al7X)o het 
den  eersten  dag  van  den  Mooren  Poassa  of  vasten  was,  die 
zij  al  omstandelijk  en  naauw  wilden  vieren ,  om  met  eenen  dag 
in  iexe  gelegenheid  vrij  te  mogen  zijn. 

,  Den  berg  wierj)  heden  ongemeen  ved  stof  en  asch  uit ,  zoodat 
de  fluit  en  sloepen  heel  wit  bestoven  raakten. 

Des  namiddags  kwam  den  Koning  Binankal  en  Groroutaalders, 
sterk  180  mannen;. zij  deden  mede  de  ronde  langs  den  wal  om 
de  gelegenheid  af  te  zien  waar  men  best  zoude  kunnen  landen, 
zonder  dat  zij  van  de  Siauwers  gemoeit  werden,  's  Avonds  in 
het  donker  voor  den  Gouverneur  naar  den  Roode  Haan,  daar 
besloten  werd  niet  voor  de  kerk  maar  wel  in  het  baaitje  even 
bij. oosten  der  Castilianen  pagger  te  landen,  latende  des  nachts 
omtrent  een  uren  ankers  ligteu  en  de  chaloupen  naar  derwaarts 
bop4];seren,  die 

Zaturdag  30  October  des  morgens  heel  verstrooid  waren, 
zijnde  den  Kooden  Haan  alleen  bij  de  werken  met  eeuige  porra- 
corra's.  Ter  plaatse  verscheenen  Mas  er  niemand  van  den  vijand 
die  er  weer  bood ,  zelfs  ook  niet  op  stiaud ;  of  zich  inbeeldende 
dat  het  aldaar  niet  was  gemunt  of  dat  dit  een  valsch  alarm  was, 
mits  sloepen  en  vaartuigen  zoo  van  den  anderen  verstrooid  waren ; 
waardoor  den  Koning  Amsterdam  raadzaam  oordeelde  aanstonds 
te  landen  en  niet  naar  de  andere  sloepen  of  corra-corra'*8  te 
wachten ,  latende  de  bloedvlag ,  het  sein  wezeude  om  te  landen , 
waaijen.  De  Ternataneu  dmaldeu  al  eenigen  tijd  al  eer  iemand  er 
op  los  wilde,  doch  Jeronimo  d'Arras  met  10  of  12  van  de  zijnen 
sprong  ten  eersten  aan  land ,  «onder  een  schot  van  den  Booden 
Haan ,  en  toen  volgden  de  Ternatanen  langzamerhand.  De  Boe- 
landers, Kaudipanders  en  Goroutaalders ,  mede  bij  de  werken 
komende  en  ziende  kogels  waaijen ,  alzoo  de  Castilianen  snedig 
naar  den  sloep  den  Booden  Haan  schooteu,  schepten  meer  rug- 
•  waarts  dan  voorwaarts,  en  zetten  het  ten  laatste  verre  van  de 
Ternatanen  aan  land,  omtrent  den  hoek.  De  chaloup  den  Rooden 
Haan  bleef  de  Castilianen  niet  veel  schuldig,  maar  joeg  ettelijke 
kogels  den  berg  op  en  dwars  door  hun  pa^er  heen ;  nog  al 
verscheen  er  niemand  om  tegenweer  te  bieden,  zoodat  de  Ter- 
natanen meesters  van  den  berg  werden  en  aanstonds  hunne  pagger 
begouden  te  maken.  Hiermede  en  met  het  aanbrengen  van  palis- 
saden waren  zij  een  wijl  bezig  geweest,  toen  de  Siauwers  hun 
kwamen  bestoken  en  verrassen,  dringende  zoodanig  op  de  Ter- 
natanen aan,  dat  die  uit  hunnen  post  moesten  wijken , loopende 


NAAR   NOORD  CBlÉftBS   1&S  DB   NOORDBRBILANDEN.  201 

«He  de  Kaïidipanders ,  Boelangers  en  üorontaalders  den  berg  af 
naar  hunne  vaartuigen  en  weg.  Den  ouden  Sadaha  kweet  zich  man- 
nelijk ,  drijvende  de  Temataansche  vlugtelingen  weder  den  berg  op , 
eunaar  den  vijand,  terwijl  d'Arras  met  10  of  twaalf  van  de  zijnen 
den  indrok  weerde  en  den  vijand  dapper  staande  hield.  Den  ouden 
llajoeda  deed  ook  louter  zijn  best,  en  haperde  het  eenlijk  van 
daag  maar  aan  den  Kapitein-Laut  Rheti ,  hoewel  eenige  hem  ver- 
schooüen.  Het  zoude  evenwel  met  den  Temataan  gedaan  zijn 
geweest,  bijaldien  den  Koning  Amsterdam,  zijn  broeder  den 
Kapitein  Uotterdam  met  zijn  lijfwacht,  de  zijne  niet  tot  hulp 
had  ge;tonden,  die  'een  andere  weg  den  berg  op  klonterende, 
een  vrees  in  de  Siauwers  baarden  van  omsingeld  te  worden, 
waardoor  zij  eenigzins  weken ,  en  nadat  Rotterdam  boven  was , 
die  er  met  de  zijne  geweldig  op  inhakte ,  zich  heel  op  de  vlngt 
begaven,  zonder  van  de  Ternatanen  gevolgd  te  worden,  alzoo 
vas^teld  was ,  voordl  de  veldschans  eerst  in  stand  van  tegen- 
^Wf  te  brengen.  Doodèn  en  gekwetsten  waren  meest  aan  beide 
zijden  gelijk ,  hebbende  de  Ternatanen  drie  dooden  en  zes  ge- 
iweteteu;  dcf  barrikade      was  's  avonds  klaar,  hegt  en  sterk. 

y^fHdaff  31  October  of  den  laatsten,  werd  den  ganschen  voor- 
middag doorgebragt  met  eenige  stukken  boven  oj)  den  berg  te 
arbeiden  en  in  de  sclians  te  brengen ;  twee  princestukjes  en  een 
metalen  6ponder  van  den  Koning  Amstt^rdam,  raakte  op  zijn  stel , 
waarmede  tot  achtermiddagsi  over  langzaam  en  wis  schooten. 

Onderwijl  verscheen  alhier  vier  corra-corta's  van  de  Zuid , 
xijnde  twee  van  ïagulauda  tnet  den  jongen  Koning- Monia  over- 
leden zijnde  —  een  corra-corra  vaii  Limbotto  en  een  gilalo  van 
"^'^ang.  De  Tagulandei^s  waren  zeer  bezorgd  voor  Siauw ,  waar- 
<loor  den  Gouverneur  hun  toeötond  een  hunner  vaartuigen  achter 
om  naar  Pehe  ^  te  zenden ,  met  eenige  bloedvrienden  van  den- 
5»Wden  Koning,  om  te  zien  of  door  zachter  middelen,  dan  er 
^<^  nu  toe  in  het  werk  gesteld  waren,  niet  zoude  te  bewegen 
^P»  met  verzekering  in  zulk  een  geval  van  des  Gouverneurs 
?^en  wil ,  tot  het  beslegten  in  alle  billijkheid  van  de  zwevende 
^nstcn.  Zulks  werd  te  meer  gedaan  omdat  er  in  de  Terna- 
t^^en  een  algemeene  vrees  bespeurd  werd ,  en  den  Gouverneur 
'^^  niet   gaarne   in  deze  zaak  te  diep  wilde  inwikkelen,  noch 


Barrieada  is  in   het  Portugeesch   eene.  verschansing  van  paalwerk  en 
»'>int  in  dien  zin  dikwijls  voor  in  de  in  ludië  gestelde  Hollandsche  stukken. 
'  Ourp  aan  de  westkust  van  Siauw.,  residentie  van  den  koning.  Valent. 
I.  bl  58. 


r 


202  JOÜKNAAL   VAN   P*0Tfi&ÜG6S^S  R1SI8 

ook  wel  ten  halve  kon  laten  steken;  zijnde  in  de  Tematanen 
noch  lust,  noch  ijver,  noch  orde.  's  Nachts  voerden  Gouvemenr 
aan  boord  van  den  Koning,  om  Z.  JI  de  noodzakelijkheid  te 
vertoonen  van  zich  meester  te  moeten  maken  van  zekere  pagger, 
die  een  goteling  schoot  boven  zijn  hoofd  en  den  berg  op,  door 
de  Siauwers  gemaakt^ was;  waaraf  de  Tematanen  meester 
wordende,  konden  zij  beide  de  vastigheden,  zoo  der  Cas- 
tilianen  als  Siauwers  met  het  kanon  volkomenlijk  dwingen; 
niet  te  twijfelen  zijnde,  of  daarmede  zonde  Z.  H.  ook  alle 
of  altijd  de  meeste  zwarigheid  te  boven  zijn.  Beramende 
verders  die  order,  dat  Z.  H.  zelve  zijne  veldschansen  met  zijn 
lijfwacht  zoude  bewaren,  op  alles  goede  order  stellen  en  een 
gedeelte  der  zijne  vóór  dag  den  berg  om  latende  trekken  om 
zoo  van  achteren  op  den  vijand  in  te  vallen.  De  verdere  zouden 
van  voren  met  dag  er  op  aanzetten ;  de  achtersten  zouden  voor- 
zien zijn  van  een  prinsestukje  onder  opzigt  van  den  Sadaha  en 
met  een  partij  vunrpotten  en  handgranaten ;  en  moest  den  Kapitein- 
Laut  Bheti  —  hebbende  zich  doch  hooren  laten ,  dat  hij  eenlijk 
doen  zoude  hetgeen  den  Koning  belastte,  schijnende  van  zich 
zelve  anders  niet  genegen  —  den  last  g^ven  worden  van  deze 
posten  te  verkragten.  Dit  alles  was  dus  verre  wel,  en  beloofde 
den  Koning  dat  het  ook  zoude  worden  achtervolgd ,  hangende 
échter  in  twijfel  en  zoude  wel  zelve  derwaarts  hebben  willen 
gaan ,  hetwelk  den  Gouverneur  volkomen  a&loeg  en  niet  toestaan 
wilde.  Jeronimo  d'Arras,  gevraagd  wat  moed  hij  er  toe  had, 
gaf  een  duister  antwoord,  niet  willende  de  Tematanen  verdacht 
maken,  eenlijk  zeide  hij,  voor  zich  zelve  maar  te  kunnen 
instaan,  genoeg  te  kennen  gevende  dat  hij  geen  moed  had 
op  de  Tematanen,  en  dat  hij  vreesde  hem  niet  zouden  vol- 
gen. De  Kapitein-Laut  Rheti  was  aan  boord  gehaald  en  kwam 
mede  achter,  aan  wien  den  Koning  het  besluit  bekend  maakte 
en  dat  hij  op  morgen  die  bovenposten  der  Siauwers  moest 
innemen,  zonder  meer;  daarop  antwoorden  den  Kapitein- 
I/aut  Bheti :  dat  's  Konings  wil  geschieden  zoude.  Doch  de  meeste 
zorg  was  voor  de  Boelanders ,  Kaudipanders ,  Gorontaalders ,  en 
Limbotters,  die  den  Koning  Amsterdam  liever  zag  dat  zij  ver- 
trokken ,  dan  met  hunne  lafhartigheid  en  vlugt  den  schrik  in  de 
zijne  te  veroorzaken ,  schijnende  eer  gekomen  om  vrede  te  houden 
dan  om  te  oorloogen;  zulks  bleek  wel  aan  de  witte  vlaggetjes 
die  zij  van  hunne  vaartuigen  lieten  waaijen,  hetwelk  waar  was 
en   dat  onder  den   schijn   van   witte  broeken  en  wambuisjes  te 


!^AAB   NOORD  CBLRBK8   BN   DB   NOORDBRBILANDBN.  203 

diDQgen,  zoodat  men  uit  dit  en  diergelijke  wel  zien  kan,  wat 
staat  men  op  die  lieden  kan  maken,  en  hoe  hoog  noodig  deze 
steen  van  aanstoot  —  ik  meen  Siauw —  aan  een  kant  diende.  Echter 
oordeelde  den  Gouverneur  best  dezelve  te  laten  verblijven ,  omdat 
geen  goed  doende ,  ook  niet  veel  kwaad  deden ,  en  hun  vertrek 
den  Siauwer  te  moediger  en  de  zijne  te  verslagender  zoude 
maken;  en  nam  den  Gouverneur  aab  hun  wat  beter  tot  hun 
pügt  aan  te  manen ,  wilden  zij  niet  vechten  zij  mogten  werken. 
Hierop  begaf  zich  den  Gouverneur  naar  land,  daar  deze  volkeren 
lagen,  en  vondt  ze  alle  in  en  buiten  de  corra-corra's  zoo  vast 
in  slaap,  dat  al  een  wijl  werk  had,  eer  iemand  voor  den  dag 
kieeg.  Binankal,  Gorontaalders  en  Limbotters  kwamen,  maar 
Boelang  wilde  niet  wakker  worden.  De  Gouverneur  haalde  ze 
dapper  over  den  hekel ,  zoo  over  haar  zorgeloosheid  als  ontrouw : 
hier  lagen  ze  allen  in  een  diepen  slaap,  zonder  wacht,  zonder 
zorg,  steunende  zoo  het  scheen  op  hunne  witte  vlaggetjes  en 
het  verstand,  >  dat  ze  met  den  vijand  hadden;  men  zoude 
znlke  teekenen  dadelijk  aan  een  kant  doen  —  hetwelk  ook  aan- 
stonds geschiedde  —  beter  ware  het  hier  van  daan  gebleven ,  dan 
uidere  mede  lafh^tig  te  maken;  zij  hadden  mogen  doen  als 
Macarompus  en  liever  weder  naar  hun  land  keeren  dan  anderen 
in  den  weg  te  zijn ;  was  het  een  weerwil  omtrent  de  Tematanen 
den  Gouverneur  was  (men  het)  schuldig,  wiens  eer  nu  hier 
gold  en  door  hun  dusdanig  te  schendig  gekrenkt  werd ,  heb* 
bende  zulks  omtrent  haar  niet  verdiend,  maar  wel  het  tegen- 
deel. De  Castiljanen  geven  den  Gouverneur  toch  na,  dat  aan 
leider  en  uitvoerder  van  dezen  ganschen  handel  was,  dus  was 
ket  dan  dat  ze  voor  ^s  Comps.  eer  zouden  strijden ,  waar  tegen 
zoo  zij  gezind  waren,  zich  vijandig  te  toonen  met  den  vijand 
dus  te  heulen ,  moesten  zij  weten ,  dat  men  hen  even  als  vijanden 
^  niet  als  vrienden  zouden  moeten  handelen.  Alzoo  dit  en 
^rgelijke  met  vrij  zware  hevigheid  eai  beweging  gezegd  werd, 
^  den  Koning  Binankal  sidderde  en  'beefde  zoo  mede  de 
aderen ,  werd  de  hooggespannen  snaar  overlangzaam  ^  geslaakt , 
^n  eindigde  hier  op  uit,  dat  nu  hoopte  hunne  en  onze  eer 
^r  zouden  betrachten ,  en  op  morgen  de  schande  uitwisschen 
^  ze  door  hunne  vlugt,  jongst  bekomen  hadden;  de  Koning 
^nisterdam  had  iets  t^en  den  dag  voor,   zij  zouden  zoo  haast 


*  De  verstandhouding. 
'  Allengs    langzamerhand. 


204  JOOKNAAL   VAN   PADTBMTGOE's  HITS 

gewaarschuwt  werden,  zich  ter  plaatse  laten  vinden;  hetwelke 
gezamenlijk  beloofden  en  hiermede  vertrok  den  Gouverneur  weder 
naar  boord. 

Maafidag  1  November,  De  zon  wa«  al  boven  de  kimmen  > 
eer  wij  eeuig  gewag  ^er  Temataneu  bemerkten;  zagen  iu  zee 
onze  chaloup  Terlucco,  herwaarts  aanmillende,  vertrouwende  al 
op  Sangi  had  geweest.  Het  was  omtnmt  tien  uren  eer  de  Ter- 
natauen  en  Siauwers  aan  elkaiuleren  raakten,  lossende  lustig 
met  musketten  op  den  anderen ;  dit  duurde  een  groot  uur  weder- 
zijdsch  even  lustig,  als  wanneer  het  verelapte  en  ons  toedacht, 
dat  de  Tematanen  te  kort  kwamen,  zorgende  dat  ze  weder  aftrok- 
ken ;  waarom  den  Gouverneur  de  boot  straks  de  chaloup  Terlucco 
zondt  om  met  dit  briefje  op  stond  '  naar  de  Menado  ie  gaan  ^. 

Onderwijl  ging  het  treffen  weder  even  hard  aan ;  duurde  wedei 
omtrent  een  uur  of  anderhalf,  als  wanneer  er  weder  stilte  raakte 
en  zoo  als  wij  zien  konden,  de  Tematanen  aan  het  deinzen 
(waren).  De  Gouverneur  zondt  bode  op  bode,  en  kreeg  nu  deze 
dan  geene  tijding,  meest  gansch  strijdig  tegen  eikanderen.  Ein- 
delijk geraakten  partijen  weder  aan  den  anderen  en  losten  hunne 
musketten  dapper  op  elkander,  schijnende  tromp  tegen  tromp. 
Hieronder  hoorden  wij  vunrpotten  slaan,  en  zagen  het  geele 
vaandel  van  den  Koning  Amsterdam  lustig  zwaaijen ,  dat  op  den 
pagger  geplant  raakte,  en  deden  de  Tematanen  hier  op  drie 
algemeene  lossing  der  musketten,  dat  zeer  ordentlijk  toeging; 
daar  ouder  het  kanon  van  land  en  sloepen  louter  speelde.  Hierop 
staken  de  Castilianen  t^^ee  witte  vlaggen  op,  en  zonden  wij 
aanstonds  onze  schuit ,  mede  met  een  vrede  vlag  voorzien ,  naar 
land  en  hun  toe,  om  dezelve  te  redden,  latende  met  eeneu  aan 
den  Koning  verzoeken ,  dat  geliefde  met  schieten  naar  de  Span- 
jaards  te  laten  ophouden ,  ter  tijd  en  wijle  wij  hun  gehoord  hadden. 

Drie  Spaansche  soldaten  kwamen  dan  aan  ons  boord  en  ver- 
zochten onze  bescherming  die  wij  hun  verzekerden,  mite  met 
alle  man  aanstonds  maar  aan  ons  boord  kwamen ,  kunnende  hun 
aan  land  niet  verzekeren ,  noch  de  overwinning  van  den  Koning 
van  Temateu  stuiten,  die  hun  genoegzaam  verzodit,  ja,  ge- 
beden, had,  van  zich  er  buiten  te  willen  houden,  daar  zij  in- 
tegendeel hem  eerst  aangerand  en  de  meeste  afbreuk  gedaan 
hadden;   zij   konden   bij  den  Koning  aan  land  gaan  en  hooren 


*  Dadelijk,  terstond. 
Zie  Bylage  XIX. 


XAAR   NOORD-CEtCBSS   BN   DB   NOOEDERBILANDBN.  205 

zijn  geliefde.  Den  Tolk  Hendrik  ging  mede  doch  bragt  ze  Ihiast 
weder  aan  boord ,  hebbende  den  Koning  hun  niet  willen  zien  noch 
hooren  spreken,  maar  gelast  zoo  zij  zeker  wilden  zijn,  dat  ze 
die gel^enheid  die  den  Gouverneur  hun  aanbood,  zouden  aan- 
vaaideu  en  straks   '   naar  boord  vertrekken. 

De  schuit  bragt  ze  aan  land ,  en  kwam  den  Spaansclien  Ka- 
pitein daarmede  weder  aan  boorti,  en  vertoonde  den  (jouvemeur  de 
onmogelijkheid  van  zonder  de  Paters  te  kunnen  of  mogen  ver- 
trekken, of  hij  was  zijn  hoofd  kwijt,  verzocht  uitstel  voor  nog 
eenige  dagen,  eindelijk  hij  zocht  met  list  te  blijven  en  niet  te 
vertrekken.  l)en  Gouverneur  zeide  zulks  in  zijn  vermogen  niet 
te  zijn  maar  wel  in  den  overwinnaar ,  en  die  zoude  niet  willen 
in  zijn  loop  gestuit  wortlen.  Hij  was  genoeg  gewaarschuwd  ge- 
worden, en  had  den  Gouverneur  het  gaarne  anders  gezien  en 
alles  in  der  minne  bijgelegd  gehad ,  doch  hij  had  er  zich  inge- 
wikkeld, en  moest  nu  naar  de  pijpen  van  den  Koning  van  Ter- 
naten dansen.  Niettemin  om  onze  gemeene  Christelijke  Godsdienst, 
om  de  vjrede  en  bijzondere  eendracht  die  er  tusschen  onzen 
Staat  en  den  Koning  van  Spanje  was,  en  om  het  goede  hart  dat 
den  Gouverneur  den  Kapitein  in  het  bijzonder  toedroeg ,  wilde 
wel  zoo  veel  doen  en  gaan  naar  den  Koning,  om  te  zien  hoe- 
danig het  best  konde  schikken.  De  Kapitein  drong  ook  hard 
aan  om  een  schriftelijk  blijk ,  waarbij  hij  verzekerd  mogt  zijn , 
dat  de  Siauwers  niet  onder  de  Mooren ,  maar  (onder)  de  Compe. 
zonden  staan.  Deze  groep  der  vaders  Jezuiten  gemerkt,  werd 
den  Kapitein  in  antwoord  gevoegd ,  dat  wel  den  Koning  Amster- 
dam voorheen  zulks  had  voorgeslagen ,  die  het  obk  wel  monde- 
ling beloofd  had ,  zoo  bij  aldien  meester  van  Siauw  werd ;  doch 
zulks  moest  nu  bij  behoorlijke  opdragt  geschieden ,  bevestigt  met 
het  zegel  van  Z.  H.  als  Heer  en  meester  van  het  land.  Wan- 
neer nu  zulks  bekwamen ,  en  den  Koning  van  Siauw  daarmede 
t^^den  was  en  bereidwillig  onder  de  E.  Compe.  te  staan,  dan 
zonde  den  Gouverneur  hem  dusdanig  een  schriftelijke  verzekering 
knnnen  geven  en  anders  niet.  Hiermede  brak  den  Gouverneur 
af  en  ging  met  den  Kapitein  naar  land ,  onderwijlen  zullen  hier 
^^  in  het  kort  splitsen  ^  de  bijzonderheden  des  gevechts  in 
het  innemen  van  den  vierdubbelden  pa^er. 

'  Dadel^k. 

'  Daar  men   touwen   door  aansplitsing   aan  elkander  hecht,  gebruik  ^ 
Patltbrugge  hier  tuuupMte»  in  de  schijnbaar  tegenovergestelde  beteekenis 


i06  loüRNAAt  Van  paütbruoge^s  K^iÉ 

De  Ternatanen  zoo  langzaam  bijgekomen  en  nog  loomer  vaü 
de  anderen  gevolgt,  waren  voor  de  eerste  beschausing  gekomen 
die  nog  zoodanig  niet  voltooid  was  als  het  wel  -had  behoord, 
zoodat  zij  in  de  eerste  aanval  en  woede  daar  meesters  van 
werden;  daaruit  zij  zich  zoolang  verdedigden  als  zij  konden, 
hebbende  noch  granaten,  noch  vuurpotten,  noch  prinsestakjes 
medegenomen.  Oorontaalders ,  Limbotters,  ï(oelanders,  Kaudi- 
panders,  zoo  veel  schietgeweer ,  naar  het  schijnt,  niet  gewent  of 
wel  van  zoodanige  genegenheid  nog  als  voorheenen,  stelden  het  in 
den  eersten  aanval  mede  op  een  loopen  en  werden  sedert  niet  weder 
gezien.  Na  een  weinig  slakens  op  de  tweede  pagger  stormende, 
kregen  denzelven  'mede  in ,  zoo  ook  den  derden ,  alwaar  den  oaden 
Sadaha,  die  zich  allezins  zeer  dapper  droeg  ^  gekwetst  raakte. 

Met  de  vierde  post  hadden  zij  vrij  wat  meerder  werk  en 
(deze  sterkte)  dunde  de  Ternatanen  zoodanig,  dat  zij  het  ge- 
wonnene  weder  meenden  te  verlaten  en  af  te  trekken ;  alzoo  niet 
een  doode  of  gekwetste  afgedragen  werd  of  daar  gingen  30  of 
40  mede.  Eindelijk  kwamen  er  eenige  vuurpotten  bij  de  werken 
en  werden  overgeworpen ,  dat  zulk  een  schrik  veroorzaakte,  dat 
de  Siauwers  er  op  den  dubbelden  hals  '  daaruit  moesten ,  en 
sprong  er  den  Kapitein-Laut  Bheti ,  die  niet  van  de  pagger  was 
geweken  en  wanhopig  vogt ,  het  allereerste  daarin ;  welke  tijding 
den  Koning  bekomende,  zondt  hem  zijn  tulband  met  gouden 
franje  tot  een  eerteeken  en  burgkioon. 

Aan  land  ging  den  Spaanschen  Kapitein  naar  zijn  sterkteen 
den  Gouvemenr  naar  den  Koning,  die  op  den  berg  nog  in  zijn 
eerste  veldschans  was.  Naar  wederzijdsche  beleefdheden  van  ge- 
lukwensching  en  bedanking ,  werd  er  goedgevonden,  dat  Jeronimo 
d'Axras  en  Kapitein  Jena,  ieder  met  een  Comp^.  naar  de  Spaansche 
schans  zoude  gaan,  om  bezit  te  nemen  en  zoude  den  Kapitein 
vergund  worden  tot  morgen  middag  daarin  te  mogen  verblijven , 
kunnende  ondertusschen  de  Paters  laten  waarschuwen  om  mede 
te  vertrekken.  Met  dit  volk  aan  den  voet  van  den  Fapenbcrg 
gekomen  —  dus  noemden  de  onze  den  berg,  daar  de  Castilianen 
hunnen  post  op  hadden ,  omdat  er  den  Kapitein  niet  veel  te  z^gen 
had  en  papen  meesters  waren  —  ^  werd  Hendrick  den  tolk  met 

1  Hals  over  kop? 

*  Jiiist  omstreeks  dezen  t^d  geeft  de  geschiedenis  der  Philippynen 
merkwaardige  voorbeelden ,  welk  gezag  (ie  geestelykheid  aldaar  zich  over 
het  burgeriyk  bestuur  aanmatigde.  Zoo  werd  kort  te  voren  de  Gouverneur 
te  Manilla  door  de  inquisitie  gevangen  genomen  en  naar  Mexico  vervoerd , 
terw\|l  een  z\)ner  opvolger^   weinige  jaren  na  Padtbrugges  reis  geëzcom- 


MAAR   NOOaD-CBLEBBS  XN   BB   NOORD  BRBIL  AND  BK.  207 

drie  of  vier  Tematanen.  naar  boven  gezonden ,  om  de  ineening 
van  den  Spaauscheu  Kapitein  te  verstaan.  Een  Temataan  bragt 
bescheid  weder  om ,  dat  den  Gouverneur  met  de  Ternatanen  vrij 
boven  mogt  komen.  Den  Gouverneur  zeide  hem  zulks  niet  te 
nken;  d^Arras  had  bevel  van  den  Koning  wat  hij  doen  en  laten 
zoade;  hij  kon  den  Kapitein  aandienen,  dat  Jeronimo  en  ^s  Konings 
broeder  Jena  een  Castiliaau  en  geen  Temataan  verwachtte,  of 
het  hun  eigenlijke  meening  was  de  post  aan  den  Koning  van 
Ternaten  over  te  geven  of  niet.  Dit  belaste  d'Arras  met  een 
broskheid  den  Kapitein  aan  te  zeggen.  Hierop  kwam  dan  de 
Spaanscke  sergeant  af,  die  alweder  den  Gouverneur  wilde  aan- 
spreken; maar  d'Arras  nam  het  woord  en  vroeg  hoe  hunne 
meeaing  was ,  en  of  zij  met  het  volk  zouden  boven  komen ;  daar 
op  den  sei^eant  antwoordde,  wel  ja  dan,  zonder  v^n  eenige 
voorwaarden  te  reppen  of  te  spreken.  Hij  moest  voorgaan ,  daarop 
volgde  d'Arras  en  eenige  Tematanen;  hieraan  den  Gteuvemeur 
iQet  zijn  oppassers  en  vervolgens  de  gansche  meenigte,  zijnde 
▼el  500  sterk,  alzo  Grorohtaalders ,  Limbotters,  Kaudipanders , 
Boelanders  en  meer  sndere  zich  op  hoop  van  buit  hier  vinden 
lieten. 

Maar  boven  gekomen,  werden  al  die  dappere, helden  naar  een 
<lorp,  wat  boven  dit  dorp  en  te  na  aan  hetzelve  gelegen,  ge- 
zonden óm  dat  in  den  brand  te  steken.  Binnen  werden  niet  dan 
Tematanen  ingelaten,  den  goeden  Kapitein  meende  dat  deTer- 
DAtanen  zoo  onnozel  waren,  dat  ze  op  het  plein  zouden  blijven 
vernachten  en  de  Castilianen  op  de  bolwerkjes  laten ,  onder  voor- 
geven dat  des  Paters  goed  daarin  was,  hetwelk  den  Gouverneur 
in  het  laagste  bolwerk ,  daar  den  Kapitein  ingelaten  werd ,  wilde 
l&ten  brengen;  doch  al  te  vergeefsch,  houdende  zich  als  of  aan 
^e  heiligdommen  niet  durfden  raken.  Inderdaad  was  het  om 
^e  bolwerkjes  in  te  houden  daar  zijn  volk  nog  in  was.  Nadat 
*'  de  Tematanen  in  waren  en  den  Gbuveraeur  al  vertrokken, 
H^  de  Castilianen  de  eerste  geweest,  die  hun  klaauwen  in  het 
P*d  der  Paters  sloegen,  daar  de  Tematanen  hun  haast  in 
volgden;  zoodat  hierin  met  plunderen  en  steelen  en  moedwil  te 
Wrijven,  al  vrij  op  zijn  sold^ts  zich  kweten,  verbrandende 
^le  de  beelden  en  steelende  al  de  omamenten  der  mis,  daar 
^  vrij  wat  zilverwerks  onderliep  Doch  het  was  d&a  Kapitein  zijn 

™wiiceerd  werd  en  veroordeeld  barrevoets  en  met  een  touw  om  den  hals 
u  de  kerk  boete  te  doen.  Sir  John  Bowring ,  Een  bmoek  amm  de  PkUipp, 
^'W^^  bl.  40  en  41. 

X  (XIV).  U 


r 


208  JOÜENAAL   VAX  PADTBRUOOB^S   KRIS 

schold ,  want  hem  geschiedde  geen  -overlast ,  hebbende  den  Gouver- 
neur twee  zijner  oppassers  ten  dien  einde  bij  hem  gelaten.  Den 
Gouverneur  had  in  de  Spaansche  schans  zijnde ,  afgezondeue  van 
den  Koning  van  Siauw  gehad,  die  den  Gouverneur  verzekerde 
van  zijne  genegenheid  tot  den  Compe.  en  zoude  tot  dien  einde 
ook  dezen  avond  aan  boord  komen,  zoo  hij  maar  zekerlijk  wist 
van  niet  verraden  en  den  Ternataansch  koning  ovei^leverd 
worden.  Dit  waren  de  eigene  woorden.  Daar  was  hun  geantwoord 
dat  vrijelijk  komen  mogt  en  dat  zulke  manier  van  spreken  ons 
wel  wat  vreemd  voorkwam,  maar  dat  ook  wel  wisten,  dat  het 
van  de  Castilianen  voorkwam ,  die  zulks  wel  gewoon  waren  te  doen. 
Een  zaak  en  misdaad  niettemin  die  geen  opregte  Nederlander  ooit 
in  gedachte  kwam;  ons  woord  was  ods  zegel,  en  die  er  niet  op 
vertrouw^  wilde ,  mogt  het  laten ;  kwam  den  Koning  van  Siauw  aan 
boord,  hij  zoude  op  des  Gouverneurs  woord,  vrijelijk  en  ver- 
zekerd mogen  gaan  en  keeren!  Doch  hij  kwam  niet,  maar  des 
nachts  in  zijnen  naam  derzelver  voornaamste  Rijksgrooten,  die 
den  Gouverneur  niet  te  spraak  stond,  en  antwoorden  liet,  had 
den  Siauwschen  Koning  iets  aan  den  Gouverneur  te  zeggen,  hij 
geliefde  zelve  aan  boord  te  komen. 

Terlucco  de  sloep  was  binnengekomen. 

Dingedag  2  November,  's  Morgens  zonden  wij  den  schuit 
naar  den  Koning  (Amsterdam) ,  om  zijn  volk  hunne  victorie  te 
doen  vervolgen  en  den  berg  om  te  trekken,  en  zicli  te  gelaten 
als  of  in  het  dorp  der  Siauwers  en  met  een  naar  Pehe  wilden; 
zoo   om   den   Siauwschen   Koning  te  eer  te  doen  besluiten  aan 

» 

boord  te  komen ,  als  de  Paters  en  Kapitein  te  doen  vertrekken. 
De*  schuit  bragt  tijding  weder  terug,  dat  alle  de  Tematancn 
verstrooid  waren,  gaande  wijd  en  zijd  moeskoppen.  Doch  den 
Koning  had  aan  den  Kapitein  Seranos  nogmaals  laten  weten, 
dat  heden  moest  vertrekken  of  met  allen  die  bij  hem  waren 
zijne  gevangenen  blijven  of  de  Papen  kwamen  of  niet.  De  Ter- 
natauen  kwamen  met  e«nige  koppen  pronken,  op  gisteren  be- 
komen. 

Den  Siauwschen  Koning  zond  den  eene  voor  de  andere  na, 
kon  zeer  bezwaarlijk  besluit^  aan  boord  te  komen;  tot  den 
Gouverneur  den  tolk  Hendrik  naar  land  zondt,  die  hem  ook 
mede  bragt.  Hij  werd  met  dri€  schooten  verwelkomt  en  beleefd 
onthaald,  maar  bleef  een  wijle  tijds  heel  bedeesd ,  vol  ontroering 
en  vrees*,  zeggende  zeer  ziek  en  onpasselijk  te  zijn  van  het  schip, 
dat  toen   nogthans   vrij    stil   lag.   Doch  kwamen  hem  daarin  te 


NAAR    NOORD-CELXBE8   £N    DS    NOOKDERKII^NDXN.        209 

gemoet  en   kregen  er  met  een  roemer  wijn  3  a  4  betere  moed 
en  levendiger   kleur  in.   Hij  is  zeer  blank,  aan  de  korte  kant, 
vel  poezelig  doch  tenger,  levendig  van  weasen,  helder  en  lieflijk 
van  gezigt;   oud   omtrent   de  twee  en  twintig  jaren  en  verders 
zoo  een   mooije   man  als  men  zoude  kunnen  schildere   '.  Des 
<^*tiaangezien ,   scheen   hij    een   mannenmoed  te  hebben;  was  be- 
zadigd in   wezen   en   reden ,   zeer   mannelijk  en  wel  opgebragt. 
Al  zijn  verzoek   was   onder   des   Corap^.   bescherming  maar  te 
^ogen  zijn   en  dat  toch   ouder   geen   Temataneu   mogt   staan. 
J^n   Assistent  Harcxe  was  met  een  boodschap  van  den  Koning 
**ü  boord  gekomen;  den  Gk)uvemear  zondt  hem  dan  weder  heen 
om  een  opdragt  van  den  Koning  Amsterdam  te  verzoeken ,  zoo- 
danig tds   het   hem   gdiiefde,   als   het  maaü  met  zijn  zegd  be- 
krachtigd   was.   Het  was  al   achtermiddag  eer  hij  wedar  kwam , 
brengende   deze   acte  mede  in   Arabische  letteren  en  Maleische 
ta^    geschreven,  luidende  vertolkt  als  volgt  *. 

Harcxe  bragt  ons  ook  tijdjng  hoe  den  ouden  Sadaha  aan  zijn 
wonden  overleden  was ,  zoo  dat  de  Tematanen  nu  in  alles  negen 
dooden  en  drie  en  twintig  gekwetsten  hadden.  De  Paters  Tor- 
cotti  en  Manuel  Espanjol  meenden  met  een  jolletje  aan  boord 
te  komen  en  zich  in  het  gezelschap  van  den  Koning  van  Siauw 
^  te  dringen,  doch  werden  door  den  Gouverneur  beleefdelijk 
&%ewezeu,  met  hun  toe  te  roepen,  dat  hier  noch  plaats  noch 
^Ud  voor  hun  was ,  en  dienvolgens  wat  geliefden  aan  de  chaloup 
Terlucco  te  vertoeven,  zullende  den  Gouverneur,  wanneer  er 
o&t^f  gel^enheid  was ,  hun  aan  boord  laten  halen.  Tercotti  zocht 
evenwel  met  vriendelijkheid  over  te  raken,  doch  Pater  Espanjol 
^^ö  er  tegen  en  zeer  kwaad  naar  het  scheen,  graauwenden  den 
"*ter  Torcotti  toe,  zij  zouden  maar  weder  aan  land  varen  en 
d^   letters  laten  loopen. 

legen  den  avond  kwam  den  Koning  Amsterdam  aan  boord, 

"^^   zich   zeer  braaf,   tusschen  het  geven,  (en)  nemen,  minlijk 

^^    straf,    vriend   en   vijand  wist  te  dragen;  evenwel  sloeg  het 

*^u  de   vriendelijkste   kant   over;  hebbende  in  het  eerst  elkan- 

^^ï  '  maar  den  hand  gegeven ,  maar  toen  er  eenige  glazen  waren 

^^i  geweest,  vloeide  de  genegenheden  zoo  tot  elkander,  dat  ze 

ftls  in  een  smolten  en  in  wederzij dsche  omhelzingen  stand  grepen. 

> 

'  Blijkens  Bijlage  XXV  heette  deze  Koning  van  Siauw  Don  Francisco 
^^er  Batahe. 

'  Zie  byiage  XX. 

'  Nuneiyk  de  koningen  van  Ternate  en  Siaaw. 


210  JOU&NAAL  VAN  PADTBKUOOe's  EKIS 

Daar  werd  onderwijl  geeu  kruid  gespaard,  wordende  de  nieuwe 
vesting  vooraf  door  den  Koning  Amsterdam  ingewijd  en  Maet- 
suyker  "  in  plaats  van  S^  Rossa  geheten.  Vervolgens  werdeiL 
er  nog  eenige  gezondliedeu  in  orde  gedronken ,  zijnde  der  Cas- 
tilianen  Kapitein  mede  geuoodigd.  Den  Koning  van  Siauw  nam 
eerst  zijn  afscheid  en  ging  weder  naar  land ,  zijnde  door  ons  be- 
schonken met: 

Een  ps.  zilver  Alegia, 

Een  ps.  deken  Souratsch, 

Een  ps.  Bethilles  br.  bl. , 

Een  ps.  zwarten  hoed, 

Een  ps.  roode  Bethilles. 
Zijne  Grooten  als :  aan  de  drie  gebroeders  van  gemelden  Koning  r 

Twee  ps.  Bethilles  br.  bl.  te  zamen. 
Aan  de  Bijksgrooten: 

Twee  ps.  Salpicados, 

Een  ps.  roode  Bethilles.  Tot  een  wedergeschenk  aan 
den  Hoekom  voor  een  vet  varken: 

Een  ps.  Bethilles  bl.  aan  de  twee  Hoekoms, 

Een  ps.  Salpicados  aan  den  Kapitein-Laut , 

Een  ps.  Hoed  aan  den  tweede  Kapitein-Laut. 
Den  Koning  Amsterdam  om  zijne  genegenheid  mede  te  be- 
toonen  ,  verzocht  van  ons  een  witte  Bethilles  die  (hij)  aan  den 
Siauwschen  Koning  mede  schonk,  als  uit  een  zuiver  en  rein. 
hart  en  genegenheid.  Weinig  daaraan  vertrok  den  Spaanscheu 
Kapitein  weder  naar  boord  van  Terlucco ,  en  toen  zijlieden  allen 
vertrokken  waren ,  stak  den  Koning  Amsterdam  mede  af  en  voer 
naar  land. 

Heden  verschijnt  ook  alhier  den  jongen  Koning  van  Tagnlanda 
met  dit  briefje.   * 

Woensdag  3  November  kw^amen  de  Tagulanders  des  morgens 
aan  boord  dewelke,  alzoo  derzelver  jonge  Koning  en  Grooten 
nog  niet  beschonken  waren ,  werden  ze  vereerd  met  het  volgende : 

Een  ps.  Beth.  br.  bl. , 

Een  ps.  Souratsche  deken., 

Een  ps.  Salpicados  effen  grond. 

Een  ps.  gebleekte  Parcalla, 

Een  ps.  Hoed  Coddebeij. 

1  Naar  den  toenmaligen  Gouvemeur-Oeneraal. 

*  Dit  is  weggelaten;  het  bevat  kennisgeving  van  den  sergeant  van  der 
Linden ,  dat  de  Koning  van  Tagnlanda  met  al  zgn  magt  naar  Siauw  vertrok. 


NIAU  NOORD-CEl.EBES   EN    Dl   NOOHDEKBIl.ANDEN.        211 

Aan  de  Rijksgrooten :     . 

8  ellen  roode  Sergie,  aan  twee  Qoegoegoes, 

3  ellen  aan  den  Kapitein-Laut , 

£  ps.  gebleekte  Cheavonys   '   aan  den  Hoekom, 

4  ps.    dito    dito    aan  den  Kapitein  en  Singhhadjas 

te  zamen. 

Den  Gonvemenr  liet  eenige  Siauwsche  Grooten  van  land  roepen , 
hnn  aanbevelende  de  Papen  hun  land  te  ontzeggen  en  met  eene 
te  waarschuwen ,  dat  den  Koning  Amsterdam  er  volk  op  uitzenden 
wilde  om  dezelve  dood  te  slaan ,  zoq  zij  die  konden  bekomen , 
zijnde  wel  meest  op  de  Papen  verbitterd.  De  Kapitein  Andreas 
Seranos  was  met  zijn  goedje  reeds  al  aan  boord  van  Terlncco 
denwelke  wij  van  mondkost  en  wat  drank  voorzagen.  Tegen  den 
middag  zondt  den  Koning  van  Siauw  een  expresse,  om  den  Gou- 
verneur te  waarschuwen, '  dat  de  vaders  Jezuiten  met  een  vaartuig 
verzochten  naar  de  Manilhas  te  mogen  vertrekken ,  willende  zulks 
buiten  weten  en  verlof  van  den  Gouverneur  niet  toestaan.  In 
antwoord  bekwam  Z.  H. ,  zeer  welgedaan  te  hebben  en  dat  hun 
het  verzoek  zoude  afslaan ,  alzoo  den  Koning  van  Tematen ,  om 
^gtige  redenen  zulks  niet  wilde  noch  kon  toestaan.  Des  namid- 
dags kwam  onzen  sei^eant  Hendrick'Muschke  met  de  Tagulan- 
^ers,  Limauwers,  Sabanwezen  *  en  Kaudipanders  van  Sangi 
terug,  zijnde  onder  dezelve  des  Konings  van  Tabiiekans  zoon 
<lie  den  Gouverneur  dezen  brief  van  zijn  vader  bragt.   ^ 

Met  de  andere  vaartuigen  van  Taroena,  waren  deze  onder- 
^'taande  briefjes  gekomen;  het  eene  van  den  Predik.  Caheyng 
^  het  andere  van  den  sergeant ,  als :   * 

Waaruit  blijkt  hoe  door  het  ontzag  van  de  E.  Compe.  het 
Christendom  van  zelve  genoegzaam  toevloeit  en  ware  wenschelijk 
dat  maar  genoegzame  herders  tot  zoo  groote  kudde  hadden, 
^^et  te  twijfelen  zijnde .  of  in  korte  jaren  zoude  heel  Celebes 
Noordkant,  en  alle    deze  eilanden   het  Christendom  aannemen, 

'  Deze  stof  behoort  ook  tot  de  Coromandelsche  kleedjes.  Valent.  D.  V. 
A  bl.  26. 

'  Baban  en  Limauw  waren  blijkens  Padtbriigges  beschrijving  van  Groot- 
^^8^,  toen  twee  zelfstandige  rijkjes  op  de  noordoostkust  van  dit  eiland, 
^^  kort  daarna  bij  het  rijk  van  Taroena  gevoegd  zijn.  Val.  1.  B.  bl. 
^en  48. 

*  Zie  Bijlage  XXI. 

*  De  eerste  brief  hierachter  Bijlage  XXII;  dien  van  den  sergeant 
^ewijcksen  hebben  wy  weggelaten,  bevattende  alleen  het  berigt  dat 
^  de  brieven  aan  de  vorsten  van  Sangi  bezorgd  had  en  dat  Don  Martin 
Tatandam,  Koning  van  Taroena  spoedig  naar  Siauw  «oude  komeQ. 


112        HIT  JOURNAAL  VAX  PADTBRUGGBS  REIS 

daar    men    nu    door  gebrek  niet  alleen  van  Predikanten,  maar 
ook  van  schoolmeesters  al  vrij  verlegen  valt. 

De  Taboekanders  bij  den  Gouverneur  gezeten ,  lagen  alle  hunnfe 
tulbanden  neder ,  waardoor  den  Gouverneur  hun  weder  ieder  met 
een  hoed  beschonk  *  ;  vertrekkende  naar  land  om  hun  eten  te 
koken  en  hun  nachtrust  te  nemen.  Zoo  als  zij  vertrokken  waren, 
kwam  Pater  Torcotti  aan  boord;  hij  werd  beleefd  onthaald  en 
het  afwijzen  van  jongst  ontschuldigt.  De  geestige  en  waardige 
Pater,  wierp  het  over  alle  boegen  om  te  mogen  of  met  hun 
eigen  volk  en  vaartuig  naar  de  Manilla  vertrekken  of  verblijven; 
doch  alles  werd  op  den  Koning  van  Temate  geschoven  en  dus 
moest  hij  onverrigter  zaak  weder  temg.  Hebbende  onder  deze 
discoursen  bekend ,  dat  het  hun  allen  zeer  had  verwonderd ,  dat, 
toen  uit  de  Spaansche  vastigheid  zoo  hevig  op  des  Konings 
chaloup  was  geschoten^  wij  ons  in  de  fluit  zoo  stil  hadden  ge- 
houden. HetwSlk  wij  zeiden  onze  meening  immer  geweest  t^ 
zijn  en  hun  hadden  verzekerd,  als  ons  niet  willende  in  dit  werk 
inlaten.  Nog  zedde  hij,  dat  bfjaldien  de  Kapitein  en  de  andere 
Paters  hem  hadden  willen  gelooven  en  zijn  raad  volgen,  dat 
ze  wel  gerust  zouden  hebben  kunnen  verblijven,  hebbende  hun 
verzekerd  de  Nederlanders»  te  wel  te  kennen ,  enz. 

De  zorg  nu  was  dat  deze  Paters  zouden  trachten  te  ontvlug- 
ten  en  dat  de  Siauwers  hun  oogluikend  zouden  laten  glippen; 
om  dit  voor  te  komen,  werden  er  twee  Tagulandsche  en  Ta- 
boekansche  corra-corra^s  gezonden,  zoo  om  op  hun  te  passen 
als  om  hun  goed  te  helpen  herwaarts  brengen.  Met  dezelve 
ging  onzen  Luitenant  en  tolk  Hendrik  mede  om  den  Siauwschen 
Koning  te  verzoeken ,  de  behulpzame  hand  de  Paters  in  het  af- 
sehepen  van  goed  te  willen  leenen  en  bieden. 

Jeronimo  d' Arras  kwam  zeer  laat  op  den  avond  nog  aan  boord, 
met  tijding  hoe  dat  een  groot  gedeelte  van  zijn  volk  al  weder 
bij  hem  gekomen  waren;  dat  er  ook  wel  200  man  van  den 
Koning  van  Siauw  bij  hem  wezen  wilde.  Dit  werd  hem  glad 
afgeraden ,  omdat  ieder  zijn  geregtigheid  moest  behouden ,  zul- 
lende het  den  Siauwschen  Koning  genoeg  smarten  zoo  wanneer 
den  Koning  van  Tematen  en  andere  bondgenooten  zal  moeten 
vernoegen  en  te  vreden  stellen,  waarbij  dit  dan  gebleven  is. 

Donderdag  4  November.  Werd  den  dag  vruchteloos  doorgebragt 


1  Eene   zinnebeeldige  ht^ndeliqg   ten   bewijze   hunner   gezindheid   den 
i^lam  met  h^t  Christendom  tQ  verwisselen. 


KAAK   NOO£D«C£J.£B£8   ifixN    DE    NÓORDJSHBILANDEN.         213 

met  het  zeudcD  uaar  de  Paters ,  die  zeer  bezwaarlijk  tot  vertrek 
konden  besluiten ;  hebbende  tegen  den  Kapitein  Andreas  Seranos 
geprotesteerd ,  van  dat  hij  dusdanig  haar  verliet  en  naar  boord  was 
gegaan.  Den  Kapitein  weder  tegen  de  Paters  van  dat  zij  wegge- 
loopen  waren  en  hem  verlaten  hadden ,  schuivende  zoo  den  eenen  den 
schuld  op  den  anderen,  en  den  Koning  van  Siauw  weder  op 
hun  allen  en  Castiliauen  op  de  Siauwers ,  en  dat  al  vrij  hevig 
onder  eikanderen. 

^s  Avonds  werden  onzen  Luitenant  en  tolk  Hendrik  Cors  naar 
Pehe  gezonden,  om  uit  den  naam  van  den  Koning  Amsterdam 
de  priesters  voort  te  pressen.  Zoo  mede  ging  den  Koning  van 
Siauw  in  eigen  persoon  derwaarts  om  hun  van  het  land  te  helpen , 
alzoo  dezelve  niet  langer  in  zijn  rijk  begeerde  te  dulden. 

Dezen  ganschen  nacht  heeft  het  meest  geregend. 

Vrijdag  5  November.  Nog  al  kwamen  de  vaders  niet,  daar 
werden  wedet  eenige  corra-corra^s  naar  Pehe  gezonden ,  om  de 
Paters  haar  goed  te  halen ,  en  werd  Terlucco  met  den  Kapitein 
Andreas  Seranos  en  de  zijnen  naar.Maleije  afgevaardigd,  met 
een  korporaal,  tien  man  en  dit  brieQe   '• 

Zijn  Hoogheid  den  Koning  Amsterdam  deed  verzoek  om  te 
mogen  vertrekken,  dat  den  Gouverneur  vrij  vreemd  voorkwam, 
alzoo  het  werk  maar  ten  halven  gedaan  was,  zulks  werd  Z.  H. 
dan  beleefdelijk  voorgedragen  en  deszelCs  vertrek  uitgesteld,  ter 
tijd  en  wijle  alles  in  goeden  stand  zoude  zijn  gebragt.  Nog  al 
gedurige  regen. 

Zalurdag  6  November.  Kwam  Jeronimo  d^Arra^  aan  boord , 
dien  de  Gouverneur  wat  voomam  ^  en  onderrigte,  hoe  dat  de 
E-  Compe.  tot.  een  steun  hebbende,  zulks  niet  behoorde  te  mis- 
bruiken, maar  zich  wat  gezeggelijker  en  rekkelijker  diende  aan 
te  stellen,  te  meer  Siauw  onder  de  Compe.  stond  en  dien  Koning 
tot  contract  was  ingelaten.  Dat  hij  dienvolgens  geen  regt  op 
de  kroon  had  en  vernoegen  moest  met  zijn  vroegere  kwaliteit 
van  Goegoegoe ,  in  het  welke  hij  door  die  Comp^.  gehandhaaft  zoude 
worden  en  anders  niet.  Alle  de  grootsche  inbeelding ,  die  eenige 
Tematanen  krachtig  in  hem  gevoed  hadden ,  moest  hij  varen  lateu  en 
staat  maken ,  dat  hier  al  zijn  wel  of  kwalijk  varen  aanhing,  naar  hij 
zich  wel  of  kwalijk  droeg.  Hij  beloofde  dit  alles  wel,  maar 
woelde  er  echter  bedektelijk  tegen,  zoekende  gelegenheid  om  weder 


1  Zie  Bijlage  XXIH. 
«  Voor  oogen  hield. 


214  JOURNAAL  VAN  PADTBBUGOE's  BEIS 

aan  den  man  te  raken   '   en  aldus  het  heilzaam  werk  van  min- 
nelijke bemiddeling  te  doen  verijdelen ,  maar  zulks  werd  hem  belet. 

Eindelijk  kwamen  de  Paters  met  den  tolk  Hendrik  te  voor- 
schijn, die  daarmede  regelregt  aan  den  chaloup  van  den  bui^r- 
koopman  Pieter  de  Hoedt  voer ;  daar  hun  aanstonds  een  geleide 
brie^e ,  benevens  een  korporaal  ^  en  zes  man  gezonden  werden 
en  dadelijk  onder  zeil  gingen.  Het  briefje  was  van  dezen  inhoud .  ^ 

De  Koning  van  Taroena  was  onderwijlen  hiermede  verscheenen 
met  zes  vaartuigen,  zoo  groot  als  klein  en  stijf  200  weerbare 
mannen.  Hij  werd  door  den  Gouverneur  zeer  vriendelijk  en 
minnelijk  onthaald  en  zoude  dezen  namiddag  met  hem  en 
de  zoon  van  Taboekan  Z.  H.  Amsterdam  bezoeken  gaan;  maar 
liet  zich  deu  Koning  ontschuldigen ,  omdat  het  kajuitje  van  den 
Booden  Haan  zoo  klein  was,  en  kw,am  des  namiddags  zelve 
aan  boord  van  den  Gouverneur,  daar  de  Koningen  van  Taroena 
en  Kaudipan  mede  verscheenen,  benevens  de  zoon  van  den 
Koning  van  Taboekan,  die  allen  deu  Koning  Martin  Tatandam  ' 
verwelkomden,  en  bleven  den  achtermidag  onder  een  glaasje  in 
vrolijkheid  bij  den  anderen ,  vertrekkende  des  avonds  ieder  zijns 
weegs;  zijnde  vastgesteld  op  moi^^  het  kanon  boven  op  den 
berg  te  arbeiden. 

Zondag  7  November.  Met  den  dag  gaan  den  Gouverneur, 
Schipper  en  Luitenant  met  schuit  en  boot  naar  land ,  daar  geen 
volk  vonden,  dan  eenige  Tagulanders,  Taboekanders,'Taroenezcn 
en  Gorontaalders ,  zijnde  niemand  dan  den  Kapitein-Laut  van 
Tagulanda  om  opzigt  op  het  werk  te  houden,  dat  evenzoo  toe- 
ging als  de  verwarring  van  Babel,  door  de  verscheidenheid  en 
verdeeldheid  van  tongen.  Immers  hoe  de  onzen  zich  afsloofden, 
hoe  wilder  het  in  zijn  werk  ging.  Een  ijzeren  6ponder  kregen 
wij  met  groote  moeite  eenlijk  boven,  wanneer  den  Gouverneur 
de  Koningen  liet  verzoeken,  wat  tegenwoordig  te  willen  zijn 
en  beter  order  op  hun  volk  te  stellen.  De  Koning  Amsterdam , 
Taroena,  Kaudipan  en  Boelang  kwamen  gezamenlijk  aan,  maar 
den  gedurigen  regen  deed  ze  haast  weder  verstuiven,  behalven 
den  Koning  van  Taroena,  die  bij  den  Gouverneur  op  den  berg 


^  Twist  te  stoken  met  den  koning  van  Siauw? 

*  Zie  Bijlage  XXIV. 

'  Blijkens  het  verband  moet  dit  de  koning  van  Taroena  zijn.  Ook  Val. 
D.  I.  B.  bl.  46  en  47  noemt  dien  vorst  aldus  en  prijst  zyn  kennis  van 
het  Nieuwe  Testament,  maar  geeft  bl.  44,  naar  het  schgnt  ten  onregtei 
deW($K<i?4  na^m  aan  den  koning  van  Kandhar. 


NAAR   NOORD-CET.EBE9    EN    DE    NOORDBKEILANDEN.         215 

hram,  en  kregen  wy  nog  een  ijzer  en  een  metalen  stuk  boven , 
met  groote  moeite,  alzoo  het  gedurig  aan  regende.  Nog  twee 
ijzerea  stukken  en  een  metalen  werden  verdeeld,  het  zwaarste 
voor  Tematen  het  andere  zoude  Taroena,  Taboekan  en  Tagu- 
landa  boven  slepen  ,  en  het  metalen  —  zijnde  het  ligste  —  zouden 
de  Gorontaalders ,  Kaudipanders ,  Limbotters  en  Boelanders  op 
den  berg  helj^en. 

De  Koning  van  Siauw  kwam  van  Pehe  weder  terug ,  waardoor 
den  Gouverneur  vaststelde  om  morgen  achtermiddag  partijen 
bijden  anderen  te  doen  komen,  om  de  verschillen  te  vergelijken 
en  het  werk  tot  een  goed  en  gewenscht  einde  te  brengen ,  latende 
de  Koningen  daaraf  de  weet  doen.  Doch  alzoo  gevreesd  werd , 
dat  het  stuiten  mogt  op  het  huwelijk  tusschen  den  Koning  van 
Siauw  en  de  dochter  van  Taboekan ,  zondt  den  Gouverneur  naar 
Z.  H.  Amsterdam  ,  den  tolk  Hendrick ,  om  Z.  H.  voor  te  houden 
en  te  vertoonen ,  hoe  bezwaarlijk  het  met  de  eerbaarheid  overeen 
zoude  kojien,  dat  de  huisvrouw  van  den  Koning  van  Tematen 
weder  niet  alleen  verloofd ,  maar  ook  op  zijn  Sangisch  getrouwd 
met  den  Koning  van  Siauw  en  reeds  zoo  lang  gemeenschap  met 
denzelven  gehad  hebbende ,  nu  nog  aan  een  derde  zoude  worden 
ten  huwelijk  gegeven ,  en  dat  eene  vrouw  van  zoo  voornaam  ge- 
slacht en  afkomst;  zijnde  den  Koning  Amsterdam  voornemens 
geweest  deze  vrouw  aan  den  Koning  van  Taroena  uit  te  huwelijken. 

Bes  avonds  kwam  den  tolk  weder  vergezelschapt  met  den 
^^ssistént  Harcxe,  met  verzekering  vim  den  Koning  aan  den 
Gouverneur,  dat  alles  wat  den  Gouverneur  deed,  hoodig  en 
IjiUijk  achtte,  gaarne  en  gewillig  toestond;  hij  geliefde  het  werk 
™**r  te  beleiden  zoodanig  ials  het  hem  goed  dacht,  en  zoude 
zijn  HH.  zich  op  morgen  ter  gestelder  tijd  en  plaats  laten  vinden. 

baandag  8  November,  Des  morgens  nog  al  gedurig  regen;  aan 
l^d  werd  een  tent  opgerigt,  aan  den  voet  van  den  berg,  daar 
het  huis  gestaan  had  van  den  Spaanschen  Kapitein  Andreas 
Serauos;  wordende  den  grond  met  een  zeil  bespreid,  daar  de 
Koning  Arasterdam  een  gouden  Alcatyf  '  en  een  dei^elijke 
^iiden  liet  brengen,  met  zoodanige  kussens.  Even  naar  demid^ 
^*g  kwam  den  Koning  Amsterdam  om  de  fluit  de  Vliegende 
S^aan  scheppen ,  en  voer  zoo  naar  land ;  den  Gouverneur  stapte 
"lede  in  de  schuit  en  volgde  Z.  H.  na;  zendende  den  Luitenant 

'  ASraitfa  beteekent  in  het  Portugeesch  fijn  tafdji^  gttbort^uurd  overtrek, 
"«t  woord  is  van  Arabischen  oorsprong.  Vg.  Dr.  Engelman n ,  O/ossairf  det 
"«d  esptjfnois  ei  forfmjfüis,  dirivéê  de  FAr^, 


216  JOURNAAL    VAK   PADTBRUUOe's    REIS 

met  twee  oppassers  naar  den  Koniug  van  Siauw  toe ,  om  Z.  H. 
op  te  halen  en  in  de  veldtent  td  brengen.  Alwaar  gezamenlijk 
verscheenen  de  Koningen  van  Tematen  v  Sianw ,  Taroena ,  Kau- 
dipan,  Boelang,  nevens  hunne  Grooten  ook  Jeronimo  d'Arias, 
den  zoon  van  den  Kooing  van  Taboeksm,  Prinsen  van  Goron- 
talo  en  Limbotta,  Grooten  van  Tagulanda  enz. 

Het  vertoog  van  den  Gouverneur  was  naar  de  gelegenheid 
der  zaken  en  bijeenkomst  gerigt,  niets  scherps  inlioudende, 
maar  alles  daar  heenen  leidende,  dat  de  gemoederen  mogten 
bekwaam  zijn  om  zonder  vooroordeelen  alles  in  billijkheid  te  be- 
slegten.  Hebbende  zulks  ook  kracht  gehad,  behalve  op  Majoeda, 
die  zich  gedurende  de  handeling  zeer  onbescheiden  en  onredelijk 
gedroeg,  en  den  Koning  van  Boelang,  die  in  alles  meest  slecht 
bevallende,  blijken  liet  van  vuilgierigen  aard  te  zijn,  zoodat 
zijne  pretentie  wegens  zijne  overledene  zusters  slaven  en  zeker 
prinsestukje,  in  het  algemeen  tegengesproken  werd.  Zijnde 
alle  slaven  die  aan  het  land  gehoorden  en  het  prinsestukje 
wel  eer  in  Mauilha  aan  en  ten  behoeve  van  het  rijk  van  Siauw 
geschonken;  doende  den  Siauwschen  Koning  mede  eisch  van 
een  goed  gedeelte  goud,  door  zijn  zusters  vlugt  van  Siauw 
medegenomen  en  met  haar  dood  te  zoek  geraakt.  Op  dezen 
eisch  van  den  Siauwschen  Koning  ^bleef  de  zaak  van  den  voor- 
noemden Hoekom  en  zijnen  twee  zonen  steken,  ter  tijden  wijle 
daar  meerder  bewijs  uitbragt ,  alzoo  den  Siauwer  met  eede  wilde 
bevestigen  dat  dien  deposant,  die  op  Manado  de  getuigenis 
daaraf  verleende ,  daar  ter  plaatse  toen  niet  tegenwoordig  is  geweest , 
Het  verdere  van  de  andere  bondgenooten  werd  a^edaan ,  blijvende 
dat  van  Boelang,  Taboekan  en  Taywila  in  staat  zoodanig  bij 
deze  artikelen  blijkt.  ' 

Na  het  sluiten  werden  er  drie  algemeene  charges  gedaan, 
tusschen  zoo  veel  kanonschooten  van  de  fluit  de  Swaan ,  en  ver- 
volgens van  fluit,  sloepen  en  corra-corra's  rondsom  losgebrand, 
scheidende  allen  zeer  vernoegt,  en  vertrok  nog  dezen  nacht  met 
zijn  sloep  den  burgerkoopman  Pieter  Tidesz. 

ninsgdag  9  November,  Met  den  dag  was  men  bezig  de  af- 
fuiten tot  het  kanon  ,  en  rond  en  lang  scherp  boven  te  brengen ; 
gaande  nog  dezen  morgen  af  met  de  Tagulandsche  vaartuigen,  zoo 
naar  Tagulanda  als  Manado  deze  briefjes  ^. 


>  Zie  Bijlage  XXV. 

**In  het  eerste  wordt  den  sergeant  van  der  Linden  gelast  met  de  nu 
op  Tagulanda  onnoodige  bezetting  naar  Siauw  te  komen. 


NAAR   MOORD-CELEBKd   EN    DIS    »OOaDC&ElT.ANDEN.         217 

Des  namiddags  werd  dit  contract  tusschen  den  Gouverneur 
in  naaui  yau  der  Comp^.  en  'Koning  van  Siauw  en  zijne  Bijks^ 
grooten  gesloten  en  geteekend   '. 

Woentdag  10  November.  Met  den  dag  zag  men  hoe  zich 
tot  het  vertrek  ieder  klaar  maakte,  waaraf  er  eenige  Temata- 
nen,  Boelanders,  en  Taboekanders  vaat  vooruit  gingen;  zijnde 
den  Gouverneur  met  den  Schipper  en  fluitsvolk  den  berg  opge- 
gaan, om  in  de  vesting  Maetsuyker  het  kanon  op  de  affuiten 
t«. helpen,  daar  den  Koning  van  Siauw  zulk  een  vermaak  in 
diepte,  dat  den  meesteu  dag  en  tot  alles  gedaan  watt,  daar  bleef. 

Weder  aan  boord  gekomen,  ontving  den  Gouverneur  van 
Manado  en  den  Schipper  van  de  fluit  H'elena,  het  jacht  de 
Sampson  en  Bouton,  door  een  Orang  Badjoe,  tijding  en  deze 
brieven  *. 

Met  welk  nieuws  den  Gouverneur  naar  boord  van  Z.  H.  Am- 
sterdam ging ,  om  den  Koning  te  vertoonen ,  hoedanig  zich  zijne 
gezanten  naar  Bouton ,  aldaar  wederom  hadden  aangesteld ,  met 
heteischen  van  300  slaven  en  het  stellen  van  Lohia  onder  Tibore  ', 
het  welk  immers  het  contract  niet  mede  bragt ,  noch  de  meening 
van  voorheen  was.  Den  Gezant  zat  bij  den  Koning  en  wist  niet 
hoe  zich  hieruit  te  redden,  makende  een  lang  verhaal  van  al 
het  voorgevallene  van  dag  tot  dag  op  Bouton,  en  hoe  geen  drie 
honderd  slaven,  maar  wel  zooveel  soldaten  tot  den  Siauwschen 
togt  had  geeischt.  De  brieven  zoo  van  den  Koning  en  regering 
van  Bouton  als  Koning  van  Woena  *  werden  gelezen,  en  den 
inan  die  met  mooi  praten  zijn  zaak  niet  goed  konde  maken, 
i'ïet  vrede  gelaten.  Na  het  lezen  verzocht  den  Gouverneur  een 
nader  blijk  en  bewijs  van  des  Konings  ware  meening,  om  die 
van  Bouton  gerust  te  mogen  stellen;  gelijk  den  Koning  dan 
*6D  dien  einde  zijn  schrijver  last  gaf  en  met  den  Gouverneur 
^^^  boord  liet  vertrekken. 

Ben  Gouverneur  schreef  nog  dezen  nacht  de  onderstaande 
briefes  naar  Manado,  Banka  en  Maleije  ^,  waarmede  de  Go* 
rontaalders  en  Limbotters  vertrokken. 


'  Zie  Bijlage  XXVI. 

'  Zie  Bijlage  XXVU. 

'  Een  ryk  op  het  eiland  Pant<ijano  of  Moena,  Val.  I.bl. 81;  thans sch^nt 
^«t  onder  Boeton  te  behooren. 

^  Woena  is  eigenlek  het  oostelijk  deel  van  Pantsjano ,' hetgeen  van  daar 
vaarschijnlqk  Moena  genaamd  wordt. 

'  De  niets  bijzonders  behelzende  brieven  aan  den  sergeant  Smith  te  Manado 
^^  aan  den  nabij  straat  Banka  liggenden  schipper  Livias  laten  wij  weg. 


218  JOURNAAL  VAN  PADTBRUOOS's  REIS 

Donderdag  1 1  November,  's  Morgens  regeuachtig  weder ,  zagen 
de  chaloup  de  Roode  Haan  zeil  maken,  waarover  den  Gouver- 
neur den  Koning  Amsterdam  liet  verzoeken;  die  aan  boord 
komende  zeide,  voornemens  te  zijn,  om  naar  Maleye  te  ver- 
trekken hebbende  zijn  groote  corra-corra  voor  de.  chaloup  ge- 
steld ,  om  dezelve  voort  te  boegseren. 

Onze  Boutonsche  brief  in  antwoord  was  klaar  geraakt  en 
luidde  uit  het  Maleisch  vertolkt,  dusdanig.    * 

De  Koning  verzocht  om  in  zijn  naam  en  onze  taal  aan  den 
E.  Heer  Gouvemeur-Greneraal  te  mogen  schrijven,  kunnende  de 
zijnen  niet  wel  vertrouwen;  hetwelk  geschiedde  met  dit  brieQe  *. 

Onderwijl  kwam '  ook  aan  boord ,  om  hun  afscheid  van  den 
Koning  Amsterdam  te  nemen,  de  Koningen  van  Taroena,  Boe- 
lang  met  hunne  Grooten,  Jeronimo  d'Arras,  en  eindelijk  ook 
den  Koning  van  Siauw ;  helpende  des  Gouverneurs  wijn  uit  den 
zuren  houden  en  voorts  uit,  eer  der  Koning  Amsterdam  konde 
vertrekken;  gaande  den  dag  naar  den  avond  en  de  Koning 
Amsterdam  naar  zijn  boord-  Zijnde  bevorens  van  den  Koning 
van  Siauw  met  deszelfs  buiksnijder  beschonken ,  die  den  Koning 
wederom  met  een  gouden  kris  vereerde;  zwerende  elkander 
broederlijke  hulp  en  trouw,  met  hartelijke  omhelzing,  en  wenschte 
den  Koning  Amsterdam  den  Koning  van  Siauw  veel  heil  en 
zegen,  in  zijn  aan  te  gaan  huwelijk  met'  de  dochter  van  Ta- 
boekan ,  weleer  zijn  vrouw ,  die  hij  nu  overliet. 

Met  den  Koning  gingen  nog  —  buiten  onze  Schipper-  en  As- 
sistent .  Harcxe  die  met  den  Gouverneur  nu  voorts  naar  Sangi 
ging  —  mede,  de  Taroensche  Koning  en  zijn  Grooten ,  benevens 

In  dien  aan  den  raad  van  Ternate  komt  het  volgende  voor  ons  belang- 
rijk voor: 

Ik  twijfel  niet,  of  de  sloep  Terlucco  met  den  Spaanschen  kapitein  en 
de  zijnen  en  die  van  Mons^  de  Hoedt  met  de  Eerw.  Vaders  Jesuiten  be- 
nevens die  van  onzen  vrij-  en  burgerkoopman  zijn  alle  behouden  bij  UEd. 
overgekomen.  Vei*trouwende  den  Spaanschen  kapitein  en  de  Paters  niet 
wel  met  den  anderen  zullen  kunnen  overeenkomen ,  in  welk  geval  den 
kapitein  de  hand  bieden  en  staande  houden  zult,  en  bijaldien  het  mogt 
gebeuren,  dat  de  Jesuiten  op  hun  zelve  wilden  wonen,  zoo  zal  daar  heel 
nauwe  acht  op  moeten  worden  geslagen,  zijnde  van  een  zeer  woelenden 
aard  en  die  ons  wel  wat  mogten  brouwen.  Vooral  diende  zorg  gedragen, 
dat  zij  geen  gemeenschap  houden  met  onze  overburen,  noch  geen  van 
die  lieden  komen  te  spreken,  enz.  enz. 

Met  dit  laatste  doelt  Padtbrugge  op  de  bewoners  der  westkust  van 
Halmaheira,  waar  de  Spanjaarden  te  voren  forten  bezet  hadden. 

>  Zie  Bijlage  XX VUL 

>  Zie  Bglage  XXIX, 


Sa.a.'bl   noobd-celebes  ex  de  noordereilanden.   219 

de  Siauwsche  Grooten,  die  iu  het  ondergaan  der  zou  wederkeerden 
zijnde  alle  rijkelijk  van  Z.  H.  Amsterdam  beschonken.  Onderwijl 
kwamen  ons  van  Kandhaar  mede  bij ,  den  Groegoegoe ,  Kapitein- 
Laut,  Hoekom  en  verdere  Grooten,  met  vier  stuks  corra-corra's 
eu  twee  bonietangs,  hebbende  hun  naar  haar  zeggen  zeer  uit- 
gesloofd om  Jklaar  te  geraken.  Na  een  wijl  zittens  verzochten 
zij  naar  land  te  mogen  gaan  om  wat  uit  te  rusten,  dat  hun 
gaarne  toegestaan  werd.  Deze  waren  zoo  haast  niet  weg  of  Ko- 
ning Binankal  kwam  met  eenige  zijner  Grooten  weder  aan, 
verzoekende  den    Gouverneur  geliefde  te  verzorgen  dat  hij  zijn 

• 

dochter  bekwam,  bijaldien  den  Siauwschen  Koning  de  moeite 
uiet  geliefde  te  doen,  hij  zoude  zelfs  volk  zenden,  om  zijn 
dochter  van  Pehe  te  laten  halen.  Den  Siauwschen  Kapitein-Laut 
werd  van  land  geroepen  en  naar  zijne  Koning  gezonden  met 
het  verzoek  van  Binankal  en  gelast  weder  bescheid  te  brengen. 

Vrqdag  12  November  kwam  er  bescheid  van  den  Koning  van 
Sianw  en  verlof  van  den  Koning  binankal  om  zijn  volk  naar 
Pehe  te  mogen  zenden  om  zijn  dochter  te  halen;  het  welk  den 
Gouverneur  Z.  H.  aanstonds  liet  weten,  .die  er  ook  dadelijk 
volk  naar  toe  zondt.  Den  Goegoegoe  van  Tagulanda  verschijnt 
hier  mede  met  den  sergeant  Joannes  van  der  Linden  en  zijn 
vier  man,  onder  dewelke  nog  een  getrouwde  was,  die  vermits 
l^jaren  zijn  tijd  had  uitgediend  en  gereeds  14  gl.  per  maand 
von,  mede  korporaal  werd  gemaakt,  benevens  nog  eenige  andere 
personen  welke  in  gage  zijn  verhoogd. 

Ook  kwam  heden  mede  alhier  te  verschijnen  den  Goegoegoe 
van  Bwool ,  zijnde  den  Koning  dopr  hoogen  ouderdom  en  zwak- 
heid op  de  Manado  verbleven ,  bragt  dit  briefje  mede.   ' 

Als  mede  een  brieQe  van  den  schoolmeester  van  Kaudipan; 
ïijnde  den  Bwoolschen  Goegoegoe  vrij  lang  onder  weg  geweest ; 
tó  briefje  van  den  schoolmeester  luidde  vertolkt  zoodanig.  ^ 

De  Sergeant  van  der  Linden  stelde  den  Gouverneur  mede  ter 
™d  zeker  brie^e,  zijnde  de  laatste  wil  van  Monia,  en  een 
veizoek  om  den  jongen  Koning  te  handhaven,  hetwelk  opdat 
^^  niet  te  zoek  mogt  raken  in  deze  voege.  ' 

Zaturdag  13  November  leverde  den  sergeant  van  Tagulanda 
^e  over  zijne   dagelijksche   gehoudene  aanteekeniugen  aldaar ; 


'  Dit  laten  wij  weg. 
'  Zie  B\ilage  XXX. 
'  Zie  Bijlage  XXXI. 


220  JOURNAAL    VAN   PADtBEUGGfi's   REÏS 

liet  welk  omdat  het  kort  en  beknopt  is  mede  hier  aanhegten.      ^ 

Deu  Koninj^  van  Sianw  werd  ter  hand  gesteld. 
4  ps.  witte  Parcalleu 
4    n     brain  blaauw  Bethilles  en 
2  if     Chiavonys, 
om    de  lieden   te   vernoegen    die    de    nagelboomen    toekwamen. 

Op   hedeü  den  Schipper  van  der  Wal  en  Sergeant  Hendriclc 
Mnschke  gecommitteert  met  Z.  H.  te  landwaart   in  te  gaan ,  oixi 
zoodanige   nagelboomen   als   hun   aaz^ewezen  zouden  worden   te 
laten  onder  den  voet  te  hakken ;  gelijk  zij  ook  al  tijdig  wederono. 
kwamen,  brengende  twee  stammen  mede  van   boomen,    die  vol 
bloeisel   waren   en   ongemeen  schoon ,   dik,  hoog  en  breed  w&mi 
kruin  geweest. 

Den  Koning   Binankal   kwam   van  Pehe   weder  terug  en 
boord ,  hebbende  zijn  dochter  en  haar  moeder  bij  zich ;  zij  W4 
beschonken  met  een  roode  Bethilles.  De  l^agulanders  verfcrotk.^Ti 
met  den  Koning  Binankal  te  gelijk. 

Zondag  14  November,   Werd  een  Godsdienst  door  den  meesti^r 
van  Tagulanda  *  in  het  Maleisch  stichtelijk  gepleegd,  met  e^» 
groote  toeloop  van  volk  doch  meest  vrouwen,  zijnde  alle  pai^^ 
nosters    en   crucifixen   aan   een  kant.   Den  Gouverneur  ging 
rondsom  onze  post  gelegene   bergen   bezien,  om  te  weten  w: 
Van  daan  de  meeste  schade  zoude  kunnen  lijden,   en  vond  d^^ 
stand  zeer  voordeelig  en  niet  dan  een  digt  aaneengelegen  bergje 
dat  in  den  weg  was,  tot  welks  bergje   men  niet  dan  langs 
steilte  van  onze  bezetting  konde  komen  ;  immers  zeer  bezwaarlij 
als  van  een  andere  kant  en  het  hooge  gebergte,  door  een  Z4 
diepe   kloof,    die    ongemeen    steil    en   moeijelijk  is  gescheidei 
behalven  dat  het  geheele  bolwerkje  B.  opgevuld  zijnde ,  daarov^^ 
heen    strijken   zal,    zoo  dat  er  niet  wel  voordeeliger  nog  bet^^^ 
gelegen  plaats   te   vinden   is.    Aan  boord  des  avonds  weder 
komen,  vondt  den  Gouverneur  den  Bwoolschen  Goegoegoe,  di 
zijn  a&cheid   verzocht  om  te  mogen  vertrekken.  Met  denzelv^-  ^ 
vertrok   ook  weder  den  Inlandschen  schoolmeester  Andries  Fo 
tados,  naar  Tagulanda,  hebbende  last  van  den  Gouverneur 
komen,   den   Goegoegoe   van  Bwool   te   toetsen   en  ondertast^ 


*  Ook  dit  laten  wij  weg. 

*  Andries  Fortados,  die  biykens  het  door  Padtbrugge  dd.  9  NoTemt>^^' 
aan  den  sergeant  van  der  Linden  gezonden  brieQe  met  dezen  van  TaCT'-'^ 
landa. gekomen  was. 


NAAR   NOOKD  CELBBKS    BN    DB    NOOEÜKREILANDEN.         iil 

of  er  wel  hoop    mogt   zijn,    dat   die   landstreek  de  Christelijke 
Qtxisdienst  aannemen  zoude.   ^ 

Maandag  15  November.  Is  er  niets  voorgevallen,  dan  dat 
den  Koning  van  Siauw  naar  zijn  dorp  Pehe  vertrok ,  komende 
Dingêdag  16  November  weder  terug  met  een  partij  volk, 
waarmede  zij  aan  den  arbeid  vielen,  om  de  vesting  in  die  ge- 
stalte, als  den  Gouverneur  afgereid  '  had  te  brengen;  gaande 
den  Gouverneur  en  den  Koning  naar  boven  om  het  werk  aan 
te  presten ;  weder  aan  boord  gekeerd ,  verzocht  Jeronimo  d' Arras 
v'oor  25  Rijksd  aan  lijwaten  te  borg ,  om  ouder  de  zijne  uit  te 
deelen,  hetwelk  hem  gelangt  werd. 

Woensdag  17  November,  Werd  het  volk  van  gisteren  verwis- 
seld en  kregen  weder  anderen  tot  den  arbeid ;  de  afgezondene 
öcma-corra  naar  Manado,  kwam  heden  weder  terug  met  de 
^^aisgezinnen  van  den  constabel  en  een  soldaat,  met  dit  schrijvens 
Manado.  ^ 
Den  Gouverneur  was  des  achtermiddags  weder  boven,  doch 
ir  was  niets  verrigt,  zijnde  allen  om  palissaden  uitgeweest, 
iüjk  ook 

Donderdag    18    November  wanneer  met^  hunne  vaartuigen  en 
palen  van  de  eilanden  *  kwamen,  die  zij  nog  dezen  avond 
iven    bragten.    Heden    is    er    weder  eep  schoone  dikke  nagel- 
gehakt,    en    zijn    de  Tagulanders   naar  huis  vertrokken. 
Koning  vaiï  Siauw  was  weder  naar  Pehe  geweest  en  heden 
rrug  gekomen;  ging  met  den  Gouverneur  naar  boven  het  werk 
l^^srien,  dat  redelijk  wel  gevorderd  was ,  en  den  Koning  ongemeen 
LQgtond. 

Zaturdag    20    November    kwam  den  Koning  van  Siauw  zich 

k-B  boord  wat  vermaken,  doende  verzoek  ,  alzoo  tot  het  aanwijzen 

mtroeijen  der  nagelen  aangemaand  en  geport  werd,    zoolang 

^«armede    te    mogen    wachten    tot  dat  de  vruchten  mogten  rijp 

^yn,  staande  ongemeen  veel  bloeijsel,  dit  werd  beleefdelijk  ge- 

"^^cigerd  en  Z.   H.  eenige  ponden  van  onze  nagelen  aangeboden , 

**ctwelk  echter  niet  aannam ,  maar  beloofde  de  boomen  te  zullen 


'  Na  1680  nam  de  bevolking  van  Bwool  ten  deele  het  Christendom  aan, 
^elke  gemeente  in  1705  en  1712  door  predikanten  bexocht  werd.  Yalent. 
^-  ï.  B.  bl.  72,  421  en  426. 

*  Afgebakend. 

^1  Dit  schrijven  laten  wij  weg,  maar  een  daar  nevensgaanden  brief  van 

^<^^do5  hierachter  Bylage  XXXU. 

^  Namelijk  van  de  om  Siauw  liggende  eilandjes. 


If 


iii  JOÜRNAA^Ti   VAX   PADTBRUGGIS^S   RBtS 

doen  aauwijzen,  schijnende  geen  gebrek  maar  nagelen  genoeg 
in  voorraad  te  hebben ,  doch  konden  daar  niet  wel  achter  komen. 
Tegen  den  avond  gingen  wij  weder  den  steilen  berg  op,  het 
werk  bezien,  dat  al  wel  voortging. 

Zondag  21  November  werd  met  het  werken  opgehouden  en 
naar  vermogen ,  onder  de  onzen  gevierd ;  ook  vastgesteld  en  den 
Koning  aangezocht  dezen  en  niet  den  dag  van  morgen  voor 
hunnen  Zondag  te  honden.  Wordende  dan  hunnen  Zondag  een 
dag  teruggezet  en  vervroegd,  naar  de  rekening  der  geene  die 
van  de  West  om  de  Oost  het  halfrond  omkomen,  hetwelk  een 
verschil  van  twaalf  uren  min  of  meer ,  naar  het  halve  rond  min- 
der of  meerder  is,  veroorzaakt.  Die  weder  Westwaarts  het  halve 
rond  omzeilen ,  hebben  weder  twaalf  uren  als  voren  verschil ,  het- 
welk te  zamen  een  dag  uitmaakt;  hebbende  wij  door  het  inpal- 
men van  de  zon  12  uren  gewonnen,  en  de  Castilianen ,  met  het 
afloopen  der  zon  of  het  inwinnen  tegen  de  dagelijksche  beweging 
des  aardrijks,  twaalf  uren  verlooren. 

Een  korporaal  der  bezetting  werd  heden,  om  nagelboomen  te 
laten  omhakken,  met  het  volk  van  den  Koning  te  landwaart 
ingezonden,  en  verscheen  ook  een  vaartuig  van  Kandhaar  om 
te  zien  of  den  Gouverneur  haast  stond  te  komen.  Hij  bragt  de 
groetenis  van  zijnen  Koning  mede  en  aankondigen,  hoe  Z.  H. 
aan  zijn  zoon  Anthony  van  Voorst  had  laten  volgen,  alle  de 
Christenen  huisgezinnen ;  doch  zijn  eigenlijke  meening  wilde  den 
Koning  aan  niemand  dan  den  Gouverneur  en  tolk  Hendrick 
bekend  maken,  enz. 

Maandag  22  November,  Komt  den  op  gisteren  uitgezonden 
korporaal  met  zeer  schoone  nagelbloesem  weder  terug,  hebbende 
twee  boomen  omgekapt ,  die  rondsom  al  effen  en  schoon  gemaakt 
waren,  om  de  nagelen  in  te  zamelen. 

Het  Kandahaars  vaartuig  van  gisteren  keerde  weder  terug  met 
een  bijzonder  briefje    aan  den  Eerw.  Predikant  Caheyng. 

Dingêdag  28  en  Woensdag  24  November,  De  papieren  en 
brieven  naar  Batavia,  Maleije  en  Manado  klaar  gemaakt  en 
den  sergeant  v^n  der  Linden  deze  Instructie  tot  zijn  narigting 
gelaten.   ^ 

Na   het    sluiten    van    dezelve  wordt  het  fluitje  de  Vliegende 


*  De  instructie  voor  den  posthouder  op  Siauw  vindt  men  Bijlage 
XXXIII ,  Padtbrugges  belangrijk  verslag  zgner  verrigtingen  aldaar  aan  de 
hnoge  Indische  regering  Byiage  XXXIV;  daarentegen  hfibben  wy  de  beide 
brieven  naar  Manado  en  Ternate  als  van  geen  belang  weggelaten. 


NilAR  NOORD-CBLEBES   EN   DB   NOORDBRKILANDEK.         223 

Swaan  afgevaardigd  en  gaat  den  Gouverneur. op  de  clialoup  de 
Eendraght  over,  om  op  morgen  vroeg  daarmede  naar  Sangi  onder 
zeil  te  gaan. 

Donderdag  25  November,  's  Morgens  een  weinig  na  zonnen- 
opgang  komt  den  Koning  van  Siauw,  beuevens  alle  zijne  Bijks- 
grooten,  daaronder  ook  zijn  Eerste  Goegoegoe  d'Arras,  huu 
afscheid  van  den  Gouverneur  nemen ,  medebrerïgende  eenige  pal- 
miten,  limoenen  en  pompdmoesen  en  'verbleven  tot  omtrent  9 
uren.  Zijnde  den  ganschen  morgea  dood  stil  weder  zoodat  het 
fluitje  de  Swaan,  die  omtrent  middernacht  al  in  het  Zuide^t 
was  geweest,  nu  door  den  stroom  weder  heel  diep  terug  werd 
gezet,  drijvende  Noordwaarts  in  en  weder  omtreut  tot  |  mijl  na 
bij  ons. 

Het  was  ruim  10  uren  toen  wij  ons  anker  ligten,  gaande  met 
een  leuterende  dwarlwind  onder  zeil.  Het  weer  was  zeer  ver- 
anderlijk, krijgende  meermalen  een  klein  Zuidelijk  luchtje,  dat 
met  de  regen  weder  leggen  ging;  echter  geraakten  wij  zoo  met 
horten  en  stootjes  al  ;&oetjes  het  eiland  om,  zoo  dat  des  avonds 
in  hét  ondergaan  van  de  zon  het  te  boven  waren. 

Hebbende  het  eiland  Macquelene  in  het  Z.  W.  ten  W.  twee 
en  den  Westhoek  van  Sangi  N.  |  Westelijker  7  mijlen  van 
ons.  Des  nachts  kreeg  ons  een  geweldige  stroom  vat,  die 
ous  om  de  N.  O.  voerde ,  zoodat  genoodzaakt  werden ,  het  weder 
over  te  leggen  en  Z.  W.  het  weder  naar  Siauw  te  laten  doorstaan. 

Vrijdag  •  26  *  November,  Des  morgens  een  weinig  jia  zonnen- 
opgang  leidden  (wij)  het  weder  over,  om  te  zien  of  tusschen 
eenige  van  de  eilanden  zoude  kunnen  doorgeraken,  in  de  hoop 
de  stroomen  ons  aldaar  zooveel  schade  niet  doen  zoude  noch 
zop  zeer  terug  zetten ,  daarover  den  ganschen  dag ,  mits  het 
stilletjes  was,  doorbragteii ,  en  vonden  ons 

Zalurdag  27  November  weder  zoo  veel  terug  gezet  en  meer 
dan  wij  op  gisteren  gevorderd  waren,  en  dat  door  de  onbedre- 
venheid van  het  volk  en  ziekte  van  den  stuurman.  Wij  leidden 
het  Westelijk  over  om  maar  Siauw  weder  te  mogen  krijgen, 
nademaal  ons  de  stroom  geweldig  om  de  N.  O.  voerde  en  het 
stilletjes  was,  het  luchtje  N.  W.  zijnde. 

Ter  naauwemood  kregen  wij  des  namiddags  omtrent  4  uren 
de  wal  en  grond ,  een  stuk  boven  de  Noordhoek  van  Maetsuyker, 
naar  gissing  1|  mijl;  varende  den  Gouverneur  nog  eens  naar 
land  en  ging  boven  het  werk  nog  eens  bezien,  dat  zeer  wel 
gevorderd  was.  Zijnde  het  heele  bolwerkje  al  meest  opgevuld  en 
X  (XIV).  U 


iii  taCT   iOüfeTTAAl.   VAN   ^ADTBltlTÖO's's  ItfelS 

in  stand  van  tegenweer,  en  het  halve  dwingertje  met  palissaden 
ld  iifgèzet,  dat  ook  zottde  beginnen  te  Vullen  en  was  ^e  spijs 
uit  de  gracht  zeer  bekwame  stof,  vet  en  kleiachtig ,  uiigebrande 
sfèengmis ,  namelijk  wel  eer  naar  het  dchtjnt  üit  dèn  berg  ge- 
Worpen,  dat  brtiaf  te  7amen  pakt  en  een  Vaste  stof  Verschaft; 
komende  de  grove  stéenèn  die  in  het  graven  hinderlijk  scheetfèin , 
sséer  wel  te  pas  om  de  kanten  vat  de  dtóoge  gracht  te  bè- 
'schoeijen.  Des  avonds  wédér  aan  boord  van  de  chaloup  dé 
Sendra^  gekomen,  liet  omtrent  middemtoht  liet  anker  weder 
Kgten  en  ntnn  het  den  ganschen  nacht  zel&  waar,  hébbei^ 
het  met  'korte  gangen ,  digt  onder  den  Val  een  goed  stok  iti 
dèn  wind  opgehaald. 

Zondag  28  November.  Doch  des  morgens  de  bootsmansÉfnaat 
te  diep  in  zee  'en  van  dë  wal  stekende,  geraakten  Weder  in 
dwang  vah  de  sl^room  en  daarmede  weder  heel  om  de  N.  O, 
zoódat  dezen  gansdhèn  dag  weik  hadden,  om  den  verlaten  wal 
Wéde^  'te  bekomen ,  en  7bQden  Van  de  reis  versteken  zijn  geWeést, 
hadden  wij  hiet  èen  felle  Wind  met  gedurige  Tegen  vermeng, 
gekregen,  waardoor  nög  eindelijk  des  namiddaigs  omtt^nt  Ürie 
uren  9en  wal  'weèer  'bekwamen,  Waarlangs  al  weder  mét  korte 
jgahgeh  ti!achtén  op  te  komen ,  maar  veigee£sch ,  alzdo  ons  een 
"ètilte  overviel,  ds  wahneer  den  Koning  van  Siauw  gewaar  ii^rdèn, 
•  flïe  van  Pehe  kwam  op  de  tijdinj^  dat  'déh  'Góuvtfmeur  ^^reh 
op  den  'berg  was  geweest.  Z.  H.  kwam  'aan  böörd  ^n  zeideiiiét 
tfe  hébben  kunneü  nalaten  zelVe  Weder  herwaarts  'aan  teko^en, 
'óm  te  'zien  of  dén  Oóuveniéur  ergens  In  helpen  kotade,  zijnde 
toch  het  Weer  te  rouw  én  hét  Water  'te  hol  voor  hem  om  naar 
Sahgi  n\i  over  te  kunhen  steken,  'wilde  beter  Weer  afwachten. 
Wij  zetten  ï.  H.  gilalo  dan  voor  de  sloep  om  dezelve  te  bd^- 
seren,  maar  het  water  Was  te  krap  en  het  vaartuig  te  ligt,  ztx)- 
dat  zij  ons  ëeulijk  aèh  de  wal  en  achter  eén  hoek  bt'agténdaar 
goede  sAiidgrdtld  was, 'waar  op  en  18  vademen  het  anker  vallen 
'Keten  om  'met  de  eb  wédèr  onder  zeil  te  gaan.  Doch  de  stroom 
kenterende,  rukte  ons  anker  'uit  dèn  grbnd  én  dreven  ^vat  te 
zéewaart,  daar  het  wédér  tér  houw  kwam  op  40  Vademen,  maar 
tusschen  klippen  in,  zoo  dat  het  touw  in  het  ligten  brak  én 
Wij  het  anker  mét  die  40  vademen  goemoeti-touW  Verloren ,  en 
ünderfeeil  geraakt,  werd  den  ganschen  nacht  dooi^bragt  niet 
over  en  weder  leggen,  ^aar  Üiets  gevorderd. 

Maandag  29  Navèmler.  Met  dén  dag  krégén  wij  des  Koidngs 
gilalo  bij  ons,  doch  stond  het  water  te  hol  om  ons  te  kunnen 


NAAS   NOOmD^ILRBKS   EN  Dfe    NOOUDXBXia.ANDKN.        225 

ViMgseren,   soodat   het   weder  met  laveren  moesten  fsoeken,  dat 

(nk  Hiet  horten  en  stocvleii.,  alzoo  heden  zeer  venmderlijk  weer 

luudden «  nog  200  wel  lukte  dat  de  Noordhoek  van  Siauw  te  bovem 

gftiaakten  en  W.N.W.  des  avonds  in  zee  staken;    omtsent  mid* 

Aemacht  -de  wind  mt  den  Z.Z.W.  waaijeude ,  liepen  N.W.  heen. 

Bingêdag   80    November,    's  Morgens  *  nog    al   N.W.    gang. 

Siauw  hadden  wij  in  het  Z;0.  ten  O.  omtrent  8  en  Maoquelese 

ia  hot    Z.Z.W.    2    mijlen   naar    gissing    van   ons;   bogende 

koen  liepen   des   voormiddags    eerst    N.N.W.    en    daarna  Ü. 

heen,  en  des  namiddags  N.N.O.  komende  een  onr  voor  zonnen- 

oodergang  in  de  baai  van  Taroena  genaamd  Materace  em  achter 

den  Zandhoek  Maleraoe  ten  anker  op  4  vademen ,  omtvent  twee 

skwpeleiigten  van  <de  wal. 

Deu  Koning  verwelkomde  den  (ïoavemeur  in  het  voorbijzeikm 
no  zijn  sterkte  op  den  berg,  met  3  schoten,  en  werd  met  even 
aooveel  bedainjDt;  komende  Z.  H.  aan  boord  van  de  sloep,  be- 
newuB  den  Eerw.  Predikant  Cahejng,  die  den  Grouvemenr  zijn 
v<errigtte  bekend  maakte  en  last  bekwam  daaraf  een  schriftelijk 
npportop  te  stallen,  om  dat  er  al  iets  opmerkelijks  onderliep. 
In  het  donker  scheidde  den  Koning  van  Taroena  van  boord  en 
8t(q)te  aan  land ,  wordende  met  3  schoten  vereerd.  Dezen  nacht  wer* 
dm  ome  boden  ai^zonden  naar  Taboekan  >,  Manganitan ,  Kandhaar 
a  Cajonris  om  aldaar  diss  Oouvenieuxs  komst  bekend  te  maken. 
Woenêdfig  1  December,  Kwam  Z.  H.  van  Taroena  weder  aan 
Wrd,  en  verzocht  den  Gonvemenr  aan  land  te  willen  komen , 
pltjk  ook  griijkélijk ^gingen,  beziende, de  school  en  het  school- 
l^ois,  ooo  mede  het  bnis  van  den  Predikant,  dat  alles  omlaag 
<¥*^  strand  en  digt  aan  zee  was,  zijnde  zel£s  met  zeerzwaie 
Uken  tegen  de  ütorting  '  gewapead ;  alzoo  het  alhier .  een  zeer 
^Wle  wbI  zijnde,  de  zee  daar  geweldig  en  meest  altoos  opwoelt; 
de  deze  hoiz^  waren  zeer  zindelijk ,  net  eii  mim.  Boven  op  een 
l^igje,  daar  de  Koning  woont  en  wel  eer  der  Castiliaansche 
^^gbeid  was ,  stoudt  de  kerk  nog ,  zijnde  van  der  Spanjaarden 
^jd  en  maaksel,  doch  vng  verkleind  en  diensvolgens  ook  te 
^Iqa,  zijnde  het  voornemen  des  Konings  op  dezelfde  plaats  een 
^uve  te  bottw^,  absoo  deze,  hoe  wel  nog  sterk,  al  vr^  oud  is 
B^lyk  ook  's  Konings  liuis,  dat  Z.  H.  ook  voornemens  is  te 
▼etnieuwen. 
Op  een  vrij  hoogen  berg,  nog  boven  dit  beigje  gelegen,  is 

'  Branding. 


226  JOUUNAAI.  VAN  PADTBBUOOB^S  &CI9 

des  Konings  vastigheid ,  dat  te  voordeeliger  ligt  om  dat  het  vaa 
alle  kanten  bijna  even  steil  te  beklimmen  is  en  al  vrij  hoog ,  eu 
daar  en  boven  nog  digt  onder  den  top  een  watersprankje  heeft, 
zoo  dat  het  water  hnn  niet  wel  kan  a^^neden  wo^en ,  gemerkt 
de  steilte  en  nabijheid  van  de  vesting.  De  huizen  staan  hier 
rondsom  deze  steilte  hier  en  daar  verstrooid  en  verspreid,  dat 
zich  zeer  aardig  en  als  hangende  huizen  vertoond;  zijnde  ook 
den  berg  vol  tuinen  en  wel  meest  met  kokosboomen  beplant. 
Dusdanig  vertoond  het  zich  uit  het  baaitje  Materaoe.    ' 

Onder  het  bezigtigen  van  het  een  en  ander,  zagen  wij  mede 
in  zee  drie  corra-corra's  herwaarts  aankomen,  twee  van  de  Noord 
en  een  van  de  Zuid ,  gisten  dezelve  van  Kandhaar  en  Manganitan  * 
te  zijn,  gelijk  ook  eene  naden^iddag  bevonden  te  wezen;  daar- 
mede herwaarts  en  bij  den  Gouverneur  komende,  den  Koning 
van  Kandhaar  en  zijne  Rijksgrooteu,  benevens  zijn  dochters 
zoontje,  dien  hij  gaarne  tot  eeh  navolgeï ,  (opvolger)  had, 
en  niet  zijn  zoon  Anthony  van  Voorst,  dien  hij  öordeeld  hem 
in  het  rijk  'niet  wel  te  kunnen  volgen,  omdat  uit  een  bijzit 
van  geringe  afkomst  is  geteeld ,  zijnde  zijn  doditers  zoontje  bij 
den  zoon  van  den  Koning  van  Taboekau  gewonnen,  en  dien<^ 
volgens  zoo  wel  van  vaders  als  moederskant  van  Koniiüdijke 
bloede;  waartegen  den  Gouverneur  ook  niets  had  en  genoeigzaam 
blijken  liet  dat  zulks  niet  vreemd  zoude  zijn ,  bijaldien  het  kind 
maar  wel  in  onze  Godsdienst  en  gewoonten^  werd  opgebragt. 
Doch  nademaal  er  zooveel  lieden  omtrent  waten,  liet  den  Gou^ 
vemeur  deze  als  andere  redenen  varen,  rigtende  het  verdere  naar 
^s  Comp^.  belang  en  wel  voornamelijk  op  de  speoerijboomen ; 
alzoo  kennelijk  was  dat  in  Manganitoe  al  lange  jaren  een  schoone 
vrucht  dragende  boom  had  gestaan,  die  den  Koning  van  Man- 
ganitoe  zeide,  voor  het  vertrek  der  Manganitanders  met  Piantay, 
door  den  eigenaar  zelve  onder  den  voet  gehakt  was,  op  dat  er 
een  ander  geen  voordeel  van  trekken  zoude;  het  welk  den 
Gouverneur  echter  bezwaarlijk  gelooven  konde,  <loch  nu  dus- 
danig en  tot  nader  onderzoek  op  zijn  beloop  laten  moest.  Den 
Koning  van  Manganitan  verhaalde  ook  hoe  hard  en  menigmaal 
Pater  Emanuel  Espanjol  hem  aan  boord  was  geweest  om  de 
Roomsche  Godsdienst  aantenemen,  zoo  met  zware   bedmgingen 


*  In  den  tekst  is  een  teekening  ingevoegd. 

*  Hieronder   Manganitoe:    de   zendeling   van    de    Velde   van    Gappellen 
spelt  Mangenitoe. 


XAAR    KOOftD-CKI.EBES    CK    DE    NOORDEBEILANDEN.         227 

als  beloften  en  smekiugen ,  dat  altijd  afgeslagen  en  geantwoord 
had,  met  het  ze^en  wanneer  Christen  wilde  worden  dan  wel 
een  beteren  weg  dan  de  hunne  wist,,  enz.  Na  vele  en  verscheidene 
bestraffingen  en  vermaningen  in  het  algemeen ,  die  den  Gouver- 
neor  hun  allen  deed ,  alzoo  liot  de  minste  en  meeste  toe ,  allen 
naar  de  Castilianen  hadden  geheld,  gelijk  in  het  rapport  van  den 
Eerw.  Caheyng  blijken  zal,  namen  en  bekwamen  zij  hun  af- 
scheid en  vertrokken,  voornemens  zijnde  den  Gouverneur  naar 
Taboekan  te  vergezelschappen,  zijnde  de  reize  naar  derwaarts 
deien  nacht  vastgesteld. 

Alzoo  alles  hier  wel  was,  behalven  omtrent  eenige  bijzondere 
misdrijven  in  het  stuk  van  huwelijk,  daar  de  Eerw.  Caheyng 
hard  op  verbetering  aandrong  en  ook  wel  herstelling  vereischte, 

■ 

doch  alles  metter  tijd;  wordende  overal' gezien  en  door  de  er- 
Tsrenbeid  geleerd ,  dat  de  Christenen  uit  Heiden  of  Moorschdom 
gekomen,  bezwaarlijk  daar  omtrent  en  bestiptelijk  in  teugel  te 
houden  zijn  of  daar  loopt  altijd  wat  van  St.   Anna  onder. 

Des  nachts  omtrent  4  uren  kwam  den  Koning  van  Taroena 
net  zijn  oorra  corra  bij  de  chaloup,  in  dewelke  den  Gouverneur 
overstapte  en  stak  met  zijn  Hoogheid  af  om  de  reize  naar 
Taboekan  te  ondernemen.  De  Eerw  Predikant  Caheyng  of  zich 
▼ergist  hebbende  of  niet  tijdig  genoeg  gewekt  wezende ,  was  niet 
mede  gekomen ,  zoodat  een  oorra-corfa  alhier  moesten  laten  om 
ep  zijn  Eerw.  te  passen ,  opdat  het  gezelschap  naar  Taboekan 
ïoadc  mogen  volgen. 

Donderdag  2  December,  Weinig  voor  zonnen  opgang  vonden 
^j  ons  voor  Kandhaar ,  doch  zetten  het  voor  deze  tijd  voorbij , 
<"D  in  onze  terugkomst  het  zelve  aan  te  doen.  Omtrent  een  uur 
^  de  middag  kwamen  wij  gezamelijk  voor  Taboekan ,  doch 
konden  mits  de  grove  en  harde  storting  der  zee  niet  aan  strand 
komen ,  wordende  genoodzaakt  voort  en  naar  Limauw  te  scheppen , 
^f  een  zoute  kil  langs  in  zee  schiet  die  tot  in  Taboekan  op- 
*®opt,  doch  was  deszelfe  mond  te  droog,  zoodat  het  echter  nog 
op  strand  moesten  aanzetten;  doch  was  hier  veel  slegter  water, 
ïïoch  ïoo  felle  branding  niet  als  voor  Taboekan  '  Den  Taboekan- 
«cben  Koning  zondt  een  comp.  half   muskettiers   half  met  piek 


'  Daar  Padtbrogge  van  Taroena  om  den  noordhoek  van  Sangi  naar 
Taboekao  voer,  moet  men  hieruit  opmaken,  dat  Limauw  ten  zuiden  van 
**boekan  lag.  Uit  Valentijn,  die  het  toen  reeds  verwoeste  Limauw  niet 
^  zjjne  uitvoerige  kaart  van  Sangi  plaatst,  zoude  men  volgens  den  tekat 
^-  !•  B.  bl.  48  ligt  het  tegenovergestelde  aannemen. 


228  JKïVmNAAL   VAN   PADTBBUOOb's  HSl» 

èQ  zwaard  gewapend,  iü  goede  oide  voornit  en  het  straiid  kfig^; 
volgende  Z.  H.  een  weinig  hier  aan  met  alle  zijne  Ktjkagroóteii 
met  nog  een  dergelijke  comp.  en  trokken  tot  aan  Limauw ,  alwaar 
den  Gonvemenr  met  bijzondere  beleefdheid  en  buitengemeene 
genegenheid  verwelkomden,  gaande'  dus  gezamélijk  naar  Taboe- 
kan, des  Konings  Hof.  Wordende  den  Goavemeur  tegen  getreden 
èn  buiten  het  Hof  verwelkomt  door  de  Koningin  en  hare  dochtehi, 
daaronder  was  ook  des  Konings  van  Siauws  bruid,  tredende, 
onder  het  donderen  van  het  kanon  uit  de  vastigheden  op  den 
berg  en  het  -lossen  van  musketten,  gelijkelijk  in  het  paleis 
Paar,  na  wederzijdsche  heuschheden,  den  Gouveineuif  vriendelijk 
den  Koning  voorhield,  hoe  daar  in  een  misslag  had  b^aan, 
met  te  willen  een  verkeerde  weg  inslaan  en  zich  ouder  der  Gas- 
tilianen  bescherqiing  te  "hebben  willen  begeven ,  daar  nochthans  zeI6 
wist ,  dat  reeds  al  en  van  ouds ,  in  naam  en  van  wegé  de  £.  Gomp. 
en  Tematen  dit  rijk  bestierde.  Hij  was  naar  zijn  eigen  belij* 
denis  door  de  E,  Gotnp.  in  zijn  gezag  gesteld  en  bevestigd «  m 
feilde  ér  omtrent  Tematen  wat,  zulks  konde  bein  geen  ootöaak 
geven  de  E.  Gomp.  te  verlaten  en  èen  toder  besokennheel'  te 
zoeken ,  dan  die  hij  reeds  hild ;  te  meer  zalo  wanneer  tooh  de 
toeening  was  Ghristen  té  willen  woiïden  met  de  eijnen^alzoódè 
Temataan  geen  ander  noch  geen  langer  gebied  over  hun  had 
noch  hebben  konden,  dan  voor  zoo  veel  en  zoo  lang  zij  Mo- 
hammédaansch  waren  enz. 

Het  ongelijk ,  antwoordde  de  vorst  daar  weder  op  ^  door  den 
Koning  van  Temate  zoo  zeer  sliet  als  wel  zijn  klrade  raads- 
lieden, hem  in  het  wederzenden  van  zijn  dochter  aangedaan, 
liad  hem  door  spijt  en  moeijelijkheid  zoodanig  eeü  besluit  doen 
nemen.  Hij  bekende  gaarne  zijn  misslag  en  zoude  niet  ligteltjk 
de  E.  Gomp«.  hebben  trachten  te  verkten^  walur  het  niet  ge- 
weest, eensdeels  door  de  geladenheid  van  zyn  dochters  sdiande, 
met  een  niét  versmaadbaar  huwelijk  weder  wat  te  verzoeten  en 
af  te  wisschen,  anderdeels,  dat  nu  eenige  jbren  aan  den  an- 
deren toch  te  leur  gesteld  en  verhinderd  was  geweest  de  ge- 
welden  en  misdrijven  des  Siauwschen  Konings  te  mogen  t^en 
^aan,  niet  w^«ide  of  ook  de  E.  Gompe.  wei  voomemèns 
mogt  geweest  zijn,  deze  eilanden  te  verlaten  en  hun,  gelijk 
de  Gastilianen  wel  eertijds  deden.  Zoetjes  te  kteb  glijden, 
nademaal  hém  dadht ,  daar  weiïrig  naat  om^rittii  ras ,  daar  de 
Siauwschen  Koning  integendeel  door  de  Ca«jtiHanen  deftig  gehand- 
harfd,   allezins  hun  ontzaggelijk  werd,  Jjijnde  hierdoor  bewogen 


• 

g^ie^  doof  beJiaog  vaa  staat,  ailzop  vopr  ^c^q  w^l^tand.  van  ^jxi 
lijk  (m  ondexzaten  bezorgd,  gpen  zekerder  toevlugt  als  toeui^^t, 
doch  was  alles  buiten  zijn  vermoeden  beter  na  zijn  mening  gelukt, 
alzoo  hem  vrij  yerzekerdex  en  geiniater  oiuder  de  £.  Conipe.  achtt^  als 
onder  de  Castiliauen ,  welkers  'grootscliheid  hem  npoit  had  behaagd , 
en  slaagde  alles  te  beter  nu  zijn  toekomende  schoonzoon  mede  onder 
de  E.  Comp^.  was  geraakt ,  niet  twijfelende  of  zulks  zoude  hier 
alom  bijzondere  rust  en  vrede  baren.  Dit  konde  niet  missen 
u^twQQidde  er  den  Qouverueur  op,  zoolang  zij  ee;^ig  ondef 
dUumder^n  en  d,e  E.  Compe*  getrou^f  bleyen ,  goede  zorg  dri^g^de 
dat  er  geen  Rpomsche  priester^  of  Castiliau^  w^der  indrongen. 
Hetgeen  er  ge^hied  was,  kou  niet  herdaan  wordep  en  zoude 
zulk  vergeten  en  vergeven  blijven,  niet  twijfelend^  of  zouden 
voor  )ie^  toekomende  beter  zoig  dragen.  Nvi  ^jbl»  de  vraiig ,  hpe- 
danig  zijn  regte  meening  en  yoomemea  ifa^,  en  of  zij  meteen 
goed  en  qp^pgt  gemoed  de  Christelijke  en  onze  Godsdienst 
zochten ,  ook  of  zij  zich  vol^Lomen  aan  de  £.  Comp®.  voornemen^ 
waten  over  te  geveji.  Paa^  z^idep  zij  aUe^  j^I  van  ga^scher 
ka^.  Verder^  vroeg  deii  Gouverneur  of  er  iepiand  was,  die 
i^x  i^^  tegen  had ;  daarop  werd  mede  ja !  geanti^iroord ,  doc]i 
4^  die  lieden  hipr  niet  tegenwoordig  wafen ,  maar  zich  afgfi- 
Wüderd  ha^dw.  We?ende  ^  twee  Qoegpegoea,  die  een  g|»ot 
tfül  yojiks  naar  zicl^  hadden  gesleept  en  daar  den  Koning  en 
k  zijne  yrij  over  bekommerd  waren  en  verwonderd.  Zijnde  wel 
iUf^ue  die  het  i^eeste  hadden  aang^idrougeu  oip  'sComps.  be- 
ackenni^  te  zoeken,  len  ^adat  zulk^  besloten  was  en  aan  d^n 
QouTern^ar  geschreven,  zop  waren  zij  weder  omgezet  geworden , 
^  een  Qnisoess^ ,  die  van  4en  Koning  Apsterdam  naar  Limauw 
^  a%e^^dei:^,  dewelke  ?oo  ?eer  die  lieden  had  wefien  op  te 
n>j{(^eaen  dat  het  welgemeende  yfGv\  ter  halyen  scheen  te  zullen 
^Teu  steken,  yfe^tcndi^  ipn  een^n  genaamd  T&y^dato,  die  zich 
i^  het  dorp  B^rao  Bauw^  >  digt  bij  Saba^  ontlxield ,  van  af  kopist 
8^  Sangire^  maar  een  ]^ndaziau>rer  zijnde  en  hier  e^ijk  ge- 
duwd. l)e  andere  O^wata,  broeder  van  den  Kapitein-Lant  Ga- 
giboe,  was  hier  d^gt  bij  en  i^  het  dorp  Tangi  Bauwa  ^  gehe^n.  Pez|? 
.^ce  Goqpqegoe^  wer/iep.  beide  ontboden  en  liet  den  naasten 
^Qvasa  weten,  dat  zeer  ziek  was  en  niet  JLonde  komen;  doch 
^zoo  dit  Moorsch  en  gemeen  complii|ient  te  yrel  bekend  was, 
^«ïd  er    nogfhaals   een  bode  .gezonden,  dat,  zoo  bijaldien  niet 


Dese.  beide  negorijen  bestaan  niet  meer ,  even  als  Limauw, 


r 


280  JOURNAAL  VAN  PADTBBÜOOE's  RülS 

gaan  kon,  hij  zich  had  te  laten  dragen  en  herwaarts  aan  te 
komen  eer  den  Gouverneur  genoodzaakt  ^erd  andere  middelen 
in  het  werk  te  stellen. 

Den  Iman  Mohammad  gewezen  Opperpriester  van  den  Koning 
van  Taboekan ,  en  nu  zijn  dienst  opgezegd  en  gelast  zich  buiten 
het  Taboekans  gebied  te  begeven ,  was  er  hardnekkig  tegen  ge- 
weest en  wilde  zelfs  niet  uit  het  dorp  gaan ,  maar  zonderde  zich 
af  op  een  hoogte,  zonder  te  willen  vertrekken;  deze  was  de 
vader  van  den  Temataanschen  schrijver  Quisoessa,  die  hier  zoo 
veel  spooks  gemaakt  had.  Deze  dan  nu  mede  geroepen ,  verscheen 
ten  eersten,  en  gevraagd:  hoe  zoo  stout  durfde  te  wezen  van  het 
bevel  des  Konings  en  zijnen  Baad  zoo  openbaar  en  hardnekkig 
tegen  te  streven;  of  hij  niet  wist  dat  onder  derzelver  opper- 
magt  staande,  straf  naar  verdienste  onderhevig  was  en  diende 
te  erlangen;  hij  wist  wel  dat  Taboekan  zijn  dienst  niet  meer 
van  nooden  had ,  en  door  het  verwisselen  van  Godsdienst  ook 
van  leeraars  veranderde,  en  hij*  door  zijn  hardnekkig  verblijf 
aan  te  zien  was  als  een  stoorder  van  de  algemeene  rust  en  als 
zoodanig  ook  diende  gestraft ;  hij  was  geen  inboorling  maar  een 
Tidorees  en  mogt  weder  derwaarts  of  elders  daar  zijn  Godsdienst 
gold,  vertrekken.  De  Paap  antwoordde:  Zoo  hij  het  deed,  zoo 
deed  hij  het  niet  en  zoo  hij  het  niet  deed  zop  deed  hij  het. 
Doch  den  Gouverneur  beet  hem  toe,  hier  golden  geen  dubbel- 
zinnigheden maar  vaardige  gehoorzaamheid;  hij  zoude  zich  ten 
eersten  naar  Saban  vervoegen  en  afwachten  billijke  en  r^t- 
vaardige  straf,  hetwelk  dan  zeide  te  zullen  gehoorzamen.  Den 
Koning  van  Limauw  en  Quisoessa,  den  moeitemaker,  waren  hier 
tegenwoordig,  en  zat  Quisoessa  nevens  en  bij  zijn  vader,  die  mede 
over  zijn  stout  spreken  en  berokkende  verwarring  overgehaald, 
zich  trachte  te  verontschuldigen ,  doch  zeer  bedeesd  en  flaauwe- 
lijk;  als  hebbende  zich  vrij  wat  meerder  gezags  aangetrokken, 
dan  hem  door  den  Koning  Amsterdam  gegeven  of  verleend  was, 
en  in  alles  verre  buiten  zijn  pligt  en  last  ^gaan. 

Des  avonds  scheidde  de  vergadering  en  vertrok  elk  zijns  weegs, 
en  kwam  als  nog  geen  nader  bescheid  van  de  Goegoegoes ;  wor- 
dende onderwijlen  den   Koning  van  Taboekan  en  Rijksgrooten , 
met  het  volgende  beschonken: 
Aan  den  Koning, 

1  Boode  scharlakensche  rok. 

1  ps.  Soeratse  deken. 

X    f*     Blaauwe  Bethilles. . 


NAAR   NOOBD'CELEBKS   EK    DE   NOOEDCHEU.ANDBN.         £81 

1   Ps.  Zwarten  hoed. 

1  Pt.  Katoene  kouseo. 

1    f     Schoenen. 

Aan  den  oudsten  Zoon  des  Konings, 

1   Ps.  Salpicados. 
Aan  de  dochter, 

1  Ps.  Boode  Moeris,  aan  den  nieuwe  Gk>egoegoe  genaamd 
Onwala. 

1  Ps.  Roode,  aan  den  Kapitein  Ginga. 

1    ff     Blaanwe  Bethilles,  aan  den  Kapitein^Laut. 

1    ff     gebleekte  Parcal,  aan  de  Hoekom. 

1  ff  gebleekte,  aan  den  Sabandhaar. 
Vrijdag  8  December,  Des  morgens  nam  den  Gfonvemeur  de 
gelegenheid  waar ,  den  Koning  in  het  bijzonder  af  te  vragen :  hoe 
dwiig  ten  tijde  van  den  E.  Heer  Seroyen  '  onder  de  E.  Gompe. 
waren  geraakt  en  hoedanig  het  met  Tematen  als  toen  stond.  Z. 
H.  verhaalde  hoe  onder  de  Spanjaarden,  ten  tijden  van  zijn 
overledene  vader,  staande,  meest  alle  Christenen  waren  en  wist 
zelfs  niet  beter  of  was  mede  gedoopt,  en  dat  den  tolk  Hendrick 
Cors  als  gevader  over  hem  gestaan  had;  doch  Hendrick  hier 
teg^woordig  zeide  van  neen ,  en  dat  zijn  vader  was  gedoopt  en 
Francisoo  genaamd.  Voortvarende  dan  zeide  Z.  H.  vermits  de 
▼einig  zorg  die  de  Spanjaards  over  hun  dro^n  en  alom  onder 
^  Mohammedanen  wooneude,  zij  allengs  alle  weder  tot  het 
Moorschdom  vervielen  en  genoegzaam  van  de  Castilianen  verlaten , 
M  bij  de  E.  Comp^.  hadden  gezocht,  en  de  Tamatanen,  (om 
de  wil  van  den  Mahomedaansche  Godsdienst ,  als  zijnde  de  oudste 
^^  geachtste  bondgenooten  der  E.  Comp.)  altijd  zeer  geëerd  en 
g'^ht  hadden,  om  in  hunne  Godsdienst  gehandhaaft  te  mogen 
^Oïden.  Doch  het  gezag  had  hij  van  wegen  de  *E.  Compe, 
'«tende  ten  dien  einde  een  ebbenhouten  stok  met  zwaar  zilver 
"^^  en  een  Comp«.  vlag  halen,  hem  door  den  Heer  Wouter 
^loyen  in  naam  en  tot  teeken  der  E.  Compe  ter  hand.gesteld. 
^  de  knop  van  den  stok  stond  's  Comps.  wapen ,  hebbende  in 
d*  vlag  van  boven  deszelfs  merk,  welk  merk  ook  in  de  Prinse 
^1^  stond ;  doch  wat  voorwaarden  er  gemaakt  waren ,  was  hem 
^genlijk  vergeten ,  zijnde  het  verbondschrift  weg  en  te  zoek 
g^niakt.  Den  Assistent  Harcxe  werd  naar  den  belhamel  Quisoessa 
^  liimauw  gezonden ,  om  hem  aan  te  zeggen  van  heden  nog  te 


'  Landvoogd  der  Molukken  van  1642    1648. 


r 


2SS  JOURNAAL   VAM   FADTBSMOB^t  1IBI5 

moeten'  naar  Taroena  vertrekken  om  voorta.  nn^  dea  Gonverueor 
naar  Maleije  te  gaan. 

Omtrent  den  middag  gaan  de  Koningen  van  Tahoekan ,  Taroena 
en  Gouverneur  na^r  l4ima«w ,  z^nde  den  OouyerDeiM*  aangediend , 
dat  zich  de  Limauwers  op  het  bevel  van.  Qaisoea^a  t^geji  Taboe- 
kan  hadden  versterkt,  hetwelk  ook  wa^i  bevonden  werd,  heb- 
bende een  linie  t^n  Tsiboekau  afgeso^en  en  m^ijt  heele  klapper- 
boomen  bezet,  zijnde  nog  daarenboven  een  bolwerkje  onder- 
handen, om  lau^  de  aankomst,  die  van  Taboel^an n^ar  dit  dorp 
leid,  te  kunnen  str\^e».  Op  de  vergaderplaats  gekpmen ,  verscheen 
den  Koning  van  Limauw  en  Quisoessa  mede ,  die  den  Gouverneur 
vroeg:  uit  wat  magt  en  door  wiens  last  hij  zich  alhier  veirsterkte, 
dat  geen  bijsander  persoon  als  hij  wajs  paste  of  geoorloofd  was, 
ware  h^  daaj^toe  van  den  Koning  gemogtigd  hij  had  zulks  hier 
te  doen  blijken  of  andensins  te  z^ner  tijd  moeten  verantwoorden, 
als  die  sieh  tegen  de  K.  Compe.  aanstellende,  gewisaelijk  hier- 
mede zijnen  Koning  geen  dienst  deed,  maar  daaroveir  strafbaar 
waa.  Hij  bragt  een  blaauwe  ontechuldiging  voort,  vau  zich  niet 
tegen  Taboekan  dat  onder  de  E.  Comp>.  stond ,  maar  tegen  Mm- 
ganitan  had  gesterkt,  uit  vrees  overvallen  te  worden,  zijnde 
den  toegang  der  Manganitanders  naar  herwaarts  in  het  Zuiden , 
daar  zij  open  waren ,  en  Taboekan  in  het  Noorden  d^ar  zij 
bare  werken  opgerigt  hadden.  Hem  werd  belast  aanstonds 
alles  weder  (mder  den  voet  te  werpen  en  in  zoodanig  een  stai^t 
te  brengen  als  het  voor  de  komst  van  Quisoessa  was.  Deze  roer- 
vink  zijn  vader,  den  Iman  Mohammad  was  hiermede,  om  i^ 
plaats  van  tot  Saban,  in  dit  dorp  te  mogen  schuilen,  hetwelk 
als  te  na  aan  Taboekaii  gelegen,  hem  ontzegt  werd  en  hem 
nogmaals  gelast  binnen  vierentwintig  uren  naar  Saban  te  ver- 
trekken, hetwelk  hij  beloofde  te  zullen  doen.  Alhier  verschenen 
mede  de  twee  ontbodene  Taboekansdie  Goegoegoes,  friach  ea 
gezond  zijnde,  dewelke  in  hun  keus  gelaten  werd  te  kiezen  of 
deden,  als  Christenen  in  het  dorp  en  in  huiine  bediening  te 
willen  blijven ,  of  hunne  ampton  neder  te  le^en  en  zich  alleen 
m  zonder  volk  elders,  het  zij  tot  Tematen,  Manganitan  oi 
Saban  te  vertrekken,  om  dat  tweederlei  gezindheden  iu  geen 
een  rijk  konde  zijn. 

Na  laug  gv^  m  weder  hia)delen«  jbesil^ot  Oywata  in  T^^* 
kan  te  blijven  en  de  Christelijke  godsdienst  te  aanvaarden.  Des^ 
Mindanauwsche  Tayndato  bezorgd  naar  het  scheen  sJs  nog  voor 
Quisoessa,  nam  het  in  zijn  beremd  jon  ^o\ide  ix^^  Ifmg  ,aU^  ^ 


NAAK   NOORD-CKI.BBES   tS    D£   NOOIUMBILSIIANDEN.        £83 

Sabaii   wijken,   venaoginide  ouderwijl   de  sijne   de   GhrietBlijke 

Gedsobeiiat  aan  te  nemen ,  daarin  hun  niet  kinderlijk  xonde  zijn. 

Bit  dusverre  hier  verrigt  zijnde ,  vertrokken  de  Koningen  en 

(lOttYemeur  weder  naar  Taboekan,  alwaar  op  denselver  komst, 

net  een  danB  niar  landswijze,  door  de  Grooten  haar  dochter», 

Mnige  tijd  werden  onderhouden  en  yennaakt^  en  nuttigden  met 

ee&,  hoewel  het  wat  laat  was ,  hei  middagmaal.  Tegen  den  avond 

omtrent  vijf  uren,  werd  de  gansche  gemeente  tot  het  gebed  ver* 

gaderd,  alwaar  de  Ei^rw.  Caheyng,  hei  10<1^  kapittel  der  Han- 

ddisgeA  der   Apostelen  voomam ;  behdzende  de  bekeering  des 

Hoofdroaas  Comelius,  hetwelk  naderband  toeëigende  op  de  ge» 

le^oheid  van  den  tijd  en  de  personen,  die  op  hnnne  belijdenis 

den  doop  toen  stotidèn  te  ontvangen.  Zijnde  den  Koning  en  zijne 

dtie  zonen ,  d^  Koningin  en  hare  twee  doohters,  beoevems  haar 

snaar  >    gehnwelijkt   aan   den  tweeden  zoon,  de  doohter  zijnde 

vttü  den  Koning  van  Kandhaar.  Deze  allen  werden  dezen  avond 

gBdedt)t,  ded  Koniltg  naar.  sijn  vnder,  Eranciscus,  endezooneU 

Mitthens,   Maiens  en  Maitinus  genal^md,  en  bekwam  de  Ko* 

BiUgiB  den  naam  van  Maria  en  de  dochters  Gatbaritia  en  Anna 

en  de  schoondochter  die  van  (Snsaana)  ^.  Na  het  wdke  en  het 

óodigen  van  den  godsdienst ,  werd  het  kanon  van   de  sterktens 

op  de  bergen  gelost  en  om  laag  eenige  ehatges  met  mneketten 

godasB,  hebbende  den  Koning  van  Taroena  en  den  Gomvemeur 

^^  gevbders  over  den  doop  gestaan. 

Na  dit  en  het  avondmaal,  werden  de  Bijksgrooten  wederom 
^«^aderd  en  den  Kening  tb4  opdjcagt  van  zijn  rijk  aan  de  £. 
(^ou^.  aangemaatid,die  zulks  benevens  zijne Orooten ,  meteen 
l>^ZD»dere  bereidwilligheid  deden,  latende  zijn  regimentstdk 
Weu,  en  die  in  alle  eerbiedigheid  den  Gouvemenr  overgevende 
^  met  e^en  zijn  rijk  en  volk ;  na  het  welk  en  ket  lezen  van 
^  eerste  artikel  van  het  aan  te  gaan  verbond,  dezelve  Rijks- 
^  hem  weder  plegtiglijk  werd  overiiandigd,  om  het  rijk  van 
Taboekan   als  een  leen  van  ^sComp^.  wegen  te  ontvangen,  aan* 

'  Schoondochter. 

'  Deze  naam  was  niet  ingevuld,  maar  zij  heette  Susanna  Lorolabo 
^^^igens  Valentijt),  die  ons  omtrent  de  verhouding  tusschen  haar  en  haar 
^^)  die  later  koning  van  Taboekan  was  en  bij  hem  Marcos  Franciicus 
Ulero  hfi«t,  nitToerige  weinig  sticbtel^e  verhalen  geeft,  die  tot  herbaal<lo 
Processen  voor  den  kerkeraad  te  Batavia  aanleiding  gaven.  Deie  in  weer- 
^'^  van  haar  doop  zeer  Moorschgezinde  princes,  verloor  het  leven  by  de 
^Jt^ming  van  den  virikaan  Aboe  in  1711  Val,  D.  I.  B.  W.  44, 
^6Ö,  54. 


234  JOXJUV kJLls   VAN    PADTBBUGOE's    BËI8 

vaarden  en  naar  hunne  wetten,  kenzen  en  gewoonten  in  alle 
billijkheid  te  rigten.  Vervolgens  werden  alle  de  voorwaaiden  een 
voor  een  gelezen,  en  in  de  Taboekansche  taal  overluid vertolkt, 
xijnde  in  alle  bijzonder  wel  te  vreden  en  vernoegd,  niets  anders 
verzoekende,  dan  dat  het  in  dien  staat  dusdanig  voor  altoos 
mogt  blijven  en  geen  verandering  daarin  geschieden,  als  wanneer 
in  alle  onderdanigheid  en  gehoorzaamheid  gewillig  alles  zouden 
achtervolgen  en  nakomen. 

Na  het  sluiten  en  onderteekenen  van  deze  voorwaarden ,  werd 
den  weder  tot  de  fijnen  gekeerden  Goegoegoe  beschonken  met 
een  ps.  roode  Moeris  welke  hieryoren  onder  meerder  is  opgebragt. 

Ook  op  de  goede  getuigenis  van  den  Eerw.  Predikant  Ca- 
heyng,  en  het  verzoek  van  den  Koning  van  Taboekan,  een  Tagu- 
landa  Paulns  g^aamd ,  tot  onderschoolmeester  met  £  rijksd*. 
^smaands  en  een  maat  rijst  gevorderd. 

Daar  lag  ook  nog  een  oude  wrok  bij  den  Koning  van  Ta- 
boekan op  den  Koning  van  Taroena,  den  Heer  Martin  Tatan- 
dam ,  omdat  den  Taboekanschen  Koning  vermeende ,  dat  door 
zijn  HH.  Tatandam  zijn  voornemen  eerst  aan  de  Comp".  en  den 
Gouverneur  was  rugtbaar  en  door  schrijvens  bekend  geworden, 
van  dat  de  zijde  der  Castilianen  vermeende  te  kiezen;  hetwelk 
den  Koning  van  Taroena  op  den  Oouvemeur  verzocht ,  dat  mogt 
bijgelegd  worden,  gelijk  ook  geschiedde,  eikanderen  de  hand 
gevende  en  daarop  omhelzende;  latende  den  Taboekanschen  Ko- 
ning die  opgenomene  haat  varen,  en  bekende  zelve  dat  het  over 
dezelfde  zaak,  als  voren  aangehaald  is,  was,  en  oordeelde  den 
Koning  Tatandam  dat  zoodanige  overdragers  behoorden  gestraft 
te  worden ;  doch  alzoo  het  een  voornaam  persoon  was ,  bleef  dit 
hierbij  steken. 

Omtrent  de  middernacht ,  zijnde  het  hoogste  water ,  namen 
den  Koning  van  Taroena  en  den  Oouvemeur  hun  afscheid  van 
den  Koning  van  Taboekan ,  zijne  zoonen ,  Koningin  en  dochters , 
benevens  alle  andere  Bijksgrooten ,  een  vriendelijk  afscheid, 
gaande  vergezelschapt  door  ^s  Konings  zoonen  en  Orooten,  te 
land  naar  Limauw  daar  de  corra-corra's  lagen.  Onderwegen 
bevond  den  Gouverneur  dat  den  ouden  man,  den  Koning  van 
Taboekan  volgde,  waarover  beschaamd,  wilde  het  niet  hebben 
dat  Z.  H.  verder  ging  en  nam  nogmaals  zijn  aJEscheid ,  waarmede 
den  Koning  naar  ziin  dorp  keerde. 

Tot  Limauw  gekomen  stapten  gezamelijk  in  de  corra-corra's 
en    schepten    voort,   verblijvende    de   Eerw.  Predikant  Caheyng 


-    XAAE  NOORI>-CELXB£S  ^fiN    BK   NOORDS ESUiAN DEN.         285 

alhier ,  om  kerk  en  school  op  zijn  stel  te  krijgen ,  en  den  Ko- 
niug  van  Siauw  met  den  dochter  van  Taboekan ,  zelve  te  mogen 
in  den  huwelijken  staat  te  bevestigen. 

Zaiurdag  4>  December,  Met  den  dag  ][)evonden  wij  ons  om- 
trent Saban ,  maar  de  wind  zoo  rouw  en  uit  den  N.-Westelijken 
liand ,  en  het  water  zoo  hol  dat  geen  kans  zagen  dezen ,  en  dien 
volgens  veel  minder  de  kliphoek  aan  deze  zijde  van  Kandhaar, 
te  boven  te  geraken;  maar  werden  genoodzaakt  wederom  te 
keeren ,  zoodat  omtrent  9  uren  des  voormiddags  weder  voor 
lómauw  kwamen ;  maar  stortte  de  zee  alhier  mede  zoo  geweldig 
dat'  het  voort  moesten  laten  staan  en  een  goed  stuk  bij  Zuiden 
Limauw  het  in  een  baaitjen  achter  een  rif  zetten  daar  slegt 
water  was  en  wij  uitstapten,  keereude  door  Limauw  te  land 
weder  naar  Taboekan.  In  Limauw  lag  Qoisoessa  mede  nog  ver- 
waaid, vonden  dien  Koning  met  zijn  Grooten  bij  den  anderen 
veigaderd,  schijnende  het  zeer  druk  te  hebben;  een  gedeelte 
der  palisaden  lag  al  onder  den  voet  en  werd  hun  nogmaals  aau* 
bevolen,  alles  weder  ter  neder  te  werpen. 

In  Taboekan  gekomen,  vertoefden  wij  niet  lang,  maar  ge^ 
raakten  omtrent  10  uren  aan  de  gang  over  laud,  en  een  zeer 
moeijelijken  weg  van  hemelhooge  glibberige  steile  bergen,  naar 
Taroena,  hebbende  meest  den  geheelen  tijd  over,  zeer  zwaren 
regen,  dat  den  weg  niet  vermakkelijkte.  Omtrent  den  avond 
kwamen  wij  op  Taroena,  blijvende  den  Gouverneur,  zoo  nat 
als  hij;  was,  bij  den  Koning  te  eeten,  nemende  na  het  avond* 
maal  ,zijjp  afscheid  en  vertrok  naar  boord  van  de  chaloup  de 
£endraght,  blijvende  de  Taboekansche  Bijksgrooten ,  waaronder 
ook  's  Konings  oudste  zoon  en  navolger  in  het  rijk  was ,  bij 
den  Koning  Martin  Tatandam  vernachten. 

Zondag  5  December,  's  Morgens  komt  den  zoon  van  Taboekan 
en  verdere  Grooten  hun  afscheid  van  den  Gouverneur  nemen, 
die  weder  een  klein  geschenk  den  zoon  ter  hand  stelde ,  zoo  voor 
zijn  vader,  moeder  als  zuster,  de  bruid  van  Siauw;  zijnde  voor 
den  Koning  op  zijn  verzoek  50  pond  buskruid,  een  paar  schoenen 
en  een  paar  katoenen  kustkousen ,  >  voor  de  Koningin  en  bruid , 
ieder  vier  fleschjes  roozewater  en  /.oo  werd  ook  den  Koning 
Tatandam  met  vier  fleschjes  voorzie.  Hiennede  scheide  de 
vrienden  en  keerden  weder  naar  Taboekan;  .onderwijl  werd  he^ 
tijd   ter  kerk   te   gaan,  gaande  den  Gouverneur  omtrent  negen 


1  Waarsch^niyk  kous«u  van  de  kust  van  Coromandel. 


iM  JOrAVAAl.    VAK    PABTBMT^ÖK's    HKIS 

xMn  naar  boven  en  den  Koniüg,  met  dewelke  te  gelijk  ter  kerk 
ging,  blijvende  dien  middag  voorts  bij  K.  H.  ten  eetm.  We- 
zende  onder  andere  redenen ,  door  tien  Koning  vercoeik  gedaan 
otoi  Piaiitaj  te  mogen  beoorlogen,  ak  hebbende  tot  das  lang 
tijn  slaven  en  volk ,  tegen  regt  en  reden  gehouden ,  hoewel  ver- 
scheiden malen  en  meest  door  alle  de  Heeren,  als  door  de 
Heeiren  Vferspireet ,  Franox  enz.  *  het  wedergeven  derzelve  was 
gelast  geweest;  hébbende  ^p  iedermaal  belofte  gedaan  en  sel6 
ili  het  aanwezen  van  den  Berw.  Predikant  Möntanns ,  als  kacx  ' 
zijn  volk  «r  om  heen  gezonden  had  om  dezelve  af  te  halen,  dat 
eóhter  tot  beden  toe  niet  was  geschied.  Weirrig  achtende  naar 
Z.  H.  zeggen ,  's  Compe.  bevelen ,  en  genoegzaam  daarmede  den 
spot  drijvende ,  en  waarlijk  men  kon  bemerken  dat  er  al  wvit 
waars  aan  is,  béter  zijlide  niets  te  belasten  dan  lijden  dat  «en 
welgegeven  lairt  niet  zoude  worden  achtervolgd,  waardoor  den 
bistgever  in*  veraehting  komt;  gelijk  den  Koning  Martin  Ta- 
tandam,  door  billijke  moeijelljkheid  meer  dan  schimp,  grim- 
lachende hierop  zeide.  JEn  mat  iê  er  iaei  gevoed  M  nu  toe  op 
de  zoo  'meniffmalen  gegeven  lastt  zich  zelven  beantwoordende 
met  het  zeggen  van  nieU, 

Z.  H.  van  Taroena  ging  in  alles  en  hieromtrent  meest  «pen- 
hartig,  verklarende  bij  aldien  den  Gouverneur  maar  een  aeht  dagen 
langer  terug  had  gebleven  of  niet  voor  heen  zoo  tijdig  den 
seigeant  met  de  vier  soldaten  had  gezonden,  ^soo  ware  hed 
Saiïgi  al  aan  de  Castilianen  kant  geweest,  en  hij  door  allen  te 
gelijk  almede  daartoe  gedwongen  geweest,  alzoo  zij  hem  ^n  sijn 
haven  aanzagen,  als  de  poort  en  ingang  waatdoor  de  Hollanders 
in  Sangi  kwamen,  en  zulks  zijn  verderf  al  lang  bij  faun  besloten 
was.  Doch  nu  het  zoo  wel  gelukt  en  afgeloopen  was,  verzocht 
hij  óp  hiet  ernstigste  aan  den  Qouvemeur  dat  hém  geen  meerder 
eer  dan  andere  in 'toekomende  mogt  geschieden,  om  van  dien 
nijd  en  haat,  die  zijn  geburen  hierover  op  hem  geladen  hadden , 
te 'mogen  eens  ontlast  raken,  willende  gaarne  de  minste  zijn. 
Hetwelk  den  Gouverneur  Z.  H.  toezeide  en  belodTde  en  ook 
gevb^lijk  nu  geschieden  kan.  Onder  andere  redenen  wist  den 
Taroenaschen  Hoekom  of  Begter,  den  Gouverneur  te  berigten, 
dat  "sComps.  lijfeigen  Domingo,  tegen  alle  regt  en  reden  dus 
laUge    door    den    Pater  Manuél   Espanjol   o{^houden,    onder 


I  Landvoogden  der  Molukken  van  1669—1674. 

s  Kwansuis,  zie  KUten,  die  het  door  gmm  v«rtaalt. 


VAAR  NOOKIH^KI.BBSS   MK   DE   l«OÓIlt>«lllI1JkNDEN.        1^87 

vooij[eve!n  van  door  hem  gedoopt  te  zijn,  voor  tolk  iïaar  de  Manilla 
WB8  vertrokken ,  eti  hierdoor  scheen  er  Pater  Torcotii  te  Siauir 
b^  den  Ckmvemefij  aan  boord  zijnde ,  niét  veel  tegen  te  hebben  *, 
dat  7ijn  slaaf  te  Manado  ook  zonde  moeten  gaan  snoeken  è4i  vtit 
èsiu  htètn.  Want  door  den  Gonvemeur  ^ijn  Eerw.  aangediéift 
(kt  tijti  slaaf  van  de  Manado  herwaai^  had  gebragt,  om  te 
toooea,  dat  wij  g^n  ander  lieden  ha»^  goed  üoehten,  eenUjk 
^^ërtoekettde  onzen  slaaf  Mreder  éetst  té  mogen  heb^n ,  aüntwod^dte 
dëD  pater  dat  irij  <!ie  op  Gajouris  zouden  vinden,  daar  wij  beih 
konden  gaan  halen. 

Het  weer  blééf  nog  éï  e  Ven  onstuimig  en  den  wind  uit  den 
N.W.  waardoor   den    Gfonvemeur  goed  vondt  den  'Koning  van 
*  Ktodhftafr   te    véi7X)eken ,   terwijl    over  «zee  niét   komen   kotide 
dat  geliefde  de  moeite  te  dóen  van  over  land  te  komen ,  hoéfwel 
ket  bijna  een   onbmikbare  weg  is.  Naar  Kantay,  die  hier  'ge- 
weest Was  met  zeven  stnks  vaartuigen ,  terwijl  -den  Oouvefmettr 
op  Tiiboekan    Was ,    en    den    Koning   van  Manganitan  dse  Tan 
''^boekan    en   den  Goovemeur  aldaar  Was  gescheiden ,  óm  natfr 
^jn  dorp  eerst  een  keer  te  doen  en  dan  weder  te  k<imen ,  konden 
?^  hoden  gezonden  worden ,  zijnde  de  Wegen ,  over  de  steiltefiis 
^Q  hier  derwïuirts  te  knd  ontoegankelijk,  zoodat  dit  duB  op  'z^jn 
.  fcfiioop  moe«t*  bKjven. 

Maandag  6  December  des  namiddags  komt  Van  Taboeki^ 
*ikier',  deszélfe  Konings  jongste  zoon,  brengende  een  slaafje  en 
"^  stak  was  tot  een  geschenk  voor  den  GkYUvemeur.  mede ,  dat 
**ïivaard  werd,  wordende  door  den  Gouverneur  hem  weder  Ier 
''^d  gesteld  acht  stuks  nette  lidgebootste  steènen ,  als  twee  robij* 
^^^ ,  vier  saphieren  en  twee  Amei'sfoortache  bergsteèntjes ,  >  z^fhde 
^^>or  de  onlangs  gedoopte  Koning,  Koningin  en  hunne  kinderen , 
^^^T  den  Gouverneur  als  getuigen  0Ver  had  gestaan. 

)fet  welke  snuisterijen  den  jongeling  sieer  vrolijk  vertiok  als 
^  hij  een  ongemeene  groote  schat  had,  krijgende  daar -en  boveti 
^^  )f<x)r  Tich  zdven  een  stuk  Salpioados. 

Aohtervölgens  het  schrijvÏBn  van  Haar  Edelheden  van  den  '27 

^^braarij  1674,  ien  opdat  de  visite  alhier  door  de  Predikanten 

^  anders,   de  inwodnders   niet  mogten  tót  een  last  zijn,  ^ 

^^  door  mede   van  de  E.  Compe.  rfkeerig  gemaakt  Worden  ^ 

^de  den  Gouverneur  dit  vlast  om  te  versti^kken  tot  dagélijfks 

onderhoud  van  den  Predikant  als  zijn  gevolg.   * 

*  BergkWstaUéii. 
'  Zie  Ryiage  XXXV. 


238  JOUUNAAL   vak   ^ADÏBAUGOifi^S  üfitS 

Hetwelk  den  Koning  van  Taroena  vertoond  wezende ,  was  daar- 
mede bijzonder  in  zijn  schik,  zeggende  nu  te  kunnen  weten 
waarmede  hij  volstaan  konde,  alzoo  hij  niet  alleen  dit  maar 
ook  driemaal  meer  genegen  was  te  geven,  zoo  de  lieden  daar- 
mede maar  vernoegd  waren,  en  uu  meerder  gevende  zouden  zij 
hem    gewisselijk  dan  dank  weten,  dat  anders,  zelden  geschiedde. 

Het  woei  heden  en  stormde  en  regende  geweldig ,  des  onaan- 
gezien  kwam  over  zee  met  een  kleine  binantan,  eerst  den 
Kapitein-Laut  des  Konings  van  Manganitan,  om  te  zien  of  den 
Gouverneur  hier  al  was ,  en  daarna ,  laat  op  den  avond  over 
land  den  Koning  van  Kandhaar.  Den  eersten  werd  weder  afge- 
vaardigd, alzoo  het  weder  tamelijk  bedaarde,  met  last  aan  Pi- 
antay ,  des  Gouverneurs  wederkomst  mede  te  laten  weten  en 
aldus  gezamelijk  alhier  te  verschijnen. 

Don  Phüip  <  werd  willens  stil  en  in  zijn  rust  gelaten ,  zonder 
ontboden  te  worden,  dan  had  den  Gouverneur  hem  eenlijk  uit 
's  Konings  van  Tematens  naam  laten  aanzagen,  de  chaloup 
die  nog  onder  hanc(en  was ,  hegt  en  sterk  op  te  maken  en  geen 
ijzerweirk  daaraan  te  sparen,  terwijl  Z.  H.  hem  genoeg  daaraf 
voorzien  had ;  ook  zoo  haast  het  mogelijk  is  de  sloep  van  Saban 
naar  Limauw  te  brengen ,  om  door  den  Noorden  wind  naderhand 
niet  verhinderd  te  worden,  en  dezelve  tijdig  tot  den*Koning,  naar 
Tematen  over  te  kunnen  brengen. 

Dingêdag  7  December.  Des  morgens  liet  den  Gouverneur  den 
tolk  Hendjiok  Gors  weten,  hij  zoude  met  den  Koning  van  Kand- 
haar en  Bijksgrooten  bij  den  Gouverneur  aan  boord  van  de 
chaloup  de  Eendraght  komen;  gelijk  ook  omtrent  acht  uien  ge- 
schiedde ,  wordende  met  drie  schooten  verwelkomt.  In  het  schuitje 
gezeten,  stelde  den  Gouverneur  dien  Koning  voor  oogen,  zijn 
verzoek  wel  eer  gedaan  van  gaarne  Christen  met  al  zijn  volk 
te  willen  worden,  doch  dat  naderhand  zich  daarin  ontschuldigd 
had ,  omdat  alom  in  rust  en  ^vrede  was  geraakt  nog  geen  zwa- 
righeid, en  dienvolgens  ook  naar  zijn  zeggen  geen  redenen  had 
om  van  godsdienst  te  veranderen.  Dit  was  ons  wel  wat  vreemd 
voorgekomen,  maar  ook  wetende  wat  er  wel  al  gedaan  werd, 
bijzonderlijk  in  het  stuk  van  Godsdienst  om  het  bdiang  van 
staat,  zoo  konden  wij  dat  nog  al  wat  inschikken.  Doch  nade- 
maal  jongst  met   zijn  afgezonden  vaartuig  tot  Siauw  had  laten 

1  Datonseka,  vroeger  Ooegoegoe  van  Taroena  maar  die  zich  aan  het 
gezag  des  konings  onttrokken  en  te  Saban  onafhankeiyk  gemaakt  had. 
Yalent.  D.  I.  B.  bl.  45. 


NAAR   NOOKD-C£LKBiSS    &S   Ü£   N00EDBREI1.AXD£N.        239 

weten,  dat  wanneer  den  Gk)uyemeur  en  tolk  Hendrik  op  Sangi 
kwamen,  zijn  eigenlijke  meening  alsdan  te  willen  daaraan  open- 
btreu.  Zoo  waren  nu  den  Gouverneur  en  tolk  alleen ,  hij  konde 
onbeschroomd  zijn  voornemen  en  meeuing  bekend  maken ,  en  zioh 
Kmdelijk  verklaren  of  het  hem  ernst  ware  onze  Christelijke  Gods- 
dienst te  aanvaarden  of  nietP  Hij  zweeg  een  wijle,  schijnende 
in  diepe  gedachten;  eindelijk  kwam  er  dit  uit :  zijn }rooge  ouder- 
dom en  weinige  kennis  lieten  niet  wel  toe  een  andeie  dan  die 
Godsdienst  daarin  hij  opgebragt  was  en  dus  lange  geweest  had, 
te  kunnen  aanvaarden,  zijnde  in  deze  geoefend  en  onderwezen 
en  tot  een  nieuwe  te  leeren  te  oud  en  onbekwaam;  buiten  dat 
hij  geen  twijfel  noch  wroeging  in  zijn  gewisse  voelde  en  dus 
wei  genden  waar  in  dezelve  dan  te  mogen  voortvaren,  niet 
wetende  hoedanig  hét  God  behagen  mogt  en  wat  te  eeniger  tijd 
Qog  in  hem  mogt  werken.  Dit  zeide  den  ouden  man  met  zulk 
eene  beweging,  dat  men  wel  zag  hij  het  opregtelijk  meende  en 
nüls  uit  den-  grond  zijns  harten  voortkwam.  Den  Gouverneur 
vertroostte  hem  hierin,  met  te  verzekeren  dat  wij  niemand  in 
zijn  gewisse  dwingen ,  daar  eèn  ieder  voor  zich  zelven  alleen 
uu  God  almagtig  rekening  van  had  te  geven,  en  Z.  H.  wel 
lüet  beletten  konde  in  deszelfe  wijze'  van  Godsdienst  voort  te 
v&ren;  doch  gaf  in  bedenking  of  in  een  rijk,  zonder  onlusten 
^eederhande  Godsdiensten  en  even  groote  achting  en  waarde 
Mode  kunnen  gepleegd  worden?  Z.  H.  diende  er  weder  in  ant- 
woord op ,  hij  was  niet  als  een  ander ,  maar  eigenlijk  een  Compe. 
Ifoor,  niet  staande  onder  Tematen  of  iemand  anders ;  daartoe 
MO  had  hij  gereeds  zijn  zoon  Anthony  van  Voorst,  alle  de 
Christenhuisgezinnen  overgelaten,  bereid  een  kerk  en  school  te 
i^  stichten,  op  zoodanig  een  plaats  als  den  Gouverneur  be- 
liefde, en  niemand  te  verhinderen  die  Christen  zouden  willen 
worden,  gelijk  nu  zelfs  zijn  dochter  nevens  haar  man  ^  gedoopt 
waren,  weuschende  zelfs  en  verzoekende  dat  zijn  dochters^ zoontje 
^j&  neefje  mede  ten  eersten  mogt  gedoopt  worden ,  dien  hij  en 
^JQe  Rijksgrooten  nogmaals  verklaren  zijn  navolger  in  het  rijk 
^  zullen  wezen ,  zoo  bijaldien  zulks  de  E.  Comp®.  behaagd. 
Verzoekende  den  Gouverneur  wilde  hieraf  aanteekening  houden , 
^  te  zijner  tijd  daartoe  hunne  toevlugt  te  kunnen  nemen ,  en 
^et  eenen  het  kind  voor  aanbevolen  te  houden ,  opdat  het  wel 


'  De  hiervoor  genoemde  Lorolabo,  gehuwd  met  den  tweeden  zoon  des 
^oiürigs  van  Taboekan. 

X  (XIV).  -v^ 


2éQ  JOUENAAL    VAN   PADTBJIUOOS^S    RSIS 

in  de  gronden  des  Christelyken  Godsdienst  mogt  onderweBOB 
en  tot  de  regering  bekwaam  worden.  Begeerende  Z.  H.  vooi 
soQveel  nog  te  leven  mogt  hebbeu,  van  de  Chrisleiien  gfumn 
andere  dan  algemeene  diensten,  tot  den  welstand  van  liet  rijk. 
2icb  dusdanig  verklaard  hebbende,  voer  den  Gouverneur  vqqüI 
en  vertoonde  Z.  H.  dat  het  wel  billijk  waar,  dat  zijn  zoon 
Mthony  van  Voorst,  nu  Hoofd  van  de  Christenen  zijnde,  ooi 
wat  aanziens  iu  het  rijk  had  en  bademaal  de  plaats  van  Kapiteisr 
Laut  open  was ,  kon  hij  hem  met  die  bediening  wel  voorzien?  daiv 
Z.  H.  in  het  mijiste  niet  tegen  had ,  wordende  zijn  zoon  Authonj 
geroepen,  die  omtrent  den  middag  mede  aan  boord  verscbeeiL 
Hy  werd  dan  voorgesteld  en  met  die  bediening  van  Zeevoogd 
begiftigd,  gevende  den  Gouverneur  een  gezagrottan  aan  des 
Koning  zijn  vader,  die  dezelve  in  naam  van  de  E.  Comp^.  tot 
een  teekeu  van  ziju  bediening,  aan  AnÜionj  weder  o  vergat 
Hierop  werd  hem  geluk  gewenscht  onder  een  kanonschot,  en 
liet  den  Koning  zijn  volk  op  strand  toeroepen  hetgeen  er  voor- 
gevallen ,  en  hoe  zijn  zoon  Anthony  van  Voorst  tot  Kapitein-Laul 
gekozen  was;  waarmede  zoo  zij  te  vreden  waren  konden  zy 
zulks  met  een  algemeene  lossing  hunner  musketten  te  kenn^ 
geven ,  gelijk  <Mider  hei  juichen  kort  daaraan  ook  een*  chaise 
van  musketten  geschiedde. 

Na  dit  werden  de  Taboekansche  voorwaanlen  gelezen,  ^d^ 
Koning  en  zijne  Bijksgrooten  afgevraagd,  of  zij  onder  dezelve  ep 
met  even  zoodanige  verpUgüng  mede  daarin  wilde  begrepen  zijui 
daarop  eeudragtelgk  ja!  antwoorden  en  ook  aanstonds  dezelve 
teekende;  eenlijk  met  een  uitzondering  op  het-  5e  artikel  zoo- 
danig als  in  het  contract  te  vinden  is ,  en  na  dezen  en  wanneei 
allen  daaronder  begrepen  zijn ,  mede  staat  ingeschreven  te  worden. 

Den  Koning  ondervraagd  naar  den  stand  en  gelegenheid  dei 
Spanjaarden  op  Mindanao,  berigte  den  Gouverneur,  dat  dezelve 
wel  hun  vorige  post  aan  de  Noord  Oostkant  van  zijn  land  had- 
den verlaten ,  maar  integendeel  nu  weder  nader  en  aan  de  Oost- 
zijde, digt  bij  de  bogt  van  Boutouwan  waren  komen  nestelen 
zonder  dat  hij  het  door  onvermogen  konde  verhindert.  Hij  kreq 
laet  en  beloofde  ook  zoo  haast  in  Kandhaar  gekeerd  zoude  zijn 
een  vaartuig  derwaarts  en  naar  de  bogt  te  zenden,  met  last  aai 
de  zijnen,  dat  zij  de  Spanjaarden  niet  nader  zouden  duldtei: 
noch  laten  komen,  maar  aanzagen  dat  het  land  de  E.  Compe. 
gehoorde  en  den  Koning  van  Kandhaar  in  derzelver  naam  daai 
Koning  af  was ,  eji  dienvolgens  daanan  daan  hadden  te  vertrek- 


ken  en  op  te  kramen.  Hun  verris^ten  leert  den  tijd,  den  Kan- 
dhaanchen  'Koning  werd  voor  ziJD  vertrek  weder  beschonken 
met  een  stak  AUegia  en.     •     .     .     ^ . 

Woensdag  8  December.  Nog  bleef  het  al  even  onstuimig, 
roQw  en  buijig  weder ,  staande  een  zee  op  de  wal  hemelshoogte. 
Omtrent  negen  uren  des  morgens  vaart  den  Gbuvemeur  aa|i 
hnd  en  gaat  naar  Taroena,  hebbende  naar  Taboekan  afgevaar- 
digd den  sergeant  Jan.Lodewijksz.  met  twee  soldaten,  zoo  om 
te  gaan  den  pf  die  van  «Limauw  hunne  werken  geslegt  hadden, 
als  (iuisoessa  deu  roervink  herwaarts  aan,  en  den  belhamel  zijn 
vader  den  Paap  Mohammad  naar  Saban  te  dwingen;  ook  niet 
eer  daarvan  daan  te  vertrekken  of  alles  waar  geschied.  Ter  ver- 
gadering van  den  Koning  gekomen,  die  den  Gouverneur  had 
lateu  beiegg^i,  werd  door  den  Gouverneur  dezdve  voorgedragen , 
iioe  de  £erw.  Predikant  Caheyng  klachtig  gevallen  was,  over 
wge  zeer  grove  misbruiken  en  onordeutelijkheden,  wel  vooma- 
lijk  omtrent  het  stuk  vau  liet  huwelijk;  die  allen  ten  hoogsteii 
litnfbsar  waren,  te  meeor  ook  de  meest  tegenwoordige  Grooten 
(ittr  aan  vast  waren ,  die  zel&  ander^i  met  een  goed  voorbeeld 
behoorden  voor  te  gaan.  Ook  kwam  het  al  veel  hier  vau  daan, 
dat  zij  naar  der  Mooren  wijze  de  kinderen  zoo  jong  aan  elkan^ 
deren  verloofden,  dewelke  tot  haar  rijpe  jaren  gekomen,  hunne 
ü^egenheid  trachtten  te  volgen ,  en  hierdoor  meermalen  die  zwaie 
^Hustwisteu  kwamen  te  ontstaan.  Het  had  omtient  de  Mohae»- 
inedanen  in  Turkije,  Arabiën,  Persiën  en  Hindostan  en  eldeip 
^  geheel  ander  inzigt  en  lukte  daar  te  beter,  te  meer  de 
i&aiuien  meerder  vrouwen  hadden,  en  de  v^loofde  docht^v  in 
iMt  gezigt  van  geen  ander  manvolk  kwamen  dan  die  ze  toegiv- 
^oegd  werden,  zoodat  ze  wdnig  keurs  en*  minder  onderscheids 
^sten.  Integendeel  werden  hier  de  dochters,  zelfs  ook  onder 
^Mohammedanen,  niet  alleen  niet  opgesloten ,  maar  zoo  ruimen 
^^Qgel  als  de  jongmans  gelaten  en  dan  meermalen  —  gelijk  hun 
spreekwoord  valt  —  gelijk  de  jongelieden  plegen;  zoodat  de 
dochters  hunne  genegenheid  naar  wil  en  wensch  laten  gaan ,  en 
^r  de  gelegenheid  en  'slands  wijze  het  onderscheid  al  weteti 
^^>Mck^  vrouw  en  man  niet  alleen ,  maar  ook  tussdien  den  een 
^  den  andere  man,  en  hierdoor  kwam  het  dat  die  twee  hard- 
^kkige  al  voor  eenige  jaren  met«hanne  mans  getrouwd,  geen 
uuwdijkspligten   hadden  willen  gedoogen  en  hunne  inannen  be- 


Niet  ingevuld. 


242  JOUENAAL   VAN   PADTBEUOOB^S   EBIS 

spotten.  Dit  was  een  opene  deur  gesteld  voor  veelen  en  diende 
wel  eer  andere  ten  voorbeeld,  strengelijk  gestraft,  Üan  dat  men 
zoo  ligtvaardig  tot  huwelijksscheiding  zoude  treden,  gelijk  ei 
verzocht  werd.  Alle  die  omstandigheden  die  wel  kerkelijk  schenen 
doch  eigenlijk  burgerlijk  waren,  die  men  omtrent  het  huwelijli 
pleegde,  waren  om,  het  huwelijk  zoo  veel  te  aanzienlijker  ei 
vaster  te  vesten,  en  de  overtreders  te  zwaarlijker  te  straffen,  ali 
zijnde  een  vrijwillig  verbond  tusschen  man  en  vrouw  aangegaai 
ten  overstaan  der  gansche  gemeente..  «De  twee  vrouwen  werdei 
geroepen,  die  beiden  op  de  bedreiging  van  straf,  zoo  zij  zondei 
wettige  redenen  hunne  mannen  langer  ongehoorzaam  waren,  ti 
meer  er  aan  dezelve  niets  schorte ,  beterschap  beloofden ,  en  kregei 
de  mans  verlof  haar  mede  naar  huis  te  nemen. 

Na  eenige  slordige  verschillen  vereffend  waren,  en  op  he 
ernstigste  hun  de  verbetering  van  dit  en  diergelijke  was  aanbe 
volen ,  werden  de  Taboekansche  voorwaarden  den  Koning  en  zijoi 
Rijksgrooten  voorgelezen ,  in  de  Maleische  taal  eerst  en  daanii 
in  de  Sangische  vertolkt ,  en  deu  Koning  en  zijne  Grooten  af 
gevraagd,  of  zij  op  die  voorwaarden  mede  intreden  wilden 
en  dezelve  aanvaarden.  Daarop  den  Koning  antwoord  van  zeer 
gaarne,  en  dat  toch  geen*  ander  gezag  had  dan  door  de  E. 
Compe.  van  dewelke  hij  het  rijk  bekomen  had  en  als  een  leen 
ontvangen;  hetwelk  ten  alle  tijden  tot  teeken  van  dankbaarheid 
gaarne  bekennen  wilde,  en  alles  doen  wat  dat  de  E.  Compe.  hem 
gelastte;  even  hetzelfde  zeiden  alle  zijne  Rijksgrooten ,  en  tee- 
kende  dusdanig  mede  het  verbondschrift,  zonder  eenige  veran- 
dering daarin  te  begeren.  Eer  alles  gedaan  was  was  het  al  vei 
over  den  middag,  en  verbleef  den  Gouverneur  bij  den  Koning 
ten  eeten,  gaande  tégen  den  avond  weder  naar  Materace  en  naai 
boord.  Het  bleef  nog  al  even  onstuimig  weder. 

Donderdag  9  December.  Voor  de  middag  komt  den  sergeani 
Jan  Lodewijksz.  weder  van  Taboekan  en  Limauw,  hebbende  alle 
de  werken  in  Limauw  doen  slegten,  daar  de  dorpelingen  vrij 
traag  en  onwillig  in  waren.  Quisoessa  trachtte  mede  aldaar  te 
blijven  en  niet  te  vertrekken,  willende  zich  over  zulks  bij  der 
Gouverneur  met  een  briefje  verontschuldigen  den  ouden  Paj^, 
zijn  vader  Mohammad,  was  al  na^r  Sabau  vertrokken.  Den  ser- 
geant wilde  uit  Limauw  nie<^  voor  en  aleer  aUes  onder  den  voet 
lag  en  Quisoessa  daar  uit  vertrokken  was,  zoodanig  ook  zijn 
order  lag ,  zoodat  zij  om  den  sergeant  kwijt  te  raken ,  met  alle 
man  te  werk  peurden  eu  iu  kortea  tijd  alles  slegte ;  ook  vertrok 


NAAR    NOOBD-CCLSBfiS   EN    DE    NOOEDBRBILANDEN.  243 

Qniraessa  mede  om  over  laud  naar  Taroena  en  den  Gouverneur 
te  gaan,  zijnde  hij  toen  ook  eerst  van  daar  gegaan. 

Een  wijl  na  den  sergeant  komt  nogmaals  over  een  zoon  van 
den  Koning  van  Taboekan ,  die  een  deftige  scharlakensche  rok  met 
pdang  gevoerd  en  een  zware  zilvere  kant  bezet,  benevens  een 
züver  vergulde  sierlijke  hoedband  wegende  vier  oneen ,  en  nog 
eea  paar  kustkoussen  bekwam.  Hij  sloeg  den  Gouverneur  in 
nam  van  zijn  vader  voor,  -of  zij  zouden  mogen  de  inwoonders  van 
Limauw ,  die  zich  tot  de  Christelijke  Godsdienst  wilden  begeven 
of  ook  eenige  slaven  om  dezelfde  redenen ,  aanhouden  ?  Hem 
verd  geantwoord  van  neen ,  en  dat  bij  aldieu  eenige  Limauwei-s 
Cbiisteneu  wilden  worden,  zulks  zeer  wel  koude  en  mogt  ge- 
ttUeden,  ook  zelfs  slaven.  Doch  mits  Limauw  zoo  digt  aan 
Tiboekan  en  pas  een  kanonschot  daaraf  lag,  konden  zij  wel  in 
ban  dorp  blijven  wonen  en  in  Taboekau  ter  kerk  komen,  zoo 
ook  de  slaven,  die  schoon  Christenen,  lijfeigenen  van  hunne 
wettige  heeren  bleven.  Doch  zoo  dezelve  ter  zake  der  godsdienst 
door  hunne  lijfheeien  te  hard  en  onredelijk  gehandeld  werden , 
konden  zij  zoodanige  heeren  daarover  wel  laten  aanspreken  en 
vennanen  tot  hetgeen  billijk  waar ,  doch  niets  daar  in  doen , 
maar  wachten  tot  de  komst  van  den  Gouverneur  of  van  derzelver 
geoommitteerdens ,  om  daarin  alsdan  te  kunnen  gehandeld  worden 
uaar  behooreu:  Met  welke  onderrigting  en  verdere  aanbeveling, 
vsD  zich  wel  te  wachten  die  van  Limauw,  welkers  werkeu  nu 
ge»l^  waren,  en  maar  een  handje  vol  volks  bij  hun  te  ve^- 
lijken  was,  in  het  minste  geen  redenen  van  misnoegen  of  aan- 
stoot te  geven ;  alzoo  in  een  gedurige  vrees  daarvoor  waren  en 
Uer  om  zeiden  zich  te  hebben  gesterkt.,  lettende  altijd  op  de 
Itt,  een  ander  niet  te  doen  hetgeen  men  niet  wenschte  aan 
ons  te  geschieden ,  en  zoo  kan  er  alom  rust  en  vrede  gehouden 
worden  en  anders  niet;  hij  vertrok  hier  mede. 

Na  hem  verscheen  den  Kandhaarschen  Goegoegoe  aan  boord 
van  de  chaloup,  zijnde  door  zijnen  Koning  eeulijk  afgezonden 
om  de  voorwaarden  te  teekeneu,  alzoo  hij  alstoen  daar  niet 
tcg^woordig  en  plaats  voor  hem  opengelaten  was;  nadat  hij 
dezelve  dan  geteekend  en  een  glaasje  brandewijn  of  twee  ge- 
<irattken  had ,  vertrok  hij  almede.  Qnisoessa  kwam  op  den  middag 
an  boord,  brengende  een  partij  was  en  olij  voor  den  Koning 
vin  Tematen  mede;  ook  zoo  verscheen  den  Koning  van  Man- 
^itan  in  Taroena ,  en  liet  den  Gouverneur  zijne  komst  bekend 
maken,  die  aan  den  tolk  Hendrik  weten  liet,   dat  voor  alsnog 


r 


244  JOUBNAA1.   VAN    FADTBKUOOIs's    U«I8 

en  tot  dat  de  Prius  Piantaj  zoude  gekomen  zijn,  gelif^le  te 
vertoeven,  om  dan  gezamenlijk  bij  den  Gonvemeor  te  komen 
en  de  zaak  waar  het  mogelijk  tusschen  hun  beide  te  vereffenen. 
Omtrent  den  avond  komt  den  Koning  van  Limauw  uit  zee 
met  zijn  corra-corra  bij  de  chalonp  en  hij  zelve  aan  boord, 
wordende  met  drie  schooten  verwelkomt  en  beleefdelijk  onthaald ; 
zijnde  het  weer  verleden  nacht  en  heden  gansch  bedaard  en  dood 
stil  geweest.  Hij  waa  meereudeelis  herwaarts  gekomen,  om  dal 
voor  die  van  Taboekan  bezorgd  was  nu  zijne  werken  ge- 
slegt  waren.  Hem  werd  voorgehouden,  dat  hij  niemand 
had  te  vrezen  noch  te  ontzien,  zoo  lang  maar  zelve  bimi6D 
de  palen  van  redelijkheid  verbleef;  daar  was  eea  grove  mis- 
slag begaan  met  zich  tegen  Taboekan  te  sterken,  terwijl  het 
den  Koning  van  Tematen  aan  de  E.  Comp«.  had  overgelaten, 
zcKKlat  zulks  moest  worden  aangezien  als  zich  niet  alleen  iegva 
de  E.  Compe.  maar  ook  tegen  de  bevden  van  haren  Koniïi| 
aanstellen,  alzoo  Z.  H.  meming  was  Tabodan  geheel  aan  di 
E.  Compe.  te  l^ten  en  niet  maar  voor  een  gedeelte;  gelijk  zij 
oorzaak  waren  dat  zich  de  Goegoegoes  met  zoo  een  groot  aantal 
volks  hadden  durven  afeonderen,  hetwelk  niet  zoude  geMshied 
zijn,  zoo  hun  zoo  kwade  voorbeeld  niet  gegeven  waar  en  zij 
lieden  opgeruid.  Doch  dit  alles  was  niet  hun  zoo  zeer,  ak 
wel  den  schrijver  Quisoessa  te  wijten,  die  toe  te  zien  had  h« 
zich  best  verantwoorden  koude.  Den  gezegde  schrijver  hier  tegen* 
woordig  bekende  zijn  misdaad,  doch  zeide  zulks  uit  een  goed« 
en  opregte  meening  gedaan  te  hebben ,  als  denkende  zijneii 
Koning  hiermede  een  goeden  dienst  te  doen.  Doch  den  Gouver- 
neur hem  nu  beter  on^errigtende ,  verzocht  vergiffenis  vanzijiM 
misdaad  en  dat  zulks  hem  toch  niet  mogt  tot  zijn  verderf  strekken 
Den  Gouverneur  bemerkende  dit  leedwezen,  vergaf  het  hen 
gaarne,  met  toezegging  zulks  omtrent  den  Koning  te  zullei 
verkrijgen ;  hij  konde  in  toekomende  voorzigter  zijn  en  wel  toe 
ssien  wat  hij  begon ,  voornamelijk  zoo  wanneer  het  de  E.  Comp« 
raakte,  die  met  den  Koning  van  Tematen  als-  man  en  vrou'v 
waren ,  waartusschen.  geen  zaad  van  oneenigb^d  diende  te  zaaijei 
of  het  zoude  weder  op  zijn  kop  vallen.  Den  Limauwsohen  Konini 
en  Grooten  werden  mede  gewaarschuwd  hoe  zich  hadden  U 
gedragen,  zoo  wanneer  eenige  hunner  dorpelingen  ChriateneK 
werden,  of  wel  oók  eenige  slav^ci;  met  welke  ondenigting  viu 
den  Gouverneur  zij  ongemeen  in  haar  schik  waren,  en  niet  duis- 
ter! ijk    te   keo^nen    gaven,    dal   zij  zoo  een  klein  hoopje  oude: 


NAAK    NOOftD-CBMBfiB    EN    D£    NOOEDCRKinANÜEX.         2i5 

WO  menigte  van  Chiieteueu,  welligt  Taboekan  mede  haast  zouden 
volgen ;  dat  wenschelijk  ware  en  veele  oorzaken  van  twisten  weg- 
nemen. Zij  voeren  van  boord  en  stapten  over  in  haar  corra-cor- 
ratje,  om  hunne  nachtrust  te  nemen. 

Vfijd^f   10    Dégcember.  Eeh  weinig  na  zonueuopgang  werden 
eenige   viaartuigen    gezien ,  komende  den   Zuidlioek  omscheppen, 
zijnde   den  Prins  Piantaj  met  eenige  Siauwers  en  Tammakers, 
die  de   baai    in    en    bij    den   Gouverneur   aan   boord  kwamen. 
Piantay  werd  zonder  veel  omstandigheden  verwelkomt;  verschij- 
nende den  Koning  van  Manganitan  aanstonds  mede  zoo  ook  de 
Limaawscke  Grooten,  zijnde  het.  Koninkje  wat  onpasselijk.  Ieder 
was  hier  even  nieuwsgierig  en  drongen  het  kajuitje  in,  dat  zoo 
▼t)l  ge^NTopt    was ,    dat  noch  den    Gouverneur ,  noch   Piantaj  of 
Keidiig  van  Manganitan  daar  niet  in  konde. 

Alle  werden  zij  verzocht  daar  buiten  te  giuin ,  gelijk  met  al 
ecmge  moeite  geschiedde ,  willende  den  Gouverneur  partijen  alleen 
HoDren  en  spreken;  wordende  wagt  gesteld  dat  niemand  daar- 
omtrent mogt  komen.  Evenwel  drong  er  den  moeitemaker  Quisoessa 
met  geweld  door  en  kwam  onbeschaamd  binnen;  die  even  .ooK 
op  dezelftle  wijze  en  met  scherpe  berisping  daar  weder  uitge- 
jaagd werd ,  zijnde  den  Gouverneur  berigt  hoe  hij  deze  gansche 
ncht  omtrent  den  Manganitanders  en  Limauwer  had  gewoeld, 
m  het  zaad  der  oneenigheid  te  zaaijen ,  alles  overlioop  te  werpen 
<D  deze  bemiddeling  te  doen  verijdelen  en  te  niet  loopen.  Meest 
booigd  naar  het  scheen ,  dat  den  Manganitander  of  ook  wel 
die  van  Limauw  almede  mogteu  Christenen  worden ,  alzoo  deze 
lieden  zich  met  een  handje  vol  volks  en  elks  pas  met  3  &400 
aelea,  niet  zeker  geno^  achten  onder  zoo  veel  Christenen.  Zoo 
l^aast  partijen  gezeten  waren,  ving  den  Gouverneur  zijn  reden 
^;  halende  eerst  beknoptelijk  op  wat  voorheen  geschied  was 
^  wat  niet  duisterlijk  hem  uit  de  papieren  van  al  over  ettelijke 
jaien  was  gebleken ,  hoe  namelijk  het  voornemen  onder  velen 
uhier  op  Sangi  al  lang  geweest  was ,  zich  onder  der  Castiliaan- 
%he  bescherming  te  begeven,  hebbende  nu  deze  dan  geene 
^erbloeming  en  bewimpeling  gezocht.  En  dat  hij  Piantay  jongst 
flebbende  gelieven  voor  te  wenden,  dat  toen  de  Koning  Amster- 
^  hem  in  zijn  onthalsdens  broeders  plaats  tot  Koning  wilde 
^ea,  nit  vrees  van  zoodanig  te  varen  als  zijn  broeder,  niet 
^  durven  voor  den  dag  komen ,  konde  wel  waar  zijn  en  mede 
dat  MKiwe)  als  zijn  broeder  schuldig  was  gewe&<<t,  hetwelk  hij 
g^oegzaam  had  bevestigd ,  met  aanstonds  die  gang  te  gaan ,  die 


246  JOURNAAL    VAN    PADTBRUOOe's    REIS 

men  zeide  dat  zijn  broeder  had  willen  inslaan,  en  waarover  ook 
om  het  leven  geraakt  was ,  hoewel  buiten  behoorlijke  regtspleging, 
niettemin  met  groote  waarschijnlijkheid  van  znlks  verdiend 
te  hebben,  alzoo  hij  Piantay  met  zijn  overloopen  korts  daar- 
aan ,  als  getuigen  van  zijn  broeders  voornemen  en  misdaad  was. 
Hij  wist  wel  dat  Sangi  zoowel  onder  de  E.  Compe.  als  Tematen 
stond ,  en  dat  Ternaten  niet  dan  ter  zake  der  Mohammedaansche 
Godsdienst,  de  zorg  en  het  gezag  over  die  gezindheid  had  en 
de  Compe.  over  dé  Christenen. 

Zoo  zulks  nu  uit  geen  kwaad  gewisse  maar  billijke  vrees 
was  voortgekomen,  had  hij  billijke  middelen  bij  den  hand  te 
nemen  en  gebruiken  *,  wilde  hij  Christen  worden ,  de  E.  Compe. 
was  verpligt  hem  onder  hare  bescherming  te  nemen,  en  dos  be- 
hoefde hij  geen  vreemden ,  tot  schade  der  geene  die  er  toe  ge- 
regtigd  waren ,  te  zoeken ;  met  welk  voorbeeld  hij  er  zoo  veel 
aan  het  wippen  had  geholpen  en  zich  zelven  zooveel  schade  ge- 
daan, als  wezende  hier  door  vervallen  van  het  regt  tot  de 
Manganitaansche  Kroon,  dat  hij  voorheen  had.  Nu  was  den 
tegen woordigen  Koning  van  Manganitan  geregtelijk  door  den 
Koning  van  Tematen  gesteld  en  bevestigd,  en  schoon  Piantay 
wel  het  meeste  volk  toe  gevallen  waar,  zoo  nogthans  gaf  zulks 
hem  zijn  regt  niet  weder;  te  minder,  nu  in  het  veroveren  van 
Siauw  door  de  Tematanen ,  onder  de  overwonnen  mede  b^repeu 
was;  niettemin  zoo  waren  wij  ter  liefde  der  Christelijke  Gods- 
dienst met  hem  en  zijn  volk  tot  mededogenheid  bewogen  ge- 
worden, het  welk  wel  onze  Chri^lijke  pligt  was,  dt)ch  ons 
over  het  een  en  ander  gevoelig  te  toonen  nietminder, -alzoo  het 
kwaad  anderen  ten  afschrik  zoo  weinig  ongestraft,  als  het  goed 
tot  navolging  beloond  diende. 

Hij  bekende  ootmoedig  zijn  schuld,  zeggende  als  toen  niet 
beter  geweten  ook  vermeend  te  hebben  wel  en  wijzelijk  zijn  zaken 
te  hebben  aangeleid ,  daar  hij  nu  integendeel  zag  zeer  dwazebjk 
gedaan  te  hebben ,  terwijl  alles  heel  anders  en  buiten  zijn  mee- 
ning uitgevallen  was;  verzocht  vergiffenis  en  beloofde  voor  het 
toekomende  zooveel  te  meerder  getrouwigheid.  Al|es  was  voorbij 
en  geschied ,  werd  hem  geantwoord  en  konde  niet  lierdaan  worden ; 
nu  diende  er  middelen  uitgevonden,  hoe  de  vrede  in  het  ge- 
scheurde ligchaam  van  Manganitan  best  zoude  te  bewerken  en 
het  zekerste  zoude  te  onderhouden  zijn.  Hij  was  met  veel  volk 
tot  Cajoeris  en  daar  was  weinig  onderhouds,  het  overgebleven 
hoopje  tot  Manganitan   had   daarentegen   overvloedige    sagoe  en 


VAAK  NOOBD-CELEBE8  EN  DK  NOORDBBGlT.ANDBy.    247 

uidere  yruchtboomen.  Hij  en  de  zijue  waren  Christenen,  den 
gestelden  Koning  was  Moharomedaansch  ^  met  het  volk  dat  bij 
hem  verbleven  was ,  zoo  dat  alles  zijn  opmerking  en  inzigt  had ; 
den  Gonverneor  zag  gaarne  dat  zij  het  zoodanig  onder  malkan- 
deren  stelden  dat  het  weder  een  volk  en  een  rijk  mogt  zijn. 
Maar  hier  over  vielen  al  vrij  wat  woorden ,  willende  den  eenen 
zijn  volk  niet  overlaten  en  den  andere  ook  niet  de  Koninklijke 
waardigheid  en  het  bekomen  gezag  over  Mangauitan.  Zoo  dat 
na  lang  overig  en  ieder  wederzijdsch  voor  het  zijne  te  dingen, 
eindelijk  hierin  overeen  kwamen  en  besloten  werd,  dat  den 
Hohammedaansehe  Koning  met  die  eemaam  zoude  blijven  pronken 
en  met  de  zijnen  in  Mauganitau,  en  Piantaj  onder  den  naam 
van  Prins  en  Hoofd  der  Christenen  op  Cajoeris  blijven.  Maar  over 
de  landscheiding  en  deeling  der  vrachten  viel  weder  een  hard 
geding,  komende  tnsschen  het  geven  en  'nemen  nog  eindelijk 
overeen,  wordendede  landstreek  bepaald;  zoo  dat  die  van  Cajoeris 
zondeu  bezitten  en  de  vruchten  genieten ,  van  daar  tot  aan  Tanah 
Maiam  toe,  en  die  van  Mangauitan  het  verdere.  Hier  op  gaven 
zij  eikanderen  de  hand  en  voeren  voort  in  wederzijdsche  om- 
lielzing ;  wordende  alle  de  Orooten  mede  binnen  geroepen  dewelke 
bekend  gemaakt,  elk  om  het  zeerst  eikanderen  om 
hals  vielen ,  alzoo  hierdoor  geen  oorlog  geslist  waar ,  alleen 
onder  vijanden  en  vreemden ,  maar  onder  vrienden  na,  ja  bloed- 
enenden, omhelzende  hier  eikanderen  broeders,  ook  vader  en 
^Q,  die  even  te  voren  naar  malkanders  leven  trachtten.  Daar 
verden  drie  schoten  tot  een  vreugdeteeken  .  gedaan  en  een 
i^^^ertje  brandewijn  rond  gedronken,  alzoo  er  niet  anders  was; 
wordende  de  Prins  Piautay^  Manganitaansche  en  Limauwschen 
Koning  ieder  gelijkelijk  beschonken  met  vier  ellen  roode  Sargie 
^  een  blaauwe  Salempoeris  '  en  vervolgens  ondier  derzelver 
Qfooten  ....  stuks  Chiavonis  omgedeeld,  vertrekkende  allen  zeer 
vernoegd  naar  hunne  corra-corra's  om  te  gaan  middagmalen. 

Des  namiddags  kwam  den  Koning  van  Taroeua  mede  aan 
«^rd,  daarop  den  Koning  van  Mangauitan  en  Prins  Piantay 
volgde;  onderwijlen  waren  er  mede  eenige  voorwaarden  in  yoor- 
'^^d  vervaardigd  voor  den  Prins  Piantay  en  de  zijne,  die  hem 
^  zijne  bijhebbende  Grooten  voorgelezen,  vertolkt  en  ook  door 
nem  en  de  zijne  aangenomen  en  geteekend  werden,  ten  overstaan 


Stof  van  de  ku8t  van  Coromandel,  Yalent.  V.  A.  bl.  26. 


r 


248  JOÜRNAAI.    VAN   PADTBEIJOOi's    BISIS 

v«n  de  Koningen  van  Taroena  en  Manganitan^  zijnde  van  denm 
inbond.   > 

Het  veraehiK  dat  er  tussch^  den  Koning  van  Taroma  en 
Prins  Piantay  nog  waa  en  zooveel  jaren  no  gesloeid  had,  wegran 
volk  en  slaven  die  Prins  Piantaj  van  den  Taroenachen  vorst  nog 
onder  zich  had ,  werd  ook  opgehaald  en  viel  er  geen  twisten 
tegen,  maar  scheen  den  Prins  Piantay  tot  het  wedei^ven  wat 
onwillig,  zoodat  den  Gbuvemeur  het  hem  moest  gelasten,  be- 
geerende  dat  nog  voor  zijn  vertrek  van  hier,  die  lieden  den 
Koning  van  Taroena  werden  ter  hand  gesteld.  Hetwelk  den  Prins 
Piantay  beloofde  te  gehoorzamen,  makende  eenlijk  zwarigheid, 
dat  zich  wanhopig  zonden  aanstellen,  en  naar  men  zegt  amok 
spelen,  in  welk  geval  den  Taroenschen  Koning  wel  lijden mogt 
dat   onder    den    voet  geschoten   werden,    met   welke  order  den 

'  Prins  Piantay  dan  ook  aanstonds  vertrok.  Met  denzelven  werd 
onzen  sergeant  Jan  Lodewijksz.  en  twee  man ,  nevens  een  gids 
mede  gezonden ,  voornamelijk  om  de  vmchtdragende  nagelboomen 
die  op  Mauganitoe  zouden  staan,  te  laten  omhakken,  als  ook 
om  'sComps.  slaaf  Domingo,  die  gezegd  werd  nog  in  Tamako 
te  wezen,  te  halen,  als  ook  om  aan  Pa6carilla,  den  broeder 
des  Konings  Martin  Tatandam  een  raadselgift  '  te  brengen, 
hebbende  hij  Paccarilla  op  heden ,  zijn  boeder  de  groetenis  latnt 
doen  en  verzoeken  om  een  broek  en  een  zwaard.  Over  welk  ver- 
zoek verscheiden  gedachten  vielen,  duidende  sommige  zalks  ten 
goede  andere  ten  kwade;  en  vertrouwde  den  Gouverneur  dat 
met  het  eischen  van  een  broek  wilde  te  kennen  geven,  in  zoo- 
danige elende  en  armoede  vervallen  te  wezen ,  dat  daardoor  wasx- 
hopig  een  zwaard  wensehte  te  hebben,  dat  is:  gelegenheid  om 
te  doen'  hetgeen  hem  zijn  wanhoop  raden  mogt ;  doch  den  nit- 
leg  hiervan  blijft  bij  den  vinder  en  zender  van  zoodanige  bood- 
schap. Den  Gouverneur  dan  zond  door  den  sergeant  een  el  roode 
Sergie  en  een  witte  Chiavonys,  latende  Paccarilla  aanzeggen: 
dat  den  Gouverneur  de  boodschap  aan  zijn  broeder  gedaan  wat 
vreemd  voorgekomen  was,  doch  om  hem  echter  te  antwoorden 
en  niet   verlegen  te  laten ,  werd  hem  gezonden  een  stuk  roode 

*  stof.  daar  wel  niet  genoeg  tot  een  broek  aan  was,  maar  daar 
was   een    stukje   wit    lijwaat  nevens.    Hij  had  het  eene  of  h^ 


I  Zie  Byiage  XXXVI, 

'  Het   zenden  van  diergelyke  raadselachtige  boodschappen  is  overal  in 
de  Molukken  gebnfelkel\|k.  Val^rlt.  L  B.  bl.  17, 


-^AAR    VOOftD-CBLf«18   ÜV   Dt   TfOOBftERRTT.ANDEN.         240 

aaden»  te  kiexen.  ^  Wat  het  geëischte  sswaard  bel«ngde,  behield 
den  Gonwmeur  om  het  regt  te  handhaven  en  het  kwaad  te 
straffen,  hebbende  den  sergeant  last  hmn  mede  te  laten  komen 
zoo  hij  het  witte  aanraardde,  of  anders  ook  wel  met  geweld  hem 
mede  brengen,  zoo  daarin  geen  s^arigheid  vondt,  aizoo  hij  in 
Tamako  is ,  daar  de  Prins  Piantay  niet  te  zeggen  heeft,  en  den 
Koning  van  Sianw ,  mits  het  voorgaande  hard  weder,  tot  heden 
nog  niet  verscheeneu  is.  Dm  sergeant  vertrok  met  een  vaartuig 
▼an  Tamako,  vermits  de  Prins  Piantay  een  weinig  voornit  ge- 
schept was;  een  weinig  daaraan  zoude  den  Koning  van  Manga- 
nitan  mede  vertrekken ,  zoo  ook  den  Koning  van  Taroena.  Doch 
alzon  aan  den  valreep  stonden,  hield  den  Taroenschrai  Koning 
met  een  bijzondere  beweging,  een  zeer  heftig  en  ernstig  gesprek 
met  den  Manganitander ,  daar  den  tolk  Hendrick  zidi  mede 
cmder  mengde,  geschiedende  zulks  in  de  Sangische  taal,  waar- 
door den  Manganitander  eerst  wat  ontsmette ,  doeh  naderhand  heel 
verslagen  en  in  zijn  gemoed  zeer  ontroerd ,  den  Goutemenr  ver- 
zocht weder  binnen  te  willen  gaan,  en  hem  in  tegenwtXMrdigheid 
van  den  Koning  van  Taroena  en  tolk  alle^  te  spreken,  die 
zich  dan  daar  rondelijk  en  met  een  groote  genegenheid  ver- 
klaarde ,  namelijk,  de  Ghristelijke  Godsdienst  te  willen  aanvaarden , 
dat  in  zijn  gemoed  daarover  al  eenige  tijd  eenige  wr0^ng  had 
gehad ,  doch  door  vrees  van  den  Koning  van  Tematen  en  eenige 
zijner  Grooten  was  wederhouden.  ^  Den  Gouverneur  beloofde 
znlks  omtrent  Z.  H.  Amsterdam  goed  te  zullen  maken,  eh  moedigde 
hem  naar  vermogen  aan;  doch  opdat  den  bespieder  Quisoessa 
bieraf  niet  mogt  komen  te  weten,  werd  de  reden  kort  afge- 
bpriren  en  vertrokken  de  Koningen  onder  behoorlijke  eereschoten 
te  gelijk. 

Zaturdag  11  becêmhêt.  Des  morgen  komt  den  Limaüwschen 
Koning  aan  boord,  zijn  afscheid  van  den  Gouverneur  nemende , 
voornemens  zoo  haast  bet  goed  van  den  Eerw.  Predikant  Caheyng 
heeft,  weder  naar  zijn  dorp  te  vertrekken;  zoo  als  hij  van  boord 
vertrok,  werden  hem  ter  eere  almede  drie  schoten  gedaan. 

Des    namiddags  komt  den  Assistent  Harcxe  van  dén  Koning 


*  Nafyielijk  vrèdé  of  oorlog,  wat  door  de  witte  of  roode  lap  werd  aan- 
geduid.   * 

*  Uit  Valent.  D.  1.  B.  bl.  47  ziet  men,  dat  de  Koning  van  Taroena 
dien  van  Ifanganitée  in  ket  letien  van  het  Nieuv^  Testament  onderrigtte. 
Daar  de  laatste  bij  Valeirtl^  Martin  takinita  heet,  was  btj  tijn  doop 
Don  Martin  Tatandang  waarschijnlijk  zijn  gevader. 


250  iOOENAAL   VAN   PADTBEVGOB^S   11FI8 

van  Taroena  met  tijding,  dat  Authonj  van  Voorst  dood  krank 
en  op  het  sterven  lag,  hetwelk  den  Oonvemeur  al  wat  onver- 
wacht voorkwam ,  te  meer  voornoemde  Assistent  zeide ,  dat  hem 
de  nagels  der  handen  heel  blaaaw  waren  ai^eslagen.  Een  wijl 
daaraan  en  omtrent  half  vijf,  bekwam  den  Qouvemeur  tijding 
dat  hij  was  overleden ,  zendende  derhalven  derwaarts ,  twee  stuks 
Chiavonys  tot  een  rouwgift  roet  den  tolk.  Over  dit  schielijk 
overlijden  vieleo  veel  redenea  over  en  weder ,  zijnde  den  mensch 
genegen  het  kwaadste  altijd  het  ligtste  te  gelooven,  en  na  iemands 
dood  daaraf  veel  te  spreken,  zonder  dat  bij  zijn  leven  ietwat 
daaraf  gerept  werd.  Hij  had  al  lang  gekwijnd  en  daarbij  den 
bloedgang,  die  hem  deze  laatste  dagen  wel  het  sterkste  had 
aangetast ,  en  konde  men  op  den  7de  toen  Kapitein-Lant  gemaakt 
werd,  in  hem  al  een  stervende  of  Hypocratisch  wezen,  zooals 
men  het  na  de  kunst  noemt ,  >  bespeuren  en  bemerken ,  en  was 
het  duister  te  raden  of  vergeven  mogt  zijn  geweest  of  niet; 
alzoo  in  een  hevige  koorts,  ook  wel  in  langzame  ^  het  bloed 
in  de  nagels,  daar  het  gereeds  geen  rassche  beweging  heeft  of 
loomer  bewogen  wordt  of  ook  wel  in  stervenden  stremt :  onkun- 
digen mogt  dat  vreemt  dunken,  aiaar  zij  slaan  den  spijker 
eens  mis  en  kloppen  op  hun  nagel,  zoo  zal  de  smart  en  het 
geronnen  bloed  hun  zulks  leren  en  verzekeren. 

Zondag  12  December  kwam  den  sergeant  Jan  Lodewijksz.  van 
Tamako  met  den  vermaarden  Paccarilla ,  die  gewillig  en  uit  zich 
/^Iven  was  mede  gekomen ,  hebbende  geen  van  beide  gezxindene 
geschenken  willen  aanvaarden ;  zeggende  wel  te  weten  en  te  ver- 
staan het  geen  den  Gouverneur  daar  met  wilde  verbeelden.  Hij 
ging  met  een  onbedwongen  wil  en  gaarne  van  zelve  mede ,  moe- 
tende hij  sergeant  niet  denken,  dat  zulks  uit  ontzag  voor  hem 
deedt,  want  schoon  met  tien  nederlandsche  soldaten  gekomen 
waar,  zoo  zoude  hij  hem  toch  tegen  wil  en  dank  niet  medege- 
kregen  hqbben.  Den  sergeant  oordeelende  het  geno^  te  zijn  dat 
dezen  vogel  in  het  net  had,  liet  voor  dies  tijd  het  geene  tot 
Manganitan  en  Cajoeris  te  beschikken  had,  varen,  opdat  deze 
gast  hem  niet  weder  mogt  komen  te  ontsnappen. 

Aan  boord  van  de  sloep  en  op  zijn  overkomen  was  goede  orde 
gesteld ,  om  op  zijn  minste  beweging  te  letten ,  alzoo  den  Koning 


1  Padtbrugge  had  in  de  medicynen  gestudeerd ,  (Vaient.  II.  B.  bl.  245) 
en  promoveerde  te  Leiden  in  1653  op  eene  dissertatie  /)«  ttfÊopieria, 
'  Langzamerhand, 


MAAK   NOORD -0BLBBB8   ICN   DB  NOOBDBRBII4ANDBN.  25l 

>      zijn  broeder  en  eeu  ieder  vast  stelde ,  dat  hij  amok  zoude  spelen 
of  wanhopig  zich  aanstellen;  maar  hij  was  zoo  mak  als  een  lam, 
en  bewoog   den    Oouverneur    hem    met  minzame  doch  emstigv 
redenen,  dat  hij  bn^eep  en  zich  ook  getroostte  van  naar  elders 
en  van   Sangi    te    verhuizen,  alzoo  zijn  wispelturigheid  aldaar 
zuo  veel  onheilen  en  verwarring  had  veroorzaakt,  en  het  geen  er 
toch  nog  mogt  geschieden  altoos  op  zijn  kerfstok  zoude  komen. 
Hij  had  hier  wel  niet  tegen,  maar  verzocht  zijii  vrouw  en  kin- 
deren mede  te  mogen  hebben ;  belangende  zijn  bijzit  op  Tamako , 
^^  kon    hij    niet    medenemen ,    als  zijnde  een  slavin   van  den 
Sttuwschen  Koning,  en  de  zes  kinderen  die  hij  daarbij  gewonnen 
meende  te  hebben ,  moest  hij  genoegzaam  verloren  rekenen ,  alzoo 
<üe  (ie  moeder  volgden.  Dit  ontstelde  hem  geweldig ,  doch  troostte 
«ein  dea  Oouverneur  hier  mede  weder ,  dat  men  zien  zoude ,  hoe 
^n  het  stelde  en  met  den  Siauwschen  Koning  het  maken  zoude; 
^&t  zijn  getrouwde  vrouw  aanging,  daaraan  twijfelde  den  Oou- 
vertieur   en    met   reden    of  die  al   met  hem  zoude  willen  ver- 
tiekken,  zijnde  zoo  klakkeloos  nu  zoovedl  jaren  verlaten  geweest, 
'^^odat  zij  ook  echtscheiding  had  verzocht ;  doch  zoude  daarover 
deu   Koning  zijn  broeder  spreken  gaan ,  hij  kon  onderwijlen  zi<ii 
^    aan   boord   houden,   eischenden   den  Gouverneur  hem  zijn 
iria  of  pook  af,  die  hij  gewillig  over  gaf. 

Den   Gouverneur  aan  land   en  bij  den  Koning  van  Taroena 

S^komen,  vondt  ZH.  vrij  ontsteld  over  den  dood  van  Anthonj 

^<t^  Voorst,  zijnde  zijn  bloedverwant,  en  oordeelde  vastelijk  dat 

"^     vergeven   was    door  een  bijzit  van  den  Kandhaarschen  Ko- 

^li§;,   willende   het   wijf  bij  den  kop  laten  vatten,  hetwelk  ak 

oui^elijk  en  buiten  zijn  gebied,  daaruit  noodzakelijk  verwijde- 

^^'^S  tusschen  hem  en  den  Kandhaar  moest  ontstaan,  zeide  den 

^^^verueur  niet   te   kunnen   noch  te  mogen  wezen,  maar  men 

^^^de  daaraf  zoo  veel  blijken  en  bewijs  trachten  te  bekomen' 

^P     welk  men,    met  goede  grond  het  regt  van  den  vader  mogt 

^^chen.  En  werd  den  tolk  Hendrick  Gors,  die  om  zijn  particu- 

"^t^  zaken  —  welligt  die  daar  af  iu  des  Assfstents  Harkszéüs 

*^ïxteekening   gewag  van  wordt  gemaakt  —  toch  hier  verbleef, 

■^i^last   van  'sComps.  wegen  den  Kandhaarschen  Koning  aan 

^  zeggen ,  scherp  onderzoek  daarna  te  doen ,  en  de  zaak  bewijs- 

^^^^  zijnde,    het    wijf  naar  lands  gebruik  en  hunne  wetten  te 

*^ïaffen   naar  verdiensten;  kunnende  den  Koning  van  Taroena^, 

*^  wanneer  het  genoegzaam  blijkt,  streng  regt  daarover  ver- 

-^keii,    doch    /elven    niets    ondernemen,   niet  wel  te  gelooveu 


252  jauRNAAi.  vjls  PAü'rSHuaos'H 

zijnde  dat  de  Koning  van  Kandhaar  zoo  daar  iets  mogt 
geschied  zijn,  zijne  toestemming  daarin  zoude  hebbeu  ge* 
geven.  ^ 

Den  Koning  van  Taroena  werd  ook  beke^  gemaakt,  hoe  zijn 
broeder  PaccariUa  nu  in  onze  handen  was,  zijnde  van  zelven 
gekomen;  den  Gouverneur  verzocht  Z.H'.  gevoelen  daarover  té 
weten,  die  geen  ander  antwoord  konde  bekomen,  dan  dat  den 
Gouverneur  zijn  geliefte  met  den  zelven  had  te  doen ,  schijnende 
geen  werks  daaraf  te  maken,  het  zij  de  schaamte  hem  weder- 
hield  van  te  laten  blijken  dat  hij  zijne  dood  begeerde,  hetsij 
integendeel  dat  er  nog  eenige  zucht  tot  zijn  broeder  was.  Hoe 
het  zij  of  niet ,  den  Gouverneur  kreeg  weinig  bescheids ,  die  den 
Koning  harder  aandrong  om  ten  minsten  in  soodanige  aijn  eigeue 
zaak  eb  daar  aan  hem  asooveei  gelegen  was ,  ^ch  te  vet  klaren.  Zijnet 
door  Z.  H.  over  denzelven  zoo  zeer  geklaagd ,  en  meermalen  getrachl 
geweest  en  ook  last  gegeven  denzelven  te  mogen  bekomen ,  het  Mj 
levend  of  dood,  en  &u  mesa  ham  had  was  men  er  mede  vearlegen; 
het  ware  dan  veel  nutter  hem  maar  te  laten  loopen.  Den  Koning 
gaf  hierop  flaauwtjes  in  antwoord ,  den  Grouvemeur  geliefde  maai 
te  beoorgen ,  dat  van  Sangi  geraakte  en  daarop  niet  weder  komeii 
mogt.  Hierop  stelde  den  Gouverneur  Z.  H..  voor  oogen ,  dst 
zulks  wel  koude  gesdueden ,  maar  als  das  zijn  vrouw ,  dien  hij 
verzocht ,  mede  moest  gaan  benevens  hare  kinderen ,  daartoe  be- 
zwaarlgk  besluiten  konde ,  doch  oordeelden  alle  zijne  Brijks^groo- 
ten,  dat  zulks  hein  niet  wel  kon  warden  geweigerd,  daar  den 
Koning  dan  mede  toestemde.  Daarop  werd  de  vrouw  geroep^i, 
die  na  lang  spartelen  en  t^nstreven  dan  eindelijk  daartoe  mede 
moest  besluiten;  als  wordende  haar  door  den  B^ad  mede  voor- 
gehouden van  met  al  te  pluis  geweest  te  hebben,  en  tot  twee 
inSeu  toe  in  haar  jeugd  tot  den  Kandhaarsclieu  Koning  ovev- 
gdoopen  te  i^ijn  en  eenigen  tijd  bij  denzelven  te  hebben  huis- 
gehouden. Na  veel  moeiten,  dan  gehuil  en  gekerm,  nam  zij 
haar  afscheid  van  den  Koning,  derzelver  zuster?  en  alle  de 
vrouwen  van  *aki74eu,  wordende  tot  op  stnmd  toe  uitgeleid, 
daar  zij  in  een  vaartuig  gezet  en  naar  boord  gevoerd  werd  met 
haar  zoon,  blijvende  de  dochter,  mits  met  den  schoolmeester 
Simon  getrouwd  was,  alhier. 

Den  Gouverneur  nam  mede  zijn  afscheid  van  den  Koningen 
Grooten,  en  voer  mede  naar  boord  van  de  chaloup,  waarmede 
en  een  zoete  landlucht  aanstonds  ook  onder  zeil  ging,  latende 
aan  den  sergeant  dezeu  brief  om  aan  den  Predikant  te  bestellen , 


^ 


NAA&   NOORD-CBIJBBBS    £N    Dl    NOOEDSEXn^ANDBN.        25S 

en  eea  instractie  voor  hem  zelvea,  beiden  waren  van  dexen 
inhoud  ' . 

Dit  eiland  Sangi  welkers  midden  meest  op  vier  graden  legt 
bezuiden  en  benoorden,  tieu  minuten  of  vijf  mijlen  begrijpende  ^, 
heeft  dan  in  de  lengte  tieij  en  naar  gissing  in  deszelüs  omtrek 
dertig  mijlen,  zijnde  het  Znider  gedeelte  ongelijk  breeder  dan 
het  Noordelijke  en  dienvolgens  zeer  kwalijk  gecarteert.  Alzoo 
vm  VBn  Taroena  naar  Taboekan  scheppende ,  zulks  in  een  dag 
bn  doen,  daar  men  van  daair  over  Tamako,  Manganitan,  Ca- 
joeris  en  Saloeron  Zuidwaarts  omscheppende,  in  stil  weder  een 
dig  en  een  nacht  of  een  etmaal  toe  van  nooden  heeft  Yocn- 
deien  plagten  alhier  maar  drie  Koninkjes  te  zijn,  als  die  van 
ludongan,  daar  onder  Taroena,  Kandhaar  en  Saban  gehooide, 
Manganitau  waar  pok  was  Tamako  enz.  en  Taboekan  daar  bet 
verdere  onderstond.  Doch  zijn  in  den  oorlog  tusscfaen  ons  en 
Spanje,  als  wanneer  deze  Tematen  en  geene  Tidore  volgden, 
zijnde  toen  wel  de  meeste  Mohammedanen,  alzoo  weinig  de 
Boomsche  godsdienst  volgden ,  veel  van  een  gescheurd  als :  Kand- 
haar van  Kalongan,  Tamako  van  ifanganitan  en  Limauw  van 
Tahoekan .  en  mag  hierbij  wel  gevoegd  worden ,  Saban ,  dat  door 
den  hinkenden  Philip,  en  Gajoeris,  dat  door  Prins  Piantay  mede 
al  a^essonderd  schgnt ,  zoodat  er  nu  zijn  acht  Koninkjes  Noosd- 
waarts  omloopende,  als:  Taroena,  Kandhaar,  Saban,  Tidboekan, 
I«unanw,  Gajoeris,  Manganitan  en  Tamako  '^. 

Het  land  is  rouw  en  bergachtig,  of  liever  al  bergen  zonder 
^nxngiond,  behalven  van  Saban  tot  Limauw  dat  eenige  voor- 
gK>nd  heeft  en  vlaktens*  Niet  een  gehuchtje  of  dorp  vindt  men 
alhier  of  heeft  zijn  bijzondere  berg  van  toevlugt,  waarop  lij  in 
oi^S^legenheid  en  oorlog  wijken.  Alle  deze  bei^gen,  zelfs  ook  de 

Ds.  Caheyng  was  te  Taboekan  athtergebleven.  De  brief  aan  hem 
vindt  men  Bijlage  XXXVII,  de  instructie  aan  den  sergeant  Bijlage 
ÏUVIIÏ. 

'  Hier  geeft  Padtbrugge  de  breedte  te  hoog ,  daar  geheel  Sangi  volgens 
^^  nieuwere  kaarten  bezuiden  den  vierden  graad  N.  Br.  valt  Ook  op  de 
•aart  ?an  Sangi  by  Valenten  is  het  znideinde  ten  onregte  smal  toeloopende 
*%ebeeld. 

'  Valenten  I.  44  noemt  onder  deze  rekjes  nog  Kolongan,  dat  echter 
'^  uitkomt  met  zyne  opgave  dat  er  op  Sangi  zeven  en  een  halve  koning 
^^1*60.  (H\j  rekent  toch  dien  van  Tamakko,  als  leenvoerig  aan  Siauw, 
a^acbts  voor  een  halven.)  In  1656  deed  Simon  Cos  Kolongan,  dat  met 
SitQw  aan'  de  onderdanen  van  Ternate  veel  overlast  aandeed,  bezetten 
(v.  Dijk  a.  w.  bl.  273),  b\j  welke  gelegenheid  dit  r\jk  naar  het  schynt 
^»i  onderging. 


ibi  JOUilNAAI.    VAN   PADTBÜUGGE^S    RJitS 

hoogste  en  zwaarste  zijn  met  kokos  of  klapperboomen  beplant, 
en  ontoegankelijke  steiltens;  meest  hebben  zij  er  water  boven  of 
omtrent,  weinige  uitgezonderd  en  maakt  deze  zekere  toevlogt 
de  lieden  te  blooder  en  vertzaagder.  De  dalen  tnsschen  de  bergen 
zijn  alle  modder  en  sagoe-gronden ,  daar  af  het  geheele  eiland 
wel  van  is  voorzien,  behalven  Kandhaar,  dat  wel  meerder  ge- 
breks  van  dit ' boombrood  heeft,  doch  daartegen  weder  meerder 
klappers.  In  het  geheel  zijn  er  op  het  eiland  naar  ruigen  over- 
slag 7000  zielen  ^ ;  alle  deze  lieden  leven  meest  van  hunne 
tuin-,  boom-  en  aardvruchten,  wordende  zeer  weinig  rijst  aan- 
geplant. De  Koningen  van  Taroena  en  Taboekan  hebben  wd 
koebeesteu  maar  loopen  in  het  wild ,  houden  zich  in  de  bosscheu ; 
ook  zijn  er  wilde  varkens,  zonder  dat  er  eenige  schadelijke  of 
zorgelijke  dieren  zijn,  zelfis  ook  geen  slangen  van  beduidenis, 
immers  geen  die  kwaad  doen.  Den  hoogsteu  berg  ligt  wel  midden 
in  het  land,  doch  den  Noordhoek  het  naast,  zijnde  bij  men- 
schen  geheugen  tot  twee  malen  gesprongen  ^  doch ,  de 
laatste  reize  deszelfs  top  dusdanig  ingestort,  dat  boven  een 
geheele  kolk  behouden  «heeft  doch  nu  een  meer  is ,  en  altijd 
met  water  staat;  welk  water  als  het  hooger  wordt,  zoo  voelen 
zij  somwijlen  weder  aardbevingen,  en  laten  de  lieden  van  hier 
omtrent  daar  somwijlen  naar  zien,  omdat  zij  bezorgd  ziju  wan* 
neer  eens  weder  geheel  opgekropt  is,  den  berg  wel  weder  eens 
mOgt  springen,  en  de  dorpen  daaromtrent  gelegen  niet  alleen  met 
vuur  en  asch ,  maar  ook  met  ziedend  water  te  zullen  overstroomeu , 
zijnde  dit  water  reeds  al  en  gedurig  warm,  geheet  door  de 
onderaardsche  gloed.  Om  hun  kruid  te  maken  halen  zij  van 
boven  hunne  zwavel,  en  hebben  die  van  Taboekan  een  dorp, 
daar  een  tamelijk  salpeter  kolk  is,  schijnende  het  vlugge  of 
wel  het  vlug  gemaakte  zout  van  den  berg  te  zijn ,  dat  wanneer 
het  regent  door  het  water  naar  beneden  wordt  gesleept;  of  ook 
nu  de  zwavel  deze  verhef&ng  teweeg  brengt ,  en  welligt  het  vaste 
zout  vlug  en  dusdanig  tot  salpeter  maakt ,  was  de  moeite  waardig 
om  te  onderzoeken,  en  is  het  welligt  op  die  wijze,  als  den  chemicus  of  ^ 
stofscheider  Olauber  zegt ,  met  een  geringe  moeite  het  zeezout  tot  sal- 


*  Valent\jn  geeft  I.  56  een  veel  hooger  cyfei',  daar  hij  de  weerbare 
mannen  van  Sangi  alleen  reeds  op  7000  schat 

*  Het  is  wel  jammer,  dat  Padtbrugge  het  tydstip  dier  twee  uitbarstingen 
van  den  Aboe  niet  nader  aangeeft.  Latere  uitbarstingen  van  den  vulkaan 
van  Sangi  «ijn  die  van  1711,  uitvoerig  beschreven  by  Val.  I.  53— 55,  van 
1bl2  eu  van  1850. 


NAAK   NOORD-GELKBCS    £V    DK   NOORDEEEILAMDEN.        255 

peter  te  kunnen  maken,  doch  deze  werken  passen  die  geene 
best,  die  daartoe  ledigen  tijd  hebben. 

Iets  wonderlijks  moet  ik  alhier  van  den  laatsten  sprong  dezes 
beigs  aanhalen  en  daarmede  van  Sangi  scheiden.  Het  wordt  van 
ieder  een  voor  de  waarheid  getuigt,  ook  zijn  er  nog  in  het 
leyen  die  het  zelve  gezien  hebben ,  dat  toen  den  berg  gesprongen 
was,  de  beesten  van  den  Koning  van  Taroena,  in  het  hangen 
van  het  gebergte  grazende  gevonden  werden,  meest  over  eind 
staande,  doch  vertoonden  zich  van  verre  al  even  eens  en  als 
schadawen ,  in  zoodanige  gestalten  als  zij  te  voren  gestaan  hadden , 
dewelke  als  men  maar  aanraakten  in  stof  en  asch  vielen.  Zoo 
stonden  er  hondetden  van  zware  stammen ,  die  aangeraakt  alniede 
in  een  hoop  asch  nederstorten.  Dit  gaf  den  Koning  van  Taroena 
ook  Toor  een  reden ,  dat  zijn  getal  koebeesten  die  toen  ver  over 
de  1000  stuks  waren,  nu  tot  een  getal  van  omtrent  de  300 
waren  geraakt  en  geminderd  ' .  Daar  werden  geen  verstikten  of 
versmoorden  dpor  den  zwavelreuk  gevonden,  gelijk  wel  anders 
en  meermalen  geschied ,  en  dien  grooten  onderzoeker  der  natuur 
PUnius,  in  het  springen  van  den  berg  Yesuvius  gebeurde,  die 
na  drie  dagen  nog  ongeschonden  en  in  zijn  volle  wezen  als 
slapende,  ter  plaatse  daar  zijn  nieuwsgierigheid  hem  gelokt  had , 
gevonden  werd.  Zoo  dat  onze  uitmuntende  dichter  van  den  Yondel 
hier  in  misgetast  heeft,  in  zeker  gedicht  op  het  springen  van 
het  kroidhuis  te  Delft,  ten  zij  zulks  een  voorregt  der  dichters 
iSf  ^  en  ons  dus  ook  voor  een  vergunning  van  uitspatting  mag 
aangerekend  worden. 

^ij  zetten  het  Z.W.  jn  zee,  doende   drie  eerschoten  in   het 


'  Uit  de  nieuwere  berigten  schijnt  t^  blijken ,  dat  er  nu  geen  runderen 
"»««r  op  Sangi  zijn. 

*  Padtbrugge  doelt  hier  op  de  volgende  regelen ,  te  vinden  in  h  it  tweede 
^^  van  Vondels  Poeiy. 

Den  zwavelbergh,  die,  noit  geblust, 

Maar  eeuwigh  vlammen  braekt  en  vonken, 

En  Plinius  gebeent  noch  schonken 

Ons  gunde,  noch  het  minste  merk, 

Om  zijne  dootbus  met  een  zerk 

Te  dekken,  voor  den  trouwen  ijver  • 

En  faem  van  dien  Natuurbeschrijver. 

'^^  regt  gispt  onze  gouverneur  de  dichterlijke  vr\jheid,  die  Vondel  zich 
*"«f  veroorloofde,  dewyi  de  jongere  Plinius  in  zyn  bekenden  brief  aan 
Tacitus  over  het  overladen  zijns' ooms  (E/rist.  VI.  16)  uitdrukkelyk  boek- 
^(^,  dat  diens  lijk  op  den  derden  dag  ongedeerd  werd  teruggevonden. 


r 


1518  JOUftNAAT.    TAtr    PAt)Tint'DQ6t's    ««IS 

voorbiJKeilen  ?sb  's  Konings  huis ,  daar  uit  weder  met  eveft  eoo 
veel  beantwoord  werden ,  daarop  met  het  bedanken  over  en  weder 
nog  wel  drie  «ohoten  wederzijdwh  vlogen.  In  het  ondefgaim  van 
«Ie  zon,  peilde  den  Gk)uverneur  (zijnde  den  stunrnrum  op  «ijn 
veirzoek  van  Taroena  aan  land  verbleven)  den  Nooïdhoek  of  hoek 
van  Kimdhaar  N.  ten  O.  5  en  het  eilamd  Sianw  Z.  ten  O.  «a 
K.Z.O.  tnsschen  beide ,  naar  gissing  1£  mijlen ,  hoewel  het  volgena 
ée  'kaart  zoo  ver  niet  legt.  Des  avonds  en  voorts  den  gaoiscdieii 
nacht  over,  liepen  wij  Z. Z.W.  heen,  om  bij  etilte  genoegnme 
West  te  mogen  hebben,  gelijk  wij  ons 

Maêndog  18  December  des  morgens  ook  bevonden ,  Maeqe" 
lere  het  eilandje  in  het  Z.  ten  O.  twee  en  Sianw  in  het  O.  ten 
Z.  ongeveer  4  mijlen  van  ons  hebbende. 

Het  hiohtje  was  de  heele  nacht  Noordelijk  en  sl^^es,  mi 
Z.  Westelijk  en  stilletjes,  dreven  zooveel  als  wij  zeilden.  Om- 
^kent  den  middag  kregen  wat  meerder  koelte ,  dat  ons  toft  binnen 
en  tUBschen  de  eilanden  bri^.;  doch  het  windje  daar  nit  den 
•Z.Z.W.  nachtjes  koejende,  konden  niet  voor  de  vesting  Maet^ 
sftyker  ten  anker  komen ,  maar  retten  het  een  mijl^e  lager  op 
\^  vademen. 

Bingetti^g  14  Decef/tber,  Voor  dag  ligtte.  wij  weder  ons  aroker 
en  kiramen  voor  MaetsnybBr,  alwitar  den  Gouverneur  aam  land 
fm  naar  boven  ging ,  vindende  het  heele  en  halve  botwetkje  wel 
in  haer  weren  en  epgevnld ,  'dooh  nog  niet  een  zware  stot  va» 
4]eele  kokoeiboomen ,  gelijk  het  werk  ontwoïpen  is,  daar  buiten 
omgezet  eu  in  het  geheel  niet  veel  gevorderd.  Zijnde  veroorattakt 
door  het  vertrek  van  den  Koning  maar  Sangi,  die  voor  vijf 
dagen  van  hier  was  afgestoken ;  de  drooge  gracht  had  ook  zijn 
J)ehoorlijke  diepte  niet  bekomen ,  vermits  de  zware  klippen  in 
den  weg  waren. 

Nadat  Jerooimo  d'Arins  en  andere  Qoegoegocs  was  «aanbe- 
volen het  werk  naar  behooren  te  behartigen,  dat  Hu  op  een 
weinig  na  klaar  was  en  eenige  orders  vastgesteld  te  hebben, 
ging  den  Gouverneur  weder  den  berg  af  om  naar  boord  te  gaan ; 
maar  omlaag  gekomen  vondt  daar  de  vrouw  v«n  Faccarilla  met 
haar  zoon  die  verzocht  had  aan  land  te  gaan ,  mn  zich  wat  te 
wasschen  en  verfrisschen,  zijnde  uiterwate  zeeziek  geweest,  als 
hebbende  harde  deining  uit  de  Noordelijken  hand  gehad.  Deze 
zeide  dat  haar  man  Faccarilla,  langs  strand  was  gegaan,  hij  werd 
•gezocht  en  getoepen,  doch  kwam  niet  te  voorschijn.  Hierdoor 
gerorgd  wordende  het  geen  waar  was,  dat  zich  eclmil  zocht  te 


^AAR  MOOIlD'0feLBAil&   I^   Oè.   KOOADBRSILANDAN.  £57 

iiouden    en    weder  vooitTlugtig   te   worden,   werd   eerst  al  om 

faiefointreHt  bij  zijn   vrienden    gezocht,   daar  na  hoog  den  berg 

op  ten   bnize   van   zijn   moeder,   die  alhier  woont,  zoodat  den 

Oouvemenr  zulks  verdrietende  naar  boord  ging,   komende  voor 

kerkvalei  ten  anker,  en  kregen  geen  bescheid  van  denzelven. 

hoedden  des  namiddags  dat  hij  den  weg  op  naar  Pehe  was 

c»{«ge8kigen ,   werwaart»  aanstonds   den  tweeden  Goegoegoe,  met 

oi— itiCTit  20  man  gezonden  werd  om  hem  na  te  zetten ,  en  weder 

h^MTwaarts   esa   aanboord    te    brengen    waar    het   mogelijk.    Zijn 

>ow    wist  'te  verhalen,  dat  even  zoo  voorheen    den   Hieer  d« 

'    nogmaals    was   ontsnapt,   die    hem    mede   met   zoetig- 

h<^id  naar   Maleije  trachtte   te  brengen.   Des  avonds  laat  Jero- 

d^Arras  weten  dat  als  nog  geen  bescheid  van  Pehe  terug 

bekomen. 

Woensdag  15  December.   Tegen   den  middag  kwamen  beide 
CBroegoegoes  aan   boord,   zijnde   den   tweeden   Goegoegoe  tot  in 
*<ehe  geweest ,  doch  had  Paccarilla  niet  vernomen ,  zijnde  eenlijk 
hnise   van   zijn  moeder  geweest,  alwaar  een   honwmes  had 
>men ,  waarmede  wel  den  weg  op  naar  Pehe ,  doch  schijnt  het 
xasiderhand  in  het  bosch  is  geslagen ,  om  zich  zoo  lang  de  chaloup 
^L  hier  legt  schuil  te  houden ,  oordeelende  Jeronimo  d'Arras  en 
''^^^«eede  Goegoegoe  dat  wanneer  den  Gouverneur  met  de   chaloup 
'Veitiokkai   waar,   wel   weder   voor    den  dag  zoude  komen.    £n 
^^mjl   Paccarilla  hiermede   genoegzaam  toont  van  wat  aart  hij 
^K^og  was,   en   niet  wel  te   vertrouwen  waar,  noch  eenige  gunst 
-^aardig,  en  deszelft  huisvrouw  die  ongaarne  en  tegen  haar  dank 
9^oegzaam   had   moeten  mede    gaan,  bij  zoodanig  een  persoon 
^^et  zeker  was,  noch  ook  met  geene  redenen  tegen  haren  dank 
^«nde  gelaten   worden,   te  meer  er  geen  hoop  van  betering  te 
S^nnoet  werd  gezien,  liet  den  Gouverneur  haar  nevens  haar  zoon 
"^Akier  verblijven,  ter  tijd  er  gelegenheid  mogt  zijn  weder   naar 
"^angi  en  haar  schoonbroeder  den  Koning  van  Taroena  te  mogen 
~^<rtiekken^  tot  onderhoud  voor  dien  tijd  haar  gevende  vier  stuks 
*^-ïluavoniJ8. 

Se  Goegoegoes  werden  nogmaals  op  het  ernstigste  aanbevolen, 

^(st  werk  in  de  vesting  Maetsuyker  naar  vermogen  te  bevorderen, 

^Jsoo  niet  veel  meer  aan  ontbrak  en  op  gedaan  werk  goed  rust^ 

^as.  £n  alzoo  in  het  afwezen  des  Gouverneurs  hier  valsohe  ge- 

^^igten    gestrooid    waren,    dat  de    Tidorezen    waarbij    zich    de 

>  Fiscaal  te  Ternate  in  1662  en  landvoogd  der  Molukken  1667—1669. 


258  JOUUNAAI.  VAN  PADTBRDGOe's  RBIS 

Ternatanen  hadden  gevoegd,  het  kasteel  Oraugien  hadden  over- 
roinpeld  en  alles  doodgeslagen ,  welke  grove  en  openbare  leugeni 
van  Tagulanda  met  een  binautaug  was  overgevlogen,  en  den  uit 
strooijer  na  niet  te  vinden  was ,  werd  voorschreven  Qo^o^oes  medt 
aangplast,  zoodanige  uitstrooijers  van  valsche  genigten  aanstond 
bij  den  kop  te  vatten  en  onzen  sergeant  over  te  leveren,  on 
anderen  tot  een  voorbeeld  gestraft  te  worden;  als  blijkelijki 
teekens  zijnde,  dat  de  zoodanige  stoorders  en  ontmsters  van  d 
gemeene  rust ,  vijanden  van  de  £.  Comp®.  en  Koning  van  Siau^ 
zijn.  Alles  werd  beloofd  nagekomen  te  zullen  worden,  nemend 
beide  Goegoegoes  hun  afscheid  en  staken  van  boord ;  wij  haaldei 
ous  anker  te  huis  en  gingen  met  een  Z.Westelijk  luchtje  ei 
voor  stroom  onder  zeil ,  waarmede  tegen  den  avond  wel  buiten , 
doch  tot  ous  leedwezen  een  mijl  daaraan  in  stilte  en  in  een  ge- 
weldige stroom  raakten ,  die  ons  dezen  nacht  meer  dan  vijf  mijlen 
om  de  N.  O.  voerde. 

Donderdoff  16  December.  Nog  al  stil  en  dreven  nu  om  de 
O. ,  omtrent  acht  uren  des  moi^ns  kregen  een  luchtje  uit  de 
Oostelijke  hand,  zette  liet  daarmede  zoo  eenigzin^  weder  naar 
de  Siauwsche  wal,  hebbende  de  Noordhoek  van  het  eiland  W. 
N.  W.  van  ons,  naar  gissing  7  mijlen.  Des  namiddags  hadden 
een  doorgaande  Z.Oosten  wind  en  marszeilskoelte ,  daarmede  weinig 
meer  dan  de  stroom  dood  zeilden,  tot  eindelijk  omtrent  den 
avond,  achter  het  eiland  Siauw  en  uit  den  stroom,  en  des 
nachts  van  de  Noordkant  daar  weder  binnen  geraakten.  Deo 
Assistent  Harcxe  werd  aan  land  gezonden  om  te  zien  of  Pac- 
carilla  gevat  was,  des  niet,  deze  nacht  daar  weder  op  uit 
te  gaan. 

Frijdag  17  December.  Met  den  dag  kwam  Harcxe  weder  aan 
boord,  deed  vethaal  hoe  Paccarilla  halverwege  Pehe  en  Oele 
door  een  vrouw  gezien  was,  doch  scheen  zich  aldaar  in  het 
bósch  te  onthouden,  zoo  dat  al  weder  zonder  dezelve  vertrokken, 
brengende  den  ganschen  voormiddag  door  al  eer  te  zee  ge- 
raakten, hebbende  wel  voor  den  wind,  doch  slappe  kofi  en  in 
de  stroom.  Buiten  gekomen  hielden  wij  de  wal ,  West  stevenende 
zoo  lang  wij  konden ,  en  '^zouden  in  het  oversteken  met  de  slappe 
koelte  door  de  stroom  alweder  weg  en  om  de  N,  O.  zijn  ge- 
dreven, doch  naar  zonsondei^ng  verhefte  zich  de  wind  hoe 
langs  hoe  meer,  zoodat  het  marszeiltje  in  (gehaald)  moest.  De 
wind  was  uit  den  Oosten  en  gewenscht,  gingep  Z.  Z.  W.  aan, 
^och   tegen  den  dag  werd  het  stil,  hebbende  in  zoo  een  harde 


KAAR  NOORD-CBLBBM   SN   DM  NOOU>SRBILA.yDftN.  259 

en  gewenschte  voorwind,  maar  twee  mijlen  gevorderd,  zijnde 
omtrent  de  bocht  van  Minanga   '   vervallen. 

Zatufdag  18  December,  Met  zonnenopgang  kregen  weder  een 
luchtje  nit  den  N.  O.,  die  tegen  den  middag  aanwakkerde, 
waarmede  ook  tusschen  de  eilanden  van  Pangasare  en  de  twee  ^ 
die  daar  voor  leggen ,  door ,  voor  het  dorp  Tagulanda  ten  anker 
kwamen.  Wordende  niet  het  eiland  maar  het  dorp  aan  de  West- 
zijde Tagulanda  genoemd ,  het  eiland  altijd  Pangasare  genoemd 
zijnde,  gelijk  in  het  vertoog  van  den  heer  Hutzaert  '  en  andere 
papieren  blijkt,  en  ook  door  de  Hoofden  ons  onderrigt  werd. 

Een  weinig  van  de  plaats  en  aan  het  Noordeinde  van  het 
dorp  was  mede  een  vlugtbergje,  daar  men  nog  eenige  over- 
blij&elen  van  onze  vastigheid  van  voorheen  konde  zien,  daar 
naar  het  zeggen  der  Hoofden  nog  twee  ijzere  stokken  oplagen, 
welke  door  de  fluit  Helena  staan  afgehaald  te  worden.  De  Hoofden 
hadden  berouw  van  zulks  ontdekt  te  hebben,  en  verzochten  in 
plaats  van  dezelve  twee  ligte  om  op  hunne  corra-corra  te  mogen 
gebmiken ,  hetwelk  als  buiten  reden ,  hun  beleefdelijk  afgeslagen 
werd.  Hier  nit  ziet  men  hoe  wild  het  onlangs  daarmede  heeft 
toegegaan,  dat  men  zelüs  van  deze  twee  stukken  geen  kennis 
heeft,  en  zoo  zoUen  er  welligt  al  meer  op  andere  plaatsen  leggen 
gelijk  op  Tidor  mede  zijn;  dus  in  het  gros  bij  de  boeken  en 
zonder  aanwijzing  waar  die  liggen ,  loopende ,  is  het  geen  wonder 
dat  men  er  in  verdwaald  raakt,  en  aldus  tot  schade  van  de 
E.  Compe.  genoodzaakt  wordt  het  vermiste  af  te  schrijven,  gelijk 
oog  onlangs  met  het  Prinsestukje  geschied  is,  en  waarna  den 
Gouverneur  nog  overal  vemaamd  *  ;  zijnde  op  Taroena  nog  een 
I^nsestukje ,  dat  den  Koning  zegt  van  den  Heer  Francx  zalig', 
te  hebben  bekomen,  die  ook  aan  den  Koning  van  Taboekan 
^^  zoude  geschonken  hebben,  dat  bij  de  boeken  zal  moeten 
Uijken.  Een  metale  klok  bij  de  Maleische  negotieboeken  loo- 
P^de,  die  op  Taroena  was,  hebben  wij  weder  medegenomen, 
omdat  ze  geheel  gescheurd  en  onbekwaam  is ,  zullende  den  Koning 
^n  andere  in  plaats  zenden,  zoo  wanneer  er  van  Batavia  zullen 
hebben  bekomen. 


'  Negory    op   de   noordkust   van   Tagoelandang   of  Pangasari,  zie  de 
««ams^fleiding  b\j  Val.  I.  60. 
'  Passigi  en  Roewang ,  op  MelvilU  kaart  ten  onregte  Doewang  geheeten. 
'  Jacob  Hostaerd,  goaverneur  der  Molukken  1653—1656, 
♦  Vernam? 


r 


260  JOVRMAAL    VAN    PADTBK0O«b's    BII9 

De  Opperhoofden  van  Tagtüanda,  die  den  Grouvemenr  waren 
komen  begroeten  en  verwelkdmen ,  namen  weder  hnH  afischeM 
en  voeren  naar  land;  des  namiddags  ging  den  Gk)iivertkeaf  nüede 
naar  land ,  en  hoewel  er  een  braaf  huis  tot  deseelfs  gemak  ge^ 
maakt  is,  zoo  ging  den  Gonvemear  in  dat  van  den  Siapitein- 
Tjaut,  alzoo  het  alhier  zoo  kort  meent  te  maken  als  het  immen 
mogelijk  is,  en  eeulijk  ten  inzigte  der  nagelboomen,  twee  of 
drie  dagen  te  vertoeven.  Den  raad  werd  dan  alhier  belc^',  ea 
hun  eerstelijk  voorgehouden  de  noodzakelijkheid  van  hun  sehool* 
meester  >  te  moeten  ligten  om  op  Siauw  geplaatst  te  worden, 
^ijïide  mits  den  grooten  toevloei  van  zoo  Veel  Christenen  daartoe 
genoodzaakt,  alzoo  Siauw,  Taboekan,  Cajoeris,  Kandhaar  en 
Manganitan ,  diende  verzorgd  enz.  Dit  konden  zij  zeer  wel 
begrijpen^  maar  misten  echter  hun  meester  niet  gaarne,  en  de 
meestet  waar  er  gaarne  van  daan^  zoo  dat  eitidel^k  hou  moest 
worden  beloofd,  dat  zöo  wanneer  uit  Amboina  werd^i  gerieft, 
haar  meester  hun  weder  besteld  zoude  worden,  die  daarin  wel 
eenigzins  te  vredén  was,  maar  echter  verlof  verzocht  otn  een* 
maal  naar  Amboina  weder  te  mogen  ver^kken ,.  om  e^n  vader 
en  vrienden  nog  eens  te  m<^n  zien,  zijnde  daar  nu  18  jarea 
van  daan  geweest,  hetwelk  hem  toegezegd  en  beloofd  werd.  Met 
eenen   de   Opperhoofden  van  dit  eiland  Pangasare  voorgehoudcm 

.  wordende,  hoe  beklagelijk  en  schandelijk  het  ware,  dat  men 
zoo  uit  Amboina  én  van  andere  gewesten  meesters  moest  ont- 
bieden, daar  hun  eigen  inwoonders  anders  dat  voordeel  kondeü 
genieten,    zoo    bij    al    dien  wat   naarstiger  en  vlijtiger  waren, 

»  hunne  jeugd  ter  school  te  laten  komen  en  te  doen  onder- 
rigten,  om  te  zijner  tijd  van  eigene  schoolmeesters  te  kunnen 
bediend  worden,  alzoo  het  hun  immers  zoo  weinig  als  andere 
aan  verstand  en  kennis  ontbrak.  Daar  viel  in  het  stuk  van  den 
Gk)dsdienst  en  ter  kerk  te  gaan  niets  te  zeggen ,  alzöO  alles  wel 
en  te  prijzen  was,  maar  de  jeugd  was  als  een  spruithof,  waaruit 
men  de  meeste  aanplanting  en  beste  vruchten  te  zijner  tijd  van 
had  te  verwachten,  zulks  diende  dan.  niet  verzuimd,  maar  naarstig 
en  met  goede  zorg  waargenomen. 

Voortgaande  werd  er  in  het  algemeen  gevraagd ,  of  zij  ietwat 
op  den  meester  van  Minanga   *  te  zeggen  hadden  en  of  er  iets 


'  De  hiervoor  herhaaldel^k  vermelde  Andries  Furtadoa. 
>  David   Jacobus,   tie  de  terslagen   van   Montanus   en  PeTegrinus   bij 
Valentijn  D.  T.  B.  bl  398  en  404, 


NAAI  NMaM>-0«l4ttil^  ÜN  DB  H/OQMSmaMkAifDES.         %6l 

wders  ia  dea  wog  wais,  dw  dit  kij  eea  slaaf  en  geen  vfij  g»- 
bovMO  zoude  asijn;  ook  of  hij  een  landalaaf,  dftt  is  onderdaui, 
dan  lijjfeigeae  of  koopslaaf  waar.  Zij  zeiden  dat  hij  een  knd- 
e^n  of  QDédeizaat  waar,  en  scheen  er  nirt  veel  op  te  z^gea 
tehebbett;  maar  da  man  schiJAt  niet  bemind  en  in  een  algemecae 
haait,  hetoij  hö  het  er  na  geiaaakt  heeft,  of  dat  een  propheet 
in  zijn  vadedaiid  niet  geacht  ia»  «chtervolgens  het  sohnftaitfüjk 
spreekwoord  ' ,  zoodat  hij  bij  beter  gelegenheid  zal  dienen  geügt 
eon  elders  geplaatst. 

Wegens  hunnen  jongen  Koning  werd  hun  voorgehouden ,  dat 
4e  £.  Compe.  aan  deseeifii  verkieamg  zich  gaarne  gedroeg,  te 
meer  leeds  voorheen  Monia  ^  gednicnde  zijn  minderjarigheid  voor 
president  was  gehuld  en  gesteld.  Doch  alaoo  nog  veel  te  JMg 
was,  moest  het  wwk  der  bestiering  tooh  door  andeien  worden 
vaargeuemen  f  daartoe  den  Gbuvemeur  in  naam  der  £.  CSomp^. 
noemde  en  stelde  beide  de  Gioego^goss,  met  gelijke  magt,  de* 
welhe  alle  de  andaraataai  daarvoe«  souden  hebben  te  erkennca, 
achten  en  aaa  te  sneu.  Onverminderd  eehter  het  aanzien,  aehf 
ting  en  eer,  die  de  andere  Hooiden  iedei  in 'het  a\jne  toekwam; 
aullende  dezelve  aoo  wanneer  er  iete  door  de  Qoegoegoet  onre- 
delijks  gedaan  wordt,  daar  maar  kennis  van  dragen  en  naiur 
Maleije  mogen  bekend  makm,  zonder  iets  anders  bij  der  hand 
Ie  nemen ;  even  hetzelfde  zuUen  de  Goegoegoes  omtrent  de  andere 
voomame  Grooéeaa  doen,  helpende  malkanderen  getronwelijk  in 
alles,  dat  tot  het  welvaren  van  het  eiland  gehoord. 

Hunnen  jong»i  Koning  belangende,  oordeelde  den  Gouvemeor 
best  te  ssijn,  dat  ten  eersten  naar  Maleije  over  kwam,  om  zoo 
wel  naar  ziel  als  naar  ligchaam  geholpen  te  worden.  De  ellen- 
dige ziekte  van  Lazemij,  daaimede  hij  van  zijn  geboorte  af 
besmet  was ,  en  waartegen  van  haar  kant  niets  gedaan  werd , 
loopende  met  zoo  zware  etterige  bieede  wonden  aan  armen  en 
boenen,  was  nog  zoo  zofrgelijk  niet  als  wel  den  kwaden  aard, 
die  er  door  weinig  toezigt  en  genoegzame  zorgeloosheid  in  des* 
zelft  opvoeding  inkwam;  wordeBde  boo  een  kind  zoo  lossen  toom 
gelaten,  die  naar  den  sergeant  den  Gouverneur  had  onderrigt, 
kwaadaardig  genoi^  vau  zich  zelven  was,  wotdende  ondesr  meiden. 


1  Matth.  Xin,  57. 

>  Oete  heetta  dus ,  even  als  lijn  Tader ,  Monia  en  is  dageen ,  die  in  de 
veraUigen  van  Moataaas  en  Peregrinus  als  suèMuut-'ifonMf  of  j^mdeM 
voorkomt.  Val  D,  1.  B.  bU  397,  398  en  403, 


202  JOOJIKAAL   ^AN   PaOTBBÜGOC'b  UII8 

zonder  ander  opzigt  dan  van  een  lossen  ouden  man,  opgebragt!  Daar 
door  de  bedorvenheid ,  guiterij  en  moedwil  dagelijks  meer  en  meer 
toenamen ,  beginnende  zelfs  nu  en  dan  sommige  al  met  de  dood 
te  dreigen,  welken  aard  er  uit  moest  of  hij  kon  geen  Koning 
zijn.  Hij  diende  getemd  en  gebogen  terwijl  nog  jong  was, 
naderhand  zoude  het  te  laat  zijn;  immers  hij  diende  zoo- 
danig opgebragt,  dat  waardig  mogt  zijn  over  anderen  te  ge- 
bieden. 

Dit  stond  hun  allen  ongemeen  wel  aan,  en  bekenden  dat  het 
hoog  noodig  waar,  beloovende  denzelven  ook  ten  eersten,  wan- 
neer van    Taboekan,  daar  hij  nu  naar  toe  was  om  den  Koning 
zijn  oom  te  bezoeken ,  kwam ,  naar  Maleije  te  zullen  overbrengen. 
Het   wigtig  punt   der  nagelen  werd  hun  wat  ernstiger  voorge- 
houden, aanbevolen,  en  hun  lorredraaijerijen ,  wel  voornamelijk 
der   Grooten   hier  tegenwoordig,  naaktelijk  en  straf  voor  oogen 
gesteld;    zij  en  anders  niemand  waren  oorzaak  van  aUe  de  on- 
lusten die  er  voorgevallen  waren ,  zijnde  hetgeen  den  Siauwschen 
Koning  nagegeven  werd,  niet  a|  zijn  schuld,  maar  hadden  de 
Paters  op  zijn  kerfstok  en  naam ,  alles  naar  zich  zoeken  te  slepen 
en  hun  wel  voornamelijk  begoocheld.  Het  bleek  ons  dat  er  heele 
pikols    met  nagels  aan  hun  waren  verkocht,  zoo  ook  de  sprui- 
ten  ^    en   zulks   konden   zij  niet  loochenen,  als  zijnde  de  ver- 
koopers   hier   tegenwoordig,    hoewel    den    Oouvemeur   niemand 
noemen  wilde  en  ook  wel  wist  dat  zij  zulks  niet  begeerden.  Zij 
moesten   toezien,   dat  zij  ons  geduld   niet    te  zeer  tergden,  en 
eenige    bijzondere    om   hun   genot   geen    oorzaak    moesten  zijn 
dat   het  algemeen   daarom  zoude  moeten  lijden.  Zij  wisten  wat 
al  bloeds  het  ons  gekost  had ,  eer  wij  van  dezelve  meester  wer- 
den,  en   niet  moesten   gelooven,   of  dit   moest  ons  al  vhj  na 
en  ter  harte  gaan,  en  wel  te  eeniger  tijd  andere   tot  een  voor- 
beeld en  afschrik  gestrengelijk  stonden  te  straffen.  Op  dit  eiland 
voornamelijk,   daar  wij  de  nagelen  zelf  voor  hun  gebragt  ^  en 
aangekweekt  hadden  en  uit  dien  hoofde  alleen ,  buiten  alle  andere 
regt  en  bevoegd  waren,  daarmede  naar  ons  welgevallen  te  han- 


*  Ook  Ds.  Peregrinus  verzekert,  dat  de  Spanjaarden  op  Siauw  hunne 
nagelboomen  het  eerst  van  Tagoelandang  verkregen.  Val.  D.  I.  B.  bl.  405. 

^  De  gouverneur  Seroyen  plaatste  in  1646  garnizoen  cp  Tagoelandang, 
en  gelastte  de  inwoners  nagelboomen  te  planten,  die  daar  echter  in  1653 
even  als  elders  in  het  gouvernement  der  Molukken  z^n  uitgeroeid.  Zie 
memorie  van  Hustaerd,  gouverneur  der  Molukken,  aan  z^n  opvolger  Simon 
Cos,  Manuscript. 


NAAR    XOO&D- CELBBES    EN    DE    NOOKDBftEIIiANDEN.        263 

delen.  Hetgeen  voorbij  en  voorheen  geschied  was ,  werd  vergeven 
en  zoude  vergeten  blijven,  maar  na  en  voor  het  toekomende 
hadden  zij  betere  zorg  te  dragen  of  zware  straffen ,  zonder  inzigt 
vao  iemand,  af  te  wachten.  En  om  een  ieder  te  meerder  daartoe 
te  bewegen,  was  den  Gouverneur  voornemens,  dezelve  met 
lijwaat  voor  tegenwoordig  te  betalen  en  voldoen,  zullende  voor 
ieder  volwasschen  boom  een  Chiavonijs  gegeven  worden  en  voor 
mindere  naar  advenant. 

Den  Kapitein-Laut  nam  voor  hun  allen  het  woord  op,  en 
zeide:  te  loochenen  dat  er  geen  nagelboomen  meer  dan  die  er 
onlangs  omgeveld  zijn ,  zouden  wezen ,  zoude  onbeschaamd  zijn ; 
ja,  daar  zijn  er,  en  wel  meer  dan  ons  lief  is,  en  hoopen  er 
nog  wel  achter  te  komen ,  maar  zoo  evenwel  de  boeren  in  het 
gebergte  eenige  schuil  hielden  en  naderhand  ontdekt  werden ,  of 
dat  hier  of  daar  in  het  hangen  van  ontoegankelijke  steiltens  of 
woeste  kloven  er  mede  wieschen,  zoude  daarom  de  gansche 
menigte  moeten  lijden  ?  Voor  zooveel  de  boeren  in  het  gebergte 
aanging,  zoo  daar  blijken  genoeg  waren,  dat  zij  aÊsonderlijk 
zonden  gestraft  worden,  en  de  nagelboomen,  die  in  ontoegan- 
kelijke plaatsen  voort  mogteu  gekomen  zijn  of  nog  voortkomen , 
daarin  zoude  men  wel  weten  onderscheid  te  maken ,  en  niemand 
schuldig  geoordeeld  wordende  ook  niemand  straffen. 

Zondag  19  December.  Des  voormiddags  gaat  den  Gouverneur 
luiar  laud  en  de  Kerk,  vooraf  nogmaals  op  het  ernstigste  de 
(^perhoofden,  tot  het  aanwijzen  en  vernielen  van  alle  nagelboomen 
wmanende  en  met  zware  bedreiging  aanbevelende,  daar  den 
^den  Go^o^oe  Totuhu  *  een  weinig  in  hun  voordeel  op 
voortbragt,  maar  straks  gestut  werd;  terwijl  den  Gouverneur 
hem  sterk  aanziende,  nogmaals  zeide,  niemand  te  willen  noemen 
^e  weleer  nagelen  bij  canaissers  vol  aan  de  Castilianen  had  ver- 
kocht, en  dat  het  genoeg  was  dat  wij  het  wisten,  en  dit  voor 
^'  tijd  door  de  vingers  zagen  en  ongestraft  lieten  heengaan. 
^  andere  Hoofden  grimlachten  allen  en  slo^n  hunne  oogen 
op  hem ,  als  zijnde  ook  de  man ;  doch  omdat  hij  anders  de  E. 
(^mpe.  zoo  getrouw  werd  geoordeeld,  werd  dit  overgeslagen 
^  daaraf  niel  meer  gerept.  Na  het  plegen  van  den  Godsdienst, 
^Ide  den  Gouverneur  de  beide  Goegoegoes  als  stedehouders 
v^  den  jongen  Koning  voor ,  met  dewelke  de  gansche  gemeente 


'  Montanus  noemt  hem   Jacobos   Tenthoehon.  Val.   D.   I.  B.  bl.  397, 
Syiage  XXXIX  onderteekent  hij  Jacobus  Tontaco. 


2êi  JOOUCAAL   TAN  VAmBR^GÈ*H   AS» 

• 

wel  tetreden  was,  weidde  op  dezelre  uiets  te  zeggen,  maai 
baloofdm  hem  houw,  troiiw  ea  gehoorzaam  te  zijn.  Den  oadeB 
Soqpoegoe  Totaho ,  aehijnt  het  bedroeft  wezende  van  voor  de  andere 
opperhoolden  beschaamd  gemaakt  te  zijn ,  verzocht  ontschuldiging 
van  da  bestiermg  der  gein^ene  zaak,  schniveude  het  op  zijn 
onderdom  en  zwak  ligehaam;  doch  om  hem  weder  wat  moed  k 
gev«u,  werd  hem  zijn  verzoek  a^eslageu,  ouder  voorwending, 
dat  Pangasare  in  deze  gelegenheid  zijnen  dienst  niet  ontberen 
kcmde,  te  meer  den  jongen  Koning  ten  minsten  twee  jaren  op 
Maleije  zonde  moeten  verblijven.  Den  anderen  Go^|oegoe  en 
Kapitein  waren  flukscke  >  mannen,  die  het  werk  daar  wat  tfl 
loopen  of  te  woelen  viel ,  zeer  wel  zonden  kunnen  waarnemen , 
en  hij  konde  dezelve  door  zijnen  wijzen  raad  en  bekomea 
ervarenheid  weder  onderschragen ;  waarmede  hij  zich  gee^gen 
bet  en  den  Gouvemenr  naar  boord  vnrtrok. 

Des  namiddags  kwamen  de  Opperhoofden  gezamelijk  den  Gou- 
verneur aan  boord  beooeken ,  brengende  twee  jonge  nagdbocHBtjes, 
mede  verfaoopende  hun  volk  dat  er  op  uit  was,  op  morgen 
meerdere  zouden  brengen.  De  Qoegoegoe  en  Kapitein^Laut  werden 
elk  weder  met  vi»  ellen  rood  Sergie  vereerd,  om  dezelve  meet 
en  meer  aan  te  moedigen  tot  het  uitroeijen  dier  boomen.  Na 
genomen  afscheid  berigtte  den  schoolmeester  Andries  Furtados 
den  Gouverneur ,  hoe  den  ouden  Goegoegoe  toenmaals  op  Mateije 
was  geweest,  toen  de  nag^n  aan  de  Castüiauen  waren  ver- 
kocht, en  hierdoor  dacht  het  hem  dat  hij  onschuldig  waar, 
alzoo  zijn  huisvrouw  sulks  in  zijn  afwezen  gedaan  had,  verleid 
door  den  tweeden  Hoekom  of  Bigter,  die  haar  zoude  hebben 
wijs  gemaakt  alsof  haar  man  den  Goego^oe  zulks  belast  bad , 
en  zoodanig  met  de  Castilianen  overeengekomen  was ;  e^  sohoonc 
ontsohulding  ^  waardig  aangetoekend  te  worden.  Nadat  de  Grooten 
van  Pangasare  weder  veitrokken  wai-en,  werden  twee  kleine 
m^boompjes  aan  boord  gebragt  en  de  brengers  met  een 
Cbiavonijs  venserd. 

Maamtd^f  20  Detember.  Omtrent  den  middag  kwamen  ei 
eenige  inwoonders  met  een  hoop  takken  van  nagelboomen ,  aau 
den  Gouverneur  willende  wijs  maken,  zoo  menige  tak  zoc 
meenigen  bootn  omgehakt  te  hebben ,  maar  alzoo  den  Gouvemeni 
«ld  duidetijk  gelast  had,  den  wortel  met  een  palm  minof  meei 
stams  daaraan  te  moeten  zien  en  hebben ,  zoo  nenige  ChiavoDije 


Vlug,  vaardig, 


^ 


NAAB    ^0OtlD-6iniVȃS    Btf    BB    NOUSMIIBItANDEN.        Mi 

iÈKt  f  dto  Kende  gegeven  worden ,  werdm  deze  taUten  mét  aan-* 
fjBkomm  tiidar  aUen  overboord  geworpen,  hun  aftnaie^feBde : 
fbtt  g«o  de  stammen  met  iets  van  de  wortel,  al  waa  het  maat 
êieB  Yteeltje,  zonden  br«eigen,  als  waimeer  de  beloofde  Chiavonija 
rodr  ieder  volwassen  stam  zooden  bekomen.  Hierop  hechten  tij 
ireel  uitvlngten :  het  was  diep  in  het  bosch ,  en  meest  omtrent 
ontoegankel^k  steiltens  en  zware  kloven  daav  die  stonden,  en 
Vüfoi  allen  meest  doorgaans  gewoHeld  in  de  leten  der  klippen; 
fliaar  allès  hielp  heft  niet,  zg  moesten  zidi  die  mdeitens  en 
arbeid  maar  g^roost^  of  wij  ons  Hjwaat  behovden ,  met  welke 
irooét  zQ  wedet*  naair  land  voeren.  Een  wijl  daaraan  kwamen 
weder  andere  met-  vijf  stuks  sehoone  en  jeugdige  telgen  met 
wsrtel  en  ri,  die  betaald  werden. 

Dm  namiddags  voer  den  Oonvemenr  naar  land,  om  eens  de 

iKèooI  te  onderzoeken  en  wat  de  kinderen  da^  al  leerde ,  maar 

^dt  alles  zeer  riecht,  dat  het  dé  moeite  niet  wnardig  seheeft 

dènrom  zelft  een  school  te  bonden,  woonende  het  volk  wijd  en 

^jd  op  de  bergmi  verspreid,  die  ook  de  kindeiS  ongaaitie  teir 

(Mshool  laten  gaan,   omdat   zij  die  dan  zoolang  nit  hnnne  bij* 

Bendere  land-  en  hnisdienst  moeten  missen.  2Ujnde  dit  een  alg^ 

^ee&e  voc^rw^ding  overal,  deed  den  Oonvemenr  niet  anders 

^  hnn  te  vértoonen,  hoe  het  tot  der  kinderen  eig^  nnt  en 

^ Varen  was,  die  iets  gisleerd  hebbende,  daatna  in  den  dienst 

^i*  £.  Oompe.  hetzij  als  meesten ,  tolken ,  sohHjvers,  enz.  konden 

9Bbraikt  worden ;  zij  wilden  dit  zelve  wel  bedenken  en  naar  ver^ 

"^^n  vlijtig  betrachten,  de  E.  Compe.  had  er  onderwijlen  niet 

^  moeiten  en  kosten  v«n  enk. 

De  Opperhoofden   namen   aan  ilaafin  betere  order  te  stellen. 

^  Oonvemenr  weder  aan  boord  gekomen ,  vondt  aldaar  die  aelfde 

^^4cn  die  op  gisteren  heele  armen  vol  nageltakken  hadden  ge^ 

"^^^^t  hebbende  nn  de  stammen;  dooh  daarin  was  alweder  be« 

^^Og,  alzoo  die  niet  in  hnn  geheel,  maar  geklooM  wamn,  900 

^t    voor   diie  stammen  die  zij  bragten  maar  twee  Chiavonijs 

^^^^n,    alzeo  niet  dnisteflijk  bleek  de  eene  stam  in  tweeën 

S^lcloofd   te  zijn,   schoon   elk   met  een  bijzondere  wortel  was 

^'^Hirzieai.    Hiermede  bezig,  kwiamen  er  wèder  onderen  met  vijf 

^^^Igen   naar  het  scheen,    doeh  zeiden  de  wortel  afzonderiijk  te 

^\>ben  moet^  nitgraven ,  alzoo  die  anders  niet  hadden  knnnéil 

Women,   hetwelk   alzoo  den  Oonvemenr  wederom    toeacheen 

Wrog  te  zijn,   zoo  nogthans  wilde  hij  zich  gaarne  eens  laten 

Wriegen ,  met  beding ,  dat  zij  dusdanige  takktti  ttet  oHgebéXiden 


SM  JOUENAAL    VAN    PADTBftDOOf's   RBIS 

worteltjes  niet  weder  behoefden  te  brengen,  alzoo  die  dusdanig 
in  het  toekomende  niet  weder  zouden  worden  aangenomen.  Uit 
dit  alles  bleek  genoegzaam,  hoe  gretig  zij  naar  het  lijwaat  waren, 
en  zoude  men  mogen  gelocAen  dat  er  niet  veel  nagelboomen 
meer  te  vinden  waren ,  nademaal  alles  op  bedrog  werd  aangel^, 
ten  zij  dat  zij  nog  eenige  vruchtdragende  boomen  hebben,  die 
zij  achterhands  houden,  hetwelk  zoo  het  dus  mogt  zijn,  zoo 
is  te  gelooveu  dat  het  op  de  kragtige  aaurading  en  het  hoog 
opgeven  der  Paters  zal  zijn;  die  naar  hun  zeggen,  liever  heel 
de  Manilhas  zullen  verliezen  dan  dit  ongewroken  te  laten,  en 
durfde  den  tweeden  (loegoegoe  wel  tegen  den  Gouverneur  in 
ernst  zeggen,  dat  de  Castilianen  mede  mannen  en  soldaten  waren, 
zoo  wel  als  de  Hollanders ,  meenende  den  Gouverneur  hier  mede 
te  bewegen,  om  bij  overkomst  van  Castilianen  zicb  te  mogen 
verweren,  maar  dit  hielp  weinig.  Ook  zoo  had  men  op  Sianw 
wel  gezien  hoe  noodig  hun  het  kruid  was,  als  hebbende  won- 
derlijke  uitwerking  gedaan  omtrent  alle  de  bondgenooten ,  uit- 
gezonderd weinige  Tematanen ,  en  dat  die  menigte  van  uitgedeelde 
kogels  tot  een  heel  anderen  oorl(^  werden  gebruikt,  aan  hunne 
werpnetten  namelijk ,  om  daar  de  visschen  mede  te  keer  te  gaan 
en  te  verstrikken.  Zij  geliefden  zich  maar  stil  en  gerust  te 
houden,  alle  deze  eilanden  waren  nu  'sComps  eigene  en  daar 
wij  genoegzaam  voor  zorgen  zouden ,  en  hun  verzekerden  van  te 
kunnen  beschermen,  ook  tegen  de  Castilianen  zoo  die  de  £. 
Compe.  zochten.  Aan  boord  werd  door  hun  ook  geteekend  en 
aangenomen ,  het  contract  tot  Sangi  met  de  Taboekanders ,  Kan- 
dharezen  en  Taroenezen  gemaakt  en  aangegaan  hetwelk,  dan  dus 
lange  uitgesteld,  alhier  invo^n.   * 

Diugsdag  21  December  kwamen  des  morgens  vroeg  de 
Pangasaarsche  Grooten  hun  a&cheid  van  den  Gouverneur  nemen , 
en  bragten  sommige  weder  eenige  takken  met  aangebonden 
worteltjes,  doch  werden  verworpen  en  geoordeeld  takken  en 
wortelen  van  de  omgekapte  groote  boomen  te  zijn;  een  ander 
bragt  een  klein  spruitje  van  maar  drie  voeten  omtrent  hoog 
met  wortel  en  al,  en  werd  echter  om  de  deugdelijkheid  met 
een  halve  Chiavonij  begiftigd.  Doch  alzoo  den  Gouverneur  voor- 
nemens was  aanstonds  onder  zeil  te  gaan,  zoo  werden  de  Grooten 
verzekerd,  dat  naar  Maleije  in  April  aanstaande,  de  overige 
stammen    met  iets  van  de  wortel  daaraan  vast  brengende,  hun 


1  Zie  fiyiage  XXXIX. 


NAAE   NOORD-CR1.F.BE8    £N   Dk    NOORDCRCIT.ANDEN.         267 

even  als  hier   dit  jaar   daarvoor  Chiavonijs  zonden  worden  ge- 
geven,  doch    in   het  toekomende  niet  meer;  hun  dit  nogmaals 
en  ernstig  aanbevelende ;  zoo  mede  de  zorg  van  kerk  en  scholen , 
vaannede   zij    hun    a&cheid    namen    en   vertrokken.    Gelijk  wij 
mede  deden ,  stekende  met  een  mooije  koelte  naar  den  hoek  van 
£oaug  of   het    Zuidelijkst    eilandje,    doch  konden  het  mits  de 
liarde  stroom  en  schrale  W.N.W.  wind  niet  bezeilen,  zoodat  wij 
hei  lieten  doorstaan  om  bewesten  Biaro  '  de  straat  Banka  maar  te 
Biogen  bekomen.  Doch  een  weinig  van  den  wal  ging  zoo  gewel- 
digen stroom  om  de  Oost  die  ons  mede  sleepte  en  weg  voerde , 
dat  pas  de  grond. van  Pangasare  weder  konden  krijgen,  en  wij 
beneden  het  dorp  Tagulanda  ter  houw  raakten ,  doende  een  sein- 
schot,  alzoo  te  na  aan  het  rif  geloopen  en  een  wijltje  vast  zaten, 
doch  wonden  het  met  het  uitbrengen  van  onze  dreg  daar  weder 
af;   komende  den  Kapitein-Laut  met  een  corra-corra  aan ,  zijnde 
het    voornemen    ons    het    gat   uit   te   laten  bóegseren,  om  dus 
zelfs  boven  het  eiland  Passige  heen  te  mogen  loopen,  maar  de 
gilalo  was  veel  te  ligt;  ook  zoo  ruimde  het  luchtje  een  weinig 
^     schoot    in    het    N.W.    met  een  heldere  kou,  waannede  het 
ïï^^inaals    bezochten,    *    doch  konden  den  hoek  als  voren  niet 
"Stevenen. 

Onderwijl  viel  den  avond,  het  werd  stiller  en  de  wind 
draaide  heel  in  het  Westen ,  zoodat  op  de  genade  van  den  stroom 
"öen  mdèsten ,  dewelke  alzoo  het  de  geheele  nacht  stil  was ,  ons 
"öel  om  de  Z.O.  voerde,  vindende  ons 

Woensdag  22  Decernber  des  morgens  al  heel  beneden  Biaro, 
helitende  hetzelve  W.  ten  N.  5  en  Pangasare  N.  W.  ten  N. 
^  mijlen  naar  gissing  van  ons.  Het  luchtje  wakkerde  wel  meer 
®^  meer,  doch  de  stroom  was  te  geweldig  en  bleef  de  wind 
S^^tadig  in  het  W.N.W.;  zoodat  des  middags  zoo  verre  waren  ver- 
™^ven ,  dat  Lembe  het  eiland ,  al  in  het  Zuiden  van  ons  hadden , 
^*^o  dat  genoodzaakt  werden  het  naar  Tematen  op  te  duwen ;  al 

■ 

®^^  men  verdreven  en  door  stilte  hetzelve  almede  mogten  komen 
•^    inissen. 


*  Op  de  kaart  van  Melvill  fieyaren,  even  als  Doeang.  Volgens  den  ten- 

^^ing  van  de  Velde  van  Cappellen  is  echter  fiyaro  even  als  Roeang  de 

luiste  spelling.  Mffded,  I.  bl.  33  en  34.  Daar  Padtbrugge  er  niet  van  spreekt 

^bijnt   de   vulkaan  van   Roeang  toen  niet  gewerkt  te  hebben.  Eene  uit- 

'^arsting  van  1808  vermeldt  van  Doren,  Hninnerinjfen  D.  I.  bl,  97. 

*  Beproefden. 


r* 


Des  «vondfl  ngen  Meauw  in  het  Z.O.  ten  Z.  van  ons  emtn 
<6  mijlen ,  liep»  O.Z.0*  haai  tot  's  nachts  in  de  tvaade  wad 
als  wanneer  het  Z.0.  door  lieton  staan,  vindende  <xis 

Dandêfdap  28  D&eember  segt  voor  Hiiy  vcrvaUen,  toascli 
welk  eilandje  en  Tematen  dooraetten,  komende  onaitEeDt  d 
middag  ter  leede  van  Maleije. 


^^t^m^mmmmmm 


BIJLAOSN. 


BSIEF   VAN    BEN  SERGEANT   VAN  BaTSJAJ(   AAN  PADTBIbUOOE. 

U£.  hoogachtbaie  miAsive  van  den  4«  Augnstus  is  mij  op 
é&n  18®.  door  schipper  Jan  Meeuw  wel  ter  band  gesteld  mdt 
den  soldaat  Jan  Herrouw  die  nu  naar  Onby  ds,  enz. 

Mijnheer  vermits  dat  ik  verstaan  heb  van  den  Predikaiiit 
Per^vinus,  als  dat  U£.  op  den  16e.  van  Maleye  zou  vertrekkou, 
zoo  heb  ik  mijn  schuldigen  pligt  niet  kunnen  nalaten  om  dit 
pcauwtje  af  te  vaardigen  om  dezen  aan  U£.  te  laten  behaodi^u,  en 
zoo  U£.  al  vertrokken  was ,  te  behandigen  aan  den  £d.  Achtb. 
Raad  op  MaJeye ,  hoe  dat  des  Koniugs  twee  pranwen  van  Ceiam 
op  12e  wederom  gekomen  zijn,  en  bragt  hier  twee  brieven  aan 
Z.  M.^  die  ik  van  woord  tot  woord  van  den  schoolmeester  heb 
laten  oopieven  en  die  copie  hier  in  besloten  ligt,  omdat  ^E. 
H.  A.  Heer  alles  zoude  bekend  zijn. 

Deze  twee  brieven  heb  ik  den  Koning  doidemk  voargdozen 
en  om  dat  die  in  de  Maleische  taal  geschreven  wacsn^  zoo  heb 
ik  ze  den  schoolmeester  den  Koning  laten  voorlezen,  900  dat 
Z.  M.  den  inhoud  heel  wel  verstaan  heeft,  even  wel  zoo  was 
hij  heel  kwal\jk  tevreden,  omdat  Kaychilo  en  de  andere  zeiden 
dat  den  Hoekom  Manuel  dTretes  en  den  schoolmeester  Joanues 
de  Wassenaer,  hun  verboden  hadden  dat  ze  met  dat  volk  niet 
pitsjaren  mogten,  en  dat  het  volk  van  de  chaloup  hun  heel  kwa- 
lijk bej^eud  hadden,  zoodat  den  Koning  heel  te  onvrsdenwas, 
en  zeide  dat  den  Heer  Oouvemeur  van  Amboina  wel  goede 
brieven  schreef,  maar  degeen  die  van  Amboina  elke  reis  met 
zijn    volk    naar  Ceram  varen,  dat  die  het  volk  opmaakten,  dat 


270  BtjLAGÉN. 

ze  zouden  zeggen,  dat  ze  den  Koning  niet  kenden  en  bij  h 
niet  wilden  komen,  gelijk  zij  nu  alreeds  zeggen  dat  ze  hij  mi 
niet  komen  willen,  daarom  zal  ik  er  zelf  naar  toe  varen.  Hr 
stelde  Z.  M.  te  vreden,  en  zeide  ik  geloof  niet  dat  het  volk  die 
de  £.  Comp^.  stuurt  meer  durven  doen  dan  hun  belast  is,  maar 
de  Alphoerezen  zijn  schelmen,  want  bij  den  een  zeggen  zij  zoo 
en.  bij  den  anderen  zeggen  zij  Anders ,  en  principaal  Kay  Soeka 
die  daar  veel  omstandigheden  gemaakt  heeft  en  dat  hij  ten 
laatsten  den  Koning  ook  niet  bedriegt;  Kay  Soeka  was  hierbij 
wanneer  ik  dat  zeide ,  en  hij  hoorde  ook  wat  den  Heer  Qouver- 
neur  van  hem  schreef,  en  hoe  hij  van  te  voren  veel  praats  gehad 
had,  zweeg  uu  bot  stil,  en  den  Koning  gaf  mij  daarin  gelijk, 
en  zeide  morgen  of  overmorgen  zal  ik  met  UE.  daarvan  spreken, 
daarop  nam  ik  mijn  afscheid  van  Z.  M. 

Nota.  Kay  Soeka  is  met  zijn  vieren  met  de  twee  praauwen 
hier  gekomen  en  hij  vaart  elke  reis  zoo  over  en  weer. 

Op  den  15e  's  morgens  kwam  den  Koning  met  zijn  fiobatos  ^ 
bij  mij  in  de  £.  Comp.  logie,  en  zeide  ik  zoude  de  groetenis 
aan  zijn  bapa  den  E.  Heer  Gouverneur  doen,  en  schrijven  dat  hij 
met  het  werk  ^  van  kalk  en  balken  op  Ouby  wou  wachten, 
tot  dat  zijn  vader  den  E.  Heer  Oouvémeur  met  gezondheid 
wederom  van  de  Manado  kwam ,  en  dat  hij  dan  met  den  E.  Heer 
Gouverneur  daarvan  spreken  zoude.  Hoewel  ik  Z.  M.  aanraadde 
om  het  werk  op  Ouby  te  laten  voortgaan,  zoo  bleef  hij  even 
wel  aan  bet  voorgaande  propoost,  zoo  heb  ik  op  stonds  dit 
prauwtje  afgevaardigd  en  deze  met  haast  geschreven ,  dat  ik  verhoop 
hetzelve  UE.  nog  ter  hand  zal  komen  op  Makian  of  onderwegen. 

Z.  H.  Koning  van  Tematen  is  met  de  twee  chaloupen  en 
vijf  corra-corra^s  op  den  13«.  hier  ziekelijk  aangekomen,  en  Z.  H. 
heeft  deze  medegaande  brief  aan  UE.  mede  toegezonden.  Op  den 
14«.  nadat  den  Eerw.  Predikant  Peregrinus  kerkelijke  zaken  ver- 
rigt  had,  heeft  voorts  zijne  reis  vervorderd  naar  Amboina  '. 
•  Mijnheer  mits  dat  de  Pagger  op  Ouby  bijkans  volmaakt  is, 
behalven  de  punten  en  het  binden ,  en  of  ik  den  Koning  daartoe 
niet  kon   bewegen   om   wat  volk,   om  het  afgemeten  werk  ter 


^  Bobatoe*9  zijn  de  leden  van  den  aan  de  Molaksche  vorsten  toegevoegden 
rijksraad. 

*  Padtbrugge  veranderde  het  blokhiiis   den  Bril  op  Oroot-Oebi  in  een 
steenen  reduit,  die  tevens  den  Briel  herdoopt  werd.  Valent.  I.  bl.  89. 

*  Vg.  Valentyn  I.  bl.  406. 


^en  te  verzien,  of  ik  dan  daartoe  Laboers   ^    en   Mardijkers 
gebroiken,   der  enthalven  ben  aan  mijn  H.  A.  heer  ver- 
doekende dat  ik  daarop  antwoord  mogt  krijgen. 

Mij  is  ook  mede  aangediend  van  eenige  nieuwe  nagelplekken , 
die  ik  nu  met  de  eerste  gelegenheid  zal  visiteren ;  UE.  Achtb. 
Heer  gelieft  den  Sipees  Bate  ook  eens  gedachtig  te  wezen ,  die 
bervan  den  principaalsten  aanwijzer  ia. 

Mijn  gebiedende  Heer  ben  mede  verzoekende  dat  wij  mogten 
^xt  goed  en  oomptauten  bekomen ,  om  wanneer  de  goede  maanden 
i^erschenen  zijn ,  aan  het  guarnisoensvolk  te  verstrekken ,  en  ook 
loet  nog  wat  kostpenningen  en  met  wat  boeken,  een  testa- 
ment k  twee  voor  den  schoolmeester,  daar  de  psalmen  op  noten 
staan,  twee  k  drie  oefeningen  der  Godzaligheid,  8  i  4  Haver- 
mantjes,  7^4  Allegondes  *  en  wat  a-b-c-boekjens,  die  vanden 
Predikant  Burenus  zaliger  aangeteekend  zijn,  en  nu  van  den 
Predikant  Peregrinus  gelast  ben  daarom  te  verzoeken,  mits  dat 
2e   hier  van  noden  zijn. 

Hiermede  enz.  en  (was  geteekend)  Pieter  Lijn.  (In  margine  stond :) 
B*t«jian  in  het  fortres  Barneveld,  den  15  augustus  1677. 

II. 

Padtbkügge  aan  Hurdt,  Gouvekneur  van  Ambon. 

üen  16n  dezer  vertrok  ik  van  voor  het  fort  Orangie .     .     . 
Tot  Makian 

tiij  dezen  brief  ging  gevoegd,  een  van  den  sergeant  komman- 

■ 

^  Bus  heeten  nog  steeds  de  Batsjansche  Christenen.  Oorspronkel\jk  de 
°^^^oners  van  het  zuidelijke  schiereiland  van  Batsjan,  werden  zij  door 
"^  Portugezen  tot  het  Christendom  bekeerd;  nade  verovering  van  Batsjan 
^  '1609  kwamen  zy  als  Christenen  onder  het  regtstreeksch  gezag  der 
Cöinpagnie.  Valent,  I.  147-118. 

De  beroemde  Marnix  van  St.  Aldegonde  schreef :  Cort  begrip  t  in/budendê 
^  ^ooriMemüê  hooflHueken  der  CkrüUlyeke  Reiigie^  gêMtelt  vrage-ende  aniwoor" 
^**^Aer  wgiê  tot  nut  endê  voordeel  dêt  têerê  aankomende  jonekheyt  en  itiektmge 
*j*^9'  Christenen  in  U  gemeen.  Het  zag  kort  na  zijn  overlijden  in  1599  het 
"^Ht  te  Delft,  en  werd  reeds  in  1611  door  Albert  Ruyl  in  het  Maleisch 
^^'^^ald  en  sedert  meermalen  herdrukt.  Zie  Bijdragen  ^  Nieuwe  reeks  D. 
^^*  bl.  102  en  Werndly,  Maleitcke  Boekzaal,  bl.  309.  De  beide  vroeger  ge- 
^^^^mde  schoolboekjes  ken  ik  niet. 

iB\j  resol.  van  O.  G.  en  R.  v.  I.  van  28  July  1719  werd  aan  den  Mar- 
^^iker  Anthonisse  toegestaan  te  mogen  laten  drukken  zeker   Portugeesch 
^'^Qslaat  van  Jan  Haverman's  gebedenboekje  met  by  voeging  van  72  vragen 
«n  derzelver  antwoorden.  L.) 

X  (XIV;  \% 


r 


4»nt  .en  twee  afschj:;i|ten  Maleiache  brieyen  iqoi  de^  £.  Heer 
,Hu^d,t  ^u  don  Koning  AUajifa^in  ^  gesctueven.  0^  dea  ont- 
vangst va]i  deze  brieven  .en  ^Q^vs(t  vap  zijp  voIJl  ,  was  ^sijn  Ho^ 
ip.  eep  jgeheele^a  oploop  en  Z.  H.  heel  buite^  plooi  gebraakt, 
tjer^nde  e^  raspende  he|el  buii^ensporig :  de  Cpmp®.  mogt  he^^l 
]^pver  tep  i^?rs1^  ^^  hutspot  jc^ppeip ,  da;u  dus  ovier  l^g;za$^ 
te  martelen  en  uit  te  mergelen,  daar  reeds  ellendig  genoeg  was ; 
j^ebbende  de  sergeant  w^rks  genoeg  eer  Z.  H.  aan  bet  bedaren 
kj^^eg.  Dit  verhaalde  de;i;i  s^^i^eaijLt  mij ,  toen  op  den  iti  aan  oua 
\^T^i  efx  wij  op  Batsjians  reede  j^wamen;  des  sergeants  briof 
^^00  4ie  al  ing^ch^yen  ^,  gaat  hier  nevens  origineel  en  tot 
jSpepula^e  ^pver. 

W^j  V^^^^  pp  denzely^  ^r^t  yan  den  3ergeant ,  Z.  0.  wed^ 
Qs^g^jsezef^  en  betoogt,  d^  niet  alle  menachen  zoo  Meimoedig 
jfl^  Z.  H.  .w^uen,  ej^  liaJt  hier  om,  uiet  ieder  ;aen  naar  den  maait 
.y^  zyjne  i^bpix;st  en  opi^^jtbeid  moe^t  oiotep,  dat  den  vcohu^ 
meesttijds  bedriegt,  maar  altijds  gedenk^  dat  der  diesaren  eigf^- 
bfi^y  .d^n  ipe^^r  gcbftad. 

Dit  ov^r  ^  weder  Ipope^  jm^  Ceram  ^ag  op  bijzonder  vooc- 
deel  van  Kay  Soeka  en  andere,  die  de  E.  Compe.  hatelijk  om- 
trent Z.  H.  maakten  om  hun  gewin,  en  aan  te  zien  waren  als 
stoorders  van  de  gemeene  rust,  was  hij  voornemens  over  te  komen, 
wie  beJjftjt?  te^  ee^9ten  m^t  2^jn  g»»spjk  ge^m  heeu  tie  g^n  en 
dus  voorschreven,  eindigende  met  dezelfde  redenen  van  den  £. 
Heer  Htti:dt:  Hij  geliefde  er  geen  vergee&che  moeten  meer  om  te 
doen  met  zoo  veel  over  en  weder  zenden,  maar  zoude  het gekeal 
op  den  Heer  Gouvemeur  Hurdt  laten  staai^,  die  er  bekwame- 
Ujk^r  ija  yi^rzQf^en  koi^de  p}}.  opk  ;zou4i^9  ZQO  het  zijn  £.  maar 
VjolkqmieJiLJk  toevertroi^wde ;  onderwijlen  touda  wij  niet  missen, 
ons  voorschrijven  daar  nevens  te  voegen,  dat  er  op  de  wigtigheid 
der  zake  zal  worden  gelet. 

Hier  alom  is  het  vol  noten-  en  i^agelbooipeu ,  ep  kan  nog 
weinig  helpen  hoeveel  er  den  sergeant  gedurig  aan  opschommeld 
en  uitroeijen  laat,  al  hetwelk  genoegzaam  tegen  den  wil  van  den 
Koning  geschied,  hoewel  zich  anders  gelaat  *,  en  het  ware  geei? 
wonder  zoo  armoede  en  wanhppp ,  bepi  ^la^r  eeujig  kpopman  d^ed 
s^^iiËjif  zoo  die  maar  magtig  genoeg  ware  hem  te  beachennen 
en  staande  te  houden;  hetwelk  hoewel  ons  voor  tegenwoordig 
welligt   niet   veel    schaden    zoude,    echter  in  het  aanstaande  al 

>  ¥an  Batsjan. 
3  Aanstelt. 


BtHACffilK. 


S7i 


moeijelijkheden  koude  veroorzak^ ,  daar  men  zulks  nn  met  zijne 
Taken  een    weinig  te   begunstigen   en  Z.  H.  wat  te  gemoet  te 
komen,  ket> tieren  en  vooi^omen  kan. 
In  des  sergeants  brief 

Ter  reede  voor  Batajian  dezen  23  Aug.  1677. 

Hiermede 'enz. 
(Get.)  S.  Padtbkuoqs. 

UI. 

SSBANOS   AAN    KoNING    BiNANKAL. 

U  Hoo^eids  brief  is  mij  wel  ter  hand  gekomen ,  waarop  voor 

tc^woordig  tot  antwoord  dient ;  ik  heb  den  Koning  van  Siauw 

U  HH.  verzoek  op  mij  bekend  gemaakt ,  die  mij  daarop  antwoord 

g^:  Qae  la  detiene  por  Begenes.  Deze  Spaansche  woorden  zal 

^n  tolk  wd  kunnen  uitleggen  '  ,  en  dit  zal  ik  dan  ten  prin- 

cipalen  op  U  HH.  schrijven  antwoorden.  Belangende  deze  vet- 

schillen  heb  ik  al  bereids  van  den  H^er    Kapitein  Generaal  tot 

Batavia  geschreven ,  hoedanig  het  iMid  van  Kaudipan  den  Koning 

▼an  Siauw   toebehoord,   maar    ik    heb    daarop    tot   nog   geefi 

antwoord  bekomen,   opdat  hetzelve   den   Kapitein-Generaal  tot 

^anilha  zouden  kunnen   doen   verstaan,  maar  echter  heeft  hij 

n^ij  bevolen  op  U  HH.  brief  dit  te  antwoorden ,  namelijk  van 

**®*geeii    U   HH.    aan    mij    schrijft   en    vraagt.    Hoc    kan  een 

Christen    twee  vrouwen  hebben?   Doch  ik   weet  niet  dat  den 

Koning  van  Siauw  meer  dan  een  vrouw  heeft,  ook  kennen  wij 

S^u  ander   dan   die   eene   daarmede  hij  wettelijk  getrouwt  is; 

*^Htcr  indien  hij  eenige  bijzitten  voor  dezen  gehad  heeft ,  dit  mag 

ffl^t  meer  zijn ,  want  ik  en  de  Paters  kunnen  dit  niet  gedoogen. 

^k  is   U    HH.    dochter  tegenwoordig  verre  van  des  Konings 

^^rij  woonachtig,  en  omdat  voortaan  zulke  praatjes  niet  meer 

"Hïgen  omloopen ,   heb  ik   aan   den   Koning   verzocht ,   dat  hij 

^  HH.   dochter  van  hier  naaiv  de  negorij    Tomako    *   zoude 

^tzeuden,  opdat  die  praatjes  een  einde  mogen  nemen,  tot  tijd 

^  wijle  den  Kapitein*G«neraal  tot  Batavia  op   mijn  schrijvens 

«ïitwoord. 

In  het  fortres  St.  Rossa,  den  7®  December  1674. 

(Onder  stond)       U  HH.  Vriend , 
^ (Was  geteekend)       Andbbas  Skranos. 

'  Dat  by  haar  als  koningin  houdt. 

'  Negor\j  op  Oroot-Sangi,  staande  onder  den  koning  van  Siauw, 


r 


274  BUIJLGBK. 

IV. 
Patee  Tokcottüs  aan  Padtbruooe  kn  axtwookd  van  dszen. 

^  Doorluchtigste  Heer,  Yrede  in  Christus. 

Ik  zal  zoo  haast  ik  kan  hier  van  daan  moeten  vertrekken 
met  een  Sianwsche*  pranw,  terwijl  mijn  verblijf  alhier  langer 
niet  zeker  is,  daar  UEd.  achtbaarhedens  gebied  nu  verder  zich 
uitstrekt ,  van  dewelke  ik  nu  eenige  scheppers  verzoek ,  benevens 
een  of  twee  voorname  lieden  om  zeker  te  mogen  zijn,  alzoo  ik 
niet  meer  dan  twaalf  Sianwsche  vrienden  bij  mij  heb.  UEd.  ge- 
lieve toe  te  staan,  dat  eenige  Kaudipanders  mij  weder  mogen 
wegbrengen,  gelijk  ze  mij  hier  gebragt  hebben;  doch  ik  vrees 
dat  zij  zulks  niet  zullen  willen  doen ,  daarom  was  het  beter  dat 
.UEd.  mij  eenig  volk  van  de  Manado  geliefde  bij  de  zetten, 
dewelke  wij  dan  zullen  bezorgen  dat  weder  van  Siauw  bij  de 
hare  mogen  geraken. 

Vaarwel  Achtb.  Heer,  God  almagtig  gelieve  UEd.  heen  en' 
wederreis  te  begenadigen,  dewelke  ik  van  God  bidde  gelukkig 
mag  zijn;  mijn  reis  naar  Siauw  staat  in  UEd.  vermogen  om 
voor-  of  tegenspoedig  te  zijn. 

In  het  dorp  Carolio  16   »   1677. 

(Onder  stond)  UEd.  Heerlijkheids  dienaar, 
(Was  geteekend)  Carolus  Tobcottus,  Societatis  Jesu. 

Eerwaardige  Heer. 

Ik  ^wil  mede  gelooven  dat  die  van  Kaudipan  UEd.  geen 
scheppers  zullen  geven,  terwijl  er  onlangs  dertig  naar  Siauw 
met  een  vaartuig  zijn  verzonden  en  nog  niet  weder  gekomen, 
ook  zouden  ze  aldaar  niet  te  zeker  zijn;  tot  Manado  zal  UEd. 
Eerw.  14  of  15  Siauwers  vinden,  die  ik  dus  lang  onder  mijn 
bewaring ,  tot  daartoe  heb  gehad ,  met  voornemen  hen  tot  Siauw 
komende,  zeker  en  ongemoeié  bij  de  hunne  te  brengen.  Doch 
dewijl  UEd.  Eerw.  die  nu  benoodigd  is,  kan  ik  zulks  niet 
weigeren  maar  sta  het  gaarne  toe;  zoodat  van  hier  tot  Manado 
toe  UEd.  Eerw.  zich  zal  moeten  behelpen  met  zoodanige  schep- 
pers als  het  haar  gelieft. 

In  mijn  schrijven  aan  onzen  kommandant  op  Manado,  gelast 
ik  dat  zij  UEd.  Eerw.  de  Siauwers  zullen  laten  volgen;  ander- 

1  Karel  tl  was  toen  kouing  van  Spaige,  naar  wten  Pater  Toixottus 
fioeluug-ltaii  dus  schijnt  te  uoeiueu. 


BIXLAOXK.  S7S 

rins    had   ik  wel  gewenscht  ÜEd.  Eerw,  tot  een  vriendelijk  en 
aangenaam  metgezel  te  mogen  hebben,  en  onderhouding  van  zoo 
verre  verschovene  kunstgodin;  hebben  niet   getwijfeld  of  zoude 
mij   die  eer  gedaan  hebben;  niettemin  ik  ben  en  blijf  altoos 

(Onder  stond)  UEd.  Eerw.  verpligfe, 
(Was  geteekend)  E.  P.  B. 
(ter  zijde  stond)  In  het  fluitje  de  Vliegende  Swaan  deze  18e 
September  1677. 

V. 

Padtbruqoe  aan  Schipper  Jan  van  de  Wal. 

Wij   hebben  zoo  een  moeijeUjke  en  ongemakkelijke  weg  over 

land  naar  Gorontalo  en  Limbotto  gehad,  en  daardoor  is  al  ons 

volk  zoo  afgemat ,  dat  wij  denzelfden  weg  niet  weder  over  kunnen 

tornen ,  maar  genoodzaakt  worden  van  hier  met  corra-corra's  langs 

de  Zuidzijde  weder  naar  Manado  te  keeren.  Zullende  UE.  aan- 

^nds   en   zoo   haast   weder   aan  boord  zijtof  dezen  ontvangt, 

kennis  daar  af  aan  den  Koning  JBinankal  doen ,  opdat  te  gelijk 

met  UE.  naar  de  Manado  met  zijn  geschikten  hoop  vertrekken 

if^.  Laat  Intji  Mannes  mijnentwegen  ook  aanzeggen ,  dat  ze  een 

<^rra-corra  daar  nevens  zenden ,  eenelijk  om  de  dertien  Boelang- 

^iaxiders  van  Siau  weder  te  huis  te  halen;  aan  zijn  huisvrouw, 

ue     vrouw  van  Boelang  Itam  zult  uit  het  pak  ^  in  naam  van 

^     E.   Ck)rap«.    vereeren   met   een   roode  Bethilles  en  aan  Intji 

^^axines  een  Parcal ,  *  dat  ze  voor  deze  tijd  dus  in  dank  gelieven 

*^<^    te  nemen,   atzoo   dit   jaar   niet  weder  aldaar  kan  komen, 

^lUlende  het  aanstaande  jaar  zoo  het  God  belieft  en  wij  leven, 

verbeteren.   Wij   hebben  alhier  sedert  ons  vertrek  gehoord,  dat 

"ö   Siauwers   van   den   Pater   Torcotti  en  boschwaarts  ingevlugt 

^J<^  ,  wat  er  van  zij  staat  U£.  te  vernemen ,  en  ondertusschen  Intji 

°^nnes  gelasten ,  na  ons  vertrek  noch  ook  nooit  dezelve  aldaar 

^   laten  verblijven,  maar  te  doen  vertrekken,  opdat  zij  hierdoor 

S^en  bezit  mogten  betuigen.  Den  Pater  zult  als  reeds  gelast  is, 

^P  het  vriendelijkst  en  minnelijkst  trakteeren  en  mede  naar  de 

M.aiiado  nemen  zoo  ook  onze  chaloup  Terlucco. 

Belangende    den    schoolmeester    Kocq    en    Inlandsche    leer- 

lacester   *    zult  ze  beiden  voor  drie  maanden  rijst  geven,  ieder 


'  Lijnwaad. 

'  Die  op  Kaudipang  geplaatst  werden. 


namdijk  126  poad,  en  aan  Coccius  voor  of  in  plaats  van  kort- 
geld  voor  drie  maanden,  IQO  pond  roetij zer,  daar  hij  best  mede 
teregt  zal  kunnen  komen ,  en  zal  de  Eerw.  Ds.  Caheyng  dezelve 
een  instructie  of  memorie  mogen  laten,  waarna  zij  zich  omtrent 
dit  tedere  Christendom  zullen  hebben  te  rigten.  Vaart  onderwijle 
alle  wel  en  blijft  Gode  bevolen  enz. 

Gorontalo  den  26»  September  1677.  (W.get.)  E.  P. 

PS.  De  groetenis  aan  den  Koning,  D*.  Caheyng  en  Pater 
Torcotti,  en  denkt  om  den  jongen  en  de  meid  van  Pieter 
Tidesz. 


VI. 


TOKCOTTI   AAN    PaDTBEDGOB. 

Doorluchtige  Heer,  Vrede  in  Christo. 
Dezen  nacht  zijn  mij  mijne  dappere  Siauwaehe  makkei»  door 
ijdele  vrees  verschrikt,  uitgezonderd  dezen  eenigen  briefbroiger, 
ontsnapt  en  naar  de  toppen  der  bergen  gevloden ,  of  zoo  andere 
zeggen  met  een  vaartuig  van  Siauw  gevlugt,  zoodat  ik  alleen 
gebleven*  ben  met  drie  Manilhasche  maat^ingers  en'  mag  nu 
billijk  met  den  Psalmist  opzingen:  /i^Ook  mijne  vrienden*  en 
mijne  naasten  hebben  mij  verlatene  ^  dat  mij  waarlijk  meer 
smart,  dan  dat  mijne  geloofmieuwelingen  van  mij  geweken  zijn. 
Dierhalven  door  nood  gedrongen ,  zoo  aanvaarde  ik  zeer  gaarne 
de  aangeboden  weldaad  van  U£.  en  de  gel^nheid  van  het 
achip,  en  waarlijk  de  noodzakelijkheid  in  zulk  een  gelegenheid 
acht  ik  een  geluk,  te  meer  UE.  heuschheid  mij  algeheel  A&a 
uwexL  maakten ,  als  dewelke  mijne  genegenheid  in  ÜE.  geweld 
en  gevangen:  hebt,  zoodat  ik  mij  dan  als  een  gevangen  — 
bij*  manier  van  spreken  —  aan=  zoodanig  een  heer  overgieef, 
«K)  kan<  het  niet  anders  zijn  dan  een  veilige  verzekering  van 
mij  zelve.  Zoo  vensoeke  ik  dan  dat  U£d.  naar  deszelfs  beschei- 
denheid;, mij  de  boot  van  het  jacht  geliefd  toe  te  schikken 
met  iemand  van  de  uwe,  die  de  Koningin  mogt  aanmanen  dat 
zij'  mijn  goed:  daar  en  mogt  laten  dragen,  door  haar  volk,  die 
zulks  zeer  ligt  op  UEd.  bevel  en  h^re  toestemming  zullen  achter- 
volgen. Vaarwel,  Doorluchtig  Heer!  ik  ben  verzekerd  dat, 
schoon   ik  onvermogend  ben  dergelijke  weldaad  te  verschulden , 


J  Psalm  XXVII  VS.  iO. 


Aalt  Gt>d  almaehtSg  zoödsnigfe  hensehheid  én  göectertieteiLheid , 
niet  zal  nalieten  naai'  ^jné  öiieihdige  goedheid  daizèndvónd  te 
beloonen. 

lö  nüjn  verblijf^laald ,  18«'  September  1677. 

(Onder  sfond)  ÜEd.  Doórl.  gatisch  genegen  dien.  in  Christo, 
(Was  geteekend)  CAltói.üs  ïoïtcoTTüs,  Sbc'.  Jes. 

Tft. 

TRAN^LAiTBltï^F    VVT   HET    MaLEISCH   IN    HET   DüITSCH. 

Aan  de  Koningen  van  Taroena  en  Kandhaar, 
dü^  göedé  Vrienden'  en  Böddgenbtcii. 

1^  ^ndë  UEd.  dit  briëQe ,  in  n^élké  ik  bekend  make ,  dat 
ik  in  korte  dagen  op  Sianw  öm  rédehshklvë  sta  te  komen ,  en 
van  waar  (dewijl  het  monsson  zoo  na  verloopen  is)  naar  de 
IhËüd^ab  met'  mijh  schip  vëitnéën  té'  verzeilen,  en  daüwaïineer 
vaïi  ginds  nt^edêir  zal  kérëh ,  zal  ik  bij  U£d/  Heeren  óoV  óp  . 
Saügi  kömeta. 

De  Koning  Vaïn  Tertiat^  onsien  médëvrièud,als  dié  oih  UEd. 
hulp  op  SiatiVr  (dk^r  hebenen  gaiat  oili  zijii  schanden  met  het 
zw^rd  té  Wïefekeii)  könit  té  verzoeken,  gelieve  UEd.  hem  toch 
niet'  v^rl^ü  té  latéfn ,  maat  met'  al  uwe  magt  van  vblkereii  eü 
vttaitttig^n  hem  tbch  bij  te  komen  en  te  helpen;  wijders  séhrijf 
ik  niét,  dali  blijft'  den  hemel  van  mij  bèVoleh  en  ook  gegroet. 

(Onder  stoiid^  eriz^ 
(feeti)  R.  P.      * 

MlkHadö  aiai  het  fort  A'mstei'dknf;  dëü 
5®  van  de  maand  Octbtó,  1677L 

TBANSLAATBkifep    ütT    HET   MAIiEISCH    IN    HET    DuiTSCH. 

Aan  den  Koning  van  Taboekan ,  Kaitschil  Garoeda.  < 

Sfekerlijk  gi]  hebt  tegen  nwen  Koning  Z.  H.  Amsterdam 
miisdaan ,  £érhalven  staat  hij  Haast  op  Siatiw  (om  zich  met  het 
zwaard  te  wreeken)  te  kómen.  Doch  indien  Kaitséhil  Garoeda 
voor    Z.    H;    van  Temateni  toorn  zich  wil  waèhten,  zoo  haast 

*  In   B\ilage   XXI   onderteekent   deze  vorst  zich  3oeroedao ,  in  Bijlage 
XXXyili  beet  h\j  FranCis^us  Maccarompus, 


278  Bun^OEN. 

u  dan  met  al  uw  magt  van  volkeren,  en  komt  den  Koning  vaQ 
Tematen  tegen,  met  een  nedrig  en  berouwhebbend  hart.  Zulks 
doende  gelooft  nüj  dat  u  geen  leed  alsdan  geschieden  zal ,  zulks 
ik  u  verzekere ,  dewijl  den  Koning  van  Ternate  mij  (dit)  belooüi  ' 
heeft,  zeggende,  indien  Kaitschil  Oaroeda  hem  met  leedwezen 
van  zijn  misdaad  mij  te  gemoet  komt ,  zal  ik  alles  vergeten  en 
vergeVen.  Dierhalven  zoo  haast  u  dan  en  volgt  mijn  raad ,  dewijl 
ik  deernis  met  u  heb ;  waarmede  vaartwei  en  blijf  gewaarschuwd 
van  mij  den  Gouverneur  van  de  Molukken. 

(Was  get.)  E.  P. 

Vin. 

Padtbkuogb  aan  Andbeas  Sbbanos. 

Edelmoedige,    manhafte,    dappere,  zeer  be- 
scheidene Heer  en  Vriend, 

Met  de  opvoedeling  in  den  geloove  van  den  Pater  Emanuel 
Espanjol,  Juan  de  licon,  ontvingen  wij  UEd.  overbeleefd  briefje , 
als  een  betuiging  van  UEd.  genegenheid ,  hetwelk  voor  zooverre 
ons  wel  geviel  en  volkomen  vernoegd  zoude  hebben,  bijaldien 
er  niets  oneffens  nog  te  beslegten  ware  geweest',  maar  den  over- 
last, moorderijen,  rooverijen  en  verdere  geweiden  van  den 
Siauwschen  Koning,  omtrent  meest  alle  onze  gezamelijke  bond- 
geuooten  gepleegd  en  daarover  zoo  menigmalen  vergeefsch  is 
geklaagd,  had  wel  eenige  verhandeling  van  zaken  vereischt, 
daar  wij  nu  in  dezen  voor  UEd.  beleefde  woorden  eenlijk  dank- 
baar blijven.  UEd.  ouzentwege  mede  verzekerende  van  alle 
goede  en  behoorlijke  vriend-  en  nabuurschap,  met  aanbieding 
van  onzen  dienst  waar  wij  kunneii  of  mogen. 

(Onder  stond)  enz. 
(Get.)  R.  P. 
IX. 

Bbief  en  Pbotest  van  Seranos  aan  Padtbruggb. 

Aan  den  Edelmoedigen  Ridder,  den  Heer  R,  P. 
waardigste  Gouverneur  tot  Maleije,  van  wegen  de 
Uoorlugtige  Vereenigde  Staten  van  de  Nederlanden. 

Ik  heb  UE.  brief  van  den  4  October  wel  ontvangen ,  waarop 


Bin.AOSN  279 

niet  antwoorde,  omdat  in  Siaaw  niemaud  heb  die  de  taal  ver- 
staat, en  dat  ik  wederom  in  de  Spaansche  taal  schrijf,  is  omdat 
verzekerd   ben   dat   U£.   genoegzame   lieden  bij  zich  heeft,  die 
grondig  de  taal  kennen,  en  hierom  zenden  wij  UE.  een  protest 
in  dezelfde  spraak  geschreven.  Zoo  bij  aldien  het  U£.  niet  aan- 
genaam mogt   zijn,    dat  wij    in   die  taal  schrijven,  zoo  gelieft 
maar  na    U£.    keur    te   nemen  in  wat  taal  dan,  hetzij  in  het 
lAtijn,   Portugeesch,    Catalonisch,    Italiaansch,   Celebisch,  Ta- 
g^sch  of  Maleisch.  Hiermede  enz. 
In  het  fort  St.  Eossa  8  October  1677. 

(Onder  stond)     UE.  bereidwillige  vriend 

(Gei)  Andrbas  Sk&anos. 

Protest. 

Pater  Carolus  .Torcottus  berigtte  mij  wat  UE.  op  Kaudipan 
^^t^  als  mede  hoe  den  Koning  van  Tematen  in  het  zin  had 
wrlog  tegen  den  Koning  van  Sianw  te  voeren  enz.  Eerstelijk 
zoo  zeg  ik  E.  Heer  dat  het  geene  UE.  op  Kandipan  ondernomen 
•^^ft ,  strijdig  is  tegen  den  vrede,  niet  achtende  de  blijkelijke 
'^cuen  en  het  regtvaardig  gerust  bezit  van  over  de  80  jaren 
^^  dat  landschap;  zelfs  ook  na  het  veroveren  van  Makassar  ^ 
^^  UE. ,  hetwelk  nogthans  door  UE.  is  bemagtigd ;  den  Pater 
^^teettende  en  stuttende  in  zijn  voortgang,  daar  hij  was  om  den 
^aristelijken  Godsdienst  in  dat  rijk  voort  te  zetten. 

'^at  afgaat  het  tweede ,  verwonder  ik  mij  ten  hoogsten ,  dat 

^^-    den  Koning  van  Tematen  verlof  hebt  gegeven,  om  tegen 

^^    Koning  van  Siauw  te  oorlogen,  zonder  mij  eens  bevorens 

^  i'edenen  daaraf  bekend  te  maken ,  die  al  zeer  zwaar  moesten 

•'^  f  nademaal  daarop  den  oorlog  wordt  aangevangen  in  dit  rijk , 

^  Welkers  bescherming  ik  van  mijn  Kapitein-Generaal  ben  ge- 

.    ld,    zoo   dat  ik  daar  voor  eer  mijn  leven  zal  laten,   waartoe 

^   ^erpligt  ben,  dan  gedogen  dat  alhier  eenige  vijandschap  ge- 

P^««gd  wordt. 

Hierom  zoo  protesteer  ik  —  behoudens  de  eer  die  ik  aan 
^^-  doorlugte  persoon  schuldig  ben  —  eens,  andermaal,  ten 
^^ïden  maal  en  nog  eenmaal  daarenboven;  meer  zijnde   dan  in 

^  Serranos   wil  hiermede  zeggen,  dat  de  onderwerping  van  Makassar 
^   Nederlanders   geen   regt    gaf  op  Kaudipan ,  al  had  Binankal  ,  zooals 
^^  dit  journaal  en  ook  door  Valent.  D.  I.  A.  bl.  70  is  medegedeeld ,  zich 
^^^tT  den  sultan  yan  Makasser  gesteld. 


r 


Tuften  vèreischt  wordt,  ovet  hetgeene  t&gen  de  vrede  die  ér 
is ,  tös^ohen  oüsen  Heer  en  Doorlugtige  monarch  den  Koning  van 
Spanje  (die  God  beware)  en  de  Doorlugtigste  Staten  van  Holland 
gepleegd  hebt,  zoo  omtrent  Kaudipan,  aLs  dat  daarenboveti^^ 
ttc^,  gedoogt  dat  den  Koning  van  Tematen  en  andere  UE.  bond- 
genooten ,  Sianw  of  eenige  andere  plaatsen  onzen  Catholischén 
mt>Barch  toebehoorende,  den  oorlog  aandoen  zullen;  alzöo  het 
zeker  is,  dat  ik  en  allen  die  onder  mijn  gebied  zijn,  daarvoor' 
eer  sterven  zullen  om  het  te  verdedigen,  alzoo  zulks  oïlze  pHgt 
is.  Zoo  protesteer  ik  ook  op  dezelfde  wijze  over  de  bloed'stoithig 
en  schade  dat  er  uit  sroodanigé  een  vijandschap  te  verwachten 
staat,  dSié  er  fegtsii^  onae  bondgenooten  begonnen  wordt-,  ver- 
klarende UE.  dat  wij  geen  andere  dan  vredelievende  voornemens 
hebben,  en  zoo  daar  eenigé  sehuld  in  onzen  bondgenoot  den 
Koning  van  Sianw  gevonden  en  betuigd  wordt,  zal  hij  naar 
behooi^ö'  gestraft  worden. 

Ook  zoo  protesteer  ik  in  diérvoegen  ais  voren,  zoo  bijaldien 
UiB.  komt,  met  voornemen'  om  de  zaak  bij  te  leggen  iii  een 
schip,  ztdlen  UE.  naar  gewoonte  met  alle  bedenkelijke  bdeeffl- 
heid  ontvangen,'  maa¥  niet  in  geval  UE.  met  een  vloot  komt, 
dat  geen  gebruik'  is,  zoo  wanneer  nien  komt  om  verschillen  bij 
té  leggen.  Want  dusdanig  komende,  kan  ik  daar  niets  goeds  uit 
b^uiten ,  alö  die  te  wel  geleerd  beü  en  bewtist  wat  in  Kaudipan 
hebt  Vetrigt,  zoodat-  Wanneer  UE.  lüet' een  vloot  komt,  zoo 
zijt  verzekerd,  dat  wij  UE.  zullen  onthalen  ds  vijand  die 
omtog^  zödrt  te  verwekken  in  dit  rijk  zonder  op  ^e  vrede 
Ui  passen. 

Zeo  protesteer  ik  ook  al  op  dèzeMdé  Wijzfe  dat  in  dit  rijii  niet 
botóen,  noch  Jöroniriie  d'Arras  nodh  Hendrik  Gors,  blijkelijfc 
zijnde  dat'  zij  daarin  veel'  veitWarring  en  verraderijëll'  hèbbèü 
g^roui^eHï,  zoodat  wSj  in  gèenderhande  nièmiér  znlltii  tóestaari', 
dat'  zïj  een  vbet  aan  land  zetteii  of  eenig^Sismwèr  spirekfen;  dócK 
wien  dkt  UE.  atider^  gelieft  te  zeüden,  zïd  ontvangen  Worden 
als  voorheen.  En  dit  protest  zende  ik  U  toe  opdat  dakroip  zdtidet 
gdieven  te  antwoorden ,  opdat  ik  het  tegelijk  met  UE.  antwoord 
naar  de  Manilha  aan  mijnen  Ka'pitein-Generaal  mag  zeilden. 

In  Tiet  fort  St.  Eossa,  8  October  1677. 

(Onder  stond)  UE.  bereidwillige  vriend, 

(Was  giat.)  Ani>&0as  Sii^nob. 


BUUhOUt.  S^f 

S£B0BANT   TjkN   DKB   LiNDIN   AAN   PIdTBRÜOGB. 

Mijnheer  ik  ben  genoodzaakt  U£.  deze  letteren  toete  voege», 
met  vertrouwen  dat  den  Koning  van  Taboekan  zijn  woord  zal 
bonden,  indien  ,  men  daar  haast  bij  iB^  alleen  omdat  Tak^Ua 
li'OnmQ:  1  met  een  schrijver  en  4  Mooren  naar  Taboekan  zijn, 
en  vertrouwen'  dat  zij  daar  in  dit  werk  niet  veel  goeds  werkem. 
Mede  is  meester  tfercns  van  Tareena  den  lO^en  hier  gepasseert, 
^^ers  isi  het  hier  sseer  stil ;  v^  die  SianWers  hoor  ik  hiei^  niet; 
^f^  het  Christendom  is*  hier  weótor  meest  öp«  zijn  stel'-,  mede 
heb  ik  mntrent  30  nagelböcMen  bedorVefi. 

Hiermede  ene. 

T^olanda,  IS  (M.  1671, 

Memorie  voor  den  Ed.  Heer  GtonVémeuf". 

^  het'  vertrek  van  mijn  prauw ,  zoo  koiüt  de  zoon  vto  den 

Kroning  van   Taboekan  met  nog  drie  opperhoofden,  en  brengen^ 

"'ij   tijding  als  dat  Takkelalon-  op  Taboekaü  zegt,  als  dat  den 

K<uiing  van  Taboekan  na  geen  kwartier  zal  hebben-;  medever- 

^^^bt  hij   de  tweede  maid  het  vorige  Vfer^dek ,  dat  is ,  zijn'  Ittndf 

^  volk  aaa  de  E.  Gomp«  te  geven',  en  mede  om  het  Christè(ndoid 

^  ontvangen ,  en  zeggen  medes  als  da/l  van  onds  de  Ed.  Heer 

*^outer   Seroijen    *    haar  ingesteld   heeft,  en  den^  Koaitig  van 

-^^^ateti  met  meer  ei»  vriend^hap  gemaakt  heeft'  met  haar,  en 

^^gön   ni^  over   den   Koning   van   Ternaten,   maar  over  zijn 

^opperhoofden    en   hierover 'verzoeken  zij    als    da^  dfe  E;  Cómp®. 

"^^  de  hand  gelieft  te  bieden.  Hiermede  enz. 

XI. 
^^jtmnmojii^  !Fmï)rNA4f]>u6,  soüooi^Elsei^^  m  Kirüt^it^Af^ 

AAN    PaDTBRUGOE. 

Translaat  van  een  Mkleisch  brie^e^ 

God  met  ons. 
^ijn    Heer   ik    UEd:    dienaar'  maak   bekend  vm  wegeü  de 


^issehien '  dezelfde  als  de  later  voorkomende  Takkelalon.  Het  zal  een 

aig^^^nt  van   koning   Amsterdam   geweest   zijn.  In  Bijlage  XII  heet  hij. 
'ïacHAoenjg, 

^  Landtoogd^  der  Molukken  van  1643-- 16^ 


282  BIILAOIN. 

volkeren  van  Boelaug  Itan,  welk  onder  de  bescherming  van  de 
E.  Compe.  stonden  9  gelijk  ook  inzonderheid  Intji  ^Mannes  met 
de  Prinses,  wien  mei  de  E.  Compe.  opiegt  honden,  heb  ik  en  Cocq 
naar  de  negory  Boelarig-Itan  geweest,  om  te  vernemen  of  Intji 
Mannes  ook  vertrokken  was,  maar  wij  vonden  hem,  dierhalven 
wij  hem  vraagden,  hoe  het  met  zijn  negory  stoudt,  kreeg  tot 
antwoord ,  dat  hij  zijn  volk  om  de  prauwen  op  te  maken  al  gezon- 
den had,  om  daarmede  naar  den  £.  Heer  Gouvernear  te  doen 
volgen.  Deze  lieden  geven  mij  geen  gehoor,  dierhalven  merk 
ik  haarlieden  humenr,  als  zijnde  nog  niet  wel  genegen  om  de 
Compe-  te  kennen.  Ook  zijn  er  drie  van  Boelang-Itan,  met 
name  Groma,  Bilanoa  en  Bilaso,  deze  drie  zijn  althans  niet  tot 
de  E.  Compe*  genegen;  ook  induceren  zij  meer  andere  met 
hun,  willende  voor  zich  een  nieuwe  negorij  opmaken,  tot  tijd 
en  wijle  dat  Siauw  te  onder  gebragt  zal  worden ,  wanneer  zulks 
gezien  hebbende,  willen  zij  als  dan  de  E.  Compe.  mede  toe- 
vallen en  zich  vernederen,  des  niet.  Wijders  wanneer  den  kor- 
poraal hier  op  Dauw  gekomen  is,  zijn  wij  zamen  naar  de  negorij 
Boelang-Itan  geweest  en  hebben  hen  gerecommandeert  om  een 
huis  voor  den  korporaal  op  te  maken. 

Ook  heb  ik  Intji  Mannes  gevraagd  waar  Gomo  was ,  wien  mij 
antwoordde  dat  hij  er  niet  van  wist,  gemerkt  hij  Gomo  het 
met  hem  niet  houden  wil.  Wat  aanbelangt  het  huis  voor  de 
korporaal  en  de  soldaten  zal  conform  mijn  Heer  en  schrijven 
achtervolgt  worden. 

(Onderstond)        U£.  Dienaar  en  die  van  de  Comp«. 
(Was  get.)     Fkanciscüs  Pjbrdinandus. 
Dauw,  12  Octr.  1677. 


XII. 


Koning  Amstsrdah  aan  den  Koning  van  Taboekan. 

Koning  van  Taboekan,  weet  dat  de  brief  dien  de  Heer 
Gouverneur  aan  U  nu  jongst  gezonden  heeft  uit  mijn  naam  ge- 
schreven zij,  dierhalve  gelooft  het  en  twijfelt  niet  aan  mijn 
Koninklijk  woord,  noch  geloofd  ook  niet  van  al  hetgeen  dat 
Tacaloema  U£.  gedreigd  heeft,  maar  zijt  verzekerd,  zoo  gij 
weder  bij  mij  komt,  dat  ik  u  waarlijk  vergeven  zal,  of  is  het 
dat  gij  onder  ''sComps.  bescherming  wilt  zijn,  ik  zag  het  gaarne, 
wijl   de  E.  Compe.  en  Tematen  een  ligchaam  is.  Om  dit  alles 


BULAdSK.  288 

UE.  wel  te  mogen  verzekeren,  zend  de  E.  Gomp®.  den  school- 
meester van  Menado ;  laat  ook  van  uw  kant  aan  die  van  Man- 
gauitan  Piantaj  weten,  zoo  zij  mede  verzekerd  en  onder  deze 
algemeeue  vergifiTenis  begrepen  willen  wezen,  dat  zij  dan  weder 
naar  hunne  negorij  keeren,  en  haar  met  UE.  te  zamen  onder 
'sComp*.  zekere  bescherming  begeven;  opdat  gij  en  zij  dit  alles 
wel  gelooven  mogt,  bevestig  ik  dit  met  mijn  eigen  zegel,  gelijk 
de  Heer  Gouverneur  ook  met  'sGomp«.  doet. 

Manado  aan  de  redout  Amsterdam  den  17®  October  1677. 

(Onderstond)    nevens   malkanderen   ^sKonings   van   Ternaten 
en  ^sComps.  zegelen,  gedrukt  in  roode  lak  en  ter  zijde: 

B.  P.  EN  Kon.  Amstekdam. 


XIII. 


Padtbbugoe  aan  Ssrranos. 

Emtfeste  manhafte  Heer. 

Ik  had  aan  den  Eerw.  Pater  Carolus  Torcottus  bekend  ge- 
maakt, dat  het  mij  wonder  dacht,  hoe  UE.  of  om  te  pronken 
met  derzelver  taal  of  uit  eenig  voorregt,  of  ook  wel  uit  den 
aard  het  volk  eigen ,  of  aangeboren  moedigheid ,  in  de  Spaansche 
taal  aan  ons  schrijft.  Maar  dat  UB.  wederom  aan  mij  twee  der- 
gelijke brieven  in  dezelfde  taal  geschreven  hebt,  daarover  ver- 
wonder ik  mij  nog  best,  terwijl  zoo  heusch  en  zwijgende  het 
zelve  U  te  kennen  gaf,  toen  ik  ook  in  onze  moedertaal  weder 
terug  schreef,  eenlijk  opdat  gij  weten  mogt,  dat  wij  niet  verpligt 
zijn  uwe  taal  te  leereu,  terwijl  dat  de  onze,  gelijk  een  ieder 
het  zijne  altijd  het  schoonst  is,  bijzonderlijk  behaagt.  Ik  zoude 
niet  willen  zeggen  dat  het  een  grootschheid  of  laatdunkenheid  zij , 
te  meer  zoo  het  uit  U£.  koker  komt  en  van  deszelfs  stellinge 
is;  veel  liever  zoude  ik  willen  gelooven  dat  het  eer  door  geval 
uit  de  pen  gevloeid,  dan  met  voorbedachten  raad  geschied  is. 
Want  wij  kenuen  UE.  achtbaarheid  anderzins  te  wel,  ook  zoo 
is  UE.  onzen  inborst  en  aard ,  die  wel  eenvoudig  en  onopgesmukt 
maar  échter  zuiver  en  opregt  is,  mede  genoegzaam  bekend. 

Ik  zoude  dit  niet  aangeroerd  hebben,  had  ik  het  niet  ten 
hoogsten  noodig  geoordeeld,  om  de  eer  en  achtbaarheid  onzer 
Staats,  die  zoowel  als  de  uwe  niemand  onderworpenis,  staande 
te  houden;  zijnde  niet  weder  onder  het  juk  van  Spanje  gelijk 
tot   ons  nadeel  weleer  valschelijk  uitgestrooid  is,  en  zulke  val- 


-adie  getragteft  ibelsomen  haar  geloof  en  krac^  hoe  langs  hoe 
meer,  terwijl  U£.  (of  wij  willen  of  niet,)  easttwe  taal  opdringt, 
ala  of  de  Maleische  taal  in  deze  gewesten  niet  versltaan  werd. 
UE.  gelieve  voortaan  of  in  die  of  in  de  Latijnsche  taal  te 
scshryven,  zoo  bijaldien  wilt  dat  wij  u  verstaan ,  want  zoodanige 
brieven  (behalven  de  oneer  en  het  verkeerd  gevoelen  dat  er  anderen 
van  krijgen,)  zijn  mij  in  plaats  van  straf,  als  die  nn  zoo  v^, 
dagen  en  nachten  aan  den  anderen  vergeefsch  doorgebragt  hebben 
om  dezelve  te  mogen  verstaan,  en  heb  er  niets  ter  wereld  af 
kunnen  begrijpen,  zoodat  ik  met  Plauio  zeggen  mag,  dat  dit 
Oriekacii  is,  dat  noch  gelezen  noch  verstaan  kan  worden. 

De  Paters  mogen  om  onze  onnozelheid  eens  lagchen,  als  die 
al  te  zorgvtddig  en  te  naauwgezet  zijn,  tot  onze  bijzondere 
schade,  in  het  onderhouden  der  vrede,  terwijl  hare  ongetoomde 
eerzucht  gedurig  een  geestelijk  gebied  en  het  Spaansch  nog 
verder,  eenlijk  oogt,  ssoekende  dit,  het  zij  met  list  het  zij  met 
geweld,  als  het  Koningrijk  derheemelen,  (zoo  het  God  behaagt ,) 
opdat  alle  andere  dingen  hun  mogen  toegeworpen  worden  > .  Een 
geheiin  waarlijk  niet  te  verachten  in  haar  gef&eenebest,  zoo  bij 
aldieo  het  maar  geschiede;  buiten  schade  en  ongemak  van  een 
floder,  en  dat  het  verbleef  binnen  hare  kloosterpalen ;  want 
zelden  gaat  het  wel,  daar  het  heilige  m«t  het  onheilige  en  den 
hemel  met  de  aaxde  gemeagd  wordt,  getuigende  onze  Heer 
Jesus  Christus  dat  zijn  rijk  niet  is  van  deze  wereld  ^.  Maar  nu 
nu^t  ik  zeggen,  doch  niet  van  aUen,  dat  er  een  hoop  vaders 
l&ijn,  ;el£si  ook  uit  de  gemeenschap,  ^  die  anderzins  in  veele 
g^ffezen  worden ,  en  die  het  regt  en  de  billijkheid  zeer  wel  ver- 
ftaan ,  zoo  zij  mpar  willen ,  en  nogthans  onder  het  momaangezigt 
vao,  vroomheid  en  haar  keuvel  «  grijns,  mooiden,  verwoestingen 
geweiden  en  rooverljen  verbergen.  Hetzelve  toestemden ,  toeatsom , 
bevorder^i  en  uitwerken ;  die  zelfs  van  menschen  diefte  niet  vr^ 
zijn ;  die  omdat  ze  in  groote  en  zware  sdiulden  steken  en  onv»^ 
mogend  zijn  te  betalen,  andere  lieden  hare  slaven  stelenen  aldns 
een  andermans  geld,  door  kwade  listen  aan  zich  trekken  en  ont- 
kruipen.  Die  ook  de  onderdanen  van  haar  schuldige  gehoorzaam- 
heid i  omtrent  haar  Prins  aftrekken  en  oprokkenen,  alle  die  geeue 


1  Toespeling   op   Matth.    VI.   33.  Zoetf  êgrst  het  Koninfük  Goi$  em  ffplM 
gere^ighêid  ên  aflê  deu  éUngtn  9uUên  u  toegeworpen  worden, 
«  Joh.  XVni.  36. 
'  De  sociëteit  van  Jetus. 
.  ^  Kiuwti  is  hier  de  kap  der  monniken  ^  maar  $rifnt  versta  ik  niet. 


die  zij  maar  met  water  gesprengt  hebben,  gedoopte  Christenen, 
en  alle  r^ten  ontwassene  achten,  om  er  hun  voordeel  uit  te 
trekken ;  zoodat  geen  li^heer  yau  ^ij»  9lt^«  noch  vader  van  zijn 
dochter,  noch  man  van  zijn  vrouw  langer  verzekerd  is,  terwijl 
het  hun  al  regt  schijnt  Waar  maar  voordeel  aan  vast  is. 

Deftige  voorstanders  der  Godsdienst,  die  zoo  wij  de  indul- 
genti^i  hebben  als  conscientien ;  doch  zij  zien  toe ,  of  het  God 
admagtig  ook  al  goed  zal  keuren ;  en  of  zij  deze  beroerte  fn 
fitorm,  die  zij  zich  zelve  verwekt  hebben,  zoo  gemakkelrjk  en 
jnet  een  g^ust  gemoed,,  wederom  zullen  kunnen  stillen  en  zii^ 
er  weder  uitredden. 

Ik  neem  God  en  menschen  tot  getuigen,  hoe  ongaarne  de 
Koningen  verlof  gaf  om  hun  regt  door  de  wapenen  te  zoeken , 
terwijl  noch  van  UE.  noch  van  den  Koning  van  Siauw ,  eetnge 
vergoeding  of  vergelding  heb  kunnen  erlangen  zoodanig  het  billijk 
was,  opdat,  ik  niet  geheel  ontrouw  zoude  zijn  om-trent  onze 
naaste  vrienden.  Zoodat  het  geeue  do(»r  het  regt  geweigerd  is ,  zij 
nu  door  de  wapenen  gaan  zoeken,  want  zoo  hier  niet  eenmaid 
een  schoot  ^  voorgeschooten ,  en  hun  een  breidel  in  den  mond 
g^legA  woedt,  zouden  zij  alle  onze  bondgenooten  of  door  drei- 
gementen, geweld,  moorden  of  andere  ongemakken  naar  zich  rukken. 

Wij  hebben  den  Koning  van  Tematen  zijn  gewoonlijke  lijf^ 
wacht  van  de  onze  gelaten,  ondev  opzigt  uochthans  van  onze 
Loitenant,  opdat  den  Koning  dezelve  in  deze  zijne  verschillen 
niet  mogt  gebruiken ,  noch  dat  er  UE.  eenig  ongemak  van  mogt 
bekomen  of  iets  geschiede  dat  onze  vrede  mogt  stoieii,  terwijl 
dit  niet  ons,  maar  onze  wederzijdsche  bondgenoot^  aangaat, 
dit  zij  in  korte  eene  herhaling  van  al  het  g&eai  er  voor  heen 
geschreven  is.  Op  UEd.  twee  brieven  kan  ik,  gelijk  voorheen 
gezegd  heb ,  niet  antwoorden ,  alzoo  dezelve  niet  versta ;  zoo  daar 
echter  iets  van  belang  in  is,  gelief  mij  zulks  te  laten  weten 
mpAsi  ik  er  op  antwoorden  mag ,  hoewel  dat  er  van  ona  zoo  v^ 
vergee&ch  geschreven,  herschreven  en  geprotesteert  zij  en  het 
aiet  heel  nodig  schijnt. 

Zoo  ik  onderwijlen   in  eenige  andere  zaken  UE.  dienst  kan 
doen,  zult  mij  altijd  en  overal  vinden. 
(Onder  stond  enz.) 

In  het  fluitscheepje  de  Vliegende  (Was  get.)  E.  P. 

Swaan  dezen  2,7^  Oct.  1677. 


1  Sfikppi   of  (on^   van   een  tlot  i   thans   zegt   men   ergtn*  een  Mehotyt  poor 
Bemeten, 


r 


286  Bm^mK. 

XIV. 
Sbeanos  aan  Padtbeuqos. 

(Vertaald  uit  het  Spaansch.) 

Ik  heb  U£.  brief  ontvaogen ,  op  dewelke  om  UE.  niet  lang 
op  te  houden  kortelijk  antwoorden  zal.  Dat  het  waar  is  dat  UE. 
den  Eerw.  Pater  Carolns  Torcottos  laten  blijken  had,  UE.  niet 
aangenaam  zoude  zijn  wij  weder  in  de.Spaansche  taal  aan  UE. 
schreven;  doch  zoo  wij  van  den  Eerw.  Vader  gaarne  wilden 
weten,  in  wat  taal  dan  onze  brieven  wildet  outvangen,  zeide 
hij  zulks  niet  te  weten.  Hiervan  hebben  wij  wederom  in  onze 
moedertaal  aan  UE.  geschreven ,  opdat  wij  verzekerd  waren ,  dat 
er  van  UE.  vrienden  genoeg  bij  UE.  zijn,  die  dezelve  taal  heel 
wel  verstaan;  te  meer  aan  al  de  Gouvemenrs  van  voorheen  in 
die  taal  geschreven  hebben,  zonder  dat  ons  ooit  te  voren  ge- 
komen is  dat  hun  zulks  onaangenaam  geweest  is,  te  meer  wij 
geen  andere  talen  kennen.  Niettemin  zullen  wij  gaarne  doen 
hetgeen  UE.  belieft,  te  weten,  in  het  aanstaande  of  in  het  Latijn 
of  in  het  Maleisch  schrijven;  hoewel  wij  ons  even  weinig  ver- 
pligt  achten  om  dezelve  te  leren.  En  UE.  moet  verders  weten, 
dat  onzen  aard  en  gewoonte  heel  anders  is ,  als  er  van  gezegd  wordt, 
zoodat  die  verwijtingen  heel  kwalijk  zijn ,  en  die  hoogdravende 
verdraaijde  woorden  niet  gelden  kunnen,  terwijl  wij  met  UE. 
altijd,  met  een  bereidwilligheid  en  bijzondere  vriendelijkheid 
hebben  gehandeld ,  ook  kan  ik  niet  ^ien  wat  dat  tot  de  zaak 
doet,  het  ophalen  der  gerugten  die  wij  zouden  uitgestrooid 
hebben,  het  welk  buiten  schreef  gaat.  Evenwel  opdat  UE. 
verzekerd  mogt  zijn  hoe  zeer  wij  de  waarheid  beminnen,  zoo 
willen  wij  niet  loochenen ,  dat  voor  twee  jaren  uit  Hispagnen 
tijding  kregen,  hoe  de  Zeelanders  getracht  hadden  weder  onder 
het  gebied  van  de  Katholijke  Spaausche  majesteit  te  zijn,  en 
dat  er  goede  hoope  was  dat  zich  alle  de  Nederlandsche  pro- 
vintiei}  onder  het  gezag  van  de  Katholijke  majesteit  weder 
zouden  voegen  en  onderwerpen  *.  Zoodanig  als  voorheen  deze 
tijding    uit  Spanje  gekomen  is,  even  zoo  hebben  wij   die  weder 


1  De  benarde  toestand  waarin  de  Nederlandsche  republiek  tydeiyk  ge- 
durende het  jaar  1672  verkeerde,  was  ongetwijfeld  de  aanleiding,  dat 
deze  geruchten  in  de  Spaansche  koloniën  van  het  verre  westen  verapreid 
werden. 


verhaald,  als  bijzonderlijk  tot  de  waarheid  genegen.  Doch  zoo 
er  iets  anders  verteld  is ,  is  zulks  ter  kwader  trouw  geschied  en 
niet  aannemelijk. 

Op   hetgeen    U£.    zegt   van   al  te  naauwgezet  te  zijn  in  het 
oefenen  der  vrede ,  is  verkeerd ,  en  moet  ik  meer  de  werken  dan 
de    woorden   gelooven.   Het   is   zeker  duidelijk  en  in  zich  zelfe 
openbaar,  want  wie  zal  iemand  al  te  zeer  tot  den  vrede  genegen 
oordeelen,  die  zoo  een  vaste  en  onkreukbare,  als  er  nu  is  tus- 
schen    Spanje   en   Holland,    zoo  weinig  acht,  en  met  dusdanig 
bedrijf  zoo    openbaarlijk    breekt,    die    de  landen  onzer bondge- 
üooten    na    zich    trekt   of  liever  ondermijnd,  zoo  met  streelen, 
gaven,  als  list,  ontzag  en  vrees  der  wapenen,  voornamelijk  in 
een  twist  nog  niet  voldongen,  en  die  een  man  daar  ui tbonsd, ge- 
zonden van  de  Katholijke  Maj*. ,  beroovende  hem  van  zijn  gedoopte 
van  de  heilige  Katholijke  kerk.  Die  niet  heeft  kunnen  bewogen 
worden ,  met  zoo  veel  betuiging  en  blijk  van  de  gezeide  vrede  ? 
^ie  bid  ik  zal  zeggen,  dat  zoo  een  man  die  zulks  doet,  zorg- 
vuldig is  in  het  onderhouden  van  de  vrede,  veel  eer  een  hater 
der  Vrede ,  die  zoo  veel  in  zijn  vermogen  is ,  gereeds  al  de  wa- 
penen opgenomen,  en  een  anders  rijk  overrompeld  heeft.  Zoo  deed 
den   Aller   Christelijkste  Koning  van  Frankrijk,  toen  hij  onder 
^^'Mjn  van.  vrede ,  in  de  Nederlanden ,  onze  Katholijke  Maj^  zijn 
Pïovintie   ontftitselde   en   van   de   onderdanen  den   eed  van  ge- 
trouwheid nam,  beweerende  dat  het  een  huwelijksgave  van  zijn 
"^svrouw    was.    Verders ,    wie   zal   zoo  een  man  een  liefhebber 
uer  vrede  achten ,  die  zonder  reden  te  geven ,  te  waarschuwen , 
^^  iets  te  zeggen,  toelaat  zoodanig  hij  zelve  bekend,   dat  zijne 
®^    onze  bondgenooten ,  onder  dewelke  de  vrede  ook  plaats  heeft , 
®^    nu  zoo  veel  jaren  in  acht  genomen  is ,  onder  elkander  zonden 
^^riogen;  zeggende,  bij  aldien  de  Spanjaards  hare  bondgenooten 
^^ï^edigen,  dat  alsdan  ook  de  Hollanders  den  oorlog  tegen  de 
Spanjaarden  zullen  beginnen.    Die  den  oorlog  zoodanig  aanvoerd 
®*^    begunstigd,   dat  ook  aan  dien  Koning,  die  den  oorlog  be- 
K^^t,  laat   volgen   en   geeft,   schepen,  wapenen  en  haar  toebe- 
'^^K)ren;  bezorgende  en  maken  latende  al  het  geene  tot  uitvoering 
^^  zoo  een  oorlog  behoort;  ook  zoodanige  mannen  bijzet,  die 
^^eu  van  hunne  republiek  zijn,  omdat  zij  vrijheden  zijn ,  gelijk 
'Hi  zelve   getuigt,   even    als    of   de   vrijlieden    geen  leden  van 
*^et  gemeenebest  waren,   en  een  en  hetzelfde  ligchaam  maakten 
^et  de  republiek.  Onder    dezelve  nog  mengende,  andere  bond- 
g^uooten  van  liuu  staat ,  en  hetwelk  het  voornaamste  nog  is ,  dat 


hij  zelve  als  medgezel  nog  komt ,  met  zich  eu  iii  ziJB  eigen  schip 
eenige  behoefte  tot  den  oorlog  medebrengt;  die  ook  naar  de  g^ 
meene  roep  werkmeester  en  aanvoerder  van  den  oorlog  is. 

Wie  heeft  ooit  gedacht,  dat  dit  alles  onder  den  dekmantel 
yan  vrede  konde  verborgen  worden P  die  dat  geloofd,  moet  wel 
blind  of  doof  zijn.  Dierhalven  Ed.  Heer,  terwijl  uit  al  het  voor- 
gaande blijkt ,  dat  UE.  buiten  allen  twijfel  tegen  den  vrede  hebt 
gehandeld ,  zoo  geef  en  lever  ik  UE.  een  protest  over  naar  regten 
een,  twee  maal  en  ten  derden  maal,  en  nog  eenmaal  meer  dan 
naar  regten  vereischt  wordt,  in  den  name  van  Mijn  Heer  den 
Grootmagtigsten  Catholijken  Koning  van  Spanje,  en  steunende 
altijds  op  de  vrede  die  er  is  tusschen  hem  en  UE.  Republiek ,  en 
vertrouwt  vastelijk  dat  wij  zonder  ergens  naar  te  zien,  dit  Kijk 
en  alle  haar  inwoonders  tot  der  dood  toe  zullen  beschermen, 
terwijl  het  ons  dusdanig  aanbevolen  is  van  onzen  Heer  Gouver- 
neur der  Philippinen.  Hierom  protesteer  ik  nogmaal  naar  regten 
als  boven ,  dat  UE.  aanstonds  uit  dit  Rijk  zult  vertrekken  met 
alle  UE.  Bondgeuooten ,  hetwelk  zoo  het  niet  geschied ,  protesteer 
ik  nogmaals  als  voren  onschuldig  te  willen  zijn  aan  alle  het 
bloed,  schade  en  onheilen  die  van  dezen  uur  aan,  uit  den 
aanstaanden  oorlog  volgen  mogt.  Zijnde  niet  van  zins  UE.  te 
bezoeken  of  bezoek  af  te  wachten  of  in  of  buiten  vreede ,  terwijl 
wij  UE.  al  te  wel  kennen  als  die  met  Ust  dit  eiland  zoekt  ten 
onder  te  brengen ,  en  een  voortvlugtige  tot  Koning  (aan)  te  stellen , 
door  geweld  en  bedrog  den  wettigen  Koning  onzen  bondgenoot 
uit  te  stooten,  en  dat  in  een  land  daar  een  vastigheid  is  van 
zijn  Catholijke  Majesteit.  Wat  hier  af  de  doorluchtige  Comp*. 
zal  oordeelen  laat  ik  aan  UE.  eigen  gedachten;  dit  getuige  ik 
er  meermalen  van ,  te  weten ,  dat  ik  niet  wenschte  dat  mijn  hoofd 
op  uwe  schouderen  stond,  want  wat  zullen  hiervan  oordeelen 
die  deftige  Raadsheeren  die  gemeenlijk  genoemd  werden  Demi- 
Fartis  P ,  als  al  dit  bovenstaande  voor  haar  ten  tooii  komt.  Even 
zoo  protesteer  ik  mede,  dat  in  dit  eiland  noch  Hendrik  Gors 
noch  Jeronimo  d'Arras  komen,  omdat  ons  blijkt  dat  zij  wel 
eer  aanstokers  en  uitvoerders  van  grove  misdaden  en  hoog 
verraad  waren,  zoodat  niet  toestaan  ka^,  dat  ze  hier  voet  aan 
land  zetten.  Zoo  wil  ik  ook  UE.  gewaarschuwt  hebben,  dat 
bijaldien  zij.  door  de  inwoonders  worden  omhalfi  gebragt,  het 
mijn  schuld  niet  zal  ziju;  eindelijk  zoo  protesteer  ik  nogmaals 
en  meermalen  naar  regten,  dat  wij  geen  ander  dan  een  vrede- 
lievend gemoed  hebben,  en  altijd  trachten  de  vrede  te  beharti- 


BULAGEN.  289 

gen  en  vrienden  te  zijü  en  blijven ;  ook  te  willen  dat  de  blijke- 
Jijke    misdaden  onzer    bondgenooteu  worden  gestraft  en  hetgeen 
er  schuldig  is,    volkomen   voldaan.    Hierom   weet  ik  niet  waar 
dit  op  steunt ,  dat  noch  van  ons   noch  van  den  Siauwschen  Ko- 
ning   voldoening   heeft   kunnen   erlangt   worden,  terwijl  er  van 
geen  nieuwe  misdaad  noch  omtrent  ons  noch  ook  aan  hem  ge- 
ilaagt is.    Ik  zeg  willens  en  met  voordragt,  nieuwe,  nademaal 
eenige  oude   dingen,    deels   valschelijk   onze    bondgenooteu  ten 
laste  gelegd  zijn,  deels  door  de  Uwe  verdicht,  ook  een  gedeelte 
waar ,  maar  door  U£.  daartoe  eerst  aanleiding  gegeven ,  waarover 
meermalen    met   krachtige    reden   is   geschreven;    en  zonder  dat 
daarop  behoorlijk  geantwoord  is,  klaagt  gij  telkens  als  begeerig 
om  oude  en  lang  vergetene  en  afgedane  besliste  twisten  op  te  halen, 
üoch  hetgeen  UEd.  van  de  vaders  Jezuiten  ophaald ,  dunkt  mij 
waarlijk    wat  te  ruim  gegaan.  UEd.  moet  weten  dat  haar  wijze 
van  doen  heel  anders  is,  als  men  wel  valschelijk  en  zonder  bewijs 
haar    te    laste  legd,  voornamelijk  diegene  die  de  nieuwe  Gods- 
dienst aanhangen.  Doch  dit  bedrog  is  haast  ontdekt,  gelijk  het- 
S^u  voor  weinige  jaren  de  vaders  Manuel  Espanjol  en  Jeronimo 
^Ibreros  in  een  UEd.  brieven  is  te  laste  gelegd,  namelijk  dat    . 
^y    autheuren  zouden  zijn  van  den  moord  op  Talauw  geschied, 
daar  het  nogthans  blijkelijk  is ,  dat  den  eene  die  eilanden  nooit 
S^zien    heeft,  en  de   andere   daar  toeu  nog  niet  gekomen  was, 
^^anueer   de    moord  geschiedde.    '    Zoo  is  al  het  bedrog  dat  de 
^^ers  Jezuiten  nagaat ,  *  voornamelijk  onder  de  nieuwe  ie  veraars 
^***^   onzen  tijd,  en  bijaldien  ons  niet  gelooven  wilt,  terwijl  wij 
JP^^j aarden  zijn,  zoo  gelief  dan  te  lezen  de  zevende  reden  van 
^^  nevensgaande  boekje,  welke    wij   UEd.  toezenden,  met  ver- 
^^k  van  het  wederom  te  mogen  hebben ,  zijnde  van  een  Neder- 
J^^der    geschreven;    een    man    van    bijzondere    geleerdheid    en 
^-^glieid.   God  almagtig  bewaard  UEd.  Gegeven  in  de  vastigheid 
*^-    Bossa,  den  24  October  1677. 

(Was  get.)  A.  S. 
XV. 

Padtbrügge  aan  Seeanos. 

Ëmfeste  Heer, 
Op  UEd.  brief  mij  gisteren  ter  hand  gesteld ,  zal  ik  kortelijk 

^  ^2ie  over  de  handelingen  dezer  Jezuïeten  op  de  Talaut-Eilanden,  Mon- 
^ins  bij  Val.  I.  398,  die  den  tweeden  pater  Crebrenos  noemt. 
^  bat  van  de  Jezuiten  verteld  wurdt. 


\ 


290  Blil^AGEK. 

antwoorden ,  namelijk  dat  zich  UEd.  toond  een  liefhei 
waarheid  en  edelmoedig,  wanneer  ter  liefde  van  dezeli 
baarlijk  getuigt,  dat  de  valsche  gerugten  die  over  tw 
uit  Spanjen  zijn  overgevlogen,  door  UEd.  uitgestroo: 
geworden,  dat  ons  genoeg  is. 

Doch  dat  ik  een  andennai;is  land  zoude  overrompeld 
komt  met  de  waarheid  gansch  niet  overeen ,  noch  ten  ht 
in  geding,  hetgeen  de  onze  door  het  regt  des  oorlogs 
bezitten ,  want  nadat  Makassar  overwonnen  was ,  zijn  den 
van  Tematen  ingeruimd,  alle  de  lauden  die  tusschen  IM 
en    Manado    leggen,  welke  volkeren,  voornamelijk  wel 
Kaudipan,    alzoo    de   Ternatanen  (hun)  niet  naar  beho< 
schermde    tegen    den    overlast    en    het  geweld   des   Sia 
Konings,  zoo  hebben  zij  onze  hulp  en  bescherming  ver 
van  overlaug  die  van  Dauw ,  nog  onlangs  die  van  Boela 
Dit  getuigen  allen  die  er  tegenwoordig  waren,  eu  zulks 
den    £erw.    vader    Torcotti    niet   loochenen,    die  hun  z 
heeft   hooren   bevestigen  en  bekennen,  en  hoe  zij  hem 
waren    getuigen    deszelüs   brieven  aan  mij  geschreven,  i 
eene    onder    andere   zegt,    dat  hij  aldaar  niet  langer  ze 
eu  vertrekken  wilde.  Dit  is  zeker  dat  hij  niemand  heeft  g 
behalven    ons    volk,   die   zijn   goed  wilden  helpen  drag 
nu    verders    omtrent   hem   geschied   zij  en  hoe  wij  den 
man  aldaar  uitgestoten  hebben,  kan  hij  zelve  getuigen. 

Dat  UEd.  zegt  dat  ik  den  oorlog  bereidde  tegen  d 
jaarts,  en  hem  mede  op  het  lijf  wil  zoo  wanneer  zij  den 
verdedigden,  heb  ik  aan  UEd.  nooit  geschreven,  n 
niemand  gezegd,  ook  niet  in  het  zin,  ten  ware  mij 
noodzaakte  of  reden  gaaft,  waardoor  wij  mogten  ge< 
worden ,  zulks  te  moeten  doen.  Want  ten  ontbreekt  den 
van  Tematen  aan  geen  magt,  dat  hij  zoude  behoeven  1 
alwaar  het  ook  dat  de  Castilianen  onder  de  Siauwers  { 
waren,  hetwelk  hij  echter  niet  verhoopt ,  alzoo  hij  dezel 
zijn  vrienden  rekend,  eii  nogmaal  en  andermaals  op  he 
delijkst  verzoekende,  ja  bid,  dat  zij  zich  toch  in  zijne 
dere  geschillen  niet  willen  mengen,  terwijl  hij  dezen  o( 
meerendeele  aanvaTigt,  om  de  oneer  en  schande,  omti 
huisvrouw  geleden.  Wat  de  schepen  aanbelangt  zijn  des 
eigen  of  gehuurden  ;  het  is  wel  waar  dat  hij  ons  de  twee 
heeft  verkocht,  doch  met  beding  van  niet  eer  dan  na 
digen  van  dezen  togt  te  leveren.  Wat  belangt  de  wapej 


BIJLAGEN.  291 

UEd.  van  spreekt,  moeten  UEd.  weten  dat  wij  kooplieden  zijn 
en  alle  deze  dingen  aan  onze  vrienden  verkoopen;  zoo  daarom 
benoodigd  zijt,  voor  dezelfde  prijs  die  zij  betalen,  znllen  wij 
UEd.  leveren,  kruid,  lood,  musketten,  kanon,  enz.  alzoo  wij 
van  die  waren  ruim  genoeg  voorzien  zijn. 

Dat  UEd.  zegt  dat  ik  oorzaak  van  al  het  kwaad  ben ,  zoo 
gaat  het  gemeenlijk ,  dat  diegeene  die  schuld  hebben  dezelve 
op  een  ander  werpen,  en  dat  niet  gaarne  UEd.  hoofd  op  mijn 
hals  zaagt,  prijs  ik  ten  hoogsten,  opdat  er  geen  nieuw  gedrogt 
uitspruit,  want  ik  eet  gaarne  vleesch  zelfs  ook  op  een  Vrijdag, 
en  UEd.  zijt  gewend  veel  visch  te  nuttigen. 

De  misdaden  des  Siauwschen  Konings ,  die  UE.  over  oud  noemt 
en  al  dood  en  begraven  zoude  zijn,  blijkt  genoeg  dat  jaarlijks 
door  ons  van  den  dooden  zijn  opgewekt  —  ik  wil  z^gen  — 
vernieuwd ,  en  't  blijkt  ons  genoegzaam ,  buiten  al  het  geene  dat 
niet  kan  geloochend  worden,  alhoewel  UE.  Koningske  het  zelve 
alleen  loochent,  ten  ware  UE.  begeerde  dat  wij  hem  alleen, 
buiten  alle  anderen  zouden  gelooven.  Daarom  en  opdat  ik  diezelfde 
sleur  houde  die  UE.  gebruikt  heb ,  zoo  lever  ik  UE.  over ,  een 
volkomene  contra  protestatie  naar  regten ,  eens ,  tweemaal  en  ten 
derden  maal ,  en  nog  eenmaal  daarenboven  meer  als  naar  regten 
vereischt  wordt ,  en  dat  in  naam  en  van  wegen  H.  H.  Mog.  de 
Heeren  Staten  Generaal  der  Vereenigde  Nederlanden ,  tegen  zoo 
onhebbelijk  en  onregtvaardig  protest,  omdat  UE.  niet  hebt  doen 
wedergeven ,  noch  vergoeden ,  noch  gedaan ,  hetgeen  moest  weder- 
gegeven ,  vergoed  en  gedaan  worden.  Zoo  mede  geef  ik  en  lever 
UE.  over  een  contra  protest  op  dezelfde  wijze,  naar  regten  als 
voren,  betuigende  dat  wij  zijn  onschuldig  en  gijlieden  schuldig 
aan  al  het  bloed,  schade  en  ongemakken  die  uit  dezen  oorlog 
staan  te  volgen. 

Het  verdere  stap  ik  over  als  van  weinig  belang,  hebbende 
geen  regt  over  de  Koningen ,  onze  vrienden ,  «och  weet  ook  niet 
dat  den  Koning  van  Tematen,  Hieronimo  d'Arras  medegenomen 
heeft  om  hem  tot  Koning  te  verheffen ,  hoewel  van  Koninklijke 
afkomst  is ,  maar  wel  om  hem  in  zijn  vorige  staat ,  daaruit  met 
geweld  gedreven  is ,  wederom  te  herstellen ,  zoó  wanneer  zijn  oog- 
merk bereikt,  en  dit' zoekt  hij  zoo  zeer  niet  door  den  oorlog  als 
wel  dat  hem  gegeven  worde  regtvaardige  en  biQijke  voldoening 
en  vergoeding. 

Wat  mij  aangaat  ik  weet  niet  hoedanig  UEd.  gelieft  dat  ik 
vertrekken  zal  of  ^  als  vriend  of  als  vijand  ?  Want  vrienden  plagt  , 


29t  BIJLAGEN. 

men  zoo  niet  weg  te  jagen,  en  ik  weet  niet  dat  ik  ooiteenige 
vijandschap  aati  UEd.  getoond  heb.  Ook  zoo  zijn  wij  in  dien 
staat  niet  om  te  knnnen  onder  zeil  gaan,  alzoo  onze  fokke- 
mast  gebroken  is  en  wij  al  eenige.  dagen  van  noden  hebben  om 
dezelve  wederom  te  vermaken.  Vaarwel  Erntfeste  Heer,  en  hoewel 
UEd.  geheel  schijnt  te  twijfelen,  zoo  geloof  mij  nogthans  tot 
de  vrede  en  UEd.  genegen, 

25  October  1677,  (Was  get.)  R.  P, 


XVI. 


Se&anos  aan  Padtbrugoe. 

UE,  brief  vereischte  geen  antwoord ,  eensdeels  omdat  het  een 
antwoord  op  de  mijne  is,  anderdeels  dat  ons  UE.  gemoed  ge- 
noegzaam bekend  is:  namelijk  dat  UE.  anders  niet  zoekt  dan 
oorlog  tegen  de  Spanjaard  zonder  inzigt  der  vrede,  waardoor 
dezelve  ook  aanbrengt  in  dit  eiland  daar  den  Koning  van  Spanje 
een  vesting  heeft,  zoodat  UE.  uitvlugt  van  een  gebroken  raast 
en  misdaad  des  Siauschen  Koning,  ons  blijkelijk  geno^  is  en 
bekend.  Want  zoo  men  den  behoorlijken  weg  insloeg  —  die  er 
wel  behoorde,  achtervolgens  den  vrede  onder  ons  —  diende  er 
eerst  gewaarschuwd,  de  misdaad  dan  onderzocht  en  na  onder- 
zoek betuigt  naar  regten ,  en  naar  geveld  vonnis,  moesten  volgen , 
bedreigingen,  invallen  en  dan  den  oorlog  beginnen.  Doch  van 
dit  alles  is  er  niets  geschied ,  maar  komt  onder  schijn  van  vrede 
alhier,  een  voornaam  dienaar  van  de  doorlugte  Nederlandsche 
republiek ,  die  met  dreigementen ,  giften ,  ontzag  en  gerugt  van 
wapenen,  landen  inneemt  onder  onzen  vermogendste Catholijken 
Koning  gehoorende,  en  daartoe  nog  noodigt  de  bondgenooten 
zijner  republiek ;  die  zich  medevoegt  als  voorganger  des  oorlogs 
en  al  het  noodige  verschaft  tot  den  oorlog.  Een  ongehoorde  zaak , 
doch  nog  ongehoorder  zulks  te  loochenen ,  terwijl  alles  zoo  blij- 
kelijk en  klaarder  dan  middagzon  is,  en  niemand  hier  omtrent 
daaraan  twijfeld,  zoodat  hij  wel  een  bord  voor  't  hoofd  moet 
hebben  die  dat  durft  loochenen,  en  blijkt  mij  ten  volle  —  en 
daarin  zullen  geen  getuigen  ontbreken,  die  dit  ter  zijner  tijd 
zoo  het  noodig  is  met  eeden  zullen  bevestigen  —  dat  zelfs 
Heeren  Nederlanders  bekend  hebben,  hun  ten  hoekte  te  ver- 
wonderen ,  hoe  UE.  in  zoo  een  vaste  verzekerde  en  openbare  vrede 
tegen   dezelve  aanwoeien  durft  en  niet  achten;  eenlijk  vernoegd 


BIJLAGEN.  298 

onder  een  dekmantel  van  vrede  te  zekerder  en  onbeschroomder 
onze  bondgenooten  zoo  door  streelen,  gaven  en  giften,  als  schrik 
van    oorlogen    en    van   wapenen   naar  zich  te  trekken  en  onder 
2ijtf  geweld  te  brengen.  Hierover  zoo  lever  ik  UE.  over,   nog- 
maals en  anderinaals  dit  laatste  protest ,  protesterende  in  de  ge- 
woonlijke  manier   en   regten  gebruikelijk   tegen   ÜE.    eenmaal, 
andernaaal ,  ten  derden  maal  en  nog  eenmaal  meer,  dan  het  voorz. 
r^  vereischt,  dat  UE.  de  wapenen  nederlegt ,  met  dewelke  tegen 
alle  Tegt  dit  rijk  dreigt  door  den  hand  van  den  Temataanschen 
Koning^   die    ongaarne,    zoo  als  men  zegt,  dezen  oorlog  wilde 
beginnen,  doch   door  UEd.    daartoe  opgemaakt  is,  en  niet  ten 
oorzake  van  zijn  gescjionden  eer!  Want  zij  was  zijn  vrouw  niet, 
gelijk    den  Doorlugtigen  Koning  zelve  getuigd    heeft   daaf  ver- 
scheiden lieden  bij  wajpen,  en  onder  anderen  ook  onzen  meester 
Jnan    de  Leon  en  Josephus  de  Kattfewedo ,  maar  zij  was  eenlijk 
zijn    bijsrit,  verlaten    en    verschovene,    zoodat    eer    den    Siauw- 
schen    Koning  voornemens  was  haar  te  b^eeren,  is  zij  al  ver- 
zocht  geweest  van  den  Koning  van  Taroena;  maar  hare  ouders 
en    Vrienden    stonden    dezen    Koning  niet  aan,   maar  wel  den 
Korrixig  van  Siatiw;  dit  weten  wij  alles  waar  te  zijn. 

Nogmaals  en  andermaals  protesteer  ik  t^n  UE.  op  dezelfde 
^'J2^  naar  regten  als  voren,  dat  UE.  uit  dit  rijk  ga  of  doet 
6*^*^  de  bondgenooten  uwer  republiek,  gelijk  gij  die  hebt  doen 
loiti^li  en  zoo  een  onregtvaardigen  oorlog  zonder  reden  beginnen, 
en  ^oo  snilks  niet  en  doet,  zoo  wil  ik  van  dezen  uur  aan  on- 
schtiXdig  zijn  van  al  het  bloed  en  schade,  en  werp  hetzelve  op 
nwex^^  hals,  gelijk  ik  gereeds  geprotesteert  heb  en  zal  ook  niet 
Dieex'  protesteren ,  noch  ook  met  schrijvens  vergeefsch  met  UE. 
meö:t»  twisten ,  nademaal  de  voornaamste  zaken  in  mijn  brief  van 
pstetjren  vervat,  of  spottende  aanvaard  of  niet  beantwoord ,  eenelijk 
^^^xi  van  weinig  belang  ophalende. 

lïoe  UE.  Kaudipan  aangetast  heb,    heeft   den   vader   Carolus 

Toï^tsottus  bij  geschrifte ,  met  eede  gesterkt ,  overgeleverd ,  en  dit 

net>V>en  wij  ook  aan  den  Gouverneur  van  Manilha  onder  andere 

^•^^n  dezen  oorlog   rakende,  die  UE.  voornemens  waart  te  be- 

^^^Sinnen,   geschreven;   behalve   dat   UE.   als   Hoofd   daarmede 

kvaamt,   dewijl   wij    zulks   niet   dachten   noch  door  ons  konde 

gelooft  worden,  hadden  wij  zulks  niet  gezien. 

öe  voornoemde  vader  zegt  ook,  dat  die  van  Kaudipan  zijn 
1?^  niet  hebben  willen  aan  de  boot  brengen,  omdat  ïte  niet 
s^ijneri  zouden  hom  te  hebbeu  weggejaa^,  ook  dat  zij  getuigen 


294  BijLAOi^N. 

onderdanen  van  den  Siaawschen  Koning  (gelijk  ook  waar  is) 
en  onze  bondgenooten  zijn  en  niet  dan  door  vrees  en  dreige- 
meuten hun  toestemming  afgepenit  te  wezen. 

De  Heer  Jeronimo  d'Arras  is  niet  van  dit  eiland  verjaagt, 
zooals  alle  de  inwoonders  getuigen  kunnen,  maar  is  gevlngt, 
nadat  hij  door.  de  wapenen  gedwongen  was,  hebbende  rich  tegen 
zijns  wettelijken  Koning  opgesteld  gehad.  Dat  hij  van  Konink- 
lijke afkomst  is,  is  waar,  doch  in  eene  zijlinie,  in  dewelke 
geen  Koningen  meer  geweest  zijn  dan  Passoeman;  maar  hij  is 
uit  geen  regte  linie  waaruit  de  wettige  Koningen  gekozen 
worden ,  en  uit  geen  andere ,  terwijl  er  een  manlijk  oor  is.  Doch 
ik  versta  niet  hoe  het  niet  tegen  de  vrede  is,  een  wederspan- 
nige  de  hand  boven  het  hoofd  te  houden  en  te  begunstigen, 
en  wat  dit  raakt  de  verloving  aan  den  Koning  van  Siauw ,  van 
de  verlatene  en  verschovene  bijzit  van  den  Koning  van  Tematen, 
terwijl  dit  op  het  ernstig  begeeren  en  verzoek  van  hare  ouders 
geschied  is. 

Maar  nog  veel  minder  versta  ik,  hoe  het  UE.  (schoon  ook 
kooplieden)  geoorloofd  zij,  behoud  ^  de  vrede,  kruid  en  lood  en 
dei^lijk  oorlogsvaartuig  tot  nadeel  van  UE.  vrienden  te  ver- 
koopen,  het  in  UE.  schepen  of  schip,  naar  derzelver  land  te 
voeren ,  gelijk  wij  in  dit  eiland  gezien  hebben ,  geschied  te  zijn. 
God  almagtig  wil  UE.  bewaren. . 

In  de  vesting  van  de  Heilige  Roos  den  25«.  October   1677. 

(Was  get.)  A.  S. 

XVII. 

Padtbbuoos  aan  Sebanos. 

Enitfeste  Heer. 

Terwijl  onzen  brief  geen  antwoord  behoefde  was  het  nutter 
geweest  gezwegen,  en  zoo  veel  openljare  leugens  niet  overhoop 
gehaald  te  hebben ;  dat  onze  mast  gebroken  is  heeft  UE.  school- 
meester Juan  de  rLeon  gezien. 

Wat  en  .  hoedanige  vergoeding  de  onze  gedurig  geëischt 
hebben,  en  wat  er  jaarlijks  geschreven  en  gedaan  is,  sedert  den 
stilstand  van  wapenen  tusschen  UE.  en  den  President  Franx  * 
getroffen,  is  UE.  en  ons  genoegzaam  bekend. 

1  Behoudens  of  met  behoud  van 

'  Cor»elis  Francx    bestuurde  het   gouvernement    der   Molukkexi  vaQ 


BIJI^AGEN.  S95 

Dat  den  Koning  van  Tematen  dezen  oorlog  niet  aangevangen 
heeft,  dan  op  onze  aanrading  is  valsch. 

Hoe  den  Koning  van  Tematen  nu  al  veel  jaren  verleden  en 
nog  een  jongeling  zijnde,  aan  des  Konings  van  Taboekans  dochter 
verloofd  geweest  en  te  zijner  tijd  daarmede  ook  wettelijk,  naar 
hnnne  wijze  getrouwd  is,  en  haar  nooit  voor  bijzit  gehouden, 
verlaten  noch  ook  verstooten ,  maar  den  vader  eerlijk  toegezonden 
heeft  is  blijkbaar  genoeg.  Of  nu  den  Pater  Carolus  Torcotti 
ter  goeder  trouw  zijn  overgegeven  relaas  bezworen  heeft ,  moeten 
wij  te  zijner  tijd  zien  en  of  hij  zoo  vroom  is  als  wij  hem 
gelooven. 

Ik  verzeil  met  het  schip,  doch  niet  anders  dan  om  zeker  te 
zijn,  hebbende  gisteren  wel  gezien  hoe  vijandelijk  zich  tegens 
ons  steldet ,  met  het  dorp  en  den  kerk  in  den  brand  te  steken, 
opdat  met  die  vlam  te  gelijk  het  schip  vernielen  mogt !  Zoodanig 
ook  dat  ons  groot  zeil  in  den  brand  raakte,  hetwelk  door  Grodes 
hnip  (hoewel-  niet  zonder  schade  en  nog  grooter  ongemak  voor 
ons)  weder  uitgebluscht  is.  God  almachtig  verlenge  UE.  dagen 
en  spare  UE.  gezondheid,  terwijl  ik  ben  en  blijven  enz.    % 

(Ter  zijde  stond:)  (Was  get.)  R.  P, 

dezen  26  October  1677. 

xvni. 

De  Seboeant  van  deb  Linden  aan  Padtbrugoe  en 

antwoord  van  dezen. 

Ik  maak  den  E.  Heere^  bekend  als  dat  de  Goegoegoe  van 
Tagolanda  zich  zelven  inbeeld ,  en  meent  den  Koning  van  Siauw 
te  bepraten  om  zijn  land  aan  de  Comp^.  over  te  geven,  want 
hij  zegd  als  dat  den  Koning  van  Siauw  onder  geen  zwarten 
staan  wil.  Mijnheer ,  gelieft  den  Goegoegoe  daarvan  te  examineren. 

Hiermede  beveele  ik  zijn  Ed.  enz. 

Tagulanda,  28  Oct.  1677.  (waa.  get.)  J.  v.  d.  L. 

Het  briefje  van  heden  gewerd  mij  wel  en  geviel  mij  nog 
beter,  hebbende  ook  dergelijke  verzekering  van  den  Kapitein- 
T^ant  gehad,  of  het  naar  onze  wensch  en  buiten  bloedstorting 
zal  afloopen ,  verhopen  wij  door  Gods  genade  en  moeten  zulks 
afwachten.   Dezen  gaat  nu  om  den  jongen  Koning  herwaarts  te 

1672 — 1674;   van  den   door    hem  gesloten    wapenstilstand    vind   ik   bij 
Yalentijn  niets, 


%9ii  BULAOEN. 

doen  komen ,  opdat  hij  van  jongs  op  mag  zieu  en  gewaar  worden 
wat  er  in  de  wereld  omgaat,  en  met  een  hoedanig  een  ernst  en 
ijver  de  E.  Compe.  het  regt  hnnner  bondgenooten  bewaard  en 
handhaafd.  Laat  die  jongen  vorst  maar  zonder  eenig  tijdver- 
znim  aanstonds  en  op  den  ontvang  dezer  instappen,  zoo  hij 
het  landen  wil  bijwonen  en  zien,  alzoo  op  overmorgen  vroeg 
zulks  is  vastgesteld.  Vaarwel  enz. 

28  October  1677.  (Was  get.)  R.  P. 

XIX. 

Padïbrüggb  aan  den  vaandkio  Smitu. 

ft 

De  Chaloup  Terlncco  blijft  hier  omtrent  zoo  lang  zwerven, 
dat  ik  best  gedacht  heb  dezelven  naar  de  Manado  te  zenden. 
Morgen  staan  de  chaloupen  van  Pieter  de  Hoedt  en  de  Een- 
dragt  te  volgen,  zrjllende  UE.  zooveel  van  de  stoutste  Alfoe- 
rezen  daarin  proppen,  als  er  bekwamelijk  mede  overgevoerd 
kunnen  worden  en  ons  aanstonds  dezelve  toeschikken.  Wij  hebben 
alhier  een  berg  in  en  aldaar  een  hegte  pagger  op,  maar  de 
Boelanders,  Kaudipanders ,  Gorontaaldets  en  Limbotters  doen 
niet  dan  ons  hier  te  hinderen,  schijnende  het  met  den  vijand 
te  houden ;  en  dezelve  nu  weder  weg  te  zenden ,  zoude  te  groot«n 
moed  in  den  vijand  en  te  veel  verslagenheid  in  de  onzen  ver- 
oorzaken ,  zoodat  wij  dit  nog  al  oogluikende  moeten  door  de  vin- 
gers zien.  In  het  landen  stelden  zij  het  dadelijk  aan  hetloopen 
en  zouden  de  Tematanen  haast  in  wanorde  gebragt  hebben ;  rept 
u  snedig  en  vaart  wel  enz. 

Voor  St.  Rossa  p«.  November  1677.      (Was  get.)  R.  P. 

PS.  Groet  mijn  huisvrouw,  dochter  en  nichtjes,  alzoo  geen 
tijd  heb  om  te  schrijven. 

XX. 

Acte  waarbij  de  Koning  van  Ternate,  Siauw  aax 

DB  Compagnie  apstaaï. 

Dit  bezegeld  geschrift  wordt  ten  verzoeke  van  den  Spaanschen 
Kapitein,  tegenwoordig  hier  tot  Sianw  op  zijn  vertrek  staande, 
door    mij   Koning  van  Ternaten  verleend,  in  manier  als  volgt: 

Namelijk  dat  ik  Koning  van  Ternaten,  met  mijn  mede^bragte 


BI11JL0«N.  297 

magt  vau  volkeren,  om  den  onlijdelijken  hoon  door  den  Sianw* 
schen  Koning  mij  aangedaan,  te  wreken,  al  zulks  nagekomen 
en  8iauw  dan  onder  mij ,  door  Godes  hulpe  met  de  wapenen 
gebragt  heb,  welke  ik  aan  de  £.  Ck)mpe.  ten  vollen  overgeve, 
om  Siauw  in  alles  tot  welstand  van  dezelve  te  besturen  en  als 
eigen  ip  gebieden.  Doch  mits  dezen  begeerende  dat  alle  de  Gas- 
tilianen,  die  zich  als  publieke  vijanden  omtrent  mij  en  mijn 
volkeren  getoond  hebben,  eer  dezen  dag  ten  einde  is,  nog  uit 
mijn  overwonnen  land  zullen  vertrekken ,  zonder  ooit  daar  weder 
in  te  komen. 

Aldus  gedaan  en  verleend  tot  Siauw  voor  de  barricade  der 
Spanjaarden,  door  mij  vemaamd  Maetsuyker,  te  voren  geheeten 
St.  Rossa,  op  den  6n.  dag  van  Ramadlan,  van  Hedjira  den 
profeet  in  het  jaar  108S,  naar  onze  rekening  den  f>  November  1677. 

(Onder  stond)  Door  mij  ter  order  van  den  Koning  van  Ter- 
naten  gesteld ,  getranslateerd  en  geteekend. 

(Was  get.)  P.  Harcksz. 

XXT. 

De  Koning  van  Taboekan  aan  Padtbièuggb. 

Mijnheer  Gouverneur,  den  28ste  dezer  des  ochtends  is  er  een 
prauw  met  een  sergeant,  meestér  en  Kapitein-Laut  van  mijn- 
heer Gouverneur  afgezonden,  alhier  gelukkig  gearriveert;  mede- 
brengende een  brief  den  17e  gedateerd,  welke  ons  verzoek  en 
van  ons  lang  gewenschte  begeeren ,  met  een  ons  zeer  aangename 
tijding  van  mijnheer  Gouverneur,  als  de  E.  Gorape.  presenteerende, 
en  den  Grootmagtigen  Sulthan  Amsterdam,  Koning  van  Ter- 
naten  en  Molukkes ,  in  zich  houd ,  voor  welke  groote  genade 
wij  met  een  opregt  hart,  ten  allen  tijde  ons  in  onderdanigheid 
dankbaar  zullen  betoonen,  als  waardige  onderdanen  van  de  E, 
Compe.  en  gepardonneerde  van  den  Sulthan  Amsterdam. 

Mijnheer  den  28e  is  er  nog  een  brief  van  Taroena  aan  ons 
gekomen,  den  22e  gedateert  op  het  schip  de  Swaan  voor  Siauw , 
inhoudende  van  onze  magt  derwaarts  te  zenden,  welke  onze 
raagt,  ter  dier  tijd  van  vele  valsche  rapporten,  meest  gevlugt 
en  gebroken  is.  Wij  zeer  onpasselijk ,  zullen  evenwel  ons  devoir 
doen,  een  prauw  met  een  van  onze  zoons  derwaarts  te  laten 
gaan ,  en  daarbij  mondeling  van  alles  rapport  en  excuus  aan  mijn- 
heer de  Grouvemeur  te  doen ,  en  in  ondenïanigheid  aan  mijnheer 


298  buijlges. 

Gouverneur  en  de  Sulthan  van  Ternateu  verzoek  te  doen,  om 
van  deze  kant  naar  Siauw  geexcuseert  te  worden ;  mijnheer  Gou- 
verneur wel  bekend  zijnde ,  wat  vaders  hart  en  liefde  is  tot  het 
vleesch  en  bloed ;  in  andere  occasie  zullen  ons  zooveel  te  meerder 
benaarstigen  om  gehoorzaamheid  te  betoonen,  verzoeken  nog- 
maals in  consideratie  te  trekken.  Het  Christendom  belangende 
verhoope  zulk  devoir  in  te  betoonen,  dat  mijn  Heer  Gouver- 
neur groot  genoegen  (daar)  in  zal  hebben ;  als  den  laatsten  dezer 
maand,  wezende  Zondag,  aireede  het  eerste  gebed  gehouden 
(is)  alwaar  wij  met  onze  zoons  en  eenige  Bobatos  daarbij 
wezende ,  om  andere  met  een  goed  exempel  voor  te  gaan ,  opdat 
zij  geen  excuus  hebben  kunnen  om  achter  te  blijven,  zonder 
ons  volgende  met  zoo  veel  te  meerder  kracht  daartoe  getrokken 
zullen  worden,  waarvan  (aan)  onze  kant  geen  manquement  zal 
betoond  worden.  Hiermede  enz. 

Taboekan,  (Get.)     Bokrobdao, 

Ultimo  Oef.  1777.  Koning  van  Taboekan. 

XXII. 
Ds.  Caheyno  aan  Padtbrugok. 

Sedert  mijn  vertrek  van  u  hebben  wij  drie  dagen  gezworven 
na  de  begeerte  van  den  wind  en  stroom.  Op  den  vierden  dag 
met  een  goeden  wind  alhier  gearri veert  i  hebben  meester  Hendrick 
gedestineert  op  Taboekan,  hier  nog  niet  vernomen,  zullen  na 
hem  vernemen  of  hij  op  Taboekan  mogt  beland  zijn.  De  Koning 
van  Taboekan  is  alhier  ontboden  door  order  van  den  Koning 
van  Taroena  en  mijn  toestemming,  opdat  hij  hem  mogt  verze- 
keren van  het  goede  aan  hem  door  UE.  voorspraak  verrigt,  en 
mede  uit  hpm  te  verstaan  zijn  regte  genegenheid  tot  het  Chris- 
tendom ,  opdat  wij  ons  daar  naar  in  onze  reizen  derwaarts  mogen 
schikken. 

De  Koning  van  Taroena,  die  UE.  hartelijk  doet  groeten,  is 
bezig  met  zijn  praauw  klaar  te  maken,  om  volgens  UE.  order 
op  aanstaande  maandag  van  hier  te  vertrekken,  om  met  den 
eersten  bij  UE.  te  zijn.  Hiermede  vaart  wel  en  zijt'Grode  be- 
volen enz. 

(Get.)  Z.  C. 
Datum  Sangi  op  de  negorij  Taroena  dezer  28,0*ctober  1677. 


BIJtAOBM.  299 

XXIU. 

I 

Padtbkugge  aan  den  raad  van  Ternate. 

(Berigt  van  het  voorgevallene  sedert  de  komst  op  Kaudipan 
tot  den  5  Nov.  1677.) 

Verder  kennisgave  dat  de  Kapitein  Seranos  naar  Maleije  ver- 
zonden was  en  de  Paters  stonden  te  volgen;  hoedanig  hij  wenschtdat 
men  hem  aldaar  zal  huisvesten,  bezoldigen  enz.  met  deze  woorden. 

Met  het  verlies  van  deze  paggers  staken  de  Castilianen  de 
vredevlag  ten  eersten  op,  zorgende  (vrezende?)  gelijk  ook  te  ge- 
loeven  was  door  de  Tematanen  alle  dood  geslagen  te  zullen 
worden ,  zoodat  wij  hun  in  onze  hoede  hebben  genomen  en  den 
Kapitein  UE.  overzenden ,  *  denwelken  in  't  huis  daar  de  Ta- 
gulanders  in  onze  tuin  ingewoond  hebbeu  zult  plaatsen ,  gevende 
ieder  naar  zijn  kwaliteit  zoodanig  rantsoen  en  kostgeld,  als  de 
onze  genieten ;  met  die  voorzorg,  vau  een  recepis  van  hun  hand 
te  nemen,  opdat  zij  't  naderhand  niet  weder  mogten  loochenen , 
alzoo  in  allen  vermerken  dat  zij  weinig  op  een  leugentje  passen ; 
andere  kleinigheden  meer  die  den  Kapitein  benoodigt  mogt  wezen 
kunt  hem  geven,  en  verders  in  alles  behulpzaam  zijn,  hoe  wel  wij  er 
geen  dank  van  hebben  zullen.  De  Koning  heeft  ons  acte  van 
opdragt  verleend  en  de  Siauwers  overgelaten ,  hebbende  zich  ook 
den  Siauwer  aan  ons  overgegeven,  om  in  de  Christelijke  Gods- 
dienst gehandhaaft  te  worden,  zoodat  wij  naar  het  vertrek  van 
de  Castilianen  tot  voorwaarde  en  in  verband  met  dezelve  zullen 
treden.  De  fluit  dè  Yliegende  Swaan  zal  ik  U£.  over  acht  k 
tien  dagen  mede  toezenden,  om  nog  wat  voorzien,  de  onkost- 
rekening  opgemaakt  en  met  zoodanig  nader  schrijven  van  UE. 
aan  Haar  Edel  Hoog  Achtb.  naar  Batavia  over  de  Zuid  zijn  reize 
derwaarts  te  vervorderen 


Onder  't  schrijven  dezer  komt  ons  afgezondene  Tagulandsch 
vaartuig  van  Sangi  weder  terug,  komende  met  dezelve  in  eeu 
corra-corra  de  zoon  van  den  Koning  van  Taboecan,  die  den 
Koning  Amsterdam  ons  almede  heeft  overgelaten ,  en  allen  onzen 
Godsdienst  willen  aanvaarden,  gelijk  UE.  uit  't  afschrift  van  den 
brief,  in  des  Konings  naam  aan  ons  gezonden,  kunt  zien ;  in  hun 


1  Met  de  Chuloup  Terlucco. 


306  EULAOEH. 

gezelschap ,  kwaineu  mede  twee  corra-corra's,  een  vaa  Limauw, 
de  ander  van  Saban ,  staande  den  Koning  Don  Martin  pp  morgen 
naar  hun  z^gen,  te  volgen. 

De  Paters  die  er  zeer  kwalijk  uit  willen  en  ons  hierdoor  vrij 
verletten,  staan  nu  mede  te  volgen  met  de  chaloup  van  Pieter 
Tidesz.  en  de  Hoedt,  en  een  groot  getal  lieden ;  doch  UE.  zullen 
geen  andere  kostgeld  of  randzoen  geven ,  dan  die  iii  den  dienst 
der  Castilianen  zijn  geweest,  zijnde  13  st.  ten  uitersten,  alzoo 
vertrouwe  nog  eenige  alhier  zuUen  verblijven;  om  dezelve  evenwel 
niet  te  laten  vergaan,  kund  ze  wel  voor  de  gewoonlijke  dag- 
loonen  aan  't  werk  zetten  enz. 

De  Paters  zullen  onderkoopmans  onderhoud  en  randzoen  heb- 
ben, zonder  meer,  en  op  dezelve  wat  nauwer  acht  als  op  de  andere 
geslagen  worden.  Wij  zidleu  deze  hiermede  afbreken  en  U£. 
gezamenlijk  Qode  bevelen  enz. 

In  de  Swaan  voor  Siauw  den   5  Nov'.  1677. 

(Was  get.)  R.  P. 
XXIV. 

* 

Padtbrugge  aan  den  Baad  van  Ternate. 

Gisteren  zonden  wij  UEd.  den  Kapitein  Andreas  Seranos  toe, 
met  eenige  van  de  zijne.  Tegenwoordige  gaan  de  Paters  over, 
die  wij  verstaan  geen  gebrek  van  geld  hebben,  alzoo  zij  alhier 
ettelijke  slaven  hebben  willen  koopen.  Het  kostgeld  dat  wij  hun 
toegelegd  hadden ,  mag  nog  wel  ingehouden  worden  tot  den  tijd 
toe  dat  men  vermeend  zij  het  van  nooden  hebben ,  alzoo  dezelve 
niet  kunnen  worden  aangezien  als  onderzaten  van  Castilie  maar 
als  onderdanen  van  Bome,  daarmede  wij  weinig  te  schaflen 
hebben.  Ook  zoo  zal  hun  volk  voor  tropwerkers  ingelaten  wor- 
dende, geen  padi,  v«el  minder  rijst  worden  gegeven,  zijnde  dit 
een  zaak,  dat  wij  met- onze  wederkomst  meenen  af  te  schaffen, 
alzoo  kwalijk  genoeg  voor  ons  garnizoen  voorzien  zijn,  en  onze 
padi  van  de  Manado  zoo  haast  niet  zullen  kunnen  afhalen ,  alzoo 
de  fluit  Helena  tot  heden  nog  niet  verschenen  is.  Hierop  zal 
dienen  staat  gemaakt  en  niet  dan  om  de  andere  maand  padi 
tot  randsoen  gegeven  worden.  Vaart  allen  wel,  enz 

Siauw  voor  het  Fort  Maetsuycker  den  6  Nov.  1677. 

(Was  get.)  R.  P. 
XXV. 

Artikelen    en    Conditien ,    waarop    HH.    den 
Koning   Amsterdam   van  Tematen,  Koning  van 


BULA6EK.  301 

Taroeua,  Koniiig  van  Boelang  en  Koning  van 
Kaudipan  den  vreede  vergunjien,  aan  den  Hoog 
geboren  Vorst  en  Heer  Frandsco  Batahe,  Koning 
van  Siaaw  en  zijne  Kijksgrooten ,  zijnde  niet 
aangeroerd  de  pretentien  van  Taboekau  en  Taj^- 
wila,  alzoo  die  Koningen  niet  tegenwoordig  waren. 

I. 
De    Koning    van    Siauw   en  zijne  Bijksgrooten  belooven  aan 
deu    Koning   van  Tematen,  tot  een  boete  eu  breoke  van  zijne 
misdrijven  omtrent  Tematen  gepleegd: 

500  stuks  Porcelijnen, 
50      if      Houwers. 
50      //      Speelbekkens  of  Gommen. 
50      f      Muskets. 
50  katis  goud, 
50  slaven  en 
1  corra-corra  om  dit  over  te  voeren,  voorzien 
met  eeu  bas   *. 
Dit  neemt  Z.  H.  den  Koning  van  Temate  aan   tot  een  ver- 
zoening en  verklaard  daarmede  vernoegd  te  zijn ;  gunnende  daar 
en   boven  nog   aan   den  Koning  van  Siauw  tijd  en  uitstel,  om 
het  bovenstaande  op  zijn  gemak   te  voldoen. 

2. 
Belooven  den  Koning  van  Siauw  en  zijne  Rijksgrooten ,  alle 
de  tot  hem  overgeloo{)en  Teinatanen  weder  over  te  zuilen  geven, 
hetzij    vrijen,    hetzij    slaven,    zoo   wel  die  van  Manganitoe  als 
Saloeran   ^  zijn  weggeloopen,  zijnde  omtrent  1500  zielen. 

3. 
Jeronimo  d' Arras ,  wordt  door  den  Koning  van  Siauw  eu  zijne 
Bijksgrooten,  hersteld  en  weder  aangenomen  in  zijn  vorige  be- 
diening en  gezag  van  voorheen,  zullende  dezelve  in  eer  en  aan- 
zien als  Qoegoegoe  des  Rijks  erkennen  en  doen  erkennen  zoo 
het  behoord,  zonder  dat  den  een  den  ander  iets  zal  hebben  te 
verwijten,  van  hetgeen  voor  heen  mogt  geschied  wezen. 


1  Draaibas. 

'  Saloeran  op  de  zuidoostkust  van  Sangi ,  volgens  Val.  I.  B.  bl.  47  en  52 
een  der  grootste  negor^en  van  dit  eiland,  behoort  onder  den  koning  van 
Taboekan.  Veel  der  inwoners  waren  echter  naar  Tamakko  verhuisd  en 
hadden  zich  even  als  de  onder  Piantay  uitgeweken  Manganiters  onder 
Siauw  gesteld. 


302  BtJIAOHK. 

4. 

Belooveu  den  Koning  van  Siauw  en  zijne  Kijksgrooten ,  aan 
den  Koning  van  Kaudipan  weder  ter  hand  te  stellen,  zijne 
dochter  en  deszelüs  moeder,  zoo  haast  deze  (dit  verdrag)  zal 
geteekend  zijn. 

5. 

Zoo  mede  aan  Z.  H.  Martin  Tatandam ,  Koning  van  Taroeua, 
zoodanig  overgeloopen  volk  en  slaven,  als  bij  de  lijst  daar  af 
overgeleverd  blijkt;  behoudens  dat  den  Koning  van  Taroena 
mede  weder  zal  geven  zoodanig  volk  en  slaven,  als  bij  deugde- 
lijk bewijs  in  zijne  landen  te  zijn,  zal  komen  te  blijken. 

6. 

Den  Koning  Loloda  van  Boelang,  belangende,  blijft  de  zaak 
van  zijn  vermoorde  lieden  in  staat  *  tot  meerder  bewijs  daar 
af  erlangt,  zijnde  maar  een  singuliere  getuigenis;  zullende  zoo 
wanneer  het  deugdelijk  komt  te  blijken,  vergoeding  naar 's  lands 
wijs  geschieden. 

7. 

Wat  aangaat  deszelfs  overleden  zusters,  slaven  en  het  Prinse- 
stukje ,  gehoord  '  zoowel  het  eene  als  het  ander  aan  het  land 
behalven  dat  er  een  goed  gedeelte  gouds,  door  haar  dood  vei 

mist  is ,  zoodat  het  eene  tegen  het  andere  zal  gaan  en  vereffen 

worden,    zonder   dat  ooit  hier  na   over    het  een  als  het  and< 
eenig  verschil  zal  mogen  ontstaan. 

Aldus   overeen  gekomen  en  vastgesteld  op  het  eiland  'Siaui 
in  een  veldtent,  dezen  S^te  November  1677.  Onderstond  het 


van   den    Koning  van   Tematen  in  roode  lak  gedrukt,  eu  ver- 
volgens geteekend  bij : 

Don  Martin  Tatandam,  Loloda  Koning  van  Manado  en  Bi- 
nankal  Koning  van  Kaudipan  enz. 

Don  Erancisco  Xavier,   ^  Don  Thomas,  Ooegoegoe. 

Juan  Nauchas^   Kapitein-Laut 

Don  St.  Jago,  n 

Don  Pedro,   Hoekom  en 

Don  Vincent,  Senghadja. 


*  /•  statu  qtto  ante, 

*  Behoort. 

'  Dit  moet  de  koning  van  Siauw  zijn,  die  in  ^het  opschrift  van  dit  stuk' 
met  z\jn  inlandschen  naam  Don  Francisco  Batahe  genoemd  wordt.  Verg. 
ook  voor  de  andere  namen  de  onderteekening  der  volgende  bijlage. 


BIJLAGEN.  303 

XXVL 

Verbond  en  voorwaarden,  aangegaan,  vastge- 
steld en  besloten,  tnsschen  den  Góuvem.  der 
Molukkes  den  Heer  R.  P.  in  naam  en  van  wegen 
den  E.  Heer  G.  G.  J.  M.  en  de  E.  HH.  Raden 
van  Indie,  representerend  de  G.  N.  G.  O.  I.  C. 
en  den  staat  der  V.  N.  in  Indie  ter  eenre  en, 
den  Hooggeboren  Heer  Frandsco  Batahe ,  Koning 
van  Siauw  en  zijn  Rijksgrooten  ter  andere  zijde. 

1. 

Vooreerst  en  vooral  zoo  keuren  den  Koning  van  Siauw  en 
zJLJne  Rijksgrooten ,  voor  goed ,  vtist ,  van  kracht  en  van  waarde , 
voor  hun  en  hunne  nakomelingen,  nu  en  in  het  toekomende 
zoodanig  een  opdragt  en  overlating  van  hun  land  en  volk,'  als 
den  Koning  Amsterdam ,  aan  de  E.  Compe.  bij  schrift  en  zegel 
heeft  bevestigd  op  den  2  dezer ,  in  het  overgeven  op  genade  en 
ongenade  aan  Z.  H.  Amsterdam,  van  de  Spaansche  veldpost 
Rossa,  door  den  Castiliaanschen  Kapitein. 

2. 
Verklarende  den  Koning  en  zijne  Rijksgrooten,  zijn  land  te 
houden  als  een  leen  van  de  E.  Comp^.,  zullende  hetzelve  bij 
zijne  navolgers  in  de  bestiering  als  Koningen  successivelijk ,  en 
op  hel  aannemen  van  het  rijk  moeten  worden  geheft,  of  op 
Maleije ,  of  zoodanige  plaats  als  dan  des  Comp^.  oppergezaghebber 
der  Molukkes  zijn  verblijf  mogt  hebben.  Alwaar  eerst  de  toe- 
stemming en  teekens  van  Koninklijk  gebied  zullen  erlangen, 
zonder  dat  eenige  Koning  van  Siauw  of  aldaar  of  elders  zal 
mogen  bevestigd  worden;  in  welk  geval  zulks  aangezien  moet 
worden  als  nul  van  geen  waarde ,  krachteloos  en  als  niet  geschied. 

3. 
En   hierop   zoo  verklaard  hij  Koning   en  zijne  Rijksgrooten, 
met   de   Comp^,    aan   te   gaan    een   vast,  verzekerd,  bestendig, 
bondig    en   eeuwigdurend   verbond,  vrede  en  vriendschap,  voor 
hem  en  zijn  nakomelingen  altoos. 

4. 

Geen  andere   dan   de   Gereformeerde  Christelijke  Godsdienst, 

zoodanig   als   in    de  Nederl.   kerk,    achtervolgens  de  algemeene 

Kerkvergadering  gehouden  tot  Dordrecht ,  en  vastgesteld  in  den 

jare  1619,  wordt  geleerd,  beloofd  den  Koning  en  zijne  Rij  ksgr. 

X  (XIV)  'i.^ 


304  BUlJkOE^. 

in  zijn  rijk  van  Siauw  te  zullen  dulden.  Maar  dat  aanstonds 
alle  paternosters,  crucifixen,  beelden  en  andere  teekens  van  af* 
godendienst,  afgelegd,  verbrand  en  aan  een  kant  geholpen  zullen 
worden.  Beloovende  verders  alk  Predikanten,  school-  en  leer- 
meesters, die  er  nu  of  hier  namaals  geplaatst  zullen  worden, 
of  alhier  verschijnen ,  hetzij  tot  onderwijzen ,  onderzoeking  in  de 
leer  en  over  school  en  kerken  te  doen  of  anders,  hun  minlijk 
te  zullen  bejegenen ,  dezelve  alle  hulp  en  bijstand  in  hun  heilig 
werk  tot  bevordering  der  ware  Christelijke  Godsdienst  te  doen, 
en  ieder  naar  zijn  staat  en  waardigheid  in  eer  en  aanzien  te 
houden  en  te  doen  houden. 

Om  het  welk  te  beter  te  kunnen  nakomen  en  achtervolgen, 
zoo  zal  hij  Koning  noch  zijne  Rijksgr.  fiiet  toelaten ,  dat  alhier 
op  Siauw  of  elders  onder  zijn  gebied,  eenige  papen,  priesters, 
schoolmeesters  of  leken  der  Roomsche  kerk,  ergens  indringen, 
zich  ter  nederstellen  of  onthouden,  maar  zal  die  afwijzen,  het 
land  ontzeggen,  of  by  wederstrevigheid  met  geweld  daar  uit- 
jagen en  dpen  jagen,  of  wel  zoodanig  als  on  troerders  der  gemeene 
rust  openbaarlij k  straffen. 

6. 

Ook  beloofd  gem.  Koning  en  zijne  Rijksgr.  geen  Europeanen 
hetzij  Spanj  aards ,  Portugezen ,  Franschen ,  Engelschen ,  Denen , 
Zweden  *  of  hoedanig  en  van  waar  die  zouden  mogen  zijn, 
noch  ook  geen  vlugtelingen  en  uitgewekene  Makassaren  ,  of  eenige 
andere  vijanden  van  de  E.  Corape.  hoedanig  die  ook  wezen 
mogten,  in  zijn  land  te  ontvangen  of  aan  land  te  velen,  maar 
af  en  naar  Maleije,  aan  die  geene,  die  indertijd  het  gezag  des 
E.  Comp®.  heeft,  te  wijzen;  ook  geweldelijk,  zoo  het  den  nood 
vereischt  en  iemand  tegen  dank  stand  grijpen  wilde,  uit  zijn 
gebied  te  drijven. 

7. 

Zullende  zich  allezins  en  overal  toonen  vrienden  van  's  Compe. 
vrienden  en  vijanden  van  's  Comp«.  vijanden  te  zijn.  Ook  tot 
zoodanige   togten   of  oorlogen   nevens   Aüdere  bondgenooten  de 


*  Hier  worden  niet  alleen  die  Europeesche  natiën  opgenoemd,  welke 
zooals  de  vijf  eerste  werkel\jk  op  Oost-Indië  gevaren  hadden,  maar  ook 
de  Zweden,  die,  voor  zoover  mij  bekend  is,  destijds  nimmer  een  schip 
derwaarts  hadden  gezonden  Zij  hadden  echter  in  de  eerste  helfl  der 
zeventiende  eeuw  in  Noord-Aroerika  eene  kolonie  nabij  Nieuw  Nederland 
en  poogden  ook  een  tiental  jaren  voor  Padtbrugges  reis  onder  de  leiding 
van  een  voormalig  Nederlandsch  ambtenaar  zich  tusschen  onze  kantoren 
op  do  kust  vau  Guinea  te  vestigen. 


BIJLAOBX.  SOS 

Ti.  Comif^  ten  dienste  te  zijn  ,  als  buiten  gevaar  van  hunne  landen 

en  naar  billijkheid  zal  kunnen  geschieden ,  waardoor  E.  Comp^» 

in    alle   voorvallende    ongelegenheden    en  ongemakken,  dezelve 

g<etiottwelijk  en  naar  vermogen  zal  helpen  en  zoeken  te  redden , 

voor  zooveel  als  dan  de  nood  en  tijd  zullen  vereischen. 

8. 
£n   omdat   de   Castiliaaiisehe   Kapitein  en  Roomsche  papen, 
i^aar  hun  eigenbelang  en  zinnelijkheid ,  welligt  verscheiden  dingen 
alhier  op  hun    vertrek  voorgevallen,    listig   verdraaijen  en  niet 
liaar  de    ware   geschapenheid   der  zaken   in  Europa  verbreiden 
zullen,    gelijk   zij    bereids   begonnen    hebben,  zoo  verstaan  den 
Koning  van  Siauw  en  alle  zijne  Bijksgr.  en  hebben  gewild,  dat 
ais  een  artikel  in  deze  T^ude  zijn,  hetgeen  de  waarheid  is :  dat  den 
Gouverneur  meermalen  getragt  heeft ,  de  Castilianen  te  bewegen 
tot  een  minnelijk  verdrag,  daar  den  Spaansche  Kapitein  in  tegendeel 
aan  hun  last  gegeven  had ,   de  a%ezondene  van  den  Gouverneur 
te    vermoorden;   hebbende   de  Siauwers  niet  dan  op  het  teeken 
gewacht,  dat  den  Kapitein  hun  geven  zoude.  Ook  bekend  den 
Koning  en  zijne  Rijksgrooten ,  dat  den  Oouverneur  met  zijn  schip 
gedurig  aan  een  kant  gelegen  heeft,  zich  niets  ter  wereld  aan- 
trekkende ,  zijnde  geen  andere  dan  Ternatanen  en  bondgenooten 
in    het  treffen  geweest.  Dat  ook  den  Koning  en  zijne  Rijksgr. 
de  E.  Ckunp^.  bescherming  hebben  gezocht,  en  de  Castilianen  en 
Paters    het    land    ontzegd  en  weggejaagt  (hebben)  om  dat  hun 
zoo  trouwelooslijk  en  zouder  nood  hadden  overgegeven ,  hun  ver- 
latende en  verradende. 

9. 
Beloofd  en  neemt  den  Koning  en  zijne  Rijksgrooten ,  aanstonds 
en  na  het  sluiten  dezer  (aan)  alle  de  nagelboomen,  zoo  die  alhier  op 
Siauw  als  aanleggende  eilanden  staan ,  aan  te  wijzen  en  te  doen 
aanwijzen,  zoo  mede  die  op  Kaboeroeang  en  Talauw  '  mogten 
zijn,  om  alle  uitgeroeid  en  onder  den  voet  gehakt  te  worden, 
zonder  dat  er  ooit  of  ooit  weder  andere  zullen  mogen  aange- 
kweekt, maar  alle  die  er  nog  nader  mogten  gevonden  worden 
verdelgt  en  vernield  worden. 

10. 
Geen  oorlog  noch  geen  vrede,  het  zij  met  wien  het  ook  wezen 
mogt,   zullen   den    Koning   van  Siauw  noch  zijne  Rijksgrooten 


1  Het  eiland  Kaboeroeang  staat  nog  heden  grootendeels  onder  den  vorst 
vaii  Siauw.  Over  de  nagelboomen  aldaar  zie  men  Val.  D.  1.  B.  bl.  40, 


306  BULAOSN. 

vennogeu  aan  te  gaan  noch  te  beginnen,  zonder  alvorens  van 
de  E.  Comp«  daartoe  te  hebben  verlof  en  toestemming;  doch  door 
andere  aangetast  hun  zelve  verweren  moeten,  zonder  verder  iets 
te  ondernemen,  ter  tijd  en  wijle  den  Gouverneur  in  Maleije 
daar  kennis  af  heeft. 

11. 

Bij  aldien  'er  eenige  verschillen  onder  de  bondgenooten  of 
wel  onder  den  Koning  en  zijn  eigen  Bijksgrooten  ontstonden, 
daarin  zal  wederzijds  niets  gedaan  worden ,  dan  goede  aanteeke- 
ning  gehouden,  om  naar  billijkheid  door  den  Gouverneur  of 
zijne  gecommitteerden,  benevens  gecommitteerden  van  partijen 
gehoord,  onderzocht  en  beslist  te  worden  in  der  minne  of  naar 
regt  en  billijkheid. 

12. 

Zoo  het  echter  mindere  en  geringer  zaken  waren ,  die  door  de 
bondgenooten  onder  elkander  konden  bijgelegd  en  verefiend  wor- 
den, kan  zulks  gevoegelijk  geschieden,  door  keur  wederzijdsch 
van  scheidsheeren  die  partijen  niet  verdacht  zijn ,  en  naam  hebbeu 
van  eer- ,  trouw-  en  vredelievende  mannen  te  zijn ,  door  welken 
weg  veel  kleine  beginselen,  tot  grooter  onheilen  anders  een  weg 
banende ,  kumien  geweert  en  in  hunne  geboorte  gesmoord  worden. 

13. 

En  blijven  den  Koning  van  Siauw  en  zijne  Bijksgrooten  ver- 
pligt,  iemand  der  bondgenooten  in  ongelegenheid  zijnde  of  aan- 
gerand wordende  door  iemand  van  buiten,  bij  te  staan  en  alle 
mogelijke  hulp  toe  te  voegen ;  gelijk  de  bondgenooten  ook  verpligt 
zijn  den  Koning  van  Siauw  en  zijne  Bijksgrooten  land  en  lieden , 
in  dergelijk  geval  te  helpen  en  bij  te  staan,  zooveel  als  hun 
mogelijk  zal  zijn. 

14. 

Niemand  hetzij  Koning  of  Bijksgrooten ,  zal  vermogen  uit  zijne 
bediening  afgezet  en  een  ander  aangesteld  te  worden,  dan  met 
kennis  en  goedkeuring  der  E.  Gomp. ;  zullende  of  onbekwame 
of  verdachte  in  des  rijksbestieriuge ,  gehoord ,  onderzocht  en  na 
blijken  van  bewijzen,  of  afgesteld  of  ook  gehandhaafd  worden, 
opdat  niemand  eenig  ongelijk  geschiede  en  alles  in  rust  en  vrede 
toegaan  mag. 

15. 

Alzoo  Boelang-Itam  gehoord  onder  Kaudipan,  en  Kaudipan 
achtervolgeus  het  17e  art.  der  Makassaarsche  vrede  van  den 
jare    1667,   den   18  November  aau  Teriiaten  eo  de  E.  Compe. 


BIJLAGEN,  307 

omen  is,  zoo  staan  mits  deze  den  Koning  en  zijne  Rijks- 
g*rooten,  voor  hun  en  hunne  erven  af,  hun  vermeend  regtover 
dezelve,  latende  die  in  het  geheel  aan  de  E.  Compe. 

16. 
Eindelijk  alzoo  bevonden  is  dat  den  broeder  van  den  Koning 
ystm  Taroena,    Don   Martin  Tatanda,  Pacarilla  '   tot  veel  on- 
heilen,   verwarring   en    moeijelijkheden   oorzaak  gegeven   heeft, 
zoo  beloven   den   Koning   en  zijne  Rijksgrooten ,  denzelven  in 
Comps.   handen   te  zullen  leveren,   of  hun  ontsnappende,  nooit 
^   Jijden,    dat  ergens  in  hun  gebied  zich  onthoude,  noch  ver- 
Wijve ,  opdat  de  eendragt  en  liefde  onder  de  bondgenooten  meer 
®ö   meer  aangroeije ,  rust  en  vrede  zooveel  mogelijk  bewerkt ,  en 
*lle  beroerte,  ontstigting,  verwarring  en  kwade  achterdocht  mag 
ffö'weerd   worden ,   om  dusdanig  een  goede  eeuigheid  en  vast  ver- 
trauwen,  goede  vaste  en  verzekerde  vrede  alom  te  hebben,  het 
^^Ik  Grod  almachtig  geve. 

Aldus  gedaan  en  vastgesteld  in  het  fluitscheepje  de  Vliegende 
^^aan ,  aan  het  eiland  Siauw,  ter  reede  voor  de  Nederlandsche 
^^Idpost  Maetsuycker,  den  9e.  November;  en  was  geteekend : 
Don  Pranciseo  Xavier; 
d"*Arras,  Goegoegoe;   Don  Thomas,  Goegoe; 
öon  Juan  Nauochos,  Kapitein-Laut;  St.  Jaga,  mede  Kapitein- 

Laut; 
öon  Pedro  Laomba ,  Hoekom ; 
incent  Gamoelala,  Hoekom; 
in  margine  geteekend  R.  P.  waaronder  stond : 
ierbij  waren  wij ,  en  was  geteekend : 
on  Martin  Tatandam, 
ïieta  Lalero, 
"^^Ti  van  der  Wal ,  Jodocus  Cromhnijzen  en  Paulus  Harcksz. 

XXVII. 

Den    Vaandrig    Smith    te    Manado    aan    den 
Gouverneur  Padtbrugge. 

Edele  Emtfeste  enz. 
reezen    Orang    Badjoes   hebben  noodzakelijk  geacht  met  deze 
^^l^ggende  brieven  UE.  Hoog  Achtbh.  toe  te  zenden,  doordien 


*     Deze   PaccariUa   bevond  zich  te  taupiakko  op  Satigi,  dat  onder  den 
^**iag  van  Siauw  stond, 


808  BIJLAGEN. 

• 

de  fluit  Helena  den  eerstieii  November  met  zijn  scheepslading 
in  Banka  zijn  (is)  gekomen ,  en  aldaar  UE.  Achtb.  order  blijft 
verwachten,  alzoo  hij  tot  zoo  verre  zijn  vorige  order  gevolgt 
heeft  en  hiermede  eindigt. 

Yoor  eenige  dagen  zijn  (is)  hier  aangeland  een  prauw  van 
QorontalOy  berigtende  hoe  dat  Majoeda  met  de  Temataansche 
magt  daar  voorbij  was  gepasseert ,  en  een  Gk)rontaalsche  pranw 
gerescoutreert ,  dezelve  aangetast  en  overweldigd  (had)  waarvan 
een  of  twee  van  dezelfde  prauw  waren  doodgebleven  en  een 
Prins  zeer  hard  gekwetst. 

Zoo  haast  was  UE.  Hoog  Achtb.  niet  vertrokken,  of  den 
tweeden  dag  heb  ik  mijn  reis  vervorderd  en  landwaarts  in  ge- 
marcheerd ,  met  de  Comp^.  kleeden  om  padi  te  ruilen ,  en  heb 
goede  kwantiteit  ingekocht.  Verders  is  't  God  lof  alles  wel , 
deze  hiermede  eindigende,  enz. 

P.  S.  Met  deze  prauw  komt  over  den  Hoekom  Sing- 
hadji  met  vier  Ternatanen,  die  met  het  schip  Helena  in 
Banka  zijn  gekomen  en  blijven  nog  20  Ternatanen  met  de 
twee  Mootiers  *  die  wij  door  gebrek  van  prauwen  niet 
konden    verzenden. 

A'.  Dè  gezaghebber  van  de  fluit  Helena  Jacob  Livius,  meld 
zijn  wedervaren  sedert  dat  hij  op  den  22»  Junij  1677,  van 
Maleije  was  vertrokken,  hetgeen  in  substantie  hier  op  neer 
komt:  Hij  kwam  met  de  Helena  van  Lohia  ter  reede,  op  het 
oogenblik  dat  de  Sampson  van  daar  vertrok  en  die  aldaar  drie 
of  vier  dagen  voor  hem  was  gekomen.  Het  hout  laden  was  niet 
voorspoedig  gegaan,  zoo  door  de  traagheid  als  het  niet  geregeld 
door  werken  van  het  volk ,  die  nu  eens  drie  ^  vier  dagen  werkten 
en  daarna  vertrokken ,  voor  da:t  er  anderen  in  hunne  plaats  waren 
gekomen,  zoodat  ze  genoodzaakt  werden  de  meeste  lading  romp- 
slomps  in  te  nemen  en  meestal  onbehouwen.  Den  7"  Augustus 
waren  ze  van  het  Djatibosch  gezeild,  naar  de  negory  Terlucco 
ter  reede  van  Lohia ,  om  daar  verder  het  schip  vol  te  laden  met 
drooge  djatiehouten  balkjes,  kromhouten  en  knieën  enz.  Vol 
zijnde  vertrokken  zij  van  de  reede  van  Lohia  den  15  Augustus, 
en  zettende  koers  bezuiden  den  straat  naar  Boeton ,  omdat  men 
vernomen  had  dat  daar  brieven  van  den  Gouverneur  en  den 
Koning  van  Temate  gereed  lagen ;  deze  aan  boord  gekregen  en 


1  Inwoners  van  Motir,  een  eiland  niet  ver  van  Temate  gelegen.      L. 


BU1.A6EN.  309 

daarenbovea  nog  elf  stuks  slaven ,  als :  vijf  van  den  Koning  van 
Boeten  en  zes  van  die  van  Woena ,  werd  de  koers  om  de  Zuid 
gesteld  9  om  volgens  order  tusschen  de  hoek  van  de  Dwaalbaai 
en  de  Toekan  Bessie  eilanden  door  te  steken ,  maar  na  hiermede 
wel  drie  weken  bezig  geweest  te  zijn  zonder  er  door  te  kunnen 
komen ,  door  de  gestadige  O.  en  Z.0.  winden  en  tegen  stroom , 
w^erden  zij  genoodzaakt  naar  Boeton  terug  te  keeren,  te  meer 
dastr  de  provisie  en  water  begon  te  ontbreken. 

Den  18«.  September  vertrokken  ze  weder  van  daar,  en  stelden 

de   koers  om  de  Noord ,  doch  van  het  Noordeinde  van  de  Straat, 

hadden   ze   weder   zoodanigen  tegenspoed  door  de  O.  en  Z.  O. 

w^-Euleu  en  tegenstroomen ,  dat  daarmede  weder  15  of  16  etmalen 

verliepen    voor  dat  ze  eindelijk  buiten  de  Straat  kwamen.  Het 

w^erd  nu  onder  de  Boetonsche  wal  opgehaald  met  een  Zuidelijk 

^^iudje,  tot  dat  ze  overstekende,  den  15de  October  voor  de  negorij 

^&ttamatta   in    Xoela  Bessie   ten   anker  kwamen.    Het    verblijf 

^Uiier   werd   door   verschillende  omstandigheden  ook  al  gerekt, 

^oo     dat   ze   niet   voor   den  28e.    October  van  daar  vertrokken 

om  bunne  reis  te  vervorderen  «aar  Straat  LimlA,  waaf  ze  's  avonds 

vaii    den  SOe.  October  aan  het  Noordeinde ,  omtrent  3  mijl  bui- 

^^n    de   Portugeesche   baai ,  ten  anker  kwamen ;  dewijl  ze  door 

stilte  en  stroom  het  Zuideinde  van  de  Straat  waren  voorbijge- 

^ooj>ea.   Geen   orders    daar  omstreeks  vindende,  werd  het  anker 

^^^der  geligt  en  waren  nog  niet  onder  zeil ,  toen  ze  ^en  vaartuigje 

if  werden,  dat  bij  hun  aan  boord  komende,  vernamen  dat 

Manado  kwam  en  naar  Siauw  bestemd  was ,  de  koer;?  werd 

^^     gesteld   naar  Stcaat   Bauca,    waar   ze   des   avonds  van  den 

^^*     Nov.   ten  anker  kwamen;  de  gezaghebber  yertrok  den  vol- 

®^*3bden  morgen  met  de  boot  naar  Manado  om  provisie ,  en  tevens 

^^^    hunne  komst  aldaar  bekend  te  maken  zoo  mede  om  nadere 

^'^^''i^n  van  den  Glouvemeur  af  te  waditen. 

£.  De  brief  van  den  Schipper  Jan  Verschuur  van  de  Samson 

lelst   zijn   wedervaren   van  den  6  Junij,  dat  ze  van   Batsj,aa 

^^^der   zeil    waren  gegaan,   tot   de   29e  derzelfde   maand,  , toen 

'^^^K^T  Boeton  ten  anker  liggende.  Ze  liepen  bewesten  Oebij  heen , 

'^'^dat   ze  door  de  stroom  in  drie  dagen  niet  gevorderd  waren; 

^^n  14e  kwamen  ze  bij  de  Westhoek  yan  fioeiroe  —  het  naaste 

l'^nd  O.  ten  Z.   \  Z.    omtrent   2  mijl    uit  de  wal  —  te  laad; 

^   koers  werd   nu    Z.  W.  ten  W.  genomen.    Den   16e.  zagen 

^   W'awony  en  kwamen  tegen  den  avond  tusschen   den  Noord- 


310  BIJLAGEN. 

oosthoek  van  Boeton  en  de  Waterplaats ,  op  41  vadem  water  ten 
anker.  Den  I8e.  kwamen  ze  voor  Lohia  op  19  vadem  bij  het 
Kajati  bosch  ten  anker;  kapten  aan  wal  een  fokkera  en  ander 
Tondhout,  om  daarmede  die  op  de  reis  derwaarts  gebroken 
waren  te  vervangen. 

De  brief  vervolgt  aldus: 

Den  Hoekom  Singhadji  verzocht  toen  20  soldaten,  om  mede 
te  nemen  tot  zijn  staathoaders ,  dat  hem  toegestaan  werd ,  die 
ook  dadelijk  aan  zijn  boord  werd  gezonden.  Den  2£e  gingen 
onder  zeil ,  zagen  de  Helena  en  Schipper  Livius  kwam  aan  boord , 
en  na  eenige  discoursen  aangaande  zijnentw^  gehouden  te 
hebben ,  ia  weder  naar  de  Helena  (die  ondertusschen  voor  Lohia 
ten  anker  was  gekomen)  vertrokken. 

Den  26ö  zijn  wij  naar  den  Koning  gegaan,  vorderde  de 
slaven  voor  UE.  Achtb.  als  mede  die  voor  den  E.  Heer  Admiraal 
Speelman,  daar  dan  geen  raad  toe  was  om  die  te  bekomen, 
alzoo  den  Goegoegoe  uit  was  om  dezelve  op  te  halen ;  wist  niet 
wanneer  dezelve  weder  zoude  komen,  maar  dat  er  een  corra- 
corra  hem  zoude  ^Un  opzoeken.  Verzochten  een  briefje  aan  den 
E.  Heer  Admiraal  dat  wij  ons  devoii  hadden  gedaan,  hetwelk 
den  Koning  ons  toestond  naar  ons  eigen  goeddunken  te  stellen 
hij  zoude  het  onderteekenen ,  wilde  ook  een  op  H  Maleisch  van 
denzelveu  inhoud  schrijven.  Zoude  ook  den  Singhadj  en  den  Ko- 
ning van  Woena  van  boord  gehaald  worden,  waartoe  drie  Compe. 
naar  strand  gecommandeerd  werden ,  om  den  Singhadji  te  halen;  gin- 
gen ook  drie  papen  mede ,  die  den  eed  van  den  Koning  van  Woena 
namen  op  haren  alkoran ,  dat  dezelve  nooit  iets  tegen  de  Compe. 
of  den  Koning  van  Boeton  en  Temate  zoude  ondernemen ,  waarvan 
ik  en  Meester  Anthony,'  op  zijn  Maj*.  verzoek  als  getuigen 
van  wegen  de  E.  Comp.  hebben  gestaan;  zonder  dezen  eed  af- 
gelegt  te  hebben  mogt  Radja  Woena  niet  in  de  stad  komen , 
noch  ook  geen  wapendrager  achter  hem  hebben,  noch  ook  met 
geen  kris  gewapend  zijn.  Dit  dan  verrigt  zijnde  gingen  weder 
naar  boven ,  daar  wij  zijn  Maj^  met  de  Bijksraden  in  de  baleij 
vonden,  alwaar  toen  de  brieven  overgeleverd  en  met  genoegen 
gelezen  werden.  Verzochten  aan  Z.  Maj.  dat  nog  geliefde  order 
te  stellen  op  het  hakken  van  balken  voor  de  Heleua,  alzoo  de 
zelve  niet  langer  als  1^  maand  mogt  wagten,  dat  het  schip  dan  moest 
vertrekken ,  hout  hebbende  of  geen  ;  gaf  ten  antwoord,  dat  zoodra 
hiermede  gedaan  hadden  daar  zorg  voor  zoude  dragen,  dat  het 
den  Kapitein-Laut  zoude  aanbevolen  worden  enz.  —  Verzochten 


BIJLAGEN.  811 

verder,  dat  zoo  bij  aldien  Z.  M.  aan  Haar  Edelen  wilde  schrijven, 
dat  doch  daarmede  geliefde  voort  te  gaan,  opdat  wij  daardoor 
in  onze  reize  niet  raogten  verachterd  worden,  en  van  onze  ge- 
bieders kwalijk  bejegend ;  gingen  hiermede  des  avonds  naar  boord 
op  belofte  dat  morgen  de  brieven  zouden  gereed  zijn.  Den  27*^ 
is  Radja  Woena  met  zijn  goed ,  almede  het  goed  van  den  Seng- 
hadji  van  boord  gehaald ;  tegen  den  avond  maakten  het  voor- 
marszeil los  en  deden  een  schoot>  *  doch  kwam  niemand  te 
voorschijn.  Den  28«te  stuurden  —  door  dien  mijne  en  de  boek- 
houders beenen,  niet  vrij  van  de  lammigheid  waren,  en  geen  moed 
hadden  weder  om  boven  te  komen  —  den  op|)erstuurman  en  mr. 
Anthonij  naar  den  Koning ,  en  maakten  de  marszeils  los ;  tegen 
den  middag  deden  een  schoot.  Na  den  middag  kwamen  de  afge- 
zanten weder  aan  boord,  bragten  drie  goede  slaven  voor  UE. 
Achtb.  mede;  zeiden  dat  Z.  M.  verzocht  dat  wij  doch  zouden 
wachten  tot  morgen  zeven  uur,  dat  de  brieven  dan  aan  Haar 
Edele  zouden  klaar  zijn ,  dat  wij  dan  goed  vonden.  Den  29sten  des 
morgens  omtrent  7  uren,  zagen  vijf  corra-corra's  van  de  Noord 
komen  en  kwamen  ons  aan  boord ,  was  Kapitein  Baccary  en  den 
Radja  van  Tibore,  waarmede  ook  Schipper  Livius  kwam  om  aan 
te  pressen  dat  met  de  houthakkerij  spoedig  mogt  voortgegaan  wor- 
den ,  kwamen  voor  ons  nog  geen  brieven ;  tegen  den  middag  de  wind 
Westelijk ,  tamelijk  koeltje ,  gingen  onder  zeil ,  vertrouwden  dat 
zij  wat  meer  haast  zouden  maken ,  dit  is  dan  Edele  Emtfeste  enz. 

(Was  gei)  Jan  Verschuur. 
(In  margine  .stond :) 
Het  jacht  Samson,  liggende  voor  Boeton  onder  zeil, 
29  Junij  1677. 

C.  Brief  van  den  Sulthan  van  Boeton  aan  den 

Gouverneur  Padtbrugge. 

Deze  brief  van  P.  S.  Sulthan  van  Boeton,  komt  aan  onzen 
vriend  den  heer  Gouverneur,  wien  Gods  zegen  en  alle  geluk 
op  aarde  verleenen  wil ,  opdat  alle  't  geene  bij  hem  bij  der  hand 
genomen  wordt  mag  gelukken  en  hij  lang  leven. 

Naar  dat  zoo  weet  Heer  Gouverneur  dat  UE.  brief  door  den 
Bontos ,  Rakea  en  bij  de  Pangalasas  den  Padoeka  zeer  wel  be- 


1  Nog  niet  geheel  in  onbruik  als  een  teeken  of  sein  dat  men  gereed 
is  te  zeilen.  L. 


812  BULAOEN. 

steld  zijn,  welke  geopend  en  gelezen  hebbende,  was  den  Koning 
en  den  Goegoegoe  nevens  den  Kapitein-Laut ,  mitsgaders  alle 
de  Bobatoes  zeer  aangenaam  van  harten  te  hooreu ,  gemerkt  wij 
in  de  brief  de  zuivere  en  opregtigheid  van  des  Gouverneurs 
hart  hebben  bespeurt,  want  hebbende  't£ijk  van  Temate  ea 
Boeton  weder  teregt  gebragt,  is  ons  zulks  zekerlijk  tot  bij- 
zondere vreugde  en  blijdschap»  waarvoor  den  Heer  Gouverneur 
in  het  binnenste  van  onsoe  harten  zullen  bewaren  en  altijd  aan- 
gedenken. 

Doch  naar  deze  blijven  wij  alle  beklemt  en  bedroefd,  dewijl 
den  HoekojA  Singhadji  van  ons  eischte  300  stuks  slaven ,  welk 
nogmaal  zeggen  den  Fadoeka,  Koning  van  Boeton  en  den  Pa- 
doeka  Goegoegoe  te  bedroeven,  vermits  wij  van  dezen  eisch  in 
des  Gouverneurs  aangename  brief  niet  hebben  kunnen  lezen 
noch  vinden ,  te  meer  en  heeft  UE.  Heer  Gouverneur  aan  de  Bontos 
nooit  mondeling  hiervan  iets  gezegt.  Den  Fadoeka  en  den  Goe- 
goegoe nevens  alle  de  Bobatos  zeggen  eerbiediglijk  dat  immers 
geen  gebruik  zij,  zoowel  in  Boeton  als  in  Temate,  dat  men 
300  stuks  slaven  zal  eischen.  Was  dat  den  Heer  Gouverneur 
slaven  wilde  van  hier  hebben,  willen  tot  vier,  vijf,  ja  was  't 
ook  tot  10  stuks,  de  E.  Heer  Gouverneur  gaarne  w^ens  de 
gróote  weldaden  omtrent  ons  gedaan,  toe  zenden,  welk  wel  be- 
hoorlijk is,  want  het  voor  een  teeken  van  onderlinge  en  ware 
vriendsdiap  -  strekken  zal.  Zenden  dan  weshalven  den  Fadoeka 
Konittg  en  den  Goegoegoe  negens  alle  Bobatos,  vijf  stuks  jonge 
mansslaven;  bidde  smekelijk  deze  geringe  toezending  niet  te 
versmaden ,  maar  tot  een  teekeii  van  onzer  aller  opregt  hart  dan 
aan  te  nemen. 

Nopende  de  Heer  Gouverneurs  recommandatie  van  kiaten 
balken,  om  die  voor  de  Gompe.  te  helpen  kappen,  hebben  die 
van  Lohia  30  lange  stukken  gekapt,  welke  schrijvens  dan  wij 
met  den  Hoekom  Seughadji  besloten  hebben  naar  Tibore  te 
zenden.  Den  Fadoeka  Sirie  Sulithau  van  Boeton  verzocht  aan 
den  Gouverneur  om  wat  roode  geugber.  Den  tolk  Harcks  en 
drie  slaven  heb  ik  hem  willen  toezenden ,  maar  H  schip  koude 
geen  twee  dagen  (om  de  slaven  zamen  ie  brengen)  wachten. 
Wij  verzoeken  en  wenschen  te  weten  waarom  dat  Lohia ,  dat 
inimers  onder  Woeua  staat,  nu  Tibore  zich  toeeigeud,  't  welk 
den  Koning  van  Boeton  mede  doet  bedroeven, 

(Onder  stond)  's  Konings  van  Boetons  zegel  met  zwartsel 
gedrukt. 


BU1.AOSN.  81 S 

D.   De  Kaitschit.  van  Woena  aan  den  Qouvbrnextr 

Padtbüuggk. 

INaar  veele  groetenissen  en  een  lang  leven  den  Gouverneur 
mrenscht  hebbede,  zoo  komt  dezen  brief  uit  een  zuiver  en 
op:X-<egt  hart ,  van  den  Kaitschil  van  Woena  aan  den  Gouverneur 
dl^     's  Comps,  magt  en  de  Molukkes  wijs  en  manliik  regeert. 

^N^aardat    zoo   maakt    Kaitschil  van  Woena  aan  den  Qouver- 

YiemiT   bekend,    dat    de    schuld    van   hem,  hij  aan  den  Hoekom 

Siïighadji  met  6  mausslaven,  volgens  voorwaarden,  betaald  heeft, 

V»i<lciende    echter    Kaitschil  van  Woena,  dewijl  niet  buiten  dien 

'V'oortegenwoordig  te  zenden  heeft  om  vergiffenis. 

Den  Kaitschil  van  Woena  maakt  mede  aan  den  Heer  Gou- 
^ernear  bekend,  wegens  de  z&ak  van  Kaitschil  Woena,  diege- 
i^^ajoad  is  Lomba  Daloe,  dat  hij  met  alle  zijne  dienaren  en 
®l»^ven  weder ,  gelijkerwijs  den  Koning  van  Temate  en  den  Heer 
GroQverneur  gewild  hebben,  is  losgelaten  en  weder  bij  ons  ge- 
ien, enz. 

XX  Vin, 

Padtbbügge  aan  den  Koning  van  Boeton. 

X)eze  brief  komt  uit  een  zuiver  rein  en  opregt  hart ,  van  den 

^^^>Tivemeur    der    Molukkes,    Robbertus    Padtbrugge,    aan  den 

-^Zko^eboren   Vorst   den    Koning  van  Boetoa,  mitegaders  aan 

e  Heeren  de  Rijksgrooten ,  wien  God  de  Heere  gezamenlijk 

een  lang  leven  zegenen  en  bewaren  ^il.  Amen. 

^aar  dat  zoo  maakt  den  Heer  Gouverneur  aan  don  Padoeka 

^**ie  Sttlthan  Koning  van  Boeton  bekend,  dat  de  Heer  de  brief 

Schipper  Jacob  Livius  gezonden,  wel   ontvangen,  geopend 

verstaan  heeft,  hoe  dat  den   Hoekom  Senghadji  800   stuks 

^^^ven   van  ÜE.    HH.  geëischt  had.   Overzulks  herffc  den  Heer 

^^'^^xivemeur    aanstonds    den  Koning  van  Temate,  onzen  vriend 

®^>^  raagt   of  ook   met  zijn   kennisse  den  Hoekom  zulks  onder- 

i^en  heeft ,   die  hier  van  ten  minste  niet  wist ,  zeggende  daar 

-    ook   aan   dezen  Hoekom  Senghadji^  geen  orders  gegeven  te 

^V^ben;  insgelijks  zegt  zijn  HH.  ook  van  Lohia  niet  te  weten. 

^^^shalve  zijn  HH.  van  Temate,  nogmaals  (nevens  deze)  heeft 

^^^^«hreven  aan  den  Tiboresohe  Koning,  dat  hij    van  Lohia  zal 

^^^^^*«iten  afstaan,  en  aan  Woena,  waaronder  hetzelve  staat,  volgens 

^S^^^aakt  contract  weder   overgeven,  op  dat  zulks  den  Padoeka 


314  BULAOEX. 

S.  S.  vast  gelooven  mag,  en  niet  meer  zich  behoeft  te  bedroeven  .«: 
zoo  heeft  zijn  HH.  dén  Koning  van  Temate  hier  boven ,  nevens^s 
'sComps.  zegel,  de  zijne  medegedrukt. 

De  gezondene  vijf  stnks  slaven  van  UE.  HH.  daarvan  zijnaza 
er  drie  wel  overgekomen  en  twee  onderwegen  gestorven ,  voo^  ^ 
welke  groóte  gift  den  Gouverneur  duizendmaal  dank  zegt  —  me#^^ 
verzoek  van  vergiffenis,  dewijl  de  Heer  Gouverneur  voor  t^n-  m 
woordig  op  de  reede  van  't  eiland  Siauw,  welk  eiland  dei 
Koning  van  Temate  overwonnen  en  aan  de  Edele  Compagnie 
overgegeven  heeft  —  niets  heeft,  om  UE.  HH.  groot geschen] 
weder  te  vergelden,  doch  zullen  wanneer  weder  op  Maleiji 
komen  en  gelegenheid  vindende ,  dat  zelve  weder  met  wat  raar»* 
erkennen. 

UE.    HH.  heeft  den   Gouverneur  van  roode  gember  geschre- 
ven ,  zoo  zenden  wij  dan  hetzelve  met  eenige  jonge  plantjes  oir" 
voort    te    kweeken,  in  handen  van  den  brenger  dezes  Schipper 
Jan  der  Wal,  waarmede  deze  sluileu. 

Geschreven  voor  Siauw  op  't  fluitje  de   Vliegende  Swaan ,  in 
de  maand  Rammelan  19®  nacht,   wezende  een  nacht  van  Annis 
Hedjira   der  Propheet  1088,  naar  onze   jaarrekening,    den    II 
November  A«.  1677, 

XXIX. 

Dbn  Koning  van  Tbrnate  aan  den  GouvERNEUR-GENenAAL. 

Edele  Emtfeste,  enz. 
Mijnheer. 
Mijn  jongste  aan  UE.  H.A.  ging  af  met  de  Sampson  en  een 
Gering  geschenk  van  twee  stuks  slaven.  (Zoo  mijn  gezant  naar 
Boeton  mij  berigt,  als  die  in  handen  van  den  Schipper  vijf 
stuks  overgeleverd  zoude  hebben)  twee  voor  UE. ,  twee  voor 
den  Heer  Admiraal  Speelman  en  een  voor  Juff.  de  Weduwe 
Harthouwer;  zullende  gaarne  in  antwoord  verwagten  of  het  ook 
waar  zij ,  dewijl  allezins  door  de  mijne  bedrogen  wordt.  Tegen- 
woordig kan  ik  niet  nalaten  UE.  H.A.  te  bédeelen  hoe  onze 
wapenen  het  ongelijk  door  de  Siauwers  mij  en  verdere  bondge- 
nooten  aangedaan,  hebben  vereffend.  Hebbende  de  Castilianen 
noch  door  verzoek,  noch  door  bede,  noch  door  smeeking  be- 
wogen kunnen  worden ,  zich  gerust  en  daar  buiten  te  hou- 
den,   die   integendeel,   nergens    anders    dan   op   mijn   persoon 


BULAOEN.  815 

toeleiden  en  zeer  hevig  met  kanon  op  de  chaloup  daar  ik 
in  was,  schoot,  hetwelk  dan  met  gelijke  munt  betaald  zette, 
jagende  eeuige  kogels  door  hun  vesting  heen,  waar  door  bui- 
ten nood  de  vrede  vlag  opstaken ,  en  op  genade  en  ongenade 
hunne  vastigheid  en  zich  zei  ven  aan  mij  overgaven,  waarmede 
ook  meester  van  Siauw  werd,  hetwelk  op  der  Castilianen  eigen 
verzoek,  doch  voornamelijk  volgens  besprek,  aan  de  £.  Gomp^. 
gelijk  Goroutalo  en.  Limbotta,  heb  overgelaten,  zoo  mede  die 
van  Taboecan,  voornemens  zijnde  met  alle  die  nog  Christe- 
nen zullen  worden  even  zoo  te  doen,  latende  de  erkentenis  hier 
af  aan  UE.  HA.  bescheidenheid,  terwijl  ik  onveranderlijk  voor 
altoos  blijve 

(Onderstond)   UE.   H.A.H.,  UE,    H.A.   getrouwe  en   gansch 
verpligte  vriend, 

(Was  get.)  KiTscHii.  Amsterdam  ,  Koning  van  Teruate. 

(In  margine  stond)  Siauw  voor  de  vesting  Maetsuiker  ten  anker. 
11  November  1677. 

XXX. 

D£N      ScHOOLMBBST£K     FbaNCISCUS     FbBDINANDUS     T£      DaUW 

AAN     DEN    GoUVfiBNKiia    FaDTBBUGGE. 

Translaat. 
God  met  ons. 
Mijn  Heer,  ik  UE.  dienaar  maak  bekend  van  wegen  de  vol- 
keren van  Boelang-Itam ,  welke  onder  de  bescherming  van  de 
£.  Compe.  staan,  gelijk  ook  inzonderheid  Intje  Mannes  met  de 
Princes  wie  't  met  de  E.  Compe.  opregt  houden ,  hebbende  ik  en 
Cocq  naar  de  negofy  Boelang-Itam  geweest,  om  te  vernemen  of 
Intji  Mannes  ook  vertrokken  was ,  maar  wij  vonden  hem ;  dier- 
halven wij  hem  vraagden  hoe  het  met  zijn  negorij  stond,  kreeg 
tot  antwoord,  dat  hij  zijn  volk  om  de  praauwen  op  te  maken 
al  gezonden  had,  om  daarmede  naar  de  Heer  Gouverneur  te  doen 
volgen,  deze  lieden  geven  mij  ge«n  gehoor,  dierhalven  merk  ik 
haar  lieden  humeur,  als  zijnde  nog  niet  wel  genegen  om  de 
Ck)mp«.  te  kennen.  Ook  zijn  er  drie  van  Boelang-Itam,  met 
name  Goma,  Bolanoa  en  Bilaso,  deze  drie  zijn  althans  niet  aan 
de  Compe.  genegen,  ook  induceren  zij  meer  andere  met  hun, 
willende  voor  zich  een  nieuwe  negorij  opmaken ,  tot  tijd  en  wijle 
dat  Siauw  te  uuder  zal  gebragt  worden ,  wanneer  zij  zulks  zullen 


Sl6  BIJLAGEN. 

gezien  hebben  willeu  zij  alsdan  de  E.  Comp®.  mede  toevallen 
en  vernederen,  des  niet. 

Wijders  wanneer  de  corpoi*aal  hier  op  daar  gekomen  is ,  bennen 
wij  zamen  naar  de  negorij  Boelang-Itam  geweest,  en  hebben  de 
Boelang-Itanders  gerecommaudeert ,  om  een  hnis  voor  den  corporaal 
en  zes  man  op  te  maken,  ook  heb  ik  Intji  Mannes  gevraagd 
waar  Qoma  was,  wien  mij  antwoorde  dat  hij  er  niet  van  wist, 
gemerkt  hij  Goma  met  Intje  Manes  niet  honden  wil. 

Wat  aanbelangt  't  huis  van  den  corporaal  en  soldaten  zal 
conform  mijns  Heeren  schrijvens  achtervolgt  werden. 

^Onderstond)  Mijn  Heer  UE.  dienaar  en  die  van  de  E.  C3omp«. 

(Was  get)  Franciscus  Fjsrdinandüs. 

(Ter  zijde  stond)  Dauw  12  Nov.   1677. 

XXXI. 

Dit  is  hkt  uiterstb  verzoek  van  den  President  Monia. 

Nademaal  dat  zij  hem  verkooren  hebben  na  de  dood  van  den 
Koning ,  als  President  op  't  eiland  Tagulanda  te  regeren ,  in  den 
naam  van  de  E.  Comp®.  Verders  verzoekt  hij  als  dat  de  E. 
Comp®.  het  land  zal  laten  regeren,  tot  den  tijd  dat  den  jongen 
Koning  mondig  is,  hiermet  (mede)  is  den  geheelen  Raad  van 
Tagulanda  mede  vemo^d. 

(Onder  stond  en  was  get.)  Monia. 

(Ter   zijde  stond)  Adij  Tagulanda,  den  16n,  Sept.  Ao.  1677. 

xxxu. 

And&ies  Furtados  aan  Padtbrdogr. 

Ik  UE.  dienaar  maak  bekend ,  dat  ik  den  Goegoegoe  van  Bwool 
voorgehouden  heb  wegens  het  Christengeloof,  om  hetzelve  aan  te 
nemen  en  het  Mohammedaansch  geloof  af  te  staan ;  die  mij  dan 
tot  antwoord  gaf,  dat  hij  het  gaarne  wilde  aannemen ,  te  weten  , 
om  Christen  te  worden ,  dewijl  zeide  hij  geen  twee  Heeren  dienen 
konde,  maar  met  de  Comp^.  een  God  aanroepen  en  die  ook 
houden  wilde. 

Doch  verzoekt  hij  vooreerst  naar  zijne  negorij  te  keeren ,  als 
wanneer '  toekomende  jaar  zich  weder  op  de  Manado  zal  laten 
vinden ,  wanneer  hij  als  dan  veriioopte  de  Heer  Gouverneur  op  de 


BIJLAGEN.  3 1 7 

Manado  te  zullen  viuden ,  willeude  alsdan  persoonlijk  zelve  mijn- 
heer over  deze  zaak  spreken.  Wijders  enz. 
Tagulanda  15  Nov.  1677. 

XXXIII. 

Instructie   voor  den  sergeant  op  Siaüw. 

Wij  nemen  daaruit  slechts  liet  volgende  over:  Na  herinnerd 
te  hehbeu  hoe  de  Koning  vatt  Ternaten  door  de  wapenen 
meester  is  geworden  van  Sianw ,  dat  deze  het  uit  eigen  vrijen 
wil  aan  de  Comp®.  heeft  overgedragen  en  dit  met  opene  en  be- 
zielde brieven  heeft  bevestigd ,  waardoor  de  Comp''.  ten  vollen 
regt  heeft  op  dat  eiland,  draagt  de  Gouverneur  den  sergeant 
op  hier  wel  op  te  letten ,  en  deze  hem  aanbevolen  plaats  naar 
krijgsgebruik  te  bewaren  en  niet  dan  op  het  bevel  der  Comp«. 
of  met  den  tlood  te  ruimen. 

/rDeze  volckeren  Christenen  doch  naar  de  Roomsche  wijze  zijnde, 
en  bij  contract  verbonden  onze  Gereformeerde  Godsdienst  te  aan- 
Yaarden ,  zult  UE.  evenwel  geen  overlast  daarin  doen ,  noch  te  ge- 
dogen dat  door  iemand  geschied ,  alzoo  de  gewissens  eeulijk  onder 
den  almagtigen  Gt)d  staan.  Wat  het  uiterlijk  belangt  zult  niet 
gedogen  dat  zij  eenige  openbare  beelden  honden  of  crüisifïxen , 
noch  met  paternosters  om  den  hals  of  in  handen  gaan ,  als  zijnde 
dit  bijzonderlijk  bedongen ,  en  wederom  zult  niemand  hinderen 
die  in  onze  kerken  genegen  zijn  te  komen,  gelijk  voorleden 
Zondag  aan  een  Spanjaard  geschied  is,  zijnde  u  kwaUjk  te 
weten,  hoedanig  God  almagtig  in  het  gemoed  der  zijnen  werkt, 
als  maar  goede  toezigt  houdt  en  zorg  draagt  dat  zij  met  onze 
Godsdienst  openbaarlijk  niet  spotten  of  eenige  moedwil  bedrijven, 
in  welk  geval  strafbaar  zijn. 

UE.  is  voorheen  en  wordt  nu  weder  als  op  nieuw  aanbevolen 
en  gelast,  naarstig  de  gebeden,  nu  vooreei-st  onder  ons  volk,  mor- 
gen en  avond  en  op  alle  Zondagen  waar  te  nemen ,  en  wanneer 
de  Tagulandsche  meester  hier  zal  zijn,  goede  acht  op  kerk  en 
scholen  te  slaan,  en  zelfs  (zelve)  voorganger  te  zijn,  opdat 
aUes  stigtelijk .  mag  toegaan  ,  en  deze  lieden  weten  mogen  en  över- 
tnigd  worden  dat  onze  leer  beter  zij  de  Roomsche,  en  God  loven 
mogen  wanneer  zij  onzen  deugdelijken  wandel  zien.  Tot  dien 
einde  laat  ik  u  zoo  veel  getrouwde  lieden,  zijnde  gereeds  zes 
huisgezinnen  sterk.// 


S18  BIJLAGEN. 

Hem  werd  tot  bezetting  gelaten  1  konstapel ,  2  korporaals 
en  8  schildergasten  ^. 

Wat  ter  verdediging  aan  de  post  nog.  ontbrak ,  zoude  hij  zoo 
spoedig  mogelijk  in  order  maken,  zooals  het  voor  hem  uitge- 
bakend  was.  De  zorg  voor  het  geschut  en  kruid  werd  hem  ten 
hoogste  aanbevolen;  ook  moest  hij  zorg  dragen  dat  er  altijd 
een  goede  partij  stormpalen  voorhanden  was,  en  honderd  stuks 
bamboezen  met  water  gevuld  in  voorraad,  om  in  geval  van 
brand  of  belegering  niet  verlegen  te  zijn. 

Padtbrugge  hoopt  dat  de  Goegoegoe  Jeronimo  d'Arras  met 
den  Koning  in  goede  overeenstemming  mogt  leven ;  mogt  evenwel 
onverhoopt  daarin  iets  onefiens  ontstaan,  dan  moest  hij  dat 
zooveel  mogelijk  trachten  in  der  minne  bij  te  leggen ,  en  vooral 
zorg  dragen  dat  het  tusschen  hen  tot  geen  dadelijkheden  kwam ; 
verder  moest  hij  daar  van  goede  aanteekening  houden,  zoo  wel 
van  reden  als  oorzaak  van  wederzijden,  om  door  den  Gouverneur 
in  billijkheid  daarin  beslist  te  kunnen  worden.  Daar  er  naar 
gewoonte  in  Januarij  of  Februarij  eenigecorra-corra's  of  sampans 
uit  Manilla  zouden  komen ,  —  in  het  vertrouwen  van  daar  nog 
hunne  landgenooten  'te  zullen  vinden  —  zoo  moest  de  sergeant 
hen  bij  hunne  komst  op  het  strand  te  woord  staan,  eu  niet 
toestaan  dat  iemand  van  hen  naar  boven  kwam.  Overigens  moest 
hij  hen  vriendelijk  bejegenen,  en //mannelijk  bescheid  geven,  hen 
verhalende  hoé  zich  de  zaak  had  toegedragen,  en  hoe  wij  den 
Kapitein  en  zijn  volk  uit  der  Tematanen  handen  gered  en  onder 
onze  bescherming  te  Maleijen  genomen  hebben,  alwaar  zij  deze 
sampans  en  vaartuigen  verwagten  om  daarmede  weder  naar  de 
Manilha  te  keeren.// 

Daar  het  uitroeijen  der  nagelboomen  alom  in  de  Molukkes 
het  voornaamste  werk  eu  de  hoofdzorg  is,  zoo  zal  hij  trachten 
te  weten  te  komen  waar  deze  staan,  opdat  bij  de  wederkomst 
van  den  Gouverneur,  hij  ze  tegen  eenige  kleine  geschenken  mag 
doen  opschommelen  en  uitroeijen,  //want  wanneer  er  maar  eenige 
doen  omhakken  van  gemeene  lieden,  zal  den  eeue  des  anderen 
boomen,  uit  een  aangeboren  nijdigheid,  den  menschen  eigen, 
wel  aanwijzen  en  dus  doende  kunnen  wij  er  meester  van  worden 
en  U£.  bijzondere  eer  daarbij   behalen.// 

Wanneer  iemand  van  zijn  volk  zich  in  den  huwelijken  staat 
wilde   begeven,   zoude   dit   niet   vermogen  te  doen,  zouder  een 


'  Schildwachten,  gemeene  soldaten. 


BIJLAGEN.  819 

bewijs  van  den  Koning  te  hebben,  dat  de  vrouw  vrij  en  nie- 
mands  slavin  was ,  en  ten  gevolge  daarvan  het  land  mogt  verlaten ; 
om  wanneer  mén  er  toe  mogt  overgaan  deze  post  in  te  trekken 
als  dan  de  moeijelijkheid  voortekomen,  die  men  gezien  heeft 
dat  de  Spanjaarden  ondervonden  bij  hun  vertrek,  waarvan  er 
eenige  moesten  blijven  en  anderen  zonder  vrouwen  en  kinderen 
vertrokken. 

XXXIV. 

Padtbruoge  aan  Gouverneur  Generaal  en  Raad  van  Indik. 

Deze  brief  bevat  veel  wat  reeds  in  den  tekst  is  gemeld;  de 
volgende  bijzonderheden  nemen  wij  er  uit  over: 

//Dit  is  in  het  kort  wat  op  deze  Siauwsche  togt  en  hierom- 
trent tot  dusverre  voorgevallen  is ,  waaruit  blijkt  wat  een  schoone 
oogst  en  ruim  aantal  Christenen  er  te  verwachten ,  en  hoe  weinig 
arbeiders  dat  er  tot  den  wijngaard  des  Heeren  zijn.  Behalve 
dat  er  aanstaande  jaar  naar  onze  gissing  al  vrij  meer  toe  vallen 
zullen,  en  welligtdie  van  Tomini,  Goroutalo,  Limbotto,  Bwool, 
Totoly ,  ook  wel  Kajeli  en  Paloe ;  zoodat  er  onzes  oordeels  niet 
minder  dan  vier  vaste  predikanten  in  de  Molukkes  zullen  mo- 
gen zijn ,  een  op  Maleije ,  een  op  Manado ,  een  op  de  eilanden  ' 
en  een  op  Gorontalo;  daarover  wij  UE.  H.Achtb.hed.  goedvin- 
den zullen  verwachten,  terwijl  wij  nog  eenige  schoolmeesters 
van  Amboina  zullen  verzoeken. 

Waar  nu  Taywila  legt,  blijkt  genoegzaam  uit  onze  aantee- 
kening  *  even  om  de  Oosthoek,  namelijk  van  de  bogt  van 
Kajeli ;  de  andere  nog  begeerde  plaatsen  komt  mede  genoegzaam 
te  blijken ,  waar  die  gelegen  zijn.  Die  dus  lange  onbekend  zijn 
gebleven  omdat  niemand  zich  de  zorg  daarover  aantrok,  gelijk 
onzes  oordeels  wel  behoorde,  en  niet  vreemd  zoude  zijn,  dat 
de  landstreek  van  Makasser  af  tot  de  Westhoek  van  Kajeli, 
onder  die  presidie  werd  gesteld,  en  van  Paloe  verder  onder  de 
zorg  van  ons  Gouvernement,  waardoor  alles  met  meerder  lust 
en  ijver  zoude  behartigd  worden,  zullende  in  alle  eerbiedigheid 
afwachten  wat  besluit  UE.  H.A.H,  hier  omtrent  zullen  gelieven 
te  nemen.  Om  UE.  H.A.H,  van  de  plaatsen  boven  '  Bwool  en 

*  Sangi,  Siauw  en  Tagulanda. 

*  Op  de  kaart ,  zie  hiervoor  bl.  267. 

3  Achter  voor  hem,  die  van  Manado  komt. 

X  (XIV)  ^\ 


320  BIJLAGEN. 

Totoly  gelegen,  naar  vermogen  echter  te  onderrigten ,  zoo  vol- 
gen daar  aan  Rondo  >  Dampelas ,  Bayla-  Issan ,  daar  den  Koning 
van  Taywila  nu  gevlugt  was.  Silensak,  Kajeli  of  Tay^ïla,  Paloe, 
eli  is  van  de  Menado  tot  Bwool  toe  de  verheid  ongelijk  meer- 
der bevonden  dan  in  de  kaart  aangehaald  staat,  welke  kaart 
allezins  zeer  gebrekkelijk  in  deze  Celebesche  Noordhoek  vonden. 
Bijwesten  de  bogt  van  Kajeli  heeft  men  Manjoeijoe  *  Tampalan , 
Tsiandana  *  ,  Parampouau  *  Mayena  en  Balanipa ,  zijnde  meest 
het  rijk  van  Mandhaar.  Al  de  verwarringen,  oorlogen  en  on- 
lusten die  in  deze  Celebesche  Noordhoek  ontstaan,  is,  om 
dat  e^  hiemalid  meester  dan  d^  sterkste  en  niemand  kn^  dan 
de  zwakste  is,  zonder  op  eenig  regt  of  billijkheid  te  passen; 
spottende  met  de  Temataansche  regering,  als  wel  ziende  dat 
daar  of  niet  dan  schade,  en  geen  hulp  noch  voordeel  hebben. 
Zoodat  het  wenschelijk  ware ,  dat  de  Tematanen  dezen  ganschen 
hoek  de  E.  Comp«.  eenmaal  volkomen  overliet ,  als  wanneer  er 
betere  zorg  voor  gedragen  zoude  worden,  zoodat  dit  overgeven 
der  Christenen  nu  en  dan  een  groot  gemor  omtrent  die  van 
*s  Koöings  partij  veroorzaakt  en  zoude  alsdan  met  een  slag 
gedaan  zijn  ^. 

De  Eerw.  Predikant  Caheyng  vrezen  wij  bezwaarlijk  weder 
aan  zijn  spraak  zal  geraken,  kunnende  geen  geluid  meer  slaan , 
dat  n\x  dl  eenige  maanden  aan  den  anderen  geduurt  heeft,  be- 
halven  dat  zijn  Eerw.  aan  handen  lam  en  zeer  zwakkclijk  is, 
ssoodat  het  naar  oogenschijn  welligt  niet  lang  zal  maken ;  immers 
bezwaarlijk  tot  zijn  vorige  gezondheid  geraken,  hetwelk  ons 
tegenwoordig  heel  veriegen  maakt  «. 

Onder  de  vernielde  boeken  van  den  Pater  Manuel  Espanjol, 
heb  ik  nog  heel  en  onbeschend  bekomen  en  als  uit  den  brand 
gered,  een  woordenboek  in  het  opschrift  van  de  Tagulandsche 
taal ,  maar  is  van  de  taal  dezer  eilanden  alom  ' ,  naar  dat  ons 

I  Dondo  Val.  I.  63  en  73. 

^  Mainoe4jo. 

•  Tjinrana. 

^  Pamboang ,  vormende  deze  rijkjes  met  het  hier  niet  genoemde  Binoang 
nog  lieden  de  zev«n  vorstendommen  van  Mandhar. 

^  Zulks  is  geschied,  nadat  Padtbrugge  koning  Amsterdam  tot  straf 
van  rijn  moordaanslag  in  f680  op  nieuw  geheel  had  onderworpen. 

«  Oaheyng  werd  in  Jan^j  1686  van  Tenrmte  naar  Ambon  verplaatst  en 
overleed  aldaar  in  December  van  dat  jaar.  Valent.  D,  III,  A,  bl.  78. 

^  De  zendeling  van  de  Velde  van  Cappellen  verzekert  eveneens,  dat 
op  deze  groep  en  de  Talaur-eilanden  overal  met  geringe  afwijkingen 
dezelfde  taal  gesproken   wordt.  AfeJrtJ.  Zmde*.  I,  bl.  54. 


BUIAOEN.  821 

den  tolk  Hendrick  Cors  berigt,  dat  noodig  geacht  heb  hier 
nevens  te  zenden,  opdat  het  uit  de  Spaanache  in  onze  Neder- 
duii;sche  taal  overgezet ,  zoodanige  Predikanten  mogten  ten  nutte 
len,  die  hun  kerk  en  bediening  in  deze  eilanden  mogten 
>men ,  alzoo  hetzelve  met  groote  moeite  en  omzigtigheid  ge- 
nia&kt  schijnt  te  wezen    *. 

fiij  deze  gelegenheid  van  onze  eerste  aankomst  en  bezoeking 

va  ia    deze   gewesten   onder   zoo  verscheiden  zaken,  zoo  is  er  al 

vrij     meer  verschonken  als  wel  gegist  hadden,  eensdeels  om  de 

»lu.i  merende  genegenheid  tot  de  Comp».  te  doen  ontwaken  en  in 

deace  lieden  een  goeden  dunk  te  laten,  als  wel  voornamelijk  de 

gemoederen   met   deze  kleinigheden   in  te  nemen  en  meester  te 

borden ,  om  in  het  toekomende  van  dezelve  te  mogen  verzekerd 

zijn,    Behalven  dat  onzes  oordeels  die  scherpe  Siauwsche  doom 

^it   ''sCompe.  voet  gehaald,  dit  wel  ruimtjes  verzoet ,  gelijk  ook 

vast  vertrouwen  wil  UE.  H.  Achtb.  dit  ons  verrigten  voor  wel 

S'^Aan  en  aangenaam  zullen  keuren  en  opnemen ,  als  zijnde  ten 

beesten  dienst  van  de  Comp®.  en  rust  der  Molukken  geschied ; 

**^bbende   ook   niet   wel   anders   kunnen   wezen   of  zoude  meer 

^^hade  dan  baat  hebben  gedaan.  Ook  zoo  kan  de  Koning  van 

^^rnaten   onzes   oordeels   in   deze  togt  geen  lasten  dragen,  als 

^i«    alles   de  E.   Comp®.   heeft  overgelaten,  buiten  dat  het  zoo 

*^^«1  hoog  niet  loopt;  zijnde  wel  het  meest  4000  pond  buskruid, 

^OOO  musketkogels  of  ruim  drie  zeugen  loods;  twee  lasten  padi, 


*    JDoor  Gouverneur  Generaal  en  Raden  van  Indien ,  werd  bij  hunne  mis- 

^ïv^    van  13  Februarij  1679,  onder  de  generale  papieren  der  Secretarie, 

^^      €je    kas   voor ^ de   kamer    Amsterdam,    gezonden    «een   zeer   curieus 

^^^k.  in  de  Spaansche  taal ,  vervattende  alle  Tagulandsche  woorden ,  niet 

'^•^«ler   groote  moeite  te  zamen  gezet,  en  door  den   E.  Padtbrugge  her- 

^^^rts  geschikt,  om  was  *t  mogelijk  getranslateerd  te  worden,  waartoe 

*^**    niemand    te   vinlTèn    is,  en  twijfelen  wij  mede  of  het  ginder  al  zal 

^'^nen  geschieden,  immers  niet  zonder  groote  kosten,  want  daai-aan  vry 

^t>   te  doen  zal  vallen,  mits  welke   wij  het  aan  UEd.  discretie  gedefereerd 

^■^ti.»    De    heeren    bewindhebbers   vonden  geen  reden  om  het  te  laten 

''^Vken.    Z\i   schreven   onder   dagteekening  van  23  Jan.  1681  aan  G.  G. 

^*^    ït  V.   I.  «Het  boek  dat  UEd.  voor  deze  ons  in  geschrifte  hebben  toe- 

Seatonden ,  zynde  een  dictionarium  uit  de  Manilhasche  taal  in  het  Neder- 

^**itsch,    en    dat  om  hier  onder  de  pers  gebragt  en  gedrukt  te  worden, 

^^^ben  wg  niet  kunnen  óordeelen  van  zoodanige  merite  te  wezen  om  die 

^^^ten  daar  aan  te  doen ,  gelijk  wij  meenen  dat  UE.  mede  zullen  weldoen 

*^^t  drukken  van  de  Spaansche  dictionarium  in  het  Nederduitsch ,  in  UE. 

^^i^cfareven  eerste  missive  vermeld,  na  te  laten,  ab.oo  w\j  niet  kunnen 

doorzien   dat    zulks    van    eenige    nuttigheid    of   de    minste  aftrek  daarin 

^'^^•«le  te  verwachten  wezen.  "  L. 


322  BtjLAaEX. 

duizend  takken  ^  sagoe ,  honderd  bijlen ,  die  Z.  H.  tot  zijn 
eigen  gebruik  behouden  heeft,  partij  rond  en  lang  scherp  tot 
de  kleine  stukjes  en  andere  kleinigheden  meer. 


Voorscli  reven  Schipper  van  der  Wal ,  nu  over  de  Zuid  van  (naar) 
Java  wederkeerende  met  het  fluitje  de  Vliegende  Swaen,  heeft 
ons  bijzonder  vemoeging  gegeven  en  getoond  allezins  en  alom 
in  dit  vaarwater  buitengemeen  ervaren  te  zijn ;  daaraan  het  hier 
veeltijds  haperd  door  de  krachtige  verleidende  stroomeu  en 
menigte  van  rudsen  en  reven,  en  nademaal  hij  wel  genegen  is 
met  zijn  huisgezin  in  Tematen  met  ter  woon  te  komen ,  en  wel 
iemand  bcuoodigd  zijn  om  goede  toezigt  op  de  equipaadje  te 
houden ,  verzoeken  wij  eerbiediglijk ,  UE.  H.  Achtb.  gelieven  den- 
zelfde Schipper  van  der  Wal  ons  ten  eersten  weder  toe  te  laten 
komen,  zoomede  deszelfs  zwager  den  Opper-chirargijn  Francois 
Roodenburg ,  alzoo  den  bekomene  Opperchiruigijn  van  Amboina 
niet  zeer  genegen  is  te  blijven. 

Wij  hebben  den  Schipper  tot  deze  reis,  en  het  nieuwe  vaar- 
water, geen  zeilaas  order  gegeven ,  om  denzel ven  niet  hinderlijker 
dan  voordeelig  te  zijn,  wezende  omtrent  de  Oostereilanden  van 
Java  genoegzaam  ervaren,  zoo  dat  wij  hem  hierin  de  vrijheid 
hebbeu  gelaten  om  allezins  naar  zeemanschap  te  werk   te  gaan. 

De  Spaansche  Kapitein  en  zijn  volk  zoo  wel  als  de  Paters, 
zijn  naar  Maleije  gezonden ,  om  van  daar ,  wanneer  hun  volk  uit 
de  Manilhas  verschijnd ,  met  derzelver  vaartuigen  of  wel  die  van 
Mindanauw ,  in  het  laatst  van  Mei  weder  te  vertrekken ;  ten 
ware  UE.  HAchtb.  ons  andere  last  geliefde  te  geven.  Hebben4e 
de  Paters  met  alle  vermogen  gewoeld  om  van  hier  met  eigen 
vaartuigen  naar  de  Manilha  te  vertrekken  onaangezien  het  in 
de  wind  was;  hetwelk  verhinderd  liebben,  opdat  zij  ons  met 
dat  mouson  geen  ontijdige  magt  van  Manilha  alhier  weder  op 
den  hals  mogten  werpen,  dat  nog  wat  ongelegen  komen  zoude; 
tegen  het  geene  dat  ons  aanstaande  Januarij  over  een  jaar 
mogt  overkomen,  daarin  hoopen  wij  zoodanig  te  voorzien 
dat  hunne  pogingen  zuUeu  kunnen  weren  en  hun  niet  veel  be- 
hoeven te  vragen. 


*  Is  hier  sprake  van  een  zekere  hoeveelheid  sagomeel  of  wordt  de 
tot  veelvuldige  doeleinden  gebruikte  gaba-gaba,  bladsteel  van  den  sago- 
boom,  bedoeld? 


BULAGKN.  823 

Ie  Koning  van  Siauw  is  een  zeer  redelijk  man,  en  die  wij 
twijfelen    of  zal    de   E.  Compe.  getrouw  zijn ,  ook  in>  alle 
ijkheid  zich  laten  vinden ;  zorgende  veel    eer    dat   Jeronimo 
d'A.rras,  dewelke  de  Teraatanen  veel  winds  in  het  hoofd  geb ragt 
lie-tlen ,  eenige  redenen  en  oorzaak  tot  twist  en  oneenigheid  zal 
lieven  dan  den  Koning,  die  gezeggelijk  genoeg  is,  Z.  H.  heeft  vaste 
belofte  gedaan  van  de  E.  Gompe.  niet  te  zullen  bedriegen ;  maar 
alle   de  nagelboomen  die  er  zijn  te  laten  onder  den  voet  hakken , 
helMrelk  hij  z^  zijn  tijd  van  nooden  heeft ,  mits  zoo  zeer  ver- 
spreid   zijn.    Wij   hebben   Z.  H.  weder  belofte  gedaan  van    dat 
ook^    jaarlijks    3   h   4  pond  nagelen  tot  zijn  huishouding  zullen 
schenken. 

^Sfhi  UE.  H,  Achtb.  nu  verders  gelieven  te  doen ,  laten  wij  aan 
derzelver  wijze  oordeel ;  dit  heeft  ons  gebleken  dat  jaarlijks  uit 
de  [Manillia  twee  of  drie  rolletjes  Chineescli  satijn ,  en  nog  twee 
of  drie  Haarlemmer  stofjes  van  de  Paters  Jesuiten  tot  een  ver- 
eering  heeft  gehad/' 

Na  te  hebben  opgegeven  wat  hij  noodig  had  geacht  ter  ver- 
siering van  de  post  te  moeten  in  het  werk  stellen,  vervolgt 
^ij  -  vDoch  zoo  men  alhier  post  zoude  houden  ware  het  nutter 
^loaede  een  beknopte  steeuen  reduit,  dat  eeuvrig  werk  is,  te 
''^afeen ,  *  aleoo  het  palissaatwerk  in  deze  gewesten  jaarlijks  bijna 
^©fïnaakt  dient,  tot  welk  reduit  den  Koning  van  Siauw,  volk, 
®teen,  kalk  en  hout  wil  verschaften,  en  zoude  de  E.  Compe. 
S^^ti  andere  lasten  hebben ,  dan  van  ijzerwerk  en  arbeidsloon 
^^n  onze  timmerlieden ,  smits  en  metselaars.  Doch  hierop  zoude 
**^  bedenking  komen  of  het  niet  nutter  was  een  post  voor- 
^^a.ider  en  op  de  Mindanao  te  houden,  daar  de  Spanjaarden 
**^^t  verhuisd  zijn ,  kunnende  met  goed  regt  zulks  doen ,  en  het- 
^^Ive  of  op  de  hoek  van  Sarangani  of  liever  in  de  bogt  van 
^^^>^toean  begrijpen ,  *  als  wanneer  meesters  van  het  meeste 
^^s  en  van  dat  goed  zouden  zijn ,  behalven  weinig  dat  bewesten 
^iitioij  valt,  en  weinig  was  dat  aldaar  uit  het  gebergte  komt; 
^^oo  den  Koning  van  Kandhaar  dat  land  toekomt  en  door  on- 
^^rmogen  het  niet  beheereu  kan.  Zijnde  ten  tijde  van  den  Heer 
Gouverneur  Cors  en  de  Nijs,    toen  vrijman  en  naderhand  pro- 


'  Overeenkomstig  dit  voorstel  werd  in  i682  de  vesting  Doornenburg 
**P  Siauw  gebouwd ,  welks  bezetting  echter  in  i696  weder  is  ingetrokken, 
^»1-  I,  bl.  59. 

Zie  over  het  regt  van  den  koning  van  Kandhar  op  het  eiland  Saran^ 
g*ui  en  een  deel  der  Zuidkust  van  Mindanao  Val.  I,  36. 


r 


324  BIJLAOEN. 

cureur  te  Batavia  *  derwaarts  met  den  tolk  Hendrick  geweest, 
die  om  zijn  bijzonder  genot,  bniten  last,  de  lieden  aldaar  had 
gaande  gemaakt,  met  beloften  dat  er  een  vastigheid  gemaakt 
zoude  worden ;  hetwelk  tot  schande  van  de  E.  Comp.  en  schaamte 
van  den  Kandhaarschen  Koning  niet  is  geschied;  gelijk  zulks 
welligt   in    de   papieren    van   dien  tijd  nader  en  duidelijker  zal 

blijken. 

•Niet  over  geheel  Kaudipau  ,  gelijk  voor  hem  de  Spanjaards 
dreven ,  maar  over  Boelang-Itam  klaagd  den  Koning  van  Siauw 
als  nog,  hoe  wel  volgens  contract  hetzelve  afstaat,  en  hebben 
wij  moeten  belooveu  aan  UE.  Achtb.  daarover  te  zullen  schrijven, 
blijkende  daartoe  geregtigd  te  zijn  geweest;  maar  zijnde  voor 
het  aangaan  van  het  gezegde  contract  aan  onze  kant  gekomen, 
en  om  het  gevolg  van  zoo  weinig  als  mogelijk  is  van  Celebes 
Noordkant  te  laten  afscheuren,  dat  in  zijn  geheel  wel  onder 
's  Compe.  vollen  gebied  te  zijner  tijd  diende  te  raken ,  als  ook 
om  der  Castilianen  voorwending  en  meening  niet  te  bekrachtigen, 
dient  het  niet  weder  aan  Siauw,  immers  vooralsnog  niet,  het- 
welk echter  in  alle  nederigheid  UE.  wijzer  en  rijper  oordeel 
onderwerp. 

Saban,  daarover  Don  Philip  ^  tot  Koning  van  Mandarsaha 
was  gesteld,  en  naderhand  door  den  Koning  Amsterdam  be- 
vestigt, hebben  wij  bij  deze  gelegenheid  Z.  J^.  Amsterdam  mede 
vertoond,  hoe  hetzelve  onder  Taroeua  behoorde,  en  den  Koning 
Amsterdam  de  schelmstukken  van  Bon  Philip  aangewezen,  als 
die  wel  den  meesteu  ijveraar  is  geweest  Taboekan  Z.  H.  Am- 
sterdam te  doen  af-  en  den  Siauwer  of  liever  Castilianen,  toe- 
vallen. Hebbende  wel  meest  het  huwelijk  tusschen  de  dochter 
van  Taboekan  en  Koning  van  Siauw  gekoppeld,  te  gelooven 
zijnde  dat  zoo  wij  niet  gekomen  waren ,  almede  de  Spanjaarden 
tot  schutsheeren  zouden  genomen  en  het  rokje  gelijk  men  zegt , 
weder  omgekeerd  hebben  en  met  alle  de  zijnen  weder  Roomsch 
geworden. 

Hierop  zoo  heeft  den  Koning  Amsterdam  besloten  denzelven 


*  Zie  over  de  door 'Cos  naar  Mindanao  gezonden  schepen,  van  Dyk, 
Neer/,  vroegtie  betrekkingen  met  Borneo,  bl.  270—274,  waar  echter  juist  van 
de  Nys  geen  gewag  gemaakt  wordt,  maar  waaruit  blijkt,  hoe  de  Span- 
jaarden in  1658  Nederlanders,  die  reeds  eene  sterkte  op  Magindanao 
hadden  opgeworpen,  met  geweld  van  daar  verdreven. 

*  Zie  over  dezen  Philippo  Datonseka  en  z^n  heulen  met  den  Spanjaard. 
Val.  I,  45  en  398, 


BIJ1.A0BX.  325 

met    een    zoet    lijntje  oaar    Ternate   te  lokken,    hebbende   op 
mij    verzocht,    als   dan    de   verdere   Mooren    mede    te    zijner 
tijd   over  te    willen   heljien  voeren,  ^oo  ook  die  van  Limauw, 
onidat     de  sterfte   Ternaten    zoo  zeer  ontbloot  heeft.  Waarmede 
heel  Sangi  van  Mopreu  met  ter  tijd  gezuiverd  zal  worden ,  alzoo 
vaste   staat  maak ,  Kandhaar  nu  mede  de  Christelijke  Qodsdienst 
zal  aanvaarden;  hebbende  den  Koning  mij  met  een  vaartuig  op 
den  Zie  alhier  verscheenen ,  laten  zeggen ,  dat  Anthony  van  Voorst 
alle  de  Christen  huisgezinnen  had  toegevoegd,   en  zyn  uiterste 
meening  niet    dan  aan  mij ,  wanneer  op  Sangi  verscheen ,  wilde 
te  kennen  geven.  God  almagtig  wil  er  zijn  zegen  toe  verleenen. 
Alles   zoude   alom   in    het   Gouvernement   wel   en   gewenscht 
staan,  bij  aldien  het  vertrouwen  tusschen  den  Koning/  Amster- 
dam en  zijne  Bijksgrooten  wat  meerder  en  opregter  wa«,  maar 
hebben  tot  ons  leedwezen  in  deze  togt  te  veel  slinksche  streken 
^D    grepen    van   den  ouden  Majoeda  gezien,  die  wij  vrezen,  ja 
vaststellen,   dat   weder   eenige   verwarring  brouwen   zal,  gelijk 
gereed»  al  omtrent  die  van  Gorontalo  begonnen  heeft,   met  het 
aanranden  en  vermoorden  van  eenige  lieden ,  en  het  zwaar  kwet- 
^^  van  een  voornaam  persoon ,  dat  nu  onze  zaak  zal  zijn ,  na- 
demaal  die  volkeren  volkomen  aan  ons  zijn  overgedragen. 

J^   Koning  Amsterdam  wenschte  wel  met  eere  hem  aan  een 

kant   te   hebben,    zijnde   Z.H.    nu   al   te   toegevende  aan  zijne 

^^t>oten,   omtrent   dewelke    ik  gestadig  de  kwaadste  man  moet 

^y**-  Zoo  heb  ik  dan  Z.H.  geraden,  ouder  een  eerlijken  schiJB 

^*Joeda   naar   Batavia  te   zenden,    om  UE.  het  overgaan  van 

^ï«iiw,    en  overlaten  van  hetzelve  aan  de   E.   Compe.   benevens 

l^boekan,   en   alle   die   nog  Christenen  zouden  willen  worden, 

•^kencl  te  maken ,  om  te  zien  wat  erkentenis  UE.H.  Achtb.  Z.H. 

Merover  zoude  willen  toevoegen.  Zoo  den  ouden  vos  nu  te  loos 

^^  *   de  listen  en  strikken  vermerkt  en  met  het  Svaantje  nu  niet 

^^^t  te  vertrekken ,  zullen  wij  ons  van  hem ,  op  de  klachten,  blijken 

®^   ^wijzen  der  Gorontaalders ,  verzekeren,  met  kennis  en  toe- 

B^>cmiiung  van  den  Koning  en  Bijksgrooten  zoo  het  lukken  wil , 

^^    hem  XJEdele  met  het  fluitje  de  Helena  toezenden ,   om  als 

^^  met  denzelven  te  doen  en  handelen  njwj  behooren." 

24  Nov.  1677. 

XXXV. 

Lijst  van  hetgeene  den  Eerw.  Predikant,  gecom- 


326  BIJLAGEN. 

mitteerdens  en  schoolmeesters  als  hun  gevolg  ,  in  kerk 
en  school  visite  gaamde ,  ''s  daags  door  de  dorpelingen 
(van  Sangi)  zal  worden  toegevoegd. 
Voor  den  Predikant  des  daags: 

Een  volwassen  of  twee  halfwassen  hoenders,  of  in  plaats 
van  dezelve  een  bokje  of  braadvarken  voor  twee  dagen ; 

twee  oude  klappemooten ; 

vier  dito  jonge; 

zes  eijeren ; 

een  riet  sagoeëer; 

een  katti  rijst; 

lampolie  om  's  nachts  te  branden; 

brandhout   en  water  zooveel  er  dagelijks  van  noode  is,  twee 
of  drie  kookpotten  op  deszelfs  aankomst  eens. 
Voor  twee  oppassers  "'s daags: 

twee  halfwassen  kuikens  of  een  volwassen  haan,  of  ook  een 
bokje  of  speen  varken  voor  twee  dagen  en  hun  beide; 

een  katti  rijst  of  sagoe  naar  gelegenheid  destijds  en  plaats;  ieder 

een  oude  klapper. 

Voor  twee  slaven  van  den  Predikant: 

genoegzame  sagoe  en  ieder  een  oude  klapper  daags. 

Dit  wordt  verstaan  zoo  wanneer  kerk  en  school  visite  doen ; 
doch  alwaar  vast  geplaatst  zijn ,  zal  hun  niets  worden  gegeven , 
dan  uit  eigen  vrije  wil ,  en  zal  ook  geen  schoolmeester  gehouden 
wezen  iets  te  verstrekken ,  alzoo  het  van  's  Compe.  wegen  niet 
zal  worden  vergoed. 

In  de  gemeene  bezoeking  der  kerken  en  schooien ,  zullen  de 
Predikanten  ook  zorg  dragen,  dat  alhier  op  het  eiland  Sangi, 
gedurende  hun  verblijf  op  de  eene  plaats  niet  langer  blijven 
dan  op  de  andere ,  eensdeels ,  omdat  ons  alle  even  na  zijn ,  en 
ook  opdat  den  last  van  volk  en  corra-corra's ,  en  het  onderhoud 
te  verschaffen  op  een  alleen  niet  aailkomen  mogt,  hetwelk  ver- 
deeld ligter  om  te  dragen  zal  zijn. 

Hetgeene  van  de  Predikanten  gezegd  wordt ,  dient  mede  ver- 
staan van  de  commissarissen,  die  ieder  zoo  veel  als  een  Predi- 
kant zullen  genieten,  zoo  ook  hun  gevolg. 

(Onder  stond :)  In  de  chaloup  de  Eendraght , 

Taroena,  dezen  6  December   1677.  (Was  get.)  R.  P. 


r 

BIJI.AOEN.  e     8*7 

XXXVI. 

Verbond  en  voorwaarden  aangegaan,  vastgesteld 
en  besloten,  tusschen  den  Gouverneur  'der  Mo- 
lukkes  fiobertos  Padtbrugge ,  in  naam  en  van  wegen 
den  E.  Heer  Gonv.-Gener.  Joan  Maatznyker  en  de 
E.  H.H.  Baden  van  India,  representerende  degen. 
Nederl.  Greoctr.  O.  I.  Compe.  en  staat  der  Vereen. 
Nederl.  in  India  ter  eenre  en 

Prins  Fiantay ,  hoofd  der  Manganitaansche  Chris- 
tenen tot  Cajoeris  ter  andere  zijde. 
Z.  H.  den  Koning  van  Teruaten,  in  den  j are  1675  totMan- 
ganitoe  zijnde,  en  den  Koning  St.  Jago,  op  aanklachte  van  te 
hebben  getracht  zich  de  Temataansche  regering  te  onttrekken 
en  der  Castilianen  bescherming  te  verzoeken ,  ter  dood  gebragt , 
werd  deszelfs  broeder  ingeroepen  om  in  des  omgebragtens  plaats 
gesteld  te  worden ,  doch  is  de  voorz.  Piantay  niet  te  voorschijn 
gekomen ,  door  vrees  —  zoo  hij  zegt  —  van  denzelfden  gang 
van  zijn  broeder  te  zullen  gaan;  hebl>ende  zich  niet  alleen  de 
Temataansche  regering  onttrokken,  maar  ook  met  het  meeste 
volk  afgezonderd  en  onder  de  Siauwsche  regering  begeven, 
zijnde  door  den  Koning  Amsterdam  over  Manganito^  als  Koning 
gesteld  den  Prins  Takineta.  Doch  alzoo  den  Koning  van  Tematen, 
hem  en  het  afgewekene  volk  naar  Cajoeris  met  hem ,  genadiglijk 
znlks  heeft  gelieven  te  vergeven  en  aan  de  E.  Compe.  opgedra- 
gen en  overgelaten ,  in  zekere  brief  aan  den  Koning  van  Taboe- 
kan, in  dato  17  October  1677  geschreven,  en  Sianw  naderhand 
door  den  Koning  van  Tematen  door  de  wapenen,  nog  daaren- 
boven is  overwonnen,  en  almede  aan  de  E.  Compe.  overgelaten, 
zoo  legt  hij  Fiantay  in  alle  eerbiedigheid  de  opgenomen  eemaam 
van  Koning  ter  neder,  ter  tijd  en  wijle  de  E.  Compe  noodig 
mogt  achten  hem  die  weder  op  te  dragen,  hiermede  den  Gou- 
vemenr  met  denzelven  tot  beding  en  voorwaarden  tredende. 

1. 
Verklaart  den  Gouverneur  eerstelijk  en  bevorens  in  naam  als 
in  het  hoofd  dezes ,  den  voorz.  Piantay  te  noemen  en  te  stellen, 
tot  Prins  en  Oppergebieder  over  die  volkeren  die  met  hem  zijn 
afgeweken  geweest,  bevestigende  daaronder  zoodanige  bevelheb- 
bers en  bewindslieden  als  er  bij  hem  tegenwoordig  mogten  zijn. 

2. 
Zullende   hij   Pianty  door  zijn  bevelhebbers  daarvoor  moeten 


328  BULAOËN. 

erkend  en  gehoorzaamd  worden  zoo  zulks  behoord ,  gelijk  ook  alle 
zoodanige  hooge  en  mindere  bevelhebbers  ieder  in  het  zijne ,  ter 
tt jd  eu  wijle  d6or  de  £.  Comp^,  daarin  anders  mogt  worden  voorzien. 

3. 

En  zal  den  Prins  Fiantay  zoodanig  als  nu  door  de  E.  Compe. 
aangesteld  is ,  hetzij  onder  wat  schijn  eu  gliinp  het  ook  wezen  mogt , 
vermogen  afgezet  en  iemand  anders  in  zijn  plaats  gesteld  te  worden, 
dan  met  bewilliging,   vooi-kennis  en  toestemming  der  E.  Ck)mp. 

4. 

Zoo  zullen  mede  niet  vermogen  uit  hunne  ainpten  en  be- 
dieningen gestoten  of  verschoven  te  worden  noch  door  den  Prins 
Piautaj  of  zijne  Grooteu  hetzij  Goegoegoe,  Kapitein- J^aut , 
Itoekom,  Singhadji  of  eenige  andere  bediening,  zonder  voor- 
gaande keunis  als  boven. 

(De  volgende  artikels  5 — 8  zijn  geheel  gelijkluidend  met  art. 
4 — 7  van  het  contract  met  Siauw,  bijlage  XXVI.) 

(Art.  9 — 13  gelijk  aan  dezelfde  artikels  Van  het  contract  van 
Stauw;  alleen  is  hier  bij  art.  13  nog  gevoegd  de  bepaling): 
Achtervolgens  het  algemeene  besluit  in  den  jare  1670  genomen 
ten  overstaan  van  den  Commandant  der  Manado,  Jochum  Sipman 
en  den  Temataansche  Hoekom  Senghadji. 

14. 

Eu  opdat  er  geen  nieuw  verschil  zoude  ontstaan  over  den 
voorraad  van  sagoe  en  andere  land-  en  boschvruchten ,  zoo  is 
goed  gevonden  en  tusschen  de  Prins  Piantaj  en  Koning  van 
Manganitoe  over  een  gekomen ,  een  landscheiding  te  doen,  zullende 
de  Christenen  onder  den  Prins  Piantay  vermogen  sagoe  te> 
kloppen  en  de  land-  en  bosclivruchten  genieten  van  Cajoeris  tot 
Tauah  Marama  toe,  blijvende  het  verdere  voor  die  geeue  die 
onder  den  Koning  van  Manganitoe  zijn. 

(Onder  stond).  Aldus   gedaan   en   vastgesteld  in  de  sloep  de 
E^idraght,  in  de  baai  Makarassa  ten  anker,  den   10  December 
1677  en  was  geteekend: 
Piantay. 

Matheos  Papoea,  Hoekom. 
Matheo  Adiel,  Senghadji. 

(Ter  zijde  stond  's  Compe.  z^l  in  rood  lak  gedrukt,  waar- 
onder getedcend  had  de  Gouverneur  B.  P. 

(Lager  stond).  In  tegenwoordigheid  van  Don  Martin  Tutandam 
en  den  Koning  van  Manganitoe,  en  was  geteekend:  Paulus 
Harkz. ,  Cleroq. 


BWLAOBX  329 

XXXVIT. 
Faotbrügob  aan  Ds.  Caheyno. 

Eerwaarde;   Godzalige,  Vroome,  Welgeleerde, 

Zeer  bescheidene. 

Voor  mijn  vertrek  achte  ik  nog  noodig  U  Eerw.  de  kerkelijke 

zaken    belangende  ietwat  te  schrijven,  eerstelijk  hoe  die  een  kraak 

schijnt   te   zullen   bekomen   '    op  Kandhaar;  wezende   Anthony 

van     Voorst,    nadat   eenigeu   tijd    zoo   als  U  Eerw.  weet,  heeft 

ga«n    kwijnen,    op    gisteren  des   namiddags  omtrent   vier    uren 

overleden.  Niet  zonder  waarschijnlijk  nadenken  door  vc^rgift  zulks 

g'^schied  is,  door  een  zijns  vaders  bijzitten;  het  zij  den  jongman 

zich   Voor  heen  zelfs  iets  mogt  hebben  laten  ontvallen,  van  het    y 

g®®^    de  meening   gansch    niet  was,  dat  hij  tot  navolger  in  het 

ï'ijt     herwaarts    overkwam,  of  wel  iemand  van  de  zijne;  gelijk 

UEerw.   weet,  hoe  bezorgd  den  Koning  van  Kandhaar  en  zijne 

Grooten    daarover    zijn    geweest,  of  om  iets  anders,  doch  God 

abna^ig  i»  alles  bekend ,  en  of  die  gedachten  ook  al  eens  waar , 

^^J^  >   nadien  zoo  lang  aan  de  bloedloop  gegaan  heeft.  De  hoogste 

®^   nxeeste  zorg  zal  nu  zijn ,  dat  echter  de  kerk  en  school  op  de 

"^'■^ttide    plaats   worden    gemaakt,  op  dat  de  Christenen  huis- 

ëf^zinngu  van  Anthony  behoorlijk  hunne  Godsdienst  mogen  plegen, 

oenevens    nog    zoodanige   als   er  onderwijlen  Christenen  zouden 

'illeu  worden ,  kunnende  het  opzigt  daar  voor  eerst  over  hebben 

^**     tweeden   zoon  van    Taboekau,  dewijl  zijn    zoontje  het  rijk 

^^^     Kandhaar,   na  den  dood  van  den  tegenwoordigen   Koning 

^   toegezegd  en  verzekerd. 

^iantay   de   Prins   is   ook   alhier   en  bij  mij  geweest,  zijnde 

"*^t   ^eu  Koning  van  Manganitan  verdragen ,  zullende  hij  Pianty 

®P    Cajoeris  het  gezag  over  de  Christenen  behoudt,  en  den  Ko- 

ning  van  Manganitan  over  de  Mooren;  doch  alles  zal  inChris- 

^^^    schaapskooi   komen,    hebbende  zich  den  Koning  van  Man- 

S^^tan  aan   mij,   den   Koning   van  Taroena,  zijn  Hoekom  en 

®^   den  tolk  Hendrick  verklaard  en  belofte  gedaan.  Christen  te 

7'^Uen  worden ;  zijnde  eenlijk  wederhouden  en  bevreesd  voor  den 

^^fklikker  Quisoesa,  en  heb  ik  aangenomen  bij    Z.H.   Amster- 

^i&  dit  zijn   voornemen   goed   te  doen  keuren.  Paccarilla  heb 


'  Nog  heden  zijn  de  bewoners  van  het   rijkje  Kandhar  dé  eenige  Mo- 
hammedanen op  Sangi.  Meded,  Zend,  |«  bl  56. 


S30  BIJLAGEN'. 

ik  mede  alhier  en  zal  naar  Maleije  hem  medenemen,  om  elders 
in  dienst  der  E.  Compe.  gebruikt  te  worden,  waar  mede  vast 
een  der  ontnisters  van  Sangi  aan  een  kant  raakt,  staande  de 
andere  '  (mogen  wij  hopen)  alsmede  haast  te  volgen,  en  waar- 
mede een  genisten  stand  hier  alom  zullen  bekomen,  en  na  ik 
voorzien  kan,  zoo  zoete  overeenkoming  als  men  (in  eenige  be- 
stiering van  zoo  veel  verscheidene  Koningen  hier  op  een  eiland) 
zoude  kunnen  weuschen  en  verhoopeu ,  waartoe  wij  uit  den  grond 
onzes  harten  bidden,  dat  God  almagtig  zijn  zegen  gelieve  ie 
verleenen. 

(Onder  stond)  UEerw.  genegen  vriend, 

(Was  get.)  R.  P. 

XXXVllI. 

Instructie  voor  den  sergeant  Jan  Jjodewijksz. 
op  Sangi. 

Zijnde  met  mijne  verschijning  alhier ,  als  het  verrigte  op  Siauw 
de  zaken  in  een  geheel  andere  gestalte  en  gedaante  als  voorheen, 
zoo  was  ook  noodig  dat  ik  UE.  weder  andei-e  last  gaf,  en  eenige 
bevelpunten  opstelde,  die  na  de  tegenwoordige  gelegenheid  des 
tijds  gerigt  waren,  om  dezelve  gedurende  mijn  afwezen  en  UE. 
verblijf  alhier,  stiptelijk  te  achtervolgen  en  gehoorzamen. 

Taroena  is  tot  nu  toe  wel  u  vast  verblijfplaats  geweest ,  doch 
mits  Taboekan,  dat  ongelijk  meerder  van  vermogen  is,  nu  het 
Christen  geloof  mede  aangenomen  heeft,  Kandhaar  staat  aan 
te  nemen,  en  de  Manganitanders  Christenen  onder  de  Prins 
Piautay  nu  mede  aan  de  Comp^.  gekomen  zijn;  ook  den  Man- 
ganitaansche  Koning  Christen  staat  te  woiden,  en  geen  Moham- 
medanen alsdan  meer  overschieten  zullen,  dan  die  onder  den 
ketterschén  of  afvalligen  Don  Philip  in  Saban  zijn,  en  die  in 
het  dorpje  Limauw  wooneu ,  zal  UE.  zich  de  gezamenlijke  Chris- 
tenen als  die  Christenen  staat  te  worden ,  nu  te  gelijk  en  even 
na  aantrekken,  om  te  toonen  dat  zij  ons  even  lief  en  waard 
zijn;  bezorgende  verders  dat  de  onze,  mits  nu  de  overhand 
hebben  en  de  andere  bij  hun  in  geen  vergelijking  van  getal 
kunnen  komen,  aan  de  Mohammedanen  gansch  geen  overlap 
doen,  hun  stadig  voorhoudende ,  dat  de  regtvaardigheid ,  billijk- 


1  Naar  ik  gis  Quisoesei. 


Bui.AO£?r.  33] 

lieid  en  opregtheid,  de  ware  en  eigenlijke  kenteekeuen  van  een 
opregt  Christen  zijn. 

Zoo  bijaldien  er  onderwijlen  eenige  onvermijdelijke  twist  of 
tweespalt  tusschen  de  Christenen  en  Mohammedanen  ontstond , 
xuUeu  daarin  na  vermogen  voorzien,  partijen  hooren,  trachten 
in  der  minne  te  doen  verdragen,  of  des  niet  kunnende,  weder- 
zijds gelasten  zich  stil  te  houden  lot  ik  zelve  weder  overkom 
of  eenige  gecommitteerden  in  mijn  naam  zende. 

De  meeste  verschillen  zullen  wel  bij  zonderlijk  ontstaan  met 
het  toevallen  van  Christenen  en  voornamelijk  van  slaven,  die 
ChristeTien  zullen  trachten  te  worden ,  omdat  zij  gelooven  alsdan 
van  het  juk  van  slaveniij  ontslagen  te  wezen ,  gelijk  zij  door  de 
Roomsche  Priesters  gedoopt  zijnde,  aanstonds  geacht  en  aange- 
zien worden,  hetwelk  als  strijdig  tegen  alle  regt  en  reden  niet 
zijn  kan  noch  mag.  Zoodat  wanneer  eenige  lieden  Christenen 
zouden  mogen  worden ,  zulks  de  Mohammedanen  gedoogen  moe- 
ten als  zijnde  dit  ons  door  den  Koning  Amsterdam  toegestaan; 
maar  met  die  voorzorg,  dat  ieder  in  zijn  dorp  en  onder  zijn 
volk  verblijve,  en  de  slaven  bij  haar  meester,  die  daarom  wel 
Christenen  kunnen  zijn  en  hare  Heeren,  achtervolgens  de  les 
des  Apostels  >  ,  met  schuldige  gehoorzaamheid  gehouden  zijn 
te  dienen. 

Doch  zoo  het  gebeurde ,  dat  zij  om  de  wil  van  den  Godsdienst 
te  harder  daarom  werden  gehandeld,  en  zulks  volkomen  bleek, 
om  ook  op  hun  zeggen  niet  aan  te  gaan,  alzoo  een  slaaf  altijd 
geacht  wordt  een  natuurlijke  vijand  van  zijn  lijf  heer,  die  zijn 
vrijheid  bezit,  kunt  in  zoo  een  blijkelijk  geval,  de  slaven  wel 
elders  en  onder  de  Christenen  zoo  lang  laten  verblijven ,  ter  tijd 
daarin  door  ons  of  door  gecommitteerden  mogt  worden  voor>sien. 

De  geschillen  ouder  de  Christenen  zullen  of  door  hun  zelve, 
of  door  UE.  bemiddeling  bijgelegd  worden ,  dit  niet  kunnende , 
eeulijk  goede  aauteekeuing  gehouden ,  om  te  zijuer  tijd  naar  be- 
vinding van  zaken  te  kunnen  beslist  worden. 

Vooral  zal  UE.  goede  zorg  dragen ,  dat  de  Christelijke  Gods- 
dienst in  haar  eer  en  waarde  worde  gehouden,  waarop  ik  vrij 
gerust  ben ,  te  meer  ik  in  u  niet  andera  heb  kunnen  bespeuren 
dan  hetgeen  verhoopt  had,  namelijk  dat  een  goed  voorbeeld 
alhier  wel  de  meeste  stigting  baart,  daarin  dan  meer  en  meer 
inoet  volharden. 


»   1  Timoth.  VI,  1. 


332  BIJT.A6EN. 

Half  Jaouarij  zult  UE.  zich  naar  Cajoeris  vervoegeu,  om  aldaar 
op  de  aankomst  der  vaartuigen  uit  Mauilha  bij  de  werken  '  te 
zijn,  wijzende  dezelve  hier  af  en  naar  Siauw,  daar  zij  haar 
bescheid  mede  bekomen  zullen ,  haar  verder  't  geen  aanzeggende 
dat  UE.  wijdloopig  bij  monde  heb  gelast ,  en  terwijl  mijn  vertrek 
op  handen  is ,  en  ik  niets  meer  acht  voor  deez'  tijd  noodig  te 
zijn  tot  UE.  onderrigting,  mij  gedragende  aan  de  vorige  verleende 
Instructie,  zoo  zal  ik  besluiten^  verblijvende  enz. 

(Onder  stond).  UE.  Goeden  vriend, 
(Was  gei)   R.  P. 

XXXTX, 

Verbond  en  voorwaarden,  aangegaan,  vastgesteld  en  besloten 
tusschen    den  Gouverneur  der  Molukken  R.  P.  enz.  ten  eenre. 

En  Z.  H.  Francisco  Macarompo,  Koning  van  Taboekan  en 
zijne  Rijksgrooten  ten  andere  zijde,  benevens  nog  andere 
Koningen  en  Rijksgrooten,  die  op  des^lfde  conditien  mede  zullen 
ingelaten  worden,  deze  mede  zullen  onderteekenen. 

Alzoo  den  Koning  van  Taboékan  en  Zijne  Rijksgrooten  oor- 
deelen ,  dat  ten  tijde  van  den  Heer  Gouverneur  Wouter  Seroyen 
onder    de    E.  Comp^.    zijn    aangenomen    en    geraakt,    en    niet 
dan  goede  en  naauwe  vriendschap  met  de  Temataansche  Koningen 
hebben  onderhouden,  ook  niet  geregtelijk  daaronder  behoorden, 
hetwelk  nogthans  van  tijd  tot  tijd  zoo  verre  gekomen  was,  dat 
als    onderdanen,   daar    af   zijn   aangezien  en  gerekend,  en  zich 
zei  ven  naar  de  gelegenheid  des  tij  ds  hebben  moeten   voegen  en 
schikken,    van    den    nood    een    deugd    makende    als    niet  wel 
anders    kunnende.     Doch    naderhand,    (niet    door  den    Koning 
Amsterdam,  den  welken  in  alles  onschuldig  kennen)  maar  door 
deszelÈ  kwade  dienaren  raad,  den  Taboekanschen    Koning  ziek 
naar  zijne  meeniug  gevoelig  in  het  bijzonder  en  omtrent  zijne 
dochter    beledigd   achtte,   en    hierdoor   als   andere   redenen,  het 
Temataansche  juk  van  zijn  hals  trachtten  te  werpen ,  zoo  is  hij 
goedertierenlijk  en  edelmoedig  door  den   Koning   van    Tematei 
zelve   vrij    gekend,   ontslagen   en   ten   vollen    met  zijn  land 
volk  aan  de  E.  Compe.  bij  brief  en  zegel  van  den  1 7®  Octobe^^ 
verleden,    overgelaten,    zoo   dat   bevorens   met   den  Gouveniei 
der   Molukkes,  in   naam    als    in  het  hoofd  dezes,  aan  te 


Bij  de  haud. 


eenige  voorwaarde  of  beding,  den  Koniug  aflegt,  zoo  mede  alle 
zijne  Kijksgrooten  al  het  regt  en  eigendom,  dat  zij  voorheenen 
hadden  of  mogten  gehad  hebbeu,  op  de  lauden  en  volkereu  van 
Taboekan  en  onder  hun  gebied  staande,  voor  hun  en  hunne 
nakomelingen  eeuwig  en  erfelijk ,  latende  het  in  zijn  geheel  aan 
de     E.  Compe.  over. 

Onaangezien  den  staatsre^el  van  de  nakomelingen  en  erfge- 
nauien  van  het  rijk,  en  het  regt  daarover  niet  nadeelig  te  kunnen 
zij  n ,  niet  willende  noch  verstaande ,  dat  deze  regel  voor  het 
toe- tomende  of  hun  of  hunne  erfgenamen  zal  gelden,  alzoo 
niemand ,  dan  God  alraagtig  onderworpen,  oordeelden  geregtigd 
te  ^yn,  hunne  magt  naar  welgevallen  te  mogen  en  kunnen  ge- 
öniiken  en  over  te  laten  aan  die  zij  willen,  en  zulks  tot  den 
welstand  des  rijks  fe  behooren.  Hierop  tot  voorwaarde  tre- 
dende : 

1. 

ïlerstelijk   zoo   verklaard   den  Gouverneur  in  naam  als  voren 

®^     mita  dezen,  den  Koning  en  zijne  Rijksgrooten,  het  rijk  van 

^  ^lK>ekan  als  een  leen  van  de  E.  Compe.  weder  te  geven ,  over 

te     laten  en  te  gunnen ,  om  hetzelve  zoodanig  als  voren  te  besturen 

®^     rigten ,  achtervolgens  hunne  wetten  en  gewoontens ,  onvermin- 

^*"d   ieders  regt  in  het  bijzonder.  Zullende  eenlijk  bij  versterf  of 

P^^^tsruimiug   der    Koningen    het   leen   geheft   wordeu   van  die 

^^^He,  die  alsdan  op  het  goed  vinden  van  de  E.  Compe.  in  des 

^^^rledene  of  anderzins  ontslagene  plaats  tot  Koning  zal  wezen 

^^^^gesteld ,  en  dat  ter  plaatse  daar  alsdan  den  oppergezaghebber 

^^•*   E.  Compe.  in  de  Molukkes  zal  zijn. 

2. 
^O  zal  geen  Koning  bevestigd  noch  wettig  gekeurd  worden, 
die   zoodanig  en  op  het  goedvinden  van  de  E.  Comp®.  de 
*ioorlijke   telkenen,  kracht  en  aanzien  zal  hebben  erlangd  en 
^   leen  geheft. 

3. 
-N'och  zal  ook  geen  Koning  zoodanig  aangesteld  door  iemand 
*"     wereld,    hetzij   onder  wat  voorgevens  het  ook  wezen  mogt, 
•'ïtiogen  af-  en  een  ander  in  deszelfs  plaats  gezet  worden ,  dan 
ï^    het  goedvinden  en  ter  order  van  de  E.  Compe, 

4. 
Oelijk  ook  noch  door  den  Koning   noch  door  iemand  anders , 
*    Cioegoegoe,    of  Kapitein  -  Laut ,  of  Hoekom  zal  vermogen  af- 
o^Xet ,  en  met  een  ander  of  andere  in  deszelfs  of  derzelver  plaatsen 


<l^n 


384  BXJT.AOEN. 

gesteld  te  worden >  dan  met  voorgaande  kennis,  bewilliging  en 
toestemming  der  E.  CJompe. 

(De  volgende  artikels  5— IS  zijn  gelijkluidend  met  dezelfde 
artikels   van   het  contract  met  Prins  Piantay  Bijlage  XXX  VT.) 

(Onder  stond :)  Aldus  gedaan  en  vastgesteld  in  het  rijk  van 
Taboekan,  in  des  Koniugs  Hof,  den  3  November  1677,  eu  was 
geteekend: 

Franciscus  Maccarampo; 

Ouwala,  Goegoegoe; 

Kapitein-Laut  Gagibo; 

Jan  de  Almassa ,  Hoekom  ; 

Kapitein  Oengam,  eu 

Senghadji  Falaccaoe. 

Ter  zijde  stond  'sComp».  zegel  in  rood  lak  gedruKt. 

(Waaronder  geteekend)  R.  P. 

(Lager  stond)  ons  present  en  was  geteekend: 

Zacharias  Caheyng,  V.  D.  M. ; 

Enrique  Cors  en 

Paulus  Harxe,  Clerq. 

Welke  vorenstaande  artikelen  ook  aangenomen  zijn  bij  den 
Koning  en  Rijksgrooten  van  Taroena ,  tot  teeken  van  dien  dezelve 
met  eigen  handteekening  hebbende  bekrachtigd.  (Onder  stond  en 
was  get.) 

Don  Martin  Tatandam; 

Francisco,  Goegoegoe  en  * 

Mateo,  Hoekom. 

In  margine  stond  'sComps.  zegel  enz.  en  was  get.  R.  P. 
Lager  stond :  ons  present  en  was  get.  Enr.  Cors  eu  P.  Harxe. 

Gelijk  ook  in  mauier  en  als  voren  dezelfde  punten  aanvaarden-, 
den  Koning  en  Rijksgr.  van  Kandhaar  en  dierhalven  ook  geteekend : 

Data  Boysa  '    Koning; 

Wanka,  Goegoegoe; 

Tanapia,  Hoekom; 

Anthony  van  Voorst,  Kapitein-Iiaut  en 

Papia,  Kapitein. 

Ter  zijde  stond  enz.,  en  get.  R.  P. 

Lager  stond  ons  present  en  was  get.  E.  C.  en  P.  H.  Clerq. 


^  Volgens  Val.  I,  B,  bl.  44  noemde  de  koning  van  Kandhar  zich  wegens 
zijne  aanspraken  op  het  rijk  Boewissang  in  Magindanao,  nieest  Datoe 
(voi^t)  Boewissang, 


BIJI^OKN.  335 

Zoo  mede  deden  des  Ko^ings  voogden  en  Grooten  van  Tagu- 
landa,  en  was  geteekend: 

Jaoobns  Tontaeo,  Goegoegoe; 

Johan  Hofinan  Batansoekoe ,  Idem. 

Comelis  Fianx,  *   Kapitein-Lant; 

Petras  Cafaheyn,  Hoekom; 

Claes  Fapene,  ld.  Singhadji  van  Meuanga  eu 

Pedro  Macasa,  ld. 

Ter  zijde  stond  enz. ,  en  was  get.  R.  P. 

Lager  stond :  ons  present  en  was  get. : 

CorneUs  Bingerijk,  Hendrik  Mnche  en  P.  Harxe  Clerq. 


*  Ook  deze  naam  is  ontleend  aan  dien  van  den  landvoogd  der  Bfolukken 
van  1672-1674. 


X  (XIV),  22 


f 


AANHANGSEL.   » 


Bij  den  algeineenen  brief  van  Gouverneur-Generaal  en  Baden 
van  ludië,  van  den  1  December  1668  werd  aan  de  Bewind- 
hebbers in  het  vaderland  het  volgende  over  het  eiland  Siauw 
berigt: 

ffO^  het  eilandje  Siauw  staande  onder  den  Spanjaard ,  waren 
door  de  Spanjaarden  nagelen  geplant  en  al  gewassen  tot  een 
manslengte  en  begonden  viucht  te  geven.  Deszelfe  Koning  had 
zijn  Goegoegoe  of  eersten  regter  beschuldigt  van  rebellie ,  daarom 
ook  vervolgd  met  al  zijnen  aanhang,  zoodat  eindelijk  genood- 
zaakt is  geweest ,  alleen  met  negen  scheppers  van  daar  te  vlugten 
en  zich  bij  de  onzen  op  Manado ,  na  bekomen  licentie ,  die  hem 
ook  gaarne  verleend  is,  neder  te  slaan.  Hierover  en  tegen  had 
den  Siauwschen  Koning  geprotesteert,  dezelve  of  immers  een  der 
twee  papen  aldaar  residerende,  werd  beschuldigd  zijn  personage 
gespeeld  te  hebben  met  den  Koning  van  Menado ,  ten  tijde  zijns 
afvals  of  immers  gedurende  zijn  afval  van  'sComp».  vriend  of 
bondgenootschap.  Het  is  altoos  zeker  dat  een  derzelve  te  dier  tijd 
daar  geweest  is,  ook  bij  de  onze  die  hem  ook  toen  al  voor 
een  spion  aanzagen,  echter  niet  wel  konden  kwalijk  bejegenen, 
gelijk  ook  niet  gedaan  hadden. 

De  vader  van  gemelden  Goegoegoe  was  door  de  Spanjaarden 


1  Onder  het  afdrukken  kwamen  ons  nog  de  hier  volgende  byson- 
derheden  voor,  betrekkelijk'  het  eiland  Siauw  en  de  voorgenomen  expe- 
ditien;  zij  mogen  tot  aanvulling  strekken  van  hetgeen  de  lieer  Hobidé 
V.  (1.  Aa  aan  het  Journaal  van  Padtbrugge  wel  beeft  willen  doen  voorafgaan. 


AANHANGSEL.'  387 

in  Mauilba  voor  eenige  jaren ,  omdat  beschnldigd  werd  te  goed 
Hollandsch  te  wezen,  oingebragt,  en  daarom  viel  er  suspicien  op 
deze  of  wel  die  dood  mogt  zoeken  te  wreken,  dat  wel  de  eigen- 
lijke oorzaak  dezer  vervolging  scheen.  Onzen  President  aldaar 
(Tematen)  scheen  niet  vreemd  gemelden  Goegoégoe  door  hulp 
van  zijn  schoonvader,  een  Koniukje  van  Taruena,  een  van  de 
vier  die  er  op  Sangi  zijn  te  doen  helpen  en  misschien  ook  wel 
door  onze  andere  bondgenooten  daarom  hier;  meer  onzes  be- 
dunkens uit  inzigten  op  de  nagelen  aldaar  groeijende,  als  uit 
eenige  andere  beooging,  dat  ook  om  die  reden  al  van  belang 
Bchijnt  te  wezen. /^^ 

In  antwoord  op  het  schrijven  van  Bewindhebberen  aan  den 
G.  G.  en  R.  v.  Indië  van  den  15e  Mei  1671,  waarbij  zij 
onder  anderen  gelast  werden  ^op  de  gevoegelijkste  wijze  Siauw 
onder  de  bescherming  van  de  Comp«.  te  brengen//,  schreven 
deze  Jaatsten  den  31ste  Jannarij  1673 : 

«'Wij  hebben  al  getracht  op  geoorloofde  en  onaanstootelijke 
wijze  het  Koninkje  van  Siauw  tot  ons  te  trekken ,  en  te  bewegen 
zich  tot  onze  vriendschap  en  verbindtenis  te  begeven,  maar 
hetzelve  heeft  tot  nog  toe  geen^  gew^nschte  uitslag  genomen. 
Dat  hetzelve  onder  de  Spanjaarden  staat,  hebben  voordezen  in 
den  onzen  van  den  l»*®  Dec.  1668  al  geschreven;  hoedanig  nu 
die  onderhoorigheid  te  verstaan  zij,  of  wel  dat  het  maar  wil 
zeggen  dat  zij  derzelver  bescherming  hebben  aangenomen,  kan 
men  zoo  ten  naauwsten  niet  verklaren;  altoos  het  blijkt  uit 
hetgeen  in  het  voorste  dezes  brief  hebben  aangehaald  , ,  dat  ze 
al  haar  heul  en  troost  op  de  Castilianen  zetten,  en  vermits  de 
tijden  tegenswoordig  geheel  niet  zijn,  om  daar  van  onze  kant 
eenige  dingen  te  beginnen,  die  in  Europa  aan  de  Castilianen 
onzes  bedunkens  aanstoot  zoude  kunnen  geven ,  zoo  meenen  dat 
het  voor  dezen  tijd  genoeg  zal  wezen,  op  de  Siauwers  en  Span- 
jaarden nauwe  opmerking  te  nemen,  of  ze  niet  aan  onze  bond- 
genooten daarom  gelegen  aanstoot  geven  en  redenen  van  mis- 
noegen, om  in  bekwamer  tijd  refactie  en  voldoening  van  dezelve 
dienaangaande  te   verzoeken,   gelijk  in  onze  brieven   derwaart» 


*  Dat  de  bezetting  op  Siauw  was  versterkt  met:  l  sergeant,  1  kor- 
poraal, 11  of  12  Europ.  en  6  of  9  Inlandsche  soldaten.  De  Koning  van 
Staaw  was  in  persoon  naai*  de  Maiiilha  geweest  en  had  daar  deze 
versterking  verzocht. 


888  AANUAN08SL. 

afgegaan  dezen  vooijaaie,  al  aanteekening  van  hebben 
te  doen. 

Dat  de  Spanjaarden  daaromtrent  zonden  zoeken  eenige  oi 
noegen  te  toouen,  veel  min  iu  onze  ontwijffelijk  regtvaan 
besdttingen  met  feitelijkheden  aan  te  tasten,  komt  bij  ons  in  { 
bedenken. " 

De  Bewindhebbers  namen  met  dit  schrijven  genoegen,  v 
zij  antwoordden  12»  Mei  1674: 

v\JE,   consideratien  iu  het  regaarde  van  ^t  eiland  Sianw, 
hoe   wij    ons   in   't   regoarde   van   de  Spanjaarden,  en  om 
dezelve  daarover  in  geen  twist  of  verwijdering  te  geraken ,  zn 
gouvemeren,   zoo  als  dezelve  in  UE.  voorschreven  missive 
den  31ste  Jannarij  1673  staan  geextendeert ,  gevallen  ons  wel  zoi 
dat  wij  iets  verder  daar  weten  bij  te  doen.^ 

Eindelijk  scheen  de  tijd  gekomen  om  den  togt  t^en  Si 
te  doen  plaats  hebben.  Wij  lezen  in  het  dagregister  van  ' 
nate  op  den  18^®  Mei  1677  het  volgende: 

^/Zaturdag  Primo  Mei  is  den  Koning  Amsterdam  wede 
binnen  het  kasteel  verscheenen ;  alleenlijk  zoo  het  scheen 
zijn  melankolie  wat  te  verzetten.  '  Onder  andere  redenei 
discours,  heeft  den  Heer  Gonvemenr  zijn  HH.  indachtig 
maakt  van  des  Siauwschen  Konings  bedrijven,  zoo  omtrent  s 
onderdanen  als  Comp«.  bondgenooten  in  eenige  jaren  herwj 
gepleegd,  en  met  een  iu  bedenking  gegeven ,  in  het  particu 
of  om  zulks  te  revengeren  den  regten  tijd  nog  niet  geko 
was,  zoo  ja,  of  zijn  HH.  daartoe  niet  zonde  willen  resolv^ 
Waarop  van  zijn  HH.  geantwoord  zij :  dat  zijne  gedachten 
op  al  lang  had  gespeeld,  maar  mits  de  onderlinge  alliai 
tusschen  den  Koning  van  Spanje  en  den  Nederlandschen  Si 
had  hij  voor  als  nog  tot  geen  vast  besluit  kunnen  treden. 
Heer  Gouverneur  daarop  weder  gedient  hebbende ,  dat  Haar 
Hoog  Achtb.  van  Batavia  goed  gedacht  hadden,  dat  mei 
bondgenooten,  als  niet  anders  kunnende,  zoude  toestaai 
licentieeren  om  hun  regt  van  den  Siauwer  met  de  wapene 
halen ,  nogthans  met  zoodanige  intentie  dat  de  vrede  tusschen 
en    de    Spanjaarden    zoude    blijven    geconserveert ,    ten 


1    Den    vorigen   dag  had   de   begravenis  van   de  moeder  des  Ko 
Amsterdam  plaats  gehad. 


t 


maaTT^  «aden,  ^01,^^ 

'^^  «n,t  J^°   '«8«»o»4  TL  ""   ^      ^ 

«^»iea  Iri :  '^''^"^^  *^^  ^'^  --- 

^':^Oa  ^;t  '''^  --    ' 

«o   laagte   van  ^  "^  ^  . 

•"J  «Jen  Kon,«       ^**  tt  «» 

«eer  Gouremenr  A        '^•' 
i"  "oriog  van  o^  ^  ^ 

Ne,  en   de   J.         "^ 
oen  in   opL     '^"'^  ' 

.««"ge  natalen  « 
"^««°    te   deiilJj 

''eert// 


^^   ^ 


73d2 

'^  /   1994 
-""  ƒ   2294 
'"''  /  728i 

■f  3a  ƒ  098» 
^^'Ö  /  WI3 

f  ƒ  «<io 

'^<«  ƒ  2137 

'«^^  ƒ  i7ie 

^•^^<    ƒ  4434    ƒ       ^ 
''^^  ƒ  437.   /  ^'' 

/  '''«  /  3788 


500 


517 


«37 


iif- 


"    '//<• 


V  1  uiY 


'  •'^"'•'•oean  47fin       ,^ 

Ï3 


i;'-.-i 


340  AANHANGSEL. 

Den  1*  Anguitiis  vertrok  Koning  Am«terdam  met  de  cha- 
loupen  de  Boodeu  Haan  en  de  Eendracht,  benevens  twee  oorra- 
Gorra's  over  de  eilanden  Soeloe,  Gape  en  Bangaai  naar  Manado, 
waar  hij  zich  bij  den  Gouvemeor  Padtbrogge  zoude  vo^^i. 

Lsups. 


DK  BKVOLKINGSDICHTHEII)  VAN  JAVA  KN  MADUKA 

OP    HET    EINDE    VAN    1864. 


&ESIDENTIEN. 


■5 
S    ü 

JS    bfl 

•*  r— 7  ""- 


Ml 
Jjf    ..    w 
•»  — * 

iï  o  » 


BEVOLKING   PER  Q  GEOGRAFISCHE  MIJL  IN; 


1811. 


1830. 


1845. 


1861.      1802. 


1863. 


1864 


BantAOi .  . 
BaUvia  .  . 
BuiU^nzorg 
Krmwang  . 
Preaii|;er  . 
Clkenhon  . 
TAgal  .  .  . 
Pekalongan 
SuurMig. 
Kadoe.  .  . 
Buyoemaa 
Bafelen  . 
Bjokjokuta 
Soentkarta 
Pa^iUo 
Madjoen   . 

Kediri  .  . 

« 

Japan  .  . 
Bembaog  . 
Soenbaya 
Madora .  . 
Fasoeroean 
Probolingo 
Bcxoeki .  . 
Banjoewaogi 


Tot.  Java  en  Madura 
Af  Toor  Madura  . 

Totaal  Jara.  .  .  . 


150,9 

41,5 

66,5 

96,1 

S79,«» 

127,7 

58,t 

39,1 

88,9 

39,4 

99.3 

57,7 

57,9 

112,7 

48,3 

99,8 

128,4 

42,0 

134,0 

108,5 

115.6 

Ul.ö 

173,9 
84.— 


2444,6 
115.6 


2339,0 


607886 
517762 
361283 
191619 
871434 
929790 
■533491 
887545 

1020375 
496382 
692039 
86S470 
871318 
720833 
103315 
416030 
431178 
599576 
788468 

1278000 
578646 
494582 
840371 
818478 
45097 


13917368 
578746 


18338732 


1448 

3780 

339 
510 
1882 
8860 
3967 
3883 
5007 

4843 

469 

989 

3459 
1673 
3488 
1891 
975 

439 


1887 


1892 


2108 

2467 

8441 

3476 

8655 

5913 

6774 

11310 

11645. 

11970 

3621 

3914 

5147 

5365 

5460 

827 

1808 

1784 

1635 

1705 

1273 

1916 

2189 

2307 

3820 

33G3 

4827 

7083 

7165 

7333 

33  T3 

6590 

8554 

8850 

9370 

8587 

8094 

11154 

113<8 

11401 

4334 

4487 

10913 

11163 

11516 

7800 

9063 

11941 

13131 

13359 

4345 

4085 

5112 

6191 

0739 

6575 

10087 

13546 

12700 

13987 

5861 

0002 

JB093 

6170 

6316 

4478 

6169 

6363 

6489 

1833 

1847 

3242 

3386 

3228 

3180 

4148 

4278 

4462 

1302 

1834 

2777 

2936 

8186 

8816 

10033 

12960 

13481 

18058 

8333 

3861 

5576 

5719 

5813 

3503 

8903 

10940 

11333 

11894 

3558 

4401 

4143 

4304 

3188 

8015 

4165 

4208 

4388 

1196 

1949 

2540 

3605 
491 

53tt6 

8693 
500 

3890 

3910 

5302 

5478 

- 

8977 

6243 

5384 

6581 

8756 

13333 

5588 

1784 

3254 

7369 

9606 

11491 

11708 

13470 

6738 

13839 

6370 

6335 

2148 

4644 

8375 

14138 

5900 

11666 

4484 

4874 


7393 

12476 

5433 

1994 

2294 

7281 

9869 

11600 

11465 

liCOO 

6969 

15000 

6413 

0450 

3137 

4776 

8358 

14276 

5055 

11784 

5006 

4480 


8778  I  3788 


017 


5588 


5683 


537 


5693 


5781 


Volgens  de  statistieken  van  Java  van  het  jaar  ]861  bedroeg 
de  uitgestrektheid  van  Buitenzorg  slechts  64,75  D  g-  Df^-i  ^^ 
van  Patjitan  slechts  37,5,  die  van  Kediri  slechts  117,71  en  die 
van  Pasoeroean  slechts  103,9  □  geogr.  mijlen.  Indien  deze  op- 
gaven juist  zijn ,  verandert  daardoor  de  diclitheidsverhouding  der 
bevolking  in  die  gewesten  en  moet  zij  gesteld  worden ,  wal  het 
jaar  1864  betreft :  voor  Buitenzorg  op  5588 ,  voor  Patjitan  op 
2752,    voor   Kediri    op  3663  en  voor  Pasoeroean  4760  zielen 

per  □  geogr.  mijl.  Het  totaal  der  mindere  uitgestrektheid  van 
X  (XIV).  23 


'34.2  BEVOLKlNGSniCITTllETD    VAX    JAVA    KX    MADU&A. 

(Ie  vier  genoemde  gewest4»n  zou  30,04  Q  mijlen  bedragen,  en 
indien  deze  mijlen  van  het  geheel  der  uitgestrektheid  van  Java 
en  Madura  behooren  afgetrokken  te  worden  zou  voor  beide 
eilanden  eene  uitgestrektheid  overblijven  van  2403,6 6 ,  of  voor 
Java  alleen  van  slechts  2298,06  Q  geogr.  mijlen.  Voor  het  jaar 
1864?  zou  dan  het  cijfer  der  bevolkingsdichtheid  van  Java  en  Madura 
te  zamen  worden  =  5790  en  dat  voor  Java  alleen  =  5804. 

Hetzij  men  nu  voor  Java  aanneme  het  cijfer,  in  den  staat 
vermeld,  -=•  5731*,  of  het  laatstgenoemde  •=  5804,  beiden 
verschillen  slechts  weinig  van  het  cijfer  der  bevolkingsdichtheid 
van  Nederland  op  hetzelfde  tijdstip.  Op  het  einde  van  1864 
toch  was  dat  cijfer  op  5871  ^  te  stelleti. 

Bij  deu  sterken  aanwas  der  bevolking  van  Java  is  het  aan- 
nemelijk dat  zij  thans  reeds  het  cijfer  van  15  miljoen  heeft 
bereikt,  dat  bij  gevolg  elke  □  geogr.  mijl  gemiddeld  geacht 
kan  worden  bevolkt  te  zijn  met  ruim  6100  zielen  en  dat  de 
bevolkingsdichtheid  er  thans  reeds  die  van  Nederland  overtreft. 

Uit  den  staat  ontwaart  men,  dat  niet  minder  dan  7  residen- 
tiën  van  Java  bevolkt  zijn  met  meer  dan  10000  zielen  per 
□  geogr.  mijl  en  dat  Bagelen  op  het  einde  van  1864  zelfs 
reeds  15000  zielen  per  Q  geogr.  mijl  telde.  Die  cijfers  zijn 
voor  Japara  14276,  voor  Kadoe  12600,  voor  Batavia  12476, 
voor  Soerabaya  11784,  voor  Fekalongan  11600  en  voor  Sa- 
marang  11465. 

In  8  andere  residentiën  was  de  bevolkingsdichtheid  onderde 
10000  maar  boven  de  5000  zielen  per  Q  geogr.  mijl,  nl.  in 
Tegal  =  9859,  in  Cheribon  =  7281 ,  in  Baujoemas  =  6969, 
in  Soerakarta  =  6450,  in  Djokdjokarta  =  6413,  in  Rem- 
bang  =  5955 ,  in  Buitenzorg  =  5433  ,  en  in  Madura  =  5006. 

Met  een  cijfer  van  tusschen  de  4000  en  5000  zielen  per  Q 
ra.  komen  slechts  voor  2  residentiën  t.  w.  Pasoeroeau  met  4374 
en  Madioen  met  4776. 

Tusschen  de  3000  en  4000  zielen  per  □  mijl  bezaten  slechts 
Bantam,  Kediri  en  Probolingo  en  Bezoeki  (te  zamen),  t.  w. 
beide  laatste  residentiën  8778,  Bantam  3792  en  Kediri  3358. 

In  slechts  2  residentiën  voorts  bleef  genoemd  cijfer  tusschen 
2000  en  3000,  bedragende  het  voor  de  Preanger-regentschappen 
slechts  2294  en  voor  Patjitan  2137.  Kra wang  naderde  het  cijfer 
van  200O  (1994.) 

In  een  enkel  gewest,  Banjoewangi,  kwamen  slechts  537  zielen 
per  G  geogr.  mijl. 


BEVOLKING SDIOHTHKtD    VAN    JAVA    EX    MADIIRA. 


843 


Vergelijkt  men  de  bevolkiiigsdichlheid  der  gewesten  van  Java 
p  het  einde  van  1864  met  die  op  hetzelfde  tijdstip  in  de  ver- 
chiUende  provinciën  van  Nederland ,  dan  bekomt  men  het  volgend 
verzicht. 


Java. 


Zielen  per  Q  geogr.  mijl. 


Nederland. 


hagelen 

Japara 

IKadoe 

IBatavia 

Soerabaya 

I'ekalongan 

Samarang. 

Tegal 

Cheribon 

Saujoemas 

Soerakarta 

Djokdjokarta 

!Rembang 

Suitenzorg 

^adura 

Madioen 

Paaoeroean 

^Bantam 

Bezoeki  en  Probolingo 

Kediri 

Preanger 

Patjitan 

Krawang 

Sanjoewangi 


15000 

14276 

12600 

12476 

11784 

11600 

11465. 

9859 

7281 

6969 

6450 

6413 

5955 

5433 

5006 

4776 

4374 

3792 

3778 

3358 

2294 

2137 

1994 

537 


12286 
11955 


6809 


5797 
5510 
5199 
4800 
4576 
4509 
4025 


2134 


Noordholland. 
Zuidholland. 


Utrecht. 


Zeeland. 

Limburg. 

Groningen. 

Friesland. 

Gelderland. 

Noordbrabant. 

Overijssel. 


Drenthe. 


De  meest  bevolkte  provinciën  van  Nederland,  Noordholland 
en  Zuidholland ,  staan  alzoo  in  bevolkingsdichtheid  nog  beneden 
iatavia  en  Kadoe  en  ver  beneden  Japara  en  Bagelen,  terwijl 
slechts  Krawang  en  Banjoewangi  minder  diclit  bevolkt  zijn  dan 
öe  minst  dicht  bevolkte  provincie  van  Nederland. 

Wanneer   men  Java  in  drie  deelen  splitst ,  en  tot  West- Java 

bekent  de  gewesten  gelegen  bewesten  Tegal  en  Banjoemas ,  en  tot 

Clost-Java  de  residentiën  beoosten  Japara,  Samarang  en   Soera- 

Icarta,  dan  blijft  er  voor  Midden- Java  over  eene  uitgestrektheid  van 

080,1  Q  geogr.  mijlen,  dus  slechts  weinig  kleiner  dan  die  vau 

Nederland,    en   omvattende   de    residentiën    Tegal,  Banjoemas, 


f 


' 


t       .    ;     ie    'Jl    «iil    iT- 

,•. '^T-aitivr    te    mcor- 
*-v..}n^::i2'  op  Java  vc 


BEVOLKINOSDICHTHKID    VAX    JAVA    EN    MADURA. 


345 


gjian  ecliter  niet  verder  dan  het  jaar  1860,  en  het  is  zeker 
Tiiet  overbodig  na  te  gaan  in  lioever  de  verkregen  kennis  over 
c3e  sedert  verloopen  jaren  met  de  vroeger  gemaakte  berekeningen 
in  overeenstemming  is. 

In  den  volgenden  staat  zijn  de  vroeger  reeds  gedane  opgaven 
tot  en  met  1864  aangevuld. 


Ja  Rf'M 

BeTolklng. 

• 

1*AAmimA 

Vermindering. 

ProecntifewtJn  toenamt. 

^nxxcn» 

lOCIullIlV. 

IR 

*8  JAA18. 

1795 

3500000 

1802 

3647167 

147165 

7jaai 

•  4,20 

0,60 

1807 

3770000 

122835 

• 

5  „ 

3,63 

0,72 

1815 

4615270 

899573 

8  „ 

23,86 

2,98 

1S24 

6368020 

1753820 

9  „ 

38,00 

4,22 

1S26 

5295542 

1072448 

1827 

5839266 

543724 

1  „ 

10,45 

10,45 

1828 

6168089 

328823 

1  „ 

5,63 

5,63 

1829 

6691114 

523025 

1  „ 

8,48 

8,48 

1830 

7064936 

373822 

1  „ 

5,58 

5,58 

1832 

7323982 

259046 

2  „ 

3,66 

1,83 

1834 

7511106 

187124 

2  „ 

2,55 

1,27 

1837 

7981284 

470178 

3  „ 

6,25 

2,08 

1838 

8103080 

121796 

-«■   » 

1,52 

1,52 

1845 

9551385 

1448305 

•    »> 

17,87 

2,55 

1846 

9499944 

51441 

1847 

9657002 

157058 

-*•   » 

1,65 

1,65 

1848 

9666582 

9580 

-«■   » 

0,09 

0,09 

1849 

9584130 

82452 

1850 

9570023 

14107 

1851 

9687346 

117323 

-*•   >» 

1,22 

1,22 

1852 

9943075 

255729 

-*•  » 

2,63 

2,63 

1853 

10290045 

346970 

^     n 

3,58 

3,58 

1854 

10581890 

291845 

■*•  » 

2,83 

2,83 

1855 

10911241 

329351 

■*■     n 

3,11 

3;11 

1856 

11290450 

379209 

1  « 

3,47 

3,47 

1857 

11594158 

303708 

■'■  » 

2,68 

2,68 

1858 

11943019 

348861 

1  » 

3,00 

3,00 

1859 

12324095 

381076 

■■■  » 

3,19 

3,19 

1860 

12718717 

394622 

• 

■*•  n 

3,20 

3,20 

1861 

13019106 

300389 

^     n 

2,44 

2,44 

1862 

13380268 

36JL162 

■*•  j> 

2,77 

2,77 

1863 

13649680 

269412 

■■■  n 

2,01 

2,01 

1864 

13917368 

261688 

^      V 

1,91 

1,91 

r 


346  BEVOLKINGSDICHTHEID    VAN    JAVA    EX    MADURA. 

In  het  aitikel  over  ile  Bevolk ingstoeuaine  op  Java,  hier- 
voren  aangehaald,  is  reeds  gehandeld  over  de  waarde,  welke 
aan  bevolkingscijfers,  op  verschillende  tijdstippen  omtrent  Java 
bekend  gemaakt,  is  te  hechten  en  aangetoond,  niet  alleen 
dat  zij  met  zekerheid  aangenomen  kunnen  worden  als  voorstel- 
lende minstens  het  minimum  der  bevolking,  maar  ook  dat  zrj 
meer  vertrouwen  verdienen  dan  aan  ze  pleegt  te  wordeu  toe- 
gekend. 

Wanneer  men  uu  de  cijfers  der  20  laatste  jaren  raadpleegt, 
vindt  men  eene  vermeerdering ,  in  dat  tijdvak ,  van  niet  minder 
dan  4365983  zielen,  hetgeen  wijst  op  eene  toename  van  ge- 
middeld 2.28*  pCt.  's  jaars.  Trekt  men  echter  af  de  cijfers  der 
jaren  1845  tot  1850,  in  drie  van  welke  (1846,  1849,  1850) 
de  bevolking  door  hongersnood  en  epidemieën  zoodanig  werd  ge- 
teisterd dat  zij  in  plaats  van ,  zoo  als  gewoofilijk ,  toe  te  ueoieu , 
sterk  verminderde,  dan  blijft  voor  de  14  jaren  van  1851  tot 
1864  eene  vermeerdering  over  van  4330022  zielen,  wat  neer- 
komt op  eene  gemiddelde  jaarlijksche  toename  van  3,19  pCt. 
Men  weet  echter  dat  de  meerdere  zorg,  in  de  laatste  10  jaren 
aan  de  telling  der  bevolking  besteed,  de  teeüame  hooger  doet 
schijnen  dan  zij  inderdaad  was,  maar  er  is  grond  om  aan  te 
nemen,  ook  na  de  bekendwording  der  cijfers  over  de  latere  jaren, 
dat,  zooals  in  een  vroeger  artikel  reeds  werd  aangegeven,  de 
bevolkingstoename  op  Java  gemiddeld  op  ongeveer  2J  pCt. 
's  jaars  te  stellen  is. 

Ten  opzichte  van  het  cijfer  van  1864,  onder  aan  den  staat 
voorkomende,  en  waaruit  blijkt  een  aanwas  van  slechts  1,91  pCt. 
zij  herinnerd  aan  de  hevige  cholera-epidemie ,  waardoor  de  be- 
volking in  dit  jaar  werd  geteisterd,  en  die  in  Samarang  zelfs 
teweegbracht  dat  de  bevolking  daar  in  1864  met  meer  dan 
20000  zielen  verminderde. 

Neemt  men  overigens  de  bevolkingstoename  der  laatste  5 
jaren  (1860  t/m  1864)  alleen  dan  bekomt  men  eene  vermeer- 
dering van  1593273  zielen,  overeenkomende  met  een  gemid- 
delden jaarlijkschen  aanwas  van  2,58  of  ruim  2[  pCt. 

Indien  inderdaad  2J-  pCt.  de  normale  jaarlijksche  bevolkings- 
toename op  Java  voorstelt  en  geene  belangrijke  stoornissen  in 
die  vermeerdering  plaats  hebben,  zal  de  populatie  op  het  einde 
dezes  jaars  een  cijfer  van  nagenoeg  15  miljoen  zielen  (14991482) 
kunnen  bereikt  hebben.  Denzelfden  maatstaf  aannemende  kan 
die  bevolking  over   10   jaren  tot  ruim  19  miljoen  en  over  20 


/  BEVOLKINGSDICHTHEID    VAN    JAVA    KN    MADUKA.  347 

jaren  tot  nagenoeg  'Zo  miljoen  zielen  zijn  geklommen,  en,  zoo 
voortgaande,  zou  zij  nog  vóór  het  einde  dezer  eeuw,  in  het  jaar 
1806,  tot  een  cijfer  van  ruim  30  miljoen  kunnen  zijn  gestegen. 
Van  1795  tot  1864,  en  dus  in  een  tijdvak  van  70  jaren ,  is 
de  bevolking  van  Java  van  3  J  miljoen  tot  14  miljoen  geklommen 
en  alzoo  verviervoudigd,  en  het  is  opmerkelijk  dat  de  verdub- 
beling telkens  juist  in  35  jaren  plaats  had.  De  voorgaande  staat 
wijst  zulks  aan,  komende  er  het  jaar  1880  voor  met  een  cijfer 
van  ruim  7  miljoen  zielen,  terwijl  1864  een  cijfer  van  nagenoeg 
14  miljoen  aantoont.  De  oorlogen  en  onlusten  in  de  eerste  helft 
van  het  70jarig  tijdvak  en  de  hongersnooden  en  epidemieën  in 
de  tweede  helft,  hebben  alzoo  teweeggebracht  dat  de  normale 
tijd  van  verdubbeling  slechts  eenige  jaren  werd  verlengd.  Neemt 
men  dergelijke  faktoren  van  stremming  in  de  toename  der  po- 
pulatie ook  voor  de  eerste  tientallen  jaren  aan,  ook  dan  nog 
laat  zich  vermoeden  dat  de  bevolking  vóór  het  einde  dezer  eeuw 
op  nieiiw  verdubbeld  en  tot  een  cijfer  van  28  miljoen  zielen 
zal  zijn  geklommen. 

Bl. 


r 


DE   OTTER    KN    DE    KRAB. 

{Eene  Soendaneescke  dong  eng.) 


00  o  R 


Dr.    W.    H.    Engelmann. 


Dongeng  is  bij  de  Soendaiiezen  de  algemeene  naam  voor  aUe 
mogelijke  verhalen ,  vertelsels ,  dierfabeleu  enz.  Onder  't  volk 
zijn  eene  menigte  zulke  dongeng^ a  in  omloop,  doch  alleen  bij 
mondelinge  overlevering,  terwijl  slechts  zeer  weinige  opge- 
schreven zijn.  Enkele  zijn  berijmd  in  t^mbang.  Daar  't  echter 
voor  beoefenaren  der  taal  van  belang  is  jorora-stukken  te  hebben  , 
die  zooveel  mogelijk  de  volkstaal  teruggeven,  heb  ik  allengs 
verscheidene  dongeng's  laten  opschrijven.  Tn  meer  dan  é^n  op- 
zicht zijn  dergelijke  stukken  zeer  gebrekkig.  "Vooreerst  doet  de 
inlander  bij  't  schrijven  van  proza  volstrekt  geen  moeite  voor 
een  goeden  stijl,  en  ten  tweede  sluipen  er  deels  uit  zorgeloos- 
heid, deels  uit  pedanterie,  al  liclit  eenige  onnoodige  vreemde 
(Jav.  Maleische  en  zelfs  Hollandsche)  woorden  in.  Van  een  en 
ander  zal  men  ook  in  de  hier  uitgegeven  dongeng  blijken  vinden,  't 
Was  echter  mijn  plan  eene  proeve  te  geven,  hoe  de  inlander 
schrijft  en  niet  hoe  hij  wel  zou  kumien  of  moeien  schrijven : 
daarom  heb  ik  mij,  beJialve  blijkbare  schrijffbuticn ,  geen  ver- 
anderingen of  verbeteringen  veroorloofd.  Zoo  heb  ik  ook  de 
spelling  onveranderd  gelaten  met  al  hare  onregelmatiglieden  (b.  v. 
in  't  al  of  niet  verdubbelen  van  medeklinkers,  't  al  of  niet  in- 
schuiven van  w  en  j  tusschen  sommige  klinkers  enz.)  ik  heb 
dit  met  opzet  gedaan,  ten  einde  anderen  in  de  gelegenheid  t^ 
stellen  later  mijn  systeem  van  spelling  en  transscriptie  te  con- 
troleeren. 


KKNE  SOENDAXEESCHE  DONGEXG.  349 

AANTEEKBNIlfUEN. 

Éadoeng  sangsang.  Oorsprong  eu  beteekeuis  van  dezen  bijnaam 
vaa  de  otter  zijn  mij  geheel  en  al  onbekend.  De  meeste  bij- 
namen van  andere  dieren  b.  v.  de  aap  Mand  ah  zijn  mij  even- 
eens tot  nocli  toe  onverklaarbaar.  Boedoeg ,  dat»  ik  als  naam  van 
de  pad  door  Dikbuik  vertaald  heb,  is  eigenlijk  de  naam  eener 
huidziekte  en  doelt  dus  op  de  gezwollene,  oneffene,  puistige 
huid  van  dit  dier.  De  moderne  naam  van  de  otter  sera  is  etymo- 
logisch verwant  met  't  Bataksche  silo  silo  (cf.  Soend.  era ,  Bat. 
ila).  Tn  'tJav.  heet  hij  lingsang. 

Alam.  Hoogst  moeilijk  is  't  ons  woord  éijd  in  zijne  verschil- 
lende beteekenissen  in  't  Soend.  uit  te  drukken.  Op  raad  van 
den  panghoeloe  van  Garoet  heb  ik  op  deze  plaats  het  Europeesche 
tempo  vervangen  door  'f  Arabische  alam^  dat  ook  in  'tJav. 
naast  djamari  gebruikt  wordt  om  een  lang  ii^Aperk  aan  te  duiden. 
Tempo  is  evenwel  niet  meer  geheel  te  verdringen ,  daar  men  er 
reeds  een  werkwoord  van  gemaakt  heeft  nempo[w)an  in  den  zin 
van  //iemand  tijd  d.  i.  uitstel  geven.//  —  Tijd  in  den  zin  van 
"  geschikt  tijdstip '/  kan  men  door  meudjeuhna  vertalen  b.  v. 
meiidjeuAna  ioeWang  //  't  is  tijd  om  te  eten.  //  Tijdens  heet  basa , 
d.it  etymologisch  verwant  is  met  't  Jav.  masa  (mangsa).  —  Tijd 
in  Urne  is  money  is  in  't  Soend.  te  eenenmale  onvertaalbaar , 
daar  de  inlander  van  de  waarde  des  tij  ds  geen  begrip  heeft  en 
"t  ook  vooreerst  niet  krijgen  zal ,  zoolang  er  nog  dagelijks  met 
de  grootste  willekeur  over  zijn  tijd  beschikt  wordt.  In  een  zijner 
boekjes  heeft  de  panghoeloe  van  Garoet  getracht  't  idee  van  //tijd 
verknoeien  //  te  vertolken  door  mitjeun  waktoe ,  doch  dit  wordt 
niet  algemeen  verstaan;  en  een  inlander,  wien  ik  vroeg  wat  't 
beteekende  ten  einde  hem  op  de  proef  te  stellen,  antwoordde 
mij :  //  't  uur  om  te  bidden  laten  voorbijgaan  //,  want  in  dezen 
bepaalden  zin  hebben  de  Soendanezen  't  Arabische  toaktoe  (uur) 
overgenomen. 

Baranghakan.  't  praetix  barang  voor  werkwoorden ,  die  alsdan 
de  neusletter  verliezen ,  dient  om  de  door  't  werken  uitgedrukte 
handeling  geheel  algemeen  voor  te  stellen  b.  v.  geus  tiloe  tahoen 
lamina  khUeu  pisan  barangbere  ka  kaoela  //drie  jaren  lang 
hebben  zij  tni  j  volstrekt  niets  gegeven  •f' ;  geus  meunang  tiloe  pöe 

MjilijinJ   tiloe  pent  ing  hïnteu  barangdahar  //hij   had   in  drie 
dagen    en    drie    nachten    volstrekt  niets   gegeten ;  //   iamba  teu 


350  DB    OTTER    EV    DE    KttAB 

barangijandak  » als  middel  tegen  't  in  't  geheel  niets  mee- 
nemen '/  d.  i.  ^  om  u  toch  iet^  meo  te  geven ,  om  u  niet  met 
ledige  handen  te  laten  heengaan : '/  Baranghakan  kan  ook*be- 
teekenen  ^/zich  bezighouden  met  't  eten,  't  zij  om  'tHaar^te 
maken ,  't  zij ,  zoo  als  hier  op  deze  plaats ,  om  't  te  zoeken. '/ 
Zoo  zegt  men  van  sijar  (zoeken)  balang  sijar  '/  zich  bezig  houden 
met  den  kost  te  zoeken.  ^ 

Sakadang ,  dat  men  volgeus  't  Jav.  met  broeder  zou  kunneu 
vertalen,  komt  in  't  Soend,  alleen  voor  bij  de  namen  van  dieren , 
die  in  de  dongeng  optreden. 

Hos  bae  paeh,  Hos  behoort  tot  eene  klasse  van  woorden, 
waardoor  zich  't  Soend.  bijzonder  van  de  verwante  talen  onder- 
scheidt ,  en  die  ik ,  bij  gebrek  aan  beter  naam ,  in  navolging 
van  sommige  inlanders ,  voorloopig  maar  oempak  basa  zal  noemen. 
Men  kan  ze  eenigzius  vergelijken  met  onze  klanknabootseude 
interjecties  in  zinnen  als:  //plof  viel  hij  op  den  grond,"  in 
zooverre  zij  even  als  deze  dienen  om  de  handeling  sterker  te 
kleuren  en  daardoor  levendiger  voor  te  stellen ,  met  dit  onder- 
scheid echter  dat  zij  in  't  Soend.  gebruikt  worden  van  allerlei 
handelingen ,  waarbij  van  klanknaboot;$ing  geen  spraak  kau  zijn : 
b.  V.  gek  dijoek  //  hij  ging  zitten ;  '/  kop  njatoe  '/  hij  at  /<  bral 
angkat  y  hij  vertrok ;  //  tret  (ook  kolrei)  noeliskeun  ff  hij  schreef 
't  op  *    enz.    Zoo    vindt    men  in  't  vervolg  dezer  vertelling  vijf 

werkwoorden  achter  elkander  elk  met  eene  oempak  basa  (p ) 

djol  dongko ,  gek  sila ,  ijedok  nfémbah ,  roj  mando  beloek  toeng- 
koel.  —  In  't  dagelij ksch  leven  worden  ze  ook  wel  allen  op  zich 
zelf  als  werkwoorden  gebruikt  b.  v.  geus  bral  '/hij  is  vertrok- 
ken'/ ;  teu  dek  r^p  //ik  kan  niet  in  slaap  komen,//  vooral  ook 
als  Imperativen ,  b.  v.  kop  ff  eet ,  //  doeg  //  ga  liggen  //  enz.  — 
Sommige  werkwoorden  schijnen  van  zulke  woordjes  gevormd  te 
zijn  b.  V.  ngareret  //  naar  iemand  zien  //  en  roeroeireret  van  ret , 
dat  gebruikt  wordt  als  oempak  basa  bij  de  verba ,  die  zien  be- 
teekenen. 

Kidang  is  Javaansch  en  brabbelmaleisch.  De  Soend.  naam  is 
méntjïk.  Zoo  komt  later  uagara  voor  in  plaats  van  t  Soend. 
dajeuA.  Van  Maleische  woorden  gebruikt  de  schrijver  o.  a.  her- 
haalde malen  taikalay  manjaoet  enz. 

Birigidig  of  ngabirigjdig  beteekent  beven  y  niet  alleen  van 
angst,  maar  ook  van  kwaadheid  of  verontwaardiging. 

Tampa  rarapan  » onaangediend  //  is  geheel  uit  't  Jav.  over- 
genomen {tanpa  larapan). 


EENE  SOEXDANEESCHE  DO  GENG.  351 

Kaêima  **  van  sclirik  bevaugeii  v  stamt  af  vau  't  Jav.  nima 
f  tijger  ff  en  beteekeut  dus  eigenlijk  de  schrik ,  die  men  ge- 
voelt als  men  besprongen  wordt  door  een  tijger. 

Bija  als  voornaamwoord  van  den  tweeden  persoon  heb  ik  hier 
voor  't  eerst  aangetroffen ;  Rigg  geeft  H  echter  ook  op  en  daarom 
vond  ik  geen  vrijheid  H  in  H  meer  gewone  aija  te  veranderen. 

Ba  is  de  echt  Soendaneesche  redegevende  partikel,  die  in 
geschriften  meer  en  meer  verdrongen  wordt  door  'tArab.  Jav. 
sabab  of  sawaA. 

Oerang  latooengkeun  landraU  De  zoogenaamde  propositief  van 
Roorda,  en  wel  in  't  meervoud,  is  'teenige  geval  waarin  in  't 
Soend.  't  zoogenaamde  subjectieve  passief  voorkomt ,  b.  v.  oerang 
paehan  v  laten  wij  hem  dooden ; '/  oerang  podaran  '/  laten  wij  hem 
kapot  {modar)  maken,  't  Schijnt  evenwel  niet  noodig  te  zijn 
dezen  vorm  te  gebruiken,  daar  men  ook  oerang  maehan  vindt, 

Dina  powejan  la^idrat ,  't  aanhechtsel  an  achter  powe  is  mij 
hier  onverklaarbaar.  Van  potoe^  dikwijls  plat  uitgesproken  jwj; , 
krijgt  men  pojan  //zonneschijn  hebbende/  en  van  daar  mojan 
ft  zich  in  den  zonneschijn  koesteren.  //  —  Misschien  schuilt  hier 
een  schrijflbut. 

Tadjir  ganii  koe  oewang  kisas.  De  assessor,  die  dit  advies 
uitbrengt,  is  blijkbaar  de  panghoeloe^  die  als  representant  van 
't  Mohainmedaansch  recht  in  den  landraad  zitting  heeft,  en  wiens 
advies  geregeld  gevraagd  en,  altans  in  strafzaken,  nooit  opge- 
volgd wordt. 


r 


353  Dë    otter   en   DB    KKAB 


!Kïi(Miniisii«|ia(i5i)f|(MTiaf|ii5iiroi  a  nnn  (un  .lé:  (kh 

(KUKIdZlOllSlilQailUlSI)  \     (in  *¥! HT)  int  (KI  ül  OaH  IISll  (KI  (UI  (M  (M  OsS 

mn  \   (Cl  Tl  ini  im  (KI  IK)  II  O)  iin)  in  im  iKii  (Kiji  \  .^J  O)  a  as^^ 

(ci)(m/Kif|(n(isii(ifi}qKii(Kii(iJiamfi^  0901 

a        o  c?»-  »  o      *  /      o  00       o  o 

M  Asinii  Cl)  as«)«i  o  (isiniKiinfi  f  inna5vi.^(bYi  (UI  (U(^       (vinasvi>Hi> 

(ui)aikjif|(auf|42i9f|(a(isY):at4iKii(|^T)2(r  (LiHin  «kii 

o  o      .    ~    00  Q  •  *  « 

XilJIClOf  (KiniU^!l5V1IKl¥14(LfLP\    lUïl  «1  dOfl  ïl  )|  O  ÜSTR  CU  Wl  Hl  \    (O 

aa  A  o  AaOQQ  o 

'm(U)ii«5in(K>j(iniiq(Kmnnnf»Ji^t|'nf  \  otiojkcdiïui  ten  ki/icti 

I    ^    der  M    .        "       ,  -jI 

(bii(Kiinf(2jii(bV)||  \    iuinaaj|cvi(K]iKiiU*HiiiTiiKi||  asvuKTnoim  asm  oo 
HosïiKin  Ti^ajiKKHji  \   amfkinsïjdojj o  kHjI  arm  «lo  ikïij   iü  oj» 

♦  Q      .  .00  Q  Q      * 

M  Ji  3  «D  (KI  «1)1  IIUÏ  \    «1  ICn  ?fM  «in  OaH  Kin  llUI  O  J   (IJl  «1  «IA  ILIU  \ 


Q      .  .00  Q  Q 

A     o  A.  *00        _         A  Q  Q       ^  CL 


9411  (ivi  a/ui(MiKvi  dJi  Km  ajui  (un  \    (kui  (ci  nu  on  n  m  ksi  silil  kii  (m 


c|>inycii(r5Yi«mi)üi(KJi'KP<uiHii)ajuiMj|  f|(n9Svi(iJiHiiiaji(Uj)\  tio) 

uj  \    (Kïi  (Cl  nu  (iri  o  Hl  Kin  KI ji 

o  Q  '     evc>  •oo 

'U  t|  UI  ain  (KI a  \  TfYi fM  (cin  iKi  ji  ftn  ^  kh  «ki  ]  (m  Mm  hji (kïi  ann  dJi (».i  (kh 

(lJlf|rMT)9\    (Mlf|TI«11^:A.<KY)(lJllKPQilft(U1||  \    f|  OZl  f  CD  aSIl  .^  HU 

QOO  cJ         A  Q  QQ 

(lJ1f|.lJITl3(KII>iail«K1l1(Uia/Li.fJi:M||   4il)i(K1  jn2IKl||    901  inJl  nifl||    dul  dJl 

n- 

Cl  OOI  Kin  ^ 'KI  f|  ^^irUN  012iO(M!|K11«inilC|{|SYl?( 

(M  ^(Kij)  \  iKin(Q oaj) (KI  (KI (tn ki  iKmii  nni  (uui  (ui  OaH  (kvi  asvi  (hu  (m  ïeji 
Hl  ^n(iiin!Ki|i  Kiii(a«niï<K)|j'i:iioiTfj|fkiï(iiin  \  cÏTri(Ui«sïi(nKiiKii(rq 

o  *       /  o  o  Qv 

oancfKKin^fflariFisjiiKïiTnfijiiisin!!   cii«ii«i\    (uaTfiwifUtJi 

\   \         \  .  a      a      J    ^ 


Q     Q 

17)  KI  «1001  Km  ^ 'KI  f|  ^^irUN  oi2iO(M!|Kii«inii  AasYifiKmasvKisino 


SBXE  SO£NDANRESCHB  DONGENG.  353 

Q  Q  Cl  * 

(kiJi  9  aj)  oji  flii  in  ftii  II  tiii  o  ru  o/vi  ojui  ft<)  Il  f  oiii  a  ^ 

fiim »o «<ii| ii¥i a n aiu) Kiji on aiu) m iq «Km ^'FJ <| ^ (tiiii(Ki(iui ik) j| \  on 
tQ^riiiLU)Ano(njiO(i5)n||(iJi9\   (isv)iLJiKijiKiio<nAiain(iSD(K)a(M 

tui  t]  in  Vim  (KI  .m  asm  o  aai  osii  kh  oaji  o  9  ojvi  (hi  ooi  oji  onii  n  n  oiiB 
noasTianina2iasinaji^»ji(KnaJiiKinaJiari«uoosïi  ^osmaoJi»!^ 
asii  ji  o  (Kil  '''¥)  iKia  \  ofi  Hl  ofi  aq  ikd  .ji. kd  oJï  n  !M  tti  a  oj)  «|  ari.9(U  osn 
xiajiiisviasiiao(kii£Ji^i<^f  Km  osvi  oiiiaii)  Km  (ki  oim  uy  tiii  o^  o 
il  Cl  osm  osm  u  ooin  fl|(k»  f|  OO) >i  ? ojii  n  osp  9  xji !Ki  irn  obm  iKi  % 

A  •  O   O  aO  A 

naji(Km«|.JiTia  \  f|(nr(Kii(Kmao)iHmaAjiaj)||  a:niuj)KiKiiiazjanji(LJm 

•  OO  *Q»  O'  _* 

AitsKio^yiKmiKij  (ia)(kJiKm(iJ)>Hma~iKm£j)(um  oji  asm  aq\  oimo::! 

<n4a;maju)(bAaqanna<)\ 

A  •OO  •         o 

tnosm  f(ioif|Ti(Km-diaim(iJi*im(U0U||   cinn  ih  ^  iKm  ooi  oji  n  ozi  tsm 


•  A  A 


i     fjif\  ao)  o  sni  c|  ori  Km  (KI  (Vin  iri  a:n  iKi  Km  aii  II  Km  M  Tl  asm  a:nn  ojm  oju) 

o  A  Q  o  * 

(ijit«ajmTn\  »a)afi<ifui(KJi»tm-A«q\  •kaoJiaooKiani  iri  ^ojm  ao 

iio»im£narijiasmasmajif|ariaim||\  oiioriaiKiji  iK)j|(Mnni  oji^jkKm 

(Ljif|/kjiTia^ 

Hma^njia^jiimQj|||noc|Ti(Maniaaij|(Mi«|  ofi  o  ojmaoQ^ 

f  *0  .  o    Q  Q  O 

7fi  viiitFJi  JiKmKi  TViTiN  inri(kiiasm9(>miiriA(iAft(|  ajiojianiaiiismji  jnn 

OO  o  Q  Q        O 

(iüi^(KmancinnTi\  (umK)Kmooi  viasma^iaé;<iruK]\KmaoiTi(i5m(iivi 

i  •  A  OO 

[     asjiaKmuiaj|<|(McmKi||  ormnomariaJiiümaoiji  aim(MTiasm\  oo 
oaoR  ^JnHTfininnna^iasiijKmnniiN   ouTnicm-Jkicm  (m  kh  (ui 


354  DE   OTTER    ES   DK    KRAB 

O  /^    /  Q 

Hiiuj)(iéCKi)^(mimri«|iniiSTiciaifjiaKiajiMii(M  osikm  onJi  «sn 
lEA JioiKiiKiiiruKKYtiiKitx  cvi innnnaj|cvin||  ofttoasnimoo 

ioj|\  t5iiiTi)(tf:innn||  t5ii(»i^Tinn<Ln^}<i||   doi eii kh «on lu  \ 

i|iuiiKii|  Kinnaria«o||  M)f|aji9a)(LAM^(»n0iOf n  (nf^niifiKin 

oo  Q  ,  Q        o 

iKiooKn«|iuianri|    «|CJiinn||    t;n 9i) en (m  en  o oj| iokm  (eü  cji 


cm  momn  ^KijTi  «I  AJ)  (Ki||  (ii;kd^\  (anfifKiij  «nn^niiKViKii 
Tiini(M(aM0>i4nA||\  cninu)Kin\  ^^'4>^^^||  ^^ 
Kn^nanoJiN  ifiTicnnniKiii  (u;(M£ji7n(M  nai  «Ji  nrki  *ïi  i\  é\ 
n cm uji (KI «ünac^ (M (KD (UI (KI) ajui M 9 N  en  ti  imn  mji  im  «sin  m  ni 
(unanjiKDO«ui(Kiio||  (iriTi(MoocnM^xjn9Ji(iiiftJU|Ki  mi|   crn 

Q  QQCWOQ*.  aQ  QQCX 

fliq(KiKij|  ii^(M(FJ7n(M(uia^aj)(n  kkkhii  \  on  o  asn  «ec  (m  (bJi  m 
onnofOfoKii^uinii^  IK11 IK11  nnocEn  (nmioi 

QQ  (X.  O  QQQ  aQCX  O 

(tf;;(M(eiB    fainnflJiasiiiKioajKMaJicnnN    oTixniitiJioEJiJi 


o  <^c>  Q  a        o 


i|9{i(iiuian(m|(un(KiiKiiO||  \  iJfiiK)«iji(nji(Ki|Ticnn  amiftivi||  c| 
ajLhafi(Kitai||  iKi(iJ)iEnKic|iisin(uiJi\  sfi  in  iJi  «sn  (cA  en  j  trï 
annajuif|in^(n'iqiKi)|Ki|Ti«|85Vi9>  ajicdviikvkkijtiujkkiiqoi 
0Ti7inniisiin(iJiKiiri!^(m\  irin(M  kiitictio 

KB)  (UU  isvi  \asv)  ui  ^ojd  fi)T)ajiiiisiioiisinajuiKii(isii(KDiiAqiniuüi  iq  acx 

/  *  a  Q  o 

cMiLCi.Jiisin(Uif|'cif\  xn  1(1  «I  (EV1  rYU  o<kd||  aaiiu)  kdd  im  arm 

(KI JtifliiJi(isfi(K)||''oftii||N  iriTiiniiJio Ji)(Kin»qcuuV\  ciciiy. 

fM  IKK)  (iJk  (KD  (UU)  (U  II   U)  K)  (If;  m  J  (OJ)  AA/)  \  (UI  (M  üRJI  (KD  KI  I  Kil  Kil  IH 

0)4ëTUi.^ia)(üiKi)(uu)aj)||i5)nKii)ai)(iJU)>  q  (ui  kh  ti  (Ki  ki  ii  kh 


I  1511  KI  OOI)  (UU)  >    f)  (UI  Kil  Tl  (KI  KI  n 

uiii  ikjmn'K'iifinfimiKij  (ansnooKKKiaariiKi 


»  c>  o  *  Q 

3j) «n IJl «KD (un (UI j  Juim'K)ifinfimiKij|  (ausnooKKKiKaiKid 


EENK    SOENDANEFSCHE   DONOENG.  355 

(Èi«lN    IM  tai  OJ!  (Kïl 


tq  in  1JU1  KT)  an  in  00)  in  q  Tl  f  ojTi  (IJl  M  n  osii  (cnn  (O  iq 

AAJ1IL(l|IZ10lUtnJ|^fl(U)f(M(U^TI\  (Kf)  O  dlJI  (EJI  9 

f|.iiJi»0|aniiuiari(m.Kii  ^on^!ijiji(Kiim||\  (kA^oa«m(KimiK) 
(Kiin(nA(Uisii?iisfi(ui(MiKi)(ijiHniLn(M(i5vi4ru(&i^asiinn  khon 

^   o  è  Q  .   Q    .  '  Ö  J 

c:>«iJiO(is)niKUinifiui(Kij|\  arixKaiKi  kd^ikii  dji  niki  n  i  mi 

C|in9(M(lSV1T1flUT1IISln(IST)(m!MO''  (Kl(L}i(l^  flOOI 

Kii.^iaiaJiaaiiiuiU||  MosviiKKKiYji  \  iki] (M iKn oji ton (ui \  o^AiKih 

(KIN  tsn 9 (M (Kil asi] (KI (»i asvi ion n fl^ tM (& 

(Mnriri(M(KA(H(ié:K)||(iiiniKi(Ki  jiiKTiiFiiiKiji  «ti  fnm  «oi  «sn 

o  * 

(U  (KTI  KI  JKD  en  OOJI  (KI  (KT  H  X 

cni  (M  IISIl  n  ( (Kin  tISTI  OSI)  <KU  (M  KI  (I  (M  Tl  I5Y)  ta  K]  KV  (M 

o  *      o 
Kn{MKp(uiKii(iJiD(i^Kin.^N  9sii>fijiaJUin(iji(cnKiKiniKij|  kikmti 

o    *    A  .  o  / 

ciid|(iJ¥i&JLii\  (ui(n(a3(unKi|(MTiici]nnnfkiiiii)  ssvi  )(}J9\  irui 

e^  o  /  ^        o 

(iË;»0(Uinji(Ki(tf:iKii^f|aAji(Ki||  Ki|(L:A(n  un  «sn  TitqiKin  ooi  «iJi 

KYI  JLTI  £n  (U o  \    «|(U)KYIC|(iai(KlKll.JI.KIllJlf|(M(C1l  (Kin  (3  o 

o    o        /O  o         o  .  C>(3v 

T1IMft/n(IË;(&lC<KJ(KIC1ia^i|(inJ|(EJ|^(K1l  lUI  Tl  (Efl||\   Ü&K1(C1K1^41 


»  o  o  ,Q  o  o  o        Q^ 

AjiiKiiJiiia(ui.^iai.4A.(KiN  1511 9  (M  Kil  asii  (KI  (»i  (isvi  Kil  II  (i^  tM  (»iin  m 

OO  o  o  '  o..     Q 

dj)  (un  (M  onri  (M  (KJi  iH  (u: 


,Kl(KlC1ia.1(ni|(EJ|^(Kïl  lUl  Tl  «ST1||\   (IKKl 

kh  iijicii KI) 3  0211(0 om j|\  (BO(Mti(Isii|i  (cnibiiTi  ki  (kiji  (M  (nii 

V   .  <t^  o  o 

Kn.j4.Tiisii\  flniKii3oi(0|(inn||(VT)(iJi||flsi|«u(iii)j|\  osn (kh doi ti 

Q  o        o  o        o 

icT)<U'tf;iriJi.iqKiiajiTi(isiiim!M(Ui^KinfMTi(isi^     osii  orun  siin  ^ 

Q     •         C>  o  o  .  /  o  ' 


&       A 


Tiisfi(MannKii(Ki||   (iJi(isii(EJi^Kii(KJ!Tiasn(M(i5Tii5iiinJiuiiia(cii 

o        /  o        /  ^  o 

(Mjl  \  rin(M(tm(bYi3(ki||  f)  axn  KI  (Uil  ibil  Tl  (KI  (KI  inji  Kin  n  Kil  (M  TTi 

IE11  cii  cun  mui  % 

W(M«1]^JiTl(IS1JlFJI(ü(l5[|C](lKK11^A(BI3t|(Kl[|  (BH  KI  >  aJI  (KI  (KH 


356  DE   OTT£R   EN    1>B    KRA.B 

o<}qm(MiKi)iiJkoaoi(Ln(KJiiru)\  (f^  ii  o  oji  O)  isn  dbJi  orii  ami  asii  V^ 
ninflz)ao(i:Ji(<H){kiiiiaruajiiüi(u«uiji(iJ)(M  (ki  (UirJ|  (tn  «qb 

(M  in  osn  en  !i;n  luut  KI)  o  (Uil  in  \ 

c>  ao  oooa  & 

osn loi OOI 7n osn nji (!£; vui iq \  «ai90iinasfi:imfti}aji^cnnc|(iniKiii^ 

c?»^  Q  Q   a  I 

Ajuinv  <f  IJl  ne;  loi  o  ^  (TIJ  (K)  (u  iKi  iKi  (Kvi  C11  asn  o  isv)  (Ml  UI  (KI  |i  o 

(fcil^x    <ül  «Uïl  IblJ  (Oj  Kil  O  !M  Jl  O  O  KI  ÏM  «11  (W  Hi  ^^ 

Q  -  a  O 

ibino()oiKiia>jiii¥iiijiKi|aiui(ii^(Kii^^(Li¥i  Tl  O  (U  UJ^^  Of; 

a  ♦  o 

lill.^(hJiaC|K)||IIS11(K}?ll511(LJI7nasVlD  \   IK11(M(^aQiK)[|«Sin  (KI  f  m 

(KiiJiiibfi\  oi  (LJUi  i  o  Kil  TH  oi  a  asvi  OOI  (UI  \  AJ  ikh  dJi  üti  «Ji  aai  (UI 

(UI  sjt  n  ari  9  (un  (ki  ji  (n  (m  ton  ^um  iJi  n  (kA  ti  a  % 

o  a 
rvi(i(M(i5iiTiq(iJi(Ki|)(EJianiqia<nniKi9n7nnTi(isiiUKii^  uiKia 

(iji(Kii(LJi(ui(Kii\  nizi?aji(ioii|(iJinciKii(kJi(nji(L]iaiU!(U(}oi  iKin  a  tu 

nO\  (najlJI(KY(bAniK19K1]0«UI0^(Kl||(Ó{MiK11(U 

ao  Q  CLO 

(KiiOKiiiniTKKiiiKii)  \  anA£ji(Kia/ii(ism(ruiaaji(Ki]\  amxiKiKKi 
(MftiDiKKcioajifiiajiqajix  (LnnTi(U8sm(aaaji9fta)iK)ann||\  iKririto 

(M'KII(lJi(K1l(lJi(K1)(kJiK1]JlSY1||(jU{K11TI\    Kil  YJ  (Km  dJI  ij  3J  XI  3  iKII 

*.  *  -      .        "  Q  , 

(iJii3liMtjicifaJïiim||iarq,iwii.iJi  asn  ? kïi (Bm  (ki  ïj 

QwO 
Jin  Kil  (U  KH  dl  Tl  KH  KKEJl  n KI  9 

•  O  ^  a  (3  il   Q  civoo   I     _  Q,.. 

(MHii(ioi(ui(K]iiKii(Ki(LJiKi(iJin  (K}iQnjiaoi(Kii(M3oinnna dl  Tl (bR 3 onji 2 

O  Q  Q  O  OO  Q 

osm  3  85113%  asviiKii(UiTi  asii  (UI  11^  iHJi  aoKiiooi  7(1  (isii  (irri  (M  oji  C11 

cj|  P^  ca , 

niciKYKkJitKindJiKviiiJïN  (k]|{ié3(iê3{nKjoi(kiiici3(EJi3  \  (ciatijia 

(Ln(i3'Kii7n(iji3iiaji3asii3(i?iii)\  nirKKJiiiaJKKJiKii  lUi  kh  (U)  cun  a  on  3 

CC)  JI  J^U 

o-         A       O  •.  *.      •  o 

Kll(Kl|llCl(LAJ)(l^injl(UiaSll(EJ|3nj|3(E113(l511||  9511  aU)  OTI  3  (fj  3  KI  \    Oiil 

Q  »0*  »  00/  A  ..QcQ 

:MaSll.'kJ)141IIU)aj)a0)O3i7J13inn  lll(KilK13\   C)(in{(KJ|K1l(UliKV](lJl:'M 


l511KligK11(U|KllC1ITlK11Kl(EJinK19(kJKll(U1IKll(LJlN 


RKNE   SOËNDANEKSCHE   DONOENG.  357 

•nicnn9SYi90^Ji(LiKi|(iig:TiftfinKiiiai,^o 


% 


xi(i9j|(M<njiin)MfM(Kij|oooiKi|tMHYi(ij)n(ia'vi)\  ojkh.^ 
cKi^9q§a).^iiaiaJit|(MTia  >  aJiajit|iaf(Ki(U)isii(Ki  loiii  kiiim 

•    Q     *  Q  Q  .  Q  */ O-  C2>  Q 

«O)  ftJKKn  lU)  \   (MHl)&l)fMani01(Kl(&l  llSin  IKn(M  O  Kfl  (Hl  KI)  Ol 

(Ki''\  «ui£.i|»0||  O) oiii tM 4ni 01  ini IK1) (OJi tsv) iru oju)  KI  ^ cii  O) 

a        ^  a  a  ^  CJ  a 

asi|(Mjruanionnnii](iJi£AiLnnin% 

jnn  (M  asn  (M  Kil  (iJi  (KY)  o  u  nm  II  «n  (uin « 1  Ji  (^ 

QO  Q  * 

(kJi .^cn a nm (IJ) 3 (M \  asinisiiaji(MomncL;ïic|rMKi(Ei^(Kilc|ci 

«)n(aj(KDTi(EJi«KDaNj|(Kin.^''KmiisnN  nrii  (m  iisn  (M  kii  (ui  k)  ik)  n 

K1|  (EA  dm  flül  OSYl  KI  ik] 

Q 

«Q  in  t|  TKiJUi  \  aoi£j|{M||Kij(Eiiajnin(Maju)9i 
ooinmKP^Ki^iMiflnLiiN  cnfC|(a(iSDiEJifnnn(Ea  Jikdüoku)  \  en 

<irT)Cj(afajinKiJYi(K)aji(MiKi||  '^(a'vi<nji£ji^85)nf(isviTiiEJiiM85)n 

Q  ^  a  Q 

ru: oriKKi (UI K) II \  m Ti(Ki (^ QSYi iKY) n  arusjui85)n||  osdtikd^O) 

en  J¥i dju «O) fkJi aiA (KI II  (nc|(iJic|(arM(Kn(iJ)iH')n  (Kn  c^tk]  ti  Kn 

Q  *  2l  Q  0/0 

(Kifl  >  Knfl5iioic|(i:i\  (Uil  UJI  om  TTi 01  KI  (isT) II  \  onn fM (un  osn Kn 

iMKnaj)Kn(iJï\  (rsiiiiaj)(Ui)airnKi(i5nn(U)Oi7riKi>Ki||Ki|(EA(M^ 

a       o 

3\  (KD  OOI  Tl  osn  onn  tki  isn  01  n 
^^  CJ  I 

*     00 
«i(OKii(EA(UinTi\  0511  ïun tuui g  cntjmoiuKLnnikJiajiKi 

tmojieiiN  aé;aamiaiKiian(inniKi).^inj|i|(»oi(uiaKii]  (K){)(e  f  Tl  3 

}  CJ         I  I  cJ|^|ai\ 

II A  (I  KI  a  im  «IA  HU  Kil  «1  Ji  ^^Ji  (KI  ici  ( (tf;  f  (Kh  (M  dJ)  % 

ocj     }a)      ))  ^\ 

X  (XIV).  24 


aci)  M  ooktTji  Os)  fui  ooi  \  kii  (EA  (un  oui  osn  k]  im  o  (un  (m  (rui  iM  osn 

Cl  q 

YltlTIAAJlN   aO|£A{Mf|K11(EAaJnT1(MaAJ)fKl^ 


ojioaAN  dsn  (KI)  (KA  Tl  0511  (IJl  (lé:  (Tu  (KI  \  Aoi  OOI  Tl  osn  onn  tki  én  01 

CJ 

cn  t)  m  O  (UI  (unikA  oji  AO  KI  isn  cn 


35 S  DK    OTTKZl    EN    DK    KtlAB 


a  *    Q 


(M  Asn  n  m  f|  Tl  tsn  A  n  n  (Ui  «ki  hd  ^^o  s  n  (hj  i]  (Kvi  fKi  f  j 

M\    f|0  9iMlKll(lJi(lJ)(&jiKD  ^Kljlkj  Tl  <IS11  \(K11 0  O  <K1  «KVI  Hl  jl  (KI 

(!Kïl(^Ji^     (nïii!>o*iïn(L]«i»mfi(Ki|p«Tij|  (tSiiajifOii^ijii  ï  if^Ji 
(M(i!ii(M(aK)||iKi(iJi(kJi^<4.(Kii|\  f|  atj)  KI  jvi  MJ)  (m  ^^  <|  Hl  t^  ^ 

o  Hij  (klKD  (IJl  f|  (M  Tl  3  >    aNJ|H1l<lJIHf|UIJ)U^iai.^lKl\  (MKTKLJ) 
*  Q  *  Q    Q  O  C2> 

1ixiTiaotqia)fij)aJif)ciq(uiiHi(i'j|f)iKifMasfiiKi  toi]  en  «svi  ki 
(iJiasYiKiioqintciiasin(niii^jinKif(rtn(FJi  ^  i^nn  ti  kd  ^)(ioi''ti 
»ii|\  (MKi)||taii&iaiint|085)n(Eif]iKir(Km(U\   (bin(KiiiBi<|K|y 

QO     ♦O 

0511  0511  O  OSYl  O  IKl)  IKl  n  \ 

(KI (KI -^'öj (im «1 II  (iriTi(fJHj(aMnnMi||  kij  ti  osïï  ((btq  (ffl\  «ri  ti 
'n*(öi^(isï)Ti«infiisiiTi(öN  (tnTi(Ki(ai(KinMiin  i(uj(Fj»^  «}  Tl 

MV)  ^CD  im  ^1  aAJKKD  101  (UÜ)  IK)  Q   O  »  dJI  0  (H  (kl  KlldJ)  ijl  Tl  (KVI  ^ 

(KJT1IKH(K1J\ 

O    Q  Q  O  */  ^  O 

t¥in(kJi(isviTif](iJi(Kiiin^(mi0  4ni(KiiniiqA£n(MiKii(iJi  (tn  m  (kuii 
(n  ajifl  iKi  o  (M  iinji  (B  n  KI  f  01  (KI  (isYi  (irn  \  (M  (Kil  (IJ)  ifcA  7^^ 

(K)  KP  OSYl  II     Kn(y(KYITlttJII|(a9lJin(Kl^l  liq(K11D    lU  KVI  (Ü)  <|  (KA 

Tia\  cm  (UI  (CTl  (U  (Kïl  W  (CÏ1  Tl  o  (OT  (Cl  inJI  (  HT  (KI  (iHfl  1  ^ 

Q  O    Q  •  a/       .  *  CV 

(njiQAJKKiii  \  ann(M(isi](LiiQv]|(nji(isiii[iJi(LAJ)||  (ki n  ta  (m  hii  (ui  (hu  ti 

o  Q  Q  Q         00        Q 

iKii||\  (is)niKii(MTi(isn((Ji(i^(iaiiiq\  (Kn(MTiasininnfMO^  1»^ 

(UIT1K1I||\    n(a>(UiK11(lJi(HTl(Kin^(inJ|ini(Ul(MO  K^ 

o  a  o 

(KI  <Kn  ^(»i  a  fj  (m  II  osin  (KI  9  N   flsii(B(inji(KiisiiKi](m(KDOiTiaiii  iki 

c|(iri\  in  (Uil  (oj  (Kil  Tl  cii  (in  (Kin  ()Ji  (UI  N  ikh  (M  hii  isn  \^  ikh  n  i&i 

t|  dri  9  (un  (m  ^  KI  (Kil  (M  Kil  (U)  «I  (M  Tl  a  \  (u  ikh  ^  (Ki  (m  aoi  oJi  «f n 

(uuiajitlN  (Lii(ui«i(iri?(KiiKiiiKiiiisii(KiKii|i  Kii(M(KD(iJi(isii(i5iiaaj|0>ji 


Oj|\    (Li1(U|«|(n?(KllK1|iK1IIIS11(KlK1l||    tOlfklKK 


Hl, 


OOI  ¥18  M  o(M  <nji  Kin  HUfkfl  Tiisn  \ 


EENK   SOË.SDAN'RESCHE    DONGENG.  359 

Kil  (U)  «UI  i»i  ^  9sin  iri  iKin  ji  \  ofiTriiMKYioiiaidiiüiinjiio^asin 

Q        '  *  *o 

7nKfi(MOini||innMno(MKii(ui(MTi»ai^(kfl7rifaiKi|  \ 

.o  A  o 

n  aa  kh  ^ikh  (IJ)  fH  Tl  KYt  n  izn  3  o  «sii  f  kii  (bx  lun  oji  «sn  tq  (eji  (m  ^ 

o 
(Kj|  ciJi  KI  n  HU  (KJi  Tl  IS1I 

n  iri  f  (Vïi o  J)  Kil 00)  (IJl  \  (mouv]a<)<^<ki  (H  eii  Kii^tkA  ti(ki) 

Q  af 
KI  .JLoi  O)  |i  o  t|  M  n  (a(M  KI)  (iJio  (u  osi)  asii  \ 

o        /  Q  .O  Q  ü       ao 

niYl(M<lJ1ieD\    (MK1)(lJ)(l:ITIKY)(iriJ|ilA/)||iCnnK1151101'VlK1)Kl||K11 

iui(uici«%  isnmian)iiiRiiiniit5nKnLfln(McnKl|(cr)iuiftin(MAJim 

/        CJ  14         *^\  éiè, 

O    Q  / 

mi  flSD  CD  HSn  U)  en  \    C|Tlt|Tll51l||T1t|(lJ|KlA  (tf;(K1l^(&l  a  tl  IK)|| 

A  -O  aO  Q 

asDKifv   c|(ar(MKH(iJii»iTiKiiA  onajiii  KI  CJi  n  KI  f  (IJ)  (UI  o  o 

(ir)KlKD(MKD(lJ*)f)(M  Tl  3N   OJI  KD  oJl  KI)  aiUI  OJI  ^ML 


ncifaiiKKiji   (aiqKD(MKii(iJ)f| 


«1I.JkKI\    (U(UaQlCnfKlC)eil9K1)(iS1)KlK1)()  KI)  (MK1I  (UI  (IS11  CKI) 
^  J       ^       1   o         Q     ^   "^'    -^  O      *^ 

oru  (TUI  iBi  ^  QSi)  11  kh  j  \  (C)TitMKi)(i^(iJtinjitEJi^  flsnn  osii  ii  kiir 

Cnf|iU)«0{MaTlfM(K1)(UiifcilTlK1l^(kATlK1IKlj|>  m O (kl «U || 

.o/  a  ' 

(UI  iM  T)  KD  Ij    (kS(&l(UllKl||    K1|lll!MlklTIK1IK|.JlO)CI|Q   O  11  (UI 

Q    Q/  .  •.  CL    Q    CJ 

9\X:^{|^(Ui^3k^9SV\\^flJitUi(X\%.^^  (knOOJIlKl-llllSDISD 

rMBZniniD  K11Tlt|imKl3(MK1]9q(EJIO''(n3(CI)3Kl£illlS1)<^ 
C>   Q  •"  o  •  aO 

cifi^osno^Kii  ^4i.(nT)f)Ti(KiiinnKDO00)<)nji\  mojLnfKiiaifiKif 

.K1l(lJ|<IU(EJI^(U)0)  ^    (M(L1(MK11  im^tU  Kil  Kil  (U)  Cl)  Tl  Kil  KI jl 
K1)(Elt)KlfKDKl(eDifcJ)Kl<nj)ISD||N 

>>     \ö\    Ok       d      4, 

*0»  »  QO  «*/-.  r^^  Q  Q 

rM(U(K)i(ij)(KniiriJici)(Kiasiici)Kina::](kjiKiiiKi'^\  osd  kt  oo)  t)  en  (ui 

itf;(nj|Kl\   iK1IIMTlK1inri|(kllj|0£1)(lJIC1)C|(aK1)(MK11im         <|^t 

(MKi)(U)HT)!m^\  (MinAci)(ui(M(i:nKii(i£:Tiann(KiKii^i»i3fiK)|| 

«BDKif  isnomiiKiiisï)  \  Ki)riri'^Jiiisii||((Li)Ki)T)(^jininf(i/iiKi||ci 
OCJ^     ^^     "^O  ca  4^  1     \      ei 


360  tK   OTTER   EN    DE    KRAB 

o  .    Q     •  Q  , 

<|  ISV1  ^  KI)  OSIKKI  «KD  9  H1|  (M  'K¥)  (UI  O)  OSYI  ilfU  m  (bfl  ^  flSI}  II )  Ml)  |1  \  (M 

KD dJi oa (FJi 45f) KY) TJi ^ «SU n  int|(ij)n(nfMtuTi<KDj  (Ki(kJ|  m  kd 

•  O         .       •  .  .  ü   o/        . 

K)|  N  (uiïJinHDiiaxiaJiinKDiKia  int|aj)«o(kiiooiisvi(isii\  im 
o)a(^£jiKi)4n!ii^iO(Ciao)3\  kii  (Uiun  m  o  (m  om)  min  isn  \ 


A  _  _  -_  A 


o)finni&i^«|mKii(ejif  \  oj|(EJ|iuiiii{ioinatnr))(U)  q  §<i  ki  3  OsJI 

Mi)iuaj)M<isi)aininiiairi)OiqBfiiiJ)iao''\oiin(M(uin(^      imkyi 

1  "^  J 

ai|'^an)(K)ii5Yi!|  NdsnHmooiTDiisYiMiK^viJitqx  iia)ikii-viisv)(viniKji(ui 

rj  ^  cj  -'I  a  ca 

«n)noiionaj)iioiKiiisf)OOinn^jinquim(ia)^Ji(Haf)!Ki{ii^ 

I        Ok  ^i.    \    <^  lal  O 

(Kl(> 

i|7n«|Tiiis)n||  \  t|(af(Mini9u^on()q^MUO  (bil  t|  o  f  im 
(in9qiK)nfMiia)a^c|(MT)3N  (M(Ki)(uiKi)ajiJ)Oi)(M»^  «niri 


K)  (ion  IM  IKV)  U  n  (M  T)  3  N  fM(KD(U)HDaJIJ)aJID 

t|infiKiiKDasiliKi«a)i|    iKii]ajiKi)iiJi«5V)(iSD(niaaji 


(üiaj)t)infiKiiKDasiliKi«a)i|    iKiiiajiKi)iiJi«5V)(is|)(niaaj|o^t5i)^ 

(KDAN      lin')r){>>ji«1)(lJiiiaA(M^(ISpT1(Kf)^0)0)||^  ld  (M 

.o  .o  ^ 

iKD  dJ)  .H  miKD  ^U  TlKY)(K19\(MiHT)KDj|m»)n  (kjlvl  Tl  JiH  9^1  D 

innofiiatMOoiqpiisY)  \  fMOoaspii5iiiriiKij)fKjiO)iiri)||  mu\ 

(K13(M1Kll)tq^(EJI  0030)3% 

"^    ^4      .   / 

(KAO(uiii(mTiiBO(n30)3a>ioo)||  n m «o 3 (M «kd (Ükui oji osv) 3 
o(nj)(iihtnnt|noino^(Ki(Hiisv)iano(a3i^ 


H)fl\ 

a/o 


l|  in  <|  TH  «51) II  T)  l|  M  IK)  iKI)  ^iKin  U(M  xrn  \M(K}|  VÜtM 

•11)  O  (KI)  on)  T)  Kil  (KI  fkJI  HD  9il  O  iflR  9  »ill)  »i1  om  A 

ji  Kn  Qsv)  n  (o 


(KI)  (U)  (UI  M  fISV)  3  vul)  (O  (KI)  Ori)  Tl  Kil  (KI  fkJI  HD  9il  Of)  inR  {  »ill)  »i1  Om  j|  \ 
(KI)  (M  Kï)  Kï)  n  (l Jl  IKD  Tl  ^ 


XfiNE   SOENDANEESCHE   DON6ENG.  361 

Q  .  Q  Q  ^>  Q  Q 

tnito«sYi^aoi<nA«iniO(iJiiKiftji||  \  isv) (Kh  fM  m  cïi  ui  ltf^  on 


«iiiooiiiftiiicyTiikjoLiiciino  \  t|  in  ^(m  hd  oJi  (ui  OJI (kvi  3  iki  «u  cii 

*o      o      J 
m  <uLii(Ki  u)  (KI  o  tin  KI  rni  Tl  o  inn  iri  kt  q^tti  cmn  noji   (ië;  Kfi  ^>il 

(M1tjiK)|1(l?nK^9\    (MVlJIOIIK11fMK1]ISYI||  (OJKI)  Tl  (EJI  n  of)  9  (L^ 

KI  Jiiiqiiin(MiiiicJ)f|(Kji7n)\  tMKYi(iJiKiiiUüiaji^Kii.diHi\  oJi 

tm  JICV)in'KY|i\    (MKIldiKltEJIISIlKIICJ^ISVI.^OCIIJI  Cl  O  U 

«lCi(M£blinK1l^lkinK1IK1||\   (M  (EÜ  Tl  KH B  IKl  £JI  dSYI  KH ^Ikl  n 

O    CV 

KiiKi.^oinijonuf]i:n(Mooisii||  dsvmsnx  (Mookyiii  iki 

Kip  OSIKM  Ol  Ol  o  C|K1Kl)(MK11i»4^(^Om  a  Ol  a\  OJKII 

3~ ''KiiuasiiKiiotriaciDMCiiciiii  o 
o  1(111  (uui  O)  o  ei  (UI  o  o  ^\ 


*   Q    *     . 


V    o    *.    •  . Q 


iriiacïK)||Kiio^nji(nfMaA^iU)irio''\Ki}(&jiiL^ 
(Ki|  »(M^(ioirrj|\  nrmiU Jit|afiKii(EJi9\  afiK)||Ki)ininjioami 
ojüi UI ori o ''OvA oi «ni II  i|KiKia(M.iai(uiKiiaju(Uij|  KviunanjKvi 
fVTiTi(&)io''(»oiimKfi|  \Qnn(U(uii(isn>(uiiflJU|oinoiKias)n||N^ 

¥UiaiiJi||  KiiKiannTi\  kii ooi ti «sii otikm u kh o ki ki  osyi  en  en 

/  /  oo 

&ji85)n(Uiui(KJi||(n((ji^\  «SI]  mfl  (Uil n  azi UI CL/vi tM Tl  n  UI  KI  kh  .^ 

(fjiat|(KijjasYiKif  \ 

fl|Tll|TIIIS11l|UIKlK1I^N     f|Bri9(MKV|(lJiUUllSV1  a  \    (EJItjKIf 

Kil  (M  KI]  «VI 3  (oj  Kil  Tl  (EJi  o  (iri  ^luii  Kin  (a  im 

.<00^  Q  .  A  o 

fMK1)aO|KliaAJ)(IJI.jAKYl.^K1  \    (Üi  OJICl  m  ?  KI  11  0511  9K1I  «SU  kikhii 

Hl)  (M  Kil  (IJi  QS1I  «S11  anj 'M  Kil  (IJÏ  «in  ^  ^  «51)  Tl  Kil  A  \  (M  «ill  OJI  (KI  (U 


fin  (M  Kil  (UI  Qsn  «SU  anji 'M  kh  dJi  «UI  ^  ^  «51)  Tl  kh  n  \  (MtoiojKKi 

o 
«sïiKn'fji^nnn^^oimji  innomnnfMtiiTiKn^'kiTi  Kn  ikij|\ 


362  DE    OTT£H    EN    DE    KR\B 

Osj  iBi  in  to)  I  (KI  (^11  asin  Hii  ^iM  iri  Kvi  (KI  ^o  Cl)  1  cn«|<Jit|ciiMO 

Q    CU  ^  Q    q/ 

o dsn II flsn flsvi \  (MOoa5V)|iia(UiisiiiKiiiis¥i(MoioiRi|ti)M 
Kiiiq''(Ejoin30)a\(MHi|^''(KioiisY)tii)oia2oia(^       imi 
aKiiKi)(MHiiaJ)oajiisii3ininjitAliciinafio(n(iJ''\ 

2Ml^^  a/m  (Kiji  9Z\  «m  clm  xji  ari  o  ''(M  en  0:1^111  i  n  hi  <k)  km  mii  o 
o  ^  Q    o/  o      •  Q  O 

(Kii(UUiuo^(k]|£inniHiiji«i)n(üiiami(Ki)  vniri  \  smuiimji  oji  flsi)  ftiin 

o  CSV  o  a        Qc>o  o 

oiasfiarii(iJiMiinaiviQsvir(Ki(iJ)(kii(Maji^Ki||  \  (VTYiisjinxifMQ  (ki 

«u^      j    \  (^         (Sla 

o  o  *    Q  o  O    Q 

(KUN  (vn(MaAj)tEjim9(M<inji(bJi^(U(Kiajiirii)ifi(Ki  X  enen  7fi  tui 
o  M  ujt  n  «O)  ei  (M  onj^  lU)  en  \ 

enTit5n<uo\  naju)(Ki||(iiïi(ij||  (MO(UJien7ri(M.JLKn.di.  5.  {^ 
oruN  entMOinKiraao-vYio  ViariiiO(HntH)||  aciJi (ik) osn .1  oiti  om 
(UiMUJiiKiMi  Ji(ajcnN  iriasn^ojKBiKiii^i^iinji^T)  oji  in  an  a 
nnn  0(M  o  ojui  «sn  OJU)  (KI  tin  (HJ)  o  asn  .^ojn  (ie;  ^0  (UI  K)  II  \ 


o  /       Q 


tHnaojiojii  en(kiiKn(U]iaq(uiai|0(UA«ii||  jruL<Ki  kd  mi  irin  in  £ji 

I  o    Q  Q     O        O  / 

(LnnTi(iJ)iii(ui(KiiKi(tqn\  (Ki(K3i>nii<KnK|iisn((Ji  ^  osnii  ^iji((ki  qsyii 


dJl 


1.  (M  m  asn  en  (UU  (u/i  2.  «n](hflnrJ|(KAfKn85n{|  3.  incmnvi^afn  4. 
iUHnuKi    5.  ojiKn (ui Kn dJUKun a oj) iKn .Ji N  (M(Kinenflq(Ki(kjiKn 

(iji«|{Mina\  (ki Hn .^9<i (M «in oA (Km iJin (u g  \ 

o  /  ü       a         o  Q  (X 

ar¥ia(Mtjin(Mi(ocno(iJ)(U)r¥vi(KJiininit«)i  \  (ki(u^n 

asn  o  Tl  dsn II    1.  (Min(En(bji(a    2.  (isn  tu  cïï]  oojq  isii    3. '«Vmn  o  a 

o  4.  cjit^ijfkiinanfl   5.  (UiiHinn  im  6.  (mhiku)  dJi  a  «  fKin  asm 


jMfkMT\(i[\n   o.  (luiiHinn  iiJi  o.  (mhikij)  dJi  a  «  (kijj  flsin|i 


a^Hn^^   7. 'MHn(iJiM(uiurM<iriiPN  anji(r-ji(M  aon  tsn  (K)||    l.fui 


EëN£  &0CNDAN££SCH£  donobng.  363 

(ini(iA»{D(üï  2.  (M  HOI  dji  o  TT)  Kin g  3.  (M»iiioo  o  ieii|  4.  (M 
(Kvi dJi «iii iq i*  5.  (M (KI) (IJl oji oasYi 3  \  (MCOiajuicvntMi  f]  O)  t|  m 

Q  .  Q  o  /       Q 

(M I (kiin «14 iKYi ji  %  7fiisii(UiiiiJiKin(iJ|}q«i)n3(MOUJ  iq        «i  £Jl 

1iri(MKi(M(b«Mi)|)\  (MMiflsiiiKiasvicuiaNJi^iKi  (KI  0sn\  (Knaooi 

^Jln(KlIU7(1iK¥).^(MU1n(i5Y1(K1||l^l|(lJIK1•a1.Jk(M(Kn  fUï  U11  OJUI  (UI 
OJI  (U^KIJI ''Of;  iri  f|  (UI  (Kijl  (!£;  KI)  ^O  3  n  (K)||  (1511  A<1  r  s 

•uA(ciK)n(MKii(Uf|(kiiiria\  c|in(i5in(MKi)(üïc|(ki)T)3(tic|»qf(B 
nrinfKi)(KU(Lnn\  (U(isi),j).iKi)(iJit|(Miria(a(Y¥if  irii|(UKi(Kii.jJU(^ 
*nKin,JL\  i|(a^(MKm(iJi«|(Min2((ji4n(mf(kncinnTi  (Kin  Tl  isii^ 

CEJiajiiir:oj|(ni|> 

aO0|(UiaKDj|K1||(I:Jlf(K|1«|(UTia\    (K1(K1||(»J|(&|(LJ)I1(H1^  in(KH.Jk 
Q         X   Q  Q   Q  jtO  4.  OO 

cmM\  a:noosii(u:(U(EJ)|(ncninnn(ijn^(n  »qKi)  ^ 

*/Qoa  QQ  aa  o  q/q 

-xi  o  ó  (I5V)  (Tijn  oJi  (Km  \  Kii(ié;(M(Bi||Kiiin(Uiasii(Ki  (ui  «q  onri  (uiikii 

OJKMCDN  (n Tl (if; (M (ai Tl osn (nji (ijui il  (Tu (BI  Ji (C11  «u (ki ajui \  qjh 

M)  (Tu  oru  Kin  Tl  en  «u  Kil  n  n(Ki(LJU)afiKiiuuTj|  \  ozi  ti  dJi  ij  ism  (uiii 

nrv)(M^noruQ5ii(Kn(K)i(iJi||  Tif(uii8siiKioi  (isii«ci  \   omtMosii 

KIlTICnOKIKMldJIX    «|(UIKDK)||aS11(UJ)  asm  (K]l|  ofi  K1||\    oriKM 

a  o  o  o  .  Q    • 

asiiKiiTijnjnoKmajij)Km||(n(iJi(ua(KmKi<nji(UJ)\  n  om »  (m  (Km  (Ui 

«im(iiii)(UKiirijiaAji\  (ijiooi.ïij|KmKij|KmKiiTi\  (Monnnoia^arun 
K]||<H^Km(Ki||(KmKmTi\  (Kj|t|TiKm||KmTi\  o  dn  f  (M  Km  (UI  (Km 


Ajui  oji  dn  oru  Km  asm  dsm  (UI  (M  .^K)  II  \  osmoKminjKKiiKiorKKiiKmdJi 

aAü dJi Km «sm oni (M (M CEJI Q ^ dJin (KI n \  oTKUiosmQKiajuicnKi 

o  *    /  o         o^crv 

(Kmii  innrM^norfMosmTi^(üm(ism|i  initsm(Ki\  ojonKKin  Km(M 


364    .  DR   OTTfi^K   EN   DE    KKAB 


O  aju)  «ri  fci  Kucfi  ^1  \ 


«  n  ^  iiü)  Ml  M)  II  ^J¥i  a  o  (Kin  iKi  o  «qo  ao  c:i  fqKii  (Cl 
an  (UI  f  Ml  «11  cj  f  cm  K)  II 9 1111)  m  uu)  cii  (ui  kvi  .JLftiJi  n  ^  ajui  (kia 
(uio(mn\  !Ki(FJioaKiiKioim(n<ui(isiiKfi(Ui(inn9>  (IS1101MK11 
'nq(iiKiKi3(Kl<i^anf  »0iiJiK)||(Mi5iiiriJ(fj|^Kini  asm  nri  (Kin  ju  ooi  *^ 
TfiiKiii  (ka (Km cji (Hm dJi  \  (MCK ''•ii(H)||QQ(na&iir(Ki(Kisii  aai  ki  «i  azi 
asmaniflhiann(uiaim||tBiaofiJi.^(umo(triiKin  ^ifi  asmao  azi  <m  o 
asmoN  aim  asm  an  o  asm  «im  oS  anj  iKi  iKi  II N 


.(UI  arm  aim  (M  aim  dJi  ftim  (Uil  o  a  \  acm 


a^aim.Ji(EiiTiKm.j|.(Uiazmaim(Maim(iJi  aim  (Uil  QJiii  \  acn  (EKUïi  kd 


o  o       CL 


(K)||9&jm3CJia(|aq9N 

(KiaE)i^a<i||(K)||aim!ismiij|(Ma<i||\  iri(na(M||^aë(ka'Hi7fiHi||  c|  ari 

ü  Q    A,  Q  /CL 

^i(iJi(Miiil|(Kianaoaniaj)anasm9^asmi»iana»ii|^.a<i\(ioi(^A(is^ 

.    Q      »  /  ^    *    Q     .  /  ü 

aai  (UI  «im  (UI  \  ojiaiMaaKuiHmmajmiuasN  as  aim  .Jio  m  iHm  .^^  > 
f|anf(Maim(iAaim(uiKmi^ajiiaaif|(ui<|9ni|anasm{K)i  Kiasm  ^  ^ 

t^OO  CL  Q    X    a 

io(MKii(iAaimaiui(UB  ^  iKia<i^A£ji(umaciiui(ui\  asm  asm  m  an  nri  (fji 

*  o  o  -  o 

nanftümao9asm(ui(kjiKi||^ar)iKi|i  aruièJi^asminaim^i&i  (um  (ki|\ 

CL  Q  ^  . 

aqoasm  KmTiaajidrJi^asmKiHm^uianil  an  ti  o  q  anru  ain  (ui 

o 

o  iri  aai  ^aruN  o  aaifl  \ 

/   o  .cv/  Q  .o 

(Kaa(UianifMaai(Ui(hiiTiaai(i£:  \  asm (O <nji aii a aai lU (um (ka itdi "n a^m 

n  (UI  cj  a:n  aoi  (EJI  tj  aq  9  (»!  iri  asT  (ki  a(m  (Ui  \ 

ancLJKMoaJi-dkifcjnriaimij  (Ki(Ki^tJi(uma<iKm'uiij|{ka-*'K)(tf:(MfH 

in\  (ka  oji  (Km  (&i(ki  oj  Tl  aai  aii  .^arm  am  n  a:nnruif|an{kaaim(uio 

Q  cJ 
(tnasmasmx 

Ja 

/o  .  Q  a 

ikiia(Uirnn(kaaai(ui(L^(uiasm||  \   asm'tJinaaonaoiKmiH  urn  fka  (ua  o 

asm  «I  aJi  n  a:i  OOI  Tl  asmtka  o  in  aai  ii  \ 


BENE   SOfiNi)AN£E6Cn£   DONOBNO.  •  365 

(X    Q    q/ 


KI 


.;}j|  2  {}■  tnn  An  r  v    urn  «ck  iin  ■  im  ^  n-^ix  h  amv  lin  r^ 


KIJKl'^N  «5ï)lfJI'nJIIK1||(K!l(klkH1|l»q'^ail)«|M<|flnK1^ 


90iin«nn}q(Moo(isvi||\  (kiiky^^Q(ui]hiki|M(U(M(IOj|  \  fMoJi 
(ein(&iiKij7n<fdio*'iif)3cnn3(MOioii|  « k) (ki a (ukkh cji (tn o kvi s 

fM3UiLnasvia\  (i5Yio*niiKi||(KiioM9sv)3i|oa5f)(Ki)t|iuit|ini^ 
ifci  «Q  «q  f  OOI  iri  85)n  tq  (M  ten  tq '' 

cnojitijcu  Ji.(uiiut85na\  iKiMi^tj]Aiin(iOKi|(Ln(Lii(Miii||%  %ji(Üi 
((^1  i^ii  o  nji  ojut  (IJ)  o  o ''(M  01  (on  ji  iiMiiKiafM  hv  dJi  uv  a&ii  ajiji 
§maiiitnj|(K)nnnR7ncjio'^aoiann<iai||  (m asii ci) ti im n oji osip mi n  en 


]iS^(CI1llJ|(KY)||.in(ISf)9IK1M(M(MaJ)^9{l||  KI]  (M  KD  O  Kil  OAA  O  O  \ 

iKi  <o  osn  Kii||  O  oi;  8511 1  m  (O  ^  eiYi]  Kil  ofi  O  ^(^ 

o   Q  00  ♦OO  * 

(in(Masi)(K;Kii.^oamiKi)7nKi)-iii.KiiikiiKii((jiKii!UJiM||  \  ncn» 
oJiKYiujiOjj  aoiH«|iqf(&i(kt-^(i^aaj|fariiaf 
iriaJwqiBii|»q?tïinTiiBKi[|oasii||  x 

9J^4ru  j  oji  u  in  Kil  osi)  KI  R  (Uil  KI  o  nnn  9  \ 

rïïi  IJl  Tl  M  a  ofin  o  «sii  (wnn  «SU  ^Tn  kh  ji  \  MTnintjOsJiiwaonnn 

aj|||£j|(LnKi)«5D.^(uiaJuic|aAjiKi||  (MKiKUiKniAJioJkji  f|iat|ia)if 

aJIOKl(IS11ilS1lM.^(nj|fKl%   (MTRflSIliUOCn  KI  K11\    fjOfO 

*         /        *  o  o  00 

iricnn{kJi9jiai|(Cia5iiKii(EJ)(LnnMiJii|Kii  »i  ki  ki  <iqKi  kii  iisii  o 

CSV  j^  \    '     "    /  CV 

45T)Kl£JIUK11(IFfl(tf;(KJ|(UiaAn\    O  KI  Kil  KI  ^HTI  «1  fkJI  IM  a  «|  Kil  (EJI 


366  DK   OTTRK   £N   DE   KRAB 

om  «IN 

ev  »,  .00         a  o/ 

(Ki3^ji   O.    i/nHiioioiq(MiiiiiOiH«tJiJiaj|||  (Kii(KJiMiisn«;nnn 

!KiHncc:]OiKn(M(kii||  \ 

rmtMO  jsiia>ji||Kn(M7riisi]0)a;iiUiu)(Maji(M7ii^  M^ 

Q  */         Q  o  o 

(Un  KI (M  Kil  (UI  iUI) lAi\  U  .dkO IKl  iKMI ^ (b1|  (Klilf:  (UHÜ  11  Cll .Jk<H11  (UI 

Q 


1 


{MTTiaiMaruoosi  ^     asnttüiasiiifiiisii^ 


Mfi 


EENE  SOENDANEESCHE  DONGENG.  367 


TUANSSCRIPTTE. 


Ijeu  tjarita  kadoeiig  sangsang  baheula  alam  sagala  sato  hewan 
bisa  keneh  ngoetjap :  ari  kadoeng  saugsaiig  teja  ajeuiia  ngaranna 
sero. 

Katjarita  eta  sero  teh  boga  anak  hidji  kakara  oemoer  tiloe 
peuting,  ari  koe  iudoeugua  di  toenda  di  sisi  tjai.  Ari  indoengna 
BJaba  baraiighakan.  Sabot  euweuh  indoengna  eta  anakna  kapanggih 
koe  sakadang  keujeup:  di  tjapit  beuteungna  datang  ka  raheut, 
s&rta.  di  senseup  gëtihna  hos  bae  paeh  eta  anak  sero  teh,  poen 
keujeup  teh  njoempoet  kana  lijang.  Hënteu  lila  datang  indoengna, 
ari  di  tendjo  anakna  geus  paeh ;  ari  di  ilikan  beuteungna  raheut. 
Hoelëng  indoengna  mikiran ,  ten  kaharti  noe  inatak  raheut.  Geus 
kitoe  loewak  Ifjeuk  ngadëpong  kana  lijang  —  beh  sakadang 
keujeup  dina  lijang:  //Eh!  bët  aja  sakadang  keujeup  eta  dina 
lijang!  Tjing  kadijeu,  sakadang  keujeup!  kaoela  arek  nanja  ka 
sampejan.  "*"  Geus  kitoe  njampeurkeun  sakadang  keujeup  kasa- 
kadang  sero.  Tjarek  sakadang  keujeup:  «^Eh  bët  sakadang 
seio,  tjalik  kadijeu  mas!  Keur  naon  tjalik  di  dinja?"  Ari 
tjek  poen  sero:  '/Bo  Mas!  koela  teh  katitiwasan;  kaoela 
noen,  da  anak  ijeu  di  deukeut  boemi  sam})ejan,  kaoela  njaba 
balangsijar;  ari  datang,  anak  kaoela  bët  paeh,  ^/s&rta  ra- 
^heut  beuteungna,  soegan  koe  sampejan  katingali  noe  nganiaja 
vka  anak  kaoela ,  poma  oelah  dipindingan ,'  kaoela  hajang  njaho. 
'/Tjarek  sakadang  keujeup:  adeuh!  bët  sarapoera!  kaoela 
'/hënteu  njaho  jen  aja  anak  sampejan  di  dinja,  ngan  aja  noe 
//Dgaliwat  mah,  tadi  koe  kaoela  katendjo  sakadang  kidang  s&rta 
/i'loempat  tarik  atjir-atjiran ,  tatapi  ari  maehan  atawa  kitoe  kijeu 
^mah  hënteu  kadeuleu,  ngan  eta  bae  tadi**  sakadang  kidang 
'/ngaliwat  s&rta  loempat  atjir-atjiran.  Ari  anak  sakadang  sero 
'/paeh  sarta  raheut  beuteungna,  sëmoena  mah  katintjak  koe  sa- 
'/kadang  kidang  da  eta  tapak  tjeker  raheut  teh  dina  beuteungna.'^ 

Tjek  sero:  //Eh  sakadang  keujeup,  ajeuna  kaoela  hajang 
//nëmpoelikeun  kassikadang  kidang,  koemaha  jpëtana?  Kaoela 
hajang  meunang  ganti.  //  Atoeh ,  tjarek  sakadang  keujeup ,  //gam- 
//pang  katjida  eta  mah:  dawa  bae  ka  n^ara,  oendjoekan  ka 
^saug  ratoe  boehaja  di  Moehara;  kaoela  saksina,  soepaja  meu- 


• 


368  DE    OTTEK    EV    DE    KBAB 

//nang  boeroelian  bae  kaoela  tangtoe  daek :  uaon  nja  sanggoep?  — 
/i^Kaoela   san^oep    mere   saboek   tjiiide  woeloeng:   hajoe  oerang 
//leumpaiig  ka  nagara.'/  Geus  kitoe  'toeloej  pada  iudit  leumpang 
ka  nagara.    Hënteu  katjarita  di  djalanna,  katjarita  geus  doug- 
kap  ka  paseban  bae  ngadeuheus  ka  sang  ratoe,  doewaan    sarila 
bariria  toengkoel.  Dipariksa  koe  sakadang  koeja,  dj aksa  nagara: 
eta   iigomougna   sëiitor   serta   sila  toempaug  bari  noelak  tjaug- 
keug  —  birigidig  ah  efa  noe  doewaiin  —   '/  Maneh  teh  oerang 
^mana?  Kitoe  deui  saha  nja  ngaran?  // Toro  djog  tampa  rarapan 
datang    ka    kami,    dek   naraon  nja  pikarëpeuu  maneh?  —  Ah 
ah  eta  noe  doewa  ngadegdeg,  hënteu  bisa  ngawangsoel    kasima 
di  pariksa  koe  raden  dj  aksa;  ënggeus  lila  kakara  bisa  ngawang- 
soel. Ari  pokna :  //  Noen  soemoehoeir  pariksa  goesti ,  ari  ngaran 
//djisim  koering  sakadang  sero,  ari  ijea  noe  hidji  sakadang  keu- 
jeup ,  ari  nja  lömboer  ti  paroeng  halang  —  kaoela  noen.   Ari  sa- 
poerwa    ngadeuhens    ka    pajoeueun    goesti   noen    djisim  koering 
soemëdja  pioendjoek :  awitna  djisim  koering  gadoeh  anak  sahidji 
kakara  oemoer  tiloe  peuting,  ari  koe  djisim  koering  di  toenda 
di  sisi    tjai ,  ari  koering  leumpang  uejangan  hakaneuu.   Hëntea 
lila   koering   balik  nejang  anak  noe  ditpeuda  teja.  Ari  datang, 
bet  ënggeus  paeh  anak  koering  teh :  diilikan  aja  tjatjadna  raheut 
dina  beuteungna.  Geus  kitoe  djisim  koering  bingoengteu  kaharti, 
tadi ''  hënteu    raheut  .taja   kitoe  kijeu-ajeuna  tjatjad  sarta  paeh. 
Koering   teh  loewak  lijeuk  soegau  aja  tanja-tanja-eun;  ari  nga- 
dëpong   kana   lijang,    beh   sakadang  keujeup  dina  djëro  Hjang; 
di  tjëloekan  koe  koering  bidjil  sakadang  keujeup  tina  lijang,  pek 
koering    nanja    ka   sakadang   keujeup    soegan  manggihan   atawa 
nendjo  anoe  nganiaja  ka  aruik  koering  rehing  deukeut  ka   boe- 
mina. Sakadang  keujeup  ngawangsoel:    Adeuh  sampoera ,  kaoela 
mah  hënteu  njaho  jen  aja  anak  .^«ampejan  diuja ,  soemawona  noe 
nganiaja   kaoela  hënteu  manggihan,  tatajn  kaoela  manggih  noe 
ngaliwat  mah  tadi  —  sakadang  kidang  sarta  loempat  tarik  ngaliwat 
ka  lëbah  diuja:  ari  anak  sakadang  sero  paeh  sarta  raheut  beu- 
teungna, sëmoe ''  na  pangpaehna  teh,  tjek  sakadang  keujeup,  di 
tintjak  koe  sakadang  kidang  sakadang  keujeup  saksina.  Tah  sa- 
kitoe  noe  matak  djisim  koering  ngadeuheus  ka  Goesti  soemëdja 
njoehoenkeuu  hoekoeman,  rehing  kitoe  pëtana  kaoela  noen. 

Geus  kitoe  tret  di  toeliskëun  tjaritaauana  sakadang  sero  koe 
sakadang  koeja  djaksa.  Toeloej  di  oeudjoekkeun*  ka  sang  ratoe 
boehaja:  di  aos  koe  sang  ratoe,  geus  kahartos.  Ladjëng  nim- 
balan   ka   djaksa,  jeu   koedoe   ngahatoerauan    tjalik  sang  ratoe 


EEN^Ê  SÜENDANRESCHE  DüKOENG.  369 

maoeng.  Pek  raden  djaksa  ka  pasebaii  miwaraug  sahidji  mantri 
uoe  bisa  leuinpang  kadarat,  djëuëugau  sakadang  baiigkong 
boedoeg,  mawa  soera t  ngatoeranan  tjalik  sang  ratoe.  Baugkong 
boedoeg  geus  toeloej.  Teu  katjarita  di  djalanua,  katjarita  geus 
tëpi  ka  sang  ratoe.  Toeloej  soerat  disanggakeuu ,  ditainpi  koe 
sang  ratoe  sarta  toeloej  di  aos ,  geus  kahartos  jeu  di  hatoerauau 
tjalik  koe  sang  ratoe  boehaja. 

Geus  kitoe  sang  ratoe  maoeng  njaoer  djaksa  monjet  mandah , 
pandakawannana  sakadang  peutjang  patjalang;  njaoer  deui  toe- 
mënggoeug  loetoeng ,  rangga  owa ,  mantri  soerili  ^  dëmang  h'eu- 
lang:  di  tjandak  nëpoengan  sang  ratoe  boehaja  ka  Moehara. 
Teu  katjarita  di  djalanna,  katjarita  geus  tëpi  bae  ka  Moehara. 
Ladjëng  koeinix)elan  di  pantjaniti  batoe  datar  tjadas  ngampar, 
niihatoer  prëkawis  pangdawana  sakadang  sero;  soerat  diwatja 
koe  sakadang  koeja  djaksa  Moehara  di  pajoenën  djaksa  monjet 
mandah  ti  darat.  Koe  sang  monjet  mandah  geus  kaharti  // Ijeu 
prëkara  bangët  katjida,  sakadang  kidang  kadawa  maehan  anak 
sakadang  sero.  //  Geus  kitoe  raden  monjet  mandah  reret  kapauda- 
kawan  sakadang  peutjang:  //£h  peutjang I  denge  koe  tjeuli  dija 
0  masing  kadenge,  ajeuna  maneh  koedoe  leumpang  njaoer  sakadang 
/r  kidang  sarta  koedoe  kairingkeun,  lamoen  baha  talijan;  iriug- 
//keun  masing  këntjëng,  oelah  lila,  beurang  peuting  oelah 
//  kandëg ,  karana  sakadang  kidang  kasangkoet  prakara  —  koe  sa- 
//  kadang  sero  kadawa  maehan  anakua  sakadang  sero.  Tah !  kitoe 
ff  noe  matak  koedoe  ka-iringkeun  koe  maneh  sakadang  kidang."' 
Sakadang  peutjang  kantjad  kintjid  tjoelang  tjileung  sësëgor  bari 
molotot.  Teu  katjarita  di  djalanna,  katjarita  geus  tëpi  bae  ka 
sakadang  kidang.  Sa  djongdjongan  teu  bisa  ngomong  olohok  bari 
molotot.  Geus  lila  sakadang  kidang  ho-okeun:  /«^Aja  dj  alma 
ff  datang  molotot  taja  omongna.  //  Geus  kitoe*  sakadang  peutjang 
ngomong  bari  sëntor :  //  Eh  sakadang  kidang  silaing  teh  di 
ff  saoer  koe  djoeragan  djaksa  monjet  mandah  srawoeh  koe  sang 
//  ratoe  tapi  lain  ka  nagara  oerang ,  ka  nagara  Moehara  —  di  sang- 
//  koet  prakara  koe  ratoe  boehaja.  Ari  noe  djadi  prakara  nja 
//  silaing  pisan  didawa  koe  sakadang  sero  —  saksina  sakadang 
//keujeup,  jen  sakadang  kidang  teh  maehan  anak  sakadang  sero : 
//  pangpaelina  ditintjak  koe  sakadang  kidang.  Sakitoe  silaing  noe 
/f  matak  disaoer  këntjëng  kabinabina,  lamoen  baha  silaing  bakal 
ff  ditalijan ,  sabab  tangtoe  silaing  digantoeng  di  Moehara.  ff  Geus 
kitoe  sakadang  kidang  rëg  ngahoelëng  krana  teu  pisan  roemasa 
boga    dosa ,    tatapi    sëmoeiia    hese   iiampikna ,  eta  prakara  make 


370  DB  oTTKii  KN  nr.  krab. 

saksi  kitoe.  Geus  kitoe  sang  kidaiig  nanja  ka  patjalaug  saiig 
peutjaug  koeinaha  pétana  soepaja  salainët  sarereja:  tjing^  inas-a 
koemaha  rasijahiia?  Tjarek  poen  patjalang.  ''Ih!  eta  mahgaica 
tt  paug  katjida :  bab  maehan  hëiiteu  pisan  ^ ,  ari  loempat  m£3 
^'tarima,  sïirta  djalan  kadinja;  ari  noe  raatak  loempat  tar~: 
n  sabab  aja  kasijeuu  ngadeiige  sakadang  mërak  soesoerakaii  — kit< 
//  bae ,  hajoe  geara  iudit.  tt  Geus  kaharti  koe  sakadang  kidan^ 
toeloej  iudit  di-iriugkeuu  koe  mas  patjalang.  Teu  katjarita  < 
djalauna,  katjarita  geus  datang  bae  ka  Moehara.  Toeloej  l>^ 
ngadeulieus  ka  pautjaniti  batoe  datar  djol  dougko,  gek  sil^ 
tjedok  njëmbah ,  roj  maudo ,  hëloek  toengkoel  sëmoe  noe  adjr^ 
katjida.  Geus  kitoe  reret  Raden  Ujaksa  monjet  maudah  B 
sang  kidang.  £h  sang  kidaug !  di  priksa  koe  sang  ratoe  koed^ 
oeudjoekan  noe  troes  trang,  oelah  moengkir  oelali  linjok  oel^ 
bohong,  masiug  trang  sa  ënjana  pisan,  jen  ajeuna  maneh  * 
dawa  koe  sakadang  sero ,  sakadang  keujeup  saksina —  sakadang  setf 
anakna  di  paehan  koe  maneh  ditintjak  beuteungna  datang  1=^ 
paeh ,  tatkala  maneh  loempat  tarik  atjir-atjiran.  Tjik,  koemah 
eta  maneh  triraa — mangke  maneh  tangtoe  ditepoengkeun.  Noei* 
s&emoelioen :  ari  maehan  koering  teu  trima ,  ari  loempat  tarS 
roah  trima;  ari  noe  matak  loempat  tarik  sabab  aja  kasijeiM 
ngadenge  sakadang  mërak  soesoerakan.  Geus  kitoe  raden  djak&==: 
nimbalau  deui  njaoer  sakadang  mërak :  // Ajeuna  patjalang  mané 
indit  deui,  sakadang  mërak  disaoer  kasangkoet  prakara  maehan 
anak  sakadang  sero  geuwat  masing  këntjëng  beurang  peutiiis 
oelah  kandëg;  baha  talijan. //  Geus  kitoe  patjalang  toeloej  njaoe 
sakadang  mërak.  /^Eh!  sakadang  mërak!  Silaing  disaoer  kc: 
djoeragan  djaksa  monjet  maudah  timbalan  ratoe  koedoe  kairinë 
keun  bae,  aja  prakara  bangët  katjida,  kasangkoet  prakara  maeha- 
anakna  sakadang  »ero  —  saksina  sakadang  keujeup  — paugpaehi- 
katintjak  koe  sakadang  kidang  t&tkala  loempat  tarik,  ari  sakadai* 
kidang  pangloempatua  tarik  koe  sawab  ngadenge  sakadang  mër^ 
soesoerakan.  //  Tjek  sakadang  mërak :  /'Bo  atoeh  koemaha  petau^^ 
mas  patjalang!  piwangsoelën  ka  ratoe?'/  //Eh!  gampangkatjid^ 
soemoehoen,  kitoe  noe  matak  soesoerakan  sabab  ngadenge  ^ 
kadang  doedoet  titir.  Geus  kaharti,  sakadang  mërak  toel(7 
indit  di-iringkeun  koe  patjalang.  Teu  bla  djol  datang  ka  pasebl^ 
ngadeuheus  ka  pautjaniti  batoe  datar.  Beret  raden  djaksa  mouj  * 
maudah :  //  Eh  sakadang  mërak !  ajeuna  maneh  di  dawa  maehfi 
anakna  sakadang  sero  —  sakadang  keujeup  saksina  —  pau 
paehua   teh   katintjak   koe   sang   kidang  tatkala   loempat  tarils 


F.ENK    SOEXDAXKEStïHE    ÜONOKNO.  371 

ari  sang  kidang  pangloerapatTi«i  tarik  ngadeiige  sora  sakadaiig 
mërak  soesoerakan.'/  Ngawaugsoel  sang  mërak:  soemoelioeu  koeriug 
soe^soerakaii  sabab  ugadeuge  saug  doedoet  titir.  Ngawaugsoel 
saiag  doedoet  soeraoehoeu  koering  titir,  sabab  koeriug  uendjo 
saxig  koenang ''  mawa. ''  obor  noe  matak  titir.'/  Geus  kitoe 
dj5»^isa  reret  deui  ka  patjalaug:  //Ajeuna  maneh  koedoe  leum- 
n  ï>ang  deui ,  saoer  sang  koeiiang^ ,  sarta  koedoe  iriugkeun  koe 
/i'nnaiieh  këntjëng  teu  meuuang  lat.  ^/  Saug  peutjang  patjalaug 
indit  deui  njaoer  sang  koenaug. ''  Teu  katjarita  di  djalauua, 
kjirtjarita  geus  tepi  bae  ka  sang  koenang**.  Eh!  sang  koenang''^ 
silaing  disaoer  koe  djoeragan  djaksa  monjet  mandah  timbalan 
ratoe :  kaambat  prakara  maelian  auakna  saug  sero  —  saug  keu- 
jevip  saksina  —  ari  paugpaehua  teh  katiutjak  koe  sang  kidang 
tatkala  löempat  tarik ;  sang  kidang  noe  matak  loempat  ngadenge 
^ïig  mërak  soesoerakan :  sang  mërak  soesoerakan  ngadenge  sang 
uoculoet  titir:  sang  doedoet  titir  sabab  nendjo  sang  koenang'* 
ro^wa  obor:  ^/Bo  tarima  koela  mawa  obor  koemaha  nja  piwaug- 
^^^^lëu  ka  ratoe?// 

Ih !  gampang  eta  mah :  soeuioelioen  mawa  obor  da  nendjo  sa- 

kaclaug   papatong   ngalajang  bae  di  awang**.   Geus  kaharti,  sang 

^^-•^iiang''    indit.    Teu   katjarita   di  djalanna,  katjarita  geus  tëpi 

oa^     ka   pantjaniti   ngadeuheus   ka   raden  djaksa  monjet  mandah. 

^^■^t  —  //Ehl  sang  koenang**,  maneh  di  dawa  maehan  anakua 

^^^^^^ciang  sero  —  sakadang  keujeup  saksina  —  ari  paugpaehua 

^^tixitjak  koe  sang  kidang  tatkala  loempat  tarik ;  ari  sang  kidang 

^*^*ïipat  tarik  sabab  ngadenge  sakadang  mërak  soesoerakan;  sang 

^^^1  ëuja  soesoerakan  ngadenge  sang  doedoet  titir;  sang  doe- 

^^^    ënja  titir  sabab  nendjo  sang  koenang**  mawa  obor.  //Soemoe- 

.  *^*^ti   koering  mawa  obor  sawab  nendjo  sakadang  papatong  ngala- 

^^  ^S'    bae  di  awang** ,  noe  matak  mawa  obor  kaoela  noen.  //  Reret 

'^11    djaksa   ka   patjalaug:    //saoer   deui    sakadang    papatong, 

oe  ka-iringkeun  masing  këntjëng  oelah  kandëg :  kasangkoet 

I  ^^^IcLara.  //  Indit  patjalaug  kantjad  kintjid.  Teu  katjarita  di  dja- 

.^^^s  katjarita  geus  nëpi   bae.//  Eh!  sakadang  papatong  silaing 

^^"Tia  disaoer  ka  nagara  Moehara  koe  djoeragan  djaksa  monjet 

^"^X<lah;    silaing  ka  sangkoet  prakara  maehan  auakna  sakadang 


,        ^^    —  sakadang  keujeup  saksina  —  paugpaehua  teh  katiutjak 
,  ^^^     sang  kidaiig  tatkala  loempat  tarik :  sang  kidang  noe  matak 


•^^"ipat   sawab   ngadenge   saug  mërak  soesoerakan;  sang  mërak 
^     matak  soesoerakan  sawab  ngadenge  sang  doedoet  titir ;  sang 


372  .  DtJ   OlTEll   ES'    DE   kHab 

doedoet  noe  inatak  titir  sabab  nendjo  saug  koeuaug ''  mawa  obo^     r* 
saug  koeuaug^  uoe  matak  uiawa  obor  sabab  ueudjo  sakadang  jt       j 
paioug   ngalajaug  bae  di  awaug''.    Uo  etija  kaoela  ngalajau^  dj 

awaug^,  koemaha  piwaugsoeleun ,  mas  patjalaugp  —  /^Grampa^r  i^ 
eta  mah ;  ënja  kaoela  ngalajang  di  awang''  sabab  neudjo  sakacLa^r~]^ 
keujeup  kahilir  kagirang  raawa^  tjagak. /i^  (leus  kaharti,  ^/haj  «ae 
oeraug  indit.  //  Toeioej  kanagara.  Katjarita  geus  uëpi  ka  pcs.»- 
tjaniti  batoe  datar  tjadas  ngampar.  Toeioej  ngadeuheus  ka  racLc^u 
djaksa  monjet  mandah.  Reret  raden  djaksa:  ^^  Eh  sakadang  p»»- 
patong  maneh  kasangkoet  prakara  maehan  auakna  sakadang 
sero  —  sakadang  keujeup  saksina  —  pangpaehna  teli  katintjak 
koe  sang  kidaug  tatkala  loempat  tarik ;  sang  kidang  noe  mat£ik 
loempat  tank  sawab  ngadenge  sang  mërak  soesoerakan,  saxig 
mërak  noe  matak  soesoerakan  sawab  ngadenge  sang  doedoet  titi  :r  : 

sang  doedoet  noe  matak  titir  sabab  nendjo  saug  koenang»*  ma^i^a 
obor,  sang  koenang''  noe  matak  mawa  obor  sabab  nendjo  sa 
papatong  ngalajang  bae  di  awang''.   Noen  soemoehoen  ngalaja*: 
di  awangï* ,  sabab  koering  nendjo  sakadang  keujeup  mawa''  tjag'J 
kahilir  kagirang  bari  njapitan  beuteung  boedak,  gëtihna  di  sö**" 
seupan.  ^/    Geus    beres    noe   lima   ponggawa  sSrta  geus  kapriW^^ 
koe   raden  djaksa  monjet  mandah.    Geus  taja  manah  salëmpa-*^! 
dina  salirana ;  babari  di  papaj  ka  asalna  deni.  Geus  kitoe  ra< 
djaksa  monjet  mandah  oeudjoekan  ka  sang  praboe  ratoe  maoei* 
jen  geus  sadija  baris  saksi  lima  djëlma.  Tsoekan  mah  soemaul 
oerang   lawoengkeun    landrat    gëde    di    pajoeneun  sang  pral 


rr» 


ratoe^  sami  koempoel  sarëng  para  ponggawa  sadaja  taja  noe  kali^^^**" 
sahidji    atjan.    Kotjap    isoekna   dina   powejan   landrat    dinag^^*" 
Moehara  di  pantjaniti.  Noe  tjalik  dina  tëmpat  landrat.  1.  S^ 
ratoe  boehaja,  2.  toemëuggoeng  tjoetjoet  3.  rangga  loebang, 
dëmang  kantjra,  5.  sakadang  koeja  hop-djaksa;   —  sakitau^ 
sakadang  sero ,  saksina  sakadang  keujeup.  Geus   beres ,  pribo^ 
pada  geus  tjaralik.  Soemping  semah  ti  darat  1.  sang  ratoe  mao^ 
2,  toemëuggoeng  loetoeug,  3.  rangga  owa  4.  mantri  soerili, 
dëmang  heulang,  6.  sakadang  monjet  mandah  djaksa,  7.  Sal^ 
dang  peutjang  patjalang;  —  Lima  sakitan  1.  Sakadang  kidau 
2.  sakadang  niërak,  3.  sakadang  doedoet ,  4.  sakadang  koenaugf 
5.  sakadaiig  papatong.    Sadaja  geus  beres  tjaralik:  ratoe  tjalikx' 
dina  korsi    majoeuan  raedja:  djaksa  djeung  para  ponggawa  ij^^ 
ralik  majak**  beres  dina  samak,  sakitan  di  tëpas  pantjaniti.  Kotj:* 
)ioe  mariksa  sakitan  raden  djaksa  sakadang  koeja  pa-pajoeu**  djeun 
raden  djaksa  monjet  inandah. 


\ 


EBNE   SOENOANBESCHB   DONOENG.  373 

^jaoer  ka  sakadang  sero.  //  Eta  sakadang  sero  maneh  oenggah 

kaloehoer''  Tjat  sakadang  sero  oenggah  Raden  djaksa  mariksa: 

ffC^Yi  sakadang  sero!  maneh  tjing  geura  njarita'koemaha asalna. /)^ 

Tjeclok    njëmbah    ki    sero://    Noen   soemoehoen    pariksa  goesti 

awitua    djisim    abdi    gadoeh   anak  sahidji   kakara  oemoer    tiloe 

peixting,    koe    djisim    koering    di    toenda  dina   gawir  sisi  tjai, 

ari     djisim    koeriug  toeloej   leumpang  balang  sijar.    Hënteu  lila 

koeriug  balik   nejang   anak,   ari    ditejang   geus   paeh    sarta  tja- 

tjad,    raheut    dina    beuteungna.    Geus    kitoe  koering    bingoeng 

^tjida   dek   nanja,    taja  tanja-eun.    Geus  kitoe  koering  loewak 

lijeuk    ngadëpong    kana    lijang:    beh    sakadang    keujeup    dina 

lyang.   Di  tjeloekan  koe   koering,  seg   bidjil    njanipeurkeun  ka 

töering.    Tjarek   koering:  Eh  sakadang  keujeup!  Kaoela  katiti- 

^asaii  tadi  koela  noenda  anak  di  dijeu  deukeut  ka  boemi  sampe- 

J^^ ;   ari  datang  nejang  anak  geus  paeh  sarta  raheut  beuteungna, 

^^^^gan    koe    sampejan    kanjahowan    noe   nganiaja    anak    kaoela. 

-^^leuh  koela  mah  teu  njaho  aja  boedak  sampejan  di  dinja ,  soema- 

woua  noe  nganiaja  teu  kapauggih ;  tatapi  koela  nendjo  noe  djalan 

^^cliivja  sarta  loempat  tarik  atjiratjiran  sakadang  kidang ,  sëmoe'' 

^^    ^ja  eta  noe  nintjak  kana  eta  beu  teung  boedak ,  mowal  sahada 

"8*^11    eta  noe  ngaliwat.  Kitoe  a^titna  kaoela  noen.  //  —  Djaksa 

''^^lilcsa  deui  ka  sakadang  keujeup:  //Koemaha  kanjaho  maneh?  a 

^^^emoehoen  nja  kitoe  pisan  raos  djisim  koering  uja    eta  pisan 

^^    :nganiaja  teh.'/  Timbalan  moendoer.  ^i' Tjing  madjoe  sakadang 

*^^ia,ng.  ff    Sor   sang   kidang  kaloehoer  madjoe.  Ujaksa  mariksa : 

^^n  sakadang  kidang ,  koemaha  kadenge  eta  tjaritaanuana  sakadang 

Mj^up.'*  —  //Noen  soemoehoen  kakoeping,  tatapi  ari  maehan  mah 

^      pisan,   ngan  loempat  tarik  soemoehoen:  noe  matak  koering 

^^•*^pat  tarik  sa wab  ngadenge  sakadang  mërak  sosowak.//  Sor  deui 

^^dang    mërak    madjoe.    Timbalan :    //  Koemaha    sang  mërak 

^^^nge    koe    maneh    tjarita    sang    kidang?    —   Ngawangsoel 

^^  mërak :  //noen  soemoehoen  kakoeping  pisan  koe  djisim  koeriug, 

.  *^^g    trima    soesoerakan    sabab    ngadenge    sakadang    doedoet 

^_  ^^^.  Sor  deui  sakadang  doedoet.  Timbalan; // Tjing  koemaha  eta 

doedoet  kadenge  tjarita  sang  mërak?  Wangsoel  sang  doe- 

//Soemoehoeu  koering  titir  sabab  nendjo  sakadang  koenang"* 

,     ^^v-a  obor//.  Sor  sang  koenang"".  Timbalan:  //tjing sang koenang'' 

,      ^^nge   koe  maneh  tjaritana  sang  doedoet?  //Noen  soemoehoen 

^epiug  pisan  sarëng  trima  koering  mawa  obor  sabab  nendjo 

^dang  papatong  ngalajangdi  awang**.//  Sor  papatang  timbalan : 

X  (XIV).  25 


374  BC  OTTER   RN   D£   KRAB. 

^Tjiug  papatoug  eta  kadengc  koe  inaneh  tjaritana  sang  koenang'' ! 
Ngawaugsoel  saug  papatong :  ^/Noen  soemoehoen  kakoeping  pisan 
sarëng  trima  ngiilajang  diawang^  sabab  nendjo  sakadang  keujeu] 
kahilir  kagirang  mawa**  tjagak  sarta  bari  njapitan  beutennj 
boedak  getihna  diseoseupan  koe  sakadang  keujeup  noe  mata] 
ngedjat  loempat  ka  awangi*  djisim  koering  kaoela  noen.  Geus  kiUx 
djaksa  malik  mariksa  ka  sakadang  keujeup:  £h  sang  keujeu] 
tjing  maneh  masing  trang,  oelah  bohong  linjok,  ajeuna  manel 
geura  manjaoet.  Sëg  bae  sakadang  keujeup  ngaboedah  soengoetni 
hënteu  bisa  ngawangsoel,  paparoengkoetan  hënteu  poejoeh 
Gër  paraponggawa  ti  darat  soerak  para  asesor  ënggeus  moepakai 
sadaja  jen  sakadang  keujeup  eleh  adoena  tëtep  salahna.  San^ 
ratoe  maoeng  ngandika  eh  para  asesor  eta  koemaha  pihoe- 
koemaneunana  noe  kitoe  pëtana  moepakatna  djeung  sadaja.  Oen- 
djoekan  asesor  nomër 

No.  I.  hoekoemanana  sakadang  keujeup  kisas  moedoe  di  gantoeng; 
No.  2.  id.  id.  id.  id.  id. 

No.  3.  (tadjir  ganti  koe  oewang  kisas). 
No.  4,  6,  6,  7,  8,  9,  10  id.  id. 

Geus  di  poetoes  koe  sang  ratoe  boehaja  sarëng  sang  ratci 
maoeng:  poetoesanana  hoetang  pati  taoer  pati.  Ijeu  sabab  m 
hakan  djadiua  sakadang  keujeup  sa-anakna  poetoena  djadi  pars» 
sakadang  sero  palawasna. 

Tamat  tjarita. 


££N£  SOENDAXEESCHE  DONOBNG.  375 


VERTALING. 


Dit  is  eene  vertelling  van  de  otter,  uit  den  ouden  tijd  toen 
al  de  dieren  nog  spreken  konden.  (De  otter,  die  vro^r  ka- 
(heng  êangtang  heette,  wordt  tegenwoordig  aero  genoemd).  Er 
wordt  verhaald ,  dat  die  otter  een  jong  had  pas  drie  dagen  oud. 
De  moeder  zette  't  neer  aan  den  kant  van  H  water  en  ging 
zelf  uit  om  eten  te  zoeken.  In  hare  afwezigheid  werd  dat  jong 
daar  gevonden  door  de  krab;  deze  prikte  't  in  zijn  buik,  zoo- 
dat  H  bloed  er  uit  kwam,  en  zoog  dit  op,  zoodat  de  jonge 
otter  stierf.  De  krab  verschool  zich  daarop  in  een  kuil.  H  Duurde 
niet  lang  of  de  moeder  kwam  terug;  zij  zag  reeds  van  verre 
dat  haar  jong  dood  was:  nader  bezien  bleek  't  dat  zijn  buik 
opengereten  was.  Zij  peinsde  en  begreep  er  niets  van,  hoe  dat 
kwam.  Rondkijkende  viel  haar  blik  op  die  kuil,  en  zie!  daar 
zat  de  krab  in.  ^^He,  daar  zit  de  krab  in  die  kuil:  kom  hier, 
krab !  ik  heb  u  iets  te  vragen.//  Daarop  kwam  de  krab ,  zeggende : 
//He,  otter I  kom  hier  zitten;  waartoe  daar  gindschP//  De  otter 
sprak:  /i'Och  vriend!  ik  heb  daar  een  ongeluk  gekregen:  terwijl 
ik  ging  eten  zoeken ,  heb  ik  mijn  kind  daar  neergezet  digt  bij 
uwe  woning;  terugkomende  vond  ik  hem  dood  en  zijn  buik 
opengescheurd.  Misschien  hebt  gij  gezien  wie  mijn  kind  mis- 
handeld heeft.  •  Wind  er  geen  doekjes  om ,  want  ik  verlang  't 
te  weten.»^  Daarop  antwoordde  de  krab:  /s^ Pardon!  ik  wist  niet 
eens,  dat  uw  kind  daar  was;  alleen  weet  ik,  dat  er  zoo  even 
iemand  voorbijgegaan  is  namelijk  't  reebokje,  en  ik  zag,  dat 
hij  heel  hard  liep,  maar  van  uw  kind  dooden  of  zoo  iets  heb 
ik  niets  gezien,  alleen  dit  dat  hij  liep  zoo  hard  als  hij  kon; 
zoo  nu  uw  kind  dood  en  zijn  buik  opengescheurd  is,  is  hij 
mogelijk  door  't  reebokje  getrapt,  daar  die  wond  in  de  buik 
de  sporen  draagt  van  zijne  pooten.//  //Dan  wil  ik  't  op  't  ree- 
bokje  verhalen ,/)r  zeide  de  otter:  //hoe  moet  ik  dat  aanlagen, 
want  ik  wil  schadevergoeding  hebben./^  //Wel,  dat  is  immers 
zeer  gemakkelijk,  zeide  de  krab;  ga  maar  klagen  naar  de  hoofd- 
stad, geef  't  aan  bij  den  Koning  Krokodil  te  Möehara,  ik  beu 
uw  getuige;  als  ik  er  mijn  loon  voor  krijg,  wil  ik  bepaald; 
wat  belooft  gij?//  //Ik  beloof  u  een  zwarten  gebatikten  gordel; 


370  DE    OTTtR   E\    DE    KHAB 

kom  laat  ons  gaan  naar  de  stad."  Daarop  vertrokken  beide  naar 
de  hoofdplaats.  Wat  er  onderweg  gebeurde  wordt  niet  verteld; 
alleen  wordt  er  verhaald  dat  zij  op  de  pateban  aankwamen  om 
te  verschijnen  voor  den  Koning.  Beiden  zaten  ze  met  gekruiste 
beenen  en  neergebogen  hoofd.  De  Schildpad,  de  djaksa  ter 
hoofdplaats,  ondervroeg  hen  op  snaauwenden  toon,  terwijl  hij 
gezeten  was  met  een  voet  op  zijn  dij  en  de  handen  aan  zijne 
heupen  geslagen.  Beiden  beefden,  toen  hij  hen  vroeg:  /^Waar 
zijt  gij  van  daan ,  hoe  is  uw  naam  ?  Wat  wilt  gij ,  dat  gij  zoo 
maar  onaangediend  bij  mij  komt?//  Ze  sidderden  van  vrees  op 
deze  vragen  van  den  Raden  Djaksa,  en  konden  geen  woord 
uitbrengen.  Eindelijk  na  lang  wachten  antwoordde  de  Otter: 
r/ Wanneer  ik  op  de  vraag  van  mijnheer  mag  antwoorden ,  mijn 
naam  is  Otter,  en  deze  ééne  hier  is  de  Krab,  beide  uit  de 
kampoeng  paroeng  halang.  Ik  waag  't  voor  mijnheer  te  ver- 
schijnen ,  omdat  ik  eene  aangifte  te  doen  heb ;  ik  had  namelijk 
een  jong,  pas  drie  dagen  oud.  Ik  zette  het  neer  aan  den  kant 
van  't  water  en  ging  uit  om  eten  te  zoeken,  't  Duurde  niet 
lang  of  ik  kwam  terug  om  naar  mijn  kind  te  kijken,  en  zie! 
't  was  dood.  Toen  ik  't  nader  bekeek,  was  hij  mishandeld  en 
zijn  buik  opengescheurd.  Ik  was  verbijsterd  en  begreep  volstrekt 
niet ,  hoe  hij  zoo  even  nog  gezond  en  wel  was ,  en  nu  verminkt 
en  dood.  Daarop  keek  ik  rond  naar  alle  kanten,  of  er  iemand 
was,  dien  ik  er 'naar  vragen  kon.  Zoo  kijkende,  viel  mijn  oog 
op  een  kuil,  en  zie!  daar  zat  de  Krab  in  Op  mijn  geroep 
kwam  hij  uit  zijn  kuil  te  voorschijn.  Ik  vroeg  hem  of  hij  soms 
den  moordenaar  van  mijn  kind  tegengekomen  was  of  gezien  had, 
daar  't  digt  bij  zijn  huis  was.  De  Krab  antwoordde  mij  daarop: 
Pardon  1  ik  wist  niet  eens  dat  uw  kind  daar  was,  en  dengeue 
die  hem  misliandeld  heeft  ben  ik  niet  tegen  gekomen;  alleen 
is  hier  pas  even  iemand  voorbijgegaan ,  't  reebokje ,  en  hij  liep 
heel  hard  gindschen  we^  op.  Zoo  nu  de  jonge  otter  gedood  en 
zijn  buik  opengescheurd  is ,  zeide  de  Krab ,  is  zijn  dood  waar- 
schijnlijk veroorzaakt  door  dat  't  reebokje  hem  getrapt  heeft, 
zooals  de  Krab  getuigen  kan.  Dit  is  de  reden  dat  ik  mij  tot 
mijnheer  wend  ten  einde  om  recht  te  smeeken,  daar  dit  de 
weg  daar  toe  is." 

Dit  geheele  verhaal  van  de  (^tter  werd  door  den  Djaksa 
Schildpad  opgeschreven ,  en  ter  keunis  gebracht  van  den  Koning 
Krokodil.  Toen  deze  't  gelezen  en  begrepen  had,  gaf  hy  on- 
middelijk  bevel  aan   den  Djaksa  om  den  Koning  Tijger  uit  te 


EKN£    S0EN0ANE?.8CH)fi    ÜON6KNO.  377 

noodigen  tot  eeu  bezoek.  De  Radeu  Djaksa  spoedde  zich  naar 
de  paseban  en  gelastte  een  mantri ,  die  over  land  kon  gaan ,  met 
name  de  pad  Dikbuik,  om  den  uitnoodigingsbrief  naar  den 
Koning  te  brengen.  De  pad  Dikbnik  ging  dadelijk  op  marsch. 
Van  zijn  tocht  wordt  niets  verhaald ,  alleen  wordt  verhaald  dat 
hij  bij  den  Koning  kwam  en  den  brief  indiende ,  die  door  den 
Koning  aangenomen  werd.  Hij  las  hem  en  begreep  er  uit,  dat 
hij  door  Zijne  Majesteit  de  Krokodil  tot  een  bezoek  werd  uit- 
geDoodigd. 

Daarop  riep  Z.  M.  de  Tijger  zijn  Djaksa,  de  Aap  Mandah 
met  diens  pandaiawan,  't  Dwerghert,  die  als  gerechtsdienaar 
fungeerde;  verder  riep  hij  nog  de  Toemènggoeng  ïx)etoeug 
(zwarte  aap),  den  Rangga  Owa  (slingeraap),  den  Mantri Soerili 
(grijze  aap)  en  den  Démang  Valk:  deze  wedden  allen  meege- 
nomen op  zijn  bezoek  bij  Z    M.  den  Krokodil  te  Moehara. 

Daarop  was  er  vergadering  in  de  pantjanüi  op  eene  vloer 
van  rotsblokken,  ten  einde  de  aanklacht  van  de  Otter  mede  te 
deelen.  't  Stuk  werd  voorgelezen  door  de  Schildpad,  djaksa  van 
Moehara,  ten  overstaan  van  den  djaksa  v^n  H  vasteland,  de 
Aap  Mandah.  Deze  begreep  't:  '/dat  is  een  zeer  gewigtige  zaak,// 
zei  hij ;  «^H  Reebokje  aangeklaagd  van  moord  gepleegd  op  't  jong 
van  de  Otter.'/  Daarop  wendde  hij  zich  tot  zijn  pandakawan 
het  Dwerghert.  nGx]  Dwerghert!  hoor  met  uwe  ooren  en  luister 
//goed:  gij  moet  't  Reebokje  gaan  roepen  en  hem  hierheen  be- 
'/ geleiden;  als  hij  weerspannig  is,  bind  hem  dan  maar:  gij 
'/moet  hem  heel  spoedig  brengen  en  niet  lang  uitblijven,  en  u 
'/nergens  ophouden,  noch  bij  dag  noch  bij  nacht,  want  't  Ree- 
'/bokje  is  in  een  regtszaak  betrokken  en  door  de  Otter  aange- 
/rklaagd  wegens  't  vermoorden  van  zijn  kind.  Dat  is  de  reden 
'/waarom  gij  't  Reebokje  moet  hierheen  brengen. v  't  Dwerghert 
spoedde  zich  voort,  met  groote  oogen  overal  rondkijkende  en 
grommende.  Wat  er  onderw^  met  hem  gebeurde  wordt  niet 
verhaald :  alleen  wordt  verteld  dat  hij  bij  't  Reebokje  aankwam. 
In  't  eerste  oogenblik  kou  hij  niet  spreken :  hij  stond  met  zijn 
mond  vol  tanden  en  staarde  hem  aan.  Dit  duurde  een  heele  poos, 
tot  dat  't  Reebokje  zijne  verbazing  lucht  gaf  door  te  z^gen :  //Kijk 
daar  is  me  een  vent,  die  met  open  oogen  staat  te  kijken  zonder 
een  woord  te  spreken."  Toen  sprak  eindelijk  't  Dwerghert  op 
groramenden  toon:  "Hoor  eens.  Reebokje,  gij  wordt  geroepen 
door  den  djaksa,  de  Aap  Mandah  en  door  den  Koning,  doch  niet 
naar  onze  stad   maar  naar  Moehara,  daar  gij  door  Z.  M.  den 


878  DE   OTTER  Ex'V    DK   UlAB 

n  Krokodil  betrokken   zijt   in  eene  rechtszaak.  Die  zaak  is  <3^  ^ 
/ygij  zelf  aangeklaagd  zijt  door  de  Otter,  op  getuigenis  van    <^cde 
//Krab,  dat  gij  Hjong  van  de  Otter  gedood  hebt  door  henca.       -te 
//trappen.  Dit  is  de  reden,  dat  gij  heel  haastig  geroepen  wor^Li: 
//als  gij  weerstand  biedt,  wordt  gij  geboeid,  daar  gij  toch    l^«- 
tt  paald  te  Moehara  wordt  opgehangen,  n  H  Reebokje  verschrilicLte 
en  peinsde,  daar  hij  zich  volstrekt  van  geen  schuld  bewast 
doch ,   naar   't  zich   liet  aanzien ,  was  't  moeilijk  te  ontkenne 
daar  er  zoo'n  getuige  in  de  zaak  was.   Hij  vroeg  den  patjala^Kig 
't  Dwerghert  om  raad :  n  Hoe  moet  ik  't  toch  aanleggen  om  vrij       te 
komen?  Is  daar  ook  een  middel  op?»^  ^Wel,   dat  is  heel  ^S^ 
makkelijk,  antwoordde  de  patjalang:  den  moord  moet  gij  bepui^  1^ 
ontkennen,  doch  dat  gij  iiard  geloopen  hebt  en  gindschen  k^B— ^t 
zijé  opgegaan   moet  gij    bekennen,  en  als  reden  van  uw  hai  ^e 
loopen   opgeven,   dat   gij  bevreesd  waart,  omdat  gij  de  Paau:*^ 
hadt  hooren  schreeuwen:  dit  is  voldoende,  komi  laat  ons  v^^^' 
trekken.  //    't  Roebokje  begreep  't  en  vertrok  begeleid  door  d  ^^^ 
patjalang.  Zonder  verdere  ontmoetingen  kwamen  zij  teMoebi^^ 
en  begaven  zich  naar  de  pantjaniti  op  de  vloer  van  rotsblokk^^^- 
In  neergebogen  houding  trad  de  beschuldigde  op ,  ging  met  }^^ 
kruiste   beenen   zitten,   maakte   een    BÏmhah^    en  bleef  toen    ^^ 
deemoedige  houding  met  neerhangend   hoofd  zitten,  als  iemavi'd 
die   zeer   beangst   was.   De   raden  Djaksa  ondervroeg  hem:  z^^-B 
eens.   Reebokje,   gij   wordt   in  naam  des  konings  in  'tverho^^^ 
genomen,   en  moet   nu   ronduit  spreken,  zonder  ontkennen 
zonder  leugens   of  uitvluchten,   niets  anders  dan  de  waarhei 
gij  zijt  namelijk  door  de  Otter  aangeklaagd  —  haar  getuige 
de  Krab  —  dat  gij  haar  kind  gedood  hebt,  door 't  op  den  b 
te  trappen  toen  gij  zoo  hard  geloopen  hebt    Hoe  is 't  daar  m 
Bekent  gij   dat?  want  men  zal  n  bepaald  daarover  ter  veran 
woording  roepen.^  't  Antwoord  was:  ^Dat  ik  dat  jong 
zou  hebben  erken   ik   volstrekt  niet,  maar  wel  beken  ik   ha 
geloopen  te  hebben :  de  reden  van  dat  harde  loopen  was  v 
daar  ik  de  paauw  hoorde  schreeuwen,  n  De  raden  Djaksa  bev 
daarop  de  paauw  te  roepen.  /)r Patjalang ,  ga  weer  op  marsdi 
roep  de  paauw;  hij  is  betrokken  in  de  zaak  van  'tdooden  v 
de  jonge  otter:   haast  u    en  houd  u  nergens  op  bij  dag  n 
bij  nacht ;  als  hij  weerbarstig  is  moet  gij  hem  binden.  //  De 
tjalang  vertrok  en  riep  de  paauw :  //Hoor  eens  paauw !  gij  wo 
geroepen  door  den  heer  Djaksa,  den  Aap  Mandali :  op  last  d 
koning  moet  gij  mée,  want  er  is  een  gewi£[tige  zaak  aanhang 


EENB   SOENDAN15£SCHiS   DUN0BN6.  379 

zijt  betrokken  in  den  moord  vau  de  jonge  Otter;  volgens 
ugenis  van  de  Krab,  is  die  dood  getrapt  door  't  Reebokje 
dit  heel  hard  liep:  'tBeebokje  heeft  zoo  hard  geloopen 
at  hii  u  hoorde  schreeuwen,  n  De  Paanw  zeide :  //Hoe  moet 
dat  toch  aanlegen,  vriend  Patjalang,  om  een  antwoord  te 
sn  aan  den  koning?//  Wel  dat  is  gemakkelijk,  gij  moet 
»en:  «rja  ik  heb  geschreeuwd  omdat  ik  de  rfaedi?^^' vogel  alarm 
rde  slaan,  if  De  paanw  b^reep  't,  en  vertrok  b^eleid  door 
Patjalang.  H  Duurde  niet  lang  of  zij  kwamen  aan  de  paseban 
kwamen  op  naar  de  pantjaniti. 

)e  Raden  Djaksa  keek  hem  aan  en  vroeg:  tf  Hoor  eens  Paauw ! 
wordt  beschuldigd  van  moord  gepleegd  op  't  jong  van  de 
er  —  de  Krab  is  zijn  getuige  —  deze  is  dood  getrapt  door 
leebokje  terwijl  hij  heel  hard  liep;  't  Reebokje  heeft  zoo  hard 
x)pen  omdat  hij  de  Paauw  hoorde  schreeuwen.  // 
3e  Paauw  antwoordde :  //  Ja  dat  is  zoo ,  ik  heb  geschreeuwd 
lat  ik  de  doedoei  alarm  hoorde  slaan.// 
De  doedoei  antwoordde  daarop:  //Ik  heb  alarm  geslagen', 
lat  ik  de  koenang-koenang  met  een  fakkel  zag  loopen.  // 
3e  Raden  Djaksa  keek  wéér  zijn  Patjalang  aan,  zegende: 
j  moet  nog  eens  gaan  om  de  koenang-koenang  te  roepen,  en 
moet  hem  meebrengen  en  wel  heel  spoedig  en  niet  lang  uit- 
en. //  't  Dwei^hert  vertrok  weer  om  de  koenang-koenang  te 
en.  Van  't  gebeurde  onder  weg  wordt  niets  verteld ,  alleen 
lat  hij  er  kwam.  ^Hoor  eens  ^(^MaM^-it^^flaft^/ gij  wordt  ge- 
en door  den  heer  Djaksa,  op  last  des  konings,  fds  zijnde 
:>kken  in  de  zaak  van  't  dooden  van  de  jonge  Otter  —  met 
iCrab  als  getuige ;  de  dood  van  die  Otter  is  veroorzaakt  door 

't  Reebokje  hem  getrapt  heeft,  terwijl  hij  heel  hard  liep; 
eebokje  heeft  zoo  hard  geloopen  omdat  hij  de  Paauw  boorde 
eeuwen.  De  Paauw  heeft  geschreeuwd  omdat  hij  de  doedoei 
tn  hoorde  slaan ;  de  doedoei  heeft  alarm  geslagen  omdat  hij 
net  een  fakkel  heeft  zien  loopen.^  //Dat  ik  met  een  fakkel 
*open  heb  erken  ik,  wat  moet  ik  dan  antwoorden  aan  den 
ing  ?ff  —  //Wel ,  dat  is  gemakkelijk ,  gij  moet  ze^en :  ja  ik 

met  een  fakkel  geloopen,  omdat  ik  den  glazemaker  door 
lucht  zag  vliegen. »  De  koenang-koenang  begreep  't  en  ver- 
^.  Er  wordt  verhaald,    dat  hij  al  op  de  pantjaniti  aankwam 

verscheen   voor   den   Raden  Djaksa.  Deze  ondervroeg  hem: 

oenang-koenang ,  gij  zijt  aangeklaagd  wegens  moord  gepleegd 

't  jong  van  de  Otter ,  op  getuigenis  vw  de  Krftb ;  die  jonge 


f 


S80  DE   OTTER   EN    DE    KRAB 

Otter  is  gedood,  door  dat  't  Reebokje  hem  onder 't  loopen  ver- 
trapt heeft,  't  Beebokje  heeft  hard  geloopen  omdat  hij  de  paaaw 
hoorde  sehreeiiweu.  De  Paauw  heeft  werkelijk  geschreeuwd ,  omdat 
hij  de  doedoeC  alarm  hoorde  slaau:  de  doedoei  heeft  alarm  ge- 
slagen ,  omdat  hij  de  vuurvlieg  [koenang-koenang)  met  een  &kkel 
zag  loopen.  «^ 

'/Dat  is  xoo,  ik  heb  met  een  fakkel  geloopen,  omdat  ik  den 
glazemaker  door  de  Incht  zag  vlie^n,  dit  is  de  reden  ^  dat  ik 
met  een  fakkel  liep.  Wederom  sprak  de  Djaksa  tot  zijn  Patja- 
lang:  //Roep  den  glazemaker,  en  breng  hem  hier  heel  spoedig 
zonder  talmen.  //  De  Patjalang  vertrok  in  aller  ijl.  Wat  hem 
onderweg  wedervoer  wordt  niet  verhaald ,  alleen  dat  hij  er  kwam. 
//Hoor  eens  glazemaker,  gij  wordt  opgeroepen  naar  Moehara  door 
den  Raden  Djaksa :  gij  zijt  betrokken  in  de  zaak  van  't  dooden 
van  't  jong  van  de  Otter,  met  de  Krab  als  getuige.  Dit  jong 
is  doodgetrapt  door  't  Reebokje ,  terwijl  deze  heel  hard  liep, 
't  Reebokje  heeft  hard  geloopen  omdat  hij  de  Paauw  hoorde 
schreeuwen.  De  Paauw  heeft  geschreeuwd  omdat  hij  de  doedoei 
alarm  hoorde  slaan;  de  doedoei  heeft  alarm  geslagen  omdat  hij 
de  vuurvlieg  met  een  fakkel  zag  loopen:  de  vuurvli^  heeft 
met  een  fakkel  geloopen,  omdat  zij  den  glazemaker  door  de 
lucht  zag  vliegen.  //  f  Inderdaad ,  ik  heb  door  de  lucht  ge- 
vlogen ,  sprak  de  gla/^emaker,  wat  moet  ik  antwoorden,  patjalang? 
'/Wel  dat  is  gemakkelijk ,  zeg :  ik  heb  door  de  lucht  gevlogen 
omdat  ik  de  krab  met  zijne  scharen  de  rivier  op  en  neer  zag 
gaan.  //  Hij  begreep  't  en  verklaarde  zich  bereid  te  vertrekken. 
Daarop  gingen  ze  naar  de  stad.  Men  verhaalt  dat  zij  reeds  aan- 
gekomen waren  op  de  pantjaniti  en  versclienen  voor  den  Raden 
Djaksa  de  Aap  Mandah.  De  Djaksa  sprak:  //Glazemaker!  gij 
zyt  betrokken  in  de  zaak  van 't  dooden  van 't  jong  van  de  Ott^r, 
waarin  de  Krab  getuige  is ;  dat  jong  is  gedood  geworden ,  door 
dat  'treebokje  hem  getrapt  heeft,  terwijl  hij  heel  hard  liep; 
't  reebokje  nu  heeft  zoo  hard  geloopen  omdat  hij  de  paauw  hoorde 
schreeuwen :  de  paauw  heeft  geschreeuwd  omdat  hij  de  doedoei 
alarm  hoorde  slaan :  de  doedoei  heeft  -alarm  geslagen  omdat  hij 
de  vuurvlieg  een  fakkel  zag  dragen :  de  vuurvlieg  heeft  een 
fakkel  gedragen,  omdat  hij  u,  glazemaker!  door  de  lucht  zag 
vliegen.  // 

//Ja  ik  heb  door  de  lucht  gevlogen,  omdat  ik  de  krab  met 
scharen  gewapend  op  en  neer  zag  gaan ,  en  hij  kneep  een  kind 
in  zijn  buik  en  zoog  zijn  bloed  uit.  v 


E£NB   SOfiNöAN£B8CiI£   DONOBNG.  .  365 

CX    Q    o/ 

KI  ia.«iKii  (ü)  Kil  (hV<^>  o  ici  9  aniJ  \ 

aji3(MKii«q^%  eii(H>ruiKi<|(K!)(kikKiji»q''iKi)nMi|inK^ 

(asin(MKi]iri(HO^(n3ini3(Miri)onj|  «|im(Ki3(kiKiiitJ)aJi(ui(isii3 
oiiaj|iuLh(ij|iri(üi^\ 

Q 


o  tq  9  OOI  m  osn  ftq(M  Ki|  iq '' 
cioojvu  Jiaj|(uiKYi3\  (KiKi^'&ii;nKiKi|(uajiiMMi||%  %Ji(üi 
(^if:Jio>vi«(ULh(iJ)(a(Lj)''{Micitoij|  nioiKisrkJi  hu  iiJkiKn  au/i  ojiji 
Mi)(üiiari«iKiinnRTiibiioi'aoirinntcn|i  (M«siicDiniK)||Misi)iKi||  oi 
i6iiiirnrui«ii||.inisin9iKiO(kJi(MO^Mi||  Hii(MtcntiJ)xiiiLAJiO||  \ 
KI  £Ji  eii  (Kiin  o  a^  osiij  tijn  o  ^  KYiii  IKV  af)  o 

TT 

o   Q  Q  Q  •O  O  * 

(iin(M(isii(i^iKii.Jki&iciJiaaiiniKV)-:AKi)avJi(Kii(ij)Ki)iiuiU||  \  qcn; 

rUIKDlJUIIUlJ  (M  UQ3qf(EN(kry^ll^(nj|^Oia9lU¥l3(nj|^ 

iriiujiimiEjimim»nnnTn(EJi(Ki[|(ó«sii|j  \ 

o *  •  o  o    ^  o  o  Q 

(M  nm  <|  (cn  (ki  iKii(Ui(Kii  diui  M II  o  (cnn  lui ;  (m  en  iisyi  a  in  ki  en  (m  en  o 

ca  I  ^Jl^  J     \)j  d      Ö 

(Kx  oruji  o  u  in  K1J  osï}  Kifl  (Lm  iKi  o  onn 

o/  •  Q  *  /    Ct>0 

rinnuTiu3(ifirio(BïïiijnnKïi^TniKii||\  uTnin«j»jifkji3owi 

(Mfl(E]|aj|iK¥)IISlY.JI.(UIQJU1«|aJlülKl||  (M  ffO)  (UI  (KVKUUI  OJI  ||   «|  Hn  «|  «IM 

(UO(Kia5ii(isviu.ji.inji9iKi%  (M  m  asn  njio  en  KI  ikh  \  nofo 

*  /  *  Q  O  O  O 

n(iiLnn(M^ai|oasYiKii(tJi(Lnn(Liiij)i(KiiiFj|iq 

llSVI10l&IMKYI(Kin(l^fM(U|ilJI'l\    OKIKYIKI  JTiarMtM  3  f|  KI  3»! 


882  ■■     D«   OTTICE   EN   Difi   KRAB 

oog  op  een  kuil  ea  ziet  daar  zat  de  Krab  in.  Op  mijn  geroep 
kwam  hij  er  uit  en  naar  mij  toe.  Toen  sprak  ik  tot  hem :  Hoor 
eens  Krab,  ik  heb  daar  een  ongeluk  gehad,  zoo  even  heb  ik 
mijn  kind  hier  neergezet  diclit  •  bij  uw  huis ,  en  toen  ik  naar 
hem  kwam  kijken,  was  hij  dood  en  zijn  buik  opengescheurd; 
misschien  weet  gij  't,  wie  hem  zoo  mishandeld  heeft.  Neem 
mij  niet  kwalijk,  zeide  de  Krab,  maar  ik  wist  niet  eens  dat 
uw  kind  hier  was ,  en  ik  heb  niemand  ontmoet ,  die  hem  kwaad 
gedaan  heeft;  maar  ik  heb  iemand  gindschen  kant  zien  uitgaan 
en  hij  liep  zoo  hard  als  hij  kon,  namelijk  't  Reebokje:  waar- 
schijnlijk is  hij  H  die  uw  kind  op  zijn  buik  getrapt  heeft, 
't  kan  onmogelijk  iemand  anders  geweest  zijn ,  daar  niemand 
anders  dan  hij  da^r  voorbij  is  gekomen.  Aldus  is  't  begin  van 
de   zaak  geweest,  heer  regter.^ 

Daarop   ondervroeg  de   djaksa   de   Krab:  ffWst  is  u  van  de 
zaak  bekend  ?iy 

//Wat  mij  betreft,  't  is  juist  zoo  als  de  Otter  gezegd  heeft; 
volgens  mijn  gevoelen  is  't  het  Reebokje,  dat  de  mishandeling 
gepleegd  heeft.'/  Daarop  kreeg  de  Krab  bevel  om  terug  te  treden 
en  werd  't  Reebokje  opgeroepen.  De  djaksa  ondervroeg  hem: 
//Zeg  eens  Reebokje,  hoe  is  't,  hebt  gij  dat  verhaal  van  de 
Krab  gehoord?  //Ja  wel,  sprak  't  Reebokje,  ik  heb 't  gehoord , 
doch  ik  beken  volstrekt  niet,  dat  ik  aan  den  moord  schuld  heb, 
alleen  is  't  waar  dat  ik  hard  geloopen  heb;  de  reden  daarvan 
is,  dat  ik  de  Paauw  hoorde  schreeuwen,  v  Daarop  moest  de  Paauw 
voorkomen.  //Hoe  is  't,  Paauw,  hebt  gij  de  woorden  van  't 
Reebokje  gehoord.//  //Ja  wel,//  antwoordde  de  Paauw,  //ik  heb 
ze  gehoord  en  ik  erken,  dat  ik  geschreeuwd  heb,. omdat  ik  de 
IJoedoet-Yogel  alarm  hoorde  slaan.//  Toen  kwam  de  Z^o^^^t  voor, 
en  werd  ondervraagd:  ^Zeg,  Doedoet,  hebt  gij  dat  gezegde  van 
de  Paauw  gehoord.//  //Ja  wel,  ik  heb  alarm  geslagen  omdat  ik 
de  Vuurvlieg  met  een  fakkel  zag  loopen.// Daarop  trad  de  Vuur- 
vlieg  op.  //Vuurvlieg!  hebt  gij  dat  verhaal  van  de  Doedoet  ge- 
hoord?// //Ja  wel,  mijnheer,  ik  heb  't  gehoord,  en  ik  erken 
met  een  fakkel  geloopen  te  hebben,  omdat  ik  den  Glazenmaker 
door  de  lucht  heb  zien  vliegen.//  Toen  kwam  de  Glazenmaker 
voor.  //Hebt  gij  gehoord,  wat  de  Vuurvlieg  daar  vertelde?// 
//Ja  wel,  mijnheer,  ik  heb  't  gehoord,  en  ik  beken  door  de 
lucht  gevlogen  te  hebben ,  omdat  ik  de  Krab  in  't  water  op  en 
neer  zag  gaan  met  scharen  gewapend,  en  hij  prikte  een  kind 
in    den    buik  en.sjoog  zijn  bloed  op:  dat  is  de  reden,  waarom 


B«N£   SORNDANfiRSCHK    DONOBNG.  383 

ik  plotseling  wegvloog  in  de  lucht. '^  Daarop  ondervroeg  de 
Djaksa  andermaal  de  Krab:  ^Krab,  spreek  nu  eens  de  ronde 
waarheid  zonder  leugens  of  uitvluchten.  Geef  spoedig  antwoord.  ^ 
De  Krab  schuimbekte  enkongeen  woord  uitbrengen,  doch  kromp 
van  vrees  ineen.  Al  de  Hoofden  van  't  vaste  land  juichten; 
al  de  assessoren  waren  H  eens,  dat  de  Krab  zijn  proces  ver- 
loren had  en  dat  zijne  schuld  uitgemaakt  was.  Z.  M.  de  Tijger 
sprak:  ^Assessoren,  wat  moet  de  straf  zijn  van  hem ,  over  wiens 
schild  allen  't  zoo  eens  zijnp/i'  De  eerste  Assessor  adviseerde: 
»de  Krab  moet  door  ophanging  ter  dood  gebragt  worden.  ^  Zoo 
was  ook  't  advies  van  de  ovepge  negen  assessoren.  Alleen  de 
derde  voegde  er  bij,  dat  de  straf  kon  vervangen  worden  door 
betaling  van  't  bloedgeld.  Z.  M.  de  Krokodil  en  Z.  M.  de  Tijger 
sloegen  daarop  't  vonnis,  dat  de. Krab  schuldig  was  aan  moord 
en  met  den  dood  moest  gestraft  worden.  Tengevolge  daarvan 
werd  hij  opgegeten,  en  dit  is  de  reden  waarom  ten  eeuwige 
dage  de  Krab  met  zijne  kinderen  en  verdere  nakomelingen  tot 
voedsel  dient  voor  de  Otter.   ? 


>  In  den  Soendaneschen  text  heeft  men  overal  de  Jav.  woeloe,  taroeng , 
k  pasangan  en  b  ^moeten  bezigen ,  omdat  er  geen  typen  waren  voor  de 
daarmede  overeenkomende  Soendanesche  karakters.    Om   dezelfde  reden 

staat  ook|de  tjëtjak  in  de  pepët  in  plaats  van  daarnaast,  zoo  als  in  de 
copij  van  den  heer  Engelmajin.  Enkele  onregelmatigheden  in  de  trans- 
scriptie, zooals  dat  hij  nu  eens  sarta  en  tatkala,  dan  weer  sarta  en 
tatkala  schrijft,  heb  ik  gemeend  niet  te  mogen  veranderen.     C!oiuiECTOi^ 


VERHAAL 

££NER 

PELGRIMSREIS  VAN  SINGAPOERA  NAAR  MEKAH, 

DOOK 

ABDOELLAH   BIN   ABDIL   KADIE   MOENSJI, 

GEDAAN    IN    HET   JAAR    1854. 
VERTAALD  DOOR 

H.  A.  KLINKERT, 

Jfffevaardigde  van  het  Nederlandsche  BiJbefyenooUcAap  te  Biouw,   < 


««wüWVW»'* 


Dit  zijn  de  herinneringen  mijner  reis  van  Singapoera  met  het 
schip  van  Sjech  Abdoel  Karim,  genaamd  Soebld  Salém,  in 
het  jaar     1270    der    Hegira,    op    den  29sten  dag  der  maand 

*  Het  Bestuur  van  het  Instituut  ontving  nevens  deze  vertaling  van  het 
reisverhaal  ook  den  nialeischen  tekst,  dien  het  evenwel  geineend  heeft 
te  kunnen  weglaten  op  grond  dat  hij  te  Singapore  gelithographeerd  en 
ook  opgenomen  is  in  een  in  1866  te  Batavia  verschenen  werkje,  getiteld: 
Tjerrnin  mata  bagi  segala  orang  jang  menoentoet  pengetahoewan ,  Baha- 
gian  jang  kadoewa.  De  redactie  meent  daarom  toch  na  de  vertaling  de 
aanteckeningen  te  moeten  laten  volgen,  die  ook  op  den  malcischen  tekst 
betrekking  hebben. 

4an  de  inleiding,  die  de  heer  Klhikert  er  bijvoegde  maar  die  thans, 
omdat  w\j  enkel  de  vertaling  afdrukken,  niet  in  haar  geheel  meer  kau 
worden  opgenomen,  ontleenen  wij  het  volgende: 

«Dit  reisverhaal  is  het  laatste  werk  van  den  ij verigen  schrijver  en  kou 

door  hem  niet  worden  voltooid,  daar  hij  plotseling  te  Mekah  overleed. 
Voor  de  kennis  van  een  paar  landen  en  volken  en  vooral  van  het  Mo- 
hamcdanisme,  zooah  het  zich  in  het  werkelijke  leven  openbaart,  is  het 

niet  onbelangrijk.  Wel  werd  de  schrijver  verhinderd  ons  iets  over  Mekah 
te  geven,  doch  wat  hij  overigens  gegeven  heeft  is  van  te  veel  belang 
om  het  onbekend  te  laten  blijven. 

Zijn  stijl  is  minder  zamenhangend  en  vloeiend  dan  in  zijne  andere 
werken  en  daardoor  hier  en  daar  duister.  Dit  is  een  gevolg  van  de  otn- 
standighQden,  waaronder  hij  schreef.  Daardoor  was  ook  de  vertaling, 
hoewel  niet  moeijeiyk  van  het  geheel,  van  sommige  plaatsen  verre  van 
gemakkelijk.  Dit  kan  men  het  beste  gewaar  worden  als  iiibn ,  vóór  mijne 
vertaling  te  lezen .  zelf  de  overzetting  eens  beproeft. 

Dat  ik  in  mijne  vertaling  geen  fraai  nederduitsch  heb  geleverd  volgt 
nit  den  aard  der  zaak.  Wilde  ik  zooveel  mogelijk  getrouw  zijn ,  —  en 
ik  heb  getracht  dit  te  wezen  —  dan  moest  ik  daarvan  afzien.  Waar 
echter  die  vertaling  door  woordelijke  getrouwheid  al  te  onduitsch  zou 
geworden  zijn,  heb  ik  mij  kleine  vrijheden  veroorloofd.» 


PELGKIMSREIS    VAX    SlN'OAPOKIlA   XAAE   MEKAH.  3cS5 

ï>^<i>^3:madilawal,  dat  is  het  jaar  1854  der  Christelijke  tijdreke- 
xxi'M^m.^^  en  komt  overeen  met  den  eersten  dag  der  maand  van  het 
Cl^  :i  3::^«8che  nieuwjaar. 

et  Gods  hulp  dan  kwamen  wij  na  twee  ^  drie  dagen  in  de 
van    Malaka,    doch   gierden   daar   niet   aan,    maar  zeilden 
in^^'fc         een    noordenwind    door.    Zoo    gaf    God   dat    wij  na  drie 
Tl  zeilens,  dus  op  den  vierden  bij  Poelaoe  Pinang  '  waren, 

ook  dit  deden  wij  niet  aan,  maar  zeilden  door. 

y    Zondag,    den    zevenden   dag   der   maand,   ^s avonds  ten 

ii^^^5^sn    ure,  stak  er  een  zeer  stevige  noordewind  op,  zoodat  de 

g«^^i^?^«n  en  de  deining  zeer  aangroeiden  en  dit  zoo  groote  schip 

*1^         «en  kokosnoteuscliil  door  de  deining  op  en  neder  gesmeten 

.  Al  de  kisten  en  goederen  in  het  schip ,  die  aan  bakboord 

den  kwamen  naar  stuurboord  en  die  aan  stuurboord  kwamen 

^^^-^^M-   bakboord.  Dit  duurde  tot  's  morgens ,  toen  om  elf  ure  de 

ging   liggen    ^.    Nogthans   zeilden   wij    door  en  kwamen 

veer    tegen   vier   ure   in    den   namiddag  tegenover  Poelaoe 

k.    Op   dit  eiland   is  geen    spruitje   gnis  of  eenige  boom , 

slechts   opeengelioopte   steen ,  die*  van  verre  gezien  wit  is 

ïiet  voorkomen  van  zilver  heeft.  Hierom  is  het  dat  men  het 

^aoe  Perak  (zilver^iland)  heeft  genoemd.  Daar  is  de  plaats , 

:»  allerhande  soorten  van  zeevogels  bijeenkomen  om  te  slapen. 

het   uur  van  het  avond-gebed  (van  6 — 7  ure)   kwamen  er 

vogels  rondom  het  schip  vliegen ,  en  daar  het  reeds  te  duister 

om   nog  naar   dat  eiland   te  gaan  slapen ,  zoo  streken  zij 

Br    op    de   ra's    van    het   scliip.    Daarop   klommen  matrozen 

etje^  aiaar  boven  om  ze  te  pakken  en  kregen  ze.   Wat  deze 

els   betreft  zoo  waren  huane  vederen  blaauw,  liun  bek  geel 

hunne  pooten  gelijk  aan  eeudeupooten.  Er  werden  dan  vier 

augen,  vervolgens  geslagt,  gekookt  en  gebraden. 

)p   den    negenden    dag   der   maand   kwamen  de  streken  van 

^h  *  in  't  gezigt ,  waarvan  de  lengte  gedurende  ongeveer  twee 

en    zeilens  onafgebroken    was.    Daarna   zeilden   wij    in    den 

eten  Oceaan ,  zonder  iets  anders  te  zien  dan  lucht  en  water, 


o 


a. 


Poe/aoe    Pinang   is  een  eiland  in  de  zee  van  Malaka,  dat  den  EUigel- 
en  toebehoort, 

^  Het  woord  S^J.    redoeh,    door   den    S.   hier   gebruikt,    komt  in  de 
^^ «ordenboeken  niet  voor.  De  beteeken  is  daarvan  is  dezelfde  als  die  van 

'^^o  tedttfk.    Dit   laatste    alleen    is   hier  te  Riouw  in  gebruik,  het  eerste 
^eer  te  Malaka. 

^  Een  Maleisch  rijk  in  het  noorden  van  Sumatra. 


386  VERHAAL   EENGR   PELORIllREtS 

toen  het  eiland  Ceilon  pas  in  H  zigt  kwam ,  eveu  als  de  dnjf- 
kiirken  van  'een  treknet  >  ,  en  op  den  elfden  dag  kwamen  wij 
pas  te  Gali.  Toen  naderde  eene  menigte  hengelaars-schniten, 
die  van  buiten  op  verschillende  wijze  beschilderd  waren.  Deze 
bragten  allerlei  slag  van  visch ,  die  er  ongeveer  als  bambangan  ^ 
uitzag,  doch  een  weinig  meer  spits,  en  inktvisch  bijna  een 
ganiang  *.  Dit  werd  gekocht  voor  twaalf  centen  ^.  Tegen  den 
avond  kwamen  er  weder  twee  of  drie  schuiten ,  die  wat  sinaas- 
appelen, djamboe-meloenen  en  ananas  bragten.  Ook  bragten  zij 
een  koker  mede ,  van  banden  voorzien ,  vol  van  allerlei  Ceilon- 
sche  steenen,  ringen  en  juweelen,  waarvan  ik  alle  soorten  en 
variëteiten  niet  beschrijven  kan.  Dit  was  alles  om  te  verkoopen. 
Daarna  kwam  het  schip  op  de  hoogte  tegenover  den  berg  van  Cei- 
lon  *.  Op  dat  oc^nblik  schreeuwden  al  de  matrozen  en  slopen  op 
bekkens  en  trommels  en  op  hetzelfde  oogenblik  kleedden  zij  een 
Abyssiniër  aan  als  een  oud  man  met  een  stok  in  de  hand  en  een  langen 
baard.  Deze  werd  door  de  meeste  anderen  al  dansende  gevolgd  tot 
voor  hunnen  gezagvoerder ,  bij  wien  ik  gezeten  was ,  en  bewezen  hem 
hulde.  Ook  gaf  ieder  heth  zooveel  geld  als  betamelijk  was  *.  Toen 
vroeg  ik  aan  het  hoofd  der  matrozen,  namelijk  den  bootsman 
Mahmoed  genaamd,  (wat  dit  te  beduiden  hadP)  ^.  Hij  zeide: 
ft  Zoo  is  de  gewoonte  op  elk  schip ,  zoodra  het  tot  hier  gekomen 
/ris,  is  men  vrolijk  en  vraagt  geld  om  eenige  spijzen  te  koopen 
ff  ten  einde  het  eerste  hoofdstuk  van  den  Koren  te  lezen  in  den 
//naam  van  onzen  vader  Adam  *,  over  wien  vrede  zij!// 


1  D.  i.  Het  doemde  uit  zee  op  en  zag  er  van  verre  uit  als  de  dnjf- 
kurken  van  een  treknet  aan  de  oppervlakte  van  het  water, 

*  De  bambmtgan  is  een  welsmakende  zeevisch  ter  grootte  van  een  ka- 
beljaauw,  geschubd  en  gevind. 

'  Een  ganUmig  is  een  maat  voor  drooge  waren ,  inhoudende  vijf  kati 
rijst.  De  hui  is  1|  Oud  Amst.  pond.  Twintig  pwiamgt  gaan  er  in  een 
pikoêl. 

*  Dat  wil  zeggen :  Engelsche  of  liever  Amerikaansche  centen ,  die  eene 
geheel  andere  waarde  hebben  dan  de  onze,  daar  er  honderd  van  op  een 
mexicaanschen  dollar  gaan. 

*  De  zoogenoemde  Aiümspiei,  waar  men  zegt,  dat  Adam  nedergedaald 
is  uit  den  hemel. 

*  Eigenlijk  staat  er:  zooveel  als  in  zyn  vermogen  was. 

^  Deze  woorden  worden  in  den  tekst  niet  gevonden ,  maar  heb  ik  voor 
de  duideiykheid  in  de  vertaling  moeten  gebruiken.  Hetzelfde  geldt  voor 
alle  woorden,  die  tusschen  twee  haakjes  voorkomen. 

^  Zoowel  Adam  als  Noach,  Mozes,  Moehamad  enz.  wordt  door  de 
MoehameJauen  als  middelaar  tusschen  God  en  mensch  beschouwd. 


Van   StNGAPOERA   XAAB   MEKAH.^  ^^  387 

Daarna  woei  er  een  harde  wind,  waarop  wij  zeilden  om  kaap 
Comorin.  't  Is  ondoenlijk  ^  om  te  verhalen  welke  de  moeijelijk- 
heden  en  hoe  groot  de  golven  *  waren.  God  alleen  weet  het 
't  beste.  Men  zou  wenschen  niet  geboren  te  zijn  *.  De  golven 
rolden  van  stuurboord  naar  bakboord  en  van  bakboord  naar 
stuurboord.  Al  de  goederen,  kisten,  matten  en  kussens  lagen 
hier  en  daar  neérgesmakt  en  tot  zelüs  in  de  hutten  spoot  het 
water,  zoodat  allen  door  en  door  nat  werden.  In  deze  omstan- 
digheden dacht  ieder  aan  niets  anders  dan  aan  sterven.  Dat  zoo 
gioote  schip  verdween  telkens  door  de  golven  daarheen  gesme- 
ten, en  die  golven  waren  naar  gissing  hooger  dan  de  top  van 
den  scheepsmast.  Zoo  men  zittende  zijn  gebed  deed  moest  men 
zich  nog  vasthouden ,  en  in  de  hutten  was  het  geluid  van  braken 
en  waterlozen  onbeschrijfelijk.  De  matrozen  daarentegen  stonden 
voortdurend  aan  de  pomp,  doch  het  water  kwam  ook  onophou- 
delijk in  het  schip.  Op  dat  oogenblik  werd  er  niets  anders 
gehoord  dan  het  gonzen  der  touwen.  De  wind  kwam  aan  alsof 
men  hem  uitstortte,  al  heviger  en  heviger.  Des  daags,  bij 
helder  weder,  werd  dikwerf  zonneschijli  gezien,  doch  de  wind 
was  onbeschrijfelijk,  zoo  ook  de  golven.  De  zee  zag  er  zoo  wit 
uit  als  ze  kon  ^.  Ieder  moest  zich  aan  touwen  vasthouden.  Her- 
haalde malen  scheurden  de- zeilen  en  braken  de  touwen.  Om  te 
weenen  waren  er  geen  tranen ,  daarentegen  waren  de  lippen  van 
ieder  droog.  Op  allerlei  wijze  riep  men  den  naam  van  God  en 
den  profeet  aan:  //want, ^  zeide  de  stuurman,  /i^kaap  Comorin 
//is  er  voor  bekend,  dat  men  hem  vreest.  Bidt  gij  allen  tot  God; 
Awant  ieder  jaar  vergaan  hier  vele  schepen,  waarvan  men  den 
/rnaam  niet  meer  te  weten  komt  en  geen  man  in  het  leven 
//blijft.//  Och,  och!  in  dezen  toestand  waren  wij  drie  nachten 


>  De  tekst  heeft  hier  r^).  Wij  mogen  den  S.  niet  volgen  in  dat  drie- 
malen herhaald  onnoodig  gebruik  van  Gods  naam ,  en  laten  dien  dus  weg. 

*  De  tekst  heeft  A^^aIS  galoembang.  De  beteekenis  daarvan  is  zoo  wel 
deining  als  onafgebroken  voortrollende  golven,  zooals  men  die  in  den 
oceaan  ziet,  terwijl  ^«)  ombak  korte,  afgebroken  golven  beteekent. 

»  Eigenlvjk  staat  er  ^V^*  ^}  i^ji  f^^^  O^  0^^  J^  ^'  >• 
het  gevoel  er  van  was"  om  te  begeeren  in  den  buik  van  zyne  moeder 
weder  te  keeren. 

♦  Het  MSS.  heeft  hier  ^f^^^  poetih  ta'poetihnia,  dat  ik  volgens 
mijn  schrijver  aldus  vertalen  moet.  Volgens  hem  wordt  dezelfde  vorm 
ook  voor  andere  benamingen  van  kleuren  gebezigd,  b.v.Ai7«»iM'A»/ai»»;a, 
koening  id'korHtn^ja^  hidjaoe  ttC hidjaotnja  enz. 


388  9  VfiBHAAI.    EKNEA   PEtORtlCSttEtS 

eii  twee  dagen  toen  door  Gods  mcdelijdeu  en  hulp  de  wind    c' ^eü 

weinig  ging  liggen  en  wij  kaap  Comorin  voorbij  kwamen.    CJ^Bök 
de  golven  werden  stil. 

Wij    waren   nu    reeds    digt   bij    de   stad    Alfiah  '  ,  doch 
schip  was  te  ver  in  zeo  afgedreven.  Op  dien  tijd  kwam  er 
verre   een  groot  schip  in  't  zigt ,  dat  tegen  den  middag  di^t 
was.    Toen    het   nabij    was   gekomen    heesch  het  de  roode   vi 
en  wij  beantwoordden  dit  met  het  hijschen  van  de  roode  vj 
Daarop   naderde   het  ons   met   volle  bram- ,  schei-  en  leizeiMl^  ^^ 
tot  op  een  afstand  van  ongeveer  twintig  vademen,  toen  desz^-^^^ 
manschappen   ons   hunne   groete  toeriepen.    Wij  beantwoordde^" 
dit  en  de  geheele  bemanning  van  het  schip  groette  wederkeert  M' 
Vervolgens    werd    er   naar   eenig   narigt   gevraagd,    waarop  i^^i 
zeiden:    //De  naam  van  dit  schip  is  Faiakoe-l- Moebarak  tui   ^^^ 
/'des    eigenaars  kapitein  Hadji   Ali   biu   Ahmad   bin  Isa.  W^   ^ 
^  komen    van   Benggalen  en  brengen  acht  duizend  vijf  honde^^ 
//balen  naar  Maskat  *./'  Ook  de  gezagvoerder  praaide  kapite^^** 
Abdoel  Karim  en  wenschte  hem  eene  goede  reis,  en  op  dat  zelf^^-^ 
oogenblik  ging  dat  schip  ons  voor ,  waarop  beide  schepen  elkand^^^ 
achterna  zeilden,  koers  stellende  naar  de  haven  van  Alfiah. 

Na   twee  dagen   wierpen    wij    het    anker  voor  Alfiah  en  deC  '^ 
volgenden  dag  ging  ik  met  den  kapitein  naar  den  wal.  Ik  w 
delde  in  de  stad  rond  en  lette  op  de  gewoonten  daar  in  zwan, 
Wat   mij   vooral  verwondering  baarde,  bij  het  zien  van  de  ge-^ 
bruiken  der  inwoners  was ,  dat  het  bij  hen  geen  schande  is  al 
de    vrouwen   bij    honderden   en  duizenden  naakt  gaan,  dat  wi 
zeggen:    volstrekt   zonder  een  bovenkleed  te  gebruiken.  Huun 
borsten   bengeleji  '  maar  heen  en  weder,  zoowel  bij  de  jonge 
als   bij    de  ouden.   Dit  zijn  namelijk  alle  Hindoesche  vrouwen; 
de   Moehamedaansche  doen   zoo   niet,   maar  dekken  hun  hoofd 
en   gebruiken  een  bovenkleed.  Verder  bestaat  de  dakbedekking 
van    alle    huizen    in    die    stad    uit   kokospalmbladereu.    Slechts 
weinige    huizen    zijn    van    een    pannendak   voorzien.    Ook   zijn 
hunne  dakpannen  anders  dan  de  onze  ^. 

*  Eene  stad  op  de  westkust  van  Voor-Indie,  ten  zuiden  van  Ooa. 
'  Eene  stad  op  de  oostkust  van  Arabie. 
'  Het  woord  \J>i^'^  J*i^  kontal-kantif ^    wordt  in  het  maleisch  zoowel 

als  in  het  Javaansch  van  het  heen  en  wederbengelen  der  borsten  eener 
vrouw  gebruikt. 

*  Dit  is  welhgt  niet  ten  nadeele  der  Alfiasche  dakpannen  geschreven; 
want  ondoelmatiger  pannen  dan  die  van  Malaka  en  Singapoera  heb  ik 
nog  nooit  gezien.  De  op  Java  gobakkene,  volgens  HoUandsch  model,  ver- 
dienen in  doelmatigheid  verre  de  voorkeur. 


VAN    SINGAPOEUA    NAAR    MEKAH.  889 

Wat  den  eigenaar  van  dit  landgoed  en  dit  rijk  betreft,  zoo 
behoort  alles  aan  een  Hindoesch  vorst,  Darina  Radja  geheeten, 
wiens  residentie  van  Alfiah  drie  dagreizen  over  land  is  verwij- 
derd. Daar^onen  zeer  veel  menschen.  De  naam  van  die  plaats 
is  Triwoe  Ananda  Poerara.  De  vorst  betaalt  schatting  *  aan  de 
Ëngelscheu  acht  litjioem  'sjaars.  Elke  litjioem  is  gelijk  aan 
honderd  duizend  gulden.  Het  geheele  bestuur  van  het  land  is 
in  handen  van  den  vorst.  De  Engelschen  doen  zijne  wetten  slechts 
eerbiedigen. 

De  verboden  goederen ,  die  in  deze  plaats  niet  mogen  worden 
binnengevoerd,  zijn:  zout,  tabak,  zwarte  peper,  kardamom, 
was  en  ivoor.  De  grootte  van  het  land ,  bedraagt  tien  dagreizen 
te  land  en  ter  zee.  De  koopwaren,  die  van  daar  uitgevoerd 
worden ,  zijn :  drooge  gember  ^ ,  kurkuma ,  drooge  kokosnoten , 
kardamom,  kokosolie,  touw  van  de  vezels  der  kokosnotenfichil , 
ivoor,  zwarte  peper,  gedroogde  spaansche  peper ^  djatiehout  en 
arrowroot. 

Hare  afgodstempels  zijn  zeer  vele.  Er  zijn  er  met  afgoden 
van  goud,  zilver,  enz.  Moskeeën  zijn  er  slechts  tien  in  Alfiah, 
waarvan  er  maar  drie  eene  gemeente  ^  hebben.  Ook  is  er  eene 
rivier  met  zoet  water,  die  vijftien  dagen  ver  kan  worden  opge- 
varen, In  deze  rivier  zijn  zeer  vele  visschen  en  zoetwater- 
garnalen  ^ .  De  dieren ,  die  in  de  bosschen  gevonden  worden , 
zijn:  olifanten,  tijgers,  rhinocerossen ,  wilde  zwijnen,  herten, 
gazellen,  dwergherten,  wilde  honden  en  wolven.  Slangen  zijn 
er  zeer  veel  en  daaronder  zeer  groote.  Onder  de  vogels  zijn  zeer 
vele  soorten,  als  paauwen  en  allerlei  andere  vogels,  doch  die 
er  het  meeste  gevonden  worden  zijn  de  kraaijen.  Deze  zijn  er 
als  de  vliegen  in  huis. 

Het  geld ,  dat  men  op  die  plaats  gebruikt ,  bestaat  uit  bëragan  ^ . 
Een  beragan  is  gelijk  in  waarde  aan  33  kalin,  een  kaiin  gelijk 


^  Eigenlijk  beteekent  dJS  ^^^  v^rj^'^^  traktement  geven  aan. 

^  Het  woord  y^>^  tjoêkoe^  door  den  S.  hier  gebruikt,  is  de  naam»  dien 
de  Klinganezen  aan  den  gedroogden  gemberwortel  geven. 

3  Zoo  meen  'ik  acLo^.^  berdjemddk  te  moeten  vertalen. 

*  In  de  Indische  rivieren  vindt  men  eene  soort  van  groote  garnalen, 
ter  lengte  van  een  span,  die  in  gedaante  en  smaak  iets  van  de  zee- 
garnalen  verschillen. 

*  De  beragan  is  een  gouden  muntstuk,  bij  de  Hindoes  nog  in  gebruik. 
Al  de  verder  genoemde  munten,  behalve  de  doiiar  en  de  ro/iy,  schijnen 
voor  de  Engelsche  te  hebben  plaats  gemaakt. 

X  (XIV).  <).o 


390  VKUKAAt     rr.XF.R    PKIORIMSIIKIS 

4  tjakram,  eeu  tjakram  gelijk  15  kai.  Een  dollar  '  is  gelijk 
aan  60  tjakram,  am  tjakram  gelijk  16  kai  *.  Een  gouden 
Bombay  ropij  geldt  15  ropijen  '.  Elke  sabrana  doet  tien  en 
een  halve  ropij. 

Wat  de  gewoonte  van  den  huwelijksuitzet  betreft ,  die  bedraagt 
te  Alfiah  twaalf  honderd  tjakram  *.  Men  heeft  er  geestelijke 
regters,  predikers  en  oproepers  tot  het  gebed.  In  die  stad  ziet 
men  geen  andere  natiën  dan  inboorlingen  van  Malabaar,  die 
nog  niet  tot  de  Moehammedaansche  godsdienst  zijn  overg^:Ban , 
Moehammedaansche  Klinganexen  en  Mamaan ,  dat  zijn  handelaren. 
Een  van  deze  Mamaans  is  zeer  rijk,  daar  hij  een  stnk  of  vier 
vijf  driemastschepen  bezit  en  acht  of  negen  patamari,  dat  zijn 
vaartuigen  met  één  naar  het  voorschip  overhellenden  mast.  Zijn 
naam  is  Hadji  Jakoeb  en  hij  is  het  die  eene  gemeente-moskee 
heeft  laten  bouwen.  Dat  werk,  door  zijn  vader,  Joesoef  Sëbar 
genaamd,  begonnen,  is  vervolgens  door  diens  zoon  voleindigd. 
Naar  de  gissing  der  menschen  bedroegen  de  kosten  voor  die 
moskee  ongeveer  twee  duizend  dollars. 

Maar  in  Alfiah  bestaat  nog  een  zeer  slechte  en  schandelijke 
gewoonte,  namelijk  dat  bijna  de  helft  harer  inwoners  aalmoezen 
bedelt,  zoowel  mannen  als  vrouwen.  Waar  wij  ook  gingen  daar 
volgden  zij  ons  en  bedelden  met  grofheid.  Gaf  men  weinig ,  dat 
was  niet  voldoende;  zij  moesten  veel  hebben.  Nog  erger  was 
het  met  hunne  kinderen  gesteld.  Er  waren  er  honderden ,  allen 
uitgeleerd  in  het  bedelen.  Aten  wij  iets,  dat  vroegen  ze:  hielden 
wij  iets  in  de  hand,  dat  bedelden  ze. 

Wat  den  engelschman  betreft,  die  resident  te  Alfiah  is,  deze 
heet  Master  Kraiat  (Crawfurd?)  en  de  plaats  staat  onder  de 
engelsche  vlag.  Ook  is  het  daar  gewoonlijk  zes  maanden  lang 
heet  en  zes  raiaanden  r^entijd.  De  wegen  worden  er  niet  in 
orde  gebragt.  De  geheele  stad  is  een  en  al  zimd,  waarin  het 
zeer  moeijelijk  is  te  gaan,  daar  de  voeten  er  onophoudelijk  in- 
zakken. Op  de  markt  vindt  men  meer  rivier-  dan  zeevisch, 
zooals  ouder  anderen:  taboek,  terboel ,  poetah ,  zoetwatergamalen 

1   De  waarde  van  den  Mexicaanschen  dollar  varieert  van/ 2.50  tot/ 2.70. 

*  Hier  moet  eene  fout  bij  den  S.  zijn ;  want  zoo  even  stelde  hij  de  waarde 
van  een  tjairttm  op  15  ktd, 

3  De  ropijen,  in  Eng.  Indie  in  gebruik,  hebben  eene  mindere  waarde 
dan  onze  guldens.  Hierom  worden  deze  nog  voortdurend  uit  onze  bezit- 
tingen  naar  Bengalen  verzonden ,  waar  ze  tot  rop^en  worden  omgesmolten. 

^  Dat  is  ƒ54.—  de  Mexicaansche  dollar  van  60  tjakram  tegen  /2.70 
berekend. 


VAN    SINOAPOERA    NAAR    MKKAH.  891 

eu  de  lieinel  weet  nog  hoeveel  honderde  soorten  van  zoetwater- 
visch  en  diergelijke. 

Op  deyje  wijze  dan  vertoefde  ik  zes  dagen  in  Alfiah  om  op 
een  passagiersschip  te  wachten.  Met  Gods  hulp  kwam  er  een 
van  Calcutta,  genaamd  I^a  Rackman.  Deszelfs  kapitein  heette 
Moehammad  Tawim  en  de  eigenaar  Moehammad  Qahtan ,  die  in 
stad  Hoedeidah  '  <  woonde.  Hij  bragt  Benggalezen  mede ,  die 
ter  bedevaart  naar  Mëkah  wilden  gaan ,  in  't  geheel ,  mannen 
en  vrouwen,  honderd  en  vijftig  koppen.  Zoo  gingen  wij  allen 
dan  om  plaats  te  nemen  op  het  schip  tot  Djoedah  ^.  Daar  al 
de  schepen  reeds  gezeild  waren,  zoo  was  de  vracht  hoog.  Voor 
één  persoon  vroeg  hij  acht  dollars ,  waarmede  wij  allen  genoegen 
namen.  Ook  zocht  ik  een  bediende  (en  kreeg)  den  zoon  van  een 
Malabaar,  Mahidin  geheeten. 

Op  den  derden  dag  van  de  maand  Djoemadi-1-achir ,  des 
Vrijdags ,  ging  ik  aan  boord  en  onder  zeil.  Wat  mijne  omstan- 
digheden aan  boord  betreft,  slechts  God  alleen  weet,  welk  eene 
pijniging  het  was  om  te  eten,  te  zitten  en  te  slapen,  doordat 
er  veel  te  veel  menschen  waren. 

Na  twee  dagen  kwamen  wij  tot  Kotji  ' ,  den  derden  dag  tot 
Soewakadoe,  vervolgens  tot  Foenakei,  Tanoer  en  Bëlatoeroe  en 
in  zes  dagen  tot  Kalikoet  ^ .  Die  anderen  zijn  maar  namen  van 
dorpen  ^.  In  de  haven  van  Kalikoet  is  van  verre  een  hooge 
toren  zigtbaar,  vervaardigd  van  steen,  beneden  vierkant  ter 
hoogte  van  acht  elleboogsellen  en  daar  boven  honderd  elleboogs- 
ellen hoog  rond  opgetrokken.  Dezen  maakt  men  tot  eene  plaats 
om  lampen  op  te  steken,  dat  is,  opdat  ze  een  tedcen  zouden 
zijn  voor  alle  8chq)en,  die  uitzeilen  of  binnenkomen. 

Daarop  ankerde  het  schip  des  Donderdags,  tegen  twaalf  ure 
des  middags  en  de  gezagvoerder  ging  naar  den  wal.    Den  vol- 

I  Hoedeidah  is  een  plaatsje  op  de  westkust  van  Arabie,  even  benoorden 
de  stad  Mocha. 

'  Hetzelfde  wat  op  onze  kaarten  nu  eens  Djedda  dan  wéér  Dschidda 
en  Djidda  wordt  genoemd.  Dit  is  de  groote  landingsplaats  voor  de  bede- 
vaartgangers. 

'  Kotji)  Qip  de  kaajTten  Cochin,  is  eene  »tad  aan  de  westzyde  van 
Voor-ludiens  zuidpunt  met  40.000  inwoners. 

*  Kalikoet  ligt  ten  noorden  van  Kotji  en  heeft  24.000  inwoners.  Het 
is  bekend  door  de  landing  van  Vasco  da  Gama  en  door  deszelfs  calicot- 
fabrieken. 

^  De  S.  bedoelt ,  dat  de  namen  der  plaatsen ,  die  hij  tusschen  Kotji  en 
Kalikoet  genoemd  heeft,  slechts  die  van  inlandsche  buurten  of  dorpen 
xijn,  in  tegenoverstelling  van  die  beide  steden. 


392  VüUnAAi   ry.sT.n  pEi.GtiiMstiEis 

genden  dag  ging  ik  met  Wan  Joesoef  en  toen  wij  digt  bij  H 
strand  waren ,  was  er  een  hevig  gedruisch ,  het  geluid  der 
brekende  golven.  Ook  was  er  eene  groote  menigte  meoBcben 
bijeengestroomd.  Tien  of  vijftien  man  kwamen  door  het  water 
de  schuit  vasthouden ,  waarover  ik ,  dit  ziende ,  zeer  verwonderd 
was.  De  schuitenvoerders  le^eu,  zoodra  zij  tot  daar  gekomen 
is,  de  schuit  dwars.  O,  hemel!  ik  dacht,  't  kan  niet  missen 
of  ze  gaat  't  onderste  boven ;  want  zeer  groote  golven  kwamen  aan- 
rollen. Deze  stuwden  haar  voort,  terwijl  die  lieden  in  het  water 
haar  trokken ,  waarop  zij  den  wal  bereikte.  De  lieden ,  die  op  de 
schuit  waren,  sprongen  er  af  naar  het  land.  Sommigen  werden 
door  en  door  nat ,  vielen  en  stonden  wéér  op.  Dit  gaat  zoo  dag 
aan  dag  met  alle  schuiten,  die  naar  den  wal  komen;  want  de 
golven  nabij  't  strand  zijn  met  stil  weder  zeer  groot,  hoeveel 
te  meer  met  storm,  dat  weet  Gk)d  alleen  het  best. 

Ik  ging  dan  aan  den  wal  wandelen  om  de  stad  te  bezigtigen. 
Er  waren  zeer  veel  huizen  te  zien  en  rijen  van  winkels,  schoen- 
makers- en  kruidenierswinkels  bij  honderden ,  zeer  vele  steengoed- 
en  katoenwinkels  en  allerlei  soorten  van  etenswaren,  vruchten, 
jonge  en  oude  kokosnoten,  rijst  enz.  Ook  zijn  er  zeer  veel 
straten.  Deze  zijn  echter  niet  zoo  als  die  te  Alfiah;  er  was  geen 
zand  in  den  grond ,  maar  <   ze  hadden  (daarin)  steenen  gestampt. 

De  stad  Kalikoet  is  grooter  dan  Alfiah  en  heeft  zeer  vele 
huizen  en  winkels,  doch  hunne  groote  gebouwen  hebben  ook 
al  daken  van  kokosbladeren  en  op  straat  gaan  alle  hindoesche 
vrouwen,  zoowel  jonge  als  oude,  mede  naakt,  dat  is,  zonder 
bovenkleed  met  bengelende  borsten.  Wat  humie  buurten  *  betreft, 
die  zijn  vol  kokos-  pinang-  nangka-  en  mangga-boomen.  Dit  is 
al  wat  men  ziet.  Ook  zijn  er  veel  pisang-struiken. 

Vervolgens  stapte  ik  voort  om  de  gemeente-moskee  te  gaan 
zien.  Vele  straten  ging  ik  inwandelen  èn  allerwegen  waren  veel 
kelor-booraen   '    vol   vruchten.    De   steenen,    waarvan  de  inwo- 


1  De  S.  gebruikt  hier  ^)J  en  niet     iuuJU   waardoor    de    zin  onduV 
delijk  is.  Hij  bedoelt  dat  de  wegen  te  Kalikoet  geniac-adamiseerd  ware 

3  Het  woord  A&^  kampoeny^    is   hier    moeijelijk    zonder  omschrijvi 
juist  te  bepalen.  In  groote  steden  noemt  men  die  wijken  zoo ,  waar  gec 
groote  gebouwen  of  woningen  van  Europeanen,  maar  slechts  huizen  v 
inlanders  of  Chinezen  worden  gevonden. 

'  De  kelor  is  een  middelmatig  hooge  boom,  welks  bladeren  en  pe 
vruchten  tot  eene  welsmakende  groente  worden  bereid  en  wefks  wort 
als    een    waardig    plaatsvervanger   van    onzen   mierikswortel,  zoowel 
spijzen   als  in  de  geneeskunde  wordt  gebruikt. 


VAN    S1N6AP0£&A    NAAK    >i£KAH.  393 

ners  hoirne  huizen  bouwen,  zijn  allen  ijzersteenen  en  van  afkomst 
geen  door  bakkers  vervaardigde,  maar  allen  door  hen  uit  de 
bergen  anngebragt.  Hunne  grootte  is  twee  elleboogsellen  lang  en 
één  breed,  glad  afbouwen,  dik  een  span,  en  wonderlijk!  de 
prijs  daarvan  is  inderdaad  (slechts)  anderhalve  gulden  de  hon- 
derd, vrij  't  huis  en  van  zeer  verre  door  hen  aangevoerd.  Het 
voorkomen  der  door  hen  gebouwde  huizen  is  zeer  laag;  de 
hoogen  zijn  schaarsch  en  alle  deuren  en  ramen  zijn  louter  kleine. 
Allerlei  soorten  van  huizen  (bouwt  men),  klinganesche  en  hin- 
doesche,  ieder  naar  zijn  smaak,  zonder  regeling,  aan  kleine 
wegen  en  aan  groote.  Er  zijn  er,  die  met  het  front,  anderen, 
die  met  het  achterste  gedeelte  naar  den  weg  staan;  er  zijn  er 
op  hoogten  en  tusschen  andere  is  een  gangetje,  waar  net  een 
man  door  kan,  doch  de  gedaante  van  den  bouw  der  stad  en 
van  al  de  huizen  en  muren  is  het  werk  der  lieden  van  vroegeren 
tijd ,  alles  sterk  met  heel  dikke  muren.  Ook  zijn  er  veel  huizen 
ei}  werken  onafgemaakt  en  ledig  gebleven,  die  door  de  men- 
schen  van  tegenwoordig  niet  kunnen  worden  voltooid.  Vele 
groote  buurten  zijn  er^  rondom  door  muren  omgeven^  en  al 
die  muren  zijn  van  ijzersteen,  zoo  ook  de  huizen. 

2iOo  kwam  ik  dan  aan  de  Moskee.  Hare  gedaante  is  anders  dan 
die  in  ons  land.  Deze  is  zeer  groot ,  doch  de  deuren  en  ramen  zijn 
heel  klein.  Rondom  is  een  muur,  waar  binnen  kamertjes  zijn.  U^r 
is  ook  een  vijver.  De  moskee  heeft  drie  verdiepingen  en  tot  de 
bovenste  verdieping  klom  ik  op.  Het  maaksel  er  van  is  zeer  sterk , 
zoodat  men  zelfs  boven  zijn  gebed  kan  doen.  De  preekstoel  is  mede 
geheel  van  steen.  •Vóór  de  moskee  is  een  zeer  groote  en  lange 
vijver,  honderd  vademen  lang  en  tachtig  breed,  rondom  voor- 
zien van  een  ijzersteenen  rand,  waarvan  de  trap  dertig  treden 
heeft.  Gedurende  den  regentijd  is  de  diepte  van  het  water  daarin 
tot  vijf  vademen  en  gedurende  den  droogen  tijd  één  vadem, 
met  zeer  veel  visch  en  garnalen.  Dit  is  de  plaats,  waar  men 
zich  baadt,  wascht  en  wat  dies  meer  zij.  Toen  ik  het  maaksel 
van  die  Moskee  en  dien  vijver  zag,  was  ik  zeer  wonderlijk  te 
moede  bij  de  gedachte:  als  iemand  later  dit  boek  leest,  zal  hij 
stellig  willen  weten  wie  dit  werk  tot  stand  heeft  gebragt.  Daarom 
beijverde  ik  mij  om  achter  dit  geheim  te  komen,  doch  hoeveel 
personen  ik  ook  daarnaar  vroeg,  niemand  wist  er  iets  van. 
Onder  allen  was  echter  een  oud  man ,  ongeveer  van  tachtigjarigen 
leeftijd,  die  de  Moskee  bewaakte.  Tot  hem  ging  ik  en  vroeg 
naar    deze   onbekende   zaak.    Hij    zeide:    '/Het  verwondert  mij. 


394  VERHAAL    £EN£R   PELGRIMSREIS 

''Zoo   lang   reeds    (ben   ik   hier)    eu    niemand   heeft   de   moeite 
/^willen  doen  van  naar  dit  werk  te  vragen.  Vanwaar  zijt  gij  en  ^ 
'> waarom  wilt  ge  dit  weten  ?^ 

Ik  antwoordde:  »lk  ben  een  vreemdeling,  die  ter  bedevaart- 
//wil  gaan  en  deze  plaats  aandoet.  Zeer  verwonderd  was  ik  toei^B 
^ik  dit  werk  bezag.  Hoeveel  mogen  toch  wel  de  kosten  zij^H 
//geweest,  gemaakt  om  dit  werk  tot  stand  te  brengen?// 

Daarop  hernam  hij:   //Van  de  ouden  van  dagen  heb  ik  gehooi 


//dat  deze  Moskee  reeds  voor  meer  dan  vijf  eeuwen  is  gebouw 
«"door  een   bedelmonnik,  die  de  chemie  verstond  en  eiken   d 
//een   beetje  goud   maakte.    Dit   was  het  geld  waarmede  hij 
^kosten  voor  het  bouwen  van  deze  moskee  en  dezen  vijver 
/^streed.  Hij  was  een  man,  die  overvloedige  goede  werken  ve 
«rigtte   en  ook  zijn  naam  er  niet  op  wilde  schrijven.  Alleen 
ff  er  boven    de    hoofddeur   geschreven:    // Moskee  Gods.^  Verd 
^zeide  hij :  ^Verwonder  u  niet  over  dezen  vijver.  Er  is  hier  n 
//een    grootere,    daargesteld    door    Thaijib    Soelthan.    Ga   di 
^zien.  // 

Daarop   ging   ik   verder  landwaarts    in,    ongeveer  ecne  m» ' 

ver  '  van  de  moskee.  Dtór  was  een  vijver  met  een  vierkant^^ 
rand  van  ijzersteen,  tweemaal  grooter  dan  die  vijver  bij 
moskee.  Het  water  daarin  was  zeer  helder,  en  ook  zeer  koud 
door  de  wachthebbende  sopayers  ^  wordt  niet  toegelaten  dat  ro 
zich  daar  wascht  of  baadt.  Alleen  drinkwater  mag  men 
halen;  daarvoor  moeten  die  sopayers  waken.  Omtrent  dien  vijv 
zegt  de  overlevering,  dat,  toen  Thaijib  Soelthan,  deze  stad  ha 
gekregen  en  de  tenten  op  die  plek  opsloeg ,  wjn  volk  geen 
vond.  Daarom  beval  hij  dien  vijver,  welks  bouw  zeer  fraai  is-^ 
te  maken ,  doch  de  Hemel  alleen  weet  hoeveel  kosten  daarvoo  -^ 
zijn  gemaakt. 

Daarop  ging  ik  weer  wandelen  •  om  de  stad  te  bezigtigen  -^ 
Daar  waren  ongeveer  veertig  of  vijftig  kleine  vijvers  en  hetr  - 
aantal  moskeeën  bedroeg  vijftig,  waarvan  echter  slechts  twe^^ 
eene  gemeente  hebben.  Tegenwoordig  hebben  de  lieden  in  die^ 
stad  een  verschil,  daarom  wordt  in  beide  moskeeën  gepreekt,,^- 
waarna   de  namiddagdienst  in  eene  gedaan  wordt,  nu  pas  twee^^ 


'  De  mijlen )  waarvan  S.  spreekt,  z\jn  engelsche,  waarvan  er  drie  één 
uur  gaans  uitmaken. 

'  Zoo  worden  de  inlandsche  soldaten  in  Engelsch  Indie  genoemd.  Vgl. 
de  Aan  toeken  ingen  hierachter. 


VAN    SIXGAfOEilA    >AAll    >l£KAH.  393 

maaDdeii  laug.  Voor  dieu  tijd  geschiedde  zulks  deu  eenen  Yiij- 
dag  hier  en  dea  andereu  daar ;  want  die  moskeeën  zijn  zeer  digt 
bij  elkander. 

De  jaargetijden  daar  ter  plaatse  zijn  zes  maanden  hitte  en  zes  maan- 
den regen.  In  den  droogen  tijd  is  het  verschrikkelijk  heet  en  droog. 

De  levensmiddelen  zijn  er  zeer  goedkoop.  £en  dozijn  kippen 
kost  een  galden  en  een  groot  schaap  van  één  tot  anderhalve 
golden.  De  honderd  eijeren  kosten  een  halve  gulden ,  rijst  ander- 
halve galden  de  man   >   en  de  honderd  kokosnoten  een  gulden. 

Verder  bestaat  er  eene  zeer  schandelijke  gewoonte  daar  ter 
plaatse,  namelijk  dat  er  geen  privé^s  zijn  en  alle  menschen  hun 
gevoeg  gaan  doen  aan  het  strand,  zittende  op  rijen ,  zonder  zich 
voor  elkander  te  schamen,  ëu  dan  is  het  daar  ook  eene  ge- 
woonte dat  zoowel  mannen  als  vrouwen  aalmoezen  bedelen.  Waar 
wij  ook  gingen,  daar  volgden  zij  ons  en  waar  wij  zaten,  daar 
stroomden  zij  bijeen.  Ook  zijn  daar  honderde  lieden  die  de 
Alfiascbe  kalotjes  naaijen. 

Acht  dagen  lang  was  ik  in  Kalikoet  en  op  den  zestienden 
dag  van  de  maand  Djoemadi-1-achir  ging  ik  aan  boord  en  ver- 
volgens des  nachts,  dat  is  in  den  nacht  vóór  Donderdag ,  onder 
zeil.  Zoo  zeilden  wij  dan  veertien  dagen  nacht  en  dag  door  en 
staken  den  grooten  Oceaan  over,  toen  het  eiland  Socotora  dwars 
voor  in  H  zigt  kwam. 

Op  den  vijftienden  dag,  dat  is  des  Donderdags,  waren  wij 
tusschen  twee  eilanden,  die  digt  bij  elkander  liggen.  De  afstand 
van  het  eene  tot  het  andere  was  ongeveer  twee  mijlen  en  hunne 
gedaante  is  een  wonder  door  God  gewrocht.  Op  beide  deze 
eilanden  is  zelfs  geen  sprietje  gras ,  laat  staan  boomen  of  andere 
zaken.  Van  deze  beide  eerste  eilanden  kan  niets  gezegd  worden ; 
alleen  van  het  eiland  Abdoelkoeri,  dat  er  een  weinig  kleine 
boomen  zijn.  Daar  is  het  dat  de  bewoners  van  Socotora  hunne 
honderde  schapen  voor  eenige  maanden  komen  loslaten.  Zoodra 
deze  hebben  geworpen  en  vruchtbaar  zijn  geweest,  komen  zij 
ze   halen   en  makeu  smeer  ^.  Die  smeer  van  het   eiland   Soco- 


'  De  mam  is  een  rijstmaat  in  BengnUn  en  mogelyk  ook  in  Arabie  in 
gebruik,  inhoudende  120  iaii  of  150  oude  Amsterdamsche  ponden. 

'  Wat  in  de  werken  van  Abdoellah  doorgaans  y^^  L^i^  wordt  ge- 
noemd  is  geen  boter  maar  een  soort  van  vet  of  smeer,  door  de  Klinga- 
nezen,  Armeniers  en  Arabieren  gebruikt  als  boter  bij  de  spysbereiding. 
Doorgaans  bestaat  het  uit  drie  90orten  van  diervet  en  wordt  door  do 
Klingane^en  yi>  genoemd, 


396  VERHAAL    EENER    PELGRIMSREIS 

tora  is  de  beste  en  riekt  zeer  aaugeuaam  *  Ook  heeft  men  daar 
zwarte  këmbili  en  roode  kopyah  këmbili  *.  Verder  wonen  er 
vele  bedouinen,  mer  levenswijze  gelijk  is  aan  die  der  Djakoen's  * 
in  de  Maleische  landen. 

Den  volgenden  dag  zeilden  wij  ook  die  eilanden  voorbij. 
Daarna  kwatn  ons  een  schip  achterop  en  toen  het  nabij  was 
sprak  de  stuurman  van  ons  schip  met  al  de  bedevaartgangers, 
die  aan  boord  waren ,  en  beval  hun  op  het  achterschip  te  gaan 
zitten.  Op  hetzelfde  oogenblik  raakte  het  schip,  dat  nabij  was 
gekomen,  hoe  langer  hoe  verder  achteruit.  Onder  deze  omstan- 
digheden werd  er  ook  bevolen  om  ongeveer  twee  en  dertig  balen 
rijst  te  verstouwen,  die  naar  achter  werden  gebragt  benevens 
twee  kanonnen  en  vaten  water.  Den  volgenden  dag  was  het  schip 
reeds  verdwenen  en  achtergebleven.  Daarna  ontmoetten  wij  weder 
een  Engelsche  schoener  *  en  zoo  kwamen  wij  op  den  vijftienden 
van  de  maand  Radjab ,  des  maandagsavonds  tot  tegenover  Aden. 
Het  Engelsche  schip  deed  deze  plaats  aan ,  doch  wij  lieten  haar 
regts  liggen  en  zeilden  verder  om  spoedig  de  straat  Iskandar  ^ 
te  halen.  Wij  zeilden  dan  ook  dien  ganscheu  nacht  door  en 
den  volgenden  dag,  dat  is  Dingsdags,  zagen  wij  de  eilanden 
in  de  straat  Iskandar,  regts  waren  er  zes  op  eene  lijn,  lange 
en  korte  en  van  bergen  voorzien,  doch  op  al  die  eilanden  is 
noch  boom  noch  houtgewas  of  gras,  allen  zijn  enkel  steen.  Wie 
weet  welke  wijze  bedoeling  God  heeft  gehad  met  ze  zoo  te 
maken.  Aan  den  linkerkant  was  het  even  zoo,  al  de  eilanden 
bestonden  uit  steen  en  dat  ongeveer  eene  mijl  ver ,  iets  meer  of 
minder.  Daar  nu  is  de  plaats  waar  alle  schepen  (de  straat)  uit- 
gaan en  binnen  komen.  De  diepte  van  het  vaarwater  is  er  van 
tien   tot  twaalf  vademen.   Wegens   de  vele  gevaren  vreest  men 

'  Altijd  voor  de  liefhebbers.  De  reuk-  en  smaakorganen  der  Kuro- 
peanen  worden  er  door  aangedaan  als  door  russische  talk  of  ranzige  boter. 

'  De  kembi/i  is  een  zeer  melige  aardvrucht.  De  kofn/ah  icembUi  wordt 
zoo  genoemd  omdat  zij  de  vorm  van  een  kalotje  heeft. 

^  Dit  zijn  wilden,  die  in  de  bosschen  van  het  Maleische  schiereiland 
omzwerven  Eenige  bijzonderheden  omtrent  hen  kan  men  vinden  in  de 
ütkajat  JbdoêUak^  Singapoersche  uitgave,  pag.  347  —  356,  waar  de  S.  ver- 
slag doet  van  een  bezoek,  dat  hij  hen  met  den  heer  Newbold  heeft  ge- 
bragt. De  Roomsch  Catholieken  hebben  sedert  eenige  jaren  in  de  boven 
landen  van  Malaka  eene  zending  onder  de  Djakoen's,  die,  naar  men  op- 
geeft, nog  al  bloeijend  moet  zijn.    Vgl.  de  Aanteekeningen. 

*  De  tekst  heeft  f^^^^  Afti  d.  i.  anderhalve  mast,  de  gewone  bena- 
ming voor  schoener.  (Vgl.  Aanteekeningen.) 

^  D.  i.  Bab-el-Mandeb. 


VAN    SIXGAPOERA    XAAIl    MBKAH.  307 

deze  plaats  zeer.  Er  bevitideu  zich  klippen  en  ondiepten ,  zoodat 
er  vele  schepen  verslaan.  Gemelde  plaats  nu  wordt  hah  genoemd , 
hetwelk  poort  beteekent,  welke  poort  moet  gemaakt  zijn  door 
soelthan  Iskandar  Dzoel  Kaniein  '.  Op  de  eilanden  ter  regter 
wonen  veel  bedouinen  en  op  die  ter  linker  is  de  plaats,  waar 
men  drinkwater  kan  krijgen. 

Vervolgens  zeilden  wij  met  een  zacht  koeltje  tot  voor  de 
straat  en  door  het  beleid  en  overleg  van  kapitein  en  stuurlieden 
kwam  het  scliip  behouden  in  de  straat.  Nog  was  er  op  de 
eilanden  ter  regter  het  graf  van  een  vriend  Gods,  Sjech  Said 
genaamd*  Ongeveer  om  drie  ure  des  namiddags  begreep  de  ka- 
pitein ,  dat  wij  dien  avond  niet  meer  tot  Mocha  zouden  kunnen 
komen ;  want  op  die  plaats  binnen  te  komen  is  zeer  nioeijelijk , 
wegehs  de  vele  klippen  en  de  krommingen  van  het  vaarwater, 
daarom  ankerden  wij  op  ongeveer  twee  mijlen  afstands  van  de 
straat.  Naar  hunne  meeniug  zouden  wij  den  volgenden  dag  te 
Mocha  kunnen  binnenloo})en.  Dien  nacht  was  het  water  in  de 
zee  zoo  stil  als  in  een  houten  bak.  Alle  matrozen  gingen  hen- 
gelen en  kregen  verscheidene  visschen  als  spiegel- en  graatviscli. 
Ook  sliepen  wij  dien  nacht  heel  rustig.  Ongeveer  ten  twaalf 
ure  's  nachts  stond  de  stuurman  op  en  beval  den  matrozen  het 
anker  te  Hgten.  Dat  was  een  rumoer  in  het  donker!  Zij  staken 
twee  kleine  bollantaarns  op  en  hieven  daarop  het  anker  met  veel 
moeite  tot  het  aanbreken  van  den  dag ,  toen  er  onverwachts  een 
motregen  viel ,  waardoor  allen ,  die  aan  H  dek  sliepen ,  nat  werden, 
leder  vlugtte  toen  in  't  donker  als  de  muizen  uit  een  brandend 
huis.  Men  kroop  overal  onder  en  liep  hier  en  daar  binnen.  Ook 
de  kussens  en  matten  werden  allen  nat.  Ondertusschen  stak  er 
een  zeer  hevige  westewind  op,  zoodat  men  de  oogen  niet  kon 
open  doen.  Toen  het  anker  was  geligt,  was  het  reeds  dag  ge- 
worden. Op  dat  oogenblik  wiessen  de  golven  en  hadden  wij  den 
wind  van  voren.  Daar  golven  en  wind  te  zamen  ons  tegen 
waren ,  was  het  al  te  moeijelijk  om  het  schip  te  doen  vorderen. 
Ondertusschen  zeilden  wij  toch  dien  ganschen  dag,  doch  in 
plaats  van  voorwaarts  veeleer  achteruit.  Ook  kreeg  het  schip 
water  in.  Toen  het  avond  geworden  was  lensde  men ,  omdat  het 
niet  uit  t«  houden  was  (tegen  den  wind  op  te  werken).  Dien 
ganschen  nacht  werd  het  schip  door  den  wind  voortgezweept , 
zocWat  het  de  straat  weer  uitging  en  zeer  ver  achteruit  raakte. 


*  Hiermede  wordt  Alexandcr  de  Groote  bedoeld. 


398  VEEHAAL    ££N£H   P£LGilIMSEF.IS 

Op  dien  tijd  was  ieder  bezorgd ,  omdat  het  drinkwater  aan  boord 
bijna  op  was,  zoodat,  als  wij  in  één  of  twee  dagen  de  plaats 
niet  bereikten ,  er  geen  water  meer  zou  zijn  om  te  drinken.  Het 
water  werd  nu  bij  beetjes  uitgedeeld.  Door  Gods  hulp  was  de 
^ind  den  volgeuden  dag  wat  zachter,  ook  zeilde  men  op  de 
zee  '  aan ,  doch  onder  deze  omstandigheden  kon  men  de  straat 
van  vroeger  niet  meer  binnenkomen,  omdat  het  schip  te  ver 
beneden  dezelve  was  vervallen.  Wij  liepen  dan  ecne  grootere 
straat  binnen.  Ongeveer  ten  een  ure  ankerden  wij  op  de  reede 
vaTi  Mocha  en  daar  gekomen  werden  tot  het  geven  van  een 
saluut  drie  stukken  afgevuurd.  Op  dat  oogenblik  stak  er  weder 
een  zeer  sterke  wind  uit  het  westen  op  en  verhieven  zich  de 
golven.  Ook  waren  er  meer  dan  twintig  man  aan  boord ,  die  de 
pokken  kregen ,  waarvan  er  twee  of  drie  stierven.  Ik  zal  hét  u , 
mijne  heeren!  die  dit  mijn  verhaal  aanhoort,  wel  niet  behoeven 
te  zeggen ,  dat  de  gezonden  reeds  veel  uit  te  staan  hadden  van 
de  moeijelijkheden  der  reis,  hoe  veel  te  meer  dan  de  zieken. 
Toch  waren  er  onder  wien  God  het  gaf  gaauw  en  voorspoedig 
te  genezen.  Sommigen  hadden  zeer  zwaar  te  lijden,  daar  zij  in 
benaauwdheid  en  hitte  ter  neder  zaten.  Daarbij  kwam  nog  dat 
het  schip  rijst  tot  lading  had,  waarvan  de  hitte  nacht  en  dag 
was  als  die  boven  een  vuur. 

Den  volgenden  dag  ging  ik  aan  land  om  de  inrigtingen  der 
stad  Mocha  te  zien.  Aan  wal  gekomen  trad  ik  de  poort  aan  de 
zeezijde  binnen  en  wandelde  daarop  in  de  stad  rond.  Zeer  ver- 
wonderd was  ik  toen  ik  den  bouw  hunner  huizen  zag.  Zij  waren 
groot  en  zeer  schoon  gebouwd ,  allen  voorzien  van  ramen ,  waaraan 
snijwerk  en  zeer  fraaije  figuren  met  bloemen  waren,  doch  van 
de  honderd  huizen  waren  er  geen  tien,  waarin  een  bank  was. 
Allen  waren  ledig,  sommigen  half  ingestort,  anderen  gesloten. 
Elk  hunner  huizen  kan  door  ongeveer  honderd  menschen  be- 
woond worden ,  andere  door  vijftig  of  zestig.  Kleine  huizen  worden 
er  in  die  stad  niet  gezien,  alleen  daarbuiten.  Ook  hebben  de 
huizen  geen  pannendak,  maar  alle  zijn  met  platte  daken.  Verder 
zijn  de  muren  zoo  dik  als  de  halve  borst  eens  mans  en  sterk. 
Het  voorkomen  van  de  stad  was  als  dat  van  eene,  waar  elke 
winkel  of  markt  met  militairen  bezet  is.  Op  weinige  plaatsen 
slechts  komen  de  menschen  des  avonds  ie  zamen  om  waren  te 
verkoopen   en   wat   dies   meer  zij.  In  de  buurt  van  de  winkels 


'  Hier  wordt  de  Roede  «ec  bedoeld. 


VAN    81NGAP0EKA    NAAR    MEKAH.  399 

huiiuer  groothandelaren  was  het  evenzoo  gesteld ;  vier  of  vijf 
waren  geopend ,  vijf  of  zes  gesloten.  Zeer  verbaasd  was  ik  toen 
ik  dit  zag. 

Zoo  bleef  ik  d^u  twee  of  drie  nachten  in  de  stad,  daar  ik 
de  verborgenheden  dier  plaats  wilde  weten.  Ik  wandelde  haar 
buiten  om.  Daar  zijn  vier  groote  poorten,  allen  door  met  ge- 
weren gewapende  Turken  bewaakt.  Des  avonds  om  zeven  ure 
sluiten  zij  de  poorten  en  "s  morgens  om  zeven  ure  openen  zij 
dezelve.  Tk  vroeg  dan  naar  de  aangelegenheden  der  plaats ,  waarop 
mij  lieden ,  daar  geboren ,  zeiden :  //  Vroeger  was  Mocha  beroemd 
//in  alle  landen,  dezen  kant  uit ;  daarbij  zeer  levendig  en  volkrijk 
ffmei  veel  kooplieden  en  rijken.  Daarom  bouwden  zij  al  deze 
>yfraaije  huizen  met  veel  kosten.  In  de  haven  lagen  de  schepen 
//bij  tientallen  en  hier  waren  honderde  muildieren.  Wilde  men 
//wandelen  dan  verdrongen  de  menschen  elkander  op  straat,  zóó 
//levendig  was  de  stad.  Intusschen  was  het  in  Gods  raad  besloten 
//deze  plaats  te  vernielen.  De  bedouinen  kwamen  uit  het  ge- 
//bergte,  ongeveer  14  ^  15.000  man,  om  te  plunderen  en  te 
//rooven.  De  Torken  boden  hun  gewapenden  tegenstand  en  schoten 
//eenige  duizenden  neder,  doch  de  bedouinen  namen  de  lijken 
//hunner  gesneuvelde  makkers,  stapelden  die  op  elkander  en 
//maakten  ze  tot  ladders  om  de  vesting  te  beklimmen.  Y?^el 
//schoten  de  Turken  dat  de  koppen  er  afvlogen,  doch  hunne 
//handen  bleven  vastgeklemd.  Op  deze  wijze  geraakten  zij  in  de 
//vesting  en  begonnen  woedend  te  moorden.  Alle  Turken  werden 
//door  hen  gedood ,  (slechts)  enkelen  reddeden  zich  door  de  vlucht, 
/i' Daarop  namen  zij  de  stad  Mocha  in,  plunderden  alles,  vcr- 
//nielden  de  huizen  en  kwamen  daar  binnen  het  geld  en  goed 
//rooven.  De  inwoners  werden  bedelaars.  Sommigen  vlugtten  naar 
// Adan ,  anderen  naar  Hoedeidah ,  Zabid  ,  Beit  Fakih ,  Darimi 
//enz.  Zoo  bleef  Mocha  eenzaam  en  ledig  en  deze  overgeblevene 
vhnizen,  daar  ze  sedert  lang  niet  zijn  bewoond,  zijn  allen  in- 
// gestort  en  gebroken.  Zoo  is  de  staat  van  zaken  en  de  geschie- 
//denis  van  de  vernieling  dezer  stad.  // 

Tn  Mocha  heeft  men  ook  de  heilige  graven  '  van  Sjech  AH 
bin  Omar  'sSjadali,  Said  Hatim  en  Said  Sandali.  Daarheen  ging 
ik  een  bedevaart  doen  en  mijne  gebeden  lezen.  Op  alle  drie  deze 
plaatsen  waren  naalden,  doch  de  naald  van  Sjech  'sSjadali  was 
de  grootste  en  hoogste. 

^  Het  woord  ét^suc,  dat  in  het  H.S.  voorkomt,  beteekent  zoowel  heilig 
graf  of  verbiyiplaats  van  een  doode,  die  vereerd  wordt,  als  residentie. 


400  VEBUAAL  ££N£R  PELGRIMSREIS 

De  prijs  der  levensmiddelen  is  daar  goedkoop.  Een  schaap 
van  de  gewone  grootte  (kost)  tot  één  dollar,  meeriiiet ,  twintig 
kippen  kosten  iets  meer  dan  een  dollar  en  honderd  eijeren  een 
galden.  Van  de  vruchten  zijn  er  niet  veel  soorten.  Men  heeft 
er  dadels,  mangga  en  twee  of  drie  andere.  Wat  de  handelsar- 
tikelen betreft,  die  van  deze  plaats  worden  uit^voerd,  die  zijn: 
heel  veel  kofi&j,  rozijnen,  indigo  en  dergelijke.  Aangaande 
de  bevolking  dezer  stad  (kan  gezegd  worden)  dat  men  niet 
anders  ziet  dan  Arabieren  en  Bedouinen  benevens  een  of 
twee  Hindoes.  Ook  zeide  men  dat  drie  dagreizen  ver  in  het 
gebei^  zeer  vele  Bedouinen  wonen.  Alle  levensmiddelen  en 
vrachten  komen  van  daar.  Verder  is  al  het  water  in  Mocha 
brak.  Goed  water  heb  ik  er  niet  gevonden.  Er  is  (verder) 
slechts  ééne  gemeente  moskee  en  kleinere  moskeeën  zijn  er  on- 
geveer veertig. 

Het  schip  nu  bleef  daar  veertien  dagen  lang  ankeren ,  omdat 
de  gezagvoerder  Moehammad  Tamim  van  daar  geboortig  was, 
alsmede  de  stuurman  Abdoel  Chalik  genaamd.  Hier  ter  plaatse 
werden  de  handelswaren  gelost  en  andere  ingenomen.  Des  don- 
derdagsavonds  ging  de  kapitein  aan  boord  en  vervolgens  onder 
zeil.  God  gaf  een  goeden  wind  en  wij  zeilden  den  ganschen 
nacht  door.  Den  volgenden  dag,  dat  was  Vrijdags,  ankerden 
wij  ongeveer  om  twaalf  ure  des  middags  te  Hoedeidah.  De 
reden ,  waarom  het  zoo  lang  duurde  eer  men  ankerde ,  was  dat 
het  land  van  Hoedeidah  noch  bergen,  noch  eenig ander  teeken 
heeft  en  de  zee  vol  gevaren  is,  zooals  klippen,  ondiepten  en 
diepten.  De  kapitein  en  de  stuurman  hadden  veel  moeite  om 
de  kenteekenen  van  deze  plaats  te  zoeken;  waut  dit  land  is 
geheel  en  al  vlak.  Menigmalen  klom  de  stuurman  zelf  in  de 
mast  om  ze  op  te  sporen. 

Ik  ging  daar  aan  wal  om  de  stad  te  zien.  Ons  schip  lég 
zeer  ver  op  zee,  omdat  het  water  ondiep  was,  ongeveer  vijf 
mijlen  ver  van  den  wal.  Digt  bij  't  land  gekomen,  op  eene 
distantie  van  tien  of  twaalf  vademen ,  sprongen  sjouwers  van 
den  wal  in  het  water  en  kwamen  naar  de  sloep.  Door  en  door 
nat  maakte  elk  zich  meester  van  zijn  man ,  zeggende  de  een : 
dat  is  de  mijne,  en  de  ander:  dat  de  mijne,  onder  een  ver- 
schrikkelijk getier  als  of  de  sloep  't  onderste  boven  moest.  Toen 
dit  tumult  bedaard  was  bragt  ieder  een  man  op  zijne  schou- 
ders naar  den  wal.  Sommigen  werden  geheel  en  al  nat ,  anderen 
vielen  met  hun  beidcu.  Aan  wal  gekomen  stroomden  de  sjouwer- 


VAN    SINÖAPOEIIA    XAAtt    MKKAH.  401 

lieden  bijeen  *  ,  kletsnat ,  met  ruwe  gedragingen ,  alsof  ze 
wilden  vechten  en  een  onbegrijpelijk  leven  en  vroegen  geld, 
van  ieder  een  goeroesj.  Voor  den  geheelen  afstand  van  het 
schip ,  vijf  of  zes  mijlen ,  had  ieder  een  goeroesj  betaald  en  nu 
vroegen  ze  voor  de  tien  vademen  van  de  sloep  af  voor  ieder 
een  goeroesj,  doch  wegens  hunne  verschrikkelijke  grofheid  en 
hun  geschreeuw  werd  het  maar  betaald.  Nadat  ze  dit  ontvan- 
gen hadden  volgden  ze  nog  al  schreeuwende  onder  het  gaan, 
zeggende :  Ik  heb  nog  niets  ontvangen ;  hij  heeft  nog  niets  ont- 
vangen !  Dit  gaf  op  nieuw  rumoer.  Van  hunne  meer  fatsoenlijke 
lieden  stonden  er  velen  naar  dit  tooneel ,  waarbij  vreemdelingen 
door  de  pakkendragers  werden  verdrukt,  te  kijken,  doch  zij 
lachten  maar  en  hielden  zich  stil;  want  dit  was  voor  hen  een 
pretje. 

Hierna  wandelde  ik  de  stad  binnen  en  daar  wi]  den  weg 
niet  wisten  zoo  vroegen  wij  naar  dien  tot  de  moskee,  waarop 
er  jongens  kwamen  die  de  moskee  aanwezen ,  doch  ook  zij  ver- 
langden hun  loon.  De  moskee  is  zeer  groot.  Ook  is  het  bij 
hen  eene  gewoonte  dat  ieder  naakt  nederspringt  en  baadt  in 
den  vijver,  de  plaats  vanwaar  men  het  bidwater  neemt.  Indien 
men  zich  slechts  wascht  ^  wordt  men  beknord. 

De  stad  staat  onder  het  beheer  der  Turken.  Meer  dan  vier 
duizend  Turken  zijn  er  in  en  buiten  Hoedeidah,  met  een 
turkschen  pacha.  Ook  zijn  de  levensmiddelen  daar  bijna  even 
goedkoop  als  te  Mocha,  doch  al  het  water  in  de  stad  is  brak. 
Dit  is  het  water,  dat  zoowel  door  grooten  als  kleinen  gedronken 
wordt.  Kooplieden,  handel  en  katoenwinkels  zijn  er  meer  in 
Hoedeidah  dan  in  Mocha.  De  handelsartikelen,  die  van  daar 
uitgevoerd  worden,  zijn:  koiiij  en  rozijnen.  Schapen  en  kippen 
zijn  er  mede  goedkoop.  Ook  is  er  een  nieuw  gebruik,  hetwelk 
ik  in  die  stad  gezien  heb ,  namelijk ,  dat  de  menschen  bladeren 
eten  even  als  de  schapen.  Daar  is  eene  soort  van  bladeren, 
twee  vingers  breed,  met  stelen  er  aan,  die  een  belangrijk 
handelsartikel  uitmaken ,  daar  de  mensclien  deze  bladeren  voort- 

1   Het  woord  ^^^fj{  hfrkaroemoen  beteekent:  met  zwermen  of  in  groote 

menigte   op    iets  of  iemand   zamenstroomen ,  zooals  b.  v.  eene  menigte 
mieren   op   de  suiker  of  een   zwerm  bijen  op  iemand,  die  ze  stoort.  In 

het  Jav.  heeft  men  daarvoor  ^infllil   roeboêng. 

1  De  Maleijers  en  Javanen  hebben  de  gewoonte  vóór  het  gebed  zich 
slechts  even  de  handen,  de  voeten  en  het  hoofd  nat  te  maken.  Vgl.  de 
Aanteekeningen. 


40^  VEEHAAL    Kr.\'ER    PELGRIMSREtS 

dareud   eten.    Niet    zooals  de  SiriA,  waarbij  andere  toekruideK'^ 
komen   '  ,  maar  deze  bladeren  worden  alleen  door  hen  gemom^siH 
meld    bij   geheele  monden  vol.  Wanneer  zij  bij  elkander  zitter^ 
dan    is    het   Y<!iór    hen    vol    van   het  vuil  dezer  bladeren.  Ooi.  ^ 
spuwen   zij   groen   speeksel  uit  *.  Ik  ondervroeg  hen  naar  he^^ 
nut   van   het  eten   daarvan,   waarop  zij  antwoordden:   ^In  he=^^ 
/'geheel   niets;'  't   is   alleen   eene   vermeerdering  van  uitgaven  , 
/^daar    wij    er   aan   gewoon  zijn  en  als  men  deze  bladeren  eet, 
/'dan   moet   men  veel  smeer  en  honig  g^ruiken,  anders  wordt 
/i'men  ziek.''  De  naam  dezer  bladeren  is  Kad  of  KaL 

Het  aantal  moskeeën  groot  en  klein ,  is  ongeveer  veertig.  De 
straten  der  stad  zijn  zeer  naauw,  ter  breedte  van  een  vadem. 
£r  zijn  er  van  iets  meer.  De  grond  der  gansche  stad  bestaat 
uit  zwart  zand  met  stof.  Aarde  is  er  in  het  geheel  niet.  Ook 
zijn  er  geen  boomen  en  gras ,  maar  is  de  bodem  slechts  kaal. 
Alleen  zijn  er  dadelboomen  en  een  boom,  doem  geheeten.  Het 
is  van  de  bladeren  van  dezen  boom  dat  door  hen  matten ,  man- 
den, touw,  doosjes  *  enz.  worden  gemaakt.  Het  voedsel  van 
alle  paarden ,  ezels  en  koeijen  as  daar  drooge  koomstengels  * . 
£r  zijn  plaatsen  met  een  weinig  spichtig  gras.  De  huizen  der 
armen  worden  allen  door  hen  van  gras  gemaakt,  zoo  ook  al 
de  omheiningen  en  wanden. 

Wij  waren  zes  dagen  lang  in  Hoedcidah.  Des  donderdags, 
bij  't  aanbreken  van  den  dag ,  ligtten  wij  het  anker  en  gingen 
onder  zeil.  God  gaf  een  gunstigen  wind ,  die  van  ter  zijde  aan- 
kwam ^.  Ongeveer  t^en  het  namiddaggebedsuur  *   kwamen  de 

*  Zou  het  noodig  zijn  hier  aan  te  stippen,  dat  b\j  en  tegelijk  met  de 
«irtA-bladeren  door  de  Maleijers  en  Javanen  een  weinig  kalk ,  gambir  en 
een  stukje  van  een  areka-noot  wordt  gekaauwd?  Dit  zijn  de  toekruiden, 
hier  l>iedoeld. 

^  Inderdaad  iets  vreemds  voor  een  Malcischen  sirihkaauwer,  die  niet 
anders  gewoon  is  dan  dagelijks  het  roode  sirihspog  en  de  daardoor  rood- 
gekleurde lippen  te  zien. 

3  De  S.   gebruikt   hier  ULmJ  {botta?)^   dat   hoogst  waarschijnlijk  niet 

anders  is  dan  het  in  Indie  gebruikelijke   s,!!.-^  -r*  boieta^  een  doosje  van 
vlechtwerk. 

^  Het    MS.    heeft  ^;^M  daoen^  d.  i.  bladeren. 

^  Het  HS.  heeft  hier  i^j  <i«^.i^>vX«  meuimha  rofuuut^,  dat  van  den  wind 
gezegd  wordt  als  hij  van  ter  zijde  aankomt.  De  letterlijke  beteeken  is  daar- 
van is:  het  scheepshol  uitscheppen.  Hoe  dit  van  toepassing  is  op  den 
wind  durf  ik  niet  beslist  zeggen.  Maleijers,  die  ik  daaromtrent  geraad- 
pleegd heb,  konden  mij  dit  niet  aphelderen.  Ik  gis  dat  als  de  wind  van 
ter   zijde    aankomt  en  daardoor  het  vaartuig  zeer  naar  de  andere  zij<ie 


VAX   SINOAPOKUA    XAAU    MEKAK.  40'S 

^ilauden  Djibal  Soewabih  gelieeteu  in  't  zigt.  Dit  zijn  zeven 
elanden ,  die  achter  elkander  liggen ,  allen  louter  steen ,  zonder 
ook  maar  een  enkel  boomblad.  Van  deze  eilanden  zeilden  wij 
met  een  goeden  wind  ongeve^er  anderhalf  uur  lang ,  toen  er  weder 
een  groot  eiland  zigtbaar  werd.  Ook  daarop  was  weder  geen  enkel 
boomblad  of  grasscheutje  AUeep  zijn  er  veel  zeevogels ,  die  daar 
hun  verblijf  houden ,  en  ook  is  er  zwavel.  Ondertusscheu  ging  de 
wind  liggen ,  zoodat  God  gaf  dat  wij  tot  Lamlam  kwamen ,  dat  is  de 
plaats ,  waar  de  bedevaartgangers  de  witte  pelgrimskleeding 
aandoen.  Het  schip  dreef  voort  tot  's  avonds.  Den  volgenden 
dag  werd  de  stad  Djoedak  gezien,  doch  het  schip  durfde  er 
niet  op  aanhouden.  Op  dat  oogenblik  kwamen  voor  H  eerst  de 
beide  loodsen  buiten,  die  van  HoedeUah  waren  medegenomen. 
Een  klom  in  den  achtersten  mast,  een  zat  op  den  voorsteven 
en  de  stuurman  van  het  schip  zat  in  het  midden.  Die  loodsen 
hadden  verzekerd  het  schip  veilig  binnen  Djoedah  te  zullen 
brengen  en  daar\'Oor  werden  veertig  dollars  betaald.  Yervolgeus 
zag  ik  hoe  het  vaarwater,  waarin  men  het  schip  wilde  brengen , 
vol  koraalrifien  was,  zoodat  het  voorkomen  der  zee  was  als  in 
stukken  gebroken  door  het  zigtbaar  zijn  der  riffen.  Slechts  waren 
er  een  weinig  geulen,  waarin  men  het  schip  stuurde,  terwijl 
de  loods  in  den  mast  riep  tot  dien  op  den  voorsteven  '  en 
deze  antwoordde,  waarop  dit  pas  door  den  stuurman  van  het 
schip  werd  beantwoord  met  den  roerganger  op  het  achterschip 
toe  te  roepen.  Ook  de  kapitein  stond  er  bij  vol  bezorgdheid. 
Niemand  was  het  veroorloofd  te  spreken ,  zoodat  ieder  zich  stil 

overhelt,  het  onophoudelijk  uitscheppen  van  het  water,  vooral  bij  kleine 
vaartuigen,  eene  noodzakelijkheid  en  tevens  gemakkelijk  is.  Noodzakelijk 
omdat  het  water  naar  eene  z^jde  verplaatst ,  in  vereeniging  met  de  druk- 
king van  den  wind,  het  schip  daar  te  veel  bezwaart.  Gemakkelijk,  omdat 
1o.  bij  kleine  vaartuigen  de  verschansing  dan  nader  bij  de  oppervlakte 
der  zee  en  het  water  binnen  boord  digtar  bij  die  verschansing  is,  waar- 
door men  niet  zoo  diep  behoeft  te  scheppen  en  zoo  hoog  op  te  werpen; 
2o.  het  water  binnen  boord  dan  aan  dien  kant  stil  ligt,  terwijl,  als  de 
wind  van  achteren  komt,  het  onophoudelijk  in  eene  schommelende  be- 
weging is.  Ik  heb  opgemerkt  dat  de  Maleijers  bij  zulk  eene  rigting  van 
den  wind  zich  altijd  onder  het  zeilen  aan  het  nithoozen  zetten. 

^  Dat  is  van  i  tot  2  ure. 

^  In  het  MS.  wordt  te  dezer  plaatse  noch  van  loods  in  den  mast  noch  van 
loods  op  den  voorsteven  gerept,  maar  alleen  gesproken  van  Ajü  /jmj)J  qj 

en  ^;'4ft  v^V^*^,  doch  hier  bestaan  ongetwijfeld  uitlatingen ,  want  zóó  kort 

is  de  Mal.  taal  niet.  De  zin  zal  dus  moeten  z\jn:    <«^^^^  ^  Jo  k^l^j^ 


I 


404  VEattAAL    ËxsINJfiR    PM.GTlMSttBtS 

hield  en  intusschen  bad  om  het  gevaar  der  klippen  te  ontkomen. 
£en  oogenblik  later  werden  klippen  gezien ,  die  als  eene  stad 
rondom  boven  het  water  uitstaken.  Toen  werden  alle  zeilen 
gestreken,  zoodat  er  maar  vier  overbleven.  De  snelheid,  waar- 
mede het  water  naar  binnen  stroomde  was  alsof  het  werd 
gesmeten.  Zoo  zullen  er  ongeveer  drie  uren  verloopen  zijn, 
toen  God  gaf  dat  het  schip  behouden  binnenkwam,  zonder 
eenig  ongeluk  te  hebben  gekregen.  Op  dit  oogenblik  pas  lachten 
de  kapitein  en  allen  die  aan  boord  waren  en  nu  eerst  zeide 
men  drie  malen  het  geloofsformulier  op  en  bad  om  voorspoed. 
De  kanonnen  waren  reeds  geladen,  waarop  er  drie  achtereen 
werden  afgevuurd  en  het  schip  ankerde.  Het  water  in  de  haven 
is  zeer  stil,  als  dat  in  een  houten  bak.  De  stad  Djoedah  ziet 
er  van  verre  zeer  fraai  uit.  Op  dat  oogenblik  had  ik  een  fraai 
potlood  in  mijne  hand,  waarom  de  kapitein  zeide:  //Abdoellahl 
//dit  is  eene  gunstige  gelegenheid  voor  u  om  eene  teekening 
//van  Djoedah  te  maken;  want  met  wind  of  storm  is  het  niet 
//duidelijk  zigtbaar.//  Ik  klom  dan  op  de  barkas*  en  begon  te 
teekenen.  Daarop  kwam  er  een  sloep  van  den  wal  met  een  der 
Turksche  grooten,  die  op  zee  bevel  voeren,  en  bragt  een 
krijgsknecht  mede  in  volle  wapenrusting.  Hij  kwam  aan  boord 
en  zette  zich  naast  den  kapitein  neder.  Onder  het  vertellen  zag 
hij  mij  op  de  barkas  zitten  teekenen.  Daarop  kwam  hij  kijken 
terwijl  hij  vroeg :  //  Van  waar  is  deze  mensch  ?  //  De  kapitein 
deelde  hem  vervolgens  mijne  omstandigheden  mede.  Hij  zeide 
toen :  //  zoo  de  Pacha  wist  dat  deze  kan  teekenen ,  dan  zou  hij 
hem  zeker  //tot  zich  nemen.  //  Daarop  hernam  de  kapitein :  /'Hij 
wil  ter  bedevaart  naar  Mëkah  // 

Hij  bleef  lang  zitten,  groette  daarna  den  kapitein  en  mij 
en  liet  een  soldaat  achter  om  het  schip  te  bewaken ;  want  het 
is  daar  zoo  de  gewoonte  elk  schip  door  een  soldaat  te  laten 
bewaken  uit  vrees  dat  men  welligt  zou  smokkelen.   ^ 

Den  volgenden  dag  kwamen  er  eeuige  schuiten  van  den  wal 
om  al  de  bedevaartgangers  en  goederen  af  te  halen ,  waarop 
ieder   met  zijn  gezelschap  naar  den  wal  ging.  Te  Djoedah  bé- 


*  De  S.  gebruikt  hier  CL;^>  ^J^  d^l^  boof ^  waarvan  het  eerste  y<f/^' 
en  het  laatste  ons  boot  is  en  verstaat  daardoor  zeker  de  barkas ,  die  mid- 
scheeps staat,  wegens  hare  grootte  en  vele  roeijers.  Hij  zat  daar  rustig 
afgezonderd  en  hoog  genoeg  om  over  de  verschansing  te  kunnen    zien. 

'  Het  woord  {J*iji^^  tfimboeroewan  ^  beteekent  eigenlijk :  jaloerschheid, 
ijverzucht,  minnenyd. 


Van    SlNGAPüERA    NAAR    MEKAH.  405 

siiasi.^   eene    gewoonte,    dat    er    vau    ieder    een     vierde    dollar 

hoofdgeld   genomen    wordt.  Ook  worden  de  goederen,  die  van 

zee      aan   land    komen,    niet  geteld    maar   allen  opgestapeld  op 

de     plaats  waar   de   belasting   ontvangen  wordt.  Daar  zijn  zeer 

veel     spionnen   en   wakers,  bovendien   twee  Turken  met  hunne 

schirijvers  en  soldaten,  die  met  hunne  geweren  in  de  hand  op 

de    ^wacht  staan.  Op  dat  oogenblik  ging  het  daar  toe  zooals  men 

doet;  in  een  grooten  oorlog;    want  de  goederen  lagen  berghoog 

op^<estapeld  en  ieder  zocht  het  zijne.  Zij  hielden  die  niet  van 

elkander    afgescheiden,    maar    alles   lag    verward    door  een  als 

gïx^ente  met  haar.  Het  eene  brak,  het  andere  ging  verloren  of 

wei-«l  verwisseld.   God   weet  de  moeijelijkheden  van  dat  oogeu- 

Wilc.   De  menschen   waren   als   mieren.    Werden  de  oogen  een 

reinig  afgewend  dan  was  het  goed   verdwenen.  Ook  stroomden 

^^'  Ixonderde  pakkendragers  bijeen.  Deze  namen  het  een  of  ander 

K^^^d  op  en  bragten  het  voor  degenen,  die  de  belasting ontvin- 

Sen,    Zoo    het   wat   lang  duurde  met  het  openen  van  eene  kist 

^^^x     werd   zij    door   hen    stuk   geslagen    en  wat  gebonden  was 

^^*i:  gesneden  en  gescheurd  op  eene  zeer  ruwe  wijze.  Zij  konden 

nieti     weerhouden   worden  en  deden  slechts   wat   zij    begeerden. 

^^ï-cJen  zij:  //dit  betaalt  zooveel  en  dat  zooveel, /^  wat  zij  zeiden 

**a"t     gebeurde.    Zelfs  gebruikte  kleedereu    werden   door   hen  be- 

^^t;  ;  weer  andere  belastten  zij  niet.  Slechts  wat  zij  zeiden  gold, 

^^ïxtder  dat  er  verder  gevraagd  of  verzocht  of  geweten  kon  wor- 

**da    hoeveel  men  gewoon  was  te  betalen.  Hunne  gewoonten  zijn 

^*^     eenenmale  onzeker  *  Al  de  schrijf  kistjes  keerden  zij  't  onderste 

^^'^'"«n  en  haalden  er  alles   uit,    zoodat  de  inktkokers  omvielen 

^^        al   het  papier  vol  inkt  werd;  want  zij  onderzochten  te  veel 

^^^*=ischen  op  eenmaal.  Nadat  we  van  dit  onheil  verlost  waren, 

^^■<2hten  wij):    wat  weg    is,    zij  weg  en  wat  stuk  is,  zij  stuk. 

'^"^^olgens  nam  ieder  zijn  goed  op  en  bragt  het  naar  elders. 

)en  dag  na  de  aankomst  te  Djoedah  zond  ik  een  brief  naar 

om  kennis  te  geven ,  dat  ik  te  Djoedah  was  aangekomen 

Ik    zie    mij    genoodzaakt    ^^^  ^^J^ji  "^^  ^l^^^^^   *a*ka/i  kali 

^^^^«Q  oerkatahoéfèn  adainja  aldus  te  vertalen,  YioevteX  tiada  berkaiakoean  vaeev 

^^Sekent  dan  onzeker.  Men  verstaat  er  ook  onder:  slecht,  los,  ongere- 

^^  enz,  b.  V.  kalakoetoan  jong  tiada  berkatakoean  ^  een  ongeregelde  of  losse 

^ns wandel.    Het   komt  volkomen  overeen  met  het  Jav.  i|  OJYI  %  Ifl  IKII 
X  (XIV).  2l7 


406  VFitlUAAL    ËENEH   P£L6iilU8REIS 

en  om  deu  Sjech  daarheen  te  ontbieden.  Daar  ik  op  hem  moesri 
wachten ,  zoo  wandelde  ik  in  Djoedah  en  ging  Sjech  Abdoe_ 
Oafar  opzoeken,  om  hem  den  brief  van  vriend  Aboe  Bak  . 
Masjhoer  van  Singapoera  ter  hand  te  stellen.  Bij  hemgekomeui 
gaf  ik  den  brief  over  aan  zijn  schrijver.  Hij  nu  zeide:  /rGij 
/^zijt  Abdoellah;  wij  hebben  reeds  een  brief  van  vriend  Aboc 
^/B&kr  Masjhoer  ontvangen  en  al  uwe  omstandigheden  weten  wij 
/i^reeds.  Gij  hebt  hier  een  geopend  crediet  '  en  wanneer  ge  ook 
^/maar  wilt  kan  ik  u  uitkeereu.  Hij  meldt  dat  gij  naar  Oon- 
//stantinopel  wilt//  *.  Ik  antwoordde:  vJa,  zoo  heb  ik  mij 
//vooi^nomen ,  indien  God  geeft  dat  ik  de  bedevaart  volbreng./^ 
Hij  nu  zeide:  //Morgen,  na  het  aanbreken  van  den  dag,  kom 
^dan  hier!  dan  kunt  ge  den  heer  Sjech  ontmoeten.^  Hierop 
antwoordde  ik:  //dat  is  goed.//  Daania  keerde  ik  huiswaarts  en 
den  volgenden  dag  kwam  ik  terug.  Hij  bragt  mij  toen  boven 
op  zijn  huis,  waar  ik  (den  Sjech)  ontmoette.  Ik  groette  hem, 
hetwelk  hij  beantwoordde.  Terwijl  hij  mij  beval  digt  bij  hem 
te  gaan  zitten  vroeg  hij  naar  Aboe  Bakr  of  het  wel  met  hem 
was.  Ik  antwoordde :  //  het  gaat  hem  goed ,  hij  is  thans  genezen 
y/van  zijne  vroegere  borstkwaal,  ft  Hij  zeide :  //  Ik  heb  van  hem 
//een  brief  ontvangen  over  u.  Er  is  hier  voor  u  een  geopend 
//crediet;  wanneer  ge  wilt  kunt  ge  opnemen. //  Ik  antwoordde: 
//^k  Dank  u,  en  God  zegene  Said  Aboe  Bakr  Masjhoer, 
//omdat  hij  mij  wil  helpen.  Ik  wist  hiervan  waarlijk  niets ,  doch 
//daar  ik  een  weinig  geld  mee  gebragt  heb,  wil  ik  er  geen 
/r (gebruik  van  maken).  Zoo  God  geeft,  als  ik  later  te  Mëkah 
/i^ben  en  ik  kom  te  kort,  dan  kan  ik  u  schrijven.//  Hij  ant- 
woordde :  /^Dat  is  goed.  ff  Daarop  nam  ik  afsclieid  en  ging 
naar  huis. 

Den  volgenden  dag,  des  Vrijdags,  gingen  allen  in  Djoedah, 
mannen  en  vrouwen,  ter  bedevaart  naar  het  graf  van  Eva,  de 
vrouw  van  den  profeet  Gods  Adam.  Dit  is  eene  gewoonte  in 
Arabie,    dat  eiken   Vrijdag  allen  mannen  en  vrouwen  ter  bede- 

1  Zoo  meen  ik  het  Arab.  woord  f^^  te  moeten  vertalen.  Bij  gebrek 

van  een  Arabisch  woordenboek  moet  ik  de  beteekenis  er  van  slechts  uit 
den  zin  opmaken. 

•  AHe  Moehamraedanen  in  den  Tndischen  Archipel  beschouwen  deze  plaats 
als  he^  centrum  van  aHe  Islamitische  magt  en  grootheid  en  den  sulttian 
van  Turkye  als  den  voi*st,  die  over  alie  Moeharamedanen,  zonder  oinlerscheid , 
het  gebied  voert.  Zoo  vindt  men  by  vele  inlandsche  hoofden  op  Java  het 
portret  van  den  Sulthan  van  Turkije  én  daarnaast  dat  van  den  Soesoe- 
hoenan  van  Solo,  maar  zelden  dat  van  onzen  koning. 


VAK   StNGAPOERA    NAAR    MEKAH. 


407 


vaart  gaan.  Zoo  wandelde  ik  dan  te  zamen  met  een  vriend.  Den 
ganschen  weg  over  ontmoette  ik  eene  golvende  menigte  van 
menachen.  Eindelijk  werd  het  graf  gezien.  Na  het  doen  van  de 
bedevaart  naar  dit  graf  keerde  ik  terug,  terwijl  ik  de  stad  en 
omliggende  buurten  bekeek.  Ik  zag  dan  dat  Djoedah  zeer  levendig 
is  doordat  het  de  aanlegplaats  is  van  alle  schepen  en  allerlei 
slag  van  menschen  van  alle  plaatsen.  Ook  zijn  er  zeer.veet 
kooplieden  en  de  handelsartikelen  worden  daar  (als)  uitgestort. 
Ook  kan  men  daar  lieden  van  allerlei  natiën  zien  en  er  zijn 
veel  winkels  met  allerlei  soort  van  goederen  van  alle  landen; 
want  deze  stad  is  het  havenhoofd  van  vele  steden. 

Ik  bleef  dan  eenige  dagen  te  Djoedah ,  omdat  ik  moest  wachten 
op  de  komst  van  den  Sjech  uit  Mêkah.  Daarop  kwam  Hadji  Adam. 
Toen  ik  hem  ontmoette  groette  ik  hem.  Hij  bleef  twee  dagen 
te  Djoedah,  waarna  hij  kameelen  huurde  en  er  goederen  op 
laadde.  Vervolgens  gingen  wij  tegen  het  namiddaggebed  op  reis 
naar  Mëkah.  Dien  ganschen  nacht  reisden  wij  door  en  den  vol- 
genden dag  ^s  morgens  vroeg  kwamen  wij  Mëkah  binnen  door 
de  poort  van  Mahmoed ,  te  zamen  wandelende  met  Sjech  Hadji 
Adam  en  gekleed  in  de  witte  pelgrimskleeding  en  den  witten 
sluijer. 

GEDICHT. 

Toen  ik  de  heerlijke  stad  binnentrad, 
Vei^t  ik  de  lekkernijen  en  vreugde  'der  aarde, 
't  Was  mij  alsof  ik  den  hemel  met  zijn  inhoud  gereed  vond , 
En  duizendmaal  dankte  ik  den  grootheerlijken  Heer. 
Vergeten  waren  die  vele  moeijelijkheden  en  plagen  op  de  reis, 
Door  het  verlangen  en  smachten  naar  het  huis  Gods  gedurende 

[zoovele  maanden. 


NASCHRIFT. 

En  de  schrijver  was  tevens  aan  het  einde  zijner  levensreize 
gekomen.  Mogelijk  weinige  uren  nadat  hij  dit  laatste  ter  neder 
schreef  had  hij  reeds  den  geest  gegeven,  naar  men  vermoedt, 
gedood  door  het  gif,  hem  heimelijk  door  de  fanatieke  Arabieren 
to^ediend. 

Zoo  men  zegt,  is  het  in  Mëkah  den  vreemdelingen  verboden 
te   schrijven.    De  S. ,  welligt  daarmede  onbekend,  schijnt  zijne 


40S  VEEHAAl.    rKXTlll   PFt.OlltMSRElS 

aanteekenïngen  juist  daar  te  hebben  gemaakt.  Volgens  het  ge- 
tuigenis van  iemand,  die  met  hem  de  reis  heeft  gedaan,  werd 
hij  plotseling  ongesteld  en  stierf  een  paar  uren  daarna.  Deze 
persoon  heeft  het  handschrift  naar  Singapoera  weten  over  te 
brengen,  waar  het  in  handen  is  gekomen  van  den  heer  Keas- 
berry.  den  ouden  leermeester,  leerling  en  vriend  van  Abdoellah. 
Het-  is  te  betreuren  dat  zulk  een  braaf  en  ontwikkeld  Maleijer, 
ondanks  zijn  omgang  met  tientallen  van  Engelsche  zendelingen , 
nooit  tot  het  Christendom  is  gekomen  en  welligt  door  het  Isla- 
misme is  vermoord.  Tk  zal  mij  hier  onthouden  van  het  geven  eener 
levensschets  van  dezen  merkwaardigen  man,  daar  ik  hoop  nog 
eens  de  levensbeschrijving,  door  hem  zelven  geleverd,  meteene 
vertaling  in  het  licht  te  kunnen  geven. 

Hopende  dat  er  meer   zulke  mannen  als  Abdoellah  onder  de 
Maleijers  mogen  opstaan ,  leg  ik  voor  ditmaal  de  pen  ter  zijde. 

Kiorw,  10  Julij   1865. 


AANTEEKENINGEN. 


Bij  pag.  384  regel  4.  In  den  titei  staat  Abdoelkadir ,  maar  dit 
zal  Abdilkadir  moeten  zijn,  volgens  de  regelen  der  Arabische 
grammatica. 

Pag.  886  r.  3.  Met  Gali  is  wel  Qalle  op  Ceylon  bedoeld. 

Pag.  388  reg.  4  Waarschijnlijk  is  hier  de  stad  Alapé  bedoeld ; 
men  vindt  dien  naam  ook  wel  Aleppi  en  .^/ajOö/a  geschreven. 

Pag.  389  reg.  1.  K.  heeft  ianah  ajér  door  landgoed  ver- 
taald. A.  bedoelt  dat  de  grond  en  het  vorstelijk  gezag  daarover 
aan  een  Hindoesch  vorst  behoorden  enz. 

Pag.  389  r.  5.  De  Malei sche  text  heeft  fSj^  "S^^  ^  Waar- 
schijnlijk is  hier  Trivanderam  in  Travancore  bedoeld. 

Pag.  389  r.  6.  Het  hier  vermelde  litjioem  wordt  gewoonlijk  een 
lakh  genoemd,  van  het  Sanskritsche  laksha  =  100,000. 

Pag.  389  r.  20  v.  o.  Iets  verder  in  dit  stnk  leest  men 
j:U»-  jjypMx*  De  schrijver  bedoelt  de  djdme's'  (^l»!)  of 
ö.«WJ)  Sf^t**^  bij  Lane  Lex.  Arab.  vertaald :  congregational  mos- 
qnes)  waarin  de  gemeente  tot  het  Vrijdaggebed  bijeenkomt. 

Pag.  389  r.  25.  Het  woord  JICj^^  is  hier  wegens  den  zamen- 
hang  waarin  het  voorkomt  een  weinig  vrijer  vertaald  door  voolf. 
Het  beteekent  anders  een  jakhal», 

Pag.  389  r.  3  v.  o.  is  b^ragan  welligt  eene  verbastering  van 
het  Malajalimwoord  vardhan ,  in  het  sanskrit  vardha  ==  ever, 
aldns  genoemd  naar  de  daarop  voorkomende  figuur  van  Wisnoe 

in  de  everincamatie  ?  Het  weldra  volgende  sabrana  \i)y^  is 
misschien  eene  verbastering  van  soewarna^  swamaj  een  oude 
naam  van  een  gouden  munt. 

Pag.  394  r.  15.  Er  staat  pintoe  mihrdb,  deur  Ai&Tmihrdh.  De  mik- 
rdh  in  moskeen  is  eene  nis ,  die  de  rigting  naar  Mekka  aanduidt, 


410  AANTBE  KENINGEN. 

Pag.  394  r.  22  Het  woord  wordt  gewoonlijk  eipay  ge- 
schreven en  is  het  Perzische  êipahi  =  krijgsman,  soldaat. 

Pag.  396  r.  3  v.  o.  Men  zie  over  hen  ook,  behalve  New- 
bold's  British  settlements  in  Malaka,  het  geschrift  van  Favre 
Account  of  the  wild  tribes,  inhabitiug  the  Malayan  peninsula 
etc.  Paris  1865  en  dit  tiidschrift  N.  V.   IV  p.  127  vgg. 

Pag.  396  r.  3  v.  o.  In  den  text  staat  '^  ^— ^J^  ^  d.  i.  twee 
en  een  halve  mast. 

Pag.  398  r.  4v.  o.  De  text  he^ft:  ^^J!^    s^/^  ^^"^^  uJU  ^ 

^jj^\i  y;b  ^^ói  ^"-^  \J:r  ^^^  S^y^  iJL^^JL/^ci^J  d.  i.  het 
voorkomen  van  de  stad  was  als  dat  van  eene ,  waar  elke  winkel 
en  markt  onbezocht  (of:  verlaten,  ledig)   blijft. 

Pag.  401  r.  20  De  text  heeft  ^L-j^,  dat  hier  moet 
beteekenen:  een  badkleed  aanhebbeu.  Ik  zon  dus  liever  ver- 
talen :  //indien  men  een  badkleed  aan  heeft  enz.  //  Deze  vertaling 
verdient  de  voorkeur,  zoowel  wegens  den  zamenhang  als  om 
hetgeen  bekend  is  aangaande  de  voorschriften  en  gebruiken  be- 
treffende het  bad  J^  en  de  wassching  s^-yc^  in  den  islam. 

Pag.  402  r.  9  v.  o.  Het  is  het  Portugesche  boceia  =  het 
Fransche  boite. 

Pag.  403  r.  19.  Deze  vertaling : //zoodat 't  voorkomen  der  zee 
was  als  in  stukken  gebroken  door  het  zigtbaar  zijn  der  rifien^ , 
berust,  naar  K.  mij  schrijft,  op  eene  fout  in  zijn  HS.  Er  staat : 
de  zee  zag  er  groen  uit  (zoodat)   de  riffen  zigtbaar  waren. 

Pag.  404  r.  6  v.  o.  Zal  men  niet  liever  ^•^^^^  \^^  moeten 
beschouwen  als  verbastering  van  liet  Engelsche  joUy-boat ,  gelijk 
de  Heer  van  der  ïuuk  meent  in  zijne  uitgave  der  Pandja  Tan- 
d&ran  pag.   XX?  {CorrecCor.) 


ALPHABETISCH    OVERZICHT 

VAN  HET  WERK 

VAM   DBH   BBIB 

S.    TAN  Dbvbntbr  JSzn. 
Bedragen   tot  de  kennis   van  het  landelijk   stelsel   op  Java.*' 


DOOI 


J.     BOUDEWUNSE. 


Moge  men  al  niet  zonder  grond  klagen ,  dat  de  belangstelling 
in  onze  indische  bezittingen  niet  algemeen  geno^  is  doorge- 
drongen, zeker  is  het  toch,  dat  vooral  in  de  laatste  jaren  de 
bronnen,  waaruit  de  kennis  van  haren  maatschappelijken  toe- 
stand, hare  hulpmiddelen  en  behoeften  ruimschoots  kan  worden 
geput,  zeer  zijn  toegenomen,  en  dat  de  indische  litteratuur  met 
talrijke  geschriften,  waaronder  van  zeer  degelijk  gehalte,  is 
verrijkt. 

Maar  toch  bleef  er  veel  verborgen ;  veel  ontbrak  er  nog ,  dat 
noodig  is  voor  de  intieme  kennismaking  met  de  staathuishoud- 
kundige  geschiedenis  van  Indië,  met  de  roerselen  en  beweeg- 
redenen van  afwisselende  bestuurshandelingen. 

Het  gordijn  was  wel  is  waar  meer  opgetrokken^  het  ware 
karakter  der  dramatis  personae  werd  wel  beter  onderscheiden  en 
de  feiten  kwamen  wel  helderder  op  den  voorgrond ,  maar  meestal 
bleven  de  draden,  die  alles  in  beweging  hadden  gebracht,  aan 
het  oog  onttrokken,  soms  misschien  om  den  algemeenen  toe- 
schouwer de  illusien  der  begoocheling  niet  te  benemen. 

In  'slands  archieven  vooral  waren  de  bouwstoffen  zorgvuldig 
weggeborgen ,  zonder  welke  een  grondig  en  vrij  oordeel  niet  kon 
worden  gevormd.  Tot  die  geheime  werkplaats,  of  liever  tot  die 
groote  necropolis  moest  ook  alles  terugkeeren  wat  in  het  bezit 
van  de  dienaren  der  regeering  was,  al  wat  aan  hunnen  geest 
en  hunne  werkzaamheid  het  leven  had  te  danken. 

Hoe  vaak  ontstonden  daaruit  schete  voorstellingen  van  regee- 
ringsmaatregelen ,    maar  ook  hoe  dikwijls  werd  het  licht  onder* 


412  A1.PHABETISCH    ÜVEKZICHT 

schept ,  dat  heldere  hoofden  over  gewichtige  ecouomische  vraag- 
stukken hadden  kunnen  verspreiden  ,  gezwegen  nog  van  het  recht 
of  de  aanspraak  op  de  kennis  daarvan,  die  het  volk  kon  doen 
gelden. 

Slechts  eene  enkele  maal  mocht  het  eene  krachtige  poging 
gelukken,  onder  het  oog  van  het  publiek  te  brengen  wat  den 
werkelijken  toestand  en  de  geschiedenis  van  diens  ontstaan  beter 
kon  doen  kennen.  Wij  rekenen  daaronder  met  voldoening  de 
memorie  van  den  gouverneur-generaal  van  den  Bosch  bij  zijn 
vertrek  vao  Java,  in  den  aanvang  van  1884,  aan  zijn  tijdelijken 
opvolger,  den  gouverneur-generaal  ad-interim  J.  C.  Baud  over- 
gegeven, bevattende  een  verslag  zijner  verrichtingen  in  Indië, 
gedurende  1830—1833,  zonder  daarom  in  het  minst  te  kort  te 
doen  aan  de  verdienstelijke  werken  van  anderen,  waarbij  hun 
in  meerdere  of  mindere  mate  de  inzage  van  officieele  bescheiden 
vergund  is. 

Het  verdient  daarom  onzes  inziens  alle  toejuiching,  dat  de 
minister  Fransen  van  de  Putte  een  kundigen  indischen  hoofd- 
ambtenaar, den  heer  S.  van  Deventer,  in  de  gelegenheid  stelde, 
de  stukken ,  die  de  hoofdtrekken  van  het  laatste  vijftigjarig  in- 
disch  bestuur  behelsden,  uit  het  stof  der  archieven  over  te 
brengen  in  het  daglicht  der  openbaarheid ,  en  welke ,  uit  hoofde 
van  de  vermengde  attributen  der  regeering  als  bestuurder ,  han- 
delaar en  planter  eene  menigte  daardoor  wel  met  elkander  in 
nauw  verband  staande ,  doch  zeer  heterogene  bestanddeelen  om- 
vatten ,  als  daar  zijn :  rechtsbedeeling ,  kofSe- ,  suiker-  en  andere 
kultures,  grondeigendom,  belasting  en  heerediensten,  woeste 
gronden  en  handelsberekeningen  en  publieke  veilingen :  alles 
van  zoo  bonten  aard  als  maar  zelden  in  staatsstukken  wordt 
aangetroflen. 

Geen  wonder,  dat  de  verzameling  aan  het  gevaar  van  gebrek 
aan  orde  en  regelmaat  was  blootgesteld,  te  meer  omdat  de  ge- 
kozen indeelingswijze  geeue  scheiding  en  schifting  toeliet  of 
het  doel  van  het  werk,  de  mededeeling  van  stukken  in  hun 
geheel  uit  het  koloniaal  archief,  zou  van  aard  veranderen  en  de 
persoonlijke  inzichten  van  den  verzamelaar  zouden  meer  op  den 
voorgrond  worden  gebracht  en  hem  minder  getrouw  doen  worden 
aan  zi]n  verklaard,  hoewel  niet  altijd  stipt  gevolgd  voornemen, 
spaarzaam  te  zijn  met  eigen  opmerkingen  en  beschouwingen, 
alleen  de  feiten ,  officieele  bescheiden ,  bekende  auteurs  en  ge- 
tuigenissen van  bevoegde  autoriteiten  te  laten  spreken. 


BIJDRAGEN    TOT    DE    KENNIB    VAN    HET  T,AND.  STELSEL.     413 

Immers    iu    den   tegenwoordigen  vorm  van  het  werk  is  mis- 

hien    niet    zonder    recht  den  verzamelaar  het  verwijt  gedaan, 

at    hij    te    dikwijls    zijne    eigene    denkwijze   blootlegt,   zekere 

artijklenr  aan  het  werk  bijzet  en  als  het  ware  de  vrees  schijnt 

koesteren,  dat  zonder  zijne  vingerwijzing  de  lezer,  wien  het 

m  waarheid  is  te  doen,  die  moeilijk  zal  ontdekken. 

Deze   afwijking    van    het    onzijdig    standpunt,    hoezeer    min 

rdeelkandig,  achten  wij   evenwel  voor  den  zelfstandigen  lezer 

an  geen  bijzonder  gewicht.  Grooter  grief  zou  tegen  den  verza- 

^■Tielaar  aan  te  voeren  zijn ,  indien  met  eenigen  grond  den  twijfel 

"%?oed8el  kon  worden  gegeven ,  dat  belangrijke  stukken ,  om  welke 

*^enen   en   hoe  te   goeder   trouw   ook,   waren  teruggehouden, 

"^iraardoor  het  oordeel  van   den  onderzoeker  der  geschiedenis  op 

^n  dwaalspoor  kon  worden  geleid. 

Wij  hebben  daarvoor  geen  enkel  bewijs  hooren  aanvoeren ,  veel 
^minder  kunnen  opsporen.  Immers  wij  mogen  daarvoor  niet  doen 
^Iden  een  enkel  ongestaafd  vermoeden.  Evenmin  kunnen  wij 
als  gerond  aannemen  de  aanmerking ,  dat ,  ware  de  verzameling 
3net  onpartijdigheid  vervaardigd ,  het  rapport  van  den  gouvemeur- 
^neraal  van  den  Bosch  van  25  Januari  1834  in  deze  Bijdragen 
«venzeer  eene  plaats  had  behooren  te  vinden  als  het  verslag 
~van  de  commissie  tot  de  oost-indische  zaken  van  het  staats- 
l)estuur  der  Bataafsche  republiek   van   1803.    ' 

Hun ,  die  eenige  studie  maken  van  iudische  aangelegenheden , 
kon  het  niet  onbekend  zijn,  dat  het  merkwaardig  verslag  dier 
commissie  te  vinden  is  in  de  verzameling  van  instnictiën, 
ordonnantiën  en  reglementen,  door  Mr.  P.  Mijer  in  1848 
uitgegeven,  en  dat  het  koninklijk  Instituut  het  rapport  van  den 
(X)mmissaris-generaal  van  den  Bosch  niet  alleen  in  zijne  Bij- 
dragen ^  heeft  opgenomen,  maar  het  bovendien  afisonderlijk 
voor  het  algemeen  verkrijgbaar  heeft  gesteld.   ' 

Wanneer  wij  den  grooten  omvang  dezer  Bijdragen  overzien, 
moet  de  lezer,  dunkt  ons,  eerder  reden  tot  tevredenheid  dan  tot 
verwijt  hebben,  dat  die  omvang  niet  noodeloos  is  vermeerderd  door 
bescheiden,  die  reeds  in  druk  verschenen  en  onder  ieders  bereik  zijn. 


1  Conservatieve  koloniale  politiek.  —  Redevoeringen  over  koloniale 
onderwerpen  in  de  tweede  kamer  der  staten-generaal  door  mr.  W. 
Wintgens;  bh.  260,  noot» 

^  Bijdragen  van  het  Koninklijk  Instituut  tot  de  Taal-,  Land-,  en 
Volkenkunde  van  Nederlandsch  Indie ,  Nieuwe  volgreeks ,  7e  deel  5e  stuk. 

3  Bij  den  boekhandelaar  F.  Muller,  te  Amsterdam, 


4fl4j  AI.PHABETISCU    OVERZICHT 

Bovendieü  eischt  de  billijkheid  de  aandacht  er  op  te  vestigt 
dat  m  de  Bijcbagen  eeue  getrouwe  analyse  der  hoofdpunten  i 
het  vermeld  verslag  voorkomt  '  en  wij  meenen  wijders  de  vn 
te  mogen  opperen,  of,  lioe  belangrijk  ook  het  aaugeha 
verslag  van  den  commissaris-generaal  van  den  Bosch  2 
dit  niet  meer  is  te  beschouwen  als  eene  samentrekking  1 
de  denkbeelden ,  die  in  alle  bijzonderheden  zijn  te  ond 
kennen  in  de  stukken  daartoe  betrekkelijk,  in  de  verzameli 
opgenomen.  ^ 

Wat   daarvan    ook    zij,    de   gelegenheid    zal  niet  ontbrel 
wat    over   het    hoofd    gezien  of  verzuimd  mocht  zijn,  aan 
licht   te    brengen.    Hun,   die   daartoe   kunnen   en  willen  met 
werken,  zal  men  daarvoor  voorzeker  erkentelijk  zijn.  De  wa 
heid  kan  er  niet  dan  bij  winnen. 

Wij  hebben  het  beaamd,  dat  de  heer  van  lleventer 
verzamelaar  der  stukken  over  het  landelijk  stelsel  op  Java  m 
dan  eens  buiten  zijn  rol  is  getreden;  maar  wij  mogen  s 
voorbijzien,  dat  daarmede  is  gepaard  gegaan  menige  noot 
mededeeling,  die  den  weg  wijst  naar  geschriften  van  vroegei 
en  lateren  tijd,  waarin  de  verschillende  gevoelens  zijn  uiie< 
gezet  over  de  belangrijkste  onderwerpen  der  indische  stat 
huishouding.  Meer  in  het  bijzonder  vestigen  wij  de  aanda 
op  de  mededeeling  der  hoogst  belangrijke  Substance  of  a  mün 
en  daartoe  betrekkelijke  stukken  van  Sir  Th.  Stamford  Rafflc 
die  of  in  het  oorspronkelijke  zeer  zeldzaam  is  of  slechts  gebr 
kig,  onvolledig  en  verminkt  door  vertalingen  bekend  is.   * 

Maar  al  is  het ,  dat  wij  zeer  ingenomen  zijn  met  den  ri 
dom,  dien  deze  bijdragen  bevatten,  hebben  wij  groot  bezw 
tegen  de  bruikbaarheid  van  het  werk  voor  het  algemeen  in  ( 
vorm,  waarin  het  is  uitgegeven. 

Niet  een  ieder  heeft  den  tijd  of  den  lust  het  anderl 
duizendtal  bladzijden  van  dat  werk  te  doorworstelen  en  c 
draad  te  volgen  van  zoodanig  onderwerp,  waarin  hij  meer  c 


^  Deel  i ,  bladz.  6  en  vv. 

'  Vooral  in  het  IX^e  hoofdstuk  en  in  de  volgende  van  het  twe( 
deel. 

'  Deel  I,  blz.  64  en  vv. 

^  Behalve  in  de  buitengewone  nommers  van  den  Nederlandscl 
Hermes,  door  den  heer  van  Deventer  bedoeld,  is  ook  eene  afzonderli 
extract^ vertaling  van  dezelfde  hand  in  1828  voor  het  algemeen  verkr 
baar  gesteld. 


BIJDRAGEN    ÏOT    DB    KRNNIS    VAN    HET  LAND.    STELSEL.    415 

anderen  belang  stelt.  Moeilijk  toch  valt  het  zijnen  weg  af 
bakenen  van  een  dooreengemengden ,  ongeordenden  voor- 
van de  meest  verscliillende  stoffen  van  zeer  niteenloopende 
Ie;  waarover  dan  ook  onzes  inziens^ te  recht  wordt  ge- 
*  en  wat  de  beweegreden  geweest  is  om  althans  een 
ov^jTzicht  te  geven  der  uilkomsten,  waartoe  de  stukken  in  de 
Bij  cl  ragen  leiden.  ^ 

X>aarmede  is  echter  het  gemis  van  bakens  in  den  doolhof  of 
K^nclwijzers  naar  den  weg,  dien  ieder  lezer  voor  zich  zelven 
«^^exischt  te  kiezen,  niet  weggenomen. 

Het  scheen  daarom  wenschelijk ,  daarin  te  voorzien  door  eene 
^^^^^werkte,  naar  tijdorde  geregelde  aanwijzing  van  elk  onder- 
,  waarbij  zooveel  mogelijk  de  hoofdtrekken  zouden  worden 
^gegeven ,  wat  soms  den  tijd  zou  kunnen  besparen ,  noodig 
den  geheelen  inhoud  der  bescheiden  te  doorloopen,  en  in 
®^^  geval  de  raadpleging  van  het  W6rk  zelf  gemakkelijk  maken 
bevorderen  zou. 
leze  lastige  taak  heeft  de  adjunct-secretaris  van  het  Konink- 
^.1^^  Instituut  voor  de  Taal-,  Ijand-  en  Volkenkunde  van 
-^^^s^ierlandsch  Indië,  de  heer  J.  Boudewijnse,  met  den  stalen 
Ü^^^a*  hem  eigen  op  zich  genomen  en,  naar  wij  vertrouwen ,  met 
besten  uitslag  volbracht;  het  oordeel  daarover  blijve  echter 
Jiet  algemeen  overgelaten. 

tewijl  sommigen  de  verzameling  van  den  heer  van  Deventer 

iien  uit  het  Tijdschrift  van  Nederlandsch  Indie  (Jaargangen 

^^^4,   1865  en   1866)   en  anderen  in  het  bezit  zijn  van  het 

^*^'^^nderlijk  werk,    uitgegeven    te    Zalt  Bommel  door  de  boek- 

•'^^^^lelaren  Joh.  Noman  en  Zoon,  wordt  in  dezen  Index  zoowel 

het  een  als  het  ander  verwezen. 


^Oravenhage,  De  Secretaris  van  kei  KomnkUjk  InMnmt. 

^^        ^November  1867.  J.  MILLARD. 


Onze  kennis  van  Indië  door  Mr.  H.  van  Alphen  in  « de  Gids » 
j*^-**gang  4867,  afl.  Mei. 

Java*s  hervormers  door  Mr.  P.  A.  S.  van  Limburg  Brouwer,  Oids  1866, 
*^-     Maart. 


416  ALPHABBTISCH    OVERZICHT 


Academie  te  Delft.  Zie  Ambtenaren. 

Adaras  (Kolonel). 
Zijn  rapport  over  de  residentie  Soerabaya,  waarin  hei 
stelsel  voor  dit  gedeelte  van  het  land  het  geschiktste  wordt ; 
daar  bezitrexjht  in  H  algemeen  onder  de  lagere  klasse  va; 
bouwers  niet  zal  worden  gevonden.  T  197,  204 — 206;  1 
J.  1864  II  268,  275—277. 

Adat. 
J.  C.  Baad  verklaarde  dat  voor  den  Javaan  nu  adat  is 
staat,  terwijl  hetgeen  vroeger  bestond  opgehouden  heeft 
zijn.  II  190;  T.  v.  N.  I.  1865  I  437.  —  v.  d.  Bosch  b< 
dat    de    Javaan    zich    zijn    adat    niet  laat  ontnemen  en 
wat    de    strekking   heeft  's  volks  lasten  te  verminderen 
arbeid  te  verlichten  met  den  adat  strookt  en  alles  wat  da 
niet  overeenkomt ,  met  den  adat  strijdig  is  (van  den  Boi 
vroeger  den  adat  vergeleken  met  een  klomp  was,  dien  mi 
verkiezing  kneden  en  van  vorm  veranderen  kan).  II 199 
T.  V.  N.  I.  1865  II  25,  81. 

Administratief  kapitaal. 
Bij  geheim  besluit  van  12  Sept.  1835  werd  het  adm 
tief  kapitaal  op  12|  millioen  gebracht.  II  775;  T.  v. 
1866  I  26L  —  Dit  adm.  kapitaal  was  uit.  Dec.  18J 
ongeveer  2  ton  gouds  verminderd ,  ten  einde  de  gevorderde 
te  kunnen  overmaken.  III  37 — 38;  T,  v.  N.  I.  1 
446 — 447. 

Alphen.  (J.  van) 
In   de   zitting  der  tweede  kamer  van  23  Dec.  1834 
hij    zijn   zegel    aan  het   kultuurstelsel  en  keurde  het  lan 
stelsel  van  Raifles  af,  waarvan  hij  de  last«n  voor  den  I: 
reëel  en  de  voordeden  denkbeeldig  noemde.  III.  4;  T.  ^ 
1866  I  418. 

Ambtenaren. 
Europeeêche  amhte^iaren.  Maatregelen  genomen  in  Ne^ 


filJÜHAOEN    TOT    DK    KRNNtd    VAN    HET   LAND.    STELSEL.    417 

voor  de  opleiding  van  Indische  ambtenaren.  IT  49 — 51 ;  T.  v. 
N.  I.  1865  I  109 — 111.  —  üienstbaarmaken  van  de  academie 
te  Delft ,  bestemd  ter  opleiding  van  burgerlijke  ingenieurs ,  ook  ter 
opleiding  tot  iudisch  ambtenaar.  II  51 ;  T.  v.  N.  I.  1865  1 111  — 
112.  —  Ongunstig  oordeel  van  mr.  P.  Mijer  en  J.  C. 
Baud,  in  1857  en  1858  uitgebracht,  over  de  opleiding  aan 
die  academie.  Beide  meenden  dat  niet  alleen  het  getal  maar  ook 
het  gehalte  der  aldaar  gevormdeu  veel  te  wenschen  overliet.  II 
52—54;  T.  v.  N.  I.   1865  I   112—113. 

Commissarissen-generaal  waren,  volgens  hun  rapport  van  16 
Maart  1818  ,  bedacht  op  eene  vermeerdering  van  het  getal  ambte- 
naren. I  390;  T.  V.  N.  I.  1863  II  288. 

Tijdens  het  bestuur  van  commissarissen-generaal  was  het  ge- 
halte der  ambtenaren  in  't  algemeen  zeer  gering,  terwijl  Raffles, 
volgens  het  oorde>el  van  Baud,  in  de  gelegenheid  was  ge- 
weest bekwame  medehelpers  te  vinden.  I  261 — 262 ;  T.  v.  N.  I. 
1864  II  348 — 349.  —  Keunis  der  inlandsche  talen ,  gebruiken 
en  instellingen  werd  door  den  raad  van  finantien  voor  de 
europeesche  ambtenaren  noodzakelijk  geacht.  I  273 ,  338 ,  341, 
Il  40—41;  T.  V.  N.  I.  1864  II  360,  18651101—102.— 
Bepalingen  in  1819,  1826  en  1827  vastgesteld  tot  uitbrei- 
ding van  de  kennis  der  inlandsche  talen  onder  die  ambtenaren. 
11  42—43;  T.  v.  N.  I.  1865  I  103—104.  —  In  1837 
werd  bepaald  dat  de  ambtenaren  niet  alleen  kennis  der  inlandsche 
talen,  maar  een  zedelijk  gedrag  en  de  geschiktheid  om  met 
hoofden  en  minderen  om  te  gaan ,  moeten  bezitten.  Il  45 — 47  ; 
T.  v.  N.  I.  1865  1 105—107.  —  Bij  resolutie  van  Maart  1833 
werd  bepaald  dat  bij  het  etablissement  van  landbouw  te  Krawang 
jonge  ambtenaren  zouden  worden  geplaatst  om  onderricht  in  de 
verschillende  takken  van  landbouw  te  ontvangen.  11415;  T.  v. 
N.  I.  1865  II  275. 

Inlandêcke  ambtenaren.  Zie  Hoofden. 

Zie  verder  omtrent  Ambtenaren  op  de  woorden:  Instituut, 
Kultuurproceuten ,  Landbouwondememingen ,  Samarang. 

Arbeiders. 
In  het  gebrek  aan  arbeiders  voor  den  landbouw  werd  in  1830 
en  1831  voorzien  door  het  gebruiken  van  boegineesche  soldaten , 
later  door  aanvoer  van  chineesche  arbeiders.  II  338 — 340;  T. 
V.  N.  I.  1865  II  187 — 189.  —  Contract  voor  de  levering  in 
1834  van  inlandsche  mandoors  en  koelies  bij  de  onderscheidene 


418  AtPHABETTSCH    OVKRZICHT 

civiele  administraties  te  Batavia.  TT  594;  T.  v.  N.  I.  1865 
476.  —  Voorzien  in  de  behoefte  aan  arbeidere  voor  de  vestin^ 
werken  in  de  residentie  Samarang;  zie  Arbeidsloonen. 

Arbeidslooneu. 
Tarief  van  dagloouen  voor  de  werklieden  bij  de  munt 
Soerabaja  en  bij  den  pletraolen  te  Tawaugsari,  vastgesteld 
Febr.  1834.  II  677;  T.  v.  N.  I.  1866  154.  -  Het  loon  v 
den  opbouw  van  gouvernemeuts-suikerfabrieken  in  Madioen 
paald  op  8  cent  per  man  daags,  vastgesteld  2  Dec.  1884. 
764;  T.  V.  N.  I.  1866  I  250.  —  Verhooging  van  het  loo 
aan  's  lands  timmerwerf  te  Soerabaya ,  in  verhouding  met  hetr 
geen  door  de  werklieden  bij  particulieren  kan  worden  verdiend --s 
met  bepaling  dat  zij  ook  vrij  zouden  zijn  van  alle  heerediensteu. 
II  764-765;  T.  v.  N,  I.  1866  I  250—251.  —  Loon  van 
de  werklieden  op  het  eiland  Onrust  en  op  de  reede  te  Batavia. 
II  765;  T.  v.  N.  I.  1866  I  251.  —  Het  loon  aan  de  arbei- 
ders  voor  de  vestingwerken  in  de  residentie  Samarang  toegekend, 
was  veel  geringer  dan  aan  de  landswerken  te  Soerabaya  en  Batavia. 
In  de  behoeften  aan  arbeiders  werd  voorzien  door  het  opzenden 
van  kettinggangers  uit  Soerakarta  en  Djokdjokarta ,  terwijl  be- 
paald werd  dat  de  condemnatien  bij  de  inlandsche  rechtbanken 
zooveel  mogelijk  in  verwijdering  tot  kettingarbeid  zouden  moeten 
bestaan.  II  766—767;  T.  v.  N.  I.  1866  I  252—253. 

Bagelen. 

Het  civiel  gezag  in  deze  residentie  werd  in  1828  opgedragen 
aan  een  civiel  ambtenaar.  II  103;  T.  v.  N.  I.  18651220:  — 
Onlusten  in  deze  residentie  in  1831  en  1832.  II  469—472; 
T.  V.  N.  I.  1865  II  324—327. 

Mededeelingen  door 'Baud,  na  zijne  inspectiereis  in  1834, 
omtrent  de  indigo-,  koffie-  en  rijstkultuur  in  die  residentie  en 
omtrent  het  graven  van  ,een  kanaal  door  die  residentie  van  faet 
oosten  naar  het  westen.  II  649—652;  ï.  v.  N.  I.  1866  I 
28 — 31.  — Invoering  en  uitbreiding  der  indigokultuur  in  Bagelen 
in  1832.  II  437;  T.  v.  N.  I.  1865  II  295.  —  Van  iJanuari 
1836  af  zouden  de  planters  bij  de  groote  indigofabriekeu  in 
deze  residentie  bij  de  voordeden  der  kuituur  ook  die  der  fabri- 
catie genieten.  TT  714;  T.  v.  N.  I.  1866  I  152.  —  In  1838 
werd  bepaald  dat  op  daarvoor  geschikte  plaatsen  in  die  residentie 
aanplantingen  van  djattiboomen  zouden  plaats  hebben,  terwijl 
de    bevolking,    met  die  aanplantiugeu  belast,    bevrijd   zou  zijn 


BIJBRAOKN   TOT    DE    KRNN19   YA^f    HST    LAND.    STELSEt.     410 

//  van  alle  andere  werkzaamheden ,  zoomede  van  het  verrichten 
van  heerediensten  >^.  Til  88;  T.  v.  N.  I.  1866  II  41.  — Uit- 
slag van  de  hermeting  der  velden  in  die  residentie  in  1842,  die 
eene  meerdere  uitge^rektheid  dan  in  1840  aanwees.  III  169; 
T.  V.  N.  1.  1866  II  147.  —  Invoering  in  1881  van  het  lan- 
delijk stelsel  in  deze  residentie.  II  481 ;  T.  v.  N.  I.  1865  II 
290.  —  Bepaling  in  1884  vastgesteld  dat  de  theekultuur  in 
Bagelen  door  vrijwillige  arbeiders  tegen  het  loon  gewoonlijk 
plaatselijk  voor  particuliere  diensten  bedongen,  moest  worden 
verricht.  II  737—738;  T.  v.  N.  I.  1866  I  225— 226.  —  In 
1885  werd  verlof  gegeven  in  Bagelen  zich  voor  het  planten  van 
suikerriet  te  verstaan  met  de  bevolking,  mits  zidks  geschiede 
vrijwillig  en  zonder  dwang.  II  708;  T.  v.  N.  I.  1866  1 146.  — 
In  1885  bleek  het  dat  in  Bagelen  /3. —  'smaands  aan  den 
wedono  werd  betaald  om  van  de  heerediensten  bevrijd  te  wezen. 
Il  768;  T.  V.  'N.  I.  1866  I  249. 
Zie  ook  Ledok. 

Bahar. 
Opgave  omtrent  deze  maat.  De  bahar  is  in  Indië  gelijk  aam 
8  pikols.  Zij  was  in  Bantam  en  een  gedeelte  der  Lampongsche 
districten  verdeeld  in  200  goelaks,  terwijl  zij  in  een  ander  ge- 
deelte der  Lampoiigsche  districten  verdeeld  was  in  250  goelaks. 
I.  210—211;  T.  V.  N.  L  1864  II  281. 

Banjoemas. 

Mcdedeelingen  door  Baud,  na  zijne  inspectiereis  in  1884, 
omtrent  den  stand  der  indigo-,  koffie-  en  rijstknltuur  in  die  resi- 
dentie ,  het  graven  van  het  kanaal  van  Tjilatjap  en  den  gunstig 
gestemden  geest  der  bevolking  na  de  onttrekking  dezer  provincie 
aan  het  bestuur  der  inlandsche  vorsten.  II  645—649;  T.  v. 
N.  I.  1866  1  24— 28. —  In  1888  werd  besloten  eene  proef  te 
nemen  in  desse  residentie  tot  het  doen  kultiveeren  en  fabriceeren 
van  indigo  door  den  Javaan.  II  559 — 560;  T.  v.  N.  I.  1865 
II  444.  —  Blijkens  de  mededeelingen  van  Baud  werden  er  in  1884 
in  deze  residentie  28  kkine  of  dorpslfabrieken  opgericht.  II  645; 
T.  V.  N.  1.  1866  I  24.  —  Het  getal  kleine  indigofabrieken  in 
deze  residentie  in  1835  en  1836  uitgebreid.  II  714— 715:  T. 
V.  N.  I.  1866  I  152. 

Invoering  van  het  landrentestelsel  in  Banjoemas  in  1881.  II 
481;  T.  V.  N.  1.  1865  II  290.  —  In  het  regentschap  Dayoeloe- 
hoer   werd   echter  in   1881   de  bevolking  tegen  vrijstelMng  van 


420  AtPHABRTlSCU    OVGRZtCHt 

landrente  tot  het  planten  en  onderhouden  van  koffieboomen  en 
peperranken  verplicht.  II  482—433 ;  T.  v.  N.  l.  1865  II  291.  — 
Een  voorstel  van  den  resident  in  1835  a^ewezen  om  het  in 
Dayoeloehoer  ingevoerde  stelsel  van  kuituur  tegen  vrijstelliDg 
van  landrente  in  te  trekken.  II  749 ;  T.  v.  N.  I.  1866  I  236.  — 
Op  het  in  1835  genomen  besluit  werd  in  Januari  1838  terug- 
gekomen en  het  stelsel  van  landrente  in  Dayoeloehoer  weer  in- 
gevoerd. III  86^87  ;  T.  v.  N.  1. 1866  II  40.  —  In  1856  werd 
de  kofliekultuur  om  den  druk  voor  de  bevolking  ingetrokken 
en  vervangen  door  djatikultuur.  Il  433;  T.  v.  N.  I.  1865  II 
291.  —  Proef  genomen  met  de  theekultuur  in  deze  residentie. 
II  646;  T.  V.  N.  I.  1866  I  26.  —  Bepaling,  in  1834  vastge- 
steld, dat  de  theekultuur  in  Banjoemas  door  vrijwillige  arbei- 
ders, tegen  het  loon  gewoonlijk  plaatselijk  voor  particuliere 
diensten  bedongen,  moest  worden  verricht.  II  737 — 738;T.  v, 
N.  I.  1866  I  225—226.  —  In  1835  werd  bepaald  dat  drie 
midjin-dessa's  in  Banjoemas  zouden  worden  begrepen  in  de  ver- 
plichting tot  het  verrichten  van  gouvemements-transporten  en 
andere  diensten  van  dien  aard.  II  761 — 762;  T.v.N.  1.1866 
I  247—248. 

Zie  ook  Tjilatjap. 

Bantam. 
Den  15<len  Nov.  1808  werd  de  kommandeur  te  Bantam  P. 
P.  du  Puy  met  nog  andere  ambtenaren  en  militairen  op  last 
van  den  rijksbestuurder  vermoord,  waarop  deze  werd  gefu- 
silleerd, de  sultan  verbannen  naar  Amboina,  Bantam  ver- 
klaard tot  domein  van  den  koning  van  Holland  en  een  nieuwe 
sultan  onder  bepaalde  voorwaarden  benoemd.  I  51 — 52;  T.  v. 
N,  I.  1864  I  61 — 62.  —  Daar  de  wanorde  en  regeeringloos- 
heid  bleef  voortduren,  werd  22  Aug.  1810  Bantam  nader  geor- 
ganiseerd, waarbij  de  Benedenlanden  geheel  aan  het  gouverne- 
ment getrokken  werden  en  het  bestuur  over  de  Bovenlanden 
werd  opgedragen  aan  een  anderen  sultan ,  die  zijn  verblijf  te 
Pandeglang  hield,  I  52;  T.  v.  N.  I.  1864  162.  -—Met dezen 
sultan  sloot  RafHes  in  1813  eene  overeenkomst,  waarbij  hij 
afstand  deed  van  zijn  bestuur  der  Bovenlanden,  t^en  behoud 
van  zijn  sultanstitel  en  een  jaargeld,  onder  verplichting  zich  te 
vestigen  in  den  dalm  te  Bantam.  I  61;  T.  v.  N.  I.  1864  1 
107.  —  Uitkomsten  der  genomen  maatregelen.  I  154 ,  II  26 — 30; 
T.  V.  N.  I.  1864  II  144,  1865  I  87—91, 


BIJDRAOAN    TOT    DE    ICCNNIS    VAN    MKT    LAND.   ST£LSEL.     121 

Onguustige  resultaten  der  invoering  van  liet  stelsel  van  Aaffles 
omtrent  de  landelijke  inkomsten  in  die  residentie.  Er  bestond 
toch  in  1816  een  aanmerkelijke  achterstand,  die  moet  worden 
"toegeschreven  aan  den  buitensporigen  prijs,  waarvoor  de  lande- 
Tijen  in  Bantam  zijn  verpacht.  I  363—366;  T.  v.  N.  I.  1868 
II  26Si — 265.  —  Aanslag  voor  de  lalidrente  in  die  residentie 
in  1816—1821.  II  32;  T.  v.  N.  I.  1865  I  93.  —  Achter- 
stand aan  landrente  in  1818—1820.  II  32;  T.  v.  N.  I.  1866 

I  94.  —  Opbrengst  der  landrente,  het  zoutmonopolie  en  de  pachten 
in  die  residentie  in  1861  en  1862,  in  vergelijking  met  vroeger. 

II  37;  T.  V.  N.  I.  1865  I  98.  —  Verbetering  van  den  aan- 
slag der  landrente  door  weging  van  het  product  in  Bantam  in 
184j4«  en  volgende  jaren  verkregen.  III  243 — 244;  T.  v.  N.  I. 
1866  II  348—349.  —  Deze  wijze  van  aanslag  werd  in  1863 
afgekeurd,  op  grond  dat  die  in  dadeUjken  strijd  is  met  de  orga- 
nieke bepalingen  van  1818  en  1819,  volgens  welke  de 
aanslag  dessasgewijze  gedaan  en,  omtrent  de  bepaling  van 
het  bedrag  van  den  aanslag,  met  de  hoofden  en  oudsten  van 
elke  dessa  eene  overeenkomst  getrofien  moet  worden,  met  in-* 
achtneming   van    de   vermoedelijke   gesteldheid   van   het   gewas. 

III  256;  T.  V.  N.  I.  1866  II  360. 

Gunstige  uitkomsten  in  1831  verkregen  van  de  suikerkultuur 
in  die  residentie  met  gewone  javasche  suikermolentjes  en  for- 
nuizen. II  374;  T.  V.  N.  I.  1865  U  236— 237.  —  Intrekking 
der  suikerkultuur  in  die  residentie  in  1834,  op  grond  dat  door 
een  onderzoek  van  den  heer  Ament  gebleken  was ,  dat  die  kuituur 
zich  daar  in  een  zeer  ongunstigen  toestand  bevond.  II  697 — 698 ; 
T.  V.  N.  I.  1866  I  135—136.  —  De  suikerkultuur  werd 
later  op  nieuw  in  die  residentie  ingevoerd  om  weinige  jaren 
daarna  weer  te  worden  ingetrokken.   III  140;  T.   v.  N.  1.1866 

II  119.  —  Als  gevolg  van  de  intrekking  der  suikerkultuur' in 
1834,  werd  in  1835  de  indigokultuur  in  de  afdeeling  Pan- 
deglang ingevoerd.  II  712—713;  T:  v.  N.  I.  1866  1 149—150.— 
In  1843  werd  bepaald  dat  schadeloosstelling  zou  worden  ver- 
leend voor  gronden  voor  de  indigokultuur  in  Bantam  ingenomen. 

III  138;  T.  V.  N.  I.  1866  II  117. 

Het  eigendomsrecht  op  koffieboomen  en  hunne  vruchten  in 
die  residentie.  II  722;  T.  v.  N.  I.  1866  I  159. 

Mededoelingen  omtrent  het  grondbezit  in  Bantam :  Blijken^ 
het  rapport  van  majoor  Yule  was  door  de  gewoonte  om  stukken 
grond   aan   de   Verschillende   takken    der  vorstelijke   familie  en 


422  ALPUABATISCH    OVlRZlCHT. 

aan  aadere  hoofdea  en  gunstelingen  van  het  hof  af  te  staan, 
een  sseer  klein  gedeelte  overgebleven,  waarop  niet  de  een  of 
ander  aanspraak  heeft;  de  poesakka's  aan  de  betrekkingen  van 
den  sultan  a%estaan ,  werden  als  werkelijken  eigendom  beschouwd, 
die  aan  de  hoofden  gegeven ,  keerden  bij  overlijden  van  het  hoofd 
aan  de  kroon  terug.  De  bezitters  der  poesakkagronden  waren 
zelden  de  gebruikers.  De  gronden  werden  verhuurd,  doch  niet 
voor  vasten  tijd  en  de  huur  kon  naar  willekeur  worden  opge- 
zegd. I  208—211;  T.  V.  N.  I.  1864  II  280—282.  —  In 
deze  residentie  bestaat  de  gewoonte  dat  wanneer  aldaar  een 
grondbezitter  uit  armoede  zijn  veld  verlaat  en  een  ander  het 
wil  laten  bewerken  door  middel  van  huurlingen ,  die  ander  ver- 
plicht is  den  oorspronkelijken  ontginner  of  zijn  erfgenaam  en 
geen  derde  in  dienst  te  nemen  en  liem  tegen  het  overe^ige- 
komen  loon  dat  veld  te  laten  bebouwen.  III  31 7 ;  T.  v.  N.  I. 
1866  II  436.  —  Van  Noord  Borski  beschouwt  het  individueel 
bezit  in  Bantam  als  eeue  afwijking  door  tijd  en  adat  veroor- 
zaakt. III  235—236;  T.  v.  N.  I.   1866   II  341. 

Barissans. 
Oprichting  van  barissans  in  de  verschillende  residentien;  zie 
Militie. 

Baud.  (G.  L.) 
Zijne  memorie  als  directeur  van  kultures  in  1844  (?)  waarin 
hij  vermeldt  dat  de  aanslag  der  landrente  in  de  onderscheidene 
residentien  op  zeer  verschillende  en  uiteenloopende  wijze  ge- 
schiedt, waarvan  hij  eenige  voorbeelden  opgeeft.  Hij  achtte  het 
overweging  waardig  het  landreutestelsel ,  na  nauwkeurige  meting 
der  velden  en  constateering  der  vruchtbaarheid,  te  vervangen 
door  een  grondlast,  te  heffen  van  |  der  opbrengsten  in  geld. 
III  191—199;  T.  V.  N.  I.  1866  II  274—282. 

Baud  (J.  C.) 
Bij  kon.  besluit  van  28  JiÜi  1832  werd  hem  eene  tijdelijke 
zending  naar  Java  opgedragen,  ten  einde  voorloopig  en  in 
afwachting  van  nadere  beschikkingen  het  bestuur  in  Ned.  Indië 
over  te  nemen.  11  483—484;  T.  v.  N.  I.  1865  II  337— 
338.  —  Baud  kwam  11  Januari  1833  te  Batavia  aan  en  werd 
den  23sten  daaraanvolgende  als  vice- president  der  indische 
regeering  beëedigd  en  geïnstalleerd.  II  488 ;  T.  v.  N.  I.  1865 
II  341.  —  Nadat  v.  d.  Bosch  de  waardigheid  van  commis- 
saris-generaal  V.    N.    I.  had  aanvaard,  legde  Baud  den  2  Juli 


BIJDRAGEN   TOT   UJS   KENNIS    VAN    HET   tAND    STELSEL.    423 

1833  den  eed  af  aU  gouvemeur-geBeraal  ad  interim.  Il  490; 
T,  V.  N,  1.  1865  U  343.  —  Baud  droeg  29  Febr.  1836  het 
bestuur  over  N.  L  ovex  a^  den  goav.-gen.  D.  J.  de  £a^n9 
69  vertrok  11  April,  daaraanvolgende  naar  Nederland.  II  773 — 
774;  T.  V.  j!*.  I.^  18«6  I  259.  —  Na  ?iiiie  komst  in  het  vader- 
land werd  hij  benoemd  tot  staatsraad  in  buitengewone  dienst 
en  in  betrekking  gesteld  met  den  min.  v.  kol.  III  18;' T.  v. 
N.  I.  1866  I  429.  —  Met  lo  Januari  1840  trad  hij  op  aan 
het  hoofd  van  het  departement  van  koloniën.  III  44 ;  T.  V.  N.  I. 
1866  I  453. 

Zijne  denkbeelden  omtrent  de  opleidiiig  van  ambtenaren  voor 
de  indische  dienst.  II  50—51;  T.  v.  N.  I.  1865  I  109— 
110,  111.  —  Zijn  oordeel  over  de  opleiding  van  personen  voor 
de  indische  dienst  aan  de  academie  te  Delft.  Hij  meende  dat 
niet  alleen  het  getal  maar  ook  het  gehalte  der  aldaar  gevormdeu 
veel  te  wenschen  overliet.  II  58—54;  T.  v.  N.  1.  1865  I 
113.  —  Zijne  pno-meraorie  als  directeur  voor  de  zaken  der 
koloniën,  van  1  Juni  1829  omtrent  de  primitieve  plannen 
van  van  den  Bosch,  waarin  hij  verklaart  eene  vermeerdering 
van  productie  van  Java  te  verwachten  van  het  sluiten  van  con- 
tracten tusschen  Europeanen  en  Inlanders,  maar  het  bedenkelijk 
te  achten  dwang  bij  de  kuituur  vergezeld  te  doen  gaan  van  ver- 
plichte levering  van  het  gouvernement.  II 184 — 185,188 — 193; 
T.  V.  N.  I.  1865  I  482,  435—440.  —  Baud  kleefdp  ten  pp- 
zichte  van  het  kultuurstelsel ,  dat  hij  //percenten-  en  contracten- 
stelsel //  noemde ,  andere  en  meer  vrijgevige  denkbeelden  ^u  dap 
van  den  Bosch.  In  1844  m^en4e  hij  d|tt  veranderingen  in  het 
stelsel  noodig  zouden  worden  en  g^f  de  afschaffing  derkultuur- 
proceuten  in  overwe^ng,  terwijl  hij  in  1847  eene  ophefüi^g 
der  gouvemements  indigoteelt  wenschelijk  achtte.  11615 — 617, 
T.  V.  N.  I.  1865  II  496— 497.  —  In  1840  wenschte  Ba^ud 
dat  de  ambtenaren  zouden  worden  gels^st  //zich  zorgvuldig  te 
onthouden  van  alle  onnoodige  bemoeiuis  met  de  huishoi^delijl^e 
instellingen  qn  gebruiken  de;  inlandsche  bevolking//,  ill  9»3 — 
94;  T.  V.  N.  I.  1866  II  46—47.  —  In  1844  beweerde  Baud 
dat  alleen  dan  over  rijstvelden  der  bevolking  voor  kuliu^r-on- 
dememi^tïgen  mag  worden  beschikt  wanneer  het  gemeentegronden 
zijn ,  die  a^n  niemaiud  uitsluitend  toehehooren ;  dat  er  in  geheel 
Westelijk  Java  eeu  erkend  eigendomsrecht  der  sa  was  bestaat, 
waarvan  geen  andere  last  dan  de  kwijting  der  belasting  ver- 
sehuldigd   is ,   zoodat  de  verplichting  om  een  gedeelte  daarvan 


424  ALPHABBTISCH   07RIIZICHT 

met  suikerriet  of  indigo  te  beplanten  ten  behoeve  van  parti- 
culiere ondernemers  of  van  het  gouvernement  ontevredenheid  moet 
verwekken.  Hij  gaf  daarom  in  overwe^ng,  althans  voor  de 
residenten,  de  knltuurprocenten  in  eene  vaste  toelage  te  ver- 
anderen. III  139—142;  T.  V.  N.  I.  1866  JI  118—121. 

Bawean. 
Invoering  van  het  landelijk  stelsel  op  dit  eiland,  met  bepa- 
ling dat  de  hoofden  in  geld  zouden  worden  bezoldigd ,  ofischoon 
de  niet  in  dienst  van  het  gouvernement  tredende  radens  en 
verdere  bloedverwanten  van  den  regent,  in  't  bezit  zouden  blij- 
ven van  de  hun  tot  '(lusver  toebehoord  hebbende  landen,  uit- 
hoofde de  hoofden  slechts  eene  matige  uitgestrektheid  lands  be- 
zitten.  U  93—95;  T.  v.  N.  I.  1865  I  213—215.  —  Aan 
inlandsche  hoofden  op  dit  eiland  werden  in  Oct.  1833  en  Aug. 
1834  maandelijksche  toelagen  verstrekt  als  schadeloosstelling 
voor  het  gemis  van  inkomsten  door  de  invoering  vi|n  het  lan- 
delijk stelsel  aldaar.  II  581—582 ;  T,  v.  N.  I.  1865  II  464—465. 

Bazarpacht. 
Afkeurend  oordeel  van  Rafiies  over  die  pacht.  I  168;    T.  v. 
N.  I.  1864  II  1858, 

Begro'otingen. 
In  1825  werd  bepaald  dat  voortaan,  met  afschaffing  der  be- 
grootingen van  inkomsten ,  eene  gewone  vij^arige  en  eene  buiten- 
gewone jaarlijksche  begrooting  van  uitgaven  zouden  worden  vast- 
gesteld. II  96—97;  T.  v.  N.  I.  1865  I  215.  —  Yoor- 
schriften  omtrent  de  jaarlijksche  vaststelling  dér  begrooting  door 
van  den  Bosch  gegeven  vóör  zijn  vertrek  naar  Nederland.  II 
608—610;  T.  v.  N.  I.  1865  II  489—491.  —  In  1825 
werden  aanwijzingen  gedaan  töt  vertnindering  dér  uitgaven  en 
vermeerdering  der  inkomsten.  II  97  ;  T.  v'.  N.  I.  1865  I  215.  ~ 
DooT  de  maatregelen  tot  bezuiniging  geraakten  vele  ambtenaren 
buiten  betrekking.  H  99;  T.  v.  N.  I.  1865  1217. 

Belastingen. 
Daendels  voerde  bij  de  organisatie  van  1  Sept.  1808  eene 
belasting  van  2  Sp.  matten  in  van  hen,  die  niet  waren  in^- 
deeld  bij  de  kapasteelt  of  bij  de  kofSekultuur ,  terwijl  bij  besluit 
van  10  Mei  1809  dit  enkel  voor  de  koffiekultuur  behouden 
bleef.  I  34;   T.  v.  N.  L  1864  I  43—44.  —  In  de  instructie 


BUDRAGKN   TOT    DJS   KENNIS    VAN   HJfiT   LAND.   STRL8EL.     425 

de  padikultuar  schreef  hij  eene  geregelde,  iudividueele 
fceJ«stiiig  op  de  padi  uit.  I  4»;  T.  v.  N.  I.  1864  I   52. 

Het  stelsel   vau   belastiugen  door  Baffles  op  Java  iugevoerd. 

X      -77—81,    147—240;   T.   v.    N.    I.  1864,1  212—216,  II 

'L&'J — 165,  249 — 309.  —  Beschoawiugea  van  Mimtiughe  over 

dit    stelsel.  1  281—335;  T.  v.  N.L  1850  11  308—337, 1851 

I       1 — 13,    100 — 10:6,    Zie    hieromtrent  ineer  iu   het  bijzonder 

op     het  woord  Landrente. 

Volgens  van  den  Bosch  strookt  eene  belasting  in  natura  meer 
daxi  die  in  geld  ,met  de  inlichten,  van  den  Inlander.  11  257 ;  T. 
V.    H.  I.  1865  II  79. 

Commissarissen-generaal   betoogden  in  liuiine  missive  van  16 

ïfaart  1818  de  wenschelijkheid  der  wijziging   van  de  belasting 

op     de   huizen   (huistaks). - 1  388;    T.  v.  N.  I.  1863,11  287. 

(Zie     ook   I  402—403 ;   T.  v.  N,  I.  1864  II  403—404).  — 

la    AJiadioen  en  Kediri  werd  in  1831  een  huistaks  iugevoerd.  II 

^^6  ;    T.  V.  N.  I.  1865  II  285.  —  De  bepalingen  omtrent  de 

huistaks  voor  zooveel  de  Chineezeu  betrof  in  Mei  1832  ook  van  ^ 

toepassing  op  de  residentien  Banjoemas,  Bagelen ,  Madioen  en 

Kediri.  II  435—436;  T.  v.  N.  I.    1865  II  294.  —  In  1833 

^erd^n   nieuwe   bepalingen  ingevoerd  voor  de  huistaks  in  Ban- 

joenn^g^  Bagelen,  Madioen  en  Kediri  en  die  huistaks  toegepast 

^P      ^Ue   Javanen,   die   buiten   den   landbouw  hun  voornaamste 

"*id^ri  van  'bestaan  vinden.  II  445 ;   T.  v.  N.  I.  II  302.  — 

^      Viuistaks  in  Madioen  werd  in  Juni  1836  eenigzins  gewijzigd 


^iaarbij  de  naam  veranderd  in  belasting  op  het  bedrijf  * .  III 

^^  ^       T.  V.  N.  I.  1866  ÏI  36.  —  In  Juni  1836  werd  de  be- 

^^^g  op  het  bedrijf  in  Kediri  en  Madioen  ook  toegepast  op 

^   ^    eenig  bedrijf  uitoefenende ,  geene  landbouwers  noch  ambte- 

,     ^^""^ü  zijnde  ingezetenen,  terwijl  tevens  bepaald  werd  den  aanslag 

^^^^^^^Vielijk   te   doen  en  de  verdeeling  niet  over  te  laten  aan  de 

^^5^51-   en  kamponghoofden.  III  82—83;  T.  v.  N.  I.  1866  II 

—  In  Dec.  1851  is  ter  vervanging  van  de  huistaks  inge- 

^    ^^d  eene  belasting  op  het  bedrijf  op  Java,   verschuldigd  door 

^^^nders    en  daarmede   gelijkgestelden  ,    die  van  den  landbouw 

^^^t    hun  hoofdbedrijf  maken.    I    402;    T.    v.    N.  I.    1864  II 

"i^^  3—404. 


^    Huistaks  of  belasting  op  het  bedrijf  is  de  belasting  op  de  gebouwde 
^^gendommen ,  in  tegenstelling  van  de  landrepte,  die  belasting  op  de  on- 
^^bouwde  eigendommen  genoemd  wordt* 


ad  ALPHABETISGH    OVVRZTCHÏ 

Belasting   op    de   verponding,   vastgesteld  bij  publicatie  v 
Januari  1828.  UT   108—109;    T.  v.  N.  I.  1866  II  9€— 

Afschaffing  der  belasting ,  strekkende  tot  bekostiging  der  a 
teHarem ,  belast  toet  de  bevordering  der  koepok-inenting.  I  89 
T.  v.  N.  I.  1868  II  298. 

Vrijstelling  van  perdikan-dessas  van  dé  betaling  van  belasti 

I  407,  II  437—438;  T.  v.  N.  I.  186411407,  1865 II  2ï 
In  1836  werd  bepaald  dat  de  afschaffing  der  bela^ng  v 

eiken  reispas,  in  Pekalongan  afgegeven,  nader  zon  wotden 
handéld.  n  772;  t.  v.  N.  I.  1866  I   257.  . 

Belasting  in  elke   residentie   per   ziel  verschuldigd.  II  7 
t.  V.  N.  I.  1866  I  165. 

Ifet  stelsel   van   belastingen   in    Britflch-Indië   gehuldigd- 
306—318;  T.  v.  N.  I.  1850  II  831—387. 

Benkoelen. 
Opstand  te  Benkoelen  in  1833  ten  gevolge,  der  handelin 
van    den  assistent-resident  Knoerle.  TI  598 — 600;  T.  v.  N- 
1865   11   480— 482.   —   Bij   besluit  van   14  Oct.   1833  w 
Benkoelen  verklaard  te  zijn  eeue  op  zi^h  ^elf  staande  assist^ 
residentie.  II  600;  T.  v.  N.  I.   1865  II  482. 

Beusechem.  (J.  M.  van) 
In  1882  werd  hem  opgedragen  het  maken  van  eene  statistiefc^ 
beschrijving  Van  N.  1.  II  477;  IT.  v.  N.  I.  1865  II  331. 

Bevolking. 

'De  bevolking  van  Java,  met  uitsK)ndering ,  van  het  eiland 
Bawean,  de  landschappen  Oeloedjami,  Ifezoeki  en  PanaroekaD, 
wees  in  1796  een  cijfer  aan  van   1,495,908. 

De  bevolking  van  Java's  Noord-Oostkust  bedroeg  in  1803  een 
cijfer  van  ruim  1,800,000  zielen.  I  3;  T.  v.  N.  T.  1863  TI 
895,  —  De  bevolking  van  Java,  die  in  1803  geschat  werd  tus- 
schen  de  3  en  4  millioen  zielen  te  bedragen,  had  onder  Daendels 
geen  hooger  cijfer  bereikt.  I  52—53;  T.  v.  N.  T.  1864,  T 
62  —  In  1815  werd  de  bevolking  van  Java  opgegeven  te. 
bedragen  ruim  4,600,000  zielen.  I  64  ;T.  v.  N.  I.  18641  110. 

Bezoeki. 
Instructie  voor  Hopkins,  commissaris  voor  de  invoering  van 
het  landelijk  stelsel  in  Bezoeki,  Panaroekan  en  Probolingo  (van 
de  Chineezen  overgenomen  districten).  1  156;  T.  v.  N.  1.1864 

II  146.  —  In  deze  districten  komt,  blijkens  het  rapport  van 


BIJDRAGEN   TOT   DB   KBNNIS   VAN   HRT   LAND.   8TBLSEL.     427 

Hopkins,  aan  den  tegen woordigen  bezitter  een  zeker  recht  op 
den  grond  toe.  Hij  blijft  daarvan  in  liet  bezit,  zoolang  h>j  de 
gronden  met  zorg  bebouwt  en  de  door  het  gouvernement  ge- 
vorderde billijke  schattingen  betaalt.  I  193 — 195;  T.  v.  N.  I. 
1864  II  265—268.  Zie  verder  op  het  woord  Grondbezit. 

Mededeelingen  van  Baud  na  zijne  inspectiereis  in  1834  omtrent 
den  srtand  der  suiker-,  koffie-  en  rijstkultuur  in  dè  remdentie 
Bezoeki.  II  669—673;  T.  v.  N.  I.  1866  I  47—50. 

In  deze  residentie  moest  volgens  resolutie  van  Maart  1834 
bij  het  doen  van  aanplantingen ,  bijzondere  aandacht  worden  ge- 
schonken aan  bosch-  en  paggerkoffie.  II  715 — 716;  T.  v.  N.  I. 
1866  I  153. 

Intrekking  in  1835  der  suikerkultuur  in  de  afdeeling  Pana- 
rockan.  II  699—700;  T.  v.  N.  I.  1866  I   137—138. 

Bezuiniging;  zie  Begrootingen. 

Bijgeloof. 
Van  het  bijgeloof  der  bevolking  wordt  door  sluwe  bedriegers 
partij   getrokken.   II    26,    87—89;    T.   v.    N.  L  1865  I  88, 
207—209. 

Blik. 

'<Blik  op  het  bestuur  van  N.  I.  onder  v.  d.  Bosch ,  voor 
zoover  het  door  denzelveu  ingevoerde  stelsel  van  kultures  op 
Java  betreft.^  Onder  3ezen  titel  werd  in  1835  door  de  redactie 
van  het  Tijdschrift  //De  Oosterling"  eene  brochure  uitgegeven 
(van  de  hand  van  Merkus).  III  5—6;  T.  v.  N.  I.  1866  I 
417 — 418.  —  Onderzoek  in  Indie  naar  den  schrijver  dezer 
brochure.  III  12—14;  T.  v.  N.  I.    1866  I  428—425. 

Deze  brochure  werd  wederlegd  in  een  door  van  Elten  uitge- 
geven geschrift.  III  6—9;  T.  v.  N.  I.   1866  I  418—421. 

Yan  Elten's  geschrift  werd  beoordeeld  in  eene  nadere  brochure 
door  de  redactie  van  //De  Oosterling^'  uitgegeven.  III  10 — 11: 
T.  V.  N.  I.  1866  I  421—422. 

BI  o  ra. 
De   regent  van   Blora  in  1823   ter  zake  van  verkeerde  han- 
delingen uit  zijn  ambt  ontzet.  II  76 ;  T.  v.  N.  I.  1865  1 197. 

Boro-Boedoer.  (Oudheden  van) 
De  bewaring   dier   oudheden   in   Oct.    1819  opgedragen  aan 
twee  dessas  in  Kadoe  tegen  genot  van  vrijstelling  van  betaling 
der  landrente.  I  407, 


428  ALPHABBTISCH    OVCftZlCUT 

Bosch.  (J.  van  den) 

Neemt  16   Januari    1830    het  bestuur  over  Ned.  Indie  v 
du    Bus  over.  H  185;  T.  v.  N.  T.  1865  I  386.  —  Bij  o 
brief  des    konings    vau    17    Januari   1832  wordt  v.  d. 
benoemd   tot  commissaris^generaal   over  Ned.  Indie  en 
met  eene  uitgebreide  macht.  Il  360—361,  485,487;  T.  v. 
I.    1865   II   207—208,    338,    341,   —  Bij  Kon.  besluit 
22  Juli  1832  wordt  hem  vergund,  ora  redenen  van  gezondheid V 
functien   van   gouverneur-generaal   neer   te    le^en.  II  483; 
V.  N.  I.  1865  II  387.  — V.  d.  Bosch  verklaart  bij  publi 
van   27    Juni    1833   de   waardigheid    van   commissaris-gene 
te    aanvaarden.    II    489;    T.  v.  N.  I.   1865  II  342.  — 
ll<*«n  Augustus  1833  gaat  hij  naar  Suraatra,  II  598;  T.  v. 
I.  1885  II  480.  —  Op  1  Februari   1834  vertrekt  hij  naar 
derland.  II  607;  T.  v.  N.  I.  1865  II  488.  —Bij  besluit 
30  Mei   1834  wordt  hij  benoemd  tot  minister  van  koloniën. 
612;  T.  V.  N.  I.   1865  II  492.  —  Met  ulto.  Dec.  1839 
hij    als    zoodanig  af,  ten  gevolge  der  verwerping  van  een  v 
stel  tot  het  aangaan  eeuer  nieuwe  schuld  ten  laste  der  overz^ 
sche    bezittingen.    Hij  wordt  opgevolgd   door    J.  C.  Baud.   ï^ 
43—44;  T.  v.  N.  I.  1866  I  453. 

In    Aug.    en    Sept.    1830   doet  hij  eene  reis  over  Java,  ^ 
hem    gelegenheid  geeft  gunstige  mededeelingen  te  doen  omtre^ 
het   personeel    der   ambtenaren  en  den  siaat  van  den  landbou 
II  156;  T.  V.  N.  I.  1865  I  405—406. 

Zijne    memorie    van  Juli  1830  ,  waarbij  de  uoodzakelijkhe 
wordt  betoogd  de  kultures  uit  te  breiden  en  als  middel  daart 
voorgesteld  het  beschikken  over  een  vijfde  van  de  gronden   d 
bevolking    ten    behoeve    der  suikerkultuur  en  het  contracteer^^ 
met  de  dessabevolking  voor  het  teelen  en  bearbeiden  van  suike 
Il    157—162;    T.    v.    N.  I.  1865  I  406—411.  —  In  OcC-- 
1830    legt  Jiij    bij    kabiuets-missive  zijne  handelingen  ten 
aan  den  minister  van  koloniën  bloot.  II  180;  T.  v.N.  I.  186Ö 
I  428. 

Bij  nota  van  Januari  1831  geeft  hij  in  overweging  ter  be- 
vordering en  uitbreiding  der  indigokultuur  schikkingen  aan  te 
gaan  met  de  hoofden  en  oudsten  der  dessas  voor  het  teelen  van 
zaad-indigo  en  overeenkomsten  te  treffen  met  europeesche  of 
chinee^e  ondernemers  tot  het  leveren  van  indigo.  Il  215 — 217; 
T.  V.  N.  I.  1865  U  40—42.  —  Nadat  mr.  P.  Merkus  het 
f?telspl,    dat   aan    liet  voorstel  tot  uitbreiding  der  indigokultuur 


BTJDRA6RX   TOT    D£    KKNNIS   VAN    HET   LAND.    STELSEL.     429 

evenals  aan  het  vroegere  omtrent  de  suikerkultuur  ten  grondslag 
lag  en  dat  het  stelsel  van  bestuur  zou  zijn  ten  einde  het  moeder- 
land remises  te  bezorgen,  had  bestreden  en  liet  stelsel  van 
Bafiles  en  cpmmissarissen-geueraal  voorgestaan ,  zendt  v.  d.  Bosch 
onder  dagteekening  van  8  Maart  1831  eene  nieuwe  nota  aan 
den  rasid  van  ludië,  om  het  nieuwe  stelsel  van  bestuur  te  ver- 
dedigea,  de  beginselen  daarvan  nader  uit  een  te  zetten,  de 
gepastheid  en  noodzakelijkheid  zijner  maatregelen  met  het'  oog 
op  den  toestand  van  Java  en  zijne  bewoners  te  doen  uitkomen 
en  de  overeenstemming  van  die  maatregelen  met  de  bevelen  des 
konings  in  't  licht  te  stellen.  Il  %%1—%1%\  T.  v.  N.  1.1865 
II  51 — 98.  —  Van  den  Bosch  ontwikkelt  en  handhaaft  in  eene 
derde  nota  van  %  April  1831  op  nieuw  zijne  denkbeelden, 
nadat  Merkus  in  eene  nota  v.  d,  Bosch  had  beantwoord.  II 
297—307;  T.  v.  N.  I^  1865  II  116—125. 

In  zijne  nota  van  31  Aug.  1831  stelt  v.  d.  Bosch  voor  onder  het 
stelsel  van  kultures  ook  te  begrijpen  de  thee,  zijde,  havana- 
en  manillatabak ,  kaneel ,  cocheuielje  en  katoen.  Hij  geeft  daarin 
op  de  hoeveelheid  der  onderscheidene  producten,  die  gevorderd 
zullen^  worden  en  onderzoekt  of  de  teelt  van  die  hoeveelheid 
mogelijk  is  en  welke  pecuuieele  middelen  daartoe  worden  gevor- 
derd. Hij  ontwikkelt  verder  zijne  denkbeelden  over  uitbreiding 
der  kultures  in  verband  met  de  landrente  en  stelt  de  oprichting 
voor  van  eene  directie  voor  de  kultures.  II  324— 350;  T.  v. 
N.  I.  1865  n  172—198. 

Zijne  nota  van  Januari  1831  waarin  hij  in  overweging  geeft 
de  hoofden  voor  de  helft  in  geld  en  voor  de  helft  in  land  te 
betalen  en  in  ieder  regentschap  eene  militie  op  te  richten,  ten 
einde  het  aanzien  en  de  macht  der  hoofden  te  vermeerderen.  II 
198—207;  T.  v.  N.  I.  1865  II  24—33. 

In  1861  deed  v.  d.  Bosch  eenereis  naar  de  Preanger-regent- 
schappen,  Cheribon,  Tagal  en  Bantam;  in  1882  reisde  hij  over 
Java  en  in  1833  bezocht  hij  andermaal  de  Preanger -regent- 
schappen, Cheribon,  Tagal,  Pekalongan  en  Samarang.  II  481 — 
482;  T.  V.  N.  I.  1865  II  335—336. 

Hij  bestrijdt  in  eene  nota  van  25  Mei  1832  de  denkbeelden 
van  Merkus  omtrent  de  kof&ekultuur.  Hij  wenscht  dat  al  de 
aan  het  gouvernement  geleverde  koffie,  waarover  ter  kwijting 
der  aan  het  moederland  verschuldigde  betalingen ,  niet  zal  worden 
beschikt,  aan  de  meestbiedeuden  zal  wonlen  verkocht  en  dat 
voor   de   betaling  aan    den  Inlander  voor  het  koflSeprodutt  een 


480  ALPHABETISCH   OVERZrClIT 

vaste  prijs  per  katti  zal  worden  aangenomen.  II  523 — 525;  T. 
V.  N.  I.  1865  II  400—403.  —  Nadat  Merkus  onder  dag- 
ieekening  van  9  Juni  1832  deze  nota  van  v.  d.  Bosch  had 
beantwoord,  verdedigt  deze  laatste  in  geheime  uota^s  van  24 
Juni  en  8  Aug.  1832  nader  zijne  nieening  omtrent  de  koffic- 
kultuur  en  omtrent  de  uitbreiding  aan  het  stelsel  van  knltures 
in  het  algemeen  te  geven.  II  535 — 546 ,  547  ;  T.  v.  N.  1. 1865 
II  412—422. 

Vóór  zijn  vertrek  van  Java  arresteerde  hij  eenige  bepalingen 
ten  aanzien  van  het  geldelijk  beheer  en  gaf  een  omstandig  ver- 
slag van  den  staat  van  zaken  toen  v.  d.  Bosch  in  Indie  kwam, 
de  maatregelen  door  hem  genomen  en  de  resultaten  daarvan 
verkregen.  ÏI  607—612;  T.  v.  N.  I.  1865  II  488—492. 

Vah  den  Bosch  (toen  minister  van  koloniën)  meende  uit  de 
missives  van  Baud  te  besfi)eu^n  dat  deze  twijfelde  aan  de  mo- 
gelijkheid door  het  kultuurstelsel  de  verlangde  remises  te  kunnen 
overmaken,  waarop  van  den  Bosch,  16  Febr.  1835,  te  kennen  gaf 
dat  'reene  volledige  en  ongeveinsde  aankleving  van  het  ingevoerde 
stelsel  van  bestuur ,  een  ijverig  srtreven  om  van  jaar  tot  jaar  de  remises 
te  doen  stijgen,  benevens  een  stipt  achtervolgen  der  nagelaten 
instructien  en  verordeningen  van  den  gouverneur-generaal  wordt 
gevorderd.'/  Hl  22—24;  T.  v.  N.  L  1866  I  482—434. 

Boschwezen. 
Regeling  der  blandongdiensten  door  Raffles  in  zijne  memorie 
van  14  Juni  1813.  I  84—85;  T,  v.  N.  I.  1864  I  218.  — 
Maatregelen  door  Rafiles  omtrent  het  beheer  der  bosschen  in 
zijne  memorie  van  11  februari  1814  aangegeven.  I  171 — 172; 
T.  V.  N.  I.  1864  I  161—162.  —  Bij  resolutie  van  5  Decem- 
ber 1820  werd  opneming  en  meting  der  boschgronden  bevolen. 
XX  106 — 107.  —  De  functien  van  directeur  der  bosschen  op- 
gedragen aan  den  resident  van  Kembang.  II  75 — 77;  T.  v. 
N.  I.  1865  I  196 — 198.  —  Nadere  voorziening  door  Baud 
in  1834  omtrent  de  djattibosschen  wenschelijk  geacht.  II  679; 
T.  V.  N.  I.  1866  I  56. -—De  bevolking  van  Rembangwensch  te 
den  aaukap  in  de  bosschen  voor  den  kleinen  scheepsbouw.  Il 
6b0;  T.  V.  N.  I.  1866  I  56. 

Bousquet.  (Mr.  J.) 
Zijne    nota's    betrekkelijk    de  voorstellen  van  van  den  Bosch 
tot    uitbreiding    der  indigokultuur ,  waarbij  hij  in  het  algemeen 
de   denkbeelden  van  v.  d.  Bosch  ondersteunde,  doch  verder  al? 


BIJDRAGEN     TOT   DK    KENNIS   VAN    HBT   LAND.    STELSEL.    481 

gevoelen  te  kenuen  gaf:  aau  de  ambtenaren  geen  pereents- 
jze  belooning  van  10  pCt.  toe  te  staan;  alvorens  deindigo- 
:er8  van  heerecüensteu  vrij  te  stellen  de  residenten  te  hooren 
nj  de  prijsbepaliug  in  kopergeld  steeds  daarbij  te  voegen: 
100  dmten  op  den  gulden.  TI  218— Sil9,  281-^284;  T, 
L  1.  '1865  II  43—44,  101—104. 

Britscb-Indië. 

ervormingen  in  het  bestuur  door  Comwallis  aangebracht.  I 
-310;  T.  V.  N.  L  1850  II  331-333.  —  Als  bronnen 
inkomsten  bestonden  daar:  landelijke  belastingen  enmarkt- 
^htigheden,  op  de  munt,  de  posterijen  en  het  zegel; 
10—313.  T.  V.  N.  I.  1850  II  333—336.  —  Voordeelen 
het  daar  ingevoerde  stelsel  van  belastingen  verkregen.  I 
-314;  T.  V.  N.  I.  1850  H  336—337.  —  Ovei^emaakte 
en  naar  Engeland  in  1731 — 1793.  I  354.  —  Inkomsten 
Britsch-Indie  in  1814.  I  325,  354. 

Buitenbezittingen. 

aar   de   finantieele   hulpbronnen  moesten  aangewend  worden 
iet  belang  der  productie  van  Java,  werd  in  1834  het  toe- 
van gelden  voor  de  bevordering  van  kultures  pp  de  Bui- 
5»ttingen  afgeweaea.  II  709;  T.  v.  N.1. 1866  1146— 147, 

Tius  de  Gisignies.  (Burggraaf  du) 
►mmissaris-generaal  in  Indie  van  1825—1830.  II  98;  T. 
.  I.  1865  I  ai6.— Zijn  rapport  van  1  Mei  1827  omtrent 
olonisatie.  II  101— 102;  T.  v.  N.  1. 1865  I  218— 219. — 
éel  van  den  minister  van  koloniën  en  marine ,  van  den  raad 
state,  van  den  gouv.-gen.  van  den  Bosch  en  van  den  direc- 
voor  de  zaken  der  koloniën  J.  C.  Baud  over  het  kolo- 
ieplan.  II  '183—185;  T.  v.  N.  I.  1865  I  431—432.  — 
jzende  'beschikking  op  het  rapport  van  du  Bus  genomen. 
86—187;  T.  v.  N.  I.  1865  I  433—434. 

Capellen.  (Gouv.-gen.  v.  d.) 

jne  missive  van  9  Mei  1820  ter  aanbieding  aan  den  mi<- 
r  en  tevens  toeliokting  van  hef  'reglement  op  de  verplich- 
n,  titdls  en  rangen  der  reigenten  op  Java.  II  55^ — 60;  T. 
r.  I.  1865  'I  114  — 119.  —  Treedt  af  als  gouv.  gen.  en 
t  vervangen  door  den  luit.  gowv.  H.  Merkus  de  Kook.  II 
98;  T.  V.  N.  I.   1865*1  216, 


4S2  ALPHABKTISCH    OVK&ZICUT. 

Cheribon. 

Opstaud  iu  die  resideutie  ia  1804  teu  gevolge  der  uitsluitxi^iiag 
van  den  radja  Kauoman  van  den  troon.  I  213,  II  229 — 23  <^; 
T.  V.  N.  I.  1864  II  283—284,  1865  U  53—54. 

Organisatie  der  üheribondche  landen  van  2  Febr.  en  81  Mtit^  rt 
1809.  I  34—36;  T.  v.  N.  1.  186i  144—46.  —  BafflesgiM=ig 
in    1813   eeue   schikking  aan  met  de  overgebleven  sultans  v^sui 
Cheribon.  I  61;  T.  v.  N.  I.  1864  I   107.  —  Van  1  Janua^ri 
1820  werd  de  toelage  aan  de  sultfins  van  Cheribon  in  geld  umi- 
betaald,  terwijl  de  landen,  aah  hen  afgestaan,  gebracht  werd^^n 

onder  het  onmiddellijk  beheer  van  het  gouvernement.  II  96 

96.  —   In  December  1830  hadden  in   deze  residentie  onlusti^n 
plaats,   die   vermoedelijk   aati   de  indigf)kultuur  moeten  worden 

toegeschreven.  Il  195— 196;  T.  v.  N.  L   1865  I  441  —  443. 

Merkus  meende  ook  Hat  die  onlusten  gedeeltelijk  aan  de  indig^o- 
knltüur  riioeten  worden  toegeschreven.  11224,227,294 — 21^3; 
T.  V.  N.  I.  1865  II  48,  51,  113-  114.  —  Van  den  Bosch 
ontkende  dit.  II  268—272;  T.  v.  N.  I.  1865  II  89—92.— 
Resolutie  van  26  Juli  1831  omtrent  die  onlusten ,  waarin  wordt 
aangenomen  dat  de  oorzaak  daarvan  niet  aan  de  indigokultu^i' 
is  te  wijten.  II  310— 316;  T.  v.  N.  I.  1865  II  127—133. 

Bijzonderheden  aangaande  de  dorpsinstellingen  in  Cheribon- 
II  270,  III  242;  T.  v.  N.  I.  1865  II  90—91,  1866  II  84.7. 
Zie  ook  op  het  woord  Hoofden.  —  Volgens  Crawfurd  word^^ 
in  deze  residentie  de  dessahoofden  ook  door  de  gemeente  g*" 
kozen  of  aangesteld  met  hare  toestemming.  I  200;  T.  v.  N-  ^* 
1864  II  272.  —  Eegeling  en  rangschikking  van  het  bestt^'^ 
en  de  bevolking  eener  dessa  in  Cheribon.  III  242;  T.  v.  N-  ^' 
1866  11347. 

Instructie  van  Crawfurd  als  speciaal  commissaris  voor  de 
voering    van   het   landelijk   stelsel  in  de  residentie  Cheriboo- 
155;    T.   V.    N.    I.    1864  II  145—146.  —  Ten  opzichte  ^ 
de   resultaten    der   invoering   van   het   landelijke   stelsel   in 
residentie    wordt     vermeld    dat    het    de    eerste     maal     vast^_ 
stelde  bedrag  der  landelijke  inkomsten  behoorlijk  werd  beta^* 
Dit  bedrag  werd  later  aanzienlijk  verhoogd ,  maar  overtrof  \iO^ 
verre   hetgeen    met    biDijkheid    kon    worden    geheven.    Daa^^"^^^^^^* 
volgde  eenc  vermindèriag  tot  bijna  de  helft.  Die  veranderin^'^^l 
waren    oorzaak    dat   het   stelsel   niet   zeer   gewaardeerd  werd  ^ 
866 — ^370.  —  In  die  residentie  heeft  devoorioopige  taxatie  ^ 
het  gewas  voor  den  aanslag  der  landrente  alleen  plaats  wana 


njDRAOBM   TOT  DB   KBNNI9    VAX   HKT   LAND.   f^TELSEL.     48S 

;ewas    nog   te    velde    staat,    waarna    het  gewös  niet  meer 

nag^aau.  Hl  57 ;   T.  v.  N.  I.   1868  lï  1». 
mlingen  voor  de  Cheribonsche  landen  ten  aanzien  van  het 
en   gebruik    der    rijstvelden    en    de  beschikking  over  het 
ct.I   36—49;    T.    v.  N.  I.  1864  I  46— 59.  Zie  verder 
nt  het  landbezit  op  het  woord:  Grondbezit. 
Hes  liet  de  koffiekultuur  in  dat  gewest  aan  den  vrijen  wil 
andbouwers   over.   t  170;  T.  v.  N.  I.  1864  II  160.  — 
msten  volgens  het  verslag  van  Baud  van  zijne  inspectiereis 
134,    van   de   suiker-,    indigo-,  koffie-   en  rijstkultuur  in 
ïsidentie.  Il  627—631;  T.  v.  N.  I.  1866  I  8—12. 
oering  der  indigokultuur  in  Cheribon  in  1830.  Il  152 — 

T.    V.    N.  I.    1865  I  402—403.  —  In  1832  werd  be- 

in  deze  residentie  eene  proef  te  nemen  met  het  doen 
eeren  en  fabriceeren  van  indigo  door  den  Javaan.  II 
-386,  388;  T.  v.  N.  I.  1865  II  247,  250.  —  In  1834 
rde  de  maatregel  om  de  bevolking  te  belasten  niet  alleen 
iet  kultiveeren  maar  ook  het  bereiden  van  indigo ,  een  ge- 
hten  uitslag.  II  629—630;  T.  v.  N.  I.  1866  I  lÖ. 
palingen   in   1834   vastgesteld  dat  de  theekultuur  in  Che- 

door  vrijwillige  arbeiders,  tegen  het  loon  gewoonlijk 
elijk  voor  particuliere  diensten  bedongen,  moest  worden 
ht  n  737—738;  T.  v.  N.  I.  1866  I  225—226. 
jze  van  afschaiiiiig  der  heerediensten  door  Raflles  ii^  Cheribon. 
;  T.  V.  N.  I.  1864  n  145.  —  In  deze  residentie  werd  in  1833 
igezeten  der  hoofdplaats  tegen  betaling  e^neipjaarljijksche  som 
3  vrijgesteld  van  alle  heerediensten  buiten  de  grenzen  zijner 

of  kampfMig.  II  479— 480;  T.  v.  N..  1.1865  II  334. 

ingezetenen  der  dessa  Pedangjan.  ontheven  van  de  bqwa; 
der  gevangenis  te  Indramayoe.  H  103;  T,  v.  N;I.  1865 
0.  —  Aan  de  levering  van  boedjangs;  uit  Cheribon  ten 
!ve    van    andere    residentiën,    die  sedert  jaren  plaats  had, 

in  1834  een  éindé  gemaakt.  Il  Ï16— 320,  633—634; 
.  N.  1.1865  II  133—136,  1866  I  13—14.  — 
)evolking  der  dessa  Djatti-pring ,  die  in  1839  weigerde 
rriet  aan  te  planten,  werd  bedreigd  met  verdeeling harer 
elden  onder  andere  dessas;  de  regeering  verklaarde  even- 
lat  der  bevolking  niet  dan  bij  dringende  noodzakelijkheid 
sawas  mochten  worden  ontnomen.  III  131 — 132;  T.  v. 
.  1866  II  111-.112. 
I  regent  van  Bengawkn-Wettan  en  andere  inlafadsche  hoofden 


# 


434  AtPHABBtlSCH   otTBEZtOHt 

ter  zake   vaii   willekeurige   haudeliuge»  ontslageu  en  óp  andere 
wijze  gestraft.  IJL  85—86;  T.  v.  N.  I.  1805  I  £06— 207. 

Cliguett.  (P.  F.) 
Aan  hem  werd  bij  besluit  van  16  April  1886  opgedragen 
uit  elk  regentschap  in  Cheribon ,  Tagal  en  Pekalongan  de  sawa- 
velden  van  een  of  twee  dessas  op  te  meten.  II  758;  T.  v.  N.  I. 
1866  I  ?44— 245.  —  Zijne  in^truct^e.  II  759—761;  T.  v. 
N.  I.  1866  I  246—247.  —  Onder  dagteekeniug  van  13Nov. 
1836  bracht  hij  verslag  uit  van  zijne  verrichtingen  en  bevin- 
dingen, waaruit  o.  a.  blijkt  da,t  de  werking  van  het  landelijk, 
stelsel  zeer  ongelijk  is,  vooral  in  het  oog  springende  door  d 
verhouding  welke  bestaat  tusschen  den  aauslag  der  laiidren 
en  het  vermoedelijk  product ,  in  geldswaarde  berekend.  In  Peka- 
longan   wordt   28,   in   Tagal   33  en  in  Cheribon  12  pCt.  van 


het  product  aan  landreute  opgebracht.  Clignett  diende  een  ontwe 
van  wijziging  in  het  landelijk  stelsel  in,  waarbij  hij  aanna 
eene  percentsgewijze  betaling  voor  landreute,  die  niet  zou  moge 
verhoogd  worden  zoolang  de  sawas  niet  uitgebreid  worden  e 
alleen  verminderd  in  jaren  van  werkelijk  misgewas.  111  45 
46;  T.  V.  N.  I.   1866  II  1—19. 

Cochenieljeteelt.  Zie  Nopalkultuur. 

Commissarissen-generaal. 
Geschiedenis  der  overgave  van  de  O.  I.  koloniën  aan  com- 
missarissen-generaal door  dé  Eugelschen.  T  252 — 257;  T.  v. 
N.  I.  1864  II  340—345.  —  Rapport  van  commissarissen- 
generaal  van  16.  Maart  1818  over  de  resultaten  van  het  lan- 
delijk stelsel.  I  360—894;  T.  v.  N.  I.  1863  U  259— 293. — 
Redevoering  van  den  commissaris  Elout  bij  bet  nederleggen 
van  het' bestuur  van  cotiitnissarissen-géneraal.  I  424 — 425;  T. 
V.  N.  I.  1864  II  422—423. 

Compagnie.  (Nec^erlandsche  Oost-Indische). 
Het  stelsel  ^r  compagnie  in  vergelijking  m^t  dat  van  vrije 
kuituur  en  handel.  I  283,  285-^288;  T.  v.  N.  I.  1850  II 
309—310,  311—314.  :—  Beantwoording  der  vi^aag:  of  de 
compagnie  gezorgd  heeft  voor  het  behoud  en  de  verdediging 
onzer  iudische  bezittingen.  I  292—293;  T.  v.  N.  I.  1850  II 
317 — 318.  —  Fin^ntiecle  toestand  der  compagnie:  Tekort  in 
1779.  I  294;  T.  v.  N.  I.  1850  II  319;  ooi«akett  vai>  d^t 
tekort   I    295-- 296;  T.  v.    N.  I.  1850   II  320—321;    toe- 


BIJDRAGEN   TOT    DB   KEVNXS  VAN  HET   T.AND.    STEt.SEL.    435 

stand  vau  1780—17»!.  I  298;  T.  v.  N.  I.  1830  II  322— 
323.  —  Katning  vao/  ontyangsten  an  uitgaven  door  de  oom-r 
pagoie  voor  het  varen  alleen  met  gehuurde  schepen.  I  3ö0— 352. 

Compagnie  (Engelsche  O,  I.) 
Hare   geschiedenis  I  804—306;  T.  v.  N.  l.  1850  II  328— 
831.  —  Regeling  van  'slauds  inkomsten  en  territoriale  belas- 
tingen door  Comwallis.   I   306-310;   T.    v.   N.   I.  1850  II 
381—333. 

Contracten. 
Commissarissen-generaal  bepaalden,  bij ■  publicatie  van  5  Jan. 
1819,  dat  contracten  of  overeenkomsten  individueel  met  de 
Inlanders  aangegaan  en  door  den  resident  geregisteerd  moesten 
worden.  I  408—409;  T.  v.  N.  I.  1864  II  408—409.  — 
Het  sluiten  van  contracten  met  de  inlandsche  bevolking 
door  tusschenkomst  der  hoofden  en  oudsten  der  dessas 
voor  de  teelt  en  levering  van  producten  werd  door  van  den 
Bosch  in  1830  voorgesteld.  Il  157-162,  165;  T.  v.  N.  I. 
1865  I  406—411,  413—414;  (zie  ook  II  251;  T.  v.  N.  1. 
1865  II  73—74).—  J.  C.  Baud  was  ook  van  oordeel  dat  kei 
aangaan  van  contraoten  met  Inlanders  bet  middel  was  om  de 
productie  van  Java  te  vermeerderen J  II  185;  T.  v.  N^l.  1865 

I  432.  —  Merkus  meende  dat  de  contracten  met  de  dessa-» 
bevolking  slechts  in  naam  bestaan,  vioodat  de  arbeid  niet  bedon- 
gen maar  gevorderd  wordt,  terwijl  bij  het  aangaan  van  con- 
tracten individueel  met  de  Inlanders  meer  jsekerheid  is  voor  vrij- 
willige toestemming.  11  221— 222;  T.  v.  N.  I.  1865 II  45— 
47.  —  Van  den  Bosch  komt  hiertegen  op  en  verdedigt  vooral 
het  sluiten  van  contracten  met  hoofden  en  oudsten  der  dessas, 
in  plaats  individueel  met  de  Inlanders.  II  255 — 268  ;  T.  v. 
N.  1.  1865  II  77-— 8ft.  —  In  eene  nieuwe  nota  komt  Merkus 
op  deze  zaak  terug  en  geeft  in  overweging  de  voorgenomen  uit* 
breiding  der  indigokultuur  niet  te  doen  plaats  hebben  door 
middel  van  contracten  : maar  ddor  invoering  van  eene  wijziging 
in  de  betaling  der  landrente.  II   293—296 ;  T.  v.  N.  I.  1865 

II  112—114.  —  In  de  \orstenlaiideu,  werd  het  sluiten  van  con- 
tracten met  de  lioofden  en  oudsten  der  dessas  niet  ingevoerd. 
II  336 ;  T.  V.  N.  I.  1865  II  185.  —  Bij  publicatie  van  25  Dec. 
1888'  werd  die  van  5  Januari  1819  (waarbij  het  cóntracteeren  indi- 
vidueel met  elk  ingezeten  was  vborgeschreVen)  zoodanig  gewijzigd 
dat  de  contracten  met  de  bevolking  door  tusschenkomst  van  de 


436  Al.PHABETISCH    OVEH/tCllT 

oudsten   eu   voornaamsteu    der   dessas   moesten    plaats    hebbeu. 

I  409—410;  T.  v.  N.  I.  1864  II  409.  —  Volgens  besluiten 
van  1840  en  1841  moesten  echter  geene  overeenkomsten  worden 
aangegaan,  die  ten  nadeele  strekken  van  'sgouvemements  kul- 
tures  en  moest  in  twijfelachtige  gevallen  de  directeur  der  kul- 
tures  worden  geraadpleegd.  I  410;  T.  v.  N.  I.  1864  II 409 — 
410.  —  Bij  besluit  van  7  Nov.  1863  werd  het  sluiten  van 
oveieenkomsteu  iudividueel  met  bezitters  of  gebruikers  van 
gronden  weer  voorgeschreven.  I  410 — 412;  T.  v.  N.  I.    1864 

II  410-411. 

Crawfurd. 
Uit  zijn  rapport  omtrent  het  grondbezit  in  de  Yorstenlandeu 
blijkt  dat  het  eigendomsrecht  van  den  grond  ontwijfelbaar  is 
gevestigd  in  den  souverein  en  dat  geen  der  onder  het  europeesch 
gezag  staande  klassen  van  ambtenaren ,  noch  volgens  de  begin- 
selen van  het  inlandsch  bestuur ,  noch  op  grond  van  sedert  lang 
bestaande  voorschriften,  is  bekleed  met  eenigerlei  erfelijk  redit 
of  privilegie  op  gronden  of  ambten  en  dat  integendeel  het  vor- 
deren van  die  rechten  geheel  in  strijd  is  met  de  erkende;grond«- 
beginselen  van  het  javaansche  bestuur.  I  177 — 193;  T.  v.  N.  I. 
1864  II  251 — 265.  — '  In  zijn  rapport  over  de  residentie 
Cheribou  komt  Crawfiurd  tot  het  besluit  jat  het  recht  van  pri- 
vaateigendom van  den  grond  algemeen  erkend  is;  dat  in  het 
grootste  gedeelte  van  het  land  de  aanspraak  van  den  souverein 
op  het  eigendomsrecht  van  den  grond  in  de  landsinstellingen 
niet  bekend  is^  dat  de  dorps-  en  districtshoofden,  die  in  het 
algemeen  beambten  zijn  van  de  inkomsten  en  de  policie,  ge- 
kozen door  de  gemeente  of  met  hare  toestemming  en  goedkeu- 
ring aangesteld «  noch  ambteUjk  noch  erfelijk  recht  hebben  op 
den  eigendom  van  den  grond ;  dat  de  bebouwers  lover  het  alge- 
meen de  eigenaren  zijn  van  den  grond;  dat  het  recht  van  den 
souverein  op  een  gedeelte  van  het  product  van  den  grond,  ten 
volle  bevestigd  en  erkend  is.  II  200;  T.  v.  N.  L  1864  II  272. 

Daendels.  (Maarschalk). 
Zijn   optreden   als   gouv.   gen.   I;  14   T.  v.  N.  I.  1863    II 
405.   —    Zijne   instructien.   I    14—36;    T.  v.  N.  I.  1863    II 
406 — 407.  —    Zijne  bijeenkomsten  ^  Samarang  met  38  regen- 
ten. I  17;  T.  V.  N.  L  1863  II  408-409. 

Dayoeloehoer;  zie  Banjoemas. 


BUDRAOK    TOT    DE    KEXNIS    VAV    HT!T   lAXD.    SïtJl.SEL.     437 

Dessahoofdeu;  zie  Hoofden. 

üessas   aan    particulieren  (Afschaffing  van  het  mis- 
bruik van  het  verhuren  van)  Zie  Negorijen. 

Djabarangka  en  Karangkobar.  (Landen  van) 
Het  landelijk  stelsel  in  die  landen  werd  in  Maart  1825  inge- 
voerd. 11  91—92;  T.  V.  N.  I.  1865  I  211—213. 

Djagongkultuur.  —  Turksche  tarwe  of  maïs. 
Opbrengst,  kosten  en  belasting  der  djagongkultuur  in  Kadoe, 
blijkena  de   opname    der  velden    in  die  residentie  in  1819.  II 
18—19;  T.  V.  N.  I.  1865  I  80-81. 

Dj  a  kat.  —  Paditienden. 
Opgave  omtrent  de  djakat.  I  179—180;  T.  v.  N.  L  1864 
11  253  (zie  ook  I  159  III  241;  T.  v.  N.  I.  1864  II  149, 
1866  II  346).  —  In  1835  werd  besloten  geene  vergoeding 
te  geven  aan  hoofden  en  priesters  in  Banjoemas  voor  het  gemis 
der  djakat  van  eene  uitgestrektheid  sawaveldeu ,  voor  de  indigo- 
kultuur  afgezonderd.  II  768—769;  T.  v.  N.  I.  18661254.— 
In  1843  werd  bepaald  dat  de  djakat  zou  blijven  eene  vrijwillige 
betaling  of  opbrengst  en  niet  meer  plaats  hebben  bij  wijze  van 
directe  hefSng  door  'slands  dienaren,  terwijl  men  zou  moeten 
zorgen  dat  het  gebruik  daarvan  gemaakt  niet  zou  afwijken  vau 
het  doel,  waarmede  zij  werd  opgebracht.  III  132 — 183;  T. 
V.  N.  I.  1866  II  158—159. 

Djay  ang-sekars. 
Üaendels  richtte,  in  plaats  van  de  afgeschafte  pradjoerits,  iu 
elke  prefecture  een  corps  van  50  tot  100  strikruiters  of  mare- 
chaussee (djayang-sekars)  op.  I  22;  T.  v.  N,  I.  1863  II 
413.  —  In  Cheribon  werd  een  corps  djayang-sekars  van  50 
man  opgericht  om  onlusten  te  voorkomen.  II  196,  272;  T.  v. 
N.  I.  1865  I  443,  II  92.  —  Plaatsing  van  djayang-sekars 
in  de  afdeeling  Ledok.  II  435;  T.  v.  N.  I.  1865  U  293. 

Djoyo-Kessoemo  op  Noesa  Kembangan. 
Bij  het  optreden  van  een  nieuwen  soesoehoenan  van  Soera- 
karta  worden  vertrouwde  hoofden  uitgezonden  om  bloemen  vau 
dezen  boom  te  plokken.  Het  verkrijgen  van  de  bloem  strekt 
tot  teeken  dat  het  bestuur  van  den  opgetreden  vorst  gelukkig 
zal  zijn.  II  438—439;  T.  v.  N.  I.  1-865  II  297. 


438  Al.^HABtTlsriï   OVEKZICHT 

D  O  ra  1  s. 
Blijkens  zijne  nota  van  1831  over  het  grondbezit  in  Passa- 
roean  had  de  grootvader  van  den  toenmaligen  regent  de  beboawde 
velden  doen  meten  en  verdeelen,  waarbij  dorpshooWen  en  ge- 
wezen dorpshoofden  de  meeste  velden  kregen.  Wie  velden  bezat 
kon  het  recht  om  ze  te  bearbeiden  niet  verliezen  dan  door  ze 
niet  te  bebouwen,  de  dessa  te  verlaten,  eene  misdaad  te  plegen, 
niet  aan  zijne  verplichtingen  te  voldoen  en  door  willekeur.  Ten 
opzichte  van  het  bezitrecht  deelt  hij  mede  dat  vroeger  de  be- 
schikking over  de  velden  zeer  willekeurig  was,  doch  dat  later 
de  landbouwers  een  ander  denkbeeld  hebben  verkregen  van  hun 
recht  op  de  sawavdden,  die  zij  beschouwen  als  een  soort  vau 
eigendom,  wel  niet  verkoopbaar  maar  dat  kan  worden  ovei^e- 
dragen  aan  de  kinderen.  II  288—289;  T.  v.  N.  l.  1865  II 
107—108. 

Dorpsbestuur.  (Inrichting  van  het)  Zie  Hoofden. 

Ëales.  (Kolonel.) 
Zijn  rapport  over  het  recht  op  den  grond  in  de  residentie 
Samacang ,  waaruit  blijkt  dat  individuen  uit  hun  zelven  geen  uitsliii- 
tend  recht  hebben  op  den  grond,  welk  recht  geacht  wordt  alleen 
in  den  souverein  te  zijn  gevestigd;  dat  aan  de  bevolking  woesten 
grond  ter  ontginning  gegeven  werd,  waarvoor  zij  gedurende 
zekeren  t^d  (niet  langer  dan  drie  jaren)  vrij  van  belasting  was; 
dat  de  ontgonmeu  grond  onder  geen  voorwendsel  aan  de  ont- 
ginners  kon  worden  ontnomen  dan  alleen  uit  hoofde  van  wanr 
gedrag  of  vertrek  naar  elders;  dat  het  récht  op  den  grond  bij 
erfopvolging  overging  van  vader  op  zoon.  I  199 — 200;  ï.  v. 
N.  I.  1864  II  271. 

Eerens.  (D.  ü,  de). 
Bij  kon.  besluit  van  5  Sept.  1834  benoemd  tot  luit.-gouv.- 
gen.  V.  N.  I.  II  773;  T.  v.  N.  I.  1866  I  258.  —  Uen 
24sten  Febr.  1835  kwam  de  Eerens  te  Batavia  aan  en  aan- 
vaardde zijne  waardigheid  5  Maart  1835.11  773;  T.  v.  N.  I. 
1866  I  258.  —  Den  29steu  Febr.  1836  aanvaardde  hij  de 
waardigheid  van  gouv.-gen.  II  773 — 774;  T.  v.  N.  I.  1866 
I  259.  —  Hij  overleed  te  Buitenzorg  30  Mei  1840.  III  99; 
T.  V.  N.  I.  1866  II  81. 

Eli  as.  (B.  J.) 
Benoemd   tot   directeur   der   kultures.    Il   408;  T.  v.  N.  I. 
1865  II  269. 


BIJDRAGEN    TOT    DE    KKNNiS   VkS   HKT   l.AXO.    STE1.SKL.   439 

Eltea  DJzn,  (N.  van) 
Gaf  in  1835  eene  wederlegging  in  het  liclit  van  twee  door 
de  redactie  van  het  Tijdschrift  /'  De  Oosterling  //  uitgegeven 
brochures  van  Merkus.  III  6—9;  T.  v.  N.  I.  1866  I  418— 
421.  —  van  Elten's  geschrift  werd  beoordeeld  in  eene  nadere 
brochure ,  door  de  redactie  van  //  De  Oosterling  //  uitgegeven.  III 
10—11;  T.  V.  N.  I.  1866  I  4ai— 422. 

Fabrieken. 
Bij  resolutie  van  3  Febr.  1836  werden  bepalingen  vastgesteld 
omtrent  de  oprichting  van  fabrieken  en  neringen  in  N.  I. , 
waarbij  o.  a.  gelast  werd  dat  de  nijverheid  der  ingezetenen  zoo 
min  mogelijk  mocht  worden  belemmerd.  II  772;  T.  v.  N.  I. 
1866  I  257. 

Gantang. 
Eene   inhoudsmaat,  waarvan   er,  voor  de  rij^t,  tien  gaan  op 
een  pikol.  II  159;  T.  v.  N.  I.  1865  I  409. 

Geldgebrek. 
Geldgebrek  op  Java  tijdens  het  eerste  tijdperk  van  het  bestuui: 
van  commissarissen-generaal.  Zij  besloten  daarom  eerst  tot  onder- 
handschen  verkoop,  later  tot  publieke  veiling  van  eenige  pro- 
ducten, bepaaldelijk  koffie.  I  267—269;  T.  v.  N.  1.  1864  II 
354—356.  —  Ook  later  (1818)  bestond  nog  dat  geldgebrek, 
waarin  men  toen  voorzag  door  den  aanslag  der  landrente  te  be- 
spoedigen. 1  395—396. 

Goelak. 
De  goelak  was  de  maat,    waarbij  de  koning  van  Bantam  de 
peper  van  zijne  onderdanen  ontving.  Bij  dien  ontvang  gebruikte 
men  echter  willekeurig  een  veel  te  groote  goelak.  I  210 — 211 ; 
T.  V.  N.  I.  1864  II  281. 

Goeni-zakken. 
Doen  aanmaken  van  goeni-zakken  door  de  bevolking  der  dis- 
tricten   Sleman    en    Indramayoe.    II    421 — 422;  T.    v.   N.   I. 
1865  n  281. 

Goldman  (J.  C.) 

2ijne   nota   betrekkelijk   de    voorstellen   van   van  den  Bosch 

tot  uitbreiding   der  indigokultuur.  II  217 — 218;  T.  v.  N.  I. 

1865  II  42.  —  In  eene  tweede  nota  over  hetzelfde  onderwerp 

bestrijdt  hij  het  stelsel  van  vrije  kuituur  en  onbelemmerde  be- 


440  At.?HABETÏSCH   OVERZICHT 

schikking  over  eigendommen  en  bezittingen.  II  278 — £81 ;  T. 
V.  N.  I.  1865  II  98—101. 

Gomboomen. 
Aan   het   denkbeeld    in    1830    bestaande  om  arabische  gom- 
boomen   naar  Java  over  te  voeren,  werd,   met  het  oog  op  de 
daaraan  verbonden  kosten  geen  gevolg  gegeven.   Il  402 — 408; 
T.  V.  N.  I.  1865  n  268—264. 

Goud  en  zilver. 
Raffles  was  gestemd  voor  vrijen  uitvoer  van  edel  metaal   van 
Java.  I   169;  T.  v.  N.  I.  1864  II  159. 

Gouverneur-Generaal. 
Omschrijving  van  zijne  macht  door  het  opperbestuur  in  1829. 
Hij  zou  zijn  de  vertegenwoordiger  des  konings  in  Indie,  daar 
het  hoogste  gezag  uitoefenen  en  niet  gebonden  zijn  aan  de  be- 
sluiten van  den  raad  van  Indie,  daar  hij  voor  alle  besluiten 
verantwoordelijk  zou  zijn.  Il  809;  T.  v.  N.  I.  1865  II  126— 
127.  —  Denkbeelden  van  van  den  Bosch  omtrent  de  macht, 
die  de  gouv.-gen.  moet  bezitten.  Hij  behoorde  geheel  onaf- 
hankelijk te  zijn  van  den  raad  van  Indie.  Aan  den  raad  zou 
het  dagelijksch  beloop  der  zaken  kunnen  worden  overgelaten, 
maar  al  zijne  besluiten  zouden  aan  de  bekrachtiging  van  den 
gouv.-gen.  moeten  worden  onderworpen,  die  bevoegd  zou  zijn 
die  te  wijzigen.  II  855;  T.  v.  N.  I.  1865  II  202—208.  — 
Het  maken  van  aanmerkingen  in  openbare  stukken  op  de  be- 
sluiten van  den  gouverneur-generaal  door  het  ministerie  vau 
koloniën  werd  door  den  gouv.  gen.  de  Eerens  minder  wensche- 
lijk  geacht,  zoowel  omdat  men  bij  het  ministerie  door  het  ont- 
breken van  vele  stukken  niet  geheel  op  de  hoogte  is  als  met  het 
oog  op  de  waardigheid  en  positie  vau  dèn  gouv.-gen.  III 
74—77;  T.  v.  N.  I.  1866  II  29—81. 

Graaff.  (Van  de) 
Zijn    advies  in  1823  tot  het  benoemen  van  een  afzonderlijk 
regent    voor    Probolingo.    11    73—74;    T.    v.    N.    I.    1865  I 
194—196. 

Grondbezit,  Grondeigendom. 

Volgens  het  rapport  der  commissie  van  11  November   1802 

komt  de  beschikking  over  den  groud  toe  aan  den  vorst  of  regent 

en  zou  het  verleenen  van  grondeigendom  nadeelig  kunnen   zijn 

voor  het   lot  van  Java.  I  6—8;  T.  v.  N.  I.  1868  II  398—899. 


BIJDRAGEN    TOT    DE    KENNIS    VAN    HET    LAND.    STELSEL.    441 

Daendels  zegt  dat  landeigendom  onder  de  Javanen  nimmer 
bekend  is  geweest.  I  16;  T.  v.  N.  1.  1863  II  408.  —  De 
instructie  omtrent  de  padikultuur  in  de  cheribonsche  landen 
wijst  den  individueelen  landbouwer  aan  als  eigenaar  of  bezitter 
van  den  grond.  I  42;  T.  v.  N.  I.  1864  I   52. 

N.  Engelhard  verklaart  in  zijn  geschrift  tegen  het  werk  van 
Daendels  dat  in  de  Preanger  de  sawavelden  het  eigendom  zijn 
van  den  Javaan,  maar  dat  de  toestand  op  Java's  Noord-Oost- 
kust geheel  anders  is,  waar  de  beplante  velden,  met  uitzonde- 
ring van  vruchtboomen,  aan  den  heer  van  de  landen  behooren. 
I  49—50;  T.  v.  N.  I.  1864  T  59. 

Raflles  is  in  zijne  memorie  van  14  Juni  1813  en  van  11 
Tebr.  1814  van  oordeel  dat  het  recht  van  eigendom  van  den 
grond  in  den  vorst  gevestigd  is.  I  69 — 73,  148;  T.  v.  N.  I. 
1864  I  204—208,  II  138—139.  —  Wanneer  in  de  oostelijke 
residentien  gronden  werden  toegekend  aan  den  adel  of  de  amb- 
tenaren ,  dan  —  aldus  verklaarde  Bailles  —  volgde  daaruit  nog 
niet  dat  de  begiftigden  op  die  gronden  woonden  óf  op  de  kul- 
tivatie  toezicht  hielden.  Zij  beschouwden  zich  enkel  als  recht- 
hebbenden op  dat  gedeelte  van  den  oogst,  dat  de  landbouwer 
gewoon  was  aan  zijn  superieiir  te  geven.  I  175 — 177;  T.  v. 
N.  I.  1864  II  249—251.  —  Raffles  zet  het  verschil  tusschen 
het  grondbezit  in  oostelijk  en  westelijk  Java  uiteen.  De  be- 
trekkelijke bestendigheid  van  bezit  in  het  westen  moet  voorna- 
melijk worflen  toegesclireveu  aan  den  toestand  van  de  bevol- 
king en  van  den  landbouw.  I  201;  T.  v.  N.  I.  1864  II 
272 — 273.  —  Naar  aanleiding  van  de  gedane  onderzoekin- 
gen en  ingeleverde  rapporten  acht  RaiHes  het  duidelijk  dat  de 
jaarlijksche  veranderingen  onder  de  bebouwers  van  de  sawa- 
velden  eerder  moeten  worden  toegeschreven  aan  de  vorderingen 
van  het  europeesch  gouvernement  en  aan  de  op  diens  last  voort- 
durend gedane  toewijzingen  van  gronden,  ter  betaling  van  alle 
soorten  van  dienst,  dan  aan  eeuig  oud  landsgebruik.  Als  alge- 
meen beginsel  kan,  naar  zijn  oordeel,  worden  aangenomen  dat 
de  oorspronkelijke  bebouwers  geacht  worden  in  H  bezit  der  gron- 
den te  zijn  gebleven.  I  215—216;  T.  v.  N.  I.  1864  II 
286—287. 

De  schrijver  der  brochure:  //Blik  op  het  bestuur  van  van 
den  Bosch  //  zegt :  dat  liet  eigendomsrecht  van  den  vorst  in  Indië 
op  den  grond  bestaat  in  de  macht  om  van  de  voortbrengselen 
van    den   bebouwden   grond    een    zeker  aandeel  te  heffen  doch 


442  A1.?HAB£T1SC1[    OYEKZICHX 

nimmer  om  over  dien  grond  te  besdiikkeii.  Het  recht  van  (K  ^n 
landbouwer  op  het  ontgonnen  en  bebouwde  land  is  van  reëel  ^^ 
aard  en  wordt  nimmer  zonder  wettige  redenen  geschonden  ^f 
aangerand.  1  187—188;  T.  v.  N.  T.  1864  II  £60. 

De  commissie  voor  de  opneming  der  suikerfabrieken  op  Jif^^ 
zegt  in   haar   rapport   van   September  1857:  dat  hoezeer,  nt  ^ 
uitzondering   van  de  resideutieu  Probolingo  en  Bezoeki  en  ocr^'^ 
de  Soendasche  landstreken  geen  individueel  landbezit,  ten  aa 
zien  der   rijstvelden,  ouder  de  opgezetenen  bekend  is,  toch 
sawas  zooveel  mogelijk  in  het  bezit  van  dezelfde  personen  blijv^^^ 
en    men    overal    het    gebruik   vindt   dat   de  zoon  treedt  in  c— ^^ 
rechten  zijns  vaders.  ï  494;  T.  v.  N.  I.  1864  II    404— 40^&- 

Du  Bus   verklaarde   in   zijn    kolonisatieplan    dat    het  iudiv        ^^ 
dueel  landbezit  het  eenige  is  dat  in  staat  is  eene  krachtige  i 
spanning  van  den   arbeid  op  te  wekken.  II  102;  T.  v.  N. 

1865  I  219. 
De  meening  van  Raiiles  dat  de  grond  den  vorst    toebehoo 

verklaart  van  den  Bosch  eene  onwaarheid.  Deze  zegt  dat 
de  grond  duurzaam  werd  aanvaard  en  bebouwd ,  die  het  bijzond 
eigendom  werd  5f  van  een  markgeuootschap,  bfvan  een  bijzohd 
persoon ,  veelal  met  het  volle  recht  om  bf  het  bezit ,  bf  h 
vruchtgebruik  daarvan  te  verkoopeu  of  te  verhuren ,  te  verlate 
zelf  te  bearbeiden  of  te  doen  bearbeiden.  Ni^nand  kon  van  zij 
wettig  techt ,  anders  dan  bij  de  adat  was  voorgeschreven ,  word 
ontzet.  II  287— 2S8,  304;  T.  v.  N.  1.18651160—61,12 

Baud   verklaarde    in    1844  dat  er  in    West-Java  een  erke 
eigendomsrecht  der  sawas  bestaat.  III  139;  T.  v.  N.   I.  1865^- 
TI  119. 

Potter  meende  in    1845   dat   volgens  de  begrippen  van  d 
Inlander  uit  eene  eerste  ontginning  geen  recht  van  eigendom 
den  alzoo  ontgonnen  grond  voortvloeide.  III  148;  T.  v.  N. 

1866  II   127. 
Schiff  bericht   in  zijne  nota  van  1852  dat  door  verloop  va     -^^ 

tijd   het  recht,  dat  hij,  die  een  stuk   woest  land   ontgint,  h 
zoolang  mag  behouden  als  hij  de  verschuldigde  bdasting  betaalt  - 
in  de  streken  beoosten  de  Soendadistricten  meerendeels  verdwen 
is.  Alleen  in  Bafntam  bestaat  het.  III  317;  T.  v.  N.  T.  1866  Tt 
485—436. 

Van   Noord   Borski  beweert  in  zijne  n>emorie  van  1847  da 
het  recht  van  individueelen  eigendom  op  den  grond  in  princi 
bij  den  Javaan  niet  bekend  is  en  dat  de  grond  moet  beschonwcE^ 


t 


I 


BIJDRAGEN    TOT    l)£    KENNIS    VAN    HET    LAND.    STELSEL.     443 

worden  als  de  eigeudom  vau  deu  vorst.  lil  235;  T.  v.  N.  I. 
1866  II  341. 

Grondbezit  in  Bantam.  Blijkens  liet  rapport  van  majoor  Yüle 
was  door  de  gewoonte  om  stukken  grond  aan  de  verschillende 
takken  der  vorstelijke  familie  en  aan  andere  hoofden  en  gun- 
stelingen van  het  hof  af  te  staan ,  een  zeer  klein  gedeelte  over- 
gebleven, waarop  niet  de  een  of  ander  aanspraak  heeft;  de 
poesakka's  aan  de  betrekkingen  van  deu  sultan  afgestaan, 
werden  als  werkelijken  eigendom  beschouwd ,  die  aan  de  hoofden 
gegeven,  keerden  bij  overlijden  van  het  Iioofd  aan  de  kroon 
terug.  De  bezitters  der  poesakkagronden  waren  zelden  de  ge- 
bruikers. De  gronden  werden  verhuurd,  doch  niet  voor  vasten 
tijd  en  de  huur  kon  naar  willekeur  worden  opgezegd,  l  208 — 
21 1 ;  T.  V.  N.  I.  1864  11  280—282.  —  In  deze  residentie  bestaat 
de  gewoonte  dat  wanneer  aldaar  een  grondbezitter  uit  armoede 
zijn  veld  verlaat  en  een  ander  het  wil  laten  bewerken  door  middel 
van  huurlingen,  die  ander  verplicht  is  den  oorspronkelijken 
ontginner  of  zijn  erfgenaam  en  geen  derde  in  dienst  te  nemen 
en  hem  tegen  het  overeengekomen  loon  dat  veld  te  laten  be- 
bouwen. III  817;  T.  V.  N.  1.  1866  II  436.  —  Van  Noord 
Borski  beschouwt  het  individueel  bezit  in  Bantam  eene  af- 
wijking, door  tijd  en  adat  veroorzaakt.  III  235 — 286;  T.  v. 
N.  I.  1866  II  341. 

Landbezit  op  Bawean,  De  regent  en  verdere  hoofden  zijn 
slechts  in  't  bezit  van  [  der  bebouwde  gronden.  De  geringe 
man  op  Bawean  heeft  een  landbezit  zooals  wellicht  nergens  op 
Java.  De  velden  op  Bawean  vervallen,  bij  overlijden,  van  den 
vader  aan  de  kinderen ,  die  ze  onder  elkander  verdeden ,  koopen 
en  verkoopen.  II  93;  T.  v.   N.  I.  1865  I  213. 

In  Bezoeki^  Pauaroekan  en  Probolingo  komt,  blijkens  het 
rapport  van  Hopkins,  aan  den  tegen woordigen  bezitter  een  zeker 
recht  op  den  grond  toe.  Hij  blijft  daarvan  in  het  bezit  zoolang 
hij  de  gronden  met  zorg  bebouwt  en  de  door  het  gouvernement 
gevorderde  billijke  schattingen  betaalt.  I  193 — 195;  T.  v.  N.  I. 
1864  II  265—268.  —  Nadat  door  den  assistent-resident 
van  Probolingo,  v.  Herwerden,  in  1842  het  denkbeeld 
daartoe  reeds  was  geopperd,  werd  in  1845  het  voorstel  gedaan 
in  de  regentschappen  van  Bezoeki  en  Probolingo,  met  ver- 
nietiging van  het  daar  bestaande  individueel  grondbezit,  voortaan 
de  gronden  onder  de  bevolking  te  verdeelen  en  dus  alle  gronden 
als  gemeente-gronden  aan  te  merken.  De  inspecteur  van  kuiture? 


444  Al.PHABETISCU   OVERZICHT 

de  Muunick  had  daartegen  bezwaar  o.  a.  omdat  het  iudividueel 
bezit  een  erkend  recht  was,  daar  ten  tijde  van  den  resident  de 
Bruin  Prince  eigendomsbewijzen  zijn  afgegeven.  Het  veranderen 
van  het  individueel  'in  gemeenschappelijk  bezit  zou  dan  ook 
moeten  geschieden  met  erkenning  der  rechten  van  de  tegen- 
woordige bezitters ,  dus  met  schadeloosstelling.  De  heer  van  Hér- 
werden, toen  resident  van  Madioen ,  omtrent  deze  aangelegenheid 
gehoord,  verklaarde  in  Nov.  1845  ofschoon  in  het  algemeen  voor 
eene  verdeeling  der  velden  gestemd,  dat  een  onpartijdig  onderzoek 
naar  den  oorsprong  van  de  gronden ,  waarop  het  landbezit  rust ,  noo- 
dig  is.  Den  resident  van  Bezoeki  werd  daarop  het  doen  van  een  volle- 
dig onderzoek  omtrent  deze  aangelegenheid  opgedragen ,  die  ver- 
klaarde dat  het  individueel  grondbezit  strijdig  is  met  beginselen 
van  recht  en  billijkheid,  zoodat  het  eene  weldaad  zou  zijn  wanneer 
daaraan  een  einde  werd  gemaakt.  Daar  dit  oordeel  oppervlak- 
kig werd  beschouwd,  werd  een  nieuw  onderzoek  bevolen,  waarbij 
de  wenschelijkheid  werd  betoogd  den  bestaanden  toestand  te 
handhaven.  IH  144—162;  T.  v.  N.  1.  1866  II  123—140. 
Crawfurd  kwam  in  zijn  rapport  over  de  residentie  CAeribon 
tot  het  besluit  dat  het  recht  van  privaateigendom  van  den  grond 
algemeen  erkend  is;  dat  in  het  grootste  gedeelte  van  het  land 
de  aanspraak  van  den  souverein  op  het  eigendomsrecht  van  den 
grond  in  de  landsinstellingen  niet  bekend  is;  dat  de  dorps-  en 
districtshoofden  noch  ambtelijk  noch  erfelijk  recht  hebbeu  op 
den  eigendom  van  den  grond;  dat  de  bebouwers  over  het  alge- 
meen de  eigenaren  zijn  van  den  grond.  II  200;  T.  v.  N.  I. 
186Jj  II  272.  —  Volgens  het  rapport  van  Lawick  van  Pabst 
en  Rothenbuler  heeft  elk  regentschap  en  dessa  in  Cheribon  zijn 
eigen  gronden;  de  dorpen  en  gronden  te  zamen  zijn  evenwel 
den  beweerden  eigendom  van  de  hoofden  of  van  de  betrekkingen 
of  gunstelingen  van  de  sultans ,  die  daarover  kunnen  beschikken, 
behoudens  eene  uitzondering ,  ten  aanzien  van  dat  deel ,  hetwelk 
aan  de  lagere  volksklasse  is  toegekend.  II  212 — 214;  T.  v. 
N.  I.  1864  II  282—285.  —  In  1833  werd  het  individueel 
grondbezit  in  het  district  Gregesik-Lor  vernietigd  door  den  toen- 
maligen  regent,  die  alle  registers  en  eigendomsbewijzen  van 
dessahoofden  en  landbouwers  in  dat  district  invorderde  en  liet» 
verbranden.  III  94;  T.  v.  N.  I.  1866  II  47.  —  Mededee- 
lingen  omtrent  het  bezit  en  het  gebruik  der  rijstvelden  en  de 
beschikking  over  het  daarvan  verkregen  product.  I  36 — 49 ;  T. 
V.  N.   I.  1864  I  46—59. 


BIJDRAGEN    Tüï    DB    KENNIS    VAN    HET    LAND.    STEI.SEIi.   446 

Toen  j  men  in  de  residentie  Kadve  de  indigokultuur  op  de 
sanravelden  wilde  invoeren,  kwamen  de  sawahouders  daarover 
klagen  als  over  eene  inbreuk  op  hunne  rechten.  111  141;  T. 
V.  J>J^.  I.  1866  II  120.  —  De  directeur  der  kultures  verklaarde 
in  -1845  dat  het  hem  niet  bekend  was  dat  in  Kadoe  grondbe- 
zit bestond;  de  hoofden  werden  in  zeker  opzicht  als  huurders 
der    dessas  beschouwd.  III  142;  T.  v.  N.  I.  1866  II  121. 

Volgens  het  rapport  van  Jourdan  over  Poêsaroean  bestaat  er 
tussohen   den   souverein   en   den   landbouwer   geen  intermediair 
eigeixdomsrecbt.   Eene   gemotiveerde   verklaring   van   de  rechten 
van       den   landbouwer   zal  leiden  tot  bevordering  van  het  geluk 
en      de   industrie   van   het   volk.  I   223.  T.  v.  N.  I.  1864  II 
^^^.    —  Blijkens  de  nota  van  Domis  van  1831  had  de  groot- 
vader  van   den   toenmaligen  regent  in  Passaroean  de  bebouwde 
^^*^en   doen   meten  en  verdeelen,  waarbij  dorpshoofden  en  ge- 
^©55^:11  dorpshoofden  de  meeste  velden  kregen.  Wie  velden  bezat  kon 
"^^      recht  om  ze  te  bearbeiden  niet  verliezen  dan  door  ze  niet 
^^        V)ebouwen,    de    dessa    te  verlaten,  eene  misdaad  te  plegen, 
^i^t     aan  zijne  verplichtingen  te  voldoen  en  door  willekeur.  Vroe- 
8^**      was   de  beschikking  over  de  velden  zeer  willekeurig,  doch 
^^^^ir  kregen  de  landbouwers  een  ander  denkbeeld  van  hun  recht 
^t^     de  sawavelden,  die  zij  beschouwen  als  een  soort  van  eigen- 
^^**i  ,    wel  niet  verkoopbaar,  maar  vatbaar  om  te  worden  over- 
S^^iiragen  aan  de  kinderen.  IT  288—289;  T.  v.  N.   [.  1865  II 
lor  ^108. 

ï  ïi  de .  Preanger-regenUchappen  worden  de  gronden  beschouwd 

o^hooren  aan  dorpen  of  individuen.  Alle  onbebouwde  gronden 

en  toegekend  aan  dessas  of  dorpen ,  zekere  aandeelen  in  de 

<iuwde  gnmden  of  sawavelden  aan  de  individuen.  Deze  meenen 

^^*:^wel  een  onbetwistbaar  recht  te  hebben  op  alle  vruchtbooraen 

^iri-planten ,  in  of  nabij  hunne  kampongs  of  dessas.  I   212, 

^X<^.  rp    ^    j^    ^    jg^4  11.283,  284. 


^^geling  van  het  apanage-grondbezit  der  hoofden  in  Probolingo 
^^  Januari  en  Mei  1857.  III  162—164;  T.  v.  N.  1.186611 
^^0_142. 

^       ^Qlijkens   het   rapport    van  kolonel  £ales  hebben   in    de  resi- 
ie  Samanifig  de  individuen  uit  hen  zelven  geen  uitsluitend 
t  op   den  grond,  dat  geacht  wordt  alleen  in  den  souverein 
yjjn   gevestigd.    Aan    de  bevolking   wordt   woeste  grond  ter 
-   ^^^müng  gegeven,  waarvoor  zij  gedurende  niet  langer  dan  drie 
^*"^u  vrij  van  belasting  is.  De  ontgonnen  grond  kan  onder  geen 


446  A1.PHABETIS0H    O  VEEZICHT 

voorwendsel  aan  de  ontginners  worden  ontnomen  dan  alleen  uit 
hoofde  van  wangedrag  of  vertrek  naar  elders.  Het  recht  op  den 
grond  gaat  bij  erfopvolging  over  van  vader  op  zoon.  l  199 — 
200;  T.  V.  N.  I.  1864.  II  271.  —  In  zijn  rapport  over  het 
landbezit  in  Samarang  verklaart  Knop  dat  de  Javaan  van  mee- 
ning is  dat  de  grond  den  souvereiu  toebehoort.  De  rijstvelden 
in  die  residentie  beliooren  Ivet  eeiie  jaar  aan  dezen ,  het  volgende 
aan  een  ander  ingezeten.  De  Javaan,  die  de  gagas  (gronden  waarop 
de  berg-  of  drooge  rijst  verbouwd  wordt)  zuivert  van  de  boom- 
wortels,  struikgewassen  enz.  en  eeue  wildernis  geschikt  maakt 
voor  kuituur ,  beschouwt  zichzelven  als  eigenaar  van  die  grosden. 
Niettemin  heeft  de  Javaan  geen  werkelijk  begrip  van  eigendom: 
de  adat  gaat  voor  wet  door  en  daarom  worden  alle  genomen 
beschikkingen y  niet  met  de  adat  in  strijd,  als  wettig  beschouwd. 
T  214—215;  T.  v.  N.  I.   1864  IF  285—286. 

Kolonel  Adams  verklaart  in  zijn  rap{)ort  over  de  residentie 
Soerabaya  dat  hij  nooit  eeuige  reden  heeft  gehad  om  er  aan  t« 
twijfelen  dat  hef  stelsel  der  Muzelmannen,  om  alle  gronden  al. 
den  eigendom  van  den  vorst  te  beschouwen,  bij  de inboorlingec 
is  aangenomen ,  ofschoon  men  omtrent  het  landbezit  zeer  m  hei 
onzekere  vericeert  door  onvolkomen  kennis  der  taal  en  het  onU 
breken  van  goede  boeken  en  oorkonden  die  over  die  zaak  liclc 
kunnen  verspreiden.  Er  zijn  echter  in  die  residentie  individuen 
die  een  recht  van  preferentie  bezitten  in  het  kiezen  van  bijzonder- 
stukken  grond,  ontleend  aan  het  langdurig  bezit  of  aan  d^ 
omstandigheid  dat  zij  de  oorspronkelijke  ontginners  en -bewoner: 
van  den  grond  of  de  afstammelingen  van  dezen  zijn.  I  204 
T.  V.  N.  I.  1864  II  275—276. 

Bij  de  verdeeling  der  velden  in  l'a^al  worden,  indien  d- 
bevolking  te  groot  is  voor  de  uitgestrektheid  der  velden,  di 
van  andere  dessas,  welke  te  veel  velden  en  te  weinig  man- 
schappen bevatten,  gebezigd  om  onder  de  bewoners  van  de  ui^ 
te  weinig  landerijen  bestaande  dessas  te  worden  verdeeld.  Aan 
vankelijk  hebben  commissarissen-generaal  deze  wijze  van  ver 
deeling  niet  goedgekeurd ,  maar  die  toch  later  (zie  art.  1 5  Staats- 
blad  1819,  n«.  5)  aangenomen.  I  370—371;  T  v.  N.  1. 186? 
II  269—270. 

In  zijne  memorie  van  14  Juni  1813  over  het  landelijk  stelsc^ 
verklaart  Raffles  dat  in  de  ForHenlanden  de  pangerans  en  tom- 
mengongs  van  den  vorst  eeue  gift  in  land  ontvangen,  waarbij 
te  gelijk  de  beschikking  over  de  bevolking  van  dat  land  word' 


BIJDRAGEN    TOT    Dfi    KEXNÏS    VAX    HET    LAND.    STELSEL.  447 

geschonken .    Het  geschoukeu    laud  kaa  echter  naar  welgevallen 
worden  teniggenoineu  en  is  in  geen  geval  erfelijk.  Daaruit  blijkt 
ze^t  KaiHes ,  dat  het  recht  van  eigendom  van  den  grond  in  den 
voj«t    gevestigd  is.    I  70;  T.  v.  N.  I.  1864  I  204—205.  — 
Uit    het   rapport   van    Crawfnrd   omtrent   bet   grondbezit  in  de 
ATorstealanden  blijkt  dat  het  eigendomsrecht  van  den  grond  on- 
t^<^ijfe]b8ar  is  gevestigd  in  den  souverein  en  dat  geen  der  onder 
h^ti     europeesch    gezag    staande    klassen    van  ambtenaren,  noch 
volgens  de  beginselen  van  het  inlandsch  bestuur ,  noch  op  grond 
y^kxx    sedert  lang  bestaande  voorschriften ,  is  bekleed  met  eenigerlei 
«f^Blijk    recht   of  privilegie  op  gronden  of  ambten  en  dat  inte- 
gendeel het  vorderen  van  die  rechten  geheel  in  strijd  is  met  de 
^ï'fc^mde   grondbeginselen   van  het  javaausche  bestuur.  I  177 — 
1  »3  ;  T.  V.  N.  I.  1864  II  251—265. 

ff  €t  ontnemen  van  gronden  aan  de  bevolking  werd  in  1840 
"^sciliouwd  als  een  zeer  strenge  maatregel ,  waartoe  niet  dan  bij 
^^^Ist^rekte  en  dringende  noodzakelijkheid  moet  en  kan  worden 
^^^^«egaan.  III  131—1^2;  T.  v.  N.  I.  186611111—112.— 
^^•xi.  Sevenhoven  stelde  in  zijne  memorie  van  1840  voor  aan 
^^  Javanen  op  aanvraag  en  tegen  betaling  in  eigendom  af  te 
^^^-^^  de  erven,  waarop  hunne  woningen  in  de  dessas  gelegen 
^Vï^x^  Hij  verwachtte  daarvan  eene  groote  verbetering  van 
^^  lot  van  den  Javaan  in  zijn  bijzonder  leven,  maar  ver- 
^^^litte  daarvan  ook  groot  nut  voor  de  algemeene  aangelegen- 
,  inzonderheid  voor  de  policie.  Uit  een  finantieel  oogpunt 
die  raak  ook  zeer  aan  te  bevelen.  III 100 — 107;  T.  v.  N.  I. 
^_  ^^6  II  88 — 89.  —  Baud  had,  volgens  zijn  advies  aan  den 
'^Xing  omtrent  deze  memorie,  geen  bezwaar  tegen  de  zaak, 
.  ^-^r  wees  er  op  dat  reeds  vroeger  vergunning  was  gegeven  tot 
*^^     verkoopen  van  kleine  stukken  grond ,  waarvan  door  Javanen 


c  weinig  gebruik  was  gemaakt.  Hij  gaf  daarom  in  overweging 
meer   algemeen   bekend   maken    der  bestaande  gel^nheid, 
'•xder  den  maatregel  aan  de  Javanen  op  te  dringen  of  de  onaf- 
'^^Xkelijkheid  der   Javaausche  dorpsbesturen  aan  te  randen.  III 
^^7—108,  110—112;  T.  v.  N.  I.  1866  II  89,   91—93. 
^geling    van    den   grondeigendom   en  de  daarvoor  verschul- 
digde belasting  iu  Britseh-Indië ,  daarin  bestaande  dat  een  recht 
'^'^ti  eigendom  op  den  grond  aan  de  zemindars  werd  toegekend, 
^ie  een  onveranderlijk   bedrag   van  lasten    verschuldigd    waren. 
1  307;  T.  V.  N.  I.   1850  II  381. 


448  ALPHABEÏISCH     ÜVBEZICHT 

Gronden. 
In  1831  werd  door  W.  Scheffer  te  Enkhuizen  voorgesteld 
de  aan  het  gouvernement  behoorende  gronden  op  Java  aan  Hol- 
landers te  verkoopen,  welk  voorstel  werd  afgewezen.  II  198 — 
195;  T.  V.  N.  I.  1865  I  440— 441.  —  In  datzelfde  jaar  werf, 
naar  aanleiding  van  een  verzoek  van  een  Chinees  om  aan  hem 
in  eigendom  af  te  staan  aangespoelden ,  grond  in  Soerabaya,  be- 
paald dat  aangespoelde  grond  en  gedeeltelijk  bebouwde  gronden 
zooveel  mogelijk  aan  de  belastingen  moesteil  worden  onder- 
worpen. II  418;  T.  V.  N.  I.  1865  II  278.  —  In  December 
1846  werd  bepaald  dat  verhuur  en  afstand  van  gronden  niet 
behoort   plaats   te   hebben   zonder   vooraf  verkregen  vei^unning 

van  het   gouvernement.    III   165—167;  T.  v.  N.  I.  1866  II 
143_145. 

Onderzoek  in  1835  opgedragen  aan  den  heer  Diard  naar  de 
gesteldheid  der  gronden  in  de  verschillende  residenties  van  Java. 
II  746;  T.  V.  N.  I.  1866  I  233— i34. 

Zie  hierbij  ook  op  het  woord  Landerijen. 

Haan  Pzn.  (P.  de) 
Overzicht  van  zijn  in  1829  uitgegeven  werk:  '/Schetsen  aan- 
gaande  de   landelijke   administratie   van   Java//   II  104 — 106; 
T.  V.  N.  1.  1865  I  221—223. 

Handel. 
Verslag  der  commissie  van  11  Nov.  1802  omtrent  de  wijze 
van  handeldrijven  op  de  O.  I  bezittingen.  I  5 — 13;T.  v.  N.  1. 
1863  II  397 — 404.  —  Beschouwingen  van  Muntinghe  over  de 
eigenschappen  I  en  verdiensten  van  den  handel.  I  315 — 318;  T. 
V.  N.  I.  1851  I  2 — 5.  — Toestand  van  den  particulieren  handel 
in  Indië  in  1795.  I  317;  T.  v.  N.  I.  1851   I  3. 

Handel  ra  aatschapp  ij.  (Nederlandsche). 

In  1830  werd  met  de  factorij  overeengekomen  dat  het  gou- 
vernement aan  de  maatschappij  jaarlijks  een  zeker  getal  ponden 
indigo  en  pikols  suiker  tegen  bepaalden  prijs  zou  leveren.  II 
154;*  T.  V.  N.  I.  1865  I  403—404. 

Naar  het  oordeel  van  v.  d.  Bosch  moest  door  middel  van 
de  handelmaatschappij  Nederland  voorzien  op  Java  in  de  be- 
hoefte aan  fabrikaten,  waartegenover  dit  lichaam  zoodanige  pro- 
ducten moet  ontvangen  als  op  J^va  door  het  gouvernement 
worden  voortgebracht,  IT    537;  T,  v.  N.  I.   1S65  II  414.  — 


BIJBRAGEX   TOt   DE    KEXNtS    VAV    TtBT    t.A?^D.    STEl.SEL.  449 

NeLjjL  den  Bosch  was  van  oordeel  dat  het  zenden  van  lijnwaden 
door  de  handelmaatschappij  naar  Indie,  volgens  de  met  haar 
aaTxgegane  overeenkomsten,  nadeel  voor  het  gonvemement  ople- 
verde, daar  het  de  maatschappij  tegen  verliezen  heeft  gewaar- 
borgd, eerst  tot  12[,  later  tot  6  pCt.  iri  39—4»;  T.  v.  N. 
T.    1866  T  448—451. 

Tn  Nov.  1835  werd  met  dit  haudelslichaam  een  contract  ge- 
sloten wegens  de  jaarlijksche  consignatie  van  producten  tot  een 
f?eldawaaWig  bedrag  van  18  millioen.  ITI  24:T.v.  N.T.  1866 
I     434 — 435.  —    Van    den  Bosch  had  in  Dec.  1837  bezwaar 
tegen  de  opofferingen  die  het  gouvernement  zich  voor  het  over- 
n^akeii  der  producten,  door  middel  van  de  handelmaatschappij, 
Dioest  getroosten.  III  29—30;  T.  v.  N.  I.  1866  I  439—440. 
—     Hooge   provisie   aan   dit   handelslichaam  voor  den  verkoop 
vau     Preanger-koffie.    II    777;    T.    v.    N.    I.  1866  I  262.  — 
"öantieele   moeilijkheden  tusschen  Ae  regeering  en  de  handel- 
n^3Atschappij ,  daar  deze  laatste  beweerde  meer  geld    te    vorde- 
^^    te  hebben  dan  uit  Indie  was  opgegeven.  III  38 — 39;  T.  v. 
^-     I.  1866  I  448. 

H  as  s el  man.  (J.  J.) 

^otas  in  1846  ingediend  omtrent  de  kwijting  der  landrente 

^^     «.ïbeid  en  in  geld.  Uit  zijne  eerste  nota  blijkt  dat  in  1832 

"^      l^evolking   werd   verplicht  de  landrente  in  stede  in  geld  in 

*^^>^id  op  te  brengen,  met  welke  verandering  de  bevolking  zeer 

'^'^ï'^den  was  en  die  ook  zeer  gunstige  resultaten  opleverde.  De 

P^'^diictie  breidde  zich  uit ,  het  rendement  der  amfioen-verpachtin- 

^^'^    steeg  trapsgewijze ,  terwijl  ook  bevolking  en  vee  aanmerkelijk 

^^^^ï^amen.    De   meening   van    sommigen   dat  het  stelsel  om  de 

^'^^xente   in   arbeid   te  kwijten,  gebrekkig  of  onbillijk  werkt, 

^'^t;    hij    daarom   niet   aannemelijk.  In  zijne  tweede  nota  deelt 

*^       zijn    bezwaar  mede  tegen  het  opdragen  der  bij  besluit  van 

^uni  1844  bevolen  opneming  en  meting  van  Java  aan  con- 

^-^l^urs.  Ofschoon  ouder  de  controleurs  eenige  ijverige  en  ervaren 

'^«neu  worden  aangetroffen ,  zijn  er  toch  ook  zeer  onbedrevene 

>^r,    die    voor    die   taak   niet  berekend   zijn.   Hij  verlangde 

^'om   de   benoeming  van   eene  commissie,  die  het  werk  der 

^^^  ^ming  zou  nagaan  en  daarin  eenheid  brengen.  III  225 — 232. 

Heerediensten, 
^^ffles   wijst  in   zijne   nvemorie   van    14   Juni  1813  op  het 
^  «el  der  heerediensten.  I  69;  T.  v.  N,  1. 1864 1205— 204.— 


450  AT.PHABKTtSCH    OVKBZICHT 

Hij  verlangde  afschafTmg  vaii  alle  gedwongen  levering  van  pro- 
ducten en  van  alle  heerediensten.  I  74 — 75;  T.  v.  N.  1.1864 
I  209^ — 210.  —  Muntinghe  vereenigde  zich  hiermede.  I  9S; 
T.  V  N.  I.  1864  I  273,  —  Hij  geloofde  echter  datdeheere. 
diensten  aan  de  hoofikn  niet  aijn  te  beletten.  I  96;  T.  v.  N.  I. 
1864  I  276.  —  In  de  proclamatie  van  Hafles  van  15  Octobei 

1813  werd  verklaard  dat  het  stelsel  van  dien^tplichtigheid  en 
gedwongen  leveringen  over  het  geheele  eiland  is  afgeschaft ,  met 
mtzondering  in  de  Bataviasche  en  Preanger-regéutschappeu  >  waar 
wijzigingen  in  de  bestaande  verordeningen  zijn  gebracht.  1 100; 
T.  V.  N.  I.  1864  I  279.  —  In  zijne  memorie  van  11  Februari 

1814  betoogde  hij  nader  de  nadeelen  der  heeredieusten.  1149 — 
150;  T.  V.  N,  I.  1864  H  139—140. 

Yan  den  Bosch  wenschte  blijkens  zijne  memorie  van  Juli 
1830,  dat  een  koelie-etablissement  in  iedere  residentie  zou 
worden  opgericht ,  waarbij  aangenomen  zou  worden  het  noodige 
aantal  menschen  voor  de  transporten,  het  maken  der  wegen 
benevens  den  fabriekarbeid ,  onder  voorwaarde  vau  het  ver- 
schaften aan  ieder  hunner  van  een  halve  jonk  rijstveld ,  vrij  van 
landrente,  waardoor  alle  andere  dorpsbewoners  vrij  zouden  zijn 
van  die  soort  van  arbeid.  II  159;  T.  v.  N.  I.  18651408.— 
In  Fekalongan  werd  in  1834  het  koelie-etablissement  inge- 
trokken en  de  heerediensten  ten  laste  djer  bevolking  in  het  al- 
gemeen gebracht.  II  643—644;  T.  v.  N.  I.  1866  I  23. 

Van  den  Bosch  wilde  de  bevolking,  die  zich  yoor  de  teelt 
van  indigo  verbond,  vrijstellen  van  heerediensten.  II  216; 
T.  V.  N.  I.  1865  n  41.  —  Zoowel  Goldman  en  Bousquet 
als  mr.  P.  Merkus  vonden  dit  onrechtvaardig  tegenover  het 
overige  deel  der  bevolking,  zoodat  dit  zou  behooren  te  worden 
te  gemoet  gekomen.  II  217,  218,  227;  T.  v.  N.  I.  1865  If 
42,  43,  51.  —  Van  den  Bosch  kon  niet  treden  in  het  denk- 
beeld van  Ooldman,  Bousquet  en  Merkus  en  kondigde  een 
voorstel  aan  om  bij  uitbreiding  der  kultures  de  diensten  aan 
wegen  en  bruggen  te  doen  verrichten  tegen  genot  van  rentvrije 
rijstvelden.  U  277—278;  T.  v.  N.  I.  1865  U  98. 

De  directeur  der  kultures  stelde  in  1832  voor  de  heere- 
diensten door  vaste  daarvoor  schadeloos  te  stellen  koelies  te 
doen  verrichten.  II  478—479 ;  T.  v.  N.  1. 1865  U  333—334. 

Verbod  in  1834  uitgevaardigd  tegen  het  onwettig  vorderen 
van  leverantien  en  diensten  van  ócm  Inlander.  II  7oO — 752; 
T.  V.  N.  I.  186e  I  338—239.  —  In  1838  werd  aan  de  in- 


BIJDRAGEN    TOT   DE    KKNNlS    VAV    MRT    l.AND.    STELSEL.    451 

specteurs  der  kultures  aanbevolen  te  onderzoeken  in  hoever  de 
•^1    bepalingen  i^f^n  het  onwettig  vorderen  vaa  diensten  of  lev«ns- 
^  I    behoeften  van  den   Inlander  worden  gehandhaafd.  III  87 — 88 ; 
T.  ?.  N.  I.  1866  n  40—41.  —  In  1836  werd  een  onderzoek 
»^"    bevolen  naar  aïle  verplichte  diensten  welke ,  behalve  de  kultuiu- 
diensten,  door  de  bevolking   moeten  worden  verricht.  II  763; 
T.  V.  N.  I..  1866   I   249.    —    Door   Baud  werd  bij  resolatie 
vaa  23  Februari  1836  eene  algeineene  regeling  der  heerediensten 
beproefd.  U  763-764;  T.  v.  N.  I.  1866  I  249—250.  —Ter 
^*^'|   uitvoering  dezer  resolutie  werd  in  October  1838  bepaald,  daar 
de  directeur  van  kuitures  op  de  moeilijkheden  had  gewezen  om 
^ue  algemeene  regeling  tot  stand  te  brengen,    dat    die    rege- 
ling op    zoodanige    wijsae    zou  plaats  hebben  als  ter  bereiking 
^^    raa  het    vooi^estelde    doel,   naar    gelang   der  omstandigheden 
CQ  plaatselijke   gesteldheden,    het    meest    doelmatig    zal    voor- 
af   iomen.m  88—89,  T.  v.  N.  I.  1866  II  41—42.  —  Zonder 
^n  of  meer  residentien    tot    veld    van  onderzoeking  en  rege- 
ling te  kieaen,  bood  de  directeur  van  kultures  in  Maart  1840 
san   eene   ontwerp-regeling    der    heerediensten  met  modelstaat, 
''^aarin  opgegeven  werd:  1°  wie  tot  heerediensten  verplicht  zijn ; 
2*  wat    door    heerediensten    verstaan    wbrdt;    3*^.  benaming  en 
^erdeeling    der    onderscheidene    bij    het  gouvernement  erkende 
ieerediensten.  lU  113—118;  T.  v.  N.  I.  1866  1194—99.— 
1^  gouv.- generaal  had  bezwaar  tegen  die  ontwerp-regeling  en  ver- 
langde bepaaldelijk  vooraf  een  nauwkeurig  en  met  oordeel  ingesteld 
^ïiderzoek  in  een  of  twee  residentien.  III  119 — 120;  T.  v.  N. 
ï-    1866   II   100.  —    Van    Sevenhoven   stelde,   ten   einde   dö 
l^eeredieosteu   te    verminderen,   in  Mei  1840  in  eene  memorie 
"®    oprichting   voor   van   tr^sport-etablissementen  in  alle  resi- 
^^itien,   waarvan   de   uigaven   zouden   bestreden  worden  döor 
®^**e   opbrengst   in  geld  van  de  heeredienstplichtigen.  III  112; 
'   V.  N.  I.  1866  U  93.  —  De  heeredienstplichtigheid  bepaalde 
5*^**  ,  zooals  o.  a.  blijkt  uit  eene  missive  van  den  resident  van 
^^ï'abaya   van    1863,    niet  enkel   tot  de  grondbezitters,  maar 
.^'^ite    zich    ook    tot  de  geheele  bevolking  uit.  II  243;  T.  v. 
^^-     1.  1865  U  65—66. 

V^an  der  Poel  gaf  bij  zijne  memorie  van  1849  over  de  her- 
ring van  het  landelijk  stelsel,  een  ontwerj)  tot  regeling  der 
^ediensten ,  waarbij  als  beginsel  werd  aangenomen :  afschafi&ng 
alle  diensten,  onder  d&  benaming  van  heerediensten,  welke 
dusver   aan   de   inlandsche   bevolking  opgelegd  zijn  zonder 


452  AT.'PHABTÏTlSCrt    OVEKZtCHT 

betaling ,  waartegen  alle  ingezetenen  van  Java ,  geen  Europeai 
of  hunne  a&tammelingeu  en  niet  uitdrukkelijk  vrijgesteld  zijnde 
de  vrijgestelden  worden  aangewezen  —  onderworpen  zou< 
worden  aan  het  verrichten  van  verplichte  diensten,  somm 
zonder  ander  met  betaling.  Onder  de  verplichte  diensten  zon 
betaling  zouden  behooren:  het  aanleggen  en  onderhouden  ^ 
den  grooten  postweg ,  het  doen  van  wachten .  het  bewaken  ' 
gevangenissen,  gouvernementsgebouwen  in  de  districten  en  ] 
sangrahans ,  nachtwachten  bij  de  ambtenaren  in  de  binnenland 
het  onderhouden  van  reeds  bestaande  waterleidingen  en  damii 
en  het  overbrengen  der  landrente  uit  de  dorpen  tot  op 
hoofdplaats  van  het  district.  Onder  de  verplichte  diensten  Ie 
betaling  zouden  behooren:  het  kappen  en  vervoeren  van  h 
tot  bouw  of  reparatie  van  bruggen  en  gouvemements-gebouw 
het  verstrekken  van  werkvolk  daartoe  benoodigd ,  het  verstrekl 
Van  volk  tot  het  graven  van  kanalen  en  aanleggen  van  damm 
het  overbrengen  der  landrente  van  de  hoofdplaatsen  der  < 
tricten  tot  in  's  lands  kas ,  het  begeleiden  van  gevangenen , 
overbrengen  van  's  lands  goederen  en  gelden  en  van  de  goede 
en  des  noodig  ook ,  der  personen  van  alle  ambtenaren  en  m 
taire  reizigers,  het  bewaken  van  den  gladak.  III  302 — 31 
T.  V.  N.  I.  1866  II  422—430. 

Onderscheidene  bepalingen  in  1837 — 1839  genomen  omtr 
de  heerediensten  aan  de  vestingwerken  op  Java.  III  89 — i 
T.  V.  N.  I.  1866  II  43—45. 

Bij  besluit  van  6  Juni  1835  werd  bepaald  dat  drie  midj 
dessas  in  Banjoemas  zouden  worden  begrepen  in  de  verplicht 
tot  het  verrichten  van  gouvemements-transporten  en  and 
diensten  van  dien  aard.  II  761-r762;  T.  v.  N.  I.  186( 
247—248.  —  Bij  besluit  van  24  Mei  1836  werd  bepaald 
omtrent  de  perdikau-  en  midjin-dessas ,  die  men  voorgest 
had  met  de  overige  dessas  gelijk  te  stellen ,  geene  verandering 
zullen  worden  gemaakt ,  maar  dat  die  instelling  ten  stipste  m 
worden  geëerbiedigd.  U  762—763 ;  T.  v.  N.  1. 1 866 1 248—2- 

In  1835  bleek  het  dat  in  Bagelen/3. —  'smaands  aan( 
wedono  werd  betaald  om  van  de  heerediensten  bevrijd  te  wez 
II  763;  T.  V.  N.  I.  1866  I  249.  —  De  bevolking  in  Bageh 
met  den  aanplant  van  djattiboomen  belast,  in  1838  bevrijde 
heerediensteu  III  88;  T.  v,  N.  I.  1866  II  41. 

Wijze  van  afschaffing  der  heerediensten  door  Raffles  in  Cl 
i-ibon.  I  155;  T.  V  N.  I.  1864  II  145.  —  InCheribon  we 


\ 


BIJDRAGEN    TOT    DE    KKNNIS    VAN*    HLl    t.AXD.    STELSEL.   453 

iii  1833  elk  ingezèteu  der  hoofdplaats  tegen  betaling  eenerj aar- 
lijksche  som  van /3. —  vrijgesteld  van  alle  heeredieusten  buiten 
de  grenzen  zijner  dessa  of  kampong.  II  479 — 480;  T.  v.  N. 
1.      18ö5  n  334. 

In  Jan.  1831  werd  de  bevolking  van  eenige  dessas  in  Japara 
en  Joanna,  welke  gecontracteerd  hadden  voor  de  levering  van 
koelies  ten  behoeve  der  snikerkultnur ,  vrijstelling  van  gewone 
heerediensten  verleend ,  ofschoon  deze  bepaling  in  Aug.  1831 
I  weer  grootendeels  werd  ingetrokken.  II  368;  T.  v.  N.  1. 1865 
l  II  231 ;  —  Druk  der  heerediensten  in  Japara.  III 126, 127— 
i       128;  T.  V.  N.  I.  1866  II  106,  107—108. 

Druk  der  diensten  in  Passaroean.  I  221 — 222;  T.  v.  N.  I. 
1864  II  291—292. 

In  Samarang  bestond,  van  Demak  naar  Kradenan,  eene  bin- 
ïi^nlandsche  paardenpost  ten  laste  der  bevolking,  waarvoor  de 
P^^ï^cien  door  haar  werden  geleverd,  onderhouden  en  gevoed. 
m  120;  T.  V.  N.  I.  1866  II  101.  —  De  gouv.-gen.  meende 
"*t  deze  en  dergelijke  misbruiken  bij  de  voorgeschreven  spaar- 
^^^ixTkheid  moesten  blijven  bestaan.  De  minister  keurde  het  be- 
®*^*^ii  van  die  posterij  af  en  verzocht  den  gouv.-gen  haar  in 
^  tiïekken,  zoomede  alle  posterijen  in  dezelfde  cathegorie  val- 
lenae,  die  elders  mochten  bestaan.  UI  121—122;  T.  v.  N.  I. 
I86f3  U  101—103. 

^Vrijstelling  in  1833  der  bevolking  op  Sumatra  van  heere- 
^^xxsten  om  niet,  terwijl  door  vrijwillige  arbeiders  de  werkzaam- 
^<i^n  voor  het  gouvernement  zouden  moeten  worden  verricht 
^^  door  een  koeli-etablissement  voorzien  in  het  dagelijksch 
^^^xxsport  van  goederen.  II  601—605;  T.  v.  N.  I.  1865  II 
86. 


Heinecken.  (J.  C.) 
^eze   wilde   in   1843  duitsche    landverhuizers    naar   Banjoe- 
gi    overbrengen,    teii    einde    daar    een    établissement    van 
^^cibouw  op  te  richten.  UI  190;  T.  v.  N.  I.  1866  U  166. 

Hoofden.  (lulandsche). 

-*-^e  Oost-Indische  compagnie  beschouwde  de  inlandsche  regenten 

J^^      hare   stedehouders.  I  2;  T.  v.  N.  I.  1863  II  394.  —  In 

^  Verslag  der  slaatscommissie  van  1803  is  nergens  sprake  van 

instelling    der    dorpsbesturen    op    Java.  I  11;  T.  v.  N.  I. 

^a  U  403. 

"^aendels  kende  den  regenten  rangen  toe.  I  21 ;  T.  v.  N.  I. 

X  (XIV).  W 


454  ALPHABETISCH    OVERZICHT 

1863  II 41 2 — 41 3.  —  Hij  verminderde  deu  huisstoet  voor  regexk^^a 
en  mindere  hoofden.  I  29—30;  T.  v.  N.  1. 1864 1 39— 40.  — 
Hij  stelde,  onder  dagteekening  van  27  Sept.  1808,  eene  iu- 
structie  voor  de  regenten  vast.  I  31;  T.  v.  N.  1. 18641 40 — 
41.  —  Hij  wilde  dat  ook  de  dessahoofden  door  het  gouverne- 
ment zouden  worden  aangesteld.  I  20;  T.  v.  N.  1. 1863  U  411. 

De  regenten  staan,  volgens  Raffles  in  zijne  memorie  van  14 
Juni    1813,   gelijk   met  den  pangerang  of  anderen  hoogen  iii^ 
iandschen    ambtenaar;    zij  worden  benoemd  door  het  gouverne- 
ment  en    kunnen   naar   welgevallen   ontslagen  worden.   I  7^ 
74;    T.    V.    N.   I.  1864  I   208.    —    Voordeelen    die   hij  aan 
de    hoofden   in  't  algemeen  wilde  toekennen  voor  de  verminde- 
ring van  hunne  persoonlijke  waardigheid  en  invloed.  181—82; 
T.  V.  N.  I    1864  I  216—217.  —  Muntinghe  raadt  voorzich- 
tigheid aan  bij  de  toepassing  van  deze  denkbeelden  van  Raffles. 
I  95—96;  T.   v.  N.  I.  1864  II  275—276  (zie  ook  I  337— 
338;  T.  V.  N.  I.  1851   I  108-109).  —  Tn  de  proclamatie  Tan 
Railles    van    15  October  1813,  wordt  als  een  der  grondslagen 
der  nieuwe  bepalingen  opgegeven  //  dat  de  onbehoorlijke  invloed 
en  het  gezag  der  inlandsche  hoofden  zijn  beperkt ,  maar  dat  het 
gouvernement    hunne    diensten    benuttigt    voor    de    inlandsche 
policie.//  I  99;  T.  v.  N.  I.  1864  I  279    (zie  ook  I  245;  T. 
V.  N.  I.  1864  II  333).  —  Bepaling  der  positie  en  bezoldiging 
van   de   regenten   in   de   oostelijke  residentien,  volgens  de  me- 
morie  van  Raflles  van  11  Februari  1814.  I  158;   T.  v.  N.  L 

1864  II  148.  —  Door  het  nieuwe  stelsel  van  Raffles  ver- 
minderde het  getal  volgelingen  voor  de  hoofden  en  de  slaaf- 
sche  eerbetooning  door  het  volk  bewezen.  I  222;  T.  v.  N.  I. 
1864  II  292 — 293.  —  Omschrijving  van  den  werkkring  der 
bopatties  (hoofden  van  regentschappen)  in  het  reglement  voor 
de  provinciale  gerechtshoven  op  Java  van  11  Februari  1814. 
I  131—184;  T.  v.  N.  1.  1864  I  414—416.  —  De  derde 
klasse  van  regenten,  die  van  raden  of  mas  ingebey  in  1824 
ingetrokken  en  vervangen  door  den  rang  van  rongo  of  onder- 
regent. II  64,  72;  T.  v.  N.  I.  1865  I  122,    194. 

Omschrijving  van  den  werkkring  der  districtshoofden  door 
Raffles  in  de  instructie  voor  de  landelijke  inkomsten  op  Java 
en  in  het  reglement  voor  de  provinciale  gerechtshoven  op  Java, 
beide  van  11  Febr.  1814.  I  104—106,  127—131;  1\  v.  N. 
I.  1864  I  344,  409-414.  -  In  1833  werd  het  weuschelijk 
gekeurd    tot    districtshoofden   geene  personen  te  kiezen,  die  in 


BUDRAGBX   TOT   DB    KEXNIS    VAN    UET    LAKO.    STELSEL.  455 

(Ie     betrokkeu  districten  vreemdeliugeu  zijn.  II  598;  ï.  v.  N. 
1.     1865  II  475. 

Jn  1883  was  er  sprake  van  afschaiting  der  peHatoes,  ook  wel 

wedouo's  genaamd  (eeue  klasse  vau  inlaudsche  hoofden  tusschen 

het   dorps-    en   districtshoofd) ,    waartegen   Baud   waanschuwde , 

loodat   de   gouverneur- generaal  ook  verzocht  werd,  zonder  zeer 

^ringende  redden,  geene  verandering  in  het  inlandsch  bestuur 

te  brengen.  III  79—81 ;  T.   v.  N.  L  1866  II  88—35. 

Volgens   de  instructie  voor  de  landelijke  inkomsten  op  Java 
vau  Haffles  van  11  Febr.  1814  wordt  het  ambt  van  dessahoofd, 

* 

als  uitoefenende  het  algemeene  oppertoezicht  over  de  tot  het  dorp 
betrekking  hebbende  aangelegenheden ,  door  verkiezing  vervuld  en 
de  macht  die  hij  uitoefent  door  de  keuze  der  medeingezetenen  aan 
hem  toevertrouwd.  Het  dessahoofd  wordt  in  zijne  werkzaamheden 
ondersteund  door  een  schrijver ,  een  priester  en  andere  onderge- 
schikte beambten  en  bedienden.  1 104;  T.  v.  N.  I.  1864  1  848— 
344.  —  Het  beginsel  van  verkiezing  van  het  dorpshoofd  door 
zijne  medeingezetenen  ook  opgenomen  in  het  reglement  van  11 
Febr.  1814  voor  de  provinciale  gerechtshoven  op  Java, waarbij 
verder  de  werkkring  der  dorpshoofden  wordt  omschreven.  I 
124—127;  ï.  V.  N.  I.  1864  I  407—409.  —  Raffles  ver- 
klaart in  zijne  memorie  van  11  Febr.  1814  dat  hij,  na  de  hem 
gedane  rapporten  en  na  zijn  persoonlijk  onder/oek,  de  overtui- 
ging had  dat  het  recht  van  verkiezing  der  dorpshoofden  nog 
altijd  onder  de  Javanen  wordt  erkend.  De  benoeming  van 
den  bekel  door  den  superieur  naar  welgevallen  is  een  misbruik 
van  lateren  tijd.  Baffles  geeft  daarbij  de  inrichting  van  het 
dorpsbestuur  op.  I  201—203;  T.  v,  N.  1.  1864  II  273— 
274.  —  Muntinghe,  in  zijn  rapport  van  14  Juli  1817,  doet 
hulde  aan  hetgeen  door  fiaffles  gedaan  is  voor  de  ontdekking 
van  de  aloude  instellingen  der  javasche  bevolking  en  daaronder 
ook  de  dorpsinrichting.  Het  aloude  dorpsbestuur,  zegt  hij  verder, 
is  de  eerste  en  ware  schakel,  waardoor  het  europeesch  gezag 
zich  in  aanraking  st^lt  met  de  indische  bevolking.  Hij,  die  aan 
de  aziatische  bevolking  haar  dorpsbestuur  verzekert,  is  haar 
vrie4ttden  gunsteling,  die  het  veckracht,  is  haar  vijand»  I  380 — 
332;  T.  V.  N.  I.  1851  I  108.  —  Commissarissen-generaal 
stelden  onder  dagteekeuing  van  8  Januari  1819  eenige  bepa- 
lingen vast  omtrent  de  dorpshoofden,  waarbij  de  oude  gewoonte, 
dat  de  dessavolkeren  hunne  hoofden  kiezen,  wordt  in  stand  ge- 
houden.   Die  verkiezing,  onderworpen  aan  de  goedkeuring  van 


456  AT.PHABETI9CH    OVÜRZICHT 

den   resident,  zou  moeten  plaats  hebben  vóór   de    r^eling  van 
den  aanslag  der  landrente.  1  414;  T.   v.  N.  I.  1864  II  413. 

Hopkins  in  zijn  rapport  omtrent  het  grondbezit  in  Be- 
zoeki,  Panaroekan  en  Probolingo  vermeldt  dat  ook  daar  het 
dorpshoofd  door  de  ingezetenen  werd  gekozen  en  omschrijft 
verder  zijn  werkkring.  I  194—195;  T.  v.  N.  I.  1864  II 
266 — 267.  —  In  Soerabaya  wordt  het  dessahoofd,  volgens  het 
rapport  van  kolonel  Adams,  geregeld  elke  drie  jaren  gekozen; 
de  aftredende  is  herkiesbaar.  1  197,  205;  T.  v.  N.  I,  1864 
II  268 — 269,  276.  —  In  Japara  en  Joanna  geschiedt ,  blijkens 
het  rapport  van  Mac  Quoid ,  de  benoeming  gewoonlijk  voor  één 
jaar  en  is  de  aftredende  ook  daar  herkiesbaar.  De  keuze  der 
bevolking  vordert  de  bekrachtiging  van  den  regent,  die  op  de 
verkiezing  zelve  geen  invloed  uitoefent.  I  197 — 198;  T.  v. 
N.  I.  1864  II  269.  —  In  Cheribon  worden  volgens  Crawfurd  de 
dessahoofden  ook  door  de  gemeente  gekozen  of  aangesteld  met  hare 
toestemming  en  goedkeuring.  I  200 ;  T.  v.  N.  1.1864  II  272.  — 
In  1833  werd  bepaald  dat  in  de  residentie  Kediri  de  dessa- 
hoofden ouder  nadere  bevestiging  van  den  resident  zouden  wor- 
den gekozen;  deze  zou  ook  acten  of  bewijzen  van  aanstelling 
uitreiken.  II  593;  T.  v.  N.  1.  1865  II  475.  —  In  1838 
werden  de  maatregelen  goedgekeurd  door  den  assistent-resident  van 
Fatjitan  genomen,  ten  einde  misbruiken  bij  de  verkiezing  van 
dessahoofden  te  keeren.  III  94;  T.  v.  N.  I.  1866  II  47.  — 
In  de  tweede  kamer  der  staten-geueraal  was  de  wensch  uit- 
gedrukt bij  het  bevestigen  van  de  keuze  van  doqjshoofden, 
voorkeur  te  schenken  aan  personen,  die  lezen  en  schrijven 
kunnen.  Het  gouvernement  bepaalde  evenwel  in  Februari  1860 
dat  de  keuze  der  bevolking  geheel  vrij  moet  blijven  en  dat 
die  keuze  alleen  dan  niet  bevestigd  moet  worden  wanneer  de 
kandidaat  zich  aan  slechte  handelingen  heeft  schuldig  gemaakt 
I  422;  T.  V.  N.  I.  1864  II  420-421.  —  Ook  de  minister 
Fransen  van  de  Putte  verklaarde  zich  voor  eeue  vrije  en 
onbelemmerde  verkiezing  der  dessahoofden.  I  428 ;  T.  v.  N.  I. 
1864  II  421. 

Bijzonderheden  omtrent  de  dorpsiust«llingen  in  Cheribon, 
medegedeeld  door  den  resident  van  Cheribon  van  Oct.  1830 
en  V.  Noord  Borski  in  zijne  memorie  van  1847.  II  270,  III 
242  ;  T.  V.  N.  I.  1865  II  90—91 ,  1866  U  347.  —  De 
resident  van  Cheribon  wilde  in  1838  de  dorpsbesturen  ver- 
kleinen en  zoo  mogelijk  geheel  afschaffen ,  waarop  hij  werd  aan- 


BUDRAOEK   TOT    DE   KENNIS    VAN    HET   LAND.   STELSEL.     457 

geschreven  daarin  niet  verder  te  gaan  dan  geschieden  kan  zonder 
vrees  voor  ontevredenheid  op  te  wekken.  Baud  drukte  bij  die 
gelegenheid  den  weiisch  uit  dat  men  zich  zorgvuldig  zou  ont- 
houden van  alle  onnoodige  beinoeinis  met  de  huishoudelijke 
instellingenen  gebruiken  der  inlandsche  bevolking.  III  92 — 94; 
T.  V.  N.  I.  1866  II  45—47.  —  S.  C.  Schiif  deelt  in  zijne 
nota  van  Sept,  1852  eeuige  bijzonderheden  mede  omtrent  den 
oorsprong  van  het  dorpshoofd,  den  aard  van  zijn  gezag  enz* 
lil  314—316;  T.  v.  N.  I.  1866  II  433—435.  —  Mede- 
deelingen  van  van  Sevenhoven  in  zijne  memorie  van  Maart  1840 
omtrent  de  dorpsinrichting.  III  105;  T.  v.  N.  1. 1866  II  86— 
87.  —  Bijzonderheden  omtrent  de  inrichting  van  het  dorpsbe- 
stuur  en  de  benoeming  van  het  dessahoofd,  medegedeeld  door 
den  schrijver  van  den  //  Blik  op  het  bestuur  van  van  den  Bosch ,  n 
door  Winter  in  zijne  '/lustellingen,  gewoonten  en  gebruiken 
der  Javanen  te  Soerakarta//  en  door  dr.  Mounier  in  zijn  ^Nawolo 
Pradhoto.//  I  182—184;  T.  v.  N.  I.  1864  II  255—257. 

Reglement  van  9  Mei  1820  op  de  verplichtingen,  titels  en 
rangen  der  regenten  op  Java,  met  uitzondering  der  Vorsten- 
landen.  II  61—65;  T.  v.  N.  I.  1865  I  120—123.  —  Toe- 
lichting  van  dit  reglement  door  v.  d.  Capellen,  waaruit  blijkt 
dat  hij  meende  dat,  zoo  er  geen  regenten  waren  geweest,  het 
overweging  had  kunnen  verdienen  de  bevolking  rechtstreeks 
door  het  europeesch  gezag  te  besturen,  maar  dat,  nu  die  er 
waren,  het  uit  een  politiek  en  finantieel  belang  wenschelijk  was 
hen  te  behouden.  II  55—60;  T.  v.  N.  I.  1865  I  114— 
119.  —  Van  de  Graaff  geloofde  in  1823  dat  het  schier  onover- 
komelijke moeilijkheden  zou  opleveren  zonder  intermediair  van 
een  inlandsch  gezag  te  regeeren  en  dat  in  stede  eener  vermin- 
dering eene  vermeerdering  van  dat  gezag  moet  worden  aanbe- 
volen. II  73—74;  T.  v.  N.  I.  1865  I  195.  —  Reglement 
van  24  Februari  1824  op  de  titels,  rangen,  de  staatsie  en  het 
gevolg  der  inlandsche  ambtenaren  op  Java ,  aan  regenten  onder- 
geschikt. Il  65—67;  T.  v.  N.  I.  1865  1  123—125.  —  In 
1827  en  1859  werden  de  europeesche  ambtenaren,  ten  opzichte 
der  behandeling  van  regenten,  herinnerd  aan  de  bepaling  van 
het  reglement  van  1824.  II  67—69;  T.  v.  N.  I.  1865  I 
125 — 127.  —  Bij  geheime  missive  van  23  Mei  1835,  herin- 
nerd in  1857,  1859  en  1860,  werd  aan  de  residenten  opge- 
dragen de  ijdellieid  der  inlandsche  hoofden  tot  het  erlangen 
van    rangsverhooging   niet  aan    te  moedigen  en  die  verhooging 


458  ALPHABETTSCn    OVRRZICHT 

niet  aan  te  vragen.  TT  70—71;  T.  v.  N.  T.  1S65  T  128— 
129.  —  Bij  besluit  van  17  September  1838  werd  aan  inlandsche 
hoofden  en  groeten  verboden  het  dragen  van  borduursels,  be- 
hoorende  tot  het  costuum  van  N.  I.  ambtenaren.  II  69 — 70; 
T.  V.  N.  I.  1865  I  127. 

Raffles  wilde  de  inlandsche  hoofden,  boven  een  vasigesteld 
salaris,  pcreeelen  gronds  in  huur  geven  tegen  matige  huur  en 
de  voornaamste  hoofden  vrij  van  huur.  T  82;  T.  v.  N.  I.  1864 
I  216 — 217.  —  Commissarissen-generaal  waren  gestemd  tegen  het 
betalen  der  regenten ,  inlandsche  hoofden  en  andere  beambten  in 
land ,  daar  afstand  van  land ,  in  de  denkbeelden  van  den  Javaan , 
afstand  van  volk  in  zich  bevat.  En  daar  de  vruchtgebruiker  in 
den  regel  ruim  gebruik  maakt  van  de  gehechtheid  van  den 
Inlander  aan  de  gewoonte  om  zijne  diensten  aan  zijn  meerdere 
te  leenen ,  hebben  de  bewoners  van  lauden ,  afgestaan  a«n  in- 
landsche grooten ,  een  ander  lot  dan  de  bevolking  der  gonverne- 
mentslanden.  I  383— 384;  T.  v.  N.  I.  1863  TI  282—283.  — 
Ten  einde  een  anderen  toestand  voor  te  bereiden  schreven  com- 
missarissen-generaal in  hun  besluit  van  9  Maart  1818  de 
bepaling  dat  aan  regenten  en  hoofden,  die  verkiezen  mochten 
de  hun  toegelegde  bezoldiging  in  geld ,  instede  in  land ,  te  ont- 
vangen ,  zulks  zal  worden  toegestaan.  TI  359 ,  389 ;  T.  v.  N.  I. 
1863  II  289,  1864  TI  396.  —  Bij  besluit  van  1819  werden 
nadere  bepalingen  vastgesteld  omtrent  het  betalen  der  regenten 
en  hoofden  in  geld.  I  413—414;  T.  v.  N.  1.  1864  II  412— 
413.  —  Vaststelling  van  de  tractementen  der  regenten  in  1820 
TI  60.  —  Bij  de  invoering  van  het  landelijk  stelsel  op  Bawean 
werd  bepaald  dat  de  hoofden  in  geld  zouden  worden  bezoldigd. 
TT  93—95;  T.  v.  N.  I.  1865  I  213—215  (zie  ook  II  581  — 
582;  T.  V.  N.  I.  1865  II  464—465). 

Van  den  Bosch  gaf  in  zijne  nota  aan  de  leden  der  indische 
regeering  van  Januari  1831  in  overwe^ng  de  inlandsche  hoofden 
voor  de  helft  te  betalen  in  geld  en  voor  de  andere  helft  in  rent- 
vrije  padivelden ,  met  beschikbaarstelling  van  zekere  uitgestrekt- 
heid woesten  grond.  II  201,  205;  T.  v.  N.  I.  1865  TT  27,31 
(zie  ook  II  249;  T  v.  N.  I.  1865  II  71).  —  Merkus  meende 
ook  dat  het  raadzaam  was  de  hoofden  met  velden  te  bezoldigen , 
maar  o])  andere  gronden  dan  van  den  Bosch  en  gaf  daarom 
nader  onderzoek  in  overweging.  TI  207 — 212;  T.  v.  N.  I.  1865 
TI  33 — 38.  —  Doorhet  opperbestuuT  werd  bij  kon.  besluit  van 
12  iJanuari    18.32  goedgr^keurd  de  javnsche  regenten  en  hoofden 


BI/DRAOC^f   TOT    UE    KENNIS    VAN    HET    LANÜ.    STELSKL.     459 

te  bezoldigen  in  land.  Il  358—359;  T.  v.  N.  1.  1865  II  260.  - 
Bij  resolutie  van  23  Augustus  1832  werd  aan  het  kou. 
besluit  van  12  Januari  1832  uitvoering  gegeven,  maar  alleen 
voor   zooveel    de   regenten    betrof.    Il  448 — 451  ;   T,  v.  N.  I. 

1865  II  305 — 308.  —  Dientengevolge  werd  aan  de  regenten 
van  Japara,  Joanna,  Rembang,  Toeban,  Bodjonegoro,  Blora 
en  Demak ,  gedeeltelijk  bezoldiging  in  land  toegekend.  II  451 — 
453;  T.  V.  N.  I.  1865  II  308—310.  —  In  Deraak  was  de 
bevolking  zeer  tegen  den  maatregel  gestemd.  II  458,  459, 
460—461;  T.  v.  N.  I.  1865  Tl  314,  315—317.  —  Het 
laudbezit  van  den  regent  van  Demak  nam  eeu  einde  bij  de 
benoeming  van  den  regent  van  Koedoes  tot  regent  van  Demak. 
II  461—462;  T.  V.  N.  I.  1865  II  317—318.  —  Deregenten 
van  Patti,  Koedoes,  Kendal,  Samaraug  en  Grobogan,  die  in 
de  residentien  Madioen,  Bezoeki  en  Banjoewangi  en  Passaroean 
maakten  van  de  aanbieding  der  regeering  geen  gebruik  en 
bleven  dus  hunne  bezoldiging  in  geld  outvangen.  II  452 — 
453;  T.  V.  N.  I.  1865  II  308—310.  —  In  1833  werden 
aan  regenten  in  Tagal  en  Banjoemas  woeste  gronden  afgestaan. 
II  453-454;  T.  v.  N.  I.  1865  n  310.  —  Ofschoon 
bijna  alle  residenten  en  ook  de  directeur  der  kultures  in  1838 
(deze  laatste  herhaalde  het  in  1847)  adviseerden  om  het  be- 
ginsel van  bezoldiging  der  regenten  in  land  te  laten  varen, 
werd  het  door  de  regeering  gehandhaafd.  II  458 — 459;  T.  v. 
N.  I.  1865  II  315.  —  Van  der  Poel  wilde,  blijkens  zijne 
nota  van  1849,  dat  de  toewijzing  van  land  en  de  perceptie 
van  's  lands  inkomsten  aan  de  dorpshoofden  zou  worden  ont- 
nomen. Daarentegen  achtte  hij  het  billijk  hun  een  zeker  ge- 
deelte van  de  sawavelden  toe  te  kennen,  waarvoor  zij  ge^ne 
belasting  zouden  behoeven  te  betalen,  met  behoud  van  het 
recht  uit  de  beste  gronden  hunne  velden  te  kiezen  en  boven 
de  van  belasting  vrijgestelde  uitgestrektheid,  nog  meergronden 
te  bewerken  of  te  laten   bewerken.  III  284—286 ;  T.  v    N.   I. 

1866  II  406 — 407.  —  De  gouverneur-generaal  Pahud  stelde 
in  1856  voor  bij  overlijden  of  aftreding  van  regenten  de  reso- 
lutie van  1832  niet  verder  toe  te  passen,  maar  de  regenten 
geheel  in  geld  te  bezoldigen,  waaromtrent  echter  door  het 
opperbestuur  een  opzettelijk  onderzoek  werd  verlangd.  II  462 — 
463;  T.  V.  N.  I.  1865  II  318—319.  —  Nota  in  1861  op- 
gemaakt omtrent  het  aan  de  regenten  toegekende  landbezit.  II 
454—457;  T.  v.  N.  I  1S65  II  311— 813.  —  In  1864  en  1865 


460  ALPHABfiTlSCH    OVERZICHT. 

werd  tot  geheele  bezoldiging  in  geld  der  regeiiteu  van  Karan- 
ganjer,  Ledok  en  Koetoardjo  besloten.  II  463;  T.  v.  N  I. 
1865  II  319.  —  Stand  van  het  landbezit  der  regenten  in 
1866.  n  4,68—466;  T.  v.  N    I.  1865  II  319—321. 

Ter  vermeerdering  der  inkomsten  van  den  pangerang  Widjil 
van  Kadilangoe  werd  hem  in  1848  een  of  meer  dessas,  met 
de  daarbij  behoorende  rijstvelden  afgestaan.  III  188;  T.  v. 
N.  I.  1866  II  159—160. 

De  tractemeuten  der  iulandsche  ambtenaren  voor  gelijke 
rangen  en  ambten  verschilden  naar  gelang  van  plaatselijke  om- 
standigheden of  persoonlijke  inzichten.  II   72;  T.  v.  N.  I.  1865 

I  193.  —  Band  erkende  in  1834  de  onvoldoende  bezoldiging 
der  districtshoofden,  die  zich  nit  dien  hoofde  aan  ongeoorloofde 
handelingen  schuldig  maken  om  hunne  inkomsten  aan  te  vullen. 

II  631—632;  T.  v.  N.  I.  1866  1  12. 
Niettegenstaande   afschrijving    van    landrente    moest    aan    de 

dessahoofden  de  8  percent  collecteloon  worden  uitbet^aald.  II 
579;  T.  V.  N.  I.  1865  II  462.  Zie  verdere  bijzonderheden 
omtrent  dit  loon  op  het  woord:  Ijandelijk  stelsel.  —  Het  in- 
houden van  f  0.50  per  pikol  koffie  van  de  planters  ten  behoeve 
der  dessahoofden  werd  in  1886  en  1837  afgeschaft.  II  721  — 
722;  T.  V.  N.  I.  1866  I  158—159. 

Regenten  en  andere  ambtenaren  door  commissarissen-generaal 
ontslagen.  I  391;  T.  v.  N.  I.  1863.  II  290.  —  In  1823 
werd  de  regent  van  Blora  en  in  1825  de  regent  van  Benga wan 
en  andere  inlandsche  hoofden  ter  zake  van  verkeerde  en  wille- 
keurige handelingen  ontslagen  of  op  andere  wijze  gestraft.  II 
76,85— 86 ;  T.V.N.  I.  1865  I  197  ,  206— 207.  —  Residenten 
bevoegd  dessahoofden  te  ontslaan.  I  421;  T.  v.  N.  I.  1864  II 
419 — 420.  —  Door  den  minister  Fransen  van  de  Putte  werd 
in  1864  de  willekeurige  wijze  waarop  dikwijls  dessahoofden 
werden  ontslagen,  afgekeurd.  I  423;  T,  v.  N.  I.  1864  II 
421.  —  Het  opleggen  der  straf  van  rottiugslagen  aan  dessa- ' 
hoofden  verboden.  I  416—420,  III  130— 131 ;  T.  v.  N.  1. 
1864  II  414—419,  1866  II  110.  —  Maatregelen  van  be- 
straffing door  hoofden  van  gewestelijk  bestuur ,  ten  opzichte  van 
inlandsche  hoofden  en  ambtenaren  te  nemen.  I  421 ;  T.  v.  N.  1. 
1864  II  419.  —  Verbod,  in  1833  aan  europeesche  ambtenaren 
gegeven,  om  zonder  autorisatie  van  het  gouvernement  over  te 
gaan  tot  het  nemen  van  offensieve  maatregelen  tegen  inlandsche 
vorsten  en  volken.  IT  593-594:  T.  v.  N.  I.  1S65  II  476.  ■— 


BIJDRAGEN   TOT    DE    KENNIS   VAN    HET   LAND.   STELSEL.     461 

In  Pekalongan  werden  recht«treeksclie  bevelen  gegeven  door 
den  resident  aan  de  disirictshoofden  met  voorbijgaan  der  regenten , 
waaraan  echter  een  eind  werd  gemaakt.  II  648 ;  T.  v.  N.  I.  1866  I 
23.  —  fiechterlijke  vervolging  van  inlandsche  hoofden  wegens  kne- 
velarij.  II  770  T.  v.  N.  I.  1866  I  255.  —  Maatregelen  in  1839— 
1 842  om  trent  dessa-  en  districtshoofden  genomen  ten  gevolge  van 
door  hen  gepleegde  handelingen.  III  184— lfe6 ;  T.  v.  N.  I.  1866 
IT  161—162.  —  In  1838  werd  bepaald  dat  alle  districts- 
hoofden in  Passaroeau  den  titel  zouden  voeren  van  wedono, 
instede  van  dien    van  demang.  II  588;  T.  v.  N.  1. 1865  II  471. 

Hopkins. 
Zijn  rapport  omtrent  het  grondbezit  in  fiezoeki,  Pauaroekan 
en  Probolingo,  waaruit  blijkt  dat  den  tegenwoordigen  bezitter 
een  zeker  recht  op  den  grond  toekomt.  Hij  blijft  daarvan  in 
het  bezit  zoolang  hij  de  gronden  met  zorg  bebouwt  en  de  door 
het  gouvernement  gevorderde  billijke  schattingen  betaalt.  I  193 — 
195;  T.  V.  N.  I.  1864  II  265—268.  —  Zijn  rapport  over 
de  inning  van  achterstallige  landrente,  waarbij  hij  in  overwe- 
ging geeft  de  achterstallen  op  winst  of  verlies  af  te  schrijven  en 
den  landbouwer  aan  te  moedigen  door  hem  een  nieuw  krediet 
te  openen.  Achterstallen  zouden  verder  worden  voorkomen  dbor 
een  bepaald  gewicht  in  padi  of  rijst  voor  eene  zekere  uitge- 
strektheid grond  te  heffen  of  een  zeker  gedeelte  van  den  oogst. 
I  223—226;  T.  v.  N.  I.  1864  II  294—296.  —  Uittreksel 
uit  een  brief  van  Hopkins  over  het  onderwerpen  der  inboorlingen 
aan  de  wetten,  voortvloeiende  uit  hunnen  regeeringsvorm  en 
godsdienst.  De  koran,  met  de  commentarien  daarop,  vormt  de 
algemeene  wet  op  Java.  £lk  vonnis  tegen  een  gevangene  moet 
versterkt  worden  door  eenigen  tekst  uit  dat  boek.  I  231—232; 
T.  V.  N.  L.  1864  II  301—302. 

In-  en  uitvoerrechten. 
Raffles    verlangde  dat  de  rechten  op  den  in-  en  uitvoer  van 
koloniale    voortbrengselen    op   Java   zouden    worden    afgeschaft. 
I  75;  T.  V.  N.  I.  1864  I  209. 

Indigokultuur. 
Daar  de  aanvankelijke  kuituur  en  aanmaak  van  indigo  in  de 
Preanger  aanmerkelijk  uitgebreid  konden  worden,  werd,  bij  reso- 
lutie van  8  April  1830,  de  heer  G.  E.  Teisseire ,  als  provisioneel 
iusijecteur  der  indigokultuur,  belast  met  een  plaatselijk  onder- 
zoek.   II    148;    T.  V.   N.  I.   1865  I  398.  —  Zijn  verslag  als 


4*63  ALPHABETISCH    OVERZICHT 

zoodanig  ten  gunste  van  eene  uitbreiding  dier  kuituur  in  de 
Preanger.  IT  150—152;  T.  v.  N.  I.  18«5  I  400—402.  — 
Hierop  werd  door  de  regeeriug  besloten  de  werkzaamheden  ten 
opzichte  van  ^e  indigokultuur  voort  te  zetten.  Il  149,  154; 
T.  V.  N.  I.  1865  I  399,  404. 

Tn  1830  werd  de  indigokultuur  in  Cheribon  ingevoerd.  Il 
152—153;  T.  v.  N.  I.  1865  I  402—403. 

Door  V.  d.  Bosch  werd  in  Januari  1831  in  overweging  ge- 
geven ter  bevordering  en  uitbreiding  der  indigokultuur  schikkingen 
aan  te  gaan  met  de  hoofden  en  oudsten  der  dessas  voor  het 
telen  van  zaad-indigo  en  overeenkomsten  te  treffen  niet  euro- 
peesche  en  chineesche  ondernemers  tot  het  leveren  van  indigo. 
11  215—217;  T.  v.  N.  I.  1865  II  40—42.  —  Oordeel  van 
de  raden  van  Indië  Goldman ,  Bousquet  en  Merkus  hieromtrent. 
11  217—119,  226—227;  T.  v.  N.  1.  1865  II  42—44, 
50 — 51.  —  Wederlegging  van  dit  oordeel  door  van  den  Bosch 
in  eene  tweede  nota.  II  277—278;  T.  v.  N.  I.  1865  11 
97—98. 

Uitbreiding  dier  kuituur  iu  1831 ,  met  bepaling  dat  door  het 
betelen  van  J-  zijner  rijstvelden  met  dat  product  de  Javaan  zijne 
landrente  zou  voldoen.  11  336;  T.  v.  N.  I.  1865  II  185. 

Bij  het  ontbreken  van  particulieren  voor  de  bereiding  van 
indigo ,  zou  dit  voor  rekening  van  het  gouvernement  geschieden. 
II  340-341;  T.  v.  N.  I.  1865  II  189—190. 

Merkus  meende  dat  de  indigo  geen  voordeelig  product  voor 
remises  zou  zijn,  terwijl  hij  geloofde  dat  de  Java-indigo  niet 
zou  kunnen  concurreeren  met  die  van  Bengalen.  II  845;  T. 
V.  N.  I.  1865  II  198.  —  V.  d.  Bosch  betwijfelde  de  juistheid 
van  dit  gevoelen.  II  346;  T.  v.  N.  I.  1865  II  194. 

In  1832  werd  besloten  eene  proef  te  nemen  in  Cheribon 
en  later  ook  in  Japara  en  Joanna  tot  het  doen  kul ti veeren 
en  fabriceeren  van  indigo  door  den  Javaan.  II  -385 — 886, 
388;  T.  V.  N.  I.  1865  II  247,  250.  —  Deze  maat- 
regel in  1833  ook  op  de  residentie  Banjoemas  toegepast.  Il 
559—560;  T.  v.  N.  I.  1865.  II  444. 

De  indigo-kul  tuur  in  de  Preanger- regentschappen  was  voor 
de  bevolking  drukkend  en  bezwarend,  zoodat  in  Juli  1882 
besloten  werd  tot  eene  vermindering  dier  kuituur  aldaar.  II 
886—387;  T.  v.  N.  T.  1865  11  248—249.  —  In  Sept.  van 
hetzelfde  jaar  werd  bepaald  dat  de  te  Bodjanegara  voor  die 
kuituur   bestemde   bevolking   voor   de   tlieekultuur   zou   worden 


BIJDRAGKN    TOT    DR    KKNN'IS    VAV    HET    LAXD.    STELSEL.     463 

gebezigd.  11  387:  T.  v.  N.  I.  1865  II  249.  —  Bij  resolutie 
van  31  Mei  1838  werd  bepaald  de  iudigo-fabriekcTi  in  de 
Preanger-regentschappen ,  evenals  in  Cheribon  had  plaats  gehad, 
aan  de  bevolking  af  te  staan,  die  tegen  een»  vastgestelden 
prijs  indigo  aan  het  gouvernement  zou  leveren.  II  888; 
T.  V.  N.  I.  1865  Tl   250. 

Invoering  en  uitbreiding  der  indigokultuur  in  de  residentie 
Bagelen  in  1832.  II  437;  T.  v.  N.  1.  1865  II  295. 

Intrekking  in  1834  der  indigokultuur  in  de  regentschappu 
Bandong  en  Tjanjor  (Preanger).  II  560;  T.  v.  N.  I.  1865  II 
444 — 445. 

Bepalingen  in  1833  vastgesteld  voor  Tagal  omtrent  den  prijs 
aan  de  bevolking  te  betulen  en  de  percenten  voor  de  europeesche 
en  inlandsche  ambtenaren  en  bepalingen  voor  Pekalongan  en 
IViadioen  omtrent  den  afstand,  die  mag  bestaan  tusschen  de 
velden  en  de  fabriek.  II  558—559:  T.  v.  N.  I.  1865  II 
443—444. 

Verslag  van  Baud,  wat  de  indigokultuur  betreft,  omtrent 
zijne  in  1834  gedane  inspectiereis:  Ongunstige  uitkomsten  dier 
knltuur  in  de  Preanger-regentschappen.  II  624;  T.  v.  N.  I. 
1866  I  4 — 5.  —  In  de  Preanger  werden  in  1834  de  fabrieken, 
die  eenig  voordeel  afwierjjen ,  ingericht  naar  het  beginsel  dat  de 
bevolking  niet  slechts  de  indigo  zou  kul  ti veeren  maar  ook  be- 
reiden. II  624—625;  T.  v.  N.  I.  1866  I  5.  —  Ongunstige 
uitkomsten  van  de  indigokultuur  in  Cheribon  in  1834  voor 
de  groote  fabrieken ,  ten  gevolge  van  de  s})oedige  uitputting  der 
gronden ,  de  onmogelijkheid  om  ze  door  besproeiing  met  water 
weder  vruchtbaar  te  maken  en  het  drukkende  bezwaar  der 
groote  afstanden,  zoodat,  naarmate  de  groote  fabrieken  werden 
verlaten ,  het  systeem  der  kleine  of  dorpsfabrieken  werd  beproefd, 
waarbij  de  planter  tevens  fabrikant  is ,  dat  een  gewenschten  uitslag 
beloofde.  II  629—631 ;  T.  v.  N.  I.  1866  1 10— 11.  —  Ook  in 
Tagal  werden  de  gouvernemeuts-fabrieken  door  kleine  of  dorpsfa- 
brieken vervangen.  II  636;  T.  v.  N.  I.  1866  I  16.  — 
In  Pekalongan  waren  al  de  fabrieken  particulier  eigendom. 
De  grondstof  werd,  door  tusschenkomst  van  het  gouvernement, 
door  de  inlandsche  bevolking  geteeld,  tegen  een  vast  loon.  Dit 
loon  werd  evenwel,  daar  het  laag  was,  verhoogd,  terwijl  om  te 
geracet  te  komen  aan  andere  bezwaren  der  bevolking,  besloten 
werd  tot  het  concentreeren  van  den  aanplant,  het  daarstellen 
van  hulpinrichtingen   enz.   II   640—642;  T.  v.  N.  I.  1866  I 


464  AT.PHABETISCH    OVEHZIOHT 

19—21.    (Zie   oölc  II   713—714;  T.  v.  N.  I.  1866  I  1 
151).  —  Ook   in  Banjoemas  werden  kleine  of  dorpsfabriekèn  c^^  op- 
gericht en  de  bevolking  beloond  naar  mate  van  de  hoeveelh'    ^eid 
verfstof,  die  zij  fabriceert.  II  645—646;  T.  v.  N.  I.   186(^_;  I 

24—26.    —  Dit   getal   kleine   indigofabrieken    werd    later  i =iog 

vermeerderd.  II  714—715;  T.  v.  N.  I  1866  1  152.  —  (  )p- 
richting    van    kleine    of    dorpsfabriekeu     ook    in  Bagelen,  in 

welke    residentie   de   grondstof  werd  geleverd  tegen   vrijstell ing 

van  landrente.  II  649—650;  T.  v.  N.  I.  1866  I  28—29.  - 
In  Madioen  leverde  de  indigokoltuur  geene  gunstige  resnlta^Xten. 
II  656;  T.  v.   N.  I.    1866  I  34—35.  —  Hetzelfde   was  het 

geval  in  Kediri.  U  659—660;  T.  v.  N.  I.  1866  I  37—38.  - 
In  de  afdeeling  Panaroekan  werden  in  1834  kleine  indi— — 3go- 
fabrieken  opgericht.  II  672 ;  T.  v.  N.  I.  1 866  I  49.  —  G'  mi- 
stige uitkomsten  eener  proef  met  de  oprichting  van  kleine  indi  ^Sgo- 
fabrieken  in  Japara  genomen.  II  684;  T.  v.  N.  I.  18661  60. 

In  1835  werden  de  in  de  Preauger-regentschappen  oestaasz-— nde 
indigofabrieken,  met  uitzondering  van  die  te  Radja-binan^BJ^i^ 
ingetrokken.  U  709—712;  T.  v.  N.  I.  1866  I  147—149    ^' 

Invoering  in  1835  der  indigokultuur  in  de  afdeeling  P^^an- 
deglang  (Bantam).  U  712—713;  T.  v.  N.  I,  18661  149—1        ÓO. 

De  indigoplanters  in  Tagal  ontvingen  in  1835  een  voorsc^=h<>* 
tengevolge    van  het  niet  slagen  der   djagong-aanplantingen.  ^ 

713;  T.  v.  N.  I.  1866  I  150. 

Bedrag,  12  Sept.  1835  vastgesteld,  voor  het  kloppen  ^ö 
wegwerpen  van  den  ampas  in  de  residentie  Kediri  aan  de  ^' 
volking  te  voldoen.  U  715;  T.  v.  N.  I.  1866  I  152—153. 

Van  1  Jan.  1836  af  zouden  de  planters  bij  de  groote  indigo- 
fabrieken in  de  residentie  Bagelen ,  bij  de  voordeden  der  kulta'^i' 
ook  genieten  die  der  fabricatie.  II  714;  T.  v.  N.  I.  1866  I  162. 

Bedrag  te  rekenen  van  1  Januari  1836  vastgesteld  voor  het 
transport  der  indigobladeren  in  de   residentie  Madioen.  II  715;      ■  ^ 
T,  v.  N.  I.  1866  I  152. 

Het   getal  kleine  indigo-fabrieken  in  Banjoemas  in  1835  en 
1836  uitgebreid.  U  714—715;  T.  v.  N.  I.  1866  I  152. 

Bij  besluit  van  28  Febr.  1837  werd  bepaald  dat  de  door  de 
bevolking  geleverde  indigo ,  in  stede  van  dessasgewijze  met  de 
verschuldigde  landrente  te  worden  verrekend ,  lioofdelijk  aan  de  be- 
langhebbenden zou  worden  voldaan.  III  73 ;  T.  v.  N.  I.  1866 II  28. 

De  betaling  aan  de  indigoplanters  werd  in  December  1839 
verhoogd,  ni  83—84;  T.  v.  N.  I.  1866  U  37—38. 


BIJDRAGEN    TOT   BK    KRNKtS    VA.V    HET   LAND.    SI'ELSBL,    465 

Ouguustige  uitkomsteu  in  Nov.  1841  medegedeeld  omtreut 
de  indigokultuur  in  Japara.  III  124;  T.  v.  N.  1.1866  II 104. 

In  1843  werd  bepaald  dat  schadeloosstelling  zou  worden  ver- 
leend voor  gronden  voor  de  iudigpkidtuur  in  Bantam  ingenomen, 
III  138:  T.  V.  N.  I.  1866  II  117. 

In  1845  bleek  het  dat  de  bevolking  van  eenige  dessas  in 
X'ekalongan  de  helft  harer  sawas  voor  de  indigokultuur  had 
moeten  missen,  ffl  141;  T.  v.  N.  I.  1866  II  121. 

In  1847  achtte  Baud  de  intrekking  der  indigokultuur  wen- 
s<5helijk.  II  616  ;.T.  v.  N.  I.  1865  II  496. 


Industrie  (Particuliere).  ^ 

Volgens    mr.   P.    Merkus   zouden    de  denkbeelden  van  v.  d. 
IKosch    (van    1830)    leiden    tot   vernietiging  der  particuliere  in- 
dustrie. II  225;  T.  V.  N.  l.  1865  II  49.  —  Van  den  Bosch 
verdedigt  zich  daaromtrent.  Il  273;  T.  v.  N.  I.  1865  II  93—94. 
Zie  ook  Landbouwondememingen. 

Instituut. 

Instituut  te  Soerakarta  bestemd  om  jonge  ambtenaren  in  de 

gelegenheid  te  stellen  eene  wetenschappelijke  kennis  der  javaau- 

sche  taal  te  verkrijgen.  II  44—45;  T.  v.  N.  I.  1865  I  104— 

305.  —  Ongunstig  oordeel  over  het  onderwijs  op  dit  instituut 

gegeven.  II  47—48;  T.  v.  N.  1.   1865  I  107—108. 

Jacobson  (J.  J.  L.  L.) 
Zijne  bemoeiingen  voor  de  theekultuur.  TI  398 — 400;  T.  v. 
N.  I.  1865  II  259—261.  —  Men  achtte  hem  minder  geschikt 
voor   de   kuituur  en    bereiding  der  thee.  II  626;  T.  v.  N.  I. 
1866  I  6—7. 

Japara. 
Verslag  der  invoering  van  het  landelijk  stelsel  in  de  resi- 
dentie Japara  en  Joanna.  1  162;  T.  v.  N.  I.  1864  II  152— 
153.  —  Mededeelingen  van  Mac  Quoid  omtrent  de  wijze  waarop 
de  dorpsbeambten  in  Jai)ara  en  Joanna  hunne  betrekking  ver- 
krijgen en  omtrent  het  landbezit  aldaar.  I  197 — 199;  T.  v. 
N.  I.  1864  II  269—271.  —  Maatregelen  in  1823  in  Japara 
en  Joanna  genomen  tegen  verhoogiug  van  landrente,  afpersing 
van  geld  en  knevelarijen  door  dorpshoofden  en  tegen  het  na- 
laten der  billijke  verdeeling  der  bouwlanden  onder  de  gezamen- 
lijke dessabewoners.  II  81—84;  T.  v.  N.  1. 1865  I  202—205.  — 
In  Januari  1831  werd   de   bevolking  van  eenige  dessas,  welke 


r 


466  Al.PHABETISCll    OVEUZIOHT 

gecontracteerd  hadden  voor  de  levering  van  koelies  ten  behoeve 
der  suikerkultuur ,  vrijstelling  van  heeredienst^n  verleend,  of- 
schoon deze  bepaling  in  Aug.  1831  weer  grootendeels  werd 
ingetrokken.  II  368;  ï.  v.  N.  I.  18G5  II  231.  —  Druk  der 
heeredieusten  in  Japara.  UI  12G,  127—128;  T.  v.  N.  I.  1866 
II  106,  107—108. 

Overdrijving  bij  de  invoering  van  het  kultuurstelsel  in  die 
residentie.  II  680—681 ;  T.  v.  N.'  I.  1866  I  56— Ö7.  — 
Mededeeling  van  Baud  na  zijne  inspectiereis  in  1 834  omtrent  de 
suiker- ,  iudigo- ,  koffie- ,  en  rijstkultuur  in  Japanu  II  680 — 684 ; 
T.  V.  N.  I.  1866  I  56—60.  —  In  1832  werd  eeue  proef 
genomoji  in  die  residentie  tot  het  doen  kulti veeren  en  fabri- 
ceeren  van  indigo  door  den  Javaan.  II  386;  T.  v.  N.  I.  1865 
II  247.  —  Ongunstige  uitkomsten  in  1841  van  de  indigo- 
kuituur  in  Japara.  Hl  124;  T.  v.  N.  I.  1866  U  104.  — 
Bezwaren  voor  de  bevolking  aan  de  koffiekultuur  in  die  residentie 
verbonden.  lU  125,  128—129;  T.  v.  N.  I.  1866  U  105, 
109.  —  Slechte  resultaten  van  de  theekultuur  in  deze  residentie , 
züodat  die  werd  ingetrokken.  III  124,  129;  T.  v.  N.  I.  1866 
II  104 — 105,  109.  —  In  het  district  Olongong  moest  in 
lb33  eeue  proef  genomen  worden  met  de  zijdeteelt.  II  554; 
T.  V.  N.  I.  1865  II  439.  —  Intrekking  in  1835  der  suiker- 
kuituur  op  alle  daarvoor  ongeschikte  gronden.  II  698 — 699; 
ï.  V.  N.  I.  1866  I  137.  (Zie  ook  III  123—124,  127;  T. 
V.  N.  I.  1866  n  103—104,  107).  —  Bezwaren  voor  de  be- 
volking aan  de  nopalkultuur  in  die  residentie  verbonden.  III 
124—125,  128;  T.  v.  N.  I.  1866  II  105,  108.  —  Volks- 
verhuizing uit  Japara  naar  Grobogan  ten  gevolge  van  de  vele 
werkzaamheden  van  de  bevolking  gevorderd ,  waardoor  haar  geen 
tijd  overbleef  voor  het  bewerken  harer  eigene  velden.  III 122 — 
123;  T.  V.  N.  I.  1866  U  103. 

Javaan. 
Onderzoek  door  Muntinghe  van  de  vraag  of  de  Javaan  al  of 
niet  voor  vrijen  handel  en  kuituur  geschikt  is.  I  288 — ^92; 
T.  V.  N.  I.  1850  II  312—317.  —  De  welvaart  en  gezeten heid 
van  den  Javaan  naar  het  oordeel  van  Muntinghe  niet  minder 
dan  die  van  den  Bengalees.  I  324—325;  T.  v.  N.  I.  1851 
I  10—11. 

Java  SC  h  e   oorlog. 
De  iinantieu  des  lands  lieten   niet  toe  de  noodige  maatregelen 


BIJDHAOEN    TOT    DE    KKNXiS    VAN    HET  t.AND.  STELSEL.    467 

tot  beteugeling  vau  dien  oorlog  te  nemen.  II  99;  T.  v.  N.  I. 
1865  I  217.  —  De  oorlog  veroorzaakte  veel  ellende  onder  de 
bevolking  en  deed  velen,  uit  gebrek  aan  voedsel,  uit  de 
Vorstenlanden  naar  Malang  verhuizen.  II  99 — 100;  T.  v.  N.  I. 
1865  I  218.  —  De  oorlog  eindigde  met  de  onderwerping  van 
Dipo  Negoro.  II  135;  T.  v.  N.  I.  1865  I  386;  —  Maatregelen 
tot  handhaving  der  rust  na  het  eindigen  van  den  oorlog.  Il 
422—424;  T.  v.  N.  I.  1865  U  282—284. 

Jonk. 
Deze  landmaat  verschilde  in  uitgestrektheid.  Gewoonlijk  bevat 
zij  2000  vierkante  rijnlaudsche  roeden.  Sommige  oude  javaansche 
jonken  bevatten  5600  vierkante  roeden.  I  195 — 196,  380,  Il 
15;  T.  V.  N.  I.  1863  H  279,  1864  II  267,  1865  I  78. 

Jourdan. 
Zijn  rapport  over  de  residentie  Passaroean,  waaruit  blijkt  dat 
de  invordering  der  belasting  weinig  moeite  veroorzaakt.  Voor  de 
tabakskultuur  is  de  grond  zeer  geschikt.  Slechts  een  klein  gedeelte 
der  gronden  is  bebouwd,  zoodat  de  bevolking  de  beste  gronden 
kon  uitkiezen.  Met  voldoening  der  verschuldigde  belasting  is  de 
bevolking  vrij  van  alle  andere  opbrengsten  aan  den  staat;  de 
winsten  der  ti^eede  gewassen  zijn  geheel  ten  haren  voordeele. 
Zij ,  die  geen  sawas  of  tegals  bezitten ,  zijn  een  matige  grond- 
hiiur  verschuldigd  om  te  voorkomen  dat  de  luiaard*  de  velden 
verlaten.  De  persoonlijke  diensten  ,  waartoe  de  bevolking  verplicht 
was,  waren  zeer  uitgebreid,  maar  daarin  werd  gaandeweg  ver- 
betering gebracht.  I  219—223;  T.  v.  N.  1. 1864 II  289—293. 

K  a  d  o  e. 

Instructie  aan  den  resident  Lawrence  voor  de  invoering  van 
het  landelijk  stelsel  in  Kadoe.  I  165—166;  T.  v.  N.  I.  1864 
II  155—^156.  —  Verslag  omtrent  die  invoering,  waarbij  wordt 
bericht  dat  voor  den  aanslag  van  1813/14  de  landerijen  niet 
behoorlijk  werden  opgenomen  of  gemeten,  noch  de  waarde  van 
het  product  onderzocht.  Daar  de  Javaan  op  eenmaal  geheel  aan 
zich  zei  ven  werd  overgelaten,  sproot  daaruit  niet-bebouw  ing  der 
landerijen  voort.  I  371—372;  T.  v.  N.  I.  1863  U  270— 271. 

Opneming  en  meting  der  velden  in  Kadoe.  I  397 — 398,  II 
5_6;  ï.  V.  N.  I.  1864  n  399,  1865  I  69—70.  —  Me- 
morie van  den  collecteur  der  landelijke  inkomsten  in  Kadoe 
over  die  opneming ,  waarin  worden  medegedeeld :  de  soorten  waarin 
de  gronden  worden  onderscheiden ,  de  verhouding  van  het  zaad 


f 


468  ALPHABKTtSCU    OVKUZtÖ 

tot   het   product,    de   kosten    eii  geldswaara  nrodu    ^rr^, 

alsmede  het  bedrag  der  verschuldigde  belastiii^  %;  *T. 

Y.  N.  I.  1865  I   70—86.   —  Klachten  tegen  \g  ^u 

meting  in  die  residentie.  Il  107 — 109 

Hoog  bedrag  der  laudrente  in  Kadoe  blijkens  de  ~^er 

velden.  II  9;  T.  v.  N.  I.  1865  I  72. 

In  deze  residentie  bleef  de  individueele  aanslag  dei 
tot  1820  voortduren,  to'^n  die  ook  dessasgewijze  werd  ^^ 
n   11—12;   T.   V.   N.   I.  1865  I  75.  —  In  1833  wt 
paald  dat  de  aanslag  der  landrente^^iu  Kadoe  niet  dessasgi 
maar  glandongsgewijze  (dat  is  over  zulk  een  getal  dessas  ^ 
over    een    demang    of   penatoe    het    gezag    voert)    moet  ph 
hebben.    II    581;    T.    v.    N.    I.    1865    II   464.  —  In  l 
werd    hierop    teruggekomen     en     bepaald    dat    de  aanslag  i« 

die    residentie    dessasgewijze    zou    plaats   hebben.    III  79;      ^^• 
V.  N.  L  1866  II  33.  —    Ue  dessasgewijze   aanslag  werd  to^^D 

geleidelijk  hersteld  en  bleef  voortdurend  gehandhaafd.  III  81 

82;  T."  V.  N.  I.  1866  II  35.  —  Bepaling  in  1840  vas^^- 
gesteld  dat  liet  aan  landreule  in  zilvergeld  verschuldigd^ 
ook  met  kopergeld  kon  worden  voldaan.  III  184;  T.  v.  N-  ^• 
1866  n  160-161. 

Mededeeling  van  Baud  na  zijne  inspectiereis  in  1834  omtreiat 
de  uitkomsten  van  de  koffie- ,  suiker- ,  indigo- ,  rijst-  en  tabal^^' 
kuituur  in  Kadoe.  TL  652—655;  T.  v.  N.  I.  1866  I  31— 

Staat  van  het  grondbezit  in  Kadoe.  UI  141,  142;  T.  v. 
I.  1866  n  120,  121. 

Kwade  practijken  en  knevelarijeu  van  den  regent  van  H^* 
district  Probolingo  in  deze  residentie.  Il  594 — 597;  T.  v.  ^* 
I.  1865  n  476—479.  —  Intrekking  van  het  regentschap  P*^' 
bolingo  en  inlijving  bij  het  regentschap  Magelang.  Il  597;  "' 
V.  N.  I.  1865.  n  479. 


Kaneelkultuur. 


Geschiedenis  der  invoering  van  de  kaneelkultuur  op 
U  403—404;  T.  V.  N.  I.  1865  U  264—265.  —  In  iB^^ 
wordt  de  kaneelkultuur  gouvemementsteelt.  Il  324;  T.  v.  JT- 
1865  n  174.  —  Bepaling  in  1834  en  1835  van  den  »^»'" 
plant  der  hoeveelheid  kaneelboomeu  in  de  residentieu  Krawa^x^g» 
Cheribon,  Kediri,  Madioen,  Bagelen  en  Banjoemas.  Aan  ^^^ 
assistent-resident  van  Patjitan  werden  kaneelpitten  verstrekt- 
Bantam  werden  proeven  genomen  met  de  kaneelkultuur.  De       "** 


BtJDRAGB!^    TOT    1>E    KENNIS    VAN    HKT    t.AXD.    STELSEl..  469 

vülkiug  van   Krawang  oiitviag  voor  den  arbeid  aan   die  kuituur 
vrijsteUing  van  laudrente  en  eene  verstrekking  van  5  cents  per 

hoofd  daags.  H  740— 743;  T.  v.  N.  I.  1866  I  228—231. 

« 

Kapasteelt. 
Daendels  schafte  in  Mei  1808  af  de  leverantie  aan  den  lande 
van  indigo  en  katoenen  garens  uit  overweging  van  het  druk- 
kende voor  de  bevolking  en  gelastte  daarent^n  Java-kapas  te 
leveren  en  den  aanplant  daarvan  uit  te  breiden  tot  over  een 
vijfde  gedeelte  der  rijstvelden.  I  33;  T.  v.  N.  I.  1864  I  43.  — 
De  kapasteelt  maakte  echter  weinig  opgang.  I  34;  ï.  v.  N.  I. 
1864  I  44. 

Katjangkultuur. 
Laudrente  van  die  kuituur  in  Kadoe  gevorderd,  blijkens   de 
opneming  der  velden  in  die  residentie   in  1819.  Il  18;  T.  v.  N. 
I.  1865  I  80. 

Katoenkultuu  r. 
In  1831  wordt  de  katoenkultuur  gou  vernemen  tsteelt.  II  324; 
T.  V.  N.  I.  1865  II  174.  —  In  het  volgende  jaar  werd  be- 
sloten dat  de  teelt  van  Femambucco  en  andere  vreemde  katoen- 
soorten over  geheel  Java  en  in  de  Molukken  in  't  klein  zou 
worden  ondernomen.  II  398—394;  T.  v.  N.  T.  1865  II  255.  — 
In  1884  werd  besloten  de  proeven  met  de  teelt  van  vreemde  katoen- 
soorten  voort  te  zetten.  Il  744;  T.  v.  N.  I.  1866  I  231—232.  — 
In  1839  werd  besloten  die  proeven  te  staken.  III  96;  T.  v. 
N.  I.  1866  II  48.  —  In  1834  werd  beproefd  in  hoever  het 
palembaugsche  katoen  een  artikel  kon  zijn  voor  de  europeesche 
markt.  II  744;  T.  v.  N.  I.   1866  I  232. 

Kediri. 
Invoering  van  het  landrentestelsel  in  Kediri  in  1831 ,  met 
vergunning  tot  gedeeltelijke  betaling  in  rijst.  II  425 — 428 ;  T. 
v.  N.  I.  1865  II  284— 287. —De  bevolking  werd  in  1833  ver- 
plicht om  instede  van  laudrente  op  te  brengen ,  producten ,  ge- 
schikt voor  de  europeesche  markt ,  aan  te  planten  en  te  leveren  aan 
het  gouvernement.  II  442—444;  T.  v.  N.  1. 1865  II  300-  301. 
—  De  heer  J.  J.  Hasselman  toonde  in  1846  in  eene  memorie 
aan  den  minister  van  koloniën  de  voordeden  aan  van  dit  stelsel  van 
opbrengst  van  belasting  in  arbeid.  Daaraan  had  Kediri  in  korten  tijd 
zijne    opkomst    en    bloei    te    danken.    III    225 — 230.  —    De 

X  (XIV),  u 


170  Al-PffABT!TlsrH     OVERZICHT 

maatregel  vond  echter  bezwaar  bij  het  gouvernement,  II  445 
447;   T.    V.  N.  I.  1865   II  303—804.  —  In  1859,  waa 
reeds  in  1842  machtiging  was  verleend,  werd  in  deze  residen 
met   intrekking   van   het   besluit   van    1833,    de   kwijting    ^.^ 
landrenle  in  geld  weer  ingevoerd.  III  84 — 85,  186 — 188-^ 
V.  N.  I.  1866  II  37—39,  162—164.  —  Onlusten  in  Ke.^3/ 
in    1832    ten   gevolge   van  belastingen  aan  de  ingezetenen     ^a; 
het  regentschap  Brebek ,  die  onder  bijzondere  instellingen  leefden, 
opgelegd.    TI  472-474;   T.  v.  N.  I.   1865  II  327—828.     J 
Uitbreiding   in    1833    van   het   getal  huisgezinnen  voor  de    be- 
werking van  het  suikerriet  in  Kediri.  IT  552;  T.  v.  N.  I.  18Ö5 
II  437.  —  In  1833  werd  bepaald  dat  de  dessahoofden  in  die 
residentie    door   de   bevolking   zouden    worden  gekozen,   onder 
nadere  bevestiging  van  den  resident.  II  593;  T,  v.  N.  1. 1865 

II  475.  —  Mededeeling  van  Baud  na  zijne  inspectiereis  in  1 834 
omtrent  den  staat  der  suiker-,  indigo-,  koffie-  en  rijstkultuur 
in  Kediri ,  alsmede  omtrent  de  finantieele  resultaten  van  het 
ingevoerde  stelsel  aldaar.  Aankoop  van  hoomvee  in  die  residentie 
ten  behoeve  van  den  gemeenen  man.  II  658—  663 ;  T.  v.  Bf.  I. 
1866  I  87 — 41.  —  Bedrag  in  Kediri  voor  het  kloppen  en 
wegwerpen  van  den  ampas  aan  de  bevolking  te  voldoen.  II  715; 
T.  V,  N.  I.  1866  I  152—153.  —  De  bevolkiïig  van  perdikJMi- 
dessas  ia  Kediri,  bij  resolutie  van  Sep|.  1885,  ontheven  van 
het  leveren  van  koffie  in  de  pakhuizen ;  zij  zou  over  dit  product 
naar  welgevallen,  voor  de  consumtie  in  die  residentie,  kunnen 
beschikken.  II  720;  T.  v.  N.  I.  1866  I  157.  —  Reudemeiit 
der  amfioen-verpachtiugen  in  Kediri  in  1881 — 1844.  III  227. 
—    Regeling  der  grensscheiding  tusschen  Soerabaya  en  Kedin. 

III  135-186;  T.  v.  N.  I.  1866  II  115. 

Kinakultuur. 
Van   het  denkbeeld  in  1830  bestaande  om  kinaplanten  naar 
Java   over   te   voeren,   werd   met   het   oog  op  de  daaraan  ver- 
bonden  moeilijkheden  afgezien,  It  403;  T.  v.  N.  I.  1866  II 
263—264. 

Knops. 
Deze  verklaart  in  zi)u  rapport  over  het  landbezit  in  "^^ 
regentschap  Samarang  dat  de  Javaan  van  meening  is  dat  "6 
grond  den  souverein  toebehoort.  De  rijstvelden  in  die  residentie 
behooren  het  eene  jaar  aan  dezen,  het  volgende  aan  een  aDö^r 
ingezeten.    De  Javaan  die  de  gagas  (gronden  waarop    de  b^rg- 


BIJDKAGEN  TOT  DË  KENXIS  VAN  HtT    KANO.  STEl.SEL.  47l 

drooge  rijst  verbouwd  wordt)  zuivert  van  de  boomwortels , 
uikgewasseu  enz.  jen  eeue  wildernis  geschikt  maakt  voor  kuituur, 
ichouwt  zich  zei  ven  als  eigenaar  van  die  gronden.  De  boomjen , 
de  Javaan  plant,  beschouwt  hij  zijn  eigendom.  Niettemin 
jft  de  Javaan  geen  werkelijk  begrip  van  eigendom ;  de  adat 
it  voor  wet  door  en  daarom  worden  alle  genomen  beschik- 
igeu,  niet  met  de  adat  in  strijd,  als  wettig  beschouwcj.  I 
4—215;  T.  V.  N.  L  1864  II   285—286. 

Koelie-etablissementen.  (Oprichting  van)  Zie  Heere- 
^nsten,  Sumatra. 

Koffieboomen. 
Kofiieboomeu  geplant  op  gouvemements  grond  en  de  daarvan 
tvangen    vruchten    zijn    het  eigendom  van  het  gouvernement. 
722;  T.  V,  N.  I.  1866  I  159. 

Koffiekultuur. 
Voorstellen  van  KaiHes,  in  zijne  memorie  van  14  Juni  1818  , 
itrent   de   koffiekultuur.  I  82—84,  170;  T.  v.  N.  I.  1864 
217—219,  II  160. 

Denkbeelden  en  voorstellen  van  den  raad  van  finantien  (vol- 
ins  het  rapport  van  Muutinghe  van  Juli  1817)  omtrent  de 
ffiekultuur.  I   280—281,  339—343. 

Bepalingen  door  commissarissen-generaal  bij  besluit  van  7 
ovember  1817  vastgesteld  omtrent  den  verhuur  der  koffie- 
inen  volgens  bepaalde  voorwaarden.  I  274 — 276 ;  T.  v.  N.  I. 
164  II  360—362.  —  Uit  kracht  van  deze  en  in  verband  tot 

in  1823  (zie  Staatsblad  1823  n^  51)  vastgestelde  bepalingen 
3est  de  bevolking  voor  huur  of  belasting  opbrengen  |  van 
't   berekende   gewas,    hetzij  in  koffie  hetzij  in  geld.  U  493; 

v.  N.  I.  1865  II  373. 

In  1829  werd  door  den  directeur  der  middelen  en  domeinen 
orgesteld  al  de  koffie  te  doen  leveren  aan  het  gouvernement 
gen  betaling  van  den  marktprijs ,  na  aftrek  van  |  der  waarde 
5  huur  voor  het  gonvernement  en  van  de  som  die  als  laud- 
nte  aan  het  gouvernement  verschuldigd  is.  Il  494 — 495;  T. 

N.  I.  1865  II  374—375.  —  Afkeurend  oordeel  van  den 
iaister  van  koloniën  omtrent  dit  voorstel  op  grond  dat  daardoor 
mietigd  werd  de  vrije  beschikking  over  de  vruchten  van  den 
ond.  II  495-499;  T.  v.  N.  I.  1865  II  375—379. 
Bij  resolutie  van  30  Maart  1832  werd  bepaald  delandreute 
u   het   koffieproduct   in   natura   te  heflen  en  de  betaling  der 


n 


472  At.PHABTlTISCH    OYEKZTCHT 

belastiDg  van  de  rijstvelden  iu  koffie  in  plaats  in   geld  aan  te 

nemen.  II  500—501;  T.  v.  N.  I.  1865  II  880—381. 

In   het  voorstel  van   mr.  P.  Merkns  van  16  Mei  1832  oE^cjom- 
trent  de  koffieknltuur  onderzocht  deze  de  redenen  van  den  t^^^-^en- 
zin  der  bevolking  tegen  die  kultunr ,   die  voornamelijk  gele^^^^gen 
zijn    in    het   niet   naleven    der   bepalingen  van  coram.-gen.   \^      van 
1817,   in   de   knevelarijen    waaraan   de  bevolking  van  de  zi~  ^feijde 
van  opkoopers  bloot  staat  en  in  het  gemis  van  redelijke  beW  ^■loo- 
ning.  *  Het  gebrek   aan    redelijke   belooning   is  volgens  MerKT  -kus 
toe  te  schrijven  aan  1®  de  wijze  van  beschikking  over  het  ]r     :yro- 
duet  en  2**  de  zware  belasting  van  gouvememeutswege  gehe\     i— en. 
Hij  doet  daarop  de  voordeden  uitkomen,  die  ook  voor  den         In- 
lander gelegen  zijn  in  eene  levering  van  het  geheele  kofSeproc^Hoct 
aan   het   gouvernement   en   geeft,   in  plaats  van  ontheffing         der 
paggerkoffie  van  alle  belasting,  in  overweging  van  alle  door ^^en 
Inlander  voortgebrachte  koffie  te  heffen  i,  in  stede  J,  van        het 
wezenlijk  product.  II  502—522 ;  T.  v.  N.  1. 1865 II 882-400  _  — 
Van  den  Bosch  kon  zich  in  het  algemeen  met  de  denkbeelden    '^an 
Merkus  vereenigen ,  doch  wenschte  dat  al  de  aan  het  gouvemen"^  ftnf 
geleverde  koffie,  waarover  ter  kwijting  der  aan  het  moederland 
verschuldigde  betalingen  niet  zou  worden  beschikt,  jaarlijks     ^an 
de  meestbiedenden  zou  worden  verkocht;   hij  had  bezwa&r  te^^en 
de   wijze   van   betaling    van    den  Inlander   en  wenschte  daa:*"om 
dat  een  vaste  prijs  per  katti  zou  worden  aangenomen.  Il  52^3— 
525;  T.  V.  N.  I.   1865  II  400—403.  —  Naar  aanleiding     ^^ 
deze  nota  van  van  den  Bosch  werden  tusschen  Merkus   en      ^*^ 
den   Bosch   eenige  geheime   notas   gewisseld,    waarin    van        ^^^ 
Bosch  de  overzending  der  koffie  voor  rekening  van  het  gou  ^^^'' 
nement  tegenover  verkoop  op  Java,  alsmede  het  aannemen        ^*^ 

• 

een   vasten   prijs   aan   den  Javaan  te  voldoen  voor  de   lever^^^^S 
van  koffie ,  verdedigde ,  terwijl  hij  verder  uiteenzette  de  uitbreic::^^^? 
die  aan  de  kultures,  op  gezag  van  het  gouvernement  gedrew-i*^®^ » 
kon  worden  gegeven  en  de  voordeelen  die  dit  voor  het  moe5==d^'' 
land  beloofde.  II  532—547;  T.  v.  N.  T.   1865  II  409— ^^•^'^• 
Resolutie  van  8  Augustus  1832,  waarbij  het  leveren  van         *"® 
koffie  aan  het  gouvernement  tegen  marktprijs  werd  aangenois^^^^^^®^* 
II  526;  T.  V.  N.  I.   1865  II  403.  —  Bekrachtiging  Van         ^^* 
resolutie   bij    koninklijk    besluit   van    10   febr.    1833   II  5—^^'^ 
T.  V.  N.    i.    1865  II   404.  —  Missive   van  den  min.  v.  J^^'- 

houdende  toezending   van  dit  besluit.   II  527 — 531 ;  T.  v.  ^* 

I.    1865    II    405—408.    —    Maatregelen  tot   uitvoering  ^^^ 


BIJDRAGEN   TOT    DE    KENX18    VAX    HET    LAND.    STELSEL.   473 

zresolutie   van    8    Augustus    1832.    II    549—550;    T.  v.  N.  L 
3865  II  424—425. 

Volgeus  het  oordeel  van  Baud,  in  zijne  pro-memorie  van  1 
4^uni  1829  uitgedrukt,  deden  dwangkultuur  en  verplichte  leverantie 
sau  het  gouveruenienf  de  koffieproductie  verminderen ,  die  eerst 
'ixïeuam  toen  men  vrije  beschikking  nevens  verpliclite  teelt  aan- 
:Bani.  II  192;  T.  v.   N.  I.  1865  I  439. 

Bepaling  van  den  prijs  voor  de  koffie  aan  de  inlandsche  be- 
"volking  uit  te  keeren:  voor  de  jaren  1818—1826.  I  276,  II 
^93;  T.  v.  N.  I.  1864  II  276  ,  1865  II  373—374.  —  voor 
Je  jaren  1827—1831.  II  103,  494;  T.  v.  N.  I.  1865  1220, 
JII  374.  _  voor  het  jaar  1832.  II  502;  T.  v.  N.  I.  1865 
ai  381.  —  voor  het  jaar  1844.  III  188—189;  T.  v.  N.  I. 
3866  II  165.  —  voor  de  jaren  1858—1865.  II  551 ;  T.  v. 
J!^.  I.  1865  II  427. 

In  1834  kwam  in  behandeling  een  voorstel  tot  prijsverhooging 
^'oor  de  in  de  Preanger-regentschappen  aan  het  gouvernement 
geleverde  koffie.  Van  Sevenhoven  ondersteunde  dit  voorstel ,  niet 
alleen  op  grond  van  toezeggingen  door  van  den  Bosch  maar 
ook  op  grond  van  billijkheid.  Baud  erkende  de  billijkheid 
der  verhooging,  doch  meende  dat  daarvoor  de  autorisatie  des 
lonings  gevorderd  werd.  In  1836  werd  de  verhooging  toege- 
staan ,  terwijl  ook  later  het  bedrag  nog  vermeerderde.  II  722 — 
730;  T.  v.  N.  I.  1866  I  159—166. 

Het  inhouden  van  ƒ0,50  per  pikol  koffie  van  de  planters 
ten  behoeve  van  de  dessahoofden  werd  in  1836  en  1837  afge- 
schaft. II  721-722;  T,  v.  N.  I.  1866  I  158— 159.  —  Daar 
de  individueele  belangen  der  planters  benadeeld  werden  door 
verrekening  van  hetgeen  de  bevolking  voor  de  koffie  toekwam 
met  hetgeen  zij  aan  landrente  verschuldigd  was,  werd  in  1836 
bepaald  dat  de  koffie  dadelijk  na  de  aflevering  en  in  dezelfde 
dessa,  tegen  den  vastgestelden  prijs  hoofdelijk  zou  worden  vol- 
daan, m  72—73;  T.  v.  N.  I.  1866  II  27.  —  Van  den 
Bosch  wa«  van  oordeel  dat  dergelijke  verandering  niet  anders 
moest  plaats  vinden  dan  met  toestemming  van  belanghebbenden. 
III  77;  T.  V.  N.  I.  1866  II  31.  —  De  gouv.  generaal  de 
Eerens  deed  daarop  uitkomen  dat  die  maatregel  in  het  belang 
was  der  arbeidende  klasse.  III  77—78;  T.  v.  N.  I.  1866 
Il  31—32. 

Aan  de  plaatselijke  autoriteiten  werd,  bij  resolutie  van  Oct. 
J835,   overgelaten   autorisatie   te   verleenen  tot  het  afschrijven 


474  Al.PHABr.TISCll    OVKRZICHT 

van  oude,  uitgeslorveu  of  kwijnende  koffieboornen.  Tl  719 
720;  T.  V.  N.  I.  1866  I  157.  —  In  September  1836  w^erd 
bevolen  de  gronden  van  afgeschreven  koflBetninen,  die  bewe^=zen 
zijn  van  goede  hoedanigheid  te  wezen,  gedurende  tien  ja^  ren 
braak  te  laten  liggen.  In  1854  werd  aan  deze  bepaling  l^^er- 
innerd    en    gelast    slechts    in    dringende    noodzakelijkheid  ge- 

schikte gronden  van  afgesch  lieven  koflSetuinen  aan  de  bevolk  —ing 
voor  eigen  landbouw  terug  te  geven.  III  96 — 98 ;  T.  v.  N  -  I. 
1866  II  49—51. 

Tn  183E  werd  eene  proef  genomen  met  eene  bereiding  ^^an 
koffie  op  west-indische  wijze,  dat  is:  dadelijk  na  den  j^Iiuk 
ontbolsteren ,  door  wassching  zuiveren  en  buiten  de  zon  droo^^en. 
Il  393;  T.  V.  N.  I.  1865  II  254—255  (zie  ook  H  406 ;  T*  -v. 
N.  1.  1865  II  266),  —  Op  grond  van  goede  uitkomsten  werc3i  in 
1834  uitbreiding  der  bereiding  op  west-indische  wijze  bevbH-cn. 
II  720;  T.  V.  N.  1.   1866  I  157—158. 

De  vrijwillige  aanplanting  van  paggerkoffie  door  den  lular»^  d^f 
was  voor  Muntinghe  een  bewijs  dat  de  Javaan  tot  vrijwilU  ^^^ 
arbeid  niet  ongeschikt  is  en  bij  de  geringste  aanmoediging  ^i^ï^ch 
toeleggen  zal  op  de  aankweekiug  van  producten  voor  de  indijk  *"^ 
en  europeesche  markt.  I  289;  T.  v.  N.  1.  1850  II  315.  ï« 

1833  werd  de  uitbreiding  van  den  aan])lant  van  bosch-  en  pag[ 
koffie  bevolen.  II  560—562;  T.  v,  N.  I.  1865  II  441 
447.  —  Den  resident  van  Bezoeki  werd  in  1834  bevolen  zr^^J^^ 
bijzondere  aandacht  te  schenken  aati  de  aanplantingen  van  boff*-^^"* 
en  paggerkoffie.  II  715—716;  T.  v.  N.  I.   1886  I  153. 

Aanplanting  van   koffietoonlen  in  de  verschillende  reridenti        ^'*^" 
in  1833  op  1834.  II  561;  T.  v.  N.  I.   1865  II    446.   —  '"^^ 

1834  op  1835  en  1835  op  1836,  II  716—718;  T.   v.  N.      -  ^ 
1866  I  154—155.  —  Bij  besluit  van  Mei  1885  werd  bepa-^s*»**^ 
dat  de  aanplantingen  nog  met  70 1  millioen  koffiebdomen  moes    =^^^ 
worden  vermeerderd.  II  718—719;  T.  v.  N.    I.  1866  I  IB-    ^^• 

Het  plukken  van  onrijpe  koffie  moest  worden  tegengega^-  ^^^^ 
II  389;  T.  V.  N.  I.  1866  II  251.  —  In  1832  werden  J"  ^' 
palingfen  vastgesteld  omtrent  het  öpkooi)en  van  koffie  van  Inlands  ^^flets 

II  891—898;  T.  v.  N.  I.  1865  H  253— 254.  —  De  iudisc::^^^^ 

\t\ 

regeering   vond  in    1833  geen  termen  om  te  verklaren   dat  »- 
aati  de  Javanen   geoorloofd    zou  zijn  onderling   en  akn  aüdcr^^^      , 
koffie   te    verkoopen   voor   de   inwendige  consumtie,  zondfer  c^ 
echter    naar    ëene    andere    resiidentie    te    mogen    verVöèrén;  v 

meende  dat  het  aan  de  residenten  moest  worden  overgelaten  ^ 


BIJDRAGEN    ïüï   DE    KENNIS    VAN    HET    LAND.    STELSEL.     475 

ze  bepalen.  II  564—565;  T.  v.  N.  I.  1865  II  449.  —  Be- 
paliugen  iu  1 834  vastgesteld  omtreut  de  levering  van  koiSe  van 
inferieure  qualiteit  aan  het  gouvernement.  II  565 — 566 ;  T.  v. 
N.  I.  1865  II  449—450.  —  By  resolutie  van  December  1833 
werd  het  bedrag  vastgesteld  dat  voor  transportkosten  voor  de 
koffie  door  het  gouvernement  zou  worden  voldaan.  Il  571;  T. 
V.  N.  1.  1865  II  455. 

Invoering    der    koiliekultuur    in    het    regentschap    Bayoeloe- 
hoer  (Banjoemas)    in  1831.  II  432—433;   T.  v.   N.   I.    1865 
II  291.  —  Intrekking   van    die   kuituur   in    1856.  II  432— 
438;  T.  V.  N.  I.  1865  II  291.  —  Invoering  der  koffiekultuur 
in   de   afdeeling   Ledok  (Bagelen)  in  1833,  die  echter  in  het- 
zelfde jaar  weer  werd  ingetrokken.  II  485,  563;  T.  v.   N.  I. 
1865  II  294,  447.  —  In  1833  werd  bepaald  dat  deaanplan- 
tiug  van  koffieboomen  in  Bagelen  en  Banjoemas  buiten  bezwaar 
van  den  lande  zou  geschieden.  Il  563 — 564;  T.  v.  N.  1.1865 
II  448.  —  Raffles  liet  bij  de  invoering  van  zijn  landelijk  stelsel 
de    koffiekultuur  in  Cheribon  en  in  de  meer  oostwaarts  gelegen 
residentien    aan    den   vrijen    wil  der  landbouwers  over.  I  170; 
T.  V.  N.  I.  1864    II    160.    —    Bezwaren    voor  de  bevolking 
aan  de  koffiekultuur  in  Japara  verbonden.  III  125,  128 — 129; 
T.  V.  N.  1.1866  II 105,  109.  -  De  bevolking  van  de  perdikan- 
dessas  in  Kediri  werd,  bij  resolutie  van  Sept.  1835,  ontheven 
van  het  leveren  van  koffie  in  de  pakhuizen ;  zij  kon  over  dit  product 
naar  welgevallen ,  voor  de  consumtie  in  die  residentie ,  beschikken. 
II  720;  T.  V.  N.  I.  1866  I  157.  —  Mededeelingen  omtrent 
den  stand  der  koffiekultuur  in  de  Preanger  in  1835.  II  730 — 
732;    T.    V.    N.   I.    1866  I  166—168.  —  De  bevolking  der 
afdeelingen   Samarang,    Demak   en   Grobogan    werden  in  1835 
ontslagen   van    het  doen  van  koffieaanplantingen ,  met  bepaling 
dat  zij    vrij    was  de  koffiekultuur  op  hare  wijze  en  naar  eigen 
v^erkiezing   al  of  niet  te  continueeren.  II  720;  T.  v.  N.  I.  1866 
t  157. 

Verslag  van  Baud,  wat  de  koffiekultuur  betreft,  omtrent 
eijne  in  1834  gedane  inspectiereis:  Gunstige  uitkomaSten  der 
koffiekultuur  in  de  Preanger,  maar  lage  prijs  daar  aan  de  be- 
volking betaald.  II  625;  T.  v.  N.  I.  1866  I  5—6.  —  Gun- 
stige uitkomsten  dier  kuituur  in  onderscheidene  residentien :  in 
Cheribon.  II  631;  T.  v.  N.  I.  1866  I  11.  —  in  Tagal.  II 
«37;  T.  V.  N.  I.  1866  I  17.  —  in  Pekalongan.  II  642;  T. 
y.  TI.  I.  1866  I  21—2?.  —  in  Kadoe.  II  653;  T.  v.  N,  L 


r^ 


476  ALVHABETISCU    OVERZICHT 

1866  I  31.  —  in  Passaroean.  II  667—668;    T.  v.  N.  I.  8^»e 

I  45.  _  in  Bezoeki.  II  673;  T.  v.  N.  I.  1866  I  50.  —  ^xi 
Samarang.  II  687;  T.  v.  N.  I.  1866  I  63.  —  In  Bagel-^n 
was  slechts  de  afdeeling  Ijedok  voor  de  koffiekultuur  geschild  t;. 
De  betaling  aan  de  bevolking  van  3  cents  voor  eiken  kof&.^- 
boom  door  haar  geplant ,  werd  ingetrokken ,  hetgeen  de  plante-s^rs 
geruststelde  omtrent  hun  recht  van  eigendom  op  de  kofSL^- 
tuinen.  II  650—651;  T.  v.  N.  I.  1866  I  29.  —  Het  terreï^3[i 
in  Soerabaya  voor  de  koffiekultuur  ongeschikt.  II  676;  T.  ^^r. 
N.  I.  1866  I  52—58.  —  De  koffiekultuur  in  Japara  slechts  v 
eene  beperkte  uitbreiding  vatbaar.  Il  684;  T.  v.  N.  I.  1866  I 

Ter  aanmoediging  van  de  kofBeteelt  op  Sumatra  werd  in  1  ^ 
bepaald  dat  voor  de  levering  f  9. —  per  pikol  zou  worden 
taald.  Die  levering  bleef  facultatief.  Het  transjwrt  zou  geschiecl^^n 
door  het  koelie-etablissement  of  door  vrijwillige  dragers.  Van  ^^t 
koffie  zou  bij  uitvoer  geheven  worden  \  der  waarde.  II  60  ^^  ; 
T.  V.  N.  I.  1865  II.  483—484. 

Kolonie. 

Muntinghe   verklaarde   in    zijne   memorie  van  28  Juli  1?5 1-    S 

dat    de   lot^verbetering  van   de    inboorlingen  van  Java  uit  e^^ 

staatkundig   gezichtspunt   slechts   van    ondergeschikt  belang    i^  ^ 

elke  kolonie ,  verklaarde  hij ,  bestaat  of  moet  bestaan  ten  voo^*"' 

deele  van  het  moederland.  I  87;  T.  v.  N.  I.  1864  I  268. 

Antwoord  van  Baffles  hierop,  waarbij  hij  o.  a,  te  kennen ge^^ 
dat  het  moederland  een  werkelijk  en  rechtstreeksch  belang  \&^^ 
bij  den  finantieelen  voorspoed  van  Java;  zijne  hulpmiddel ^^'^ 
moeten  dienstbaar  worden  gemaakt  om  het  gouvernement  vo^^^ 
de  kosten  van  bewaring  van  het  eiland  schadeloos  te  stellen-  ** 
151;  T.  V.  N.  I.  1864  II  141. 

Kolonisatie. 
Rapport  van  du  Bus  van  1   Mei  1827  omtrent  de  kolonisat:^^" 

II  101—102;    T.    V.    N.    I.    1S65  I  218—219.  —  Oord  ^^^^ 
over    dit    kolonisatieplan.   II  183—185;  T.   v.    N.  I.  186 
431—432.    —  Afwijzende  beschikking  op  het  rapport  van 
Bus  genomen.  II  186—187;  T.  v.  N.  I.  1865  I  433—4 

Kopergeld    door    Inlanders.     (Begraven    van) 
Muntwezen. 

Kort  overzicht. 
//  Kort  overzigt  der  fin,   resultaten  van  het  stelsel  van  k 


1 

Tl 


BUDRAGEX    TOT    DE    KENNIS    VAN    HET    LAND.    STELSEL.    477 

tures.  z'  Onder  dezen  titel  werd  in  1835  door  de  redactie  van 
het  tijdschrift  ^i'De  Oosterling'/  eene  brochure  uitgegeven  (van 
de  hand  van  Merkus).  III  5—6;  T.  v.  N.  I.  1866  I  417— 
418.  —  Onderzoek  in  Indie  naar  den  schrijver  dezer  brochure. 
III  12—14;  T.  v.  N.  I.  1866  I  423— 425.  —  Deze  brochure 
werd  wederlegd  in  een  door  v.  Elten  uitgegeven  geschrift.  III 
6—9;  T.  V.  N.  I.  1866  I  418—421.  —  v.  Eltcm^s  geschrift' 
werd  beoordeeld  in  eene  nadere  brochure  door  de  redactie  van 
//De   Oosterling//  uitgegeven.   III  10—11;  T.  v.  N.  I.  1866 

I  421—422. 

Krawaug. 

Bij  resolutie  van  25  Januari  1825  werd  het  landelijk  stelsel 
in  die  residentie  ingevoerd ,  zonder  verandering  ie  brengen  in 
het  daar  bestaande  stelsel  van  monopolie  omtrent  de  koffie ,  ter- 
wijl gelijktijdig  eenige  heerediensten  werden  afgeschaft  of  ver- 
minderd. II  90—91;  T.  V.  N.  I.  1865  I.  210—211. 

Opstand  in  1832  onder  de  Chineezen  van  het  «etablissement 
van  landbouw  te  Tjilangkap ,  die  het  vermoorden  van  Chineezen 
te  Wanayassa  ten  gevolge  had.  IT  474^476;  T.  v.  N.  T.  1865 

II  328—330.  —  Bij  resolutie  van  Maart  1833  werd  bepaald 
dat  bij  het  etablissement  van  landbouw  te  Krawaug  jonge 
ambtenaren  zouden  worden  geplaatst  om  onderricht  in  de  ver- 
schillende  takken  van  landbouw  te  ontvangen.  II  415;  T.  v. 
N.  I.  1865  IT  275.  —  In  Januari  1835  werden  eenige  per- 
sonen ,  die  deel  hadden  genomen  aan  onlusten  in  Passaroean , 
ontstaan  ten  gevolge  van  de  uitgostrektheid  der  aanplantingen 
voor  de  suikerkultuur ,  naar  Krawang  verplaatst  om  daar  in  eene 
kampong  vereenigd  te  worden.  Il  586 — 591;  T.  v.  N.  1.1865 
IT  469 — 473.  —  In  1843  werden  personen  uit  Pekalongan 
naar  het  etablissement  van  landbouw  te  Krawang  verbannen, 
die  klachten  hadden  ingebracht  over  de  hun  aangewezen  velden 
en  het  hun  toegewezen  loon.  TIT  177—179;  T.  v.  N.  T.  1866 
TI  154 — 156.  —  Intrekking  van  het  etablissement  van  land- 
bouw te  Krawang,  bij  resolutie  van  14  Maart  1835.  De  gronden 
dier  inrichting  werden  verhuurd ,  terwijl  het  gouvernement  zich 
de  vrije  beschikking  voorbehield  over  den  nopaltuin  en  over 
zoodanig  gedeelte  grond  als  tot  uitbreiding  van  dien  tuin 
noodig  mocht  zijn.  TT  745—746;  T.  v.  N.  I.  1866  I  233. 

K  u  1 1  u  r  e  s. 
De  commissie  van  11  November  1802  meende  dat  het  ver- 


478  At,PHABET18CH    OVEKZICHT 

kieslijk  zou  zijn  de  veqJichte  leverantien  in  geld  te  heffim, 
omdat  vrije  handel  meer  geschikt  is  tot  bevordering  der  wel- 
vaart van  een  staat ,  maar  toch  had  zij  tegen  dit  stelsel  beden- 
kingen, gegrond  op  de  moeilijkheid  om  de  producten  in  het 
binnenland  te  gelde  te  maken,  op  de  vrees  dat  de  kuituur  te 
nkt  zou  gaan  enz.  I  11;  T.  v.  N,  I.  1863  II  40^—408.— 
Daendels  wenschte  de  handhaving  der  verplichte  l^verantieu  en 
contingenten.  I  17,  18--^19;T.  v.  N.  I.  1863  TI  408,  410 
— 411.  —  Ook  het  opperbestuur  rekende,  blijkens  zijue  mis- 
sive aan  Daendels ,  de  voortduring  der  contingenten  en  verpliclite 
leverautien  ten  hoogste  nuttig.  I  24;  T.  v.  N.  I.  1863  II 
415.  —  Muntinghe  onderzocht,  in  zijn  rapport  van  14  Juli 
1817,  of  vrije  kuituur  en  handel  op  Java,  met  het  oog  op  den 
toestand  van  den  Inlander,  al  of  niet  mogelijk  is.  I  289 — 292  ;  T. 
v,  N.  I.  1850  n  314—317.  —  Nadeelen,  volgens  Muntinghe 
in  hetzelfde  rapport,  aan  het  stelsel  van  dwang  en  verplichten 
arbeid,  door  de  Oost-Indische  Compagnie  gehuldigd ,  verbonden. 
1  298— 300:  319—323;  T.  v.  N.  1. 1850  II  323— 324,  1851 
I  5 — 9.  —  Het  stelsel  van  gedwongen  kultures  en  leverantien, 
volgens  rapport  van  den  minister  van  koloniën  van  17  Maart 
1831,  noodzakelijk  bij  den  eisch  van  het  moederland  tot  het 
zenden  van  remises  uit  Indië.  II 181 ;  T.  v.  N.  1. 1865  I  428 — 
429.  —  Van  den  Bosch  meende  dat  het  onmogelijk  is  voor  uit- 
breiding der  kultures  werkvolk  in  genoegzaam  getal  en  tot  een 
matig  loon  te  bekomen  anders  dan  door  overeenkomst  met  de  ge- 
erfden.  II  185;  T.  V.  N.  1.  1865  I  433.  —  In  strijd  met  het 
gevoelen  van  van  den  Bosch  was  J.  C.  Baud  van  oordeel  dat 
dwang  bij  de  kuituur  niet  moest  vergezeld  gaan  met  verplichte 
levering  aan  het  gouvernement.  II  191 — 192;T.  v.  N.  I.  1865 
I  438 — 439.  —  Later  zegt  van  den  Bosch  echter  dat  het  niet 
in  zijne  bedoeling  lag  nevens  gedwongen  arbeid  ook  verplichte 
levering  te  vorderen.  II  266,  614;  T.  v.  N.  I.  1865  II  87» 
495.  —  Goldman  beweerde  in  1831  dat  een  stelsel  van  vrije 
kuituur,  met  het  oog  op  den  toestand  van  den  Javaan,  op  Java 
onbestaanbaar  is.  Il  279;  T.  v.  N.  I.  1865  II  99. 

Instelling  in  1831  eener  directie  voor  de  kultures.  II  341 — 
842;  T.  V.  N.  I.  1865  II 190— 191.  — Ten  gevolge  der  instel- 
ling van  deze  directie,  werd  in  1833  de  hoofdcommissie  van 
landbouw  opgeheven.  II  415;  T.  v.' N.  1.  186  j  II  275.  — 
J.  I.  van  Sevenhoven  benoemd  tot  directeur  voor  de  kultures 
bij    resolutie   van    80   Nov.   1881.  II  3i9:-350;  T.  v.  N.  L 


BIJDBAGEN    TOT    DE    KGN!71S    VAX    HET    LAND.    STELSEL.    479 

1865  II  198.  —  Van  Sevenhoven,  benoemd  tot  lid  van  den 
raad  van  Indie,  werd  in  Maart  1883  als  directeur  der  kultares 
opgevt)lgd  door  B.  J.  Elias.  Il  408;  T.  v.  N.  1.186511^69, 

In  1838  werd  de  betrekking  van  in8|)ectear  der  kuHures 
in  het  leven  geroepen ,  waartoe  de  heer  L.  Vitalis  werd  benoemd. 
II  671 ;  T.  V.  N.  I.   1865  II  455. 

Begrooting  van  uitgaven  voor  de  onderscheidene  kultures  van 
producten:  voor  1834..  II  569,  570;  T.  v.  N.  L  1865  II  458, 
454.  —  voor  1835  en  1836.  II  745;  T.  v.  N.  I.  1866  I 
232—  233.  —  voor  1839'  (bedragende  het  dubbele  van  de  be- 
grooting voor  1835).  III  95—96;  T.  v.  N.  I.  1866  II  48.— 
Voor  1840—1844.  III  188;  T.  v.  N.  I.  1866  II  164. 

Kultüur  procenten.' 
Bij  de  nitbreiding  van  de  indigokultuur  in  1830  werden  aan 
europeesche  en  inlandsche  ambtenaren  Koogenaamde  pikolgelden 
(kültuurprocenteu)  verzekerd.  Il  162,  153;  T.  v.  N.  I.  1865 
I  401 ,  403.  —  Ook  ter  verzekering  van  de  piknnen  van  v. 
d.  Bosch  omtrent  de  suikerkultuur  werd  aan  de  residenten  één 
percent  van  het  inkoopsbedrag  der  producten  toegelegd.  II 163 — 
164;  T.  V.  N.  I.  1865  1412— 413. —  Dit  bedrag  werd  in  Oct. 
1880  veranderd  in  10  cents  voor  eiken  pikol  suiker.  II 179 ;  T.  v. 
N.  I.  1865  I  427.  —  Aan  de  hoofden  werd  insgelijks  een  voordéd 
van  de  suikerkultuur  verzekerd.  II 166;  T.  v.  N.  I.  1866  I  414. — 
Van  den  Bosch  wilde  om  de  indigokultuur  te  bevorderen  onder  de 
gouvernements-ambtenaren  en  inlandsche  hoofden  1 0  procent  van 
de  hoeveelheid  verdeelen.  II  217;  T.  v.  N.  I.  1866  II  42.— 
Zoowel  de  heeren  Goldman  en  Bousquel  als  mr.  P.  Merkus  waren 
hier  tegen.  H  217,  218,  2?7;  ï.  v.  N.  I.  1866  II  42,  43, 
51.  —  Van  den  Bosch  bleef  evenwel  desniettegenstaande  bij 
zijn  voorstel  persisteeren ,  omdat  de  ambtenaren  voor  meerdere 
inspalining  en  arbeid  buitengewone  belooning  lioodig  hebben. 
lï.  277 ;  T.  v.  N.  I.  1865  TL  97—98.  —  Van  den  Bosch 
beoogde  met  de  percentsgewijze  belooning  der  ambtenaren  eene 
groote  uitbreiding  van  productie,  nijverheid  en  welvaart.  lï 
320—321;  T.  v.  N.  I.  1865  II  136— 137.  —  Door  v.  Seven- 
hoven werden  bij  zijne  inspectiereis  in  1832  de  percentsgewijze 
belooningen  der  europeesche  én  inlandsche  ambtenaren  nader 
geregeld,  zonder  dat  daarin  gelijkheid  in  de  onderecheidéiiè 
residentien  bestond.  II  408;  T.  v.  N.  I.  1865  II  '268.  —In 
1844  gaf  Baud,  althans  voor  de  residenten,  de  vervanging  der 


480  Al.PHABETISCH   OVEEZICHT 

kaltuurprocenten  door  eene  vaste  toelage  in  overweging, 
einde  hen  op  een  geheel  onzijdig  standpunt  te  plaatsen. 
616,  III  142;  T..  v.  N.  I.  1865  II  496,  1866  U  121.  - 
De  goQV.-gen.  stelde  daarop  de  vervanging  der  kultuurprocen^t 
voor,  maar  daarop  werd  geene  beschikking  genomen.  III  14&- 


144;  T.  V.  N.  I.  1866  II  122—123.  —  Voor  de  kultu 
van  vreemde  tabaksoorten  werd  aan  de  europeesche  ambtenain^Ji 
geene  perc€ntsgewij/e  belooning  toegekend.  II  740 ;  T.  v.  N .  X. 
1866  I  228. 

Kultuurstelsel. 

Invoering   van   het   kultuurstelsel  in  1830,  door  het  nein^"n 
van  maatregelen  ten  opzichte  der  uitbreiding  van  de  indigo-  ^^ 

suikerkultuur.  II  148—180;  T.  ▼.  N.  1. 1865  I  398— 428. 

Goedkeuring   door   liet  opperbestuur  in  1831  der  plannen  v^n 
V.  d.   Bosch  en  gevoelen  van  J.  C.  Baud  omtrent  die  planne^^^^i 
waarbij   deze   verklaarde   dat  wat  door  v.  d.  Bosch  was  aang^^* 
voerd  hem  genegen  maakte  het  uitgeven  van  landen  ter  ontgi^*^' 
ning    nu    als    minder  doelmatig  te  beschouwen  dau  het  bevor- 
deren   van    contracten    tusschen    Europeanen    en  dessavolkerö"*^* 
II  180—193;  T.  v.  N.  I.  1865  I  428—440.  —  Voorstell^^ 
van  V.  d.  Bosch,  in  1831,  tot  uitbreiding  der  indigo-kultui^^- 
II    215—217;    T.    v.  N,  I.  1865  II  40—42.  —  Naar  s^n* 
leiding  der  daartoe  betrekkelijke  nota  van  v.  d.  Bosch  ontstoO« 
eene  uitvoerige  schriftelijke  gedachtewisseling ,  voornamelijk   txx^ 
schen  v.   d.  Bosch  en  Merkus,  over  de  beginselen  die  aan    h«* 
stelsel    van    v.    d.   Bosch    ten   grondslag  lagen.  II  219 — 30'  ' 
T.  V.  N.   I.   1865  II  44-125.  —  In  1881  werd  het  stelsel 
uitgebreid  tot  de  thee,  zijde,  havana-  en  manilla-tabak ,  kan^*^*' 
cochenielje    en    katoen.    II    324—325;    T.  v.  N.  I.  1865     I^ 
174 — 175.   —  Invoering  van  het  stelsel  in  de  Vorstenlancl^^' 
II   335—336;  T.  v.  N.  I.  1865  II  185.  —  Nadere  goedkeu- 
ring   (12    Januari    1832)    der   plannen    van    van  den   Bos^^*^' 
waarbij    hem    tevens   eene  uitgebreide  macht  werd  geschonlc:^^' 
II    358—360;    T.    v.    N.  I.   1865  H  206—207.  —  In  e^^^^ 
geheime  nota  van  v.  d.  Bosch  van  24  Juni  1832  zette  deze  mt^^^ 
welke  uitbreiding  aan  de  kultures  op  gezag   van  het  gouve^^  ^ 
ment   gedreven ,   kon   worden   gegeven  en  welke  voordeden      ^ 
voor  het  moederland  beloofde.  Il  541—546;  T.  v.  N.  1. 1^^^ 
II  417—422. 

Baud  had  meer  vrijgevige   denkbeelden  omtrent  het  kult»*^' 


BIJDRAQEX   TOT   DT2   KlïXXIS   Va\    HËT   i.KSD,  STEt.SEL.    481 

stelsel  dan  van  den  Bosch.  II ij  zocht  bij  de  toepassing  de  ruwe 
kanten  van  het  stelsel  te  verzachten.  In  1844  was  hij  van  oor- 
deel dat  van  lieverlede  groote  veranderingen  in  liet  stelsel  zou- 
den  noodig   worden.  Het  gouvernement  had  weinig  kans  tegen 
kultuumitbreidingen ,    die   krenkend   waren    voor    de  verkregen 
rechten  der  Javanen ,  te  worden  gewaarschuwd ,  omdat  europeesche 
zoowel  als  inlandsche  ambtenaren  door  persoonlijk  belang  konden 
worden    genoopt    bedenkingen    van    dien    aard    voorbij   te  zien 
of  licht   te   achten.    II    616;   T.    v.  N.   I.  1865  II  496.  — 
Sterke  afkeuring  van  het  kultuurstelsel  door  mr.  J.  H.  Tobias. 
m  1—4;  T.  V.  N.  I.  1866  I  413—416,    —  J.  van  Alphen 
hechtte  in  de  zitting  der  tweede  kamer  van  23  Dec.  1834  zijn 
zegel  aan  het  stelsel.  III  4;   T.  v.    N.    L    1866    I    416.   — 
De  heer   Schimmelpenninck    van    der    Oije    verklaarde    zich  in 
diezelfde  zitting  tegen  een  terugkeer  tot  gedwongen  kuituur  en 
monopolie.   III   4—5;  T.  v.  N.  I,    1866  I  416-417.  —  In 
1835  werden  door  de   redactie  van  het  tijdschrift  /'De  Ooster- 
ling ^i»    twee   brochures   uitgegeven    (van    de   hand   van   Merkus) 
getiteld:  /'Kort   overzigt  der  fin.  resultaten  van  het  stelsel  van 
kultures ,  onder  den  gouv.-gen.  v.  d.  Bosch  //,  en  '/Blik  op  het 
bestuur  v.  N.  I.  onder  v.  d.  Bosch ,  voor  zoover  het  door  den- 
zelven   ingevoerde   stelsel    van   kultures   op    Java  betreft. »  III 
5—6;  T.  V.  N.  I.  1866  I  417—418.  —  Onderzoek  in  Tndie 
naar   den    schrijver   dezer  brochures.   III  12 — 14;  T.  v.  N.  I. 
1866    I    423 — 425.    —   Die   brochures   werden   wederlegd   in 
een    door    v.    Elten    uitgegeven    geschrift.    III    6 — 9;     T.    v. 
N.  I.    1866  I   418—421.  —  Van  Elten  s   geschrift  werd   be- 
oordeeld  in    eene   nadere   brochure    door  de  redactie  van    //  De 
Oosterling//    uitgegeven.    III  10— 13  ;    T.   v.   N.    I.    1866    I 
421  — 422 ;  —  V.  d.  Bosch  meende  uit  de  missives  van  Baud 
te  be8])euren ,  dat  deze  twijfelde  aan  de  mogelijkheid  om  door  het 
kultuurstelsel  de  verlangde  remises  te  kunnen  overmaken ,  waarop 
V.  d.  Bosch,  16  Febr.   1835,  te  kennen  gaf  dat '/eene  volledige 
en  ongeveinsde  aankleving  van  het  ingevoerde  stelsel  van  bestuur, 
een    ijverig   streven   om   van  jaar   tot  jaar   de  remises  te  doen 
stijgen ,  benevens  een  stipt  achtervolgen  der  nagelaten  instructien 
en    verordeningen    van    den    gouv.-gen.    wordt    gevorderd.//    III 
22—24;  T.  v.  N.  I.  1866  I  482— 434. —In  1844  beweerde 
Merkus   dat  al   de    voordeden   van  het  stelsel   van  kultures  en 
consignatie   indirect   door   Java  en  door  den  handel  en  scheep- 
vaart worden  geabsorbeerd ,  en  dat  daaraan  ook  eene  niet  onaan- 


484  Ai.PrtABETISCH    OVERZlCïtt* 

zienlijke  fioautieele  opoifering  is  verbonden.  Het  stelsel  van 
kultures  vorderde  geheel  de  aandacht  en  den  voortdurendeu 
arbeid  van  de  residenten  en  hunne  ondergeschikte  ambtenaren. 
Tijd  en  middelen  ontbraken  hun  om  zich  aan  andere  moeilijke 
onderzoekingen  te  wijden;  van  daar  ook  verwaarlooziug  der 
aangelegenheden  van  de  landelijke  inkomsten.  ITI  202 — iQi] 
T.  V.  N.  I.  1866  II  284—285. 

Landbouw  (Hoofdcommissie  van) 
Opheffing  dier  commissie  in  1833  na  de  instelling  der  directie 
van  kultures.  II  415;  T.  y.  N.  L  1865  II  275, 

Landbouw  (Etablissementen  van) 
Opleiding  van  ambtenaren  bij  het  etablissement  te  Krawan 
II  415;   T.    V.   N.   L  1865  U  275.  —  Oprichting  in   18 
van    een    etablissemlent    van    landbouw    te    Blitar,    Lodoyo 
Karangtaloug.  ü  428 ;  T.  v.  N.  L  1865    H    287.    —    J.  C^ 
Heinecken   wilde   in    1843    duitsche    landverhuizers   naar  Bai^^ 
joewangi    overbrengen,    om    daar   een    etablissement    van  I&d 
bouw   op  te   richten.  UI  190;   T.  v.  N.  L    1866  11  166. 
Bij  besluit  van   28  Juli  1838  werd  bepaald  dat   //personen  o^^ 
Java,  die  door  rondzwerving,  lediggang  en  slecht  gedrag,   zie! 
als  schadelijke  voorwerpen  doen  kennen,  doch  aan    welke   gee 
bepaald  misdrijf  gerechtelijk  kon  worden  bewezen ,  zouden  wordecr^ 
.  vereenigd  in  etablissementen  van  landbouw.  »  Deze  bepaling  wer^^ 
ook  toegepast  op   hen   die  nalatig  waren  in  het  prestoeren  vai^^ 
heenediensten  of  in  den  arbeid  voor  de  kultures.  Il  586 — 587^ 
T.  V.  ]Si.  I.  1865  II  469.    —  In  Januari  1835  werden  eenige!^ 
personen ,  die  deel  hadden  genomen  aan  onlusten  in  Fa88aroean,tfr 
ontstaan   ten    gevolge  van  de  uitgestrektheid  der  aanplantingeu^ 
voor  de  suikerkultuur,  naar  Krawang  verplaatst  om  daar  in  eene^ 
kampong  vereenigd  te  worden.  U  586 — 591 ;  T.  v.  N.  1 1865^ 
II   469 — 473.  —  In    1841    kregen   die    personen    verlof    naar^ 
Passaroean  terug  te  keeren.  III 180 ;  T.  v.  N.  1. 1866 II  157.  —  - 
In    1643    werden    personen    uit  Fekalongan  naar  het  etablisse-  - 
ment  van  landbouw  te  Krawang  verbannen ,  die  klachten  hadden 
ingebracht   over   de  hun  aangewezen  velden  en  het   hun  toege- 
wezen loon.  m  177—179;  T.  v.  N.  L  1866  0154—156.  — 
Intrekking  van  het  etablissement  van  landbouw  te  Krawang ,  bij 
resolutie  van  14  Maart  1835.  De  gronden  dier  inrichting  werden 
verhuurd,   terwijl   het   gouvernement   zich  de  vrije  beschikking 
voorbehield  over  den  nopaltuiu  eu  over  zoodauig  gedeelte  grond 


BIJDHAGEN*    TOT    OK    KÏNNIS  VAN  HltT   I.AKB.   STKl.StïL.    483 

als  tot  uitbreiding  van  dien  tuin  noodig  inocht   zijn.  U  745— 
746;  T.  V.  N.  I.  1866  I  283. 

Landbonwonderu  e  mingen.  (Particuliere) 
Contracten  in  1833  door  het  gouvernement  voor  de  oprich- 
ting van  particuliere  landbouwondernemingen  gesloten  met  A.  A. 
Gelpke  en  den  Javaan  Astro  di  Poero.  II  413 — 414;  T.  v. 
N.  I.  1865  II  273—274.  —  In  1833  werd  bepaald  dat  ook 
met  ambtenaren  kon  worden  gecontracteerd  voor  particuliere 
ondernemingen.  II  414—415;  T.  v.  N.  I.  1865  II  274— 275. 

Landelijk  stelsel,  Landrente. 

Baffles  stelde  in  zijne  memorie  van  14  Juni  1813  als  grond- 
slag voor  het  door  hem  beoogde  verbeterd  stelsel  o.  a.  voor : 
de  aanvaarding ,  door  het  gouvernement ,  van  het  rechtstreeksch 
oppertoezicht  over  de  landen,  met  de  inzameling  van  hunne 
inkomsten  en  huren ,  zonder  tusschenkomst  der  regenten  en  het 
verhuren  der  onder  beheer  genomen  landen  in  gioote  of  kleine 
perceelen  op  contracten  van  beperkten  duur.  I  75 — 82;  T.  v. 
N.  I.  1864  I  210—217.  —  Oordeel  van  Muntinghe  over  het 
hervormingsplan  van  Raffles,  waarbij  hij  zijne  bezwaren  ont- 
vouwt —  hetgeen  hij  nog  nader  doet  in  zijn  rapport  als  presi- 
dent van  den  raad  van  finautien  —  tegen  het  verhuren  van 
land  aan  de  laagste  klasse  der  inboorlingen.  De  kleine  hoofden, 
daar  de  lage  klasse  van  landbouwers  uit  armoede  buiten  staat 
zal  zijn  land  voor  haar  zelve  te  huren,  zullen  toch  voor  die 
personen  hurende,  evenals  onder  bet  dwangstelael  daardoor  be- 
schikken over  hunnen  arbeid  en  de  vruchten  daarvan.  I  96 — 98  ; 
T.  V.  N.  I  1864  I  276—277.  (Zie  ook  1  336—337;  T.  y. 
N.  I.  1851  I  107—108). 

In  de  proclamatie  van  Raffles  van  15  Oct.  1813  werd  als 
grondslag  voor  het  stelsel  van  landelijke  inkomsten  bepaald : 
dat  de  gouvemements  gronden  over  het  algemeen  zullen  worden 
verhuurd  aan  de  hoofden  der  dorpen,  die  de  landen  verhuren 
aan  de  landbouwers  tegen  zoodanige  betaling  als  niet  drukkend 
zal  worden  bevonden.  1 100  ;T.  v.  N.  I.  1864  1  278—279.— 
Instructie  van  Raffles  van  11  Februari  1814  voor  de  landelijke 
inkomsten.  I  102—122;  T.  v.  N.  I.  1864  I  341—362.  — 
Blijkens  de  toelichting  was  het  hoofdb^nsel  dezer  verordening 
om  het  inzamelen  der  inkomsten  af  te  scheiden  van  de  rechter- 
liJKC  en  algemeene  plichten  der  residenten.  In  de  toelichting 
wordt   gezegd   dat   het  voornaamste  doel  der  instructie  is  //om 


484  AtPHABRtlSCH    OVBRZICHT. 

van   elk    regentschap   eene   nauwkeurige  statistieke  opneming      te 
verkrijgen.'/  Als  reden  waarom  den  landbouwer  vergund  wor-ci^ 
zijne  huur  gedeeltelijk  in  natura  te  betalen,    wordt  in  de 
lichting  vermeld:  dat  er  in  den  aanvang  eene  volstrekte  n 
zakelijkheid    was    voor    die    vergunning,    omdat    de   bestaan cf e 
buitengewone   schaarschte   aan    specie  eene   geheele  betaling  in 
geld   zoo  niet   ondoenlijk,  zeker   drukkend  zou  maken,  terwijl 
die   betaling  in   natura  ook  overeenstemt  met  de  oudste  volks- 
gebruiken.  Betaling   in   geld   is    echter    in  het  me,este  voordeel 
van  den    landbouwer.    I    5126—228;    T.   v.    N.    I.    1864  II 
296 — 298.  —  V.    Noord    Borski    treedt  in  zijne   memorie  van 
1847    aan  den  minister  van  koloniën  in  eenige  besehouwingen 
over  de  instructie  van  RaiHes.  Hij  verklaart  daarin  dat  invoering 
eener   individueele   belasting  onuitvoerbaar  en  onnut  was.  Doot 
de   groote  verscheidenheid    van  gronden  waren  aan  eene  goedig 
en  doelmatige  meting  vele  bezwaren  verbonden,  terwijl  ook  de 
klassificatie  in  de  toepassing  niet  minder  moeilijk  was.  De  tnaai^- 
staf    voor    de    belasting    kon   den    toets    niet    doorstaan.   UI 
286—241;  ï.  V.  N.  I.  1866  II  342—346. 

Resultaten    der    invoering    van  het  stelsel  van  Rafiles  in  d« 
onderscheidene  gewesten  van  Java:  In  Bantam  slaagde  volgeü* 
het  rapport  van  den  fungeerenden  resident  de  Bruyn  het  stel»^^ 
gebrekkig;    in    Augustus    1816    beliep   de  achterstand  reeds    \ 
millioen  ropijen.  Die  achterstand  was  toe  te  schrijven    aan  deH 
buitensporigen  prijs ,  waarvoor  de  landerijen  waren  verpacht ,  di^  i 
niettegenstaande  dien  achterstand,  werd  gecontinueerd.  Ondauk^ 
die  ongunstige  omstandigheden  verwachtte  hij  dat  de  zaak  zi^^ 
welhaast   van   eene  gunstiger  zijde  zou  vertoonen.  In  Ckerib^* 
werd  het  de  eerste  maal  vastgestelde  bedrag  der  landelijke    ï^' 
komsten   behoorlijk   betaald.    Dit  bedrag  werd.  later  aanzienlO^ 
verhoogd ,  maar  overtrof  toen  verre  hetgeen  met  billijkheid 
worden   geheven   en   opgebracht.   Daarop  volgde  toen  eene  V 
mindering  tot   bijna  de  helft.  Die  veranderingen,  waardoor      *^ 
belangen   van    den  Inlander  in   gevaar  werden  gebracht ,  w»^^ 
oorzaak  dat  het  nieuwe  stelsel  niet  zeer  gewaardeerd  werd.  >^^ 
leen  een  geregeld  en  goed  bestuur  zou  verbetering  kunnen  breng"^^ 
Met  het  oog  op  de  ongelijkmatigheden  in  de  huur,  de  ongercg^^ 
heden  bij  de  inning  enz.  werd  in  Tagal  de  verhuring  der  landerig 
schadelijk  geacht;  vermindering  der  huur  zou  wenschelijk  zijn. 
de  verdeeling  der  velden  werden ,  indien  de  bevolking  te  groot 
voor  de  uitgestrektheid  der  velden ,  die  van  andere  dessas ,  wel 


BtJD&AOfiN  TOT   DK   KlBNNlS    VAN,  HBT   tAKD.   ST£LS£L.     48Ö 

sl  veldeu  en  te  weinig  manschappen  bevatten ,  gebezigd  om 
de  bewoners  van  de  uit  te  weinig  landerijen  bestaande  dessas 
"den  verdeeld.  Aanvankelijk  keurden  commissarissen-generaal 
wijze  van  verdeeling  niet  goed ,  maar  hebben  die  toch  later 
art.  15  Indisch  Staatsblad  1819  n^.  5)  aangenomen.  In 
langan  en  Kadoe  werden  de  landerijen,  voor  den  aanslag 
.813/14,  niet  behoorlijk  opgenomen  of  gemeten,  noch  de 
ie  van  het  product  onderzocht,  terwijl,  omdat  de  Javaan 
snmaal  geheel  aan  zichzelven  werd  overgelaten,  daaruit 
ebouwing  der  landerijen  voortsproot.  Aan  een  dorpsge- 
1  aanslag  werd  de  voorkeur  gegeven.  In  Soerabaj/a  was 
ld  dat  de  helft  van  het  bedrag  der  huurpenning  vooruit 
d  zou  worden ,  de  andere  helft  na  afloop  van  een  halfjaar, 
oe  was  de  gemeene  Javaan  niet  in  staat,  waardoor  hij  viel 
nden  van  Chineezen  of  voorname  Inlanders,  die  hem  het 
voorschoten  en  dus  den  Javaan  aan  hen  onderwierpen.  Voor 
lanslag  van  1814 — 15  werd  de  huur  met  80  pCt.  ver- 
[,  terwijl  de  Inlander  bovendien  genoodzaakt  werd  de 
a  te  huren.  Daar  dit  veel  bezwaren  opleverde,  werd  een 
van  20  pCt.  toegestaan ,  waarvan  eigenlijk  de  geldschieters 
voordeel  genoten.  De  wijze  van  invoering  van  het  stelsel 
us  veel  te  wenschen  over.  I  363—377;  T.  v.  N.  T.  1863 
U— 276. 

atstaf  voor  de  heffing  der  landrente  door  RafHes  aangegeven , 
late  der  soort:  voor  sawagronden  {,  J  of  ^,  voor  tegal- 
en  I,  ^  of  f  II  1—2;  T.  v.  N.  1.  1865  I  66—67.  — 
Ikomene  en  gebrekkige  maatstaf  door  RaiHes  voor  de  hef- 
langenomen,  omdat  hij  in  het  onzekere  liet  wat  men  ver- 
moest  onder  sawas  en  tegals  1»,  2«  en  3»  soort;  welk 
ar  uit  den  weg  zou  zijn  geruimd  door  aan  te  nemen  een 
een  werkend  beginsel.  II  3—5 ;  T.  v.  N.  I.  1865  I  67—69. 

nmissarissen-generaal  namen  onder  dagteekening  van  9 
1818  een  besluit,  waarbij  bepaald  werd  dat  de  aanslag 
mdrente  over  1818  alom  dessasgewij  ze  gedaan ,  dat  omtrent 
ipaling  van  het  bedrag  van  den  aanslag  met  hoofden  en 
m  van  elke  dessa  eene  overeenkomst  getroffen  zou  worden 
\i  de  landrente  naar  keus  in  geld  of  producten  kon 
n  voldaan.  I  356—360;  T.  v.  N.  1.  1864  11  393—397 
)ok  I  371,  381—382,  387—389;  T.  v.  N.  T.  1863 
''O,    286 — 288).    —  Provisioneele   instructie,   gearresteerd 


4^6.  AL^HAB«tiëCH   OTKRZtOHt 

öildër  d^gteekënmg  vsiii  13  Juli  1818,  vóor  dè  ambteüaMi  ens. 
brj  dé  administratie ,  collecte  én  coütröle  dér  Ittüdreüte.  I  396 — 
999;  T.  V.  N.  I  1864  II  898— 400.  —  Besluit  Van  4  JtóiAri 
1819,  hoüdènae  bepédingéti  ómtï^tit  den  aanisldg  en  de  ihiót- 
derirife  der  landifente  i.  I  400—407;  T.  v.  N.  I.  1864  11 
4Ö2_408. 

Cbtnihissi^si^en-generaal  bèv&leïi  éëne  regelmatige  meting  èn 
opneming  dér  landen.  I  397;  T.  v.  N.  I.  1864  O  899.  (rie 
hierbij  ook  óp  hét  wóórd  ICttdoe).  —  Die  méjting  werd  gestaakt 
tofen  dé  t^geeriii^  meer  en  nièer  dé  overtuiging  verkreeg  dat  de 
vóotlöopig  ingéVoetdè  dés^^wijKé  aansl^  JEich  als  blijvenden 
maatregel  köübeval.  Il  24— É5;  T.  v.  N.  I.  1805  I  86.  — 
Bij  beéltiit  vin  14  Juni  1825  Werd  de  voortzetting  van  het 
werk  der  dpnémitig  éü  meting  der  velden  bevolen  én  bepalingen 
dadroiritrént  vto^stéld.  Il  1Ö9— 113;  T.  v.  N.  T.  1865  I 
223— i2t.  —  Volgens  besluit  vin  il  Jahüari  1827  werd 
echter  dit  Werk ,  ten  gevolge  van  ingevoerde  besiüinigingen ,  ge- 
staakt en  vei^angen  door  eene  topografische  meting  om  éene 
^dé  kaart  ^^an  Jkva  samen  te  stellen.  Il  118 — 114;  T.  v. 
N.  I.  1865  I  227-228.  —  Vaïi  Lawick  van  Pabst  gaf  in 
lSi7  in  oveni^egifig :  èèné  ojJmetitié  ^^  klassifikatie  det  velden 
door  de  districtshoofden  onder  leiding  van  inlandscbe  regènién 
ëii  enropeesché  bjtóiéiiei^  (contixïlenrs) ,  eene  vierde  klasse  van 
skwévélden  aan  te  nemen  én  daarvan  |  vaii  hét  geWastè  heflfen, 
den  kanislig  dèt  landifente  vóór  5  jareh  in  déhs  te  rqgelen  •, 
dé  vóoVüifbétalihg  vatl  landrente  in  te  trékkeh  en  de  bevoe^- 
héid  ohfi  de  laüdrénté  iilstede  in  geld  in  J)rodücten  té  betalen 
in  te  ttékkefa  of  te  beperken.  II  117—118;  T.  v.  N.  I.  1865 
I  2SÖ— 231.  — JTaair  aanleiding  van  déze  voorstellen  Werd  4  Oet 
1827  dé  bépaliiig  omtrent  de  toöt^uitbètaliug  dér  landretite  ih- 
getrokken.  H  119;  T.  v.  N.  I.  1865  I  232—233.  —  De 
condiii.-gen.  Dü  Bns  stelde  ook  op  grond  van  die  voorstellen  den 
16ri  Oct.  1^27  eene  comtnissie  in  tot  het  doen  vèia  voorstellen 
omtrent  eene  herziening  van  het  landelijk  dtelsel.  II  120:  T.  1 
V.    N.   I.    18iS6   I  233—234.  —   Daar  deze  commissie  door 


1  Dit  besluit  is  thans  nog  van  kracht.  De  heer  van  Deventer  heeft 
in    aanteekeningen   de   wijzigingen  opgegeven,  die  net    ondergaan  heeft 

*  In  September  4835  werd  aanslag  van  landrente  vo^r  itieer  dan  één 
jaar  tegelijk  afgekeurd.  TT  749;  T.  v.  N.  I.  1866  I  236. 


BUDRAOBN    TOT   BV   tMNlS   VA!f    RfiT   tAND.   STBL3KL.    487 

verschillende  omstandigheden  verhinderd  werd  huren  aangevangen 

arbeid   voort  te  zetten  werd  doof  den  comm.-gen.  Du  Bns  den 

3Qa    Nov.    1829    èene    nieuwe    comniissiè  vobr  hetfselfde   doel 

benoemd.    II  121-182;    T.  v.  N.  I.  1865  I  284—236.  — 

Opmeting  der  velden  in  de  overgenomen  Yorstenlanden  in  1831 

door   den   commissatis  van  Lawick  van  Pabst,  met  behulp  van 

kundige  inlandaehe  hoofden.  II 425 ;  T.  v.  N.  1. 1865  II  284  —  Bij 

beslikt  van   27   Febr:    1836   werd  bevolen  in  elke  residentie, 

uit     elk    regentschap    de   sawavelden    van    een    of  twee    dedsas 

naa^vrkeurig  op   të   ineten    «fn   vervolgens    eene    vergelijkihg   te 

nmlKLen   ttisschen    den  wezenlijken  oogst  en  de  ware  uitgestvekt- 

heicl   der  velden  en  den  maatstaf  Waarnaar  tot  duiver  de  landrente 

werd  geheven.  Uit  dit  dndetstóek,  opgedragen  aan  één  persoon,  zou 

moieten  blijken  ili  hoever  de  heffing  over  het  algemeen  te  hoog 

öf  t^  laag  is.  II  7Ö4— 758 ;  T.  v.  N.  I.  1866  I  241—244.  —  Bij 

hesliiit  Van  l6  April  1836  werd  den  heer  Clignett  opgedragen 

▼ooireerst  uit  elk  regentschap  in  Gheribon ,  Tagal  en  Pekalongan 

de     sawavelden   van   een   of  twee  dessas  op  te  meten.  II  758; 

T.      y.   N.   I.    1866  I  244— 245.  —  Zijne  instructie.  TI  759— 

T61.  ;  T.  V.  N.  I.  18661*46— 247.  — Onder  dagteekening  van 

1 3  !Nov.  1 836  bracht  hij  verslag  uit  van  zijne  verrichtingen  en  bèvin- 

to^n  in  Gheribon,  Tagal  en  Pekalongan,  waaruit  blijkt  vah  de 

gioote  ongelijkheid  in  opbrengst  &dn  landrente  in  de  drie  resi- 

dentien.  Til  45—60,  64;  T.  v.  N.  I.  1866  TI  1—15,  19.  — 

(>Hgnett  voegde   bij   zijn   rapport    een    ontwerp    van    wijziging 

ii^    het  landelijk   stelsel  ten  einde  het  meer  regelmatig  te  doen 

werken.  III  60—63;  T.  v.  N,  I.  1866  II  15—18.  —  In  1836 

was  er  sprake   van   veriiooging  der  landi^nte,  ten  einde  in  de 

gelegenheid   te    zijn    de    territoriale    uitgaven    door    territoriale 

ontvangsten  te  bestrijden.   III  25;  T.  v.  N.  I.  1866  I  435.  — 

Naar  aanleiding  hiervan    werd  overwogen  of  de  landrente  voor 

verhooging  vatbaar  was ,  waarop  de  directeur  der  kultures  onder  * 

dagteekèning  van   31    Maart   1838    meldde   dat   een   plan    tot 

herziening,   hoe  wenschelijk   ook,   een  arbeid  was  van  behng- 

rijken   en  uitgebreiden  omvang,  zoodat  niet  alleen  bekwame  en 

ondervindingrijke  personen   maar  ook  speciale  ambtenaren,  van 

an Jkre   werkzaamheden    geheel    vrij ,    daarmede  moesten  worden 

belast.  III  65;  T.  v.  N.  I.  1866  II  20.  —  De  raad  van  N.  1. 

wenschte   in   Juli    1839   een   opzettelijk  onderzoek  omtrent  de 

Én(^elijkheid   van   terhooGring   van   den   aanslag   der   landrente^ 

waarop  in  Sept.  1839  den  dil-ecteur  dei  kultures  werd  opgedragen 


488  A1-PHABETI8Crt    OVERZICHT 

//met  de  residenten  in  overleg  te  treden  om  de  landrenten  ....   ,. 
tot   het  cijfer  op  te  voeren,  waarvoor  dat. middel  in  billijldi&xi/ 

vatbaar  is.//    IIT    66—69;  T.  v.  N.  I.  1866  II  21—24.  

De  directeur  van  kultures  richtte  daarop  in  Januari  1840  e^x 
schrijven  aan  de  plaatselijke  autoriteiten,  waarop  na  gedaxi< 
aanvraag  gelden  werden  toegestaan  voor  hermeting  der  veldeii 
in  Cheribon ,  Bagelen ,  Tagal  en  Passaroean.  Merkus  wa^  tegen 
die  opneming ,  omdat  daardoor  de  landrente  tot  eene  hoogte  zou 
kunnen  worden  opgevoerd,  dat  zij  te  drukkend  werd.  Bij  besluit 
van  Februari  1841  werd  dus  de  hermeting,  voor  die  residenties 
waar  zij  nog  niet  aangevangen  was,  gestaakt.  III  167 — 170  ; 
T.  V.  N.  I.  1866  II  145—147. 

In  de  memorie  van  den  directeur  van  kultures ,  G.  L.  Bauii » 
van  1844  (?),  vermeldt  deze  dat  de  aanslag  der  landrente  i^^ 
de  onderscheidene  residentien  op  zeer  verschillende  en  uitee»:^- 
loopende  wijzen,  geschiedt,  waarvan  hij  eenige  voorbeelden  opgee 
Hij  achtte  het  overweging  waardig  om  het  landrentestelsel , 
nauwkeurige  meting  der  velden  en  constateeriug  der  vruchtbaa-^*""" 
heid ,  te  vervangen  door  een  grondlast  te  heffen  van  bijv.  l  i^^^ 
opbrengsten  in  geld.  III  191—199;  T.  v.  N.  I.  1866  E"- 1 
274—282. 

In   eene  missive    van    den   gouv.-gen.  Merkus  aan  den  ra»--^ 
van   Indie  van    22  April  1844  wordt  verklaard  dat  de  slech*>^ 
werking  van   het  landrentestelsel   is    te   wijten   aan   gebrekki^p^ 
kennis   van  het  stelsel.  Onderzoekingen  hebben  daaromtrent  tc"^^ 
geen  uitkomst  geleid,  het  gevolg  van:  lo,  de  moeilijkheid  v»^  *** 
het   werk    der   opmeting  en  waardering  der  velden ;  2°.  de  o! 
genoegzaamheid  der  instructien;  3o.  de  gradueele  vermeerden 
in  de  opbrengst  en  4«.  de  invoering  van  het  stelsel  van  kulture=^^- 
Vermeerdering  der  inkomsten  voor  den  staat  kan  verwacht  word^^** 
niet   van    verhoogde   maar   van   verbeterde   opbrengst,    heffen 
niet  I  maar  slechts  |.  Voor  die  verbeterde  opbrengst  is  even^ 
onderzoek  noodig.  lil  199—210;  T.  v.  N.  I.  1866  II  282 
291.    —   Hierop   werd   bij    besluit  van  20  Juni  1844  bepa»^ 
dat   over  geheel  Java  eene  opneming  en  meting  zou  geschied' 
III  210—211;  T.  V.  N.  I.  1866  TI  291—292.  —  Circulai 
van  den  gouv.-gen.  Merkus  aan  de  gewestelijke  besturen  op  J»^^^ 
omtrent  de  uitvoering  van  dit  besluit.  III  212 — 215 ;  T.  v.  N-   *^' 
1866  II  293—295.  —  In  verband  met  het  besluit  van  20  J^^^ 
1844  werd  den  controleurs  en  surnumerairs  aanbevolen  zich    ^^ 
kennis  der  landmeetkunde  eigen  te  maken.  III  215;  T.  v.  N^-  ''' 


BIJDRAGEN   TOT    DK    K.KNNIS    VAN    UKT    LAND.    STELSEL.     489 

1866  II  296.  —  De  uederlaudsche  regeeriug  was  tegen  de 
opneming  en  opmeting  gestemd  op  grond  vooral  dat  door  den 
verhoogden  aanslag ,  die  daaruit  zou  volgen ,  ontevredenheid  zou 
ontstaan.  Aan  de  voorschriften  van  Mcrkus  werd  dus  geen  verder 
gevolg  gegeven.  III  215—222;  T.  v.  N.  1. 1866  II  296—302.  — 
De  ass.  res.  J.  J.  Hasselman  vond  het  een  bezwaar  dat  die  opneming 
zou  worden  toevertrouwd  aan  kontroleurs,  waaronder  sommigen 
die  voor  die  taak  niet  berekend  zijn.  Hij  verlangde  daarom  de 
benoeming  eener  commissie,  die  het  werk  der  opneming  zou 
nagaan  en  daarin  ook  eenheid  brengen.  III  231 — 232.  —  Van 
Noord  Borski  meende  blijkens  zijne  memorie  van  1847  dat  de 
bij  besluit  van  20  Juni  1844  bevolene  opneming  niet  in  staat 
zou  zijn  om  het  landelijk  stelsel  te  herscheppen  en  het  te  ont- 
doen van  de  bezwaren  aan  het  stelsel  van  den  aanvang  af  ver- 
bonden. III  243;  T.  V.  N.  I.  1866  II  348.  —  Hij  gaf  in 
overweging  eene  vaststelling  der  belasting  over  geheel  Java  op 
den  basis  der  door  weging  geconstateerde  productie.  Daarbij 
meende  hij  dat  het  bedrag  der  belasting,  in  stede  op  ^,  op  | 
van  het  wezenlijk  proiduct  moest  worden  bepaald,  terwijl  hij 
het  wenschelijk  achtte  dat  de  marktprijzen  een  onderdeel  der 
rechtstreeksche  zorgen  en  voorzieningen  van  het  hoofdbestuur 
werden.  ITI  244—251;  T.  v.  N.  I.  1866  II  349—355.  — 
Yan  der  Poel  diende  in  1849  eene  nota  in  betrekkelijk  de 
herziening  van  het  landelijk  stelsel.  In  de  eerste  afdeeling  zette 
hij  de  nadeelen  uit  een,  waartoe  het  landelijk  stelsel ,  nietzooals 
het  door  de  Engelscheu  ontworpen,  maar  door  ons  in  practijk 
gebracht  is ,  aanleiding  geeft.  Eene  herziening  van  het  landeUjk 
stelsel  zou  er,  naar  zijne  meening,  toe  leiden  den  Javaan  te 
onttrekken  aan  de  knevelarij ,  de  verdrukking  en  het  despotisme 
zijner  mindere  inlandsche  (dorps)  hoofden.  In  de  tweede  afdeeling 
gaf  hij  een  overzicht  van  de  wijze  waarop  de  landrente  door 
de  ambtenaren  berekend,  door  de  hoofden  geheven  en  door  de 
belastingschuldigen  afgedragen  wordt,  waaruit  blijkt  dat  de 
toepassing  der  vastgestelde  bepalingen  overal  verschillend  is. 
Ëene  heffing  van  |  van  het  gewas  achtte  hij  te  hoog  en 
hij  onderzocht  daarom  de  uitkomsten ,  die  verkregen  zouden  worden 
bij  vermindering  van  taks ,  bijv.  tot  } ,  daarbij  aannemende 
een  vasten  marktprijs  van  /l^  recepis  per  pikol  padi  en  van 
belasting  vrijstellende  alle  velden,  welke  minder  dan  6  pikols 
padi  opbrengen.  Van  de  velden,  met  kultures  voor  de  europeesche 
markt    beplant,    zou    geene    belasting    behooren    gevorderd    t« 


490  ALPHABfiTlSCH    OVBaZICHT 

worden.  In  de  derde  afdeeling  gaf  mj  op  de  regeling  van  den 
aanslag  der  sawas  en  t^ale,  die  zon  behooren  te  worden 
aangenomen.  Hij  wilde  dat  de  verdeeling  der  gronden  en  de 
perceptie  der  inkoinaten  aan  de  dorpshoofden  geheel  en  al  zonden 
worden  ontnomen,  waardoor  de  belooning  van  8  pGt.  overtollig 
zon  worden.  Daarentegen  achtte  hij  het  billijk  die  hoeden 
een  aeker  gedeelte  van  de  sawavelden  toe  te  kennen,  waarvoor 
zij  geene  belasting  zouden  behoeven  te  betalen.  Een  billijke  en 
gelijkmatig  drukkende  regeling  van  den  grondlast  zou  op  geene 
aadere  wijze  bereikbaar  zijn  dan  door  een  hoofdelijkeu  aanslag, 
in  dier  voege  dat  de  individuen  in  persoonlijke  aanraking  komoD 
met  de  ambtenaren.  Hij  meende  evenwel,  ter  vermijding  der 
moeilijkheden  aan  een  hoofdelijkeu  aanslag  der  belastingschul- 
digen verbond^!,  dat  de  aanslag  niet  op  de  perêon^n  maar  op 
de  gronden  zou  moeten  geschieden ,  dus  perceelsgewijze.  Daarvoor 
zpmden  inlandsche  onder-coUecteurs  moeten  worden  aangesteld, 
die  geane  bevelen  van  regenten  ontvangen,  maar  onmiddellijk 
ondevgeschikt  zijn  aau  de  residenten.  Hunne  verplichtingeo 
zouden  bestaan  in :  a  het  verdeelen  vaU  de  velflen  onder  de 
ingezetenen  der  dorpen;  b  het  schatten  van  den  oogst  en  e  het 
pcodpieeren  der  belasting  en  verantwoorden  van  de  ontvangen 
gelden.  III  257— 80^;  T.  v.  N.  I.  1866  II  881—422.  — 
De  resident  van  Samarang  van  Hogendorp,  de  resident  van 
Bembang  Bekking  en  de  oud*resideut  van  Tagal  Vriesman, 
over  de  voorstellen  van  v.  d.  Poel  geboord,  konden  daaraan 
hunne  goedkeuring  niet  schenken.  (De  gronden  voor  hun  ge- 
voelen worden  niet  opgegeven.)  De  directeur  der  knltures 
adviseerde  geen  gevolg  te  geven  aau  de  geopperde  plannen. 
De  raad  van  Indie  meende  dat  aani&eming  van  de  voorstellen 
van  v.  d.  Poel  geheele  vernietiging  van  het  dessabestunr  tot 
gevolg  zou  hebben.  Hl  811—812;  T.  v.  N.  1. 1866 II  480— 
481.  **r-  De  voorstellen  van  v.  d.  Poel  werden  semi-officieel  in 
handen  gesteld  van  den  heer  van  Nes,  om  daaromtrent  conie- 
lentien  te  houden  met  den  ontwerper  en  met  den  directeur 
der  knltures  SchiiT,  welke  laaiste  verslag  deed  van  de  gehouden 
oonfsrentien  in  eene  nota  van  September  1852.  In  die  nota 
werd  de  oorsprong  der  dorpshoofden  en  de  aard  van  hun  gezfg 
nagegaan.  Verder  werd  de  geschiedenis  der  invoering  van  hei 
kndeUjk  stelsel  geschetst,  de  nadeelige  uitkomsten  vermeld, 
die  het  stelsel  in  de  toepassing  opleverde,  waarin  door  het 
kultuurstelsel   verandering  werd   gebracht.    Ook  aan  dit  stelsel 


BIJDRAGEN   TOT    DK    i^KN^ïIS   VAN   HjET   LfND.   STELSKL.     491 

waren  nadeeleu  verbonden ,  maar  het  kon  op  betere  grond- 
slagen worden  gevestigd  dpor  ppup  |[iauvkeurige  h^fziening 
en  oordeelkundige  regeling  yau  het  landelijk  stelsel,  waarjbij 
op  den  vooigrond  staat:  de  verzekering  aan  eiken  landbouwer 
vim  het  blijvend  bezit  van  pen  voor  h^m  en  4^  zijpen  tojt 
ond^rboud  toereikend  stuk  l^d ,  w^ryan  de  verschuldigde  laud- 
reute  h^m  bekend  zal  zijn  en  w^arva)^  )i|Bt  cijfer  nipt  nfuip 
williekeur  door  de  hoofden  kan  wotiden  overschredep.  IfX  313— 
338;  T.  Y.  N,  L  1866  TT  *3?— 456. 

« 

Ongunstig  oordeel  van  van  den  Bosch  over  het  laudrente- 
stelsel.  II  239—241,  256,  «75,  305;  T.  v.  N.  I.  1865  II 
62 — 64,  78,  96,  123.  —  Het  was  het  denkbeeld  van  van 
den  Bosch  dat  de  kul tuurdien sten  in  mindering  der  landrente 
zouden  strekken.  II  249;  T.  v.  N.  I.  1865  Ü  71.  — In  1831 
bepaalde  van  den  Bosch  dat  door  het  betelen  van  ^  zijner  rijst- 
velden ,  de  Javaan  zijne  landrente  zou  kunnen  voldoen.  Il  336; 
T.  V.  N.  I.  1865  n  185.  —  Volgens  de  instructie  door  van 
den  Bosch  bij  zijn  vertrek  van  Java  achtergelaten,  zouden  de 
vruchten  van  den  arbeid  der  bevolking  worden  verrekend  met 
het  bedrag  der  landrente,  terwijl  hetgeen  haar  meer  toekwam 
dan  het  bedrag  der  landrente  dessas^wijze  zou  worden  voldaan. 
III  70—72;  T.  v.  N.  I  1866  II  25—26.  —  Merkus  beweerde 
dat  het  landrentestelsel  geene  nieuwigheid  was,  maar  overgenomen 
uit  de  aloude  instellingen.  Il  289—294;  T.  v.  N.  I.  1866  II 
108 — 113.  —  J.  van  Alphen  keurde  in  de  zitting  der  tweede 
kamer  van  23  Dec.  1834  het  landrentestelsel  van  Baffles  af. 
III  4;  T.  V.  N.  I    1866   I  416. 


Invoering  van  het  landelijk  stelsel  in  1831  in  de  residentie 
BageUn.  II  431 ;  T.  v.  N.  I.  1865  n  200. 

Invoering  van  het  landrentesteUel  in  Banjoemoê  in  1831.11 
431;  T.  V.  N.  I.  18fi5  II  290.  —  In  het  regentschap  Dayo<B- 
loehoer  werd  echter  in  hetzelfde  jaar  de  bevolking  tegen  vrij- 
stelling van  landrente  tot  het  planten  en  onderhouden  van 
koffieboomen  en  pqierraoken  verplicht.  II  43jè^ — 483 ;  T.  v. 
H.  I.  1865  n  291.  —  Een  yopratei  yan  den  jnsident  in  1835 
ai^wezen  om  het  daar  ingevoerde  stel^l  van  kuituur  teg^n 
vrijstelling  yan  landjrente  in  te  ti^kken.  II  749;  T.  v.  N.  I. 
1«66   I   236.   —   Op  het  in   1835   g^snpraen  besliut  werd  in 


492  ALPaABETISClI    OVBRZICHT 

Januari   1838    teruggekomeu    en    het   stelsel    van   landrente        in 
Dayoeloehoer  weer  ingevoerd.  III  86—87 ;  T.  v.  N.  I.  1866  II    -40. 

Verbetering    van   den  aanslag  dër  landrente  in  Bantam  (S^^)or 
weging   van  het  product  in  1844  en  volgende  jaren  verkre^gen. 
III    248—244;    t.    v.    N.    I.    1866   II   348—349.  —  E>e7^ 
wijze   van    aanslag  werd  in  1863  afgekeurd,  op  grond  dat      die 
in  dadelijken  strijd  is  met  de  organieke  bepalingen  van  181^  en 
1819,    volgens    welke    de    aanslag    dessasgewijze    moet    wosrtien 
gedaan  en,  omtrent  de  bepaling  van  het  bedrag  van  den  aanslag, 
met   de   hoofden    en    de   oudsten   van   elke  dessa  eene  overeen- 
komst  moet   worden   getroffen,    met   inachtneming  van  de    'ver- 
moedelijke  gesteldheid    van   het   gewas.    III  256;  T.  v.  N'.  I. 
1866.  II  360. 

In  Cheribon  heeft  de  voorloopige  taxatie  van  het  gewas  voor 
den  aanslag  der  landrente  alleen  plaats  wanneer  het  gewas  nog 
te  velde  staat,  waarna  het  gewas  niet  meer  wordt  nageg^un. 
UI  57;  T.  V.  N.  I.  1866  II  12. 

Het  landrentestelsel  werd  in  1825  ingevoerd  in  de  residentie 
Krawangy  in  de  landen  Djabaratigha  en  Karangkohar  en  op 
het   eiland   Bawean.    II   89;    T.  v.  N.  I.  1865  I  209—^10. 

In    de    residentie    Kadoe    bleef   de   individueele  aanslag    der 
landrente    tot    1820    voortduren,    toen    die    ook   dessasgev^ijzc 
werd    gemaakt.    II    11—12;    T.  v.  N.  I.    1865.1  75.  —  In 
1833  werd  bepaald  dat  de  aanslag  der  landrente  in  Kadoe   si^^ 
dessasgewijze     maar    glandongsgewijze    (dat    is    over    zulk      ^n 
getal    dessas  waarover  een  demang  of  penatoe  het  gezag   voert) 
moet    plaat«    hebben.    II    581;  T.  v.  N.  I.   1865  II  464.    - 
In    1837    werd    hierop    weer  teruggekomen  en  bepaald  dat  de 
aanslag  in  die  residentie  dessasgewijze  zou  plaats  hebben.  III   7^'^ 
T.   V.   N.    I.    1866  II    33.   -    Die  dessasgewijze  aanslag  werd 
toen  geleidelijk  hersteld  en  bleef  voortdurend  gehandhaafd.    Dl 
81—82;    T.    V.    N.    I.    1866    II    35.   —  Bepaling  in  18^^ 
vastgesteld  dat  het  aan  landrente  in  zilvergeld  verschuldigde   ^^ 
die  residentie  ook  met  kopergeld  kon  worden  voldaan.  IQ  iB^*^ 
T.  V.  N.  I.  1866  II  160-  161. 

In  hetzelfde  jaar  werd   het   stelsel    ingevoerd    in  Jfadioe»    ^^^ 
Kedirij    met   vergunning   tot   gedeeltelijke  betaling  in  rijst.      •^ 
425— 428;  T.  v.  N.  I.  1865  II  284— 287. —  In  1832  en  18^^ 
werd  in  Madioen  en  Kediri  de  bevolking  instede  van  het  opbreng'^^^ 
van  landrente   verplicht   tot  het  aanplanten  en  leveren  aan  b^ 
gouvernement   van   producten    voor    de    europeesche   markt,    f^ 


BIXDRAGEX   TOT    DE    KENNIS    VAN    HET    LAND.    STELSEL.     493 

439—444;  T.  v.  N.  1.  1S65  TI  1865  II  297-301.  —  Deze 
maatregel  veroorzaakte  eeiie  iniudere  opbrengst  voor  het  gouver- 
nement. II  444;  T.  v.  N.  I.  1865  II  302.  —  De  maatregel 
vond  dan  ook  bezwaar  bij  liet  gouvernement  en  had  het  ontslag 
van  den  commissaris-inspecteur  ten  gevolge.  II  445 — 447; 
T.  v.  N.  I.  1865  n  303—304.  —  In  1859,  waartoe  reeds  in 
1842  machtiging  was  verleend,  werd  in  Madioeu  en  Kediri, 
met  intrekking  der  besluiten  van  1832  en  1383,  de  kwijting 
der  landreute  in  geld  weer  ingevoerd,  lil  81? — 85,  186 — 188; 
T.  v.  N.  I.  1866  II  87—39,  162—164. 

Blijkens  het  rapport  van  den  heer  Clignett  van  November 
1836  wordt  in  Pekahngan  de  laudrente  door  de  dessahoofden 
en  oudsten  vastgesteld  en  door  de  hoofden  geind.  Tot  maatstaf 
voor  de  berekening  van  het  bedrag  der  landreute  neemt  men 
den  staat  van  het  gewas,  hetgeen  tot  onnauwkeurigheden  aan- 
leiding geeft.  III  46—53;  T.  v.  N.  I.  1866  II  2—9. 

Afwijking  in  1828  in  de  residentie  Soerabaya  van  de  ge- 
stelde bepalingen  bij  den  aanslag  der  landreute.  II  123 — 129; 
T.  V.  N.  I.  1865  I  236—242.  —  flapport  daaromtrent.  TT 
416—417;  T.  v.  N.  I.  1865  II  276—277. 

Door  de  regeering  werd  bij  resolutie  van  9  Maart  1824  het 
sluiten  van  contracten  voor  de  levering  van  benoodigdheden  tegen 
betaling  der  landreute  afgekeurd.  II  84 — 85;  T.  v.  N.  1. 1865 
I  205 — 206.  —  In  vele  streken  van  Java  werd  door  Chineezen, 
Arabieren  en  gegoede  Javanen  de  landreute  voorgeschoten  aan 
den  gemeenen  Javaan  tegen  een  gedeelte  van  den  oogst,  aan 
welke  gewoonte  evenwel  bij  publicatie  van  6  November  1834 
een  einde  is  gemaakt.  II  386—337;  T.  v.  N.  I.  1865  II 
185—186  (zie  ook  II  644,  751;  T.  v.  N.  I.  1866  I  23— 24, 
238). 

RafHes  wilde,  volgens  zijne  instructie  van  11  Febr.  1814, 
in  de  verschillende  districten  coUecteurs  aanstellen,  belast  met 
een  algeheel  en  uitsluitend  toezicht  over  de  landelijke  inkomsten. 
I  102 ;  T.  V.  N.  I.  1864 1  342.  —  De  raad  van  finantien  (rapport 
Muntinghe)  had  daartegen,  althans  in  den  aanvang,  bedenking. 

I  272,  273,  336—337,  T.  v.  N.  I.  1851  1107—108,1864 

II  359.  —  Bij  resolutie  van  28  Januari  1823  werd  eeue  afzonder- 
lijke directie  voor  de  landelijke  inkomsten  en  directe  belastingen 
ingesteld.  II  115.  —  Aan  het  denkbeeld  om  de  controleurs  der 


494  ALPHABBTISCH    OVERZICHT 

landelijke  inkomsten  op  de  hoofdplaateeii  der  residentien  te  ves- 
tigen, werd  geen  gevolg  gegeven,  terwijl  bepaald  werd  dat  die 
ambtenaren  zouden  staan  ter  beschikking  van  de  residenten.  II 
418—420;  T.  v.  N.  L  1866  II  278— 280.  —  Deeuiopeesche 
collecteurs  der  landelijke  inkomsten ,   nog  slechts  te  Samarang  en 
Soerabaya  bestaande,  werden  in  Maart  1835  ingetrokken.  Daarom 
werden  aan  de  residenten  aldaar  assisteut*residenten  voor  de  comp- 
tabiliteit  toegevoegd,   die   zich  met  het  administratief  gedeelte 
belastten ,  terwijl  de  perceptie  aain  algemeene  ontvangers  werd  opge- 
dragen. II  747  ;  T.  V.  N.  1. 1866  I  284.  —  Aanstelling  in  1880  in 
de  residentie  Samarang  van  iulaudsehe  ixiutroleurs  der  landrente  -^ 
ouder   den   titel   van   demang-coutroleur.    II   417 — 418:  T.  v, 
N.    I.    1865    II    277.    —  In   1881   werden  voor  Madioen  en 
Kediri    inlandsclie    oudercolleeteurs   der    landelijke    inkomsten 
benoemd.    II  428;  T.  v.  N.  I.   1865  II  287.  —  E^ding  in 
1835    der   bezoldiging   van    deze    ambtenaren.    II  747 — 748; 
T.  V.  N.  I.  1866  I  284—285.  —  Hunne  bezoldiging  in  1889 
verhoogd.  III  95;  T.  v.  N.  I.  1866  II  48.  —  In  1884  werden 
de   in    1882   in   de  riesidentie  Pekalongan  aangestelde  adjqnct- 
ondercoUecteurs   voor   de    inning   der  landrente  afgeschaft,  op 
grond  dat  die  ambtenaren  hoogst  schadelijk  waren.  II  746 — 747 ; 
T.    V.    N.   I.    1866  I  284.  —  Bepalingen  omtrent  de  verant- 
woording   der    landrente   door  dorpshoofden.  I  406,  II  420 — 
421;  T.  V.  N.  I.  1864  II  407,  1865  II  280. 

Ondanks  de  afschrijving  van  landrente  moest ,  volgens  missive 
van  den  directeur  der  kultures  van  Augustus  1888  a^  de 
drasahoofden  de  8  percent  collecteloon  over  het  volle  bedrag 
worden  uitgekeerd.  Il  579 ;  T.  v.  N.  I.  1866  II  462.  —  Vol- 
gens  bepaling  van  1  Februari  1836  zou  het  collect^oon  van  8 
percent  ook  worden  toegekend  wanneer  de  gronden ,  te^n  kwijt- 
schelding der  landrente ,  gebezigd  worden  voor  de  kultures  van 
producten  voor  de  europeesche  markt.  II  750;  T.  v.  N.  I.  1866 
I  237.  —  Dat  collecteloon  moest,  volgens  besluit  van  November 
1 888 ,  worden  voldaan  over  de  som ,  welke  door  de  dessahpolden 
wordt  opgebracht  en  niet  over  het  bedrag  van  den  aanslag  dpr 
landrente.  III  94—95;  T.  v.  N.  I.  1866  H  47.  —  Bij  reso- 
Ifitie  van  Deqen^ber  18$3  werd  bepaald  dat  de  8  percent  col- 
lecteloon in  de  afdeeling  Ledok  niet  aan  de  dessahoofden ,  maar 
aAu  de  demangs  of  penatoes  zou  worden  uitgekeerd.  II  580 — 
581;  T.  V   N,  I.  1865  II  463—464. 


BIJDRAGKN   TOT    DJt    KENNIS   VAN   HKT    LAND.    STRLSEL.     495 

Opbrengst  der  laudrente:  in  1814.  I  167,  240;  T.  v. 
ZS.  I.  1864  II  157,  809.  —in  1818—18*9.  II  129;  T.  v. 
H.  I.  1865  I  242. —ia  1820,  1830  en  1841.  UI  201 ;  T.  v. 
H,  I.  1866  II  284.  —  in  1838—1841 ,  met  raming  voor  1842— 
1844.  ni  191;  T.  v.  N.  I.  1866  II  274.  —  Opbrengst  der 
landrente  in  Bantam  in  1861  en  1862,  in  vergelijking  met 
vroeger.  II  37;  T.  v.  N.  I.  1865  I  98. 

Het  bedrag  der  landrente  in  de  regentschapjien  Tjiriiigien  en 
Lebak  werd  in  1836  als  speciale  Hypotheek  verbonden  voor  eene 
geldleening  ter  aflossing  van  het  restant  van  het  voorschot  door 
de  nederlandsche  handelmaatschappij  verstrekt.  II  752 — 754; 
T.  V.  N.  I.  1866  I  239—241. 

Afechrijvin&  van  landrente.  II  578—580,  750,  III  85— 
86;  T.  V.  N.  I.  1865  II  462—463,  1866  I  237,  II  39— 
40.  —  Achterstand  in  1822 — 1825,  met  opgave  der  oorzaken 
daarvan.  II  130-131  ;  T.  v.  N.  I.  1865  I  243—244.  — 
Aapport  van  Hopkins  over  de  inning  van  achterstallige  landrente. 

I  223—226;  T.  v.  N.  I.  1864  II  294—296.  —  Denkbeeld  van 
Mnntinghe  omtrent  het  verleenen  van  remissie  van  landhuur.  I 
338—339;  T.  v.  N.  I.  1851  I  109.  —  Commissarissen-generaal 
hadden  bedenking  tegen  eene  algemeene  en  gezamenlijke  kwijtschel- 
ding van  achterstallige  landrente  op  uit".  Dec.  1816.  I  378 ;  T.  v. 
N.  L  1863  II  277.  —  Bij  geheim  besluit  van  11  Maart  1818 
bepaalden  zij  dat  met  de  hoofden  en  oudsten  van  elke  dessa 
eene  overeenkomst  zou  worden  getroffen  omtrent  de  aanzuivering 
van  den  achterstand  van  1815 — 1817  en  dat  de  achterstand 
van  vroegere  jaren  werd  kwijtgescholden.  I  360 ,  392 ;  T.  v.  N. 
I.  1883  II  259,  291.  —  Zij  meenden,  volgens  besluiten  van 
Maart  1818  en  Januari  1819,  dat  alleen  remissie  van  land- 
rente moest  verleend  worden  in  zeer  buitengewone  gevallen  van 
misgewas.  I  857,  387,  402;  T.  v.  N.  I.  186311286,1864 

II  395,  408.  —  Volgens  bepaling  van  1856  zou  ook  vrij-^ 
st^llii^  kunnen  worden  verleend  bij  het  bestaan  van  alle  andere 
buitengewone  en  gewichtige  redenen,  ter  beoordeeling  van  den 
gouverneur-generaal.  1  402;  T.  v.  N.  I.  1864  II  403. 

In  1836  werd  ten  opzichte  der  koffie ,  in  1837  ten  opzichte  van 
ulle  producten  bepaald  dat  het  loon  daarvoor  aan  de  bevolking 
hoofdelijk  moest  worden  uitbetaald  bij  de  aflevering  zonder 
verrekening  met  landrente.  III  72—74;  T,  v.  N.  I.  1866  II 


406  ALPHABKTISCH    OVJSRZICHT 

27 — 28.   —  Van    den    Bosch    wai»    van    oordeel    dat  dergeli^  ke 
verandering  niet   anders   moest  plaats  vinden  dan  met  toest:^:Kn- 
ming  der  belanghebbenden.  111  77;  T.  v.  N.  I.  1866  II  31 .     — . 
De   gouvemeur-geueraal    de    Ëerens   deed    daarop  uitkomen     dat 
die  maatregel  in  het  belang  was  der  arbeidende  klaase.  III  77 — ■ 
78;  T.  v.  N.  I.  1866  II  31—32. 

Project-tarief,  in  1819  opgemaakt,  voor  de  bepaling  der 
landrente  voor  onbebouwde  eigendommen.  Il  20—23;  T-  y. 
N.  I.  1865  I  82 — 85.  —  Model  voor  den  legger  van  den 
aanslag  der  landrente  en  de  piagems,  in  1819  vastgesteld.  TI 
38—39;  T.  v.  J^.  I.  1865  I  99—100.  —  Legger  thans  in 
gebruik.  II  39— 40i  T.  v.  N,  1.  1865  I  100—101.  —  Tn 
Maart  1837  werd  bepaald  dat  voortaan  driemaandelijksche  in 
plaats  van  maandelijksche  staten  moesten  worden  ingezond^x^» 
aantoonende  hetgeen  op  de  landelijke  inkomsten  is  aangezuiv^'^ 
Til  82;  T.  V.  N.  I.  1866  II  35—36.  —  Opgave  van  ^e 
wijze,  waarop  de  aanslag  vrij  algemeen  plaats  heeft.  III  205- 
206;  T.  V.  N.  I.  1866  II  287-288. 


De  dessa  Pegandjan  (Cheribon)  wier  ingezetenen  belast  war^^'^ 
met  de  bewaking  der  gevangenis  te  Indramayoe,  werd  met  i 
trekking    van    die    bepaling    in    den  aanslag  der  landrente 
grepen.  II  103;  T.  v.  N.  I.  1865  I  220  —  De  dessa  Panass».*^ 
in  het  district  Bowemo  (Rembang),  waar  zich  de  graven  bevond^^^ 
der  familie  van  den  regent ,  werd ,  volgens  resolutie  van  Deceml»'^ 
1832,  niet  vrijgesteld  van  landrente.  II  421;  T.  v.  N.  I.  18^^ 
II  280—281.  —   In  Oct.  1832  werden  de  dessas,  belast  n»^^ 
de    bewaking    en    het   onderhoud  der  geheiligde  inlandsche 
graafplaatsen    in    Banjoemas  en   Kediri  vrijgesteld    van    de 
taling  van  huistaks,  landrente  enz.  II  437 — 438;    T.  v.  N- 
1865  n  296.  —  De  bewaring  der  oudheden  van  Boro-Boedc^^^ 
in  Oct.  1819  opgedragen  aan  twee  dessas  in  Kadoe  tegen  geï^^ 
van  vrijstelling  van  betaling  der  landrente.  1 407. 

In  de  residentien  TaGral  en  Pekalongan  werden  in   1833  ^^ 

sawaveldeu,    waarop    gedurende    het    geheele    jaar   suikerriet 
indigo  werd  geplant  en  waarvan  mitsdien  geen  oogst  van 
is  verkregen,  vrijgesteld  van  landrente.    II    578;  T.  v.  N. 
1865  II  462. 


«f 

Ai 

T. 


L  a  n  d  e  r  ij  e  n. 
Verkoop  van  uitgestrekie  laudeTv^^ii  doox  ü^^wdeU:  de  lau^ 


BIJDEAOKN    TOT   ÜB    KE?lMS    VAN    HRT    LAND.    STKLSEL.  497 

van  het  toenmalig  Buitenzorg,  die  in  de  regentschappen  Tan- 
gerang  en  Krawang,  die  van  Bezoeki,  Panaroekan  en  Probo- 
lingo ,  een  gedeelte  der  overwonnen  Bantamsche  landen  en  eenige 
landerijen  rond  de  steden  Samarang  en  Soerabaya.  I  50;  T.  v. 
N.  I.  1864  I  60.  —  Prijs  voor  de  landen  Bezoeki ,  Panaroekan 
en  Probolingo  betaald.  I  156;  T.  v.  N.  L  1864  II  146— 
147.  -:-  De  verkochte  landstreken  Bezoeki,  Panaroekan  en 
Probolingo  werden  onder  Baflies  weer  ingekocht  of  teruggeno- 
men. 1  63;  T.  V.  N.  T.  1864  I  109.  —  Andere  landen  (in 
de  Preanger,  Krawang  en  in  de  Ommelanden  van  Batavia, 
Samarang  en  Soerabaya)  werden  in  1813  aan  particulieren  ver- 
kocht. I  68;  T.  V.  N.  I.  1S64  I  109. 

Het  reglement  omtrent  de  particuliere  landerijen  gelegen  ten 
westen  der  rivier  Tjimanok  sloot  niet  uit  het  individueel  bezit 
van  den  Inlander.  II  772;  T.  v.  N.  I.   1866  I  257—258. 

Ledok. 
De  afdeeling  Ledok  (Bagelen)  werd  in  1832  ingelijfd  bij  de 
residentie  Bagelen.  Il  434;  T.  v.  N.  I.  1865  II  292.  —Op- 
richting van  een  corps  pradjoerits  en  plaatsing  van  djayang- 
sèkars  in  die  afdeeling  II  435;  T.  v.  N.  I.  1865  11293.  — 
In  Januari  1833  werd  besloten  de  bevolking  koffieboomeu  te 
doen  aanplanten ,  maar  in  de  volgende  maand  werd  hierop  reeds 
teruggekomen.  U  435,  568;  T.  v.  N.  I.  1865  II  294, 
447.  —  Bij  resolutie  van  Dec.  1833  werd  bepaald  dat  in  die 
afdeeling  de  8  percent  collecteloon  voor  de  landrent«  niet  aan 
de  dessahoofden  maar  aan  de  penatoes  zou  worden  uitgekeerd. 
11  580—581;  T.  v.  N.  I.   1865  II  463—464. 

Lawick  van  Pabst.  (Van) 
Zijne  voorstellen,  in  1827  gedaan,  tot  herziening  van  het 
s^telsel  der  landelijke  inkomsten.  Die  voorstellen  waren :  de 
velden  door  de  districtshoofden,  onder  leiding  van  inlandsche 
regenten  en  europeesche  opzieners  (controleurs) ,  op  te  meten  en  te 
klassificeeren,  eene  vierde  klasse  van  sawavelden  aan  te  nemen, 
en  daarvan  |  van  het  gewas  te  heffen,  den  aanslag  der  land- 
rente  voor  5  jaren  in  eens  te  regelen,  de  vooruitbetaling  van 
laudrente  in  te  trekken  en  de  bevoegdheid  om  de  landrente  in- 
stede  in  geld  in  producten  te  betalen,  in  te  trekken  of  te  be- 
perken. II   115— 118;  T.  V.  N.  I.  1865  I  229—281. 

Lawick   van  Pabst   en  Bothenbuler. 
Hun  rapport  omtrent  de  denkbeelden  der  Javanen  over  grond- 


498  AhPHABTlTtSOH   OYlRZfCHf 

bezit,  waaruit  blijkt  dat  die  denkbeelden  drieeërlei  zijn:  In 
de,  bataviaache  regentschappen  zijn  aan  de  dessas  alle  onbe- 
bouwde ,  aan  de  indilridnen  ssekere  aandeeleh  in  de  bebouwde 
grdüden  toegekend ;  in  Gheribon  maken  de  sultans  en  hoofden , 
als  ook  de  geringe  Yolksklasse,  dezelfde  aaitspraketi ;  in  Java's 
Noordoostkust  maakt  nienland  aanspraak  op  het  grondbezit, 
iedereen  is  te  irreden  met  de  bestaande  Terordeningen .  tnaar 
ingeval  aan  iemand  zijn  aandeel  ontnomen  wordt ,  is  hij  geneigd 
tot  verhuizen ,  terwijl  niemand  zich  tot  dienstbiiarheid  verplicht 
acht.  De  Javanen  meeneu  een  onbetwistbaar  recht  te  hébben 
op  alle  vruehtboomen  en  siri- planten  in  of  nabij  hunne  kaïkx- 
pongs.  I  211—214;  T.  t.  N.  I.  1864  11282—285. 

M«iat. 
In  1843  werd  bepaald  bij  herleiding  van  den  grooten  bouw 
van  1400  vierk.  ehgelsche  h)edeu,  aan  te  nemeh  dat  die 
gelijk  staat  met  1320  vierk.  rijnlandsche  roeden.  In  1845  werd 
vastgesteld  dat  in  plaatsen,  waar  andere  maten  in  gebruik  zijn 
dan  de  gewdue  bouwlnaat,  de  opmetingen  moeten  geschieden 
met  de  rijnlandsche  maat ,  in  bouws  van  500  vierkante  roeden. 
III  183—184;  T.  v.  N.  I.  1866  II  160. 

Mac  Qnoid. 
Zijn  rapport  over  de  verkiezing  der  dorpshoofden  in  de 
residehtié  Japara  en  Joanna,  waAhlit  blijkt  dht  de  petitigi ,  welke 
per^nen  men  in  eetiige  gröote  dë^isas  meer  dan  een  vindt,  door 
de  dorpsbewoner^ ,  gewoonlijk  voor  één  jaar,  wordt  verkozen. 
De  regent  of  andere  inlandsche  autoriteit  oefent  zeldeh  invlóèd  uit 
op  die  verkiezing,  waarvoor  zijne  bekrachtiging^  wdrdt  gevohietd. 
De  kemitoewa  en  kabayan  werden  be^houwd  als  assistenten 
v^n  den  petingi.  Zij  worden  door  het  vc^  gekozen  of  door 
den  petingi  benoemd.  Deze  benoemt  ook  den  moedin  (geestdtjke) 
en  djoèroetoelis  (schrijver).  I  197—199;  T.  v.  N.  I.  1864  II 
269—271. 

Madioen. 
Invoering  van  het  landrentestelsel  in  Madioen  in  1831 ,  mët 
vergunning  tot  gedeeltelijke  betaling  in  rijst.  II  425—428; 
T.  V.  N.  1.  1865  TI  284—287.  —  De  bevolking  in  die  resi- 
dentie Werd  in  1882  verplicht  om  instede  van  landrente  op  te 
brengen ,  producten ,  geschikt  voor  dfe  europeesche  markt ,  aan 
te  planten  en  te  levei^  aan  het  gonveruement.  II  489 — 442; 
T.    Y.   N.   l  1865  TT  197— iWi.  —  D\^  m^titce^l  vond  be- 


BUDEAOGN    TOt    BK    KfiNNIS    VAN    HUT   LAND.    STELSEL.   499 

swaar  bij  het  gouvernemeut.  II  446 — 447;  T.  v.  N.  I.  18Ö5 
Il  303—804.  —  Met  1859,  waartoe  reeds  in  1842  machti- 
^ug  ^^  verleemd,  werd,  mei  intrekking  van  het  besluit  vku 
1 832 ,  de  kwijting  der  landrente  in  gdd  weer  ingevoerd.  III 
84—85,  186—188;  T.  v.  N.  I.  1866  1187—39,162—164. 

Médedeeling  van  Band,  na  ^ijne  inspectiereis  in  1834,  om- 
it^nt  de  uitkomsten  der  suiker-,  indigo-  en  koiBëkultuur  in 
Madioen  en  de  geldelijke  resultaten  van  het  ingevoerde  stelsel 
van  administratie.  II  feö5— 657;  T.  v.  N.  1. 1866  I  38—36.  — 
Atfn  den  resident  van  Madioen  werd  in  1838  ^last  ftan  de 
fianplantingeü  van  suikerriet  geene  grootere  uitbreiding  te  geven 
dan  van  400  bouws  voor  elk  etablissement  en  voor  de  suiker- 
knltuür  af  te  zonderen  vier  instede  van  drie  huisgezinnen  pér 
boti#.  n  555;  T.  v.  N.  I.  1866  II  440.  —  Het  suiker- 
établissement  te  Bangit  werd ,  nog  voor  het  geheel  Voltooid  Was , 
ingetrokken ,  daar  hét  gebleken  was  dat  geene  genoegzame  j  voor 
de  suikerkultuur  geschikte  gronden  in  de  nabijheid  gevonden 
werden ,  terwijl  de  aldaar  aanwezige  suikertuinen  gelaten  werdèfn 
ter  beschikking  van  de  planters.  II  700;  T.  v.  N.  I.  1866 
I   139. 

Bepalingen  in  1833  vastgesteld  omtrent  den  afstand  tusschèn 
de  indigovelden  en  dfe  fabriek.  II  559 ;  T.  v.  N.  I.  1865  II  444.  — 
Bédt^  iii  1835  voor  het  transport  der  indigobladeren  naar  de 
fabriek  in  die  residentie  vastgesteld.  II  715;  T.  t.  N.  1. 
1866  I  152. 

Medhurst. 

De  engelsche  zendeling  Medhurst  verspreidde  in  1829  onder 

de  chineesche   bevolking  èeu  door  hem  geschreven  boekje  om  haar 

minachting  voor  hare  godsdienst  in  te  boezemen ,  welke  daad  door 

de  regeering  werd  a%ekeurd.  Il  88—89 ;  t.  v.  N.  1. 1866  I  209. 

Merkus  (Mr.  P.) 
Hij  verzocht  ontslagen  te  worden  als  lid  van  den  raad 
van  Indië  en  hersteld  in  zijne  vorige  betrekking  van  presi- 
dent van  het  hoog  gerechtshof  op  grond  hij  zich  met  de 
denkbeelden  van  den  graaf  van  den  Bosch  niet  kon  vereeuigen, 
maar  een  vrijgevig  stelsel  voorstond.  II  136 — 139;  T.  v,  N. 
I.  1865  I  386 — 390.  —  Dit  verzoek  werd  voor  vervallen  ge- 
houden daar  de  heer  Hageman  reeds  tot  president  van  het  hoog 
gerechtshof  was  benoemd,  ofschoon  die  benoeming  geschiedde 
na  aankomst  van  het  adres  van  Merkus  m  ^eAw\w\öi.  W \^^ % 


■A 


500  ALPrtABETlSCll    OVEHZiCHT 

T.  V.  N.  I.  I  390.  —  Na  ziju  terugkeer  uit  de  Vorstenlancl  ^msn 
waarheen  hij  als  lid  der  commissie  tot  regeling  der  zaken      ^^^^ag 
gezonden,  nam  hij  zitting  in  den  raad  van  Indië.  Il  147  -        7! 
Y.   N.  I.  1865  I  897. 

Zijne    bedenkingen   tegen    het  denkbeeld  van  van  den  Bo^c^ 
(Januari    1831)    om  de  hoofden  voor  de  helft  in  geld  en    ^oor 
de   helft   in  land   te  betalen,  ofschoon  ook  hij  den  maatreg^i^ 
maar  op  andere  gronden  dan  van  v.  d.  Bosch ,  raadzaam  achtte, 
zoodat  hij  nader  onderzoek  aanbeval.  II  207 — &12;  T.  v.    W. 
I.    1865    II    33—38.    —    Zijne  bedenkingen  (Februari  1831) 
tegen  het  sluiten  van  contracten  met  de  bevolking,  doormiddel 
van   hoofden  en  oudsten  der  dessa,  omdat  die  slechts  in  naam 
bestaan,  zoodat  de  arbeid  niet  bedongen  maar  gevorderd  wordt 
en    zijne    bedenkingen    in    het  algemeen  tegen  dè  denkbeelden 
van  V.  d.  Bosch  omtrent  de  uitbreiding  der  suiker-  en  indig«" 
kuituur.    II    221—227;    T.    v.    N.   I.    1S65    TI  45—51.   —     f'i 
Daar  v.  d.  Bosch  naar  aanleiding  der  bedenkingen  van  Merkiis 
het  door  hem   ingevoerde  stelsel  nader  uiteengezet  had,  verde- 
digt Merkus  in  eene  nieuwe  nota  het  laudrentestelsel ,  keurt  ^     I 
het  sluiten  van  contracten  met  de  hoofden  en  oudsten    en  steM 
voor   de   indigokultuur   niet   uit   te   breiden    door    middel    v»i» 
contracten   maar   door   de   invoering   van   eene   wijziging  in    ^^ 

betaling  der  landrente.    II   285—297;  T.    v.   N.  I.   1865    ^^ 
104_115. 

Zijne   nota  omtrent  de   koffiekultuur,    waarbij    hij  voorstel^® 
levering  van  het  geheele  koffieproduct  aan  het  gouvernement   ^^ 
vennindering  der  belasting  van  J  op  |   van  het  wezenlijk  p^^' 
duet.   II  502—522 ;   T.  v.  N.   I.  1 865   II  382—400.'  —     ^^ 
eene  geheime   nota  van  9    Juni    1832    wederlegde   Merkus 
bedenkingen    die   door   v.    d.    Bosch    tegen  zijn  voorstel  w» 
geopperd.  II  532—535;  T.  v.  N.  I.   1865  II  409—411. 
Nadat   v.  d.    Bosch   die  nota  had  beantwoord,  teekent  Merk^ 

^m       tC 

protest  aan  tegen  de  meening  van  v.  d.  Bosch,  dat  de  geU 
denkbeelden  geen  punt  van  discussie  kunnen  uitmaken.  II  54 
T.  V.  N.  I.  1865  n  422.  ^^ 

Den  11  Febr.  1836  vertrok  Merkus  met  een  tw^eejarig  verl 
naar  Nederland.   II   773;  T.  v.  N.  I.    1866  I  258—259. 
In  April   1836    werd  hij  als  lid  van  den  raad  van  Indie  ot^ 
slagen  uithoofde  van  zijne  oppositie  tegen  het  kiütnurstelsel 
omdat  hij  had  geweigerd  te  verklare,n  dat  hij  niet  de  schrijver 
van  de  in  1836   door  de  redactie  van  het  tijdschrift /'De  Oost-^ 


t- 


JDRAGKN    TOT    DE    KHIX.VIS    VAN    HKT    l.AVÜ.    STKl.SEL.     50l 

uitgegeven  brochures.  III  14 — 15;  T.  v.  N.  I.  1866  I 
—  Bij  adres  aan  den  koning  van  15  Juli  1836  verant- 
le  hij  zich.  Het  blijkt  daaruit  dat  Merkus  de  stukken 
eschreven  had  om  door  den  druk  openbaar  gemaakt  maar 
om  onder  de  oogen  van  den  koning  gebracht  te  worden. 
►— 16;  T.  V.  N.  I.  1866  I  426—427.  —  Ofschoon  v.  d. 

adviseerde  het  ontslag  van  Merkus  niet  te  veranderen  in 
trlof  met  daaraan  verbonden  tractement,  omdat  //wanneer 
l5  slaagde  eene  sterke  factie  daarin  het  bewijs  zou  zien 
s  koning  wankelde  in  zijne  overtuiging  ten  aanzien  van 
3lsel  van  bestuur  in  Indie//,  werd  Merkus  vrijgelaten  zich 
t  erlangen  van  pensioen  of  wachtgeld  nader  aan  te  melden. 
I--17;  T.  V.  N.  I.  1866  I  427—428.  —  Zijn  verzoek 
I.  om  wachtgeld  te  ontvangen  werd  bij  besluit  van  2£ 
1837  toegestaan ,  maar  gelijktijdig  afgewezen  het  verzoek  om 
esident  van  het  hooggerechtshof  in  Indie  te  worden  be- 
L  III  17—18;  T.  V.  N.  L  1866  I  428.  —  Merkus 
bij  besluit  van  6  Dec.  1838  hersteld  in  zijne  vorige  be- 
ug en  rang  bij  den  raad  van  N.  I.  om  vervolgens  te 
El  benoemd  tot  commissaris  van  het  gouvernement  op  Sumatra. 
I— 21;  T.  V.  N.  I.  1866  I  431.  —  In  Aug.  1839  vertrok 

buitengewone  zending  naar  Sumatra ;  vervolgens  werd  hij 
duit  van  3  Oclober  1840  benoemd  tot  vice-president  vaü 
lad  van  N.  T.  en  waarnemend  gouv.  gen.  en  bij  besluit 
1  Oct.    1842   tot  gouv.-gen.  v.  N.  I.  III  99—100;  T. 

I.  1866  II  81—82. 

1844  beweerde  hij,  dat  al  de  voordeden  van  het  stelsel 
:ultures  en  consignatie  indirect  door  Java  en  door  den 
1  en  scheepvaart  worden  geabsorbeerd  en  dat  daaraan 
me  niet  onaanzienlijke  finantieele  opoffering  is  verbonden. 
;02— 203;  T.  v.  N.  I.  1866  II  284—285.  —  Bij  be- 
^an  20  Juni  1844  beval  hij  eene  opneming  en  meting  der 
om  te  geraken  tot  eene  herziening  van  het  landelijk 
.  III  210—211;  T.  V.  N.  I.  1866  II  291—292, 

overleed  ta  Soerabaya  2  Aug.  1844.  III 100 ;  T.  v.  N.  I. 

n  82. 

«lij er.  (Mr.  P.) 

L  ongunstig  oordeel  over  de  opleiding  van  personen  voor 
üsche  dienst  aan  de  academie  te  Delft,  zoodat  hij  niet 
beweren   dat   sedert  het   bestaan   der    delftsche  academie 

.  (XIV).  8a 


502  AtPHABETTSCH    OVERZTCHT 

het  gehalte  der  ambtenaren  in  Indie  is  verbeterd.   II   52 — 53; 
T.  V.  N.  I.  1865  I  112. 

Militaire  school  te  Samarang.  Zie  Samarang. 

Militie. 

Van  den  Bosch  wilde,  blijkens  zijne  nota  van  Januari  1831, 
ten  einde  de  macht  der  hoofden  te  vermeerderen,  in  ieder 
regentschap  eene  militie  oprichten  (barissans),  bestaande  uit 
infanterie  en  kavallerie  met  bepaling  die  in  tijd  van  nood  ook 
voor  het  leger  te  gebruiken.  II  201—207 ;  ï.  v.  N.  I.  1865 
II  27 — 33.  —  Merkus  vereeuigde  zich  hiermede.  II  212— 
213;  T.  V.  N.  I.  1865  II  38—39;  —  Bij  resolutie  van  12 
Febr.  1831  werd  tot  oprichting  van  deze  corpsen  inlandsche 
troepen  besloten.  II  214;  T.  v.  N.  I.  1865  II  39.  —  Succes- 
si  velijk  werden  deze  corpsen  in  alle  residentien  opgericht,  ook 
in  de  overgenomen  Vorsteulanden.  II  466;  T.  v.  N.  I.  1865 
II  322.  —  De  bepaling  om  de  manschappen  in  tijd  van  nood 
ook  bij  het  leger  in  te  lijven  leverde  veel  bezwaar  op.  II  468; 
ï.  V.  N.  I.  1865  II  323.  —  Op  het  beginsel  om  de  piad- 
joerits  in  land  te  betalen,  moest  men  spoedig  terugkomen  eo 
hun  eene  bezoldiging  in  geld  toekennen.  lï  467 — 468;  T.  v. 
N.  I.  1865  II  322—323. 

Zie  ook  Djayang-sekars. 

Minto  (Lord). 
Zijne  denkbeelden  omtrent  het  beheer  van  Indie  waren  geheel 
overgesteld  aan  het  stelsel  der  compagnie.  T  244 ;  T.  v.  N.  I. 
1864  II  332. 

Mohammedaansche  wetten. 
Bij   besluit   van    3  Aug.   1828  werden  de  op  25  Mei  1760 
vastgestelde   civiele   mohammedaansche   wetten    gerenoveerd.  II 
103;  T.  V.  N.  I.  1865  I  220. 

Muntinghe  (Mr.  H.  W.) 
Zijn  rapport  van  28  Juli  1813  over  de  memorie  van  RaiHes 
betrekkelijk  de  invoering  van  een  verbeterd  stelsel  van  lande- 
lijke inkomsten  op  Java.  I  87—98;  T.  v.  N.  I.  1864  I  267— 
278.  —  Zijn  rapport  van  14  Juli  1817  betrekkelijk  het  onderzoek 
naar  de  bijzonderheden  van  het  landelijk  stelsel.  I  281 — 349: 
T.  V.  N.  I.  1850  II  305—337,  1851  I  1—13,    IQO— 109. 

Muntwezen. 
Depreciatie  van  de  koperen  munt ,  door  het  in  omloop  brengen 


BtJDBAOEN     TOT   DR    KRNNIS    VAN    HKT    t.AND.    STRLSKL.     503 

vau  te  veel  kopergeld  en  door  het  stellen  van  den  gulden  op 
100  duiten.  Il  354;  T.  v.  N.  I.  1865  II  201—202.  —  In 
1883  werd  door  de  koiiieplantende  bevolking  in  Malang  eene 
aanzienlijke  hoeveelheid  kopergeld  aan  de  circulatie  onttrokken 
door  dit  onder  hare  huizen  te  begraven.  II  667 — 668;  T.  v. 
N.  I.  1866  I  45.  —  Naar  aanleiding  hiervan  werd  een  onder- 
zoek bevolen  naar  het  gebruik  van  het  kopergeld  door  den 
Inlander  gemaakt,  waaruit  bleek  dat  het  begraven  van  koper- 
geld  niet  algemeen  plaats  heeft.  II  769;  T.  v.  N.  I.  1866  .1 
254 — 255.  —  Van  Sevenhoven  zegt  in  zijne  memorie  van 
Maart  1840  dat  de  Javanen  de  gewoonte  hebben  hun  geld  ter 
bewaring  in  den  grond  te  begraven.  III  107;  T.  v.  N.  I. 
1866  II  88.  —  Berichten  van  Baud,  na  zijne  inspectiereis  in 
1834,  omtrent  de  duitenmunt  te  Soerabaya.  Il  676;  T.  v.  N. 
I.    1866  I  53. 

Negorijen. 
Daendels  schafte  af  het  misbruik  van  het  verhuren  van  nego- 
rijen en  dessas  aan  particulieren,  met  uitzondering  van  die 
negorijen  en  dessas  welke  voorloopig,  echter  onder  billijke  be- 
palingen, zouden  verbonden  blijven  aan  de  suikermolens,  de 
zoutpannen  en  vogel  nestklippen.  I  27 — 28;  T.  v.  N.  I.  1864 
I  38. 

Noord  Borski  (E.  van). 
Nota,  in  1847  ingediend,  waarin  het  stelsel  der  landelijke 
inkomsten  wordt  be^schouwd  in  zijne  werking  en  toepassing.  Hij 
verklaart  daarin  dat  het  individueel  eigendom  op  den  grond  in 
principe  bij  den  Javaan  niet  bekend  is  en  dat  de  grond  eerder 
beschouwd  moet  worden  als  de  eigendom  van  den  vorst,  die 
hem  dien  ter  beplanting  afstaat.  Het  individueel  bezit  in  Bantam 
beschouwt  hij  meer  als  eene  afwijking,  door  den  tijd  en  adat 
veroorzaakt ,  dan  als  een  gevolg  van  het  grondbeginsel  zelf.  Hij 
treedt  vervolgens  in  eenige  beschouwingen  over  de  instructie  van 
Baffles  en  verklaart  dat  invoering  eener  individueele  belasting 
onuitvoerbaar  en  onnut  is.  Door  de  groote  verscheidenheid  van 
gronden  zijn  aan  eene  goede  en  doelmatige  meting  vele  be- 
zwaren verbonden,  terwijl  ook  de  klassifikatie  in  de  toepassing 
niet  minder  moeilijk  is.  De  maatstaf  voor  de  belasting  kan 
den  toets  niet  doorstaan.  Hij  meende  dat  de  bij  besluit  van  20 
Juni  1844  bevolene  opneming  niet  in  staat  zou  zijn  het  lande- 
lijk   stelsel  te  herscheppen  en  het  te  ontdoen  van  de  bezwaren 


504  At.PHABRTISCH    OVERZICHT 

aan  het  stelsel  van  den  aanvang  af  verbonden.  Hij  gaf  in  over- 
weging eene  vaststelling  der  belasting  over  geheel  Java  opdeu 
basis  der  door  weging  geconstateerde  productie.  Daarbij  meende 
hij  dat  het  bedrag  der  belasting ,  in  st^de  op  | ,  op  |  van  hei 
wezenlijk  product  moest  worden  bepaald,  terwijl  hij  het  wen- 
schel  ijk  achtte  dat  de  marktprijzen  een  onderdeel  der  recht- 
streeksche  zorgen  en  voorzieningen  van  het  hoofdbestuur  werden. 
Yoor  de  belasting  van  de  tweede  gewassen  achtte  hij  afzonderlijke 
bepalingen  noodig ,  waarbij  tot  basis  moest  worden  genomen  dtt 
uitgestrektheid  der  beplante  gronden ,  gepaard  met  eene  klassfi 
fikatie  der  producten  en  der  slaging.  Het  stelsel  der.kultur^ 
heeft  aan  den  rijstbouw  eene  nooit  te  voren  gekende  ontwikke 
ling  gegeven.  Hl  233—255;  T.  v.  N.  I.  1866  II  889— 36« 

Nopalkultuur  en  cochenieljeteelt. 
In  1831   werd  de  cochenieljeteelt  gou vemementsteelt.  II 32^ 
T.  V.  N.  I.  1865  II  174.  —  Geschiedenis  der  invoering  v^ 
de  nopalkultuur  en  cochenieljeteelt  op  Java.  n400;T.v.  N. 

1865  II   260.   —  Uitbreiding  in  1832,  1833  en  1834,  ae 
die  kuituur  en  teelt  gegeven.  II  400—402,  569,  743;  T. 
N.    I.    1866   II   261—263,  453,  1866  I  231.  —  Bezwar^ 
voor   de   bevolking   aan    de  nopalkultuur  in  Japara  verbonder 
m  124—125,  128;    T.  v.  N.  I.  1866  H  105,  108. 

Notariaat. 
Notarissen    onbevoegd    publieke    autoriteiten    wegens  zake^= 
hunne  dienst  betreffende,  te  insinueeren.  II  771;  T.  v.  N. 

1866  I  256. 

Onderwijs. 
In  de  instructie  voor  de  regenten  van  1808  werd  hï^ 
opgedragen  te  zorgen  voor  het  onderwijs  der  jeugd  in  M 
zeden,  gewoonten,  wetten  en  godsdienstige  begrippen  va 
den  Javaan,  voor  het  oprichten  van  de  daartoe  noodig^ 
scholen  en  voor  het  daarin  plaatsen  van  goede  en  geschikt»* 
onderwijzers.  I  31 ;  T.  v.  N.  I.  1864  I  41.  —  Bij  het  re- 
glement van  9  Mei  1820  op  de  verplichtingen  enz.  den 
regenten  werd  aan  dezen  opgelegd  het  inlandsch  onderwijs  ie 
bevorderen.  II  62;  T.  v.  N.  I.  1866  I  120.  —  In  1836 
werd  ''om  redenen  van  algemeene  toepassing//  eene  aanvraag 
afgewezen  van  den  resident  van  Banjoemas  voor  ƒ30  kopergeld 


BIJDRAOBN   TOT   D£   KKNNIS   VAX   HET   LAND.   STELSEL.     506 

per  maand  ter  bevordering  van  het  inland;sch  onderwijs.  II  776; 
T.  V.  N.  I.  1866  I  261. 

Zie   ook  op  de  woorden:  Ambtenaren,  Instituut,  Samarang. 

Opium. 
Kendement    der   amtioeu-verpachtingen  in  Kediri  in  1831 — 
1844.  111  227. 

Overeenkomsten.  Zie  Contracten. 

Overstraten.  (P.  G.  van). 
In  1791 — 1796  onderzocht  hij  den  toestand  der  javaansche 
maatschappij.  Hij  ondervond  de  moeilijkheid  van  zoodanig  onder- 
zoek, daar  ieder  regentschap,  ja  ieder  district  en  dessa,  ver- 
schilde in  zijne  adats  en  gewoonten.  I  2;  T.  v.  N.  I.  1863 
n  394. 

Paditienden.  Zie  Djakat. 

Plikhuizen. 
In  1821  werd  verboden  het  oprichten  van  pakhnizen  of  han- 
dels-etablissementen   op    e^nigen    afstand    der    gewone  verblijf- 
plaatsen van  de  residenten  of  het  doen  voortduren  van  bestaande 
zonder  vergunning.  II  132—133;  T.  v.  N.  L  1865  I  245. 

Passaroean. 
Verslag  der  invoering  van  het  landelijk  stelsel  in  die  resi- 
dentie. I  163,  219—223;  T.  v.  N.  I.  1864  U  154,  289— 
293.  —  In  1834  werd  gelast  dat  aan  de  suikerkultuur  in 
deze  residentie  geene  verdere  uitbreiding  zou  worden  gegeven. 
II  558;  T.  V.  N.  I.  1865  II  443.—  Onlusten  in  deze  resi- 
dentie in  Aug.  1833  ten  gevolge  der  uitgestrektheid  der  aan- 
plantingen voor  de  suikerkultuur.  Als  straf  werden  eenige  per- 
sonen naar  Krawang  verplaatst  II  582 — 591 ;  T.  v.  N.  I. 
1865  II  465 — 474.  —  In  1841  kregen  die  personen  verlof 
naar  Passaroean  terug  te  keereu.  III  180;  T.  v.  N.  I.  1866 
II  157.  —  In  1833  werd  bepaald  dat.  alle  districtshoofden  in 
deze  residentie  den  titel  zouden  voeren  van  wedono,  in  stede 
dien  van  demang.  Il  588;  T.  v.  N.  I.  1865  II  471.  —  Me- 
dedeeliug  van  Baud  na  zijne  inspectiereis  in  1834  omtrent  den 
staat  der  suiker-,  koffie-  en  rijstkultuur  in  deze  residentie.  II 
664—669;  T.  v.  N.  I.  1866  I  42—47.  —  Met  betrekking 
tot  het  grondbezit  in  deze  residentie  deelt  Jourdan  mede  dat 
er  tusschen  den  souverein  en  den  landbouwer  geen  intermediair 
eigendomsrecht    bestaat.    Eene   gemotiveerde   verklaring  van  de 


506  ALPHABETISCH    OVBRZICUT 

rechten  van  den  landbouwer  zal  leiden  tot  bevordering  van  het 
geluk  en  de  industrie  van  het  volk.  1223;  T.  v.  N.  I.  1864 
II  293.  —  Blijkens  de  nota  van  Domis  had  de  grootvader  van 
den  toenmaligen  regent  in  Passaroean  de  bebouwde  velden  doen 
meten  en  verdeelen,  waarbij  dorpshoofden  en  gewezen  dorps- 
hoofden de  meeste  velden  kregen.  Wie  velden  bezat  kon  het 
recht  om  ze  te  bearbeiden  niet  verliezen  dan  door  ze  niet  te 
bebouwen,  de  dessa  te  verlaten,  eene  misdaad  te  plegen,  niet 
aan  zijne  verplichtingen  te  voldoen  en  door  willekeur.  Vroeger 
was  de  beschikking  over  de  velden  zeer  willekeurig ,  doch  later 
kregen  de  landbouwers  een  ander  denkbeeld  van  hun  recht  op 
de  sawavelden ,  die  zij  beschouwen  als  eene  soort  van  eigendom , 
wel  niet  verkoopbaar,  maar  vatbaar  om  te  worden  over^dragen 
aan  de  kinderen  II  288—289;  T  v.  N.  1.  1865  II  107—108. 
—  Druk  der  heerediensten  in  Passaroean.  I  221 — 222;  T.  v. 
N.  L  1864  II  291—292. 

Patjitan. 
In    1832   werd  verklaard  dat  het  regentschap  Patjitan  eenea 

afzonderlijke   assistent-residentie   zou  uitmaken.  Il  430 ;  T.  v -  , 

N.  I.    1865   II   288—289.  —  In  1833  werd  het  niet  nood 

zakelijk  geacht  een  postrid  tusschen  Patjitan  en  Soerakarta  op^^p 

te  richten.  Il  593;  ï.  v.  N.  1.  1865  II  475.  —  Grensschei 

ding   tusschen  de  afdeelingen  Patjitan  en  Ponorogo.  II  771 

772;   T.    V.    N    1.  1866  I  256—257.  —  In  1839  werd  be  =.- 

sloten  gronden  in  Patjitan  aan  de  bevolking  over  te  laten.  II ƒ 

96;  T.  V.  N.  I.  1866  U  48—49. 

Pekalongan. 
Ten  opzichte  der  invoering  van  het  landelijk  stelsel  in  deï-!=^e 
residentie   wordt   bericht   dat  voor  den  aanslag  van  1813—1      ^       i 
de    landerijen    niet    behoorlijk    werden  opgenomen  of  gemeten-», 
noch    de   waarde  van  het  product  onderzocht.  Daar  de  Javae^-n 
op   eenmaal    geheel    aan    zich    zelven  werd  overgelaten,  spro*^^ 
daaruit  niet-bebouwing  der  landerijen  voort.  I  371— 372;  T-    ^• 
N.  I.  1863  n  270—271.  —  Personen  in  deze  residentie ,  A^^ 
klachten  hadden  ingebracht  over  de  hun  aangewezen  veldea   ^" 
het  hun  toegewezen  loon,  werden  naar  Krawang verbannen,  i-^ 
177—179;  T.  v.  N.  I.  1866  II  154—156    —In  1836 \r^^^ 
bepaald  dat  de  afschaffing  der  belasting  voor  eiken  reispas,      ^^^ 
Pekalongan    afgegeven,    nader  zou  worden  behandeld    II  7' 
T.  y.  N,   l  1866  1  257.  —  U  l%a4  vi^xd  iudeze  residen-^' ^^ 


BIJDEAGEN   TOT    D£    K£XMS   VAN    HBT   LAND.    STELSlüL.   507 

het  koeii-etablissemeiit  ingetrokken  eu  de  heeredieu9teu  ten 
laste  der  bevolking  in  het  algemeen  gi^bracht.  Il  643 — 644; 
T.  V.  N.  I.  1866  I  23. 

Invoering  van  het  landelijk  stelsel  in  deze  residentie.  I 
159—162;  ï.  V.  N.  I.  1864  II  149—152.  —  Verslag  om- 
trent die  invoering.  I  371—372;  T.  v.  N.  I.  1863  II 270— 
271.  —  Ongunstige  toestand  der  kultores  in  deze  residentie 
in  1833,  op  grond  waarvan  de  resident  ontslagen  werd.  II 574; 
T.  V.  N.  I.  1865  II  457—458.  —  Verslag  van  Baud  na  zijne 
inspectiereis  in  1834  omtrent  den  staat  der  suiker-,  indigo-, 
koffie-  en  rijstkultuur  in  deze  residentie.  II  638 — 642;  T.  v. 
N.  I.  1866  1  18—22.  —  In  1836  werd  bepaald  dat  de 
suikerkultuur  in  deze  residentie  niet  meer  in  geregelde  tuinen 
bij  de  fabriek  maar  dessasgewijze  bij  elke  dessa  in  de  nabijheid 
zou  worden  aangeplant.  II  695—696;  T.  v.  N.  I.  1866  I 
134 — 135.  —  Bepalingen  in  1833  vastgesteld  voor  Pekalongan 
omtrent  den  afstand  tusschen  de  indigovelden  en  de  fabriek. 
n  559;  T.  V.  N  I.  1865  II  443—444.  —  Voor  deze  resi- 
dentie werden  in  1834  bepalingen  gemaakt  omtrent  het  ver- 
krijgen van  indigozaad  en  omtrent  het  concentreeren  der  indigo- 
aanplantingen  in  de  nabijheid  der  üabrieken.  Il  713 — 714;  T. 
v.  N.  I.  1866  I  150—151.  —  In  1845  bleek  het  dat  de 
bevolking  van  eenige  dessas  in  Pekalongan  de  helft  harer  sawas 
voor  de  iudigokultunr  had  moeten  missen.  UI  141 ;  T.  v.  N.  I. 
1866  II  121.  —  Bepaling,  in  1834  vastgesteld,  dat  de  thee- 
kuituur  in  Pekalongan  door  vrijwillige  arbeiders ,  tegen  het 
loon  gewoonlijk  plaatselijk  voor  particuliere  diensten  bedongen, 
moest  worden  verricht.  Il  737—738;  T.  v.  N.  I.  1866  1 
225 — 226.  —  Blijkens  het  rapport  van  Clignett  van  No- 
vember 1836  wordt  in  deze  residentie  de  landronte  door 
de  dessahoofden  eu  oudsten  vastgesteld  en  door  de  hoofden 
geïnd.  Tot  maatstaf  voor  de  berekening  van  het  bedrag  der 
landrente  neemt  men  den  staat  van  het  gewas,  hetgeen  tot 
onnauwkeurigheden  aanleiding  geeft.  UI  46 — 53;  T.  v.  N.  1. 
1866  II  2—9. 

Perdikan-dessas.     Zie     Belastingen,     Heerediensten, 
Landelijk  stelsel. 

Poel.  (H.  A.  van  der) 
Als  inspecteur  der  kultures  schreef  hij  in  1849 — 1851  eenc 
Xiota   over   de  herziening  van  het  landelijk  stelsel  en  de  duur- 


-  i 


— -I 


i 


508  AtPHABBTISCH   OVBRZICHT 

zame  regeling  van  de  belasting  op  de  ongebouwde  eigendon^men. 
In  de  eerste  afdeeling  dier  nota  zette  hij  de  nadeelen  uit  een, 
waartoe   het   landelijk  stelsel,   niet  zooals   het   door  de  Engel-  ^j 

schen  ontworpen,  maar  door  ons  in  practijk  gebracht  is,  aan- 
leiding geeft.  Eene  herziening  van  het  landelijk  stelsel  zou 
er,  naar  zijne  meeuing,  toe  leiden  den  Javaan  te  onttrek- 
ken aan  de  knevelarij ,  de  verdrukking  en  het  despotisme 
zijner  mindere  inlandsclie  (dorps)  hoofden.  In  de  tweede  afdeeling 
gaf  hij    een   overzicht   van   de   wijze  waarop  de  laudrente  door  for 

de  ambtenaren  berekend,  door  de  hoofden  geheven  en  door  de  ^ie 

belastingschuldigen    afdragen    wordt,    waaruit   blijkt   dat    de  ^ie 

toepassing   der    vastgestelde   bepalingen   overal    verschillend    is.  _  s. 

Eene  hef&ng  van  |  vau  het  gewas  achtte  hij  te  hoog  en 
hij  onderzocht  daarom  de  uitkomsten ,  die  verkr^n  zouden  worden 
bij  vermindering  van  taks,  bijv.  tot  |,  daarbij  aannemende 
een  vasten  marktprijs  van  fl\  recepis  per  pikol  padi  en  van 
belasting   vrijstellende    alle  velden,  welke  minder  dan  6  pikols  ^Js 

padi  opbrengen.  Van  de  velden,  met  kultures  voor  de  europeesche 
markt  beplant,  zou  geene  belasting  behooren  gevordenl  te 
worden.  In  de  derde  afdeeling  gaf  hij  op  de  regeling  van  den 
aanslag  der  sawas  en  tegals,  die  zou  behooren  te  worden 
aangenomen.  Hij  wilde  dat  de  verdeeling  der  gronden  en  de 
perceptie  der  inkomsten  aan  de  dorpshoofden  geheel  en  al  /ouden 
worden  ontnomen,  waardoor  de  belooning  van  8  pCt.  overtollig 
zou    worden.    Daarentegen    achtte    hij    het    billijk  die   hoofden  ^^ 

een  zeker  gedeelte  van  de  sawavelden  toe  te  kennen,  waarvoor         '^^^ 
zij  geene  belasting  zouden  behoeven  te  betalen.  Een  billijke  en 
gelijkmatig  drukkende  regeling  van  den  grondlast  zou  op  geene 
andere  wijze  bereikbaar  zijn  dan  door  een  hoofdelijken  aanslag,  «  » 

in  dier  voege  dat  de  individuen  in  2)ersoonlijke  aanraking  komen  ■-^ 

met   de   ambtenaren.    Hij    meende   evenwel,  ter  vermijding  der  "^ 

moeilijkheden    aan    een   hoofdelijken  aanslag  der  belastingschul- 
digen verbonden,  dat  de  aanslag  niet  op   de  personen  maar  op  ^^ 
de  gronden  zou  moeten  geschieden ,  dus  perceelsgewijze.  Daarvoor           "^ 
zouden  inlandsche  onder-collecteurs  moeten  worden  aangesteld,  -• 
die    geene   bevelen  van    regenten  ontvangen,  maar  onmiddellijk  - 
ondergeschikt   zijn   aan    de    residenten.     Hunne    verplichtingen 
zouden   bestaan  in:  a   het   verdeelen    van    de   velden    ouder  de 
ingezetenen  der  dorpen;  ö  het  schatten  van  den  oogst  en  e  het 
i)ercipieeren   der   belasting  en  verantwoorden  van   de  ontvangen 
gelden.    Hij    gaf   verder    eeu    ontweT^  \q\>  x^^lvoi^  der  heere-  j 


MTH 


BI/BRAGEN  TOT    DE    KKNNIS    VAN    HKT    LAXD.   STELSEL.     509 

^  i«usten ,  waarbij  als  beginsel  werd  aaugeuomen :  afschaffing 
"^^^n  alle  diensten,  onder  de  benaming  van  heeredieusten , 
'^ke  tot  dusver  aan  de  inlandsche  bevolking  opgelegd 
|u  zonder  betaling,  waartegen  alle  ingezetenen  van  Java, 
ijx  Europeanen  of  hunne  afstammelingen  en  niet  uitdrukkelijk 
"v-i-ijgesteld  zijnde  —  de  vrijgestelden  worden  aangewezen  — 
onderworpen  zouden  worden  aan  het  verrichten  van  verplichte 
diensten,  sommige  zonder  andere  met  betaling.  Onder  de  ver- 
plichte diensten  zonder  betaling  zouden  behooren:  het  aanleggen 
«1  onderhouden  van  den  grooten  postweg ,  het  doen  van  wachten , 
het  bewaken  van  gevangenissen,  gouvemementsgebouwen  in  de 
clistricten  en  passangrahans ,  nachtwachten  bij  de  ambtenaren 
in  de  binnenlanden,  het  onderhouden  van  reeds  bestaande  water- 
leidingen en  dammen  en  het  overbrengen  der  landrente  uit  de 
dorpen  tot  op  de  hoofdplaats  van  het  district.  Onder  de  ver- 
plichte diensten  tegen  betaling  zouden  behooren :  het  kappen 
eïi  vervoeren  van  hout  tot  bouw  of  reparatie  van  bruggen  en 
goavemements-gebouwen ,  het  verstrekken  van  werkvolk  daartoe 
1>eiioodigd,  het  verstrekken  van  volk  tot  het  graven  van  ka- 
nalen en  aanleggen  van  dammen ,  het  overbrengen  der  landrente 
van  de  hoofdplaatsen  der  districten  tot  in  's  lands  kas ,  het  be- 
geleiden van  gevangenen ,  het  overbrengen  van  's  lands  goederen 
en  gelden  en  van  de  goederen  en  des  noodig  ook  der  personen 
v-an  alle  ambtenaren  en  militaire  reizigers ,  het  bewaken  van  den 
gladak.  III  257—311;  T.  v.  N.  L  1866  II  381—430. 
Beoordeeling  der  in  deze  nota  vervatte  denkbeelden.  Zie  daar- 
voor pp  het  woord:  Landelijk  stelsel. 

Ponorogo.  (Grensscheiding  tusschen  de afdeelingen  Patji- 
tan  en)  II  771—772;  T.  v.  N.  I.  1866  1256—257. 

Postwezen. 
Afwijzing  in  1831  van  een  voorstel  der  directie  van  finantien 
Cim  het  onderhoud  van  woningen ,  loodsen  en  stallen  behoorende 
t;ot  de  posterijen  zonder  betaling  ten  laste  der  bevolking  te 
>>rengen.  Il  478;  T.  v.  N.  I.  1865  II  332— 833.  —  In  1833 
'Mrerd  het  noodzakelijk  geacht  een  postrid  tusschen  Patjitan  en 
Soerakarta  op  te  richten.  II  593;  T.  v.  N.  L  1865  II  475. — 
Xu  Sam^rang  bestond  van  Demak  naar  Kradenan ,  eene  binnen- 
landsche  paardenpost  ten  laste  der  bevolking,  waarvoor  de 
paarden  door  haar  geleverd ,  ,  onderhouden  en  gevoed  werden. , 
III  120;  T,  V,  N.  l  1866  II  101.  —  \^e  gö\iN.-?!eïi,\ft»eïAR 


610  AL?HABETI8CH    OVERZICHT 

dat  deze  en  dergelijke  misbruiken  bij  de  voorge^chreveue  spaai- 
zaamheid  moesten  blijven  bei«taan.  De  minister  keurde  het  bestaan 
van  die  posterij  af  en  verzocht  den  gouv.-gen.  haar  in  te  trek- 
ken, zoomede  alle  posterijen  in  dezelfde  categorie  vallende, 
die  elders  mochten  bestaan,  III  1^1—122;  T.  v.  N.  I.  1866 
II  101—108. 

Preanger-regentschappen. 

Handhaving   door   commissarissen-generaal  van  het  bestaand 
beheer  in  die  residentie.  I  393 ;  T.  v.  N.  I.  1863  II  292. 
Ten  opzichte  van  het  grondbezit  in  de  Preanger-re^ent^appe 
valt   op   te   merken   dat    de  gronden  beschouwd  wowlen  t*  be- 
liooren   aan   dorpen    of  individuen.    Alle   onbebouwde   gronde 
worden   toegekend   aan   de   dessus ,   zekere  aaudeelen  in  de  be —  ^^- 
bouwde  gronden  of  sawavelden  aan  de  individuen.  Deze  meeneu^^^~^i 
evenwel  een  onbetwistbaar  recht  te  hebben  op  alle  vruclitboomei»::^^^^ 
en  siri-planten ,  in  of  nabij  hunne  kampongs  of  dessas.  I  212^-    ^i 
214;  T.  V.  N.  I.  1864  II  283,  284. 

Gunstige  uitkomsten,  blijkens  het  verslag  van  Baud  in  1834^- ^-s^^» 
van  de  koffiekultuur  in  deze  residentie,  doch  ongunstige  resul — i -ui- 
taten van  de  indigo-  en  tlieekultuur  en  zijdeteelt.  II  623 — 627  ?  "*  ' 
T.  V.  N.  I.  1866  I  4—7*. 

Maatregelen  door  Kafiles  omtrent  de  kofliekultuur  in  dit^  ■^^ 
gewest  genomen.  I  170;  ï.  v.  N.  I.  1864  II  160.  —  In^:*-» 
1834  kwam  in  behandeling  een  voorstel  tot  prijsverhooging^J.  '^ 
voor  de  in  de  Preanger  aan  het  gouvernement  geleverde  koffie.  -  ^^* 
Van  Sevenhoven  ondersteunde  dit  voorstel  niet  alleen  op^^ï^P 
grond  van  toezeggingen  door  van  den  Bosch  gedaan ,  maar  ook  op  ^^i  P 
grond  van  billijkheid.  Baud,  ofschoon  de  billijkheid  der  ver-  - — '''' 
hoogiug  erkennende,  meende  dat  daarvoor  de  autorisatie  des  ^a^^-^^^ 
konings  gevorderd  werd.  In  1836  werd  de  verhooging  toege- 
staan, die  ook  later  nog  vermeerderde.  II  722 — 730;  T.  v. 
N.  I.  1866  I  159—166.  —  Mededeelingen  omtrent  deu 
stand  der  koffiekultuur  in  deze  residentie  in  1835.  II  730 — 732;  ^  ^'' 
T.   V.    N.   I.  1866  I  166—168. 

In    IS 34   werden  in  deze  residentie  woeste  gronden  voor  de  -^^  ƒ 
suikejrkultuur   afgestaan.    II    707—708;    T.  v.    N.  I.   1866  1 
145—146. 

De   heer   Teisseire,  belast  met  een  plaatselijk  onderzoek  de 
indigokultuur,   adviseerde    tot  eene  uitbreiding  dier  kuituur  in 
dit  gewest  II  160— 15^Z-,  T.  v,  ^,  1,  \%^^  I  400—402. 


u 


I 


^ST 


BIJDRAGEN    TOT    DE    KEXNI8    VAX    HET   T,AND.    STELSEL.    611 

Hierop  werd  in  Juli  en  October  1880  door  de  regeering 
besloten  de  werkzaamheden  ten  opzichte  vau  die  kuituur  in 
deze  residentie  voort  te  zetten.  II  149,  154;  T.  v.  N.  I. 
1865  I  399,  404.  —  In  Juli  1832  werd,  uit  hoofde 
van  den  druk  der  iudigokultuur  voor  de  bevolking ,  besloten  tot 
eene  vermindering  dier  kuituur.  II  386 — 887;  ï.  v.  N.  I. 
1865  II  248— £49.  —  In  Sept.  1832  werd  bepaald  dat  de 
te  Bodjanegara  voor  de  iudigokultuur  bestemde  bevolking  voor 
de  theekultuur  zou  worden  gebezigd.  II  387;  T.  v.  N.  1. 1865 
II  249.  —  Bij  resolutie  van  31  Mei  1833  werd  besloten  de 
indigofabrieken  in  de  Preanger  aan  de  bevolking  af  te  staan , 
die  tegen  vastgestelden  prijs  indigo  aan  het  gouvernement  zou 
leveren.  II  888;  ï.  v.  N.  I.  1865  II  250.  —  In  1834  werden 
de  tjoetaks  lielles,  Madjalaya,  Maleber  en  Tjiketoek  van  de 
iudigokultuur  ontheven.  II  560;  T.  v.  N.  I.  1866  II  444— 
445.  —  Bij  resolutie  van  October  1835  werden  al  de  in  de 
Preanger  bestaande  iudigofabriekeu ,  met  uitzondering  van  die 
te  Radja-binangou ,  ingetrokken.  II  709—712;  ï.  v.  N.  1. 1866 
I  147—149. 

Bepaling  vau  het  getal  aan  te  planten  theeheesters  in  1834 
in  de  Preanger.  Il  568;  T.  v.  N.  I.  1865  II  452.  —  In 
deze  residentie  waren  de  aanvankelijke  uitkomsten  der  theekul- 
tuur niet  zeer  gunstig.  II  626;  T.  v.  N.  I.  1866  I  6—7. 

Ongunstige  uitkomsten  in  1S34  en  1835  van  de  zijdeteelt  in 
de  Preanger.  U  627,  739;  ï.  v.  JM.  I.  1866  I  7,  227. 

Priesters. 

» 

Raffles  wilde,  blijkens  zijne  memorie  van  14  Juni  1813, 
ten  einde  het  gouvernement  van  hunne  gehechtheid  te  ver- 
zekeren, hun  eene  zekere  wedde  toezeggen,  die  zij  zouden 
behouden,  zoolang  zij  zich  goed  gedroegen.  I  77;  T.  v.  N.  I. 
1864  I  212. 

Probolingo. 
Over  het  benoemen,  in  1823,  van  een  afzonderlijken  regent 
voor  dit  gewest.  Il  72—74;  T.  v.  N.  I.  1865  I  194—196.  — 
Regeling  van  het  apanage-grondbezit  in  Probolingo.  III  162 — 
164;  T.  V.  N.  I.  1866  U  140—142.  —  District  Probolingo 
in  Kadoe.  Zie  Kadoe. 

Producten. 
Hoofdelijke    betaling    bij    de    afievering    der    producten.    Zie 
Landrente. 


518  ALVHABETISCH    ÜVEEZICHT 

Raad  vau  Indie.  (Zameustelling  van  den) 
In  1829  werden  als  leden  vau  den  raad  geïnstalleerd 
Jhr.  J.  C.  Goldman,  mr.  J.  Bousquet  en  mr.  P.  Merkns. 
II  135;  T.  V.  N.  I.  1865  I  386.  —  Merku»  nam  eerst 
later  (Dec.  1830)  zitting,  daar  hij  in  commissie  was  ge- 
zonden  naar   de  Vorsteulanden.    II    147;    T.    v.    N.    I.  1865 

I  397.  —  Na  het  overlijden  van  Bousquet  werd  J.  I.  van 
Sevenhoven  in  1832  benoemd  tot  lid  van  den  raad.  II  408, 
480;  T.  V.  N.  I.  1865  II  269,  334.  —  Merkus  ver- 
trok 11    Febr.  1836  met  een  tweejarig  verlof  naar  Nederland. 

II  773;    T.    v.    N.  I.    1866   I  258—259.  —  lu  April  1886 
werd    Merkus    als    lid    van    den    raad  ontslagen  en  een  nieuwe 
raad  benoemd,  die  ten  gevolge  van  het  nieuwe  regeerings- regle- 
ment een   bloot  adviseerend   coUegie   zou   zijn.  Tot  vice-presi- 
dent  werd  benoemd    Jhr.    J.  C.  Goldman  en  tot  leden  J.  I.  van 
Sevenhoven,  Jhr.  J.    C.    Reynst   en  H.  C.  Nahuys.  III  14;  T. 
V.  N.  I.  1866  I  425.'  —  Bij  besluit  van  4  April  1837   werd 
C.  S.  W.  graaf  van    Hogendorp   en   bij    besluit   van   19  Nov. 
1838  J.  van  Schoor  tot  Jid  van  den  raad  van  Indie  benoemd; 
de  laatste  ter  vervanging  van  Jhr  J.  C.  Goldman,  die  ontslagen 
was.   III    18—19;    T.    v.    N.    I.    1866    I    429.    —    Merkus 
werd  6   Dec.    1838   in    zijne   betrekking    en    rang  bij  den  raad 
van  N.  I.  hersteld ,  terwijl  Jhr.  J.  C.  Reynst  met  verlof  ging. 

III  20;  T.  V.  N.  I.  1866  I  481.  —  In  April  1839  ging 
vau  Sevenhoven  met  verlof,  in  Sept.  1839  werd  pensioen 
verleend  aan  Jhr.  J.  C.  Goldman ,  terwijl  tot  lid  van  den  raad 
benoemd  werd  J.  du  Puy.  III  99;  T.  v.  N.  I.  1866  II  81—82. 

Raffles.  (ï.  S.) 
Oordeel  over  Raffles.  I  56—60;  T.  v.  N.  1.  1864  I 
102—106.  —  Zijne  memorie  over  het  landelijk  stelsel  van  14? 
Juni  1813  en  11  Febr.  1814.  I  68—86,  147—240;  T.  v.  N. 
I.  1864  I  202—221,  II  137—165,  249—309.  —  Zijne 
proclamatie  van  15  Oct.  1813,  aanwijzende  de  grondslagen  vau 
de  verandering  van  stelsel.  I  99—101;  T.  v.  N.  I.  1864  I 
278 — 280.  —  Instructie,  doorhem  uitgevaardigd  voor  de  lande- 
lijke inkomsten.  I  102—122;  T.  v.  N.  I.  1864  I  341—357. 
—  Het  door  hem  vastgesteld  reglement  voor  het  beleid  der 
justitie  voor  de  provinciale  gerechtshoven  op  Java.  T  123 — 146; 
T.  V.  N.  I.  1864  I  405—429.  —  Directeuren  der  Britsche 
O.    L  Co/npagnie  oordeelden  /.eet  g^u^li^  w^x  \v^t  bestuur  vaii 


BIJDRAGEN    TOT    DE    KENNIS    VAN    HKT    I.AVD.    STELSEL.  518 

Raffles  iu  Iiidië.  Zij  meenden  dat  door  het  landelijk  stelsel  van 
Raffles  de  kolonie  spoedig  in  staat  zou  zijn  geweest  ten  minste 
hare  eigene  uitgaven  te  dekken.  De  rechterlijke  verordeningen 
werden  door  directeuren  in  hooge  mate  geprezen.  I  247 ;  T. 
V.  N.  I.  1864  n  335.  —  Een  exemplaar  van  Raffles'  HiHory 
of  Java  met  begeleidende  missive  naar  Java  gezonden.  I  269 — 
270;  T.  V.  N.  L   1864  H  356. 

Rechtswezen   en  politie. 

Verbeteringen  daaromtrent  door  Daendels  ingevoerd.  I  22 — 23; 
T.  V.  N.  I.  1863  II  413—414.  —  Hij  schafte  de  vermin- 
kende straflen  af,  ofi»choon  de  koran  de  toepassing  daarvan 
voorschreef,  en  hij  zoi^de  voor  eene  betere  rechtsbedeeling.  I 
25—26;  T.  v.  N.  I.  1864  I  36—37. 

R^lement  voor  de  provinciale  gerechtshoven  op  Java  van  1 1 
Febr.  1814.  I  123—146;  T.  v.  N.  I.  1864  I  405—429.— 
Toelichting  van  dit  reglement.  I  228—234;  T.  v.  N.  1. 1864 
U  298—304.  —  Oordeel  over  dit  reglement  I  66—67.  — 
Raffles  achtte  het  onstaatkundig ,  ongepast  en  onbillijk  de  inboor- 
lingen van  Java  te  onderwerpen  aan  eenige  andere  wetten  dan 
die  van  hun  ouden  regeeringsvorm  en  hunne  gevestigde  godsdienst  I 
231—232;  T.  v.  N.  I.  1864  II  301—302.  —In  1835  werd 
het  niet  noodzakelijk  geacht  geestelijke  rechtbanken  op  de  drie 
hoofdplaatsen  van  Java  op  te  richten ,  waarbij  van  de  uitspraken 
der  priesterraden ,  in  zaken  boedelscheiding  onder  Javanen ,  zou 
kunnen  worden  geappelleerd.  Alle  civiele  actiën,  tot  uitkeering 
of  betaling ,  uit  die  uitspraken  voortspruitende ,  zouden  gebracht 
worden  voor  de  gewone  rechtbanken.  II  770 ;  T.  v.  N.  1.  1866 
I  255—256. 

Regenten.  Zie  Hoofden. 

Reglementen.  (Regeerings-) 

Het  reglement  van  3  Januari  1815  werd  in  ludie  niet  iu 
werking  gebracht.  I  263—264;  T.  v.  N.  I.  1864  II  350—351. 

(Commissarissen -generaal  stelden  bij  publicatie  van  22  Dec.  1818 
een  r^lement  vast.  Ofschoon  de  koninklijke  goedkeuring  op 
dit  reglement  niet  gevraagd  en  niet  verleend  is,  werd  het 
nogtans  door  alle  leden  der  indische  regeering  beëedigd  en 
bleef  het  tot  de  uitvaardiging  van  het  reglement  van  30  Aug.  1827 
de  richtsnoer  voor  de  regeerings-handelingen  in  Indie.  I  399 — 
400;  T.  V.  N.  I.  1864  II  400—401. 

Het  reglement  van  Aug.  1827  werd  in  Indie  ontworpen  en 


514  AT.PHABr.TlSOTT    OVERZICHT 

gearresteerd   door   deu    commissaris-generaal    du    Bus.    II  102; 
T.  V.  N.  I.  1865  I  219. 

Door  den  gouverneur-generaal  v.  d.  Bosch  werd  een  nieuw 
reglement,  gearresteerd  bij  kon.  besluit  van  16  Mei  1829 ,  bij  zijne 
optreding  in  werking  gebracht.  Il  102;  T.  v.  N.  I.  1865  I  219. 

Bij  kon.  besluit  van  20  Februari  1836  werd  een  nieuw 
regeerings-reglement  gearresteerd.  IIT  14 ;  T.  v.  N.  I.  1866  1 425. 

Reispassen. 
In    1836  werd  bepaald  dat  de  afschaffing  der  belasting  voor 
eiken    reispas,    in    Pekalongan    afgegeven,    nader    zou    wordeo 
behandeld.  II  772;  T.  v.  N.  I.  1866  I  257. 

Rembang. 
Verslag  der  invoering  van  het  landelijk  stelsel  in  die  resi- 
dentie. I  163;  T.  V.  N.  I.  1864  II  153.  —  De  administratie 
dier  residentie  verkeerde  in  1823  in  verwaarloosden  staat, 
waarin  door  zuivering  van  het  personeel  der  inlandsche  en 
verbetering  en  versterking  van  het  personeel  der  europeesche 
ambtenaren   moest  worden   voorzien.    II    75 — 81 ;   T.   v.   N.  I. 

1865  1 196 — 201.  —  Mededeeling  door  Baud  na  zijne  inspectiereis 
in  1834  omtrent  de  suiker- en  rijstkultuur  en  boschadministratie 
in  die  residentie.  II  677—680;  T.  v.  N.  I.  1866  I  54—56.  — 
Ten  gevolge  van  slechte  resultaten  werd  in  1834  bepaald  dat 
de  suikerkultuur  in  deze  residentie  niet  verder  zou  worden 
beproefd.  U  557—558;  T.  v.  N.  1. 1865  II  442.  —  Intrekking 
dier  kultuur  in  deze  residentie  in  1835.  II  698;   T.   v.  N.  1. 

1866  I  137. 

Remises.  (Koloniale) 
Van    den   Bosch    bepaalde    in    Januari    1834    dat    jaarlijks 
aan    het    moederland    10    millioen    zou    worden    geremitteerd. 

11  608;  T.  V.  N.  I.  1865  II  489—490.  —  Baud  schreef 
10  Sept.  1884  dat  alle  //aanstrenging'/  zou  worden  gevorderd  om 
de  bepaalde  10  millioen  over  te  maken.  II  774;  T.  v.  N.  1. 
1866   I    259.   —  De   verplichte   remise  werd   voor    1835    op 

12  miUioen  vastgesteld.  III  22;  T.  v.  N.  I.  1866  I  482.  — 
Bij  besluit  van  Sept.  1835  werd  bepaald  dat  uit  den  oogst  van 
1836  aan  het  dep.  van  kol.  in  consignatie  zou  worden  overge- 
maakt eene  waarde  van  18  millioen.  II  776;  T.  v.  N.  I.  1866 
I  261.  (zie  ook  III  24;  T.  v.  N.  I.  1866  I  434).  —  De 
verplichte  remise  voor  1837  werd  bepaald  op  22  millioen.  III  25; 
T,  V.  N.  I.  1866  I  435.  —  Voor  1 838  werd  die  bepaald  op  25  mil- 


BtJDRAOEK    TOT    DE    KEXNIS    VAX    HET    KAXD.    STELSEL.     515 

Vn|  lioeii.  III  26;  T.  V.  N.  I.  IS 66  I  4^6.  —  Aan  deze  verplichting 
is  niet  kunnen  worden  voldaan  ^'dan  ten  prejudice  van  de 
Bwl  overige  op  de  kolonie  rustende  lasten//.  III  87 ;  T.  v.  N.  I. 
nzsj  1866  I  446.  —  De  gouv.-gen.  de  Eerens  had  (missive  van 
t  i;|  9  Sept.  1838)  bezwaar  tegen  de  opvoering  der  remises  en  gaf 
ia  overweging  voortaan  de  verplichtingen  der  kolonie  op  het  mini- 
41^1  fflULmte  stellen,  te  meeromdat  toch  alle  producten  naar  Nederland 
rerden  geconsigneerd.  III  83,  35;  T.  v.  N.  I.  1866,  1448, 
44»  Ö.  —  Van  den  Bosch  M'ilde  evenwel  dat  de  remise  zóó  hoog 
Vdd  bepaald  als  men  slechts  met  zekerheid  kon  aannemen  dat  kon 
rom'den  opgebracht,  // dewijl  er  een  bestendige  tendance  bestaat 
tot  rijkelijkheid,  die  niet  te  veel  kan  worden  tegengegaan.// 
35—36;  T.  v.  N.  T.  1866  I  445—446. 


Bij  stkultuur. 
Bij  de  instructie  der  regenten  van  27  Sept.  1808  werd  hun 
d^      zorg    opgedragen   voor  het  bezaaien  en  beplanten  der  rijst- 
velden.   I    31;    T.  V.  N.    I.  1864  I  41.  —   Bi.j  diezelfde  in- 
st^K-nctie  werden  rijstvelden  afgestaan  aan  verschillende  inlandsche 
'>»smbten.    I  32;   T.    v.    N.  I.  1864  I  42.  —  Bepalingen  in 
1  ^^  Os   en    1 809    voor   de   cheribonsche    lauden   vastgesteld  ten 
^^xzizien  van  het  bezit  en  gebruik  der  rijstvelden  en  de  beschik- 
ti:rig  over  het  product.  I  36—49;  T.  v.  N.  I.  1864  I  46— 
^  S^  .   —    Opbrengst ,    kosten ,   belasting  enz.  der  padikultuur  in 
Iw^^oe ,  blijkens  de  opneming  der  velden  in  die  residentie  in  181 9. 
H^      7—13;  T.  V.  N.  I.  1865  I  71—75.  —  Gunstige  uitkom- 
^^^^^n  van  in  1832  genomen  proeven  met  karolina-rijst.  Il  414; 
''^  -     V.  N.  I.  1865  II  274. 

Verslag  van  Baad ,  wat  de  rijstkultuur  betreft ,  omtrent  zijne 
^*^      1834    gedaue   inspectiereis:    Gunstige  staat  der  rijstkultuur 
^*^    Cheriboit,  die  nog  verbeterd  zou  worden  door  de  rijstvelden 
^^.n    de    districten  Sindang  Kassi  en  Lossari  met  levend  water 
^^   besproeien.  II  631 ;  T.  v.  N.  I.  1866  I  12.  —  In   Tagal 
^'ilde  men  ten  behoeve  der  rijstkultuur  door  doelmatige  afdam- 
^^ngen   en   leidingen,   eene   groote   uitgestrektheid    van  levend 
^ater   voorzien.    IT    638;    T.    v.    N.    I.  1866  I  17—18.  — 
Ook   in    Pekalongan,   Banjoemas,   Kediri  en   Passaroean    wilde 
men  door  het  brengen  van  levend  water  de  rijstkultuur  bevor- 
deren. II  642,  646—647,  661—662,  668;  T.  v.  N.  I.  1866 
I  22 ,  26 ,  39—40 ,  45—46.  —  Tn  Bezoeki  was  de  rijstkultuur 
uitgebreid   door   den  aanleg  van  werken  in  de  afdeeling  Pana- 


y 


516  AL^HABKTISCH    üVERZIÖHT 

roekan.  Il  673;  T.  v.  N.  I.  1866  I  50.  —  Verbetering  der 
rijstkultuur  in  Soerabaja  te  verwachten  door  het  verhoeden  van 
overstroomiug  van  rijstlanden.  II  676;  T.  v.  N.  I.  1866  I 
63.  —  Ue  rijstkultuur  in  Rembang  afhankelijk  van  regen, 
terwijl  het  twijfelachtig  is  of  veel  tot  verbetering  kan  worden 
gedaan.  Il  678—679;  T.  v.  N.  I.  1866  I  55—56.  —  De 
rijstkultuur  in  Japara  schraal  en  wisselvallig.  De  besproeiing 
der  velden  is  echter  verbeterd  door  het  leggen  van  gemetselde 
en  houten  dammen.  II  685;  T.  v.  N.  I.  1866  I  60—61.— 
De  rijstkultuur  in  Saraarang  verbeterd  door  het  aanleggen  eener 
groote  waterleiding.  Il  687—688;  T.  v.  N.  I.  1866  I 
63—64. 

In  1834—1836  werden  in  onderscheidene  residentien  maat- 
regelen genomen  tot  bevordering  der  rijstkultuur,  o.  a.  door 
het  aanleggen  van  waterleidingen,  het  aankoopen  van  buffels, 
het  verleenen  van  voorschotten  enz.  Il  783 — 787 ;  T.  v.  N.  I. 
1866  I  222 — 225.  —  Door  het  gouvernement  werd  ook  zaai- 
padi  aan  de  bevolking  verstrekt.  Il  572—573,  679;  T.  v. 
N.  L  1865  II  456—457,  1866  I  55.  —  In  1841  werf 
een  onderzoek  bevolen  naar  de  duurte  van  de  rijst  in  Djokdjo- 
karta  en  Bagelen,  omtrent  welk  onderzoek  niets  naders  is 
vernomen.  III  180—181;  T.  v.  N.  I.  1866  II  157—158. 
—  In  1843  werd  bepaald  dat  geen  gevolg  zou  worden  g^e- 
ven  aan  het  denkbeeld  om  in  navolging  van  hetgeen  in  Che- 
ribon  en  Grissee  bestaat,  de  op  de  bazaars  gebracht  wordende 
padi  en  rijst  in  het  algemeen  van  de  belasting  der  marktge- 
rechtigheid  vrij  te  stellen.  III  181—182;  T.  v.  N.  I.  1866 
II  3  68.  —  Mislukking  van  den  rijstoogst  in  1844  en 
voorschotten  daarom  aan  de  bevolking  verleend.  III  170 — 
176  ;T.  V.  N.  I.  1866  II  148-163.  —  Bij  onverhoopt  gebrek 
aan  rijst  moest  de  bevolking  worden  aangespoord  tot  het  planten 
van  spoedig  rijp  wordende  aardvruchten,  djagong  enz.  III  95; 
T.  V.  N.  I.  1866  II  48.  —  Vete  werkzaamheden  voor  de 
gouvemements-kultures  verhinderden  de  bevolking  de  noodige 
waterleidingen  voor  de  rijstkultuur  te  maken  en  te  onderhouden, 
van  daar  vele  misgewassen.  III  125 — 126;  T.  v.  N.  I.  1866 

II  106. 

* 

Bochussen.  (J.  J.) 
Beuoemd   tot   gouv.-gen.    v.    N.    I.  bij   kon.  besluit  van  5 
Febr.  1845.  III  100:  T.  v.  N.  I,  1866  n  82. 


BUDRAOEM   TOT    0£    KKNNIS    VAN    HlST  t^KD.  STKLSBL.    517 

Saffraan  teelt. 
In  1835  werden  proeven  genomen  met  die  teelt.  II745;T. 
V.  N.  I.  1866  I  28a. 

Samarang. 

Verslag  omtrent  de  invoering  van  het  landelijk  stelsel  in  deze 
residentie.  I  162;  T.  v.  N.  I.  1864  II  152.  —  Mededecling 
van  Baud,  nfi  zijne  inspectiereis  in  1834,  omtrent  den  stand 
der  suiker-,  kofiie-  en  rijstkultunr  in  deze  residentie.  II  685 — 688 ; 
T.  v.  N.  I.  1866  I  62—64.  —  Blijkens  het  rapport  van 
kolonel  Eales  hebben  in  Samarang  de  individuen  uit  zich  zelven 
geen  uitsluitend  recht  op  den  grond,  dat  geacht  wordt  alleen 
in  den  souverein  te  zijn  gevestigd.  Aan  de  bevolking  wordt 
woeste  grond  ter  ontginning  gegeven ,  waarvoor  zij  gedai*ende 
niet  langer  dan  drie  jaren  vrij  van  belasting  is.  De  ontgonnen 
grond  kan  onder  geen  voorwendsel  aan  de  ontginners  worden 
ontnomen  dan  alleen  uit  hoofde  van  wangedrag  of  vertrek  naar 
elders.  I  199—200;  T.  v.  N.  I.  1864  II  271.— Knops  ver- 
klaart dat  de  Javaan  van  meening  is  dat  de  grond  den  souve- 
rein toebehoort.  In  Samarang  behooren  de  rijstvelden  het  eene 
jaar  aan  dezen,  het  volgende  aan  een  ander  ingezeten.  De 
Javaan,  die  de  gagas  zuivert  van  de  boomwortels,  struikge- 
wassen enz.  en  eene  wildernis  geschikt  maakt  voor  kuituur, 
beschouwt  zich  zelven  als  eigenaar  van  die  gronden.  I  214— 215  ; 
T.  V.  N.  I.  1864  II  285—286.  —  Waarde  van  den  grond  in 
Samarang  in  1834.  II  746;  T.  v.  N.  I.  1866  I  233. 

De  bevolking  der  afdeelingen  Samarang ,  Demak  en  Qrobogan 
werden  in  1835  ontslagen  van  het  doen  van  koffieaanplantingen. 
II  720;  T.  V.  N.  I.  1866  I  157.  —  Ongunstige  staat  der 
suikerkultuur  in  de  afdeeling  Kendal  in  1832.  TI  410 — 412; 
T.  V.  N.  I.  1865  II  271—272.  —  Aan  den  regent  van  Kendal 
werd  in  1834  eene  toelage  gegeven  om  de  kultures  in  zijne 
afdeeling  met  den  meesten  ijver  te  blijven  behartigen.  Il  572 ; 
T.  V.  N.  I.  1865  II  455—456. 

In  1852  hadden  in  het  district  Oenarang  vele  volksverhuizin- 
gen plaats,  ten  gevolge  van  de  buitengewone  diensten  aan  de 
bevolking  opgelegd.  II  410;  T.  v.  N.  I.  1865  II  270. 

Oprichting  in  1818  eener  militaire  school  te  Samarang  voor 

de  opleiding  van  jongelieden  tot  oiScier ,  voor  de  dienst  bij  den 

waterstaat    en    voor  landmeter.  Il  41 — 42;  T.  v.  N.  I.  1865 

I  102.  —  Opheffing  dier  school  in  1826.  Tengevolge  van  noodig 

X  (XIV),  U 


518  AI.PHABKTISOH   OVER7.I0HY 

geoordeelde  bezuinigingen  werd  reeds  het  jaar  te  ?oi«n  door  l^Het 
opperbefl4;Uur  last  gegeven  geone  nieuwe  ëlèves  meet  aan  te  netc=Heii 
en  na  plaatsing  der  aanwezige  kweekelingeo  tot  intrekking  iKz^er 
school  over  te  gaan.  U  42;  T.  v.   N.  I.  1865  I  102. 

Scheffers.  (W.) 
In    1881  stelde  hij  voor  verkoop  aan  Hollanders  van  de  f  i^p 
het  gouvernement  behoorende  gronden  op  Java,  II 193 — 195;     ^* 
V.  N.  I.  1865  X  440—441. 

Sehiff.  (S.  D.) 
Zijn  ^pport  omtrent  de  co^iferéntien  van  den  vice-pres.  Vatt  i^^^^ 
raad  van  Indië  van  Nes ,  den  dir.  van  kultures  Sehiff  en  den  in^^P 
vafn  kultures  v.  d.  P6el  over  de  nota  vam  laatstgenoemde  betrekk:^  ^ 
lijk  het  landelijk  stel^l.  In  dit  rüpport  werd  de  oorsprong 
dorpêboofdert  en  de  aard  van  huA  gezag  nagegaan.  Verder  werd 
gsisiéhiedenis  Aet  fnvóiefing  tün  het  lattddijk  stelsel  geschetst 
èt  rtadèelige  uitkomsten  vertnrfd,  die  het  strfset  in  de  tdépsi^^ 
sifBg  opleverde,  waatfn  do6^  h^t  kultUui^téiyel  veiifiPideMnjg #ei 
gebracht.  Ook  aati  dit  stel^l  waren  nadeleten  verbonden,  fm 
het  ko*  6p  betere  gróndslsjgen  Wètden  gevestigd  door  dettë  uéttut^^^^ 
keurige  hentientng  en  ooréeelknndigie  regeling  van  hetlandelij] 
stelsel ,  waarbij  op  defi  voorgrond  nroeft  sta^n :  de  vets^kering  at 
elketi  hindbouWer  van  het  blijvend  bëxJI  van  een  Vooi'  hem  en*  i^ 
zijlkin  tol  onderhoud  toerfeitéüd  stok  lünd,  daarvan  de  ver—'" 
échuldigèe  landrente  hfem  bekeiid  za4  jüjii  eri  ^^nbrvfen  het  cij^i^ 
niet  naar  willökculr  der  hoofdeÉ  kitik  wéMcü  6Vertehi<edeii.  IIH^ 
813-888;  T.  v.  N.  I.  18^6  11  483— 45é. 

Schimmelpenninck    v&n    der   Oye   van   de   PoU. 
(W.  A.  baron) 

In  de  zitting  der  tweede  kamer  van  23  Dec.  18M  verklaarde 
hij  zich  tegen  terugkeer  tot  kuituur  en  monopolie.  III  4 — 5; 
T.  V-  N.  I.  1866  I  416—417. 

Schuld. 
(>p  uit"  Dec.  1838  bedroeg  de  wettige  schuld  tën  liaste  der 
ovérzeesche  bezittingien ,  ingeschreven  met  het  vereischte  verband 
in  hypotheek,  gévestÜgd  öp  al  dé  tèrritJorale  eü  andere  bezit- 
tingen en  inkomsten  van  den  stait  in  O.  I.  286  millioeii.  ÜI 
42;  T.  V.  N.  I.  1^66  I  45l  —  lü  1839  werd  cfoór  de 
tweede  kamer  der  stateli-geieraal  een  voorstel  verworpen  fot 
het    aangaan  van  eénfe  nieuwe  schuld  ten  laste  der  ovefzeescHe 


BIJDRAGEN   TOT    DE    KENNIS    VAN   rfET   tJLND.  SïEt.SEL.    519 

bezittiügeu,  groot  56  millioeii.  In  die  verwerping  vond  v.  d. 
B4>23{;ii  aaïileidiug  als  miu.  vau  kolouiën  af  ie  trëdeu.  III 
43 — 44;  T.  V.  N.  I.  1866  I  452—453.  —  Nota  in  iS-fl 
oixxtréiit  het  aflossen  der  op  de  O.  I.  koloniën  gevesti^e  schold 
döcar  Vetkoop  van  landerfjen.  UI  111;  T.  v.  ]5.  t  iS66Jm. 

Serière.  (G.  de) 
Zijn  ongunstig  oordeel  over  het  onderwas  op  het  instituut 
vc>«3r  de  javaansche  tad  te  Soerakarta.  II  47 — 48;  T.  v.  N. 
I-  1865  I  107—108.  —  Hrj  werd  in  1S27  bela.^  met  de 
vervaardiging  van  eene  statistieke  geschiedenis  van  Java  en 
on^erhoorigheden.  II  101;  T.  v.  N.  T.  1865  I  218.  —  In 
IS 32  werd  hij;  hiervan  ontheven.  II  477;  T.  v.  N.  L  1865 
H  831.  —  Zrjne  bemoeiingen  voor  de  theekultunr.  TI  398; 
r.    V.  N.  I.  1885  II  259. 

Sevenhóven.  (J.  I  van) 

3enoemd,  bij  resolutie  van  3!0  Nov.  1831,  tot  dirécfcur  d'ér 

t^lfurês.  II  349—350;  T.  v.  N.  I.  1865  II  198.  —  In  1832 

^^rd  hem  eene  inspectiereis  over  Java  opgedragen ,  mei  vaststelling 

v^n  voorschriften  bij  die  reis  in  acht  te  nemen.  II  405 — 4Ó7 ; 

P-     V.    N.    I.    1865   n  26S— 268.  —  Eappört  zijner  reis.  Ü 

4.0  7— 4Ó8;  T.  v.  N.  I.  186i  II  268—269.   —  In  Juli  1832 

^^^rd   tij    benoemd    tot  lid  van  den  raad  van  Indié  eii  als'  di- 

'^^^:iteur  van  kultures  opgevolgd  door  B.  J.  Elias.  Ü  4Ö8;    T. 

^-^       N.    t.    1865    II    269.    —    In    1834  en  1835  verdedigde 

^^^^  Sevenhóven   eene   verhooging   voor  de  in  de  Prëauger  aan 

"^^^  gouvernement  geleverde  koffie.  II  723 — 726;  T.  v.  N.   I. 

^  ^^66    I    160—163.   —    Tn    Maart   1840    diende   lüj  aan  den 

'^^^niug  eene  memorie  in  betreffende  den'  verkoop  van  erven  aan 

*^  Javanen.  III  100—107;  T.  v.  N.  I  1866  II  83—89.— 

^ij    overleed  in  straat  Sunda  18  Maart  1841.  III  110;  T.  v. 

.  I.  1866  n  92. 


Soerabaya. 
Verslag  der  ilivöering  van  het  landelijk  stelsel  in  deze  resi- 
deniSe ,  wairuit  blijldt  iéi  bèp^bld'wa^  dat  dë  helft  v^n  het  bedrag 
dar  hdütpennnitigen  voorait  zou  betaald  wbrdeti ,  de  andere  helft 
na  afloop  van  een  half  jaar.  Dailitoe  waë  de  geiheene  Javadn 
niet  in  staat,  waardoor  hij  viel  in  handen  van  Chineezen  of 
voorname  Inlanders ,  die  hem  het  geld  voorschoten  eü  dus  den 
Javaan'  dan  heh  ondergeschikt  maakten.  Voor  d^n  aaiislag  van 


&iO  AtPHABETtSCH   OVERZtCHT 

1814 — 15  werd  de  huur  met  80  pet.  verhoogd,  terwijl  de  In- 
lander   bovendien    genoodzaakt  werd  de  lauden  te  huren.  Daai 
dit    te    veel   bezwaren  opleverde,  werd  een  afslag  van  20  pet. 
toegestaan,    waarvan   eigenlijk   de  geldschieters  alleen  voordeel 
genoten.  I  168,  872—877  ;  T.  v.  N.  I.  1863  II    271—276 
1864    II    153.    —    De   resident   van  dit  gewest  verminderde 
eigendunkelijk  den  aanslag  in  de  landrente  voorliet  jaar  1828. 
II    128—129;    T.    v.    N.    I.  1865  I  286—242.  —  Rapport 
der  commissie  belast  met  een  onderzoek  dezer  zaak.  II  416— 
417;   T.    V.    N.    I.    1865  II    276—277.    —    Mededeelingen 
van    fiaud   na    zijne    inspectiereis  in   1884  omtrent  den  stand 
der   suiker-,    koffie-    en  rijstkultuur  en  de  duitenmunt  in  deze 
residentie.    U    674-  677;    T.    v.  N.  I.   1866  I   51—53.  - 
Ongunstige  uitkomsten  der  suikerkultunr  in    deze  residentie  in 
1832.    U    552—554;    T.    v.    N.    I   1865  E   437—439.- 
Qeschillen  in  1883  en  1884  omtrent  de  suikerkultuur  in  Soera- 
baja  voornamelijk  betreffende  de  taxatie  van  het  gewas ;  nadere 
regeling   dier  kuituur   in  deze  residentie.  Il  690  —  694;  T.  ^• 
N.  I.  1866  I  129—183.  —  In  de  afdeeling  Grissee  moest  ^^ 
1838  uitbreiding  aan  de  zijdeteelt  worden  gegeven,  maar  in.  ^^ 
afdeeling  Djapan  moest  die   teelt  worden  gestaakt  en  ook  g^^ 
gevolg   worden   gegeven   aan   het   voorstel   tot  oprichting  ee:^-^^^ 
zijdefabriek  te  Patti.  II  567—568;  T.  v.  N.  1. 186511451  --' 
452.    —   Bijzonderheden  omtrent  het  grondbezit  in  Soeraba^^* 
kolonel  Adams  verklaart  dat  hij  nooit  eenige  reden  heeft  ge^'^^ 
om   er   aan   te   twijfelen   dat  het  stelsel  der  Muzelmannen, 
alle   gronden   als   den  eigendom  van  den  vorst  te  beschouwi 
bij    de   inboorlingen  is  aangenomen,  ofechoon  men  omtrent 
landbezit  zeer  in  het  onzekere  verkeert  door  onvolkomen  ken 
der  taal  en  het  ontbreken  van  goede  boeken  en  oorkonden, 
over  die  zaak  licht  kunnen  verspreiden.  Er  zijn  echter  in  Sc^ 
rabaya  individuen,  die  een  recht  van  preferentie  bezitten  in  h^^ 
kiezen   van   bijzondere   stukken   grond,  ontleend  aan  het  lan^ 
durig  bezit  of  aan  de  omstandigheid  dat  zij  de  oorspronkelijl^ 
ontginners   en   bewoners   van  den  grond  of  afstammelingen  va^ 
dezen  zijn.  I  204;  T.  v.  N.  I.  1864  H  275—276.  —  B^ts^ 

ling  der  grensscheiding  tusschen  Soerabaya  en  Kediri.  Hl  135 

136;  T.  V.  N.  I.  1866  II  115. 

Soerakarta. 
In    1833   werd  het  noodzakelijk  geacht  een  postrid  tusscher'^ 


BIJDRAGEN  TOT    DE    K.E:iXi8    VAN   HBT   LAND.   STELSEL.     521 

Patjitan  en  SoerakartA  op  te  richten.  Il  598 ;  T.  v.  N.  I.  1865 
II  475.  —  Zie  verder  op  het  woord:  Vorstenlanden. 

Statistiek. 
De  gouv.-geu.  v.  d.  Capellen  bepaalde  in  1820  dat  de  resi- 
denten zouden  opmaken  eene  statistiek  hunner  residentien.  Il 
100 — 101.  —  De  comm.-gen.  du  Bus  besloot  in  1827  uit 
alle  vroeger  ingezonden  en  nog  verder  in  te  zenden  statistieke 
oj^ven  te  doen  samenstellen  eene  statistieke  geschiedenis  van 
Java  en  onderhoorigheden ,  welk  werk  aan  den  heer  G.  de 
Serière  werd  opgedragen.  Il  103;  T.  v.  N.  1.  18651218.— 
In  1832  werd  de  heer  de  Serière  van  deze  taak  ontheven  en 
aan  den  heer  J .  M.  van  fieusechem  opgedragen  het  maken  van 
eene  statistieke  beschrijving  van  N,  I.  II  477  ;  T.  v.  N.  I,  1865 
II  831. 

Suikerkultuur. 
Memorie   van   van  den  Bosch  van  Juli  1880,  waarbij  werd 
Voorgesteld   het   contracteeren    met  de  dessabevolking  voor  den 
afstand  van  gronden ,  het  kultiveeren  en  leveren  van  de  grond- 
stof en  het  leveren  van  brandhout  en  het  contracteeren  met  den 
iabrikant  voor  de  bewerking  der  grondstof.  Il  157 — 162;T.  v. 
N.    I.    1865   I  406 — 411.   —  De  residenten  dachten  gunstig 
over   dit   plan  en  beschouwden  het  hoogst  voordeelig  voor  den 
Javaan.   Il    162;    T.    v.    N.  I.  1865  T  411.  —  Nadere  ont- 
^wikkeling  van   het  plan  in  de  resolutie  van  13  Aug.   1830.  II 
165—167;  T.  v.  N.  I.  1865  I  413—416.  (Zie  ook  II 185— 
186  ;  T.  V.  N.  1.  1865  I  433).  —  In  Cheribon  werden  dien  ten 
^volge  (28  Juli  1830)  contracten  gesloten  met  de  hoofden  en 
oudsten   der   dessas   voor   het   telen  van  suikerriet  en  met  den 
heer   W.    Dennisson   voor   het  verwerken   van   het  riet  en  het 
leveren  van  suiker ,  terwijl  chineesche  werklieden  in  dienst  wer- 
den genomen  om  de  bevolking  te  onderrichten.  II  168 — 170; 
T.  V.  N.  L   1865  I  416—418.  —  Contracten  in  Pekalongan 
(Juli  1830)  aangegaan  met  den  kapitein-cliinees  van  Samarang 
en   met   hoofden   en   landbouwers.    II  170 — 173;  T.   v.  N.  I, 
1865    I    418—421.  —  Contract  in  Aug.  1830  met  den  heer 
T.    B.  Hoffand   te  Passaroean  voor  de  oprichting  eener  suiker- 
fabriek gesloten.  II  173—177;  ï.  v.   N.   I.    1865    I  421— 
425.  —   Contracten,  mede  in  1830,  in  Samarang,  Cheribon, 
Passaroean,   Japara   en   Joanna,    Pekalongan,  Tagal  en  Soera- 
baya  aangegaan.  IJ  177—180;  T.  v,  1^,  V \ftft^ \Vi^— \%A , 


5251  AtPHA.BETl^CU    OVKUZICHT 

Mede^deeling  door  v.  d.  Bosch  onder  dagteekening  van  10  Oct. 
1830  aan  den  minister  van  koloniën  van  zijne  handelingen  ten 
opzichte  der  suikerkultuur.  Il  180;  T.  v.  N.  I.  1 865  I  428. — 
Die  mededeeling  gaf  den  minister  van  koloniën  aanleiding  tot 
het  inzenden  van  een  rapport  aan  den  koning  onder  dagteekening 
van  17  Maart  1831  houdende*  adhaesie  aan  de  plannen  van  v. 
d.  Bosch.  II  181—186;  T.  v.  N.  I.  18*65  I  428—434.  — 
Bij  kon.  besluit  van  20  Maart  1831  werden  daarop  de  maat- 
regelen van  den  gou v. -generaal  goedgekeurd  en  bekrachtigd.  II 
188;  T.  V.  N.  I.  1865  I  485.  —  Volgens  van  den  Bosch 
was  de  bevolking  met  de  suiker-  en  indigokultuur  volkomen 
bekend,  ll  255;  T.  v.  N.  I.  1865  II  77.  —  Hij  oord^lde 
dat  de  suikerkultuur  voor  de  bevolking  veel  gemakkelijker ,  aan- 
genamer en  winstgevender  is  dan  de  rijstkultuur.  II  258 — 259; 
T.  V.  N.  I.  1865  II  80.  —  Verdere  uitbreiding  dier  kultunr 
in  1831  met  bepaling  dat  met  het  betelen  van  ^  zijner  rijst- 
veld/en  de  Javaan  ^ij,ne  la^^nt^  zpu  vol(^9en.  U  386;  T.  v. 
N.  I.  1865  II  laS.  —  .Contracten  in  1831—1838  door  de 
regeeniig  omtrent  de  suikerkultjuur  aangegaan  en  meded^eling 
van  v€rschilleu,de  bijzonderheden  omtrent  die  kultiiur  in  depn- 
dprspheidene  resi^epti^n.  II  368—381 ;  T.  v.  N.  I.  1865  II 
281—248. 

Bij  het  ontbreken  van  particulieren  voor  de  bereiding  van 
suikerriet,  zou  dit  yolgens  bepaling  van  1831  voor  rekening 
van  het  gouvcnxeflien^  geschieden.  JI  340—841 ;  T.  v.  N.  I. 
1865  II  189 — 190.  —  Moeilijkheid  in  de  eerste  jaren  yan  het 
kultuur3telsel  in  het  vindjen  van  g^schikie  personen  voor  het 
aangiaan  van  contracten  voor  de  bereiding  van  suikerriet.  II 
867—868;  T.  v.  N.  I.  1865  II  280—231.  —  In  1884  ver- 
bonden die  meeste  suikerfabrikanten  zich  tegen  gpjioi  yan  de 
d^^rvQor  toegestane  vergoeding  het  transport  yan  het  riet  voor 
JiuMe  rekcniög  te  wemen.  II  700— 7j()l ;  T.  y.  N.  I.  1866  I 
189.  —  In  1884  werd  strenge^euriug  bevpipn  dersqikeraan 
het  gpuver^ement  te  leveren ,  terwijl  yoor  de  levering  van  betere 
hoeidimigheijd  aa9  de  fabrij^anten  de  h^  der  ^eerdieice  opbrengst 
werd  verzekerd.  Il  701—702 ;  T.  v.  N.  1. 1$66  1 189—140.  — 
Volgens  bepaling  yan  1885  werd  aa^  de  fabrikfmten  vrije  be- 
schikking gelaten  pver  suiker,  die  ?ij  v^ijtrjjgein  boven  hjelgeea 
zij  aan  het  gouyemenaent  Ipvefen.  II  702;  T.  v.  N.  I.  186P 
I  140. 

In    1893   wer(]eu   4e   residenten   aangeschoven   pogingen  in 


BUDRAGEN   TOT    pE    KEN51S    VAN    HET    LAND.    STELSEL.    52S 

het  werk  te  stellen  tot  het  doeu  a^uwenden  bij  de  suikerkuHuur 
yao  het  gebniik  der  chineesche  ploegen  eii  garoets  (eggen).  II 
555;  T.  V.  N.  I.  1865  U  440.  —  Ontworpen  plan  in  1838 
oni  de  QQeia  teboe  tot  poedersuiker  te  doen  ?erwerken  in  eene 
a&pnderlijke  fabriek.  II  379;  T.  v.  N.  I.  1865  II  241.  — 
Ongunstige  uitkomsten  hiervan.  II  557 ;  T.  v.  N.  J.  1895  II 
441 — 448.  —  Invoering  in  1834  van  stoomketels  voor  het 
suikerfabrikaat  .op  de  fabriek  yan  den  heer  Ettj  in  Bezoeki, 
waarvoor  het  gouvernement  een  voorschot  verstrekta.  JI  7Ü2-— 
703;  T.  v.  N.  I.  1866  I  140—141.  r-  Aanplant  van  kat- 
jang-tjina  voor  de  bemesting  der  suikerrietvelden.  II  703 ;  T.  v. 
N.  T.  1866  I  l^.  —  In  1834  werd  bevolen  ee^e  proef  te 
nemen  met  de  afpakking  der  suiker  in  zakken  en  kisten.  II 
783—704;  T.  v.  N.  L  1866  J  141—142.  —  Maa,tregelen  in 
verband  met  de  vervaardiging  van  arengsuiker.  II  705 — 707; 
T.  V.  N.  I.  1866  I  143—145.  —  In  1845  werd  bepaald  dat 
het  planten  van  suikerriet  door  den  Inlander  voor  consumtie 
niet  mocht  worden  tegengegaan  en  dat  het  verleent  van  ver- 
gunning tot  oprichting  van  suikennolens  door  eig^fiars  y^u 
gronden  wel  kon  wpfd^n  geweigerd  a^m  Cbiuee:!;en  m^r  niet 
aan  K^rppej^nen  en  Inlanders.  |II  133—184;  T.  v.  N.  I.  1866 
II  112—113. 

Verslag  van  Baud,  wat  Af.  $uik)erk^ltui)r  betreft,  omtrent 
zijve  in  1834  gedane  inspectiereis:  In  Cheribon  had  di^  kuituur 
veel  door  de  droogte  te  lijden  en  kon  men  daarom  slechts 
rekenen  op  eene  opbrengst  van  10  pikols  per  bouw.  Da^  het 
transport  vau  het  riet  naar  den  molep  voor  de  beyplki^g  ^eer 
bezwarend  was ,  wedden  de  f9.brik&nten ,  die  hierin  echter  ongaarne 
toestemden,  daarmede  tegen  vpj^eüiHg  bclastf  IJ  61^7 — 629; 
T.  v.  N.  I.  1866  I  8—10.  —  Oq£  in  Tagal  leverde  die  kultunr 
ongniistige  resultaten  pp  door  gebrek  aan  kennis,  slechte  ver-, 
deeli^g  der  werks^^mheden  en  eene  o^ppjrde^ll^^ndige  keuze  voor 
de  pla^ta^ng  van  het  ypornaamste  suikerétablissement,  terwijl, 
ook  (^r'de  fabrikanten  mqeiljjk  waren  te  bewjBgen  in  het  trfins- 
port  y^  het  riet  te  voorzien.  Il  634 — 636;  T.  v.  N.  L  1866 
I  14^ — 16.  —  In  ^ekalongan  verkeerde  de  suikerkultnnr  in 
verwaarloosden  topstand ,  hetgeen  insgelyks  eene  boetere  regeling 
der  werkzaamheden  en  het  invopren  y^n  dpelmatige  werktuigen 
yordprde.  II  638—639;  T.  v.  N.  I.  1866  ï  18—19.  -Gun- 
stige uitkomsten  v^n  dej^e  kuituur  in  K^dpe ,  Madioen  en  Kediri. . 
IJ  653— «54,  6i§5— 656,  658^-669;  T.  v.  N.1. 1866182, 


524  ALPHABfiTISCH   OVERZICHT 

33 — 84,  37.  —  Gunstige  uitkomsten  werden  mede  verkregen 
in  Passaroean,  vaar  de  bevolking  verhooging  van  betaling  ont- 
ving en  ontheven  was  van  het  transport  van  het  riet  naar  den 
molen.  IT  664—667;  T.  v.  N.  I.  1866  1  4»— 45.  —  In 
Bezoeki  werd  voor  de  bevolking  verhoogiug  van  betaling  en 
ontheffing  van  het  trau^rt  van  het  riet  wenschelijk  geacht, 
terwijl  ook  daar  de  uitkomsten  niet  ongunstig  waren.  IT  670 — 
672 ;  T.  V.  N.  I.  1866  I  47—49.  —  Gunstige  uitkomsten  der 
suikerkultttur  in  Soerabaya,  ook  wat  de  voordeelen  aan  de  be- 
volking betreft.  Il  674—675;  T.  v.  N.  I.  1866  I  51—52.  — 
De  gronden  in  Rembaug  werden  voor  die  kultuur  ongeschikt 
bevonden.  II  677—678;  T.  v.  N.  I.  1866  I  54— 55.  —On- 
gunstige toestand  der  suikerkultuur  in  Japara,  Samarang  en 
Bantam.  Il  681—684,  686—687,  688—689:  T.  v.  N.  1. 
1866  1  57—60,  62—63,  64—65. 

In  1835  werd  in  Bagelen  verlof  gegeven  zich  voor  het 
planten  van  suikerriet  te  verstaan  met  de  bevolking,  mits 
zulks  geschiedt  vrijwillig  en  zouder  dwang.  II  708;  T.  v.  N.  I. 
1866  I  146.  —  Gunstige  uitkomsten  der  suikerkultuur  in  1831 
in  Bantam.  U  374;  T.  v.  N.  I.  1865  U  236— 237.  — 
Intrekking  der  suikerkultuur  in  deze  residentie  in  1834.  Il 
697—698;  T.  v.  N.  I.  1866  I  135—136.  —  Deze  kultuur 
werd  later  op  nieuw  in  Bantam  ingevoerd  om  weinige  jaren 
later  weer  te  worden  ingetrokken.  III  140;  T.  v.  N.  I.  1866 
II  119.  —  Intrekking  der  suikerkultuur  in  de  afdeeling 
Panaroekan  (Bezoeki)  in  1835.  Il  699—700;  T.  v.  N.  I. 
1866  I  137—138.  —  Intrekking  der  suikerkultuur  in  1835 
in  Japara  op  alle  voor  die  kultuur  ongeschikte  gronden.  Il 
698—699;  T.  V  N.  I.  1^866  I  137.  —  Bezwaren  aan  de 
suikerkultuur  in  Japara  verbonden,  zoodat  besloten  werd  daaraan 
geene  verdere  uitbreiding  te  geven.  III  123 — 124,  127; 
T.  V.  N.  I.  1866  II  103—104,  107.  —  Opbrengst,  kosten  . 
en  belasting  der  suikerkultuur  in  Kadoe  blijkens  de  opneming 
der  velden  in  1819.  II  16—18 ;  T.  v.  N.  I.  1865  I  78—80.  — 
Vermeerdering  in  1833  van  het  getal  huisgezinnen  voor  de 
bewerking  van  het  suikerriet  in  Kediri.  Il  552;  T.  v.  N.  I. 
1865  II  437.  —  Aan  den  resident  van  Madioen  werd  o.  a. 
in  1833  gelast  aan  de  aanplautingen  geene  grootere  uitbreiding 
te  geven  dan  van  400  bouws  voor  elk  etablissement  en  voor  de 
suikerkultuur  af  te  zonderen  vier,  in  stede  van  drie  huisgezinnen 
per  bouw,  H  555;  T.  v,  N.  I.  1865  II  440.  —  Intrekking 


BIJDHA6EN    TOT   DE    KENNIS    VAK    HET   LAND.    STELSEL.    525 

der   suikcrkultuur  m   deze   residentie  in  1835.  TI  700;  T.  v. 
N.    I.    1866    I    139.    —    Tn    1834   werd   gelast   dat   aan  de 
ffnilcerkultunr    in    Passaroeau    geene    verdere    uitbreiding    zou 
worden  gegeven.  II  558;  T  v.  N.  I.  1865  II  443.  —  Onlusten 
in   die   residentie   ten   gevolge   der  uitgestrektheid  van  de  aan- 
plantiugen  voor  de  suikerkultuur.  Benige  personen  werden  dien 
ten  gevolge  naar  Krawang  verplaatst.  II  582  —591 ;  T,  v.  N.  I. 
1865;  II.  465— 474.    -  In  1836  werd  bepaald  dat  de  suiker- 
kultuur   in    Pekalongan    niet    meer  in  geregelde  tuinen  bij  de 
fabriek   maar  dessasgewijze   bij    elke   dessa  in  de  nabijheid  zou 
worden  aangeplant.  II  695—696;  T.  v.  N.  I.  1866  I  1?4— 
135.  —  In  1834  werden  in  de  Preanger-regentschappen  woeste 
gronden    voor    de  suikerkultuur  beschikbaar  gesteld.  Il  707 — 
708;    T.    V.    N.  I.   1866  I  145—146:  —  Ten   gevolge   van 
slechte   resultaten   werd    in    1834    bepaald   dat   de    suikerkul- 
tuur   in    Rembang    niet    verder    zou  worden  beproefd.  II  557 
—558;    T.    V.    N.    I.    1865  II  442.  —  In  1835  werd   die 
kuituur    in    deze    residentie    ingetrokken.    II   698;    T.   v.  N. 
T.    1866   I    137.    —    Ongunstige    staat   der   suikerkultuur  in 
de   afdeeling   Kendal  (Samarang)  in  1832.11  410—411,  572; 
T.   V.   N.   I.    1865  II   271 ,   455—456.   —  Ongunstige  uit- 
komsten der  suikerkultuur  in  Soerabaja  in  1832.  II  552 — 554 ; 
T.   V.   N.   I.    1865  IT  437—439.  —  Geschillen  in  1833  en 
1834    omtrent   de    suikerkultuur    in    Soerabaja,    voornamelijk 
lietreffende    de    taxatie    van    het    gewas;    nadere    regeling    dier 
:kultuur   in   die   residentie.    II   690—694;   T.    v.  N.  I.  1866 
1  129 — 133.  —  In  Tagal  werd  in  1835  aan  de  suikerplanters 
van   Paugka   en   Tjomal   remissie   verleend  van  |^  der  schulden 
wegens  genoten  voorschotten ,  in  stede  van  eene  hoogere  betaling 
ie   geven   voor   het   te   leveren   brandhout.   In    1836  werd  aan 
diezelfde  suikerplanters  een  voorschot  uitbetaald  tot  inkoop  van 
buffels.    De  suikerkultuur  verkeerde  daar  echter  in  ongunstigen 
toestand ,  die  werd  toegeschreven  aan  de  onvoordeelige  contracten 
met   de   suikerfabrikanten  en  de  wijze  van  betaling  der  suiker- 
planters   met    rentvrije  sawavelden  of  wel  aan  de  slechte  keuze 
van   gronden   en   bibiet  en  gebrek  aan  kennis  der  ambtenaren. 
n   694—695;   T.  v.  N.  I.  1866  I  138—139.  —  Prijs  door 
suikerfabrikanten   in  Tagal  en  Japara  betaald  voor  den  afstand 
van  gronden  in  eigendom ;  de  belasting  der  verponding  geheven 
van  die  gronden  zoolang  deze  ten  behoeve  van  het  gouvernement 
YAJn  gehypothekeerd  y  zou,  volgens  besluit  van  ï\x\\  \%\^^  ^<^^^^sö. 


526  A1.PQABETZSCH    OVEEZICAT 

geheven   over  de   sonj,    waarvoor  de  gronden  in  eigendom  zij 
afgestaan   en    nipt   over   de   waarde   van    de   gefapuvr^   en    d 
grond.  III  13$— 137;  T.  v.  N.  I.  1866  H  115—117. 

Sumatra. 
Stelsel  van  bestuur  voor  Sumatra's  westkust  in  1838  door 
d.    Bosch    vastgesteld.    De    grondslagen  van  het  nieuwe  stelscr^^sl 
waren:   ontheffing  der  inlandsche  bevolking  van  alle  drukkende   .e 
en  directe  belastingen  en  vrijstelling   van  alle  heerediensten  oi 
niet,    terwijl    die   ook  zoo  min  mogelijk  tegen  betaling  ssoudei 
worden    gevorderd.    Door    een    koelie-etablissement   zou  wordei 
voorzien  in  het  dagelijksch  transport  van  goederen.  Aandevooi 
naamste    inlandsche    hoofden    zou  een  maandelijksch  tractemei 
worden    toegelegd  van  ƒ25  tot  ƒ200.  De  bevolking  zou  in 
bezit   worden  gelaten  harer  politieke  en  huishoudelijke  rechtei 
Voor    de    levering  van  koffie,  welke  levering  niet  verplichten^ 
was,  zou  ƒ  9  per  pikol  worden  betaald.  Het  transport  zou  ge 
schieden  door  het  koelie-etablissement  of  door  vrijwillige  dragers^^^^^- 
Bij  uitvoer  zou  |  der  waarde  worden  geheven.  De  militaire  post--^^^ 
houders  en  civiele  en  militaire  kommandanten  zouden  van  liever-"""^^  '^' 
lede  worden  vervangen  door  civiele  ambtenaren.  Te  Padang  zouci^  ^^^ 
een    raad    van    justitie  worden  gevestigd.  II  601 — 605;  T.  y^'^^^' 
N.  I    1865  II  482—487.  —  Bepalingen  en  contracten  in  1834fe^^4 
en    1835  vastgesteld,  aangegaan  tot  het  verkrijgen  van  koclie^^^^^^ 
van    de    Batoe-eilanden ,   van   de  kust  van  Coromandel  en  van^:^^-*^ 
Nias  en  van  Coringische  koelies  voor  de  te  Padang  opgerichteü^^^*^^ 
transport-etablissementen.  II  768;  T.  v.  N.  I.  1866  I  253 
254.  —  Daar  het  voor  den  gouv.-gen.  moeilijk  was ,  door  den 
afstand ,    de    plaatselijke  omstandigheden  op  Sumatra  te  beoor- 
deelen,    werd  besloten  een  specialen  commissaris  te  benoemen, 
waartoe    Merkus    werd    aangewezen.    III   19 — 20;  T.  v.  N.  I. 
1866  I  429—431. 

Ta^akskulti;ur. 
Volgens  Muntingihe  wordt  door  den  Javaan  t^Mi  met  graagt» 
getpeld.  I  289;  T.  v  N.  I.  1850  II  314r-815.  —  In 
1831  wordt  de  tab^kskultuor  gouv^rnemeptsteelt.  U  324; 
ï.  V.  N.  1.  18^5  U  174.  —  Na4at  het  gpkkt  wa^  i^ 
het  geheim  manilla-tabakzaad  te  beko^ien  en  de  ^^armed^ 
op  Java  geuomep  proeven  gdukkig  slaagden,  werd  in  1833 
besloten  tot  het  voortgaan  met  het  doen  aanplanten  van  ver- 
scbillend^    sqjorten  tabak  voor  de  europeesphe  markt.  II  394 — 


BIJDRAGEN    TpT   ^B    KJSNNI3  YAM    H^T    LAND.   STELSEL.     527 

396;  T.  V.  N.  l.  1865  II  256—257.  —  Itepaliiigen  in  1833 
y^tgesteld  omtrent  de  kultuar  van  vreemde  tabak.  II'  5)66 ; 
T.  V.  N.  I.  1865  II  450—451.  —  In  1834  en  1835  werden 
gelden  to^^est^an  voor  het  nemen  van  proeven  met  de  koltuur 
van  vreemde  jtabaksoorteai.  II  739—740;  T.  v.  N.  1.  1866  I 
227 — 228.  —  Voor  de  kultunr  va^  vreemde  tabakjsoorten  wej-d 
aan  de  e^iropee^che  ambtenaren  geene  i)erceutsgewij/ie  belooningtoe- 
gfjkend.  II  740;  T.  v.  N.  I.  1866  I  228.— Opb^ngst,  kosten 
ep  belasting  de^  tabakskultuur  in  Kadoe,  in  vergelijking  ook 
wat  de  belaating  betreft  met  Malang ,  blijkene  de  opneming  der 
velden  ^n  die  residentie  in  18^9.  II  13— 16;T.  v.N.  1.1865 

I  75—78.  —  GunstigjB  uitkoipsjte^  dey  tabakskultuur  in  Kado^ 
ifl  1834.  If  .654—655;  T.  y.  N.  J.  1866  I  33.  —  lu  183^ 
y^eiifoi  in  die  residentie  50,000  ponden  tf^^va-tabajc  in  gereed- 
heid gebjpcfct  voor  de  eurppeesche  markj'.  II  740 ;  T.  v.  N.  I, 
1866  ï  228. 

T^gal. 
Verslag  van  de  invoering  van  het  landelijk  stelsel  in  deze 
r^dentie,  waarpit  bliikt  dat  daar,  met  het  oog  op  die  ongelijk- 
matigheden in  de  huur ,  de  ongeregeldheden  bij  de  innipg  epz. 
de  verhuring  der  landerijen  schadelijk  was.  Vermindering  van 
huur  zou  wenschelijk  zijn.  Bij  de  verdeeling  der  velden  werden , 
indien  de  bevolking  te  groot  was  voor  de  uitgestrektheid  der 
velden ,  die  van  andere  dessas ,  welke  te  veel  velden  en  te  weinig 
manschappen  bevatten ,  gebezigd  om  onder  de  bewoners  van  uit 
te  weinig  landerijen  bestaande  dessas  te  worden  verdeeld.  Aan- 
vankelijk hebben  commissarissen-generaal  deze  wijze  van  ver- 
deeling niet  goedgekeurd,  maar  toch  later  (zie  art.  15  Staats- 
blad 1819  no  5)  aangenomen.  I  370—371;  T.  v,  N.  1.1863 

II  269 — 270.  —  Blijkeite  de  opneming  van  Clignett  wordt  in 
deze  residentie  de  landrente  bepaald  na  het  snijden  van  het 
riet.  III  53—54;  T.  v.  N.  I.  1866  II  9.  —  Uitkomsten  vol- 
g^ns  lijOjt  verslag  van  Baud  van  zijne  iusp^ctiefei^  in  l$34,yau 
de  suiker-,  indigo-,  kpffie-  en  njstkultuur  in  de?e  rej^identie.  II 
j634_P38;  T.  v.  N.  I.  1866  I  14—18.  —  ^ji  1835  yrerd 
aan  de  suikerplanteBs  y^n  Pang)ca  en  Tj^n^al  remissie  verleend 
vfm  I  jpr  schulden  w^gea^  genoten  voorsphottep ,  in  sted^  va^i 
eene  hoogere  betaling  te  geven  voor  het  te  leveren  brandhout. 
In  1836  werd  ^ap  (Jiezelf4e  ^uikerplanters  epn  voorschot  ui^- 
bet^^4  *P*  >nk,PQP  v^n  buffels.  De  i«uikerkultuur  verkeerde  d^r 


528  ALPHA  BBTISCH   OVEBZICHT 

echter  in  ongunstigen  toestand,  die  werd  toegeschreven  aan  de 
onvoordeelige  contracten  met  de  suikerfabrikanten  en  de  wijze 
van  betaling  der  suikerplanters  met  rentvrije  sawavelden  ofwel 
aan  de  slechte  keuze  van  gronden  en  bibiet  en  gebrek  aan 
kennis  der  ambtenaren.  TI  694-  695  ;  T.  v.  N.  1. 1866  1 188— 
139.  —  Bepalingen  in  1833  vastgesteld  voor  Tagal  omtrent 
den  prijs  aan  de  bevolking  en  de  percenten  aan  de  enropeesche 
ambtenaren  voor  de  indigokuHuur.  II  558-  559;  T.   v.  N.  I, 

1865  IT  443 — 444.  —  De  iudigoplanters  in  deze  residentie 
ontvingen  in  1835  een  voorschot  ten  gevolge  van  het  niet  slagen 
der  djagong-aanplantingen.  II  713;  T.  v.  N.1. 1866  l  150.— 
Ten  einde  de  ontginning  van  gronden  in  Tagal  te  bevorderen, 
werd  besloten  een  voorschot  te  geven  aan  de  bevolking  voor 
den  aankoop  van  buffels  en  gedurende  drie  jaren  vrijstelling  ft 
van   landrente.    III    134—135;  T.   v.   N.  I.   1866  U  113— 

]  14.  —  Proef  genomen  met  de  theekultuur  in  deze  residentie. 
II  638;  T.  V.  N.  I.  1866  I  17.  —  Bepaling,  m  1834  vast- 
gesteld ,  dat  de  theeKultuur  in  Tagal  door  vrijwillige  arbeiders, 
tegen  het  loon  gewoonlijk  plaatselijk  voor  particuliere  diensten 
bedongen   moest   worden   verricht.  Il   737 — 788;   T.    v.  N.  I. 

1866  I  225—226. 

Teisseire.  (G.  E.) 
Den  8sten  April  1880  werd  hij  benoemd  tot  provisioneel 
inspecteur  der  indigokultuur.  II  149;  T.  v.  N.  I.  1865  I 
398.  — «  Zijn  verslag  als  zoodanig,  waaruit  blijkt  dat  in  de 
regentschappen  Tjandjor  en  Bandong  de  bevolking,  zonder  be- 
zwaar, met  de  indigokultuur  kon  worden  belast.  In  de  regent- 
schappen Sumedang  en  Limbangan  zou  dit  evenzeer  het  geval 
kunnen  zijn,  mits  de  bevolking  met  geene  nieuwe  ko£Seaan- 
plantingen  werd  belast.  U  150—152;  T.  v.  N.  I.  1865  I 
400—402. 

Theekultuur. 
In  1831  wordt  de  theekultuur  gouvernementsteelt.  II  324; 
T.  V.  N.  I.  1865  II  174.  —  Geschiedenis  der  invoering  van 
de  theekultuur  en  de  maatregelen  voor  die  kuituur  door  de 
heeren  de  Serière  en  Jacobson  genomen.  II  398 — 400;  T.  v. 
N.  I.  1865  n  259—261.  —  Bepaling  van  het  getal  aan  te 
planten  theeheesters  in  1834  te  Tjiseroepan,  Bodjanegara  eu 
Wanayassa.  II  568;  T.  v.  N.  I.  1865  II  452.  —  Niassersin 
1834  ontboden  om  tot  theebereider?  te  worden  opgeleid.  Il  569; 


BlJDttAGEK  TOT   DR   KlNKlS   VAH   HBT   LAND.  STRtSEt.     &i9 

T.  V.  N.  I.  1865  II  453.  —  lu  de  Preanger-regeatschappen 
waren  de  aanyankelJjke  nitkomsteu  der  theekultuur  uiet  zeer 
gunstig.  II  626;  T.  v.  N.  I  1866  I  6—7.  -Proef genoinea 
met  de  theekultuur  in  Tagal.  Il  638;  T.  v.  N.  I.  1866  1 17. 
—  Idem  in  Banjoemas.  II  646;  T.  v.  N.  I.  1866  I  26.  — 
^Bepaling,  in  1834  vastgesteld,  dat  de  theekultuur  in  Cheribon, 
Tagal,  Pekalongau,  Bageleu  en  Banjoemas  door  vrijwillige 
arbeiders,  tegen  het  loon  gewoonlijk  plaatselijk  voor  particuliere 
diensten  bedongen,  moest  worden  verricht.  II  787 — 738;  T.  v. 
N.  I.  1866  I  225—226.  —  Slechte  resultaten  van  de  thee- 
kultuur in  Japara,  zoodat  die  werd  ingetrokken.  IIl  124, 129; 
T.  V.  N.  I.  1866  n  104—105,  109. 

Tjatjas.  —  Belastingschuldige  huisgezinnen. 

Verklaring   van    dit   woord.   I   189;    T.   v.  N.   L  1864  II 

261—262. 

» 
Tjilatjap. 

Koeilijkheden   bij   het  graven  van  een  kanaal  ter  verbinding 

der   rivier   Serayoe   met   Tjilatjap.   II  647 — 648;  T.  v.  N.  I. 

1866    I    26 — 27.    —    Overplaatsing  der  pakhuisinrichting  van 

Tjilatjap    naar    Bautjar   op   het   eiland   Noessa  Kembangan.  II 

648;  T.  V.  N.  I.    1866  I  27. 

Tobias  (Mr.  J.  H.) 
Zijn  verslag  omtrent  den  toestand  van  Bantam  in  1819- 
1821.  n  25—37;  T.  v.  N.  I.  1865  I  87—98.  —  In  April 
1834  diende  hij,  tijdens  hij  met  verlof  iu  Nederland  was,  eene 
nota  aan  den  koning  iu ,  waarin  hij  de  werking  van  het  kultuur- 
stelsel  met  de  donkerste  kleuren  afschilderde  en  het  stelsel  zelf 
ten  sterkste  afkeurde ;  eene  daad  die  door  den  koning  ongunstig 
werd  beoordeeld,  m  1—4;  T.  v.  N.  I.  1866  1413— 416.— 
Hij  deelde  iu  1835  aan  den  koning  eenige  aanmerkingen  mede 
op  hei  door  van  £lten  uitgegeven  geschrift,  die  echter  door 
V.  d.  Bosch  voor  onm  werden  verklaard.  III  11 — 12;  T,  v. 
N.  L  1866  I  422—423. 

Tolpoorten. 
Oordeel    van    Baffles    over    de   pacht  der  tolpoorten.  I  168; 
T.    V.    N.    I.  1864  II  158.  —  Sederi;  1  Jan.  1831  zijn    de 
tolpoorten  in  geheel  N.  Indië  ai^chaft.  II  143;  T.  v.  N.  I. 
1865  I  393. 


I 


630  AtPHABÉttóCtt   Ö?«RZt<;rfT 

Tweede  gewassen. 
Dt  voordeeleii  daarvan  verblijten  totgens  Ditetidels  alléén  aa^ 
den  ptanter.  I  32;  T.  v.  N.  I.  1804  I  40— 41.  —  Óoi  Ifcafliès 
Kèt  d*e  vrij  vaö  hiïffin^en  en  giehéel  ten  vooffdeete  de^plflufers. 
I  21^;  T.  V.  N.  I.  1864  ït  288.  —  Het  herstetó  ÉtedetUandsch 
gezag  li'et  de  belasting  der  tweede  gewassen  ii  het  onzekere. 
111  48;  T.  y.  N.  I.  1866  II  4.' 

Uitgaven. 
Strenge  spaarzaamheid  bij  het  doen;  van  ui%aveu  in  Indië 
werd  in  1886  door  het  opperbestuur  bevolen.  III  26 ;  T.  v.  N. 
I.  1866  I  435.  —  In*  Juli  1887  werd  fioor  y.  d.  Bosoh  in 
overweging  gegeven  te  bepalen  dat  de  territoriale  uitgaven  zonder 
autorisatie  des  konitigs  niet  eigenmachtig  mógen  n^oi'deii  over- 
^liiredeb  én  <ïat  de  iitgivéh  tIeruggebTaeht  w'óWlen  op'  hef  «iijfer 
van  1833  en  1834,  namelijk  22 J  millioen.  III  26^29  ;T.v. 
N.  I.  1866  I  436—439.  —  Bij  aansêhrijvin^  van  13  Maart 
1838  werd  de  gouv.-gen.  opmerkzaam  gemaakt  op  het  overschrijden 
der  begrootiug  van  1835  en  hem  gelast  die  te  houden  binnen  de 
grenzen  van  1833  en  1834.  IIl  30—31;  T.  v.  N.  I.  1866 
I.  440—441. 

Vee  em   paardenmarkten. 
Die   markten,    sedert   1828   op   Java  en   Madura  gehouden, 
werden  in  1833  a%eschaft.  Il  571;  T.  v.  N.  I.  1865  II  455. 

Vestingwerken. 
Levering    van  koelies  voor  den  arbeid  aan  vestingwerken.   Il 
592— 593 ;  T.  v.  N.  L  1865  II  475.  —  Onteigening  Van  gronden 
voor  vestingwerken.  UI  188;  T.  v.  N  I.  1866  11117—118. 

Vischvij  vers. 
Volgens    besluit    van    12   Janustri    1841  zofu  de  aa^ffkg  én 
verhuring  der  vischvijvers  in  Passatoean  bij  termijnen  van  dkie 
jaren    plaats    hebben.    IIÏ    189— 19f);   T.   v.   N.    I.  1866  II 
165—166. 

Vitalis  (L.) 

Beéoemd  in  1838'  tot  inspècteui^  der  kultttres-   II  571 ;  T.  v. 

N.   I.  18ff&  IT  45l  —  Als  zoodanig  werd'  tój  in  6ec.  18^3 

tijdelijk    llekleerf  rbfet  de  macht  viaü  resident  in  Pekalougtfn  én 

Tagal   en    belast   met    de   regeling  der  werkzaamheden'  v^ti'  de 


BUDEAGISK   TOT    ÜB    RE?rNtS    VAV    R£t    LAND.    STELSEL.  53l 

suiker-  en  iudigo-kulturés  in  die  residentien ,  met  raststeiling 
zijnet  instmctie.  II  574—578;  T.  v.  N.  1.  186511457—461. 

Volksverhuizingen. 

In    185S!    hadden    in   het  district  Oenaraug  (res.  Samarang) 

vele  volksverhuizingen  plaats  ten  gevotge  van  de  buitengewone 

diensten  aan  de  bevolking  opgelegd.  II  410;  T.  v.  N.  1. 1865 

lï    27(ï.    —    In   1843  werd  éen  verzoek  van  J.  C.  Heinekeu 

ê 

afgewezen  om  duiische  landverhuizers  naar  Banjoewangi  over 
te  krengen,  tën  einde  daar  een  établissement  van  landbouw  op 
te  richten.  IIT  ÏÖ'Ó;  T.  v.  N.  I.  1866  II  1Ó6. 

Yotstenlandeu. 

VeiBudeHAïg  door  Dheudels  28  JuHlSOB  iu  hiet  cefemoi^ieel 
gebracht  door  de  réslidëilten  aan  de  jaivasche  vorsten  te  Soe^A- 
karta  en  Djokdjokarta  verschuldigd.  I  28—29;  T.  v.  N.  I. 
1864  l  38 — 39.  —  Afstanfd  tan  gronden  in  Januari  1811 
door  deo  keizer  van  Soerakarta  en  den  sultan  van  Djokdjo- 
karta. I  50-^51  ;  T.  V.  N.  I.  1864  I  60—61.  —  De  keizer 
van  Soerakarta  ontving  die  gronden  oiüder  Rafiles  weer  terug. 
Weerspanaigheid  van  den  sultan  van  Djokdjo  daar  hij  dé  af- 
gestane gronden  niet  terugontving.  I  62;  T.  v.  N.  I.  1864 
I  108. 

Nieuwe  tractaten  werden  in  1812  door  ftaffles  gesloten  en 
de  oude  instelling  van  de  zoogenaamde  onafhainlÊeKjke  priusen 
weer  in  't  leven  geroepen.  I  62—63 ;  T.  v.  N.  1. 1864  1 108— 
10^.  —  Door  uitvluchten  en  moeilijkheden  van  het  hof  va/n 
Djokd)okm^  kwanien  de  bij  deze  tracüaten  voorgenomen  schik- 
kitfge»  niet  tofl  staad.  Il  140;  T.  v.  N.  I  1865  I  891.  —- 
Bij  purblikatie  van  6  Mei  1828  weiden  bestaande  küurèèntratót^n 
van  Eui^peanen  met  inlaüdsdhe  vorsten  en  grooten  vernietigd, 
welke  bepaling  eehter  in  1827  weer  werd  ingetrokken.  11138; 
T,  V..N.  I.  1865  I  245. 

Commissarissen  voor  de  regeling  der  zaken  in*  de  Vorstèii- 
kildéii  mn  het  eindigen  van  den  javaschen  oorlog.  Q  135; 
T-  V..  N.  L  1865  I  386.  —  Zij  sloten  óvereeöko*ist6n  met  de 
vorstes,  aan  wie  het  bestuur  over  de  provinciën  Fadjati^, 
Soekowati,  MëtaHnn  en  Góeneng-Kidbel  werd  veraékerd;  terwijl 
alle  overigig  pH)vincien  en  landen  y  tegésL  sbhadeloosstelliug  aan 
den  soesoehoenan  van  Soerakarta  en  den  sultan  van  Djokdjokarta 
onder  het  rechtstreeksch  bestuur  van  het  riëdetiiaudsch  gouvernement 
werden   gesteld.  II   140;   T.  v.  N.   I.  186fe  I  3ÖÏ.  —  Ver- 


582  ALVHABETtS(3H    OYEkZtCift 

deeliug   der    aan    de  vorsten    gelaten    provinciën    tosschen  ^^den 
soesoehoeuau   van   Soerakarta   en   den  sultan  van  DjokdjoLai^^uts. 
II 141 ;  T.  V.  N.  I.  1865  I  391.  —  Regeling  van  het  bestuui^v;^ 
de  aan  het  nederlandsch  gouvernement  afgestane  landstreken.         // 
141—145;   T.   V.  N.  I.  1865  I  391—395.  —  Na  deze 
gelegenheden    tot    stand    waren    gebracht    werden    de    vi 
benoemde  commissarissen  ontslagen  en  nieuwe  benoemd.  II 1 


T.    V.    N.    I.    1865    I    396.    —  Instructie    voor    die    nieca^we 


commissarissen.  II 146—147 ;  T.  v.  N.  I.  1865  I  396-397.  — 
lutrekking  der  betrekking  van  commissaris  over  de  overgenoaraeD 
Vorstenlanden  en  benoeming  van  een  commissaris-iuspect^^ur  1  ^ 
over  die  landen  zonder  uitvoerende  macht,  met  vaststelling  zij  :k3^'  l^l 
instructie.  Il  436-437;  T.  v.  N.  I.  1865  II  294—295.  — 
De  commissaris-inspecteur  ontslagen.  II  445 — 447;  T.  v.  N^  1- 
1866  II  303—304. 

Omtrent  het  landbezit  in  de    Vorstenlanden  verklaart  Ra^^^ 
dat  de  pangeraugs  en  tommengongs  van  den  vorst  eene  gift       ^^ 
land  ontvangen.  Het  geschonken  land  kan  echter  worden  teim-^^^S' 
genomen  en  is  in  geen  geval  erfelijk.  I  70;  1\  v.  N.  I.  186-^^*^ 
204 — 205.  —  In  zijn  rapport  verklaart  Crawfurd  dat  het  eigis-**^' 
domsrecht  van  den  grond  ontwijfelbaar  is  gevestigd  in  den  scr:::^^^' 
verein    en    dat    geen    der   onder  het  europeesch  gezag  staan^^^*^ 
klassen   van   ambtenaren,    noeh   volgens  de  beginselen  van  h^'^^ 
inlandsch   bestuur,   noch   op   grond   van   sedert  lang  bestaan^*^ 
voorschriften ,  is  bekleed  met  eenigerlei  erfelijk  recht   of  pri^^  ^ 
legie   op   gronden   of  ambten   en  dat  integendeel  het  vorderr  -^^ 
van  die   rechten  geheel  in   strijd  is   met  de  erkende  grondb^^^ 
ginselen  van  het  javaansche  bestuur.  I  177 — 193;  T.  v.  N.         ^   ' 
1864   II   251 — 265.    —  De  rangverhouding  van  eenige  voo^^^^^  ' 
name   ambtenaren  in  de  Vorstenlanden  was  volgens  Winter  &^ 
Monnier    aldus,    adhipatti,    tommengong,    kliwon,    panëwo^»"^^^' 
mantri,  paneket  en  pauglawe.  I  189 — 190;  T.  v.  N.  I.  186 
II  261—262. 

Invoering  van  het  kultuurstelsel  in  de  Vorstenlanden.  U  38L         ^ 
T.    V.  N.  I.  1865  II  186.  —  Naar  het  oordeel  van  van  det^-* 
Bosch   was   het  regeerings-reglement  niet  van  toepassing  op  di*f^^ 
Vorstenlanden.  II  387;  T.  v.  N.  I.  1865  II  186.  —  Merku. -^^^'^' 
gaf  dit  niet  toe.  II  845;  T.  v.  N.  I.  1865  II  198— 194. 


Werken.  (Openbare) 
In   1833   werd   eene  gelijkstelling   der  dagloonen  en  prijzet* 


n 


BIJDRAGES    TOT    DK    KBNHtS    VAV    HRT    LAND.    STELSEL.     63.^ 

voor  leverautieii  eii  arbeid  aan  publieke  werken   [ierdja  negert) 
met   die  welke  door   particulieren    worden  betaald,  bedenkelijk 
geacht.  II  586—587;  T.  v.  N.   I.  1865  H  469—470. 
Zie  ook  op  het  woord:  Vestingwerken. 

Woeste  gronden. 
De  Indische  regeering  werd  bij  kon.  besluit  van  20  Maart 
1831  gemachtigd  woeste  gronden  in  eigendom ,  huur  of  erfpacht 
af  te  staan  aan  Javanen  en  andere  Oosterlingen,  aan  Neder- 
landers en  vreemde  Europeanen ,  die  reeds  ingezetenen  van  Ned. 
Indië  zijn.  II  187 ;  T.  v.  N.  I.  1865  I  435.  —  J*.  C.  Baud 
wilde  een  proef  nemen  met  uitgifte  van  landen  ter  ontginning. 
Il  189;  T.  V.  N.  I.   1865   I  436. 

Yule.  (Majoor) 
Zijn  rapi)ort  omtrent  het  grondbezit  in  de  residentie  Bantam, 
waaruit  blijkt  dat  door  de  gewoonte  om  stukken  grond  aan  de 
verschillende  takken  der  koninklijke  familie  af  te  staan,  een 
zeer  klein  gedeelte  overgebleven  was,  waarop  niet  de  een  of 
ander  aanspraak  heeft.  13e  poesakkas,  aan  de  betrekkingen  van 
den  sultan  afgestaan ,  werden  als  werkelijken  eigendom  beschouwd; 
die  aan  de  hoofden  gegeven,  keerden  bij  overlijden  van  het 
hoofd  aan  de  kroon  terug.  De  bezitters  der  poesakkagronden 
waren  zelden  de  gebruikers.  De  gronden  werden  verhuurd ,  doch 
niet  voor  vasten  tijd  en  de  huur  kon  naar  willekeur  worden 
opgezegd.  I  208—211;  T.  v.  N.  I.  1864  II  280—282. 

Zijdeteelt. 
In  1831  wordt  de  zijdeteelt  gouvemementsteelt.  II  324;  T. 
V.  N.  T.  1865  I[  174.  —  Bepalingen  in  1833  voor  die  teelt 
vastgesteld.  II  396—397,  567—568;  T  v.  N.  I.  1865  II 
257—259,  451—452.  —  In  het  district  (llougong  (Japara 
en  Joanna)  moest  in  1833  eene  proef  genomen  worden  met  de 
zijdeteelt.  II  554;  T.  v.  N.  I.  1865  IT  439.  —  In  deafdee- 
lingen  Grissee  (Soerabaya)  moest  in  1833  uitbreiding  aan  de 
zijdeteelt  worden  gegeven ,  maar  in  de  afdeeliiig  Djapan  (Soe- 
rabaya) moest  die  teelt  worden  gestaakt  en  ook  geen  gevolg 
worden  gegeven  aan  het  voorstel  tot  oprichting  eener  zijdefabriek 
te  Patti.  n  567—568;  T.  v.  N.  I.  1865  II  451-452.  — 
Ongunstige  uitkomsten  in  1834  van  de  zijdeteelt  in  de  Preanger- 
regentschappen.  IT  627;  T.  v.  N.  I.  1866  I  7.  -  In  1835 
was  het  in  die  residentie  niet  veel  gunstiger.  II  739;  T.  v. 
N.  I.  18ö6  I  227.  —  In  1834  werden,  met  uitzondering  van 
X  (XIV;.  ^^ 


ü<i4  Al.VHAUKTlBCïi    OVERZICHT 

(Ie  Preanger  en  van  de  etablissenienteu  van  landbouw  te  Kra- 
waug  en  Baujoewaugi ,  de  van  gouveruemeutswege  aangel^de 
uioerbeziëntuiueu  a^estaan  aan  de  deseas ,  die  ouder  toezicht  van 
assistent-resident  of  controleur  de  plnntagiën  zoudeu  onderhou- 
den ,  zijdewonnen  opkweeken  en  zijde  spinnen ,  waartegen  de 
bevolking  dier  dessas  vrijgesteld  zou  zijn  van  alle  heerediensteu 
en  publieke  werkzaamheden.  II  738 — 739;  T.  v.  N.  I.  1866 
I  226 — 227.  —  In  1835  werden  zijdewormen-eieren  uit  Ben- 
galen, China  en  Europa  en  eenige  bengaalsche  werklieden  ont- 
boden, n;  739;  T.  V.  N.  I.  1866  I  237. 

Zout. 
RafHes  deed  het  zoutniouopolie  overgaan  in  handen  vau  het 
gouvernement.  1  169;  T.  v.  N.  I.  1864  11  159.  —  Zout,  aan 
het  zuiderstrand  in  de  residentie  Banjoemas  aangemaakt  y  mocht 
niet  worden  vervoerd  naar  plaateen  waar  geen  zout  werd  aan- 
gemaakt. 11  436;  T.  V.  N.  I.   1865  II  294. 


lO?»»    BESTUURSVERGADERING 


GEHOUDEN  18  MEI  1867. 


■<m<WMM«»> 


Tegenwoordig:  de  heereii  van  der  Gon  Netscher, 
Bachiene ,  Banck ,  Godon ,  van  Heukeloin ,  Niemajiu  en 
Sloet  van  de  Beele  en  de  adjunct-secretaris.  De  heexen 
Bleeker,  Kern,  Millard  en  Obreen  met  kennisgeyiug 
afwezig. 

De  heer  van  der  Gon  Netscher  bekleedt  als  oudste  in  jaren 
het  voorzitterschap,  daar  de  heer  Sloet  van  de  Beele  verzoekt 
van  die  functie  verschoond  te  blijven  omdat  hij  voor  de  eerste 
maal  de  bestuursvergaderingen  van  het  Instituut  bijwoont. 

De  notulen  van  het  verhandelde  in  4^  voi^ige  vergadering 
worden  gelezen  en  na  eenige  wijziging,  t^n  gevolge  van  g^ 
maakte  opmerkingen,  goedgekeurd. 

De  tijdelijke  voorzitter  deelt  mede  dat  de  heer  Sloet  van  de 
l\eele  schriftelijk  bericht  heeft  het  lidn(iaatschap  des  bestu ^rs 
aan  te  nemen.  Hij  heet  hem  welkom  in  de  vergadering  f  n  weuscht 
het  bestuur  geluk  dat  de  he^r  Sloet  zich  de  keuze  wel  heeit 
willeu  laten  welgevalleu,. 

Verder  deelt  hy  niede  dat  de  heer  Bleeker  mg^j^deling  vej*- 
klaard  heeft  op  nieuw  in  he^  biestuur  te  wilden  zitting  n^meji, 
wat,  naar  hij  vertrouwt,  met  genoegen  zal  worden  vernomen. 
De  heer  vau  Herwerden,  mede  in  de  jongste  algemeene  ver- 
gadering tot  üd  van  het  bestuur  gekozen,  heeft  schriftelijk 
bericht  dat  hij  door  verschillende  omstarndigheden  ditpaaal  wordt 
verhinderd  de  op  hem  gevallen  keuze  aan  te  nemen. 

Op  voorstel  van  den  tijdelijken  voorzitter  wordt  besloten  de 


536  107l*E    BESTliUilSVERÓAÜERtNO. 

thaus   ontstane    vacature    iu    het   bestuur   aau    te    vullen  in  de 
eerstvolgeude  algemeeue  vergadering. 

Verder  wordt  mededeeling  gedaan  van  de  volgeude  missives : 

I.  van  deu  hoogleeraar  Hoffmann  bevattende  de  gevraagde 
inlichtingen  omtrent  de  redenen,  die  indertijd  het  bestuur 
hebben  doen  besluiten  het  opstel  des  heeren  de  Grijs  :  /'  Het 
tractaat  van  Tientsin  »  niet  in  de  Bijdragen  op  te  nemen.  Tan 
den  inhoud  van  dit  schrijven  zdl  den  heer  de  Grijs  kennis 
worden  gegeven. 

II.  van  den  heer  C.  B.  H.  von  Rosenberg,  mededeelende 
dat  hij  tijdens  zijn  verblijf  te  Leiden  ontdekt  heeft  dat  hij  aan 
eenige  in  het  verhaal  zijner  reis  naar  de  Zuidoostereilanden 
vermelde  dieren  verkeerde  namen  heeft  gegeven.  De  adjunct- 
secretaris  bericht  dat  hij  namens  den  secretaris  den  heer  von 
Rosenberg  bericht  heeft  dat  de  druk  van  zijn  reisverhaal  ge- 
heel voltooid  is,  zoodat  aan  zijn  wensch  om  eenige  wijziging 
in  de  copie  te  brengen  niet  kan  worden  voldaan,  dat  echter 
de  exemplaren  voor  de  leden  nog  niet  verzonden  zijn,  zoodat 
wanneer  de  veranderingen  zich  tot  weinige  mochten  bepalen, 
er  nog  gelegenheid  zou  zijn  die  in  eene  opgave  van  verbete- 
ringen en  aanvullingen  achter  het  Werk  te  voegen.  (Xschoon 
het  antwoord  nog  niet  ontvangen  is ,  wordt  echter  besloten  voor 
het  geval  de  bijvoeging  van  zoodanige  opgave  de  goedkeuring 
van  den  heer  von  Rosenberg  mocht  wegdragen,  die  alsnog  aan 
het  werk  toe  te  voegen. 

Aan  de  orde  is  thaus  het  kiezen  van  een  voorzitter  en  onder- 
voorzitter. Bi]  meerderheid  van  stemmen  wordt  benoemd  tot 
voorzitter  de  heer  dr.  P.  Bleeker  en  tot  onder- voorzitter  de 
heer  mr.  L.  A.  J.  W.  baron  Sloet  van  de  Beele.  Aan  eerstgenoemde 
zal,  daar  hij  niet  tegenwoordig  is,  van  deze  keuze  worden 
kennis  gegeven,  terwijl  de  heer  Sloet  verklaart,  onder  dankbe- 
tuiging voor  het  in  hem  gestelde  vertrouwen,  de  betrekking 
van  onder- voorzitter  aan  te  nemen. 

De  heer  Niemann  acht  het  wenschelijk  dat  in  de  bibliotheek 
van  het  Instituut  voorhanden  is  het  Zeitschrift  ftir  Erdkunde 
en  doet  daarom  het  voorstel,  dat  door  de  vergadering  wordt 
goedgekeurd   dit  tijdschrift  aan  te  schaflen. 


lOSSTE    BESTÜIJRSVERGADERIN'G.  537 

De  heer  van  Heukelotn  geeft  in  overweging  de  lijst  van  hand- 
schriften ter  secretarie  te  Batavia  voorhanden ,  welke  lijst  het 
bestunr  onlangy  van  commissarissen  te  Batavia  ontving,  in  de 
Bijdragen  op  te  nemen.  Op  voorstel  van  den  tijdelijken  voor- 
yitter  wordt  besloten  dit  punt  tot  eene  volgende  vergadering 
aan  te  houden. 

Daar  niemand  verder  het  woord  verlangt,  wordt  de  vergade- 
ring gesloten. 


108s«   BESTUURSVERGADERING 


GEHOUDEN  21    SEPTEMBER  1867. 


Tegenwoordig  de  heeren:  dr.  Bleeker  (voorzitter), 
Bauck,  Godon,  prof.  Kern,  v.  d.  Gon  Netscher  en 
dr.  Niemann  en  de  adjunct-secretaris.  De  heeren  Ba- 
chiene,  Millard  en  Obreen  met  kennisgeving  afwezig. 

De  notulen  van  het  verhandelde  in  de  vorige  vergadering 
worden  gelezen  en  goedgekeurd. 

De  voorzitter  deelt  mede  dat  voor  de  bibliotheek  ontvangen 
zijn  de  volgende  boekwerken : 

van  het  ministerie  van  koloniën:  Koloniaal  verslagover  1864. 

van  den  hoogleeraar  Miquel :  Annales  musei  botanici  Lugdnno 
Batavi,  deel  ITI,  all.  1 — 5; 

van  den  schrijver,  den  heer  C.  L.  Drognat  Landré,  een 
ex.  van  zijn  academisch  proefschrift:  De  besmettelijkheid  der 
Lepra  arabum  bewezen  door  de  geschiedenis  dezer  ziekte  in 
Suriname ; 

van  The  Sniithsonian  institution: 

Report  of  the  board  of  regents; 

Report  of  the  secretary  of  war; 

Geological  researches  in  China ,  Mongolia  and  Japan ,  during 
1862—1865  by  RaphaeJ  Pumpelly; 


538  108«TE   BES'lTUESVERGADEllIN'Ö. 

van  The  asiatic  society  of  Great-Brittain  and  Irelaud:  Gbro- 
nique  de  Abon-Djafer-Mo'hammed  Beu  Djarir-Ben-Yezid-Tabari: 

van  The  royal  geographical  society :  het  36ste  deel  van  The 
Journal ; 

Van  de  universiteit  te  «Lund:  Acta  universitatis  Lundeusis: 

Van  de  nederlandsche  maatschappij  ter  bevordering'  van  nij- 
verheid: Tijdschrift,  J3«  reeks,  deel  VUT,  7e  en  8e  stuk. 

Naar  aanleiding  van  de  ontvangen  boekwerken  van  Tbe 
Smithsouian  iustitution  stelt  de  voorzitter  voor  die  inrichting 
een  exemplaar  toe  te  zenden  der  Bijdragen  en  afzonderlijke 
werken ,  die  door  het  Instituut  worden  uitgegeven  en  daarbij  het 
verzoek  te  doen  wederkeerig  in  het  bezit  te  worden  gesteld  van  al 
hetgeeA  dooV  'thte  Sfnithéoülaii  iustitütioh  in  het  licht  wordt 
gegeven.  De  vergadering  vereenigt  zich  raet  dit  voorstel. 

De  voorzitter  bericht  dat  ter  opneming  in  de  Bijdragen  ge- 
heel of  gedeeltelijk  gereed  is: 

eene    soendaneesche  vertelling,  bewerkt  door  dr.  Engelmann; 

eene  collectie  maleische  pantons,  en 

eene  pelgrimreis  van  Abdullah  ben  Abdulkadir  Moensji, 
beide  bewerkt  door  den  heer  Klinkert; 

eene  ^/Schets  van  Amboina/^  bewerkt  door  den  heer  Ludeking; 

een  beredeneerd  overzicht  van  het  werk  van  den  heer  van 
Deventer  over  het  landelijk  stelsel  op  Java,  bewerkt  door  den 
heer  Boudewijnse ; 

en  het  rapport  van  den  heer   Cambier  over  Bitjoli, 

De  voorzitter  doet  verder  mededeeling  van  de  volgende 
raKsires :  , 

I.  Van  den  heer  Kobidé  van  der  Aa,  daarbij  in  de  eerste 
plaats  mededeelende  dat  sedert  hij  in  de  bestunrsvergaderiug 
van  16  Maart  jl.,  naar  aanleiding  van  het  van  commissarissen 
in  Oost  Indie  ontvangen  register  van  manuscripten,  ter  secre- 
tarie te  Batavia  bewaard  wordende,  de  aandacht  viestigdc  op 
het  in  dat  register  voorkomende  handschrift  van  den  beroemden 
Speelman:  Geschiedenis  van  de  eerste  vestiging  der  Ntfderlan- 
tlers  op  Celebes  ^  bij  hem  het  vermoeden  is  outstaan  dat  dit 
handschrift  zich  ook  bevindt  op  het  departement  van  koloniën.  In 
den  catalogus  der  bibliotheek  van  dit  departement  komt  toch 
onder  n'^.  6  voor:    C  SpeeltHau^  Notitie  wegens  Mnkassar, 


lOSSTE    BKBÏlirUSVERGADEÏlïNG.  539 

In  de  tweede  plaat»  biedt  de  heer  vau  der  Aa  daarbij  een 
"Handschrift  aan,  bevattende  vijf  uitvoerige  stukken  uit  de  laatste 
télft  der  17e  en  het  begin  der  18©  eeuw,  namelijk: 

1°.  Memorie  van  Hendrik  van  Hheede  tot  Drakesteijn ,  kom- 
mandeur  der  kust  vau  Malabar  aan  zijn  opvolger,  Jacob  Tjofos, 
g^dagteekeud  Coohin  17  Maart  1677; 

2».  Instructie  van  Hendrik  Zwaardecroon ,  commissaris  over 
de  kust  van  Malabar,  voor  de  kommandeurs  dier  kust,  opge- 
maakt te  Cochin  9  October  1697; 

3o.  Memorie  van  Adam  van  der  Duvn,  kommandeur  der 
stad  en  Undeu  vaTi  Qale  op  Ceylon  aan  zijn  opvolger,  Johan 
van  Velsen,  gedatoerd  Gale  26  October  1708; 

40.  Memorie  van  Arnold  de  Vlaming  van  Outshooru,  gou- 
verneur vau  Ambou,  aan  xiju  opvolger  Jacob  Hustaert,  24 
Mei  1656; 

5o.  Memorie  van  Jacob  Hustaert,  gouverneur  der  Molukken , 
aan  zijn  opvolger  Simou  Cos,  Temate  23  April  1656. 

De  drie  eerste  stukkeu  beschrijven  den  toestand  van  gewesten , 
die  thans  niet  meer  tol  Neerlandsch-lndie  behooren;  het  derde 
handelt  uitsluitend  over  eene  onder-afdoeling  vaii  het  gouver- 
nement van  Ceilon.  De  beide  laatste  zijn  zeer  belangrijk  te 
Doemen.  Het  is  toch  merkwaardig  de  Vlaming  met  zijne  eigene 
vroorden  den  staat  van  gewesten  te  hooren  beschrijven,  die 
vooral  hij ,  de  krachtige  uitvoerder  van  het  uitroeien  der  specerij- 
boopien ,  in  zulk  eene  zee  van  rampen  had  gedompeld.  Ook  de 
memorie  van  Hustaert  bevat  veel  belangrijks,  o.  a.  over  de 
vederzijdsche  verhouding  tussohen  de  Nederlanders  en  de  Span- 
jaarden in  de  Molukken  gedurende  de  eerste  jaren  na  den  vrede 
>an  Munster.  De  heer  van  der  Aa  meent  daarom  dat  de  stukken 
^an  Hustaert  en  de  Vlaming  verdienen  in  de  Bijdragen  te 
'worden  opgenomen. 

Ten  opzichte  van  het  eerste  punt ,  het  handschrift  van  Speel- 
man ,  acht  de  vergadering  het  wcnschelijk  dat  worde  onderzocht 
of  het  exemplaar ,  in  de  boekenlijst  der  bibliotheek  van  het  depar- 
tement van  koloniën  vermeld,  gelijkluidend  is  met  dat  op  de 
secretarie  te  Batavia  aanwezig.  Zij  besluit  daarom  van  het  hand- 
schrift op  het  departement  van  koloniën  het  begin  en  het  einde 
te  doen  afschrijven  en  dit  op  te  zenden  aan  commissarissen  van 
het  Instituut  te  Batavia,  met  verzoek  dit  met  het  aldaar  voor- 
handen manuscript  te  vei^lijken. 

De   vergadering    aclit     het     verder   wenschelijk    niet    all^eu 


i 


540  1088TE    BE8ÏUUK8VKEGADEKIXG. 

de  memories  van  Hustaert  en  de  Vlaming ,  door  den  heer  ?aii 
der  Aa  bepaaldelijk  ter  publiceeriug  aanbevolen ,  maar  ook  de 
drie  overigen  achtereenvolgens  in  de  Bijdragen  op  te  nemen, 
omdat  het  voor  de  geschiedenis  van  hoogste  belang  is  dat  de 
inhoud  van  dergelijke  officieele  stukken  worde  openbaar  ge- 
maakt. Niettemin  zal  bij  de  opneming  in  de  Bijdragen  aan  de 
memories  van  Hustaert  en  de  Vlaming  de  prioriteit  worden 
gegeven. 

TI.    Van  den  heer  E.   Vf.  A.  Ludeking,  berichtende  dat  hij 
zijne  //Schets  der  residentie  Amboina^/ ,  na  daaromtrent  monde- 
ling van  den  voorzitter  ontvangen    wenken  en  inlichtingen,  be- 
langrijk heeft  gewijzigd.  Thans  ontbreekt  daaraan  nog  alleen  de 
zoölogie «    waartoe    hij    de    medewerking    en  ondersteuning  van 
cenige    wetenschappelijke    personen    heeft  ingeroepen ,  o.  a.  sm 
den    voorzitter    voor    de    visschen ,    van  prof.  Schlegel  voor  de 
vogels,  van  dr.  Snellen  van  Vollenhoven  voor  de  insecten, van 
prof.    Dunkler  te  Marburg  voor  de  conchylien  en  van  den  heer 
Eduard    von    Martens    te   Berlijn  voor  de  lagere  zeedierklassea. 
De    heer    Ludeking   verzocht    verder    te*  vernemen  of  men  he^ 
manuscript,    zoover    het   thans  gereed  is,  reeds  ter  inzage  ^^'^ 
verlangen,   ten   einde   op  die  wijze  de  uitgave  te  bespoedigen^ 
terwijl  het  zoölogisch  gedeelte  dan  later  zou  volgen. 

In    antwoord    op    dit    schrijven  heeft  de  voorzitter  den  h^^ 
Ludeking    te    kennen  gegeven  dat  eene  hernieuwde  aanbiedi^ 
van    zijne    /'Schets '^    eerst  na  geheele  voltooiing  wenschelijlf. 
te  achten,  omdat  voor  dien  tijd  het  bestuur  van  het  IiistitO 
niet    in    de    gelegenheid   is   een  oordeel  over  het  geheel  uit 
spreken ,  wat  noodig  is  alvorens  het  voor  den  druk  te  bestemm^^ 
De   vergadering  hecht  hare   goedkeuring  aan  hetgeen  door  ^^ 
voorzitter  is  verricht. 

III.  Van  commissarissen  in  Oost-lndië ,  daarbij  onder  ander""^ 
toezendende    een    wissel   op    de    Ned.    indische  handelsbank 
Amsterdam  groot  y400  Ind.  cour.  of  ƒ  396  Ned.  cour.,  wa 
van  de  goede  ontvangst  zal  worden  bericht. 

Commissarissen  bieden  verder  hunne  medewerking  aan  v 
de  samenstelling  der  ledenlijst,  waarin  thans,  wat  de  in  IncC^ 
gevestigde  leden  betreft,  eenige  misstellingen  zijn  ingeslope:^ 
Het  bestuur  acht  het  wenschelijk  van  dit  welwillend  aanbel 
gebruik  te  maken  en  dien  ten  gevolge  commissarissen  dr-"^ 
maanden  voor  de  uitgave  eener  nieuwe  naamlijst  van  het  voo 
nemen  tot  uitgave  daarvan  kennis  te  geven, 


lOS^TE    BKSTUIIRSVKBOADERING.  541 

IV.  Vau  coniinis»arij4$en  ie  Paramaribo.  Uit  deze  missive 
blijkt  iu  de  eerste  plaats  dat  door  het  initiatief  vau  commissa- 
rissen den  5<ï«n  April  eene  vergadering  heeft  plaats  gelmd  van  de 
aldaar  gevestigde  leden,  onder  leiding  van  den  president-com- 
missaris, mr.  E,  A.  van  Emden.  Op  die  vergadering  is  in 
liet  breede  het  i)unt  vnu  de  contributie  bespraken.  Verscheidene 
leden  waren  van  oordeel  dat  zij  geene  andere  contributie  ver* 
schuldigd  zijn  dan  over  het  laatste  jaar ,  op  grond  dat  zij  nim- 
mer tot  betaling  werden  aangesproken.  De  meerderheid  was 
echter  van  eene  tegenovergestelde  opinie ,  ofschoon  zij  de  hard- 
heid erkende  om  thans  eene  vrij  belangrijke  som  als  contributie 
te  betalen.  Door  den  commissaris  Carstairs ,  die  zich  met  de 
functien  van  penningmeester  lieeft  belast ,  werd  dien  ten  gevolge 
na  afloop  der  gehouden  vergadering  eene  som  van  ƒ  570  aan 
contributie  over  lo  Mei  1868 — lo  Mei  1867  geïnd,  waarvan 
eene  som  van  /  450  per  wissel  naar  Nederland  is  overgemaakt, 
die  door  den  penningmeester  is  ontvangen.  Bij  de  bespreking 
van  dit  onderwerp  werden  ten  dien  aanzien  nog  eenige  andere 
punten  aangevoerd.  Men  meende  o.  a.  dat  de  surinaamsche  leden 
net  buitenlandsche  leden  zouden  moeten  worden  gelijkgesteld 
n  dus  geene  contributie  verschuldigd  zouden  zijn.  Anderen 
>uden  het  wenschelijk  achten  die  contributie  op  de  helft  van 
5^  bedrag  te  stellen. 

Xlet  bestuur,  de  verschillende  punten  in  aandachtige  over- 
s^ng  nemende,  acht  het  denkbeeld  om  de  leden  in  Suri- 
met  buitenlandsche  leden  gelijk  te  stellen,  niet  aan- 
leUjk,  op  grond  vooral  dat  het  reglement  onder  buiten- 
laidsche  leden  andere  personen  begrijpt  dan  zij ,  die  in  de 
>l^nien  en  bezittingen  van  den  staat  gevestigd  zijn.  Daaren- 
^v-en  ging  het  denkbeeld  voor  Suriname  op,  het  zou  ooktoe- 
^ssiQg  moeten  vinden  niet  alleen  voor  Cura^ao ,  maar  ook  voor 
ost-Indië  en  op  die  wijze  zou  het  getal  der  contribueerende 
^^U  zeer  worden  ingekrompen  en  zou  het  bestuur  geheel  en 
Van  de  middelen  verstoken  zijn  de  uitgaaf  van  werken 
^  geschriften  te  ondernemen,  die  juist  in  de  eerste  plaats  in 
•^    belang  der  koloniën  plaats  vindt. 

^ok  tot  eene  vermindering  der  contributie  meent  het  bestuur 
^t  te  mogen  besluiten,  op  grand  dat  daardoor  eene  nieuwe 
^'■legorie  van  leden  zou  worden  gecreëerd ,  die  bij  het  reg^- 
^ïit  niet  voorzien  is  en  op  grond  vooral  van  de  kosten,  die 
^     eene   toezending   der   werken    en   Bijdragen  naar  Oost-  en 


542  1088TE    BESTlMnUSVF.RGADKRiNQ. 

We^t-Tiidic  verbonden  zijn.  Juist  oin  die  kosten  te  dekken 

in    185i    liet  denkbeeld  geopperd  de  contributie  v(X)r  de  Ie? 

in    Oost-   en   West-Tudiü  y*ij.—     hooger  ie  stellen  dan  van  die 

in    Nederland.    Üit    voorstel    werd  toen  verworpen.  Ook  th^HMans 

zou  het  bestuur  tot  aanneming  daarvan  niet  willen  medewer— — ken 

omdat  het  onbillijk  zou  te  achten  zijn,  indien  zij  die  door —    den 

verwijderden  afstand  verhinderd  zijn  de  algemeene  vergaderin      _gen 

bij    te   wonen    en    gebruik    te  maken  van  de  bibliotheek,  nr »eer 

werden  bezwaard  dtm  de  in  het  moederland  woonachtige  ler^3len. 

De  jienningraeester  doet  daarop  het  voorstel,  met  het  ^^<wg 
op  het  voornemen  dat  bij  de  surinaamsche  leden  bestaat  om 
geregeld  vergaderingen  t-e  houden ,  commissarissen  te  PararoaKr — ibo 
te  veqJichten  sledita  de  helft  der  contributie  (dus  ƒ6, —  F^ 
lid)  geregeld  jaarlijks  aan  het  bestuur  over  te  maken  en  ^^ 
overige  ƒ6. —  te  bestemmen  —  waarvan  jaarlijks  rekening  ^^ 
verantwoording  zal  behooren  gedaan  te  worden  —  in  de  ce^^*^^ 
plaats    tot    dekking    der   noodzakelijke   uitgaven,    die   aan  "^ 

houden  van  vergaderingen  verbonden  zijn  en  in  de  tweede  pla — -^*** 
om  daarmede  verschillende  andere  kosten  te  bestrijden ,  tot  w^^  ^ 
einde   thans    reeds  de   som    van  ƒ  120   door  commissarissen  ^ 

kan  is  gehouden. 

Dit  voorstel  vindt  algemeene  goedkeuring  zoodat  in  dien  ^^     ^ 
aan  commissarissen  zal  worden  geschreven. 

In    hunne    missive  berichten  commissarissen  dat   zij  de  zo^^-^  , 
even    vermelde   som   van  ƒ  l&O. —  van  de  geinde  contributiiP^-^-^ 
hebben  teruggehouden ,  ook  tot  aankoop  van  verschillende  voo^^-^ 
werpen,    o.    a.   schedels    en  portretten  van  Indianen,  eenige 
Suriname    vervaardigde   kunstwerken,    zooals   afbeeldingen   yf^ 
vruchten  in  was  en  jiapier  niaché  en  dei^lijken. 

Uit  eene  aandachtige  overweging  van  dit  punt  blijkt  dat  h^*^^ 
bestuur  het  niet  wensdielijk  acht  schedels,  kunstvoorwerpen  c^ 
iets  dei^elijks  aan  te  koopen ,  om  de  eenvoudige  reden  dat  h^^^ . 
Instituut  geen  museum  bezit,  zoodat  de  bewaring  eigenaardig^^ 
moeilijkheden    zou    veroorzaken.    Onlangs  ontving  het  Instituu^^ 
van  het  lid ,  den  heer  dr.  Dumoutier ,  twee  indiaansche  schedels  ^     ' 
maar  juist  omdat  het  geene  geschikte  plaats  tot  bewaring  daarvai^ 
bezit,    heeft   het   bestuur   die   aan    het   Anatomisch    kabinet  i(p^ 
Leiden   ter   plaatsing  afgestaan.  Het  denkbeeld  echter  om  por—'^ 
ti^ptten  .  van    Indianen  te  doen  vervaardigen  —  welk  denkbeelr>  ^ 
ook  op  de  te  Paramaribo  gehouden  vergadering  besproken  is 
vindt    bij    het   bestuur   algemeene   ondersteuning    vooral  na  i^^ 


108ste    BESTrUESVKROADEUIXG.  543 

mededeelingeu  die  daarointi'Oiit  door  Aoix  lieor  van  der  Gon  Net- 
9cher  aan  de  vergaderiug  worden  gedaan.  Dit  bestuurslid  geeft 
lü  overweging  commissarisseu  uit  te  noodigen  fotografische  af- 
beeldingen te  doen  vervaardigen  der  verschillende  bewoners  van 
Pfederlandsch  duyaiia.  Daartoe  zou  liet  noodig  zijn  eene  af- 
beelding te  maten  van  het  hoofd  van  man  en  vrouw,  geheel 
jf  half  in  front  en  in  profiel ,  op  min«teu8  een  vierde  der  ware 
grootte  en  van  de  geheele  figuur  ten  voete  uit  op  omtrent  twee 
palm  lengte. '  Daarvoor  zouden  vooniamelijk  in  aanmerking 
moeten  komen : 

1».  de  verschillende  stammen  van  Indianen,  die  nog  in  de 
kolonie  aanwezig  zijn ,  voorzoover  die  een  belangrijk  uiterlijk 
verschil  aanbieden; 

2*^.  de  van  Afrika  aangevoerde  negers  en  als  tegenstelling 
iiunne  afstammelingen  de  kreool-negers ; 

3o.  de  mulatten,  mestiezen,  kaboegers  en  andere  door  ver* 
schillende  kruissingen  voortgebrachte  kleurlingen  voorzoover 
die  een  eenigzins  onderscheiden  karakter  vertoonen ,  met  nauw* 
leurige  opgave  van  de  lijn  van  generatie  en  daaraan  gegeven 
benamingen ; 

4o.-de  uit  blanke  ouders  in  de  kolonie  geboren  personen 
(zoogenaamde  bianke  kreoolen) ,  meer  bijzonder  die  van  den 
vefkenden  stand ,  zooals  bijv.  de  kinderen  die  van  de  kolonisten 
aan  de  Saramacca  nog  zijn  overgebleven; 

50.  de  chineesche  immigranten  en  hunne  in  de  kolonie  ge- 
boren kinderen; 

60.  de  immigranten  van  Madera  en  de  West-Indische  eilanden 
sn  die  van  Barbados  en  hunne  in  de  kolonie  geboren  kinderen. 

Geheel  instemmende  met  deze  denkbeelden  zal  in  dezen  zin 
door  het  bestuur  aan  commissarissen  worden  geschreven,  met 
irerzoek  in  den  aangeduiden  geest  te  handelen.  Is  het  bestuur 
3p  die  wijze  in  het  bezit  van  eenige  portretten  gesteld,  dan 
ïou  het  later  er  wellicht  toe  komen  de  fotografische  afbeeldingen 
3p  steen  te  doen  overbrengen  en  ze,  met  de  daarbij  gevoegde 
todichtitig  en  beschrijving  in  de  Bijdragen  van  het  Instituut 
ap  te  nemen  of  die  als  afisonderlijk  werk  uit  te  geven. 

Commissarisseu  doen  verder  de  hoogst  verblijdende  mededee- 
ling  dat  aanvankelijk  onder  de  surinaamsche  leden  de  zucht  be- 
staat —  waarvan  zij  ook  door  het  beantwoorden  aan  de  uit- 
iioodigiug  vau  commissarissen  tot  het  houden  eenei-  vergadering 
»eeds  openlijk  blijk  gaven  —  om  krachtig  mede  te  werken  tot 


544  108ste  bestu nu9 vergadering. 

bereikiug   van    het   doel    des»    Instituuts.   Coniinis8ari8seii  vle^^  ieiei 
zich  dat  die  belaugstelliug  er  toe  leideu  zal  dat  nu  en  dan  W         bij. 
dragen   over   koloniale   onderwerpen  zullen  kunnen  worden  (^        op- 
gezonden.  S|)oedig  ho|)en  zij  reeds  van  hunne  zijde  het  bestci^^^^^nr 
de  bouwstoffen  te  doen  gewonleu  voor  een  Surinaamschen  almans-  ^nak. 
Het  bestuur    verheugt    zich    in  hooge  mate  over  de  beland  -Dg- 
stelling   en    den  ijver  door  de  surinaamsche  leden  en  in  Hlcr^bij- 
zonder    door    commissarissen    te    Paramaribo  betoond,  hetgup*  Tcen 
het    bestuur   ten    s])oorslag   moet   strekken   zooveel  het  vemKr-^fiag 
ook  in  het  belang  van  West-Tndie  eu  van  de  aldaar  gevesti^^^?"^ 
bevolking  werkzaam  te  zijn. 

Aan  de  orde  is  thans  de  behandeling  van  het  voorstel  vt^^^*^ 
den  heer  van  Heukelom  (zie  de  notulen  der  vorige  vergaderin^  -^^g) 
om  de  lijst  van  handsclmften ,  ter  secretarie  te  Batavia  voccr:^®^' 
handen ,  welke  lijst  onlangs  door  commissarissen  te  Batavia  a^-  .^an 
het  bestuur  is  toegezonden ,  in  de  Bijdragen  op  te  nemen.  Da-^^^**' 
niemand  hiertegen  eeuige  bedenking  heeft,  wordt  het  voorsfc::*^*^ 
eenparig  goedgekeurd  eu  zal  zoodra  daartoe  gelegenheid  is ,  de:: 
lijst  in  de  Bijdragen  worden  afgedrukt. 

De   voorzitter   zegt    dat  bij  hem  de  vraag  is  gerezen  of  h^-*"*^ 
wenschelijk  zou  te  achten  zijn  de  verslagen  der  algemeene  ve«:^^^^ 
gaderingen  van  het  Indisch  genootschap,  die  vroeger,  tot  ult»-^^^   * 
December  1866 ,  in  het  Tijdschrift  van  Nederlandsch  Indië  werde^^^^^ 
opgenomen ,  in  de  Bijdragen  van  het  Instituut  over  te  drukkeic^^^^ 
Nevens   vraagstukken    van    meer   direct  politiek  belang  wordei^^^         , 
toch  op  die  vergaderingen  zeer  dikwijls   onderwerpen  behandelen  ^^^    . 
die    met   de    land-  en  volkenkunde  van  Nederlandsch  Indië  '      ^ 


ze 


betrekking  stian ,  zoodat  die  discussien  uit  een  weteuschappelijbf  C^   «^ 


11' 


oogpunt  ook  van  belang  zijn  te  achten.  Op  grond  dat  vroege*^- 
het  denkbeeld  eener  vereeniging  van  het  Instituut  met  het  In— - 
discli  Genootschap  niet  de  goedkeuring  der  algemeene  vergadering^5.  ^^^^ 


heeft  mogen  verwerven,    acht  men  het  wenschelijk  dat  omtrent '^^  ^^^*^ 
de  kw^estie  van  het  overdrukken  der  verslagen  van  het  Genoot- 
schap   in    de  Bijdragen  ook  het  gevoelen  der  algemeene  verga- 
dering  worde   gehoord,    zoodat  het   voorstal  van  den  voorzitter 
tot  latere  bespreking  en  beslissing  wordt  aangehouden. 

De    voorzitter   geeft   in   overweging    thans  de  noodige  maat- 
regelen  te  nemen  tot  uitvoering  van  het  vroeger  genomen  besluit 


108ste    BKSTUÜRSVERGAORRIXG.  545 

tot  het  houden  vau  eenige  algemeeue  vergaderingeu  gedureude 
deu  wiuter,  bestemd  voor  voordrachteu  eu  zoo  noodig  ook  dis- 
cui^sie  over  een  of  ander  wetenschappelijk  ondem^erp  met  de 
belangen  onzer  uverzeesche  bezittingen  in  verband  staande.  In 
de  eerste  plaats  is  het  noodig  de  personen  te  vinden,  die  ge- 
neigd zouden  zijn  eene  voordracht  te  houden.  Van  de  bestuurs- 
leden verklaart  professor  Kern  zich  reeds  dadelijk  daartoe  bereid , 
terwijl  anderen  het  nog  in  bedenking  wenschen  te  houden.  Verder 
wordt  besloten  eene  uitnoodiging  tot  medewerking  te  richten 
aan  de  heeren: 

dr.  T.  Roorda,  dr.  P.  J.  Veth,  dr.  J.  Pijnappel  en  dr.  R. 
P.  A.  Dozy  te  Leiden,  dr,  S.  Keyzer  te  Delft,  dr.  J.  P.  N. 
Land  te  Amsterdam,  ds.  C.  P.  Tiele  te  Rotterdam,  Robidé 
van  der  Aa  en  mr.  P.  A.  S.  van  Limburg  Brouwer  te  's  Hage. 

Na  de  toezegging  door  prof.  Keni  gedaan ,  wordt  besloten 
de  eerste  algemeene  vergadering  te  houden  in  de  tweede  helft 
van  November,  waarvoor  de  noodige  maatregelen  in  de  in  die 
maand  te  houden  bestuursvergadering  zullen  worden  vastgesteld. 

Door  het  bestuur  worden  tot  leden  van  het  Instituut  be- 
noemd de  heeren  J.  S.  vau  Coevorden  te  Batavia,  ds.  J.  Sander, 
predikant  bij  de  £vang.  Luthersche  gemeente  en  A.  H.  de 
Granada,  procureur  bij  het  gerechtsliof,  beide  te  Paramaribo, 
voorgedragen  door  commissarissen  in  Oost-  en  West-Indië. 

Verder  wordt  besloten  het  lidmaatscha])  van  het  Instituut  aan 
te  bieden  aan  de  heeren: 

mr.  J.  A.  Philipse,  dr.  W.  J.  A.  Jonckbloet,  mr.  ü.  C. 
J.  van  Reenen,  mr.  A.  baron  Mackay  en  Jhr.  mr.  P.  J. 
£lout  vau  Soeterwoude  te  's  Gravenhage ,  C.  T.  Stork  te  01- 
denzaal,  T.  P.  Viruly  te  Gouda,  J.  Andreae  te  Leeuwarden, 
D.  Hartevelt  te  Leiden  en  N.  G.   Pierson  te  Amsterdam. 

Verder  niets  te  behandelen  zijnde  wordt  de  vergadering  door 
den  voorzitter  gesloten. 


546  lOaUK     BRS'nHiasVERGADfiRtN'G. 

1091"'   BESTUURSVERGADERING 

OEHÜUOEN  16  NOVEMBER  1867. 


Tegenwoordig  de  heeren :  Bleeker  (voorzitter) ,  MiUard , 
Bachiene,  Godon,  vaii  Heukelom.  van  der  Gon  Netscher, 
Niemann  en  Obreen  en  de  adjunct-secretaris.  De  beeresi 
Sloet  en  Kern  met  kennisgeving  afwezig. 

De  notulen  van  het  verhandelde  in  de  vorige  vergadering 
worden  gelezen  en  na  eenige  wijziging  goedgiekeurd. 

'  De  voorzitter,  deelt  mede  dat  zijn  ingezonden: 

I.  Voor  de  bibliotheek  de  volgende  boekwerken : 

Van  het  Bataviaasch  Genootschap  van  kunsten  eu  weten- 
scliappen:  Verhandelingen  deel  XXXII;  Tijdschrift  van  Iii- 
dische  taal-,  land-  en  volkenkunde  deel  XIV,  afl.  5 — 6,  XV 
art.  1—6,  XVI,  afl.  1;  Notulen  deel  II,  III  en  IV,  afl.  1; 
Catalogus  der  bibliotheek. 

Van  het  departement  van  Koloniën :  Verslag  van  den  handel 
en  de  scheepvaart  op  Java  eu  Madura  over  1865. 

Van  de  Gesellscliaft  fiir  Erdkunde  te  Berlijn :  W.  Kouer, 
Der  Suluh-archipel. 

•  Van  Docteur  Pavrot,  een  ex.  van  zijn  geschrift:  Tja  nomen- 
clature  m^dicale  des  Arabes.  Lettres  h  M.  Ie  ptofesseur  A. 
Sédillot. 

II.  Missives  van  de  heeren  mr.  G.  C.  J.  van  Reenen  te 
^s  Gravenhage ,  J.  Andreae  te  Leeuwarden  en  N.  G.  Pieraon  te 
Amsterdam ,  berichtende  het  hun  aangeboden  lidmaatschap  aan  te 
nemen. 

III.  Missive  van  den  heer  Ploos  van  Amstel  te  Melboume: 
1".  houdende   bericht  dat  hij  de  benoeming  tot  buitenlandsch 

lid  van  het  Instituut  aanneemt. 

20.  mededeelende  dat  hij  op  verzoek  van  het  bestuur  zich  in 
betrekking  he^ft  gesteld  met  den  secretaris  van  de  Royal  society 
of  Victoria ,  ten  einde  eene  ruiling  van  werken  tusschen  die  in- 
richting en  het  Instituut  tot  stand  te  brengen. 

De  heer  Ploos  van  Amstel  vermeldt  verder  in  zijn  sclirijven 
dat  de  Public  library  te  Melboume,  eeiie gouveruemeuts-instel- 


109ï>K     BE8Ti:ilESVERGADEHING.  547 

liüg,  onlangs  een  aantal  werken,  in  Victoria  uit-gegeven  en 
sommigen  handelende  over  de  australische  koloniën,  aan  het 
departement  van  buiteulandsche  zaken  te  Londen  heeft  gezonden , 
zoo  hij  meent,  tot  verspreiding  onder  letterkundige  genoot- 
schappen. Ten  opzichte  van  dit  punt  wordt  besloten  het 
engelsche  ministerie  van  buitenlandsche  zaken  te  verzoeken, 
indien  het  eenige  werken  tot  vermeld  doel  uit  Australië  mocht 
ontvangen  hebben,  daarvan  een  exemplaar  aan  het  Instituut  te 
willen  toezenden. 

In  verband  hiermede  doet  de  voorzitter  mededeeling  van  een 
schrijven  van  den  heer  ï".  Muller  te  Amsterdam,  houdende 
keniusgeving  dat  hij  door  de  Public  library  te  Melboume  tot 
letterkundigen  agent  voor  Nederland  is  benoemd.  Curatoren 
dier  inrichting  verklaren  zich  bereid  in  ruil  voor  de  werken  van 
het  Instituut  de  officieele  stukken  te  zenden  welke  in  de 
australische  koloniën  gedrukt  worden  of  de  werken  van  officieele 
fleerde  genootschappen,  die  daax  bestaan.  Het  bestuur  wen- 
schande  het  getsd  van  genootschappen  of  instellingen ,  waarmede 
het  in  betrekking  staat ,  zoo  veel  mogelijk  uit  te  breiden ,  ver- 
klaart het  gedane  aanbod  gaarne  aan  te  nemen. 

De  heer  Ploos  van  Amstel  roept  vervolgens  de  tnsschenkomst 
in  van  het  bestuur  tot  het  verkrijgen  van  een  portret  van 
Abel  Tasraan,  de  ontdekker  van  Tasmanië  (Van  IMemens-land) 
op  het  bezit  waarvan  de  kolonisten  lioogen  prijs  stellen.  De 
heereu  Millard  en  Obreen  verklaren  zicli  bereid  daaromtrent 
eenige  nasporingen  te  doen. 

IV.  Missive  van  Die  Gesellschaft  für  allgemeine  Erdkunde  te 
Berlijn,  hare  goedkeuring  schenkende  aan  het  door  het  Instituut>s- 
bestuur  gedane  voorstel  tot  ruüiug  van  werken. 

De  voorzitter  geeft  in  overweging  verzoeken  tot  ruiling  van 
i¥erkeu  nog  tot  andere  genootschappen  of  instellingen  te  richten , 
o.  a. :  tot  de  Kaiserliche  Akademie  der  Wissenschaften  te  Weenen 
eii  de  Königliche  Akademie  der  Wissenschaften  te  Berlijn, 
terwijl  de  heer  Niemanu  in  overweging  geeft  te  trachten  ook 
betrekkingen  aau  te  knoopen  met: 

Madras  litterary  society, 

Ceylon  branch  of  the  royal  Asiatic  society , 

Bombay  branch  of  the  royal  Asiatic  society, 

Noith  China  branch  of  the  royal  Asiatic  society ,  te  Shanghay. 

De  vergadering  vereenigt  zich  met  die  voorstellen  en  mach- 
tigt den  secietaris  de  noodige  stappen  te  doen. 


548  109Ö1?   BlÜSTlJITRSVKRGAÜKRtXQ. 

V.  Missive  van  het  lid,  deu  heer  Graaflaud  te  Tauawangko, 
waarbij  hij  verklaart  de  benoeming  tot  lid  des  Instituuts  vol- 
gaarne aaü  te  nemen. 

Bij  dat  schrijven  zijn  gevoegd  twee  opstellen  ter  plaatsing 
in  de  Bijdragen  : 

»  Het  criterinm  voor  geschriften  in  de  Maleische  taal.  f*  Dit 
stuk  is  eene  kritiek  van  het  opstel  des  heeren  Klinkert  over  de  ma- 
leische school-  en  volksleesboekjes ,  in  de  Bijdragen  opgenomen ;  en 

//  De  Manadoreezen  /'  uitgelokt  door  een  naschrift  van  den 
heer  Leupe  bij  eene  bijdrage  over  de  zeden  en  gewoonten  van 
de  bewoners  der  Minahassa. 

Beide  stukken  zijn  gesteld  in  handen  van  den  heer  Niemann 
om  het  bestuur  omtrent  de  wenschelijkheid  der  opneming  in 
de  Bijdragen  te  adviseeren  De  heer  Niemann  verklaart  die 
stukkeu  eerst  weinige  dagen  geleden  ontvangen  en  nog  geene 
gelegenheid  gehad  te  hebben  die  met  aandacht  na  te  gaan.  Hij 
gelooft  echter  wel  dat  hij  het  Bestuur  zal  kunnen  aanraden 
beide  opstellen  in  de  Bijdragen  op  te  nemen,  al  is  het  ook 
wat  het  eerste  betreft,  eenigzins  gewijzigd.  De  vergadering  be- 
sluit daarop,  indien  het  advies  van  den  heer  Niemann  in  't 
algemeen  gunstig  mocht  zijn,  dat  deze  met  den  secretaris  in 
overleg  trede  omtrent  de  wijzigingen  die  voornamelijk  het 
polemisch  opstel  tegen  den  heer  Klinkert  zou  behoeven. 

VI.  Missive  van  den  minister  van  koloniën  omtrent  de  on- 
dersteuning van  het  departement  van  koloniën  bij  de  uitgave 
van  een  maleisch  volksleesboek.  Ofschoon  de  minister,  met  het 
oog  op  de  belangrijke  kosten  aan  de  uitgifte  verbonden,  wel 
geneigd  is  zoodanigen  arbeid  te  ondersteunen,  acht  hij  zich 
echter  bezwaard  nu  reeds,  ter  voldoening  aan  den  wensch  van 
het  bestuur,  de  toezegging  te  doen  dat  na  voltooiing  500  ^ 
600  ex.  voor  rekening  van  het  departement  van  koloniën  zullen 
worden  genomen.  Het  is  evenwel  te  verwachten  dat,  voor  het 
geval  het  bewuste  werkje  in  ludië  bevonden  wordt  ter  ver- 
spreiding door  verkoop  onder  de  Inlanders  aanbeveling  te  ver- 
dienen en  de  prijs  zoodanig  is  gesteld  dat  daardoor  het  werk 
binnen  het  bereik  van  den  Inlander  wordt  gebracht,  een  zoo- 
danig aantal  ex.  door  het  departement  zal  worden  aangekocht. 
Daarom  verzoekt  de  minister  zoodra  het  werk  gereed  is,  daar- 
van terstond  een  tiental  ex.  aan  het  departement  van  koloniën 
af  te  leveren ,  om  onverwijld  aan  het  indisch  bestuur  te  worden 
toegezonden. 


1Ö9I>E    BESTllUttSVEttOADEUlNÖ.  549 

De  heer  Niemann,  door  den  voorzitter  uitgenoodigd  eenige 
mededeeling  te  doen  omtrent  den  stand  van  het  werk ,  deelt  in 
de  eerste  plaats  mede  dat  in  de  gedrukte  notulen  der  vergade* 
ring  van  4  Mei  jL ,  in  welke  vergadering  de  vervaardiging 
eener  maleische  chrestomathie  is  besproken,  vermeld  is  dat  het 
werk  meer  uit««luitend  voor  het  inlandsch  onderwijs  bestemd  /ou 
zijn ,  terwijl  zijn  doel  hoofdzakelijk  is  een  boek  samen  te  stellen 
ten  gebruike  van  Inlanders  en  ook  voor  hen,  die  zich  op  de 
beoefening  der  maleische  taal ,  o.  a.  aan  de  instellingen  te  Leiden 
en  Delft,  toeleggen. 

Verder  deelt  de  heer  Niemann  mede  dat  een  groot  gedeelte 
der  copie  gereed  is,  zoodat  half  December  met  het  drukken 
een  aanvang  zou  kunnen  worden  gemaakt.  Het  werk  zal  beslaan 
300  ii  400  bladzijden  klein  octavo  druks  en  zal  misscliien 
op  eene  geschikte  wij/e  in  twee  stukken  kunnen  worden 
verdeeld. 

De  voorzitter  zegt  den  heer  Niemann  dank  voor  zijne  mede- 
deelingen. 

VII.  Eene  nota  van  den  drukker  des  Instituuts,  den  heer 
11.  L.  Smits,  wegens  in  1866  verkochte  exemplaren  van  de 
Bijdragen  tot  de  taal- ,  land-  en  volkenkunde  van  N.  1 . ,  aan- 
wijzende een  netto  provenu  ten  bate  van  het  Instituut  van 
ƒ108.50. 

De  voorzitter  geeft  thans  gelegenheid  tot  het  bespreken  der 
maatregelen,  die  genomen  moeten  worden  ter  uitvoering  van 
liet  besluit  tot  het  houden  van  algemeene  vergaderingen.  Hij 
deelt  in  de  eerste  plaats  mede  dat  deheeren  Veth,  Dozy,  Land, 
Tijnappel,  Tiele,  van  Limburg  Broufer  en  Keyzer  schriftelijk 
hebben  te  kennen  gegeven  dat  zij  aan  de  uitnoodiging  van  het 
Isestuur  tot  het  houden  eener  redevoering  niet  kunnen  vol- 
doen. De  heer  Millard  bericht  dat  de  heer  Bobidé  van  de  Aa 
geneigd  is  zich  tot  het  houden  eener  voordracht  te  verbinden. 
Deze  heeft  alleen  bezwaar  tegen  het  denkbeeld  om  vergaderingen 
te  houden  met  dames ,  omdat  daardoor  de  keuze  van  het  onder- 
werp moeilijk  wordt.  De  vergadering  is  evenwel  van  oordeel 
dat  de  beslissing  der  vraag  of  ook  dames  zullen  worden  toege- 
laten geheel  afhangt  van  den  spreker. 

De    bepaling   van   den  dag  der  algemeene  vergadering  wordt 

aan    voorzitter    en  secretaris  overgelaten,    daar   de    keuze   zich 

36 


530  109ÖK    BESTUURSVERGADERING. 

moet  richten  naar  de  dagen  waarop  de  zaal  van  Diligentia  be- 
schikbaar is.  De  vraag  of  na  de  voordracht  van  den  hoogleeraar 
Kern  op  de  aanstaande  v&rgadering  gelegenheid  zal  worden  ge- 
geven voor  discussie  of  tot  het  vragen  van  inlichtingen  over 
het  behandelde  onderwerp,  dient  aan  de  beslissing  van  den 
spreker  te  Worden  overgelaten.  Mocht  die  vraag  toestemmend 
worden  lieantwoord,  dan  zal  de  heer  Kern  tevens  worden  uit- 
genoodigd  het  onderwerp  zijner  rede  op  te  geven,  dat  dan  op 
het  convocatiebriefje  zal  worden  vermeld. 

Naar  aanleiding  van  reeds  vroeger  gehouden  voorloopige  be- 
sprekingen ,  wordt  thans  besiloten ,  dat  ook  zij ,  die  geen  lid  van 
het  instituut  zijn,  gelegenheid  zullen  hebbeu  de  aanstaande 
vergadering  bij  te  wonen,  tot  welk  einde  bij  den  secretaris 
toegangkaarten  zullen  te  bekomen  zijn. 

De  voorzitter  deelt  mede  dat  de  adjunct-secretaris  het  denk- 
beeld heeft  o|)gevat  tot  het  samenstellen  vau  eene  koloniale 
bibliografie ,  waarin  alle  afzonderlijk  verschenen  werken ,  over 
onze  bezittingen  handelende,  zullen  worden  opgenomen.  Voor- 
loopig  zou  hij  zich  willen  bepalen  tot  de  werken  in  de  tegen- 
woordige eeuw  verschenen,  om  dan  later  ook  die  van  vroegere 
tijdvakken  te  beschrijven.  De  voorzitter  doet  alsnu  de  vraag 
of  naar  het  oordeel  van  het  btestunr  zoodanig  werk,  wanneer 
het  gereed  mocht  zijn,  door  het  Instituut  behoort  uitgegeven 
te  worden.  Daar  eenige  leden  het  wenschelijk  achten  vooraf 
eenige  meerdere  bijzonderheden  omtrent  het  plan  vau  het 
werk  te  vernemen ,  wordt  de  behandeling  van  die  vraag  tot  eene 
volgende  bijeenkomst  uitgesteld. 

De  secretaris  bericht  dat  de  heer  Robidé  van  der  Aa  hem 
heeft  uitgenoodigd  inzage  te  nemen  van  eene  verzameling  hand- 
schriften, betreflende  de  geschiedenis  van  Neerlandsch  Indie, 
thans  het  eigendom  van  den  heer  Martinus  Nijhofl*.  Op  verzoek 
van  den  secretaris  heeft  de  heer  van  der  Aa  omtrent  die  ver- 
zameling eene  nota  aan  het  bestuur  ingezonden,  waaraan  het 
volgende  wordt  ontleend: 

Deze  verzameling  vormt  een  geheel  en  moet  afkomstig  zijn 
uit  den  boedel  van  den  gouverneur-generaal  Joan  Pietersz.  van 
Hoorn.  Ter  aantooning  van  het  gewicht  der  verzameling  voor 
de  geschiedenis  is  het  niet  ondienstig  het  volgende  te  herinneren. 

Fieter   van   Hoorn,    de    vader  van  den  gouverneur-generaal, 


109ÖB    ftESTUlTftSVBRGADEtltXO.  55l 

was  van  1663 — 1675  buitetigewoon  raad  van  Indië;  in  1664 
^n^  hij,  als  gez^ant  der  compagtiie,  naar  Peking;  in  1675  tot 
gewoon  raad  van  Indië  bevorderd ,  werd  hij  drie  jaren  later  op 
het  aanzoek  van  Maatsaiker  of  van  Goens  afgezet.  Hij  troostte 
zich  als  wijsgeer.  Reeds  in  1675  had  hij  te  Batavia  een  gedicht 
uitgegeven  over  de  ware  deugd  volgens  de  leer  van  Confacius ; 
dit  door  geen  mij  bekenden  schrijver  vermelde  werkje  behoort 
evenals  alle  bataviasche  drukwerken  uit  de  dseventiende  eeuw 
tot  de  groote  bibliografische  curiositeiten.  Het  is  in  de  ver- 
zameling, maar  ook  een  handschrift:  //Maximes  over  de  kunst 
om  wel  te  leven  met  moeijelijke  menschen  //,  ten  jare  168i  uit 
het  fransch  vertaald  en  wel  door  Pieter  van  Hoorn. 

Joan  van  Hoorn  verzelde  als  knaap  zijn  vader  in  1663  naar 
Indië;  tijdens  diens  ontslag  was  hij  reeds  werkzaam  op  de  al- 
gemeene  secretarie  en  werd  weldra  secretaris  der  hooge  regeeriiig 
en  verder  achtereenvolgens  buitengewoon  en  gewoon  raad  van 
Indië,  directeur-generaal  van  den  handel  en  eindelijk  gouver- 
neur-generaal. In  1709  keerde  hij  naar  het  vaderland  terug, 
waar  hij  twee  jaar  later  overleed,  en,  zooals  Yalentijn  zegt, 
een  vennogen  van  tien  millioen  naliet.  Zijne  weduwe  was  de 
dochter  van  Abraham  van  Riebeek,  die  hem  in  het  bestuur  over 
Indië  opvolgde,  en  was  voor  haar  huwelijk  met  van  Hoorn  getrouwd 
met  Gerard  de  Heere,  gouverneur  van  Ceilon.  Vandaar  dat 
sdeh  in  de  verziuneling  nog  enkele  stukken  bevinden  uit  den 
tijd,  toen  van  Riebedc  gouverneur-generaal  was  (1709 — 1718), 
als  ook  verschiUende  over  Ceilon,  onderanderen  het  journaal 
eener  inspectiereis  van  de  Heere  in  1698  over  het  geheele  eiland 
—  een  handschrift  van  grooten  omvang,  voorzien  van  een  aan- 
tal kaarten,  keurig  uitgevoerd  en  gewaarmerkt  door  den  ver- 
vaardiger, den  ingenieur  Toorzee. 

Het  meerendeel  der  verzameling  staat  echter  in  meerder  of 
minder  betrekking  tot  den  langdurigen  ambtelij  ken  loopbaan  van 
Joan  van  Hoorn.  Zoo  vindt  men  er,  om  sleehts  het  belang- 
rijkste te  noemen:  veertien  deelen  met  notulen  van  de resolutiën 
der  hooge  regeering,  een  tal  van  adviezen  door  verschillende 
gouverneurs-generaal  en  leden  van  den  raad  in  den  raad  van 
Indië  uitgebracht,  tijdens  van  Hoorn  daarin  zitting  had;  een 
boekdeel  vol  statistieke  tabellen  over  den  handel ,  de  wissel- 
koersen, de  waarde  van  goud  en  zilver  en  de  finantiëele  uit- 
komsten der  buitenkantoren ,  verzameld  door  van  Hoorn  als 
directeur-generaal;    het   journaal  der  telmisreis   van  van  Hoorn 


352  109^^  BfiSTlTimsVEtlGADEtLlNG. 

als  kommandeur  der  retourvloot  in  1709  met  audere  daarbij 
behooreude  stukkeu ;  (in  de  verzameling  is  ook  een  diergelijk 
zeer  uitvoerig  journaal  over  de  terugreis  van  den  bekenden  koni- 
mandeur  Mattheus  van  den  Broek  in  1670)  het  rapport  over 
den  toestand  van  Neerlandsch-Indië ,  door  van  Hoorn  na  ziju 
terugkeer  in  het  vaderland  aan  bewindhebbers  en  de  stateo- 
generaal  ingediend.  Dit  rapport  is  vooral  zeer  uitvoerig  over 
de  Kaap,  over  welke  volkplanting  de  verzameling  ook  andere 
stukken  bevat,  evenals  drie  dergelijke  rapporten  over  deu 
toestand  van  Indië  door  de  kommandeurs  der  retourvloten  Cor- 
nelis  Valckénier,  Constantijn  Ranst  en  Rijklof  van  Goens  de 
Jonge. 

Gedurende  zijn  verblijf  in  Indie  had  van  Hoorn  vooral  een 
gewichtig  aandeel  in  twee  belangrijke  oorlogen ,  dien  tegen  suliau 
Agong  van  Bantam  en  dien  in  Oost-Java  tegen  den  Balinees 
Soerapatti.  De  eerste  oorlog  werd  grootendeels  gevoerd  door  van 
Hoorns  zwager  Eran9ois  Tack,  wiens  rapport  over  die  krijgs- 
verrichtingen  men  in  de  verzameling  vindt.  Yan  Hoorn  was  des- 
tijds tweemaal  gezant  in  Bantam;  ook  later  had  hij  als  gouver- 
neur-generaal in  1708  een  mondgesprek  met  den  sultan  van 
Bantam,  waarover  een  handschrift  der  collectie  al  de  tot  deze 
zaak  behooreude,  deels  zeer  geheime  stukken  bevat  Bovenge- 
noemde Tack  werd  als  afgezant  van  den  soesoehoenan  te  Kar- 
tasoera  vermoord.  Men  beschuldigde  van  Hoorn ,  dat  hij ,  om 
dien  moord  te  wreken,  zich  als  gouverneur  generaal  in  deu 
oorlog  tusschen  den  soesoehoenan  en  Soerapatti  zoude  gemengd 
hebben.  Zeker  is  het,  dat  bewindhebbers  zeer  tegen  dien 
bloedigen  en  kostbaren  oorlog  waren  en  men  beweert  zelfe,  dat 
zij  deswegens  van  Hoorn  zouden  hebben  teruggeroepen.  Nu  vindt 
men  in  de  verzameling  een  merkwaardig  handschrift  getiteld: 
//Corte  beschrijvinge  van  het  noordoostelijkste  gedeelte  van  Java's 
opkomst  en  voortgang,/^  bevattende  hoofdzakelijk  een  verhaal  der 
oorlogen  in  Oost-Java  gedurende  het  laatst  der  zeventiende  eeuw. 
Aan  het  slot  verklaart  de  schrijver,  dat  hij  later  ook  den  oor- 
log tegen  Soerapatti  behandelen  zal.  Dit  beloofde  vervolg  is  niet 
in  de  verzameling.  De  vooronderstelling  ligt  voor  de  hand ,  dat 
van  Hoorn  de  steller  van  dit  stuk  is,  dat  hij  tot  zijne  recht- 
vaardiging eene  geschiedenis  van  al  de  oorlogen  der  compagnie 
op  Java  wilde  schrijven,  maar  door  zijn  spoedig  overlijden  na 
zijne  terugkomst  verhinderd  werd ,  het  geheel  te  voltooien.  Eene 
nauwkeurige     doorlezing    en    bestudeering    van    het    handschrift 


109de  bestüüksvergadertng.  558 

^zal  moeten  beslissen,  of  deze  gissing  juist  is;  daar  het  stuk 
zeer  net  geschreven  is,  is  het  geen  autograaf  van  v.  Hoorn. 
In  ieder  geval. is  dit  handschrifl;  zeer  belangrijk;  van  Kampen 
heeft  reeds  opgemerkt,  dat  Valentijns  berichten  over  de  javaansche 
oorlogen  zeer  verward  en  onduidelijk  zijn ,  terwijl  het  ontbrekende 
over  den  oorlog  gedurende  het  gouvemeur-generaalschap  van 
V.  Hoorn  ten  deele  kan  worden  aangevuld  uit  de  generale  mis- 
sives door  hem  aan  bewindhebbers  geschreven ,  waarvan  de  ver- 
zameling juist  alles  over  Java  bevat,  dat  blijkbaar  met  een 
bepaald  doel  in  zes  bundels  is  afgeschreven. 

Over  het  geheel  bestaat  deze  verzameling  grootendeels  uit 
nette ,  uitstekend  geconserveerde  afschriften  van  officieele  stukken , 
gemakkelijk  te  lezen  voor  een  ieder,  slechte  eenigrins  vertrouwd 
met  de  duitsche  letter  van  dien  tijd.  Buitendien  vindt  men  er 
autografen  van  Joan  van  Hoorn ;  een  javaanschen  brief  van  den 
soesoehoenan  aan  hem ,  een  origineel  gezegeld  stuk ,  evenals  een  hol- 
landschen  brief  van  den  gouverneur-generaal  Camphuis  aan  den 
sjach  van  Perzië  en  eene  curieuse  collectie  particuliere  briefes 
aan  van  Hoorn ,  opgeplakt  in  een  boek  met  wit  papier ,  naar 
het  schijnt  zeer  belangrijk  voor  den  historieschrijver ,  die  nevens 
de  oflScieele  waarheid  ook  het  gebeurde  achter  de  coulisses  wil 
kennen. 

De  heer  van  der  Aa  merkt  verder  op,  dat  niet  alle  regeerings- 
bescheiden  van  deze  verzameling  op  het  rijksarchief  zijn.  Daar 
ontbreken  ook  al  de  particuliere  stukken,  bepaaldelijk  de  ge- 
schiedenis der  javaansche  oorlogen.  De  heer  van  der  Aa  acht 
het  niet  wenschelijk,  dat  deze  verzameling,  die  men  het  parti- 
culier archief  van  den  gouverneur-generaal  van  Hoorn  zou  kun- 
nen noemen,  verspreid  worde,  zooals  bij  eene  publieke  auctie 
stellig  zal  geschieden.  Volgens  de  verklaring  van  den  heer  van 
der  Aa  is  de  heer  Nijhoff,  doordrongen  van  het  belang,  dat 
deze  verzameling  voor  het  vaderland  behouden  blijve,  bereid 
die  aan  .het  Instituut  af  te  staan.  Mocht  het  bestuur  tot  over- 
neming dezer  verzameling  besluiten ,  dan  wil  de  heer  van  der  Aa 
zich  met  de  taak  belasten ,  daarvan  eene  behoorlijke  beschrijving 
te  geven,  die,  in  de  Bijdragen  opgenomen ,  den  geschied vorscher 
zal  aanwijzen,  welke  bescheiden  het  Instituut  voor  zijn  onder- 
zoek bezit. 

De  vergadering  is  eenparig  van  oordeel,  dat  na  het  zoo  om- 
standig en  wetenswaardig  advies  er  geen  twijfel  kan  bestaan 
omtrent    de    wenschelijkheid ,    deze    verzameling    handschriften 


r 


554  IOQDE    B£STUITKSVBBGADERIN'6. 

voor  het  Instituut  aaii  te  koopeu ,  xoodat  de  secretaris  gefluach"^ 
tigd  wordt  die  voor  deu  bedoiigeu  prijs  vau  deu  heer  Nijhoff 
over  te  nemeu. 

üe  heer  vau  Heukelom  zegt  dat  het  onlangs,  bij  doorblade- 
ring  van  deu  catalogus ,  zijue  aandacht  heeft  getrokken  dat  het 
Instituut  eenige  handschriften  bezit,  die  naar  den  titel  te  oor- 
deeleu  wel  geschikt  ^souden  zijn  gepubliceerd  te  wordefn.  Hij 
wijst  o.  a.  op  een  tweetal  handschriften: 

Memorie  omtrent  de  inrichting  van  het  dessabestuur  en  liet 
grondbezit  in  Madioen; 

Memorie  omtrent  de  kofiijkultuur  enz. 

De  vergadering  besluit  die  beide  stukkeu  in  handen  te  stellen 
van  den  heer  van  Heukelom,  met  verzoek  het  bestuur  omtrent 
de  wenschelijkheid  der  opneming  in  de  Bijdragen  te  adviseer^ï. 

De  heer  Niemann  die  vroeger  een  gunstig  advies  uitbraeht 
omtrent  de  plaatsing  van  eeue  door  den  heer  Kliiikert  to^e- 
zonden  bijdrage,  getiteld :  Reis  van  Abdoellah  Imu  Abdilkadir 
Moensji  naar  Mekka,  zegt  dat  hij  thans  in  overweging  moet 
geven  deu  maleischeu  teLst  weg  te  laten,  omdat  het  hem  geble- 
ken is  dat  die  te  Singapore  is  gelithografeerd  en  later,  in  1866, 
te  Batavia  opgeuomen  in  een  werkje  dat  toen  aldaar  verschenen 
is  onder  den  titel :  Tjerrain  mata  bagi  segala  orang  jang  mteooen- 
toet  pengetahoewan ,  Bahagyan  jang  Kadoewa.  De  vergadering 
besluit  daarop ,  overeenkomstig  het  advies  vau  den  heer  Niemann, 
alleen  de  door  dan  heer  Klinkert  geleverde  Vertaling  der  reis  en 
de  daaraan  doör  den  heer  Niemann  toegevoegde  aanteekeningen 
in  de  Bijdragen  op  te  nemen. 

Door  deB  heer  Niemann  wordt  tot  lid  van  het  Instituut  voor- 
gesteld de  heer  W.  Hoezoo,  zendeling  te  Samarang,  met  welk 
voorstel  de  vergadering  zidi  vereenigt. 

Niets  verder  te  behandelen  zijnde,  wordt  de  vergadering 
gesloten. 


ALGEMEENE  VERGADERING  der 
leden  van  het  Instituut  te  Paramaribo  woon- 
achtig, gehouden  aldaar  5  April  1867. 

Tegenwoordig  de  heeren:  mr.  E.  A.  van  Emden,  F. 
Castairs  en  J.  ï.  A.  Cateau  van  Roseveldt,  commissa- 
rissen ,  en  verder  de  hebren :  S.  Abendanou  Sz. ,  A.  M. 
Ck)8ter,  dr.  F.  A.  C.  Dumontier,  T.  J.  Eykeu  Sluyters, 
J.  H.  A.  W.  baron  van  Heerdt  tot  Eversberg,  M.  8. 
van  Praag,  J.  van  Praag,  mr.  6.  J.  A.  Bosch  Reitz 
en  S.  van  Dissel. 

De  voorzitter,  de  heer  van  Emden,  verzoekt,  na  opening 
der  vergadering,  den  heer  Cateau  van  Roseveldt  zich  met  het 
houden  der  notulen  te  belasten,  waartoe  deze  zich  bereid  ver- 
klaart en  zet  verder  het  doel  der  bijeenkomst  uiteen ,  die  hoofd- 
zakelijk strekken  moet  om  de  belangen  van  het  Instituut ,  vooral 
in  betrekking  tot  Suriname,  te  bespreken. 

Het  punt,  dat  in  de  eerste  plaats  tot  uitvoerige  gedachte- 
wisseling aanleiding  geeft,  is  de  contributie.  (De  daaromtrent 
geuite  denkbeelden  en  gevoelens  zijn  uitvoerig  medegedeeld  en 
besproken  in  het  verslag  der  bestuursvergadering  van  21  Sep- 
tember, waarnaar  dus  verwezen  wordt.) 

De  voorzitter  treedt  daarna  in  een  betoog  omtrent  het  nut , 
dat  het  Instituut  ook  voor  deze  volkplanting  kan  hebben  en 
toont  aan  dat  behalve  hetgeen  deze  instelling  uit  een  weten- 
schappelijk oogpunt  zal  vermogen ,  zij  door  middel  van  de  Bij- 
dragen en  afzonderlijke  werken  de  belangstelling  in  de  kolonie 
vermeerderen  en  zoodoende  hare  welvaart  bevorderen  zal.  Het 
Instituut  wil  niet  alleen  in  algemeenen  zin  kennis  en  weten- 
schap bevorderen ,  maar  beoogt  ook  het  oplossen  van  practisclie 
vraagstukken ,  die  in  onmiddelijke  betrekking  met  deze  kolonie 
staan.  Als  zoodanig  noemt  hij  de  immigratie ,  eene  levenskwestie 
voor  de  kolonie. 

De   heer   Bosch   Reitz   meent  dat  de  immigratie,  zooals  die 


056  ALGEMEENS  VEaOADERlNG  DKR 

zich  iu  de  frausche  eu  engelsclie  kolonieu  heeft  voorgedaan ,  van 
genoegzame  bekendheid  is  eu  dat  liij  het  practisch  nut  nietten 
volle  belieft  van  eene  bespreking  der  iinmigratiekwestie.  Tuiiners 
het  aanvoeren  van  arbeiders  voor  de  plantaadjes  is  daarvan  het 
hoofddoel;    hoe   of  in  welken  vorm  deze  daarvan  worden  voor- 
zien ,   is   geheel  hetzelfde.  De  kolonisatie  is  een  ander  punt  en 
van  de  bespreking  daarvan  is  zeer  veel  nut  te  trekken. 

De  voorzitter  meent  dat  hoe  meer  keunis  in  het  buitenland 
over  Suriname  verspreid  wordt ,  hoe  meer  de  belangstelling ,  die  het 
zoo  zeer  behoeft,  zal  toenemen.  Het  bespreken  van  koloniale 
vraagstukken ,  zooals  kolonisatie  eu  immigratie ,  acht  hij  daatoin 
vau  dadelijk  uut. 

De  heer  Dumontier  zegt  dat  van  immigratie  met  Europeanen 
voor  Suriname  nimmer  sprake  kan  zijn.  Hij  ontvouwt  eenige 
redenen  van  natuurkundigen  aard,  die  het  koloniseeren  met 
Europeanen  ontraden  en  haalt  feiten  aan  uit  de  kolouiale  ge- 
schiedeuis  om  te  staven,    dat  die  kolonisatie  steeds  is  mislukt. 

Het  beweren  van  den  heer  Dumontier  vindt  bij  andere  leden 
tegenspraak :  sommigen  erkennen  dat  de  dure  en  slechte  voeding 
iu  het  nadeel  is  van  eeue  kolonisatie  met  Europeanen,  maar 
dat  deze  door  uitbreiding  van  den  veestapel  te  verbeteren  zou 
zijn;  andere  leden  erkennen  de  ongeschiktheid  van  Europeanen 
voor  de  suikerkultuur ,  maar  zijn  van  oordeel  dat  sommige 
tsikken  van  landbouw ,  zooals  veeteelt ,  tuinbouw  en  voornamelijk 
de  cacaokultuur  en  ook  fabriekarbeid  met  voordeel  door  Euro- 
peanen zouden  kunnen  gedreven  worden. 

De  heer  Dumontier  ontwikkelt  nader  de  oorzaken  die 
europeesche  kolonisatie  in  de  keerkringlanden  moeten  doen 
mislukken.  Hij  zegt  dat,  alhoewel  het  slechte  en  dure  voedsel 
dat  hier  verkregen  kan  worden,  wel  een  voorname  reden 
is,  dit  echter  niet  alles  is;  de  groote  vochtigheid  van  het  kli- 
maat, de  hooge  gemiddelde  jaarlijksche  temperatuur,  de  miasmen 
die  daardoor  steeds  ontwikkelen  en  oorzaken  van  langdurige 
ziekten  zijn,  zijn  aanwezig  en  kunuen  nooit  veranderd  worden. 
Zelfs  de  cacaokultuur  waarbij  de  arbeider  in  het  lommer  onder 
de  booraen  werkt,  acht  hij  voor  den  Europeaan  ongeschikt. 
Wordt  de  europeesche  landbouwer  in  een  tropisch  klimaat  ziek , 
waartoe  veel  meer  oorzaken  voorhanden  zijn  dan  in  zijn  vader- 
land ,  dan  komt  hij  niet  licht  weer  op  zijn  verhaal ;  zijne  krachten 
zijn  ondermijnd,  hij  kan  voor  zich  en  de  zijnen  niet  meer  wer- 
ken   eu  ziedaar  hem  tot  het  pauperisme  gebracht.  Hij  wijst  op 


LEDEX    VAN    HET    INSTITUUT    TE    PARAMARIBO.  557 

net  overschot  der  zoo  treurig  afgeloopeue  kolonisatie  met  Euro- 
peaneu  te  Groningeu  aan  de  Saramacca;  wijst  niet  alleen  op 
den  ongunstigen  gezondheidtoestand  der  geboi'en  Earo]^>eanen , 
maar  vooral  op  de  kinderen  der  kolonisten  die  hier  geboren  zijn, 
wier  toestand  indedaad  betreurenswaardig  is.  Het  zijn  slechte 
feiten    die   hij  laat  spreken;  hij  wenschte  dat  het  anders  ware. 

De  voorzitter  meent  dat  er  groote  bezwaren  aanwezig  zijn 
tegen  het  koloniseeren  met  Europeanen  en  vindt  het  gesprokene 
door  den  heer  Dumontier  allezins  gewichtig ;  maar  hij  gelooft 
tevens  dat ,  wanneer  alle  mogelijke  voorzorgen  genomen  worden 
in  het  belang  der  voeding,  huisvesting,  kleeding  en  van  de  ge- 
zondheid in  het  algemeen,  het  dan  nog  niet  zoo  bepaaldelijk 
uitgemaakt  is,  dat  europeesche  kolonisatie  in  Suriname  nooit 
zou  gelukken. 

De  heer  Abendanou  oppert  vervolgens  het  denkbeeld  op  be- 
paalde tijden  vergaderingen  te  houden,  waarop  de  voorzitter 
voorstelt  die  vergadering  om  de  drie  maanden  te  doen  plaats 
hebben ,  met  welk  voorstel  de  vergadering  zich  vereenigt.  In  eene 
der  eerstvolgende  bijeenkomsten  zal  de  kwestie  der  kolonisatie 
meer  opzettelijk  worden  besproken. 


NALEZINGEN  EN  VERBETERINGEN 

OP 

FADTBRUOGES  RBISJOURNAAL. 


Door  eene  büitenlandsche  reis  kon  ik  niet  de  drukproeven 
van  dit  journaal  en  van  de  door  mij  daarbij  gevoegde  inleiding 
en  noten  nalezen.  Dientengevolge  zijn  vooral  in  deze  toe- 
voegsels van  mijne  hand  zeer  zinstorende  drukfouten  blijven 
staan,  die  ter  voorkoming  van  misverstand  hier  moeten  worrleu 
aangewezen.  Van  deze  gelegenheid  maak  ik  tevens  gebruik  ter 
nadere  verklaring  van  enkele  verouderde  namen  of  woorden, 
waarover  een  voortgezet  onderzoek  mij  beter  licht  verschaft  heeft, 
alsook  tot  verbetering  van  grove  drukfeilen  in  het  joumaal, 
waarvoor  ik  het  origineel  op  het  rijksarchief  nogmaals  met  den 
heer  Leupe  heb  vergeleken. 

Vooraf  eeue  opmerking  over  de  spelling  der  eigennamen. 
Voor  die  in  het  journaal  is  de  spelling  van  het  origineel  be- 
houden, ook  waar  dezelfde  naam  soms  verschillend  geschreven 
is ;  daarentegen  volgden  wij  in  onze  toevoegsels  de  spelling  der 
op  dit  gebied  meest  bevoegde  deskundigen,  bepaaldelijk,  wat 
de  Minahassa  en  de  nabij  gelegen  landstreken  betreft,  die  der 
zendelingen.  In  de  nu  en  dan  door  ons  bij  het  journaal  ge- 
voegde en  niet  onder  ons  oog  afgedrukte  noten  is  die  regel 
niet  altijd  in  het  oog  gehouden,  zoodat  men,  waar  zulks  het 
geval  niet  zijn  mogt, 

voor  Boelang-Itam  moet  lezen  Bolang-Itamy 

ff     Kaudipan  ff         ff     Kaidipan, 

ff     Kandhar  oi  Kandahar  ff         ff     Katidahr^ 
ff     Manganitoe  ff         ff     Mangenitoe^ 

en   ff     Tagulanda  ff         ff     Tagoelandang . 

In  de  verwijzingen  naar  Valentijns  werk  is  meestal  niet 
alleen  deel  en  bladzijde,  maar  ook  de  door  verschillende  pagi- 
neering  onderscheiden  afdeeling  van  ieder  deel  opgegeven:  uit 
den   aard  der   zaak  zijn  echter  de   meeste  dier  aanhalingen  uit 


NALEZ.    EN    VEEBBT.   OP   PADTBRUGGBS    REISJOUBNAAI..    559 

de  beschrijving  en  geaehiedenis  der  Molukkeii,  waaibij  uu  en 
dan  verzuimd  is  op  te  teekenen,  dat  die  uit  het  tweede  stuk 
van  het  eerste  deel  genomen  zijn.  Overal  waar  dus  alleen  naar 
Valentiju  D.  I  verwezen  wordt ,  zoeke  men  dit  citaat  in  deel  I  B. 
Bij  de  hier  volgende  veibeteringen  is  steeds  aangewezen,  welke 
bij  de  noten  behooren  en  geldt  de  telling  der  regels,  zoo  van 
het  hoofd  als  van  den  voet  3er  bladzijde,   alleen  den  tekst. 

B.  A. 

hï,  100  reget  13  v.  o.   litdiaantchen  tees  UaliaamscMê. 

»  102  noot  regel  6  eene  nicuiM  pmel  lees  dêite  nieume  parel, 

»  105  noot  1    TahiecQ  lees  Toluoto* 

»  106  reg.  1  Terhceo  lees  TeriMccOn 

»  166  noot  2  AguUama  lees  Jfnilatim^ 

»  106  Hoot  3  Jbseka  lees  VeseAo. 

f>  107  reg.  9  en  100  reg.  IS  ToóarHon  z^u  bewoners   van   het   distrikt 
Toebaroe  op  ^ernataansch-UaimahAra. 
bl.  108  reg.  8  met  een  goedem  rasd  geven  lees  meteen,  yfieden  Mod  gêven, 

>  109  reg.  15  v.  o.  JEoy  TekUa-  lees  KayteMlUy  een  in  do  Molukken  veel 

gebruikte  titel,  die  bl^kens  de  belagen  van  dit  journattl  (bl.  277,  ^3 

en  315)  ook  gevoerd  werd  door  den  koning  van  Taboekan,  den  vorst 

van  Woena  en  door  saltan  Amsterdam. 

hL  109  reg.   8  v.  o.  armeaij»,  in   het  Fraiisch  armaunne,  eeue  soort  van 

dunne  a\ide. 
bl.  112  noot  1  iaèeeput  lees  ZaSaeka, 

»  112     >    3  moet  z^JA  noot  4  en  omgekeerd. 

»  113     »     Martyoran  lees  Marigoran, 

»  114     9    2  Tmiéfan^  leea  Tan^üfong. 

»  115     »     Qoegoegoe  lees  pjoegoegoe, 

»     »       %    JBahut»  lees  JBolaèn, 

»  116  reg.  2  v.  o.  Golo  lees  Oola. 

9     »       »      1  V.  o.  TaqwÜM  Snla  lees  TagwUa  Jmia, 

»  117  eerste  noot,  laatste  regel  Mandameeaen  lees  Manééareezen, 

9  118  noot  3  Tarbak  lees  Tawali  of  TaMi, 

»     »       9      BoewU  lees  Boewool  of  Bwoal, 

9     9»      Tontala  lees  Tonioli, 

1  119   reg.   2    Sala  is  blijkens  bl.  141  de  boete  of  vergoeding  voor  een 
bloedschuld. 
bl.  119  noot  Fmeetmg  lees  Fauan, 

9  120  noot  2  Camdehei  lees  Caudebee. 

9  122  noot  1  Martimie  lees  Mauriie. 

ft  123  reg.  17  ongeduldige  lees  antechuUkging, 

9  124  noot  1  proceseie  lees  proeeeeio, 

9  125  reg.  1  meeder  lees  meerder, 

9  125  reg.  18  Ooraniaalders  lees  Goronkudderê, 

9  126  noot  1.  Hier  moeten  de  woorden  eee  miflen  wegvallen  en  dit  worden 
bijgevoegd:  Valentijn  vermeldt  (D.  I.  B.  bl.  82),  dat  het  eiland  Boeton 
zijn  naam  ontleent  aan  de  hoofdnegorij,  die  eigenlijk  Bolio  heet,  maar 
bij  de  Ternatanen  Boenton,  welk  woord  in  hunne  taal  M«r/N  beteekent. 


560  NAT.EZINGKN    RX    VERBETKRINGEX    OP 

Uit  ditzelfde  woord  leiden  wij  den  naam  van  het  Gorontaalsche  Boento 
af,  door  Padtbrugge  in  zijn  journaal  even  eens  tot  Bocton  verbasterd. 
De  spelling  Boerto-Rivier  op  de  kaart  van  schipper  van  der  Wal  achter 
Rosenbergs  Reistogten  in  Goronialo  berust  echter  stellig  op  een  schrijflbut. 
bl.  127  reg.  18.  De  bij  dezen  regel  behoorende  noot:  dii  zoontje  onlving 
volgetu  Ved.  1  B.  bl.  70  bij  den  doop  den  naam  van  Willem  is  onder 
het  afdrukken  weggevallen,  terwijl  noot  3  dezer  bladzijde  bij  regel  9 
van  onderen  behoort, 
bl.  128  noot  1  iqarroÈUt  lees  squarrosus. 

B  129  reg.  16  tot  nu  lees  nu  tot. 

»     B       B      12   en   8   v.  o.  l  p*.  Onder  deze,  bij  de  geschenken  aan  de 

vorsten  telkens  voorkomende,  ook  door  Valent^jn  veel  gebruikte  afkorting 

moet  men  verstaan  het  Portugeesche  pe^a ,  dat  is  stuk  doek  of  lijnwaad. 

bl.    131    reg.    15   htttdeken^  dat  is  deken  van  de  kust  van  Coromandel, 

even  als  Padtbrugge  later  (bl.  235)  van  kustkousen  spreekt, 
bl.  132   noot   1    moet  aldus  worden  aangevuld.  Uit  het  tweede  gedeelte 
der  reisbeschrijving  van  de  zendelingen  Wilken  en  Schwarz  naar  Bo- 
laang— Mongondou,    dat   eerst  na  het  afdrukken  van  Padtbrugges  jour- 
naal het  licht  zag,  blykt,  hoezeer  de  vorst  Loloda— Mokoago,  ook  wel 
Binangkang   geheeten,   nog   steeds    voortleeft  in  de  volksverhalen  der 
Bolaangers.    In   de   door    deze   zendelingen   gegeven   geslachtslijst  der 
koningen   van  Bolaang  (Mededeel.  Ned.  Zend.  D.  XI  bl.  299-302)   komt 
echter   slechts   één  Loloda  voor,  terwyl  Padtbrugge  uitdrukkelijk  ver- 
zekert  (bl.    126),  dat  de  veroveraar  van  Kaidipan,  de  vader  van  den 
hier    bedoelden   Loloda,  denzelfdcn  naam  droeg.  Deze  verwarring  van 
vader   en    zoon   heerscht  reeds   bij    Valentijn.   De  geschiedenis  van  de 
verdrijving  der  Spanjaarden  uit  de  Minahassa  en  omstreken  en  die  van 
de    vestiging    der    Nederlanders  aldaar  vereischt  alleszins  een   nader 
onderzoek, 
bl.  136  reg.  20,  19  en  17  v.  o.  bejegende,  behandelde  en  verbrodde  lees  be- 
jegenden, enz. 
bl.  137  noot  1  reg.  4  unsten.  lees  teiHen  —  en  reg.  5  vertoanl  le(^s  venoari. 

B  139  reg.   12.  v.  o.  {die)  moet  wegvallen. 

B  144     B     8  medeekrittdÊten  lees  mede  cAriêtenen. 

B  147     B     9  Zette  lees  zetten  {urij). 

B  149  noot  3  klapper  lees  klappers, 

B  150  reg.  6  koningin  lees  koningen, 

B  156      B     3  V.  o.  diende  lees  dienden. 

B  158      B     10  V.  o.  zoude  lees  zouden. 

B  160      B     6  V.  o.  van  ons  lees  ons  van. 

B  165  B  1 1  V.  o.  scherper  kippersoen  (7)  op  den  neus.  Dit  vraagteeken 
moet  wegvallen.  In  de  zeventiende  eeuw*  werd  die  uitdrukking,  thands 
iemand  een  pin  op  den  neus  zetten ,  dikwijs  gebezigd ;  zij  is  aan  de  rij- 
school ontleend,  waar  nu  nog  een  neusknijper  voor  lastige  paarden, 
in  het  Fransch  cavesson,  kippersoen  heet.  Dit  woord  schijnt  eene  ver- 
bastering van  caparafon^  dat  evenwel  in  het  tegenwoordige  Fransch 
alleen  dekkleed  of  schabrak  beduidt, 
bl.  167  reg.  8  eendvogel  lees  eend/vogels. 

B  171    reg.    1    {bij).  Dit  moet  wegvallen;  Padtbrugge  bedoelt  toch,  dat 
Pater  Torcotti  Jeronimo  d*Arras  als  een  zijner  slaven  'opeischte. 
bl.  171  regel  14  v,  o.  hetgeen  lees  het  geen. 


PADTBUUflQES     EEISJOIIRNAAL.  561 

bl.  171  noot  1  Jeêniel  lees  Je$wet, 
•  174  reg.  19  Sof  aio  ]ees  Sofala, 
B  177  reg.  6  alwaar  lees  al  icare, 
»  179  noot  2  veroordeelde  lees  te  ver  oordeelde. 

»  180  noot  2  Cajoeris,  Valentijn  spelt  dien  naam  steeils  CMJoehu.  Daar  Ueze 
negorij    niet    meer    bestaat,    weten    wij    niet,    welke    schrijfwijze    de 
voorkeur  verdient, 
bl.  181  reg.  14  v.  o.  malankolitch  lees  melaukolifck. 
•»  182  noot  1    Paniojano   lees    Fantijano,  Valentijn  noemt  dit  eiland  ook 
Pangasane;    de    thans    het    meest   gebruikte   naam  Moena  schijnt  een 
verbastering  van  het  ook  door  Padthrugge  (bl.  217)  genoemde  lund  Woena. 
bl.  183  regel  7  welken  lees  welker. 
»  187  tweede  kolom ,  reg.  2  v.  o.  Zelftvergoeding  lees  zelf  vergoeding, 
>  188  eerste  kolom,  reg.  1   Taboekan.  Dit  woord  moest  op  een  afzonder- 
lijken  regel   staan.   Het   schijnt,    dat   de    koning  van  Taboekan  zijne 
bezwaren  tegen  dien  van  Siauw  nog  niet  had  ingediend,  ten  minste. in 
het  origineel  is  de  tweede  kolom  achter  dit  woord  open  gelaten, 
bl.  190  reg.  14  Boetontehe.  Dit  woord  staat  in  het  origineel,  maar  blijkens 

bl.  177  en  178  moet  hier  bepaald  Èoelangtche  gelezen  worden, 
bl.  193  reg.     7  achter  15  is  het  woord  vademen  uitgevallen. 
194     »      14  V.  o.  het  welk  met  lees  hetwelk  niet. 
196     >      13  toekomen  lees  toe  komen. 

199  »       7    B    »  hem  lees  hun. 
B       »        5b»   Tagulandu  lees  Tagulanda, 

200  rejg.  11  voor  lees  voer. 
205  reg.  13  v.  o.  groep  lees  greep. 
210     B        1    B    B   Coddeheg  lees  Coddebeq. 
2i1     B      11    B    B  Sabanwezen  lees   Sabannezen. 

B     noot  2  Saban  beter  Sawan. 
216  reg.    6  Umbotta  lees  lAmbotto. 

216     B      11  V.  o.  in  staat  beteekent  hier  in  statu  guo,  onbeslist. 
222     B      16    B    B  aankondigen  lees  aankondinge. 
225  reg.  7,  8  lees  4. 

B       B      8  bogende  lees  bogen  den. 
229    B     3  V.  o.  Suwasa.   Dus   heeft   het  origineel,  maar  blijkens  het 
zinverband    wordt   hier    de    persoon    bedoeld,    die  drie  regels  vroeger 
Ouwaia   heet.    Ook    de    Ouwala   van  hl.  231  is  blijkens  bl.  232.  234  en 
334  dezelfde, 
bl.  233  noot  1  1712  lees  1711. 
B  237  reg.     4  v.  o.  mogten  lees  mogte, 
B  239     B      16    B    B  ^»  even  groote  lees  in  even  groote. 
BB       B      15    B    B  souden  lees  zoude. 

B  240  B  8  B  B  Dtf  bogt  van  Boviouwan.  Op  de  nieuwere  kaarten  van 
Mindanao  vindt  men  alleen  Boetoewan  aan  eene  groote  rivier,  die  op 
de  noordkust  uitwatert.  De  hier  bedoelde  golf  moet  echter  blgkens 
bl.  323  en  de  berigten  bij  Valentijn  (D.  I.  B.  bl.  30  en  36)  in  het 
zuidelijk  gedeelte  van  Mindanao  nab\i  de  eilanden  Sarangani  gezocht 
worden.  Daar  nu  de  prins  van  Kandahr  in  1694  aan  de  gecommitteerden 
Haak  en  Alstein,  van  wier  reis  naar  Mindanao  Valentijn  een  verslag 
geeft,  verklaarde,  dat  zijn  grootvader  Dato  Boewissang  (de  in  Padt- 
brugges  journaal  voorkomende  koning  van  Kandahr)  resideerde  te  Daboe 


562  VAI/EZINOEN    BN    VERBETEmNORK    OP 

in  de  Bogt,  zal  dit  het  Davao  der  nieawere  kaarten  zijn  en  de  Bogt 
van  Boetoewan  de  diep  insnijdende  golf  tusschen  de  zuidpunt  van 
Mindanao  en  Kaap  St.  Augustijn,  die  in  Stielers  Atlas  Golf  van  'Davao 
genoemd  wordt.  Deze  ligging  stemt  overeen  met  de  berigten,  die 
Daniel  Ottens  op  Sarangani  inwon,  over  wiens  reis  naar  Mindanao  in  16^ 
men  vergeiyice   van  Dyk.  NeeH.  betrekkingen  mei  BormeOy  bl.   253 — ^960. 

bl.  242  reg.     l  v.  o.  slegte  lees  tlegtten. 
»  248  reg.  16  boeder  lees  broeder. 
»  249  noot  2  TakinUa  lees  Takmeia. 
»  253      •      3  lêênvoérig  lees  leenroerig. 

»  254  »  2  Achter  1812  is  uitgevallen  (van  Doren,  Herinneringen.  I.  96  . 
Verder  moet  ik  thans  hier  het  volgende  bijvoegen.  In  de  Hisioire  Oénérsle 
det  Vogetffet  (la  Haye  T.  XV,  p.  89)  leest  men:  >Les  Volcans  leur  (aux 
habitants  de  Mindanao)  donnent  beaucoup  de  souiTre,  surtout  celui  de 
Sanxil,  qui  est  dans  Ie  voisinage  de  Mindanao.  Il  s*y  éleva  en  1640  une 
haute  montagne,  qui  vomit  tant  de  eendres,  que  cette  éruption  Ht 
craindre  la  ruine  entière  de  Tisle."  De  zin  is  niet  zeer  duidelijk; 
maar  du  Bois,  de  bewerker  der  zoo  veel  vermeerderde  Haagsohe  uitgave 
dezer  bekende  reisverzameling  teekent  hierbij  reeds  aan,  dat  dit  de 
vulkaan  van  het  eiland  Sangi  moe.t  zyn.  Wel  vindt  men  op  de  nieuwere 
kaarten  van  Berghaus  en  Stieler  een  vulkaan  Sanguil  nabij  den  zuidhoek 
van  Mindanao,  maar  uit  de  uitvoerige  toelichting  van  eerstgenoemd  en 
geograaf  {Atia^  Die  PhiUppinen^  s.  62)  ziet  men,  dat  het  bestaan  van 
dien  vulkaan  op  Mindanao  eigenlijk  alleen  berust  op  de  weinig  bekende 
kaart  van  den  Jesuiet  Murillo  de  Velarde  (Manilla  1734),  terw\jl  de 
berigten  van  latere  reizigers,  die  zoo  als  Forrest  en  Carterat  dit  deel 
van  Mindanao  ^bezochten,  volstrekt  niet  bewyten,  dat  hier  een  nog 
werkende  vulkaan  van  dien  naam  zijn  zou.  In  ieder  geval  noemt 
Landgrebe  in  zyne  Naiurgeiehiehte  der  ymkmne^  Th.  I  s.  342  zeer  tea 
onregte  den  Sanguil  een  der  meest  bekende  vulkanen  van  Mindanao, 
en  ik  zoude  eer  vermoeden,  dat  een  nader  onderzoek  dien  voor  -goed 
naar  Sangi  zal  doen  verhuizen.  De  beschrijving  der  Philippijnen  in  de 
ffiti.  Oénérale  det  Vogages  is  een  compilatie  uit  een  aantal  weinig 
bekende  Spaansche  werken,  die  men  zoude  moeten  kunnen  raad- 
plegen, om  te  beslissen,  of  de  boven  aangehaalde  uitbarsting  v»n 
1640  den  vulkaan  yan  Sangi ,  dan  wel  een  anderen  vuurberg  op  Min- 
danao geldt. 

bl.  259  noot  1  Fangasari  lees  Fangasare, 
,    »  260  noot  1  Furtadoê  lees   Fortadoê, 

»  261  noot  2.  Hier  heb  ik  mg  door  den  niet  zeer  iluideiijken  stijl  van 
Padtbrugge  op  een  dwaalspoor  laten  brengen.  Uit  eene  naauwkeurige 
vergelijking,  van  hetgeen  hij  bl.  199,  201,  219  en  hier  zegt,  met  de 
berigten  der  predikanten  Montanus  en  Peregrinus  (Val.  D.  I  B397, 
398,  403  en  404)  maak  ik  nu  het  volgende  op.  Na  het  overlijden  van 
Anthonte  Bapeas,  koning  van  Tagoelandang  en  gedurende  de  minder- 
jarigheid van  zijn  opvolger  was  Monia  president  of  substituut-koning, 
welke  Monia  nu  insgelijks  overleden  was.  Padtbrugge  noemt  den  naam 
niet  van  den  jongen  koning,  van  wien  hij  te  dezer  plaatse  zulk  een 
ongunstige  schiMering  geeft;  misschien  was  dit  Philip  Anthoniszoon, 
die  vcHgens  Val.  I  B  bl.  60  nog  in  1690  koning  was,  hoewel  hij  daar 
ten  onregte  zegt,  dat  Bapeas  in  1676  regeerde ;  deze  laatste  was  toen 


PADBRIIGGES     KEISJOrUNAAl..  563 

reeds  overleden,    daar    Montanus    op  zijn  inspectiereis  in  1675  a)  van 

den  substituut-koning  Monia  spreekt. 
h\.  262  reg.  1  v.  o.  regi  en  lees  re^. 
»  263  noot  Tontaeo  lees  Tontoeo. 
»  264  reg.  18  v.  o.  Furtados  lees  Forlados. 
»  267  reg.  2  v.  o.  men  lees  meer. 
»  273  Bijl.  III  reg.  %  Uegenes.  Hierachter  moet  de  verwijzing  naar  noot  1 

staan.    Het   origineel   heeft  het  zonderlinge  woord   regenes^  waarmede 

echter  stellig  reyna  bedoeld   wordt, 
lil.  Ta  Bijl.  111  reg.  6  van  lees  aan. 
»  273  Bijl.  lil  reg.  10  zouden  lees  zottde. 
»  274  reg.  17  v.  o.   f'aroiio  16   '   lees   Carolio   *    16**»  {Sepi.)  Padlhrugge 

ontvinc^  dit  briefje  op  den    18en  na   de    bezetting  van  Bolang-ltam  en 

Pater  Torcotti   kan   dit  eerst  na  die   gebeurtenis  geschreven   hebben. 

Door  den  schrik  zal  hij  zich  dus  een  dag  in  den  datum  vergist  hebben , 

want    de    kalender   der    Spanjaarden    iu    de    Pliilippijnen    (vg.  bl.  222) 

verschilde  slechts  één  dag  met  de  tijdrekening  der  Hollanders, 
bl.  276  reg.  11   v.  o.  maakten  lees  maakte, 
»  276  reg.  4  v.  o.  dtuir  en  lees  daarin. 

h  277  nooiBiJl.  XXXrnilees  Bijl.  XXXIX  en  Maccarotnpus\ee9iMaccarttmpo. 
»  281   noot  i    Tdkkelalon  lees   Takkelalou. 
»  283  reg.  2  Menado  lees  Manado, 

»  ?84  reg.  7  v.  o.  verbergen.  Hetzelve  lees  verbergen,  hetzelve. 
»  285  reg.  6  wy  de  lees  wijde. 

»  286  Bijl.  XIV.  Deze  brief  was  blijkens  bl.  195  in  het  Latijn  geschreven. 
»  286  reg.  7  Hiervan  lees  Hierom. 

»  289  reg.  24  Zoo  is  al  het  bedrog  lees  Zoo  it  het  al  bedrog. 
»  289  noot  1  Talaut'Eilanden  \eefi  Talanr-Eilanden  en  Crebrenoi]ee<i'rreberös 
»  290  reg.  17  v.  o.  bereidde  lees  bereide. 
1»  290  reg.  16  v.  o.  hem  lees  hitn, 
»  291  reg.   12  over  oud  lees  overoud, 
»  291  reg.  13  zoude  lees  zouden. 
»  298  reg.  17  1777  lees  1677. 
»  302  reg.  17  v.  o.    zutters,    slaven.    Dit    moet   blijkens    bl.    216    zusters 

slaven  zijn. 
bl.  304  Hier  is  tnsschen  regel  11  en  12  het  cijfer  5  uitgevallen. 
»  305  noot  1  Kaboeroeang  lees  Kabroeang, 
»  307  reg.  50  Don  Thomas  Ooegoe  lees  Don   Thomas  €oegoegoe,  aan  wien 

Val.  D.  I  B  bl.  59  nog  den  inlandschen  naam  Mahonus  geeft,  terwijl 

hij    daarentegen    den    kapitein-laut    Don    Juan    Nauochos    eenvoudig 

Noas  noemt, 
bl.  307  reg.  21  St.  Jaga  lees   Sif.  Jago  Manieape,  waarschijnlijk   dezelfde, 

dien  Valentijn  ter  aangehaalde  plaats  St.'  .Tago  Manompil  noemt, 
bl.  307  noot  Taumakko  lees  Tumakko. 
»  308  reg.  18  v.  o.  meld  lees  meldt. 
9     n       »      15    »    »  van  Lohia  lees  voor  Lokia, 
»     »       »      11    »    »  door  werken  lees  doorwerken, 
»     »       »        1    ^    ^  het  Dfatiboseh.  Ook  Valentijn  vermeldt  (D.  T  B  bl.  87) 

dat  de  omstreek  van  Lohia  rijk  aan  djati-boomen  was. 
bl.  308  reg.  7  v.  o.  de  negorij   Terlueco  ter  reede  van  Lohia.  Dus  staat  in 

het   origineel.  De   nieuwere   kaarten  plaatsen    Toeloki  op  de  westkust 


\ 


5G4  MAI.KKINOEN    £N    VEKBETERlNnCN   OV 

van  Boeton  en  dus  tegenover  Lohia,  dat  op  de  oostkust  van  Pantsjano 
ligt  en  onder  het  rijk  Woena  behoorde;  op  kaarten  der  17'«  eeuw  in 
het   Rijksarchief  vindt   men    Tirloki   eveneens   aan    de    oostzijde    van 
Straat-Boeton. 
bl.  309  reg.  10  v    o.  ordem  lees  ordert, 

»  310  reg.  3  Kajaiiboiek  is  het  Djatibotek  van  bl.  308.  Tn  de  oude  stukken, 
ja  nog  heden  onder  de  zeevaarders,  heet  dftUihoui  dikwijls  kmjaienkout ^ 
misschien  eene  zamentrekking  van  kajoe^djtUi^  dL^Xï^duursaam  k(ntt:Xeïi 
minste   Valentgn  beweert  (D  111  A  bl.  219)   dat  djati  in  het  Javaansch 
duurzaam  beteekcnt. 
bl.  310    reg.    16    v.    o.   Speetvtan,  Deze  admiraal  sloot  den  25  Juni  10)07 
een  verdrag  met  Kaitsjili  Pasumbatta ,  sultan  van  Boeton ,  waarbij  deze 
de   opperheerschappij  van    Ternate   en   de  Compagnie  erkende  en  be- 
loofde ,  de  nagelen  uit  te  roeijen  op  de  Toekanbesi- ,  Wangi-wangi-  en 
andere   eilanden    onder  zyn  gebied;  dit  contract  deelt  Valentijn  D.  I. 
B.  bl.  83—86  in  z^n  geheel  mede. 
bl.  310  reg.  9  v.  o.  gingen  weder  naar  boven  ^  namelyk  naar  de  hoofdnegorij 
Bolio   of  Boeton ,  die  volgens  Val.  D.  I.  B.  bl.  82  op  een  moeijelijk  te 
beklimmen  berg  lag. 
bl.  311  Byi.  C.   Padoeka    Siri^  een  titel,  die  blykens  het  bovengenoemde 
contract  tusschen  Speelman  en  den  sultan  van  Boeton  zoowel  door  dien 
vorst  als  door  dien  van  Ternate  gevoerd  werd. 
bl.  315  reg.  2  sekooi  lees  ickoten. 

»  315    Bijlage    XXX    is   geheel  gelijkluidend  met  Bijl.  XI,  hetgeen  bij 
het  afdrukken  aan  onze  aandacht  ontsnapt  is,  even  als  aan  die  van  l'adt- 
brugge,   welke   tweemaal  door  verschillende  brengers  hetzelfde  briefje 
ontving,  maar  het  niettemin  beide  keeren  in  zijn  journaal  opnam, 
bl.  316  reg.  13,  12  Nov.  lees  12  Od. 

f  317  reg.  22  v.  o.  noek  te  lees  noekte. 

B  317  regel  4  v.  o.  Hier  is  voor  de  Roomteke  het  woonl  dan  uitgevallen. 

»  318  reg.  4  order  lees  orde, 

B  319  noot  2  U.  267  lees  bl.  117. 

»  320  reg.  14  daar  of  lees  daaraf, 

»  320  noot  4  Binoang  lees  JBinoeang. 

»  321  reg.  3  mogien  lees  mogte, 

B  322  reg.  4  Sekipper  van  der  Wal  nu  over  de  Zuid  van  {naar)  Java  weder- 
keerende  met  ket  /luUje  de  Vliegende  Swaen,  In  dezen  zin  moet  {naar)  weg- 
vallen. Tot  toelichting  strekke  verder,  dat  van  der  Wal  op  deze  terug- 
reis een  deel  der  Noordkust  van  Nieuw-Holland  opnam,  over  welke 
reis  en  andere  onbekende  ontdekkingstogten  onzer  Nederlandsche  zee- 
vaarders naar  Australië  men  vergelijke,  hetgeen  de  heer  Leupe  daar- 
over onlangs  in  de  Verkandelingen  en  berigten  betredende  ket  zeewezen  heeft 
medegedeeld.  De  kaart,  die  van  der  Wal  na  deze  opname  van  het 
Zuidland  ontwierp,  vindt  men  in  de  verzameling  van  het  Ryksarchief. 
bl.  322  reg.  17  v.  o.  Ooetereilanden  van  Java^  hiermede  worden  stellig  de 

kleine  Soenda-Eilanden  bedoeld, 
bl.  323  reg.  18  v.  o.  van  de  poH  lees  van  den  post. 

BB  B  9  y.  o.  op  de  Misulanao,  daar  de  Spanjaarden  uit  verkuisd  eyn. 
Padtbrugge  geeft  hier  in  zyne  onwetendheid  eene  oryuiste  inlichting 
aan  de  Hooge  Indische  regeering.  Kerst  later  vernam  hy  op  den 
7»   Oecember  van  den  koning  van  Kundahr  (vg.  bl.  240),  dat  de  Span- 


i 


PADTBRÜGGES     REISJOITRNAAI..  565 

j aaiden  wel  hunnen  vorigen  post  in  diens  land  hadden  opgebroken, 
maar  tevens,  dat  zij  zich  op  nieuw  digter  bij  de  Bogt  van  Boetoewan 
gevestigd  hadden. 

bl.  323  reg.  7  v.  o.  koek  van  Sarangani  lees  Hoek  van  Sarangane^  waaronder 
men  blijkbaar  de  tegenover  de  eilanden  Sarangani  liggende  Zuidpunt 
van  Mindanao  moet  verstaan. 

bl.  323  reg.  5  v.  o.  &moij  lees  Smog,  Deze  rivier,  ook  wel  iSbno^  genaamd, 
valt  benoorden  de  rivier  van  Mindanao  in  de  straat  tusschen  Min- 
danao en  het  eiland  Bongo. 

bl.  323  noot  2  het  eiland  Sarangani  beter  de  eilanden  Sarangani,  daar  die 
naam,  dikwijls  ook  Serengani  gespeld,  gewoonlijk  wordt  toegekend  aan 
al  de  eilandjes  tegenover  de  zuidpunt  van  Mindanao ,  twee  grootere 
met  een  kleintje  daartusschen.  Daniel  Ottens  noemt  de  beide  groote 
Serengany  en  Candigar  of  Madourongy  (van  Dyk,  aang.  werk  bl.  253). 
Uit  Candigar  is  misschien  de  naam  Kandahr  ontstaan,  welks  vorst 
vroeger  over  deze  eilandjes  in  de  Bocht  van  Boetoewan  heerschte  en, 
door  den  sultan  van    Mindanao  verdreven,  zich  op  Sangi  vestigde. 

bl.  324  reg.  7  v.  o.  Hebbende  lees  ,  hebbende. 
»  324     9     4  V.  o.  zouden  lees  zoude. 

>  326     »     2  gaamde  lees  gaande. 

»  328     9      10  V.  o.  Makaraêsa  lees  Matarassa  of  Malarassa. 
»  328     »     3  V.  o.   Tuiandam  lees  Taiandam. 
»  333     9     1  V.  o.  met  lees  niet. 
^  »  334     »     12  Kapitein  Oengam  is  waarschijnlijk  dezelfde ,  die  onder  den 
volgenden    koning    van   Taboekan    kapitein-laut    was,  bij  Val.  D.  I  B. 
bl.    48   en   50   Gingang   heet  en  eigenlijk  in  de  Bogt  van  Boetoewang 
te  huis  behoorde, 
bl.  334  reg.  7  v.  o.  Data  lees  Jkitoe. 
»  335     »    3  Tontaeo  lees  Tontoeo. 

>  340     >     3  Soeloe  lees  Soela, 


J^rs^^^' 


INHOUD. 


Blz. 

g   van  den  staat  en   de   werkzaamheden  gedurende 
Instituutsjaar  1866 ,  uitgebracht  in  de  algemeene  ?er- 

dering  van  29  Maart  1867 5 

kommissaris    van    Sevenhoven   over  den  toestand  van 

■iilliton*  in  1823 ,  door  Bobidé  van  der  Aa 51 

apport  over  het  eiland  Billiton  door  J.  I.  van  Sevenhoven.      60 
De  vermeestering  van  Siauw  door  de  Oost-Indische  Com- 
pagnie, door  Eobidé  van  der  Aa 95 

Heb  journaal   van    Padtbrugges    reis   naar  Noord-Celebes 
en  de  Noordereilanden   (16  Aug.— 23  Dec.  1677)     .     .     106   ix^ 

Belagen  behoorende  bij  dit  journaal 269   ^ 

Aanhangsel  tot  het  journaal  door  P.  A.  Leupe    ....     336 
Nalezingen  en  verbeteringen  op  Padtbrugges  reisjournaal.     558  ^^' 
De  bevolkingsdichtheid  van  Java  en  Madura  op  het  einde 

van  1864.  Door  Dr.  Bleeker 841 

De   Otter  en    de   Krab.    (Eene   soendaneesche  dongeng). 

Door  Dr.  W.  H.  Engelmann 348 

Transcriptie  van  dit  stuk 367 

Vertaling        „       „       „ 375 

Verhaal  eener  pelgrimsreis  van  Singapoera  naar  Mekah, 
door  Abdóellah  Bin  Abdil  Kadir  Moensji,  gedaan  in 
het  jaar  1854.  Vertaald  door  H.  C.  Klinkert  ....  384 
Alphabetisch  overzicht  van  het  werk  van  den  heer  S.  van 
Deventer  JSzn.  „Bedragen  tot  de  kennis  van  het  lan- 
del^'k  stelsel  op  Java."  Door  J.  Boudew^nse  ....  410 
Naamlijst  der  leden  van  het  Instituut  (1  Mei  1867)     .     .      20 

Eeglement  van  het  Instituut 25 

Huishoudelyk  reglement 29 

Algemeene  vergadering  van  26  Maart  1866 31 

Algemeene  vergadering  van  29  Maart  1867 32 


5f>S 


IXHOUO 


102*  Bestuursvergadering  van  19  Januari   1867 
1()3«  Bestuursvergadering  van  16  Maart  1867 
lOi»-'  Bestuursvergadering  van  26  Maart  1867 
105e  Bestuursvergadering  van  29  April  1867 
106«-  Bestuursvergadering  van  4  Mei  1867  . 
107e  Bestuursvergadering  van  18  Mei  1867 
108'*  Bestuursvergadering  van  21  September  1867 
109'*  Bestuursvergadering  van  16  November  1867 
Algeineene    vergadering   der    leden    van    het   Instituut  te 
Paramaribo  woonachtig,  gehouden  aldaar  den  5  April  1S67 


Biz. 

34 

39 

4:i 

4*5 

47 

535 

537 

546 

555 


'1 

I' 


PERICDICAL 


'1 


1    '     ){}  Kf    ^^.^ 


UNIVERSITY  OF  CAUFORNU  UBRARY 


6ENERAL  UBMRY  •  UX.  BERKELEY 


8000575333 


">