wmmmm
:•: m $ w 5*
SMKHIMIIilgHgiaga!
PURCHASED FOR THE
UNIVERSITY OF TORONTO UBRARY
FROM THE
HUMANITIES RESEARCH COUNCIL
SPECIAL GRANT
FOR
ARTS OF THE LOW COUNTRIES AND
THE GERMANYS, 1600 - 1850
18» KB
k w w m «
< m S« !•:•:
IKlXlXlXltfl
'*i*l*i*l*i
8|X(
miKlN0M|Ki
m
*l*l*l*l*f
mmmmmmzmmx
m%mmmmmmmmmmm%mmms
:-:•: m ;<■:
1*1*1*1*1*1*1*11]
ImBsBxBsBsBsB
:■:•; !
■81
:-x >:•:
: ':
;•:•: :•:•: »: :•>:
;*, -. .« ;». ii-: ,', «er ,
w & w w
tlKAJlHNlMlMl!
Lifti*H:*:N*H£!
:
1
:♦: :•:■: :<•: :•;•: »: :<■; :■:■: :•:•:
BIJDRAGEN
GESCHIEDENIS VAN HET BISDOM
HAARLEM.
ACHTSTE DEEL.
HAARLEM,
w. k: ü f t? e e s.
1880.
fo&SS
SNELPERS-DRUKKERU SINT JACOBS-GODSHUIS TE HAARLEM.
INHOUD.
Bladz.
De vroegere Collegiën of Serninariën tot opleiding van Gees-
telijken voor de Hollandsche Missie, j. F. veegt. . .
§ I. Eerste stichting te Keulen 1
§ II. Het Collegie van de HH. Willibrordus en Bo-
nifacius of van den Hoogen Heuvel te Leuven. 12
§ III. Het Hollandsen Collegie of Pulcheria . . . .256
§ IV. Moeijelijkheden voor 'de • liè'ide. Hollandsche Colle-
giën onder Keizer Joseph II. . . >. . . . 337
§ V. Laatste lotgevallen der Hollandsche Collegiën te
Leuven, ten gevolge der Fransche omwenteling. 379
Aanteekeningeu betreffende de Leidsche Pastoors sedert «de
Hervorming" tot aan //de Herstelling", van 1557 tot 1857,
door Dr. j. d. frenay. (Vervolg van Deel VII, blz. 53)
— Pastoor der derde wereldlijke statie 56
Uittrekselen van eene // Reeckeninge gedaen bij Jan Janse
Coppert Rentmr van Sint Ursulen Convent binnen der stede
van Oude water etc. j. putman 86
De Parochie van den H. Laurentius te Weesp. V. (Vervolg
van blz. 336, Deel VI) g. g. honig, Pr 92
Nog eens gevraagd : Wie is de eigenlijke auteur van het
//Kort Memoriael . . . . van den staet en voortgaeng der
Jansenisten in Holland"? j. p. cörtz 108
IV INHOUD
Bladz.
Nog een ooggetuige der Haarlemsche Noon.
Pr a. j. j. hoogland, Ord, Praed. 128
De Kerken en Parochiën op Walcheren. (Vervolg van blz. 427
Deel VII). v. d. horst 134
Idem Idem (Vervolg) . . . .179
Een paar oorkonden betreffende het klooster Nazaretli te
Rijswijk. H. V. ü. wetering, Kap 152
Vragen en mededeelingen. Portretten van Geestelijken.
J. J. GRAAF 160
Dordrechts Koorbanken, l. p. a. gompertz 161
De O. L. Vrouwekerk te Dordrecht, l. r. a gompertz. 176
Bouwstoffen voor de kerkelijke geschiedenis van verschillende /
Parochiën thans behoorende tot het bisdom van Haarlem.
(Vervolg van blz. 390, VIP Deel), a. v. l., S. J. . . . 195
Idem Idem (Vervolg) .... 433
Mededeelingen. — Rotterdamsche Geestelijken, c. J. giudici. 320
Uitgeest, f. b. dcvergé 321
Aanhangsel op Uitgeest, (f. b. d.) 336
Het //Jonge Susterhoff' te Alkmaar, chr. philippona. . 421
Geslacht van Nyenrodc. chr. philippona 421
Mededeelingen betreffende de Oude St. Nicolaus- Parochie
te Amsterdam. Aangaande pastoor Jacob Buijck (1578).
L. gompertz. 425
Alphabetisch Register, c. zandvliet 458
DE VROEGERE COLLEGIËN OF SEMINARIËN
TOT OPLEIDING VAN
GEESTELIJKEN VOOR DE HOLLANDSCIIE MISSIE.
§1.
Eerste Stichting te Keulen.
Een van de voornaamste zorgen der Geestelijkheid, die
in de rampzalige dagen van de invoering der Hervorming-
in ons Vaderland aan het voorvaderlijk Geloof getrouw
bleef, v/as eene gelegenheid op te sporen tot aankweeking
van bekwame herders in dezen jammerlijk geteisterden
wijngaard des Heeren. Zij vond die het eerst aan de
Universiteit te Keulen. In het opstel , voorkomende in
het le Deel dezer Bijdragen bladz. 435, getiteld //Het
Seminarium Hollandicum te Keulen" vonden we belang-
rijke bijzonderheden over de allereerste oprigting van een
Collegie of Seminarie voor de Hollandsche geestelijkheid
aan de genoemde Universiteit, ontleend aan het werk van
F. J. von Bianco Raadsheer aan het Koninklijk Pruissische
Geregtshof, //Die alte Universitat Köln und die spatern
//Gelehrten-Schulen dieser Stadt, nach archivarischen und
//andern zuverlassigen Quellen." Daaruit vernamen we
dat zekere Nicolaas Vigerius, een godvruchtig en geleerd
priester te Haarlem , meer bekend onder den naam van
Nicolaas Wiggers Cousebant, ') jongelingen opzocht, die
zich tot den geestelijken stand geroepen gevoelden, hen
onderrigtte , uit zijne eigene middelen onderhield en een
1) Zie over dezen N. Wiggers Cousebant Batavia Sacra Pars TI , pag. 335,
alsook in Deel II van deze Bijdragen het artikel : //De Reliqniën van S. Jeroen
en S. Adelbert, bladz. 394, en 395.
Bydragen Gesch. B.sd. t. Haarlem VIlIc Deel. 1
Seminarie of Collegie te Keulen stichtte met eene kapel
aan de HH. Bonifacius en Willibrordus toegewijd. Doch
in de mededeelingen van den Leuvenschen Professor E.
H. J. Reusens in zijne Notice : Les trois Colleges de
VUniversité de Louvain destinés exclusivement a former
des prêtres pour la Hollande '), voorkomende in het An-
nuaire de l 'Université Catholique de Louvain 1875, wordt
bij de stichting van dat eerste Hollandsen Seminarie te
Keulen met geen enkel woord van Nicolaas Wiggers
Cousebant gerept, maar de oprigting dier kweekschool aan
Sasbold Vosmeer den eersten Apostolischen Vicaris der
Hollandsche Missie en Adalbert Eggius toen Vicaris Ge-
neraal van Haarlem toegeschreven, n Voyant 1'avantage"
zoo lezen we daar bladz . 3S7, «qu'il y aurait a réunir
//ces jeunes gens dans une ville Universitaire voisine ,
wils envoyerent vers 1583, quelques étudiants a Cologne,
//pour y vivre en communauté, sous la direction d'un ec-
//clesiastique , dans une maison prise en location. Rove-
*nius , qui en 1614 succéda a Vosmeer dans Ie vica-
//riat apostolique des Provinces Unies, devint président de
z/cette institution vers 1'année 1600."
Toch valt het niet te ontkennen dat Nicolaas Wiggers
reeds vóór het genoemde jaar 1583 ijverig bezig was
met te Keulen jongelingen voor den geestelijken stand
aan te kweeken. ïn het leven van dien man , beschreven
in 1646 door Pater Jacobus Polius Chroniste en Gar-
diaan van het Franciscaner klooster te Oppenheim , lezen
we dat hij nog geen priester was , toen hij reeds jon-
gelingen naar Keulen zond en hen , zoowel uit eigene
middelen als met bijdragen van anderen, daar onderhield
en in staat stelde aan de Keulsche Universiteit de theolo-
1) Van die hoogstbelangrijke Notice is eene vrije vertaling van den Eervv.
Pater van Lonimel S. J. verschenen in de Maasbode van 12, 14 en 19
Januarij, 4 en 9 Februarij 1875.
gische studiën te beoefenen. Ook stelde hij eerst een ,
en later, bij uitbreiding, nog een tweeden zoogenoemden
paedagoog over hen aan. Daarna keerde hij naar Leuven
terug, zegt gemelde levensbeschrijving, verkreeg daar den
graad van Licentiaat in de godgeleerdheid en werd einde-
lijk omstreeks 1579 priester gewijd. De aanvankelijke
stichting zoude alzoo reeds dagteekenen van vóór 1579. Nog
wordt er bijgevoegd dat Martinus Regius, die uit Hol-
land verbannen was, en Cornelius Arnoldi over die inrig-
ting gesteld waren en ze loffelijk bestuurden. Tegen
1581, zegt Pater Polius , keerde Nic. Wiggers naar
Holland terug met Cornelius Arnoldi en liet Martinus
Regius alleen als paedagoog over 't Keulsch Collegie
achter. ')
1) Volgens de hoogstverpligtende mededeeling van den Z.Eerw. Archivaris
der E. E. P.P. Minderbr. Rccoll. te Weert Fr. F. Nieuwenhuizen (waarvoor
we hier openlijk onzen hartelijksten dank betuigen), luidt de oorspronkelijke
text van het » Vita adm. reverendi P. Nicolai Vigerii" omtrent het bespro-
ken punt, als volgt :
tfCoutuens messem copiosissime albicantera, raritatem autem eorum, qui
#se murura pro domo Dei opponerent, cogit in nnum non contemnendae
//indolis adolesceutiam, qaam intra Lares patrios aliqnanto temporis spatio
„conclusam studendi gratia Coloniam Agrippinam adducit, haereditariis suis,
»aliorumque bonis subministratis fovet, sub unico primum, deinde etiam
„altero Paedagogo cum augeretur , Palladis palaestrae dicatarn relinquit. Ipse
„numquam otiosus Lovanium revisit et in Theologica facultate usque ad
ffgradum licentiae (uti vocant) progreditur ; demum anno circiter 1579 sa-
z/cerdotio consecratur, ac maturitate morum ejus diguitatis numeros implet
„egregie. Haec agente Nicolao, ii, quorum amicitia et moribus delectabatur,
ffcastra sua non deserebant, sed unusquisque pro data sibi potestate rem
jrviriliter agebat : Martinus Regius natione Flander et Cornelius Arnoldi
tfjuventuti apud TJbios [oude naam van Keulen] eollectae , non sine laude
»praesidebant, spe amplissimorum fructuum ; praeter quosdam Lovanium
ffdestiuatos , de quorum numero Joannes Weyerus (Svollis natus) vitae iute-
„gerrimae sacerdos postea Serenissimo Principi Ferdinando Bavaro Colo-
^niensium Archiepiseopo ita in pretio fuit, ut religiosissimo Ordini Salva-
«toris in Rhenana Provincia, quoad vixit, eum commissarium visitatorem
„piaefecerit aliaque ardua munia ejusdem industriae eommiserit. Ei in alu-
„mnatu Harlemii successit Gerardus de Wid postea Coloniae SS. Theologiae
4
Over dienzelfden Nicolaas Wiggers vernemen we nog
van het Haarlemsen klopje Catharina Jans Oly in hare
//Levens der Maechden" (zie Deel II van deze Bijdragen
bladz. 395 ,/de Reliquien van S. Jeroen en S. Adalbert
uit de Abdij van Egmond), dat hij met Mr Cornelis Arentz
,/te Ceulen huys ghehonden had, in haer cost hebbende
z/verscheyde studenten wt Hollant, dien sij behulpelijck
//waren inde geleertheyt ende godvruchticheyt." Ofschoon
dan ook in de bovenaangehaalde Notice van Prof. Reusens
geen gewag wordt gemaakt van Nic. Wiggers Cousebant ,
is het toch uit het aangehaalde genoegzaam zeker dat de
allereerste stichting van een Hollandsch Collegie of Semi-
narie te Keulen aan de bemoeijingen van dien ijverigen
man te danken is en waarschijnlijk reeds vóór 1579 een
soort van Seminarie tot opkweeking van Hollandsche geeste-
lijken te Keulen bestond. Doch de stichting, door Wiggers
begonnen, werd in 1583 toen hij uit Keulen was vertrokken
om in het vaderland voor het heil der zielen te arbei-
den, door Sasbold Vosmeer en Adalbert Eggius voortge-
zet niet alleen, maar voor goed geregeld en voor de toe-
komst op een vasten voet gebragt. Daar zal het wel aan
<rLicentiatus et demum Beginagii Harlemiensis Rector. Gabriel quidem Ca-
/rpucinis jungebatur. Plures alumui et famulae suae oeconoiniae aliis reli-
wgiosis se institutis manciparunt. Nicolaus, electum Dei organum, natalis soli
„sortem miseratus, herbescenti nialo, quo citius posset obviare , consilium
ifiiiolitus cura altero eoruin quos Studiosis Colouiensis Serninarii praeposuerat,
„relicto in eorurn directionem Magistro Marlino Regio, rursurn sub annum
„salutis 1581 versus Hollandiara procingitur, comité consiliorum consorte
#Cornelio Arnoldi. Quis enarret summos, qui inter persecutionum discri-
fl-mina eos manebaut labores? Biennio post Lovanio accedunt Sasboldus Vos-
»merus, Adalbertus Eggius SS. Theologiae Licentiatus et Guilhelmus Copa-
#lius , viri tam integritatis quam doctrinae nominibus insignes, digni saue
»qnibus sera posteritas laudes vehat perpetes : siquidem Sasboldus et Adal-
„bertus, ut plurimum in civitatibus salutem fidelium operabantur, Magister
«rNieolaus iu civitatibus collaborans simul ad circumjacentes pagos animum
«rmanumque applicabat.''
5
toe te schrijven zijn dat Sasbold Vosmeer als de eigenlijke
oprigter van het Hollandsen Collegie of Seminarie wordt
aangemerkt. Hoe die inrigting den ij vengen Apostolischen
Vicaris na aan het hart lag zien wij uit hetgeen Batavia
Sacra ') verhaalt, namelijk dat, toen hij in 1603 te Rome
was en de Paus hem alles wilde geven , wat hij maar
mogt verlangen , hij niets anders vroeg , dan dat de Paus
zijn Seminarie wilde gedenken. Volgens de gemelde Noüce
van Prof. Reusens besloot hij al de middelen , waarover
hij beschikken kon, daarvoor dienstbaar te stellen en kocht
hij dan ook, na langen tijd in een gehuurd huis semi-
narie gehouden te hebben, uit eigen middeleneen huis in
de grosse Bottengasse (thans grosse Budengasse) , dat be-
roemd was, wijl de groote stichter der Karthuizerorde
de H. Bruno daarin geboren werd. Het heette toen Hof
zur Stessen , naar den toenmaligen eigenaar Hilger von
Stessen, een Keulsch Patriciër. Van den medeoprigter van
het Seminarie Adalbert Eggius, zegt Batavia Sacra (pars II,
pag. 326) dat hij uit zijn vaderland verbannen, zich naar
Keulen begaf, en daar een allerijverigst bestuurder werd
van het godgeleerde Seminarie, tot welks oprigting hij veel
had toegebragt met rijkelijk uit zijn aanzienlijk vermogen
bij te dragen tot aankoop en verfraaijing van het gebouw 2).
Beide die mannen Sasbold Vosmeer en Adalbert Eggius
worden zeer gehekeld door Zaffius, die Proost was van
het Kapittel van Haarlem en, na de vlugt van Haarlem's
laatsten Bisschop Godfried van Mierlo, zich uit al zijn ver-
mogen beijverde om het Kapittel in al deszelfs regten in
1) «rAliud tarnen non petiit a Clemente, large Sasboldo offerente, quid-
quid demum vellet, nisi ut Seminarii nostri meminisset." Bat. Sacr. Tom.
II, pag. 50.
2) #E patria proscriptus, Coloniam se recepit, beatus exul [Eggius] ubi
^Seminarii ad instituendos Theologos, ad enjus erectionem ex amplissimo
tpatrimonio aedes coëmendo adornandoque plurimum contulerat, moderator
jexstitit vigilantissimus.
stand te houden. In zijn brief van 7 September 1608, valt
hij die oprigters van het Keulsche Seminarie hevig aan,
omdat zij gelden daarvoor inzamelen, zonder naar voor-
schrift van het Concilie van Trente, eenige verantwoording
daarvan aan het Kapittel te doen. ')
In bovengemeld huis dan opende Sasbold den 1 Julij
1613 een collegie voor de Hollandsche zending, toegewijd
aan de HH. Apostelen van Nederland Willibrordus en Bo-
nifacius. Volgens boven aangehaalden schrijver von Bianco
was de kapel van het vroeger door Wiggers opgerigte
Collegie reeds aan die Heiligen toegewijd. Wat hij echter
daarbij te kennen geeft , dat het seminarie reeds onder
Wiggers in het Hof zur Stessen wras, strookt niet met
hetgeen we zoo even van Prof. Reusens vernamen,
In de Tabula Chronologica Ejriscopatus Ecclesiae Harle-
mensis, vinden we op den 20 Junij 1613 het volgende
aangeteekend : „te Keulen sticht Sasbold bij schriftelijke
acte een Seminarie , in overleg met Vigilius, Dusseldorp,
D. Adr. en Boolius. — Regels voor de studenten opge-
maakt; — overeenkomst, welke studenten voor elk der
beide Bisdommen zullen bestemd worden. Ze waren toen
veertig in getal." 2)
Hier worden behalve Sasbold nog eenige mannen ge-
noemd die den Apostolischen Vicaris in de nieuwe stich-
ting en regeling van het Hollandsch Seminarie te Keulen
hebben ter zijde gestaan, met name: Vigilius, of eigenlijk
Joannes Wachtelaar, die door Sasbold tot Vicaris Gene-
raal van het Aartsbisdom van Utrecht was aangesteld.
1) ifNunc praetextu", zoo lezen we in eene copie van dien brief, „Se-
minarii nescio quot uiillia florenorum annue colligunt, de quibus ucmini,
nequidem Capitulo , Heet Conc. Trid. id mandet, rationem fieri velint."
2) »1613, 20 Junii Coloniae Sasboldus scripto erigit Seminarium con-
silio Vigilii, Dusseldorpii, D. Adr. et Boolii. Leges scriptae pro studiosis,
concordatum , qui quibus Dioecesibus destinareutur ; erant modo 40 uumero."
Zie deze Bijdragen Deel I, bladz. 244.
Om zich voor de vervolging dier dagen tegen de voorname
katholieke geestelijkheid te beveiligen , noemde hij zich
meestal Vigilius (zie verder over hem Batavia Sacra pars II,
pag. 262); Dusseldorpius , waarschijnlijk Franciscus Dus-
seldorp een regtskundig geestelijke, eerst te Leiden, later
te Utrecht (zie Bat. Sacr. t.a. p. pag. 126); D.Adr, mis-
schien is met dezen bedoeld Mr Adrianus Theunissen van
Oorschot , een ijverig Vicaris van S. Jan te Utrecht en
eindelijk Boolius of Jacobus Boolius Kanunnik van S. Ma-
ria te Utrecht die door Sasbold tot provisor van het
Seminarie was aangesteld. Men ziet dat hier enkel gees-
telijken van het Utrechtsche in betrokken waren. Toch
meende het zoogenaamde Kapittel van Haarlem zich voor-
loopig voor de studenten van dat Bisdom bij het Semi-
narie van Sasbold te moeten aansluiten, buiten staat als
het was bij gebrek aan middelen, een eigen Seminarie
voor Haarlem op te rigten. Daarom stelde Sasbold nog
een tweeden provisor aan uit het Haarlemsche Bisdom
met name Sybrandus Sixtius Pastoor van het Beggijnhof
te Amsterdam, Vicaris Generaal van Sasbold Vosmeer
voor het Bisdom van Haarlem. Met dat al behield Sas-
bold voor zich zelven en zijne opvolgers in het Aposto-
lisch Vicarisschap het opperbestuur en oppertoezigt over
het Collegie en tevens de vrijheid om het desverkiezende
naar eene andere stad, ter zijner keuze te verplaatsen.
Niet onbelangrijk is het wat we te dier zake nog lezen
in een brief d. d. 25 November 1784 van J. Stafford ,
toenmaals pastoor van het Beggijnhof te Haarlem, en pro-
visor van het Collegie Pulcheria. In dien brief, waarvan
Stafford zelf ons zijn afschrift bewaard heeft, licht hij den
president van dat Collegie G. W. van Leempoel in, om-
trent de stichting en eerste lotgevallen van het Seminarie
der Hollandsche Missie, en vernemen wij dat bij den omkeer
van zaken in deze landen, het Kapittel van Haarlem, ofschoon
8
van al zijne bezittingen beroofd, maar nagaande van hoe
groot belang het was een Seminarie voor deze streken op
te rigten, alle krachten inspande om dat heilzaam werk
tot stand te brengen. Hier in deze Provinciën een Semi-
narie op te rigten was volstrekt onmogelijk. De Capitu-
larissen vestigden alzoo aanstonds hunne aandacht op de
stad Keulen, maar, wijl de ongunstige toestand van hunne
geldmiddelen niet toeliet aldaar een eigen Seminarie voor
het Diocees van Haarlem op te rigten, traden ze in over-
leg met degenen, aan wie de zorg voor het Aartsbisdom
van Utrecht was opgedragen, en rigtten zóó, met goed-
keuring en medewerking van den Apostolischen Vicaris
Sasbold Vosmeer, in 1600 een Seminarie voor beide de
Bisdommen op. Hier haalt hij bij kantteekening aan de
Tabula Chronologica Episcopatus et Ecclesiae Cathedralis
Harlemensis op den datum van 7 Maart 1600, waar aldus
staat : ^Te Keulen is een Seminarie opgerigt voor studen-
ten van het Aartsbisdom van Utrecht en van Haarlem
door den Hoogwaardig-sten Heer Sasbold en anderen van
de Utrechtsche geestelijkheid, uit Haarlem door Heer
Eggius Vicaris enz.'" ')
In dat Keulsch Seminarie , zoo gaat Stafford voort ,
werden onze jongelingen (die namelijk van het oude Bis-
dom van Haarlem) met die van Utrecht, gedurende eenige
jaren gemeenschappelijk tot de kerkelijke bediening op-
gekweekt; doch zoo als meer gebeurt, deze gemeenschap-
pelijke zamenleving hield niet lang vol. Er kwamen vele
zaken voor, die het Kapittel tot de overtuiging bragten,
dat het beter was een scheiding te maken; waarom dan
ook met goedvinden van den Apostolischen Vicaris Rovenius
1) #Coloniae ereetum est Seminarium pro studiosis Archiepiscopatus Ultra-
jectensis et Harlemensis per RevereDdissimum D. Sasboldum et alios de Clero
Ultrajectensi , ex Harlemo per D. Eggium Vicarium etc." Zie deze Bijdra-
gen Deel I, pag. 226.
9
op 17 Augustus 1615 de Haarlemmers van de Utrech-
tenaars gescheiden zijn. Ook haalt hij bovengemelde
Tabula Chronologica aan, op 17 Augustus 1615, waar we
aldus lezen: #17 August. De geestelijkheid van Utrecht
en Haarlem worden van elkander gescheiden in het stu-
denten-seminarie, op aandringen van die van Haarlem, met
toestemming van den Hoogwaardigsten Rovenius ; ondertee-
kenaars waren Bolius , Vigilius en Kemphovius ; alsook
Sixtius , Krachtius en Nomius." ')
1) „17 Aug. Clerus Ultrajectensis et Harlemeusis separantur in Seminario
studiosorum ad instantiam Harlemensium eum consensu Reverendissimi Ro-
venii ; subsignant Bolius, VigjHus et Kemphovius; item Sixtius, Krachtius
et Nomius." Zie deze Bijdragen Deel I, bladz. 322.
De. hierboven aangehaalde brief van Stafford luidt in het Latijn, volgens
zijne voor ons liggende eigenhandige eopie, voor zoover de hier besprokene
scheiding betreft, als volgt:
»Yenerando Duo G. W. van Leempoel Collegii Hollandici seu D. Pul-
cheriae Lovanii Praesidi.
Venerande plurimum Domine Praeses,
»Ut Collegii nostri negotia pro temporum circumstantiis sollicite et pru-
denter dirigere valeas, muneris nostri esse duximus, tibi sequentia signifi-
care, quibos pro re nata uti dignaberis.
Post immutatum Religionis avitae in Provinciis confoederatis statum,
quamprimum vel modicum respirarc licuit, prima Majoribus nostris solli-
citudo fuit media exquirere, per quae Ecclesiae huic de idoneis Ministris
provideri posset , ne horum defectu Rcligio Catholica in his partibus peni-
tus extingueretur. Capitulum itaque Harlemer.se, licet bonis suis tempora-
libus orbatum, considerans quanti momeiiti esset , pro his partibus Semina-
rium erigere, operi huic salutari totis viribus incubuit. Viri hi, elapso per
fugam Episcopo Godefrido a Mierlo, non tantum sese impendernnt et super-
impenderunt, ut in oinni patientia et doctrina' stantes confirmarent, infirmos
consolidarent et lapsos erigerent ; sed tamquam patres providi, contra spem
in spem credcutes, nullum non moverunt lapidem, ut in posterum desola-
tae huic Ecclesiae ministri idonei suppeditari possent.
Erectio Seminarii [hier schrijft hij aan den kant : „Vide Chronologiam
vetustissimam Ecclesiae Harlemensis ad anDum 1600"] in his Provinciis, uti
nosti, plane impossibilis erat ; primo igitur et oculos et mentem in Urbem
Coloniensem verterunt; sed cum res temporales ipsorum nimis augustae
essent, ut pro Dioecesi hac [Harlemensi] particulare ibidem erigerent Se-
10
De aanleiding tot de scheiding der twee Bisdommen
was, volgens de Acte, dat de provisor voor het Bisdom
van Haarlem beweerde in de twee vorige jaren , d. i.
van Augustus 1612 tot Augustus 1614- veel meer tot
in standhouding van het gemeenschappelijk Seminarie te
hebben bijgedragen dan de provisor van Utrecht, terwijl
deze de helft terugvorderde van hetgeen uit Utrecht aan
Sasbold Vosmeer voor hem en de gemeenschappelijke be-
langen der beide Bisdommen was ter hand gesteld. Om
dat verschil bij te leggen kwam men overeen dat al het-
geen vroeger gestort was , zoude beschouwd worden als
vervallen fan de gemeenschappelijke kas van het Colle-
gie , maar voor het vervolg zouden Utrecht en Haarlem
ieder naar gelang van het getal zijner studenten , in al
de kosten van het Seminarie gemeenschappelijk deelen. ')
minarium, communicato consilio cum iis quibus cura Archidioecesis Ultra-
jcetiuae incumbebat , communibus sumptibus pro utraque Dioecesi, consen-
tiente et coöperante Illsmo Sasboldo Vosmero Vicario Apostolico anno 1600
Coloniae Seminarium erexerunt. In hoc Coloniensi Seminario per annorum
aliquot spatiura nostri in communi cum Ultrajcctinis ad Ministerium Eccle-
siastieum instructi sunt; verum quod in societatibus saepius obtinet, nee
haec dinturna f uit ; plnra enim occurreruDt , ob quae Capitulum Harlemense
judicavit expedire ut separationem ab Ultrajectinis faceret: itaque die 17
Augusti anni 1615 Harlemenses, consentiente Illsmo D. Ilovenio Vicario
Apostolico ab Ultrajectinis separati sunt.
1) Zie hier de Acte dier overeenkomst, zooals we die oorspronkelijk in
ons Archief bezitten :
#Cum notabiiis quaestio oritura videbatur inter Dominos Provisores Col-
legii SS. Bonifacii et Willibrordi in civitate Coloniensi , pro Dioecesi Ultra-
jectiua ex una et Dioecesi Harlemensi ex altera partibus quoad computus
et contributionem pro rata studiosorum ad sumptus et expeusas , tam com-
munes quam particulares ad dicti Collegii sustentationem, et intertentionem
requisitos, pro annis duobus inchoando ab Augusto anni millesimi sexcen-
tesimi duodecimi usque ad Augustum anni millesimi sexceutesimi decirai
quarti Excellentissimo D. Provisore Harlemensi sustinente se pro sua parte
ad dicti Collegii sustentationem transmisisse summam notabiliter majorem
quam D. Provisor Ultrajectensis pro sua parte, eoque D. Provisorem Ultra-
jectensem in compensatioDem tantae summae nolabilem pecuniam adhuc debere
11
Niet lang na deze overeenkomst begonnen de Haarlem-
sche Kanunniken naar eene andere plaats uit te zien en
reeds het volgende jaar rigtten zij te Leuven een eigen
Collegie op voor het Bisdom van Haarlem, bekend onder
den naam van Pulcheria. Van dat oogenblik af waren er
twee Seminariën voor de Hollandsche Missie , welke we
nu ieder afzonderlijk gaan behandelen , te weten : het Col-
legie van de H. Willibrordus en Bonifacius voor de ge-
heele Missie, tot ] 673 te Keulen, later te Leuven, ge-
naamd Collegie van den Hoogen Heuvel en het Haarlemsen
Collegie Pulcheria.
Collegio transmittere, vel D. Provisori Harlemensi juxta proportionein re-
fundcre. E contra autem D. Provisore Ultrajecteiisi contendente ad refusio-
nem mediae partis sumptuum et pecuniarum lllustr. D. Sasboldo p. in.
transmissarum ad suas et ad communes Ecclesiae necessitates; cum inchoata
quaestio plures suscitaret molestias et contradictiones pro utraque parte,
placuit adhibitis sibi deputatis ex utriusque Dioecesis clero respective prae-
sentem controversiam decidere et determinare in eum qui sequitur modum.
Primo. Pecuniae omnes in dictorum duorum annorum spatio hinc inde
transmissae censebnntur speclare ad communem Collegii utilitatem pro feren-
dis sumptibus et expensis Collegii quomodocumque factis, ita ut neutri
Provisorum hinc inde liceat aliquid computare tamquam sibi aut suae parti
restans aut debitum , salvo tarnen ut postquam computibus dictorum anno-
rum integre erit satisfactum, illud quod superesse deprehendetur ad solius
Provisoris Harlemensis utilitatem pertineie debeat, ita ut illud vel a Col-
legio possit repetere, vel ad onera sequentium annorum pro quota sua juxta
arbitrium suum relinquere possit.
Secundo. Pecuniae omnes transmissae ad manus Illm. D. p m. quia com-
munis fuit persona utrique Dioecesi et ad utilitatem utriusque Dioecesis
laborasse praesumitur, censebunlur quoqne ad communes Ecclesiae neces-
sitates esse expensae ut, quantumvis in hisce pecuuiis transmittendis Ultra-
jeetenses liberaliores fuisse dicebantur, in vi tarnen et respectu praetensionis
alterius partis , ab omni repetitioue pecuniae missae vel in toto vel in parte
supersedebunt.
Tertio. Sumptus et expensas dicti Collegii pro aDnis in posterum secu-
turis, ferre debebunt dicti Provisores respective pro numero et pro rata
studiosorum hinc inde transmissorum, juxta conventa Coloniae inter utnim-
que provisorem et adjunctum sibi ex utraque parte Clerum in Augusto anni
millesimi sexcentcsimi decimi quarti, quibus per omnia exceptis his quac
12
§n.
Het Collegie van de H.H. Willibrördus en Bonifacius
of van den Hoogen Heuvel te Leuven.
Nadat het kapittel van Haarlem het Collegie voor de
studenten van het Bisdom van Haarlem naar Leuven
verlegd had, bleven de studenten van het overige gedeelte
der Missie hun seminarie te Keulen houden zoolang tot
de Apostolische Vicaris van Neercassel ook dat naar Leu-
ven verplaatste , of liever een nieuw Seminarie stichtte.
Daar ook bleef het aan de groote Apostelen van Neder-
land toegewijd, maar kreeg toen den meer bekenden naam
van den Hoogen Heuvel, Collegium Alticollense, omdat
het gebouw te Leuven op eene hoogte lag, zooals het
hic ponuntur, dicti DD. Provisores se adhuc stare et in posterum stare
veile eticin per praesentes declararunt.
In cujus rei fidem et testimonium dato hinc inde instrumento praesentes
propriae manus suae subsignatione , cum approbatione Admodum Rdi D.
Vicarii Apostolici communierunt. Ultrajecti die decima septima mensis Augusti
anni millesimi sexcentesimi decimiquinti. Stylo veteri.
(Sign.) Jacobus Boolius, Provisor. (Sign.) Sibraudus [Sixtius] Ostervirius, Pro-
J. Wachtelaer. Stephanus Crachtius. visor.
E. Kemphovius. Nicolaus Nomius.
Ego Philippus Kovenius Vic. Aplicus ea quae praesenti instrumento
continentur , approbans subscripsi."
Behalve bovenstaande overeenkomst, hebben we ook een Handschrift ge-
vonden , blijkbaar van Sybrandus Sixtius (zich meestal noemende Oster-
virius) den provisor voor Haarlem , nog tijdens het leven van Sasbold Vos-
meer, dus zeker vóór 3 Mei 1614 geschreven. Het is een moeijelijk te lezen
klad, waarnaar welligt een officieel stuk geschreven is, dat door de leden
van het Haarlemsen Kapittel zal onderteekend zijn. Voor zoover wij het
hebben kunnen ontcijferen, luidt het als volgt:
#Cum visum hic superioribus ut , quod Coloniae Collegium sit uni-
tis, quibus Rms D. Sasboldus modo praeëst, commune provinciis, aeqanm
prorsus et rationabile videtur infrascriptis ut communibus etiam foveatur
mediis, nedum uni notabile fuerit gravamen, aliis fiat remissio. Qui proinde
in subventione sunt praecipui, justum est ut in proventibus habeant prae-
ferentiam , suos non tam subditos quam alumnos, cum tempus fuerit, juste
13
Verslag over de Hollandsche Missie, Missionis Batavae
Status, van wege den Nuntius Molinari in 1758 opge-
maakt ('t geen we later, voor zoover dit Collegie betreft,
zullen mededeelen), aangeeft; ') ofschoon het volgens de
meergemelde Notice van Prof. Reusens reeds te Keulen
den naam droeg van Höher Hügel, wijl het ook daar op
eene hoogte gelegen was.
Gedurende meer dan een halve eeuw bleef het Collegie
te Keulen, onder leiding van zijne voortreffelijke presi-
denten : Philippus Rovenius, Adalbert Eggius , die, zooals
we gezien hebben , aan de stichting had mede gewerkt, den
beroemden Leonardus Marius, Modestus Stephani Senck
en Henricns Patricius , de vruchtbare kweekschool van
repeteudo, ea tarnen conditione ut si supersint, proximorum libenter merai-
nerint necessitatis. Insinuandum eidem expedire absolute ut penes Praesidem
deinceps sit regimen , penes Provisores inspectio, penes K. Episcopos aut
locum eorum tenentes tantum, prout in aliis locis, superintendentia. Si haec
omnino superioribus displiceant, poterit curn bona eornmdem venia et pacc
fieri, quae nuper non hinc sed aliunde suggesta collegiorum separatio, uni-
cuique suis, quae supersunt assignatis , quae hinc indeque transmissa mediis.
Ut autem quae fuit Harlemi perseveret conjunctio , magis optandum, tum
ob certorum, quae praevidemus , obloquia , tum ob majorem etiam quoad
alias partes fructificationem. Speramus hanc communem insinuationem, quae
non a contradictionis prodit spiritu, verum ab ipso rationis dictamine, quin
ab ipsa qua premimur magisque prememur indies necessitate. Si enim alter-
utro , quo disimus modo, uegotia non succedant , sic sunt comparati non
dico sacerdotes, verum fideles optimi , quod velint subtrahere manum. Quod
isthinc subsequuturum optime nobiscum considerat praevidetque 111. P[ater-
nitas] V[estra], quam Deus nobis diu servet incolumem."
Aan de keerzijdo van het stuk heeft de Secretaris van het Kapittel Bugge
geschreven :
„1615 de separatione seminariorum Archiepiscopatus ültraject. et Harlem."
Dat jaartal 1615 is moeijelijk overeen te brengen met hetgeen in het stuk
wordt gezegd , namelijk dat Sasbold Vosmeer toen aan het hoofd van de
Missie stond. In 1615 was hij reeds overleden.
Misschien is de overeenkomst van Augustus 1614, welke in de Acte van
17 Augustus 1615 vermeld wordt, een gevolg geweest van het voorstelen
verzoek in ons handschrift ontworpen.
1) „Quia in alto colle situm est , Collegium Alticollense denominabatur."
14
van een aantal ijverige en bekwame priesters die ïn de
bange dagen der vervolging, met gevaar van hun leven
voor de zaligheid der zielen en het behoud van het ka-
tholiek geloof op de Hollandsche Missie gearbeid hebben.
In weerwil van de schoone vruchten die het Collegie
te Keulen opleverde, — zoo lezen we in de meer aan-
gehaalde Notice van Pr. Reusens, — werd het in 1678
door den Apostolischen Vicaris v. Neercassel , in overleg
met de Provisoren , opgeheven. Den 31 Mei van dat jaar
werden de gebouwen verkocht. Tien jaren later, alzoo in
1683 werd het naar Leuven overgebragt, waarvan Ba-
tavia Sacra in woorden vol lof voor den Apostolischen
Vicaris melding maakt. ') Opmerkelijk is wat Batavia Sacra
even te voren op bladz 4S3 zegt, namelijk dat de Vi-
caris van Neercassel het toenmalig S. Elisabeth's klooster
der Franciscanessen te Huissen bij Arnhem, waar hij
sedert 1674 vijf jaren lang verblijf heeft gehouden, tot
een soort van Seminarie inrigtte. 2)
Nog vernemen we van den Aartspriester Jan van den
Steen in eene, aanstonds nader te vermelden Memorie,
over die zaak het volgende: «/tls notoir hoe de Hollan-
«rders een zoogenaamd Collegie van Ceulen na Leuven
«/getransporteerd hebben , ja dat ten tijden van den Vi-
//caris Castoriensis de Provisoren met den Vicaris een Se-
'/minari tot Huysen hebben opgericht [hier haalt hij de
^gemelde plaats van Batavia Sacra aan] en daar studen-
1) Wij lezen daar (pars II, pag. 485) „Quo Trajectinae Dioecesi raelius
„prospiceretur , Lovanii , extra Harlemensis Dioecesis dudum erectum Theo-
jrlogorum Collegium, alterum exstrui jussit [Neercasselius] permagnificum
„cui saluberrirnas leges sanctamque et accommodam disciplinani praescripdt,
„cuique nioriens liberaliter promovit."
2) „Monasterium D. Elisabeth [in Hussia, exiguo milliari Arnherao dis-
#sita] in quo commorabatur , quasi Seminarium quoddam instituit , in quo
„Clericos in usum Ecclesiae suae efformaret; ex quo et praecellentiores viri
«prodiere."
15
//ten uijt Hollandze Fundatien onderhouden , selfs ook
//Studenten en beursiers uyt Pulcheria [het andere Hol-
//landsche Collegie te Leuven] hebben genomen en naar
//Huysen gezonden en daar uyt beursen van hetselve
//hebben gealimenteert als Nicolaas van Wijck Harlemensis,
/yFranciscus Breugel, Jacobus Alderhoven en verschijde
//anderen."
Misschien was aanvankelijk Neercassels plan het Col-
legie voor goed te Huissen te vestigen , ook was het
mogelijk slechts een voorloopige maatregel , tot het naar
Leuven kon oversebracrt worden.
Het overbrengen van het Collegie van Keulen naar
Leuven wordt door Pr. Reusens in zijne Notice op
grond van hetgeen de Pro vicaris de Cock in zijn werk
//de Petro Coddeo" (niet vita Coddei, zooals R. het noemt)
schreef, in verband gebragt met de komst van den be-
ruchten Arnauld c. s. in deze gewesten.
«Les erreurs jansenistes," zoo zegt de irNotice," ^dont
//Ie Vicaire apostolique et quelques membres eminents du
//clergé d' Utrecht etaient déja imbus a cette epoque, ne
//furent pas etrangères k la suppression du College de
//Cologne et k sa translation dans la ville de Louvain.
fC'est ce que nous apprend Theodore de Cock, Ie bio-
//graphe du vicaire apostolique Pierre Codde Successeur
#de Jean de Neercassel : ////Vosmerus"" dit-il //f non igno-
////bile Seminarium in athenaeo Coloniensi plantavit; quod
////centum annorum spatio tot numero ac tantos strenuitate
////laborum protulit avitae fidei assertores, ut pene matrem
////dixeris cunctorum in missione (Batavica) credentium.
////ld quasi novitatibus vacuüm, consenescens, authore
0/yEpiscopo Castoriensi, ab Ubiis"" [oude benaming der
stad Keulen] y „ad Grudios'"' [evenzoo van Leuven] ////ea
»//tempestate translatum est, qua famosuscoryphaeus Arnal-
*//dus, e Gallia profugus in Belgium se recepit."" //Dans
16
vies dernières lignes de cette citation Theodore de Cock
//fait suffisamment comprendre que 1'erection du College
</de Louvain doit en grande partie être attribueé aux in-
//stigations d'Antoine Arnauld, qui expulsé de la France,
»etait venu se fixer a Delft vers la fin de 1'année 1679
*et qui contribua puissamment, par son séjour en Hollande,
uk développer Ie scisme d'Utrecht. En traversant la
#Belgique pour se rendre dans les Pro vinces-U nies, Ar-
vnauld avait eu 1' occasion de constater par lui-même que
//l'Université de Louvain comptait, parmi ses membres,
*quelques chauds partisans du jansenisme. Il ne faut donc
tfpas s'etonner s'il usa de toute son influence pour dé-
//cider Neercassel a fonder un College a Louvain."
Dr R. Bennink Janssonius in zijn hatelijk werk //Ge-
schiedenis der Oud-Roomsch Katholieke Kerk in Neder-
land," zegt vlakweg dat v. Neercassel in 't jaar 1683 de
kweekschool voor Hollandsche geestelijken naar Leuven
overbragt, om de jansenistische beginselen, door hem
Dr Benninck Jansonius de oude beginselen genoemd, in
het hart der toekomstige geestelijken te prenten. Dit nu
heeft hij ongetwijfeld uit de Archieven van de jansenisten ,
die, naar zijne eigene verklaring, hem ten dienste stonden,
We moeten nog opmerken, dat de naam van Collegie,
die gewoonlijk aan de beide Hollandsche kweekscholen te
Leuven , den Hoogen Heuvel en Pulcheria, gegeven wordt,
niet volkomen juist is. Ze waren niet gelijk de eigenlijke
Collegiën te Leuven in de Universiteit ingelijfd, maar
geheel van haar onafhankelijke stichtingen, waar studen-
ten der Hollandsche Missie te zamen woonden om aan de
Universiteit van Leuven de godgeleerde lessen bij te wonen
en verder zich onder de leiding van hunne presidenten ,
voor den priesterlijken staat en de geestelijke bediening
voor te bereiden. Dit vernemen we uit eene Memorie, die
in 1728 door den toenmaligen provisor van Pulcheria
17
Jan van den Steen, later Aartspriester van Holland en Zee-
land, werd ingediend ter gelegenheid van het toen aanhangig
proces over dat Collegie, tegen den jansenistischen president
Petrus Melis , waarover te zijner plaatse. In die Memorie
immers lezen wij het volgende: //Dient geconsidereert te
//worden, dat het zoogenaamde Collegium Pulcheriae eijgent-
//lijk geen Collegie is, nog de fundatien van beursen bra-
//bantse maar hollantse fundatien zijn : 't wordt wel zoo in
*de wandeling genoemt het hollantse Collegie, en de titulus
» honoris wordt niet bedisputeert maar in der daat is dat
#soogenaamde Collegie niet anders als een gemijn huys
z/daar studenten wonen buy ten Collegien : gemerckt dat aan
,/Pulcheria ontbreekt 't gunt essentieel tot een waar Collegie
„word vereijst, namentlijk d' incorporatie in de Universi-
z/tijt waarom ook noyt d'Heer Melis [president van Pul-
«rcheria] aan de Rector magnificus zijn rekening heeft willen
u exhiberen gelijk ook niet de President van den Hogen
//Heuvel, 't geen egter alle presidenten van ware Colle-
«gien moeten en ook in der daat doen en indien de Uni-
//versitijt van Leuven niet van sentiment was dat Pulcheria
//en den Hogen Heuvel maar waren Collegien nomine te-
Hnus en niet in der daat, zoo zoude [zij] zoowel desselfs
//presidenten constringeren tot het vertonen van haar re-
ffkeningen als presidenten van andere Collegien, Pulcheria
z/is dan maar een huys waarin het Seminarie van het
//Bisdom van Haarlem alsnog word gehouden." Hetzelfde
geldt dus ook van den Hoogen Heuvel.
Batavia Sacra zegt t. a p., bij het bespreken van de
oprigting van het nieuwe Collegie te Leuven in 1683, dat
de Apostolische Vicaris J. van Neercassel heilzame regelen
voor het Collegie vaststelde. Wij hebben die regels voor
ons in een boekje getiteld : „Regulae domus SS. Willibrordi
et Bonifacii, omnibus Missionariis S Theologiae studiosis
perquam utiles et necessariae per J[oannem] E[piscopum]
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. VIII" Deel. 2
18
C[astoriensem]. Amstelodami apud Fredericum van Metelen
Anno 1683. Venduntur Lovanii Apud H. Nempaeum."
Aan het einde dier regels lezen we //Ita constitutum ex
Consilio Vicariatua Qltrajectensis 4 Octobris 1683 J. Eps.
Cast. V A. Die regels bevatten voorschriften voor het gods-
dienstig leven en de studiën der studenten , met eene dag-
orde in alle bijzonderheden, en zijn inderdaad een Semi-
narie waardig. Opmerkelijk echter vonden we de vermaning,
dat zooveel doenlijk in elke H. Mis die ze dagelijks moeten
bijwonen, ten minste één student tot de H. Communie
nadere, volgens de gewoonte der eerste kerk, als wanneer
de priester zelden zonder communicanten het H. Misoffer
opdroeg '); zoo ook dat den studenten het lezen van het
boek van den H. Augustinus: de Correptione et gratia
wordt voorgeschreven of ten minste aanbevolen, opdat ze
op het stuk van de genade geen gevoelen zouden aan-
hangen in strijd met den H. Augustinus. 2)
De Apostolische Vicaris had veel moeite om de Katholieken
dezer Missie voor het nieuw Collegie te winnen. Algemeen
was men tegen de verplaatsing uit Keulen, wijl men er
het nut niet van inzag en bovendien het leven te Leuven
veel duurder Mas dan te Keulen. Toch wist v. Neercassel
én uit eigene middelen én door aanzienlijke giften van
particulieren, het Collegie naar eisch in te rigten.
Het duurde echter twee volle jaren, eer de gebouwen
naar behooren waren ingerigt en de inwendige regeling
voltooid was, zoodat eerst tegen het einde van 1685 de
eerste kweekelingen in het Collegie konden opgenomen
1) #Satagendum quoque eiit ut saltera unus alumnorum etiam Sacramea-
„taliter percipiat Corpus Domini , juxta priscae Ecclesiae consuetudinem ,
„in qua sacerdos raro sacris operabatur quin essent convivae, qui Sacram
„Hostiam sumerent.
2) ffNe tarnen, quoad materiaal de gratia, contra Augustinum quid sen-
/tiant, legent opusculum ipsius Augustiui de Correptione et Gratia."
19
worden v. Neercassel Iiad niet lang genoegen van zijne
geliefkoosde instelling. Reeds het volgend jaar kwam hij
te overlijden, maar had bij zijn testament den Hoogen Heu-
vel rijkelijk bedacht. De eerste president van het Colle-
gie was Martinus de Swaen neef van Codde en aanhan-
ger der jansenistische leerstellingen; in 1692 'werd hij
door Codde teruggeroepen en Pastoor benoemd van den
Hoek te Haarlem, later Vicaris Generaal, zoo het heette ,
van het Bisdom en Deken van het zoogenaamd Kapittel
van Haarlem, hevig strijder voor deszelfs ingebeelde
regten , in zijn Motivum juris pro Capitulo Cathedrali
Ilarlemensi, en Refutatio responsi ad libelium: Moti-
vum juris etc." welke beide werken op den Index ge-
plaatst zijn. Zijn opvolger als president van den Hoogen
Heuvel was Franciscus Verschueren , insgelijks een aan-
hanger van het Jansenismus, als blijkt uit eenige godge-
leerde werken, die hij geschreven heeft. Deze bleef tot in
1723 het Collegie besturen, in welk jaar hij den 9 Sep-
tember plotseling overleed. In een brief dien de Aposto-
lische Vicaris J, van Bijlevelt den 19 November 1723
aan den Prefect der Propaganda zond , wijst hij op dien
plotselingen dood van Verschueren als eene waarschuwing
des Hemels voor de jansenisten , wijl deze ontwijfelbaar
niet weinig had medegewerkt om hun plan van de vol-
trekking hunner scheuring door de consecratie van Steen-
oven tot Aartsbisschop v, Utrecht, te bevorderen. ')
Het was er blijkbaar op aangelegd om van den Hoo-
gen Heuvel een kweekschool voor het Jansenismus te
maken. De Apostolische Vicaris Codde beijverde zich het
Collegie te doen bloeijen ; onder zijn bestuur was er een
1) j>a quo tarnen nequissinio ausu [de consecratie van Steenoven]" non
destitnri videntur, quantumcumque etiaru divinitus adraoniti , ut nuper iu
subita extinctione Francisci Verschuuren Praesidis in Seminario Ultrajectensi
Lovanii, hujus rei indubie non esigui promotoris, compertum est.
20
groot getal studenten en geen wonder, Codde wilde, zooals
de Provicaris de Cock in zijn werk de Petro Coddeo zegt,
niemand, hoe aanbevelenswaardig ook, tot de Priester-
wijding toelaten, die niet op den Hoogen Heuvel gestu-
deerd had, zelfs niet de'kweekelingen van de Propaganda. ')
Hierdoor waren zij die den priesterlijken staat wenschten
te omhelzen als genoodzaakt in het Collegie van den
Hoogen Heuvel te gaan studeren, met het noodlottig ge-
volg dat althans velen , door de jansenistische rigting van
het Collegie onder leiding van jansenistische presidenten,
partij kozen voor de rampzalige scheuring die de bloeijen-
de Hollandsen e Missie zoo ongelukkig gemaakt heeft.
Zoodra echter was Codde niet door Paus Clemens XI
in zijn Vicarisschap geschorst of het getal kweekelingen
begon van lieverlede te verminderen; zoodat op het
laatste van het presidentschap van Verschueren nog slechts
weinige en in 1723 zooals we aanstonds zullen zien,
waarschijnlijk niet meer dan drie studenten overgebleven
waren.
Sedert de scheuring en openlijken afval der jansenisten
had de Hooge Heuvel, welks president en provisoren in
hun verzet tegen den H. Stoel hardnekkig bleven, het ver-
trouwen der katholieken verloren. Uit het Memoriale dat
de Apostolische Vicaris van Bijlevelt den 1 2 September
1723 aan de Propaganda zond, zien we dat er toen jon-
gelingen van de Hollandsche Missie te Keulen de Godge-
leerdheid bestudeerden. Zij waren, naar 't schijnt, gehuis-
vest bij den Proost van S. Andreas aldaar , met name
1) jrHic [Codde] praecipuo colebat amore Alticollense et huc candidati
jrquique fiorebant ; nam Vicarius iste sibi quasi legem scripserat neminem,
„etsi aetate , etsi moribus , etsi scientia commendatum , nisi Alticollensi
//ferula eruditum , sauctis ordioibus insignare. Hac lege nee exempti faere
//alumni Romani Collegii Urbani de Propaganda Fide , cujus sanetissiinam
,/disciplinam decessor Coddei Neercasselius et Coddeus ipse (anno 1685)
„praedicarunt."
21
Clandt, waar de Vicaris eenige dagen vertoefde en bij
die gelegenheid naar hun gedrag en studiën onderzocht
en hen tot godsvrucht en ijver in de studie opwekte. ')
Prof. Reusens, aan wiens meermalen aangehaalde Notice
wij vele van de bovenvermelde bijzonderheden ontleend
hebben, zegt dat de jansenisten spoedig na den dood van
Codde, het plan vormden een jansenistisch Seminarie in
Amersfoort te stichten , ten koste van het Collegie van
den Hoogen Heuvel. Daaromtrent zegt hij het volgende :
z/Après la mort de Codde, arrivée Ie 1 1 Novembre 1710,
,/le pseudo-chapitre [d' Utrecht] songea bientöt a créer ,
//dans la ville d' Amersfoort, un Seminaire janséniste. Pour
z/le doter on commenca par retenir les revenus des fon-
//dations destinées au College de la Haute-Colline, a Lou-
c/vain, ce qui d'ailleurs était chose facile, parce que les
//proviseurs de ce College faisaient partie du clergé schis-
//matique. Pendant les dernières années que Verschueren
//fut a la tête de la Haute Colline , il ne recevait plus que
//des sommes minimes et a peine suffisantes pour entretenir
»un tres petit nombre d'elèves. Après sa mort les pro-
r/viseurs decidèrent de vendre publiquement Ie College,
//pour appliquer au Seminaire d'Amersfoort la somme,
«qui en reviendrait. La vente fut annoncée par des affi-
i/ches placardées sur la porte du College. Le Vicaire Apo-
//stolique Jean van Bijlevelt, qui, chargé de la Mission
//hollandaise par le pape Clement XI le 2 Octobre 1717,
^avait été expulsé de la Hollande peu de temps après ,
i,protesta énergiquement contre la vente, et en obtint
z/le sursis , grace aux promptes démarches faites sur sa
z/demande, aupres du marquis de Prié, vice-gouverneur
1) „Coloniae per aliquot dies in aedibus Dni Claudt ad S. Andrearn Prae-
positi humanissime exceptus , studium ac mores juvenum Missionis nostrae
sacrae Theologiae ibidem operam navautium iuvestigavi , iisque pietatem ac
diligentiam in studiis quam potui diligentissime commendavi."
22
//des Pays-Bas autrichiennes, par Joseph Spinelli, internonce
z/du Saint Siege a la cour de Bruxelles. La direction du
//College fut alors confiée a un administrateur nommé par
//1'Internonce et confirmé par Ie cnnseil du Brabant."
Van hetgeen Pr. R. hierboven mededeelt omtrent den
voorgenomen verkoop van het Collegie en de stappen die
van Bijlevelt met goed gevolg tzou gedaan hebben , om
dien te voorkomen , vonden we tot onze verwondering niets
in zijn Archief noch in dat van C. P. Hoynck van Papen -
drecht; doch van de wijze, waarop de Hooge Heuvel
uit de handen der jansenisten is gered geworden, hebben
we tal van belangrijke bijzonderheden in de Archieven
gevonden, welke we hier achtereenvolgend zoo getrouw
mogelijk gaan mededeelen.
Het valt niet te betwijfelen of de jansenisten legden
het er op toe, den Hooge Heuvel te berooven ja te ver-
nietigen om er hun nieuw Collegie te Amersfoort mede
te verrijken. Zij zelven maakten daar geen geheim van.
De Vicaris van Bijlevelt deelt in zijn brief aan Hoynck
van Papendrecht in November 1723 het volgende mede:
//Gisteren was ik tot Hussen bij die gelegenthijd
z/verhaelde den pastoor dat van Erckel [de welbekende
kampioen van het Jansenismus, zoogenaamd Aartspriester
van Delft] <,al lang het Collegie van den Hoogen Heuvel
// wilde quijd syn en sulx aen Verschuren [den meerge-
melden president van het Collegie] verscheyde maelen
n/hadde te kennen gegeven; want seyde hij, het was niet
üpeyne waerd dat men sooveel onkosten deede tot onder-
houd van een student of drie als moetende president,
z/twee knechts en twee meyden en reparatie etc. onder-
z/houde, hierom meynde hij dat se niet veel instanties
z/voor selve soude doen en de revenuen der beursen maer
a soecken te behouden , daar sy haer queckschool tot Amers-
foort kunne mede voortsetten,"
23
Dat de jansenisten, zoolang ze door hunnen president
Verschueren meester waren van het Collegie met deszelfs
bezittingen en beurzen , het naar vermogen beroofd hebben,
zegt ons ook het reeds vroeger aangehaald Verslag van wege
den Nuntius Molinari in 1758 naar Rome opgezonden.
Daarin toch lezen wij dat het Collegie van den Hoogen
Heuvel veel heeft geleden van de jansenisten en de ge-
waande kanunniken van Utrecht, dat de president Ver-
schueren, die de partij met hart en ziel aanhing, tijdens
zijn presidentschap veel goederen van het Collegie had
weggemaakt en de waarde er van in 't geheim naar Hol •
land overgebragt. Slechts enkele vertrouwde personen had
hij in het Collegie toegelaten, die na zijn dood, als ge-
volmagtigden, zoo het heeten moest, van die van Utrecht
(wien, naar hun beweren, het beheer van het Collegie
toekwam) met voorbeeldelooze onbeschaamdheid , zich van
alles meester maakten en een president naar hun zin durf-
den aansteken, na de kas geledigd te hebben. ')
Dit voorzag ook reeds de Internuntius van België Spi-
nelli, toen hij, gelijk we aanstonds nader zullen zien,
aan van Bijlevelt schreef dat het gedaan zoude zijn met
de Beurzen voor het Collegie gesticht, indien de janse-
nisten er meester van bleven, wijl het hun plan was het
geheel en al ten gronde te riglen. Hiervan, overtuigd
haastte zich de Internuntius, terstond na het overlijden
van Verschueren, al het mogelijke in het werk te stellen
om het collegie en deszelfs bezittingen te redden en voor
de katholieken te behouden. Wat daarvoor geschied is ,
en met welk gevolg, vinden we in brieven van den Inter-
nuntius aan van Bijlevelt en van dezen aan Hoynck ge-
schreven, welke we in het oorspronkelijke voor ons hebben. ■
1) Uittreksel van dat Verslag, voor zoover den Hoogen Heuvel betreft,
waarin ook het bovenstaande voorkomt, geven we later.
24
Met eenige nadere bijzonderheden zullen we dat verhaal
aanvullen uit een jansenistisch werk in 1725 te Amster-
dam bij den drukker der jansenisten N. Potgieter ver-
schenen, ten titel voerende: uKort historisch ver hael van
't gene de kerke van Utrecht wedervaren is" , waarin aan
het einde van het zesde en laatste deel die geschiedenis
besproken wordt.
Zoodra de Internuntius het overlijden van den president
Verschueren had vernomen, was hij er terstond op be-
dacht om te voorkomen dat op nieuw een jansenist tot
president zou worden aangesteld , en daarom vervoegde
hij zich bij den Markies de Prié, die door Prins Eugenius
van Savoije den Landvoogd van België , toenmaals de
Oostenrijksche Nederlanden, was aangesteld om in diens
naam die gewesten te besturen. De Prié vaardigde nu
aanstonds een Mandaat uit aan den Rector Magnificus der
Leuvensche Universiteit, DT. Hony , waarbij deze werd
gelast geen president in den Hoogen Heuvel *toe te laten
zonder vooraf de Prié geraadpleegd te hebben, en ten
anderen om met den Fiscaal van de Universiteit een Inven-
taris op te maken van al de goederen en schrifturen van
het Collegie. Dit geschiedde den 1 1 September, alzoo twee
dagen na het overlijden van Verschueren; doch daags te
voren had de Rector zelf reeds een zekeren Magermans
voorloopig tot waarnemend bestuurder van het Collegie
aangesteld en de kamer van den overledenen president met
het zegel van de Universiteit doen verzegelen : aldus in het
bovengemelde Kort historisch Ver hael, De Rector deed
nu terstond, ingevolge den hem opgedragen last, den Inven-
taris opmaken , en liet het verbod van de Prié in het Collegie
. aanplakken, waartegen terstond drie studenten protest aan-
teekenden. Uit het hierboven (bladz. 22) aangehaalde ge-
zegde van v. Erckel zou men afleiden dat die drie de eenige
studenten waren die zich toen in 't Collegie bevonden.
25
Inmiddels had Broedersen, lid van het gewaand Kapit-
tel van Utrecht en provisor van het Collegie, reeds een
president aangesteld, namelijk den hevigen jansenist Barch-
man Wuytiers die toen in het Hollandsen Collegie Pul-
cheria, onder den jansenistischen president Melis, de Theo-
logie bestudeerde en later in 1725 Steenoven als pseudo-
aartsbisschop van Utrecht is opgevolgd. Met dezen nieuwen
president kwam hij het Collegie binnen, stelde hem aan
de weinige studenten die er waren als zoodanig voor en
had zelfs de stoutheid het zegel der Universiteit van de
kamer des overledenen presidents te verbreken en de
kamer te openen. Deze laatste bijzonderheid vernemen we
weder uit het voormeld Kort historisch verhael. Onmidde-
lijk gaf de Rector Magnificus kennis van het gebeurde
aan den Markies , die op aandringen van den Internuntius
terstond den Raad van State tot eene buitengewone ver-
gadering bijeenriep, waarin besloten werd, ter beteuge-
ling van den overmoed der scheurmakers, een Procurator
Generaal van den Raad van Brabant naar Leuven te zen-
den om den ingedrongen president Barchman uit het Col-
legie te zetten en verder voor de uitvoering van den ge-
geven last van de Prié, in naam des Keizers, zorg te dragen.
Middelerwijl had de Internuntius zich gehaast den Apo-
stolischen Vicaris van Bijlevelt , die als hoofd der Missie
regtstreeks in de zaak betrokken was, terstond van het
voorgevallene kennis te geven , en hield hem volkomen
op de hoogte van al wat er gebeurde in brieven, waar-
uit wij de meeste bijzonderheden boven vermeld en nog te
vermelden, geput hebben. Zijn doel daarbij was om den
Vicaris diens regt te doen uitoefenen over het Collegie
en een president te doen benoemen ; maar daartoe moes-
ten afdoende bewijzen overgelegd worden , waaruit bleek
dat van Bijlevelt als Apostolisch Vicaris van regtswege
het opperbestuur had over het Collegie en bevoegd was
26
een president daarover aan te stellen. De Internuntius
vond die niet in zijn Archief. Alleen wist hij uit Batavia
Sacra dat de presidenten ten allen tijde door de Aposto.
lische Vicarissen waren aangesteld, Hij verzocht dan v. B.
om onverwijld hem alle bescheiden betreffende het Collegie
toe te zenden en hem te doen weten door welke gelden
het was opgerigt en wie vroeger tot provisoren door de
Apostolische Vicarissen waren aangesteld. Zoo schreef hij
hem reeds den 13 September en in een brief van den 16n
daaraanvolgende drong hij op nieuw er op aan dat v. B.
hem alle mogelijke bescheiden, die hij zelf had of elders
kon vinden, moest overzenden , ter staving der regten van
de Apostolische Vicarissen en ten bewijze dat dezen altijd
de presidenten benoemd en het opperbestuur over het
Collegie gevoerd hadden. 'J
1) In den brief van Spinellï van 13 September 1723 lezen wij het volgende:
„Dnus Verschuren Praeses Collegii Alticoüensis die hujns mensis nona
„subita morte correptus est. Statim ac de ejus rnorte certior factus sum ,
«rtimens ne [a] Refractariis aller ejus loco surrogaretur , hoc Collegii [Col-
legium?] ammissione [sic] in perpetuum amitteretur, Exeellm Marchionem
«de Prié adii, ab eoque impetravi ut Kectori Magnifico Universitatis Lova-
»niensis mandaretur, primum, ne aliquem illuc Praesidem , se inconsulto,
»iutrudi permiltertt, ac secundum, ut omnium bonorum et scripturarum
„Inventarium una cum Fiscali Universitatis conficeret. Refractarii omnem
„forsan lapidem moturi sunt ut ejusdem Collegii bona, quae hucusque usur-
#parunt, retineaut, egoque nihil umquam post habebo ut illud Collegium
z/Missioni servetur. In Archiviis meis nullum reperitur monumentum, ex
*quibus [sic] erui possit ad quem prius spectaret illius Collegii cura et
„provisio, licet ex Batavia Sacra cognoverim , Praesides a Vicariis Aposto-
„licis constitutos seniper fuisse. Quapropter te rogo , vir amplissime, ut
«nulla postposita mora, ad me oinnia documenta , quae ad dictum Culle-
„gium pertinent, mittas , meque doceas, quibus pecuniis illud Collegium
/7exstructum fuerit, quique retroactis temporibus Provisores a Vicariis Apo-
rstolicis fuerint constituti. Vides , vir amplissime, rei gravitatem , quapropter
„omnia, quae mihi mandare poteris quam diligentissime perscribas , aman-
„tissimeque subscribor. Bruxellis 13 Septembris 1723.
Amplae Dnis Vestrae Addictissimus.
(Sign.) J. Spinelli Abbas S. Catharinae.
P.S. #Hac nocte celer cursor Lovanio venit ad me et retulit a quodam
27
Het behoeft niet gezegd dat de Apostolische Vicaris al
het mogelijke deed om de verlangde bescheiden aan den
Internuntius te verschaffen. Zelf had hij in zijn Archief
niets; hij moest ze dus van elders zien op te sporen. In
»Dno Broederseu qui se Provisorem dicti Collegii Alticollensis nominat ,
jfactimi esse Praesidem illius Collegii Refractarium Berchmans" [zóó vindeo
we Barchraan Wuytiers wel meer gennemdj. „Ego statim adibo Excellm.
»Marchionem de Prié ut horum hominum insolentia coerceatur. Te interta
//iterum atque iterum rogo ut sine ulla mora mittas ad me omuia monu-
«menta quae jus Vicariorum confirment, ac si opus fuerit , aliquem iu Hol-
»landiam mittas, qui quaecumque poterit congerere, huc afferat."
Zijn daaropvolgende brief van 16 September 1723 aan van Bijlevelt luidde
aldus :
„Amplissime Domiue ,
„Praeterito Tabellario certiorem te feceram, vir amplissime, de iis quae
„ab obitu Verschuren peracta fuerant in Collegio Alticollensi Lovanii: opus
i, au tem iiunc est, ut de iis quae postmodum secutasuüt, certiorem te quo-
„que faciam.
«Magnificus Rector , acceptis ab Exeellm0 Marchione de Prié mandatis ,
*ea statim Collegii januae affixit, ac una cum Uuiversitatis Fiscale scriptu-
„rarum ac bonorum Inventarium conficere iccepit, at tres Collegii Alumni
„protestati statim fuerunt, ac interea comparoit quidam Broederseu qui se
„Collegii Provisorem dicebat ac quemdani Kerckmans" [is bedoeld Berch-
mans of Barchman] „Collegii Praesidem instituit. Rector magnificus de hisce
„omnibus patratis eumdem Exell™ Dnum Marchionem de Prié monuit, qui,
fine urgente, Consilium status extra ordincm illico convocavit, a quo sta-
«tutum fuit, quod ad refraenandam illorum hominum audaciam mittendus
„esset Procurator Generalis Consilii Brabaiitiae qui Kerckmans" [Berchmans]
„e Collegio expelleret, Inventarium omnium scri];turarum et bonorum per-
„ficeret, ac Caesareo nomine omnibus iuterdiceret, ne quis ad Collegii Piae-
„sidentiam , inconsulto Marchione de Prié, admitteretur. Vides igitur , vir
«amplissime , quanta diligentia nobis est opus ; quapropter iterum iterumque
j7rogo, ut omnia monumenta , quae vel apud te vel alibi servantur de Vi-
„cariorum Apostolicorum juribus supra idem Collegium , statim ad me mittas,
„et e re quoque futurum esse censeo , ut aliquem in Hollandiarn mittas , ut
„eadem scru'tetur ac ad me mittat onmia quae invenire potuerit , quibus
„ostendatur Vicariorum Apostolicorum fnisse seniper Praesidum institutioncm
#ac illius Collegii regimen, quod Refractaiii usurparunt. Ego nil hoc in ncgotio
„pro me ago, sed pro tua auctoritate, quam , sedatis tempestatibus , libere
#in eo Collegio exercere possis, amantissimeque subscribor."
Amplissimae Dnis Vestrae. Addictissimus
Bruxellis, 16 Septembris 1723. (Sign.) J. Spinelli Abbas S. Cath.
28
zijn brief van 22 September 1723 schreef hij daarover
aan zijn vriend Hoynck u wegens het Collegie van den
//Hoogen Heuvel heeft zijn doorlht [de Internuntius] mij
</ wederom geschreven: ik heb langs alle kanten geschre-
// ven wegens eenige documenten, maar niemand kan mij
//aen die helpen ; en [zij] seggen dat niemand oeyt een
//president heeft gestelt zoo te Leuven als te Ceulen als
«/den Vicarius aplcus en daer is niet natuerlijcker als dat;
«want hij het hooft der missie sijnde , is hij oc meester
tfVan al dat tot het welwesen van de missie hoort en het
#principaelste dat tot de missie hoort is het Seminarium
u welker sorge aen den Vicarius of Bisschop is bevolen ;
A-daer en boven heeft sijn Heyligheid mij aengestelt niet
//afhanckelijck van de Capittelen of missionarissen, maer
t/als haer hooft en Vicaris Generaal. U Ampl. soude hier-
/;Over kunnen naesien een Bulle die mij van Romen onder
//andere is toe gesonde dewelke U Ampl. heeft gecopieert
//tot Mechelen."
//Daerenboven kunnen de refractarii aen den Hoogen
//Heuvel geen deel hebben, want dat alles behoort vol-
//gens alle fundatien aen de Rooms Catholycke en niet
//aen de rebellen die van 't Rooms geloof zijn afgeweeken.
^/Ik heb dit wat breeder alles aen sijn doorlht. geschre-
«ven, soodat ik hoope dat hiermede en met de schriften
//die bij Verschuren gevonden sullen worden, het Colle-
z/gie aen ons sal blijven."
Ongelukkig liet de tijd niet toe veel nasporingen te
doen , en moest de Vicaris zich te vrede stellen met eene
verklaring aan den Internuntius op te zenden van twee
Aartspriesters, namelijk van Hees Aartspriester van Utrecht
en van Beaumont van Zuid-Holland, die beiden in den
Hoogen Heuvel gestudeerd hadden en daarom met zeker-
heid wisten en getuigden dat de president Verschueren
door den Apostolischen Vicaris Codde was aangesteld. Ook
29
zond hij , op verlangen van Spinelli, een officieel verzoek-
schrift, waarbij hij in zijne hoedanigheid van Apostolisch
Vicaris het Collecrie voor de Missie teruo-eischte en daartoe
de tnsschenkomst van den Internuntius inriep. In zijn brief
van 12 October aan Hoynck lezen we daarover het volgende :
//Ik hebbe een declaratie aen syn doorlht. [den Inter-
n/nuntius] door Beaumontius en van Hees onderteykent
//dat den Vic. Aplcus authoritate propria den president
/yheeft gestelt ; ik hebbe oc aen mijn Hr den Internuntius
//een versoeckbrief geschreven oin voor mij 't Collegie
//jure Vic Aplci van den Hr Marquis de Prié te ver-
//soecken en [in] een anderen briefde reden waerop mijn ver-
z/soek steunt, soodat ik hoope alles wel magh succedeeren."
De Internuntius verzocht hem bovendien nog , dat hij
de Collators der Beurzen van het Collegie zou opwekken
en aansporen om voor hunne Beurzen , die groot gevaar
liepen , op te komen , en een stuk te teekenen , waarbij
zij eischten dat hunne Beurzen onaangeroerd zouden blijven
en door geen anderen president beheerd worden , dan die
zou zijn aangesteld door den Apostolischen Vicaris, als zijnde
deze alleen daartoe bevoegd. Anders toch , vreesde hij ,
was het gedaan met de Beurzen, indien het Collegie on-
gelukkigerwijze in handen viel van de jansenisten, wijl
zij het er op gemunt hadden, het Collegie geheel te niet te
doen gaan. ') v. Bijlevelt schijnt echter een ander plan
1) „Quandoquidem", zoo lezen we in den brief van Spinelli dd. 14 Octo-
ber 1723, „Bursarum Collatoies Komano-Catholici sunt, e re futurum ar-
fbitror, ut eos ad illarum vindicatiouem excites, horteris ac moneas, ut
„aliquod a se subsignatum monurnenturu mittant, quo Bursas suas sartas
„tectas tuendas reclament , a nulloque alio Praeside eas admiuistrandas te-
„stentur , quam ab eo , qui a Vicario Apostolico legitimo Praesidentiae col-
«ilatore constitutus fuerit : actum erit alias de Bursis suis, si fato aliquo
„Collegii adrninistratio Refractariis relinquetur, cum id sit eorum consilium
„Collegium funditus perdendi. Illud monumentum ita subsignatum ad me
yinittas, ut eo pro causae opportuuilatc nti possim."
30
gehad te hebben, om de Beurzen te behouden. Dit al-
thans meenen we te moeten afleiden, uit hetgeen hij den
26 October aan Hoynck schreef:
,/Het sal vooreerst genoeg sijn indien wij dat [het Col-
legie] in besit kunnen krijgen; want de Collatores der
„Beurssen den Provisor dan sullen aendoen om de Beurs-
een, en daertoe sal men gebruycken de gedeputeerdens
//die van Overyssel en andere plaetsen in den Haeg sitten."
Wat hij aan Sninelli opzond was, zoo betuigde deze
in zijn brief van 1 8 October, in de beste orde en zou ter
gelegener tijd aan den Markies de Prié worden voorgelegd.
Vatten we nu den draad onzer geschiedenis weder op.
De Procurator- Generaal van den Raad van Brabant die naar
Leuven gezonden was, zooals we zagen, om te Leuven
orde op de zaken te stellen , schijnt zijne lastgeving, om
welke reden vinden we niet gemeld , niet geheel te heb-
ben kunnen uitvoeren ; en eene ongesteldheid van de
Prié was oorzaak dat de zaak bleef hangen. Eerst op het
laatst van October kwam hij van de Abdij van Affighem,
waar hij tot herstel zijner gezondheid eenigen tijd verble-
ven was , naar Brussel terug, en gaf onmiddelijk last aan
den Rector Magnificus en den Fiskaal der Universiteit
alsook aan den Burgemeester van Leuven, om Broedersen
voor zich te doen verschijnen, de schrifturen en alles wat
er nog het Collegie betreffende overig was , van hem op
te eischen , en vervolgens hem , uit naam des Keizers aan
te zeggen, dat hij binnen twaalf uren Leuven en bin-
nen vier en twintig uren geheel België moest ont-
ruimen, omdat hij het bestaan had, aldaar een president
aan te stellen en tegen zijne verordeningen in , de zegels op
de schrifturen van het Collegie en van Verschueren gesteld,
te verbreken. Ook gaf de Prié last dat naar de overige mede-
pi igtigen een onderzoek zou worden ingesteld, Barchman
de ingedrongen president uit het Collegie gezet en zekere
31
Cremers, een goed katholiek en aan den H. Stoel gehoor-
zaam priester, over het Collegie aangesteld zou worden.
Den 27 October vertrokken de drie genoemde lasthebbers
en volbragten terstond hunnen last , waarmede de Hooge
Heuvel voor goed uit de handen der jansenisten werd
verlost. Dit alles vernemen we uit een brief van den
Internuntius aan v. Bijlevelt d d. 4 November 1723. ')
Zooals te voorzien was , lieten de jansenisten het er
niet bij rusten. Hit de meeraangehaalde Notiee van
Pr. Reusens, alsook uit het bovengemelde jansenistisch
werk Kort Historisch verhael vernemen we , dat zij als
naar gewoonte , hunne toevlugt namen tot de Redering
hier te lande, die, als altijd bereid hunne partij te kiezen,
door bemiddeling- van haren President aan het Belgische
Hof, bewerkte dat de zaak voor de burgerlijke regtbank
aanhangig gemaakt werd. Na verloop van vier jaren,
alzoo in 1727, besliste deze ten nadeele der jansenisten
en bevestigde Cremers in zijn ambt van u Administrateur "
1) »Ut Collegü Alticollensis", schrijft de Internuntius, »negotium quo-
*modo se habet , proseqnar , referara quod Excellm* Marchio de Prié huc
„reversus praeterita hebdomada mandavit Rectori Magnifico, Fiscali Univer-
„sitatis ac Consoli Lovaniensi , ut Broedersen corara se vocarent , ab eoque
//scripturas reliquaque ad Collegium pertinentia repetereut , deiudeque Cae-
«sareo nomine eidem indicerent, ut Lovanio iufra dnodecim horarum tem-
«pus, ac deinde ab omui Austriaco Belgio iDtra viginti quatuor horarum
„spatium exularet, idque quod tam audax fuerit, ut Praesidcm constituere,
„ac signa ex Collegü et Verschuren defuncti scripturis apposita resignare
ycoutra mandata sua ausus fuerit: iisdemque mandatum quoque est, ut et
/;in reliquos delicti conscios inquirerent, Berckman, Praesidem a Broedersen
„constitutum, e Collegio ejicerent ac Cremers virum optimum ac de S. Sede
«bene sentientem constituerent, ac de omnibus eumdem certiorem facerent.
„Hisce mandatis satisfactum jam est, qnandoquidem tres il li dcsignati 27
zrmensis praeteriti ad Collegium se contulerunt , Broedersen coram se voca-
„runt, Lofanio et ex toto Belgio exulare coegerunt : ü nunc in inquirendis
wreliqui9 criminis consociis sunt occupati. Meum erit te vir Amplme eer-
„tiorem facere de iis quae hoc in negotio gerentnr ; ego quidem nulli par-
„cam labori ut Vicariorum auctoritas sarta tectaque servetur."
32
(zoo toch wordt hij door Pr. Reusens genoemd) met aan-
stelling tevens van twee Professoren van de Universiteit
van Leuven te weten Noël du Bois en Laurentius Hac-
quius tot Provisoren van 't Collegie. ')
De Vicaris van Bijlevelt , ofschoon de benoeming van
Cremers geheel buiten hem om was geschied, verheugde
zich toch zeer over den gelukkigen uitslag van de aan-
gewende pogingen om het Collegie voor de katholieken
der Hollandsche Missie te behouden. In zijn brief aan
den Prefect der Propaganda Kardinaal Sacripante dd. 1 9
November 1 723, gaf hij met een enkel woord kennis van
die heugelijke gebeurtenis, in de onderstelling dat de
Internuntius zelf het wel nader met meer uitvoerigheid
zoude medegedeeld hebben. Hij schreef het vooral toe aan
de behendigheid van Spinelli welke altijd in dankbare
herinnering op de Missie zal blijven. 2)
1) Deze Laurentius Hacquius had in 1717 met andere Professoren van
de Universiteiten van Parijs en Leuven eene casus-positie van de Utreehtsche
jansenisten over de wettigheid van hun gewaand Kapittel en andere bewe-
ringen in een voor hen gunstigen zin beantwoord , doch onder bijvoeging
van het voorbehoud : mits de voorgestelde feiten met alle omstandigheden
inderdaad zóó waren als ze in de casus-positie waren aangegeven : /rsuppusi-
fftis omnibus factorum circumstantiis.'' Dat voorbehoud maakte hij, wijl hij
de zaak niet vertrouwde. Later, bij nader onderzoek zag hij dat de janse-
nisten de Professoren met hun casus-posilie misleid haddeu , waarom hij den
26 Mei 1728 eene verklaring gaf dat zijn vroeger advies op eene dwaling
steunde , en hij nu overtuigd was van de nietigheid van hun Kapittel en
verdere aanmatigingen. Afschrift van dat stuk hebben we in het Archief van
Hoynck van Papendrecht gevonden. Het meergemeld Kort Historisch Ver-
hael geeft het antwoord der Professoren op de casus-positie, maar natuur-
lijk zonder te spreken van het voorbehoud dat L. Hacquius, en misschien'
ook wel de andere Professoren, gemaakt haddeu.
2) „Seminarium Ultrajectense", zegt hij, „utpote ad Missionem nostram
*revera spectans, dexteritate üni Internuntii Bruxellensis , numquam Mis-
„sioni nostrae intermoritura , ope Excellmi Dni Marchiouis De Prié supremi
Hiu Belgio Catholico Gubernatoris , in nostram potestatem subaetum est,
„de quo cum idem Dns Internuntius S. Congregationi iudubie fusius docue-
„rit, nil opus est hic a me Eminentiae suae referre."
33
Ofschoon het Collegie nu wel feitelijk aan de jansenis-
ten was onttrokken, wilde echter de Raad van Brabant
de regtsvraag: aan wien het bestuur toekwam, niet be-
slissen, maar liet die aan de gewone regtbank over.
Inmiddels werd, gelijk we reeds gezien hebben, een Ad-
ministrateur voorloopig aangesteld. In de verslagen echter
der Belgische Nuntiussen Molinari, Ghilini en Busca over
de Hollandsche Missie, waarvan Ave de noodige uittreksels
zullen geven, wordt hij even als zijne opvolgers, Pre-
sident genoemd en zij voegen er bij dat de aanstelling-
van president en provisoren van den Hoogen Heuvel
door de Belgische Regering gedaan werd, altijd bij wijze
van voorloopigen maatregel uprovisionaliter seu per mo~
dum 'provisionis". — Molinari gaf in zijn meergemeld ver-
slag in 1758, na de regterlijke uitspraak van 1756 — waar-
over later, de hoop te kennen dat nu ook aan hem als
geestelijk hoofd der Hollandsche Missie, bij ontstentenis
van een Apostolisch Vicaris, het opperbestuur over. den
Hoogen Heuvel zou worden toegekend, maar, zooals we
uit de verslagen der Nuntiussen Ghilini 1774-1776 en
Busca 1781 vernemen, is de voorloopige toestand altijd
blijven voortduren en durfden de Nuntiussen uit vrees voor
erger, bij de Belgische Regering niet op hun regt aandrin-
gen, 't geen we later meer in bijzonderheden zullen zien.
Joannes Baptist Cremers , van wege de Belgische Re-
gering , tot voorloopig of waarnemend president aangesteld,
ondervond alras geldelijke moeijelijkheid ; en geen wonder:
immers behalve dat de jansenisten het Collegie verarmd
hadden , waren ze meester gebleven van de fondsen en
bezittingen , die bijna allen in Holland gelegen waren , en
besteedden er de inkomsten van aan hun nieuw Collegie
te Amersfoort. Van al de oude Beurzenstichtingen , zegt
Pr. Reusens, waren slechts twee overgebleven, wijl de
goederen waarop ze gevestigd waren in België lagen ;
Bijdragen Gesch. Bisi. v. Haarlem VIIIeDeel. 3
34
namelijk die van Nicolaas Collart en van Nicolaas Fran-
ciscus van Geffe. Deze laatste Beurs in 1680 gesticht
komt ook voor in de opgave van oude Beurzenstichtingen
te Leuven in het Handboekje voor de zaken der R. K.
Eeredienst Jaargang 1872, als nog bestaande Beurs van
den Hoogen Heuvel, maar die van Collart is daar niet
meer te vinden.
Vreemd echter is het dat de Relatio Status van wege
den Nuntius Ghilini , opvolger van Molinari , opgesteld
twee geheel andere Beurzen opgeeft als de eenige over-
geblevene in den Hoogen Heuvel, die niet door de jan-
senisten waren bemagtigd, te weten eene die ter begeving
stond van den Pastoor van Gouda, en eene waarvan de
begeving toekwam aan den Heer Zevenhuysen, met name
van Outheusden. Van die beiden vinden we geen gewag
gemaakt noch in de meergemelde opgave in het Handboekje
voor de zaken der R, K. Eeredienst, noch in de jaarlijk-
sche officiële opgaven die het administratieve Bureau van
het Aartsbisschoppelijk Seminarie van Mechelen doet van
de openstaande Beurzen. Misschien zijn die later op eene
of andere wijze verloren gegaan ; ook Pr. Reusens rept
daar niet van in zijne Notice, en noemt, zooals we ge-
zien hebben , twee andere Beurzen. Doch , wat daarvan
zij , zoo veel is zeker dat er al zeer weinig Beurzen uit
de handen der jansenisten gered zijn en de president
Cremers, bij den ontredderden toestand van het Colle-
gie zich genoodzaakt zag de liefdadigheid der katholieken
van Holland voor het Collegie in te roepen. Zijn vertrouwen
op de vrijgevigheid en godsdienstzin der Hollandsche
katholieken werd niet beschaamd. Door hunne aanzien-
lijke offers, gevoegd bij een zuinig beheer, begon het
Collegie onder Cremers en diens opvolger Joostens weder
op te bloeijen, zoodat in 1739 de jaarlijksche inkomsten
van het Collegie 1800 Brabantsche guldens bedroegen,
35
welke de laatstgenoemde president met nagenoeg 400
vermeerderde. Het jaar te voren hadden (na veel over-
leg met den toenmaligen Aarstpriester van Holland J. van
den Steen en C. P. Hoynck van Papendrecht) de presi-
dent en provisoren een verzoekschrift bij de Aartshertogin ')
ingediend om van de inkomsten des Collegies een soort
van nieuwe Beurzen te mogen stichten , waarop den 3e Julij
1733 van wrege de Aartshertogin, een toestemmend ant-
woord kwam, doch altijd bij wijze van voorloopigen maat-
regel en tot nadere beschikking. 2)
Ten gevolge dezer volmagt werden al aanstonds zeven
1) Maria Elisabeth zuster van Keizer Karel VI, door dezen tot Landvoog-
des der Oostenrijksche Nederlanden aangesteld.
2) Het verzoekschrift en het antwoord luidden volgens Afschrift in ons
Archief, als volgt:
»A son Altesse Serenissime , Les Proviseurs et President du College d'AIti-
collence en 1'Université de Louvain ont 1'honneur de representer tres re-
spcctueusement a Votre Altesse serenissime, fue [zal moeten zijn yue] par
la retraite d'un President y etabli par ceux du pretendu Chapitre d'Utrecht,
les biens appartenans audit College ont été telement diminués, que si votre
Altesse Serenemissime n'auroit pns daigné d'y pourvoir par 1'etablissement
d'un President, Ie susdit College se seroit trouvé privé du restant de ses
biens, mais comme les presidens qu'on y a etabli du depuis etaut inforinés
des intentions pieuses de Votre Altesse serenissime, et qu'elle ne souhaite
rien de plus que Ie maintient du susdit College, pour y elever des Etudians
qui se rendroient capables pour la Mission d'Hollande, ils ont tachés d'y
conserver Ie peu de biens qui y restent, les supplians croient que par leur
economie ils ont augmentés les revenus d'iceluy, et qu'ils sont en état de
donner quelque secour ou supplement a ceux qui se presenteront pour venir
demeurer audit College et comme la volonté de ceux qui ont etablis Ie dit
College en 1 Uuiversité de Louvain a été sans doute de procurer eet avan-
tage aux Hollandois pour qu'ils se puissent rendre capables a etre employés
a la Mission pour la conservation de notre Sainte Religion Catholique et
Romaine, et souhaitant de ne rien faire a eet egard sans 1'approbation et
aggreation de Votre Altesse serenissime, ils osent luy proposer s'il ne con-
viendroit pas de distribuer quelques portions desdits revenus a quelques
Etudians de la Province d'Utrecht ou de Hollande, qui se presenteront pour
demeurer audit College, aux qaels on pourroit accorder quelque supplement
de leur table, ce qui engagera plusieurs sujets capables a y venir demeu-
rer, eause qu'ils se retirent vers votre Altesse Serenissime, La suppliant
36
Beurzen gesticht in dien zin, dat voor zeven arme stu-
denten der Hollansche Missie het kostgeld, dat 60 Pata-
conen, ongeveer ƒ150 bedroeg, voor hen met twee derden
verminderd werd en zij alzoo slechts 50 gulden behoef-
den te betalen. Aldus schreef Hoynck in zijne zoo aan-
stonds te melden Memorie, ofschoon de Nuntius Molinari
in zijn meermalen aangehaald Verslag slechts spreekt van
één derde vermindering van kostgeld voor de Beursiers.
Van die Beurzen verbleef de begeving, zoolang de voor-
loopige toestand zoude duren , aan president en provisoren
van het Collegie.
Daar echter de Aartspriesters op de Hollandsche Missie
van alle bestuur en collatie van Beurzen bleven uitge-
sloten, was de belangstelling in het Collegie op de Missie
aanmerkelijk verflaauwd, zoodat er bijna geene studenten
meer in den Hoogen Heuvel kwamen studeren In 1739
tres respectueusemeDt d'etre servie d'autoriser les suppliants a 1'effet d'ac-
corder quelque soulagement aux Theologiens, munis de certificat de vie et
meurs qui se presenteront audit College, Ie tout a proportion des revenus
d'iceluy et selon qu'ils jugeront que les revenus dndit College pourroat
suffir : c'est la grace etc. Signé G. De Chentinne.
Copie de 1'appointement. Son Altesse serenissime aiant eu rapport de cette
Requete prenant egard aux raisons y conteuues, et notament que les re-
venus du College d'Alticollenee eu 1'Université de Lonvain seroient a present
en etat de pouvoir suppler a quelque Theologiens qui y viendroient denieu-
rer, une partie de leur table par ou Ie dit College se pourra reraettre de
la perte qu'il a soufferte dans cesbiens, a authorisé, comme Elle authorise
par cette, les supplians de pouvoir donuer quelque supplement pour leur
table a des Theologiens , qui se presenteront a y venir demeurer selon et
a proportion des revenus dudit College, a charge et condition que lesdits
Theologiens soient munis de bons certificats de vie, moeurs et saine Doc-
trine, et qu'ils ont de la eapacité pour etre un jour emploiez a la Mission
d'Hollande, comme aussi que ce supplement devra etre accordé du consen-
tement unanime des supplians en leur qualité de Proviseurs et President,
Ie tout par provision et jusques a ce que par ladite Altesse serenissime au-
trement soit disposé. Fait Bruxelles Ie 3e Juillet 1738 , signé Marie Elisa-
beth. Plus bas etoit: par ordonnance de son Altesse, signé Bollaert, et seil-
liez en forme."
37
waren er nog slechts vijf, die weldra hunne studiën vol-
tooid zouden hebben, en geen enkele kwam meer opdagen,
waardoor groot gevaar ontstond dat het Collegie voor
de Missie zou verloren gaan. Hoynck stelde er toen den
16 Mei 1739 eene Memorie over op, die hij aan de
Aartspriesters van de verwijderdste en armste districten
toezond, namelijk van Groningen, Leeuwarden, Deventer,
Hollandsch Gelderland en van 't gedeelte van Utrecht
dat onder den Koning van Pruissen was. Van die Me-
morie hebben we de minute voor ons en het voornaamste
daarvan gaan we hier mededeelen. Zijn doel daarmede was
de gemelde Aartspriesters aan te sporen om arme studen-
ten uit hunne districten te zenden , welke van de onlangs
gestichte beurzen genot konden hebben. Hij zegt daarin
dat het Collegie wel is waar in handen is van de Rege-
ring van Brabant, maar dit was slechts voorloopig en aldus
geregeld door toedoen van den Kardinaal d'Alsace en
den Internuntius Spinelli zelven, die zulks als het eenige
middel hadden beschouwd om het voor de Missie te be-
houden /ySon Altesse Serenissime" [de AartshertoginJ zegt
hij in die Memorie „on Ie gouvernement ne prétende pas
de rester maitre du College, au contraire ils déclarent
d'être pret a Ie rendre a la Mission, si nous pouvons ap-
porter des preuves que c'est uu College de la Mission.
Ces preuves me ne sont jamais tombées en mains, et si
quelqu'un me puisse aider en cela je m'emploierai volon-
tiers a les mettre en leur grand jour et les faire valoir."
Overigens toont hij in die Memorie aan , dat de Aarts-
priesters of andere Missionarissen, die in hunne districten
of gemeenten bekwame jongelingen hebben, welke zich
tot den geestelijken staat geroepen gevoelen, van deze ge-
legenheid behooren gebruik te maken om zich in het bezit
te stellen van het regt, beursiers naar het Collegie te
zenden , en het weinig verschilt of ze zelven de beurzen
38
begeven dan wel studenten daarvoor aanbevelen. — Die
Memorie had het gevolg dat hij reeds den 29 Augustus
van datzelfde jaar 1739 aan den Kardinaal d'Alsace, die
zich toen te Rome bevond, kon melden dat men van alle
kanten voordragten ontving van studenten voor de Beur-
zen van het Collegie, meer zelfs dan genoeg was. Alleen
de Aartspriester van Utrecht de Ram maakte eene uit-
zondering en wilde niemand voor eene beurs aanbevelen,
om reden dat hij meende regt te hebben op de Collatie
zelve. ')
Ten gevolge van het welslagen der gemelde pogingen
van Hoynck bleven die beurzen en het Collegie zelf voor
de Hollandsche Missie behouden, terwijl anders de Beur-
1) Wij lezen in de minute die Hoynck ons van dat schrijven bewaard
heeft, het volgende :
„Le College dit Alticollense a manqué de périr. Il n'y avoit que quatre
[in zijue gemelde Memorie sprak hij van vijf studenten] etudiants a Paques,
qui se disposoient pour partir, et le President craignoit qu' après les gran-
des vacanoes il n'y fut seul avec ses domestiques. Cela fit apprehender que
le conseil privé" [van Brabant] #feroit de plein sault" [sic] „la collation
des bourses reglées par le decret provisionel de S. A. S." [Hier is bedoeld
de medegedeelde beschikking der Aartshertogin dd. 3 Jnlij 1738] „a des
gens de ces pays-cy" [België] »an defaut des Hollandois, ou prendroit
d'autres mesures qui tireroieut a conseqnence. Il fallut donc faire venir des
gens de la Missiou. — Le projet aiant été concerté aver Mr van den Steen,
et puis avec les provisenrs Du Bois et Hacquius j'ai ecrit des circulaires
aux Archipretres des dioeceses eloignées etpauvres, Groningue, Leuwarde,
Deventer, ceux de la Gueldre Hollandoise et de cette partie d'Utrecht, qui
est au Roi de Prusse , qu'il y avoit sept bourses audit College pour des
sujets qualifiés de leurs districts, qu'i's pouvoient s'addresser au President
avec des temoignages requis pour recevoir la collation gratis par les Pro-
viseurs moieuuant un supplement de vingt écus, les eshortant a profiter de
cette occasion , avec assurance que dans la suite ils y auroieut leur part a
mesure que les premiers envoyés auroeint achevé leur cours et s'en retourne-
roient pretres pour aller servir dans la Mission. Le succes a passé notre
attente. La proposition a été tres bien recue et apres mon retour de Spa,
je tronvois les reponses des Archipretres , qui en proposoient plus qn'ils
ne falloient. Les Proviseurs en ont fait le choix et ont demandésept bour-
siers qu'on a fait venir pour le lOd'Octobre. Le voila sauvé du naufrage."
zen ongetwijfeld aan Belgische studenten zouden bege-
ven zijn, en welligt het geheele Collegie voorde Missie
zou zijn verloren geweest. In 1758 waren er, volgens
het verslag van Molinari, reeds tien Beurzen op gezegden
voet gesticht, die allen door studenten van de Hollandsche
Missie genoten werden. Nog willen we hier uit diezelfde Me-
morie van Hoynck mededeelen , wat hij over de bestemming
der beide Collegien der Hollandsche Missie te Leuven zegt :
z/La Mission a été autrefois divisée en deux parties
du tems de Catzius et Neercasselius. Catzius s'étoit reserve
les Dioceses d'Harlem, Groninge et Leu warde, Neercassel
avoit Utrecht, Middelburg et Deventer, et quand ce der-
nier a transporté Ie College du Hoogenheuvel de Cologne
a Louvain, il a voulu que ce College fut comme Ie Se-
minaire de ces trois Diöcèses, laissant pour les trois autres
Dioceses Ie College d'Hollande, comme Ie Seminaire d'iceux.
Cette division de la Misson a été tolerée et puis approuvée
par Ie Sl Siège. ') J'avoue que ce n'etoit pas par rapport
a ces deux Colleges, mais les Vicaires Apostoliques Neer-
cassel et Codde, qui n'avoient point des Coadjuteurs, comme
Catzius avoit un, ont toujours destinés les sujets de la
Mission selon cette division. Et je me souvien% qu'en
1700, etant question de m'envoyer a Louvain au College
d'Hollande, Mr Codde s'y opposa, et dit a feu mon père
que, comme j'etois du Diocese d'Utrecht, je devois aller
au College du Hoogen Heuvel. Mais les brouilleries étant
survenues, il ne fut pas question de 1'un ou de 1'autre." De
verdeeling waarvan Hoynck daar spreekt is later niet meer
in acht genomen. Uit de Relationes Status of verslagen der
Nuntiussen Molinari 1758 en Ghilini 1773 blijkt dat toen
1) Zie den brief van de Propaganda aan den Internuntius dd. 3 Maart 1663,
te vinden in 't werk van Hoynck Historia Eccl. JJltr. Appendix Monument.
XXIII, pag. 127.
40
ter tijd het Collegie van den Hoogen Heuvel beschouwd
werd als bestemd voor de geheele Missie , uitgenomen
alleen het voormalig Bisdom van Haarlem, waarvoor uit-
sluitend bestemd was het Collegie Pulcheria of' het Hol-
landsen Collegie.
Toen de gezegde maatregelen tot behoud van het Col-
legie voor de Hollandsche Missie en deszelfs bloei wer-
den genomen , was de eerste voorloopig aangestelde pre-
sident of Administrateur Cremers reeds opgevolgd door
een tweeden, met name Joannes Antonius Joosten die
den 8 Junij 1738 door het Gouvernement van Brussel,
insgelijks bij wijze van voorloopigen maatregel, tot pre-
sident was benoemd, en tot aan zijn dood den 31 December
1753 het Collegie bestuurde. Op 't laatst van zijn bestuur
deden de jansenisten eene nieuwe poging om zich van
het Collegie meester te maken. In 1752 wendden zij
zich tot de Staten- Generaal der Vereenio;de Provinciën
om door dezer bemiddeling bij de Belgische Regering
te erlangen dat ze op nieuw ter zake van het Collegie,
in regten zouden gehoord worden. Door de dringende en
aanhoudende vertoogen van den President der Staten te
Bruss^ , ten behoeve der jansenisten , zag de Gouver-
neur der Oostenrijksche Nederlanden, Prins Karel Alexan-
van Lotharingen, zich genoopt die zaak andermaal bij den
Raad van Brabant te doen brengen. Uit het meerge-
melde verslag van Molinari vernemen we, dat het regtsge-
ding, van tijd tot tijd afgebroken, doch telkens weder
opgevat, eerst ten jare 1756 ten nadeele der jansenisten
werd beëindigd. Prof. Reusens geeft ons in zijne Notice
den text van het vonnis van den Raad van Brabant den
31 Januarij 1756 geveld, waarbij werd beslist dat de
jansenisten niet het minste regt op het Collegie of des-
zelfs bezittingen hadden, en zij al de goederen en inkom-
sten der Fundaties, alsmede rekenboeken en alles wat
41
daarop betrekking had aan de bestaande administratie
moesten overgeven. Het behoeft wel niet gezegd dat de
jansenisten zich niet in 't minste aan dat regterlijk vonnis
stoorden. ')
Van den president Joostens lezen we nog in het verslag
van Molinari, dat hij in 't jaar 1754 een studiebeurs in
het Collegie stichtte, welke ter begeving stond van pre-
sident en provisoren. Die beurs schijnt echter later ver-
loren te zijn gegaan ; althans we vinden daar niets van
in de bovengemelde opgave van Beurzenstichtingen in het
Handboekje van R. K. Eeredienst, Jaargang 1872. Wel
vinden we daar opgegeven een Beursstichting van zijn
opvolger Christianus Franciscanus Terswaek , of zoo als
hij daar genoemd wordt Terswaek , soms ook Terswaak
geheeten, die den 15 Mei 1781 eene Beurs stichtte voor
jongelingen uit de Vereenigde Nederlanden , welke Beurs
alzoo no£ in wezen is.
Deze Terswaek, die vroeger kapellaan en secretaris
tevens geweest was van den Aartspriester van der Valck
pastoor der S. Jacobus-statie te 's Gravenhage, en op 9
Januarij 1754 Joostens was opgevolgd, wordt door de
Nuntiussen Molinari en Ghilini hoogelijk geprezen. Aller-
lofwaardigst. zegt de eerste, vervult hij in alles de hem
opgedragen taak *optime regitur sub praesidentia eximii
D, Terswaek Roterdamensis S Theologiae Doctoris et
Ethices Professoris in eadem Lovaniensi Universitate qui
summa cum laude sui muneris partes adimplet in omnibus";
en in de Relatio Status van wege den Nuntius Ghilini
1) De text van het vonnis luidde, volgens Pr. Reusens aldus: #Senatus
#Brabantinus, interveniente officio fiscali , decrelo pridie Kalendas Februarii
#1756 lato , pronuntiavit, nihil iis [Ultrajectinis] juris in dictura Collegium
„ejnsve bona competere , jussitque ea omnia et fundatiouum proventus, ra-
rtiones in chartis descriptas , libros manuales, utvocant, aliaque omnia ad
#id spectantia, cum juribus et emolumentis quibusvis restitui."
42
naar Rome opgezonden , wordt van hem gezegd dat hij
onder alle opzigten een voortreffelijk man was ,/vir nu-
meris omnibus absolutus." Nog lezen we in het verslag
van Molinari dat de Hooge Heuvel soms tot 30 Theolo-
ganten telde en er toen, in 1758, 21 waren uit alle
Districten der Missie.
Toen tijdens het bestuur van Terswaek door boven
gemelde regterlijke uitspraak van den Raad van Brabant
voor goed beslist was , dat de jansenisten geen regt op
het Collegie hadden, meende de Nuntius Molinari dat nu
ook de voorloopige toestand van het Bestuur moest op-
houden, en bij het openvallen van het presidentschap en
provisorschap, de Nuntius van Brussel zou behooren te
zorgen dat hij in zijn regt van benoeming voor goed her-
steld werd. Immers, zoo redeneert hij in zijn meermalen
aangehaald verslag van 1758, daar Sasbold Vosmeer bij
de stichtingsacte van het Collegie te Keulen, het opper-
bestuur en de benoeming van president en provisoren
aan zich en zijne opvolgers, de toekomstige Apostolische
Vicarissen als Superiors van de Missie , had voorbehouden,
was nu, bij ontstentenis van een Apostolischen Vicaris,
die bevoegdheid op de Nuntiussen van Brussel, als zijnde
de Superiors van de Missie , overgegaan. Het was echter
zoo gemakkelijk niet voor den Nuntius het bestuur in
handen te krijgen. Het Gouvernement eenmaal meester
van het Collegie, bleef het besturen, zoo als wel te voor-
zien was, al had Hoynck in zijne Memorie, (zie blz. 37
hierboven), ter geruststelling der Aartspriesters gezegd,
dat de Brusselsche Regering volstrekt geen aanspraak
maakte om het opperbestuur over het Collegie te blijven
voeren, en zich bereid verklaard had, het aan de Missie
terug te geven , zoodra het gebleken zou zijn dat het een
Collegie was van de Missie.
Het meergemelde verslag over de Hollandsche Missie
43
waaruit we het bovenstaande, en vele hierboven vermelde
bijzonderheden over den Hoogen Heuvel vernomen heb-
ben , was in 1758 opgemaakt op last van de Propaganda
en onder toezigt van den Nuntius Carolus Molinari Aarts-
bisschop van Damascus i. p. i. en Superior der Hollandsche
zending, door diens Auditeur Bartholomaeus Soffredini,
als blijkt uit den titel van het verslag welke aldus luidt :
//Missionis Batavae Status ejusque Stationum et Pastorum
/./Catalogus, jussu S, Congregationis de Propaganda Fide
„sub auspiciis Eximii et Rmi Nuntii Bruxellensis ejusdem
yMissionis Superioris a Bartholomaeo Soffredini ejus audi-
z/tore accurate expositus anno 1758." ') Deze Molinari, die
1) Over de Collegies te Leuven en bijzonder over den Hoogeu Heuvel
lezen we in 't verslag hetgeen volgt:
»Sicuti autem uemo inficias ibit conservationem verae Keligionis sauaequc
doctrinae ubique et in praesertim [sic] regionibus plarimum pendere ab electa
ordinatione sacerdotum , ita jure optimo introductum est, prout hactenus
observatur, neminem titulo Missiouis Batavae posse ordiuari, nisi quarto
saltem anno, quo S. Theologiae vacaverint ïd Universitate Lovaniensi. Hinc
Lovanii duo sunt collegia seu seminaria Missionis Hollandicae ad quae con-
carruut juvenes qui Statui Ecclesiastico se addicuut et Patriae Missioui
cupiunt inservire. Unnm est Ultrajectinum pro Archidioecesi Ultrajectina et
Episcopatibus suffraganeis sub titularibus S.S. Wülibrordo et Bonifacio aDno
1613 Coloniae fundatum a Sasboldo Vosraero Vicario Apostolico, quod postea
ab Neercasselio Lovanium trauslatum fuit, ubi nunc, quia in alto colle
situra est, Collegium Alticollense denominatur , et adhuc toti Missioni m-
servit, excepto Dislrictu Harlemensi, propter rationem inferius exprimen-
dam. Maximum hoc Collegium passum est ruiuam a Jansenistis et prae-
tensis Capitularibus Ultrajectinis , praecipue circa annum 1723 quo obiit
tune temporis illius Praeses. Hic illorum partibus iDtime addictus jam vivens
pi ura Collegii bona disperserat, eornmque pretium clanculum in Hollandiam
transfugaverat , paucosque sibi fideles sequaces in Collegio admiserat, qui
eo defuncto summa protervia tamquam asserti deputati ab Ultrajectensibus
ad quos pertinere contendebant Collegii administiationem , illud occupare,
et pro eorum arbitrio Praesidem coustituere ausi sunt , dissipato jam aerario
et transfugatis Collegii scripturis, et non nisi ob eximiam vigilantiam Emi
Card* Spinelli tune Nuntii Bruxellensis, accedente auctoritate suprema Aulae
Bruxellensis, in exilium polsi sunt Refractarii, et Collegium integre servatum
est Catholicis , deputato interim Praeside provisioualiter a Principe quous-
te
van October 1751 als Superior de Missie bestuurd had,
werd in 1763 in de Nuntiatuur te Brussel en daar-
mede tevens in het opperbestuur over de Hollandsche
Missie opgevolgd door Thomas Maria Ghilini, Aartsbis-
schop van Rhodes i. p. i. die tot 1775 dien post bekleedde,
en toen naar Rome is vertrokken, waar hij in 1778
tot de waardigheid van Kardinaal werd verheven. Ook
que ïd regulari judicio dccisum foret ad quos Collegii administratie) perti-
neret.
„Etcnira snperadditis urgentissimis Reipublicae Hollandicae officiis, per ejus
ablegatum Bruxellis resideutem in Judicio audiri instabant; quare hujus
controversiae cognitione remissa Tïibunalibus. Lis diu agitata, dilata et reas-
sumpta fuit et nonnisi anno 1756 per sententiam consilii Brabantiae deeisurn
fait nullum jas super Collcgio competere Capitularibus, seu Vicariatui
Ultrajectino. Ab eo autem tempore usque in praesens , quia lis pendebat,
Praeses et Provisores Collegii eadem semper adhibita for mul& provisionafiter
seu per modum provisionis constituti suut ab Aula Bruxellensi, itautnunc,
lite finita, cum in futurum seu Praesidis seu Provisorum vacatio aliqua
contigeri), ad vigilantiam Rsmi Nuntii Bruxel'ensis pertinebit efficere, ut
in illorum nominatione reintegretur. Sicuti enim in Iustrumento fundatioms
Collegii per Vosmcriim factae suprema Collegii administratio cum potestate
constituendi Praesidem et Provisores sibi reservatur, et futuris Vicariis Apo-
stolicis tamquam Missionis Superioribus, ita dubium non est , quod deficien-
tibus modo Vicariis Apostolicis, illa devoluta sit et pertinere debeat ad Nuntios
Bruxellenses , qui Missionis Hollandicae constituti sunt Superiores.
attaque in Collegio Alticollensi ])ost antedictam ruiuam a Jansenistes factam,
duae tantum superfuerunt fundatioues Bursarum, quarum prima et praecipua
est ad collationem Pastoris civitatis Goudae : altera est ad collationem nobilis
Dni van Outheusden Toparchae de Zevenhuyse.[ln twee andere Exemplaren van
deze zelfde Relatio Status lezen wc : prima et praecipua est ad collationem Nobi-
lis Dni van Outheusden Toparchae de Zevenhuizen , altera est ad collationem
Pastoris civitatis Goudae.] His accedit tertia fuudata anno 1754 a pracdefuncto
Praeside Joostens, quae ad collationem Praesidis et Provisorum Collegii per-
tinet, qui insuper ex approbatione regia, circa anuum 1736 [moet zijn 1788
zie bl. 35] data, potestatem habent pauperibus Theologis remittendi tertiam
partem sumptunm pro habitat ione et mensa annue Collegio persolvendorum
et in praesenti decem hac diminutione gaudent. Caeterum Collegium ali-
quando usque ad 30 numerat Theologos, in pi-aesenti 21 ex omnibus Di-
strictibus Missionis , et optime regitur sub praesidentia eximii D. Terswaek
RoterdamensisS. TheoIogiaeDoctoris etEthices ProfessorisineademLovanieusi
Universitate qui summa cum laudc sui muueris partes adimplct in omnibus,"
45
van dezen Nuntius bezitten we een dergelijk verslag
over de Hollandsche Missie , loopende over de twee eerste
jaren van zijn bestuur, namelijk van 1763 tot 1765,
even zoo door zijn Auditeur Johannes Antonius Maggiora
en onder zijn toezigt opgesteld , zoo als insgelijks uit
den titel blijkt, luidende als volgt:
z/Relatio Status Missionis Batavae ab anno 1763 usque
//ad annum 1765 producta sub auspiciis Exmi et Rmi
z/Dni Dni Thomae Mariae Ghilini Archiepiscopi Rhodien-
,(rsis, Apostolici in Belgio Nuntii et ad ejusdem Missionis
,/ Batavae Regimen a Sumino Pontifice deputati, a Johanne
//Antonio Maggiora ejusdem Exmi Dni Nuntii Apostolici
j/Auditore disposita."
In dat verslag wordt ook melding gemaakt van de
Seminariën der Hollandsche Missie , en wel als zijnde drie in
getal, namelijk 1° het Hollandsen Collegie of zoogenaamd
Puhheria , waarvan we later de geschiedenis geven
2° het Collegie van den Hoogen Heuvel, en 3° het Col-
legie van O. L. V. of van de Propaganda te Douai in
Frankrijk, Van dit laatste echter, het grootste van de drie
zegt hij dat het eigenlijk niet tot de Hollandsche Missie be-
hoort, zoo als de twee eerstgenoemde, maar slechts in
zekeren zin tot de Missie in betrekking staat, omdat daar
eenige Beurzen zijn gesticht voor studenten uit het Aarts-
bisdom van Utrecht en daarom ook eenigen uit het Her-
togdom Kleef — dat deel had uitgemaakt van gezegd
Aartsbisdom , en nog tot de Hollandsche Missie behoorde —
in dat Collegie studeerden. Verder zegt hij nog, dat als-
toen president van dat Collegie was zekere D. Desplanck,
die Stievenart — tot een ander presidentschap in dezelfde
Universiteit benoemd — was opgevolgd. Meer vernemen
we hier van Douai niet; en wijl het dan ook werkelijk niet
onder de eigenlijke Collegies of Seminariën der Holland-
sche Missie te rekenen is , meenen we 't hier verder buiten
46
behandeling te kunnen laten. Alleen willen we hier nog
aanstippen , dat het bedoelde Collegie van de Propaganda
in 164-9 is gesticht door Georgius Colvenerius Proost van
S. Pieter te Douai en de Universiteit van Douai , waar-
aan dit Collegie of Seminarie verbonden was, in 1560 is
opgerigt.
Van het Collegie den Hoogen Heuvel wordt in de Relatio
Status van Ghilini het volgende verhaald, dat ons den vreem-
den toestand van het Collegie kenschetst. De president van
het Hollandsen Collegie Pulcheria met name Leliveltwas
overleden. Hij was tevens provisor van den Hoogen Heu-
vel , zoodat in die twee vacaturen moest worden voor-
zien. Nu was de genoemde Terswaek , president van den
Hoogen Heuvel, niet ongenegen het presidentschap van
Pulcheria aan te nemen en 't was te voorzien dat , als
hij dit te kennen gaf aan de provisors van dit Colle-
gie, die den president moesten aanstellen, Terswaek
als Hollander (hij was van Rotterdam geboortig) hun
zeer gevallig zou zijn. Maar dan moest er een nieuwe
president voor den Hoogen Heuvel benoemd worden en
in dat geval waren in de gegevene omstandigheden, de
moeijelijkheden, zoo van den kant van 't Brusselsche Hof,
als van dien der jansenisten, niet te overzien. Wat het
eerste betreft, dit was, nadat de Nuntius Spinelli deszelfs
hulp tegen de jansenisten had moeten inroepen , onwrik-
baar blijven vasthouden aan de benoeming van president
en provisoren van den Hoogen Heuvel en er was niet
aan te denken dat het die aan den eenigen regthebbende
den Nuntius als Superior der Missie zou overlaten. Maar
ook de jansenisten , hoezeer herhaaldelijk door regter-
lijke vonnissen in het ongelijk gesteld , zouden niet in
gebreke blijven op de zaak terug te komen en hunne
gewaande regten altijd nog willen doen gelden. Daarbij
kwam , en dit maakte den toestand zoo uiterst moeijelijk,
47
dat de jansenisten bij sommige Ministers van liet Brus-
selsche Gouvernement veel invloed hadden; zoodat, wan-
neer de Nuntius tegenover het Gouvernement zijne ree;-
ten wilde doen gelden en de benoeming deed buiten het
Gouvernement om, voor eene zamenspanning der janse-
nisten met hunne geheime vrienden aan het Brusselsche
Hof te vreezen zijn zou. Ook durfde de Nuntius niet
eens bij het Gouvernement stappen doen om den , zoo
het heeten moest, voorloopigen toestand te doen ophouden ,
wijl de Regering dan alligt zich voor goed als alleen wettig
opperbestuurder van het Collegie zou verklaren, en eigen-
magtig de benoemingen voor het vervolg als zijn uit-
sluitend regt zich zou voorbehouden. Om al die gevaren
te ontwijken bewerkte de Nuntius bij Terswaek, dat hij
president van den Hoogen Heuvel bleef. Uit het Archief
van Palcheria blijkt dat de provisoren van dit Collegie
werkelijk het presidentschap aan Terswaek hebben aan-
geboden, maar deze er voor bedankt heeft. Ook meende
de Nuntius om diezelfde moeijelijkheden de vacature van
een provisor, door het overlijden van Lelivelt ontstaan,
voorloopig onvervuld te moeten laten. De overblijvende
provisor Guyaux, een allervoortreffelijkst man, was met
den bekwamen en ijverigen president volkomen in staat
het Collegie naar behooren te besturen. Tot tijd en wijle
gunstiger omstandigheden zich mogten voortdoen, meende
de Nuntius naar 't voorbeeld zijner voorgangers, voorzig-
tigheidshalve zich te dier zake lijdelijk te moeten houden,
altijd evenwel op zijne hoede om, bij de eerste gunstige
gelegenheid, die zich zou voordoen, de regten van Apos-
tolisch Vicaris, welke op hem als Superior der Missie
waren overgegaan, in alles te handhaven. Intusschen
ging het Gouvernement zijn gang en stelde een nieuwen
provisor aan, met name Wellens, die toen president
48
van Pulcheria was en later Bisschop van Antwerpen is
geworden. ')
1) Zie hier den Latijnschen text van het besproken gedeelte van de Relatio
Status van Ghilini :
„Tria proprie sunt Seminaria ad Missionem Batavara spectantia fundata,
scilicet pro adolescentibus ex foedevato Belgio oriundis, qai debita scientia
comparata in rebus Theologieis ad curam animarum exercendam idonei eva-
dant; ca sunt Collegium Hollandicum et Alticollense, utrumque Lovanii ,
et Marianum, sive de Propaganda Fide Duaci [Douai in Frankrijk].
„Collegium Hollandieum, quod Sa' Puleheriae dicitur, pro iis fuit erectum
qui sunt ex Proviucia Hollandiae, sive ex Dioecesi Harlemensi. Eximio Dno
Lelivelt Buscoducensi illius Praesidi defuncto anno 1764 subrogatus est a
Collegii Provisoribus Eximius Dnus Wellens, et ipse S. Theologiae Doctor
in Universitate Lovaniensi, qui turn in munere Praesidis , turn in vicibus
Doctoris Regentis obeundis ita promeretur, ut spem faciat se ad majora
promotum iri. [Wellens werd den 20 April 1776 tot den Bisschoppelijken
Zetel van Antwerpen verheven].
ii Alticollense illos excipit, qui e reliquis Foederati Belgii Provinciis oriundi
sunt, scilicet hoc est verum Seminarium Archiepiscopale TJltrajectinum fun-
datum pro iis, qui sunt ex Archidioecesi Ultrajectina caeterisque Dioecesi-
bus sufFraganeis, excepta tarnen Harlemensi , peculiare suum, ut dictum est,
Seminarium habente. Huic Collegio Alticollensi praeest etiamnum Eximius
D. Terswack Doctor quoque S. Theologiae in eadera Universitate, primus
Examinator ab Ex0 Dno Nuntio pro candidatis Hollandiae deputatus, Ro-
terodamus, vir numeris omnibus absolutus."
„Maximum, quod est Duaci, et de Propaganda Fide dicitur, ad Missionem
vere non pertinet, uti superiora duo, sed aliquo modo tantum ad eam
spectat, quod aliquae in illo fundatae sint Bursae pro Ü9 qui sunt ex Ar-
chidioecesi Ultrajectina atque aliqui eo proiude tenduut ex Ducatu Cliviensi
studiorum causa, cum Ducatus ille dictae Archidioecesis Ultrajectinae sit
pars. Hujus Mariaui Collegii Praeses a Provisoribus constitutus est R. adm.
D. D. Desplanck S. Th. L. in loco R. adm. D. Stievenart ad aliam in ea-
dem Universitate Praesidentiam promoti.
»Sed quae contigeruut in obitu supradicti Dni Lelivelt, utpote observatu
digna et pro bono Missionis imposterum facile inservitura, fusius exponi
praestat. Is cum Hoilandici Collegii et Praeses, et unus ex Provisoribus
Alticollensis esset, in utroque munere alius ipsi subrogandus erat. At prae-
videns Excellentissimus Dnus [Nuntius Ghilini] gravissimas inde difficulta-
tes exorituras, eas pro viribus avertere et declinare studuit, semper con-
servandae Missionis tranquillitati intensissimus. Quipne verendum erat ne
Ds Terswack Hollacdus et Hollandioi Collegii Provisoribus, ad quos Prae-
sidis nominatio spectat, gratus admodum et acceptus , ad illius Collegii Prae-
49
De opvolger van Ghilini Ignatius Busca, Aartsbisschop
van Emesse i. p. i. die van 1776 tot 1785 Nuntius te
Brussel, tevens als Superior de Hollandsche Missie be-
stuurd heefc, bleef in denzelfden moeijelijken toestand,
ten aanzien van het Collegie van den Hoogen Heuvel
verkeeren.
Van dezen Nuntius bezitten we insgelijks een verslag
van hetgeen onder zijn bestuur op de Missie is voor-
gevallen, doch niet verder dan tot het einde van 1781;
het is onder zijn toezigt door denzelfden J. A. Maggiora,
fecturam promoveri postulasset. E re vero Missionis non erat infelicissimis
miserrimisque hisce temporibus , ut ipse Alticollensis Praefecturam deponeret,
quia ut huic deinde provideretur, innumerae tum ex parte Aulae Bruxellensis
turn ex parte pseudoarchiepiscopi Ultrajectini ejusque asseclarum difficultates
excitatae fuissent, cum Excmus Dnus , qua Vicarius Apostolicus, procedere
voluisset ad nominationem Praesidis Alticollensis.
„Ex parte quidem Aulae, quod sit in possessione deputandi et Praesidem
et Provisores Collegii Alticollensis, ex quo Batavam Missionem moderaba-
tur Cl. mem. Emus Spinellius ; cnrn enim Jansenistae initio schismatis omnia
fere Collegii bona abstulissent, et quod pejus, adhuc praetenderent illud
regere et administrare, idem D. Cardinalis coactus fuit Aulae protectionem im-
p'orare , rogans , ipsa potius quam refractarii , Praesidem Provisoresque
deputaret , quae quia illius quod quocumque titulo possidet, tenacissima est,
nullam sane spem faciebat se ab hac nominatione, quotiescuraque facieuda
foret, esse abstituram. Ex parte vero Jansenistarum multae majores exortae
fuissent difficultates, et procul dubio Missioni funestissimae. Licet enim anno
1756 causa cecidissent in supremo Brabantiae Consilio, cum in Collegii
bonorum ejusque administrationis possessione manuteneri peterent, non ideo
tarnen prudens cessabat timor, ne quo in judicio petitorio instantiam reno«
vantes ut jus suum praetensum iu illud Collegium sibi restitueretur, hodie
votis fuisseut potiti, si tempora potissimum spectamus , in queis vivimus;
sed et si serio animadvertatur non mediocri eos gratia pollere apud aliquos
hujus Aulae ministros; et utcunque eos non fugiat se veros esse latrones et
fures, qui a nemine uisi a se ipsis missi ne umbram quidem jurisdictionis
habeut, et quam actu in seduetuin gregem exercent, vi armata occuparunt
et invaserunt, cum tarnen non cessent jactare se veros Catholicos Romanos
esse, quin et veros Missionis Batavae Superiores , nihil ab ipsis in scenam
redeuutibus non erat timendum , praesertim et multo magis si clam eos
Aula protexisset. Quantum vuluus inflictum fuisset ad minimum auctoritati
Ministri Apostolici, nomine Sedis Apostolicae Vicarii munerc defungenlis
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. VIII' Deel. 4
50
die ook Auditeur van Ghilini geweest was, opgesteld. Dat
verslag draagt dezen titel : *Relatio eorum, quae sub
,/Excellentissimo et Reverendissimo Domino Ignatio Busca
y Archiepiscopo Emeseno et apud Aulam Bruxellensem
z/Apostolico Nuntio, in Missionibus Batavicis peracta sunt,
üCum brevi earumdem descriptione a J. A, Maggiora ejus
yAuditore concinnata et disposita, sub auspiciis ejusdem
„Excellentissimi et Reverendissirai Domini."
Ook hij spreekt, even als zijn voorganger Ghilini , over
drie Seminariën tot opleiding van geestelijken der Hol-
landsche Missie. Hier echter bepalen we ons bij hetgeen
vix dici potest. Ab hac itaqne difficultate 9ese extricavit Excuus Dns effi-
ciendo ne D. Tcrswack Collegii sui praefecturam demitteret; sed non adeo
facile ab alia se potuit expedire, cura revera in Collcgio Alticollensi vacaret
Provisoris officium, et de alio substituendo ageretur. Unicum in hoc sale-
broso negotio medium superesse visum, nerape ut tantisper a provisore
nominando supersederetur , cum in eo coustitueudo superius indicatas diffi-
cultates profecto offendisset Excmus Dnus, et dilatione nil mali poterat Mis-
Eioni obveuire, quia uulla aderat necessitas alterum provisorem deputandi,
quin potius paci et tranquillitati ejus consulebatur ; optimo proinde consilio
unicus relictus est provisor nempe Eximius D. Guyaux, vir numeris omni-
bus praecellenter absolutus. Praeses Collegii Pontificii, Decanus et Regens
S. Theologiae in eadem Universitate Lovaniensi, qui una cum Dno Tcrswack
praeside vigilantissimo plusquam sufficere videbatur regimini et bonae ad-
ministrationi Collegii Alticollensis : et sane ni sic cautum esset, pericula
fuissent undique. Inconsulta enim Aula provisorem certe non debebat con-
stituere Exmus Dnus, qnippe hac agendi ratione offeusionem ejus incurris-
set et, amissa illius protectioue , quid attentassent Jansenistae ostensum est.
Sed et periculosum erat ab Aula petere ut desisteret. Ni enim destitisset,
quod vix dubium erat, sic se in ea possessione confirmasset ut inposterum
tamquam de re ad se pertinente dispositura fuisset jure proprio. His itaque
in angustiis et perplexitatibus positus Excuus Dnus meliora tempora prae-
stolans, prudentia consule, adinstar Praedecessorum suorum, conniventia usus
est et bene. Interim Aula Bruxellensis in provisorem deputavit Exim. Dnum
Wellens. At oportet seraper prae oculis habeatur, ut si qua se offerat oc-
casio propitia, conetur Minister Apostolicus, qui in jura Vicariorum Apo-
stolicorum plene successit, omnem reassumere anctoritatem et jurisdictionem
super isto Collegio Alticollensi sive in Praesidis destinatione, sive in Pro-
visorum nomiuatione, sive in omnibus, quae ad plenum Collegii regimen
spectare disnoscuntur."
51
hij van den Hoogen Heuvel zegt; terwijl wij wat hij van
Palcheria meldt, later zullen mededeelen.
Na over den Hoogen Heuvel de ons reeds bekende ge-
schiedenis in 't kort verhaald te hebben, zegt het verslag,
dat Busca in denzelfden toestand verkeert als zijn voor-
ganger en alzoo diens voorbeeld moest volgen, met oog-
luikend toe te laten dat het Gouvernement van Brussel,
tegen zijn regt als Superior der Missie in , het bestuur
over het Collegie blijft voeren. Toch had hij een poging
gedaan om het bestuur macrtio; te worden, maar te ver-
geefs ; hetgeen hij daaraan toeschrijft, dat er aan het Hof
waren, die in het geheim, ja soms openlijk op de hand
waren van de jansenisten, en wel zóó dat ze liever alles
zouden trotseren dan te gedoogen dat de Regering van
haar aangematigd regt tot benoeming van president en
provisoren zoude afzien. Indien de Nuntius het zoude
willen doorzetten om van zijn regt gebruik te maken ,
was het te vreezen, dat ze zich volstrekt niet zouden ont-
zien de jansenisten aan te sporen , om op nieuw bij het
opperste Geregtshof van Brabant het bezit van het Col-
legie in regten voor zich op te eischen. De tijdsomstan-
heden nu waren van dien aard, dat, zooals een van de
aanzienlijkste leden der Regering, een zeer voorzigtig
man den Nuntius vlakweg verklaarde , de uitslag van
een proces met de jansenisten zeer twijfelachtig zijn
zoude. Het beste was alzoo, even als zijne voorgangers
gedaan hadden, voor het oogenblik, in afwachting van
betere tijden, in den toestand te berusten. Dit echter had
Busca door krachtdadige pogingen verkregen dat men
een president benoemde op zijn voorstel ; 't geen inder-
daad voor de omstandigheden, reeds veel gewonnen was.
Daarop zegt hij over de Beurzenstichtingen hetzelfde
wat we reeds uit de verslagen zijner voorgangers weten ,
maar voegt er nog bij, dat er in zijn tijd ongeveer twintig
52
Tlieoloo;anten waren die Beurzen genoten. Ten slotte
spreekt hij met denzelfden lof als de twee vorige Nun-
tiussen over den voortreffelijken president Terswaek, die
juist den 2 Julij van datzelfde jaar, waarin dit een en
ander in het verslag geschreven werd, tot groote droefheid
van den Nuntius , zoowel als van de Universiteit van Leu-
ven en de geheele Hollandsche Missie , overleden was.
Pr. Reusens zegt dat dit overlijden den 5 Junij 1781
plaats had. ')
In een bijvoegsel van gemeld verslag van den Nuntius
1) Hetgeen we hierboven vermeld hebben, lezen we in het Latijnsche
stuk, dat we voor ons hebben, aldus:
„Primum itaque Seminarium est Ultrajectinura nempe pro Ultrajectina et
quinque aliis suffraganeis sedibus, Harlemensein si exceperis, quae suum,
ut mox dicetur, peculiare Seminarium habet. Ultrajectinum igitur quod sub
titulo SS. Willibrordi et Bonifacii Sasboldus Vosmerus Vicarius Apostolicus
anno 1613 Coloniae erexerat, fuit deinde ab Episcopo Castoriensi trans-
laturn in UniversitatemLovauiensem , illique nomen a situ edito Alticollense
inditum. Cladem maximam passum fuit anno 1723 a pseudocapitularibus
Ultrajectinis. Is enim qui huicce Collegio tune praesidebat, haeresi Janse-
niana perdite infectus omnia fere bona disperserat , et quos ex pessima sua
administratione percipiebat nummos illos Ultrajectum transmittebat ad alendos
sacerdotes schismaticos nefandae sectae addictos. Nee eo e vivis sublato ,
potuit ruina illata utcumque reparari , quia qui tune in Collegio versaban-
tur, summa protervia administrationem sibi vindicarunt, et eo usque pro-
cesserunt ut Praesidem sibi eligere etiam attentarint. Demum illos summa
sua vigilantia disturbavit Emus Cardinalis Spinelli tune temporis Nuntius
Bruxellensis; namque implorato Aulae auxilio effecit ut refractariis in exilium
ejectis, Collegü administratio Catholicis morigeris prorsus permitteretur.
Interim provisorie a Principe institutus fuit Praeses, donec foret jure deci-
sum ad quos haec Collegü administratio spectaret. Haec dum ita compone-
bantur, traxerunt refractarii in suas partes Miuistrum Batavieum Braxellis
resideutem, qui importunis sollicitationibus effecit tandem at Ultrajectini
refractarii in regulari judicio audirentur. Proinde re illa in supremo curiae
Brabantinae Tribunali accurate discussa, decisum fuit anno 1756, quoad
possessionem nullum super dicto Collegio fictis capitularibus seu praetenso
vicariatui Ultrajectino jus competere.
z/Nihilominus ab Ulo tempore quo Emus Spinelli Aulae Bruxellensis aucto-
ritatem reclamavit, ad hanc usque diem Princeps retinuit jus, Praesidem
et Provisores huic Collegio praeficiendi. Verum quidem est, quod in illa
53
Busca, 't welk, nadat het afgewerkt was, eenigen tijd later,
naar 'tschijnt op 'tlaatst van 1781 of in 't begin van 1782
daaraan werd toegevoegd, lezen we dat er nog geen nieuwe
president in de plaats van Terswaek door de Regering
van Brussel was aangesteld, maar intusschen alles goed
en ordelijk voortging onder het bestuur van een Vice-
president. Deze was de procurator Nicolaas Rombouts
zooals we van Prof. Reusens vernemen. Middelerwijl, zoo
gaat gemeld bijvoegsel voort, wordt niets verzuimd om
van de Regering, — wel niet het herstel der regten van
Superior of Apostolischen Vicaris, want wie zou in deze
rampzalige tijden zoo iets durven of kunnen hopen? —
maar toch ten minste een president te erlangen van wien
men vertrouwen mag dat hij zoo goed mogelijk die betrek-
Praesidum Provisorumque institutione semper usus fuerit provisionaliter seu
per modum provisionis, quod manifeste declarat institutionem illam juris
esse alieni.
//Rationi consentaneum fuisset, ut jure possessorio adversus Jansenistas per
sententiam judicis formato , Aula tandem ab hujusruodi nominatione desiste-
ret ; ast hodiedum id non potuit obtineri. Irao in hac temporum atrocitate
res videtur plena periculo si Nuntius Pontificius ad quem utpote Vicarium
Apostolicum Collegii administratio pleno jure devolvitur, quidquam molire-
tur quoad Provisorum et Praesidis destinationem, nisi curn bona Aulae
gratia. Hanc quidem captare sategit Excellmus D. sed irrito prorsus conatu ,
cum non desint Aulae addicti, qui refractariis clanculum faveant , utinam
etiam non palam ! ii prorsus omuia perferre mallent qnam pati ut Aula ab
hac nominatione desisteret, et si Nuntius Apostolicus jure suo uti vellet ,
haud aegre refractarios Ultrajectinos impellerent ad praetensum suum jus in
ordinario ae petitorio judicio coram suprema Brabantiae Curia prosequen-
dum. Haec autem causa, si forte in quaestionem vocaretur , valde dubitandum
est de. ejus exilu hisce praesertim temporibus, prout mihi candide innuit
vir prudentissimus , qui inter membra Gubernii Bruxsllensis non infiraum
tenet locum. Propter hasce rationes Excellrnus Dns meliora tempora ex-
pectans a suorum Praedecessorum vestigiis minime opportunum judicavit
recedere ; at suis efficacissimis officiis illud saltem obtinuit ut Praeses Col-
legii is ab Aula destinaretur qui fuisset ab ipso praeseutatus, praesentatus-
que fait Dns Leemput Doctor Lovaniensis. Post illatam a Jansenistis Alti-
collensi Collegio ruinam, duarum dumtaxat bursarum fundationes supersunt,
quarum unarn confert urbis Gaudensis pastor, alteram nobilis vir D. van Out-
54.
king zal waarnemen. Ook had de Nuntius vooral op het
oog, te zorgen , dat met de benoeming van een nieuwen
president het regt van den Superior onaangeroerd en in
zijn geheel bleef. ')
Het duurde echter niet lang of een nieuwe president
werd alweder door de Regering benoemd, met name Jo-
annes Josephus Hubertus Leemput een Rotterdammer.
Volgens de meer aangehaalde Notice van Prof. Reusens
werd hij den 3 Augustus 1782 tot die betrekking be-
noemd, en in 1790 eervol daaruit ontslagen, We moeten
evenwel opmerken dat wij uit een , later door ons mede
te deelen brief van den Senior der studenten van den
Hoogen Heuvel, geschreven in Februari] of Maart 1789
aan Pastoor Stafford te Haarlem (wiens copie van dien
brief wij voor ons hebben) vernemen, dat de Heer De Ma-
heusden Toparcha in Zevenhuysen; his accedit tertia bursa aouo 1754 fun
data a Praeside Joostens. Ulam conferunt Collegii praeses et provisores, qui
ex regia approbatione circa annnm 1736 [moet zijn 1738 zie bl. 35] im
pertita, potestatem habent remittendi pauperibus Theulogiae studio vacanti
bus tcrtiam partem sumptuum pro habitatione et mensa Collegio annue per
sohendorum; qui hac diminutione frunntur sunt in praesentia viginti circiter
„Hoc Collegium optime fuit admiuistratum ab Eximio Dao Terswack Rot
terodamensi Doctore Lovaniensi cujus merita non satis possuut laudibus
efferri ; vir enim erat numeris omnibus absolutus, ast posleaquani ab anno
et ultra gravi morbo pressus inter vitam et mortem luctatus est, suo munere
caeteroquin indefessim perfunctus, tandem, cum haec scriberentur, oaturae
debitum 2 Julii hoc anno persolvit Lovanii in aedibus Collegii. Hujus obitum
tum Excellmus Dnus noster , turn Universitas Lovaniensis ipsaqueraet Missio
Batavica justo dolore prosecnti sunt."
1) „De Collegio Alticollensi hoc relatu dignum occurrit , quod Praeside
nondum ab Aula designato , nihilorainus sub vice-Praesidis regimine omnia
rite et laudabiliter procedant ; neque tarnen ideo congrua praetermittuntur
apud Aulam officia, non quidem ut Apostolici Vicarii jus redintegretur; id
enim hac temporum atrocitate-quis attentare audeat , aut assequi praesumat ?
sed ut is in praesidem assumatur , qui spem faciat ut munere suo quam
optime perfungatur utque in id unum conatus Excellsmi Dni colliraant simul-
que ut per designationem faciendam minimo, saltem quoad fieri poterit, prae-
judicio jus nostrum laedatur."
55
ziere (Professor aan het Leuvensche Seminarie- Generaal
van Joseph II) toen president was in het Collegie van den
Hoogen Hen vel. Dit getuigenis komt ons afdoende voor;
zoodat wij het er voor houden dat Leemput toen reeds
ontslag van zijn presidentschap moet ontvangen hebben.
In April 1787 evenwel was hij nog president van den
Hoogen Heuvel , als blijkt uit een later aan te halen
brief van van Leempoel, president van Pulcheria. Waar-
schijnlijk zal het Brusselsche Gouvernement, dat de be-
noeming van president van den Hoogen Heuvel was
blijven doen, den Josephistischen De Maziere toen over
dat Collegie hebben aangesteld, in plaats van Leemput,
die met het Josephisme niets te doen wilde hebben. In
1790 werd, naar ons Prof. Reusens meldt, Nicolaas Rom-
bouts die , na het overlijden van Terswaek het Collegie
voorloopig als Vice-president had bestuurd, tot president
benoemd. Daar juist in dat jaar de Josephistische dwin-
gelandij een einde nam, laat het zich ook denken dat de
Josephist De Maziere den presidentzetel voor een ander
moest inruimen.
Rombouts bestuurde het Collegie tot dat het door de
Fransche omwenteling in 1797 werd opgeheven, en was
alzoo de laatste president van den Hoogen Heuvel. Daar de
geschiedenis van de verdere lotgevallen van den Hoogen
Heuvel onder de dwingelandij van Keizer Joseph II en
onder de Fransche Revolutie , voor zoover onze Archieven
daaromtrent bescheiden bevatten, te zamen gaat met die
van Pulcheria, het Hollandsen Collegie te Leuven, zul-
len we de latere geschiedenis dier beiden Collegiën te
zamen behandelen, na eerst in de volgende § de vroegere
lotgevallen van Pulcheria verhaald te hebben.
J. F. VREGT.
56
AANTEEKENINGEN
BETREFFENDE
DE LEIDSCHE PASTOORS SEDERT «DE HERVORMING"
TOT AAN //DE HERSTELLING",
van 1557 tot 1857,
DOOR
Dr. J. D. FRENAY.
(Vervolg van Deel VII, blz. 53.)
PASTOOR DER DERDE WERELDLIJKE STATIE.
Tot dusverre hebben wij achtereenvolgens in oogen-
scliouw genomen de Leydsche Pastoors van 7 Statiën,
n.L: 1° de le wereldlijke Statie, van St. Pieter (zie Bijdr.
Dl. I. bl. 257), aanvankelijk gevestigd aan de St. Pieters-
kerkgracht, vervolgens aan den Hoogewoerd, daarna aan
de Appelmarkt en eindelijk aan het Steenschuur in de
H. Lodevvijks-kerk, welke bij de opheffing der Statie in
1857 als succursaal-kerk is toegevoegd aan de H Petrus-
kerk, 2° de 2e wereldlijke Statie, van de H. Maria (Dl.
II. bl. 74), welke echter spoedig te niet liep, weder op-
gerigt (bl. 103) in de West- Ha venstraat, ook daar niet
lang stand hield, doch eindelijk nogmaals opnieuw opge-
rigt (Dl. VI. bl. 209) in Livorno aan het Utrechtsche-veer,
vervolgens in de Kagghel bij de St. Jorissteeg gevestigd
werd en tegenwoordig in de H. Petrus-kerk, welke in
1857 tot le Parochie kerk van Levden werd verheven,
3° de Statie der Paters Jesuiten (Dl. II. bl. 77) aan «de
St. Pieters-kerkgracht tot de opheffing der Orde in 1773,
4° de Statie der Paters Franciscanen (bl. 85) in de Kui-
persteeg (en gedeeltelijk aan het Steenschuur) vervolgens
aan de Haarlemmerstraat in de kerk van O.L.Vr. Ont-
57
vangenis, in 1857 tot 2f Parochie-kerk verheven, 5° de
Statie der Paters Dominicanen (Dl. III. bl. 63) in de Bak-
kersteeg tot de opheffing der Statie in 1S57, 6° de Statie
der Nederduitsche Carmelieten (bl. 173) aan het Utrecht-
sche-veer tot hare opheffing in 1857, en 7° de Statie der
Fransche Carmelieten (Dl. IV. bl. 161) in de Zon aan de
Haarlemmerstraat tot kort na de vernietiging van hunne
Orde in Frankrijk en hare verandering in eene wereld-
lijke Statie (Dl. V. bl. 78) in de kerk van O.L.Vr. He-
melvaart, in 1857 tot 3e Parochie-kerk verheven. Boven-
dien is er nog eene 3e wereldlijke Statie ') opgerigt dcor
HUGO FRAXCOIS VAN HETJSSEN.
Zoo wordt hij genoemd door v. Rhijn (Oud. v. Rijnl.
bl. 267). Onder zijne vrienden was hij wegens zijne be-
trekking tot den Apost. Vic. Neercassel bekend onder den
pseudoniem van Timotheus (Bat. Sac. II. p. 506. col. 1)
en niet Thimotée, gelijk Mozzi (Histoire des révolutions
de 1'Eglise d' Utrecht, III. p. 220) schrijft; zijne vijanden
noemden hem met dien van Le Cordonnier (Bijdr. IV.
bl 367).
Volgens de Biographie universelle, ouvr. redigé par une
société de gens de lettres et de savants, 1817, en de No-
velle Biographie générale, publiée par M. M. Firmin
Didot frères sous la direction de M. le Dr. Hoefer ,
mdccclviii, is Hugues Francois van Heussen geboren
1) Daar deze Statie echter wegens het schismatieke verzet van haren stich-
ter eu pastoor tegen den H. Stoel en diens Provicaris De Cock, en wegens
de onwettige zending van al de latere zoogenaamde pastoors en kapellaans
niet tot de katholieke statiën van Leiden kau gerekend worden, willen we
hier slechts eenige bijzonderheden aanstippen aangaande hare stichting, wijl
die nog van het wettig kerkelijk gezag is uitgegaan , en willen we tevens
aangaande haren stichter, die zulk een groot aandeel heeft gehad in de
opkomst van het Jansenisme hier te laude, eenige merkwaardige levens-
bijzondcrheden vermelden.
58
den 26 Jan. 1654 te 's Gravenhage ; hetzelfde verzekert
M F. V. Goethals, Bibliothecaris van Brussel in zijne
Lectures relatives h 1'histoire des sciences, enz. IT. p. 219;
terwijl Bennink Janssonius in zijne Geschiedenis der O. R.
K. Kerk in Nederl. bl. 830 hem eerst in 1659 laat ge-
boren worden. Hij was van eene adellijke en aloude zeer
aanzienlijke Leydsche familie te 's Gravenhage geboren ;
hij was ook, volgens Past. Burgmeijer (Jaarb. 1873,
bl. 108) aan de Leidsche huizen van der Graft en Gael
door bloedverwantschap verbonden. H. v. d. Graft was
volgens Hoynck v. Papendrecht (Historia, Tit. xix) zijn
oom, of liever volgens De Cock (Bat. Sac. II. p. 511.
col. 1) zijn oudoom (gran zio). Dat de familien v. d. Graft
en Gael tot de aanzienlijkste van Leyden behoorden, blijkt
uit de door van Rhijn en Orlers medegedeelde lijsten van
Burgemeesteren en Schepenen, waaronder hunne namen
vóór de hervorming bij herhaling voorkomen ; en nog in
1574, toen bij de komst van Prins Willem de regering
door hem veranderd werd, is Burgemeester Pieter Adri-
aensz. v. d. Werf wel afgetreden, maar zijn ambtgenoot
Huych Claesz, Gael gehandhaafd (Vergel. v. Rhijn, Oudh.
v. Rijnl. Voorr. met Orlers, Beschrijvinge der Stadt Ley-
den, bl. 642). Zijne ouders waren (Bijdr. Dl. VI. bl. 247)
Mr. Dirck van Heusse, beroemd Advocaat te 's Gravenhage,
der Cath. Godsdienst altijd toegedaan (Bat. Sac. II. p. 506.
col. 1) en Beatrix v. Swanenburgh (Jaarb. 1847. Meng.
bl. 36); als eenige zoon heeft hij het aanzienlijk vermo-
gen zijns vaders geërfd (Bat. Sac. II. p. 506. col. 2); hoe-
wel hij nog twee zusters had : Wynina en Agatha, beide
Bagijnen of liever virgines devotae, gewoonlijk Klopjes
genoemd, die hem in zijne liefdewerken getrouw bij-
stonden (zie van haar Bijdr. Dl. VI. bl. 259 en over v. d. Graft
bl. 248). Agatha, is in 1700 overleden en Wynina ontviel
hem in 1718; want zoo schrijft hij in zijn Doopboek (op
59
den Burgerl. Stand aanwezig en waarin hij ook de door
hem bedienden boekte) Anno 1700 tusschen 18 Julij en
15 Aug. v.extremis munivi sororem meam Agatham,
quae et raortna est" en in 1718 *13 febr obijt Sacra-
mentis Matris ecclesiae munita, et sancte ad mortem com-
parata soror mihi unice relicta, raartha mihi simul et
Maria, Wynina van Henssen".
Hij heeft gestudeerd te Leuven (Bat. Sac. II. p. 511.
col. 2); alwaar hij in 1677 en 1678 eenige theses ver-
dedigde, waaronder zich verscheidene, wat regtzinnmheid
betreft, zeer verdachte stellingen bevonden (Mozzi, I. p.
170). Licentiaat in de H. Godgeleerdheid is hij door den
Apost. Vicaris Neercassel tot Priester gewijd in de kerk
van het Nonnenklooster te Huyssen (Bat. Sac. II. p. 162.
col. 2), toenmaals eene Kleefsche enclave in Gelderland.
Toen hij niet lang daarna den overleden Regent van dat
Klooster, Petrus van den Bossche aldaar den 6 Meij 1679
begraven had, werd hij zijn opvolger. Doch slechts wei-
nige maanden heeft hij dit ambt waargenomen ; dewijl hij
op aanraden van Neercassel naar Frankrijk vertrok en
(p. 511. col. 2) een jaar lang te Parijs zijne studiën voort-
zette, wonende in de Abtdij van St. Magloire (p. 507.
col. 2). In 1680 was hij reeds terug en wel inLeyden;
want aan het hoofd van het aangehaalde Doopboek, het-
welk echter veel later begint, heeft hij naderhand opge-
teekend, dat hij den 19 Oct. 1680 de dochter van Jacobus
van de velde en maria gael had gedoopt. Reeds toen
toch was hij in het bezit van een groot huis te Leyden
aan de Hooigracht tegenover de St Pancras-kerkcoersteeg,
tegenwoordig gemerkt met het Straatnommer 25, vroe-
ger met het Wijknommer 769 en het nog vroegere ver-
pondingsnommer 136, welk perceel opgeteekend staat in
het Bonboek : 't Vijfde Register vervattende Gansoorde
(op de Rekenkamer voorhanden) fol. 355 ; alwaar wij
60
lezen, dat op de 14 der 11 maand van 1675 dit huis
metten volgende vercoft is aan de Kintskinderen ende
erfFgenamen van za : corïi Huijgen van Swaenenburch.
Welnu! de kindskinderen van Swaenenburch waren nie-
mand anders dan Hugo, Wynina en Agatha v. Heussen,
wier moeder immers Beatrix v. Swanenburgh heette. In
het volgende jaar 1676 werd de voorgevel van dit huis
vernieuwd : dit blijkt uit de 3 daarin gemetselde gevel-
steenen ; waarvan de middelste , voorstellende de gelijkenis
van den barmhartigen Samaritaan met het onderschrift
,/de liefde" geplaatst is tusschen de 2 zijdelingsche, waarop
z/anno" en //1676" te lezen staat. In dit zijn huis heeft
hij den Ap. Vicaris Neercassel gedurende meer dan 7
jaar gastvrij ontvangen (Bat. Sac. II. p. 505. col. 1. p.
508. col. 1); want v. Heussen was de onafscheidbare
medgezel van Neercassel (p. 271. col. 2); met wien hij
niet alleen zamenwoonde (p 504. col. 2), maar van wiens
reizen en werken hij ook deelgenoot was (p 505. col. 1);
geen wonder dus dat die trouwe medehelper (p. 506. col.
1) in het bestuur der Hollandsche missie door den Ap.
Vicaris den 10 Sept. 1681 in plaats van H. v. d. Graft
(Broedersen, Tract. Hist. I. p. 123) tot Assessor benoemd
werd van het door Rovenius in 1633 opgerigte Utrechtsche
Vicariaat; en dewijl dit Vicariaat langzamerhand door velen,
hoewel ten onregte, als eene onmiddelijke voortzetting
van het lang vervallen en reeds sedert 1622 door den
Staat geseculariseerde Utrechtsche Domkapittel beschouwd
werd , wordt hij ook wel door zijne aanhangers genoemd
Kanunnik van dat Utrechts Kapittel (Dupac de Bellegarde,
p 196); dat hij zelf dien titel gebruikt heeft, heb ik ner-
gens gevonden; hij noemt zich zelven „Coetus Ultrajectini
Assessor" (Bat. Sac. II. p. 271. col. 2).
Ook in gevoelen omtrent de gewigtigste Geloofsarti-
kelen stemden v. Heussen en Neercassel volkomen overeen.
61
Eerstgenoemde vervaardigde op gezag van den laatste
(p. 507. col. 2) eene Korte verhandeling in vragen en
antwoorden over het nuttig gebruik der aflaten ; het was
eigenlijk slechts eene vertaling uit het Fransch in het
Hollandsen (p. 508. col. 1) en werd in 16S1 te Leuven
gedrukt (Mozzi, I. p. 180); later is dit werkje wegens de
onregtzinnige gevoelens omtrent gemeld onderwerp daarin
vervat te Rome veroordeeld, ofschoon de schrijver vol-
gens De Cock (Bat. Sac. II. p. 511. col. 2) meende te
kunnen bewijzen, dat de voornaamste reden der veroor-
deeling steunde op de slechte Latijnsche vertaling van
dat boekje. Neercassel van zijn kant stelde bij missive
van den 26 Maart 1683 aan de Congr. de Prop. pogingen
in het werk v. Heussen tot zijn Coadjutor te verkrijgen
(Mozzi, I. p. 160) ; waarin hij echter verhinderd werd krach-
tiger op aan te dringen wegens de moeijelijkheden, die
hij zelf ondervond ten opzichte van zijn werk : Amor poe-
nitens (Hoynck, p. 4S. col. 1); hetwelk 4 jaar na zijn
dood insgelijks veroordeeld werd (Mozzi, I. p. 145) ; zoodat
er van het Coadjutorschap van v. Heussen niets komen kon.
Wegens deze onderling overeenstemmende gezindheid
is het niet te verwonderen, dat de vrienden van den een :
de uit Frankrijk uitgeweken Jansenisten, ook de vrienden
van den andere waren. Van een der hoofden dier partij :
Antoine Amauld, wien Neercassel een schuilplaats te Delft
verleend had, was v. Heussen, die, wat Benninck Jans-
sonius in zijne Geschiedenis, bl. 152, hiertegen moge
inbrengen , reeds lang uit Huiseri terug was , een der
voornaamste toehoorders (Hoynck, bl. 46. col. 1) en toen
in 1686 ook Pasquier Quesnel naar Holland was over-
gekomen , werd hij door v. Heussen , in plaats van door
Neercassel (Mozzi, I. p. 152) die intusschen op reis door
Overijsel den 6 Junij overleden was, als een engel Gods
ontvangen (Hoynck, bl. 48. col. 1).
62
Terwijl v. Heussen den 12 Junij de uitvaart bijwoonde
van zijn vriend Neercassel (Bat. Sac. II, p. 488. col. 2
Mozzi, I. p, 156), werd hij in eene vereenigde zitting van
het Utrechtsen Vicariaat en het Haarlemsen Capittel tot
diens opvolger gekozen en den 18 derzelfde maand door
hen aan Z. H. Paus Innocentius XI daartoe voorgedragen
(Bat. Sac. II. p, 504-. col. 2). Niettegenstaande het daarbij
gevoegd gunstig getuigschrift (p. 506. col. 1) had zijne
bevordering wegens den door anderen te Rome opgewekten
twijfel omtrent zijne regtzinnigheid zoo weinig voortgang,
dat zij na 7 maanden hun verzoek bij missive van den
28 Jan. 1687 meenden te moeten herhalen (col. 2) en de-
wijl ook dit niet scheen te helpen, vernieuwden zij dit
andermaal den 15 April daaraanvolgende (p. 507. col. 1).
Thans meende men zijn verlangen bevredigd te zien, de-
wijl binnen- en buitenlandsche couranten de tijding alom
verbreidden, dat v. Heussen door den Paus tot Vicaris
benoemd was; zoodat hij van alle kanten, uit Antwerpen,
uit Keulen, uit Parijs, uit Lingen, uit Londen, ja zelfs
uit Rome met brieven van gelukwensching overstelpt
werd (col. 2). Dan! deze vreugde was van korten duur:
den 15 Meij werd zijn boekje over de aflaten bij decreet
van het H. Officie op den Index geplaatst (Mozzi, III.
p. 198) en hoewel hij door zijn smeekschrift van den
11 Julij (Bat. Sac. II. p. 507. col. 2) van den Paus ver-
kreeg, dat dit decreet, omdat er eenige onregelmatigheden
ingeslopen waren (Dupac, p. 198), zou worden herzien,
heeft hem dit echter niet veel geholpen. Zelf overtuigd,
dat hij nu voor Apost. Vicaris onmogelijk geworden was,
beval hij daartoe den door Neercassel aangestelden Pro-
vicaris Petrus Codde aan (Bat. Sac. II. p, 509. col. 2); het-
geen door zijne ambtgenooten in zooverre gevolgd werd,
dat zij den 29 Julij beiden, v. Heussen en Codde met
nog 2 andere personen den Paus ter benoeming voor-
stelden (p. 508. col. 2).
63
Ten einde hunne zaak zoo veel mogelijk te bevorderen,
besloten die van Utrecht, welke zich reeds als kapittel-
heeren begonnen te beschouwen en te benoemen, ook
zonder medewerking van het Haarlemsche Kapittel , een
geschikt persoon naar Rome te zenden (p. 509. col. 2).
Hiertoe kwam vooral v. Heussen in aanmerking, die zich
daartoe wel bereid betoonde, maar dit welstaanshalve
onmogelijk op zich kon nemen. Door zijne bemiddeling
werd die last den 5 Meij 1688 opgedragen aan Past. De
Cock, wien hij vóór de afreis niet alleen met de voor-
naamsten zijner gemeente (p. 271. col 1), zijne verwanten
en vrienden rijkelijk onthaalde, maar daarenboven van
al het noodige voor zulk een reis voorzag; ja! als een
andere Jonathan trok hij zijn kleed uit om er zijn vriend
De Cock mede te beschenken (p. 510. col. 1). Van die
Roomsche reis door De Cock en van zijne vergeefsche
bemoeijingen tot benoeming van zijn „Patroon" v. Heus-
sen, hebben wij reeds elders (Bijdr, Dl. VI. bl. 254) mel-
ding gemaakt Toen het uitzigt op zijne eigene bevorde-
ring taande en hij zelfs bevreesd werd , dat ook Codde
niet zou slagen, was hij niet ongenegen om De Cock
zei ven aan te bevelen (Mozzi, I. p 186). De uitslag is
bekend: met voorbijgang van v. Pleussen, die van de 6
Cardinalen, aan wie het verkiezingswerk was opgedragen,
aanvankelijk slechts ééne stem kon verwerven, werd Pe-
trus Codde den 20 Sept. 1688 door hen tot de gewigtige
betrekking van Apostolischen Vicaris gekozen. Zoodra
v. Heussen daarvan de tijding ontving, heeft hij Gode
dank betuigd en zijne huisgenooten opgewekt om met
hem hetzelfde te doen in zijn //Oratorium domesticum" (Bat.
Sac. II. p. 513. col. 1), hetgeen door v. Rhijn (Holl, Bat.
Sac. III. bl. 459) vertaald wordt door „zijne huiskapel".
Was v. Heussen dus reeds in 1688 Pastoor der 3e
wereldlijke Statie te Leyden? Eenige jaren geleden, toen
ik het 200-jarig bestaan der R. C. gemeente, van ouds
genaamd in „de Kagchel" naderhand in de St. Jorissteeg,
tegenwoordig der Parochie van den H. Petrus te Leiden
in de Leidsche Courant van 2 Mei 1870 herdacht, meende
ik, dat v. Heussen reeds in 1680 een nieuwe Gemeente
had opgerigt. Deze bewering steunde op eene oppervlakkige
inzage van het Doopboek dier gemeente (op den Burger-
gesl. stand aanwezig) , waarin ik vond , dat v. Heussen
op den 19 Oct. van dat jaar zijn eerste doopeling te Ley-
den (zie boven bl. 59) had ingeschreven. Na naauwkeu-
riger beschouwing van dit doopboek en na minutieus on-
derzocht te hebben alle daartoe betrekkelijke stukken ,
ben ik tot de overtuiging gekomen, dat v. Heussen zijne
statie niet heeft opgerigt in 1680, maar eerst in 1694.
Om deze uitspraak te regtvaardigen , ga ik voort langs
de volgende redeneringen.
De doopsbediening op den 19 Oct. 1680 aan het kind
van Maria Gael , een lid zijner familie, door v. Heussen
na zijn terugkeer uit Frankrijk toevallig verrigt, is blijk-
baar door hem eerst veel later even toevallig aan het
hoofd van dit doopboek opgeteekend , daar het eigenlijk
aldus begint: r/a. Paschate anni 1691 usque ad Pascha
anni sequentis." De datum van 19 Oct. 1680 heeft dus
geen de minste waarde ter bepaling van den tijd der op-
rigting dezer statie.
Den 8 Nov. 1683 kocht en betaalde v. Heussen c. s.
het huis *de Kagghel" voor past. De Cock (Bijdr. Dl. VI.
bl, 247); hieruit blijkt, dunkt mij , ontegenzeggelijk, dat
het toen ter tijd v. Heussen nog niet in de gedachte was
gekomen om zelf een statie op te rigten.
Den 4 Dec. 1684 deed past. De Cock rekening- en- ver-
antwoording zijner verbouwing van //de Kagchel" aan v.
Heussen (bl. 251); ook nu geen schijn of schaduw, dat
deze laatste ook reeds pastoor was: de eene pastoor doet
65
geen rekening-en- verantwoording aan den anderen, maar
past. De Cock aan zijn //Patroon" v. Heussen.
v. Heussen was de trouwe medesezel van Neercassel
en vergezelde hem op zijne reizen (zie boven bl. 60); hij
kon gedurende het leven van Neercassel geene statie als
pastoor bedienen.
Neercassel is overleden den 6 Junij 1686. Pastoor Burg
meijer verzekert (Jaarb. 1843. bl. 108), dat van Heus-
sen //met toestemming van den Vicaris Neercassel eene
statie te Leyden op de Hooigracht" vestigde ; dus zou
die statie vóór 6 Junij 1686 moeten zijn opgerigt; maar
dat is eene onmogelijkheid ; dat strijdt ten eenen male
met de woorden, waarmede v. Heussen de oprigting dier
statie verhaalt (Bat. Sac. II. p. 271. col. 2). Deze woor-
den, in hun zamenhang voor den onoplettenden lezer
eenigzins duister, maar ontdaan van al het geen hier niet
ter zake dient, luiden als volgt. // — Heussenius, — cum
defuncto Castoriensi Antistite, — domi haereret , & curam
non unam, inprimisque Ultrajectinam, a — Coddaso ad in-
fulam usque administratam, eique oblatam , — detrectas-
set, — sensim fideles aliquot colligere coepit in domes-
tico cubiculo, tandemque Oratorium, — illic — exstru-
xit, obtento prius a Vicario Apostolico consensu per da-
tum — Diploma; — " d. i. — v. Heussen, — toen hij
na den dood van Neercassel — thuis bleef en alle cu-
reitschap, inzonderheid van de Utrechtsche St. Geertrudis-
kerk, door — Codde tot dat hij tot Apost. Vicaris ver-
heven was bekleed, en hem aangeboden, — geweigerd
had, — is begonnen allengs eenio-e geloovigen te ver-
zamelen in een kamer van zijn huis, en heeft eindelijk
een Bedehuis, — aldaar — gebouwd, nadat hij eerst van
den Apostolischen Vicaris de vergunning verkregen had
door eene hem verstrekte — Stichtingsbrief ; — . Het is
duidelijk, dat v. Heussen hier onderscheid maakt tusschen
Bedragen Gesch. B.sJ. v. Haarlem VIIIeDeel. 5
66
bijzondere godsdienstoefening in een kamer van zijn huis,
elders Oratorium domesticum of huiskapel genoemd, en
openbare in een met vergunning van den Apost. Vicaris
voor iedereen opengesteld bedehuis ; en wat is duidelijker
dan dat Neercassel reeds dood was eer v. Heussen eenige
geloovigen in zijn huiskapel toeliet, en hoelang heeft het
nog geduurd eer hij met vergunning van den Apost. Vicaris
een openbaar bedehuis en daarmede eene nieuwe statie
kon oprigten? Deze is dus zeker niet opgerigt vóór 1686.
Den 11 Maart 1687 kochten hij en zijne zusters we-
der 2 huisjes in de St. Jorissteeg en vereerden die aan
de statie ,in de Kagghel" (Bijdr. Dl. VI. bl. 253); weer
een bewijs, dat hij toen nog geen plan had zelf eene
statie op te rigten.
Uit hetgeen wij boven verhaald hebben betreffende de
gebeurtenissen in 1688: hoe v. Heussen De Cock onthaalde
en voor de reis naar Rome uitrustte; hoe De Cock voor
v. Heussens verheffing pleitte en na mislukking door
hem wederkeerig aanbevolen werd ; hoe v, Heussen bij
de tijding van Codde's verheffing, den 14 Oct. ontvangen,
met zijn huisgezin God dankte in zijn huiskapel , waarna
hij den volgenden dag zijne vreugde daarover onbewim-
peld aan De Cock meedeelde (Mozzi, I. p. 189); daaruit
kunnen wij opmaken, dat ook op dat oogenblik, hoewel
reeds in het bezit van een huiskapel, hij nog niet voor-
nemens was eene nieuwe statie, gewis ten nadeele van
zijnen vriend , pastoor De Cock , op te rigten ; en wat meer
is : uit de boven aangehaalde woorden van v. Heussen zei ven
blijkt immers ten duidelijkste dat hij niet alleen de door
de verheffing van Codde tot Apostel. Vic. in 16S8 open-
gevallen en hem toen aangeboden betrekking aan de St.
Gertrudis-kerk te Utrecht geweigerd heeft, maar alle
pastoorschap , en dus ook een te Leyden. Hij wilde wel
de zorgen van een hem toegenegen Pastoor helpen ver-
67
ligten ; maar die van eene eigene gemeente nog niet dra-
gen. Het doel van zijn streven was hooger gelegen. Toen
tengevolge zijner weigering Jacob Cats , pastoor te Gouda
(Bat. Sac. II. p. 183. col. 2) van daar naar Utrecht ver-
plaatst werd (p. 130. col. 1) heeft v. Heussen de daar-
door opengevallen betrekking van Provicaris van Zeeland
niet versmaad (Hist. Ep. Foed. Belg. II. Ep Middelb.
p 24. col. 2).
Den 21 Aug. 1689 zijn alle priesters van de statiën
binnen Leyden bij verdrag overeengekomen voor zich en
hunne successeurs om elkander, wanneer zij om der gods-
dienst wille mogten beboet worden , bij te staan. Dit ver-
drag, hetwelk wij vroeger (Bijdr. I. bl. 281) hebben
medegedeeld, is door al de Leydsche pastoors van dien
tijd, alsmede door hunne kapellaans of socii onderteekend,
maar niet door v. Heussen. Dat kon ook niet; want v.
Heussen was toen nog geen pastoor eener afzonderlijke
statie , en hij kon zich nog niet verbinden voor zijne succes-
seurs , niet alleen omdat strikt genomen niemand zich voor
zijn successeurs kan verbinden , maar omdat hij in de verste
verte nog niet kon vermoeden ze ooit te zullen hebben.*
In 1690 hield v. Heussen zich bezig met zijne verhan-
deling over de Aflaten; waarvan hij dit jaar eene Latijn-
sche uitgave bezorgde, aan den Cardinaal Casanate opge-
dragen (Dupac, p. 198) ; hij gaf dus alle hoop nog niet
op om zich van telastgelegde onregtzinnigheid te zuiveren.
In datzelfde jaar schijnt zijne getuigenis door den Visita-
tor generalis der Fransche Carmelieten nog op hoogen
prijs gesteld te zijn, gelijk wij vroeger (Bijdr. IV. bl. 195)
hebben opgemerkt.
Den 6 Sept. 1691 heeft past. De Cock de HH. Sacra-
menten der stervenden toegediend aan H. v. d. Graft
(Bijdr. VI. bl. 248) den boezemvriend en van De Cock en
van v. Heussen : de harmonie tusschen deze beiden schijnt
68
dus ook toen nog niet verbroken te zijn , noch schijnt voor
den laatste de behoefte ontstaan te zijn tot het oprigten
eener nieuwe statie ten nadeele van die, waarvan hij tot
dusverre de patroon geweest was ; en van welken Patroon
past. De Cock sedert 1679 de ondubbelzinnigste bewijzen
van toegenegenheid ontvangen had; ja, tot zelfs in 1692
toe ontving deze ten behoeve zijner kerk bijna jaarlijks
eenige geschenken van zijne zusters : Wynina en Agatha
v. Heussen ; maar dit waren dan ook de laatste (bl. 259).
Want sedert het in November 1692 bekend werd, dat
De Cock briefwisseling hield met de Congr. de Prop. fide
over de gezindheid der naar het Jansenismus overhellende
partij van Codde en v. Heussen (Mozzi, I. p. 210) schijnt
er langzamerhand eenige verkoeling ontstaan te zijn tus-
schen De Cock eenerzijds en zijne Patroons : v. d. Graft
en v. Heussen anderzijds. Althans v. d. Graft, naauwe-
lijks van zijne zware ziekte eenigermate hersteld, meende
het niet ondienstig te zijn den 25 Maart 1693 zijne ge-
loofbelijdenis omtrent de betwiste punten over de werk-
dadige genade schriftelijk kenbaar te maken (Bat. Sac.
II. p. 268. col. 1) en v. Heussen , van wiens gezin De
Cock sedert het vorige jaar geene geschenken meer ont-
ving, en die de bemoeijingen van De Cock nu aan gekrenkte
eerzucht, gevoel van miskende verdienste en lage kuiperij
toeschreef (p. 523. col. 1) schijnt het thans wel dienstig
geoordeeld te hebben langzamerhand aan eenige getrouwe
geloovigen (fideles) den toegang tot zijne huiskapel te
verleenen en het volgende jaar 1691 met toestemming
van den Apost. Vic. Codde (en niet Neercassel) eene 3e we-
reldlijke statie te Leyden op te rigten. Het doopboek dier
statie (onder den naam van het Doopboek der Oud-Room-
schen , bevattende niet alleen de gedoopten, maar ook de
gehuwden, bedienden en bekeerden, op den Burgerl.
Stand aanwezig) door v. Heussen aangelegd, geeft ons
69
daarvan de zekerheid: het begint toch met Paschen 1694.
Paschen viel dit jaar op den 1 1 April ' ) ; of de statie ook
op dien 11 April is opgerigt, kan ik uit gebrek aan
Archieven, die naar Utrecht schijnen overgebracht te
zijn , niet verzekeren ; maar zeker is het , dat zij is opge-
rigt vóór den 28 April 1694. Want de eerste door v.
1) Nieuwe stijl, natuurlijk. — Paus Gregorius XIII had bij Bulle van 24
Febr. 1582 den nieuwen stijl ingevoerd; waarbij werd bepaald, dat de 5e
October van dat jaar de 15° zou worden genoemd; dit gesehiedde aldus
in het grootste gedeelte van Italië, in Spanje en in Portugal. Hendrik III,
Koning van Frankrijk, beval in zijne Lettres-Patentes van den 3" November
daaraanvolgende, dat in zijn rijk de 10' Dee. zou gehouden worden voor
deD 20". Francois, Hertog van Anjou , als „beschermer der Nederlandse
vrijheid" gebood bij plakkaat van 10 Dec. 1582, dat men in dat zelfde
jaar voor den 15ea den 25" Dec. zou schrijven en op dien dag het Kerst-
feest vieren; Brabant, Vlaanderen, Artois en Henegouwen voldeden aan dit
bevel. Willem, Prins van Oranje, „als hebbende die hooge Overicheyt ende
regeeringe vande landen van Hollant, Zeelant ende Vrieslant", verordende
bij plakkaat van den 19e° Dec. J582, dat de 2' Jan. 1583 zou gerekend
worden voor den 12"; welk laatste plakkaat den 24" Dec. 1582 „ten bizyn
van Schout, Burgemeesteren en Gerechte" te Leyden werd gepubliceerd,
en dientengevolge werden op den bepaalden tijd in het Publicatieboek al-
daar 10 dagen overgeslagen. Is het geloofelijk, dat Pasf. De Cock (en ook
v. Heussen) te Leyden nog meer dau een eeuw na de invoering van den
nieuwen stijl aldaar zich van den ouden zal bediend hebben? Deze vraag
strekke tot antwoord aan de teregtwijzing ( ? ) voorkomende in de Bijdr_
VII. bl. 337. — Het Edict van Philips II, Koning van Spauje, den 10"
Jan. 1583 uitgevaardigd en waarbij werd bepaald, dat de 12e Febr. in den
22en zou veranderen, werd natuurlijk in onze noordoostelijke provinciën
niet geëerbiedigd; in Deventer b. v. werd de nieuwe stijl eerst deu 2en
Febr. 1593 ingevoerd en in de overige steden bezigde men nog laug daarna
beide stijlen; in Utrecht, b, v. werden althans ten tijde der bezetting door
de Fransehen in de jaren 1672 en 1673 zelfs door de Overheid in hare ver-
ordeningen beide stijlen nevens elkander gebruikt ; eerst bij plakkaat van de
Staten van Utrecht, dd. 24 Julij 1700, werd de nieuwe stijl aldaar voor
goed ingevoerd onder bepaling, dat de le Dec. vau dat jaar voor den 12e»
zou gerekend worden. Uit het bovenstaande laat zich gemakkelijk verklaren
hoe De Cock aan zijn slechts eenmaal voorkomend „Stijlo Novo" gekomen
is. Er staat (zie Bijdr. VI. bl. 231) in zijn Lib. Sec. Past. p. 126:
fer : 4. Pasch.
„14. April: 1689. Stijlo Novo. Adrianus De Koek, — Pater meus," enz.
Zijn vader was zonder eigenlijke bediening, plotseling, te Utrecht over-
70
Heussen in dit boek ingeschrevene was een door hem ge-
doopt kind , zonder opgave van dag of maand ; daarop
volgt: //Sacro oleo munivi eodem mense AEgidium van Kes-
sel , qui et mortuus est" en werkelijk is in het meer-
maals aangehaald Register der buiten- begva venen aange-
teekend, dat op den 28 April 1691 verlof tot begraven
gegeven is voor het lijk van //Gillis Kessing tot Oestgeest."
Voor hen, die mogten twijfelen, of AEgidius v. Kessel
wel dezelfde is als Gillis Kessing, voeg ik er nog bij,
dat v. Heussen onmiddelijk op het vorige laat volgen :
z/Mense circiter post sacro oleo munivi ipsius uxorem
adrianam van der plas, quee et mortua est", en inderdaad
volgens het aangehaalde begrafenis -register is op 15 Junij
1691 verlof verleend tot uitvoer van het lijk van „A-
driaentge vandr Plas tot Oestgeest." Hieruit blijkt dus
ontegenzeggelijk, dat AEgidius v. Kessel bediend, een
kind gedoopt en de statie opgerigt is op of na den llen
doch in elk geval vóór den 28 April 1694. Dat de statie
niet vroeger opgerigt kan zijn, blijkt ook nog uit het
geringe aantal personen in dit zoogenaamde Doopboek
tusschen Paschen en uit. Dec. 1694 ingeschreven: n. 1.
1 gedoopte, 2 paar gehuwden en 6 bedienden; onder
leden; hiervan zal hij berigt ontvangen hebben per missive, dd. „14. April:
16S9. Stijlo Novo." en meenende, dat zijn vader op Donderdag, den 14
April in de Paaschweek overleden was, schreef hij die Utrechtsche dagtee-
kening in zijn Lib. Sec. Past.; maar naderhand beter ingelicht schreef hij
er boven: „fer: 4. Pasch." d. i. Woensdag na Paschen. Dat trouwens De
Cock zelf reeds vóór dien tijd den nieuwen stijl gebruikte, al gaf hij dit
niet uitdrukkelijk aan, blijkt uit datzelfde Lib. Sec. Past.;_\vaarin hij o. a.
bekeerden opteekent op: »2. Martij 1687. Dominica 3* qudragimre." „28.
Mart. 1688. Dominica Lsetare." #4. April. 1688. Dominica Passionis." #11
Apr. 1688. Dominica Palmarum." „24. April. 1688. Sabbato in Albis.''
enz.: alles naar den nieuwen stijl. — Bij het onderzoek daarnaar heb ik
nog gevonden, dat hij in hetzelfde boek, p. 275, een bekeerling opgetee-
kend heeft: #7. Julij 1692. Infra Octavam S: Bonifacij , Patroni nostri";
dit moge strekken tot herstel van een onwillekeurig verzuim, voorkomende
Bijdr. VI. bl. 258.
71
welke laatsten , behalve de bovengenoemde echtgenooten
v. Kessel, nog wel een der huisgenooten van v, Heussen
n, 1. zijne oudste zuster /rNocte ante festum Apost: Petri,
et Pauli" zich bevond.
Het, in plaats van het voor enkelen gebezigde ^domes-
ticum cubiculum", door v. Heussen voor zijn eigen geld
sierlijker dan de overige Roomsche kerkjes dier dagen
ten behoeve zijner nieuwe statie opgebouwd //Oratorium"
(Bat. Sac. II. p. 271. col. 2) stond en staat nog achter de
tegenwoordige Pastorie aan de Hooigracht N° 2 7, en naast
het groote huis van v. Heussen N° 25, in welks gevel
de barmhartige Samaritaan met het onderschrift: ,de liefde"
prijkt ; van welk onderschrift de statie lang onder den
naam van //in de Liefde" bekend was, zooals mij door
den tegenwoordigen pastoor verzekerd is. Het kerkje is
toegewijd aan S. Fredericus en Odulphus (Bijdr. dl. I.
bl. 287). Naar de reden dezer dubbele toewijding kan ik
slechts gissen : beide Heiligen , de eerste als Bisschop
(825 f 838) en de ander als Kanunnik van Utrecht, had-
den te zamen veel moeite aangewend tot bekeering der
Vriezen (Bat. Sac. I. p. 100. col. 1); ook hunne overblijf-
selen zijn niet gescheiden , want het hoofd van den H.
Fredericus en de schedel van den H. Odulphus, beiden
in goud en zilver gevat, werden langen tijd in de St. Sal-
vators-kerk te Utrecht ter vereering uitgesteld (p. 103.
col. 1), aan de schending tijdens de hervorming gelukkig
onttrokken en ten tijde van v. Heussen ten huize van
een aanzienlijk en godvruchtig man bewaard (col. 2): bij
v. Heussen zei ven? in wiens huis ude liefde" Neercassel
lang gewoond had ? Dit zou althans zeer gepast geweest
zijn voor den H. Odulphus, die als een goed Samaritaan
wijn en olie in de wonden der gekwetsten plagt te gie-
ten (p. 104). ')
1) Dit vermoeden ia bij mij tot zekerheid geworden, toen ik onlangs tot
72
Nu was het gedaan met de vriendschap tusschen Theo
dorus De Cock en v. Heussen : v. d. Graft was in Junij
1694- overleden met de waarschuwing op de lippen, tot
den aanwezigen T. C. gerigt , dat hij zich zou wachten
iets tegen den Vicaris Codde te ondernemen ; ja , men
vertelde zelfs, dat hij na zijn dood denzelfden in het holle
van den nacht verschenen was , door een schitterend licht
omgeven, doch met een streng gelaat en zware stem hem
vermanende zich niet in de zaken van Codde te mengen;
en v. Heussen geloofde dit (Bat. Sac. II. p. 268. col. 2);
maar De Cock zelf ontkende het (Mozzi, I. p. 2H) en toen
zijn uitvoerig antwoord van den 21 Meij 1694 aan de
Congr. de Prop. fide over het drijven der partij van Codde
dit doel de pastorie der Jansenisten bezocht en mij daar door den tegen-
woordigen Pastoor onderscheidene gedeelten van de schedels van de H.H.
Fredericus en Odulphus welwillend werden vertoond. Ik heb daar ook ge-
zien het zilveren gemijterd hoofd , waarin de schede) van den H. Fredericus
besloten is geweest en op welks onderste sluitplaat ik ook gelezen heb ,
hetgeen er reeds door v. d. Lappen v. Waveren in 1644 op gelezen is:
Anno Domini mccclxii. Decanus et Capitulum S. Salvator. Trajectens. me
ex tumba, pro tune innovata extrahi , et fieri feeerunt per Elyam Scerpswert
aurifabrum. (Bat. Sac. I. p. 103. col. 1). Het zilveren hoofd van den
H. Odulphus is, jammer genoeg! daar niet meer aanwezig; in 1776 was
het er nog; want op een reepje perkament bij de overblijfselen van diens
schedel staat geschreven : Anno Domini millesimo septingentesimo septua-
gesimo sexto Ego infra scriptus has reliquias S. Odulfi, Canonici Ecclesia
Ultrajectensis , argenteó capite extraxi et hocce in vasculum posui occasione
Renovationis ac Benedictiouis oratorii nostri domestici sub invocatione S.S.
Frederici et Odulfi obtenta prius requisita venia Domini nostri Archiepiscopi
Guallheri Michaëlis.
Lugduni Batav. die 19 Julii 1776. Adbianus Witteet
A BLOEMENDAAL
Rhynol. Decanus."
Uit het bovenstaande blijkt, dat de reliquien van SS. Fredericus en Odul-
phus niet in het bezit gebleven zijn van de Franschen , in wier handen zij
gekomen waren volgeus een regu van Moutmorency Luxembourg, lieutenant
général des armées du Roy, afgegeven te Utrecht in 1673, medegedeeld in
den Navorscher, 1860, bl. 273. Vergel. llist. Genootsch. te Utr. I. bl. 219,
en Utr. Volks-Alm. 1866, bl. 156.
73
den 21 Aug. bekend werd (p. 213), was de vroegere
hem bewezen vriendschap in onverzoenlijken haat verkeerd,
v. Heussen, thans ook Utrechts Provicaris van Codde
en het hoofd van diens partij, begon weldra als pastoor
eener nieuw opgerigte statie zijn invloed te misbruiken
tot het invoeren van nooit gehoorde nieuwigheden. Reeds
in de laatste maanden van het jaar der oprigting diende
hij onder de plegtigheden der mis in sua ecclesia (Mozzi,
I. p. 199) in zijne kerk openlijk het H. Sacrament des
huwelijks toe, al de verzen, gebeden en al wat in het
rituaal staat in het hollandsch voorlezende. In de maand
Februarij van het volgende jaar 1695 heeft hij openlijk
met roquet en stool gekleed de begrafenis verrigt geheel
en al in de hollandsche taal van het begin tot het einde,
waarbij hij onder de bewierooking en de besproeijing met
het wijwater alles in het algemeen uit het Roomsch ri-
tuaal in het Hollandsch met eene duidelijke stem plegtig
uitsprak. Ook werd door hem het doopsel en het laatste
oliesel in de Hollandsche taal toegediend, waarbij hij alles
uit het Roomsch rituaal in het Hollandsch uitsprak. In-
dien men niet verzekerde, dat dit alles openlijk en te
Leyden meermalen en in het bijzijn van zeer vele getuigen
geschied was , zou ik het niet hebben kunnen gelooven ;
dewijl hij in zijn doop- enz boek alles in het Latijn schreef;
ja zelfs wordt daarin het gebruikelijke, eigenlijk Grieksche:
baptizavi (- tus, -ta) sedert 14- Jan. 1712 dikwijls afge-
wisseld met het meer classieke Latijn: tincta, tinctus,
tinxi; hetwelk mij anders in geen doopboek is voorgeko-
men; eerst sedert 1 Aug. 1719, dus na zijn dood wor-
den in zijn doopboek opgaven van gedoopten , in de Hol-
landsche taal geschreven , aangetroffen.
Hij ging zóó ver, dat hij zelfs zonder eenige volmagt
daartoe,, dispensatie verleende tot het huwelijk in den
vierden graad; zoo heeft hij volgens zijn Doopboek den
74
19 Oct. 1696 zulk eene dispensatie verleend aan een paar
te Langeraar, den 2 Nov. van dat jaar aan een paar te
Rijnsaterwoude en den 3 Meij 1697 nogmaals aan een
ander paar te Langeraar. ') Dit deed hij zeker als Provi-
caris van Utrecht, dewijl Langeraar en Rijnsaterwoude
tot dit diocees schijnen behoort te hebben.
In het vervolg mengde hij zich al meer en meer in
de toen hangende geschillen omtrent het bestuur der
Hollandsche Missie en, terwijl hij als pastoor te Leyden
langzamerhand op den achtergrond treedt , worden zijne
daden al meer en meer vermengd met die van het zich
noemende Kapittel van Utrecht; zoodat de verrigtingen
van dit laatste grootendeels aan zijne onwrikbare wilskracht,
volgens zijne tegenpartij te wijten, volgens zijne aanhan-
gers te danken zijn. Eene korte opsomming alleen van
hetgeen hem persoonlijk betreft, vinde hier hare plaats:
Toen de Apost. Vic. Codde eindelijk, gehoor gevende aan
de herhaalde uitnoodiging van den Paus, den 4 Sept. 1700
zich naar Rome zou begeven, werd vooraf door hem de
bestiering der missie, niet aan den door den Paus gewilden
De Cock , maar aan 4 door hem aangestelden Pro vicarissen :
Jacob Catz, Hugo v. Heussen , Martinus de Swaenen
Theodorus Groenhout opgedragen (Hoynck, bl. 56. col. 1).
Door dezen werd ter bestrijding van een door een 20-
tal geestelijken, waaronder De Cock, in April 1701 aan-
geboden geschrift (Dupac, p. 222) een brief naar Rome
gezonden , waarin zij den lof van Codde verkondigende,
1) In zijn doop- enz. boek heeft hij, o. a. de volgende bedieningen op-
geteekend: 1698. Oct. 10 #extrerais munivi R: D-. Wilhelmum Dalenoort
Haga Comitis", 1704. Oct. 5 „R: d: petrum Ignatiurn Pelt in Koudekerk,
qni et 8va ejüsdem obiit" (Verg. Bat. San. II. p. 278. col. 2 met Mozzi ,
I. p. 203) ea 1705. Dec. 14 #Rev.mum DBum gd. Po'kamp v. a. qui et
obijt eodem die." Mis 1 2 dagen daarna (Bat. Sac. II. p. 528. col. 2. De
Cock, Miss. Foed. Belg. Ap 1706, door A. v. Lommel, S.J. eerst uitge-
geven, p. 4 i 23).
75
dien van zich zei ven niet vergaten; en welke brief, be-
halve door hen (zooals door #Hugo van Heussen, S. T.
L. Prov. Traject. & Medioburg.") ook door een 300-tal
andere geestelijken , die Codde meenden te moeten ver-
dedigen, werd onderteekend (Bat. Sac. II. p. 518. col. 2).
Zoodra De Cock na de schorsing van Codde tot Apost.
Provic. benoemd was, gaf hij den 11 Junij 1702 daarvan
kennis aan v. Heussen (Mozzi, I. p. 287); die hem ech-
ter als zoodanig niet wilde erkennen , en toen de eerste
op last van den Internuntius te Brussel het Jubilé, door
Paus Clemens XI verleend, den 8 Julij daaraanvolgende
liet afkondigen , gaven v. Heussen en de overige door
Codde aanstelde Provicarissen onder protest in zooverre
daaraan hunne toestemming, dat zij die afkondiging lieten
gelden (Holl. Bat. Sac. III. bl. 501).
Niet gerust over de gevolgen van zijn wederstand ,
raadpleegde v. Heussen zijn vraagbaak Gerberon voor het
geval , wanneer hij genoodzaakt zou zijn daden van gezag
uit te oefenen gedurende den tijd, dat de benoeming van
De Cock nog niet door hem erkend zou zijn (Hoynck, bL
62. col. 2) Hieromtrent den 8 Jan. 1703 ook door Ques-
nel gerust gesteld, die beweerde, dat hij niet alleen
zijn gezag mogt blijven handhaven , maar daartoe zelfs
in gemoede verpligt was, dewijl hij zijne kudde niet zon-
der herder mogt laten (Mozzi, I. p. 303) bedankte hij
hem den 16 Febr. voor dit gewenscht advies (Hoynck,
bl. 63. col. 1) en gesterkt door de bewering van v. Espen,
dat het Kapittel van het Aartsbisdom van Utrecht niet
alleen was blijven bestaan, maar ook de aloude regten
nog niet verloren had , matigden hij en de zijnen zich
sedert dien tijd onbeschroomd het regtsgebied aan niet
alleen over het Utrechtsche diocees, maar in het vervolg
ook over de andere, suffragaan-Bisdommen (bl. 61. col. 1).
Het decreet van de Congr. de Prop. fide van den 8
76
Febr. 1 703 , waarbij al de door Codde aangestelde mag-
ten ten gevolge van zijne schorsing insgelijks werden
opgeheven verklaard en hare inmenging in het bestuur
der zending met bedreiging van excommunicatie werd
verboden (Mozzi, III- p. 41) en hetwelk door den Paus
bij breve van den 7 April werd bevestigd (p. 12) mogt
niet baten. Nadat Codde ten eenenmale uit zijn ambt ont-
zet en de door hem aangestelde Provicarissen zich in
hunne waardigheden door de Kapittels hadden laten be-
be vestigen, kon de vermaning van den Kardinaal Paolucci
namens den Paus aan v. Heussen en v. Dalenoort den 22
Nov. 1704 geschreven (p. 37) en waarin zij tot onder-
werping aan den H. Stoel werden aangemaand , even min
eenig gunstig gevolg hebben.
Niettegenstaande dus sedert lang aan JacobCatz en Hugo
v. Heussen alle regtsgebied door den Paus ontnomen was,
werden dezen door den nieuwen Apost. Vic. Gerard Pot-
kamp tot zijne Vicarissen aangesteld gedurende den kor-
ten tijd (van 14 Nov. tot 1G Dec. 1705), dat hij dit ambt
bekleedde (II. p. 10). En dewijl zij met Martinus de
Swaen vóór zijn dood door hem tot zijne provicarissen
sede vacante benoemd waren (p. 14), werden zij onmid-
delijk daarop door de beide Kapittels tot hunne Vicaris-
sen-generaal aangesteld (Dupac , p. 255), ofschoon het
regtsgebied van den Apost. Vicaris Gerard Potkamp on-
middelijk na zijn dood tot den Paus, die hem afgezonden
had , noodzakelijk terugkeerde en daarna ad interim tot
de bemoeijingen van den Nuntius te Keulen en van den
Internuntius te Brussel door Z. H. was overgebracht.
Maar v. Heussen , die intusschen een Apologie in het
Hollandsch had uitgegeven (Bat. Sac. II. p. 508. col. 2)
stoorde zich daar niet aan : hij durfde hen openlijk we-
derstaan door zich van dat bestuur meester te maken ;
hij gaf aan zijne Aartspriesters , door den H. Stoel ver-
77
worpen, de opd ragt tot het uitdeelen der H. Oliën, van
elders bekomen ; hij verdreef de priesters , door den Nun-
tius gezonden , en stelde in hunne plaats personen van
zijne partij aan ; hij wekte de protestantsche regering op
tot het verdrijven der priesters, bekend door hiwine ge-
hechtheid aan het Roomsche geloof, en hij deed hen op
de onmenschelijkste wijze vervolgen (Mozzi, IL p, 17).
Z. H. Clemens XI liet hem en zijne mede-vicarissen-gene-
raal door den Kardinaal Paolucci den 31 Julij 1706 we-
ten, dat hun elke magtsuitoefenino; reeds sedert lang was
ontzegd , dat de dood van Potcamp elke door hem gede-
legeerde magt had doen ophouden , en daarenboven, dat
Hij hen op nieuw alle magt ontnam en de uitoefening er
van verbood onder bedreiging van excommunicatie (III.
p. 40). v. Heussen antwoordde den 19 Oct. in naam van
het Utrechts Kapittel, dat zij slechts hun regt handhaaf-
den , hetwelk door eene wettige en niet onderbroken
opvolging tot hen was afgedaald, en dat zij slechts vraag-
den er niet van beroofd te worden zonder voor eene ca-
nonieke regtbank gehoord te zijn (Dupac, p. 256).
Ook onder den nieuwen door den Nuntius te Keulen
op gezag van den Paus in 1707 aangestelden Apost. Vic.
Adam Daemen kwam in den treurigen toestand der Ne-
derlandsche kerk geene verandering, en wanneer dezelfde
Nuntius de Catholieken dezer landen aanmaande alle ge-
meenschap met de wederstrevers te vermijden en zelfs in
1709 eenige stokebranden der partijschap, waaronder v.
Erckel, in den ban deed , was dit als olie in 't vuur ge-
worpen : de uitspraken van den H. Stoel en de brieven
zijner Nuntiussen werden veracht , met de excommunicatie
werd de spot gedreven en v. Heussen en v. Erckel gingen
voort de geusurpeerde regtsmagt uitteoefenen (Mozzi, II.
p. 32), zijnde de eerste 14 Junij 1712 tot Deken van het
Utrechts Kapittel benoemd (Broedersen, Tract. I. p. 157).
78
Toch begonnen na den dood van Codde , gestorven den
] 8 Dec. 1710, velen , den strijd moede , de nutteloos-
heid van hun verzet in te zien : niet alleen begonnen de
leeken afkeerig te worden van hunne onder censuur staande
priesters , maar ook vele van dezen onderwierpen zich en
verzoenden zich met de kerk ; binnen weinig tijds bleven
er van de 300 geestelijken, die het vroeger vermelde
geschrift ten behoeve van Codde onderteekend hadden ,
naauwelijks 40 aan hunne vroegere aanvoerders getrouw.
Hierdoor waren deze laatsten genoodzaakt, wilden zij niet
spoedig ten gronde gaan , eenige hunner kweekelingen ,
tot priesters te doen wijden. Daartoe gaf v. Heussen, als
y Vicaris-generaal van het Metropolitaansch Kapittel van
Utrecht, sede vacante" in 1715 en 1716 zoogenaamde
Dimissorialen (Dupac, p. 292), waarbij hij aan Bisschop-
pen vergunning gaf om priesters voor Holland te wijden ,
en dit zelfs te doen buiten de kerkelijk vastgestelde tijden:
extra tempora, hetgeen de Paus alleen vermag toe te
staan (Mozzi, II. p. 55), en als de Vicaris van het Haar-
lemsch Kapittel weigerde zijn voorbeeld te volgen, schroomde
hij niet aan personen, tot dat diocees behoorende , maar
ter misleiding van den wijdenden Bisschop slechts onder
den naam van w Amsterdammer" in 1718 dergelijke vol-
magtsbrieven uit te reiken (Hoynck: Aanh. bl. 78).
Op aanzoek en naar de voorschriften van Quesnel, door
dezen aan v. Heussen den 23 Nov. 1718 kenbaar gemaakt
(Aanh. bl. 76), waren v. Heussen en de zijnen van plan
zich van den Paus op een toekomstig algemeen Concilie
te beroepen, v. Heussen, die de voorschriften van Quesnel
naauwkeurig was nagekomen , heeft den dag van het
Appel niet gezien, waarin hij zich anders zeker zou ver-
heugd hebben , dewijl hij op den oever des doods geko-
men en zijn laatsten stond daar ziende, eene korte decla-
ratie onderschreef, waarin hij verklaarde, dat, bijaldien
79
het Kapittel appelleerde, hij zich bij dit Appel aansloot;
na zijn dood is hem deze lof door de zijnen gegeven ,
dat hij de voornaamste bevorderaar van dit Appel is ge-
weest (Hoynck, bl. 87. col. 2).
Hoynck vermeldt aldaar, dat hij in eenen hoogen ou-
derdom te Leyden gestorven is Februarij 1719. In-
dien het waar is , gelijk de beide in het begin aangehaalde
Biographien aangeven, dat hij den 26 Jan. 1654 geboren
is , en dat kan wel waar zijn , niettegenstaande hij met
eenige opdrijving in 1686 //facilè triginta tres annos na-
tus" (Bat. Sac. II. p. 506. col. 1) en in 1688 „d'eta di
tentra [lees: trenta] cinque ö sei anno" [lees: anni] (p.
511. col. 1) gezegd wordt te zijn, dan was hij bij zijn
overlijden 65 jaar oud. Past. Burgmeijer beweert (Jaarb.
1843. bl. 108), dat hij den 16 Febr. 1719 overleden is;
doch v. Rhijn (Oudh. v. Rijnl. bl. 167) verzekert, dat
hij den 14 Febr. van dat jaar inden Heer ontslapen is;
ookGoethals, p. 219, en B. Janssonius, bl. 330, geven
den 14 Febr. als zijn sterfdag aan; de Biographie univer-
selle en de Nouvelle Biographie générale stellen zijn dood
eenstemmig op den 14 Febr. 1729, blijkbaar in de eerste
een drukfout en in de tweede een naschrijversfeil. Het
lyk van den Overledenen , met Priesterlyke kleederen
aangedaan, is in eene zeer ruyme zaal eenige dagen lang
opentlyk ten toon gestelt, onder een zeer grooten toeloop
van volk , zelfs ook van Onroomschen , invoegen dat men
genoodzaakt is geweest den toegang tot het huys met
eene schaare lyftrawanten te bezetten. Het lyk wierdt
met eene plechtelyke lykstacie naar 's lands gebruyk in
de Kerk van S. Pancratius te Leyden , waar in de zo
genoemde Gereformeerde Godsdienst geoefent wordt , ge-
bragt ; onder het gevolg vondt men allerley soort van
menschen, zelfs ook Burgemeesteren , en Heeren uyt de
Staaten van Holland, waarvan hy sommigen in den bloede
80
bestond (Hoynck, bl. 88. col, 1). Deze begrafenis geschiedde
volgens het Register der overledenen op den Burgel.
Stand aanwezig, in de week tfvan den 18 february 1710
tot dë 25 dito" in de vHogelandse kerk".
Wanneer men de beide lofgetuigenissen leest, die, al-
thans volgens v. Heussens Batavia Sacra zelve '), door
De Cock aan de Congregatie der Cardinalen werden aan-
geboden ter bevordering van v. Heussens benoeming tot
Vicarius Apostolicus: dan moet men het betreuren, dat
een man van zooveel goede hoedanigheden, die zoo jam-
merlijk misbruikt heeft tot bevordering der Jansenistische
scheuring.
Hij was vsano è di buona complessione" gezond en van
eene goede ligchaamsgesteltenis, //solide pius" door en door
vroom, i/e divoto" en godvruchtig, //facendo Ie fontioni
Sacerdotali con molta religiosita" verrigtende de priester-
lijke bedieningen met veel godsdienstigheid. Boven alles
was hij /ymolto caritativo e zeloso" zeer liefdadig en
ijverig, ^singulari in pauperes misericordia" meteene bij-
zondere barmhartigheid jegens de armen bezield. Al zijne
goederen besteedde hij ,/oltri di propre bisogni, nell' ag-
giuto del prossimo" behalve voor eigen behoeften, tot on-
dersteuning van den naaste. //Colle sue Limosine mantiene
nella santa fede molte povre famiglie" met zijne aalmoezen
behield hij voor het heilige geloof vele arme huisgezinnen.
//Fondo diverse stationi, per amministrare Ie povre & aban-
donato anime" hij stichtte onderscheidene inrigtingen ten
dienste van de arme en verlaten zielen. Hij was //prudenti
& maturo judicio" van een voorzigtig en rijp oordeel;
z/doctrina atque eruditione ornatus" met kennis en bescha-
ving versierd, was hij #un Sacerdote dotto" een geleerd
1) De eene van 1686 is iu bet Latijn (Bat. Sac. II. p. 506. col. 1) ,
de andere van 1688 is in het IlaliaaDsch (p. 511. cul. \) opgesteld.
81
Priester, „havendo tutta la sua raggione e èta con lode
de i Maestri impiegata ne i studi" hebbende zijn geheel
verstand en leven met lof van zijne Meesters besteed in
de studiën. Hij was *moderatus" gematigd, en #maduro
nelle parole" welbedacht in zijne woorden, vcomis" be-
leefd j,e ben costumato nelle sue conversationi" en wel-
gemanierd in zijn omgang. tfDicendi facultate pollet" in
zegeningskracht muntte hij uit, //& frequenter ad popu-
lum non sine laude concionatur" en dikwerf sprak hij
niet zonder lof openlijk tot het volk. Zoo heeft hij in
16S2 bij een zeker plegtig feest in 's Gravenhage eene
openbare redevoering gehouden onder buitengewone toe-
juiching, niet alleen van de Catholieken, maar ook van
vele Advocaten en Magistraats-personen van de hervormde
Godsdienst, die deels *ob ejus generis nomen" wegens
den priesterlijken stand waartoe hij behoorde , deels uit
achting voor zijn overleden vader, te zamen gestroomd
waren om hem te hooren. Hij kon ook Fransch spreken
(p. 506. col. 2); dit blijkt niet alleen uit zijne drukke brief-
wisseling met de Fransche Jansenisten, maar vooral ook
hieruit, dat hij in 1688 op het feest van de H. Theresia
in de kerk der Fransche Carmelieten beloofd had te
preeken (p. 513. col. 2).
Wat van Heussens uiterlijke gedaante betreft, daartoe
zal zijn portret , in de pastorie op de Hooigracht , kunnen
dienen.
Behalve van de boven reeds aangehaalde ten behoeve
der geestelijken en leken uitgegeven werkjes (p. 271.
col. 2) is hij de schrijver van 2 grootere werken : 1° Ba-
tavia Sacra, sive res gesta? Apostolicorum virorum, qui
fidem Batavia? primi intulerunt, in duas partes divisa.
Bruxellis, mdccxiv in fol°, ') en 2° Historia Episcopatuum
1) De schrijver der Batavia Sacra verbergt zijnen naam onder een dozijn
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem VIlIeDeel. 6
8-2
Foederati Belgii; utpote Metropolitani ÏJltrajectini, nee
non suffraganeorum Harlemensi.3, Daventriensis , Leovar-
initialen op den titel van zijn werk : T. S. F. H. L. H. S. T. L. P. V. T.;
welke door Goethals, Lectures, Töme II. p. 225, aldus worden verklaard:
Trajecteusis Suffraganeus Franciscus Hugo Ludovicus Heusseuius Sacrae
Theologiae Licenciatus Provinciarius [bij Dr. Schotel in v. d. Aa's Biogr.
Woordenb. : Provicarius] Ultrajectensis. De heer C. J.Gonnet, Vier paro-
chien iu de Middeleeuwen (Bijdr. VII. bl. 103) neemt deze verklaring van
Goethals over met uitzondering van die der drie laatste letters, waarvoor
hij leest: Pro Vicarius Trajectensis. Dit is zeker eene verbetering; toch
kan ik mij noch met de verklaring van Goethals in 't algemeen, noch met
de verbeteriüg van den heer Gonnet vereeaigen om de volgende redeuen :
1° vreemd komt het mij voor, dat v. Heussen een gedeelte van zijn titel
vóór en een ander gedeelte achter zijn naam zou geplaatst hebben; 2° uiet
minder vreemd is het, dat hij in denzelfden titel 2-maal Trajectensis, of
eerst Trajecteusis en dan Ultrajectensis zou gezet hebben; 3° Suffraganeus!
wat is een Suffragaan ? v. Rhijn in zijne aanteekeningen op de Holl. Bat.
Sac. Dl. I. bl. cxx vermaant, dat het woord Suffraganeus dubbelzinnig
is, dat het door v. Heussen, Lat. Bat. Sac. I. p. 18, voor een wijbisschop
genomen wordt, maar al de bisschoppen , die onder denzelfden Aartsbis-
schop behooren , worden de Suffraganen van zoodanig een Aartsbisschop
genoemd: nooit heb ik gehoord, dat v. Heussen, hetzij in den eenen ,
hetzij in den anderen ziu , zich dieu titel van Utrechtsch Suffragaan heeft
aangematigd ; 4° Franciscus Hugo : hij noemt zich zelven of eenvoudig Hugo
(Bat. Sac. II. p. 271. col. 21 of Hugo Franciscus (p. 504 — 511, passim.
Hist. Ep. I. fol. 477. col. 2), nooit omgekeerd, zooveel ik weet ; 5" dat
hij ook Ludovicus geheeten heeft, heb ik nooit ergens elders gevonden ;
6° P. V. voor Provicarius , dus 2 letters voor één woord , terwijl al de
andere slechts initialen zijn van een afzonderlijk woord! maar daarenboven,
toen v. Heussen de Batavia Sacra uitgaf, was hij geen Provicaris meer,
gelijk hij zelf getuigt (Bat. Sacr. II. p. 271. col. 2), alwaar hij zich titu-
leert -, Vicarius, pride/u trium Vicariorum Apost. Provicarius. — Of ik nu eene
betere verklaring weet? Neen ! maar ik wijs er op , dat dezelfde v. Heus-
sen de opdragt van zijn werk aan den Abt P. Paradaous aldus ondertee-
kent : T. S. F. H. F. H. S. T. L. P. V. T. , dus met bijna dezelfde let-
ters als op het titelblad staan met uitzondering , dat op dit laatste de 2e
F in eene L veranderd is. De onderteekeuing van die opdragt meen ik
aldns te kunnen lezen : Timotheus seu fusius Hugo Franciscus Heussenius
Sacrae Theologiae Licentiatus Pastor Vicarius Trajectensis. Ik herinner hier
slechts, dat Timotheus de pseudoniem was , waaronder v. Heussen bij zijne
vriendeu bekend stond; ik moet echter bekenuen, dat door mijne verkla-
ring de L op het titelblad nog niet verklaard is.
83
diensis, Groningensis , et Middelburgensis. Lugduni Ba-
tavorum mdccxix. 2 Band. in fol°. Beide werken, hoewel
de veelvuldige onnaauwkeurigheden in het eerste door
Hoynck van Papendrecht zijn aangewezen (Jaarb. 1843,
bl. 108), meermalen herdrukt en door H. v. Rhijn in het
Hollandsen vertaald en met aanmerkingen voorzien, heb-
ben eene zeer gunstige recensie beleefd in de Nova Acta
Ernd. 1756, Junij, part. II. p. 337-347. Daarenboven
zou hij volgens de Biographie Universelle nog een strijd-
schrift tegen M. Loeffius geschreven hebben; hetwelk in
't Hollandsch geschreven, ten titel voerde : Hand- en- Huis-
boek der Katholyken , en onder verschillende namen , zoo-
als volgens Goethals onder dien van Ad. van Loo, dik-
wijls herdrukt is geworden.
Hij was een liefhebber van boeken, welke hij in grooten
getale in zijne bibliotheek bezat (Bat. Sac, II. p. 506.
col. 1). Deze Bibliotheek, bestaande uyt veele en voor-
treffelyke boeken, die van den tijd der veranderinge van
den Staat van Holland begonnen was opgerecht te worden,
werd bewaard in het huys van v. Heussen , en behoorde
eigenlijk, volgens Hoynck (bl. 88. col. 1) tot den Apos-
tolischen Stedehouder, maar is in het bezit gebleven van
de Oud-Roomschen. Dewijl deze belangrijke Bibliotheek
daar tegenwoordig niet meer gevonden wordt, schijnt
zij in later tijd overgebracht te zijn naar hunne Archie-
ven te Utrecht. Het huys, dat hij bewoonde, en zeerkostelyk
en trotsch was, N° 25 in //de Liefde", heeft hij volgens
denzelfden Hoynck (bl. 87. col. 2) aan den Stedehouder van
de Hollandsche Zending bij uytersten wille gelegateert.
Een ander, dat naast het zelve stond, N° 27, de tegen-
woordige Pastorie, gaf hy aan de Pastoren zyne Navol-
geren; maar deze navolgeren hebben de zelve beydegaar
in bezit genomen,
Reeds sedert 1698 hield v. Heussen er een Kapellaan
84
op na; want den 30 Sept. 1710 schreef hij in zijn Doop-
enz. boek: ,/eodem die unxi R. D. Theodornm verhoog
Leidensë meum 12 annorum Sacellanum Fidissimum,
qui postridie obijt ex Lythargia", d. i Lethargia , eene
soort van Slaapzucht [tegenwoordig niet meer onder de
ziekten gerekend; maar Sauvages, die ten tijde van
v, Heussen leefde, rekent haar tot zijne Orde der Comata
en telt er wel 7 soorten van op: 1° Lethargus a febre,
2° pulmonicus, 3° a narcoticis, 4° cephalicus, 5 ' arthriticus,
6° a frigore, 7° litteratorum. Zie Nosologia methodica. I.
p. 832]. Ook volgens het Haarlemsch Necrologium, me-
degedeeld in //de Katholiek" is Th. Verhoog, Kapellaan
bij v. Heussen den 1 Oct. 1710 te Leyden overleden,
en volgens het meermaals aangehaalde Register der buiten-
begravenen is den 2 Oct. 1710 verlof tot begraven ver-
leend aan //Dirck Verhoogh tot Warmont." Op de *Af-
teekening van de Graft-kelder in de kerke te Warmond ,
toebehoorende aan de Pastorije der Roomsch-Katholijke
gemeente op de Hooijgragt te Leijden", voorkomende in
de //Lijkreden op het zalig afsterven van den zeer eer-
waardigen en wijdluftigen Heere Franciscus Dominicus
Meganck, Meester in de vrye Konsten, Roomsch-Katholyk
Priester, Kanonik en Deken van het Aartsbisschoppelyk
Kapittel van Utrecht, weleer Pastoor te Leyden en Aarts-
priester van Rhynland, mitsgaders Goedkeurder der Boe-
ken. Te Leyden, By Hendrik Koster, Boekverkooper op
de Vismarkt, 1775", kan men dan ook op een „van de
beenen kistjes" den naam van ffT. Verhoogh" lezen. De
overige //beenen kistjes" dragen de namen van //H. van
der Graft", ,/C. Steenhoven", „H. F. Gaal", „Van Ben-
them", „J. C. van Erkel", „H. de Bock", „O. J. Barch-
man Wuijtiers", tD. Benoit of Valan", ,P. Quesnel", en
//T. van der Kroon." Ook //Theodorus Verhoog, vice-past.
Lugd. Bat. Cong. Orat. Presb." behoorde tot de 300 pries-
85
ters, die het getuigschrift voor P. Codde onderteekend
hadden (Bat. Sac. II. p. 519. col. 1).
Aan het einde gekomen mijner Aanteekeningen be-
treffende de Leijdsche Pastoors sedert #de Hervorming"
tot aan *de Herstelling" heb ik nog een aangenamen pligt
te vervullen. Om ter verbetering van onderscheidene mis-
stellingen of aanvulling van leemten, bij andere schrijvers
niet zelden te vinden , met vrucht uit het belangrijk Ge-
meente-Archief te kunnen putten, was mij de teregtwij-
zing van den Gemeente-Archivaris veelal noodzakelijk.
Voor de erkende welwillendheid , waarmede Jhr. Rammel-
man Elsevier ook mij ten dien opzigte verpligt heeft, is
het mij een waar genoegen hem hier mijn opregten dank
te betuigen.
86
ÜITTREKSELEN UIT EENE „REECKENINGE
gedaen bij Jan Janss Coppert Rentmr van Sint Ursulen
Convent binnen der stede van Oudewater van zijn ontfanck
administratie ende handelinge bij hem van dselve Convents-
goederen gehadt van den Jare xvc vijff ende tachtig, bij
K. gulden van xl grooten vlaems tstuck, stuivers tot twee
grooten, den groot tot vier deuts gerekent.
Eerst den ontfanck van renten ende lantpachten in Lange
Linschoten ende Snelreweerde, Willescop, Hooncop, Dijck-
velt ende Vliet, Rosendaell, Heeckendorp, in den lande
van Steijn, binnen der Goude, Sluijpick, Diemerbrouck
ende Papecoop, tot Waerder ende Bodegraven, Boswaer-
der, Lange Weije, t'Achthooven, en Benschop, alsmede
//Ander ontfanck van huysrenten" : ,/Somma total van ontf.
compt xvc lxxix gul. iiij st.
Uuijtgeven van dvoors. ontfanck over
den Jare vijff en tachtich.
In den eersten betaelt merrichgen Willemssdr de lange,
Mater, Emmichgen goessensdr procuraetster, Merrichgen
dircxsdr, Pijn Janssdr, Geerte Janssdr van Cortenoort,
trijn hillebrantsdr, merrichgen Cornelisdr, ende Anna Pie-
terssdr met heur acht personen elcx tsestich K. gul. tot
haer Jaarlicxe alimentatie van alreheijligen vijff ende tach-
tich toe ten volle betaeld fac. iiijclxxx K. gul.
Item gegeven Jan van Allerdinck Pater, merrichgen
ariensdr, ende heijltgen Willemsdr , elcx vijftien K. gul.
voor heur Jaerlicxe alimentatie van alreheijligen vijff tot
alreheijligen ses en tachtich toe. fac. jcl K. gul.
Item gegeven Merrichgen gijsbertsdr, Jannichgen an-
thonisdr, Elisabeth Jacobsdr, ende trijn sijmonsdr elcx
87
seven ponden groot vlaems in betalinge van een Jaer ali-
mentatie als vooren. fac. jclxviij gul.
fac vijcxcviij gul.
Noch gegeven macbtelt ghijsbertsdr, ende pietertgen
pietersdr, elcx ses pont vlaems in betalinge van heur
Jaerlicxe alimentatie als vooren. fac. lxxij gul.
Noch Cornelia Joestendr mede gegeven tot haer alimen-
tatie voor een geheel Jaer als vooren op halff geld bij
de vroetschap toegelaten. "fac. xxj gul.
Ander Uuijtgeeff van renthen
ende erffpacht.
Item betaelt merrichgen Willemsdr de lange, mater, een
Jaer renten dat haer Alreheijligen vijff en tachtich ver-
scheenen was. fac. xviij gul xv st
Item betaelt aen hand van Pieter gerritss paemburch
gasthuijsmr van Jaere vijff ende tachtich een Jaer renten
vant verschijn vijff en tachtich. fac. xix st. v penn.
Item die heeren van Oudemunster tutrecht den erff-
pacht van seven ende twintich st. des Jaers staende opt bree
weer, op te steene camer, verschijnende in de twaelff nach-
ten van de Jaere ses ende tachtich fac. j gul. vij st.
fac, jcxiiij gul. j st. v penn.
Item verteert ten huijse van Jan Corns. caan bij willem
dircs, saebastiaen adriaens, Burgem. den rentmr., lub-
bert aerts, ende dirck willems van heessel schepenen van
Jaere vijff ende tachtich als zij nae date van des convents
rekeninck van Jaere vier en tachtich aldaer vant convents
wegen te doene hadde. fac, j gul. x st.
Item Dirck willems van heessel en lubbert aerts ge-
geven voor tsalaris van zeeckere inbiedinge te doen.
fac. viij st.
Item an oncosten tutrecht gehadt an proceureur ende
Advocaet die tconvent diende int vervolgen van landen
88
van Claes herberts gelegen op willescop die inde decreet
gebrocht worden. fac. vj gul vij st.
Item den rentmr. in persone zekere tot twee diversche
reijsen tutrecht geweest omme dvoors. decreet te vervolgen
telcken reijse an costen een gul. fac. ij K. gul.
Item betaelt aen hande van Jonckheer Arent scroots
wachtmr alhier geweest voor de reparatie ende melioratie
in de keucken int ouwe Cloester gedaen volgende dapos-
tille bij mijn heeren de magistraeten hem op zijn versouck
verleent. fac xviij gul.
fac xxviij gul. v st.
Item de rentmr eens in den hage gereijst mit Jasper
van Dam Burgemr ende Jan Claess de Ameijde schepen
omme mitten advocaet te raetslagen omme de questi van
[?] van vercofte landen van Daen Polen te vervol-
gen, ofte wat daer best inne dient gedaen te zijn aen
oncosten van reijs ofte teercosten fac. ij gul. j st.
Item gegeven mees pieters ende Jan Claess schepenen,
van Claes tijss, pieter Andriess innegeboden , ende Dirck
Jan Egberts zijn absentie soe hij innegeboden was ende
nijet obedierden beleijt. fac. xij st.
Ander Uuijtgeven van Cortingen vande lant-
pachten ende renten te Linschoten enz.
Item alsoe den Rentmr inden Jaere drie en tachtich op
zijne reeckeninge off getogen is van zijn collectatiegelt
vijfï gul. seventien st. vj dts, twelck die xxe penn. vande
restanten in zijn Reeckeninge bevonden word te bedragen
en hij dselve daernae gemaect ende wederomme mit be-
hoorlijcke uuijtgeven beantwoord heeft compt hem daer-
omme hier v gul. xvij st vj dts.
fac. xiij gul. xix st. iiij dts.
Item den boden deser stede gegeven tgunt zij aen tvoors.
convent tzedert dlaetste Reeckeninge verdient hebbe vol-
89
gende heur particul daervan zijnde fac. vj gul. viij st.
Item dselve noch betaelt voor heur ordinaris gagie van
binnen der stede te lopen als de gerechten vande Reecke-
ninge tanhooren te vergaderen en dcamer te bewaeren
elcx een gul. fac. ij K gul.
Item den secretaris betaelt tgunt hij aen tvoors. con-
vent tzedert dlaetste Reeckeninge mit scrijven verdient
heeft volgens zijn perticul daervan zijnde
fac. iiij gul. ij st.
Item dselven noch betaelt van dese Reeckeninge te
scrijven, sommeren ende perfect te maecken, mitsgaders
een dubbelt daeruuijt voor den Rentmr.
fac. samen iij gul. x st.
Item aen alrehande geit verloren deur 't off setten
fac. vj gul. iij st
Item die bruijckers vanden landen ende debiteurs vande
renten door tgeheel jaer aen bier geschoncken voor den
dorst , als zij heet en anders gelopen zijn ende den Rentmrs.
(off rekeninge vande cortingen doende) heur achterwesen
betalen fac. v K. gul.
fac. xxvij gul. iij st.
Item een debitus doen lichten omme de quaetwilligen
debiteurs daermede te constringeeren tot betalinge
fac. j gul.
Item voor tpampier bij drentmrs tot noch toe tot dvoors.
ontfanck en collectatie verscreven fac. j gul. x st.
Item noch betaelt Evertgen wede van reijnier zegmerss
een jaer rente van oudts verdaengt volgens d'quitancie
daervan zijnde fac. xviij gul. xv st.
Item mijn Heeren Burgermeesteren ende gerechten deser
stede en gevolge van dijen voor 't overstaen , hooren en
laudatie van dese Rekeninge in plaets vant salaris
fac. xij K. gul.
Item den Rentmr. vant voors. convent voor zijn col-
90
lectatie, administratie en handelinge van dvoors. ontfanck
ende uuijtgeeff van den jaere vijff en tachtich bedragende
dselven ontfanck ter somme van duijsent vijff hondert vijff
en tseventich K. gul. , compt hem daeraff d' xxe penn.
nae ouder hercomen fac. lxxviij gul. xix st.
Item die tegenwoordige Burgemr. aen geit overgelevert
omme tot stede behouff t' emploijeren
fac. jcxix gul. xv st. iiij dts.
fac, ijcxxj gul. xix st iiij dts.
Restanten A» 85
In d eerste rest bij Olaes vrencxs aen Linschoten van
pacht vijff en tachtich fac. lxxx gul.
Rest van dirck Claess van pacht uts fac. xl gul.
Rest van Jan bouwer.s op te bree xv gul. viij st.
Rest van Arien aerts xvj gul.
Rest van harmen Jasperss xxiij gul.
Rest van Pieter Andriess xxxix gul.
Rest noch van Claes mathijss 1 gul. vj st. xix p.
Somma vande restanten ijclxiij gul.
xiiij st. elft penn.
Den ontfanck tegen d' uuijtgeeff overgeslagen wort
bevonden mit d'restanten d'ontfanck ende uuijtgeeff gelijck
conformich te zijn , sulcx dat d'restanten zuver komen ten
behoeve van der Stede.
En is de voors. Reeckeninck bij Claes dircxs ende Jasper
van Dam Burgemren Willem dircxs, Pieter Gerrit Paem-
burch, mees Pieters, Jan Claess de ameijde, Jacob wil-
lems, ende Jan floriss, schepenen der Stede van oudewater
gelooft ende onderteijckent op ten xvje dach in Octobris
anno xvc ses ende tachtich.
Claes dircks, Jasper van Dam,
bij mijn willem dircks , t merck ^ van
MEES * XPIETERS.
91
Uuijtgeven van d' voors Restanten anno
xvc vijff ende tachtich.
In de eerste opte Reeckeninge van dese te cort doen
teijckenen over die landen van Wouter Janss, Arie aerts
en Jan Heijnricxs boven die vijff groot op te mergen die
zij hebben gecort op ijder mergen noch drie st : compt
te samen ij gul. xiiij. st.
Noch bij Dirck Jan egberts in hooncoop gecort van ....[?]
op te maecken van huijere vant lant dat hij vermogte
te corten volgens dhuijerceel fac. iij gul.
Noch bij den Rentmr in overleveringe van gelde Jasper
van Dam burgermr anno ses ende tachtich geweest aen-
getelt dsomma van twee hondert acht ende vijftich gul.
elff pen.
Somma van de voors. maect twee hondert drie
en tsestich gul. xiiij st. elff pen.
Dit tegens de Restanten overgeslagen word bevonden
't een mittit ander taccorderen, ergo dselve voldaen, des
toirconde dese bij dvoorn. Burgemr onderteijckent opten
xij Septb 1587.
Claes dircks, Jasper van Dam.
Oudewater. J. putman.
92
DE PAROCHIE
VAN
DEN H. LAURENTIUS TE WEESP.
V.
(Vervolg van 336, Deel VI.)
Door de Maatschappij van Letterkunde werd in 1866
in het licht gegeven : //Informacie up den staet ende ge-
legentheijt van de steden ende dorpen van Hollant,... ge-
daen in den jaere MDXIV." Dit belangrijk werk bevat
over Weesp en Weesper-Carspel de volgende nadere bij-
zonderheden Ten jare 1514 was Meester Joannes de Mera,
oud 40 jaar, alhier vice-cureijt. Hij werd met eenige an-
dere personen uit Weesp en Carspel den 27en October
onder eede gehoord, ten einde naar hunne inlichtingen
de nieuwe vschiltaele" te regelen. Het blijkt uit hunne
verklaringen dat zij geene rekeningen konden overleggen,
omdat die vóór de inname der stad door de Gelderschen
al verloren geraakt waren , en dat ze daarna zoo arm waren
dat ze er geene rekeningen op na hielden. De administra-
tie verantwoordde zich bij algemeenen overslag voor de
gemeente. Voorts dat de wijn-accijns jaarlijks niet meer
dan 10 Rh. gl. opbragt, welke gelden voor het St. Joris
Altaar waren Hier leeren we alzoo weder een altaar van
onze St. Laurens kennen , en is dit te voegen bij de vroe-
ger opgegevene. (Bijdr. bladz. 47 Deel III).
Al verder verklaren zij voor Weesp en Carspel jaarlijks
schuldig te wezen 500 Rh. gl. twee deelen lijfrenten en
het derde deel losrenten , maar zij kunnen die schuld al-
weder niet bewijaen , omdat de rekeningen en brieven weg
zijn; genoemde renten waren verkocht in de oorlogen
93
van Utrecht, Montfoort en Woerden. Ze zijn wel 1 2 jaren
in het voldoen van renten ten achter, wat eene som maakt
van 6000 Rh. gl. die ze onmogelijk kunnen betalen.
Aan reparatien hebben ze per jaar globaal noodig 300
Rh. gl. Ten einde de stad , die toen, wegens overkomen
onheil, aan de Vechtzijde open lag, tegen den vijand in
goeden staat te brengen, zouden zij nog wel 2000 Rh.
gl. noodig hebben.
Die van Weesper Carspel zijn jaarlijks aan losrenten
schuldig 60 Rh. gl. tegen de penning 16; deze zijn ver-
kocht in 1510 en gebruikt voor den omslag en om de
gaten te stoppen bij Amsterdam. Weesp is bovendien nog
600 Rh. gl. schuldig aan diverse personen, die der stad
geld geleend hebben om vorige omslagen te betalen ; ook
met die schuld weten ze geen raad. Het aantal huizen
bedraagt 105, maar ze hebben zooveel door brand en ver-
nieling bij de inneming der stad geleden , dat er geen 4
//volmaecte" huizen zijn. In Carspel zijn omtrent 100 huizen
die ook al tijdens de oorlogen en bij de inneming deerlijk
door brand hebben geleden Uit het aanhangsel van ge-
melde //Informacie" blijkt dat er in 1496, 200, en ten
tijde van Hertog Karel den Stoute die in 1468 gehuldigd
werd, te Weesp 220 en in Carspel 111, tezamen 381
huizen waren. Nog berigt de Informacie dat ze destijds
te Weesp //geenerhande neeringe'' hadden en de vroeger
zoo bloeijende lakenhandel in groot verval was
In Weesp en Carspel lagen omtrent 2000 morgen land,
maar daarvan hadden de ingezetenen slechts 987 morgen,
zwaar belast met renten, gelijkstaande met de waarde;
het overige land behoorde thuis te Amsterdam , Naarden
en elders.
Het land van de kloosters hebben ze medegerekend.
Hun aandeel in de omslagen en beden verzamelen ze
bij honderden en die op 100 staat wordt geacht 400 Rh.
94
gl. current rijk te zijn. Zij rekenen 10,000 honderden,
5000 voor de stad en iets minder voor Carspel. Vóór de
inneming hadden ze wel 23000 en verhonderden om de 6
of 7 jaren ; een paar jaar geleden was de laatste schat-
ting gedaan.
Het beste land gold in huur per morgen 3 Rh. gl. in
koop 60 id. , het slechtste 10 of 12 st. huur, in koop de
penning 20, en het middelbare in huur 30 of 32 st. en
in koop de penning 20 tegen aftrek van de ongelden.
Volgens eene kleine aanteekening, het éénige schrift op
het laatste blad van ons /yschotboeck" betaalde de stad
voor 105 honderden schots en het convent voor 110 hon-
derden. Mogen ook al andere plaatsen, bijvoorbeeld zelfs
Amsterdam, gelijk men leest in het u Voorbericht" der
Informacie, niet zoo geheel vertrouwbaar zijn geweest in
de opgaven en soms den betrekkelijken bloei verzwegen
hebben: Weesp was zóó geplunderd en verwoest door
de Gelderschen in 1508, dat de ware staat aldaar in 1514
wel moet geweest zijn : betrekkelijke armoede. Vele ge-
goeden waren naar andere plaatsen vertrokken. Overigens
vonden we de 2000 morgental der informacie ook in het
scotboek van 1550, naar de ligging der landerijen gespe-
cifieerd, en het aandeel van Weesp en Carspel in de schil -
tale over Holland aangegeven tot een bedrag van 176
schilt, welke som mede overeenkomt met de Informacie,
die zegt dat voor de schiltale het getal te leveren weer-
bare mannen met 10 vermenigvuldigd werd; immers hier
moesten 18 mannen van oorlog ten behoeve van de 6000
geleverd worden.
Omtrent den godsdienstigen toestand vinden we in de
Informacie bevestigd dat Weesp twee vrouwenkloosters be-
zat van den derden regel , en leeren we dat het getal
der communicanten van de parochie 800 was en vóór de
inneming 1500.
95
Het is hier de plaats, alvorens het tijdvak vóór de
hervorming af te sluiten, de vroegere lijst der geeste-
lijken, zoover ons meerdere namen vooral door vriendelijke
mededeeling van den ZEw. Heer A. van Lommei bekend
werden , aante vullen. Men vergelijke de Bijdr, bladz. 50
Deel III. Op de eerste plaats moet genoemd worden :
A°. 1280 Joannes, volgens Rijksarchief. (Bijdragen IV
bl. 376.) Vervolgens dient in het oog gehouden te wor-
den dat de collatie van het pastoorschap of cure van
Weesp althans van 1403 af door den Graaf geschiedde,
met dien verstande echter dat de proost van Oud-Mun-
ster er dikwerf tegen op kwam of liever de voordragt
van den Landsheer voorkwam. Daardoor was het geval
niet zeldzaam dat er twee pastoors te gelijk waren. De
pastoor sub-stitueerde nog al dikwijls , en dan was het
bedienen van de parochie in handen van een vice curijt.
Een en ander blijkt uit een twistgeding tusschen de Gra-
ven en Hertogen met den proost van Oud- Munster in
1525-'27. Ook toen de Gelderschen Weesp innamen , was
geen der beide pastoors aldaar , ja zij kwamen er , vol-
gens eene oude aanteekening, in het geheel niet, maar
woonden te Utrecht, en in 1514 gaf dan ook de vice-
cureit Joannes de Mera , blijkens de Informacie , verslag
over den staat van zaken.
t 1402 Mr. Joannes Uuterspijck. Wij weten niets meer
over hem dan wat de fundatie N" 35 inhoudt, „quondam ve-
rus curatus ecclesiae prochialis." Hij vermaakte een bunder
land aan de kerk, In gezegde fundatie ontbrak het sterfjaar ;
dit wordt hier ingevuld naar een opgave in het rijksarchief.
1403-1407. Mr. Gerrit van IJselstein , gepresenteerd
door Albrecht van Beijeren ; met diens goedvinden doet
hij afstand en wordt opgevolgd door
1407 — ? Heer Gijsbrecht Heerman, die tegen
eene canonixsdij te Utrecht omruilt met
96
...? — ...? Wolf (?) Baijng. Heerman leefde nog ten
tijde van Philips van Bourgogne en stierf in hoogen
ouderdom.
. .?-1446? Mr. Koenraad vau Koesveldt, bij collatie
van 's Lands Heer.
1417....? Mr. Pieter Celle, benoemd door Oud-Mun-
ster, na vrijwillige uittreding van van Koesveldt.
14..? — f circa 1172. Jan van Adrichem, kanunnik
te Utrecht.
1472 11 Febr. — 21 Aug. 1472. Heer Jan van Mont-
foort. Op laatstgenoemd tijdstip doet hij afstand op Gerrit
van Bueren, omdat hij de collatie niet goed vertrouwde.
In 1472 was nog door Hertog Karel tegen over Jan
van Montfoort benoemd Heer Gerrit Dullaart, 's Hertogs
zanger, en deze liet zich tegen een jaarlijks pensioen
uitkoopen door voornoemden (21 Aug. 1472 — 30 ap.
1489 ') Gerrit van Bueren, die als nu door den Graaf
benoemd werd. Volgens het Memorieboek der zusters
woonde in 1486 de moeder van Pastoor van Bueren in
het Convent. Zijne fundatie komt op onze lijst voor on-
der N°. 73. Hij stierf 15 December 1515. Tegen over
van Bueren stond ook nog Jan Lambertz, benoemd door
den Stadhouder van Holland den Graaf van Egmond ,
die niet wist van de overeenkomst van van Bueren met
Montfoort en Dullaart. Ook van Bueren resigneerde hei-
melijk ten gevalle van (30 Ap. 1489 f 13 Aug. 1510)
Heer Jan Tusschenbroeck, die door Oud-Munster benoemd
was. De vice-cureijt van den voorganger bleef ook onder
Tusschenbroeck werkzaam. 8 Sept. 1510 wordt door den
Graaf benoemd Cornelis Bouser, die er nog was anno
1527. Even te voren (17 Aug. 1510) was door Oud-Mun-
1) Niet 1515 zooals we vroeger opgaven , maar volgens de fundatie stierf
hij in dat jaar.
97
ster gezonden Pieter van Sichelen , uit den lande van
Gelre, die hier nog in 1527 pastoor was. In 1513 begon
Bouser zich reeds tegen van Sichelen te verzetten , die
tusschen 1510 — 152 7 Jan van Calcer als vice-cureijt
gesubstitueerd had. Op 21 Febr. 1527 is de uitspraak :
//maintenue vant recht van den Keiszer." Door deze na-
men is onze vroeger gegevene pastoorslijst belangrijk aan-
gevuld. De laatste ons bekende pastoor is nog 1544< Mr.
Gijsbertus Brant en een latere vice-cureijt dan Jan Dircz
Spruijt, 1560, wiens naam we aan het fundatieboek ont-
leenden, is ons tot heden evenmin bekend. Voor de vice-
cureijten zie vroeger. De lezer gelieve verder zelf onze
fundatielijst na te slaan, om nog met de namen van vele
priesters, als //Heer" aangeduid, bekend te worden. In
het meergenoemde Scotboeck troffen we nog aan: 1550
Heer Gerrit Fekerdijsz , Heer Gregorius Jansz en Heer
Gerrit Claesz ; alleen den laatsten vonden we in 1565
zijn schot nog betalende. Op de latere schot-lijsten van
1573 tot 1626 komen geene namen van geestelijken meer
voor, althans niet kenbaar aan het woordje ,Heer."
Eindelijk vermelden we hier nog enkele makingen aan
het oude Convent als slot der vroeger genoemde in de
fundatielijst en in onze geschiedenis der kloosters. Clement
Pietersz. van Amsterdam f1508 heeft eene eeuw. memorie
gegeven, eeuwig en erfelijk aan het convent te blijven.
Lijsbeth Claes Spikend1 geprofeste zuster, 1450, gaf bij
testament een morgen land. Geerte Melisdr, onze 6e Mater
f 1517, maakte aan het convent twee morgen land. Nelle
Jan van Hovend1 geprof. 1451 heeft het huis merkelijk
verbeterd. Alijt Hein jongen wijf gaf bij testament een
gentsche nobel voor de ciborie, Arent Hoef en wijf, die het
vroeger gemelde HS van Swaninc bekostigden , verbe-
terden het convent belangrijk. Griet Lange, zuster van
de 2e Mater, liet het convent erven. Beatris Tijmen Jansz
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. VIII* Deel. 7
98
wijf gaf bij testament een wilhelmus schilt. De priester
Willem Jans f 1508, wiens fundatie van 3 missen ter
week en gift van een gouden kelk we al gemeld heb-
ben, was waarschijnlijk dezelfde als de hooggeprezen
priester van de 1 1 7e fundatie, de eerwaardige zeer zacht-
zinnige en zeer milde priester Willem Jans Louwen.
Deze waren de voornaamste giften aan het klooster ,
die we nog der opneming in deze bladzijden waardig keur-
den. Ten slotte brengen we een woord van dank aan den
Heer Mr. J. J. Heijdanus, Lid van Gedeputeerden alhier,
die ons op de Informacie opmerkzaam maakte en ook ten
gebruike afstond eene authentieke copie van copie (oud
famieliestuk) van het verdrag, waarbij in 1577 de stad
de Spaansche zijde verliet en tot den Prins overging.
Het origineele stuk is niet aanwezig en het gedrukte in
de Handvesten is onnauwkeurig. Bedoeld verdrag werd
den 29° Januari van het jaar 157 7 met den Prins van
Oranje te Middelburg gesloten door de eerzame Jan Ger-
rits Cuijp en Hillebrandt Govertz in naam van Schout ,
Burgemeesteren, Raad en Vroedschap van Weesp en Cars-
pel Zij waren gecommitteerd om zich weder te voegen
en te uniëren met Holland, mits ontvangende van Z. Exc.
behoorlijke satisfactie overeenkomstig de pacificatie van
Gent, 8 Nov. 1576 en biddende dat hem believe de ge-
vangen poorters, boven recht en reden gevangen, koste-
loos te ontslaan en de betaalde rantsoenen te doen resti-
tueren //Soo hebben geslooten en veraccordeert ,
sluijten en veraccorderen mits desen de poincten hier nae
volgende. In den eersten dat aengaende de religie , dat
die van Weesp en Weesper-Carspel voorn sullen mogen
behouden en gebruijcken volgende haeren versoeck die
Religie, die sijl. tot noch toe hebben gehadt, sonder dat
sijn Exc;e ofte die Staten vorennoemd den voorn, van Weesp
en Weesper-Carspel daer inne sullen doen enich ongebruijck
99
ofte beledt in geender manieren. Behoudens nochtans dat
die van Weesp en Weesper-Carspel voorn, achtervolgende
die pacificatie , binnen der voors. stede tot de selve Re-
ligie nijemandt sullen dwingen ofte daeromme molesteren."
De verdere punten betreffen krijgs- en burgerlijke zaken.
Onze copie is na collatie met hare authentieke copie ge-
waarmerkt als accorderende door Jan Ottenz sctrs. Het
springt aanstonds in het oog dat dit verdrag ten eenemale
de scherpe bepalingen mist, welke in gelijke verdragen
van sommige andere plaatsen worden aangetroffen. A/Niet
tegenstaande dit verdrag , zegt v. d, Aa t. a. p. ontstonden
er in 1579 reeds eenige verschillen tusschen de roomschen
en onroomschen, alzoo de eerstgenoemden met medeweten
en op aandrijven van eenigen uit de Regering, onderna-
men den hervormden godsdienst te storen.'"' Maar uit
de Akta derNoord-Holl. sijnode te Enkhuizen A° 1578 ge-
houden mag men afleiden dat het vóór 1579 alreeds niet
zoo geheel vreedzaam toeging als het verdrag recjt eraf
te verwachten , en wrel van de zijde der onroomschen.
Gezegde Akta berusten bij de Herv. gemeente te Edam
en door de welwillende zorg van den WelEd. Heer P. J.
Costerus aldaar ontvingen we op ons verzoek het volgende
woordelijk uittreksel : „ Synode te Enkhuizen dd. 7 April
i/l 578. II. Ten 2* is bij die broederen bedragen dat Lau-
z/rens Jansz, dienaar des Goddelijcken woords tot Mon-
//nikendam aan die van Weesp een vermaninge van hare
flonordentlijkheijd, die sy met Cornelio, welke eertijd?
//haar paap geweest is te houden hebben genomen , schrij-
z/ve sal , ende dat sulk schrijven Cornelio niet voorge-
lezen worde tot sulke eijnde dat sij aan beide zijden van
«het hare willen afstaan , ende niettemin opdat de sake
z/mogte voorgekomen worden soo hij niet aflaten is met
«een belofte, dat Barnovium ') die sake Thomae Thilio
1; destijds piedikaut te Edam.
100
//dienaar des woords tot Delft verder ontdecke, dat hij
z/ook deze handelinge den Staten aandiene , soo hij niet
//afstaan, ende deze beide brieven sullen uijt den name
z/der Synocli geschreven worden." Wij konden het punt
van geschil niet te weten komen ; weinige maanden later
werd eene s ij node te Dordrecht gehouden , maar onze
nasporingen aldaar bleven, gelijk ook die in de Resolutiën
der Staten vruchteloos. Mogelijk is Cornelius later beter
behandeld en de zaak niet voor de Staten gebragt Maar
de kleine aangehaalde historische bijzonderheid zou mis-
schien een ander punt kunnen toelichten. Daar Cornelis
Janse, die in de predikantenlijst van N. Holland, classis
Amsterdam als dominé van Naarden 1574-1582, en van
1582 af als dominé van Weesp voorkomt, de boven aan-
geduide paap niet schijnt te zijn, zou daaruit volgen,
1°. dat Cornelis Janse niet de eerste predikant of dominé
van Weesp is geweest, (gelijk nochtans in de predikanten-
lijst wordt gezegd) ') en 2° dat die gewesen paep Corne-
lius in bescherming genomen op de sijnode te Enkhuizen ,
voor den lste predikant en een der laatste priesters (pa-
stoors?) van Weesp is te houden. Of die gevolgtrekkingen
houdbaar zijn, moeten we voorshands in het midden laten.
De gevolgen van de geschillen in 1579 waren ernstig.
Immers volgens v. d. Aa zonden de staten van Holland
den Burgemeester van Amsterdam Willem Bardes naar
Weesp, die 7 personen uit de Vroedschap ontsloeg en
3 hunner met den Secretaris en den ouden pastoor, be-
houdens o-oed en eer ter stad uitzette. Het straffen der
oproerigen liet hij aan den Schout en de Wethouders over.
Nadat de rust hersteld was, kregen de ballingen verlof
tot terugkeer , en na dit voorval, zegt v. d. Aa, heerschten
1) Ook v d Aa noemt Cornelis Janse, #die in het jaar 158? van Naar-
deu, waar hij K. Pastoor was geweest, herwaarts kwam,'1 den eersten leer-
aar tot 15S6 toen Hermanus Nicolai hem opvolgde.
101
te Weesp in Iiooge mate godsdienstvrijheid en verdraag-
zaamheid. ') In het vroeger door ons gemelde Register
van Schepenen vonden we één voorbeeld van vervolging,
en wel tegen een naar het schijnt onverbeterlijken delin-
kwent, zekeren Claes Block. De man was in den jare
een en tachtig gebannen bij vonnis van Schepenen , //Over-
mits dat hij tegens die heilige christelieke Religie ende
't gebruijck van dien daerbenevens tegen die magistraten
met blasphemische scheltwoorden die men niet behoort
te spreken oft gedencken gerebelleert hadde. Diens pe-
niterende had hij allerootmoedigst en zijn delicte beken-
nende om ontferming over zijn wijf en kinderen en om
gratie van zijn bannissement verzocht. Met hem hadden
Cornelis Janse, dienaer des Godtlieken woerdts en meer
ander fijne burgheren henluijden ontfermd tsijnder hulpe."
De magistraat liet zich door zooveel aandrang verbidden,
won het advies in van den Hoofdofficier en hief de ver-
banning op, midts gaders nochtans dat hij hem voortaan
zoude wachten te spreken opten heiliche religie, praedikant
magistraeten oft eenighe anderen , en zoo hij zich anders
gedraagt dan eeu still, vroom, vreesamich burger toestaet
zal hij beloopen eene boete van LXXV gulden, alles
volgens acte XVII. juli a° 81. Ondanks zijne gewillige
overgave vergat hij zich weder en herhaalde zijn lasteren ,
fulmineren en qualijck spreken, ja wat meer is hij sprak
Gods oordeel te na. Bij vonnis nu van 15 Sept. 1584,
(het vorenstaande over zijne ontvangene gratie is er de
aanhef van) werd hij veroordeeld tot 45 gulden boete,
elke gulden van 40 grooten vlaamsch, bovendien mogt hij
zijnofficie van taelmansch ap bij den geregte niet uitoefenen,
tijdens het bewind der toenmalige schepenen, except han-
1) Zouden de roomschen dier dagen met die raooije woorden hebbeu in-
gestemd ? Moeijelijk te gelooven !
102
gencle zaken, en werd hij bedreigd, ingeval van herha-
ling van het delict, met verbanning uit Weesp en Carspel
en 75 gulden boete. Burgemeester en schepenen hadden
de zaak ernstig opgenomen , maar Jonkheer Willem van
Zuijlen van Nijevelt hoofdofficier te Muiden, weigerde
het proces vol te houden en noemde de zaak te klein, als
zijnde maar wat »hill en schill woorden." En toen burge-
meester en schepenen ten slotte het derde deel verlang-
den, zoo er niets van de zaak kwam, volmagtte hij hen
er van te maken wat ze vermogten, maar zonder hem.
Het werd door telkens appelleren van Block lang aange-
houden en eindigde met kwijtschelding van 2/3 der boete.
Inmiddels had hij ook ongehinderd voor dezelfde Schepens
zijn talmanschap waargenomen. Andere vervolgingen von-
den wre niet en we willen gelooven dat het er destijds
van beide zijden althans niet bijzonder onverdraagzaam
toeging, waartoe zeker veel de bezadigde houding kan
hebben bijgedragen van den toenmaligen Baljuw, genoem-
den Jhr. van Znijlen van Nijevelt.
Jammer dat de naam van den ouden pastoor wien het
lot van uitbanning trof, niet bekend is; we zouden dan
een enkel schakeltje hebben terug gevonden van den zoo
jammerlijk gebroken keten der opvolgende geestelijken
vóór en tijdens de reformatie. Dit weten we althans, dat
er twee jaren na de overgave der stad aan den Prins,
nog een oude pastoor was in den vollen ijver zijner heilige
bediening, en zeker met bloedend hart op de berooide
kudde starende. Wat kwaads beging hij om het banvon-
nis te verdienen ?
Helaas dat zoo weinig bijzonderheden uit die oude tijden
tot ons kwamen, mogelijk zou wat nu de schuld heet
des eenen in het licht der feiten de schuld des anderen
worden.
Welke is nu de geschiedenis der Weesper parochie aan-
103
stonds na de hervorming? waren er vele katholieken over-
gebleven? Waar hielden ze kerk en wie waren de ziel-
zorgers van Weesp's trouw gebleven kudde? Zietdaar
al te maal vragen op welke wij weinig of niet weten
te antwoorden Het ontbreken van behoorlijke oorkonden
laat zich ligt verklaren door de troebelen, die. blijkens
de geschiedenis, allerwege de invoering van den nieuwen
godsdienst vergezelden en eigenaardig aan eene zoo twee-
dragt zaaijende gebeurtenis verwant zijn, Pastoor kok, die
in zijne //Bijzonderheden" verzekert dat de groote meer-
derheid van Weesp de hervorming huldigde, — hetgeen
wij nogthans betwijfelen — meent dien ten gevolge dat
de standvastig gebleven minderheid terstond na de refor-
matie bezwaarlijk eene gemeente kan genoemd worden.
Daartoe behoefde zij tijd en nieuwen aanvoer van hulp-
middelen : de kerk zal, zoo al niet dadelijk, dan toch
denkelijk niet lang na de reformatie door de hervormden
in bezit genomen zijn, en wat de geestelijken betreft,
ZEw. meent dat de overheid welligt zelve tot de nieuwe
leer toegetreden, moeijelijk over de regtzinnigheid van
den dienstdoenden, mogelijk ook trapsgewijze overhellenden
priester konde oordeelen , zoodat het vertrouwen van een
regtgeloovigen herder voor hunne zielsbelangen overge-
houden te hebben , door de omstandigheden voor de katho-
lieken gering geworden was. Of evenwel Pastoor Kok
genoeg aandacht heeft geschonken aan Vat v. d. Aa zegt
over de geschillen van 1579, hiervoren besproken, zou
op grond van deze zijne redeneering niet stellig kunnen
verzekerd worden. Indien werkelijk tegen het Verdrag in,
de uitoefening van den hervormden godsdienst gestoord werd,
en zooveel personen met uitzetting uit het Schepenambt of
met verbanning moesten gestraft worden dan was wel is
waar iets afkeuringswaardigs gepleegd, maar dan spreekt
toch ook daaruit een nog niet verflauwd geloof zoowel in den
104-
ouden pastoor als in de overgebleven katholieken. Dat een
groot aantal bier de nieuwe leer ombelsde is wel te ge-
looven , maar dat er zóó weinig getrouwen zouden over-ge-
bleven zijn, als past. Kok vermoedt, valt alweer minder
gemakkelijk aan te nemen, als we de vRelatio" van Jacobus
de la Torre ') hooren. Ze is wel is waar in 1656 te Rome
ingediend, dus langen tijd na de officieele invoering der
nieuwe leer, maar Weesp moet al verbazend sterk roomsen
geworden zijn in een betrekkelijk kort tijdsverloop om te
kunnen zeggen wat de la Torre woordelijk berigt: //Et
novi ego adhuc hujus oppidi consules catbolicos, quia
pauciores divites aut honestos alit haereticos [Vesopia]." 2)
De gewone gang van zaken was overal veeleer vermeerde-
ring van de aanhangers der nieuwe leer, en toch te Weesp
moeten de Katholieken vrij talrijk gebleven zijn, want de la
Torre noemt Weesp //catholicis ultra ter mille abundans." 3)
Doch wat hiervan zij en het getal der getrouwen die over-
bleven in het midden latende, eene betrekkelijk kleine
kudde was het zeker geworden en zij zal in de eerste tijden
van beroering verzorgd zijn geweest zooals dit naar de
omstandigheden konde en moest. Aan eene schets over
Diemen (Bijdr IV, 123) van de hand van past. Vermeulen
danken we de kennis dat, zoo als de overlevering zegt,
1) Jac. de la Torre, Aartsbisschop vaa Lfese , Pauselijk Vicaris in de
Vereenigde Nederlanden, werd geboren omstreeks het einde der 16 eeuw
en stierf 16 Dcc. 1661. Hij gaf drie malen aan Rome verslag over den staat
der Hollandsche kerk: in 1642 een wijdloopig berigt, in 1653 eene be-
knopte beschrijving, en 1 April 1656 een verhaal of beschrijving, door
hem, gelijk hij getuigt, bijeenverzameld, van den staat des katholieken gods-
diensts in Holland en in de vereenigde Landen en aan Z. H. Alexander
VII aangeboden. Aldus v. Heussen I 440 Leiden 1716. Dit verhaal is de
hier bedoelde „Relatio" en hetgeen wij er uit mededeelen ontvingen we
dankbaar van den ZEw. Pater van Lommei.
2) Ik zelf heb (daar) katholieke overheidspersonen gekend, want (Wetsp)
telt weinig rijke en voorname hervormden.
3) (Weesp met) meer dan 3000 katholieken.
105
niet lang na dereformatie, geloovigen van de kanten van
Weesp en Muiden , langs de Papenlaan en den Zeedijk,
met die van Diemen bij een kwamen te Overdiemen, eene
buurt aan gene zijde van het riviertje Diem , tusschen de
Zuiderzee en de Muider trekvanrt. Dit geschiedde eerst
heimelijk in een boerenhuis bij den zeedijk en later in
eene kapel aan den Diem. Desgelijks zal weer een ander
deel zich, van eene andere zijde der parochie uit, naar
deze of gene naburige plaats begeven hebben en zullen
de overigen hier of daar in de stad onder een eigen priester
of onder een van elders gekomenen de HH. Geheimen
gevierd en de prediking gehoord hebben. Van één huis
alhier weten we dat het in die dagen tot kerk gediend
heeft , een onaanzienlijke woning namelijk aan de achter'
gracht. Het heeft lang gestaan op den naam van een par-
tikulier persoon en werd eerst op den 21en April 1744
bij Koopbrief aan de Roomsche gemeente overgedragen.
Het moet al zeer vroeg tot kerk ingerigt zijn , want
past. Kok zegt in de meer genoemde Bijzonderheden :
//twee eeuwen ongeveer had dit ongeschikt gebouw aan
de katholieke gemeente tot bedehuis verstrekt , toen zij,
den 10en Maart van 1792, in de veiling van den Burge-
meester Z?' Arrest , eene gewezene branderij aan-
kocht, zijnde drie pakhuizen met hunne erven, staande en
gelegen op de heerengracht , met het doel om daar eene
betamelijke Kerk te stichten." En dan vervolgt ZEw : ,
Ofschoon het ter betaling van den 20en penning in 1771
op ƒ 2400 getaxeerd werd, is het [vroegere kerkhuis]
den 14en December 1793 in publieke veiling voor slechts
ƒ810 verkocht aan de stad, die het tot eene zaal van
gezellig verkeer, onder den naam van uhet Menschdom"
heeft ingerigt. Hadden we deze opgaven niet in het boekje
van past Kok gedrukt gevonden , wij zouden de lezers
niet met eene becijfering vermoeid hebben. Maar nu het
106
er eenmaal staat , moeten wij ook de onnauwkeurigheden
van dat berigt verbeteren , en wel op grond van een oud
rekeningboek en van een Memorieboek uit dien tijd in het
parochiaal archief. De origineele rekening van den Pen-
ning XX luidt : Een vergaderplaats of kerkenhuijs ,
.... staande en gelegen binnen Weesp op de oostzijde
van de nieuwe of agtergraft, belent ten zuijden de Heer
Grave van Gronsvelt Diepenbrock en ten noorden een huijsje
opgedragen aan de voorn gemeente door Marretje Jans, we-
duwe van Coenraad Kijzer, .... belent ten zuijden de
vergaderplaats en ten noorden de gemeene gang, bij schout
en schepenen van Weesp getaxeert op ƒ 2100. Daarna
volgt de taxatie van de pastorie en verdere bezittingen :
Een huijs en erve, staande en gelegen binnen Weesp op
de nieuwstad, aan de westzijde belent ten noorden de Heer
Dirk van der Horst en ten zuijden Frans Wisman, ge-
taxeert op ƒ 2000 enz. enz Totaal XXC penning ƒ 34-7-10
Xe verhooging ƒ31- 14. De woning naast de kerk was 30
Jan 1758 geschonken, en dadelijk verbouwd tot sacristij
en biechtkamer, daar van nu was de opbrengst 14 dec.
1793 ƒ810 met het stuivers geld er bij ƒ 815-10. Het
juiste bedrag van de ontvangst dier verkooping was als
volgt :
N° 1. Pastoorshuys : ƒ3350. —
in slaji 800. —
verkocht aan Jan Nording voor ƒ 1650.-
N° 2. Sacristij en biechtkamer ƒ 660.—
in slag 150. —
810.—
N° 3. Oude kerk 660
in slag 30. —
ƒ 1500.—
107
weder opgevijld
op strijkgeld 50. —
in slag 100. —
1650,—
stuijvers geld 250. —
Men ziet dus dat het huisje meer opbragt dan de ge-
heele kerk, die dan ook zeer oud moet geweest zijn, ter
wijl de taxatie van kerk en huisje wel eenigzins naar over-
schatting zweemt, maar in de pastorie weder ten goede
kwam. Ook geschiedde de verkoop niet aan de stad maar
aan //de societeijd Nut van Algemeen" en *aan Collegie
het Mensdom." Eerst later zal de stad eigenares gewor-
den zijn. V.d. Aa meldt nog dat den 9en November 1791
te Weesp een Letterkundig Genootschap onder de zin-
spreuk : voor het Menschdom werd opgerigt , dat eenige
jaren zeer gebloeid heeft en vele geleerden onder zijne
Leden telde Drie deelen met verhandelingen en letter-
kundige stukken zijn door dit genootschap in de jaren
1793, 1791 en 1798 in het licht gegeven. Het hield
zijne bijeenkomsten in gezegde voormalige kerk, doch
werd in het begin der tegenwoordige eeuw reeds ontbon-
den. In 1877 besloot de Raad dat het lokaal niet meer
Menschdom zou heeten, maar voortaan den naam dragen
van Eensgezindheid.
Verder uit de eerste tijden niet meer te vermelden
hebbende, zullen we het volgende hoofdstuk aanvangen
met de geschiedkundige aanteekeningen betreffende de
geestelijken, en bij hunne namen tevens de geschiedenis
der parochie voortzetten. Na Brant (1544) is de eerste
ons bekende pastoor Henricus Ebbius in 1615.
(Wordt vervolgd.) G. G. honig, Fr.
108
NOG EENS GEVRAAGD:
WIE IS DE EIGENLIJKE AUTEUR VAN HET //KOET
MEMORIAEL.... VAN DEN STAET EN VOORTGAENG
DER JANSENISTEN IN HOLLAND"?
Zóó is, de drie eerste woorden uitgezonderd, het op-
schrift van een in de laatste aflevering der Bijdragen ge-
plaatst opstel van elf bladzijden ') Aldaar Deel VII,
bladz. 428-439.
Dat van het werkje, naar welks auteur onderzocht wordt,
de //nederlandsche titel" ook tot opschrift der hier vol-
gende bladzijden werd gebezigd, daar vraag ik den letter-
kundigen lezer verschooning voor; het geschiedde om te
doen verstaan, dat dit opstel zich geheel op het gelijk-
namige andere beweegt, en om te verkrijgen dat de lezer,
welke in het vraagpunt belang stelt, beide stukjes naast
elkaar onder de oogen neemt.
Het deed mij, na in artikeltjes voor de Bijdragen op
bedoeld werkje als op een merkwaardige bron voor de
kennis der jansenisten] in ons vaderland te hebben ge-
wezen , veel genoegen , betrekkelijk het auteurschap er
van te lezen: //Dit is een gewichtige vraag" (bladz. 428).
Waarom zou men deze meening niet evenzeer mogen toe-
gedaan zijn, als die van een ander, dat het er weinig
op aankomt, wie het boekje maakte, als maar waar is,
wat er in staat? 2) Met zeer veel oplettendheid heb ik
het onderzoek des vragers gevolgd, doch moet eerlijk be-
kennen het eindbesluit niet te hebben begrepen; en voor
1) Ingezonden uit Maastricht door II. J. Allard.
2) #Peu importe d'en connaitre 1'auteur, quaud on sait qu'a 1'esception
de quelques cireonstances tout Ie reste y est de Ia plus exacte verité."
(Mozzi, Histoire des Revolutions de l'Eglise d' Utrecht, I, 222.)
109
zooveel ik denk te begrijpen , schijnt het mij toe , dat er
iets anders uit het voorgebragte valt af te leiden dan de
schrijver van het opstel wenscht.
Duidelijker. Het op bladz. 436 voor «slotsom" gegeven
antwoord is zoo flink en categoriesch mogelijk ; blijkens
een in het latijn en met cursieve letters achtergevoegd :
uQuod erat probandum" [Dit nu ondernam ik te bewijzen)
wordt het zelfs voor //gewichtig" aangezien ; — maar of
datzelfde antwoord wel de «slotsom" eener bewijsvoering
is, of het aangevoerde wel limpide uit de bron werd opge-
haald, zie daar sta ik voor.
De vordering is billijk, dat de bezwaarpunten met helder-
heid worden voorgelegd. Dit opstelletje bedoelt, beproeft
het. Daartoe veroorlove men een leergierig discipel, die
door vragen wijs wil worden, van alles het wat en waarom
duidelijk wil weten, met genoemd stukje der Bijdragen
te doen als met een rijgwerk , waarvan men binnen- en
buitenkant, stof, voering en knoopsel nauwkeurig bezien
wil, het geheel uit elkaar te tornen en, waar hij 't noodig
acht, aan de lapjes een speldeke, als vraagteeken dienst
doende, te steken. Eene studie, tot zuivering der historie
veelal op oude stukken noodig te ondernemen , thans ,
't is te wenschen bij uitzondering, op een kers-versch
voortbrengsel toepasselijk geoordeeld.
Waarover is de vraag? Over een boekje en over den
schrijver er van. „Memoriaal" , „Memoriale" , „Memoire",
/rhet Memoriaal" , „Kort Memoriael" , „Breve Memoriale" ,
tProlixum Memorialë\ ziedaar veel woorden, boeknamen
en geen boeknamen, en, daar zij verschillende produkten
van verschillenden aanduiden , wat al te veel verwisseld
gebruikt, om niet een gevatter leerling in de war te
helpen. Het bijvoegelijk naamwoord inzonderheid werd
uiterst ongaarne hier en daar gemist. We moeten nood-
zakelijk baan maken.
110
Terloops wordt aangeteekend : uln 't voorbijgaan voeg
ik hier nog bij: Daar het Korte Memoriael zijn doel be-
reikte, is het langere nooit verschenen" (bladz. 432).
Mij dunkt, dit moesten we bovenaan stellen en alvast
onthouden, dat we vragen naar den auteur van een in
druk verschenen boek, bijgevolg niet, althans niet voor-
namelijk, te doen hebben met iets, wat nooit voor het
licht is gekomen, hoezeer ook het „Prolixum Memoriale"
straks onze bijzondere aandacht verdient.
Vervolgens mag de fransche jesuiet L. Doucin met zijn
Memoire vertrekken , ofschoon hij aanvankelijk door de
jansenisten voor den schrijver van het besproken boekje
gehouden werd. Al wisten we met zekerheid , dat de
Memoire touchant Ie progrès du Jansenisme en Hollande
van 1698 aan de «wel versneden pen" van den pater te
danken is, dan nog waren we in het onderzoek naar den
auteur van ons werkje geen stap gevorderd. De Memoire
is een latere //redactie", d. i eigen werk op vóórarbeid
van den eigenlijken auteur (bladz. 432), verschilt daaren-
boven in meerdere of mindere mate naar inhoud , iets wat
onderscheidene janseniste strijdschriften met een voorbeeld
weten te staven , waar zij zekere houding van den enthou-
siast Ignatius Walvis te Gouda bespreken. ')
Schieten alzoo Kort Memoriael en Breve Memoriale nog
over.
De vrager : Wie is de eigenlijke auteur van het Kort
Memoriael enz., zegt dat hij, duidelijkheidshalve, maar
den neder landschen titel van het werkje, welks schrijver
besproken wordt, in het opschrift heeft overgenomen
(bladz. 428). Inderdaad, met den besten wil ter wereld
begrijp ik deze voorliefde voor het nederlandsch niet. Is
1) Zie bijv. Responsiones Arclriep. ISeuast. etc. 1701, Cap. XVII. en
Ileijlzame waerschonwinge voor de oproer- en scheur-makende quaelsprekers euz.
door J. C. 1704 — 1705, 4de deeltje, bladz. 58.
111
hier te denken aan beleefdheid jegens de lezers der Bij-
dragen , die geen latijn verstaan ? Och , kom ! Werd dan
de keus van den nederlandschen titel door den toeleg be-
paald, om reeds van boven af het licht op een paar na-
men, de schaduw op pastoor van Wijk met het latijnsche
Breve Memoriale te doen vallen? Hadden we maar een
kleine toelichting op //duidelijkheidshalve" mogen erlan-
gen ! Juist het ^duidelijke" is en bleef mij tot het laatste
toe duister. /?Nederlandsche titel" deed vermoeden dat
Kort Memoriael en Breve Memoriale een en hetzelfde
boek aanduidt; doch verder lezende bevond ik dit in strijd
met de bewering, neen met de verzekering, dat het neder-
landsche oorspronkelijk werk, het latijnsche vertaling is
(bladz. 431). Met den nederlandschen titel zijn we dit
ten achteren geraakt , dat we nu nog eerst naar een boek
en dan naar een schrijver moeten zoeken. Maar wat is er
zelfs van „ duidelijkheidshalve" aan, nu de zoo opzettelijk
gekozen nederlandsche titel nergens in het gansche opstel ,
dan in den eersten volzin wordt gebezigd? Wèl in de
aangevoerde citaten, daar wordt vaak Kort Memoriaal ge-
zien. Er is echter op het oog te houden, dat al deze
citaten oorspronkelijk latijn zijn. Of in dit geval de boek-
titel Breve Memoriale ook vertaald had mogen worden,
dit laat ik voor een oogenblik ter zijde , het is zeker zoo
hinderlijk niet, als dat iemand schrijven zou : »Het Heelal
toont aan" , „het A Igemeen ivehijn vordert", de dagbladen
UUnivers en Le Bien public bedoelende.
Met dat al schijnen we het in werkelijkheid over het
latijnsche Breve Memoriale te hebben. Na reeds een paar
maal te hebben opgezet, hervat de vrager: »Wie is dan
de oorspronkelijke auteur van het werk , waartegen Aegi-
dius de Witte zijne Refutatio prodroma , Codde zelf zijne
Respomiones geschreven heeft?" (bladz. 428). Nu is er
niets zekerder, dan dat het werk waar de Witte c. s. tegen
112
uitvoer, waar de vingers der Kardinalen op getokkeld
hebben , en waartegen Codde zich trachtte te verdedigen ,
geen ander is dan het latijnsche Breve Memoriale extra-
ctum ex prolixiore de statu et progressu Jansenismi in
Hollandia, in 4° (uitgegeven, zegt men, te Delft in 1697).
Schiet dus eigenlijk het latijnsche Breve Memoriale nog
maar over, en willen we ons niet belachelijk maken ,
dan behoort het ook zóó ; niettemin als de vrienden het
verlangen, mag Kort Memoriael nog een poosje blijven.
Gaan we thans het antwoord op de gestelde vraag ver-
nemen en dit aan de bron toetsen.
//Wie is de eigenlijke en oorspronkelijke auteur van
't Memoriaal ?" Zóó is de ten vierden male verknede vorm
der te beantwoorden vraag (bladz. 432). ') En het ant-
woord als //slotsom" en //eindbesluit" des onderzoeks luidt :
vAldus hebben wij het Breve Memoriale aan 't drie-
manschap Verbiest- Aerts-van Wijk te danken, zij zijn er
de eigenlijke auteurs van" (bladz. 436).
Ziedaar nu , daar valt na lang wachten op eenmaal het
Breve Memoriale in den schoot. Heb ik geen gelijk, dat
het krijgertje-spelen eigenlijk om dat werkje gaat?
Maar zou menig lezer niet gaarne eerst willen weten ,
waarom de vraag naar den auteur van een boekje van
slechts 6 paragrafen, 35 bladzijden voor * gewichtig" ge-
houden wordt? Is dat, wijl ,/sinds het verschijnen van dat
hollandsche of latijnsche of fransche werkje de aandacht
der waakzame Roomsche herders meer bijzonder op den
1) Hier ziju ze alle vier:
1° „Wie is de eigenlijke auteur van het Kort Memoriael." (bladz. 428).
2» fWie (is) de eerste en oorspronkelijke opsteller van 't nederlandsche
Memoriaal, of 't latijnsche Memoriale, of den fransehen Memoire" (bl'adz. 428).
3° „Wie is de oorspronkelijke auteur van het werk, waartegen de Witte,
Codde, Quesnel geschreven hebben': (bladz. 428, 429).
4b „Wie is de eigenlijke en oorspronkelijke auteur van 't Memoriaal"
(bladz. 432).
113
toestand der Hollandsche missie getrokken werd" (bladz.
428)? Men mag dit gezegde, van een kleine onjuistheid
gezuiverd, „'m aanmerking nemen", doch het zegt het
fijne niet. Is dan het boekje betwist meesterstuk van een
genie? o neen, maar het heeft tot proces-verbaal , tot
corpus delicti gediend in Coddes zaak voor de Pauselijke
regtbank. Deze Ap. Vicaris der noord- nederlandsche pro-
vinciën , de ongelukkige geestverwant en hoofdleider der-
genen, die van regthebbende bisschoppelijke Kerk droom-
den, zekere opvatting over leer en rigting van reguliere
geestelijken aangrepen en doordreven, ten einde, daar de
vleeschelijke arm te kort schoot , door het middel van
verdachtmaking hunne Kerk, zooals zij zeiden, van deze
missie-priesters te zuiveren , maar die zelven met dat al
een eind wegs waren voortgerend naar scheuring en ket-
terij, — deze Ap. Vicaris werd ten gevolge der in be-
doeld boekje vervatte beschuldigingen naar Rome ter ver-
antwoording gedaagd, na herhaald verhoor eer gevaarlijk
dan nuttig voor het bestuur der missie bevonden en einde-
lijk van zijn ambt ontzet; de loopgraven van het neder-
landsch Jansenisme waren nu ontdekt, de kapitein der
vesting was onschadelijk, het heimelijk voortwoekeren van
het kwaad onmogelijk gemaakt, dit en nog meer was de
uitwerking van het Breve Memoriale. Wanneer nu bijv.
een pater franciscaan of jesuiet er de auteur van blijkt
te zijn, dan zal de Geschiedenis bij haren lof over de
Sociëteit of St. Franciscus-orde nog dezen voegen, dat een
harer leden den mawtio-sten stoot tot beteua-elino- van het
Jansenisme in ons vaderland gegeven , en zoodoende ons ,
nederlandsche katholieken, tegen afval van de Kerk be-
hoed heeft. Doch ook, indien bijv. een plattelands-pastoor
de schrijver is, dan zal dien zedigen titularis deze niet
geringe lof toekomen. Daar zit het //gewicht."
De bron, waaruit onze vrager bovengemeld antwoord
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem VIIIcDeel. 8
114
verkreeg, is de Bibliothèque des écrivains de la Compagnie
de Jesus van A. de Backer (artikel Francois Verbiest,
fblio-ed. III. col. 3 31-0) Zij vloeit in de Bijdragen over
twee bladzijden leeg (431 en 432 noot), maar bij de
Backer staat alles onmiddellijk achter elkander, te weten:
//Kort Memoriael . . . van den staet en voortgaeng der
Jansenisten in Holland. Breve memoriale extractum ex
prolixiore de statu et progressu Jansenismi in Hollandia
4° pp. 35. Approb. Ego infrascriptus attestor , quod ea ,
quae in hoc brevi Memoriali ex Jlandrico idiomate translata
sunt in latinum, jideliter translata sunt. Actum Hagae 7
Nov. 1697. Christianus Blees, Sacell. Regius S. T. L.
Proton. Aplicus M. P. //quo in labore plurimum Delphis
laboravit P. Franciscns Verbiest, adjutus a P. Norberto
Aerts [e] missione Schipluy diana, ex quibus a Dno van
Wijck concinnatum est Breve memoriale ex prolixiore a
nostris jam nominatis aliisque confecto.'"
De laatste latijnsche zinsnede: #quo in labore" &c. is
een in het archief der Gesh te Rome gevonden aanteeke-
ning van 1714. Maar op die zinsnede, hoe onhebbelijk,
onverstaanbaar latijn, komt het aan.
Laat ons nu eerst de verklaring- Blees (toch maar een
tusschenzin) uittornen en haar even bezien (zij is onze
beschouwing overwaard), straks zal dan de lezing van de
rest alweer korter en ongetwijfeld de duidelijkheid alweer
grooter wezen.
De verklaring- Blees wordt getrouw meegedeeld '), zij
bevindt zich letterlijk zóó aan het einde van het Breve
Memoriale, Zonde en jammer echter dat zij niet in het
nederlandsch vertaald werd ; slechts krijgen we na de ver-
melding te lezen :
1) Gaarne verzeker ik dat zulks het geval is met het geheele citaat uit
de Backer , wel te verstaan uit de /ofto-editie.
115
j,Uit bovenstaande verklaring blijkt, dat het latijnsche
Breve Memoriale — en wel getrouwelijk — vertolkt is
uit het — reeds gedrukte of nog handschriftelijke ? —
nederlandsche Memoriael" {Kort, nietwaar?) (blz. 431).
Hoor eens, Geëerde inzender in de Bijdragen, wil ons,
lezers, geen peper in de oogen werpen. Het valt hier
moeilijk in den rol van ondervragend leerling te blijven.
Neen , er wordt door Blees niet verklaard , dat het latijn-
sche Breve Memoriale eene vertolking van het neder-
landsche, of //getrouw aan de vlaamsche lezing" is. Er
wordt niet eens van een Memoriaal- waaruit, welk ook,
gesproken. Ziehier, wat Blees zegt: uIk onder geteekende
verklaar , dat hetgeen in dit Breve Memoriale uit het vlaamsch
in het latijn vertaald is, getrouw is vertaald.
En waarop duiden nu de deeling- woordjes //hetgeen",
z/ea quae"? Zij duiden op de letterlijk of verkort opge-
nomen schriftelijke mededeelingen, getuigenissen enz. uit
verscheiden steden en dorpen omtrent hetgeen daar door
aanhangers van Codde gepreekt, gepraktiseerd was, in
één woord, nopens jansenisterij voorviel, ingegaard. Men
sla het Breve Memoriale , zoo doenlijk '), eens op aan § 3.
Daar treft men o. a. het woordelijk gesprek aan tusschen
Cornelis Prins, burger van Amersfoort , en den landdeken
van het distrikt , Jacobus Catz ; ook de afgelegde getuige-
nissen (naar korten inhoud) over predikaties en gesprekken
van v. d. Schuur te Rotterdam, Smit te Hilversum,
1) De jansenisten deden hun best de exemplaren magtig te worden en te
vernietigen, weshalve men noodig achtte terstond een herdruk te maken.
Niettemin ontmoet men het werkje zeldzaam. Zeer gaarne stel ik er de
broeders mee in kennis; men kan het ook vinden ter bibliotheek van het
Seminarie te Warmond, zoo wat midden in een quarto-bundel Varia uit de
boekerij van den haagschen pastoor J. F. Sem, waarvan het belangrijkste
door bemiddeling van zijn executeurs F. J. van Vree en J. J. Siegfried
(bekende, beroemde namen!) naar het Seminarie is overgebragt. De hoog-
leeraar Smit verleent gaarne zijue uitstekende hulp.
116
v. Erkel en Oosterling te Delft enz. , waarna gezegd
wordt dat de betrekkelijke getuigschriften van handteeke-
ningen voorzien, sommige er van notarieel verstrekt, alle
gedaan zijn onder bereid verklaring ze te bezweren. ')
Men gelieve wel op het oog te houden , dat het Breve
Memoriale niet voor nederlandsche lezers, maar uitslui-
tend voor Rome bestemd was, van waar alleen redding
komen kon. 2) Te Rome nu zou men begrijpen , dat een
hollandsche bierbrouwer of wolkammer niet in het latijn
schreef, en, omgekeerd, daar men te Rome geen liol-
landsch verstond, mogten de bewijsstukken niet in het
oorspronkelijke, ook konden zij, daar men zich op beknopt-
heid toelei, niet geheel worden ingelascht. Niettemin be-
rustte op de bewijsstukken de gansche inhoud van het
boek , welke inhoud wederom van dien aard was , dat men
met reden vreesde te Rome niet geloofd te zullen worden.
Alles kwam er op aan, om met de volste geloofwaardig-
heid in top uit te zeilen. Vandaar dat de auteur, hoezeer
hij aangeboden had de documenten over te maken 5), zorg
1) „Scire convenit quod testimonia de quibus hic loquor scripto consi-
gnata simt, ex quibus aliqua corara Notario jurato deposita , sedoniniasub
pollicitatione confirrnandi ea juramento, cura haec praecautio necessariajudi-
cata sit ob difficultatem qua viri authoritate eminentes laborant , ut fidem
adhibeaot iis rebus , quae fidem ornnem videntur superare."
2) „Hi (catholicam religionem profitentes) Romam ad S. Congregationem,
afflictae protectricem Ecclesiae, suas continuo querelas detulére. Et quia istic
vix aut ne vix quidera credi potuit, statum rei catholicae in provinciis hisce
adeo esse periculosum , eoque periculosiorem quo Roma ab illis remotior,
res successum queni sperabamus , optabamusque necdum nacta est. Suasit
ergo cbaritas , necessilas compulit ad breve hoc sed fidum Memoriale re-
currere." [Breve Mem. Adinonitio ad Lectorem). „Causa illud (Breve Me-
moriale) conscribendi alia non fuit, quam ut status Jansenismi iu Hollandia
ac progressus illius S. Congregationi brevi enarratione innotesceret" (Notae
ireves in B.ffutationem prodromam etc. Praefatio).
3) „Expectat Memorialis auctor ut EE. PP. tabulas a se postulent, quibus
singula dogmata, factaquein Memoriali relata rite comprobet... quae tabulae
Auctori praesto sunt , ad nutum EE. PP. depromendae" (Ibidem. Praefatio).
117
droeg, dat, zoo de eisch daaromtrent al mogt worden
gedaan , Rome reeds te voren verzekerd was van de ver-
trouwbaarheid , zelfs der vertaling, van hetgeen uit de
nederlandsche bewijsstukken in het boekje was opgenomen.
Nu had de auteur, een priester '), in een gewoon geval
zoodanige verklaring sub Jide sacerdotali zeer wel zelf
kunnen doen, maar, nog eens, het schallen der bazuin
klonk als muziek van den duivel. En indien de auteur
van het Breve Memoriale de Kethelsche pastoor Adrianus
van Wijk is, bestond er dan misschien niet een gansch
bijzondere, afdoende reden, waarom hij een ander tot
waarmerker der invoegsels verlangde? t. w. wanneer reeds
geschied was, wat geschied is, ('k heb den juisten datum
niet zoo spoedig gereed) dat de H, Congregatie der In-
quisitie een en andere overdreven uitdrukking in zijne
strijdschriften umeï een zwarte kool heeft geteekend."
Het was verstandig Blees tot verificateur te vragen. Deze
kende hollandsch en latijn , was geen missie-priester, mogt
als licentiaat en protonotarius boeken keuren, zijn be-
trekking tot den spaanschen gezant kon gewigt bijzetten
— en Blees heeft aan het gevraagd verzoek voldaan.
Thans hebben we gezien dat het Breve Memoriale geen
vertaling is, althans dat de bewering alsof Blees dit ver-
klaarde ongegrond is, maar we hebben met Kort Memo-
riael nog niet geheel afgerekend. Onze schrijver in de
Bijdragen wil niet uitspreken, of het hollandsche Kort
Memoriael ouder is dan het latijnsche Breve Memoriale,
hij is echter wel van dat gevoelen (bladz. 428). (Dat
laatste spreekt, het oorspronkelijke is ouder, dan wat men
voor vertaling houdt). Hier is het verschil van gevoelen
t.usschen den eersten en den tweeden vrager hemelsbreed;
eerste vrager acht het bestaan (ook het verschijnen, zie
1) „Quidam sacerdos catholicus." (Backh. Flenaria etc. II, 61).
118
bladz. 428) van het hollandsclio Kort Memoriael als zeker,
en tweede vrager beweert, dat een hollandsch Kort Me-
moriael niet bestaat en nooit bestaan heeft. Ontzettend
gaarne zal hij den weg naar een exemplaar leeren ken-
nen, maar vooralsnog blijft hij bij zijne overtuiging, en
dat op gezag van meerdere, in dit geval hoogst vertrouw-
bare zegsmannen,
Luister eens naar den aartsbisschop van Sebaste.
„De makers en begunstigers van gemeld Breve Memo-
riale .. hebben dat met deze en tallooze andere lasteringen
opgevuld geschrift tweemaal in de latijnsche en eenmaal
in de fransche taal uitgegeven en zonder schroom alom
verspreid. Derhalve kan ik niet nalaten Uwe uitmuntend-
beden... met allen nadruk en eerbied te smeeken, dat
genoemd boek, zoowel het fransche als het latijnsche,
eindelijk toch op de Lijst der verbodene boeken worde
gesteld." ') Zou Codde in casu zijn verzoek ook niet tot
het hollandsche hebben uitgestrekt?
Nog een, een ongenoemde, niet een onbekende.
z/De Tegenstrevers der Cleregie hebben een geschrift
gemaekt, genaemt: Memoriale Breve.,, 't Is tweemaal in
't Latijn en eens in 't Fransch uytgegeven ; maer nooit
in 't Duitsch. In 't Latijn en Fransch, om het door de
geheele wereld te zenden, gelijk het ook gezonden is;
dog nooit in 't Duitsch , zeg ik , omdat de menschen , hier
te Lande, de tastelijke leugens klaer zouden gezien en
verfoeit hebben. 2)
Eindelijk, de Witte had in zijn Refutatio fjrodroma de
beschuldiging gedaan , dat er om het ongeletterde volk
op te ruijen ook een fransche uitgaaf verschenen was (hij
spreekt niet van een hollandsche) Daarop wordt geantwoord:
1) Beclaratio Archiep. Sebast. etc. VII.
2) Heijlzame waerschouwinge , als voreD, 4dt deeltje, bladz. 49.
119
*De fransche uitgaaf zag het licht zonder weten van Jen
auteur der latijnsche. Ten onregte echter wordt zij aan
de zucht om op te ruijen toegeschreven, daar in Holland
het ongeletterde volk geen fransch kent. Ja, wat meer
is, juist om beweging te voorkomen werd het Memoriale
in het latijn geschreven, wat geen één op de duizend in
Holland verstaat." ')
Zie zoo, het voor bewezen houdend dat ons boekje oor-
spronkelijk latijn , dus geen vertaling is , scheiden we
tevens voor goed van t,Kort Memoriael" met de vraag:
Wat is dan de zoogenaamde //nederlandsche titel": „Kort
Memoriael... van den staet en voortgaeng der Jansenisten
in Holland"? Antwoord: Bij den Heer Allard: uitschrij-
ven uit de Backer tot de puntjes (...) incluis; bij de Backer:
opteekenen hoe hij in hollandsche strijdschriften het Breve
Memoriale vermeld zag. 2)
Keeren we thans naar het driemanschap, pater Ver-
biest, pater Aerts, pastoor van Wijk terug.
Voor de bron-woorden: «Breve memoriale... quo in la-
1) ffGallica raeraorialis editio clam auctore editionis latinae lucera vi dit.
Perperam ea facta dicitur ad concitandum imperitam multitudinem , quum
imperita in flollandia multitudo Galliei idiomatis ignara sit. Quin potius ad
vitandam concitationem Memoriale conscripium est idiomate LatiDO, cujus
ne ex mille unus iu Hollandia peritus." (Notae breves in Refutationem pro-
dromam , pag. 3. Voor het geval dat men ook naarden auteur dezer Notae
breves zoekt, stip ik aan, dat reeds de in deze bladzijden er uit genomen
citaten denzelfden auteur als van het Breve Mem. schijnen aan te duiden.
De kennis van dit en dat is anders al te intiem.
2) Eéne tegenwerping, 't mogt noodig zijn , worde voorkomen. Even vóór
of gelijktijdig met de Notae breves in Re/, prodr. verscheen een ander ge-
schriftje, wat heet: Syllogismus prodromus , quo %ino et unico et rtfutalvr
libellus cui tltulus Refutatio prodroma etc- contra Breve Memoriale hollan-
dicum nuper edita, et ijjse libelli auctor demonstratur et convinciiur Jan-
senianae quintae dannatae propositionis manifeste reus. Anno 1699. Daar
is dus melding van een hollandsch kort memoriaal , maar kennelijk in den
zin van hollandsche gebeurtenissen , niet van hollandsche woorden, gelijker-
wijs als wij spreken van een hollandsch tafereel, een hollandsch landschap.
120
bore" &c. (zie boven) ontvangen we deze leesbare an-
dere: //In dezen arbeid (welken? Breve Mem. als boek-
werk, dan is het om hetgeen volgt volmaakt nonsens)
heeft te Delft het meest C/plurimum" = het meest?)
gearbeid P(ater) Franciscus Verbiest '), geholpen door
P(ater) Norbertus Aerts uit de zending van Schipluiden,
uit wier arbeid (er staat: *ex quibus", uit wie) door den
heer Van Wijck is samengesteld het Breve Memoriale,
naar (er staat: //ex", uit) het langere, door onze reeds
genoemde paters en door anderen vervaardigd" (blz 432).
Mag ik op mijne beurt (niet vertalen, daar zie ik geen
kans voor maar) zorgen dat er een verstaanbare volzin
komt? Ziehier: //Voor het verzamelen van memoriën (be-
scheiden, bewijsstukken) omtrent den staat en voortgang
van het Jansenisme in Holland heeft te Delft zich zeer
veel moeite gegeven P. Fr, Verbiest, geholpen door P.
Norbertus Aerts, missionaris te Schipluiden. Deze onze
genoemde paters (jesuieten) en anderen hebben een uit-
voerig memoriaal bijeengebragt (^confecto") en van hen
(z/ex quibus") heeft de heer v. Wijk daaruit het Breve
Memoriale vervaardigd."
Zooveel blijkt, uit de bron welt geen driemanschap op,
maar pastoor v. Wijk, hij alleen, als de auteur van het
Breve Memoriale,
Ja maar, de ^eerste", //eigenlijke", ^oorspronkelijke"
— ,/opsteller" , //schrijver", ^auteur"? v. Wijk verkortte.
Ik begrijp u, pastoor van Wijk mag meedoen. Dank-
baar, doch het is om den nadruk op *eerst", //eigenlijk",
,/Oorspronkelijk" gelegd van belang te weten wat hij be-
kortte , getal en uitvoerigheid der ingekomen bescheiden,
1) In mijne bronnen zie ik den delfschen pater gedurig met den voor-
naam Philippus, niet Franciscus. In de Apulugia pro clero batavo , pag. 66,
door den Heer Allard onder weglating van den voornaam des paters aange-
haald , staat ook F/uli/pus. Hoe nu ?
121
of den tekst der delfsclie paters? Het laatste dient bewezen
te worden, het eerste is na inzien van het boekje meer dan
duidelijk. Eén voorbeeld. Het langer memoriaal bevatte
al de originele bewijsstukken '), het Breve geeft in § 5
onder zestien volgnummers de afwijkende ^Praktijken"
der jansenisten zonder één bewijsstuk op.
Dan, laat ons nader zien en zonder vooringenomenheid.
]° Weet iemand omtrent het langer memoriaal iets meer,
dan ik er zoo even van zeide? Kan iemand zeggen of en
hoeveel auteurschap der verzamelaars er in te erkennen
is? Het vermoeden, dunkt mij, is niet vermetel, dat het
van zóó iets weinig of geen sporen heeft gedragen , dat
het voor de pers zoo min geschikt als bestemd was; im-
mers niet dat, maar een verkort werd in het licht ge-
geven ;^in die dagen, toen er aangaande de strijdpunten
tien boekjes in één week over en weer uitkwamen , be-
steedde men zijn tijd niet , om redactie en redactie-plannen
van voor de pers bestemde geschriften te veranderen;
zelfs wanneer het versch geschrevene noodzakelijk moest
afdroogen, m a. w, wanneer gezetter studie tot eenig uit-
stel dwong, zond men reeds een ^prodroom" vooruit. Het
niet verschijnen van het langer memoriaal schrijf ik dus
niet hieraan toe, dat het korte zijn doel bereikte (bladz.
432), maar aan ongeschiktheid, al was het slechts
om het odieuse der namen Met zekerheid echter kunnen
we er van zeggen, het was een rijke, belangrijke ver-
zameling van op verzoek ingekomen, behoorlijk geteekende
getuigschriften van vertrouwbaar geachte personen , een
Archief van nieuwe zaken, welks inhoud misschien met
behulp van letterschrift, lijm of naaigaren onder zekere
hoofden gebragt , gerangschikt en bijeengevoegd was. Den
1) „Depromam Memoriale, breve quidem , sed ex prolixiore, eoque suis
causae instramentis munito, tabulisque originalibus roborato extractum."
(Breve Mem, Adiuonilio ad Lectorem).
122
arbeid karakteriseert Th. de Cock zeer juist met de woor-
den : ,/distincta novitatum molimina compilare." Noem
zulken bundel of portefeuille Memoriaal , de naam is ten
volle verdiend, maar noem de inplakkers (sit venia verbo)
geen schrijvers, auteurs. Speel ik hier met woorden? Neen,
want ook dit weten we met zekerheid, dat bet Breve
Afemoriale een schrijver, een auteur heeft, het is onder
vermelding van feiten een dogmatiesch vertoog.
2° // Onze genoemde paters en anderen". Geen twijfel of
de regtzinnige priesters in Delfsland, met name de jesuiet
Verbiest , hebben overeenkomstig pligt en roeping //in
hunne bezorgdheid voor 't heil der zielen eindelijk eens
paal en perk willen stellen aan het heimelijk voortslui-
pend kwaad"; erkentelijk zijn wij daarenboven dat ze de
moeite hebben genomen, niet alleen om wat in en om
Delft gebeurde te laten opteekenen en waarmerken, maar
ook van heinde en ver dergelijke, misschien eenmaal te
vertoonen , bewijsstukken, van jansenisterij in te garen ;
kortom van //plurimum laboravit" wordt geen letter ge-
schrapt, — doch, waar in bijzonderheden getreden wordt,
zooals , dat pater Verbiest «besloot die jansenistische
stouticheden schriftelijk op te teekenen" (bladz. 434),
daar wenschen we deze beter /,ons verklaard", wenschen
we ze gestaafd te zien , juist de bijzonderheden brengen
het licht.
We worden ook verzocht te gelooven, dat //'t zelfde in
nog hoogere mate geldt van zijn (Verbiest) medezendeling
en medearbeider aan 't Memoriale, pater Norbertus Aerts"
(bladz. 434) Ziedaar een allermildste omwerking — zooals
de faam soms ondergaat, als zij bij een kunstenaar logeert
— van het matige: „adjutus a P. Norberto Aerts". Van
helper, hoofdman. Grooten dunk en dankbare erkenning
van zijn werkzaamheid vindt pater Aerts bij elk opregt
katholiek, inzonderheid bij mij ; maar ten aanzien van die
123
aan het memoriale, als zou bij te Delft (aldus de Heer
Allard, niet de bron) en door //eigen bijdragen" daaraan
hebben gewerkt — iets wat zonder bijvoeging van bewijs
te lezen gegeven wordt (bladz. 436) — matigt zich de
geestdrift mijner waardeering door het mededoogen met
paters allerhevigste jichtpijnen, die moeilijk de voorstelling
toelaten, dat iemand juist in den tijd dat er u ge schreven",
o opgesteld" zou zijn bijkans geen vinger of voet kunnende
verroeren (zie bladz.. 436), de pen zal hebben gehanteerd,
veel anders kan hebben gedaan, dan brieven openen, ze
lezen en terbewaarkast bij de andere memoriën neerleggen.
3° «Onze genoemde paters en anderen". Treffen we daar
geen kennis onder aan? Ik meen het, den pastoor van
Kethel , Adrianus van Wijk. Schoon van dezen wereld-
priester met veel naïeveteit gezegd wordt (bladz. 436)
dat hij * wel wat vurig en daardoor overbekend" was, dat
het //onnoodig is verder over hem uit te weiden", tenzij
dat hij ter zake van het memoriaal zich bij de twee ge-
noemde jesuieten //aansloot" (een weinig, zou ik zeggen,
tegen den aard van een al te vurig mensch in), is het hier
dienstig te herinneren, dat deze volvurige, onverschrokken
kampvechter tegen het Jansenisme, die, ja, door in het heete
van den strijd soms het mikpunt bezijden te slaan , zich zel-
ven kwetste , niettemin een legioen van tegenstanders ,
hooge en lage, bloedig heeft gegeeseld, reeds sedert 1684,
thans zijn we in 1697, heel wat gevechten geleverd had,
bijv. tegen de rotterdamsche snaken v. d. Schuur, Sluyter,
Verschuuren; dat hij bijgevolg reeds jaren lang in het
vuur stond, eer pater Verbiest er aan denken mogt ooit
op de Hollandsche missie te komen, evenals hij lang na
paters dood (f 1700), tot zelfs in zijn ballingsleven te
Calcar , de verdediging des katholieken geloofs tegen de
scheurmakers heeft voortgezet. Ten einde nu over den
medearbeid van v. Wijk aan het langer memoriaal, wat
124
nooit verschenen is, te kunnen oordeelen, moeten we na-
tuurlijk naar het ^uitgetrokkene" Breve Memoriale gaan;
maar de moeite van opslaan en aandachtig lezen wordt
dan ook, mijns inziens, uitnemend beloond: dubbel licht
op éénen standaard. De auteur beschrijft met uitvoerig-
heid, tot in vele bijzonderheden toe, de schermutseling
v. Wijk — v. d. Schuur c. s Ik voeg er bij dat in het
gansche hoekje niets zoo uitvoerig, volledig, haarfijn ver-
haald en geteekend wordt, als de vroege rotterdamsche
gebeurtenissen van 168i, In het eerste gedeelte van
§ 3. Conciones habitae ab Ecclesiasücis Hollandiae jam inde
ab annis duodecim vindt men over: inhoud van v. d. Schuurs
predikaties over voorbeschikking, genade en Christus'
dood; zeven stellingen daaruit in volgnummers op door
oorgetuigen onderteekend tabel ; het daarin vervat leer-
systeem; beweging te Rotterdam, onder de katholieken,
onder de protestanten ; eersten tegenstand van een regt-
zinnig priester aldaar (pater Visch?); het resultaat daar-
van ; tegenstand van buurman Adr. van Wijk ; zijn pole-
mieke voornemens in vier volgnummers opgezet; zijn
wedervaren te dier zake met den Ap. Vicaris J. van
Neercassel : bedreiging met suspensie; wederzijdsche brief-
wisseling v. Neercassel — v. Wijk. Ik zou de historie-
vrienden willen verzoeken de eerste helft van § 3 aandachtig
te lezen, en ons daarna te zeggen, of hun door aanwijzingen
(zoo niet argumenten) ab intrinseco geen licht opging
betrekkelijk deze twee punten , 1° dat moeilijk iemand
anders dat alles zóó kan geweten en beschreven hebben
dan Adrianus van Wijk zelf, hij mitsdien voor den schrijver
van het Breve Memoriale te houden is, 2° dat dezelfde
v. Wijk als verzamelaar van het langer memoriaal , zoo
niet de eerste, zeer zeker niet de laatste plaats verdient.
Gedeeltelijk in overeenstemming met deze verwachting
zijn een paar getuigenissen , door eersten vrager ook in
125
zijn opstel opgenomen (bladz. 437, 438), maar buiten
het kader zijner bewijsvoering geplaatst. Het eene, uit
de Justae Querelae &c door Broedersen aangehaald, kent
het voornaamste deel in het zamen stellen en uitgeven van
het Breve Memoriale aan pastoor Adrianus van Wijk toe,
waartegen door onzen vrager niet het minste wordt in
het midden gebragt, zijne #som" was reeds gemaakt. Het
andere is van den eerbiedwaardigen oud-Provicaris Theo-
dorus de Cock in zijn Missio Bataviae perturbata (M S.),
welke de Cock de eer geniet van door den Heer Allard
gehouden te worden voor iemand , die waarschijnlijk uit
onachtzaamheid hier de rollen verwisselt, en die nu voor
zijn straf gedwongen wordt, of hij wil of niet, de //slotsom"
van onzen vrager te komen bevestigen (zie bladz. 437).
Theodorus de Cock houdt pastoor v. Wijk voor den ver-
zamelaar van het langer memoriaal , een jesuiet te Delft
voor den vervaardiger van het Breve Memoriale '). Dat
de Cock zich met het laatste vergist kan hebben, betuigt
de man reeds op den voorgrond zelf, door een paar num-
mers vroeger te zeggen, dat hij, door Codde beschuldigde,
aan het Breve Memoriale onschuldig is en met dien arbeid
onbekend was, totdat hij, als ieder ander, het boekje
naamloos zag verschijnen. Geheel iets anders is het, waai-
de Cock den verzamelaar van het langer memoriaal aan-
wijst; daar doet hij het met naam en kleur, daar kon
hij wis gaan. Ook hij , pastoor te Leiden , moet gevraagd
geweest zijn naar hetgeen op de hooigracht aldaar, bij
van Heussen , zooal voorviel : en als nu de Cock pastoor
van Wijk den verzamelaar noemt, dan geeft hij voor
1) *Usque huc pvocesserat novaturientium studium, cura Adriauus vau
Wijck, in id genus hominum zelator acerrimus, ortum progressumque re-
ferens Jansenismi prolixo memoriali distincta novitatum molimina compi-
laret, ex eoque quidam Celphis operaus e Societate sacerdos breve memo-
riaie contraheret." (N" 38).
126
het allerminst, mijns inziens, te kennen, dat 'v. Wijk
aan de Cock gevraagd, en de Cock zijn bescheiden voor
het memoriaal aan v. Wijk geadresseerd heeft. In geenen
deele dus ontwaar ik, ook maar ergens, een spoor van
de Cocks //onachtzaamheid". Foei, wat oneerbiedige uit-
drukking over een hoogst verdienstig wereld-geestelijke ,
een Prelaat, een vroegere Kerk-o verheid van regulieren
en seculieren ter Hollandsche missie.
Om nu de hoofdzaken in het kort zaam te vatten.
1° Het Breve Memoriale is geen vertaling maar een
oorspronkelijk werk.
2° Het ,/langer memoriaal" is te houden voor een ver-
zameling van bewijsstukken uit verschillende plaatsen der
Hollandsche missie. Meer werd nog door niemand gestaafd.
3° De ijver van pater Verbiest om zoodanige verzame-
ling te helpen bijeenbrengen wordt, naar verdienste, zeer
gewaardeerd , die van pater Aerts voorloopig wat minder ,
ziende wij geen reden om af te wijken van den romein-
schen aanteekenaar.
4° Onder de //andere" medeverzamelaars bekleedt zeer
zeker de pastoor van Kethel , Adrianus van Wijk eene
eerste, zoo niet de voornaamste plaats. Dit blijkt a) ab
intrinseco , b) uit het wisse getuigenis van Th. de Cock.
5° Voor het inzamelen van bewijsstukken alleen wordt
het auteurschap van een beredeneerd boekwerk noch ver-
diend, noch als verdiend toegekend. Veronderstel, er
kwam een Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem uit
zonder naam des schrijvers, kan dan bijv. pater van
Lommei S. J. er als de schrijver van dóórgaan daarom,
omdat hij vele bouwstoffen aandraagt?
6e Er blijkt uit niets dat de paters Verbiest en Aerts
auteurs zijn van het Breve Memoriale , hetwelk, bekorting
op de bewijsstukken, een beredeneerd werkje is.
127
7° Het Breve Memoriale zelf wil niet op een drieman-
schap, maar op naam van één man, als schrijver, gezet
zijn, men leze het boekje maar na, of lette slechts op de
meegedeelde citaten.
8° Zij, die pastoor Adrianus van Wijk te Kethel voor
den auteur van het Breoe Memoriale houden, staven
hunne meening
a) ab intrinseco,
b) door zijne tijdgenooten , die zeggen dat hij er de
voornaamste hand in gehad heeft ,
c) door het getuigenis van den romeinschen aanteeke-
naar bij de Backer, die het uitsluitend op zijn
naam stelt , en die , te Rome , zeer wel kan geweten
hebben, wie zich bij de H. Congregatie als den man
had bekend gemaakt.
Ten slotte eene verantwoording en eene beleefdheid.
Ik durfde mij niet verzekerd houden, dat //H. J. Allard"
zonder „S. J." den persoon aanduidde van den eerwaarden
pater-jesuiet, die zich op het gebied der historie (ja , op
welk gebied niet?) beweegt en * wiens geschriften zich
gemakkelijk laten lezen". Vandaar in dit opstelletje slechts
van de vrager, de schrijver enz. Is eerste vrager de eer-
waarde pater, clan geloove Zijn eerwaarde een waarheid-
minnend, hem zeer toegenegen medebroeder te hebben
in tweeden vrager, den Oud-Aaschen pastoor
j. P. GÖRTZ.
^^fS^^^S
128
NOG EEN OOGGETUIGE DER HAARLEMSCHE NOON.
In het Dominicaner-klooster te Gent bevindt zich een
handschrift van Wilhelmus Joannes Verwer, die in 1572
een dagboek aanlegde, waarin hij tot in 1581 alle bijzon-
derheden aanteekende, die te Haarlem, in dit veel bewogen
tijdperk voorvielen Bedrieg ik mij niet dan behoorden
de Verwer's onder de deftige burgers van Haarlem : althans
werd Nicolaas Jansz. Verwer in 1577 door Oranje met
drie andere tot burgemeester dier stad benoemd.
Het dagboek werd door de erfgenamen van den schrijver
aan het Dominicaner-klooster van den Bosch geschonken,
wiens bewoners het mede naar Mechelen voerden, alwaar
het verbleef tot aan de Fransche revolutie.
Hetgeen wij hier gaan overschrijven is volgens de copie
van pater Jacobus Brouwer, bij zijne aanteekeningen over
de geschiedenis van het Dominicaner- klooster van Haarlem,
alwaar hij ons zegt, het verhaal der Haarlemsche Noon
letterlijk uit Verwer's handschrift te hebben overgeschre-
ven. Zooals ik reeds in het Archief voor het aartsbisdom
schreef was Jacobus Brouwer een Rotterdammer van
geboorte, die den 24 September 1754 het kleed der Do-
minicaner-orde te Mechelen aannam.
In hoofdzaak stemt Verwer's verhaal overeen met dat
van Gaspar Stolcwyck door den Hoog Eerw. Heer Vregt
in deze Bijdragen (VIde Dl. pag. 405) geplaatst; echter
zijn er enkele afwijkende bijzonderheden. Zoo had volgens
Verwer's verhaal de aanval der soldaten niet plaats bij
de woorden der Noon, nJustus es Domine et rectum judicium
tuum\ maar eenige versen later bij liet begin van het
129
tweede gedeelte der Noon, // Clamavi in toto corde". Ten
andere zou Haarlem's bisschop ') niet zich hebben vrijge-
kocht maar, ten gevolge van een gevecht in de sacristie
met zijne omgeving geleverd, zijn gevlucht
De moeilijkheid omtrent het tijdstip der ontheiliging
van de Franciscaner-kerk, voorspruitende uit het geschre-
ven uittreksel van Stolcwyck's werk vindt zijn oplossing-
in het handschrift van Verwer, daar deze schrijft dat de
soldaten des morgens //eenich rumoer tot die Minnebroe-
ders" maakten en des namiddags de plundering plaats had.
Achter het verhaal der Haarlemsche Noon deelen wij
den verkoop van kerken en kloosters mede,
ffDen 29 Mey na dat sanderendachs te vooren den Bur-
gemeester Claes Janss. gewaerschout zijnde s'avonds heel
spade, zoe is hy tot Pieter Janss. kies Burgemeester
gegaen hem vragende offer eenich perikel was om na
oude gewonte met het H. Sacrament in processie te gaen,
zoe heeft kies Burgemeester voors. op zyn bet leggende
geseyt , hout u in die kerck dat zal u niemant beletten,
maer wilde ghy buyten om gaen, nempt waer dat u zonde
mogen op comen : daerop is den Biscop te vrede geweest
om te prediken , 's morgens op stoel gegaen , nadat die
soldaten eenich rumoer tot die Minnebroeders gemaeckt
hadden; het sermoen doende hebben alte met die soldaten
1) Godefridus, of zooals hij zelf schreef, Govart van Mierlo werd vol-
gens aanteekeniug van pater Jacobus Brouwer in zijn „Chronicon abbrevia-
tum conveDtus Buseoducensis" te Mierlo den 2 Februari 1518 geboren en
ontving den 22 Mei 1534, (aetatis 17°) het Dominicaner hab^t te 's Her-
togenbosch uit handen van den achtiugswaardigen prior AQselmus Gheinert.
Na voleindiging zijner studiën kwam hij in 1547 weder en was twee jaren
procurator van zijn convent. Niet in 1553, zooals pater de Jonghe (Des.
Bat. Dom. pag. 108) schrijft, maar in Mei 1558 was hij vertegenwoor-
diger zijner provincie op het generaal kapittel der orde te Rome en verkreeg
aldaar den graad van magister theologiae. Van 1552 tot den derden zon-
dag na Paschen 1559 was hij prior te Utrecht, toeu hij aldaar provinciaal
werd gekozen.
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. VIII* Deel. 9
130
groot rumoer gemaect ; na 't sermoen is Claes J. voors
alleen onder die ander catholic synde tot die capteynen
soe Teyling als Reynoi gegaen , want Duvenvoerde die
operste cap : was van huys, ende gevracht of zy met den
dienst voort zoude gaen, zy zeyden ende sworen wy sullen
u bewaeren: den Burgemeester haer betrouwende heeft
het den Biscop ende geestelicheyt te kennen gegeven,
zoe hebben zij het officie van de Misse beghone nadat
het met vijf tromelen afgeslagen was, dat geen soldaet
hem vervorderen en zoude in die kerck te comen van de
papisten, 'twelck die soldaten riepen Audivi te weten de
losse ') om te beghinnen, 'twelck of sulcx was is gebleeken,
laten wy blyven. Onder den Dienste zoe hebben die sol-
daten veel insolentie gedaen tot dat die Misse uyt was,
doen die Nonne begonnen worden zijn zij met grote getal
met rapiers over haer armen in die kerck gecomen maecken-
de groot geluyt tot dat eenige die voert coer stonden
worde cregen met die burgers , dien zij tot dien eynde
vaerschoude als 't bleek. Alsulcx dat een out Rabout
geheel grys van haer doer middel van die kercke over
die vrouwen (want die kercke vol volk was van mannen
vrouwen ende kinderen in 't getal 7000 of 8000, toersen
omtrent drie hondert) liine stapte zoe lang hy quam voer
het coerdoer, die anderen die met groot getal voor in de
kerck stonden quamen anspringen als raesende honden ,
ja moorders doen men begonen te zingen : Clamavi in toto
corde over het volck met bloote rapieren, roepende, cry-
sende val val aen, Moort, Mcort ende liepen op 't Coer.
't Welck eenige priesters gesien hebbende die Monstranti
in haer Arme genomen ende menden wyt te geraecken,
maer doer den drang mochten zy van 't coer niet comen
ende worden overvallen ende gequest tot xiiii Priesters,
1) Losse — Loze : leuze: wachtwoord.
131
ende Heer Claes linnelangen worden het cibory wyt zyn
handen gebroecken ende tot den doot toe gequest , ende
oock die zangers met die kinderen zyn met groot getal
over die muyr achter het hoge outaer overgesprongen
ende zoe haer sal verende, van haer werpende haer coircleen
ende cransen die zy op 't hoeft hadden ; doen liepen die reste
van 'tvolck op ende mende hem te sal veren , maar van
buyten waren soldaten heur den wytganc belettende, ja
haer eieren, cleynagiën, ringen, geit worden haer benomen
die heucken van 't hoeft, priesters, burgers tabberden,
eieren, geit van 't lyf haer quetzende, doersteckende een
goet out priester out omtrent 51 jaeren die stick (blind)
zynde, was geheeten Mr. Baling of Naessen, die alle god
heeft willlen verkiesen, want hy inwoudich was, hy vloot
van 't outaer en diende voer den Name des Heeren te
sterven opdat hy met Christo zoude regneren , die andere
soldaten stalen die outaer clederen, cisten scapraiën sme-
ten zy op en van alle outaeren.
Terwile dit geschiede was den Biscop van Haerlem
(die recht voer den Noen in die kerek gekomen was om
het Sacrament om te draghen) in 't sacristie met zyn
dienders ende kerekmeesters gegaen , die daer zy omrin-
den nadat zy alle ding gerooft hadden , ende wilden het
sacristie alop smiten ende schieten, zoe vracheden zy be-
houden lyf en goet daer wt te mogen gaen met dat ge-
selschap, 'twelck haer van die soldaten beloeft worden,
maer zoe haest als die doer opgedaen was ende die Biscop
voor uit soude gaen zoe zy menden met een hellebaert
zyn hoeft te cloven een ander smitende met een Ryck-
swaert mende hetzelfde te doen: dan zy smeten zyn hoet
van 't hoeft, maer een pro vost nam den slach op zyn
stock terwile zy nu na die kerekmeesters liepen raekten
den Biscop zonder enich kennisse van hem hebbende wyt
die kerek in een Burgershuys,
132
Doen't nu al gedaen was quame die capteyne als Tey-
linge ende Reynoy met kies vors. om den soldaten ter
neer te setten die terstont met den Roef vertrocken ,
want die spraec quam dat die schutterie in die doelen
vergaerden dat zoe niet en was, doen slagen zy die trom-
melen ende quamen onder haer faendelen ende namen het
stadtlmys in ende besetten die kerck met alle die straten
van der stadt , daermede cesseerdet. Godt heeft betoont
dat hy haer raserie ter neder heeft kenne maecken opdat
doer haer meerder plunderen, stelen, gewelt, roven alle
zyne schaptgens zoude die vrucht van haer quade boetschap,
'twelck zy Evangelium noemen, beckennen ende doer het
beteren ende genesen der wounden der gequeste pries-
teren ende anderen die ter doot toe gequest waren , zoe
dat hy alleen is die bewaert ende beschermt die op hem
vertrouwen met een vast gelove.
Als nu naemiddach die bevreest waren ende die vrien-
den in die cloesters hadden haelden haer goet wt ende
brochten tot haer vrienden, doe quame die straetscenders
ende namen die vrouwen haer heucken, hemden, servietten,
garin en anders dat zy vluchten ende smeten ze wel ende
liepen met gewelt wech Minnebroeders , Jacopinen Madda-
leen ende andere closters geplondert, zy bracken mede
St Jans-kerck op.
Den 30 (Mei) worden veel goets met macht van scut-
tery uit haer huysen gehaelt ende worden op stadhuys
gebracht: daer mocht niemant uit stad zonder paspoort.
Omtrent den middach quamen die drie faendelen op die
Merckt of op Sant ende stonden daer slachtvaert ende
daer wordende drie of 4 van die soldaten wtgenomen ende
gelevert in die geweldige provost in handen, ende een
deel daeghen daerna na den Hage gevoert, ende anders
geen justicie.
133
9 februarii 1579 met overstaen van de Magistraet
hebben vercocht sekere kercken ende cloosteren, present
Claes van der Laen, Pieter Janss. Kies Burgemeester,
Willem Deynan [Deyman?], Cornelis Rythen, Jan Claes
Lottaersz., Thomas Thomasz. goutsmit, secretarius Gerrit
Verlaen van Delft.
Minnebroebers kerck 605 coopman Claes van der Laen
Burgemeester, Augustynen 310, Carmeliten 330, Jaco-
pynen 412, St. Nicolaes-cappelle 240, S. Gangelofs kerck
415, Onse lieve Vrouwe kerck aen die langhe brugh 49
coopman Willem Deynan [Deyman?], St. Antonius-cappelle
252, Vrouwerisser-kerck 360, haer re venter 258, Clarissen
convent 387, S. Remigius gasthuys is opgehouden op 300,
S. Anne clooster opgehouden : meest vreemt volck van
buvten dese voors: kercken sekocht.
5 November hebben ten overstaen van Burgemeesteren
die huysen van 't clooster der Jacopynen vercocht.
Fr. a. J. J. hoogland Ord. Praed.
—OOOg^OOo-
134
DE KERKEN EN PAEOCHIEN
OP
WALCHEREN.
(Vervolg van blz. 427, VIIde Deel.)
XXII.
O. L. VROUWEPOLDER.
De noordelijke polders , thans achter steeds breeder
wordend duin tegen de zee beveiligd, zijn door heer
Wolfaert van Borsselen I, die in 1299 jammerlijk te Delft
vermoord werd , ingedijkt en werden daarom ook wel
Wolfaerts- polder genoemd. De eerste bewoners gingen ter
kerke in Zandijk en Serooskerke ; doch donderdag voor
pinksteren 1314 (23 Mei) gaf graaf Willem III #die
capellerie, daer die coninc Willem, daer God de ziele
af hebben moete , zes gemeten tienden toe gheset hadde,
jnde prochie van shaer Alaerts kercke, omme Gods wille
ende omme nutscip der nuwe polre, die men der an dikede
hof der an diken mochte" in handen van den Middelburg-
schen abt, om daarmede eene kapel te maken in den
Wolfaerts- polder, en gelastte tevens ^Heren Wolffart
onsen lieuen zwagher , dat hi verzien ter welker stede
zi te Gods eere ende der polre oerbaer best gheseten zi,
ende dat mense daer make." Uitdrukkelijk voegde hij
er bij ; „behoudende ons recht der ghifte vander Capelle
vorsiet." Inv. N° 170.
Deze kapel werd in 1325 tot parochiale kerk verheven,
bij schrijven van den officiaal van Utrecht. Alle geschied-
schrijvers verhalen dat er in 1340 eene nieuwe kerk
gebouwd werd en paus Clemens V daaraan al de rechten
eener parochiekerk verleende. Inv. N° 2 75.
135
Reygersberg verhaalt de wondervolle stichting der
kerk aldus:
//Overmits dat deselve polders soo vruchtbaer werden,
sijn daer veele diversche personen uyt diversche landen
in komen wonen , hoewel datter nochtans geen Prochije
kerk en was daer omtrent, maer moesten al 't Sandijck
haer Sacramenten halen , 'twelck seer moeyelijck ende
periculoos was, omdattet soo verre van daer was, om die
jonge kinderkens wille, diemen al 't Sandijck moeste doen
doopen ; ten lesten hebben die vanden polder consent
verkregen vanden paus Clemens de V van dien naeme ,
ende den bisschop van Uytrecht Johannes de vierde van
dien name , om een Prochije kercke te maecken , daer de
goede Heere Wolffaert van Borssele voorgenoerat een
conveniente plaetse toegeordineert hadde om die kercke te
timmeren ende te maecken.
vEnde alle ghereetschap van hout ende van steenen
daertoe gekocht, soo ist nochtans ghebeurt dat veel godt-
vruchtige ghelovelijcke leden op eender plaetsen 's nachts
ende 'tsavonts dickwils veel grote lichten ghesien hebben
op die plaetse daer die kercke nu ghefundeert ende ghe-
sticht is 'twelck al miraculoselijck gheschiede."
De kerk werd aan de allerheiligste Maagd Maria toe-
gewijd en zou eerlang eene beroemdheid als bevoorrechte
genadeplaats verkrijgen , zooals geen kerk in gansch Zee-
land ooit bezat. Reygersberg verhaalt:
//Cortz daer nae was een devoot persoon aenmerckende
die armoede van deser kercke ende datse die macht niet
en hadt om eenige kostelijcke beelden te doen maecke,
heeft gebrocht een bardeken oft tavereelken tot een schil-
ders huys binnen Middelburch, begerende datmen daer
in een beeldeken van Maria schilderen zoude, 't Is gebeurt
niet lange daer nae, datter een jong elinck ten huyse vanden
voornoemden schilder gekomen is , vraegende den meester
136
nae werck, waerop die meester seyde dat hyniet sonder-
lincx te wercken en hadde op dat pas dan te schilderen een
Marien beeldeken in een tavereelken, 't welk die meester
den jongelinck ghewesen heeft ; ende die jongelinck is
boven op den solder ghegaen, ende heeft dit beeldeken
van Maria volmaect, 't welck men noch op den dach van
huyden (de eerste uitgaaf van Reygersbergs cronycke
geschiedde in 1551) inde poldersche kercke sien mach
Alst tijdt was om te eten, heeft die meester den jonge-
linck af doen roepen om te komen eten ; maer hoemen
riep ende hoemen socht , men en vant den jongelinck
niet, noch men en hoorder noyt af waer hy vervaren was.
//Die meester siende nae 't tafereelken , hoe nae dattet
gemaecktwas, vant dat al perfektelijckcn volmaeckt, ghe-
lijckt op den dach van huyden in die polder staet, waer
af die meester met alle sijn huysgesinne seer verwondert
was. Soo ist ghebeurt dat dese persone, die 't tafereelken
ten huyse vanden schilder ghebracht hadde, is komen
vraegen nae dit tafereelken oft gheschildert ende ghe-
maeckt soude mogen wesen. Soo heeft die schilder desen
persoon al vertogen ghelijckt ghebeurt was. Ende ghe-
merckt dat die schilder daer genen loon af ghegeven en
hadde, soo en wilde hij daer oock niet af hebben, meynende
dattet deur die ghelienisse Gods geschildert was ende by
miraculen volbrocht. Ende die schilder heeft den persoon
dat tafereelken ghelevert, 't welck met groter eeren ende
reverentien inde kercke vanden Polder ghebrocht werdt ;
in welcke kercke sichtent veel miraculen geschiet sijn tot
diversche stonden, vreemt om te horen ende te sien.
Alsmen inde selve kercke int lange lesen ende sien mach."
Wat er van dat miraculeus geschilderde Maria-beeld
of de vele wonderen waar is, laten wij in het midden,
daar er volstrekt geen bescheiden van te vinden zijn.
't Is nog al opmerkelijk dat dit miraculeus schilderen van
137
een heiligenbeeld van meer kerken in ons land verhaald
wordt, onder anderen ook van de Sint Ursulakerk te Delft.
Doch wat daar ook van zij, dit is zeker, dat de kerk
van den nieuwen polder al spoedig beroemd en bezocht
werd om haar miraculeus beeld, dat duizenden pelgrims
daar heen togen , dat de polder den naam ontving van
Onze-Lieve-Vrouwen-polder en een Mariabeeld in het
wapen voerde tot op den dag van heden. De oude kro-
niekschrijver getuigt: wInden polder is eens 's jaers ghe-
ordineert eenen properen ommeganck opden dach van onser
Vrouwen Hemel vaert, daer alsdan dit tafereel met 't Marien
beelde omgedraegen wordt rontsom den polder, daer alsdan
die geheel octave deure alsoo veel versochts van volcke
koemt dattet wonder om seggen is/'
Beroemd vooral werd de kerk door de bedevaart van
keizer Sigismond en hertog Willem van Beyeren , die hier
ten j are 1416 hunne gelofte kwamen vervullen en het mira-
culeuse beeld vereeren. Na hunne mislukte pogingen om de
koningen van Engeland en Frankrijk met elkander te ver-
zoenen, wilden zij uit Engeland vertrekken //maer die windt
en woude hem niet voeghen. Soo wasser een ridder, die van
graeve Willems heeren was, heer Philips van Cortgenen
ghenaemt , die den keyser ende den grave van Zeelandt
vertoochde vande groote miraculen ende bevaerden, die
daghelijckx inden Polder by der Veere in Walcheren ge-
schieden. Die keyser ende die graeve van Zeelandt dit
hoorende, gheloofden beyde gheen vleesch te eten noch
wijn te drincken eer zy inden Polder haerlieder pelgrima-
gie ghedaen hadden. Ende Godt, die alle dingen machtig
is, voechde den windt alsoo, dat die keyser ende de
graeve van Zeelandt 't schepe ginghen , ende voeren
binnen xxiiij uyren in Zeelandt. Die keizer Sigismundus
met grave Willem volbrochten haer bevaert, dy zy ghe-
looft hadden onser Vrouwe inden Polder, ende danckten
138
Godt almachtig van dier beneficien ende weldaden."
Den 15den November 1437 woedde zulk een geweldige
storm , dat vele dijken in Zeeland bezweken en Walcheren
voor een groot gedeelte onderliep. Hertog Philips van
Bourgondië was te Middelburg en deed met zijn gansche
hof eene bedevaart naar O. L. Vrouwe in den Polder,
waar hij eene kaars offerde van meer dan honderd pond was.
Toen in 1524 eenige oorlogschepen van Veere waren
uitgezeild om de haringbuizen te beschermen , werd het
schip De Admiraal , waarvan Dierick van der Meer kapi-
tein was, acht dagen na Bamisse door zulk een feilen
storm beloopen, dat de groote mast gekapt en de cam-
pagne overboord geworpen moesten worden. In den uitersten
nood deden allen de gelofte van naar O. L. Vrouwe ter
bedevaart te zullen gaan. Bijna zinkend kwamen zij te
Goedereede binnen, trokken terstond naar O L. Vrouwe
in den Polder, en offerden daar uit dankbaarheid een
klein scheepje, dat nog in de kerk hing ten tijde van
Reygersberg
In den stichtingsbrief behield graaf Willem het collatie-
recht aan zich ; later schijnt er echter verschil over ont-
staan te zijn, want in het provinciaal archief worden twee
acten bewaard, een van Wolfaert van Borsselen, 28 Januari
1316, waarbij hij verklaart de kerk wel gesticht te hebben,
doch het collatierecht volstrekt niet te bezitten; en een
van Sweder Uterloe , kanunnik te Utrecht, 28 Juni 1348
waarbij hij bevel geeft tot dagvaarding van partijen in
een geschil over het patronaatrecht der kerk, gesticht
door Wolfaert van Borsselen in den onlangs bedijkten
nieuwen polder. Inv N° 469 en 494.
In het begin der zestiende eeuw bezat de kerk, volgens
het cohier in het stedelijk archief van Veere bewaard
130 gemeten lands, alsmede *een boomgaerd, liggende
rondsomme in zijne bevrydinge groot thien gemeten en
139
een quartier." Ook nog //de dyckettinge vanden binnen-
dyck vanden polder , streckende vander dorpe tot aen
'tcleene steenen henlken, neffens 'tooster nyeuwe landt,
groot inde lenghde ende inde breedde iiij gm. XC R."
Het archief te Veere bewaart nog een u Memorie omme
te maken het testament ofte vuyterste wille van Cornelia
Willlemsdr. xxiij Septembris xvc xxxix." Daarin wordt
ook O. L. Vrouwe in den Polder bedacht met een halven
koralen rozenkrans en twee ponden vlaems : ,/maeckt ende
gheeft noch onse Vrouwe inden Poldere die helft van een
coraele pr. nr., dat van Jan Lauwerensz. leste moeder
gecomen es." De andere helft ging naar O. L. Vrouwe
te Aardenburg.
Bij den overgang van Veere in 1572 werd de kerk
verwoest en verbrand; de boomgaard is in 1576 ten be-
hoeve van den lande te Veere verkocht aan Jan Hacco,
koopman aldaar, voor L. 145 vis.; de dijkketting met
het overige aan Richard Barradot voor nog geen 15 pon-
den vis. Die der nieuwe leer waren toegedaan hebben
een klein houten kerkje gebouwd, licht en dicht gelijk
men het noemt, dat in 1591 geheel omwaaide en in
splinters viel, zooals blijkt uit de rekening en verantwoor-
ding van Braemsloot over dat jaar, waarin voorkomt:
*het oude hout vande omme gewayde kercke vanden Pol-
der benoorden der Veere" etc. Zij schijnen toen een of
andere schuur tot kerk te hebben ingericht , maar waren
te klein in getal om een eigen predikant en kerkbestuur
te hebben; immers volgens het cohier van het jaar 1580
stonden er na de verwoesting der kerk slechts 28 huizen
//behalven diverse erven, daervan de eigenaers verstorven en
verbystert waeren en nog desolaet en onbetimmert lagen."
De meeste bewoners van den Polder waren getrouw ge-
bleven aan het geloof van Hem , die hun op de voorspraak
zijner Moeder zoovele weldaden en gunsten had geschon-
140
ken Dit blijkt uit een der verzoekschriften, welke in
1611 en 1612 aanhoudend werden opgezonden aan de
regeering van Veere en de classis van Walcheren, om
een vasten predikant en een geregeld kerkbestuur ; daarin
toch wordt onder anderen verhaald, dat toen prins Willem
van Oranje in den Polder kwam uen door Gods geest en
gave exempel aller vrome princen gevraecht heeft na de
oorsake vant derven der Gods zuyver woorts predicatie
dantwoorde is dat de supplt. voorsaten sulcx angeboden
genade hebben geweygert." Arch. Veere. De grootste
ijveraar voor de nieuwe leer, die request op request in-
leverde, was zekere Jan de Bare, waarschijnlijk een rijke
boer; hij had echter een geduchten tegenstander in Petrus
Moerman, den predikant van Serooskerke, die liever de
kleine kudde aan zich ter verzorging hield. Eerst in 1622
werd de bouw der tegenwoordige kerk op openbaar gezag
begonnen en in het volgende jaar voltooid, toen ook een
vaste predikant en een geregeld kerkbestuur werden
aangesteld .
Slechts van twee pastoors kan ik de namen mededeelen.
Anno 1 3 i 8 : in het aangehaalde bevel tot dagvaarding
der partijen in het geschil over het patronaatrecht wordt
genoemdt heer Hugo Symonis, priester. Ik vermoed dat
hij de cureit der O. L. Vrouwekerk was. Als zaakgelas-
tigde van den abt trad meester Hugo Wustinc op, terwijl
de belangen van den heer van Borsselen waren toevertrouwd
aan meester Johan de Bersalia , utriusqne juris professor.
Anno 1445 : honderd jaren later was cureit heer Jacob,
zooals blijkt uit de rekening van den heer van Veere,
waarin onder de ontvangsten over dat jaar voorkomt:
/,Den Vpslach gaerde heer Jacop die cureyt van bamisse
anno xlv tot meye toe anno xlvj' , daer off quam" etc.
Hij komt ook nog voor in de rekening van 1448 tot en
met 1463. Arch. Veere.
141
Als oucl-Arnemuiden in de vijftiende eeuw door vele
*gronbraekselen" dagelijks afnam en dreigde weldra ge-
heel door het water verzwolgen te worden , verplaatste
Hendrik van Borsselen , heer van Veere , het klooster
der reguliere kanunniken , dat daar gelegen en aan het
klooster Sion bij Delft ondergeschikt was, in 1452 naar
O, L. Vrouwenpolder. ') Van goederen of inkomsten, die
het klooster bezat, wordt geen aanwijzing in het Veersche
archief gevonden; alleen getuigen eenige bewaarde qui-
tantiën, dat de heeren van Veere jaarlijks eenige renten
en proven aan de religieusen uitbetaalden. Zoo lees ik in
de rekening van den heer van Veere in de jaren l4b'£
en 1463: //Item mijn Heere heeft den regulieren gegeven
in onser vrouwen polder van xij gem. lants''' etc.
Eene quitantie van broeder Bouwen Hughesz. van het
jaar 1485 luidt aldus: //Ie broeder Bouwe Hughesz. pries-
ter ende procurator vanden reguliere in onser lieve Vrouwen
polder kenne dat ie ontfanghen hebbe van Jan Hughesz.
lantmeter, als rentmeester van myns heeren van der Veere
een ^ gr. vlaams, als van myns heeren voorsz. heer va-
ders saligher gedachten jairghetide ; Item noch viij gr.
van een ander jairghetide ; Item noch vj Sch. vj gr. van
die papelicke ende costerie prouen van xxvj ghemeten
lants, te weten elc ghemet iij gr. j die sinen van den
heelen ghelde xxvij Sch. ij gr. ende betaelt als van den
jare van Lxxxij. In kennysse der waerheyt soe hebbe ie
broeder bouwen hughesz. pater ende procurator voirnoemt
deze quitancie geschreuene met myn selfs handt, op onser
lieue vrouwen dach nativitatis anno miiij - lxxxiij. Arch.
Veere.
Dat de kloosterlingen zich met het schrijven, beschil-
deren en binden van boeken bezig hielden, blijkt uit eene
1) Boxhoru, II, 234.
142
rekening door hen aan den heer van Veere tenjare 1474
ingeleverd, waarop de volgende posten voorkomen:
</Eerst vande twee antiffonalen te scriuen ende te
binden xvj L gr.
Noch vande twee boecken ghescr. ende ghebond L gr.
Noch vanden een briuier te binden iiij Sch. gr.
Noch van twee boecken te binden ende te verlichte die
myn heere toebehoren Sch. gr.
Noch voor myn vrouwe en boeck in fransoeis ghebon-
den ende verlicht ij Sch. iiij gr."
Arch. Veere.
Het klooster droeg den naam van //het heilig graf"
en werd op de groote vergadering der hollandsche huizen
van de reguliere kanunniken, die zich van Windesheim
wenschten af te scheiden , gehouden in het klooster van
Sion 4 Mei 1444, vertegenwoordigd door broeder Dideryk
Dideryksz. prior
In het begin der zestiende eeuw geraakte het klooster
van het heilig graf zeer in verval en armoede , en schreef
vele malen naar het moederhuis Sion bij Delft om hulp
en ondersteuning. Daarbij kwam, dat de broeders in proces
geraakten met zekeren Jan van Brucelle, die hun het eigen-
domsrecht op zes gemeten lands onder Serooskerke betwistte
en door de vierschaar van genoemde plaats in het gelijk
werd gesteld, zoodat hij voortging met *de voirsz kercke
dat alsoo af te nemene tegen Gode ende tegen recht."
Zij zonden een verzoekschrift aan keizer Karel , waar-
van het moeilijk te lezen concept nog in het archief van
Veere bewaard wordt. Het schijnt dat noch het request
aan den keizer noch de klaagbrieven naar Sion het klooster
hebben kunnen behouden : in het jaar 1552 woonden er
nog maar drie kanunniken in , met name Hubrecht Jansz.,
Claes Jacobsz. en Geleyn Cornelisz. Toen begreep de
heer van Veere, Maximiliaan van Bourgondië, in over-
143
eenstemming met den proir van Sion , dat het tijd was
'thuis van het heilig graf op te heffen /, metten goeden
daertoe behorende ende appendencien van dien, omme alle
tselue by ons geemployeert te wordene ad alias pias
causas off anders zoe wy na state van douergebleven
goeden ende na gelegentheyt der saken beninden sullen
oirbair ende wel gedaenen te zijne." Aan de drie laatste
bewoners, zoo even genoemd, //opdat die nyet en souden
verloren gaen,J, werd eene jaarlijksche lijfrente toegekend
van vier ponden vlaams. Arcli. Vreere. Register van al-
lerhande brieven testam., dotat. enz.
Na den dood van heer Philips van Bourgondië in 1567
werd het oude klooster verkocht aan jonkheer Jeronimus
de Rollé te Veere voor 35 pond 18 Sch ; en als deze
in 1573 was gesneuveld, werd het verwoest en verbrand.
Later verrees daar een lusthof: thans staan er armoedige
arbeiders- woningen.
In het stedelijk archief van Veere wordt nog gevonden
een klein boekje, onderteekend door heer Wolfaert van
Borsselen, waarschijnlijk in het jaar 1475, waarvan het
opschrift luidt : Rekening tuyssen myn Heer vander Veer
ende den regulieren jn onsen vrowen polder," en ook nog
eene rekening en verantwoording van den «Ontfanck ende
den Vuytgeven ende Betalinge," gedaan door het armbe-
stuur van den Polder in het laatst der zestiende eeuw.
Van. geen andere kloosterlingen dan de reeds genoemden
hebben wij de namen kunnen vinden.
XXIII.
WEST-SOÜBTJRG.
Deze plaats, later de woonstede van den bekenden
papenhater Marnix van sint Aldegonde, was een der aan-
zienlijkste heerlijkheden en dorpen van Walcheren , met
144
een groot en sterk kasteel en eene parochiekerk , toege-
wijd aan den heiligen Martinus, welke kerk reeds in het
bekende charter van Jan van Nassau ten jare 1271 ge-
noemd wordt. Het collatierecht der kerk behoorde aan den
abt van Middelburg, en de kerken van Cats en Synouds-
kerke waren aan de parochiekerk van West-souburg on-
dergeschikt. De heerlijkheid behoorde aan de van Bors-
selen van Brigdamme en Duiveland, die het kasteel
bewoonden. Heer Albrecht stierf op kruisverheffing 1390
en werd in het koor der kerk begraven; ook jonkvrouw
Beatris, dochter van Boudewijn van Domburch, werd daar
7 Februari 1398 bijgezet. Als de godvruchtige, schier
als eene heilige vereerde vrouwe Anna , bastaard-dochter
van Bourgondië, vrouwe van Ravesteyn, op het kasteel
gestorven was, werd haar hart insgelijks in het koor der
kerk begraven, doch haar lichaam overgebracht naar het
Minnebroeders klooster te Brussel.
In 1454 werd de parochiekerk verheven tot eene colle-
giale kerk met negen kanunniken, gefundeerd en rijk
begiftigd door Adriaen van Borsselen, heer van Brigdamme
en Duiveland , en zijne weldoende vrouw Anna van
Bourgondië.
Uit verschillende charters van het provinciaal archief,
waarbij kapellaans voor West- souburg worden voorgesteld
of benoemd, blijkt dat er meerdere kapellerijen in de
collegiale kerk zijn gesticht, met name een van het heilig
kruis, een van O. L. Vrouwe, een van Sint Nicolaas en
een van Joannes de Dooper
De kapellerij van het heilig kruis werd gesticht //int
jaer ons Heren duzent driehondert achte ende viertich,
des sondaghes na sente martyns dach inden winter," door
Haddeman Haddemanszone van West-souburg. Het colla-
tierech behield de stichter aan zich, wende na miin doot
so willic dat ghichters (collators) bliuen van deser capelrie
145
Willem Zoeldenzone van Westzubburgh, Clays Versoete
Hannenzone van Welsinghe ende Pieter Wouterszone van
Westzubburgh; ende dat zi deze capelrie gheuen alse ver-
scijnt (open valt) , also langhe alser enig leuet van hen
drien, den ghenen dies wachdig es binnen minen geslachte
ende daghelix messe doet." Na den dood van den laatste
dezer drie genoemden kwam het collatierecht aan den abt
van Middelburg. Eehigszins vreemd mag de beschikking
heeten, waarbij de stichter bepaalde, dat de eerste kapel-
laan, die hij uit zijne maagschap zou benoemen, op eigen
kosten altaar, misgewaden en alle benoodigdheden moest
aanschaffen. Uitdrukkelijk toch verklaart hij : ^Ende die
ghene, die dese capelrie eerst hebben sal , die willic dat
den cost doet van syns seluet goede, vanden outaer
te makene voer theylighe cruce, ende te doen wien
(wijden) ende die confirmacie ende instistucien ende anders
dat daertoe behort." Inv. N° 508.
Op het stadhuis te Middelburg wordt nog een eigen-
handig onderteekende brief bewaard van Adolf van Cleve,
waarmede hij aan de regeering van Middelburg kennis
geeft, dat zijn kappellaan, heer Anthonis van Colen, op
i/Ascencionsdag 1479 zijne eerste heilige Mis zal cele-
breeren. Stedel. archief, Inv. N° 489.
Nog moeten wij vermelden, dat er meestal twee pas-
toors tegelijk van Westsouburg waren, ieder voor de helft
der parochie, zooals blijkt uit hunne aanstellingsbrieven
in verschillende jaren.
Als pastoors hebben wij gevonden:
Anno 1317: heer Petrus, cureit. Arch. abdij.
Anno 1834: heer Petrus de Scenghen, erector medie
partis prochialis ecclesie de Westerzubburgh" stierf, en
heer Hugo filius Petri werd voorgesteld en benoemd.
Inv. N° 385.
Anno 1335: Jacobus de Valencennis is rector van de
Bijdrage!! Gescb. Bisd. v. Haarlem VlIIeDeel. 10
146
andere helft der parochie en verzoekt te mogen ruilen
met Henricus de Bevernia, //rector ecclesie de Husia
Tornacens. dyoc", wat hem werd vergund. Genoemde
heer Hendrik werd door den officiaal van Utrecht beves-
tigd 3 November van dit jaar. Inv. N° 395.
Anno 1348: Heynrik Henrici Hughen, prochiepape van
Westerzubburgh , tijdens de stichting der kapellerij van
het heilig kruis. Inv. N° 508.
Anno 1356 : sterft Heynrik Hughen en wordt op verzoek
van heer Wolfaert van Borsselen opgevolgd door heer
Joannes van den Eede, waarschijnlijk voor de helft der
parochie , want
Anno 1360 sterft heer Aemilius , en de abt draagt
Ghyso Lambertszoon voor tot cureit van Westsouburg,
20 October. De officiaal van Utrecht beveelt zijne afkon-
diging als cureit ^medie partis prochialis ecclesie" ; de
pastoor van Oostsouburg J. Jacobsz. 'geeft verslag van
de afkondiging, en 29 Januari des volgenden jaars heeft
de bevestiging plaats. Inv. N° 823, 834, 836 en 837.
Anno 1378: heer Henricus Joannes Heypen cureit,
komt voor als getuige bij de uitspraak in een geschil
van graaf Albrecht van Beyeren, Inv. N° 944.
Anno 1466: was heer Bussingier pastoor. Oudh. en
Gest. blz. 250.
Anno 1483: Wilhelmus Theodori cureit van de pa-
rochiale en collegiale kerk Antonius filius Jacobi , kappel-
laan van sint Jan Baptist, sterft en wordt opgevolgd
door Pieter Willemsz. IJsier. Inv. N° 1751-1771.
Anno 1491: Wironus Egidius filius Laurentii Wilhelmi
is kapellaan van het Sint Nicolaas-altaar.
Anno 1492: Wordt opgevolgd door heer Jacobus Chris-
tiani. Inv. 1880-1897.
Anno 1501 : bisschop Frederik IV van Baden vergunt
aan Joannes Nicolaasz. , kapellaan te Westsouburg, de
147
wekelijksche Missen in maanclelijksche te veranderen.
Inv. N° 2039.
Anno 1502: heer Jan Jacobsz. kapellaan te Westsou-
burg. Inv. N° 2051-2065.
Anno 1515: keizer Karel V geeft brieven van legi-
timatie aan heer Jacob van Bourgondië, deken van Sou-
burg. Inv. 2230.
Anno 1525; heer Joannes de Betumia, kapellaan van
het O. L. Vrouwe-altaar in de parochiekerk van den
heiligen Martinus, sterft en wordt opgevolgd door heer
Cordatus. Inv. N° 2382 en 23S6.
Anna 1526: deken en kapittel van sint Maarten te
Souburg verkoopen twee huizen aan hun medekannunnik
C. Mulart. Inv. N° 2399.
Anno 1533: bisschop Willem van Utrecht wees 4 ge-
meten lands van de kapellerij van sint Nicolaas te West-
souburg aan het sint Nicolaas-altaar te Ritthem toe '), op
verzoek van den kapellaan aldaar, heer Joannes Petri, omdat
alle overige bezittingen dier kapellerij verdronken waren.
Anno 1556: Mr Adriaen was proost van het kapittel,
en werd 12 Mei door Jeron. Sandelin, rentmeester Be-
westen Schelde , verlijd met ambachten onder Oostkapelle,
vermeld in schepensbrief van 9 Maart 1555. Acht dagen
daarna verklaarde genoemde proost Adriaen bij openbare
acte, dat de ambachten in Oostkapelle, ten fijnen name
verheven, behooren aan den abt van Middelburg. Inv.
N° 2979 en 2981.
Anno 1558: C. Polderman, kanunnik te Westsouburg
wordt door C. Adriaensz. en andere keurschepenen van
Koudekerke bevestigd in het bezit van land , ten behoeve
T) De Heer Visvliet moet zich hier vergist hebbeD , daar hij in ziju Inven-
taris Oostsouburg opgeeft, terwijl ik volgens mijne aanteekeningeu West-
souburg gelezen heb. Van eene kapellerij van St. Nicolaas iii eerstgenoemde
kerk heb ik niets gevonden.
148
van het Kapittel. Inv, N° 3020. Alstoen zal dus deze
vicari zijn opgeheven. Inv. N° 2533.
Van kerk, kasteel of dorp is geen enkele steen meer
te vinden ; Westsouburg bestaat niet meer.
XXIV.
OOST-SOUEURG.
Oost-souburg, een aanzienlijk dorp, des zondags zeer
bezocht door de Middelburgers en Vlissingers, kreeg in
1250 van Theodorus, bisschop van Verdun, vergunning
dat er eene parochiekerk zou worden gesticht door Pieter
Willemsz. van Souburg. Inv, N° 52. Dit charter is uit-
gegeven in Nehalennia.
Aan welken heilige de kerk was toegewijd heb ik niet
kunnen opsporen, waarschijnlijk wel aan de allerheiligste
Maagd, wier beeld in den hoogen zwaren toren prijkte,
en die hier grootelijks vereerd werd. Heer Adriaen van
Borsselen van Brigdamme enz. schonk in 1466 bij tes-
tament ,/onser Vrouwe in Oesterzouburch twintich nobe-
len eens voor al, omme te houden bernende een lampe
ten euwigen dagen voor onser Vrouwen beelt opten thoren "
Oudh. en Gest. blz. 248.
In de parochiekerk was eene kapellerij, in Mei 1346
gesticht ter eere van de Allerzaligste Moedermaagd Maria,
en door bisschop Jan van Utrecht in dezelfde maand goed-
gekeurd en bevestigd. Over het collatierecht dezer kapellerij
ontstond ten jare 1505 twist tusschen den Middelburg-
schen abt en vrouwe Anna van Bourgondië. Inv. N°
472, 473 en 2113.
Anno 1362: heer Jan Jacobsz. cureit van Oostsouburg
geeft verslag van de afkondiging gedaan voor Ghijzo Lam-
bertsz. als cureit voor de helft te Westsouburg. Inv.
N° 836. Deze is de eenige pastoor, wiens naam ik heb
kunnen vinden.
149
Anno 1351: graaf Willem V, als collator der vicarie
te Oostsouburg, draagt H. Wisse aan den aartsdiaken
voor als kapellaan. Inv. N° 560.
Honderd jaren later komt de abt van Middelburg als
collator ^oor; immers 3 Januari 1155 draagt de abt
Petrus heer Jacob, natuurlijken zoon van Adriaen van
Borsselen , tot kapel laan voor. Deze werd eerst in de maand
April afgekondigd, en 7 Mei bevestigd. Inv. N° 1413-1421.
Anno 1470: Jan van 'sGravezande , abt van Middel-
burg, draagt Floris Jacobsz. van Borsselen voor tot ka-
pellaan. Inv. N° 1600.
Anno 1475: heer Cornelis Cornelisse Paulusz. wordt
9 Maart als kapel laan bevestigd, volgens de notariëele
verklaring van Gillis de Bere. Inv. Nü 1657 en 1658,
Anno 1504: kapellaan werd heer en meester Petrus
Jacobus van de Cappelle , waarschijnlijk een bloedverwant
van den Middelburgschen abt Petrus van de Cappelle.
Na zijne benoeming ontstond de twist over het collatie-
recht met Anna van Bourgondië, welke het volgende
jaar door scheidsrechters werd uitgemaakt. De scheids-
rechters waren Johannes van Zijl, deken van Zandenburg,
en Johannes van Wemelingen. De abt werd in het gelijk
gesteld. Inv. 2090-2113.
Anno 1517: heer Wilhelmus Wilhelmi Cupers kapel-
laan //ad altare Ntri Dni in prochiali ecclesia in Oister
Zoubburch", was overleden en wordt opgevolgd door
Martinus Huyssman, Inv. N° 2254-2265.
XXV.
SINT LAURENS.
Het dorp Popkensburg, door heer Poppo gesticht, be-
stond reeds in 1290, zooals blijkt uit den zoenbrief van
graaf Floris V aan heer Wolfaert van Borsselen, gege-
ven 30 October van dat jaar, en waarin genoemd wordt
150
heer Janne van Popkinsborch. Van Mieris charterb. I, 510.
Men zegt dat heer Claes van Borsselen in 1 '353 het kasteel
aldaar bouwde en eene nieuwe parochiekerk stichtte. De
kerk werd toegewijd aan den heiligen martelaar Lauren-
tius, en weldra ging de naam van het dorp Popkensbur^
over in dien van sint Laurens. Het collatierecht behoorde
aan den deken van sint Pieter te Middelburg, doch schijnt
later op den graaf te zijn overgegaan. In de kerk moet
ook eene vicarie van O. L. Vrouwe zijn gesticht Sommigen
willen, dat er eene iaarlijksche processie naar sint Lau-
rens heeft bestaan.
Als pastoors worden genoemd :
Anno 1466 : heer Claes Symensz.
Anno 1529: heer Matthaeus Pietersz. Oudh. en Gest.
I, 258.
Sint Laurens was een der eerste plaatsen , welke de
gruwelen van den beeldenstorm ondervonden ; waarschijn-
lijk werd de parochiekerk reeds in 1566 verwoest. Het
kasteel hief zijn vier fraaie ronde torens tot voor weinige
jaren nog altijd fier omhoog tusschen het oud geboomte,
en heeft mij menigmaal den toegang tot zijn verlaten
ridderzalen verleend. Eeniire weinige boeken en geschriften
van veen waarde stonden nog- in de stoffige bibliotheek.
Thans is van kerk en kasteel geen spoor meer overig.
Uit het meer genoemde ,/vergaerbouck" der gecon-
fiskeerde goederen blijkt, dat de kerk van sint Laurens
binnen de oostwatering van Walcheren meer dan 57 ge-
meten land bezat. Arch. Veere.
XXVI.
BUTTINGEN.
Eene oude heerlijkheid, waar ook vroeger een klein
onaanzienlijk dorp moet gestaan hebben. Ik kan van But-
tingen niets mededeelen dan dat daar sedert het jaar 1249
151
een huis is geweest der Teutonische of Duitsche heeren,
met eene fraaie en groote kerk, waarvan nog lang een
brok toren de plaats aanwees, waar zij gestaan heeft.
XXVII.
BOUDINSKERKE.
Buijenskercke of Serboudynskercke wordt in een oud
handschrift genoemd Ecclesia Balduini of sint Boudewijns-
kerke.
Anno 1317 was daar pastoor heer Lambertus. Arch.
abdij.
(Wordt vervolgd.) v. d. Hokst.
-^*<+<**Q*^!è^-
152
EEN PAAR OORKONDEN BETREFFENDE HET KLOOSTER
NAZARETH TE RIJSWIJK.
Wij broeder Aelbrecht priester ende rectoir ende suster
Appolonia Jansdochter priorissa mitten gemeen convente
der reo;ulèerissen van onse lieve vrouwen cloester te Naza-
reth , gelegen in den ambacht van Ryswyck , doen kondt
allen luiden, dat wij in enen ewighen erfpacht ontfangen
hebben ende aengenomen van den eerbaren Loedwyck van
Leefdael tien margen lants Ivy den hoop sonder maet, mit-
ten husingen, bei'ge, boemten, potinge daer opstaende, onse
wille mede te doen, welke landen gelegen sijn in den am-
bacht van Rijswijck, streckende van den breden wech zuyt-
waert in den vlyet of Haechvaert, an die oestside dat
cloester voersegt, an die westzide heer Willem van Buschu-
sens woninge, als om dertich pont ende een scilling hollants
ende twee guede kasen payment, dair men in den Hage wijn
ende broot om coopt , welcke gelden ende erfpacht voir-
sect wij voir ons ende onse naecomelingen geloeft hebben,
ende geloven in guede trouwen, Loedewyk voirsegt ende
sijnen naecomelingen of haren gewairden bode commervri
binnen renen op sinte Kuneren altair, in hair vrybehalt te
leveren te betalen, voirtain jairlix op sinte martijnsdach in
den lointer, of binnen den tioalef nachten van midivinter
naestvolgende sonder langer vertrec. Voirt hebben wij
voir ons ende onse naecomelingen convente voirs: geloeft
ende geloven alle, voirtain te betaelen ende te vrijen buten
loedwijch voirs: ende sijnen naecomelingens coste ende
scade, vier ^ hollants ende een half pont die jairlix opten
voirs: landen staen ende wtgaen sonder afslach des erfpachts
voirs. Ende noch hiertoe so hebben wi ons en onse nae-
comelingen verbonden ende verbinden dit voors. lant mit
sijnen toebehoren, ende voert alle onse lant rorende gue-
153
den, ende cmrorende, dair inne dair aen te vervolgen, ind
aen ons als binnen jairspacht nae elche termijn te vervolgen,
ons niet te verweren mit genen rechte geestelic of wairlic,
of anders in enige maniren, dan wel te betalen Ende dan
geboirde dat oirloge waer ende men vylich niet reysen en
mochte, so sullen ende mogen toij onse naecomelingen convent
voirs. dese penningen erfpacht voirs. betalen als voirs. ten
ter mine j air lix binnen Dordrecht, Leijen of Schoenhoven, dair
Loedwijck voirs. ende sijnen naecomelingen des ons ivittigen
ende begeren, ende ons quitancie geven of senden, ende waert
dat dese erfpacht jairlix als voirs. is nyet betaelt, geleverd
en worde, ives bewijselic , costen en scade Loedwijck voirs. of
sijnen naecomelingen ten recht ende mit vervolch dair omdeden,
sullen ivij betalen als den erfpacht sonder sorpely [surplus?]
oplegen. Ende oick wederomme bevoirwaert, of wten voirs:
erfpacht gueden jairlix meer te renten wtginc, dan vyftalf
pont hollants, dat lofde Loedwyck voirs. voir hem ende
synen naecomelingen den voirs. convente of te doen ende
te vryen buten haere scade ende coste , ende alle dinge
sonder arch ende list. In kennissen der wairheyt syn hier
ofgemaect twee brieven gelyck inhoudende, d'een wesende
in 't convent voirs., d'ander onder Loedwijck voirn, beyde
bezegelt mit des conventszegel ende mit Loe lwyck zegel
voirs , ende tot meerdere zekerheit heeft Phillips scoute, ende
ter bede ende versoeck van beyden partien, syn zegel hyer
mede aengehangen. In 't jair ons heren dusent vierhondert
twee ende tnegentich op sinte martynsdach in den winter.
Up ten dach van huyden compareerde voor den hove
van hollant, Phillips van Leefdale, outste zoon van heer Jan
van Leefdale ridder , ende verclaerde dat hy mits desen
opdroech ende overgafF in rechter ghifte Lodewijck van
Leeffdale zijn joncxste broeder, alle alsulcke recht, actie,
ende toeseggen van hondert Rinsguldens, als heer Jan van
Leeffdale zyn vader hem gegeven ende onder acte van
154-
desen hove opgedragen hadde, welcke acte van woordde
te woorde luydende is als hier naevolcht. Up ten dach
van hnyden compareerde voor den hove van hollant heer Jan
van Leeffdale ridder heere vanTielten ende in Goerl. Ende
drouch op ende gaff in rechter gifte Philippus van Leeff-
dale zynen outsten zoone , geprocreert ende vercregen
by vrouwe Winelia van Ranst zynder wettiger geselline
ende huysvrouwe, hondert Rinsguldens van veertich groo-
ten 't stuck , sjaars te heffen ende te ontfangen uyt alle
alsulcke preden van goeden landen renten, thienden ende
anders, als hy liggende heeft in den Haege, Haechambocht,
ende op 't clooster van Ryswijck buyten den Haege, tot
Monster, ende tot andere plaetsen, binnen die jurisdictie
van den hove van hollant gelegen , mitsgaders alsulcke
landen, erven, huysinge, hofstede, schuren ende bergen, als
hy liggende heeft in Albrantswaart, in den ban van Poorte-
gael, ende daartoe alsulcke landen als hij liggende heeft
in den ban van Roen. Omme die bij den selven Philips zynen
outsten soen angehoirt ende gepossideert te worden , als
zyne vrij eygen goet tot eeuwigen dagen. Ende 't surplus,
dat die voors. goeden meer wairdich zyn, gaff hy insge-
licx in rechter gifte Lodewyck zynen joncxsten soone, te
heffen ende up te buren als zyn vrij eygen goeden Ende
renunthieerde die voors. heer Jan van Leeffdale ridder
alsus, ende (alsdan Paeschen) ') alsux van die voors. goeden
tot behoeff van den selven zynen oudtsten ende joncxsten
zoonen, inder qualiteyt als boven, sonder eenich recht, actie
ofte toeseggen daer meer an te behouden Ende versochte
an den voors. hove tot versekerheyt van desen hier off
gemaect te worden acte, die hem geconsenteert is, gedaen in
den haege onder t signet, dat men noch ter tyt useert, hier
aen gehangen up ten VIIIsten dach van Junii in t jair ons
heeren duysent vyfhondert ende achtiene. Bij mijnen heer
1) »alsdan Paeschen" is door eene andere hand bijgeschreven.
155
die president heer Gerrit van Assendelft, riddermeesters
Jan van Duvenvoirde, JacobMorys, ende Aelbrecht van Loo,
Jasper Lievens, ende Claes Lievens, ende van Cats, ende
Hugo van Assendelft, raedtsluyden van hollant nu tegen-
woordich, ende opte plane geteyckent J. de Jonge. Ende
renuntsieerde die voorsz. Philips van Leeffdale alsits ende
alsdan alsux van de voors. hondert Rinseo;ulden tot be-
hoeff van Lodewyck zyn joncxste broeder in der manyere
boven verhaelt, sonder eenich recht, actie ofte toeseggen
dair meer an te behouden. Ende versochte die voors.
Philips an den voors. hove tot vesticheyt van desen hier
aff gemaect te wordden acte, die hem geconsenteert is.
Gedaen in den Haege opten xxiijen dach van Maert in
t jaer duysent vyfhondert vier ende twintich nae scryven
van den voors, hove. By mynen heer die president heer
Gerrit van Assendelft ende Florijs van Wyngaerden rid-
ders meesters Jan van Duvervoirde Abel van Coulster ende
Jasper Lievensz raedtsluyden van hollant nu tegenwoor iich
J. DE JONGHE.
Wy Cornelis Janszoon ende Philips Dierckszoon beyde
gezworens in den ambacht van Rijswick doen condt ende
kennelicken eenen yegelicken, hoe dat op huyden, datum
van desen voer ons gecomen ende gecompareert is in zijne
propere persoen Lodewyck van Leeffdale, wonende in Vlaen-
deren. Ende bekende wel ende doechdelicken ende eeuwe-
licken, zonder eenige lasse daer an te houden, vercoft ende
getransporteert te hebben, vercoept ende transporteert
midts desen Jan Millinck Janszoon voer hem synen erfven
ende nacomelingen, een erfpacht van dertich pont ende een
scellinch hollants midtsgaders twee goede kaesen ende 'treclit
van dien , de welcke erffpacht hij comparant sprekende heeft
upten convent der regularissen van onser vrouwencloester
te Nazaret, gelegen in onsen ambacht van Ryswick, al naer
vermogen zekere brieven in dato duysent vier hondert
156
ende twee ende negentich up sinte maertynsdach in den win-
ter, midtsgaders zekere transport hem comparant hiervan
sijn bij sijnen vader heer Jan van Leeffdale soe by synen
broeder Phillips van Leeffdale gedaen voer den hove van
hollant, up ten achten dach van Junie anno xvc ende ach-
tien, Ende den vier ende twintichsten van Maert anno
xvc vier ende twintich nae scryven van den voirs. hove,
geinsereert wesende in eene acte van de voornoemde hove
daer desen onsen brieve doer getransfixeert ende besegelt
zijn, verschijnende alle jaers die voers. erfpacht up sinte
Maertynsdach in den winter, al naer vermogen de voers.
rentebrief, stellende denselven Jan Millinck ende sijnen er-
ven in zyner comparants stede, omme te mogen ten eeuwigen
dagen ontfangen den voersz. erfpacht, ende genyeten den
geheelen inhouden van den voersz. erfpacht ende trans-
portbrieven. Des 'toerconde endealsoe wij gezworens voers.
selven genen zeghelen gebruycken, soe hebben wy gebe-
den Philips Louweriszoon onsen schout tot Ryswick, dat
hy desen brief over ons bezegelen wilde, 't welck ie Phi-
lips Louweriszoon schout sulx gedaen hebbende ende myn
zegel hier angehangen ende getransfixeert doer beyde
voersz. brieven up ten vijen dach der maent van September
anno xvc zeven ende dertich.
Wij Pauwels Henricxz: van Zoemeren, ghysbert Phi-
lipsz Potteye , Gerit Jan Goesensz: , Marten Woutersz: ,
Peter Henric Hesselsz: , Arnt. Willemsz: en Arnt Her-
bertsz: Scepenen in de heerlicheyt van Boxtel doen condt
eenen yegelycken. Alzoo die conventualen van den con-
vente der zusteren of te regularissen van onse lyever
vrouwen clooster te Nazareth, gelegen in den ambocht van
Ryswyck, jayrlycx gelooft hadden Lodewycken van Leeff-
dale eenen jayrlicken ende erffelicken thyns ofte onlosbare
rente van dertich ponden en eenen schelling hollants mit
twee guede kasen te betalen, alle jayre in den hoochtyde
157
van Sinte Martens dach in den Wynter, ofte bynne den
twaleff nachten van mid wyntere, nae teneur ende inhou-
den van eenen bryeff, bezegelt met drye uythangenden
zegelen in groenen wassche, dat breeder vermellende, geda-
teerd in 'tjayre ons heeren duysent vyerhondert twee
ende tnegentich op sinte martens dach in den wynter ende
welcken erffthyns voirsz: Lodewyck van Leeffdale, wonende
in Vlaenderen wel ende doechdelicken vercoft ende getrans-
porteert hadde Jan Millinck soene Jans, gelyck in eenen
anderen brieff met des schouts zegel van Ryswyck beze-
gelt ende aenden orginelen bryeff met eenre acten ge-
tranfixeert , dat breeder begrepen staet , in date op ten
zevensten dach der maent September in 'tjayre vyfihyen-
hondert zeven ende dertich. Soe is op ten dach van huy-
den datum ondergescreven gecomen ende gecompareert voor
ons scepenen voors : in zynen propren persoen der eer-
same Jan Millinck zoene. wijlen Jans Millinck, in zyne
leve heer van Waelwijck voirs: ende heeft geconstitueert,
gestelt ende geordineert , constitueerde, stelde ende ordi-
neerde midts desen heeren Splinter van Hargen , riddere
heer van Oisterwyck voirs : zynen swager in zynen wet-
tigen ende irrevocabelen facteur. Gevende ende verleenende
denzelven heeren Splinter voirs vrye ende volcomen
machte ende zunderlinge beveele, omme van zijndt wegen
ende in den name van hem constituant voir scouthen ende
scepenen , gesworenen ofte wedthouderen der heerlicheyt
van Rijswyck, ofte daer tzelve zal behoiren te geschyeden,
ende hi gelievende, den voirsz erffthyns van dertich pon-
den, eenen schelling hollants ende twee guede kasen met alle
Letteren ende bryeven, mentie daeraff mayckende, te trans-
porteren, op te dragen ende overtegeven in handen en tot
behoeffve van den eersarnen meester Cornelis Suys raedt
ordinaris des conincklicke majesteyt in Hollant, omme
van denzelven, zynen voren ende uacomelingen dyen
voirsz: erffthyns tot eeuwelicken daegen te hebben ende
158
te gebruycken, ende den voirsz: meester Cornelis Suys
van den voirsz: erffthyns goede verzeekeringe asseurantie
en [?] gelooften die van noode wesen zullen onder verbyn-
tenisse van hem constituants persoon ende allen syne
goedens te doene , ende voirts generalicken ende specia-
licken alles daer inne ende mede te vorderen ende te
doene dat hy constituant zelve, present ende voir oigen
wesende, daer inne ofte mede zoude kunnen ofte moigen
vorderen ende doen , niettegenstaende die zaycke naerder
ende speciaelder maebt behoeffden dan voirs: staet, Gelo-
vende die voirs : constituant onder verbyntenisse van zyne
persoen ende van allen zynen goeden , hebbende ende
vercrygende, eeuwich vast, stedich ende van weirden te
houden allen 'tgene ende zoe, wes by den voirsz: heeren
Splinter ridder heer van Oisterwyck voirs: in 'tgeen voirs :
staet , gehandelt , gedaen ende voirtgekeert zal worden ,
zonder daer tegens te commen, te doen, ofte te doen doen
in eeniger maniere , ende alle argelist ende deceptie hier
inne uytgesloten ende gesecludeert. Ende des 't oyrconden
hebben wy scepenen voirsz. den zegel ons gemeynes
scependoms van Boxtel hier beneden an gehangen. Gege-
ven in den jayre der geboyrten onsheeren te reeckenen,
doe men schreeff duysent vyffhondert acht ende vyftich ,
nae schryven des hoofts van Luydick den acht ende
twintichsten dach January.
Wy Philips Dircxzoone ende Jan Dircxzoone beyde ghe-
committeerde gezvvaerens in den ambachte van Ryswyck
doen condt ende kenlick eenen yegelick dat op huyden
datum van deesz voor ons ghecoemen ende ghecompareert
is in zynen propre persoene heere Splinter van Hargen
ridder heer tot Oesterwyck , ende heeft uyt crachte van
sekere procuracie op hem gepasseert by Jan Millinck
Jansz. in date den acht en twintichsten January xv° acht
ende vyftich, stierluyden tot Boxtel in Brabant, daer deesz
159
deur getransfixeert zijn, oevergedragen ende draecht over
mits desz ten behouve van Cornelis Suys raedtordinaris
Mats in Hollandt onsen ambachsheer, een erfpacht van der-
tich ponden eenen scepel hollandts ende twee goede kaesen
'sjaers welcke erfpacht die voors. Jan Millinck sprekende
heeft opten convente ende lant van der Regularissen van
onsser vrouwenclooster te Nazareth, gelegen in den am-
bachte van Rijswijck al naer vermoegen zekere brieven
in date duysent vierhondert ende twee ende negentich, op
sinte Martynsdach in de winter, mitsgaeders zekere trans -
porte ghedaen voor den hoeve van Hollandt den achsten
Juny xvc achtien ende den vierentwintichsten van Maerte
anno xvc vierentwintich stilo curiae holl : gheinsereert in
de voors. acte hier mede ghetransfixeert , verschijnende
alle jaers die voors. erfpacht op sinte Maertinsdach in
de winter al naer vermoegen de voors. eerste constitucie
brief stellende den voors. ambachsheer van ryswijck in de
stede van Jan Millinck voornoemd, omme ten vrijen eygen
te houden ende ontfangen die voorsz erfpacht ende ge-
nyeten den geheelen inhoude des voors. briefs. Beloe-
vendetzelve erfpacht 'tallen tyden te waeren, ende dit onder
verbintenisse van des voors. Jan Millincx persoen ende
alle zyne goeden al achtervolgens zyne speciale procuracie
voors. Des 'toirconde, ende alzoe wy ghezwoorens zei ven
gheen zegelen gebruycken, zoo hebbgn wy gebeden Jan
Pieter Simonszoon schoudt van Ryswyck, dat hy dees brieve
over ons bezeegelen wilde, 't Welck ick Jan Pieter Simons
zoon schoudt zulcx gedaen hebbe ende myn zegel hyer
angehangen ende ghetransfixeert duer alle die voorn, brie-
ven opten vyfthiensten February vyfthien hondert acht
ende vyftich stilo communi.
Uit het Rijks-archief te 's Gravenhage.
Zidphen. H. v. d. Wetering.
Kap.
160
VRAGEN EN MEDEDEELINGEN.
Portretten van Geestelijken. Wij danken vele historische bij-
zonderheden over geboorte- en sterfjaren, over werkkring, wapens,
zinspreuken enz. van zeer velen onzer vroegere Geestelijken dik-
wijls alleen aan de portretten die van hen weleer in plaat gebragt
zijn. En welk belang de portretten zelve hebben tot opluistering
van levensbeschrijvingen en geschiedenis, spreekt wel van zelf.
Nu is er zeker wel nooit een tijd geweest waarin zooveel por-
tretten vervaardigd werden als tegenwoordig, maar even zeker zal
er in de toekomst ook geen tijd zijn, uit welken er zoo weinig
zullen zijn overgebleven als uit den tegenwoordige; immers zoo
vaardig als de kunst der photographie is, zoo weinig duurzaam
zijn hare voortbrengselen. Ter naauwernood zijn onze portretten
gemaakt, of zon en licht die ze hebben helpen maken, trachten
weder van stonde af aan ze ons te ontstelen.
Mag ik daarom niet vertrouwen, dat men het mij niet euvel
zal willen duiden, als ik hier de aandacht durf vestigen op eene
//bijdrage", niet over de verledene geschiedenis van ons Bisdom ,
maar voor de toekomstige geschiedbeschrijving. Die bijdrage name-
lijk zal door menigeen onzer Geestelijken kunnen geleverd wor-
den, als hij zou kunnen besluiten om, al was 't maar eenmaal,
liever den steenteekenaar of plaatsnijder dan den photograaf aan
het werk te zetten, wanneer hij parochianen , verwanten of vrienden
met zijne beeldtenis wenscht te beschenken. Dat daarin iets aan-
matigends zou gelegen zijn , mag wel niet als eene ernstige be-
denking gelden, dewijl vorm en grootte van zulk een portret naar
behooren gekozen kan worden. Er zijn uit de twee voorgaande eeuwen
modellen genoeg voorlanden. En daarbij , naarmate een portret op
steen , staal of koper meer en meer tot de goede gewoonten zou
gaan behooren, zou het vertoonmakende ook spoediger verdwijnen ,
terwijl ook ongetwijfeld de kosten van den arbeid verminderen zouden.
In het bijzonder, mag dunkt mij, de voorkeur van een gedrukt
portret in aanmerking komen bij jubiléfeesten of andere gelegen-
heden , die eene meer monumentale gedachtenis vragen, of ook
wanneer bij overlijden de uitgave en verspreiding van een portret
een blijk is van dankbare vereering. Dan vooral kan de beeldtenis
van alle bij- en omschriften voorzien worden, die daaraan eene
zoo groote waarde zullen bijzetten voor den toekomstigen geschied-
schrijver. J. J. GRAAF.
161
DORDRECHTS KOORBANKEN.
Dit meesterstuk van beeldhouwkunst in de fraaiste Re-
naissance werd in deze Bijdragen Dl. V, bl. 80 reeds be-
sproken. Het is echter zoo zuiver van lijnen en van snee,
zoo grootsch van aanleg , zoo oorspronkelijk van opvatting ,
zoo zeldzaam van voorstelling , zoo diep en vroom van
gedachte, dat het eene afzonderlijke beschrijving over-
waardig mag heeten.
Evangeliezijde.
1
!
m
n
0
P
9
T
I
TT"
|
a
1
b
-r
c
i
Lr
e
I
■ 6
.1 1
I 1
ALTAAB.
Epistelzijde.
13
— ,
_
—
™ ■
—
-
— 1
~
XII
XIII
XIV
XV
XVI
XVII
Plaats u in den geest ddar, waar onder de hooge gewel-
ven der overschoone O. L. Vrouwe-kerk , eenmaal het wit
Bijdragen Gescli. Bisd. v. Haarlem VIIIcDee!
11
162
marmeren hoofdaltaar prijkte met zijne 12 zilveren kande-
laars en ruim voorzien van gouden voorwerpen. (N° 1 op de
schets). Link3 en regts voor u uit verrijzen dan tot aan-
zienlijke hoogte en buitengewone lengte die monumentale
banken. Tot aanzienlijke hoogte, ja; want ze zijn ligt
overhuifd, en afgeschut door slanke pilasters , omvlochten
met maaswerk en friezen, als kant zoo fijn, een wereld
van Arabesken, figuurtjes, bloemen, inschriften , alles
in de schoonste harmonie, alles getooverd uit het harde
eikenhout. Daaronder staan in 2 verhoogingen achter elkaar
de 60 gestoelten met verdere banken. Deze laatsten zijn
eenvoudiger, alleen met lofwerk en friezen versierd, dat
evenwel alles meesterwerk is: daar zullen de mindere
officianten en de koorzangers gezeten hebben.
De eigenlijke kanunnikenbanken staan bovenaan en de
voorste rei heeft aan wéérzijden van het koor 14 gestoel-
ten, terwijl tusschen het 7de en 8ste, alsmede tusschen
het 14de en de zangersbank eenige treden toegang geven
tot de 16 hoogere gestoelten achter. Al deze gestoelten
zijn versierd met dusgenaamde Misericordes , of gebeeld-
houwde groepen aan de opslaande zittingen, deels voor-
stellingen uit 't O. en N. Test., deels klugten, satjres ,
allerlei. — En zij zijn gescheiden door armleuningen, die
allen uitloopen in prachtige karaktervolle koppen van krij-
gers, vorstinnen enz. wier gebaren leven, wier oog fonkelt.
Op de zij beschotten echter der banken ontdekt Gij al
ras een meer ordelijke gedachte : die banken zijn immers
BiD-gestoelten, in verband met het Hoogheilig MisOFFER.
Welnu! boven de 2 beschotten die naar het altaar zien,
houden aan elke zij 3 knaapjes een medailjon regt : dat
der Evangeliezijde omlijst een Ecce homo (N° 2),Jdat
der Epistelzij de biddende Mater dolorosa (3), en onder
ziet Gij regts : het offer van Abraham , links : de koperen
slang met Moyses en de Israëliten, voorafbeeldingen van
163
liet Kruis en van het Misoffer tevens. De beschotten 4-9
vertoonen achtereenvolgend (4) de Jacobsladder langs
welke 's Heeren engelen 't gebed omhoog voeren en zegen
terugbrengen; (5) den profeet Elias (dunkt mij) op wiens
gebed het altaaroffer wonderdadig werd ontstoken en de
Baaisdienaar verwonnen; (6) Moyses, van Aaron en Hur
ondersteund, door zijn gebed den slag tegen de Amaleki-
ten winnende; (7) David in gebed; ook (8) Salomon
smeekend om wijsheid; en (9) Daniel in den leeuwen-
kuil, op zijn gebed wonderbaar behouden en door Habacuc
gespijzigd.
De beschotten 10 en 11 geven de HH. Evangelisten
Matthaeus met zijn embleem , den mensch , en Lucas met
zijnen os; de 2 overige Evangelisten ontbreken; alligt
vulden zij als geheel vrij staande figuren de fijn gebouwde
nissen met baldakijns boven het zijbeschot der achterban-
ken, op het altaar ziende, waar Gij ter regterzijde be-
neden ook nog eene vrouwelijke Heilige ontwaart in XVI
Eeuwsche kleeding; haar regterarm houdt eene boeken-
tasch , de linkerarm is weggehakt ; aan haar linker heup
hangt eene andere tasch, alligt de wonderlijk onuitputbare
geldbuidel van St Sura, de stichteres der kerk, want dat
zij hier is, wie zal 't betwijfelen, vooral als hij links een
St. Jan Baptist ziet, den Patroon, nietwaar, des beeld-
houwers (Jan Terwen) zelven ?
Gaan wij nu het schoonste bewonderen : de rugpanee-
len der achterbanken. Afwijkende van het gezegde in deel
V, bl. 30, zie ik hier niet //de overwinning van het
christelijke op het heidensche Rome" maar 4 verschillende
optogten: wier ééne strekking nogtans straks duidelijker
zal uitkomen.
Aan den Epistelk&nt hebt Gij al dadelijk den
Triomf van Christus,
164
zooals Joseph Führich ter inleiding zijns eigenen Trium-
phes Christi in 11 houtsnêeplaten, zegt'): ,/eene oud
^kerkelijke kunstvoorstelling, die door meerdere oude
//Meesters in Italië en Duitschland uitgevoerd werd, en
#van Titiaan in zeer schoone houtsnêeden nog bestaat.
z/Het geheel stelt in den vorm eens optogts de geschie-
denis van het christendom voor, zijne beduidenis onder
//en betrekking tot het geheele menschdom."
En Nederland bezit uit Roomsche tijden zulk een Chris-
tus-triomf, niet in plaatwerk maar in eiken beeldhouw-
werk! — een Christus-triomf, waarvan elke figuur een
juweel mag heeten.
Deze triomf dan wordt opgevoerd in 8 tafereelen :
Taf. I. Twee krachtvolle aartsengelen met opgestoken
bazuin kondigen den Koning der koningen aan ;
Tuba mirum spargens sonum Een bazuinschal vreemd van toone
Per sepulchra regionum. Dreunt er door der dooden wone
Coyet omnes ante thronum. 2) Daagt hen allen voor zijn troone. 3)
De togt gaat geheel langs een breeden heirbaan , be-
zaaid met bloeijend gebloemte ; alle figuren die maar kun-
nen , dragen den palm der victorie. — Daar komt hij :
Taf. II. Eva de appel triomfantelijk omhoogheffend
wordt met flinken tred gevolgd door Adam, die zijn appel
achterwaarts werpt of verbergt; uit heel hunne ver-
rukkende houding spreekt het „o felix culpa, quae talem
ac tantum meruit habere redemptorem." 4) — Werd Eva
verwekt uit Adams zijde, toen deze sliep aan den boom;
zij beeldden af hoe uit Jesus harte- wonde, toen Hij ge-
1) Miinchen. II, Aufl. 1859. — Ook een meesterwerk , hoogst leerzaam ;
prijs, een paar gulden.
2) Dies irae. 3) Vertaling v. P. v. d. Ploeg.
4) O gelukkige schuld, die eeuen zoodanige eii zoo grooteu bevrijder
verdiende. — Kerk-officie v. Paasch zaturdag.
165
storven hing aan het kruis , met water en bloed zijne
bruid voortkwam , de R Kath. Kerk.
Achter die eerste ouders tilt nu Noë, met beide armen
de arke des Zondvloeds hoog ten hemel ; ook hij wijst op
Christus die met opgeheven armen hangende aan 't vloek-
hout, zijne familie, de Kath. Kerk redde uit den zonden-
vloed van heiden- en jodendom.
Daarop volgt Moyses, hij zijne wetstafelen hoog ver
heffend: voorafbeelding van Christus den Wetgever des
N. Verbonds, van wiens «wet letter noch stip zal weg-
vallen tot dat alles zal geschied zijn."
Eindelijk : Abraham door den engel weerhouden als zijn
zwaard reeds over Isaac is uitgestrekt, die zelf het brand-
hout droeg : ook dat ziet op den menschgeworden Eenig-
geboren Zoon, die zelf zijn kruis droeg; want zóó heeft
God de wereld bemind dat hij zijn eenigen Zoon niet
spaarde, maar voor ons overleverde in den dood des kruizes.
Taf. III, vertoont ons David den koning uit wiens ge-
slacht Christus moet geboren worden, over wiens huis,
het ware volk Gods, Hij als koning heersenen zal in
eeuwigheid , heersenen op aarde als hoofd der Katholieke
strijdende Kerk, heersenen in den hemel als hoofd der
zegepralende Kerk. — Daarna rijst Jonas met den visch :
de door Christus zei ven aangeduidde profetie van Zijne
Opstanding uit het graf.
Op hem volgt Samson met een leeuw in den arm ,
wijzend op Christus als verwinnaar van duivel en dood.
Verder nog: Elisaeus met den mantel van Elias, die
ten hemel klimt: voorafbeelding van Christus, die zelf
ten hemel voer, doch zijn kleed, de Kath. Kerk toever-
trouwde aan zijn plaatsbekleeder Petrus.
Ten slotte Joannes Baptist „meer dan een profeet" wijl
hij met den vinger reeds aanwijst ^Hem wiens schoen-
riem hij niet waardig is te ontbinden ." Hij, Joannes, is
166
de eerste figuur die een aureool draagt, hij immers is
reeds de overgang tusschen O. en N ; tevens tusschen
dit tafereel en de
Taf. IV en V. Hier gaan in schoone groepen de 12
Apostelen; maar zij spellen niet meer den toekomsfigen
Messias, zij verkondigen den reeds verrezene en hunne
prediking blijft al verwinnend doorgaan, ook nadat zij zel-
ven reeds de marteling geruild hebben met de victorie.
Daarom ziet Gij hen hier niet , als anders , met martel-
tuigen getooid maar met de aureool en den palm der
verwinnaars. Gij hoort hier het : //Euntes docste omnes
gentes." ') En zie : Praedicatores suos Dominus sequitur. 2)
Onmiddelijk na hen volgt:
Taf. VI. de triomfeerende Christus.
Al de 4 dieren, symbolen der 4 Evangelisten: de ge-
vleugelde Mensch (S. Matth.) , de Leeuw (S Mare.), de
Os (S. Luc.) en de Arend (S Jan) trekken fier en krach-
tig de koorden van den zegekar. Op dezes voorste blaast
een engel de trompet, en zwaait den zegepalm ; daar ach-
ter zetelt op een steenen trans , met den voet op een zelfde
voetstuk een gekroonde vrouwe , ongetwijfeld de Kerk
(al is boven het hoofd dat woord uit het pronkbord weg-
gehakt); zij draagt dan ook in de linkerhand den kruis-
standaard en in haar regter een anderen standaard , waarop ,
(naar mij zeker toeschijnt, ofschoon ook hier is geschon-
den) eene duif met aureool troont, alzoo de H. Geest (of
de haan des H. Petrus'). — En nu: achter deze Vrouwe
rijst in volle majesteit de verrijzende Godmensen met de
kruisvaan der opstanding.
Met ijzeren schakels aan dien zegekar geklonken en
daardoor onweerstaanbaar meegesleurd, komen nu
Taf. VII. het gevleugeld geraamte des doods, dat ach-
1) Gaat en leert alle volkeren.
2) S. Greg. Hom. 17 in Ev. Op zijne predikers volgt de Heer.
167
teruitwijkt en zich los wil wringen; alsook de hellewagen
in den vorm van een vervaarlijken drakenmuil , waarin
de zonde, een reusachtig monster, aan bast en klaauwen
geboeid, op zijn rug magteloos neerligt , vuur en steen-
brokken uitbrakende. Achterop zit ineengedoken de sluwe
satan, met nijdigen blik heenglurend naar den schoonen
buit, de deelgenooten van Christus triomf, de heiligen door
Hem verlost.
Taf. VIII. Op de eerste plaats gaat in diepe godsvrucht
een heerlijke vrouwefiguur met breede vlammende aureool
en gloriepalm , voorzeker de Moeder des Heeren , koningin
der martelaren ; dan, „adducentur Regi virgines post eam" :
St. Catharina met haar rad , en St. Barbara met haar
toren; zij vertegenwoordigen alle vrouwelijke heiligen,
terwijl de mannelijke vertegenwoordigd zijn door St Lau-
rentius met den rooster, en door den krachtigen Christo-
phorus het Christus-kind dragende , dat hem zegent ,
bekende verpersoonlijking van ieder kloek christen.
Wij komen nu regt voor den middenopgang der ge-
stoelten , op tafel X begint ontegensprekelijk eene nieuwe
voorstelling, en Christophorus sluit zóó volmaakt den
eersten togt af, dat ik
Taf. IX als op zich zelf staand tusschenstuk beschouw.
Dit geeft ons 5 figuren van heiligen, voor zoover zij te
kennen zijn, hoog vereerd in Dordrecht.
De eerste is St. Adrianus , Romeinsch edelman; een
leeuw ligt aan zijne voeten , de regterhand draagt een
zwaard, de linker behalve een palm, ook het aambeeld
waarop hij onthoofd werd. ')
De tweede , weer een krijgsman in midden-eeuwschen
tooi , zijn regter ook met palm gesierd , steunt op een
schild bezaaid met 9 knoppen , zijn linker draagt een
vaan met gelijke knoppen.
1) Rosweydus op 4 Maart.
168
De derde, is een ridder in Roraeinsch kostuum. Op
de linkerhand draagt hij een windmolen , in de regter-
hand een zwaard; opmerkelijk genoeg ontbreekt bij hem
de palmtwijg. Kan hij St. Olof wezen, patroon van Noor-
wegen en daarom ook van houthandelaren? l)
De vierde is St. Stephanus, Diaken , en
De vijfde een ridder zonder palmtak , wiens regter
een zwaard houdt, en de linker, dunkt mij, een vogel:
St. Bavo zal hij wezen , hier te lande zeer gevierd
Heeft Christus getriomfeerd in zijne openbare verschij-
ning op aarde, diezelfde Godmensch waarachtig levende
in het Allerheiligste Sacrament des Altaars , triomfeert
ook daar. Deze gedachte heeft wel den genialen Beeld-
houwer door eene tweede reeks van 8 tafereelen den
Triomf van 't hoogheilig Sacrament
doen voorstellen, in eene plegtige zeer zinrijke processie.
Taf. X. Aan een open poort, langs een deftig gebouw
wordt de stoet geopend en treedt over een effen weg
voorwaarts.
Twee koorknapen, elk een kruisstandaard omhoogheffend
worden gevolgd door 2 jeugdige voorzangers en nog 8
bewegelijke jongens, in toom gehouden door hunnen Magis-
ter Chori in toga ; zij bezingen den lof van het Aller-
heiligste : Ex ore infantium perfecisti laudem. Ps. VIII.
Taf. XI. Na hen stappen, voorafgegaan door het Kruis,
10 Paters Franciscanen, geschoeid, in ruim habijt, omgord
met het geknoopte koord, blootshoofds, en lage corona,
In hen triomfeert 't Sacrament door boete
Taf. XII. Daarachter treden, ook door een kruisdrager
voorafgegaan, 8 vrome kloostervrouwen ; haar kap, die op
de borst zamenloopt overdekt het half gebogen hoofd, ter-
wijl de handen in de breede mouwen op het lange afhan-
1) Vergelijk C. Commelin. Beschrijving van Amsterdam I. pag. 462.
169
gend scapulier rustig over elkaar liggen. Van waar hebben
die zwakken haar deugd en kracht? Van Hem die in het
H, Altaargeheim //het brood is der sterken , en de wijn
die maagden voortbrengt."
Taf XIII. Nogmaals treedt een kruisdrag-er in rochet
voorop. Hij wordt vergezeld door 8 monniken in schoeisel,
en in kappen door een lederen gordel aan de lendenen ge-
houden, zonder scapulier, zonder baard; ook zij gaan met
ontblootte hoofden. Zijn zij niet de zonen van den H. Be-
nedictus, en triomfeert niet het H. Sacrament door hunne
alom geroemde wetenschap?
Taf. XIV. Maar nu; nu komen de deftige Kanunniken
8 in getal , de barret op 't hoofd , de rochet over den
langen tabbaard en van hun linkerarm hangt eene man-
telette met franje. Twee Dekens in breede mantels vol-
tooijen die groep, de triomf van 't Allerheiligste in 't Pries-
terschap.
Taf. XV en XVI. Geef nu vooral acht: het Hoot>-
waardig Sacrament is nabij.
Voorop gaat eene rijzige Vrouwe in prachtgewaad , haar
linker draagt eene lamp, en een afhangend boek; haar
regter houdt een kandelaar met flikkerend licht. Zij heet:
wVera intelligentia sacrê scripturê", ') en treedt met den
voet eene neergeworpen vrouw , de haeresis, dwaling ge-
heeten Zij zelf is dus de Waarheid. — En zie: Van haar
licht op den kandelaar gaan 4 snoeren uit, welker uiteinden
verbonden zijn aan de kandelaars, die achter haar gedragen
worden door de vier Latijn sche Kerkvaders, den H. Am-
brosius met boek en bijenkorf, den H. Augustinus met boek
en geesel, den H. Hieronymus met boek en leeuw, en
den H. Gregorius met boek en pausselijke tiara. Vreemd
genoeg dragen deze heiligen geen aureool, misschien om
1) Waar begrip der H. Schrift.
170
beter hen voor te stellen als nog levende op aarde; zij
allen prediken wat gij leest boven hunne hoofden: r/De-
claratio sermonum tuorum illuminat et intellectuni dat par-
vulis " ') En zeker, door het „ware begrip der H. Schrif-
tuur" erkenden zij , erkent ieder de waarachtige tegen-
woordigheid van Jesus Christus in 't H. Sacrament. —
Maar toch opdat dit waarlijk triomfeere, is meer noodig,
geloof, vertrouwen, en liefde; om dit te beteekenen wordt
dan ook de triomfwagen voortgetrokken niet enkel door
de reeds genoemde groep, maar evenzeer door de drie godde-
lijke deugden. Zie ! tusschen de voeten van Christus uit zijn
graf reeds ten halven lijve opgezeten, ligt een zwaar ge-
steente met 't woord door Christus zelven gegrift: „Super
hanc petram aediflcabo ecclesiam meam, 2) en boven daarop
eene maagd, die hoog ten hemel een kerkgebouw tilt, 't deels
weggesneden bijschrift zegt het: //Eccla Catlca of Chti".
Achter deze treffende voorstelling des Katholieken Geloofs,
gaat de Hoop met het embleem der slang , en eindelijk
de Liefde, eene vrouw omringd van hare kleinen. Natuur-
lijk, nu moet volgen het geheim der hoogste liefde:
Jesus Christus in het H Sacrament, maar triomfeerend, hoog
troonend op den zegekar. Vóór op den wagen twee en-
gelen met brandende fakkels ; boven hen een monumen-
taal bord met het eeuwig vaststaande: ^Hoc est enim corpus
meum , dit is mijn lichaam" en vlak daarachter verheft
zich in Gothieke Monstrans , de
Christus zegevierend in broodsgedaante.
Ja, wis, triomferend, want zie de bestrijders van dit
H. Geheim liggen verpletterd onder den wagen; zij zijn
gebrandmerkt door het alles zeggende bijschrift : haeretici
sacramentarii. 3)
1) De verklaring ('t juiste begrip) uwer woorden verlicht, en geeft den
kleineD (eenvoudigen) verstand. Ps. CXVIII, 130.
2) Op deze steenrots zal ik mijne Kerk bon wen.
8) Ketters die het R. Sacrament bestrijden.
171
Taf. XVII zal waardig den zegetogt sluiten. Hier toch
volgen achter elkaar een Paus, een Kardinaal en eenio-e
Bisschoppen, en het bovenschrift geeft ten overvloede de
beduidenis. Quodcumque ligaveris super terram , erit
ligatum et in coelis, et quodcumque, etc. ') alzoo : door,
met en na Christus die in het Hoogheilig Sacrament bij
hen blijft tot de voleinding der eeuwen, voeren zij, Chris-
tus hoogste plaatsbekleeders op aarde, dezelfde magt die
Hij had, de magt door den Vader Hem gegeven. Chris-
tus, het H. Sacrament des Altaars triomfeert in de R.
Kath. Hiërarchie.
Alvorens wij nu overstappen naar de gestoelten aan
den Evangeliekant, zij bemerkt dat de talentvolle beeld-
houwer, de Amsterdammer Jeannin de Teruenne aan de
banken, blijkens meerdere inschriften, gebeiteld heeft op
zijn kortst van 1538 tot 154-1. Ik teeken dit daarom hier
aan, wijl dit mij te zekerder doet gissen dat de 3de triomf-
togt, nu volgende, ons voorstelt een
Zegetogt van Keizer Karel V,
die 21 Julij 1540 te Dordt zijnen intogt deed, toen
tevens eene processie de O. L. Vrouwekerk uittrok. 2)
Deze keizerstogt beslaat 8 paneelen, van den midden
opgang tot het einde der kanunnikenstoelen.
Taf. a. Twee ruiters breken baan, met flinken bazuinslag.
ii b. Drie andere volgen , wien de korte mantel luchtig
van de schouders hangt, vurig trappelen hunne
schoone paarden.
Nog volgen eenige knechten te paard
» c. Dan een Spaansch Rijksgroote; hij draagt in de
rechter den Rijksappel , terwijl zijn ros door een
1) Al wat Gij zult gebonden bebben op aarde, zal gebonden zijn ook in
den hemel , en al enz. Onjuist worden deel V bl. 31 de woorden der in-
stelling van de Biecht opgegeven.
2) Bijdragen. Deel V. bl. 22.
172
page wordt geleid. Twee ruiters achter hem tor-
schen elk eene slanke zuil op de schouders, zin-
nebeeld niet waar, der kracht van 't rijk.
Taf. d. Een andere Rijksgroote in Spaansch kostuum houdt
het rijkszwaard ; een page bestuurt zijn hengst.
// e. Vlak daar achter rijdt nog een Spaansch ridder,
een 2de zwaard (caeremonie zwaard) in sierlijke
schede overeind houdende, en even als de vorige
door een page gevoerd. l)
n fgh zijn geheel bezet door de keizerlijke zegekoets
Een schuimend span van 8 rijk getuigde hengsten
met namen Velocitas, Alacritas enz. wordt in toom
gehouden door even zoovele stalknechten, zij trek-
ken de zinrijke statiekoets.
Eene vrouw , Ratio (de Rede) zit voorop en ment
Twee figuren, Prudentia (Voorzigtigheid) en For-
titudo (Kracht) staan aan hare zijden. Neven den
wagen gaan: links Fidentia (Vertrouwen) en Secu-
ritas (Onverschrokkenheid) ; regts 2 figuren waar-
van de namen ontbreken. In den wagen aan de
voeten des Vorsten liggen weer Rijkszwaard en
appel En eindelijk op kussen en troon , onder een
hemel die prijkt met een stralende zon zetelt in
volle majesteit
de triomferende Keizer.
Van zijne schouders daalt de Cappa door een groo-
ten agraaf op de borst za&mgegrepen, 2) zijn linker
draagt een laauwer, zijn regter den scepter, en
ware — wel jammer! — de kop niet weggesneden,
alligt zagen wij dan tot volslagen bewijs, de wel-
bekende Karelskroon.
1) In de Kleinodiën d. Deutsch-Röniischeu Reiches van Fr. Bock : waarvan
een pracht exemplaar berust op het Bissch. Museum te Haarlem, komen
ook beide zwaardeu voor. 2) Zie 't zelfde werk.
173
Achter den Caesar rijzen twee engelen : Temper-
antia (Gematigdheid) en Justitia (Geregtigheid) ,
die over het vorstelijk hoofd heen , tal van kran-
sen vooruitwerpen. — Boven dat alles leest gij
het weidsche vers : wQuod in coelis sol , hoc in
terra Caesar est." Wat de zon in den hemel is ,
dat is de Keizer op aarde.
Na al dit voortreffelijke , komt één groot raadsel : Wat
stelt voor of liever, wat doet hier ter plaatse het laatste
achttal paneelen (i-p)? want paneel r. tegenover den
middenopgang schijnt even als aan de overzijde op zich-
zelf te staan , en bevat slechts eenige ruiters.
Maar die 8 tafereelen, minder fijn gebeiteld en getee-
kend , deels van het altaar afgewend , terwijl al de
reeds beschreven tafereelen naar het altaar heenzien, ver-
toonen een Romeinschen zegetogt, waarbij dan de geschiedenis
van //Mutius Scaevola" in herinnering komt: Gij ziet ba-
zuinblazers en ruiters, een wagen met buit, slaven en
regters, en niet te vergeten, een held op een triomfwagen
en elders Mutius met de hand in het vuur.
Moet dit alles, in verband met het vorige, verbeelden
hoe het Rome der Romeinsche Keizers, plaats moest
maken voor den Gezalfden Duitsch-Roomschen Keizer?
Welligt kunnen zij die in Dords archieven inzage hebben
een volkomen oplossing geven.
Wie nu al het bewonderde in één blik nogmaals over-
ziet, en vraagt naar de ééne leidende gedachte, hij hoort,
dunkt mij, Christus voorspelling: Ego si exaltatus fuero
a terra, omnia traham ad meipsum (J. XII. 32). ')
Van Adam tot Elias en St. Jan wees alles heen op den
reeds aan Eva beloofde , bewijst luide wat de Apostelen
predikten: Gij zijt Christus, de zoon van den levenden
1) Als ik van de aarde zal verheven zijn, zal ik alles tot mij trekken.
174
God; en van Maria, de koningin der zaligen tot den een-
voudigen Belijder , Christophorus, is heel het christendom
de rijke buit des verwinnaars Christus; allen juichen:
Ipse fecit nos , non ipsi nos , ') en ieder bekent volmon-
dig met St. Paulus: Gratia ejus sum quod sum. 2)
Maar dat zelfde roept elk lid der nu nog op aarde
strijdende kerk Jesus te gemoet in het H. Sacrament;
van den koorknaap af tot den Paus toe, zijn allen voor
Christus die op 't altaar troont, evenzoovele bewijzen :
Ego cum exaltatus fuero , omnia traham ad meipsum.
Wat dan Christus is, gezeten aan de regterhand des
Vaders , de zon der geregtigheid rondom wien de uit-
verkorenen als starren flonkeren ; dat is Hij in het Altaar-
geheim , de zon der liefde , die alle geloovigen als bloem-
kelken naar zich heentrekt ; dat is Hij op profaan gebied
in den door Hem gezalfden Roomschen Keizer; geleid,
omstuwd gekroond door deugden , heerscht immers deze
in Christus kracht: ook hij dan verkondigt wat allen ge-
tuigen , wat niet het minst de verwonnen heidenwereld ,
en de zwichtende dwaling bewijzen:
Christus vincit — Christus regnat — Christus imperat. 3)
Dat zongen eenmaal dag bij dag, in die prachtige koor-
stoelen de kannuniken der schoone Lieve Vrouwe kerk,
dat beitelde Jan Terwen op Dordrechts banken , dat wil-
den de Beeldstormers te niet doen ! — Zij allen zijn
heengegaan , maar de ruïnen door de laatsten nagelaten
verkondigen nog na 3 eeuwen : Christus vincit — Christus
regnat — Christus imperat. — De waarheid is eeuwig.
Bijzondere vermelding verdienen nog de alleraardigste,
karaktervolle friezen, die in 8 tafereeltjes op de overhui-
ving der regter koorbanken eene processie voorstellen,
1) Hij heeft ons gemaakt, wij niet ons zelven.
2) Door zijne genade ben ik, wat ik ben.
3) Ch. verwint. Ch. regeert. Ch. heerscht.
175
waarbij alle officianten tot den Bisschop toe , knaapjes
zijn. Doelt zij misschien op den vcleenen omganck met
den H. Houte"?
Paneel
boven k. Zeven jongens met flambouwen stappen manhaftig
voorwaarts.
* l. 14 guiten volgen met muziek of fakkels, 2 daarvan
met schotel en ampullen,
v m. Nu 6 knapen dapper muziek makende. Dan twee die
te zamen op een schouderberrie een reliquiarium
dragen in vaasvorm, links gaan 2 fakkel-dragers.
Achter dezen , zangers , trompetters , wierookers,
» n. Thans komt er één met een kruisstandaard , 1 of
2 met vruchten?, 3 en 4 houden weer een schou-
derberrie , waarop een langwerpig kistje. Twee
wierookers, muziekanten en fakkeldragers sluiten.
v o. Nu weer zwaaijen er twee met kransen , twee heffen
pronk borden omhoog, één draagt een groot boek,
twee torschen aan een stok een groot afhangend
reliquiarium, in den vorm van een tempel (of lan-
taarn.) Twee fakkeldragers huppelen links ; kande-
laars , palmen komen achteraan.
(/ p. Statiger gaan 2 knapen met zwaaijende wierooks-
vaten, 2 met palmen, 4 met muziek. 1 met Bis-
schopsstaf, en een als Bisschop met hoogen mijter,
wiens mantel door slippendragers wordt opgehou-
den. Hij zelf draagt een vaas of pyxis.
v q. Hier volgen er 4 met grooten kwast en wijwater-
ketel, verders: kandelaars, zangboeken, lantaar-
nen; dan weer één met een kruis op voetstuk den
H. Houte ? (cf Bijdr. V, 19) en daarneven een
fakkeldrager.
n r. Eindelijk komen er 4 met een hemel en daarachter
(zeker om de figuurtjes niet al te klein te maken)
176
volgt de ageerende Digniteit, een Pyxis met het
Allerheiligste dragende, houden twee knapen de
mantelslippen , en nog 9 andere volgen biddende.
Alle overige friezen, vertoonen bloem- en fruitfestoe-
nen of engeltjes, knaapjes, nog een wereld van schoon-
heid, alles getooverd door den helaas al te onbekenden
JAN TERWEN
L. P. A. GOMPERTZ.
DE O. L. VROUWEKERK TE DORDRECHT.
De Eerw. Schrijver in de Bijdragen (Deel IV. bl. 381
en volg. en Deel V. bl. 1 en volg.) vergunne mij een
paar kantteekeningen.
Deel IV. pag. 387. regel 9. v. o. kan in verband staan
met VI. 52 bovenaan
Op IV. 391. na de ide alinea. Op 't stadhuis zag ik
wel een schilderij van den brand van 1457 , doch naar
dat der brooduitdeeling heb ik te vergeefs gevraagd.
Op V. 1. In den noordelijken muur des torens gaat
een gang van den torentrap tot bij het groote venster
des ingangs. In het portaal ziet men de lichtgaten, maar
de opening is toegemetseld, Rapport v. d. koster.
Op V. 3. Van hooge zeldzaamheid zijn de aan de zui-
len der viering zich bevindende steenen consoles, uit den
houwsteen zei ven uitspruitende ; eene is zigtbaar wegge-
slagen. Zouden zij niet gediend hebben om balken te
dragen, die óf een vroeger houten dak , óf onder 't bou-
wen des gewelfs dit tijdelijk moesten steunen?
Op V 6. ,/Deze kapel (der Munters) is de laatste".
Hieruit blijkt wat de koster mij te kennen gaf, dat de uit
de 1 7de eeuw daterende Renaissance afsluiting der Mun-
terskapel verplaatst is naar de llde kapel, waar zij thans
staat. Die afsluiting is aan den binnenkant bekleed met
fragmenten uit de oude Jherusalemskapel (V. 7. onder).
177
In het deurpaneel is nog de kerk van 't H. Graf, of
liever dat graf zelf, in de zijbetimmering zijn nog tek-
sten zigtbaar o. a. (ongeveer) ffuw woord zij: ja, ja; neen,
neen" etc. Zelfs de woorden ,dit is 't conterfeijtsel van
't H. Graf' staan er nog te lezen.
Op V. 8. O. L. Vrouwe-koor. Dit koor zou eerst later
zijn gebouwd, en de Noordermuur geregeld hebben door'
geloopen van de niskappellen af Ook zou die Noorderbeuk
tot achter in de kerk toe, de eenigste en openbare weg
zijn geweest om van de Hofstraat naar den stadswal te
komen. Eene vergelijking echter met bladz. 7. de architec-
tuur en de zuilen bewijzen dunkt mij het tegendeel. Ook
dateert de deur der apsis eerst uit de 1 7de eeuw en Noor-
delijk van de kerk lag immers het kerkhof. Maar wel
is schier de geheele Noordzij van anderen bouw en steen
dan de apsis en Zuidzij der kerk.
Op V. 10 en 16. Ingang van 't O. L. Vr. koor. O. L.
Vrouwe koor moet, dunkt mij, heeten de groote kapel
met dat deel der Noorder- apsisbeuk, dat haar scheidde
van het Priesterkoor; want aan den ingang van dat deel
is het nu nog zigtbaar, waar de koperen plaat van bladz.
21 was ingeklampt, in den N. Oostel. pijler der viering,
ongeveer 2 Meter boven den grond. En vóór dien pijier
stond zeker 't altaar van den H Houte met het inge-
metselde tabernakel , want blijkbaar aan de kleur van het
metselwerk, aan meerdere ijzeren klampjes, aan den
van onderen weggekapten halfpijler, vooral aan den in-
gevoegden steen, bijna 3 maal breeder dan alle anderen,
kan men zien dat hier een altaar heeft gestaan met vrij
hoog schotwerk, en diepe kas en daarboven een hoog
baldakijn of iets dergelijks.
Op V. 11. Deze zerk ligt achter den Noord-Oostel.
pijler der viering ; daarop staan gebeiteld aan 't boveneind
1 ovaal medailjon, geflankeerd door % vierkante schilden,
Bijdragen Ge«ch Bisd. v H»»rlem VIII» Heel. 12
178
te zamen hangende aan één lint. Alle schilden zijn effen
gehakt. Lager % kleine kruisjes.
Daaronder : Fundata sum.
u een wapenschild met weggehakten bever (uit
de lijnen te zien).
\ 31.
Beneden links, nog 1 vierkant, en regts een ovaal
schild Vergelijking met de steen van 1421 (zie VI. 46.)
bewijst u dat het Gothieke cijfer /\ (vier) door uitslij-
ting zijne pooten verloor, en daardoor nu zeer bedriege-
lijk een O schijnt.
Op V. 19. Na de voorlaatste alinea, zou ik om 't reeds
bemerkte, willen bijvoegen: alzoo in den N. Oostel. pilaar
der viering.
Op de noot V. 20. Door „Corts na middernacht" wordt
het verschil der data genoeg verklaard.
Op V. 21. In de kerkekamer copieerde ik eene inge-
lijste beschrijving, als volgt:
//De origineele gegoten koperen plaat, groot 0.37
//bij 0.39, dik 6 streep met rand en letters en reliëf
//van 2^ streep, keurig bewerkt, is vroeger bevestigd ge-
dweest in eene nog aanwezige nis [sic!] aan de noordzij
*vau den noordoostelijken kruispilaar binnen de groote
«/of O. L. Vr. kerk te Dord en is in 1862 gevonden bij
»de Administratie der R. C. Gemeente van de Bisschop-
//pelijke Clerezij aldaar."
Hieronder was in Gothisch schrift gecopieerd 't gedicht:
//Dusent vier. enz,
Onder stond : #Zie ook Balen op de ware
^grootte overgenomen door ondergeteekende 14 Mei 1862.
G. H. Itz".
Welligt is met de koperen plaat ook de Reliquie naar
de Jansenisten heengeraakt.
L. P. A. GOMPERTZ.
179
DE KERKEN EN PAROCHIÈN
OP
WALCHEREN.
(Vervolg van blz. 151 , VTII'" Deel.)
XXVIII.
NIEUWERKERK EN ARNEMUIDEN.
Nieuwerkerk was eene heerlijkheid en dorp , toebe-
hoorende aan de heeren van Arnemuiden, die op het
naburige kasteel Mortiere zetelden , en den heeren van
Borsselen, met wie zij vermaagschapt waren, in macht
en grootheid nabij kwamen.
De parochiekerk stond ter begeving van de heeren van
Arnemuiden; toen heer Gillis van Arnemuiden, de laat-
ste van het hoogedel geslacht, omstreeks 1450 stierf,
kwam de heerlijkheid met al hare rechten aan de heeren
van Borsselen van Veere, die het in 1498 aan de stad
Middelburg verkochten. Het dorp Arnemuiden en de later
daarvoor in plaats gebouwde stad van denzelfden naam
behoorden tot de parochiekerk van Nieuwerkerk, die toe-
gewijd was aan den heiligen boetgezant onder den titel
van sint Jans onthoofding. Ook was daarin gesticht eene
kapellerij van O.L. Vrouwe en van den H. Antonius.
Slechts een paar oorkonden zijn ons van deze kerk be-
waard gebleven.
Anno 1499, 5 September, maakte de regeering van
Middelburg eene ordonnantie aangaande het salaris van
den pastoor, om gerezen geschillen en twisten ter dier
zake uit den weg te ruimen. Sted. archief, Middelb. Inv.
N° 821.
180
Anno 1528: de regeering van Middelburg geeft de
kosterij der kerk van Nieuwerkerk in den Oosthoek en die
van de kapel te Arnemuiden, opengevallen bij de „ab-
sentie ende fugitivicheyt" van den koster , aan Fransken,
zoon van Antheunis Cornelisz, de Verwer, //onsen beminden
medebroeder in wette", om die of zelf te bedienen of door
iemand anders, daartoe nut en bekwaam en aangenaam
aan de Kerkmeesters, ten zijnen *perykel ende fortune"
te laten waarnemen. Sted. arch. Midd. Inv. N° 1394.
Intusschen was het oude dorp Arnemuiden allengs door
de zee verdrongen en moest hoe langer hoe meer naar
den oosthoek verhuizen , waar weldra een nieuw en wel-
varend dorp verrees , dat door den zeehandel en zijn over-
schoone haven Middelburg verre overtrof, en eindelijk
als eene aanzienlijke koopstad den naijver der buren op-
wekte. Toen stichtte men daar beneden den dijk eene
kapel ter eere van den heiligen Martinus, waarvan de
eerste steen werd gelegd 9 Mei 1505; zij werd beheerd
door de kerkmeesters van Nieuwerkerk en bezat geen
parochiale rechten. De parochiekerk bleef die van Nieuwer-
kerk. Reygersberg verhaalt dat op sint Maria Magdalena,
22 Juli 1519, onder de predikatie een steenen pilaar van
zijn voetstuk schoof en in de kerk tusschen al het volk
viel. Een oude man werd er onder verpletterd. Het schijnt
dat de kerkmeesters na het bouwen van de nieuwe kapel
langen tijd met geldelijke moeielijkheden hebben te kam-
pen gehad, of misschien niet al te stipt in hun beheer
zijn geweest; althans in 1538 verzocht jonker Mathys
Croeser te Veere aan den keizer besloten letteren voor
burgemeesters , schepenen en wethouders van Middelburg,
als competente rechters over de kerkmeesters te Arne-
muiden, waarbij hun zal bevolen worden, dat zij dezen
voor zich moeten ontbieden en hun gelasten, zich bij eede
tften heyligen" te zuiveren, of zij eenige gelden onder
181
zich hebben aan de kerk toebehoorende , ten einde daarop
te kunnen verhalen de achterstallige renten op die kerk
over 1535. De keizer gelastte 24 Juli van hetzelfde jaar
dat, overeenkomstig het verzoekschrift van jonker Mathys
Croeser, de kerkmeesters zouden overleggen schriftelijke
declaratie en specificatie van alle goederen, landen, erven
en renten der kerk toebehoorende. Sted. arch. Middelb.
Inv. N° 1681 en 1697.
De sint Martinuskapel was een ruim en sierlijk gebouw ,
dat de oude moederkerk verre overtrof, waarom de Arne-
muiders dan ook bij den bisschop van Utrecht zoowel als
bij de regeering van Middelburg er op aandrongen , haar
te verheffen tot parochiekerk. Op den 10dcn Juni 154-5
sloot de regeering van Middelburg eene overeenkomst met
de ingezetenen van Arnemuiden, waarbij werd goedge-
keurd, na bekomen machtiging van den bisschop en van
den grooten raad te Mechelen, dat de kapel van sint
Maarten als parochiekerk in plaats van de oude sint Jans-
kerk zou worden gehouden Bisschop Gregorius van Eg-
mond verleende zijne goedkeuring en verhief haar tot
parochiekerk 8 Augustus van hetzelfde jaar. De korte
inhoud van het charter is deze :
Voortaan mag in de kapel van sint Maarten beneden
den dijk worden verricht alles wat in parochiekerken ge-
schiedt, als de hoogmis zingen met predikatie, de toe-
diening van het Doopsel en het sacrament des Huwelijks:
alles onverminderd het recht, de autoriteit en praeëmi-
nentie der regeerders van Middelburg, als ambachtsheeren
en patroons der hoofdkerk, bij de voordracht tot de open-
staande cure , kosterij enz ; zoodat ook aan hen in deze
nieuwe parochiekerk dezelfde rechten blijven voorbehouden
als zij bezaten in de oude. De parochianen mogen hoog-
tijd houden en hunne uitvaart kiezen in beide kerken ,
tegen betaling der leges op den ouden voet, en met ver-
182
plichting om het koor der oude kerk, de kapel van O.L.
Vrouwe aldaar en den toren alsmede de cassiestraat in
goeden staat te onderhouden ; het schip der kerk tot aan
het koor mogen zij afbreken. Voorts zal er op alle zon-
en heiligendagen ten 8 ure eene Mis moeten opgedragen
worden , waartoe zal mogen gebruikt worden de fundatie
van het sint Antonius-altaar, en door ieder der drie schutte-
rijen jaarlijks gegeven worden twee Philippus gulden.
Nog zullen de Arnemuiders verplicht zijn alle jaren te
Paschen in plechtige processie het heilig Chrisma uit de
hoofdkerk af te halen, en op sint Jans-onthoofding des
morgens ten negen ure te gaan, wederom in plechtige
processie van de nieuwe parochiekerk naar de hoofdkerk,
om daar eene eerlijke, solemneele, devote Mis van sint
Jan, als patroon der kerk, te zingen, en den volgenden
dag eene gezongen Requiem te doen opdragen *pro fun-
datoribus et defunctis", met het Miserere, de profundis,
de responsoria en collecten , die daarbij behooren.
Op al de punten dezer overeenkomst moest van den
grooten raad te Mechelen eene u willige condemnatie" wor-
den verzocht; deze bleef meer dan zeven maanden weg,
zoodat de Arnemuiders ongeduldig werden en de regee-
ring van Middelburg aanhoudend lastig vielen , om toch
tot de uitvoering van het bisschoppelijk besluit over te
gaan. Dit had ten gevolge dat door wet en raad op 6
Maart 1546 werd goedgevonden dat, hoewel de brieven
van condemnatie van den grooten raad nog niet uitge-
vaardigd zijn, evenwel op het aanhoudend verzoek der
ingezetenen van Arnemuiden den volgenden dag het heilig
Chrisma zal overgebracht worden uit de kerk in den Oost-
hoek naar de kapel te Arnemuiden. Zeven dagen daarna
volgde eindelijk de » willige condemnatie" van den grooten
raad op het accoord , gemaakt tusschen de regeering van
Middelburg en de gildebroeders der drie schutterijen te
183
Arnemuiden, als vertegenwoordigende de gemeente. Sted.
arch, Midd. Inv. N° 1908, 1935 en 19S6. Op den 7den
Maart 1 546 werd alzoo de sint Maartenskapel als paro-
chiekerk door de Arnemuiders in bezit genomen.
De oude kerk verviel allengs hoe langer hoe meer;
men was te veel ingenomen met sint Maarten om zich
veel te bekommeren hoe het met sint Jan ging. Tot de
afbraak van het voorschip der kerk , dat bouwvallig was,
ging men niet over, maar liet alles zooals het was, zoo-
dat ook koor en kapel en vooral de toren in erbarme-
lijken toestand geraakten. In 1564 moesten de kerkmees-
ters eindelijk wel besluiten het bouwvallige gedeelte te
sloopen, maar wilden volstrekt niets herstellen aan het
gedeelte, dat volgens contract met Middelburg moest blij-
ven staan. Arnemuiden nam dagelijks toe in bloei en aan-
zien; de regeering van Middelburg was er intusschen op
uit om haar te onderdrukken ; 't was tijd , meende men , dat
daar een einde aan kwam. Men besloot derhalve de heeren
van Middelburg volstrekt niet te moeien, maar van den
bisschop van Middelburg, als hoofd der Zeeuwsche kerk,
autorisatie te vragen tot slooping en tot het verkoopen
van den afbraak ; tevens zou men een gemachtigde naar
Mechelen zenden om van den koning octrooi van een of
anderen impost te verzoeken, ten einde de geheele oude
kerk af te breken en eene nieuwe te bouwen uit den
opbrengst van dien impost.
Bisschop Nicolaas liet zich overhalen en gaf aan de
kerkmeesters van Arnemuiden brieven van autorisatie,
om een gedeelte der kerk te sloopen en de afbraak te
verkoopen, mits daarvan rekening en verantwoording
doende aan hem of zijne vicaris. Aanstonds toog men aan
het werk, en Simon Romboutsz, met de leiding van het
sloopen belast, begon op 30 Augustus met den verkoop
van afbraak, zooals blijkt uit „Dit boeck houdt inne alle
184
de rekeninghe ende ontfanck die ick Simon Romboutsz.
gehat heb van allen de oude materialen , die van der
vervallen kercke by my vercocht zyn." Sted. arch. Midd.
Inv. N" 2358. Dezelfde Rotnboutsz , werd ook afgevaar-
digd naar Mechelen en den koning, om het octrooi te
verzoeken.
Als de regeering van Middelburg vernam, dat men te
Arnemuiden bezig was buiten hare voorkennis en toe-
stemming de kerk voor een gedeelte af te breken en te
verkoopen, protesteerde zij als patroon der Arnemuiden-
sche kerken daartegen, en zond onmiddelijk Hugo Bon-
tius naar Mechelen om bij den grooten raad haar beklag
in te dienen, aan den overmoed der Arnemuiders paal
en perk te stellen, en Simon Romboutsz. als slooper en
verkooper in rechten te vervolgen. Hugo Bontius schreef
7 October uit Mechelen aan de regeering van Middelburg,
dat hij den president van den grooten raad verzocht had,
aan de kerkmeesters van Arnemuiden geen provisie te
doen verleenen, vóór dat de regeering van Middelburg
in hare defensie was gehoord.
Intusschen begrepen de Arnemuiders toch , dat zij te
ver gegaan waren en wilden een proces voorkomen, het-
welk ontwijfelbaar ten hunnen nadeele zou uitvallen; de
kerkmeesters begaven zich daarom in het begin van Octo-
ber naar Middelburg, betuigden hun leedwezen en ver-
klaarden zich voortaan in alles aan de regeering als patroon
der kerken te zullen onderwerpen. De secretaris van
Middelburg Zagarus berichtte dit onmiddelijk aan Hugo
Bontius te Mechelen, en deze meldde 11 October de
goede ontvangst dier tijding, tevens den raad gevende,
de zaak nu niet verder in rechten te vervolgen en ook
Simon Romboutsz. geen proces meer aan te doen. De
regeering van Middelburg volgde dien raad op, maar vroeg
en verkreeg toch 20 October een mandement tegen de
185
ingezetenen van Arnemuiden , waarbij de willige condem-
natie van den grooten raad deugdelijk en naar vorm en
inhoud executoir werd verklaard. Het koor der oude kerk,
de O. L. Vrouwekapel moesten blijven staan en de toren,
waarvan de kap vergaan was, moest hersteld worden.
Als Simon Romboutsz. later de rekening zijner reiskosten
en vacatiegelden inleverde, weigerde de regeering van Mid-
delburg die goed te keuren en deed ze bij raadsbesluit van
19 Juni 1568 rooieeren, als strijdende met de overeen-
komst van 10 Juni 1545 en de daarop gevolgde willige
condemnatie. Stedel. arch. Midd. Inv. Nu 2360-2362.
In het volgende jaar legden de kerkmeesters van Nieu-
werkerk in den oosthoek weder behoorlijk rekening en
verantwoording af van hun beheer voor de regeering van
Middelburg. Inv. N° 2368
De kerk van Arnemuiden bezat een teerstoof, wier
opbrengst gedeeltelijk voor de kerk en de armen en ge-
deeltelijk voor de drie schutterijen was, zooals blijkt uit
de voorwaarden, waarop kerkmeesters, heilige Geestmees-
ters en deken en beleeders van de drie schutterijen te
Arnemuiden den 19den Augustus 1569 de kerke- teerstoof
voor den tijd van vier jaren verpachtten. Inv. N° 2514.
Middelburg, er steeds op uit zijnde om Arnemuiden
zooveel mogelijk in afhankelijkheid te houden, bleef zich
altijd duchtig ook als patroon der kerke doen gelden en
maakte menige bepaling, die den Arnemuiders hard moest
vallen en siechts noode werd nagekomen. Zoo moesten
de gildebroeders der kramers, tappers, timmerlieden,
smeden en fruiteniers jaarlijks een schelling aan Middel-
burg betalen voor het onderhoud van de altaren der
gilden aldaar; een dier gilden moest op de beurt ten
zijnen koste alle jaren het heilig kruis in de Westmons-
terkerk op- en af stellen ; en de drie schutterijen moesten
de groote processie van den ommegangsdag alle jaren
186
komen bijwonen met hun geweren, trommels, pijpers
en wagens,
Deze dwang had echter ten gevolge dat andere gilden,
die niet tot dienstbetoon verplicht waren , vrijwillig zich
bij hunne vakgenooten te Middelburg aansloten. Zoo
kwamen de lakensnijders van beide steden overeen, 23
September 1500, dat zij gezamenlijk de kosten zouden
dragen, die het gilde te Middelburg jaarlijks moest maken
op den ommegangsdag en op den heiligen Sacramentsdag.
De gildebroeders van sint Joris moesten ook alle jaren
op sint Joris te Middelburg ter opschote komen en de
kosten voor de helft betalen. Die niet ter opschote ver-
scheen en het gezelschap volgde , zou twee schellingen
betalen behalve de 13 gr. jaargeld. Inv. N° 816 en 371.
Als pastoors heb ik gevonden:
Anno 1547: pastoor Cornelis Bisschop is overleden,
en de regeering van Middelburg benoemt in zijne plaats
tot pastoor van de kei'k te Arnemuiden, vad curam seu
ecclesiam purochialem loei vel villagii Aremudensis," heer
Cornelis van Scheinge , priester en kanunnik van sint
Maarten Deze belooft schriftelijk den 18den April de cure
van Arnemuiden in persoon of door een substituut te
zullen bedienen ; mocht de stad haar willen verhuren, dan
zal hij ze binnen de zes maanden verlaten, in welk geval
de collatie vervalt en wederkeert op genoemde patroons,
evenalsof hij gestorven ware Inv. N° 1977 en 1985.
Anno 1563: deze Cornelis van Scheinge overleden
zijnde, geeft de regeering van Middelburg 14 Augustus
de cure aan Johannes Back van de sint Janskerk te
's Hertogenbosch. Inv. N° 2326. Deze ongelukkige pastoor
Back, de laatste pastoor van Arnemuiden, verzocht den
5den Mei 1574, na het overgaan der stad tot den prins
van Oranje , te mogen onderhandelen met het consistorie
van Middelburg, om te Arnemuiden als predikant van de
187
nieuwe leer te blijven 's Gravenweerd blz. 453 Acta
consist. III, 10,
Aangaande de kosterij vind ik nog, dat de kerkmees-
ters, 18 Mei 1571, gunstig besluiten op het verzoek van
den koster, om was te mogen verkoopen ten behoeven
der kerkelijke plechtigheden, echter onder voorwaarde,
dat hij zijn voorraad te Middelburg zou inslaan Inv.
N° 2515,
De schepelingen van alle natiën, die voordurend in
Arnemuiden ter reede lagen en veel welvaart aan de
burgers schonken , waren van geen gunstigen invloed op de
zedelijkheid der Arnemuiders en gaven zeer dikwijls groote
ergenis. Daar werd gedobbeld, gevloekt, gedronken en
veel onzedelijks gepleegd in het openbaar en zelfs tot in
Gods huis, zoodat de baljuw', burgemeesters, schepenen
en raad van Middelburg 11 Februari 1564 moesten ge-
bieden, dat te Arnemuiden door den pastoor onder den
Hoogdienst zou worden afgelezen , dat alwie gedurende
de godsdientsoefening in de kerk wandelt, speelt, tuischt,
handel drijft of andere onbehoorlijke //insolentiën" pleegt,
met geldboete zal worden gestraft, dadelijk te betalen,
bij onvermogen met verbeurte van het opperste kleed,
/.cnde indien de infringeerder een cales ware geheel in-
solvent op arbitraire correctie." Inv. N° 2341. Met de
reformatie moet de zedelijkheid er niet op verbeterd zijn,
daar zelfs Boxhorn en Smallegange de ondergang van het
weelderige Arnemuiden als een straf des hemels beschouw-
den over de goddeloosheden aldaar gepleegd. Immers de
eerste schrijft: //Dus werd hier ghetardt de grimmicheyt
van den hemel , wiens oordeelen gheveldt werden in het
verborgen, ende beginnende straffen kleyn ende bynaer
onsichbaer zijnde , ofte niet erkent ofte veracht , doch ten
bietsten gantsch afgrijselijck ende onversettehjck bevonden
werden. Het water ende de diepte veroorsaeckte hier een
188
sorgheloose dertelheyt, ende brachten den ingesetenen aen
groote middelen; doch het water veranderde in korte tijdt in
droochte, ende verkeerde de weeldricheyt in treuren, ende
Godts rechtvaerdighe tooren maeckte het alsoo , dat nau-
welijcx eenigte overblijfselen van het oude welvaren waren
te vinden. Den schepen werdt den toeganck door het zandt
besloten ; de stadt ghenoechsaem ontborghert. Dit erbar-
melijck ende doodtbleeck wesen blijft dese stadt noch aen
tot den dach van heden, zijnde weynich bewoont, ende
siende sijne eertijds prachtighe huysen eensdeels tot steen -
hoopen verandert, anderdeels den val dreyghen " Aldus
blz. 271.
In Augustus 1566 loeide de beeldenstorm over Arne-
muiden, zooals blijkt uit de sententiën van Alba, geveld
17 Augustus 1568 tegen elf personen uit Arnemuiden
en 2 October 1570 tegen Doen Jansz. Men leest daar
ook dat een calvinistisch predikant in het dorp gepredikt
had bij Gabriel Arnolds, ook bij Adriaen Jansz. en ein-
delijk in de zoutkeet van de weduwe Bastiaen Matthysse
op den zeedijk naar Middelburg. Marcus blz. 105,
Toen Vlissingen en Veere in 1572 tot den prins van
Oranje waren overgegaan , volgde Arnemuiden terstond
dat voorbeeld ; Middelburg bleef getrouw aan den wettigen
graaf en gaf aanstonds aan Alba kennis van de trouwe-
loosheid der haar onderhoorige stad De hertog zond on-
middelijk eene bende oude en beproefde soldaten naar
Walcheren , die te Arnemuiden landden, de stad stormen-
derhand innamen, een groot getal burgers en krijgers
over den kling joegen en de ongelukkige plaats 8 Mei
plunderden Middelburg moest in 1 574- na eene belegering
van twee jaren bezwijken en sleepte in haren val ook
Arnemuiden mede. Bij den overgang der laatste stad was
deze zoo verwoest dat er, volgens van Meteren, die zegt
er ooggetuige van te zijn geweest, niet één huis meer
189
stond, hetwelk deuren en vensters had , uitgezonderd de
woning van den kapitein , daar de soldaten uit gebrek
aan brandhout alles verbrand hadden. Boek IV, blz. 89.
Ook de kerk was niet gespaard en had zooveelgeleden,
dat zij in 1582 voor groot gedeelte inviel.
In het jaar 1438, den 259ten September, vergunde heer
Gillis van Arnemuiden aan de Reguliere kanunniken van
het klooster Steyn bij Gouda , om binnen de parochie en
de heerlijkheid van Arnemuiden, dicht bij Mortiere , een
klooster hunner orde te stichten en schonk hun daartoe
het huis Mortiere. Inv. N° 200. Dat klooster droeg den
naam van het heilig Graf. In het vijfde Memoriaal van
den griffier Roze blz. 51 vindt men een octrooi van her-
tog Filips, 2 Januari 1439, waarbij hij den prior en het
convent van de Regulieren . onlangs gefundeerd te Mor-
tiere bij Arnemuiden , verlof geeft om hun convent, ge-
naamd het huis te Mortiere, hun gegeven door Gillis
van Arnemuiden , af te breken en te verplaatsen , doch
altijd op hun eigen erf. Aldus Tirion II, 203, en het
charter zelf, Inv. N° 1305.
Het schijnt dat de Regulieren al spoedig zich in zekeren
welstand mochten verheugen , want zij kochten van tijd
tot tijd land en hoeven aan. Het stedelijk archief van
Middelburg bewaart onder anderen een //Guarandbrief"
van 12 Januari 1441, gepasseerd voor schepenen van
Middelburg, over 3/4 gemeten lands, gelegen in de kloos-
terparochie ten oosten van den Arendijk , aangekocht door
de Regulieren van den heiligen Grave te Arnemuiden.
Inv. N° 207. Transportbrief , 14 Juli 1449 gepasseerd
voor schepenen van Middelburg, van een half huis met
de halve hofstede en het land daartoe behoorende, gelegen
in den Hayman in de kloosterparochie , aan de noordzijde
van den Arendijk, te behoeve van broeder Jacob Claesz.,
prior van het Regulieren klooster te Arnemuiden Inv.
190
N° 251. Eindelijk weder een /rguarandbrief " van 13
Maart 1450 , gepasseerd voor keurschepenen in den Hay-
man in de kloosterparochie aan de oostzijde van den Aren-
dijk, aangekocht door het klooster van de Regulieren te
Arnemuiden. Inv. N° 258.
Als priors van dit klooster worden genoemd :
Anno 1444: broeder Theodorus Theodorici, die het
klooster vertegenwoordigde op de algemeene vergadering
der Nederlandsche Regulieren , gehouden 4 Mei in het
klooster Sion. Oudh, en Gest. v. Zeel. I, bl. 219.
Anno 1449. Broeder Jacob Claesz , hierboven vermeld.
De aanhoudende doorbraken der zee en het voortdurend
afnemen van land noodzaakten de Regulieren het klooster
te verlaten, dat niet lang meer tegen den aandrang van
het water kon beschut worden ; waarom Hendrik van
Borsselen, heer van Veere, het in 1 452 naar O L. Vrouwen-
polder verplaatste en daarvoor een geschikt erf schonk,
De verdere geschiedenis van dit klooster hebben wij
reeds medegedeeld onder O L. Vrouwepolder.
XXIX.
OUD-VLISSINGEN.
Men verhaalt dat aan den westelijken kant der tegen-
woordige stad Vlissingen in het jaar 620 twee huisjes
stonden , wier bewoners den kost verdienden met visschen
en het houden van een veerschuitje op den tegenover-
liggenden oever van Vlaanderen. Allengs moeten zich daar
meer visschers hebben nedergezet , zoodat er een dorp van
groeide, dat reeds omstreeks 917 eene parochiekerk met
flinken toren bezat, en Oud- Vlissingen werd geheeten.
Het dorp heeft gebloeid tot in de dertiende eeuw ; toen
begon de nieuwgebouwde stad het langzamerhand te ont-
volken en te verarmen, om het eindelijk geheel in zich
191
op te nemen- Dat er een bepaalde toeleg heeft bestaan
om het oude dorp te dwingen zich in de nieuwe stad op
te lossen , blijkt uit Art. 48 der Keuren van Vlissingen ,
zooals die aan den hertog van Mba zijn overgelegd , het-
welk luidde:
*Geen poorter noch ingeseten der stede van Vlissingen
en sal drancke van wijn of bier halen, noch doen halen,
noch gaen drinken tot Oude Vlissingen, Altenae, of
buiten de Blaauwpoorte , binnen der half mijle, opde boete
van x sch. grooten vlaems." Smalleg. blz. 552. Uit ge-
brek aan nering zijn dus de Oud-Vlissingers naar Nieuw-
Vlissingen getrokken en hebben haar bevolkt.
In het bekende charter van den verkozen bisschop Jan
van Nassau, waarbij hij in 1271 den abt van Middelburg
in alle voorrechten en bezittingen , door zijne voorgangers
verleend, bevestigt, wordt ook Oud- Vlissingen genoemd.
Inv. N° 80.
Aan wie de kerk was toegewijd heb ik niet kunnen
opsporen.
Aangaande het collatierecht schijnt geen onbetwistbare
zekerheid te hebben bestaan, want 17 Maart 1308 schreef
graaf Willem III aan Henricus, abt van Middelburg, over
de benoeming van een priester te Oud- Vlissingen. De
eerste begeving, waarvan de oorkonde is bewaard, werd
gedaan door den Middelburgschen abt, doch goedgekeurd
en bevestigd door den graaf van Zeeland in het jaar 1317.
*Wy Willem graue van Heneg van Hollandt, van Zee-
landt ende Heer van Vrieselandt maken kond allen luden ,
dat wi die ghifte vander kerken van Oud Vlissinghen ,
die een ghestelic man bider ghenade Goets Henric , abt
van Middelburch gheuen heuet omme Gode , Heer Pieter
van Vlissinghen , canonic te sente Pieters in Middelburch ,
vaste ende stade houden willen wi sullen omme Gode
Ghegheuen in Delf jnt jaer ons Heeren m, ccc. ende
192
zeventiene, des zonnendaghen na sente Victores daghe "
Inv. N- 197.
Den 4den Maart 1368 doet weder een zeker geestelijke
te Londen , S. de Sudbiria geheeten , bij eene acte opge-
maakt te Avignon door den notaris Hugo Attehalle, uit-
spraak over de cure te Oud-Vlissingen. Inv. N° 851.
In 1378 maakte heer Hugo Cogghe Kanunnik van
sint Pieter te Middelburg, aanspraak op het collatierecht
van Oud-Vlissingen; het geschil duurde drie jaren en
werd eindelijk voor graaf Albrecht van Beijeren gebracht.
De uitspraak was ten voordeele van den Middelburgschen
abt, en 3 April 1381 schreef de notaris Johs. van Cloe-
tinge de acte, waarbij Hugo Cogghe zijne aanspraken
afstond aan den abt. Inv. N° 944.
In het jaar 1481 vinden wij de twee kerken van Oud-
en Nieuw-Vlissingen voor het eerst vereenigd onder één
pastoor, heer A. Mast, die bij notariëele acte van 24 Mei
zijne cure van beide kerken voor zes jaren in pacht of
cijns afstaat. Inv. N° 1724.
De kerk van Oud-Vlissingen was onderhoorig aan de
abdij, de kerk van Nieuw-Vlissingen niet: doch nu de-
zelfde A. Mast rector was van beide kerken, meende men
er geschikt toe te kunnen overgaan, om ook de laatste
aan de abdij te verbinden. Pastoor Mast had daarover
reeds naar Rome geschreven en daags voor de Idus van
Januari 1483 een antwoord van paus Sixtus IV ontvan-
gen. 30 October 1484 schreef de notaris Jacobus Baielet
eene acte, waarbij A. Mast, rector der kerken van Oud-
en Nieuw-Vlissingen, en Jan, abt van Middelburg, ge-
machtigden benoemden om van den paus de incorporatie
dier kerken bij de abdij te verzoeken. Inv, N° 1 768 en 1769.
Het verzoek werd ingewilligd, en ]5 November 1486
sloten pastoor Mast en de abt een notarieel contract over
de inkomsten van beide kerken. Inv. N° 1809. Het no-
193
tarieel contract over de incorporatie zelve dagteekent van
4 November 1488, en werd opgemaakt door Ger. Koel
van Kleef, notaris te Middelburg. Inv. N° 1833.
Nauwelijks was dit geschied of er ontstond geschil over
het patronaatrecht der vereenigde kerken tusschen den abt
van Middelburg en heer Wolfaert van Borsselen, waarin
11 Maart 1489 uitspraak werd gedaan door A, de Grassis.
Inv. N° 1838.
In 1 489 werd te Antwerpen weder eene notariëele acte
opgemaakt, waarbij P. Wilke een gemachtigde benoemt
om afstand te doen van zijne rechten op de kerk van Oud-
Vlissingen. Inv. N° 1845.
Intusschen liep het geschil zoo hoog, dat de zaak voor
Rome werd gebracht: 30 Maart 1490 werden de partijen
gedagvaard om voor den pauselijken rechter P. de Feriera
te Rome te verschijnen of hunne gemachtigden te zenden ,
en 16 dagen voor Kalend, October (16 September) van
hetzelfde jaar bevestigde paus Innocentius VIII den abt
van Middelburg in zijn recht tot voordracht van den cnreit
voor Oud- en Nieuw- Vlissingen. Inv N° 1861 en 1865.
De abt was evenwel gehouden eene zekere som aan de
heeren van Borsselen uit te keeren ter vergoeding voor
het afstaan van hun collatierecht; 13 Juni 1500 sloten
Anna van Bourgondië en Anna van Borsselen daar-
over een contract met den abt P. van de Capelle. Inv.
N° 2022.
In 1532 verkocht heer Jan Janssz. , pastoor van Nieuw-
Vlissingen, met toestemming van abt Maximiliaan van
Bourgondië, een stuk land aan zekeren //Jacob Cornelis
Woutersz prochiaen van nyeu Vlissinghe" , voor eene
jaarlijksche rente, ten eeuwigen dage in Mei te betalen,
van 20 schellingen. Deze rente werd in het jaar 1551
door den abt toegewezen aan den pastoor van Oud-Vlis-
singen, onder verplichting van alle weken eene heilige
Bijdragen Gescb. Bisd. v. Haarlem VUIe Deel 13
194
Mis te gaan lezen op het altaar van het heilig Kruis in
de kerk van Nieuw-Vlissingen. Arch. abdij.
Pastoors van Oud-Vlissingen heb ik gevonden :
Anno 1317: Hendrik, abt van Middelburg draagt voor
tot cureit Petrus van Vlissingen , kanunnik van sint Pie-
ter; deze wordt op de gebruikelijke wijze afgekondigd en
bevestigd vier dagen na sint Mattheus (24 Sept ), en graaf
Willem III keurt die benoeming goed 16 October. Inv.
N° 193-197.
Anno 1330: heer Hendrik Popposz van Zijrixe wordt
door abt Olivier voorgedragen als cureit van Oud-Vlis-
singen, en op sinte Catharina-avond (24 November) be-
vestigd. Inv. N° 852 en 354 In het jaar 1332 deed hij
de afkondiging voor den nieuwen pastoor van Nieuw-
Vlissingen, Inv. N° 375.
Anno 1355: heer A. Buxhorn wordt cureit van Oud-
Vlissingen. Deze was weder voorgesteld door graaf Wil-
lem V en niet door den abt, op sint Severijnsdag (8 Januari).
Inv. N° 666.
Anno 1367: Op zondag na sint Willibrordus (9 No-
vember) deed heer Johannes Pietersz. , vice-cureit van
Oud-Vlissinge, de afkondiging voor P. W. Adonis, voor-
gedragen cureit van Nieuw-Vlissingen , en gaf daarvan
verslag aan den officiaal aartsdiaken te Utrecht. Inv. N° 923.
Anno 1481: heer A, Mast cureit van Oud- en Nieuw-
Vlissingen. Inv. N° 1724. Komt ook nog voor in het
jaar 1485.
(Wordt vervolgd.) v. D. Horst.
195
BOUWSTOFFEN VOOR DE KERKELIJKE GESCHIEDENIS
VAN
VERSCHILLENDE PAROCHIEN THANS BEHOORENDE
TOT HET
BISDOM VAN HAARLEM.
(Vervolg van blz. 390, Vil*8 Deel.)
Het Hof van Holland, Zeeland en West- Vriesland be-
veelt aan baljuwen, schouten enz. de sluiting enz. van de
vergaderplaatsen der Roomschgezmden, — 24 Jun. 1 644.
Fredrick Hendrick bij der gratie Gods prince van
Orangien, grave van Nassauw, Meurs, Buy ren, Leer-
dam en marcquis van der Veere ende Vlissingen,
heere ende baron van Breda , en gouverneur, capi-
teyn-generael ende admirael , mistgaders den pre-
sident ende raeden over Hollandt Zeelandt en
Vrieslandt.
Eersame, wyse, discrete, lieve, bysondere. ')
Alsoo wy seeckerlycken syn bericht: dat de Pausge-
sinden binne UL. jurisdictie daegelycx stouter en stouter
voortvaeren in't houden van haerluyder conventiculen ende
genoechsaeme openbare vergaderinghe, hebbende daertoe
gesticht ende tot noch toe gebruyckt formele kercken,
capellen, ofte andere particuliere wooningen daartoe ge-
approprieert als namentlyck tot Assendelft twee kercken,
alles directelyck strydende teghens de placcaten van den
1) Ten gevolge van dit scherp aanschrijven van het hooge gerechtshof
van Holland, mutatis mutandis, aan verschillende overheidspersoneu , zijn
van dezen de hiervolgende rapporten oi' antwoorden teruggezonden.
Bijna ieder antwoord gaf aangeduide missive van het Hof weer; ik heb
dat vermeden.
196
lande mitsgaders onse brieven van aanschryven tot diversche
stonden daer tegens geemaneert ende UL. toegeschickt.
Dat mede geschape zy, dat deselve stouticheden by vordere
conniventie noch verder gaan, ende eyntelycken tot irre-
parable swaericheden vuytbreecken sullen , tensy daerinne
tydelycken wierde voorzien, hebbende niet connen ledig-
staen UL van wegen de hoge Overheyt , mitsdesen wel
serieuselycken tot sijn debvoir, eets ende amptshalve aen
te maenen ende daerby preciselyk te belasten ende bevelen :
dat UL. ten overstaen ende met assistentie van bur-
gemren ofte twee van den gerechte d'voorsz paepsche kercken
ende andere meer; die binnen UL. jurisdictie mogen
syn , binnen drie dagen nae, de receptie deses, by provisie
sult hebben te sluyten ende geslooten te houden, in voegen
dat daerinne geen van de voorsz conventiculen connen
worden gehouden. Vigilerende niettemin, dat tselffde mid-
delertyt op andere plaetsen mede niet en worde gepleecht
ende binnen veerthien dagen daer naer ons persoonelycken
ende pertinentelycken te comen berichten van de debvoiren
ende wedervaeren, die by UL. tot volvoeringe van dese
onse bevelen zullen aengewend ende voorgevallen zijn.
Van alle twelcke wy vertrouwen UL. geensints in ge-
breecke sal willen blyven ende ons daer toe verlaetende.
Hiermede — Eersame, wyse, discrete, lieve, bysondere
UX. bevelende in de bescherminge Godes.
Geschreven in den Hage den 24 Juny 1644.
Rapport van Pieter Boudenwynsz van Lookhorst balliu
ende dyckgraaf van Amsteland by hem gedaen aen de
Edel Moge Heeren president ende raden van den hove
van Holland, van de debvoiren ende wedervaren by hem
aangewend en voorgevallen tot volvoeringe van derselver
bevelen , hem aangeschreven by missive van Haare Edel-
197
Moge van den 24 Juny lestleden te: Overdiemen, Buiten-
veldert, Bovenkerk, aan den Amstel, te Ouderkerk en te
Quakel. — 29 Junij — 9 July 1644.
Dat hy baljiu sicli heeft vervoegt binnen Overdiemen
op den 29 Juny daeraen volgende ten huyse van Meester
Jan weerelds priester ende aldaer in de groote achter-
schuur niet bevindende , eventwel alle de deuren van dien
door een timmerman met deelen vast toe heeft doen sluyten,
ende dat ten overstaen van den schout ende twee sche-
penen midtsgaders den secretaris aldaer ende in presentie
van deselve den voorsegde MT. Jan belast de voorsegde
deuren gesloten te houden tot naerder ordre; sonder ver-
der tot Overdiemen eenige andere plaetsen tot kercken ,
kapellen ofte andere woningen , tot sulcks geapproprieert
bevonden te hebben
Dat de voorn, baljiu, daegs daeraenvolgende, sich heeft
vervoeght in de Buvtenveldert gelegen in de banne van
Amstelveen ende aldaer ten huyse van eene oude vrouw
gevonden een groot achterhuys, beset met eenige bancken
stoelen, midtsgaders eenige hecken ofte houte traliën, waer-
uijt hy presumeerde deselve plaetse tot conventiculen te
houden, geapproprieert geweest te sijn; waeromme hy
baljiu ten overstaen van twee schepenen en buurmeesters
alle de voorsegde bancken, hecken ofte traliën los doen
maken en omverre gesmeten heeft ende voorts de voors.
plaetse ofte de deurs van dien door een timmerman heeft
doen sluyten ende de voors. oude vrouw geinterdiceert
als boven.
Voorts heeft nog tenselven dage de baljiu zich ver-
voegt in de Bovenkercke mede onder de banne van Am
stelveen behorende, ten huyse van Meester Jacob, wee-
relds priester, ende aldaer bevonden een groot lege ach-
terhuys ofte schuur met een verheven galderije beset,
dewelcken hij baljiu heeft doen losbreecken ende in de
198
schuyr neergelegd ende daernaer door een timmerman
als vooren, de deuren van dien heeft doen sluyten, ende
toespeyckeren; doende mede ter presentie van twee sche-
penen voors. verbod aan de voorn. Mr. Jacob.
Noch ten selve dage vervoegt aen den Amstel in de
banne voors. ten huyse van eenen Ebbius weerelds priester,
ende aldaer niet bevonden als eene simpele woonplaetse, niet
geapproprieert bevonden tot eenige conventiculen.
Alsmede noch in de diversche huyslieder huysen daer-
omtrent ende mede niets bevonden ten fyne voors ge-
approprieert.
Voorts gegaen naerder aen de stede van Amsterdam
even buyten de vryheyt der voors. stede, ten huyse van
eene oude vrouw ende aldaer seeckere groote schuur, met
veel en verscheydene bancken beset , heeft gevonden, waer-
over de voors. baljiu de voorsegde bancken heeft over-
hoop doen smyten ende de deur van de voors. schuyre
heeft toe doen sluyten met verbod als voren.
Den 1 July daeraen volgende heeft de voors. baljiu
sicti getransporteert binnen Ouderkercke, ten huyse van een
priester Meester Jan genaempt ende aldaer niets bevon-
den tot eenige conventiculen geapproprieert , ende voirts
gevisiteert verscheyde boerenhuysen van de Roomsche
gesintheyt ende van gelyken als voren niet bevonden; als
alleen ten huyse van Dirck Janssen, huysman wonende in
de Waerthuyse, op een kelderkamertge heeft bevonden
eene houte kas ende daerinne drie laden, waerinne lagen
een crucifix met een beeltgen daeraen, midtsgaders twee
casuyfels met syn toebehooren, dewelcke hy ten overstaen
van den schout en schepenen heeft medegenomen ende
ten huyse van den schout geconsigneert ende door sche-
penen voorn, doen toesegelen.
Ende eyndelyck op den 9 July daeraenvolgende aen
de Quaeckel, ten huyse van den priester aldaer wonende
199
niet tot eeuigeconventiculen geapproprieert bevonden, maer
alleen een achterhuys; twelck by seker huysman, so hy
segde, met hoij belegd soude werden ende des niet tegen -
staende is deselve schuyr by den voors. baljiu ter pre-
sentie van schout en schepenen toegesloten ende geinter-
diceert als voren.
In oirconde deser by den voors baljiu onderteeckent
den 14 July 1614. Boudewijn van Lookhorst,
baljiu ende dyckgraef van Amsterlandt.
Vergaderplaatsen der Roomschen gesloten enz te Egmond-
binnen , Egmond-op-de- hoeve en Eg wond op zee. —
1 July 1644.
Wy onderschr. Volkert Jansz, regirende burgemr, Reyer
Claesz- , ende Jacob Cornelisz Craeckman , oude burge-
meesteren en buijerluyden tot Egmond-binnen, verklaeren
en certificeeren ter requisitie ende versoecke van den Ed.
Cornelis van Brinckhoff van Moerjaen, bailliu en schout
van de Egmonden : hoe waer en waarachtig is , dat den
voorn, onsen bailliu in ons presentie ende bijweesen op
den eersten Julij anni 1644 heeft die Roomsche Catho-
lycke kerck geslooten en daarbij verbodt gedaen , geen
vergaderinge ofte conventiquelen te houden, daar noch
elders , op die boete daartoe gestatueert en die noch daar-
toe gestat ueert souden mogen worden. 'T geen voors. staet
verclaeren wij deposanten vooraf, by den eedt ex officio
gedaen, die oprechte waerheyt te weesen, bereyt synde
'tselven des noots en daertoe versocht wordende, tot allen
tyden gestant te doen. Alles oprecht. Des ter oirkonde;
soo hebben wy desen attest onderteykend op den eerste
July Anno 1644.
Volkeet Jansz., Rei.jer Claes ende
Jacob Cornelisz. 164 4.
Mijn present. A. v. Dortmt 1644
200
Noch verclaeren wy Aelbert Jacobsz. Waelen, regie-
rende burgemr. en Jacob van Egmont , out-burgemr. en
bnerluyden op-den- Hoeve, ter requisitie van ons voorn,
bailliu van de Egmonden : dat hy in ons presentie die
Roomsch-Catholycke kercken geslooten heeft ende daerby
verbodt gedaen als voren Mede op die boeten voors. tot
Egmondt op- den-hoeve op den eersten July A° voorschr.
'T gene voorschr. is verclaren wij attestanten mede die
oprechte waerheijt te wesen, bereyt synde 't, selve mede
des noots daertoe versocht wesende tot allen tyden gestant
te doen. Alles oprecht. Des ter oirconden soo hebben wy
attestanten desen mede onderteyckent.
Actum op den Hoeve voors. 1 Jul. 1644.
Aelbert Jacobsz Walenburch.
Jacob van Egmont.
My present A. van Dortmt. secretaris. 1644
Wy Jacob Claesz. burgermr. tot Egmont-op-zee ende
Pieter Dirxks schepen tot Egmond voors. verklaren en
certificeeren bij desen ten versoucke en requisitien van
den Ed. Cornelis van Brinckhoff van Moerijaen, bailliu
ende schout van Egmonde : hoe waar en warachtig is, dat
de voorn, onsen bailliu in ons praesentie op den eersten
Julii lestleden heeft die Roomsche Katholycken kercken
geslooten en daarby verbodt gedaan : geen vergaderinge
ofte conventiquele te houden , daar noch elders , op die
boeten daartoe staande en die nog daartoe souden moogen
gestelt worden. Alle 't geen voorsch. is, verklaren onder,
gesch. voornt, die oprechte waerheyt te wesen, by den
eedt ex officio gedaan, bereyt synde 't selve ten allen tyden
gestandt te doen. Alles oprecht sonder fraude. Des ter
oirkonden, soo hebben wy desen onderteykent Actum tot
Egmond-op-zee, den ... July. Anno 1644.
Jacob Claesz. Pieter \( Dirxks
syn ^ merck.
My praesent. A. v. Dortmt secretaris. 1644.
201
Edele Gr.-Moge Heeren , myne Edele Heeren de Staten
van Hollant ende Westvrieslant.
Alsoo ick officier van de Egmonden hebbe ontfangen
zeekere missie ve van weghen Uwe Groot- Mo<jc Heeren ,
van dato den xxim Junij voorleden, denzelve geopent
't inhouden verstaende, soo hebbe ick officier, als balliu
ende schout van de Egmonden, myn getransporteert ende
laten vinden opden ln July lestleden ter presentie van
de magistraten, soo tot Egmont binnen, Egmont-op den-
hoeve, ende Egmont-op-zee, ende hebbe achtervolgende
die last van Uwe Edel-Gr.-Moge die Roomsche Catholvcke
kercken geslooten, ende daarby verbot gedaen, geene
vergaderinge ofte conventiequelen te houden ten voorz.
plaatsche ofte elders , op die boeten daertoe gestatueert
en die gestatueert zoude mogen worden : breeder blykende
by de attestatie van de magistraten, elcx ter voorz. plaet-
sche ende in haerder presentie gedaen , die hierby syn
gaende. Ik soude zelve wel persoonlyck gecompareert en
dese bescheijden overgebracht hebben. Ende vermits myn
huijsvrouw seer teer ende ten uyterste groot is; soe en
hebbe ick nijet dorven bestaen, omme van huys te gaen;
verzoekende daeromme dat U Ed-Moge myn sullen ge-
lieven te houden voor geexcuseert. Indien UEdel-Gr.-Moge
y t wyders begeert dat by myn gedaen zal werden , zynde
t'allen tyden tot Uwe-Edel-Me dienst bereijt. — Hiermede
Edel. Gr. Mogr Heeren, myn Ed.-Gr.-Moge Heeren Staeten
van Holld, Zeeland ende West-Vrieslant , blijft Godt
almachtich bevolen.
Geschreven tot Egmont-op-de -hoeve, den 29 Julij 1644.
U Edel. Gr. Mog. dienaer,
CORNELIS VAN BRINCKHOFF
VAN MOERIJAEN.
202
Doorzoeking , verzegeling enz. van vergaderplaatsen enz.
der Roomschen te Velzen - Driehuizen — 1 July 1 641.
Volgens d'ordre ende aenschrijvinge van den Edelen
hove van Hollant, heeft Andries Wiederhuvsen , bailliu
van Brederoode op den eersten Julij 1 644 , hem vervoecht
in den dorpe van Velsen , ende aldaer ten overstaen ende
bijwesen van ons ondergeschrevenen schout ende schepe-
nen van voorschreven dorpe , gevisiteert ende doorsocht
alle de plaetsen ende wooningen , waerop men eenige pre-
sumptie oft achterdenken sonde mogen hebben dat eenige
kercken ofte plaetsen souden mogen sijn geapproprieert ,
omme te doen eenige exercitie van de roomsche religie ,
ende hebben ten huyse van ? ') niet bevonden dat
eenichsints toecherende is kerck, oft cappelle, om daer
in eenigen dienst te doen. Ter oirconden dese by schouten
ende schepenen van Velsen geteeckent. Op ten eersten
July xvic vier ende veertich.
Jan Cornelison Post, schout tot Velsen.
Huibert Enghels, schepen van Velsen.
Ten dage ende jare voors. bevonden ten huyse van van
Santen, staende in Velsen, in Driehuijs voors. een camer,
staande daerinne een autaer met alle pauselycke orna-
menten van Heijligen voorsien, liggende daer op een groot
wit cleet; 't welck al te mael by den bailliu van Breden-
roode voors. is besegelt aen de deur ende veijnsters van
selver camer, ter presentie ende ten overstaen van schou-
ten ende schepenen van Velsen voors. op ten eersten
July 1644.
Noch ten vors. dage ten selven huyse besegelt twee
camertgiens, staende boven na de solder; d'een aen de
1) Eenige regelen waren mij onleesbaar.
203
rechter ende d'ander aen de linckerhant: noch boven den
de vorst van't selve huys versegelt een deur , twee cleyn
veynstergaten, daer ter syden staende, opt selve bovensolder.
Noch bevonden ten huyse van Maritgien Gysberts, daer
van deselve verclaert eygenaer te zyn van Santen, een
plaetsien in een camer, autaersgewys toegemaact met twee
toeslaende deuren, daarin eenige misgewaden, choorclee-
den ende andere ornamenten tot dienst vant Pausdom ge-
bruyckt wordende, syn bevonden; welcke voors. twee huy-
sen staen ende gelegen zijn in Driehuijs. T'oirconden desen
by schouten ende schepenen van Velsen vers. ondert. ,
ten dage en jare voors.; welcke voors. goederen, die bevon-
den syn ten huyse van vors Maritgien Gysberts , by den
heere bailliu voors., in presentie van deselve schepenen
gebracht zyn in de cappelle, staende in de huysinge van
de voors van Santen, aen d'andere zyde vermeit, neffens
't altaer aldaer opt buffet, welcke deur van de voors cap-
pelle weder toegedaen zynde , weder by den voors. heer
bailliu met syn cachiet toegesegelt es ten dage ende jare
vors. T'oirconden desen by schout ende schepenen voorn,
get. ten dage en jare voors. Jan Cornelison , schout tot
Velsen. Huibert Enghels, schepen van Velsen.
Dits t'merck _/. by Engel
Engels Bos / I boven gestelt ,
schepen tot Velsen,
Noch ten dage ende jare voors geweest ten huyse van
de weduwe van Jan Jacobs in Velsen , ende naer voor-
gaend ondersoeck ende inspectie by schout ende schepenen
ten vers. huyse gedaen , hebben aldaer niets gevonden van
eenige ornamenten ende cledingen , den dienst van het
Pausdom raeckende T'oirconden es dese by schout ende
schepenen van Velsen voors. ondert ten dage ende jare
204
vers. Jan Cornelison Post, schout tot Velsen. Huibert En-
gels , schepen van Velsen.
Dit es i, t'merck by Enghel
Enghels ^ Bos, selffe gestelt
schepen tot Velsen.
My piït secretaris tot Velsen
Simon Lantsknechte.
Huisonder zoekingen te Sc hoor l. — 2 July 1044.
Volgens de ordre ende aenschryvinge van den hove van
Hollant, heeft Andnes Wiedershuysen, balliu van Brede-
roode op den 2en July anno XTIC vier en veertig, hem
vervoecht in den dorpe van Schoorel, ende aldaer ten
overstaen ende bij weezen van ons ondergeschreven schout
ende regeerders van den voorsz. dorpe, gevijsiteert ende
doorsocht alle de plaetsen ende wooningen , waarop men
eenige praesuinptie ofte achterdencken soude mooge heb-
ben: dat eenige kercken ofte plaetsen souden moogen syn
geapproprieert , omme te doen eenige exercytie van de
Roomse Religie. Hebbende geweest ten huysen van Dirk
Cornelisz. Schooten, Syburch Cornelissen, Jan Willemsz ,
Jan Isbrants, ende ten huyse van Isbrant Andriaensz. ,
ende aldaer naarstelyclich ondersocht onder ende boven
ende op alle plaatsen van den huyse ; doch hebben niet
gevonden, dat eenichsints kercke, capellen ofte autaren
gelyck zy; maar niet anders als tot gemeene huysmans-
wooninge geprepareert. Ter oirconde deese acte by ons
schout ende regeerders geteickent den 2 July 1041.
M. Pietersz Jongman, Gerrit Remmerts, burge-
meester ende schout tot Schorel, onderlinck
Michiel Cornelissz. , schepen. Cornelis Thtssen.
In kennisse van my Reyers Schoorl , not. publ.
1644.
205
Onderzoek naar de vergaderplaatsen der Roomschen te
Schoten, te Tetrode en te Albrechtsberg, — 2-4 July
1644.
Volgens de ordre ende aenschryvinge van den hove
van Hollant, heeft Andries Wiedershuysen, bailliu van
Brederoede opten tweden Julij anno 1644 hem vervoucht
in den dorpe van Schoten ende aldaer ten overstaen ende
bijwesen van ons onderges schout ende regeerders van
den voors dorpe, gevisiteert ende doorsocht alle de plaet-
sen ende woningen , waerop men eenige presumptie ofte
achterdencken soude mogen hebben : dat eenige kercken
ofte plaetsen soude mogen syn, geapproprieert, orarae te
doen eenio-e exercitie van de Roomsche Religie: hebbende
geweest ten huyse van Jan Aelbertsz ende Gijsbert
Aerntsz. ende aldaer naerstelycken ondersocht, onderende
boven , ende op alle plaetsen van den huyse ; doch hebbe
nyet gevonden, dat eenichsins kercke, capellen ofte ou-
taeren gelyck syn. Maer nyet anders als tot gemeyne
huvsmanswoningen geprepareert. Ter oirconde dese acte
by ons schout ende regeerders geteyckent den 2 July
1644 voors. Ps Keyser, schout.
Jacop Pietersoon by my Jacop Jansen.
Noch soo heeft den voors. Andries Wiedershuysen, balliu
van Brederode, uyt last als voren, opten 4 July 1644 hem
vervoegt in de banne van Tetrode, ten overstaen van den
schout ende schepenen hier ondergeschreven , gevisiteert
ende duersocht hebbende de woninge ende hofstede van
Cornelis Gerbrantszoon Borst, of daer eenige kerck ofte
plaetse soude mogen sijn , omme te doen exercitie van
eenige roomsche Religie Doch hebbe nyet gevonden, dat
eenichsins, capel off autaer gelijck zy ; maer nyet anders
geprepareert als een burgershuys gewoon is te doen, in
dese voors. jurisdictie.
Mitsgaeders heeft de voorn, baljiu in date als voren ,
hem vervoucht in de banne van Albertsberghe, ten over-
staen van den schout van Schoten ende een out-schepen
van Aelberstberge metten secretaris aldaer; gevisiteert
ende doorsocht de woninge ende hofstede van Machtelt
Beckers : off daer een kerck offte plaetse soude syn, ge-
approprieert om te doen eenige exercitie van de Room-
sche religie. Doch hebbe oick daer niet gevonden, dat
eenichsins kercke , kapel ofte autaer gelyck sijn ; maer
niet anders als een huysmans-woninge geapproprieert
Ter oirconde deser, mede by ons onderteyckent ten dage
ende jare als voren: Jan Jacobsz, Dickmans, schout,
B. Keyser, schout secretaris, Cornelis van Tuyl , Jan
Pieters Munck, als schepenen van Overveen.
Sluiting enz. eener vergaderplaats der Roomschen in het
Noord- eynde van 't dorp Graft — $ July 164-4.
Wy Claes Jacopsz., schout van den dorpe Graft, Jan
Claes Schippers en Claes Willems. Macker , schepenen
aldaer, doen condt , dat voor ons gecommen en gecompa-
reert is ZEd. Willem Coren, bailliu van den Nieuwburgh
ende heeft aen ons schout en schepenen voornoemt, ver-
socht, dat wy met hem souden gaen int Noordeynde ende
aldaer inspectie helpen nemen van die plaetschen, daar de
paepsche religie haer vergaderinge, als sy hyeencommen,
ordinairdlycke in de banne van Graft syn houdende ; en
dat door last van de hooge Overheyt van Hollant. Vol-
gens welke versoeken , soo hebben wy ons metten Heer
bailliu Coren op den 3en July 1644 getransporteert int
noordeynde van Graft, ter plaetsche daer de Paepschen
haer vergaderinge houden en aldaer in deselve plaetsche
alle deuren uyt- en ingangen van boven tot beneden ge-
spykert en met des officiers pitsier ') verzegelt en toege-
1 ) Zej;e] , stempel of cachet.
207
steeken, met expres verbot aan den pastoor gedaen, geene
openinge te maken in deselve plaetsche noch eenige ver-
gaderinge te houden , ende volgens dien, den schout van
Graft belast alle weeken de plaetse te vysiteeren en waer
hy sommige vergaderinge ofte byeencomsten van de Pae-
pisten verneemt, deselve te attrappeeren en in boete te
beslaen Alles oprecht en ter oirconde, soo heb ick schout
voornoemt myn zegel hier opgedruckt en is mede by ons
schepenen geonderteykent. In Graft den uien July 1644.
Mede present de secretaris. Corn. Hartsz
Jan Claes Schippers. ^ -^ . **■
Claas Willems. Macker. 1644.
Verbaal der sluiting van de vergaderplaatsen te Graft
en Langendyk. — 18 July 164-4.
Ed. Moog. Heeren ,
Myn Heeren. — Ick hebbe ontfangen zekere missive in
dato den 24 Juny door UEd, aan my gesonden, inhoudende
onder anderen, mits het stout voortvaren van de Pausge-
sinden int houden van hare conventiculen, als namentlyck
tot Noortscherwoude, op Langedyck, alsoock op het noord-
eynde van Grafft: dat ick ten overstaan ende met assi-
stentie van burgermeesteren ofte twee van den gerechte, de
voortz, paepsche kercken ende andere meer , die binnen
de jurisdictie van de bailliuschappe van de Nieuburgh
soude mooge sijn ; binnen twee dage naar de recceptio
derselve, by provisio soude sluytten en geslootten te houden,
in voege dat daerinne geen van de voortz. conventiculen
conne worden gehouden ende te vigileeren, dat hetselve
ter middelertyt op andere plaetsen meede niet worde ge-
pleeght , ende dat ick binnen veertien dagen daernae per-
soonlyke ende pertinentelyke soude koomen berigten van
de debvoirs ende het wedervaren, dat by my int volvoe-
208
ren van U Ed. Moge bevelen sal worden aangewent ende
voorgefallen. So ist dat ik my ter voorz. plaetsche hebbe
getransporteert, ende in conformité van U Ed. Mogen.
beveelen de voorz. kercke geslootten , als breeder kan
blyke, by deez nefFensgaende certificatie. Ende verklaren ;
oock niet te weten dat er int geheele balliuschap van den
Nieuwburgh andere paepsche kercke syn als de twee
voorengaende van Langedyck ende t'noortynde van Graft
ende so daer eenige andere sig mochten openbaren en tot
myne kennisse koomen , sal geen tyt verzuimen , omme
U Ed. Moge beveelen daatlyke int werck te stellen. Ick
en soude meede aghtervolgen U Edel Mogen. last, niet naer-
gelaeten hebbe, persoonlyk voor U Edel Moge te verschy-
nen ; dan myne dispositie en laet het (Godt betert) gans
niet toe, zulex dat ik op af van den wagen niet en kan
koomen Daeromme ick verhooppe ende oock vastelyck
vertrouw , dat voorz. myne excuse by U Edel Mogen naer
haere gewoonlycke goedertierenheyt ende discretio in sulcke
agtinghe sal worde genoome, in alle schijn, ofte ick sel-
ven in persoon ware verschenen ; my ondertusschen t'allen
tyde verobligeerende , omme met alle vlyt int werck te
stellen U Ed. Moog. verdere last. Dat kenne Godt almag-
tig in wiens allerheyligste protectie etc.
Edel Mogen. Heeren ick U Eed Mogcn. naer myne
gants dienstlykste gebiedenisse ben bevelende. Ge-
schreven in Alkmaer, den 18 July 1644.
U Edel Mogen. alderdienstigste en onder-
danige dienaer,
Willem Coorens.
209
Kennisgeving en verbaal van de sluiting van Roomsche
vergaderplaatsen: te Grosthuizen, Goorn, Spierdyk,
Woggenom, Nubixwoude, Bangert , Noorder- Meer en
Zuider-Meer. — 3-21 July 1644.
Wt crachte van de missive van de Edel Moge. Heeren
de president, ende raeden 's hooffs van Hollant, Zee-
lant ende Westvrieslant in date den xxiiijen Junij laetst-
leden ; soo heeft de Heere Mr Niclaus Souck , stedehouder
van zijn Heer vader, Aelbreclit Souck , ridder, schout deser
stede Hoorn, hem met ende in presentie van de nage-
noemde schepenen ende secretaris der voors. stede, ver-
voecht in de respective dorpen, in de jurisdictie derzelver
stede gelegen, namentlyk : den 3den July tot Nubicxwoude ,
den 4de ende 5df dito op de Goorn, Spierdijck ende Wog-
num, als oock tot Grosthuijsen, ende aldaer de paepsche
kercken geslooten , ofte doen sluy ten, en heeft doen slaen
aen yder deure ende luyck van de solders, die op de voorss.
paepsche kercken specteerden, een goet sloth ; doende op
den 12deD July wederom overal een nieuwe visite. In
voegen dat die van de gerechte der voorn, stede Hoorn
nyet en hebben connen bespeuren ende bemercken : off de
gemelde Heere stedehouder heeft met alle vlyt ende neer-
sticheyt 't innehouden van de voors. missive ende beve-
len daerinne vervatet , naergecomen ende uytgerecht.
Aldus gedaen ten voosr. respective daege A° 1644 bij Vre-
derick Pouwelsz. Jongemaets, Pieter Harmansz. Augustijnsz,
Jacob Bruyning , ende Willem van Sanden , schepenen der
meer gemelde stede Hoorn.
In kennisse van my Wormboüt Jansz. 1644.
Ende wat belangt de plaetsen van de
Meer ende Bangert, daervan sal de
Heer stedehouder mondeling rapport
doen , gelyck zyn Ed. aengenomen
heeft. W. Jansz.
Bijdragen Gesch. Bisü. v. Haarlem. VIII» Deel. 14
210
Wy Cornelis Hendricxz. Compostel ende Willem van
Sander, schepenen der stede Hoorn, hebbende tot adjunct
Wormbout Jansz, onsen secretaris, verclaren ons met ende
beneffens Mr Niclaes Souck, stedehouder over de voors.
stede Hoorn ende jurisdictie van dien, tot voldoeninge van
de naerdere ordinantie van den hove van Hollant, in date
den vyftienden deser maent July, te hebben laten vinden
in de nae volgende dorpen in de voors. jurisdictie gelegen ,
tenderende daertoe ; omme den voors. hove toe te beschicken
een ander acte, inhoudende pertinente verbael ende spe-
cificatie in wat voegen by de gemelte stedehouder de
respective paepsche kercken zyn bevonden ende gesloten
geworden ; ende doende daervan dan rapport. Hebben wy
ons op den 20 deser maent July eerst getransporteert in
den dorpe van Grosthuysen , ten huise van Hilbrant Aris-
zoon ende aldaer bevonden een altaer, daerop was de af-
neminge Christi van den cruyce, ende eenige cleyne
beeltgens daeronder staende, ende dat gedaen zynde, is de
casse daerinne 't zelve stonde, wederom gesloten , in con-
formiteyt van den voirgaenden last den stedehouder voorn.
by de voors. hove gegeven , ende schriftelyk wedervaren
denselven hove overgesonden daerop gevolcht; buyten
welken casse eenige bancken stonden, zynde in de binnen
haert van de huysinge; verclaerende de voors. Hilbrant
Arisz. ende zyne huys vrouw datter altemet by gelegent-
heijt dienst gedaen worde, Daerna op de Goorn, ten huyse
van Anna Pieters ende Neel Mourits, alwaer was, achter
in de huisinge een altaer zonder eenige ornamenten met
eenige lossen ende vaste bancken ; in alles zoo 't uyter-
lyck bleeck geapproprieert tot een preeckhuys ende daer-
nae wederom gesloten als voren. Comende op Spier dyck
in een huysinge alwaer nyemant en woont, is aldaer ge-
vonden een solemnele kerck met houten pylaren. Daerinne
was een altaer zonder eenige ornamenten, doch behangen
211
met twee off drie cleyne beeltgens ende dat gedaen zynde
wederom gesloten, volgende desselfs stedehouders voor-
gaenden last ende schriftelycke relatie daerop gevolcht.
Woggenom. In 't westeinde van Woggenom ten huyse
van eene Griet Claes, is aldaer bevonden een publycke
kercke met een altaer; [doch waren de ornamenten meest
wechgenomen] alleenlicken een groot tafereel boven 't voors.
altaer, van de geboorte Christi; daerby noch aen de res-
pective zyden van de voors. kercke opgehangen waren
verscheyden schilderijen, zoo van de hemelvaart, geesse-
lino-e ende 't laatste oordeel Christi. In 't midden van de
kercke hinge een redelycke groote coperen croon ; noch
een tafereel van de geboorte, cruijcinge, hemelvaert ,
opstandinge. Mitsgaeders de aenbiddinge Christi van de
Wyzen, zonder meer. Waernae de voors. kercken , naer
inhouden van de voorgaenden last, ende wedervaeren daerop
gevolcht, by den voors. stedehouder wederom is doen sluyten.
Woggenom, Ten huyse van de kinderen van Trijn Jans,
gevonden in een cleyn camertgen een altaertgen in casse
gesloten, zonder eenige ornamenten, gebruyckende 't zelve
altaer voor haer eygen huysinghe; zoo deselve kinderen
verclaerden. In welke huysinge wel eertyts plach te wonen
een priester, die genaemt was Heer Jacob Oloffszoon, ')
Woggenom. Gevonden ten huyse van Aecht Jans een
1) Ik geloof dat deze Hr Jacob Oloffszoon dezelfde persoon is , die voor-
komt in Bat. Sac. II. bl. 408. als Jacobus Olaeus. Hr Jac. Olaeus of Oly
van Velsen had tot ouders: Jan Oly van Velsen en Anna dh.' van Jacob Cornelis
Nobel, den burgermeester van Amsterdam, die ter Pacificatie van Gent is geweest.
Hr Jacob Oly had behalve eenen broeder gen. Gerrit , vier zusters,
waaronder Trijntje Jansdhr Oly , de Moeder der Haarlemsche klopjes, die
geb. te Amsterdam 8 Mei 1585 te Haarlem is gestorven A° 1651. Cf. de
Katholiek deel 61. bl. 288 en deze Bijdr. v. Haarl. I. bl. 29. Dat klopje
was door hare tantes Marij en Tet , verwant aan de familie Ban en door
haren oom Gerrit, onder anderen aan de familie Cousenbant.
Deze aanvulling aangaande de Olys heb ik uit eene onuitgegeven genea-
logie der Conincks-Nobels-Verhulsts , ontleend.
212
publycke kerck, daerinne was een altaer, afgesloten met
een houten tralie-heek, zonder nochtans eenige ornamen-
ten. Doch boven 't altaer een tafereel, daerinne geschildert
was Maria met een kindeken op haer schoot ende noch
boven 't selve altaer een pavilioen ende midden van dien
een ....') croon; ende nae aentekeninge is weder gesloten
naer inhouden als voren.
Nubbixwoude. Syn wy daernae gecomen ten huyse van
Aeff Cornelisdhr. tot Nubbixwoude ende aldaer gevonden
een formeel predichuys, daerinne een altaer affgesloten
met een houten getralyde kerck. Zonder eenige ornamen-
ten op 't altaer, maer daer boven een geschildert tafereel
daerinne was de cruijcinge Christi. Ende daerboven, noch
een Maria-beelt, en geschildert firmament in 't blau ; zynde
daerinne eenige bancken ende daernae wederomme ge-
sloten , in conformité als boven.
Bangert. Ten huyse van Trijn Wouters in den Ban-
gaert , welcke Tryn Wouters verclaert, dat by haer woont
een' priester genaempt Hr Cornelis Dignumsz. 2) Wort
aldaer, zoo sy seyt egeen dienst gedaen , maer wel in de
Blockers ende Schellinckhout, buyten de jurisdictie deser
stede. Werde oock wel op de solder gevonden een stuck
van een altaer, daer 't soo schynt, wel eertyts dienst was
gedaen ; maer nu nijet, volgende de verclaeringe van voor-
schreven Tryn Wouterse. In 't voorhuys was een cleyn
camertge met eenige doch weijnich boecken.
Noordermeer. Op den 21 July hebben wy ons weder-
om met adjunctie ende beneffens als voren, getransporteert
op de Noordermeer , ten huyse van Maerten Joosten ende
aldaer in een cleijn camertgen gevonden een altaer, noch
een crucifix ende een Maria-beelt. Verclaert hij Maerten
1) Niet voor mij te lezen.
2) Zie over Hr Corn. Digouma deze Bijdragen II, bl. 142; Bat. Sacr.
II, bl. 448 noemt hem Joannes Dingenoms.
213
Joosten : 't selve te zijn tot zyns huysgesin eygen gebruyck ,
in 't doen van den dienst, die altemet aldaer gedaen wort.
Suydermeer. Ten huyse van de kinderen van Adriaen
Jorissen, aldaer gevonden op een camer een altaer, daerop
niet anders stonde als de afneminge Christi van den cruyce,
ende daer recht over een Maria-beelt met een kindetgen ;
liggende op een tafeltgen een priestersgewaet. Verclaeren
de voors. kinderen 't zelve te zijn tot hunnes huysgesins
eygen gebruyck int doen van den dienst, die altemet al-
daer gedaen wort.
Suydermeer. Ten huyse van Claes Pieterszoon Suyder,
mede op de Suydermeer wonende ende aldaer gevonden
een cleijn camertgen met eenige pampieren beeltgens.
Ende verclaerde syn huysvrouw Maritgen Jacobsdhr., dat
in haer huys soo nu en dan , wel vergaderinge gehouden
wort.
Waermede wy schepenen boven genoempt verclaren, dat
de gemelde stedehouder ons, crachtens de laetste ordon-
nantie van den voors. hove gedateert als voren, voldaen
ende naergecomen heeft. Actum onder onse handen , ten
dage voors. des jaers 1644.
Ende was onderteyckent : Cornelis Compostel.
W. van Sander.
In kennisse van my Wormbout Jansz.
Uijtgegeven voor copie autentycq by my secretaris
Wormboüt Jansz. 1644.
Sluiting eener woning te Hoogwoud , als verdachte Room-
sche vergaderplaats. — 4 July 1644.
Op huyden den iiiiden July anno 1644 soo hebbe ick
Reynier Hinloopen , balliouw ende schout der heerlyck-
heijt van Hoochtwoud ende Eertswoude, met Claes Jansz.
Langedijck ende Ariaen Pietersz. Rood, schepenen aldaer
my getransporteert ten huyse van Mr Pieter ') priester,
1) Deze Mr. Pieter priester zal dezelfde wel zijn, waarover in Bat. Sac.
II , bl. 443 onder de benaming van Petrus Matthiae Pratenus.
214
mede tot Hoochtwoud voornt. ende hebben nae gedane
visitatie inde eene huijsinghe niet bevonden als eenighe
schilderyen ende hebbe oock mede de deur der voorge-
melde woninghe gesloten. Aldus gedaen ende by de vorsz.
schepenen, geteijckent op date ut supra.
Claes Jansz. Langedijck.
Arian Pietersz. Rood.
My present: Isbrantsz. secretaris.
Toesluiting en verzegeling van Roomsche vergaderplaatsen
te Weshooud, Binnenwijzen , Hemen ie Venhuizen. —
4-6 July 1644.
Aen den Ed. hove van Hollandt.
Nadat U Edel-Moger missive van date den 24en Juny
1644. adresserende aen Pieter Syms, schout van Westwoude
op den 2en July daeraenvolgende, by hem wel is ontfan-
gen, soo heeft hy aenstonts alle mogelick debvoir gedaen,
omme den inhouden der voors. missive ende U Ed. Mog.
ordere en de last tot weeringe van den paepsche super-
stitien metten gevolge van dien, daerinne breeder vermeit,
naer vermogen te effectueren, Ende tselve gedaen sijnde
is sulcx oock tegenwoordige persoonlick alhier in den
Hage gecomen, om U Ed. Mo. van alles mondelings
rapport te doen ; gelyck hy tot contentement ende begeer-
ten van U Ed. Mo. (opdat daervan behoorlyke notitie
magh worden gehouden) deselve dienaengaende mits desen
schriftelicks tot onderdaenige bericht is dienende.
Dat hy hem op den 4en July 1644 heeft vervoeght tot
Westwoude [geassisteert wesende met Jacob Syberts , bur-
gemr. aldaer ende Jan Claesz. , burgemeester van Binne-
wijsen, mitsgs. Pieter Jansz.ende TeunisPietersz., schepenen
tot Westwoude voors.] ten huise van Claes Danckerts ende
Pieter Dirxsz. Leeck, ende aldaer gevonden, elck in hunne
respective huysingen, plaetsen tot het plegen van hunl. paep-
215
sche superstitieusen dienst. Welckeplaetsen, voorn, officier,
soo aen deuren als vensters heeft toegesloten ende versegelt.
Vorders, geassisteert, is op dato, als boven, gegaen tot
Binnewysen, mede nevens Danckert Harckse, schepen aldaer,
ten huijse van Jan Dirxsz. Is daer insgelycx gevonden
eene geapproprieerde plaetse totten paepschen dienst. Voors.
plaetse mede toegesloten ende verzegelt als voorschreven.
Item denselven dage, ter presentie van Jan Adriaansz.
burgemeester, Harmen Arnts, Pieter Claesz. ende Pieter
Cornelisz. , schepenen tot Hem , sigh binnen deselven
dorpe int Oostende gevonden in seekere huysinge ; alwaer
twee vrouwpersoonen woonden (de naemen hem onbekent)
ende oock vernomen een plaetse ofte gelegenheyt ten fine
vors.; mitsgaders die insgelijcx gesloten ende versegelt,
quo supra.
Noch denselvigen daeghe hem vervoecht tot Venhuysen,
geassisteert met de voorgenoemde burgemeester ende sche-
penen van Hem, mitsgaders Claes Huygh , burgemeester
ende Cornelis Jansz , schepen tot Venhuysen voorsz ende
gegaen ten hu}7se van eene Cornelis Jacobsz , en in een
ander huys daer twee vrouwpersoonen woonden ; aldaer
mede gevonden eenige commoditeyten ofte geapproprieerde
gelegenheyt tot den pausselicken dienst; dselve oock ge-
sloten ende versegelt , als boven verhaelt.
Dit is Edel-Moge. Heeren, alle 't geene de voorn,
officier in conformité van U Edel-Mo. vorsz last ende
aenschryvens heeft gedaen. Vertrouwende dat deselve
dienaengaende sullen nemen contentement. Ende blyft
voorts altyts genegen om U Edel-Mo. ende syne hoge Ove-
richeyts bevelen naer vermogen naer te komen, ende te
betoonen dat hy is,
U Edel-Mog". onderdaenige Dienaer,
P. Sijms.
In 's Gravenhage, den 6en July A° 1644.
216
Opsporing, sluiting enz. van Roomsche vergaderplaetsen
in de Campen te Zyüoindt, aan den Wateringskant
en in H Oosteijndt van Nieuwe- Niedorp. — 4 July 1644.
Vermogens ende uuijt crachte, van UEd. Moger Heeren
mijn Heeren van den raede van Hollandt beslote missive,
van dato den xxiiijn Juny 164-4, voorleden, my opten 2
July daeraen volgende door een boode toegesonden, ende
omme die bevelen in deselve gementioneert in alles naer te
commen; hebbe ick Anthonius van Myerop, officier van
de Niedorper-Cogge , geassisteert sijnde met Henrick Ael-
bertsz. ende Jasper Jansz. Koeman , schepen van Nyerop,
my opten 4 Julij daeraenvolgende getransporteert ende
gevonden : eerstelyck in de Campe ten huyse ende aen
persoon van Doctoor Bavo Johannis Cleerbesem ') pries-
ter, ende hem UEd. Mog, bevel voorgelesen ; die my in
presentie van schepenen voornt. ten antwoordt gaff: wy
sullen doen, als die steden ende onse nabuijren. Dien-
volgende hebbe met schepen voornt. my getransporteert
boven opte camer, twelck hy Bavo Cleerbesem verclaerde
syn kerck te wesen, alwaer hy ordinaris synen dienst ende
predicatien was doende; ende aldaer bevonden een bordt
ofte tavereel van den Cruysseficx , staende soo het scheen
op een aultaer, ende aen selve camer bevonden een deur,
die men ordinarie deurgaet, op te selve camer ofte kerck,
ende deselve deure van buyten met drie enckele middel-
nagele toegeslagen ende gesloten ; ende benede gecommen
synde, hebbe denselven Bavo Cleerbesem belast, d'selve
kerck nyet weder te ontsluyten; maer die gesloten te
houden, ten eynde daerinne geen conventiculen worden
gehouden , nochte op andere plaetsen egene kercke toe te
stellen ende conventiculen te houden, op peyne als in den
1) Volgens Bat. Sae. II, bl. 433 herwaarts gezonden door den Aposto-
lische Vicaris Vosmeer A° 1612 en op 13Nov. 1661 te Amsterdam over'
leden.
217
placcate; daarop hy Bavo renoverende het bovenges. ant-
woort. Vandaer ten selven dage , hebbe my, geassisteert,
sijnde als boven, mede getransporteert ende gevonden op
den Zijtwindt in de kercke aldaer, vindende in huys een
dienstmeyt ofte clopgie, alleenlycke. Welcke kercke heel
ledich was van aultaer ende bancken , ende hebbe van
binnen die respective deuren met enkele middelnagels toe-
geslagen en geslooten ; insgelycx die voordeur , die men
ordinaris ter vors. kercke ingaet, van buyten toegeslagen
ende hebbe aan de voorn, dienstmaecht ofte clop, van ge-
lijcke belast als voren ; die my ter antwoorde gaff, dat sy
't selve aen haer suster soude seggen.
Ten selven dage hebbe my, geassisteert als boven mede
noch getransporteert ende gevonden aen den Waterings-
cant, ten huyse ende aen den persoon van Willem Wil-
lemsz. ende hem vragende naar de kercke; diemenseyt,
dat hij in syn huys was hebbende ; heeft my met schepen
gebracht achter in een groote hoijschuyer ofte bouhuys ,
seggende daer beneffens : Soo wanneer hier eenige predi-
catie gedaen wordt, dit is dan die plaets ende d'kerck. In
welcke schuyer ofte bouwhuys ick bevonden hebbe een
cleyne plaets (alwaer dan het aultaer, soe het scheen, ge-
stelt wordt , soo wanneer daer gepreeckt wordt) wesende
alle t'saemen met luycke ende wervels toegesloten ende
dicht toegeseten; soo hebbe ick officier in presentie ende
assistentie bij schepenen voornt. alle deselve luycke ende
genouchsaeme deuren wel vastelyck met gelycke spyckers,
als boven toegeslagen, ende gesloten met omtrent 40
spijckers , sonder dat ick eenige andere deuren hebbe cun-
nen sluyten ; alsoo sijluyden d'huysinge dagelycx in 't ge-
heel moeten gebruycken, ende hebbe denselven Willem
Willemsz. insgelycx belast ende bevolen, volgens UEd.
Mo. bevelen ende de placcaten daarvan sijnde.
Voorts hebbe ick mij ten selven dage, geassisteert synde
218
als vooren, getransporteert ende gevonden opt Oosteijnde
van Nieuwe-Niedorp, ten huyse van Claes Ariens; alwaer
mede geseijt werde somwylen eenige conventiculen ge-
houden te worden, ende aldaer gevonden in thuis een
vrouwpersoon, dewelcke ick vraechde: off binnen 't huys
een kerck geformeert was, dan nyet; heeft ons geleyt
achter in de koeijstal ende hoyhuys, seggende : alsser
gepredict wordt , soe wordt het hier gedaen ; soodat ick
aldaer om reden vors. geen deuren hebbe cunnen sluyten ,
ende hebbe echter de vroupersoon mede belast als vooren ;
die my tot antwoort gaff: moeten wy nijet preecken soo
mogen wij stilsitten. E. Mog. heeren van den rade, 't gunt
vorscreven is, relatere ende verclare ick officier, sulcx
myn besoigne ende wedervaren te sijn ende ten oirconde,
deseby my ende schepenen voornt. ondergeschreven. Datum
als boven. By mij Heyndrick Albertsz.
Jasper Janss. Koeman.
P. van Myerop. [1644].
Verbaal der sluiting van Roomsche vergaderplaatsen te
Beverwyk, Crommeniedyk, Crommenie, Wormerveer ,
Westzaandam, in den Middel en te Sparnwoude, als-
mede de kennisgeving en onkosten van het exploit. —
5-33 July 1644.
Inde Beverwyck tot Martgie Frans, de paapse kercke
gevisiteert ende toegespiekert.
Ende daarin gesloten, vooreerst twee vergulden beelden
van engelen.
Item 't beeld van de Lieve Vrouwe ende van een
monnick.
Item een schilderye, staande boven het altaar, daar de
Heere Jesus in 't graf geleght wordt.
Item een schilderye van onze Lieve Vrouwe met den
gekruisten Jesus , op haar schoot liggend.
219
Een groote witte doos met groot versierbloemen.
Noch een schilderye van de dry Wyzen by 't kindeke
Jesus.
Noch twee bordekens van print, 't een een boetvaardige
Magdalena, 't ander een Jesusje op zyn moeders schoot.
Ende is den voorz. Martin Frans en Mr Jan de La-
Tour ') den paap, belast ende bevolen : de voorzeide kercke
toegesloten te laten ende noch daar, noch elders in de
jurisdictie van Wyck ofte van Blois, geen dienst noch te
missen te doen. Ende zy gaven voor antwoort, dat zij zou-
den gehoorzaam zyn. Actum te Beverwyck, present de hee-
ren P. van Myerop, baillu ende Arie Jans, schout ende
Frans de Haes, schepenen, den vyfde July 1644.
Was geteekend A. J. Schout, Frans de Haes.
Mij present Pieter Cheeuwen.
Wy ondergeteekende Jacob Ariaansz. Haker ende Har-
man Harmansz. van der Klucht, schepenen van de dorpe
Wyck-op-zee, attesteeren by dezen, ten verzoeken van
den Heer Pieter Myerop , baillu van Blois : dat dezelfde
lieer baillu op huyden hem heeft getransporteert alhier
op onze voorz. dorpe ende ons heeft vertoont zekere auto-
risatie ende last van de hove van Holl1. van dato den
24 Juny lestleden omme door zyn gandsche jurisdictie,
de plaatsen ende huizen te sluyten, daar de Paapschge-
sinden continueelijck ende gewoonlyck hunne godsdienst
inne doen ; ende diensvolgens alhier op deze zaken onder-
zocht hebbende , bevonden vooralsnog ofte nu tertyt geene
te wesen. Ten oirkonde dezes by ons onderschreven, op
den vyfden July 1644.
Was onderschreven Jacob Ariensz. Haecker,
't merk van Harman Harmanz. van
der Klucht schepenen.
Lager stond , mij tegenwoordig J, C. Velsen , secretaris.
1) Bij Bat. Sac. II, bl. 378 wordt Mr. J. de la-Tuur genoemd: Latu.
220
Donderdag den zevenden July 1644; vanwege ende
met expres bevel van den hove van Hollant van 24- Juny
1644, als daartoe by de hooge Overheit geautorizeert; tot
Crommenyendyck de paapse kercke toegesloten ende toe-
gespiekert-
Ende daarin bevonden, vooreerst een autaar met alle
zyn ornamenten.
Item een kasse met karsuivels ende andere kleeding
van de priester ende missebedienende.
Twee schilderijen.
Ses beelden.
Aldus gedaan by d'Heer Pieter van Myerorp , baillu
van Blois, present: schepenen Dirck Klaesse, stoelendraeyer
en Dirk Klaesse, olyslager, ende is hen luyden aange-
zeght, in absentie van den paap, denselven te belasten, geen
dienst meer te doen, nochte hier, noch te elders in de
jurisdictie van Blois, noch yts te attenteeren tot nadeel
van dit verbot ende sluijting van voorz. kercke ; ende zij
gaven tot antwoort : dat zy zouden gehoorzaam wezen. Tot
Crommenyendyck ten dagen en ten jaren als boven.
Was get: Dirk Klaesse, Dirk Klaesse.
My present Pieter Cheeuwen.
Dito, tot Crommenije een paapse kercke toegesloten ende
toegespiekert. Was versiert met een verheven altaar van
vyf trappen hoogte, behangen met geblomt-wit sattyn
damast , met schilderijen, beelden ende vyer wassekeersen.
Aldus gedaan ter presentie van EngelJacobsz. , schepen
en Gerrit Ariens vroedschap; ende is hen aangezeght, in
absentie van den priester, denselven te belasten van wegen de
hooge Overheyt geen dienst meer te doen, noch hier noch
elders in de jurisdictie van Blois ende t'attenteeren tegen
de sluyting van deze kercke, directelyck noch te indirecte-
lyck ; ende gaven tot antwoort : wy zullen 't hem zeggen
ende patientie hebben. Ten dage en ten jaren als boven.
Was onderschreven Engel Jacobsz., Gerrit Ariens.
My present Pieter Cheeuwen.
221
Dito 7 July, heeft d'Heer baillu van Blois gesloten ende
toegespiekert eene paapsse kercke tot Worraerveer ende
in dezelve bevonden een autaar met syn ornamenten met
noch een cleynen taaffel aan de regterhant , ijder met een
staande crucifix daarop.
Aldus gedaan, ende Jan Albertsen den ey genaar van
't huys ende capelle, bevolen niets te attenteeren, nochte doen
attenteeren tegens de sluyting van deze kercke, op de pene
daartoe te statueeren ende den Heeroom aan te zeggen :
hier noch nergens in de jurisdictie van Blois zyne paapse
godsdienst te doen; ende gaf tot antwoort : dat hy het den
priester, die altyd van buiten comt, belasten ende kenlyck
maken zal en verders in alles zal gehoorzaam zyn. Pre-
sent schepenen Cornelis Baertse, Hubert Jansz. dato uts.
Was get. Cornelis Baertse, Hubert Jansz.
My present Pieter Cheeüwen.
Den 88t July 1644, is by denzelfden Heer baillu van
wege als boven , toegesloten ende toegespiekert de paapse
kercke tot Westzaandam. Zyn in dezelve bevonden een
formeel autaar met twee trappen opgaande, ende alle zyn
ornamenten ende drye schilderyen; en aan Anna Dircksdr. in
absentie van den priester, belast niet daar tegen te dcen ofte
doen doen en belooft by hanttastinge , te gehoorzamen.
Actum Westzaandam , inde presentie van burgemeester
Arend Dirk Huyck en Klaas Claesz ; ten dage en jare
als boven. Ende was onderschreven
Arend Dirk Huyck, Claes Claesz.
My present Pieter Cheeüwen.
Denzelven dito, de paapse kercke toegesloten ende toe-
gespiekert in den Middel, gelegen in de jurisdictie van
Westzanen ; ende is daarin bevonden een autaar met een
opgaande trap , met een crucifix ende twee beelden , daarop
222
staande, met ses schilderyen. Actum inde presentie van
Claas Pouwels, out-schepen ende Jan Symens , viscooper,
vroedschap. Ende is Cornelis Lutsen den huysheer, aan-
gezeght den priester en alle anderen te belasten : niet te
doen noch te doen doen tegen de sluyting van de kercke ,
en dat hy noch hier noch te elders zal hebben dienst te
doen, ende tot antwoort gaf: ick zal 't doen ; daarby
voegende dat die van Wormeveer , Crommenye ende West-
zaan maar van eenen priester worden bedient.
Was get. Claas Pauwels, Jan Stmens.
My present ?
Den xiii July 1644, een paapse kercke tot Sparwou
toegesloten ende toegespiekert. Dewelcke niets anders was
dan een ledige schuyr ; alwaar in tijen maanden geen dienst
gedaan en was, zonder dat er autaar ofte eenige orna-
menten te vinden waren.
Aldus gedaan tot Sparwou, present Dirck Cornelissen
ende Cornelis Jansen , out- schepenen. Dien meden aange-
zeght is, in absentie van de priester, deze schuyr gesloten
te laten blyven ende hier, noch nergens in de jurisdictie
van Blois te predicken noch dienst te doen ; ende hebben
het exploit aangenomen ende belooft den priester zulks
aan te zeggen. Ten dage en ten jare als boven.
Was get. Cornelis Jansen. Dit it 't merk van
Dirk Cornelis- sen.
My present Pieter Ce eeuwen.
Naar collatie dezer copie, met de originele acte van
sluijtingen van de paapse kercken, van woorden tot woor-
den accordeerende bevonden. Den 20 July 1644. Deze
ter oirconde. Pieter Cheeüwen.
225
Declaratie van salaris en van oncosten bij mij Pieter van
Mij er op , als bailliu van de stede Beverwijck ende van
de lande van Bloijs uitgegeven en verschoten , door last
van de Ed. Hove van Holland, nopende £' sluijtenvan
de paepsche kercken int lant van Bloijs, van date den
xxiiijden Junij 1644.
Vooreerst den vijfden Julij de paepsche kercke geslo-
ten binnen der stede Beverwijck.
Dito heb ick mij getransporteert met mijn se-
cretaris, bode en twe dienaers naer den dorpe
van Wijck op See ende aldaer certificatie van
twe schepenen beleijt; dat daer geen kercke ofte
plaetse van vergaderinge voor de Papisten en
is; comt voor wagevracht 2-2-0
Van verteerde costen ter herberge aldaer . 4- 0-0
Den vijden Julij daeraenvolgende heb ick mij
weerom getransporteert met mijn secretaris , bode
en dienaers binnen Crommenijerdijck, Cromme-
nije, en Wormerveer ende aldaer de paepsche
kercke toegesloten; comt voor schuijte vracht . 2-10-0
Noch voor middach en avontmael voor ons
allen met de schippers 10- 0-0
Den viijden Julij heb ick mij getransporteert
tot Westsaerdam ende inde Middel inde juris-
dictie van Westsanen, ende aldaer mede de paep-
sche kercken toegeslooten ; comt voor schuijte-
vracht van dien dach, tot weerom naer huijs . 3- 3-0
Noch voor twe maeltijden voor mij ende mijn
volck ende schippers, sijnde met onssessen . 11- 5-0
Noch den xiij Julij heb ick mij, in geselschap
als vooren, getransporteert inde dorpe van Spaer-
woude ende aldaer mede de oude plaetse van de
paepsche vergaderinge toegesloten ; comt voor
wagevracht 3-10-0
224
Noch voor eene maeltijd voor mij ende mijn
voorss. geselschap 6- 5-0
Noch comt mij over vier dagen vacantien ,
dien ick uijtgeweest ben, in 't doen van mijn
voors. exploicten, h sdaeghs; comt samen ?')
Noch comt den secretaris, volgens 't formulier
van salaris by leenmannen gemaeckt, sijn schrij-
ven daerin begrepen, voor vier dagen a vier gl.
per dagh 16-0-0
Item den bode, mede voor vier dagen , volgens
t'selve formulier van salaris a 2 gl. 'sdaegs . 8- 0-0
Noch aen twe dienaers van justitie, mede voor
vier dagen a eene gl. 's daeghs voor eene die-
naer ; samen 3- 0-0
Edele Mogende Heeren. — Myn Heeren achtervolgende
uwe Ed. Mo. orders , van date den 24eD Junij lestleden
ontfangen, soo heb ick op den vijffden verleden, hier ter
stede van Beverwijck mijn exploict gedaen, ende de
paepse kercke toegesloten , ende soo voorts mede door het
gehele landt van Blois ; als Uwe Ed. Mo. uit de nevens-
gaende acte van sluytinge van deselve kercken sullen
connen sien. Ende alsoo Godt de Heer, dreije van mijn
soonen met zieckten heeft bezocht; daervan ick er eenen
begraven heb, en d'andre twee, naeby doot sijn geweest;
soo hebbe nyet connen selver overcome, omme uwe Ed.
Mo. myn dienst te presenteren, ende andere debvoiren
te doen. Versouckende daeromme uwe Ed. Mo., dat deselve
my gelieve daervan t'excuseren. — Hiermede ,
Edele Mogen. Heeren , myne heeren , wenschende aen
uwe Ed. Mo. voorspoedige regeringe.
In Beverwyck, den 23eD July anno 1644.
Uwe Ed. Mo. Dienaer,
PlETER VAN MlJEROP. 1644.
1) Was niet ingevuld.
225
Opsporing van Roomsche vergaderplaatsen te Winkel —
5 Julij 1644.
Up huyden den 5D Julij 1644, soo hebbe ick Anthonis
van Mijerop, officier van de Nyedorper cogge, geassisteert
sijnde met Jacob Claess Sander ende Claes Sijmons sche-
penen der stede Winckel, my meed getransporteert ende
gevonden tot Winckel vorschreven , ter woonstede ende
aen de persoone van Claes Janssz Woggelum ; ende volgens
UEd. Mog. bevelen, denselven affgevraecht, off hy geen
kerck in sijn huys was hebbende , daer men de paeuw-
selijcke conventiculen was houdende, heeft geseyt: neen;
maer dat, soe wanneer eenige dienst ofte vergaderinge
gedaen werde, 't selve geschiede in syne groote camer;
ende hebbe in een cleyn camertgen gesien een cruicefix
op douck geschildert , 't welck schoongemaeckt was om te
droogen. Ten selven tijde hebbe mede geweest ten huyse
ende aen den persoon van Arie Janssen , die ick van ge-
lijck hebbe affgevraecht, die tot antwoorde gaff : als hier
wat te doen is, soe wort het in de schuyr gedaen. Ten
ten selven tyde ten huyse ende aen den persoon van
Harmen Allertsz. ende hebbe hem insgelycx gevraecht als
vooren, die my ter antwoorde gaff: soe wanneer hier ge-
predict wordt , soe geschiet het in de keucken , daer wy
vieren; ende insgelycx ten selven tijde, hebbe mede ge-
weest ten huyse ende aen den persoon van Aris Cornelisz
Crol ende hem van gelycken affgevraecht ende voorge-
houden als vooren; die mij ter antwoorde gaff: in ses jaeren
in syne huysinge egeen vergaederinge gehadt te hebben ;
maer dat het in voorgaende tyden wel in sijn huys was
geschiet. Ende alsoe de voors. respective huysingen da-
gelicx gebruyckt werden in huyshoudinge ende nyet en
connen gesloten worden , soe hebbe ick officier in presentie
van schepenen voornt. de voors. respective personen ge-
Bijdrageii Gesch. Biad. y. Haarlem VIIIeDeel 15
226
interdiceert : haere huysen nyet te laten gebruycken tot
conventiculen, nochte eenige andere huysen daertoe te ap-
proprieeren, alles op peijne volgens UEMcg" bevelen ende de
placcaten van de Gr. Moge Heeren Staten. Daerop zy lieden
respectieve, aan my officier ten antwoort gaven : moeten
wy nyet predicken , soe moeten wy stil sitten.
Alle 't welck voorschreven is, relatere ick officier, sulcx
in presentie van schepenen geschiet, myn besoigne ende
wedervaren te sijn ende in oh*conde, desen met onse be-
hoorlycke signature ondertekent — Datum ut supra.
A. v. Meyerop
Jacob Claesz Sander.
Claes Symonsz.
Edele, hoochgeleerde, wijse, discrete, seer voorsienige
Heeren.
Mijn Heeren. Volgens U. Edel-Moger. missive van dato
den xxiiij Junij voorleden , mij opten 4n Julij daeraen
volgenden, bij den bode wel gewerden ; hebbe volgens de be-
velen in de selve gementioneert, mij met twee schepenen
van Nierop tot assistentie, opten 4 Julij daeraenvolgenden,
getransporteert ende gevonden in de vier distincte kercken
ende huijsinge binnen Nijerop staende, alvvaer somwijls eenige
conventiculen van de Paepsgesinden werden gehouden, soo
mij onderrecht was. Item hebbe des anderen daechs mij ,
geassisteert sijnde met twee schepenen van Winckel, ver-
voucht op vier distincte plaetsen, alwaer mij onderrecht
was, dat aldaer somstijts mede wel eenige vergaderinge
werde gehouden, ende hebbe volgens UEdel. Mogr, be-
velen, met assistentie ende in presentie van de schepenen
der voorss. respective plaetsen , sulcx gebesoingneert als
UEM. vuijtte respective actens sult believen te verstaen,
verhopende dat UEMoge. daer mede voor dese reijse sult
wesen gecontenteert ; UEMoge. mij mede belastende, dat ick
227
binnen 14 dagen daernae, persoonlyk UEMog\ inden Hage
soude commen pertinentelyk berichten van de debvoiren
ende wedervaren, die bij mij tot volvoeringe vande voorsz.
UEMoge. bevelen sullen wesen aengewent en voorgevallen.
Tot voldoeninge vant selve verhoope ende betrouwe, dat
UEMoge. mette bygaende actens van relaes volcomelyk sult
wesen onderrecht; vermits ick UEMoge. nijet meerder con
onderrechten , als inde respective actens van relaes ge-
expresseert staet. Oock mede ende ontsie mij mijn hoogen
ouderdom van tseventich jaer, up den ij11 Augusti toe-
eommen aenstaende, soo verre te reijsen ende oock moeije-
lick thans te doen ; al hoe wel ick bij de vrienden comme,
ende ben oock nijet heel wel te pas. Edoch indien UEMog.
immers sulcx gelieft, sall mij vercloucken ende met Godes
hulpe binnen soe corten tijt spoedigen , alst UEMog8. ge-
lieven sall te ordoneren. Maer liever hadt ick , thnijs te
blijven, ende qualick vuijt mach ; want gelijck men seijt:
als die catten van huijssijn, hebben die muijsen vreucht ,
ende loopen die varekens int cooren. Mij in alles submit-
terende onder 't gebiet ende gehoorsaeinheijt van UEMoge.
ende sal mij daerop verlaten en sall ondertusschen alle
debvoiren doen, omme die nieuwe plaetsen en conventi-
culen te weren. Hier mede ,
Edele, hoochgeleerde, wijse, discrete, seer voorsienige
Heeren, myne Heeren. Nae voorgaende mijn gedienstige
gebiedenisse UEd. Moge. den Almogende Godt bevelende,
die ick bidde ÏJ.E.Moge. in collegio te wille spaeren in een
langduijrige gesontheijt ende prosperiteijt ; tot Nieuwe-
Nijedorp, desen xvin Julij 1641,
U.E.Mo. & alder obedienste dienaer ende officier
J. A. van Myerop.
1644.
228
Over de opruiming eener Roomsche vergaderplaats te
St. Maartensbrug bij Noord-Zijpe. — 5 Julij 1654.
EdelMogende Heeren [van 't Hof.]
U.Ed.Mog. aenschrijvinge, omme te weeren de pausse-
lijcke conventiculen ende haer geapproprieerde kercke
omtrent de St. Maertensbrugge , is mij wel ter hant ge-
steld. Daerop ter obedientie van uw Ed. Mo. dient : dat
ick de plaets aldaer al hebbe , over ses weecken , doen
ruijmmen ende woent daer in teegenwoordich ander volck.
Sulcx dat U Ed.Mog. verseeckert sullen connen syn ; dat
daer geen dienst meer sal werden gedaen , ende dat bij
mij soovele doenlijcken, sal werden geweert, datter in de
Sijp geen publijcke vergaderinge sal werden gehouden :
't welck sal vertrouwen ock alsoo, overal ten platte lande
sal geschijeden , in sunderheijt in de plaetsen, gelegen ront-
om de Sijp daer sy nu na toeloepen. Ende niet genoech
sijn sal: dat men op de eene plaets (van geen impor-
tantie, daer ock niet quaets van te verwachten is ge-
weest) het sal weeren ende dat dat werck by de nage-
buyren van gelijcken niet sal werden geweert. 'T welck
vertrouwen sal , nu overal sal werden geweert ende dat
men daer van goede vruchten sal mogen sijen, ende niet
geseijt sal mogen werden: waerom wij minder als die
ende die? Hijer mede eijndigende Edel Mog. hoechge-
leerde wijse ende seer discrete Heeren , ick U Ed. Mo.
gesamentlijcken, na mijnne groetenisse, beveele in de pro-
tectie des Almogende. Actum in Alckmaer den 5 Julij 1644.
U. E, Mo Dienstbereide
Pi eter Pauw.
Verzegeling eener Roomsche vergaderplaats te Noord-
Scherwoude op den Langendijh en bevelen aan den
priester aldaar woonachtig. — 5 Jul. 1644.
Wij Pieter Pieterz. Nieuwdorp, schout tot Noortscher-
woud op Langedyck , Jacob Janz en Thomas Sijmenz ,
schepenen aldaer doen condt: dat voor ons gecompareert
229
en gecoomen is den Hr. Willem Coorn , bailu van den
Nieuwbnrg ende heeft aen ons, schout en schepenen voor-
noemt, versocht, dat wij met hem souden gaen in den
voorzeiden dorp, ende aldaer inspectie helpen nemen van
de plaetsche, daer de paepsche religie haere vergaderinge,
als sy by een coomen, ordinaerlyck in den voorz. dorpe
van Xoordtscherwoud syn houdende, en dat door last van
de hooge Overigheyt van den hoove van Hollant. Volgens
welker versoeck, hebben wij ons met den voorzeiden ballin
Coorn op den vyfde July anno Ifiii, getransporteert in
den voornoemden dorpe van Noortscherwoud, ter plaetsche,
daer de Paepschen haere vergaderinge houden en aldaer
in de selfde plaetsche alle deuren en veynsters toege-
speykert ende met lacken toeverzegelt en met der voorz".
bailiu's signet versegelt en toegesteeken hebben; met expres
verbot aen de hnvsbewaerster : aldaer geene openinge te
maeken noch eenige vergaderinge te houden. Hebben wij ons
oock getransporteert ten huyze van den pastoor ofte priester
aldaer; en met den voorz. heer bailliu verscheidene malen
aen de deure van den priester gedopt, is de denre niet
opengedaen en den voorz. bailliu aen den voorz. officier
belast omme aan den priester te belasten : geene openinoe
te doen noch te vergaderinge te houden in 't voorz.
predickhuis ofte ergens elders ; mitsgaders datte deselfde
officier alles weekens eens soude visiteeren, ofte voorzeide
zegels ongequetst ende 't voorz. huis geslooten bleef.
Mitsgaders, dat hy oock neêrstylyck soude ondersoeken,
ofte sy luiden eenig exercitie soude moge doen ; 't selfde
bevindende , dat hy deselve soude attaqueeren by boete
beslaende. 'T oirconde by ons voorz. schout en schepenen
geteyckent, dato als boven, my present secr.
PlETER PlETERZ. NlEUWDORP JaCOB JaISSS.
schoiltt. TOMAS SlJMENZ.
PlETER CORNELISZ, 164-4).
230
Opsporing van Roomsche vergaderplaatsen te Oud-Ade
en te Roelof s-Arendsveen en hare toespij kering. —
5 Julij 1641.
In achtervolgh van het schrijvens, ende de bevelen bij
den Ed. hove van Hollant, aen den schout van Warmont
ende Alckemade gedaen, heb ick Jan Bouman, secretaris,
mits de indispositie van den voorn, schout; die ruijm een
vierendeeljaers ende jegenwoordig noch sieckelyck ende
indispoost is; met voorgaende kennisse van den WelEd.
Heere van Alckemade ende mij , beneffens Jan Jacobsz.
van der Linde, ende Jan Jansz. van Rijn gezwooren, wel-
gebooren mannen aldaer; op dijnsdage den vn Julij Anno
16M ons gevonden op de Oud-Ade, ten huijse van Jan
Pietersz. out-vrijer aldaer; ende denselven uijt den name
van den hooge Overicheyt expresselicken belast ende be-
volen: in syne huijsinge, groote schuijeren, ofte op sijne
werve, geene conventiculen van de Paeusgesinden te
houden , offte gedoogen gehouden te werden ; ende tot
dien eijncle de deuren met deelen , kruysgewijs over den
anderen geslagen, door Adriaen Laurens boode toege-
spickert.
Ende heeft den voorn. Jan Pietersz. vrij ende gewil-
lick , met solempneelen eede geswooren ende verklaert :
in sijne huijsinge noch inde groote hoijschuyer, ofte in
sijne andere accomoditeijten , geen plaetse uijtgesondert ,
geen vergaderinge ofte bijeencompsten van de Pausgesinden
geweest offt gehouden te sijn; maer dat hetselve hem wel
voorgehouden is, ende dat hij selve noijt begeert en heeft
toe te laten. Voorts hebben wij ons noch gevonden ten
huijse van Engel Willemsz. schoenmaker in Roeloffaertgens-
veen, ende aldaer door den voorn, boode gedaen toespijc-
keren de deuren van sekere groote schuijer; 't welk sij
het hoyhuijs noemen.
231
Item ten huijse van den priester aldaer, die absent ende
niet 't huijs en was; soo bij Maritgen Cornelisdochter sijne
dienstraeijt geseijt werde; ende deselve beneffens den
voorn. Engel Willemsz. nijten name, als boven ende elck
in 't bijsonder, belast ende bevolen : dat haer meester
oeseijt, den voorn, paep ende den voorn. Engel Willemsz.
haer wachten souden, voortaen eenige conventiculen ofte
vergaderingen van Paepouwen te maecken ofte te houden ;
hetsij op plaetsen ofte manieren, 't selve soude mogen ge-
schieden ; op peijne, zo sulcx bevonden souden mogen
werden, 't sij bij nachte ofte ontijde, rigoureuselicken ge-
executeert te werden het placcaet jegens de Papisten
ende Paepen vuytgegeven, sonder eenige conniventie ofte
dissimulatie. ;T welck den voorn. Engel Willemsz aennain
te doen ende naer te comen ende de voorn. Maritgen
Cornelisdh1. oock aennam, dat haer meester, als hij 't huijs
quam , te seggen; ende dat hy hem stilhouden soude, ofte
dadelicken anders uijtte heerlicheyt van Alckemade te ver-
trecken, ende noijt weder daerinne te comen, op peijne
als een verstoorder van de gemeene ruste, gestraft te
werden. In kennisse der waerheyt hebben wij secretaris
ende geswooren mannen desen geteijckent op den vijffden
July 1 614. J. Bouman,
Jan Jansz. van Rijn,
Jan Jacoesz. van Liend.
Request tegen voorgaande toespijkering. — Julij 1644.
Aen den Edelen hove van Hollandt.
Geeft reverentelyk te kennen Jan Pieterz. van Heu-
lenburch, huysman, wonende op deOud-Ade: hoe dat hy
suppleant, wesende een man bij Godt almachtich niet vele
vaste goederen begaeft, die hy selff is bebouwende ende
betelende. Waertoe van noode hebbende eene goede ende
£32
bequame gelegentheyt ; soo heeft hy voor sijn selven
ende tot sijn eygen gerieff gebouwd een goet ende be-
quaem hoyhuys. Het schynt, dat eeniche qualyck gefun-
deert synde, gelieft hebben voor te geven: dat het selff
huys gebouwd ende getimmert soude sijn tot eene kercke,
ofte wel omrne daerinne by de Roomsgesinden haer exer-
citien ende vergaderingen te houden ; waeruyt gevolcht is,
dat den baljuw van Warmont hetselffe huys heeft gedaen
toespyckeren ; waerdeur den suppleant tot de meeste on-
gelegentheyt van de weerelt is geraect, sonderlinghe in
desen tyt van sijn hoybouw. Ende gemerckt het nieuwe
huys tot sulcken fijne niet en is gebouwt, dat daerinne
oick noijt eeniche exercitie ofte vergaderingen, bij die van
't Pausdom en is gepleecht, als UEd.Mog. uijt de ver-
claringe, hier annex naectelyck cunnen sien ; nochte dat het
oeck des suppliants intentie in geenen deele en is hetselfde
huys daertoe te laten gebruycken , ende den suppliant
wesende een persoon, die noijt met deselve huysinge nochte
met sijn persoon tegens de placcaten heeft gepecceert ge-
hadt, ende mitsdien geen redenen synde : dat deselfde syne
huysinge langher gesloten bly ve ; soo versouct den sup-
pleant : op de margine van desen by den voors. baljuw
van Warmont, van weghen de hooge Overheyt, belast ende
bevolen sy , des suppleants voors. huys wederom te openen
ende stellen in synen dienst ende voirgen staet.
Dit doende etc. — B. Camoij.
Waarborg , dat het voorgaande reqnest op waarheid
rust. — 15 Julij 1644-.
Heden, den xvn Julij van den jare xvic vier en veertien
compareerde voor mij Willen van Vredenburch , openbaer
notaris bij den provinciale hove van Hollandt, opte nomi-
natie van de achtbare Heeren van den gerechte der stadt
233
Leyden geadmitteert en binnen derselve stede residerende
ende van de nabescbreven getuijgen : Jan Jansz. Duycker,
nu out omtrent lxxxii jaren , Cornelis Thijsz. , nu om-
trent lxiiii jaren out, Cornelis Dircxsz. Clavervelt, nu
out omtrent liiii jaren, Pieter Jansz Waterstroom, nu
omtrent xliii jaren out, Huybert Jacobsz. van der Does,
nu out omtrent XL jaren, mitsgaders Jan Huijberts Dey-
serman, nu omtrent xxix jaren out: alle buyrluyden op
de Oude-Ade in de beerlieheyt van Alckemade. Ende
hebben sy comparanten voornomt. ter requisitie van Jan
Pietersz. van Heulenburch, bij hare respective mannen
waren woorden ende op eer ende vromicheijt , getuycht
ende verclaert : warachtich te wesen, dat ten huyse van
den requirant ende voornamentlijck oock in desselffs hoij-
huijs, 't welc jegenwoordich door ordre van den bailluw
van Warmont es toegespijckert , noijt eenige vergaderinge
ofte t'samenkomst van de Roomsch Catholijcken , omme
dienst te doen, es aengevangen geweest; veelmin dat
sulck soude syn geschiet. Gevende sy diposanten voor
redenen van wetenschap : dat sy al vóór den tijt van
't bouwen van 't voors. hoyhuijs bij ende omtrent den
requirant hebben gewoont, ende alsnoch woonende sijn.
Ende in al den selven tijt noijt hebben gesien ijets, 't welc
tot vergaderinge oft 't samenkomste, omme dienst te doen,
soude mogen hebben gestrect. Ende ter contrarie : dat sy
in al dien tijt niemant anders ten syner requirants huyse
hebben sien uijt ende ïngaen, dan die geene dewelke
van syn huijsgesin oft familie waren. Wijders niet ge-
tuigende, presenteeren sij deposanten, sulcx des noots
versocht sijnde, naerder en solemneerder te bevestigen.
Ende consenteerden voorts , hiervan kennisse gedragen ,
gemaeekt ende aen requirant gelevert te werden, openbare
acte in forrae, een off meer. Aldus gedaen, verleden ende
gepasseert ter presentie van Willem Dircxsz, Quacken-
234
bosch, ende Thys Henricxsz. Dijtmer, als getuijgen ge-
luffwaerdich; beneffens mij notaris ten desen versocht.
'Twelck ik affirmeer
W. van Vredenbürch.
164-4 V5.
Verbael van het debvoir by mij [Pieter Cornelisz. Hooft]
gedaen in H sluyten van de kerken ofte capellen der
Pausgesiiiden te: Hilversom , Laren, Blaricom , Huys-
sen, Bussum, Naerden, Muyden , Anckeveen , Hinder-
dam, Weesp , Broeck by Abcoude en in de laatstgen.
plaats. — 6-8 Jul, 1644.
Volgends den last, ontfangen uijt naeme van zijne
Hoogheijt ende d'Ed. Moge Heeren president ende raeden
over Hollant, Seelant, ende Vrieslant , bij missijve van
den 24en Junij A° 1644; die mij bebandicbt is op den
4" Julij daeraen[volgende?] tot Uuytrecht, ben ick , op
den 6CD derselve maent , gereyst nae Goylant, om de
paepsche kercken ende capellen te sluijtten :
Tot Hilfersom , heb ick niet kunnen verneemen : dat
eenige alsulcke plaetssen te vinden waeren.
Tot Laaren, heb ick gevonden, ten huijsse van Thijmen
de Saaijer '), priester, gebooren tot Blarickom, een solder
met een altaar ende eenich slecht missegetuijgh, met
eenighe oude schilderijen van kleene waarde; ende de
voorseyde solder dicht gemaeckt, ende geslooten met see-
ghels van den schout, ten overstaen van twee schepenen.
Ter selver plaatse, heb ick gevonden, ten huijsse van
Florentius van Vijaenen, priester, geboortich van Uuijtrecht,
een zolder met een altaar ende eenich missegewaat, mede
van kleene waarde. Dese plaats hebben wij oock gesloo-
1) Zie over Thijmen de Saaijer, iu Bat. Sac. II, p. 152 als Sporaeus ge-
boekt etc. en over de andere priesters alhier door den drost van Muijden
besproken, het Archief etc. v. Utrecht. Deel I. bJ. 300 enz. Cf. de Bat.
Sac. II, 150 en 146.
235
ten ende beseegelt; doch zulcs niet kunnen doen, zonder
de gansche schuere int beslot te begrijpen.
Tot Blaricom, weet men van geene plaatse, geprepareert
tot kerck ofte cappel, zoo ick bericht ben.
Tot Huijssen , zijn zeer luttel Roomsgesinden , ende geen
kerk ofte cappel, zoomen zeijt. Maar tot Bussum ; zijnde
een ghehught , t'welck int civijl onder Huysse sorteert;
soude somtijts conventiekei gehouden worden in zeecker
huys , twelck ick met schout en twee scheepenen heb
doorsocht. Doch geene plaats gevonden , die tot kerk oft
cappel geappopriëert was.
Hebbende 'snachts geslaepen tot Huyssen, ben ick op
den 7en Julij 'smorgens, gecomen tot Naerden , ende aldaer
neevens eenen Burgemr. ende twee schepenen , gegaan ten
huysse van eenen Willem Hollesloot, om't selve te door-
soecken. Doch heb aldaer diergel ijcke plaats niet gevonden,
ende voorts verstaen , dat op andere huyssen aldaer geen
suspicie van sulx viel.
Ten selven daege ben ick voorts gecomen tot Muijden,
ende heb aldaer gevonden, geslooten, en doen verseegelen
bij twee schepenen, drie plaetsen, geapproprieert tot kerken
oft cappellen , te weeten : eene ten huijsse van Gerrit
Horst; eene ten huijsse van Geb, ofte Gerbrich Jansdr.
clopsuster van Weesp; bij de welcke somtijts logeerteen
paap gebcortich van Uijtrecht , genaempt Wijnant Jans-
soon van Meppelen; die zich, zoo geseijt wort, te Amster-
dam heeft bekent gemaeckt ; eenen ten huysse van Cornelis
de Boer. Alle welcke drie plaatsen op zolders zijn, ende
zonder veel sieraaden.
'S namiddachs heb ick mij, met den schout ende twee
schepenen der stede Weesp, vervoeght naer Anckeveen
aen't huijs van Mr. Bartelt Inghel , priester, woonende
aldaer naest aan't Sticht van Uuijtrecht. Ende dewijl de
gebuuren ons aanseijden : dat het huijs geslooten, ende
236
de inwoonden 's morgens alle vertrocken waeren ; zoo
"heb ick doen versoeeken oft men d' eene oft d' andere
deure zoude kunnen oopenen; ten welcken eijnde de
voorseijde schout met een voet op een deur stiet, die
booven gegrendelt was , maer onder niet. Hebbende wat
omgesien naer eenighe deur ofte venster, dat lichtelijcker
moghte te oopenen zijn, ende geen gevonden, zijn wij
weeder tot deselve deur gekeert, ende gewaar geworden,
dat zij midderwijl oock onder gegrendelt was, waerbij
bleeck : dat daar ijmant in huijs moest zijn. Derhalven
heb ick doen stooten op de voorseijde deur met een stuck
houts, daer gevonden; ende is daer op een dienstmaecht
ofte klopzuster gecomen , die de deur oopende , ende ons
booven leijde. Daer vonden wij een groote plaats , ge-
approprieert , om een goet getal volcx te bergen , maer
geen altaar. Doch 'tscheen, dat daer een gestaen had, ende
de voorseijde dienstmaecht gaff oock sulcx te kennen.
Hebbende dese plaats geslooten ende verseeghelt, keerden
wij weeder naer beneeden , doorsaagen 't huis ende vonden
eenen deur, die geslooten was, ende daer zij zeijde , te
zijn de kaamer van den Advocaat Johan Ingel. Ende
alsoo wij merckten, dat men daerdoor in een zeer groote
plaets kon gaen, werwaerts apparentelijck het altaar van
booven getransporteert moeste zijn, soo heb ick; naadat
de maaght pertinaciter ontkent had de sleutel te hebben,
doen stooten op voorseijde deur; totdat zij, met het kos-
sijn teffens uijt den muur op de vloer viel. Daar vonden
wij een zaal, langh, naer gissinge, omtrent veertigh ende
breet ontrent vijff en twintigh voeten, de zolder gemaeckt
met zeer groote opslaande luijcken ; invoege dat van aldaer
oock veele luijden konnen zien en hooren. Inde zaal hingen
vier offt vijff fraaije stucken schilderinge aan den want;
in't eindt der zaele stondt een cierelijck altaar met een
schoon taffereel, voorts kandelaars met keerssen; daar
237
lagh oock een missekleet van rood flueel , met eenich
ander tuiah, dienende tot dat werck. Al 'twelcke geslooten
en verseegelt zijnde, ben ick gekeert naar thuijs te Muij-
den, en daar gecomen ten neegen uijren inden avont.
Op den achsten Julij, ben ick met den schout ende twee
schepenen van Weesp gereeden naa den Hinderdam , ende
heb aldaer besighticht een boerenhuijs, daer bij wijlen
wel conventiekei gehouden is; maer geen plaats gevonden,
die daartoe geapproprieert was. Doch hebben wij naest
daaraen besichticht een huijs, toebehoorende den advocaat
Johan Ingel voorseijt, ende aldaer gevonden eene schoone
lange galerije , waerin an't eene eint een buffet stondt ,
dat lichtelijck tot een altaar zoude connen bequaam ge-
maeckt worden. Doch alsoo men niet zeeckerlijck speuren
kon : dat de plaatse tot een kerck oft cappel gebruijckt
werde, ende de hoovenier, zijnde een man van de ge-
reformeerde Relige , presenteerde bij eede te verclaren, dat
aldaer bij zijnnen tijt, naementlijck in vier jaeren, geen
conventikel gehouden was; soo hebben wij goet geacht,
die plaats ongeslooten te laeten.
Ten selve daage heb ick binnen Weesp met den voor-
seijden schout ende schepenen besichticht : een kerck ten
huijsse van Aernt Louff, priester; een ten huijsse van
m1 Hendrick Noordingh chirurgijn; eene ten huijsse vande
wede Plemp; eene ten huijsse van Ellert Janszoon; eene
ten huijsse van Gernt Janszoon Cuijp, brouwer inde
Booghe : ende al de zelve, zijnde d'eene wat grooter en
beeter versiert dan d'andere, toecreslooten ende beseecjelt.
Mr. Hendrick Noordingh versoeckt het altaar aff te
breecken ende de plaats tot wooningh te maaken , waertoe
wij gesien hebben, dat hij gereetschap maakt.
Gerrit Jansen Cuijp kan op zijn provisijsolder niet
koomen , zonder door de kerck te gaen , daar men niet
wel meer dan 50 persoonen zoude kunnen vergaaderen.
De wede van Plemp is oock merckelijck ontrieft ; alsoo
238
zij geenen toegangh heeft tot twee kamerkens, dan door
de kerck.
Voorts zijn wij gereeden naar den Broeck bij Abcoude ,
ende hebben aldaer besichticht het huijs van Jan Wil-
lemszoon, waarinne zomtijts oock is conventikel gehouden ;
maar bij ons geene kerck ofte cappel gevonden.
Van daar zijn wij gegaen ten huijsse van eenen Claes
Claeszoon van Abcoude, ende vonden een kamerken,
waerinne, bij wijlen, logeerde zeecker paap genaampt
Mr. Jan van Abcoude, geboortich van Abcoude, en sich
daar onthoudende in't heijmelijck ; neevens welck camer-
ken een zolder was met altaar, eenige beelden en bancken,
in forme van kerck oft cappel. Dese plaats hebben wij
oock geslooten en beseegelt.
Waermeede ick hoep 't bevel der Ed. Moge. Heeren van
't Hof voldaen te hebben; alsoo mijns weetens, geen
andere dierghelijcke plaatssen, binnen mijne jurisdictie te
vinden zijn. P. C. Hooft.
Regueste van burgemeesters enz. der stad Weesp ten
gunste hunner Roomsche stadsgenooten. — Julij 1644.
Edel. Moge. Heeren President en Raden van den
Ed. Hove van Hollandt.
Vertoonen eerbiedelijck burgenmeesteren en regeerders
der stede Weesp : dat bij eenige van haer ingesetenen ,
wesende vande de Roomsche gesintheijt, doch van de ge-
qwalificeerste van haere stadt, aen hen vertoonders ge-
claecht is : dat de Heer drossaert ende bailliu van Goy-
landt, ende hooft- officier mede van Weesp, [ter oirsaecke
van t'aenschrijven van UEd. Mog. aen syn Edelheyt ge-
daen, omme tot weringe vande de groote conventiculen
van de voors. gesintheyt, toe te sluijten de kereken ofte
capellen, daertoe publijckelijk geprepareert] mede in haer
particulier huijs , hadde toegesloten , ende versegelt : soo
239
eenige cleijne plaetsgen, bij een van henlieden tot sijn
particulier devotie geprepareert , als bij anderen , eenige
camers, alwaer die int' particulier met haer huijsgesin ,
mits defect van andere gelegentheijt, haer devotie bij oc-
casie wel plegen ; maer die wederom oock andersints bij
haer tot haer gerieff moeten werden gebruijckt; daervan
sij nu de facto waeren gedepossedeert, ende daerbij groote-
lijcx geinteresseert. Ende alsoo de vertoonders wel ver-
trouwden t'selve te geschieden buijten de intentie van
UEd. Mog. en daerom wel souden geresol veert geweest
sijn, tot voorstant van de voors. haere ingesetenen , de
voors. plaetsen wederom te openen. Hebben evenwel daer-
inne niet willen treden, sonder UEd. Mog. 't selve ultro
bekent te maecken , off de intentie van Uw. Ed. Mog,
anders soude mogen syn , ofte weder te gaen , t'selve
aen hen vertoonders bij missieve souden gelieven bekent
te maecken. Dit doende ,
C. van Ravenstetn,
164-1.
Antwoord van het hof van Holland op de voorgaande
regueste. — 13 Julij 3 644.
'T Hoff gesien de requeste , gepresenteert bij burgerm"
ende regeerders des stadt Wesep, verklaert : dat de in-
woonderen aldaer; 't gebruijk van de plaetsen bij de officie-
ren van Goylant geslooten, sal werden toegestaen ; mits
deselve binnen acht daeghen, de voorzeide plaetsen in
sulcker voeghe sullen approprieeren ; dat deselve sullen
wesen onbequaem tot het houden van eenighe conventiculen
van Pausgesinden ; ende bij faulte van dien , wert den
voorsz. officier geauthoriseert , om sulcx tot laste van de
gebreeckige persoonen, ten overstaen van 't gerechte, selfs
te laeten doen.
Actum in de Haeghe 13 Julij 1644.
240
Sluiting van den nieuwen Stolp [eene verg ader schuur] te
Out-karspel. — 7 Julij 164-4.
Op huyden den viin July Anno xvic XLiiii, hebbe ick
onderget. bailliuw der heerlickt van Out Carspel, ex officio,
ten overstaen ende met assistentie van Hendrick Jansz.
Vader, schepen ende Pieter Gerritsz. Vlaerdingh, burge-
meester alhier, den nieuwen Stolp (volgens de aenschrij-
yingen van de Ed. Heeren president ende raden over
Hollant, Seelant ende West Vrieslandt in date den xxiiiia
Jnnij anno xvic vier en veertich) bij provisie toegeslooten ,
ende daer beneffens alles, toegedaen segelen; in vouge, dat
daerinne geene vande pauselyck-gesinden conventiculen
can werden gehouden. Voorts dengeenen , die in't huijs
woonen , ende daer beneffens ontbooden Jan Pieter Ringers
eijgenaer vant selvige, gevigileert: dat sulcx alhier binnen
dese heerlicheyt, en werde gepleecht, sonder eenige tegen-
spraeck vernoomen. Actum dese acte van debvoir, bij mij
voorsz. bailliu, ende assistenten geteijckent. Datum ut supra.
Hendrick Jansz. Vader,
Pieter Gertsz. Vlaerdingh,
J. Rtnaertsz. , Not3. pis.
De predihplaats van Mr. Pieter priester in '* zuid-einde
van Hoogwoud bezocht en gesloten. — 8 Julij 1644.
Op huijden den achsten Julij anno xvic vier en veertich,
soo hebben wij onderget. secretaris ende bode der heer-
lijckheyt van Hoochtwoud ende Eerstwoude , ten versoecke
ende beneffens den Hr Reijnier Heinloopen, bailliuw ende
schoudt der voorsz. heerlyckheyt, getransporteert ten huyse
van Mr. Pieter, priester aldaer int Zuijteynde ende hebben
gesien ende present geweest : dat den dienaer van den
voorgemelden schout van weghe de justitie, den deur van
de plaets , daer men ons seijde gepredict te werden met
241
twee krammen ende een slot daeraen wel vastgemaeckt
ende gesloten heeft. Aldus gedaen ende bij ons secretaris
ende bode geteijckend op date ende jare ut supra.
Bij mij Pieter Cornelisz, Koorenbode ,
bij mij Isbraxtsz , Secretaris.
Verbaal der sluiting van Roomsche vergaderplaatsen te
Akersloot, Uitgeest , Jisp , Wormer , 't Cal/, Heems-
kerk, Limmen, Castricum, Aelsmeer en Slooten. —
12—16 Julij 1644.
Uyt crachte van de schriftelycke bevelen ende aen-
schryven van de Hoochgebooren Furst ende Heere Fredrick
Hendrick byder gratiën Godts prince van Orangien , grave
van Nassauw, Meurs, Buyren, Leerdam ende marcquis
vander Veere ende Vlissingen, heere ende baron van
Breda etc. gouverneur, capiteyn generael, ende admirael,
mitscrrs, den president ende raeden over Hollandt, See-
landt ende Vrieslandt, van date den xxiiijn des voorleden
maent Junij deses jaeres xvje vierenveertich. Heeft Johan
Damius stedehouder, mits 't affwesen van Lodewyck van
Alteren van Jaersvelt, ridder, bailliu van Kennemerlandt ,
dies gelasticht zynde, sich getransporteert tot Aeckersloot ,
ende aldaer opden xij Julij xvic vier ende veertich , in
presentie ende ten overstaen van de ondergesch. schepenen
desselven dorps , toegemaeckt ende gesegelt de deuren
der huysinge ofte plaetse, daer de Paepsgesinden (soo ge-
seyt wort) somwylen hare conventiculen zyn houdende ,
ende die van den huyse aldaer wel scherpelijck belast ,
deselve alsoo geslooten ende gesegelt te laeten. Ter oir-
conde desen geteyckent, ten daege , jaere ende plaetse
voorsch. Ende was onderteyckent :
CORNELIS DRYCKBACKER (?) , CORNELIS DlRCXSZ.
(J. Damics.)
BQdragen Gescb. BiaU. v. Haarlem VIIleDeel, 16
242
Vuyt crachte ende in gevolge vande boven geschreven
schrifteljeke ordre ende bevelen heeft Johan Damius voornt.
bij laste als vooren, hem opten voors. xijn Julij xvic vier-
enveertich mede vervoucht tot Wtgeest, ende aldaer ten
overstaen vande ondergesch. schepenen desselven dorps
toegemaeckt ende gesegelt de deuren der huysinge ofte
plaetse, daer de Paepsgesinden (soo geseyt wort) som-
wylen hare conventiculen syn houdende , toecoomende
Annitgen ende Baeffgen Jacobs, ende deselve van wegen
de hooge Overicheijt wel scherpelycken belast, de deuren
alsoo toegemaeckt ende gesegelt te laeten. 'T oirconde ,
desen , ten daege , jaere ende plaetse voors. geteijckent.
Ende was onderteijckent Cornelis Jannsz. Volger,
Pieter Fransz. Karman.
(J. Damius.)
Vuyt crachte ende in gevolge vande boven geschreven
schriftelycken ordre ende bevelen , heeft den voorn. Johan
Damius, bij laste als vooren, hem opten voors. xijD Julij
xvic vierenveertich mede gevonden tot Jhisp ende aldaer,
in presentie ende ten overstaen vande ondergesch. dorps
buyrgemeester ende schepenen , toegemaeckt ende gesegelt
de deuren der huysinge ofte plaetsen (daer soo geseyt
wert) de Paepsgesinden somwylen haere conventiculen
syn houdende, toecoomende Claesgen Jongers, met be-
lastinge als vooren. Ter oirconde desen geteijckent , ten
daege , jaere ende plaetse voors. Ende was onderteijkent :
Willem Jacobss, Buyrgemeester,
Pieter Dircxss, schepen. (J. Damius )
Opten voorsz. xijn Julij xvic vier ende veertien heeft
Johan Damius voorn, by laste als vooren, hem vervoucht
tot Wormer ende in gevolge vande gemelte last ende
aenschrijvens, aldaer in bijwesen ende ten overstaen van
een vande regeerende buyrgemeesters , ende schepenen
243
desselven, toegemaeckt ende gesegelt de deuren der huij-
singe ofte plaetse daer de Paepsgesinden (soo geseijt wert)
somwylen hare conventiculen zijn houdende, bewoont bij
Guijrt Jansdochter, mitsgaders opten xiijn dito, tot Wormer
voorsz. int westeijnde, ten overstaen vande selven buyr-
gemeester toegemaeckt ende gesegelt de deuren van
seeckere andere huysinge ofte plaetse, daer insgelijcx ge-
seyt wert, de Paepsgesinden somwylen haere conventiculen
te houden, jegenwoordich bewoont by Aechgen Abrahams ,
ende deselve, elcx int bysonder, van wegen de hooge Ove-
richeijt,wel scherpelijck belast, de deuren alsoo toegemaeckt
en gesegelt te laeten. Ter oirconde desen geteyckent :
Sijmen Garbantsz. burgemeester, Claes Garbantsz.
burgemeester, Cornelis JacObsz.
(J. Damius.)
Opten voorss. xiiijn Julij xvi<= vier ende veertich, heeft
den voorn. Johan Damius in crachte, ende ten fijne als
vooren, hem vervoucht op't Calf, ende aldaer, in bywesen
ende ten overstaen van een regeerende schepen ende een
out-burgemeester, beyde hier onderschreven, de deuren
ofte ingangh vande plaetse, daer geseijt wert, dat de Paeps-
gesinden somwylen haere conventiculen houden , toege*
maeckt ende gesegelt; sijnde t'huys jegenwoordich be-
woont bij Grietgen Goris, ende haer, van wegen de hooge
Overicheyt, wel scherpelijck belast, 'tselve alsoo gesegelt
ende geslooten te laeten. Ter oirconde desen geteijckent
opt Calff. den voorsz. xiiij Julij 1641 ende was onder-
teyckent: Arijan Janssz, Cornelis Dircxssz.
(Damius.)
Opten xvn der selven maent Julij Anno voorsz. heeft
den voorn. Johan Damius, in crachte vande gemelte ordre
ende aenschrijvens, ten fyne ende by laste als boven, hem
vervoucht tot Heemskerck , ende aldaer ten overstaen ende
244
in by wesen van de leenman , ende regierende schepen des-
selven dorps hier onderschreven, toegemaekt ende gesegelt
de deuren der plaetse, daer de Paepsgesinden somwylen
(soo geseijt wort) haere conventiculen zijn houdende; voorts
Syburch Louris eygenaeresse vande selve huysinge ofte
plaetse, van wegende hooge Overicheijt , wel scherpelijck
bevolen, t'selve alsoo geslooten ende gesegeU te laeten.
Ter oirconde desen geteykent, ten daege, jaere ende plaetse
voorsz Ende was onderteyckent , W. van der Horn,
Cornelis Aelbertssz. (J. Damius.)
Ten voorsz. daege heeft Johan Damius voorn, by laste
als vooren , hem noch vervoucht tot Limmen , ende aldaer
ingevolge vande gemelte aenschrijvens; ten overstaen vande
voorn, leenman, mitsgaders een regierende schepen hier
onderschreven; met planckwerk toegemaeckt de deurgangen
ende opene viercanten, waerdeur men conde gaen inde
camer ofte schuijre, nu eenichsints toegemaeckt ende
onderhanden zynde, soo t'scheen, om tot een plaetse ge-
approprieert te werden , daer de Roomschgesinden haere
conventiculen in tyden ende wylen souden moogen houden,
toecoomende Jan Janssen ende t'selve mede verseeckert
ehde besegelt. Voorts denselven Jan Janssen , van wege
als boven , wel scherpelycken bevolen de voorsz. plaetse
alsoo toegemaeckt ende gesegelt te laeten. Ter oirconde
desen, ten daege ende jaere voorsz. geteyckent. Ende was
onderteyckent :
Willem van der Horn, Arijan Cornelissz.
(J. Damius.)
In crachte ende gevolge vande gemelte schriftelijcke
bevelen, hebbe ick Johan Damius voorn, bij laste als
vooren, mij opten voorsz. xvD Julij xvi° ende vierenveer-
tich noch gevonden tot Castricam , ende aldaer, ten over-
staen vande voorsz. leenman , mitsgaders regierende sche-
245
penen hier ondergeschreven , toegemaeckt ende gesegelt
de deuren der plaetse, daer (soo geseijt wert) die vande
Roomsgesinden somwylen haere conventienlen zijn hou-
dende, toecoomende Willem Arissz. ; ende den selven van
wegen de hooge Overicheijt wel scherpelijcken bevolen,
t'selve alsoo geslooten ende besegelt te laeten. Ter oir-
conde desen geteyckent , ten daege , jaere ende plaetse
voorsz. Ende was onderteyckent : W. van der Horx ,
Willem Arissz , Louwerens Splinterssz.
(Johan Damius.)
Op den xvin der voorschreven maent Julij xvia vier
ende veertich, heeft Johan Damius voornt., bij laste als
vooren, hem vervoucht tot Aelsmeer , ende aldaer in con-
formité van't gemelte aenschrijvens , ten overstaen vande
leenman, mitsgaders out-buvro;emeester ende revierende
schepen hier ondergeschreven, toegemaeckt ende gesegelt
alle de deuren ende luycken vande cameren ofte plaetsen ;
daer die van de Roomsgesinden (soo geseyt wert) som-
wylen haere conventienlen zyn houdende, toecoomende
de erffgenaemen van wylen Mr. Cornelis Dobbius, ende
den bewaerder ofte bewoonster vandien, vanwe^en de hoose
Overicheyt, wel scherpelijcken bevolen, deselve alsoo toe-
gemaeckt ende gesegelt te laeten. Ter oirconde desen
onderteyckent, ten daege, jaere ende plaetse voorsz. Ende
was onderteyckent, Pieter de Jongh, Jan Heijn-
dricxssz, Baert Heijndricxssz.
(Johan Damius)
Ten voorsz. daege hebbe ick Johan Damius voornoemt,
by laste als vooren, mij gevonden tot Slooten, ende aldaer
vuyt crachte vande voorsz. schriftelijcke bevelen, ten over-
staen vande voorn, leenman, mitsgaders schepen onder-
geschreven, toegemaeckt ende gesegelt de deuren der
cameren ofte plaetsen, daer die vande Roomsgesinden (soo
246
geseyt wert) somwylen haere conventiculen syn houdende ,
toecoomende Wessel Noorman, coopman tot Amsterdam;
voorts den bewoonders van dien, van wegen als vooren,
wel scberpelijcken bevoolen, deselve alsoo geslooten ende
gesegelt te laeten. Ter oirconde desen geteyckent , ten
daege, jaere ende plaetse voorsz. Ende was onderteyekent :
Pieter de Jongh. Dit is ±b 't merk by Cornelis Jansz.
Sloot regierende schepen tot Slooten , selffs gestelt.
(JOHAN DAMIUS.)
Getoogen uijtten origineelen ontwerpen en verbaelen
gehouden van de volvoeringe ende executie vande vooren
geinsereerde schriftelijcke bevelen , gedaen ende ver-
richtet in voegen , item ten daege ende plaetse voorsz. ;
zijnde geteyckent als boven. Ende accordeert desen
daermede opten xvij Julij xvic vier ende veertien. In
kennisse van dien, by my ondergesch. secret, vande hooge
vierschaere van Kennemerlant; geteyckent:
J. VAN BeRENSTEIJN.
Costen gedaen ende gedebourseert bij Lodewijck van A lieren
van Jaersvelt, ridder, bailliu van Kennemer landt, ratione
officii, geauthoriseert ende gelast bij missive van den Ed.
Mog. heer en den president ende andere raeden van den
hove van Hollandt, van den xxiiii11 Junij xvi° vieren-
veertich, omme ter plaetse in deselve missive verhaelt; ende
voorts alomme in de jurisdictie van Kennemerlandt te
trecken , ende aldaer ten overstaen van de buyrmeesteren,
ofte gerechten, de paepse Kercken bij provisie te sluijten;
in vouge, dat daerinne gene conventiculen eunnen toerden
gehouden; alles in conformité vande voorsz. missive hier
annex. — 17 Julij 1644.
Op den xin Julij 1644 heeft de stadthouder van Ken-
nemerlandt Johan Damius, bij laste van den gemelte bailliu,
247
geassisteert met leenman, secretaris ende boode, hem ge-
transporteert van Haerlem naer Aekersloot ende aldaer des
anderendaechs, naementlijcke den xiin Julij, als oock tot
Utgeest , ende eenige volgende daegen voorts tot : Jhisp ,
Wormer , opt Calff, binnen Castricum, Heemskerch , Aeh-
meer ende Slooten, soo tenoverstaen van den selve leenman,
ende een schepen-buyrmeester, als andere twee burge-
meesteren, ofte van den gerechte, toegemaeckt ende gesegel t
de respective plaetsen, ende den bewoonders ofte eijge-
naers vandien verboth gedaen; alles volgens de voorsz.
missive ende in den verbaele daervan gehouden, uuijtge-
druckt. Vacerende daer over ses geheele daegen , bij den
voorsz stadthouder betaelt ende bij den gemelte bailliu
hem gerembourseert , over verteerde costen, geduijrende
denselve tijt in alles xlv £ viii se.
Item betaelt over waegen ende schuijt-
vrachten de somma van xxxvi £ xi se.
Betaelt aen den voorn, stadthouder voor
sijne vacatie, tot vier gulden daechs als or-
dinaris, comen over zes daegen. . . xxiiii £
Insgelijcx betaelt aen den secretaris sijne
vacatie naer coustuijme , tot vier guldens
daechs, es insgelijcx xxiiii £
Item betaelt aen den heeren leenmannen
als oock aen den burgemeesters, ende ge-
rechten voor haere vacatie ende versuijm,
te saemen xviii £ xi se.
Comt noch voor de vacatie van den boode,
over ses daegchen, tot xxx se. daechs, es. ix £
Comen den bailliu over sijne verteerde
costen, ende gedebourseerde vrachten, ginsch
ende weder, van Haerlem naerden Haege, int
overbrengen vande gedaene besoingnes, ende
t'rapport van den selve xxxvi £
248
Getogen uten origineel en ontwerpe van de costen ge-
daen ende gedebourseert. tot volvoeringhevan de executie
van de vooren geinsereerde schriftelijcke beveelen. Ge-
daen ende verrichtet , in vouge ende ten dagen ende
plaetsen voorsz. , is dese daermede accordeerende be-
vonden opten xviin Julij 1644. Bij mij secretaris van de
hooge vierschare van Kennemerlant.
J. VAN BeRESTEIJN.
Onder zoele naar Roomsche vergaderplaatsen te Haringkar-
spel s Zyleshuizen , Kalverendijk en Dirkshorn, — 14
Julij 1644.
Achtervolgende de aenschrijvinghe vande Edel Moge.
Heere van den hove van Hollant, in date den xxiiijn Junij
1644, hebbe ick Cornelis van Moolenvliet, bailliu der heer-
lijckheijt van Heerencarspel , mij getransporteert, inde selve
heerlijckheijt, ten bijweesen ende overstaen van ons on-
dergesch. schout, schepenen, secretaris ende boode aldaer;
alwaerwij-luijden bevonden hebben naer ernstlijcke vijsitatie
en huijssoeckingen dat: noch tot Heerencarspel voors.
noch oock tot Sijleshnijsen, [?] noch te Calverdijck eenige
formeele kereken, capellen ofte andere pertijculiere woo-
ningen zijn , geapproprijeert om eenige vergaederinge der
Pausgesinden te houden. Maer dat de schuijren ofte stol-
pen, in de welcke geseijt wert, eertijts eenige vergaderingen
der Papisten geweest te zijn , alle met hoij beset te wesen
ende eene te weten op Zijleshuijsen , bewoont bij Neel
Wijertsdr. bereijt te zijn om zaet in te leggen , ende te
dorschen. Hebben, voorts ons vervoecht, tot Dircxhorn,
alwaer wij achter het huis ofte wooninge van Maertgen
Huijbertsd1. bevonden hebben een getimmerte, ten diensten
der vers, Papisten, in het welcke wij toegezegelt hebben
zeecker biechtcamertjen, ende een outaer, waerinne eenige
249
weijnige paepsche beeldekens, boecken ende ander gereet-
schap was. Hebben voorts de twee deuren int selve ge-
timmert, dienende tot den inganck, toegespijkert ende ins-
gelijcx versegelt ; belastende in den naeme van de hooge
Overicheijt soo aldaer, als oock mede op alle de andere
voorgemelte plaetsen, voortaen geene verdere ofte meerder
vergaederingen^te houden ; 'twelck zij ook altsaemen be-
looft hebben te doen. Wijders verclaeren wij gelijckelijck:
dat het dorp van den Eenijgenburch niet en is gelegen
onder de jurisdictie van Heerencarspel maar onder het
schoutampt van Sinte-Maerten, als mede dat inde gansche
jurisdictie van Heerencarspel, geen paep noch priester
woonachtig is. Sonder fraude ende in kennisse der waer-
heijt is desen bij ons bailliu, schout, schepenen, secre-
taris ende boode onderteijckent opten viertienden Julij
Anno sestienhondert vieren veertien.
C, V. MOLENVLIET, Jp. SCHELTIS ,
schout tot Heerencarspel,
CORNELIJS CORNELIJSS, HENDERICK AeRIENZ ,
Sijmon Jacobss, Pieter Janss,
pleter cornelis schenk,
Jan -# Janss Jacob [] Janss
Langedyckers , merk. Bleeckers, merk.
Willem Aerians, boode. M. Campen, 1644.
Kennisgeving der sluiting van eene vergaderplaats der
Foomschgesinden te Dirkshorn. — 23 Julij 1644.
Edele, wijse, hoochgeleerde , vermogende Heeren.
Mijn Heeren. Ick hebbe als bailliu van Heerencarspel,
in gevolge van U. Ed. Mog. aenschrijven ende ordre, mij
getransporteert inde zelve heerlicheijt ende aldaer mits-
gaeders in alle gehuchten daer onder ressorterende ern-
250
stich ondersoeck gedaen van alle plaetsen, inde welcke
geseijt wert eertijts eenige pauselijcke conventicnlen ge-
houden te wesen , zijnde tot dien eijnde geassisteert met
alle 't gerechte der voorsch. heerlicheijt. Doch dat wijluij-
den nergens eenige o-eleeentheiit, dienaengaende, bevonden
hebben, anders als eene tot Dircxhoorn; zulcx dat ick die
plaetsen hebbe gedaen toespijckeren , ende met mijn signet
allomme versegelt , volgens d'acte, die ick UEd Moge
hijer neffens overseijnde. Dewelcke ick gaerne zelfFs ge-
bracht zoude hebben ; maer werde verhindert door noot-
sakelijcke beletsen; zoodat het mij alsnu onmogelijck is.
Versoeckende gedienstelijck geëxcuseert te wesen, ende
verseeckerende UEd. Moge. te moghe geloeven ende ver-
trouwen , dat ick als een voorstander vande gereformeerde
Religie mij altoos in alle getrouwicheijt draegen zal, om
te helpen mainteneren UEd. Moger. placaten ende bevelen.
Hier mede,
Eedele, wijse, hoochgeleerde , vermogende Heeren,
blyft Gode in genade ende wel geluckzalige regeringe
bevoolen. In Alckmaer den xxiij July Anno xvjc vier
ende veertien.
U Ed. Mo Heeren onderdaenige dienaer
C. V. MOLENVLIET. 1644.
Sluiting en verzegeling van eene Roomsche vergaderplaats
te Assendelft. — 18 Jnly 1644.
Vuyt crachte en ingevolge van de schriftelycke bevelen
ende t' aanschryven van den hoochgebooren Furst ende
Heere Fredrick Hendrick, by der gratiën Godts, prince
van Orangien, grave van Nassauw, Meurs, Buijeren,
Leerdam en marequis van der Veere ende Vlissingen ,
heere ende baron van Breda, en gouverneur capiteyn-
generael en admiraal , mitsgaders den president ende raden
over Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt, van dato den
251
xxiiijn der voorleden maent Juny, liebbe ick Johan Damius,
bailliu van Assendelft, my vervoecht tot Assendelft ende
aldaer op den xviij" July xvic ende vieren veertien, in pre-
sentie en ten overstaen van twee schepenen toegemaeckt
ende gesegelt de deuren der huysinge ofte plaetse, daer
de Roomsgesinden , soo geseyt wert; somwylen haere con-
venticulen zyn houdende, ende toecomende Engel Claesz.
Moldis en syne suster, ende deselve wel scherpelyeken
belast de voorsz plaetse alsoo geslooten ende gesegelt te
laeten; gelyck ick oock noch, tenselven dage ende in pre-
sentie alsvooren, hebbe toegemaeckt en gesegelt de den-
ren van een twede huysinge ofte plaetse; daer insgelycxs
geseyt wordt, de Roomsgesinden haer conventiculen te
houden , toecomende Dirck Moldis , ende hem gelyck be-
vel gedaen. Ter oirconde by schepenen voornt. mede onder-
teyekent, ten dage en jaere voorsz. Was geteyekent Johan
Damius, Jan Claesz. Reael, Jan Maerts. Onder stondt :
In kennisse van my secretaris , ende was geteyekent J. van
Beresteyn. Johan Damius.
Declaratie van costen gedaen maken ende aen de Ed. Mogende
Heeren van den provinciale raden over Hollandt, See-
landt ende Vrieslandt, overgegeven, vuyten name ende van
toegen Johan Damius , bailliu van de hooghe heerlyckh.
van Assendelft, by de schriftelijke beveelen en aanschryven
van den hoochgebooren Furst en heere Fredrick Hendrick
by der gratie Godts, prince van Orangie, grave van
Nassau, Meurs, Bxieren , Leerdam en mare quis van der
Veere ende Vlissingen , heere en baron van Breda etc,
gouverneur capiteyn-generacl ende admirael, mitsgaders
den president en raden voornt. van dato den 24n Juny
voorleden deses jaers sesthien hondert vier env eer tich , omme
tot in de hooge heerlyckheyt van Assendelft ten overstaen
van burgemeester ofte txvee van de gerechte, de paepsche
252
hereken by provitie te sluyten en gesloten te houden. In
voegen dat daerinne geene conventiculen connen werden ge •
houden, alles in conformite van de missive hier annex.
Op den xviijn July 16 44 heeft Johan Damius, bailliu
van Assendelft, geassisteert met de gerechte , secretaris en
bode, hem getranspnrteert van Haerlem tot Assendelft ende
heeft vuytgeweest een dagh, ende den dach betaelt aen
verteerde costen met het geselschap. . . . 6-10-0
Aen schuydtvracht, heen en weer, comt . 3- 0-0
Vacacy, als ordinaris , voor den bailliu. . 8- 0-0
Secretaris, als ordinaris, een dagh. ... 4- 0-0
Bode een dach, ordinaris 4-10-0
Gerechte, ordinaris 2-12-0
Comt den bailliu voor overbrengen van dese
rapordt, aan vracht heen en weer, in den
Hage . , 14-0-0
Noch verteerde costen soo in den Hage als
onder wegen 6-10-0
Drie dagen vacacy, als ordinaris . . . . 18- 0-0
Johan Damiüs.
Opsporing van Roomsche vergaderplaatsen buiten de stede-
poorten van St. Anthonij van Amsterdam, te Oute-
wael enz. — 19 July 1644.
Edele Mogende Heeren.
Achtervolgende den last by U Ed.-Mogr. missive aen
my gegeven, ben ick geweest op beijde de plaetsen,
staende bnijten dese stedepoorten , die expresselycke ge-
approprieert zouden zijn, om pausselycke vergaderinge te
houden ende exerceren. Ende eerstelyck , comende op de
Wetteringe, hebbe bevonden daer, anders geen plaets te
zyn, als die over vier jaren, in presentie van twee heeren
schepenen, by my verdestrueert is, sijnde alsnoch in die
253
gestaltenis, als doen ter tijt is gelaten, te weeten : heel
leedigh ende van alle ornamenten, predickstoel , altaer,
bancken ende d' andere commoditeyten ontbloot. Doch heb-
ben de vensters toegespijckert ende voor de deuren goede
slooten gehangen. Wat aengaet d' andere plaets, gelegen
op den A instel , deselve is buyten mijn jurisdictie ende
resorteert onder den balluw van Amstellandt; in voegen
dat daerin, by my niet gedaen is. Dan vernemen zulx
evenwel gedaen te zijn. Ende alsoo mij geseyt werde, dat
buyten d' Anthonispoort, op het uijterste van myn juris-
dictie omtrent Outeioael, mede pausselycke vergaderingen
gepleeght werden; zoo hebbe ick daer geweest en ge-
vonden: te zijn een oude bouvallige koeijenscheuijr ende
daerin een predickstoel , eenige bancken ende twee ver-
gulde beelden. Ick hebbe deselve mede toegespyckert ende
de deuren met goede slooten versekert. Belangende myne
personelycke comparitie, versoeke Uwe Edel-Mog. mits
desen daervan geexcuseert te mogen blijven, alsoo my,
door myn ouderdom en swackheyt het reijsen seer moeije-
lyck valt, ende wel zorg zal dragen, dat op de genomi-
neerde plaetsen geen exercitie meer zal gepleeght worden.
Hiermede ,
Edele Mogende Heeren, Uwe Ed.-Mog. den Al-
mogenden bevelende desen 19 Julij 1644.
Uw Ed. Mog. dienstwillige
d'officier der stad Amsterdam.
J. Grotenhüys.
Sluiting van Roomsche vergaderplaatsen te Hoog-Karspel,
Lutjebroek, Bovenkarspel en Grootenbroech. — 20
July 1644.
Alzoo voor eenige dagen seeckere missive van Haer-
Edel-Moge van den hove van Hollant my is behandicht:
254
lastende, dat ick soude procederen tot sluytinge van soo-
danige plaetsen, welcke tot de vergaderinge der Pausge-
sinden zyn geapproprieert ; soo ist, dat ie ondergeschreve
balliu der stede Grootebroeck , volgends het bevel van Haer
Edel-Mog voornoemt, de plaetsen, aen de pauselycke su-
perstitien toegewyt , hebbe geslooten ende toegesegelt ; als
narnentlyck: één in Hooghcarspel , twee in Luttgebrouck ,
twee in Bovencarspel ende twee in Grootebroeck, Doende
voorders interdict , aan de persoonen , welcke de voorseyde
plaetsen syn vertrouwt : van deselfde sonder nader order ,
niet te sullen openen, ende haer te onthouden van hare
conventiculen elders te plegen, op pene van swaerder
ongemack, Actum den 20en July 164-4.
De Veen.
Toespykering van eene lioomsche vergaderplaats te Roe-
lofs-arendsveen. — 3 Jan. 1645.
Op huijden den derden Januarij a° 1645: soo hebben
wij Jan Bouman, mits de swacheijt van Corn. Bouman,
baillyu ende schout ende Cornelis Cornelisz. Jongeboom,
balliuws bode van Alckemade etc. ons , volgens de monde-
lineen last van de Ed, -Groot-Mos. Heeren Staten van
Hollandt en Westvrieslant, nae voorgaande communicatie
van den Heere van Alckemade etc, getransporteert, ten
huijse van Pieter Wessel Noorman, coopman tot Amster-
dam, staande in de Veen, aldaar den paep sijn residentie
houdt; ende denselven niet thuijs gevonden, die al over
langen tijt vertrocken was, soo Maertgen Cornelisdr. dienst-
meijt, totantwoortgaff. Ende haer affgevraegt : off in deselve
huijsinge eenige vergaderinge van Papauwen, 't sedert het
in Junij, laetsleden haerluijden is geinterdiceert, nietge-
daen is, noch gedaen sal werden. Hebben derhalven van de
plaetse in de voors. huijsinge wesende, daer de conven-
255
ticulen van de Papouwen gehouden cunnen werden, de
deuren door den voors. baillijs bode , met deelen cruijs-
gewijs , met goede middelnagels vast toegespijckert , ende
deselve uijtten name als boven belast , deselve niet
weder te sullen openen; 't geene sij aennam , niet en sal
doen, noch door eeniire >>edaen sal werden. In oirkonde der
waerheijt bij ons onderteijckent ten dage ende jare voors.
J. BOUMAN. COENELIS COENELISZ. BOOM.
A. v. L. S. J.
256
DE VROEGERE COLLEGIËN OF SEMINARIËN
TOT OPLEIDING VAN
GEESTELIJKEN VOOR DE HOLIANDSCHE MISSIE.
§ UI-
Het Hollandsch Collegie of Pülcheria.
Wij zagen reeds, dat de geestelijkheid van het voor-
malig Bisdom van Haarlem, welke zich eerst met die van
Utrecht, uit gebrek aan eigene genoegzame fondsen, in de
oprigting en instandhouding van één Collegie te Keulen
vereenigd had, ten jare 1616 zich afscheidde en een eigen
Collegie, uitsluitend voor het Bisdom van Haarlem, te
Leuven oprigtte. Het Oud- Kapittel van Haarlem dat, zoo-
als men weet, beweerde de wettige onafgebrokene voort-
zetting te zijn van het door Paus Pius IV in 1560 opge-
rigt Kathedraal Kapittel van Haarlem, matigde zich ook
uitsluitend het opperbestuur aan over het collegie of
seminarie van het bisdom ; en bleef voortdurend dat be-
stuur, in hoedanigheid van Kapittel bij openstaanden zetel,
uitoefenen, waarin het nooit van den kant van Rome is
verhinderd, maar ook evenmin als bevoegd is erkend ge-
worden.
De brief van pastoor Stafford op 25 November 1784
aan den toenmaligen president van dat collegie G. W. van
Leempoel geschreven, waarvan we het eerste gedeelte,
bevattende de geschiedenis van het eerste gemeenschappe-
lijk collegie te Keulen, in § I bladz. 9 hebben mede-
gedeeld, zegt verder, dat het Kapittel , toen men zich in
257
1616 had afgescheiden, na rijp beraad, het oog op Leuven
vestigde, als de geschiktste plaats om een collegie of
seminarie voor hun bisdom op te rigten ; wijl allen, ook
vreemdelingen van waar ook , vrijen toegang tot de Aka-
demie aldaar hadden; weshalve zij besloten te dien einde
een huis te koopen, waarin, nadat zekere Lambertus
Feytius den 6 November 1616 (waarschijnlijk als daartoe
van het Kapittel gevolmagtigd) er bezit van genomen
had, het Hollandsch Seminarie of Collegie, bekend onder
den naam van Pulcheria, gevestigd werd. Den 23 Februarij
van het volgend jaar 1617 werd de bekende Cornelius
Jansenius, later bisschop van IJperen , die zich zulk eene
ongelukkige vermaardheid verworven heeft, de eerste
president van dat collegie, zeker niet tot heil van de Missie.
Als bron, waaruit hij dit alles ontleent, haalt Stafford
in dien brief bij kantteekening de Chronologische Tabel
aan, die op datum van 16 November 1616 (zie deze Bij-
dragen Deel I, bladz. 324) een en ander vermeldt. ')
Uit een Handschrift van den geleerden Franciscus Dus-
seldorpius, wiens naam we reeds bij de stichting van het
1) „Separatione facta" , zegt die brief, „alius SemiDario erigendo despi-
„ciendus erat locus. Rebus itaque mature consideratis , consultissiraum Capitulo
„Harlemeusi visum fuit , in urbe Lovanieusi sibi domum comparare, cum
„ad hanc Academiam, quicumque etiam extranei invitati essent. Iti hac spe-
„rabant se rebus suis afflictis azylum reperturos. Nee spes eos fefellit ; nam
„pacifice iu hunc usque diem , etiam inter acerbissimas bellorum turbas
,loco hoc refugii nobis gaudere licuit. Couformiter ad hanc nostri Capituli
„resolutionem comparata in hunc finem est domus et Ds. Lambertus Fytius
„die 6 Novembris 1616 possessionem adiit aedium , in quibus erectum
„etiamnum perseverat Seminarium, sive Collegium FTollandicum D. Pulche-
„riae nuncupatum, cui 23 Februarii anni sequentis Cornelius Jansenius,
„postmodum Iprensium Episcopus , primus Praeses praepositus est."
De aan den kant aangehaalde Tabula Chronologica zegt op 6 November
1616 , ffLovanii possessionem D. Pulcheriae pro Seminario adiit D. Lambertus
#Ftytius , cui primus Prae3es datus D. Jansenius anno sequenli 28 Fe-
„bruarii."
Bljilrag«n Geich. Bisd. v. Haarlem. VIII» Deel. 1 7
258
Seminarie te Keulen genoemd zagen en die alzoo bij de zaak
betrokken en volkomen bekend was met alle bijzondere
omstandigheden van deze scheiding en overbrenging der
afdeelinjx Bisdom van Haarlem naar Leuven , vernemen we
dat er van den kant van Utrecht nog al ernstige bezwaren
tegen zijn ingebragt, waarmede Dusseldorpius volkomen
instemde Hij keurde ten sterkste af dat, terwijl het
Keulsch Seminarie onder zijn geleerden president Leonar-
dus Marius al meer en meer in bloei toenam , de Haar-
lemmers Sibrandus Sixtius en Nicolaus Nomius en enkele
anderen , die te Leuven gestudeerd hadden , uit kinder-
achtige genegenheid voor de Universiteit aldaar, de schei-
ding en overbrenging naar Leuven wilden doorzetten, waar-
tegen die van Utrecht gegronde bezwaren inbragten, welke
daarop vooral nederkomen : dat het Seminarie nog zoo kort
geleden door Sasbold Vosmeer en Eggius gesticht was ,
en de scheiding een groote en voor 't Seminarie nadeelige
opspraak zou te weeg brengen; dat Leuven bij den oorlog
met Spanje veel onveiliger was dan Keulen, ook tegen
over de Staten, met wie men daar moeijelijkheid zou
krijgen; 't geen juist de reden was waarom men vroeger
Keulen gekozen had, een reden nu nog dringender dan
toen, wijl het twaalfjarig bestand ten einde liep en de
oorlog op nieuw dreigde te ontbranden; dat het te Leuven
kostbaarder zou zijn en het Huis te Keulen moeijelijk
zou kunnen verkocht worden enz Verder meldt hij dat
de zaak aan de beslissing van Rovenius en Jacobus Jans-
sonius, president van het Pauselijk Collegie te Leuven
werd overgelaten, waarvan hij niet veel goeds verwachtte,
wijl hij Janssonius een man, in deze zaak zonder ondervin-
ding, niet vertrouwde. Zij beslisten dan ook dat het Haar-
lemsch Collegie hoe eerder zoo beter naar Leuven moest
worden overgebragt. Dusseldorpius schrijft de beslissing toe
aan den invloed dien Janssonius, een oude man, onder wien
259
Rovenius gestudeerd had, op dezen x\postolischen Vicaris
uitoefende. ')
De meer aangehaalde Notice van Prof. Reusens : les trois
Colleges de VUniversiU de Louvain destinés a former des
prêtres pour la Hollande, meldt ons omtrent de stich-
ting te Leuven en den naam van het Collegie de volgende
merkwaardige bijzonderheden : Het nieuw Collegie werd
in April of Mei 1617 in de uitgestrekte gebouwen op de
1) Dusseldorpius schrijft letterlijk als volgt :
/Florebat atque florebat Coloniae Seminarium Hollandorum 9acerdotum ,
praeside doctissirao viro Dno Leonardo Mario Goesano Zelando , Sacrae
Theologiae licentiate» nominatissimo , atque ex illo multi insignes sacerdotes
in Hollandicam messem submissi erant et submittendi plures propediem.
Cum Dns Sibraudus Sixtius Friso , Nicolaus Nomius aliique perpauci illud
Lovanium transferre voluerint, uul!a ratione bujus sui propositi adducta,
quam quod fideles catholicos largius elemosynas subrainislraturos putarent
si Lovanium transferretur. Interim non obscure notabatur, illos hoc ideo
potissimum agere, quod ipsi Lovanii studuissent, et more studiosorum pue-
rili et ridiculo, illi Universitati honorem habere vellent. Accedebat quod,
ut suspicamur, saepius in Brabantiam excurrentes et uumquam non sym-
posia et hilaria aucupantes, melius ad illa subserviturum putabant Collegium,
si Lovanii loco propinquo, et praetextn peregrinationis ad Asperum collem
opportuno esset, quam Culoniae loco remoto. Verum contradicebant Ultra-
jectenses varÜ6 et solidis rationibus : 1° quod nondum effluiisset triennium
ex quo erectum fuerat a Rmo et Illmo Duo Sasboldo , tam suo quam Rdi
Dni Adelberti Eggii nomine et judicio; parum autem conveniens esse, tam
cito tautorum virorum , qui tot suis labotibus, pericuÜ3 et expensis illud
fundarunt, judicium alterate, imo infringere , et quasi nos plus sapiamus,
nou obscure arguere et diffamare; imo ostendere , quasi eorum morte lae-
tarnur, tamquam liberas habenas nacti. 2° ld etiam obtinere respectu hae-
redum praedictorum Dominorum et omnium qui douatione vel bursarura
erectione collegio benefecerant; certe vel habendum illorum assensura , vel
saliem requirendum consilium, non esse rem nostri patrimonii , vel absoluti
dominii. 3° Alienabit haec translatio animos eorum, quibus grata est prae-
dictorum fundatorum memoria, a quibus etiam non parum beneficii suo
tempore expectatur, qui hac paucorum audacia, ingratitudine et instabilitate
offensi , beneficia verisimiliter subtrahent. 4° Praedicta foitius stringunt ,
cum adhuc vigeant causae et rationes propter quas praedicti fundatores ,
Coloniae illud potius quam Lovanii erexeriut, imo si illi iuitio diuturuarum
induciarum illud Lovauii erigcre nolueruut , plane inconveniens erit illud
expirantibus fere induciis et imminente bello, illo transferre. Certe quae ad
260
toenmalige Varkenmarkt, thans het St. Antoniesplein te
Leuven geopend. Het kreeg den naam van Hollandsch
Collegie, wijl het bestemd was voor opleiding van geeste-
lijken van Holland. Veelal echter werd het genoemd: Het
Collegie van Sint Pulcheria; niet dat het aan de Heilige
van dien naam was toegewijd, maar om een schoon (pulchra)
steenen beeld van de H. Maagd, dat de eerste Provisoren
boven den ingang hadden doen plaatsen en door het volk
fundationem Coloniae faciendam nioverant, longe magis movere debere ut
ibidem eouser. etur ; cum innovatie- odiosa , et conservatio favorabilis sit.
Quod si translatio fiat, et cnra temporis tractu inconsulte illam factam ap-
paruerit , quomodo in altero saeculo faciem nostram ad sanctos illns patres
levare poterimus ? 5" Una ex principalioribus causis fuit et etiamnum est,
quod magis periculosum sit provisoribus , studiosorum parentibus , vel col-
legii benefactoribus , pecuuiam mittere Lovanium , utpole in hosticum quod
gravi poena ab Ordinibus vetitum , quam Coloniani , quod liberurn. Unde
etiam subvertitur ratio a parte adversa adducta, vel potius imaginarie con-
cepta. Go Studiosi qui Lovanio in Hollandiam reverteutur, vi edictorum
Oidinum cogi poterunt ad ejurationem juramenli , quod secnndum prae-
scriptum Sancti Concilii Tridentini de servanda Catholica Religione in sua
promotione praestant , ut nos ipsi expei ti sumus ; quod Colonia venientibus
non inipiitabitur. 7° Talis translatio inuret specialem maculam famae Vicarii
Apostolici Rovenii , tamquam rescindentis temere judicium sui praedecesso-
ris , qui si a se facta vel facienda, servari velit a successore , ipse tantom-
dem praedecessori suo adhibebent [sic]. 8° Lovanii ex emulatione aliorum
collegiorum non ea poterit inter studiosos disciplina servari, quae Coloniae.
9" Graves expeusas Collegium subiturum ex multitudine Hollandorum sacer-
doturn illud quotannis visitaturorum , ex qua elemosyuarum abliguritiouis
infamia orietur, et aversio catholicorum a contribuendo. 10° Non facile
domus poterit vendi Coloniae, quae jam usui Collegii ingenti sumptu ada-
ptata , vili pretio proscribeuda erit , ut et reliqua suppellex , cura dnplici
jactura , omnia illa Lovanii de novo et magnis expensis paranda erunt. His
et similibns rationibus cum Ultrajectenses adversarios suos plombeo gladio
jugulandos putarent , litem submiseiunt arbitrio Philippi Rovenii et Jacobi
Janssonii praesidis Collegii Pontificii Lovanii, me plurimum inclamante et
infelicem exitum praesagieute ; inexperto enim Jaussonio plane diffidebam.
Hi arbitri sub finem hujus anui [1614] definiunt, Collegium primo quoque
tempore Lovanium transferendum. Cum postea a nobis rogaretur Nomius ,
quae ratio arbitros ad talem senteutiam impulisset , ipse dicebat Rovenium
hoc dedisse Harlemensibus ; ego vero puto virum integerrimum forte com-
motum authoritate Janssonii, utpote senis , et sub quo aliquaado studuerat."
261
algemeen werd aangeduid met den naam van de Schoone
Lieve Vrouw. Ter bevestiging daarvan haalt hij de Bi-
bliotheca Belgica II aan van Foppens (pag. 702) waar deze
hetzelfde zegt. ')
Reusens meldt ons verder nog omtrent dit beeld, dat
het bij de verbouwing van het Collegie in 1757 naar het
binnenplein, bijna regt tegenover den ingang werd ver-
plaatst. Na de opheffing van het Collegie, werd het aan
de St. Michaëls-kerk gegeven, waar het nog heden ten
dage op het Lieve Vrouwe-altaar prijkt.
Tusschen 1619 en 1630, nader kunnen we den tijd niet
opgeven, werden Reiiels of Statuten voor het College
vastgesteld Die Statuten hebben we voor ons. Ze zijn
getiteld: „Statuta Collegii Pulcheriae Mariae Virginis" ;
doch het stuk is zonder dagteekening, zoodat we niet juist
weten, wanneer ze zijn vastgesteld, maar uit art. 4, waarin
gezegd wordt dat toenmaals Provisoren waren Sybrandus
Sixtius die in 1630 overleden is en Judocus Catzius in
1611 overleden, blijkt dat het vóór 1630 moet geweest
zijn en uit art. 29, waar uitdrukkelijk staat : ;,Statutum
est a DD. Provisoribus anno 1619 ipso die Petri et Pauli
Ap", als 't ware om aan te duiden, dat hetgeen daar
volgt reeds was vastgesteld, moet men afleiden dat de
Statuten na 1619 zijn gemaakt. Het afschrift dier Statuten
dat wij bezitten, geeft aan het slot nog een bijvoegsel
*additum" te lezen, dat eenige Statuten bevat, welke in
het jaar 1729 zijn vastgesteld, meer bepaaldelijk ter be-
vordering van het godsdienstig en ascetiesch leven der
studenten, b v. over het dagelijksch mediteren, het lezen
van Thomas a Kempis , en de Paradisus animae , het hou-
1) „Collegium Hollandicum" , zoo leest men daar volgeDS de aanhaling
van Prof. Reusens, //cujus imago snpra ingressum posita, quia pulchra et
deauratis stellis picta ceruitur, huic collegio Sanctae Pulcheriae Domcu ,
errore nou iugenioso sed perduraturo dedit."
262
den van een preek des Zondags in de huiskapel enz. waarbij
nog eene vermaning om bij het streven naar het behalen
van graden in de Univeisiteit, toch de geestelijke oefenin-
gen niet te verwaarloozen, Dat bijvoegsel was ook niet
geheel overbodig; in de eigenlijke Statuten wordt niet
veel over het geestelijk leven gevonden.
We willen nog aanstippen dat volgens art. 3 geen leden
van Reguliere Orden in het Collegie werden opgenomen,
zoodat het uitsluitend voor Saeculieren bestemd was.
Maar waar we vooral de aandacht op moeten vestigen
is hetgeen in art. 4 en 5 omtrent de Provisoren jiezetrd
wordt, wijl naar die bepalingen in de volgende geschie-
denis van het merkwaardig Proces tegen de jansenisten,
telkens wordt heengewezen. In art. 4 namelijk wordt ge-
zegd: tfHet Collegie zal twee Provisoren hebben, uit
de Haarlemsche geestelijkheid gekozen, die thans zijn
Sybrandus Sixtius, Vicaris-Generaal van Haarlem en Ju-
docus Cats , Kanunnik van Haarlem; bij overlijden of
aftreden van een hunner zal een ander uit dezelfde geeste-
lijkheid genomen worden op aanwijzing van den Aposto-
lischen Vicaris en den overgeblevenen Provisor, Art 5.
De Provisoren moeten voor het Collegie zorg dragen en
er het oppertoezigt over houden, den President aan stel-
len, de Beursiers aannemen, het Collegie jaarlijks visi-
teren, de rekeningen opnemen en sluiten, wat verbetering
behoeft, verbeteren en hen die de noodige bekwaamheid
hebben tot de bediening oproepen, wanneer de Apostolische
Vicaris en hunne Oversten zulks dienstig achten. ')
1) „Art. 4. Habebit Collegium duos Provisores ex Clero Harlemensi
„qui pro nunc constituti sunt RR. DD. Sybrandus Sixtius, Vicarius Harle-
#raensis et Judocus Cats, Canonicus Harlemensis S. Th. L. quorum altero
#decedente, assumetur alius ex eodera Clero per Rev. D. Vicarium Aposto-
,licum et snperstitem Provisoren» designandus."
„Art. 5. Officium provisorum erit Collegio providere et superintendere ,
263
Opmerkelijk is, dit zij in 't voorbijgaan gezegd , dat
zij de Oversten H Superiores" met en naast den Apostoli-
schen Vicaris noemen als degenen wier goeddunken in de
bestemming der studenten voor de Bediening moet gevolgd
worden. Die Superiores zijn niemand anders dan het Ka-
pittel zelf, dat zich altijd bleef beschouwen als het wettig
Bestuur van het Bisdom van Haarlem bij openstaanden
Zetel. Dat zij dit bestuur ook in den Apostolischen Vicaris
erkenden was slechts om des vredes wille upacis causa"
zooals ze 't uitdrukken , en het was juist, naar hun be-
weren, die oogluiking of toestemming hunnerzijds, aan
welke de Vicaris zijne regtsmagt over het Bisdom van
Haarlem moest ontleenen,
De eerste president Cornelius Jansenius nam in 1624
zijn ontslag, na zeven jaren het Collegie bestuurd te heb-
ben en werd opgevolgd door Henricus Paridaens of Pan-
danus die tot aan zijn dood 28 September 1635 het Pre-
sidentschap waarnam. Eerst tegen het einde van het jaar
1637 kreeg hij een opvolger in Boudewijn Cats, den-
zelfden die later Vicaris Generaal van Haarlem en in 1661
Apostolisch Vicaris is geworden. In den loop van 1639
werd hij als president opgevolgd door Theodorus Silvolt
die tot aan zijn overlijden de 29 Januarij 1657 die be-
trekking bleef bekleeden. In een getuigschrift van een
pastoor van Groenlo (geboorteplaats van Silvolt) den 22
September 1756 ten behoeve van een zijner bloedverwanten
afgegeven, om dien voor een beurs aan te bevelen door
dezen president gesticht, wordt hij Sillevolt genoemd. Hij
heeft alzoo ook, blijkens dat getuigschrift, een studiebeurs
gesticht. Uit hetgeen we in de Acten of Notulen van het
#Pi-esidem constituere, bursarios assuraere vel recipere, Collegium quotau-
»nis visitare, computus audire et concludere, refornianda reformare et
rmaturos ad opus evocare , quando R° D° Vicario Apostolico et Superio-
tribus videbitur eipedirc."
264
Kapittel lezen, schijnt men niet zeer over hem te vreden
geweest te zijn Immers in de Kapittel- vergadering van
2 April 1642 werd bepaald, dat ten minste eenmaal in
het jaar verslag aan het Kapittel over het getal en den
toestand der studenten moest gedaan worden. Aan die be-
paling echter schijnt hij zich niet gestoord te hebben ; zoodat
in de vergadering van 5 Februarij 1643 de Deken van het
Kapittel beloofde hem te zullen aanmanen , om meer werk
te maken van het preken der studenten en jaarlijks aan
het Kapittel een staat over te leggen van de Theologan-
ten , met opgave van hunne namen, hoedanigheden , van
de beurzen die ze genoten, van hunnen ouderdom, vorde-
ringen in de studie, en van de Kerkelijke Orde, die ze
ontvangen hadden. ')
Toen genoemde Silvolt, vierde president van Pulcheiïa
den 29 Januarij 1657 overleden was, werd in eene bui-
tengewone Kapittel -vergadering van 12 Maart daaraan-
volgende beraadslaagd over het benoemen van een nieuwen
president, en wel bepaaldelijk over de aanstelling van
Wilhelmus Copallius, die Kanunnik was en in dezelfde
vergadering zitting had. Daar echter de stemmen verdeeld
waren, kwam men toen tot geen beslissing, maar in de
daaropvolgende buitengewone vergadering van 12 April
1657 werd Theodorus Blockhoven benoemd, die eerst
Pastoor te Haarlem geweest was of eigenlijk Sacellanus
curatus zoo het heette, zie Bat Sacr. (pars II pag. 290)
waar hij voorkomt op de naamlijst der //Sacellani curati
1) #Anno 1642 die 2 Aprilis.
#VI. Decretnm est ut quotannis saltem semel studiosoram Collegii nu-
„merus ac conditio ad Capitulum referatur."
„Auno Domini 1643 die 5 Februarii.
#V. D. Decanus in se recipit curam monendi Praesidem Collegii ut magis
fintendat concionibus studiosorum : atque ad Capitulum singulis annis refe-
#rat statuni studiosorum Theologiae , nomina, qualitates, bursas vel con-
„victus, annos aetatis, profecturn studiorum ac Ordinem ecclesiasticum.
265
Harlemenses". Achter zijn naam vinden we aangeteekend,
dat hij als President van het Collegie Pulcheria benoemd,
zijne bediening nederlegde. ')
Hieruit zoude men opmaken dat hij regtstreeks uit Haar-
lem naar Leuven gegaan was , maar uit diezelfde Bat.
Sacra (pars. II, pag. 269) blijkt, dat hij, hoewel zeer
kort, nog te Leiden in de St. Pieter- statie pastoor ge-
weest is. 2)
De wensch van het Kapittel bij de aanstelling van
Blockhoven geuit: //sit felix et faustum" werd niet ver-
vuld. Zijn presidentschap schijnt volstrekt niet gelukkig
geweest te zijn. Eerst vernemen we uit de notulen
der Kapittel vergadering van 8 Julij 1661 dat de twee
provisoren Steenius en Scheppius afwezig waren, wijl ze
voor de belanden van het colleuie zich in Brabant be-
vonden. Dit geeft reeds iets te denken. In de vergadering
van 15 April 1665 moest Blockhoven zelf verschijnen,
om aan het Kapittel verantwoording te doen over de zaken
van het collegie en de studenten. De financiële toestand
van Pulcheria werd allerongunstigst. In de Kapittel ver-
gadering van 29 April 1669 kwamen daaromtrent klagten
1) „Theodorus Blockhoven , resiguavit , creatus Lovanii Praeses CoHegii
S. Pulch."
2) »Varii ei [Henricus Velthoeu , pastoor van S. Pieter te Leiden] disce
«rdenti dati successores : Theodorus Blockhovius S. T. L. iDde Pu'cheriae apud
#Gnidios [oude benaming vau Leuven] Praeses." Zie ook „Aanteekeningen
betreffende de Leydsche Pastoors" vau Dr Frenay. I Deel dezer Bijdragen ,
bladz. 263.
In de Notulen der bovengemelde Kapittelvergaderingen leest men :
„Capitulum extraordinarium Anno 1657 die 12 Martii.
„4° Disputatum deinde an expediat Dm Copallium proficisei ad praesi-
jrdentiam : multisque rationibus pro et contra allatis, cum ad vota deven-
„turn esset, pluriura votis videbatur expedire, aliis tarnen contra sentienti-
#bus , res haeret."
„Capitulum extraordinarium Anno 1657 die 12 Aprilis.
vil» Electus ad praesidentiam 1). Pulcheriae eruditissimu9 Blochovius.
jrSit felix et faustum."
266
in van den president, en werd tot het houden eener
collecte voor het collegie besloten ; waarmede de provisoren
vooral zich zouden te bemoeijen hebben. Of die collecte
geslaagd is, vernemen wij niet ; maar blijkens de notulen
van 4 October 1676, moet het collegie toen wederom in
nood verkeerd hebben en werd er opnieuw in voorzien , op
welke wijze echter, of van welken aard die voorziening was,
vinden we niet opgeteekend. En in de zitting van 4 Mei
van het volgend jaar 167 7 , welke te Huissen bij Arnhem,
in bijzijn van den Apostolischen Vicaris van Neercassel die
daar toenmaals verblijf hield , werd gehouden , was ook
de president tegenwoordig en werd hem een ander tot
hulp of gSocius" gegeven, met name van der Mere,
maar zonder eenig gevolg. ')
Blockhoven kreeg of nam in 1680 zijn ontslag als
president, maar het werd er ongelukkig niet beter op;
want hij werd opgevolgd door Petrus Melis, onder wiens
1) De Notulen der bovengemelde Kapittelvergaderingen luiden als volgt :
^Capitulum ordinarium aestivale 8 Julii 1064. Convenerunt Ampl. et RR.
/adra. DD. Decanus , Beyerus , van Kampen, Brasemius, Blessius, Cotise-
ybant , Stenio et Scheppio abseutibus in Brabantia , prop ter res collegii."
e/Capitulum ordinarinm vernum die 15 Aprilis 1665."
„3° Comparuit Ampl. D. Blockhovius praeses Collegii D. Pulcheriae
//Lov. ratiouem redditurus de Ü3 , quae spectant ad Collegium et studiosos."
„Capitulum ordinarium vernale die 29 Aprilis 1669."
«2» Propositae et relatae sunt querelae Ampl. D. Praesidis D. Pulcheriae
„de tenuitate redituum Collegii Lovan. Et couclusum , collectam colligen-
„dam, a benevolentibns ac faventibus Collegio ; invigilabunt in hoc prae-
„cipue provisores."
„Capitulum Autumnale 1676 4 Oetobr."
„Convenerunt Ampl. Doraini Capitulares Harlemnm , ibique de neces-
„sitate Collegii Hollandici actum , ac eidem provisum."
„Capitulum vernale Anno 1677 : 4 Maji."
„Convocalum est Capitulum Hussiam : adfuit tum etiam Eruditisjimus Dns.
„Praeses cui pro socio datus est Dominus van der Mere : sed res illa non
„babuit successum."
De Notulen, over 't algemeen uiterst laconiesch , als men ziet, geven
meer te denken dan te lezen,
267
langdurig Presidentschap van nagenoeg vijftig jaren, Pul-
cheria door het rampzalig jansenisme , zooals we aanstonds
nader zullen zien, bijna geheel te gronde ging, zoodat het
niet dan met de grootste moeite en na langen strijd voor
de katholieken is behouden gebleven.
Hier moeten wij melding maken van eene overeenkomst
tusschen het Kapittel en den Ap. Vicaris v Neercassel bij
Acte van 22 April 1664 aangegaan en met zijn opvolger
Codde den 26 April 1689 hernieuwd. Reeds vroeger bij
Acte van 16 Julij 1616 had het Kapittel met Rovenius
en den 17 Julij 1656 met de la Torre eene overeenkomst
gesloten, waarbij het hen als Apostolische Vicarissen ook
voor het Bisdom van Haarlem en zij wederkeerig het Ka-
pittel als wettig erkenden, met belofte die regten van
een Kathedraal Kapittel bij openstaanden zetel, welke het
blijkbaar mogten toekomen '), ongeschonden te bewaren
en te handhaven. Die overeenkomst was de beëindiging
van een langdurigen strijd tusschen het Kapittel en Ro-
venius over hunne wederzijdsche regten; de moeijelijke
tijdsomstandigheden bragten hem wel in de noodzakelijk-
heid zich er bij neder te leggen. Zelfs de Vicaris Zacharias
de Metz, die anders de zoogenaamde Kapittelheeren wel
onder de oogen durfde zien, meende toch ook eene dergelijke
overeenkomst met het Kapittel te moeten sluiten. Dit moest
later ook van Neercassel doen, ofschoon hij hen nog kort te
voren „gewaande Kapittelheeren" „praetensi Capitulares"
had genoemd. Op 22 April dan van het jaar 1664 kwam
die overeenkomst tusschen van Neercassel en 't Kapittel tot
stand, en daarin wordt ook bepaaldelijk over het Collegie of
Seminarie Pulcheria gesproken. De Vicaris v. Neercassel
zegt daarin dat , aangezien het Kapittel van Haarlem hem
1) «jura ipsi liquido competentia" staat er. De aanhangers van 't Kapittel
vertaalden : «de regten die het Kapittel blijkbaar toekomen."
268
dezelfde eerbied en gehoorzaamheid bewijst, als zij van den
beginne af aan hunnen Bisschop hebben gedaan, even goed
alsof hij op titel van de kerk van Haarlem geconsecreerd
was, en, wijl het hem alzoo alle regten toekent, die ieder
Ordinarius in zijn Bisdom heeft, in het bestuur van het
Seminarie van zijn Bisdom en in het begeven der studie-
beurzen : - hij van zijnen kant ook wil dat aan het Kapittel,
in het bestuur van het Haarlemsen Seminarie , hetzelfde
gezag worde toegekend dat volgens het Concilie van Trente
aan de Kathedrale Kapittels toekomt, terwijl hij de wetten
en statuten van het Seminarie door zijn voorganger ') en de
Provisoren vastgesteld, voor zoover ze met de voorschriften
van het Concilie van Trente overeenkomen , voor geldig
en verpligtend wil gehouden hebben. Letterlijk hetzelfde
lezen we in de overeenkomst met Codde dd 18 April 1 689.
De oorspronkelijke Acten van beide overeenkomsten, door
de genoemde Vicarissen en al de Kanunniken eigenhandig
onderteekend, berusten in het Bisschoppelijk Archief. 2)
1) Van statuten door de Mttz vastgesteld of goedgekeurd hebben we in
ons Archief geen spoor kunnen ontdekken, of hij moest Rovenius bedoeld
hebben, onder wiens bestuur de statuten, hierboven besproken, zijn vast-
gesteld, doch wij hebben bij die statuten niet 't minste gevonden, waaruit
blijkt, dat Rovenius er mede gemoeid is geweest.
2) Zie hier het stuk der gemelde overeenkomst in zijn geheel:
rJoannes Episcopus Castoriensis per unitas Belgii Provincias Vicarius
Apostolicus , omnibus has visuris , salutem in Domino."
#Cum Amplissimiim Harlemensis Ecclesiae Capitulum Nos eodem loco
habeat ac si Harlemensis Ecclesiae titulo essemus consecrati, eamque mihi
spondeat reverentiam et obedientiam , quam a prima sua institutione suo
detulit Episcopo , atqne ea omnia jura quae Ordinariis tum in suarum Dioc-
cesium earumque Seminarii directione, Beneficiorum vel quasi Beneficiorum
necnon Bursarum collatione agnoscat et revereatur atque insuper specialem
zelum ad fidem propagandam , Sedisque Apostolicae , nee non Vicarii Apo-
stolici auctoritatera stabiliendam profiteatur. Hinc Nos volentes erga viros
qui praefaturn Capitulum constituunt, nostrum ostendere affectum , com-
mendamus et praecipimus omnibus Harlemensis Ecclesiae Catholicis sive
Clericis sive Laicis , ut ipsos pro Cathedralis Ecclesiae Canonicis habeant
et revereantur. Sicuti Nos pro talibus eos habemus , semperque (nisi aliud
269
Omtrent die twee overeenkomsten met v. Neercassel
en Codde zegt pastoor Stafford in zijn hierboven aange-
haald schrijven aan president van Leempoel dd. 25 No-
vember 1784, dat daarbij eenig aandeel in het bestuur
van Pulcheria door het Kapittel aan de Apostolische Vi-
carissen gegund is, om des vredes wille u pacis causa"
maar nu er, zegt hij , sedert lang geen Apostolisch Vicaris
hier meer is, met wien zulk eene overeenkomst kan wor-
den aangegaan, is het geheel bestuur van het Collegie,
uit den aard der zaak, weder uitsluitend aan het Haar-
lemsen Kapittel en deszelfs Provisoren verbleven. Ze
hebben zich dan ook niet aan de Cock , noch aan van
Bijlevelt, noch aan de Nuntiussen van Brussel, aan wie
toch het bestuur der Missie met alle volmagten van een
jubeat Apostohca Sedes) habituri sumus , usuri ia Episcopatus Harlemensis
regiraine istornrn Canouicorum consiliis et auxiliis , prout il!ud Ordiaarii
in Catholicis Provinciis facere consueverunt. Insuper volumus ut in directione
Seminarii Harlemensis ea auctoritas huic capitulo cotnpetere censeatur , ac
juxta Concilii Tiidentini sanxiones cathedralibus competit Capilulis , Leges-
que Seminarii a Praederessore nostro et Provisoribus institutas in quantum
Concilio Tridentino conformes ratas et sanctas haberi volumus. Et quia ob
temporum malitiam praefatum Capitulum suas nequit in choro exercere
fuDCtiones, alias ei curas , quo ejus Amplitudo sit magis venerabilis cen-
suimus demaudandas , seilicet Arehipresbyleratus sollicitudines. Unde prae-
fato Capitulo promittimu9 quod semper majorem partem Archipresbyterorum
ex ejus gremio eligemus. In quorum omnium fidem hocce instrumeutum
confecimus , et manns nostrae subscriptione et sigilli appositione munivimus
die 22 Aprilis 1664.
(L. S.) (Sign.) Jobannes Eps. Castorien. Yic. Apost.
„Iufrascripti cum omüi reverentia suseipientes Illustrissimum Dominum
sub qualitate supra mentionata , cooditiones suprapositas ex animo amplecti-
mur.
(Sign.) Corneüus Catzius , Dec. Harl. J. Schep.
Joannes Stenius. Joannes Braessemius.
Guilielmus Beijer. Henricus Blessius.
Judocus van Campen. Josephus Consebant."
Nadere bijzonderheden over deze en de overige gemelde overeenkomsten
behooren in eene afzonderlijke geschiedenis van het Kapittel behandeld te
worden.
270
Apostolischen Vicaris was opgedragen, ter zake van het
Coliegie laten gelegen liggen. Het zoude ook raoeijelijk
geweest zijn om met dezen zulk eene overeenkomst te
sluiten , waarbij het Kapittel erkend zou worden. Van
v. Bijlevelt weten we, hoe hij over de aanmatigingen
van het Kapittel dacht en de Nuntiussen , althans Moli-
nari, Ghilini en Busca hadden er, blijkens hunne ver-
slagen naar Rome, geen gunstiger gevoelen over, 't geen
met de anderen ook wel het geval zal geweest zijn ,
Spinelli misschien uitgezonderd. ')
Keeren we nu, na deze uitweiding, tot onze geschiede-
nis terug. Tot ongeluk van Pulcheria werd in 1680 de
jansenist Petrus Melis tot president benoemd. De kwijnende
toestand van het Coliegie, welke reeds onder het presi-
dentschap van Blockhoven, zooals we gezien hebben, een
beroep op de milddadigheid van de vrienden en begun-
stigers van het Coliegie noodig maakte , was volgens de
Notulen van het Kapittel , verre van verbeterd , ja veeleer
verergerd. Immers we vinden daarop 23 Julij 1685 een
besluit dat ons den erbarmelijken toestand, waarin Pulcheria
zich bevond, kenschetst. Alstoen werd in het volle Kapittel,
met algemeene stemmen besloten, dat de Aartspriesters,
ieder in zijn district de meer gegoede katholieken , zoo
geestelijken als leeken , allervriendelijkst zouden uitnoodi-
gen om het arme Coliegie bij te springen; en mogt die
collecte geen 1200 Carolusguldens opbrengen, verbonden
zich de Kanunniken , wat aan die som mogt ontbreken ,
1) Stafford schreef aldus: „Interim notandum, ne quid silentio premere
„videamur, vi concordatorura inter Capitulum Harlemense et Vicario9 Apo-
„stolicos initorum, partera aliquam adroinistrationis hujus Collegii pacis
„causa per Capitulum Vicariis Apostolieis, qui his concordatis subscripse-
„rant, indultum fuisse; verura , cum jaindudum in his partibus non detur
„Vicarius Apostolicus, quo cum concordata ineantur , tota administratie
„Collegii natura sua ad Capitulum Harlemense ejusque Provisores reversa est."
271
zelven welwillend aan te vullen, en dat wel in de vier
eerstvolgende jaren. Dat besluit was door den Vicaris
v. Neercassel en al de Kanunniken onderteekend, zooals
we die onderteekening nog eigenhandig in onze Acta
Capituli bezitten. ')
Ondanks die nooddruft in 16S5 zien we toch, niet
zonder eenige verwondering , reeds in 1714, alzoo nog
geen dertig jaren later, den financiëlen toestand van het
Collegie dermate verbeterd, dat het zich toen in het be-
zit van aanzienlijke fondsen mogt verheugen. Waar die
gelukkige omkeer aan te danken was, hebben we nergens
in de Archieven kunnen vinden, maar dat ze niet te be-
twijfelen valt, blijkt uit eene eigenhandig onderteekende
verklaring van den bekenden bekeerling uit het Jansenisme
J. M. Blankaart, die in 1714 Procurator van Pulcheria
alzoo volkomen op de hoogte van de financiën was. Uit
die verklaring, den 20 December 1720 met meer andere
van dienzelfden Blankaart aan C. Hoynck overgelegd en
nog in diens Archief voorhanden , zien we dat het Collegie
toenmaals op meer dan ƒ10,000 aan jaarlijksche inkom-
sten konde rekenen, en vele bouwhoeven, bosschen en
landerijen in België bezat , benevens openbare en particu-
1) „Anno 1685. Die vigesima tertia Julii. Pleno Capitulo suffragiis om-
nium conclusum est, ut DD. Archipresbyteri (quisque in suo districtu)
„adeant catholieos ditiores sive ecclesiasticos, sive saeculares, et ad confe-
„rendarn eleemosynara pro ferendis afflicto Collegio D. Pulcheriae suppetiis
„perhumaniter exhortentur; cui collectae , si ad mille ducentes florenos
„earolinos non pervenerit, proniittunt Dni Capitulares se benevole supple-
#turos, quidquid ad praedictam summam defuerit , idque quatuor annis
„proxime sequentibus."
(Sign.) Eps. Castorien. Vic. Apost.
Josephus Cousebant. Joan. Wandelman.
J. Schep. Theod. de Visser.
Theodorus Groenhout. Bartholoruaeus van de Velde.
David vau der Meije. Justus Z>Iodersohn.
J. de Groot.
272
liere rentegevende schuldbrieven. Het bestaan van een
aantal vaste goederen, zien we ook bevestigd door een
Inventaris dier bezittingen, bij het Proces met den
president Melis overgelegd, waarvan we meerdere exem-
plaren in 't Archief gevonden hebben en die in de opgaven
dier goederen vrij wel met die, welke we in de verkla-
ring van Blankaart vinden , overeenkomt. Ook C. Hoynck
en de Internuntius, zooals we later zullen zien, maken
gewag van den bloeijenden toestand, waarin zich het Col-
legie bevond. Bovendien was er in 1714, volgens dezelfde
verklaring van Blankaart, nog een aanzienlijk bedrag van
contante gelden voorhanden. De president trok jaarlijks
ƒ 600 van het Collegie, behalve vrije tafel, vuur en
licht enz.
Nog lezen we in datzelfde stuk, dat de toenmalige pre-
sident Petrus Melis enkel maar op Paaschdag de H. Mis cele-
breerde en dan de geheele Mis luidop las. Diezelfde Melis
was zeer bevriend geweest met den Internuntius te Brussel
Bussi, en plagt zich grootelijks op gunsten te beroemen
van dien Prelaat ontvangen. Ook verhaalde hij meermalen
aan zijne leerlingen en aan Blankaart zei ven, dat hij alleen
Oodde er toe gebragt had, na veel aarzelens, naar Rome
te gaan, en zulks wijl hij dikwijls Bussi had hooren zeg-
gen: laat de Aartsbisschop van Sebaste maar gerust naar
Rome gaan; hij zal met eere en tot beschaming zijner
vijanden terugkomen. ') Hier zij echter opgemerkt, dat
1) Zie hier het stuk, zooals wij het door Hoynck geschreven, maar door
Blankaart onderteekend, voor ons hebhen :
„Declaratio Joannis Michaëlis Blankaart, Presbyteri circa Collegium Hol-
landicum D. Pulcheriae Lovanii.
Omnia bona ipsius Collegii sita suut in hac Patria [België, waar toen-
maals Hoynck en Blankaart woonden],
Proventus annui ascendunt ad decem millia florenos et eo amplius.
Habet villas, sylvas et prata in Cortrijck, Rhodro S. Petri , Hauwaert,
Thielt , Haecht, Corbeeck over Deyl, Neer-IJssche et prope Nivellas.
273
Blankaart dit gezegde van Bussi uit den mond van den
jansenist Melis had vernomen en we er dus geen onvoor-
waardelijk geloof aan behoeven te hechten.
Nu zijn we genaderd tot de geschiedenis van een lang-
durig en uitvoerig Proces tusschen het Kapittel van Haar-
lem, of liever de Provisoren van Pulcheria en de jan-
senisten over het bezit van dat Collegie gevoerd.
Vooraf evenwel moeten we de opvolging zien van de
Provisoren, wijl het Proces daarmede in naauw verband
staat. In de Statuten van het Collegie, hierboven door
ons medegedeeld, werd bij art 4 bepaald, dat er twee
Provisoren zouden zijn, en bij overlijden of aftreden van
een van beiden , een ander uit de Haarlemsche geestelijk-
heid zou genomen worden die door den Apostolischen Vicaris
en den overgeblevenen Provisor moest worden aangewezen
„designandus"; op deze uitdrukking wordt in het Proces ge-
wezen. De beide eerste Provisoren, in datzelfde artikel ge-
Habet census ad onus statuum Brabantiae, Montium Pietatis Bruxellis et
Mechliniae , et multorum particulariuru.
Anno 1714 quando infrascriptus erat Procurator istius Collegii , aderant
numrai parati in magna quantitate.
Praeses, praeter mensam , ad quam singulis diebus duos invitare potest
ad onus Collegii, lignum, lumen etc, liabet sexcentos florenos annue ei
parte Collegii.
Moderrws Praeses Petrus Melis non celebrat uisi in die Paschatis, quando
totam Missam recitat alta voce.
Petrus Melis magnam familiavitatem habuit cura Eminentissimo Cardinali
Bussio, dum Bruxellis ageret Internuntium et solebat multum gloriari de
favoribus ab illo Praelato sibi collatis. Narravit saepius discipulis suis et
infrascripto, quod ipsc solus in causa fucrit , quod Archiepiscopus Sebastc-
nus tandem resolverit ire Romam idqne ex eo quod ab dicto Cardinali [Bussi
was den 26 September 1712 tot de waardigheid van Kardinaal verheven]
tune [kort vóór Codde's reis naar Rome, alzoo in 1700] Iuternuntio sem-
per auiliret has voces aradal Arckiejjiscopus Sebastenus audacter Romam ,
revertetur cum gloria et ad confu&ione.m inimicorum suorum" sed hujus con-
silii ipsum postea egregie pocnituit.
Haec ita mihi constare testor hac 20 Decembris 1720.''
(Sigu.) J. M. Blankaart."
Bijdragen Gescli. Bud. v. Haarlem VlII«Deel 18
274
noemd, waren Sibrnndus Sixtius, pastoor van liet Beggijnhof
te Amsterdam, Proost van het Kapittel en Vicaris-Generaal
van Haarlem en Judocus Cutzius, Deken van het Kapittel.
Zij bekleedden die betrekking reeds, toen de Statuten werden
vastgesteld. Eerstgenoemde was bereids Provisor voor Haar-
lem toen ze nog in één Collegie te Keulen met Utrecht ver-
eenigd waren, als blijkt uit zijne onderteekening der overeen-
komst tusschen Utrecht en Haarlem, dd. 1 7 Augustus 1615,
door ons in § I (zie noot op blz. 10 en volgg.) medegedeeld.
Hij overleed 9 Januarij 1631. We hebben nergens eenig
spoor ontdekt van een onmiddelijken opvolger van Sixtius
en vermoeden , dat na diens overlijden Judocus Catzius
tot aan zijn dood 12 Januarij 1641 alleen Provisor ge-
bleven is. Als Kanunnik werd Judocus opgevolgd door
zijn neef Balduinus Catzius, die in 1661 Apostolisch
Vicaris geworden is. Den 2 April 1642 werd deze Bal-
duinus Kanunnik en is toen ook waarschijnlijk tot Pro-
visor benoemd. We vernemen er echter in het Archief
van het Kapittel niets van , hetgeen vermoedelijk daaraan
moet worden toegeschreven dat hij , volgens gemeld ar-
tikel 4 der Statuten , door Rovenius, toen Apostolisch Vi-
caris, tot Provisor zal gekozen zijn en wel door dezen
alleen, zoo als wel niet anders kon, indien Judocus Catzius,
naar we vermoeden, alleen Provisor was en er dus nie-
mand was overgebleven om de keus met Rovenius te doen.
Dat Balduinus Cats werkelijk Provisor is geworden , blijkt
uit de Notulen van het Kapittel van 12 Maart 1657 , want
daar wordt gezegd dat hij , toen Deken van het Kapittel ,
zijn ontslag verzocht van het Provisorschap; waaromtrent
echter toen geen besluit werd genomen. ')
1) „Capitulum extraordinarium Anno 1657 die 12 Martii.
4» De Collegio Pulcheriae deliberatum: ac primo petiit Ampls. Decanus
[Balduinus Catz] exonerari a cura et provisoratu istius Collegii: nihil re-
solutum."
275
Toch moet hij kort daarop ontslagen zijn, want reeds
in de volgende vergadering van 4 April 1657 werd Hen-
ricus Ebhins met algemeene stemmen tot Provisor geko-
zen, ofschoon die keuze toen nog haar beslag niet schijnt
gekregen te hebben, immers in de Notulen van de Ka-
pittelvergadering van 12 April 1657 lezen we dat er twee
Provisoren gekozen zijn, met name Henricus Ebbius en
Wilhelmus Copallius; de eerste was pastoor van S. Nico-
laas te Amsterdam, de tweede had den titel van Aarts-
diaken van het Kapittel en was insgelijks pastoor te
Amsterdam. ')
Dit is de eerste keer dat de verkiezing van Provisoren
door het Kapittel alleen geschiedde, zonder dat de Ap.
Vicaris volgens de Statuten iemand had aangewezen. Als
reden daarvoor vinden we later door J. van den Steen in
de Processtukken opgegeven, dat de Vicaris de la Torre
toenmaals verbannen was en in Noord-Brabant verblijf
hield. Hierin althans meende het Kapittel een titel ge-
vonden te hebben om dien keer zelf de keuze te doen,
daar het zich bevoegd achtte om alle regtsmagt over
het Bisdom van Haarlem uit te oefenen. Opmerkelijk is
het dat hier twee Provisoren te gelijk gekozen wor-
den, hetgeen ons in het vermoeden versterkt, dat hunne
voorgangers Judocus en Balduinus Catz alleen provisoren
geweest zijn, zoodat het Kapittel nu tot den gestelden
regel willende terugkeeren, in eens twee provisoren meende
te moeten aanstellen.
1) In de Acta Capituli lezen we :
#Capitulum ordinarium 1657 die 4 April."
„A Prandio.
4° Item coramunibus suffragiis in Provisorem Divae Pulcheriae eledus
D. Henricus Ebbius."
„Capitulum extraordinarium Anno 1657 die 12 Aprilis.
8« Eleeti provisore3 DD. Copallius et Ebbius pro Puleheria."
276
Het duurde echter niet lang of er ontstond weder eene
vacature door het overlijden van Ebbius, dat reeds op 13
November daaraanvolgende plaats had. Den 15 Januarij
1658 werd, en al wederom door het Kapittel, Provisor
gekozen de Kanunnik Joannes Stenius, Aartspriester van
Noord- Holland en toen pastoor te Edam. ')
Den o October 1662 overleed Wilhelmus Copallius,
die door den Kanunnik Wilhelmus Schep Provicaris voor
het Bisdom van Haarlem en pastoor te Amsterdam werd
opgevolgd. Die keuze is waarschijnlijk door den toenma-
ligen Apostolischen Vicaris van Neercassel gedaan; daar-
aan zal het toe te schrijven zijn dat we in de Notulen van
het Kapittel er weder niets van gerept vinden. Maar,
dat hij in 1668 Provisor was, blijkt uit eene naamlijst
der Kanunniken in dat jaar voorkomende in de Acta
Capituli, alwaar men achter zijn naam leest Mprovisor
Pulcheriae"
Stenius is den 24 September 1669 te Emmerik, waar
hij toen Overste was van het Nonnenklooster, overleden,
zooais we uit het ,Necrologium Dioecesis Harlemensis"
vernemen. Doch uit den u Status Missionis Archipresbyte-
ratus Hollandiae, Zelandiae et Westfrisiae , door pastoor
Sonjee, laatstelijk pastoor van Noordwijk bewerkt, zien
we dat hij in 1665 als pastoor van Edam is opgevolgd
door Theodorus van Groenhout, hetgeen bevestigd wordt
door de Notulen der Kapittelvergadering van 15 April 1665,
waarin over de voorziening van sommige pastorien, onder
anderen van Edam gehandeld werd.
Evenwel schijnt Stenius, ofschoon reeds van zijne pastorie
1) Wij lezen in de Acta Capituli :
frCapitulum ordinarium 15 Januarii 1658.
A prandio.
5° Electus quoque in provisorem D. Pulcheriae eraditis. D. Joannes Ste-
nius Archipresbyter Borealis."
277
van Edam ontslagen, eerst in 1666 naar Emmerik te zijn
vertrokken; want hij heeft, blijkens de Notulen der Ka-
pittelvergadering van 4 Mei 1666 die vergadering nog
bijgewoond; doch toen werd ook zijn opvolger de nieuwe
pastoor van Edam, Theodorus van Groenhout, in zijne
plaats Kanunnik gekozen. Bij het vertrek van Stenius
bleef de Provisor Wilhelmus Schep nog over. Hij over-
leed eerst den 12 Mei 1702, maar uit hetgeen Batavia
Sacra (pars II, pag 407) van hem zegt, moeten we be-
sluiten dat hij tevoren - wanneer , zegt B. S. niet - zijn
ontslag nam van zijne betrekkingen, om zich uitsluitend
op de studie toe te leggen. In de Kapittel vergadering van
9 October 1696 komt hij nog als Kanunnik voor; waarna
wij in de Notulen niets meer van hem vernemen. Tot aan
1715 hebben we in de Acta Capituli geene zekere aan-
duiding meer aangaande de Provisoren , zoodat we de
opvolging slechts bij benadering kunnen gissen. De reden
van die leemte zal wederom gelegen zijn in de omstan-
digheid dat de keuze der Provisoren in dien tijd door den
Apostolischen Vicaris Codde geschiedde, die zelf veelal
de vergaderingen bijwoonde.
In een kladje van J. van den Steen, dat we onder de
Processtukken gevonden hebben, zagen we op de lijst van
Provisoren, die hij daarop geschreven heeft, twee ge-
noemd., van wier provisorschap we in de Acta Capituli
niets vermeld zien, te weten de Kanunniken Wandelman
en Keesman. Cornelius Keesman komt het eerst als Ka-
nunnik voor in de vergadering van 29 April 1669 en in
het Necrologium Dioecesis Harlemensis zien wTe, dat hij
in 1680 als pastoor te Alkmaar en Aartspriester overleden
is. Er staat ook bij aangeteekend dat hij Provisor was van
Pulcheria. Hij kan dus Stenius in 1669 zijn opgevolgd en
schijnt die betrekking tot aan zijn dood bekleed te hebben.
De andere, Joannes Wandelman, pastoor te Amster-
278
dam, wordt in de Kapittel vergadering van 25 April 1672
het eerst onder de Kanunniken genoemd en is den 17 Junij
1686 overleden. Hij zal vermoedelijk Cornelius Keesman
in het Provisorschap zijn opgevolgd, en zelf tot opvolger
gehad hebben Theodorus van Groenhout, die gelijk we
reeds zagen den 4 Mei 1666 Kanunnik geworden was.
Wilhelmus Schep, die nog tot in 1696 Kanunnik, en
waarschijnlijk tevens Provisor was gebleven, is genoeg-
zaam zeker — ofschoon we van die benoeming evenmin
stellige bescheiden hebben , — opgevolgd door Martinus
de Swaen, die op 31 Maart 1693 Kanunnik is gekozen.
Deze, een neef en vurige aanhanger van Codde, vroeger
president van den Hoogen Heuvel , is door Codde ook
tot Provisor van Pulcheria aangesteld , evenals van Groen-
hout ; vermoedelijke reden , waarom we daar ook geene
aanteekening van vinden in de Acta Capituli.
Martinus de Swaen overleed den 30 Maart 1713, zoo-
dat Theodorus van Groenhout toen alleen als Provisor
overbleef. Eerst in 1715 werd de vacature vervuld; en
wel bij eene acte door van Groenhout eigenhandig ge-
schreven en onderteekend, die we in de Notulen vinden
der Kapittel vergadering van 7 Mei 1715. In die acte zegt
hij dat, daar alle hoop verdwenen is om binnen kort van
den H. Stoel een nieuwen Apostolischen Vicaris voor de
Hollandsche Missie te erlangen , en allerdringendste be-
hoeften van het Collectie niet langer veroorloven de keus
van een nieuwen Provisor in de plaats van M. de Swaen
reeds een jaar lang overleden, uit te stellen, hij Theo-
dorus van Groenhout, als zijnde de eenige overgeblevene
Provisor, zich genoodzaakt heeft gezien een anderen Pro-
visor te kiezen ; weshalve hij met goedkeuring en toe-
juiching van geheel het Kapittel gtoto hoc capitulo appro-
bante et applaudente" overeenkomstig de Statuten van het
Collegie tot Provisor heeft gekozen Joannes van den Steen,
279
pastoor te Wormer, welke dien last welwillend op zich
genomen beeft. ')
Deze J. van den Steen was in de vergadering van 3
October 1713 tot Kanunnik gekozen in de plaats van
M. de Swaen,
Op gelijke wijze koos deze, toen van Groenbout over-
leden was, op 5 October 1717 tot zijn mede- provisor den
Kanunnik Gerardus van Wijckersloot, pastoor van S. Anna-
of de Poolskerk te Amsterdam. *)
Wij moeten hier opmerken dat bij de vroegere benoe-
mingen van Provisors, toen de Apostolische Vicaris de
la Torre zich buiten Holland in ballingschap bevond, name-
lijk bij de keuze van Ebbius, Copallius en Stenius, alleen
maar gezegd wordt dat zij gekozen zijn, zonder dat er
spraak is van den overgeblevenen Provisor, ja zelfs vindt
men van Ebbius vermeld dat hij met algemeene stemmen
is gekozen, alzoo door het Kapittel zelf; maar bij de twee
1) Het stuk luidt aldus :
„Cum nulla jam efftilgeret spes brevi a Sede Apostolica obtinendi novum
Vicarium Hollandicae nostrae Missioni, et urgentissima negotia Collegii nostri
Pulcheriae flagitarent, imo urgerent novam Provisoris electionem praeditti
Collegii in locum jam anno defuncti exira. Dni MartiDÏ de Swaen, quare
haec necessitas coegit me Theodorum van Groenhout alterum post obitum
superstitem in vivis nunc Provisorem , eligere in locum Dni de Swaen no-
vam alterum Provisorem Pulcheriae; haec [sic] se habente, toto hoc capi-
tulo septima Maji habito 1715 approbante et applaudente, elegi secundum
leges Collegii Revereudum Dominum Joannem van den Steen , pastorem in
Wormer in novum provisorem, qui et beuigne hoc onus acceptavit.
(Sign.) Thcodorus van Groenhout."
2) Dat stuk luidt als volgt:
#Ampl. D. van den Steen Provisor Collegii Divae Pulcheriae ad exera-
plum Ampl. D. Groenhout p. m. et ob easdem rationes ipsum moventes ,
elegit in locum praefati Ampl. Th. Groenhout, alterum Provisorem , appro-
bante et applaudente toto Capitulo" [hier voegt een in het Proces voor-
komend afschrift van die notule, het volgende bij : „solo D. Jacobo 'tZulob
morbum impedito absente] Ampl. D. Wijckersloot, qui et benigne hoc onus
acceptavit."
280
laatste benoemingen van van den Steen en van Wijcker-
sloot komt het Kapittel niet als benoemend voor, maar
geschiedt de keuze door den overgebleven Provisor, met
goedkeuring en toejuiching van hét Kapittel //approbante
et applaudente Capitulo"; welk verschil bij de behande-
ling van het Proces niet onopgemerkt is gebleven.
Toen het Proces met den president P. Melis en de
jansenisten begon , waren alzoo Provisoren J. van den
Steen en G. van Wijckersloot.
De toeleg van Melis was, het Coilegie den jansenisten
in handen te spelen. Dezen was het te doen om alles van
de katholieken te bemagtigen, wat ze maar met geweld
of list konden meester worden. Hunne pogingen om het
Coilegie van den Hoogen Heuvel magtig te worden, heb-
ben we gezien. Met Pulcheria, waarmede ze niets te maken
hadden, sloegen ze dezen weg in. Cornelius Steenoven,
hun bekende eerste pseudo-bisschop, die den 20 Februarij
1719 zich den titel had durven aanmatigen van Vicaris-
Generaal van het Bisdom van Haarlem bij openstaanden
zetel, waartegen het Kapittel van Haarlem krachtig had
geprotesteerd, stelde in die aangematigde hoedanigheid
eenvoudig twee nieuwe Provisoren over Pulcheria aan ,
met name Petrus Lobs, jansenistisch pastoor te Haarlem
en Lucas Ahuys, jansenistisch pastoor te Amsterdam.
In het stuk dier aanstelling, waarvan we twee afschrif-
ten bezitten, die bij het Proces gediend hebben, en het-
welk aan beide genoemde jansenisten gerigt was, zegt hij
dat hij als Vicaris-generaal van het Bisdom van Haarlem,
om aan het Concilie van Trente te voldoen, zijne aan-
dacht vooral gevestigd heeft op het Coilegie Pulcheria,
dat meer bijzonder het Seminarie is van het Bisdom van
Haarlem , en bevonden hebbende dat sedert Martinus de
Swaen en Theodorus van Groenhout geen provisoren meer
op wettige wijze over dat Seminarie waren aangesteld en
281
dien ten gevolge het regt van benoeming nu aan hem is
vervallen , stelt hij alzoo genoemde Lobs en Ahuys tot
Provisoren aan, en beveelt hij aan den president, de stu-
denten en allen wien het verder moo-t aangaan, hen als
ware en wettige Provisoren te erkennen en in die hoeda-
nigheid hun eerbiedig te gehoorzamen. ')
Die aanstelling bleef natuurlijk geen doode letter. Al
spoedig begonnen de zoogenaamde Provisoren hun ambt
uit te oefenen. Den 16 Augustus 1720 stelden zij den
jansenist Broedersen, die later pseudo-pastoor te Delft
werd, tot vice-president van het Collegie aan, met regt
van opvolging, ten einde zeker te zijn dat, bij overlijden
van Melis, die reeds op jaren en ziekelijk was, een van
1) Zie hier het curieuse stuk :
«Nos Cornelius Steenhoven , Dioecesis Harlemensis Sede vacante Vicarius
generalis, dilectis nobis in Christo KR. DD. Petro Loba et Lucae Ahuys
ejusdem Dioecesis Harlemensis Pastoribus s. i. D.
„Cum Sacrum Conciliura Tridentiuum Ordinariis locorum serio commendet
curam Seminariorum , in quibus forroantur operarii , qui ad laborandum in
messe Dominici agri sunt idonei et in Ecclesia, domo Dei fulgere possint;
cumque Collegium , qnod divae Pulcheriae nominatur in Universitate Lova-
nieusi sit speeialius Dioecesis Harlemensis Seminarium , ad illud etiam prae-
cipue sollicitudiuis nostrae oculos intendimus. Cum autem inveniamus, quod
praefatum Collegium destitutum sit veris et legitimis provisoribus per obitum
RR. DD. Martini de Swaan et Tbeodori Groenhout, quibus nulli alii via
legitima reperiantur substituti , atque adeo totum jus constituendi dictos
provisores ad dos sit redactum , hinc est, quod nos RR. DD. Petrum Lobs
et Lucam Ahuys de quorum pietate et sollicitudine plurimum in Domino
coufidimus, in provisores dicti Collegii D. Pulcheriae duxerimus constituen-
dos , prout tenore praesentium coustituimus, cum omnibus praeëmiuentiis ,
juribus et facultatibus , quibus praefati Collegii provisores ante hae gavisi
fuerunt aut gaudere debuerunt, mandantes Rdo Dno dicti Collegii praesidi
omnibusque et singulis ejus alumnis et universis ad quos spectare poterit,
quatenus vos in veros et legitimos saepe dicti Collegii provisores recipiant et
admittant et in omnibus quae ad officium vestrum spectant, reverenter obediaut.
In quorum fidem etc.
Datum Lugduni Batavorum die 1 Augusti anni 1719.
(Sign.) Cornelius Steenhoveu, Vic.-Gen.
De mandato Rmi Dni Vicarü
(Sign.) P. Verbeek, Secr."
2S2
hunne partij hem als president zoude opvolgen; en toen
Broedersen naar Holland vertrok, benoemden zij den jan-
senist de Haan, welke benoeming echter geen gevolg heeft
gehad; waarom ze later den beruchten Barchman-Wuytiers
die in 1725 Steenoven als pseudo-bisschop is opgevolgd,
tot president aanstelden. Ook vergaven zij de Beurzen
van het Collegie en lieten in 1721 en 1722 Melis reke-
ning en verantwoording van zijn bestuur doen , zooals deze
zelf in een der Processtukken verklaarde. Daarentegen
schenen de twee wettige Provisoren zich weinig om het
Collegie te bekreunen In geen vijf jaren was het door
hen gevisiteerd, 't geen toch volgens de Statuten jaarlijks
moest geschieden. Toen dit aan J. van den Steen in het
Proces door Melis verweten werd, wees hij op zijne voor-
gangers, die insgelijks jaren achtereen die visitatie hadden
achtergelaten. De reis naar Leuven was moeijelijk, de
Provisoren bejaard, met bezigheden overladen enz. Al die
verontschuldigingen konden echter niet wegnemen dat zij
toch eigenlijk hunnen pligt verzuimd en, wat 't ergste was,
den jansenisten vrij spel gelaten hadden. Dit begreep ook
C. Hoynck , de secretaris van den Aartsbisschop van
Mechelen, die, bezorgd als hij steeds was voor de be-
langen der Hollandsche Missie , eene Memorie over Pul-
cheria opstelde, bestemd voor den Internuntius, opdat
deze J. van den Steen en het Kapittel aan den pligt van
visitatie des Collegies zoude herinneren.
De minuut door Hoynck zelven geschreven hebben we
voor ons. Ze draagt geen dagteekening maar moet in het
begin van 1722 geschreven zijn.
We laten die hier volgen :
»Memoire touchant Ie college de S. Pulcherie, dit
d'Hollande a Louvain.
„Le College d'Hollande a Louvain est Ie Seminaire du
Diocese d'Harlem. Il a toujours été sujet a la direction
283
du chapitre d'Harlem , qui ont constitué les Presidens, ont
nommé des Proviseurs de leur corps , pour y avoir la
surintendauce , et ont conféré les bourses. Ces Proviseurs
entendent les comptes du President , et reglent la disci-
pline et 1'interieur du College. Le Proviseur moderne est
Ie Sr van den Steen Pasteur a Harlem et membre du
chapitre moderne" [van de aanstelling van G. van Wijcker-
sloot, ofschoon reeds in 1717 geschied, schijnt H. geen
kennis gedragen te hebben Hoe vreemd dit zij , minder
nog is het te verklaren dat, zooals we straks zullen zien,
zelfs de president Melis van die benoeming geen kennis
droeg; wel een bewijs hoe weinig men te Haarlem zich
aan de zaak liet gelegen liggen.]
#Le President est le Sr Pierre Melis valetudinaire et
en age avance. Il est du parti des Refractaires comme il
est connu. Ce parti voyant qu'a la mort du Sr Melis ,
ledit Proviseur et chapitre pourront constituer au College
d'Hollande un President catholique, n'oublie rien pour
1'empecher. C'est pour quoi, ils y vont par des voyes
obliques. Et comme ils connoissent, que sans etre du cha-
pitre d'Harlem , ils ne peuvent rien avoir a dire en ce
College, ils ont fait aussy furtivement que ridiculement
un chapitre d'Harlem entre eux ; duquel ils ont choisi
pour Doyen le Sr Donckers. [Hier was Hoynck blijkbaar
verkeerd ingelicht. Wel mogelijk dat de jansenisten zoo
iets eerst van plan geweest zijn en het gerucht daar-
van verspreid is geworden, maar ze hebben er dan toch
van afgezien — 't was dan ook waarlijk al te onzinnig —
en een anderen maatregel genomen, zooals we gezien heb-
ben, waarvan men echter ook even goed kon zeggen #aussy
furtivement que ridiculement"] *et pour Proviseurs du
College d'Hollande a Louvain les Srs Lobs et Ahuys;
pour, en cas que le Sr Melis vient a manquer, y mettre
un President de leur faction ; et comme ils sont d'intel-
284
ligence avec Ie Sr Melis, ils executeront ce projet avant
que Ie veritable Proviseur en soit informé. Encecas ils
seront maintenu par Ie conseil de Brabant , et on prendra
Ie plus beau College de toute 1'Université, qui est si
bien fondé qu'il peut nourrir quarante boursiers pour la
Mission et loger jusqu'a 60. Il paroit qu'il est plus que
temps de veilier sur cette affaire , en laquelle on ne peut
rien risquer, puisque Ie chapitre d'Harlem a tous ses titres
et sa possession. Mais comme depuis quelques années, ils
n'ont pas exercé Ie moindre acte de jurisdiction, et qu'au
contraire il est a presumer que Ie President en a fait
faire par ceux du parti pour fonder leur possession , on
est d'avis que Monseigneur 1'Internonce devroit ordonner
audit Sr van den Steen et ceux du chapitre d'Harlem de
se transporter pendant la belle saison a Louvain ; d'insti-
tuer une visite du College, entendre les comptes, faire
des Regiemens, selon que besoin seroit, afin de se con-
server la possession de leur surintendance. En cas que Ie
President Ie refuse, ils doivent s'adresser en justice pour
conserver ce beau Seminaire pour Ie Diocese d'Harlem ,
et agir soit en possessoire, soit en petitoire, pour ne pas
être prevenu, comme il y a grand danger del'etre; car
quand ceux du parti ne scauroit alleguer qu'un seul acte
de jurisdiction exercée, ils seront maintenu par Ie conseil
de Brabant."
Ingevolge die Memorie rigtte de Internuntius den 4 Mei
1722 een zeer dringend schrijven aan den Provisor J. van
den Steen, waarin hij hem op het gevaar wees, dat het
Collegie, met zooveel moeite en onkosten door de voor-
vaderen ten behoeve der Missie tot stand gebragt , zoo
goed ingerigt , overvloedig van fondsen voorzien , in staat
om nagenoeg een veertigtal kweekelingen onderhoud en
onderwijs te verschaffen, een wissen ondergang zou te
gemoet gaan , indien niet ten spoedigste ernstige maat-
285
regelen werden genomen om de vervallen tucht te her-
stellen en het wanbestuur te verbeteren. Daartoe achtte
hij het hoognoodig dat J. v. d. Steen zonder verwijl het
Collegie in persoon ging visiteren en den president ver-
antwoording over zijn bestuur deed afleggen. J. v. d. Steen
die , zooals ligt te begrijpen is , zeer tegen zulk eene
visitatie opzag, antwoordde slechts in algemeene termen,
dat ook hij zeer voor het Collegie bezorgd en bekommerd
was en er dan ook in voorzien zou; maar de Internuntius
met die onbestemde beloften niet tevreden, drong in een
tweeden brief van 25 Mei opnieuw met klem op eene per-
soonlijke visitatie aan, zoodat J. v. d. Steen eindelijk be-
sloot met zijn mede- pro visor G. van Wijckersloot naar
Leuven te gaan, om dezen laatste als Provisor door den
president Melis te doen erkennen en orde op de zaken
te stellen. Daar hij echter wel voorzag, welke ontvangst
hem te wachten stond, begreep hij zich tot den Konink-
lijken Apostolischen Notaris Larchier te Leuven, bij den
//Souvereyne Raede van Brabant geadmitteert" , te moe-
ten wenden, ten einde van stonde af aan, de zaak in
regtelijken vorm te behandelen. Deze vergezelde met ge-
tuigen de beide Provisoren en maakte van hetgeen in het
Collegie voorviel het volgende Proces- verbaal op :
//Den ondergeschreven notaris, bij den Scuvereynen Raede
van Brabant geadmitteert, tot Loven resideerende^ rela-
teert op heden den twelffsten Septembris xvnc tween-
twintigh [1722] ontrent vijft' uren naer middagh, sich ten
versoecke van den Eerw. heere Joannes van den Steen ,
als Proviseur van het Hollants Collegie, genoempt de
schoone Lieve Vrouwe binnen Loven voorss. ende met
denselven in persoon getransporteert te hebben in het voor-
seyt Collegie, alwaer gecomen sijnde met ende beneffens
den Eerw. heere Gerardus van Weyckersloot als gecosen
proviseur van hetselve Collegie door denselven Eerw. heere
286
Joannes van den Steen ende het Capittel van Haerlem,
soo heeft den voornoempden eersten proviseur in mijns
notaris presentie den tweeden Eerw. heere geintroduceert
als medeproviseur ende gevraeght aen den Eerw. heere
President van voorss. Collegie Petrus Melis oft hij den-
selven wilde herkennen als medeproviseur, als wanneer
denselven President voor antwoordt gegeven heeft, dat
neen , daerbij voegende , ick hoore ende ick sie. Waernaer
en op welcke antwoordt den onderges[chrevene] in sijne
voorss. qualiteyt ten versoecke als vore, heeft den voor-
noempden Eerw. heer Gerardus van Weyckersloot aldaer
wesende in de voorsaele gestelt in actuele en reële pos-
sessie van proviseurschap van het voorss. Collegie. Ende
dit alsoo gedaen sijnde hebbe voorders in mijne voorss.
qualiteyt ende ter requisitie van voorss. twee heeren Pro-
viseurs aen den heere President affgevraeght off hij hun
wilde admitteren als Proviseurs om het Collegie te visi-
teren , d'welck denselven heere President heeft geweijgert
als wanneer den onder<reschreven in den naem ende ten
o
bijwesen van voorss. heeren Proviseurs heeft geprotesteert
van alle costen , schaeden ende interesten ter saecke van
het voorss. refues geleden ende te leyden. Aldus gedaen ,
gepresenteert ende gerelateert eodem quo supra ter pre-
sentie van Rumoldus Davidts ende Joannes Baptista Cleyne-
jans als getuygen tot desen specialyck aensocht ende ge-
beden. Onder stont : quod attestor, ond* [onderteekend]
Larchier Nots. Regius et Aplicus."
Daarop diende J. van den Steen een vormelijk Request
in bij het opperste geregtshof van Brabant met overleg-
ging van gemeld Proces- verbaal. Ook van dat Request
gaan we hier het afschrift, zooals we het bij de Proces-
stukken gevonden hebben, mededeelen. Het luidde als volgt :
*Aen den Keijser ende Coninck in sijnen souverijnen
Raede van Brabant. Verthoont reverentelijck den Eerw.
287
Heere Joannes van den Steen, proviseur van het Collegie
Pulcherie , genaemt het Hollants Collegie binnen Loven ,
hoe dat hij van in den jaere 1715 is aengestelt als pro-
viseur van het voorgemelt Collegie , welck arapt hij van
in dijen tijdt aff bij eene pacifique conlinuele possessie
heeft geexerceert sonder contradictie van iemandt als heb-
bende verscheijde reijsen aenhoort de rekeningen van het
voorgemelt Collegie, ende deselve bij finale affrekeninge
gesloten ende als provisor onderteeckent, hebbende tot
dijen ingevolge van de macht hem als proviseur compe-
terende verscheijde borsen geconfereert , die oock sonder
contradictie sijn aengenomen in het voorgemelt Collegie
ende hebben aldaer pacifiquelijck gewoont soo ende gelijck
hij verthoonder alle andere fonctien eenigsints van het
voorss. provisoraetschap dependerende, pacifiqnelijck heeft
geexerceert , beneffens den heer Theodorus van Groenhout
even gelijck sijne voorsaeten dat hebben gedaen , welcken
voorss. heere Theodorus van Groenhout nu eenigen tijdt
overleden sijnde, soo heeft hij verthoonder ingevolge de
oude gewoonte, beneffens hem approbante et applaudente
Capitulo Harlemensi aengestelt tot tweeden proviseur van
het voorgemelt Collegie den Eerw. heere Gerardus van
Wijckersloot de gremio Capituli Harlemensis , blijekende
hetselve bij het stuck alhier gevoeght sub n° 1 [Hier-
mede is bedoeld een authentieke copie der Acte van be-
noeming van G. v, Wijckersloot tot Provisor , uit de Acta
Capituli getrokken] ingevolge van welcke aenstellinge heeft
den verthoonder beneffens den voorss, heere Gerardus van
Wijckersloot, sich begeven in het voornoemt Hollants
Collegie binnen Loven, om ter presentie van den heere
Petrus Melis, president van het voorss. Collegie, den
voorss. heere Gerardus Wijckersloot als tweeden Proviseur
van hetzelve te stellen in reële ende actuele possessie van
het voorss. provisoraetschap, dan alhoewel hij verthoonder
288
niet en behoorde geturbeert te worden in syne vreetsae-
mige possessie, t' is nochtans gebeurt dat de voorss. heere
Petrus Melis, nescitur quo pretextu, mits hij oock geen
het minste en heeft willen seggen, niet alleen den voorss.
heer Wyckersloot niet en heeft willen admitteren tot het
nemen van sijne legitime possessie ingevolge synen titel
hiervooren geexhibeert, maer oock aen den verthoonder
geweijgert de visitatie van het voorgemelt Collegie, met
weijgeringe van de deuren te openen, waernaer hij ver-
thoonder de plaetsen wilde visiteren, sulex dat hij ver-
thoonder genoodtsaeckt is geweest den voorss. heere Ge-
rardus Wyckersloot ter presentie van notaris ende getuygen
te stellen in reële ende actuele possessie van het voorss.
provisoraetschap, soo blijckt bij de notariële acte alhier
gevoeght sub n° £" [In het Proces- verbaal hier bedoeld
en boven door ons medegedeeld, staat eigenlijk dat de
Notaris den Provisor van Wijckersloot op verzoek van
J. v. d, Steen in possessie had gesteld] //dan alsoo der-
gelyck attentaet tegens de pacifique possessie des ver-
thoonders niet en kan getolereert worden , soo keert den
verthoonder tot redressement van hetselve sich tot desen
souvereijne Hove; ootmoedelijck biddende gelieve gedient
te wesen , maintinerende den supplt in sijne voorss. paci-
fique possessie van het provisoraetschap van het voorss.
Hollants Collegie, te verclaren voor recht dat hij supplt
wel ende ten rechte den voorss. heere Gerardus Wijcker-
sloot heeft gestelt in de reële ende actuele possessie als
Proviseur van het voorss. Hollants Collegie, ende dat
dyenvolgens den voorss. heer Gerardus Wijckersloot be-
neffens hem supplt sijn in reële ende actuele possessie
van het Provisoraetschap van het voorgenoemt Hollants
Collegie, ordonnerende voorts aen den voorss. heere pre-
sident Petrus Melis ende alle andere des raeckende, hem
supplt beneffens den voorss. heere Gerardus Wijckersloot
289
voor Proviseurs te herkennen, aen selve te doen rekeninge
over d'administratie van het voorss. Collegie als anders-
sints cum expensis."
Dat Request werd door het Hof aan den president Melis
ter beantwoording medegedeeld , waaruit zich een over en
weerschrijven ontspon , telkens bij den Soevereinen Raad
ingediend en door dezen aan wederpartij beteekend , zoo-
lang tot de zaak door al dat schrijven en wrijven ten
laatste bij den Raad beschouwd werd als tot een staat van
wijzen te zijn gebragt. De Advokaat van J. v. d. Steen
bij het Hof van Brabant was zekere F. J. Kingler. Ook
werd J. v. d. Steen krachtig bijgestaan door zijn broeder
A. van den Steen, president van het Collegie Luxemburg
te Leuven. Aan hen zond J. v. d, St. voortdurend in-
structies, wat op de beweringen van Melis te antwoorden ,
en zij zonden dan copiën van de ingekomen replieken van
Melis. Al die verschillende stukken en brieven zijn door
het Kapittel zorgvuldig in zijn Archief bewaard en maken
te zamen een vrij lijvig pakket uit. Zij zijn echter te uit-
gebreid en te langwijlig, ook niet altijd belangrijk genoeg
om ze hier in hun geheel mede te deelen. Toch zullen wij,
om den loop en de geschiedenis van het Proces getrouw
terug te geven , den zakelijken inhoud dier stukken zoo
naauwkeurig en beknoptelijk mogelijk hier laten volgen.
Op het hierbovengemeld Request dan, dat den 1G Sep-
tember 1722 geapostilleerd door het Hof van Brabant aan
Melis ter beantwoording gegeven was, antwoordde deze
met eene Rescriptie bij insinuatie aan partij in dato 23
September 1722, welke hierop nederkwam dat hij vroeger,
wel is waar, ter goeder trouw J. v. d. Steen als Provisor
had erkend , doch later in twijfel gekomen over de wet-
tigheid zijner aanstelling , naar het bewijs daarvan gevraagd
had, maar dit nooit had ontvangen. Daarop had hij kennis
gekregen van de benoeming der twee Provisoren Lobs en
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. VIII* Deel. 19
290
Ahuys door Steenoven als Vicaris-Generaal van het Bis-
dom van Haarlem, en nu reeds twee jaren lang hen in die
hoedanigheid erkend , rekening aan hen gedaan enz. zoodat
zij nu, met uitsluiting van ieder ander , in possessie waren.
Den 29 October 1722 werd van wege J. v. d. Steen
een Repliek op gezegde Rescriptie bij het Hof ingediend,
waarbij hij tracht aan te toonen dat hij volgens de Sta-
tuten van het Collegie tot Provisor is gekozen Immers
deze bepalen dat de Provisoren moeten benoemd worden
door den Apostolischen Vicaris en den overgeblevenen
Provisor; doch bij ontstentenis van den Apostolischen Vica-
ris is altijd gebruikelijk geweest dat het Kapittel van Haar-
lem de keuze in zijne plaats deed Zoo was het geschied
met Copallius, Ebbius, Stenius en laatstelijk ook met hem
J. v. d. Steen. Melis zelf had die bevoegdheid in het
Kapittel erkend, blijkens zijn brief van 14 October 1714
aan zekeren Th. Visscher, die toen het Provisorschap ad
interim waarnam.
Op die Repliek bragt Melis den 10en November eene
naerdere Rescriptie in, v»aarin hij beweert dat J. v. d. Steen
niet wettig door het Kapittel is benoemd, wijl het vooraf
niet behoorlijk was geconvoceerd. Ook stond in de acte
van benoeming slechts approbante et applaudente Capitulo,
dat meer een gelukwensen was met zijne benoeming, geen
eigenlijke benoeming zelve. Verder zegt hij , dat J. v. d.
Steen sedert 1717 geen enkele act van Provisorschap heeft
uitgeoefend. Daarentegen hadden Lobs en Ahuys, wier
aanstelling hij bij afschrifte overlegt, van hunne benoe*
mingen af, trouw alle functien van Provisors, zelfs met
aanstelling van vice-presidenten enz, [dit hebben we ook
reeds gezien] waargenomen. Eindelijk beschuldigt hij J. v.
d. Steen dat hij gelden en intresten van kapitalen aan
het Collegie toebehoorende, aan andere Collegies had
gegeven, om daarvoor studenten te laten studeren , waar-
291
over hij Melis meermalen , doch te vergeefs geklaagd
heeft, maar nu regt vraagt.
Hierop antwoordde J. v. d. Steen bij naerdere Repliek
dd. 1 9 December. Daarin verdedigt lui nader de wetticr-
heid zijner benoeming tot Provisor, vooral door aan te
toonen dat het Kapittel wel degelijk en naar behooren
geconvoceerd was; dat de term: approbante et applaudente
beteekent: met applaus goedgekeurd. Ook merkt hij op
dat, volgens de uitdrukking in art. 4 der Statuten , de Pro-
visor niet eigenlijk geëligeerd , gekozen, maar gedesigneerd ,
aangewezen moest worden. Verder zet hij uiteen dat hij zijn
Provisorschap naar omstandigheid van tijd enz. zooveel hij
kon, heeft waargenomen; maar vooral komt hij met nadruk
op tegen de ingedrongen Proviseurs en de aanmatiging
van Steenoven , die zich Vicaris-Generaal van het Bisdom
van Haarlem durft noemen, terwijl het Kapittel zulk een
Vicaris heeft in N. van der Meer. Ten aanzien van de
tegen hem ingebragte beschuldigingen verwijst hij Melis
naar het Kapittel. Daar kan hij zich beklagen en aan dat
Kapittel is J. v d. Steen bereid zich te verantwoorden ,
niet aan Melis. Toch verdedigt hij zich over het uitkeeren
van gelden van Pulcheria aan andere Collegies voor stu-
denten van Holland. Melis zelf was daar oorzaak van ,
daar hij studenten zonder reden wegjoeg of noodzaakte
zich tot andere Collegies te begeven. Hij liet meer vreem-
den dan Hollanders toe Er waren toen van de tien stu-
denten 5 uit Brabant, 3 uit Utrecht en maar 2 uit Hol-
land. Voor dat klein getal was nu nog een vice- president
aangesteld. Meermalen was M. daarover door J. v. d. St.
onderhouden en daarom vooral wilde M. liever' andere
Provisoren die met hem heulden tot verderf en ondergang
van het Seminarie.
Op 16 Januarij 1723 diende Melis weder bij het Hof
een Ampliatie van naerdere Rescriptie in, ter bestrijding
292
der verschillende beweringen en argumenten van J. v. d.
Steen; maar daagt hem bovendien vormelijk ter verant-
woording op van zijn beheer, — niet bij hem Melis —
maar bij het Souvereine Hof van Brabant, vermits het
Collegie in Brabant gelegen is en de voogd teregt moet
staan op de plaats, waar zijn pupil is
Tegen die Ampliatie van naerdere Rescriptie kwam J. v.
d. Steen weder met eene Ampliatie van naardere Replique ,
welke den 20 Maart 1723 werd ingediend. Hij toont aan
dat al de bewijzen van M. slechts ellendige chicanes zijn.
De feiten spreken te duidelijk voor de wettigheid zijner
aanstelling. Na verder zijn bestuur verdedigd te hebben ,
legt hij nader uit, op welken grond en met welk regt
hij studenten van Holland in andere Collegies had laten
studeren voor gelden van Pulcheria, zooals M. hem ver-
weten had. Die gelden toch of Beurzen zijn eigenlijk niet
uitsluitend van Pulcheria maar van het Seminarie van
Haarlem, waarvan Pulcheria zelf maar een gedeelte en
eigendom is.
Ook deze Ampliatie van naerdere Replique bleef niet
onbeantwoord. Melis diende den 10 Mei 1723 nog eene
Voordere Ampliatie van naerdere Rescriptie in, niet veel
anders bevattende dan herhaling van vroegere beweringen
en beschuldigingen. Maar nu dringt hij er op aan dat de
Acta Capituli zullen overgezonden worden ten bewijze
dat de Acte der benoeming van J. v d. St. tot Provisor
echt en wettig was. Immers alleen in die Acta was de
benoeming te vinden, Dit was inderdaad eene lastige vor-
dering, vermits de Acta Capituli, en daarmede ook de
aanstellingen van Provisoren, moeijelijk in regten als
wettig konden erkend worden. Het Kapittel was niet ge-
woon de Notulen te onderteekenen , slechts eenen enkelen
keer vinden we die Acta door behoorlijke onderteekening
gewaarmerkt. Men had blijkbaar op zulk een Proces niet
293
gerekend Er schijnt evenwel geen gevolg aan deze vor-
dering van Melis te zijn gegeven; ofschoon A. van den
Steen, de reeds vroeger door ons vermelde broeder van
J. v. d. Steen, wel van oordeel was dat het Kapittelboek
behoorlijk verzegeld moest overgelegd worden. Meer vrees-
den de raadslieden van J. v. d. St. voor een nader aan-
dringen van Melis in zijne Voordere Ampliatie op verant-
woording van het beheer bij het Hof van Brabant. Ook
ontzegde Melis aan het Kapittel de bevoegdheid om reke-
ning en verantwoording van de Provisors af te nemen ,
en beweerde tevens dat dit ook werkelijk nooit geschied
was. Uit de brieven van A. van den Steen zien we eene
groote bevreesdheid, dat het Hof niet ongenegen zon zijn
dat regt, om rekening af te nemen, en daarmede tevens
het opperbestuur over Pulcheria zich aan te matigen. Ook
geloofde A. v. d. Steen niet dat er ooit rekenschap van
het beheer over het Collegie door de Provisors aan het
Kapittel was afgelegd en toch was zulk eene verantwoor-
ding bij de Beurzen-stichtingen bepaald. Wegens de tijds-
omstandigheden, schrijft hij verder, zijn die Fundatiën
allen te zamen als in eene massa vermengd en beheerd,
wel ter goeder trouw en volkomen eerlijk, maar niet in
den behoorlijken vorm. Op deze zaak moeten we later
terugkomen, waarbij wij dan pastoor Stafford in 1784
die handelwijze met de Beurzen nader zullen zien toelich-
ten en verdedigen.
J. v. d. Steen wilde op de laatste Voordere Ampliatie
van Melis antwoorden, maar wijl zijn Advokaat in zijne
instructies over dat antwoord, niets vond tot staving van
het regt en de bevoegdheid des Kapittels om rekening
en verantwoording der Provisoren af te nemen , werd men
te rade eenvoudig bij het ingediend request, hierboven
door ons medegedeeld, te blijven persisteren, ten einde
de zaak niet tot in het oneindige voort te doen duren.
294
De Advokaat Kingler stelde alzoo in zijn brief van 13
Mei 1723 aan J. v. d. Steen voor ,/simpliciter te persis-
teren om partije op dijen middel de lange wegh aff te
snijden ende bij Duplicque de saecke te doen sluiten."
Aan dien raad schijnt J. v. d. Steen zich gehouden te
hebben; althans we vinden zijnerzijds geen «voordere
Ampliatie" enz. of iets dergelijks meer. De zaak was dan
ook tot staat van wijzen gekomen en op het punt door
uitspraak van het Hof van Brabant weldra beëindigd te
worden , toen de jansenisten , zeker voorziende dat de be-
slissing te hunnen nadeele zou uitvallen, eensklaps eene
andere wending aan de zaak gaven, door ze bij het Hof
van Holland te brengen, hetwelk (ze hadden dit meer-
malen ondervonden) voor hen tegen de katholieken partij
plagt te trekken. Bij requeste alzoo van 28 April 1724
verzochten Lobs en Ahuys aan den Hove van Holland
een „Mandement" , waarbij aan hunne tegenpartij ,op
seekere groote peene jegens de hoge overigheyt te ver-
beuren, sij geinterdiceerd, met de voorn, proceduuren
voort te vaaren , maar ter contrarie geordonneert, de voorsz.
proceduuren, kost- en schaedeloos aff te doen , met inter-
dictie van gelijke meer te doen , en haar verders geor-
donneert, in cas sij mogten meenen eenigh regt, wegens
pretense aanstellinge van de gemelde Johannes van den
Steen en Gerart Wykersloot tot proviseuren van 't ge-
melt Collegie te hebben, 't selve te institueren voor desen
Hoven" enz. De reden welke zij daarvoor aanvoerden was,
dat «een questie tusschen Hollanders , alle in Holland
wonende en over een Hollands Collegie, in cas van pro-
ces niet anders als in dese provintie konde worden ge-
ventileert." Dit hadden ze dan wel vrij laat ingezien,
nadat reeds zoolang voor het Hof van Brabant geproce-
deerd was, tot de zaak daar zou beslist worden.
Nu kwam Reinier Hoynck, Advokaat te 's Gravenhage^
295
broeder van den ons bekenden C. Hoynck , in de zaak en
schreef voor den Procureur van J. v. d Steen en v. Wijcker-
sloot, met name S. Thierry de Bije, eene /,Corte Me-
morie" die genoemde Procureur aan het Hof schijnt over-
gelegd te hebben. In dat stuk wordt aangetoond , dat Lobs
en Ahuys volstrekt niets met de zaak uit te staan hebben.
Het Proces was tegen den president Melis , in Brabant
woonachtig , over een gesticht in Brabant gelegen. Verder
wordt op het onzinnige en onregtvaardige gewezen van
den eisch om een geding dat tot staat van wijzen was ge-
bragt, gewelddadig te doen schorsen; terwijl intusschen
Melis in Brabant zijne zaak vrijelijk konde doorzetten ;
en werkelijk, deze deed zulks ook, want den 4 Mei 1724
diende hij bij den Souvereinen Raad van Brabant nog een
zoogenaamd „request civiel" in, waarbij hij vordert dat
J. v. d. Steen gedwongen zal worden voor dien Raad reken-
schap over zijn gevoerd beheer van Pulcheria af te leggen:
't geen de Advokaat Kingler eene //kwaadtrouwige handel-
wijze van Melis" noemt en J. v. d. Steen in zijne instructies
aan dien Advokaat beschouwt als een listig middel, om
het geding slepend te houden; terwijl Lobs en Ahuys in
Holland werken om het Proces van den kant van J. v, d.
Steen c. s. te doen schorsen. Ondertusschen, zegt hij ver-
der, gaat Melis voort in Pulcheria alles te doen zonder
de wettige Pro\ isoren te kennen , en matigen de inge-
drongen Provisoren zich het begeven der Beurzen aan , enz.
Met dat al , wat ook de Advokaten van J. v. d. Steen
in het werk stelden, hoe het Kapittel ook tegen den wille-
keurigen en gewelddadigen maatregel in verzet kwam ,
het Hof van Holland gaf den jansenisten regtsingang en
vaardigde overeenkomstig hun verlangen het zoogenaamd
^Mandement pénal" uit. Het Proces voor het Hof van
Brabant werd alzoo geschorst; maar nu appelleerde J. v.
d. Steen op den Hoogen Raad, Deze poogde eerst partijen
296
tot eene schikking te brengen , en deed een voorstel. Na
raadpleging met het Kapittel, vond J. v. d. Steen groot
bezwaar in het voorstel , vooral wijl daarbij onder anderen
van den kant der jansenisten sterk werd aangedrongen op
het overleggen van een Inventaris van al de bezittingen
van Pulcheria. Men vertrouwde dat natuurlijk niet en
vermoedde dat de jansenisten daarmede op 't oog hadden,
zooals J. v. d. Steen het uitdrukt, «om 't aen de Fiscaal
te helpen, of iets anders"; maar bovendien ook, en dat
was inzonderheid de reden, waarom de Procureur en de
Advokaten van J. v. d. Steen (R. Hoynck en J. van Schagen)
,/het accoordt hinc inde hebben afgebroocken, omdat par-
tijen daarop mordicus bleeven inhereren, dat in cas van
overleyden van den president niet alleen bij ons [door het
Kapittel van Haarlem] maar oock bij haar [door de jan-
senisten] eenige personen souden worden opgegeven, waar-
uyt myn Heeren van den Hoogen Raade alsdan een pre-
sident souden verkiesen en wij hebben geoordeelt dat
(buyten de gerequireerde inventarisatie ende het stellen
van cautie) zulcx eene propositie was, die voor ulieden
onaannemelijck was , soodat wij het daarbij zullen laaten
berusten." Geen wonder inderdaad, dat men de keuze van
een president van het Seminarie niet aan een geregtshof
in Holland wilde overlaten en dan nog wel op mede voor-
dragt ook van de jansenisten. Dat was toch al te ongerijmd.
Nu dan de voorgestelde schikking om de volstrekte
onaannemelijkheid was afgesprongen, bleef er niets anders
over dan het Proces bij den Hoogen Raad als eerste in-
stantie in te stellen en zulks ter voorkoming van een
proces bij het Hof van Holland , waar de jansenisten liever
bij procedeerden , wijl dat geregtshof sterk op hunne hand
was. De uitspraak echter van den Hoogen Raad, die men
in 't begin van Maart 1725 te gemoet zag, liet zich wach-
ten. Uit een brief van den procureur Thierry de Bije aan
297
J. v. d. Steen, den 26 Maart 1725 geschreven, blijkt, dat toen
nog geen uitspraak gevallen was, alhoewel men die zeker
had verwacht; maar hij schrijft daarbij dat beide andere
Advokaten van 't Kapittel » nevens mij van opinie syn
(dog sulx in secretesse onder ons) dat de Rade ons sul-
len stellen, gelijk dat genoemt word hors de cour, hors
de proces , dat is, se zijn van oordeel, dat de sake geen
object is van justitie, en dat vervolgens de aangevangen
procedures alhier in 't geheel cesseren en vervallen; dit
soo sijnde, waren onse handen alhier geheel vrij, en ver-
volgens waren wij bevoegt ons regt onbeschroomt in Bra-
bant te vervolgen."
Of die meening zich werkelijk heeft bevestigd, kunnen
we , bij gebrek aan bescheiden , niet zeggen , maar zeker
is het dat de zaak zoowel in Holland als in Brabant onbe-
slist is gebleven en geen van beide de Geregtshoven uit-
spraak heeft willen of kunnen doen. In een brief van
1 Junij 1725 schrijft A. van den Steen aan zijn broeder
dat Melis hem had gezegd, dat ,/in Hollant is interdictie
gegeven van niet voorts te gaen soodat daarmede die saecke
soo in Hollant als hier [Brabant] gestateert blijft om niet
te seggen : ad calendas Graecas." Wij vernemen dan ook
niets meer van het Proces of van eenige nadere regter-
lijke beslissing.
Hier houden de stukken over het pleidooi op. Eerst drie
jaren later vernemen we nog iets van het Proces, even-
wel niets anders dan dat de zaak aan beide geregtshoven
onafgedaan bleef. Den 28 Julij 1728 meldt J v. d. Steen
aan R. Hoynck, dat de Nuntius hem gevraagd had, hoe
het in den Haag met de zaak stond en in een brief van
den Secretaris van den Bisschop van Brugge, dd. 26
Augustus 1729 aan C. Hoynck, lezen we: /yIl y a en-
core un Proces qui roule contre lui [Melis] au conseil de
Brabant de la part des Proviseurs, qui 1'ont attaque."
298
Daarom bevreemde het ons zeer in de Acta Capituli ,
onder de notulen der vergadering van 6 October 1772,
door pastoor Stafford , Deken van het Kapittel te zien aan-
geteekend dat hij, ingevolge de lastgeving, hem in eene
vorige vergadering opgedragen, het Kapittel bij den Aarts-
priester van de Capelle, alsook bij Wynouts, pastoor van
Overveen en onder-aartspriester (zooveel als Deken) van
Kennemerland en bij van Burik , pastoor van Noordwijk ,
die allen tegen het Kapittel waren, verdedigd had als den
voormuur tegen de jansenisten en als het behoud van het
Hollandsen Collegie Pulcheria , „zooals blijkt", zegt hij
«uit het Proces dat wij ten jare 1724- tegen de jansenisten
op grond van het regt des Kapittels bij het opperste ge-
regtshof van 's Gravenhage gewonnen hebben." ') Stafford
schijnt, zooals wel eensmeer gebeurde, door zijn geest-
drift voor de zaak van het Kapittel zich wat sterk uitge-
drukt te hebben of anders in een verkeerden waan daar-
omtrent geweest te zijn. Het valt evenwel niet te ontken-
nen, dat het behoud van het Collegie grootendeels aan
de zorgen en inspanning van het Kapittel , vooral van
J v. d. Steen te danken is geweest.
Intusschen had Melis afstand van zijn presidentschap
gedaan en was Barchman Wuytiers 2) die in 1725 de tweede
1) fReddidit A. D. Decanns [J. Stafford] rationem comraissionis sibi in
ultima congresatione commissae, uimirum se exposuisse AA. DD. van de
Capelle , Wyaouts et vaD Burik, quod Capitulum Harleraense sit antemu-
rale contra jansenistas , atque ex Capituli conservatione Collegii nostri adeoque
et totius Missionis nostrae pendeat conservatio , uti patet ex lite, quaia
saeculi hujus anuo 24 contra jansenistas, suffragante jure Capituli, coram
tribunali supremi Cousilii Hagae Coinitis lucrati sumus."
2) Volgens Backhuysen was hij reeds spoedig ba zijne terugkomst uit
Frankrijk, waar hij heimelijk door den Bisschop van Seuez priester gewijd was,
tot Vice-President van het Collegie tegen den wil der wettige Provisoren aange-
steld en plagt hij daar in 't geheim met goed gesloten deuren de H. Mis te lezen.
„Cum Janseniana dogmata, [zoo lezen wij in het Handschrift van Backhuy-
sen getiteld : Catalogus sru comjiendiosa descriplio sacerdotum refractario-
299
pseudo-aartsbisschop na Steenoven werd, door de zooge-
naamde provisoren Lobs en Ahuys tot president aange-
steld. Hoynck en de Internuntius waren met de zaak
verlegen en wisten niet of men daartegen op moest komen.
De Fiscaal van het Hof van Brabant was goed bevriend
met A. v. d. Steen, broeder van J. v. d. Steen en zou
wel werk van de zaak hebben kunnen maken , maar de
Advokaat R. Hoynck in den Haag was, na overleg met
J. v. d. Steen, van oordeel, dat het in de gegevene omstan-
digheden raadzaam was zich te houden, als wist men het
niet. Eene actie tegen de jansenisten daarover in te stel-
len zou al ligt de zaak van de erkenning- van J. v. d. Steen
als Apostolisch Vicaris, welke toen juist bij de Staten van
Holland aanhangig was, benadeelen. Men besloot alzoo
niets tegen deze nieuwe aanmatiging der jansenisten te doen.
Ten laatste echter kwam er gelukkig een ander einde
aan de zaak , waardoor het Collegie voor goed van de
jansenisten verlost werd.
Door zamenwerking van de Universiteit van Leuven
met den Kardinaal d'Alsace, Aartsbisschop van Mechelen,
werden in 1729 maatregelen tegen de jansenistische Pro-
fessoren aan de Universiteit genomen. Dertien werden
kerkregtelijk gedagvaard om de Bul Unigenitus ,/simpli-
citer" aan te nemen en zich zoodoende van de verdenking
van jansenismus die op hen lag, te zuiveren. Op hunne
weigering werden ze door de vijf faculteiten van de Univer-
siteit afgezet , waaronder in een brief van pastoor Schou-
wen, pastoor van Duifjeskerk te Amsterdam, dd. 29 April
rum, qui in Behjio confoederato ab E'desia Romano-Catholica defecerunf]
ac factionis novellas sententias jam abunde edoctus esset et aliis informandis
par crederetur, a praetenso Capitulo Ultrajectioo evocatus, iD Belgium venit,
sedemque Lovanii posuit ia Collegio Hollaodico sive Divae Pulcheriae, ac
mos, legitimis provisoribus invitis ac reluctantibus , istius Collegii Vice-
praeses coDstituitur , ubi valvis arcte clausis, sacra solebat peragere. Celabat
quoque Lovauii se ordinatum, idque solum intimis uotuni erat."
300
1729 aan C. Hoynck , die er hem over geschreven had,
genoemd worden : van Tieghem, Bessemers, Vuren, Cinck,
Porringho en de Regent en Subregent van 't nieuw Collegie.
De standvastige houding van de Aartshertogin van Oosten-
rijk Maria Elisabeth , zuster van Keizer Karel VI , die
voor haren broeder den Keizer als Gouvernante over België
of de Oostenrijksche Nederlanden het bewind voerde, bragt
veel toe aan het volkomen gelukken van de maatregelen
tegen de jansenisten. Allen verlieten België, uitgenomen
alleen de genoemde Cinck. fcWij kunnen", zoo schreef
pastoor Schouwen aan C. Hoynck, dd. 22 Augustus 1729,
„ons niet genoeg uytdrukken omtrent de blijdschap die
wij gevoelen door de standvastigheyd van de Aartsherto-
ginne en de Universiteyt om het janseniste gespuys te
verdrijven, Cinck hoor ik dat nog te Leuven is. Misschien
wil die als martelaar sterven of denkt zijn toevlugt als
voren te neemen tot het Hoy van de Wildeman [?]"
Er schijnt evenwel in den beginne eenige moeijelijkheid
gerezen te zijn tusschen den Rector magnificus van de
Universiteit , die toen een leek was, en de ofBcialiteit van
Mechelen , in dien zin , dat de Rector magnificus op eigen
gezag en buiten de ofBcialiteit om, de jansenisten wilde
dagvaarden en afzetten, hetgeen eene ongehoorde aanma-
tiging zoude geweest zijn van eene leekenregtbank in ge-
loofszaken en alligt aanleiding zou gegeven hebben tot
eene inmenging van het wereldlijk gezag. Doch gelukkig
zag de Rector magnificus 't weldra beter in en de veroor-
deeling der jansenisten ging van de kerkelijke officialiteit
van Mechelen uit. Pastoor Schouwen van Amsterdam ,
altijd druk in de weer tegen de jansenisten, zorgde voor
eene Hollandsche vertaling van de kerkregtelijke uitspraak
en vonnissen. Wat algemeen bevreemding wekte, en niet
zonder reden, was dat onze Melis, die toch ook als pro-
fessor aan de Universiteit verbonden was, onder de gedag-
301
vaarden niet genoemd werd en dus ook geen veroordeeling
of vonnis onderging. Misschien heeft men het niet noodig
geacht, wijl hij zich reeds vrijwillig uit de voeten had ge-
maakt. Den 9 April 1729 had hij Leuven verlaten en bij den
jansenistischen pastoor van het Beggijnhof te Delft Broe-
dereen zijn intrek genomen. Waarschijnlijk had hij de storm
zien aankomen. Den 10 J ui ij 1729 schreef pastoor Schou-
wen aan C. Hoynck: vIk heb met vermaak van de Lo-
vense Bode gehoort, dat de Universiteit de 13 ex albo
universitatis zoude schrappen, nisi admittant Constitutio-
nem etc. en dat de jansenisten uit het Hollandsche Collegie
met sac en pak verhuist zijn." Toch was er een overge-
bleven, Verdonck namelijk, die door Melis tot administrator
was aangesteld. Hij bleef daar nog tot in Mei 1730,
toen ook hij er uit gezet werd, zooals we aanstonds zul-
len zien.
Nu kwam de moeijelijkheid om het ongelukkig Collegie,
dat zoolang in de handen der jansenisten geweest was ,
wederom te regelen en van een goed katholiek adminis-
trator te voorzien. De keus viel op David van der Mije,
(zóó schrijft hij zelf zijn naam), pastoor te Voorburg en
neef van Hoynck. De zaak moest echter voorzigtig wor-
den aangelegd ; vooral moest gezorgd worden dat de Pro-
visoren J. v. d. Steen en J. S. H. Oem ') er geheel buiten
bleven; wijl anders alles voor hen van den kant der janse-
nisten die in Holland alvermogend waren, te vreezen was.
Spinelli (sedert 1725 Nuntius) die zich nu in het belang
der Missie met Pulcheria ging bemoeijen, nam, als naar
gewoonte, Hoynck, toenmaals Vicaris- Generaal, in den
arm. Hij schreef hem den 19 December 1729 het volgende:
1) Oem was, na overlijden van G. v. Wijckersloot, den 3 Augustus 1728
door J. v. d. Steen op gelijke wijze als zijn voorganger tot Provisor aan-
gesteld , met goedkeuring en toejuiching van het Kapittel „approbante et
applaudente Capitulo."
302
*Vous savés, Monsieur, Ie projet, que nous avons
formé depuis long-tems touchant Ie College de Pulcheria ,
et que ne voulant pas paroitre par moi même j'ai fait
agir 1'Umversité. Elle a fait enfin une representance a
'S. A. [de Gouvernante] dans laquelle on exposé tout
1'état de ce College, et sans prendre aucune conclu-
sion pertinente, on se borne a suplier S. A. Sme en ter-
mes generaux de vouloir empecher la ruine d'une si belle
fondation. Nótre dessein est que la cour y niette un Ad-
ministrateur pro interim comme on a fait au College Alti-
collense, par ce qu' aiant cela, nous aurons tout avec Ie
tems. Cependant pour agir avec ordre j'ai insinué moi-
même que devant que de rien ordonner, on pouroit en-
tendre 1'avis de quelque conseil , et des Fiscaux de S. M.
[van den Keizer]. On a suivi mon plan, et on a envoié
la Requête de 1'Université a 1'avis du conseil de Malines
et de ses Fiscaux ; mais comme ces Messieurs , n'etant
pas au fait de 1'affaire, pouroient peut être s'écarter de
mes vues, j'ai cru necessaire d'écrire deux lettres, 1'une
a MT Ie President, et 1'autre a Mr Deckers, pour les
prier de vouloir me seconder. Je ne leur explique pas
1'état de la question, parce que cela m'auroit mené trop-
loin., mais je les renvoie a vous, Monsieur, et je les prie
de vous entendre. Si vous ètes donc en etat de sortir,
vous me ferés grand plaisir d'aller trouver MT Ie Presi-
dent, et de lui en parier a mon nom ; autrement il faudra
que Mr Deckers prenne la peine d'aller vous trouver, et
d'en faire ensuite raport a son chef. Je ne croi pas, Mon-
sieur, que vous aies besoin d'instruction, car vous ètes
assés au fait de la question et aves trop d'esprit, pour
que vous aiés besoin qu'on vous sugere les raisons qui
nous assistent. Je vous dirai seulement que ce que je
souhaite d'obtenir du conseil de Malines pour Ie present,
est qu'il donne son avis a peu pres dans ces termes : que
303
Ie College étant comme abandonné , et paroissant que les
Refractaires de Hollande veulent s'en emparer , dans 1'in-
tention, peut être, de Ie vendre, il est de 1'interêt de
S. M. de maintenir les fondations pieuses faites dans ses
Etats: et que par consequence S. A S. pouroit ètre servie
d'y mettre un Administrateur nomine Regio, au quel on
devroit donner auparavant un Inventaire des Biens tant
meubles, qu'imeubles apartenans ïi ce College."
Het plan van den Nuntius werd opgevolgd, doch met
deze wijziging, dat niet „Ie conseil de Malines" maar „Ie
conseil privé" het Request met zijn ondersteunend advies
aan de Gouvernante zou opzenden. De zaak onderging
daardoor eenige vertraging; maar den 19 Mei 1730 kreeg
ze voor goed haar beslag. In een brief van Montalto ,
Auditeur van den Nuntius, aan C. Hoynck, dd. 20 Mei
1730, lezen we de heugelijke tijding dat de noodlottige
strijd, die sedert 1722, alzoo nagenoeg acht jaren lang,
met de jansenisten over het Seminarie van het Bisdom
van Haarlem moest gevoerd worden , eindelijk eene ge-
lukkige beëindiging erlangd had.
z/Mr Ie Procureur General de Brabant" , zoo lezen we
in dien brief, «est retourné hier au soir de Louvain, ou
il a mis en exécution les ordres de S. A. S. [de Gouver-
nante] au sujet du College de Pulcherie, ajant chassé
Verdonck et installé Mr van der Mey pour Administrateur.
11 faut que Messieurs de la nouvelle Eglise [de janse-
nisten] ne s'attendoient pas a une telle revolution, ajant
laissé tout dans Ie College, qui se trouve bien en ordre
et bien meublé dans la chapelle, et partout jusque a la
cuisine. On y trouva Ie manuel , mais pour les Papiers,
Verdonck a declaré qxiune partie est entre les mains de
Melis et un' autre partie entre celles de Mr van de Steen,
President de Luxembourg. Graces a, Dieu que cette affaire
est terminée de la sorte."
304
Den 29 Mei schreef de Nuntius zelf aan Hoynck :
^Graces au Seigneur, 1'affaire du College de S. Pulcherie
de Louvain est deja terminée aussi avantageusement que
nous pouvions Ie souhaiter pour Ie bien de la Religion
et de la Mission en Hollande; S. A. S. en aiant fait chas-
ser par Ie Procureur General du conseil de Brabant Ie
Prêtre schismatique, qui s'en disoit Ie pretendu Admini-
strateur, y aiant fait établir Ie Sr David van der Meij ,
que je lui avois proposé. Comme vous aves beaucoup
contribué, Monsieur, k ce succes par tous les soins, et
les peines , que vous vous ètes données pour y parvenir,
je me suis cru obligé de vous en donner part, ne dou-
tant pas que Ie zele infatigable, que vous aves toujours
fait paroitre pour la bonne cause, ne vous en fasse gouter
Ie fruit avec toute la joie imaginable."
Hoynck gaf wederkeerig in zijn antwoord van 30 Mei
alle eer van den goeden uitslag aan den Nuntius: ,Ce
succes si considerable" , schreef hij: «eternisera la gloire
du ministère de V. Exc. et fera une perpétuelle obliga-
tion de la Mission d'Hollande envers Elle et je ne man-
querai pas de la faire sentir a tous ceux qui ont a coeur
Ie bien commun de cette portion de 1'Eglise."
Ook J. v. d. Steen bedankte Hoynck vurig »au nom
de la mission de Hollande de tous les bons offices que
vous avez rendus au Pulcherie avec si bon succes. La
Mission en recueillera de bons fruits." Verder schrijft hij
nog: r/Jai parlé amplement avec mon frère [A. van den
Steen die, zooals we gezien hebben, in het Proces voor
de Provisoren met allen ijver gewerkt had en nu niet zeer
tevreden was dat men, buiten de Provisoren om, zoo hij
meende, de zaak beëindigd had] et avoué, que tout etoit
fait avec mon consentement, ne vojant autre mojen de sau-
ver Ie College et Ie tirer des mains des jansenistes, dont il
etoit un peu étonné ; mais bien aise , disant que tout ce
305
qu'il avoit fait dans cette affaire n'a été que pour me,
etant Ie vrai proviseur, maintenir et empecher que la cour
ne deviendroit maitre de 1'hereditage des Hollandois avec
exclusion des proviseurs; mais presentement ajant tout
entendu il etoit contant et seroit ami de monsieur van der
Mije; ainsi j'espere que tout ira bien de ce coté la, mais
il faut que je premie mes mesures contre la fureur des
jansenistes; car si ils pouvoient prouver qu' avoit eu la
main clans cette affaire ils me joueroient un mauvais tour."
De nieuwe Administrator ad interim was uiterst tevre-
den over den afloop. In brieven aan C. en R. Hoynck
deelt hij met blijkbaar genoegen bijzonderheden mee over
zijne intrede in Pulcheria den 19 Mei 1729, onder ge-
leide van den Procureur-Generaal van Brabant, die aan
Verdonk en van der Mije voorlezing deed van den hem
opgedragen last, namelijk dat //Verdonck van de Aarts-
hertogin wierd afgestelt van zijne commissi van Melis
gekregen en dat ik" [van der Mije schrijft dit zóó] «van
haer hoogheit wierd aangestelt als directeur en adminis-
trateur provisionel van 't Hollands Collegi; en dat hij
zoude hebben op te geven alle goederen, pampieren etc.
tot het Collegi horende om daarvan een Inventaris te
maken." Dit geschiedde dan ook terstond en Verdonck
*een wijnig ziek zijnde", schrijft v. d Mije, *ende nog
meerder ontstelt na enige protestaatsien te willen doen,
was als een lam en kon in Leuven geen notaris vinden
om zijn protestaatie te doen en, schoon een so stout zoude
gevonden zijn geweest, zoude het niet geholpen hebben."
Alles werd, zooals de Auditeur van den Nuntius schreef
(zie bladz. 303 hierboven), uitgenomen enkele papieren ,
in orde bevonden en men meende dat de jansenisten niets
uit het Collefne hadden medegenomen. Later echter is het
anders gebleken. We lezen namelijk in een brief van
pastoor Stafford, dd, 20 December 3 784, aan den toen-
Bijdrageu Gesch. Bisd. v. Haarlem VlIItDeel 20
306
maligen president van Leempoel , waarvan hij ons een
eigenhandig afschrift bewaard heeft , *dat volgens hetgeen
diezelfde van der Mije in 't jaar 1733 bevonden had,
het Collegie onder het ongelukkig praesidium van Melis
aan jaarlijksche rente verloren heeft ƒ 884-, 8 — hetwelk
tegen 4°/0 gerekend eene somma maakt van ƒ 22 110. —
Wat deze meer verduisterd heeft , kan niet nagegaan wor-
den, dewijl hij omtrent Paschen 1729 uit Loven vluch-
tende, genoegzaam alle boeken en papieren of vooruit-
gezonden of medegenomen heeft." Verdonck had toch
aan v. d. Mije met het onnoozelste gezigt van de wereld
verklaard, dat Melis alleen den koopbrief van het Col-
lege had medegenomen
Hoynck begreep, dat er zoo min mogelijk gerucht aan
de zaak moest gegeven worden , om de jansenisten niet
noodeloos te verbitteren en geen represailles uit te lokken.
De Nuntius door hem daar opmerkzaam op gemaakt, zorgde
dat er in de Belgische couranten geen woord van gerept
werd en v. d. Mije zelf, die reeds voor de Hollandsche
bladen een kort en eenvoudig berigt over zijne benoeming
gereed had, nu door C. Hoynck gewaarschuwd, zag ook
van de plaatsing van zijn berigt af.
Den 15 Mei 1736 is Melis in Holland, waarschijnlijk
ten huize van Broedersen te Delft, bij wien hij zijn in-
trek had genomen , overleden. Eerst daarna zegt Prof.
Reusens in zijne Notice nam v. cl. Mije, tot dusverre Ad-
ministrator ad interim, voor goed den titel aan van president
van het Collegie Pulcheria, welke betrekking hij bleef ver-
vullen tot aan zijn dood, die voorviel den 6 Mei 1749.
Het jaar te voren, 23 Mei 1748, was de provisor J. v.
d. Steen, die de ziel was geweest van het beschreven
proces, overleden, en zijn overgebleven mede-provisor
Joannes Simon Hermanus Oem, die toen pastoor van Ber-
kenrode was, neef van v. d. Steen , benoemde nu in diens
307
plaats, op gelijke wijze als al de laatste provisoren be-
noemd waren, met goedkeuring en toejuiching van het
Kapittel »approbante et applaudente Capitulo" den pastoor
van het Beggijnhof te Amsterdam Adrianus Augustinus
van Dijck, als blijkt uit de Acta Capituli van 8 October
1718; en toen deze den 10 October 1751 overleden was,
benoemde diezelfde Provisor Oem, altijd op gelijke wijze
in de Kapittelvergadering van 18 April 1752 tot zijn mede-
provisor Claudius Cavellier, pastoor van de Poolskerk te
Amsterdam. In de Kapittel vergadering van 4 October 1763
legde genoemde Cavellier dien post neder en werd, al-
weder door Oem , de secretaris van het Kapittel Joannes
de Mooij, pastoor van de Beemster, tot Provisor benoemd,
die, na overlijden van Oem, dat op 25 Mei 1771 plaats
had , den kundigen en werkzamen pastoor van het Beg-
gijnhof te Haarlem Joannes Stafford, toen zoogenaamd
Vicarius Generalis Sedis Harlemensis vacantis en Deken
van het Kapittel , in de Kapittel vergadering van 26 Junij
1771, op dezelfde wijze als voortdurend gebruikelijk
bleef, tot Provisor aanstelde.
Keeren we nu, na de opvolging der verschillende Pro-
visoren gedurende een aantal jaren achtereenvolgens ge-
zien te hebben, tot de Presidenten terug.
Toen van der Mije overleden was , meende de toen-
malige Nuntius Crivelli zich met de benoeming; tot het
presidentschap te moeten bemoeijen. Zijn Auditeur schreef
den 15 Mei 1749 aan C. Hoynck om inlichting, hoe het
bij vorige benoemingen was toegegaan ; te vergeefs had
hij in de Archieven der Nuntiatuur naar eenige beschei-
den daarover gezocht. ^Monseigneur Ie Nonce", zoo lezen
we in dien brief, «prevoit les pretensions des Messieurs
d'Harlem mais il ne voudroit pas fair prejudice a 1'autho-
rité de la Nonciature, qui certainement s'en est melé la
dernière fois " Hoynck antwoordde hem terstond: //que
308
jamais la Nonciature est entree en cette affaire, qui ap-
partient privativement a Mrs d'Harlem", en aan den Pro-
visor Oem schreef hij, toen de nieuwe president Lelivelt
benoemd was: »Heb geen vrees voor den Nuntius , ik kan
U volkomen gerust stellen. Indien hij die dwaasheid wilde
begaan en eene bekrachtiging geven, die niet in zijne
magt is en het nooit zal wezen, het zoude een staats-
aangelegenheid worden bij het Brusselsche Hof, waar het
hem niet zou medevallen. Gij zoudt, behalven president
de Wit (van 't Seminarie van Mechelen) de Universiteit
en onzen Kardinaal tot uwe medestanders hebben," ')
De Nuntius heeft zich dan ook niet verder met de zaak
bemoeid, als blijkt uit eene nadrukkelijke verzekering van
Lelivelt aan den Provisor Oem , die het echter niet over-
bodig achtte, tot narigt van zijne opvolgers in dato 22
October 1719, op zijn priesterlijk woord te verklaren,
dat hij met zijn mede-provisor A. A. van Dijck , na over-
lijden van v. d. Mije, Lelivelt tot president van Pulcheria
heeft aangesteld, zonder dat de Nuntius of de Aartspries-
ter van der Valk , of wie anders ook , zich met die zaak
bemoeid heeft, dewijl de aanstelling van een president
uitsluitend tot de bevoegdheid der Provisoren behoort. 2)
1) „Noli metuere Nuntium. Securum te facio ; si hanc stultitiam opere
complere vellet, et confirmare quod in ejus non est nee erit potestate ,
fieret negotium Status apud Aulara BruxelleDsem, abi illi fortuDa non arri-
deret. Praeter D. Praesidem de Witt , etiam Universitatem et Cardinalem
nostrum habiturus es adjutores."
2) Infrascriptus fide sacerdotali attestor, quod mortuo Rdo Duo van der
Mej- praeside Collegii Hollandici dos duo provisores Joannes Oem et Adrianus
Augustinus van Dijck constituerimus praesidem Exim. Dm. Lelivelt absque
eo quod Exc. Dns Nuntius ant Archipresbyter Dns van der Valk aut ullus
alter sese huic rei immiscuerint, cum privative ad provisores speetet prae-
sidem constitueve. Pro instrnctione successorum propria manu hoc sub-
seripsi. Amstelodami hac 22 Octobris 1749.
(sign.) J. S. H. Oem,
Prov. Coll. Hrlm.
309
De Provisoren schijnen eerst een Hollander, zooals ook
van der Mije was , tot president te hebben willen aan-
stellen; doch Hoynck raadde dit zijn neef Oem sterk af
in een uitvoerig schrijven van 29 Mei 1749, waarin hij
aantoonde dat het voor het aanzien van het president-
schap, voor de handhaving der tucht onderde studenten
en voor de eer van het Collegie zelf wenschelijk ware
een zoo hoogmogelijk gegradueerd en in de Academische
studiën ervaren wetenschappelijk man te kiezen ; zoo als
toen ter tijd in Holland niemand te vinden was, terwijl
al die hoedanigheden en alle verdere vereischten voor een
president uitnemend vereenigd waren in den president van
het Collegie van Viglius, Laurentius Josephus Lelivelt,
een Bosschenaar van geboorte De geheele Universiteit
wenschte hem benoemd te zien, en de voornaamste Doc-
toren hadden hem aangespoord om zich voor het president-
schap aan te bieden.
Op deze dringende aanbeveling werd Lelivelt dan ook
benoemd. Prof. Reusens geeft in zijne //Notice" den 6 Julij
1749 als datum dier benoeming aan. Wij bezitten een
brief van Lelivelt van den 8 Junij , waarin hij, onder
dankbetuiging aan de Provisoren, zijne benoeming aan-
neemt en zich aan al de door hen gestelde en nog vast te
stellen bepalingen en verordeningen onderwerpt; waaruit
men zou kunnen afleiden dat Prof. Reusens zich in de
maand vergist heeft, met 6 Julij voor 6 Junij aan te geven.
De nieuwe president beschaamde de verwachting die
men van hem koesterde, geenszins. Hij was onder alle
opzigten een voortreffelijk president, als blijkt uit ver-
schillende getuigenissen na zijn dood over hem gegeven.
Onder zijn presidentschap werden de gebouwen van het
Collegie grootendeels vernieuwd, hetgeen volgens de aan-
teekeningen van pastoor Stafford ƒ 37621 heeft gekost.
De president droeg rijkelijk uit eigene middelen daartoe
310
bij; ook legateerde hij bij zijn testament ƒ3800 en een
groot deel van zijne meubelen aan het Collegie, met eene
kleine fundatie van HH. Diensten ; zoodat hij teregt door
Prof. Reusens een van de grootste weldoeners van Pul-
cheria genoemd wordt. Tot aan zijn dood, die den 8 Januari]
1765 voorviel, bleef hij het presidentschap roemvol ver-
vullen
In de voorgaande § bij de behandeling der geschiedenis
van het Collegie van den Hoogen Heuvel, vernamen we
uit het Verslag of de Relatio Status van den Nuntius
Ghilini (zie bladz. 46 hierboven) , dat bij het overlijden
van Lelivelt, de toenmalige president van den Hoogen
Heuvel, Terswaek , niet ongenegen was voor het president-
schap van Pulcheria; maar dat de vrees voor eene inmen-
ging van het Belgisch Gouvernement in de aanstelling
van een president voor het Collegie van den Hoogen
Heuvel , den Nuntius er op bedacht deed zijn , eene vaca-
ture van het presidentschap van dat Collegie zoo mogelijk
te voorkomen. Uit een ons onlangs in handen gekomen
brief van Terswaek aan den Provisor Oem dd. 5 Novem-
ber 1764, ontwaarden we, dat hij reeds tijdens het leven
van Lelivelt bij voorbaat verklaarde niet te willen ver-
anderen, hoezeer hij wel wist dat het presidentschap van
Pulcheria beter v/as dan dat van den Hoogen Heuvel.
Met het inzigt om der Missie van meer nut te zijn #intuitu
majoris boni procurandi ipsi Missioni" (dit doelde zeker op
de omstandigheden , waarin de Hooge Heuvel zich tegen-
over het Gouvernement bevond) had hij reeds lang het
plan gemaakt om in laatstgenoemd Collegie te blijven. ')
Hij beval dringend zijn vriend Wellens, president van het
St. Anna-Collegie aan , ter opvolging van Lelivelt, ingeval
]) Uit de gemelde Relatio Status van Ghilini zou men opmaken dat hij
eerst door den Nuntius tot dat plan gebragt was.
311
deze kwam te overlijden. Dien Wellens noemt hij een
onder alle opzigt allerwaardigsten man, in de Universiteit
en in geheel België ten hoogste gezien en geëerd , voor-
namen zoowel als geringeren zeer welgevallig, in een
woord, een man, die misschien door niemand wordt over-
troffen, en die ongetwijfeld den luister van het Collegie
zal verhoogen en, wat ?t voornaamste is, met allen ijver
en met de uiterste voorzigtigheid zal werken om der
Hollandsche Missie allezins voortreffelijke en gehoorzame
priesters te verschaffen. ')
Toen Terswaek den 9 Januarij daaraanvolgende aan
den Provisor Oem berigt deed van het overlijden van
Lelivelt, voegde Wellens zelf er een schrijven bij, (mis-
schien wel op aansporen van den Nuntius) om zich voor
den opengevallen post aan te bieden , terwijl Terswaek
zijne vroegere aanbeveling met klem herhaalde. Geen
wonder dan ook dat de Provisoren tot die benoeming
besloten. Den 15 Januarij werd alzoo Jacobus Thomas
Josephus Wellens, geboortig van Antwerpen, tot president
benoemd en den 17 daaraanvolgende door Terswaek plegtig
geinstalleerd : deze betuigde , terstond na ontvangst van
het berigt, den Provisoren zijnen hartelijksten dank voor
die benoeming. Stafford teekendein 1775 aan dat Wellens
zonder eenige inmenging van het Gouvernement benoemd
is geworden. Ook bij de aanstelling van Lelivelt hebben
we niets van eenige bemoeijing van die zijde bemerkt,
ongetwijfeld , wijl de Belgische regeering in het Kapittel
1) „Desiderarein ego atque quam maxime optarem, ut, si contra arden-
tissima nostra vota amicum nostrum Eximium Dominum Lelivelt perdanius,
dignaremini oculos vestros coujicere io Eximium Dominum Wellens, virum
omni ex parte dignissimum, in Universitate ac per totem patriam summo
in honore habilum , primoribus atque infimis gratissimum , verbo , virum
nemini 1'orte secundum, qui certo certius splendorem Collegii augeret et
quod caput est, omni vi ac prudentia summa allaboraret ut Missioni opti-
mos atque morigeros sacerdotes proeuraret."
312
van Haarlem een wettig zelfstandig ligchaam erkende met
eigen regten en vrij beheer over het Collegie, hetwelk
alzoo van dien kant in veel beter toestand was dan de
Hooge Heuvel. President Wellens bleef zijn post be-
kleeden tot in 1776. Op 20 April van dat jaar werd hij
tot den Bisschoppelijken zetel van Antwerpen verheven
en ontving op 8 September daaraanvolgende de Bisschoppe-
lijke wijding. ')
Bij het aanstellen van den opvolger van Wellens ont-
stond een klein verschil. De Provisoren, toenmaals J. Staf-
ford en J. de Mooij , hadden hun oog laten vallen op
Joannes Franciscus van de Velde , geboren te Beveren
in België, een allezins bekwaam en kundig man, die reeds
eenigen tijd de Godgeleerdheid aan het Collegie onderwees.
Doch Wellens, die van dit plan der Provisoren kennis
droeg, reeds voor hij zijne benoeming tot Bisschop had ont-
vangen , maakte de Provisoren opmerkzaam , dat van de
Velde geen Hollander was, iets wat naar zijn oordeel
zeer ongunstig op de Hollanders en gevolge lijk ook op
het Collegie zelf en de studenten zou werken. Wij be-
zitten nog zijn brief van 8 October 1775 aan de Provisoren
geschreven , waarin hij hen op die noodlottige gevolgen
wijst. Er waren toen twee zeer geschikte Hollanders: Ter-
swaek een Rotterdammer, doch sedert 9 Januarij 1754
president van den Hoogen Heuvel en Leemput ook van
Rotterdam geboortig, die sedert Januarij 17 71 de God-
geleerdheid in Pulcheria onderwees. Deze was nog wel
1) Toen hij Bi=schop benoemd was , gaf hij preken die hij op sommige
feestdagea voor de studenten had gehouden , in 't licht. De titel van dat
werk luidt aldus ■ irJacobi Thomae Joseph Wellens in Academia Lova-
niensi Doctoris ïheologi et Professoris Exliortationes familiares de vocatione
Sacrorum Ministrorum et variis eorum officiis; dictae ad Alumnos Collegii
Pulcheriani (vulgo) Hollandici , et nunc in gratiam eorumdem editae. Ant-
werpiae 177C."
313
wat jong, maar niettemin zeer bekwaam en hij zou , merkte
Wellens op, een vurig aanhanger zijn van het Kapittel.
Wilden ze hem niet benoemen , dan moesten ze toch het
presidentschap aan Terswaek aanbieden. Het is waar,
schrijft W. verder, de Provisoren houden zich overtuigd
dat Terswaek niet genegen is van den Hoogen Heuvel naar
Pülcheria over te gaan; maar het ware toch goed hem
vlakweg den post aan te bieden. Ze konden zich dan later
altijd over hunne handelwijze verantwoorden Hierop schre-
ven de Provisoren, volgens eene in ons Archief berustende
minute, terug, dat ze reeds bij het overlijden van Leli-
velt aan Terswaek het presidentschap hadden aangeboden
en deze er voor bedankt had, ') Hij was dus niet voorbij
gegaan. Leemput konden ze onmogelijk benoemen , wijl die
nog veel te jong was en geen gezag genoeg zoude hebben.
Ze konden niemand beter vinden dan v. d. Velde en de
gevolgen zouden niet zoo erg wezen als Wellens vreesde;
dit was wel gebleken bij de benoeming van Wellens
zei ven die immers ook geen Hollander was. Ze bleven
alzoo bij hun besluit om v. d. Velde te benoemen. Uit
den brief van Wellens moet men opmaken dat Terswaek
niet zeer voor het Kapittel genegen was ; misschien aar-
zelden de Provisoren daarom hem andermaal het president-
schap aan te bieden W. zelf geeft dit te kennen. Ik weet
wel, schrijft hij, wat u tegen hem inneemt, maar ik heb
hem altijd gekend als een man die zeer vredelievend ge-
zind is , ook met opoffering van zijn eigen gevoelen :
bovendien zoudt ge zoo doende hem welligt geheel voor
uwe zaak winnen; en zou de pligt van dankbaarheid en
1) Dat, en waarom hij zou bedanken wisten de Provisoren reeds (zie
bladz. 310 hierboven) maar ze wilden het hem toch aanbieden. Het komt
ons wel een weinig vreemd voor, dat Wellens die, gelijk we zagen van alles
moet geweten hebben, er nn nog bij de Provisoren op aandrong, dat ze
hem het presidentschap opnieuw zouden aaubieden.
3H
betamelijkheid hem wel noodzaken u niet tegen te werken
maar veeleer partij voor u te trekken, wat ik dan ook
wel, als ik hem ten minste goed ken, van hem ver-
wacht. ')
Den 1 Mei 1776 werd dan Joannes Franciscus van de
Velde door de Provisoren tot president gekozen. Echter
was hij reeds op 27 October 1775, alzoo kort na den
boven aangehaalden brief van Wellens, door de Proviso-
ren tot president aangesteld, doch in 't geheim en wel
zoo dat hij daar niets van mogt zeggen , noch aan Wel-
lens noch aan Terswaek , noch aan wien ter wereld ook ,
tot zoolang hij zijn officiëlen aanstellingsbrief had ontvan-
gen, die hem ten spoedigste zoude geworden, zoodra de
benoeming van Wellens tot Bisschop volkomen zeker zou
zijn. 2) Men ziet daaruit dat de Provisoren spoedig een
1) »Scio etiara, quid vos moveat in contrarium ; attamen seruper ipsum
vidi pi o pace allaborantem etiam cum sui dispendio ; deinde hoc forte modo
totaliter captivaretis ejus animam , neqne debita gratitudo aut honeslas per-
mitteret ut rebus vestris aut vobis esset contrarius , quin contra favere iu
omnibus deberet , et (ui fallcr) ita faceret si ejus animurn et agendi rationero
bene novi."
2) Die geheime aanstelling luidt, volgens de minute van de hand van
Stafford . in ons Archief aldus:
„( um non siue fundamento iu dies expeetamus litleias , quibus certiores
reddamur Praesidem nostrum charissimuin E. D. WelleDS ad infulam Anl-
verpieusein nominatum esse, et muneris nostri sit Collegio de diguo Praeside
providere, omnem affectum humanum depouentes, et omnibus mature per-
pensis, in te vir Eximie, oculos conjeoimus, tamquara in dignissimum E. D.
Wellens iu praesidentia successorem , et finaliter te in Praesidem Collegii
Dostri eligimus, casu quo praesidentia haec per E. D. Wellens promotionem
vacet. Electionem hanc, jamdudum provisionalitcr fartam, silentio premere
statueramus, donec de E. D. Wellens promotione constaret , sed tót et tam
molestis vexamur sollicilationibus , ut tibi resolutionem nostram communi-
candam judicemus. Interim, vir Eximie, omni modo te rogamus, ut rmlli
mortalium, nee DD. Wellens, Tersweak , nee ulli , quicumque demum sit,
vel minimum de negotio hoc indices, donec alteras a nobis recipias litteras,
quas sine mora E. T. D'. mittemus , quamprimum de promotione E. D.
Wellens constabit."
315
fait accompli van de aanstelling van v d. Velde wilden
maken, denkelijk om Terswaek, die, gelijk we reeds
zagen, niet gunstig gezind was voor het Kapittel, bij tijds
te weren.
Onder het presidentschap van van de Velde werd een
voor de studie gewigtig besluit door Ignatius Busca, Nun-
tius te Brussel en Vice-suprior der Hollandsche zending
in dato 16 Maart 1782 uitgevaardigd. ') Daarbij werd
]) Zie hier het stuk, zooals het in ons Archief van Pulcheria berust:
rlgnatius Busca Patritius Mediolanensis, nuntius Apostolicus et ad regimeni
Missionis Hollandicae a SSino Dno nostro Pio VI specialiter deputatus
etc. etc. Cnm ad optimum Missiouis Batavae regimcn nobis a S. Sede com-
missum summopere conducat ut in eadem probi doctique instituantur Missiona-
rii, scientia videlicet Sanctorum imbuti , et lii minime possint haberi, nisi
prius in Collegiis commorantes sedulam studiis Theologicis operam cum
fructu navaverint : hinc Nos jamdudum animo volventes , quodnam esset
instaurandis fovendi;que hisee studiis remedium magis opportunum , illud
praecaeteris expedire judieavimus , si praeter exercitia et praeleetiones in
pablicis Academiae scholis freqnentari solitas, in utroque Collegio Missionis
Batavae, scilicet Hollaudico [Pulcheria] ut vocant et Alticollensi haberentur
exercitationes domestieae, \ idelicet juxta modum et praxim ut sequitur:
Singulis quadrienniis, quo temporis iutervaüo Theologiae cursus in supra-
dictis Collegiis perfici solet, omnes Theologicae doctrinae, tum Biblicae et
Dogmaticae, tum Polemicae et Pastoralis partes et argumenta publico sub-
jicienter examini, et quidquid ad hasce materias pertiuet, in octo sectiones
distribuetur, quarum duae tantum, affixo in dictorurn Collegiorum Bibliotheca
prosrammate, per singulos annos proponentur, prior nempe Kaleudis Januarii,
ad quam examinabuntur ultima bebdomade Aprilis; altera Kalcndis Maji ,
ad quam respoudebunt ultima bebdomade Augusti. Demum omnes alumni
a feriis reduces. quirqnid eo anno prnescriptum [praelectnui ?] fuerit, me-
moria recoleut, ad utramque simul sectionem responsuri ultima Dectmbiis
bebdomade; atque ita deinceps, donec molnto quatuor aunorum curriculo
omnes Theologiae partes examini fuerint propositae. II is autem examiuibus
quae tempestive indicentur, subjectos esse volumus, quotquot in dirlis Collegiis
Theologiae incumbnnt, ad quaestioues sibi propositas rtsponsuros. Kesponsi
cujusque diligens habebitur ratio, et hunc in finem Collegii ntriusque Praeses
aut Praesidis vices gerens Registro inscribet , tum quaestiones ipsas cum
valore notarum, tum quicquid ad singulas quisque bonae , ut ajunt, notae
meruerit. Copia vero Examinum, quae annue indicentur, cum valore notarum
responsalinm , quem quisque meritus fuerit , mense Januario cujusvis anni
ad Nos , nostrosve successores transmittetur et etiam ad Archipresbyteros
316
namelijk verordend, dat in de beide Collegies der Missie,
Pulcheria en den Hoogen Heuvel tweemaal in het jaar
examen of, zooals wij 't zouden noemen, concursus over al
de vakken der Theologie moest gehouden worden , in dier
voege dat in de vier jaren , die in den regel voor de
Theologische studiën bestemd waren , alle punten van de
Theologie zouden behandeld worden Op 1 Januarij en
op 1 Mei van elk jaar moest op de Bibliotheek het pro-
gramma worden opgehangen van de stof, waarover het
examen iri de laatste week van April en Augustus zoude
loopen. In de laatste week van December werd er een
algemeen examen of concursus gehouden over alles wat
in het geheele jaar verhandeld was De vragen met de
antwoorden moesten door den president naauwkeurig
in een Register worden ingeschreven en jaarlijks een af-
schrift daarvan aan den Vice-Superior, alsook aan de Aarts-
priesters tot wier district de studenten behoorden , worden
overgelegd, opdat bij zendingen en benoemingen der geeste-
lijken, daaruit hunne bekwaamheid konde gekend worden.
Den 18 Maart 1782 werd, blijkens aanteekening op ons
afschrift van dat Besluit, die verordening in het Collegie
van Pulcheria afgekondigd.
Diezelfde Nuntius Busca deed omstreeks dezen tijd zijn
il los , ad quorum distrirtus candidati pertinere digoosceutur ut Catalogis
responsaliutn inspectis, illico de cujusque in Theologico Studio idoneitate ac
profectu per Nos uostrosve suceessores judicium ferri valeat, uti et per
respectivos Archiprtsbyteros, cum agetur de proponendis Nobis eandidatis
ad munus missionariorum assuniendis.
Datum Bruxellis in Aedibus Apostolicae Nuntiaturae die 16 Mensis Martii
anni 1782.
erat siguatum J. Archiepiscopus Emeseuus ,
(locus sigilli) Vic. Apls.
inferius hubebatur
De mandato Exctiae Suae Rmae
Jo. Anto. Maggiora Auditor Generalis.
Praelectum fuit Tbeologis Collegii Hollaudici die 18 Martii 1782."
317
verslag naar Rome opmaken door zijn Auditeur Maggiora,
waarin hij ook melding maakt van de drie Collegies of
Seminaries voor de Hollandsche Missie , den Hoogen Heu-
vel, Pulcheria en Douai in Frankrijk. Wat hij van den
Hoogen Heuvel in dat verslag zegt, hebben we reeds
medegedeeld , toen we over dat Collegie handelden (zie
bladz. 52 hierboven); van Pulcheria geeft hij beknopte-
telijk de stichting aan , spreekt over den eersten president
Jansenius en diens rampzalige dwalingen, welke het Col-
legie verpest en daardoor zooveel onheil op de Holland-
sche Missie gesticht hebben, alsook over den ongel ukkigen
Melis en diens verdrijving uit 't Seminarie. Verder gaat
hij de volgende presidenten na tot aan van de Velde , dien
hij als een uitstekend en geleerd man, vol ijver voorde
eer van God en stipte vervulling van zijnen pligt bijzon-
der prijst. Ook gewaagt hij van de Beurzen van het
Collegie. Maar vooral komt in dat Relaas zijne afgekeerd-
heid uit tegen het gewaand Kapittel van Haarlem en
klaagt hij over hunne achterhoudendheid, ook tegenover
hem, betreffende de aangelegenheden van het Collegie; eene
achterhoudendheid, overigens zeer goed te verklaren bij
hen, die zich uitsluitend bevoegd waanden tot het bestuur
der Missie en inzonderheid van hun Seminarie. ')
]) Wat het relaas van Busca over Pulcheria zegt, laten we hier volgen:
/rAlterum Collegium divae Pulcheriae nomine insignitum, anno 1616 fuit
erectura pro Dioecesi Harlemensi , qnod Hollandieura vulgo nuncupatur. Sas-
boldus Vosmeer, post institutum Colooiae anno 1610 pro Provincia et
Dioecesi Ultrajectina Collegium , quaradam quoque pecuniae summam a Clero
Harlemensi in eumdem ficem acceperat, veium anno 1616 Harlemenses ,
Dequaquam refragante Vicario Apostolico , subministratam pecuniam retraxe-
runt eamque in Collegii Hollandici erectionem converterunt.
Primus hujus Collegii praeses famosus ille Cornelius Jansenius Ipreusis
dein Episcopus, qui Jacobi Jansonii, bajanis erroribus imbuti, alumnus ac
discipulus addictissimus, infelici suo partu, cui nomen Augustinus, a saeculo
eoque amplius materna Romanae Ecclesiae viscera disrerpsit. Ejus eirores ,
utinam , qui sub ipsius disciplina studiis Theologicis codem in Collegio vaca-
31S
Na overlijden van den Provisor Joannes de Mooij, werd
door den Deken van het Kapittel J. Stafford, tevens over-
gebleven provisor, bij brief van 15 Februarij 1781, (wijl
hij uithoofde van den strengen winter het Kapittel moeije-
lijk kon bijeenroepen), het gevoelen der Kanunniken over
den nieuw te benoemen Provisor gevraagd, die allen een-
parig antwoordden dat Petrus Wilhelmus Cavellier van
Adrichem, sedeit 1761 Kanunnik, tot Provisor moest
aangesteld worden. In de voorjaars-Kapittelvergadering van
bant, neutiquam haussissent, tune enim posterioribus illis temporibus , qui-
bus Jansenistarum turbis adco fuit agitata Lovaniensis IJniversitas, ex illo
Collegio non prodiissent illi homines qni novis moribus infecti alios eodem
veneno infeceremt.
Hos inter non praetereundus praeses Melis qni universum Collegium sus-
deqae vertisset nisi Aulae deereto e Brabantia fuisset ejectus; [dit is minder
juist, zooals we hierboven gezien hebben. Hij was het bijtijds ontvlngt en
stond niet eens op de lijst der veroordeelden] eo itaque expulso , nominan»
dus erat praeses alter, sed hic animadvertere juvat , Collegium illud a Clero
Harlemensi ex aere proprio fuisse fundatnm ; quapropter cum cleri istius
partem praeeipuam constituat pseuuo-Capitu'.um Harleinense, de quo ut ante
pauca, sic plura inferius dieemus, Decanus et unus larvati illius Capituli
canonicus tamquam Collegii Hollandici provisores se gesserunt et D. van
der Mey praesidem constiluerunt, cui anno 17i9 defunrto substituerunt
D. Lelivelt iu Lovaniensi Uuiversilate S. Th. Doctorem , deinde anno 1764
[moet zijn 1765] eximium D. Wellens S. Th. itidem dortorem , nunc vero
Antverpiensem Episeopum. Hoe itaque praeside infula decorato , iidem pro-
visores, (ii sunt hodie DD Slaffort et De Moy) praesidem designarunt I).
van de Velde virum egregium, divinae gloriae studio incensura, doctorem quo-
que S. Th. eximium et officii sni observantissimum.
Provisores illi qui uno e vivis sublato , alium ex ficto illo Capitulo aucto-
ritate propria sibi adsciscunt, plures habent bursas conferendas, inter quas
quatuor aut quinque adscribuntur iis qui philosophiae sedulo incumbunt.
Ii tarnen Collegium non incolunt sed uuum ex quatuor Pedagogis , in qui-
bus philisophia traditur, Collegio pro illis mensam ibidem persolvente. Qui
vero Theologiae student in istomet Collegio habitant, tertia bursariorum
pars mensa integra potitur, reliquae duae suis sumptibus alnntur. Leve qui-
dem est quod solvunt scilicet quolibet die undecim asses qui 15 circiter
obulos Romanos conficiunt. Caeteravero, quae ad Collegium istud spectant
arcana sunt impenetrabilia, quaudoquidem eorum notitia inter provisores
ita comprimitur, ut nihil quidquam extra solum Hollandieum ad hare iT=que
diem prodierit."
319
27 April daaraanvolgende werd die kenze met algemeene
stemmen bevestigd. ')
Den 13 Mei 1783 werd van de Velde benoemd tot
president van het groot Collegie van den IL Geest te
Leuven. Kij werd op 21 Mei daaraanvolgende in het
presidentschap van Pulcheria opgevolgd door Wilhelmus
Walricus van Leempoel, een Rotterdammer *) die de elfde
en ook de laatste president geweest is Onder diens pre-
sidentschap werd het Collegie bemoeijelijkt door de dwin-
gelandij van Keizer Joseph II en eindelijk geheel ver-
nietigd door de Fransche Omwenteling ; welke geschiede-
nissen wij in de volgende §§ afzonderlijk gaan behandelen
J. F. VREGT
1) Io de Acta Capituli van 27 April 1784 lezen we :
»Cum per obitum A. D. De Moy vacaret munus Proïisoris D. Pulcheriae
Lovanii, et per h .vernis rigorera non liceret convocars Capitulum, A. D.
Decanus 15 Februarii per litteras expetivit vota omnium Capitularium, qui
omnes unanimiter respondernnt , assumendum esse in vacantem Provisoris
locum A. D. P. G. Cavellier van Adrichem , quae electio hodie unanimi
voto confirmata est."
2) Volgens het Doopregister in Rotterdam ter stadhuize aanwezig, werd
hij op 28 September 1750 gedoopt.
3-20
MEDEDEELINGEX.
Rotterdamsche Geestelijken.
A° 1336 in functie: Hildebrand , priester.
Yikaris der Vikarij, gesticht op het altaar van O. L.Vrouw,
in St. Laurens-parochiekerk. — Zie Rott Hist Bladen.
A° 1336 benoemd: Lourens, Diederijksoone Palleijs, clerk.
Eerste Vikaris der Vikarij , gesticht op het altaar van St.
Jacob, in St. Laur.-parochiek. — Zie Rott. Hist. Bladen.
A° 1407 benoemd : Ocker Jansz
Eerste Yikaris der Vikarij, gesticht op het altaar van den
H. Geest in St. Laurens-parochiekerk. — Zie van
Reijn Beschr. van Rotterdam. Eerste deel.
A° 1449 in functie: Adolf de Haas, priester.
Pastoor van St. Laurens-parochiekerk. — Zie: van Reijn.
Beschr. v. Rotterd Eerste deel
A° 1492 in functie: Jacob Quaeckernaeck , priester.
Stichtte in 1546 eene rente op zijn huis in de Nupaert (Op-
pert.) — Zie Rott. Hist. Bladen. Eerste deel Bijlagen
A° 1508 in functie: Gerrit Gerritsz. Kluijt, priester.
Yikaris der Yikarij, gesticht op het altaar van St Jacob de
Meerdere in St. Laurens-parochiekerk. — Zie van Reijn.
Beschr. v Rott. Eerste deel.
A° 1509 benoemd: Eeinier Henricx vanDuijnen, priester.
Eerste Yikaris der Yikarij, gesticht op het altaar van St.
Joris den Martelaar, in St. Laurens-parochiekerk. (Zusters-
zoon der stiehteresse.) — Zie van Reijn. Beschr. v. Rott.
Eerste deel.
A° 1522 benoemd : Dirksz
Eerste Vikaris der Yikarij , gesticht op het altaar van O. L.
Vrouw, in St Laurens-parochiekerk. (Broeder des Stich-
ters). — Zie van Reijn Beschr. v. Rott Eerste deel
A° in functie : Pieter Pietersz Eijgevooght.
Yikaris der Yikarij, gesticht op het altaar van St. Michiel
in St Laurens-parochiekerk. — L'it orig. processtukken
overliet collatieregt dier Vikarij in 1650.
A° 15 . . in functie: Adiiaen Adriaensz.
Laatste Rektor der Bagijnen. — Zie: van Reijn. Beschr.
van Rotterdam. Eerste deel.
A° 1564 in functie: Balthasar Melchior Moens.
Vader van St. Aechtenklooster. — idem.
A° 1576 in functie: Dirck van der Merscue.
Prior van St. Aechtenklooster. — idem.
A° 1579 in functie: Pieter Sijmons.
Pater van St. Aechtenklooster. — idem.
Rotterdam. c. j. giudici.
321
UITGEEST.
In de Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom
van Haarlem, wordt (Deel IV p. 371) door den Z. E. Heer
van Lommei S. J. vermeld, dat te Uitgeest reeds in 1226
zekere Hug-0 als priester bekend was. Blijkens diezelfde
opgave t. a. p. wordt in het jaar 1494 zekere Nanne
Arentsz oudt 42 jaren als Vice-cureyt genoemd. Van
pastoors vóór de Reformatie , behalve bo vengenoemden ,
schijnen de namen niet bekend te zijn, ten zij alleen van
den laatste, Gijsbert Gijsbertsz, aangesteld in 1514,
De pastorie werd begeven door den Paus en den Proost
van S. Maria te Utrecht. (Oudh. en Gest. v. Kennem. I,
bl. 385).
Aan de noordzijde der parochiekerk, waarschijnlijk ge-
bouwd in het begin van de 14de eeuw en toegewijd aan
O.L.V. Geboorte, bevond zich een altaar toegewijd aan
den H, Nicolaus en den H. Ap. Jacobus. Aan genoemd
altaar was, gelijk van Heussen (Oudh. en Gest. bl. 386)
vermeldt, eene Vikarij gesticht, welke ten tijde van den
Utrechtschen Bisschop Georgius van Egmond begeven
moest worden door de Hooggeboren Jufvrouw Roelandje
van Heemstede , Vrouw van Heemstede. Ook geeft van
Heussen den tekst van eenen brief, door Ericus Hertog
van Brunswijk aan den Hoogw. Bisschop van Haarlem
gerigt. Hij vermeldt daarin, dat de laatste bezitter, zekere
Licentiaat N. v. J. vrijwillig afstand gedaan had; en hij
stelt mitsdien als patroon of begever der Vicarie zekeren
Josquinus Bastom , te Gent geboren en zijnen kapel-
meester, aan den Bisschop voor om de kanonieke instel-
ling te bekomen.
Bijdragen Gescli. Bisd. v. Haarlem VI U> Deel 21
322
Deze brief was gedateerd: Kasteel Liesveld, in het jaar
1569 den 6,ieü Julij.
//Als nu (zoo gaat van H. voort) dezelfde Vikary open
stond door den afstand van den laatsten bezitter Willem
van Bokgh, werd Pieter de Bergh, een kerkelijk per-
soon van het Bisdom van Luyk, door den gemelden Hertog
van Brunswijk tot dezelfde Vikary voorgestelt ; en hoe-
wel dat de kerk van Uitgeest in het jaar 1575 vernielt
en ontheiligt was en dat er geen kerkdiensten in verricht
wierden, zoo heeft de Bisschop van Haarlem Godefridus
van Mierlo, omdat niemand zich er tegen stelde, den
voorgestelden persoon aangenomen , en is daarop gemelde
Pieter de Bergh den 2 Maart 1575 door Paulus Boot,
kapittelheer te Haarlem, als des Bisschops gemagtigden ,
in het bezit gesteld."
«In dezelfde kerk aan de noordzijde was eene Vikarij
gesticht, dewelke ter begeevinge der Graven stond en
weekelijks belast was met twee Missen. In het jaar 1514
was Nicolatjs Heepnik, een kanonnik te Antwerpen, de
bezitter van deze Vikarij , dewelke hij door begiftiging
van den Graaf bekoomen had , en daar hij jaarlijks van
genoot 38 gulden, elf schellingen."
Op het uiterste einde van het Uitgeester Ambacht, bijna
een uur van Uitgeest, is gelegen het eilandje Marken,
gewoonlijk Marken-hinnen geheeten, ter onderscheiding
van het eiland Marken- buiten , bij Edam. Op dat eilandje
stond, volgens van Heussen, eertijds eene kapel, die
zoowel als de kerk van Uitgeest ter gedachtenis van
de geboorte der H. Maagd Maria was ingewijd, en ook
bediend werd door eenen kapellaan. Deze plaats werd
tijdens van Heussen en ook nu nog, om de ligging door
den pastoor van Krommenie bediend, doch behoort thans
burgerlijk nog onder Uitgeest,
Nog wordt vermeld, dat Willem IJsbrandsz. in 1545
323
onder-pastoor was. (Oudh. en Gest. t. a, p.). Misschien is
hij het gebleven tot aan de plundering en onheiliging der
kerk in 1575. Hij zou toen verjaagd of op de vlugt ge-
gaan zijn, gelijk eene volksoverlevering verhaalt.
Van het jaar 1575 af tot aan 1609 waren de inwoners
van Uitgeest van een eigen bedienaar hunner Godsdienst
verstoken, en zijn door zoogenoemde rondtrekkende pries-
ters bezocht geworden. Onder dezen wordt met lof ver-
meld zekere Mr. Aalbert, geboren in de Streek tasschen
Hoorn en Enkhuizen, die Uitgeest en de dorpen van
Haarlem tot Alkmaar gelegen bediende. (Oudh en Gest.
t. a. p). Ofschoon geen ander dan Mr. Aalbert wordt ge-
noemd, is het evenwel niet aannemelijk, dat deze alleen
gedurende eene tijdsruimte van 34 jaren, dit moeijelijk en
in die tijden zoo gevaarvol werk heeft kunnen volhouden.
Hoe het zij, zeker is het, dat van 1609 af de katholieken
meerdere vrijheid verkregen in de uitoefening hunner
Godsdienst, naar het schijnt, door de bemoeijingen of ten
gevolge van belangrijke vertoogen van Frankrijks gezant
met name Jeannin. (Vergelijk Wagenaar Vad. Gesch.
deel IX). Ook volgens de Kennemerlandsche Oudheden
zou in dat jaar de benoeming dagteekenen van een eigen
pastoor, in den persoon van Willem Kruik (Crucius. Zie
over dezen de Tabula Chron. in de Bijdragen Deel I, p. 321)
geboren te Haarlem, die licentiaat was in de Godgeleerd-
heid en Kanunnik van Haarlems kapittel. Zijn verheven
ambt en hooge waardigheid schijnt pastoor en kanunnik
Crucius niet te hebben in eere gehouden, zoodanig dat
hij in 1612 als pastoor van Uitgeest zijn ontslag bekwam.
In het jaar 1618 na opvordering geweigerd hebbende, de
statuten van het Kapittel terug te geven, waardoor de
vrede in het kapittel verstoord werd, is hij zeer waar-
schijnlijk alstoen van liet Canonicaat ontheven. Althans
bij zijn overlijden, hetwelk voorviel op den 24 Dec. van
324.
het jaar 1624, wordt door de Tabula Chron. (Bijdragen
Deel I, pag. 389) aangeteekend : „olim canonicus Cathe-
dralis Ecclesiae Harlemensis."
Tot in het jaar 1650 moesten de pastoors van Uitgeest
ook de dorpen Castricum, Limmen en Heemskerk bedienen.
In welk gebouw te Uitgeest de eerste pastoor de gods-
dienstoefeningen verrigtte, is niet met zekerheid bekend.
Eene volksoverlevering verhaalt ons intusschen , dat er in
Uitgeest twee geestelijke zusters (klopjes ?) woonden in
twee naast elkander gelegen boerenwoningen en dat deze
woningen, staande in Oostergeest , nu Langestraat ') , tot
eene R. C. kerk, althans voor het inwendige vereenigd
en ingerigt zijn. In de tegenwoordige pastorie is nog eene
schilderij aanwezig waarop twee portretten van [geestelijke?]
zusters zijn afgebeeld, die gehouden worden de stichteressen
te zijn geweest van deze in 1834. afgebroken kerk. Of die
woningen echter reeds onder pastoor Kruik tot kerk zijn
ingerigt, mag worden betwijfeld. 2) Willem Kruik werd
in 1612 opgevolgd door Mr. Christiaan Garst, te Am-
sterdam geboren en ook aldaar reeds op 10 November
1615, doch volgens het Necrologium als pastoor van Uit-
geest, overleden.
De Latijnsche Batavia Sacra die dit sterfjaar van pa-
stoor Garst opgeeft (pag. 381) geeft even stellig het jaar
1620 aan als den tijd, waarop pastoor Dillenus te Uit-
geest gekomen is. Tusschen deze twee pastoors vermeldt
hij dan pastoor Rood, en zegt van hem dat hij twee jaren
te Uitgeest verbleef en toen naar Bovencarspel ging.
Blijkens bl. 451 der Bat. Sacra geschiedde dit laatste in
1617. Alzoo kwam pastoor Rood te Uitgeest in 1615, en
sluit dit jaartal zich aan het sterfjaar van Garstius aan.
1) Dezelfde plek waar thans nog kerk en pastorie staan.
2) Men zie wat nog hierachter, bl. 336 medegedeeld wordt.
325
We houden nu echter drie jaren 1617-20 over, van welke
niet blijkt, of er een pastoor, en zoo ja, wie er geweest is.
Van pastoor Mr. RobeetüS Rood wordt vermeld (O. en
G. bl, 385) dat hij uit eene adellijke Schotsche familie
gesproten, doch te Utrecht geboren was.
NiCOLAAS Dillenus '), Avas van Mechelen geboortig,
is van het jaar 1620 tot 163 0 pastoor van Uitgeest ge-
weest en alhier op den 12 Jan. van laatstgemeld jaar
overleden. Hij was volgens de Bat. Sacra kweekeling van
het Collegie ^Theologus Col." , hetgeen in de Oudh. en
Gest. verklaard wordt van het Keltische Collegie, doch in
het Necrologium van het Leuvensche; het eerste is wel
het waarschijnlijkste. Ook was hij Baccalaureus in de
Theologie. ~) Hij werd opgevolgd door Jacobüs van den
Sande, geboortig van Uitgeest, in het jaar 1630. De pest
welke in het jaar 1636 te Amsterdam zoovele slagtoffers
maakte, schijnt toen ook hier gewoed te hebben. Althans
in den bloei zijns levens is op den 17 Aug. 1636 Jacobus
van den Sande aan de pest alhier bezweken. Ook was hij
kweekeling van het Leuvensche Collegie, volgens het
Necrologium Dioec. Harlem. , hetwelk hem prijst als eenen
man «maximae charitatis et industriae ac fide." 5)
1) Zoo noemt hem de Batavia Sacra en het Necrologium Dioec. Harlem. ,
terwijl hij in de Oudh. en Gest. Dilleuius genoemd wordt.
2) Aan de pastorie wordt nog een pastoorsportret (paneel) bewaard, door
de overlevering aan pastoor Rood toegekend. Het is blijkens opschrift in
1622 gemaakt en stelt eenen geestelijke voor van 33-jarigen onderdom, en
zal daarom waarschijnlijker pastoor Dillenus voorstellen , die van 1620-1630
hier verbleef en gestorven is, dan wel pastoor Rood, die slechts twee jaren,
van 1615 tot 1617, hier pastoor was. De afgebeelde heeft de hand op een
boekje , op welks platte zijde een wapen staat met een hertenkop , regts
gewend.
3) Een portret met het jaartal 1630, ter pastorie aanwezig, en dat eeneu
priester op eene bidstoel geknield voontelt, geeft denkelijk pastoor van den
Sande te aanschouweu. Men leest er de spreuk bij : Memorare novissima tua
il in aeternum non peccabis.
326
Mr. Pieïer IJsbrandsz, den 16 Junij 1604 te Uitgeest
geboren , Licentiaat in de Godgeleerdheid en Kanunnik
van het Haarlemsche Kapittel , trad in het jaar 1636
alhier als pastoor op. Zijne gewone spreuk was : ,/Servile
Domino in laetitia " Bij uitstek moet hij ervaren zijn ge-
weest in de Grieksche en Mebreeuwsche talen. Hij stierf
alhier op den 17 Nov. van het jaar 1650. De Latijnsche
Batavia Sacra (bl 381) vermeldt een Hollandsch vers, tot
lof van pastoor IJsbrands gedicht door R. I wiens spreuk
was: Satis si bene. Waarschijnlijk is door deze initialen
pastoor Reinerus Engels aangeduid , wiens naam gelatini-
seerd ook wel Ingelius geschreven werd. Onder het be-
stuur van dezen pastoor is , sedert het sluiten van den
Munsterschen vrede, aan de katholieken meerdere vrijheid
in het uitoefenen hunner godsdienst toegestaan, onder
bepaling nogtans , dat die van Uitgeest, eene som van
ƒ 75 s' jaarlijks moesten betalen als recognitiegeld. ')
Reinier Engels, Haarlemer, volgde dezen laatste in
1650 op. Hij was Licentiaat in de beide Regten en priester
van liet Berulliaansche Oratorium. Slechts drie jaren heeft
hij hier het pastoraat bekleed en is, wegens klagten die
over zijne gestrengheid in het bestuur tegen hem inge-
diend waien, naar Amsterdam vertrokken, alwaar hij vol-
gens de Bijdragen (Deel IV, p. 442) een huis gehuurd
had. In hetzelfde deel dier Bijdragen staat t. a. p. in de
noot: //een van deze beiden schijnt de bedoelde Engelius
[pastoor?] van Uitgeest te zijn." De bedoelde is volgens
ons gevoelen inderdaad geen ander dan onze Reinier Engels,
die in 1653 naar Amsterdam vertrokken zijnde, in 1660
als pastoor van de kerk de Pool is opgetreden. (Bijdragen
Deel II, p. 139.)
Zijn opvolger was Mr. Adam van Stalen geboren te
1) Volgens de aanteekening van Dr. Warning, straks nader te noemen.
327
Emmerik, Bacculaureus in de Godgeleerdheid, die bijna
18 jaren hier de herderlijke bediening vervulde, wijl hij
op den 13 Jan. 1671 te Uitgeest overleden is. Deze op-
gave is te vinden in het ter Secretaire dezer Gemeente
aanwezig zijnde Doopboek. Daarin teekent de W.E. Heer
Michael VAN der Sterre, die hem is opgevolgd, eigen-
handig van zich zei ven aan, dat hij, te Delft geboren,
het eerst gedoopt heeft op den 31 Jan. 1671, Pro vicaris
Cousebant schrijft hem in zijne //Descriptio" van het jaar
1688 een doortastend karakter toe en een bijzonderen ijver
voor den luister van kerk en altaren: //vehemens est ac
ornatui templi et altarium singulariter intentus" (Bijdra-
gen Deel V , bl. 107). Zijne laatste toediening van het
H Doopsel had plaats op den 14 Mei 1715, terwijl hij,
na gedurende 44 jaren hier als pastoor gewerkt te heb-
ben, op den 10 Junij van hetzelfde jaar overleed. ')
Thans zijn wij genaderd aan de beide broeders Philippds
en Claudius Cavellier die, wel opmerkelijk, elkander
in de Pool te Amsterdam gelijk hier, als pastoor zijn op-
gevolgd. (Bijdragen. Deel II, p. 139).
Philippus Cavellier heeft, gelijk het oude Doopregister
vermeldt, hier het eerst gedoopt op 22 Aug. 1715 en
het laatst op 23 Sept. 1727, terwijl zijn broeder Claudius
zijn eerste doopeling had op den 12 Oct. 1727 en zijn
laatste den 27 Junij 1733. Volgens eene noot in de Bij-
dragen (Deel III, p. 424), is er nog een derde broeder
Wilhelmus Stephanus Cavellier geweest, die pastoor was
van de kerk „de Posthoorn" te Amsterdam.
In de maand Julij van 1733 is als pastoor van Uitgeest
opgetreden Wilhelmus Fox , geboren te Amsterdam, die
1) Eeu portret mede ter pastorie bewaard, met opschrift: „Jet. 30,
A° 1675" kan op niemand beter passen dan op dezen pastoor. De naam
des schilders, die er niet zeer duidelijk opgezet is, is vermoedelijk die van
Jan Georgius van Vliet, ecu Delfschec schilder. (Zie Immerzeel III, bl. 20~').
32Ö
in Sept 1773 na een werkkring van 40 jaren zijne wel-
verdiende rust ging nemen, en inwonen bij zijnen vriend,
den pastoor van Oudorp , alwaar hij is overleden.
Bij zijn aftreden had hij tot opvolger Theodorus Dek-
ker, geboortig van Langendijk, die voor het laatst hier
gedoopt heeft op den 25 Junij 1792. Of hij nu ook op
dienzelfden dag is overleden, is men wel geneigd op te
maken uit eene aanteekening van zijnen opvolger Joannes
Koster welke schrijft : „postquam assistens fuerim , a die
S'. Thomae 21 Dec. 1791, usque ad diem S'. Adelberti
25 Juni 1792, et ab illa die usque ad 13 Octob. deservi-
tor, factus sum pastor."
Deze Joannes Koster , Amsterdammer van geboorte,
is alhier den 15 Dec. 1806 overleden, ,/m den ouderdom
van 51 jaren en circa 11 maanden." (Bidprentje.)
Tijdens dezen pastoor is door de Municipaliteit van Uit-
geest in het jaar 1795 bepaald, dat de publieke gods-
dienstoefeningen, zoowel in de Roomsche als in de Gere-
formeerde kerken, vóór den middag ten 9 en na den middag
ten half twee uren zouden beginnen, en dat er alsdan voor
beide kerken te gelijk zou geluid worden. (DT. Warning).
In de aanteekeningen door wijlen den WelEdelen Heer
Joës Warning z. g. , Geneesheer alhier, met zeer veel
zorg bijeenverzameld, vind ik vermeld, dat in het jaar
1796, op verzoek van de Commissie uit de Nationale Ver-
gadering, een schrijven is ingekomen van het Provinciaal
Comité van Holland, wegens een decreet tot afscheiding
van Kerk en Staat , om opgaven te doen omtrent de Ker-
kelijke goederen en het zielental der godsdienstige gezind-
heden. Daarop is in dato 1 Mei 1797 geantwoord: wat
de Kerkelijke goederen aangaat: #dat men de oorsprong
fder goederen van de Gereformeerde kerk niet volledig
z/konde opgeven ; deels omdat eenige brieven door den tijd
//onleesbaar geworden waren , deels omdat men in vroeger
329
«(tijd alhier zeer weinig geschreven had en er van de
//oudste boeken vermist werden. De tegenwoordige goe-
tfderen welke sedert onheugelijke tijden op naam der
h Gereformeerde kerk staan en een eigendom van dezelve
// waren, bestonden in obligatiën en landerijen van die
0 waarde dat, schoon die kerk nog eene aanmerkelijke som
#tot haren last heeft, na aftrek van alle lasten ordinair
*een revenu van vier honderd gulden s' jaarlijks opleverde,
„en zeven en veertig gulden van eenige stukken land
»onder den naam van pachtkoorn."
In de Aanteekeningen van wijlen pastoor Sonjee (Bissch.
Archief te Haarlem) wordt vermeld, dat pastoor Koster de
administratie der goederen , die vroeger bij het onkatho-
lieke dorpsbestuur berustte, niet zonder geschil aan zich
getrokken heeft, en dat de uitkomst bewees , hoe nuttig
zulks geweest was, dewijl niet alleen kerk en pastorie
verbeterd, maar de tuin vergroot heeft kunnen worden ,
en vele Armen ondersteuning hebben kunnen verkrijgen.
Wat nu het zielental betreft, zijn er door de Munici-
paliteit van Uitgeest onderscheidene godsdienstige Commis-
siën geformeerd. Die voor de Roomschgezinden bestond
uit de burgers: J. Koster, pastoor, Pieter Kraakman,
Dirk Oosthuis en Wulbert Melker, kerkmeesters. Na
ingesteld onderzoek is gebleken , dat de Roomschen het
grootste zielental uitmaakten; waarom zij aanspraak op
de groote of Gereformeerde kerk en op hare inkomsten
en bezittingen cremaakt hebben. Verscheidene bijeenkom-
sten hebben later die Commissiën onderling gehouden en
daarbij hooggaand geschil gekregen. De Roomschen hebben
de zaak bij rekwest aan het uitvoerend bewind van de
Bataafsche Republiek opgedragen ; doch men heeft later
niets meer van deze zaak vernomen, tot onder de re-
geering van Koning Lodewijk Napoleon. Deze toch be-
paalde, dat het grootste zielental van iedere Godsdienstige
330
gezindheid het regt zoude hebben tot het naasten der
groote kerken, en dat hiervan binnen 14 dagen opgave
zou gedaan worden Doch wijl deze opgave door den
toenmalingen Schout te laat is gedaan, konden de Room-
schen niet binnen den bepaalden tijd hun regt doen gel-
den om er het wettig gebruik van te maken «Men zoude,
«zoo vervolgt de W.Ed. Heer Dr. Warnino- daarover meer
//kunnen schrijven, waren de boeken, welke de Resolutien
„der Gemeente van het jaar 1800 tot 1823 bevatten, in
ti wezen ; echter hebben de Roomseben alhier nimmer af-
z/Stand gedaan van hun regt op de groote kerk met hare
,/inkomsten en bezittingen."
Onder het bestuur van den volgenden pastoor, Wilhel-
mus de Wit hebben op den 11 Dec. 1809 de kerkmees-
ters , genaamd Teuwis Henneman en Pieter Cornelisz. hun
beklag en reclame, over het niet tijdig doen van voor-
noemde opgave , ingediend bij de Heeren der Commissiën
tot vereffening en onderzoek der geschillen over kerk en
kerkelijke fondsen, in het Departement van Amstelland;
van welk beklag de minute hier berustend is. Natuurlijk
zonder gevolg; maar of dat beklag geschied is, zonder
voorkennis van pastoor de Wit is onzeker; zeker is het
dat die reclame slechts door de twee bovenvermelde kerk-
meesters en niet door den pastoor is onderteekend.
Aan de Heeren der Commisien tot vereffening en
onderzoek der geschille over kerk en kerkelijke
fonsen in het Departement van Amstelland.
WelEdele Heeren ,
Wij ondergeteekende hebben het exemplaar van het koninklijk
decreet van den 5de van Sprokkelmaand ontvangen, nadat het
gemeentebestuur op een naalatige manier hetzelve tot op den veer-
tienden dag van den 4den deser heeft ingehouden; om welke rede-
nen zij zulks gedaan hebben laten wij aan onbevooroordeelde ge-
voelens over, dog wij zijn door haare naalatigheyd tot den 4den
331
deeser onkundig, en dus gevolgelijk ook nalaatig (dog zonder onse
schuld) gebleeven om (op door UEd. bepaalde lijd) onse belangens
aan UWelEdel. te kunnen voordragen, en wij dus ook nogh vrijheyd
behooren te hebben om als nogh te kunnen reclaameeren als voore. !)
Voor eerst dat het groot kerk-gebouw zelfs door bewijzen spreekt ,
van in het jaar vijftienhonderd vijf en zeventig de Roomsche Catho-
lijke gezinte ontweldigd te zijn, van welke gebouw ook aanteeke-
ningen voorhanden zijn, en zij ook niet zullen bewijsen dat haar
regt op onderlinge schikkinge met ons kerk-genoodsehap berust;
en heel natuurlijk hebben in dien tijd ook effecten of landerijen
bij voornoemde kerk behoord, op welke ook alsdan het regt van
onse aanspraak op dezelve, van zelfs spreekt en volgd : tenzij zij
lieden kunnen aanwijsen derzelfs herkomst, tijd, en gronden.
UwEd. vergun ons te schrijden, dat zoodaanig bewijse niet
kunne bij ons vermoedt worden, maar natuurlijk bij deszelfs be-
zitters moet berusten , en dus geen meerder opheldering aan Uw-
Edele kunne opgeeven. Zoo verzoeken wij onderdaaniglijk om het
genot of effect van Koninglijk decreet (van den 2de van Oostmaand
N° 26) te mogen genieten, en volgens regten van den mensch ,
en als onderdaanen van onsen koning te worden behandeld , daar
wij ook stark ons op betrouwen, en verlaaten , te meer daar wij
de meerderheijd van zielen uijtmaaken , en naar ons inzien, en
denkwijs de meeste mindermoogenden bij ons bevinden : en met
dat al, wij alle jaaren ons aandeel moeten betaalen , tot een on-
beperkte en importante soumie geld, die haar kerkmeesters zoo
voor haar pastorie en huijs als Leeraar ons dorp ten kosten koomen.
Ziedaar WelEdele Heeren ! ons reclamatie of reden van beklag.
Wij twijffelen geensins dat UEd. over hetzelve zult verwondert
zijn; maar integendeel als wij niet lafhartig willen zijn, alsdan
hetzehe als onse pligt zult beschouwen. In vaste verwagting dat
deese genoegzaam zullen zijn om onse vereffening te laaten er-
langen... hebben Wij de Eer om met alle eerbied en hoog-achting
ons hier te noemen
WelEdele Heeren UEd. Dienaaren, en Kerkmeesteren
van de Eoomsche Catolijke gemeente.
Uitgeest, den 11 van Winter- Teuwis Henneman.
maant. 1809. Pietek Cornelisz.
1) Dit geheele voorgedeelte is doorgeschrapt , terwijl er door eene andere
hand naast geschreven is : »Op den 4dcn dezer door het gemeente Bestuur
alhier ter onzer kennis gebragt het koninglijk decreet van den 5 van Sprok-
332
De WelEerw. Heer Wilhelmus de Wit opvolger van
Joannes Koster, schrijft in het Doopboek: //20 Feb. 1807
„ego Wilhelmus de Wit possessionem hujus Pastoratus
»sumpsi." Deze pastoor, geboortig van Maassluis, is alhier
den 1 Junij 18:21 gestorven.
Pastoor J. A. van Megen heeft persoonlijk aangetee-
kend, dat hij alhier van 16 Feb 1820 kapellaan is ge-
weest tot 4 Julij 1821 , terwijl alstoen tot pastoor van
Uitgeest is benoemd geworden Theodorus Speet, en
zijn Eerw. tot pastoor op het eiland Wieringen. Door den
Aartspriester Cramer moet aan den WelEerw. Heer
J. A van Megen bij zijn vertrek naar Wieringen, de eerst
openvallende pastorie op het vaste land zijn toegezegd,
wanneer onder zijn bestuur slechts de fundamenten eener
nieuwe kerk op dat eiland zouden gelegd zijn. Toen nu
op den 24 Sept. 1822 de WelEerw. Heer Theodorus Speet
alhier overleden was, en er niet zoo aanstonds een nieuwe
pastoor benoemd werd , is de WelEerw. Heer J. A van
Megen door eenige Uitgeestenaars van Wieringen in den
winter over het bevrozen zeewater, gelijk verhaald wordt,
afgehaald en naar Uitgeest gevoerd. De Aartspriester over
deze usurpatie verbolgen, beval den WelEerw. Heer J. A.
van Megen, naar Wieringen als pastoor terug te keeren,
en liet de statie van Uitgeest vacant. Terwijl nu de statie
vacant was, hetgeen zij is gebleven tot 23 Junij 1823, is
de WelEerw. Heer G. Strengers, pastoor te Krommenie-
dijk , tevens waarnemend pastoor van Uitgeest geweest ,
die in dat tijdsverloop aan 12 kinderen het H. Doopsel
toegediend en slechts één Huwelijk ingezegend heeft.
keimaand 11. N° 1 , benevens den last van hetzelve gemeentebestuur om
zodanige opheldering en gronden van vermeend regt, als tot staving van
ons gesnstiueerd regt tot reclame kunnen dienstig zijn."
Het eerste concept klonk waarschijnlijk wat te kras. Xn , hr.t gewijzigde
ziet er dan ook mak eu onschuldig genoeg uit !
333
Op den 23 Junij 1823 is toch de WelEerw. Heer
J« A. van Megen, te Amsterdam geboren, werkelijk
tot pastoor van Uitgeest benoemd geworden.
Tot lof van dezen pastoor moet vermeld worden , dat
hij onder ontzaggelijke moeijelijkheden en met een kapi-
taal van slechts ƒ7000, voor welke som door de gemeente -
naren op gedrukte circulaires was ingeteekend, zonder
architect en zonder aannemer, de nu nog bestaande kerk
heeft opgetimmerd; welke bouw, onder zeer veel tegen-
stand van sommigen, in het jaar 1834 voltrokken werd.
Deze kerk was de eerste, die door Zijne Doorl. Hoogwaar-
digheid Cornelis van Wijckersloot, Bisschop van Curium
in partibus, is geconsacreerd geworden.
Daaraan is het misschien toe te schrijven, dat bij die
gelegenheid alle mogelijke pompa werd aangewend, door
Zijne Doorl. Hoogw. al wat het Pontificale maar eenigs-
zins toeliet gezongen, en er onder de H. Mis eene zeer
gerekte redevoering gehouden werd , zoodat volgens ver-
klaring der getuigen, deze plegtigheid acht volle uren,
van 's morgens 7 tot 's namiddags 3 uren , geduurd heeft.
Reeds in zes jaren tijds, alzoo in 1840, was de schuld
der kerk, welker opbouw de kosten van ƒ 31, 075, 295 be-
loopen had, behalve door de inschrijvingen der Gemeente-
naren, ook door eene milde schenking van Mejuf vrouw
Maria Smits z. g. , tante van pastoor van Megen , tot op
ƒ 12,000 verminderd.
Om tot spoediger aflossing der overige schuld te ge-
raken, heeft pastoor van Megen in genoemd jaar onder
zijne gemeentenaren eene onderlinge associatie gevormd.
Door de voornaamsten der gemeente werd onderling goed-
gevonden, die schuld in 48 aandeelen, elk van ƒ 250 te
verdeelen ; onder beding van, voor zoovele aandeelen het
een ieder geliefde te nemen, öf wel dat kapitaal renteloos
aan de kerk te leenen, óf wel van de niet gestorte som
334-
's jaarlijks eene rente van 5 percent te voldoen. Ieder
jaar zouden er uitlotingen geschieden in dier voege, dat
de eersten bij uitloting hun renteloos voorschot terug
zouden ontvangen, en de tweeden ontslagen zouden wor-
den van rentebetaling, bij wijze eener loterij.
Deze goed uitgedachte operatie had dit gelukkig ge-
volg, dat in tien jaren tijds, in 1850, de schuld reeds
tot ƒ 8000 verminderd en in 1860 zoo te zeggen geheel
vernietigd was
Dit schijnt pastoor van Megen het besluit te hebben
doen nemen, om aan Zijne Doorl Hoogw. Mgr. F. J. van
Vree, in de maand Maart van het jaar 1860, zijn ontslag-
te vragen, hetwelk aan zijn WelEerw. bereidwillig door
den Bisschop is toegestaan.
Bij schrijven van 17 Julij 1860 is de ondergeteekende
tot pastoor van Uitgeest benoemd geworden , die op den
18 Aug. eerstvolgend zijne pastorele functiën heeft aan-
vaard.
Op dien dag is de WelEerw. Heer J. A. van Megen,
na gedurende 37 jaren hier de Herderlijke bediening te
hebben waargenomen, naar Krommenie vertrokken , het-
welk hij tot rust- en verblijfplaats gekozen had. Aldaar
is hij op den 9 Jan. 1871 , na eene tijdelijke rust van
bijna elf jaren, in gezegenden ouderdom zacht in den Heer
ontslapen.
Hij ruste in vrede !
Uitgeest. F. B. Duvergk, Pr.
o «o
CU O
co co «T3
(OOffl
-■ ° is
l-S h-s
C
es* c— t- eo o
NOHNh
CS O ^ W f
r— co co co co
r- "-1 C >^
r-s i-> i-s co J;
»fl "= ,-H «* qj
w
lO lO
o
o
—
-* t—
<
lO io
h-i
Ei
rH i— 1
E*
>
t>eo eo
NMo
t— c~- e~
« 2 "J
GO
O Tjt •«# »»
« ca -h ^
55
«■^ ia m
O
i— 1 r—i i— 1 r-i
o
ioc75e3»oooooco«c>t-~c— e— co
t— O r— IHNMWlOlCr- i rH
in(OC!0tOffi'O®t0
rinHHHrt Hrtrt ._• bC^J ]~£ r—
co o
CO 00
f--K-e -5 "
psT-S
£ bO
co co
Oï r-l
sa w
p ^
% i
p, O
63 M
S ,3 "fe « 'S 2 2 g 'S •§
^S|^^D
E£
5
<3
«*
^ S
-" • • *» • • 4i .2 ' » .2 5 bc
| S •§ c ^ 'S 55 g , u « g> &S
_ *» g « js-5" & > = o « ^ ^ o ~^> s
"- '—• co ei '*— ^ w w G ;-* — r* ^~* — i
^•csc-ao3>.ï=r-3— S..2 — o 3 J3 ö <
. — . . 8 ° • -S ■ "o 3 i — o c — 2 .7 ' -
1 1
cc _5
:o co
OS
O c
cu *—
iü cu
C _S U
H<SM^intot»»oïOHcsim'*ocot*ce
330
AANHANGSEL OP UITGEEST.
Reeds was gedrukt wat boven op bladz. 324 gemeld
wordt over de twee stichteressen van de eerste kerk , toen
ons, met de voorgaande aflevering der Bijdragen, een
(/Verbaal" onder de oogen kwam //der sluiting van Room-
sche vergaderplaatsen te Akersloot, Uitgeest" enz. van
12 Julij 164-4. Daar wordt verhaald: </dat toegemaeckt
ende gesegelt syn de deuren der huysinge ofte plaetse ,
daer de Paepsgesinden (soo geseyt wordt) somwylen hare
conventiculen sijn houdende, toecoomende Annitgen ende
Baefgen Jacobs, ende deselve van wegen de hooge Ove-
richeyt wel scherpelycken belast, de deuren alsoo toege-
maeckt ende gesegelt te laten."
In dit officiëele stuk vinden wij eene sterke overeen-
komst met de volksoverlevering omtrent de twee geeste-
lijke zusters , welke hier voorkomen als eigenaressen dier
huizingen waar de Roomschgezinden vergaderden , en wier
namen hier tevens als Annitgen en Baefgen Jacobs ver-
meld worden. Wel is waar, dat, als zij reeds onder pastoor
Kruik de kerk gesticht zouden hebben, zij een tamelijk
gevorderden leeftijd zouden bebben moeten bereiken. Ge-
heel onmogelijk is dit echter volstrekt niet. Overigens is
het geenszins met zekerheid te bepalen of reeds onder
pastoor Kruik een begin met de inrigting dier huizen tot
kerk gemaakt is; maar hoogstwaarschijnlijk hebben wij
toch in diezelfde //huysinge" der beide zusters van 1614
het bedehuis, dat tot 1834 als kerk dienst gedaan heeft.
337
DE VROEGERE GOLLEGIËN OF SEMINARIËN
TOT OPLEIDING VAN
GEESTELIJKEN VOOR DE HOLLANDSCHE MISSIE.
§ IV.
Moeijclijkheden voor de beide Hollandsche Collegiën
onder Keizer Joseph II.
Wat we nu verder uit de Archieven van het Oud-
Kapittel van Haarlem en andere ons ten dienste staande
bescheiden gaan mededeelen is grootendeels, ja bijna uit-
sluitend , geschiedenis van het Hollandsen Collegie Pul-
cheria. Van den Hoogen Heuvel zijn ons uit dit latere
tijdperk niet veel bijzonderheden bekend ; maar dat dit
Collegie bij de laatste verwikkelingen onder Keizer Joseph
II en de Fransche omwenteling in de lotgevallen van
Pulcheria gedeeld heeft, blijkt — behalve uit den aard
der zaak — uit verscheidene aan te halen stukken , waarin
over beide Collegiën te zamen spraak is en vijandelijke
maatregelen van het despotisme zoowel als van de revo-
lutie, tegen beiden met name gerigt, vermeld worden.
In de lotgevallen alzoo van Pulcheria gaan we dan tevens
die van den Hoogen Heuvel zien , uitgenomen natuurlijk
eenige bijzonderheden , die uitsluitend op Pulcheria be-
trekking hebben.
In het laatst van het jaar 1784 rezen voor de beide
Collegiën of Seminariën onzer Missie ernstige moeijelijk-
heden op uit het Josephistisch despotisme.
Het is bekend hoe de Keizer van Oostenrijk Joseph II,
in de F'ebroniaansche leer opgevoed, de godsdienst, de
Kerk, haar tucht, hare instellingen en vooral de vorming
Byürajen Gesch. Bisd. v. Huarlem VIII» Deel 22
338
en opkweeking der geestelijkheid aan zijne willekeur en
despotischen dwang zocht te onderwerpen. Toen hij zich
met de Seminariën en de Universiteit van Leuven mns
bemoeijen, was het wel te voorzien, dat hij ook onze
Collegies te Leuven niet ongerept zou laten. Men voor-
zag dan ook alras dat hij Commissarissen benoemen zoude
om een onderzoek naar de goederen en bezittingen der
Collegies in te stellen. De Provisor van Pulcheria, pastoor
Stafford, die in de geheele volgende geschiedenis de ziel
was van alles wat van wege het Kapittel gedaan werd,
en ons in een eigenhandig geschreven Register zijne brie*
ven en aanteekeningen bewaard heeft, was in overleg met
den president van Leempoel , ter gelegenheid van diens
verblijf in Holland in de maand September 1784, tot het
besluit gekomen om , aangezien Pulcheria aan het Kapittel
van Haarlem en niet aan onderdanen van den Keizer toe-
behoorde, geene inspectie van wege den Keizer toe te
laten ; weshalve de Provisoren bij brief van 1 7 September
1784, aan den president op het nadrukkelijkst verboden,
traan iemant, eenige inspectie of communicatie van ons
//Collegie, deszelfs goederen of effecten te geven." Het
Kapittel bekrachtigde dien maatregel in zijne vergadering
van 5 October daaraanvolgende, en droeg tevens met
algemeene stemmen aan de Provisoren den last op, om,
wanneer zich moeijelijkheden ten aanzien van het Collegie
mogten voordoen, zoo uit hunnen naam als uit naam van
het Kapittel, naar omstandigheden, te zorgen dat hun
Collegie geen nadeel leed. De Secretaris van het Kapittel
kreeg in last om, wanneer de Provisoren zulks mogten
verlangen, hun van deze beslissing eene behoorlijke acte,
voorzien van het zegel des Kapittels, af te geven. ')
De bemoeijingen van Joseph II ten aanzien van de
1) In de Acta Capituli dd. 5 October 1784 vinden we dit aldus geno-
tuleerd: „Capitulo significaverunt AA. DD. Provisores, cum metaendum sit,
339
Universiteit waren een poos onderbroken door zijne onder-
handelingen met de Republiek van Holland, ten gevolge
zijner schennis van haar grondgebied; doch na het afbreken
dier onderhandelingen, vatte hij de zaak van de Univer-
siteit weder op en vaardigde hij den 10 November een De-
creet uit, waarbij aan den Rector en de gedeputeerden
der Universiteit de zamenstelling werd bevolen van /,1'Etat
et Ie tableau de tous les objets, qui concernent 1'Univer-
sité en General , en y comprenant ce qui est relatif a. la
Bibliothèque et a 1'imprimerie Academique." Ter nadere
regeling dier zaak stelde hij in art. 2 van het Besluit
vast : „11 y aura deux préposés dans chacune des quatre
Facultés de 1'Université, qui seront chargés de la forma-
tion et rédaction de 1'Etat et du tableau de tous les objets
concernant la dite Faculté, de tout ce qui en ressortit,
en depend , y est relatif ou y est attaché , sans en rien
excepter ni reserver." Hier onder waren ook de Collegies
begrepen, zooals uit het vervolg van het Besluit uit-
drukkelijk blijkt. Bij art. 3 werden de «préposés" be-
noemd. «Nous nommons pour préposés dans la Faculté
de Theologie, les Docteurs Marant [bekenden aanhanger
van het Josephisme] et Leemput." Deze laatste was sedert
1774 Professor van de Theologie in Pulcheria en van 1782
af president van den Hoogen Heuvel. Het bevreemde ons
zeer Leemput hier onder de handlangers van de josephis-
tische dwingelandij aan te treffen. Van hem toch hebben
ne aula Bruxellensis forte decretura sit inspectioneni bonoium temporalium
omnium Collegiorum Lovauii existentium , sese Praesidi Collegii nostri in-
terdixisse , ne cuiquam , siue expresso Provisorum consensu , Collegii
nostri statum exponat. Quod a Capitulo approbatum est. Insuper unanimi
voto resolutum est demandandum esse DD. Provisoribus , ut, si circa Col-
legium difficultates oriri coutingat, suo et Capituli nomine pro re nata
prospiciant ne Collegium nostrum dctrimentum patiatur. Insuper demandatum
est A. D. Capituli Secretario, ut ad requisitionem DD. Provisorum, hujus
resolutionis actum sub Capituli sigillo ipsis expediat."
340
we niets bespeurd dat de verdenking van josephisme zou
kunnen wettigen. Misschien heeft men hem met die be-
noeming voor de zaak trachten te winnen; 't geen dan
toch niet gelukt is. Het gouvernement heeft immers later
den josephist De Mazière in zijne plaats tot president van
den Hoogen Heuvel aangesteld. Zie hierboven bladz. 55.
Gemeld Art. 3 vervolgt aldus: ffdans les facultés du droit
les docteurs Le Plat et Lambrechts, dans la Faculté de
Medecine le Docteur van Leempoel [President van Pul-
cheria. We zullen later wel zien , waarom ook hij de eer
had in de gunst der Josephisten te staan] el le Professeur
Jacquelart, et dans la faculté des Arts le President de
notre College roial Thysbaert et le regent du College du
Faucon Raymaeker."
Van Leempoel zond dat Keizerlijk Decreet aan Stafford
met den volgenden brief, die de Provisoren weldra van
huu zoo even gemeld besluit deed terugkomen. ^Gelijker-
wijs", zoo schreef v. L. den 21 November, ,/de Nego-
ciatien tusschen den Keizer en de Republiek [van Holland]
de zaeken raekende de Universiteit hadden doen opschor-
ten, alzoo heeft het breeken derzelve Negociatien gelegen-
heid gegeven om die wederom te hervatten. Ongelukkig-
lijk voor ons Collegie geschied zulks in eene omstandigheit,
dat men te Brussel zeer tegens de Hollanders vooringe-
nomen is ; en men heeft mij gezegt dat de minste uitvlugt
of tegenstand tegens het nevensgaende Decreet, 't zij van
mijne kant, 't zij van de Provisores, zeer hoog zal ge-
nomen worden ; en dat men ons dan gemakkelijk de
moeite zal ontneemen van de vereischte opgaev te doen.
UEerw. ziet dus, benevens Ampl. Cavellier [de mede-
provisor van Pulcheria] dat nood geene wetten stelt en
dat bijaldien UEerw. de goederen van het Collegie wilt
behouden, en ik President wil blijven, er niets over is
dan te buigen. Ik verklaer UEerw. op mijn woord van
341
eer, dat ik al gedaen heb, wat er in deeze omstandig-
heden kan geschieden ; en men verzekert mij , dat in cas
van opgaev, wij volgens alle waerschijnlijkheit voor onze
goederen niets te vreezen hebben. Mijn besluit is dan van
UEerw. te verzoeken een kort verhael van de opregting
en eerste fundatie van het Collegie. Voorders eene lijst
van de beurzen en fundatien ten laste van dit Collegie,
benevens de naemen der Provisoren en Collatoren, als-
mede de naemen der studenten, die deeze Beurzen ge-
nieten. Toekomende week gaet men reeds een aenvang
maeken met het opnemen der goederen."
De Provisoren begrepen nu dat ze moesten toegeven ,
wilden ze zich niet in gevaar stellen hun geheel Collegie
te verliezen. Stafford haastte zich dus alle mogelijke in-
lichtingen en opgaven aan van Leempoel te zenden. Zijn
daartoe strekkenden brief van 25 November 1784, waarin
hij de stichting en eerste geschiedenis van de Hollandsche
Collegiën, en in 't bijzonder van Pulcheria en deszelfs
bestuur uiteenzet, hebben we reeds bij gedeelten, waar
het voor onze behandeling te pas kwam, medegedeeld.
(Zie § I, bladz. 7-10 en § III, bladz 256). Daarop zond
hij den 2 December eene naar zijne verklaring getrouwe
en volledige opgave der verschillende Beurzen-stichtingen.
Ter verontschuldiging van leemten , die bij sommige stich-
tingen voorkwamen , wijst hij op de moeijelijke tijdsomstan-
digheden en vervolgingen zelfs, waarmede zijne voorgangers
te kampen hadden, maar vooral wijt hij die aan den ons
bekenden jansenistischen president Melis die, toen hij uit
vrees voor de verdiende straf uit Leuven vlugtte, het
Collegie niet slechts van een aanmerkelijk gedeelte zijner
bezittingen, maar ook van zijn Archief beroofd heeft. ')
1) „SeJ eheu, deploraiidus ille Melis Collegii nostri praeses cum metu
poenae aufugit , non tantum Collegium ingenti parte bonorum sed etiam
Archivo suo spoliavit."
M2
Opmerkelijk is het hoe Stafford, in een lateren brief
aan van Leempoel, dd. 23 December 1784, uiteenzet op
welke wijze de Provisoren van Pulcheria met die Fun-
daties waren te werk gegaan. Men veroorloove ons dit
hier als in 't voorbijgaan , mede te deelen
Hij schreef dan : //Dewijl het groote en voorname oog-
merk in het oprichten van ons Collegie geweest is, een
geschikt queekschool te bezorgen , waarin men arbeiders
voor deze landen, en bijzonder voor het Bisdom van Haar-
lem zoude opvoeden en bequaam maken; en dewijl onze
voorzaten niet in staat waren , om dezen geheelen last
alleen te dragen; zijn zij genoodzaakt geweest zelf geringe
üiften tot stichtinge van beurzen aan te nemen; ja zelf
menigmaal eerst lijfrenten aan de gevers te betalen; en
na den dood der benoemden, dan nog in den last van
beurzen toe te stemmen. De notitie der gefundeerde beur-
zen wijst middagklaar uit, dat, indien men dezen weg
niet had ingeslagen , men tot heden toe, ofgeene, of zeer
weinige fundatien zou hebben, die bequaam zouden zijn,
om eene volle beurze uit te maken. Hunne hoop en voor-
uitzigt is geweest, dat, schoon het Collegie hierdoor in
den beginne gedrukt mogt worden , echter door den tijd
een zoo groot getal van beurzen gesticht zoude worden,
dat niet alleen de eene de andere zoude bedruipen, maar
het Collegie zelf in order gebragt en gehouden zoude
worden, zonder de studenten met eenige onkosten pro
fabrica etc. te bezwaren. De stichters der beurzen hebben
het bestier der gegevene penningen aan de Provisores
volkomen overgelaten, alleen vereischende , dat hen toe-
gezeid wierd onder verband van alle de goederen van
Pulcheria, dat ten allen tijde de gefundeerde beurzen aan
zodanigen, die er toe gerechtigd wTaren, zouden gegeven
worden. Dus hebben de Provisores geraadzaamst gevon-
den , de geheele massa der goederen van het Collegie aan
343
te merken, als het capitaal, waarop alle de beurzen ge-
fundeerd zijn, in de plaatze van ijdere somme afzonderlijk
te bestieren ; hetgeen niet alleen zeer werkzaam zoude
wezen; maar zelf menigmaal de vernietiging van eenige
beurzen na zig sleept; namelijk, wanneer het bijzonder
fonds, waarop zij gesticht zijn, bij het eene of andere
toeval verloren gaat; maar bij ons is in soortgelijke ge-
vallen nooit eene enkele beurze vernietigd; en ijder stu-
dent, die de vereischte hoedanigheden bezit, en van be-
hoorlijke testiraonia voorzien is, kan bij ons ten allen tijde
eene beurze bekomen ; zonder dat men een enkel voorbeeld
aan kan wijzen, dat zulks ooit geweigerd zoude wezen.
Deze manier van bestieringe, die naar ons begrip voor
de beurzen de voordeeligste, en de bequamste is, om
dezelve altijd in wezen te houden, is de oorzaak, dat onze
voorzaten , die niet konnen voorzien , dat er ooit gevraagd
zoude worden , hoelang deze of gene beurze in ons Col-
legie leeg gestaan heeft, niet zozeer bezorgd geweest zijn,
om eenen geregelden lijst van het confereren van alle
beurzen te houden, of alle de beurzen, daar zij collatores
van zijn , even dikmaals te vergeven , als wel om toe te
zien, dat geen braaf student van eene beurze ontbloot
bleef, en dat en het Collegie en de Beurzen, welke naar
deze schikking met het Collegie verknocht zijn , in stand
zouden blijven." Ter gelegenheid van het door ons in
§ III behandelde Proces tegen den president Melis, was
die zaak, zooals we hierboven op bladz. 293 gezien hebben,
ook reeds besproken. A. van den Steen, broeder van den
toenmaligen Provisor J. van den Steen, had het toen afge-
keurd, dat men al de Beurzenstichtingen onderéén gemengd
en als ééne massa had beheerd. Hij kon het slechts ver-
goelijken door de goede trouw, waarmede men te werk
was gegaan. Ook van Leempoel schijnt nog niet zoo aan-
stonds door die uitlegging van Stafford in de handel-
344
wijze der Provisoren berust te hebben. Immers Stafford
moest nog in twee volgende brieven van 3 en 13 Januarij
1735 op die zaak terugkomen en ze nader toelichten, zoo-
als hij dan ook deed, door erop te wijzen, dat Pulcheria
niet was, zóó als andere Collegies te Leuven, enkel om
de studenten der Universiteit in de noodige zedelijkheid
en tucht te bewaren, alzoo ten behoeve eigenlijk van de
Universiteit, maar om onze Missie van goede en bekwame
arbeiders te voorzien, tot behoud en bloei van het H. Ge-
loof in ons vaderland. De hoofdzaak was dus goede pries-
ters te vormen, daaraan moesten de beurzenstichtingen
dienstbaar gemaakt worden. Hadde men geen fundaties
aangenomen , die op zich zelven te gering waren (b. v.
van slechts ƒ40 rente, terwijl eene Beurs minstens ƒ 180
groot moest wezen) maar wegens de menigte door andere
gedekt werden, dan zoude het Collegie reeds lang te niet
zijn gegaan en de Missie van goede priesters verstoken zijn.
Door gezegden maatregel was Pulcheria in bloeijenden
staat, terwijl geen enkel student zonder beurs was ge-
bleven en het doel , bij de oprigting van het Collegie
beoogd , volkomen was bereikt. Ten anderen deed hij op-
merken, dat eigenlijk de stichter van het Collegie, name-
lijk het Kapittel , nog altijd voortleefde. Dit toch was
geen voogd over Pulcheria, zooals de Provisoren of be-
stuurders der andere Collegien , maar de altijd voortlevende
stichter, die het voortdurend, naar omstandigheden en
overeenkomstig het voorgestelde doel vrijelijk bleef be-
heeren en aan niemand verantwoording van zijn beheer
schuldig was. De stichters der Beurzen gaven die in het
volste vertrouwen aan het Kapittel over , vorderden geene
verantwoording en waren er te vreden mede dat het Ka-
pittel al de bezittingen van het Collegie verbond voor de
kwijting der lasten van de stichtingen, die dan ook inder-
daad altijd trouw gekweten werden, zoodat geen Collator
345
ooit van zijn regt tot collatie verstoken bleef en geen
sollicitant, die zijn aanspraak op eene Beurs kon doen
gelden, werd afgewezen.
Na deze uitweiding , die we , ter nadere kennis van den
toestand en aard van het Hollandsen Collegie en deszelfs
stichtingen niet onbelangrijk achtten, keeren we nu tot
onze geschiedenis terug.
Voor het oogenblik had het Decreet van 10 November
1784 geen -verdere onaangename gevolgen voor onze Col-
legiën. Het bleef voorloopig bij de ingeleverde opgaven
der bezittingen en fundatiën.
Twee jaren later, den 16 October 1786 vaardigde
Joseph II het beruchte Edict uit van opheffing der Bis-
schoppelijke Seminariën in België en oprigting van een
Seminarie-generaal in de stad Leuven met een Seminarie-
filiaal in de stad Luxemburg. De studenten in de godge-
leerdheid werden verpligt, op straffe van niet tot de
HH. Wijdingen te mogen toegelaten worden, de godge-
leerde lessen in een vijfjarigen cursus bij te wonen hetzij
te Leuven van de Professoren der Universiteit, hetzij te
Luxemburg van de Koninklijke Professoren. De Bisschoppe-
lijke Seminariën werden veranderd in zoogenaamde *Pries-
ters-Huyzen", waar de Theologanten, na volbragte studiën
te Leuven of te Luxemburg, onder de oogen van hunnen
Bisschop, zich zouden oefenen H'm de verscheyde geeste-
lijke Functien en bedieningen, die het behoort om hun
#bekwaem te maeken tot de ziele-zorg."
Volgens art. 6 echter van gemeld Edict waren de
Collegiën aan de Universiteit van Leuven pgestigt voor de
leerlingen van eene vremde Dominatie", (alzoo ook onze
Collegiën) niet in het Edict begrepen. *De bezondere
onderwijzing", zegt dat artikel , «zal aldaar mogen blij-
ven plaets hebben, maar zulks nogtans alleenelijk voor
die van eene vremde Dominatie, en wel-verstaende daer-
.346
en-boven dat de leerlingen van deze Collegien ofte Semina-
rien noyt zullen habiel zijn om in onze [de Oostenrijksche
Nederlanden] te bekomen eenige Beneficiën met ziele-last."
Pulcheria had dus vooralsnog met de dwangmaatrege-
len van Joseph II niets uit te staan ; maar de president
van Leempoel hield Stafford op de hoogte van de gebeurte-
nissen, welke op het Edict volgden. Wij kunnen het niet
van ons verkrijgen de merkwaardige bijzonderheden onver-
meld te laten, welke van Leempoel in zijne tot ons ge-
komen brieven aan Stafford in den loop van 1787 vermeldt.
Mon-en ze al niet re<rtstreeks met onze geschiedenis der
Hollandsche Collegien in verband staan , zij doen ons toch
den gespannen toestand kennen, die het gevolg was van
de Josephistische dwingelandij, waaronder ook weldra onze
Collegien moesten lijden, terwijl we onzen v. Leempoel
uit zijne brieven als een echten Josephist leeren kennen.
De Keizer had vier van de Professoren der Theologi-
sche faculteit van Leuven afgezet. Twee slechts waren
aangebleven, P. J. Marant, van de kerkgeschiedenis en
J. Le Plat, van het kerkelijk regt, beiden volbloed Jose-
phisten of Febronianen. De vier nieuwe Professoren waren
J. B. de Mazière, H. Wouters, .1. F. Sentelet en V. H.
Dillen. Tot president van het Algemeen Seminarie werd
benoemd de Oostenrijker Stöger , die vroeger om zijne
onregtzinnige gevoelens Weenen had moeten verlaten. In
het laatst van 1 786 ontstond er een vrij ernstig oproer van
de studenten tegen die Professoren. Op de dringende
vermaning echter van den Aartsbisschop van Mechelen,
Kardinaal van Franckenberg , werd de orde hersteld Stöger,
zoo schrijft v. L. , den 21 Januarij 1787 aan St. , had
zijn ontslag aangevraagd , doch niet verkregen. Hij be-
moeide zich evenwel nergens mede en de andere Direc-
teurs, die onder hem stonden, waren het met elkander
zoo oneens , dat alles in wanorde ceraakte. Volgens v. L.
347
leidden de studenten een schandelijk leven, „men [de
studenten] heeft de gantsche dag genever en pieterman
met de soldaeten gedronken." Het Hof van Brussel haalde
met veel moeite den president van het Koninklijk Collegie
Thysbaert over om Koninklijk commissaris en superinten-
dant te zijn van het Seminarie met Carte blanche; //maar",
zoo gaat hij voort, „het was te ver gekomen om de ver-
wilderde en daerenboven opgehitste gemoederen te stillen.
Tot grooter ongeluk heeft men het plan van het Seminarie
van Weenen doen in het Fransch vertaelen en men heeft
de onvoorzigtigheid gehad van aen de Seminaristen zes
daegen tijd te geeven , om dit te onderteekenen ofte ver-
trekken. Dit is het signael geweest; zij hebben alle ge-
weigert, uitgenomen de graaf Nicolaus van Doornik. Het
is van daeg de vierde dag , en daer zijn er al meer als
hondert weg, en ik geloof niet dat er een het hart zal
hebben van te blijven. Wanneer men hun reede vraegt,
zeggen zij , dat zij wel zien dat het oogwit van den Keizer
is, van hun te verleyden, en een valsche leering voor
te stellen. Ik verklaerUEd. noghtans, dat er op de lessen
niet het minste te zeggen is, maar de oproerige predi-
catien van den Plebaen hebben hier zeer veel goed aen
pedaen. De biest vaeders van sommige theoloeanten heb-
ben hun geraeden van te vertrekken , en de laetste slag
is gegeven door die ongelukkige [!] bul van den Paus,
waarin hij onder voorwendzel van Eybel te condemneeren,
verscheide gevoelens doemt, die altoos in onze Univer-
siteit , in Vrankrijk en in Duitschland geleert zijn. Ik
twijfel niet, of die zal UEd. reeds toegezonden zijn, en
ik ben begeerig om UEd. denkbeeld hierover te vernee-
men. Zij is hier reeds gesupprimeert door het hof, en de
raed van Brabant, benevens de groote raed van Mechelen
zijn bezig met die te examineeren, zoodat zij waerschijn-
lijk eerstdaegs solemneel zal onwettig verklaert worden."
348
Uit al dit aangehaalde ziet men , hoe de president van
ons Collegie Pulcheria in het Josephistisch vaarwater ver-
zeild was geraakt. De Bul van Pius VI, Super soliditaie
dd 28 November 1786, waarover hij zoo oneerbiedig en
schandelijk spreekt, bevatte de veroordeeling van het
goddeloos werk van Eybel over den Paus , hetwelk , vooral
door medewerking van het Oostenrijksch Gouvernement
ter gelegenheid van den zegevierenden togt van Pius VII,
toen hij naar Weenen trok om den Keizer te kroonen ,
overal verspreid en in verschillende talen , tot zelfs in het
Grieksch , vertolkt werd om den eerbied voor het Pauselijk
gezag bij de volkeren te ondermijnen. Hoe Stafford een man,
die hem zóó overeen Bul van den Paus durfde schrijven,
aan het hoofd van het Collegie en leermeester onzer stu-
denten kon laten , zou wel kunnen bevreemden , maar in
den bestaanden rampzaligen toestand zal er zeker geene
mogelijkheid geweest zijn om den Josephist te verwijderen.
Wij vinden geen antwoord van Stafford op deze en volgende
brieven, waarin hij, zooals we zien zullen, in dienzelfden
geest de verdere gebeurtenissen mededeelt. Waarschijnlijk
heeft Stafford, die hem toch, als blijkt uit de brieven van
v. L zelven, over sommige zaken heeft moeten antwoorden,
die punten onaangeroerd gelaten. Hoe dit zij, zooveel is
zeker dat Stafford , hij moge dan ook al wat te veel met
zijn Pseudo-kapittel gedweept hebben, toch te goed ka-
tholiek was om met de gevoelens van v. Leempoel in te
stemmen. Deze bleef intusschen zijn vriend Stafford in
dienzelfden geest op de hoogte houden van hetgeen er
van tijd tot tijd met het Seminarie-generaal plaats had.
Den 7 Februarij schreef hij : tt'm het vertrekken der
Seminaristen , heeft men door konst en vliegwerk 1 7 a
18 Waelen behouden, waervan alles afhing; want bijal-
dien zij alle vertrokken waeren , niemand zoude het hart
gehad hebben van de eerste daer naer terug te keeren;
319
maer nu er eenige gebleven zijn , zal mogelijk een groot
deel komen bidden en smeeken , om te mogen terugkeeren ,
gelijk er inderdaed reeds eenige zijn wedergekeert, die
een pretext van hun vertrek hebben kunnen inbrengen."
Verder meldt hij, dat de Proceduren tegen de oproerige
studenten gestaakt en de gevangenen zonder eenig losgeld
op vrije voeten gesteld waren. Twee van de Directeurs
van het Seminarie-generaal hadden hun ontslag gevraagd
en verkregen, en het gerucht ging dat de Theologische
faculteit naar eene andere stad zou verplaatst worden.
//De Bulle" [van Pius VI hierboven gemeld] , schrijft
hij , «/is door de groote raed van Brabant onderzogt ; en
zoude een harder lot ondergaen hebben, ten waer men
ten opzigte der tegenwoordige omstandigheden zig verge-
noegt had van die te verbieden als zijnde een placaet van
een vreemde mogenheit , uitgestrooit zonder kennis van den
Souverein; moetende alle de exemplarien ingebragt wor-
den op 300 gulden boete. Daerenboven neemt de fiscael
informatien, wie die heeft doen drukken en aenplakken ;
men verzekert dat zijne Eminentie [Kardinaal van Francken-
berg] hierover onaengenaemheden te dugten heeft , en aen
hem reeds verboden is, ten hove te verschijnen." Einde-
lijk meldt hij nog, dat er groote spanning in de gemoe-
deren heerscht wegens de nieuwigheden die Joseph II
invoerde en zijnen onderdanen opdrong. De Professor Le
Plat zal , dacht hij , #eerstdaegs het lot van Jonas onder-
gaen ; maer dan moet hij Leuven verlaeten , of hij word
gesteenigt."
Kort daarop, den 19 Februarij , schreef v, Leempoel ,
dat de Nuntius te Brussel Zondandari order uit Weenen
had ontvangen om binnen acht dagen de landen van den
Keizer te ontruimen. Kardinaal van Franckenberg moest
te Weenen verschijnen. Van hem zegt v. L. dat hij //een
waardig Prelaat is, maar het gebrek heeft zijne raads-
••550
lieden niet goed te kiezen." Hij had zeker v. Leempoel
of diens geestverwanten tot raadslieden moeten nemen.
Uit latere brieven vernemen we nog, dat de Nuntius
Zondandari zich naar de Abdij van S. Truijen had bege-
ven met zijn Auditeur, die ook verbannen was; doch bij
zijn vertrek waren de Ministers der vreemde Mogendheden
hem allen komen vaarwel zeggen, 't geen het Oostenrijk-
sche Hof zeer ontstemd had. Nog meldt hij dat de reeds
genoemde Thijsbaert den ontslagenen Stöger in het pre-
sidentschap van het Seminarie-generaal was opgevolgd.
Hoe v. L. de studenten van Pulcheria zocht te beder-
ven, blijkt uit hetgeen hij den 15 April 17 87 aan Stafford
durfde schrijven: vlk heb de Heeren Marant en Wouters
[twee door en door Josephistische Professoren van het
Keizerlijk Seminarie-generaal] verzogt om mij hunne ques-
tien te zenden voor het Paesch-concours, hetgeen zij ge-
daen hebben, en ik heb die op dezelve uur voorgesteld
aen onze 4 Theologanten van het eerste jaer. Ik heb daer
heel veel moeite mede gehad, omdat de communiteit daer
sterk tegen was; mijn Lector was er tegen, Leemput
[President van den Hoogen Heuvel] en zijn procurator
ook en in den Hoogen Heuvel is zulks niet geschied [daar
waren dus onze Hollandsche studenten onder beter leiding]
nochtans ik heb het volgehouden en ik heb hun plegtig
belooft, dat ik de plaetzen van die twee concoursen aan
de Provisores zoude zenden. Dat staet bij mij vast, dat
bij aldien men aen de Theologanten andere materien voor-
schrijft om te studeeren, dan die in de publieke lessen
geleert worden, dat de studenten dan nooit naer de lessen
zullen gaen, en diensvolgens dat zij dan te Loven niet
moeten komen studeeren. Ik bevat zeer wel , dat men-
schen, die nooit anders gezien hebben als Daelman en
Dens, niet veel werk maeken van schriftuur en kerke-
lijke historie; maar ik vertrouw, dat UEd. van mijn ge-
351
voelen zal zijn, dat wij ons veeleer van de gantsche theo-
logia scholastica zouden kunnen ontdoen , als van de schrif-
tuur en de historie, in welke beide wezentlijk de gantsche
Theologie is opgesloten. Ik wenschte dat de Aartspriester
en Ampl. Cavellier [de andere Provisor van Pulcheria]
ook in hetzelve gevoelen mogen zijn. Ik heb de quaestien
gezien van Marant, van Wouters en van Sentelet. Zij staen
mij wel aen , bijzonder de laetste, die vol oordeel zijn."
Zouden de Provisoren van Pulcheria zulk een stelsel-
matig bederven van onze theologanten stilzwijgend hebben
laten begaan en tegen zulk een handelwijze van hun pre-
sident niet zijn opgekomen? Het is bijna niet te veron-
derstellen, en toch schijnt het zoo, anders zoude hij immers
in zijne volgende brieven niet even stout in dienzelfden
zin geschreven hebben of althans zijne handelwijze gepoogd
hebben te verdedigen. Jammer, maar bevreemdend ook
is het, dat Stafford juist van zijne brieven, in dien tijd
aan v. L geschreven , geen enkele copie bewaard heeft.
Deze ceheele correspondentie pleit, onzes inziens, niet
voor den moed der Provisoren noch voor hunne pligt-
matige behartiging van de hun toebetrouwde belangen der
studenten en daarmede van de toekomstige geestelijkheid
dezer Hollandsche Missie. Zeker zullen zij in de be-
staande moeijelijke omstandigheden, reden genoeg mee-
nen gehad te hebben om voor het oogenblik zich tegen-
over de handelwijze van v. L. lijdelijk te houden. Uit
later mede te deelen brieven van Stafford blijkt wel dat
hij er verre van af was, Josephistischen beginselen te
zijn toegedaan , en de studenten van Pulcheria daarmede
te willen laten bederven.
In een later schrijven van 6 Mei spreekt v. L. in dien-
zelfden geest met zekere minachting van den beroemden
van Alphen, toen, zooals hij hem noemt: „adjoint van
den Vicaris [Apostoliek van Noordbrabant, Aerts] en die
352
alles aldaer doet en een van die theologanten is, die meer
werk van Dens en Daelman maken, dan van kerkelijke
historie." Hoe die er voor zorgde, dat zijne studenten
niet door v. Leempoel bedorven werden, blijkt uit diens
klagt dat //twee meijerijenaers 't huis ontboden zijn, waer-
van een mijn discipel in de Physica was en zeker in de
linien zoude geweest zijn; «een derde", klaagt hij verder,
«heeft verbod van den Heer van Alphen van de lessen
te frequenteeren van Theologie, alhoewel hij in den Hoogen
Heuvel woont; en ik twijffel geen oogenblik of Eximius
van de Velde cum suis worden geraadpleegt."
Intusschen werd het verzet tegen den despotischen
dwang van Joseph II al stouter. De Staten van Bra-
bant hadden de Leuvensche Universiteit onder hunne
bescherming genomen en daardoor gesteund , wilden de
studenten de lessen der Professoren in de Theologie
aan het Seminarie-generaal niet meer bijwonen; ja ze
gingen zoover van aan het Seminarie te durven aan-
plakken, dat de eerste de beste, die een Theologische
les daar zou bijwonen , zou gesteenigd worden.
z/Daer heeft", schrijft van Leempoel den 6 Junij 1787,
z/in het Seminarie aangeplakt geweest primus qui adiverit
lectiones Theologicas , lapidabitur ; welk argument van die
kragt geweest is, dat de Professores alleen geweest zijn.
Daer zijn dus in Theologie geen lessen meer." Hij raadt
dus de Provisoren aan de studenten maar //liever vacantie
te geeven, als hier hun geld te laeten verteeren, de
reo-eltugt van het Collegie over stuur te helpen en haer
somtijds in de eene of andere onaengenaeme stappen te
laeten inwikkelen." Ofschoon de Keizer, zooals v. L. den
29 Augustus schreef, er eerst wel op aandrong, dat de
^Professoren hunne functien zouden hervatten", bleek het
toch al meer en meer dat hij tegen den geweldigen stroom
niet op kon. Den 14 November schreef v. L. //Ik zal u
353
per eerste schipper zenden de representatie van de Uni-
versiteit tegens het Seminarie-generael ; welke door een
nieuw request van derde staet of burgerstand van Bra-
bant, alsmede van de generaele Staeten gevolgt, van die
gewenschte uitval geweest is, dat mij eergister avond te
Brussel om half negen behandigt is, het lang verwagt
decreet van de suppressie van het Seminarie-generael en
vernietiging van alle veranderingen , die in de Theologi-
sche Faculteit gemaekt zijn, zullende alles voortaen ge-
schieden door medewerking van de Staeten en van Com-
missarissen van de Universiteit " In December daaraan-
volgende durfde de Universiteit weder een eigen Rector
aanstellen , ofschoon het verbod van zulks te doen nog
niet was opgeheven. Van Leempoel was bevreesd dat de
keuze op hem zou vallen. Doch men kende den man te
goed en zeer wijselijk werd de achtingswaardige Henricus
Clavers, Regent van het Collegie 't Varken , met alge-
meene stemmen tot Rector aangesteld. Het duurde echter
niet lang of het Gouvernement vroeg, waarop de Universiteit
hare bevoegdheid grondde van een Rector aan te stellen.
Ook kreeg de Keizer weldra spijt over de betoonde inschik-
kelijkheid, en bleef hij op nieuw zijne vroegere besluiten,
voor zoover die de godsdienstige aangelegenheden betroffen,
handhaven. Den 15 Januarij 1788 werd het Seminarie-
generaal weder geopend en al spoedig werd onze van
Leempoel, de man naar het hart van Joseph II, tot
Rector van de Universiteit aangesteld in de plaats van
Clavers, die voor een tijd van negen jaren verbannen
werd, te gelijk met negentien Doctoren der Universiteit.
De Josephist Le Plat werd wederom tot Doctor aange-
steld ; maar toen hij zijne lessen begon , werd hij door de
studenten uitgejouwd. De andere Professoren zagen geene
studenten in hun lessen verschijnen. Terzelfder tijd deed
de Keizer overal de Bisschoppelijke Seminariën sluiten.
Bijdragen Gesch. Bisd v. Haarlem. VIII* Deel. 2o
354
Ten gevolge van die benoeming van v. Leempoel tot Rec-
tor der Universiteit , stelden de Provisoren van Pulcheria
zekeren Antonius Kerstens , voorloopïg tot Administrateur
van het Collegie aan. Bij de acte dier aanstelling, ge-
dagteekend van 23 Maart 1788 , beloofden zij nog nadere
beschikkingen en verordeningen aangaande de Theologische
lessen en andere zaken de studiën betreffende, vast te
stellen. Kerstens wilde nu de Theologie in driejarigen
cursus leeren, maar daar alleen geen kans toeziende, —
hij was ook rector van het Beggijnhof, — stelde hij aan
de Provisoren voor, een Professor in 't Collegie het
Varken, met name, van den Audenrooden , godgeleerde
lessen in Pulcheria te laten geven ; doch het voorstel vond
geen bijval; men vreesde voor opspraak, en Kerstens bleef
voorloopig met de Theologische lessen belast. Dit duurde
evenwel niet lang; nog in den loop van hetzelfde jaar
werd zekere J. W. Hövelman tot Lector door de Pro-
visoren aangesteld, die den 15 Maart 1790 door Ph. van
Rossem in die betrekking werd opgevolgd. Den 29 Sep-
tember 1788 stelden de Provisoren eenige bepalingen voor
de studenten vast, waarbij vooral eene strengere tucht
werd ingevoerd. Zij laten dat stuk van deze woorden voor-
afgaan , die ons doen zien , wat er van de studenten in
ons Collegie onder het presidentschap van v. Leempoel
geworden was. »Wij hebben tot onze allergevoeligste
droefheid bevonden dat velen onder hen [de studenten]
niet geschroomd hebben, zig aan de allerstrafwaardigste
losbandigheid plichtig te maken ; dus hebben wij het van
onzen plicht geoordeeld de volgende schikkingen te maken ,
om de ware tucht in het Collegie te doen herleven." We
vinden dan ook in die Statuten allerlei beperkende bepa-
lingen tegen losbandigheid, ongehoorzaamheid, verzet tegen
het gezag enz. alles op zware straf en met bedreiging van
uitzetting uit het Collegie, in geval van herhaling. De
355
gestrengheid der voorschriften getuigen wel van zorg voor
het herstel der tucht.
Den 7 Mei 1788 zond van Leempoel, toen zich noe-
mend ,/Recteur actuel de l'Université", aan Stafford twee
Keizerlijke Decreten. Het eene, reeds oud en gedagteekend
van 30 Mei 1785, hield in, dat, bij het openvallen van
het Presidentschap van een Collegie, de Provisoren of
anderen , die daartoe bevoegd zijn , die vacature niet mogen
aanvullen, maar slechts een Deservitor of voorloopig
Administrator moesten aanstellen, (waarschijnlijk was daar-
om, bij het vertrek van v. Leempoel , Kerstens slechts tot
Administrator benoemd) waarvan ze ook telkens den Rector
en den gedeputeerden van de Universiteit kennis moesten
geven. Ook mogten geene nieuwe gebouwen in de Col-
legies te Leuven opgerigt worden, voor dat het bouw-
plan eerst door het Gouvernement was goedgekeurd. Het
andere stuk, dat v. Leempoel overzond, was een uit-
treksel van het Keizerlijk Decreet, dd. 26 April 1788,
waarbij aan de Provisoren van Collegiën te Leuven werd
verboden, iets van hunne bezittingen te verkoopen , zonder
vergunning van het Gouvernement. Bij overtreding van
dit verbod, zoude de Keizer zich geregtigd beschouwen
het Collegie op te heffen. Van Leempoel zond die beide
Decreten aan Stafford op last van den Keizer. Men ziet
hoe de Josephistische dwingelandij zich nu ook over onze
Hollandsche Collegies ging uitstrekken. Opmerkelijk is
het dat v. Leempoel, die tot dusverre, zooals we reeds
konden opmerken , zulke lange en zeer vriendschappelijke
brieven aan Stafford schreef, deze Decreten van een zeer
stroef officieel schrijven deed vergezeld gaan, terwijl we
ook niets meer van eene briefwisseling tusschen hem en
Stafford bespeuren, hetgeen ons doet vermoeden dat hunne
vriendschap verkoeld was.
De dwingelandij van Joseph II en bepaaldelijk zijn
356
Edict van 16 October 1786, deed de Katholieken hier
te lande het plan opvatten om een eigen Seminarie op te
rigten ; 't geen in den toenmaals meer verdraagzamen tijd ,
van den kant der Regering niet te veel bezwaar zou ont-
moeten. Eerst begon men bij de Staten te requestreren
voor een Seminarie te Maastricht, waarvan het plan vooral
van de Jesuieten was uitgegaan. Daar kwam echter de
Apostolische Vicaris van 's Hertogenbosch tegen op, die
namelijk een Seminarie in den Bosch poogde te stichten.
Stafford van zijnen kant was niet minder tegen het plan
van een Seminarie in den Bosch, dan tegen een in
Maastricht.
//De heer Aerts Vicarius van 's Bosch", zoo lezen wij
in zijne aanteekeningen over die zaak, //begreep over
twee jaren, dat het beter met zijne belangen overeen
zoude komen, indien dat algemeen Seminarie in den Bosch
opgerigt wierd ; dus heeft hij hierover aan den overledenen
Aartspriester van Holland den Heer Meylink geschreven
om hem tot het voortzetten van dit project over te halen.
Deze heer heeft mij den brief van den Vicarius toege-
zonden. Ik heb den Heer Meylink onder het oog gebragt,
welke onherstelbare onheilen hier onvermijdelijk uit zouden
volgen, waarop deze Heer den Vicarius op eene bondig
wijze heeft geantwoord , hem onder andere radende niets
verder in deze zaak te doen, voor dat hij de Provisores
van het Hollandsen Collegie had geraadpleegd; maar de
Vicaris heeft na dezen heilzamen raad niet geluisterd.
//Dewijl wij, op het einde van 1788, ontdekten dat die
van Maastricht op nieuw alle mogelijke pogingen aan-
wendden , om bij Hunne HoogMogenden dit verdervelijk
project door te dringen, hebben wij het van onzen pligt
geacht , allen vlijt aan te wenden om eenig meerder ligt
in de zaak te bekomen en ons op alle mogelijke wijze
tegen hunne verdervelijke pogingen aan te kanten.
357
tfDus hebben wij ontdekt dat zij zig niet schromen voor
te wenden dat de noodige fondzen tot dit geprojecteerd
Seminarie hier binnen's lands berusten (ongetwijfeld bij
het Haarlemsen. Capittel) en dat de goederen , welke
buiten's lands zijn , zeer gemakkelijk hier getransporteerd
kunnen worden."
Ook vinden we in de brieven van v. Leempoel aan
Stafford in 1787, van het request voor een Seminarie te
Maastricht gewag gemaakt. In zijn brief van 15 April
van genoemd jaar schrijft hij daarover het volgende :
//UEd. heeft mij nog niet geantwoord op het Seminarie
te Maestricht ; nochtans hier valt bedenking op. Gisteren
heb ik wederom een brief gekregen , waarin onder anderen
staet : „les vues du Magistrat s'etendent sur tous les
z/sujets tant des Provinces que de la Generalité ; on se
tfflatte que la semaine prochaine on recevra 1'approbation
//générale de toutes les Provinces. Je me* persuade, mon
//dier ami , que vous êtes déja informé de tout ceci, et
z/que vous avez deja pris vos mésures en consequence,"
Ik kan bezwaerlijk geloof slaen aan deese tijding, die
nochtans van goede hand komt, Al wat zeker is, dat
volgens de laetste resolutie van Staeten generael 1° zij
aen de Stad Maestricht het privilegie vergunt hebben van
een Seminarie op te rigten; 2° dat zij zig verbinden , van
alle de Roomsche van de generaliteit te verpligten van
aldaer hunne cours van Theologie te doen op poene van
inliabiliteit etc. dus meen ik dat UEd. hier wel een wakend
oog op dient te houden. Het plan is ter approbatie naer
den Haeg , en men verwagt zulks alle dagen terug ,
dit weet ik zeker. Men houd dit zeer geheim , alsmede
de inhoud van dit plan : maer ondertusschen word mij
verzekert , dat de Paters predikheeren zig offeren om de
philosophie en theologie aldaer te doceeren voor de somma
van 500 gulden luiksgeld, dat is 350 brabants. Zoude
358
dat niet een mooije zaak zijn voor de Missie; en nog
mooijer voor de philosophen, in zoo eene bedorve stad
als Maestricht!"
De Apostolische Vicaris van 's Hertogenbosch , Andreas
Aerts, zat van zijn kant ook niet stil. Vernemende dat
er voor Maastricht reeds een request bij de Staten was
ingediend, haastte hij zich voorloopig aan de Staten te
verzoeken van niet op het request voor Maastricht te wil-
len beschikken , vóór en aleer het plan van een Semi-
narie te 's Hertogenbosch , 't welk hij bezig was te ont-
werpen, bij hen zou zijn ingekomen. Bij dat plan, zoo
verzekerde hij, zou worden aangetoond dat 's Hertogenbosch
onvergelijkelijk beter voor een Seminarie geschikt was dan
Maastricht. In dat request, waarvan we twee afschriften
bezitten , noemt hij zich Vicaris generaal van het Bisdom
van 's Bosch.
Stafford schreef over de zaak aan zekeren C. P. Hoynck
van Papendrecht, waarschijnlijk een zoon of kleinzoon van
den Advokaat R. Hoynck van Papendrecht, dien wij in
het Proces voor Pulcheria tegen de jansenisten hebben
leeren kennen; zoodat clan de vermaarde C. P. Hoynck,
Vicaris-Generaal van den Kardinaal Aartsbisschop van
Mechelen zijn oom of oudoom zou g3weest zijn. Eerst-
genoemde C. P. Hoynck antwoordde aan Stafford in zijn
schrijven van 30 April 1787, nog in ons Archief aan-
wezig, dat, naar hij vernomen had, verscheidene leden
der Staten-generaal en van den Raad van State van oor-
deel waren, dat nu aan de Katholieken een eigen Seminarie
hier te lande moest toegestaan worden , ook daarom , dat
dan de geestelijkheid beter in de constitutiën en wetten
van het vaderland zoude onderwezen worden, waarvan
zij die in België studeerden, ten eenemale onkundig bleven.
Verder meldt hij , dat het bovenbesproken voorloopig re-
quest van den Vicaris Aerts den 24 April door de Staten
359
voor antidotaal, zooals Aerts ook verzocht had, was aan-
genomen. //De saak", schrijft hij, //is bij Resolutie van
24 April commissoriaal gemaakt met de Raad van Staaten,
waardoor dan provisioneel een spaak in het wiel is ge-
stoken voor die van Maastricht" Hij raadt dus aan, dat
men vanden Vicaris opening zou verzoeken van zijn plan,
ten einde gemeenschappelijk met hem te overleggen en
te werken om een Hollandsen Seminarie te erlangen.
In November 1788 werd aan den Secretaris van de
Staten een kort geschrift ingeleverd , waarvan we ook twee
afschriften bezitten ; door wien het was opgesteld of inge-
diend, wist Stafford zelf niet. Daarin wordt gezegd, dat
het Request in handen van de kerkelijke overheid dezer
landen, met name van den Vicaiïus van 's Hertogenbosch
en de Aartspriesters van Holland en Utrecht behoorde
gesteld te worden. Verder wordt kortelijk aangetoond ,
wat schade uit een Seminarie te Maastricht zoude ont-
staan, wijl daarmede al de Beurzenstichtingen van Leuven,
Douai enz. zouden verloren zijn.
Ook de Nuntius Zondandari schreef over de zaak aan
den Aartspriester ten Huisdier. Hij wijst daarbij insge-
lijks op het verlies van Fundatiën en Beurzen, dat te
vreezen zoude zijn bij eene oprigting van een Seminarie
te Maastricht, terwijl daarvoor toch niet de minste onder-
steuning uit 's Rijks kas zou verstrekt worden, zooals hij
zeker wist, dat besloten was: waarom dan ook niet alleen
de Vicarius van den Bosch, maar ook de Bisschoppen van
Antwerpen en Roermond bedenkingen daartegen bij de
Staten hadden ingebragt. Ofschoon, zoo merkt hij op, de
Staten-generaal, bij wie de zaak aanhangig is, de inge-
zetenen der verschillende Provinciën niet zonder toestem-
ming van de Staten dier Provinciën kunnen dwingen om
in dat Seminarie hunne studiën te doen , is het toch te
vreezen, dat men zal besluiten de zaak ook bij de Staten
360
der Provinciën te brengen. Daarom spoort hij den Aarts-
priester aan, te Amsterdam en in den Haag al het moge-
lijke in 't werk te stellen om het plan van Maastricht te
verijdelen; ook de andere Aartspriesters zou hij evenzoo
vermanen om hetzelfde, ieder in zijn district te doen, voor
het geval dat de Staten der Provinciën met de zaak ge-
moeid mogten worden. ')
De Aartspriester ten Huisdier schreef nu , ingevolge ge-
melden brief van den Nuntius , aan zijn agent te 's Graven-
hage, zekeren J. M. de Graaf, wien hij verzocht het plan van
Maastricht naar vermogen tegen te werken, om de nood-
lottige gevolgen daarvan voor onze Missie, welke bij eene
opheffing van ons Collegie te Leuven, alle daaraan ver-
bondene vaste goederen , fondsen en beurzenstichtingen zou
verliezen; wijl het Keizerlijk Gouvernement daar aanstonds
1) De hier aangehaalde brief dd. 24 November 1788 luidde als volgt:
//Non te praeterit procul dubio, quod de erigendo pro Foederato Belgio
Generali Seminario in eivitate Mosae-Trajectensis res agatur. Sciinus tarnen
pro tali erectione ne vel minimum ex aerario publico contribui statutum
esse; insuper quod hoc negotium non tam primum deliberatum sit. Haec
res nihilominus nostra multura interest, nou solum, sed etiam alios refert,
ut non eveniat, et jam ab aliquibus Consilio Statuum aliquo modo opposi-
tum est (prout Vicarius Sylvae Ducensis et cum illo Antverpiensis et Iturae-
mundensis Antistites) et expositae sunt damnosae sequelae, quas secum tra-
heret ista Semiuarii erectio, qua omnes Catholici Reipublicae incolae simul
et semel privarentur tot et tantis piis fundationibus et bursis pro studio
promovendo summopere necessariis , quibus iis turn Lovanii, tum Antverpiae,
ti;m Duacii alibique frui licet, et de facto fruuntur. Hinc, quamvis peri-
culum non videatur in mora, quia negotium hoc coram Altipoteutibus hac-
tenus pendet, qui Ld simile Seminarium frequeutandum Proviuciarum incolas
obligaie nequeunt, sine speciali cujusque Provinciae consensu , tarnen timen-
dum est, quod hoc negotium referri ad siiigulas Provincias determiuetur ,
proindeque quantum fieri potest, obicem ponendum est. Noverit ex his A.
T. quod, quae prudenter per te et per viros benevisos fieri possent vel
Amstelodami vel Hagae Comitis, non sunt praetermittenda, cum nos hoc
idem aliis Archipresbyteris innuere non omittamus, si ad Provincias remit-
tatur deliberatio et ab eisdem expetatur consensus, quod scire a te, si
evenerit, necessavium nobis esset."
361
de handen aan zou slaan. Genoemde agent sprak over de
zaak met iemand die veel invloed bij de Staten schijnt
gehad te hebben, misschien wel een lid van dat Collegie,
en verzocht dezen, te bewerken dat er geen gunstige be-
schikking op het request voor Maastricht zou vallen , al-
vorens hij hem nader over de zaak zou hebben ingelicht.
De Graaf nu wendde zich tot Stafford om eene #ampie
pro memoria van alle de inconveniënten , welke er zouden
kunnen ontstaan, ingeval in het verzoek werd geconsen-
teerd, om die aan mijnen vriend, die mij daarom gevraegd
heeft , over te geeven , of er nog iets in gedaan kon wor-
den. Nog moet ik u melden", voegt hij er bij, //dat men
Maastricht boven 's Bosch heeft gepraefereert , omdat wij
daar meerder vrijheid voor de uiterlijke plegtigheeden
onzer religie hebben." Terstond gaf Stafford aan dat ver-
zoek gevolg en zond aan den agent de Graaf eene uit-
voerige Memorie, welke den 24 December 1788 bij de
Staten-generaal werd ingediend. Opmerkelijk is het, dat
het Request aan de Staten, ten geleide van de Memorie,
uitging van den Aartspriester ten Huisdier en de beide
Provisoren van Pulcheria, terwijl de Memorie zelve door
alle drie te zamen onderteekend was. Het Kapittel van
Haarlem en vooral Stafford wilden anders volstrekt geene
bemoeijingen van den Aartspriester met de zaak van het
Seminarie gedogen. Hier echter was Stafford, volgens zijne
eigene aanteekening, genoodzaakt geweest de Memorie
ook door den Aartspriester te doen mede onderteekenen.
In zijn meergemeld copieboek, betreffende het Collegie Pul-
cheria , lezen wij , dat die Memorie aan de Staten ingele-
verd, van een gewenscht gevolg is geweest; en verder
teekent hij daarbij aan , dat hij den Aartspriester verzocht
had ze ook te onderteekenen , wijl de Staten de zaak niet
buiten den Aartspriester om zouden willen behandelen.
In het request, dat bij de Memorie gevoegd was, noe-
362
men de adressanten zich ,/Hermanus Franciscus ten Hui-
sdier, Aartspriester in Holland en Zeland en Pastor van
de Roomse gemeente te Amsteldam, Joannes Stafford,
Rooms wereldspriester, en Pastor te Haarlem en Petrus
Guillielmus Cavalier van Adrichem, Roomsch werelds-
priester en Pastor te Amsteldam , beyde Provisores van
het Hollands Collegie te Leuven, alle in hunne respec-
tieve qualiteyten, voor zooverre zij betrekking hebben op
de R. C. ingezeetenen deezer landen", en iets verder zeg-
gen zij, «dat zij supplianten belast zijn met de zorg voor
de Roomsch Catholique gemeentens dezer landen." Dit
laatste vooral is voorzeker niet vrij van aanmatiging. Hoe
toch kon de Aartspriester ten Hulscher, die slechts over
de Districten Holland en Zeeland was aangesteld, zich
voordoen als het bestuur voerende over al de Katholieke
gemeenten dezer landen, maar vooral, hoe durfden de
Provisoren zich mede als zoodanig voordoen, die hoogstens
iets over het Collegie Pulcheria te zeggen hadden? Dat ten
Hulscher door zijne medeonderteekening zoo iets eenigermate
erkende en bekrachtigde , moet voorzeker daaraan worden
toegeschreven, dat hij de Provisoren, vooral Stafford, die,
zooals men uit zijn copieboek moet afleiden, het stuk
had opgemaakt en eigenlijk de ziel van de gansche be-
handeling der zaak was, in deze omstandigheden noodig
had en om niet alles op 't spel te zetten, geene moeije-
lijkheid of bezwaar tegen zulk eene ongerijmdheid en
onuitstaanbare aanmatiging wilde maken.
Het Request en de Memorie waren gerigt zoowel tegen
het plan van een Seminarie te 's Hertogenbosch als tegen
dat van Maastricht.
De Aartspriester gaf van het inzenden der Memorie
kennis aan den Nuntius, die er zijne volle goedkeuring
aan hechtte. Ook vinden wij onder de copiën, die hij zelf
van zijne brieven gemaakt heeft, er eene van een brief
363
aan een anderen Aartspriester, dien hij echter niet noemt,
(misschien was het wel een rondgaande brief voor al de
Aartspriesters buiten Holland) om hem van den gedanen
stap kennis te geven, waarbij hij in 't kort den loop der
zaak, zooals we dien hebben nagegaan, zamenvat. ') Uit
dien brief vernemen we nader, dat men te Maastricht hot
Seminarie wilde oprigten met de fondsen van beide de
Hollandsche Collegies, zoo van den Hoogen Heuvel als
1) Zie hier wat wij iii dien brief lezen :
„Deësse non possum quin Amplitudini vestrae significem quod uobis com-
mune et ipsi scitu dignum duco : videlieet, abhinc aliquo tempore indica-
verat mini Exms. Nuntius uti et ab ipso Amplitudini vestrae factum fuisse
suppouo , quosdam Mosae Trajectensis incolas conceptum formasse omnem-
que impeudisse operam acquirendi sibi in ea urbe cujusdara Theologoruru
Seminarii erectionem ex bonis v. g. Collegii Hollandici Lovaniensis, Alti-
collensis etc. exstruendum et dotandum. Haec ut succederent adierunt Alti-
potentes per libellum supplicem deprecaiites exclusivam hujus Seminarii
erigendi permissionem et strictum ab ipsis decretum, quo omnes qui in
hisce Provinciis unitis aut aliis regionibus Statuum Generalium ad functio-
nem quamdam sacram admitti cupereut , obligarentur pro tempore studia
sua [ibidem r] persolvere; et quod maxime inconveDieus erat, monachi homincs,
nullimode compositi ad iustruendum Theologos uostros, sese pro parvo quodam
aouuo stipendio praesentaverant ad munia professorum requisitorum. His
aliisque multis iuconvenientibus attentis, nostrum esse judicavi conamini
Trajectensium ab omni parte resistere. Hoc et ab initio quo mihi notum
factum fuerat, feci, nempe agentem Hagae Comitis primariis quibusdam
Provinciae uostrae Regentibus ob oculos ponere feci, incommoda illa ex
isto permissu secutura, sicuti et ipsemet aliquibus nostraeUrbis [Amstelo-
dami] primarÜ9 viris hoc idem indicaverara ; ast timens ne a parte adver-
sariorum subreptitie obtiueretur permissio , praecipue si Altipotentes , insciis
particularibus Proviuciis, in illorum favotem resolverent ; hinc ego una cum
Provisoribus Collegii Hollandici Dno J. Stafford et Cavellier van Adrichern ,
quorum maxime intererat respectu praefati Collegii, dedimns quoque ante
aliquot dies libellum supplicem, ut vocant autidotalem, Altipotentibus cum
adjecta sat ampla memoria, in qua inconvenientia in petito Trajectensium
couteuta ad longum gnaviter delineata sunt. Quid de successu nostri hujus
operis , quis hujus rei futurus sit eventus, hucusque ignoramus. Spem equi-
dem omnem fovemus prosperi responsi. Interim de his Amplitudinem vestrara
certiorem reddere volui, ut ipsemet , casu quo iuterrogaretur aut consule-
rctur, sciret quid a nobis actum sit."
364
van Pulcheria ; alsook dat men een besluit van de Staten-
Generaal trachtte te verkrijgen, waarbij allen, die inde
vereenigde Provinciën en in de Generaliteitslanden tot
eenige kerkelijke Bediening wenschten toegelaten te wor-
den, strengelijk verpligt werden in dat Seminarie een tijd
lang te studeren. De Aartspriester en de Vicaris van
's Hertogenbosch meenden zich met alle magt tegen zulk
een plan te moeten verzetten.
Toen ten Huisdier dien brief schreef, namelijk in het
begin van Januarij 1789, wist hij nog niet welk gevolg
de gedane stappen zouden hebben; maar weldra kon, zoo
als we reeds gezien hebben , Stafford aanteekenen dat het
request //van een gewenscht effect geweest is/' De bondige
redenen, in de Memorie aangevoerd en ontwikkeld, over-
tuigden de Staten dat het verzoek van die van Maastricht
voor geen inwilliging vatbaar was; en daarmede zagen
de requestranten wat zij voor onze Hollandsche Collegies
zoozeer gevreesd hadden, voor goed afgeweerd.
Onmiddelijk achter zoo even vermelde aanteekening van
Stafford, vernemen we eene andere moeijelijkheid, die kort
daarop voor de studenten onzer Collegiën te Leuven op-
rees uit de Josephistische dwingelandij. — We lezen daar
namelijk het volgende :
''Naauwelijks was deze zaak [van een Maastrichts of
Bosscher Seminarie] in het laatst van Februarij 1789 ge-
lukkig afgeloopen, of ik ontving eene brief van den Heer
Kerstens [den voorloopigen Administrator van Pulcheria]
gedateerd 4e Maart 1789, waarin ZEerw. meld dat er
's anderen daags eene depêche in ons Collegie voorgelezen
zoude worden, door welke men onze Beurziers wilde ver-
plichten de openbare lessen bij te woonen, op verbeurte
der fondzen van hunne beurzen."
Bij het vroeger reeds door ons vermeld Edict van Keizer
Joseph II van 16 October 1786, houdende oprigting van
365
een Seminarie-generaal, was bij art. VI een uitdrukkelijke
uitzondering van de algemeene verordening gemaakt voor
de Collegies te Leuven , die voor studenten van andere
Rijken gesticht waren (zie hierboven bladz. 345, waar
wij dat artikel in zijn geheel hebben medegedeeld). Op
dat klaar en duidelijk artikel steunende , was men hier
gerust en zonder zorg voor onze beide Collegiën Pulcheria
en den Hoogen Heuvel, en bleven daar de godgeleerde
lessen, even als vroeger, geregeld doorgaan. Doch in 1 789
wilde de dwingeland ook onze studenten tot het Josephisme
bekeeren , en vaardigde hij een decreet uit , waarbij al
degenen die in de Collegies te Leuven eene beurs genoten,
welke gesticht was op goederen in de Oostenrijksche
Nederlanden gelegen , verpligt werden , op verbeurte van
hunne Beurzen, de openbare (Josephistische) lessen aan
de Universiteit bij te wonen. Toen de Administrator Ker-
stens aan Stafford berigtte dat gezegd Decreet den 5 Maart
in het Collegie zou worden afgekondigd, schreef Stafford
hem onmiddelijk den volgenden krassen brief, waarin hij
met klem en nadruk tegen den despotieken maatregel
opkomt. Daaruit zien we, dat, moge hij al niet, zooals
we hierboven uit de correspondentie van v. Leempoel
moesten afleiden, zich tegen diens heulen met de Jo-
sephistische Professoren en bederven der studenten naar
behooren verzet hebben , dit niet aan Josephistische
beginselen moet toegeschreven worden, maar veeleer
aan de omstandigheden, die hem toen zeker gewigtig
genoeg voorkwamen om de schandelijke handelwijze en
verkeerde beginselen van v, Leempoel voor het oogen-
blik door de vingers te zien. De bedoelde hrief luidde
dan als volgt:
z/UEerw. Missive van den 4n dezer", zoo schreef hij
den 9 Maart, //heeft mij zeer ontrust en ik verlang zeer
om de gemelde Depêche te zien , dan zal ik misschien
366
beter over de zaak kunnen oordeelen. Nu ik geene be-
hoorlijke kennis van de zaak heb, kan ik er niet anders
dan gebrekkelijk over denken. De provisores van het Hol-
landsen Collegie hebben particuliere lessen voor hunne
eigene studenten, in hun eigen Collegie ingevoerd, steu-
nende op het VI Artikel van Zijner Majesteits Edict van
1786; zij beschouwen het woord in de vergunning van
Z. M. als te heilig en te onschendbaar om te vreezen ,
dat dit ingetrokken zoude worden , zonder dat wij van
onzen kant eenigen den minsten schijn van reden hiertoe
gegeven hebben. Dewijl wij vreemdelingen zijn, hebben
wij het altijd als onzen onschendbaren pligt aangemerkt
geen het minste deel in de ontstane onlusten te nemen,
en wij vleien ons, dat ons gedrag in dezen de goedkeuring
van Z. M. weg moet dragen."
z/De tolerantie welke Z. M. aan de leden van dissen-
tierende Godsdiensten vergunt , beveiligt hen van allen
dwang; zij worden niet genoodzaakt na de stemme en
onderrichting zelf van die Kerk te luisteren, welke Z. M.
als den zuil en de vastigheid der waarheid erkent. De
billijkheid van Z. M. doet ons vertrouwen, dat wij door
hem niet harder gehandeld zullen worden dan de Protes-
tanten , die zig in zijne Landen nederzetten : hetgeen ech-
ter zoude geschieden , indien men ons , zonder eenige
schuld aan onzen kant, van de vergunninge van 1786
wilde berooven, en ons wilde dwingen, de onderrichtingen
van eenige bijzondere Professores aan te nemen, die hun
gezag bij dat der Catholyke Kerk niet zullen willen ver-
gelijken. Wij verbeelden ons, dat de gezonde staatkunde
zelf eenen soortgelijken dwang behoort af te weeren. Indien
de Protestanten oogen hebben, moet deze dwang hen
afschrikken van zig onder het gebied van Z. M. neer te
zetten Ons lot moet hen doen zien, wat hen na verloop
van eenige jaren over het hoofd hangt."
367
vDe beurzen, welke onze studenten genieten, zijn niet
gefundeerd op goederen, in Zijner Majesteits Landen ge-
legen, maar op Hollandsche penningen De omstandig-
heden in de Republiek waren in die dagen voor onze
geloofsgenooten zo gunstig niet als zij thans zijn; dus
waren onze voorzaten in de noodzakelijkheid van elders
een veilige toevlugt te zoeken, wilden zij den godsdienst,
bij gebrek van Priesters, in hun Vaderland niet ten eene-
male zien vergaan. Zij hebben deze te Loven gevonden
en tot dusverre aldaar eene gunstige bescherming genoo-
ten. Men heeft hen nimmer in het bestier van hunne
studenten , Collegie of goederen in het minste belemmerd :
men heeft hen vergund, voor hunne gereede penningen
goederen en andere Effecten te koopen en tot hunnen
vrijen eigendom te acquireren, en schoon deze goederen
tot onderhoud van Collegie en Beurzen strekken, zo zijn
de Beurzen geenzints op deze goederen gesticht ; noch het
Collegie, noch deszelfs goederen komen voort uit de mild-
dadigheid van eenige onderdanen Zijner Majesteit, maar
van onze eigene landgenooten en wij meenen dat wij in
het bezit en de administratie van deze goederen niet be-
lemmerd kunnen worden, zonder het recht der volken
voor het oog van de geheele wereld te schenden. Ziedaar,
Mijn Heer, eenige voorafgaande bedenkingen; zo haast
ik eenig nader ligt in deze zaak bekome, zal ik de eer
hebben van UwEerw. te schrijven."
Naauwlijks had Stafford dezen brief opgezonden of hij
ontving reeds een nader schrijven van Kerstens met het
berigt, dat werkelijk de gemelde depêche en gevreesde
Keizerlijke maatregel op den 5 Maart door den Josephist
Marant, toen Vice-Rector van de Universiteit, in 't Col-
legie Pulcheria openlijk was voorgelezen en afgekondigd.
Na raadpleging met Cavellier, Maju en Offermans, zijne
medekanunniken, schreef Stafford aan Kerstens den vol-
368
genden brief, dien hij ook door Cavellier, zijn medepro-
visor deed onderteekenen :
//Uwe twee allerlaatste brieven zijn mij op den lln
dezer zeer wel ter hand gekomen, en ik zal niet nalaten
derzelver inhoud indachtig te zijn. Tenzelven tijde ontving
ik uit andere plaatsen verscheidene brieven, in welke mij
verzekerd word dat de Hr Marant, geassisteerd door den
Promotor der Universiteit , in ons Collegie eene Depêche
van Z. M. aan onze studenten heeft voorgelezen, waarin
geboden word, dat alle Theologanten, die eene Beurze
genieten , welke gefundeerd is op goederen , onder het
gebied van Z. M. gelegen, de publieke lessen moeten
frequenteren etc. Ik ben verwonderd dat men ten minste
niet eene copije van deze Depêche aan de Provisores van
het Collegie heeft toegezonden, gelijk in het jaar 1788
nog laatst geschied is. Dit zoude ons beter in staat stel-
len om te kunnen oordeelen , of, en in hoeverre deze
Depêche onze studenten raakt , en wat hierin gedaan moet
worden; daar mondelijksche boodschappen aan zeer vele
harrewarrerijen onderhevig en van ongelijk minder gezag
zijn; dewijl er na korten tijd geen middel overig is om
te kunnen bewijzen, dat zij ooit gecommuniceerd zijn.
Inmiddels twijffel ik niet, of UwE. zal mijn brief van
den 9n dezer ontvangen en uit denzelven gezien hebben ,
dat ik reeds kennis had bekomen , dat er een soortgelijke
depêche op weg was. Ik verzeker UEerw. nogmaals, dat
er geen een student in ons Collegie is , die eene beurze
geniet, welke gesticht is op goederen, onder het gebied
van Z. M. geleegen; maar wel op Hollandsche penningen;
en derhalven dat niemant van onze studenten in het ge-
val is, daar de voorgelezene Depêche van spieekt."
,/Men heeft ons vergund voor onze penningen goederen
in de Oostenrijksche Nederlanden te koopen , en deze zijn
eveneens onze vreije en onschendbare eigendom geworden ,
369
als de goederen, welke verscheidene Abdijen der Oosten-
rijksche Nederlanden onder het gebied der Republiek be-
zitten, hun vrije en onschendbare eigendom zijn. Wij
verbeelden ons, dat Z. M. zeer misnoegd zoude wezen,
indien HH. M. [de Staten-Generaal der vereenigde Pro-
vinciën] de goederen van die Abdijen op eene soortgelijke
wijze wilden bezwaren. Wij zullen uit eerbied voor Z. M.
hier geene gevolgen uit trekken."
vHet is UEerw. bekend , dat het bij ons een onschend-
bare grondregel is, dewijl wij vreemdelingen zijn, ons
volstrekt buiten alle de particuliere verschillen te houden ,
welke in de Oostenrijksche Nederlanden ontstaan zijn, en
dat wij dit onze studenten meermalen op het allerstrengste
hebben aanbevolen. Wij meenen , dat al wie ons gedrag ,
zonder vooroordeel beschouwt, hetzelve zal moeten goed-
keuren. Wij verlangen alleen bij deze rust en onzijdig-
heid te mogen blijven."
,/Wij erkennen zeer gaarne , dat onze studenten , uit-
hoovde van hunne inwooninge en van de bescherminge,
welke zij genieten, zoowel als uithoovde der goederen ,
welke wij aldaar bezitten , aan Z. M. in het burgelijke
allen eerbied en onderdanigheid verschuldigd zijn ; dewijl
Z. M. door den levenden God met het Oppergezag in
het burgelijke bekleed is. Wij zouden Gods Oppergezag
schenden , indien wij hier in te kort schooten. Wat nu
het Geloof en den godsdienst betreft; deze zijn door den
Zaligmaker aan de Apostelen en hunne wettige opvolgers,
de Bisschoppen der Kerk aanbevolen ; dezen heeft Christus
bevolen alle volkeren te leeren : dezen zijn door den H.
Geest aangesteld om de Kerk Gods te bestieren : tot
dezen heeft Christus gezegd : die U hoort , hoort Mij ,
die U versmaad, versmaad Mij. Wij zijn verzekerd dat
Z. M. deze onschendbare grondwetten van harte omhelst,
en begeert dat men de palen van deze twee onderscheidene
Bijdragen GescL. Bisü. v. Hai.rem VIIIeDeel 24>
370
Magten, welke door God zelf gesteld zijn, geen haarbreed
buitenga."
«/Voor het overige, wij zijn nog bevoegd, nog in staat
om over den grond der verschillen, welke in Braband
gereezen zijn, te oordeelen; en vinden ons dus verplicht,
ons ten eenemale buiten dezelve te houden, opdat wij nog
ter regter, nog ter linkerhand afdwalen."
//Wij hopen dat onze Theologanten zullen indagtig zijn
dat de Heer Aartspriester hunne geestelijke Overigheid
is, die een onschendbaar regt tot hunne onderdanigheid
heeft "
Bij dien brief had Stafford nog het volgende P. S. ge-
voegd :
yWij kunnen Uw Eerw. niet genoeg recommanderen ,
indagtig te zijn, dat de penningen , die tot fundatie van
onze Beurzen door onze Landgenoten geschoten zijn, aan
ons Capittel zijn toevertrouwd, om ten meesten nutte van
onze kerke , tot aankweekinge van priesters besteed te
worden, dat ons Capittel van tijd tot tijd goederen heeft
aangekogt , zonder bepalinge van eenige bijzondere fun-
datiën; dat deze goederen als eigendom van ons Capittel
aangemerkt moeten worden, zo nogthans, dat het Capittel
bezwaard blijft met den last van aan de intentie der Fun-
datores te voldoen : hetgeen dusverre onder Gods zegen
met de allerstrengste naauwkeurigheid volbragt is , en
volgens onze schikkingen altijd volbragt kan worden."
Ook in het Collegie van den Hoogen Heuvel was door
dienzelfden Marant het despotieke besluit hierboven ge-
meld voorgelezen. Ongelukkig was toen President van dat
Collegie J. B. De Mazière , die, zooals wij gezien hebben,
te gelijkertijd Professor was van het Seminarie-Generaal.
In overeenstemming met zijnen medeprofessor Marant wilde
hij de Hollandsche studenten, toen een en twintig in getal,
dwingen de Josephistische lessen in de Universiteit bij te
371
wonen; waarop echter de Procurator hem verzekerde dat
dan al de studenten het Collegie liever zouden verlaten.
We vinden onder de stukken over die zaak, door Stafford
ons bewaard, een door hemzelven geschreven copie van
een brief, naar het schijnt door den Senior der studenten
van den Hoogen Heuvel hem geschreven, van den vol-
genden inhoud :
,/ Eerwaarde Heer , onder alle poogingen die het Gou-
vernement-generaal der [Oostenrijksche] Nederlanden aan-
wend schijnen wel de bijzonderste te wezen die voor de
oprichting van het Seminarie-Generaal. Hun gezag is niet
alleen bepaald over de Theologanten hunner eigene onder-
danen; het schijnt zij dit nog trekken willen over de
vreemden De versteltenisse waarin hun tegenwoordig
bevinden de Heeren Theologanten van den Hoogen Heuvel
tot Loven doet mij heden UE. dit toch schrijven. Die
Heeren zijn ten getalle van 21 alle Hollanders. De Heer
De Mazière is tegenwoordig Praesident in dit Collegie;
over 8 dagen heeft hij kenbaar gemaakt aan zijn Procurator
van eene tijding ontvangen te hebben, om die Heeren
Theologanten te moeten ordonneren en bedwingen van
benevens de seminaristen naar de lessen te gaan. Op dien
oogenblik niet wetende wat doen, antwoordde hem de
Procurator, hij wel zeker was , dat die Heeren eenpariglijk
liever het Collegie zouden verlaten, als dit te doen. De
Hr. Mazière misschien zo een antwoord niet venvagtend
zeide dat hij nog drie a vier weeken uitstel zoude ge-
vraagd hebben aan het Gouvernement, maar dat zij even-
wel na dien tijd zouden gepraamd worden om na dezelve
te gaan. De droefheid die deze Heeren bevangt, laat niet
toe hun toevlugt te kunnen nemen tot den HT Amplidsimus;
[waarschijnlijk is hier de Aartspriester ten Huisdier be-
doeld] die Heeren wenschten wel Zijn Ed. opinie te mogen
weten over dit gewigtig stuk. UEd. goede dienst konnen
372
hen zeer behulpzaam wezen bij dien hoogachtbaren Heere.
Mijn verzoek is dan Eerw. Heere, deze zaak in agt te
willen nemen, waarop mij vertrouwende hebbe de eer te
zijn met ware agtinge Eerwaarde Heer. UEDw. Dienaar."
Onderteekening en dagteekening ontbreken in het Afschrift.
Stafford schijnt dien brief aan ten Huisdier toegezonden
te hebben. Ook schijnt de Aartspriester daarop te hebben
geantwoord. Dit maken wij althans op uit zijn brief van
12 Maart 1789. In dezen brief antwoordt hij gemelden
Senior op eene nadere kennisgeving van 8 Maart dat //Marant
in qualiteyt als Vice-Rector der Universiteit" de beruchte
keizerlijke depêche hun had voorgelezen , en gewaagt hij
tevens van vroegere brieven, waarmede gemelde briefen
zijn antwoord daarop, bedoeld schijnen Dat antwoord echter
hebben wij niet gevonden; maar in laatst gemelden brief
waarvan hij ons het afschrift of de minute (wat van
beiden blijkt niet) bewaard heeft, doet hij het onregt
uitkomen van dien despotieken maatregel , op dezelfde
gronden die Stafford in zijnen hierboven (ziebladz, 365-367)
medegedeelden brief ten aanzien van Pulcheria had uit-
eengezet; dien brief had hij blijkbaar voor zich, zooals we
er dan ook onder zijne brieven een afschrift van vinden.
Overigens verklaart hij nogmaals, wat hij in zijn vorig
schrijven ook reeds gedaan had, niet te willen dat de stu-
denten de lessen aan de Universiteit bijwonen. Ofschoon zijn
oordeel over de orthodoxie der professoren opschortende tot
aan de uitspraak van den Kardinaal van Franckenberg ,
Aartsbisschop van Mechelen, die door het Gouvernement
was uitgenoodigd om daarnaar onderzoek te doen en te
beslissen , — achtte hij het noodig dat de studenten van
den Hoogen Heuvel zich niet in den strijd tegen de Regering
mengden. De Aartspriester gaf in een brief van 1 7 Maart van
dit zijn schrijven kennis aan den Aartspriester van Utrecht,
opdat deze, als hij ook geraadpleegd werd, in dienzelfden zin
373
zou antwoorden. Uit dien brief vernemen we nog, dat ten
Hulscher niet alleen door den Senior van den Hooien
Heuvel maar ook door den Administrator van Pulcheria —
Kerstens — was geraadpleegd , die alzoo op den brief
van de Provisoren, door ons hierboven medegedeeld, niet
wilde of durfde afgaan , maar bovendien het oordeel van
den Aartspriester meende te moeten vragen.
De Aartspriester ten Hulscher meldde aan het slot van
zoo even gezegden brief, dat de Kardinaal Aartsbisschop
van Mechelen van Francken berg, de Theologische lessen
der Josephistische Professoren van de Universiteit moest
onderzoeken. Wanneer die ze mogt goedkeuren, zou de
Aartspriester de eerste zijn om de studenten die lessen
te laten bijwonen. En inderdaad, toen de Bisschoppen van
België weigerden hunne Diocesanen naar Leuven te zen-
den, kreeg de Kardinaal van het Gouvernement in last
zich naar Leuven te begeven, om zich daar van de re^t-
zinnigheid der Professoren te verzekeren. Den 8n Maart
voldeed v, Franckenberg aan dat bevel en begon hij het
Examen der Professoren met twee vragen, rakende het
regt der Bisschoppen op het Theologisch onderrigt. Eerst
verbood het Gouvernement den Professoren daarop te ant-
woorden; maar later kregen zij toch vergunning, en nu
stelde de Kardinaal hun achtereenvolgens nog 27 andere
vragen voor, over het gezag der H. Kerk en van den
H. Stoel. De antwoorden der Professoren waren van dien
aard, dat de Kardinaal zich genoodzaakt zag, in een open-
baar schrijven van 16 Junij 1789, de antwoorden der
Professoren en hun Theologisch onderrigt voor niet orthodox
te verklaren. Dit was de doodslag voor het Keizerlijk
Josephisme. Reeds in Augustus daarop zag Joseph II
zich genoodzaakt de Bisschoppelijke Seminariën weder te
laten openen en het hooren der lessen aan de Universi-
teit en geheel zijn Seminarie -Generaal facultatief te ver-
374
klaren; doch den Kardinaal liet hij gevangen nemen, wijl
deze zijn besluit van veroordeeling der leer van de Jose-
phistische Professoren in 't licht had gegeven.
Ook de Nuntius te Brussel, Zondandari, toenmaals
Hoofd der Hollandsche Missie, had zich ernstig met de
zaak bemoeid, en er zelfs aan de Propaganda te Rome
over geschreven om het oordeel dier Congregatie te ver-
nemen. Den 4 Mei 1789 ontving de Aartspriester ten
Huisdier een belangrijk schrijven van den Nuntius, waar-
bij deze hem berigtte dat de Paus door de Propaganda
nopens den toestand was ingelicht. Uit vrees dat zij , die
bestemd waren om het geloof zuiver en ongeschonden bij
de katholieken van Holland te bewaren , door den ramp-
zaligen maatregel gevaar zouden loopen van besmet te
worden met onregtzinnige, verdachte en zeer digt aan
ketterij grenzende gevoelens en leerstellingen, had Z. H.
aan de kerkelijke overheid hier te lande in last gegeven,
het bijwonen der openbare lessen in de Universiteit van
Leuven aan de Hollandsche studenten volstrektelijk te
verbieden , en , mogten zij dat uitdrukkelijk verbod van
den H. Stoel in den wind slaan , hen niet tot de HH.
Wijdingen toe te laten Bovendien verlangde de Propa-
ganda , zoo schreef de Nuntius verder , dat de Hollandsche
Collegies zoo spoedig mogelijk naar een andere plaats ,
't zij in Holland zelf of in 't buitenland, naar Maastricht
b. v. den Bosch of Douai werden overgebragt. Opdat nu
de fondsen en goederen , die de Hollandsche Collegiën van
Leuven in België bezaten, zonder moeijelijkheden van
de hand zouden kunnen gedaan worden , moesten niet
slechts de bestuurders van Pnlcheria en de Aartspries-
ters, maar ook de voorname en invloedrijke katholieken
van Holland al het mogelijke in het werk stellen, om van
hunne Regering daarin de noodige hulp en bescherming
te verkrijgen. De Nuntius had ook reeds aan Stafford,
375
don Aartspriester van Utrecht en den Apostolischen Vicaris
van den Bosch, een gelijken brief geschreven om met
elkander over die gewigtige zaak in briefwisseling te tre-
den , en zoodoende onverwijld tot een gemeenschappelijke
beslissing te komen. Zij moesten hem vervolgens den uit-
slag van hun overleg mededeelen ; hij zou dan de Propa-
ganda van alles in kennis stellen. Men moest zich niet
laten afschrikken door de aanzienlijke onkosten voor eene
verplaatsing van Seminarie gevorderd; want veel mogt men
van de godsvrucht der katholieken, vooral van de ver-
mogenden onder hen verwachten, en bovendien beloofde
ook de Propaganda harerzijds er iets toe bij te dragen.
Over de te kiezen plaats, zegt hij verder, dat Maas-
tricht hem het geschiktste voorkwam, wijl daar, krach-
tens de concordaten, vrijheid bestond voor de uitoefening
der katholieke godsdienst, zonder eenige inmenging van
de Regering, mits evenwel het bestuur van het Collegie
geheel vrij en onafhankelijk bleef van de wereldlijke magt.
Of 's Hertoeenbosch voor zulk eene stichting geschikt was ,
wist hij niet, anders zou Luik hem beter voorkomen, wijl
daar alles, wat voor zulk eene inrigting noodig en nuttig
is , gemakkelijk te verkrijgen was. Ook Douai was goed ;
want de Universiteit aldaar was boven alle verdenking van
onregtzinuigheid in de leer verheven, hetgeen volstrekt niet
van de Universiteiten van Duitschland kon gezegd w7orden.
Ze moesten dus, zoo eindigde de Nuntius, de zaak
maar rijpelijk met elkander overleggen; hij hoopte dat
hun besluit mogt strekken tot glorie van God en instand-
houding der H. Godsdienst. Intusschen moest de Aarts-
priester den studenten van den Hoogen Heuvel aanschrij-
ven, dat zij zich ten eenemale van het bijwonen der open-
bare lessen hadden te onthouden , op straffe van anders
nimmer gewijd te zullen worden , zooals de H. Vader
uitdrukkelijk had bepaald.
376
In een P. S. echter van dien brief schrijft hij dat,
wegens den ongunstigen toestand van 's Keizers gezond-
heid, de Aartspriester met de gemelde aanschrijving aan
de studenten nog maar moest wachten tot nader order;
doch intusschen wel met Stafford en den Aartspriester van
Utrecht enz. in gezamenlijk overleg treden ; en zulks onder
de stiptste geheimhouding, en zonder een enkel woord er
van uit te laten tegen degenen, die er niet mede noodig
hadden. ')
1) De geheele brief luidt als volgt:
„Amplissime Domine. Tuin cum Gubernium Bruxellensc, A. D. , contra
promissa , et declaratioDes Caesaris praecepit, ut omnes Hollandi in Collegiis
Lovanii morantes frequentarent publicas Lectiones sub paena vel amissionis
bursarum, vel carceris, ut te non praeterit ; de hoc violenti mandato cer-
tiorem reddidimus S. Congregationem, eique ostendimus quod ea quae circa
studia in eisdem Collegiis statuenda, agere cogitaveramus , tali jussa in ir-
ritum ceciderant ; unde quotidie magis magisque deplorandus erat studiorum
status. Summus Pontifex a Sacra Congregatione haec edoctus, timens ue ii
qui destinandi sunt ad conservaDdam orthodoxam Religionem inter Hollan-
diae Catholicos , etherodoxam, suspectam , et ad Haeresim proximam doctri-
nara addiscant, hnic malo medelam afferre cupiens, ut Hollandi qui ad
sacrum Ministerium adscisci debent, Sacram Theologiam, quafides taluber-
rima gignitur , nutritur, defendilur ac roboratur , ut ait S. Augustinus, ex
puro fonte hauriant, jussit nnbis absolute, et praecise ipsis prohibere fre-
quentationem Lectionum publici LovaDi'ensis Gymnasii; et quod, si contra
hanc expressam Sanctitatis suae voluntatem egerint, eos omuino sacra
ordinatione arcere debeamus.
„Ut autem studiorum cursus longo tempore neglectus, diutius interruptus
nou remaneat, imo prout fas est et decet statuatur , atque juvenes Hollandi
a labiis eorum, qui cuslodiunl scientiam edoccantur, et verbum Dei ex ore
eorum requirant , desiderat Sacra Congregatio, ut alibi Hollaudorum Col-
legia, quam citius fieri poterit, transferantur, videlicet in alia ditione, vel
in ipsamet Hollandia, exempli caussa Ultrajecti ad Mosam , in civitate Syl-
vaeducensi, Duacensi etc. Sed ut hoc tam salutare consilium exequi facile
valeat , et ut bona , et res pertineutes ad dicta Collegia existentes in Belgio
Austriaco , alienari sine impedimento et difficultate possint, necesse est, ut
non solum , qui parlem et jus habent ad eas vindicandas , prout administra-
tores Collegii S. Pulcheriae , et Archipresbyteri, pro Collegiis Hollandorum,
sed etiam Procereg et divites Hollandiae Catholici , quos ad hoc incitare
vestrum erit , omnem favorem [fervorem f] et zelum ostendere debent, ut
ab Altipotentibus Dominis in hac re patrocinium obtineatur. Ad hoc nego-
377
Gelukkig kwam er weldra verbetering in den toestand.
Door het oproer en gewapend verzet van zijne onderdanen
irf de Ocstenrijksche Nederlanden in het naauw gebragt,
tium inchoandum , hujus epistolae exemplum misimus ad D. Staffort, ad Ar-
chipresbyterum Ultrajectensem et ad Yicarium Sylvaeducensem , ut alter ad
alterum literas dando , in unum judicium conveiiire desuper sine ulla mora
possitis. Relate ad modum , ad locum , ad patrocinia , et ad media adhi-
beuda pro conservanda , in hujus rei eiecutione , Missionis Batavae ortho-
doxa Religione, de vestrorum consiliorum statu , atque operis examine, nos
dein certiores reddatis , ut referre ad Sacram Congregationem possimus rera
tanti momenti ; nee vos deterrere debet, quod talis translatio , et Collegio-
rum erectio ingentes auri summas requiraDt , quia a nota pietate fideliura
Hollsudiae et praecipue a potentibu9 istis Catholicis non parvum adjutorium
sperari potest ; et ipsamet Sacra Congregatio promittit se aliquod subsidium
praestaturam; ut ita securitas orthodoxae doctrinae , qua salus Missionis
Batavae pendet , haberi possit.
»Quod spectatad locum, observare praestat, quod Ultrajectum ad Mosam
ei vitas maxime idonea esset cum ibi juxta concordata , liberum sit Religionis
Catholicae exercitium , nee in ipso se immisceat saeculare gubernium ;
quoties tarnen non solum Religionis exercitium , sed etiam Collegii admini-
stratio exempta omnino csset a potestate saeculari. Nescimus autem an
civitas Silvaeducensis pro tali fundatione apta esset : Leodiensis vero nobis
videretur opportunior , cum hic omnia quae pro tali negotio necessaria
sunt, et expediunt , facile obtineri posseut. Tandem Duacensis summopere
etiam esset accommodata. lila enim Academia nullam redolet infeetae doctrinae
suspicionem quae in omnibus Germaniae Universitatibus timenda est. Maturo
igitur consilio rem perpendatis; et judicium vestrum sit ad gloriam Dei,
et ad Religionem conservandam directum.
„Interim illud a te non est praetermittendum ; videlicet , quod scribas
ad alumnos Alticollenses, quod omnino se abstineant a lectionibus publicis,
aliter a nobis , juxta Summi Pontifices voluntatem, numquam Sacris Ordinibus
eruut initiati.
^Cum omni observantiae cultu subscribimur.
Leodii 4 Maji 1789
Addictissimus
(Sign.) A. Arch". Adanen. Nuncius Apls.
#P.S. Sicuti Caesaris salus adversa est, potuit interim A.T. suspendere
ordiuem dandum Lovauiensibus alumnis, donec rursus de hoc ad te scribamus.
Ne derelinquas tarnen cum aliis , id est cum D. Staffort et Arcbipresbytero
Ultrajectensi : etc. negotium Collegiorum transferendorum pertractare. Sed
quod magis opportunum est, ut de his verbum ullum non facia» cum illis,
qui nullara habent partem in hac re. Secretum est rerum salus."
378
herriep de Keizer zijne dwangmaatregelen en daaronder
ook het berucht Edict van 16 October 1786, waardoor
alzoo het Seminarie-generaal voor goed kwam te vervallen.
Deze afgedwongen herroeping bragt echter zijne Bel-
gische onderdanen niet tot rust en onderwerping aan zijn
Bestnur. Het verzet bleef voortduren tot hij , uitgeput
vanverdriet en ziekelijkheid, den 20 Februari] 1790 be-
zweek; waardoor de Kerk van een grooten en gevaar-
lijken vijand werd verlost. Zijn broeder Leopold die, toen
hij Hertog van Toscane was, door den Keizer opgestookt
of gedwongen , den Paus en de Kerk reeds veel ver-
driet en moeijelijkheden had berokkend , veranderde
eensklaps, tot aller verbazing, van gedrag, toen hij
Joseph II op den Keizerstroon opvolgde, en van den
dwang zijns broeders bevrijd was. Hij herstelde de Kerk
in al hare regten en alles keerde weldra tot vroe-
gere orde en vrede terug. Den 1 Maart des jaars 1790
werd de Universiteit van Leuven op plegtige wijze door
Kardinaal van Franckenberg in haren aiouden vorm en
met hare aloude regten hersteld ; en daarmede was ook het
dreigend onheil voor onze Hollandsche Collegiën en stu-
denten afgewend
In dien tusschentijd was op 13 Mei 1789, wegens over-
lijden van een der Provisoren van Pulcheria, met name
Petrus Wilhelmus Cavellier van Adrichem, die den 5
dier maand te voren gestorven was, de Kanunnik J Maju
tot mede-provisor gekozen. ') Hoe deze keus geschiedde
vinden we niet in bijzonderheden gemeld, zooals van
de vorige verkiezingen van Provisors , maar ze zal waar-
schijnlijk op dezelfde wijze hebben plaats gehad, als in
1) In de Acta Capituli lezen «e van de vergadering des Kapittels van
13 Mei 1789: „Electus est in Provisorera Divae Pulcheriae A. D. J. Maju
in locuin A. D. P. G. Cavellier van Adrichem 5 hujus pie in Domino
defuncti."
379
de laatste tijden gebruikelijk was, namelijk door den over-
geblevenen Provisor Stafford, met goedkeuring van het
Kapittel ^approbante et applaudente Capitulo" zoo als er
gewoonlijk in de Notulen staat.
Toen ook deze Maju in den winter van 1792 overleed,
vroeg Stafford, om in het barre jaargetijde de Kanunniken
niet bij een te doen komen , schriftelijk hun gevoelen over
eene nieuwe keuze, en eenparig was het antwoord dat de
Kanunnik Joannes Andreas Offer man pastoor van het
jongensweeshuis te Amsterdam, tot Provisor van Pulcheria
moest aangesteld worden, welke keuze dan ook in de
eerstvolgende gewone Kapittel vergadering van 24 April
1792 met algemeene stemmen werd bekrachtigd. ') Op
gelijke wijze was in 1784 de Provisor Cavellier aange-
steld, zooals we t. z. p. gemeld hebben.
De herstelde rust was echter niet van langen duur.
Aldra kwam de Fransche omwenteling met hare alles
vernielende woede ook België overstroomen en onze Col-
legies in hare toomelooze vaart medesleepen. Hunne laatste
lotgevallen en verdere gebeurtenissen gaan we in de
volgende § behandelen.
§ v.
Laatste lotgevallen der Hollandsche Collegiën te Leuven,
ten gevolge der Fransche omioenteling.
Naauwelijks waren , na eenigen tijd rust en verademing,
de Universiteit van Leuven en daarmede ook onze Col-
]) In de Notulen dier Vergadering staat: „Cum per obitum A. D. Maju
vacaret munus Provisoris ü. Pulcheriae Lovanii, et per hyeinis rigorem
non liceret couvocare Capitnlares , A. D. Decanus [Stafford] per litteras
expetivit vota omnium Capitularium , qui omnes uuanirniter responderunt,
assurnendum esse in vacantem Provisoris locum Amplm Dm Offerman, quae
electio hodie unauimi voto confirmata est."
380
legiën een weinig begonnen op te leven en zich te her-
stellen van de rampzalige gevolgen der Josephistische
dwingelandij, of zie, een nieuwe, veel vreeselijker en alles
vernielende storm kwam uit het revolutionaire Frankrijk
opsteken en deed te gelijk met de aloude wereldberoemde
Universiteit ook onze geestelijke kweekscholen voor immer
te gronde gaan. Die gebeurtenis en hare gevolgen gaan
we nu in hare bijzonderheden zien en wel meer bepaalde-
lijk voor zoover het Collegie Pulcheria betreft, wijl de
bescheiden in onze Archieven meestal daarover handelen.
De Fransche Republiek toog al spoedig aan het an-
nexeren , zooals men het nu zoude noemen. Reeds in
1792 hadden de Franschen in den beslissende veldslag
te Jemmapes bij Bergen in Henegouwen den 6 November
de Oostenrijkers in België ten eenemale verslagen. Deze
laatsten trokken over de Maas terug en lieten de Franschen
meester van geheel België. In het volgende jaar echter
werden de Franschen op hunne beurt door de Oostenrijkers
overwonnen en van toen afwas het een voortdurend strijden
tusschen die twee Mogendheden met afwisselend geluk ,
tot ten laatste op den 26 Junij 1791 de Franschen te
Fleurus een beslissende zegepraal behaalden, waardoor
geheel België voor goed aan Oostenrijk ontviel en bij de
Fransche Republiek werd ingelijfd. Het kon niet anders
of reeds die oorlogen zelven en de daarmede gepaarde
wanordelijkheden en beroeringen moesten een noodlottigen
invloed uitoefenen op de studenten in Pulcheria. Daarbij
kwam, dat, vermoedelijk wegens de opheffing van het
Josephistisch Seminarie en verandering van Professoren
aan de Universiteit van Leuven, de Rector dier Universi-
teit, de ons reeds bekende van Leempoel, op nieuw het
presidentschap van Pulcheria was begonnen uit te oefenen,
hetgeen alles behalve gunstig op de tucht en de zeden
in het Collegie schijnt gewerkt te hebben. De ongeregeld-
381
heden der studenten liep zoo ver dat Brancadoro , sedert
1791 Nuntius met volmagt van Legatus a latere, meende
zich er mede te moeten bemoeijen. Uit de Acten van het
Haarlemsch Kapittel vernemen we, dat die Nuntius klagten
tegen den President en over sommige Theologanten bij
de Provisoren had ingebragt. In de Notulen der Kapktel-
vergadering van 16 April 1793 lezen we: De Deken van
het Kapittel [J. Stafford] heeft mededeeling gedaan van
allergewigtigste klagten die Zijne Excellentie de Nuntius,
tegen den President en sommige Theologanten heeft in-
gebragt: alsmede van hetgeen de Deken daarover zoo
aan den Nuntius zei ven als aan den President geschreven
heeft, waarvan de afschriften aan het Kapittel werden
voorgelegd. Er werd toen besloten te dier zake met allen
ijver te zorgen dat en de tucht in het Collegie en tevens
de regten van het Kapittel gehandhaafd werden. ') Uit dit
laatste blijkt, dat men niet bijzonder met die bemoeijingen
van den Nuntius gediend was, en ze als eene aanmatiging
en onregtmatige inmenging in de zaken van het Kapittel
beschouwde. Ook bij den Aartspriester ten Huisdier be-
klaagde de Nuntius zich over de losbandigheid der
Theologanten van Pulcheria. In zijn brief van 5 Maart
1794 die ons in het Archief van genoemden Aartspriester
is bewaard gebleven, haalt hij eenige staaltjes aan met
name van zekeren student Rouppen, die in de kleine Orden
was. Opmerkelijk is het wat hij daarbij voegt: *Wij hebben
volstrekt geen zorg te dragen voor de zaken van het
Collegie, wijl het ons Collegie niet is; maar daarvoor
alleen moeten wij ernstig zorgen dat zij , die tot de
1) „Communicavit A. D. Decanus Capitulo querelas gravissimas , quas
adversus Praesidem et quosdam e Theologis nostris protulit Exc. Dns., nti
et copias litterarum, quas tam Nuntio quam Praesidi de hoc negotie-
scripsit D. DecaDus, et resolutum est in hoc negotio sollicite curanduni
ut et discipliaa Collegii et jus nostrum sarta teclaque serventur."
382
H. Wijdingen en verder tot de Bediening op de Missie
toegelaten worden , zedelijk van gedrag zijn en de noodige
wetenschap en godsvrucht bezitten. Misschien, zoo laat
hij er op volgen , moet daartoe de een of andere maatregel
worden vastgesteld ; maar dit zal met den Aartspriester en
Stafford in gemeenschappelijk overleg moeten behandeld
worden. Het is hier, eindigt hij, noodig om voorzigtig, be-
hoedzaam en met alle vredelievendheid te werk te gaan." ')
Men ziet hoe de Nuntius bevreesd is, het Kapittel in zijne
aanspraken op het Collegie te hinderen; zeker ten ge-
volge van hetgeen ze overeenkomstig hun bovengemeld
besluit bij den Nuntius zelven gedaan hadden, om hun regt
op het Collegie ook tegenover hem te handhaven.
De Nuntius weigerde werkelijk dat jaar, sommige Theo-
loganten tot de HH. Orden toe te laten ; waarover Stafford
zeer ontevreden schijnt geweest te zijn. Immers wij lezen
in de Notulen der Veroraderino; den 6 Mei 1794 doorliet
Kapittel gehouden , dat hij aan het Kapittel de ^onregt-
vaardige" klagten mededeelt, waarop de Superior der
Missie geweigerd had de Theologanten te wijden : ook
deelde hij de briefwisseling mede, die daarover gevoerd
was. 2)
1) Zie hier den brief gelijk we dien in het Archief bezitten :
#Ut magis magisque comprehendere valeas, Arapl. Dne., quanta gaudeant
libertate Theologi Collegii Hollandici, eonfidenter tibi dicemus etiam D.
Rouppe roiuoristam tempore Gallorura choreas duxisse sub mentitis vesti-
mentis in publica quadam aula , ubi major pars Gallorum reperiebatur.
Praeterea ivit cum pileolo rubro Thena3 [het stadje Thienen niet ver van
Leuven] usque, ibique tamquam exploratorem fuisse captum. [sic] Nubis
nulla esse debet cura de illius Collegii rebus, quia nostrum non est; illud
curandum ut qui ad sacros Ordiues sunt promovendi et missioni praeficiendi,
bonis moribus, scientia ac pietate sint praediti. Forsan aliquid erit statuendum
ut id assequi possimus, sed rem tecum et cum R. D. Stafford debemus
opportune pertractare. Prudenter , caute et omni cum pace procedere
necesse est."
2) „Commuuicavit A. D. Deranus Capitulo qnerelas injnstas , ob quas
383
In hoe verre Stafford die klagten onregtvaardig kon hee-
ten, kunnen wij, bij gemis van de briefwisseling, niet be-
oordeelen. Uit hetgeen we verder daarover vernemen, komt
het ons voor dat de klagten wel degelijk gegrond waren ,
en de toestand van de tucht en zeden zeer veel te wenschen
overliet. In zijne voorliefde voor zijn Collegie, schijnt St.
geen kwaad daarvan te hebben kunnen hooren , vooral niet
uit den mond van den Nuntius, die zich, naar zijne meening ,
er te veel mede bemoeide Dit maakte dan ook de zaak niet
beter. In 1795 kwam het zoover dat de insigniën van de
Fransche Republiek op de deur van Pulcheria gezien wer-
den. Ciamberlani die, vroeger reeds aan de Nuntiatuur
van Brussel verbonden, bij het vertrek van Brancadoro,
wegens de opheffing dier Nuntiatuur , met de zaken der
Hollandsche Zending belast en tot Vice-Superior door den
H. Stoel aangesteld was, schreef den 18 November 1795
aan den Aartspriester ten Huisdier, dat het hem zeer
mishagen en bitter leed zou doen als de insigniën der
Fransche Republiek nog op de deur van het Collegie te
zien waren : want, laat hij er op volgen, de H. Congregatie
der Propaganda erkent zulk een Collegie niet , waarop
dergelijke insigniën gezien worden. Ik hoop echter en
vertrouw dat de President, terstond na ontvangst van
Stafford's brief, wel tot betere gedachten zal zijn gekomen
en ze zal weggenomen hebben. ')
Uit die laatste woorden blijkt duidelijk dat President
van Leempoel met de Revolutie heulde en Stafford hem
Superior Missionis Tbeologis nostris Sacros Ordines conferre recusavit ,
uti et epistolas hinc et inde de negotio hoc exaratas.
1) „Si adhuc Reipublicae Galliae insignia super Collegii Hollandici janna
existerrnt, summopere mihi displiceret , ac dolerern vehementissime , quia
S. Congregatio non recoguoscit Collegium illud , ubi talia conspiciuntur
insignia. Spuro autem et confiJo, quod resipiscens Praeses , acceptis R. D.
Stafford lilteris, statim illa abstulerit."
384
daarover had berispt en gelast die schandelijke insigniën
der Revolutie weg te nemen.
Diezelfde Ciamberlani klaagt een paar jaren later aan
ten Huisdier, in zijn schrijven van 3 Junij 1797, over de
ergernis die de reeds vroeger genoemde student Rouppen
gaf. Deze was geheel en al tot de partij der Revolutie
overgegaan en Commissaris geworden van het uitvoerend
Bewind. Ook was hij een voorstander van het rampzalig
besluit, waarbij de bekende eed van de geestelijken ge-
vorderd werd. Ciamberlani toont daaruit , hoe zijn voor-
ganger Brancadoro volkomen gelijk had met dien onge-
lukkige niet tot de H. Wijding toe te laten, en hij wel
degelijke gronden daarvoor had en geen gezochte redenen,
zoo als sommige priesters van de Hollandsche Missie naar
Rome geschreven hadden , die het dan nu ook wel zonne-
klaar inzagen. Wat zeggen nu , — zoo schrijft hij — de
Provisoren van hun President van Leempoel , over wien
Brancadoro zoo te regt ontevreden was ? maar toen wilde
men niet naar dien Nuntius luisteren. ')
Het een en ander, dat we van deze laatste jaren over
de studenten en vooral over den President van Pulcheria
1) Zie hier wat we in dien brief daarover lezen •.
*Ad tot tantosque quibus afficior dolores , accedit quod nomen famosi
Nicolaï Rouppen nunc commissarii Directorii executivi in qmbusdam publicis
foliis saepesaepius appareat, et acerrimum infelix ille homo se propugnatorem
prae se ferat executionis Decreti , quod tot commendabiles Ecclesiasticos
cruciat. Charissimc Archipresbyter, modo nonnulli Missionarii clariu9 quam
luce solis vident, quod non per requisitas rationes, sicut Romam scripse-
runt sed per justissimas rationes Exc. Dns. Erancadoro nolebat eum ad
Sacros Ordines promovere. Sciebat Excellentia sua , quomodo se gesserat
ille miserrimus juvenis prima vice , qua Galü Brabantiam invaserunt. Quale
dedecus ipse none est Missioni nostrae. Quid dicunt nunc Provisores Col-
legii de Praeside , de qao non erat eontentus Exmus D. Nuntius ; sed ejus
reclamationes non fuerunt auditae. Si praeses curam habuisset , ut suum
erat, de Theologis, Rouppen perditionis viam utique non incederet. Per-
misit ut Parisios ad adducendas novitates Theologus adiret. Deus ipsi
ignoscat !"
385
vernemen , was wel in staat om den ondergang van het
Collegie minder te doen betreuren , vooral wijl deze aan-
leiding gaf tot de gelukkige stichting van het Seminarie
te Warmond.
Het uur was dan ook voor Pulcheria geslagen , waarop
het ging deelen in het lot van de beroemde Universiteit
van Leuven.
Den 25 October 1797 werd die Universiteit door het
Centraal Bewind van het Departement van de Dijle op-
geheven ; en wel ter oorzake van de heldhaftige weigering
der Professoren om den gevorderden eed van haat tegen
het Koningschap, gehechtheid en trouw aan de Constitutie
van '93 af te leggen. De laatste roemrijke worsteling der
Universiteit sedert den inval der Franschen heeft de Eerw.
Pater Allard uitvoerig beschreven in zijn schoon werk
zrAntonius van Gils en de kerkelijke gebeurtenissen van
zijn tijd" (bladz. 42 — 59). De professoren werden ten
slotte gelast hunne lessen te staken ; aan de Administrateurs
werd verboden zich langer met het beheer der goederen
en inkomsten te bemoeijen ; de Archieven, Bibliotheken
en Musea's werden verzegeld, en na verloop van tien
dagen moesten alle Collegie-gebouwen ontruimd zijn.
Zonder eenige schadevergoeding werden de Professoren
van hunne bedieningen , waardigheden , voorregten en
inkomsten ontzet; ja zelfs werden ze als verraders en
booswichten uitgekreten , en menigeen viel in de handen
zijner vervolgers en werd naar Fransch Guyana verbannen.
Onder de weinigen wier ontrouw men te betreuren had ,
was, — 't geen ons na al het boven vermelde niet zal
verwonderen, — de President van Pulcheria van Leempoel,
die lid werd van het Comité der vijf mannen aan wie
de administratie van de goederen der Universiteit door
het Gouvernement werd toevertrouwd. Aldus P. Allard
in zijn zoo even aangehaald werk (bladz. 59 — waar hij
Bijdragen Gescli. Bisd v. Haarlem. VIII« Deel. 25
386
als bronnen aanhaalt: van de Velde Synopsis nxonumentorum
pag. 1122 en de Annuaire de VUniversité Catholique
1875 pag. 399.)
Niettemin bleef van Leempoel, hoe ver ook afgedwaald,
voor de belangen van Pulcheria ijveren. Reeds den 29
October 1797 schreef hij aan den Minister (Representant)
van onze Bataafsche Republiek bij het Fransche Directo-
rium, om te protesteren tegen het in beslag nemen van
het Hollandsen Collegie ; wijl dit uit Hollandsche fondsen
gesticht, voor Hollanders bestemd en door Hollandsche
Provisoren bestuurd, niets met de Universiteit had uit te
staan. Men was toen reeds, schreef van L. aan Stafford, —
bezig om al de Collegiën te Leuven achtereenvolgens te
verzegelen en er de Inventarissen op te nemen. De stu-
denten van Pulcheria waren allen reeds gereed te ver-
trekken; maar velen, van den eersten schrik bekomen,
lieten zich er toe overhalen om hun vertrek nog eenigen
tijd uit te stellen. Van Leempoel riep daarom met aan-
drang de tusschenkomst in van gezegden Minister der
Bataafsche Republiek, en gaf daar onmiddelijk kennis van
aan de Provisoren, die zich bij request van 2 November
daaraanvolgende tot de Nationale Vergadering der Ba-
taafsche Republiek in den Haag wendden om bescherming
van hun Collegie tegen de aanslagen van het Fransche
Gouvernement, dat de goederen en beurzen van het Col-
legie nationaal wilde verklaren. Zij zetten daarbij uiteen
hoe Pulcheria geheel en al een Hollandsch gesticht was,
door Hollanders opgerigt tot aankweeking van geestelijken
voor de Hollandsche Missie, door Hollandsche Provisoren
bestuurd en door alle Regeringen van België als zoodanig
erkend en onverlet gelaten. Nooit was het in de Universi-
teit van Leuven ingelijfd geweest, dan alleen voorzoover
volstrekt noodig was om de studenten tot de openbare
lessen toegang te geven en deel in de privilegiën te doen
387
hebben. Wat de goederen en bezittingen betrof, hadden ze
volstrekt niets met de Universiteit uit te staan. Deze
had niets over het Collegie te zeggen, geen leeraars aan-
of af te stellen, geen rekening op te nemen, geen regle-
menten voor te schrijven, hoegenaamd niets te beschikken.
Dat alles deden Hollandsche Provisoren. Het was dus zoo
klaar als de dag, dat Pulcheria, als zijnde een geheel eigene
private instelling, niet mogt deelen in het lot der opge-
hevene Universiteit.
Uit een lateren brief, in 1801 geschreven en hierna
door ons mede te deelen, vernemen we dat inderdaad, ten
gevolge van dit request , door ons Gouvernement bij dat
van Frankrijk stappen gedaan zijn om de regten der Pro-
visoren op het Collegie te bepleiten, doch, zooals we zien
zullen, zonder gevolg.
Tot in het laatst van Februarij 1798 bleef Pulcheria
ongemoeid, ofschoon de meeste Collegiën reeds het lot
der suppressie ondergaan hadden; maar toen wendde het
Centraal Bewind van het Departement van de Dijle nieuwe
pogingen aan om ons Collegie op te heffen; waartegen
president van Leempoel een vertoog in het midden bragt.
De Provisoren van hunnen kant zaten niet stil, maar gin-
gen reeds den 27 Februarij in den Haag spreken met een
lid van het uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek,
genaamd S. J. van Langen (als blijkt uit diens brief van
den 27 Februarij), aan wien ze bovendien den 5 Maart
eene //ruwe schets" zonden van de bezittingen die Pul-
cheria in België had. Toch werd het Collegie voor
't oogenblik nog met rust gelaten; maar den 27n April
1798 ontving de Commissie voor het beheer der goedeven
van de Universiteit (van welke Commissie ook van Leem-
poel lid was, zooals we gezien hebben) eene dringende
uitnoodiging van het Centraal Bewind van het Departe-
ment van de Dijle om de besluiten van suppressie der
388
Universiteit dd. 25 October en 8 November 17 97 ook
cp de Hollandsche Collegiën toe te passen. Daar tegen
protesteerde van Leempoel den 4 Mei en verzocht ten
minste uitstel, tot zoolang het Directorium van Parijs
nadere beslissing zoude genomen hebben. Immers daar
had men de zaak als in hooger beroep gebragt. Van Leem-
poel gaf hier terstond kennis van aan Stafford, die zich
haastte op nieuw met genoemden van Langen de zaak te
bespreken. Onmiddelijk werd nu in dato 10 Mei door de
Provisoren een request bij het uitvoerend Bewind der
Bataafsche Republiek ingediend , met herhaald verzoek om
tusschenkomst bij het Fransche Gouvernement ter be-
scherming van het Collegie en deszelfs bezittingen, als
zijnde «particuliere Bataafsche eigendommen." Doch op
19 Mei ontvingen de Provisoren andermaal van den pre-
sident mededeeling van herhaalde orders der Administratie
van het Departement van de Dijle aan de Commissie van
beheer der in beslag genomen goederen van de Universi-
teit. Op nieuw werd daarbij aangedrongen op suppressie
van het Hollandsen Collegie. Ook dat stuk werd aan van
Langen toegezonden. Weldra echter kwam het berigt van
v. Leempoel dat hij met veel moeite //surchéance tot den 12
Junij bekomen had , om te zien of er binnen dien tijd
eenige contraorders van het Fransche Gouvernement
zouden komen, dog, indien men die niet ontving, het
laatste arresté zonder eenigen verderen uitstel ten uitvoer
sebraert moest worden." Nu vroegen de Provisoren aan
van Langen , wien zij ook dit laatste berigt mededeelden
om // surchéance te erlangen tot beide Gouvernementen
minder door allergewichtigste onderwerpen belemmerd,
gelegenheid zouden hebben , om onze billijke gronden te
overweegen en deze zaak, die voor ons van het uiterste
gewicht is, te beslissen." — Toen ze evenwel na 12 Junij
de treurige tijding ontvingen dat de studenten het Collegie
389
hadden moeten verlaten en het besluit van opheffing der
Hollandsche Collegiën en confiscatie der bezittingen die
het in België had , ten uitvoer gebragt was , wendden de
Provisoren zich tot het toenmalig ^intermediair uitvoerend
Bewind van de Bataafsche Republiek." In hun request
dd. 22 Junij 1798 zeggen ze: wOns verzoek is niet, dat
Uwe Vergadering bij het Fransche Gouvernement aan-
drinoe, dat men ons toelate in ons Colleme te continueren
met lessen aan onze studenten te laten geven, gelijk
dusverre geschied is. Wij kunnen niet verwachten, dat
dit ons toegestaan zoude worden. Wij verzoeken alleen
de tusschenkomst van uwen vermogenden en spoedigen
bijstand bij het Fransche Gouvernement, ten einde wij
het bezit, den eigendom en de onbelemmerde beheering
van ons Collegie en deszelfs goederen ongestoord blijven
behouden, met de volle magt om over dezelve en der-
zelver inkomsten met eene onbelemmerde vrijheid te
disponeren."
//Wij refereeren ons kortheidshalve tot de gronden , op
welke onze reclame steunt in de nevensgaande Bijlagen
te vinden [deze Bijlagen waren brieven en stukken hier-
boven reeds door ons besproken.] Wij kunnen niet nalaten
hierbij te voegen, dat de Fransche Constitutie zelf ons reden
geeft om ons te vleijen, dat onze billijke reclame bij dat
Gouvernement geene zwarigheid kan ontmoeten. Deze
Constitutie zegt uitdrukkelijk: //Des Etrangers, même
fSans être citoyens ou établis dans la Republique Fran-
wcoise, peuvent y posséder des biens, heriter, acheter
wet disposer de leurs propriétés." Titre 12 Art. 335 de
la Constitution Francoise."
zrDie woorden zijn te duidelijk en te beslissend, om
eenige verklaring of toepassing noodig te hebben. Het is
niet te laat om deze reclame met nadruk aan te dringen ;
maar het kan ook geen uitstel veelen. Het eerste blijkt
390
uit <le woorden van het arreté sub bijlage C : //jusqu'a
//decision definitive du Gouvernement Francois" dus is
dit departementaal bevel alleen provisoir, tot deze zaak
finaal beslist word, hetgeen nog niet geschied is Het
tweede heeft geen verder bewijs noodig dan deze woorden :
«Les revenus du College dit de Hollande seront versés
z/dans la caisse de la ditte Commission, qui fera la régie
«/des biens de ce College."
Ten gevolge van dat request ontving Stafford een
schrijven van den Agent van Finantiën der Bataafsche
Republiek, met name Gogel dd. 2 Julij 1798, waarbij
deze, hoezeer zich overtuigd houdende van de wettigheid
der reclame van de Provisoren, toch nadere bewijzen en
inlichtingen vraagt ter staving van hun beweren, dat de
goederen van Pulcheria een //privaat eigendom zijn en
geenzints tot de Universiteit van Loven kunnen worden
geconsidereert te behooren." Overigens verklaarde de
Agent zich bereid *tot de te doene Instantiën" bij 't
Fransche Gouvernement. Het antwoord der Provisoren
van 5 Julij gaf de gronden aan , welke zij reeds in hun
boven vermeld request van 2 November daar te voren
hadden uiteengezet.
De groote slag intusschen was toch gevallen. Onze
beide Collegiën , zoowel de Hooge Heuvel als Pulcheria
hadden opgehouden te bestaan. De Provisoren van dit
laatste begrepen daarin te moeten berusten. Alleen was
hun ijveren nog, 'om ten minste de bezittingen van het
opgeheven Collegie te kunnen behouden.
Men was dan ook reeds druk bezig om een Seminarie
in Holland zelf op te rigten , hetgeen ook werkelijk in
't jaar 1798 te Warmond tot stand kwam, waar de Aarts-
priester een gebouw had aangekocht.
Gaan we nu verder zien wat de Provisoren Stafford
en Offermans , met inderdaad loffelijken en onverdroten
391
ijver in het werk bleven stellen om de goederen en beur-
zen van Pulclieria , die in België waren , van het roofzieke
Fransche Gouvernement terug te krijgen,
Nadat zij, gelijk we hierboven zagen, het request van
22 Junij 1798 aan het intermediair uitvoerend Bewind
hadden ingezonden, ontvingen ze eene aanschrijving, ge-
dagteekend den 4 Februarij 1799, van de //Commissie
van superintendentie en sequestratie, wegens het Bataaf-
sche Gouvernement, resideerende te Breda", met verzoek
om opgave hunner gronden van regt op de bezittingen
van het Hollandsch Collegie, alsmede eene lijst van die
goederen zelven; waarop ze den 8 Februari] antwoordden
dat ze alles reeds uitvoerig en herhaalde malen hadden
opgegeven en uiteengezet in hunne requesten aan het
intermediair Bewind, welke stukken zeker in de handen
der Commissie waren; zoo niet, zouden ze die op nieuw
inzenden. Ook zouden ze van Leempoel om nadere inlich-
tingen over de Beurzen en Fundatien vragen. Dit laatste
geschiedde; maar den 2en Maart moest Stafford aan de
Commissie te kennen geven dat de Registers niet meer
onder berusting van v. L. waren en deze //geen middel
wist om toegang tot dezelven te bekomen." Die Commissie
schijnt toch werk van de zaak gemaakt te hebben Althans
we vinden in het Archief een afschrift van een «Extract
uit het Register der Resolutiën van het intermediair Ad-
ministratief Bestuur van het voormalig gewest Holland,
genomen op den 20 Maart 1799, het vijfde jaar van de
Bataafsche Republiek." Daaruit blijkt, dat door gemeld
Bestuur, ingevolge aanschrijving der bovengenoemde Com-
missie van superintendentie en sequestratie «is goedge-
vonden en verstaan de respective Municipaliteiten bij dezen
aan te schrijven en te gelasten 1° om in hunne respective
gemeenten dadelijk onderzoek te doen of in dezelve zich
ook bevinden zogenaamde Beurssen of Fundatien, opge»
39-2
recht bij sommige persoonen den R C. godsdienst toege-
daan, enkel daartoe bestemd, om daaruit in elke gemeente
de onkosten wegens het studeeren van een of meer jonge-
lieden , het voorsz. kerkgenootschap toegedaan , geheel of
gedeeltelijk goed te maken , en waarvan de goederen ,
panden of andere Effecten gelegen zijn onder het Ressort
van het voormalig Belgien of de Oostenrijksche Neder-
landen , en die ontdekkende daarvan ten spoedigsten eene
specifique opgave aan dit Bestuur te doen en 2° om mede
met den meesten spoed , te onderzoeken , of binnen der-
zelver ressorten ook gelegen zijn zodanige Bezittingen
en Eigendommen, die bij de Belgische gesupprimeerde
geestelijke en andere Corporatien , Ridderorders, Com-
manderijen en andere van dien aart in der tijd zijn be-
zeten geweest."
Dat afschrift was aan Stafford toegezonden door een
katholiek lid van de Municipaliteit van Rotterdam, die in
zijn brief van 25 Mei 1799 Stafford vroeg of die zaak te
vertrouwen was, en hij als katholiek met een gerust ge-
weten die opgaven kon doen. We vernemen echter niets
naders over dat onderzoek , noch over den uitslag daarvan.
Toch werd de zaak bij onze Regering niet uit het oog
verloren. Den 18 November 1800 ontving Stafford uit
den Haag het volgend schrijven :
//Vrijheid Gelijkheid.
In den Haag, den 13 November 1800, F. N.
Devillepoix, Commissaris ter Generaale Liquidatie
van alle openstaande pretensien tusschen de Fran-
sche en Bataafsche Republieken "
Aan den Burger J. Stafford, Roomsch Catholijk
Pastoor te Haarlem."
^Burger !
*Daar ik bij Resolutie van het Uitvoerend Bewind, in
dato 1 l Julij 11. in de hierboven gemelde qualiteit ben
393
aangesteld, en ik geïnformeerd ben, ingevolge het door
U en den burger J. Offerman , R. C. Pastoor te Amster-
dam , aan de Nationale Vergadering gepresenteerd Request
[hierboven bl. 3S6 door ons besproken] in dato 2 November
1797, dat gij en voorn. J Offerman in UL. qualiteit als
Provisores van het Hollandsen Collegie te Leuven, gechar-
geerd zijt geweest met de administratie van het gemelde
Collegie, en daarbij behorende goederen, eigendommen,
Fundatien enz. ten behoeven der Roomsch Catholijke inge-
zeetenen deezer Republiek, welke door de Fransche natie,
bij het conquesteeren der Brabandsche Provintie, in het
geheel of ten deelen nationaal verklaard en in beslag ge-
nomen zijn; zoo is 't dat ik de vrijheid neeme, UE. door
deeze te verzoeken van mij zoodraa mogelijk een exacte
lijst te suppediteeren der hierboven gementioneerde goe-
deren, Fundatien enz. met alle de hier voorhande zijnde
bewijzen van eigendom gestaafd, ten einde ik hierdoor in
staat werde gesteld, bij de Generaale Liquidatie met de
Fransche Republiek , de belangens der R. Cath. Ingezee-
tenen hierin zooveel mogelijk te bevorderen , in verwag-
ting van U antwoord heb ik de eer te zijn
Heijl en achting,
F. N. Devillepoix."
Stafford verwees hem bij antwoord van 19 November
op de vroeger reeds aan het Gouvernement en de Com-
missie te Breda overgelegde stukken en opgaven Toen
men daar verder niets meer van hoorde, schreven de
Provisoren den 25 Maart 1801 opnieuw aan Devillepoix
en beriepen zich vooral op het vredestractaat van Lune-
ville, tusschen de Fransche Republiek en den Keizer,
hetwelk in de artt. 8 en 9 hoop gaf dat uhet Collegie en
deszelfs bezittingen bij het ratificeren van dit vredestrac-
taat, van het beslag, hetwelk er op gelegd is, ontheven
394
en wederom aan onze vrije en onbelemmerde bezittinge
en beheeringe weergegeven zullen worden."
Inmiddels had Stafford ook zijne toevlugt genomen tot
zekeren J. van Gils, die lid was van eene commissie,
welke tot de Liquidatie in betrekking schijnt gestaan te
hebben. Deze raadde hem in een schrijven van 1 Junij
1801 aan, om op nieuw een request aan het Gouverne-
ment in te dienen. Hij verzekert verder „dat het Gouver-
nement zeer wel gedisponeert was om UwE. pretensie te
doen gelden." In dienzelfden brief lezen we nog: «Het
gedrag van den Hr Leempoel en zijne raadgevingen doen
eindelijk ten klaarste zien wat de Apostel [sic] sedert lang
in had en ik vreeze dat nog het laatste verdriet niet zal
weezen, welk zijne weldoeners van hem te wagten heb-
ben." Wat hier bepaaldelijk bedoeld zij met dat gedrag
en die raadgevingen is ons verder niet gebleken.
De Provisoren maakten nu een nieuw request aan De-
villepoix in gereedheid, genoegzaam van denzelfden in-
houd als hun eerste request van 2 'November 1797 aan
de Nationale Vergadering. Doch toen dit gereed en reeds
afgeschreven was, ontving Stafford van zekeren met hem
be vrienden Representant des volks (lid van het vertegen-
woordigend Ligchaam, volgens de Staatsregeling van 23
April 1798) genaamd P. L. van de Casteele, berigt, dat
*tot de reclame van deze goederen [van Pulcheria] ver-
eischt worden de oorspronkelijke uitgifte of donatiebrieven ,
of andere acte, waarop de eigendom van die goederen
was gefundeerd, en dat deze moeten houden aan particu-
lieren en niet aan eenige corporatie, omdat tusschen de
beide Republieken als principe was aangenomen, dat bij
vernietiging van het een of ander instituut, wel de ei^en-
dom van particulieren gerespecteerd en tot reclame ge-
admitteerd werd, maar niet van corporatiën." Stafford
beduidde hem bij antwoord van 29 Junij, dat al de acten
395
en bescheiden nopens de bezittingen en fnndatien van het
Collegie op order van het Fransche Gouvernement waren
gesequestreerd geworden , zoodat ze niet konden worden
overgelegd ; maar voor het overige antwoordde hij : *Deze
goederen [van Pnlcheria] gekocht voor penningen, die
alle door eene menigte van Ingezetenen dezer Republiek,
tot opkweeking van geene anderen dan jongelieden dezer
Republiek te zamen gebracht waren, moesten onder de
best mogelijke administratie gesteld worden. Men oor-
deelde om verscheidene redenen, dat men niet voorzich-
tiger kon doen, dan twee leden van het Capittel van
Haarlem als Provisores en Administratores van het Col-
legie en deszelfs bezittingen aan te stellen ; aan deze
Provisores hebben alle de begunstigers van deze stichtinge
hunne penningen ter hand gesteld 'Hoezeer nu de twee
Provisores leden van het Haarlemsch Capittel moeten
zijn: ') zo zijn toch de goederen door deze schikking geen-
zints van aert veranderd: zij zijn en blijven donatien van
particuliere ingezetenen van deze Republiek ; niet ten nutte
of voordeele van eenige corporatie, maaralleen ten nutte
en ter educatie van particuliere jongelingen tot deze Re-
publiek behoorende, bestemd; zonder dat of het Capittel
van Haarlem of de twee Provisores ooit de waarde van'
eene spelde voor hunne verdrietige en lastige zorge ge-
nieten. Ik vertrouw Burger Repraesentant, dat hier mid-
dagklaar uit blijkt, dat deze goederen met geenen den
minsten schijn van grond als goederen van eenige corpo-
ratie kunnen aangemerkt worden, en zeer verschillende
1) Dat moeten zijn, komt ons minder juist voor. In de Statuten van
Pulcheria, dd. 30 Junij 1619, zooals we vroeger, vooral bij het Proces
tegen deu Prcsideut Melis gezien hebben, was bepaald dat ze uit de Ilaar-
lemsche geestelijkheid „ei Clero Harlemensi" moesten gekozen worden, dat
toch zeker niet hetzelfde is als uit het Kapittel. Feitelijk echter zijn ze altijd
ledenvan het Kapittel geweest, dat natuurlijk geen vreemden in het bestuur
vau zijn Collegie gedoogde.
396
zijn van goederen van corporatiën, die tot onderhoud van
corporatiën gesticht waren, van welke alleen (dit zij onder
verbetering gezegd) het door beide de Republieken aan-
genomen principe verstaan kan worden. Gelieft nu het
Fransche Gouvernement niet te gedogen dat onze studen-
ten te Loven het gewoon onderwijs genieten, wij moeten
ons onderwerpen; maar dan vereischt de billijkheid, dat
men gedoge, dat wij deze goederen, die nooit in de Uni-
versiteit, of in eenige andere corporatie ingelijfd geweest
zijn, aldaar blijven bezitten en beheeren, gelijk hunne
constitutie aan vreemdelingen toelaat, of dat wij die ver-
koopen, om onze particuliere studenten, die geene inboor-
lingen der Fransche, maar der Bataafsche Republiek zijn,
de vruchten derzelve elders te laten genieten."
Toen Stafford den 1 Julij 1801 het request aan De-
villepoix opzond , (het was reeds gereed , gelijk we ge-
meld hebben, toen van de Casteele hem de voorwaarden
mededeelde, welke het Fransche Gouvernement vorderde
om hen in hunne eisch ontvankelijk te verklaren), voegde
hij in een afzonderlijken brief er de beschouwingen bij,
die hij in zijn antwoord, hierboven medegedeeld, aan
van de Casteele had uiteengezet. Devillepoix achtte het
noodig dat het request in 't Fransch was, zeker om het
aan het Fransche Gouvernement te kunnen overleggen ,
en liet er zelf eene vertaling van maken, doch met eenige
veranderingen en uitlatingen , zooals hij in zijn brief van
1 7 Julij aan Stafford meldde. Het slot door Devillepoix
er aan toegevoegd luidde aldus:
*Sur ces divers argumens, nous vous sollicitons, Citoyen
Commissaire, de vouloir bien en vertu de la Commission,
dont vous êtes chargé, renouveller ou engager notre
Ministre de relations exterieures, a. faire renouveller par
notre Ministre plenipotentiaire a Paris, les instances, qui
en vertu d'une resolution de 1' Assemblee Nationale du 13
397
Novembre 1797 ont été faites auprès du Gouvernement
Francois po-ur en obtenir notre reintegration en la posses-
sion et disposition libres de tous les biens fonciers et
effets de notre susdit College, ouaucas, que les instan-
ces n'ayent pas Ie succes desiré, de vouloir bien faire
tout ce qui sera en votre pouvoir, pour nous faire obtenir
par tel autre moyen, que vous jugerez pouvoir encore être
employé, 1'objet de notre juste reclamation." We vernemen
hier, dat werkelijk reeds den 13 November 1797, ten
gevolge van het request der Provisoren, dd. 2 November
daarte voren ingezonden, door het Gouvernement hier
te lande stappen bij het Fransche gedaan zijn ten behoeve
van de fondsen van het Collegie; die echter blijkbaar
zonder gevolg zijn gebleven. Nog vernemen we uit het
request der Provisoren van 1 Julij 1801 de bijzonder-
heid, dat de goederen en bezittingen der Universiteit te
Leuven, terstond na de inbeslagneming, zijn toegewezen
aan het zoogenaamde Prytanée te Parijs, d i. aan de open-
bare leer- en opvoedingschool , waar kinderen van over-
ledene mannen, die zich verdienstelijk hadden gemaakt,
meestal op kosten van den Staat werden onderwezen en
opgevoed. Eene navolging van het heidensche nQviavtu»
te Athene, waar diegenen, die zich voor het vaderland
verdienstelijk hadden gemaakt, op Staatskosten onderhou-
den werden. Te Parijs heette het Prytanée de Saint-Cyr.
Volgens Professor Reusens zijn de fondsen van Pulcheria ,
waarom het nu te doen was , aan dat Prytanée toege-
wezen. Uit een later request door de Provisoren in 1806
aan Koning Lodewijk ingediend , vernemen we , dat de
vaste goederen van Pulcheria, door de goede bemoeijingen
van den Raadpensionaris Schimmelpenninck , niet te gelijk
met die van de Universiteit verkocht zijn geworden. Die
verkoop heeft eerst later in 1810 ten bate van het
Prytanée plaats gehad.
393
Ofschoon nu wel de vorderingen der Provisoren in de
maand December aan den Agent van Buitenlandsche
zaken der Fransche Republiek waren voorgedragen , zoo-
als Devillepoix zelf aan de Provisoren meldde, er
kwam maar geen gevolg van; niet het minste werd er
van vernomen. Toch bleven de Provisoren met onbezwe-
ken ijver de zaak doorzetten. Toen in Augustus 1802 de
tijding kwam dat de eerste Consul Napoleon België zou
bezoeken, schreef de Provisor Offerman den 19n dier
maand aan zekeren Verbrouck te Antwerpen om diens
tusschenkomst, ten einde den Provisoren eene audiëntie
bij Napoleon vergund mogte worden. Doch ook die poging-
schijnt mislukt te zijn; althans we vernemen er verder
niets meer van. Kort daarop vinden we alweder een re-
quest van de Provisoren en wel dd. 18 September 1802,
aan ,/het Staatsbewind der Bataafsche Republiek", ook
weder om deszelfs /, veel vermogenden tusschenkomst" enz.
Waarbij ze nog voegen , dat zij zich te meer vleijen door
het Staatsbewind //geruggesteund, te zullen slagen, wijl
zij met zekerheid meenen onderricht te zijn , dat het
Fransche Gouvernement heeft goedgevonden , zoowel de
Engelsche als Iersche Collegiën aan derzelver eigenaars
weder in handen te stellen." Even als alle vorige pogin-
gen bleef ook dit request zonder gevolg.
Toen den 26 April 1805 eene nieuwe Staatsregeling,
overeenkomstig het verlangen van Keizer Napoleon , was
tot stand gekomen , waarbij een Raadpensionaris aan het
hoofd van den Staat werd gesteld, beproefden de Provi-
soren eene nieuwe poging. De Regering was, blijkens
brieven en stukken die we daaromtrent in het Archief
bezitten , den Katholieken niet ongenegen , en is dan ook
harerzijds niet in gebreke gebleven de regtsaanspraak der
Provisoren op de meergemelde bezittingen van Pulcheria
naar vermogen bij de Fransche Regering te ondersteunen.
399
Stafford wendde zich in Julij 1805 tot van Stralen, een
van de Oranjegezinde Staatssecretarissen '), door den Raad-
pensionaris Schimmelpenninck tot Minister van Binnen-
landsche zaken aangesteld. Tot eene mondelinge bespre-
king door dien Minister uitgenoodigd en allervriendelijkst
ontvangen, verkreeg hij van dezen de verzekering, dat
de Raadpensionaris hem naar best vermogen zou helpen.
Daarop diende hij met Offerman eene Memorie over de
zaak bij den Raadpensionaris in, en ontving hij weldra
een schrijven van Minister v. Stralen, dd 9 Augustus,
van den volgenden inhoud :
//Ik heb gisteren geleegentheid gehad met sijn Excel-
lentie den Hr Raadpensionaris uytvoerig te spreken over
den inhoud van uwe vriendelijke en mij treffende Missive
en over het daarbij gevoegd adres van UE. en deszelfs
medeprovisor over de bewuste zaak, op welk adres ik
geen de minste bedenking heb. Ik heb bij den Hr Raad-
pensionaris geen minder ijver gevonden dan bij mij zei ven
om UE. en Uwe geloofsgenooten alle mogelijke diensten
in deezen te bewijzen. Ik ben met sijn Excellentie afge-
sproken bij het nu ingekomen stuk van UE. te voegen
de Elucidatiën uyt de stukken door UE. aan mij hier ge-
laaten , daaruyt te doen formeeren eene dringende me-
morie en daarover het Fransch Gouvernement met alle
Empressement te doen onderhouden, de Hr Raadpensio-
naris verkiest dit te doen in eigen persoon , en zal daar-
toe gebruik maaken van de ophanden zijnde komst van
den nieuwen Franschen Minister , en ik behoef u niet te
zeggen dat, zo er mogelijkheid is om de zaak bij het
Fransche Gouvernement gedaan te krijgen, er althans
1) Van dezen Hendrik van Stralen heeft Jhr. Mr D. van Akerlaken eene
geschiedenis geschreven, waarover onze beroemde geschiedschrijver D' Nnyens
een hoogst belangrijk artikel heeft geplaatst in Ome Wachter van Februarij
1879, bl. 112 en volgg.
400
zeker geen beeter middel toe kan worden aangewend , en
dat wij aan onse woorden door daadzaaken alle mogelijke
kracht pogen te geeven. Ik wensch van harte hiervan het
beste succes, ook van uwe pogingen ten aansien van het
groote punt, waarover UE. aangenome heeft te schrijven,
en waaromtrent ik geerne nader met U zal handelen."
Dit laatste slaat op stappen door Stafford gedaan bij Kardi-
naal Zondandari, den gewezen Vice Superior der Holland-
sche Zending, om door diens bemiddeling de herstelling der
Bisschoppelijke Hiërarchie hier te lande te verkrijgen , iets
waartoe de Minister van Stralen zelf hem had aangespoord.
Niet lang daarna, den 12 September ontving Stafford
van dienzelfden Minister den navolgenden brief: ,/Mijnheer,
ik heb het genoegen u hiernevens te zenden eene note
mij door Zijne Excellentie den Heer Raadpensionaris ter
hand gesteld, ten gevolge van de Commissie die ik zeer
gaarne voor u en uwe goede gemeente had op mij ge-
nomen, ik twijffel niet of den inhoud zal geheel aan uw
verlangen voldoen, en ik kan er bijvoege dat Zijn Ex-
cellentie dezelve heeft gezonden aan onze Ambassadeur
te Parijs, met last die zaak aldaar ten sterk sten aan te
dringen, terwijl Zijn Excellentie een copie daarvan eigen-
handig heeft ter hand gesteld aan den nieuwelings alhier
gekomen Franschen Minister , met zooveel kracht en op-
wekking als met eenige welgevoegelijkheid kon geschieden ;
ik wensch van harte dat den hemel onze goede pogingen
zal gelieven te zegenen, en u zult zeker gaarne daartoe
uwe gebeden bij de onze voegen, zullende den goeden
uitslag mij evenzeer verblijden alsof het voor mijne mede
geloofsgenoten was strekkende — zoo ik daar iets nader
van verneem zal ik het u gaarne doen weten. Ik ben
verlangende te weten of en welk antwoord UE. van Romen
heeft bekomen in de gewigtige zaak [het herstel der
Hiërarchie] die ik u heb opgedragen.
401
Dit een en ander vernemen we nader uit de Notulen
van de vergadering des Kapittels van 8 October 1805
aldus luidende :
* Vervolgens deelde de Deken [Stafford] mede dat hij
in den loop der maand Julij schriftelijk door den Minister
van Binnenlandsche zaken van onze Republiek tot een
gesprek was uitgenoodigd over de zaak van de bezittingen
van ons Leuvensen Collegie, dat hij daar met bijzondere
hoffelijkheid was ontvangen en door de bemoeijingen van
den Minister had mogen verkrijgen , dat Z. Exc. de Raad-
pensionaris der Republiek hem beloofde naar best ver-
mogen, met alle de hem ten dienste staande middelen,
er op te werken om van het Fransche Gouvernement
terugo-ave onzer eigendommen te verwerven."
tfDe Deken legde ons eene copie over van de Memorie ,
die hij, te zamen met Ampl. Offerman, aan Z. Exc. den
Raadpensionaris heeft aangeboden ; alsook eene copie van
de Nota die Zijne Exc. daarover naar Parijs heeft op-
gezonden/'
u Bovendien meldde de Deken dat de Minister dezer
Republiek [van Stralen] was begonnen te spreken over
het toestaan van Bisschoppen voor de R. K. Kerk in
onze Bataafsche Republiek en na veel redeneren, ten
dringendste den Deken had verzocht , die zaak te Rome
voor te stellen en met alle kracht te bevorderen ; 't geen
deze op zich heeft genomen en door bemiddeling van Zijne
Eminentie Zondadari heeft trachten ten uitvoer te leggen." ')
1) „Exposuit deinde A. D. Decanus se labente meuse Julio per litteras
a Ministro Degotiorum internorura Reipublicae nostrae ad colloquium de
possessionilms Collegii nostri Lovauiensis invitatum, ibidem siDgulari ur-
banitate exceptum fuisse ac Ministri hujus sollicitudine obtinuisse, ut Excel'
Reipublicae hujus Pensionarius sponderet, se pro virili per quaecumque
media allaboraturum ut restitutio bonorum nostrorum a gubernio Galliae
Dobis concedatur."
„Exhibuit A. D. Decanus copiam memoriae , quam una cum Ampl» D°
Bijdragen Gesch. Buil. v. Ha;irlem Vlllcüeel 26
402
De nota, waarvan in de gemelde Notulen van het
Kapittel gesproken wordt, bevat wel niet veel dat wij niet
reeds weten en niet meermalen in de verschillende re-
questen voor het regt der Provisoren op de goederen van
het Collegie was aangevoerd en uiteengezet, maar we
meenen toch dat belangrijk stuk, waarvan we een afschrift
in het Archief bezitten , hier te moeten mededeelen. Het
luidt dan als volgt:
//Note"
nA 1'epoque de la reformation, les catholiques Romains
habitans des Provinces unies éprouvant beaucoup d'entraves
dans Ie libre exercise de leur culte , songèrent aux moyens
de se procurer des Pasteurs a fin de s'assurer Ie maintiem
de leur Religion. Il leur etait impossible alors de former
pour eet effet un Etablissement dans Tinterieur de cette
Republique. Ils firent choix de 1'Université de Louvain,
et etablirent au commencement du 17me siècle dans cette
ville un College ou Seminaire pour y recueillir leurs jeunes
compatriotes destinés au Ministère catholique et leur fournir
les moyens de faire leurs etudes a la dite Université.
Tous ceux qui contribuèrent par leurs dons a la fondation
de ce Seminaire, etaient habitans de la Republique Batave.
Ils voulürent que eet Etablissement fut et demeurat con-
stamment sous la surveillance et la direction de deux
Prêtres Hollandais. Tous les changemens survenus dans
la Belgique n'ont jamais porté la moindre atteinte a cette
surveillance. L'Espagne, quoiqu' en guerre avec la Repu-
blique jusqu' a la paix de Munster, ne troubla jamais
Offerman Exc. D» Pensionario obtulit. uti et copiam Notae, quam Exc. D.
de hoc negotio Parisios misit."
*Insuper exposuit A. D. Decanus Dnm. Ministrum hujus Reipublicae
sermonem raovisse de concedendis Ecclesiae Batavae Episcopis, ac po9t
mullas discussiones iDstantissime rogasse ut D. Decanus negotium hoc
Romae proponere et omni conatu promovere vellet , quod in se suscepit et
per medium Em' Dni Zondandari executioni dare conatus est."
403
les administrations du Séminaire dans la jouissance de ses
proprietés. Les Puissances, qui au commencement du der-
nier siècle gouvernèrent les dix Provinces pendant leur
séquestration et la Maison d'Autriche a qui el les furent
cedées par la Paix d' Utrecht, respectèrent également leur
droits. L'Empereur Joseph II, malgré les diverses dispo-
sitions qu'il fit dans 1'Université de Louvain, ne changea
en rien 1'administration du Séminaire; il permit même
aux deux Prêtres administrateurs de faire donner dans
leur College, a 1'usage da leurs etudians, les lecons
qu'ils jugeraient convenables. ') Les administrateurs joui-
rent de la même sureté, lorsque la France, au milieu
du 18e siècle fit la conquête des Provinces Ce n'est qu'en
1797 que Ie Gouvernement Francais en supprimant 1'Uni-
versité de Louvain et en déclarant nationaux les biens, que
cette Université possédait, a mis en même temps Ie séquestre
sur les biens et effets appartenants au Séminaire Batave ,
et nonobstant les réclamations reitérées des administra-
teurs, la levée de ce séquestre n'a pu être obtenu encore."
//Jamais les possessions du Séminaire n'ont été et n'ont
pu être considereés que comme proprietés de particuliers
Bataves, elles ne pouvaient par conséquent être destinées
a aucun usage National. Le College n'a jamais eu des
relations avec 1'Université de Louvain, autres que celles
que les etudians devaient nécessairement avoir pour être
admis aux lecons publiques et jouir des privileges accor-
dés a cette Université. Jamais les biens du College n'ont
été sous la direction ou dependance de 1'Université, ou
n'ont fait partie des siens. Jamais 1'Université n'a eu le
droit d'y nommer aux places de Président ou de Lecteur,
1) Dit schijnt moeijelijk te rijmen met hetgeen we in § IV, pag. 371 en
volgg. mededeelden uit brieven van Stafford zelven , vol klagten en protesten
tegen de maatregelen om de studenten van Pulcheria te dwingen de Joscphis-
tische lessen in de Universiteit te hooreu.
404
ni celui de les destltuer, de regier la discipline du Col-
lege, de vendre aucun bien qui lui appartenait ou d'en
achéter pour son compte. Les fondateurs avaient deféré
tous ces droits a deux Prêtres de la Republique Batave,
et ces Prêtres les ont exercé sans aucune opposition ou
contestation de la part de 1'Université, sans raême lui
donner connaissance de ce qu'ils jugeoient convenable de
faire pour 1'avantage du Séminaire. Ils étaient seuls chargés
de la gestion de ses biens, et avaient plein pouvoir de
les transporter dans une autre Université , et en tout
lieu, qu'ils auraient trouvé convenable pour 1'instruction de
leurs jeunes compatriottes, destinés a 1'etat ecclesiastique."
//Des droits aussi bien établis et aussi longtemps con-
servés ne peuvent laisser aucun doute par rapport a la
propriété exclusive des possessions du Séminaire; n'ayant
jamais été incorporées dans celles de 1'Université, elles
ne sont pas comme celles-ci des biens d'une corporatiou
destinés a son entretien , mais des biens acquis et ac-
cumulés successivement par des particuliers Bataves pour
pourvoir a 1'entretien d'un certain nombre d'etudians de
leur pays, auxquels ils en ont cedé 1'usufruit mais nul-
lement la propriété. La loi qui a declaré nationaux les
biens de 1'Université de Louvain ne devait pas par con-
séquent s'etendre a ceux du Séminaire Batave, et Ie Gou-
vernement Francais est trop equitable pour vouloir priver
plus longtemps de leur jouissance les legitimes propriétaires."
z/Le Gouvernement Batave attend avec confiance de sa
justice qu'il s'empressera de donner les ordres nécessaires
pour la levée du séquestre, et pour que les deux Provi-
seurs Bataves soient reintegrés dans la possession et libre
disposition de tous les biens et effets du Séminaire "
//Le Gouvernement Batave a d'autant plus lieu d'étre
persuadé du succes de ses représentations en faveur des
Proviseurs du Séminaire Batave de Louvain, que le Gou-
405
vernement Francais a fait droit a celles des Anglais par
rapport aux Séminaires que ceux-ci avaient etablis a Paris,
et ailleurs en France. Les droits du College Batave de
Louvain ne sont pas moins sacrés que ne 1'étaient ceux
des Anglais et sans doute la France ne sera pas moins
juste et généreuse envers ses plus fidèles alliés."
Die Nota nu werd aan den Minister of gezant van onze
Republiek bij het Fransche Gouvernement, Brantzen ge-
naamd, toegezonden, die aan onze Regering berigtte dat
hij de Nota aan Talleyrand, Minister van Buitenlandsche
zaken te Parijs, met //alle mogelijke instantiën" had over-
gegeven. Dit vernemen we uit een brief van v. Stralen
aan Stafford dd. 1 October 1805.
Toen echter de Raadpensionaris niets naders van de zaak
vernam, rigtte hij zich, in zijn verlangen om de katho-
lieken van Holland in hunne regten te herstellen, tot
den Kardinaal Caprara , Legatus a latere bij den Fran-
schen Keizer, en zond hem de meergemelde Nota, met
een schrijven, dat we, om de belangstelling, ja genegen-
heid zelfs voor de katholieken, welk daarin doorstraalt,
in zijn geheel hier laten volgen naar het voor ons lig-
gend afschrift, dat van Stralen later aan Stafford ge-
zonden heeft :
„La Haye, 19 Novembre 1805.
Le Grand Pensionaire, de la République Batave a sou
Eminence Cardinal Caprara Legat a latere du Souverain
Pontife prés S. M. 1'Empereur Frangais Roi d'Italie.
//Monseigneur. Charme de pouvoir trouver 1'occasion
de me rappeler au souvenir de V. E. je m'empresse
d'autant plus a recourir a Elle dans une affaire propre
a lui inspirer le plus grand interêt, et pour laquelle j'ose
d'ailleurs faire valoir les relations plus intimes que j'ai
eu la satisfaction d'entretenir avec vous."
vLa Note , dont j'ai 1'hoimeur de vous transmettre une
406
copie, a été presentée au Gouvernement Francais par mon
Ministre Plenipotentiaire a Paris Mr Brantzen. Votre
Eminence y verra Ie precis de la réclamation la plus juste
et la plus fondée en faveur des Catholiques Romains pro-
prietaires des Biens du Séminaire Batave ci-devant établi
a Louvain. J'ai infiniraent a coeur Ie succes de cette ré-
clamation ; je voudrais donner aux Catholiques Romains,
habitants de la Batavie toutes les marques possibles de
la sollicitude paternelle avec laquelle Ie Gouvernement
actuel veut embrasser leurs interets Je souhaite qu'ils
se persuadent de plus en plus que ce Gouvernement veut
accorder a tous ses concitoyens, sans distinction aucune,
une protection egale et des avantages égaux. En se joig-
nant a moi , dans 1'appui de cette réclamation , V. E. ren-
drait un service essentiel aux Catholiques Romains de ce
Pays et m'imposerait une obligation personelle. Elle se
rendra volontiers, j'en suis sur, a ce doublé motif, et
j'ose me flatter que son intervention et ses bons offices
auprès de S. M. I. et R. contribueront efficacement a une
disposition prompte et favorable."
wJe prie V. E. d'agréer les assurances de mes sentimens
les plus distingués et de ma plus parfaite consideration.
(Signé) R. J. Schimmelpenninck."
Het niet minder vriendelijk antwoord van den Kardinaal
willen we bier insgelijks, volgens het in ons Archief
berustend afschrift, dat ook door van Stralen aan Stafford
is toegezonden, in zijn geheel mededeelen.
,/Excellence"
«Comme Ie hazard a fait que je n'etais chez moi,
quand Mr Brantzen Ministre de V. E. s'est donnée la
peine d'y passer, après avoir lü la lettre dont vous m'avez
honoré, je suis allé chez lui. A peine rentré chez moi,
j'ai dicté une lettre a. M1 de Talleyrand , et une seconde
407
avec quelques petits changemens a Mr Portalis Ministre
des cultes, engageant tous les deux Ministres a vouloir
bien s'interesser auprès de S. M. pourqu'elle veuille
acquiescer aux justes demandes touchant les biens du
Séminaire Batave ci-devant établi k Louvain , qui lui ont
été faites dans la Note presentée a Mr de Talleyrand
avant son départ. Si les suites, comme je 1'espère, sont
égales a 1'empressement, qu'avec bien du plaisir j'ai em-
ployé dans 1'affaire, je suis persuadé, que V. E. sera en
état de consoler les Catholiques Romains qui demeurent
en Hollande, et que de plus en plus ils devront regarder
votre personne comme leur Père,"
Je vous rends bien des graces de m'avoir procuré eet
honneur et de m'avoir mis a, même de vous temoigner
la respectueuse considération avec laquelle je suis.
(Signé) J. R. Card. Caprara.
Paris Ie 27 Novembre 1805.
Niettegenstaande al die pogingen en al die schoone en
bemoedigende vooruitzigten , kwam men toch niet verder,
en liet de uitslag van al die ijverige en welwillende be-
moeijingen nog altijd op zich wachten. In de Kapittel-
vergadering van 22 April 1806 kon Stafford nog niets
anders doen dan mededeelen , wat er voor de zaak van
Pulcheria gedaan was. Den 4e Junij daaraanvolgende, toen
reeds Lodewijk Napoleon Koning van Holland was , schreef
van Stralen aan Stafford, dat de Raadpensionaris Schimmel -
penninck, even als hij zelf, met genoegen van Stafford
vernomen heeft //dat de goederen te Loven van het Hol-
landsen Collegie nog in statu quo blijven," *Wij hadden,"
voegt hij er bij, //dezelfde berigten en geloven mede dat
het een gevolg is van onze gedane instantiën, waarom-
trent wij elk in onze betrekking, zooveel wij kunnen,
gaarne zullen blijven medewerken." Ten slotte berigt hij
in datzelfde schrijven dat tot zijn leedwezen dienzelfden
40S
dag 4 Junij 1806 de Raadpensionaris zijn ontslag bij het
Wetgevend Ligchaam had ingediend. De Keizer had hem
daartoe zedelijkerwijze genoodzaakt. //Hij was," zooals van
Lennep in zijne geschiedenis van Noord-Nederland, Vierde
Afdeeling, Hoofdstuk XII opmerkt, „te zelfstandig van
karakter, dan dat Napoleon, die slechts gehoorzame werk-
tuigen begeerde, hem langer hier aan 't hoofd der zaken
dulden kon," — en iets verder zegt van Lennep: «Schim-
melpenninck lei zijn ambt neder (5 Junij) — uit boven
aan gehaalden brief van v. Stralen zien we dat het den
4 Junij geschied is — met het bewustzijn alles wat van
hem afhing voor het geluk zijner landgenooten beproefd
te hebben." Hoe welverdiend die lof is, en hoe wij daar
nog den bijzonderen lof kunnen bijvoegen dat hij onpar-
tijdig en regtvaardig was ook jegens de katholieken , en
hunne regten met warmte verdedigde en trachtte te hand-
haven , hebben wij hierboven uit de echte bescheiden ge-
zien, die wij dan ook tot eer van zijne nagedachtenis,
en daarom met te meer genoegen, uitvoerig hebben willen
mededeelen, Met Schimmelpenninck moest ook zijn Minis-
ter van Stralen die zich, als we zagen, niet minder
beijverde voor de regten der katholieken, aftreden. Hij
meldde dit aan Stafford in het volgend belangstellend
en vriendelijk schrijven van 25 Junij 1806 : „thands
moet ik UE. doen weten dat hoe gaarne ik ook in
uwe billijke zaak langer uwe Advocaat had willen zijn,
ik daar in worde verhindert ; door den wil van den Koning-
heb ik mijn post verlaten, die wil was mij eene wet en
zij is mij tevens ten genoegen. Mijn opvolger weet ik
nog niet. Provisioneel een direct adres aan den Koning,
oordeele ik best te zijn, mijne werkzaamheden zouden in
deze UE. nadeel doen. Voor mijn particulier verlang ik
UWEd. op den duur bewijzen te geven van de achting,
waarmede ik onverandelijk ben" enz. Bij een later schrijven
409
van 10 Julij komt hij op den gegeven raad terug, en
geeft daarbij nog eenige wenken, hoe 't best de zaak
aan te leggen: *De zaak [van Pulcheria] ligt mij dog te
na aan 't hart om niet al te blijven doen wat ik kan. Ik
rade UWE dus, over de zaak van Loven eene nieuwe
Memorie te formeren aan den Koning. De ingrediënten
kent UWE. Ik zoude als bijlagen daarbij voegen de briev
van den Heer Oud-Raadpensionaris aan den Cardinaal
Caprara van 19 November 1805, en de daarbij gevoegde
copy note alsmede het antwoord van den Hr Caprara van
den 27 November, van welke stukken ik UWE. den 21
November en 20 December 1805 copy heb gezonden. Bij
die Memorie kan UWE. gepaste aandrang uit de tegen-
woordige omstandigheden nemen. En deze Memorie en
Bijlage zonde ik met een briev ten gelijde zenden aan
den Heer Mollerus mijn opvolger, die ik mij verzekert
houde dat met geene minder ijver dan ik, uwe belangens
bij den Koning zal behartigen. Zo UEd. 't verkiest, kunnen
de stukken mij worden gezonden ; ik zal die gaarne aan
den Heer Mollerus met aanbeveling overgeven."
Aan dien weigemeenden raad begreep men gevolg te
moeten geven, en kort daarop, den 22 Julij namelijk, diende
het Kapittel zelf een uitvoerig adres bij Koning Lodewijk
in ; dat wij wel der moeite waardig achten hier geheel mede
te deelen, zooals wij het in 't Archief eigenhandig door
Stafford en Offerman onderteekend, hebben gevonden.
Sire!
*Le chapitre Cathedral Catholique Romain du Diocese
de Harlem adherant tres sincerement aux voeux, qui
ont été portés devant votre Majesté Roiale Ie 26 de Juin
de cette année par Mr Ten Huisdier, au nom du Clergé
Catholique Romain de la partie du Roiaume de la Hol-
lande, sur laquelle il exerce Ie pouvoir spirituel comme
delegué Apostolique, ce chapitre, Sire, n'oseroit s'adresser
410
a votre Majesté, s'il ne se trouvoit animé par votre
bonté roiale et paternelle, et par Ie poids de 1'objet, dont
il est question."
„Ce ne sont pas nos interets personels, ni la reclame
des biens primitifs, qui furent consignes a la subsistance
du chapitre, dont ons nous privat a 1'epoque de la Ré-
forme, qui nous touchent. Non, Sire, nous ne desirons
aucune cliose qui puisse causer Ie moindre desagrément
a Votre Majesté."
//Le chapitre de Harlem , qui etoit Ie seul appui du
Diocese après la fuite de son dernier Evêque en 1578
s'est exposé a toutes sortes de dangers, pour conserver
le troupeau de ce Diocese dans la vraie foi: dèslors il
songea a 1'érection d'un Seminaire, pour se pourvoir de
Ministres du culte; les membres du chapitre y contri-
buèrent liberalement de leurs biens patrimoniaux et y
persuadèrent leurs amis et parens: l'administration de ces
biens a toujours été confiée a deux Prêtres Hollandais,
qui devoient ') être membres dudit chapitre."
//Ce fut 1'am 1797, que la ci-devant Republique Fran-
Coise, au temps de la suppression de 1'Université de
Louvain , nous privat de notre administration et mit les
biens de notre Seminaire sous le séquestre. Nous nous
adressfimes a 1'assemblée Nationale, au Pouvoir Executif
etc etc, mais sans succes."
,; Enfin le ci-devant Pensionaire Mr Schimmelpenninck
et le Ministre des Relations intérieurs, quoique membres
de la religion protestante, prirent notre cause a coeur,
comme Votre Majesté pourra voir par la copie de la Nöte,
[dezelfde die we hierboven reeds hebben medegedeeld]
que le Pensionaire envoia au Gouvernement Francois,
1) Dat #devoient" is onjuist zoo als we reeds omtrent diezelfde uitdruk-
king hebben opgemerkt bij 't request door Stafford in 1801 ingezonden.
Zie onze noot op bladz. 395.
411
par la copie de sa lettre au Cardinal Caprara, et par la
copie de la reponse dudit Cardinal , que nous avons
1'honneur de joindre a celle-ci, comme des renvois neces-
saires , marquées A. B. C."
uC'est aux soins et a 1'empressement de Mr Schimmel-
penninck , que nous attribuons, que les biens de notro
Séminaire ont été exceptées de la vente des biens de la
ci-devant Université de Louvain."
,/Nous supplions Votre Majesté , de nous accorder votre
protection roïale prés de sa Majesté Auguste 1'Empereur
des Francois et Ie Roi d'Italie. Nous nous flattons, Sire,
que votre appui dans une cause si juste, pour un objet,
qui est un bagatelle pour la France, mais de la dernière
consequence pour les Catboliques Romains, une si consi-
derable partie de vos sujets; pour un objet qui ne donnera
pas la moindre ombre de mécontentement aux Protestans;
mais qui redoublera la reconnaissance et 1'affection des
catïioliques Romains; pour un objet, qui interesse de si
prés la Religion, dont votre Majesté fait profession , ne
nous sera pas refusée."
//Nous nous empressons, Sire, de recourir a Votre
Majesté de crainte que les Jansenistes, qui avant 80 ans
ont tachés de nous priver de ces biens, ou quelques autres
Ecclesiastiques , qui depuis quelques années employerent
a la Haie et menie a Paris tous les moiens possibles pour
nous priver de notre droit fondé, ne surprennent votre
Majesté."
Welke geestelijken hier bedoeld zijn, weten we niet.
In geheel den loop dezer zaak hebben we geen spoor ge-
vonden van tegenwerking van den kant van katholieke
geestelijken. Wel waren velen, vooral onder de Regulieren,
zeer vijandig tegen het Kapittel gestemd; maar dat ze het
Kapittel in deze zaak tegenwerkten , hebben we nergens
gezien en kunnen 't ook moeijelijk gelooven ; zoodat we
112
niet goed begrijpen , waar de adressanten hier het oog op
hadden.
Hiermede is in 't adres de zaak van de goederen van
Pulcheria afgehandeld ; maar de gelegenheid was te schoon
om den Koning niet te gelijkertijd ook andere belangen
die den adressanten nog veel meer ter harte gingen aan
te bevelen; namelijk hun geliefd Kapittel en het kerkelijk
bestuur hier te lande Ook dat, ofschoon buiten het be-
stek onzer geschiedenis van de Hollandsche Collegiën
liggende, willen we, om het belang der zaak hier laten
volgen , waarmede we tevens het request in zijn geheel
zullen hebben medegedeeld. De Adressanten gaan dan al-
dus voort:
rSire, Ie premier des soussignés [Stafford] prie votre
Majesté, de lui permettre de parier d'un autre objet,
dans lequel Ie ci-devant Gouvernement a bien voulu
1'engager. Le chapitre de Harlem, Ie seul chapitre catho-
lique de votre Roïaume, ne pouvant obtenir un Evêque
pour le Diocese, se trouva chargé du soin spirituel des
fidèles. Les Vicaires Generaux du Chapitre s'accordèrent
avec les Vicaires Apostoliques , qui etoient des Evêques
in partibus infidelium, pour le gouvernement spirituel.
Malheureusement au commencement du siècle passé 1'Ar-
chevêque de Sebaste, qui faisoit les fonctions de Vicaire
Apostolique se trouvant engagé dans le schisme des Jan-
senistes, fut suspendu et deposé par le Pape Clement XI.
Après plusieurs travers, quelques personnes firent accroire
au Pape, qu'il ne viendroit jamais a bout de supprimer
le Jansenisme, s'il n'interdisoit au Chapitre de Harlem
et a son Grand Vicaire 1'usage de leur jurisdiction. Après
des remontrances inutiles le chnpitre se soumit aux ordres
du chef de 1'Eglise, et cette soumission est une preuve
convaincante, que le chapitre n'etoit en aucune facon
attaché au Jansenisme,"
418
*Alors Ie Pape donna son Nonce, qui residoit tantot
a Bruxelles, tantot a Cologne, pour Supérieur Ecclesiasti-
que a ces Provinces, mais, comme il n'etoit pas permis
a ces Superieurs d'entrer dans Ie territoir de la Republi-
que, comme ils étoient entiérement etrangers, et que Ie
temps de leur Nonciature ne duroit que peu d'années,
les fidèles ne purent jamais jouir des fruits qu'ils auroient
pu recuillir de leurs propres Pasteurs. Le pouvoir que
les Nonces communiquèrent aux Archiprêtres qu'ils dele-
guèrent , etoit trop foible , trop limité et trop precaire
pour fournir aux besoins des Fidèles "
#Le chapitre, vivement touche des maux, qui desoloient
notre Eglise, s'adressa en 1725 a Mr Spiuelli qui occu-
poit la Nonciature de Bruxelles : ce zelé Prélat après
quelque conferences avec deux deputés de notre chapitre
et après un examen serieux de notre situation eut la bonté
de faire un rapport favorable au St. Siège et en 1726 il
nous ecrivit au nom du Pape que Rome retabliroit le
Vicaire General du chapitre de Harlem , mais a condition
si les Etats permissent que le Vicaire General exercat la
jurisdiction spirituel aussi dans les autres Provinces, en
qualité de Vicaire Apostolique, mais les machinations des
Jansenistes nous ont empêché d'obtenir cette permission." ')
uDe temps en temps le chapitre fit de nouvelles ten-
tatives, mais inutilement. En 1789 Mr Zondadari, Nonce
de ces jours, eut la bonté de conférer avec la premier
soussigné. Par ordre de Rome il me fit part de la dispo-
sition de Pie VI ; me demanda si des Evêques ne seroient
pas necessaires a notre Eglise et en quel nombre? Je
1) Zie over deze zaak het opstel t Onderhandelingen tusschen het Oud-
KujAttel tan Haarlem en den H. Stoel te Brussel Joseph S/jinelli in hel jaar
J 726" , voorkomende in deze Bijdragen, Deel VII, bladz. 265 en volgg.
waar op bladz. 291 en 292 een brief van Stafford is medegedeeld, dien hij
aan Kardinaal Zondadari heeft geschreven , en waarin bijna letterlijk het-
zelfde voorkomt wat hier gezegd wordt.
414
lui fis voir que nous aurions besoin d'un Archevêque
d'Utrecht, d'un Evêque de Harlem et d'un de Deventer ; je
lui dis, que trois hommes zelés pourroient aussi gouverner
les trois autres Dioceses; il me chargea de sonder les sen-
timents du Gouvernement; je 1'ai fait; mais sans succes."
,/Enfin, Sire, après tant de travers Ie Gouvernement
precedent me signifia, qu'il etoit necessaire, que je me
rendis k la Haie, pour conférer sur les biens de notre
Seminaire de Louvain. J'obéis a cette invitation gracieuse ,
après que Ie Ministre m'eut assuré de la bonne volonté
du Pensionaire dans Ie reclame de ces possessions , on
tourna Ie discours sur 1'utilité d'Evêques dans ce pais,
et on me persuada de sonder les dispositions de la cour
de Rome sur ce sujet. Je me suis prêté au desir de notre
Gouvernement, et puisque Ie Cardinal Archevêque de
Sienne [Zondadari] a toujours eu la bonté de me favoriser
de son amitié, je m'adressai a son Eminence. La dernière
lettre, dont il m'honora, m'assura, qu'on avoit deja tenu
plusieurs congregations a Rome sur eet objet, et qu'il
esperoit que 1'affaire se termineroit a ma satisfaction."
,/J'ai cru, Sire, qu'il etoit de mon devoir, de faire a,
votre Majesté Ie détail de ce fait. A present je n'oserois
faire Ie moindre pas pour presser 1'execution de ce des-
sein, sans les ordres expres de votre Majesté, qui me
seront toujours une règle inviolable."
//Nous supplions votre Majesté d'excuser un adres si
etendue. Les objets nous y ont obligés; nous recomman-
dons ces objets a 1'équité et la bonté de votre Majesté.
Nous ne cessons point d'implorer les benedictions du ciel
sur votre Personne Roïale, sur sa Majesté la Reine, et
sur votre maison auguste."
Sire,
De votre Majesté Roïale les plus humbles , plus
obeissants et plus fidèles sujets.
415
(Was eigenhandig J. Stafford, Doien du Chapitre Cathe-
onderteekend ) dral de Harlem, Proviseur du Seminaire
Hollandois a Louvain et curé a Harlem."
J. A. Offerman , Chanoine du Chapitre
Cathedral de Harlem, Proviseur du
Seminaire Hollandois a Louvain et Curé
a Amsterdam."
Harlem, Ie 20 Juillet 1806.
Het adres werd door Koning Lodewijk welwillend aan-
genomen; en voor zooveel van ons Gouvernement afhing,
werd er gevolg aan gegeven, blijkens het in ons Archief
berustend „ Extract uit het Register der Decreten en Be-
sluiten van Zijne Majesteit den Koning van Holland."
Dat Extract luidt aldus: //Den 11' September 1806 ont-
fangen het Rapport van den Minister van Binnenlandsche
Zaken van den 6n dezer maand n° 40 , gerequireerd den
19 Augustus 11. n9 14, op een Request van het Roomsch
Catholijk Cathedraal Capittel te Haarlem , daarbij verzocht
hebbende de intercessie van Zijne Majesteit bij het Fransche
Gouvernement tot opheffing van het sequester hetwelk op
de goederen van het Hollandsche Seminarium bevorens
te Leuven geétablisseerd geweest, gelegd was."
//Is besloten het voorsz. Request en daartoe behoorende
bijlagen, in originali te zenden aan den Minister van
Buitenlandsche Zaken, met last om de noodige démarches
te doen, en ten dien opzigte de meest convenable in-
structien aan den Heer Brantsen [onzen gezant bij den
Fransche Keizer] te geven."
Ook de Vice-Superior Ciamberlani bleef zijnerzijds niet
in gebreke, zijn invloed aan te wenden om de bezittingen
der beide Collemën van den Hooien Heuvel en Pulcheria
voor de Missie te behouden of terug te krijgen. Volgens
zijne brieven aan den Aartspriester Ten Hulscher van 6
en 9 September nam hij daartoe den eersten Kapellaan
416
of Aumonier van den Koning in den arm, wijl deze het
onbepaald vertrouwen van den Koning bezat en alles bij
hem vermogt. In zijn brief van 6 September zegt hij ,
dat hij met den Aumonier des Konings over de bezittingen
der beide Collegiën heeft gesproken en er goeden moed
op heeft. Hij verzoekt den Aartspriester ten spoedigste eene
volledige vertaling te zenden van den Inventaris dier bezit-
tingen , welken de Aartspriester hem had laten zien : Hij
zou dan den Koning en diens Aumonier de noodin-e in-
lichtingen kunnen geven. In zijn schrijven van 9 September
gewaagt hij van een voornaam man, — doch wie daarmede
bedoeld is blijkt niet — die zich heeft aangeboden om
voor het terugverkrijgen der bezittingen werkzaam te zijn.
Ciamberlani zegt verder, dat, daar de uitslag van de
pogingen bij het Fransche Gouvernement van den wil des
Keizers afhangt, 't best zal wezen dat gemelde persoon
te Parijs zelve voor de zaak arbeide. Bij den Koning van
Holland zullen wel te geschikter tijde verzoekschriften
te dier zake ingezonden worden, opdat hij van zijn
Keizerlijken Broeder teruggave der goederen verzoeke.
Overigens verwacht Ciamberlani dat de Koning de zaak
aan zijn Aumonier zal opdragen, wijl ze den Staat vol-
strekt niet raakt, maar in het bijzonder belang is van de
Katholieken en van de Studiën. ')
1) In den brief van 6 September 1807 lezen we: #Quoad bona Colle-
giorum Lovaniensium , de quibus fui similiter loquutus cum primo Sacel-
lano , majorem habeo spem. Rogo Amplm. tuam ut citius quam fieri poterit
ad me transmittat transumptum integrum Catalogi , quem mihi exhibuit, ut
vix redux Rex possit instrui, et etiam ut ipsemet primus sacellanus valeat
per me de omnibus instrui et per ipsum praemoneri Majestas sua. Exoptat
summopere sacellanus ut catalogum ego possim ei exbibere #quem dixi ab
Amplitudine Tua ad me esse transmittendum", en in den brief van 9 Sep-
tember: ,Gratissimum fuit nuncium, quod vir praeclarus sese obtulerit ad
operam suam praestandam pro Collegiorum bonis recuperandis. Cum exitus
a voluntate Imperatoris dependeat, si idem vir potest vel mediate vel im-
mediate operam suam Parisiis impcndere, optimum erft. Apud Regem qm';
417
Al die maatregelen, al die pogingen, met hoeveel ijver
en volharding aangewend, hoe krachtig ook door onze
verschillende Gouvernementen ondersteund , mogten niets
haten. Niet minder dan acht requesten met alle noodige
bewijsgronden aan de bevoegde auctoriteiten opgezonden ,
van 1797 tot 1806 — alzoo nagenoeg tien jarenlang —
doen wel zien welk belang dezerzijds in de zaak gesteld
werd ; hoe het Kapittel , vooral de onvermoeide Stafford ,
en zelfs de verschillende elkander in dien tijd opvolgende
Gouvernementen van Holland alle middelen hebben uit-
geput om het wederregtelijk ontroofde goed onzer Hol-
landsche Collegies voor de katholieken terug te krijgen ;
't was alles te vergeefs. De Fransche Regeringen hielden
haar prooi onwrikbaar vast en bleven bij 't schoone beginsel,
ook in onze dagen niet weinig gehuldigd: beati possidentes :
Zalig de bezitters ! — Nog twee malen vinden we in de
Notulen der Kapittel vergaderingen gewag van de zaak
gemaakt, doch slechts om telkens te verzekeren, dat alles
blijft zoo als het is. In de twee elkander opvolgende ver-
gaderingen, van 20 October 1807 en van 10 Mei 1808,
kan de Deken niets anders mededeelen dan dat de zaken
van het Collegie van Leuven nog altijd in denzelfdeu
toestand verkeeren, ,negotia Collegii Lovaniensis in eodem
statu versari." Na dien tijd vernemen we er volstrekt
niets meer van. Toch schijnt Stafford nooit aan de zaak
gewanhoopt te hebben, want toen zijn medeprovisor Offer-
man den 12n November 1811 overleden was, stelde hij
terstond weder een ander tot Provisor van Pulcheria aan,
te weten den Kanunnik Joannes Henricus Lexius, die de
si sua nos protectioue prosequi dignetur, debet redditionem bonorum effla-
gitare Fratrem , non deërunt preces opportuno tempore faciendae. Pro certo
habere possumus , quod Majestas Regis hoc negotium primo suo sacellaDo
sit commissura , cura nullatenus spectet ad Statum, sed sit res Catholicorum
specialis et uuice studiorum fincm concernat."
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. VIII' Deel. 27
418
laatste Provisor geweest is ; want toen Stafford den 5 Maart
1816 overleed, is er geen nieuwe Provisor in zijne plaats
benoemd, en na den dood van Lexius, den 3 Julij 1817
voorgevallen, is er geen spraak meer van Provisors geweest.
Intusschen was door die onregtvaardige inbeslagneming
van de vaste goederen die het Collegie Pulcheria in België
bezat, een aanzienlijk kapitaal aan de opleiding van
geestelijken voor Holland ontroofd. Voor zoover uit de
verschillende administrative bescheiden van het Kapittel
kan worden opgemaakt, moeten die bezittingen eene jaar-
lijksche rente van ongeveer ƒ 6000 hebben afgeworpen;
doch volgens eene opgave, voorkomende in het ,/Annuaire
de 1'Université Catholique de Louvain, 1840, pag. 220",
genoot Pulcheria, tijdens de opheffing der Universiteit,
in het geheel aan jaarlijksche renten van fondsen eene
som van 5808 gulden en 7 penningen. Wat het Kapittel
nog aan jaarlijksche inkomsten van fondsen, die het in
Holland bezat overhield, werd blijkens de notulen van
latere Kapittelvergaderingen en andere aanteekeningen in
hun Archief gevonden, aan subsidiën ten behoeve van
studenten in het Seminarie Warmond , en na de op-
rigting van het klein Seminarie te Hageveld, ook, doch
voor een kleiner gedeelte, aan studenten aldaar uitge-
keerd. Zoo meenden ze teregt de overgeblevene fondsen
van Pulcheria, het meest overeenkomstig hunne bestem-
ming aan te wenden en zoo bleef het Kapittel tot het
laatste toe zijne inderdaad verdienstelijke zorg voor de
opkweeking van geestelijken in Holland, naar vermogen
voortzetten.
Het Collegie van den Hoogen Heuvel moest natuurlijk
ook in hetzelfde lot deelen. Om de bezittingen van dat
Collegie te behouden of terug te krijgen , zullen eveneens
pogingen zijn aangewend, zooals we uit de hier te voren
op bladz. 415 aangehaalde brieven van Ciamberlani moe-
419
ten besluiten, doch blijkbaar even vruchteloos. Bijzonder-
heden evenwel hebben we daarover in onze Archieven
niet gevonden. De inkomsten, die de Hooge Heuvel op
het oogenblik der suppressie jaarlijks van zijne fondsen
trok, worden in het bovengemeld Annuaire t. a. p. opge-
geven als bedragen hebbendeeene som van 2813 gulden,
12 stuivers, 1 penning.
Ten slotte willen we nog met een enkel woord uit de
meermalen aangehaalde Notice van Professor Reusens
mededeelen wat er, na de opheffing, van de gebouwen
der beide Collegies geworden is. Die van den Hoogen
Heuvel zijn in 1805 door de Keizerlijke Regering aan de
stad Leuven afgestaan, die ze bij overeenkomst van 14
Augustus 1837 aan de tegenwoordige Katholieke Univer-
siteit te Leuven afstond voor een //College des Humanités"
zooals het meermalen voorkomt in verschillende jaargan-
gen van het u Annuaire de V Université Catholigue de Lou-
vain\ welke inrigting onder leiding van de Universiteit
zich in den schoonsten bloei mogt verheugen , tot in Sep-
tember 1850 het stedelijk bestuur de gebouwen terug-
nam, om er een College d' humanités et d 'etudes professio-
nales onder zijn oppertoezigt in op te rigten, waarvan de
opening op 14 October 1850 plaats had.
Het Collegie Pulcheria, dat, zooals we reeds gezien
hebben, aan het Prytanée de Saint-Cyr te Parijs was
toegewezen, even als de Universiteit zelve, werd den 15
Junij 1810 in twee gedeelten verkocht. De gebouwen wer-
den aangekocht door zekeren Huin, ontvanger van het
Prytanée voor het Departement van de Dyle, en de tuin
door Michael Joseph van Gindertaelen, Doch den 28 Junij
1812 kwamen de gebouwen bij nieuwen verkoop in handen
van den Advokaat Laittre te Namen, die ze aan Mejufvr.
Paridaens ten gebruike afstond voor een opvoedingsgesticht
van meisjes. Dit instituut werd naderhand eene religieuse
420
Congregatie onder den naam van les filles de Marie, maar
bleef algemeen bekend onder den naam van Instituut
Paridaens. Men zal zich herinneren, dat de tweede Pre-
sident van Pulcheria 1624-1635, insgelijks Paridaens
heette. Ook de tuin van het Colleme werd den 24 Fe-
bruarij 1319 voor dat Instituut aangekocht, zoodat het
geheel voormalig Collegie Pulcheria of van Onze Schoone
Lieve Vrouio thans het gesticht is van de Dochters van
Maria.
J. F. VREGT.
421
HET yJONGE SUSTERHOFF TE ALKMAAR.
In verschillende fundatiebrieven 1518-1522, berustende
in het Gemeente-archief te Schagen, vonden wij als fun-
dator genoemd //Heer Symon Symonsz. , pater van den
susteren op 't jonge ') hoff binnen alcmaer" of «/pater van
dat jonge susterhoff binnen alcmaer", of //Dns Simon
filius Simonis rector sanctimonialium juniorum conventus
sitae in oppido alcmarium", of //Dns Simon filius Simonis
de Scagen." — Een der stukken is onderteekend: uln-
strumenta publica acta sunt alcmarie in anteriori pte (parte)
domus habitationis dicti domini donatoris que fuit in con-
ventu suprascripto " Blijkens de aanzienlijke schenkingen,
ook van landerijen , om en bij Schagen gelegen , moet
Heer Symon zeer bemiddeld zijn geweest. Hij bedeelde
ook ruim zijnen neef </Dns Joës Cornelij Glock ut eidem
de titulo prouideret ecc[es]iastico." In 1563 komt die neef
voor als «vicarius altaris btorum Petri et Pauli aplorum
sita in paro1' ecclia de Scagen."
CHR. PHILIPPONA.
GESLACHT VAN NYENRODE.
Het hier volgende geslachts-register met de daarbij mede-
gedeelde bijzonderheden zijn ontleend aan verschillende
stukken , berustende in het Gemeente-archief van Schagen
en gediend hebbendein een proces, 1530-34 voor het hof
van Utrecht gevoerd , tusschen Josina van Schagen , wed.
Joost van Borselen en Willem Turck , heer tot Neyenrode.
1) — »ende 't Weeshuys met het Latijnsche Schoole, was 't Jonge Bagijn-
Hof." C. v. d, Woude, KroDjck van Alckmaar.
422
W
Q
O
pel
^ I
Z I
£ |
o
<
en
W
423
a) Gijsbrecht //bad drie soene, alle drie ridders, daeroff
die oudste soen verzekert was aan heere heinricks doch-
ter van Viane, dan alzoe by haestich stierff en troude
off en besliep die niet ; die anderde soen was genoemt
heer Ott van Nyenrode ende nam te wive die selffde heer
henrickx dochter van vianen, die zyne doden oudste broe-
der te voeren verzekert wass."
b) Hij was even als zijn broeder Jan langen tijd bal-
juw van Muyden en //Coste nae thuysge te bolesteijn tot
Maerse, daer hij sterff ende in den choir begraven legt."
c) i/Ende heeft heer Ghysbrecht myt Jan zijnen soene
in den hielicx voorvvairde onder andere gegeuen het huys
te Velsen myt die goederen daertoe behoorende ende
thiende daerby leggende."
d) «r als oick blyckt vuyt een glas staende tot Neerden
bij theylige sacramentshuyss , welck glas Gijsbert van
Nyenrode soen van Jan van Nyenrode van velsden ge-
geuen heeft." Na den dood van haar man, die stierf toen
hun eenige zoon Gysbrecht //noch een jong kijndt wass"
begaf zij zich «int cloester tot Wyck ende als men haer
professien zoude, soe liet zij haeren soen Gysbert van
Nyenrode van velsden in die Rolle setten, seggende, soen
om alle die werlt goet en zoude ick u niet willen laten,
mer om mijn sceppers wille godts almachtich sall ick u
laten ende hem aansiende en dickwils cussende aen zijn
mondt seyde ick zegge u ewich adieu."
e) Deze Gijsbrecht woonde een tijd #binnen Vuytrecht
in zijn huysinge staende tusschen de wittevrouwebrugge
ende den plompen toern daer nu is di husinge van den
abt van Oestbroeck (een andere getuigen zegt : ydaer nu
die herberge van Oestbroeck is") aldaer hij sterff
Ende worde gevoert tot IJselsteyn int conuent ende aldaer
begraven" , alsook zijne huisvrouw.
ƒ) // seyde voerts dat heer Aelbrechts huysfrou
424
van Scagen Gysbrechts dochter van Nyenrode van velsden
in haer juecht gebreck hadde in haer oer dat men zeyde
sinte quirijns zeer te wesen. Ende duer oersaeck vandien
beloeffden haer vader ende moeder haer geestelick te
maken ende int conuent van Zite Cecilien binnen Vuytrecht
te brengen alzoe zij deeden. Ende als zij omtrent een jaer
int voirsz. conuent geweest hadde ende zij gezondt ge-
worden wass zoe haelden haer vader ende moeder haer
daer weder vuijt ende gauen haer te manne heer Ael-
brecht van Scagen ende wcrde ondertrout in die buer-
kercke " Zij stierf op denzelfden dag *dat Meijster
Dirck vuyt die weer vicarius dess biscops van Vuytrecht
sterff. . . . twelck wass omtrent twee off drie dagen nae
dat Maximilianus die stede van Vuytrecht inne genomen
hadde."
g) Als getuige in 't bovengen. proces komt ook voor :
^Beatris dochter van heinrick van Nyvelt willamsz oudt
omtrent tzeuentich iare geprofesside joffer int convent van
die Brigitte binnen Vuytrecht." Zij getuigde *bij haere
eede by oerloff van haer mater."
CHR. PHILirrOSA.
425
MEDEDEELINGEN
BETREFFENDE DE OUDE ST. NICOLAUS-PAROCHIE TE
AMSTERDAM.
Aangaande pastoor Jacob Buijck , (1578).
Van Buijcks gedrukte boeken heeft de Bibl. d. stad
Amsterdam het meerendeel , — van de handschriften die
hij bezat slechts vier, als volgt: (Zie Cat. d. bibl. v. Am.
D. III, p 962).
A. (N° 24- van den Catalogus III, p. 961): De vera
ecclesia; tractatus in fol° 389 pp. dat hij in Emmerik
schijnt geschreven te hebben; voorin schrijft hij: ,/causa
fugae meae fuit salus mea ; fugi ne perirem in scelere
civitatis . . . ubi constringitur conscientia ad prava jura-
menta, ad traditiones, ad oppugnationem Cathae Ecclac,
ubi sacramentum corporis Chl tam foede cavillatum est . . .
si tuta conscientia licuisset manere, jucundius fuisset dul-
citer vivere in patria quam tot ac tantas ferre exilii mo-
lestias; laboravimus, omnem operam et laborem impendi-
mus ; non voluit (civitas) audire vocem et prophetas Dmni.
Deus est mihi testis."
B. (N° 25 v. d. Catal.) a. Sermones 22 de fide.
b. De august0 Sacr0; materia per totam qua-
dragesimam.
Daarin op bladz. 165. Sermones de Euchae sacr0 per
octav. corporis Christi.
*De quo per octavam ejusdem ven. Sacri anno 1578 ego
et Duncanus Amsterodami concionari proposueramus, que-
madmodum id turn a nobis et a nostris sacellanis ')e sug-
gestu publicatum erat, sed per bursios vi satisfactionis
1) Waarom hier en elders bijzonder de aandacht schijnt gevraagd te
wordeu, is mij niet duidelijk. G.
426
nostrae in urbem receptos, impeditum est, qui die 26
Maji postridië Trinitatis hora 2 pomeridiana , orania apud
nos ex inopinato perturbarunt, curiam invaserunt, templa
spoliarunt, sacras imagines fregeruot, altaria destruxerunt,
ipsa sacramenta pedibus conculearunt, Franciscanos et prae-
cipuos e clero cnm magistratu ejecerunt et nihil quod ad
declarandum odium in Catholicam religion. pertinet, omi-
serunt Ego istam mutationem nostris peccatis adscriben-
dam non dubito, et nil verius clicere possum quam illud
Danielis: omnïa quae fecisti nobis Dmne, in verojudicio
fecisti . . . sed non tam imputo perfidis baereticis quam
36 senatoribus tepide catholicis; qui postposito juramento
regiae Majestatis et reipublicae praestito, lupos intra cau-
las admiserunt et tam turpem ac impiam satisfactionem
(quae nostrae civitatis fuit unica ruina), reclamantibus
pastoribus omnibusque sinceris civibus invitis cum nequis-
simo tyranno Auriano, Dei et regis hoste manifesto, nimis
insipienter pepigerunt ob proprii commodi respectum et
odio in Hispanos : ut verissimum sit (modo veritatem dicere
liceat) civitatem Amst. non victam ab hoste, sed traditam
a proprio suo magistratu , cui idem contigit quod Judaeis
qui locum et gentem, Jhesum e medio tollendo, servare
putantes, perdiderunt. Ad eundem modum nostri boni
viri resistendo Hispanis , meenden op 't kussen blijven
sitten, sed dum volunt nocere Hispanis seipsos laedunt,
et turpissime ejieiuntur ab iis quorum scelerato conamini
foedissime se adjunxerant contra Hispanos, sine quorum
auxilio velint nolint, fateri debent se ad pristinas posses-
siones redire non posse. Interim quomodo hujus facti ra-
tiones aliquando reddituri sunt coram Deo et rege ipsi
viderint.
Ego numquam consensi consilio et artibus eorum , quam
ob causam factus sum illis inimicus verum dicens ac multa
ab iis passus sum , maxime ab ipso Duncano collega meo
427
quem, nescio quibus muneribus et promissis in suam sen-
teiiti<<m pertraxerant adeo ut plenis bursis impium jura-
mentum quod prius damnaverat postea pub Ucis scriptis ac
corfcionibus approbare non vereretur, magno fastu clamans
omnes qui secus docerent (me intelligens) errare , pacem
publicam turbare atque ad palinodiam teneri. Dici non
potest, quantum bonus ille vir tune gloriabatur de tam
stupenda doctrina: ipse sibi suisque palponibus salvator
Amsterodamensis videbatur ; ego dicebar patriam propi-
nare haereticis spoliandam, eo quod mihi religie erat im-
pium juramentum probare et bestiam adorare, hinc eorum
linguas in me acui, animos in me provocavi. Haec causa
fomitem invidiae subministravit , quae ita corda eorum
exarsit ut etiam in exilio eam Duncanus comprimere non
potuit sed manifestis signis evomuit cum furioso Saule mit-
tens duas lanceas, h. e., duas virulentas epistolas ad
configendum David cui invidet ob fortitudinem, data decem
mihi, sibi vix milia.
At quam vera fuerit Duncani doctrina nedum ipsa lo-
quitur experientia sed et omnes doctores dicant praesertim
Molanus lib. 4 de juramento cap. 9. Dolendum est tam
probum et eruditum senem eo tandem pervenisse ut libris
aeditis de ipso scribatur quod in tramite veritatis respi-
raverit so>d hoc non tam ipsi quam suae imputari debet
Dalilae, h. e. improbissimae et impudentissimae Marga-
retae, a qua totus ita pendebat ut nihil nisi ejus instinctu
et consilio faceret : quam junior Franciscus Sylvestschoen ')
(antequam monstrum adoraret) vocare solet, Die moeder
die heylighe kereke, cujus authoritati quisquis nolebat
obedire dicebatur haereticus et patrum sententias contem-
nere ut mirum non sit , miseram patriam meam in prae-
sentes incidisse calamitates quam lubet a longe in exilio
his elegis salutare:
1) Sylvesterszoon ?
428
Tradita non victa est mea patria, tradita ab illis queis
comniissa salus et tua vita fuit.
Hi dum nudarant te, plumis, vellere, lacte, objecere
feris viscera et ossa lupis,
Impia Duncanus tune juramenta probando , ad perjuran-
dum civibus author erat.
Non ego te potui solus defendere ; tecum traditus exilii
taedia disco pati.
Interea numquam de nostro corde recedes , quamque
tibi curam debeo, pastor agam.
Namque gravior doleo non ficto pectore casus, et de-
ploro tuas cum Daniele vices
Non ego ob exilium tristor, mea damna raoleste non
fero nam merces maxima Chus erit.
Conqueror objectos crudelibus hostibus agnos, defleo te
patriam sic periisse meam.
Supra urbes Batavas quam foelix sola fuisses, te nisi
turba senum prostituisset iners !
At nunc (quis putet hoc?) furum ac spelunca latronum
es, errorum domus et daemonis hospitium.
Respiciat Ch"s te vultu , quaeso, sereno, et placidus
solita te pietate ju vet.
Daemonis a vinclis, ferreoque tyrannide tandem liberet
ablato tristia colla jugo.
Porro si Omnipotens Deus pro sua misericordia inco-
lumes nos reducat ad pristina praesepia,
spero favente ejus gratia,
Quod intermissum concionandi munus recurrente festo
venerabilis sacramenti foelicius et devotius persolvam
his quae sequuntur concionibus ad laudem praepotentis
Dei et ad salutem animarum multarum. Amen.
Nu volgt exordium en begin lae partis van een preek
over 't Allerh. — Verder 't boek blank.
C. (N° 27 van den Catalogus.)
Copij. Translaat v. 't 2de Testament of codicil van
Jacob Buyck.
In d. name d. Heeren ... Bij dezen . . . instrument
429
zij ... . openbaer, dat in . . . 1599 . . . saturdaechs . . 4
Sept. . . d'eerwaerdige ende discrete heere Mr Jacob Buyck
canoniek v. Ste Maertenskercke binnen Embrick ende pa-
stoor v. de Ste Aldegundiskercke aldaer onder het bisdom
v. Utrecht beginnende sieck te werden ... is hv gebleven
bij syn eerste Testament. . anno xvc 91 op 2 Sept. ge-
maect, daerby voegende in plaatsen... van codicillen...
In den eersten naelatende en . . bevelende mijnen erffge-
namen . . . t catholvcke gelove ... in welck ik . . . geboo-
ren , gedoopt en opgevoet ben , welck ick ook tot noch
toe . . voortgeleert, voorgestaen ende gepredict hebbe ; . . .
bevele ick denselffden Heere ende de H. Maget . . . mijn
lichaem hetwelcke begraeft daert ulieden gelieven sal ,
doch in de kereke die ik onwaerdich gedient hebbe ... en
bidde dat alle die Vicarissen ende priesters v. dese kereke
terstont nae dat mijn ziele uijt mijn lichaem verscheyden
sal sijn, vyff daegen achtereenvolgende voor myn zijele
het sacrif. d. Missen . . doen, maekende . . een igelyck
van heurluyden een daelder, de kereke v. Sl Aldegunde
maecke ick 2 engelschen Rosenobels . . . , voorts . . . mijn. . .
Bisschop v. Utrecht zulex als mijn eerste testament mede-
brengt, de voors. kereke v. Sl Marten legatere ick alsulcke
16 dalers als heer Coenraet hardenburch z. g. mijn schul-
dich is, heer Engelbert van hoen schelde ick alle de schuit
quijt . . . , van gelycken schelde ick . . . quijt alle de schul-
den . . die ick in dese stede ende in 't dorp van V . . .
selt uijtstaende hebbe, uytgenomen de schuit v. vruchten
deses jaers van myn prose, die mij 't capittel moet betalen . .
Voorts legatere ick . . myn vader Cornelis Buyck zeeckere
goude penningen die ick . . onder die . . bewaeringe van
Wessel Cornelisz. bestelt hebbe . . . ; mijnen broeders ende
susters ofte derselver dochteren ende zoonen bij staecken,
in heure plaetsen elck hondert carolus guldens . . . mijn
moye Margriet ende d'eerbare weduwe Gerritjen Jansdr
430
van Zanten elck 50 gelijcke guldens,... d'eerw. heere
Hendrick Cuijck Bisschop tot Rormundt mijn aerde kas
mettet silveren Lidt ende mijn dagelycxe silveren lepele
(volgen 2 regels doorgehaald) ende 2 beelden op doeck
geschildert door Dirck Varent, 't eene wesende de h. M.
Maria, 't ander S' Joseph .... Heer barnart ^ouwerman
deken 2 engelsche rosenobels .... heer Jan heutingen 25
carol. guld. . . . den eerw. pater Hasius, rector van de
Jesuiten 12 malderen rogs ... bij hem onder de Jesui-
ten en de arme studenten . . . uyt te delen , ende 't beelde
door Quintin van Leuven geschildert wesende die heylige
Koningen, ende 't beelde door Lucas van Levden geschil-
dert, wesende sint Johannes Bapt. . . Item den susteren
van Sinte Ceciliën in 't cleyne convent tot Calcar ^\ jti'
engelsche rosenobels; ende 't beelde ^van 't crucefix door
Jan Adriaens geschildert, Item. . den eersame mijne lieve
heeren ende neven Wessel ende Claes Corneliszoonen dese
beelden . . . , den voors. Claes 2 beelden op doek geschil-
dert , 't eene wesende een Ecce homo door Lambert van
Horst, 't ander een crucifix door Jacob Hofflack, beijde
van Amersfoort, ende den voornoemden Wessel het groote
beelt van de heylighe Maget Maria .... door Jan Corn.
van Amstelredam geschildert, mitsgaders een iegelyck van
heur beijde een engelsche rosenobel . . ende daerenboven
aen elcx dochtere Marritgen ende Achtgen elck een gou-
den engel mijn dienstmaecht Lutgert tien dalers eens
met mijn huyck, Barent pietersz mijn coster van dese
kercke thien dalers eens, het Weeshuys tot Embrick
twintig dalers ende 't Gasthuis een engelsche Rosenobel
eens, den crucebroeders twee engelsche rosenobles eens.
mijn Librije met alle mijne boeken, beveel ick gehee-
lijcken... mijn broeder Hendrick ') totter tijd dat hij de
1) Bijdrag. v. d. Gesch. v. h. Bisd. Haarl. Dl. I, p. 104 staat Hendrik
431
selve tot het gebruyck van imandt van ons bloedt die
Catholyck is, ofte tot een ander catholyck gebruijck be-
kert1), Voorts alle mynen anderen goederen., late ick ,
omme onder myn vader, broeders en susters . . gedeelt
te werden, uytgeseyt een geschildert crucefix . . op myn
slaepcamer hangende, twelck ick begere dat op myn graff-
stede benevens het graffschrift dat ick sellfs gemaect hebbe
opgehangen zal werden ; item legatere noch den schrijver
van dit testament Jacob Cochem een engelsche rosenobel,
stellende voort van dii ende myn voorgaende testament
tot . . . executeurs heer Jan Huybertsz , vicaris v. Sl Alde-
gundeskercke alhier, heer Wessel Licenciaat ende Claes
Cornelisz. broeders, ende Willem Boirsteller alias Roitz
wijier, schepen tot Embrick . . . van alle twtlcke . . . be
gerende die... Testateur hen van mij notaris gemaeck
te werden een oft meer openbare instrumenten ... en de
selve by sijn voorgaende Testamente gevoecht te werden
Aldus gedaen binnen Embrick... in 't bywesen van
de geleerde, eersaeme ende discrete mannen heere Wessel
ende Claes Cornelisz., Arnolt van Lintelo, Dirck Papst
ende Barend Pietersz , coster.
Ende also ick Jacobus Cochemius, notarius ... en schrij-
ver van het aertsdiakenschap tot Embrick over de maec-
kinge van dit Testament . . . present ben geweest,. . . hebbe
ick dit . . . instrument daervan gemaect. . . .
Accordeert mette principale codicille we-
sende geschreven in de Larynsche tale
ende by den voors notaris met dit uijt-
staende teecken becrachtiget. By my onder-
geschr desen xvi Oct. xve 99.
1 Deus mihi spes. | (get ) COCHEMIUS.
Notar. public.
B. vermeld als Kathol. en groothandelaar ; en hun broeder Joost als wak-
kere oud-Burgemeester, met gedicht v. Vondel.
1) zich bekeert tot ... .
432
Dit stuk komt overeen met het origeneele, voorhanden
in het gravelijk archief van Horstmaer en van Ahnys
gezegd Nahuys, in 't bezit van den ondergeteekende
Utrecht, 9 W 1358. (was geteek.) Graaf Nahuys.
Op dit document staat aangeteekend :
Jac. Buyck (zoo redeneert de Cataloog d. stads- bibl.
Deel III, p. 964 noot) «leefde nog in 1602, want de
Spaansche Bijbel v. Cypr. de Valera op de bibl. aan-
wezig draagt nog zijn stempel."
D. (N° 26 v. d. Catalog. d.Bibl ) /-/Catalogus librorum"
namentlijk van Buyck ; aan het hoofd daarvan schrijft hij :
Usserat haereticus cunctos , mea gaudia , libros
Reddidit at numero hos uberiore Deus.
Dat dit niet geheel waar is, blijkt uit de noot op boek
N° 19, letter B.-Breviarium Romanum : u Una pars periit
in devastatione ecclesiae nostrae."
Op de : Hieronymi Opera is genoteerd: vEmpta (niet zoo-
als overal: eim') Embricae tempore exilii 1580... integro
anno gratis pro iis servivi in templo Stae Aldegundis."
Sub letter M. 4 lees ik : Margarita Evangelica, in Duijts,
cum iniqua censura Dmni Duncani , et pris Francisci ,
ipsorum calamo scripta : Liber est mihi missus Embricam
ex Hollandia. (Niet op de stads- biblioth.).
L. GOMPERTZ 1877.
-OOOggoO»»-
433
BOUWSTOFFEN VOOR DE KERKELIJKE GESCHIEDENIS
VAN
VERSCHILLENDE PAROCHIEN TITANS BEHOOREXDE
TOT HET
BISDOM VAN HAARLEM.
(Vervolg van blz. 255, VIII,te Deel.)
Bericht wegens de weinige aanwezige Roomschen te Hendriks-
ambacht, Pietershoek en Stohcyk. — 2 Jan. 164-3.
Edel-Moge Heeren. — Tot antwoort van de missive van
UEd.-Moge in date den 24 deser maent sullen UEdel-
Moge gelieven te verstaen; dat ick onder myn jurisdictie,
Godt danck , van geen vergaderinge van Papisten off Paus-
gesinden heb vernomen. Kenne voorts maer een tot Pie-
tershoek en een in Hendricks-ambacht, die alsoo gesint
sijn. Ende dan verder onderricht van twee off drie tot
Stolwyck residerende. Sulcx dat ick den deurwaerder soo-
veel placcaten, als anders behouve soude totte publicatie,
niet hebbe afgevorderd: dat om redenen boven verhaald
onnoodio;h is.
Edel Moge etc. Pieter de Rooyel.
In Dordrecht, 2 Jan. 1643.
De baljuw van Opmeer aan het Hof over de Room-
schen. — 7 Febr. 1643.
Edel-Moge Heeren. — Achtervolgende Uwe Ed.-Moge
placate, van date den xviiien Dec. A° 1642 lestleden jegens
de Pausgesinden geëmaneert, mij door een deurwaarder
van UEd.-Moge ter hand gestelt, ende den last van Uw
Ed.-Moge mij by denselven placate bevolen, soo hebbe
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. VIII' Deel. 28
434
ick ondergeschreven bailliu ende schoudt der heerlyckheyt
van Opmeer den innehouden van denselve placate opten
5 Jan. A° 1643 daeraenvolgende van den raedthuyse al-
daer, ter presentie van burgemeesteren ende schepenen der
voors, heerlyckheyt van Opmeer nae voorgaende clockege-
slach, openbaerlyck en doen publiceeren ende affkondigen.
Ende noch een gelycke placcaet doen affigeren ende aen-
slaen ter plaetse , daer wij gewoon zijn zulex te doen ;
ten eijnde, opdat eenen ijegelycken hem naer den inne-
houden van dien zal hebben te reguleren. Ende zal voorts
zorge dragen ende alle behoirlycke naersticheijt doen , dat
voors. placcaet alhier werde geobserveert ende onderhou-
den als naer behooren.
Hiermede etc. M. J. van Bywaert.
Informatie genomen by den Heere bailliu van Gouda,
aangaande Mr Pieter van Purmerent , roomsch pries-
ter te Gouda. — 11 Jun. 1643.
Frans Symonsz, Goesul , 's Heeren dienaer, verclaert op
den eet bij hem aen de stadt gedaen , waerachtich te zyn :.
dat hy op Palmsonnedach voorleden met den Heere bailliu
gegaen is naer de huysinge van Mr Pieter van Purmerent
ende aldaer omtrent gecomen zynde, dat hem denzelve
H' bailliu als doen belaste aen de huysinge van den voorn.
Purmerent te cloppen, gelyck hij dienvolgende tot drije
verscheyde reijsen ende poosen wel harder aengeclopt
hebbende, ej'ntelyck seecker cloppe , aen de deure geco-
men is , omme die te openen soo 't scheen , haer geke-
tende alsoff de sleutel in het slot verdraeijt was, zulx
dat sy eenen geruimen tijdt naer het cloppen voor de
deure mogten blyven staen, Doch eyntelijck ingelaeten
wesende, is den gemelden bailliu ende hij getuyge den
gang innegegaen , al wanneer hij gesien heeft : dat vier offt
435
vijff vrouwspersonen den gangdeur uyt de kerck , daer
sij haer dienst, plegen naer achteren toe op de plaetse
geloopen zijn ende hij getuige gevolcht zijnde, gesien
heeft dat seeckere deur onder de galerije, daer deselve
vrouwspersonen doorgeloopen waeren , toegesloten wierde
ende wederomme van daer naer vooren in de plaetse daer
haer kercke houden, gegaen wesende, aldaer gesien heeft
dat den outaer opgeschickt was, datter eenige preeck-
stoelen onordentelijck om verre lagen ende eenighe ston-
den alsmede verscheyde bouckjens , stooven ende banck-
jens, mitsgaders muylen ende dat het vijer oock uyt de
testen over de vloer lach. Soo waerlyck moet haerlieden
Godt almachtich helpen,
HoPCOOPERS [1643].
Ende verclare ick ondergeschreven insgelycx de boven-
staende verclaringe in alle zynen deelen alzoo waerachtigh
te zijn. Ende noch zoo veel meer dat ten tyde de vier
a vyff vrouwspersonen uyt de plaets , daer zy haere ver-
gaderinge houden, quamen loopen, ick Mr Pieter van
Purmerent hebbe affgevraecht, hoeveel volcs zij in huis
waren ende by den anderen inwoonden; die daerop ant-
woorder met ons vieren; als wanneer zij behalven de vier
a vyff vrouwspersonen , hiervooren verhaelt , zy noch met
haer vieren by den anderen stonden.
Actum den 13 Jun. 1643.
Jan de Wolff.
Extract uyt de civile rolle van den Heere bailliu der
stede van der Goude. — April-Jun. 1643.
Den officier eyscher contra Mr Pieter van Purmerent,
waereltlyck priester, gedaechden ter saken hy hem nyet
en heeft ontsien, maer stoutelyck vervordert Sonnedach
den 29 der voorleden maent Martii des morgens tusschen
436
seven ende acht uyren t' synen huyse te houden ofte te
laten houden conventiculen ofte vergaderinge van de
Roomsgesinde, contrarie de placcaten van de Hoog-Moge
Heeren Staten-generael der Vereenigde Nederlanden, daer
jegens geëmaneert, soo concludeert hy eyscher dat de
voornoemde gedaechde over 't gunt voors. staet sal wer-
den gecondemneert in eene boete van 200 gls. conform
de voren verhaelde placcaten; gereserveert syns eyschers
vordere actie, soo op ende jegens de personen t' sijns
gedaechdens huysinge alsdoen geweest synde, ende hy
eyscher alsnoch geen kennisse van is hebbende, als anders
tot condemnatie ende bij provisie tot namptissement cum
expensis.
Copie uijten eysch.
Actum den x April 1643; presenten als in 'tboeck.
Idem eyscher, so Mr Pieter van Purmerent gedaechde
omme te antwoorden.
Den gedaechde seijt de middelen van den eysch wel
expresselyck t' ontkennen , concludeert oversulcx ten fine
van nijet ontfankelyck ende bij ordine tot absolutie, cum
expensis.
Den eyscher persisteert voor replyck als by eysch.
Den gedaechden voor enplyck.
Actum den xxii April 1643, presenten als in 't bouck.
Idem eyscher, so Mr Pieter van Purmerent, waerent-
lyck priester, gedaechde omme te dienen van productie.
Den eijscher leijt over 't placcaet van Haar Hoog-Moge
Heeren Staten-generael tegens 't houden van de papisten-
conventiculen ende vergaderingen geëmaneert.
Ende in plaetse van vordere productie, seijt ten tijde
als in den eysch geroert , aen de de huijsinge van Mr Pie-
ter van Purmerent [alsoo hy geen belle en hadde tot
dryemalen aen de ringe wel harde ende distinctelyck met
437
behoorlycke intervallen te hebben laeten cloppen ; dat
alsdoen op het laetste cloppen seeckere vroupersoon haer
houdende off de sleutel in het slot was verdraeyt, hem
eyscher noch lange voor de deur heeft houden staen ;
zeyt verders dat hy ten laetsten ingelaten synde , vier a
vyff vreemde vrouspersonen , soo hij in den gangh quam
uyt de plaets daer sy haer affgoderije plegen , heeft sien
comen loopen naer de plaets ; als wanneer hy eyscher
gesien heeft dat de vóór verhaelde vrouspersonen door
seeckere deur die aen de slincker handt aldaer onder de
gaelderye is in de heyninghe sijn gelopen op een anders
erft0, als wanneer de voors, deure weder gesloten synde,
hy binnen gecomen synde in de voor verhaelde plaets den
autaer opgeschikt, eenighe muilen, boeken, stoven, voet-
banckges , preeckstoelen seer onordentelyck op den vloer
heeft vinden leggen. Refereert hem wyders tot de vercla-
ringe van Franchoijs Symonsz. synen dienaer, die alles mede
heeft gesien ende hem eijscher van achteren is gevolcht.
Is eyscher dies niettegenstaende , indien den gedaechden
in persoon by eede wil verclaeren , ten tyde in den eysch
geroert geen verboden vergaderinghe ofte conventicule
t' sijnen huijse by hem off yemant anders directelijck off
indirectelijcken is gehouden , te vreden van sijnen eysch
te desisteeren ende de costen van den gedaechden te re-
funderen.
Voor den gedaechden copie.
Actum den ivcu Meije 1643, presenten als in 't bouck.
Den officier eyscher, so Mr Pieter van Purmerent,
waerentlyck priester gedaeghde , omme alsnoch te dienen
van productie.
Partijen hinc inde renunchieren van productie.
Actum den xveu Meije 1643, present als in 't bouck.
Den officier eyscher, so Mr Pieter van Purmerent,
waerentlyck priester gedaeghde om sententie te aenhooren.
438
Schepenen alvorens te sententieren, houden de saecken
in advys van rechtsgeleerden ende ordonneren tot dien
eijnde partijen hare dingtalen, stucken ende munimenten
gefurneert elcx in een sack over te leveren ende elcx in
te leggen drye gls.
Actnm den iii Jun. 164-3, present als in 't bouck.
G. PIopcoopers xi/6 1643.
Extract uijt de civile rolle van den Heer e bailliu der
stede van der Goude. — 19 Jul. 1643.
Den officier eyscher contra Mr Pieter van Purmerent,
gedaeghden om sententie t' aenhooren.
Schepenen, partije gehoort, mitsgaders gesien 't advys
van rechtsgeleerden ende op alles geleth hebbende , mits
den gedaechden met eede verclarende : dat hij ten tyde
in den eysch geroert , geen verboden vergaderinge ofte
conventiculen t' synen huyse directelyck ofte indirectelyck
en heeft gehouden ofte bij anderen doen houden ; ontseg-
gen den eyscher sijnen eysch ende conclusie op ende je-
gens den gedaechden gedaen ende genomen. Ende con-
demneeren den eyscher in de costen van den processe
tot taxatie ende moderatie van schepenen. 'Ende in cas
van refuijs ofte weygeringe van denselven eedt, condem-
neren den gedaeghden in een boete van 200 gis. mits-
gaders in de costen van den processe tot heurluyder
taxatie ende moderatie.
Actum den xix Jul. 1643. Hopcoopers.
Bericht wegens de zaak van Mr Pieter van Purmerent.
— 20 Jul. 1643.
Edel-Moge Heeren. — lek soude Uwer Ed.-Moge mis-
sive op behoorlycken tydt ende sulex binnen drije dagen
hebben beantwoordt ; ten ware ick voor eenigen tydt uyt
439
de stadt ware geweest ende eerst vrydach nu voorleden
des avonts laet thuys gecomen , zullen dan UEdel-Moge
voor rescriptie gelyeven te verstaen ende uyt d'informa-
tien, soo van mijnen diender als oock rayne nevensgaende
verclaringe connen sijen: hoe ick uyt oorsaecke van 't hou-
den van de papiste vergaederinge , waervan ick seeckere
kennisse hadde becomen , ten huyse van Mr Pyeter van
Purmerent, waereltlyck pryester , genootsaeckt sij geweest,
proces te sustineren jegens den voorn. Purmerent , in
welcke saecke [naer voorgaende advijs van rechtsgeleerde]
op de presentatie van eede by mij aen deselve gedaen ,
soo is geprocedeert , dat denselve is gecondemneert den
eedt te doen ofte betaelen de boete van 200 gis. by my
geeyscht volgens de condemnatie hyernevens gaende. Ende
akoo UEdel-Moge uyt de overgesondene stucken sullen
de ware gelegentheyt van der saecke connen sijen en derve
deselve met langer verhael nyet moeyelyck vallen.
Vertrouwende dan UEdel-Moge intentie te hebben naer-
gecoinen, hope die saecke sulcx by UEdel-Moge te sullen
werden opgenomen , dat de versochte provisie met sur-
cheantie van executie sal werden ontseyt ende ick gead-
mitteert de sententie van schepenen van der Goude ter
executie te moeren leggen ende wederomme sendende de
voorschreve requeste.
Edel-Mogc Heeren etc.
Uwer EdelMog0 gansch onderdanighe dienaer,
VAN DER WOLFF.
Aen de Edel- Mogende Heeren de president ende raeden
van den Hove van Hollant. — 13 Julij 1644.
Vertoonen eerbiedelyck burgemeesters en regeerders
der stede Weesp, dat bij eenige van haere ingesetenen
weesende van de Roomsche gesintheijt, doch van de ge-
440
qualificeerste van haere stadt aen hen vertoonders ge-
claecht is , dat de Hr drossaert ende bailliu van Gooilant
ende hooftofficier mede van Weesp [ter oorsaecke van
't aenschrijven van UEd.-Mogden aen sijne Edelheijt ge-
daen, omme tot weeringe van de groote conventiculen
van die van de voors. gesintheijt, toe te sluyten de kercken
ofte capellen, daertoe publijckelyck geprepareert] mede
in haere particuliere huysen hadden toegesloten ende ver-
seegelt soe eenige kleine plaetsen by een van henlieden
tot sijn particulier devotie geprepareert, als by andere
eenige camers, alwaer die int particulier met haer huys-
gesin mits defect van andere gelegentheyt haere devotie
by occasie wel plegen, maer die wederomme oock ander-
sints by haer tot haer gerieft moeten werden gebruyckt,
daervan sy nu de facto waeren gedepossesseert ende daerby
grootelycx geinteresseert. Ende alsoo de vertoonders wel
vertrouwen 't selve te geschieden buyten de intentie van
UEd.-Mogen ende daeromme wel souden geresolveert ge-
weest syn, tot voorstant van de voors. haere ingesetenen
de voors. plaetsen wederomme te openen, hebben even-
wel daerinne niet willen treden sonder UEd.-Mon; 't selve
bekent te maecken off de intentie van UEd.-Moge anders
soude mogen sijn ofte verder te gaen, 't selve aen hen
vertoonders by missive souden gelieve bekent te maecken.
Dit doende
C. van Ravesteyn.
1641 TV
Verbeurdverklaringen tegen de Roomschen van Texel.
IX Nov. 1646.
Dirck van der Does , bailliu van de eilanden van Texel
impetrant van beslooten missive ende gerequireerden mits-
gaders den procureur generael van desen Hove, uytten
namen ende van wegen de hooge Overheijt ende GraerYe-
441
lykheyt van Hollandt, hera voegende metten voors. im-
petrant.
Contra Claes Claessen, out- burgermeester, Jacob Reyer-
sen, out- weesmeester , Jacob Janse, out-schepen van Texel
ende Pieter Jacobsen Copges, poldermeester aldaer ge-
daechdens en requiranten.
'T Hoft' gehoort 't rapport van den commissaris etc.
doende recht, verclaert, verbeurt vervallen ende gecon-
fisqueert te sijn seecker huys ende erve, gelegen in de
Walenstraet, noch een koeijweij van Marritgen Jan Gomes,
groot twee hondert ende een half, verhuyrt aen Claes
Claesen, noch een vecken [?] kooch, groot twee hondt, ver-
huyrt aen Willem Willemsz. , nogh twee stucken landts
in den ban van Schagen gebruyckt by Cornelis Janssen
Fesselaers; nogh de somma van driehondert gulden, ge-
sprooten van seeckere loochie [?] , groot drie hondt ; nogh
vier sneesen landts, groot twee hondt, gelegen op de
Hall , verhuyrt aen Pieter Teunissen ende Lubbert Ten-
nissen ; noch een boomcoochgie [?] , groot drie hondt, gele-
gen by de nieuwe haven, verhuyrt aen Allert Dircxsen ;
noch de sorume van drie hondert vyftigh guldens capitaels
gecoomen van Neel Hertgies, huysvrouw van Symon Jansz.
Gomes; noch twee hondert guldens gecoomen van Marit-
gen Gerris ende haer dochters; noch een huijs ende erve
gelegen in de Molenstraet , nevens capiteijn Byeloff; noch
een huijs ende erve, hercomen van Anna Pieters, huys-
vrouwe was van Arijan Pietersz, in de Molenstraet ; noch
een preekhuijs ofte kerckhuys, gecocht by Pieter Claessen
ende Cornelis Lubberds ende van (?) IJssele Claesdhr. ;
noch het half ofte achterhuijs van Aef Cornelisz. in de
Cooch ende eyntelyck noch een bespreek [?] van hondert
vyftig guldens, berustende onder Vrouwe Lambert, alles
breder by den vervalle in desen getrouw gespeciiiceert ;
condemneert wyders de voorn. Claes Claessen. Jacob
442
Reijers ende Jacob Jansen Schagen, alle wonende op Texel
ende mede gedaechdens in desen als het bewint adminis-
tratie ontfangende, uytgeven van de voors. goederen,
mitsgaders de collecte der pausgesinden aldaer gehadt
hebben, ijder in een somma van 200 gl. , alles te appli-
ceren in conformité van de placcaten, te weten d'eene
helft ten behoeve van den aanbrenger ende de wederhelft
ten behoeve van den officier, interdiceert vorders de ge-
daechdens sodanige collecten , administratie ende bewint
van diergel ycken goederen meer te aenvaerden ofte onder-
winden op peijne van swaerder straffe. Ontseijt den impe-
trant synen verderen eysch ende conclusie in desen ge-
daen ende genoomen, condemneert niettemin de gedaech-
dens in de coste van dese processen tot taxatie. Act.
Actum ix Nov. 1646,
Dictum Claes Claessen, out-burgermr, Jacob Reyersz.
out-weesmr, Jacob Janssen Schagen, out-schepen
van Texel ende Pieter Jacobsz. Kopges, poldermr
aldaer geeyschers ende requiranten.
Contra Dirck van der Does, baljuw van de eylau-
clen van Texel etc.
Over het vergrooten van een Roomseh kerkhuis te Wor-
merveer en de nederzetting van een priester in 't westeind
van Saerdam. — 1 Jul. 1651.
Den 29 Juny is op de requesten van den kerckenraedt
van Wormerveer goetgevonden : dat men den bailliuw van
Belois, als deselve plaetse onder syne jurisdictie beho-
rende, soude aenschryven, dat hy hem geinformeert heb-
bende op het vergrooten van seecker huijs, ten dienste
van de Papisten; ende dat de geruchten liepen, dat het
voor een priester alsoo besorcht wiert, den Hove soude
onderrechten van de waere gelegentheijt van dien ende
middelertyt de vergrotinge ende verdere opbouwinge be-
443
letten. Alsmede redenen geven, waerom hij weynigen tyt
geleden een priester hadden laten invoeren aen de west-
zyde van Saerdam, daer der noyt een te voren geweest
en was. Ende 't selve gesien op alles verder geordonneert
te werden als na behooren.
Op den vi Oct. binnen ontboden synde den balliuw van
Beloys is hem afgevraeght, waeromme hy het paepsche
lmijs tot Wormerveer niet en heeft afgebroocken, is hem
na eenige frivole excussen, belast daermede sonder uytstel
voor te varen ende den Hove te rescribeeren . wat daer-
inne by hem sal weesen gedaen.
Ende hem is aengeseyt dat men de regeerders van
Wormerveer sal belasten hem in het demolieeren van het
paepsche gebouw met hare tegenwoordigheyt te assisteren.
(f5 nis).
Edele Mogende Heeren. [aan het Hof.]
Myne Heeren , achtervolghende Uwe Ed.-Mo. ordre van
den sesden deser maent Oclober , hebbe ick my op den
thienden derselver getransporteert tot Wormerveer ende
het resterende achterste gedeelte van het nieuw gebouwde
huys der Papisten geheel ende al doen demolieeren ende
affbreecken, sulcx dat van hetselve gantsch niet en is
blyven staen. Ende wat aengaet de gasthuysmeesters van
Wyck-op-Zee, hebben voor als noch geen andere dienst-
meyt van de gereformeerde Religie het gasthuys aldaer
connen bekomen , niettegenstaende veel moeijten ende deb-
voyren by henluijden daeromme sijn aengewent, soodat
de papiste dienstmeyt hetselve gasthuijs over dach noch
is bedienende ende by nacht thuys gaet slapen, sooals
by Willem Symonsz. sy is aengedient , die mij verclaerde
't selve te hebben geconsenteert ende toegestaen.
Beverwyk, 20 Oct. 1651. J. van Myekop.
444
Bericht aangaande een' priester residerende te Hilversum,
5 Sept. 1651.
Edele Mogende Heeren. [aan het Hof]
lek hebbe .ontfangen UE -Mo. missive van 30 Augt.
daer by deselve versoecken, onderrecht te worden van de
gelegentheyt der papen, residerende tot Hil versom ende
Bussum, dient tot antwoordt, dat by myne kennisse, geen
paep tot Bussum, maer een tot Hilversom is; synde de-
selve van Amsterdam gebooren , ende die sich aldaer nae
behooren, in conformité van de placcaten, aengegeven heeft.
Hiermede vertrouwende UEd.-Mo. intentie voldaen te
hebben, sal naer toewenschinge alles heyls blyven.
Van de Huyze te Muyden, Ed.-Mo. HH.
den 5 Sept. 1651. Uw Ed.-Mog. dienstw.
Gekard Bicker.
Compositien van den baljuw Gideon van Geesdorp met de
Roomschen van Wassenaar en andere dorpen. — 1652.
Op huyden den 17 Junij 1652 compareerden Pieter
Aryensen Quant, schepen tot Wassenaer en Cornelis Her-
mansen Bouman van Brerode, welgeboren man van Wasse-
naer ende beyde de Catwycken , oock weesmeester aldaer
geciteert, om de waerheydt te getuyghen ter sake nae
beschreeven ; ende verclaerden onder eede waerachtich te
syn : dat nu omtrent 8 jaren geleden Gideon van Gees-
dorp is gecomen in de j urisdictie van Wassenaer , ten
huyse van Cornelis Pietersen Bouman , stoorende aldaer
den kerekendienst ofte misse , seggende met luyde stemme
alle de personen aldaer te bekeuren ; waerop gebeurt is
dat korts daeraen te weten 2 of 3 dagen daernae syluy-
den comparanten gesamentlyck uitten naeme van de Room-
sche gemeynte van Wassenaer syn gecomen in den Hage,
ten huyse van voornoemden Geesdorp, omme met hem
-U5
te accordeeren over de voors. bekeuringhe. Ende syn sy-
luyden met hem Geesdorp verdragen, hem dienthalve te
betalen tusschen de 4 ende 5 hondert gulds. die hem oock
binnen een maent daeraen syn betaelt en t' synen huyse
door henluyden comparanten aengetelt, wonende hij Gees-
dorp doenmaels in het Westeynde alhier. Belovende hij
Geesdorp aen henluyden comparanten, dat hy se in toe-
comende altydt soude waerschouwen , eer hy se stooren
soude, daervoor hij jaerlijcx soude genieten de somme van
50 gis. die hem uyttet midden van voorsch. gemeente
werden aengetelt, toonende hy Geesdorp aen henluyden
comparanten ten tyde van 't voors. accoord sekere com-
missie met een segel daeraen hangende, dewelcke hy
seyde mede te brengen den last om de Roomschgesinden
hier te lande te stooren.
PlETER ARYZOEN. CORNELIS HaRMENSZ.
BOUMAN VAN BREROE.
Den 3 July 1652 de voors. Quant en Brederode nae-
der overleyt ende haer bedacht hebbende ten regarde van
de somme aen voors. Geesdorp gegeeven, over de vooren
verhaelden afgemaeckte storinghe , verclaren onder eede
als vooren , deselfde geweest te syn tusschen de 8 en 9
hondert gis. met welcke verclaringhe Corn. Pietersen Bou-
man, jegenwoordich burgemeester tot Wassenaer en inde
desen mede comparant sich onder eede is conformeerende
seggende voor redenen van wetenschap het voors. geld
hem Geesdorp mede aengetelt te hebben , nevens de voors.
twee eerste comparanten.
Noch verclaren de voors. drie comparanten dat de voors.
Geesdorp de twee ofte 3 eerste jaren nae de voors. sto-
ringe, jaerlicx ten cause, van dat hij geen storinge meer
doen en soude van hen comparanten ontfangen te hebben
446
de somma van 120 gis. Ende de volgende jaren 'sjaers
50 guldens. Noch verclaert Cornelis Pieterssen het eerste
jaer noch aen hem Geestdorp te hebben moeten leveren
een vet lam , 't welck hy hem oock gelevert heeft.
Noch verclaren de comparanten alle drie sekerlich onder-
richt te sijn, dat gemelde Geesdorp vele dorpen hier om-
trent op contributien is hebbende, ende dat allen selfde
dorpen hun geld door hare pastoren syn gevende aen den
advocaet van der Meer van Berendrecht, om alsoo 't selfde
aen hem Geesdorp te geven. En dit leste verclaren sy-
luyden naer hun beste wetenschap te seggen.
Dit is het \l/ merck van Cornelis Pieterssen
selfs I gestelt.
PlETER ARYZOEN.
Cornelis Harmanssen.
bouman van breroe.
Gideon v. Geesdorp door het Hof ondervraagd omtrent
compositien met de R. C. Priesters in den Haag. 165:2.
Artyckelen den Hove van Holland, Zeeland ende
West-vrieslandt overgegeven bij den procureur-gene-
rael, om daerop gehoort ende geexammeert te wor-
den Gideon van Geesdorp.
Art. 1. Eerst te vragen: sedert wanneer hy is geëm-
ployeert geweest als assistent van de justitie van den
Hove ofte als substituyt van den procureur-generael.
2. Of hij niet van Mevrouw Bosch ofte door orde ge-
durende den voors. tydt verscheyde sommen gelds genoten
heeft in den naem van de Papisten alhier, in cas van
jae, te vragen: wanneer al, hoeveel en waerom?
3. Of hy van niemandt meer in naem ende van wegen
deselve secte; eenich geld oijt genoten en heeft, indien
jae, te vragen: wanneer, hoeveel ende waerom?
447
4. Of hy niet , nu geleden omtrent 1 0 jaren van den
advocaet Mr Francq. van der Meer van Berendrecht, ter
sake van een gestoorde misse , die gedaen werde ten huyse
van wylen de We van den advocaat Canoije Sr, op den
hoeck van de Juffersidensstraet , alhier in den Hage ont-
fangen heeft voor een recognitie de somme van 150 gis.?
5. Hoe en in wat voughen hij de voors. stooringhe ende
compositie heeft gedaan?
6. Hoeveel gelds hy noch boven de voors. somme van
denselven van der Meer , soo nu soo dan , ontfanghen
heeft van wegen de Papisten alhier in den Hage ende ten
platte lande van Hollandt.
7. Of hij niet verscheyde of menichvuldige sackgens
met geldt uyt handen en ter sake als voren ontfangen
heeft, in cas van jae, wanneer al, hoeveel ende tot wat
somme ?
8. Of hy niet door intercessie van denselven van der
Meer ofte yemandt anders verdragen is, dat de Papisten
van Zuit-Hollandt , dat is hier omtrent rediderende ten
platte lande, hem jaerlyxs souden geven de somme van
400 gis. ende die van Noort-Hollant, dat is die verder
van hier gelegen sijn de somme van 200 gis. jaerlicx ,
ende dat om van syne stooringhen vrij te syn, of om
andere redenen en pretexten, by hem uyt te drucken.
9. Of hy niet deselve gelden van tydt tot tydt ont-
fangen heeft, indien jae, 't selfde specifice uyt te drucken.
10. Hoeveel gelds hy jaerlicx van de Papisten ofte de
paepsche pastoren in 's Hage is genietende ende sedert
wanneer.
11. Of hy niet is treckende van de Papisten van 's Hage
jaerlix de somme van 400 gis., indien jae, te vragen:
sedert wanneer ende uyt wiens handen?
12. Of hy niet nu omtrent 8 jaren geleden met eenige
dienders van den procureur generael , de misse en heeft
448
gestoort in de jurisdictie van Wassenaer, ten huyse van
Cornelis Pietersen Bouman?
13. Hoeveel hy over de compositie ende het afmaken van
deselve stooringhe genoten heeft ende uyt wiens handen.
14. Of hy niet by accoorde van de Papisten van Wasse-
naer genoten heeft over de voors. stooringhe de somme
van tusschen de 8 en 9 hondert gis. ?
14 Of hy niet by accoorde van de Papisten van Wasse-
naer genoten heeft over de voors. stooringhe de somme
van tusschen de 8 en 9 hondert gis ?
15. Of hy niet belooft en heeft aen die voors. van
Wassenaer, dat hy haer int toecomende ende naer den
voors. tydt altyd soude waerschouwen , eer hy se stooren
soude ofte andersints belooft heeft, ongestoort te sullen
laten.
16. Of hy niet van deselve te dier oorsaecke ofte om
andere pretexten ofte redenen by hem te specificeeren
jaerlix genoten heeft de somme van 120 gis. met een
vet lam?
17. Wat geschrift het was met een uithangend segel ,
't welck hy de boeren, daermede hy accordeerde over 't gene
voors. is, was exhiberende, seggende hetselve syne com-
missie te syn ?
18. Hoeveel hy genietende is van, ofte uytten name
van de Jesuyten alhier in den Haag en ten platte lande?
19. Wie hem gelast ofte geraden heeft op den voors.
voet ende by middel als voren geld te trecken?
20. Hoeveel gelds hij in alles, staende synen dienst ter
sake ende uytter Papisten handen , ofte van haerent wege
wel ontfangen heeft?
21. Waer hy al hetselve geld gelaten heeft?
22. Hoeveel gelds de balliuw en officieren ten platten
lande by wegen als voren van de Paepsgesinden wel syn
jaerlicx, hooft voor hooft genietende ende uyt wiens handen ?
449
23. Hoeveel gelds de balliuw van den Haag voor een
jaerlickxe recognitie ofte uit andere pretexten van de Pa-
pisten wel is genietende?
24. Hoeveel de onderschouten van den Haejjhe en van
wien?
25. Wat hem meer desen aengaende bekent is.
CORNELIS BODIJ.
1652.
Examen gedaen by de Heeren ende Meesters Hugo Blocq.
ende Aelbert Nier op , raeden ordinaris in den Hove van
FTollant, hebbende tot adjunct Adrian Pots, subsituyt
griffier van denselven Hove, ten overstaen van Mr. Cor-
nelis Boij , advocaat-fiscael ende procureur- generael van
denselven Hove, op te articulen by denselven overgegeven
op ix Sept. 1652 van den persoon van Gideon Geesdorp.
Op 't l8te art. seyt, in het jaer van vyff en dertich in
de bedieninge van syn ampt gecomen te syn ende dat hy
in het jaer 1641 ofte 164-2 van den Hove commissie heeft
becomen om de Paepsgesinde overal in Hollandt te storen
sonder eenige andere commissie te hebben. En is deselve
commissie alhier geregistreert.
Op 't 2° art. seyt, dat hem by Mevr. Bosch ofte yemant
anders van harentwegen noyt eenich gelde is gegeven.
Op 't 3e art. seyt , dat hy eens de Papisten ten huyse
van den advocaat Boot heeft gestoort ende dat denselven
gecondempneert syn daerover te betalen 225 gis. aan den
rentmeester Vlam ; het Hoff hem daeruyt toegevoucht
heeft 100 gis. Ende dat hy noch seeckere storinge in de
jufvrouw-IJdastraet gedaen hebbende, daerover uyt han-
den van den advocaat van der Meer genoten heeft seeckere
somme van penninghen , sonder eygentlyck te weten hoe-
veel ende sonder daertoe ordre te hebben van den Hove
ofte dat hy daervan kennisse aen den Hove heeft gedaen ;
li.jdra^tü Gescli. Bisd. v, Haarlem VUIe Deel. 29
450
maer dat hy gelooft den president Wyngaerden daervan
gesproocken te hebben.
Op 't 4e art. seyt, hetselve hierboven beantwoordt te
hebben ende gelooft dat het omtrent deselve somme is
geweest.
Op 't 5e art. seyt, dat hy de vergaderinge , die boven
gehouden wiert niet heeft gesien , maer dat Mr Franck van
der Meer van Berendrecht komende van boven hem die
spreekt, in 't opgaen van de trappen heeft bejegent ende
versocht dat hy beneden soude gaen ende dat hij hem ge-
secht heeft, dat sy het eerlick souden maken, ende dat hij
daerop de voors penningen ofte daeromtrent heeft genoten
Op 't 6e art. seyt, van Mr Berendrecht van der Meer
noyt eenich geit meer ontfangen te hebben van wegen
de Papisten hier in den Hage ofte ten platte lande.
Op 't 7e art. seyt, 't zelve mede te ontkennen.
Op 't 8e art. seyt, daervan geene de minste kennisse
te hebben ende sulx 't gevraegde te ontkennen.
Op 't 9e art. ontkent hetselve als voren.
Op 't 10e art. seyt, van de paepsche pastoren alhier
in den Hage ofte van harentwege noyt eenich geit ont-
fangen te hebben.
Op 't lle art. seyt, niet een stuyver van de Papisten
alhier in den Hage jaerlicx te trecken.
Op 't 12e art. seyt, ten tyde ende huyse aldaer geroert,
seeckere vergaderinge van Papisten gestoort te hebben.
Op 't 13" art. seyt, seeckere somme van penningen
daerover genoten te hebben : maer dat hy niet en weet ,
vermits de lanckheyt van tydt, hoeveel het is geweest ende
hoe de twee personen die hem 'tselve gebracht hebben,
genaemt syn geweest, ende dat hy niet beter en weet,
al most hij sterven, off hy heeft den president Wyngaer-
den de storinge bekent gemaeckt, sonder verder.
Op 't 14e art. seyt, soo groote somme niet ontfangen
451
te hebben, maer dat hem, soo nu soo dan, by twee per-
sonen 20, 30, 40 ende 50 gl. sijn gebraecht ende dat
hij niet eygentlyk weet hoeveel de voors. sorame te samen
wel is bedragende.
Op 't 15e art. ontkent soodanige beloften oijt gedaen
te hebben.
Op 't 16e art. seyt, jaerlicx niet genoten, maer een veth
lam ofte twee bedonghen ende genoten te hebben, ter zake
van voors. afgemaekte storinge.
Op 't 17e art. seyt, wel te kunnen vveesen dat hij syne
commissie om de Roomsche Papisten te stooren aen den-
selve vertoont ende voorgelesen heeft, maer datter noijt
eenich zegel aen geweest is ende dat hy syne commissie
vertoont heeft, als sy wilden weten, uijt wat crachte hy
storinge was doende.
Op 't 18' art. seyt, daervan niet genoten te hebben.
Op 't 19e art. seyt, dat hem noyt iemant gelast ofte
geraden heeft, eenich geit van de Papisten te trecken ende
dat hy noijt eenich geldt getrocken heeft, als soo wanneer
hy deselve heeft gestoort.
Op 't 20e art seyt, diesaengaende geene begrotinge te
kunnen doen.
Op 't 21" art. seyt, daervan aen nyemant eenich geit
gegeven te hebben , als aen eenige aenbrengers ; ende ge-
vraecht synde, wie deselfde sijn, seijt deselve niet te kennen.
Op 't 22e art. seyt, niet te weeten wat de balliuwen
ofte officieren ten platte lande sijn genietende.
Op 't 23e ende 24e art. seijt, daervan niet te weten.
Op 't 25e art. seyt, noch tweemael storinghe gedaen
te hebben uyt crachte van een speciale acte van het Hoff»
tot Aerlanderveen ende dat de boete daervan syn gefur-
neert ten comptoire van den rentmeester Vlam , ende
oock eens geweest te sijn te Berckel , sonder verder van
dese sake te weeten. G. Geestdobp. 1652.
452
De Staten van Holland en W.- Vr. aan 'i Hof, over de
nalatigheid der officieren in het uitvoeren der placcaten
tegen de Roomschen. — 12 Maart 1658.
Edele etc. — Tegens d'oeffeninge van de superstitieuse
pausselijcke Religie sijn van tyt tot tyt geëmmaneert soo-
danige bondige ende scherpe placcaten , daerdoor wij onsen
oprechten ernst bethoont ende de goede meyninghe be-
kent gemaeckt hebben , omme deselve bij alle doenlijcke
ende behoorlycke middelen ende wegh, tegen te gaen
ende te verhinderen. Maer het schijnt, [Godt beter't] hoe
meerder placcaten ende edicten daertegens gemaneert sijn ,
hoe hooger de licentiën van de Papisten ende derselver
aanhangh daertegens is komen op te steijgeren Werdende
soowel in de steden als ten platten lande de exercitie van
de voors. Religie met 't gene daeraen dependeert soo veij-
lighlijk ende openbaerlijck geoeffent als ofte daertegens
niet alleen geen onse verbooden ende peinen waeren ge-
statueert; maer oock ofte hetselve openbaerlijck waere
vrijgelaeten. Daer dan noch bijcompt, dat op Sabbathen
ende bededagen bij ons uijtgescreven , verscheyden onge-
oorloofde hantwercken ende verboden exercitien sonder
tegenspreecken werden geoeffent, selfs oock geduijrende
de predicatien van Godes woordt. Eene saecke voorwaer,
dewelcke streckt tot ergenisse ende droefheijt van de waere
en oprechtige geloovigen, indraght ende verachtinge van
't respect ende authoriteijt, dewelcke ons ende onse be-
velen bij allen ingesetenen behoort te werden gedefereert.
Ende vooral tot verleijdinge van veele eenvoudige herten,
afbreuk van Christikerke ende verkrenkinge van Godes
eere; daerdoor dan desselfs zegen afgekeert ende sijnen
toorn over den Lande werd ontsteecken. Alle hetwelck
den godtsaligen ijver van gedeputeerden van de Zuyd-
ende Noort-Hollandsche Sijnoden billiglijck heeft gemo-
453
veerd , de voorschr. excessen met verscheijden particuliere
feyten ons klaeghelyck te remonstreeren. Ende daerover
bij ons rijppelyck wesende gedelibereert , konnen wij de
oorsaecke van dien niet anders toeschrijven, als der naer
laetigheyt ende conniventie van degenen , die de opsicht
ende executie van de voors. onse placcaten is toevertrouwt
ende aenbevolen. Waertegens wij verstaen , dat met allen
ernst ende doenlyken ijver behoort te werden voorsien.
Ende opdat onse goede meijninge dienthalven alsnoch be-
tracht moge werden, soo ') begeren wij ende bevelen UEde
mitsdesen wel expresselyck sodanige sorge , vlijdt ende
neerstigheydt aen te wenden ; dat de oeffeningen van de
voorscr. paepistische Religie onder uw district metterdaet
tegengegaen ende geweert, ende onse placcaten daerover
geemaneert, strictelijck ende vigereuselyck werden geexecu-
teert, oock effectivelijck belet ende gecorrigeert, de profane
exercitien ende debauchen, mitsgaders, neringen, hant-
wercken ende alle ongeoorloofde arbeijt op den Sabbath des
Heeren, mitsgaders onder de predicatie van den bededagh
bij der hant genomen , gedaen ende aengestelt werdende ,
opdat alsoo de ergernissen in den Lande weghgenomen ,
den aenwas van Godes kercke niet verhindert , desselfs eere
gevorderd, de rust van den Lande besorght ende des Heeren
toorn allesints moge werden afgekeert. UEde 2) verseecke-
rende : dat wij goeden acht sullen doen nemen, in wat voege
het, in het toekomende sal toegaen; omme daerover te sta-
tueeren ende doen statueeren , soo als wij naer der saecken
gelegentheijt sullen vinden te behooren. Onder des etc.
De Staten van Hollandt etc.
'sHage, 10 Meert 1653.
1) Voor de steden : Versoecken ende recommanderen wy UEdele mits
desen gansch ernstelijek die voorsijeninge te doen en den officier binnen de
stadt daertoe te houden, dat deselve soodanige sorge, vlijt ende naer-
stigheyt konne aen te wenden.
2) Die clausule naegelateu voor de steden ter dagvaert.
454
Het Hof van Holland aan de baljuwen en verdere officie-
ren enz. over hunne nalatigheid jegens de Roomschen.
— ii April 1654.
Erntfeste, wyse, voorsienige, discrete, lieve, bysondere.
— Wij hadden verhoopt gehadt; dat UEdele ende ijder
die sulcx aenbevolen is in het sijne sorge dragende voor
de onderhoudinge van de placcaten bij H. Ed.-Gr.-Moge
de H.H. Staten van Holl. en W.-Vr. voor desen gedaen
emaneren jegens de oeffeninge van de superstitieuse pause-
lycke Religie, der Papisten stouticheijt daernae, naer be-
hooren soude wesen ingetoomt, voornamentlijk alsoe H.Ed.
Gr.-Moge snlcx ter herte nemende, daerop den 12 Martii
des voors. jaers serieuse brieven hadden laten affgaen aen
alle de magistraten van steden ende Heeren , hooge juris-
dictien hebbende ; mitsgaders d'officieren binnen dese pro-
vintie; met ernstige begeerte, onbelast ende ordre, omme
de voorgemelte placcaten naer haere forme ende inhouden
strictelyck ende vigoureuselijck te executeeren ende doen
executeeren; ende wij oock ten selven eijnde particulier-
lyck aan UL. op den 18 April des voorleden jaers had-
den gescreven met verwachtinge van antwoort: wat deb-
voiren bij UL. tot naercominge van de goede intentie van
H.Ed. Gr.-Moge ende maintienement van derselver plac-
caten soude werden aengewent. Echter eventwel hebben
wy tot nogh toe, geene antwoorde altoos van UL. be-
comen ende verstaen, dat de superstitien ende stouticheden
van 't Pausdom , immers soo opentlijk licentieuselyck ende
exorbitantelyck als voor henen alomme in swange gaen,
tot groote cleijnachtinge niet alleen van de bevelen van
H.Ed.-Gr -Moge, maer oock tot ergernisse ende droefheijt
van de ware ende oprecht geloovigen, ende al tot ver-
leijdinge van veel eenvoudige herten; 't welck wy niet
anders en connen imputeeren als der conniventie ende
155
nalatigheijt van de officieren. Derhalven hebben wy niet
connen ledich staen UL. by desen nochmaels serieuselijck
tot uwen schuldigen plicht aen te manen encle met eenen
oock scarpelyck van wege de hoge Overheyt te belasten;
ten eynde UL. alle mogelicke vlijt sal hebben aen te
wenden, dat de voorgemelte placcaten van H.Ed -Gr.-Mog'
naer behooren werden gerespecteert , der Papisten afgodi-
schen superstitieusen godsdienst alomme in het districkt
van uwe jurisdictie werden tegengegaen ende ge weert ,
ende de peijnen bij de voors. placcaten gestatueert jegens
d'overtreders van dien, strictelijck ende vigoureuselijck
sonder eenige conniventie werden geexecuteert ende ons
op het spoedigst te adviseeren : wat tot naecominge van
de goede intentie ende het voors. ernstigh aenschrijven
van H.Ed. -Gr.-Mog' van 12 Martij, alsmede van ons van
17 Aprilis des voors. jaers UL. aireede in desen sal wesen
gedaen ende mede van tyt tot tyt, wat by UL. noch ge-
daen soude mogen werden ; ofte andersints sullen wy niet
naelaeten tegens UL. te procedeeren ende doen procedeeren
volgens den teneur van de voors. placcaten; ende sulcx
uwe conniventie ende nalatigheyt in het betrachten van
deselve meriteren sal ende wij naer gelegentheijt van saken
bevinden sullen te behooren.
Hiermede etc. Gescr. in den Haghe, den ii April 1654.
Het Hof van Holland gelast de baljuwen en verdere
officieren, verslag te geven omtrent den toestand der
Roomsehen in hun ressort en de debvoiren door hen
gedaan in de uitvoering der placcaten. — 16 April 1654.
Erntfesten. — Wij hadden wel verhoopt gehadt: dat
ijeder officier in het district van syne jurisdictie vigile-
rende ende alle vlijt aenwendende [sulx hij, eedt ende
amptshalven verplicht is], dat de placcaten by H.Ed. -Gr.-
456
Moge de H.H. Staten van Hollandt ende W.-Vrieslandt,
van tyt tot tydt gedaen emaneren, tekens de oeffeninge
van de superstitieuse pauselijcke Religie nae behoren
wierde gerespecteert ende naergecomen : daerdoor dersel-
ver stouticheijt vry soude wesen ingetoomt ; te meer alsoo
H.Ed.-Gr -Moge sulx ter herte nemende, daerover op den
12 Maart des voorl. jaers serieuse brieven hadden laten
afgaen aen alle magistraeten van de steden ende Heeren
hooge jurisdictie hebbende; mitsgaders d'officieren binnen
dese provincie, met ernstige begeerten, oock last ende
ordre, omme de voorgemelte placcaten naer haer forme
ende innehouden strictelyck ende vigoureuselyck te execu-
teeren ende doen executeren. Echter evenwel verstaen wy
['t welcke niet anders en kan geimputeert werden als der
nalaticheijt ende conniventie van de officieren] dat de super-
stitiën ende stouticheden van 't Pausdom ; immers soo opent-
lijck, licentieuselyck ende exorbitantelyck als voorheenen
allomme in swangh gaen, streckende 't selve niet alleen
tot cleynicheyt ende verachtinge van de bevelen van H.
Ed.-Gr.-Moge, maer oock tot ergernissen , ende droefheyt
van de waere ende oprecht gelovigen ende vooral tot ver-
leydinge van veele eenvoudige herten , afbreucke van
Christikercke ende verkrenkinge van Godes eere ; daerdoor
dan deszelfs zegen afgekeert ende sijnen toorn over dese
landen wert ontsteken. Derhalven hebben wij niet kunnen
ledich staen UL. by desen seer serieuselyck aen te manen
ende met eenen oock van wegen de hoge Overheijt te
belasten , ten eijnde UL. sal hebben alle mogelycke sorge
te dragen ende te behertigen, dat de voorgemelte plac-
caten van H.Ed.-Gr.-Moge naer behooren werden geres-
pecteert, der Papisten afgodischen superstitieusen gods-
dienst alomme in het district van uwe jurisdictie werde
tegengegaen ende geweert, ende de peynen bij de voors.
placcaten gestatueert, jegens de overtreders van dien,
457
strictelyck ende rigoureuselyck , sonder conniventie wer-
den geexecuteert; ende ons oock op 't spoedigst te advi-
seren: wat tot naecominge van de goeden intentie ende
het voors. ernstich aenschryvens van H.Ed -Gr.-Moge van
12 Maert des voorl. jaers bij UL airede in desen sal
weesen gedaen ende noch gedaen soude mogen werden
ofte andersints sullen wij bij gebrecken van dien , genoot-
saeckt sijn met rigeur tegens UL. te procederen ende doen
procederen; sulx als den teneur van den voors. placcaten
mede brengende is, ende uwe nalaticheyt in het betrach-
ten van deselve ende conniventie meriteeren sal. Hiermede
Erntfeste etc. . . . blijft Gode almagtig bevolen
In den Hage, 16 Apr. 1654.
(JVordt vervolgd.) a. v. l. S. J.
ALPHABETISCH KEGISTEll.
A.
Aalbekt (Mr), pr. te Uitgeest enz.
323.
Aalsmeer. Roomsche vergader-
plaats gesloten ; Corn. Dobbius,
245.
Aardenbürg. making, 139.
Aarlanderyeen. Roomsche ver-
gadering, boete, 451.
Abcoude, onderzoek naar kerk of
kapel ; de pr. Jan v. Abcoude ;
een zolderkerk gesloten , 23S.
— (Mr Jan van), pr. te Abcoude,
238.
Adonis (P. W.), voorgedragen
cureit van Nieuw- Ylissingen , 1 94.
Adriaens (Jan), schilder, 430.
Adriaensz (Adr.) , laatste Rector
derBeggijnen te Rotterdam, 320.
Adrichem (J. van) , Kan. te
Utrecht; pr. te Weesp, 96.
Aerts (Norb.), S. J., te Schip-
luiden; ijver tegen het Jans. ; is
hij mede-auteur van het Breve
Memoriale'? 112 v. 120. 122.
— (Andr.) , Yic. Ap. van Noord-
Brabant , 35 . pleit voor een
Seminarie te 's Bosch, 356. 358.
Ahuys (L.) , jans. past. te Amst. ,
ingedrongen prov. van Pulcheria,
280.
Akersloot, paapsche conventicu-
len gekeerd, 241,
Alderhoven (J.), op studie te
Huissen , 15.
Alkmaar, past. Keesman, 277.
het «Jonge Susterhoff" , pater
SinTOn, 421.
Alphen (van) , «adjoint" van den
Vic. Ap. van Noord-Brabant ,
Aerst , 351; zorg voor goede
Theol. studie te Leuven, 352.
Amersfoort. Jans. Seminarie, 21.
de schilders v. Horst en Hofflack,
430.
Amsterdam, past. Sixtius (Oster-
virius) van het Beggijuhof, 7.
de beeldhouwer Jan Terwen, 171.
Burgemeester Nobel, 211. dood
van Bavo Cleerbesem, pr. 216.
opsporing van Roomsche verga-
derplaatsen buiten de stedepoor-
ten van St. Anthonij, te Oute-
wael enz. 252. past. Ebbius in
St. Nic. past. Copallius, 275 v.
past. Schep, 276. past. Wandel-
man, 277. past. v. Wyckei sloot
in de Pool, 279. de jans. past.
Ahuys, 280. v. Dijck, past. van
het Beggijnhof ; Cl. Cavellier,
past. in de Pool, 307. pest in
1636, 325. past. Engels in de
Pool, 326. de drie pastoors gebr.
Cavellier, 327. past. ten Hui-
sdier, 362. past. Buyck, boeken
en handschriften; past.Duncanus,
425. niet overwonnen maar door
eigen magistraat in de handen
van Oranje geleverd, 426.
— (J. Cz. van) , schilder ; een
H. Maagd Maria, 430.
Ankeveen. depr. Bartelt Inghel ;
een huiskerk ontdekt en de deur
opengetrapt; verzegeling; advo-
caat Johan Ingel, 235 vv.
Antwerpen. Kan. Heepnik, 322.
— (Bisdom). 359.
Arentz = Arnoldi.
Arentsz (Nanne), vice-cureyt te
Uitgeest, 321.
Arnauld (Antoine). vestiging van
den Hoogen Heuvel te Leuven ,
15 v. verblijf te Delft; betrek-
king tot v. Heussen , 61.
450
Arkemuiden (Oud), klooster van
reguliere kan. verplaatst , 141.
— (van) adelijk geslacht; kasteel ;
collatieregt; het geslacht sterft
uit; overgang der heerlijkheid
Nieuwerkerk , 179.
— Kerkel. onderhoorig, van dorp
aanzienl. koopstad ; kapel van St.
Maarten, 179 v. tot parochiekerk
verheven , onder eenige verplig-
tingen ten opzigte van Nieuwer-
kerk, 181. naijver van Middel-
burg ; moeijelijkheden over de
gedeeltelijke afbraak der kerk te
.Nieuwerkerk, 183 v. harde pa-
tronaalsoefening vau Middelburg,
185. pastoors, 186. zedelijk ver-
valen stoffelijke ondergang, 187.
Keformatie , 188. klooster //Het
heilig graf", 189 v.
Arnoldi (Corn.), aan 't Holl.
Seminarie te Keulen , 3.
Assendelft. een Koomsche ver-
gaderplaats gesloten , 250.
Augustijnen, te Haarlem, 133.
B.
Back (J.), afgev. past. te Arne-
muiden , 186.
Baling [Naessen] , pr. bij de
Haarl. Xoon vermoord, 131.
Ban. aanzienl. familie te Haar-
lem, 211.
Bangert. de pr. Diguums; //ge-
vonden een stuck van een altaer",
212.
Barchman-Wlytiers (C. J.),
Theol. 'm Pulcheria; ingedrongen
pres. van den Hoogen Heuvel ,
pseudo-aartsb. van Utrecht, 25.
graf te Warmond , 84. inge-
drongen vice-pres. van Pul-
ckeria, 2*2. priester gewijd door
den Bisschop van Senez ; leest in
Pulcheria in 't geheim deH. Mis,
298. pres. van Pulcheria , 299.
Barnovium , predikant te Edam ,
99.
Bastom (Jasrpiinus). vikarie te
Uitgeest, 321.
Batavia Sacra. werk van v.
Heussen. Initialen op den titel ,
81 v. aanmerkingen van Hoynck;
meermalen herdrukt ; Holl. vert.
met aanteekeningen door van
Rhijn, 83.
Beaumont, leerling van den Hoo-
gen Heuvel, aartspr. van Z.H. 28.
Bedevaartplaatsen. O. L. Vr.-
polder op Walcheren , 137. Sint
Laurens, 150.
Beemster. past. de Mooij, 307.
België. Josephisme ; Biss. Semi-
nariën gesloten; Seminarie-gene-
raal te Leuven ; Seminarie-filiaal
te Luxemburg ; dwangbevel ,
Priesters-huysen, 345 vv. herope-
ning der Seminariën, 373 v. de
dwangmaatregelen ingetrokken ;
de regten der Kerk hersteld, 378.
bij de Fransche Republiek inge-
lijfd, 380.
Benoit of Yalan. Jans. graf te
Warmond , 84.
üenthem (v.). Jans. graf te War-
mond , 84.
Bergh (P. de), vikarie te Uit-
geest, 322.
Berkel. de baljuw, 451.
Berkenrode. past. Oem, 306.
Bessemers, jans. prof. te Leuven,
300.
Betumia (J. de) , kap. te AVest-
Souburg , 147.
Beurzen. Toeleg der Jans. betr.
den Hoogen Henvel , 22 v. de
meeste beurzen in hun handen ,
33. welke behouden zijn geble-
ven, 34. nieuwe, 35. beurs Col-
lart en v. Getfe ; collatieregt van
den past. van Gouda en van den
Heer van Zevenhuyzen, 84. beurs
Joostens en Terswaek, 41. beur-
zen voor Holl. stud. te Douai ,
45. collatie in Pulcheria, 262.
beurs Silvolt , 263. collatie in
Pulcheria door Jans., 282. groot
460
getal beurzen, 284. tot één fonds
gemaakt, 293. Decreet van Joseph
II, opgave derbezittingen en fun-
datien, 339 vv Brieven van Staf-
ford : dd. 2 Dec. 1784 over de
Beurzenstichtingen ; Archiefroof
door Melis ; dd. 23 Dec. 1784 en
3 en 13 Jan. 1785 over de wijze
van beheer als één massa, 341 vv.
Beurzenverlies, als te Maastricht
een Seminarie zou komen, 359.
oorsprong van beurzen, 367 vv.
ijver van de Provisoren Stafford
en Offerman om de beurzen te
redden bij de suppressie der beide
Holl. Collegiën te Leuven, 390 vv.
Beverwijk, //de paapse kercke ge-
visiteert ende toegespiekert." In-
ventaris, 218. de paap Mr Jan de
la Tour [Latu] ,219. reis en ver-
blijfkosten van den baljuw, 223.
Bijlevelt (J. van), Vic. Ap. strijd
voor den Hoogen Heuvel, 20 vv.
Bisschop (C), past. te Arnemui-
den, 186.
Blankaart(J.M.), bekeerde jans.
procurator van Pulcheria, 271.
Blaricüm. Sporaeus of de Saaijer;
geen kerk of kapel ontdekt, 235.
Blees (Chr.) , Sac. Regius enz.
verificateur voor het Breve Me-
moriale , 114 , 117.
Blockhoven (Theod.), past. te
Haarlem, Leiden; 5d* pres. van
Pulcheria, 264.
Bock (H. de). Jans. graf te War-
mond, 84.
Booliös (Jac), Kan. van S. Maria
te Utrecht; provisor van 't Holl.
Sera. te Keulen , 7.
Boot (P.), Kan. van Haarlem,
322.
Borgh (W. van), vikarie te Uit-
geest, 322.
Borsselex ( Wolfaert I van). 134.
— (H. van), Heer van Veere;
klooster «Het heilig graf", 141.
— (van), kapellaans te Oost-Sou-
burg, 149.
Boksselen (Claes van), parochie-
kerk te Sint Laurens , 150.
Bossche (P. van den) , Overste
van het nonnenklooster te Huis-
sen , 59.
Boudinskerke. kerk, past. Lam-
bertus , 151.
Bourgondië (Ph. v.). klooster
van Reg. Kan. te O. L. Vrouwe-
polder , 143.
— (Jacob vau), deken van Sou-
burg ; legitimatiebrieven , 147.
— (Anna van), collatietwist te
Oost-Souburg , 148 v.
Bouser (O) , past. te Weesp, 96.
Bovencarspel. twee Roomsche
vergaderplaatsen gesloten, 253 v.
past. Eood, 324.
Bovenkerk, pr. Jacob; schuur-
kerk door den baljuw digtgespij-
kerd, 197.
Brancadoro, nuntius te Brussel
enz. 381.
Brant (G.) , past. te Weesp ,
97.
Brantzen, gezant van onze Re-
publiek bij het Fransche Gouver-
nement , 405.
Breugel (Fr.) , op studie te Huis-
sen , 15.
//Breve memoriale" etc. Wie is
de auteur? gewigt van het boekje,
112 v. de jans. zoeken het te
vernietigen ; herdruk; zeldzaam;
op de Bibliotheek te Warmond,
115; is geen vertaling, 115 vv.
een hollandsch h Kort Memoriael"
enz. heeft nooit bestaan , 118 v.
van waar die dwaling? 119. wat
het Prolixum Memoriale bevat ,
en waarom het nooit in druk is
verschenen, 121. v. Wijk's voor-
naam aandeel ook aan dat Memo-
riale , 123 vv.
Brigdamme en Duiveland (van
Borsselen van). 144. 148.
Broedersen. Kan. van Utrecht
en provisor van den Hoogen Heu-
vel, 25. vice-pres. van Pulcheria;
461
jans. past. van het Besrgijnhof
te Delft, 281. 301.
Brouwer (Jac.) , Dominicaan te
Mechelen, 128.
Bueren (G. van) , pr. te Weesp,
96.
Buitenveldert. achterhuiskerkje
door den baljuw ontdekt , 197.
Buyck (Jacob), past. in St. Nic.
te Amst. , boeken en handschrif-
ten, 425. Kan. van St. Maarten
en past. van St. Aldegundis te
Emmerik, 429.
— (Hendr.) , groothandelaar te
Amst. , 430.
— (Joost) , oud-burgemeester van
Amst. , 431.
— (C.) , vader der vorigen , 429.
Bürik (van), past. te Noordwijk,
298.
Büsca (Ign.), aartsb. van Emesse
i. p. i. Nuntius te Brussel , Supe-
rior der Holl. Zending ; verslag ,
49. Besluit betr. de studie in de
Holl. Collegies, 315.
Bussi, Intern, te Brussel, Kardi-
naal , 272 v.
Bussingier , past. te West-Sou-
burg , 146.
Büssum. geen kerk of kapel ont-
dekt, 235. geen priester, 444.
Buttingen. Duitsche heeren ,
kerk, 151.
Buxhorn (A.) , past. te Oud-Vlis-
singen , 194.
C.
Calcar. past. v. Wijk te Kethel
in ballingschap, 123. S. Cecilia-
convent, 430.
Calcer (J. van) , vice-cureijt te
Weesp, 97.
Capelle (v. d.), aartspr., 298.
Cappelle (P. van de) , abt van
Middelburg, 149. overeenkomst,
193.
— (P. J. v. d.), kap. te Oost-
Souburg, 149.
Caprara , Kardinaal , Legatus a
latere bij Keizer Napoleon I.
zaak van Pulcheria, 405 vv.
Carmelieten. te Haarlem, 133.
Casteele (P. L. van de), Repre-
sentant des volks ; zaak van
Pulcheria, 394.
Castricum. Roomsche vergader-
plaatsgesloten, 244. onder Uit-
geest, 324.
Cats (Jacob) , past. te Gouda ,
Utrecht in St. Gertrudis, 67.
een der vier Provicarissen van
Codde, 74. Vicaris van Potkamp,
76. 115.
— (Jud.) , Deken van het Kap.
prov. van Pulcheria ; dood, 261.
274.
— (Boudewijn), 3de pres. van Pul-
cheria; Kan. Vic. Gen. ; Vic. Ap.
263. 274.
Cavellier (Cl.), past. in de Pool
te Amst. ; prov. van Pulcheria ,
307. past. te Uitgeest, 327.
— (Phil.) , past. te Uitgeest, in
de Pool te Amst., 327.
— (Wilh. Steph.) , past. in de
Posthoorn te Amst. 327.
Cavellier van Adrichem (P.VV.)
Kan. prov. van Pulcheria, 318.
past. te Amst. , 362. prov. van
Pulcheria; dood, 378.
Cleerbesem (Bavo Jz.), pr. te
Zijde wind, gezonden door den Vic.
Vosmeer; overl. te Amst., 216.
Celle (P.), past. te Weesp, 96.
Ciamberlani , Vice-Superior der
Holl. Zending, 383. zorg om de
bezittingen van den Hoogen
Heuvel en Pulcheria te redden,
415
Cinck, jans. prof. te Leuven, 300.
Clandt, proost van S. Andreas
te Keulen, huisvest Holl. Theo-
log. ; bezoek van v. Bijlevelt,
20 v.
Clavers (H.) , regent van het
Collegie 't Varken , rector der
Universiteit te Leuven; verban-
nen, 353.
46 £
Cleve (Adolf van), zijn kapellaan
van Colen, 145.
Clock (J. Cz.), Vicaris te Schagen,
421.
Cochem (J.), notarius en schrijver
van het aartsdiakenschap te Em-
merik, 431.
Cock (de). Zending naar Rome,
63. briefwisseling met de Congr.
de Prop. fide over de partij van
Codde en v. Henssen , 68.
Codde, Vic. Ap. ijver voor het
Coll. den Hoogen Heuvel te Leu-
ven, 19. Suspensie, 20. dood,
21. benoeming tot Vic. Ap., 63.
past. van St. Gertrudis teUtrecht,
66. naar Rome; vier Provicaris-
sen; lijst van 300 geestelijken,
74 v. Suspensie , 75. overeen-
komst met het Haarl. Kap., ook
betr. 't bestuur van het Haarl.
Sem. 267. wie hem zou hebben
doen besluiten , om naar Rome te
gaan, 272.
Colen (A. van), kap. te West-
Souburg, 145.
Collart (N.). Beurs voor den
Hoogen Heuvel, 34.
Collatieregt. te Weesp ; twist
tusschen den Landsheer en den
Proost van Oud-Munster, 95 vv.
O.L.Vr.-polder , 138 vv. West-
Souburg , 144. Collatietwist te
Oost-Souburg, 148.Nieuwerkerk,
180. Arnemuiden, 181 vv. Oud-
Vlissingen , 191. Collatietwist te
Nieuw- Viissingen, 192. te Uit-
geest, 321 v.
Collegiên voor de Holl. Missie ,
1 vv. Bestemming van Pulcheria
en den Hoogen Heuvel, 39 v.
Pulcheria, 256 vv. 337 vv.
Colvenerius (G.) , Proost van S.
Pieter te Douai , medestichter
van een Collegie aldaar, 46.
Conniventiegelden. te Wasse-
naar, enz. , 444.
Copallids (W.) , Haarl. Kan. —
Coll. Pulcheria, 264. past. te
Amst.; prov. van Pulcheria, 275.
dood, 276.
Cordonnier (Le). pseudoniem
van v. Heussen, 57.
Cousebant. aanz. familie te Haar-
lem, 211.
— (N. Wiggers). Hollandsch Se-
minarie te Keulen , 2. Levensbe-
schrijving door Pater Polius, 2.
— (Joseph) , Haarl. Kan., 271.
Cremers (J. B.), administrateur
(president) van den Hoogen Heu-
vel, 31.
Crivelli , Nuntius te Brussel ,
307.
Croeser (Jhr M.). te Veere, 180.
Crtjcius = Kruik.
Cdijck (H), Bisschop van Roer-
mond ; test. disp. van past.
Buyck, 430.
Cüpers (W. Wz.), kap. te Oost-
Souburg, 149.
D.
Daemen (Adam), Vic. Ap. 77.
Dalenoort (W.) , te 's Hage be-
diend door v. Heussen, 74.
Deyman (W.), te Haarlem; heilig-
schendende aankoop, 133.
Dekker (Th.), past. te Uitgeest ,
328.
Helft, de jans. past. Broedersen ,
281. v. Erckel en Oosterlingh ,
IJ 6. legende: miraculeus ge-
schilderd beeld in de St. Ursula-
kerk, 137.
Desplanck(D.), pres. te Douai,
45.
Dideryksz. (D ) , prior der Reg.
Kan. te O. L. Vrouwepolder, ver-
tegenwoordiger op de groote verg.
in Sion bij Delft, A° 1444, 142.
Diemen. past. Vermeulen; paro-
chieschets ; het kerken van Weesp
en Muiden , 105.
Dienstmaagden, bij past. Dun-
canus te Amst. — Gasthuis te
AVijk-aan-Zee, 433.
Digndms (O), pr. te Bangert, 212.
Dijck (A. A. van) , past. van
463
't Beggijnhof te Arast. ; prov. van
Pulcheria; dood, 307.
Dillen (V. H.), prof. te Leuven,
346.
Dillenus (N.) , past. te Uitgeest,
325.
Dimissorialen. door v. Heussen
afgegeven, 78.
Dirkshorn. een Roomsche ver-
gaderplaats gesloten, 248 v.
Dobbius (Mr Corn.), te Aalsmeer,
245.
Domburch (Boudewijn van), 144.
Dominicanen. Brouwer te Meche-
len, 128. Anselmus Ghemert ,
prior te 's Bosh ; Godefr. van
Mierlo, 123. kloosterplundering
en verkoop te Haarlem, 133.
aanbod om phil. en theol. te
doceren te Maastricht, 357.
Doornik (Bisdom), twee pastoors
te Husen, 146.
Dordrecht. Koorbanken, 161.
nog een en ander over de O.L.V.-
kerk, 176 vv.
Doüai. Collegie van O.L.V. of
van de Propaganda ; in welke be-
trekking tot de Holl. Missie;
presidenten; stichting, 45 v.
beurzen , 359.
Doucin (L.), S. J. ii Memoire" etc.
110.
Duijnen (R. Hz. van) , Vikaris in
St. Laurens te Rotterdam , 320.
Dullaart (G.), pr. te Weesp, 96.
Düncanüs, past. te Amst., 425 vv.
Düsseldorp (Fr.), regtskundig
geestelijke te Leiden , Utrecht ;
Holl. Sem. te Keulen, 7. Bezwa-
ren tegen de verplaatsing van het
Coll. voor Haarlem uit Keulen
naar Leuven, 258.
Düverge (F. B.), past. te Uit-
geest, 335.
E.
Ebbiüs (H.) , past. te Edam, 107.
van St. Nic. te Amst. prov. van
Pulcheria, 275. dood, 276.
— sec. pr. aan den Amstel; de
baljuw, 198.
Edam. de past. Stenius en Groen-
hout, 276.
Eede (J. van den) , past. te West-
Souburg, 146.
Eenigenburg. burg. onderhoorig
niet onder de jurisdictie van
Heerenearspel, maar onder het
Schoutambt van St. Maarten, 249.
Eggius (Adalb.). Holl. Seminarie
te Keulen, 4 v. president, 13.
Egmonden. vergaderplaatsen der
Roomschen gesloten, 199 vv.
Eijgevoogut (P. Pz.), Vikaris in
St. Laurens te Rotterdam, 320.
Eybel. goddeloos werk over den
Paus; Bul van Pius VI Super
soliditate ; beweging daartegen ,
347 vv.
Emmerik, de kan. en past. Buyck;
verschillende test. disposities ,
429 vv.
Engels (R.), past. te Uitgeest,
in de Pool te Amst., 326.
Enkhdizen. Prot. Svnodein 1578,
99.
Erckel (J. C. van) , jans. aartspr.
van Delft; toeleg betr. den Hoogen
Heuvel, 22. in den ban, 77. graf
te Warmond, 84.
Espen (v.), voorstander van het
Utrechtsch Kapittel, 75.
F.
Franciscanen. Kloosterplunde-
ring en verkoop te Haarlem ,
129 v. te Amsterdam, 42G.
Franckenberg (van), kardinaal.
Seminarie-generaal te Leuven ,
moeijelijkheid over de Bul Super
soliditate van Pius VI, 349; te
Weenen ontboden, 349. verklaart
de professoren te Leuven en hun
Theol. onderrigt niet orthodox ,
373. in de gevangenis, 374. her-
stel der Universiteit in hare oude
regten enz., 378.
Fransche omwenteling. Holl.
collegiën te Leuven, 379 vv.
Feytius (Lamb.). aankoop te Leu-
464
ven van een huis voor het Col-
legie Pulcheria, 257.
Fox (W.) , past. te Uitgeest, overl.
te Oudorp, 372.
Frederik Hendrik, scherp aan-
schrijven van het Hof van Hol-
land, Zeeland en West-Vriesland
betr. de Roomschen A° 1644,
195 v.
G.
Gaal. aanzienl. familie te Leiden,
58.
— (H. F.), graf te Warmond, 84.
Garst (Chr.), past. te Uitgeest,
324.
Geffe (N. Fr. van). Beurs voor
den Hoogen Heuvel , 34.
Geloften. 137 v.
Gerberon. vraagbaak van v.
Heussen , 75.
Ghilini (Th. M.), nuntius te
Brussel, aartsb. van Rhodes i.p. i.
Superior der Holl. Zending;
Kardinaal; verslagover 1763-65,
44 v.
Gijsbertsz. (G.) , pr. te Uitgeest ,
321.
Gilden, te Aruemuiden, Middel-
burg, 185 v.
Goorn. //vlyt ende neersticheyt"
tegen de Roomschen, 209.
Gouda, collatieregt van een Beurs
voor den Hoogen Heuvel, 34.
past. Jacob Cats, 67. Mr Pieter
van Purmerent; klopjes; de bal-
juw enz. 434 vv.
Graaf (J. M. de), agent van den
aartspr. ten Hulscher te 's Hage.
360.
*Graf (Het H."), klooster te
O. L. Vrouwepolder, 141 vv. te
Arnemuiden, 189 vv.
Graft. een Roomsch kerkhuis in
't Noordeinde digtgespijkerd,
206 v.
— (van der), aanzienl. familie
te Leiden, 58.
— (H. v. d.), door de Cock be-
diend, 67. jans. 68. dood, 72.
begr. te Warmond, 84.
Gravenhage ('s), compositiën met
de Roomsche priesters, 416 vv.
Gregoriüs XIII. Nieuwe stijl ;
verschillende invoering, ook hier
te lande, 69.
Groenhout (Th.), Haarl. Kan.,
.271. 277. past. te Edam , 277.
prov. van Pulcheria, 278. een der
4 Provicarissen van Codde, 74.
Groot (J. de), Haarl. Kan. 271.
Grootebroek, twee Roomsche
vergaderplaatsen gesloten, 253 v.
Grosthuizen. de Roomsche ver-
gaderpl. gesloten, 209.
Grudii = Leuven, 15.
Guyaüx, provisor van den Hoogen
Heuvel, 47.
Haan (de) , benoemd vice-pres.
van Pulcheria, 282.
Haarlem, de Wit , rector van het
Beggijnhof, 4. past. de Swaen in
den Hoek, 19. de familie Verwer,
dagboek van Verwer 1572-1581;
Haarlemsche Noon, 128. verkoop
van kerken en kloosters, 133.
past. Blockhoven, 264. de jans.
past. Lobs, 280. past. Stafford
op 't Beggijnhof, 307.
Haarlemsche Noon. 128 w.
Haas (Adolf de), past. van St.
Laurens A° 1449 te Rotterdam,
320.
Hacqüius (L.) , prof. te Leuven,
prov. van den Hoogen Heuvel, 32.
Hageveld (Klein Seminarie). Sub-
sidiën aan studenten uit vroegere
uitkomsten van Pulcheria , 418.
Hardenburch (Coenraad), 429.
Haringkabspel. geen R. kerk of
kapel gevonden , 248.
Hasius , S. J. , rector ; making van
past. Buyck te Emmerik, 430.
Heemskerk. Roomsche vergader-
plaats gesloten , 243. onder Uit-
geest, 324.
165
Heemstede (Roelantjev.), Vrouw
van Heemstede; collatieregt te
Uitgeest, 321.
Heepnik (N.), KaD. te Antwer-
pen; vikarie te Uitgeest, 322.
Heerman (G.), pi", te Weesp,
kan. te Utrecht, 95.
Hees (v.), leerling van den Hoo-
gen Heuvel, aartspr. van Utrecht,
28.
Heypen (H. J.), past. te West-
Souburg, 146.
Hem en Venhuizen, //gevonden
eenige eoramoditeyten ofte geap-
proprieerde gelegenheyt tot den
pausselicken dienst", 215.
Hendriksambacht, weinig Room-
schen , 433.
Hertogenbosch ('s). Anselmus
Ghemert , Dominicaner-Prior ,
129.
Heüssen (H. Fr. van), eenige
merkwaardige levensbijzonderhe-
den, 57. geboortejaar, afkomst,
familie, 58. studie en wijding;
overste te Huissen ; studie te
Parijs; gevestigd te Leiden, 59.
assessor van 't Utrechtsche Vica-
riaat, vriend van Neercassel, 60.
zijn boekje over de aflaten en
nAmor poenitens" veroordeeld ;
mislukt coadjutorschap ; betrek-
king tot Arnauld en Quesnel, 61.
niet benoemd tot Vic. Ap. , 62.
bedankt voor de St. Gertrudis-
kerk te Utrecht, 66. Provicaris
van Zeeland ; Latijnsche uitgave
van zijne verh. over de aflaten, 67.
de vriendschap met de Cock ver-
mindert; eigen statie, 68. onver-
zoenlijke haat, 72 v. Provicaris
van Codde; nieuwigheden, 73.
een der vier Provicarissen van
Codde, 74. Vicaris van Potkamp,
76. verzet tegen den Paus, 76 v,
Deken van 't Utrechtsch Kapittel.
77. Dimissorialen ; appel op een
alg. Conc. , 78. dood en begrafe-
nis, 79 v. persoonlijke hoedanig-
Bljdragen Gescli. Kisd. v. Haarlem VIII' Deel
heden; portret, 80 v. schrijver
van ii Batavia Sacra" en nHiüoria
Epwcopatuum" etc. nHand- en
huisboek der Katholyken" ; verkla-
der Initialen op den titel van Bat.
Sac. 81 vv. bibliotheek; zijn kap.
Verhoogh, 83 v.
Hiërarchie, herstel hier te lande
ter sprake gebragt ; pogingen van
Stafford, 400 v. 414.
Hildebrand, vikaris in S. Lau-
rens te Rotterdam, 320.
Hilversum. Smit, jans. 115. geen
paapsche vergaderpl. gevonden ,
234. een residerend priester, 444.
Hindekdam. huis van advocaat
Ingel als kerk verdacht ; buffet-
altaar, 237.
HistoriaEpiscopatuum etc. door
v. Heussen, 81.
Hoen (Engelb. van), 429.
Hofflack (J.) , schilder ; een
crucifix, 430.
Hoynck van Papendrecht (C.
P.), Vic. Gen. enz. 358.
— (R.), advocaat, 358.
— (C. P.), waarschijnlijk zoon of
kleinzoon van den advocaat, 358.
Hollandsche Missie. Semina-
riën : allereerste stichting te Keu-
len vóór 1579 door Cousebant,
1-4. voorgoed geregeld door Sas-
bold Vosmeer en Eggius in 1583,
4. aankoop van // Hof zur Stessen"
5. Regels voor de studenten;
overeenkomst , welke studenten
voor elk der Bisdommen zullen
zijn , 6. bestuur, 7. gemeenschap-
pelijk onderhoud door Utrecht en
Haarlem ; gedeeltelijke scheiding
der kas, 8 vv. eigen Collegie
voor Haarlem te Leuven: Pul-
cheria, 11. 39. bezwaren van
Utrecht, 258. Coll. te Keulen
blijft voor de geheele Missie, 11.
suppressie van dit Coll. ; nieuw
Seminarie te Leuven: de Hooge
Heuvel, 12 vv. Seminarie te Huis-
sen . 14 vv. de Hoocje Heuvel en
30
466
de Jansenisten, 19 vv. zie verder
Hooge Heuvel. Collegie te
Douai, 45 v. Pulcheria, zie PüL-
cheria. plan voor een Seminarie
te Maastricht of 's Bosch, 356.
verbod van den Paus om de
openbare lessen te Leuven bij te
wonen; raad tot verplaatsing van
het Seminarie, 374 v.
Hony (Dr) , Rector magnificus te
Leuven , 24.
Hooft (P. C), drost van Mui-
den; reis //nae Goylant , om de
paepsche kercken ende capellen
te sluytten", 234.
Hooge Heuvel. Holl. Collegie
te Leuven, 12 vv. vermoedelijke
aanleiding van de vestiging al-
daar, 15 vv. verhouding tot de
universiteit, 16 v. regels en dag-
orde, 17 v. pres. de Swaen en
Verschueren, 3 9. Jansenisterij ,
19 v. uit de handen der jansenis-
ten gered, 22 vv. pres. Cremers,
31. beslissing van den burg. regt-
bank tegen de Jans., 31. inmen-
ging der Regering bij benoeming
van pres. en provisoren, 33. 42 vv.
verloren en behouden beurzen ,
33 v. nieuwe, 35. gebrek aan
studenten hersteld, 37 v. pres.
J oostens, nieuw e poging der jans.,
vonnis van den Baad van Bra-
bant, 40. beurs Joostens; pres.
Terswaek; studiebeurs, 41. de
prov. Guyaux en Wellens, 47.
de vice-pres. Bombouts, 53. Ge-
wigtig besluit van den Vice-Su-
perior Busca betr. de studiën enz.
315. moeielijkheden onder Keizer
Joseph II, 337 vv. Keizerl. De-
creet betr. sommige beurziers ,
370. getalstudenten; dwangbevel,
371 vv. suppressie, 390. toen-
malige inkomsten ; strijd voor de
bezittingen ; hoe het met de ge-
bouwen gegaan is, 418 v.
Hoogkakspel. een Boomsche ver-
gaderplaats gesloten, 253.
Hoogwoed. M Pieter [PratenusJ;
eene woning gesloten als ver-
dachte Boomsche vergaderplaats,
213. predikplaats van MT Pieter
gesloten , 240.
Horst (L. van) , schilder ; een
Ecce homo, 430.
Hövelman (J. W.), Lector in Pul-
cheria te Leuven , 354.
Hughen (H.), past. te YVest-
Souburg, 146.
Hugo (Heer), pr te Uitgeest,
321.
Huissen. S. Elisabeths-klooster ;
verblijf van Neercassel ; Semina-
rie , 14 v. wijding van v. Heus-
sen ; de oversten v. d. Bossche en
v. Heussen , 59. geen kerk of
kapel ontdekt, 235.
Huyssman (M.), kap. te Oost-
Souburg, 149.
Hulscher (H. F. ten), past. te
Amst., aartspr. van Holl. enz.,
359. 362.
Hüsen (Bisdom Doornik), de past.
de Bevernia en Valencennis, 146.
IJsbrandsz. (W.), onderpast. te
Uitgeest, 323.
— (P.), past. te Uitgeest, Kan.
van Haarlem , 326.
IJselstein (G. van), past. te
Weesp, 95.
IJsier (P. Wz.), kap. te West-
Sou burg, 146.
//Ikformacie" enz. uitg. door de
Maatschappij van Letterkunde in
1866, 92.
Ingel (B.) , pr. te Ankeveen, 235.
— (Johan) , advocaat te Anke-
veen, 236.
J.
Jacquelart , Josephist te Leu-
ven , 340.
Janse (C.) , past. te Naarden ,
dominé te Weesp , 100.
Jansenisme. wProlixum Memo-
467
riale", L10. 121. //Meraoire" etc.
van den jesuiet Doucin, 110.
*>Breve Memoriale" ; — //Refu-
tatio prodroma" van de Witte ; —
«Responsiones" Archiep. Sebast.
— //Heijlzame waerschouwinge"
enz. 110 v. — //Notae breves in
Refutationem prodrotnam"; —
«Syllogisuius prodromus" etc.
119.
Jansenisten', vermoedelijke aan-
leiding der verplaatsing van liet
Keulsch Seminarie naar Leu-
ven, 15 vv. ijver van Codde voor
het Coll. de Hooge Heuvel te
Leuven, 19 v. Seminarie te Amers-
foort, 21. 33. casus-positie aan
de Lniversiteiten van Parijs en
Leuven; retractatie van prof. Hae-
quius, 32. nieuwe aanval tegen
den Hoogen Heuvel, vonnis van
den Raad van Brabant, 40. le-
vensbijzouderheden van v. Heus-
sen, 57 vv. Arnauld en Quesnel,
betrekking tot v. Heussen, 61.
Codde naar Rome; 4 Provicaris-
sen; lijst der 300 geestelijken;
suspensie van Codde, 74 v. alle
magtioingen ingetrokken , 76.
terugkeer van velen ; Dimisso-
rialen enz. 78. appel op een alg.
Concilie, 78. dood en begrafenis
van v. Heussen, 79 v. grafkelder
te Warmond, 84. Breve Meuio-
riale, 108 vv. Collegie Pulcheria
en 't rampzalig jansenisme, 267
vv. de bekeerling Blankaart, 271.
Brutale aanmatiging van Steen-
oven, 280. Proces tegen de Jans.
over Pulcheria, 285 vv.
Jansenius (Corn.), l8te pres. van
Pulcheria; Bisschop van Ypcren,
257. ontslag in Pidcheria, 263.
Janssonics (Jac.) , pres. van het
Pauselijk Collegie te Leuven, 258.
Jesuieten. Doucin, «Memoire",
110. 119. plan voor een Semi-
narie te Maastricht , 356 vv. Ha-
sius, 430.
Jisp. Roomsche vergaderplaats ge-
sloten, 242.
Joostens (J. A.), pres. van den
Hoogen Heuvel, 40. studiebeurs,
41.
Joseph II (Keizer). Toepassing
der Febroniaansche leer; despo-
tische dwang tegenover de Kerk ,
337. Decreet dd. lONov. 1784
betr. de Universiteit te Leuven,
339. Edict dd. 16 Octob. 1786
tot opheffing der Biss. Seminariën
in België en oprigting van een
Seminarie-Generaal te Leuven
met een filiaal in de stad Luxem-
burg , 345. //Priesters-Huvzen"
345. heropening der Biss. Semi-
nariën enz. 373. intrekking der
dwangmaatregelen en van het
Edict, 378. dood van Joseph II.
Josephisme. 337 vv.
K.
Kalf ('t). Roomsche vergader-
plaats gesloten, 243.
Kalverenduk. geen Roomsche
vergaderplaats ontdekt, 248.
Kapellen, te O. L. Vrouwepolder,
134. West-Souburg, 144 v. Ar-
nemuiden, 180. Uitgeest 322.
Kapittel (Haarl.). grief tegen de
oprigters van het Keulsche Semi-
narie, 6. finantieele scheiding in
't Keulsch Seminarie, 8 v. eigen
Seminarie te Leuven : Pulcheria ,
11. opperbestuur; waarom de
keus op Leuven viel, 256 v. over-
eenkomst met verschill. Vicarii
Ap. betr. wederzijdsche regten ,
267. karacteristiek schrijven van
Kan. Stafford aan v. Leempoel,
269. keuze van provisoren voor
Pulcheria, 273 vv. zwak en na-
latig bestuur van Pulcheria ; Me-
morie van Hoynck, 282 vv. ge-
brek in de Notulen, 292. voor de
Belg. regering is het Kap. een
wettig zelfstandigligchaam, 31 lv.
gezindheid van Wellens tegenover
|.(!S
het Kap., 313. klagt van den
Vice- Superior Busca, 317. ver-
dediging van Pulcheria tegen het
Josephisme, 338 vv. Brancadoro
en Ciaraberlani, 381.383. bijna
tienjarige strijd voor de bezittin-
gen van Pulcheria (1797-1806),
417.
Keesman (C.) , Haarl. Kan. past.
en aartspr. te Alkmaar, prov.
van Pulcheria, 277.
Kennemerland. reis van Johan
Damius namens den baljuw om
//paapse kercken" te sluiten ; on-
kosten , 241 vv.
Kerkelijke goederen, verkoop
te Haarlem, 133. O.L. Vrouwe-
polder »op Walcheren, 139. Co-
mité uit de Nat. Verg. 328. Lode-
wijk Napoleon, 329. van de
Universiteit te Leuven in beslag
genomen , toegewezen aan het
Prytanée de Saint Cyr te Parijs ,
385. 397. van het Collegie Pul-
cheria, 386 vv.
Kerstens (A.), Rector van het
Beggijnhof, administrateur van
Pulcheria te Leuven, 354.
Keulen. Hollandsen Seminarie ,
1 vv. Holl. Theologanten bij
Proost Clandt van S. Andreas, 20.
Kingler (F. J.) , advocaat bij het
Hof van Brabant ; proces tegen de
jans. over Pulcheria, 289 vv.
Kloosters, te Haarlem , 128 vv.
//Sion" bij Delft; //Het heilig
graf" te O. L. Vrouwe-polder ,
141 vv. Windesheim, 142; //Na-
zareth" te Rijswijk , 152. voor-
val met eene uit het geslacht v.
Nyenrode in het Cecilia-Convent
te Utrecht, 424.
Klopjes, te Gouda , 434 vv.
Kluut (G. Gz.), Vikaris in S.
Laurens te Rotterdam, 320.
Koesveldt (K. van), past. te
Weesp, 96.
Koorbanken, te Dordrecht, 161.
//Kort Memoriael" enz. in het
Hol!, heeft nooit bestaan ; van
waar dan die meening? 118 v.
Koster (J.) , past. te Uitgeest ,
- 328.
Kosterij. collatie te Nieuwer-
kerk, 180.
Krommenie, //een paapse kereke
toegesloten ende toegespiekert" ;
Inventaris; een priester, 220.
rekening van den baljuw, 223.
Krommeniedijk. //de paapse ker-
eke toegesloten ende toegespie-
kert"; Inventaris; melding van
een priester , 220. rekening van
den baljuw, 223. past. Strengers,
332.
Kroon (T. van der), jans. graf
te Warmond, 84.
Kruik (W.) = Cruciüs, Kan.
van Haarlem , past. te Uitgeest ;
ontslag, dood, 323.
Kwakel. een aldaar wonend pries-
ter door den baljuw bezocht, een
hooischuur gesloten, 199.
Laen (Claes v. d.), Burgemeester
van Haarlem ; koop der Minne-
broeders-kerk, 133. -
Lambertz (J.) , pr. te Weesp be-
noemd, 96.
Lambrechts , Josephist te Leu-
ven , 340.
Langenduk. vergaderplaats der
Roomschen gesloten, 207. ge-
boortepl. van past. Dekker, 328.
Zie ook Noord-Scharwoude.
Langeraar. dispensatiën van v.
Heussen , 74.
Larchier, Koninkl. Ap. notaris
te Leuven , 285.
Laren, de pr. Sporaeus of de
Saaijer ; twee zolderkerken ge-
sloten ; de pr. Fl. van Vijaenen,
234.
Leefdael (v.). aanzienl. familie,
klooster //Nazareth" te Rijswijk,
152 vv.
Leem poel (W. van) , llde en laat-
469
ste pres. van Pulcheria, 319. door
Joseph II benoemd //préposé" ,
340. Josephist, 346 vv. Rector
der Universiteit te Leuven, 353.
oefent weer hst Presidentschap
uit over Pulcheria, 380. heulen
met de Revolutie, 383. verdere
afdwaling, 385.
Leemput (J. H.) , pres. van den
Hoogen Heuvel, eervol outslag,
54 v. prof. van Pulcheria ; door
Joseph II benoemd als /-préposé"
339.
Leiden. Dusseldorp, regtskundig
geestel., 7. past. Velthoen.Blork-
hoven, 265. beknopte optelling
van de vroeger in deze Bijdragen
behandelde kerken, 56: I°H. Lo-
dewijks-kerk, thans (succursaal).
D.I. blz. 257. — 2° H. Petrus-
kerk. D. II. blz. 74. — 3° Statiën
der Jesuieten. D. II. blz. 77. —
4° kerk van O.L.V. Onbevl. Ontv.
D. II. blz. 85. — 5° Statie der
Dominicanen. D. III. blz. 63. —
6° Statie der Nederduitsche Car-
melieten. D. III. blz. 173. —
7° Statie der Fransche Carmelie-
ten, thans parochiekerk O.L. Y.
Hemelvaart. D. IV. blz. 161. —
v. Heussen en de door hem ge-
stichte statie op de Hooigracht,
57. de aanzienlijke familiën v.
Heussen, v. d. Graft en Gael, 53.
wanneer de statie op de Hooi-
gracht door v. Heussen kan ge-
sticht zijn, 63 vv. 68 v. overeen-
komst der pastoors ; waarom v.
Heussen niet kon mêe ondertee-
kenen, 67. patronen der statie,
17. dood en begrafenis van v.
Heussen, 79 v.
Leyden (Luc. van), schilder, 430.
Lelivelt (V. L. J.), pres. van
Pulcheria, 46. 309. provisor van
den Hoogen Heuvel, 46.
Leuven. Collegie Pulcheria, 11.
256 vv. 337 vv. van den Hoogen
Heuvel, 12 vv. A. v. d. Steen,
presid. van het Coll. Luxemburg,
289. kerkregtelijke dagvaarding
van 13 Prof. der Universiteit om
de Bul Unigenitus simpliciter aan
te nemen; weigering; veroordee-
ling, 299. Decreet van Joseph II
voor de Universiteit ; benoemde
//préposés", 339. examen en uit-
spraak door Kard. v. Francken-
berg, 373. de Univ. in hare regten
enz. hersteld, 378. opgeheven
25 Octob. 1797, 385. de bezit-
tingen toegewezen aan het Pry-
tanée de Saint Cyr. te Parijs, 397.
Leuven (Q. van), schilder , 430.
Lexius (J. IL), Kan., laatste pro-
visor van Pulcheria , dood, 417 v.
Limmen. Roomsche vergaderplaats
gesloten, 244. onder Uitgeest,
324.
Lobs (P), jans. past. te Haarl.;
ingedrongen prov. van Pulcheria,
280.
Louff (Aernt), pr. te Weesp; zijn
huiskerk gesloten , 237.
Louwen (VV. Jz.), pr. te Weesp,
98.
Louwerman (B.) , deken , 430.
Lütjebroek. twee Roomsche ver-
gaderplaatsen gesloten, 253.
Luxemburg (stad). Seminarie-
filiaal van Joseph II , 345.
M.
Maassluis, geboortepl. van past.
de Wit, 332.
Magermans , voorloopig bestuur-
der van den Hoogen Heuvel, 24.
Maggiora (J. A.), auditeur van
Busca, 49.
Maju (J.) , Kan. prov. van Pul-
cheria , dood , 378 v.
Maeant (P. J.), Josephist, te
Leuven, 339. prof. van de Kerk-
gesch.346. Vice-Rector der Univ.
te Leuven , 367.
Maria Elisabeth, zuster van
Keizer Karel VI, Landvoogdes
der Oostenrijksche Nederlanden ;
470
verzoekschrift en antwoord betr.
beurzen voor den Hoorjen Heuvel,
S5. krachtige houding tegen de
Jans. , 300.
Marils (Leon.), president van
hetCollegie van de H. Willibror-
dus en Bonifacius te Keulen, 13.
Mast (A.), past. van Oud- en
Nieuw-Vlissingen ; verpachting
van de cura , 192. 194.
Maziere (J. B. de), prof. van
het Sein. -Gen. te Leuven , pre9.
vanden Hoogen Heuvel, 54. 346.
Meer (N. van der), Vic. Gen. van
Haarlem , 291.
Mfganck (Fr. D.), jans. past. te
Leiden, enz. enz. lijkrede, 84.
Mf.gen (J. A. van), kap. te Uit-
geest, past. te Wieringen, Uit-
geest, 332 vv.
Meylink, aartsp. van Holland,
356.
Melis (P.), 6de pres. van Pul-
cheria, jans. 266. toeleg om het
Coll. in handen der jans. te spe-
len , 280 vv. afstand, 298. uit
Leuven ; te Delft, 301. wat Pul-
cheria onderzijn presidium finan-
tieel verloren heeft ; dood . 306.
Memoriale prolixum. wat het
bevat; waarom nooit in druk ver-
schenen , 121.
Meppelen (Wijnant Jz. van), pr.
te Muiden , 235.
Mera (J. de) , vice-curevt te
Weesp, 92.
Mere (v. d.) , socius van pres.
Blockhoven in Pulcheria , 266.
Meesche (D. van der), prior van
St. Aechtenklooster te Rotter-
dam, 320.
Metz (Z. de), Vic. Ap. overeen-
komst met het Kap. van Haarl.
267.
Middelburg (stad), collatieregt
te Nieuwerkerk en Arnemuiden,
179. 1S1 v. de lakensnijders,
186.
— (abdij), collatieregt te West-
Souburg , 145. Oost-Soubuig ,
149. eenige abten, 149. collatie-
regt te Oud-Vlissingen , 191.
Nieuw-Vlissingen, 192 v.
Mierlo (Godefr. v.) , Biss. van
Haarlem. — geboren ; Domini-
caan , procurator ; op 't generaal
Kapittel te Rome in 1558 ; ma-
gister Theol. prior te Utrecht;
provinciaal, 129.
Mije (D. v. d.) , Haarl. Kan.
271. past. te Voorburg, adminis-
trator ad interim van Pulcheria ,
310 vv. pres. van Pulcheria, 306.
dood, 307.
Mijerop (Pieter van) , baljuw van
Blois. onderzoek naar de Paapsch-
gesinden, 218 vv. onkosten, 223.
Millinck (J.) , heer van Waal-
wijk, 157.
Misericordes. verklaring, 162.
Missen (H.). reductie te West-
Souburg door Biss. Fred. IV van
Baden, 146.
Modersohn (Justus), Haar!. Kan.
271.
Moens (B. M.), vader van St.
Aechtenklooster te Rotterdam ,
320.
Molinari (Carolus), nuntius ,
aartsb. van Damascus i. p. i. Su-
perior der Holl. Zending ; verslag
van 1758., 43.
Mollerijs, Minister van Binnenl.
Zaken ; zaak van Pulcheria, 409.
MoNMCKENDAM. 99.
Monïalto. auditeur van den nun-
tius Spinelli , 303.
Montfoort (J. van) , past. te
Weesp , 96.
^ooij (J. de), past. te Beemster ,
Seer. van 't Kap., prov. van Pul-
cheria , 307.
Mortiere. kasteel der heeren van
Arnemuiden, 179. klooster van
reg. kan. , 189.
Muiden, het kerken te Diemen,
105. drie zolderkerken gesloten ;
de paap Wijnant Jz. van Meppe-
4 71
len ; een klopje, 235. Jan van
Nyenrode, baljuw, 423.
Mulabt (C) , Kan. te West-Sou-
burg, 147.
N.
Naarden, de afgev. past. Janse,
100. geen zweem van paperij ont-
dekt, 235. geslacht Nyenrode,
423.
Napoleon (Lodewijk). adres van
't Haarl. Kapittel over Pulcheria
enz. 409.
//Nazareth", klooster te Rijswijk,
152. de familie v. Leefdael, 15:2.
Neercassel van, Vic. Ap. ophef-
fing van het Collegie te Keulen ;
Collegie te Huissen; Collegie van
den Hoogeu Heuvel te Leuven,
12 vv. overeenkomst met liet
Haarl. Eap. 267. verblijf te Lei-
den bij zijn vriend v. Heussen ,
60. dood en begrafenis, 61 v.
Nibbïxwoude. Paperijen ontdekt,
212.
Nicolaas, Biss. van Middelburg,
kerkaf braak te Nieuwerkerk ,
183 v.
Nieüwe-Niedorp. Papenjagt 21 6.
Nieüwerkerk. parochiekerk, 179
vv.
Nieuwe Stijl, verschillende in-
voering, ook hier te lande, 69.
Nieüw-Vlissingen. kerk ; past.
Mast; incorporatie bij de abdij
van Middelburg ; collatietwist ,
192 v. pastoors, 194.
Nyenrode. adel. geslacht; pioees
tusschen Josina van Schagen,
wed. Joost van Borselen en Wil-
lem Turck, heer van Nevenrode,
421 w.
Nobel (J. C), Burgemeester van
Amst. — Pacificatie van Gent,
211.
Noël du Bois, prof. te Leuven,
prov. van den Hoogen Heiecel, 32.
Nomils (Nic), Haarl. Kan. 9 vv.
25S.
Nooruermkeu. geen vervolgbare
paperij ontdekt, 212.
Noord-Scharwoude. verzegeling
eeuer Rooinsche vergaderplaats
en bevelen aan den priester al-
daar woonachtig , 228.
Noordwijk. past. v. Burik, 298.
Noord-Zijpe. opruiming eener
lloomsche vergaderplaats te St.
Maartensbrug, 228.
Notae breves in lief. prodroin.
wie is de auteur? 119.
O.
Oem (J. S. H.), prov. van Pul-
cheria, 301. past. te Berken-
rode, 306. dood, 307.
Offerman (J. A.). Kan. prov.
van Pulcheria, 379. dood, 417.
Olaeds (Jac.) [= Oloffszoon ?] ,
pr. familiebijzondei heden , 211.
Olij van Velsen. familieleden ,
211.
— (Trijntje Jansd.) , Moeder der
Haarl. klopjes , 211.
Oloffszoon (Jacob), pr. te Wog-
num , 211.
Oorschot (Adr. Theunissen van),
Vicaris van St. Jan te Utrecht,
Holl. Sein. te Keulen, 7.
Oosterlingh, jans. , te Delft,
116.
Oost-Soubürg. parochiekerk; fun-
datie voor een lamp ter eere van
O.L.V. ; kapellerij ; past. Jaeobsz.
kapellaans; collatietwist , 148 v.
Opmeer, plakkaten aangeplakt ,
433 v.
Osterviriüs = Sixtius.
Oüd-Ade. vermaning aan Jan
Pietersz. van Heulenburch, »out-
vrijer", //uyt den name van den
hooge Overicheyt"; de hooischuur
//toegespiekert" , 230. Request
van Pietersz., 231 vv.
Oud-Carspel. Sluiting van den
nieuwen stolp, 240.
Ouderkerk, pr. Jan; kelderka-
472
Diertje door den baljuw verze-
geld, 198.
Oudewater. goederen van het
St. Ursula-Convent , rekening ,
86 vv.
Oudorp. dood van den past. em.
Fox, 328.
Oud-Vlissingen. parochiekerk ,
collatieregt, 190 v. pastoors, 194.
OüTHtusDEN (van). Beurs voor
den Hoogen Heuvel, 34.
Overdiemen. pr. Jan : bezoek van
den baljuw , ]97.
Overveen. past. . Wijnouts , 298.
papenjagt te Tetrode en Al-
brechtsberg A° 1644, 205.
Paapschestoutigheden, 195 vv.
433 w. onkosten van onderzoek,
223. 247. 252.
Palleijs (L. Dz.), Vikaris in St.
Laurens te Rotterdam , 320.
Paridaens (H.) , 2de pres. van
Pulcheria , 263.
— (Instituut), religieuse Congre-
gatie enz. voormalig Pulcheria ,
419.
Pastoor, wijze van aanstelling te
West • Souburg , 146. verpachting
te Oud- en Nieuw-Vlissingen ,
192.
Patricius (H.), president van het
Holl. Collegie te Keulen , 13.
Pelt (P. Ign.), te Koudekerk be-
diend door v. Heussen , 74.
Penning XX. te Weesp in 1771 ,
105 vv.
Pietershoek. weinig Roomschen,
433.
Pius VI. Bul Super soliditate tegen
Eybel, 347 vv.
Plakkaten, klagten over de nala*-
tigheid der officieren in het uit-
voeren der plakkaten, 452 vv.
Plat (J. Ie), Josephist te Leu-
ven, 340. prof. van het Kerkel.
regt, 346. door de studenten uit-
gejouwd , 353.
1'OLDEKMAN (C), Küll. te West-
Souburg , 147.
Polius (J.), Franciscaan. «Vita
adm. revevendi P. Nicolai Vi-
gerii", 3.
Porringho , jans. prof. te Leu-
ven , 300.
Portretten van geestelijken ;
160. te Uitgeest, 325 vv.
Potgieter (N.), drukker der Jans.
te Amst. 24.
Potkamp (G.), bediend door v.
Heussen, 74. Vic. Ap. zijne Vi-
carissen Cats en v. Heussen, 76.
Pratenus (P. Mz.) [Mr Pieter] ,
pr. te Hoogwoud, 213. 240.
Prié (Markies de) , zorg voor
den Hoogen Heuvel , 24 v.
//Priesters-H uyzen" in België,
onder Joseph II, 345.
Prytanée de Saint Cyr te Pa-
rijs ; de bezittingen der Univer-
siteit te Leuven, alsmede de
opbrengst der vaste goederen in
België van Pulcheria aan die
inrigting toegewezen , 397.
Provisoren van Pulcheria. reg-
ten en pligten , 262.
Pulcheria. Collegie voor het Bis-
dom van Haarlem te Leuven, 1 1.
verhouding tot de Universiteit,
16. bestemming volgens Hoynek,
39. dood van pres. Lelivelt, 46 v.
Geschiedenis van Pulcheria: op-
perbestuur, 256. 262 v. 268.
waarom de keus op Leuven viel ,
256. bezwaren van Utrecht, 258.
stichting en naamoorsprong, 257.
259 vv. Statuten , 261. pres.
Jar.senius, 257. 263. de pres.
Paridaens, Cats en Silvolt, 263.
beurs Silvolt, 263. pres. Block-
lioven ; geldelijke nood; v. d.
Mere, sociusvan den pres. 264 vv.
pres. Melis , rampzalig Jansenis-
me, 266 vv. besluit van v. Neer-
cassel en al de Kan. om de finan-
ciën te verbeteren, 271. fondsen
in 1714, 271 v. inkomen van
473
den pres. , 372. lijst van prov. ;
wijze van benoeming, 273 vv.
brutaliteit van Steenoven, 2S0w.
Memorie van Hoynck voor den
Internuntius over den toeleg der
Jans. en het zwakke bestuur van
het Kap., 282. overvloed van
beurzen, 284. proces tegen de
Jans., 285 vv. Beurzenfonds in
één e massa, 293. zorg van den
Nuntius Spinelli , 301. van
Hoynck, 301. het Collegie ge-
red ; Verdonck afgezet; v. d. !\lije
administrator ad interim, 301 vv.
305. wat liet Collegie financieel
onder pres. Melis verloren heeft,
306. v. d. Mije pres. 306. lijst
van provisoren , 306 v. dood van
v. cl. Mije; aan wie het regt om
een nieuwen pres. te benoemen?
307. pres. Lelivelt, bloei van het
Collegie , 309 v. tegenover de
Belg. regering onafhankelijker
dan de Hooge Heuvel, 312. pres.
Wellens, 311 v. pres. v. d. Velde,
312 vv. gewigtig besluit van den
Vice-Superior betr. de studie enz.
315. laatste pres. v. Leempoel ,
319. Josephisme: flinke houding
van het Haarl. Kapittel; de on-
vermoeide prov. Stafford, 337 vv.
Decreet van Joseph II, opgave
der bezittingen en fundatiën ,
339 vv. Brieven van Stafford :
dd. 25 Nov. 17S4over de stich-
ting en eerste geschiedenis der
Holl. Collegiën , in 't bijzonder
van Pulcheria ; dd. 2 Dec. over
de Beurzenstichtingen ; dd. 23
Dec. evn 3 en 1 3 Jan. 1785 over
de wijzevan beheer als één massa,
341 vv. Edict dd. 16 Oct. 1786,
Art. 6, 345. v. Leempoel, echt
Josephist , 348. bederf voor de
studenten , 350. Kerstens, admi-
nistrateur ; de Lectoren Hövel-
man en van Rossem ; nieuwe Sta-
tuten tot herstel der tucht, 354.
Keizerl. Decreten .- dd. 30 Mei
1785, betr. vacant presidentschap
en nieuwegebouwen; dd.26Apr.
17S8 : verbod om bezittingen te
veikoopen, 355. plan vooreen
Seminarie te Maastricht of te
's Bosch, 356-364. Keizerl. De-
creet A° 1789, betr. sommige
beurziers, 364. verdediging door
Stafford : onze beurzen zijn ge-
fundeerd op Hollandsche pennin-
gen, 367 v. verbod van den Paus
om de openbare lessen bij te
wonen ; raad om het Seminarie
te verplaatsen, 374 v. de regten
der kerk hersteld, 37S. de provi-
soren Ca veilier, Maju en Offer-
man, 378. Pransche omwente-
ling : v. Leempoel oefent weer
het presidentschap uit ; verslap-
ping der tucht ; Brancadoro ,
nuntius ; zekere student Rouppen
380. de wijdingen geweigerd ;
insigniën der Fransche Republiek
op de deur ; heulen van v. Leem-
poel met de Revolutie ; de Vice-
Superior Ciamberlani , 382 vv.
verdediging van Pulcheria bij de
opheffing der Universiteit door
het Centraal Bewind, 386. sup-
pressie ; strijd van omtrent tien
jaren voor de bezittingen in Bel-
gië, 390 vv. vaste goederen ver-
kocht en toegewezen aan het Pry-
tanée te Parijs , 397. laatste pro-
visor Lexius, 417. welk aanhield,
kapitaal verloren is gegaan dooi-
de inbeslagneming van de vaste
goederen in België ; hoe de over-
blijvende inkomsten in 't vervolg
besteed zijn, 418. gebouwen en
tuin verkocht ; Instituut Pari-
daens , 419 v.
Purmerent (Mr Pieter van), Sec.
pr. te Gouda, vervolgd, 434 vv.
QüAECKERNAECK (Jacob) , pr.
stichting te Rotterdam , 320.
471.
Qüesnel (Pasquier). komt in Hol-
land ; ontvangst door v. Heussen,
61. advies aan v. Heussen, 75.
graf te Warmond , 84.
R.
Kam (de), aartspr. van Utrecht;
collatie van beurzen voor den
Hoogen Heuvel , 38.
Kaymaeker, Regent du Coll. du
Faucon te Leuven , Josephist ,
340.
Recogmtiegeld. te Uitgeest ,
326.
//Refutatio prodeoma" van Aeg.
de Witte, 111.
Rf.gius (M.), uit Holl. verbannen,
aan het hoofd van het Holl. Se-
minarie te Keulen , 3.
Reguliere Kanunniken. //Sion"
bij Delft; i/Het heilig graf" te
Oud-Arnemuiden, verplaatst naar
O. L. Vrouwepolder, eenige in-
komsten , de Procurator Bouwe
Hughesz. . bezigheden der kloos-
terlingen, namen, verval, ver-
koop, 141 v. groote vergadering
der Hollandsche huizen , die zich
van Windesheim wenschten af te
scheiden, 142. Steyn bij Gouda,
189. kloosterstichting te Arne-
muiden : //Het H. Graf", 189.
//Responsiones Archiep. Sebast."
etc. 111.
Rhijn (H. v.), Holl. vert. van
Batavia Sacra , 83.
Rijnsaterwoude. dispensatie van
v. Heussen , 74.
Rijswijk, klooster //Nazarcth",
152 w.
Pitthem. kapellerij ; toewijzing
van bezittingen door Biss. Wil-
lem van Utrecht, 147.
Roelofarendsveen. een groote
schuur van Engel Wz. Schoen-
maker digtgespijkerd ; verbod aan
den priester aldaar om //vergade-
ringen van Paepouwen te maec-
ken", 231. Pieter Wessel Noor-
man , koopman ; toespijkering
van een Roomsche vergader-
plaats, 252.
Roermond (Bisdom). 359. making
van past. Buyck te Emmerik aan
Biss. Cuijck , 430.
RollÉ (Jhr. Jer. de), aankoop van
't klooster //Het heilig graf" te
O. L. Vrouwepolder , 143.
Rombouts (N.), vice-pres. van
den Hoogen Heuvel, 53. presi-
dent, 55.
Rood (R.), past. te Uitgeest,
Bovencarspel , 324.
Rossem (Ph. van) , Lector in Pul-
cheria te Leuven , 354.
Rotterdam, eenige geestelijken
in functie A° 1336— A° 1579;
Vikariën enz. 320. de jans. v. d.
Schuur, Sluyter en Verschuuren ,
123 v.
Rovfnius, oprigting in 1633 van
't Utrechtsche Vicariaat, 60. pres.
vau het Holl. Seminarie te Keu-
len, 213. Pulcheria te Leuven ,
258. overeenkomst met 't Haarl.
Kap., 267.
S.
Saaijer (Thijmen de) [= Spo-
raeus] , pr. te Laren , 234.
Saerdam (Westeinde), vergroo-
ting van een R. kerkhuis en de
nederzetting van een priester ,
442.
Sande (J. vanden), past. te Uit-
geest , 325.
Scenghen (P.vau), past te West-
Souburg , 145.
Scheinge (C. van), past. te Arne-
muiden , 186.
Schep (J.), Haarl. Kan., 271.
provicaris van Haarlem, past. te
Amst. , provic. van Pulcheria,
276. dood, 277.
Schimmelpknninck, Raadpensio-
naris ; hooggewaardeerde steun
voor de Katholieken ; zaak van
Pulcheria . 399-408.
4 75
Schoorl. niels gevonden «dat
eenichsints kercke , capellen ofte
autaren gelyck zy", 204.
Schooten. «neyt gevonden, dat
eenichsins kercke , capellen ofte
outaeren gelyck syn" , 205.
Schouwen, past. in 't Duifje te
Amsterd.; ijver tegen de jaus.
299 vv.
Schuub (v. d.), jans. te Eotter-
dara, 115, 123.
Seminarie-filiaal in de stad
Luxemburg, 345.
Seminarie-generaal van Joseph
II te Leuven, 345 vv. professo-
ren ; de pres. Stöger en Thys-
baert , oproer, slecht gedrag der
studenten; vertrek van vele Theol.
Bul van Pius VI Super soliditate,
346 vv. geen lessen meer, 352.
suppressie; heropend, 353. facul-
tatief, 373. vervallen, 378.
Seminakièn voorde Holl. Missie,
te Keulen , 1 vv. bestemming
van Pulcheria en den Hoogeu
Heuvel te Leuven, 39. Pulcheria,
256 vv. plan voor een Seminarie
te Maastricht , 's Bosch , 356 vv.
moeijelijkheden voor beide Holl.
('oll. onder Joseph II, 337 vv.
laatste lotgevallen bij de Fransche
Kevolutie, 379 vv.
Senck (M. Stephani) , president
van het Holl. Collegie te Keulen,
13.
Sfntelet (J. F.), prof. te Leu-
ven , 346.
Sichelen (P. van), past. te Weesp,
97.
Silvolt (Th.), 4de pres. van Pul-
cheria; beurs , 263 v.
Sint-Lacrens. parochiekerk, vi-
karie , collatieregt , pastoors ;
beeldenstorm; goederen, 150.
//Sion." klooster bij Delft, 141 v.
Sixtius (S.), past. van het Beg-
gijnhof te Amst. ; Proost Vic.
Gen. van Haarlem , provisor van
het Holl. Sem. te Keulen, 7. zijn
naam Oslervirius , 12. Collegie
Pulcheria te Leuven, 258. 261.
dood, 261.
wSyllogismüs prodromus" etc.
119.
Sloten, lloomsohe vergaderplaats
gesloten, 245.
Sluyter, jans. te Rotterdam, 1 23.
Smit, jans. te Hilversum, 115.
Soffredini (B.) , auditeur van
den Superior Molinari , 43.
St'AARNVv'OUDE. ween paapse kercke
toegesloten ende toegespiekert" ;
in tien maanden niet gebruikt, de
schuur moet gesloten blijven,
222. rekening van den baljuw
voor //wagevracht"... en «mael-
tyd", 223 v.
Speet (Th.) , past. te Uitgeest ,
332.
Spierdijk, «gevonden een solem-
nele kerek met houten pylareu";
gesloten , 210.
Spinelli, Internuntius ; zorg voor
den Hoor/en Heuvel , 32. voor
Pulcheria, 301.
Splinter van Hargen , heer van
Oosterwijk, 157.
Sporaeus [= de Saaijer], pr. te
Laren, 234.
Spreuken. 325 v. 431.
Spruijt (J. Dz.) , vice-cureijt te
Weesp, 97.
Stafford (J.), past. van het Beg.-
gijnhof te Haarlem, Vic. Gen.
Heken van het Kap ; prov. van
Pulcheria, 307. strijd tegen Jo-
seph II , 338. bijna tienjarige
strijd voor de goederen van Pul-
cheria (1797-1806), 386 vv.
Stalen (A. van), past. te Uit-
geest, 326.
Statuten, voor 't Holl. Sem. te
Keulen, 6. voor den Hoogen Heu-
vel, 17 v. voor Pulcheria, 261.
tot herstel der tucht, 355.
Steen (J. van den), past. te Wor-
mer, Kan. prov. van Pulcheria,
278 v. past. te Haarlem, 283.
476
Steen (A. van den), pres. van het
Collegie Luxemburg te Leuven,
289.
Steenoven (C), pseudo-biss. der
jans. ; brutale aanmatiging in
titulatuur en tegenover Pulcheria,
280. begraven te Warmond, 84.
Stenius (J.), past. te Edam, aarts-
pr. van Noord -Holl. ; prov. van
Pulcheria, 276. Overste van het
Xonnen-klooster te Emmerik ;
dood, 276.
Sterre (M. van der), past. te Uit-
geest, 327.
Stievenart, pres. te Douai, 45.
Stöger, pres. van het Seminarie-
generaal te Leuven, 346.
Stolwijk. weinig Roomschen ,
433.
Stralen (H. van), Minister van
Binnenl. Zaken ; welwillende
steun in de zaak van Pulcheria,
399 vv.
Strengers (G.), past. te Kromme-
niedijk , 332.
Sovs (C.) , Kaadordinaris enz.,
157 w.
Swaen (M. de) , lste presid. van
den Hoogeu Heuvel te Leuven,
jans. , past. van den Hoek te
Haarlem, Yic. Gen., Deken van
het Kapittel : Motivumjuris etc.
en Refutatio responsi etc. op den
Tndex, 19. prov. van Pulcheria:
neef van Codde; dood, 278. een
der 4 Provicarissen van Codde,
74.
T.
Terswaek (Chr. Fr.), kap. en secr.
van den aartspr. v. d. Yalck te
's Hage ; pres. van den Hoogen
Keuvel; studiebeurs, 41. be-
daukt voor het presidentschap
van Pul ch er ia, 46 v. 310. dood ,
52. nogmaals voor het president-
schap van Pulcheria besproken,
312.
Terwen (Jan), beeldhouwer; koor-
banken te Dordrecht . 163, 171.
Testament, van past. Buyck te
Amst. , 428 vv.
Texel, verbeurdverklaringen te-
gen de Pioonischen , 440.
Thijsbaert , pres. van 't Koninkl.
Coll. te Leuven ; Josephist, 340.
Koninkl. commissaris van 't Sein.
generaal, 347. president, 350.
Tiegiiem. (v.), jans. prof. te Leu-
ven , 300.
Timotueus. pseudoniem van v.
Heussen , 57.
Torre (J. de la), Yic. Ap. over-
eenkomst met 't Haarl. Kap. 267.
geboorte, doorl, drievoudig Yer-
slagoverde Holl. Kerk, 104.
Tcsschenbroeck (J.) , past. te
Weesp , 96.
Ubii — Keulen , 15.
Uitgeest. Roomsche vergaderpl.
gesloten, 242. vóór de Refomia-
tie : geestelijken; vikariën ; col-
latieregt ; kapel op Marken-bin-
nen, 321 v. Reformatie, plunde-
ring der kerk ; bediening door
rondtrekkende priesters; eigen
pastoors, 323 vv. kerkhuis, 324.
336. pest, 325. meerdere vrij-
heid , maar recognitiegeld , 326.
bepaling der Municipaliteit over
klokkengelui en uren van kerkbe-
gin; zaak derkerkel. goederen in
1796. 328. nieuwe kerk, 333.
Uterloe (Sweder), Kanunnik te
Utrecht; collatietwist , 138.
Utrecht. Dusseldorp , regtskun-
dig geestelijke; Adr. Theunissen
v. Oorschot , Yicaris van St. Jan ;
Boolius,Kan. van S. Maria en
provisor van het Holl. Sem. te
Keulen, 7. Codde, past. der St.
Gertrudis-kerk ; v. Heussen be-
dankt voor deze statie ; Jacob
Cats benoemd, 66 v. reliquiën
van St. Fredericus en S. Odul-
phus in de St. Salvators-kerk ,
71 v. Kan. Heerman, WolfBaijng
477
en Jan van Adrichem , 95 v. col-
latieregt teWeesp van den Proost
van Oud-Munster , 95 vv. v.
Mierlo , prior der Dominicanen ,
129. Kan. Uterloe, 138. Gijs-
brecht v. Nyenrode , 423. //Con-
vent van die Brigitte" , 424.
// Convent van Zite Cecilien", voor-
val met eene uit het geslacht v.
Nyenrode , 424.
— (Oude Bisdom). Seminarie te
Keulen, 1 vv. opheffing; Collegie
de Hooge Heuvel te Leuven, 12
vv. bezwaren tegen de oprigting
van het Haarl. Collegie te Leu-
ven , 258.
Utrechtsche Vicariaat, in 1633
opgerigt door Rovenius, CO. be-
ginnen zich als Kan. te beschou-
wen in 1686, 62. aaumatigig, 75.
Deken v. Heussen , 77.
Uüterspijck (J.) , curatus te
Weesp ; fundatie, 95.
Valck (v. d.), aartspr. past. van
St. Jacob te 's Hage , 41.
Valencennis (J. de) , past. te
West-Souburg , 145. te Husen
in Doornik , 146.
Varent (Dirck) , schilder, 430.
Velde (B. v. d.), Haarl. Kan.,
271.
Velde (J. Fr. van de) , prof.
pres. van Pulcheria, 312 vv. pres.
van het groot Collegie van den
H. Geest te Leuven , 319.
Velsen. Papenjagt; verzegeling
van twee kamers te Driehuis ,
202 v. geslacht Nyenrode, 423.
Velthoen (H.), past. van St. Pie-
ter te Leiden, 265.
Verbiest (Fr. [Ph. ?],) S. J. , te
Delft ; ijver tegen het jans. is
hij mede-auteur van het Breve
Memoriale? 112 v. 120. 122.
\ erdonck , jans. administrator
van Pulcheria, 301. afgezet,
303 v.
Verhoog h (Th.) , kap. van v.
Heussen te Leiden ; dood, begr.
te Warmond , 84.
Verschueren (Fr.), 2de pres. van
den Hoogen Heuvel te Leuven ,
jans. 19.
Verschuüren , jans. te Rotter-
dam , 123.
Verwer. aanzienl. familie te Haar-
lem , 128.
— (W.J.). dagboek 1572-1581,
128.
— (X. Jz.) , burgemeester van
Haarlem ,128.
VlGERIUS (N.) = CoUSEBANT.
Vigilius. == Wachtelaar.
Yuaenen (Fl. van), pr. te Laren,
234.
Vikariën. op Walcheren, 134 vv.
179 vv. te Rotterdam, 320. te
Uitgeest , 321 v.
Visch , pater te Rotterdam, anti-
jans. , 124.
Visscher (Th.), prov. ad interim
van Pulcheria , 290.
Visser (Th. de), Haarl. Kan. 271.
Vliet (J. G.van), Delftsch schil-
der , 327.
Vlissingek. stichting; toeleg betr.
omliggende dorpen, 190. over-
gang tot den Prins, 188.
— (P. van), Kan. van St. Pieter
te Middelburg , past. te Oud-
Vlissingen , 194.
Vosmeer (Sasbold). Holl. Semi-
narie te Keulen , 4 v.
Vrouwepolder (O. L.) op Wal-
cheren ; men kerkt te Zandijk en
Serooskerke; kapel, collatieregt ;
parochiekerk ; legende van de
wondervolle stichting en 't mira-
culeus geschilderd Maria-beeld ,
134 vv. pelgrimsoord; wapen;
bedevaart van Keizer Sigismond
en \\ illem van Beijeren enz.
137 v. coliatietwist ; bezittingen,
Reformatie, 138 v. pastoors;
klooster van reguliere kanunni-
ken , 140 vv.
478
Vuren , jans. prof. te Leuven ,
300.
W.
Wachtelaar (J.), Yic. Gen. van
Utrecht; Holl. Sera. te Keulen, 6.
Walcheren, kerken en parochiën,
134 vv.
Walvis (Ign.) , te Gouda, 110.
Wandelman (J.), Haarl. Kan.,
271. 278. prov. van Pulcheria ,
278.
Wapens, op een pastoorsportret
te Uitgeest , 325.
Warmond, jans. grafkelder ; wie
daar begraven zijn , 84. aanlei-
ding tot de stichting van het
Seminarie, 385. stichting A°1798
390. subsidiën voor studenten uit
vroegere inkomsten van Pulche-
ria, 418.
Wassenaar, de baljuw v. Gees-
dorp ; conniventiegelden , 444.
Wateringskant (De), hooisclmur-
kerk //gesloten met omtrent 40
spijckers", 217.
Weesp. plaatselijke bijzonderhe-
den, 92 vv. de Mera, vice-cureijt;
St. Joris-altaar in St. Laurens,
92. twee vrouwenkloosters van
den derden regel ; getal commu-
nicanten, 94. lijst van geestelij-
ken, 95. collatieregt en collatie-
twist tusschen den Landsheer en
den Proost van Oud-Munster ;
substitutie van den pastoor ; soms
twee pastoors te gelijk , 95 vv.
eenige fundaties, 97. verdrag met
den Prins v. Oranje in 1577 ,
98. religietwisten , 99 v. de on-
verbeterlijke Claes Block, 101 v.
de bezadigde baljuw Jhr. Willem
van Zuijlen van Nijevelt , 102.
zijn er bij de Preformatie velen
Kath. gebleven? 103 v. het ker-
ken; eigen bedehuis; Penning
XX. 105 v. Letterkundig Genoot-
schap : voor het Menschdom, 107.
vijf huiskerken gesloten ; Aernt
Louff, pr. 237 vv. over het kee-
ren van paapsche bijeenkomsten,
439.
Weyerus (J.) , pr. 3.
Wellens (J. Th. .f.), provisor van
den Hoogen Heuvel , bisschop
van Antwerpen, 47 v. pres. van
Pulcheria, 311.
Wemelingen (J. van) , collatie-
twist te Oost-Souburg, 149.
West-Souburg. woonplaats van
Marnix vau St. Aldegonde : pa-
rochiekerk, collatieregt; heerlijk-
heid; collegiale kerk, kapelle-
rijen, collatieregt; meestal twee
pastoors; pastoors en kapellaans,
143 vv.
Westwoude. //vveeringe van den
paepsche superstitien", 214.
West-Zaandam, //de paapse kercke
toegesloten ende toegespiekert" ;
Inventaris; één priester bedient
Wormerveer, Krommenie en West-
Zaandam, 222. rekening van den
baljuw, 223.
WlGGERS (N.) = COUSEBANT.
Wijck (N. van) , op studie te
Huissen , 15.
Wijckersloot (G. van) , Kan. ,
past. in de Poolskerk te Arast. ,
prov. van Pulcheria, 279. ge-
regtelijke installatie als prov. 286.
— (C. van), Biss.van Curium i.p.i.
eerste kerkconsecratie te Uit-
geest, 333.
Wijk (Adr. van), past. te Kethel ;
zijn auteurschap van het Breve
Memoriale verdedigd, 120 vv.
kampvechter tegen het Jans. ;
soms wat al te vurig ; balling te
Calcar, 123.
Wijk-aan-Zee. geen papen ont-
dekt; reis en verblijfkosten van
den baljuw , 223. de gasthuis-
meesters moeten zich behel pen met
een //papiste dienstmeyt" , 443.
Wijnouts , past. van Overveen ,
onder-aartspr. van Kennemer-
land, 298.
479
WiNDESHEiM. reguliere kanunni-
ken ; groote vergadering der Hol-
landsche huizen , die zich van
Windesheim wenschten af te
scheiden , in Sion bij Delft in
1444 , 142.
Winkel, opsporing van Roomsche
vergaderplaatsen , 225.
Wisse (H.), kap. te Oost-Souburg,
149.
Wit (G. de) , rector van het Beg-
gijnhof te Haarlem , 4.
— (W. de), past. te Uitgeest, 330.
Witte (Aeg. de), jans. iiRefidatio
prodroma", 111.
Wognum. bij Griet Claes «bevon-
den een publycke kercke met een
altaer" enz. bij de kinderen van
Trijn Jans //een altaertgen", bij
Aecht Jans //een publyckekerck";
Heer Jacob Oloffszoon , 211.
Wolf Baijng, Kan. te Utrecht ;
pr. te Weesp , %.
Wormer. past. J. van den Steen,
278. Roomsche vergaderplaatsen
gesloten, 242.
Wormerveer. «gesloten ende toe-
gespiekert eene paapsse kercke" ;
Inventaris ; een «priester , die
altyd van buiten comt" , 221.
rekening vau den baljuw, 223.
een Roomsen kerkhuis en pr. 442.
Wouters (H.), prof. te Leuven ,
346.
Z.
Zaffiüs, proost van 't Haarl. Ka-
pittel; grieven tegen de oprig-
ters van het Holl. Sem. te Keulen,
5 v.
Zandenburg. deken v. Zijl, 149.
Zevenhuyzex (Heer van), collatie
van een beurs voor den Hoogen
Heuvel , 34.
Zijdewind, de priester Bavo Jz.
Cleerbesem; een klopje; het huis-
kerkje gesloten , 216.
Zijl (J. van), Deken van Zanden-
burg , 149.
Zijrixe (H. Pz.) , past. te Oud-
Vlissingen , 194.
Zyleshüizen. geen Roomsche kerk
of kapel ontdekt, 248.
Zondandari , nuntius te Brussel ;
door Joseph II gebannen, 349.
zorg voor de Holl. Missie, 374.
herstel der Hiërarchie hier te
lande door Stafford aangedron-
gen , 400.
Zuidermeer. geen vervolgbare
paperij ontdekt, 213.
Zuijlen van Nijevelt (Jhr. Wil-
lem van), baljuw te Weesp;
bezadigdheid, 102.
Zul (J. 't), Haarl. Kan. 27&, noot.
Zwolle. Weyerus, pr. 3.
c. zandvliet,
Rector.
EINDE VAN HET ACHTSTE DEEL.
rfiftJ^IIIIKÉMÉKI
gfittt
: & >K M
.;'..■ "" *• «* *V» m 3K IM !•*•
Jjj !*: wj :•*<! »; >x •,« >a
1 «< '♦£ m Mc :.v
'"NKHXMj
■■■■■ <•:< :«w »: wt i« •.
>!!!A8*S*8*8*B*8*"*"*.'
w «6! tói '*: vy »a> •« ui ÏÏ 1.
SBiSliÜlSlisillM
..•?•" VYV'V'%:
1*8*8*3*8*3*1*''''
|*i*8*B*S*S*£*"
!*S*B*8*8*Ï*B*S*8*8?' mm*&mm
-*HI&Hl£Hgn,j
W M< !« J« SS B
JBISIHSiSIBIggB:
:*: :•:•: :*: xs' >x
!3ift!HilSËïS
■■■ i!i.-
il
m
#3§S
:
m
ülsiSi!
m
iüii:
x<
iiiülf
***»
'v;
:« *:
•.•,'
■
M
lil
>:
■
:•:■:
■
8 B9
ü:
« W w :
« W :•:■: :
■M :« :*: :
IS
«
■ :< üi
SW ;«•: :«
K-J wc :*{
mmmi
m M w
lüiliiüllx'üj
:♦; $
x< :•:•: :*: <«
WC M
W ■■■■: >K 'Ai
« VU VK >X
'i' ' v ::
« m >M YX 7
«mm m *
B"B"BRffl«ï
. ■ .> i 't
. / !.j.'.:.:;.v ■■',.: '3'.