Skip to main content

Full text of "Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem"

See other formats


wmmmm 

:•:    m   $   w   5* 

SMKHIMIIilgHgiaga! 


PURCHASED  FOR  THE 
UNIVERSITY  OF  TORONTO  UBRARY 

FROM  THE 

HUMANITIES  RESEARCH  COUNCIL 

SPECIAL  GRANT 

FOR 

ARTS  OF  THE  LOW  COUNTRIES  AND 

THE  GERMANYS,  1600  - 1850 


18»  KB 
k   w  w   m  « 

<    m    S«    !•:•: 

IKlXlXlXltfl 

'*i*l*i*l*i 


8|X( 


miKlN0M|Ki 


m 


*l*l*l*l*f 


mmmmmmzmmx 


m%mmmmmmmmmmm%mmms 


:-:•:    m    ;<■: 


1*1*1*1*1*1*1*11] 


ImBsBxBsBsBsB 


:■:•;  ! 

■81 


:-x  >:•: 


:   ': 
;•:•:  :•:•:  »:  :•>: 


;*,  -. .«  ;».  ii-:  ,',  «er  , 


w  &  w   w 
tlKAJlHNlMlMl! 


Lifti*H:*:N*H£! 


: 


1 


:♦:    :•:■:    :<•:    :•;•:    »:    :<■;    :■:■:    :•:•: 


BIJDRAGEN 


GESCHIEDENIS  VAN  HET  BISDOM 


HAARLEM. 


ACHTSTE    DEEL. 


HAARLEM, 
w.    k:  ü  f  t?  e  e  s. 

1880. 


fo&SS 


SNELPERS-DRUKKERU     SINT     JACOBS-GODSHUIS     TE     HAARLEM. 


INHOUD. 


Bladz. 
De  vroegere  Collegiën  of  Serninariën  tot  opleiding  van  Gees- 
telijken voor  de  Hollandsche   Missie,     j.  F.  veegt.     .     . 

§  I.  Eerste  stichting  te   Keulen 1 

§  II.  Het    Collegie  van    de    HH.  Willibrordus  en  Bo- 

nifacius  of  van  den  Hoogen  Heuvel  te  Leuven.     12 
§  III.  Het  Hollandsen  Collegie  of  Pulcheria    .     .     .     .256 
§  IV.  Moeijelijkheden  voor  'de  •  liè'ide.  Hollandsche  Colle- 
giën onder  Keizer  Joseph  II.      .     .  >.     .     .     .  337 
§  V.  Laatste  lotgevallen  der    Hollandsche  Collegiën  te 

Leuven,  ten  gevolge  der  Fransche  omwenteling.  379 
Aanteekeningeu  betreffende  de  Leidsche  Pastoors  sedert  «de 
Hervorming"  tot  aan  //de  Herstelling",  van  1557  tot  1857, 
door  Dr.  j.  d.  frenay.  (Vervolg  van  Deel  VII,  blz.  53) 

—  Pastoor  der  derde  wereldlijke  statie 56 

Uittrekselen  van  eene  //  Reeckeninge  gedaen  bij  Jan  Janse 
Coppert  Rentmr  van  Sint  Ursulen  Convent  binnen  der  stede 

van  Oude  water  etc.     j.  putman 86 

De  Parochie  van  den  H.  Laurentius  te  Weesp.  V.  (Vervolg 

van  blz.  336,    Deel  VI)     g.  g.  honig,  Pr 92 

Nog  eens  gevraagd  :  Wie  is  de  eigenlijke  auteur  van  het 
//Kort  Memoriael .  . . .  van  den  staet  en  voortgaeng  der 
Jansenisten  in  Holland"?     j.  p.  cörtz 108 


IV  INHOUD 

Bladz. 

Nog  een  ooggetuige  der  Haarlemsche  Noon. 

Pr  a.  j.  j.  hoogland,  Ord,  Praed.  128 
De  Kerken  en  Parochiën  op  Walcheren.  (Vervolg  van  blz.  427 
Deel  VII).  v.  d.  horst 134 

Idem  Idem  (Vervolg)     .     .     .     .179 

Een    paar    oorkonden    betreffende    het   klooster   Nazaretli   te 

Rijswijk.     H.  V.  ü.  wetering,  Kap 152 

Vragen    en    mededeelingen.     Portretten    van     Geestelijken. 

J.    J.    GRAAF    160 

Dordrechts  Koorbanken,     l.  p.  a.   gompertz 161 

De  O.  L.  Vrouwekerk  te  Dordrecht,     l.  r.  a  gompertz.  176 

Bouwstoffen  voor  de  kerkelijke  geschiedenis  van  verschillende   / 

Parochiën  thans  behoorende  tot  het  bisdom  van  Haarlem. 

(Vervolg  van  blz.  390,  VIP  Deel),  a.   v.   l.,   S.  J.  .     .     .  195 

Idem  Idem  (Vervolg)      ....  433 

Mededeelingen.  —  Rotterdamsche  Geestelijken,   c.  J.  giudici.  320 

Uitgeest,     f.  b.  dcvergé 321 

Aanhangsel  op  Uitgeest,    (f.  b.  d.) 336 

Het  //Jonge  Susterhoff'   te  Alkmaar,     chr.  philippona.     .  421 

Geslacht  van  Nyenrodc.     chr.  philippona 421 

Mededeelingen  betreffende    de    Oude    St.    Nicolaus- Parochie 
te  Amsterdam.     Aangaande  pastoor  Jacob  Buijck  (1578). 

L.  gompertz.  425 
Alphabetisch  Register,     c.  zandvliet 458 


DE  VROEGERE  COLLEGIËN  OF  SEMINARIËN 

TOT    OPLEIDING   VAN 

GEESTELIJKEN  VOOR    DE  HOLLANDSCIIE   MISSIE. 


§1. 

Eerste  Stichting  te  Keulen. 

Een  van  de  voornaamste  zorgen  der  Geestelijkheid,  die 
in  de  rampzalige  dagen  van  de  invoering  der  Hervorming- 
in  ons  Vaderland  aan  het  voorvaderlijk  Geloof  getrouw 
bleef,  v/as  eene  gelegenheid  op  te  sporen  tot  aankweeking 
van  bekwame  herders  in  dezen  jammerlijk  geteisterden 
wijngaard  des  Heeren.  Zij  vond  die  het  eerst  aan  de 
Universiteit  te  Keulen.  In  het  opstel ,  voorkomende  in 
het  le  Deel  dezer  Bijdragen  bladz.  435,  getiteld  //Het 
Seminarium  Hollandicum  te  Keulen"  vonden  we  belang- 
rijke bijzonderheden  over  de  allereerste  oprigting  van  een 
Collegie  of  Seminarie  voor  de  Hollandsche  geestelijkheid 
aan  de  genoemde  Universiteit,  ontleend  aan  het  werk  van 
F.  J.  von  Bianco  Raadsheer  aan  het  Koninklijk  Pruissische 
Geregtshof,  //Die  alte  Universitat  Köln  und  die  spatern 
//Gelehrten-Schulen  dieser  Stadt,  nach  archivarischen  und 
//andern  zuverlassigen  Quellen."  Daaruit  vernamen  we 
dat  zekere  Nicolaas  Vigerius,  een  godvruchtig  en  geleerd 
priester  te  Haarlem ,  meer  bekend  onder  den  naam  van 
Nicolaas  Wiggers  Cousebant,  ')  jongelingen  opzocht,  die 
zich  tot  den  geestelijken  stand  geroepen  gevoelden,  hen 
onderrigtte ,  uit  zijne  eigene  middelen  onderhield  en  een 

1)  Zie  over  dezen  N.  Wiggers  Cousebant  Batavia  Sacra  Pars  TI ,  pag. 335, 
alsook  in  Deel  II  van  deze  Bijdragen  het  artikel :  //De  Reliqniën  van  S.  Jeroen 
en  S.  Adelbert,  bladz.  394,  en  395. 

Bydragen  Gesch.  B.sd.  t.  Haarlem  VIlIc  Deel.  1 


Seminarie  of  Collegie  te  Keulen  stichtte  met  eene  kapel 
aan  de  HH.  Bonifacius  en  Willibrordus  toegewijd.  Doch 
in  de  mededeelingen  van  den  Leuvenschen  Professor  E. 
H.  J.  Reusens  in  zijne  Notice :  Les  trois  Colleges  de 
VUniversité  de  Louvain  destinés  exclusivement  a  former 
des  prêtres  pour  la  Hollande  '),  voorkomende  in  het  An- 
nuaire  de  l 'Université  Catholique  de  Louvain  1875,  wordt 
bij  de  stichting  van  dat  eerste  Hollandsen  Seminarie  te 
Keulen  met  geen  enkel  woord  van  Nicolaas  Wiggers 
Cousebant  gerept,  maar  de  oprigting  dier  kweekschool  aan 
Sasbold  Vosmeer  den  eersten  Apostolischen  Vicaris  der 
Hollandsche  Missie  en  Adalbert  Eggius  toen  Vicaris  Ge- 
neraal van  Haarlem  toegeschreven,  n Voyant  1'avantage" 
zoo  lezen  we  daar  bladz  .  3S7,  «qu'il  y  aurait  a  réunir 
//ces  jeunes  gens  dans  une  ville  Universitaire  voisine , 
wils  envoyerent  vers  1583,  quelques  étudiants  a  Cologne, 
//pour  y  vivre  en  communauté,  sous  la  direction  d'un  ec- 
//clesiastique ,  dans  une  maison  prise  en  location.  Rove- 
*nius ,  qui  en  1614  succéda  a  Vosmeer  dans  Ie  vica- 
//riat  apostolique  des  Provinces  Unies,  devint  président  de 
z/cette  institution  vers   1'année   1600." 

Toch  valt  het  niet  te  ontkennen  dat  Nicolaas  Wiggers 
reeds  vóór  het  genoemde  jaar  1583  ijverig  bezig  was 
met  te  Keulen  jongelingen  voor  den  geestelijken  stand 
aan  te  kweeken.  ïn  het  leven  van  dien  man ,  beschreven 
in  1646  door  Pater  Jacobus  Polius  Chroniste  en  Gar- 
diaan van  het  Franciscaner  klooster  te  Oppenheim ,  lezen 
we  dat  hij  nog  geen  priester  was ,  toen  hij  reeds  jon- 
gelingen naar  Keulen  zond  en  hen  ,  zoowel  uit  eigene 
middelen  als  met  bijdragen  van  anderen,  daar  onderhield 
en  in  staat  stelde  aan  de  Keulsche  Universiteit  de  theolo- 

1)  Van  die  hoogstbelangrijke  Notice  is  eene  vrije  vertaling  van  den  Eervv. 
Pater  van  Lonimel  S.  J.  verschenen  in  de  Maasbode  van  12,  14  en  19 
Januarij,  4  en  9  Februarij   1875. 


gische  studiën  te  beoefenen.  Ook  stelde  hij  eerst  een , 
en  later,  bij  uitbreiding,  nog  een  tweeden  zoogenoemden 
paedagoog  over  hen  aan.  Daarna  keerde  hij  naar  Leuven 
terug,  zegt  gemelde  levensbeschrijving,  verkreeg  daar  den 
graad  van  Licentiaat  in  de  godgeleerdheid  en  werd  einde- 
lijk omstreeks  1579  priester  gewijd.  De  aanvankelijke 
stichting  zoude  alzoo  reeds  dagteekenen  van  vóór  1579.  Nog 
wordt  er  bijgevoegd  dat  Martinus  Regius,  die  uit  Hol- 
land verbannen  was,  en  Cornelius  Arnoldi  over  die  inrig- 
ting  gesteld  waren  en  ze  loffelijk  bestuurden.  Tegen 
1581,  zegt  Pater  Polius ,  keerde  Nic.  Wiggers  naar 
Holland  terug  met  Cornelius  Arnoldi  en  liet  Martinus 
Regius  alleen  als  paedagoog  over  't  Keulsch  Collegie 
achter.  ') 

1)  Volgens  de  hoogstverpligtende  mededeeling  van  den  Z.Eerw.  Archivaris 
der  E. E.  P.P.  Minderbr.  Rccoll.  te  Weert  Fr.  F.  Nieuwenhuizen  (waarvoor 
we  hier  openlijk  onzen  hartelijksten  dank  betuigen),  luidt  de  oorspronkelijke 
text  van  het  » Vita  adm.  reverendi  P.  Nicolai  Vigerii"  omtrent  het  bespro- 
ken   punt,  als  volgt : 

tfCoutuens  messem  copiosissime  albicantera,  raritatem  autem  eorum,  qui 
#se  murura  pro  domo  Dei  opponerent,  cogit  in  nnum  non  contemnendae 
//indolis  adolesceutiam,  qaam  intra  Lares  patrios  aliqnanto  temporis  spatio 
„conclusam  studendi  gratia  Coloniam  Agrippinam  adducit,  haereditariis  suis, 
»aliorumque  bonis  subministratis  fovet,  sub  unico  primum,  deinde  etiam 
„altero  Paedagogo  cum  augeretur ,  Palladis  palaestrae  dicatarn  relinquit.  Ipse 
„numquam  otiosus  Lovanium  revisit  et  in  Theologica  facultate  usque  ad 
ffgradum  licentiae  (uti  vocant)  progreditur ;  demum  anno  circiter  1579  sa- 
z/cerdotio  consecratur,  ac  maturitate  morum  ejus  diguitatis  numeros  implet 
„egregie.  Haec  agente  Nicolao,  ii,  quorum  amicitia  et  moribus  delectabatur, 
ffcastra  sua  non  deserebant,  sed  unusquisque  pro  data  sibi  potestate  rem 
jrviriliter  agebat :  Martinus  Regius  natione  Flander  et  Cornelius  Arnoldi 
tfjuventuti  apud  TJbios  [oude  naam  van  Keulen]  eollectae ,  non  sine  laude 
»praesidebant,  spe  amplissimorum  fructuum ;  praeter  quosdam  Lovanium 
ffdestiuatos ,  de  quorum  numero  Joannes  Weyerus  (Svollis  natus)  vitae  iute- 
„gerrimae  sacerdos  postea  Serenissimo  Principi  Ferdinando  Bavaro  Colo- 
^niensium  Archiepiseopo  ita  in  pretio  fuit,  ut  religiosissimo  Ordini  Salva- 
«toris  in  Rhenana  Provincia,  quoad  vixit,  eum  commissarium  visitatorem 
„piaefecerit  aliaque  ardua  munia  ejusdem  industriae  eommiserit.  Ei  in  alu- 
„mnatu  Harlemii  successit  Gerardus  de  Wid  postea  Coloniae  SS.  Theologiae 


4 

Over  dienzelfden  Nicolaas  Wiggers  vernemen  we  nog 
van  het  Haarlemsen  klopje  Catharina  Jans  Oly  in  hare 
//Levens  der  Maechden"  (zie  Deel  II  van  deze  Bijdragen 
bladz.  395  ,/de  Reliquien  van  S.  Jeroen  en  S.  Adalbert 
uit  de  Abdij  van  Egmond),  dat  hij  met  Mr  Cornelis  Arentz 
,/te  Ceulen  huys  ghehonden  had,  in  haer  cost  hebbende 
z/verscheyde  studenten  wt  Hollant,  dien  sij  behulpelijck 
//waren  inde  geleertheyt  ende  godvruchticheyt."  Ofschoon 
dan  ook  in  de  bovenaangehaalde  Notice  van  Prof.  Reusens 
geen  gewag  wordt  gemaakt  van  Nic.  Wiggers  Cousebant , 
is  het  toch  uit  het  aangehaalde  genoegzaam  zeker  dat  de 
allereerste  stichting  van  een  Hollandsch  Collegie  of  Semi- 
narie te  Keulen  aan  de  bemoeijingen  van  dien  ijverigen 
man  te  danken  is  en  waarschijnlijk  reeds  vóór  1579  een 
soort  van  Seminarie  tot  opkweeking  van  Hollandsche  geeste- 
lijken te  Keulen  bestond.  Doch  de  stichting,  door  Wiggers 
begonnen,  werd  in  1583  toen  hij  uit  Keulen  was  vertrokken 
om  in  het  vaderland  voor  het  heil  der  zielen  te  arbei- 
den, door  Sasbold  Vosmeer  en  Adalbert  Eggius  voortge- 
zet niet  alleen,  maar  voor  goed  geregeld  en  voor  de  toe- 
komst op  een  vasten  voet  gebragt.  Daar  zal  het  wel  aan 


<rLicentiatus  et  demum  Beginagii  Harlemiensis  Rector.  Gabriel  quidem  Ca- 
/rpucinis  jungebatur.  Plures  alumui  et  famulae  suae  oeconoiniae  aliis  reli- 
wgiosis  se  institutis  manciparunt.  Nicolaus,  electum  Dei  organum,  natalis  soli 
„sortem  miseratus,  herbescenti  nialo,  quo  citius  posset  obviare ,  consilium 
ifiiiolitus  cura  altero  eoruin  quos  Studiosis  Colouiensis  Serninarii  praeposuerat, 
„relicto  in  eorurn  directionem  Magistro  Marlino  Regio,  rursurn  sub  annum 
„salutis  1581  versus  Hollandiara  procingitur,  comité  consiliorum  consorte 
#Cornelio  Arnoldi.  Quis  enarret  summos,  qui  inter  persecutionum  discri- 
fl-mina  eos  manebaut  labores?  Biennio  post  Lovanio  accedunt  Sasboldus  Vos- 
»merus,  Adalbertus  Eggius  SS.  Theologiae  Licentiatus  et  Guilhelmus  Copa- 
#lius ,  viri  tam  integritatis  quam  doctrinae  nominibus  insignes,  digni  saue 
»qnibus  sera  posteritas  laudes  vehat  perpetes :  siquidem  Sasboldus  et  Adal- 
„bertus,  ut  plurimum  in  civitatibus  salutem  fidelium  operabantur,  Magister 
«rNieolaus  iu  civitatibus  collaborans  simul  ad  circumjacentes  pagos  animum 
«rmanumque  applicabat.'' 


5 

toe  te  schrijven  zijn  dat  Sasbold  Vosmeer  als  de  eigenlijke 
oprigter  van  het  Hollandsen  Collegie  of  Seminarie  wordt 
aangemerkt.  Hoe  die  inrigting  den  ij  vengen  Apostolischen 
Vicaris  na  aan  het  hart  lag  zien  wij  uit  hetgeen  Batavia 
Sacra  ')  verhaalt,  namelijk  dat,  toen  hij  in  1603  te  Rome 
was  en  de  Paus  hem  alles  wilde  geven ,  wat  hij  maar 
mogt  verlangen ,  hij  niets  anders  vroeg ,  dan  dat  de  Paus 
zijn  Seminarie  wilde  gedenken.  Volgens  de  gemelde  Noüce 
van  Prof.  Reusens  besloot  hij  al  de  middelen ,  waarover 
hij  beschikken  kon,  daarvoor  dienstbaar  te  stellen  en  kocht 
hij  dan  ook,  na  langen  tijd  in  een  gehuurd  huis  semi- 
narie gehouden  te  hebben,  uit  eigen  middeleneen  huis  in 
de  grosse  Bottengasse  (thans  grosse  Budengasse) ,  dat  be- 
roemd was,  wijl  de  groote  stichter  der  Karthuizerorde 
de  H.  Bruno  daarin  geboren  werd.  Het  heette  toen  Hof 
zur  Stessen ,  naar  den  toenmaligen  eigenaar  Hilger  von 
Stessen,  een  Keulsch  Patriciër.  Van  den  medeoprigter  van 
het  Seminarie  Adalbert  Eggius,  zegt  Batavia  Sacra  (pars  II, 
pag.  326)  dat  hij  uit  zijn  vaderland  verbannen,  zich  naar 
Keulen  begaf,  en  daar  een  allerijverigst  bestuurder  werd 
van  het  godgeleerde  Seminarie,  tot  welks  oprigting  hij  veel 
had  toegebragt  met  rijkelijk  uit  zijn  aanzienlijk  vermogen 
bij  te  dragen  tot  aankoop  en  verfraaijing  van  het  gebouw  2). 
Beide  die  mannen  Sasbold  Vosmeer  en  Adalbert  Eggius 
worden  zeer  gehekeld  door  Zaffius,  die  Proost  was  van 
het  Kapittel  van  Haarlem  en,  na  de  vlugt  van  Haarlem's 
laatsten  Bisschop  Godfried  van  Mierlo,  zich  uit  al  zijn  ver- 
mogen beijverde  om  het  Kapittel  in  al  deszelfs  regten  in 

1)  «rAliud  tarnen  non  petiit  a  Clemente,  large  Sasboldo  offerente,  quid- 
quid  demum  vellet,  nisi  ut  Seminarii  nostri  meminisset."  Bat.  Sacr.  Tom. 
II,  pag.  50. 

2)  #E  patria  proscriptus,  Coloniam  se  recepit,  beatus  exul  [Eggius]  ubi 
^Seminarii  ad  instituendos  Theologos,  ad  enjus  erectionem  ex  amplissimo 
tpatrimonio  aedes  coëmendo  adornandoque  plurimum  contulerat,  moderator 
jexstitit  vigilantissimus. 


stand  te  houden.  In  zijn  brief  van  7  September  1608,  valt 
hij  die  oprigters  van  het  Keulsche  Seminarie  hevig  aan, 
omdat  zij  gelden  daarvoor  inzamelen,  zonder  naar  voor- 
schrift van  het  Concilie  van  Trente,  eenige  verantwoording 
daarvan  aan  het  Kapittel  te  doen.  ') 

In  bovengemeld  huis  dan  opende  Sasbold  den  1  Julij 
1613  een  collegie  voor  de  Hollandsche  zending,  toegewijd 
aan  de  HH.  Apostelen  van  Nederland  Willibrordus  en  Bo- 
nifacius.  Volgens  boven  aangehaalden  schrijver  von  Bianco 
was  de  kapel  van  het  vroeger  door  Wiggers  opgerigte 
Collegie  reeds  aan  die  Heiligen  toegewijd.  Wat  hij  echter 
daarbij  te  kennen  geeft ,  dat  het  seminarie  reeds  onder 
Wiggers  in  het  Hof  zur  Stessen  wras,  strookt  niet  met 
hetgeen  we  zoo  even  van  Prof.  Reusens  vernamen, 

In  de  Tabula  Chronologica  Ejriscopatus  Ecclesiae  Harle- 
mensis,  vinden  we  op  den  20  Junij  1613  het  volgende 
aangeteekend  :  „te  Keulen  sticht  Sasbold  bij  schriftelijke 
acte  een  Seminarie ,  in  overleg  met  Vigilius,  Dusseldorp, 
D.  Adr.  en  Boolius.  —  Regels  voor  de  studenten  opge- 
maakt; —  overeenkomst,  welke  studenten  voor  elk  der 
beide  Bisdommen  zullen  bestemd  worden.  Ze  waren  toen 
veertig  in  getal."  2) 

Hier  worden  behalve  Sasbold  nog  eenige  mannen  ge- 
noemd die  den  Apostolischen  Vicaris  in  de  nieuwe  stich- 
ting en  regeling  van  het  Hollandsch  Seminarie  te  Keulen 
hebben  ter  zijde  gestaan,  met  name:  Vigilius,  of  eigenlijk 
Joannes  Wachtelaar,  die  door  Sasbold  tot  Vicaris  Gene- 
raal van  het    Aartsbisdom  van    Utrecht  was    aangesteld. 

1)  ifNunc  praetextu",  zoo  lezen  we  in  eene  copie  van  dien  brief,  „Se- 
minarii  nescio  quot  uiillia  florenorum  annue  colligunt,  de  quibus  ucmini, 
nequidem  Capitulo ,  Heet  Conc.  Trid.  id  mandet,  rationem  fieri  velint." 

2)  »1613,  20  Junii  Coloniae  Sasboldus  scripto  erigit  Seminarium  con- 
silio  Vigilii,  Dusseldorpii,  D.  Adr.  et  Boolii.  Leges  scriptae  pro  studiosis, 
concordatum  ,  qui  quibus  Dioecesibus  destinareutur ;  erant  modo  40  uumero." 
Zie  deze  Bijdragen  Deel  I,  bladz.  244. 


Om  zich  voor  de  vervolging  dier  dagen  tegen  de  voorname 
katholieke  geestelijkheid  te  beveiligen  ,  noemde  hij  zich 
meestal  Vigilius  (zie  verder  over  hem  Batavia  Sacra  pars  II, 
pag.  262);  Dusseldorpius ,  waarschijnlijk  Franciscus  Dus- 
seldorp  een  regtskundig  geestelijke,  eerst  te  Leiden,  later 
te  Utrecht  (zie  Bat.  Sacr.  t.a.  p.  pag.  126);  D.Adr,  mis- 
schien is  met  dezen  bedoeld  Mr  Adrianus  Theunissen  van 
Oorschot ,  een  ijverig  Vicaris  van  S.  Jan  te  Utrecht  en 
eindelijk  Boolius  of  Jacobus  Boolius  Kanunnik  van  S.  Ma- 
ria te  Utrecht  die  door  Sasbold  tot  provisor  van  het 
Seminarie  was  aangesteld.  Men  ziet  dat  hier  enkel  gees- 
telijken van  het  Utrechtsche  in  betrokken  waren.  Toch 
meende  het  zoogenaamde  Kapittel  van  Haarlem  zich  voor- 
loopig  voor  de  studenten  van  dat  Bisdom  bij  het  Semi- 
narie van  Sasbold  te  moeten  aansluiten,  buiten  staat  als 
het  was  bij  gebrek  aan  middelen,  een  eigen  Seminarie 
voor  Haarlem  op  te  rigten.  Daarom  stelde  Sasbold  nog 
een  tweeden  provisor  aan  uit  het  Haarlemsche  Bisdom 
met  name  Sybrandus  Sixtius  Pastoor  van  het  Beggijnhof 
te  Amsterdam,  Vicaris  Generaal  van  Sasbold  Vosmeer 
voor  het  Bisdom  van  Haarlem.  Met  dat  al  behield  Sas- 
bold voor  zich  zelven  en  zijne  opvolgers  in  het  Aposto- 
lisch Vicarisschap  het  opperbestuur  en  oppertoezigt  over 
het  Collegie  en  tevens  de  vrijheid  om  het  desverkiezende 
naar  eene  andere  stad,   ter  zijner  keuze  te  verplaatsen. 

Niet  onbelangrijk  is  het  wat  we  te  dier  zake  nog  lezen 
in  een  brief  d.  d.  25  November  1784  van  J.  Stafford  , 
toenmaals  pastoor  van  het  Beggijnhof  te  Haarlem,  en  pro- 
visor van  het  Collegie  Pulcheria.  In  dien  brief,  waarvan 
Stafford  zelf  ons  zijn  afschrift  bewaard  heeft,  licht  hij  den 
president  van  dat  Collegie  G.  W.  van  Leempoel  in,  om- 
trent de  stichting  en  eerste  lotgevallen  van  het  Seminarie 
der  Hollandsche  Missie,  en  vernemen  wij  dat  bij  den  omkeer 
van  zaken  in  deze  landen,  het  Kapittel  van  Haarlem,  ofschoon 


8 

van  al  zijne  bezittingen  beroofd,  maar  nagaande  van  hoe 
groot  belang  het  was  een  Seminarie  voor  deze  streken  op 
te  rigten,  alle  krachten  inspande  om  dat  heilzaam  werk 
tot  stand  te  brengen.  Hier  in  deze  Provinciën  een  Semi- 
narie op  te  rigten  was  volstrekt  onmogelijk.  De  Capitu- 
larissen  vestigden  alzoo  aanstonds  hunne  aandacht  op  de 
stad  Keulen,  maar,  wijl  de  ongunstige  toestand  van  hunne 
geldmiddelen  niet  toeliet  aldaar  een  eigen  Seminarie  voor 
het  Diocees  van  Haarlem  op  te  rigten,  traden  ze  in  over- 
leg met  degenen,  aan  wie  de  zorg  voor  het  Aartsbisdom 
van  Utrecht  was  opgedragen,  en  rigtten  zóó,  met  goed- 
keuring en  medewerking  van  den  Apostolischen  Vicaris 
Sasbold  Vosmeer,  in  1600  een  Seminarie  voor  beide  de 
Bisdommen  op.  Hier  haalt  hij  bij  kantteekening  aan  de 
Tabula  Chronologica  Episcopatus  et  Ecclesiae  Cathedralis 
Harlemensis  op  den  datum  van  7  Maart  1600,  waar  aldus 
staat :  ^Te  Keulen  is  een  Seminarie  opgerigt  voor  studen- 
ten van  het  Aartsbisdom  van  Utrecht  en  van  Haarlem 
door  den  Hoogwaardig-sten  Heer  Sasbold  en  anderen  van 
de  Utrechtsche  geestelijkheid,  uit  Haarlem  door  Heer 
Eggius  Vicaris  enz.'"  ') 

In  dat  Keulsch  Seminarie ,  zoo  gaat  Stafford  voort , 
werden  onze  jongelingen  (die  namelijk  van  het  oude  Bis- 
dom van  Haarlem)  met  die  van  Utrecht,  gedurende  eenige 
jaren  gemeenschappelijk  tot  de  kerkelijke  bediening  op- 
gekweekt;  doch  zoo  als  meer  gebeurt,  deze  gemeenschap- 
pelijke zamenleving  hield  niet  lang  vol.  Er  kwamen  vele 
zaken  voor,  die  het  Kapittel  tot  de  overtuiging  bragten, 
dat  het  beter  was  een  scheiding  te  maken;  waarom  dan 
ook  met  goedvinden  van  den  Apostolischen  Vicaris  Rovenius 

1)  #Coloniae  ereetum  est  Seminarium  pro  studiosis  Archiepiscopatus  Ultra- 
jectensis  et  Harlemensis  per  RevereDdissimum  D.  Sasboldum  et  alios  de  Clero 
Ultrajectensi ,  ex  Harlemo  per  D.  Eggium  Vicarium  etc."  Zie  deze  Bijdra- 
gen Deel  I,  pag.  226. 


9 

op  17  Augustus  1615  de  Haarlemmers  van  de  Utrech- 
tenaars gescheiden  zijn.  Ook  haalt  hij  bovengemelde 
Tabula  Chronologica  aan,  op  17  Augustus  1615,  waar  we 
aldus  lezen:  #17  August.  De  geestelijkheid  van  Utrecht 
en  Haarlem  worden  van  elkander  gescheiden  in  het  stu- 
denten-seminarie,  op  aandringen  van  die  van  Haarlem,  met 
toestemming  van  den  Hoogwaardigsten  Rovenius  ;  ondertee- 
kenaars waren  Bolius  ,  Vigilius  en  Kemphovius  ;  alsook 
Sixtius ,  Krachtius  en  Nomius."  ') 


1)  „17  Aug.  Clerus  Ultrajectensis  et  Harlemeusis  separantur  in  Seminario 
studiosorum  ad  instantiam  Harlemensium  eum  consensu  Reverendissimi  Ro- 
venii ;  subsignant  Bolius,  VigjHus  et  Kemphovius;  item  Sixtius,  Krachtius 
et  Nomius."  Zie  deze  Bijdragen   Deel  I,  bladz.  322. 

De.  hierboven  aangehaalde  brief  van  Stafford  luidt  in  het  Latijn,  volgens 
zijne  voor  ons  liggende  eigenhandige  eopie,  voor  zoover  de  hier  besprokene 
scheiding  betreft,   als  volgt: 

»Yenerando  Duo  G.  W.  van  Leempoel  Collegii  Hollandici  seu  D.  Pul- 
cheriae  Lovanii   Praesidi. 

Venerande  plurimum  Domine  Praeses, 

»Ut  Collegii  nostri  negotia  pro  temporum  circumstantiis  sollicite  et  pru- 
denter  dirigere  valeas,  muneris  nostri  esse  duximus,  tibi  sequentia  signifi- 
care, quibos  pro  re  nata  uti  dignaberis. 

Post  immutatum  Religionis  avitae  in  Provinciis  confoederatis  statum, 
quamprimum  vel  modicum  respirarc  licuit,  prima  Majoribus  nostris  solli- 
citudo  fuit  media  exquirere,  per  quae  Ecclesiae  huic  de  idoneis  Ministris 
provideri  posset ,  ne  horum  defectu  Rcligio  Catholica  in  his  partibus  peni- 
tus  extingueretur.  Capitulum  itaque  Harlemer.se,  licet  bonis  suis  tempora- 
libus  orbatum,  considerans  quanti  momeiiti  esset ,  pro  his  partibus  Semina- 
rium erigere,  operi  huic  salutari  totis  viribus  incubuit.  Viri  hi,  elapso  per 
fugam  Episcopo  Godefrido  a  Mierlo,  non  tantum  sese  impendernnt  et  super- 
impenderunt,  ut  in  oinni  patientia  et  doctrina' stantes  confirmarent,  infirmos 
consolidarent  et  lapsos  erigerent ;  sed  tamquam  patres  providi,  contra  spem 
in  spem  credcutes,  nullum  non  moverunt  lapidem,  ut  in  posterum  desola- 
tae  huic  Ecclesiae  ministri  idonei  suppeditari  possent. 

Erectio  Seminarii  [hier  schrijft  hij  aan  den  kant :  „Vide  Chronologiam 
vetustissimam  Ecclesiae  Harlemensis  ad  anDum  1600"]  in  his  Provinciis,  uti 
nosti,  plane  impossibilis  erat ;  primo  igitur  et  oculos  et  mentem  in  Urbem 
Coloniensem  verterunt;  sed  cum  res  temporales  ipsorum  nimis  augustae 
essent,    ut  pro  Dioecesi  hac  [Harlemensi]  particulare  ibidem  erigerent  Se- 


10 

De  aanleiding  tot  de  scheiding  der  twee  Bisdommen 
was,  volgens  de  Acte,  dat  de  provisor  voor  het  Bisdom 
van  Haarlem  beweerde  in  de  twee  vorige  jaren ,  d.  i. 
van  Augustus  1612  tot  Augustus  1614-  veel  meer  tot 
in  standhouding  van  het  gemeenschappelijk  Seminarie  te 
hebben  bijgedragen  dan  de  provisor  van  Utrecht,  terwijl 
deze  de  helft  terugvorderde  van  hetgeen  uit  Utrecht  aan 
Sasbold  Vosmeer  voor  hem  en  de  gemeenschappelijke  be- 
langen der  beide  Bisdommen  was  ter  hand  gesteld.  Om 
dat  verschil  bij  te  leggen  kwam  men  overeen  dat  al  het- 
geen vroeger  gestort  was  ,  zoude  beschouwd  worden  als 
vervallen  fan  de  gemeenschappelijke  kas  van  het  Colle- 
gie  ,  maar  voor  het  vervolg  zouden  Utrecht  en  Haarlem 
ieder  naar  gelang  van  het  getal  zijner  studenten  ,  in  al 
de  kosten  van  het  Seminarie  gemeenschappelijk  deelen.  ') 


minarium,  communicato  consilio  cum  iis  quibus  cura  Archidioecesis  Ultra- 
jcetiuae  incumbebat ,  communibus  sumptibus  pro  utraque  Dioecesi,  consen- 
tiente  et  coöperante  Illsmo  Sasboldo  Vosmero  Vicario  Apostolico  anno  1600 
Coloniae  Seminarium  erexerunt.  In  hoc  Coloniensi  Seminario  per  annorum 
aliquot  spatiura  nostri  in  communi  cum  Ultrajcctinis  ad  Ministerium  Eccle- 
siastieum  instructi  sunt;  verum  quod  in  societatibus  saepius  obtinet,  nee 
haec  dinturna  f  uit ;  plnra  enim  occurreruDt ,  ob  quae  Capitulum  Harlemense 
judicavit  expedire  ut  separationem  ab  Ultrajectinis  faceret:  itaque  die  17 
Augusti  anni  1615  Harlemenses,  consentiente  Illsmo  D.  Ilovenio  Vicario 
Apostolico  ab   Ultrajectinis  separati  sunt. 

1)  Zie  hier  de  Acte  dier  overeenkomst,  zooals  we  die  oorspronkelijk  in 
ons  Archief  bezitten  : 

#Cum  notabiiis  quaestio  oritura  videbatur  inter  Dominos  Provisores  Col- 
legii  SS.  Bonifacii  et  Willibrordi  in  civitate  Coloniensi ,  pro  Dioecesi  Ultra- 
jectiua  ex  una  et  Dioecesi  Harlemensi  ex  altera  partibus  quoad  computus 
et  contributionem  pro  rata  studiosorum  ad  sumptus  et  expeusas ,  tam  com- 
munes quam  particulares  ad  dicti  Collegii  sustentationem,  et  intertentionem 
requisitos,  pro  annis  duobus  inchoando  ab  Augusto  anni  millesimi  sexcen- 
tesimi  duodecimi  usque  ad  Augustum  anni  millesimi  sexceutesimi  decirai 
quarti  Excellentissimo  D.  Provisore  Harlemensi  sustinente  se  pro  sua  parte 
ad  dicti  Collegii  sustentationem  transmisisse  summam  notabiliter  majorem 
quam  D.  Provisor  Ultrajectensis  pro  sua  parte,  eoque  D.  Provisorem  Ultra- 
jectensem  in  compensatioDem  tantae  summae  nolabilem  pecuniam  adhuc  debere 


11 

Niet  lang  na  deze  overeenkomst  begonnen  de  Haarlem- 
sche  Kanunniken  naar  eene  andere  plaats  uit  te  zien  en 
reeds  het  volgende  jaar  rigtten  zij  te  Leuven  een  eigen 
Collegie  op  voor  het  Bisdom  van  Haarlem,  bekend  onder 
den  naam  van  Pulcheria.  Van  dat  oogenblik  af  waren  er 
twee  Seminariën  voor  de  Hollandsche  Missie ,  welke  we 
nu  ieder  afzonderlijk  gaan  behandelen  ,  te  weten  :  het  Col- 
legie van  de  H.  Willibrordus  en  Bonifacius  voor  de  ge- 
heele  Missie,  tot  ]  673  te  Keulen,  later  te  Leuven,  ge- 
naamd Collegie  van  den  Hoogen  Heuvel  en  het  Haarlemsen 
Collegie  Pulcheria. 


Collegio  transmittere,  vel  D.  Provisori  Harlemensi  juxta  proportionein  re- 
fundcre.  E  contra  autem  D.  Provisore  Ultrajecteiisi  contendente  ad  refusio- 
nem  mediae  partis  sumptuum  et  pecuniarum  lllustr.  D.  Sasboldo  p.  in. 
transmissarum  ad  suas  et  ad  communes  Ecclesiae  necessitates;  cum  inchoata 
quaestio  plures  suscitaret  molestias  et  contradictiones  pro  utraque  parte, 
placuit  adhibitis  sibi  deputatis  ex  utriusque  Dioecesis  clero  respective  prae- 
sentem  controversiam  decidere  et  determinare  in  eum  qui  sequitur  modum. 

Primo.  Pecuniae  omnes  in  dictorum  duorum  annorum  spatio  hinc  inde 
transmissae  censebnntur  speclare  ad  communem  Collegii  utilitatem  pro  feren- 
dis  sumptibus  et  expensis  Collegii  quomodocumque  factis,  ita  ut  neutri 
Provisorum  hinc  inde  liceat  aliquid  computare  tamquam  sibi  aut  suae  parti 
restans  aut  debitum ,  salvo  tarnen  ut  postquam  computibus  dictorum  anno- 
rum integre  erit  satisfactum,  illud  quod  superesse  deprehendetur  ad  solius 
Provisoris  Harlemensis  utilitatem  pertineie  debeat,  ita  ut  illud  vel  a  Col- 
legio possit  repetere,  vel  ad  onera  sequentium  annorum  pro  quota  sua  juxta 
arbitrium  suum  relinquere  possit. 

Secundo.  Pecuniae  omnes  transmissae  ad  manus  Illm.  D.  p  m.  quia  com- 
munis fuit  persona  utrique  Dioecesi  et  ad  utilitatem  utriusque  Dioecesis 
laborasse  praesumitur,  censebunlur  quoqne  ad  communes  Ecclesiae  neces- 
sitates esse  expensae  ut,  quantumvis  in  hisce  pecuuiis  transmittendis  Ultra- 
jeetenses  liberaliores  fuisse  dicebantur,  in  vi  tarnen  et  respectu  praetensionis 
alterius  partis ,  ab  omni  repetitioue  pecuniae  missae  vel  in  toto  vel  in  parte 
supersedebunt. 

Tertio.  Sumptus  et  expensas  dicti  Collegii  pro  aDnis  in  posterum  secu- 
turis,  ferre  debebunt  dicti  Provisores  respective  pro  numero  et  pro  rata 
studiosorum  hinc  inde  transmissorum,  juxta  conventa  Coloniae  inter  utnim- 
que  provisorem  et  adjunctum  sibi  ex  utraque  parte  Clerum  in  Augusto  anni 
millesimi    sexcentcsimi  decimi  quarti,    quibus    per  omnia  exceptis  his  quac 


12 

§n. 

Het   Collegie  van    de  H.H.    Willibrördus  en  Bonifacius 
of  van  den  Hoogen  Heuvel  te  Leuven. 

Nadat  het  kapittel  van  Haarlem  het  Collegie  voor  de 
studenten  van  het  Bisdom  van  Haarlem  naar  Leuven 
verlegd  had,  bleven  de  studenten  van  het  overige  gedeelte 
der  Missie  hun  seminarie  te  Keulen  houden  zoolang  tot 
de  Apostolische  Vicaris  van  Neercassel  ook  dat  naar  Leu- 
ven verplaatste ,  of  liever  een  nieuw  Seminarie  stichtte. 
Daar  ook  bleef  het  aan  de  groote  Apostelen  van  Neder- 
land toegewijd,  maar  kreeg  toen  den  meer  bekenden  naam 
van  den  Hoogen  Heuvel,  Collegium  Alticollense,  omdat 
het  gebouw  te  Leuven   op  eene    hoogte   lag,    zooals  het 

hic  ponuntur,     dicti    DD.  Provisores  se  adhuc  stare  et  in  posterum  stare 
veile  eticin  per  praesentes  declararunt. 

In  cujus  rei  fidem  et  testimonium  dato  hinc  inde  instrumento  praesentes 
propriae  manus  suae  subsignatione ,  cum  approbatione  Admodum  Rdi  D. 
Vicarii  Apostolici  communierunt.  Ultrajecti  die  decima  septima  mensis  Augusti 
anni  millesimi  sexcentesimi  decimiquinti.  Stylo  veteri. 

(Sign.)  Jacobus  Boolius,  Provisor.  (Sign.)  Sibraudus  [Sixtius]  Ostervirius,  Pro- 
J.  Wachtelaer.  Stephanus  Crachtius.  visor. 

E.  Kemphovius.  Nicolaus  Nomius. 

Ego  Philippus  Kovenius  Vic.  Aplicus  ea  quae  praesenti  instrumento 
continentur ,  approbans  subscripsi." 

Behalve  bovenstaande  overeenkomst,  hebben  we  ook  een  Handschrift  ge- 
vonden ,  blijkbaar  van  Sybrandus  Sixtius  (zich  meestal  noemende  Oster- 
virius)  den  provisor  voor  Haarlem  ,  nog  tijdens  het  leven  van  Sasbold  Vos- 
meer, dus  zeker  vóór  3  Mei  1614  geschreven.  Het  is  een  moeijelijk  te  lezen 
klad,  waarnaar  welligt  een  officieel  stuk  geschreven  is,  dat  door  de  leden 
van  het  Haarlemsen  Kapittel  zal  onderteekend  zijn.  Voor  zoover  wij  het 
hebben   kunnen   ontcijferen,  luidt  het  als  volgt: 

#Cum  visum  hic  superioribus  ut ,  quod  Coloniae  Collegium  sit  uni- 
tis,  quibus  Rms  D.  Sasboldus  modo  praeëst,  commune  provinciis,  aeqanm 
prorsus  et  rationabile  videtur  infrascriptis  ut  communibus  etiam  foveatur 
mediis,  nedum  uni  notabile  fuerit  gravamen,  aliis  fiat  remissio.  Qui  proinde 
in  subventione  sunt  praecipui,  justum  est  ut  in  proventibus  habeant  prae- 
ferentiam ,  suos  non  tam  subditos  quam  alumnos,  cum  tempus  fuerit,  juste 


13 

Verslag  over  de  Hollandsche  Missie,  Missionis  Batavae 
Status,  van  wege  den  Nuntius  Molinari  in  1758  opge- 
maakt ('t  geen  we  later,  voor  zoover  dit  Collegie  betreft, 
zullen  mededeelen),  aangeeft;  ')  ofschoon  het  volgens  de 
meergemelde  Notice  van  Prof.  Reusens  reeds  te  Keulen 
den  naam  droeg  van  Höher  Hügel,  wijl  het  ook  daar  op 
eene  hoogte  gelegen  was. 

Gedurende  meer  dan  een  halve  eeuw  bleef  het  Collegie 
te  Keulen,  onder  leiding  van  zijne  voortreffelijke  presi- 
denten :  Philippus  Rovenius,  Adalbert  Eggius ,  die,  zooals 
we  gezien  hebben  ,  aan  de  stichting  had  mede  gewerkt,  den 
beroemden  Leonardus  Marius,  Modestus  Stephani  Senck 
en  Henricns  Patricius ,    de    vruchtbare    kweekschool   van 


repeteudo,  ea  tarnen  conditione  ut  si  supersint,  proximorum  libenter  merai- 
nerint  necessitatis.  Insinuandum  eidem  expedire  absolute  ut  penes  Praesidem 
deinceps  sit  regimen ,  penes  Provisores  inspectio,  penes  K.  Episcopos  aut 
locum  eorum  tenentes  tantum,  prout  in  aliis  locis,  superintendentia.  Si  haec 
omnino  superioribus  displiceant,  poterit  curn  bona  eornmdem  venia  et  pacc 
fieri,  quae  nuper  non  hinc  sed  aliunde  suggesta  collegiorum  separatio,  uni- 
cuique  suis,  quae  supersunt  assignatis ,  quae  hinc  indeque  transmissa  mediis. 
Ut  autem  quae  fuit  Harlemi  perseveret  conjunctio ,  magis  optandum,  tum 
ob  certorum,  quae  praevidemus  ,  obloquia  ,  tum  ob  majorem  etiam  quoad 
alias  partes  fructificationem.  Speramus  hanc  communem  insinuationem,  quae 
non  a  contradictionis  prodit  spiritu,  verum  ab  ipso  rationis  dictamine,  quin 
ab  ipsa  qua  premimur  magisque  prememur  indies  necessitate.  Si  enim  alter- 
utro ,  quo  disimus  modo,  uegotia  non  succedant ,  sic  sunt  comparati  non 
dico  sacerdotes,  verum  fideles  optimi ,  quod  velint  subtrahere  manum.  Quod 
isthinc  subsequuturum  optime  nobiscum  considerat  praevidetque  111.  P[ater- 
nitas]  V[estra],  quam  Deus  nobis  diu  servet  incolumem." 

Aan  de  keerzijdo  van  het  stuk  heeft  de  Secretaris  van  het  Kapittel  Bugge 
geschreven  : 

„1615  de  separatione  seminariorum  Archiepiscopatus  ültraject.  et  Harlem." 

Dat  jaartal  1615  is  moeijelijk  overeen  te  brengen  met  hetgeen  in  het  stuk 
wordt  gezegd  ,  namelijk  dat  Sasbold  Vosmeer  toen  aan  het  hoofd  van  de 
Missie  stond.  In   1615  was  hij  reeds  overleden. 

Misschien  is  de  overeenkomst  van  Augustus  1614,  welke  in  de  Acte  van 
17  Augustus  1615  vermeld  wordt,  een  gevolg  geweest  van  het  voorstelen 
verzoek  in  ons  handschrift  ontworpen. 

1)   „Quia  in  alto  colle  situm  est ,  Collegium  Alticollense  denominabatur." 


14 

van  een  aantal  ijverige  en  bekwame  priesters  die  ïn  de 
bange  dagen  der  vervolging,  met  gevaar  van  hun  leven 
voor  de  zaligheid  der  zielen  en  het  behoud  van  het  ka- 
tholiek geloof  op  de  Hollandsche  Missie  gearbeid  hebben. 

In  weerwil  van  de  schoone  vruchten  die  het  Collegie 
te  Keulen  opleverde,  —  zoo  lezen  we  in  de  meer  aan- 
gehaalde Notice  van  Pr.  Reusens,  —  werd  het  in  1678 
door  den  Apostolischen  Vicaris  v.  Neercassel ,  in  overleg 
met  de  Provisoren ,  opgeheven.  Den  31  Mei  van  dat  jaar 
werden  de  gebouwen  verkocht.  Tien  jaren  later,  alzoo  in 
1683  werd  het  naar  Leuven  overgebragt,  waarvan  Ba- 
tavia Sacra  in  woorden  vol  lof  voor  den  Apostolischen 
Vicaris  melding  maakt.  ')  Opmerkelijk  is  wat  Batavia  Sacra 
even  te  voren  op  bladz  4S3  zegt,  namelijk  dat  de  Vi- 
caris van  Neercassel  het  toenmalig  S.  Elisabeth's  klooster 
der  Franciscanessen  te  Huissen  bij  Arnhem,  waar  hij 
sedert  1674  vijf  jaren  lang  verblijf  heeft  gehouden,  tot 
een  soort  van  Seminarie  inrigtte.  2) 

Nog  vernemen  we  van  den  Aartspriester  Jan  van  den 
Steen  in  eene,  aanstonds  nader  te  vermelden  Memorie, 
over  die  zaak  het  volgende:  «/tls  notoir  hoe  de  Hollan- 
«rders  een  zoogenaamd  Collegie  van  Ceulen  na  Leuven 
«/getransporteerd  hebben  ,  ja  dat  ten  tijden  van  den  Vi- 
//caris  Castoriensis  de  Provisoren  met  den  Vicaris  een  Se- 
'/minari  tot  Huysen  hebben  opgericht  [hier  haalt  hij  de 
^gemelde  plaats  van  Batavia  Sacra  aan]  en  daar  studen- 

1)  Wij  lezen  daar  (pars  II,  pag.  485)  „Quo  Trajectinae  Dioecesi  raelius 
„prospiceretur  ,  Lovanii ,  extra  Harlemensis  Dioecesis  dudum  erectum  Theo- 
jrlogorum  Collegium,  alterum  exstrui  jussit  [Neercasselius]  permagnificum 
„cui  saluberrirnas  leges  sanctamque  et  accommodam  disciplinani  praescripdt, 
„cuique  nioriens  liberaliter  promovit." 

2)  „Monasterium  D.  Elisabeth  [in  Hussia,  exiguo  milliari  Arnherao  dis- 
#sita]  in  quo  commorabatur  ,  quasi  Seminarium  quoddam  instituit ,  in  quo 
„Clericos  in  usum  Ecclesiae  suae  efformaret;  ex  quo  et  praecellentiores  viri 
«prodiere." 


15 

//ten  uijt  Hollandze  Fundatien  onderhouden ,  selfs  ook 
//Studenten  en  beursiers  uyt  Pulcheria  [het  andere  Hol- 
//landsche  Collegie  te  Leuven]  hebben  genomen  en  naar 
//Huysen  gezonden  en  daar  uyt  beursen  van  hetselve 
//hebben  gealimenteert  als  Nicolaas  van  Wijck  Harlemensis, 
/yFranciscus  Breugel,  Jacobus  Alderhoven  en  verschijde 
//anderen." 

Misschien  was  aanvankelijk  Neercassels  plan  het  Col- 
legie voor  goed  te  Huissen  te  vestigen ,  ook  was  het 
mogelijk  slechts  een  voorloopige  maatregel ,  tot  het  naar 
Leuven  kon  oversebracrt  worden. 

Het  overbrengen  van  het  Collegie  van  Keulen  naar 
Leuven  wordt  door  Pr.  Reusens  in  zijne  Notice  op 
grond  van  hetgeen  de  Pro  vicaris  de  Cock  in  zijn  werk 
//de  Petro  Coddeo"  (niet  vita  Coddei,  zooals  R.  het  noemt) 
schreef,  in  verband  gebragt  met  de  komst  van  den  be- 
ruchten  Arnauld  c.  s.  in  deze  gewesten. 

«Les  erreurs  jansenistes,"  zoo  zegt  de  irNotice,"  ^dont 
//Ie  Vicaire  apostolique  et  quelques  membres  eminents  du 
//clergé  d' Utrecht  etaient  déja  imbus  a  cette  epoque,  ne 
//furent  pas  etrangères  k  la  suppression  du  College  de 
//Cologne  et  k  sa  translation  dans  la  ville  de  Louvain. 
fC'est  ce  que  nous  apprend  Theodore  de  Cock,  Ie  bio- 
//graphe  du  vicaire  apostolique  Pierre  Codde  Successeur 
#de  Jean  de  Neercassel :  ////Vosmerus""  dit-il  //f non  igno- 
////bile  Seminarium  in  athenaeo  Coloniensi  plantavit;  quod 
////centum  annorum  spatio  tot  numero  ac  tantos  strenuitate 
////laborum  protulit  avitae  fidei  assertores,  ut  pene  matrem 
////dixeris  cunctorum  in  missione  (Batavica)  credentium. 
////ld  quasi  novitatibus  vacuüm,  consenescens,  authore 
0/yEpiscopo  Castoriensi,  ab  Ubiis""  [oude  benaming  der 
stad  Keulen]  y  „ad  Grudios'"'  [evenzoo  van  Leuven]  ////ea 
»//tempestate  translatum  est,  qua  famosuscoryphaeus  Arnal- 
*//dus,  e  Gallia  profugus  in  Belgium  se  recepit.""  //Dans 


16 

vies  dernières  lignes  de  cette  citation  Theodore  de  Cock 
//fait  suffisamment  comprendre  que  1'erection  du  College 
</de  Louvain  doit  en  grande  partie  être  attribueé  aux  in- 
//stigations  d'Antoine  Arnauld,  qui  expulsé  de  la  France, 
»etait  venu  se  fixer  a  Delft  vers  la  fin  de  1'année  1679 
*et  qui  contribua  puissamment,  par  son  séjour  en  Hollande, 
uk  développer  Ie  scisme  d'Utrecht.  En  traversant  la 
#Belgique  pour  se  rendre  dans  les  Pro  vinces-U  nies,  Ar- 
vnauld  avait  eu  1' occasion  de  constater  par  lui-même  que 
//l'Université  de  Louvain  comptait,  parmi  ses  membres, 
*quelques  chauds  partisans  du  jansenisme.  Il  ne  faut  donc 
tfpas  s'etonner  s'il  usa  de  toute  son  influence  pour  dé- 
//cider  Neercassel  a  fonder  un  College  a  Louvain." 

Dr  R.  Bennink  Janssonius  in  zijn  hatelijk  werk  //Ge- 
schiedenis der  Oud-Roomsch  Katholieke  Kerk  in  Neder- 
land," zegt  vlakweg  dat  v.  Neercassel  in  't  jaar  1683  de 
kweekschool  voor  Hollandsche  geestelijken  naar  Leuven 
overbragt,  om  de  jansenistische  beginselen,  door  hem 
Dr  Benninck  Jansonius  de  oude  beginselen  genoemd,  in 
het  hart  der  toekomstige  geestelijken  te  prenten.  Dit  nu 
heeft  hij  ongetwijfeld  uit  de  Archieven  van  de  jansenisten  , 
die,  naar  zijne  eigene  verklaring,  hem  ten  dienste  stonden, 

We  moeten  nog  opmerken,  dat  de  naam  van  Collegie, 
die  gewoonlijk  aan  de  beide  Hollandsche  kweekscholen  te 
Leuven  ,  den  Hoogen  Heuvel  en  Pulcheria,  gegeven  wordt, 
niet  volkomen  juist  is.  Ze  waren  niet  gelijk  de  eigenlijke 
Collegiën  te  Leuven  in  de  Universiteit  ingelijfd,  maar 
geheel  van  haar  onafhankelijke  stichtingen,  waar  studen- 
ten der  Hollandsche  Missie  te  zamen  woonden  om  aan  de 
Universiteit  van  Leuven  de  godgeleerde  lessen  bij  te  wonen 
en  verder  zich  onder  de  leiding  van  hunne  presidenten , 
voor  den  priesterlijken  staat  en  de  geestelijke  bediening 
voor  te  bereiden.  Dit  vernemen  we  uit  eene  Memorie,  die 
in    1728    door   den    toenmaligen   provisor    van  Pulcheria 


17 

Jan  van  den  Steen,  later  Aartspriester  van  Holland  en  Zee- 
land, werd  ingediend  ter  gelegenheid  van  het  toen  aanhangig 
proces  over  dat  Collegie,  tegen  den  jansenistischen  president 
Petrus  Melis ,  waarover  te  zijner  plaatse.  In  die  Memorie 
immers  lezen  wij  het  volgende:  //Dient  geconsidereert  te 
//worden,  dat  het  zoogenaamde  Collegium  Pulcheriae  eijgent- 
//lijk  geen  Collegie  is,  nog  de  fundatien  van  beursen  bra- 
//bantse  maar  hollantse  fundatien  zijn  :  't  wordt  wel  zoo  in 
*de  wandeling  genoemt  het  hollantse  Collegie,  en  de  titulus 
» honoris  wordt  niet  bedisputeert  maar  in  der  daat  is  dat 
#soogenaamde  Collegie  niet  anders  als  een  gemijn  huys 
z/daar  studenten  wonen  buy  ten  Collegien :  gemerckt  dat  aan 
,/Pulcheria  ontbreekt  't  gunt  essentieel  tot  een  waar  Collegie 
„word  vereijst,  namentlijk  d' incorporatie  in  de  Universi- 
z/tijt  waarom  ook  noyt  d'Heer  Melis  [president  van  Pul- 
«rcheria]  aan  de  Rector  magnificus  zijn  rekening  heeft  willen 
u exhiberen  gelijk  ook  niet  de  President  van  den  Hogen 
//Heuvel,  't  geen  egter  alle  presidenten  van  ware  Colle- 
«gien  moeten  en  ook  in  der  daat  doen  en  indien  de  Uni- 
//versitijt  van  Leuven  niet  van  sentiment  was  dat  Pulcheria 
//en  den  Hogen  Heuvel  maar  waren  Collegien  nomine  te- 
Hnus  en  niet  in  der  daat,  zoo  zoude  [zij]  zoowel  desselfs 
//presidenten  constringeren  tot  het  vertonen  van  haar  re- 
ffkeningen  als  presidenten  van  andere  Collegien,  Pulcheria 
z/is  dan  maar  een  huys  waarin  het  Seminarie  van  het 
//Bisdom  van  Haarlem  alsnog  word  gehouden."  Hetzelfde 
geldt  dus  ook  van  den  Hoogen  Heuvel. 

Batavia  Sacra  zegt  t.  a  p.,  bij  het  bespreken  van  de 
oprigting  van  het  nieuwe  Collegie  te  Leuven  in  1683,  dat 
de  Apostolische  Vicaris  J.  van  Neercassel  heilzame  regelen 
voor  het  Collegie  vaststelde.  Wij  hebben  die  regels  voor 
ons  in  een  boekje  getiteld  :  „Regulae  domus  SS.  Willibrordi 
et  Bonifacii,  omnibus  Missionariis  S  Theologiae  studiosis 
perquam  utiles  et  necessariae  per  J[oannem]  E[piscopum] 

Bijdragen  Gesch.  Bisd.  v.  Haarlem.  VIII"  Deel.  2 


18 

C[astoriensem].  Amstelodami  apud  Fredericum  van  Metelen 
Anno  1683.  Venduntur  Lovanii  Apud  H.  Nempaeum." 
Aan  het  einde  dier  regels  lezen  we  //Ita  constitutum  ex 
Consilio  Vicariatua  Qltrajectensis  4  Octobris  1683  J.  Eps. 
Cast.  V  A.  Die  regels  bevatten  voorschriften  voor  het  gods- 
dienstig leven  en  de  studiën  der  studenten ,  met  eene  dag- 
orde in  alle  bijzonderheden,  en  zijn  inderdaad  een  Semi- 
narie waardig.  Opmerkelijk  echter  vonden  we  de  vermaning, 
dat  zooveel  doenlijk  in  elke  H.  Mis  die  ze  dagelijks  moeten 
bijwonen,  ten  minste  één  student  tot  de  H.  Communie 
nadere,  volgens  de  gewoonte  der  eerste  kerk,  als  wanneer 
de  priester  zelden  zonder  communicanten  het  H.  Misoffer 
opdroeg  ');  zoo  ook  dat  den  studenten  het  lezen  van  het 
boek  van  den  H.  Augustinus:  de  Correptione  et  gratia 
wordt  voorgeschreven  of  ten  minste  aanbevolen,  opdat  ze 
op  het  stuk  van  de  genade  geen  gevoelen  zouden  aan- 
hangen in  strijd  met  den  H.   Augustinus.   2) 

De  Apostolische  Vicaris  had  veel  moeite  om  de  Katholieken 
dezer  Missie  voor  het  nieuw  Collegie  te  winnen.  Algemeen 
was  men  tegen  de  verplaatsing  uit  Keulen,  wijl  men  er 
het  nut  niet  van  inzag  en  bovendien  het  leven  te  Leuven 
veel  duurder  Mas  dan  te  Keulen.  Toch  wist  v.  Neercassel 
én  uit  eigene  middelen  én  door  aanzienlijke  giften  van 
particulieren,  het  Collegie  naar  eisch  in  te  rigten. 

Het  duurde  echter  twee  volle  jaren,  eer  de  gebouwen 
naar  behooren  waren  ingerigt  en  de  inwendige  regeling 
voltooid  was,  zoodat  eerst  tegen  het  einde  van  1685  de 
eerste  kweekelingen    in    het  Collegie  konden  opgenomen 


1)  #Satagendum  quoque  eiit  ut  saltera  unus  alumnorum  etiam  Sacramea- 
„taliter  percipiat  Corpus  Domini ,  juxta  priscae  Ecclesiae  consuetudinem , 
„in  qua  sacerdos  raro  sacris  operabatur  quin  essent  convivae,  qui  Sacram 
„Hostiam  sumerent. 

2)  ffNe  tarnen,  quoad  materiaal  de  gratia,  contra  Augustinum  quid  sen- 
/tiant,  legent  opusculum  ipsius  Augustiui  de  Correptione  et  Gratia." 


19 

worden  v.  Neercassel  Iiad  niet  lang  genoegen  van  zijne 
geliefkoosde  instelling.  Reeds  het  volgend  jaar  kwam  hij 
te  overlijden,  maar  had  bij  zijn  testament  den  Hoogen  Heu- 
vel rijkelijk  bedacht.  De  eerste  president  van  het  Colle- 
gie  was  Martinus  de  Swaen  neef  van  Codde  en  aanhan- 
ger der  jansenistische  leerstellingen;  in  1692  'werd  hij 
door  Codde  teruggeroepen  en  Pastoor  benoemd  van  den 
Hoek  te  Haarlem,  later  Vicaris  Generaal,  zoo  het  heette , 
van  het  Bisdom  en  Deken  van  het  zoogenaamd  Kapittel 
van  Haarlem,  hevig  strijder  voor  deszelfs  ingebeelde 
regten ,  in  zijn  Motivum  juris  pro  Capitulo  Cathedrali 
Ilarlemensi,  en  Refutatio  responsi  ad  libelium:  Moti- 
vum juris  etc."  welke  beide  werken  op  den  Index  ge- 
plaatst zijn.  Zijn  opvolger  als  president  van  den  Hoogen 
Heuvel  was  Franciscus  Verschueren ,  insgelijks  een  aan- 
hanger van  het  Jansenismus,  als  blijkt  uit  eenige  godge- 
leerde werken,  die  hij  geschreven  heeft.  Deze  bleef  tot  in 
1723  het  Collegie  besturen,  in  welk  jaar  hij  den  9  Sep- 
tember plotseling  overleed.  In  een  brief  dien  de  Aposto- 
lische Vicaris  J,  van  Bijlevelt  den  19  November  1723 
aan  den  Prefect  der  Propaganda  zond  ,  wijst  hij  op  dien 
plotselingen  dood  van  Verschueren  als  eene  waarschuwing 
des  Hemels  voor  de  jansenisten ,  wijl  deze  ontwijfelbaar 
niet  weinig  had  medegewerkt  om  hun  plan  van  de  vol- 
trekking hunner  scheuring  door  de  consecratie  van  Steen- 
oven  tot  Aartsbisschop   v,  Utrecht,  te  bevorderen.  ') 

Het  was  er  blijkbaar  op  aangelegd  om  van  den  Hoo- 
gen Heuvel  een  kweekschool  voor  het  Jansenismus  te 
maken.  De  Apostolische  Vicaris  Codde  beijverde  zich  het 
Collegie  te  doen  bloeijen ;  onder  zijn  bestuur  was  er  een 

1)  j>a  quo  tarnen  nequissinio  ausu  [de  consecratie  van  Steenoven]"  non 
destitnri  videntur,  quantumcumque  etiaru  divinitus  adraoniti  ,  ut  nuper  iu 
subita  extinctione  Francisci  Verschuuren  Praesidis  in  Seminario  Ultrajectensi 
Lovanii,  hujus  rei  indubie  non  esigui  promotoris,  compertum  est. 


20 

groot  getal  studenten  en  geen  wonder,  Codde  wilde,  zooals 
de  Provicaris  de  Cock  in  zijn  werk  de  Petro  Coddeo  zegt, 
niemand,  hoe  aanbevelenswaardig  ook,  tot  de  Priester- 
wijding toelaten,  die  niet  op  den  Hoogen  Heuvel  gestu- 
deerd had,  zelfs  niet  de'kweekelingen  van  de  Propaganda.  ') 

Hierdoor  waren  zij  die  den  priesterlijken  staat  wenschten 
te  omhelzen  als  genoodzaakt  in  het  Collegie  van  den 
Hoogen  Heuvel  te  gaan  studeren,  met  het  noodlottig  ge- 
volg dat  althans  velen ,  door  de  jansenistische  rigting  van 
het  Collegie  onder  leiding  van  jansenistische  presidenten, 
partij  kozen  voor  de  rampzalige  scheuring  die  de  bloeijen- 
de  Hollandsen  e  Missie  zoo  ongelukkig  gemaakt  heeft. 
Zoodra  echter  was  Codde  niet  door  Paus  Clemens  XI 
in  zijn  Vicarisschap  geschorst  of  het  getal  kweekelingen 
begon  van  lieverlede  te  verminderen;  zoodat  op  het 
laatste  van  het  presidentschap  van  Verschueren  nog  slechts 
weinige  en  in  1723  zooals  we  aanstonds  zullen  zien, 
waarschijnlijk  niet  meer  dan  drie  studenten  overgebleven 
waren. 

Sedert  de  scheuring  en  openlijken  afval  der  jansenisten 
had  de  Hooge  Heuvel,  welks  president  en  provisoren  in 
hun  verzet  tegen  den  H.  Stoel  hardnekkig  bleven,  het  ver- 
trouwen der  katholieken  verloren.  Uit  het  Memoriale  dat 
de  Apostolische  Vicaris  van  Bijlevelt  den  1 2  September 
1723  aan  de  Propaganda  zond,  zien  we  dat  er  toen  jon- 
gelingen van  de  Hollandsche  Missie  te  Keulen  de  Godge- 
leerdheid  bestudeerden.  Zij  waren,  naar 't  schijnt,  gehuis- 
vest bij  den  Proost  van    S.  Andreas  aldaar ,    met   name 

1)  jrHic  [Codde]  praecipuo  colebat  amore  Alticollense  et  huc  candidati 
jrquique  fiorebant ;  nam  Vicarius  iste  sibi  quasi  legem  scripserat  neminem, 
„etsi  aetate ,  etsi  moribus ,  etsi  scientia  commendatum  ,  nisi  Alticollensi 
//ferula  eruditum ,  sauctis  ordioibus  insignare.  Hac  lege  nee  exempti  faere 
//alumni  Romani  Collegii  Urbani  de  Propaganda  Fide  ,  cujus  sanetissiinam 
,/disciplinam  decessor  Coddei  Neercasselius  et  Coddeus  ipse  (anno  1685) 
„praedicarunt." 


21 

Clandt,  waar  de  Vicaris  eenige  dagen  vertoefde  en  bij 
die  gelegenheid  naar  hun  gedrag  en  studiën  onderzocht 
en  hen  tot  godsvrucht  en  ijver  in  de  studie    opwekte.  ') 

Prof.  Reusens,  aan  wiens  meermalen  aangehaalde  Notice 
wij  vele  van  de  bovenvermelde  bijzonderheden  ontleend 
hebben,  zegt  dat  de  jansenisten  spoedig  na  den  dood  van 
Codde,  het  plan  vormden  een  jansenistisch  Seminarie  in 
Amersfoort  te  stichten  ,  ten  koste  van  het  Collegie  van 
den  Hoogen  Heuvel.  Daaromtrent  zegt  hij  het  volgende : 

z/Après  la  mort  de  Codde,  arrivée  Ie  1 1  Novembre  1710, 
,/le  pseudo-chapitre  [d'  Utrecht]  songea  bientöt  a  créer , 
//dans  la  ville  d'  Amersfoort,  un  Seminaire  janséniste.  Pour 
z/le  doter  on  commenca  par  retenir  les  revenus  des  fon- 
//dations  destinées  au  College  de  la  Haute-Colline,  a  Lou- 
c/vain,  ce  qui  d'ailleurs  était  chose  facile,  parce  que  les 
//proviseurs  de  ce  College  faisaient  partie  du  clergé  schis- 
//matique.  Pendant  les  dernières  années  que  Verschueren 
//fut  a  la  tête  de  la  Haute  Colline  ,  il  ne  recevait  plus  que 
//des  sommes  minimes  et  a  peine  suffisantes  pour  entretenir 
»un  tres  petit  nombre  d'elèves.  Après  sa  mort  les  pro- 
r/viseurs  decidèrent  de  vendre  publiquement  Ie  College, 
//pour  appliquer  au  Seminaire  d'Amersfoort  la  somme, 
«qui  en  reviendrait.  La  vente  fut  annoncée  par  des  affi- 
i/ches  placardées  sur  la  porte  du  College.  Le  Vicaire  Apo- 
//stolique  Jean  van  Bijlevelt,  qui,  chargé  de  la  Mission 
//hollandaise  par  le  pape  Clement  XI  le  2  Octobre  1717, 
^avait  été  expulsé  de  la  Hollande  peu  de  temps  après  , 
i,protesta  énergiquement  contre  la  vente,  et  en  obtint 
z/le  sursis ,  grace  aux  promptes  démarches  faites  sur  sa 
z/demande,  aupres  du  marquis  de  Prié,  vice-gouverneur 

1)  „Coloniae  per  aliquot  dies  in  aedibus  Dni  Claudt  ad  S.  Andrearn  Prae- 
positi  humanissime  exceptus ,  studium  ac  mores  juvenum  Missionis  nostrae 
sacrae  Theologiae  ibidem  operam  navautium  iuvestigavi  ,  iisque  pietatem  ac 
diligentiam  in  studiis  quam  potui  diligentissime  commendavi." 


22 

//des  Pays-Bas  autrichiennes,  par  Joseph  Spinelli,  internonce 
z/du  Saint  Siege  a  la  cour  de  Bruxelles.  La  direction  du 
//College  fut  alors  confiée  a  un  administrateur  nommé  par 
//1'Internonce  et  confirmé  par  Ie  cnnseil  du   Brabant." 

Van  hetgeen  Pr.  R.  hierboven  mededeelt  omtrent  den 
voorgenomen  verkoop  van  het  Collegie  en  de  stappen  die 
van  Bijlevelt  met  goed  gevolg  tzou  gedaan  hebben ,  om 
dien  te  voorkomen  ,  vonden  we  tot  onze  verwondering  niets 
in  zijn  Archief  noch  in  dat  van  C.  P.  Hoynck  van  Papen - 
drecht;  doch  van  de  wijze,  waarop  de  Hooge  Heuvel 
uit  de  handen  der  jansenisten  is  gered  geworden,  hebben 
we  tal  van  belangrijke  bijzonderheden  in  de  Archieven 
gevonden,  welke  we  hier  achtereenvolgend  zoo  getrouw 
mogelijk  gaan  mededeelen. 

Het  valt  niet  te  betwijfelen  of  de  jansenisten  legden 
het  er  op  toe,  den  Hooge  Heuvel  te  berooven  ja  te  ver- 
nietigen om  er  hun  nieuw  Collegie  te  Amersfoort  mede 
te  verrijken.  Zij  zelven  maakten  daar  geen  geheim  van. 
De  Vicaris  van  Bijlevelt  deelt  in  zijn  brief  aan  Hoynck 
van  Papendrecht  in  November   1723  het  volgende  mede: 

//Gisteren  was    ik    tot    Hussen bij  die  gelegenthijd 

z/verhaelde  den  pastoor  dat  van  Erckel  [de  welbekende 
kampioen  van  het  Jansenismus,  zoogenaamd  Aartspriester 
van  Delft]  <,al  lang  het  Collegie  van  den  Hoogen  Heuvel 
// wilde  quijd  syn  en  sulx  aen  Verschuren  [den  meerge- 
melden  president  van  het  Collegie]  verscheyde  maelen 
n/hadde  te  kennen  gegeven;  want  seyde  hij,  het  was  niet 
üpeyne  waerd  dat  men  sooveel  onkosten  deede  tot  onder- 
houd van  een  student  of  drie  als  moetende  president, 
z/twee  knechts  en  twee  meyden  en  reparatie  etc.  onder- 
z/houde,  hierom  meynde  hij  dat  se  niet  veel  instanties 
z/voor  selve  soude  doen  en  de  revenuen  der  beursen  maer 
a  soecken  te  behouden ,  daar  sy  haer  queckschool  tot  Amers- 
foort kunne  mede  voortsetten," 


23 

Dat  de  jansenisten,  zoolang  ze  door  hunnen  president 
Verschueren  meester  waren  van  het  Collegie  met  deszelfs 
bezittingen  en  beurzen ,  het  naar  vermogen  beroofd  hebben, 
zegt  ons  ook  het  reeds  vroeger  aangehaald  Verslag  van  wege 
den  Nuntius  Molinari  in  1758  naar  Rome  opgezonden. 
Daarin  toch  lezen  wij  dat  het  Collegie  van  den  Hoogen 
Heuvel  veel  heeft  geleden  van  de  jansenisten  en  de  ge- 
waande kanunniken  van  Utrecht,  dat  de  president  Ver- 
schueren, die  de  partij  met  hart  en  ziel  aanhing,  tijdens 
zijn  presidentschap  veel  goederen  van  het  Collegie  had 
weggemaakt  en  de  waarde  er  van  in  't  geheim  naar  Hol  • 
land  overgebragt.  Slechts  enkele  vertrouwde  personen  had 
hij  in  het  Collegie  toegelaten,  die  na  zijn  dood,  als  ge- 
volmagtigden,  zoo  het  heeten  moest,  van  die  van  Utrecht 
(wien,  naar  hun  beweren,  het  beheer  van  het  Collegie 
toekwam)  met  voorbeeldelooze  onbeschaamdheid ,  zich  van 
alles  meester  maakten  en  een  president  naar  hun  zin  durf- 
den aansteken,   na  de  kas  geledigd  te  hebben.  ') 

Dit  voorzag  ook  reeds  de  Internuntius  van  België  Spi- 
nelli,  toen  hij,  gelijk  we  aanstonds  nader  zullen  zien, 
aan  van  Bijlevelt  schreef  dat  het  gedaan  zoude  zijn  met 
de  Beurzen  voor  het  Collegie  gesticht,  indien  de  janse- 
nisten er  meester  van  bleven,  wijl  het  hun  plan  was  het 
geheel  en  al  ten  gronde  te  riglen.  Hiervan,  overtuigd 
haastte  zich  de  Internuntius,  terstond  na  het  overlijden 
van  Verschueren,  al  het  mogelijke  in  het  werk  te  stellen 
om  het  collegie  en  deszelfs  bezittingen  te  redden  en  voor 
de  katholieken  te  behouden.  Wat  daarvoor  geschied  is  , 
en  met  welk  gevolg,  vinden  we  in  brieven  van  den  Inter- 
nuntius aan  van  Bijlevelt  en  van  dezen  aan  Hoynck  ge- 
schreven, welke  we  in  het  oorspronkelijke  voor  ons  hebben.  ■ 


1)  Uittreksel  van  dat  Verslag,  voor  zoover  den   Hoogen   Heuvel  betreft, 
waarin  ook  het  bovenstaande  voorkomt,   geven  we  later. 


24 

Met  eenige  nadere  bijzonderheden  zullen  we  dat  verhaal 
aanvullen  uit  een  jansenistisch  werk  in  1725  te  Amster- 
dam bij  den  drukker  der  jansenisten  N.  Potgieter  ver- 
schenen, ten  titel  voerende:  uKort  historisch  ver hael  van 
't  gene  de  kerke  van  Utrecht  wedervaren  is"  ,  waarin  aan 
het  einde  van  het  zesde  en  laatste  deel  die  geschiedenis 
besproken  wordt. 

Zoodra  de  Internuntius  het  overlijden  van  den  president 
Verschueren  had  vernomen,  was  hij  er  terstond  op  be- 
dacht om  te  voorkomen  dat  op  nieuw  een  jansenist  tot 
president  zou  worden  aangesteld ,  en  daarom  vervoegde 
hij  zich  bij  den  Markies  de  Prié,  die  door  Prins  Eugenius 
van  Savoije  den  Landvoogd  van  België ,  toenmaals  de 
Oostenrijksche  Nederlanden,  was  aangesteld  om  in  diens 
naam  die  gewesten  te  besturen.  De  Prié  vaardigde  nu 
aanstonds  een  Mandaat  uit  aan  den  Rector  Magnificus  der 
Leuvensche  Universiteit,  DT.  Hony ,  waarbij  deze  werd 
gelast  geen  president  in  den  Hoogen  Heuvel  *toe  te  laten 
zonder  vooraf  de  Prié  geraadpleegd  te  hebben,  en  ten 
anderen  om  met  den  Fiscaal  van  de  Universiteit  een  Inven- 
taris op  te  maken  van  al  de  goederen  en  schrifturen  van 
het  Collegie.  Dit  geschiedde  den  1 1  September,  alzoo  twee 
dagen  na  het  overlijden  van  Verschueren;  doch  daags  te 
voren  had  de  Rector  zelf  reeds  een  zekeren  Magermans 
voorloopig  tot  waarnemend  bestuurder  van  het  Collegie 
aangesteld  en  de  kamer  van  den  overledenen  president  met 
het  zegel  van  de  Universiteit  doen  verzegelen  :  aldus  in  het 
bovengemelde  Kort  historisch  Ver  hael,  De  Rector  deed 
nu  terstond,  ingevolge  den  hem  opgedragen  last,  den  Inven- 
taris opmaken  ,  en  liet  het  verbod  van  de  Prié  in  het  Collegie 
.  aanplakken,  waartegen  terstond  drie  studenten  protest  aan- 
teekenden.  Uit  het  hierboven  (bladz.  22)  aangehaalde  ge- 
zegde van  v.  Erckel  zou  men  afleiden  dat  die  drie  de  eenige 
studenten  waren  die  zich  toen  in  't  Collegie  bevonden. 


25 

Inmiddels  had  Broedersen,  lid  van  het  gewaand  Kapit- 
tel van  Utrecht  en  provisor  van  het  Collegie,  reeds  een 
president  aangesteld,  namelijk  den hevigen  jansenist  Barch- 
man   Wuytiers  die  toen  in  het  Hollandsen  Collegie  Pul- 
cheria,  onder  den  jansenistischen  president  Melis,  de  Theo- 
logie bestudeerde  en  later  in  1725  Steenoven  als  pseudo- 
aartsbisschop  van  Utrecht  is  opgevolgd.  Met  dezen  nieuwen 
president  kwam  hij  het  Collegie  binnen,  stelde  hem  aan 
de  weinige  studenten  die  er  waren  als  zoodanig  voor  en 
had  zelfs  de  stoutheid  het  zegel  der  Universiteit  van  de 
kamer  des  overledenen    presidents    te    verbreken    en    de 
kamer  te  openen.  Deze  laatste  bijzonderheid  vernemen  we 
weder  uit  het  voormeld  Kort  historisch  verhael.  Onmidde- 
lijk gaf  de  Rector  Magnificus    kennis    van  het    gebeurde 
aan  den  Markies ,  die  op  aandringen  van  den  Internuntius 
terstond  den  Raad  van  State  tot  eene  buitengewone  ver- 
gadering bijeenriep,  waarin  besloten  werd,   ter  beteuge- 
ling van  den  overmoed  der  scheurmakers,  een  Procurator 
Generaal  van  den  Raad  van  Brabant  naar  Leuven  te  zen- 
den om  den  ingedrongen  president   Barchman  uit  het  Col- 
legie te  zetten  en  verder  voor  de  uitvoering  van  den  ge- 
geven last  van  de  Prié,  in  naam  des  Keizers,  zorg  te  dragen. 
Middelerwijl   had  de  Internuntius  zich  gehaast  den  Apo- 
stolischen  Vicaris  van  Bijlevelt ,  die  als  hoofd  der  Missie 
regtstreeks  in  de  zaak  betrokken  was,    terstond  van  het 
voorgevallene  kennis  te  geven ,    en  hield  hem   volkomen 
op  de  hoogte  van  al  wat  er  gebeurde  in  brieven,  waar- 
uit wij  de  meeste  bijzonderheden  boven  vermeld  en  nog  te 
vermelden,  geput  hebben.  Zijn  doel  daarbij  was  om  den 
Vicaris  diens  regt    te    doen  uitoefenen  over  het  Collegie 
en  een  president  te  doen  benoemen ;   maar  daartoe  moes- 
ten afdoende  bewijzen  overgelegd  worden ,  waaruit  bleek 
dat  van  Bijlevelt  als  Apostolisch  Vicaris  van    regtswege 
het  opperbestuur  had  over  het  Collegie  en  bevoegd  was 


26 

een  president  daarover  aan  te  stellen.  De  Internuntius 
vond  die  niet  in  zijn  Archief.  Alleen  wist  hij  uit  Batavia 
Sacra  dat  de  presidenten  ten  allen  tijde  door  de  Aposto. 
lische  Vicarissen  waren  aangesteld,  Hij  verzocht  dan  v.  B. 
om  onverwijld  hem  alle  bescheiden  betreffende  het  Collegie 
toe  te  zenden  en  hem  te  doen  weten  door  welke  gelden 
het  was  opgerigt  en  wie  vroeger  tot  provisoren  door  de 
Apostolische  Vicarissen  waren  aangesteld.  Zoo  schreef  hij 
hem  reeds  den  13  September  en  in  een  brief  van  den  16n 
daaraanvolgende  drong  hij  op  nieuw  er  op  aan  dat  v.  B. 
hem  alle  mogelijke  bescheiden,  die  hij  zelf  had  of  elders 
kon  vinden,  moest  overzenden ,  ter  staving  der  regten  van 
de  Apostolische  Vicarissen  en  ten  bewijze  dat  dezen  altijd 
de  presidenten  benoemd  en  het  opperbestuur  over  het 
Collegie  gevoerd  hadden.  'J 

1)  In  den  brief  van  Spinellï  van  13  September  1723  lezen  wij  het  volgende: 
„Dnus  Verschuren  Praeses  Collegii  Alticoüensis  die  hujns  mensis  nona 
„subita  morte  correptus  est.  Statim  ac  de  ejus  rnorte  certior  factus  sum , 
«rtimens  ne  [a]  Refractariis  aller  ejus  loco  surrogaretur ,  hoc  Collegii  [Col- 
legium?] ammissione  [sic]  in  perpetuum  amitteretur,  Exeellm  Marchionem 
«de  Prié  adii,  ab  eoque  impetravi  ut  Kectori  Magnifico  Universitatis  Lova- 
»niensis  mandaretur,  primum,  ne  aliquem  illuc  Praesidem  ,  se  inconsulto, 
»iutrudi  permiltertt,  ac  secundum,  ut  omnium  bonorum  et  scripturarum 
„Inventarium  una  cum  Fiscali  Universitatis  conficeret.  Refractarii  omnem 
„forsan  lapidem  moturi  sunt  ut  ejusdem  Collegii  bona,  quae  hucusque  usur- 
#parunt,  retineaut,  egoque  nihil  umquam  post  habebo  ut  illud  Collegium 
z/Missioni  servetur.  In  Archiviis  meis  nullum  reperitur  monumentum,  ex 
*quibus  [sic]  erui  possit  ad  quem  prius  spectaret  illius  Collegii  cura  et 
„provisio,  licet  ex  Batavia  Sacra  cognoverim  ,  Praesides  a  Vicariis  Aposto- 
„licis  constitutos  seniper  fuisse.  Quapropter  te  rogo  ,  vir  amplissime,  ut 
«nulla  postposita  mora,  ad  me  oinnia  documenta  ,  quae  ad  dictum  Culle- 
„gium  pertinent,  mittas  ,  meque  doceas,  quibus  pecuniis  illud  Collegium 
/7exstructum  fuerit,  quique  retroactis  temporibus  Provisores  a  Vicariis  Apo- 
rstolicis  fuerint  constituti.  Vides  ,  vir  amplissime,  rei  gravitatem ,  quapropter 
„omnia,  quae  mihi  mandare  poteris  quam  diligentissime  perscribas ,  aman- 
„tissimeque  subscribor.  Bruxellis  13  Septembris  1723. 

Amplae  Dnis  Vestrae  Addictissimus. 

(Sign.)  J.  Spinelli  Abbas  S.  Catharinae. 
P.S.   #Hac  nocte  celer  cursor  Lovanio  venit  ad  me  et  retulit  a  quodam 


27 

Het  behoeft  niet  gezegd  dat  de  Apostolische  Vicaris  al 
het  mogelijke  deed  om  de  verlangde  bescheiden  aan  den 
Internuntius  te  verschaffen.  Zelf  had  hij  in  zijn  Archief 
niets;  hij  moest  ze  dus  van  elders  zien  op  te  sporen.  In 

»Dno  Broederseu  qui  se  Provisorem  dicti  Collegii  Alticollensis  nominat , 
jfactimi  esse  Praesidem  illius  Collegii  Refractarium  Berchmans"  [zóó  vindeo 
we  Barchraan  Wuytiers  wel  meer  gennemdj.  „Ego  statim  adibo  Excellm. 
»Marchionem  de  Prié  ut  horum  hominum  insolentia  coerceatur.  Te  interta 
//iterum  atque  iterum  rogo  ut  sine  ulla  mora  mittas  ad  me  omuia  monu- 
«menta  quae  jus  Vicariorum  confirment,  ac  si  opus  fuerit ,  aliquem  iu  Hol- 
»landiam  mittas,   qui  quaecumque   poterit  congerere,  huc  afferat." 

Zijn  daaropvolgende  brief  van  16  September  1723  aan  van  Bijlevelt  luidde 
aldus : 

„Amplissime  Domiue  , 

„Praeterito  Tabellario  certiorem  te  feceram,  vir  amplissime,  de  iis  quae 
„ab  obitu  Verschuren  peracta  fuerant  in  Collegio  Alticollensi  Lovanii:  opus 
i,  au  tem  iiunc  est,  ut  de  iis  quae  postmodum  secutasuüt,  certiorem  te  quo- 
„que  faciam. 

«Magnificus  Rector  ,  acceptis  ab  Exeellm0  Marchione  de  Prié  mandatis , 
*ea  statim  Collegii  januae  affixit,  ac  una  cum  Uuiversitatis  Fiscale  scriptu- 
„rarum  ac  bonorum  Inventarium  conficere  iccepit,  at  tres  Collegii  Alumni 
„protestati  statim  fuerunt,  ac  interea  comparoit  quidam  Broederseu  qui  se 
„Collegii  Provisorem  dicebat  ac  quemdani  Kerckmans"  [is  bedoeld  Berch- 
mans  of  Barchman]  „Collegii  Praesidem  instituit.  Rector  magnificus  de  hisce 
„omnibus  patratis  eumdem  Exell™  Dnum  Marchionem  de  Prié  monuit,  qui, 
fine  urgente,  Consilium  status  extra  ordincm  illico  convocavit,  a  quo  sta- 
«tutum  fuit,  quod  ad  refraenandam  illorum  hominum  audaciam  mittendus 
„esset  Procurator  Generalis  Consilii  Brabaiitiae  qui  Kerckmans"  [Berchmans] 
„e  Collegio  expelleret,  Inventarium  omnium  scri];turarum  et  bonorum  per- 
„ficeret,  ac  Caesareo  nomine  omnibus  iuterdiceret,  ne  quis  ad  Collegii  Piae- 
„sidentiam  ,  inconsulto  Marchione  de  Prié,  admitteretur.  Vides  igitur  ,  vir 
«amplissime  ,  quanta  diligentia  nobis  est  opus  ;  quapropter  iterum  iterumque 
j7rogo,  ut  omnia  monumenta  ,  quae  vel  apud  te  vel  alibi  servantur  de  Vi- 
„cariorum  Apostolicorum  juribus  supra  idem  Collegium  ,  statim  ad  me  mittas, 
„et  e  re  quoque  futurum  esse  censeo  ,  ut  aliquem  in  Hollandiarn  mittas  ,  ut 
„eadem  scru'tetur  ac  ad  me  mittat  onmia  quae  invenire  potuerit  ,  quibus 
„ostendatur  Vicariorum  Apostolicorum  fnisse  seniper  Praesidum  institutioncm 
#ac  illius  Collegii  regimen,  quod  Refractaiii  usurparunt.  Ego  nil  hoc  in  ncgotio 
„pro  me  ago,  sed  pro  tua  auctoritate,  quam  ,  sedatis  tempestatibus ,  libere 
#in  eo  Collegio  exercere  possis,   amantissimeque  subscribor." 

Amplissimae  Dnis  Vestrae.  Addictissimus 

Bruxellis,  16  Septembris  1723.  (Sign.)  J.  Spinelli  Abbas  S.  Cath. 


28 

zijn  brief  van  22  September  1723  schreef  hij  daarover 
aan  zijn  vriend  Hoynck  u wegens  het  Collegie  van  den 
//Hoogen  Heuvel  heeft  zijn  doorlht  [de  Internuntius]  mij 
</ wederom  geschreven:  ik  heb  langs  alle  kanten  geschre- 
// ven  wegens  eenige  documenten,  maar  niemand  kan  mij 
//aen  die  helpen ;  en  [zij]  seggen  dat  niemand  oeyt  een 
//president  heeft  gestelt  zoo  te  Leuven  als  te  Ceulen  als 
«/den  Vicarius  aplcus  en  daer  is  niet  natuerlijcker  als  dat; 
«want  hij  het  hooft  der  missie  sijnde ,  is  hij  oc  meester 
tfVan  al  dat  tot  het  welwesen  van  de  missie  hoort  en  het 
#principaelste  dat  tot  de  missie  hoort  is  het  Seminarium 
u welker  sorge  aen  den  Vicarius  of  Bisschop  is  bevolen  ; 
A-daer  en  boven  heeft  sijn  Heyligheid  mij  aengestelt  niet 
//afhanckelijck  van  de  Capittelen  of  missionarissen,  maer 
t/als  haer  hooft  en  Vicaris  Generaal.  U  Ampl.  soude  hier- 
/;Over  kunnen  naesien  een  Bulle  die  mij  van  Romen  onder 
//andere  is  toe  gesonde  dewelke  U  Ampl.  heeft  gecopieert 
//tot  Mechelen." 

//Daerenboven  kunnen  de  refractarii  aen  den  Hoogen 
//Heuvel  geen  deel  hebben,  want  dat  alles  behoort  vol- 
//gens  alle  fundatien  aen  de  Rooms  Catholycke  en  niet 
//aen  de  rebellen  die  van  't  Rooms  geloof  zijn  afgeweeken. 
^/Ik  heb  dit  wat  breeder  alles  aen  sijn  doorlht.  geschre- 
«ven,  soodat  ik  hoope  dat  hiermede  en  met  de  schriften 
//die  bij  Verschuren  gevonden  sullen  worden,  het  Colle- 
z/gie  aen  ons  sal  blijven." 

Ongelukkig  liet  de  tijd  niet  toe  veel  nasporingen  te 
doen  ,  en  moest  de  Vicaris  zich  te  vrede  stellen  met  eene 
verklaring  aan  den  Internuntius  op  te  zenden  van  twee 
Aartspriesters,  namelijk  van  Hees  Aartspriester  van  Utrecht 
en  van  Beaumont  van  Zuid-Holland,  die  beiden  in  den 
Hoogen  Heuvel  gestudeerd  hadden  en  daarom  met  zeker- 
heid wisten  en  getuigden  dat  de  president  Verschueren 
door  den  Apostolischen  Vicaris  Codde  was  aangesteld.  Ook 


29 

zond  hij ,  op  verlangen  van  Spinelli,  een  officieel  verzoek- 
schrift, waarbij  hij  in  zijne  hoedanigheid  van  Apostolisch 
Vicaris  het  Collecrie  voor  de  Missie  teruo-eischte  en  daartoe 
de  tnsschenkomst  van  den  Internuntius  inriep.  In  zijn  brief 
van  12  October  aan  Hoynck  lezen  we  daarover  het  volgende  : 

//Ik  hebbe  een  declaratie  aen  syn  doorlht.  [den  Inter- 
n/nuntius] door  Beaumontius  en  van  Hees  onderteykent 
//dat  den  Vic.  Aplcus  authoritate  propria  den  president 
/yheeft  gestelt ;  ik  hebbe  oc  aen  mijn  Hr  den  Internuntius 
//een  versoeckbrief  geschreven  oin  voor  mij  't  Collegie 
//jure  Vic  Aplci  van  den  Hr  Marquis  de  Prié  te  ver- 
//soecken  en  [in]  een  anderen  briefde  reden  waerop  mijn  ver- 
z/soek  steunt,  soodat  ik  hoope  alles  wel  magh  succedeeren." 

De  Internuntius  verzocht  hem  bovendien  nog ,  dat  hij 
de  Collators  der  Beurzen  van  het  Collegie  zou  opwekken 
en  aansporen  om  voor  hunne  Beurzen ,  die  groot  gevaar 
liepen ,  op  te  komen ,  en  een  stuk  te  teekenen ,  waarbij 
zij  eischten  dat  hunne  Beurzen  onaangeroerd  zouden  blijven 
en  door  geen  anderen  president  beheerd  worden ,  dan  die 
zou  zijn  aangesteld  door  den  Apostolischen  Vicaris,  als  zijnde 
deze  alleen  daartoe  bevoegd.  Anders  toch  ,  vreesde  hij , 
was  het  gedaan  met  de  Beurzen,  indien  het  Collegie  on- 
gelukkigerwijze in  handen  viel  van  de  jansenisten,  wijl 
zij  het  er  op  gemunt  hadden,  het  Collegie  geheel  te  niet  te 
doen  gaan.  ')  v.  Bijlevelt   schijnt    echter  een  ander  plan 


1)  „Quandoquidem",  zoo  lezen  we  in  den  brief  van  Spinelli  dd.  14  Octo- 
ber 1723,  „Bursarum  Collatoies  Komano-Catholici  sunt,  e  re  futurum  ar- 
fbitror,  ut  eos  ad  illarum  vindicatiouem  excites,  horteris  ac  moneas,  ut 
„aliquod  a  se  subsignatum  monurnenturu  mittant,  quo  Bursas  suas  sartas 
„tectas  tuendas  reclament ,  a  nulloque  alio  Praeside  eas  admiuistrandas  te- 
„stentur ,  quam  ab  eo  ,  qui  a  Vicario  Apostolico  legitimo  Praesidentiae  col- 
«ilatore  constitutus  fuerit :  actum  erit  alias  de  Bursis  suis,  si  fato  aliquo 
„Collegii  adrninistratio  Refractariis  relinquetur,  cum  id  sit  eorum  consilium 
„Collegium  funditus  perdendi.  Illud  monumentum  ita  subsignatum  ad  me 
yinittas,  ut  eo  pro  causae  opportuuilatc  nti  possim." 


30 

gehad  te  hebben,  om  de  Beurzen  te  behouden.  Dit  al- 
thans meenen  we  te  moeten  afleiden,  uit  hetgeen  hij  den 
26  October  aan  Hoynck  schreef: 

,/Het  sal  vooreerst  genoeg  sijn  indien  wij  dat  [het  Col- 
legie]  in  besit  kunnen  krijgen;  want  de  Collatores  der 
„Beurssen  den  Provisor  dan  sullen  aendoen  om  de  Beurs- 
een, en  daertoe  sal  men  gebruycken  de  gedeputeerdens 
//die  van  Overyssel  en  andere  plaetsen  in  den  Haeg  sitten." 

Wat  hij  aan  Sninelli  opzond  was,  zoo  betuigde  deze 
in  zijn  brief  van  1  8  October,  in  de  beste  orde  en  zou  ter 
gelegener  tijd  aan  den  Markies  de  Prié  worden  voorgelegd. 

Vatten  we  nu  den  draad  onzer  geschiedenis  weder  op. 
De  Procurator- Generaal  van  den  Raad  van  Brabant  die  naar 
Leuven  gezonden  was,  zooals  we  zagen,  om  te  Leuven 
orde  op  de  zaken  te  stellen  ,  schijnt  zijne  lastgeving,  om 
welke  reden  vinden  we  niet  gemeld  ,  niet  geheel  te  heb- 
ben kunnen  uitvoeren ;  en  eene  ongesteldheid  van  de 
Prié  was  oorzaak  dat  de  zaak  bleef  hangen.  Eerst  op  het 
laatst  van  October  kwam  hij  van  de  Abdij  van  Affighem, 
waar  hij  tot  herstel  zijner  gezondheid  eenigen  tijd  verble- 
ven was ,  naar  Brussel  terug,  en  gaf  onmiddelijk  last  aan 
den  Rector  Magnificus  en  den  Fiskaal  der  Universiteit 
alsook  aan  den  Burgemeester  van  Leuven,  om  Broedersen 
voor  zich  te  doen  verschijnen,  de  schrifturen  en  alles  wat 
er  nog  het  Collegie  betreffende  overig  was  ,  van  hem  op 
te  eischen ,  en  vervolgens  hem ,  uit  naam  des  Keizers  aan 
te  zeggen,  dat  hij  binnen  twaalf  uren  Leuven  en  bin- 
nen vier  en  twintig  uren  geheel  België  moest  ont- 
ruimen, omdat  hij  het  bestaan  had,  aldaar  een  president 
aan  te  stellen  en  tegen  zijne  verordeningen  in ,  de  zegels  op 
de  schrifturen  van  het  Collegie  en  van  Verschueren  gesteld, 
te  verbreken.  Ook  gaf  de  Prié  last  dat  naar  de  overige  mede- 
pi  igtigen  een  onderzoek  zou  worden  ingesteld,  Barchman 
de  ingedrongen  president  uit  het  Collegie  gezet  en  zekere 


31 

Cremers,  een  goed  katholiek  en  aan  den  H.  Stoel  gehoor- 
zaam priester,  over  het  Collegie  aangesteld  zou  worden. 
Den  27  October  vertrokken  de  drie  genoemde  lasthebbers 
en  volbragten  terstond  hunnen  last ,  waarmede  de  Hooge 
Heuvel  voor  goed  uit  de  handen  der  jansenisten  werd 
verlost.  Dit  alles  vernemen  we  uit  een  brief  van  den 
Internuntius  aan  v.  Bijlevelt  d  d.  4  November  1723.  ') 

Zooals  te  voorzien  was ,  lieten  de  jansenisten  het  er 
niet  bij  rusten.  Hit  de  meeraangehaalde  Notiee  van 
Pr.  Reusens,  alsook  uit  het  bovengemelde  jansenistisch 
werk  Kort  Historisch  verhael  vernemen  we ,  dat  zij  als 
naar  gewoonte  ,  hunne  toevlugt  namen  tot  de  Redering 
hier  te  lande,  die,  als  altijd  bereid  hunne  partij  te  kiezen, 
door  bemiddeling-  van  haren  President  aan  het  Belgische 
Hof,  bewerkte  dat  de  zaak  voor  de  burgerlijke  regtbank 
aanhangig  gemaakt  werd.  Na  verloop  van  vier  jaren, 
alzoo  in  1727,  besliste  deze  ten  nadeele  der  jansenisten 
en  bevestigde  Cremers  in  zijn  ambt  van   u  Administrateur " 


1)  »Ut  Collegü  Alticollensis",  schrijft  de  Internuntius,  »negotium  quo- 
*modo  se  habet ,  proseqnar  ,  referara  quod  Excellm*  Marchio  de  Prié  huc 
„reversus  praeterita  hebdomada  mandavit  Rectori  Magnifico,  Fiscali  Univer- 
„sitatis  ac  Consoli  Lovaniensi  ,  ut  Broedersen  corara  se  vocarent ,  ab  eoque 
//scripturas  reliquaque  ad  Collegium  pertinentia  repetereut ,  deiudeque  Cae- 
«sareo  nomine  eidem  indicerent,  ut  Lovanio  iufra  dnodecim  horarum  tem- 
«pus,  ac  deinde  ab  omui  Austriaco  Belgio  iDtra  viginti  quatuor  horarum 
„spatium  exularet,  idque  quod  tam  audax  fuerit,  ut  Praesidcm  constituere, 
„ac  signa  ex  Collegü  et  Verschuren  defuncti  scripturis  apposita  resignare 
ycoutra  mandata  sua  ausus  fuerit:  iisdemque  mandatum  quoque  est,  ut  et 
/;in  reliquos  delicti  conscios  inquirerent,  Berckman,  Praesidem  a  Broedersen 
„constitutum,  e  Collegio  ejicerent  ac  Cremers  virum  optimum  ac  de  S.  Sede 
«bene  sentientem  constituerent,  ac  de  omnibus  eumdem  certiorem  facerent. 
„Hisce  mandatis  satisfactum  jam  est,  qnandoquidem  tres  il li  dcsignati  27 
zrmensis  praeteriti  ad  Collegium  se  contulerunt ,  Broedersen  coram  se  voca- 
„runt,  Lofanio  et  ex  toto  Belgio  exulare  coegerunt  :  ü  nunc  in  inquirendis 
wreliqui9  criminis  consociis  sunt  occupati.  Meum  erit  te  vir  Amplme  eer- 
„tiorem  facere  de  iis  quae  hoc  in  negotio  gerentnr ;  ego  quidem  nulli  par- 
„cam  labori  ut  Vicariorum  auctoritas  sarta  tectaque  servetur." 


32 

(zoo  toch  wordt  hij  door  Pr.  Reusens  genoemd)  met  aan- 
stelling tevens  van  twee  Professoren  van  de  Universiteit 
van  Leuven  te  weten  Noël  du  Bois  en  Laurentius  Hac- 
quius  tot  Provisoren   van  't  Collegie.    ') 

De  Vicaris  van  Bijlevelt ,  ofschoon  de  benoeming  van 
Cremers  geheel  buiten  hem  om  was  geschied,  verheugde 
zich  toch  zeer  over  den  gelukkigen  uitslag  van  de  aan- 
gewende pogingen  om  het  Collegie  voor  de  katholieken 
der  Hollandsche  Missie  te  behouden.  In  zijn  brief  aan 
den  Prefect  der  Propaganda  Kardinaal  Sacripante  dd.  1 9 
November  1  723,  gaf  hij  met  een  enkel  woord  kennis  van 
die  heugelijke  gebeurtenis,  in  de  onderstelling  dat  de 
Internuntius  zelf  het  wel  nader  met  meer  uitvoerigheid 
zoude  medegedeeld  hebben.  Hij  schreef  het  vooral  toe  aan 
de  behendigheid  van  Spinelli  welke  altijd  in  dankbare 
herinnering  op  de  Missie  zal  blijven.  2) 

1)  Deze  Laurentius  Hacquius  had  in  1717  met  andere  Professoren  van 
de  Universiteiten  van  Parijs  en  Leuven  eene  casus-positie  van  de  Utreehtsche 
jansenisten  over  de  wettigheid  van  hun  gewaand  Kapittel  en  andere  bewe- 
ringen in  een  voor  hen  gunstigen  zin  beantwoord  ,  doch  onder  bijvoeging 
van  het  voorbehoud  :  mits  de  voorgestelde  feiten  met  alle  omstandigheden 
inderdaad  zóó  waren  als  ze  in  de  casus-positie  waren  aangegeven  :  /rsuppusi- 
fftis  omnibus  factorum  circumstantiis.''  Dat  voorbehoud  maakte  hij,  wijl  hij 
de  zaak  niet  vertrouwde.  Later,  bij  nader  onderzoek  zag  hij  dat  de  janse- 
nisten de  Professoren  met  hun  casus-posilie  misleid  haddeu  ,  waarom  hij  den 
26  Mei  1728  eene  verklaring  gaf  dat  zijn  vroeger  advies  op  eene  dwaling 
steunde  ,  en  hij  nu  overtuigd  was  van  de  nietigheid  van  hun  Kapittel  en 
verdere  aanmatigingen.  Afschrift  van  dat  stuk  hebben  we  in  het  Archief  van 
Hoynck  van  Papendrecht  gevonden.  Het  meergemeld  Kort  Historisch  Ver- 
hael  geeft  het  antwoord  der  Professoren  op  de  casus-positie,  maar  natuur- 
lijk zonder  te  spreken  van  het  voorbehoud  dat  L.  Hacquius,  en  misschien' 
ook  wel  de  andere  Professoren,  gemaakt  haddeu. 

2)  „Seminarium  Ultrajectense",  zegt  hij,  „utpote  ad  Missionem  nostram 
*revera  spectans,  dexteritate  üni  Internuntii  Bruxellensis  ,  numquam  Mis- 
„sioni  nostrae  intermoritura  ,  ope  Excellmi  Dni  Marchiouis  De  Prié  supremi 
Hiu  Belgio  Catholico  Gubernatoris  ,  in  nostram  potestatem  subaetum  est, 
„de  quo  cum  idem  Dns  Internuntius  S.  Congregationi  iudubie  fusius  docue- 
„rit,  nil  opus  est  hic  a  me  Eminentiae  suae  referre." 


33 

Ofschoon  het  Collegie  nu  wel  feitelijk  aan  de  jansenis- 
ten was  onttrokken,  wilde  echter  de  Raad  van  Brabant 
de  regtsvraag:  aan  wien  het  bestuur  toekwam,  niet  be- 
slissen, maar  liet  die  aan  de  gewone  regtbank  over. 
Inmiddels  werd,  gelijk  we  reeds  gezien  hebben,  een  Ad- 
ministrateur voorloopig  aangesteld.  In  de  verslagen  echter 
der  Belgische  Nuntiussen  Molinari,  Ghilini  en  Busca  over 
de  Hollandsche  Missie,  waarvan  Ave  de  noodige  uittreksels 
zullen  geven,  wordt  hij  even  als  zijne  opvolgers,  Pre- 
sident genoemd  en  zij  voegen  er  bij  dat  de  aanstelling- 
van  president  en  provisoren  van  den  Hoogen  Heuvel 
door  de  Belgische  Regering  gedaan  werd,  altijd  bij  wijze 
van  voorloopigen  maatregel  uprovisionaliter  seu  per  mo~ 
dum  'provisionis".  —  Molinari  gaf  in  zijn  meergemeld  ver- 
slag in  1758,  na  de  regterlijke  uitspraak  van  1756  —  waar- 
over later,  de  hoop  te  kennen  dat  nu  ook  aan  hem  als 
geestelijk  hoofd  der  Hollandsche  Missie,  bij  ontstentenis 
van  een  Apostolisch  Vicaris,  het  opperbestuur  over.  den 
Hoogen  Heuvel  zou  worden  toegekend,  maar,  zooals  we 
uit  de  verslagen  der  Nuntiussen  Ghilini  1774-1776  en 
Busca  1781  vernemen,  is  de  voorloopige  toestand  altijd 
blijven  voortduren  en  durfden  de  Nuntiussen  uit  vrees  voor 
erger,  bij  de  Belgische  Regering  niet  op  hun  regt  aandrin- 
gen,  't  geen  we  later  meer  in  bijzonderheden  zullen  zien. 

Joannes  Baptist  Cremers  ,  van  wege  de  Belgische  Re- 
gering ,  tot  voorloopig  of  waarnemend  president  aangesteld, 
ondervond  alras  geldelijke  moeijelijkheid  ;  en  geen  wonder: 
immers  behalve  dat  de  jansenisten  het  Collegie  verarmd 
hadden ,  waren  ze  meester  gebleven  van  de  fondsen  en 
bezittingen ,  die  bijna  allen  in  Holland  gelegen  waren ,  en 
besteedden  er  de  inkomsten  van  aan  hun  nieuw  Collegie 
te  Amersfoort.  Van  al  de  oude  Beurzenstichtingen ,  zegt 
Pr.  Reusens,  waren  slechts  twee  overgebleven,  wijl  de 
goederen  waarop  ze  gevestigd    waren    in    België    lagen ; 

Bijdragen  Gesch.  Bisi.  v.  Haarlem  VIIIeDeel.  3 


34 

namelijk  die  van  Nicolaas  Collart  en  van  Nicolaas  Fran- 
ciscus  van  Geffe.  Deze  laatste  Beurs  in  1680  gesticht 
komt  ook  voor  in  de  opgave  van  oude  Beurzenstichtingen 
te  Leuven  in  het  Handboekje  voor  de  zaken  der  R.  K. 
Eeredienst  Jaargang  1872,  als  nog  bestaande  Beurs  van 
den  Hoogen  Heuvel,  maar  die  van  Collart  is  daar  niet 
meer  te  vinden. 

Vreemd  echter  is  het  dat  de  Relatio  Status  van  wege 
den  Nuntius  Ghilini ,  opvolger  van  Molinari ,  opgesteld 
twee  geheel  andere  Beurzen  opgeeft  als  de  eenige  over- 
geblevene in  den  Hoogen  Heuvel,  die  niet  door  de  jan- 
senisten waren  bemagtigd,  te  weten  eene  die  ter  begeving 
stond  van  den  Pastoor  van  Gouda,  en  eene  waarvan  de 
begeving  toekwam  aan  den  Heer  Zevenhuysen,  met  name 
van  Outheusden.  Van  die  beiden  vinden  we  geen  gewag 
gemaakt  noch  in  de  meergemelde  opgave  in  het  Handboekje 
voor  de  zaken  der  R,  K.  Eeredienst,  noch  in  de  jaarlijk- 
sche  officiële  opgaven  die  het  administratieve  Bureau  van 
het  Aartsbisschoppelijk  Seminarie  van  Mechelen  doet  van 
de  openstaande  Beurzen.  Misschien  zijn  die  later  op  eene 
of  andere  wijze  verloren  gegaan ;  ook  Pr.  Reusens  rept 
daar  niet  van  in  zijne  Notice,  en  noemt,  zooals  we  ge- 
zien hebben ,  twee  andere  Beurzen.  Doch ,  wat  daarvan 
zij ,  zoo  veel  is  zeker  dat  er  al  zeer  weinig  Beurzen  uit 
de  handen  der  jansenisten  gered  zijn  en  de  president 
Cremers,  bij  den  ontredderden  toestand  van  het  Colle- 
gie  zich  genoodzaakt  zag  de  liefdadigheid  der  katholieken 
van  Holland  voor  het  Collegie  in  te  roepen.  Zijn  vertrouwen 
op  de  vrijgevigheid  en  godsdienstzin  der  Hollandsche 
katholieken  werd  niet  beschaamd.  Door  hunne  aanzien- 
lijke offers,  gevoegd  bij  een  zuinig  beheer,  begon  het 
Collegie  onder  Cremers  en  diens  opvolger  Joostens  weder 
op  te  bloeijen,  zoodat  in  1739  de  jaarlijksche  inkomsten 
van  het  Collegie  1800    Brabantsche    guldens  bedroegen, 


35 

welke  de  laatstgenoemde  president  met  nagenoeg  400 
vermeerderde.  Het  jaar  te  voren  hadden  (na  veel  over- 
leg met  den  toenmaligen  Aarstpriester  van  Holland  J.  van 
den  Steen  en  C.  P.  Hoynck  van  Papendrecht)  de  presi- 
dent en  provisoren  een  verzoekschrift  bij  de  Aartshertogin  ') 
ingediend  om  van  de  inkomsten  des  Collegies  een  soort 
van  nieuwe  Beurzen  te  mogen  stichten ,  waarop  den  3e  Julij 
1733  van  wrege  de  Aartshertogin,  een  toestemmend  ant- 
woord kwam,  doch  altijd  bij  wijze  van  voorloopigen  maat- 
regel en  tot  nadere  beschikking.  2) 

Ten  gevolge  dezer  volmagt  werden  al  aanstonds  zeven 


1)  Maria  Elisabeth  zuster  van  Keizer  Karel  VI,  door  dezen  tot  Landvoog- 
des der  Oostenrijksche  Nederlanden   aangesteld. 

2)  Het  verzoekschrift  en  het  antwoord  luidden  volgens  Afschrift  in  ons 
Archief,  als  volgt: 

»A  son  Altesse  Serenissime  ,  Les  Proviseurs  et  President  du  College  d'AIti- 
collence  en  1'Université  de  Louvain  ont  1'honneur  de  representer  tres  re- 
spcctueusement  a  Votre  Altesse  serenissime,  fue  [zal  moeten  zijn  yue]  par 
la  retraite  d'un  President  y  etabli  par  ceux  du  pretendu  Chapitre  d'Utrecht, 
les  biens  appartenans  audit  College  ont  été  telement  diminués,  que  si  votre 
Altesse  Serenemissime  n'auroit  pns  daigné  d'y  pourvoir  par  1'etablissement 
d'un  President,  Ie  susdit  College  se  seroit  trouvé  privé  du  restant  de  ses 
biens,  mais  comme  les  presidens  qu'on  y  a  etabli  du  depuis  etaut  inforinés 
des  intentions  pieuses  de  Votre  Altesse  serenissime,  et  qu'elle  ne  souhaite 
rien  de  plus  que  Ie  maintient  du  susdit  College,  pour  y  elever  des  Etudians 
qui  se  rendroient  capables  pour  la  Mission  d'Hollande,  ils  ont  tachés  d'y 
conserver  Ie  peu  de  biens  qui  y  restent,  les  supplians  croient  que  par  leur 
economie  ils  ont  augmentés  les  revenus  d'iceluy,  et  qu'ils  sont  en  état  de 
donner  quelque  secour  ou  supplement  a  ceux  qui  se  presenteront  pour  venir 
demeurer  audit  College  et  comme  la  volonté  de  ceux  qui  ont  etablis  Ie  dit 
College  en  1  Uuiversité  de  Louvain  a  été  sans  doute  de  procurer  eet  avan- 
tage  aux  Hollandois  pour  qu'ils  se  puissent  rendre  capables  a  etre  employés 
a  la  Mission  pour  la  conservation  de  notre  Sainte  Religion  Catholique  et 
Romaine,  et  souhaitant  de  ne  rien  faire  a  eet  egard  sans  1'approbation  et 
aggreation  de  Votre  Altesse  serenissime,  ils  osent  luy  proposer  s'il  ne  con- 
viendroit  pas  de  distribuer  quelques  portions  desdits  revenus  a  quelques 
Etudians  de  la  Province  d'Utrecht  ou  de  Hollande,  qui  se  presenteront  pour 
demeurer  audit  College,  aux  qaels  on  pourroit  accorder  quelque  supplement 
de  leur  table,  ce  qui  engagera  plusieurs  sujets  capables  a  y  venir  demeu- 
rer,   eause  qu'ils  se  retirent  vers  votre  Altesse  Serenissime,    La    suppliant 


36 

Beurzen  gesticht  in  dien  zin,  dat  voor  zeven  arme  stu- 
denten der  Hollansche  Missie  het  kostgeld,  dat  60  Pata- 
conen,  ongeveer  ƒ150  bedroeg,  voor  hen  met  twee  derden 
verminderd  werd  en  zij  alzoo  slechts  50  gulden  behoef- 
den te  betalen.  Aldus  schreef  Hoynck  in  zijne  zoo  aan- 
stonds te  melden  Memorie,  ofschoon  de  Nuntius  Molinari 
in  zijn  meermalen  aangehaald  Verslag  slechts  spreekt  van 
één  derde  vermindering  van  kostgeld  voor  de  Beursiers. 
Van  die  Beurzen  verbleef  de  begeving,  zoolang  de  voor- 
loopige  toestand  zoude  duren ,  aan  president  en  provisoren 
van  het  Collegie. 

Daar  echter  de  Aartspriesters  op  de  Hollandsche  Missie 
van  alle  bestuur  en  collatie  van  Beurzen  bleven  uitge- 
sloten, was  de  belangstelling  in  het  Collegie  op  de  Missie 
aanmerkelijk  verflaauwd,  zoodat  er  bijna  geene  studenten 
meer  in  den  Hoogen  Heuvel  kwamen  studeren    In  1739 


tres  respectueusemeDt  d'etre  servie  d'autoriser  les  suppliants  a  1'effet  d'ac- 
corder  quelque  soulagement  aux  Theologiens,  munis  de  certificat  de  vie  et 
meurs  qui  se  presenteront  audit  College,  Ie  tout  a  proportion  des  revenus 
d'iceluy  et  selon  qu'ils  jugeront  que  les  revenus  dndit  College  pourroat 
suffir :  c'est  la  grace  etc.  Signé  G.  De  Chentinne. 

Copie  de  1'appointement.  Son  Altesse  serenissime  aiant  eu  rapport  de  cette 
Requete  prenant  egard  aux  raisons  y  conteuues,  et  notament  que  les  re- 
venus du  College  d'Alticollenee  eu  1'Université  de  Lonvain  seroient  a  present 
en  etat  de  pouvoir  suppler  a  quelque  Theologiens  qui  y  viendroient  denieu- 
rer,  une  partie  de  leur  table  par  ou  Ie  dit  College  se  pourra  reraettre  de 
la  perte  qu'il  a  soufferte  dans  cesbiens,  a  authorisé,  comme  Elle  authorise 
par  cette,  les  supplians  de  pouvoir  donuer  quelque  supplement  pour  leur 
table  a  des  Theologiens  ,  qui  se  presenteront  a  y  venir  demeurer  selon  et 
a  proportion  des  revenus  dudit  College,  a  charge  et  condition  que  lesdits 
Theologiens  soient  munis  de  bons  certificats  de  vie,  moeurs  et  saine  Doc- 
trine, et  qu'ils  ont  de  la  eapacité  pour  etre  un  jour  emploiez  a  la  Mission 
d'Hollande,  comme  aussi  que  ce  supplement  devra  etre  accordé  du  consen- 
tement  unanime  des  supplians  en  leur  qualité  de  Proviseurs  et  President, 
Ie  tout  par  provision  et  jusques  a  ce  que  par  ladite  Altesse  serenissime  au- 
trement  soit  disposé.  Fait  Bruxelles  Ie  3e  Juillet  1738 ,  signé  Marie  Elisa- 
beth.  Plus  bas  etoit:  par  ordonnance  de  son  Altesse,  signé  Bollaert,  et  seil- 
liez  en  forme." 


37 

waren  er  nog  slechts  vijf,  die  weldra  hunne  studiën  vol- 
tooid zouden  hebben,  en  geen  enkele  kwam  meer  opdagen, 
waardoor  groot  gevaar  ontstond  dat  het  Collegie  voor 
de  Missie  zou  verloren  gaan.  Hoynck  stelde  er  toen  den 
16  Mei  1739  eene  Memorie  over  op,  die  hij  aan  de 
Aartspriesters  van  de  verwijderdste  en  armste  districten 
toezond,  namelijk  van  Groningen,  Leeuwarden,  Deventer, 
Hollandsch  Gelderland  en  van  't  gedeelte  van  Utrecht 
dat  onder  den  Koning  van  Pruissen  was.  Van  die  Me- 
morie hebben  we  de  minute  voor  ons  en  het  voornaamste 
daarvan  gaan  we  hier  mededeelen.  Zijn  doel  daarmede  was 
de  gemelde  Aartspriesters  aan  te  sporen  om  arme  studen- 
ten uit  hunne  districten  te  zenden ,  welke  van  de  onlangs 
gestichte  beurzen  genot  konden  hebben.  Hij  zegt  daarin 
dat  het  Collegie  wel  is  waar  in  handen  is  van  de  Rege- 
ring van  Brabant,  maar  dit  was  slechts  voorloopig  en  aldus 
geregeld  door  toedoen  van  den  Kardinaal  d'Alsace  en 
den  Internuntius  Spinelli  zelven,  die  zulks  als  het  eenige 
middel  hadden  beschouwd  om  het  voor  de  Missie  te  be- 
houden /ySon  Altesse  Serenissime"  [de  AartshertoginJ  zegt 
hij  in  die  Memorie  „on  Ie  gouvernement  ne  prétende  pas 
de  rester  maitre  du  College,  au  contraire  ils  déclarent 
d'être  pret  a  Ie  rendre  a  la  Mission,  si  nous  pouvons  ap- 
porter  des  preuves  que  c'est  uu  College  de  la  Mission. 
Ces  preuves  me  ne  sont  jamais  tombées  en  mains,  et  si 
quelqu'un  me  puisse  aider  en  cela  je  m'emploierai  volon- 
tiers  a  les  mettre  en  leur  grand  jour  et  les  faire  valoir." 
Overigens  toont  hij  in  die  Memorie  aan  ,  dat  de  Aarts- 
priesters of  andere  Missionarissen,  die  in  hunne  districten 
of  gemeenten  bekwame  jongelingen  hebben,  welke  zich 
tot  den  geestelijken  staat  geroepen  gevoelen,  van  deze  ge- 
legenheid behooren  gebruik  te  maken  om  zich  in  het  bezit 
te  stellen  van  het  regt,  beursiers  naar  het  Collegie  te 
zenden  ,  en  het  weinig  verschilt  of  ze  zelven  de  beurzen 


38 

begeven  dan  wel  studenten  daarvoor  aanbevelen.  —  Die 
Memorie  had  het  gevolg  dat  hij  reeds  den  29  Augustus 
van  datzelfde  jaar  1739  aan  den  Kardinaal  d'Alsace,  die 
zich  toen  te  Rome  bevond,  kon  melden  dat  men  van  alle 
kanten  voordragten  ontving  van  studenten  voor  de  Beur- 
zen van  het  Collegie,  meer  zelfs  dan  genoeg  was.  Alleen 
de  Aartspriester  van  Utrecht  de  Ram  maakte  eene  uit- 
zondering en  wilde  niemand  voor  eene  beurs  aanbevelen, 
om  reden  dat  hij  meende  regt  te  hebben  op  de  Collatie 
zelve.   ') 

Ten  gevolge  van  het  welslagen  der  gemelde  pogingen 
van  Hoynck  bleven  die  beurzen  en  het  Collegie  zelf  voor 
de  Hollandsche  Missie  behouden,  terwijl  anders  de  Beur- 

1)  Wij  lezen  in  de  minute  die  Hoynck  ons  van  dat  schrijven  bewaard 
heeft,  het  volgende  : 

„Le  College  dit  Alticollense  a  manqué  de  périr.  Il  n'y  avoit  que  quatre 
[in  zijue  gemelde  Memorie  sprak  hij  van  vijf  studenten]  etudiants  a  Paques, 
qui  se  disposoient  pour  partir,  et  le  President  craignoit  qu'  après  les  gran- 
des  vacanoes  il  n'y  fut  seul  avec  ses  domestiques.  Cela  fit  apprehender  que 
le  conseil  privé"  [van  Brabant]  #feroit  de  plein  sault"  [sic]  „la  collation 
des  bourses  reglées  par  le  decret  provisionel  de  S.  A.  S."  [Hier  is  bedoeld 
de  medegedeelde  beschikking  der  Aartshertogin  dd.  3  Jnlij  1738]  „a  des 
gens  de  ces  pays-cy"  [België]  »an  defaut  des  Hollandois,  ou  prendroit 
d'autres  mesures  qui  tireroieut  a  conseqnence.  Il  fallut  donc  faire  venir  des 
gens  de  la  Missiou.  —  Le  projet  aiant  été  concerté  aver  Mr  van  den  Steen, 
et  puis  avec  les  provisenrs  Du  Bois  et  Hacquius  j'ai  ecrit  des  circulaires 
aux  Archipretres  des  dioeceses  eloignées  etpauvres,  Groningue,  Leuwarde, 
Deventer,  ceux  de  la  Gueldre  Hollandoise  et  de  cette  partie  d'Utrecht,  qui 
est  au  Roi  de  Prusse  ,  qu'il  y  avoit  sept  bourses  audit  College  pour  des 
sujets  qualifiés  de  leurs  districts,  qu'i's  pouvoient  s'addresser  au  President 
avec  des  temoignages  requis  pour  recevoir  la  collation  gratis  par  les  Pro- 
viseurs  moieuuant  un  supplement  de  vingt  écus,  les  eshortant  a  profiter  de 
cette  occasion  ,  avec  assurance  que  dans  la  suite  ils  y  auroieut  leur  part  a 
mesure  que  les  premiers  envoyés  auroeint  achevé  leur  cours  et  s'en  retourne- 
roient  pretres  pour  aller  servir  dans  la  Mission.  Le  succes  a  passé  notre 
attente.  La  proposition  a  été  tres  bien  recue  et  apres  mon  retour  de  Spa, 
je  tronvois  les  reponses  des  Archipretres ,  qui  en  proposoient  plus  qn'ils 
ne  falloient.  Les  Proviseurs  en  ont  fait  le  choix  et  ont  demandésept  bour- 
siers  qu'on  a  fait  venir  pour  le  lOd'Octobre.  Le  voila  sauvé  du  naufrage." 


zen  ongetwijfeld  aan  Belgische  studenten  zouden  bege- 
ven zijn,  en  welligt  het  geheele  Collegie  voorde  Missie 
zou  zijn  verloren  geweest.  In  1758  waren  er,  volgens 
het  verslag  van  Molinari,  reeds  tien  Beurzen  op  gezegden 
voet  gesticht,  die  allen  door  studenten  van  de  Hollandsche 
Missie  genoten  werden.  Nog  willen  we  hier  uit  diezelfde  Me- 
morie  van  Hoynck  mededeelen ,  wat  hij  over  de  bestemming 
der  beide  Collegien  der  Hollandsche  Missie  te  Leuven  zegt : 
z/La  Mission  a  été  autrefois  divisée  en  deux  parties 
du  tems  de  Catzius  et  Neercasselius.  Catzius  s'étoit  reserve 
les  Dioceses  d'Harlem,  Groninge  et  Leu warde,  Neercassel 
avoit  Utrecht,  Middelburg  et  Deventer,  et  quand  ce  der- 
nier a  transporté  Ie  College  du  Hoogenheuvel  de  Cologne 
a  Louvain,  il  a  voulu  que  ce  College  fut  comme  Ie  Se- 
minaire  de  ces  trois  Diöcèses,  laissant  pour  les  trois  autres 
Dioceses  Ie  College  d'Hollande,  comme  Ie  Seminaire  d'iceux. 
Cette  division  de  la  Misson  a  été  tolerée  et  puis  approuvée 
par  Ie  Sl  Siège. ')  J'avoue  que  ce  n'etoit  pas  par  rapport 
a  ces  deux  Colleges,  mais  les  Vicaires  Apostoliques  Neer- 
cassel et  Codde,  qui  n'avoient  point  des  Coadjuteurs,  comme 
Catzius  avoit  un,  ont  toujours  destinés  les  sujets  de  la 
Mission  selon  cette  division.  Et  je  me  souvien%  qu'en 
1700,  etant  question  de  m'envoyer  a  Louvain  au  College 
d'Hollande,  Mr  Codde  s'y  opposa,  et  dit  a  feu  mon  père 
que,  comme  j'etois  du  Diocese  d'Utrecht,  je  devois  aller 
au  College  du  Hoogen  Heuvel.  Mais  les  brouilleries  étant 
survenues,  il  ne  fut  pas  question  de  1'un  ou  de  1'autre."  De 
verdeeling  waarvan  Hoynck  daar  spreekt  is  later  niet  meer 
in  acht  genomen.  Uit  de  Relationes  Status  of  verslagen  der 
Nuntiussen  Molinari  1758  en  Ghilini  1773  blijkt  dat  toen 


1)  Zie  den  brief  van  de  Propaganda  aan  den  Internuntius  dd.  3  Maart  1663, 
te  vinden  in 't  werk  van  Hoynck  Historia  Eccl.  JJltr.  Appendix  Monument. 
XXIII,  pag.   127. 


40 

ter  tijd  het  Collegie  van  den  Hoogen  Heuvel  beschouwd 
werd  als  bestemd  voor  de  geheele  Missie ,  uitgenomen 
alleen  het  voormalig  Bisdom  van  Haarlem,  waarvoor  uit- 
sluitend bestemd  was  het  Collegie  Pulcheria  of'  het  Hol- 
landsen Collegie. 

Toen  de  gezegde  maatregelen  tot  behoud  van  het  Col- 
legie voor  de  Hollandsche  Missie  en  deszelfs  bloei  wer- 
den genomen ,  was  de  eerste  voorloopig  aangestelde  pre- 
sident of  Administrateur  Cremers  reeds  opgevolgd  door 
een  tweeden,  met  name  Joannes  Antonius  Joosten  die 
den  8  Junij  1738  door  het  Gouvernement  van  Brussel, 
insgelijks  bij  wijze  van  voorloopigen  maatregel,  tot  pre- 
sident was  benoemd,  en  tot  aan  zijn  dood  den  31  December 
1753  het  Collegie  bestuurde.  Op  't  laatst  van  zijn  bestuur 
deden  de  jansenisten  eene  nieuwe  poging  om  zich  van 
het  Collegie  meester  te  maken.  In  1752  wendden  zij 
zich  tot  de  Staten- Generaal  der  Vereenio;de  Provinciën 
om  door  dezer  bemiddeling  bij  de  Belgische  Regering 
te  erlangen  dat  ze  op  nieuw  ter  zake  van  het  Collegie, 
in  regten  zouden  gehoord  worden.  Door  de  dringende  en 
aanhoudende  vertoogen  van  den  President  der  Staten  te 
Bruss^  ,  ten  behoeve  der  jansenisten ,  zag  de  Gouver- 
neur der  Oostenrijksche  Nederlanden,  Prins  Karel  Alexan- 
van  Lotharingen,  zich  genoopt  die  zaak  andermaal  bij  den 
Raad  van  Brabant  te  doen  brengen.  Uit  het  meerge- 
melde verslag  van  Molinari  vernemen  we,  dat  het  regtsge- 
ding,  van  tijd  tot  tijd  afgebroken,  doch  telkens  weder 
opgevat,  eerst  ten  jare  1756  ten  nadeele  der  jansenisten 
werd  beëindigd.  Prof.  Reusens  geeft  ons  in  zijne  Notice 
den  text  van  het  vonnis  van  den  Raad  van  Brabant  den 
31  Januarij  1756  geveld,  waarbij  werd  beslist  dat  de 
jansenisten  niet  het  minste  regt  op  het  Collegie  of  des- 
zelfs bezittingen  hadden,  en  zij  al  de  goederen  en  inkom- 
sten der  Fundaties,   alsmede    rekenboeken    en    alles  wat 


41 

daarop  betrekking  had  aan  de  bestaande  administratie 
moesten  overgeven.  Het  behoeft  wel  niet  gezegd  dat  de 
jansenisten  zich  niet  in  't  minste  aan  dat  regterlijk  vonnis 
stoorden.  ') 

Van  den  president  Joostens  lezen  we  nog  in  het  verslag 
van  Molinari,  dat  hij  in  't  jaar  1754  een  studiebeurs  in 
het  Collegie  stichtte,  welke  ter  begeving  stond  van  pre- 
sident en  provisoren.  Die  beurs  schijnt  echter  later  ver- 
loren te  zijn  gegaan ;  althans  we  vinden  daar  niets  van 
in  de  bovengemelde  opgave  van  Beurzenstichtingen  in  het 
Handboekje  van  R.  K.  Eeredienst,  Jaargang  1872.  Wel 
vinden  we  daar  opgegeven  een  Beursstichting  van  zijn 
opvolger  Christianus  Franciscanus  Terswaek  ,  of  zoo  als 
hij  daar  genoemd  wordt  Terswaek  ,  soms  ook  Terswaak 
geheeten,  die  den  15  Mei  1781  eene  Beurs  stichtte  voor 
jongelingen  uit  de  Vereenigde  Nederlanden ,  welke  Beurs 
alzoo  no£  in  wezen  is. 

Deze  Terswaek,  die  vroeger  kapellaan  en  secretaris 
tevens  geweest  was  van  den  Aartspriester  van  der  Valck 
pastoor  der  S.  Jacobus-statie  te  's  Gravenhage,  en  op  9 
Januarij  1754  Joostens  was  opgevolgd,  wordt  door  de 
Nuntiussen  Molinari  en  Ghilini  hoogelijk  geprezen.  Aller- 
lofwaardigst.  zegt  de  eerste,  vervult  hij  in  alles  de  hem 
opgedragen  taak  *optime  regitur  sub  praesidentia  eximii 
D,  Terswaek  Roterdamensis  S  Theologiae  Doctoris  et 
Ethices  Professoris  in  eadem  Lovaniensi  Universitate  qui 
summa  cum  laude  sui  muneris  partes  adimplet  in  omnibus"; 
en    in    de  Relatio  Status  van  wege  den    Nuntius  Ghilini 


1)  De  text  van  het  vonnis  luidde,  volgens  Pr.  Reusens  aldus:  #Senatus 
#Brabantinus,  interveniente  officio  fiscali ,  decrelo  pridie  Kalendas  Februarii 
#1756  lato  ,  pronuntiavit,  nihil  iis  [Ultrajectinis]  juris  in  dictura  Collegium 
„ejnsve  bona  competere  ,  jussitque  ea  omnia  et  fundatiouum  proventus,  ra- 
rtiones  in  chartis  descriptas ,  libros  manuales,  utvocant,  aliaque  omnia  ad 
#id  spectantia,  cum  juribus  et  emolumentis  quibusvis  restitui." 


42 

naar  Rome  opgezonden ,  wordt  van  hem  gezegd  dat  hij 
onder  alle  opzigten  een  voortreffelijk  man  was  ,/vir  nu- 
meris  omnibus  absolutus."  Nog  lezen  we  in  het  verslag 
van  Molinari  dat  de  Hooge  Heuvel  soms  tot  30  Theolo- 
ganten  telde  en  er  toen,  in  1758,  21  waren  uit  alle 
Districten  der  Missie. 

Toen  tijdens  het  bestuur  van  Terswaek  door  boven 
gemelde  regterlijke  uitspraak  van  den  Raad  van  Brabant 
voor  goed  beslist  was  ,  dat  de  jansenisten  geen  regt  op 
het  Collegie  hadden,  meende  de  Nuntius  Molinari  dat  nu 
ook  de  voorloopige  toestand  van  het  Bestuur  moest  op- 
houden, en  bij  het  openvallen  van  het  presidentschap  en 
provisorschap,  de  Nuntius  van  Brussel  zou  behooren  te 
zorgen  dat  hij  in  zijn  regt  van  benoeming  voor  goed  her- 
steld werd.  Immers,  zoo  redeneert  hij  in  zijn  meermalen 
aangehaald  verslag  van  1758,  daar  Sasbold  Vosmeer  bij 
de  stichtingsacte  van  het  Collegie  te  Keulen,  het  opper- 
bestuur en  de  benoeming  van  president  en  provisoren 
aan  zich  en  zijne  opvolgers,  de  toekomstige  Apostolische 
Vicarissen  als  Superiors  van  de  Missie ,  had  voorbehouden, 
was  nu,  bij  ontstentenis  van  een  Apostolischen  Vicaris, 
die  bevoegdheid  op  de  Nuntiussen  van  Brussel,  als  zijnde 
de  Superiors  van  de  Missie  ,  overgegaan.  Het  was  echter 
zoo  gemakkelijk  niet  voor  den  Nuntius  het  bestuur  in 
handen  te  krijgen.  Het  Gouvernement  eenmaal  meester 
van  het  Collegie,  bleef  het  besturen,  zoo  als  wel  te  voor- 
zien was,  al  had  Hoynck  in  zijne  Memorie,  (zie  blz.  37 
hierboven),  ter  geruststelling  der  Aartspriesters  gezegd, 
dat  de  Brusselsche  Regering  volstrekt  geen  aanspraak 
maakte  om  het  opperbestuur  over  het  Collegie  te  blijven 
voeren,  en  zich  bereid  verklaard  had,  het  aan  de  Missie 
terug  te  geven ,  zoodra  het  gebleken  zou  zijn  dat  het  een 
Collegie  was  van  de  Missie. 

Het  meergemelde  verslag  over  de  Hollandsche  Missie 


43 

waaruit  we  het  bovenstaande,  en  vele  hierboven  vermelde 
bijzonderheden  over  den  Hoogen  Heuvel  vernomen  heb- 
ben ,  was  in  1758  opgemaakt  op  last  van  de  Propaganda 
en  onder  toezigt  van  den  Nuntius  Carolus  Molinari  Aarts- 
bisschop van  Damascus  i.  p.  i.  en  Superior  der  Hollandsche 
zending,  door  diens  Auditeur  Bartholomaeus  Soffredini, 
als  blijkt  uit  den  titel  van  het  verslag  welke  aldus  luidt : 
//Missionis  Batavae  Status  ejusque  Stationum  et  Pastorum 
/./Catalogus,  jussu  S,  Congregationis  de  Propaganda  Fide 
„sub  auspiciis  Eximii  et  Rmi  Nuntii  Bruxellensis  ejusdem 
yMissionis  Superioris  a  Bartholomaeo  Soffredini  ejus  audi- 
z/tore  accurate  expositus  anno  1758." ')  Deze  Molinari,  die 


1)  Over  de  Collegies  te  Leuven  en  bijzonder  over  den  Hoogeu  Heuvel 
lezen   we  in  't  verslag  hetgeen  volgt: 

»Sicuti  autem  uemo  inficias  ibit  conservationem  verae  Keligionis  sauaequc 
doctrinae  ubique  et  in  praesertim  [sic]  regionibus  plarimum  pendere  ab  electa 
ordinatione  sacerdotum  ,  ita  jure  optimo  introductum  est,  prout  hactenus 
observatur,  neminem  titulo  Missiouis  Batavae  posse  ordiuari,  nisi  quarto 
saltem  anno,  quo  S.  Theologiae  vacaverint  ïd  Universitate  Lovaniensi.  Hinc 
Lovanii  duo  sunt  collegia  seu  seminaria  Missionis  Hollandicae  ad  quae  con- 
carruut  juvenes  qui  Statui  Ecclesiastico  se  addicuut  et  Patriae  Missioui 
cupiunt  inservire.  Unnm  est  Ultrajectinum  pro  Archidioecesi  Ultrajectina  et 
Episcopatibus  suffraganeis  sub  titularibus  S.S.  Wülibrordo  et  Bonifacio  aDno 
1613  Coloniae  fundatum  a  Sasboldo  Vosraero  Vicario  Apostolico,  quod  postea 
ab  Neercasselio  Lovanium  trauslatum  fuit,  ubi  nunc,  quia  in  alto  colle 
situra  est,  Collegium  Alticollense  denominatur ,  et  adhuc  toti  Missioni  m- 
servit,  excepto  Dislrictu  Harlemensi,  propter  rationem  inferius  exprimen- 
dam.  Maximum  hoc  Collegium  passum  est  ruiuam  a  Jansenistis  et  prae- 
tensis  Capitularibus  Ultrajectinis ,  praecipue  circa  annum  1723  quo  obiit 
tune  temporis  illius  Praeses.  Hic  illorum  partibus  iDtime  addictus  jam  vivens 
pi  ura  Collegii  bona  disperserat,  eornmque  pretium  clanculum  in  Hollandiam 
transfugaverat ,  paucosque  sibi  fideles  sequaces  in  Collegio  admiserat,  qui 
eo  defuncto  summa  protervia  tamquam  asserti  deputati  ab  Ultrajectensibus 
ad  quos  pertinere  contendebant  Collegii  administiationem ,  illud  occupare, 
et  pro  eorum  arbitrio  Praesidem  coustituere  ausi  sunt ,  dissipato  jam  aerario 
et  transfugatis  Collegii  scripturis,  et  non  nisi  ob  eximiam  vigilantiam  Emi 
Card*  Spinelli  tune  Nuntii  Bruxellensis,  accedente  auctoritate  suprema  Aulae 
Bruxellensis,  in  exilium  polsi  sunt  Refractarii,  et  Collegium  integre  servatum 
est  Catholicis ,    deputato  interim  Praeside  provisioualiter  a  Principe  quous- 


te 

van  October  1751  als  Superior  de  Missie  bestuurd  had, 
werd  in  1763  in  de  Nuntiatuur  te  Brussel  en  daar- 
mede tevens  in  het  opperbestuur  over  de  Hollandsche 
Missie  opgevolgd  door  Thomas  Maria  Ghilini,  Aartsbis- 
schop van  Rhodes  i.  p.  i.  die  tot  1775  dien  post  bekleedde, 
en  toen  naar  Rome  is  vertrokken,  waar  hij  in  1778 
tot  de  waardigheid   van    Kardinaal   werd  verheven.    Ook 


que  ïd  regulari  judicio  dccisum  foret  ad  quos  Collegii  administratie)  perti- 
neret. 

„Etcnira  snperadditis  urgentissimis  Reipublicae  Hollandicae  officiis,  per  ejus 
ablegatum  Bruxellis  resideutem  in  Judicio  audiri  instabant;  quare  hujus 
controversiae  cognitione  remissa  Tïibunalibus.  Lis  diu  agitata,  dilata  et  reas- 
sumpta  fuit  et  nonnisi  anno  1756  per  sententiam  consilii  Brabantiae  deeisurn 
fait  nullum  jas  super  Collcgio  competere  Capitularibus,  seu  Vicariatui 
Ultrajectino.  Ab  eo  autem  tempore  usque  in  praesens ,  quia  lis  pendebat, 
Praeses  et  Provisores  Collegii  eadem  semper  adhibita  for  mul&  provisionafiter 
seu  per  modum  provisionis  constituti  suut  ab  Aula  Bruxellensi,  itautnunc, 
lite  finita,  cum  in  futurum  seu  Praesidis  seu  Provisorum  vacatio  aliqua 
contigeri),  ad  vigilantiam  Rsmi  Nuntii  Bruxel'ensis  pertinebit  efficere,  ut 
in  illorum  nominatione  reintegretur.  Sicuti  enim  in  Iustrumento  fundatioms 
Collegii  per  Vosmcriim  factae  suprema  Collegii  administratio  cum  potestate 
constituendi  Praesidem  et  Provisores  sibi  reservatur,  et  futuris  Vicariis  Apo- 
stolicis  tamquam  Missionis  Superioribus,  ita  dubium  non  est ,  quod  deficien- 
tibus  modo  Vicariis  Apostolicis,  illa  devoluta  sit  et  pertinere  debeat  ad  Nuntios 
Bruxellenses ,  qui  Missionis   Hollandicae  constituti  sunt  Superiores. 

attaque  in  Collegio  Alticollensi  ])ost  antedictam  ruiuam  a  Jansenistes  factam, 
duae  tantum  superfuerunt  fundatioues  Bursarum,  quarum  prima  et  praecipua 
est  ad  collationem  Pastoris  civitatis  Goudae  :  altera  est  ad  collationem  nobilis 
Dni  van  Outheusden  Toparchae  de  Zevenhuyse.[ln  twee  andere  Exemplaren  van 
deze  zelfde  Relatio  Status  lezen  wc  :  prima  et  praecipua  est  ad  collationem  Nobi- 
lis Dni  van  Outheusden  Toparchae  de  Zevenhuizen  ,  altera  est  ad  collationem 
Pastoris  civitatis  Goudae.]  His  accedit  tertia  fuudata  anno  1754  a  pracdefuncto 
Praeside  Joostens,  quae  ad  collationem  Praesidis  et  Provisorum  Collegii  per- 
tinet,  qui  insuper  ex  approbatione  regia,  circa  anuum  1736  [moet  zijn  1788 
zie  bl.  35]  data,  potestatem  habent  pauperibus  Theologis  remittendi  tertiam 
partem  sumptunm  pro  habitat ione  et  mensa  annue  Collegio  persolvendorum 
et  in  praesenti  decem  hac  diminutione  gaudent.  Caeterum  Collegium  ali- 
quando  usque  ad  30  numerat  Theologos,  in  pi-aesenti  21  ex  omnibus  Di- 
strictibus  Missionis ,  et  optime  regitur  sub  praesidentia  eximii  D.  Terswaek 
RoterdamensisS.  TheoIogiaeDoctoris  etEthices  ProfessorisineademLovanieusi 
Universitate  qui  summa  cum  laudc  sui  muueris  partes  adimplct  in  omnibus," 


45 

van  dezen  Nuntius  bezitten  we  een  dergelijk  verslag 
over  de  Hollandsche  Missie ,  loopende  over  de  twee  eerste 
jaren  van  zijn  bestuur,  namelijk  van  1763  tot  1765, 
even  zoo  door  zijn  Auditeur  Johannes  Antonius  Maggiora 
en  onder  zijn  toezigt  opgesteld ,  zoo  als  insgelijks  uit 
den  titel  blijkt,  luidende  als  volgt: 

z/Relatio  Status  Missionis  Batavae  ab  anno  1763  usque 
//ad  annum  1765  producta  sub  auspiciis  Exmi  et  Rmi 
z/Dni  Dni  Thomae  Mariae  Ghilini  Archiepiscopi  Rhodien- 
,(rsis,  Apostolici  in  Belgio  Nuntii  et  ad  ejusdem  Missionis 
,/ Batavae  Regimen  a  Sumino  Pontifice  deputati,  a  Johanne 
//Antonio  Maggiora  ejusdem  Exmi  Dni  Nuntii  Apostolici 
j/Auditore  disposita." 

In  dat  verslag  wordt  ook  melding  gemaakt  van  de 
Seminariën  der  Hollandsche  Missie ,  en  wel  als  zijnde  drie  in 
getal,  namelijk  1°  het  Hollandsen  Collegie  of  zoogenaamd 
Puhheria ,  waarvan  we  later  de  geschiedenis  geven 
2°  het  Collegie  van  den  Hoogen  Heuvel,  en  3°  het  Col- 
legie van  O.  L.  V.  of  van  de  Propaganda  te  Douai  in 
Frankrijk,  Van  dit  laatste  echter,  het  grootste  van  de  drie 
zegt  hij  dat  het  eigenlijk  niet  tot  de  Hollandsche  Missie  be- 
hoort,  zoo  als  de  twee  eerstgenoemde,  maar  slechts  in 
zekeren  zin  tot  de  Missie  in  betrekking  staat,  omdat  daar 
eenige  Beurzen  zijn  gesticht  voor  studenten  uit  het  Aarts- 
bisdom van  Utrecht  en  daarom  ook  eenigen  uit  het  Her- 
togdom Kleef  —  dat  deel  had  uitgemaakt  van  gezegd 
Aartsbisdom ,  en  nog  tot  de  Hollandsche  Missie  behoorde  — 
in  dat  Collegie  studeerden.  Verder  zegt  hij  nog,  dat  als- 
toen  president  van  dat  Collegie  was  zekere  D.  Desplanck, 
die  Stievenart  —  tot  een  ander  presidentschap  in  dezelfde 
Universiteit  benoemd  —  was  opgevolgd.  Meer  vernemen 
we  hier  van  Douai  niet;  en  wijl  het  dan  ook  werkelijk  niet 
onder  de  eigenlijke  Collegies  of  Seminariën  der  Holland- 
sche Missie  te  rekenen  is ,  meenen  we  't  hier  verder  buiten 


46 

behandeling  te  kunnen  laten.  Alleen  willen  we  hier  nog 
aanstippen ,  dat  het  bedoelde  Collegie  van  de  Propaganda 
in  164-9  is  gesticht  door  Georgius  Colvenerius  Proost  van 
S.  Pieter  te  Douai  en  de  Universiteit  van  Douai ,  waar- 
aan dit  Collegie  of  Seminarie  verbonden  was,  in  1560  is 
opgerigt. 

Van  het  Collegie  den  Hoogen  Heuvel  wordt  in  de  Relatio 
Status  van  Ghilini  het  volgende  verhaald,  dat  ons  den  vreem- 
den toestand  van  het  Collegie  kenschetst.  De  president  van 
het  Hollandsen  Collegie  Pulcheria  met  name  Leliveltwas 
overleden.  Hij  was  tevens  provisor  van  den  Hoogen  Heu- 
vel ,   zoodat  in    die   twee   vacaturen  moest  worden  voor- 
zien. Nu  was  de  genoemde  Terswaek ,  president  van  den 
Hoogen  Heuvel,    niet  ongenegen  het  presidentschap  van 
Pulcheria  aan    te   nemen  en  't  was  te  voorzien  dat ,    als 
hij    dit    te    kennen   gaf  aan    de  provisors  van  dit  Colle- 
gie,   die    den    president    moesten    aanstellen,    Terswaek 
als    Hollander    (hij   was    van    Rotterdam    geboortig)   hun 
zeer  gevallig  zou  zijn.    Maar    dan   moest  er   een    nieuwe 
president  voor  den  Hoogen    Heuvel  benoemd  worden    en 
in  dat  geval  waren  in  de  gegevene    omstandigheden,  de 
moeijelijkheden,  zoo  van  den  kant  van  't  Brusselsche  Hof, 
als  van  dien  der  jansenisten,  niet  te  overzien.    Wat   het 
eerste  betreft,  dit  was,  nadat  de  Nuntius  Spinelli  deszelfs 
hulp  tegen  de  jansenisten   had  moeten  inroepen ,  onwrik- 
baar blijven  vasthouden  aan  de  benoeming  van  president 
en  provisoren  van  den   Hoogen    Heuvel  en    er  was    niet 
aan  te  denken  dat  het  die  aan  den  eenigen  regthebbende 
den  Nuntius  als  Superior  der  Missie  zou  overlaten.  Maar 
ook    de    jansenisten ,    hoezeer  herhaaldelijk   door    regter- 
lijke  vonnissen  in  het    ongelijk    gesteld ,    zouden  niet    in 
gebreke  blijven  op  de    zaak    terug    te    komen    en   hunne 
gewaande  regten  altijd  nog  willen    doen  gelden.  Daarbij 
kwam ,  en  dit  maakte  den  toestand  zoo  uiterst  moeijelijk, 


47 

dat  de  jansenisten  bij  sommige  Ministers  van  liet  Brus- 
selsche  Gouvernement  veel  invloed  hadden;  zoodat,  wan- 
neer de  Nuntius  tegenover  het  Gouvernement  zijne  ree;- 
ten  wilde  doen  gelden  en  de  benoeming  deed  buiten  het 
Gouvernement  om,  voor  eene  zamenspanning  der  janse- 
nisten met  hunne  geheime  vrienden  aan  het  Brusselsche 
Hof  te  vreezen  zijn  zou.  Ook  durfde  de  Nuntius  niet 
eens  bij  het  Gouvernement  stappen  doen  om  den ,  zoo 
het  heeten  moest,  voorloopigen  toestand  te  doen  ophouden  , 
wijl  de  Regering  dan  alligt  zich  voor  goed  als  alleen  wettig 
opperbestuurder  van  het  Collegie  zou  verklaren,  en  eigen- 
magtig  de  benoemingen  voor  het  vervolg  als  zijn  uit- 
sluitend  regt  zich  zou  voorbehouden.  Om  al  die  gevaren 
te  ontwijken  bewerkte  de  Nuntius  bij  Terswaek,  dat  hij 
president  van  den  Hoogen  Heuvel  bleef.  Uit  het  Archief 
van  Palcheria  blijkt  dat  de  provisoren  van  dit  Collegie 
werkelijk  het  presidentschap  aan  Terswaek  hebben  aan- 
geboden, maar  deze  er  voor  bedankt  heeft.  Ook  meende 
de  Nuntius  om  diezelfde  moeijelijkheden  de  vacature  van 
een  provisor,  door  het  overlijden  van  Lelivelt  ontstaan, 
voorloopig  onvervuld  te  moeten  laten.  De  overblijvende 
provisor  Guyaux,  een  allervoortreffelijkst  man,  was  met 
den  bekwamen  en  ijverigen  president  volkomen  in  staat 
het  Collegie  naar  behooren  te  besturen.  Tot  tijd  en  wijle 
gunstiger  omstandigheden  zich  mogten  voortdoen,  meende 
de  Nuntius  naar  't  voorbeeld  zijner  voorgangers,  voorzig- 
tigheidshalve  zich  te  dier  zake  lijdelijk  te  moeten  houden, 
altijd  evenwel  op  zijne  hoede  om,  bij  de  eerste  gunstige 
gelegenheid,  die  zich  zou  voordoen,  de  regten  van  Apos- 
tolisch Vicaris,  welke  op  hem  als  Superior  der  Missie 
waren  overgegaan,  in  alles  te  handhaven.  Intusschen 
ging  het  Gouvernement  zijn  gang  en  stelde  een  nieuwen 
provisor  aan,     met    name    Wellens,    die    toen  president 


48 

van  Pulcheria  was  en  later  Bisschop   van   Antwerpen    is 
geworden.  ') 


1)  Zie  hier  den  Latijnschen  text  van  het  besproken  gedeelte  van  de  Relatio 
Status  van  Ghilini : 

„Tria  proprie  sunt  Seminaria  ad  Missionem  Batavara  spectantia  fundata, 
scilicet  pro  adolescentibus  ex  foedevato  Belgio  oriundis,  qai  debita  scientia 
comparata  in  rebus  Theologieis  ad  curam  animarum  exercendam  idonei  eva- 
dant;  ca  sunt  Collegium  Hollandicum  et  Alticollense,  utrumque  Lovanii , 
et  Marianum,   sive  de  Propaganda  Fide  Duaci  [Douai  in   Frankrijk]. 

„Collegium  Hollandieum,  quod  Sa' Puleheriae  dicitur,  pro  iis  fuit  erectum 
qui  sunt  ex  Proviucia  Hollandiae,  sive  ex  Dioecesi  Harlemensi.  Eximio  Dno 
Lelivelt  Buscoducensi  illius  Praesidi  defuncto  anno  1764  subrogatus  est  a 
Collegii  Provisoribus  Eximius  Dnus  Wellens,  et  ipse  S.  Theologiae  Doctor 
in  Universitate  Lovaniensi,  qui  turn  in  munere  Praesidis  ,  turn  in  vicibus 
Doctoris  Regentis  obeundis  ita  promeretur,  ut  spem  faciat  se  ad  majora 
promotum  iri.  [Wellens  werd  den  20  April  1776  tot  den  Bisschoppelijken 
Zetel  van  Antwerpen   verheven]. 

ii Alticollense  illos  excipit,  qui  e  reliquis  Foederati  Belgii  Provinciis  oriundi 
sunt,  scilicet  hoc  est  verum  Seminarium  Archiepiscopale  TJltrajectinum  fun- 
datum  pro  iis,  qui  sunt  ex  Archidioecesi  Ultrajectina  caeterisque  Dioecesi- 
bus  sufFraganeis,  excepta  tarnen  Harlemensi ,  peculiare  suum,  ut  dictum  est, 
Seminarium  habente.  Huic  Collegio  Alticollensi  praeest  etiamnum  Eximius 
D.  Terswack  Doctor  quoque  S.  Theologiae  in  eadera  Universitate,  primus 
Examinator  ab  Ex0  Dno  Nuntio  pro  candidatis  Hollandiae  deputatus,  Ro- 
terodamus,  vir  numeris  omnibus  absolutus." 

„Maximum,  quod  est  Duaci,  et  de  Propaganda  Fide  dicitur,  ad  Missionem 
vere  non  pertinet,  uti  superiora  duo,  sed  aliquo  modo  tantum  ad  eam 
spectat,  quod  aliquae  in  illo  fundatae  sint  Bursae  pro  Ü9  qui  sunt  ex  Ar- 
chidioecesi Ultrajectina  atque  aliqui  eo  proiude  tenduut  ex  Ducatu  Cliviensi 
studiorum  causa,  cum  Ducatus  ille  dictae  Archidioecesis  Ultrajectinae  sit 
pars.  Hujus  Mariaui  Collegii  Praeses  a  Provisoribus  constitutus  est  R.  adm. 
D.  D.  Desplanck  S.  Th.  L.  in  loco  R.  adm.  D.  Stievenart  ad  aliam  in  ea- 
dem    Universitate   Praesidentiam  promoti. 

»Sed  quae  contigeruut  in  obitu  supradicti  Dni  Lelivelt,  utpote  observatu 
digna  et  pro  bono  Missionis  imposterum  facile  inservitura,  fusius  exponi 
praestat.  Is  cum  Hoilandici  Collegii  et  Praeses,  et  unus  ex  Provisoribus 
Alticollensis  esset,  in  utroque  munere  alius  ipsi  subrogandus  erat.  At  prae- 
videns  Excellentissimus  Dnus  [Nuntius  Ghilini]  gravissimas  inde  difficulta- 
tes  exorituras,  eas  pro  viribus  avertere  et  declinare  studuit,  semper  con- 
servandae  Missionis  tranquillitati  intensissimus.  Quipne  verendum  erat  ne 
Ds  Terswack  Hollacdus  et  Hollandioi  Collegii  Provisoribus,  ad  quos  Prae- 
sidis nominatio  spectat,  gratus  admodum  et  acceptus  ,  ad  illius  Collegii  Prae- 


49 

De  opvolger  van  Ghilini  Ignatius  Busca,  Aartsbisschop 
van  Emesse  i.  p.  i.  die  van  1776  tot  1785  Nuntius  te 
Brussel,  tevens  als  Superior  de  Hollandsche  Missie  be- 
stuurd heefc,  bleef  in  denzelfden  moeijelijken  toestand, 
ten  aanzien  van  het  Collegie  van  den  Hoogen  Heuvel 
verkeeren. 

Van  dezen  Nuntius  bezitten  we  insgelijks  een  verslag 
van  hetgeen  onder  zijn  bestuur  op  de  Missie  is  voor- 
gevallen, doch  niet  verder  dan  tot  het  einde  van  1781; 
het  is  onder  zijn  toezigt  door  denzelfden  J.  A.  Maggiora, 

fecturam  promoveri  postulasset.  E  re  vero  Missionis  non  erat  infelicissimis 
miserrimisque  hisce  temporibus  ,  ut  ipse  Alticollensis  Praefecturam  deponeret, 
quia  ut  huic  deinde  provideretur,  innumerae  tum  ex  parte  Aulae  Bruxellensis 
turn  ex  parte  pseudoarchiepiscopi  Ultrajectini  ejusque  asseclarum  difficultates 
excitatae  fuissent,  cum  Excmus  Dnus ,  qua  Vicarius  Apostolicus,  procedere 
voluisset  ad  nominationem  Praesidis  Alticollensis. 

„Ex  parte  quidem  Aulae,  quod  sit  in  possessione  deputandi  et  Praesidem 
et  Provisores  Collegii  Alticollensis,  ex  quo  Batavam  Missionem  moderaba- 
tur  Cl.  mem.  Emus  Spinellius ;  cnrn  enim  Jansenistae  initio  schismatis  omnia 
fere  Collegii  bona  abstulissent,  et  quod  pejus,  adhuc  praetenderent  illud 
regere  et  administrare,  idem  D.  Cardinalis  coactus  fuit  Aulae  protectionem  im- 
p'orare ,  rogans ,  ipsa  potius  quam  refractarii ,  Praesidem  Provisoresque 
deputaret ,  quae  quia  illius  quod  quocumque  titulo  possidet,  tenacissima  est, 
nullam  sane  spem  faciebat  se  ab  hac  nominatione,  quotiescuraque  facieuda 
foret,  esse  abstituram.  Ex  parte  vero  Jansenistarum  multae  majores  exortae 
fuissent  difficultates,  et  procul  dubio  Missioni  funestissimae.  Licet  enim  anno 
1756  causa  cecidissent  in  supremo  Brabantiae  Consilio,  cum  in  Collegii 
bonorum  ejusque  administrationis  possessione  manuteneri  peterent,  non  ideo 
tarnen  prudens  cessabat  timor,  ne  quo  in  judicio  petitorio  instantiam  reno« 
vantes  ut  jus  suum  praetensum  iu  illud  Collegium  sibi  restitueretur,  hodie 
votis  fuisseut  potiti,  si  tempora  potissimum  spectamus ,  in  queis  vivimus; 
sed  et  si  serio  animadvertatur  non  mediocri  eos  gratia  pollere  apud  aliquos 
hujus  Aulae  ministros;  et  utcunque  eos  non  fugiat  se  veros  esse  latrones  et 
fures,  qui  a  nemine  uisi  a  se  ipsis  missi  ne  umbram  quidem  jurisdictionis 
habeut,  et  quam  actu  in  seduetuin  gregem  exercent,  vi  armata  occuparunt 
et  invaserunt,  cum  tarnen  non  cessent  jactare  se  veros  Catholicos  Romanos 
esse,  quin  et  veros  Missionis  Batavae  Superiores ,  nihil  ab  ipsis  in  scenam 
redeuutibus  non  erat  timendum ,  praesertim  et  multo  magis  si  clam  eos 
Aula  protexisset.  Quantum  vuluus  inflictum  fuisset  ad  minimum  auctoritati 
Ministri  Apostolici,  nomine  Sedis  Apostolicae  Vicarii  munerc  defungenlis 
Bijdragen  Gesch.  Bisd.  v.  Haarlem.  VIII'  Deel.  4 


50 

die  ook  Auditeur  van  Ghilini  geweest  was,  opgesteld.  Dat 
verslag  draagt  dezen  titel  :  *Relatio  eorum,  quae  sub 
,/Excellentissimo  et  Reverendissimo  Domino  Ignatio  Busca 
y  Archiepiscopo  Emeseno  et  apud  Aulam  Bruxellensem 
z/Apostolico  Nuntio,  in  Missionibus  Batavicis  peracta  sunt, 
üCum  brevi  earumdem  descriptione  a  J.  A,  Maggiora  ejus 
yAuditore  concinnata  et  disposita,  sub  auspiciis  ejusdem 
„Excellentissimi  et  Reverendissirai  Domini." 

Ook  hij  spreekt,  even  als  zijn  voorganger  Ghilini ,  over 
drie  Seminariën  tot  opleiding  van  geestelijken  der  Hol- 
landsche  Missie.  Hier  echter  bepalen  we  ons  bij  hetgeen 

vix  dici  potest.  Ab  hac  itaqne  difficultate  9ese  extricavit  Excuus  Dns  effi- 
ciendo  ne  D.  Tcrswack  Collegii  sui  praefecturam  demitteret;  sed  non  adeo 
facile  ab  alia  se  potuit  expedire,  cura  revera  in  Collcgio  Alticollensi  vacaret 
Provisoris  officium,  et  de  alio  substituendo  ageretur.  Unicum  in  hoc  sale- 
broso  negotio  medium  superesse  visum,  nerape  ut  tantisper  a  provisore 
nominando  supersederetur ,  cum  in  eo  coustitueudo  superius  indicatas  diffi- 
cultates  profecto  offendisset  Excmus  Dnus,  et  dilatione  nil  mali  poterat  Mis- 
Eioni  obveuire,  quia  uulla  aderat  necessitas  alterum  provisorem  deputandi, 
quin  potius  paci  et  tranquillitati  ejus  consulebatur ;  optimo  proinde  consilio 
unicus  relictus  est  provisor  nempe  Eximius  D.  Guyaux,  vir  numeris  omni- 
bus praecellenter  absolutus.  Praeses  Collegii  Pontificii,  Decanus  et  Regens 
S.  Theologiae  in  eadem  Universitate  Lovaniensi,  qui  una  cum  Dno  Tcrswack 
praeside  vigilantissimo  plusquam  sufficere  videbatur  regimini  et  bonae  ad- 
ministrationi  Collegii  Alticollensis  :  et  sane  ni  sic  cautum  esset,  pericula 
fuissent  undique.  Inconsulta  enim  Aula  provisorem  certe  non  debebat  con- 
stituere  Exmus  Dnus,  qnippe  hac  agendi  ratione  offeusionem  ejus  incurris- 
set  et,  amissa  illius  protectioue ,  quid  attentassent  Jansenistae  ostensum  est. 
Sed  et  periculosum  erat  ab  Aula  petere  ut  desisteret.  Ni  enim  destitisset, 
quod  vix  dubium  erat,  sic  se  in  ea  possessione  confirmasset  ut  inposterum 
tamquam  de  re  ad  se  pertinente  dispositura  fuisset  jure  proprio.  His  itaque 
in  angustiis  et  perplexitatibus  positus  Excuus  Dnus  meliora  tempora  prae- 
stolans,  prudentia  consule,  adinstar  Praedecessorum  suorum,  conniventia  usus 
est  et  bene.  Interim  Aula  Bruxellensis  in  provisorem  deputavit  Exim.  Dnum 
Wellens.  At  oportet  seraper  prae  oculis  habeatur,  ut  si  qua  se  offerat  oc- 
casio  propitia,  conetur  Minister  Apostolicus,  qui  in  jura  Vicariorum  Apo- 
stolicorum  plene  successit,  omnem  reassumere  anctoritatem  et  jurisdictionem 
super  isto  Collegio  Alticollensi  sive  in  Praesidis  destinatione,  sive  in  Pro- 
visorum  nomiuatione,  sive  in  omnibus,  quae  ad  plenum  Collegii  regimen 
spectare  disnoscuntur." 


51 

hij  van  den  Hoogen  Heuvel  zegt;  terwijl  wij  wat  hij  van 
Palcheria  meldt,   later  zullen  mededeelen. 

Na  over  den  Hoogen  Heuvel  de  ons  reeds  bekende  ge- 
schiedenis in  't  kort  verhaald  te  hebben,  zegt  het  verslag, 
dat  Busca  in  denzelfden  toestand  verkeert  als  zijn  voor- 
ganger en  alzoo  diens  voorbeeld  moest  volgen,  met  oog- 
luikend toe  te  laten  dat  het  Gouvernement  van  Brussel, 
tegen  zijn  regt  als  Superior  der  Missie  in ,  het  bestuur 
over  het  Collegie  blijft  voeren.  Toch  had  hij  een  poging 
gedaan  om  het  bestuur  macrtio;  te  worden,  maar  te  ver- 
geefs ;  hetgeen  hij  daaraan  toeschrijft,  dat  er  aan  het  Hof 
waren,  die  in  het  geheim,  ja  soms  openlijk  op  de  hand 
waren  van  de  jansenisten,  en  wel  zóó  dat  ze  liever  alles 
zouden  trotseren  dan  te  gedoogen  dat  de  Regering  van 
haar  aangematigd  regt  tot  benoeming  van  president  en 
provisoren  zoude  afzien.  Indien  de  Nuntius  het  zoude 
willen  doorzetten  om  van  zijn  regt  gebruik  te  maken , 
was  het  te  vreezen,  dat  ze  zich  volstrekt  niet  zouden  ont- 
zien de  jansenisten  aan  te  sporen ,  om  op  nieuw  bij  het 
opperste  Geregtshof  van  Brabant  het  bezit  van  het  Col- 
legie in  regten  voor  zich  op  te  eischen.  De  tijdsomstan- 
heden  nu  waren  van  dien  aard,  dat,  zooals  een  van  de 
aanzienlijkste  leden  der  Regering,  een  zeer  voorzigtig 
man  den  Nuntius  vlakweg  verklaarde ,  de  uitslag  van 
een  proces  met  de  jansenisten  zeer  twijfelachtig  zijn 
zoude.  Het  beste  was  alzoo,  even  als  zijne  voorgangers 
gedaan  hadden,  voor  het  oogenblik,  in  afwachting  van 
betere  tijden,  in  den  toestand  te  berusten.  Dit  echter  had 
Busca  door  krachtdadige  pogingen  verkregen  dat  men 
een  president  benoemde  op  zijn  voorstel ;  't  geen  inder- 
daad voor  de  omstandigheden,    reeds  veel  gewonnen  was. 

Daarop  zegt  hij  over  de  Beurzenstichtingen  hetzelfde 
wat  we  reeds  uit  de  verslagen  zijner  voorgangers  weten , 
maar  voegt  er  nog  bij,  dat  er  in  zijn  tijd  ongeveer  twintig 


52 

Tlieoloo;anten  waren  die  Beurzen  genoten.  Ten  slotte 
spreekt  hij  met  denzelfden  lof  als  de  twee  vorige  Nun- 
tiussen over  den  voortreffelijken  president  Terswaek,  die 
juist  den  2  Julij  van  datzelfde  jaar,  waarin  dit  een  en 
ander  in  het  verslag  geschreven  werd,  tot  groote  droefheid 
van  den  Nuntius ,  zoowel  als  van  de  Universiteit  van  Leu- 
ven en  de  geheele  Hollandsche  Missie ,  overleden  was. 
Pr.  Reusens  zegt  dat  dit  overlijden  den  5  Junij  1781 
plaats  had.  ') 

In  een  bijvoegsel  van  gemeld  verslag  van  den  Nuntius 

1)  Hetgeen  we  hierboven  vermeld  hebben,  lezen  we  in  het  Latijnsche 
stuk,  dat  we  voor  ons  hebben,  aldus: 

„Primum  itaque  Seminarium  est  Ultrajectinura  nempe  pro  Ultrajectina  et 
quinque  aliis  suffraganeis  sedibus,  Harlemensein  si  exceperis,  quae  suum, 
ut  mox  dicetur,  peculiare  Seminarium  habet.  Ultrajectinum  igitur  quod  sub 
titulo  SS.  Willibrordi  et  Bonifacii  Sasboldus  Vosmerus  Vicarius  Apostolicus 
anno  1613  Coloniae  erexerat,  fuit  deinde  ab  Episcopo  Castoriensi  trans- 
laturn  in  UniversitatemLovauiensem ,  illique  nomen  a  situ  edito  Alticollense 
inditum.  Cladem  maximam  passum  fuit  anno  1723  a  pseudocapitularibus 
Ultrajectinis.  Is  enim  qui  huicce  Collegio  tune  praesidebat,  haeresi  Janse- 
niana  perdite  infectus  omnia  fere  bona  disperserat ,  et  quos  ex  pessima  sua 
administratione  percipiebat  nummos  illos  Ultrajectum  transmittebat  ad  alendos 
sacerdotes  schismaticos  nefandae  sectae  addictos.  Nee  eo  e  vivis  sublato  , 
potuit  ruina  illata  utcumque  reparari  ,  quia  qui  tune  in  Collegio  versaban- 
tur,  summa  protervia  administrationem  sibi  vindicarunt,  et  eo  usque  pro- 
cesserunt  ut  Praesidem  sibi  eligere  etiam  attentarint.  Demum  illos  summa 
sua  vigilantia  disturbavit  Emus  Cardinalis  Spinelli  tune  temporis  Nuntius 
Bruxellensis;  namque  implorato  Aulae  auxilio  effecit  ut  refractariis  in  exilium 
ejectis,  Collegü  administratio  Catholicis  morigeris  prorsus  permitteretur. 
Interim  provisorie  a  Principe  institutus  fuit  Praeses,  donec  foret  jure  deci- 
sum  ad  quos  haec  Collegü  administratio  spectaret.  Haec  dum  ita  compone- 
bantur,  traxerunt  refractarii  in  suas  partes  Miuistrum  Batavieum  Braxellis 
resideutem,  qui  importunis  sollicitationibus  effecit  tandem  at  Ultrajectini 
refractarii  in  regulari  judicio  audirentur.  Proinde  re  illa  in  supremo  curiae 
Brabantinae  Tribunali  accurate  discussa,  decisum  fuit  anno  1756,  quoad 
possessionem  nullum  super  dicto  Collegio  fictis  capitularibus  seu  praetenso 
vicariatui   Ultrajectino  jus  competere. 

z/Nihilominus  ab  Ulo  tempore  quo  Emus  Spinelli  Aulae  Bruxellensis  aucto- 
ritatem  reclamavit,  ad  hanc  usque  diem  Princeps  retinuit  jus,  Praesidem 
et  Provisores  huic  Collegio  praeficiendi.  Verum  quidem    est,    quod  in  illa 


53 

Busca,  't  welk,  nadat  het  afgewerkt  was,  eenigen  tijd  later, 
naar  'tschijnt  op  'tlaatst  van  1781  of  in  't  begin  van  1782 
daaraan  werd  toegevoegd,  lezen  we  dat  er  nog  geen  nieuwe 
president  in  de  plaats  van  Terswaek  door  de  Regering 
van  Brussel  was  aangesteld,  maar  intusschen  alles  goed 
en  ordelijk  voortging  onder  het  bestuur  van  een  Vice- 
president.  Deze  was  de  procurator  Nicolaas  Rombouts 
zooals  we  van  Prof.  Reusens  vernemen.  Middelerwijl,  zoo 
gaat  gemeld  bijvoegsel  voort,  wordt  niets  verzuimd  om 
van  de  Regering,  —  wel  niet  het  herstel  der  regten  van 
Superior  of  Apostolischen  Vicaris,  want  wie  zou  in  deze 
rampzalige  tijden  zoo  iets  durven  of  kunnen  hopen?  — 
maar  toch  ten  minste  een  president  te  erlangen  van  wien 
men  vertrouwen  mag  dat  hij  zoo  goed  mogelijk  die  betrek- 


Praesidum  Provisorumque  institutione  semper  usus  fuerit  provisionaliter  seu 
per  modum  provisionis,  quod  manifeste  declarat  institutionem  illam  juris 
esse  alieni. 

//Rationi  consentaneum  fuisset,  ut  jure  possessorio  adversus  Jansenistas  per 
sententiam  judicis  formato  ,  Aula  tandem  ab  hujusruodi  nominatione  desiste- 
ret ;  ast  hodiedum  id  non  potuit  obtineri.  Irao  in  hac  temporum  atrocitate 
res  videtur  plena  periculo  si  Nuntius  Pontificius  ad  quem  utpote  Vicarium 
Apostolicum  Collegii  administratio  pleno  jure  devolvitur,  quidquam  molire- 
tur  quoad  Provisorum  et  Praesidis  destinationem,  nisi  curn  bona  Aulae 
gratia.  Hanc  quidem  captare  sategit  Excellmus  D.  sed  irrito  prorsus  conatu  , 
cum  non  desint  Aulae  addicti,  qui  refractariis  clanculum  faveant ,  utinam 
etiam  non  palam  !  ii  prorsus  omuia  perferre  mallent  qnam  pati  ut  Aula  ab 
hac  nominatione  desisteret,  et  si  Nuntius  Apostolicus  jure  suo  uti  vellet , 
haud  aegre  refractarios  Ultrajectinos  impellerent  ad  praetensum  suum  jus  in 
ordinario  ae  petitorio  judicio  coram  suprema  Brabantiae  Curia  prosequen- 
dum.  Haec  autem  causa,  si  forte  in  quaestionem  vocaretur  ,  valde  dubitandum 
est  de.  ejus  exilu  hisce  praesertim  temporibus,  prout  mihi  candide  innuit 
vir  prudentissimus  ,  qui  inter  membra  Gubernii  Bruxsllensis  non  infiraum 
tenet  locum.  Propter  hasce  rationes  Excellrnus  Dns  meliora  tempora  ex- 
pectans  a  suorum  Praedecessorum  vestigiis  minime  opportunum  judicavit 
recedere  ;  at  suis  efficacissimis  officiis  illud  saltem  obtinuit  ut  Praeses  Col- 
legii  is  ab  Aula  destinaretur  qui  fuisset  ab  ipso  praeseutatus,  praesentatus- 
que  fait  Dns  Leemput  Doctor  Lovaniensis.  Post  illatam  a  Jansenistis  Alti- 
collensi  Collegio  ruinam,  duarum  dumtaxat  bursarum  fundationes  supersunt, 
quarum  unarn  confert  urbis  Gaudensis  pastor,  alteram  nobilis  vir  D.  van  Out- 


54. 

king  zal  waarnemen.  Ook  had  de  Nuntius  vooral  op  het 
oog,  te  zorgen ,  dat  met  de  benoeming  van  een  nieuwen 
president  het  regt  van  den  Superior  onaangeroerd  en  in 
zijn  geheel  bleef.   ') 

Het  duurde  echter  niet  lang  of  een  nieuwe  president 
werd  alweder  door  de  Regering  benoemd,  met  name  Jo- 
annes  Josephus  Hubertus  Leemput  een  Rotterdammer. 
Volgens  de  meer  aangehaalde  Notice  van  Prof.  Reusens 
werd  hij  den  3  Augustus  1782  tot  die  betrekking  be- 
noemd, en  in  1790  eervol  daaruit  ontslagen,  We  moeten 
evenwel  opmerken  dat  wij  uit  een ,  later  door  ons  mede 
te  deelen  brief  van  den  Senior  der  studenten  van  den 
Hoogen  Heuvel,  geschreven  in  Februari]  of  Maart  1789 
aan  Pastoor  Stafford  te  Haarlem  (wiens  copie  van  dien 
brief  wij  voor  ons  hebben)  vernemen,  dat  de  Heer  De  Ma- 


heusden  Toparcha  in  Zevenhuysen;  his  accedit  tertia  bursa  aouo  1754  fun 
data  a  Praeside  Joostens.  Ulam  conferunt  Collegii  praeses  et  provisores,  qui 
ex  regia  approbatione  circa  annnm  1736  [moet  zijn  1738  zie  bl.  35]  im 
pertita,  potestatem  habent  remittendi  pauperibus  Theulogiae  studio  vacanti 
bus  tcrtiam  partem  sumptuum  pro  habitatione  et  mensa  Collegio  annue  per 
sohendorum;   qui  hac  diminutione  frunntur  sunt  in  praesentia  viginti  circiter 

„Hoc  Collegium  optime  fuit  admiuistratum  ab  Eximio  Dao  Terswack  Rot 
terodamensi  Doctore  Lovaniensi  cujus  merita  non  satis  possuut  laudibus 
efferri ;  vir  enim  erat  numeris  omnibus  absolutus,  ast  posleaquani  ab  anno 
et  ultra  gravi  morbo  pressus  inter  vitam  et  mortem  luctatus  est,  suo  munere 
caeteroquin  indefessim  perfunctus,  tandem,  cum  haec  scriberentur,  oaturae 
debitum  2  Julii  hoc  anno  persolvit  Lovanii  in  aedibus  Collegii.  Hujus  obitum 
tum  Excellmus  Dnus  noster  ,  turn  Universitas  Lovaniensis  ipsaqueraet  Missio 
Batavica  justo  dolore  prosecnti  sunt." 

1)  „De  Collegio  Alticollensi  hoc  relatu  dignum  occurrit  ,  quod  Praeside 
nondum  ab  Aula  designato  ,  nihilorainus  sub  vice-Praesidis  regimine  omnia 
rite  et  laudabiliter  procedant  ;  neque  tarnen  ideo  congrua  praetermittuntur 
apud  Aulam  officia,  non  quidem  ut  Apostolici  Vicarii  jus  redintegretur;  id 
enim  hac  temporum  atrocitate-quis  attentare  audeat ,  aut  assequi  praesumat  ? 
sed  ut  is  in  praesidem  assumatur ,  qui  spem  faciat  ut  munere  suo  quam 
optime  perfungatur  utque  in  id  unum  conatus  Excellsmi  Dni  colliraant  simul- 
que  ut  per  designationem  faciendam  minimo,  saltem  quoad  fieri  poterit,  prae- 
judicio  jus  nostrum  laedatur." 


55 

ziere  (Professor  aan  het  Leuvensche  Seminarie- Generaal 
van  Joseph  II)  toen  president  was  in  het  Collegie  van  den 
Hoogen  Hen  vel.  Dit  getuigenis  komt  ons  afdoende  voor; 
zoodat  wij  het  er  voor  houden  dat  Leemput  toen  reeds 
ontslag  van  zijn  presidentschap  moet  ontvangen  hebben. 
In  April  1787  evenwel  was  hij  nog  president  van  den 
Hoogen  Heuvel ,  als  blijkt  uit  een  later  aan  te  halen 
brief  van  van  Leempoel,  president  van  Pulcheria.  Waar- 
schijnlijk zal  het  Brusselsche  Gouvernement,  dat  de  be- 
noeming van  president  van  den  Hoogen  Heuvel  was 
blijven  doen,  den  Josephistischen  De  Maziere  toen  over 
dat  Collegie  hebben  aangesteld,  in  plaats  van  Leemput, 
die  met  het  Josephisme  niets  te  doen  wilde  hebben.  In 
1790  werd,  naar  ons  Prof.  Reusens  meldt,  Nicolaas  Rom- 
bouts  die ,  na  het  overlijden  van  Terswaek  het  Collegie 
voorloopig  als  Vice-president  had  bestuurd,  tot  president 
benoemd.  Daar  juist  in  dat  jaar  de  Josephistische  dwin- 
gelandij een  einde  nam,  laat  het  zich  ook  denken  dat  de 
Josephist  De  Maziere  den  presidentzetel  voor  een  ander 
moest  inruimen. 

Rombouts  bestuurde  het  Collegie  tot  dat  het  door  de 
Fransche  omwenteling  in  1797  werd  opgeheven,  en  was 
alzoo  de  laatste  president  van  den  Hoogen  Heuvel.  Daar  de 
geschiedenis  van  de  verdere  lotgevallen  van  den  Hoogen 
Heuvel  onder  de  dwingelandij  van  Keizer  Joseph  II  en 
onder  de  Fransche  Revolutie ,  voor  zoover  onze  Archieven 
daaromtrent  bescheiden  bevatten,  te  zamen  gaat  met  die 
van  Pulcheria,  het  Hollandsen  Collegie  te  Leuven,  zul- 
len we  de  latere  geschiedenis  dier  beiden  Collegiën  te 
zamen  behandelen,  na  eerst  in  de  volgende  §  de  vroegere 
lotgevallen  van  Pulcheria  verhaald  te  hebben. 

J.   F.    VREGT. 


56 


AANTEEKENINGEN 

BETREFFENDE 

DE  LEIDSCHE  PASTOORS  SEDERT   «DE  HERVORMING" 
TOT  AAN  //DE  HERSTELLING", 

van  1557  tot   1857, 

DOOR 

Dr.  J.  D.  FRENAY. 

(Vervolg  van  Deel  VII,  blz.   53.) 


PASTOOR    DER    DERDE    WERELDLIJKE    STATIE. 

Tot  dusverre  hebben  wij  achtereenvolgens  in  oogen- 
scliouw  genomen  de  Leydsche  Pastoors  van  7  Statiën, 
n.L:  1°  de  le  wereldlijke  Statie,  van  St.  Pieter  (zie  Bijdr. 
Dl.  I.  bl.  257),  aanvankelijk  gevestigd  aan  de  St.  Pieters- 
kerkgracht, vervolgens  aan  den  Hoogewoerd,  daarna  aan 
de  Appelmarkt  en  eindelijk  aan  het  Steenschuur  in  de 
H.  Lodevvijks-kerk,  welke  bij  de  opheffing  der  Statie  in 
1857  als  succursaal-kerk  is  toegevoegd  aan  de  H  Petrus- 
kerk,  2°  de  2e  wereldlijke  Statie,  van  de  H.  Maria  (Dl. 
II.  bl.  74),  welke  echter  spoedig  te  niet  liep,  weder  op- 
gerigt  (bl.  103)  in  de  West- Ha  venstraat,  ook  daar  niet 
lang  stand  hield,  doch  eindelijk  nogmaals  opnieuw  opge- 
rigt  (Dl.  VI.  bl.  209)  in  Livorno  aan  het  Utrechtsche-veer, 
vervolgens  in  de  Kagghel  bij  de  St.  Jorissteeg  gevestigd 
werd  en  tegenwoordig  in  de  H.  Petrus-kerk,  welke  in 
1857  tot  le  Parochie  kerk  van  Levden  werd  verheven, 
3°  de  Statie  der  Paters  Jesuiten  (Dl.  II.  bl.  77)  aan  «de 
St.  Pieters-kerkgracht  tot  de  opheffing  der  Orde  in  1773, 
4°  de  Statie  der  Paters  Franciscanen  (bl.  85)  in  de  Kui- 
persteeg (en  gedeeltelijk  aan  het  Steenschuur)  vervolgens 
aan  de  Haarlemmerstraat  in  de    kerk    van  O.L.Vr.  Ont- 


57 

vangenis,  in  1857  tot  2f  Parochie-kerk  verheven,  5°  de 
Statie  der  Paters  Dominicanen  (Dl.  III.  bl.  63)  in  de  Bak- 
kersteeg tot  de  opheffing  der  Statie  in  1S57,  6°  de  Statie 
der  Nederduitsche  Carmelieten  (bl.  173)  aan  het  Utrecht- 
sche-veer  tot  hare  opheffing  in  1857,  en  7°  de  Statie  der 
Fransche  Carmelieten  (Dl.  IV.  bl.  161)  in  de  Zon  aan  de 
Haarlemmerstraat  tot  kort  na  de  vernietiging  van  hunne 
Orde  in  Frankrijk  en  hare  verandering  in  eene  wereld- 
lijke Statie  (Dl.  V.  bl.  78)  in  de  kerk  van  O.L.Vr.  He- 
melvaart, in  1857  tot  3e  Parochie-kerk  verheven.  Boven- 
dien is  er  nog  eene  3e  wereldlijke  Statie  ')  opgerigt  dcor 

HUGO    FRAXCOIS    VAN    HETJSSEN. 

Zoo  wordt  hij  genoemd  door  v.  Rhijn  (Oud.  v.  Rijnl. 
bl.  267).  Onder  zijne  vrienden  was  hij  wegens  zijne  be- 
trekking tot  den  Apost.  Vic.  Neercassel  bekend  onder  den 
pseudoniem  van  Timotheus  (Bat.  Sac.  II.  p.  506.  col.  1) 
en  niet  Thimotée,  gelijk  Mozzi  (Histoire  des  révolutions 
de  1'Eglise  d' Utrecht,  III.  p.  220)  schrijft;  zijne  vijanden 
noemden  hem  met  dien  van  Le  Cordonnier  (Bijdr.  IV. 
bl    367). 

Volgens  de  Biographie  universelle,  ouvr.  redigé  par  une 
société  de  gens  de  lettres  et  de  savants,  1817,  en  de  No- 
velle Biographie  générale,  publiée  par  M.  M.  Firmin 
Didot  frères  sous  la  direction  de  M.  le  Dr.  Hoefer , 
mdccclviii,    is   Hugues  Francois  van  Heussen  geboren 

1)  Daar  deze  Statie  echter  wegens  het  schismatieke  verzet  van  haren  stich- 
ter eu  pastoor  tegen  den  H.  Stoel  en  diens  Provicaris  De  Cock,  en  wegens 
de  onwettige  zending  van  al  de  latere  zoogenaamde  pastoors  en  kapellaans 
niet  tot  de  katholieke  statiën  van  Leiden  kau  gerekend  worden,  willen  we 
hier  slechts  eenige  bijzonderheden  aanstippen  aangaande  hare  stichting,  wijl 
die  nog  van  het  wettig  kerkelijk  gezag  is  uitgegaan  ,  en  willen  we  tevens 
aangaande  haren  stichter,  die  zulk  een  groot  aandeel  heeft  gehad  in  de 
opkomst  van  het  Jansenisme  hier  te  laude,  eenige  merkwaardige  levens- 
bijzondcrheden  vermelden. 


58 

den  26  Jan.  1654  te  's  Gravenhage ;  hetzelfde  verzekert 
M  F.  V.  Goethals,  Bibliothecaris  van  Brussel  in  zijne 
Lectures  relatives  h  1'histoire  des  sciences,  enz.  IT.  p.  219; 
terwijl  Bennink  Janssonius  in  zijne  Geschiedenis  der  O.  R. 
K.  Kerk  in  Nederl.  bl.  830  hem  eerst  in  1659  laat  ge- 
boren worden.  Hij  was  van  eene  adellijke  en  aloude  zeer 
aanzienlijke  Leydsche  familie  te  's  Gravenhage  geboren ; 
hij  was  ook,  volgens  Past.  Burgmeijer  (Jaarb.  1873, 
bl.  108)  aan  de  Leidsche  huizen  van  der  Graft  en  Gael 
door  bloedverwantschap  verbonden.  H.  v.  d.  Graft  was 
volgens  Hoynck  v.  Papendrecht  (Historia,  Tit.  xix)  zijn 
oom,  of  liever  volgens  De  Cock  (Bat.  Sac.  II.  p.  511. 
col.  1)  zijn  oudoom  (gran  zio).  Dat  de  familien  v.  d.  Graft 
en  Gael  tot  de  aanzienlijkste  van  Leyden  behoorden,  blijkt 
uit  de  door  van  Rhijn  en  Orlers  medegedeelde  lijsten  van 
Burgemeesteren  en  Schepenen,  waaronder  hunne  namen 
vóór  de  hervorming  bij  herhaling  voorkomen  ;  en  nog  in 
1574,  toen  bij  de  komst  van  Prins  Willem  de  regering 
door  hem  veranderd  werd,  is  Burgemeester  Pieter  Adri- 
aensz.  v.  d.  Werf  wel  afgetreden,  maar  zijn  ambtgenoot 
Huych  Claesz,  Gael  gehandhaafd  (Vergel.  v.  Rhijn,  Oudh. 
v.  Rijnl.  Voorr.  met  Orlers,  Beschrijvinge  der  Stadt  Ley- 
den, bl.  642).  Zijne  ouders  waren  (Bijdr.  Dl.  VI.  bl.  247) 
Mr.  Dirck  van  Heusse,  beroemd  Advocaat  te  's  Gravenhage, 
der  Cath.  Godsdienst  altijd  toegedaan  (Bat.  Sac.  II.  p.  506. 
col.  1)  en  Beatrix  v.  Swanenburgh  (Jaarb.  1847.  Meng. 
bl.  36);  als  eenige  zoon  heeft  hij  het  aanzienlijk  vermo- 
gen zijns  vaders  geërfd  (Bat.  Sac.  II.  p.  506.  col.  2);  hoe- 
wel hij  nog  twee  zusters  had :  Wynina  en  Agatha,  beide 
Bagijnen  of  liever  virgines  devotae,  gewoonlijk  Klopjes 
genoemd,  die  hem  in  zijne  liefdewerken  getrouw  bij- 
stonden (zie  van  haar  Bijdr.  Dl.  VI.  bl.  259  en  over  v.  d.  Graft 
bl.  248).  Agatha,  is  in  1700  overleden  en  Wynina  ontviel 
hem  in   1718;  want  zoo  schrijft  hij  in  zijn  Doopboek  (op 


59 

den  Burgerl.  Stand  aanwezig  en  waarin  hij  ook  de  door 
hem  bedienden  boekte)  Anno  1700  tusschen  18  Julij  en 
15  Aug.  v.extremis  munivi  sororem  meam  Agatham, 
quae  et  raortna  est"  en  in  1718  *13  febr  obijt  Sacra- 
mentis  Matris  ecclesiae  munita,  et  sancte  ad  mortem  com- 
parata  soror  mihi  unice  relicta,  raartha  mihi  simul  et 
Maria,  Wynina  van  Henssen". 

Hij  heeft  gestudeerd  te  Leuven  (Bat.  Sac.  II.  p.  511. 
col.  2);  alwaar  hij  in  1677  en  1678  eenige  theses  ver- 
dedigde, waaronder  zich  verscheidene,  wat  regtzinnmheid 
betreft,  zeer  verdachte  stellingen  bevonden  (Mozzi,  I.  p. 
170).  Licentiaat  in  de  H.  Godgeleerdheid  is  hij  door  den 
Apost.  Vicaris  Neercassel  tot  Priester  gewijd  in  de  kerk 
van  het  Nonnenklooster  te  Huyssen  (Bat.  Sac.  II.  p.  162. 
col.  2),  toenmaals  eene  Kleefsche  enclave  in  Gelderland. 
Toen  hij  niet  lang  daarna  den  overleden  Regent  van  dat 
Klooster,  Petrus  van  den  Bossche  aldaar  den  6  Meij  1679 
begraven  had,  werd  hij  zijn  opvolger.  Doch  slechts  wei- 
nige maanden  heeft  hij  dit  ambt  waargenomen ;  dewijl  hij 
op  aanraden  van  Neercassel  naar  Frankrijk  vertrok  en 
(p.  511.  col.  2)  een  jaar  lang  te  Parijs  zijne  studiën  voort- 
zette, wonende  in  de  Abtdij  van  St.  Magloire  (p.  507. 
col.  2).  In  1680  was  hij  reeds  terug  en  wel  inLeyden; 
want  aan  het  hoofd  van  het  aangehaalde  Doopboek,  het- 
welk echter  veel  later  begint,  heeft  hij  naderhand  opge- 
teekend,  dat  hij  den  19  Oct.  1680  de  dochter  van  Jacobus 
van  de  velde  en  maria  gael  had  gedoopt.  Reeds  toen 
toch  was  hij  in  het  bezit  van  een  groot  huis  te  Leyden 
aan  de  Hooigracht  tegenover  de  St  Pancras-kerkcoersteeg, 
tegenwoordig  gemerkt  met  het  Straatnommer  25,  vroe- 
ger met  het  Wijknommer  769  en  het  nog  vroegere  ver- 
pondingsnommer  136,  welk  perceel  opgeteekend  staat  in 
het  Bonboek :  't  Vijfde  Register  vervattende  Gansoorde 
(op   de    Rekenkamer   voorhanden)    fol.    355 ;    alwaar  wij 


60 

lezen,  dat  op  de  14  der  11  maand  van  1675  dit  huis 
metten  volgende  vercoft  is  aan  de  Kintskinderen  ende 
erfFgenamen  van  za :  corïi  Huijgen  van  Swaenenburch. 
Welnu!  de  kindskinderen  van  Swaenenburch  waren  nie- 
mand anders  dan  Hugo,  Wynina  en  Agatha  v.  Heussen, 
wier  moeder  immers  Beatrix  v.  Swanenburgh  heette.  In 
het  volgende  jaar  1676  werd  de  voorgevel  van  dit  huis 
vernieuwd :  dit  blijkt  uit  de  3  daarin  gemetselde  gevel- 
steenen  ;  waarvan  de  middelste ,  voorstellende  de  gelijkenis 
van  den  barmhartigen  Samaritaan  met  het  onderschrift 
,/de  liefde"  geplaatst  is  tusschen  de  2  zijdelingsche,  waarop 
z/anno"  en  //1676"  te  lezen  staat.  In  dit  zijn  huis  heeft 
hij  den  Ap.  Vicaris  Neercassel  gedurende  meer  dan  7 
jaar  gastvrij  ontvangen  (Bat.  Sac.  II.  p.  505.  col.  1.  p. 
508.  col.  1);  want  v.  Heussen  was  de  onafscheidbare 
medgezel  van  Neercassel  (p.  271.  col.  2);  met  wien  hij 
niet  alleen  zamenwoonde  (p  504.  col.  2),  maar  van  wiens 
reizen  en  werken  hij  ook  deelgenoot  was  (p  505.  col.  1); 
geen  wonder  dus  dat  die  trouwe  medehelper  (p.  506.  col. 
1)  in  het  bestuur  der  Hollandsche  missie  door  den  Ap. 
Vicaris  den  10  Sept.  1681  in  plaats  van  H.  v.  d.  Graft 
(Broedersen,  Tract.  Hist.  I.  p.  123)  tot  Assessor  benoemd 
werd  van  het  door  Rovenius  in  1633  opgerigte  Utrechtsche 
Vicariaat;  en  dewijl  dit  Vicariaat  langzamerhand  door  velen, 
hoewel  ten  onregte,  als  eene  onmiddelijke  voortzetting 
van  het  lang  vervallen  en  reeds  sedert  1622  door  den 
Staat  geseculariseerde  Utrechtsche  Domkapittel  beschouwd 
werd ,  wordt  hij  ook  wel  door  zijne  aanhangers  genoemd 
Kanunnik  van  dat  Utrechts  Kapittel  (Dupac  de  Bellegarde, 
p  196);  dat  hij  zelf  dien  titel  gebruikt  heeft,  heb  ik  ner- 
gens gevonden;  hij  noemt  zich  zelven  „Coetus  Ultrajectini 
Assessor"  (Bat.  Sac.  II.  p.  271.  col.  2). 

Ook  in  gevoelen  omtrent   de   gewigtigste    Geloofsarti- 
kelen stemden  v.  Heussen  en  Neercassel  volkomen  overeen. 


61 

Eerstgenoemde    vervaardigde  op  gezag    van    den    laatste 
(p.  507.  col.  2)    eene  Korte  verhandeling    in    vragen  en 
antwoorden  over  het  nuttig  gebruik  der  aflaten ;  het  was 
eigenlijk  slechts  eene    vertaling    uit    het    Fransch  in  het 
Hollandsen  (p.  508.  col.  1)  en   werd  in  16S1  te  Leuven 
gedrukt  (Mozzi,  I.  p.  180);  later  is  dit  werkje  wegens  de 
onregtzinnige  gevoelens  omtrent  gemeld  onderwerp  daarin 
vervat  te  Rome  veroordeeld,    ofschoon  de    schrijver  vol- 
gens De   Cock  (Bat.  Sac.  II.  p.  511.  col.  2)    meende  te 
kunnen  bewijzen,    dat  de  voornaamste  reden  der  veroor- 
deeling steunde  op  de  slechte    Latijnsche    vertaling    van 
dat  boekje.    Neercassel    van    zijn  kant  stelde  bij  missive 
van  den  26  Maart  1683  aan  de  Congr.  de  Prop.  pogingen 
in  het  werk  v.  Heussen  tot  zijn  Coadjutor  te  verkrijgen 
(Mozzi,  I.  p.  160) ;  waarin  hij  echter  verhinderd  werd  krach- 
tiger op  aan  te  dringen   wegens    de  moeijelijkheden,  die 
hij  zelf  ondervond  ten  opzichte  van  zijn  werk :  Amor  poe- 
nitens  (Hoynck,    p.  4S.  col.  1);    hetwelk  4  jaar  na  zijn 
dood  insgelijks  veroordeeld  werd  (Mozzi,  I.  p.  145) ;  zoodat 
er  van  het  Coadjutorschap  van  v.  Heussen  niets  komen  kon. 
Wegens  deze  onderling   overeenstemmende    gezindheid 
is  het  niet  te  verwonderen,  dat  de  vrienden  van  den  een : 
de  uit  Frankrijk  uitgeweken  Jansenisten,  ook  de  vrienden 
van  den  andere  waren.  Van  een  der  hoofden  dier  partij : 
Antoine  Amauld,  wien  Neercassel  een  schuilplaats  te  Delft 
verleend  had,   was  v.  Heussen,  die,   wat  Benninck  Jans- 
sonius  in  zijne  Geschiedenis,    bl.    152,    hiertegen    moge 
inbrengen ,    reeds  lang  uit  Huiseri    terug  was ,    een    der 
voornaamste  toehoorders  (Hoynck,  bl.  46.  col.   1)  en  toen 
in  1686  ook  Pasquier  Quesnel  naar    Holland  was    over- 
gekomen ,  werd  hij  door  v.  Heussen ,  in  plaats  van  door 
Neercassel  (Mozzi,  I.  p.   152)  die  intusschen  op  reis  door 
Overijsel  den  6  Junij  overleden  was,  als  een  engel  Gods 
ontvangen  (Hoynck,  bl.  48.  col.  1). 


62 

Terwijl  v.  Heussen  den  12  Junij  de  uitvaart  bijwoonde 
van  zijn  vriend  Neercassel  (Bat.  Sac.  II,  p.  488.  col.  2 
Mozzi,  I.  p,  156),  werd  hij  in  eene  vereenigde  zitting  van 
het  Utrechtsen  Vicariaat  en  het  Haarlemsen  Capittel  tot 
diens  opvolger  gekozen  en  den  18  derzelfde  maand  door 
hen  aan  Z.  H.  Paus  Innocentius  XI  daartoe  voorgedragen 
(Bat.  Sac.  II.  p,  504-.  col.  2).  Niettegenstaande  het  daarbij 
gevoegd  gunstig  getuigschrift  (p.  506.  col.  1)  had  zijne 
bevordering  wegens  den  door  anderen  te  Rome  opgewekten 
twijfel  omtrent  zijne  regtzinnigheid  zoo  weinig  voortgang, 
dat  zij  na  7  maanden  hun  verzoek  bij  missive  van  den 
28  Jan.  1687  meenden  te  moeten  herhalen  (col.  2)  en  de- 
wijl ook  dit  niet  scheen  te  helpen,  vernieuwden  zij  dit 
andermaal  den  15  April  daaraanvolgende  (p.  507.  col.  1). 
Thans  meende  men  zijn  verlangen  bevredigd  te  zien,  de- 
wijl binnen-  en  buitenlandsche  couranten  de  tijding  alom 
verbreidden,  dat  v.  Heussen  door  den  Paus  tot  Vicaris 
benoemd  was;  zoodat  hij  van  alle  kanten,  uit  Antwerpen, 
uit  Keulen,  uit  Parijs,  uit  Lingen,  uit  Londen,  ja  zelfs 
uit  Rome  met  brieven  van  gelukwensching  overstelpt 
werd  (col.  2).  Dan!  deze  vreugde  was  van  korten  duur: 
den  15  Meij  werd  zijn  boekje  over  de  aflaten  bij  decreet 
van  het  H.  Officie  op  den  Index  geplaatst  (Mozzi,  III. 
p.  198)  en  hoewel  hij  door  zijn  smeekschrift  van  den 
11  Julij  (Bat.  Sac.  II.  p.  507.  col.  2)  van  den  Paus  ver- 
kreeg, dat  dit  decreet,  omdat  er  eenige  onregelmatigheden 
ingeslopen  waren  (Dupac,  p.  198),  zou  worden  herzien, 
heeft  hem  dit  echter  niet  veel  geholpen.  Zelf  overtuigd, 
dat  hij  nu  voor  Apost.  Vicaris  onmogelijk  geworden  was, 
beval  hij  daartoe  den  door  Neercassel  aangestelden  Pro- 
vicaris  Petrus  Codde  aan  (Bat.  Sac.  II.  p,  509.  col.  2);  het- 
geen door  zijne  ambtgenooten  in  zooverre  gevolgd  werd, 
dat  zij  den  29  Julij  beiden,  v.  Heussen  en  Codde  met 
nog  2  andere  personen  den  Paus  ter  benoeming  voor- 
stelden (p.  508.  col.  2). 


63 

Ten  einde  hunne  zaak  zoo  veel  mogelijk  te  bevorderen, 
besloten  die  van  Utrecht,  welke  zich  reeds  als  kapittel- 
heeren  begonnen  te  beschouwen  en  te  benoemen,  ook 
zonder  medewerking  van  het  Haarlemsche  Kapittel ,  een 
geschikt  persoon  naar  Rome  te  zenden  (p.  509.  col.  2). 
Hiertoe  kwam  vooral  v.  Heussen  in  aanmerking,  die  zich 
daartoe  wel  bereid  betoonde,  maar  dit  welstaanshalve 
onmogelijk  op  zich  kon  nemen.  Door  zijne  bemiddeling 
werd  die  last  den  5  Meij  1688  opgedragen  aan  Past.  De 
Cock,  wien  hij  vóór  de  afreis  niet  alleen  met  de  voor- 
naamsten  zijner  gemeente  (p.  271.  col  1),  zijne  verwanten 
en  vrienden  rijkelijk  onthaalde,  maar  daarenboven  van 
al  het  noodige  voor  zulk  een  reis  voorzag;  ja!  als  een 
andere  Jonathan  trok  hij  zijn  kleed  uit  om  er  zijn  vriend 
De  Cock  mede  te  beschenken  (p.  510.  col.  1).  Van  die 
Roomsche  reis  door  De  Cock  en  van  zijne  vergeefsche 
bemoeijingen  tot  benoeming  van  zijn  „Patroon"  v.  Heus- 
sen, hebben  wij  reeds  elders  (Bijdr,  Dl.  VI.  bl.  254)  mel- 
ding gemaakt  Toen  het  uitzigt  op  zijne  eigene  bevorde- 
ring taande  en  hij  zelfs  bevreesd  werd ,  dat  ook  Codde 
niet  zou  slagen,  was  hij  niet  ongenegen  om  De  Cock 
zei  ven  aan  te  bevelen  (Mozzi,  I.  p  186).  De  uitslag  is 
bekend:  met  voorbijgang  van  v.  Pleussen,  die  van  de  6 
Cardinalen,  aan  wie  het  verkiezingswerk  was  opgedragen, 
aanvankelijk  slechts  ééne  stem  kon  verwerven,  werd  Pe- 
trus Codde  den  20  Sept.  1688  door  hen  tot  de  gewigtige 
betrekking  van  Apostolischen  Vicaris  gekozen.  Zoodra 
v.  Heussen  daarvan  de  tijding  ontving,  heeft  hij  Gode 
dank  betuigd  en  zijne  huisgenooten  opgewekt  om  met 
hem  hetzelfde  te  doen  in  zijn  //Oratorium  domesticum"  (Bat. 
Sac.  II.  p.  513.  col.  1),  hetgeen  door  v.  Rhijn  (Holl,  Bat. 
Sac.  III.  bl.  459)  vertaald  wordt  door  „zijne  huiskapel". 
Was  v.  Heussen  dus  reeds  in  1688  Pastoor  der  3e 
wereldlijke  Statie  te  Leyden?  Eenige  jaren  geleden,  toen 


ik  het  200-jarig  bestaan  der  R.  C.  gemeente,  van  ouds 
genaamd  in  „de  Kagchel"  naderhand  in  de  St.  Jorissteeg, 
tegenwoordig  der  Parochie  van  den  H.  Petrus  te  Leiden 
in  de  Leidsche  Courant  van  2  Mei  1870  herdacht,  meende 
ik,  dat  v.  Heussen  reeds  in  1680  een  nieuwe  Gemeente 
had  opgerigt.  Deze  bewering  steunde  op  eene  oppervlakkige 
inzage  van  het  Doopboek  dier  gemeente  (op  den  Burger- 
gesl.  stand  aanwezig)  ,  waarin  ik  vond ,  dat  v.  Heussen 
op  den  19  Oct.  van  dat  jaar  zijn  eerste  doopeling  te  Ley- 
den  (zie  boven  bl.  59)  had  ingeschreven.  Na  naauwkeu- 
riger  beschouwing  van  dit  doopboek  en  na  minutieus  on- 
derzocht te  hebben  alle  daartoe  betrekkelijke  stukken , 
ben  ik  tot  de  overtuiging  gekomen,  dat  v.  Heussen  zijne 
statie  niet  heeft  opgerigt  in  1680,  maar  eerst  in  1694. 
Om  deze  uitspraak  te  regtvaardigen ,  ga  ik  voort  langs 
de  volgende  redeneringen. 

De  doopsbediening  op  den  19  Oct.  1680  aan  het  kind 
van  Maria  Gael ,  een  lid  zijner  familie,  door  v.  Heussen 
na  zijn  terugkeer  uit  Frankrijk  toevallig  verrigt,  is  blijk- 
baar door  hem  eerst  veel  later  even  toevallig  aan  het 
hoofd  van  dit  doopboek  opgeteekend  ,  daar  het  eigenlijk 
aldus  begint:  r/a.  Paschate  anni  1691  usque  ad  Pascha 
anni  sequentis."  De  datum  van  19  Oct.  1680  heeft  dus 
geen  de  minste  waarde  ter  bepaling  van  den  tijd  der  op- 
rigting  dezer  statie. 

Den  8  Nov.  1683  kocht  en  betaalde  v.  Heussen  c.  s. 
het  huis  *de  Kagghel"  voor  past.  De  Cock  (Bijdr.  Dl.  VI. 
bl,  247);  hieruit  blijkt,  dunkt  mij ,  ontegenzeggelijk,  dat 
het  toen  ter  tijd  v.  Heussen  nog  niet  in  de  gedachte  was 
gekomen  om  zelf  een  statie  op  te  rigten. 

Den  4  Dec.  1684  deed  past.  De  Cock  rekening- en- ver- 
antwoording zijner  verbouwing  van  //de  Kagchel"  aan  v. 
Heussen  (bl.  251);  ook  nu  geen  schijn  of  schaduw,  dat 
deze  laatste  ook  reeds  pastoor  was:  de  eene  pastoor  doet 


65 

geen  rekening-en- verantwoording  aan  den  anderen,  maar 
past.  De  Cock  aan  zijn  //Patroon"  v.  Heussen. 

v.  Heussen  was  de  trouwe  medesezel  van  Neercassel 
en  vergezelde  hem  op  zijne  reizen  (zie  boven  bl.  60);  hij 
kon  gedurende  het  leven  van  Neercassel  geene  statie  als 
pastoor  bedienen. 

Neercassel  is  overleden  den  6  Junij  1686.  Pastoor  Burg 
meijer  verzekert  (Jaarb.  1843.  bl.  108),  dat  van  Heus- 
sen //met  toestemming  van  den  Vicaris  Neercassel  eene 
statie  te  Leyden  op  de  Hooigracht"  vestigde ;  dus  zou 
die  statie  vóór  6  Junij  1686  moeten  zijn  opgerigt;  maar 
dat  is  eene  onmogelijkheid ;  dat  strijdt  ten  eenen  male 
met  de  woorden,  waarmede  v.  Heussen  de  oprigting  dier 
statie  verhaalt  (Bat.  Sac.  II.  p.  271.  col.  2).  Deze  woor- 
den, in  hun  zamenhang  voor  den  onoplettenden  lezer 
eenigzins  duister,  maar  ontdaan  van  al  het  geen  hier  niet 
ter  zake  dient,  luiden  als  volgt.  // —  Heussenius,  —  cum 
defuncto  Castoriensi  Antistite,  —  domi  haereret ,  &  curam 
non  unam,  inprimisque  Ultrajectinam,  a  —  Coddaso  ad  in- 
fulam  usque  administratam,  eique  oblatam ,  —  detrectas- 
set,  —  sensim  fideles  aliquot  colligere  coepit  in  domes- 
tico  cubiculo,  tandemque  Oratorium,  —  illic  —  exstru- 
xit,  obtento  prius  a  Vicario  Apostolico  consensu  per  da- 
tum —  Diploma;  — "  d. i.  —  v.  Heussen,  —  toen  hij 
na  den  dood  van  Neercassel  —  thuis  bleef  en  alle  cu- 
reitschap,  inzonderheid  van  de  Utrechtsche  St.  Geertrudis- 
kerk,  door  —  Codde  tot  dat  hij  tot  Apost.  Vicaris  ver- 
heven was  bekleed,  en  hem  aangeboden,  —  geweigerd 
had,  —  is  begonnen  allengs  eenio-e  geloovigen  te  ver- 
zamelen  in  een  kamer  van  zijn  huis,  en  heeft  eindelijk 
een  Bedehuis,  —  aldaar  — gebouwd,  nadat  hij  eerst  van 
den  Apostolischen  Vicaris  de  vergunning  verkregen  had 
door  eene  hem  verstrekte  —  Stichtingsbrief ;  — .  Het  is 
duidelijk,  dat  v.  Heussen  hier  onderscheid  maakt  tusschen 

Bedragen  Gesch.  B.sJ.  v.  Haarlem  VIIIeDeel.  5 


66 

bijzondere  godsdienstoefening  in  een  kamer  van  zijn  huis, 
elders  Oratorium  domesticum  of  huiskapel  genoemd,  en 
openbare  in  een  met  vergunning  van  den  Apost.  Vicaris 
voor  iedereen  opengesteld  bedehuis ;  en  wat  is  duidelijker 
dan  dat  Neercassel  reeds  dood  was  eer  v.  Heussen  eenige 
geloovigen  in  zijn  huiskapel  toeliet,  en  hoelang  heeft  het 
nog  geduurd  eer  hij  met  vergunning  van  den  Apost.  Vicaris 
een  openbaar  bedehuis  en  daarmede  eene  nieuwe  statie 
kon  oprigten?  Deze  is  dus  zeker  niet  opgerigt  vóór  1686. 

Den  11  Maart  1687  kochten  hij  en  zijne  zusters  we- 
der 2  huisjes  in  de  St.  Jorissteeg  en  vereerden  die  aan 
de  statie  ,in  de  Kagghel"  (Bijdr.  Dl.  VI.  bl.  253);  weer 
een  bewijs,  dat  hij  toen  nog  geen  plan  had  zelf  eene 
statie  op  te  rigten. 

Uit  hetgeen  wij  boven  verhaald  hebben  betreffende  de 
gebeurtenissen  in  1688:  hoe  v.  Heussen  De  Cock  onthaalde 
en  voor  de  reis  naar  Rome  uitrustte;  hoe  De  Cock  voor 
v.  Heussens  verheffing  pleitte  en  na  mislukking  door 
hem  wederkeerig  aanbevolen  werd ;  hoe  v,  Heussen  bij 
de  tijding  van  Codde's  verheffing,  den  14  Oct.  ontvangen, 
met  zijn  huisgezin  God  dankte  in  zijn  huiskapel ,  waarna 
hij  den  volgenden  dag  zijne  vreugde  daarover  onbewim- 
peld aan  De  Cock  meedeelde  (Mozzi,  I.  p.  189);  daaruit 
kunnen  wij  opmaken,  dat  ook  op  dat  oogenblik,  hoewel 
reeds  in  het  bezit  van  een  huiskapel,  hij  nog  niet  voor- 
nemens was  eene  nieuwe  statie,  gewis  ten  nadeele  van 
zijnen  vriend ,  pastoor  De  Cock  ,  op  te  rigten ;  en  wat  meer 
is :  uit  de  boven  aangehaalde  woorden  van  v.  Heussen  zei  ven 
blijkt  immers  ten  duidelijkste  dat  hij  niet  alleen  de  door 
de  verheffing  van  Codde  tot  Apostel.  Vic.  in  16S8  open- 
gevallen en  hem  toen  aangeboden  betrekking  aan  de  St. 
Gertrudis-kerk  te  Utrecht  geweigerd  heeft,  maar  alle 
pastoorschap  ,  en  dus  ook  een  te  Leyden.  Hij  wilde  wel 
de  zorgen  van  een  hem  toegenegen  Pastoor  helpen  ver- 


67 

ligten ;  maar  die  van  eene  eigene  gemeente  nog  niet  dra- 
gen. Het  doel  van  zijn  streven  was  hooger  gelegen.  Toen 
tengevolge  zijner  weigering  Jacob  Cats ,  pastoor  te  Gouda 
(Bat.  Sac.  II.  p.  183.  col.  2)  van  daar  naar  Utrecht  ver- 
plaatst werd  (p.  130.  col.  1)  heeft  v.  Heussen  de  daar- 
door opengevallen  betrekking  van  Provicaris  van  Zeeland 
niet  versmaad  (Hist.  Ep.  Foed.  Belg.  II.  Ep  Middelb. 
p    24.  col.  2). 

Den  21  Aug.  1689  zijn  alle  priesters  van  de  statiën 
binnen  Leyden  bij  verdrag  overeengekomen  voor  zich  en 
hunne  successeurs  om  elkander,  wanneer  zij  om  der  gods- 
dienst wille  mogten  beboet  worden  ,  bij  te  staan.  Dit  ver- 
drag,  hetwelk  wij  vroeger  (Bijdr.  I.  bl.  281)  hebben 
medegedeeld,  is  door  al  de  Leydsche  pastoors  van  dien 
tijd,  alsmede  door  hunne  kapellaans  of  socii  onderteekend, 
maar  niet  door  v.  Heussen.  Dat  kon  ook  niet;  want  v. 
Heussen  was  toen  nog  geen  pastoor  eener  afzonderlijke 
statie  ,  en  hij  kon  zich  nog  niet  verbinden  voor  zijne  succes- 
seurs ,  niet  alleen  omdat  strikt  genomen  niemand  zich  voor 
zijn  successeurs  kan  verbinden  ,  maar  omdat  hij  in  de  verste 
verte  nog  niet  kon  vermoeden  ze  ooit  te  zullen  hebben.* 

In  1690  hield  v.  Heussen  zich  bezig  met  zijne  verhan- 
deling over  de  Aflaten;  waarvan  hij  dit  jaar  eene  Latijn- 
sche  uitgave  bezorgde,  aan  den  Cardinaal  Casanate  opge- 
dragen (Dupac,  p.  198)  ;  hij  gaf  dus  alle  hoop  nog  niet 
op  om  zich  van  telastgelegde  onregtzinnigheid  te  zuiveren. 
In  datzelfde  jaar  schijnt  zijne  getuigenis  door  den  Visita- 
tor generalis  der  Fransche  Carmelieten  nog  op  hoogen 
prijs  gesteld  te  zijn,  gelijk  wij  vroeger  (Bijdr.  IV.  bl.  195) 
hebben  opgemerkt. 

Den  6  Sept.  1691  heeft  past.  De  Cock  de  HH.  Sacra- 
menten der  stervenden  toegediend  aan  H.  v.  d.  Graft 
(Bijdr.  VI.  bl.  248)  den  boezemvriend  en  van  De  Cock  en 
van  v.  Heussen  :  de  harmonie  tusschen  deze  beiden  schijnt 


68 

dus  ook  toen  nog  niet  verbroken  te  zijn ,  noch  schijnt  voor 
den  laatste  de  behoefte  ontstaan  te  zijn  tot  het  oprigten 
eener  nieuwe  statie  ten  nadeele  van  die,  waarvan  hij  tot 
dusverre  de  patroon  geweest  was ;  en  van  welken  Patroon 
past.  De  Cock  sedert  1679  de  ondubbelzinnigste  bewijzen 
van  toegenegenheid  ontvangen  had;  ja,  tot  zelfs  in  1692 
toe  ontving  deze  ten  behoeve  zijner  kerk  bijna  jaarlijks 
eenige  geschenken  van  zijne  zusters :  Wynina  en  Agatha 
v.  Heussen ;  maar  dit  waren  dan  ook  de  laatste  (bl.  259). 
Want  sedert  het  in  November  1692  bekend  werd,  dat 
De  Cock  briefwisseling  hield  met  de  Congr.  de  Prop.  fide 
over  de  gezindheid  der  naar  het  Jansenismus  overhellende 
partij  van  Codde  en  v.  Heussen  (Mozzi,  I.  p.  210)  schijnt 
er  langzamerhand  eenige  verkoeling  ontstaan  te  zijn  tus- 
schen  De  Cock  eenerzijds  en  zijne  Patroons :  v.  d.  Graft 
en  v.  Heussen  anderzijds.  Althans  v.  d.  Graft,  naauwe- 
lijks  van  zijne  zware  ziekte  eenigermate  hersteld,  meende 
het  niet  ondienstig  te  zijn  den  25  Maart  1693  zijne  ge- 
loofbelijdenis  omtrent  de  betwiste  punten  over  de  werk- 
dadige  genade  schriftelijk  kenbaar  te  maken  (Bat.  Sac. 
II.  p.  268.  col.  1)  en  v.  Heussen  ,  van  wiens  gezin  De 
Cock  sedert  het  vorige  jaar  geene  geschenken  meer  ont- 
ving, en  die  de  bemoeijingen  van  De  Cock  nu  aan  gekrenkte 
eerzucht,  gevoel  van  miskende  verdienste  en  lage  kuiperij 
toeschreef  (p.  523.  col.  1)  schijnt  het  thans  wel  dienstig 
geoordeeld  te  hebben  langzamerhand  aan  eenige  getrouwe 
geloovigen  (fideles)  den  toegang  tot  zijne  huiskapel  te 
verleenen  en  het  volgende  jaar  1691  met  toestemming 
van  den  Apost.  Vic.  Codde  (en  niet  Neercassel)  eene  3e  we- 
reldlijke statie  te  Leyden  op  te  rigten.  Het  doopboek  dier 
statie  (onder  den  naam  van  het  Doopboek  der  Oud-Room- 
schen ,  bevattende  niet  alleen  de  gedoopten,  maar  ook  de 
gehuwden,  bedienden  en  bekeerden,  op  den  Burgerl. 
Stand  aanwezig)  door  v.  Heussen    aangelegd,    geeft   ons 


69 

daarvan  de  zekerheid:  het  begint  toch  met  Paschen  1694. 
Paschen  viel  dit  jaar  op  den  1 1  April  ' ) ;  of  de  statie  ook 
op  dien  11  April  is  opgerigt,  kan  ik  uit  gebrek  aan 
Archieven,  die  naar  Utrecht  schijnen  overgebracht  te 
zijn  ,  niet  verzekeren ;  maar  zeker  is  het ,  dat  zij  is  opge- 
rigt vóór    den  28    April  1694.   Want    de   eerste    door  v. 

1)  Nieuwe  stijl,  natuurlijk.  —  Paus  Gregorius  XIII  had  bij  Bulle  van  24 
Febr.  1582  den  nieuwen  stijl  ingevoerd;  waarbij  werd  bepaald,  dat  de  5e 
October  van  dat  jaar  de  15°  zou  worden  genoemd;  dit  gesehiedde  aldus 
in  het  grootste  gedeelte  van  Italië,  in  Spanje  en  in  Portugal.  Hendrik  III, 
Koning  van  Frankrijk,  beval  in  zijne  Lettres-Patentes  van  den  3"  November 
daaraanvolgende,  dat  in  zijn  rijk  de  10'  Dee.  zou  gehouden  worden  voor 
deD  20".  Francois,  Hertog  van  Anjou ,  als  „beschermer  der  Nederlandse 
vrijheid"  gebood  bij  plakkaat  van  10  Dec.  1582,  dat  men  in  dat  zelfde 
jaar  voor  den  15ea  den  25"  Dec.  zou  schrijven  en  op  dien  dag  het  Kerst- 
feest vieren;  Brabant,  Vlaanderen,  Artois  en  Henegouwen  voldeden  aan  dit 
bevel.  Willem,  Prins  van  Oranje,  „als  hebbende  die  hooge  Overicheyt  ende 
regeeringe  vande  landen  van  Hollant,  Zeelant  ende  Vrieslant",  verordende 
bij  plakkaat  van  den  19e°  Dec.  J582,  dat  de  2'  Jan.  1583  zou  gerekend 
worden  voor  den  12";  welk  laatste  plakkaat  den  24"  Dec.  1582  „ten  bizyn 
van  Schout,  Burgemeesteren  en  Gerechte"  te  Leyden  werd  gepubliceerd, 
en  dientengevolge  werden  op  den  bepaalden  tijd  in  het  Publicatieboek  al- 
daar 10  dagen  overgeslagen.  Is  het  geloofelijk,  dat  Pasf.  De  Cock  (en  ook 
v.  Heussen)  te  Leyden  nog  meer  dau  een  eeuw  na  de  invoering  van  den 
nieuwen  stijl  aldaar  zich  van  den  ouden  zal  bediend  hebben?  Deze  vraag 
strekke  tot  antwoord  aan  de  teregtwijzing  (  ?  )  voorkomende  in  de  Bijdr_ 
VII.  bl.  337.  —  Het  Edict  van  Philips  II,  Koning  van  Spauje,  den  10" 
Jan.  1583  uitgevaardigd  en  waarbij  werd  bepaald,  dat  de  12e  Febr.  in  den 
22en  zou  veranderen,  werd  natuurlijk  in  onze  noordoostelijke  provinciën 
niet  geëerbiedigd;  in  Deventer  b.  v.  werd  de  nieuwe  stijl  eerst  deu  2en 
Febr.  1593  ingevoerd  en  in  de  overige  steden  bezigde  men  nog  laug  daarna 
beide  stijlen;  in  Utrecht,  b,  v.  werden  althans  ten  tijde  der  bezetting  door 
de  Fransehen  in  de  jaren  1672  en  1673  zelfs  door  de  Overheid  in  hare  ver- 
ordeningen beide  stijlen  nevens  elkander  gebruikt ;  eerst  bij  plakkaat  van  de 
Staten  van  Utrecht,  dd.  24  Julij  1700,  werd  de  nieuwe  stijl  aldaar  voor 
goed  ingevoerd  onder  bepaling,  dat  de  le  Dec.  vau  dat  jaar  voor  den  12e» 
zou  gerekend  worden.  Uit  het  bovenstaande  laat  zich  gemakkelijk  verklaren 
hoe  De  Cock  aan  zijn  slechts  eenmaal  voorkomend  „Stijlo  Novo"  gekomen 
is.  Er  staat  (zie  Bijdr.  VI.  bl.  231)  in  zijn  Lib.  Sec.  Past.  p.  126: 
fer :  4.  Pasch. 
„14.  April:  1689.  Stijlo  Novo.  Adrianus  De  Koek,  —  Pater  meus,"  enz. 
Zijn  vader  was  zonder  eigenlijke  bediening,  plotseling,  te  Utrecht  over- 


70 

Heussen  in  dit  boek  ingeschrevene  was  een  door  hem  ge- 
doopt kind ,  zonder  opgave  van  dag  of  maand ;  daarop 
volgt:  //Sacro  oleo  munivi  eodem  mense  AEgidium  van  Kes- 
sel  ,  qui  et  mortuus  est"  en  werkelijk  is  in  het  meer- 
maals aangehaald  Register  der  buiten- begva  venen  aange- 
teekend,  dat  op  den  28  April  1691  verlof  tot  begraven 
gegeven  is  voor  het  lijk  van  //Gillis  Kessing  tot  Oestgeest." 
Voor  hen,  die  mogten  twijfelen,  of  AEgidius  v.  Kessel 
wel  dezelfde  is  als  Gillis  Kessing,  voeg  ik  er  nog  bij, 
dat  v.  Heussen  onmiddelijk  op  het  vorige  laat  volgen : 
z/Mense  circiter  post  sacro  oleo  munivi  ipsius  uxorem 
adrianam  van  der  plas,  quee  et  mortua  est",  en  inderdaad 
volgens  het  aangehaalde  begrafenis -register  is  op  15  Junij 
1691  verlof  verleend  tot  uitvoer  van  het  lijk  van  „A- 
driaentge  vandr  Plas  tot  Oestgeest."  Hieruit  blijkt  dus 
ontegenzeggelijk,  dat  AEgidius  v.  Kessel  bediend,  een 
kind  gedoopt  en  de  statie  opgerigt  is  op  of  na  den  llen 
doch  in  elk  geval  vóór  den  28  April  1694.  Dat  de  statie 
niet  vroeger  opgerigt  kan  zijn,  blijkt  ook  nog  uit  het 
geringe  aantal  personen  in  dit  zoogenaamde  Doopboek 
tusschen  Paschen  en  uit.  Dec.  1694  ingeschreven:  n.  1. 
1    gedoopte,    2    paar    gehuwden  en  6  bedienden;    onder 

leden;  hiervan  zal  hij  berigt  ontvangen  hebben  per  missive,  dd.  „14.  April: 
16S9.  Stijlo  Novo."  en  meenende,  dat  zijn  vader  op  Donderdag,  den  14 
April  in  de  Paaschweek  overleden  was,  schreef  hij  die  Utrechtsche  dagtee- 
kening  in  zijn  Lib.  Sec.  Past.;  maar  naderhand  beter  ingelicht  schreef  hij 
er  boven:  „fer:  4.  Pasch."  d.  i.  Woensdag  na  Paschen.  Dat  trouwens  De 
Cock  zelf  reeds  vóór  dien  tijd  den  nieuwen  stijl  gebruikte,  al  gaf  hij  dit 
niet  uitdrukkelijk  aan,  blijkt  uit  datzelfde  Lib.  Sec.  Past.;_\vaarin  hij  o.  a. 
bekeerden  opteekent  op:  »2.  Martij  1687.  Dominica  3*  qudragimre."  „28. 
Mart.  1688.  Dominica  Lsetare."  #4.  April.  1688.  Dominica  Passionis."  #11 
Apr.  1688.  Dominica  Palmarum."  „24.  April.  1688.  Sabbato  in  Albis.'' 
enz.:  alles  naar  den  nieuwen  stijl.  —  Bij  het  onderzoek  daarnaar  heb  ik 
nog  gevonden,  dat  hij  in  hetzelfde  boek,  p.  275,  een  bekeerling  opgetee- 
kend  heeft:  #7.  Julij  1692.  Infra  Octavam  S:  Bonifacij ,  Patroni  nostri"; 
dit  moge  strekken  tot  herstel  van  een  onwillekeurig  verzuim,  voorkomende 
Bijdr.  VI.  bl.  258. 


71 

welke  laatsten ,  behalve  de  bovengenoemde  echtgenooten 
v.  Kessel,  nog  wel  een  der  huisgenooten  van  v,  Heussen 
n,  1.  zijne  oudste  zuster  /rNocte  ante  festum  Apost:  Petri, 
et  Pauli"  zich   bevond. 

Het,  in  plaats  van  het  voor  enkelen  gebezigde  ^domes- 
ticum  cubiculum",  door  v.  Heussen  voor  zijn  eigen  geld 
sierlijker  dan  de  overige  Roomsche  kerkjes  dier  dagen 
ten  behoeve  zijner  nieuwe  statie  opgebouwd  //Oratorium" 
(Bat.  Sac.  II.  p.  271.  col.  2)  stond  en  staat  nog  achter  de 
tegenwoordige  Pastorie  aan  de  Hooigracht  N°  2  7,  en  naast 
het  groote  huis  van  v.  Heussen  N°  25,  in  welks  gevel 
de  barmhartige  Samaritaan  met  het  onderschrift:  ,de  liefde" 
prijkt ;  van  welk  onderschrift  de  statie  lang  onder  den 
naam  van  //in  de  Liefde"  bekend  was,  zooals  mij  door 
den  tegenwoordigen  pastoor  verzekerd  is.  Het  kerkje  is 
toegewijd  aan  S.  Fredericus  en  Odulphus  (Bijdr.  dl.  I. 
bl.  287).  Naar  de  reden  dezer  dubbele  toewijding  kan  ik 
slechts  gissen :  beide  Heiligen ,  de  eerste  als  Bisschop 
(825  f  838)  en  de  ander  als  Kanunnik  van  Utrecht,  had- 
den te  zamen  veel  moeite  aangewend  tot  bekeering  der 
Vriezen  (Bat.  Sac.  I.  p.  100.  col.  1);  ook  hunne  overblijf- 
selen zijn  niet  gescheiden  ,  want  het  hoofd  van  den  H. 
Fredericus  en  de  schedel  van  den  H.  Odulphus,  beiden 
in  goud  en  zilver  gevat,  werden  langen  tijd  in  de  St.  Sal- 
vators-kerk  te  Utrecht  ter  vereering  uitgesteld  (p.  103. 
col.  1),  aan  de  schending  tijdens  de  hervorming  gelukkig 
onttrokken  en  ten  tijde  van  v.  Heussen  ten  huize  van 
een  aanzienlijk  en  godvruchtig  man  bewaard  (col.  2):  bij 
v.  Heussen  zei  ven?  in  wiens  huis  ude  liefde"  Neercassel 
lang  gewoond  had  ?  Dit  zou  althans  zeer  gepast  geweest 
zijn  voor  den  H.  Odulphus,  die  als  een  goed  Samaritaan 
wijn  en  olie  in  de  wonden  der  gekwetsten  plagt  te  gie- 
ten (p.  104).  ') 

1)  Dit  vermoeden  ia  bij  mij  tot  zekerheid  geworden,  toen  ik  onlangs  tot 


72 

Nu  was  het  gedaan  met  de  vriendschap  tusschen  Theo 
dorus  De  Cock  en  v.  Heussen :  v.  d.  Graft  was  in  Junij 
1694-  overleden  met  de  waarschuwing  op  de  lippen,  tot 
den  aanwezigen  T.  C.  gerigt ,  dat  hij  zich  zou  wachten 
iets  tegen  den  Vicaris  Codde  te  ondernemen ;  ja  ,  men 
vertelde  zelfs,  dat  hij  na  zijn  dood  denzelfden  in  het  holle 
van  den  nacht  verschenen  was ,  door  een  schitterend  licht 
omgeven,  doch  met  een  streng  gelaat  en  zware  stem  hem 
vermanende  zich  niet  in  de  zaken  van  Codde  te  mengen; 
en  v.  Heussen  geloofde  dit  (Bat.  Sac.  II.  p.  268.  col.  2); 
maar  De  Cock  zelf  ontkende  het  (Mozzi,  I.  p.  2H)  en  toen 
zijn  uitvoerig  antwoord  van  den  21  Meij  1694  aan  de 
Congr.  de  Prop.  fide  over  het  drijven  der  partij  van  Codde 

dit  doel  de  pastorie  der  Jansenisten  bezocht  en  mij  daar  door  den  tegen- 
woordigen  Pastoor  onderscheidene  gedeelten  van  de  schedels  van  de  H.H. 
Fredericus  en  Odulphus  welwillend  werden  vertoond.  Ik  heb  daar  ook  ge- 
zien het  zilveren  gemijterd  hoofd ,  waarin  de  schede)  van  den  H.  Fredericus 
besloten  is  geweest  en  op  welks  onderste  sluitplaat  ik  ook  gelezen  heb , 
hetgeen  er  reeds  door  v.  d.  Lappen  v.  Waveren  in  1644  op  gelezen  is: 
Anno  Domini  mccclxii.  Decanus  et  Capitulum  S.  Salvator.  Trajectens.  me 
ex  tumba,  pro  tune  innovata  extrahi ,  et  fieri  feeerunt  per  Elyam  Scerpswert 
aurifabrum.  (Bat.  Sac.  I.  p.  103.  col.  1).  Het  zilveren  hoofd  van  den 
H.  Odulphus  is,  jammer  genoeg!  daar  niet  meer  aanwezig;  in  1776  was 
het  er  nog;  want  op  een  reepje  perkament  bij  de  overblijfselen  van  diens 
schedel  staat  geschreven  :  Anno  Domini  millesimo  septingentesimo  septua- 
gesimo  sexto  Ego  infra  scriptus  has  reliquias  S.  Odulfi,  Canonici  Ecclesia 
Ultrajectensis ,  argenteó  capite  extraxi  et  hocce  in  vasculum  posui  occasione 
Renovationis  ac  Benedictiouis  oratorii  nostri  domestici  sub  invocatione  S.S. 
Frederici  et  Odulfi  obtenta  prius  requisita  venia  Domini  nostri  Archiepiscopi 
Guallheri  Michaëlis. 

Lugduni  Batav.  die  19  Julii   1776.  Adbianus  Witteet 

A    BLOEMENDAAL 

Rhynol.  Decanus." 

Uit  het  bovenstaande  blijkt,  dat  de  reliquien  van  SS.  Fredericus  en  Odul- 
phus niet  in  het  bezit  gebleven  zijn  van  de  Franschen ,  in  wier  handen  zij 
gekomen  waren  volgeus  een  regu  van  Moutmorency  Luxembourg,  lieutenant 
général  des  armées  du  Roy,  afgegeven  te  Utrecht  in  1673,  medegedeeld  in 
den  Navorscher,  1860,  bl.  273.  Vergel.  llist.  Genootsch.  te  Utr.  I.  bl.  219, 
en  Utr.  Volks-Alm.   1866,   bl.   156. 


73 

den  21  Aug.  bekend  werd  (p.  213),  was  de  vroegere 
hem  bewezen  vriendschap  in  onverzoenlijken  haat  verkeerd, 

v.  Heussen,  thans  ook  Utrechts  Provicaris  van  Codde 
en  het  hoofd  van  diens  partij,  begon  weldra  als  pastoor 
eener  nieuw  opgerigte  statie  zijn  invloed  te  misbruiken 
tot  het  invoeren  van  nooit  gehoorde  nieuwigheden.  Reeds 
in  de  laatste  maanden  van  het  jaar  der  oprigting  diende 
hij  onder  de  plegtigheden  der  mis  in  sua  ecclesia  (Mozzi, 
I.  p.  199)  in  zijne  kerk  openlijk  het  H.  Sacrament  des 
huwelijks  toe,  al  de  verzen,  gebeden  en  al  wat  in  het 
rituaal  staat  in  het  hollandsch  voorlezende.  In  de  maand 
Februarij  van  het  volgende  jaar  1695  heeft  hij  openlijk 
met  roquet  en  stool  gekleed  de  begrafenis  verrigt  geheel 
en  al  in  de  hollandsche  taal  van  het  begin  tot  het  einde, 
waarbij  hij  onder  de  bewierooking  en  de  besproeijing  met 
het  wijwater  alles  in  het  algemeen  uit  het  Roomsch  ri- 
tuaal in  het  Hollandsch  met  eene  duidelijke  stem  plegtig 
uitsprak.  Ook  werd  door  hem  het  doopsel  en  het  laatste 
oliesel  in  de  Hollandsche  taal  toegediend,  waarbij  hij  alles 
uit  het  Roomsch  rituaal  in  het  Hollandsch  uitsprak.  In- 
dien men  niet  verzekerde,  dat  dit  alles  openlijk  en  te 
Leyden  meermalen  en  in  het  bijzijn  van  zeer  vele  getuigen 
geschied  was ,  zou  ik  het  niet  hebben  kunnen  gelooven ; 
dewijl  hij  in  zijn  doop-  enz  boek  alles  in  het  Latijn  schreef; 
ja  zelfs  wordt  daarin  het  gebruikelijke,  eigenlijk  Grieksche: 
baptizavi  (-  tus,  -ta)  sedert  14-  Jan.  1712  dikwijls  afge- 
wisseld met  het  meer  classieke  Latijn:  tincta,  tinctus, 
tinxi;  hetwelk  mij  anders  in  geen  doopboek  is  voorgeko- 
men; eerst  sedert  1  Aug.  1719,  dus  na  zijn  dood  wor- 
den in  zijn  doopboek  opgaven  van  gedoopten ,  in  de  Hol- 
landsche taal  geschreven  ,  aangetroffen. 

Hij  ging  zóó  ver,  dat  hij  zelfs  zonder  eenige  volmagt 
daartoe,,  dispensatie  verleende  tot  het  huwelijk  in  den 
vierden  graad;    zoo  heeft  hij  volgens  zijn  Doopboek  den 


74 

19  Oct.  1696  zulk  eene  dispensatie  verleend  aan  een  paar 
te  Langeraar,  den  2  Nov.  van  dat  jaar  aan  een  paar  te 
Rijnsaterwoude  en  den  3  Meij  1697  nogmaals  aan  een 
ander  paar  te  Langeraar.  ')  Dit  deed  hij  zeker  als  Provi- 
caris  van  Utrecht,  dewijl  Langeraar  en  Rijnsaterwoude 
tot  dit  diocees  schijnen  behoort  te  hebben. 

In  het  vervolg  mengde  hij  zich  al  meer  en  meer  in 
de  toen  hangende  geschillen  omtrent  het  bestuur  der 
Hollandsche  Missie  en,  terwijl  hij  als  pastoor  te  Leyden 
langzamerhand  op  den  achtergrond  treedt ,  worden  zijne 
daden  al  meer  en  meer  vermengd  met  die  van  het  zich 
noemende  Kapittel  van  Utrecht;  zoodat  de  verrigtingen 
van  dit  laatste  grootendeels  aan  zijne  onwrikbare  wilskracht, 
volgens  zijne  tegenpartij  te  wijten,  volgens  zijne  aanhan- 
gers te  danken  zijn.  Eene  korte  opsomming  alleen  van 
hetgeen  hem  persoonlijk  betreft,  vinde  hier  hare  plaats: 
Toen  de  Apost.  Vic.  Codde  eindelijk,  gehoor  gevende  aan 
de  herhaalde  uitnoodiging  van  den  Paus,  den  4  Sept.  1700 
zich  naar  Rome  zou  begeven,  werd  vooraf  door  hem  de 
bestiering  der  missie,  niet  aan  den  door  den  Paus  gewilden 
De  Cock  ,  maar  aan  4  door  hem  aangestelden  Pro  vicarissen : 
Jacob  Catz,  Hugo  v.  Heussen ,  Martinus  de  Swaenen 
Theodorus  Groenhout  opgedragen  (Hoynck,  bl.  56.  col.  1). 

Door  dezen  werd  ter  bestrijding  van  een  door  een  20- 
tal  geestelijken,  waaronder  De  Cock,  in  April  1701  aan- 
geboden geschrift  (Dupac,  p.  222)  een  brief  naar  Rome 
gezonden  ,   waarin    zij   den  lof  van  Codde  verkondigende, 

1)  In  zijn  doop-  enz.  boek  heeft  hij,  o.  a.  de  volgende  bedieningen  op- 
geteekend:  1698.  Oct.  10  #extrerais  munivi  R:  D-.  Wilhelmum  Dalenoort 
Haga  Comitis",  1704.  Oct.  5  „R:  d:  petrum  Ignatiurn  Pelt  in  Koudekerk, 
qni  et  8va  ejüsdem  obiit"  (Verg.  Bat.  San.  II.  p.  278.  col.  2  met  Mozzi , 
I.  p.  203)  ea  1705.  Dec.  14  #Rev.mum  DBum  gd.  Po'kamp  v.  a.  qui  et 
obijt  eodem  die."  Mis  1  2  dagen  daarna  (Bat.  Sac.  II.  p.  528.  col.  2.  De 
Cock,  Miss.  Foed.  Belg.  Ap  1706,  door  A.  v.  Lommel,  S.J.  eerst  uitge- 
geven, p.  4  i  23). 


75 

dien  van  zich  zei  ven  niet  vergaten;  en  welke  brief,  be- 
halve door  hen  (zooals  door  #Hugo  van  Heussen,  S.  T. 
L.  Prov.  Traject.  &  Medioburg.")  ook  door  een  300-tal 
andere  geestelijken ,  die  Codde  meenden  te  moeten  ver- 
dedigen, werd  onderteekend  (Bat.  Sac.  II.  p.  518.  col.  2). 

Zoodra  De  Cock  na  de  schorsing  van  Codde  tot  Apost. 
Provic.  benoemd  was,  gaf  hij  den  11  Junij  1702  daarvan 
kennis  aan  v.  Heussen  (Mozzi,  I.  p.  287);  die  hem  ech- 
ter als  zoodanig  niet  wilde  erkennen ,  en  toen  de  eerste 
op  last  van  den  Internuntius  te  Brussel  het  Jubilé,  door 
Paus  Clemens  XI  verleend,  den  8  Julij  daaraanvolgende 
liet  afkondigen ,  gaven  v.  Heussen  en  de  overige  door 
Codde  aanstelde  Provicarissen  onder  protest  in  zooverre 
daaraan  hunne  toestemming,  dat  zij  die  afkondiging  lieten 
gelden  (Holl.  Bat.  Sac.  III.  bl.  501). 

Niet  gerust  over  de  gevolgen  van  zijn  wederstand , 
raadpleegde  v.  Heussen  zijn  vraagbaak  Gerberon  voor  het 
geval ,  wanneer  hij  genoodzaakt  zou  zijn  daden  van  gezag 
uit  te  oefenen  gedurende  den  tijd,  dat  de  benoeming  van 
De  Cock  nog  niet  door  hem  erkend  zou  zijn  (Hoynck,  bL 
62.  col.  2)  Hieromtrent  den  8  Jan.  1703  ook  door  Ques- 
nel  gerust  gesteld,  die  beweerde,  dat  hij  niet  alleen 
zijn  gezag  mogt  blijven  handhaven ,  maar  daartoe  zelfs 
in  gemoede  verpligt  was,  dewijl  hij  zijne  kudde  niet  zon- 
der herder  mogt  laten  (Mozzi,  I.  p.  303)  bedankte  hij 
hem  den  16  Febr.  voor  dit  gewenscht  advies  (Hoynck, 
bl.  63.  col.  1)  en  gesterkt  door  de  bewering  van  v.  Espen, 
dat  het  Kapittel  van  het  Aartsbisdom  van  Utrecht  niet 
alleen  was  blijven  bestaan,  maar  ook  de  aloude  regten 
nog  niet  verloren  had  ,  matigden  hij  en  de  zijnen  zich 
sedert  dien  tijd  onbeschroomd  het  regtsgebied  aan  niet 
alleen  over  het  Utrechtsche  diocees,  maar  in  het  vervolg 
ook  over  de  andere,  suffragaan-Bisdommen  (bl.  61.  col.  1). 

Het  decreet  van  de  Congr.    de    Prop.  fide  van   den  8 


76 

Febr.  1 703 ,  waarbij  al  de  door  Codde  aangestelde  mag- 
ten ten  gevolge  van  zijne  schorsing  insgelijks  werden 
opgeheven  verklaard  en  hare  inmenging  in  het  bestuur 
der  zending  met  bedreiging  van  excommunicatie  werd 
verboden  (Mozzi,  III-  p.  41)  en  hetwelk  door  den  Paus 
bij  breve  van  den  7  April  werd  bevestigd  (p.  12)  mogt 
niet  baten.  Nadat  Codde  ten  eenenmale  uit  zijn  ambt  ont- 
zet en  de  door  hem  aangestelde  Provicarissen  zich  in 
hunne  waardigheden  door  de  Kapittels  hadden  laten  be- 
be vestigen,  kon  de  vermaning  van  den  Kardinaal  Paolucci 
namens  den  Paus  aan  v.  Heussen  en  v.  Dalenoort  den  22 
Nov.  1704  geschreven  (p.  37)  en  waarin  zij  tot  onder- 
werping aan  den  H.  Stoel  werden  aangemaand ,  even  min 
eenig  gunstig  gevolg  hebben. 

Niettegenstaande  dus  sedert  lang  aan  JacobCatz  en  Hugo 
v.  Heussen  alle  regtsgebied  door  den  Paus  ontnomen  was, 
werden  dezen  door  den  nieuwen  Apost.  Vic.  Gerard  Pot- 
kamp  tot  zijne  Vicarissen  aangesteld  gedurende  den  kor- 
ten tijd  (van  14  Nov.  tot  1G  Dec.  1705),  dat  hij  dit  ambt 
bekleedde  (II.  p.  10).  En  dewijl  zij  met  Martinus  de 
Swaen  vóór  zijn  dood  door  hem  tot  zijne  provicarissen 
sede  vacante  benoemd  waren  (p.  14),  werden  zij  onmid- 
delijk daarop  door  de  beide  Kapittels  tot  hunne  Vicaris- 
sen-generaal aangesteld  (Dupac ,  p.  255),  ofschoon  het 
regtsgebied  van  den  Apost.  Vicaris  Gerard  Potkamp  on- 
middelijk na  zijn  dood  tot  den  Paus,  die  hem  afgezonden 
had  ,  noodzakelijk  terugkeerde  en  daarna  ad  interim  tot 
de  bemoeijingen  van  den  Nuntius  te  Keulen  en  van  den 
Internuntius  te  Brussel  door  Z.  H.  was  overgebracht. 

Maar  v.  Heussen ,  die  intusschen  een  Apologie  in  het 
Hollandsch  had  uitgegeven  (Bat.  Sac.  II.  p.  508.  col.  2) 
stoorde  zich  daar  niet  aan :  hij  durfde  hen  openlijk  we- 
derstaan  door  zich  van  dat  bestuur  meester  te  maken  ; 
hij  gaf  aan  zijne  Aartspriesters ,  door  den  H.  Stoel  ver- 


77 

worpen,  de  opd ragt  tot  het  uitdeelen  der  H.  Oliën,  van 
elders  bekomen  ;  hij  verdreef  de  priesters ,  door  den  Nun- 
tius gezonden ,  en  stelde  in  hunne  plaats  personen  van 
zijne  partij  aan  ;  hij  wekte  de  protestantsche  regering  op 
tot  het  verdrijven  der  priesters,  bekend  door  hiwine  ge- 
hechtheid aan  het  Roomsche  geloof,  en  hij  deed  hen  op 
de  onmenschelijkste  wijze  vervolgen  (Mozzi,  IL  p,  17). 
Z.  H.  Clemens  XI  liet  hem  en  zijne  mede-vicarissen-gene- 
raal door  den  Kardinaal  Paolucci  den  31  Julij  1706  we- 
ten, dat  hun  elke  magtsuitoefenino;  reeds  sedert  lang  was 
ontzegd ,  dat  de  dood  van  Potcamp  elke  door  hem  gede- 
legeerde magt  had  doen  ophouden ,  en  daarenboven,  dat 
Hij  hen  op  nieuw  alle  magt  ontnam  en  de  uitoefening  er 
van  verbood  onder  bedreiging  van  excommunicatie  (III. 
p.  40).  v.  Heussen  antwoordde  den  19  Oct.  in  naam  van 
het  Utrechts  Kapittel,  dat  zij  slechts  hun  regt  handhaaf- 
den ,  hetwelk  door  eene  wettige  en  niet  onderbroken 
opvolging  tot  hen  was  afgedaald,  en  dat  zij  slechts  vraag- 
den er  niet  van  beroofd  te  worden  zonder  voor  eene  ca- 
nonieke regtbank  gehoord  te  zijn  (Dupac,  p.  256). 

Ook  onder  den  nieuwen  door  den  Nuntius  te  Keulen 
op  gezag  van  den  Paus  in  1707  aangestelden  Apost.  Vic. 
Adam  Daemen  kwam  in  den  treurigen  toestand  der  Ne- 
derlandsche  kerk  geene  verandering,  en  wanneer  dezelfde 
Nuntius  de  Catholieken  dezer  landen  aanmaande  alle  ge- 
meenschap met  de  wederstrevers  te  vermijden  en  zelfs  in 
1709  eenige  stokebranden  der  partijschap,  waaronder  v. 
Erckel,  in  den  ban  deed  ,  was  dit  als  olie  in  't  vuur  ge- 
worpen :  de  uitspraken  van  den  H.  Stoel  en  de  brieven 
zijner  Nuntiussen  werden  veracht ,  met  de  excommunicatie 
werd  de  spot  gedreven  en  v.  Heussen  en  v.  Erckel  gingen 
voort  de  geusurpeerde  regtsmagt  uitteoefenen  (Mozzi,  II. 
p.  32),  zijnde  de  eerste  14  Junij  1712  tot  Deken  van  het 
Utrechts  Kapittel  benoemd  (Broedersen,  Tract.  I.  p.  157). 


78 

Toch  begonnen  na  den  dood  van  Codde  ,  gestorven  den 
]  8  Dec.  1710,  velen  ,  den  strijd  moede  ,  de  nutteloos- 
heid van  hun  verzet  in  te  zien  :  niet  alleen  begonnen  de 
leeken  afkeerig  te  worden  van  hunne  onder  censuur  staande 
priesters ,  maar  ook  vele  van  dezen  onderwierpen  zich  en 
verzoenden  zich  met  de  kerk ;  binnen  weinig  tijds  bleven 
er  van  de  300  geestelijken,  die  het  vroeger  vermelde 
geschrift  ten  behoeve  van  Codde  onderteekend  hadden , 
naauwelijks  40  aan  hunne  vroegere  aanvoerders  getrouw. 
Hierdoor  waren  deze  laatsten  genoodzaakt,  wilden  zij  niet 
spoedig  ten  gronde  gaan ,  eenige  hunner  kweekelingen , 
tot  priesters  te  doen  wijden.  Daartoe  gaf  v.  Heussen,  als 
y Vicaris-generaal  van  het  Metropolitaansch  Kapittel  van 
Utrecht,  sede  vacante"  in  1715  en  1716  zoogenaamde 
Dimissorialen  (Dupac,  p.  292),  waarbij  hij  aan  Bisschop- 
pen vergunning  gaf  om  priesters  voor  Holland  te  wijden , 
en  dit  zelfs  te  doen  buiten  de  kerkelijk  vastgestelde  tijden: 
extra  tempora,  hetgeen  de  Paus  alleen  vermag  toe  te 
staan  (Mozzi,  II.  p.  55),  en  als  de  Vicaris  van  het  Haar- 
lemsch  Kapittel  weigerde  zijn  voorbeeld  te  volgen,  schroomde 
hij  niet  aan  personen,  tot  dat  diocees  behoorende ,  maar 
ter  misleiding  van  den  wijdenden  Bisschop  slechts  onder 
den  naam  van  w  Amsterdammer"  in  1718  dergelijke  vol- 
magtsbrieven  uit  te  reiken  (Hoynck:  Aanh.  bl.   78). 

Op  aanzoek  en  naar  de  voorschriften  van  Quesnel,  door 
dezen  aan  v.  Heussen  den  23  Nov.  1718  kenbaar  gemaakt 
(Aanh.  bl.  76),  waren  v.  Heussen  en  de  zijnen  van  plan 
zich  van  den  Paus  op  een  toekomstig  algemeen  Concilie 
te  beroepen,  v.  Heussen,  die  de  voorschriften  van  Quesnel 
naauwkeurig  was  nagekomen ,  heeft  den  dag  van  het 
Appel  niet  gezien,  waarin  hij  zich  anders  zeker  zou  ver- 
heugd hebben  ,  dewijl  hij  op  den  oever  des  doods  geko- 
men en  zijn  laatsten  stond  daar  ziende,  eene  korte  decla- 
ratie onderschreef,  waarin  hij  verklaarde,  dat,  bijaldien 


79 

het  Kapittel  appelleerde,  hij  zich  bij  dit  Appel  aansloot; 
na  zijn  dood  is  hem  deze  lof  door  de  zijnen  gegeven , 
dat  hij  de  voornaamste  bevorderaar  van  dit  Appel  is  ge- 
weest (Hoynck,  bl.  87.  col.  2). 

Hoynck  vermeldt  aldaar,  dat  hij  in  eenen  hoogen  ou- 
derdom te  Leyden  gestorven  is Februarij  1719.  In- 
dien het  waar  is ,  gelijk  de  beide  in  het  begin  aangehaalde 
Biographien  aangeven,  dat  hij  den  26  Jan.  1654  geboren 
is ,  en  dat  kan  wel  waar  zijn  ,  niettegenstaande  hij  met 
eenige  opdrijving  in  1686  //facilè  triginta  tres  annos  na- 
tus"  (Bat.  Sac.  II.  p.  506.  col.  1)  en  in  1688  „d'eta  di 
tentra  [lees:  trenta]  cinque  ö  sei  anno"  [lees:  anni]  (p. 
511.  col.  1)  gezegd  wordt  te  zijn,  dan  was  hij  bij  zijn 
overlijden  65  jaar  oud.  Past.  Burgmeijer  beweert  (Jaarb. 
1843.  bl.  108),  dat  hij  den  16  Febr.  1719  overleden  is; 
doch  v.  Rhijn  (Oudh.  v.  Rijnl.  bl.  167)  verzekert,  dat 
hij  den  14  Febr.  van  dat  jaar  inden  Heer  ontslapen  is; 
ookGoethals,  p.  219,  en  B.  Janssonius,  bl.  330,  geven 
den  14  Febr.  als  zijn  sterfdag  aan;  de  Biographie  univer- 
selle  en  de  Nouvelle  Biographie  générale  stellen  zijn  dood 
eenstemmig  op  den  14  Febr.  1729,  blijkbaar  in  de  eerste 
een  drukfout  en  in  de  tweede  een  naschrijversfeil.  Het 
lyk  van  den  Overledenen ,  met  Priesterlyke  kleederen 
aangedaan,  is  in  eene  zeer  ruyme  zaal  eenige  dagen  lang 
opentlyk  ten  toon  gestelt,  onder  een  zeer  grooten  toeloop 
van  volk ,  zelfs  ook  van  Onroomschen  ,  invoegen  dat  men 
genoodzaakt  is  geweest  den  toegang  tot  het  huys  met 
eene  schaare  lyftrawanten  te  bezetten.  Het  lyk  wierdt 
met  eene  plechtelyke  lykstacie  naar  's  lands  gebruyk  in 
de  Kerk  van  S.  Pancratius  te  Leyden  ,  waar  in  de  zo 
genoemde  Gereformeerde  Godsdienst  geoefent  wordt ,  ge- 
bragt ;  onder  het  gevolg  vondt  men  allerley  soort  van 
menschen,  zelfs  ook  Burgemeesteren ,  en  Heeren  uyt  de 
Staaten  van  Holland,  waarvan  hy  sommigen  in  den  bloede 


80 

bestond  (Hoynck,  bl.  88.  col,  1).  Deze  begrafenis  geschiedde 
volgens  het  Register  der  overledenen  op  den  Burgel. 
Stand  aanwezig,  in  de  week  tfvan  den  18  february  1710 
tot  dë  25  dito"  in  de  vHogelandse  kerk". 

Wanneer  men  de  beide  lofgetuigenissen  leest,  die,  al- 
thans volgens  v.  Heussens  Batavia  Sacra  zelve  '),  door 
De  Cock  aan  de  Congregatie  der  Cardinalen  werden  aan- 
geboden ter  bevordering  van  v.  Heussens  benoeming  tot 
Vicarius  Apostolicus:  dan  moet  men  het  betreuren,  dat 
een  man  van  zooveel  goede  hoedanigheden,  die  zoo  jam- 
merlijk misbruikt  heeft  tot  bevordering  der  Jansenistische 
scheuring. 

Hij  was  vsano  è  di  buona  complessione"  gezond  en  van 
eene  goede  ligchaamsgesteltenis,  //solide  pius"  door  en  door 
vroom,  i/e  divoto"  en  godvruchtig,  //facendo  Ie  fontioni 
Sacerdotali  con  molta  religiosita"  verrigtende  de  priester- 
lijke bedieningen  met  veel  godsdienstigheid.  Boven  alles 
was  hij  /ymolto  caritativo  e  zeloso"  zeer  liefdadig  en 
ijverig,  ^singulari  in  pauperes  misericordia"  meteene  bij- 
zondere barmhartigheid  jegens  de  armen  bezield.  Al  zijne 
goederen  besteedde  hij  ,/oltri  di  propre  bisogni,  nell'  ag- 
giuto  del  prossimo"  behalve  voor  eigen  behoeften,  tot  on- 
dersteuning van  den  naaste.  //Colle  sue  Limosine  mantiene 
nella  santa  fede  molte  povre  famiglie"  met  zijne  aalmoezen 
behield  hij  voor  het  heilige  geloof  vele  arme  huisgezinnen. 
//Fondo  diverse  stationi,  per  amministrare  Ie  povre  &  aban- 
donato  anime"  hij  stichtte  onderscheidene  inrigtingen  ten 
dienste  van  de  arme  en  verlaten  zielen.  Hij  was  //prudenti 
&  maturo  judicio"  van  een  voorzigtig  en  rijp  oordeel; 
z/doctrina  atque  eruditione  ornatus"  met  kennis  en  bescha- 
ving versierd,  was  hij   #un  Sacerdote  dotto"  een  geleerd 


1)  De  eene  van  1686  is  iu  bet  Latijn    (Bat.  Sac.  II.  p.   506.  col.   1) , 
de  andere  van   1688  is  in   het  IlaliaaDsch  (p.    511.   cul.   \)   opgesteld. 


81 

Priester,  „havendo  tutta  la  sua  raggione  e  èta  con  lode 
de  i  Maestri  impiegata  ne  i  studi"  hebbende  zijn  geheel 
verstand  en  leven  met  lof  van  zijne  Meesters  besteed  in 
de  studiën.  Hij  was  *moderatus"  gematigd,  en  #maduro 
nelle  parole"  welbedacht  in  zijne  woorden,  vcomis"  be- 
leefd j,e  ben  costumato  nelle  sue  conversationi"  en  wel- 
gemanierd in  zijn  omgang.  tfDicendi  facultate  pollet"  in 
zegeningskracht  muntte  hij  uit,  //&  frequenter  ad  popu- 
lum  non  sine  laude  concionatur"  en  dikwerf  sprak  hij 
niet  zonder  lof  openlijk  tot  het  volk.  Zoo  heeft  hij  in 
16S2  bij  een  zeker  plegtig  feest  in  's  Gravenhage  eene 
openbare  redevoering  gehouden  onder  buitengewone  toe- 
juiching, niet  alleen  van  de  Catholieken,  maar  ook  van 
vele  Advocaten  en  Magistraats-personen  van  de  hervormde 
Godsdienst,  die  deels  *ob  ejus  generis  nomen"  wegens 
den  priesterlijken  stand  waartoe  hij  behoorde ,  deels  uit 
achting  voor  zijn  overleden  vader,  te  zamen  gestroomd 
waren  om  hem  te  hooren.  Hij  kon  ook  Fransch  spreken 
(p.  506.  col.  2);  dit  blijkt  niet  alleen  uit  zijne  drukke  brief- 
wisseling met  de  Fransche  Jansenisten,  maar  vooral  ook 
hieruit,  dat  hij  in  1688  op  het  feest  van  de  H.  Theresia 
in  de  kerk  der  Fransche  Carmelieten  beloofd  had  te 
preeken  (p.  513.  col.  2). 

Wat  van  Heussens  uiterlijke  gedaante  betreft,  daartoe 
zal  zijn  portret ,  in  de  pastorie  op  de  Hooigracht ,  kunnen 
dienen. 

Behalve  van  de  boven  reeds  aangehaalde  ten  behoeve 
der  geestelijken  en  leken  uitgegeven  werkjes  (p.  271. 
col.  2)  is  hij  de  schrijver  van  2  grootere  werken :  1°  Ba- 
tavia Sacra,  sive  res  gesta?  Apostolicorum  virorum,  qui 
fidem  Batavia?  primi  intulerunt,  in  duas  partes  divisa. 
Bruxellis,  mdccxiv  in  fol°,  ')  en  2°  Historia  Episcopatuum 

1)  De  schrijver  der  Batavia  Sacra  verbergt  zijnen  naam  onder  een  dozijn 
Bijdragen  Gesch.  Bisd.  v.  Haarlem  VIlIeDeel.  6 


8-2 

Foederati  Belgii;    utpote  Metropolitani  ÏJltrajectini,    nee 
non  suffraganeorum  Harlemensi.3,   Daventriensis ,  Leovar- 


initialen  op  den  titel  van  zijn  werk :  T.  S.  F.  H.  L.  H.  S.  T.  L.  P.  V.  T.; 
welke  door  Goethals,  Lectures,  Töme  II.  p.  225,  aldus  worden  verklaard: 
Trajecteusis  Suffraganeus  Franciscus  Hugo  Ludovicus  Heusseuius  Sacrae 
Theologiae  Licenciatus  Provinciarius  [bij  Dr.  Schotel  in  v.  d.  Aa's  Biogr. 
Woordenb.  :  Provicarius]  Ultrajectensis.  De  heer  C.  J.Gonnet,  Vier  paro- 
chien  iu  de  Middeleeuwen  (Bijdr.  VII.  bl.  103)  neemt  deze  verklaring  van 
Goethals  over  met  uitzondering  van  die  der  drie  laatste  letters,  waarvoor 
hij  leest:  Pro  Vicarius  Trajectensis.  Dit  is  zeker  eene  verbetering;  toch 
kan  ik  mij  noch  met  de  verklaring  van  Goethals  in  't  algemeen,  noch  met 
de  verbeteriüg  van  den  heer  Gonnet  vereeaigen  om  de  volgende  redeuen  : 
1°  vreemd  komt  het  mij  voor,  dat  v.  Heussen  een  gedeelte  van  zijn  titel 
vóór  en  een  ander  gedeelte  achter  zijn  naam  zou  geplaatst  hebben;  2°  uiet 
minder  vreemd  is  het,  dat  hij  in  denzelfden  titel  2-maal  Trajectensis,  of 
eerst  Trajecteusis  en  dan  Ultrajectensis  zou  gezet  hebben;  3°  Suffraganeus! 
wat  is  een  Suffragaan  ?  v.  Rhijn  in  zijne  aanteekeningen  op  de  Holl.  Bat. 
Sac.  Dl.  I.  bl.  cxx  vermaant,  dat  het  woord  Suffraganeus  dubbelzinnig 
is,  dat  het  door  v.  Heussen,  Lat.  Bat.  Sac.  I.  p.  18,  voor  een  wijbisschop 
genomen  wordt,  maar  al  de  bisschoppen  ,  die  onder  denzelfden  Aartsbis- 
schop behooren  ,  worden  de  Suffraganen  van  zoodanig  een  Aartsbisschop 
genoemd:  nooit  heb  ik  gehoord,  dat  v.  Heussen,  hetzij  in  den  eenen , 
hetzij  in  den  anderen  ziu  ,  zich  dieu  titel  van  Utrechtsch  Suffragaan  heeft 
aangematigd  ;  4°  Franciscus  Hugo  :  hij  noemt  zich  zelven  of  eenvoudig  Hugo 
(Bat.  Sac.  II.  p.  271.  col.  21  of  Hugo  Franciscus  (p.  504 — 511,  passim. 
Hist.  Ep.  I.  fol.  477.  col.  2),  nooit  omgekeerd,  zooveel  ik  weet ;  5"  dat 
hij  ook  Ludovicus  geheeten  heeft,  heb  ik  nooit  ergens  elders  gevonden  ; 
6°  P.  V.  voor  Provicarius  ,  dus  2  letters  voor  één  woord ,  terwijl  al  de 
andere  slechts  initialen  zijn  van  een  afzonderlijk  woord!  maar  daarenboven, 
toen  v.  Heussen  de  Batavia  Sacra  uitgaf,  was  hij  geen  Provicaris  meer, 
gelijk  hij  zelf  getuigt  (Bat.  Sacr.  II.  p.  271.  col.  2),  alwaar  hij  zich  titu- 
leert -,  Vicarius,  pride/u  trium  Vicariorum  Apost.  Provicarius.  —  Of  ik  nu  eene 
betere  verklaring  weet?  Neen  !  maar  ik  wijs  er  op  ,  dat  dezelfde  v.  Heus- 
sen de  opdragt  van  zijn  werk  aan  den  Abt  P.  Paradaous  aldus  ondertee- 
kent :  T.  S.  F.  H.  F.  H.  S.  T.  L.  P.  V.  T.  ,  dus  met  bijna  dezelfde  let- 
ters als  op  het  titelblad  staan  met  uitzondering  ,  dat  op  dit  laatste  de  2e 
F  in  eene  L  veranderd  is.  De  onderteekeuing  van  die  opdragt  meen  ik 
aldns  te  kunnen  lezen  :  Timotheus  seu  fusius  Hugo  Franciscus  Heussenius 
Sacrae  Theologiae  Licentiatus  Pastor  Vicarius  Trajectensis.  Ik  herinner  hier 
slechts,  dat  Timotheus  de  pseudoniem  was ,  waaronder  v.  Heussen  bij  zijne 
vriendeu  bekend  stond;  ik  moet  echter  bekenuen,  dat  door  mijne  verkla- 
ring de  L  op  het  titelblad  nog  niet  verklaard  is. 


83 

diensis,  Groningensis ,  et  Middelburgensis.  Lugduni  Ba- 
tavorum  mdccxix.  2  Band.  in  fol°.  Beide  werken,  hoewel 
de  veelvuldige  onnaauwkeurigheden  in  het  eerste  door 
Hoynck  van  Papendrecht  zijn  aangewezen  (Jaarb.  1843, 
bl.  108),  meermalen  herdrukt  en  door  H.  v.  Rhijn  in  het 
Hollandsen  vertaald  en  met  aanmerkingen  voorzien,  heb- 
ben eene  zeer  gunstige  recensie  beleefd  in  de  Nova  Acta 
Ernd.  1756,  Junij,  part.  II.  p.  337-347.  Daarenboven 
zou  hij  volgens  de  Biographie  Universelle  nog  een  strijd- 
schrift tegen  M.  Loeffius  geschreven  hebben;  hetwelk  in 
't  Hollandsch  geschreven,  ten  titel  voerde :  Hand-  en-  Huis- 
boek der  Katholyken ,  en  onder  verschillende  namen ,  zoo- 
als  volgens  Goethals  onder  dien  van  Ad.  van  Loo,  dik- 
wijls  herdrukt  is  geworden. 

Hij  was  een  liefhebber  van  boeken,  welke  hij  in  grooten 
getale  in  zijne  bibliotheek  bezat  (Bat.  Sac,  II.  p.  506. 
col.  1).  Deze  Bibliotheek,  bestaande  uyt  veele  en  voor- 
treffelyke  boeken,  die  van  den  tijd  der  veranderinge  van 
den  Staat  van  Holland  begonnen  was  opgerecht  te  worden, 
werd  bewaard  in  het  huys  van  v.  Heussen ,  en  behoorde 
eigenlijk,  volgens  Hoynck  (bl.  88.  col.  1)  tot  den  Apos- 
tolischen  Stedehouder,  maar  is  in  het  bezit  gebleven  van 
de  Oud-Roomschen.  Dewijl  deze  belangrijke  Bibliotheek 
daar  tegenwoordig  niet  meer  gevonden  wordt,  schijnt 
zij  in  later  tijd  overgebracht  te  zijn  naar  hunne  Archie- 
ven te  Utrecht.  Het  huys,  dat  hij  bewoonde,  en  zeerkostelyk 
en  trotsch  was,  N°  25  in  //de  Liefde",  heeft  hij  volgens 
denzelfden  Hoynck  (bl.  87.  col.  2)  aan  den  Stedehouder  van 
de  Hollandsche  Zending  bij  uytersten  wille  gelegateert. 
Een  ander,  dat  naast  het  zelve  stond,  N°  27,  de  tegen- 
woordige Pastorie,  gaf  hy  aan  de  Pastoren  zyne  Navol- 
geren; maar  deze  navolgeren  hebben  de  zelve  beydegaar 
in  bezit  genomen, 

Reeds  sedert  1698  hield  v.  Heussen  er  een  Kapellaan 


84 

op  na;  want  den  30  Sept.  1710  schreef  hij  in  zijn  Doop- 
enz.  boek:  ,/eodem  die  unxi  R.  D.  Theodornm  verhoog 
Leidensë  meum  12  annorum  Sacellanum  Fidissimum, 
qui  postridie  obijt  ex  Lythargia",  d.  i  Lethargia ,  eene 
soort  van  Slaapzucht  [tegenwoordig  niet  meer  onder  de 
ziekten  gerekend;  maar  Sauvages,  die  ten  tijde  van 
v,  Heussen  leefde,  rekent  haar  tot  zijne  Orde  der  Comata 
en  telt  er  wel  7  soorten  van  op:  1°  Lethargus  a  febre, 
2°  pulmonicus,  3°  a  narcoticis,  4°  cephalicus,  5 '  arthriticus, 
6°  a  frigore,  7°  litteratorum.  Zie  Nosologia  methodica.  I. 
p.  832].  Ook  volgens  het  Haarlemsch  Necrologium,  me- 
degedeeld in  //de  Katholiek"  is  Th.  Verhoog,  Kapellaan 
bij  v.  Heussen  den  1  Oct.  1710  te  Leyden  overleden, 
en  volgens  het  meermaals  aangehaalde  Register  der  buiten- 
begravenen  is  den  2  Oct.  1710  verlof  tot  begraven  ver- 
leend aan  //Dirck  Verhoogh  tot  Warmont."  Op  de  *Af- 
teekening  van  de  Graft-kelder  in  de  kerke  te  Warmond , 
toebehoorende  aan  de  Pastorije  der  Roomsch-Katholijke 
gemeente  op  de  Hooijgragt  te  Leijden",  voorkomende  in 
de  //Lijkreden  op  het  zalig  afsterven  van  den  zeer  eer- 
waardigen  en  wijdluftigen  Heere  Franciscus  Dominicus 
Meganck,  Meester  in  de  vrye  Konsten,  Roomsch-Katholyk 
Priester,  Kanonik  en  Deken  van  het  Aartsbisschoppelyk 
Kapittel  van  Utrecht,  weleer  Pastoor  te  Leyden  en  Aarts- 
priester van  Rhynland,  mitsgaders  Goedkeurder  der  Boe- 
ken. Te  Leyden,  By  Hendrik  Koster,  Boekverkooper  op 
de  Vismarkt,  1775",  kan  men  dan  ook  op  een  „van  de 
beenen  kistjes"  den  naam  van  ffT.  Verhoogh"  lezen.  De 
overige  //beenen  kistjes"  dragen  de  namen  van  //H.  van 
der  Graft",  ,/C.  Steenhoven",  „H.  F.  Gaal",  „Van  Ben- 
them",  „J.  C.  van  Erkel",  „H.  de  Bock",  „O.  J.  Barch- 
man  Wuijtiers",  tD.  Benoit  of  Valan",  ,P.  Quesnel",  en 
//T.  van  der  Kroon."  Ook  //Theodorus  Verhoog,  vice-past. 
Lugd.  Bat.  Cong.  Orat.  Presb."  behoorde  tot  de  300  pries- 


85 

ters,   die  het  getuigschrift   voor   P.  Codde   onderteekend 
hadden  (Bat.   Sac.  II.  p.  519.  col.   1). 

Aan  het  einde  gekomen  mijner  Aanteekeningen  be- 
treffende de  Leijdsche  Pastoors  sedert  #de  Hervorming" 
tot  aan  *de  Herstelling"  heb  ik  nog  een  aangenamen  pligt 
te  vervullen.  Om  ter  verbetering  van  onderscheidene  mis- 
stellingen of  aanvulling  van  leemten,  bij  andere  schrijvers 
niet  zelden  te  vinden ,  met  vrucht  uit  het  belangrijk  Ge- 
meente-Archief te  kunnen  putten,  was  mij  de  teregtwij- 
zing  van  den  Gemeente-Archivaris  veelal  noodzakelijk. 
Voor  de  erkende  welwillendheid  ,  waarmede  Jhr.  Rammel- 
man Elsevier  ook  mij  ten  dien  opzigte  verpligt  heeft,  is 
het  mij  een  waar  genoegen  hem  hier  mijn  opregten  dank 
te  betuigen. 


86 


ÜITTREKSELEN  UIT  EENE    „REECKENINGE 

gedaen  bij  Jan  Janss  Coppert  Rentmr  van  Sint  Ursulen 
Convent  binnen  der  stede  van  Oudewater  van  zijn  ontfanck 
administratie  ende  handelinge  bij  hem  van  dselve  Convents- 
goederen gehadt  van  den  Jare  xvc  vijff  ende  tachtig,  bij 
K.  gulden  van  xl  grooten  vlaems  tstuck,  stuivers  tot  twee 
grooten,  den  groot  tot  vier  deuts  gerekent. 


Eerst  den  ontfanck  van  renten  ende  lantpachten  in  Lange 
Linschoten  ende  Snelreweerde,  Willescop,  Hooncop,  Dijck- 
velt  ende  Vliet,  Rosendaell,  Heeckendorp,  in  den  lande 
van  Steijn,  binnen  der  Goude,  Sluijpick,  Diemerbrouck 
ende  Papecoop,  tot  Waerder  ende  Bodegraven,  Boswaer- 
der,  Lange  Weije,  t'Achthooven,  en  Benschop,  alsmede 
//Ander  ontfanck  van  huysrenten" :  ,/Somma  total  van  ontf. 
compt  xvc  lxxix  gul.  iiij  st. 

Uuijtgeven  van  dvoors.  ontfanck  over 
den  Jare  vijff  en  tachtich. 

In  den  eersten  betaelt  merrichgen  Willemssdr  de  lange, 
Mater,  Emmichgen  goessensdr  procuraetster,  Merrichgen 
dircxsdr,  Pijn  Janssdr,  Geerte  Janssdr  van  Cortenoort, 
trijn  hillebrantsdr,  merrichgen  Cornelisdr,  ende  Anna  Pie- 
terssdr  met  heur  acht  personen  elcx  tsestich  K.  gul.  tot 
haer  Jaarlicxe  alimentatie  van  alreheijligen  vijff  ende  tach- 
tich toe  ten  volle    betaeld  fac.  iiijclxxx  K.  gul. 

Item  gegeven  Jan  van  Allerdinck  Pater,  merrichgen 
ariensdr,  ende  heijltgen  Willemsdr ,  elcx  vijftien  K.  gul. 
voor  heur  Jaerlicxe  alimentatie  van  alreheijligen  vijff  tot 
alreheijligen  ses  en  tachtich  toe.  fac.  jcl  K.  gul. 

Item  gegeven  Merrichgen  gijsbertsdr,  Jannichgen  an- 
thonisdr,    Elisabeth  Jacobsdr,    ende  trijn  sijmonsdr  elcx 


87 

seven  ponden  groot  vlaems  in  betalinge  van  een  Jaer  ali- 
mentatie als  vooren.  fac.  jclxviij  gul. 
fac    vijcxcviij  gul. 

Noch  gegeven  macbtelt  ghijsbertsdr,  ende  pietertgen 
pietersdr,  elcx  ses  pont  vlaems  in  betalinge  van  heur 
Jaerlicxe  alimentatie  als  vooren.  fac.  lxxij  gul. 

Noch  Cornelia  Joestendr  mede  gegeven  tot  haer  alimen- 
tatie voor  een  geheel  Jaer  als  vooren  op  halff  geld  bij 
de  vroetschap  toegelaten.  "fac.  xxj  gul. 

Ander    Uuijtgeeff  van  renthen 
ende  erffpacht. 

Item  betaelt  merrichgen  Willemsdr  de  lange,  mater,  een 
Jaer  renten  dat  haer  Alreheijligen  vijff  en  tachtich  ver- 
scheenen  was.  fac.  xviij  gul  xv  st 

Item  betaelt  aen  hand  van  Pieter  gerritss  paemburch 
gasthuijsmr  van  Jaere  vijff  ende  tachtich  een  Jaer  renten 
vant  verschijn  vijff  en  tachtich.  fac.  xix   st.  v  penn. 

Item  die  heeren    van   Oudemunster  tutrecht    den   erff- 
pacht  van  seven  ende  twintich  st.  des  Jaers  staende  opt  bree 
weer,  op  te  steene  camer,  verschijnende  in  de  twaelff  nach- 
ten van  de  Jaere  ses  ende  tachtich       fac.  j  gul.  vij  st. 
fac,  jcxiiij  gul.  j  st.   v  penn. 

Item  verteert  ten  huijse  van  Jan  Corns.  caan  bij  willem 
dircs,  saebastiaen  adriaens,  Burgem.  den  rentmr.,  lub- 
bert aerts,  ende  dirck  willems  van  heessel  schepenen  van 
Jaere  vijff  ende  tachtich  als  zij  nae  date  van  des  convents 
rekeninck  van  Jaere  vier  en  tachtich  aldaer  vant  convents 
wegen  te  doene  hadde.  fac,  j  gul.  x  st. 

Item  Dirck  willems  van  heessel  en  lubbert  aerts  ge- 
geven voor  tsalaris  van  zeeckere  inbiedinge  te  doen. 

fac.  viij  st. 

Item  an  oncosten  tutrecht  gehadt  an  proceureur  ende 
Advocaet  die  tconvent  diende  int  vervolgen    van    landen 


88 

van  Claes  herberts  gelegen  op  willescop  die  inde  decreet 
gebrocht  worden.  fac.  vj   gul  vij  st. 

Item  den  rentmr.  in  persone  zekere  tot  twee  diversche 
reijsen  tutrecht  geweest  omme  dvoors.  decreet  te  vervolgen 
telcken  reijse  an  costen  een  gul.  fac.  ij   K.  gul. 

Item  betaelt  aen  hande  van  Jonckheer  Arent  scroots 
wachtmr  alhier  geweest  voor  de  reparatie  ende  melioratie 
in  de  keucken  int  ouwe  Cloester  gedaen  volgende  dapos- 
tille  bij  mijn  heeren  de  magistraeten  hem  op  zijn  versouck 
verleent.  fac    xviij  gul. 

fac    xxviij  gul.   v  st. 

Item  de  rentmr  eens  in  den  hage  gereijst  mit  Jasper 
van  Dam  Burgemr  ende  Jan  Claess  de  Ameijde  schepen 
omme  mitten  advocaet  te  raetslagen  omme  de  questi  van 
[?]  van  vercofte  landen  van  Daen  Polen  te  vervol- 
gen, ofte  wat  daer  best  inne  dient  gedaen  te  zijn  aen 
oncosten  van  reijs  ofte  teercosten  fac.  ij  gul.  j  st. 

Item  gegeven  mees  pieters  ende  Jan  Claess  schepenen, 
van  Claes  tijss,  pieter  Andriess  innegeboden ,  ende  Dirck 
Jan  Egberts  zijn  absentie  soe  hij  innegeboden  was  ende 
nijet  obedierden  beleijt.  fac.  xij  st. 

Ander  Uuijtgeven  van  Cortingen  vande  lant- 
pachten  ende  renten  te  Linschoten  enz. 

Item  alsoe  den  Rentmr  inden  Jaere  drie  en  tachtich  op 
zijne  reeckeninge  off  getogen  is  van  zijn  collectatiegelt 
vijfï  gul.  seventien  st.  vj  dts,  twelck  die  xxe  penn.  vande 
restanten  in  zijn  Reeckeninge  bevonden  word  te  bedragen 
en  hij  dselve  daernae  gemaect  ende  wederomme  mit  be- 
hoorlijcke  uuijtgeven  beantwoord  heeft  compt  hem  daer- 
omme  hier  v  gul.  xvij  st    vj  dts. 

fac.  xiij  gul.  xix  st.  iiij  dts. 

Item  den  boden  deser  stede  gegeven  tgunt  zij  aen  tvoors. 
convent  tzedert  dlaetste  Reeckeninge  verdient  hebbe  vol- 


89 

gende  heur  particul  daervan  zijnde       fac.   vj  gul.  viij  st. 

Item  dselve  noch  betaelt  voor  heur  ordinaris  gagie  van 
binnen  der  stede  te  lopen  als  de  gerechten  vande  Reecke- 
ninge  tanhooren  te  vergaderen  en  dcamer  te  bewaeren 
elcx  een  gul.  fac.  ij  K    gul. 

Item  den  secretaris  betaelt  tgunt  hij  aen  tvoors.  con- 
vent tzedert  dlaetste  Reeckeninge  mit  scrijven  verdient 
heeft  volgens  zijn  perticul  daervan  zijnde 

fac.  iiij  gul.  ij  st. 

Item  dselven  noch  betaelt  van  dese  Reeckeninge  te 
scrijven,  sommeren  ende  perfect  te  maecken,  mitsgaders 
een  dubbelt  daeruuijt  voor  den  Rentmr. 

fac.  samen  iij  gul.  x  st. 

Item  aen  alrehande  geit  verloren  deur  't  off  setten 

fac.  vj  gul.  iij  st 

Item  die  bruijckers  vanden  landen  ende  debiteurs  vande 
renten  door  tgeheel  jaer  aen  bier  geschoncken  voor  den 
dorst ,  als  zij  heet  en  anders  gelopen  zijn  ende  den  Rentmrs. 
(off  rekeninge  vande  cortingen  doende)  heur  achterwesen 
betalen  fac.  v  K.  gul. 

fac.  xxvij  gul.  iij  st. 

Item  een  debitus  doen  lichten  omme  de  quaetwilligen 
debiteurs  daermede  te  constringeeren  tot  betalinge 

fac.  j   gul. 

Item  voor  tpampier  bij  drentmrs  tot  noch  toe  tot  dvoors. 
ontfanck  en  collectatie  verscreven  fac.  j  gul.  x  st. 

Item  noch  betaelt  Evertgen  wede  van  reijnier  zegmerss 
een  jaer  rente  van  oudts  verdaengt  volgens  d'quitancie 
daervan  zijnde  fac.   xviij  gul.  xv  st. 

Item  mijn  Heeren  Burgermeesteren  ende  gerechten  deser 
stede  en  gevolge  van  dijen  voor  't  overstaen ,  hooren  en 
laudatie  van  dese  Rekeninge  in  plaets  vant  salaris 

fac.  xij  K.  gul. 

Item  den  Rentmr.  vant  voors.  convent  voor  zijn    col- 


90 

lectatie,  administratie  en  handelinge  van  dvoors.  ontfanck 
ende  uuijtgeeff  van  den  jaere  vijff  en  tachtich  bedragende 
dselven  ontfanck  ter  somme  van  duijsent  vijff  hondert  vijff 
en  tseventich  K.  gul. ,  compt  hem  daeraff  d'  xxe  penn. 
nae  ouder  hercomen  fac.  lxxviij  gul.  xix  st. 

Item  die  tegenwoordige  Burgemr.  aen  geit  overgelevert 
omme  tot  stede  behouff  t'  emploijeren 

fac.  jcxix  gul.  xv  st.  iiij  dts. 
fac,  ijcxxj  gul.  xix  st  iiij  dts. 

Restanten   A»  85 

In  d  eerste  rest  bij  Olaes  vrencxs  aen  Linschoten   van 

pacht  vijff  en  tachtich  fac.  lxxx  gul. 

Rest  van  dirck  Claess  van  pacht  uts         fac.  xl  gul. 

Rest  van  Jan  bouwer.s  op  te  bree         xv  gul.  viij  st. 

Rest  van  Arien  aerts  xvj  gul. 

Rest  van  harmen  Jasperss  xxiij  gul. 

Rest  van  Pieter  Andriess  xxxix  gul. 

Rest  noch  van  Claes  mathijss         1  gul.  vj  st.  xix  p. 

Somma  vande  restanten  ijclxiij  gul. 
xiiij  st.  elft  penn. 

Den  ontfanck  tegen  d'  uuijtgeeff  overgeslagen  wort 
bevonden  mit  d'restanten  d'ontfanck  ende  uuijtgeeff  gelijck 
conformich  te  zijn ,  sulcx  dat  d'restanten  zuver  komen  ten 
behoeve   van  der  Stede. 

En  is  de  voors.  Reeckeninck  bij  Claes  dircxs  ende  Jasper 
van  Dam  Burgemren  Willem  dircxs,  Pieter  Gerrit  Paem- 
burch,  mees  Pieters,  Jan  Claess  de  ameijde,  Jacob  wil- 
lems,  ende  Jan  floriss,  schepenen  der  Stede  van  oudewater 
gelooft  ende  onderteijckent  op  ten  xvje  dach  in  Octobris 
anno  xvc  ses  ende  tachtich. 

Claes  dircks,         Jasper  van  Dam, 
bij  mijn  willem  dircks  ,  t  merck  ^     van 

MEES   *       XPIETERS. 


91 

Uuijtgeven  van  d' voors  Restanten  anno 
xvc  vijff  ende  tachtich. 
In  de  eerste  opte  Reeckeninge  van  dese  te  cort  doen 
teijckenen  over  die  landen  van  Wouter  Janss,  Arie  aerts 
en  Jan  Heijnricxs  boven  die  vijff  groot  op  te  mergen  die 
zij  hebben  gecort  op  ijder  mergen  noch  drie  st :  compt 
te  samen  ij  gul.  xiiij.  st. 

Noch  bij  Dirck  Jan  egberts  in  hooncoop  gecort  van ....[?] 
op  te  maecken  van  huijere  vant  lant  dat  hij  vermogte 
te  corten  volgens  dhuijerceel  fac.  iij  gul. 

Noch  bij  den  Rentmr  in  overleveringe  van  gelde  Jasper 
van  Dam  burgermr  anno  ses  ende  tachtich  geweest  aen- 
getelt  dsomma  van  twee  hondert  acht  ende  vijftich  gul. 
elff  pen. 

Somma  van  de  voors.  maect  twee  hondert  drie 
en  tsestich  gul.  xiiij  st.  elff  pen. 

Dit  tegens  de  Restanten  overgeslagen    word  bevonden 

't  een  mittit  ander  taccorderen,  ergo  dselve  voldaen,  des 

toirconde  dese  bij  dvoorn.   Burgemr  onderteijckent  opten 

xij  Septb    1587. 

Claes  dircks,  Jasper  van  Dam. 

Oudewater.  J.  putman. 


92 


DE  PAROCHIE 

VAN 

DEN   H.  LAURENTIUS   TE   WEESP. 
V. 

(Vervolg  van  336,  Deel  VI.) 


Door  de  Maatschappij  van  Letterkunde  werd  in  1866 
in  het  licht  gegeven :  //Informacie  up  den  staet  ende  ge- 
legentheijt  van  de  steden  ende  dorpen  van  Hollant,...  ge- 
daen  in  den  jaere  MDXIV."  Dit  belangrijk  werk  bevat 
over  Weesp  en  Weesper-Carspel  de  volgende  nadere  bij- 
zonderheden Ten  jare  1514  was  Meester  Joannes  de  Mera, 
oud  40  jaar,  alhier  vice-cureijt.  Hij  werd  met  eenige  an- 
dere personen  uit  Weesp  en  Carspel  den  27en  October 
onder  eede  gehoord,  ten  einde  naar  hunne  inlichtingen 
de  nieuwe  vschiltaele"  te  regelen.  Het  blijkt  uit  hunne 
verklaringen  dat  zij  geene  rekeningen  konden  overleggen, 
omdat  die  vóór  de  inname  der  stad  door  de  Gelderschen 
al  verloren  geraakt  waren ,  en  dat  ze  daarna  zoo  arm  waren 
dat  ze  er  geene  rekeningen  op  na  hielden.  De  administra- 
tie verantwoordde  zich  bij  algemeenen  overslag  voor  de 
gemeente.  Voorts  dat  de  wijn-accijns  jaarlijks  niet  meer 
dan  10  Rh.  gl.  opbragt,  welke  gelden  voor  het  St.  Joris 
Altaar  waren  Hier  leeren  we  alzoo  weder  een  altaar  van 
onze  St.  Laurens  kennen ,  en  is  dit  te  voegen  bij  de  vroe- 
ger opgegevene.  (Bijdr.  bladz.  47   Deel  III). 

Al  verder  verklaren  zij  voor  Weesp  en  Carspel  jaarlijks 
schuldig  te  wezen  500  Rh.  gl.  twee  deelen  lijfrenten  en 
het  derde  deel  losrenten ,  maar  zij  kunnen  die  schuld  al- 
weder niet  bewijaen ,  omdat  de  rekeningen  en  brieven  weg 
zijn;    genoemde    renten  waren   verkocht   in    de   oorlogen 


93 

van  Utrecht,  Montfoort  en  Woerden.  Ze  zijn  wel  1  2  jaren 
in  het  voldoen  van  renten  ten  achter,  wat  eene  som  maakt 
van  6000  Rh.  gl.  die  ze  onmogelijk  kunnen  betalen. 

Aan  reparatien  hebben  ze  per  jaar  globaal  noodig  300 
Rh.  gl.  Ten  einde  de  stad ,  die  toen,  wegens  overkomen 
onheil,  aan  de  Vechtzijde  open  lag,  tegen  den  vijand  in 
goeden  staat  te  brengen,  zouden  zij  nog  wel  2000  Rh. 
gl.  noodig  hebben. 

Die  van  Weesper  Carspel  zijn  jaarlijks  aan  losrenten 
schuldig  60  Rh.  gl.  tegen  de  penning  16;  deze  zijn  ver- 
kocht in  1510  en  gebruikt  voor  den  omslag  en  om  de 
gaten  te  stoppen  bij  Amsterdam.  Weesp  is  bovendien  nog 
600  Rh.  gl.  schuldig  aan  diverse  personen,  die  der  stad 
geld  geleend  hebben  om  vorige  omslagen  te  betalen ;  ook 
met  die  schuld  weten  ze  geen  raad.  Het  aantal  huizen 
bedraagt  105,  maar  ze  hebben  zooveel  door  brand  en  ver- 
nieling bij  de  inneming  der  stad  geleden ,  dat  er  geen  4 
//volmaecte"  huizen  zijn.  In  Carspel  zijn  omtrent  100  huizen 
die  ook  al  tijdens  de  oorlogen  en  bij  de  inneming  deerlijk 
door  brand  hebben  geleden  Uit  het  aanhangsel  van  ge- 
melde //Informacie"  blijkt  dat  er  in  1496,  200,  en  ten 
tijde  van  Hertog  Karel  den  Stoute  die  in  1468  gehuldigd 
werd,  te  Weesp  220  en  in  Carspel  111,  tezamen  381 
huizen  waren.  Nog  berigt  de  Informacie  dat  ze  destijds 
te  Weesp  //geenerhande  neeringe''  hadden  en  de  vroeger 
zoo  bloeijende  lakenhandel  in  groot  verval  was 

In  Weesp  en  Carspel  lagen  omtrent  2000  morgen  land, 
maar  daarvan  hadden  de  ingezetenen  slechts  987  morgen, 
zwaar  belast  met  renten,  gelijkstaande  met  de  waarde; 
het  overige  land  behoorde  thuis  te  Amsterdam ,  Naarden 
en  elders. 

Het  land  van   de   kloosters   hebben  ze    medegerekend. 

Hun  aandeel  in  de  omslagen  en  beden  verzamelen  ze 
bij  honderden  en  die  op  100  staat  wordt  geacht  400  Rh. 


94 

gl.  current  rijk  te  zijn.  Zij  rekenen  10,000  honderden, 
5000  voor  de  stad  en  iets  minder  voor  Carspel.  Vóór  de 
inneming  hadden  ze  wel  23000  en  verhonderden  om  de  6 
of  7  jaren ;  een  paar  jaar  geleden  was  de  laatste  schat- 
ting gedaan. 

Het  beste  land  gold  in  huur  per  morgen  3  Rh.  gl.  in 
koop  60  id. ,  het  slechtste  10  of  12  st.  huur,  in  koop  de 
penning  20,  en  het  middelbare  in  huur  30  of  32  st.  en 
in  koop  de  penning  20  tegen  aftrek  van  de  ongelden. 
Volgens  eene  kleine  aanteekening,  het  éénige  schrift  op 
het  laatste  blad  van  ons  /yschotboeck"  betaalde  de  stad 
voor  105  honderden  schots  en  het  convent  voor  110  hon- 
derden. Mogen  ook  al  andere  plaatsen,  bijvoorbeeld  zelfs 
Amsterdam,  gelijk  men  leest  in  het  u Voorbericht"  der 
Informacie,  niet  zoo  geheel  vertrouwbaar  zijn  geweest  in 
de  opgaven  en  soms  den  betrekkelijken  bloei  verzwegen 
hebben:  Weesp  was  zóó  geplunderd  en  verwoest  door 
de  Gelderschen  in  1508,  dat  de  ware  staat  aldaar  in  1514 
wel  moet  geweest  zijn :  betrekkelijke  armoede.  Vele  ge- 
goeden waren  naar  andere  plaatsen  vertrokken.  Overigens 
vonden  we  de  2000  morgental  der  informacie  ook  in  het 
scotboek  van  1550,  naar  de  ligging  der  landerijen  gespe- 
cifieerd,  en  het  aandeel  van  Weesp  en  Carspel  in  de  schil - 
tale  over  Holland  aangegeven  tot  een  bedrag  van  176 
schilt,  welke  som  mede  overeenkomt  met  de  Informacie, 
die  zegt  dat  voor  de  schiltale  het  getal  te  leveren  weer- 
bare mannen  met  10  vermenigvuldigd  werd;  immers  hier 
moesten  18  mannen  van  oorlog  ten  behoeve  van  de  6000 
geleverd  worden. 

Omtrent  den  godsdienstigen  toestand  vinden  we  in  de 
Informacie  bevestigd  dat  Weesp  twee  vrouwenkloosters  be- 
zat van  den  derden  regel ,  en  leeren  we  dat  het  getal 
der  communicanten  van  de  parochie  800  was  en  vóór  de 
inneming  1500. 


95 

Het  is  hier  de  plaats,  alvorens  het  tijdvak  vóór  de 
hervorming  af  te  sluiten,  de  vroegere  lijst  der  geeste- 
lijken, zoover  ons  meerdere  namen  vooral  door  vriendelijke 
mededeeling  van  den  ZEw.  Heer  A.  van  Lommei  bekend 
werden  ,  aante vullen.  Men  vergelijke  de  Bijdr,  bladz.  50 
Deel  III.    Op  de  eerste  plaats  moet  genoemd  worden  : 

A°.  1280  Joannes,  volgens  Rijksarchief.  (Bijdragen  IV 
bl.  376.)  Vervolgens  dient  in  het  oog  gehouden  te  wor- 
den dat  de  collatie  van  het  pastoorschap  of  cure  van 
Weesp  althans  van  1403  af  door  den  Graaf  geschiedde, 
met  dien  verstande  echter  dat  de  proost  van  Oud-Mun- 
ster  er  dikwerf  tegen  op  kwam  of  liever  de  voordragt 
van  den  Landsheer  voorkwam.  Daardoor  was  het  geval 
niet  zeldzaam  dat  er  twee  pastoors  te  gelijk  waren.  De 
pastoor  sub-stitueerde  nog  al  dikwijls  ,  en  dan  was  het 
bedienen  van  de  parochie  in  handen  van  een  vice  curijt. 
Een  en  ander  blijkt  uit  een  twistgeding  tusschen  de  Gra- 
ven en  Hertogen  met  den  proost  van  Oud- Munster  in 
1525-'27.  Ook  toen  de  Gelderschen  Weesp  innamen ,  was 
geen  der  beide  pastoors  aldaar ,  ja  zij  kwamen  er ,  vol- 
gens eene  oude  aanteekening,  in  het  geheel  niet,  maar 
woonden  te  Utrecht,  en  in  1514  gaf  dan  ook  de  vice- 
cureit  Joannes  de  Mera ,  blijkens  de  Informacie  ,  verslag 
over  den  staat  van  zaken. 

t  1402  Mr.  Joannes  Uuterspijck.  Wij  weten  niets  meer 
over  hem  dan  wat  de  fundatie  N"  35  inhoudt,  „quondam  ve- 
rus  curatus  ecclesiae  prochialis."  Hij  vermaakte  een  bunder 
land  aan  de  kerk,  In  gezegde  fundatie  ontbrak  het  sterfjaar ; 
dit  wordt  hier  ingevuld  naar  een  opgave  in  het  rijksarchief. 
1403-1407.  Mr.  Gerrit  van  IJselstein  ,  gepresenteerd 
door  Albrecht  van  Beijeren  ;  met  diens  goedvinden  doet 
hij  afstand  en  wordt  opgevolgd  door 

1407 — ?  Heer   Gijsbrecht   Heerman,   die   tegen 

eene  canonixsdij  te  Utrecht  omruilt  met 


96 

...? — ...?  Wolf  (?)  Baijng.  Heerman  leefde  nog  ten 
tijde  van  Philips  van  Bourgogne  en  stierf  in  hoogen 
ouderdom. 

.  .?-1446?  Mr.  Koenraad  vau  Koesveldt,  bij  collatie 
van  's  Lands  Heer. 

1417....?  Mr.  Pieter  Celle,  benoemd  door  Oud-Mun- 
ster,  na  vrijwillige  uittreding  van  van  Koesveldt. 

14..?  —  f  circa  1172.  Jan  van  Adrichem,  kanunnik 
te   Utrecht. 

1472  11  Febr.  —  21  Aug.  1472.  Heer  Jan  van  Mont- 
foort.  Op  laatstgenoemd  tijdstip  doet  hij  afstand  op  Gerrit 
van  Bueren,  omdat  hij  de  collatie  niet  goed  vertrouwde. 

In  1472  was  nog  door  Hertog  Karel  tegen  over  Jan 
van  Montfoort  benoemd  Heer  Gerrit  Dullaart,  's  Hertogs 
zanger,  en  deze  liet  zich  tegen  een  jaarlijks  pensioen 
uitkoopen  door  voornoemden  (21  Aug.  1472  —  30  ap. 
1489  ')  Gerrit  van  Bueren,  die  als  nu  door  den  Graaf 
benoemd  werd.  Volgens  het  Memorieboek  der  zusters 
woonde  in  1486  de  moeder  van  Pastoor  van  Bueren  in 
het  Convent.  Zijne  fundatie  komt  op  onze  lijst  voor  on- 
der N°.  73.  Hij  stierf  15  December  1515.  Tegen  over 
van  Bueren  stond  ook  nog  Jan  Lambertz,  benoemd  door 
den  Stadhouder  van  Holland  den  Graaf  van  Egmond , 
die  niet  wist  van  de  overeenkomst  van  van  Bueren  met 
Montfoort  en  Dullaart.  Ook  van  Bueren  resigneerde  hei- 
melijk ten  gevalle  van  (30  Ap.  1489  f  13  Aug.  1510) 
Heer  Jan  Tusschenbroeck,  die  door  Oud-Munster  benoemd 
was.  De  vice-cureijt  van  den  voorganger  bleef  ook  onder 
Tusschenbroeck  werkzaam.  8  Sept.  1510  wordt  door  den 
Graaf  benoemd  Cornelis  Bouser,  die  er  nog  was  anno 
1527.  Even  te  voren  (17  Aug.  1510)  was  door  Oud-Mun- 


1)  Niet  1515  zooals  we  vroeger  opgaven  ,  maar  volgens  de  fundatie  stierf 
hij  in  dat  jaar. 


97 

ster  gezonden  Pieter  van  Sichelen ,  uit  den  lande  van 
Gelre,  die  hier  nog  in  1527  pastoor  was.  In  1513  begon 
Bouser  zich  reeds  tegen  van  Sichelen  te  verzetten  ,  die 
tusschen  1510  —  152  7  Jan  van  Calcer  als  vice-cureijt 
gesubstitueerd  had.  Op  21  Febr.  1527  is  de  uitspraak  : 
//maintenue  vant  recht  van  den  Keiszer."  Door  deze  na- 
men is  onze  vroeger  gegevene  pastoorslijst  belangrijk  aan- 
gevuld. De  laatste  ons  bekende  pastoor  is  nog  1544<  Mr. 
Gijsbertus  Brant  en  een  latere  vice-cureijt  dan  Jan  Dircz 
Spruijt,  1560,  wiens  naam  we  aan  het  fundatieboek  ont- 
leenden, is  ons  tot  heden  evenmin  bekend.  Voor  de  vice- 
cureijten  zie  vroeger.  De  lezer  gelieve  verder  zelf  onze 
fundatielijst  na  te  slaan,  om  nog  met  de  namen  van  vele 
priesters,  als  //Heer"  aangeduid,  bekend  te  worden.  In 
het  meergenoemde  Scotboeck  troffen  we  nog  aan:  1550 
Heer  Gerrit  Fekerdijsz ,  Heer  Gregorius  Jansz  en  Heer 
Gerrit  Claesz ;  alleen  den  laatsten  vonden  we  in  1565 
zijn  schot  nog  betalende.  Op  de  latere  schot-lijsten  van 
1573  tot  1626  komen  geene  namen  van  geestelijken  meer 
voor,  althans  niet  kenbaar  aan  het  woordje   ,Heer." 

Eindelijk  vermelden  we  hier  nog  enkele  makingen  aan 
het  oude  Convent  als  slot  der  vroeger  genoemde  in  de 
fundatielijst  en  in  onze  geschiedenis  der  kloosters.  Clement 
Pietersz.  van  Amsterdam  f1508  heeft  eene  eeuw.  memorie 
gegeven,  eeuwig  en  erfelijk  aan  het  convent  te  blijven. 
Lijsbeth  Claes  Spikend1  geprofeste  zuster,  1450,  gaf  bij 
testament  een  morgen  land.  Geerte  Melisdr,  onze  6e  Mater 
f  1517,  maakte  aan  het  convent  twee  morgen  land.  Nelle 
Jan  van  Hovend1  geprof.  1451  heeft  het  huis  merkelijk 
verbeterd.  Alijt  Hein  jongen  wijf  gaf  bij  testament  een 
gentsche  nobel  voor  de  ciborie,  Arent  Hoef  en  wijf,  die  het 
vroeger  gemelde  HS  van  Swaninc  bekostigden ,  verbe- 
terden het  convent  belangrijk.  Griet  Lange,  zuster  van 
de  2e  Mater,  liet  het  convent  erven.  Beatris  Tijmen  Jansz 

Bijdragen  Gesch.  Bisd.  v.  Haarlem.  VIII*  Deel.  7 


98 

wijf  gaf  bij  testament  een  wilhelmus  schilt.  De  priester 
Willem  Jans  f  1508,  wiens  fundatie  van  3  missen  ter 
week  en  gift  van  een  gouden  kelk  we  al  gemeld  heb- 
ben, was  waarschijnlijk  dezelfde  als  de  hooggeprezen 
priester  van  de  1 1 7e  fundatie,  de  eerwaardige  zeer  zacht- 
zinnige en  zeer  milde  priester  Willem  Jans  Louwen. 

Deze  waren  de  voornaamste  giften  aan  het  klooster  , 
die  we  nog  der  opneming  in  deze  bladzijden  waardig  keur- 
den. Ten  slotte  brengen  we  een  woord  van  dank  aan  den 
Heer  Mr.  J.  J.  Heijdanus,  Lid  van  Gedeputeerden  alhier, 
die  ons  op  de  Informacie  opmerkzaam  maakte  en  ook  ten 
gebruike  afstond  eene  authentieke  copie  van  copie  (oud 
famieliestuk)  van  het  verdrag,  waarbij  in  1577  de  stad 
de  Spaansche  zijde  verliet  en  tot  den  Prins  overging. 
Het  origineele  stuk  is  niet  aanwezig  en  het  gedrukte  in 
de  Handvesten  is  onnauwkeurig.  Bedoeld  verdrag  werd 
den  29°  Januari  van  het  jaar  157  7  met  den  Prins  van 
Oranje  te  Middelburg  gesloten  door  de  eerzame  Jan  Ger- 
rits  Cuijp  en  Hillebrandt  Govertz  in  naam  van  Schout , 
Burgemeesteren,  Raad  en  Vroedschap  van  Weesp  en  Cars- 
pel  Zij  waren  gecommitteerd  om  zich  weder  te  voegen 
en  te  uniëren  met  Holland,  mits  ontvangende  van  Z.  Exc. 
behoorlijke  satisfactie  overeenkomstig  de  pacificatie  van 
Gent,  8  Nov.  1576  en  biddende  dat  hem  believe  de  ge- 
vangen poorters,  boven  recht  en  reden  gevangen,  koste- 
loos te  ontslaan  en  de  betaalde  rantsoenen  te  doen  resti- 
tueren    //Soo    hebben geslooten    en  veraccordeert , 

sluijten  en  veraccorderen  mits  desen  de  poincten  hier  nae 
volgende.  In  den  eersten  dat  aengaende  de  religie  ,  dat 
die  van  Weesp  en  Weesper-Carspel  voorn  sullen  mogen 
behouden  en  gebruijcken  volgende  haeren  versoeck  die 
Religie,  die  sijl.  tot  noch  toe  hebben  gehadt,  sonder  dat 
sijn  Exc;e  ofte  die  Staten  vorennoemd  den  voorn,  van  Weesp 
en  Weesper-Carspel  daer  inne  sullen  doen  enich  ongebruijck 


99 

ofte  beledt  in  geender  manieren.  Behoudens  nochtans  dat 
die  van  Weesp  en  Weesper-Carspel  voorn,  achtervolgende 
die  pacificatie  ,  binnen  der  voors.  stede  tot  de  selve  Re- 
ligie nijemandt  sullen  dwingen  ofte  daeromme  molesteren." 
De  verdere  punten  betreffen  krijgs-  en  burgerlijke  zaken. 
Onze  copie  is  na  collatie  met  hare  authentieke  copie  ge- 
waarmerkt als  accorderende  door  Jan  Ottenz  sctrs.  Het 
springt  aanstonds  in  het  oog  dat  dit  verdrag  ten  eenemale 
de  scherpe  bepalingen  mist,  welke  in  gelijke  verdragen 
van  sommige  andere  plaatsen  worden  aangetroffen.  A/Niet 
tegenstaande  dit  verdrag  ,  zegt  v.  d,  Aa  t.  a.  p.  ontstonden 
er  in  1579  reeds  eenige  verschillen  tusschen  de  roomschen 
en  onroomschen,  alzoo  de  eerstgenoemden  met  medeweten 
en  op  aandrijven  van  eenigen  uit  de  Regering,  onderna- 
men den  hervormden  godsdienst  te  storen.'"'  Maar  uit 
de  Akta  derNoord-Holl.  sijnode  te  Enkhuizen  A°  1578  ge- 
houden mag  men  afleiden  dat  het  vóór  1579  alreeds  niet 
zoo  geheel  vreedzaam  toeging  als  het  verdrag  recjt  eraf 
te  verwachten ,  en  wrel  van  de  zijde  der  onroomschen. 
Gezegde  Akta  berusten  bij  de  Herv.  gemeente  te  Edam 
en  door  de  welwillende  zorg  van  den  WelEd.  Heer  P.  J. 
Costerus  aldaar  ontvingen  we  op  ons  verzoek  het  volgende 
woordelijk  uittreksel  :  „ Synode  te  Enkhuizen  dd.  7  April 
i/l 578.  II.  Ten  2*  is  bij  die  broederen  bedragen  dat  Lau- 
z/rens  Jansz,  dienaar  des  Goddelijcken  woords  tot  Mon- 
//nikendam  aan  die  van  Weesp  een  vermaninge  van  hare 
flonordentlijkheijd,  die  sy  met  Cornelio,  welke  eertijd? 
//haar  paap  geweest  is  te  houden  hebben  genomen  ,  schrij- 
z/ve  sal ,  ende  dat  sulk  schrijven  Cornelio  niet  voorge- 
lezen worde  tot  sulke  eijnde  dat  sij  aan  beide  zijden  van 
«het  hare  willen  afstaan ,  ende  niettemin  opdat  de  sake 
z/mogte  voorgekomen  worden  soo  hij  niet  aflaten  is  met 
«een  belofte,   dat  Barnovium  ')  die  sake  Thomae  Thilio 

1;   destijds   piedikaut  te  Edam. 


100 

//dienaar  des  woords  tot  Delft  verder  ontdecke,  dat  hij 
z/ook  deze  handelinge  den  Staten  aandiene ,  soo  hij  niet 
//afstaan,  ende  deze  beide  brieven  sullen  uijt  den  name 
z/der  Synocli  geschreven  worden."  Wij  konden  het  punt 
van  geschil  niet  te  weten  komen ;  weinige  maanden  later 
werd  eene  s  ij  node  te  Dordrecht  gehouden ,  maar  onze 
nasporingen  aldaar  bleven,  gelijk  ook  die  in  de  Resolutiën 
der  Staten  vruchteloos.  Mogelijk  is  Cornelius  later  beter 
behandeld  en  de  zaak  niet  voor  de  Staten  gebragt  Maar 
de  kleine  aangehaalde  historische  bijzonderheid  zou  mis- 
schien een  ander  punt  kunnen  toelichten.  Daar  Cornelis 
Janse,  die  in  de  predikantenlijst  van  N.  Holland,  classis 
Amsterdam  als  dominé  van  Naarden  1574-1582,  en  van 
1582  af  als  dominé  van  Weesp  voorkomt,  de  boven  aan- 
geduide paap  niet  schijnt  te  zijn,  zou  daaruit  volgen, 
1°.  dat  Cornelis  Janse  niet  de  eerste  predikant  of  dominé 
van  Weesp  is  geweest,  (gelijk  nochtans  in  de  predikanten- 
lijst  wordt  gezegd)  ')  en  2°  dat  die  gewesen  paep  Corne- 
lius in  bescherming  genomen  op  de  sijnode  te  Enkhuizen , 
voor  den  lste  predikant  en  een  der  laatste  priesters  (pa- 
stoors?) van  Weesp  is  te  houden.  Of  die  gevolgtrekkingen 
houdbaar  zijn,  moeten  we  voorshands  in  het  midden  laten. 
De  gevolgen  van  de  geschillen  in  1579  waren  ernstig. 
Immers  volgens  v.  d.  Aa  zonden  de  staten  van  Holland 
den  Burgemeester  van  Amsterdam  Willem  Bardes  naar 
Weesp,  die  7  personen  uit  de  Vroedschap  ontsloeg  en 
3  hunner  met  den  Secretaris  en  den  ouden  pastoor,  be- 
houdens o-oed  en  eer  ter  stad  uitzette.  Het  straffen  der 
oproerigen  liet  hij  aan  den  Schout  en  de  Wethouders  over. 
Nadat  de  rust  hersteld  was,  kregen  de  ballingen  verlof 
tot  terugkeer ,  en  na  dit  voorval,  zegt  v.  d.  Aa,  heerschten 

1)  Ook  v  d  Aa  noemt  Cornelis  Janse,  #die  in  het  jaar  158?  van  Naar- 
deu,  waar  hij  K.  Pastoor  was  geweest,  herwaarts  kwam,'1  den  eersten  leer- 
aar tot  15S6  toen  Hermanus  Nicolai  hem  opvolgde. 


101 

te  Weesp  in  Iiooge  mate  godsdienstvrijheid  en  verdraag- 
zaamheid. ')  In  het  vroeger  door  ons  gemelde  Register 
van  Schepenen  vonden  we  één  voorbeeld  van  vervolging, 
en  wel  tegen  een  naar  het  schijnt  onverbeterlijken  delin- 
kwent,  zekeren  Claes  Block.  De  man  was  in  den  jare 
een  en  tachtig  gebannen  bij  vonnis  van  Schepenen ,  //Over- 
mits dat  hij  tegens  die  heilige  christelieke  Religie  ende 
't  gebruijck  van  dien  daerbenevens  tegen  die  magistraten 
met  blasphemische  scheltwoorden  die  men  niet  behoort 
te  spreken  oft  gedencken  gerebelleert  hadde.  Diens  pe- 
niterende  had  hij  allerootmoedigst  en  zijn  delicte  beken- 
nende om  ontferming  over  zijn  wijf  en  kinderen  en  om 
gratie  van  zijn  bannissement  verzocht.  Met  hem  hadden 
Cornelis  Janse,  dienaer  des  Godtlieken  woerdts  en  meer 
ander  fijne  burgheren  henluijden  ontfermd  tsijnder  hulpe." 
De  magistraat  liet  zich  door  zooveel  aandrang  verbidden, 
won  het  advies  in  van  den  Hoofdofficier  en  hief  de  ver- 
banning op,  midts  gaders  nochtans  dat  hij  hem  voortaan 
zoude  wachten  te  spreken  opten  heiliche  religie,  praedikant 
magistraeten  oft  eenighe  anderen ,  en  zoo  hij  zich  anders 
gedraagt  dan  eeu  still,  vroom,  vreesamich  burger  toestaet 
zal  hij  beloopen  eene  boete  van  LXXV  gulden,  alles 
volgens  acte  XVII.  juli  a°  81.  Ondanks  zijne  gewillige 
overgave  vergat  hij  zich  weder  en  herhaalde  zijn  lasteren  , 
fulmineren  en  qualijck  spreken,  ja  wat  meer  is  hij  sprak 
Gods  oordeel  te  na.  Bij  vonnis  nu  van  15  Sept.  1584, 
(het  vorenstaande  over  zijne  ontvangene  gratie  is  er  de 
aanhef  van)  werd  hij  veroordeeld  tot  45  gulden  boete, 
elke  gulden  van  40  grooten  vlaamsch,  bovendien  mogt  hij 
zijnofficie  van  taelmansch  ap  bij  den  geregte  niet  uitoefenen, 
tijdens  het  bewind  der  toenmalige  schepenen,  except  han- 


1)  Zouden  de  roomschen  dier  dagen  met  die  raooije  woorden  hebbeu  in- 
gestemd ?  Moeijelijk  te  gelooven  ! 


102 

gencle  zaken,  en  werd  hij  bedreigd,  ingeval  van  herha- 
ling van  het  delict,  met  verbanning  uit  Weesp  en  Carspel 
en  75  gulden  boete.  Burgemeester  en  schepenen  hadden 
de  zaak  ernstig  opgenomen ,  maar  Jonkheer  Willem  van 
Zuijlen  van  Nijevelt  hoofdofficier  te  Muiden,  weigerde 
het  proces  vol  te  houden  en  noemde  de  zaak  te  klein,  als 
zijnde  maar  wat  »hill  en  schill  woorden."  En  toen  burge- 
meester en  schepenen  ten  slotte  het  derde  deel  verlang- 
den, zoo  er  niets  van  de  zaak  kwam,  volmagtte  hij  hen 
er  van  te  maken  wat  ze  vermogten,  maar  zonder  hem. 
Het  werd  door  telkens  appelleren  van  Block  lang  aange- 
houden en  eindigde  met  kwijtschelding  van  2/3  der  boete. 
Inmiddels  had  hij  ook  ongehinderd  voor  dezelfde  Schepens 
zijn  talmanschap  waargenomen.  Andere  vervolgingen  von- 
den wre  niet  en  we  willen  gelooven  dat  het  er  destijds 
van  beide  zijden  althans  niet  bijzonder  onverdraagzaam 
toeging,  waartoe  zeker  veel  de  bezadigde  houding  kan 
hebben  bijgedragen  van  den  toenmaligen  Baljuw,  genoem- 
den Jhr.  van  Znijlen  van  Nijevelt. 

Jammer  dat  de  naam  van  den  ouden  pastoor  wien  het 
lot  van  uitbanning  trof,  niet  bekend  is;  we  zouden  dan 
een  enkel  schakeltje  hebben  terug  gevonden  van  den  zoo 
jammerlijk  gebroken  keten  der  opvolgende  geestelijken 
vóór  en  tijdens  de  reformatie.  Dit  weten  we  althans,  dat 
er  twee  jaren  na  de  overgave  der  stad  aan  den  Prins, 
nog  een  oude  pastoor  was  in  den  vollen  ijver  zijner  heilige 
bediening,  en  zeker  met  bloedend  hart  op  de  berooide 
kudde  starende.  Wat  kwaads  beging  hij  om  het  banvon- 
nis  te  verdienen  ? 

Helaas  dat  zoo  weinig  bijzonderheden  uit  die  oude  tijden 
tot  ons  kwamen,  mogelijk  zou  wat  nu  de  schuld  heet 
des  eenen  in  het  licht  der  feiten  de  schuld  des  anderen 
worden. 

Welke  is  nu  de  geschiedenis  der  Weesper  parochie  aan- 


103 

stonds  na  de  hervorming?  waren  er  vele  katholieken  over- 
gebleven? Waar  hielden  ze  kerk  en  wie  waren  de  ziel- 
zorgers van  Weesp's  trouw  gebleven  kudde?  Zietdaar 
al  te  maal  vragen  op  welke  wij  weinig  of  niet  weten 
te  antwoorden  Het  ontbreken  van  behoorlijke  oorkonden 
laat  zich  ligt  verklaren  door  de  troebelen,  die.  blijkens 
de  geschiedenis,  allerwege  de  invoering  van  den  nieuwen 
godsdienst  vergezelden  en  eigenaardig  aan  eene  zoo  twee- 
dragt  zaaijende  gebeurtenis  verwant  zijn,  Pastoor  kok,  die 
in  zijne  //Bijzonderheden"  verzekert  dat  de  groote  meer- 
derheid van  Weesp  de  hervorming  huldigde,  —  hetgeen 
wij  nogthans  betwijfelen  —  meent  dien  ten  gevolge  dat 
de  standvastig  gebleven  minderheid  terstond  na  de  refor- 
matie bezwaarlijk  eene  gemeente  kan  genoemd  worden. 
Daartoe  behoefde  zij  tijd  en  nieuwen  aanvoer  van  hulp- 
middelen :  de  kerk  zal,  zoo  al  niet  dadelijk,  dan  toch 
denkelijk  niet  lang  na  de  reformatie  door  de  hervormden 
in  bezit  genomen  zijn,  en  wat  de  geestelijken  betreft, 
ZEw.  meent  dat  de  overheid  welligt  zelve  tot  de  nieuwe 
leer  toegetreden,  moeijelijk  over  de  regtzinnigheid  van 
den  dienstdoenden,  mogelijk  ook  trapsgewijze  overhellenden 
priester  konde  oordeelen ,  zoodat  het  vertrouwen  van  een 
regtgeloovigen  herder  voor  hunne  zielsbelangen  overge- 
houden te  hebben ,  door  de  omstandigheden  voor  de  katho- 
lieken gering  geworden  was.  Of  evenwel  Pastoor  Kok 
genoeg  aandacht  heeft  geschonken  aan  Vat  v.  d.  Aa  zegt 
over  de  geschillen  van  1579,  hiervoren  besproken,  zou 
op  grond  van  deze  zijne  redeneering  niet  stellig  kunnen 
verzekerd  worden.  Indien  werkelijk  tegen  het  Verdrag  in, 
de  uitoefening  van  den  hervormden  godsdienst  gestoord  werd, 
en  zooveel  personen  met  uitzetting  uit  het  Schepenambt  of 
met  verbanning  moesten  gestraft  worden  dan  was  wel  is 
waar  iets  afkeuringswaardigs  gepleegd,  maar  dan  spreekt 
toch  ook  daaruit  een  nog  niet  verflauwd  geloof  zoowel  in  den 


104- 

ouden  pastoor  als  in  de  overgebleven  katholieken.  Dat  een 
groot  aantal  bier  de  nieuwe  leer  ombelsde  is  wel  te  ge- 
looven ,  maar  dat  er  zóó  weinig  getrouwen  zouden  over-ge- 
bleven  zijn,  als  past.  Kok  vermoedt,  valt  alweer  minder 
gemakkelijk  aan  te  nemen,  als  we  de  vRelatio"  van  Jacobus 
de  la  Torre  ')  hooren.  Ze  is  wel  is  waar  in  1656  te  Rome 
ingediend,  dus  langen  tijd  na  de  officieele  invoering  der 
nieuwe  leer,  maar  Weesp  moet  al  verbazend  sterk  roomsen 
geworden  zijn  in  een  betrekkelijk  kort  tijdsverloop  om  te 
kunnen  zeggen  wat  de  la  Torre  woordelijk  berigt:  //Et 
novi  ego  adhuc  hujus  oppidi  consules  catbolicos,  quia 
pauciores  divites  aut  honestos  alit  haereticos  [Vesopia]."  2) 
De  gewone  gang  van  zaken  was  overal  veeleer  vermeerde- 
ring van  de  aanhangers  der  nieuwe  leer,  en  toch  te  Weesp 
moeten  de  Katholieken  vrij  talrijk  gebleven  zijn,  want  de  la 
Torre  noemt  Weesp  //catholicis  ultra  ter  mille  abundans."  3) 
Doch  wat  hiervan  zij  en  het  getal  der  getrouwen  die  over- 
bleven in  het  midden  latende,  eene  betrekkelijk  kleine 
kudde  was  het  zeker  geworden  en  zij  zal  in  de  eerste  tijden 
van  beroering  verzorgd  zijn  geweest  zooals  dit  naar  de 
omstandigheden  konde  en  moest.  Aan  eene  schets  over 
Diemen  (Bijdr  IV,  123)  van  de  hand  van  past.  Vermeulen 
danken  we  de  kennis  dat,   zoo  als  de  overlevering  zegt, 

1)  Jac.  de  la  Torre,  Aartsbisschop  vaa  Lfese  ,  Pauselijk  Vicaris  in  de 
Vereenigde  Nederlanden,  werd  geboren  omstreeks  het  einde  der  16  eeuw 
en  stierf  16  Dcc.  1661.  Hij  gaf  drie  malen  aan  Rome  verslag  over  den  staat 
der  Hollandsche  kerk:  in  1642  een  wijdloopig  berigt,  in  1653  eene  be- 
knopte beschrijving,  en  1  April  1656  een  verhaal  of  beschrijving,  door 
hem,  gelijk  hij  getuigt,  bijeenverzameld,  van  den  staat  des  katholieken  gods- 
diensts  in  Holland  en  in  de  vereenigde  Landen  en  aan  Z.  H.  Alexander 
VII  aangeboden.  Aldus  v.  Heussen  I  440  Leiden  1716.  Dit  verhaal  is  de 
hier  bedoelde  „Relatio"  en  hetgeen  wij  er  uit  mededeelen  ontvingen  we 
dankbaar  van  den  ZEw.   Pater  van  Lommei. 

2)  Ik  zelf  heb  (daar)  katholieke  overheidspersonen  gekend,  want  (Wetsp) 
telt  weinig  rijke  en  voorname  hervormden. 

3)  (Weesp  met)  meer  dan  3000  katholieken. 


105 

niet  lang  na  dereformatie,  geloovigen  van  de  kanten  van 
Weesp  en  Muiden  ,  langs  de  Papenlaan  en  den  Zeedijk, 
met  die  van  Diemen  bij  een  kwamen  te  Overdiemen,  eene 
buurt  aan  gene  zijde  van  het  riviertje  Diem ,  tusschen  de 
Zuiderzee  en  de  Muider  trekvanrt.  Dit  geschiedde  eerst 
heimelijk  in  een  boerenhuis  bij  den  zeedijk  en  later  in 
eene  kapel  aan  den  Diem.  Desgelijks  zal  weer  een  ander 
deel  zich,  van  eene  andere  zijde  der  parochie  uit,  naar 
deze  of  gene  naburige  plaats  begeven  hebben  en  zullen 
de  overigen  hier  of  daar  in  de  stad  onder  een  eigen  priester 
of  onder  een  van  elders  gekomenen  de  HH.  Geheimen 
gevierd  en  de  prediking  gehoord  hebben.  Van  één  huis 
alhier  weten  we  dat  het  in  die  dagen  tot  kerk  gediend 
heeft ,  een  onaanzienlijke  woning  namelijk  aan  de  achter' 
gracht.  Het  heeft  lang  gestaan  op  den  naam  van  een  par- 
tikulier  persoon  en  werd  eerst  op  den  21en  April  1744 
bij  Koopbrief  aan  de  Roomsche  gemeente  overgedragen. 
Het  moet  al  zeer  vroeg  tot  kerk  ingerigt  zijn ,  want 
past.  Kok  zegt  in  de  meer  genoemde  Bijzonderheden : 
//twee  eeuwen  ongeveer  had  dit  ongeschikt  gebouw  aan 
de  katholieke  gemeente  tot  bedehuis  verstrekt ,  toen  zij, 
den  10en  Maart  van  1792,  in  de  veiling  van  den  Burge- 
meester Z?' Arrest , eene  gewezene  branderij  aan- 
kocht, zijnde  drie  pakhuizen  met  hunne  erven,  staande  en 
gelegen  op  de  heerengracht ,  met  het  doel  om  daar  eene 
betamelijke  Kerk  te  stichten."  En  dan  vervolgt  ZEw  : , 
Ofschoon  het  ter  betaling  van  den  20en  penning  in  1771 
op  ƒ  2400  getaxeerd  werd,  is  het  [vroegere  kerkhuis] 
den  14en  December  1793  in  publieke  veiling  voor  slechts 
ƒ810  verkocht  aan  de  stad,  die  het  tot  eene  zaal  van 
gezellig  verkeer,  onder  den  naam  van  uhet  Menschdom" 
heeft  ingerigt.  Hadden  we  deze  opgaven  niet  in  het  boekje 
van  past  Kok  gedrukt  gevonden ,  wij  zouden  de  lezers 
niet  met  eene  becijfering  vermoeid  hebben.  Maar  nu  het 


106 

er  eenmaal  staat ,  moeten  wij  ook  de  onnauwkeurigheden 
van  dat  berigt  verbeteren ,  en  wel  op  grond  van  een  oud 
rekeningboek  en  van  een  Memorieboek  uit  dien  tijd  in  het 
parochiaal  archief.  De  origineele  rekening  van  den  Pen- 
ning XX  luidt :  Een  vergaderplaats  of  kerkenhuijs  , 
....  staande  en  gelegen  binnen  Weesp  op  de  oostzijde 
van  de  nieuwe  of  agtergraft,  belent  ten  zuijden  de  Heer 
Grave  van  Gronsvelt  Diepenbrock  en  ten  noorden  een  huijsje 
opgedragen  aan  de  voorn  gemeente  door  Marretje  Jans,  we- 
duwe van  Coenraad  Kijzer,  ....  belent  ten  zuijden  de 
vergaderplaats  en  ten  noorden  de  gemeene  gang,  bij  schout 
en  schepenen  van  Weesp  getaxeert  op  ƒ  2100.  Daarna 
volgt  de  taxatie  van  de  pastorie  en  verdere  bezittingen  : 
Een  huijs  en  erve,  staande  en  gelegen  binnen  Weesp  op 
de  nieuwstad,  aan  de  westzijde  belent  ten  noorden  de  Heer 
Dirk  van  der  Horst  en  ten  zuijden  Frans  Wisman,  ge- 
taxeert  op  ƒ  2000  enz.  enz  Totaal  XXC  penning  ƒ  34-7-10 
Xe  verhooging  ƒ31- 14.  De  woning  naast  de  kerk  was  30 
Jan  1758  geschonken,  en  dadelijk  verbouwd  tot  sacristij 
en  biechtkamer,  daar  van  nu  was  de  opbrengst  14  dec. 
1793  ƒ810  met  het  stuivers  geld  er  bij  ƒ  815-10.  Het 
juiste  bedrag  van  de  ontvangst  dier  verkooping  was  als 
volgt : 

N°   1.   Pastoorshuys  :  ƒ3350. — 

in  slaji  800. — 


verkocht  aan  Jan  Nording  voor  ƒ  1650.- 


N°  2.  Sacristij  en  biechtkamer       ƒ  660.— 
in  slag  150. — 


810.— 

N°  3.  Oude  kerk  660 

in  slag  30. — 

ƒ  1500.— 


107 

weder  opgevijld 

op  strijkgeld  50. — 

in  slag  100. — 

1650,— 

stuijvers  geld     250. — 

Men  ziet  dus  dat  het  huisje  meer  opbragt  dan  de  ge- 
heele  kerk,  die  dan  ook  zeer  oud  moet  geweest  zijn,  ter 
wijl  de  taxatie  van  kerk  en  huisje  wel  eenigzins  naar  over- 
schatting zweemt,  maar  in  de  pastorie  weder  ten  goede 
kwam.  Ook  geschiedde  de  verkoop  niet  aan  de  stad  maar 
aan  //de  societeijd  Nut  van  Algemeen"  en  *aan  Collegie 
het  Mensdom."  Eerst  later  zal  de  stad  eigenares  gewor- 
den zijn.  V.d.  Aa  meldt  nog  dat  den  9en  November  1791 
te  Weesp  een  Letterkundig  Genootschap  onder  de  zin- 
spreuk :  voor  het  Menschdom  werd  opgerigt ,  dat  eenige 
jaren  zeer  gebloeid  heeft  en  vele  geleerden  onder  zijne 
Leden  telde  Drie  deelen  met  verhandelingen  en  letter- 
kundige stukken  zijn  door  dit  genootschap  in  de  jaren 
1793,  1791  en  1798  in  het  licht  gegeven.  Het  hield 
zijne  bijeenkomsten  in  gezegde  voormalige  kerk,  doch 
werd  in  het  begin  der  tegenwoordige  eeuw  reeds  ontbon- 
den. In  1877  besloot  de  Raad  dat  het  lokaal  niet  meer 
Menschdom  zou  heeten,  maar  voortaan  den  naam  dragen 
van  Eensgezindheid. 

Verder  uit  de  eerste  tijden  niet  meer  te  vermelden 
hebbende,  zullen  we  het  volgende  hoofdstuk  aanvangen 
met  de  geschiedkundige  aanteekeningen  betreffende  de 
geestelijken,  en  bij  hunne  namen  tevens  de  geschiedenis 
der  parochie  voortzetten.  Na  Brant  (1544)  is  de  eerste 
ons  bekende  pastoor  Henricus  Ebbius  in  1615. 

(Wordt  vervolgd.)  G.  G.  honig,   Fr. 


108 


NOG    EENS    GEVRAAGD: 

WIE    IS    DE    EIGENLIJKE    AUTEUR    VAN    HET    //KOET 

MEMORIAEL....    VAN  DEN  STAET  EN  VOORTGAENG 

DER   JANSENISTEN   IN    HOLLAND"? 


Zóó  is,  de  drie  eerste  woorden  uitgezonderd,  het  op- 
schrift van  een  in  de  laatste  aflevering  der  Bijdragen  ge- 
plaatst opstel  van  elf  bladzijden  ')  Aldaar  Deel  VII, 
bladz.  428-439. 

Dat  van  het  werkje,  naar  welks  auteur  onderzocht  wordt, 
de  //nederlandsche  titel"  ook  tot  opschrift  der  hier  vol- 
gende bladzijden  werd  gebezigd,  daar  vraag  ik  den  letter- 
kundigen lezer  verschooning  voor;  het  geschiedde  om  te 
doen  verstaan,  dat  dit  opstel  zich  geheel  op  het  gelijk- 
namige andere  beweegt,  en  om  te  verkrijgen  dat  de  lezer, 
welke  in  het  vraagpunt  belang  stelt,  beide  stukjes  naast 
elkaar  onder  de  oogen  neemt. 

Het  deed  mij,  na  in  artikeltjes  voor  de  Bijdragen  op 
bedoeld  werkje  als  op  een  merkwaardige  bron  voor  de 
kennis  der  jansenisten]  in  ons  vaderland  te  hebben  ge- 
wezen ,  veel  genoegen  ,  betrekkelijk  het  auteurschap  er 
van  te  lezen:  //Dit  is  een  gewichtige  vraag"  (bladz.  428). 
Waarom  zou  men  deze  meening  niet  evenzeer  mogen  toe- 
gedaan zijn,  als  die  van  een  ander,  dat  het  er  weinig 
op  aankomt,  wie  het  boekje  maakte,  als  maar  waar  is, 
wat  er  in  staat?  2)  Met  zeer  veel  oplettendheid  heb  ik 
het  onderzoek  des  vragers  gevolgd,  doch  moet  eerlijk  be- 
kennen   het  eindbesluit  niet  te  hebben  begrepen;  en  voor 


1)  Ingezonden   uit  Maastricht  door   II.  J.   Allard. 

2)  #Peu  importe  d'en  connaitre  1'auteur,  quaud  on  sait  qu'a  1'esception 
de  quelques  cireonstances  tout  Ie  reste  y  est  de  Ia  plus  exacte  verité." 
(Mozzi,  Histoire  des  Revolutions  de  l'Eglise  d'  Utrecht,  I,  222.) 


109 

zooveel  ik  denk  te  begrijpen ,  schijnt  het  mij  toe ,  dat  er 
iets  anders  uit  het  voorgebragte  valt  af  te  leiden  dan  de 
schrijver  van  het  opstel  wenscht. 

Duidelijker.  Het  op  bladz.  436  voor  «slotsom"  gegeven 
antwoord  is  zoo  flink  en  categoriesch  mogelijk ;  blijkens 
een  in  het  latijn  en  met  cursieve  letters  achtergevoegd : 
uQuod  erat  probandum"  [Dit  nu  ondernam  ik  te  bewijzen) 
wordt  het  zelfs  voor  //gewichtig"  aangezien  ;  —  maar  of 
datzelfde  antwoord  wel  de  «slotsom"  eener  bewijsvoering 
is,  of  het  aangevoerde  wel  limpide  uit  de  bron  werd  opge- 
haald, zie  daar  sta  ik  voor. 

De  vordering  is  billijk,  dat  de  bezwaarpunten  met  helder- 
heid worden  voorgelegd.  Dit  opstelletje  bedoelt,  beproeft 
het.  Daartoe  veroorlove  men  een  leergierig  discipel,  die 
door  vragen  wijs  wil  worden,  van  alles  het  wat  en  waarom 
duidelijk  wil  weten,  met  genoemd  stukje  der  Bijdragen 
te  doen  als  met  een  rijgwerk ,  waarvan  men  binnen-  en 
buitenkant,  stof,  voering  en  knoopsel  nauwkeurig  bezien 
wil,  het  geheel  uit  elkaar  te  tornen  en,  waar  hij  't  noodig 
acht,  aan  de  lapjes  een  speldeke,  als  vraagteeken  dienst 
doende,  te  steken.  Eene  studie,  tot  zuivering  der  historie 
veelal  op  oude  stukken  noodig  te  ondernemen  ,  thans  , 
't  is  te  wenschen  bij  uitzondering,  op  een  kers-versch 
voortbrengsel  toepasselijk  geoordeeld. 

Waarover  is  de  vraag?  Over  een  boekje  en  over  den 
schrijver  er  van.  „Memoriaal" ,  „Memoriale" ,  „Memoire", 
/rhet  Memoriaal" ,  „Kort  Memoriael"  ,  „Breve  Memoriale" , 
tProlixum  Memorialë\  ziedaar  veel  woorden,  boeknamen 
en  geen  boeknamen,  en,  daar  zij  verschillende  produkten 
van  verschillenden  aanduiden ,  wat  al  te  veel  verwisseld 
gebruikt,  om  niet  een  gevatter  leerling  in  de  war  te 
helpen.  Het  bijvoegelijk  naamwoord  inzonderheid  werd 
uiterst  ongaarne  hier  en  daar  gemist.  We  moeten  nood- 
zakelijk baan  maken. 


110 

Terloops  wordt  aangeteekend :  uln  't  voorbijgaan  voeg 
ik  hier  nog  bij:  Daar  het  Korte  Memoriael  zijn  doel  be- 
reikte, is  het  langere  nooit  verschenen"  (bladz.  432). 
Mij  dunkt,  dit  moesten  we  bovenaan  stellen  en  alvast 
onthouden,  dat  we  vragen  naar  den  auteur  van  een  in 
druk  verschenen  boek,  bijgevolg  niet,  althans  niet  voor- 
namelijk, te  doen  hebben  met  iets,  wat  nooit  voor  het 
licht  is  gekomen,  hoezeer  ook  het  „Prolixum  Memoriale" 
straks  onze  bijzondere  aandacht  verdient. 

Vervolgens  mag  de  fransche  jesuiet  L.  Doucin  met  zijn 
Memoire  vertrekken ,  ofschoon  hij  aanvankelijk  door  de 
jansenisten  voor  den  schrijver  van  het  besproken  boekje 
gehouden  werd.  Al  wisten  we  met  zekerheid ,  dat  de 
Memoire  touchant  Ie  progrès  du  Jansenisme  en  Hollande 
van  1698  aan  de  «wel  versneden  pen"  van  den  pater  te 
danken  is,  dan  nog  waren  we  in  het  onderzoek  naar  den 
auteur  van  ons  werkje  geen  stap  gevorderd.  De  Memoire 
is  een  latere  //redactie",  d.  i  eigen  werk  op  vóórarbeid 
van  den  eigenlijken  auteur  (bladz.  432),  verschilt  daaren- 
boven in  meerdere  of  mindere  mate  naar  inhoud ,  iets  wat 
onderscheidene  janseniste  strijdschriften  met  een  voorbeeld 
weten  te  staven ,  waar  zij  zekere  houding  van  den  enthou- 
siast Ignatius  Walvis  te  Gouda   bespreken.  ') 

Schieten  alzoo  Kort  Memoriael  en  Breve  Memoriale  nog 
over. 

De  vrager  :  Wie  is  de  eigenlijke  auteur  van  het  Kort 
Memoriael  enz.,  zegt  dat  hij,  duidelijkheidshalve,  maar 
den  neder landschen  titel  van  het  werkje,  welks  schrijver 
besproken  wordt,  in  het  opschrift  heeft  overgenomen 
(bladz.  428).  Inderdaad,  met  den  besten  wil  ter  wereld 
begrijp  ik  deze  voorliefde  voor  het  nederlandsch  niet.  Is 

1)  Zie  bijv.  Responsiones  Arclriep.  ISeuast.  etc.  1701,  Cap.  XVII.  en 
Ileijlzame  waerschonwinge  voor  de  oproer-  en  scheur-makende  quaelsprekers  euz. 
door  J.  C.    1704  —  1705,   4de  deeltje,   bladz.   58. 


111 

hier  te  denken  aan  beleefdheid  jegens  de  lezers  der  Bij- 
dragen ,  die  geen  latijn  verstaan  ?  Och ,  kom !  Werd  dan 
de  keus  van  den  nederlandschen  titel  door  den  toeleg  be- 
paald,  om  reeds  van  boven  af  het  licht  op  een  paar  na- 
men, de  schaduw  op  pastoor  van  Wijk  met  het  latijnsche 
Breve  Memoriale  te  doen  vallen?  Hadden  we  maar  een 
kleine  toelichting  op  //duidelijkheidshalve"  mogen  erlan- 
gen !  Juist  het  ^duidelijke"  is  en  bleef  mij  tot  het  laatste 
toe  duister.  /?Nederlandsche  titel"  deed  vermoeden  dat 
Kort  Memoriael  en  Breve  Memoriale  een  en  hetzelfde 
boek  aanduidt;  doch  verder  lezende  bevond  ik  dit  in  strijd 
met  de  bewering,  neen  met  de  verzekering,  dat  het  neder- 
landsche  oorspronkelijk  werk,  het  latijnsche  vertaling  is 
(bladz.  431).  Met  den  nederlandschen  titel  zijn  we  dit 
ten  achteren  geraakt ,  dat  we  nu  nog  eerst  naar  een  boek 
en  dan  naar  een  schrijver  moeten  zoeken.  Maar  wat  is  er 
zelfs  van  „ duidelijkheidshalve"  aan,  nu  de  zoo  opzettelijk 
gekozen  nederlandsche  titel  nergens  in  het  gansche  opstel , 
dan  in  den  eersten  volzin  wordt  gebezigd?  Wèl  in  de 
aangevoerde  citaten,  daar  wordt  vaak  Kort  Memoriaal  ge- 
zien. Er  is  echter  op  het  oog  te  houden,  dat  al  deze 
citaten  oorspronkelijk  latijn  zijn.  Of  in  dit  geval  de  boek- 
titel Breve  Memoriale  ook  vertaald  had  mogen  worden, 
dit  laat  ik  voor  een  oogenblik  ter  zijde ,  het  is  zeker  zoo 
hinderlijk  niet,  als  dat  iemand  schrijven  zou  :  »Het  Heelal 
toont  aan"  ,  „het  A Igemeen  ivehijn  vordert",  de  dagbladen 
UUnivers  en  Le  Bien  public  bedoelende. 

Met  dat  al  schijnen  we  het  in  werkelijkheid  over  het 
latijnsche  Breve  Memoriale  te  hebben.  Na  reeds  een  paar 
maal  te  hebben  opgezet,  hervat  de  vrager:  »Wie  is  dan 
de  oorspronkelijke  auteur  van  het  werk ,  waartegen  Aegi- 
dius  de  Witte  zijne  Refutatio  prodroma ,  Codde  zelf  zijne 
Respomiones  geschreven  heeft?"  (bladz.  428).  Nu  is  er 
niets  zekerder,  dan  dat  het  werk  waar  de  Witte  c.  s.  tegen 


112 

uitvoer,  waar  de  vingers  der  Kardinalen  op  getokkeld 
hebben ,  en  waartegen  Codde  zich  trachtte  te  verdedigen , 
geen  ander  is  dan  het  latijnsche  Breve  Memoriale  extra- 
ctum  ex  prolixiore  de  statu  et  progressu  Jansenismi  in 
Hollandia,  in  4°  (uitgegeven,  zegt  men,  te  Delft  in  1697). 

Schiet  dus  eigenlijk  het  latijnsche  Breve  Memoriale  nog 
maar  over,  en  willen  we  ons  niet  belachelijk  maken  , 
dan  behoort  het  ook  zóó ;  niettemin  als  de  vrienden  het 
verlangen,  mag  Kort  Memoriael  nog  een  poosje  blijven. 

Gaan  we  thans  het  antwoord  op  de  gestelde  vraag  ver- 
nemen en  dit  aan  de  bron  toetsen. 

//Wie  is  de  eigenlijke  en  oorspronkelijke  auteur  van 
't  Memoriaal  ?"  Zóó  is  de  ten  vierden  male  verknede  vorm 
der  te  beantwoorden  vraag  (bladz.  432).  ')  En  het  ant- 
woord als  //slotsom"  en  //eindbesluit"  des  onderzoeks  luidt : 

vAldus  hebben  wij  het  Breve  Memoriale  aan  't  drie- 
manschap Verbiest- Aerts-van  Wijk  te  danken,  zij  zijn  er 
de  eigenlijke  auteurs  van"  (bladz.  436). 

Ziedaar  nu ,  daar  valt  na  lang  wachten  op  eenmaal  het 
Breve  Memoriale  in  den  schoot.  Heb  ik  geen  gelijk,  dat 
het  krijgertje-spelen  eigenlijk  om  dat  werkje  gaat? 

Maar  zou  menig  lezer  niet  gaarne  eerst  willen  weten , 
waarom  de  vraag  naar  den  auteur  van  een  boekje  van 
slechts  6  paragrafen,  35  bladzijden  voor  *  gewichtig"  ge- 
houden wordt?  Is  dat,  wijl  ,/sinds  het  verschijnen  van  dat 
hollandsche  of  latijnsche  of  fransche  werkje  de  aandacht 
der  waakzame  Roomsche  herders  meer  bijzonder  op    den 

1)  Hier  ziju  ze  alle  vier: 

1°    „Wie  is  de  eigenlijke  auteur  van  het  Kort  Memoriael."  (bladz.   428). 

2»  fWie  (is)  de  eerste  en  oorspronkelijke  opsteller  van  't  nederlandsche 
Memoriaal,  of 't  latijnsche  Memoriale,  of  den  fransehen  Memoire"  (bl'adz.  428). 

3°  „Wie  is  de  oorspronkelijke  auteur  van  het  werk,  waartegen  de  Witte, 
Codde,   Quesnel  geschreven  hebben':  (bladz.   428,  429). 

4b  „Wie  is  de  eigenlijke  en  oorspronkelijke  auteur  van  't  Memoriaal" 
(bladz.  432). 


113 

toestand  der  Hollandsche  missie  getrokken  werd"  (bladz. 
428)?  Men  mag  dit  gezegde,  van  een  kleine  onjuistheid 
gezuiverd,  „'m  aanmerking  nemen",  doch  het  zegt  het 
fijne  niet.  Is  dan  het  boekje  betwist  meesterstuk  van  een 
genie?  o  neen,  maar  het  heeft  tot  proces-verbaal ,  tot 
corpus  delicti  gediend  in  Coddes  zaak  voor  de  Pauselijke 
regtbank.  Deze  Ap.  Vicaris  der  noord- nederlandsche  pro- 
vinciën ,  de  ongelukkige  geestverwant  en  hoofdleider  der- 
genen, die  van  regthebbende  bisschoppelijke  Kerk  droom- 
den, zekere  opvatting  over  leer  en  rigting  van  reguliere 
geestelijken  aangrepen  en  doordreven,  ten  einde,  daar  de 
vleeschelijke  arm  te  kort  schoot ,  door  het  middel  van 
verdachtmaking  hunne  Kerk,  zooals  zij  zeiden,  van  deze 
missie-priesters  te  zuiveren ,  maar  die  zelven  met  dat  al 
een  eind  wegs  waren  voortgerend  naar  scheuring  en  ket- 
terij, —  deze  Ap.  Vicaris  werd  ten  gevolge  der  in  be- 
doeld boekje  vervatte  beschuldigingen  naar  Rome  ter  ver- 
antwoording gedaagd,  na  herhaald  verhoor  eer  gevaarlijk 
dan  nuttig  voor  het  bestuur  der  missie  bevonden  en  einde- 
lijk van  zijn  ambt  ontzet;  de  loopgraven  van  het  neder- 
landsch  Jansenisme  waren  nu  ontdekt,  de  kapitein  der 
vesting  was  onschadelijk,  het  heimelijk  voortwoekeren  van 
het  kwaad  onmogelijk  gemaakt,  dit  en  nog  meer  was  de 
uitwerking  van  het  Breve  Memoriale.  Wanneer  nu  bijv. 
een  pater  franciscaan  of  jesuiet  er  de  auteur  van  blijkt 
te  zijn,  dan  zal  de  Geschiedenis  bij  haren  lof  over  de 
Sociëteit  of  St.  Franciscus-orde  nog  dezen  voegen,  dat  een 
harer  leden  den  mawtio-sten  stoot  tot  beteua-elino-  van  het 
Jansenisme  in  ons  vaderland  gegeven ,  en  zoodoende  ons  , 
nederlandsche  katholieken,  tegen  afval  van  de  Kerk  be- 
hoed heeft.  Doch  ook,  indien  bijv.  een  plattelands-pastoor 
de  schrijver  is,  dan  zal  dien  zedigen  titularis  deze  niet 
geringe  lof  toekomen.  Daar  zit  het  //gewicht." 

De  bron,    waaruit  onze  vrager  bovengemeld  antwoord 

Bijdragen  Gesch.  Bisd.  v.  Haarlem  VIIIcDeel.  8 


114 

verkreeg,  is  de  Bibliothèque  des  écrivains  de  la  Compagnie 
de  Jesus  van  A.  de  Backer  (artikel  Francois  Verbiest, 
fblio-ed.  III.  col.  3  31-0)  Zij  vloeit  in  de  Bijdragen  over 
twee  bladzijden  leeg  (431  en  432  noot),  maar  bij  de 
Backer  staat  alles  onmiddellijk  achter  elkander,  te  weten: 

//Kort  Memoriael  . . .  van  den  staet  en  voortgaeng  der 
Jansenisten  in  Holland.  Breve  memoriale  extractum  ex 
prolixiore  de  statu  et  progressu  Jansenismi  in  Hollandia 
4°  pp.  35.  Approb.  Ego  infrascriptus  attestor ,  quod  ea , 
quae  in  hoc  brevi  Memoriali  ex  Jlandrico  idiomate  translata 
sunt  in  latinum,  jideliter  translata  sunt.  Actum  Hagae  7 
Nov.  1697.  Christianus  Blees,  Sacell.  Regius  S.  T.  L. 
Proton.  Aplicus  M.  P.  //quo  in  labore  plurimum  Delphis 
laboravit  P.  Franciscns  Verbiest,  adjutus  a  P.  Norberto 
Aerts  [e]  missione  Schipluy diana,  ex  quibus  a  Dno  van 
Wijck  concinnatum  est  Breve  memoriale  ex  prolixiore  a 
nostris  jam  nominatis  aliisque  confecto.'" 

De  laatste  latijnsche  zinsnede:  #quo  in  labore"  &c.  is 
een  in  het  archief  der  Gesh  te  Rome  gevonden  aanteeke- 
ning  van  1714.  Maar  op  die  zinsnede,  hoe  onhebbelijk, 
onverstaanbaar  latijn,  komt  het  aan. 

Laat  ons  nu  eerst  de  verklaring- Blees  (toch  maar  een 
tusschenzin)  uittornen  en  haar  even  bezien  (zij  is  onze 
beschouwing  overwaard),  straks  zal  dan  de  lezing  van  de 
rest  alweer  korter  en  ongetwijfeld  de  duidelijkheid  alweer 
grooter  wezen. 

De  verklaring- Blees  wordt  getrouw  meegedeeld  '),  zij 
bevindt  zich  letterlijk  zóó  aan  het  einde  van  het  Breve 
Memoriale,  Zonde  en  jammer  echter  dat  zij  niet  in  het 
nederlandsch  vertaald  werd ;  slechts  krijgen  we  na  de  ver- 
melding te  lezen  : 


1)  Gaarne  verzeker  ik  dat  zulks  het    geval  is  met  het  geheele  citaat  uit 
de  Backer ,   wel  te  verstaan  uit  de  /ofto-editie. 


115 

j,Uit  bovenstaande  verklaring  blijkt,  dat  het  latijnsche 
Breve  Memoriale  —  en  wel  getrouwelijk  —  vertolkt  is 
uit  het  —  reeds  gedrukte  of  nog  handschriftelijke  ?  — 
nederlandsche  Memoriael"  {Kort,  nietwaar?)  (blz.  431). 

Hoor  eens,  Geëerde  inzender  in  de  Bijdragen,  wil  ons, 
lezers,  geen  peper  in  de  oogen  werpen.  Het  valt  hier 
moeilijk  in  den  rol  van  ondervragend  leerling  te  blijven. 
Neen ,  er  wordt  door  Blees  niet  verklaard ,  dat  het  latijn- 
sche Breve  Memoriale  eene  vertolking  van  het  neder- 
landsche, of  //getrouw  aan  de  vlaamsche  lezing"  is.  Er 
wordt  niet  eens  van  een  Memoriaal- waaruit,  welk  ook, 
gesproken.  Ziehier,  wat  Blees  zegt:  uIk  onder geteekende 
verklaar ,  dat  hetgeen  in  dit  Breve  Memoriale  uit  het  vlaamsch 
in  het  latijn  vertaald  is,  getrouw  is  vertaald. 

En  waarop  duiden  nu  de  deeling- woordjes  //hetgeen", 
z/ea  quae"?  Zij  duiden  op  de  letterlijk  of  verkort  opge- 
nomen schriftelijke  mededeelingen,  getuigenissen  enz.  uit 
verscheiden  steden  en  dorpen  omtrent  hetgeen  daar  door 
aanhangers  van  Codde  gepreekt,  gepraktiseerd  was,  in 
één  woord,  nopens  jansenisterij  voorviel,  ingegaard.  Men 
sla  het  Breve  Memoriale ,  zoo  doenlijk  '),  eens  op  aan  §  3. 
Daar  treft  men  o.  a.  het  woordelijk  gesprek  aan  tusschen 
Cornelis  Prins,  burger  van  Amersfoort ,  en  den  landdeken 
van  het  distrikt ,  Jacobus  Catz ;  ook  de  afgelegde  getuige- 
nissen (naar  korten  inhoud)  over  predikaties  en  gesprekken 
van    v.    d.    Schuur   te    Rotterdam,    Smit  te  Hilversum, 


1)  De  jansenisten  deden  hun  best  de  exemplaren  magtig  te  worden  en  te 
vernietigen,  weshalve  men  noodig  achtte  terstond  een  herdruk  te  maken. 
Niettemin  ontmoet  men  het  werkje  zeldzaam.  Zeer  gaarne  stel  ik  er  de 
broeders  mee  in  kennis;  men  kan  het  ook  vinden  ter  bibliotheek  van  het 
Seminarie  te  Warmond,  zoo  wat  midden  in  een  quarto-bundel  Varia  uit  de 
boekerij  van  den  haagschen  pastoor  J.  F.  Sem,  waarvan  het  belangrijkste 
door  bemiddeling  van  zijn  executeurs  F.  J.  van  Vree  en  J.  J.  Siegfried 
(bekende,  beroemde  namen!)  naar  het  Seminarie  is  overgebragt.  De  hoog- 
leeraar Smit  verleent  gaarne  zijue  uitstekende  hulp. 


116 

v.  Erkel  en  Oosterling  te  Delft  enz. ,  waarna  gezegd 
wordt  dat  de  betrekkelijke  getuigschriften  van  handteeke- 
ningen  voorzien,  sommige  er  van  notarieel  verstrekt,  alle 
gedaan  zijn  onder  bereid  verklaring  ze  te  bezweren.  ') 

Men  gelieve  wel  op  het  oog  te  houden ,  dat  het  Breve 
Memoriale  niet  voor  nederlandsche  lezers,  maar  uitslui- 
tend voor  Rome  bestemd  was,  van  waar  alleen  redding 
komen  kon.  2)  Te  Rome  nu  zou  men  begrijpen ,  dat  een 
hollandsche  bierbrouwer  of  wolkammer  niet  in  het  latijn 
schreef,  en,  omgekeerd,  daar  men  te  Rome  geen  liol- 
landsch  verstond,  mogten  de  bewijsstukken  niet  in  het 
oorspronkelijke,  ook  konden  zij,  daar  men  zich  op  beknopt- 
heid toelei,  niet  geheel  worden  ingelascht.  Niettemin  be- 
rustte op  de  bewijsstukken  de  gansche  inhoud  van  het 
boek ,  welke  inhoud  wederom  van  dien  aard  was ,  dat  men 
met  reden  vreesde  te  Rome  niet  geloofd  te  zullen  worden. 
Alles  kwam  er  op  aan,  om  met  de  volste  geloofwaardig- 
heid in  top  uit  te  zeilen.  Vandaar  dat  de  auteur,  hoezeer 
hij  aangeboden  had  de  documenten  over  te  maken  5),  zorg 


1)  „Scire  convenit  quod  testimonia  de  quibus  hic  loquor  scripto  consi- 
gnata  simt,  ex  quibus  aliqua  corara  Notario  jurato  deposita ,  sedoniniasub 
pollicitatione  confirrnandi  ea  juramento,  cura  haec  praecautio  necessariajudi- 
cata  sit  ob  difficultatem  qua  viri  authoritate  eminentes  laborant ,  ut  fidem 
adhibeaot  iis  rebus  ,  quae  fidem  ornnem  videntur  superare." 

2)  „Hi  (catholicam  religionem  profitentes)  Romam  ad  S.  Congregationem, 
afflictae  protectricem  Ecclesiae,  suas  continuo  querelas  detulére.  Et  quia  istic 
vix  aut  ne  vix  quidera  credi  potuit,  statum  rei  catholicae  in  provinciis  hisce 
adeo  esse  periculosum  ,  eoque  periculosiorem  quo  Roma  ab  illis  remotior, 
res  successum  queni  sperabamus ,  optabamusque  necdum  nacta  est.  Suasit 
ergo  cbaritas  ,  necessilas  compulit  ad  breve  hoc  sed  fidum  Memoriale  re- 
currere."  [Breve  Mem.  Adinonitio  ad  Lectorem).  „Causa  illud  (Breve  Me- 
moriale) conscribendi  alia  non  fuit,  quam  ut  status  Jansenismi  iu  Hollandia 
ac  progressus  illius  S.  Congregationi  brevi  enarratione  innotesceret"  (Notae 
ireves  in  B.ffutationem  prodromam  etc.   Praefatio). 

3)  „Expectat  Memorialis  auctor  ut  EE.  PP.  tabulas  a  se  postulent,  quibus 
singula  dogmata,  factaquein  Memoriali  relata  rite  comprobet...  quae  tabulae 
Auctori  praesto  sunt ,  ad  nutum  EE.  PP.  depromendae"  (Ibidem.  Praefatio). 


117 

droeg,  dat,  zoo  de  eisch  daaromtrent  al  mogt  worden 
gedaan ,  Rome  reeds  te  voren  verzekerd  was  van  de  ver- 
trouwbaarheid ,  zelfs  der  vertaling,  van  hetgeen  uit  de 
nederlandsche  bewijsstukken  in  het  boekje  was  opgenomen. 
Nu  had  de  auteur,  een  priester  '),  in  een  gewoon  geval 
zoodanige  verklaring  sub  Jide  sacerdotali  zeer  wel  zelf 
kunnen  doen,  maar,  nog  eens,  het  schallen  der  bazuin 
klonk  als  muziek  van  den  duivel.  En  indien  de  auteur 
van  het  Breve  Memoriale  de  Kethelsche  pastoor  Adrianus 
van  Wijk  is,  bestond  er  dan  misschien  niet  een  gansch 
bijzondere,  afdoende  reden,  waarom  hij  een  ander  tot 
waarmerker  der  invoegsels  verlangde?  t.  w.  wanneer  reeds 
geschied  was,  wat  geschied  is,  ('k  heb  den  juisten  datum 
niet  zoo  spoedig  gereed)  dat  de  H,  Congregatie  der  In- 
quisitie een  en  andere  overdreven  uitdrukking  in  zijne 
strijdschriften  umeï  een  zwarte  kool  heeft  geteekend." 
Het  was  verstandig  Blees  tot  verificateur  te  vragen.  Deze 
kende  hollandsch  en  latijn  ,  was  geen  missie-priester,  mogt 
als  licentiaat  en  protonotarius  boeken  keuren,  zijn  be- 
trekking tot  den  spaanschen  gezant  kon  gewigt  bijzetten 
—  en  Blees  heeft  aan  het  gevraagd  verzoek  voldaan. 

Thans  hebben  we  gezien  dat  het  Breve  Memoriale  geen 
vertaling  is,  althans  dat  de  bewering  alsof  Blees  dit  ver- 
klaarde ongegrond  is,  maar  we  hebben  met  Kort  Memo- 
riael  nog  niet  geheel  afgerekend.  Onze  schrijver  in  de 
Bijdragen  wil  niet  uitspreken,  of  het  hollandsche  Kort 
Memoriael  ouder  is  dan  het  latijnsche  Breve  Memoriale, 
hij  is  echter  wel  van  dat  gevoelen  (bladz.  428).  (Dat 
laatste  spreekt,  het  oorspronkelijke  is  ouder,  dan  wat  men 
voor  vertaling  houdt).  Hier  is  het  verschil  van  gevoelen 
t.usschen  den  eersten  en  den  tweeden  vrager  hemelsbreed; 
eerste  vrager  acht  het  bestaan  (ook  het  verschijnen,  zie 

1)   „Quidam  sacerdos  catholicus."  (Backh.  Flenaria  etc.  II,  61). 


118 

bladz.  428)  van  het  hollandsclio  Kort  Memoriael  als  zeker, 
en  tweede  vrager  beweert,  dat  een  hollandsch  Kort  Me- 
moriael niet  bestaat  en  nooit  bestaan  heeft.  Ontzettend 
gaarne  zal  hij  den  weg  naar  een  exemplaar  leeren  ken- 
nen, maar  vooralsnog  blijft  hij  bij  zijne  overtuiging,  en 
dat  op  gezag  van  meerdere,  in  dit  geval  hoogst  vertrouw- 
bare zegsmannen, 

Luister  eens  naar  den  aartsbisschop  van  Sebaste. 

„De  makers  en  begunstigers  van  gemeld  Breve  Memo- 
riale  ..  hebben  dat  met  deze  en  tallooze  andere  lasteringen 
opgevuld  geschrift  tweemaal  in  de  latijnsche  en  eenmaal 
in  de  fransche  taal  uitgegeven  en  zonder  schroom  alom 
verspreid.  Derhalve  kan  ik  niet  nalaten  Uwe  uitmuntend- 
beden...  met  allen  nadruk  en  eerbied  te  smeeken,  dat 
genoemd  boek,  zoowel  het  fransche  als  het  latijnsche, 
eindelijk  toch  op  de  Lijst  der  verbodene  boeken  worde 
gesteld."  ')  Zou  Codde  in  casu  zijn  verzoek  ook  niet  tot 
het  hollandsche  hebben  uitgestrekt? 

Nog  een,  een  ongenoemde,  niet  een  onbekende. 

z/De  Tegenstrevers  der  Cleregie  hebben  een  geschrift 
gemaekt,  genaemt:  Memoriale  Breve.,,  't  Is  tweemaal  in 
't  Latijn  en  eens  in  't  Fransch  uytgegeven ;  maer  nooit 
in  't  Duitsch.  In  't  Latijn  en  Fransch,  om  het  door  de 
geheele  wereld  te  zenden,  gelijk  het  ook  gezonden  is; 
dog  nooit  in  't  Duitsch ,  zeg  ik ,  omdat  de  menschen ,  hier 
te  Lande,  de  tastelijke  leugens  klaer  zouden  gezien  en 
verfoeit  hebben.  2) 

Eindelijk,  de  Witte  had  in  zijn  Refutatio  fjrodroma  de 
beschuldiging  gedaan ,  dat  er  om  het  ongeletterde  volk 
op  te  ruijen  ook  een  fransche  uitgaaf  verschenen  was  (hij 
spreekt  niet  van  een  hollandsche)  Daarop  wordt  geantwoord: 


1)  Beclaratio  Archiep.  Sebast.  etc.  VII. 

2)  Heijlzame  waerschouwinge ,  als  voreD,  4dt  deeltje,  bladz.  49. 


119 

*De  fransche  uitgaaf  zag  het  licht  zonder  weten  van  Jen 
auteur  der  latijnsche.  Ten  onregte  echter  wordt  zij  aan 
de  zucht  om  op  te  ruijen  toegeschreven,  daar  in  Holland 
het  ongeletterde  volk  geen  fransch  kent.  Ja,  wat  meer 
is,  juist  om  beweging  te  voorkomen  werd  het  Memoriale 
in  het  latijn  geschreven,  wat  geen  één  op  de  duizend  in 
Holland  verstaat."  ') 

Zie  zoo,  het  voor  bewezen  houdend  dat  ons  boekje  oor- 
spronkelijk latijn ,  dus  geen  vertaling  is ,  scheiden  we 
tevens  voor  goed  van  t,Kort  Memoriael"  met  de  vraag: 
Wat  is  dan  de  zoogenaamde //nederlandsche  titel":  „Kort 
Memoriael...  van  den  staet  en  voortgaeng  der  Jansenisten 
in  Holland"?  Antwoord:  Bij  den  Heer  Allard:  uitschrij- 
ven uit  de  Backer  tot  de  puntjes  (...)  incluis;  bij  de  Backer: 
opteekenen  hoe  hij  in  hollandsche  strijdschriften  het  Breve 
Memoriale  vermeld  zag.  2) 

Keeren  we  thans  naar  het  driemanschap,  pater  Ver- 
biest, pater  Aerts,  pastoor  van   Wijk  terug. 

Voor  de  bron-woorden:    «Breve  memoriale...  quo  in  la- 

1)  ffGallica  raeraorialis  editio  clam  auctore  editionis  latinae  lucera  vi dit. 
Perperam  ea  facta  dicitur  ad  concitandum  imperitam  multitudinem ,  quum 
imperita  in  flollandia  multitudo  Galliei  idiomatis  ignara  sit.  Quin  potius  ad 
vitandam  concitationem  Memoriale  conscripium  est  idiomate  LatiDO,  cujus 
ne  ex  mille  unus  iu  Hollandia  peritus."  (Notae  breves  in  Refutationem  pro- 
dromam ,  pag.  3.  Voor  het  geval  dat  men  ook  naarden  auteur  dezer  Notae 
breves  zoekt,  stip  ik  aan,  dat  reeds  de  in  deze  bladzijden  er  uit  genomen 
citaten  denzelfden  auteur  als  van  het  Breve  Mem.  schijnen  aan  te  duiden. 
De  kennis  van  dit  en   dat  is  anders  al  te  intiem. 

2)  Eéne  tegenwerping,  't  mogt  noodig  zijn  ,  worde  voorkomen.  Even  vóór 
of  gelijktijdig  met  de  Notae  breves  in  Re/,  prodr.  verscheen  een  ander  ge- 
schriftje,  wat  heet:  Syllogismus  prodromus ,  quo  %ino  et  unico  et  rtfutalvr 
libellus  cui  tltulus  Refutatio  prodroma  etc-  contra  Breve  Memoriale  hollan- 
dicum  nuper  edita,  et  ijjse  libelli  auctor  demonstratur  et  convinciiur  Jan- 
senianae  quintae  dannatae  propositionis  manifeste  reus.  Anno  1699.  Daar 
is  dus  melding  van  een  hollandsch  kort  memoriaal ,  maar  kennelijk  in  den 
zin  van  hollandsche  gebeurtenissen ,  niet  van  hollandsche  woorden,  gelijker- 
wijs  als  wij  spreken  van  een  hollandsch  tafereel,  een  hollandsch  landschap. 


120 

bore"  &c.  (zie  boven)  ontvangen  we  deze  leesbare  an- 
dere: //In  dezen  arbeid  (welken?  Breve  Mem.  als  boek- 
werk,  dan  is  het  om  hetgeen  volgt  volmaakt  nonsens) 
heeft  te  Delft  het  meest  C/plurimum"  =  het  meest?) 
gearbeid  P(ater)  Franciscus  Verbiest  '),  geholpen  door 
P(ater)  Norbertus  Aerts  uit  de  zending  van  Schipluiden, 
uit  wier  arbeid  (er  staat:  *ex  quibus",  uit  wie)  door  den 
heer  Van  Wijck  is  samengesteld  het  Breve  Memoriale, 
naar  (er  staat:  //ex",  uit)  het  langere,  door  onze  reeds 
genoemde  paters  en  door  anderen  vervaardigd"  (blz  432). 
Mag  ik  op  mijne  beurt  (niet  vertalen,  daar  zie  ik  geen 
kans  voor  maar)  zorgen  dat  er  een  verstaanbare  volzin 
komt?  Ziehier:  //Voor  het  verzamelen  van  memoriën  (be- 
scheiden, bewijsstukken)  omtrent  den  staat  en  voortgang 
van  het  Jansenisme  in  Holland  heeft  te  Delft  zich  zeer 
veel  moeite  gegeven  P.  Fr,  Verbiest,  geholpen  door  P. 
Norbertus  Aerts,  missionaris  te  Schipluiden.  Deze  onze 
genoemde  paters  (jesuieten)  en  anderen  hebben  een  uit- 
voerig memoriaal  bijeengebragt  (^confecto")  en  van  hen 
(z/ex  quibus")  heeft  de  heer  v.  Wijk  daaruit  het  Breve 
Memoriale  vervaardigd." 

Zooveel  blijkt,  uit  de  bron  welt  geen  driemanschap  op, 
maar  pastoor  v.  Wijk,  hij  alleen,  als  de  auteur  van  het 
Breve  Memoriale, 

Ja  maar,  de  ^eerste",  //eigenlijke",  ^oorspronkelijke" 
—  ,/opsteller" ,   //schrijver",  ^auteur"?  v.  Wijk  verkortte. 

Ik  begrijp  u,  pastoor  van  Wijk  mag  meedoen.  Dank- 
baar, doch  het  is  om  den  nadruk  op  *eerst",  //eigenlijk", 
,/Oorspronkelijk"  gelegd  van  belang  te  weten  wat  hij  be- 
kortte ,  getal  en  uitvoerigheid  der  ingekomen  bescheiden, 

1)  In  mijne  bronnen  zie  ik  den  delfschen  pater  gedurig  met  den  voor- 
naam Philippus,  niet  Franciscus.  In  de  Apulugia  pro  clero  batavo ,  pag.  66, 
door  den  Heer  Allard  onder  weglating  van  den  voornaam  des  paters  aange- 
haald ,  staat  ook  F/uli/pus.  Hoe  nu  ? 


121 

of  den  tekst  der  delfsclie  paters?  Het  laatste  dient  bewezen 
te  worden,  het  eerste  is  na  inzien  van  het  boekje  meer  dan 
duidelijk.  Eén  voorbeeld.  Het  langer  memoriaal  bevatte 
al  de  originele  bewijsstukken  '),  het  Breve  geeft  in  §  5 
onder  zestien  volgnummers  de  afwijkende  ^Praktijken" 
der  jansenisten  zonder  één  bewijsstuk  op. 

Dan,  laat  ons  nader  zien  en  zonder  vooringenomenheid. 

]°  Weet  iemand  omtrent  het  langer  memoriaal  iets  meer, 
dan  ik  er  zoo  even  van  zeide?  Kan  iemand  zeggen  of  en 
hoeveel  auteurschap  der  verzamelaars  er  in  te  erkennen 
is?  Het  vermoeden,  dunkt  mij,  is  niet  vermetel,  dat  het 
van  zóó  iets  weinig  of  geen  sporen  heeft  gedragen ,  dat 
het  voor  de  pers  zoo  min  geschikt  als  bestemd  was;  im- 
mers niet  dat,  maar  een  verkort  werd  in  het  licht  ge- 
geven ;^in  die  dagen,  toen  er  aangaande  de  strijdpunten 
tien  boekjes  in  één  week  over  en  weer  uitkwamen ,  be- 
steedde men  zijn  tijd  niet ,  om  redactie  en  redactie-plannen 
van  voor  de  pers  bestemde  geschriften  te  veranderen; 
zelfs  wanneer  het  versch  geschrevene  noodzakelijk  moest 
afdroogen,  m  a.  w,  wanneer  gezetter  studie  tot  eenig  uit- 
stel dwong,  zond  men  reeds  een  ^prodroom"  vooruit.  Het 
niet  verschijnen  van  het  langer  memoriaal  schrijf  ik  dus 
niet  hieraan  toe,  dat  het  korte  zijn  doel  bereikte  (bladz. 
432),  maar  aan  ongeschiktheid,  al  was  het  slechts 
om  het  odieuse  der  namen  Met  zekerheid  echter  kunnen 
we  er  van  zeggen,  het  was  een  rijke,  belangrijke  ver- 
zameling van  op  verzoek  ingekomen,  behoorlijk  geteekende 
getuigschriften  van  vertrouwbaar  geachte  personen ,  een 
Archief  van  nieuwe  zaken,  welks  inhoud  misschien  met 
behulp  van  letterschrift,  lijm  of  naaigaren  onder  zekere 
hoofden  gebragt ,  gerangschikt  en  bijeengevoegd  was.  Den 

1)  „Depromam  Memoriale,  breve  quidem ,  sed  ex  prolixiore,  eoque  suis 
causae  instramentis  munito,  tabulisque  originalibus  roborato  extractum." 
(Breve  Mem,  Adiuonilio  ad  Lectorem). 


122 

arbeid  karakteriseert  Th.  de  Cock  zeer  juist  met  de  woor- 
den :  ,/distincta  novitatum  molimina  compilare."  Noem 
zulken  bundel  of  portefeuille  Memoriaal ,  de  naam  is  ten 
volle  verdiend,  maar  noem  de  inplakkers  (sit  venia  verbo) 
geen  schrijvers,  auteurs.  Speel  ik  hier  met  woorden?  Neen, 
want  ook  dit  weten  we  met  zekerheid,  dat  bet  Breve 
Afemoriale  een  schrijver,  een  auteur  heeft,  het  is  onder 
vermelding  van  feiten  een  dogmatiesch  vertoog. 

2°  //  Onze  genoemde  paters  en  anderen".  Geen  twijfel  of 
de  regtzinnige  priesters  in  Delfsland,  met  name  de  jesuiet 
Verbiest ,  hebben  overeenkomstig  pligt  en  roeping  //in 
hunne  bezorgdheid  voor  't  heil  der  zielen  eindelijk  eens 
paal  en  perk  willen  stellen  aan  het  heimelijk  voortslui- 
pend  kwaad";  erkentelijk  zijn  wij  daarenboven  dat  ze  de 
moeite  hebben  genomen,  niet  alleen  om  wat  in  en  om 
Delft  gebeurde  te  laten  opteekenen  en  waarmerken,  maar 
ook  van  heinde  en  ver  dergelijke,  misschien  eenmaal  te 
vertoonen  ,  bewijsstukken,  van  jansenisterij  in  te  garen ; 
kortom  van  //plurimum  laboravit"  wordt  geen  letter  ge- 
schrapt, —  doch,  waar  in  bijzonderheden  getreden  wordt, 
zooals ,  dat  pater  Verbiest  «besloot  die  jansenistische 
stouticheden  schriftelijk  op  te  teekenen"  (bladz.  434), 
daar  wenschen  we  deze  beter  /,ons  verklaard",  wenschen 
we  ze  gestaafd  te  zien ,  juist  de  bijzonderheden  brengen 
het  licht. 

We  worden  ook  verzocht  te  gelooven,  dat  //'t  zelfde  in 
nog  hoogere  mate  geldt  van  zijn  (Verbiest)  medezendeling 
en  medearbeider  aan  't  Memoriale,  pater  Norbertus  Aerts" 
(bladz.  434)  Ziedaar  een  allermildste  omwerking  —  zooals 
de  faam  soms  ondergaat,  als  zij  bij  een  kunstenaar  logeert 
—  van  het  matige:  „adjutus  a  P.  Norberto  Aerts".  Van 
helper,  hoofdman.  Grooten  dunk  en  dankbare  erkenning 
van  zijn  werkzaamheid  vindt  pater  Aerts  bij  elk  opregt 
katholiek,  inzonderheid  bij  mij ;  maar  ten  aanzien  van  die 


123 

aan  het  memoriale,  als  zou  bij  te  Delft  (aldus  de  Heer 
Allard,  niet  de  bron)  en  door  //eigen  bijdragen"  daaraan 
hebben  gewerkt  —  iets  wat  zonder  bijvoeging  van  bewijs 
te  lezen  gegeven  wordt  (bladz.  436)  —  matigt  zich  de 
geestdrift  mijner  waardeering  door  het  mededoogen  met 
paters  allerhevigste  jichtpijnen,  die  moeilijk  de  voorstelling 
toelaten,  dat  iemand  juist  in  den  tijd  dat  er  u  ge  schreven", 
o  opgesteld"  zou  zijn  bijkans  geen  vinger  of  voet  kunnende 
verroeren  (zie  bladz..  436),  de  pen  zal  hebben  gehanteerd, 
veel  anders  kan  hebben  gedaan,  dan  brieven  openen,  ze 
lezen  en  terbewaarkast  bij  de  andere  memoriën  neerleggen. 
3°  «Onze  genoemde  paters  en  anderen".  Treffen  we  daar 
geen  kennis  onder  aan?  Ik  meen  het,  den  pastoor  van 
Kethel ,  Adrianus  van  Wijk.  Schoon  van  dezen  wereld- 
priester met  veel  naïeveteit  gezegd  wordt  (bladz.  436) 
dat  hij  *  wel  wat  vurig  en  daardoor  overbekend"  was,  dat 
het  //onnoodig  is  verder  over  hem  uit  te  weiden",  tenzij 
dat  hij  ter  zake  van  het  memoriaal  zich  bij  de  twee  ge- 
noemde jesuieten  //aansloot"  (een  weinig,  zou  ik  zeggen, 
tegen  den  aard  van  een  al  te  vurig  mensch  in),  is  het  hier 
dienstig  te  herinneren,  dat  deze  volvurige,  onverschrokken 
kampvechter  tegen  het  Jansenisme,  die,  ja,  door  in  het  heete 
van  den  strijd  soms  het  mikpunt  bezijden  te  slaan ,  zich  zel- 
ven  kwetste ,  niettemin  een  legioen  van  tegenstanders , 
hooge  en  lage,  bloedig  heeft  gegeeseld,  reeds  sedert  1684, 
thans  zijn  we  in  1697,  heel  wat  gevechten  geleverd  had, 
bijv.  tegen  de  rotterdamsche  snaken  v.  d.  Schuur,  Sluyter, 
Verschuuren;  dat  hij  bijgevolg  reeds  jaren  lang  in  het 
vuur  stond,  eer  pater  Verbiest  er  aan  denken  mogt  ooit 
op  de  Hollandsche  missie  te  komen,  evenals  hij  lang  na 
paters  dood  (f  1700),  tot  zelfs  in  zijn  ballingsleven  te 
Calcar ,  de  verdediging  des  katholieken  geloofs  tegen  de 
scheurmakers  heeft  voortgezet.  Ten  einde  nu  over  den 
medearbeid  van  v.  Wijk  aan  het  langer  memoriaal,  wat 


124 

nooit  verschenen  is,  te  kunnen  oordeelen,  moeten  we  na- 
tuurlijk naar  het  ^uitgetrokkene"  Breve  Memoriale  gaan; 
maar  de  moeite  van  opslaan  en  aandachtig  lezen  wordt 
dan  ook,  mijns  inziens,  uitnemend  beloond:  dubbel  licht 
op  éénen  standaard.  De  auteur  beschrijft  met  uitvoerig- 
heid, tot  in  vele  bijzonderheden  toe,  de  schermutseling 
v.  Wijk  —  v.  d.  Schuur  c.  s  Ik  voeg  er  bij  dat  in  het 
gansche  hoekje  niets  zoo  uitvoerig,  volledig,  haarfijn  ver- 
haald en  geteekend  wordt,  als  de  vroege  rotterdamsche 
gebeurtenissen  van  168i,  In  het  eerste  gedeelte  van 
§  3.  Conciones  habitae  ab  Ecclesiasücis  Hollandiae  jam  inde 
ab  annis  duodecim  vindt  men  over:  inhoud  van  v.  d.  Schuurs 
predikaties  over  voorbeschikking,  genade  en  Christus' 
dood;  zeven  stellingen  daaruit  in  volgnummers  op  door 
oorgetuigen  onderteekend  tabel ;  het  daarin  vervat  leer- 
systeem; beweging  te  Rotterdam,  onder  de  katholieken, 
onder  de  protestanten ;  eersten  tegenstand  van  een  regt- 
zinnig  priester  aldaar  (pater  Visch?);  het  resultaat  daar- 
van ;  tegenstand  van  buurman  Adr.  van  Wijk ;  zijn  pole- 
mieke  voornemens  in  vier  volgnummers  opgezet;  zijn 
wedervaren  te  dier  zake  met  den  Ap.  Vicaris  J.  van 
Neercassel :  bedreiging  met  suspensie;  wederzijdsche  brief- 
wisseling v.  Neercassel  —  v.  Wijk.  Ik  zou  de  historie- 
vrienden willen  verzoeken  de  eerste  helft  van  §  3  aandachtig 
te  lezen,  en  ons  daarna  te  zeggen,  of  hun  door  aanwijzingen 
(zoo  niet  argumenten)  ab  intrinseco  geen  licht  opging 
betrekkelijk  deze  twee  punten ,  1°  dat  moeilijk  iemand 
anders  dat  alles  zóó  kan  geweten  en  beschreven  hebben 
dan  Adrianus  van  Wijk  zelf,  hij  mitsdien  voor  den  schrijver 
van  het  Breve  Memoriale  te  houden  is,  2°  dat  dezelfde 
v.  Wijk  als  verzamelaar  van  het  langer  memoriaal ,  zoo 
niet  de  eerste,  zeer  zeker  niet  de  laatste  plaats  verdient. 
Gedeeltelijk  in  overeenstemming  met  deze  verwachting 
zijn  een  paar  getuigenissen ,    door  eersten  vrager  ook  in 


125 

zijn  opstel  opgenomen  (bladz.  437,  438),  maar  buiten 
het  kader  zijner  bewijsvoering  geplaatst.  Het  eene,  uit 
de  Justae  Querelae  &c  door  Broedersen  aangehaald,  kent 
het  voornaamste  deel  in  het  zamen stellen  en  uitgeven  van 
het  Breve  Memoriale  aan  pastoor  Adrianus  van  Wijk  toe, 
waartegen  door  onzen  vrager  niet  het  minste  wordt  in 
het  midden  gebragt,  zijne  #som"  was  reeds  gemaakt.  Het 
andere  is  van  den  eerbiedwaardigen  oud-Provicaris  Theo- 
dorus  de  Cock  in  zijn  Missio  Bataviae  perturbata  (M  S.), 
welke  de  Cock  de  eer  geniet  van  door  den  Heer  Allard 
gehouden  te  worden  voor  iemand ,  die  waarschijnlijk  uit 
onachtzaamheid  hier  de  rollen  verwisselt,  en  die  nu  voor 
zijn  straf  gedwongen  wordt,  of  hij  wil  of  niet,  de  //slotsom" 
van  onzen  vrager  te  komen  bevestigen  (zie  bladz.  437). 
Theodorus  de  Cock  houdt  pastoor  v.  Wijk  voor  den  ver- 
zamelaar van  het  langer  memoriaal ,  een  jesuiet  te  Delft 
voor  den  vervaardiger  van  het  Breve  Memoriale  ').  Dat 
de  Cock  zich  met  het  laatste  vergist  kan  hebben,  betuigt 
de  man  reeds  op  den  voorgrond  zelf,  door  een  paar  num- 
mers vroeger  te  zeggen,  dat  hij,  door  Codde  beschuldigde, 
aan  het  Breve  Memoriale  onschuldig  is  en  met  dien  arbeid 
onbekend  was,  totdat  hij,  als  ieder  ander,  het  boekje 
naamloos  zag  verschijnen.  Geheel  iets  anders  is  het,  waai- 
de Cock  den  verzamelaar  van  het  langer  memoriaal  aan- 
wijst; daar  doet  hij  het  met  naam  en  kleur,  daar  kon 
hij  wis  gaan.  Ook  hij ,  pastoor  te  Leiden ,  moet  gevraagd 
geweest  zijn  naar  hetgeen  op  de  hooigracht  aldaar,  bij 
van  Heussen ,  zooal  voorviel :  en  als  nu  de  Cock  pastoor 
van  Wijk    den    verzamelaar  noemt,    dan    geeft    hij  voor 


1)  *Usque  huc  pvocesserat  novaturientium  studium,  cura  Adriauus  vau 
Wijck,  in  id  genus  hominum  zelator  acerrimus,  ortum  progressumque  re- 
ferens  Jansenismi  prolixo  memoriali  distincta  novitatum  molimina  compi- 
laret,  ex  eoque  quidam  Celphis  operaus  e  Societate  sacerdos  breve  memo- 
riaie  contraheret."  (N"  38). 


126 

het  allerminst,  mijns  inziens,  te  kennen,  dat  'v.  Wijk 
aan  de  Cock  gevraagd,  en  de  Cock  zijn  bescheiden  voor 
het  memoriaal  aan  v.  Wijk  geadresseerd  heeft.  In  geenen 
deele  dus  ontwaar  ik,  ook  maar  ergens,  een  spoor  van 
de  Cocks  //onachtzaamheid".  Foei,  wat  oneerbiedige  uit- 
drukking over  een  hoogst  verdienstig  wereld-geestelijke , 
een  Prelaat,  een  vroegere  Kerk-o verheid  van  regulieren 
en  seculieren  ter  Hollandsche  missie. 

Om  nu  de  hoofdzaken  in  het  kort  zaam  te  vatten. 

1°  Het  Breve  Memoriale  is  geen  vertaling  maar  een 
oorspronkelijk  werk. 

2°  Het  ,/langer  memoriaal"  is  te  houden  voor  een  ver- 
zameling van  bewijsstukken  uit  verschillende  plaatsen  der 
Hollandsche  missie.  Meer  werd  nog  door  niemand  gestaafd. 

3°  De  ijver  van  pater  Verbiest  om  zoodanige  verzame- 
ling te  helpen  bijeenbrengen  wordt,  naar  verdienste,  zeer 
gewaardeerd ,  die  van  pater  Aerts  voorloopig  wat  minder , 
ziende  wij  geen  reden  om  af  te  wijken  van  den  romein- 
schen  aanteekenaar. 

4°  Onder  de  //andere"  medeverzamelaars  bekleedt  zeer 
zeker  de  pastoor  van  Kethel ,  Adrianus  van  Wijk  eene 
eerste,  zoo  niet  de  voornaamste  plaats.  Dit  blijkt  a)  ab 
intrinseco ,  b)  uit  het  wisse  getuigenis  van  Th.  de  Cock. 

5°  Voor  het  inzamelen  van  bewijsstukken  alleen  wordt 
het  auteurschap  van  een  beredeneerd  boekwerk  noch  ver- 
diend, noch  als  verdiend  toegekend.  Veronderstel,  er 
kwam  een  Geschiedenis  van  het  Bisdom  van  Haarlem  uit 
zonder  naam  des  schrijvers,  kan  dan  bijv.  pater  van 
Lommei  S.  J.  er  als  de  schrijver  van  dóórgaan  daarom, 
omdat  hij  vele  bouwstoffen  aandraagt? 

6e  Er  blijkt  uit  niets  dat  de  paters  Verbiest  en  Aerts 
auteurs  zijn  van  het  Breve  Memoriale ,  hetwelk,  bekorting 
op  de  bewijsstukken,   een  beredeneerd  werkje  is. 


127 

7°  Het  Breve  Memoriale  zelf  wil  niet  op  een  drieman- 
schap, maar  op  naam  van  één  man,  als  schrijver,  gezet 
zijn,  men  leze  het  boekje  maar  na,  of  lette  slechts  op  de 
meegedeelde  citaten. 

8°  Zij,  die  pastoor  Adrianus  van  Wijk  te  Kethel  voor 
den  auteur  van  het  Breoe  Memoriale  houden,  staven 
hunne  meening 

a)  ab  intrinseco, 

b)  door  zijne  tijdgenooten ,  die  zeggen  dat  hij  er  de 
voornaamste  hand  in  gehad   heeft , 

c)  door  het  getuigenis  van  den  romeinschen  aanteeke- 
naar  bij  de  Backer,  die  het  uitsluitend  op  zijn 
naam  stelt ,  en  die ,  te  Rome ,  zeer  wel  kan  geweten 
hebben,  wie  zich  bij  de  H.  Congregatie  als  den  man 
had  bekend  gemaakt. 

Ten  slotte  eene  verantwoording  en  eene  beleefdheid. 
Ik  durfde  mij  niet  verzekerd  houden,  dat  //H.  J.  Allard" 
zonder  „S.  J."  den  persoon  aanduidde  van  den  eerwaarden 
pater-jesuiet,  die  zich  op  het  gebied  der  historie  (ja  ,  op 
welk  gebied  niet?)  beweegt  en  *  wiens  geschriften  zich 
gemakkelijk  laten  lezen".  Vandaar  in  dit  opstelletje  slechts 
van  de  vrager,  de  schrijver  enz.  Is  eerste  vrager  de  eer- 
waarde pater,  clan  geloove  Zijn  eerwaarde  een  waarheid- 
minnend,  hem  zeer  toegenegen  medebroeder  te  hebben 
in  tweeden  vrager,   den  Oud-Aaschen  pastoor 

j.    P.    GÖRTZ. 


^^fS^^^S 


128 


NOG  EEN  OOGGETUIGE  DER  HAARLEMSCHE  NOON. 


In  het  Dominicaner-klooster  te  Gent  bevindt  zich  een 
handschrift  van  Wilhelmus  Joannes  Verwer,  die  in  1572 
een  dagboek  aanlegde,  waarin  hij  tot  in  1581  alle  bijzon- 
derheden aanteekende,  die  te  Haarlem,  in  dit  veel  bewogen 
tijdperk  voorvielen  Bedrieg  ik  mij  niet  dan  behoorden 
de  Verwer's  onder  de  deftige  burgers  van  Haarlem :  althans 
werd  Nicolaas  Jansz.  Verwer  in  1577  door  Oranje  met 
drie  andere  tot  burgemeester  dier  stad  benoemd. 

Het  dagboek  werd  door  de  erfgenamen  van  den  schrijver 
aan  het  Dominicaner-klooster  van  den  Bosch  geschonken, 
wiens  bewoners  het  mede  naar  Mechelen  voerden,  alwaar 
het  verbleef  tot  aan  de  Fransche  revolutie. 

Hetgeen  wij  hier  gaan  overschrijven  is  volgens  de  copie 
van  pater  Jacobus  Brouwer,  bij  zijne  aanteekeningen  over 
de  geschiedenis  van  het  Dominicaner- klooster  van  Haarlem, 
alwaar  hij  ons  zegt,  het  verhaal  der  Haarlemsche  Noon 
letterlijk  uit  Verwer's  handschrift  te  hebben  overgeschre- 
ven. Zooals  ik  reeds  in  het  Archief  voor  het  aartsbisdom 
schreef  was  Jacobus  Brouwer  een  Rotterdammer  van 
geboorte,  die  den  24  September  1754  het  kleed  der  Do- 
minicaner-orde te  Mechelen  aannam. 

In  hoofdzaak  stemt  Verwer's  verhaal  overeen  met  dat 
van  Gaspar  Stolcwyck  door  den  Hoog  Eerw.  Heer  Vregt 
in  deze  Bijdragen  (VIde  Dl.  pag.  405)  geplaatst;  echter 
zijn  er  enkele  afwijkende  bijzonderheden.  Zoo  had  volgens 
Verwer's  verhaal  de  aanval  der  soldaten  niet  plaats  bij 
de  woorden  der  Noon,  nJustus  es  Domine  et  rectum  judicium 
tuum\   maar  eenige  versen  later  bij  liet    begin  van  het 


129 

tweede  gedeelte  der  Noon,  //  Clamavi  in  toto  corde".  Ten 
andere  zou  Haarlem's  bisschop  ')  niet  zich  hebben  vrijge- 
kocht maar,  ten  gevolge  van  een  gevecht  in  de  sacristie 
met  zijne  omgeving  geleverd,  zijn  gevlucht 

De  moeilijkheid  omtrent  het  tijdstip  der  ontheiliging 
van  de  Franciscaner-kerk,  voorspruitende  uit  het  geschre- 
ven uittreksel  van  Stolcwyck's  werk  vindt  zijn  oplossing- 
in  het  handschrift  van  Verwer,  daar  deze  schrijft  dat  de 
soldaten  des  morgens  //eenich  rumoer  tot  die  Minnebroe- 
ders" maakten  en  des  namiddags  de  plundering  plaats  had. 

Achter  het  verhaal  der  Haarlemsche  Noon  deelen  wij 
den  verkoop  van  kerken  en  kloosters  mede, 

ffDen  29  Mey  na  dat  sanderendachs  te  vooren  den  Bur- 
gemeester Claes  Janss.  gewaerschout  zijnde  s'avonds  heel 
spade,  zoe  is  hy  tot  Pieter  Janss.  kies  Burgemeester 
gegaen  hem  vragende  offer  eenich  perikel  was  om  na 
oude  gewonte  met  het  H.  Sacrament  in  processie  te  gaen, 
zoe  heeft  kies  Burgemeester  voors.  op  zyn  bet  leggende 
geseyt ,  hout  u  in  die  kerck  dat  zal  u  niemant  beletten, 
maer  wilde  ghy  buyten  om  gaen,  nempt  waer  dat  u  zonde 
mogen  op  comen :  daerop  is  den  Biscop  te  vrede  geweest 
om  te  prediken  ,  's  morgens  op  stoel  gegaen ,  nadat  die 
soldaten  eenich  rumoer  tot  die  Minnebroeders  gemaeckt 
hadden;  het  sermoen  doende  hebben  alte  met  die  soldaten 

1)  Godefridus,  of  zooals  hij  zelf  schreef,  Govart  van  Mierlo  werd  vol- 
gens aanteekeniug  van  pater  Jacobus  Brouwer  in  zijn  „Chronicon  abbrevia- 
tum  conveDtus  Buseoducensis"  te  Mierlo  den  2  Februari  1518  geboren  en 
ontving  den  22  Mei  1534,  (aetatis  17°)  het  Dominicaner  hab^t  te  's  Her- 
togenbosch  uit  handen  van  den  achtiugswaardigen  prior  AQselmus  Gheinert. 
Na  voleindiging  zijner  studiën  kwam  hij  in  1547  weder  en  was  twee  jaren 
procurator  van  zijn  convent.  Niet  in  1553,  zooals  pater  de  Jonghe  (Des. 
Bat.  Dom.  pag.  108)  schrijft,  maar  in  Mei  1558  was  hij  vertegenwoor- 
diger zijner  provincie  op  het  generaal  kapittel  der  orde  te  Rome  en  verkreeg 
aldaar  den  graad  van  magister  theologiae.  Van  1552  tot  den  derden  zon- 
dag na  Paschen  1559  was  hij  prior  te  Utrecht,  toeu  hij  aldaar  provinciaal 
werd  gekozen. 

Bijdragen  Gesch.  Bisd.  v.  Haarlem.  VIII*  Deel.  9 


130 

groot  rumoer  gemaect ;  na  't  sermoen  is  Claes  J.  voors 
alleen  onder  die  ander  catholic  synde  tot  die  capteynen 
soe  Teyling  als  Reynoi  gegaen  ,  want  Duvenvoerde  die 
operste  cap :  was  van  huys,  ende  gevracht  of  zy  met  den 
dienst  voort  zoude  gaen,  zy  zeyden  ende  sworen  wy  sullen 
u  bewaeren:  den  Burgemeester  haer  betrouwende  heeft 
het  den  Biscop  ende  geestelicheyt  te  kennen  gegeven, 
zoe  hebben  zij  het  officie  van  de  Misse  beghone  nadat 
het  met  vijf  tromelen  afgeslagen  was,  dat  geen  soldaet 
hem  vervorderen  en  zoude  in  die  kerck  te  comen  van  de 
papisten,  'twelck  die  soldaten  riepen  Audivi  te  weten  de 
losse  ')  om  te  beghinnen,  'twelck  of  sulcx  was  is  gebleeken, 
laten  wy  blyven.  Onder  den  Dienste  zoe  hebben  die  sol- 
daten veel  insolentie  gedaen  tot  dat  die  Misse  uyt  was, 
doen  die  Nonne  begonnen  worden  zijn  zij  met  grote  getal 
met  rapiers  over  haer  armen  in  die  kerck  gecomen  maecken- 
de  groot  geluyt  tot  dat  eenige  die  voert  coer  stonden 
worde  cregen  met  die  burgers ,  dien  zij  tot  dien  eynde 
vaerschoude  als  't  bleek.  Alsulcx  dat  een  out  Rabout 
geheel  grys  van  haer  doer  middel  van  die  kercke  over 
die  vrouwen  (want  die  kercke  vol  volk  was  van  mannen 
vrouwen  ende  kinderen  in  't  getal  7000  of  8000,  toersen 
omtrent  drie  hondert)  liine  stapte  zoe  lang  hy  quam  voer 
het  coerdoer,  die  anderen  die  met  groot  getal  voor  in  de 
kerck  stonden  quamen  anspringen  als  raesende  honden , 
ja  moorders  doen  men  begonen  te  zingen :  Clamavi  in  toto 
corde  over  het  volck  met  bloote  rapieren,  roepende,  cry- 
sende  val  val  aen,  Moort,  Mcort  ende  liepen  op  't  Coer. 
't  Welck  eenige  priesters  gesien  hebbende  die  Monstranti 
in  haer  Arme  genomen  ende  menden  wyt  te  geraecken, 
maer  doer  den  drang  mochten  zy  van  't  coer  niet  comen 
ende  worden  overvallen  ende  gequest  tot  xiiii  Priesters, 

1)  Losse  —  Loze  :  leuze:   wachtwoord. 


131 

ende  Heer  Claes  linnelangen  worden  het  cibory  wyt  zyn 
handen  gebroecken  ende  tot  den  doot  toe  gequest ,  ende 
oock  die  zangers  met  die  kinderen  zyn  met  groot  getal 
over  die  muyr  achter  het  hoge  outaer  overgesprongen 
ende  zoe  haer  sal verende,  van  haer  werpende  haer  coircleen 
ende  cransen  die  zy  op  't  hoeft  hadden  ;  doen  liepen  die  reste 
van  'tvolck  op  ende  mende  hem  te  sal veren  ,  maar  van 
buyten  waren  soldaten  heur  den  wytganc  belettende,  ja 
haer  eieren,  cleynagiën,  ringen,  geit  worden  haer  benomen 
die  heucken  van  't  hoeft,  priesters,  burgers  tabberden, 
eieren,  geit  van  't  lyf  haer  quetzende,  doersteckende  een 
goet  out  priester  out  omtrent  51  jaeren  die  stick  (blind) 
zynde,  was  geheeten  Mr.  Baling  of  Naessen,  die  alle  god 
heeft  willlen  verkiesen,  want  hy  inwoudich  was,  hy  vloot 
van  't  outaer  en  diende  voer  den  Name  des  Heeren  te 
sterven  opdat  hy  met  Christo  zoude  regneren ,  die  andere 
soldaten  stalen  die  outaer  clederen,  cisten  scapraiën  sme- 
ten zy  op  en  van  alle  outaeren. 

Terwile  dit  geschiede  was  den  Biscop  van  Haerlem 
(die  recht  voer  den  Noen  in  die  kerek  gekomen  was  om 
het  Sacrament  om  te  draghen)  in  't  sacristie  met  zyn 
dienders  ende  kerekmeesters  gegaen ,  die  daer  zy  omrin- 
den  nadat  zy  alle  ding  gerooft  hadden ,  ende  wilden  het 
sacristie  alop  smiten  ende  schieten,  zoe  vracheden  zy  be- 
houden lyf  en  goet  daer  wt  te  mogen  gaen  met  dat  ge- 
selschap, 'twelck  haer  van  die  soldaten  beloeft  worden, 
maer  zoe  haest  als  die  doer  opgedaen  was  ende  die  Biscop 
voor  uit  soude  gaen  zoe  zy  menden  met  een  hellebaert 
zyn  hoeft  te  cloven  een  ander  smitende  met  een  Ryck- 
swaert  mende  hetzelfde  te  doen:  dan  zy  smeten  zyn  hoet 
van  't  hoeft,  maer  een  pro  vost  nam  den  slach  op  zyn 
stock  terwile  zy  nu  na  die  kerekmeesters  liepen  raekten 
den  Biscop  zonder  enich  kennisse  van  hem  hebbende  wyt 
die  kerek  in  een  Burgershuys, 


132 

Doen't  nu  al  gedaen  was  quame  die  capteyne  als  Tey- 
linge  ende  Reynoy  met  kies  vors.  om  den  soldaten  ter 
neer  te  setten  die  terstont  met  den  Roef  vertrocken , 
want  die  spraec  quam  dat  die  schutterie  in  die  doelen 
vergaerden  dat  zoe  niet  en  was,  doen  slagen  zy  die  trom- 
melen ende  quamen  onder  haer  faendelen  ende  namen  het 
stadtlmys  in  ende  besetten  die  kerck  met  alle  die  straten 
van  der  stadt ,  daermede  cesseerdet.  Godt  heeft  betoont 
dat  hy  haer  raserie  ter  neder  heeft  kenne  maecken  opdat 
doer  haer  meerder  plunderen,  stelen,  gewelt,  roven  alle 
zyne  schaptgens  zoude  die  vrucht  van  haer  quade  boetschap, 
'twelck  zy  Evangelium  noemen,  beckennen  ende  doer  het 
beteren  ende  genesen  der  wounden  der  gequeste  pries- 
teren  ende  anderen  die  ter  doot  toe  gequest  waren ,  zoe 
dat  hy  alleen  is  die  bewaert  ende  beschermt  die  op  hem 
vertrouwen  met  een  vast  gelove. 

Als  nu  naemiddach  die  bevreest  waren  ende  die  vrien- 
den in  die  cloesters  hadden  haelden  haer  goet  wt  ende 
brochten  tot  haer  vrienden,  doe  quame  die  straetscenders 
ende  namen  die  vrouwen  haer  heucken,  hemden,  servietten, 
garin  en  anders  dat  zy  vluchten  ende  smeten  ze  wel  ende 
liepen  met  gewelt  wech  Minnebroeders ,  Jacopinen  Madda- 
leen  ende  andere  closters  geplondert,  zy  bracken  mede 
St    Jans-kerck  op. 

Den  30  (Mei)  worden  veel  goets  met  macht  van  scut- 
tery  uit  haer  huysen  gehaelt  ende  worden  op  stadhuys 
gebracht:  daer  mocht  niemant  uit  stad  zonder  paspoort. 

Omtrent  den  middach  quamen  die  drie  faendelen  op  die 
Merckt  of  op  Sant  ende  stonden  daer  slachtvaert  ende 
daer  wordende  drie  of  4  van  die  soldaten  wtgenomen  ende 
gelevert  in  die  geweldige  provost  in  handen,  ende  een 
deel  daeghen  daerna  na  den  Hage  gevoert,  ende  anders 
geen  justicie. 


133 

9  februarii  1579  met  overstaen  van  de  Magistraet 
hebben  vercocht  sekere  kercken  ende  cloosteren,  present 
Claes  van  der  Laen,  Pieter  Janss.  Kies  Burgemeester, 
Willem  Deynan  [Deyman?],  Cornelis  Rythen,  Jan  Claes 
Lottaersz.,  Thomas  Thomasz.  goutsmit,  secretarius  Gerrit 
Verlaen  van  Delft. 

Minnebroebers  kerck  605  coopman  Claes  van  der  Laen 
Burgemeester,  Augustynen  310,  Carmeliten  330,  Jaco- 
pynen  412,  St.  Nicolaes-cappelle  240,  S.  Gangelofs  kerck 
415,  Onse  lieve  Vrouwe  kerck  aen  die  langhe  brugh  49 
coopman  Willem  Deynan  [Deyman?],  St.  Antonius-cappelle 
252,  Vrouwerisser-kerck  360,  haer  re  venter  258,  Clarissen 
convent  387,  S.  Remigius  gasthuys  is  opgehouden  op  300, 
S.  Anne  clooster  opgehouden :  meest  vreemt  volck  van 
buvten  dese  voors:  kercken  sekocht. 

5  November  hebben  ten  overstaen  van  Burgemeesteren 
die  huysen  van  't  clooster  der  Jacopynen  vercocht. 

Fr.  a.  J.  J.  hoogland  Ord.  Praed. 


—OOOg^OOo- 


134 


DE  KERKEN  EN  PAEOCHIEN 

OP 

WALCHEREN. 


(Vervolg  van  blz.  427,  VIIde  Deel.) 

XXII. 

O.    L.    VROUWEPOLDER. 

De  noordelijke  polders ,  thans  achter  steeds  breeder 
wordend  duin  tegen  de  zee  beveiligd,  zijn  door  heer 
Wolfaert  van  Borsselen  I,  die  in  1299  jammerlijk  te  Delft 
vermoord  werd ,  ingedijkt  en  werden  daarom  ook  wel 
Wolfaerts- polder  genoemd.  De  eerste  bewoners  gingen  ter 
kerke  in  Zandijk  en  Serooskerke ;  doch  donderdag  voor 
pinksteren  1314  (23  Mei)  gaf  graaf  Willem  III  #die 
capellerie,  daer  die  coninc  Willem,  daer  God  de  ziele 
af  hebben  moete ,  zes  gemeten  tienden  toe  gheset  hadde, 
jnde  prochie  van  shaer  Alaerts  kercke,  omme  Gods  wille 
ende  omme  nutscip  der  nuwe  polre,  die  men  der  an  dikede 
hof  der  an  diken  mochte"  in  handen  van  den  Middelburg- 
schen  abt,  om  daarmede  eene  kapel  te  maken  in  den 
Wolfaerts- polder,  en  gelastte  tevens  ^Heren  Wolffart 
onsen  lieuen  zwagher ,  dat  hi  verzien  ter  welker  stede 
zi  te  Gods  eere  ende  der  polre  oerbaer  best  gheseten  zi, 
ende  dat  mense  daer  make."  Uitdrukkelijk  voegde  hij 
er  bij ;  „behoudende  ons  recht  der  ghifte  vander  Capelle 
vorsiet."  Inv.  N°  170. 

Deze  kapel  werd  in  1325  tot  parochiale  kerk  verheven, 
bij  schrijven  van  den  officiaal  van  Utrecht.  Alle  geschied- 
schrijvers verhalen  dat  er  in  1340  eene  nieuwe  kerk 
gebouwd  werd  en  paus  Clemens  V  daaraan  al  de  rechten 
eener  parochiekerk  verleende.  Inv.  N°  2  75. 


135 

Reygersberg  verhaalt  de  wondervolle  stichting  der 
kerk  aldus: 

//Overmits  dat  deselve  polders  soo  vruchtbaer  werden, 
sijn  daer  veele  diversche  personen  uyt  diversche  landen 
in  komen  wonen  ,  hoewel  datter  nochtans  geen  Prochije 
kerk  en  was  daer  omtrent,  maer  moesten  al  't  Sandijck 
haer  Sacramenten  halen ,  'twelck  seer  moeyelijck  ende 
periculoos  was,  omdattet  soo  verre  van  daer  was,  om  die 
jonge  kinderkens  wille,  diemen  al  't  Sandijck  moeste  doen 
doopen ;  ten  lesten  hebben  die  vanden  polder  consent 
verkregen  vanden  paus  Clemens  de  V  van  dien  naeme , 
ende  den  bisschop  van  Uytrecht  Johannes  de  vierde  van 
dien  name  ,  om  een  Prochije  kercke  te  maecken ,  daer  de 
goede  Heere  Wolffaert  van  Borssele  voorgenoerat  een 
conveniente  plaetse  toegeordineert  hadde  om  die  kercke  te 
timmeren  ende  te  maecken. 

vEnde  alle  ghereetschap  van  hout  ende  van  steenen 
daertoe  gekocht,  soo  ist  nochtans  ghebeurt  dat  veel  godt- 
vruchtige  ghelovelijcke  leden  op  eender  plaetsen  's  nachts 
ende  'tsavonts  dickwils  veel  grote  lichten  ghesien  hebben 
op  die  plaetse  daer  die  kercke  nu  ghefundeert  ende  ghe- 
sticht  is  'twelck  al  miraculoselijck  gheschiede." 

De  kerk  werd  aan  de  allerheiligste  Maagd  Maria  toe- 
gewijd  en  zou  eerlang  eene  beroemdheid  als  bevoorrechte 
genadeplaats  verkrijgen ,  zooals  geen  kerk  in  gansch  Zee- 
land ooit  bezat.  Reygersberg  verhaalt: 

//Cortz  daer  nae  was  een  devoot  persoon  aenmerckende 
die  armoede  van  deser  kercke  ende  datse  die  macht  niet 
en  hadt  om  eenige  kostelijcke  beelden  te  doen  maecke, 
heeft  gebrocht  een  bardeken  oft  tavereelken  tot  een  schil- 
ders huys  binnen  Middelburch,  begerende  datmen  daer 
in  een  beeldeken  van  Maria  schilderen  zoude,  't  Is  gebeurt 
niet  lange  daer  nae,  datter  een  jong elinck  ten  huyse  vanden 
voornoemden  schilder  gekomen  is  ,  vraegende  den  meester 


136 

nae  werck,  waerop  die  meester  seyde  dat  hyniet  sonder- 
lincx  te  wercken  en  hadde  op  dat  pas  dan  te  schilderen  een 
Marien  beeldeken  in  een  tavereelken,  't  welk  die  meester 
den  jongelinck  ghewesen  heeft ;  ende  die  jongelinck  is 
boven  op  den  solder  ghegaen,  ende  heeft  dit  beeldeken 
van  Maria  volmaect,  't  welck  men  noch  op  den  dach  van 
huyden  (de  eerste  uitgaaf  van  Reygersbergs  cronycke 
geschiedde  in  1551)  inde  poldersche  kercke  sien  mach 
Alst  tijdt  was  om  te  eten,  heeft  die  meester  den  jonge- 
linck af  doen  roepen  om  te  komen  eten ;  maer  hoemen 
riep  ende  hoemen  socht ,  men  en  vant  den  jongelinck 
niet,  noch  men  en  hoorder  noyt  af  waer  hy  vervaren  was. 

//Die  meester  siende  nae  't  tafereelken ,  hoe  nae  dattet 
gemaecktwas,  vant  dat  al  perfektelijckcn  volmaeckt,  ghe- 
lijckt  op  den  dach  van  huyden  in  die  polder  staet,  waer 
af  die  meester  met  alle  sijn  huysgesinne  seer  verwondert 
was.  Soo  ist  ghebeurt  dat  dese  persone,  die 't  tafereelken 
ten  huyse  vanden  schilder  ghebracht  hadde,  is  komen 
vraegen  nae  dit  tafereelken  oft  gheschildert  ende  ghe- 
maeckt  soude  mogen  wesen.  Soo  heeft  die  schilder  desen 
persoon  al  vertogen  ghelijckt  ghebeurt  was.  Ende  ghe- 
merckt  dat  die  schilder  daer  genen  loon  af  ghegeven  en 
hadde,  soo  en  wilde  hij  daer  oock  niet  af  hebben,  meynende 
dattet  deur  die  ghelienisse  Gods  geschildert  was  ende  by 
miraculen  volbrocht.  Ende  die  schilder  heeft  den  persoon 
dat  tafereelken  ghelevert,  't  welck  met  groter  eeren  ende 
reverentien  inde  kercke  vanden  Polder  ghebrocht  werdt ; 
in  welcke  kercke  sichtent  veel  miraculen  geschiet  sijn  tot 
diversche  stonden,  vreemt  om  te  horen  ende  te  sien. 
Alsmen  inde  selve  kercke  int  lange  lesen  ende  sien  mach." 

Wat  er  van  dat  miraculeus  geschilderde  Maria-beeld 
of  de  vele  wonderen  waar  is,  laten  wij  in  het  midden, 
daar  er  volstrekt  geen  bescheiden  van  te  vinden  zijn. 
't  Is  nog  al  opmerkelijk  dat  dit  miraculeus  schilderen  van 


137 

een  heiligenbeeld  van  meer  kerken  in  ons  land  verhaald 
wordt,  onder  anderen  ook  van  de  Sint  Ursulakerk  te  Delft. 
Doch  wat  daar  ook  van  zij,  dit  is  zeker,  dat  de  kerk 
van  den  nieuwen  polder  al  spoedig  beroemd  en  bezocht 
werd  om  haar  miraculeus  beeld,  dat  duizenden  pelgrims 
daar  heen  togen  ,  dat  de  polder  den  naam  ontving  van 
Onze-Lieve-Vrouwen-polder  en  een  Mariabeeld  in  het 
wapen  voerde  tot  op  den  dag  van  heden.  De  oude  kro- 
niekschrijver getuigt:  wInden  polder  is  eens  's  jaers  ghe- 
ordineert  eenen  properen  ommeganck  opden  dach  van  onser 
Vrouwen  Hemel  vaert,  daer  alsdan  dit  tafereel  met  't  Marien 
beelde  omgedraegen  wordt  rontsom  den  polder,  daer  alsdan 
die  geheel  octave  deure  alsoo  veel  versochts  van  volcke 
koemt  dattet  wonder  om  seggen  is/' 

Beroemd  vooral  werd  de  kerk  door  de  bedevaart  van 
keizer  Sigismond  en  hertog  Willem  van  Beyeren ,  die  hier 
ten  j are  1416  hunne  gelofte  kwamen  vervullen  en  het  mira- 
culeuse  beeld  vereeren.  Na  hunne  mislukte  pogingen  om  de 
koningen  van  Engeland  en  Frankrijk  met  elkander  te  ver- 
zoenen, wilden  zij  uit  Engeland  vertrekken  //maer  die  windt 
en  woude  hem  niet  voeghen.  Soo  wasser  een  ridder,  die  van 
graeve  Willems  heeren  was,  heer  Philips  van  Cortgenen 
ghenaemt ,  die  den  keyser  ende  den  grave  van  Zeelandt 
vertoochde  vande  groote  miraculen  ende  bevaerden,  die 
daghelijckx  inden  Polder  by  der  Veere  in  Walcheren  ge- 
schieden. Die  keyser  ende  die  graeve  van  Zeelandt  dit 
hoorende,  gheloofden  beyde  gheen  vleesch  te  eten  noch 
wijn  te  drincken  eer  zy  inden  Polder  haerlieder  pelgrima- 
gie  ghedaen  hadden.  Ende  Godt,  die  alle  dingen  machtig 
is,  voechde  den  windt  alsoo,  dat  die  keyser  ende  de 
graeve  van  Zeelandt  't  schepe  ginghen ,  ende  voeren 
binnen  xxiiij  uyren  in  Zeelandt.  Die  keizer  Sigismundus 
met  grave  Willem  volbrochten  haer  bevaert,  dy  zy  ghe- 
looft  hadden  onser  Vrouwe  inden  Polder,  ende  danckten 


138 

Godt  almachtig  van  dier  beneficien  ende  weldaden." 
Den  15den  November  1437  woedde  zulk  een  geweldige 
storm  ,  dat  vele  dijken  in  Zeeland  bezweken  en  Walcheren 
voor  een  groot  gedeelte  onderliep.  Hertog  Philips  van 
Bourgondië  was  te  Middelburg  en  deed  met  zijn  gansche 
hof  eene  bedevaart  naar  O.  L.  Vrouwe  in  den  Polder, 
waar  hij  eene  kaars  offerde  van  meer  dan  honderd  pond  was. 

Toen  in  1524  eenige  oorlogschepen  van  Veere  waren 
uitgezeild  om  de  haringbuizen  te  beschermen  ,  werd  het 
schip  De  Admiraal ,  waarvan  Dierick  van  der  Meer  kapi- 
tein was,  acht  dagen  na  Bamisse  door  zulk  een  feilen 
storm  beloopen,  dat  de  groote  mast  gekapt  en  de  cam- 
pagne overboord  geworpen  moesten  worden.  In  den  uitersten 
nood  deden  allen  de  gelofte  van  naar  O.  L.  Vrouwe  ter 
bedevaart  te  zullen  gaan.  Bijna  zinkend  kwamen  zij  te 
Goedereede  binnen,  trokken  terstond  naar  O  L.  Vrouwe 
in  den  Polder,  en  offerden  daar  uit  dankbaarheid  een 
klein  scheepje,  dat  nog  in  de  kerk  hing  ten  tijde  van 
Reygersberg 

In  den  stichtingsbrief  behield  graaf  Willem  het  collatie- 
recht  aan  zich ;  later  schijnt  er  echter  verschil  over  ont- 
staan te  zijn,  want  in  het  provinciaal  archief  worden  twee 
acten  bewaard,  een  van  Wolfaert  van  Borsselen,  28  Januari 
1316,  waarbij  hij  verklaart  de  kerk  wel  gesticht  te  hebben, 
doch  het  collatierecht  volstrekt  niet  te  bezitten;  en  een 
van  Sweder  Uterloe ,  kanunnik  te  Utrecht,  28  Juni  1348 
waarbij  hij  bevel  geeft  tot  dagvaarding  van  partijen  in 
een  geschil  over  het  patronaatrecht  der  kerk,  gesticht 
door  Wolfaert  van  Borsselen  in  den  onlangs  bedijkten 
nieuwen  polder.   Inv  N°  469  en  494. 

In  het  begin  der  zestiende  eeuw  bezat  de  kerk,  volgens 
het  cohier  in  het  stedelijk  archief  van  Veere  bewaard 
130  gemeten  lands,  alsmede  *een  boomgaerd,  liggende 
rondsomme  in  zijne  bevrydinge  groot    thien    gemeten  en 


139 

een  quartier."  Ook  nog  //de  dyckettinge  vanden  binnen- 
dyck  vanden  polder ,  streckende  vander  dorpe  tot  aen 
'tcleene  steenen  henlken,  neffens  'tooster  nyeuwe  landt, 
groot  inde  lenghde  ende  inde  breedde  iiij  gm.  XC  R." 

Het  archief  te  Veere  bewaart  nog  een  u  Memorie  omme 
te  maken  het  testament  ofte  vuyterste  wille  van  Cornelia 
Willlemsdr.  xxiij  Septembris  xvc  xxxix."  Daarin  wordt 
ook  O.  L.  Vrouwe  in  den  Polder  bedacht  met  een  halven 
koralen  rozenkrans  en  twee  ponden  vlaems :  ,/maeckt  ende 
gheeft  noch  onse  Vrouwe  inden  Poldere  die  helft  van  een 
coraele  pr.  nr.,  dat  van  Jan  Lauwerensz.  leste  moeder 
gecomen  es."  De  andere  helft  ging  naar  O.  L.  Vrouwe 
te  Aardenburg. 

Bij  den  overgang  van  Veere  in  1572  werd  de  kerk 
verwoest  en  verbrand;  de  boomgaard  is  in  1576  ten  be- 
hoeve van  den  lande  te  Veere  verkocht  aan  Jan  Hacco, 
koopman  aldaar,  voor  L.  145  vis.;  de  dijkketting  met 
het  overige  aan  Richard  Barradot  voor  nog  geen  15  pon- 
den vis.  Die  der  nieuwe  leer  waren  toegedaan  hebben 
een  klein  houten  kerkje  gebouwd,  licht  en  dicht  gelijk 
men  het  noemt,  dat  in  1591  geheel  omwaaide  en  in 
splinters  viel,  zooals  blijkt  uit  de  rekening  en  verantwoor- 
ding van  Braemsloot  over  dat  jaar,  waarin  voorkomt: 
*het  oude  hout  vande  omme  gewayde  kercke  vanden  Pol- 
der benoorden  der  Veere"  etc.  Zij  schijnen  toen  een  of 
andere  schuur  tot  kerk  te  hebben  ingericht ,  maar  waren 
te  klein  in  getal  om  een  eigen  predikant  en  kerkbestuur 
te  hebben;  immers  volgens  het  cohier  van  het  jaar  1580 
stonden  er  na  de  verwoesting  der  kerk  slechts  28  huizen 
//behalven  diverse  erven,  daervan  de  eigenaers  verstorven  en 
verbystert  waeren  en  nog  desolaet  en  onbetimmert  lagen." 
De  meeste  bewoners  van  den  Polder  waren  getrouw  ge- 
bleven aan  het  geloof  van  Hem ,  die  hun  op  de  voorspraak 
zijner  Moeder  zoovele  weldaden  en  gunsten  had  geschon- 


140 

ken  Dit  blijkt  uit  een  der  verzoekschriften,  welke  in 
1611  en  1612  aanhoudend  werden  opgezonden  aan  de 
regeering  van  Veere  en  de  classis  van  Walcheren,  om 
een  vasten  predikant  en  een  geregeld  kerkbestuur  ;  daarin 
toch  wordt  onder  anderen  verhaald,  dat  toen  prins  Willem 
van  Oranje  in  den  Polder  kwam  uen  door  Gods  geest  en 
gave  exempel  aller  vrome  princen  gevraecht  heeft  na  de 
oorsake  vant  derven  der  Gods  zuyver  woorts  predicatie 
dantwoorde  is  dat  de  supplt.  voorsaten  sulcx  angeboden 
genade  hebben  geweygert."  Arch.  Veere.  De  grootste 
ijveraar  voor  de  nieuwe  leer,  die  request  op  request  in- 
leverde, was  zekere  Jan  de  Bare,  waarschijnlijk  een  rijke 
boer;  hij  had  echter  een  geduchten  tegenstander  in  Petrus 
Moerman,  den  predikant  van  Serooskerke,  die  liever  de 
kleine  kudde  aan  zich  ter  verzorging  hield.  Eerst  in  1622 
werd  de  bouw  der  tegenwoordige  kerk  op  openbaar  gezag 
begonnen  en  in  het  volgende  jaar  voltooid,  toen  ook  een 
vaste  predikant  en  een  geregeld  kerkbestuur  werden 
aangesteld . 

Slechts  van  twee  pastoors  kan  ik  de  namen  mededeelen. 

Anno  1 3 i 8  :  in  het  aangehaalde  bevel  tot  dagvaarding 
der  partijen  in  het  geschil  over  het  patronaatrecht  wordt 
genoemdt  heer  Hugo  Symonis,  priester.  Ik  vermoed  dat 
hij  de  cureit  der  O.  L.  Vrouwekerk  was.  Als  zaakgelas- 
tigde van  den  abt  trad  meester  Hugo  Wustinc  op,  terwijl 
de  belangen  van  den  heer  van  Borsselen  waren  toevertrouwd 
aan  meester  Johan  de   Bersalia ,  utriusqne  juris  professor. 

Anno  1445  :  honderd  jaren  later  was  cureit  heer  Jacob, 
zooals  blijkt  uit  de  rekening  van  den  heer  van  Veere, 
waarin  onder  de  ontvangsten  over  dat  jaar  voorkomt: 
/,Den  Vpslach  gaerde  heer  Jacop  die  cureyt  van  bamisse 
anno  xlv  tot  meye  toe  anno  xlvj'  ,  daer  off  quam"  etc. 
Hij  komt  ook  nog  voor  in  de  rekening  van  1448  tot  en 
met  1463.  Arch.  Veere. 


141 

Als  oucl-Arnemuiden  in  de  vijftiende  eeuw  door  vele 
*gronbraekselen"  dagelijks  afnam  en  dreigde  weldra  ge- 
heel door  het  water  verzwolgen  te  worden ,  verplaatste 
Hendrik  van  Borsselen ,  heer  van  Veere ,  het  klooster 
der  reguliere  kanunniken  ,  dat  daar  gelegen  en  aan  het 
klooster  Sion  bij  Delft  ondergeschikt  was,  in  1452  naar 
O,  L.  Vrouwenpolder.  ')  Van  goederen  of  inkomsten,  die 
het  klooster  bezat,  wordt  geen  aanwijzing  in  het  Veersche 
archief  gevonden;  alleen  getuigen  eenige  bewaarde  qui- 
tantiën,  dat  de  heeren  van  Veere  jaarlijks  eenige  renten 
en  proven  aan  de  religieusen  uitbetaalden.  Zoo  lees  ik  in 
de  rekening  van  den  heer  van  Veere  in  de  jaren  l4b'£ 
en  1463:  //Item  mijn  Heere  heeft  den  regulieren  gegeven 
in  onser  vrouwen  polder  van  xij  gem.  lants'''    etc. 

Eene  quitantie  van  broeder  Bouwen  Hughesz.  van  het 
jaar  1485  luidt  aldus:  //Ie  broeder  Bouwe  Hughesz.  pries- 
ter ende  procurator  vanden  reguliere  in  onser  lieve  Vrouwen 
polder  kenne  dat  ie  ontfanghen  hebbe  van  Jan  Hughesz. 
lantmeter,  als  rentmeester  van  myns  heeren  van  der  Veere 
een  ^  gr.  vlaams,  als  van  myns  heeren  voorsz.  heer  va- 
ders saligher  gedachten  jairghetide ;  Item  noch  viij  gr. 
van  een  ander  jairghetide ;  Item  noch  vj  Sch.  vj  gr.  van 
die  papelicke  ende  costerie  prouen  van  xxvj  ghemeten 
lants,  te  weten  elc  ghemet  iij  gr.  j  die  sinen  van  den 
heelen  ghelde  xxvij  Sch.  ij  gr.  ende  betaelt  als  van  den 
jare  van  Lxxxij.  In  kennysse  der  waerheyt  soe  hebbe  ie 
broeder  bouwen  hughesz.  pater  ende  procurator  voirnoemt 
deze  quitancie  geschreuene  met  myn  selfs  handt,  op  onser 
lieue  vrouwen  dach  nativitatis  anno  miiij  -  lxxxiij.  Arch. 
Veere. 

Dat  de  kloosterlingen  zich  met  het  schrijven,  beschil- 
deren en  binden  van  boeken  bezig  hielden,  blijkt  uit  eene 

1)  Boxhoru,  II,  234. 


142 

rekening  door  hen  aan  den  heer  van  Veere  tenjare  1474 

ingeleverd,   waarop  de  volgende  posten  voorkomen: 

</Eerst    vande    twee    antiffonalen    te    scriuen    ende    te 

binden  xvj  L  gr. 

Noch  vande  twee  boecken  ghescr.  ende  ghebond        L  gr. 

Noch  vanden  een  briuier  te  binden  iiij  Sch.  gr. 

Noch  van  twee  boecken  te  binden  ende  te  verlichte  die 

myn  heere  toebehoren  Sch.  gr. 

Noch  voor  myn  vrouwe  en  boeck  in  fransoeis  ghebon- 

den  ende  verlicht  ij  Sch.  iiij  gr." 

Arch.  Veere. 

Het  klooster  droeg  den  naam  van  //het  heilig  graf" 
en  werd  op  de  groote  vergadering  der  hollandsche  huizen 
van  de  reguliere  kanunniken,  die  zich  van  Windesheim 
wenschten  af  te  scheiden ,  gehouden  in  het  klooster  van 
Sion  4  Mei  1444,  vertegenwoordigd  door  broeder  Dideryk 
Dideryksz.  prior 

In  het  begin  der  zestiende  eeuw  geraakte  het  klooster 
van  het  heilig  graf  zeer  in  verval  en  armoede ,  en  schreef 
vele  malen  naar  het  moederhuis  Sion  bij  Delft  om  hulp 
en  ondersteuning.  Daarbij  kwam,  dat  de  broeders  in  proces 
geraakten  met  zekeren  Jan  van  Brucelle,  die  hun  het  eigen- 
domsrecht op  zes  gemeten  lands  onder  Serooskerke  betwistte 
en  door  de  vierschaar  van  genoemde  plaats  in  het  gelijk 
werd  gesteld,  zoodat  hij  voortging  met  *de  voirsz  kercke 
dat  alsoo  af  te  nemene  tegen  Gode  ende  tegen  recht." 
Zij  zonden  een  verzoekschrift  aan  keizer  Karel ,  waar- 
van het  moeilijk  te  lezen  concept  nog  in  het  archief  van 
Veere  bewaard  wordt.  Het  schijnt  dat  noch  het  request 
aan  den  keizer  noch  de  klaagbrieven  naar  Sion  het  klooster 
hebben  kunnen  behouden :  in  het  jaar  1552  woonden  er 
nog  maar  drie  kanunniken  in ,  met  name  Hubrecht  Jansz., 
Claes  Jacobsz.  en  Geleyn  Cornelisz.  Toen  begreep  de 
heer  van  Veere,  Maximiliaan  van  Bourgondië,    in  over- 


143 

eenstemming  met  den  proir  van  Sion  ,  dat  het  tijd  was 
'thuis  van  het  heilig  graf  op  te  heffen  /, metten  goeden 
daertoe  behorende  ende  appendencien  van  dien,  omme  alle 
tselue  by  ons  geemployeert  te  wordene  ad  alias  pias 
causas  off  anders  zoe  wy  na  state  van  douergebleven 
goeden  ende  na  gelegentheyt  der  saken  beninden  sullen 
oirbair  ende  wel  gedaenen  te  zijne."  Aan  de  drie  laatste 
bewoners,  zoo  even  genoemd,  //opdat  die  nyet  en  souden 
verloren  gaen,J,  werd  eene  jaarlijksche  lijfrente  toegekend 
van  vier  ponden  vlaams.  Arcli.  Vreere.  Register  van  al- 
lerhande brieven  testam.,  dotat.  enz. 

Na  den  dood  van  heer  Philips  van  Bourgondië  in  1567 
werd  het  oude  klooster  verkocht  aan  jonkheer  Jeronimus 
de  Rollé  te  Veere  voor  35  pond  18  Sch  ;  en  als  deze 
in  1573  was  gesneuveld,  werd  het  verwoest  en  verbrand. 
Later  verrees  daar  een  lusthof:  thans  staan  er  armoedige 
arbeiders- woningen. 

In  het  stedelijk  archief  van  Veere  wordt  nog  gevonden 
een  klein  boekje,  onderteekend  door  heer  Wolfaert  van 
Borsselen,  waarschijnlijk  in  het  jaar  1475,  waarvan  het 
opschrift  luidt :  Rekening  tuyssen  myn  Heer  vander  Veer 
ende  den  regulieren  jn  onsen  vrowen  polder,"  en  ook  nog 
eene  rekening  en  verantwoording  van  den  «Ontfanck  ende 
den  Vuytgeven  ende  Betalinge,"  gedaan  door  het  armbe- 
stuur van  den  Polder  in  het  laatst  der  zestiende  eeuw. 

Van.  geen  andere  kloosterlingen  dan  de  reeds  genoemden 
hebben  wij  de  namen  kunnen  vinden. 

XXIII. 

WEST-SOÜBTJRG. 

Deze  plaats,  later  de  woonstede  van  den  bekenden 
papenhater  Marnix  van  sint  Aldegonde,  was  een  der  aan- 
zienlijkste heerlijkheden  en  dorpen  van  Walcheren ,  met 


144 

een  groot  en  sterk  kasteel  en  eene  parochiekerk  ,  toege- 
wijd aan  den  heiligen  Martinus,  welke  kerk  reeds  in  het 
bekende  charter  van  Jan  van  Nassau  ten  jare  1271  ge- 
noemd wordt.  Het  collatierecht  der  kerk  behoorde  aan  den 
abt  van  Middelburg,  en  de  kerken  van  Cats  en  Synouds- 
kerke  waren  aan  de  parochiekerk  van  West-souburg  on- 
dergeschikt. De  heerlijkheid  behoorde  aan  de  van  Bors- 
selen  van  Brigdamme  en  Duiveland,  die  het  kasteel 
bewoonden.  Heer  Albrecht  stierf  op  kruisverheffing  1390 
en  werd  in  het  koor  der  kerk  begraven;  ook  jonkvrouw 
Beatris,  dochter  van  Boudewijn  van  Domburch,  werd  daar 
7  Februari  1398  bijgezet.  Als  de  godvruchtige,  schier 
als  eene  heilige  vereerde  vrouwe  Anna ,  bastaard-dochter 
van  Bourgondië,  vrouwe  van  Ravesteyn,  op  het  kasteel 
gestorven  was,  werd  haar  hart  insgelijks  in  het  koor  der 
kerk  begraven,  doch  haar  lichaam  overgebracht  naar  het 
Minnebroeders  klooster  te  Brussel. 

In  1454  werd  de  parochiekerk  verheven  tot  eene  colle- 
giale kerk  met  negen  kanunniken,  gefundeerd  en  rijk 
begiftigd  door  Adriaen  van  Borsselen,  heer  van  Brigdamme 
en  Duiveland ,  en  zijne  weldoende  vrouw  Anna  van 
Bourgondië. 

Uit  verschillende  charters  van  het  provinciaal  archief, 
waarbij  kapellaans  voor  West- souburg  worden  voorgesteld 
of  benoemd,  blijkt  dat  er  meerdere  kapellerijen  in  de 
collegiale  kerk  zijn  gesticht,  met  name  een  van  het  heilig 
kruis,  een  van  O.  L.  Vrouwe,  een  van  Sint  Nicolaas  en 
een  van  Joannes  de  Dooper 

De  kapellerij  van  het  heilig  kruis  werd  gesticht  //int 
jaer  ons  Heren  duzent  driehondert  achte  ende  viertich, 
des  sondaghes  na  sente  martyns  dach  inden  winter,"  door 
Haddeman  Haddemanszone  van  West-souburg.  Het  colla- 
tierech  behield  de  stichter  aan  zich,  wende  na  miin  doot 
so  willic  dat  ghichters  (collators)  bliuen  van  deser  capelrie 


145 

Willem  Zoeldenzone  van  Westzubburgh,  Clays  Versoete 
Hannenzone  van  Welsinghe  ende  Pieter  Wouterszone  van 
Westzubburgh;  ende  dat  zi  deze  capelrie  gheuen  alse  ver- 
scijnt  (open  valt)  ,  also  langhe  alser  enig  leuet  van  hen 
drien,  den  ghenen  dies  wachdig  es  binnen  minen  geslachte 
ende  daghelix  messe  doet."  Na  den  dood  van  den  laatste 
dezer  drie  genoemden  kwam  het  collatierecht  aan  den  abt 
van  Middelburg.  Eehigszins  vreemd  mag  de  beschikking 
heeten,  waarbij  de  stichter  bepaalde,  dat  de  eerste  kapel- 
laan, die  hij  uit  zijne  maagschap  zou  benoemen,  op  eigen 
kosten  altaar,  misgewaden  en  alle  benoodigdheden  moest 
aanschaffen.  Uitdrukkelijk  toch  verklaart  hij  :  ^Ende  die 
ghene,  die  dese  capelrie  eerst  hebben  sal ,  die  willic  dat 
den  cost  doet  van  syns  seluet  goede,  vanden  outaer 
te  makene  voer  theylighe  cruce,  ende  te  doen  wien 
(wijden)  ende  die  confirmacie  ende  instistucien  ende  anders 
dat  daertoe  behort."  Inv.  N°  508. 

Op  het  stadhuis  te  Middelburg  wordt  nog  een  eigen- 
handig onderteekende  brief  bewaard  van  Adolf  van  Cleve, 
waarmede  hij  aan  de  regeering  van  Middelburg  kennis 
geeft,  dat  zijn  kappellaan,  heer  Anthonis  van  Colen,  op 
i/Ascencionsdag  1479  zijne  eerste  heilige  Mis  zal  cele- 
breeren.  Stedel.  archief,  Inv.  N°  489. 

Nog  moeten  wij  vermelden,  dat  er  meestal  twee  pas- 
toors tegelijk  van  Westsouburg  waren,  ieder  voor  de  helft 
der  parochie,  zooals  blijkt  uit  hunne  aanstellingsbrieven 
in  verschillende  jaren. 

Als  pastoors  hebben  wij  gevonden: 

Anno   1317:  heer  Petrus,  cureit.  Arch.  abdij. 

Anno  1834:  heer  Petrus  de  Scenghen,  erector  medie 
partis  prochialis  ecclesie  de  Westerzubburgh"  stierf,  en 
heer  Hugo  filius  Petri  werd  voorgesteld  en  benoemd. 
Inv.  N°  385. 

Anno  1335:  Jacobus  de  Valencennis  is  rector  van  de 

Bijdrage!!  Gescb.  Bisd.  v.  Haarlem  VlIIeDeel.  10 


146 

andere  helft  der  parochie  en  verzoekt  te  mogen  ruilen 
met  Henricus  de  Bevernia,  //rector  ecclesie  de  Husia 
Tornacens.  dyoc",  wat  hem  werd  vergund.  Genoemde 
heer  Hendrik  werd  door  den  officiaal  van  Utrecht  beves- 
tigd 3  November  van  dit  jaar.  Inv.  N°  395. 

Anno  1348:  Heynrik  Henrici  Hughen,  prochiepape  van 
Westerzubburgh ,  tijdens  de  stichting  der  kapellerij  van 
het  heilig  kruis.   Inv.  N°  508. 

Anno  1356  :  sterft  Heynrik  Hughen  en  wordt  op  verzoek 
van  heer  Wolfaert  van  Borsselen  opgevolgd  door  heer 
Joannes  van  den  Eede,  waarschijnlijk  voor  de  helft  der 
parochie ,   want 

Anno  1360  sterft  heer  Aemilius ,  en  de  abt  draagt 
Ghyso  Lambertszoon  voor  tot  cureit  van  Westsouburg, 
20  October.  De  officiaal  van  Utrecht  beveelt  zijne  afkon- 
diging als  cureit  ^medie  partis  prochialis  ecclesie" ;  de 
pastoor  van  Oostsouburg  J.  Jacobsz.  'geeft  verslag  van 
de  afkondiging,  en  29  Januari  des  volgenden  jaars  heeft 
de  bevestiging  plaats.  Inv.  N°  823,  834,  836  en  837. 

Anno  1378:  heer  Henricus  Joannes  Heypen  cureit, 
komt  voor  als  getuige  bij  de  uitspraak  in  een  geschil 
van  graaf  Albrecht  van  Beyeren,  Inv.  N°  944. 

Anno  1466:  was  heer  Bussingier  pastoor.  Oudh.  en 
Gest.  blz.  250. 

Anno  1483:  Wilhelmus  Theodori  cureit  van  de  pa- 
rochiale en  collegiale  kerk  Antonius  filius  Jacobi ,  kappel- 
laan  van  sint  Jan  Baptist,  sterft  en  wordt  opgevolgd 
door  Pieter  Willemsz.  IJsier.  Inv.  N°  1751-1771. 

Anno  1491:  Wironus  Egidius  filius  Laurentii  Wilhelmi 
is  kapellaan  van  het  Sint  Nicolaas-altaar. 

Anno  1492:  Wordt  opgevolgd  door  heer  Jacobus  Chris- 
tiani.  Inv.  1880-1897. 

Anno  1501  :  bisschop  Frederik  IV  van  Baden  vergunt 
aan   Joannes  Nicolaasz. ,    kapellaan   te  Westsouburg,    de 


147 

wekelijksche  Missen  in  maanclelijksche  te  veranderen. 
Inv.  N°  2039. 

Anno  1502:  heer  Jan  Jacobsz.  kapellaan  te  Westsou- 
burg.  Inv.  N°  2051-2065. 

Anno  1515:  keizer  Karel  V  geeft  brieven  van  legi- 
timatie aan  heer  Jacob  van  Bourgondië,  deken  van  Sou- 
burg. Inv.  2230. 

Anno  1525;  heer  Joannes  de  Betumia,  kapellaan  van 
het  O.  L.  Vrouwe-altaar  in  de  parochiekerk  van  den 
heiligen  Martinus,  sterft  en  wordt  opgevolgd  door  heer 
Cordatus.  Inv.  N°  2382  en  23S6. 

Anna  1526:  deken  en  kapittel  van  sint  Maarten  te 
Souburg  verkoopen  twee  huizen  aan  hun  medekannunnik 
C.  Mulart.  Inv.  N°  2399. 

Anno  1533:  bisschop  Willem  van  Utrecht  wees  4  ge- 
meten lands  van  de  kapellerij  van  sint  Nicolaas  te  West- 
souburg  aan  het  sint  Nicolaas-altaar  te  Ritthem  toe  '),  op 
verzoek  van  den  kapellaan  aldaar,  heer  Joannes  Petri,  omdat 
alle  overige  bezittingen  dier  kapellerij  verdronken  waren. 

Anno  1556:  Mr  Adriaen  was  proost  van  het  kapittel, 
en  werd  12  Mei  door  Jeron.  Sandelin,  rentmeester  Be- 
westen  Schelde ,  verlijd  met  ambachten  onder  Oostkapelle, 
vermeld  in  schepensbrief  van  9  Maart  1555.  Acht  dagen 
daarna  verklaarde  genoemde  proost  Adriaen  bij  openbare 
acte,  dat  de  ambachten  in  Oostkapelle,  ten  fijnen  name 
verheven,  behooren  aan  den  abt  van  Middelburg.  Inv. 
N°  2979  en  2981. 

Anno  1558:  C.  Polderman,  kanunnik  te  Westsouburg 
wordt  door  C.  Adriaensz.  en  andere  keurschepenen  van 
Koudekerke  bevestigd  in  het  bezit  van  land ,  ten  behoeve 

T)  De  Heer  Visvliet  moet  zich  hier  vergist  hebbeD ,  daar  hij  in  ziju  Inven- 
taris Oostsouburg  opgeeft,  terwijl  ik  volgens  mijne  aanteekeningeu  West- 
souburg gelezen  heb.  Van  eene  kapellerij  van  St.  Nicolaas  iii  eerstgenoemde 
kerk  heb  ik  niets  gevonden. 


148 

van  het  Kapittel.    Inv,  N°  3020.    Alstoen    zal  dus   deze 
vicari  zijn  opgeheven.  Inv.  N°  2533. 

Van  kerk,  kasteel  of  dorp  is  geen  enkele  steen  meer 
te  vinden ;  Westsouburg  bestaat  niet  meer. 

XXIV. 

OOST-SOUEURG. 

Oost-souburg,  een  aanzienlijk  dorp,  des  zondags  zeer 
bezocht  door  de  Middelburgers  en  Vlissingers,  kreeg  in 
1250  van  Theodorus,  bisschop  van  Verdun,  vergunning 
dat  er  eene  parochiekerk  zou  worden  gesticht  door  Pieter 
Willemsz.  van  Souburg.  Inv,  N°  52.  Dit  charter  is  uit- 
gegeven in  Nehalennia. 

Aan  welken  heilige  de  kerk  was  toegewijd  heb  ik  niet 
kunnen  opsporen,  waarschijnlijk  wel  aan  de  allerheiligste 
Maagd,  wier  beeld  in  den  hoogen  zwaren  toren  prijkte, 
en  die  hier  grootelijks  vereerd  werd.  Heer  Adriaen  van 
Borsselen  van  Brigdamme  enz.  schonk  in  1466  bij  tes- 
tament ,/onser  Vrouwe  in  Oesterzouburch  twintich  nobe- 
len  eens  voor  al,  omme  te  houden  bernende  een  lampe 
ten  euwigen  dagen  voor  onser  Vrouwen  beelt  opten  thoren  " 
Oudh.  en  Gest.  blz.  248. 

In  de  parochiekerk  was  eene  kapellerij,  in  Mei  1346 
gesticht  ter  eere  van  de  Allerzaligste  Moedermaagd  Maria, 
en  door  bisschop  Jan  van  Utrecht  in  dezelfde  maand  goed- 
gekeurd en  bevestigd.  Over  het  collatierecht  dezer  kapellerij 
ontstond  ten  jare  1505  twist  tusschen  den  Middelburg- 
schen  abt  en  vrouwe  Anna  van  Bourgondië.  Inv.  N° 
472,  473  en  2113. 

Anno  1362:  heer  Jan  Jacobsz.  cureit  van  Oostsouburg 
geeft  verslag  van  de  afkondiging  gedaan  voor  Ghijzo  Lam- 
bertsz.  als  cureit  voor  de  helft  te  Westsouburg.  Inv. 
N°  836.  Deze  is  de  eenige  pastoor,  wiens  naam  ik  heb 
kunnen  vinden. 


149 

Anno  1351:  graaf  Willem  V,  als  collator  der  vicarie 
te  Oostsouburg,  draagt  H.  Wisse  aan  den  aartsdiaken 
voor  als  kapellaan.  Inv.  N°  560. 

Honderd  jaren  later  komt  de  abt  van  Middelburg  als 
collator  ^oor;  immers  3  Januari  1155  draagt  de  abt 
Petrus  heer  Jacob,  natuurlijken  zoon  van  Adriaen  van 
Borsselen ,  tot  kapel  laan  voor.  Deze  werd  eerst  in  de  maand 
April  afgekondigd,  en  7  Mei  bevestigd.  Inv.  N°  1413-1421. 

Anno  1470:  Jan  van  'sGravezande  ,  abt  van  Middel- 
burg, draagt  Floris  Jacobsz.  van  Borsselen  voor  tot  ka- 
pellaan. Inv.  N°   1600. 

Anno  1475:  heer  Cornelis  Cornelisse  Paulusz.  wordt 
9  Maart  als  kapel  laan  bevestigd,  volgens  de  notariëele 
verklaring  van  Gillis  de  Bere.  Inv.  Nü  1657   en  1658, 

Anno  1504:  kapellaan  werd  heer  en  meester  Petrus 
Jacobus  van  de  Cappelle  ,  waarschijnlijk  een  bloedverwant 
van  den  Middelburgschen  abt  Petrus  van  de  Cappelle. 
Na  zijne  benoeming  ontstond  de  twist  over  het  collatie- 
recht  met  Anna  van  Bourgondië,  welke  het  volgende 
jaar  door  scheidsrechters  werd  uitgemaakt.  De  scheids- 
rechters waren  Johannes  van  Zijl,  deken  van  Zandenburg, 
en  Johannes  van  Wemelingen.  De  abt  werd  in  het  gelijk 
gesteld.  Inv.  2090-2113. 

Anno  1517:  heer  Wilhelmus  Wilhelmi  Cupers  kapel- 
laan //ad  altare  Ntri  Dni  in  prochiali  ecclesia  in  Oister 
Zoubburch",  was  overleden  en  wordt  opgevolgd  door 
Martinus  Huyssman,  Inv.  N°  2254-2265. 

XXV. 

SINT    LAURENS. 

Het  dorp  Popkensburg,  door  heer  Poppo  gesticht,  be- 
stond reeds  in  1290,  zooals  blijkt  uit  den  zoenbrief  van 
graaf  Floris  V  aan  heer  Wolfaert  van  Borsselen,  gege- 
ven 30  October  van  dat  jaar,  en  waarin  genoemd  wordt 


150 

heer  Janne  van  Popkinsborch.  Van  Mieris  charterb.  I,  510. 
Men  zegt  dat  heer  Claes  van  Borsselen  in  1  '353  het  kasteel 
aldaar  bouwde  en  eene  nieuwe  parochiekerk  stichtte.  De 
kerk  werd  toegewijd  aan  den  heiligen  martelaar  Lauren- 
tius,  en  weldra  ging  de  naam  van  het  dorp  Popkensbur^ 
over  in  dien  van  sint  Laurens.  Het  collatierecht  behoorde 
aan  den  deken  van  sint  Pieter  te  Middelburg,  doch  schijnt 
later  op  den  graaf  te  zijn  overgegaan.  In  de  kerk  moet 
ook  eene  vicarie  van  O. L. Vrouwe  zijn  gesticht  Sommigen 
willen,  dat  er  eene  iaarlijksche  processie  naar  sint  Lau- 
rens heeft  bestaan. 

Als  pastoors  worden  genoemd  : 

Anno   1466  :  heer  Claes  Symensz. 

Anno  1529:  heer  Matthaeus  Pietersz.  Oudh.  en  Gest. 
I,  258. 

Sint  Laurens  was  een  der  eerste  plaatsen ,  welke  de 
gruwelen  van  den  beeldenstorm  ondervonden ;  waarschijn- 
lijk werd  de  parochiekerk  reeds  in  1566  verwoest.  Het 
kasteel  hief  zijn  vier  fraaie  ronde  torens  tot  voor  weinige 
jaren  nog  altijd  fier  omhoog  tusschen  het  oud  geboomte, 
en  heeft  mij  menigmaal  den  toegang  tot  zijn  verlaten 
ridderzalen  verleend.  Eeniire  weinige  boeken  en  geschriften 
van  veen  waarde  stonden  nog-  in  de  stoffige  bibliotheek. 
Thans  is  van  kerk  en  kasteel  geen  spoor  meer  overig. 

Uit  het  meer  genoemde  ,/vergaerbouck"  der  gecon- 
fiskeerde  goederen  blijkt,  dat  de  kerk  van  sint  Laurens 
binnen  de  oostwatering  van  Walcheren  meer  dan  57  ge- 
meten land  bezat.  Arch.  Veere. 

XXVI. 

BUTTINGEN. 

Eene  oude  heerlijkheid,  waar  ook  vroeger  een  klein 
onaanzienlijk  dorp  moet  gestaan  hebben.  Ik  kan  van  But- 
tingen  niets  mededeelen  dan  dat  daar  sedert  het  jaar  1249 


151 

een  huis  is  geweest  der  Teutonische  of  Duitsche  heeren, 
met  eene  fraaie  en  groote  kerk,  waarvan  nog  lang  een 
brok  toren  de  plaats  aanwees,  waar  zij  gestaan  heeft. 

XXVII. 

BOUDINSKERKE. 

Buijenskercke  of  Serboudynskercke  wordt  in  een  oud 
handschrift  genoemd  Ecclesia  Balduini  of  sint  Boudewijns- 
kerke. 

Anno  1317  was  daar  pastoor  heer  Lambertus.  Arch. 
abdij. 

(Wordt  vervolgd.)  v.  d.  Hokst. 


-^*<+<**Q*^!è^- 


152 


EEN    PAAR    OORKONDEN   BETREFFENDE   HET    KLOOSTER 
NAZARETH    TE    RIJSWIJK. 

Wij  broeder  Aelbrecht  priester  ende  rectoir  ende  suster 
Appolonia  Jansdochter  priorissa    mitten  gemeen   convente 
der  reo;ulèerissen  van  onse  lieve  vrouwen  cloester  te  Naza- 
reth ,  gelegen  in  den  ambacht  van  Ryswyck ,  doen  kondt 
allen  luiden,  dat  wij  in  enen  ewighen  erfpacht  ontfangen 
hebben  ende  aengenomen  van  den   eerbaren  Loedwyck  van 
Leefdael  tien  margen  lants  Ivy  den  hoop  sonder  maet,  mit- 
ten husingen,  bei'ge,  boemten,  potinge  daer  opstaende,  onse 
wille  mede  te  doen,  welke  landen  gelegen  sijn  in  den  am- 
bacht van  Rijswijck,  streckende  van  den  breden  wech  zuyt- 
waert    in    den  vlyet    of   Haechvaert,  an  die  oestside  dat 
cloester  voersegt,  an  die  westzide  heer  Willem  van  Buschu- 
sens  woninge,  als  om  dertich  pont  ende  een  scilling  hollants 
ende  twee  guede  kasen  payment,  dair  men  in  den  Hage  wijn 
ende  broot  om  coopt ,  welcke  gelden  ende  erfpacht  voir- 
sect  wij  voir  ons  ende  onse  naecomelingen  geloeft  hebben, 
ende  geloven    in  guede  trouwen,  Loedewyk  voirsegt  ende 
sijnen  naecomelingen    of  haren    gewairden    bode  commervri 
binnen  renen  op  sinte  Kuneren  altair,  in  hair   vrybehalt  te 
leveren  te  betalen,   voirtain  jairlix  op  sinte  martijnsdach  in 
den  lointer,    of    binnen  den  tioalef  nachten  van  midivinter 
naestvolgende    sonder    langer    vertrec.     Voirt    hebben    wij 
voir  ons  ende  onse  naecomelingen  convente  voirs:  geloeft 
ende  geloven  alle,  voirtain  te  betaelen  ende  te  vrijen  buten 
loedwijch  voirs:    ende    sijnen    naecomelingens  coste  ende 
scade,  vier  ^  hollants  ende  een  half  pont  die  jairlix  opten 
voirs:   landen  staen  ende  wtgaen  sonder  afslach  des  erfpachts 
voirs.  Ende  noch  hiertoe  so  hebben  wi  ons  en  onse  nae- 
comelingen verbonden  ende  verbinden  dit  voors.  lant  mit 
sijnen  toebehoren,  ende  voert  alle  onse  lant  rorende  gue- 


153 

den,  ende  cmrorende,  dair  inne  dair  aen  te  vervolgen,  ind 
aen  ons  als  binnen  jairspacht  nae  elche  termijn  te  vervolgen, 
ons  niet  te  verweren  mit  genen  rechte  geestelic  of  wairlic, 
of  anders  in  enige  maniren,  dan  wel  te  betalen  Ende  dan 
geboirde  dat  oirloge  waer  ende  men  vylich  niet  reysen  en 
mochte,  so  sullen  ende  mogen  toij  onse  naecomelingen  convent 
voirs.  dese  penningen  erfpacht  voirs.  betalen  als  voirs.  ten 
ter  mine  j  air  lix  binnen  Dordrecht,  Leijen  of  Schoenhoven,  dair 
Loedwijck  voirs.  ende  sijnen  naecomelingen  des  ons  ivittigen 
ende  begeren,  ende  ons  quitancie  geven  of  senden,  ende  waert 
dat  dese  erfpacht  jairlix  als  voirs.  is  nyet  betaelt,  geleverd 
en  worde,  ives  bewijselic ,  costen  en  scade  Loedwijck  voirs.  of 
sijnen  naecomelingen  ten  recht  ende  mit  vervolch  dair  omdeden, 
sullen  ivij  betalen  als  den  erfpacht  sonder  sorpely  [surplus?] 
oplegen.  Ende  oick  wederomme  bevoirwaert,  of  wten  voirs: 
erfpacht  gueden  jairlix  meer  te  renten  wtginc,  dan  vyftalf 
pont  hollants,  dat  lofde  Loedwyck  voirs.  voir  hem  ende 
synen  naecomelingen  den  voirs.  convente  of  te  doen  ende 
te  vryen  buten  haere  scade  ende  coste  ,  ende  alle  dinge 
sonder  arch  ende  list.  In  kennissen  der  wairheyt  syn  hier 
ofgemaect  twee  brieven  gelyck  inhoudende,  d'een  wesende 
in  't  convent  voirs.,  d'ander  onder  Loedwijck  voirn,  beyde 
bezegelt  mit  des  conventszegel  ende  mit  Loe  lwyck  zegel 
voirs  ,  ende  tot  meerdere  zekerheit  heeft  Phillips  scoute,  ende 
ter  bede  ende  versoeck  van  beyden  partien,  syn  zegel  hyer 
mede  aengehangen.  In  't  jair  ons  heren  dusent  vierhondert 
twee  ende  tnegentich  op  sinte  martynsdach  in  den  winter. 

Up  ten  dach  van  huyden  compareerde  voor  den  hove 
van  hollant,  Phillips  van  Leefdale,  outste  zoon  van  heer  Jan 
van  Leefdale  ridder ,  ende  verclaerde  dat  hy  mits  desen 
opdroech  ende  overgafF  in  rechter  ghifte  Lodewijck  van 
Leeffdale  zijn  joncxste  broeder,  alle  alsulcke  recht,  actie, 
ende  toeseggen  van  hondert  Rinsguldens,  als  heer  Jan  van 
Leeffdale  zyn  vader  hem  gegeven  ende   onder    acte    van 


154- 

desen  hove  opgedragen  hadde,  welcke  acte  van  woordde 
te  woorde  luydende  is  als  hier  naevolcht.  Up  ten  dach 
van  hnyden  compareerde  voor  den  hove  van  hollant  heer  Jan 
van  Leeffdale  ridder  heere  vanTielten  ende  in  Goerl.  Ende 
drouch  op  ende  gaff  in  rechter  gifte  Philippus  van  Leeff- 
dale  zynen  outsten  zoone ,  geprocreert  ende  vercregen 
by  vrouwe  Winelia  van  Ranst  zynder  wettiger  geselline 
ende  huysvrouwe,  hondert  Rinsguldens  van  veertich  groo- 
ten  't  stuck ,  sjaars  te  heffen  ende  te  ontfangen  uyt  alle 
alsulcke  preden  van  goeden  landen  renten,  thienden  ende 
anders,  als  hy  liggende  heeft  in  den  Haege,  Haechambocht, 
ende  op  't  clooster  van  Ryswijck  buyten  den  Haege,  tot 
Monster,  ende  tot  andere  plaetsen,  binnen  die  jurisdictie 
van  den  hove  van  hollant  gelegen ,  mitsgaders  alsulcke 
landen,  erven,  huysinge,  hofstede,  schuren  ende  bergen,  als 
hy  liggende  heeft  in  Albrantswaart,  in  den  ban  van  Poorte- 
gael,  ende  daartoe  alsulcke  landen  als  hij  liggende  heeft 
in  den  ban  van  Roen.  Omme  die  bij  den  selven  Philips  zynen 
outsten  soen  angehoirt  ende  gepossideert  te  worden ,  als 
zyne  vrij  eygen  goet  tot  eeuwigen  dagen.  Ende  't  surplus, 
dat  die  voors.  goeden  meer  wairdich  zyn,  gaff  hy  insge- 
licx  in  rechter  gifte  Lodewyck  zynen  joncxsten  soone,  te 
heffen  ende  up  te  buren  als  zyn  vrij  eygen  goeden  Ende 
renunthieerde  die  voors.  heer  Jan  van  Leeffdale  ridder 
alsus,  ende  (alsdan  Paeschen)  ')  alsux  van  die  voors.  goeden 
tot  behoeff  van  den  selven  zynen  oudtsten  ende  joncxsten 
zoonen,  inder  qualiteyt  als  boven,  sonder  eenich  recht,  actie 
ofte  toeseggen  daer  meer  an  te  behouden  Ende  versochte 
an  den  voors.  hove  tot  versekerheyt  van  desen  hier  off 
gemaect  te  worden  acte,  die  hem  geconsenteert  is,  gedaen  in 
den  haege  onder  t  signet,  dat  men  noch  ter  tyt  useert,  hier 
aen  gehangen  up  ten  VIIIsten  dach  van  Junii  in  t  jair  ons 
heeren  duysent  vyfhondert  ende  achtiene.  Bij  mijnen  heer 

1)  »alsdan  Paeschen"  is  door  eene  andere  hand  bijgeschreven. 


155 

die  president  heer  Gerrit  van  Assendelft,  riddermeesters 
Jan  van  Duvenvoirde,  JacobMorys,  ende  Aelbrecht  van  Loo, 
Jasper  Lievens,  ende  Claes  Lievens,  ende  van  Cats,  ende 
Hugo  van  Assendelft,  raedtsluyden  van  hollant  nu  tegen- 
woordich,  ende  opte  plane  geteyckent  J.  de  Jonge.  Ende 
renuntsieerde  die  voorsz.  Philips  van  Leeffdale  alsits  ende 
alsdan  alsux  van  de  voors.  hondert  Rinseo;ulden  tot  be- 
hoeff  van  Lodewyck  zyn  joncxste  broeder  in  der  manyere 
boven  verhaelt,  sonder  eenich  recht,  actie  ofte  toeseggen 
dair  meer  an  te  behouden.  Ende  versochte  die  voors. 
Philips  an  den  voors.  hove  tot  vesticheyt  van  desen  hier 
aff  gemaect  te  wordden  acte,  die  hem  geconsenteert  is. 
Gedaen  in  den  Haege  opten  xxiijen  dach  van  Maert  in 
t  jaer  duysent  vyfhondert  vier  ende  twintich  nae  scryven 
van  den  voors,  hove.  By  mynen  heer  die  president  heer 
Gerrit  van  Assendelft  ende  Florijs  van  Wyngaerden  rid- 
ders meesters  Jan  van  Duvervoirde  Abel  van  Coulster  ende 
Jasper  Lievensz  raedtsluyden  van  hollant  nu  tegenwoor  iich 

J.    DE    JONGHE. 

Wy  Cornelis  Janszoon  ende  Philips  Dierckszoon  beyde 
gezworens  in  den  ambacht  van  Rijswick  doen  condt  ende 
kennelicken  eenen  yegelicken,  hoe  dat  op  huyden,  datum 
van  desen  voer  ons  gecomen  ende  gecompareert  is  in  zijne 
propere  persoen  Lodewyck  van  Leeffdale,  wonende  in  Vlaen- 
deren. Ende  bekende  wel  ende  doechdelicken  ende  eeuwe- 
licken,  zonder  eenige  lasse  daer  an  te  houden,  vercoft  ende 
getransporteert  te  hebben,  vercoept  ende  transporteert 
midts  desen  Jan  Millinck  Janszoon  voer  hem  synen  erfven 
ende  nacomelingen,  een  erfpacht  van  dertich  pont  ende  een 
scellinch  hollants  midtsgaders  twee  goede  kaesen  ende  'treclit 
van  dien ,  de  welcke  erffpacht  hij  comparant  sprekende  heeft 
upten  convent  der  regularissen  van  onser  vrouwencloester 
te  Nazaret,  gelegen  in  onsen  ambacht  van  Ryswick,  al  naer 
vermogen  zekere    brieven   in   dato   duysent  vier  hondert 


156 

ende  twee  ende  negentich  up  sinte  maertynsdach  in  den  win- 
ter, midtsgaders  zekere  transport  hem  comparant  hiervan 
sijn  bij  sijnen  vader  heer  Jan  van  Leeffdale  soe  by  synen 
broeder  Phillips  van  Leeffdale  gedaen  voer  den  hove  van 
hollant,  up  ten  achten  dach  van  Junie  anno  xvc  ende  ach- 
tien,  Ende  den  vier  ende  twintichsten  van  Maert  anno 
xvc  vier  ende  twintich  nae  scryven  van  den  voirs.  hove, 
geinsereert  wesende  in  eene  acte  van  de  voornoemde  hove 
daer  desen  onsen  brieve  doer  getransfixeert  ende  besegelt 
zijn,  verschijnende  alle  jaers  die  voers.  erfpacht  up  sinte 
Maertynsdach  in  den  winter,  al  naer  vermogen  de  voers. 
rentebrief,  stellende  denselven  Jan  Millinck  ende  sijnen  er- 
ven in  zyner  comparants  stede,  omme  te  mogen  ten  eeuwigen 
dagen  ontfangen  den  voersz.  erfpacht,  ende  genyeten  den 
geheelen  inhouden  van  den  voersz.  erfpacht  ende  trans- 
portbrieven.  Des  'toerconde  endealsoe  wij  gezworens  voers. 
selven  genen  zeghelen  gebruycken,  soe  hebben  wy  gebe- 
den Philips  Louweriszoon  onsen  schout  tot  Ryswick,  dat 
hy  desen  brief  over  ons  bezegelen  wilde,  't  welck  ie  Phi- 
lips Louweriszoon  schout  sulx  gedaen  hebbende  ende  myn 
zegel  hier  angehangen  ende  getransfixeert  doer  beyde 
voersz.  brieven  up  ten  vijen  dach  der  maent  van  September 
anno  xvc  zeven  ende  dertich. 

Wij  Pauwels  Henricxz:  van  Zoemeren,  ghysbert  Phi- 
lipsz  Potteye ,  Gerit  Jan  Goesensz: ,  Marten  Woutersz: , 
Peter  Henric  Hesselsz: ,  Arnt.  Willemsz:  en  Arnt  Her- 
bertsz:  Scepenen  in  de  heerlicheyt  van  Boxtel  doen  condt 
eenen  yegelycken.  Alzoo  die  conventualen  van  den  con- 
vente  der  zusteren  of  te  regularissen  van  onse  lyever 
vrouwen  clooster  te  Nazareth,  gelegen  in  den  ambocht  van 
Ryswyck,  jayrlycx  gelooft  hadden  Lodewycken  van  Leeff- 
dale eenen  jayrlicken  ende  erffelicken  thyns  ofte  onlosbare 
rente  van  dertich  ponden  en  eenen  schelling  hollants  mit 
twee  guede  kasen  te  betalen,  alle  jayre  in  den  hoochtyde 


157 

van  Sinte  Martens  dach  in  den  Wynter,  ofte  bynne  den 
twaleff  nachten  van  mid  wyntere,  nae  teneur  ende  inhou- 
den van  eenen  bryeff,  bezegelt  met  drye  uythangenden 
zegelen  in  groenen  wassche,  dat  breeder  vermellende,  geda- 
teerd in  'tjayre  ons  heeren  duysent  vyerhondert  twee 
ende  tnegentich  op  sinte  martens  dach  in  den  wynter  ende 
welcken  erffthyns  voirsz:  Lodewyck  van  Leeffdale,  wonende 
in  Vlaenderen  wel  ende  doechdelicken  vercoft  ende  getrans- 
porteert  hadde  Jan  Millinck  soene  Jans,  gelyck  in  eenen 
anderen  brieff  met  des  schouts  zegel  van  Ryswyck  beze- 
gelt ende  aenden  orginelen  bryeff  met  eenre  acten  ge- 
tranfixeert ,  dat  breeder  begrepen  staet ,  in  date  op  ten 
zevensten  dach  der  maent  September  in  'tjayre  vyfihyen- 
hondert  zeven  ende  dertich.  Soe  is  op  ten  dach  van  huy- 
den  datum  ondergescreven  gecomen  ende  gecompareert  voor 
ons  scepenen  voors :  in  zynen  propren  persoen  der  eer- 
same  Jan  Millinck  zoene.  wijlen  Jans  Millinck,  in  zyne 
leve  heer  van  Waelwijck  voirs:  ende  heeft  geconstitueert, 
gestelt  ende  geordineert ,  constitueerde,  stelde  ende  ordi- 
neerde midts  desen  heeren  Splinter  van  Hargen ,  riddere 
heer  van  Oisterwyck  voirs :  zynen  swager  in  zynen  wet- 
tigen ende  irrevocabelen  facteur.  Gevende  ende  verleenende 
denzelven  heeren  Splinter  voirs  vrye  ende  volcomen 
machte  ende  zunderlinge  beveele,  omme  van  zijndt  wegen 
ende  in  den  name  van  hem  constituant  voir  scouthen  ende 
scepenen ,  gesworenen  ofte  wedthouderen  der  heerlicheyt 
van  Rijswyck,  ofte  daer  tzelve  zal  behoiren  te  geschyeden, 
ende  hi  gelievende,  den  voirsz  erffthyns  van  dertich  pon- 
den, eenen  schelling  hollants  ende  twee  guede  kasen  met  alle 
Letteren  ende  bryeven,  mentie  daeraff  mayckende,  te  trans- 
porteren, op  te  dragen  ende  overtegeven  in  handen  en  tot 
behoeffve  van  den  eersarnen  meester  Cornelis  Suys  raedt 
ordinaris  des  conincklicke  majesteyt  in  Hollant,  omme 
van  denzelven,  zynen  voren  ende  uacomelingen  dyen 
voirsz:    erffthyns  tot  eeuwelicken  daegen  te  hebben  ende 


158 

te  gebruycken,  ende  den  voirsz:  meester  Cornelis  Suys 
van  den  voirsz:  erffthyns  goede  verzeekeringe  asseurantie 
en  [?]  gelooften  die  van  noode  wesen  zullen  onder  verbyn- 
tenisse  van  hem  constituants  persoon  ende  allen  syne 
goedens  te  doene ,  ende  voirts  generalicken  ende  specia- 
licken  alles  daer  inne  ende  mede  te  vorderen  ende  te 
doene  dat  hy  constituant  zelve,  present  ende  voir  oigen 
wesende,  daer  inne  ofte  mede  zoude  kunnen  ofte  moigen 
vorderen  ende  doen ,  niettegenstaende  die  zaycke  naerder 
ende  speciaelder  maebt  behoeffden  dan  voirs:  staet,  Gelo- 
vende die  voirs :  constituant  onder  verbyntenisse  van  zyne 
persoen  ende  van  allen  zynen  goeden ,  hebbende  ende 
vercrygende,  eeuwich  vast,  stedich  ende  van  weirden  te 
houden  allen  'tgene  ende  zoe,  wes  by  den  voirsz:  heeren 
Splinter  ridder  heer  van  Oisterwyck  voirs:  in  'tgeen  voirs : 
staet ,  gehandelt ,  gedaen  ende  voirtgekeert  zal  worden  , 
zonder  daer  tegens  te  commen,  te  doen,  ofte  te  doen  doen 
in  eeniger  maniere  ,  ende  alle  argelist  ende  deceptie  hier 
inne  uytgesloten  ende  gesecludeert.  Ende  des  't  oyrconden 
hebben  wy  scepenen  voirsz.  den  zegel  ons  gemeynes 
scependoms  van  Boxtel  hier  beneden  an  gehangen.  Gege- 
ven in  den  jayre  der  geboyrten  onsheeren  te  reeckenen, 
doe  men  schreeff  duysent  vyffhondert  acht  ende  vyftich  , 
nae  schryven  des  hoofts  van  Luydick  den  acht  ende 
twintichsten  dach  January. 

Wy  Philips  Dircxzoone  ende  Jan  Dircxzoone  beyde  ghe- 
committeerde  gezvvaerens  in  den  ambachte  van  Ryswyck 
doen  condt  ende  kenlick  eenen  yegelick  dat  op  huyden 
datum  van  deesz  voor  ons  ghecoemen  ende  ghecompareert 
is  in  zynen  propre  persoene  heere  Splinter  van  Hargen 
ridder  heer  tot  Oesterwyck ,  ende  heeft  uyt  crachte  van 
sekere  procuracie  op  hem  gepasseert  by  Jan  Millinck 
Jansz.  in  date  den  acht  en  twintichsten  January  xv°  acht 
ende  vyftich,  stierluyden  tot  Boxtel  in  Brabant,  daer  deesz 


159 

deur  getransfixeert  zijn,  oevergedragen  ende  draecht  over 
mits  desz  ten  behouve  van  Cornelis  Suys  raedtordinaris 
Mats  in  Hollandt  onsen  ambachsheer,  een  erfpacht  van  der- 
tich  ponden  eenen  scepel  hollandts  ende  twee  goede  kaesen 
'sjaers  welcke  erfpacht  die  voors.  Jan  Millinck  sprekende 
heeft  opten  convente  ende  lant  van  der  Regularissen  van 
onsser  vrouwenclooster  te  Nazareth,  gelegen  in  den  am- 
bachte  van  Rijswijck  al  naer  vermoegen  zekere  brieven 
in  date  duysent  vierhondert  ende  twee  ende  negentich,  op 
sinte  Martynsdach  in  de  winter,  mitsgaeders  zekere  trans - 
porte  ghedaen  voor  den  hoeve  van  Hollandt  den  achsten 
Juny  xvc  achtien  ende  den  vierentwintichsten  van  Maerte 
anno  xvc  vierentwintich  stilo  curiae  holl :  gheinsereert  in 
de  voors.  acte  hier  mede  ghetransfixeert ,  verschijnende 
alle  jaers  die  voors.  erfpacht  op  sinte  Maertinsdach  in 
de  winter  al  naer  vermoegen  de  voors.  eerste  constitucie 
brief  stellende  den  voors.  ambachsheer  van  ryswijck  in  de 
stede  van  Jan  Millinck  voornoemd,  omme  ten  vrijen  eygen 
te  houden  ende  ontfangen  die  voorsz  erfpacht  ende  ge- 
nyeten  den  geheelen  inhoude  des  voors.  briefs.  Beloe- 
vendetzelve  erfpacht  'tallen  tyden  te  waeren,  ende  dit  onder 
verbintenisse  van  des  voors.  Jan  Millincx  persoen  ende 
alle  zyne  goeden  al  achtervolgens  zyne  speciale  procuracie 
voors.  Des  'toirconde,  ende  alzoe  wy  ghezwoorens  zei  ven 
gheen  zegelen  gebruycken,  zoo  hebbgn  wy  gebeden  Jan 
Pieter  Simonszoon  schoudt  van  Ryswyck,  dat  hy  dees  brieve 
over  ons  bezeegelen  wilde,  't  Welck  ick  Jan  Pieter  Simons 
zoon  schoudt  zulcx  gedaen  hebbe  ende  myn  zegel  hyer 
angehangen  ende  ghetransfixeert  duer  alle  die  voorn,  brie- 
ven opten  vyfthiensten  February  vyfthien  hondert  acht 
ende  vyftich  stilo  communi. 

Uit  het  Rijks-archief  te  's  Gravenhage. 

Zidphen.  H.  v.  d.  Wetering. 

Kap. 


160 
VRAGEN   EN   MEDEDEELINGEN. 


Portretten  van  Geestelijken.  Wij  danken  vele  historische  bij- 
zonderheden over  geboorte-  en  sterfjaren,  over  werkkring,  wapens, 
zinspreuken  enz.  van  zeer  velen  onzer  vroegere  Geestelijken  dik- 
wijls alleen  aan  de  portretten  die  van  hen  weleer  in  plaat  gebragt 
zijn.  En  welk  belang  de  portretten  zelve  hebben  tot  opluistering 
van  levensbeschrijvingen  en  geschiedenis,  spreekt  wel  van  zelf. 

Nu  is  er  zeker  wel  nooit  een  tijd  geweest  waarin  zooveel  por- 
tretten vervaardigd  werden  als  tegenwoordig,  maar  even  zeker  zal 
er  in  de  toekomst  ook  geen  tijd  zijn,  uit  welken  er  zoo  weinig 
zullen  zijn  overgebleven  als  uit  den  tegenwoordige;  immers  zoo 
vaardig  als  de  kunst  der  photographie  is,  zoo  weinig  duurzaam 
zijn  hare  voortbrengselen.  Ter  naauwernood  zijn  onze  portretten 
gemaakt,  of  zon  en  licht  die  ze  hebben  helpen  maken,  trachten 
weder  van  stonde  af  aan  ze  ons  te  ontstelen. 

Mag  ik  daarom  niet  vertrouwen,  dat  men  het  mij  niet  euvel 
zal  willen  duiden,  als  ik  hier  de  aandacht  durf  vestigen  op  eene 
//bijdrage",  niet  over  de  verledene  geschiedenis  van  ons  Bisdom , 
maar  voor  de  toekomstige  geschiedbeschrijving.  Die  bijdrage  name- 
lijk zal  door  menigeen  onzer  Geestelijken  kunnen  geleverd  wor- 
den, als  hij  zou  kunnen  besluiten  om,  al  was  't  maar  eenmaal, 
liever  den  steenteekenaar  of  plaatsnijder  dan  den  photograaf  aan 
het  werk  te  zetten,  wanneer  hij  parochianen ,  verwanten  of  vrienden 
met  zijne  beeldtenis  wenscht  te  beschenken.  Dat  daarin  iets  aan- 
matigends  zou  gelegen  zijn ,  mag  wel  niet  als  eene  ernstige  be- 
denking gelden,  dewijl  vorm  en  grootte  van  zulk  een  portret  naar 
behooren  gekozen  kan  worden.  Er  zijn  uit  de  twee  voorgaande  eeuwen 
modellen  genoeg  voorlanden.  En  daarbij ,  naarmate  een  portret  op 
steen ,  staal  of  koper  meer  en  meer  tot  de  goede  gewoonten  zou 
gaan  behooren,  zou  het  vertoonmakende  ook  spoediger  verdwijnen  , 
terwijl  ook  ongetwijfeld  de  kosten  van  den  arbeid  verminderen  zouden. 

In  het  bijzonder,  mag  dunkt  mij,  de  voorkeur  van  een  gedrukt 
portret  in  aanmerking  komen  bij  jubiléfeesten  of  andere  gelegen- 
heden ,  die  eene  meer  monumentale  gedachtenis  vragen,  of  ook 
wanneer  bij  overlijden  de  uitgave  en  verspreiding  van  een  portret 
een  blijk  is  van  dankbare  vereering.  Dan  vooral  kan  de  beeldtenis 
van  alle  bij-  en  omschriften  voorzien  worden,  die  daaraan  eene 
zoo  groote  waarde  zullen  bijzetten  voor  den  toekomstigen  geschied- 
schrijver. J.  J.  GRAAF. 


161 


DORDRECHTS    KOORBANKEN. 

Dit  meesterstuk  van  beeldhouwkunst  in  de  fraaiste  Re- 
naissance werd  in  deze  Bijdragen  Dl.  V,  bl.  80  reeds  be- 
sproken. Het  is  echter  zoo  zuiver  van  lijnen  en  van  snee, 
zoo  grootsch  van  aanleg ,  zoo  oorspronkelijk  van  opvatting  , 
zoo  zeldzaam  van  voorstelling ,  zoo  diep  en  vroom  van 
gedachte,  dat  het  eene  afzonderlijke  beschrijving  over- 
waardig  mag  heeten. 


Evangeliezijde. 


1 

! 

m 

n 

0 

P 
9 

T 

I 

TT" 

| 

a 

1 

b 

-r 

c 

i 

Lr 

e 

I 

■   6 

.1  1 


I 1 

ALTAAB. 


Epistelzijde. 
13 


— , 

_ 



— 


™ ■ 
— 

- 

— 1 

~ 

XII 
XIII 
XIV 
XV 

XVI 

XVII 


Plaats  u  in  den  geest  ddar,  waar  onder  de  hooge  gewel- 
ven der  overschoone  O.  L.  Vrouwe-kerk ,  eenmaal  het  wit 


Bijdragen  Gescli.  Bisd.  v.  Haarlem  VIIIcDee! 


11 


162 

marmeren  hoofdaltaar  prijkte  met  zijne  12  zilveren  kande- 
laars en  ruim  voorzien  van  gouden  voorwerpen.  (N°  1  op  de 
schets).  Link3  en  regts  voor  u  uit  verrijzen  dan  tot  aan- 
zienlijke hoogte  en  buitengewone  lengte  die  monumentale 
banken.  Tot  aanzienlijke  hoogte,  ja;  want  ze  zijn  ligt 
overhuifd,  en  afgeschut  door  slanke  pilasters ,  omvlochten 
met  maaswerk  en  friezen,  als  kant  zoo  fijn,  een  wereld 
van  Arabesken,  figuurtjes,  bloemen,  inschriften ,  alles 
in  de  schoonste  harmonie,  alles  getooverd  uit  het  harde 
eikenhout.  Daaronder  staan  in  2  verhoogingen  achter  elkaar 
de  60  gestoelten  met  verdere  banken.  Deze  laatsten  zijn 
eenvoudiger,  alleen  met  lofwerk  en  friezen  versierd,  dat 
evenwel  alles  meesterwerk  is:  daar  zullen  de  mindere 
officianten  en  de  koorzangers  gezeten  hebben. 

De  eigenlijke  kanunnikenbanken  staan  bovenaan  en  de 
voorste  rei  heeft  aan  wéérzijden  van  het  koor  14  gestoel- 
ten, terwijl  tusschen  het  7de  en  8ste,  alsmede  tusschen 
het  14de  en  de  zangersbank  eenige  treden  toegang  geven 
tot  de  16  hoogere  gestoelten  achter.  Al  deze  gestoelten 
zijn  versierd  met  dusgenaamde  Misericordes ,  of  gebeeld- 
houwde groepen  aan  de  opslaande  zittingen,  deels  voor- 
stellingen uit  't  O.  en  N.  Test.,  deels  klugten,  satjres , 
allerlei.  —  En  zij  zijn  gescheiden  door  armleuningen,  die 
allen  uitloopen  in  prachtige  karaktervolle  koppen  van  krij- 
gers, vorstinnen  enz.  wier  gebaren  leven,  wier  oog  fonkelt. 

Op  de  zij  beschotten  echter  der  banken  ontdekt  Gij  al 
ras  een  meer  ordelijke  gedachte :  die  banken  zijn  immers 
BiD-gestoelten,  in  verband  met  het  Hoogheilig  MisOFFER. 
Welnu!  boven  de  2  beschotten  die  naar  het  altaar  zien, 
houden  aan  elke  zij  3  knaapjes  een  medailjon  regt :  dat 
der  Evangeliezijde  omlijst  een  Ecce  homo  (N°  2),Jdat 
der  Epistelzij  de  biddende  Mater  dolorosa  (3),  en  onder 
ziet  Gij  regts :  het  offer  van  Abraham ,  links  :  de  koperen 
slang  met  Moyses  en  de  Israëliten,  voorafbeeldingen  van 


163 

liet  Kruis  en  van  het  Misoffer  tevens.  De  beschotten  4-9 
vertoonen  achtereenvolgend  (4)  de  Jacobsladder  langs 
welke  's  Heeren  engelen  't  gebed  omhoog  voeren  en  zegen 
terugbrengen;  (5)  den  profeet  Elias  (dunkt  mij)  op  wiens 
gebed  het  altaaroffer  wonderdadig  werd  ontstoken  en  de 
Baaisdienaar  verwonnen;  (6)  Moyses,  van  Aaron  en  Hur 
ondersteund,  door  zijn  gebed  den  slag  tegen  de  Amaleki- 
ten  winnende;  (7)  David  in  gebed;  ook  (8)  Salomon 
smeekend  om  wijsheid;  en  (9)  Daniel  in  den  leeuwen- 
kuil, op  zijn  gebed  wonderbaar  behouden  en  door  Habacuc 
gespijzigd. 

De  beschotten  10  en  11  geven  de  HH.  Evangelisten 
Matthaeus  met  zijn  embleem ,  den  mensch ,  en  Lucas  met 
zijnen  os;  de  2  overige  Evangelisten  ontbreken;  alligt 
vulden  zij  als  geheel  vrij  staande  figuren  de  fijn  gebouwde 
nissen  met  baldakijns  boven  het  zijbeschot  der  achterban- 
ken, op  het  altaar  ziende,  waar  Gij  ter  regterzijde  be- 
neden ook  nog  eene  vrouwelijke  Heilige  ontwaart  in  XVI 
Eeuwsche  kleeding;  haar  regterarm  houdt  eene  boeken- 
tasch ,  de  linkerarm  is  weggehakt ;  aan  haar  linker  heup 
hangt  eene  andere  tasch,  alligt  de  wonderlijk  onuitputbare 
geldbuidel  van  St  Sura,  de  stichteres  der  kerk,  want  dat 
zij  hier  is,  wie  zal  't  betwijfelen,  vooral  als  hij  links  een 
St.  Jan  Baptist  ziet,  den  Patroon,  nietwaar,  des  beeld- 
houwers (Jan  Terwen)  zelven  ? 

Gaan  wij  nu  het  schoonste  bewonderen  :  de  rugpanee- 
len  der  achterbanken.  Afwijkende  van  het  gezegde  in  deel 
V,  bl.  30,  zie  ik  hier  niet  //de  overwinning  van  het 
christelijke  op  het  heidensche  Rome"  maar  4  verschillende 
optogten:  wier  ééne  strekking  nogtans  straks  duidelijker 
zal  uitkomen. 

Aan  den  Epistelk&nt  hebt  Gij  al  dadelijk  den 
Triomf  van  Christus, 


164 

zooals  Joseph  Führich  ter  inleiding  zijns  eigenen  Trium- 
phes  Christi  in  11  houtsnêeplaten,  zegt'):  ,/eene  oud 
^kerkelijke  kunstvoorstelling,  die  door  meerdere  oude 
//Meesters  in  Italië  en  Duitschland  uitgevoerd  werd,  en 
#van  Titiaan  in  zeer  schoone  houtsnêeden  nog  bestaat. 
z/Het  geheel  stelt  in  den  vorm  eens  optogts  de  geschie- 
denis van  het  christendom  voor,  zijne  beduidenis  onder 
//en  betrekking  tot  het  geheele  menschdom." 

En  Nederland  bezit  uit  Roomsche  tijden  zulk  een  Chris- 
tus-triomf, niet  in  plaatwerk  maar  in  eiken  beeldhouw- 
werk! —  een  Christus-triomf,  waarvan  elke  figuur  een 
juweel  mag  heeten. 

Deze  triomf  dan  wordt  opgevoerd  in   8  tafereelen  : 
Taf.  I.  Twee  krachtvolle  aartsengelen  met  opgestoken 
bazuin  kondigen  den  Koning  der  koningen  aan ; 

Tuba  mirum  spargens  sonum  Een   bazuinschal   vreemd   van   toone 

Per  sepulchra  regionum.  Dreunt  er  door  der  dooden   wone 

Coyet  omnes  ante  thronum.   2)  Daagt  hen   allen  voor  zijn  troone.  3) 

De  togt  gaat  geheel  langs  een  breeden  heirbaan ,  be- 
zaaid met  bloeijend  gebloemte ;  alle  figuren  die  maar  kun- 
nen ,  dragen  den  palm  der  victorie.   —   Daar  komt  hij : 

Taf.  II.  Eva  de  appel  triomfantelijk  omhoogheffend 
wordt  met  flinken  tred  gevolgd  door  Adam,  die  zijn  appel 
achterwaarts  werpt  of  verbergt;  uit  heel  hunne  ver- 
rukkende houding  spreekt  het  „o  felix  culpa,  quae  talem 
ac  tantum  meruit  habere  redemptorem."  4)  —  Werd  Eva 
verwekt  uit  Adams  zijde,  toen  deze  sliep  aan  den  boom; 
zij  beeldden  af  hoe  uit  Jesus  harte- wonde,  toen  Hij  ge- 


1)  Miinchen.  II,  Aufl.  1859.  —  Ook  een  meesterwerk  ,  hoogst  leerzaam  ; 
prijs,  een  paar  gulden. 

2)  Dies  irae.  3)   Vertaling  v.  P.  v.  d.  Ploeg. 

4)  O  gelukkige  schuld,    die    eeuen   zoodanige  eii  zoo  grooteu  bevrijder 
verdiende.  —  Kerk-officie  v.   Paasch  zaturdag. 


165 

storven    hing    aan   het   kruis ,    met  water  en  bloed   zijne 
bruid   voortkwam ,  de  R    Kath.   Kerk. 

Achter  die  eerste  ouders  tilt  nu  Noë,  met  beide  armen 
de  arke  des  Zondvloeds  hoog  ten  hemel ;  ook  hij  wijst  op 
Christus  die  met  opgeheven  armen  hangende  aan  't  vloek- 
hout,  zijne  familie,  de  Kath.  Kerk  redde  uit  den  zonden- 
vloed van   heiden-   en  jodendom. 

Daarop  volgt  Moyses,    hij  zijne  wetstafelen  hoog  ver 
heffend:    voorafbeelding   van  Christus  den  Wetgever  des 
N.   Verbonds,   van  wiens   «wet  letter  noch   stip  zal  weg- 
vallen tot  dat  alles  zal  geschied  zijn." 

Eindelijk :  Abraham  door  den  engel  weerhouden  als  zijn 
zwaard  reeds  over  Isaac  is  uitgestrekt,  die  zelf  het  brand- 
hout droeg :  ook  dat  ziet  op  den  menschgeworden  Eenig- 
geboren  Zoon,  die  zelf  zijn  kruis  droeg;  want  zóó  heeft 
God  de  wereld  bemind  dat  hij  zijn  eenigen  Zoon  niet 
spaarde,  maar  voor  ons  overleverde  in  den  dood  des  kruizes. 

Taf.  III,  vertoont  ons  David  den  koning  uit  wiens  ge- 
slacht Christus  moet  geboren  worden,  over  wiens  huis, 
het  ware  volk  Gods,  Hij  als  koning  heersenen  zal  in 
eeuwigheid ,  heersenen  op  aarde  als  hoofd  der  Katholieke 
strijdende  Kerk,  heersenen  in  den  hemel  als  hoofd  der 
zegepralende  Kerk.  —  Daarna  rijst  Jonas  met  den  visch  : 
de  door  Christus  zei  ven  aangeduidde  profetie  van  Zijne 
Opstanding  uit  het  graf. 

Op  hem  volgt  Samson  met  een  leeuw  in  den  arm , 
wijzend  op  Christus  als  verwinnaar  van   duivel   en  dood. 

Verder  nog:  Elisaeus  met  den  mantel  van  Elias,  die 
ten  hemel  klimt:  voorafbeelding  van  Christus,  die  zelf 
ten  hemel  voer,  doch  zijn  kleed,  de  Kath.  Kerk  toever- 
trouwde aan  zijn  plaatsbekleeder  Petrus. 

Ten  slotte  Joannes  Baptist  „meer  dan  een  profeet"  wijl 
hij  met  den  vinger  reeds  aanwijst  ^Hem  wiens  schoen- 
riem  hij  niet  waardig  is  te  ontbinden ."  Hij,  Joannes,  is 


166 

de  eerste  figuur  die  een  aureool  draagt,  hij  immers  is 
reeds  de  overgang  tusschen  O.  en  N  ;  tevens  tusschen 
dit  tafereel  en  de 

Taf.  IV  en  V.  Hier  gaan  in  schoone  groepen  de  12 
Apostelen;  maar  zij  spellen  niet  meer  den  toekomsfigen 
Messias,  zij  verkondigen  den  reeds  verrezene  en  hunne 
prediking  blijft  al  verwinnend  doorgaan,  ook  nadat  zij  zel- 
ven  reeds  de  marteling  geruild  hebben  met  de  victorie. 
Daarom  ziet  Gij  hen  hier  niet ,  als  anders  ,  met  martel- 
tuigen getooid  maar  met  de  aureool  en  den  palm  der 
verwinnaars.  Gij  hoort  hier  het  :  //Euntes  docste  omnes 
gentes."  ')  En  zie  :  Praedicatores  suos  Dominus  sequitur.  2) 
Onmiddelijk  na  hen   volgt: 

Taf.  VI.  de  triomfeerende  Christus. 

Al  de  4  dieren,  symbolen  der  4  Evangelisten:  de  ge- 
vleugelde Mensch  (S.  Matth.) ,  de  Leeuw  (S  Mare.),  de 
Os  (S.  Luc.)  en  de  Arend  (S  Jan)  trekken  fier  en  krach- 
tig de  koorden  van  den  zegekar.  Op  dezes  voorste  blaast 
een  engel  de  trompet,  en  zwaait  den  zegepalm ;  daar  ach- 
ter zetelt  op  een  steenen  trans  ,  met  den  voet  op  een  zelfde 
voetstuk  een  gekroonde  vrouwe ,  ongetwijfeld  de  Kerk 
(al  is  boven  het  hoofd  dat  woord  uit  het  pronkbord  weg- 
gehakt);  zij  draagt  dan  ook  in  de  linkerhand  den  kruis- 
standaard  en  in  haar  regter  een  anderen  standaard ,  waarop , 
(naar  mij  zeker  toeschijnt,  ofschoon  ook  hier  is  geschon- 
den) eene  duif  met  aureool  troont,  alzoo  de  H.  Geest  (of 
de  haan  des  H.  Petrus').  —  En  nu:  achter  deze  Vrouwe 
rijst  in  volle  majesteit  de  verrijzende  Godmensen  met  de 
kruisvaan   der  opstanding. 

Met  ijzeren  schakels  aan  dien  zegekar  geklonken  en 
daardoor  onweerstaanbaar  meegesleurd,  komen  nu 

Taf.  VII.   het  gevleugeld  geraamte  des  doods,  dat  ach- 

1)  Gaat  en  leert  alle  volkeren. 

2)  S.  Greg.  Hom.   17  in  Ev.  Op  zijne  predikers  volgt  de  Heer. 


167 

teruitwijkt  en  zich  los  wil  wringen;  alsook  de  hellewagen 
in  den  vorm  van  een  vervaarlijken  drakenmuil ,  waarin 
de  zonde,  een  reusachtig  monster,  aan  bast  en  klaauwen 
geboeid,  op  zijn  rug  magteloos  neerligt ,  vuur  en  steen- 
brokken  uitbrakende.  Achterop  zit  ineengedoken  de  sluwe 
satan,  met  nijdigen  blik  heenglurend  naar  den  schoonen 
buit,  de  deelgenooten  van  Christus  triomf,  de  heiligen  door 
Hem   verlost. 

Taf.  VIII.  Op  de  eerste  plaats  gaat  in  diepe  godsvrucht 
een  heerlijke  vrouwefiguur  met  breede  vlammende  aureool 
en  gloriepalm  ,  voorzeker  de  Moeder  des  Heeren ,  koningin 
der  martelaren  ;  dan,  „adducentur  Regi  virgines  post  eam"  : 
St.  Catharina  met  haar  rad ,  en  St.  Barbara  met  haar 
toren;  zij  vertegenwoordigen  alle  vrouwelijke  heiligen, 
terwijl  de  mannelijke  vertegenwoordigd  zijn  door  St  Lau- 
rentius  met  den  rooster,  en  door  den  krachtigen  Christo- 
phorus  het  Christus-kind  dragende ,  dat  hem  zegent , 
bekende  verpersoonlijking  van  ieder  kloek  christen. 

Wij  komen  nu  regt  voor  den  middenopgang  der  ge- 
stoelten ,  op  tafel  X  begint  ontegensprekelijk  eene  nieuwe 
voorstelling,  en  Christophorus  sluit  zóó  volmaakt  den 
eersten  togt  af,  dat  ik 

Taf.  IX  als  op  zich  zelf  staand  tusschenstuk  beschouw. 
Dit  geeft  ons  5  figuren  van  heiligen,  voor  zoover  zij  te 
kennen  zijn,  hoog  vereerd  in  Dordrecht. 

De  eerste  is  St.  Adrianus ,  Romeinsch  edelman;  een 
leeuw  ligt  aan  zijne  voeten  ,  de  regterhand  draagt  een 
zwaard,  de  linker  behalve  een  palm,  ook  het  aambeeld 
waarop  hij  onthoofd   werd.   ') 

De  tweede ,  weer  een  krijgsman  in  midden-eeuwschen 
tooi ,  zijn  regter  ook  met  palm  gesierd  ,  steunt  op  een 
schild  bezaaid  met  9  knoppen  ,  zijn  linker  draagt  een 
vaan  met  gelijke  knoppen. 

1)  Rosweydus  op  4  Maart. 


168 

De  derde,  is  een  ridder  in  Roraeinsch  kostuum.  Op 
de  linkerhand  draagt  hij  een  windmolen ,  in  de  regter- 
hand  een  zwaard;  opmerkelijk  genoeg  ontbreekt  bij  hem 
de  palmtwijg.  Kan  hij  St.  Olof  wezen,  patroon  van  Noor- 
wegen en  daarom  ook  van  houthandelaren?   l) 

De  vierde  is  St.  Stephanus,  Diaken  ,  en 

De  vijfde  een  ridder  zonder  palmtak  ,  wiens  regter 
een  zwaard  houdt,  en  de  linker,  dunkt  mij,  een  vogel: 
St.   Bavo  zal  hij  wezen  ,  hier  te  lande  zeer  gevierd 

Heeft  Christus  getriomfeerd  in  zijne  openbare  verschij- 
ning op  aarde,  diezelfde  Godmensch  waarachtig  levende 
in  het  Allerheiligste  Sacrament  des  Altaars  ,  triomfeert 
ook  daar.  Deze  gedachte  heeft  wel  den  genialen  Beeld- 
houwer door  eene  tweede  reeks  van  8  tafereelen  den 

Triomf  van   't  hoogheilig  Sacrament 
doen  voorstellen,  in  eene  plegtige  zeer  zinrijke  processie. 

Taf.  X.  Aan  een  open  poort,  langs  een  deftig  gebouw 
wordt  de  stoet  geopend  en  treedt  over  een  effen  weg 
voorwaarts. 

Twee  koorknapen,  elk  een  kruisstandaard  omhoogheffend 
worden  gevolgd  door  2  jeugdige  voorzangers  en  nog  8 
bewegelijke  jongens,  in  toom  gehouden  door  hunnen  Magis- 
ter Chori  in  toga ;  zij  bezingen  den  lof  van  het  Aller- 
heiligste :  Ex  ore  infantium  perfecisti  laudem.    Ps.  VIII. 

Taf.  XI.  Na  hen  stappen,  voorafgegaan  door  het  Kruis, 
10  Paters  Franciscanen,  geschoeid,  in  ruim  habijt,  omgord 
met  het  geknoopte  koord,  blootshoofds,  en  lage  corona, 
In  hen  triomfeert  't  Sacrament  door  boete 

Taf.  XII.  Daarachter  treden,  ook  door  een  kruisdrager 
voorafgegaan,  8  vrome  kloostervrouwen ;  haar  kap,  die  op 
de  borst  zamenloopt  overdekt  het  half  gebogen  hoofd,  ter- 
wijl de  handen  in  de  breede  mouwen  op  het  lange  afhan- 

1)  Vergelijk  C.  Commelin.  Beschrijving  van  Amsterdam  I.   pag.   462. 


169 

gend  scapulier  rustig  over  elkaar  liggen.  Van  waar  hebben 
die  zwakken  haar  deugd  en  kracht?  Van  Hem  die  in  het 
H,  Altaargeheim  //het  brood  is  der  sterken  ,  en  de  wijn 
die  maagden   voortbrengt." 

Taf  XIII.  Nogmaals  treedt  een  kruisdrag-er  in  rochet 
voorop.  Hij  wordt  vergezeld  door  8  monniken  in  schoeisel, 
en  in  kappen  door  een  lederen  gordel  aan  de  lendenen  ge- 
houden, zonder  scapulier,  zonder  baard;  ook  zij  gaan  met 
ontblootte  hoofden.  Zijn  zij  niet  de  zonen  van  den  H.  Be- 
nedictus,  en  triomfeert  niet  het  H.  Sacrament  door  hunne 
alom  geroemde  wetenschap? 

Taf.  XIV.  Maar  nu;  nu  komen  de  deftige  Kanunniken 
8  in  getal ,  de  barret  op  't  hoofd  ,  de  rochet  over  den 
langen  tabbaard  en  van  hun  linkerarm  hangt  eene  man- 
telette  met  franje.  Twee  Dekens  in  breede  mantels  vol- 
tooijen  die  groep,  de  triomf  van  't  Allerheiligste  in  't  Pries- 
terschap. 

Taf.  XV  en  XVI.  Geef  nu  vooral  acht:  het  Hoot>- 
waardig  Sacrament  is  nabij. 

Voorop  gaat  eene  rijzige  Vrouwe  in  prachtgewaad ,  haar 
linker  draagt  eene  lamp,  en  een  afhangend  boek;  haar 
regter  houdt  een  kandelaar  met  flikkerend  licht.  Zij  heet: 
wVera  intelligentia  sacrê  scripturê",  ')  en  treedt  met  den 
voet  eene  neergeworpen  vrouw ,  de  haeresis,  dwaling  ge- 
heeten  Zij  zelf  is  dus  de  Waarheid.  —  En  zie:  Van  haar 
licht  op  den  kandelaar  gaan  4  snoeren  uit,  welker  uiteinden 
verbonden  zijn  aan  de  kandelaars,  die  achter  haar  gedragen 
worden  door  de  vier  Latijn sche  Kerkvaders,  den  H.  Am- 
brosius  met  boek  en  bijenkorf,  den  H.  Augustinus  met  boek 
en  geesel,  den  H.  Hieronymus  met  boek  en  leeuw,  en 
den  H.  Gregorius  met  boek  en  pausselijke  tiara.  Vreemd 
genoeg  dragen  deze  heiligen  geen  aureool,  misschien  om 


1)  Waar  begrip  der  H.  Schrift. 


170 

beter  hen  voor  te  stellen  als  nog  levende  op  aarde;  zij 
allen  prediken  wat  gij  leest  boven  hunne  hoofden:  r/De- 
claratio  sermonum  tuorum  illuminat  et  intellectuni  dat  par- 
vulis  "  ')  En  zeker,  door  het  „ware  begrip  der  H.  Schrif- 
tuur" erkenden  zij  ,  erkent  ieder  de  waarachtige  tegen- 
woordigheid van  Jesus  Christus  in  't  H.  Sacrament.  — 
Maar  toch  opdat  dit  waarlijk  triomfeere,  is  meer  noodig, 
geloof,  vertrouwen,  en  liefde;  om  dit  te  beteekenen  wordt 
dan  ook  de  triomfwagen  voortgetrokken  niet  enkel  door 
de  reeds  genoemde  groep,  maar  evenzeer  door  de  drie  godde- 
lijke deugden.  Zie  !  tusschen  de  voeten  van  Christus  uit  zijn 
graf  reeds  ten  halven  lijve  opgezeten,  ligt  een  zwaar  ge- 
steente met  't  woord  door  Christus  zelven  gegrift:  „Super 
hanc  petram  aediflcabo  ecclesiam  meam,  2)  en  boven  daarop 
eene  maagd,  die  hoog  ten  hemel  een  kerkgebouw  tilt,  't  deels 
weggesneden  bijschrift  zegt  het:  //Eccla  Catlca  of  Chti". 
Achter  deze  treffende  voorstelling  des  Katholieken  Geloofs, 
gaat  de  Hoop  met  het  embleem  der  slang ,  en  eindelijk 
de  Liefde,  eene  vrouw  omringd  van  hare  kleinen.  Natuur- 
lijk,  nu  moet  volgen  het  geheim  der  hoogste  liefde: 
Jesus  Christus  in  het  H  Sacrament,  maar  triomfeerend,  hoog 
troonend  op  den  zegekar.  Vóór  op  den  wagen  twee  en- 
gelen met  brandende  fakkels ;  boven  hen  een  monumen- 
taal bord  met  het  eeuwig  vaststaande:  ^Hoc  est  enim  corpus 
meum  ,  dit  is  mijn  lichaam"  en  vlak  daarachter  verheft 
zich  in  Gothieke  Monstrans ,  de 

Christus  zegevierend  in  broodsgedaante. 
Ja,   wis,  triomferend,    want  zie  de  bestrijders  van  dit 
H.  Geheim  liggen  verpletterd  onder  den  wagen;  zij  zijn 
gebrandmerkt  door  het  alles  zeggende  bijschrift :  haeretici 
sacramentarii.  3) 

1)  De  verklaring  ('t juiste  begrip)  uwer  woorden  verlicht,   en  geeft  den 
kleineD   (eenvoudigen)   verstand.   Ps.  CXVIII,   130. 

2)  Op  deze  steenrots  zal  ik  mijne  Kerk  bon  wen. 
8)  Ketters  die  het  R.  Sacrament  bestrijden. 


171 

Taf.  XVII  zal  waardig  den  zegetogt  sluiten.  Hier  toch 
volgen  achter  elkaar  een  Paus,  een  Kardinaal  en  eenio-e 
Bisschoppen,  en  het  bovenschrift  geeft  ten  overvloede  de 
beduidenis.  Quodcumque  ligaveris  super  terram ,  erit 
ligatum  et  in  coelis,  et  quodcumque,  etc.  ')  alzoo  :  door, 
met  en  na  Christus  die  in  het  Hoogheilig  Sacrament  bij 
hen  blijft  tot  de  voleinding  der  eeuwen,  voeren  zij,  Chris- 
tus hoogste  plaatsbekleeders  op  aarde,  dezelfde  magt  die 
Hij  had,  de  magt  door  den  Vader  Hem  gegeven.  Chris- 
tus, het  H.  Sacrament  des  Altaars  triomfeert  in  de  R. 
Kath.  Hiërarchie. 

Alvorens  wij  nu  overstappen  naar  de  gestoelten  aan 
den  Evangeliekant,  zij  bemerkt  dat  de  talentvolle  beeld- 
houwer, de  Amsterdammer  Jeannin  de  Teruenne  aan  de 
banken,  blijkens  meerdere  inschriften,  gebeiteld  heeft  op 
zijn  kortst  van  1538  tot  154-1.  Ik  teeken  dit  daarom  hier 
aan,  wijl  dit  mij  te  zekerder  doet  gissen  dat  de  3de  triomf- 
togt,  nu   volgende,   ons  voorstelt  een 

Zegetogt  van  Keizer  Karel  V, 
die  21   Julij    1540    te    Dordt    zijnen    intogt  deed,    toen 
tevens  eene  processie  de  O.  L.  Vrouwekerk  uittrok.  2) 

Deze  keizerstogt  beslaat    8    paneelen,  van  den  midden 
opgang  tot  het   einde  der  kanunnikenstoelen. 
Taf.  a.  Twee  ruiters  breken  baan,  met  flinken  bazuinslag. 
ii     b.  Drie  andere  volgen  ,  wien  de  korte  mantel   luchtig 

van  de  schouders   hangt,    vurig    trappelen  hunne 

schoone  paarden. 

Nog  volgen  eenige    knechten  te  paard 
»     c.  Dan  een  Spaansch  Rijksgroote;  hij    draagt  in    de 

rechter  den   Rijksappel ,    terwijl  zijn  ros  door  een 

1)  Al  wat  Gij  zult  gebonden  bebben  op  aarde,  zal  gebonden  zijn  ook  in 
den  hemel  ,  en  al  enz.  Onjuist  worden  deel  V  bl.  31  de  woorden  der  in- 
stelling van  de  Biecht  opgegeven. 

2)  Bijdragen.  Deel  V.  bl.  22. 


172 

page  wordt  geleid.  Twee  ruiters  achter  hem  tor- 
schen  elk  eene  slanke  zuil  op  de  schouders,  zin- 
nebeeld niet  waar,  der  kracht  van  't  rijk. 

Taf.  d.  Een  andere  Rijksgroote  in  Spaansch  kostuum  houdt 
het  rijkszwaard  ;  een  page  bestuurt  zijn  hengst. 
//  e.  Vlak  daar  achter  rijdt  nog  een  Spaansch  ridder, 
een  2de  zwaard  (caeremonie  zwaard)  in  sierlijke 
schede  overeind  houdende,  en  even  als  de  vorige 
door  een  page  gevoerd.   l) 

n  fgh  zijn  geheel  bezet  door  de  keizerlijke  zegekoets 

Een  schuimend  span  van  8  rijk  getuigde  hengsten 
met  namen  Velocitas,  Alacritas  enz.  wordt  in  toom 
gehouden  door  even  zoovele  stalknechten,  zij  trek- 
ken de  zinrijke  statiekoets. 

Eene  vrouw  ,  Ratio  (de  Rede)  zit  voorop  en  ment 
Twee  figuren,  Prudentia  (Voorzigtigheid)  en  For- 
titudo  (Kracht)  staan  aan  hare  zijden.  Neven  den 
wagen  gaan:  links  Fidentia  (Vertrouwen)  en  Secu- 
ritas  (Onverschrokkenheid)  ;  regts  2  figuren  waar- 
van de  namen  ontbreken.  In  den  wagen  aan  de 
voeten  des  Vorsten  liggen  weer  Rijkszwaard  en 
appel  En  eindelijk  op  kussen  en  troon  ,  onder  een 
hemel  die  prijkt  met  een  stralende  zon  zetelt  in 
volle  majesteit 

de  triomferende  Keizer. 
Van  zijne  schouders  daalt  de  Cappa  door  een  groo- 
ten  agraaf  op  de  borst  za&mgegrepen,  2)  zijn  linker 
draagt  een  laauwer,  zijn  regter  den  scepter,  en 
ware  —  wel  jammer!  —  de  kop  niet  weggesneden, 
alligt  zagen  wij  dan  tot  volslagen  bewijs,  de  wel- 
bekende Karelskroon. 

1)  In  de  Kleinodiën  d.  Deutsch-Röniischeu  Reiches  van  Fr.  Bock  :  waarvan 
een  pracht  exemplaar  berust  op  het  Bissch.  Museum  te  Haarlem,  komen 
ook  beide  zwaardeu   voor.  2)  Zie  't  zelfde  werk. 


173 

Achter  den  Caesar  rijzen  twee  engelen :    Temper- 
antia  (Gematigdheid)  en   Justitia    (Geregtigheid) , 
die  over  het  vorstelijk   hoofd  heen  ,   tal  van  kran- 
sen  vooruitwerpen.    —    Boven    dat  alles   leest  gij 
het  weidsche    vers :     wQuod  in  coelis  sol ,    hoc    in 
terra  Caesar  est."    Wat  de  zon  in  den  hemel  is , 
dat  is  de  Keizer  op  aarde. 
Na  al  dit  voortreffelijke ,  komt  één  groot  raadsel :   Wat 
stelt  voor  of  liever,  wat  doet  hier  ter  plaatse  het  laatste 
achttal    paneelen    (i-p)?    want    paneel    r.  tegenover    den 
middenopgang  schijnt  even  als  aan  de  overzijde  op  zich- 
zelf te  staan  ,  en  bevat  slechts   eenige    ruiters. 

Maar  die  8  tafereelen,  minder  fijn  gebeiteld  en  getee- 
kend ,  deels  van  het  altaar  afgewend ,  terwijl  al  de 
reeds  beschreven  tafereelen  naar  het  altaar  heenzien,  ver- 
toonen  een  Romeinschen  zegetogt,  waarbij  dan  de  geschiedenis 
van  //Mutius  Scaevola"  in  herinnering  komt:  Gij  ziet  ba- 
zuinblazers en  ruiters,  een  wagen  met  buit,  slaven  en 
regters,  en  niet  te  vergeten,  een  held  op  een  triomfwagen 
en  elders  Mutius  met  de  hand  in  het  vuur. 

Moet  dit  alles,  in  verband  met  het  vorige,  verbeelden 
hoe  het  Rome  der  Romeinsche  Keizers,  plaats  moest 
maken  voor  den  Gezalfden  Duitsch-Roomschen  Keizer? 
Welligt  kunnen  zij  die  in  Dords  archieven  inzage  hebben 
een  volkomen  oplossing  geven. 

Wie  nu  al  het  bewonderde  in  één  blik  nogmaals  over- 
ziet, en  vraagt  naar  de  ééne  leidende  gedachte,  hij  hoort, 
dunkt  mij,  Christus  voorspelling:  Ego  si  exaltatus  fuero 
a  terra,  omnia  traham  ad  meipsum  (J.  XII.  32).  ') 

Van  Adam  tot  Elias  en  St.  Jan  wees  alles  heen  op  den 
reeds  aan  Eva  beloofde ,  bewijst  luide  wat  de  Apostelen 
predikten:    Gij  zijt  Christus,    de  zoon  van  den  levenden 

1)  Als  ik  van  de  aarde  zal  verheven  zijn,    zal  ik  alles  tot  mij  trekken. 


174 

God;  en  van  Maria,  de  koningin  der  zaligen  tot  den  een- 
voudigen  Belijder ,  Christophorus,  is  heel  het  christendom 
de  rijke  buit  des  verwinnaars  Christus;  allen  juichen: 
Ipse  fecit  nos  ,  non  ipsi  nos  ,  ')  en  ieder  bekent  volmon- 
dig met  St.  Paulus:  Gratia  ejus  sum  quod  sum.  2) 

Maar  dat  zelfde  roept  elk  lid  der  nu  nog  op  aarde 
strijdende  kerk  Jesus  te  gemoet  in  het  H.  Sacrament; 
van  den  koorknaap  af  tot  den  Paus  toe,  zijn  allen  voor 
Christus  die  op  't  altaar  troont,  evenzoovele  bewijzen  : 
Ego  cum  exaltatus  fuero  ,  omnia  traham  ad  meipsum. 

Wat  dan  Christus  is,  gezeten  aan  de  regterhand  des 
Vaders ,  de  zon  der  geregtigheid  rondom  wien  de  uit- 
verkorenen als  starren  flonkeren  ;  dat  is  Hij  in  het  Altaar- 
geheim ,  de  zon  der  liefde ,  die  alle  geloovigen  als  bloem- 
kelken naar  zich  heentrekt ;  dat  is  Hij  op  profaan  gebied 
in  den  door  Hem  gezalfden  Roomschen  Keizer;  geleid, 
omstuwd  gekroond  door  deugden  ,  heerscht  immers  deze 
in  Christus  kracht:  ook  hij  dan  verkondigt  wat  allen  ge- 
tuigen ,  wat  niet  het  minst  de  verwonnen  heidenwereld , 
en  de  zwichtende  dwaling  bewijzen: 
Christus  vincit  —  Christus  regnat  —  Christus  imperat. 3) 

Dat  zongen  eenmaal  dag  bij  dag,  in  die  prachtige  koor- 
stoelen  de  kannuniken  der  schoone  Lieve  Vrouwe  kerk, 
dat  beitelde  Jan  Terwen  op  Dordrechts  banken ,  dat  wil- 
den de  Beeldstormers  te  niet  doen !  —  Zij  allen  zijn 
heengegaan  ,  maar  de  ruïnen  door  de  laatsten  nagelaten 
verkondigen  nog  na  3  eeuwen :  Christus  vincit  —  Christus 
regnat  —  Christus  imperat.  —  De    waarheid  is  eeuwig. 

Bijzondere  vermelding  verdienen  nog  de  alleraardigste, 
karaktervolle  friezen,  die  in  8  tafereeltjes  op  de  overhui- 
ving   der  regter    koorbanken  eene    processie  voorstellen, 


1)  Hij  heeft  ons  gemaakt,  wij  niet  ons  zelven. 

2)  Door  zijne  genade  ben  ik,  wat  ik  ben. 

3)  Ch.  verwint.  Ch.  regeert.  Ch.  heerscht. 


175 

waarbij  alle    officianten  tot  den    Bisschop    toe ,    knaapjes 
zijn.  Doelt  zij  misschien  op  den    vcleenen   omganck    met 
den   H.  Houte"? 
Paneel 

boven  k.  Zeven  jongens  met  flambouwen  stappen  manhaftig 
voorwaarts. 
*    l.  14  guiten  volgen  met  muziek  of  fakkels,  2  daarvan 

met  schotel  en  ampullen, 
v  m.  Nu  6  knapen  dapper  muziek  makende.  Dan  twee  die 
te  zamen  op  een   schouderberrie  een   reliquiarium 
dragen  in   vaasvorm,   links  gaan  2    fakkel-dragers. 
Achter   dezen ,  zangers  ,    trompetters  ,   wierookers, 
»  n.  Thans  komt  er  één  met  een  kruisstandaard  ,    1  of 
2  met  vruchten?,  3  en  4  houden  weer  een  schou- 
derberrie ,    waarop    een    langwerpig    kistje.    Twee 
wierookers,  muziekanten  en  fakkeldragers  sluiten. 
v  o.  Nu  weer  zwaaijen  er  twee  met  kransen  ,  twee  heffen 
pronk  borden  omhoog,  één  draagt  een  groot  boek, 
twee  torschen  aan  een  stok   een    groot   afhangend 
reliquiarium,  in  den  vorm   van  een   tempel  (of  lan- 
taarn.) Twee  fakkeldragers  huppelen  links  ;  kande- 
laars ,  palmen  komen  achteraan. 
(/  p.  Statiger  gaan   2  knapen  met  zwaaijende  wierooks- 
vaten,  2   met  palmen,  4  met  muziek.    1   met  Bis- 
schopsstaf, en  een  als  Bisschop  met  hoogen  mijter, 
wiens  mantel  door  slippendragers  wordt  opgehou- 
den.  Hij  zelf  draagt  een  vaas  of  pyxis. 
v   q.  Hier  volgen  er  4  met  grooten  kwast  en  wijwater- 
ketel, verders:    kandelaars,  zangboeken,  lantaar- 
nen;  dan  weer  één  met  een  kruis  op  voetstuk  den 
H.  Houte  ?  (cf  Bijdr.  V,  19)    en    daarneven    een 
fakkeldrager. 
n  r.  Eindelijk  komen  er  4  met  een  hemel  en  daarachter 
(zeker  om  de  figuurtjes  niet  al  te  klein  te  maken) 


176 

volgt  de  ageerende  Digniteit,  een  Pyxis  met  het 
Allerheiligste  dragende,    houden  twee   knapen  de 
mantelslippen ,  en  nog  9  andere  volgen  biddende. 
Alle  overige  friezen,  vertoonen  bloem-  en  fruitfestoe- 
nen  of  engeltjes,  knaapjes,   nog  een  wereld  van  schoon- 
heid, alles  getooverd  door  den  helaas  al  te  onbekenden 

JAN   TERWEN 

L.  P.    A.    GOMPERTZ. 


DE    O.    L.    VROUWEKERK   TE   DORDRECHT. 

De  Eerw.  Schrijver  in  de  Bijdragen  (Deel  IV.  bl.  381 
en  volg.  en  Deel  V.  bl.  1  en  volg.)  vergunne  mij  een 
paar  kantteekeningen. 

Deel  IV.  pag.  387.  regel  9.  v.  o.  kan  in  verband  staan 
met  VI.  52  bovenaan 

Op  IV.  391.  na  de  ide  alinea.  Op  't  stadhuis  zag  ik 
wel  een  schilderij  van  den  brand  van  1457  ,  doch  naar 
dat  der  brooduitdeeling  heb  ik  te  vergeefs  gevraagd. 

Op  V.  1.  In  den  noordelijken  muur  des  torens  gaat 
een  gang  van  den  torentrap  tot  bij  het  groote  venster 
des  ingangs.  In  het  portaal  ziet  men  de  lichtgaten,  maar 
de  opening  is  toegemetseld,  Rapport  v.  d.  koster. 

Op  V.  3.  Van  hooge  zeldzaamheid  zijn  de  aan  de  zui- 
len der  viering  zich  bevindende  steenen  consoles,  uit  den 
houwsteen  zei  ven  uitspruitende ;  eene  is  zigtbaar  wegge- 
slagen. Zouden  zij  niet  gediend  hebben  om  balken  te 
dragen,  die  óf  een  vroeger  houten  dak ,  óf  onder  't  bou- 
wen des  gewelfs  dit  tijdelijk  moesten  steunen? 

Op  V  6.  ,/Deze  kapel  (der  Munters)  is  de  laatste". 
Hieruit  blijkt  wat  de  koster  mij  te  kennen  gaf,  dat  de  uit 
de  1  7de  eeuw  daterende  Renaissance  afsluiting  der  Mun- 
terskapel verplaatst  is  naar  de  llde  kapel,  waar  zij  thans 
staat.  Die  afsluiting  is  aan  den  binnenkant  bekleed  met 
fragmenten  uit  de  oude  Jherusalemskapel  (V.   7.  onder). 


177 

In  het  deurpaneel  is  nog  de  kerk  van  't  H.  Graf,  of 
liever  dat  graf  zelf,  in  de  zijbetimmering  zijn  nog  tek- 
sten zigtbaar  o.  a.  (ongeveer)  ffuw  woord  zij:  ja,  ja;  neen, 
neen"  etc.  Zelfs  de  woorden  ,dit  is  't  conterfeijtsel  van 
't  H.  Graf'  staan  er  nog  te  lezen. 

Op  V.  8.  O.  L.  Vrouwe-koor.  Dit  koor  zou  eerst  later 
zijn  gebouwd,  en  de  Noordermuur  geregeld  hebben  door' 
geloopen  van  de  niskappellen  af  Ook  zou  die  Noorderbeuk 
tot  achter  in  de  kerk  toe,  de  eenigste  en  openbare  weg 
zijn  geweest  om  van  de  Hofstraat  naar  den  stadswal  te 
komen.  Eene  vergelijking  echter  met  bladz.  7.  de  architec- 
tuur en  de  zuilen  bewijzen  dunkt  mij  het  tegendeel.  Ook 
dateert  de  deur  der  apsis  eerst  uit  de  1  7de  eeuw  en  Noor- 
delijk van  de  kerk  lag  immers  het  kerkhof.  Maar  wel 
is  schier  de  geheele  Noordzij  van  anderen  bouw  en  steen 
dan  de  apsis  en  Zuidzij  der  kerk. 

Op  V.  10  en  16.  Ingang  van  't  O.  L.  Vr.  koor.  O.  L. 
Vrouwe  koor  moet,  dunkt  mij,  heeten  de  groote  kapel 
met  dat  deel  der  Noorder- apsisbeuk,  dat  haar  scheidde 
van  het  Priesterkoor;  want  aan  den  ingang  van  dat  deel 
is  het  nu  nog  zigtbaar,  waar  de  koperen  plaat  van  bladz. 
21  was  ingeklampt,  in  den  N.  Oostel.  pijler  der  viering, 
ongeveer  2  Meter  boven  den  grond.  En  vóór  dien  pijier 
stond  zeker  't  altaar  van  den  H  Houte  met  het  inge- 
metselde tabernakel ,  want  blijkbaar  aan  de  kleur  van  het 
metselwerk,  aan  meerdere  ijzeren  klampjes,  aan  den 
van  onderen  weggekapten  halfpijler,  vooral  aan  den  in- 
gevoegden  steen,  bijna  3  maal  breeder  dan  alle  anderen, 
kan  men  zien  dat  hier  een  altaar  heeft  gestaan  met  vrij 
hoog  schotwerk,  en  diepe  kas  en  daarboven  een  hoog 
baldakijn  of  iets  dergelijks. 

Op  V.  11.  Deze  zerk  ligt  achter  den  Noord-Oostel. 
pijler  der  viering ;  daarop  staan  gebeiteld  aan  't  boveneind 
1   ovaal  medailjon,  geflankeerd  door  %  vierkante  schilden, 

Bijdragen  Ge«ch    Bisd.  v    H»»rlem    VIII»  Heel.  12 


178 

te  zamen  hangende  aan  één  lint.   Alle  schilden  zijn  effen 
gehakt.  Lager  %  kleine  kruisjes. 
Daaronder  :  Fundata  sum. 

u  een  wapenschild  met  weggehakten  bever  (uit 

de  lijnen  te  zien). 
\  31. 

Beneden  links,  nog  1  vierkant,  en  regts  een  ovaal 
schild  Vergelijking  met  de  steen  van  1421  (zie  VI.  46.) 
bewijst  u  dat  het  Gothieke  cijfer  /\  (vier)  door  uitslij- 
ting zijne  pooten  verloor,  en  daardoor  nu  zeer  bedriege- 
lijk  een  O  schijnt. 

Op  V.  19.  Na  de  voorlaatste  alinea,  zou  ik  om  't  reeds 
bemerkte,  willen  bijvoegen:  alzoo  in  den  N.  Oostel.  pilaar 
der  viering. 

Op  de  noot  V.  20.  Door  „Corts  na  middernacht"  wordt 
het   verschil  der  data  genoeg  verklaard. 

Op  V.  21.  In  de  kerkekamer  copieerde  ik  eene  inge- 
lijste  beschrijving,   als   volgt: 

//De  origineele  gegoten  koperen  plaat,  groot  0.37 
//bij  0.39,  dik  6  streep  met  rand  en  letters  en  reliëf 
//van  2^  streep,  keurig  bewerkt,  is  vroeger  bevestigd  ge- 
dweest in  eene  nog  aanwezige  nis  [sic!]  aan  de  noordzij 
*vau  den  noordoostelijken  kruispilaar  binnen  de  groote 
«/of  O.  L.  Vr.  kerk  te  Dord  en  is  in  1862  gevonden  bij 
»de  Administratie  der  R.  C.  Gemeente  van  de  Bisschop- 
//pelijke  Clerezij  aldaar." 

Hieronder  was  in  Gothisch  schrift  gecopieerd  't  gedicht: 
//Dusent   vier.  enz, 

Onder    stond :      #Zie    ook    Balen op    de    ware 

^grootte  overgenomen  door  ondergeteekende  14  Mei  1862. 
G.  H.  Itz". 

Welligt  is  met  de  koperen  plaat  ook  de  Reliquie  naar 
de  Jansenisten  heengeraakt. 

L.    P.    A.    GOMPERTZ. 


179 
DE  KERKEN  EN  PAROCHIÈN 

OP 

WALCHEREN. 


(Vervolg  van  blz.   151  ,  VTII'"  Deel.) 

XXVIII. 

NIEUWERKERK   EN    ARNEMUIDEN. 

Nieuwerkerk  was  eene  heerlijkheid  en  dorp ,  toebe- 
hoorende  aan  de  heeren  van  Arnemuiden,  die  op  het 
naburige  kasteel  Mortiere  zetelden ,  en  den  heeren  van 
Borsselen,  met  wie  zij  vermaagschapt  waren,  in  macht 
en  grootheid  nabij  kwamen. 

De  parochiekerk  stond  ter  begeving  van  de  heeren  van 
Arnemuiden;  toen  heer  Gillis  van  Arnemuiden,  de  laat- 
ste van  het  hoogedel  geslacht,  omstreeks  1450  stierf, 
kwam  de  heerlijkheid  met  al  hare  rechten  aan  de  heeren 
van  Borsselen  van  Veere,  die  het  in  1498  aan  de  stad 
Middelburg  verkochten.  Het  dorp  Arnemuiden  en  de  later 
daarvoor  in  plaats  gebouwde  stad  van  denzelfden  naam 
behoorden  tot  de  parochiekerk  van  Nieuwerkerk,  die  toe- 
gewijd was  aan  den  heiligen  boetgezant  onder  den  titel 
van  sint  Jans  onthoofding.  Ook  was  daarin  gesticht  eene 
kapellerij  van  O.L. Vrouwe  en  van  den  H.   Antonius. 

Slechts  een  paar  oorkonden  zijn  ons  van  deze  kerk  be- 
waard gebleven. 

Anno  1499,  5  September,  maakte  de  regeering  van 
Middelburg  eene  ordonnantie  aangaande  het  salaris  van 
den  pastoor,  om  gerezen  geschillen  en  twisten  ter  dier 
zake  uit  den  weg  te  ruimen.  Sted.  archief,  Middelb.  Inv. 
N°  821. 


180 

Anno  1528:  de  regeering  van  Middelburg  geeft  de 
kosterij  der  kerk  van  Nieuwerkerk  in  den  Oosthoek  en  die 
van  de  kapel  te  Arnemuiden,  opengevallen  bij  de  „ab- 
sentie  ende  fugitivicheyt"  van  den  koster ,  aan  Fransken, 
zoon  van  Antheunis  Cornelisz,  de  Verwer,  //onsen  beminden 
medebroeder  in  wette",  om  die  of  zelf  te  bedienen  of  door 
iemand  anders,  daartoe  nut  en  bekwaam  en  aangenaam 
aan  de  Kerkmeesters,  ten  zijnen  *perykel  ende  fortune" 
te  laten  waarnemen.  Sted.  arch.  Midd.  Inv.  N°   1394. 

Intusschen  was  het  oude  dorp  Arnemuiden  allengs  door 
de  zee  verdrongen  en  moest  hoe  langer  hoe  meer  naar 
den  oosthoek  verhuizen ,  waar  weldra  een  nieuw  en  wel- 
varend dorp  verrees ,  dat  door  den  zeehandel  en  zijn  over- 
schoone  haven  Middelburg  verre  overtrof,  en  eindelijk 
als  eene  aanzienlijke  koopstad  den  naijver  der  buren  op- 
wekte. Toen  stichtte  men  daar  beneden  den  dijk  eene 
kapel  ter  eere  van  den  heiligen  Martinus,  waarvan  de 
eerste  steen  werd  gelegd  9  Mei  1505;  zij  werd  beheerd 
door  de  kerkmeesters  van  Nieuwerkerk  en  bezat  geen 
parochiale  rechten.  De  parochiekerk  bleef  die  van  Nieuwer- 
kerk. Reygersberg  verhaalt  dat  op  sint  Maria  Magdalena, 
22  Juli  1519,  onder  de  predikatie  een  steenen  pilaar  van 
zijn  voetstuk  schoof  en  in  de  kerk  tusschen  al  het  volk 
viel.  Een  oude  man  werd  er  onder  verpletterd.  Het  schijnt 
dat  de  kerkmeesters  na  het  bouwen  van  de  nieuwe  kapel 
langen  tijd  met  geldelijke  moeielijkheden  hebben  te  kam- 
pen gehad,  of  misschien  niet  al  te  stipt  in  hun  beheer 
zijn  geweest;  althans  in  1538  verzocht  jonker  Mathys 
Croeser  te  Veere  aan  den  keizer  besloten  letteren  voor 
burgemeesters ,  schepenen  en  wethouders  van  Middelburg, 
als  competente  rechters  over  de  kerkmeesters  te  Arne- 
muiden, waarbij  hun  zal  bevolen  worden,  dat  zij  dezen 
voor  zich  moeten  ontbieden  en  hun  gelasten,  zich  bij  eede 
tften  heyligen"  te  zuiveren,    of  zij   eenige  gelden  onder 


181 

zich  hebben  aan  de  kerk  toebehoorende ,  ten  einde  daarop 
te  kunnen  verhalen  de  achterstallige  renten  op  die  kerk 
over  1535.  De  keizer  gelastte  24  Juli  van  hetzelfde  jaar 
dat,  overeenkomstig  het  verzoekschrift  van  jonker  Mathys 
Croeser,  de  kerkmeesters  zouden  overleggen  schriftelijke 
declaratie  en  specificatie  van  alle  goederen,  landen,  erven 
en  renten  der  kerk  toebehoorende.  Sted.  arch.  Middelb. 
Inv.  N°    1681    en   1697. 

De  sint  Martinuskapel  was  een  ruim  en  sierlijk  gebouw , 
dat  de  oude  moederkerk  verre  overtrof,  waarom  de  Arne- 
muiders  dan  ook  bij  den  bisschop  van  Utrecht  zoowel  als 
bij  de  regeering  van  Middelburg  er  op  aandrongen ,  haar 
te  verheffen  tot  parochiekerk.  Op  den  10dcn  Juni  154-5 
sloot  de  regeering  van  Middelburg  eene  overeenkomst  met 
de  ingezetenen  van  Arnemuiden,  waarbij  werd  goedge- 
keurd, na  bekomen  machtiging  van  den  bisschop  en  van 
den  grooten  raad  te  Mechelen,  dat  de  kapel  van  sint 
Maarten  als  parochiekerk  in  plaats  van  de  oude  sint  Jans- 
kerk zou  worden  gehouden  Bisschop  Gregorius  van  Eg- 
mond  verleende  zijne  goedkeuring  en  verhief  haar  tot 
parochiekerk  8  Augustus  van  hetzelfde  jaar.  De  korte 
inhoud  van  het  charter  is  deze  : 

Voortaan  mag  in  de  kapel  van  sint  Maarten  beneden 
den  dijk  worden  verricht  alles  wat  in  parochiekerken  ge- 
schiedt, als  de  hoogmis  zingen  met  predikatie,  de  toe- 
diening van  het  Doopsel  en  het  sacrament  des  Huwelijks: 
alles  onverminderd  het  recht,  de  autoriteit  en  praeëmi- 
nentie  der  regeerders  van  Middelburg,  als  ambachtsheeren 
en  patroons  der  hoofdkerk,  bij  de  voordracht  tot  de  open- 
staande cure  ,  kosterij  enz  ;  zoodat  ook  aan  hen  in  deze 
nieuwe  parochiekerk  dezelfde  rechten  blijven  voorbehouden 
als  zij  bezaten  in  de  oude.  De  parochianen  mogen  hoog- 
tijd houden  en  hunne  uitvaart  kiezen  in  beide  kerken , 
tegen  betaling  der  leges  op  den  ouden  voet,  en  met  ver- 


182 

plichting  om  het  koor  der  oude  kerk,  de  kapel  van  O.L. 
Vrouwe  aldaar  en  den  toren  alsmede  de  cassiestraat  in 
goeden  staat  te  onderhouden ;  het  schip  der  kerk  tot  aan 
het  koor  mogen  zij  afbreken.  Voorts  zal  er  op  alle  zon- 
en heiligendagen  ten  8  ure  eene  Mis  moeten  opgedragen 
worden ,  waartoe  zal  mogen  gebruikt  worden  de  fundatie 
van  het  sint  Antonius-altaar,  en  door  ieder  der  drie  schutte- 
rijen jaarlijks  gegeven  worden  twee  Philippus  gulden. 
Nog  zullen  de  Arnemuiders  verplicht  zijn  alle  jaren  te 
Paschen  in  plechtige  processie  het  heilig  Chrisma  uit  de 
hoofdkerk  af  te  halen,  en  op  sint  Jans-onthoofding  des 
morgens  ten  negen  ure  te  gaan,  wederom  in  plechtige 
processie  van  de  nieuwe  parochiekerk  naar  de  hoofdkerk, 
om  daar  eene  eerlijke,  solemneele,  devote  Mis  van  sint 
Jan,  als  patroon  der  kerk,  te  zingen,  en  den  volgenden 
dag  eene  gezongen  Requiem  te  doen  opdragen  *pro  fun- 
datoribus  et  defunctis",  met  het  Miserere,  de  profundis, 
de  responsoria  en  collecten ,  die  daarbij  behooren. 

Op  al  de  punten  dezer  overeenkomst  moest  van  den 
grooten  raad  te  Mechelen  eene  u willige  condemnatie"  wor- 
den verzocht;  deze  bleef  meer  dan  zeven  maanden  weg, 
zoodat  de  Arnemuiders  ongeduldig  werden  en  de  regee- 
ring van  Middelburg  aanhoudend  lastig  vielen ,  om  toch 
tot  de  uitvoering  van  het  bisschoppelijk  besluit  over  te 
gaan.  Dit  had  ten  gevolge  dat  door  wet  en  raad  op  6 
Maart  1546  werd  goedgevonden  dat,  hoewel  de  brieven 
van  condemnatie  van  den  grooten  raad  nog  niet  uitge- 
vaardigd zijn,  evenwel  op  het  aanhoudend  verzoek  der 
ingezetenen  van  Arnemuiden  den  volgenden  dag  het  heilig 
Chrisma  zal  overgebracht  worden  uit  de  kerk  in  den  Oost- 
hoek naar  de  kapel  te  Arnemuiden.  Zeven  dagen  daarna 
volgde  eindelijk  de  » willige  condemnatie"  van  den  grooten 
raad  op  het  accoord ,  gemaakt  tusschen  de  regeering  van 
Middelburg  en  de  gildebroeders  der   drie  schutterijen  te 


183 

Arnemuiden,  als  vertegenwoordigende  de  gemeente.  Sted. 
arch,  Midd.  Inv.  N°  1908,  1935  en  19S6.  Op  den  7den 
Maart  1 546  werd  alzoo  de  sint  Maartenskapel  als  paro- 
chiekerk door  de  Arnemuiders  in  bezit  genomen. 

De  oude  kerk  verviel  allengs  hoe  langer  hoe  meer; 
men  was  te  veel  ingenomen  met  sint  Maarten  om  zich 
veel  te  bekommeren  hoe  het  met  sint  Jan  ging.  Tot  de 
afbraak  van  het  voorschip  der  kerk ,  dat  bouwvallig  was, 
ging  men  niet  over,  maar  liet  alles  zooals  het  was,  zoo- 
dat ook  koor  en  kapel  en  vooral  de  toren  in  erbarme- 
lijken  toestand  geraakten.  In  1564  moesten  de  kerkmees- 
ters eindelijk  wel  besluiten  het  bouwvallige  gedeelte  te 
sloopen,  maar  wilden  volstrekt  niets  herstellen  aan  het 
gedeelte,  dat  volgens  contract  met  Middelburg  moest  blij- 
ven staan.  Arnemuiden  nam  dagelijks  toe  in  bloei  en  aan- 
zien; de  regeering  van  Middelburg  was  er  intusschen  op 
uit  om  haar  te  onderdrukken  ;  't  was  tijd ,  meende  men ,  dat 
daar  een  einde  aan  kwam.  Men  besloot  derhalve  de  heeren 
van  Middelburg  volstrekt  niet  te  moeien,  maar  van  den 
bisschop  van  Middelburg,  als  hoofd  der  Zeeuwsche  kerk, 
autorisatie  te  vragen  tot  slooping  en  tot  het  verkoopen 
van  den  afbraak ;  tevens  zou  men  een  gemachtigde  naar 
Mechelen  zenden  om  van  den  koning  octrooi  van  een  of 
anderen  impost  te  verzoeken,  ten  einde  de  geheele  oude 
kerk  af  te  breken  en  eene  nieuwe  te  bouwen  uit  den 
opbrengst  van  dien  impost. 

Bisschop  Nicolaas  liet  zich  overhalen  en  gaf  aan  de 
kerkmeesters  van  Arnemuiden  brieven  van  autorisatie, 
om  een  gedeelte  der  kerk  te  sloopen  en  de  afbraak  te 
verkoopen,  mits  daarvan  rekening  en  verantwoording 
doende  aan  hem  of  zijne  vicaris.  Aanstonds  toog  men  aan 
het  werk,  en  Simon  Romboutsz,  met  de  leiding  van  het 
sloopen  belast,  begon  op  30  Augustus  met  den  verkoop 
van  afbraak,  zooals  blijkt  uit  „Dit  boeck  houdt  inne  alle 


184 

de  rekeninghe  ende  ontfanck  die  ick  Simon  Romboutsz. 
gehat  heb  van  allen  de  oude  materialen ,  die  van  der 
vervallen  kercke  by  my  vercocht  zyn."  Sted.  arch.  Midd. 
Inv.  N"  2358.  Dezelfde  Rotnboutsz ,  werd  ook  afgevaar- 
digd naar  Mechelen  en  den  koning,  om  het  octrooi  te 
verzoeken. 

Als  de  regeering  van  Middelburg  vernam,  dat  men  te 
Arnemuiden  bezig  was  buiten  hare  voorkennis  en  toe- 
stemming de  kerk  voor  een  gedeelte  af  te  breken  en  te 
verkoopen,  protesteerde  zij  als  patroon  der  Arnemuiden- 
sche  kerken  daartegen,  en  zond  onmiddelijk  Hugo  Bon- 
tius  naar  Mechelen  om  bij  den  grooten  raad  haar  beklag 
in  te  dienen,  aan  den  overmoed  der  Arnemuiders  paal 
en  perk  te  stellen,  en  Simon  Romboutsz.  als  slooper  en 
verkooper  in  rechten  te  vervolgen.  Hugo  Bontius  schreef 
7  October  uit  Mechelen  aan  de  regeering  van  Middelburg, 
dat  hij  den  president  van  den  grooten  raad  verzocht  had, 
aan  de  kerkmeesters  van  Arnemuiden  geen  provisie  te 
doen  verleenen,  vóór  dat  de  regeering  van  Middelburg 
in  hare  defensie  was  gehoord. 

Intusschen  begrepen  de  Arnemuiders  toch ,  dat  zij  te 
ver  gegaan  waren  en  wilden  een  proces  voorkomen,  het- 
welk ontwijfelbaar  ten  hunnen  nadeele  zou  uitvallen;  de 
kerkmeesters  begaven  zich  daarom  in  het  begin  van  Octo- 
ber naar  Middelburg,  betuigden  hun  leedwezen  en  ver- 
klaarden zich  voortaan  in  alles  aan  de  regeering  als  patroon 
der  kerken  te  zullen  onderwerpen.  De  secretaris  van 
Middelburg  Zagarus  berichtte  dit  onmiddelijk  aan  Hugo 
Bontius  te  Mechelen,  en  deze  meldde  11  October  de 
goede  ontvangst  dier  tijding,  tevens  den  raad  gevende, 
de  zaak  nu  niet  verder  in  rechten  te  vervolgen  en  ook 
Simon  Romboutsz.  geen  proces  meer  aan  te  doen.  De 
regeering  van  Middelburg  volgde  dien  raad  op,  maar  vroeg 
en  verkreeg  toch  20   October    een    mandement  tegen  de 


185 

ingezetenen  van  Arnemuiden ,  waarbij  de  willige  condem- 
natie  van  den  grooten  raad  deugdelijk  en  naar  vorm  en 
inhoud  executoir  werd  verklaard.  Het  koor  der  oude  kerk, 
de  O.  L.  Vrouwekapel  moesten  blijven  staan  en  de  toren, 
waarvan  de  kap  vergaan  was,  moest  hersteld  worden. 
Als  Simon  Romboutsz.  later  de  rekening  zijner  reiskosten 
en  vacatiegelden  inleverde,  weigerde  de  regeering  van  Mid- 
delburg die  goed  te  keuren  en  deed  ze  bij  raadsbesluit  van 
19  Juni  1568  rooieeren,  als  strijdende  met  de  overeen- 
komst van  10  Juni  1545  en  de  daarop  gevolgde  willige 
condemnatie.  Stedel.  arch.  Midd.  Inv.  Nu  2360-2362. 

In  het  volgende  jaar  legden  de  kerkmeesters  van  Nieu- 
werkerk  in  den  oosthoek  weder  behoorlijk  rekening  en 
verantwoording  af  van  hun  beheer  voor  de  regeering  van 
Middelburg.  Inv.  N°  2368 

De  kerk  van  Arnemuiden  bezat  een  teerstoof,  wier 
opbrengst  gedeeltelijk  voor  de  kerk  en  de  armen  en  ge- 
deeltelijk voor  de  drie  schutterijen  was,  zooals  blijkt  uit 
de  voorwaarden,  waarop  kerkmeesters,  heilige  Geestmees- 
ters en  deken  en  beleeders  van  de  drie  schutterijen  te 
Arnemuiden  den  19den  Augustus  1569  de  kerke- teerstoof 
voor  den  tijd   van  vier  jaren  verpachtten.    Inv.  N°  2514. 

Middelburg,  er  steeds  op  uit  zijnde  om  Arnemuiden 
zooveel  mogelijk  in  afhankelijkheid  te  houden,  bleef  zich 
altijd  duchtig  ook  als  patroon  der  kerke  doen  gelden  en 
maakte  menige  bepaling,  die  den  Arnemuiders  hard  moest 
vallen  en  siechts  noode  werd  nagekomen.  Zoo  moesten 
de  gildebroeders  der  kramers,  tappers,  timmerlieden, 
smeden  en  fruiteniers  jaarlijks  een  schelling  aan  Middel- 
burg betalen  voor  het  onderhoud  van  de  altaren  der 
gilden  aldaar;  een  dier  gilden  moest  op  de  beurt  ten 
zijnen  koste  alle  jaren  het  heilig  kruis  in  de  Westmons- 
terkerk  op-  en  af  stellen ;  en  de  drie  schutterijen  moesten 
de  groote  processie   van     den    ommegangsdag    alle  jaren 


186 

komen  bijwonen  met  hun  geweren,  trommels,  pijpers 
en  wagens, 

Deze  dwang  had  echter  ten  gevolge  dat  andere  gilden, 
die  niet  tot  dienstbetoon  verplicht  waren ,  vrijwillig  zich 
bij  hunne  vakgenooten  te  Middelburg  aansloten.  Zoo 
kwamen  de  lakensnijders  van  beide  steden  overeen,  23 
September  1500,  dat  zij  gezamenlijk  de  kosten  zouden 
dragen,  die  het  gilde  te  Middelburg  jaarlijks  moest  maken 
op  den  ommegangsdag  en  op  den  heiligen  Sacramentsdag. 
De  gildebroeders  van  sint  Joris  moesten  ook  alle  jaren 
op  sint  Joris  te  Middelburg  ter  opschote  komen  en  de 
kosten  voor  de  helft  betalen.  Die  niet  ter  opschote  ver- 
scheen en  het  gezelschap  volgde  ,  zou  twee  schellingen 
betalen  behalve  de   13  gr.  jaargeld.  Inv.  N°  816  en  371. 

Als  pastoors  heb  ik  gevonden: 

Anno  1547:  pastoor  Cornelis  Bisschop  is  overleden, 
en  de  regeering  van  Middelburg  benoemt  in  zijne  plaats 
tot  pastoor  van  de  kei'k  te  Arnemuiden,  vad  curam  seu 
ecclesiam  purochialem  loei  vel  villagii  Aremudensis,"  heer 
Cornelis  van  Scheinge ,  priester  en  kanunnik  van  sint 
Maarten  Deze  belooft  schriftelijk  den  18den  April  de  cure 
van  Arnemuiden  in  persoon  of  door  een  substituut  te 
zullen  bedienen ;  mocht  de  stad  haar  willen  verhuren,  dan 
zal  hij  ze  binnen  de  zes  maanden  verlaten,  in  welk  geval 
de  collatie  vervalt  en  wederkeert  op  genoemde  patroons, 
evenalsof  hij  gestorven  ware    Inv.    N°  1977  en  1985. 

Anno  1563:  deze  Cornelis  van  Scheinge  overleden 
zijnde,  geeft  de  regeering  van  Middelburg  14  Augustus 
de  cure  aan  Johannes  Back  van  de  sint  Janskerk  te 
's  Hertogenbosch.  Inv.  N°  2326.  Deze  ongelukkige  pastoor 
Back,  de  laatste  pastoor  van  Arnemuiden,  verzocht  den 
5den  Mei  1574,  na  het  overgaan  der  stad  tot  den  prins 
van  Oranje  ,  te  mogen  onderhandelen  met  het  consistorie 
van  Middelburg,  om  te  Arnemuiden  als  predikant  van  de 


187 

nieuwe  leer  te  blijven  's  Gravenweerd  blz.  453  Acta 
consist.  III,   10, 

Aangaande  de  kosterij  vind  ik  nog,  dat  de  kerkmees- 
ters, 18  Mei  1571,  gunstig  besluiten  op  het  verzoek  van 
den  koster,  om  was  te  mogen  verkoopen  ten  behoeven 
der  kerkelijke  plechtigheden,  echter  onder  voorwaarde, 
dat  hij  zijn  voorraad  te  Middelburg  zou  inslaan  Inv. 
N°  2515, 

De  schepelingen  van  alle  natiën,  die  voordurend  in 
Arnemuiden  ter  reede  lagen  en  veel  welvaart  aan  de 
burgers  schonken ,  waren  van  geen  gunstigen  invloed  op  de 
zedelijkheid  der  Arnemuiders  en  gaven  zeer  dikwijls  groote 
ergenis.  Daar  werd  gedobbeld,  gevloekt,  gedronken  en 
veel  onzedelijks  gepleegd  in  het  openbaar  en  zelfs  tot  in 
Gods  huis,  zoodat  de  baljuw',  burgemeesters,  schepenen 
en  raad  van  Middelburg  11  Februari  1564  moesten  ge- 
bieden, dat  te  Arnemuiden  door  den  pastoor  onder  den 
Hoogdienst  zou  worden  afgelezen ,  dat  alwie  gedurende 
de  godsdientsoefening  in  de  kerk  wandelt,  speelt,  tuischt, 
handel  drijft  of  andere  onbehoorlijke  //insolentiën"  pleegt, 
met  geldboete  zal  worden  gestraft,  dadelijk  te  betalen, 
bij  onvermogen  met  verbeurte  van  het  opperste  kleed, 
/.cnde  indien  de  infringeerder  een  cales  ware  geheel  in- 
solvent op  arbitraire  correctie."  Inv.  N°  2341.  Met  de 
reformatie  moet  de  zedelijkheid  er  niet  op  verbeterd  zijn, 
daar  zelfs  Boxhorn  en  Smallegange  de  ondergang  van  het 
weelderige  Arnemuiden  als  een  straf  des  hemels  beschouw- 
den over  de  goddeloosheden  aldaar  gepleegd.  Immers  de 
eerste  schrijft:  //Dus  werd  hier  ghetardt  de  grimmicheyt 
van  den  hemel ,  wiens  oordeelen  gheveldt  werden  in  het 
verborgen,  ende  beginnende  straffen  kleyn  ende  bynaer 
onsichbaer  zijnde ,  ofte  niet  erkent  ofte  veracht ,  doch  ten 
bietsten  gantsch  afgrijselijck  ende  onversettehjck  bevonden 
werden.  Het  water  ende  de  diepte  veroorsaeckte  hier  een 


188 

sorgheloose  dertelheyt,  ende  brachten  den  ingesetenen  aen 
groote  middelen;  doch  het  water  veranderde  in  korte  tijdt  in 
droochte,  ende  verkeerde  de  weeldricheyt  in  treuren,  ende 
Godts  rechtvaerdighe  tooren  maeckte  het  alsoo ,  dat  nau- 
welijcx  eenigte  overblijfselen  van  het  oude  welvaren  waren 
te  vinden.  Den  schepen  werdt  den  toeganck  door  het  zandt 
besloten ;  de  stadt  ghenoechsaem  ontborghert.  Dit  erbar- 
melijck  ende  doodtbleeck  wesen  blijft  dese  stadt  noch  aen 
tot  den  dach  van  heden,  zijnde  weynich  bewoont,  ende 
siende  sijne  eertijds  prachtighe  huysen  eensdeels  tot  steen  - 
hoopen  verandert,  anderdeels  den  val  dreyghen  "  Aldus 
blz.  271. 

In  Augustus  1566  loeide  de  beeldenstorm  over  Arne- 
muiden,  zooals  blijkt  uit  de  sententiën  van  Alba,  geveld 
17  Augustus  1568  tegen  elf  personen  uit  Arnemuiden 
en  2  October  1570  tegen  Doen  Jansz.  Men  leest  daar 
ook  dat  een  calvinistisch  predikant  in  het  dorp  gepredikt 
had  bij  Gabriel  Arnolds,  ook  bij  Adriaen  Jansz.  en  ein- 
delijk in  de  zoutkeet  van  de  weduwe  Bastiaen  Matthysse 
op  den  zeedijk  naar  Middelburg.  Marcus  blz.   105, 

Toen  Vlissingen  en  Veere  in  1572  tot  den  prins  van 
Oranje  waren  overgegaan ,  volgde  Arnemuiden  terstond 
dat  voorbeeld ;  Middelburg  bleef  getrouw  aan  den  wettigen 
graaf  en  gaf  aanstonds  aan  Alba  kennis  van  de  trouwe- 
loosheid der  haar  onderhoorige  stad  De  hertog  zond  on- 
middelijk eene  bende  oude  en  beproefde  soldaten  naar 
Walcheren ,  die  te  Arnemuiden  landden,  de  stad  stormen- 
derhand innamen,  een  groot  getal  burgers  en  krijgers 
over  den  kling  joegen  en  de  ongelukkige  plaats  8  Mei 
plunderden  Middelburg  moest  in  1  574- na  eene  belegering 
van  twee  jaren  bezwijken  en  sleepte  in  haren  val  ook 
Arnemuiden  mede.  Bij  den  overgang  der  laatste  stad  was 
deze  zoo  verwoest  dat  er,  volgens  van  Meteren,  die  zegt 
er  ooggetuige  van  te  zijn  geweest,    niet    één   huis  meer 


189 

stond,  hetwelk  deuren  en  vensters  had ,  uitgezonderd  de 
woning  van  den  kapitein ,  daar  de  soldaten  uit  gebrek 
aan  brandhout  alles  verbrand  hadden.  Boek  IV,  blz.  89. 
Ook  de  kerk  was  niet  gespaard  en  had  zooveelgeleden, 
dat  zij  in   1582  voor  groot  gedeelte  inviel. 

In  het  jaar  1438,  den  259ten  September,  vergunde  heer 
Gillis  van  Arnemuiden  aan  de  Reguliere  kanunniken  van 
het  klooster  Steyn  bij  Gouda ,  om  binnen  de  parochie  en 
de  heerlijkheid  van  Arnemuiden,  dicht  bij  Mortiere ,  een 
klooster  hunner  orde  te  stichten  en  schonk  hun  daartoe 
het  huis  Mortiere.  Inv.  N°  200.  Dat  klooster  droeg  den 
naam  van  het  heilig  Graf.  In  het  vijfde  Memoriaal  van 
den  griffier  Roze  blz.  51  vindt  men  een  octrooi  van  her- 
tog Filips,  2  Januari  1439,  waarbij  hij  den  prior  en  het 
convent  van  de  Regulieren .  onlangs  gefundeerd  te  Mor- 
tiere bij  Arnemuiden ,  verlof  geeft  om  hun  convent,  ge- 
naamd het  huis  te  Mortiere,  hun  gegeven  door  Gillis 
van  Arnemuiden ,  af  te  breken  en  te  verplaatsen ,  doch 
altijd  op  hun  eigen  erf.  Aldus  Tirion  II,  203,  en  het 
charter  zelf,   Inv.  N°   1305. 

Het  schijnt  dat  de  Regulieren  al  spoedig  zich  in  zekeren 
welstand  mochten  verheugen ,  want  zij  kochten  van  tijd 
tot  tijd  land  en  hoeven  aan.  Het  stedelijk  archief  van 
Middelburg  bewaart  onder  anderen  een  //Guarandbrief" 
van  12  Januari  1441,  gepasseerd  voor  schepenen  van 
Middelburg,  over  3/4  gemeten  lands,  gelegen  in  de  kloos- 
terparochie  ten  oosten  van  den  Arendijk ,  aangekocht  door 
de  Regulieren  van  den  heiligen  Grave  te  Arnemuiden. 
Inv.  N°  207.  Transportbrief ,  14  Juli  1449  gepasseerd 
voor  schepenen  van  Middelburg,  van  een  half  huis  met 
de  halve  hofstede  en  het  land  daartoe  behoorende,  gelegen 
in  den  Hayman  in  de  kloosterparochie ,  aan  de  noordzijde 
van  den  Arendijk,  te  behoeve  van  broeder  Jacob  Claesz., 
prior  van  het   Regulieren    klooster  te  Arnemuiden     Inv. 


190 

N°  251.  Eindelijk  weder  een  /rguarandbrief "  van  13 
Maart  1450 ,  gepasseerd  voor  keurschepenen  in  den  Hay- 
man  in  de  kloosterparochie  aan  de  oostzijde  van  den  Aren- 
dijk, aangekocht  door  het  klooster  van  de  Regulieren  te 
Arnemuiden.  Inv.  N°  258. 

Als  priors  van  dit  klooster  worden  genoemd : 

Anno  1444:  broeder  Theodorus  Theodorici,  die  het 
klooster  vertegenwoordigde  op  de  algemeene  vergadering 
der  Nederlandsche  Regulieren ,  gehouden  4  Mei  in  het 
klooster  Sion.  Oudh,  en  Gest.  v.  Zeel.  I,  bl.  219. 

Anno  1449.  Broeder  Jacob  Claesz  ,  hierboven  vermeld. 

De  aanhoudende  doorbraken  der  zee  en  het  voortdurend 
afnemen  van  land  noodzaakten  de  Regulieren  het  klooster 
te  verlaten,  dat  niet  lang  meer  tegen  den  aandrang  van 
het  water  kon  beschut  worden ;  waarom  Hendrik  van 
Borsselen,  heer  van  Veere,  het  in  1 452  naar  O  L.  Vrouwen- 
polder verplaatste  en  daarvoor  een  geschikt  erf  schonk, 
De  verdere  geschiedenis  van  dit  klooster  hebben  wij 
reeds  medegedeeld  onder  O  L.  Vrouwepolder. 

XXIX. 

OUD-VLISSINGEN. 

Men  verhaalt  dat  aan  den  westelijken  kant  der  tegen- 
woordige stad  Vlissingen  in  het  jaar  620  twee  huisjes 
stonden ,  wier  bewoners  den  kost  verdienden  met  visschen 
en  het  houden  van  een  veerschuitje  op  den  tegenover- 
liggenden  oever  van  Vlaanderen.  Allengs  moeten  zich  daar 
meer  visschers  hebben  nedergezet ,  zoodat  er  een  dorp  van 
groeide,  dat  reeds  omstreeks  917  eene  parochiekerk  met 
flinken  toren  bezat,  en  Oud- Vlissingen  werd  geheeten. 

Het  dorp  heeft  gebloeid  tot  in  de  dertiende  eeuw ;  toen 
begon  de  nieuwgebouwde  stad  het  langzamerhand  te  ont- 
volken en  te  verarmen,   om  het  eindelijk  geheel  in  zich 


191 

op  te  nemen-  Dat  er  een  bepaalde  toeleg  heeft  bestaan 
om  het  oude  dorp  te  dwingen  zich  in  de  nieuwe  stad  op 
te  lossen ,  blijkt  uit  Art.  48  der  Keuren  van  Vlissingen , 
zooals  die  aan  den  hertog  van  Mba  zijn  overgelegd ,  het- 
welk luidde: 

*Geen  poorter  noch  ingeseten  der  stede  van  Vlissingen 
en  sal  drancke  van  wijn  of  bier  halen,  noch  doen  halen, 
noch  gaen  drinken  tot  Oude  Vlissingen,  Altenae,  of 
buiten  de  Blaauwpoorte ,  binnen  der  half  mijle,  opde  boete 
van  x  sch.  grooten  vlaems."  Smalleg.  blz.  552.  Uit  ge- 
brek aan  nering  zijn  dus  de  Oud-Vlissingers  naar  Nieuw- 
Vlissingen  getrokken  en  hebben  haar  bevolkt. 

In  het  bekende  charter  van  den  verkozen  bisschop  Jan 
van  Nassau,  waarbij  hij  in  1271  den  abt  van  Middelburg 
in  alle  voorrechten  en  bezittingen ,  door  zijne  voorgangers 
verleend,  bevestigt,  wordt  ook  Oud- Vlissingen  genoemd. 
Inv.  N°  80. 

Aan  wie  de  kerk  was  toegewijd  heb  ik  niet  kunnen 
opsporen. 

Aangaande  het  collatierecht  schijnt  geen  onbetwistbare 
zekerheid  te  hebben  bestaan,  want  17  Maart  1308  schreef 
graaf  Willem  III  aan  Henricus,  abt  van  Middelburg,  over 
de  benoeming  van  een  priester  te  Oud- Vlissingen.  De 
eerste  begeving,  waarvan  de  oorkonde  is  bewaard,  werd 
gedaan  door  den  Middelburgschen  abt,  doch  goedgekeurd 
en  bevestigd  door  den  graaf  van  Zeeland  in  het  jaar  1317. 
*Wy  Willem  graue  van  Heneg  van  Hollandt,  van  Zee- 
landt  ende  Heer  van  Vrieselandt  maken  kond  allen  luden , 
dat  wi  die  ghifte  vander  kerken  van  Oud  Vlissinghen , 
die  een  ghestelic  man  bider  ghenade  Goets  Henric ,  abt 
van  Middelburch  gheuen  heuet  omme  Gode ,  Heer  Pieter 
van  Vlissinghen  ,  canonic  te  sente  Pieters  in  Middelburch , 
vaste  ende  stade  houden  willen  wi  sullen  omme  Gode 
Ghegheuen    in    Delf  jnt   jaer   ons    Heeren  m,  ccc.  ende 


192 

zeventiene,  des  zonnendaghen   na  sente  Victores  daghe  " 
Inv.  N-   197. 

Den  4den  Maart  1368  doet  weder  een  zeker  geestelijke 
te  Londen ,  S.  de  Sudbiria  geheeten ,  bij  eene  acte  opge- 
maakt te  Avignon  door  den  notaris  Hugo  Attehalle,  uit- 
spraak over  de  cure  te  Oud-Vlissingen.  Inv.  N°  851. 

In  1378  maakte  heer  Hugo  Cogghe  Kanunnik  van 
sint  Pieter  te  Middelburg,  aanspraak  op  het  collatierecht 
van  Oud-Vlissingen;  het  geschil  duurde  drie  jaren  en 
werd  eindelijk  voor  graaf  Albrecht  van  Beijeren  gebracht. 
De  uitspraak  was  ten  voordeele  van  den  Middelburgschen 
abt,  en  3  April  1381  schreef  de  notaris  Johs.  van  Cloe- 
tinge  de  acte,  waarbij  Hugo  Cogghe  zijne  aanspraken 
afstond  aan  den  abt.  Inv.  N°  944. 

In  het  jaar  1481  vinden  wij  de  twee  kerken  van  Oud- 
en Nieuw-Vlissingen  voor  het  eerst  vereenigd  onder  één 
pastoor,  heer  A.  Mast,  die  bij  notariëele  acte  van  24  Mei 
zijne  cure  van  beide  kerken  voor  zes  jaren  in  pacht  of 
cijns  afstaat.  Inv.  N°   1724. 

De  kerk  van  Oud-Vlissingen  was  onderhoorig  aan  de 
abdij,  de  kerk  van  Nieuw-Vlissingen  niet:  doch  nu  de- 
zelfde A.  Mast  rector  was  van  beide  kerken,  meende  men 
er  geschikt  toe  te  kunnen  overgaan,  om  ook  de  laatste 
aan  de  abdij  te  verbinden.  Pastoor  Mast  had  daarover 
reeds  naar  Rome  geschreven  en  daags  voor  de  Idus  van 
Januari  1483  een  antwoord  van  paus  Sixtus  IV  ontvan- 
gen. 30  October  1484  schreef  de  notaris  Jacobus  Baielet 
eene  acte,  waarbij  A.  Mast,  rector  der  kerken  van  Oud- 
en Nieuw-Vlissingen,  en  Jan,  abt  van  Middelburg,  ge- 
machtigden benoemden  om  van  den  paus  de  incorporatie 
dier  kerken  bij  de  abdij  te  verzoeken.  Inv,  N°  1  768  en  1769. 
Het  verzoek  werd  ingewilligd,  en  ]5  November  1486 
sloten  pastoor  Mast  en  de  abt  een  notarieel  contract  over 
de  inkomsten  van  beide  kerken.  Inv.  N°   1809.    Het  no- 


193 

tarieel  contract  over  de  incorporatie  zelve  dagteekent  van 
4  November  1488,  en  werd  opgemaakt  door  Ger.  Koel 
van  Kleef,  notaris  te  Middelburg.  Inv.  N°   1833. 

Nauwelijks  was  dit  geschied  of  er  ontstond  geschil  over 
het  patronaatrecht  der  vereenigde  kerken  tusschen  den  abt 
van  Middelburg  en  heer  Wolfaert  van  Borsselen,  waarin 
11  Maart  1489  uitspraak  werd  gedaan  door  A,  de  Grassis. 
Inv.  N°  1838. 

In  1 489  werd  te  Antwerpen  weder  eene  notariëele  acte 
opgemaakt,  waarbij  P.  Wilke  een  gemachtigde  benoemt 
om  afstand  te  doen  van  zijne  rechten  op  de  kerk  van  Oud- 
Vlissingen.  Inv.  N°   1845. 

Intusschen  liep  het  geschil  zoo  hoog,  dat  de  zaak  voor 
Rome  werd  gebracht:  30  Maart  1490  werden  de  partijen 
gedagvaard  om  voor  den  pauselijken  rechter  P.  de  Feriera 
te  Rome  te  verschijnen  of  hunne  gemachtigden  te  zenden , 
en  16  dagen  voor  Kalend,  October  (16  September)  van 
hetzelfde  jaar  bevestigde  paus  Innocentius  VIII  den  abt 
van  Middelburg  in  zijn  recht  tot  voordracht  van  den  cnreit 
voor  Oud-  en  Nieuw- Vlissingen.  Inv  N°  1861  en  1865. 
De  abt  was  evenwel  gehouden  eene  zekere  som  aan  de 
heeren  van  Borsselen  uit  te  keeren  ter  vergoeding  voor 
het  afstaan  van  hun  collatierecht;  13  Juni  1500  sloten 
Anna  van  Bourgondië  en  Anna  van  Borsselen  daar- 
over een  contract  met  den  abt  P.  van  de  Capelle.  Inv. 
N°  2022. 

In  1532  verkocht  heer  Jan  Janssz. ,  pastoor  van  Nieuw- 
Vlissingen,  met  toestemming  van  abt  Maximiliaan  van 
Bourgondië,  een  stuk  land  aan  zekeren  //Jacob  Cornelis 
Woutersz  prochiaen  van  nyeu  Vlissinghe" ,  voor  eene 
jaarlijksche  rente,  ten  eeuwigen  dage  in  Mei  te  betalen, 
van  20  schellingen.  Deze  rente  werd  in  het  jaar  1551 
door  den  abt  toegewezen  aan  den  pastoor  van  Oud-Vlis- 
singen,    onder  verplichting    van    alle  weken  eene  heilige 

Bijdragen  Gescb.  Bisd.  v.  Haarlem  VUIe  Deel  13 


194 

Mis  te  gaan  lezen  op  het  altaar  van  het  heilig  Kruis  in 
de  kerk  van  Nieuw-Vlissingen.   Arch.  abdij. 

Pastoors  van  Oud-Vlissingen  heb  ik  gevonden  : 

Anno  1317:  Hendrik,  abt  van  Middelburg  draagt  voor 
tot  cureit  Petrus  van  Vlissingen ,  kanunnik  van  sint  Pie- 
ter;  deze  wordt  op  de  gebruikelijke  wijze  afgekondigd  en 
bevestigd  vier  dagen  na  sint  Mattheus  (24  Sept ),  en  graaf 
Willem  III  keurt  die  benoeming  goed  16  October.  Inv. 
N°  193-197. 

Anno  1330:  heer  Hendrik  Popposz  van  Zijrixe  wordt 
door  abt  Olivier  voorgedragen  als  cureit  van  Oud-Vlis- 
singen, en  op  sinte  Catharina-avond  (24  November)  be- 
vestigd. Inv.  N°  852  en  354  In  het  jaar  1332  deed  hij 
de  afkondiging  voor  den  nieuwen  pastoor  van  Nieuw- 
Vlissingen,  Inv.  N°  375. 

Anno  1355:  heer  A.  Buxhorn  wordt  cureit  van  Oud- 
Vlissingen.  Deze  was  weder  voorgesteld  door  graaf  Wil- 
lem V  en  niet  door  den  abt,  op  sint  Severijnsdag  (8  Januari). 
Inv.  N°  666. 

Anno  1367:  Op  zondag  na  sint  Willibrordus  (9  No- 
vember) deed  heer  Johannes  Pietersz. ,  vice-cureit  van 
Oud-Vlissinge,  de  afkondiging  voor  P.  W.  Adonis,  voor- 
gedragen cureit  van  Nieuw-Vlissingen ,  en  gaf  daarvan 
verslag  aan  den  officiaal  aartsdiaken  te  Utrecht.  Inv.  N°  923. 

Anno  1481:  heer  A,  Mast  cureit  van  Oud-  en  Nieuw- 
Vlissingen.  Inv.  N°  1724.  Komt  ook  nog  voor  in  het 
jaar  1485. 

(Wordt  vervolgd.)  v.  D.  Horst. 


195 


BOUWSTOFFEN  VOOR  DE  KERKELIJKE  GESCHIEDENIS 

VAN 

VERSCHILLENDE    PAROCHIEN   THANS    BEHOORENDE 

TOT     HET 

BISDOM   VAN   HAARLEM. 

(Vervolg  van  blz.  390,    Vil*8  Deel.) 


Het  Hof  van  Holland,  Zeeland  en  West-  Vriesland  be- 
veelt aan  baljuwen,  schouten  enz.  de  sluiting  enz.  van  de 
vergaderplaatsen  der  Roomschgezmden,  —  24  Jun.  1 644. 

Fredrick  Hendrick    bij  der   gratie   Gods  prince  van 
Orangien,  grave  van  Nassauw,  Meurs,  Buy  ren,  Leer- 
dam en   marcquis  van  der  Veere  ende  Vlissingen, 
heere  ende  baron  van  Breda  ,  en  gouverneur,  capi- 
teyn-generael  ende  admirael ,  mistgaders   den   pre- 
sident   ende    raeden    over    Hollandt    Zeelandt    en 
Vrieslandt. 
Eersame,  wyse,  discrete,   lieve,  bysondere.  ') 
Alsoo  wy  seeckerlycken  syn  bericht:    dat   de    Pausge- 
sinden  binne  UL.  jurisdictie  daegelycx  stouter  en  stouter 
voortvaeren  in't  houden  van  haerluyder  conventiculen  ende 
genoechsaeme   openbare  vergaderinghe,  hebbende   daertoe 
gesticht  ende  tot    noch   toe  gebruyckt    formele    kercken, 
capellen,  ofte  andere  particuliere   wooningen  daartoe  ge- 
approprieert  als  namentlyck  tot  Assendelft  twee  kercken, 
alles  directelyck  strydende  teghens  de  placcaten  van  den 

1)  Ten  gevolge  van  dit  scherp  aanschrijven  van  het  hooge  gerechtshof 
van  Holland,  mutatis  mutandis,  aan  verschillende  overheidspersoneu  ,  zijn 
van   dezen   de  hiervolgende  rapporten  oi'  antwoorden  teruggezonden. 

Bijna  ieder  antwoord  gaf  aangeduide  missive  van  het  Hof  weer;  ik  heb 
dat  vermeden. 


196 

lande  mitsgaders  onse  brieven  van  aanschryven  tot  diversche 
stonden  daer  tegens  geemaneert  ende  UL.  toegeschickt. 
Dat  mede  geschape  zy,  dat  deselve  stouticheden  by  vordere 
conniventie  noch  verder  gaan,  ende  eyntelycken  tot  irre- 
parable  swaericheden  vuytbreecken  sullen ,  tensy  daerinne 
tydelycken  wierde  voorzien,  hebbende  niet  connen  ledig- 
staen  UL  van  wegen  de  hoge  Overheyt ,  mitsdesen  wel 
serieuselycken  tot  sijn  debvoir,  eets  ende  amptshalve  aen 
te  maenen  ende  daerby  preciselyk  te  belasten  ende  bevelen  : 
dat  UL.  ten  overstaen  ende  met  assistentie  van  bur- 
gemren  ofte  twee  van  den  gerechte  d'voorsz  paepsche  kercken 
ende  andere  meer;  die  binnen  UL.  jurisdictie  mogen 
syn ,  binnen  drie  dagen  nae,  de  receptie  deses,  by  provisie 
sult  hebben  te  sluyten  ende  geslooten  te  houden,  in  voegen 
dat  daerinne  geen  van  de  voorsz  conventiculen  connen 
worden  gehouden.  Vigilerende  niettemin,  dat  tselffde  mid- 
delertyt  op  andere  plaetsen  mede  niet  en  worde  gepleecht 
ende  binnen  veerthien  dagen  daer  naer  ons  persoonelycken 
ende  pertinentelycken  te  comen  berichten  van  de  debvoiren 
ende  wedervaeren,  die  by  UL.  tot  volvoeringe  van  dese 
onse  bevelen  zullen  aengewend  ende  voorgevallen  zijn. 
Van  alle  twelcke  wy  vertrouwen  UL.  geensints  in  ge- 
breecke  sal  willen  blyven  ende  ons  daer  toe  verlaetende. 
Hiermede  —  Eersame,  wyse,  discrete,  lieve,  bysondere 
UX.  bevelende  in  de  bescherminge  Godes. 

Geschreven  in  den  Hage  den  24  Juny  1644. 

Rapport  van  Pieter  Boudenwynsz  van  Lookhorst  balliu 
ende  dyckgraaf  van  Amsteland  by  hem  gedaen  aen  de 
Edel  Moge  Heeren  president  ende  raden  van  den  hove 
van  Holland,  van  de  debvoiren  ende  wedervaren  by  hem 
aangewend  en  voorgevallen  tot  volvoeringe  van  derselver 
bevelen ,  hem  aangeschreven  by  missive  van  Haare  Edel- 


197 

Moge  van  den  24  Juny  lestleden  te:  Overdiemen,  Buiten- 

veldert,  Bovenkerk,  aan  den  Amstel,  te  Ouderkerk  en  te 

Quakel.  —   29  Junij  —  9  July  1644. 

Dat  hy  baljiu  sicli  heeft  vervoegt  binnen  Overdiemen 
op  den  29  Juny  daeraen volgende  ten  huyse  van  Meester 
Jan  weerelds  priester  ende  aldaer  in  de  groote  achter- 
schuur  niet  bevindende ,  eventwel  alle  de  deuren  van  dien 
door  een  timmerman  met  deelen  vast  toe  heeft  doen  sluyten, 
ende  dat  ten  overstaen  van  den  schout  ende  twee  sche- 
penen midtsgaders  den  secretaris  aldaer  ende  in  presentie 
van  deselve  den  voorsegde  MT.  Jan  belast  de  voorsegde 
deuren  gesloten  te  houden  tot  naerder  ordre;  sonder  ver- 
der tot  Overdiemen  eenige  andere  plaetsen  tot  kercken  , 
kapellen  ofte  andere  woningen  ,  tot  sulcks  geapproprieert 
bevonden   te  hebben 

Dat  de  voorn,  baljiu,  daegs  daeraenvolgende,  sich  heeft 
vervoeght  in  de  Buvtenveldert  gelegen  in  de  banne  van 
Amstelveen  ende  aldaer  ten  huyse  van  eene  oude  vrouw 
gevonden  een  groot  achterhuys,  beset  met  eenige  bancken 
stoelen,  midtsgaders  eenige  hecken  ofte  houte  traliën,  waer- 
uijt  hy  presumeerde  deselve  plaetse  tot  conventiculen  te 
houden,  geapproprieert  geweest  te  sijn;  waeromme  hy 
baljiu  ten  overstaen  van  twee  schepenen  en  buurmeesters 
alle  de  voorsegde  bancken,  hecken  ofte  traliën  los  doen 
maken  en  omverre  gesmeten  heeft  ende  voorts  de  voors. 
plaetse  ofte  de  deurs  van  dien  door  een  timmerman  heeft 
doen  sluyten  ende  de  voors.  oude  vrouw  geinterdiceert 
als  boven. 

Voorts  heeft  nog  tenselven  dage  de  baljiu  zich  ver- 
voegt in  de  Bovenkercke  mede  onder  de  banne  van  Am 
stelveen  behorende,  ten  huyse  van  Meester  Jacob,  wee- 
relds priester,  ende  aldaer  bevonden  een  groot  lege  ach- 
terhuys ofte  schuur  met  een  verheven  galderije  beset, 
dewelcken  hij  baljiu    heeft   doen    losbreecken  ende  in  de 


198 

schuyr  neergelegd  ende  daernaer  door  een  timmerman 
als  vooren,  de  deuren  van  dien  heeft  doen  sluyten,  ende 
toespeyckeren;  doende  mede  ter  presentie  van  twee  sche- 
penen voors.   verbod  aan  de  voorn.   Mr.  Jacob. 

Noch  ten  selve  dage  vervoegt  aen  den  Amstel  in  de 
banne  voors.  ten  huyse  van  eenen  Ebbius  weerelds  priester, 
ende  aldaer  niet  bevonden  als  eene  simpele  woonplaetse,  niet 
geapproprieert  bevonden  tot  eenige  conventiculen. 

Alsmede  noch  in  de  diversche  huyslieder  huysen  daer- 
omtrent  ende  mede  niets  bevonden  ten  fyne  voors  ge- 
approprieert. 

Voorts  gegaen  naerder  aen  de  stede  van  Amsterdam 
even  buyten  de  vryheyt  der  voors.  stede,  ten  huyse  van 
eene  oude  vrouw  ende  aldaer  seeckere  groote  schuur,  met 
veel  en  verscheydene  bancken  beset ,  heeft  gevonden,  waer- 
over  de  voors.  baljiu  de  voorsegde  bancken  heeft  over- 
hoop doen  smyten  ende  de  deur  van  de  voors.  schuyre 
heeft  toe  doen  sluyten  met   verbod  als  voren. 

Den  1  July  daeraen volgende  heeft  de  voors.  baljiu 
sicti  getransporteert  binnen  Ouderkercke,  ten  huyse  van  een 
priester  Meester  Jan  genaempt  ende  aldaer  niets  bevon- 
den tot  eenige  conventiculen  geapproprieert ,  ende  voirts 
gevisiteert  verscheyde  boerenhuysen  van  de  Roomsche 
gesintheyt  ende  van  gelyken  als  voren  niet  bevonden;  als 
alleen  ten  huyse  van  Dirck  Janssen,  huysman  wonende  in 
de  Waerthuyse,  op  een  kelderkamertge  heeft  bevonden 
eene  houte  kas  ende  daerinne  drie  laden,  waerinne  lagen 
een  crucifix  met  een  beeltgen  daeraen,  midtsgaders  twee 
casuyfels  met  syn  toebehooren,  dewelcke  hy  ten  overstaen 
van  den  schout  en  schepenen  heeft  medegenomen  ende 
ten  huyse  van  den  schout  geconsigneert  ende  door  sche- 
penen  voorn,  doen  toesegelen. 

Ende  eyndelyck  op  den  9  July  daeraenvolgende  aen 
de  Quaeckel,  ten  huyse  van  den  priester  aldaer  wonende 


199 

niet  tot  eeuigeconventiculen  geapproprieert  bevonden,  maer 
alleen  een  achterhuys;  twelck  by  seker  huysman,  so  hy 
segde,  met  hoij  belegd  soude  werden  ende  des  niet  tegen - 
staende  is  deselve  schuyr  by  den  voors.  baljiu  ter  pre- 
sentie van  schout  en  schepenen  toegesloten  ende  geinter- 
diceert  als  voren. 

In  oirconde  deser  by  den  voors  baljiu  onderteeckent 
den  14  July   1614.         Boudewijn  van  Lookhorst, 

baljiu  ende  dyckgraef  van    Amsterlandt. 

Vergaderplaatsen  der  Roomschen  gesloten  enz  te  Egmond- 
binnen ,  Egmond-op-de-  hoeve  en  Eg  wond  op  zee.  — 
1   July   1644. 

Wy  onderschr.  Volkert  Jansz,  regirende  burgemr,  Reyer 
Claesz- ,  ende  Jacob  Cornelisz  Craeckman ,  oude  burge- 
meesteren en  buijerluyden  tot  Egmond-binnen,  verklaeren 
en  certificeeren  ter  requisitie  ende  versoecke  van  den  Ed. 
Cornelis  van  Brinckhoff  van  Moerjaen,  bailliu  en  schout 
van  de  Egmonden :  hoe  waer  en  waarachtig  is ,  dat  den 
voorn,  onsen  bailliu  in  ons  presentie  ende  bijweesen  op 
den  eersten  Julij  anni  1644  heeft  die  Roomsche  Catho- 
lycke  kerck  geslooten  en  daarbij  verbodt  gedaen ,  geen 
vergaderinge  ofte  conventiquelen  te  houden,  daar  noch 
elders ,  op  die  boete  daartoe  gestatueert  en  die  noch  daar- 
toe gestat ueert  souden  mogen  worden.  'T  geen  voors.  staet 
verclaeren  wij  deposanten  vooraf,  by  den  eedt  ex  officio 
gedaen,  die  oprechte  waerheyt  te  weesen,  bereyt  synde 
'tselven  des  noots  en  daertoe  versocht  wordende,  tot  allen 
tyden  gestant  te  doen.  Alles  oprecht.  Des  ter  oirkonde; 
soo  hebben  wy  desen  attest  onderteykend  op  den  eerste 
July   Anno   1644. 

Volkeet  Jansz.,  Rei.jer  Claes  ende 
Jacob  Cornelisz.  164  4. 

Mijn  present.  A.  v.  Dortmt     1644 


200 

Noch  verclaeren  wy  Aelbert  Jacobsz.  Waelen,  regie- 
rende  burgemr.  en  Jacob  van  Egmont ,  out-burgemr.  en 
bnerluyden  op-den- Hoeve,  ter  requisitie  van  ons  voorn, 
bailliu  van  de  Egmonden :  dat  hy  in  ons  presentie  die 
Roomsch-Catholycke  kercken  geslooten  heeft  ende  daerby 
verbodt  gedaen  als  voren  Mede  op  die  boeten  voors.  tot 
Egmondt  op- den-hoeve  op  den  eersten  July  A°  voorschr. 
'T  gene  voorschr.  is  verclaren  wij  attestanten  mede  die 
oprechte  waerheijt  te  wesen,  bereyt  synde  't,  selve  mede 
des  noots  daertoe  versocht  wesende  tot  allen  tyden  gestant 
te  doen.  Alles  oprecht.  Des  ter  oirconden  soo  hebben  wy 
attestanten  desen  mede  onderteyckent. 

Actum  op  den   Hoeve  voors.   1   Jul.   1644. 

Aelbert  Jacobsz    Walenburch. 

Jacob  van  Egmont. 
My  present  A.  van  Dortmt.  secretaris.   1644 

Wy  Jacob  Claesz.  burgermr.  tot  Egmont-op-zee  ende 
Pieter  Dirxks  schepen  tot  Egmond  voors.  verklaren  en 
certificeeren  bij  desen  ten  versoucke  en  requisitien  van 
den  Ed.  Cornelis  van  Brinckhoff  van  Moerijaen,  bailliu 
ende  schout  van  Egmonde :  hoe  waar  en  warachtig  is,  dat 
de  voorn,  onsen  bailliu  in  ons  praesentie  op  den  eersten 
Julii  lestleden  heeft  die  Roomsche  Katholycken  kercken 
geslooten  en  daarby  verbodt  gedaan :  geen  vergaderinge 
ofte  conventiquele  te  houden ,  daar  noch  elders ,  op  die 
boeten  daartoe  staande  en  die  nog  daartoe  souden  moogen 
gestelt  worden.  Alle  't  geen  voorsch.  is,  verklaren  onder, 
gesch.  voornt,  die  oprechte  waerheyt  te  wesen,  by  den 
eedt  ex  officio  gedaan,  bereyt  synde  't  selve  ten  allen  tyden 
gestandt  te  doen.  Alles  oprecht  sonder  fraude.  Des  ter 
oirkonden,  soo  hebben  wy  desen  onderteykent  Actum  tot 
Egmond-op-zee,  den  ...  July.   Anno   1644. 

Jacob  Claesz.  Pieter  \(  Dirxks 

syn      ^    merck. 

My  praesent.    A.  v.  Dortmt    secretaris.    1644. 


201 

Edele  Gr.-Moge  Heeren  ,  myne  Edele  Heeren  de  Staten 
van  Hollant  ende  Westvrieslant. 

Alsoo  ick  officier  van  de  Egmonden  hebbe  ontfangen 
zeekere  missie ve  van  weghen  Uwe  Groot- Mo<jc  Heeren  , 
van  dato  den  xxim  Junij  voorleden,  denzelve  geopent 
't  inhouden  verstaende,  soo  hebbe  ick  officier,  als  balliu 
ende  schout  van  de  Egmonden,  myn  getransporteert  ende 
laten  vinden  opden  ln  July  lestleden  ter  presentie  van 
de  magistraten,  soo  tot  Egmont  binnen,  Egmont-op  den- 
hoeve, ende  Egmont-op-zee,  ende  hebbe  achtervolgende 
die  last  van  Uwe  Edel-Gr.-Moge  die  Roomsche  Catholvcke 
kercken  geslooten,  ende  daarby  verbot  gedaen,  geene 
vergaderinge  ofte  conventiequelen  te  houden  ten  voorz. 
plaatsche  ofte  elders ,  op  die  boeten  daertoe  gestatueert 
en  die  gestatueert  zoude  mogen  worden :  breeder  blykende 
by  de  attestatie  van  de  magistraten,  elcx  ter  voorz.  plaet- 
sche  ende  in  haerder  presentie  gedaen  ,  die  hierby  syn 
gaende.  Ik  soude  zelve  wel  persoonlyck  gecompareert  en 
dese  bescheijden  overgebracht  hebben.  Ende  vermits  myn 
huijsvrouw  seer  teer  ende  ten  uyterste  groot  is;  soe  en 
hebbe  ick  nijet  dorven  bestaen,  omme  van  huys  te  gaen; 
verzoekende  daeromme  dat  U  Ed-Moge  myn  sullen  ge- 
lieven te  houden  voor  geexcuseert.  Indien  UEdel-Gr.-Moge 
y t  wyders  begeert  dat  by  myn  gedaen  zal  werden ,  zynde 
t'allen  tyden  tot  Uwe-Edel-Me  dienst  bereijt.  —  Hiermede 
Edel.  Gr.  Mogr  Heeren,  myn  Ed.-Gr.-Moge  Heeren  Staeten 
van  Holld,  Zeeland  ende  West-Vrieslant ,  blijft  Godt 
almachtich  bevolen. 

Geschreven  tot  Egmont-op-de -hoeve,  den  29  Julij  1644. 
U  Edel.  Gr.  Mog.  dienaer, 

CORNELIS   VAN    BRINCKHOFF 
VAN    MOERIJAEN. 


202 


Doorzoeking ,  verzegeling  enz.  van  vergaderplaatsen  enz. 
der  Roomschen  te  Velzen  -  Driehuizen   —  1  July  1  641. 

Volgens  d'ordre  ende  aenschrijvinge  van  den  Edelen 
hove  van  Hollant,  heeft  Andries  Wiederhuvsen ,  bailliu 
van  Brederoode  op  den  eersten  Julij  1  644  ,  hem  vervoecht 
in  den  dorpe  van  Velsen ,  ende  aldaer  ten  overstaen  ende 
bijwesen  van  ons  ondergeschrevenen  schout  ende  schepe- 
nen van  voorschreven  dorpe ,  gevisiteert  ende  doorsocht 
alle  de  plaetsen  ende  wooningen ,  waerop  men  eenige  pre- 
sumptie oft  achterdenken  sonde  mogen  hebben  dat  eenige 
kercken  ofte  plaetsen  souden  mogen  sijn  geapproprieert , 
omme  te  doen  eenige  exercitie  van  de  roomsche  religie , 

ende  hebben  ten  huyse  van ?  ')  niet  bevonden  dat 

eenichsints  toecherende  is  kerck,  oft  cappelle,  om  daer 
in  eenigen  dienst  te  doen.  Ter  oirconden  dese  by  schouten 
ende  schepenen  van  Velsen  geteeckent.  Op  ten  eersten 
July  xvic   vier  ende   veertich. 

Jan  Cornelison  Post,  schout  tot  Velsen. 
Huibert  Enghels,  schepen  van  Velsen. 

Ten  dage  ende  jare  voors.  bevonden  ten  huyse  van  van 
Santen,  staende  in  Velsen,  in  Driehuijs  voors.  een  camer, 
staande  daerinne  een  autaer  met  alle  pauselycke  orna- 
menten van  Heijligen  voorsien,  liggende  daer  op  een  groot 
wit  cleet;  't  welck  al  te  mael  by  den  bailliu  van  Breden- 
roode  voors.  is  besegelt  aen  de  deur  ende  veijnsters  van 
selver  camer,  ter  presentie  ende  ten  overstaen  van  schou- 
ten ende  schepenen  van  Velsen  voors.  op  ten  eersten 
July   1644. 

Noch  ten  vors.  dage  ten  selven  huyse  besegelt  twee 
camertgiens,    staende  boven  na  de  solder;    d'een  aen  de 


1)  Eenige  regelen   waren   mij  onleesbaar. 


203 

rechter  ende  d'ander  aen  de  linckerhant:  noch  boven  den 
de  vorst  van't  selve  huys  versegelt  een  deur ,  twee  cleyn 
veynstergaten,  daer  ter  syden  staende,  opt  selve  bovensolder. 

Noch  bevonden  ten  huyse  van  Maritgien  Gysberts,  daer 
van  deselve  verclaert  eygenaer  te  zyn  van  Santen,  een 
plaetsien  in  een  camer,  autaersgewys  toegemaact  met  twee 
toeslaende  deuren,  daarin  eenige  misgewaden,  choorclee- 
den  ende  andere  ornamenten  tot  dienst  vant  Pausdom  ge- 
bruyckt  wordende,  syn  bevonden;  welcke  voors.  twee  huy- 
sen  staen  ende  gelegen  zijn  in  Driehuijs.  T'oirconden  desen 
by  schouten  ende  schepenen  van  Velsen  vers.  ondert. , 
ten  dage  en  jare  voors.;  welcke  voors.  goederen,  die  bevon- 
den syn  ten  huyse  van  vors  Maritgien  Gysberts ,  by  den 
heere  bailliu  voors.,  in  presentie  van  deselve  schepenen 
gebracht  zyn  in  de  cappelle,  staende  in  de  huysinge  van 
de  voors  van  Santen,  aen  d'andere  zyde  vermeit,  neffens 
't  altaer  aldaer  opt  buffet,  welcke  deur  van  de  voors  cap- 
pelle weder  toegedaen  zynde ,  weder  by  den  voors.  heer 
bailliu  met  syn  cachiet  toegesegelt  es  ten  dage  ende  jare 
vors.  T'oirconden  desen  by  schout  ende  schepenen  voorn, 
get.  ten  dage  en  jare  voors.  Jan  Cornelison ,  schout  tot 
Velsen.  Huibert  Enghels,  schepen    van  Velsen. 

Dits  t'merck    _/.    by  Engel 
Engels  Bos  /  I  boven  gestelt , 

schepen  tot  Velsen, 

Noch  ten  dage  ende  jare  voors  geweest  ten  huyse  van 
de  weduwe  van  Jan  Jacobs  in  Velsen ,  ende  naer  voor- 
gaend  ondersoeck  ende  inspectie  by  schout  ende  schepenen 
ten  vers.  huyse  gedaen ,  hebben  aldaer  niets  gevonden  van 
eenige  ornamenten  ende  cledingen ,  den  dienst  van  het 
Pausdom  raeckende  T'oirconden  es  dese  by  schout  ende 
schepenen   van   Velsen   voors.  ondert    ten  dage  ende  jare 


204 

vers.  Jan  Cornelison  Post,  schout  tot  Velsen.  Huibert  En- 
gels ,  schepen  van  Velsen. 

Dit  es    i,  t'merck  by  Enghel 
Enghels  ^  Bos,  selffe  gestelt 

schepen  tot  Velsen. 
My  piït  secretaris  tot  Velsen 
Simon  Lantsknechte. 

Huisonder  zoekingen  te  Sc  hoor  l.   —  2  July   1044. 

Volgens  de  ordre  ende  aenschryvinge  van  den  hove  van 
Hollant,  heeft  Andnes  Wiedershuysen,  balliu  van  Brede- 
roode  op  den  2en  July  anno  XTIC  vier  en  veertig,  hem 
vervoecht  in  den  dorpe  van  Schoorel,  ende  aldaer  ten 
overstaen  ende  bij  weezen  van  ons  ondergeschreven  schout 
ende  regeerders  van  den  voorsz.  dorpe,  gevijsiteert  ende 
doorsocht  alle  de  plaetsen  ende  wooningen ,  waarop  men 
eenige  praesuinptie  ofte  achterdencken  soude  mooge  heb- 
ben: dat  eenige  kercken  ofte  plaetsen  souden  moogen  syn 
geapproprieert  ,  omme  te  doen  eenige  exercytie  van  de 
Roomse  Religie.  Hebbende  geweest  ten  huysen  van  Dirk 
Cornelisz.  Schooten,  Syburch  Cornelissen,  Jan  Willemsz  , 
Jan  Isbrants,  ende  ten  huyse  van  Isbrant  Andriaensz. , 
ende  aldaer  naarstelyclich  ondersocht  onder  ende  boven 
ende  op  alle  plaatsen  van  den  huyse  ;  doch  hebben  niet 
gevonden,  dat  eenichsints  kercke,  capellen  ofte  autaren 
gelyck  zy;  maar  niet  anders  als  tot  gemeene  huysmans- 
wooninge  geprepareert.  Ter  oirconde  deese  acte  by  ons 
schout  ende  regeerders  geteickent  den  2   July   1041. 

M.  Pietersz    Jongman,    Gerrit  Remmerts,  burge- 
meester ende  schout  tot  Schorel,  onderlinck 
Michiel  Cornelissz.  ,  schepen.       Cornelis  Thtssen. 
In   kennisse   van  my  Reyers  Schoorl ,  not.  publ. 

1644. 


205 

Onderzoek  naar  de  vergaderplaatsen  der  Roomschen  te 
Schoten,  te  Tetrode  en  te  Albrechtsberg,  —  2-4  July 
1644. 

Volgens  de  ordre  ende  aenschryvinge  van  den  hove 
van  Hollant,  heeft  Andries  Wiedershuysen,  bailliu  van 
Brederoede  opten  tweden  Julij  anno  1644  hem  vervoucht 
in  den  dorpe  van  Schoten  ende  aldaer  ten  overstaen  ende 
bijwesen  van  ons  onderges  schout  ende  regeerders  van 
den  voors  dorpe,  gevisiteert  ende  doorsocht  alle  de  plaet- 
sen  ende  woningen ,  waerop  men  eenige  presumptie  ofte 
achterdencken  soude  mogen  hebben :  dat  eenige  kercken 
ofte  plaetsen  soude  mogen  syn,  geapproprieert,  orarae  te 
doen  eenio-e  exercitie  van  de  Roomsche  Religie:  hebbende 
geweest  ten  huyse  van  Jan  Aelbertsz  ende  Gijsbert 
Aerntsz.  ende  aldaer  naerstelycken  ondersocht,  onderende 
boven ,  ende  op  alle  plaetsen  van  den  huyse ;  doch  hebbe 
nyet  gevonden,  dat  eenichsins  kercke,  capellen  ofte  ou- 
taeren  gelyck  syn.  Maer  nyet  anders  als  tot  gemeyne 
huvsmanswoningen  geprepareert.  Ter  oirconde  dese  acte 
by  ons  schout  ende  regeerders  geteyckent  den  2  July 
1644  voors.  Ps    Keyser,    schout. 

Jacop  Pietersoon  by  my  Jacop  Jansen. 

Noch  soo  heeft  den  voors.  Andries  Wiedershuysen,  balliu 
van  Brederode,  uyt  last  als  voren,  opten  4  July  1644  hem 
vervoegt  in  de  banne  van  Tetrode,  ten  overstaen  van  den 
schout  ende  schepenen  hier  ondergeschreven  ,  gevisiteert 
ende  duersocht  hebbende  de  woninge  ende  hofstede  van 
Cornelis  Gerbrantszoon  Borst,  of  daer  eenige  kerck  ofte 
plaetse  soude  mogen  sijn ,  omme  te  doen  exercitie  van 
eenige  roomsche  Religie  Doch  hebbe  nyet  gevonden,  dat 
eenichsins,  capel  off  autaer  gelijck  zy ;  maer  nyet  anders 
geprepareert  als  een  burgershuys  gewoon  is  te  doen,  in 
dese  voors.  jurisdictie. 


Mitsgaeders  heeft  de  voorn,  baljiu  in  date  als  voren  , 
hem  vervoucht  in  de  banne  van  Albertsberghe,  ten  over- 
staen  van  den  schout  van  Schoten  ende  een  out-schepen 
van  Aelberstberge  metten  secretaris  aldaer;  gevisiteert 
ende  doorsocht  de  woninge  ende  hofstede  van  Machtelt 
Beckers :  off  daer  een  kerck  offte  plaetse  soude  syn,  ge- 
approprieert  om  te  doen  eenige  exercitie  van  de  Room- 
sche  religie.  Doch  hebbe  oick  daer  niet  gevonden,  dat 
eenichsins  kercke ,  kapel  ofte  autaer  gelyck  sijn ;  maer 
niet  anders  als  een  huysmans-woninge  geapproprieert 

Ter  oirconde  deser,  mede  by  ons  onderteyckent  ten  dage 
ende  jare  als  voren:  Jan  Jacobsz,  Dickmans,  schout, 
B.  Keyser,  schout  secretaris,  Cornelis  van  Tuyl ,  Jan 
Pieters  Munck,  als  schepenen  van  Overveen. 

Sluiting  enz.  eener  vergaderplaats  der  Roomschen  in  het 
Noord- eynde  van  't  dorp   Graft    —   $  July   164-4. 

Wy  Claes  Jacopsz.,  schout  van  den  dorpe  Graft,  Jan 
Claes  Schippers  en  Claes  Willems.  Macker ,  schepenen 
aldaer,  doen  condt ,  dat  voor  ons  gecommen  en  gecompa- 
reert  is  ZEd.  Willem  Coren,  bailliu  van  den  Nieuwburgh 
ende  heeft  aen  ons  schout  en  schepenen  voornoemt,  ver- 
socht,  dat  wy  met  hem  souden  gaen  int  Noordeynde  ende 
aldaer  inspectie  helpen  nemen  van  die  plaetschen,  daar  de 
paepsche  religie  haer  vergaderinge,  als  sy  hyeencommen, 
ordinairdlycke  in  de  banne  van  Graft  syn  houdende ;  en 
dat  door  last  van  de  hooge  Overheyt  van  Hollant.  Vol- 
gens welke  versoeken ,  soo  hebben  wy  ons  metten  Heer 
bailliu  Coren  op  den  3en  July  1644  getransporteert  int 
noordeynde  van  Graft,  ter  plaetsche  daer  de  Paepschen 
haer  vergaderinge  houden  en  aldaer  in  deselve  plaetsche 
alle  deuren  uyt-  en  ingangen  van  boven  tot  beneden  ge- 
spykert  en  met  des  officiers  pitsier  ')  verzegelt  en  toege- 

1 )  Zej;e] ,  stempel   of  cachet. 


207 

steeken,  met  expres  verbot  aan  den  pastoor  gedaen,  geene 
openinge  te  maken  in  deselve  plaetsche  noch  eenige  ver- 
gaderinge  te  houden ,  ende  volgens  dien,  den  schout  van 
Graft  belast  alle  weeken  de  plaetse  te  vysiteeren  en  waer 
hy  sommige  vergaderinge  ofte  byeencomsten  van  de  Pae- 
pisten  verneemt,  deselve  te  attrappeeren  en  in  boete  te 
beslaen  Alles  oprecht  en  ter  oirconde,  soo  heb  ick  schout 
voornoemt  myn  zegel  hier  opgedruckt  en  is  mede  by  ons 
schepenen  geonderteykent.  In  Graft  den  uien  July  1644. 
Mede  present  de  secretaris.  Corn.  Hartsz 

Jan  Claes  Schippers.  ^  -^ .       **■ 

Claas  Willems.  Macker.  1644. 

Verbaal  der  sluiting  van  de  vergaderplaatsen  te   Graft 
en  Langendyk.  —  18  July   164-4. 

Ed.  Moog.  Heeren , 
Myn  Heeren.  —  Ick  hebbe  ontfangen  zekere  missive  in 
dato  den  24  Juny  door  UEd,  aan  my  gesonden,  inhoudende 
onder  anderen,  mits  het  stout  voortvaren  van  de  Pausge- 
sinden  int  houden  van  hare  conventiculen,  als  namentlyck 
tot  Noortscherwoude,  op  Langedyck,  alsoock  op  het  noord- 
eynde  van  Grafft:  dat  ick  ten  overstaan  ende  met  assi- 
stentie van  burgermeesteren  ofte  twee  van  den  gerechte,  de 
voortz,  paepsche  kercken  ende  andere  meer ,  die  binnen 
de  jurisdictie  van  de  bailliuschappe  van  de  Nieuburgh 
soude  mooge  sijn ;  binnen  twee  dage  naar  de  recceptio 
derselve,  by  provisio  soude  sluytten  en  geslootten  te  houden, 
in  voege  dat  daerinne  geen  van  de  voortz.  conventiculen 
conne  worden  gehouden  ende  te  vigileeren,  dat  hetselve 
ter  middelertyt  op  andere  plaetsen  meede  niet  worde  ge- 
pleeght ,  ende  dat  ick  binnen  veertien  dagen  daernae  per- 
soonlyke  ende  pertinentelyke  soude  koomen  berigten  van 
de  debvoirs  ende  het  wedervaren,  dat  by  my  int  volvoe- 


208 

ren  van  U  Ed.  Moge  bevelen  sal  worden  aangewent  ende 
voorgefallen.  So  ist  dat  ik  my  ter  voorz.  plaetsche  hebbe 
getransporteert,  ende  in  conformité  van  U  Ed.  Mogen. 
beveelen  de  voorz.  kercke  geslootten ,  als  breeder  kan 
blyke,  by  deez  nefFensgaende  certificatie.  Ende  verklaren ; 
oock  niet  te  weten  dat  er  int  geheele  balliuschap  van  den 
Nieuwburgh  andere  paepsche  kercke  syn  als  de  twee 
voorengaende  van  Langedyck  ende  t'noortynde  van  Graft 
ende  so  daer  eenige  andere  sig  mochten  openbaren  en  tot 
myne  kennisse  koomen ,  sal  geen  tyt  verzuimen ,  omme 
U  Ed.  Moge  beveelen  daatlyke  int  werck  te  stellen.  Ick 
en  soude  meede  aghtervolgen  U  Edel  Mogen.  last,  niet  naer- 
gelaeten  hebbe,  persoonlyk  voor  U  Edel  Moge  te  verschy- 
nen ;  dan  myne  dispositie  en  laet  het  (Godt  betert)  gans 
niet  toe,  zulex  dat  ik  op  af  van  den  wagen  niet  en  kan 
koomen  Daeromme  ick  verhooppe  ende  oock  vastelyck 
vertrouw ,  dat  voorz.  myne  excuse  by  U  Edel  Mogen  naer 
haere  gewoonlycke  goedertierenheyt  ende  discretio  in  sulcke 
agtinghe  sal  worde  genoome,  in  alle  schijn,  ofte  ick  sel- 
ven  in  persoon  ware  verschenen ;  my  ondertusschen  t'allen 
tyde  verobligeerende ,  omme  met  alle  vlyt  int  werck  te 
stellen  U  Ed.  Moog.  verdere  last.  Dat  kenne  Godt  almag- 
tig  in  wiens  allerheyligste  protectie   etc. 

Edel  Mogen.  Heeren  ick  U  Eed  Mogcn.  naer  myne 
gants  dienstlykste  gebiedenisse  ben  bevelende.  Ge- 
schreven in  Alkmaer,  den  18  July   1644. 

U  Edel  Mogen.  alderdienstigste  en  onder- 
danige dienaer, 

Willem  Coorens. 


209 

Kennisgeving  en  verbaal  van  de  sluiting  van  Roomsche 
vergaderplaatsen:  te  Grosthuizen,  Goorn,  Spierdyk, 
Woggenom,  Nubixwoude,  Bangert ,  Noorder- Meer  en 
Zuider-Meer.  —  3-21  July  1644. 

Wt  crachte  van  de  missive  van  de  Edel  Moge.  Heeren 
de  president,  ende  raeden  's  hooffs  van  Hollant,  Zee- 
lant  ende  Westvrieslant  in  date  den  xxiiijen  Junij  laetst- 
leden ;  soo  heeft  de  Heere  Mr  Niclaus  Souck ,  stedehouder 
van  zijn  Heer  vader,  Aelbreclit  Souck ,  ridder,  schout  deser 
stede  Hoorn,  hem  met  ende  in  presentie  van  de  nage- 
noemde  schepenen  ende  secretaris  der  voors.  stede,  ver- 
voecht  in  de  respective  dorpen,  in  de  jurisdictie  derzelver 
stede  gelegen,  namentlyk  :  den  3den  July  tot  Nubicxwoude , 
den  4de  ende  5df  dito  op  de  Goorn,  Spierdijck  ende  Wog- 
num,  als  oock  tot  Grosthuijsen,  ende  aldaer  de  paepsche 
kercken  geslooten ,  ofte  doen  sluy  ten,  en  heeft  doen  slaen 
aen  yder  deure  ende  luyck  van  de  solders,  die  op  de  voorss. 
paepsche  kercken  specteerden,  een  goet  sloth  ;  doende  op 
den  12deD  July  wederom  overal  een  nieuwe  visite.  In 
voegen  dat  die  van  de  gerechte  der  voorn,  stede  Hoorn 
nyet  en  hebben  connen  bespeuren  ende  bemercken :  off  de 
gemelde  Heere  stedehouder  heeft  met  alle  vlyt  ende  neer- 
sticheyt  't  innehouden  van  de  voors.  missive  ende  beve- 
len daerinne  vervatet ,  naergecomen  ende  uytgerecht. 
Aldus  gedaen  ten  voosr.  respective  daege  A°  1644  bij  Vre- 
derick  Pouwelsz.  Jongemaets,  Pieter  Harmansz.  Augustijnsz, 
Jacob  Bruyning ,  ende  Willem  van  Sanden ,  schepenen  der 
meer  gemelde  stede  Hoorn. 

In  kennisse  van  my  Wormboüt  Jansz.  1644. 
Ende  wat  belangt  de  plaetsen  van  de 

Meer  ende  Bangert,  daervan  sal  de 

Heer  stedehouder  mondeling  rapport 

doen ,    gelyck  zyn  Ed.  aengenomen 

heeft.  W.  Jansz. 

Bijdragen  Gesch.  Bisü.  v.  Haarlem.  VIII»  Deel.  14 


210 

Wy  Cornelis  Hendricxz.  Compostel    ende   Willem  van 
Sander,  schepenen  der  stede  Hoorn,  hebbende  tot  adjunct 
Wormbout  Jansz,  onsen  secretaris,  verclaren  ons  met  ende 
beneffens  Mr  Niclaes  Souck,    stedehouder  over  de  voors. 
stede  Hoorn  ende  jurisdictie  van  dien,  tot  voldoeninge  van 
de  naerdere  ordinantie  van  den  hove  van  Hollant,  in  date 
den  vyftienden  deser  maent  July,  te  hebben  laten  vinden 
in  de  nae volgende  dorpen  in  de  voors.  jurisdictie  gelegen  , 
tenderende  daertoe ;  omme  den  voors.  hove  toe  te  beschicken 
een  ander  acte,  inhoudende  pertinente  verbael  ende   spe- 
cificatie in  wat  voegen    by    de    gemelte    stedehouder    de 
respective  paepsche  kercken  zyn  bevonden  ende  gesloten 
geworden ;  ende  doende  daervan  dan  rapport.  Hebben  wy 
ons  op  den  20  deser  maent  July  eerst  getransporteert  in 
den  dorpe  van  Grosthuysen ,  ten  huise  van  Hilbrant  Aris- 
zoon  ende  aldaer  bevonden  een  altaer,  daerop  was  de  af- 
neminge  Christi    van    den    cruyce,    ende    eenige    cleyne 
beeltgens  daeronder  staende,  ende  dat  gedaen  zynde,  is  de 
casse  daerinne  't  zelve  stonde,  wederom  gesloten ,  in  con- 
formiteyt  van  den  voirgaenden  last  den  stedehouder  voorn. 
by  de  voors.  hove  gegeven ,  ende  schriftelyk  wedervaren 
denselven  hove    overgesonden    daerop    gevolcht;    buyten 
welken  casse  eenige  bancken  stonden,  zynde  in  de  binnen 
haert  van  de  huysinge;    verclaerende  de  voors.  Hilbrant 
Arisz.  ende  zyne  huys vrouw  datter  altemet  by  gelegent- 
heijt  dienst  gedaen  worde,  Daerna  op  de  Goorn,  ten  huyse 
van  Anna  Pieters  ende  Neel  Mourits,  alwaer  was,  achter 
in  de  huisinge  een  altaer  zonder  eenige  ornamenten  met 
eenige  lossen  ende  vaste  bancken ;    in  alles  zoo  't  uyter- 
lyck  bleeck  geapproprieert  tot  een  preeckhuys  ende  daer- 
nae  wederom  gesloten  als  voren.   Comende  op  Spier dyck 
in  een  huysinge  alwaer  nyemant  en  woont,  is  aldaer  ge- 
vonden een  solemnele  kerck  met  houten  pylaren.  Daerinne 
was  een  altaer  zonder  eenige  ornamenten,  doch  behangen 


211 

met  twee  off  drie  cleyne  beeltgens  ende  dat  gedaen  zynde 
wederom  gesloten,  volgende  desselfs  stedehouders  voor- 
gaenden  last  ende  schriftelycke  relatie  daerop  gevolcht. 

Woggenom.  In  't  westeinde  van  Woggenom  ten  huyse 
van  eene  Griet  Claes,  is  aldaer  bevonden  een  publycke 
kercke  met  een  altaer;  [doch  waren  de  ornamenten  meest 
wechgenomen]  alleenlicken  een  groot  tafereel  boven  't  voors. 
altaer,  van  de  geboorte  Christi;  daerby  noch  aen  de  res- 
pective  zyden  van  de  voors.  kercke  opgehangen  waren 
verscheyden  schilderijen,  zoo  van  de  hemelvaart,  geesse- 
lino-e  ende  't  laatste  oordeel  Christi.  In  't  midden  van  de 
kercke  hinge  een  redelycke  groote  coperen  croon ;  noch 
een  tafereel  van  de  geboorte,  cruijcinge,  hemelvaert , 
opstandinge.  Mitsgaeders  de  aenbiddinge  Christi  van  de 
Wyzen,  zonder  meer.  Waernae  de  voors.  kercken ,  naer 
inhouden  van  de  voorgaenden  last,  ende  wedervaeren  daerop 
gevolcht,  by  den  voors.  stedehouder  wederom  is  doen  sluyten. 

Woggenom,  Ten  huyse  van  de  kinderen  van  Trijn  Jans, 
gevonden  in  een  cleyn  camertgen  een  altaertgen  in  casse 
gesloten,  zonder  eenige  ornamenten,  gebruyckende  't  zelve 
altaer  voor  haer  eygen  huysinghe;  zoo  deselve  kinderen 
verclaerden.  In  welke  huysinge  wel  eertyts  plach  te  wonen 
een  priester,  die  genaemt  was  Heer  Jacob  Oloffszoon,  ') 

Woggenom.   Gevonden  ten   huyse  van  Aecht  Jans  een 

1)  Ik  geloof  dat  deze  Hr  Jacob  Oloffszoon  dezelfde  persoon  is ,  die  voor- 
komt in  Bat.  Sac.  II.  bl.  408.  als  Jacobus  Olaeus.  Hr  Jac.  Olaeus  of  Oly 
van  Velsen  had  tot  ouders:  Jan  Oly  van  Velsen  en  Anna  dh.'  van  Jacob  Cornelis 
Nobel,  den  burgermeester  van  Amsterdam,  die  ter  Pacificatie  van  Gent  is  geweest. 

Hr  Jacob  Oly  had  behalve  eenen  broeder  gen.  Gerrit ,  vier  zusters, 
waaronder  Trijntje  Jansdhr  Oly  ,  de  Moeder  der  Haarlemsche  klopjes,  die 
geb.  te  Amsterdam  8  Mei  1585  te  Haarlem  is  gestorven  A°  1651.  Cf.  de 
Katholiek  deel  61.  bl.  288  en  deze  Bijdr.  v.  Haarl.  I.  bl.  29.  Dat  klopje 
was  door  hare  tantes  Marij  en  Tet ,  verwant  aan  de  familie  Ban  en  door 
haren  oom  Gerrit,  onder  anderen   aan  de  familie  Cousenbant. 

Deze  aanvulling  aangaande  de  Olys  heb  ik  uit  eene  onuitgegeven  genea- 
logie der  Conincks-Nobels-Verhulsts  ,  ontleend. 


212 

publycke  kerck,  daerinne  was  een  altaer,  afgesloten  met 
een  houten  tralie-heek,  zonder  nochtans  eenige  ornamen- 
ten. Doch  boven  't  altaer  een  tafereel,  daerinne  geschildert 
was  Maria  met  een  kindeken  op  haer  schoot  ende  noch 
boven  't  selve  altaer  een  pavilioen  ende  midden  van  dien 
een  ....')  croon;  ende  nae  aentekeninge  is  weder  gesloten 
naer  inhouden  als  voren. 

Nubbixwoude.  Syn  wy  daernae  gecomen  ten  huyse  van 
Aeff  Cornelisdhr.  tot  Nubbixwoude  ende  aldaer  gevonden 
een  formeel  predichuys,  daerinne  een  altaer  affgesloten 
met  een  houten  getralyde  kerck.  Zonder  eenige  ornamen- 
ten op  't  altaer,  maer  daer  boven  een  geschildert  tafereel 
daerinne  was  de  cruijcinge  Christi.  Ende  daerboven,  noch 
een  Maria-beelt,  en  geschildert  firmament  in  't  blau  ;  zynde 
daerinne  eenige  bancken  ende  daernae  wederomme  ge- 
sloten ,  in  conformité  als  boven. 

Bangert.  Ten  huyse  van  Trijn  Wouters  in  den  Ban- 
gaert ,  welcke  Tryn  Wouters  verclaert,  dat  by  haer  woont 
een'  priester  genaempt  Hr  Cornelis  Dignumsz.  2)  Wort 
aldaer,  zoo  sy  seyt  egeen  dienst  gedaen ,  maer  wel  in  de 
Blockers  ende  Schellinckhout,  buyten  de  jurisdictie  deser 
stede.  Werde  oock  wel  op  de  solder  gevonden  een  stuck 
van  een  altaer,  daer  't  soo  schynt,  wel  eertyts  dienst  was 
gedaen ;  maer  nu  nijet,  volgende  de  verclaeringe  van  voor- 
schreven Tryn  Wouterse.  In  't  voorhuys  was  een  cleyn 
camertge  met  eenige  doch  weijnich  boecken. 

Noordermeer.  Op  den  21  July  hebben  wy  ons  weder- 
om met  adjunctie  ende  beneffens  als  voren,  getransporteert 
op  de  Noordermeer ,  ten  huyse  van  Maerten  Joosten  ende 
aldaer  in  een  cleijn  camertgen  gevonden  een  altaer,  noch 
een  crucifix  ende  een  Maria-beelt.  Verclaert  hij  Maerten 

1)  Niet  voor  mij  te  lezen. 

2)  Zie  over  Hr  Corn.  Digouma  deze  Bijdragen  II,  bl.  142;  Bat.  Sacr. 
II,  bl.  448  noemt  hem  Joannes  Dingenoms. 


213 

Joosten :  't  selve  te  zijn  tot  zyns  huysgesin  eygen  gebruyck , 
in  't  doen  van  den  dienst,  die  altemet  aldaer  gedaen  wort. 

Suydermeer.  Ten  huyse  van  de  kinderen  van  Adriaen 
Jorissen,  aldaer  gevonden  op  een  camer  een  altaer,  daerop 
niet  anders  stonde  als  de  afneminge  Christi  van  den  cruyce, 
ende  daer  recht  over  een  Maria-beelt  met  een  kindetgen ; 
liggende  op  een  tafeltgen  een  priestersgewaet.  Verclaeren 
de  voors.  kinderen  't  zelve  te  zijn  tot  hunnes  huysgesins 
eygen  gebruyck  int  doen  van  den  dienst,  die  altemet  al- 
daer gedaen  wort. 

Suydermeer.  Ten  huyse  van  Claes  Pieterszoon  Suyder, 
mede  op  de  Suydermeer  wonende  ende  aldaer  gevonden 
een  cleijn  camertgen  met  eenige  pampieren  beeltgens. 
Ende  verclaerde  syn  huysvrouw  Maritgen  Jacobsdhr.,  dat 
in  haer  huys  soo  nu  en  dan ,  wel  vergaderinge  gehouden 
wort. 

Waermede  wy  schepenen  boven  genoempt  verclaren,  dat 
de  gemelde  stedehouder  ons,  crachtens  de  laetste  ordon- 
nantie van  den  voors.  hove  gedateert  als  voren,  voldaen 
ende  naergecomen  heeft.  Actum  onder  onse  handen ,  ten 
dage  voors.  des  jaers  1644. 

Ende  was  onderteyckent :      Cornelis  Compostel. 

W.  van  Sander. 
In  kennisse  van  my     Wormbout  Jansz. 
Uijtgegeven  voor  copie  autentycq  by  my  secretaris 

Wormboüt  Jansz.  1644. 

Sluiting  eener  woning  te  Hoogwoud ,  als  verdachte  Room- 
sche  vergaderplaats.  —  4  July  1644. 

Op  huyden  den  iiiiden  July  anno  1644  soo  hebbe  ick 
Reynier  Hinloopen ,  balliouw  ende  schout  der  heerlyck- 
heijt  van  Hoochtwoud  ende  Eertswoude,  met  Claes  Jansz. 
Langedijck  ende  Ariaen  Pietersz.  Rood,  schepenen  aldaer 
my  getransporteert  ten  huyse  van  Mr  Pieter  ')  priester, 

1)  Deze  Mr.  Pieter  priester  zal  dezelfde  wel  zijn,  waarover  in  Bat.  Sac. 
II ,  bl.  443  onder  de  benaming  van  Petrus  Matthiae  Pratenus. 


214 

mede  tot  Hoochtwoud  voornt.  ende  hebben  nae  gedane 
visitatie  inde  eene  huijsinghe  niet  bevonden  als  eenighe 
schilderyen  ende  hebbe  oock  mede  de  deur  der  voorge- 
melde woninghe  gesloten.  Aldus  gedaen  ende  by  de  vorsz. 
schepenen,  geteijckent  op  date  ut  supra. 

Claes  Jansz.  Langedijck. 

Arian  Pietersz.  Rood. 

My  present:    Isbrantsz.  secretaris. 

Toesluiting  en  verzegeling  van  Roomsche  vergaderplaatsen 
te  Weshooud,  Binnenwijzen ,  Hemen  ie  Venhuizen.  — 
4-6  July  1644. 

Aen  den  Ed.  hove  van  Hollandt. 

Nadat  U  Edel-Moger  missive  van  date  den  24en  Juny 
1644.  adresserende  aen  Pieter  Syms,  schout  van  Westwoude 
op  den  2en  July  daeraenvolgende,  by  hem  wel  is  ontfan- 
gen,  soo  heeft  hy  aenstonts  alle  mogelick  debvoir  gedaen, 
omme  den  inhouden  der  voors.  missive  ende  U  Ed.  Mog. 
ordere  en  de  last  tot  weeringe  van  den  paepsche  super- 
stitien  metten  gevolge  van  dien,  daerinne  breeder  vermeit, 
naer  vermogen  te  effectueren,  Ende  tselve  gedaen  sijnde 
is  sulcx  oock  tegenwoordige  persoonlick  alhier  in  den 
Hage  gecomen,  om  U  Ed.  Mo.  van  alles  mondelings 
rapport  te  doen ;  gelyck  hy  tot  contentement  ende  begeer- 
ten van  U  Ed.  Mo.  (opdat  daervan  behoorlyke  notitie 
magh  worden  gehouden)  deselve  dienaengaende  mits  desen 
schriftelicks  tot  onderdaenige  bericht  is  dienende. 

Dat  hy  hem  op  den  4en  July  1644  heeft  vervoeght  tot 
Westwoude  [geassisteert  wesende  met  Jacob  Syberts ,  bur- 
gemr.  aldaer  ende  Jan  Claesz. ,  burgemeester  van  Binne- 
wijsen,  mitsgs.  Pieter  Jansz.ende  TeunisPietersz.,  schepenen 
tot  Westwoude  voors.]  ten  huise  van  Claes  Danckerts  ende 
Pieter  Dirxsz.  Leeck,  ende  aldaer  gevonden,  elck  in  hunne 
respective  huysingen,  plaetsen  tot  het  plegen  van  hunl.  paep- 


215 

sche  superstitieusen  dienst.  Welckeplaetsen,  voorn,  officier, 
soo  aen  deuren  als  vensters  heeft  toegesloten  ende  versegelt. 

Vorders,  geassisteert,  is  op  dato,  als  boven,  gegaen  tot 
Binnewysen,  mede  nevens  Danckert  Harckse,  schepen  aldaer, 
ten  huijse  van  Jan  Dirxsz.  Is  daer  insgelycx  gevonden 
eene  geapproprieerde  plaetse  totten  paepschen  dienst.  Voors. 
plaetse  mede  toegesloten  ende  verzegelt  als  voorschreven. 

Item  denselven  dage,  ter  presentie  van  Jan  Adriaansz. 
burgemeester,  Harmen  Arnts,  Pieter  Claesz.  ende  Pieter 
Cornelisz. ,  schepenen  tot  Hem ,  sigh  binnen  deselven 
dorpe  int  Oostende  gevonden  in  seekere  huysinge ;  alwaer 
twee  vrouwpersoonen  woonden  (de  naemen  hem  onbekent) 
ende  oock  vernomen  een  plaetse  ofte  gelegenheyt  ten  fine 
vors.;  mitsgaders  die  insgelijcx  gesloten  ende  versegelt, 
quo  supra. 

Noch  denselvigen  daeghe  hem  vervoecht  tot  Venhuysen, 
geassisteert  met  de  voorgenoemde  burgemeester  ende  sche- 
penen van  Hem,  mitsgaders  Claes  Huygh ,  burgemeester 
ende  Cornelis  Jansz  ,  schepen  tot  Venhuysen  voorsz  ende 
gegaen  ten  hu}7se  van  eene  Cornelis  Jacobsz  ,  en  in  een 
ander  huys  daer  twee  vrouwpersoonen  woonden ;  aldaer 
mede  gevonden  eenige  commoditeyten  ofte  geapproprieerde 
gelegenheyt  tot  den  pausselicken  dienst;  dselve  oock  ge- 
sloten ende  versegelt ,  als  boven  verhaelt. 

Dit  is  Edel-Moge.  Heeren,  alle  't  geene  de  voorn, 
officier  in  conformité  van  U  Edel-Mo.  vorsz  last  ende 
aenschryvens  heeft  gedaen.  Vertrouwende  dat  deselve 
dienaengaende  sullen  nemen  contentement.  Ende  blyft 
voorts  altyts  genegen  om  U  Edel-Mo.  ende  syne  hoge  Ove- 
richeyts  bevelen  naer  vermogen  naer  te  komen,  ende  te 
betoonen  dat  hy  is, 

U  Edel-Mog".  onderdaenige  Dienaer, 
P.  Sijms. 

In  's  Gravenhage,  den  6en  July  A°  1644. 


216 

Opsporing,  sluiting  enz.  van  Roomsche  vergaderplaetsen 
in  de  Campen  te  Zyüoindt,  aan  den  Wateringskant 
en  in  H  Oosteijndt  van  Nieuwe- Niedorp.  —  4  July  1644. 

Vermogens  ende  uuijt  crachte,  van  UEd.  Moger  Heeren 
mijn  Heeren  van  den  raede  van  Hollandt  beslote  missive, 
van  dato  den  xxiiijn  Juny  164-4,  voorleden,  my  opten  2 
July  daeraen volgende  door  een  boode  toegesonden,  ende 
omme  die  bevelen  in  deselve  gementioneert  in  alles  naer  te 
commen;  hebbe  ick  Anthonius  van  Myerop,  officier  van 
de  Niedorper-Cogge ,  geassisteert  sijnde  met  Henrick  Ael- 
bertsz.  ende  Jasper  Jansz.  Koeman ,  schepen  van  Nyerop, 
my  opten  4  Julij  daeraenvolgende  getransporteert  ende 
gevonden  :  eerstelyck  in  de  Campe  ten  huyse  ende  aen 
persoon  van  Doctoor  Bavo  Johannis  Cleerbesem  ')  pries- 
ter, ende  hem  UEd.  Mog,  bevel  voorgelesen ;  die  my  in 
presentie  van  schepenen  voornt.  ten  antwoordt  gaff:  wy 
sullen  doen,  als  die  steden  ende  onse  nabuijren.  Dien- 
volgende  hebbe  met  schepen  voornt.  my  getransporteert 
boven  opte  camer,  twelck  hy  Bavo  Cleerbesem  verclaerde 
syn  kerck  te  wesen,  alwaer  hy  ordinaris  synen  dienst  ende 
predicatien  was  doende;  ende  aldaer  bevonden  een  bordt 
ofte  tavereel  van  den  Cruysseficx  ,  staende  soo  het  scheen 
op  een  aultaer,  ende  aen  selve  camer  bevonden  een  deur, 
die  men  ordinarie  deurgaet,  op  te  selve  camer  ofte  kerck, 
ende  deselve  deure  van  buyten  met  drie  enckele  middel- 
nagele  toegeslagen  ende  gesloten  ;  ende  benede  gecommen 
synde,  hebbe  denselven  Bavo  Cleerbesem  belast,  d'selve 
kerck  nyet  weder  te  ontsluyten;  maer  die  gesloten  te 
houden,  ten  eynde  daerinne  geen  conventiculen  worden 
gehouden ,  nochte  op  andere  plaetsen  egene  kercke  toe  te 
stellen  ende  conventiculen  te  houden,  op  peyne  als  in  den 

1)  Volgens  Bat.  Sae.  II,  bl.  433  herwaarts  gezonden  door  den  Aposto- 
lische Vicaris  Vosmeer  A°  1612  en  op  13Nov.  1661  te  Amsterdam  over' 
leden. 


217 

placcate;  daarop  hy  Bavo  renoverende  het  bovenges.  ant- 
woort.  Vandaer  ten  selven  dage ,  hebbe  my,  geassisteert, 
sijnde  als  boven,  mede  getransporteert  ende  gevonden  op 
den  Zijtwindt  in  de  kercke  aldaer,  vindende  in  huys  een 
dienstmeyt  ofte  clopgie,  alleenlycke.  Welcke  kercke  heel 
ledich  was  van  aultaer  ende  bancken ,  ende  hebbe  van 
binnen  die  respective  deuren  met  enkele  middelnagels  toe- 
geslagen en  geslooten ;  insgelycx  die  voordeur ,  die  men 
ordinaris  ter  vors.  kercke  ingaet,  van  buyten  toegeslagen 
ende  hebbe  aan  de  voorn,  dienstmaecht  ofte  clop,  van  ge- 
lijcke  belast  als  voren ;  die  my  ter  antwoorde  gaff,  dat  sy 
't  selve  aen  haer  suster  soude  seggen. 

Ten  selven  dage  hebbe  my,  geassisteert  als  boven  mede 
noch  getransporteert  ende  gevonden  aen  den  Waterings- 
cant,  ten  huyse  ende  aen  den  persoon  van  Willem  Wil- 
lemsz.  ende  hem  vragende  naar  de  kercke;  diemenseyt, 
dat  hij  in  syn  huys  was  hebbende ;  heeft  my  met  schepen 
gebracht  achter  in  een  groote  hoijschuyer  ofte  bouhuys , 
seggende  daer  beneffens :  Soo  wanneer  hier  eenige  predi- 
catie  gedaen  wordt,  dit  is  dan  die  plaets  ende  d'kerck.  In 
welcke  schuyer  ofte  bouwhuys  ick  bevonden  hebbe  een 
cleyne  plaets  (alwaer  dan  het  aultaer,  soe  het  scheen,  ge- 
stelt  wordt ,  soo  wanneer  daer  gepreeckt  wordt)  wesende 
alle  t'saemen  met  luycke  ende  wervels  toegesloten  ende 
dicht  toegeseten;  soo  hebbe  ick  officier  in  presentie  ende 
assistentie  bij  schepenen  voornt.  alle  deselve  luycke  ende 
genouchsaeme  deuren  wel  vastelyck  met  gelycke  spyckers, 
als  boven  toegeslagen,  ende  gesloten  met  omtrent  40 
spijckers ,  sonder  dat  ick  eenige  andere  deuren  hebbe  cun- 
nen  sluyten  ;  alsoo  sijluyden  d'huysinge  dagelycx  in  't  ge- 
heel moeten  gebruycken,  ende  hebbe  denselven  Willem 
Willemsz.  insgelycx  belast  ende  bevolen,  volgens  UEd. 
Mo.  bevelen  ende  de  placcaten  daarvan  sijnde. 

Voorts  hebbe  ick  mij  ten  selven  dage,  geassisteert  synde 


218 

als  vooren,  getransporteert  ende  gevonden  opt  Oosteijnde 
van  Nieuwe-Niedorp,  ten  huyse  van  Claes  Ariens;  alwaer 
mede  geseijt  werde  somwylen  eenige  conventiculen  ge- 
houden te  worden,  ende  aldaer  gevonden  in  thuis  een 
vrouwpersoon,  dewelcke  ick  vraechde:  off  binnen  't  huys 
een  kerck  geformeert  was,  dan  nyet;  heeft  ons  geleyt 
achter  in  de  koeijstal  ende  hoyhuys,  seggende  :  alsser 
gepredict  wordt ,  soe  wordt  het  hier  gedaen ;  soodat  ick 
aldaer  om  reden  vors.  geen  deuren  hebbe  cunnen  sluyten , 
ende  hebbe  echter  de  vroupersoon  mede  belast  als  vooren ; 
die  my  tot  antwoort  gaff:  moeten  wy  nijet  preecken  soo 
mogen  wij  stilsitten.  E.  Mog.  heeren  van  den  rade,  't  gunt 
vorscreven  is,  relatere  ende  verclare  ick  officier,  sulcx 
myn  besoigne  ende  wedervaren  te  sijn  ende  ten  oirconde, 
deseby  my  ende  schepenen  voornt.  ondergeschreven.  Datum 
als  boven.  By  mij  Heyndrick  Albertsz. 

Jasper  Janss.  Koeman. 
P.  van  Myerop.  [1644]. 

Verbaal  der  sluiting  van  Roomsche  vergaderplaatsen  te 
Beverwyk,  Crommeniedyk,  Crommenie,  Wormerveer , 
Westzaandam,  in  den  Middel  en  te  Sparnwoude,  als- 
mede de  kennisgeving  en  onkosten  van  het  exploit.  — 
5-33  July  1644. 

Inde  Beverwyck  tot  Martgie  Frans,  de  paapse  kercke 
gevisiteert  ende  toegespiekert. 

Ende  daarin  gesloten,  vooreerst  twee  vergulden  beelden 
van  engelen. 

Item  't  beeld  van  de  Lieve  Vrouwe  ende  van  een 
monnick. 

Item  een  schilderye,  staande  boven  het  altaar,  daar  de 
Heere  Jesus  in  't  graf  geleght  wordt. 

Item  een  schilderye  van  onze  Lieve  Vrouwe  met  den 
gekruisten  Jesus ,  op  haar  schoot  liggend. 


219 

Een  groote  witte  doos  met  groot  versierbloemen. 

Noch  een  schilderye  van  de  dry  Wyzen  by  't  kindeke 
Jesus. 

Noch  twee  bordekens  van  print,  't  een  een  boetvaardige 
Magdalena,  't  ander  een  Jesusje  op  zyn  moeders  schoot. 

Ende  is  den  voorz.  Martin  Frans  en  Mr  Jan  de  La- 
Tour  ')  den  paap,  belast  ende  bevolen  :  de  voorzeide  kercke 
toegesloten  te  laten  ende  noch  daar,  noch  elders  in  de 
jurisdictie  van  Wyck  ofte  van  Blois,  geen  dienst  noch  te 
missen  te  doen.  Ende  zy  gaven  voor  antwoort,  dat  zij  zou- 
den gehoorzaam  zyn.  Actum  te  Beverwyck,  present  de  hee- 
ren  P.  van  Myerop,  baillu  ende  Arie  Jans,  schout  ende 
Frans  de  Haes,  schepenen,  den  vyfde  July  1644. 

Was  geteekend  A.  J.  Schout,  Frans  de  Haes. 
Mij   present     Pieter  Cheeuwen. 

Wy  ondergeteekende  Jacob  Ariaansz.  Haker  ende  Har- 
man  Harmansz.  van  der  Klucht,  schepenen  van  de  dorpe 
Wyck-op-zee,  attesteeren  by  dezen,  ten  verzoeken  van 
den  Heer  Pieter  Myerop ,  baillu  van  Blois :  dat  dezelfde 
lieer  baillu  op  huyden  hem  heeft  getransporteert  alhier 
op  onze  voorz.  dorpe  ende  ons  heeft  vertoont  zekere  auto- 
risatie ende  last  van  de  hove  van  Holl1.  van  dato  den 
24  Juny  lestleden  omme  door  zyn  gandsche  jurisdictie, 
de  plaatsen  ende  huizen  te  sluyten,  daar  de  Paapschge- 
sinden  continueelijck  ende  gewoonlyck  hunne  godsdienst 
inne  doen  ;  ende  diensvolgens  alhier  op  deze  zaken  onder- 
zocht hebbende  ,  bevonden  vooralsnog  ofte  nu  tertyt  geene 
te  wesen.  Ten  oirkonde  dezes  by  ons  onderschreven,  op 
den  vyfden  July  1644. 

Was  onderschreven  Jacob  Ariensz.  Haecker, 
't  merk  van  Harman         Harmanz.  van 
der  Klucht  schepenen. 

Lager  stond ,  mij  tegenwoordig  J,  C.  Velsen  ,  secretaris. 

1)    Bij  Bat.  Sac.  II,  bl.  378  wordt  Mr.  J.  de  la-Tuur  genoemd:  Latu. 


220 

Donderdag  den  zevenden  July  1644;  vanwege  ende 
met  expres  bevel  van  den  hove  van  Hollant  van  24-  Juny 
1644,  als  daartoe  by  de  hooge  Overheit  geautorizeert;  tot 
Crommenyendyck  de  paapse  kercke  toegesloten  ende  toe- 
gespiekert- 

Ende  daarin  bevonden,  vooreerst  een  autaar  met  alle 
zyn  ornamenten. 

Item  een  kasse  met  karsuivels  ende  andere  kleeding 
van  de  priester  ende  missebedienende. 

Twee  schilderijen. 

Ses  beelden. 

Aldus  gedaan  by  d'Heer  Pieter  van  Myerorp ,  baillu 
van  Blois,  present:  schepenen Dirck Klaesse,  stoelendraeyer 
en  Dirk  Klaesse,  olyslager,  ende  is  hen  luyden  aange- 
zeght,  in  absentie  van  den  paap,  denselven  te  belasten,  geen 
dienst  meer  te  doen,  nochte  hier,  noch  te  elders  in  de 
jurisdictie  van  Blois,  noch  yts  te  attenteeren  tot  nadeel 
van  dit  verbot  ende  sluijting  van  voorz.  kercke ;  ende  zij 
gaven  tot  antwoort :  dat  zy  zouden  gehoorzaam  wezen.  Tot 
Crommenyendyck  ten  dagen  en  ten  jaren  als  boven. 

Was  get:     Dirk  Klaesse,  Dirk  Klaesse. 
My  present     Pieter  Cheeuwen. 

Dito,  tot  Crommenije  een  paapse  kercke  toegesloten  ende 
toegespiekert.  Was  versiert  met  een  verheven  altaar  van 
vyf  trappen  hoogte,  behangen  met  geblomt-wit  sattyn 
damast ,  met  schilderijen,  beelden  ende  vyer  wassekeersen. 

Aldus  gedaan  ter  presentie  van  EngelJacobsz. ,  schepen 
en  Gerrit  Ariens  vroedschap;  ende  is  hen  aangezeght,  in 
absentie  van  den  priester,  denselven  te  belasten  van  wegen  de 
hooge  Overheyt  geen  dienst  meer  te  doen,  noch  hier  noch 
elders  in  de  jurisdictie  van  Blois  ende  t'attenteeren  tegen 
de  sluyting  van  deze  kercke,  directelyck  noch  te  indirecte- 
lyck ;  ende  gaven  tot  antwoort :  wy  zullen  't  hem  zeggen 
ende  patientie  hebben.    Ten  dage  en  ten  jaren  als  boven. 

Was  onderschreven  Engel  Jacobsz.,  Gerrit  Ariens. 
My  present    Pieter  Cheeuwen. 


221 

Dito  7  July,  heeft  d'Heer  baillu  van  Blois  gesloten  ende 
toegespiekert  eene  paapsse  kercke  tot  Worraerveer  ende 
in  dezelve  bevonden  een  autaar  met  syn  ornamenten  met 
noch  een  cleynen  taaffel  aan  de  regterhant ,  ijder  met  een 
staande  crucifix  daarop. 

Aldus  gedaan,  ende  Jan  Albertsen  den  ey genaar  van 
't  huys  ende  capelle,  bevolen  niets  te  attenteeren,  nochte  doen 
attenteeren  tegens  de  sluyting  van  deze  kercke,  op  de  pene 
daartoe  te  statueeren  ende  den  Heeroom  aan  te  zeggen : 
hier  noch  nergens  in  de  jurisdictie  van  Blois  zyne  paapse 
godsdienst  te  doen;  ende  gaf  tot  antwoort :  dat  hy  het  den 
priester,  die  altyd  van  buiten  comt,  belasten  ende  kenlyck 
maken  zal  en  verders  in  alles  zal  gehoorzaam  zyn.  Pre- 
sent schepenen  Cornelis  Baertse,   Hubert  Jansz.  dato  uts. 

Was  get.  Cornelis  Baertse,  Hubert  Jansz. 
My  present     Pieter  Cheeüwen. 

Den  88t  July  1644,  is  by  denzelfden  Heer  baillu  van 
wege  als  boven ,  toegesloten  ende  toegespiekert  de  paapse 
kercke  tot  Westzaandam.  Zyn  in  dezelve  bevonden  een 
formeel  autaar  met  twee  trappen  opgaande,  ende  alle  zyn 
ornamenten  ende  drye  schilderyen;  en  aan  Anna  Dircksdr.  in 
absentie  van  den  priester,  belast  niet  daar  tegen  te  dcen  ofte 
doen  doen  en  belooft  by  hanttastinge  ,  te  gehoorzamen. 
Actum  Westzaandam ,  inde  presentie  van  burgemeester 
Arend  Dirk  Huyck  en  Klaas  Claesz  ;  ten  dage  en  jare 
als  boven.  Ende  was  onderschreven 

Arend  Dirk  Huyck,  Claes  Claesz. 
My  present    Pieter  Cheeüwen. 

Denzelven  dito,  de  paapse  kercke  toegesloten  ende  toe- 
gespiekert in  den  Middel,  gelegen  in  de  jurisdictie  van 
Westzanen ;  ende  is  daarin  bevonden  een  autaar  met  een 
opgaande  trap ,  met  een  crucifix  ende  twee  beelden ,  daarop 


222 

staande,  met  ses  schilderyen.  Actum  inde  presentie  van 
Claas  Pouwels,  out-schepen  ende  Jan  Symens ,  viscooper, 
vroedschap.  Ende  is  Cornelis  Lutsen  den  huysheer,  aan- 
gezeght  den  priester  en  alle  anderen  te  belasten :  niet  te 
doen  noch  te  doen  doen  tegen  de  sluyting  van  de  kercke , 
en  dat  hy  noch  hier  noch  te  elders  zal  hebben  dienst  te 
doen,  ende  tot  antwoort  gaf:  ick  zal  't  doen ;  daarby 
voegende  dat  die  van  Wormeveer ,  Crommenye  ende  West- 
zaan maar  van  eenen  priester  worden  bedient. 

Was  get.  Claas  Pauwels,  Jan  Stmens. 
My  present ? 

Den  xiii  July  1644,  een  paapse  kercke  tot  Sparwou 
toegesloten  ende  toegespiekert.  Dewelcke  niets  anders  was 
dan  een  ledige  schuyr ;  alwaar  in  tijen  maanden  geen  dienst 
gedaan  en  was,  zonder  dat  er  autaar  ofte  eenige  orna- 
menten te  vinden  waren. 

Aldus  gedaan  tot  Sparwou,  present  Dirck  Cornelissen 
ende  Cornelis  Jansen ,  out- schepenen.  Dien  meden  aange- 
zeght  is,  in  absentie  van  de  priester,  deze  schuyr  gesloten 
te  laten  blyven  ende  hier,  noch  nergens  in  de  jurisdictie 
van  Blois  te  predicken  noch  dienst  te  doen ;  ende  hebben 
het  exploit  aangenomen  ende  belooft  den  priester  zulks 
aan  te  zeggen.  Ten  dage  en  ten  jare  als  boven. 

Was  get.  Cornelis  Jansen.  Dit  it  't  merk         van 

Dirk  Cornelis-         sen. 

My  present     Pieter  Ce  eeuwen. 

Naar  collatie  dezer  copie,  met  de  originele  acte  van 
sluijtingen  van  de  paapse  kercken,  van  woorden  tot  woor- 
den accordeerende  bevonden.  Den  20  July  1644.  Deze 
ter  oirconde.  Pieter  Cheeüwen. 


225 

Declaratie  van  salaris  en  van  oncosten  bij  mij  Pieter  van 
Mij  er  op ,  als  bailliu  van  de  stede  Beverwijck  ende  van 
de  lande  van  Bloijs  uitgegeven  en  verschoten  ,  door  last 
van  de  Ed.  Hove  van  Holland,  nopende  £'  sluijtenvan 
de  paepsche  kercken  int  lant  van  Bloijs,  van  date  den 
xxiiijden  Junij  1644. 

Vooreerst  den  vijfden  Julij  de  paepsche  kercke  geslo- 
ten binnen  der  stede  Beverwijck. 

Dito  heb  ick  mij  getransporteert  met  mijn  se- 
cretaris, bode  en  twe  dienaers  naer  den  dorpe 
van  Wijck  op  See  ende  aldaer  certificatie  van 
twe  schepenen  beleijt;  dat  daer  geen  kercke  ofte 
plaetse  van  vergaderinge  voor  de  Papisten  en 
is;  comt  voor  wagevracht 2-2-0 

Van  verteerde  costen  ter  herberge  aldaer     .     4-  0-0 

Den  vijden  Julij  daeraenvolgende  heb  ick  mij 
weerom  getransporteert  met  mijn  secretaris ,  bode 
en  dienaers  binnen  Crommenijerdijck,  Cromme- 
nije,  en  Wormerveer  ende  aldaer  de  paepsche 
kercke  toegesloten;  comt  voor  schuijte vracht    .     2-10-0 

Noch  voor  middach  en  avontmael  voor  ons 
allen  met  de  schippers 10-  0-0 

Den  viijden  Julij  heb  ick  mij  getransporteert 
tot  Westsaerdam  ende  inde  Middel  inde  juris- 
dictie van  Westsanen,  ende  aldaer  mede  de  paep- 
sche kercken  toegeslooten ;  comt  voor  schuijte- 
vracht  van  dien  dach,  tot  weerom  naer  huijs  .     3-  3-0 

Noch  voor  twe  maeltijden  voor  mij  ende  mijn 
volck  ende  schippers,  sijnde  met  onssessen     .   11-  5-0 

Noch  den  xiij  Julij  heb  ick  mij,  in  geselschap 
als  vooren,  getransporteert  inde  dorpe  van  Spaer- 
woude  ende  aldaer  mede  de  oude  plaetse  van  de 
paepsche  vergaderinge  toegesloten  ;  comt  voor 
wagevracht 3-10-0 


224 

Noch  voor  eene  maeltijd  voor  mij  ende  mijn 
voorss.  geselschap 6-  5-0 

Noch  comt  mij  over  vier  dagen  vacantien , 
dien  ick  uijtgeweest  ben,  in  't  doen  van  mijn 
voors.  exploicten,  h  sdaeghs;  comt  samen ?') 

Noch  comt  den  secretaris,  volgens  't  formulier 
van  salaris  by  leenmannen  gemaeckt,  sijn  schrij- 
ven daerin  begrepen,  voor  vier  dagen  a  vier  gl. 
per  dagh 16-0-0 

Item  den  bode,  mede  voor  vier  dagen ,  volgens 
t'selve  formulier  van  salaris  a  2  gl.  'sdaegs     .     8-  0-0 

Noch  aen  twe  dienaers  van  justitie,  mede  voor 
vier  dagen  a  eene  gl.  's  daeghs  voor  eene  die- 
naer ;  samen 3-  0-0 

Edele  Mogende  Heeren.  —  Myn  Heeren  achtervolgende 
uwe  Ed.  Mo.  orders ,  van  date  den  24eD  Junij  lestleden 
ontfangen,  soo  heb  ick  op  den  vijffden  verleden,  hier  ter 
stede  van  Beverwijck  mijn  exploict  gedaen,  ende  de 
paepse  kercke  toegesloten ,  ende  soo  voorts  mede  door  het 
gehele  landt  van  Blois ;  als  Uwe  Ed.  Mo.  uit  de  nevens- 
gaende  acte  van  sluytinge  van  deselve  kercken  sullen 
connen  sien.  Ende  alsoo  Godt  de  Heer,  dreije  van  mijn 
soonen  met  zieckten  heeft  bezocht;  daervan  ick  er  eenen 
begraven  heb,  en  d'andre  twee,  naeby  doot  sijn  geweest; 
soo  hebbe  nyet  connen  selver  overcome,  omme  uwe  Ed. 
Mo.  myn  dienst  te  presenteren,  ende  andere  debvoiren 
te  doen.  Versouckende  daeromme  uwe  Ed.  Mo.,  dat  deselve 
my  gelieve  daervan  t'excuseren.  —  Hiermede  , 

Edele  Mogen.  Heeren ,  myne  heeren ,  wenschende  aen 

uwe  Ed.  Mo.  voorspoedige  regeringe. 

In  Beverwyck,  den  23eD  July  anno  1644. 

Uwe  Ed.  Mo.  Dienaer, 

PlETER   VAN    MlJEROP.    1644. 

1)  Was  niet  ingevuld. 


225 


Opsporing  van  Roomsche  vergaderplaatsen  te   Winkel  — 
5  Julij  1644. 

Up  huyden  den  5D  Julij  1644,  soo  hebbe  ick  Anthonis 
van  Mijerop,  officier  van  de  Nyedorper  cogge,  geassisteert 
sijnde  met  Jacob  Claess  Sander  ende  Claes  Sijmons  sche- 
penen der  stede  Winckel,  my  meed  getransporteert  ende 
gevonden  tot  Winckel  vorschreven ,  ter  woonstede  ende 
aen  de  persoone  van  Claes  Janssz  Woggelum ;  ende  volgens 
UEd.  Mog.  bevelen,  denselven  affgevraecht,  off  hy  geen 
kerck  in  sijn  huys  was  hebbende  ,  daer  men  de  paeuw- 
selijcke  conventiculen  was  houdende,  heeft  geseyt:  neen; 
maer  dat,  soe  wanneer  eenige  dienst  ofte  vergaderinge 
gedaen  werde,  't  selve  geschiede  in  syne  groote  camer; 
ende  hebbe  in  een  cleyn  camertgen  gesien  een  cruicefix 
op  douck  geschildert ,  't  welck  schoongemaeckt  was  om  te 
droogen.  Ten  selven  tijde  hebbe  mede  geweest  ten  huyse 
ende  aen  den  persoon  van  Arie  Janssen ,  die  ick  van  ge- 
lijck  hebbe  affgevraecht,  die  tot  antwoorde  gaff :  als  hier 
wat  te  doen  is,  soe  wort  het  in  de  schuyr  gedaen.  Ten 
ten  selven  tyde  ten  huyse  ende  aen  den  persoon  van 
Harmen  Allertsz.  ende  hebbe  hem  insgelycx  gevraecht  als 
vooren,  die  my  ter  antwoorde  gaff:  soe  wanneer  hier  ge- 
predict  wordt ,  soe  geschiet  het  in  de  keucken ,  daer  wy 
vieren;  ende  insgelycx  ten  selven  tijde,  hebbe  mede  ge- 
weest ten  huyse  ende  aen  den  persoon  van  Aris  Cornelisz 
Crol  ende  hem  van  gelycken  affgevraecht  ende  voorge- 
houden als  vooren;  die  mij  ter  antwoorde  gaff:  in  ses  jaeren 
in  syne  huysinge  egeen  vergaederinge  gehadt  te  hebben ; 
maer  dat  het  in  voorgaende  tyden  wel  in  sijn  huys  was 
geschiet.  Ende  alsoe  de  voors.  respective  huysingen  da- 
gelicx  gebruyckt  werden  in  huyshoudinge  ende  nyet  en 
connen  gesloten  worden ,  soe  hebbe  ick  officier  in  presentie 
van  schepenen  voornt.  de  voors.  respective  personen  ge- 

Bijdrageii  Gesch.  Biad.  y.  Haarlem  VIIIeDeel  15 


226 

interdiceert :  haere  huysen  nyet  te  laten  gebruycken  tot 
conventiculen,  nochte  eenige  andere  huysen  daertoe  te  ap- 
proprieeren,  alles  op  peijne  volgens  UEMcg"  bevelen  ende  de 
placcaten  van  de  Gr.  Moge  Heeren  Staten.  Daerop  zy lieden 
respectieve,  aan  my  officier  ten  antwoort  gaven :  moeten 
wy  nyet  predicken  ,  soe  moeten  wy  stil  sitten. 

Alle  't  welck  voorschreven  is,  relatere  ick  officier,  sulcx 
in  presentie  van  schepenen  geschiet,  myn  besoigne  ende 
wedervaren  te  sijn  ende  in  oh*conde,  desen  met  onse  be- 
hoorlycke  signature  ondertekent  —   Datum  ut  supra. 

A.  v.  Meyerop 
Jacob  Claesz  Sander. 
Claes  Symonsz. 

Edele,  hoochgeleerde,  wijse,  discrete,  seer  voorsienige 
Heeren. 

Mijn  Heeren.  Volgens  U.  Edel-Moger.  missive  van  dato 
den  xxiiij  Junij  voorleden ,  mij  opten  4n  Julij  daeraen 
volgenden,  bij  den  bode  wel  gewerden ;  hebbe  volgens  de  be- 
velen in  de  selve  gementioneert,  mij  met  twee  schepenen 
van  Nierop  tot  assistentie,  opten  4  Julij  daeraenvolgenden, 
getransporteert  ende  gevonden  in  de  vier  distincte  kercken 
ende  huijsinge  binnen  Nijerop  staende,  alvvaer  somwijls  eenige 
conventiculen  van  de  Paepsgesinden  werden  gehouden,  soo 
mij  onderrecht  was.  Item  hebbe  des  anderen  daechs  mij , 
geassisteert  sijnde  met  twee  schepenen  van  Winckel,  ver- 
voucht  op  vier  distincte  plaetsen,  alwaer  mij  onderrecht 
was,  dat  aldaer  somstijts  mede  wel  eenige  vergaderinge 
werde  gehouden,  ende  hebbe  volgens  UEdel.  Mogr,  be- 
velen, met  assistentie  ende  in  presentie  van  de  schepenen 
der  voorss.  respective  plaetsen ,  sulcx  gebesoingneert  als 
UEM.  vuijtte  respective  actens  sult  believen  te  verstaen, 
verhopende  dat  UEMoge.  daer  mede  voor  dese  reijse  sult 
wesen  gecontenteert ;  UEMoge.  mij  mede  belastende,  dat  ick 


227 

binnen  14  dagen  daernae,  persoonlyk  UEMog\  inden  Hage 
soude  commen  pertinentelyk  berichten  van  de  debvoiren 
ende  wedervaren,  die  bij  mij  tot  volvoeringe  vande  voorsz. 
UEMoge.  bevelen  sullen  wesen  aengewent  en  voorgevallen. 
Tot  voldoeninge  vant  selve  verhoope  ende  betrouwe,  dat 
UEMoge.  mette  bygaende  actens  van  relaes  volcomelyk  sult 
wesen  onderrecht;  vermits  ick  UEMoge.  nijet  meerder  con 
onderrechten  ,  als  inde  respective  actens  van  relaes  ge- 
expresseert  staet.  Oock  mede  ende  ontsie  mij  mijn  hoogen 
ouderdom  van  tseventich  jaer,  up  den  ij11  Augusti  toe- 
eommen aenstaende,  soo  verre  te  reijsen  ende  oock  moeije- 
lick  thans  te  doen ;  al  hoe  wel  ick  bij  de  vrienden  comme, 
ende  ben  oock  nijet  heel  wel  te  pas.  Edoch  indien  UEMog. 
immers  sulcx  gelieft,  sall  mij  vercloucken  ende  met  Godes 
hulpe  binnen  soe  corten  tijt  spoedigen ,  alst  UEMog8.  ge- 
lieven sall  te  ordoneren.  Maer  liever  hadt  ick ,  thnijs  te 
blijven,  ende  qualick  vuijt  mach  ;  want  gelijck  men  seijt: 
als  die  catten  van  huijssijn,  hebben  die  muijsen  vreucht , 
ende  loopen  die  varekens  int  cooren.  Mij  in  alles  submit- 
terende  onder  't  gebiet  ende  gehoorsaeinheijt  van  UEMoge. 
ende  sal  mij  daerop  verlaten  en  sall  ondertusschen  alle 
debvoiren  doen,  omme  die  nieuwe  plaetsen  en  conventi- 
culen  te  weren.  Hier  mede  , 

Edele,  hoochgeleerde,  wijse,  discrete,  seer  voorsienige 
Heeren,  myne  Heeren.  Nae  voorgaende  mijn  gedienstige 
gebiedenisse  UEd.  Moge.  den  Almogende  Godt  bevelende, 
die  ick  bidde  ÏJ.E.Moge.  in  collegio  te  wille  spaeren  in  een 
langduijrige  gesontheijt  ende  prosperiteijt  ;  tot  Nieuwe- 
Nijedorp,  desen  xvin  Julij   1641, 

U.E.Mo.  &  alder  obedienste  dienaer  ende  officier 

J.  A.  van  Myerop. 
1644. 


228 

Over  de  opruiming  eener  Roomsche  vergaderplaats  te 
St.  Maartensbrug  bij  Noord-Zijpe.  —  5  Julij  1654. 

EdelMogende  Heeren  [van  't  Hof.] 

U.Ed.Mog.  aenschrijvinge,  omme  te  weeren  de  pausse- 
lijcke  conventiculen  ende  haer  geapproprieerde  kercke 
omtrent  de  St.  Maertensbrugge ,  is  mij  wel  ter  hant  ge- 
steld. Daerop  ter  obedientie  van  uw  Ed.  Mo.  dient  :  dat 
ick  de  plaets  aldaer  al  hebbe  ,  over  ses  weecken ,  doen 
ruijmmen  ende  woent  daer  in  teegenwoordich  ander  volck. 
Sulcx  dat  U  Ed.Mog.  verseeckert  sullen  connen  syn ;  dat 
daer  geen  dienst  meer  sal  werden  gedaen ,  ende  dat  bij 
mij  soovele  doenlijcken,  sal  werden  geweert,  datter  in  de 
Sijp  geen  publijcke  vergaderinge  sal  werden  gehouden  : 
't  welck  sal  vertrouwen  ock  alsoo,  overal  ten  platte  lande 
sal  geschijeden ,  in  sunderheijt  in  de  plaetsen,  gelegen  ront- 
om  de  Sijp  daer  sy  nu  na  toeloepen.  Ende  niet  genoech 
sijn  sal:  dat  men  op  de  eene  plaets  (van  geen  impor- 
tantie, daer  ock  niet  quaets  van  te  verwachten  is  ge- 
weest) het  sal  weeren  ende  dat  dat  werck  by  de  nage- 
buyren  van  gelijcken  niet  sal  werden  geweert.  'T  welck 
vertrouwen  sal ,  nu  overal  sal  werden  geweert  ende  dat 
men  daer  van  goede  vruchten  sal  mogen  sijen,  ende  niet 
geseijt  sal  mogen  werden:  waerom  wij  minder  als  die 
ende  die?  Hijer  mede  eijndigende  Edel  Mog.  hoechge- 
leerde  wijse  ende  seer  discrete  Heeren  ,  ick  U  Ed.  Mo. 
gesamentlijcken,  na  mijnne  groetenisse,  beveele  in  de  pro- 
tectie des  Almogende.  Actum  in  Alckmaer  den  5  Julij  1644. 

U.  E,  Mo    Dienstbereide 
Pi  eter  Pauw. 

Verzegeling  eener  Roomsche  vergaderplaats  te  Noord- 
Scherwoude  op  den  Langendijh  en  bevelen  aan  den 
priester  aldaar  woonachtig.  —   5  Jul.   1644. 

Wij  Pieter  Pieterz.  Nieuwdorp,  schout  tot  Noortscher- 
woud  op  Langedyck ,  Jacob  Janz  en  Thomas  Sijmenz , 
schepenen  aldaer  doen  condt:  dat  voor  ons  gecompareert 


229 

en  gecoomen  is  den  Hr.  Willem  Coorn  ,  bailu  van  den 
Nieuwbnrg  ende  heeft  aen  ons,  schout  en  schepenen  voor- 
noemt,  versocht,  dat  wij  met  hem  souden  gaen  in  den 
voorzeiden  dorp,  ende  aldaer  inspectie  helpen  nemen  van 
de  plaetsche,  daer  de  paepsche  religie  haere  vergaderinge, 
als  sy  by  een  coomen,  ordinaerlyck  in  den  voorz.  dorpe 
van  Xoordtscherwoud  syn  houdende,  en  dat  door  last  van 
de  hooge  Overigheyt  van  den  hoove  van  Hollant.  Volgens 
welker  versoeck,  hebben  wij  ons  met  den  voorzeiden  ballin 
Coorn  op  den  vyfde  July  anno  Ifiii,  getransporteert  in 
den  voornoemden  dorpe  van  Noortscherwoud,  ter  plaetsche, 
daer  de  Paepschen  haere  vergaderinge  houden  en  aldaer 
in  de  selfde  plaetsche  alle  deuren  en  veynsters  toege- 
speykert  ende  met  lacken  toeverzegelt  en  met  der  voorz". 
bailiu's  signet  versegelt  en  toegesteeken hebben;  met  expres 
verbot  aen  de  hnvsbewaerster :  aldaer  geene  openinge  te 
maeken  noch  eenige  vergaderinge  te  houden.  Hebben  wij  ons 
oock  getransporteert  ten  huyze  van  den  pastoor  ofte  priester 
aldaer;  en  met  den  voorz.  heer  bailliu  verscheidene  malen 
aen  de  deure  van  den  priester  gedopt,  is  de  denre  niet 
opengedaen  en  den  voorz.  bailliu  aen  den  voorz.  officier 
belast  omme  aan  den  priester  te  belasten  :  geene  openinoe 
te  doen  noch  te  vergaderinge  te  houden  in  't  voorz. 
predickhuis  ofte  ergens  elders  ;  mitsgaders  datte  deselfde 
officier  alles  weekens  eens  soude  visiteeren,  ofte  voorzeide 
zegels  ongequetst  ende  't  voorz.  huis  geslooten  bleef. 
Mitsgaders,  dat  hy  oock  neêrstylyck  soude  ondersoeken, 
ofte  sy  luiden  eenig  exercitie  soude  moge  doen ;  't  selfde 
bevindende  ,  dat  hy  deselve  soude  attaqueeren  by  boete 
beslaende.  'T  oirconde  by  ons  voorz.  schout  en  schepenen 
geteyckent,  dato  als  boven,  my  present  secr. 

PlETER   PlETERZ.  NlEUWDORP  JaCOB   JaISSS. 

schoiltt.  TOMAS    SlJMENZ. 

PlETER   CORNELISZ,    164-4). 


230 


Opsporing  van  Roomsche  vergaderplaatsen  te  Oud-Ade 
en  te  Roelof s-Arendsveen  en  hare  toespij  kering.  — 
5  Julij   1641. 

In  achtervolgh  van  het  schrijvens,  ende  de  bevelen  bij 
den  Ed.  hove  van  Hollant,  aen  den  schout  van  Warmont 
ende  Alckemade  gedaen,  heb  ick  Jan  Bouman,  secretaris, 
mits  de  indispositie  van  den  voorn,  schout;  die  ruijm  een 
vierendeeljaers  ende  jegenwoordig  noch  sieckelyck  ende 
indispoost  is;  met  voorgaende  kennisse  van  den  WelEd. 
Heere  van  Alckemade  ende  mij ,  beneffens  Jan  Jacobsz. 
van  der  Linde,  ende  Jan  Jansz.  van  Rijn  gezwooren,  wel- 
gebooren  mannen  aldaer;  op  dijnsdage  den  vn  Julij  Anno 
16M  ons  gevonden  op  de  Oud-Ade,  ten  huijse  van  Jan 
Pietersz.  out-vrijer  aldaer;  ende  denselven  uijt  den  name 
van  den  hooge  Overicheyt  expresselicken  belast  ende  be- 
volen: in  syne  huijsinge,  groote  schuijeren,  ofte  op  sijne 
werve,  geene  conventiculen  van  de  Paeusgesinden  te 
houden ,  offte  gedoogen  gehouden  te  werden  ;  ende  tot 
dien  eijncle  de  deuren  met  deelen ,  kruysgewijs  over  den 
anderen  geslagen,  door  Adriaen  Laurens  boode  toege- 
spickert. 

Ende  heeft  den  voorn.  Jan  Pietersz.  vrij  ende  gewil- 
lick ,  met  solempneelen  eede  geswooren  ende  verklaert : 
in  sijne  huijsinge  noch  inde  groote  hoijschuyer,  ofte  in 
sijne  andere  accomoditeijten  ,  geen  plaetse  uijtgesondert , 
geen  vergaderinge  ofte  bijeencompsten  van  de  Pausgesinden 
geweest  offt  gehouden  te  sijn;  maer  dat  hetselve  hem  wel 
voorgehouden  is,  ende  dat  hij  selve  noijt  begeert  en  heeft 
toe  te  laten.  Voorts  hebben  wij  ons  noch  gevonden  ten 
huijse  van  Engel  Willemsz.  schoenmaker  in  Roeloffaertgens- 
veen,  ende  aldaer  door  den  voorn,  boode  gedaen  toespijc- 
keren  de  deuren  van  sekere  groote  schuijer;  't  welk  sij 
het  hoyhuijs  noemen. 


231 

Item  ten  huijse  van  den  priester  aldaer,  die  absent  ende 
niet  't  huijs  en  was;  soo  bij  Maritgen  Cornelisdochter  sijne 
dienstraeijt  geseijt  werde;  ende  deselve  beneffens  den 
voorn.  Engel  Willemsz.  nijten  name,  als  boven  ende  elck 
in  't  bijsonder,  belast  ende  bevolen  :  dat  haer  meester 
oeseijt,  den  voorn,  paep  ende  den  voorn.  Engel  Willemsz. 
haer  wachten  souden,  voortaen  eenige  conventiculen  ofte 
vergaderingen  van  Paepouwen  te  maecken  ofte  te  houden ; 
hetsij  op  plaetsen  ofte  manieren,  't  selve  soude  mogen  ge- 
schieden ;  op  peijne,  zo  sulcx  bevonden  souden  mogen 
werden,  't  sij  bij  nachte  ofte  ontijde,  rigoureuselicken  ge- 
executeert  te  werden  het  placcaet  jegens  de  Papisten 
ende  Paepen  vuytgegeven,  sonder  eenige  conniventie  ofte 
dissimulatie.  ;T  welck  den  voorn.  Engel  Willemsz  aennain 
te  doen  ende  naer  te  comen  ende  de  voorn.  Maritgen 
Cornelisdh1.  oock  aennam,  dat  haer  meester,  als  hij  't  huijs 
quam ,  te  seggen;  ende  dat  hy  hem  stilhouden  soude,  ofte 
dadelicken  anders  uijtte  heerlicheyt  van  Alckemade  te  ver- 
trecken,  ende  noijt  weder  daerinne  te  comen,  op  peijne 
als  een  verstoorder  van  de  gemeene  ruste,  gestraft  te 
werden.  In  kennisse  der  waerheyt  hebben  wij  secretaris 
ende  geswooren  mannen  desen  geteijckent  op  den  vijffden 
July   1 614.  J.  Bouman, 

Jan  Jansz.  van  Rijn, 
Jan  Jacoesz.  van  Liend. 

Request  tegen  voorgaande  toespijkering.  —  Julij  1644. 

Aen  den  Edelen  hove  van  Hollandt. 

Geeft  reverentelyk  te  kennen  Jan  Pieterz.  van  Heu- 
lenburch,  huysman,  wonende  op  deOud-Ade:  hoe  dat  hy 
suppleant,  wesende  een  man  bij  Godt  almachtich  niet  vele 
vaste  goederen  begaeft,  die  hy  selff  is  bebouwende  ende 
betelende.  Waertoe  van  noode  hebbende  eene  goede  ende 


£32 

bequame  gelegentheyt ;  soo  heeft  hy  voor  sijn  selven 
ende  tot  sijn  eygen  gerieff  gebouwd  een  goet  ende  be- 
quaem  hoyhuys.  Het  schynt,  dat  eeniche  qualyck  gefun- 
deert  synde,  gelieft  hebben  voor  te  geven:  dat  het  selff 
huys  gebouwd  ende  getimmert  soude  sijn  tot  eene  kercke, 
ofte  wel  omrne  daerinne  by  de  Roomsgesinden  haer  exer- 
citien  ende  vergaderingen  te  houden  ;  waeruyt  gevolcht  is, 
dat  den  baljuw  van  Warmont  hetselffe  huys  heeft  gedaen 
toespyckeren ;  waerdeur  den  suppleant  tot  de  meeste  on- 
gelegentheyt  van  de  weerelt  is  geraect,  sonderlinghe  in 
desen  tyt  van  sijn  hoybouw.  Ende  gemerckt  het  nieuwe 
huys  tot  sulcken  fijne  niet  en  is  gebouwt,  dat  daerinne 
oick  noijt  eeniche  exercitie  ofte  vergaderingen,  bij  die  van 
't  Pausdom  en  is  gepleecht,  als  UEd.Mog.  uijt  de  ver- 
claringe,  hier  annex  naectelyck  cunnen  sien  ;  nochte  dat  het 
oeck  des  suppliants  intentie  in  geenen  deele  en  is  hetselfde 
huys  daertoe  te  laten  gebruycken ,  ende  den  suppliant 
wesende  een  persoon,  die  noijt  met  deselve  huysinge  nochte 
met  sijn  persoon  tegens  de  placcaten  heeft  gepecceert  ge- 
hadt,  ende  mitsdien  geen  redenen  synde  :  dat  deselfde  syne 
huysinge  langher  gesloten  bly ve ;  soo  versouct  den  sup- 
pleant :  op  de  margine  van  desen  by  den  voors.  baljuw 
van  Warmont,  van  weghen  de  hooge  Overheyt,  belast  ende 
bevolen  sy  ,  des  suppleants  voors.  huys  wederom  te  openen 
ende  stellen  in  synen  dienst  ende  voirgen  staet. 

Dit  doende  etc.  —  B.  Camoij. 


Waarborg ,  dat    het  voorgaande  reqnest   op  waarheid 
rust.  —   15  Julij   1644-. 

Heden,  den  xvn  Julij  van  den  jare  xvic  vier  en  veertien 
compareerde  voor  mij  Willen  van  Vredenburch ,  openbaer 
notaris  bij  den  provinciale  hove  van  Hollandt,  opte  nomi- 
natie van  de  achtbare  Heeren  van  den  gerechte  der  stadt 


233 

Leyden  geadmitteert  en  binnen  derselve  stede  residerende 
ende  van  de  nabescbreven  getuijgen  :  Jan  Jansz.  Duycker, 
nu  out  omtrent  lxxxii  jaren ,  Cornelis  Thijsz. ,  nu  om- 
trent lxiiii  jaren  out,  Cornelis  Dircxsz.  Clavervelt,  nu 
out  omtrent  liiii  jaren,  Pieter  Jansz  Waterstroom,  nu 
omtrent  xliii  jaren  out,  Huybert  Jacobsz.  van  der  Does, 
nu  out  omtrent  XL  jaren,  mitsgaders  Jan  Huijberts  Dey- 
serman,  nu  omtrent  xxix  jaren  out:  alle  buyrluyden  op 
de  Oude-Ade  in  de  beerlieheyt  van  Alckemade.  Ende 
hebben  sy  comparanten  voornomt.  ter  requisitie  van  Jan 
Pietersz.  van  Heulenburch,  bij  hare  respective  mannen 
waren  woorden  ende  op  eer  ende  vromicheijt ,  getuycht 
ende  verclaert :  warachtich  te  wesen,  dat  ten  huyse  van 
den  requirant  ende  voornamentlijck  oock  in  desselffs  hoij- 
huijs,  't  welc  jegenwoordich  door  ordre  van  den  bailluw 
van  Warmont  es  toegespijckert ,  noijt  eenige  vergaderinge 
ofte  t'samenkomst  van  de  Roomsch  Catholijcken  ,  omme 
dienst  te  doen,  es  aengevangen  geweest;  veelmin  dat 
sulck  soude  syn  geschiet.  Gevende  sy  diposanten  voor 
redenen  van  wetenschap  :  dat  sy  al  vóór  den  tijt  van 
't  bouwen  van  't  voors.  hoyhuijs  bij  ende  omtrent  den 
requirant  hebben  gewoont,  ende  alsnoch  woonende  sijn. 
Ende  in  al  den  selven  tijt  noijt  hebben  gesien  ijets,  't  welc 
tot  vergaderinge  oft  't  samenkomste,  omme  dienst  te  doen, 
soude  mogen  hebben  gestrect.  Ende  ter  contrarie :  dat  sy 
in  al  dien  tijt  niemant  anders  ten  syner  requirants  huyse 
hebben  sien  uijt  ende  ïngaen,  dan  die  geene  dewelke 
van  syn  huijsgesin  oft  familie  waren.  Wijders  niet  ge- 
tuigende, presenteeren  sij  deposanten,  sulcx  des  noots 
versocht  sijnde,  naerder  en  solemneerder  te  bevestigen. 
Ende  consenteerden  voorts  ,  hiervan  kennisse  gedragen , 
gemaeekt  ende  aen  requirant  gelevert  te  werden,  openbare 
acte  in  forrae,  een  off  meer.  Aldus  gedaen,  verleden  ende 
gepasseert    ter   presentie  van  Willem  Dircxsz,  Quacken- 


234 

bosch,  ende  Thys  Henricxsz.  Dijtmer,  als  getuijgen  ge- 
luffwaerdich;  beneffens  mij  notaris  ten  desen  versocht. 
'Twelck  ik  affirmeer 

W.  van  Vredenbürch. 
164-4  V5. 

Verbael  van  het  debvoir  by  mij  [Pieter  Cornelisz.  Hooft] 
gedaen  in  H  sluyten  van  de  kerken  ofte  capellen  der 
Pausgesiiiden  te:  Hilversom ,  Laren,  Blaricom ,  Huys- 
sen,  Bussum,  Naerden,  Muyden ,  Anckeveen ,  Hinder- 
dam,  Weesp ,  Broeck  by  Abcoude  en  in  de  laatstgen. 
plaats.  —  6-8  Jul,   1644. 

Volgends  den  last,  ontfangen  uijt  naeme  van  zijne 
Hoogheijt  ende  d'Ed.  Moge  Heeren  president  ende  raeden 
over  Hollant,  Seelant,  ende  Vrieslant ,  bij  missijve  van 
den  24en  Junij  A°  1644;  die  mij  bebandicbt  is  op  den 
4"  Julij  daeraen[volgende?]  tot  Uuytrecht,  ben  ick ,  op 
den  6CD  derselve  maent ,  gereyst  nae  Goylant,  om  de 
paepsche  kercken  ende  capellen  te  sluijtten  : 

Tot  Hilfersom ,  heb  ick  niet  kunnen  verneemen  :  dat 
eenige  alsulcke  plaetssen  te   vinden  waeren. 

Tot  Laaren,  heb  ick  gevonden,  ten  huijsse  van  Thijmen 
de  Saaijer  '),  priester,  gebooren  tot  Blarickom,  een  solder 
met  een  altaar  ende  eenich  slecht  missegetuijgh,  met 
eenighe  oude  schilderijen  van  kleene  waarde;  ende  de 
voorseyde  solder  dicht  gemaeckt,  ende  geslooten  met  see- 
ghels  van  den  schout,   ten  overstaen  van  twee  schepenen. 

Ter  selver  plaatse,  heb  ick  gevonden,  ten  huijsse  van 
Florentius  van  Vijaenen,  priester,  geboortich  van  Uuijtrecht, 
een  zolder  met  een  altaar  ende  eenich  missegewaat,  mede 
van  kleene  waarde.  Dese  plaats  hebben  wij  oock  gesloo- 

1)  Zie  over  Thijmen  de  Saaijer,  iu  Bat.  Sac.  II,  p.  152  als  Sporaeus  ge- 
boekt etc.  en  over  de  andere  priesters  alhier  door  den  drost  van  Muijden 
besproken,  het  Archief  etc.  v.  Utrecht.  Deel  I.  bJ.  300  enz.  Cf.  de  Bat. 
Sac.  II,   150  en   146. 


235 

ten  ende  beseegelt;  doch  zulcs  niet  kunnen  doen,  zonder 
de  gansche  schuere  int  beslot  te  begrijpen. 

Tot  Blaricom,  weet  men  van  geene  plaatse,  geprepareert 
tot  kerck  ofte  cappel,  zoo  ick  bericht  ben. 

Tot  Huijssen ,  zijn  zeer  luttel  Roomsgesinden ,  ende  geen 
kerk  ofte  cappel,  zoomen  zeijt.  Maar  tot  Bussum ;  zijnde 
een  ghehught ,  t'welck  int  civijl  onder  Huysse  sorteert; 
soude  somtijts  conventiekei  gehouden  worden  in  zeecker 
huys ,  twelck  ick  met  schout  en  twee  scheepenen  heb 
doorsocht.  Doch  geene  plaats  gevonden ,  die  tot  kerk  oft 
cappel  geappopriëert  was. 

Hebbende  'snachts  geslaepen  tot  Huyssen,  ben  ick  op 
den  7en  Julij  'smorgens,  gecomen  tot  Naerden  ,  ende  aldaer 
neevens  eenen  Burgemr.  ende  twee  schepenen ,  gegaan  ten 
huysse  van  eenen  Willem  Hollesloot,  om't  selve  te  door- 
soecken.  Doch  heb  aldaer  diergel ijcke  plaats  niet  gevonden, 
ende  voorts  verstaen ,  dat  op  andere  huyssen  aldaer  geen 
suspicie  van  sulx  viel. 

Ten  selven  daege  ben  ick  voorts  gecomen  tot  Muijden, 
ende  heb  aldaer  gevonden,  geslooten,  en  doen  verseegelen 
bij  twee  schepenen,  drie  plaetsen,  geapproprieert  tot  kerken 
oft  cappellen ,  te  weeten :  eene  ten  huijsse  van  Gerrit 
Horst;  eene  ten  huijsse  van  Geb,  ofte  Gerbrich  Jansdr. 
clopsuster  van  Weesp;  bij  de  welcke  somtijts  logeerteen 
paap  gebcortich  van  Uijtrecht ,  genaempt  Wijnant  Jans- 
soon  van  Meppelen;  die  zich,  zoo  geseijt  wort,  te  Amster- 
dam heeft  bekent  gemaeckt ;  eenen  ten  huysse  van  Cornelis 
de  Boer.  Alle  welcke  drie  plaatsen  op  zolders  zijn,  ende 
zonder  veel  sieraaden. 

'S  namiddachs  heb  ick  mij,  met  den  schout  ende  twee 
schepenen  der  stede  Weesp,  vervoeght  naer  Anckeveen 
aen't  huijs  van  Mr.  Bartelt  Inghel ,  priester,  woonende 
aldaer  naest  aan't  Sticht  van  Uuijtrecht.  Ende  dewijl  de 
gebuuren  ons  aanseijden :  dat  het  huijs  geslooten,    ende 


236 

de  inwoonden  's  morgens  alle  vertrocken  waeren ;  zoo 
"heb  ick  doen  versoeeken  oft  men  d'  eene  oft  d'  andere 
deure  zoude  kunnen  oopenen;  ten  welcken  eijnde  de 
voorseijde  schout  met  een  voet  op  een  deur  stiet,  die 
booven  gegrendelt  was ,  maer  onder  niet.  Hebbende  wat 
omgesien  naer  eenighe  deur  ofte  venster,  dat  lichtelijcker 
moghte  te  oopenen  zijn,  ende  geen  gevonden,  zijn  wij 
weeder  tot  deselve  deur  gekeert,  ende  gewaar  geworden, 
dat  zij  midderwijl  oock  onder  gegrendelt  was,  waerbij 
bleeck :  dat  daar  ijmant  in  huijs  moest  zijn.  Derhalven 
heb  ick  doen  stooten  op  de  voorseijde  deur  met  een  stuck 
houts,  daer  gevonden;  ende  is  daer  op  een  dienstmaecht 
ofte  klopzuster  gecomen ,  die  de  deur  oopende ,  ende  ons 
booven  leijde.  Daer  vonden  wij  een  groote  plaats ,  ge- 
approprieert  ,  om  een  goet  getal  volcx  te  bergen ,  maer 
geen  altaar.  Doch  'tscheen,  dat  daer  een  gestaen  had,  ende 
de  voorseijde  dienstmaecht  gaff  oock  sulcx  te  kennen. 
Hebbende  dese  plaats  geslooten  ende  verseeghelt,  keerden 
wij  weeder  naer  beneeden ,  doorsaagen  't  huis  ende  vonden 
eenen  deur,  die  geslooten  was,  ende  daer  zij  zeijde  ,  te 
zijn  de  kaamer  van  den  Advocaat  Johan  Ingel.  Ende 
alsoo  wij  merckten,  dat  men  daerdoor  in  een  zeer  groote 
plaets  kon  gaen,  werwaerts  apparentelijck  het  altaar  van 
booven  getransporteert  moeste  zijn,  soo  heb  ick;  naadat 
de  maaght  pertinaciter  ontkent  had  de  sleutel  te  hebben, 
doen  stooten  op  voorseijde  deur;  totdat  zij,  met  het  kos- 
sijn  teffens  uijt  den  muur  op  de  vloer  viel.  Daar  vonden 
wij  een  zaal,  langh,  naer  gissinge,  omtrent  veertigh  ende 
breet  ontrent  vijff  en  twintigh  voeten,  de  zolder  gemaeckt 
met  zeer  groote  opslaande  luijcken  ;  invoege  dat  van  aldaer 
oock  veele  luijden  konnen  zien  en  hooren.  Inde  zaal  hingen 
vier  offt  vijff  fraaije  stucken  schilderinge  aan  den  want; 
in't  eindt  der  zaele  stondt  een  cierelijck  altaar  met  een 
schoon  taffereel,    voorts  kandelaars    met  keerssen;    daar 


237 

lagh  oock  een  missekleet  van  rood  flueel ,  met  eenich 
ander  tuiah,  dienende  tot  dat  werck.  Al  'twelcke  geslooten 
en  verseegelt  zijnde,  ben  ick  gekeert  naar  thuijs  te  Muij- 
den,  en  daar  gecomen  ten  neegen  uijren  inden  avont. 

Op  den  achsten  Julij,  ben  ick  met  den  schout  ende  twee 
schepenen  van  Weesp  gereeden  naa  den  Hinderdam ,  ende 
heb  aldaer  besighticht  een  boerenhuijs,  daer  bij  wijlen 
wel  conventiekei  gehouden  is;  maer  geen  plaats  gevonden, 
die  daartoe  geapproprieert  was.  Doch  hebben  wij  naest 
daaraen  besichticht  een  huijs,  toebehoorende  den  advocaat 
Johan  Ingel  voorseijt,  ende  aldaer  gevonden  eene  schoone 
lange  galerije ,  waerin  an't  eene  eint  een  buffet  stondt , 
dat  lichtelijck  tot  een  altaar  zoude  connen  bequaam  ge- 
maeckt  worden.  Doch  alsoo  men  niet  zeeckerlijck  speuren 
kon  :  dat  de  plaatse  tot  een  kerck  oft  cappel  gebruijckt 
werde,  ende  de  hoovenier,  zijnde  een  man  van  de  ge- 
reformeerde Relige ,  presenteerde  bij  eede  te  verclaren,  dat 
aldaer  bij  zijnnen  tijt,  naementlijck  in  vier  jaeren,  geen 
conventikel  gehouden  was;  soo  hebben  wij  goet  geacht, 
die  plaats  ongeslooten  te  laeten. 

Ten  selve  daage  heb  ick  binnen  Weesp  met  den  voor- 
seijden  schout  ende  schepenen  besichticht :  een  kerck  ten 
huijsse  van  Aernt  Louff,  priester;  een  ten  huijsse  van 
m1  Hendrick  Noordingh  chirurgijn;  eene  ten  huijsse  vande 
wede  Plemp;  eene  ten  huijsse  van  Ellert  Janszoon;  eene 
ten  huijsse  van  Gernt  Janszoon  Cuijp,  brouwer  inde 
Booghe :  ende  al  de  zelve,  zijnde  d'eene  wat  grooter  en 
beeter  versiert  dan  d'andere,  toecreslooten  ende  beseecjelt. 

Mr.  Hendrick  Noordingh  versoeckt  het  altaar  aff  te 
breecken  ende  de  plaats  tot  wooningh  te  maaken ,  waertoe 
wij  gesien  hebben,  dat  hij  gereetschap  maakt. 

Gerrit  Jansen  Cuijp  kan  op  zijn  provisijsolder  niet 
koomen ,  zonder  door  de  kerck  te  gaen ,  daar  men  niet 
wel  meer  dan  50  persoonen  zoude    kunnen  vergaaderen. 

De  wede  van  Plemp  is  oock  merckelijck  ontrieft ;  alsoo 


238 

zij  geenen  toegangh  heeft  tot  twee  kamerkens,  dan  door 
de  kerck. 

Voorts  zijn  wij  gereeden  naar  den  Broeck  bij  Abcoude , 
ende  hebben  aldaer  besichticht  het  huijs  van  Jan  Wil- 
lemszoon, waarinne  zomtijts  oock  is  conventikel  gehouden  ; 
maar  bij  ons  geene  kerck  ofte  cappel  gevonden. 

Van  daar  zijn  wij  gegaen  ten  huijsse  van  eenen  Claes 
Claeszoon  van  Abcoude,  ende  vonden  een  kamerken, 
waerinne,  bij  wijlen,  logeerde  zeecker  paap  genaampt 
Mr.  Jan  van  Abcoude,  geboortich  van  Abcoude,  en  sich 
daar  onthoudende  in't  heijmelijck ;  neevens  welck  camer- 
ken  een  zolder  was  met  altaar,  eenige  beelden  en  bancken, 
in  forme  van  kerck  oft  cappel.  Dese  plaats  hebben  wij 
oock  geslooten  en  beseegelt. 

Waermeede  ick  hoep  't  bevel  der  Ed.  Moge.  Heeren  van 
't  Hof  voldaen  te  hebben;  alsoo  mijns  weetens,  geen 
andere  dierghelijcke  plaatssen,  binnen  mijne  jurisdictie  te 
vinden  zijn.  P.  C.  Hooft. 

Regueste    van    burgemeesters  enz.    der    stad   Weesp    ten 
gunste  hunner  Roomsche  stadsgenooten.  —  Julij  1644. 

Edel.  Moge.  Heeren  President  en  Raden  van  den 
Ed.  Hove  van  Hollandt. 
Vertoonen  eerbiedelijck  burgenmeesteren  en  regeerders 
der  stede  Weesp :  dat  bij  eenige  van  haer  ingesetenen  , 
wesende  vande  de  Roomsche  gesintheijt,  doch  van  de  ge- 
qwalificeerste  van  haere  stadt,  aen  hen  vertoonders  ge- 
claecht  is :  dat  de  Heer  drossaert  ende  bailliu  van  Goy- 
landt,  ende  hooft- officier  mede  van  Weesp,  [ter  oirsaecke 
van  t'aenschrijven  van  UEd.  Mog.  aen  syn  Edelheyt  ge- 
daen,  omme  tot  weringe  vande  de  groote  conventiculen 
van  de  voors.  gesintheyt,  toe  te  sluijten  de  kereken  ofte 
capellen,  daertoe  publijckelijk  geprepareert]  mede  in  haer 
particulier  huijs ,  hadde  toegesloten ,  ende  versegelt :  soo 


239 

eenige  cleijne  plaetsgen,  bij  een  van  henlieden  tot  sijn 
particulier  devotie  geprepareert ,  als  bij  anderen  ,  eenige 
camers,  alwaer  die  int'  particulier  met  haer  huijsgesin , 
mits  defect  van  andere  gelegentheijt,  haer  devotie  bij  oc- 
casie wel  plegen ;  maer  die  wederom  oock  andersints  bij 
haer  tot  haer  gerieff  moeten  werden  gebruijckt;  daervan 
sij  nu  de  facto  waeren  gedepossedeert,  ende  daerbij  groote- 
lijcx  geinteresseert.  Ende  alsoo  de  vertoonders  wel  ver- 
trouwden t'selve  te  geschieden  buijten  de  intentie  van 
UEd.  Mog.  en  daerom  wel  souden  geresol  veert  geweest 
sijn,  tot  voorstant  van  de  voors.  haere  ingesetenen ,  de 
voors.  plaetsen  wederom  te  openen.  Hebben  evenwel  daer- 
inne  niet  willen  treden,  sonder  UEd.  Mog.  't  selve  ultro 
bekent  te  maecken  ,  off  de  intentie  van  Uw.  Ed.  Mog, 
anders  soude  mogen  syn ,  ofte  weder  te  gaen ,  t'selve 
aen  hen  vertoonders  bij  missieve  souden  gelieven  bekent 
te  maecken.  Dit  doende , 

C.  van  Ravenstetn, 
164-1. 

Antwoord  van  het  hof  van  Holland   op    de  voorgaande 
regueste.  —  13  Julij   3  644. 

'T  Hoff  gesien  de  requeste ,  gepresenteert  bij  burgerm" 
ende  regeerders  des  stadt  Wesep,  verklaert  :  dat  de  in- 
woonderen  aldaer;  't  gebruijk  van  de  plaetsen  bij  de  officie- 
ren van  Goylant  geslooten,  sal  werden  toegestaen  ;  mits 
deselve  binnen  acht  daeghen,  de  voorzeide  plaetsen  in 
sulcker  voeghe  sullen  approprieeren ;  dat  deselve  sullen 
wesen  onbequaem  tot  het  houden  van  eenighe  conventiculen 
van  Pausgesinden ;  ende  bij  faulte  van  dien  ,  wert  den 
voorsz.  officier  geauthoriseert ,  om  sulcx  tot  laste  van  de 
gebreeckige  persoonen,  ten  overstaen  van  't  gerechte,  selfs 
te  laeten  doen. 

Actum  in  de  Haeghe  13  Julij   1644. 


240 

Sluiting  van  den  nieuwen  Stolp  [eene  verg  ader  schuur]  te 
Out-karspel.  —  7  Julij  164-4. 

Op  huyden  den  viin  July  Anno  xvic  XLiiii,  hebbe  ick 
onderget.  bailliuw  der  heerlickt  van  Out  Carspel,  ex  officio, 
ten  overstaen  ende  met  assistentie  van  Hendrick  Jansz. 
Vader,  schepen  ende  Pieter  Gerritsz.  Vlaerdingh,  burge- 
meester alhier,  den  nieuwen  Stolp  (volgens  de  aenschrij- 
yingen  van  de  Ed.  Heeren  president  ende  raden  over 
Hollant,  Seelant  ende  West  Vrieslandt  in  date  den  xxiiiia 
Jnnij  anno  xvic  vier  en  veertich)  bij  provisie  toegeslooten  , 
ende  daer  beneffens  alles,  toegedaen  segelen;  in  vouge,  dat 
daerinne  geene  vande  pauselyck-gesinden  conventiculen 
can  werden  gehouden.  Voorts  dengeenen ,  die  in't  huijs 
woonen ,  ende  daer  beneffens  ontbooden  Jan  Pieter  Ringers 
eijgenaer  vant  selvige,  gevigileert:  dat  sulcx  alhier  binnen 
dese  heerlicheyt,  en  werde  gepleecht,  sonder  eenige  tegen- 
spraeck  vernoomen.  Actum  dese  acte  van  debvoir,  bij  mij 
voorsz.  bailliu,  ende  assistenten  geteijckent.  Datum  ut  supra. 

Hendrick  Jansz.  Vader, 
Pieter  Gertsz.  Vlaerdingh, 
J.  Rtnaertsz.  ,  Not3.  pis. 

De  predihplaats  van  Mr.  Pieter  priester  in  '*  zuid-einde 
van  Hoogwoud  bezocht  en  gesloten.  —   8  Julij   1644. 

Op  huijden  den  achsten  Julij  anno  xvic  vier  en  veertich, 
soo  hebben  wij  onderget.  secretaris  ende  bode  der  heer- 
lijckheyt  van  Hoochtwoud  ende  Eerstwoude ,  ten  versoecke 
ende  beneffens  den  Hr  Reijnier  Heinloopen,  bailliuw  ende 
schoudt  der  voorsz.  heerlyckheyt,  getransporteert  ten  huyse 
van  Mr.  Pieter,  priester  aldaer  int  Zuijteynde  ende  hebben 
gesien  ende  present  geweest :  dat  den  dienaer  van  den 
voorgemelden  schout  van  weghe  de  justitie,  den  deur  van 
de  plaets  ,  daer  men  ons  seijde  gepredict  te  werden  met 


241 

twee  krammen  ende    een  slot  daeraen  wel  vastgemaeckt 
ende  gesloten  heeft.  Aldus  gedaen  ende  bij  ons  secretaris 
ende  bode  geteijckend  op  date  ende  jare  ut  supra. 
Bij  mij  Pieter  Cornelisz,  Koorenbode , 

bij  mij  Isbraxtsz  ,  Secretaris. 

Verbaal  der  sluiting  van  Roomsche  vergaderplaatsen  te 
Akersloot,  Uitgeest ,  Jisp ,  Wormer ,  't  Cal/,  Heems- 
kerk, Limmen,  Castricum,  Aelsmeer  en  Slooten.  — 
12—16  Julij    1644. 

Uyt  crachte  van  de  schriftelycke  bevelen  ende  aen- 
schryven  van  de  Hoochgebooren  Furst  ende  Heere  Fredrick 
Hendrick  byder  gratiën  Godts  prince  van  Orangien ,  grave 
van  Nassauw,  Meurs,  Buyren,  Leerdam  ende  marcquis 
vander  Veere  ende  Vlissingen,  heere  ende  baron  van 
Breda  etc.  gouverneur,  capiteyn  generael,  ende  admirael, 
mitscrrs,  den  president  ende  raeden  over  Hollandt,  See- 
landt  ende  Vrieslandt,  van  date  den  xxiiijn  des  voorleden 
maent  Junij  deses  jaeres  xvje  vierenveertich.  Heeft  Johan 
Damius  stedehouder,  mits  't  affwesen  van  Lodewyck  van 
Alteren  van  Jaersvelt,  ridder,  bailliu  van  Kennemerlandt , 
dies  gelasticht  zynde,  sich  getransporteert  tot  Aeckersloot , 
ende  aldaer  opden  xij  Julij  xvic  vier  ende  veertich  ,  in 
presentie  ende  ten  overstaen  van  de  ondergesch.  schepenen 
desselven  dorps ,  toegemaeckt  ende  gesegelt  de  deuren 
der  huysinge  ofte  plaetse,  daer  de  Paepsgesinden  (soo  ge- 
seyt  wort)  somwylen  hare  conventiculen  zyn  houdende , 
ende  die  van  den  huyse  aldaer  wel  scherpelijck  belast , 
deselve  alsoo  geslooten  ende  gesegelt  te  laeten.  Ter  oir- 
conde  desen  geteyckent,  ten  daege  ,  jaere  ende  plaetse 
voorsch.   Ende  was  onderteyckent : 

CORNELIS    DRYCKBACKER  (?)  ,    CORNELIS  DlRCXSZ. 

(J.  Damics.) 

BQdragen  Gescb.  BiaU.  v.  Haarlem  VIIleDeel,  16 


242 

Vuyt  crachte  ende  in  gevolge  vande  boven  geschreven 

schrifteljeke  ordre  ende  bevelen  heeft  Johan  Damius  voornt. 

bij  laste  als  vooren,  hem  opten  voors.  xijn  Julij  xvic  vier- 

enveertich  mede  vervoucht  tot   Wtgeest,  ende  aldaer  ten 

overstaen   vande    ondergesch.  schepenen  desselven    dorps 

toegemaeckt    ende  gesegelt  de  deuren  der  huysinge  ofte 

plaetse,    daer  de  Paepsgesinden  (soo    geseyt  wort)  som- 

wylen    hare    conventiculen  syn    houdende ,    toecoomende 

Annitgen  ende  Baeffgen  Jacobs,  ende  deselve  van  wegen 

de  hooge  Overicheijt  wel  scherpelycken  belast,  de  deuren 

alsoo    toegemaeckt   ende  gesegelt  te  laeten.  'T  oirconde , 

desen ,    ten  daege ,  jaere  ende  plaetse  voors.  geteijckent. 

Ende    was    onderteijckent    Cornelis   Jannsz.    Volger, 

Pieter  Fransz.  Karman. 

(J.  Damius.) 

Vuyt  crachte  ende  in  gevolge  vande  boven  geschreven 
schriftelycken  ordre  ende  bevelen ,  heeft  den  voorn.  Johan 
Damius,  bij  laste  als  vooren,  hem  opten  voors.  xijD  Julij 
xvic  vierenveertich  mede  gevonden  tot  Jhisp  ende  aldaer, 
in  presentie  ende  ten  overstaen  vande  ondergesch.  dorps 
buyrgemeester  ende  schepenen  ,  toegemaeckt  ende  gesegelt 
de  deuren  der  huysinge  ofte  plaetsen  (daer  soo  geseyt 
wert)  de  Paepsgesinden  somwylen  haere  conventiculen 
syn  houdende,  toecoomende  Claesgen  Jongers,  met  be- 
lastinge  als  vooren.  Ter  oirconde  desen  geteijckent ,  ten 
daege ,  jaere  ende  plaetse  voors.  Ende  was  onderteijkent : 

Willem  Jacobss,  Buyrgemeester, 

Pieter  Dircxss,  schepen.  (J.  Damius  ) 

Opten  voorsz.  xijn  Julij  xvic  vier  ende  veertien  heeft 
Johan  Damius  voorn,  by  laste  als  vooren,  hem  vervoucht 
tot  Wormer  ende  in  gevolge  vande  gemelte  last  ende 
aenschrijvens,  aldaer  in  bijwesen  ende  ten  overstaen  van 
een  vande    regeerende    buyrgemeesters ,    ende  schepenen 


243 

desselven,  toegemaeckt  ende  gesegelt  de  deuren  der  huij- 
singe  ofte  plaetse  daer  de  Paepsgesinden  (soo  geseijt  wert) 
somwylen  hare  conventiculen  zijn  houdende,  bewoont  bij 
Guijrt  Jansdochter,  mitsgaders  opten  xiijn  dito,  tot  Wormer 
voorsz.  int  westeijnde,  ten  overstaen  vande  selven  buyr- 
gemeester  toegemaeckt  ende  gesegelt  de  deuren  van 
seeckere  andere  huysinge  ofte  plaetse,  daer  insgelijcx  ge- 
seyt  wert,  de  Paepsgesinden  somwylen  haere  conventiculen 
te  houden,  jegenwoordich  bewoont  by  Aechgen  Abrahams  , 
ende  deselve,  elcx  int  bysonder,  van  wegen  de  hooge  Ove- 
richeijt,wel  scherpelijck  belast,  de  deuren  alsoo  toegemaeckt 
en  gesegelt  te  laeten.  Ter  oirconde  desen  geteyckent  : 
Sijmen  Garbantsz.  burgemeester,  Claes  Garbantsz. 
burgemeester,  Cornelis  JacObsz. 

(J.  Damius.) 

Opten  voorss.  xiiijn  Julij  xvi<=  vier  ende  veertich,  heeft 
den  voorn.  Johan  Damius  in  crachte,  ende  ten  fijne  als 
vooren,  hem  vervoucht  op't  Calf,  ende  aldaer,  in  bywesen 
ende  ten  overstaen  van  een  regeerende  schepen  ende  een 
out-burgemeester,  beyde  hier  onderschreven,  de  deuren 
ofte  ingangh  vande  plaetse,  daer  geseijt  wert,  dat  de  Paeps- 
gesinden somwylen  haere  conventiculen  houden ,  toege* 
maeckt  ende  gesegelt;  sijnde  t'huys  jegenwoordich  be- 
woont bij  Grietgen  Goris,  ende  haer,  van  wegen  de  hooge 
Overicheyt,  wel  scherpelijck  belast,  'tselve  alsoo  gesegelt 
ende  geslooten  te  laeten.  Ter  oirconde  desen  geteijckent 
opt  Calff.  den  voorsz.  xiiij  Julij  1641  ende  was  onder- 
teyckent:  Arijan  Janssz,  Cornelis  Dircxssz. 

(Damius.) 

Opten  xvn  der  selven  maent  Julij  Anno  voorsz.  heeft 
den  voorn.  Johan  Damius,  in  crachte  vande  gemelte  ordre 
ende  aenschrijvens,  ten  fyne  ende  by  laste  als  boven,  hem 
vervoucht  tot  Heemskerck ,  ende  aldaer  ten  overstaen  ende 


244 

in  by  wesen  van  de  leenman ,  ende  regierende  schepen  des- 
selven dorps  hier  onderschreven,  toegemaekt  ende  gesegelt 
de  deuren  der  plaetse,  daer  de  Paepsgesinden  somwylen 
(soo  geseijt  wort)  haere  conventiculen  zijn  houdende;  voorts 
Syburch  Louris  eygenaeresse  vande  selve  huysinge  ofte 
plaetse,  van  wegende  hooge  Overicheijt ,  wel  scherpelijck 
bevolen,  t'selve  alsoo  geslooten  ende  gesegeU  te  laeten. 
Ter  oirconde  desen  geteykent,  ten  daege,  jaere  ende  plaetse 
voorsz  Ende  was  onderteyckent ,  W.  van  der  Horn, 
Cornelis  Aelbertssz.  (J.  Damius.) 

Ten  voorsz.  daege  heeft  Johan  Damius  voorn,  by  laste 
als  vooren ,  hem  noch  vervoucht  tot  Limmen ,  ende  aldaer 
ingevolge  vande  gemelte  aenschrijvens;  ten  overstaen  vande 
voorn,  leenman,  mitsgaders  een  regierende  schepen  hier 
onderschreven;  met  planckwerk  toegemaeckt  de  deurgangen 
ende  opene  viercanten,  waerdeur  men  conde  gaen  inde 
camer  ofte  schuijre,  nu  eenichsints  toegemaeckt  ende 
onderhanden  zynde,  soo  t'scheen,  om  tot  een  plaetse  ge- 
approprieert  te  werden  ,  daer  de  Roomschgesinden  haere 
conventiculen  in  tyden  ende  wylen  souden  moogen  houden, 
toecoomende  Jan  Janssen  ende  t'selve  mede  verseeckert 
ehde  besegelt.  Voorts  denselven  Jan  Janssen ,  van  wege 
als  boven ,  wel  scherpelycken  bevolen  de  voorsz.  plaetse 
alsoo  toegemaeckt  ende  gesegelt  te  laeten.  Ter  oirconde 
desen,  ten  daege  ende  jaere  voorsz.  geteyckent.  Ende  was 
onderteyckent : 

Willem  van  der  Horn,   Arijan  Cornelissz. 

(J.  Damius.) 

In  crachte  ende  gevolge  vande  gemelte  schriftelijcke 
bevelen,  hebbe  ick  Johan  Damius  voorn,  bij  laste  als 
vooren,  mij  opten  voorsz.  xvD  Julij  xvi°  ende  vierenveer- 
tich  noch  gevonden  tot  Castricam ,  ende  aldaer,  ten  over- 
staen vande  voorsz.  leenman ,  mitsgaders  regierende  sche- 


245 

penen  hier  ondergeschreven ,  toegemaeckt  ende  gesegelt 
de  deuren  der  plaetse,  daer  (soo  geseijt  wert)  die  vande 
Roomsgesinden  somwylen  haere  conventienlen  zijn  hou- 
dende, toecoomende  Willem  Arissz. ;  ende  den  selven  van 
wegen  de  hooge  Overicheijt  wel  scherpelijcken  bevolen, 
t'selve  alsoo  geslooten  ende  besegelt  te  laeten.  Ter  oir- 
conde  desen  geteyckent ,  ten  daege ,  jaere  ende  plaetse 
voorsz.  Ende  was  onderteyckent :  W.  van  der  Horx  , 
Willem  Arissz  ,  Louwerens  Splinterssz. 

(Johan  Damius.) 

Op  den  xvin  der  voorschreven  maent  Julij  xvia  vier 
ende  veertich,  heeft  Johan  Damius  voornt.,  bij  laste  als 
vooren,  hem  vervoucht  tot  Aelsmeer ,  ende  aldaer  in  con- 
formité  van't  gemelte  aenschrijvens ,  ten  overstaen  vande 
leenman,  mitsgaders  out-buvro;emeester  ende  revierende 
schepen  hier  ondergeschreven,  toegemaeckt  ende  gesegelt 
alle  de  deuren  ende  luycken  vande  cameren  ofte  plaetsen ; 
daer  die  van  de  Roomsgesinden  (soo  geseyt  wert)  som- 
wylen haere  conventienlen  zyn  houdende,  toecoomende 
de  erffgenaemen  van  wylen  Mr.  Cornelis  Dobbius,  ende 
den  bewaerder  ofte  bewoonster  vandien,  vanwe^en  de  hoose 
Overicheyt,  wel  scherpelijcken  bevolen,  deselve  alsoo  toe- 
gemaeckt ende  gesegelt  te  laeten.  Ter  oirconde  desen 
onderteyckent,  ten  daege,  jaere  ende  plaetse  voorsz.  Ende 
was  onderteyckent,  Pieter  de  Jongh,  Jan  Heijn- 
dricxssz,  Baert  Heijndricxssz. 

(Johan  Damius) 

Ten  voorsz.  daege  hebbe  ick  Johan  Damius  voornoemt, 
by  laste  als  vooren,  mij  gevonden  tot  Slooten,  ende  aldaer 
vuyt  crachte  vande  voorsz.  schriftelijcke  bevelen,  ten  over- 
staen vande  voorn,  leenman,  mitsgaders  schepen  onder- 
geschreven, toegemaeckt  ende  gesegelt  de  deuren  der 
cameren  ofte  plaetsen,  daer  die  vande  Roomsgesinden  (soo 


246 

geseyt  wert)  somwylen  haere  conventiculen  syn  houdende  , 
toecoomende  Wessel  Noorman,  coopman  tot  Amsterdam; 
voorts  den  bewoonders  van  dien,  van  wegen  als  vooren, 
wel  scberpelijcken  bevoolen,  deselve  alsoo  geslooten  ende 
gesegelt  te  laeten.  Ter  oirconde  desen  geteyckent ,  ten 
daege,  jaere  ende  plaetse  voorsz.  Ende  was  onderteyekent : 
Pieter  de  Jongh.  Dit  is  ±b  't  merk  by  Cornelis  Jansz. 
Sloot  regierende  schepen  tot  Slooten ,  selffs  gestelt. 

(JOHAN    DAMIUS.) 

Getoogen  uijtten  origineelen  ontwerpen  en  verbaelen 
gehouden  van  de  volvoeringe  ende  executie  vande  vooren 
geinsereerde  schriftelijcke  bevelen ,  gedaen  ende  ver- 
richtet  in  voegen ,  item  ten  daege  ende  plaetse  voorsz. ; 
zijnde  geteyckent  als  boven.  Ende  accordeert  desen 
daermede  opten  xvij  Julij  xvic  vier  ende  veertien.  In 
kennisse  van  dien,  by  my  ondergesch.  secret,  vande  hooge 
vierschaere  van  Kennemerlant;   geteyckent: 

J.    VAN    BeRENSTEIJN. 

Costen  gedaen  ende  gedebourseert  bij  Lodewijck  van  A  lieren 
van  Jaersvelt,  ridder,  bailliu  van  Kennemer landt,  ratione 
officii,  geauthoriseert  ende  gelast  bij  missive  van  den  Ed. 
Mog.  heer  en  den  president  ende  andere  raeden  van  den 
hove  van  Hollandt,  van  den  xxiiii11  Junij  xvi°  vieren- 
veertich,  omme  ter  plaetse  in  deselve  missive  verhaelt;  ende 
voorts  alomme  in  de  jurisdictie  van  Kennemerlandt  te 
trecken ,  ende  aldaer  ten  overstaen  van  de  buyrmeesteren, 
ofte  gerechten,  de  paepse  Kercken  bij  provisie  te  sluijten; 
in  vouge,  dat  daerinne  gene  conventiculen  eunnen  toerden 
gehouden;  alles  in  conformité  vande  voorsz.  missive  hier 
annex.  —  17  Julij   1644. 

Op  den  xin  Julij   1644  heeft  de  stadthouder  van  Ken- 
nemerlandt Johan  Damius,  bij  laste  van  den  gemelte  bailliu, 


247 

geassisteert  met  leenman,  secretaris  ende  boode,  hem  ge- 
transporteert  van  Haerlem  naer  Aekersloot  ende  aldaer  des 
anderendaechs,  naementlijcke  den  xiin  Julij,  als  oock  tot 
Utgeest ,  ende  eenige  volgende  daegen  voorts  tot :  Jhisp  , 
Wormer ,  opt  Calff,  binnen  Castricum,  Heemskerch ,  Aeh- 
meer  ende  Slooten,  soo  tenoverstaen  van  den  selve  leenman, 
ende  een  schepen-buyrmeester,  als  andere  twee  burge- 
meesteren, ofte  van  den  gerechte,  toegemaeckt  ende  gesegel t 
de  respective  plaetsen,  ende  den  bewoonders  ofte  eijge- 
naers  vandien  verboth  gedaen;  alles  volgens  de  voorsz. 
missive  ende  in  den  verbaele  daervan  gehouden,  uuijtge- 
druckt.  Vacerende  daer  over  ses  geheele  daegen ,  bij  den 
voorsz  stadthouder  betaelt  ende  bij  den  gemelte  bailliu 
hem  gerembourseert ,  over  verteerde  costen,  geduijrende 
denselve  tijt  in  alles xlv  £  viii  se. 

Item  betaelt  over  waegen  ende  schuijt- 
vrachten  de  somma  van xxxvi  £  xi  se. 

Betaelt  aen  den  voorn,  stadthouder  voor 
sijne  vacatie,  tot  vier  gulden  daechs  als  or- 
dinaris,  comen  over  zes  daegen.  .     .     xxiiii  £ 

Insgelijcx  betaelt  aen  den  secretaris  sijne 
vacatie  naer  coustuijme ,  tot  vier  guldens 
daechs,  es  insgelijcx xxiiii  £ 

Item  betaelt  aen  den  heeren  leenmannen 
als  oock  aen  den  burgemeesters,  ende  ge- 
rechten voor  haere  vacatie  ende  versuijm, 
te  saemen xviii  £  xi  se. 

Comt  noch  voor  de  vacatie  van  den  boode, 
over  ses  daegchen,  tot  xxx  se.  daechs,  es.     ix  £ 

Comen  den  bailliu  over  sijne  verteerde 
costen,  ende  gedebourseerde  vrachten,  ginsch 
ende  weder,  van  Haerlem  naerden  Haege,  int 
overbrengen  vande  gedaene  besoingnes,  ende 
t'rapport  van  den  selve xxxvi  £ 


248 

Getogen  uten  origineel  en  ontwerpe  van  de  costen  ge- 
daen  ende  gedebourseert.  tot  volvoeringhevan  de  executie 
van  de  vooren  geinsereerde  schriftelijcke  beveelen.  Ge- 
daen  ende  verrichtet ,  in  vouge  ende  ten  dagen  ende 
plaetsen  voorsz. ,  is  dese  daermede  accordeerende  be- 
vonden opten  xviin  Julij  1644.  Bij  mij  secretaris  van  de 
hooge  vierschare  van  Kennemerlant. 

J.   VAN   BeRESTEIJN. 

Onder  zoele  naar  Roomsche  vergaderplaatsen  te  Haringkar- 
spel s  Zyleshuizen ,  Kalverendijk  en  Dirkshorn,  —  14 
Julij   1644. 

Achtervolgende  de  aenschrijvinghe  vande  Edel  Moge. 
Heere  van  den  hove  van  Hollant,  in  date  den  xxiiijn  Junij 
1644,  hebbe  ick  Cornelis  van  Moolenvliet,  bailliu  der  heer- 
lijckheijt  van  Heerencarspel ,  mij  getransporteert,  inde  selve 
heerlijckheijt,  ten  bijweesen  ende  overstaen  van  ons  on- 
dergesch.  schout,  schepenen,  secretaris  ende  boode  aldaer; 
alwaerwij-luijden  bevonden  hebben  naer  ernstlijcke  vijsitatie 
en  huijssoeckingen  dat:  noch  tot  Heerencarspel  voors. 
noch  oock  tot  Sijleshnijsen,  [?]  noch  te  Calverdijck  eenige 
formeele  kereken,  capellen  ofte  andere  pertijculiere  woo- 
ningen zijn  ,  geapproprijeert  om  eenige  vergaederinge  der 
Pausgesinden  te  houden.  Maer  dat  de  schuijren  ofte  stol- 
pen, in  de  welcke  geseijt  wert,  eertijts  eenige  vergaderingen 
der  Papisten  geweest  te  zijn ,  alle  met  hoij  beset  te  wesen 
ende  eene  te  weten  op  Zijleshuijsen ,  bewoont  bij  Neel 
Wijertsdr.  bereijt  te  zijn  om  zaet  in  te  leggen  ,  ende  te 
dorschen.  Hebben,  voorts  ons  vervoecht,  tot  Dircxhorn, 
alwaer  wij  achter  het  huis  ofte  wooninge  van  Maertgen 
Huijbertsd1.  bevonden  hebben  een  getimmerte,  ten  diensten 
der  vers,  Papisten,  in  het  welcke  wij  toegezegelt  hebben 
zeecker  biechtcamertjen,  ende  een  outaer,  waerinne  eenige 


249 

weijnige  paepsche  beeldekens,  boecken  ende  ander  gereet- 
schap  was.  Hebben  voorts  de  twee  deuren  int  selve  ge- 
timmert,  dienende  tot  den  inganck,  toegespijkert  ende  ins- 
gelijcx  versegelt ;  belastende  in  den  naeme  van  de  hooge 
Overicheijt  soo  aldaer,  als  oock  mede  op  alle  de  andere 
voorgemelte  plaetsen,  voortaen  geene  verdere  ofte  meerder 
vergaederingen^te  houden ;  'twelck  zij  ook  altsaemen  be- 
looft hebben  te  doen.  Wijders  verclaeren  wij  gelijckelijck: 
dat  het  dorp  van  den  Eenijgenburch  niet  en  is  gelegen 
onder  de  jurisdictie  van  Heerencarspel  maar  onder  het 
schoutampt  van  Sinte-Maerten,  als  mede  dat  inde  gansche 
jurisdictie  van  Heerencarspel,  geen  paep  noch  priester 
woonachtig  is.  Sonder  fraude  ende  in  kennisse  der  waer- 
heijt  is  desen  bij  ons  bailliu,  schout,  schepenen,  secre- 
taris ende  boode  onderteijckent  opten  viertienden  Julij 
Anno  sestienhondert  vieren  veertien. 

C,    V.    MOLENVLIET,  Jp.    SCHELTIS , 

schout  tot  Heerencarspel, 

CORNELIJS   CORNELIJSS,         HENDERICK    AeRIENZ  , 

Sijmon  Jacobss,  Pieter  Janss, 

pleter  cornelis  schenk, 

Jan  -#  Janss  Jacob  []   Janss 

Langedyckers ,  merk.  Bleeckers,  merk. 

Willem  Aerians,  boode.  M.  Campen,  1644. 

Kennisgeving  der    sluiting    van  eene  vergaderplaats    der 
Foomschgesinden  te  Dirkshorn.  —  23  Julij   1644. 

Edele,  wijse,  hoochgeleerde ,  vermogende  Heeren. 

Mijn  Heeren.  Ick  hebbe  als  bailliu  van  Heerencarspel, 
in  gevolge  van  U.  Ed.  Mog.  aenschrijven  ende  ordre,  mij 
getransporteert  inde  zelve  heerlicheijt  ende  aldaer  mits- 
gaeders  in  alle  gehuchten    daer  onder  ressorterende  ern- 


250 

stich  ondersoeck  gedaen  van  alle  plaetsen,  inde  welcke 
geseijt  wert  eertijts  eenige  pauselijcke  conventicnlen  ge- 
houden te  wesen  ,  zijnde  tot  dien  eijnde  geassisteert  met 
alle  't  gerechte  der  voorsch.  heerlicheijt.  Doch  dat  wijluij- 
den  nergens  eenige  o-eleeentheiit,  dienaengaende,  bevonden 
hebben,  anders  als  eene  tot  Dircxhoorn;  zulcx  dat  ick  die 
plaetsen  hebbe  gedaen  toespijckeren ,  ende  met  mijn  signet 
allomme  versegelt ,  volgens  d'acte,  die  ick  UEd  Moge 
hijer  neffens  overseijnde.  Dewelcke  ick  gaerne  zelfFs  ge- 
bracht zoude  hebben  ;  maer  werde  verhindert  door  noot- 
sakelijcke  beletsen;  zoodat  het  mij  alsnu  onmogelijck  is. 
Versoeckende  gedienstelijck  geëxcuseert  te  wesen,  ende 
verseeckerende  UEd.  Moge.  te  moghe  geloeven  ende  ver- 
trouwen ,  dat  ick  als  een  voorstander  vande  gereformeerde 
Religie  mij  altoos  in  alle  getrouwicheijt  draegen  zal,  om 
te  helpen  mainteneren  UEd.  Moger.  placaten  ende  bevelen. 

Hier  mede, 
Eedele,  wijse,  hoochgeleerde ,  vermogende  Heeren, 
blyft  Gode  in  genade  ende  wel  geluckzalige  regeringe 
bevoolen.  In  Alckmaer  den  xxiij  July  Anno  xvjc  vier 
ende  veertien. 

U  Ed.  Mo    Heeren  onderdaenige  dienaer 

C.    V.    MOLENVLIET.    1644. 

Sluiting  en  verzegeling  van  eene  Roomsche  vergaderplaats 
te  Assendelft.  —   18  Jnly  1644. 

Vuyt  crachte  en  ingevolge  van  de  schriftelycke  bevelen 
ende  t'  aanschryven  van  den  hoochgebooren  Furst  ende 
Heere  Fredrick  Hendrick,  by  der  gratiën  Godts,  prince 
van  Orangien,  grave  van  Nassauw,  Meurs,  Buijeren, 
Leerdam  en  marequis  van  der  Veere  ende  Vlissingen , 
heere  ende  baron  van  Breda,  en  gouverneur  capiteyn- 
generael  en  admiraal ,  mitsgaders  den  president  ende  raden 
over  Hollandt,  Zeelandt  ende  Vrieslandt,    van  dato  den 


251 

xxiiijn  der  voorleden  maent  Juny,  liebbe  ick  Johan  Damius, 
bailliu  van  Assendelft,  my  vervoecht  tot  Assendelft  ende 
aldaer  op  den  xviij"  July  xvic  ende  vieren  veertien,  in  pre- 
sentie en  ten  overstaen  van  twee  schepenen  toegemaeckt 
ende  gesegelt  de  deuren  der  huysinge  ofte  plaetse,  daer 
de  Roomsgesinden ,  soo  geseyt  wert;  somwylen  haere  con- 
venticulen  zyn  houdende,  ende  toecomende  Engel  Claesz. 
Moldis  en  syne  suster,  ende  deselve  wel  scherpelyeken 
belast  de  voorsz  plaetse  alsoo  geslooten  ende  gesegelt  te 
laeten;  gelyck  ick  oock  noch,  tenselven  dage  ende  in  pre- 
sentie alsvooren,  hebbe  toegemaeckt  en  gesegelt  de  den- 
ren  van  een  twede  huysinge  ofte  plaetse;  daer  insgelycxs 
geseyt  wordt,  de  Roomsgesinden  haer  conventiculen  te 
houden ,  toecomende  Dirck  Moldis ,  ende  hem  gelyck  be- 
vel gedaen.  Ter  oirconde  by  schepenen  voornt.  mede  onder- 
teyekent,  ten  dage  en  jaere  voorsz.  Was  geteyekent  Johan 
Damius,  Jan  Claesz.  Reael,  Jan  Maerts.  Onder  stondt : 
In  kennisse  van  my  secretaris ,  ende  was  geteyekent  J.  van 
Beresteyn.  Johan  Damius. 

Declaratie  van  costen  gedaen  maken  ende  aen  de  Ed.  Mogende 
Heeren  van  den  provinciale  raden  over  Hollandt,  See- 
landt  ende  Vrieslandt,  overgegeven,  vuyten  name  ende  van 
toegen  Johan  Damius ,  bailliu  van  de  hooghe  heerlyckh. 
van  Assendelft,  by  de  schriftelijke  beveelen  en  aanschryven 
van  den  hoochgebooren  Furst  en  heere  Fredrick  Hendrick 
by  der  gratie  Godts,  prince  van  Orangie,  grave  van 
Nassau,  Meurs,  Bxieren ,  Leerdam  en  mare quis  van  der 
Veere  ende  Vlissingen ,  heere  en  baron  van  Breda  etc, 
gouverneur  capiteyn-generacl  ende  admirael,  mitsgaders 
den  president  en  raden  voornt.  van  dato  den  24n  Juny 
voorleden  deses  jaers  sesthien  hondert  vier env eer tich ,  omme 
tot  in  de  hooge  heerlyckheyt  van  Assendelft  ten  overstaen 
van  burgemeester  ofte  txvee  van  de  gerechte,  de  paepsche 


252 

hereken  by  provitie  te  sluyten  en  gesloten  te  houden.  In 
voegen  dat  daerinne  geene  conventiculen  connen  werden  ge • 
houden,  alles  in    conformite  van  de  missive  hier  annex. 

Op  den  xviijn  July   16  44   heeft  Johan  Damius,  bailliu 

van  Assendelft,  geassisteert  met  de  gerechte ,  secretaris  en 

bode,  hem  getranspnrteert  van  Haerlem  tot  Assendelft  ende 

heeft  vuytgeweest  een  dagh,   ende  den  dach  betaelt  aen 

verteerde  costen  met  het  geselschap.     .     .     .        6-10-0 

Aen  schuydtvracht,  heen  en  weer,  comt     .       3-  0-0 

Vacacy,  als  ordinaris ,   voor  den  bailliu.     .        8-  0-0 

Secretaris,  als  ordinaris,   een  dagh.     ...       4-  0-0 

Bode  een  dach,  ordinaris 4-10-0 

Gerechte,  ordinaris 2-12-0 

Comt  den  bailliu  voor  overbrengen  van  dese 
rapordt,    aan    vracht    heen  en    weer,     in    den 

Hage .     , 14-0-0 

Noch   verteerde  costen  soo  in  den  Hage  als 

onder  wegen 6-10-0 

Drie  dagen   vacacy,  als  ordinaris  .     .     .     .     18-  0-0 

Johan  Damiüs. 

Opsporing  van  Roomsche  vergaderplaatsen  buiten  de  stede- 
poorten  van  St.  Anthonij  van  Amsterdam,  te  Oute- 
wael  enz.  —   19  July   1644. 

Edele  Mogende  Heeren. 
Achtervolgende  den  last  by  U  Ed.-Mogr.  missive  aen 
my  gegeven,  ben  ick  geweest  op  beijde  de  plaetsen, 
staende  bnijten  dese  stedepoorten ,  die  expresselycke  ge- 
approprieert  zouden  zijn,  om  pausselycke  vergaderinge  te 
houden  ende  exerceren.  Ende  eerstelyck ,  comende  op  de 
Wetteringe,  hebbe  bevonden  daer,  anders  geen  plaets  te 
zyn,  als  die  over  vier  jaren,  in  presentie  van  twee  heeren 
schepenen,  by  my  verdestrueert  is,  sijnde  alsnoch  in  die 


253 

gestaltenis,  als  doen  ter  tijt  is  gelaten,  te  weeten :  heel 
leedigh  ende  van  alle  ornamenten,  predickstoel ,  altaer, 
bancken  ende  d'  andere  commoditeyten  ontbloot.  Doch  heb- 
ben de  vensters  toegespijckert  ende  voor  de  deuren  goede 
slooten  gehangen.  Wat  aengaet  d' andere  plaets,  gelegen 
op  den  A instel ,  deselve  is  buyten  mijn  jurisdictie  ende 
resorteert  onder  den  balluw  van  Amstellandt;  in  voegen 
dat  daerin,  by  my  niet  gedaen  is.  Dan  vernemen  zulx 
evenwel  gedaen  te  zijn.  Ende  alsoo  mij  geseyt  werde,  dat 
buyten  d'  Anthonispoort,  op  het  uijterste  van  myn  juris- 
dictie omtrent  Outeioael,  mede  pausselycke  vergaderingen 
gepleeght  werden;  zoo  hebbe  ick  daer  geweest  en  ge- 
vonden: te  zijn  een  oude  bouvallige  koeijenscheuijr  ende 
daerin  een  predickstoel ,  eenige  bancken  ende  twee  ver- 
gulde beelden.  Ick  hebbe  deselve  mede  toegespyckert  ende 
de  deuren  met  goede  slooten  versekert.  Belangende  myne 
personelycke  comparitie,  versoeke  Uwe  Edel-Mog.  mits 
desen  daervan  geexcuseert  te  mogen  blijven,  alsoo  my, 
door  myn  ouderdom  en  swackheyt  het  reijsen  seer  moeije- 
lyck  valt,  ende  wel  zorg  zal  dragen,  dat  op  de  genomi- 
neerde plaetsen  geen  exercitie  meer  zal  gepleeght  worden. 

Hiermede  , 

Edele  Mogende  Heeren,    Uwe  Ed.-Mog.  den  Al- 
mogenden  bevelende  desen  19  Julij   1644. 

Uw  Ed.  Mog.  dienstwillige 
d'officier  der  stad  Amsterdam. 
J.  Grotenhüys. 

Sluiting  van  Roomsche  vergaderplaatsen  te  Hoog-Karspel, 
Lutjebroek,  Bovenkarspel  en  Grootenbroech.  —  20 
July   1644. 

Alzoo  voor   eenige    dagen  seeckere  missive  van  Haer- 
Edel-Moge  van  den  hove  van  Hollant  my  is  behandicht: 


254 

lastende,  dat  ick  soude  procederen  tot  sluytinge  van  soo- 
danige  plaetsen,  welcke  tot  de  vergaderinge  der  Pausge- 
sinden  zyn  geapproprieert ;  soo  ist,  dat  ie  ondergeschreve 
balliu  der  stede  Grootebroeck ,  volgends  het  bevel  van  Haer 
Edel-Mog  voornoemt,  de  plaetsen,  aen  de  pauselycke  su- 
perstitien  toegewyt ,  hebbe  geslooten  ende  toegesegelt ;  als 
narnentlyck:  één  in  Hooghcarspel ,  twee  in  Luttgebrouck , 
twee  in  Bovencarspel  ende  twee  in  Grootebroeck,  Doende 
voorders  interdict ,  aan  de  persoonen ,  welcke  de  voorseyde 
plaetsen  syn  vertrouwt :  van  deselfde  sonder  nader  order , 
niet  te  sullen  openen,  ende  haer  te  onthouden  van  hare 
conventiculen  elders  te  plegen,  op  pene  van  swaerder 
ongemack,  Actum  den  20en  July  164-4. 

De  Veen. 

Toespykering  van  eene  lioomsche  vergaderplaats  te  Roe- 
lofs-arendsveen.  —  3  Jan.  1645. 

Op  huijden  den  derden  Januarij  a°  1645:  soo  hebben 
wij  Jan  Bouman,  mits  de  swacheijt  van  Corn.  Bouman, 
baillyu  ende  schout  ende  Cornelis  Cornelisz.  Jongeboom, 
balliuws  bode  van  Alckemade  etc.  ons ,  volgens  de  monde- 
lineen  last  van  de  Ed, -Groot-Mos.  Heeren  Staten  van 
Hollandt  en  Westvrieslant,  nae  voorgaande  communicatie 
van  den  Heere  van  Alckemade  etc,  getransporteert,  ten 
huijse  van  Pieter  Wessel  Noorman,  coopman  tot  Amster- 
dam, staande  in  de  Veen,  aldaar  den  paep  sijn  residentie 
houdt;  ende  denselven  niet  thuijs  gevonden,  die  al  over 
langen  tijt  vertrocken  was,  soo  Maertgen  Cornelisdr.  dienst- 
meijt,  totantwoortgaff.  Ende  haer  affgevraegt :  off  in  deselve 
huijsinge  eenige  vergaderinge  van  Papauwen,  't  sedert  het 
in  Junij,  laetsleden  haerluijden  is  geinterdiceert,  nietge- 
daen  is,  noch  gedaen  sal  werden.  Hebben  derhalven  van  de 
plaetse  in  de  voors.  huijsinge  wesende,  daer  de  conven- 


255 

ticulen  van  de  Papouwen  gehouden  cunnen  werden,  de 
deuren  door  den  voors.  baillijs  bode  ,  met  deelen  cruijs- 
gewijs ,  met  goede  middelnagels  vast  toegespijckert  ,  ende 
deselve  uijtten  name  als  boven  belast  ,  deselve  niet 
weder  te  sullen  openen;  't  geene  sij  aennam  ,  niet  en  sal 
doen,  noch  door  eeniire  >>edaen  sal  werden.  In  oirkonde  der 
waerheijt  bij  ons  onderteijckent  ten  dage  ende  jare  voors. 
J.    BOUMAN.     COENELIS   COENELISZ.    BOOM. 

A.  v.  L.  S.  J. 


256 


DE  VROEGERE  COLLEGIËN   OF  SEMINARIËN 

TOT    OPLEIDING   VAN 

GEESTELIJKEN  VOOR   DE   HOLIANDSCHE   MISSIE. 


§  UI- 
Het  Hollandsch   Collegie  of  Pülcheria. 

Wij  zagen  reeds,  dat  de  geestelijkheid  van  het  voor- 
malig Bisdom  van  Haarlem,  welke  zich  eerst  met  die  van 
Utrecht,  uit  gebrek  aan  eigene  genoegzame  fondsen,  in  de 
oprigting  en  instandhouding  van  één  Collegie  te  Keulen 
vereenigd  had,  ten  jare  1616  zich  afscheidde  en  een  eigen 
Collegie,  uitsluitend  voor  het  Bisdom  van  Haarlem,  te 
Leuven  oprigtte.  Het  Oud- Kapittel  van  Haarlem  dat,  zoo- 
als  men  weet,  beweerde  de  wettige  onafgebrokene  voort- 
zetting te  zijn  van  het  door  Paus  Pius  IV  in  1560  opge- 
rigt  Kathedraal  Kapittel  van  Haarlem,  matigde  zich  ook 
uitsluitend  het  opperbestuur  aan  over  het  collegie  of 
seminarie  van  het  bisdom  ;  en  bleef  voortdurend  dat  be- 
stuur, in  hoedanigheid  van  Kapittel  bij  openstaanden  zetel, 
uitoefenen,  waarin  het  nooit  van  den  kant  van  Rome  is 
verhinderd,  maar  ook  evenmin  als  bevoegd  is  erkend  ge- 
worden. 

De  brief  van  pastoor  Stafford  op  25  November  1784 
aan  den  toenmaligen  president  van  dat  collegie  G.  W.  van 
Leempoel  geschreven,  waarvan  we  het  eerste  gedeelte, 
bevattende  de  geschiedenis  van  het  eerste  gemeenschappe- 
lijk collegie  te  Keulen,  in  §  I  bladz.  9  hebben  mede- 
gedeeld, zegt  verder,  dat  het  Kapittel ,  toen  men  zich  in 


257 

1616  had  afgescheiden,  na  rijp  beraad,  het  oog  op  Leuven 
vestigde,  als  de  geschiktste  plaats  om  een  collegie  of 
seminarie  voor  hun  bisdom  op  te  rigten  ;  wijl  allen,  ook 
vreemdelingen  van  waar  ook ,  vrijen  toegang  tot  de  Aka- 
demie  aldaar  hadden;  weshalve  zij  besloten  te  dien  einde 
een  huis  te  koopen,  waarin,  nadat  zekere  Lambertus 
Feytius  den  6  November  1616  (waarschijnlijk  als  daartoe 
van  het  Kapittel  gevolmagtigd)  er  bezit  van  genomen 
had,  het  Hollandsch  Seminarie  of  Collegie,  bekend  onder 
den  naam  van  Pulcheria,  gevestigd  werd.  Den  23  Februarij 
van  het  volgend  jaar  1617  werd  de  bekende  Cornelius 
Jansenius,  later  bisschop  van  IJperen ,  die  zich  zulk  eene 
ongelukkige  vermaardheid  verworven  heeft,  de  eerste 
president  van  dat  collegie,  zeker  niet  tot  heil  van  de  Missie. 
Als  bron,  waaruit  hij  dit  alles  ontleent,  haalt  Stafford 
in  dien  brief  bij  kantteekening  de  Chronologische  Tabel 
aan,  die  op  datum  van  16  November  1616  (zie  deze  Bij- 
dragen Deel   I,  bladz.  324)  een  en  ander  vermeldt.  ') 

Uit  een  Handschrift  van  den  geleerden  Franciscus  Dus- 
seldorpius,  wiens  naam  we  reeds  bij  de  stichting  van  het 


1)  „Separatione  facta" ,  zegt  die  brief,  „alius  SemiDario  erigendo  despi- 
„ciendus  erat  locus.  Rebus  itaque  mature  consideratis  ,  consultissiraum  Capitulo 
„Harlemeusi  visum  fuit ,  in  urbe  Lovanieusi  sibi  domum  comparare,  cum 
„ad  hanc  Academiam,  quicumque  etiam  extranei  invitati  essent.  Iti  hac  spe- 
„rabant  se  rebus  suis  afflictis  azylum  reperturos.  Nee  spes  eos  fefellit ;  nam 
„pacifice  iu  hunc  usque  diem ,  etiam  inter  acerbissimas  bellorum  turbas 
,loco  hoc  refugii  nobis  gaudere  licuit.  Couformiter  ad  hanc  nostri  Capituli 
„resolutionem  comparata  in  hunc  finem  est  domus  et  Ds.  Lambertus  Fytius 
„die  6  Novembris  1616  possessionem  adiit  aedium ,  in  quibus  erectum 
„etiamnum  perseverat  Seminarium,  sive  Collegium  FTollandicum  D.  Pulche- 
„riae  nuncupatum,  cui  23  Februarii  anni  sequentis  Cornelius  Jansenius, 
„postmodum  Iprensium  Episcopus  ,   primus  Praeses  praepositus  est." 

De  aan  den  kant  aangehaalde  Tabula  Chronologica  zegt  op  6  November 
1616  ,  ffLovanii  possessionem  D.  Pulcheriae  pro  Seminario  adiit  D.  Lambertus 
#Ftytius ,  cui  primus  Prae3es  datus  D.  Jansenius  anno  sequenli  28  Fe- 
„bruarii." 

Bljilrag«n  Geich.  Bisd.  v.  Haarlem.  VIII»  Deel.  1  7 


258 

Seminarie  te  Keulen  genoemd  zagen  en  die  alzoo  bij  de  zaak 
betrokken  en  volkomen  bekend  was  met  alle  bijzondere 
omstandigheden  van  deze  scheiding  en  overbrenging  der 
afdeelinjx  Bisdom  van  Haarlem  naar  Leuven ,  vernemen  we 
dat  er  van  den  kant  van  Utrecht  nog  al  ernstige  bezwaren 
tegen  zijn  ingebragt,  waarmede  Dusseldorpius  volkomen 
instemde  Hij  keurde  ten  sterkste  af  dat,  terwijl  het 
Keulsch  Seminarie  onder  zijn  geleerden  president  Leonar- 
dus  Marius  al  meer  en  meer  in  bloei  toenam ,  de  Haar- 
lemmers Sibrandus  Sixtius  en  Nicolaus  Nomius  en  enkele 
anderen ,  die  te  Leuven  gestudeerd  hadden ,  uit  kinder- 
achtige genegenheid  voor  de  Universiteit  aldaar,  de  schei- 
ding en  overbrenging  naar  Leuven  wilden  doorzetten,  waar- 
tegen die  van  Utrecht  gegronde  bezwaren  inbragten,  welke 
daarop  vooral  nederkomen :  dat  het  Seminarie  nog  zoo  kort 
geleden  door  Sasbold  Vosmeer  en  Eggius  gesticht  was , 
en  de  scheiding  een  groote  en  voor  't  Seminarie  nadeelige 
opspraak  zou  te  weeg  brengen;  dat  Leuven  bij  den  oorlog 
met  Spanje  veel  onveiliger  was  dan  Keulen,  ook  tegen 
over  de  Staten,  met  wie  men  daar  moeijelijkheid  zou 
krijgen;  't  geen  juist  de  reden  was  waarom  men  vroeger 
Keulen  gekozen  had,  een  reden  nu  nog  dringender  dan 
toen,  wijl  het  twaalfjarig  bestand  ten  einde  liep  en  de 
oorlog  op  nieuw  dreigde  te  ontbranden;  dat  het  te  Leuven 
kostbaarder  zou  zijn  en  het  Huis  te  Keulen  moeijelijk 
zou  kunnen  verkocht  worden  enz  Verder  meldt  hij  dat 
de  zaak  aan  de  beslissing  van  Rovenius  en  Jacobus  Jans- 
sonius,  president  van  het  Pauselijk  Collegie  te  Leuven 
werd  overgelaten,  waarvan  hij  niet  veel  goeds  verwachtte, 
wijl  hij  Janssonius  een  man,  in  deze  zaak  zonder  ondervin- 
ding, niet  vertrouwde.  Zij  beslisten  dan  ook  dat  het  Haar- 
lemsch  Collegie  hoe  eerder  zoo  beter  naar  Leuven  moest 
worden  overgebragt.  Dusseldorpius  schrijft  de  beslissing  toe 
aan  den  invloed  dien  Janssonius,  een  oude  man,  onder  wien 


259 

Rovenius  gestudeerd  had,  op  dezen  x\postolischen  Vicaris 
uitoefende.   ') 

De  meer  aangehaalde  Notice  van  Prof.  Reusens  :  les  trois 
Colleges  de  VUniversiU  de  Louvain  destinés  a  former  des 
prêtres  pour  la  Hollande,  meldt  ons  omtrent  de  stich- 
ting te  Leuven  en  den  naam  van  het  Collegie  de  volgende 
merkwaardige  bijzonderheden  :  Het  nieuw  Collegie  werd 
in  April  of  Mei  1617  in  de  uitgestrekte  gebouwen  op  de 

1)  Dusseldorpius  schrijft  letterlijk    als  volgt : 

/Florebat  atque  florebat  Coloniae  Seminarium  Hollandorum  9acerdotum , 
praeside  doctissirao  viro  Dno  Leonardo  Mario  Goesano  Zelando ,  Sacrae 
Theologiae  licentiate»  nominatissimo ,  atque  ex  illo  multi  insignes  sacerdotes 
in  Hollandicam  messem  submissi  erant  et  submittendi  plures  propediem. 
Cum  Dns  Sibraudus  Sixtius  Friso ,  Nicolaus  Nomius  aliique  perpauci  illud 
Lovanium  transferre  voluerint,  uul!a  ratione  bujus  sui  propositi  adducta, 
quam  quod  fideles  catholicos  largius  elemosynas  subrainislraturos  putarent 
si  Lovanium  transferretur.  Interim  non  obscure  notabatur,  illos  hoc  ideo 
potissimum  agere,  quod  ipsi  Lovanii  studuissent,  et  more  studiosorum  pue- 
rili  et  ridiculo,  illi  Universitati  honorem  habere  vellent.  Accedebat  quod, 
ut  suspicamur,  saepius  in  Brabantiam  excurrentes  et  uumquam  non  sym- 
posia et  hilaria  aucupantes,  melius  ad  illa  subserviturum  putabant  Collegium, 
si  Lovanii  loco  propinquo,  et  praetextn  peregrinationis  ad  Asperum  collem 
opportuno  esset,  quam  Culoniae  loco  remoto.  Verum  contradicebant  Ultra- 
jectenses  varÜ6  et  solidis  rationibus  :  1°  quod  nondum  effluiisset  triennium 
ex  quo  erectum  fuerat  a  Rmo  et  Illmo  Duo  Sasboldo ,  tam  suo  quam  Rdi 
Dni  Adelberti  Eggii  nomine  et  judicio;  parum  autem  conveniens  esse,  tam 
cito  tautorum  virorum  ,  qui  tot  suis  labotibus,  pericuÜ3  et  expensis  illud 
fundarunt,  judicium  alterate,  imo  infringere  ,  et  quasi  nos  plus  sapiamus, 
nou  obscure  arguere  et  diffamare;  imo  ostendere  ,  quasi  eorum  morte  lae- 
tarnur,  tamquam  liberas  habenas  nacti.  2°  ld  etiam  obtinere  respectu  hae- 
redum  praedictorum  Dominorum  et  omnium  qui  douatione  vel  bursarura 
erectione  collegio  benefecerant;  certe  vel  habendum  illorum  assensura ,  vel 
saliem  requirendum  consilium,  non  esse  rem  nostri  patrimonii ,  vel  absoluti 
dominii.  3°  Alienabit  haec  translatio  animos  eorum,  quibus  grata  est  prae- 
dictorum fundatorum  memoria,  a  quibus  etiam  non  parum  beneficii  suo 
tempore  expectatur,  qui  hac  paucorum  audacia,  ingratitudine  et  instabilitate 
offensi ,  beneficia  verisimiliter  subtrahent.  4°  Praedicta  foitius  stringunt  , 
cum  adhuc  vigeant  causae  et  rationes  propter  quas  praedicti  fundatores  , 
Coloniae  illud  potius  quam  Lovanii  erexeriut,  imo  si  illi  iuitio  diuturuarum 
induciarum  illud  Lovauii  erigcre  nolueruut ,  plane  inconveniens  erit  illud 
expirantibus  fere  induciis  et  imminente  bello,  illo  transferre.  Certe  quae  ad 


260 

toenmalige  Varkenmarkt,  thans  het  St.  Antoniesplein  te 
Leuven  geopend.  Het  kreeg  den  naam  van  Hollandsch 
Collegie,  wijl  het  bestemd  was  voor  opleiding  van  geeste- 
lijken van  Holland.  Veelal  echter  werd  het  genoemd:  Het 
Collegie  van  Sint  Pulcheria;  niet  dat  het  aan  de  Heilige 
van  dien  naam  was  toegewijd,  maar  om  een  schoon  (pulchra) 
steenen  beeld  van  de  H.  Maagd,  dat  de  eerste  Provisoren 
boven  den  ingang  hadden   doen  plaatsen  en  door  het  volk 

fundationem  Coloniae  faciendam  nioverant,  longe  magis  movere  debere  ut 
ibidem  eouser.  etur  ;  cum  innovatie-  odiosa  ,  et  conservatio  favorabilis  sit. 
Quod  si  translatio  fiat,  et  cnra  temporis  tractu  inconsulte  illam  factam  ap- 
paruerit ,  quomodo  in  altero  saeculo  faciem  nostram  ad  sanctos  illns  patres 
levare  poterimus  ?  5"  Una  ex  principalioribus  causis  fuit  et  etiamnum  est, 
quod  magis  periculosum  sit  provisoribus  ,  studiosorum  parentibus  ,  vel  col- 
legii  benefactoribus  ,  pecuuiam  mittere  Lovanium  ,  utpole  in  hosticum  quod 
gravi  poena  ab  Ordinibus  vetitum  ,  quam  Coloniani  ,  quod  liberurn.  Unde 
etiam  subvertitur  ratio  a  parte  adversa  adducta,  vel  potius  imaginarie  con- 
cepta.  Go  Studiosi  qui  Lovanio  in  Hollandiam  reverteutur,  vi  edictorum 
Oidinum  cogi  poterunt  ad  ejurationem  juramenli  ,  quod  secnndum  prae- 
scriptum  Sancti  Concilii  Tridentini  de  servanda  Catholica  Religione  in  sua 
promotione  praestant ,  ut  nos  ipsi  expei  ti  sumus  ;  quod  Colonia  venientibus 
non  inipiitabitur.  7°  Talis  translatio  inuret  specialem  maculam  famae  Vicarii 
Apostolici  Rovenii ,  tamquam  rescindentis  temere  judicium  sui  praedecesso- 
ris  ,  qui  si  a  se  facta  vel  facienda,  servari  velit  a  successore  ,  ipse  tantom- 
dem  praedecessori  suo  adhibebent  [sic].  8°  Lovanii  ex  emulatione  aliorum 
collegiorum  non  ea  poterit  inter  studiosos  disciplina  servari,  quae  Coloniae. 
9"  Graves  expeusas  Collegium  subiturum  ex  multitudine  Hollandorum  sacer- 
doturn  illud  quotannis  visitaturorum  ,  ex  qua  elemosyuarum  abliguritiouis 
infamia  orietur,  et  aversio  catholicorum  a  contribuendo.  10°  Non  facile 
domus  poterit  vendi  Coloniae,  quae  jam  usui  Collegii  ingenti  sumptu  ada- 
ptata  ,  vili  pretio  proscribeuda  erit  ,  ut  et  reliqua  suppellex  ,  cura  dnplici 
jactura  ,  omnia  illa  Lovanii  de  novo  et  magnis  expensis  paranda  erunt.  His 
et  similibns  rationibus  cum  Ultrajectenses  adversarios  suos  plombeo  gladio 
jugulandos  putarent ,  litem  submiseiunt  arbitrio  Philippi  Rovenii  et  Jacobi 
Janssonii  praesidis  Collegii  Pontificii  Lovanii,  me  plurimum  inclamante  et 
infelicem  exitum  praesagieute ;  inexperto  enim  Jaussonio  plane  diffidebam. 
Hi  arbitri  sub  finem  hujus  anui  [1614]  definiunt,  Collegium  primo  quoque 
tempore  Lovanium  transferendum.  Cum  postea  a  nobis  rogaretur  Nomius  , 
quae  ratio  arbitros  ad  talem  senteutiam  impulisset ,  ipse  dicebat  Rovenium 
hoc  dedisse  Harlemensibus ;  ego  vero  puto  virum  integerrimum  forte  com- 
motum  authoritate  Janssonii,  utpote  senis ,  et  sub  quo  aliquaado  studuerat." 


261 

algemeen  werd  aangeduid  met  den  naam  van  de  Schoone 
Lieve  Vrouw.  Ter  bevestiging  daarvan  haalt  hij  de  Bi- 
bliotheca  Belgica  II  aan  van  Foppens  (pag.  702)  waar  deze 
hetzelfde  zegt.   ') 

Reusens  meldt  ons  verder  nog  omtrent  dit  beeld,  dat 
het  bij  de  verbouwing  van  het  Collegie  in  1757  naar  het 
binnenplein,  bijna  regt  tegenover  den  ingang  werd  ver- 
plaatst. Na  de  opheffing  van  het  Collegie,  werd  het  aan 
de  St.  Michaëls-kerk  gegeven,  waar  het  nog  heden  ten 
dage  op  het  Lieve   Vrouwe-altaar  prijkt. 

Tusschen  1619  en  1630,  nader  kunnen  we  den  tijd  niet 
opgeven,  werden  Reiiels  of  Statuten  voor  het  College 
vastgesteld  Die  Statuten  hebben  we  voor  ons.  Ze  zijn 
getiteld:  „Statuta  Collegii  Pulcheriae  Mariae  Virginis" ; 
doch  het  stuk  is  zonder  dagteekening,  zoodat  we  niet  juist 
weten,  wanneer  ze  zijn  vastgesteld,  maar  uit  art.  4,  waarin 
gezegd  wordt  dat  toenmaals  Provisoren  waren  Sybrandus 
Sixtius  die  in  1630  overleden  is  en  Judocus  Catzius  in 
1611  overleden,  blijkt  dat  het  vóór  1630  moet  geweest 
zijn  en  uit  art.  29,  waar  uitdrukkelijk  staat :  ;,Statutum 
est  a  DD.  Provisoribus  anno  1619  ipso  die  Petri  et  Pauli 
Ap",  als  't  ware  om  aan  te  duiden,  dat  hetgeen  daar 
volgt  reeds  was  vastgesteld,  moet  men  afleiden  dat  de 
Statuten  na  1619  zijn  gemaakt.  Het  afschrift  dier  Statuten 
dat  wij  bezitten,  geeft  aan  het  slot  nog  een  bijvoegsel 
*additum"  te  lezen,  dat  eenige  Statuten  bevat,  welke  in 
het  jaar  1729  zijn  vastgesteld,  meer  bepaaldelijk  ter  be- 
vordering van  het  godsdienstig  en  ascetiesch  leven  der 
studenten,  b  v.  over  het  dagelijksch  mediteren,  het  lezen 
van  Thomas  a  Kempis ,  en  de  Paradisus  animae  ,  het  hou- 

1)  „Collegium  Hollandicum" ,  zoo  leest  men  daar  volgeDS  de  aanhaling 
van  Prof.  Reusens,  //cujus  imago  snpra  ingressum  posita,  quia  pulchra  et 
deauratis  stellis  picta  ceruitur,  huic  collegio  Sanctae  Pulcheriae  Domcu , 
errore  nou  iugenioso  sed  perduraturo  dedit." 


262 

den  van  een  preek  des  Zondags  in  de  huiskapel  enz.  waarbij 
nog  eene  vermaning  om  bij  het  streven  naar  het  behalen 
van  graden  in  de  Univeisiteit,  toch  de  geestelijke  oefenin- 
gen niet  te  verwaarloozen,  Dat  bijvoegsel  was  ook  niet 
geheel  overbodig;  in  de  eigenlijke  Statuten  wordt  niet 
veel  over  het  geestelijk  leven  gevonden. 

We  willen  nog  aanstippen  dat  volgens  art.  3  geen  leden 
van  Reguliere  Orden  in  het  Collegie  werden  opgenomen, 
zoodat  het  uitsluitend  voor  Saeculieren  bestemd  was. 

Maar  waar  we  vooral  de  aandacht  op  moeten  vestigen 
is  hetgeen  in  art.  4  en  5  omtrent  de  Provisoren  jiezetrd 
wordt,  wijl  naar  die  bepalingen  in  de  volgende  geschie- 
denis van  het  merkwaardig  Proces  tegen  de  jansenisten, 
telkens  wordt  heengewezen.  In  art.  4  namelijk  wordt  ge- 
zegd: tfHet  Collegie  zal  twee  Provisoren  hebben,  uit 
de  Haarlemsche  geestelijkheid  gekozen,  die  thans  zijn 
Sybrandus  Sixtius,  Vicaris-Generaal  van  Haarlem  en  Ju- 
docus  Cats ,  Kanunnik  van  Haarlem;  bij  overlijden  of 
aftreden  van  een  hunner  zal  een  ander  uit  dezelfde  geeste- 
lijkheid genomen  worden  op  aanwijzing  van  den  Aposto- 
lischen  Vicaris  en  den  overgeblevenen  Provisor,  Art  5. 
De  Provisoren  moeten  voor  het  Collegie  zorg  dragen  en 
er  het  oppertoezigt  over  houden,  den  President  aan  stel- 
len, de  Beursiers  aannemen,  het  Collegie  jaarlijks  visi- 
teren, de  rekeningen  opnemen  en  sluiten,  wat  verbetering 
behoeft,  verbeteren  en  hen  die  de  noodige  bekwaamheid 
hebben  tot  de  bediening  oproepen,  wanneer  de  Apostolische 
Vicaris  en  hunne  Oversten  zulks  dienstig  achten.    ') 


1)  „Art.  4.  Habebit  Collegium  duos  Provisores  ex  Clero  Harlemensi 
„qui  pro  nunc  constituti  sunt  RR.  DD.  Sybrandus  Sixtius,  Vicarius  Harle- 
#raensis  et  Judocus  Cats,  Canonicus  Harlemensis  S.  Th.  L.  quorum  altero 
#decedente,  assumetur  alius  ex  eodera  Clero  per  Rev.  D.  Vicarium  Aposto- 
,licum  et  snperstitem  Provisoren»  designandus." 

„Art.  5.  Officium  provisorum  erit  Collegio  providere  et  superintendere , 


263 

Opmerkelijk  is,  dit  zij  in  't  voorbijgaan  gezegd  ,  dat 
zij  de  Oversten  H  Superiores"  met  en  naast  den  Apostoli- 
schen  Vicaris  noemen  als  degenen  wier  goeddunken  in  de 
bestemming  der  studenten  voor  de  Bediening  moet  gevolgd 
worden.  Die  Superiores  zijn  niemand  anders  dan  het  Ka- 
pittel zelf,  dat  zich  altijd  bleef  beschouwen  als  het  wettig 
Bestuur  van  het  Bisdom  van  Haarlem  bij  openstaanden 
Zetel.  Dat  zij  dit  bestuur  ook  in  den  Apostolischen  Vicaris 
erkenden  was  slechts  om  des  vredes  wille  upacis  causa" 
zooals  ze  't  uitdrukken ,  en  het  was  juist,  naar  hun  be- 
weren, die  oogluiking  of  toestemming  hunnerzijds,  aan 
welke  de  Vicaris  zijne  regtsmagt  over  het  Bisdom  van 
Haarlem  moest  ontleenen, 

De  eerste  president  Cornelius  Jansenius  nam  in  1624 
zijn  ontslag,  na  zeven  jaren  het  Collegie  bestuurd  te  heb- 
ben en  werd  opgevolgd  door  Henricus  Paridaens  of  Pan- 
danus die  tot  aan  zijn  dood  28  September  1635  het  Pre- 
sidentschap waarnam.  Eerst  tegen  het  einde  van  het  jaar 
1637  kreeg  hij  een  opvolger  in  Boudewijn  Cats,  den- 
zelfden die  later  Vicaris  Generaal  van  Haarlem  en  in  1661 
Apostolisch  Vicaris  is  geworden.  In  den  loop  van  1639 
werd  hij  als  president  opgevolgd  door  Theodorus  Silvolt 
die  tot  aan  zijn  overlijden  de  29  Januarij  1657  die  be- 
trekking bleef  bekleeden.  In  een  getuigschrift  van  een 
pastoor  van  Groenlo  (geboorteplaats  van  Silvolt)  den  22 
September  1756  ten  behoeve  van  een  zijner  bloedverwanten 
afgegeven,  om  dien  voor  een  beurs  aan  te  bevelen  door 
dezen  president  gesticht,  wordt  hij  Sillevolt  genoemd.  Hij 
heeft  alzoo  ook,  blijkens  dat  getuigschrift,  een  studiebeurs 
gesticht.  Uit  hetgeen  we  in  de  Acten  of  Notulen  van  het 

#Pi-esidem  constituere,  bursarios  assuraere  vel  recipere,  Collegium  quotau- 
»nis  visitare,  computus  audire  et  concludere,  refornianda  reformare  et 
rmaturos  ad  opus  evocare ,  quando  R°  D°  Vicario  Apostolico  et  Superio- 
tribus  videbitur  eipedirc." 


264 

Kapittel  lezen,  schijnt  men  niet  zeer  over  hem  te  vreden 
geweest  te  zijn  Immers  in  de  Kapittel-  vergadering  van 
2  April  1642  werd  bepaald,  dat  ten  minste  eenmaal  in 
het  jaar  verslag  aan  het  Kapittel  over  het  getal  en  den 
toestand  der  studenten  moest  gedaan  worden.  Aan  die  be- 
paling echter  schijnt  hij  zich  niet  gestoord  te  hebben  ;  zoodat 
in  de  vergadering  van  5  Februarij  1643  de  Deken  van  het 
Kapittel  beloofde  hem  te  zullen  aanmanen  ,  om  meer  werk 
te  maken  van  het  preken  der  studenten  en  jaarlijks  aan 
het  Kapittel  een  staat  over  te  leggen  van  de  Theologan- 
ten ,  met  opgave  van  hunne  namen,  hoedanigheden ,  van 
de  beurzen  die  ze  genoten,  van  hunnen  ouderdom,  vorde- 
ringen in  de  studie,  en  van  de  Kerkelijke  Orde,  die  ze 
ontvangen  hadden.   ') 

Toen  genoemde  Silvolt,  vierde  president  van  Pulcheiïa 
den  29  Januarij  1657  overleden  was,  werd  in  eene  bui- 
tengewone Kapittel -vergadering  van  12  Maart  daaraan- 
volgende beraadslaagd  over  het  benoemen  van  een  nieuwen 
president,  en  wel  bepaaldelijk  over  de  aanstelling  van 
Wilhelmus  Copallius,  die  Kanunnik  was  en  in  dezelfde 
vergadering  zitting  had.  Daar  echter  de  stemmen  verdeeld 
waren,  kwam  men  toen  tot  geen  beslissing,  maar  in  de 
daaropvolgende  buitengewone  vergadering  van  12  April 
1657  werd  Theodorus  Blockhoven  benoemd,  die  eerst 
Pastoor  te  Haarlem  geweest  was  of  eigenlijk  Sacellanus 
curatus  zoo  het  heette,  zie  Bat  Sacr.  (pars  II  pag.  290) 
waar  hij   voorkomt  op  de    naamlijst  der  //Sacellani  curati 


1)  #Anno   1642  die  2  Aprilis. 

#VI.  Decretnm  est  ut  quotannis  saltem  semel  studiosoram  Collegii  nu- 
„merus  ac  conditio  ad  Capitulum  referatur." 

„Auno  Domini  1643  die  5  Februarii. 

#V.  D.  Decanus  in  se  recipit  curam  monendi  Praesidem  Collegii  ut  magis 
fintendat  concionibus  studiosorum :  atque  ad  Capitulum  singulis  annis  refe- 
#rat  statuni  studiosorum  Theologiae  ,  nomina,  qualitates,  bursas  vel  con- 
„victus,  annos  aetatis,   profecturn  studiorum  ac  Ordinem   ecclesiasticum. 


265 

Harlemenses".  Achter  zijn  naam  vinden  we  aangeteekend, 
dat  hij  als  President  van  het  Collegie  Pulcheria  benoemd, 
zijne  bediening  nederlegde.  ') 

Hieruit  zoude  men  opmaken  dat  hij  regtstreeks  uit  Haar- 
lem naar  Leuven  gegaan  was ,  maar  uit  diezelfde  Bat. 
Sacra  (pars.  II,  pag.  269)  blijkt,  dat  hij,  hoewel  zeer 
kort,  nog  te  Leiden  in  de  St.  Pieter- statie  pastoor  ge- 
weest is.  2) 

De  wensch  van  het  Kapittel  bij  de  aanstelling  van 
Blockhoven  geuit:  //sit  felix  et  faustum"  werd  niet  ver- 
vuld. Zijn  presidentschap  schijnt  volstrekt  niet  gelukkig 
geweest  te  zijn.  Eerst  vernemen  we  uit  de  notulen 
der  Kapittel  vergadering  van  8  Julij  1661  dat  de  twee 
provisoren  Steenius  en  Scheppius  afwezig  waren,  wijl  ze 
voor  de  belanden  van  het  colleuie  zich  in  Brabant  be- 
vonden.  Dit  geeft  reeds  iets  te  denken.  In  de  vergadering 
van  15  April  1665  moest  Blockhoven  zelf  verschijnen, 
om  aan  het  Kapittel  verantwoording  te  doen  over  de  zaken 
van  het  collegie  en  de  studenten.  De  financiële  toestand 
van  Pulcheria  werd  allerongunstigst.  In  de  Kapittel  ver- 
gadering van  29  April  1669  kwamen  daaromtrent  klagten 

1)  „Theodorus  Blockhoven  ,  resiguavit ,  creatus  Lovanii  Praeses  CoHegii 
S.  Pulch." 

2)  »Varii  ei  [Henricus  Velthoeu  ,  pastoor  van  S.  Pieter  te  Leiden]  disce 
«rdenti  dati  successores  :  Theodorus  Blockhovius  S.  T.  L.  iDde  Pu'cheriae  apud 
#Gnidios  [oude  benaming  vau  Leuven]  Praeses."  Zie  ook  „Aanteekeningen 
betreffende  de  Leydsche  Pastoors"  vau  Dr  Frenay.  I  Deel  dezer  Bijdragen  , 
bladz.   263. 

In   de  Notulen   der  bovengemelde   Kapittelvergaderingen   leest  men  : 

„Capitulum   extraordinarium   Anno   1657  die    12    Martii. 

„4°  Disputatum  deinde  an  expediat  Dm  Copallium  proficisei  ad  praesi- 
jrdentiam  :  multisque  rationibus  pro  et  contra  allatis,  cum  ad  vota  deven- 
„turn  esset,  pluriura  votis  videbatur  expedire,  aliis  tarnen  contra  sentienti- 
#bus ,  res  haeret." 

„Capitulum  extraordinarium  Anno   1657   die   12  Aprilis. 

vil»  Electus  ad  praesidentiam  1).  Pulcheriae  eruditissimu9  Blochovius. 
jrSit  felix  et  faustum." 


266 

in  van  den  president,  en  werd  tot  het  houden  eener 
collecte  voor  het  collegie  besloten ;  waarmede  de  provisoren 
vooral  zich  zouden  te  bemoeijen  hebben.  Of  die  collecte 
geslaagd  is,  vernemen  wij  niet ;  maar  blijkens  de  notulen 
van  4  October  1676,  moet  het  collegie  toen  wederom  in 
nood  verkeerd  hebben  en  werd  er  opnieuw  in  voorzien ,  op 
welke  wijze  echter,  of  van  welken  aard  die  voorziening  was, 
vinden  we  niet  opgeteekend.  En  in  de  zitting  van  4  Mei 
van  het  volgend  jaar  167  7  ,  welke  te  Huissen  bij  Arnhem, 
in  bijzijn  van  den  Apostolischen  Vicaris  van  Neercassel  die 
daar  toenmaals  verblijf  hield ,  werd  gehouden ,  was  ook 
de  president  tegenwoordig  en  werd  hem  een  ander  tot 
hulp  of  gSocius"  gegeven,  met  name  van  der  Mere, 
maar  zonder  eenig  gevolg.  ') 

Blockhoven  kreeg  of  nam  in  1680  zijn  ontslag  als 
president,  maar  het  werd  er  ongelukkig  niet  beter  op; 
want  hij  werd  opgevolgd  door  Petrus  Melis,  onder  wiens 

1)  De  Notulen  der  bovengemelde  Kapittelvergaderingen  luiden  als  volgt : 

^Capitulum  ordinarium  aestivale  8  Julii  1064.  Convenerunt  Ampl.  et  RR. 
/adra.  DD.  Decanus ,  Beyerus  ,  van  Kampen,  Brasemius,  Blessius,  Cotise- 
ybant ,  Stenio  et  Scheppio  abseutibus  in  Brabantia  ,    prop  ter  res  collegii." 

e/Capitulum  ordinarinm  vernum  die  15   Aprilis  1665." 

„3°  Comparuit  Ampl.  D.  Blockhovius  praeses  Collegii  D.  Pulcheriae 
//Lov.  ratiouem  redditurus  de  Ü3  ,  quae  spectant  ad  Collegium  et  studiosos." 

„Capitulum  ordinarium  vernale  die  29  Aprilis   1669." 

«2»  Propositae  et  relatae  sunt  querelae  Ampl.  D.  Praesidis  D.  Pulcheriae 
„de  tenuitate  redituum  Collegii  Lovan.  Et  couclusum ,  collectam  colligen- 
„dam,  a  benevolentibns  ac  faventibus  Collegio ;  invigilabunt  in  hoc  prae- 
„cipue  provisores." 

„Capitulum  Autumnale   1676  4  Oetobr." 

„Convenerunt  Ampl.  Doraini  Capitulares  Harlemnm ,  ibique  de  neces- 
„sitate  Collegii  Hollandici  actum  ,   ac  eidem  provisum." 

„Capitulum  vernale  Anno   1677  :  4  Maji." 

„Convocalum  est  Capitulum  Hussiam  :  adfuit  tum  etiam  Eruditisjimus  Dns. 
„Praeses  cui  pro  socio  datus  est  Dominus  van  der  Mere  :  sed  res  illa  non 
„babuit  successum." 

De  Notulen,  over  't  algemeen  uiterst  laconiesch  ,  als  men  ziet,  geven 
meer  te  denken  dan  te  lezen, 


267 

langdurig  Presidentschap  van  nagenoeg  vijftig  jaren,  Pul- 
cheria  door  het  rampzalig  jansenisme ,  zooals  we  aanstonds 
nader  zullen  zien,  bijna  geheel  te  gronde  ging,  zoodat  het 
niet  dan  met  de  grootste  moeite  en  na  langen  strijd  voor 
de  katholieken  is  behouden  gebleven. 

Hier  moeten  wij  melding  maken  van  eene  overeenkomst 
tusschen  het  Kapittel  en  den  Ap.  Vicaris  v  Neercassel  bij 
Acte  van  22  April  1664  aangegaan  en  met  zijn  opvolger 
Codde  den  26  April  1689  hernieuwd.  Reeds  vroeger  bij 
Acte  van  16  Julij  1616  had  het  Kapittel  met  Rovenius 
en  den  17  Julij  1656  met  de  la  Torre  eene  overeenkomst 
gesloten,  waarbij  het  hen  als  Apostolische  Vicarissen  ook 
voor  het  Bisdom  van  Haarlem  en  zij  wederkeerig  het  Ka- 
pittel als  wettig  erkenden,  met  belofte  die  regten  van 
een  Kathedraal  Kapittel  bij  openstaanden  zetel,  welke  het 
blijkbaar  mogten  toekomen  '),  ongeschonden  te  bewaren 
en  te  handhaven.  Die  overeenkomst  was  de  beëindiging 
van  een  langdurigen  strijd  tusschen  het  Kapittel  en  Ro- 
venius over  hunne  wederzijdsche  regten;  de  moeijelijke 
tijdsomstandigheden  bragten  hem  wel  in  de  noodzakelijk- 
heid zich  er  bij  neder  te  leggen.  Zelfs  de  Vicaris  Zacharias 
de  Metz,  die  anders  de  zoogenaamde  Kapittelheeren  wel 
onder  de  oogen  durfde  zien,  meende  toch  ook  eene  dergelijke 
overeenkomst  met  het  Kapittel  te  moeten  sluiten.  Dit  moest 
later  ook  van  Neercassel  doen,  ofschoon  hij  hen  nog  kort  te 
voren  „gewaande  Kapittelheeren"  „praetensi  Capitulares" 
had  genoemd.  Op  22  April  dan  van  het  jaar  1664  kwam 
die  overeenkomst  tusschen  van  Neercassel  en  't  Kapittel  tot 
stand,  en  daarin  wordt  ook  bepaaldelijk  over  het  Collegie  of 
Seminarie  Pulcheria  gesproken.  De  Vicaris  v.  Neercassel 
zegt  daarin  dat ,  aangezien  het  Kapittel  van  Haarlem  hem 


1)  «jura  ipsi  liquido  competentia"  staat  er.  De  aanhangers  van  't  Kapittel 
vertaalden  :   «de  regten   die  het  Kapittel  blijkbaar  toekomen." 


268 

dezelfde  eerbied  en  gehoorzaamheid  bewijst,  als  zij  van  den 
beginne  af  aan  hunnen  Bisschop  hebben  gedaan,  even  goed 
alsof  hij  op  titel  van  de  kerk  van  Haarlem  geconsecreerd 
was,  en,  wijl  het  hem  alzoo  alle  regten  toekent,  die  ieder 
Ordinarius  in  zijn  Bisdom  heeft,  in  het  bestuur  van  het 
Seminarie  van  zijn  Bisdom  en  in  het  begeven  der  studie- 
beurzen :  -  hij  van  zijnen  kant  ook  wil  dat  aan  het  Kapittel, 
in  het  bestuur  van  het  Haarlemsen  Seminarie  ,  hetzelfde 
gezag  worde  toegekend  dat  volgens  het  Concilie  van  Trente 
aan  de  Kathedrale  Kapittels  toekomt,  terwijl  hij  de  wetten 
en  statuten  van  het  Seminarie  door  zijn  voorganger  ')  en  de 
Provisoren  vastgesteld,  voor  zoover  ze  met  de  voorschriften 
van  het  Concilie  van  Trente  overeenkomen ,  voor  geldig 
en  verpligtend  wil  gehouden  hebben.  Letterlijk  hetzelfde 
lezen  we  in  de  overeenkomst  met  Codde  dd  18  April  1  689. 
De  oorspronkelijke  Acten  van  beide  overeenkomsten,  door 
de  genoemde  Vicarissen  en  al  de  Kanunniken  eigenhandig 
onderteekend,  berusten  in  het  Bisschoppelijk  Archief.  2) 

1)  Van  statuten  door  de  Mttz  vastgesteld  of  goedgekeurd  hebben  we  in 
ons  Archief  geen  spoor  kunnen  ontdekken,  of  hij  moest  Rovenius  bedoeld 
hebben,  onder  wiens  bestuur  de  statuten,  hierboven  besproken,  zijn  vast- 
gesteld,  doch  wij  hebben  bij  die  statuten  niet  't  minste  gevonden,  waaruit 
blijkt,   dat  Rovenius  er  mede  gemoeid   is  geweest. 

2)  Zie  hier  het  stuk  der  gemelde  overeenkomst  in  zijn   geheel: 
rJoannes  Episcopus  Castoriensis    per    unitas    Belgii    Provincias  Vicarius 

Apostolicus  ,   omnibus   has  visuris  ,   salutem  in   Domino." 

#Cum  Amplissimiim  Harlemensis  Ecclesiae  Capitulum  Nos  eodem  loco 
habeat  ac  si  Harlemensis  Ecclesiae  titulo  essemus  consecrati,  eamque  mihi 
spondeat  reverentiam  et  obedientiam  ,  quam  a  prima  sua  institutione  suo 
detulit  Episcopo  ,  atqne  ea  omnia  jura  quae  Ordinariis  tum  in  suarum  Dioc- 
cesium  earumque  Seminarii  directione,  Beneficiorum  vel  quasi  Beneficiorum 
necnon  Bursarum  collatione  agnoscat  et  revereatur  atque  insuper  specialem 
zelum  ad  fidem  propagandam ,  Sedisque  Apostolicae  ,  nee  non  Vicarii  Apo- 
stolici  auctoritatera  stabiliendam  profiteatur.  Hinc  Nos  volentes  erga  viros 
qui  praefaturn  Capitulum  constituunt,  nostrum  ostendere  affectum ,  com- 
mendamus  et  praecipimus  omnibus  Harlemensis  Ecclesiae  Catholicis  sive 
Clericis  sive  Laicis ,  ut  ipsos  pro  Cathedralis  Ecclesiae  Canonicis  habeant 
et  revereantur.  Sicuti  Nos  pro  talibus  eos  habemus  ,  semperque  (nisi  aliud 


269 

Omtrent  die  twee  overeenkomsten  met  v.  Neercassel 
en  Codde  zegt  pastoor  Stafford  in  zijn  hierboven  aange- 
haald schrijven  aan  president  van  Leempoel  dd.  25  No- 
vember 1784,  dat  daarbij  eenig  aandeel  in  het  bestuur 
van  Pulcheria  door  het  Kapittel  aan  de  Apostolische  Vi- 
carissen gegund  is,  om  des  vredes  wille  u pacis  causa" 
maar  nu  er,  zegt  hij  ,  sedert  lang  geen  Apostolisch  Vicaris 
hier  meer  is,  met  wien  zulk  eene  overeenkomst  kan  wor- 
den aangegaan,  is  het  geheel  bestuur  van  het  Collegie, 
uit  den  aard  der  zaak,  weder  uitsluitend  aan  het  Haar- 
lemsen Kapittel  en  deszelfs  Provisoren  verbleven.  Ze 
hebben  zich  dan  ook  niet  aan  de  Cock ,  noch  aan  van 
Bijlevelt,  noch  aan  de  Nuntiussen  van  Brussel,  aan  wie 
toch  het  bestuur  der  Missie  met  alle  volmagten  van  een 

jubeat  Apostohca  Sedes)  habituri  sumus  ,  usuri  ia  Episcopatus  Harlemensis 
regiraine  istornrn  Canouicorum  consiliis  et  auxiliis  ,  prout  il!ud  Ordiaarii 
in  Catholicis  Provinciis  facere  consueverunt.  Insuper  volumus  ut  in  directione 
Seminarii  Harlemensis  ea  auctoritas  huic  capitulo  cotnpetere  censeatur ,  ac 
juxta  Concilii  Tiidentini  sanxiones  cathedralibus  competit  Capilulis  ,  Leges- 
que  Seminarii  a  Praederessore  nostro  et  Provisoribus  institutas  in  quantum 
Concilio  Tridentino  conformes  ratas  et  sanctas  haberi  volumus.  Et  quia  ob 
temporum  malitiam  praefatum  Capitulum  suas  nequit  in  choro  exercere 
fuDCtiones,  alias  ei  curas  ,  quo  ejus  Amplitudo  sit  magis  venerabilis  cen- 
suimus  demaudandas  ,  seilicet  Arehipresbyleratus  sollicitudines.  Unde  prae- 
fato  Capitulo  promittimu9  quod  semper  majorem  partem  Archipresbyterorum 
ex  ejus  gremio  eligemus.  In  quorum  omnium  fidem  hocce  instrumeutum 
confecimus  ,  et  manns  nostrae  subscriptione  et  sigilli  appositione  munivimus 
die  22  Aprilis   1664. 

(L.  S.)  (Sign.)     Jobannes  Eps.  Castorien.  Yic.   Apost. 

„Iufrascripti  cum  omüi  reverentia  suseipientes  Illustrissimum  Dominum 
sub  qualitate  supra  mentionata  ,  cooditiones  suprapositas  ex  animo  amplecti- 
mur. 

(Sign.)  Corneüus  Catzius  ,   Dec.  Harl.  J.  Schep. 

Joannes  Stenius.  Joannes  Braessemius. 

Guilielmus  Beijer.  Henricus   Blessius. 

Judocus  van   Campen.  Josephus  Consebant." 

Nadere  bijzonderheden  over  deze  en  de  overige  gemelde  overeenkomsten 
behooren  in  eene  afzonderlijke  geschiedenis  van  het  Kapittel  behandeld  te 
worden. 


270 

Apostolischen  Vicaris  was  opgedragen,  ter  zake  van  het 
Coliegie  laten  gelegen  liggen.  Het  zoude  ook  raoeijelijk 
geweest  zijn  om  met  dezen  zulk  eene  overeenkomst  te 
sluiten ,  waarbij  het  Kapittel  erkend  zou  worden.  Van 
v.  Bijlevelt  weten  we,  hoe  hij  over  de  aanmatigingen 
van  het  Kapittel  dacht  en  de  Nuntiussen ,  althans  Moli- 
nari,  Ghilini  en  Busca  hadden  er,  blijkens  hunne  ver- 
slagen naar  Rome,  geen  gunstiger  gevoelen  over,  't  geen 
met  de  anderen  ook  wel  het  geval  zal  geweest  zijn , 
Spinelli  misschien  uitgezonderd.    ') 

Keeren  we  nu,  na  deze  uitweiding,  tot  onze  geschiede- 
nis terug.  Tot  ongeluk  van  Pulcheria  werd  in  1680  de 
jansenist  Petrus  Melis  tot  president  benoemd.  De  kwijnende 
toestand  van  het  Coliegie,  welke  reeds  onder  het  presi- 
dentschap van  Blockhoven,  zooals  we  gezien  hebben,  een 
beroep  op  de  milddadigheid  van  de  vrienden  en  begun- 
stigers van  het  Coliegie  noodig  maakte ,  was  volgens  de 
Notulen  van  het  Kapittel ,  verre  van  verbeterd ,  ja  veeleer 
verergerd.  Immers  we  vinden  daarop  23  Julij  1685  een 
besluit  dat  ons  den  erbarmelijken  toestand,  waarin  Pulcheria 
zich  bevond,  kenschetst.  Alstoen  werd  in  het  volle  Kapittel, 
met  algemeene  stemmen  besloten,  dat  de  Aartspriesters, 
ieder  in  zijn  district  de  meer  gegoede  katholieken ,  zoo 
geestelijken  als  leeken ,  allervriendelijkst  zouden  uitnoodi- 
gen  om  het  arme  Coliegie  bij  te  springen;  en  mogt  die 
collecte  geen  1200  Carolusguldens  opbrengen,  verbonden 
zich  de  Kanunniken ,    wat  aan  die  som  mogt  ontbreken , 


1)  Stafford  schreef  aldus:  „Interim  notandum,  ne  quid  silentio  premere 
„videamur,  vi  concordatorura  inter  Capitulum  Harlemense  et  Vicario9  Apo- 
„stolicos  initorum,  partera  aliquam  adroinistrationis  hujus  Collegii  pacis 
„causa  per  Capitulum  Vicariis  Apostolieis,  qui  his  concordatis  subscripse- 
„rant,  indultum  fuisse;  verura ,  cum  jaindudum  in  his  partibus  non  detur 
„Vicarius  Apostolicus,  quo  cum  concordata  ineantur ,  tota  administratie 
„Collegii  natura  sua  ad  Capitulum  Harlemense  ejusque  Provisores  reversa  est." 


271 

zelven  welwillend  aan  te  vullen,  en  dat  wel  in  de  vier 
eerstvolgende  jaren.  Dat  besluit  was  door  den  Vicaris 
v.  Neercassel  en  al  de  Kanunniken  onderteekend,  zooals 
we  die  onderteekening  nog  eigenhandig  in  onze  Acta 
Capituli  bezitten.  ') 

Ondanks  die  nooddruft  in  16S5  zien  we  toch,  niet 
zonder  eenige  verwondering ,  reeds  in  1714,  alzoo  nog 
geen  dertig  jaren  later,  den  financiëlen  toestand  van  het 
Collegie  dermate  verbeterd,  dat  het  zich  toen  in  het  be- 
zit van  aanzienlijke  fondsen  mogt  verheugen.  Waar  die 
gelukkige  omkeer  aan  te  danken  was,  hebben  we  nergens 
in  de  Archieven  kunnen  vinden,  maar  dat  ze  niet  te  be- 
twijfelen valt,  blijkt  uit  eene  eigenhandig  onderteekende 
verklaring  van  den  bekenden  bekeerling  uit  het  Jansenisme 
J.  M.  Blankaart,  die  in  1714  Procurator  van  Pulcheria 
alzoo  volkomen  op  de  hoogte  van  de  financiën  was.  Uit 
die  verklaring,  den  20  December  1720  met  meer  andere 
van  dienzelfden  Blankaart  aan  C.  Hoynck  overgelegd  en 
nog  in  diens  Archief  voorhanden ,  zien  we  dat  het  Collegie 
toenmaals  op  meer  dan  ƒ10,000  aan  jaarlijksche  inkom- 
sten konde  rekenen,  en  vele  bouwhoeven,  bosschen  en 
landerijen  in  België  bezat ,  benevens  openbare  en  particu- 


1)  „Anno  1685.  Die  vigesima  tertia  Julii.  Pleno  Capitulo  suffragiis  om- 
nium conclusum  est,  ut  DD.  Archipresbyteri  (quisque  in  suo  districtu) 
„adeant  catholieos  ditiores  sive  ecclesiasticos,  sive  saeculares,  et  ad  confe- 
„rendarn  eleemosynara  pro  ferendis  afflicto  Collegio  D.  Pulcheriae  suppetiis 
„perhumaniter  exhortentur;  cui  collectae  ,  si  ad  mille  ducentes  florenos 
„earolinos  non  pervenerit,  proniittunt  Dni  Capitulares  se  benevole  supple- 
#turos,  quidquid  ad  praedictam  summam  defuerit ,  idque  quatuor  annis 
„proxime  sequentibus." 

(Sign.)     Eps.  Castorien.  Vic.   Apost. 

Josephus  Cousebant.  Joan.  Wandelman. 

J.  Schep.  Theod.  de  Visser. 

Theodorus  Groenhout.  Bartholoruaeus  van  de  Velde. 

David   vau  der  Meije.  Justus  Z>Iodersohn. 

J.  de  Groot. 


272 

liere  rentegevende  schuldbrieven.  Het  bestaan  van  een 
aantal  vaste  goederen,  zien  we  ook  bevestigd  door  een 
Inventaris  dier  bezittingen,  bij  het  Proces  met  den 
president  Melis  overgelegd,  waarvan  we  meerdere  exem- 
plaren in  't  Archief  gevonden  hebben  en  die  in  de  opgaven 
dier  goederen  vrij  wel  met  die,  welke  we  in  de  verkla- 
ring van  Blankaart  vinden ,  overeenkomt.  Ook  C.  Hoynck 
en  de  Internuntius,  zooals  we  later  zullen  zien,  maken 
gewag  van  den  bloeijenden  toestand,  waarin  zich  het  Col- 
legie  bevond.  Bovendien  was  er  in  1714,  volgens  dezelfde 
verklaring  van  Blankaart,  nog  een  aanzienlijk  bedrag  van 
contante  gelden  voorhanden.  De  president  trok  jaarlijks 
ƒ  600  van  het  Collegie,  behalve  vrije  tafel,  vuur  en 
licht  enz. 

Nog  lezen  we  in  datzelfde  stuk,  dat  de  toenmalige  pre- 
sident Petrus  Melis  enkel  maar  op  Paaschdag  de  H.  Mis  cele- 
breerde en  dan  de  geheele  Mis  luidop  las.  Diezelfde  Melis 
was  zeer  bevriend  geweest  met  den  Internuntius  te  Brussel 
Bussi,  en  plagt  zich  grootelijks  op  gunsten  te  beroemen 
van  dien  Prelaat  ontvangen.  Ook  verhaalde  hij  meermalen 
aan  zijne  leerlingen  en  aan  Blankaart  zei  ven,  dat  hij  alleen 
Oodde  er  toe  gebragt  had,  na  veel  aarzelens,  naar  Rome 
te  gaan,  en  zulks  wijl  hij  dikwijls  Bussi  had  hooren  zeg- 
gen: laat  de  Aartsbisschop  van  Sebaste  maar  gerust  naar 
Rome  gaan;  hij  zal  met  eere  en  tot  beschaming  zijner 
vijanden  terugkomen.  ')    Hier  zij  echter  opgemerkt,    dat 

1)  Zie  hier  het  stuk,  zooals  wij  het  door  Hoynck  geschreven,  maar  door 
Blankaart  onderteekend,  voor  ons  hebhen  : 

„Declaratio  Joannis  Michaëlis  Blankaart,  Presbyteri  circa  Collegium  Hol- 
landicum  D.  Pulcheriae  Lovanii. 

Omnia  bona  ipsius  Collegii  sita  suut  in  hac  Patria  [België,  waar  toen- 
maals  Hoynck  en  Blankaart   woonden], 

Proventus  annui   ascendunt  ad   decem   millia  florenos  et  eo  amplius. 

Habet  villas,  sylvas  et  prata  in  Cortrijck,  Rhodro  S.  Petri ,  Hauwaert, 
Thielt ,  Haecht,  Corbeeck  over  Deyl,  Neer-IJssche  et  prope  Nivellas. 


273 

Blankaart  dit  gezegde  van  Bussi  uit  den  mond  van  den 
jansenist  Melis  had  vernomen  en  we  er  dus  geen  onvoor- 
waardelijk geloof  aan  behoeven  te  hechten. 

Nu  zijn  we  genaderd  tot  de  geschiedenis  van  een  lang- 
durig en  uitvoerig  Proces  tusschen  het  Kapittel  van  Haar- 
lem, of  liever  de  Provisoren  van  Pulcheria  en  de  jan- 
senisten over  het  bezit  van  dat  Collegie  gevoerd. 

Vooraf  evenwel  moeten  we  de  opvolging  zien  van  de 
Provisoren,  wijl  het  Proces  daarmede  in  naauw  verband 
staat.  In  de  Statuten  van  het  Collegie,  hierboven  door 
ons  medegedeeld,  werd  bij  art  4  bepaald,  dat  er  twee 
Provisoren  zouden  zijn,  en  bij  overlijden  of  aftreden  van 
een  van  beiden ,  een  ander  uit  de  Haarlemsche  geestelijk- 
heid zou  genomen  worden  die  door  den  Apostolischen  Vicaris 
en  den  overgeblevenen  Provisor  moest  worden  aangewezen 
„designandus";  op  deze  uitdrukking  wordt  in  het  Proces  ge- 
wezen. De  beide  eerste  Provisoren,  in  datzelfde  artikel  ge- 

Habet  census  ad  onus  statuum  Brabantiae,  Montium  Pietatis  Bruxellis  et 
Mechliniae ,  et  multorum   particulariuru. 

Anno  1714  quando  infrascriptus  erat  Procurator  istius  Collegii ,  aderant 
numrai   parati  in  magna  quantitate. 

Praeses,  praeter  mensam ,  ad  quam  singulis  diebus  duos  invitare  potest 
ad  onus  Collegii,  lignum,  lumen  etc,  liabet  sexcentos  florenos  annue  ei 
parte  Collegii. 

Moderrws  Praeses  Petrus  Melis  non  celebrat  uisi  in  die  Paschatis,  quando 
totam  Missam   recitat  alta  voce. 

Petrus  Melis  magnam  familiavitatem  habuit  cura  Eminentissimo  Cardinali 
Bussio,  dum  Bruxellis  ageret  Internuntium  et  solebat  multum  gloriari  de 
favoribus  ab  illo  Praelato  sibi  collatis.  Narravit  saepius  discipulis  suis  et 
infrascripto,  quod  ipsc  solus  in  causa  fucrit ,  quod  Archiepiscopus  Sebastc- 
nus  tandem  resolverit  ire  Romam  idqne  ex  eo  quod  ab  dicto  Cardinali  [Bussi 
was  den  26  September  1712  tot  de  waardigheid  van  Kardinaal  verheven] 
tune  [kort  vóór  Codde's  reis  naar  Rome,  alzoo  in  1700]  Iuternuntio  sem- 
per  auiliret  has  voces  aradal  Arckiejjiscopus  Sebastenus  audacter  Romam  , 
revertetur  cum  gloria  et  ad  confu&ione.m  inimicorum  suorum"  sed  hujus  con- 
silii  ipsum   postea  egregie   pocnituit. 

Haec  ita  mihi  constare  testor  hac  20  Decembris  1720.'' 

(Sigu.)         J.  M.  Blankaart." 

Bijdragen  Gescli.  Bud.  v.  Haarlem  VlII«Deel  18 


274 

noemd,  waren  Sibrnndus  Sixtius,  pastoor  van  liet  Beggijnhof 
te  Amsterdam,  Proost  van  het  Kapittel  en  Vicaris-Generaal 
van  Haarlem  en  Judocus  Cutzius,  Deken  van  het  Kapittel. 
Zij  bekleedden  die  betrekking  reeds,  toen  de  Statuten  werden 
vastgesteld.  Eerstgenoemde  was  bereids  Provisor  voor  Haar- 
lem toen  ze  nog  in  één  Collegie  te  Keulen  met  Utrecht  ver- 
eenigd  waren,  als  blijkt  uit  zijne  onderteekening  der  overeen- 
komst tusschen  Utrecht  en  Haarlem,  dd.  1  7  Augustus  1615, 
door  ons  in  §  I  (zie  noot  op  blz.  10  en  volgg.)  medegedeeld. 
Hij  overleed  9  Januarij  1631.  We  hebben  nergens  eenig 
spoor  ontdekt  van  een  onmiddelijken  opvolger  van  Sixtius 
en  vermoeden  ,  dat  na  diens  overlijden  Judocus  Catzius 
tot  aan  zijn  dood  12  Januarij  1641  alleen  Provisor  ge- 
bleven is.  Als  Kanunnik  werd  Judocus  opgevolgd  door 
zijn  neef  Balduinus  Catzius,  die  in  1661  Apostolisch 
Vicaris  geworden  is.  Den  2  April  1642  werd  deze  Bal- 
duinus Kanunnik  en  is  toen  ook  waarschijnlijk  tot  Pro- 
visor benoemd.  We  vernemen  er  echter  in  het  Archief 
van  het  Kapittel  niets  van ,  hetgeen  vermoedelijk  daaraan 
moet  worden  toegeschreven  dat  hij  ,  volgens  gemeld  ar- 
tikel 4  der  Statuten ,  door  Rovenius,  toen  Apostolisch  Vi- 
caris, tot  Provisor  zal  gekozen  zijn  en  wel  door  dezen 
alleen,  zoo  als  wel  niet  anders  kon,  indien  Judocus  Catzius, 
naar  we  vermoeden,  alleen  Provisor  was  en  er  dus  nie- 
mand was  overgebleven  om  de  keus  met  Rovenius  te  doen. 
Dat  Balduinus  Cats  werkelijk  Provisor  is  geworden  ,  blijkt 
uit  de  Notulen  van  het  Kapittel  van  12  Maart  1657 ,  want 
daar  wordt  gezegd  dat  hij ,  toen  Deken  van  het  Kapittel , 
zijn  ontslag  verzocht  van  het  Provisorschap;  waaromtrent 
echter  toen  geen  besluit  werd  genomen.   ') 

1)   „Capitulum  extraordinarium  Anno   1657  die  12  Martii. 

4»  De  Collegio  Pulcheriae  deliberatum:  ac  primo  petiit  Ampls.  Decanus 
[Balduinus  Catz]  exonerari  a  cura  et  provisoratu  istius  Collegii:  nihil  re- 
solutum." 


275 

Toch  moet  hij  kort  daarop  ontslagen  zijn,  want  reeds 
in  de  volgende  vergadering  van  4  April  1657  werd  Hen- 
ricus  Ebhins  met  algemeene  stemmen  tot  Provisor  geko- 
zen, ofschoon  die  keuze  toen  nog  haar  beslag  niet  schijnt 
gekregen  te  hebben,  immers  in  de  Notulen  van  de  Ka- 
pittelvergadering van  12  April  1657  lezen  we  dat  er  twee 
Provisoren  gekozen  zijn,  met  name  Henricus  Ebbius  en 
Wilhelmus  Copallius;  de  eerste  was  pastoor  van  S.  Nico- 
laas  te  Amsterdam,  de  tweede  had  den  titel  van  Aarts- 
diaken van  het  Kapittel  en  was  insgelijks  pastoor  te 
Amsterdam.  ') 

Dit  is  de  eerste  keer  dat  de  verkiezing  van  Provisoren 
door  het  Kapittel  alleen  geschiedde,  zonder  dat  de  Ap. 
Vicaris  volgens  de  Statuten  iemand  had  aangewezen.  Als 
reden  daarvoor  vinden  we  later  door  J.  van  den  Steen  in 
de  Processtukken  opgegeven,  dat  de  Vicaris  de  la  Torre 
toenmaals  verbannen  was  en  in  Noord-Brabant  verblijf 
hield.  Hierin  althans  meende  het  Kapittel  een  titel  ge- 
vonden te  hebben  om  dien  keer  zelf  de  keuze  te  doen, 
daar  het  zich  bevoegd  achtte  om  alle  regtsmagt  over 
het  Bisdom  van  Haarlem  uit  te  oefenen.  Opmerkelijk  is 
het  dat  hier  twee  Provisoren  te  gelijk  gekozen  wor- 
den, hetgeen  ons  in  het  vermoeden  versterkt,  dat  hunne 
voorgangers  Judocus  en  Balduinus  Catz  alleen  provisoren 
geweest  zijn,  zoodat  het  Kapittel  nu  tot  den  gestelden 
regel  willende  terugkeeren,  in  eens  twee  provisoren  meende 
te  moeten  aanstellen. 


1)  In  de  Acta  Capituli  lezen  we  : 
#Capitulum  ordinarium  1657  die  4  April." 
„A  Prandio. 

4°   Item  coramunibus  suffragiis  in  Provisorem  Divae  Pulcheriae    eledus 
D.  Henricus  Ebbius." 

„Capitulum  extraordinarium  Anno  1657  die  12  Aprilis. 

8«   Eleeti  provisore3  DD.  Copallius  et  Ebbius  pro  Puleheria." 


276 

Het  duurde  echter  niet  lang  of  er  ontstond  weder  eene 
vacature  door  het  overlijden  van  Ebbius,  dat  reeds  op  13 
November  daaraanvolgende  plaats  had.  Den  15  Januarij 
1658  werd,  en  al  wederom  door  het  Kapittel,  Provisor 
gekozen  de  Kanunnik  Joannes  Stenius,  Aartspriester  van 
Noord- Holland  en  toen  pastoor  te   Edam.  ') 

Den  o  October  1662  overleed  Wilhelmus  Copallius, 
die  door  den  Kanunnik  Wilhelmus  Schep  Provicaris  voor 
het  Bisdom  van  Haarlem  en  pastoor  te  Amsterdam  werd 
opgevolgd.  Die  keuze  is  waarschijnlijk  door  den  toenma- 
ligen  Apostolischen  Vicaris  van  Neercassel  gedaan;  daar- 
aan zal  het  toe  te  schrijven  zijn  dat  we  in  de  Notulen  van 
het  Kapittel  er  weder  niets  van  gerept  vinden.  Maar, 
dat  hij  in  1668  Provisor  was,  blijkt  uit  eene  naamlijst 
der  Kanunniken  in  dat  jaar  voorkomende  in  de  Acta 
Capituli,  alwaar  men  achter  zijn  naam  leest  Mprovisor 
Pulcheriae" 

Stenius  is  den  24  September  1669  te  Emmerik,  waar 
hij  toen  Overste  was  van  het  Nonnenklooster,  overleden, 
zooais  we  uit  het  ,Necrologium  Dioecesis  Harlemensis" 
vernemen.  Doch  uit  den  u  Status  Missionis  Archipresbyte- 
ratus  Hollandiae,  Zelandiae  et  Westfrisiae ,  door  pastoor 
Sonjee,  laatstelijk  pastoor  van  Noordwijk  bewerkt,  zien 
we  dat  hij  in  1665  als  pastoor  van  Edam  is  opgevolgd 
door  Theodorus  van  Groenhout,  hetgeen  bevestigd  wordt 
door  de  Notulen  der  Kapittelvergadering  van  15  April  1665, 
waarin  over  de  voorziening  van  sommige  pastorien,  onder 
anderen  van  Edam  gehandeld  werd. 

Evenwel  schijnt  Stenius,  ofschoon  reeds  van  zijne  pastorie 


1)   Wij   lezen  in  de  Acta  Capituli  : 
frCapitulum  ordinarium  15  Januarii  1658. 
A  prandio. 

5°  Electus  quoque  in  provisorem  D.  Pulcheriae  eraditis.  D.  Joannes  Ste- 
nius Archipresbyter  Borealis." 


277 

van  Edam  ontslagen,  eerst  in  1666  naar  Emmerik  te  zijn 
vertrokken;  want  hij  heeft,  blijkens  de  Notulen  der  Ka- 
pittelvergadering van  4  Mei  1666  die  vergadering  nog 
bijgewoond;  doch  toen  werd  ook  zijn  opvolger  de  nieuwe 
pastoor  van  Edam,  Theodorus  van  Groenhout,  in  zijne 
plaats  Kanunnik  gekozen.  Bij  het  vertrek  van  Stenius 
bleef  de  Provisor  Wilhelmus  Schep  nog  over.  Hij  over- 
leed eerst  den  12  Mei  1702,  maar  uit  hetgeen  Batavia 
Sacra  (pars  II,  pag  407)  van  hem  zegt,  moeten  we  be- 
sluiten dat  hij  tevoren  -  wanneer ,  zegt  B.  S.  niet  -  zijn 
ontslag  nam  van  zijne  betrekkingen,  om  zich  uitsluitend 
op  de  studie  toe  te  leggen.  In  de  Kapittel  vergadering  van 
9  October  1696  komt  hij  nog  als  Kanunnik  voor;  waarna 
wij  in  de  Notulen  niets  meer  van  hem  vernemen.  Tot  aan 
1715  hebben  we  in  de  Acta  Capituli  geene  zekere  aan- 
duiding meer  aangaande  de  Provisoren ,  zoodat  we  de 
opvolging  slechts  bij  benadering  kunnen  gissen.  De  reden 
van  die  leemte  zal  wederom  gelegen  zijn  in  de  omstan- 
digheid dat  de  keuze  der  Provisoren  in  dien  tijd  door  den 
Apostolischen  Vicaris  Codde  geschiedde,  die  zelf  veelal 
de  vergaderingen  bijwoonde. 

In  een  kladje  van  J.  van  den  Steen,  dat  we  onder  de 
Processtukken  gevonden  hebben,  zagen  we  op  de  lijst  van 
Provisoren,  die  hij  daarop  geschreven  heeft,  twee  ge- 
noemd., van  wier  provisorschap  we  in  de  Acta  Capituli 
niets  vermeld  zien,  te  weten  de  Kanunniken  Wandelman 
en  Keesman.  Cornelius  Keesman  komt  het  eerst  als  Ka- 
nunnik voor  in  de  vergadering  van  29  April  1669  en  in 
het  Necrologium  Dioecesis  Harlemensis  zien  wTe,  dat  hij 
in  1680  als  pastoor  te  Alkmaar  en  Aartspriester  overleden 
is.  Er  staat  ook  bij  aangeteekend  dat  hij  Provisor  was  van 
Pulcheria.  Hij  kan  dus  Stenius  in  1669  zijn  opgevolgd  en 
schijnt  die  betrekking  tot  aan  zijn  dood  bekleed  te  hebben. 

De  andere,  Joannes  Wandelman,    pastoor  te  Amster- 


278 

dam,  wordt  in  de  Kapittel  vergadering  van  25  April  1672 
het  eerst  onder  de  Kanunniken  genoemd  en  is  den  17  Junij 
1686  overleden.  Hij  zal  vermoedelijk  Cornelius  Keesman 
in  het  Provisorschap  zijn  opgevolgd,  en  zelf  tot  opvolger 
gehad  hebben  Theodorus  van  Groenhout,  die  gelijk  we 
reeds  zagen  den  4  Mei  1666  Kanunnik  geworden  was. 
Wilhelmus  Schep,  die  nog  tot  in  1696  Kanunnik,  en 
waarschijnlijk  tevens  Provisor  was  gebleven,  is  genoeg- 
zaam zeker  —  ofschoon  we  van  die  benoeming  evenmin 
stellige  bescheiden  hebben ,  —  opgevolgd  door  Martinus 
de  Swaen,  die  op  31  Maart  1693  Kanunnik  is  gekozen. 
Deze,  een  neef  en  vurige  aanhanger  van  Codde,  vroeger 
president  van  den  Hoogen  Heuvel ,  is  door  Codde  ook 
tot  Provisor  van  Pulcheria  aangesteld ,  evenals  van  Groen- 
hout  ;  vermoedelijke  reden  ,  waarom  we  daar  ook  geene 
aanteekening  van  vinden  in  de  Acta  Capituli. 

Martinus  de  Swaen  overleed  den  30  Maart  1713,  zoo- 
dat Theodorus  van  Groenhout  toen  alleen  als  Provisor 
overbleef.  Eerst  in  1715  werd  de  vacature  vervuld;  en 
wel  bij  eene  acte  door  van  Groenhout  eigenhandig  ge- 
schreven en  onderteekend,  die  we  in  de  Notulen  vinden 
der  Kapittel  vergadering  van  7  Mei  1715.  In  die  acte  zegt 
hij  dat,  daar  alle  hoop  verdwenen  is  om  binnen  kort  van 
den  H.  Stoel  een  nieuwen  Apostolischen  Vicaris  voor  de 
Hollandsche  Missie  te  erlangen ,  en  allerdringendste  be- 
hoeften van  het  Collectie  niet  langer  veroorloven  de  keus 
van  een  nieuwen  Provisor  in  de  plaats  van  M.  de  Swaen 
reeds  een  jaar  lang  overleden,  uit  te  stellen,  hij  Theo- 
dorus van  Groenhout,  als  zijnde  de  eenige  overgeblevene 
Provisor,  zich  genoodzaakt  heeft  gezien  een  anderen  Pro- 
visor te  kiezen ;  weshalve  hij  met  goedkeuring  en  toe- 
juiching van  geheel  het  Kapittel  gtoto  hoc  capitulo  appro- 
bante  et  applaudente"  overeenkomstig  de  Statuten  van  het 
Collegie  tot  Provisor  heeft  gekozen  Joannes  van  den  Steen, 


279 

pastoor  te  Wormer,  welke  dien  last  welwillend  op  zich 
genomen  beeft.   ') 

Deze  J.  van  den  Steen  was  in  de  vergadering  van  3 
October  1713  tot  Kanunnik  gekozen  in  de  plaats  van 
M.  de  Swaen, 

Op  gelijke  wijze  koos  deze,  toen  van  Groenbout  over- 
leden was,  op  5  October  1717  tot  zijn  mede- provisor  den 
Kanunnik  Gerardus  van  Wijckersloot,  pastoor  van  S.  Anna- 
of  de  Poolskerk  te  Amsterdam.  *) 

Wij  moeten  hier  opmerken  dat  bij  de  vroegere  benoe- 
mingen van  Provisors,  toen  de  Apostolische  Vicaris  de 
la  Torre  zich  buiten  Holland  in  ballingschap  bevond,  name- 
lijk bij  de  keuze  van  Ebbius,  Copallius  en  Stenius,  alleen 
maar  gezegd  wordt  dat  zij  gekozen  zijn,  zonder  dat  er 
spraak  is  van  den  overgeblevenen  Provisor,  ja  zelfs  vindt 
men  van  Ebbius  vermeld  dat  hij  met  algemeene  stemmen 
is  gekozen,  alzoo  door  het  Kapittel  zelf;  maar  bij  de  twee 


1)  Het  stuk  luidt  aldus  : 

„Cum  nulla  jam  efftilgeret  spes  brevi  a  Sede  Apostolica  obtinendi  novum 
Vicarium  Hollandicae  nostrae  Missioni,  et  urgentissima  negotia  Collegii  nostri 
Pulcheriae  flagitarent,  imo  urgerent  novam  Provisoris  electionem  praeditti 
Collegii  in  locum  jam  anno  defuncti  exira.  Dni  MartiDÏ  de  Swaen,  quare 
haec  necessitas  coegit  me  Theodorum  van  Groenhout  alterum  post  obitum 
superstitem  in  vivis  nunc  Provisorem ,  eligere  in  locum  Dni  de  Swaen  no- 
vam alterum  Provisorem  Pulcheriae;  haec  [sic]  se  habente,  toto  hoc  capi- 
tulo  septima  Maji  habito  1715  approbante  et  applaudente,  elegi  secundum 
leges  Collegii  Revereudum  Dominum  Joannem  van  den  Steen ,  pastorem  in 
Wormer  in  novum  provisorem,  qui  et  beuigne  hoc  onus  acceptavit. 
(Sign.)         Thcodorus  van  Groenhout." 

2)  Dat  stuk  luidt  als  volgt: 

#Ampl.  D.  van  den  Steen  Provisor  Collegii  Divae  Pulcheriae  ad  exera- 
plum  Ampl.  D.  Groenhout  p.  m.  et  ob  easdem  rationes  ipsum  moventes , 
elegit  in  locum  praefati  Ampl.  Th.  Groenhout,  alterum  Provisorem ,  appro- 
bante et  applaudente  toto  Capitulo"  [hier  voegt  een  in  het  Proces  voor- 
komend afschrift  van  die  notule,  het  volgende  bij :  „solo  D.  Jacobo  'tZulob 
morbum  impedito  absente]  Ampl.  D.  Wijckersloot,  qui  et  benigne  hoc  onus 
acceptavit." 


280 

laatste  benoemingen  van  van  den  Steen  en  van  Wijcker- 
sloot  komt  het  Kapittel  niet  als  benoemend  voor,  maar 
geschiedt  de  keuze  door  den  overgebleven  Provisor,  met 
goedkeuring  en  toejuiching  van  hét  Kapittel  //approbante 
et  applaudente  Capitulo";  welk  verschil  bij  de  behande- 
ling van  het  Proces  niet  onopgemerkt  is  gebleven. 

Toen  het  Proces  met  den  president  P.  Melis  en  de 
jansenisten  begon ,  waren  alzoo  Provisoren  J.  van  den 
Steen  en  G.   van  Wijckersloot. 

De  toeleg  van  Melis  was,  het  Coilegie  den  jansenisten 
in  handen  te  spelen.  Dezen  was  het  te  doen  om  alles  van 
de  katholieken  te  bemagtigen,  wat  ze  maar  met  geweld 
of  list  konden  meester  worden.  Hunne  pogingen  om  het 
Coilegie  van  den  Hoogen  Heuvel  magtig  te  worden,  heb- 
ben we  gezien.  Met  Pulcheria,  waarmede  ze  niets  te  maken 
hadden,  sloegen  ze  dezen  weg  in.  Cornelius  Steenoven, 
hun  bekende  eerste  pseudo-bisschop,  die  den  20  Februarij 
1719  zich  den  titel  had  durven  aanmatigen  van  Vicaris- 
Generaal  van  het  Bisdom  van  Haarlem  bij  openstaanden 
zetel,  waartegen  het  Kapittel  van  Haarlem  krachtig  had 
geprotesteerd,  stelde  in  die  aangematigde  hoedanigheid 
eenvoudig  twee  nieuwe  Provisoren  over  Pulcheria  aan  , 
met  name  Petrus  Lobs,  jansenistisch  pastoor  te  Haarlem 
en  Lucas  Ahuys,  jansenistisch  pastoor  te  Amsterdam. 

In  het  stuk  dier  aanstelling,  waarvan  we  twee  afschrif- 
ten bezitten,  die  bij  het  Proces  gediend  hebben,  en  het- 
welk aan  beide  genoemde  jansenisten  gerigt  was,  zegt  hij 
dat  hij  als  Vicaris-generaal  van  het  Bisdom  van  Haarlem, 
om  aan  het  Concilie  van  Trente  te  voldoen,  zijne  aan- 
dacht vooral  gevestigd  heeft  op  het  Coilegie  Pulcheria, 
dat  meer  bijzonder  het  Seminarie  is  van  het  Bisdom  van 
Haarlem ,  en  bevonden  hebbende  dat  sedert  Martinus  de 
Swaen  en  Theodorus  van  Groenhout  geen  provisoren  meer 
op  wettige  wijze  over  dat  Seminarie  waren  aangesteld  en 


281 

dien  ten  gevolge  het  regt  van  benoeming  nu  aan  hem  is 
vervallen ,  stelt  hij  alzoo  genoemde  Lobs  en  Ahuys  tot 
Provisoren  aan,  en  beveelt  hij  aan  den  president,  de  stu- 
denten en  allen  wien  het  verder  moo-t  aangaan,  hen  als 
ware  en  wettige  Provisoren  te  erkennen  en  in  die  hoeda- 
nigheid hun  eerbiedig  te  gehoorzamen.  ') 

Die  aanstelling  bleef  natuurlijk  geen  doode  letter.  Al 
spoedig  begonnen  de  zoogenaamde  Provisoren  hun  ambt 
uit  te  oefenen.  Den  16  Augustus  1720  stelden  zij  den 
jansenist  Broedersen,  die  later  pseudo-pastoor  te  Delft 
werd,  tot  vice-president  van  het  Collegie  aan,  met  regt 
van  opvolging,  ten  einde  zeker  te  zijn  dat,  bij  overlijden 
van  Melis,  die  reeds  op  jaren  en  ziekelijk  was,  een  van 

1)  Zie  hier  het  curieuse  stuk  : 

«Nos  Cornelius  Steenhoven  ,  Dioecesis  Harlemensis  Sede  vacante  Vicarius 
generalis,  dilectis  nobis  in  Christo  KR.  DD.  Petro  Loba  et  Lucae  Ahuys 
ejusdem   Dioecesis   Harlemensis   Pastoribus  s.  i.  D. 

„Cum  Sacrum  Conciliura  Tridentiuum  Ordinariis  locorum  serio  commendet 
curam  Seminariorum ,  in  quibus  forroantur  operarii ,  qui  ad  laborandum  in 
messe  Dominici  agri  sunt  idonei  et  in  Ecclesia,  domo  Dei  fulgere  possint; 
cumque  Collegium  ,  qnod  divae  Pulcheriae  nominatur  in  Universitate  Lova- 
nieusi  sit  speeialius  Dioecesis  Harlemensis  Seminarium  ,  ad  illud  etiam  prae- 
cipue  sollicitudiuis  nostrae  oculos  intendimus.  Cum  autem  inveniamus,  quod 
praefatum  Collegium  destitutum  sit  veris  et  legitimis  provisoribus  per  obitum 
RR.  DD.  Martini  de  Swaan  et  Tbeodori  Groenhout,  quibus  nulli  alii  via 
legitima  reperiantur  substituti ,  atque  adeo  totum  jus  constituendi  dictos 
provisores  ad  dos  sit  redactum  ,  hinc  est,  quod  nos  RR.  DD.  Petrum  Lobs 
et  Lucam  Ahuys  de  quorum  pietate  et  sollicitudine  plurimum  in  Domino 
coufidimus,  in  provisores  dicti  Collegii  D.  Pulcheriae  duxerimus  constituen- 
dos ,  prout  tenore  praesentium  coustituimus,  cum  omnibus  praeëmiuentiis  , 
juribus  et  facultatibus  ,  quibus  praefati  Collegii  provisores  ante  hae  gavisi 
fuerunt  aut  gaudere  debuerunt,  mandantes  Rdo  Dno  dicti  Collegii  praesidi 
omnibusque  et  singulis  ejus  alumnis  et  universis  ad  quos  spectare  poterit, 
quatenus  vos  in  veros  et  legitimos  saepe  dicti  Collegii  provisores  recipiant  et 
admittant  et  in  omnibus  quae  ad  officium  vestrum  spectant,  reverenter  obediaut. 

In  quorum  fidem  etc. 

Datum  Lugduni  Batavorum  die  1   Augusti  anni  1719. 

(Sign.)         Cornelius  Steenhoveu,  Vic.-Gen. 
De  mandato  Rmi  Dni  Vicarü 
(Sign.)  P.  Verbeek,  Secr." 


2S2 

hunne  partij  hem  als  president  zoude  opvolgen;  en  toen 
Broedersen  naar  Holland  vertrok,  benoemden  zij  den  jan- 
senist de  Haan,  welke  benoeming  echter  geen  gevolg  heeft 
gehad;  waarom  ze  later  den  beruchten  Barchman-Wuytiers 
die  in  1725  Steenoven  als  pseudo-bisschop  is  opgevolgd, 
tot  president  aanstelden.  Ook  vergaven  zij  de  Beurzen 
van  het  Collegie  en  lieten  in  1721  en  1722  Melis  reke- 
ning en  verantwoording  van  zijn  bestuur  doen ,  zooals  deze 
zelf  in  een  der  Processtukken  verklaarde.  Daarentegen 
schenen  de  twee  wettige  Provisoren  zich  weinig  om  het 
Collegie  te  bekreunen  In  geen  vijf  jaren  was  het  door 
hen  gevisiteerd,  't  geen  toch  volgens  de  Statuten  jaarlijks 
moest  geschieden.  Toen  dit  aan  J.  van  den  Steen  in  het 
Proces  door  Melis  verweten  werd,  wees  hij  op  zijne  voor- 
gangers, die  insgelijks  jaren  achtereen  die  visitatie  hadden 
achtergelaten.  De  reis  naar  Leuven  was  moeijelijk,  de 
Provisoren  bejaard,  met  bezigheden  overladen  enz.  Al  die 
verontschuldigingen  konden  echter  niet  wegnemen  dat  zij 
toch  eigenlijk  hunnen  pligt  verzuimd  en,  wat  't  ergste  was, 
den  jansenisten  vrij  spel  gelaten  hadden.  Dit  begreep  ook 
C.  Hoynck ,  de  secretaris  van  den  Aartsbisschop  van 
Mechelen,  die,  bezorgd  als  hij  steeds  was  voor  de  be- 
langen der  Hollandsche  Missie ,  eene  Memorie  over  Pul- 
cheria  opstelde,  bestemd  voor  den  Internuntius,  opdat 
deze  J.  van  den  Steen  en  het  Kapittel  aan  den  pligt  van 
visitatie  des  Collegies  zoude  herinneren. 

De  minuut  door  Hoynck  zelven  geschreven  hebben  we 
voor  ons.  Ze  draagt  geen  dagteekening  maar  moet  in  het 
begin  van   1722  geschreven  zijn. 

We  laten  die  hier  volgen  : 

»Memoire  touchant  Ie  college  de  S.  Pulcherie,  dit 
d'Hollande  a  Louvain. 

„Le  College  d'Hollande  a  Louvain  est  Ie  Seminaire  du 
Diocese  d'Harlem.    Il  a  toujours  été  sujet  a  la  direction 


283 

du  chapitre  d'Harlem  ,  qui  ont  constitué  les  Presidens,  ont 
nommé  des  Proviseurs  de  leur  corps ,  pour  y  avoir  la 
surintendauce  ,  et  ont  conféré  les  bourses.  Ces  Proviseurs 
entendent  les  comptes  du  President ,  et  reglent  la  disci- 
pline et  1'interieur  du  College.  Le  Proviseur  moderne  est 
Ie  Sr  van  den  Steen  Pasteur  a  Harlem  et  membre  du 
chapitre  moderne"  [van  de  aanstelling  van  G.  van  Wijcker- 
sloot,  ofschoon  reeds  in  1717  geschied,  schijnt  H.  geen 
kennis  gedragen  te  hebben  Hoe  vreemd  dit  zij ,  minder 
nog  is  het  te  verklaren  dat,  zooals  we  straks  zullen  zien, 
zelfs  de  president  Melis  van  die  benoeming  geen  kennis 
droeg;  wel  een  bewijs  hoe  weinig  men  te  Haarlem  zich 
aan  de  zaak  liet  gelegen  liggen.] 

#Le  President  est  le  Sr  Pierre  Melis  valetudinaire  et 
en  age  avance.  Il  est  du  parti  des  Refractaires  comme  il 
est  connu.  Ce  parti  voyant  qu'a  la  mort  du  Sr  Melis , 
ledit  Proviseur  et  chapitre  pourront  constituer  au  College 
d'Hollande  un  President  catholique,  n'oublie  rien  pour 
1'empecher.  C'est  pour  quoi,  ils  y  vont  par  des  voyes 
obliques.  Et  comme  ils  connoissent,  que  sans  etre  du  cha- 
pitre d'Harlem ,  ils  ne  peuvent  rien  avoir  a  dire  en  ce 
College,  ils  ont  fait  aussy  furtivement  que  ridiculement 
un  chapitre  d'Harlem  entre  eux ;  duquel  ils  ont  choisi 
pour  Doyen  le  Sr  Donckers.  [Hier  was  Hoynck  blijkbaar 
verkeerd  ingelicht.  Wel  mogelijk  dat  de  jansenisten  zoo 
iets  eerst  van  plan  geweest  zijn  en  het  gerucht  daar- 
van verspreid  is  geworden,  maar  ze  hebben  er  dan  toch 
van  afgezien  —  't  was  dan  ook  waarlijk  al  te  onzinnig  — 
en  een  anderen  maatregel  genomen,  zooals  we  gezien  heb- 
ben, waarvan  men  echter  ook  even  goed  kon  zeggen  #aussy 
furtivement  que  ridiculement"]  *et  pour  Proviseurs  du 
College  d'Hollande  a  Louvain  les  Srs  Lobs  et  Ahuys; 
pour,  en  cas  que  le  Sr  Melis  vient  a  manquer,  y  mettre 
un  President  de  leur  faction ;  et  comme  ils  sont  d'intel- 


284 

ligence  avec  Ie  Sr  Melis,  ils  executeront  ce  projet  avant 
que  Ie  veritable  Proviseur  en  soit  informé.  Encecas  ils 
seront  maintenu  par  Ie  conseil  de  Brabant ,  et  on  prendra 
Ie  plus  beau  College  de  toute  1'Université,  qui  est  si 
bien  fondé  qu'il  peut  nourrir  quarante  boursiers  pour  la 
Mission  et  loger  jusqu'a  60.  Il  paroit  qu'il  est  plus  que 
temps  de  veilier  sur  cette  affaire ,  en  laquelle  on  ne  peut 
rien  risquer,  puisque  Ie  chapitre  d'Harlem  a  tous  ses  titres 
et  sa  possession.  Mais  comme  depuis  quelques  années,  ils 
n'ont  pas  exercé  Ie  moindre  acte  de  jurisdiction,  et  qu'au 
contraire  il  est  a  presumer  que  Ie  President  en  a  fait 
faire  par  ceux  du  parti  pour  fonder  leur  possession ,  on 
est  d'avis  que  Monseigneur  1'Internonce  devroit  ordonner 
audit  Sr  van  den  Steen  et  ceux  du  chapitre  d'Harlem  de 
se  transporter  pendant  la  belle  saison  a  Louvain ;  d'insti- 
tuer  une  visite  du  College,  entendre  les  comptes,  faire 
des  Regiemens,  selon  que  besoin  seroit,  afin  de  se  con- 
server  la  possession  de  leur  surintendance.  En  cas  que  Ie 
President  Ie  refuse,  ils  doivent  s'adresser  en  justice  pour 
conserver  ce  beau  Seminaire  pour  Ie  Diocese  d'Harlem  , 
et  agir  soit  en  possessoire,  soit  en  petitoire,  pour  ne  pas 
être  prevenu,  comme  il  y  a  grand  danger  del'etre;  car 
quand  ceux  du  parti  ne  scauroit  alleguer  qu'un  seul  acte 
de  jurisdiction  exercée,  ils  seront  maintenu  par  Ie  conseil 
de  Brabant." 

Ingevolge  die  Memorie  rigtte  de  Internuntius  den  4  Mei 
1722  een  zeer  dringend  schrijven  aan  den  Provisor  J.  van 
den  Steen,  waarin  hij  hem  op  het  gevaar  wees,  dat  het 
Collegie,  met  zooveel  moeite  en  onkosten  door  de  voor- 
vaderen ten  behoeve  der  Missie  tot  stand  gebragt ,  zoo 
goed  ingerigt ,  overvloedig  van  fondsen  voorzien ,  in  staat 
om  nagenoeg  een  veertigtal  kweekelingen  onderhoud  en 
onderwijs  te  verschaffen,  een  wissen  ondergang  zou  te 
gemoet  gaan ,    indien    niet   ten  spoedigste  ernstige  maat- 


285 

regelen  werden  genomen  om  de  vervallen  tucht  te  her- 
stellen en  het  wanbestuur  te  verbeteren.  Daartoe  achtte 
hij  het  hoognoodig  dat  J.  v.  d.  Steen  zonder  verwijl  het 
Collegie  in  persoon  ging  visiteren  en  den  president  ver- 
antwoording over  zijn  bestuur  deed  afleggen.  J.  v.  d.  Steen 
die ,  zooals  ligt  te  begrijpen  is ,  zeer  tegen  zulk  eene 
visitatie  opzag,  antwoordde  slechts  in  algemeene  termen, 
dat  ook  hij  zeer  voor  het  Collegie  bezorgd  en  bekommerd 
was  en  er  dan  ook  in  voorzien  zou;  maar  de  Internuntius 
met  die  onbestemde  beloften  niet  tevreden,  drong  in  een 
tweeden  brief  van  25  Mei  opnieuw  met  klem  op  eene  per- 
soonlijke visitatie  aan,  zoodat  J.  v.  d.  Steen  eindelijk  be- 
sloot met  zijn  mede- pro visor  G.  van  Wijckersloot  naar 
Leuven  te  gaan,  om  dezen  laatste  als  Provisor  door  den 
president  Melis  te  doen  erkennen  en  orde  op  de  zaken 
te  stellen.  Daar  hij  echter  wel  voorzag,  welke  ontvangst 
hem  te  wachten  stond,  begreep  hij  zich  tot  den  Konink- 
lijken Apostolischen  Notaris  Larchier  te  Leuven,  bij  den 
//Souvereyne  Raede  van  Brabant  geadmitteert"  ,  te  moe- 
ten wenden,  ten  einde  van  stonde  af  aan,  de  zaak  in 
regtelijken  vorm  te  behandelen.  Deze  vergezelde  met  ge- 
tuigen de  beide  Provisoren  en  maakte  van  hetgeen  in  het 
Collegie  voorviel  het  volgende  Proces- verbaal  op  : 

//Den  ondergeschreven  notaris,  bij  den  Scuvereynen  Raede 
van  Brabant  geadmitteert,  tot  Loven  resideerende^  rela- 
teert op  heden  den  twelffsten  Septembris  xvnc  tween- 
twintigh  [1722]  ontrent  vijft'  uren  naer  middagh,  sich  ten 
versoecke  van  den  Eerw.  heere  Joannes  van  den  Steen , 
als  Proviseur  van  het  Hollants  Collegie,  genoempt  de 
schoone  Lieve  Vrouwe  binnen  Loven  voorss.  ende  met 
denselven  in  persoon  getransporteert  te  hebben  in  het  voor- 
seyt  Collegie,  alwaer  gecomen  sijnde  met  ende  beneffens 
den  Eerw.  heere  Gerardus  van  Weyckersloot  als  gecosen 
proviseur  van  hetselve  Collegie  door  denselven  Eerw.  heere 


286 

Joannes  van  den  Steen  ende  het  Capittel  van  Haerlem, 
soo  heeft  den  voornoempden  eersten  proviseur  in  mijns 
notaris  presentie  den  tweeden  Eerw.  heere  geintroduceert 
als  medeproviseur  ende  gevraeght  aen  den  Eerw.  heere 
President  van  voorss.  Collegie  Petrus  Melis  oft  hij  den- 
selven wilde  herkennen  als  medeproviseur,  als  wanneer 
denselven  President  voor  antwoordt  gegeven  heeft,  dat 
neen ,  daerbij  voegende ,  ick  hoore  ende  ick  sie.  Waernaer 
en  op  welcke  antwoordt  den  onderges[chrevene]  in  sijne 
voorss.  qualiteyt  ten  versoecke  als  vore,  heeft  den  voor- 
noempden Eerw.  heer  Gerardus  van  Weyckersloot  aldaer 
wesende  in  de  voorsaele  gestelt  in  actuele  en  reële  pos- 
sessie van  proviseurschap  van  het  voorss.  Collegie.  Ende 
dit  alsoo  gedaen  sijnde  hebbe  voorders  in  mijne  voorss. 
qualiteyt  ende  ter  requisitie  van  voorss.  twee  heeren  Pro- 
viseurs  aen  den  heere  President  affgevraeght  off  hij  hun 
wilde  admitteren  als  Proviseurs  om  het  Collegie  te  visi- 
teren ,  d'welck  denselven  heere  President  heeft  geweijgert 
als  wanneer  den  onder<reschreven  in  den  naem  ende  ten 

o 

bijwesen  van  voorss.  heeren  Proviseurs  heeft  geprotesteert 
van  alle  costen ,  schaeden  ende  interesten  ter  saecke  van 
het  voorss.  refues  geleden  ende  te  leyden.  Aldus  gedaen , 
gepresenteert  ende  gerelateert  eodem  quo  supra  ter  pre- 
sentie van  Rumoldus  Davidts  ende  Joannes  Baptista  Cleyne- 
jans  als  getuygen  tot  desen  specialyck  aensocht  ende  ge- 
beden. Onder  stont :  quod  attestor,  ond*  [onderteekend] 
Larchier  Nots.  Regius  et  Aplicus." 

Daarop  diende  J.  van  den  Steen  een  vormelijk  Request 
in  bij  het  opperste  geregtshof  van  Brabant  met  overleg- 
ging van  gemeld  Proces- verbaal.  Ook  van  dat  Request 
gaan  we  hier  het  afschrift,  zooals  we  het  bij  de  Proces- 
stukken gevonden  hebben,  mededeelen.  Het  luidde  als  volgt : 

*Aen  den  Keijser  ende  Coninck  in  sijnen  souverijnen 
Raede  van  Brabant.   Verthoont  reverentelijck  den  Eerw. 


287 

Heere  Joannes  van  den  Steen,  proviseur  van  het  Collegie 
Pulcherie ,  genaemt  het  Hollants  Collegie  binnen  Loven , 
hoe  dat  hij  van  in  den  jaere   1715   is  aengestelt  als  pro- 
viseur van  het  voorgemelt  Collegie ,  welck  arapt  hij  van 
in  dijen  tijdt  aff  bij    eene    pacifique    conlinuele    possessie 
heeft  geexerceert  sonder  contradictie  van  iemandt  als  heb- 
bende verscheijde  reijsen  aenhoort  de  rekeningen  van  het 
voorgemelt  Collegie,  ende  deselve  bij  finale  affrekeninge 
gesloten  ende  als  provisor    onderteeckent,    hebbende    tot 
dijen  ingevolge  van  de  macht  hem  als  proviseur  compe- 
terende  verscheijde  borsen  geconfereert ,  die  oock  sonder 
contradictie  sijn  aengenomen   in    het  voorgemelt  Collegie 
ende  hebben  aldaer  pacifiquelijck  gewoont  soo  ende  gelijck 
hij  verthoonder  alle  andere    fonctien    eenigsints    van   het 
voorss.  provisoraetschap  dependerende,  pacifiqnelijck  heeft 
geexerceert ,  beneffens  den  heer  Theodorus  van  Groenhout 
even  gelijck  sijne  voorsaeten  dat  hebben  gedaen ,  welcken 
voorss.  heere  Theodorus  van  Groenhout  nu  eenigen  tijdt 
overleden  sijnde,  soo  heeft  hij  verthoonder  ingevolge  de 
oude  gewoonte,  beneffens  hem  approbante  et  applaudente 
Capitulo  Harlemensi  aengestelt  tot  tweeden  proviseur  van 
het  voorgemelt  Collegie  den  Eerw.    heere  Gerardus  van 
Wijckersloot  de  gremio  Capituli  Harlemensis ,  blijekende 
hetselve  bij    het    stuck  alhier  gevoeght  sub  n°  1    [Hier- 
mede is  bedoeld  een  authentieke  copie  der  Acte  van  be- 
noeming van  G.  v,  Wijckersloot  tot  Provisor ,  uit  de  Acta 
Capituli  getrokken]  ingevolge  van  welcke  aenstellinge  heeft 
den  verthoonder  beneffens  den  voorss,  heere  Gerardus  van 
Wijckersloot,    sich   begeven    in    het  voornoemt   Hollants 
Collegie  binnen  Loven,    om  ter  presentie  van  den  heere 
Petrus  Melis,    president  van    het  voorss.    Collegie,    den 
voorss.  heere  Gerardus  Wijckersloot  als  tweeden  Proviseur 
van  hetzelve  te  stellen  in  reële  ende  actuele  possessie  van 
het  voorss.  provisoraetschap,  dan  alhoewel  hij  verthoonder 


288 

niet  en  behoorde  geturbeert  te  worden  in  syne  vreetsae- 
mige  possessie,  t'  is  nochtans  gebeurt  dat  de  voorss.  heere 
Petrus  Melis,  nescitur  quo  pretextu,  mits  hij  oock  geen 
het  minste  en  heeft  willen  seggen,  niet  alleen  den  voorss. 
heer  Wyckersloot  niet  en  heeft  willen  admitteren  tot  het 
nemen  van  sijne  legitime  possessie  ingevolge  synen  titel 
hiervooren  geexhibeert,  maer  oock  aen  den  verthoonder 
geweijgert  de  visitatie  van  het  voorgemelt  Collegie,  met 
weijgeringe  van  de  deuren  te  openen,  waernaer  hij  ver- 
thoonder de  plaetsen  wilde  visiteren,  sulex  dat  hij  ver- 
thoonder genoodtsaeckt  is  geweest  den  voorss.  heere  Ge- 
rardus  Wyckersloot  ter  presentie  van  notaris  ende  getuygen 
te  stellen  in  reële  ende  actuele  possessie  van  het  voorss. 
provisoraetschap,  soo  blijckt  bij  de  notariële  acte  alhier 
gevoeght  sub  n°  £"  [In  het  Proces- verbaal  hier  bedoeld 
en  boven  door  ons  medegedeeld,  staat  eigenlijk  dat  de 
Notaris  den  Provisor  van  Wijckersloot  op  verzoek  van 
J.  v.  d,  Steen  in  possessie  had  gesteld]  //dan  alsoo  der- 
gelyck  attentaet  tegens  de  pacifique  possessie  des  ver- 
thoonders  niet  en  kan  getolereert  worden ,  soo  keert  den 
verthoonder  tot  redressement  van  hetselve  sich  tot  desen 
souvereijne  Hove;  ootmoedelijck  biddende  gelieve  gedient 
te  wesen ,  maintinerende  den  supplt  in  sijne  voorss.  paci- 
fique possessie  van  het  provisoraetschap  van  het  voorss. 
Hollants  Collegie,  te  verclaren  voor  recht  dat  hij  supplt 
wel  ende  ten  rechte  den  voorss.  heere  Gerardus  Wijcker- 
sloot heeft  gestelt  in  de  reële  ende  actuele  possessie  als 
Proviseur  van  het  voorss.  Hollants  Collegie,  ende  dat 
dyenvolgens  den  voorss.  heer  Gerardus  Wijckersloot  be- 
neffens hem  supplt  sijn  in  reële  ende  actuele  possessie 
van  het  Provisoraetschap  van  het  voorgenoemt  Hollants 
Collegie,  ordonnerende  voorts  aen  den  voorss.  heere  pre- 
sident Petrus  Melis  ende  alle  andere  des  raeckende,  hem 
supplt  beneffens  den  voorss.  heere  Gerardus  Wijckersloot 


289 

voor  Proviseurs  te  herkennen,  aen  selve  te  doen  rekeninge 
over  d'administratie  van  het  voorss.  Collegie  als  anders- 
sints  cum  expensis." 

Dat  Request  werd  door  het  Hof  aan  den  president  Melis 
ter  beantwoording  medegedeeld ,  waaruit  zich  een  over  en 
weerschrijven  ontspon  ,  telkens  bij  den  Soevereinen  Raad 
ingediend  en  door  dezen  aan  wederpartij  beteekend  ,  zoo- 
lang tot  de  zaak  door  al  dat  schrijven  en  wrijven  ten 
laatste  bij  den  Raad  beschouwd  werd  als  tot  een  staat  van 
wijzen  te  zijn  gebragt.  De  Advokaat  van  J.  v.  d.  Steen 
bij  het  Hof  van  Brabant  was  zekere  F.  J.  Kingler.  Ook 
werd  J.  v.  d.  Steen  krachtig  bijgestaan  door  zijn  broeder 
A.  van  den  Steen,  president  van  het  Collegie  Luxemburg 
te  Leuven.  Aan  hen  zond  J.  v.  d,  St.  voortdurend  in- 
structies, wat  op  de  beweringen  van  Melis  te  antwoorden , 
en  zij  zonden  dan  copiën  van  de  ingekomen  replieken  van 
Melis.  Al  die  verschillende  stukken  en  brieven  zijn  door 
het  Kapittel  zorgvuldig  in  zijn  Archief  bewaard  en  maken 
te  zamen  een  vrij  lijvig  pakket  uit.  Zij  zijn  echter  te  uit- 
gebreid en  te  langwijlig,  ook  niet  altijd  belangrijk  genoeg 
om  ze  hier  in  hun  geheel  mede  te  deelen.  Toch  zullen  wij, 
om  den  loop  en  de  geschiedenis  van  het  Proces  getrouw 
terug  te  geven ,  den  zakelijken  inhoud  dier  stukken  zoo 
naauwkeurig  en  beknoptelijk  mogelijk   hier  laten  volgen. 

Op  het  hierbovengemeld  Request  dan,  dat  den  1G  Sep- 
tember 1722  geapostilleerd  door  het  Hof  van  Brabant  aan 
Melis  ter  beantwoording  gegeven  was,  antwoordde  deze 
met  eene  Rescriptie  bij  insinuatie  aan  partij  in  dato  23 
September  1722,  welke  hierop  nederkwam  dat  hij  vroeger, 
wel  is  waar,  ter  goeder  trouw  J.  v.  d.  Steen  als  Provisor 
had  erkend ,  doch  later  in  twijfel  gekomen  over  de  wet- 
tigheid zijner  aanstelling ,  naar  het  bewijs  daarvan  gevraagd 
had,  maar  dit  nooit  had  ontvangen.  Daarop  had  hij  kennis 
gekregen  van  de  benoeming  der  twee  Provisoren  Lobs  en 

Bijdragen  Gesch.  Bisd.  v.  Haarlem.  VIII*  Deel.  19 


290 

Ahuys  door  Steenoven  als  Vicaris-Generaal  van  het  Bis- 
dom van  Haarlem,  en  nu  reeds  twee  jaren  lang  hen  in  die 
hoedanigheid  erkend  ,  rekening  aan  hen  gedaan  enz.  zoodat 
zij  nu,  met  uitsluiting  van  ieder  ander ,  in  possessie  waren. 

Den  29  October  1722  werd  van  wege  J.  v.  d.  Steen 
een  Repliek  op  gezegde  Rescriptie  bij  het  Hof  ingediend, 
waarbij  hij  tracht  aan  te  toonen  dat  hij  volgens  de  Sta- 
tuten van  het  Collegie  tot  Provisor  is  gekozen  Immers 
deze  bepalen  dat  de  Provisoren  moeten  benoemd  worden 
door  den  Apostolischen  Vicaris  en  den  overgeblevenen 
Provisor;  doch  bij  ontstentenis  van  den  Apostolischen  Vica- 
ris is  altijd  gebruikelijk  geweest  dat  het  Kapittel  van  Haar- 
lem de  keuze  in  zijne  plaats  deed  Zoo  was  het  geschied 
met  Copallius,  Ebbius,  Stenius  en  laatstelijk  ook  met  hem 
J.  v.  d.  Steen.  Melis  zelf  had  die  bevoegdheid  in  het 
Kapittel  erkend,  blijkens  zijn  brief  van  14  October  1714 
aan  zekeren  Th.  Visscher,  die  toen  het  Provisorschap  ad 
interim   waarnam. 

Op  die  Repliek  bragt  Melis  den  10en  November  eene 
naerdere  Rescriptie  in,  v»aarin  hij  beweert  dat  J.  v.  d.  Steen 
niet  wettig  door  het  Kapittel  is  benoemd,  wijl  het  vooraf 
niet  behoorlijk  was  geconvoceerd.  Ook  stond  in  de  acte 
van  benoeming  slechts  approbante  et  applaudente  Capitulo, 
dat  meer  een  gelukwensen  was  met  zijne  benoeming,  geen 
eigenlijke  benoeming  zelve.  Verder  zegt  hij ,  dat  J.  v.  d. 
Steen  sedert  1717  geen  enkele  act  van  Provisorschap  heeft 
uitgeoefend.  Daarentegen  hadden  Lobs  en  Ahuys,  wier 
aanstelling  hij  bij  afschrifte  overlegt,  van  hunne  benoe* 
mingen  af,  trouw  alle  functien  van  Provisors,  zelfs  met 
aanstelling  van  vice-presidenten  enz,  [dit  hebben  we  ook 
reeds  gezien]  waargenomen.  Eindelijk  beschuldigt  hij  J.  v. 
d.  Steen  dat  hij  gelden  en  intresten  van  kapitalen  aan 
het  Collegie  toebehoorende,  aan  andere  Collegies  had 
gegeven,  om  daarvoor  studenten  te  laten  studeren  ,  waar- 


291 

over  hij  Melis  meermalen ,  doch  te  vergeefs  geklaagd 
heeft,  maar  nu  regt  vraagt. 

Hierop  antwoordde  J.  v.  d.  Steen  bij  naerdere  Repliek 
dd.  1 9  December.  Daarin  verdedigt  lui  nader  de  wetticr- 
heid  zijner  benoeming  tot  Provisor,  vooral  door  aan  te 
toonen  dat  het  Kapittel  wel  degelijk  en  naar  behooren 
geconvoceerd  was;  dat  de  term:  approbante  et  applaudente 
beteekent:  met  applaus  goedgekeurd.  Ook  merkt  hij  op 
dat,  volgens  de  uitdrukking  in  art.  4  der  Statuten ,  de  Pro- 
visor niet  eigenlijk  geëligeerd ,  gekozen,  maar  gedesigneerd , 
aangewezen  moest  worden.  Verder  zet  hij  uiteen  dat  hij  zijn 
Provisorschap  naar  omstandigheid  van  tijd  enz.  zooveel  hij 
kon,  heeft  waargenomen;  maar  vooral  komt  hij  met  nadruk 
op  tegen  de  ingedrongen  Proviseurs  en  de  aanmatiging 
van  Steenoven ,  die  zich  Vicaris-Generaal  van  het  Bisdom 
van  Haarlem  durft  noemen,  terwijl  het  Kapittel  zulk  een 
Vicaris  heeft  in  N.  van  der  Meer.  Ten  aanzien  van  de 
tegen  hem  ingebragte  beschuldigingen  verwijst  hij  Melis 
naar  het  Kapittel.  Daar  kan  hij  zich  beklagen  en  aan  dat 
Kapittel  is  J.  v  d.  Steen  bereid  zich  te  verantwoorden  , 
niet  aan  Melis.  Toch  verdedigt  hij  zich  over  het  uitkeeren 
van  gelden  van  Pulcheria  aan  andere  Collegies  voor  stu- 
denten van  Holland.  Melis  zelf  was  daar  oorzaak  van  , 
daar  hij  studenten  zonder  reden  wegjoeg  of  noodzaakte 
zich  tot  andere  Collegies  te  begeven.  Hij  liet  meer  vreem- 
den dan  Hollanders  toe  Er  waren  toen  van  de  tien  stu- 
denten 5  uit  Brabant,  3  uit  Utrecht  en  maar  2  uit  Hol- 
land. Voor  dat  klein  getal  was  nu  nog  een  vice- president 
aangesteld.  Meermalen  was  M.  daarover  door  J.  v.  d.  St. 
onderhouden  en  daarom  vooral  wilde  M.  liever'  andere 
Provisoren  die  met  hem  heulden  tot  verderf  en  ondergang 
van  het  Seminarie. 

Op  16  Januarij  1723  diende  Melis  weder  bij  het  Hof 
een  Ampliatie  van  naerdere  Rescriptie  in,  ter  bestrijding 


292 

der  verschillende  beweringen  en  argumenten  van  J.  v.  d. 
Steen;  maar  daagt  hem  bovendien  vormelijk  ter  verant- 
woording op  van  zijn  beheer,  —  niet  bij  hem  Melis  — 
maar  bij  het  Souvereine  Hof  van  Brabant,  vermits  het 
Collegie  in  Brabant  gelegen  is  en  de  voogd  teregt  moet 
staan  op  de  plaats,  waar  zijn  pupil  is 

Tegen  die  Ampliatie  van  naerdere  Rescriptie  kwam  J.  v. 
d.  Steen  weder  met  eene  Ampliatie  van  naardere  Replique , 
welke  den  20  Maart  1723  werd  ingediend.  Hij  toont  aan 
dat  al  de  bewijzen  van  M.  slechts  ellendige  chicanes  zijn. 
De  feiten  spreken  te  duidelijk  voor  de  wettigheid  zijner 
aanstelling.  Na  verder  zijn  bestuur  verdedigd  te  hebben , 
legt  hij  nader  uit,  op  welken  grond  en  met  welk  regt 
hij  studenten  van  Holland  in  andere  Collegies  had  laten 
studeren  voor  gelden  van  Pulcheria,  zooals  M.  hem  ver- 
weten had.  Die  gelden  toch  of  Beurzen  zijn  eigenlijk  niet 
uitsluitend  van  Pulcheria  maar  van  het  Seminarie  van 
Haarlem,  waarvan  Pulcheria  zelf  maar  een  gedeelte  en 
eigendom  is. 

Ook  deze  Ampliatie  van  naerdere  Replique  bleef  niet 
onbeantwoord.  Melis  diende  den  10  Mei  1723  nog  eene 
Voordere  Ampliatie  van  naerdere  Rescriptie  in,  niet  veel 
anders  bevattende  dan  herhaling  van  vroegere  beweringen 
en  beschuldigingen.  Maar  nu  dringt  hij  er  op  aan  dat  de 
Acta  Capituli  zullen  overgezonden  worden  ten  bewijze 
dat  de  Acte  der  benoeming  van  J.  v  d.  St.  tot  Provisor 
echt  en  wettig  was.  Immers  alleen  in  die  Acta  was  de 
benoeming  te  vinden,  Dit  was  inderdaad  eene  lastige  vor- 
dering, vermits  de  Acta  Capituli,  en  daarmede  ook  de 
aanstellingen  van  Provisoren,  moeijelijk  in  regten  als 
wettig  konden  erkend  worden.  Het  Kapittel  was  niet  ge- 
woon de  Notulen  te  onderteekenen ,  slechts  eenen  enkelen 
keer  vinden  we  die  Acta  door  behoorlijke  onderteekening 
gewaarmerkt.  Men  had  blijkbaar  op  zulk  een  Proces  niet 


293 

gerekend  Er  schijnt  evenwel  geen  gevolg  aan  deze  vor- 
dering van  Melis  te  zijn  gegeven;  ofschoon  A.  van  den 
Steen,  de  reeds  vroeger  door  ons  vermelde  broeder  van 
J.  v.  d.  Steen,  wel  van  oordeel  was  dat  het  Kapittelboek 
behoorlijk  verzegeld  moest  overgelegd  worden.  Meer  vrees- 
den de  raadslieden  van  J.  v.  d.  St.  voor  een  nader  aan- 
dringen van  Melis  in  zijne  Voordere  Ampliatie  op  verant- 
woording van  het  beheer  bij  het  Hof  van  Brabant.  Ook 
ontzegde  Melis  aan  het  Kapittel  de  bevoegdheid  om  reke- 
ning en  verantwoording  van  de  Provisors  af  te  nemen  , 
en  beweerde  tevens  dat  dit  ook  werkelijk  nooit  geschied 
was.  Uit  de  brieven  van  A.  van  den  Steen  zien  we  eene 
groote  bevreesdheid,  dat  het  Hof  niet  ongenegen  zon  zijn 
dat  regt,  om  rekening  af  te  nemen,  en  daarmede  tevens 
het  opperbestuur  over  Pulcheria  zich  aan  te  matigen.  Ook 
geloofde  A.  v.  d.  Steen  niet  dat  er  ooit  rekenschap  van 
het  beheer  over  het  Collegie  door  de  Provisors  aan  het 
Kapittel  was  afgelegd  en  toch  was  zulk  eene  verantwoor- 
ding bij  de  Beurzen-stichtingen  bepaald.  Wegens  de  tijds- 
omstandigheden, schrijft  hij  verder,  zijn  die  Fundatiën 
allen  te  zamen  als  in  eene  massa  vermengd  en  beheerd, 
wel  ter  goeder  trouw  en  volkomen  eerlijk,  maar  niet  in 
den  behoorlijken  vorm.  Op  deze  zaak  moeten  we  later 
terugkomen,  waarbij  wij  dan  pastoor  Stafford  in  1784 
die  handelwijze  met  de  Beurzen  nader  zullen  zien  toelich- 
ten en  verdedigen. 

J.  v.  d.  Steen  wilde  op  de  laatste  Voordere  Ampliatie 
van  Melis  antwoorden,  maar  wijl  zijn  Advokaat  in  zijne 
instructies  over  dat  antwoord,  niets  vond  tot  staving  van 
het  regt  en  de  bevoegdheid  des  Kapittels  om  rekening 
en  verantwoording  der  Provisoren  af  te  nemen ,  werd  men 
te  rade  eenvoudig  bij  het  ingediend  request,  hierboven 
door  ons  medegedeeld,  te  blijven  persisteren,  ten  einde 
de  zaak  niet  tot   in   het   oneindige  voort  te  doen    duren. 


294 

De  Advokaat  Kingler  stelde  alzoo  in  zijn  brief  van  13 
Mei  1723  aan  J.  v.  d.  Steen  voor  ,/simpliciter  te  persis- 
teren om  partije  op  dijen  middel  de  lange  wegh  aff  te 
snijden  ende  bij  Duplicque  de  saecke  te  doen  sluiten." 

Aan  dien  raad  schijnt  J.  v.  d.  Steen  zich  gehouden  te 
hebben;  althans  we  vinden  zijnerzijds  geen  «voordere 
Ampliatie"  enz.  of  iets  dergelijks  meer.  De  zaak  was  dan 
ook  tot  staat  van  wijzen  gekomen  en  op  het  punt  door 
uitspraak  van  het  Hof  van  Brabant  weldra  beëindigd  te 
worden ,  toen  de  jansenisten ,  zeker  voorziende  dat  de  be- 
slissing te  hunnen  nadeele  zou  uitvallen,  eensklaps  eene 
andere  wending  aan  de  zaak  gaven,  door  ze  bij  het  Hof 
van  Holland  te  brengen,  hetwelk  (ze  hadden  dit  meer- 
malen ondervonden)  voor  hen  tegen  de  katholieken  partij 
plagt  te  trekken.  Bij  requeste  alzoo  van  28  April  1724 
verzochten  Lobs  en  Ahuys  aan  den  Hove  van  Holland 
een  „Mandement" ,  waarbij  aan  hunne  tegenpartij  ,op 
seekere  groote  peene  jegens  de  hoge  overigheyt  te  ver- 
beuren, sij  geinterdiceerd,  met  de  voorn,  proceduuren 
voort  te  vaaren ,  maar  ter  contrarie  geordonneert,  de  voorsz. 
proceduuren,  kost-  en  schaedeloos  aff  te  doen ,  met  inter- 
dictie van  gelijke  meer  te  doen ,  en  haar  verders  geor- 
donneert, in  cas  sij  mogten  meenen  eenigh  regt,  wegens 
pretense  aanstellinge  van  de  gemelde  Johannes  van  den 
Steen  en  Gerart  Wykersloot  tot  proviseuren  van  't  ge- 
melt  Collegie  te  hebben,  't  selve  te  institueren  voor  desen 
Hoven"  enz.  De  reden  welke  zij  daarvoor  aanvoerden  was, 
dat  «een  questie  tusschen  Hollanders ,  alle  in  Holland 
wonende  en  over  een  Hollands  Collegie,  in  cas  van  pro- 
ces niet  anders  als  in  dese  provintie  konde  worden  ge- 
ventileert."  Dit  hadden  ze  dan  wel  vrij  laat  ingezien, 
nadat  reeds  zoolang  voor  het  Hof  van  Brabant  geproce- 
deerd was,  tot  de  zaak  daar  zou  beslist  worden. 

Nu  kwam  Reinier  Hoynck,  Advokaat  te  's  Gravenhage^ 


295 

broeder  van  den  ons  bekenden  C.  Hoynck ,  in  de  zaak  en 
schreef  voor  den  Procureur  van  J.  v.  d  Steen  en  v.  Wijcker- 
sloot,  met  name  S.  Thierry  de  Bije,  eene  /,Corte  Me- 
morie" die  genoemde  Procureur  aan  het  Hof  schijnt  over- 
gelegd te  hebben.  In  dat  stuk  wordt  aangetoond ,  dat  Lobs 
en  Ahuys  volstrekt  niets  met  de  zaak  uit  te  staan  hebben. 
Het  Proces  was  tegen  den  president  Melis ,  in  Brabant 
woonachtig ,  over  een  gesticht  in  Brabant  gelegen.  Verder 
wordt  op  het  onzinnige  en  onregtvaardige  gewezen  van 
den  eisch  om  een  geding  dat  tot  staat  van  wijzen  was  ge- 
bragt,  gewelddadig  te  doen  schorsen;  terwijl  intusschen 
Melis  in  Brabant  zijne  zaak  vrijelijk  konde  doorzetten  ; 
en  werkelijk,  deze  deed  zulks  ook,  want  den  4  Mei  1724 
diende  hij  bij  den  Souvereinen  Raad  van  Brabant  nog  een 
zoogenaamd  „request  civiel"  in,  waarbij  hij  vordert  dat 
J.  v.  d.  Steen  gedwongen  zal  worden  voor  dien  Raad  reken- 
schap over  zijn  gevoerd  beheer  van  Pulcheria  af  te  leggen: 
't  geen  de  Advokaat  Kingler  eene  //kwaadtrouwige  handel- 
wijze van  Melis"  noemt  en  J.  v.  d.  Steen  in  zijne  instructies 
aan  dien  Advokaat  beschouwt  als  een  listig  middel,  om 
het  geding  slepend  te  houden;  terwijl  Lobs  en  Ahuys  in 
Holland  werken  om  het  Proces  van  den  kant  van  J.  v,  d. 
Steen  c.  s.  te  doen  schorsen.  Ondertusschen,  zegt  hij  ver- 
der, gaat  Melis  voort  in  Pulcheria  alles  te  doen  zonder 
de  wettige  Pro\  isoren  te  kennen ,  en  matigen  de  inge- 
drongen Provisoren  zich  het  begeven  der  Beurzen  aan  ,  enz. 
Met  dat  al ,  wat  ook  de  Advokaten  van  J.  v.  d.  Steen 
in  het  werk  stelden,  hoe  het  Kapittel  ook  tegen  den  wille- 
keurigen  en  gewelddadigen  maatregel  in  verzet  kwam , 
het  Hof  van  Holland  gaf  den  jansenisten  regtsingang  en 
vaardigde  overeenkomstig  hun  verlangen  het  zoogenaamd 
^Mandement  pénal"  uit.  Het  Proces  voor  het  Hof  van 
Brabant  werd  alzoo  geschorst;  maar  nu  appelleerde  J.  v. 
d.  Steen  op  den  Hoogen  Raad,  Deze  poogde  eerst  partijen 


296 

tot  eene  schikking  te  brengen ,  en  deed  een  voorstel.  Na 
raadpleging  met  het  Kapittel,  vond  J.  v.  d.  Steen  groot 
bezwaar  in  het  voorstel ,  vooral  wijl  daarbij  onder  anderen 
van  den  kant  der  jansenisten  sterk  werd  aangedrongen  op 
het  overleggen  van  een  Inventaris  van  al  de  bezittingen 
van  Pulcheria.  Men  vertrouwde  dat  natuurlijk  niet  en 
vermoedde  dat  de  jansenisten  daarmede  op  't  oog  hadden, 
zooals  J.  v.  d.  Steen  het  uitdrukt,  «om  't  aen  de  Fiscaal 
te  helpen,  of  iets  anders";  maar  bovendien  ook,  en  dat 
was  inzonderheid  de  reden,  waarom  de  Procureur  en  de 
Advokaten  van  J.  v.  d.  Steen  (R.  Hoynck  en  J.  van  Schagen) 
,/het  accoordt  hinc  inde  hebben  afgebroocken,  omdat  par- 
tijen daarop  mordicus  bleeven  inhereren,  dat  in  cas  van 
overleyden  van  den  president  niet  alleen  bij  ons  [door  het 
Kapittel  van  Haarlem]  maar  oock  bij  haar  [door  de  jan- 
senisten] eenige  personen  souden  worden  opgegeven,  waar- 
uyt  myn  Heeren  van  den  Hoogen  Raade  alsdan  een  pre- 
sident souden  verkiesen  en  wij  hebben  geoordeelt  dat 
(buyten  de  gerequireerde  inventarisatie  ende  het  stellen 
van  cautie)  zulcx  eene  propositie  was,  die  voor  ulieden 
onaannemelijck  was ,  soodat  wij  het  daarbij  zullen  laaten 
berusten."  Geen  wonder  inderdaad,  dat  men  de  keuze  van 
een  president  van  het  Seminarie  niet  aan  een  geregtshof 
in  Holland  wilde  overlaten  en  dan  nog  wel  op  mede  voor- 
dragt  ook  van  de  jansenisten.  Dat  was  toch  al  te  ongerijmd. 
Nu  dan  de  voorgestelde  schikking  om  de  volstrekte 
onaannemelijkheid  was  afgesprongen,  bleef  er  niets  anders 
over  dan  het  Proces  bij  den  Hoogen  Raad  als  eerste  in- 
stantie in  te  stellen  en  zulks  ter  voorkoming  van  een 
proces  bij  het  Hof  van  Holland ,  waar  de  jansenisten  liever 
bij  procedeerden ,  wijl  dat  geregtshof  sterk  op  hunne  hand 
was.  De  uitspraak  echter  van  den  Hoogen  Raad,  die  men 
in  't  begin  van  Maart  1725  te  gemoet  zag,  liet  zich  wach- 
ten. Uit  een  brief  van  den  procureur  Thierry  de  Bije  aan 


297 

J.  v.  d.  Steen,  den  26  Maart  1725  geschreven,  blijkt,  dat  toen 
nog  geen  uitspraak  gevallen  was,  alhoewel  men  die  zeker 
had  verwacht;  maar  hij  schrijft  daarbij  dat  beide  andere 
Advokaten  van  't  Kapittel  » nevens  mij  van  opinie  syn 
(dog  sulx  in  secretesse  onder  ons)  dat  de  Rade  ons  sul- 
len stellen,  gelijk  dat  genoemt  word  hors  de  cour,  hors 
de  proces ,  dat  is,  se  zijn  van  oordeel,  dat  de  sake  geen 
object  is  van  justitie,  en  dat  vervolgens  de  aangevangen 
procedures  alhier  in  't  geheel  cesseren  en  vervallen;  dit 
soo  sijnde,  waren  onse  handen  alhier  geheel  vrij,  en  ver- 
volgens waren  wij  bevoegt  ons  regt  onbeschroomt  in  Bra- 
bant te  vervolgen." 

Of  die  meening  zich  werkelijk  heeft  bevestigd,  kunnen 
we ,  bij  gebrek  aan  bescheiden  ,  niet  zeggen ,  maar  zeker 
is  het  dat  de  zaak  zoowel  in  Holland  als  in  Brabant  onbe- 
slist is  gebleven  en  geen  van  beide  de  Geregtshoven  uit- 
spraak heeft  willen  of  kunnen  doen.  In  een  brief  van 
1  Junij  1725  schrijft  A.  van  den  Steen  aan  zijn  broeder 
dat  Melis  hem  had  gezegd,  dat  ,/in  Hollant  is  interdictie 
gegeven  van  niet  voorts  te  gaen  soodat  daarmede  die  saecke 
soo  in  Hollant  als  hier  [Brabant]  gestateert  blijft  om  niet 
te  seggen :  ad  calendas  Graecas."  Wij  vernemen  dan  ook 
niets  meer  van  het  Proces  of  van  eenige  nadere  regter- 
lijke  beslissing. 

Hier  houden  de  stukken  over  het  pleidooi  op.  Eerst  drie 
jaren  later  vernemen  we  nog  iets  van  het  Proces,  even- 
wel niets  anders  dan  dat  de  zaak  aan  beide  geregtshoven 
onafgedaan  bleef.  Den  28  Julij  1728  meldt  J  v.  d.  Steen 
aan  R.  Hoynck,  dat  de  Nuntius  hem  gevraagd  had,  hoe 
het  in  den  Haag  met  de  zaak  stond  en  in  een  brief  van 
den  Secretaris  van  den  Bisschop  van  Brugge,  dd.  26 
Augustus  1729  aan  C.  Hoynck,  lezen  we:  /yIl  y  a  en- 
core  un  Proces  qui  roule  contre  lui  [Melis]  au  conseil  de 
Brabant  de  la    part  des  Proviseurs,    qui   1'ont   attaque." 


298 

Daarom  bevreemde  het  ons  zeer  in  de  Acta  Capituli , 
onder  de  notulen  der  vergadering  van  6  October  1772, 
door  pastoor  Stafford ,  Deken  van  het  Kapittel  te  zien  aan- 
geteekend  dat  hij,  ingevolge  de  lastgeving,  hem  in  eene 
vorige  vergadering  opgedragen,  het  Kapittel  bij  den  Aarts- 
priester van  de  Capelle,  alsook  bij  Wynouts,  pastoor  van 
Overveen  en  onder-aartspriester  (zooveel  als  Deken)  van 
Kennemerland  en  bij  van  Burik ,  pastoor  van  Noordwijk , 
die  allen  tegen  het  Kapittel  waren,  verdedigd  had  als  den 
voormuur  tegen  de  jansenisten  en  als  het  behoud  van  het 
Hollandsen  Collegie  Pulcheria ,  „zooals  blijkt",  zegt  hij 
«uit  het  Proces  dat  wij  ten  jare  1724-  tegen  de  jansenisten 
op  grond  van  het  regt  des  Kapittels  bij  het  opperste  ge- 
regtshof  van  's  Gravenhage  gewonnen  hebben."  ')  Stafford 
schijnt,  zooals  wel  eensmeer  gebeurde,  door  zijn  geest- 
drift voor  de  zaak  van  het  Kapittel  zich  wat  sterk  uitge- 
drukt te  hebben  of  anders  in  een  verkeerden  waan  daar- 
omtrent geweest  te  zijn.  Het  valt  evenwel  niet  te  ontken- 
nen, dat  het  behoud  van  het  Collegie  grootendeels  aan 
de  zorgen  en  inspanning  van  het  Kapittel ,  vooral  van 
J    v.  d.  Steen  te  danken  is  geweest. 

Intusschen  had  Melis  afstand  van  zijn  presidentschap 
gedaan  en  was  Barchman  Wuytiers  2)  die  in  1725  de  tweede 

1)  fReddidit  A.  D.  Decanns  [J.  Stafford]  rationem  comraissionis  sibi  in 
ultima  congresatione  commissae,  uimirum  se  exposuisse  AA.  DD.  van  de 
Capelle ,  Wyaouts  et  vaD  Burik,  quod  Capitulum  Harleraense  sit  antemu- 
rale  contra  jansenistas  ,  atque  ex  Capituli  conservatione  Collegii  nostri  adeoque 
et  totius  Missionis  nostrae  pendeat  conservatio ,  uti  patet  ex  lite,  quaia 
saeculi  hujus  anuo  24  contra  jansenistas,  suffragante  jure  Capituli,  coram 
tribunali  supremi  Cousilii   Hagae  Coinitis  lucrati  sumus." 

2)  Volgens  Backhuysen  was  hij  reeds  spoedig  ba  zijne  terugkomst  uit 
Frankrijk,  waar  hij  heimelijk  door  den  Bisschop  van  Seuez  priester  gewijd  was, 
tot  Vice-President  van  het  Collegie  tegen  den  wil  der  wettige  Provisoren  aange- 
steld en  plagt  hij  daar  in  't  geheim  met  goed  gesloten  deuren  de  H.  Mis  te  lezen. 
„Cum  Janseniana  dogmata,  [zoo  lezen  wij  in  het  Handschrift  van  Backhuy- 
sen   getiteld :     Catalogus  sru  comjiendiosa  descriplio  sacerdotum  refractario- 


299 

pseudo-aartsbisschop  na  Steenoven  werd,  door  de  zooge- 
naamde provisoren  Lobs  en  Ahuys  tot  president  aange- 
steld. Hoynck  en  de  Internuntius  waren  met  de  zaak 
verlegen  en  wisten  niet  of  men  daartegen  op  moest  komen. 
De  Fiscaal  van  het  Hof  van  Brabant  was  goed  bevriend 
met  A.  v.  d.  Steen,  broeder  van  J.  v.  d.  Steen  en  zou 
wel  werk  van  de  zaak  hebben  kunnen  maken ,  maar  de 
Advokaat  R.  Hoynck  in  den  Haag  was,  na  overleg  met 
J.  v.  d.  Steen,  van  oordeel,  dat  het  in  de  gegevene  omstan- 
digheden raadzaam  was  zich  te  houden,  als  wist  men  het 
niet.  Eene  actie  tegen  de  jansenisten  daarover  in  te  stel- 
len zou  al  ligt  de  zaak  van  de  erkenning-  van  J.  v.  d.  Steen 
als  Apostolisch  Vicaris,  welke  toen  juist  bij  de  Staten  van 
Holland  aanhangig  was,  benadeelen.  Men  besloot  alzoo 
niets  tegen  deze  nieuwe  aanmatiging  der  jansenisten  te  doen. 

Ten  laatste  echter  kwam  er  gelukkig  een  ander  einde 
aan  de  zaak ,  waardoor  het  Collegie  voor  goed  van  de 
jansenisten  verlost  werd. 

Door  zamenwerking  van  de  Universiteit  van  Leuven 
met  den  Kardinaal  d'Alsace,  Aartsbisschop  van  Mechelen, 
werden  in  1729  maatregelen  tegen  de  jansenistische  Pro- 
fessoren aan  de  Universiteit  genomen.  Dertien  werden 
kerkregtelijk  gedagvaard  om  de  Bul  Unigenitus  ,/simpli- 
citer"  aan  te  nemen  en  zich  zoodoende  van  de  verdenking 
van  jansenismus  die  op  hen  lag,  te  zuiveren.  Op  hunne 
weigering  werden  ze  door  de  vijf  faculteiten  van  de  Univer- 
siteit afgezet ,  waaronder  in  een  brief  van  pastoor  Schou- 
wen, pastoor  van  Duifjeskerk  te  Amsterdam,  dd.  29  April 

rum,  qui  in  Behjio  confoederato  ab  E'desia  Romano-Catholica  defecerunf] 
ac  factionis  novellas  sententias  jam  abunde  edoctus  esset  et  aliis  informandis 
par  crederetur,  a  praetenso  Capitulo  Ultrajectioo  evocatus,  iD  Belgium  venit, 
sedemque  Lovanii  posuit  ia  Collegio  Hollaodico  sive  Divae  Pulcheriae,  ac 
mos,  legitimis  provisoribus  invitis  ac  reluctantibus  ,  istius  Collegii  Vice- 
praeses  coDstituitur ,  ubi  valvis  arcte  clausis,  sacra  solebat  peragere.  Celabat 
quoque  Lovauii  se  ordinatum,   idque  solum  intimis  uotuni  erat." 


300 

1729  aan  C.  Hoynck ,  die  er  hem  over  geschreven  had, 
genoemd  worden  :  van  Tieghem,  Bessemers,  Vuren,  Cinck, 
Porringho  en  de  Regent  en  Subregent  van  't  nieuw  Collegie. 
De  standvastige  houding  van  de  Aartshertogin  van  Oosten- 
rijk Maria  Elisabeth ,  zuster  van  Keizer  Karel  VI ,  die 
voor  haren  broeder  den  Keizer  als  Gouvernante  over  België 
of  de  Oostenrijksche  Nederlanden  het  bewind  voerde,  bragt 
veel  toe  aan  het  volkomen  gelukken  van  de  maatregelen 
tegen  de  jansenisten.  Allen  verlieten  België,  uitgenomen 
alleen  de  genoemde  Cinck.  fcWij  kunnen",  zoo  schreef 
pastoor  Schouwen  aan  C.  Hoynck,  dd.  22  Augustus  1729, 
„ons  niet  genoeg  uytdrukken  omtrent  de  blijdschap  die 
wij  gevoelen  door  de  standvastigheyd  van  de  Aartsherto- 
ginne  en  de  Universiteyt  om  het  janseniste  gespuys  te 
verdrijven,  Cinck  hoor  ik  dat  nog  te  Leuven  is.  Misschien 
wil  die  als  martelaar  sterven  of  denkt  zijn  toevlugt  als 
voren  te  neemen  tot  het  Hoy  van  de  Wildeman  [?]" 

Er  schijnt  evenwel  in  den  beginne  eenige  moeijelijkheid 
gerezen  te  zijn  tusschen  den  Rector  magnificus  van  de 
Universiteit ,  die  toen  een  leek  was,  en  de  ofBcialiteit  van 
Mechelen ,  in  dien  zin ,  dat  de  Rector  magnificus  op  eigen 
gezag  en  buiten  de  ofBcialiteit  om,  de  jansenisten  wilde 
dagvaarden  en  afzetten,  hetgeen  eene  ongehoorde  aanma- 
tiging zoude  geweest  zijn  van  eene  leekenregtbank  in  ge- 
loofszaken en  alligt  aanleiding  zou  gegeven  hebben  tot 
eene  inmenging  van  het  wereldlijk  gezag.  Doch  gelukkig 
zag  de  Rector  magnificus  't  weldra  beter  in  en  de  veroor- 
deeling der  jansenisten  ging  van  de  kerkelijke  officialiteit 
van  Mechelen  uit.  Pastoor  Schouwen  van  Amsterdam  , 
altijd  druk  in  de  weer  tegen  de  jansenisten,  zorgde  voor 
eene  Hollandsche  vertaling  van  de  kerkregtelijke  uitspraak 
en  vonnissen.  Wat  algemeen  bevreemding  wekte,  en  niet 
zonder  reden,  was  dat  onze  Melis,  die  toch  ook  als  pro- 
fessor aan  de  Universiteit  verbonden  was,  onder  de  gedag- 


301 

vaarden  niet  genoemd  werd  en  dus  ook  geen  veroordeeling 
of  vonnis  onderging.  Misschien  heeft  men  het  niet  noodig 
geacht,  wijl  hij  zich  reeds  vrijwillig  uit  de  voeten  had  ge- 
maakt. Den  9  April  1729  had  hij  Leuven  verlaten  en  bij  den 
jansenistischen  pastoor  van  het  Beggijnhof  te  Delft  Broe- 
dereen zijn  intrek  genomen.  Waarschijnlijk  had  hij  de  storm 
zien  aankomen.  Den  10  J  ui  ij  1729  schreef  pastoor  Schou- 
wen aan  C.  Hoynck:  vIk  heb  met  vermaak  van  de  Lo- 
vense  Bode  gehoort,  dat  de  Universiteit  de  13  ex  albo 
universitatis  zoude  schrappen,  nisi  admittant  Constitutio- 
nem  etc.  en  dat  de  jansenisten  uit  het  Hollandsche  Collegie 
met  sac  en  pak  verhuist  zijn."  Toch  was  er  een  overge- 
bleven, Verdonck  namelijk,  die  door  Melis  tot  administrator 
was  aangesteld.  Hij  bleef  daar  nog  tot  in  Mei  1730, 
toen  ook  hij  er  uit  gezet  werd,  zooals  we  aanstonds  zul- 
len zien. 

Nu  kwam  de  moeijelijkheid  om  het  ongelukkig  Collegie, 
dat  zoolang  in  de  handen  der  jansenisten  geweest  was  , 
wederom  te  regelen  en  van  een  goed  katholiek  adminis- 
trator te  voorzien.  De  keus  viel  op  David  van  der  Mije, 
(zóó  schrijft  hij  zelf  zijn  naam),  pastoor  te  Voorburg  en 
neef  van  Hoynck.  De  zaak  moest  echter  voorzigtig  wor- 
den aangelegd ;  vooral  moest  gezorgd  worden  dat  de  Pro- 
visoren  J.  v.  d.  Steen  en  J.  S.  H.  Oem  ')  er  geheel  buiten 
bleven;  wijl  anders  alles  voor  hen  van  den  kant  der  janse- 
nisten die  in  Holland  alvermogend  waren,  te  vreezen  was. 
Spinelli  (sedert  1725  Nuntius)  die  zich  nu  in  het  belang 
der  Missie  met  Pulcheria  ging  bemoeijen,  nam,  als  naar 
gewoonte,  Hoynck,  toenmaals  Vicaris- Generaal,  in  den 
arm.  Hij  schreef  hem  den  19  December  1729  het  volgende: 

1)  Oem  was,  na  overlijden  van  G.  v.  Wijckersloot,  den  3  Augustus  1728 
door  J.  v.  d.  Steen  op  gelijke  wijze  als  zijn  voorganger  tot  Provisor  aan- 
gesteld ,  met  goedkeuring  en  toejuiching  van  het  Kapittel  „approbante  et 
applaudente  Capitulo." 


302 

*Vous  savés,  Monsieur,  Ie  projet,  que  nous  avons 
formé  depuis  long-tems  touchant  Ie  College  de  Pulcheria  , 
et  que  ne  voulant  pas  paroitre  par  moi  même  j'ai  fait 
agir  1'Umversité.  Elle  a  fait  enfin  une  representance  a 
'S.  A.  [de  Gouvernante]  dans  laquelle  on  exposé  tout 
1'état  de  ce  College,  et  sans  prendre  aucune  conclu- 
sion  pertinente,  on  se  borne  a  suplier  S.  A.  Sme  en  ter- 
mes  generaux  de  vouloir  empecher  la  ruine  d'une  si  belle 
fondation.  Nótre  dessein  est  que  la  cour  y  niette  un  Ad- 
ministrateur pro  interim  comme  on  a  fait  au  College  Alti- 
collense,  par  ce  qu'  aiant  cela,  nous  aurons  tout  avec  Ie 
tems.  Cependant  pour  agir  avec  ordre  j'ai  insinué  moi- 
même  que  devant  que  de  rien  ordonner,  on  pouroit  en- 
tendre  1'avis  de  quelque  conseil ,  et  des  Fiscaux  de  S.  M. 
[van  den  Keizer].  On  a  suivi  mon  plan,  et  on  a  envoié 
la  Requête  de  1'Université  a  1'avis  du  conseil  de  Malines 
et  de  ses  Fiscaux ;  mais  comme  ces  Messieurs ,  n'etant 
pas  au  fait  de  1'affaire,  pouroient  peut  être  s'écarter  de 
mes  vues,  j'ai  cru  necessaire  d'écrire  deux  lettres,  1'une 
a  MT  Ie  President,  et  1'autre  a  Mr  Deckers,  pour  les 
prier  de  vouloir  me  seconder.  Je  ne  leur  explique  pas 
1'état  de  la  question,  parce  que  cela  m'auroit  mené  trop- 
loin.,  mais  je  les  renvoie  a  vous,  Monsieur,  et  je  les  prie 
de  vous  entendre.  Si  vous  ètes  donc  en  etat  de  sortir, 
vous  me  ferés  grand  plaisir  d'aller  trouver  MT  Ie  Presi- 
dent, et  de  lui  en  parier  a  mon  nom ;  autrement  il  faudra 
que  Mr  Deckers  prenne  la  peine  d'aller  vous  trouver,  et 
d'en  faire  ensuite  raport  a  son  chef.  Je  ne  croi  pas,  Mon- 
sieur, que  vous  aies  besoin  d'instruction,  car  vous  ètes 
assés  au  fait  de  la  question  et  aves  trop  d'esprit,  pour 
que  vous  aiés  besoin  qu'on  vous  sugere  les  raisons  qui 
nous  assistent.  Je  vous  dirai  seulement  que  ce  que  je 
souhaite  d'obtenir  du  conseil  de  Malines  pour  Ie  present, 
est  qu'il  donne  son  avis  a  peu  pres  dans  ces  termes :  que 


303 

Ie  College  étant  comme  abandonné ,  et  paroissant  que  les 
Refractaires  de  Hollande  veulent  s'en  emparer ,  dans  1'in- 
tention,  peut  être,  de  Ie  vendre,  il  est  de  1'interêt  de 
S.  M.  de  maintenir  les  fondations  pieuses  faites  dans  ses 
Etats:  et  que  par  consequence  S.  A  S.  pouroit  ètre  servie 
d'y  mettre  un  Administrateur  nomine  Regio,  au  quel  on 
devroit  donner  auparavant  un  Inventaire  des  Biens  tant 
meubles,  qu'imeubles  apartenans  ïi  ce  College." 

Het  plan  van  den  Nuntius  werd  opgevolgd,  doch  met 
deze  wijziging,  dat  niet  „Ie  conseil  de  Malines"  maar  „Ie 
conseil  privé"  het  Request  met  zijn  ondersteunend  advies 
aan  de  Gouvernante  zou  opzenden.  De  zaak  onderging 
daardoor  eenige  vertraging;  maar  den  19  Mei  1730  kreeg 
ze  voor  goed  haar  beslag.  In  een  brief  van  Montalto  , 
Auditeur  van  den  Nuntius,  aan  C.  Hoynck,  dd.  20  Mei 
1730,  lezen  we  de  heugelijke  tijding  dat  de  noodlottige 
strijd,  die  sedert  1722,  alzoo  nagenoeg  acht  jaren  lang, 
met  de  jansenisten  over  het  Seminarie  van  het  Bisdom 
van  Haarlem  moest  gevoerd  worden ,  eindelijk  eene  ge- 
lukkige beëindiging  erlangd  had. 

z/Mr  Ie  Procureur  General  de  Brabant" ,  zoo  lezen  we 
in  dien  brief,  «est  retourné  hier  au  soir  de  Louvain,  ou 
il  a  mis  en  exécution  les  ordres  de  S.  A.  S.  [de  Gouver- 
nante] au  sujet  du  College  de  Pulcherie,  ajant  chassé 
Verdonck  et  installé  Mr  van  der  Mey  pour  Administrateur. 
11  faut  que  Messieurs  de  la  nouvelle  Eglise  [de  janse- 
nisten] ne  s'attendoient  pas  a  une  telle  revolution,  ajant 
laissé  tout  dans  Ie  College,  qui  se  trouve  bien  en  ordre 
et  bien  meublé  dans  la  chapelle,  et  partout  jusque  a  la 
cuisine.  On  y  trouva  Ie  manuel ,  mais  pour  les  Papiers, 
Verdonck  a  declaré  qxiune  partie  est  entre  les  mains  de 
Melis  et  un'  autre  partie  entre  celles  de  Mr  van  de  Steen, 
President  de  Luxembourg.  Graces  a,  Dieu  que  cette  affaire 
est  terminée  de  la  sorte." 


304 

Den  29  Mei  schreef  de  Nuntius  zelf  aan  Hoynck : 
^Graces  au  Seigneur,  1'affaire  du  College  de  S.  Pulcherie 
de  Louvain  est  deja  terminée  aussi  avantageusement  que 
nous  pouvions  Ie  souhaiter  pour  Ie  bien  de  la  Religion 
et  de  la  Mission  en  Hollande;  S.  A.  S.  en  aiant  fait  chas- 
ser  par  Ie  Procureur  General  du  conseil  de  Brabant  Ie 
Prêtre  schismatique,  qui  s'en  disoit  Ie  pretendu  Admini- 
strateur, y  aiant  fait  établir  Ie  Sr  David  van  der  Meij , 
que  je  lui  avois  proposé.  Comme  vous  aves  beaucoup 
contribué,  Monsieur,  k  ce  succes  par  tous  les  soins,  et 
les  peines ,  que  vous  vous  ètes  données  pour  y  parvenir, 
je  me  suis  cru  obligé  de  vous  en  donner  part,  ne  dou- 
tant  pas  que  Ie  zele  infatigable,  que  vous  aves  toujours 
fait  paroitre  pour  la  bonne  cause,  ne  vous  en  fasse  gouter 
Ie  fruit  avec  toute  la  joie  imaginable." 

Hoynck  gaf  wederkeerig  in  zijn  antwoord  van  30  Mei 
alle  eer  van  den  goeden  uitslag  aan  den  Nuntius:  ,Ce 
succes  si  considerable" ,  schreef  hij:  «eternisera  la  gloire 
du  ministère  de  V.  Exc.  et  fera  une  perpétuelle  obliga- 
tion  de  la  Mission  d'Hollande  envers  Elle  et  je  ne  man- 
querai  pas  de  la  faire  sentir  a  tous  ceux  qui  ont  a  coeur 
Ie  bien  commun  de  cette  portion  de  1'Eglise." 

Ook  J.  v.  d.  Steen  bedankte  Hoynck  vurig  »au  nom 
de  la  mission  de  Hollande  de  tous  les  bons  offices  que 
vous  avez  rendus  au  Pulcherie  avec  si  bon  succes.  La 
Mission  en  recueillera  de  bons  fruits."  Verder  schrijft  hij 
nog:  r/Jai  parlé  amplement  avec  mon  frère  [A.  van  den 
Steen  die,  zooals  we  gezien  hebben,  in  het  Proces  voor 
de  Provisoren  met  allen  ijver  gewerkt  had  en  nu  niet  zeer 
tevreden  was  dat  men,  buiten  de  Provisoren  om,  zoo  hij 
meende,  de  zaak  beëindigd  had]  et  avoué,  que  tout  etoit 
fait  avec  mon  consentement,  ne  vojant  autre  mojen  de  sau- 
ver  Ie  College  et  Ie  tirer  des  mains  des  jansenistes,  dont  il 
etoit  un  peu  étonné ;  mais  bien  aise ,  disant  que  tout  ce 


305 

qu'il  avoit  fait  dans  cette  affaire  n'a  été  que  pour  me, 
etant  Ie  vrai  proviseur,  maintenir  et  empecher  que  la  cour 
ne  deviendroit  maitre  de  1'hereditage  des  Hollandois  avec 
exclusion  des  proviseurs;  mais  presentement  ajant  tout 
entendu  il  etoit  contant  et  seroit  ami  de  monsieur  van  der 
Mije;  ainsi  j'espere  que  tout  ira  bien  de  ce  coté  la,  mais 
il  faut  que  je  premie  mes  mesures  contre  la  fureur  des 
jansenistes;  car  si  ils  pouvoient  prouver  qu'  avoit  eu  la 
main  clans  cette  affaire  ils  me  joueroient  un  mauvais  tour." 

De  nieuwe  Administrator  ad  interim  was  uiterst  tevre- 
den over  den  afloop.  In  brieven  aan  C.  en  R.  Hoynck 
deelt  hij  met  blijkbaar  genoegen  bijzonderheden  mee  over 
zijne  intrede  in  Pulcheria  den  19  Mei  1729,  onder  ge- 
leide van  den  Procureur-Generaal  van  Brabant,  die  aan 
Verdonk  en  van  der  Mije  voorlezing  deed  van  den  hem 
opgedragen  last,  namelijk  dat  //Verdonck  van  de  Aarts- 
hertogin  wierd  afgestelt  van  zijne  commissi  van  Melis 
gekregen  en  dat  ik"  [van  der  Mije  schrijft  dit  zóó]  «van 
haer  hoogheit  wierd  aangestelt  als  directeur  en  adminis- 
trateur provisionel  van  't  Hollands  Collegi;  en  dat  hij 
zoude  hebben  op  te  geven  alle  goederen,  pampieren  etc. 
tot  het  Collegi  horende  om  daarvan  een  Inventaris  te 
maken."  Dit  geschiedde  dan  ook  terstond  en  Verdonck 
*een  wijnig  ziek  zijnde",  schrijft  v.  d  Mije,  *ende  nog 
meerder  ontstelt  na  enige  protestaatsien  te  willen  doen, 
was  als  een  lam  en  kon  in  Leuven  geen  notaris  vinden 
om  zijn  protestaatie  te  doen  en,  schoon  een  so  stout  zoude 
gevonden  zijn  geweest,  zoude  het  niet  geholpen  hebben." 

Alles  werd,  zooals  de  Auditeur  van  den  Nuntius  schreef 
(zie  bladz.  303  hierboven),  uitgenomen  enkele  papieren  , 
in  orde  bevonden  en  men  meende  dat  de  jansenisten  niets 
uit  het  Collefne  hadden  medegenomen.  Later  echter  is  het 
anders  gebleken.  We  lezen  namelijk  in  een  brief  van 
pastoor  Stafford,  dd,  20  December  3  784,  aan  den  toen- 

Bijdrageu  Gesch.  Bisd.  v.  Haarlem  VlIItDeel  20 


306 

maligen  president  van  Leempoel ,  waarvan  hij  ons  een 
eigenhandig  afschrift  bewaard  heeft ,  *dat  volgens  hetgeen 
diezelfde  van  der  Mije  in  't  jaar  1733  bevonden  had, 
het  Collegie  onder  het  ongelukkig  praesidium  van  Melis 
aan  jaarlijksche  rente  verloren  heeft  ƒ  884-, 8 —  hetwelk 
tegen  4°/0  gerekend  eene  somma  maakt  van  ƒ  22 110. — 
Wat  deze  meer  verduisterd  heeft ,  kan  niet  nagegaan  wor- 
den, dewijl  hij  omtrent  Paschen  1729  uit  Loven  vluch- 
tende, genoegzaam  alle  boeken  en  papieren  of  vooruit- 
gezonden of  medegenomen  heeft."  Verdonck  had  toch 
aan  v.  d.  Mije  met  het  onnoozelste  gezigt  van  de  wereld 
verklaard,  dat  Melis  alleen  den  koopbrief  van  het  Col- 
lege had   medegenomen 

Hoynck  begreep,  dat  er  zoo  min  mogelijk  gerucht  aan 
de  zaak  moest  gegeven  worden ,  om  de  jansenisten  niet 
noodeloos  te  verbitteren  en  geen  represailles  uit  te  lokken. 
De  Nuntius  door  hem  daar  opmerkzaam  op  gemaakt,  zorgde 
dat  er  in  de  Belgische  couranten  geen  woord  van  gerept 
werd  en  v.  d.  Mije  zelf,  die  reeds  voor  de  Hollandsche 
bladen  een  kort  en  eenvoudig  berigt  over  zijne  benoeming 
gereed  had,  nu  door  C.  Hoynck  gewaarschuwd,  zag  ook 
van  de  plaatsing  van  zijn  berigt  af. 

Den  15  Mei  1736  is  Melis  in  Holland,  waarschijnlijk 
ten  huize  van  Broedersen  te  Delft,  bij  wien  hij  zijn  in- 
trek had  genomen ,  overleden.  Eerst  daarna  zegt  Prof. 
Reusens  in  zijne  Notice  nam  v.  cl.  Mije,  tot  dusverre  Ad- 
ministrator ad  interim,  voor  goed  den  titel  aan  van  president 
van  het  Collegie  Pulcheria,  welke  betrekking  hij  bleef  ver- 
vullen tot  aan   zijn   dood,   die   voorviel  den  6   Mei   1749. 

Het  jaar  te  voren,  23  Mei  1748,  was  de  provisor  J.  v. 
d.  Steen,  die  de  ziel  was  geweest  van  het  beschreven 
proces,  overleden,  en  zijn  overgebleven  mede-provisor 
Joannes  Simon  Hermanus  Oem,  die  toen  pastoor  van  Ber- 
kenrode was,  neef  van  v.  d.  Steen ,  benoemde  nu  in  diens 


307 

plaats,  op  gelijke  wijze  als  al  de  laatste  provisoren  be- 
noemd waren,  met  goedkeuring  en  toejuiching  van  het 
Kapittel  »approbante  et  applaudente  Capitulo"  den  pastoor 
van  het  Beggijnhof  te  Amsterdam  Adrianus  Augustinus 
van  Dijck,  als  blijkt  uit  de  Acta  Capituli  van  8  October 
1718;  en  toen  deze  den  10  October  1751  overleden  was, 
benoemde  diezelfde  Provisor  Oem,  altijd  op  gelijke  wijze 
in  de  Kapittelvergadering  van  18  April  1752  tot  zijn  mede- 
provisor  Claudius  Cavellier,  pastoor  van  de  Poolskerk  te 
Amsterdam.  In  de  Kapittel  vergadering  van  4  October  1763 
legde  genoemde  Cavellier  dien  post  neder  en  werd,  al- 
weder door  Oem ,  de  secretaris  van  het  Kapittel  Joannes 
de  Mooij,  pastoor  van  de  Beemster,  tot  Provisor  benoemd, 
die,  na  overlijden  van  Oem,  dat  op  25  Mei  1771  plaats 
had ,  den  kundigen  en  werkzamen  pastoor  van  het  Beg- 
gijnhof te  Haarlem  Joannes  Stafford,  toen  zoogenaamd 
Vicarius  Generalis  Sedis  Harlemensis  vacantis  en  Deken 
van  het  Kapittel  ,  in  de  Kapittel  vergadering  van  26  Junij 
1771,  op  dezelfde  wijze  als  voortdurend  gebruikelijk 
bleef,  tot  Provisor  aanstelde. 

Keeren  we  nu,  na  de  opvolging  der  verschillende  Pro- 
visoren gedurende  een  aantal  jaren  achtereenvolgens  ge- 
zien te  hebben,  tot  de  Presidenten  terug. 

Toen  van  der  Mije  overleden  was ,  meende  de  toen- 
malige Nuntius  Crivelli  zich  met  de  benoeming;  tot  het 
presidentschap  te  moeten  bemoeijen.  Zijn  Auditeur  schreef 
den  15  Mei  1749  aan  C.  Hoynck  om  inlichting,  hoe  het 
bij  vorige  benoemingen  was  toegegaan ;  te  vergeefs  had 
hij  in  de  Archieven  der  Nuntiatuur  naar  eenige  beschei- 
den daarover  gezocht.  ^Monseigneur  Ie  Nonce",  zoo  lezen 
we  in  dien  brief,  «prevoit  les  pretensions  des  Messieurs 
d'Harlem  mais  il  ne  voudroit  pas  fair  prejudice  a  1'autho- 
rité  de  la  Nonciature,  qui  certainement  s'en  est  melé  la 
dernière  fois "    Hoynck  antwoordde  hem    terstond:    //que 


308 

jamais  la  Nonciature  est  entree  en  cette  affaire,  qui  ap- 
partient  privativement  a  Mrs  d'Harlem",  en  aan  den  Pro- 
visor  Oem  schreef  hij,  toen  de  nieuwe  president  Lelivelt 
benoemd  was:  »Heb  geen  vrees  voor  den  Nuntius  ,  ik  kan 
U  volkomen  gerust  stellen.  Indien  hij  die  dwaasheid  wilde 
begaan  en  eene  bekrachtiging  geven,  die  niet  in  zijne 
magt  is  en  het  nooit  zal  wezen,  het  zoude  een  staats- 
aangelegenheid  worden  bij  het  Brusselsche  Hof,  waar  het 
hem  niet  zou  medevallen.  Gij  zoudt,  behalven  president 
de  Wit  (van  't  Seminarie  van  Mechelen)  de  Universiteit 
en  onzen  Kardinaal  tot  uwe  medestanders  hebben,"  ') 
De  Nuntius  heeft  zich  dan  ook  niet  verder  met  de  zaak 
bemoeid,  als  blijkt  uit  eene  nadrukkelijke  verzekering  van 
Lelivelt  aan  den  Provisor  Oem ,  die  het  echter  niet  over- 
bodig achtte,  tot  narigt  van  zijne  opvolgers  in  dato  22 
October  1719,  op  zijn  priesterlijk  woord  te  verklaren, 
dat  hij  met  zijn  mede-provisor  A.  A.  van  Dijck ,  na  over- 
lijden van  v.  d.  Mije,  Lelivelt  tot  president  van  Pulcheria 
heeft  aangesteld,  zonder  dat  de  Nuntius  of  de  Aartspries- 
ter van  der  Valk ,  of  wie  anders  ook ,  zich  met  die  zaak 
bemoeid  heeft,  dewijl  de  aanstelling  van  een  president 
uitsluitend  tot  de  bevoegdheid  der  Provisoren  behoort.  2) 


1)  „Noli  metuere  Nuntium.  Securum  te  facio  ;  si  hanc  stultitiam  opere 
complere  vellet,  et  confirmare  quod  in  ejus  non  est  nee  erit  potestate  , 
fieret  negotium  Status  apud  Aulara  BruxelleDsem,  abi  illi  fortuDa  non  arri- 
deret.  Praeter  D.  Praesidem  de  Witt  ,  etiam  Universitatem  et  Cardinalem 
nostrum  habiturus  es  adjutores." 

2)  Infrascriptus  fide  sacerdotali  attestor,  quod  mortuo  Rdo  Duo  van  der 
Mej-  praeside  Collegii  Hollandici  dos  duo  provisores  Joannes  Oem  et  Adrianus 
Augustinus  van  Dijck  constituerimus  praesidem  Exim.  Dm.  Lelivelt  absque 
eo  quod  Exc.  Dns  Nuntius  ant  Archipresbyter  Dns  van  der  Valk  aut  ullus 
alter  sese  huic  rei  immiscuerint,  cum  privative  ad  provisores  speetet  prae- 
sidem constitueve.  Pro  instrnctione  successorum  propria  manu  hoc  sub- 
seripsi.   Amstelodami  hac  22   Octobris  1749. 

(sign.)         J.   S.  H.   Oem, 

Prov.  Coll.    Hrlm. 


309 

De  Provisoren  schijnen  eerst  een  Hollander,  zooals  ook 
van  der  Mije  was ,  tot  president  te  hebben  willen  aan- 
stellen; doch  Hoynck  raadde  dit  zijn  neef  Oem  sterk  af 
in  een  uitvoerig  schrijven  van  29  Mei  1749,  waarin  hij 
aantoonde  dat  het  voor  het  aanzien  van  het  president- 
schap, voor  de  handhaving  der  tucht  onderde  studenten 
en  voor  de  eer  van  het  Collegie  zelf  wenschelijk  ware 
een  zoo  hoogmogelijk  gegradueerd  en  in  de  Academische 
studiën  ervaren  wetenschappelijk  man  te  kiezen  ;  zoo  als 
toen  ter  tijd  in  Holland  niemand  te  vinden  was,  terwijl 
al  die  hoedanigheden  en  alle  verdere  vereischten  voor  een 
president  uitnemend  vereenigd  waren  in  den  president  van 
het  Collegie  van  Viglius,  Laurentius  Josephus  Lelivelt, 
een  Bosschenaar  van  geboorte  De  geheele  Universiteit 
wenschte  hem  benoemd  te  zien,  en  de  voornaamste  Doc- 
toren hadden  hem  aangespoord  om  zich  voor  het  president- 
schap aan  te  bieden. 

Op  deze  dringende  aanbeveling  werd  Lelivelt  dan  ook 
benoemd.  Prof.  Reusens  geeft  in  zijne  //Notice"  den  6  Julij 
1749  als  datum  dier  benoeming  aan.  Wij  bezitten  een 
brief  van  Lelivelt  van  den  8  Junij  ,  waarin  hij,  onder 
dankbetuiging  aan  de  Provisoren,  zijne  benoeming  aan- 
neemt en  zich  aan  al  de  door  hen  gestelde  en  nog  vast  te 
stellen  bepalingen  en  verordeningen  onderwerpt;  waaruit 
men  zou  kunnen  afleiden  dat  Prof.  Reusens  zich  in  de 
maand  vergist  heeft,  met  6  Julij  voor  6  Junij  aan  te  geven. 

De  nieuwe  president  beschaamde  de  verwachting  die 
men  van  hem  koesterde,  geenszins.  Hij  was  onder  alle 
opzigten  een  voortreffelijk  president,  als  blijkt  uit  ver- 
schillende getuigenissen  na  zijn  dood  over  hem  gegeven. 
Onder  zijn  presidentschap  werden  de  gebouwen  van  het 
Collegie  grootendeels  vernieuwd,  hetgeen  volgens  de  aan- 
teekeningen  van  pastoor  Stafford  ƒ  37621  heeft  gekost. 
De  president  droeg  rijkelijk  uit  eigene  middelen  daartoe 


310 

bij;  ook  legateerde  hij  bij  zijn  testament  ƒ3800  en  een 
groot  deel  van  zijne  meubelen  aan  het  Collegie,  met  eene 
kleine  fundatie  van  HH.  Diensten  ;  zoodat  hij  teregt  door 
Prof.  Reusens  een  van  de  grootste  weldoeners  van  Pul- 
cheria  genoemd  wordt.  Tot  aan  zijn  dood,  die  den  8  Januari] 
1765  voorviel,  bleef  hij  het  presidentschap  roemvol  ver- 
vullen 

In  de  voorgaande  §  bij  de  behandeling  der  geschiedenis 
van  het  Collegie  van  den  Hoogen  Heuvel,  vernamen  we 
uit  het  Verslag  of  de  Relatio  Status  van  den  Nuntius 
Ghilini  (zie  bladz.  46  hierboven) ,  dat  bij  het  overlijden 
van  Lelivelt,  de  toenmalige  president  van  den  Hoogen 
Heuvel,  Terswaek  ,  niet  ongenegen  was  voor  het  president- 
schap van  Pulcheria;  maar  dat  de  vrees  voor  eene  inmen- 
ging van  het  Belgisch  Gouvernement  in  de  aanstelling 
van  een  president  voor  het  Collegie  van  den  Hoogen 
Heuvel ,  den  Nuntius  er  op  bedacht  deed  zijn  ,  eene  vaca- 
ture van  het  presidentschap  van  dat  Collegie  zoo  mogelijk 
te  voorkomen.  Uit  een  ons  onlangs  in  handen  gekomen 
brief  van  Terswaek  aan  den  Provisor  Oem  dd.  5  Novem- 
ber 1764,  ontwaarden  we,  dat  hij  reeds  tijdens  het  leven 
van  Lelivelt  bij  voorbaat  verklaarde  niet  te  willen  ver- 
anderen, hoezeer  hij  wel  wist  dat  het  presidentschap  van 
Pulcheria  beter  v/as  dan  dat  van  den  Hoogen  Heuvel. 
Met  het  inzigt  om  der  Missie  van  meer  nut  te  zijn  #intuitu 
majoris  boni  procurandi  ipsi  Missioni"  (dit  doelde  zeker  op 
de  omstandigheden  ,  waarin  de  Hooge  Heuvel  zich  tegen- 
over het  Gouvernement  bevond)  had  hij  reeds  lang  het 
plan  gemaakt  om  in  laatstgenoemd  Collegie  te  blijven.  ') 
Hij  beval  dringend  zijn  vriend  Wellens,  president  van  het 
St.  Anna-Collegie  aan  ,  ter  opvolging  van  Lelivelt,  ingeval 


])  Uit  de  gemelde  Relatio  Status  van  Ghilini  zou  men  opmaken   dat  hij 
eerst  door  den  Nuntius  tot  dat  plan  gebragt  was. 


311 

deze  kwam  te  overlijden.  Dien  Wellens  noemt  hij  een 
onder  alle  opzigt  allerwaardigsten  man,  in  de  Universiteit 
en  in  geheel  België  ten  hoogste  gezien  en  geëerd ,  voor- 
namen zoowel  als  geringeren  zeer  welgevallig,  in  een 
woord,  een  man,  die  misschien  door  niemand  wordt  over- 
troffen, en  die  ongetwijfeld  den  luister  van  het  Collegie 
zal  verhoogen  en,  wat  ?t  voornaamste  is,  met  allen  ijver 
en  met  de  uiterste  voorzigtigheid  zal  werken  om  der 
Hollandsche  Missie  allezins  voortreffelijke  en  gehoorzame 
priesters  te  verschaffen.  ') 

Toen  Terswaek  den  9  Januarij  daaraanvolgende  aan 
den  Provisor  Oem  berigt  deed  van  het  overlijden  van 
Lelivelt,  voegde  Wellens  zelf  er  een  schrijven  bij,  (mis- 
schien wel  op  aansporen  van  den  Nuntius)  om  zich  voor 
den  opengevallen  post  aan  te  bieden ,  terwijl  Terswaek 
zijne  vroegere  aanbeveling  met  klem  herhaalde.  Geen 
wonder  dan  ook  dat  de  Provisoren  tot  die  benoeming 
besloten.  Den  15  Januarij  werd  alzoo  Jacobus  Thomas 
Josephus  Wellens,  geboortig  van  Antwerpen,  tot  president 
benoemd  en  den  17  daaraanvolgende  door  Terswaek  plegtig 
geinstalleerd  :  deze  betuigde ,  terstond  na  ontvangst  van 
het  berigt,  den  Provisoren  zijnen  hartelijksten  dank  voor 
die  benoeming.  Stafford  teekendein  1775  aan  dat  Wellens 
zonder  eenige  inmenging  van  het  Gouvernement  benoemd 
is  geworden.  Ook  bij  de  aanstelling  van  Lelivelt  hebben 
we  niets  van  eenige  bemoeijing  van  die  zijde  bemerkt, 
ongetwijfeld  ,  wijl  de  Belgische  regeering  in  het  Kapittel 


1)  „Desiderarein  ego  atque  quam  maxime  optarem,  ut,  si  contra  arden- 
tissima  nostra  vota  amicum  nostrum  Eximium  Dominum  Lelivelt  perdanius, 
dignaremini  oculos  vestros  coujicere  io  Eximium  Dominum  Wellens,  virum 
omni  ex  parte  dignissimum,  in  Universitate  ac  per  totem  patriam  summo 
in  honore  habilum  ,  primoribus  atque  infimis  gratissimum ,  verbo  ,  virum 
nemini  1'orte  secundum,  qui  certo  certius  splendorem  Collegii  augeret  et 
quod  caput  est,  omni  vi  ac  prudentia  summa  allaboraret  ut  Missioni  opti- 
mos  atque  morigeros  sacerdotes  proeuraret." 


312 

van  Haarlem  een  wettig  zelfstandig  ligchaam  erkende  met 
eigen  regten  en  vrij  beheer  over  het  Collegie,  hetwelk 
alzoo  van  dien  kant  in  veel  beter  toestand  was  dan  de 
Hooge  Heuvel.  President  Wellens  bleef  zijn  post  be- 
kleeden  tot  in  1776.  Op  20  April  van  dat  jaar  werd  hij 
tot  den  Bisschoppelijken  zetel  van  Antwerpen  verheven 
en  ontving  op  8  September  daaraanvolgende  de  Bisschoppe- 
lijke wijding.  ') 

Bij  het  aanstellen  van  den  opvolger  van  Wellens  ont- 
stond een  klein  verschil.  De  Provisoren,  toenmaals  J.  Staf- 
ford en  J.  de  Mooij  ,  hadden  hun  oog  laten  vallen  op 
Joannes  Franciscus  van  de  Velde  ,  geboren  te  Beveren 
in  België,  een  allezins  bekwaam  en  kundig  man,  die  reeds 
eenigen  tijd  de  Godgeleerdheid  aan  het  Collegie  onderwees. 
Doch  Wellens,  die  van  dit  plan  der  Provisoren  kennis 
droeg,  reeds  voor  hij  zijne  benoeming  tot  Bisschop  had  ont- 
vangen ,  maakte  de  Provisoren  opmerkzaam  ,  dat  van  de 
Velde  geen  Hollander  was,  iets  wat  naar  zijn  oordeel 
zeer  ongunstig  op  de  Hollanders  en  gevolge  lijk  ook  op 
het  Collegie  zelf  en  de  studenten  zou  werken.  Wij  be- 
zitten nog  zijn  brief  van  8  October  1775  aan  de  Provisoren 
geschreven ,  waarin  hij  hen  op  die  noodlottige  gevolgen 
wijst.  Er  waren  toen  twee  zeer  geschikte  Hollanders:  Ter- 
swaek  een  Rotterdammer,  doch  sedert  9  Januarij  1754 
president  van  den  Hoogen  Heuvel  en  Leemput  ook  van 
Rotterdam  geboortig,  die  sedert  Januarij  17  71  de  God- 
geleerdheid in  Pulcheria  onderwees.    Deze  was   nog  wel 


1)  Toen  hij  Bi=schop  benoemd  was  ,  gaf  hij  preken  die  hij  op  sommige 
feestdagea  voor  de  studenten  had  gehouden  ,  in  't  licht.  De  titel  van  dat 
werk  luidt  aldus  ■  irJacobi  Thomae  Joseph  Wellens  in  Academia  Lova- 
niensi  Doctoris  ïheologi  et  Professoris  Exliortationes  familiares  de  vocatione 
Sacrorum  Ministrorum  et  variis  eorum  officiis;  dictae  ad  Alumnos  Collegii 
Pulcheriani  (vulgo)  Hollandici ,  et  nunc  in  gratiam  eorumdem  editae.  Ant- 
werpiae  177C." 


313 

wat  jong,  maar  niettemin  zeer  bekwaam  en  hij  zou  ,  merkte 
Wellens  op,  een  vurig  aanhanger  zijn  van  het  Kapittel. 
Wilden  ze  hem  niet  benoemen  ,  dan  moesten  ze  toch  het 
presidentschap  aan  Terswaek  aanbieden.  Het  is  waar, 
schrijft  W.  verder,  de  Provisoren  houden  zich  overtuigd 
dat  Terswaek  niet  genegen  is  van  den  Hoogen  Heuvel  naar 
Pülcheria  over  te  gaan;  maar  het  ware  toch  goed  hem 
vlakweg  den  post  aan  te  bieden.  Ze  konden  zich  dan  later 
altijd  over  hunne  handelwijze  verantwoorden  Hierop  schre- 
ven de  Provisoren,  volgens  eene  in  ons  Archief  berustende 
minute,  terug,  dat  ze  reeds  bij  het  overlijden  van  Leli- 
velt  aan  Terswaek  het  presidentschap  hadden  aangeboden 
en  deze  er  voor  bedankt  had,  ')  Hij  was  dus  niet  voorbij 
gegaan.  Leemput  konden  ze  onmogelijk  benoemen  ,  wijl  die 
nog  veel  te  jong  was  en  geen  gezag  genoeg  zoude  hebben. 
Ze  konden  niemand  beter  vinden  dan  v.  d.  Velde  en  de 
gevolgen  zouden  niet  zoo  erg  wezen  als  Wellens  vreesde; 
dit  was  wel  gebleken  bij  de  benoeming  van  Wellens 
zei  ven  die  immers  ook  geen  Hollander  was.  Ze  bleven 
alzoo  bij  hun  besluit  om  v.  d.  Velde  te  benoemen.  Uit 
den  brief  van  Wellens  moet  men  opmaken  dat  Terswaek 
niet  zeer  voor  het  Kapittel  genegen  was ;  misschien  aar- 
zelden de  Provisoren  daarom  hem  andermaal  het  president- 
schap aan  te  bieden  W.  zelf  geeft  dit  te  kennen.  Ik  weet 
wel,  schrijft  hij,  wat  u  tegen  hem  inneemt,  maar  ik  heb 
hem  altijd  gekend  als  een  man  die  zeer  vredelievend  ge- 
zind is ,  ook  met  opoffering  van  zijn  eigen  gevoelen  : 
bovendien  zoudt  ge  zoo  doende  hem  welligt  geheel  voor 
uwe  zaak  winnen;  en  zou  de  pligt  van  dankbaarheid  en 

1)  Dat,  en  waarom  hij  zou  bedanken  wisten  de  Provisoren  reeds  (zie 
bladz.  310  hierboven)  maar  ze  wilden  het  hem  toch  aanbieden.  Het  komt 
ons  wel  een  weinig  vreemd  voor,  dat  Wellens  die,  gelijk  we  zagen  van  alles 
moet  geweten  hebben,  er  nn  nog  bij  de  Provisoren  op  aandrong,  dat  ze 
hem  het  presidentschap  opnieuw  zouden  aaubieden. 


3H 

betamelijkheid  hem  wel  noodzaken  u  niet  tegen  te  werken 
maar  veeleer  partij  voor  u  te  trekken,  wat  ik  dan  ook 
wel,  als  ik  hem  ten  minste  goed  ken,  van  hem  ver- 
wacht. ') 

Den  1  Mei  1776  werd  dan  Joannes  Franciscus  van  de 
Velde  door  de  Provisoren  tot  president  gekozen.  Echter 
was  hij  reeds  op  27  October  1775,  alzoo  kort  na  den 
boven  aangehaalden  brief  van  Wellens,  door  de  Proviso- 
ren tot  president  aangesteld,  doch  in  't  geheim  en  wel 
zoo  dat  hij  daar  niets  van  mogt  zeggen ,  noch  aan  Wel- 
lens noch  aan  Terswaek ,  noch  aan  wien  ter  wereld  ook , 
tot  zoolang  hij  zijn  officiëlen  aanstellingsbrief  had  ontvan- 
gen, die  hem  ten  spoedigste  zoude  geworden,  zoodra  de 
benoeming  van  Wellens  tot  Bisschop  volkomen  zeker  zou 
zijn.  2)    Men  ziet  daaruit  dat   de  Provisoren  spoedig  een 


1)  »Scio  etiara,  quid  vos  moveat  in  contrarium  ;  attamen  seruper  ipsum 
vidi  pi  o  pace  allaborantem  etiam  cum  sui  dispendio ;  deinde  hoc  forte  modo 
totaliter  captivaretis  ejus  animam  ,  neqne  debita  gratitudo  aut  honeslas  per- 
mitteret  ut  rebus  vestris  aut  vobis  esset  contrarius  ,  quin  contra  favere  iu 
omnibus  deberet ,  et  (ui  fallcr)  ita  faceret  si  ejus  animurn  et  agendi  rationero 
bene  novi." 

2)  Die  geheime  aanstelling  luidt,  volgens  de  minute  van  de  hand  van 
Stafford  .  in   ons  Archief  aldus: 

„(  um  non  siue  fundamento  iu  dies  expeetamus  litleias  ,  quibus  certiores 
reddamur  Praesidem  nostrum  charissimuin  E.  D.  WelleDS  ad  infulam  Anl- 
verpieusein  nominatum  esse,  et  muneris  nostri  sit  Collegio  de  diguo  Praeside 
providere,  omnem  affectum  humanum  depouentes,  et  omnibus  mature  per- 
pensis,  in  te  vir  Eximie,  oculos  conjeoimus,  tamquara  in  dignissimum  E.  D. 
Wellens  iu  praesidentia  successorem  ,  et  finaliter  te  in  Praesidem  Collegii 
Dostri  eligimus,  casu  quo  praesidentia  haec  per  E.  D.  Wellens  promotionem 
vacet.  Electionem  hanc,  jamdudum  provisionalitcr  fartam,  silentio  premere 
statueramus,  donec  de  E.  D.  Wellens  promotione  constaret ,  sed  tót  et  tam 
molestis  vexamur  sollicilationibus  ,  ut  tibi  resolutionem  nostram  communi- 
candam  judicemus.  Interim,  vir  Eximie,  omni  modo  te  rogamus,  ut  rmlli 
mortalium,  nee  DD.  Wellens,  Tersweak  ,  nee  ulli ,  quicumque  demum  sit, 
vel  minimum  de  negotio  hoc  indices,  donec  alteras  a  nobis  recipias  litteras, 
quas  sine  mora  E.  T.  D'.  mittemus  ,  quamprimum  de  promotione  E.  D. 
Wellens  constabit." 


315 

fait  accompli  van  de  aanstelling  van  v  d.  Velde  wilden 
maken,  denkelijk  om  Terswaek,  die,  gelijk  we  reeds 
zagen,  niet  gunstig  gezind  was  voor  het  Kapittel,  bij  tijds 
te  weren. 

Onder  het  presidentschap  van  van  de  Velde  werd  een 
voor  de  studie  gewigtig  besluit  door  Ignatius  Busca,  Nun- 
tius te  Brussel  en  Vice-suprior  der  Hollandsche  zending 
in    dato    16   Maart   1782    uitgevaardigd.  ')   Daarbij  werd 


])  Zie  hier  het  stuk,  zooals  het  in  ons  Archief  van  Pulcheria  berust: 
rlgnatius  Busca  Patritius  Mediolanensis,  nuntius  Apostolicus  et  ad  regimeni 
Missionis  Hollandicae  a  SSino  Dno  nostro  Pio  VI  specialiter  deputatus 
etc.  etc.  Cnm  ad  optimum  Missiouis  Batavae  regimcn  nobis  a  S.  Sede  com- 
missum  summopere  conducat  ut  in  eadem  probi  doctique  instituantur  Missiona- 
rii,  scientia  videlicet  Sanctorum  imbuti  ,  et  lii  minime  possint  haberi,  nisi 
prius  in  Collegiis  commorantes  sedulam  studiis  Theologicis  operam  cum 
fructu  navaverint :  hinc  Nos  jamdudum  animo  volventes  ,  quodnam  esset 
instaurandis  fovendi;que  hisee  studiis  remedium  magis  opportunum  ,  illud 
praecaeteris  expedire  judieavimus  ,  si  praeter  exercitia  et  praeleetiones  in 
pablicis  Academiae  scholis  freqnentari  solitas,  in  utroque  Collegio  Missionis 
Batavae,  scilicet  Hollaudico  [Pulcheria]  ut  vocant  et  Alticollensi  haberentur 
exercitationes  domestieae,  \ idelicet  juxta  modum   et   praxim   ut  sequitur: 

Singulis  quadrienniis,  quo  temporis  iutervaüo  Theologiae  cursus  in  supra- 
dictis  Collegiis  perfici  solet,  omnes  Theologicae  doctrinae,  tum  Biblicae  et 
Dogmaticae,  tum  Polemicae  et  Pastoralis  partes  et  argumenta  publico  sub- 
jicienter  examini,  et  quidquid  ad  hasce  materias  pertiuet,  in  octo  sectiones 
distribuetur,  quarum  duae  tantum,  affixo  in  dictorurn  Collegiorum  Bibliotheca 
prosrammate,  per  singulos  annos  proponentur,  prior  nempe  Kaleudis  Januarii, 
ad  quam  examinabuntur  ultima  bebdomade  Aprilis;  altera  Kalcndis  Maji , 
ad  quam  respoudebunt  ultima  bebdomade  Augusti.  Demum  omnes  alumni 
a  feriis  reduces.  quirqnid  eo  anno  prnescriptum  [praelectnui  ?]  fuerit,  me- 
moria  recoleut,  ad  utramque  simul  sectionem  responsuri  ultima  Dectmbiis 
bebdomade;  atque  ita  deinceps,  donec  molnto  quatuor  aunorum  curriculo 
omnes  Theologiae  partes  examini  fuerint  propositae.  II is  autem  examiuibus 
quae  tempestive  indicentur,  subjectos  esse  volumus,  quotquot  in  dirlis  Collegiis 
Theologiae  incumbnnt,  ad  quaestioues  sibi  propositas  rtsponsuros.  Kesponsi 
cujusque  diligens  habebitur  ratio,  et  hunc  in  finem  Collegii  ntriusque  Praeses 
aut  Praesidis  vices  gerens  Registro  inscribet  ,  tum  quaestiones  ipsas  cum 
valore  notarum,  tum  quicquid  ad  singulas  quisque  bonae  ,  ut  ajunt,  notae 
meruerit.  Copia  vero  Examinum,  quae  annue  indicentur,  cum  valore  notarum 
responsalinm  ,  quem  quisque  meritus  fuerit ,  mense  Januario  cujusvis  anni 
ad  Nos ,    nostrosve  successores  transmittetur  et  etiam  ad  Archipresbyteros 


316 

namelijk  verordend,  dat  in  de  beide  Collegies  der  Missie, 
Pulcheria  en  den  Hoogen  Heuvel  tweemaal  in  het  jaar 
examen  of,  zooals  wij  't  zouden  noemen,  concursus  over  al 
de  vakken  der  Theologie  moest  gehouden  worden ,  in  dier 
voege  dat  in  de  vier  jaren ,  die  in  den  regel  voor  de 
Theologische  studiën  bestemd  waren ,  alle  punten  van  de 
Theologie  zouden  behandeld  worden  Op  1  Januarij  en 
op  1  Mei  van  elk  jaar  moest  op  de  Bibliotheek  het  pro- 
gramma worden  opgehangen  van  de  stof,  waarover  het 
examen  iri  de  laatste  week  van  April  en  Augustus  zoude 
loopen.  In  de  laatste  week  van  December  werd  er  een 
algemeen  examen  of  concursus  gehouden  over  alles  wat 
in  het  geheele  jaar  verhandeld  was  De  vragen  met  de 
antwoorden  moesten  door  den  president  naauwkeurig 
in  een  Register  worden  ingeschreven  en  jaarlijks  een  af- 
schrift daarvan  aan  den  Vice-Superior,  alsook  aan  de  Aarts- 
priesters tot  wier  district  de  studenten  behoorden ,  worden 
overgelegd,  opdat  bij  zendingen  en  benoemingen  der  geeste- 
lijken, daaruit  hunne  bekwaamheid  konde  gekend  worden. 
Den  18  Maart  1782  werd,  blijkens  aanteekening  op  ons 
afschrift  van  dat  Besluit,  die  verordening  in  het  Collegie 
van  Pulcheria  afgekondigd. 

Diezelfde  Nuntius  Busca  deed  omstreeks  dezen  tijd  zijn 

il  los  ,  ad  quorum  distrirtus  candidati  pertinere  digoosceutur  ut  Catalogis 
responsaliutn  inspectis,  illico  de  cujusque  in  Theologico  Studio  idoneitate  ac 
profectu  per  Nos  uostrosve  suceessores  judicium  ferri  valeat,  uti  et  per 
respectivos  Archiprtsbyteros,  cum  agetur  de  proponendis  Nobis  eandidatis 
ad   munus   missionariorum   assuniendis. 

Datum  Bruxellis  in  Aedibus  Apostolicae  Nuntiaturae  die  16  Mensis  Martii 
anni  1782. 

erat   siguatum         J.   Archiepiscopus  Emeseuus  , 
(locus  sigilli)  Vic.    Apls. 

inferius  hubebatur 

De  mandato  Exctiae  Suae  Rmae 
Jo.  Anto.  Maggiora  Auditor  Generalis. 
Praelectum    fuit  Tbeologis  Collegii   Hollaudici  die   18  Martii   1782." 


317 

verslag  naar  Rome  opmaken  door  zijn  Auditeur  Maggiora, 
waarin  hij  ook  melding  maakt  van  de  drie  Collegies  of 
Seminaries  voor  de  Hollandsche  Missie ,  den  Hoogen  Heu- 
vel, Pulcheria  en  Douai  in  Frankrijk.  Wat  hij  van  den 
Hoogen  Heuvel  in  dat  verslag  zegt,  hebben  we  reeds 
medegedeeld ,  toen  we  over  dat  Collegie  handelden  (zie 
bladz.  52  hierboven);  van  Pulcheria  geeft  hij  beknopte- 
telijk  de  stichting  aan ,  spreekt  over  den  eersten  president 
Jansenius  en  diens  rampzalige  dwalingen,  welke  het  Col- 
legie verpest  en  daardoor  zooveel  onheil  op  de  Holland- 
sche Missie  gesticht  hebben,  alsook  over  den  ongel ukkigen 
Melis  en  diens  verdrijving  uit  't  Seminarie.  Verder  gaat 
hij  de  volgende  presidenten  na  tot  aan  van  de  Velde ,  dien 
hij  als  een  uitstekend  en  geleerd  man,  vol  ijver  voorde 
eer  van  God  en  stipte  vervulling  van  zijnen  pligt  bijzon- 
der prijst.  Ook  gewaagt  hij  van  de  Beurzen  van  het 
Collegie.  Maar  vooral  komt  in  dat  Relaas  zijne  afgekeerd- 
heid  uit  tegen  het  gewaand  Kapittel  van  Haarlem  en 
klaagt  hij  over  hunne  achterhoudendheid,  ook  tegenover 
hem,  betreffende  de  aangelegenheden  van  het  Collegie;  eene 
achterhoudendheid,  overigens  zeer  goed  te  verklaren  bij 
hen,  die  zich  uitsluitend  bevoegd  waanden  tot  het  bestuur 
der  Missie  en  inzonderheid   van  hun  Seminarie.   ') 

])  Wat  het  relaas  van  Busca  over  Pulcheria  zegt,  laten  we  hier  volgen: 
/rAlterum  Collegium  divae  Pulcheriae  nomine  insignitum,  anno  1616  fuit 
erectura  pro  Dioecesi  Harlemensi ,  qnod  Hollandieura  vulgo  nuncupatur.  Sas- 
boldus  Vosmeer,  post  institutum  Colooiae  anno  1610  pro  Provincia  et 
Dioecesi  Ultrajectina  Collegium  ,  quaradam  quoque  pecuniae  summam  a  Clero 
Harlemensi  in  eumdem  ficem  acceperat,  veium  anno  1616  Harlemenses , 
Dequaquam  refragante  Vicario  Apostolico ,  subministratam  pecuniam  retraxe- 
runt  eamque  in   Collegii  Hollandici  erectionem   converterunt. 

Primus  hujus  Collegii  praeses  famosus  ille  Cornelius  Jansenius  Ipreusis 
dein  Episcopus,  qui  Jacobi  Jansonii,  bajanis  erroribus  imbuti,  alumnus  ac 
discipulus  addictissimus,  infelici  suo  partu,  cui  nomen  Augustinus,  a  saeculo 
eoque  amplius  materna  Romanae  Ecclesiae  viscera  disrerpsit.  Ejus  eirores  , 
utinam  ,   qui   sub  ipsius   disciplina  studiis  Theologicis  codem  in  Collegio  vaca- 


31S 

Na  overlijden  van  den  Provisor  Joannes  de  Mooij,  werd 
door  den  Deken  van  het  Kapittel  J.  Stafford,  tevens  over- 
gebleven provisor,  bij  brief  van  15  Februarij  1781,  (wijl 
hij  uithoofde  van  den  strengen  winter  het  Kapittel  moeije- 
lijk  kon  bijeenroepen),  het  gevoelen  der  Kanunniken  over 
den  nieuw  te  benoemen  Provisor  gevraagd,  die  allen  een- 
parig antwoordden  dat  Petrus  Wilhelmus  Cavellier  van 
Adrichem,  sedeit  1761  Kanunnik,  tot  Provisor  moest 
aangesteld  worden.  In  de  voorjaars-Kapittelvergadering  van 

bant,  neutiquam  haussissent,  tune  enim  posterioribus  illis  temporibus ,  qui- 
bus  Jansenistarum  turbis  adco  fuit  agitata  Lovaniensis  IJniversitas,  ex  illo 
Collegio  non  prodiissent  illi  homines  qni  novis  moribus  infecti  alios  eodem 
veneno  infeceremt. 

Hos  inter  non  praetereundus  praeses  Melis  qni  universum  Collegium  sus- 
deqae  vertisset  nisi  Aulae  deereto  e  Brabantia  fuisset  ejectus;  [dit  is  minder 
juist,  zooals  we  hierboven  gezien  hebben.  Hij  was  het  bijtijds  ontvlngt  en 
stond  niet  eens  op  de  lijst  der  veroordeelden]  eo  itaque  expulso ,  nominan» 
dus  erat  praeses  alter,  sed  hic  animadvertere  juvat ,  Collegium  illud  a  Clero 
Harlemensi  ex  aere  proprio  fuisse  fundatnm  ;  quapropter  cum  cleri  istius 
partem  praeeipuam  constituat  pseuuo-Capitu'.um  Harleinense,  de  quo  ut  ante 
pauca,  sic  plura  inferius  dieemus,  Decanus  et  unus  larvati  illius  Capituli 
canonicus  tamquam  Collegii  Hollandici  provisores  se  gesserunt  et  D.  van 
der  Mey  praesidem  constiluerunt,  cui  anno  17i9  defunrto  substituerunt 
D.  Lelivelt  iu  Lovaniensi  Uuiversilate  S.  Th.  Doctorem  ,  deinde  anno  1764 
[moet  zijn  1765]  eximium  D.  Wellens  S.  Th.  itidem  dortorem ,  nunc  vero 
Antverpiensem  Episeopum.  Hoe  itaque  praeside  infula  decorato ,  iidem  pro- 
visores, (ii  sunt  hodie  DD  Slaffort  et  De  Moy)  praesidem  designarunt  I). 
van  de  Velde  virum  egregium,  divinae  gloriae  studio  incensura,  doctorem  quo- 
que  S.   Th.  eximium  et  officii  sni  observantissimum. 

Provisores  illi  qui  uno  e  vivis  sublato  ,  alium  ex  ficto  illo  Capitulo  aucto- 
ritate  propria  sibi  adsciscunt,  plures  habent  bursas  conferendas,  inter  quas 
quatuor  aut  quinque  adscribuntur  iis  qui  philosophiae  sedulo  incumbunt. 
Ii  tarnen  Collegium  non  incolunt  sed  uuum  ex  quatuor  Pedagogis  ,  in  qui- 
bus  philisophia  traditur,  Collegio  pro  illis  mensam  ibidem  persolvente.  Qui 
vero  Theologiae  student  in  istomet  Collegio  habitant,  tertia  bursariorum 
pars  mensa  integra  potitur,  reliquae  duae  suis  sumptibus  alnntur.  Leve  qui- 
dem  est  quod  solvunt  scilicet  quolibet  die  undecim  asses  qui  15  circiter 
obulos  Romanos  conficiunt.  Caeteravero,  quae  ad  Collegium  istud  spectant 
arcana  sunt  impenetrabilia,  quaudoquidem  eorum  notitia  inter  provisores 
ita  comprimitur,  ut  nihil  quidquam  extra  solum  Hollandieum  ad  hare  iT=que 
diem  prodierit." 


319 

27   April  daaraanvolgende  werd  die  kenze  met  algemeene 
stemmen  bevestigd.  ') 

Den  13  Mei  1783  werd  van  de  Velde  benoemd  tot 
president  van  het  groot  Collegie  van  den  IL  Geest  te 
Leuven.  Kij  werd  op  21  Mei  daaraanvolgende  in  het 
presidentschap  van  Pulcheria  opgevolgd  door  Wilhelmus 
Walricus  van  Leempoel,  een  Rotterdammer  *)  die  de  elfde 
en  ook  de  laatste  president  geweest  is  Onder  diens  pre- 
sidentschap werd  het  Collegie  bemoeijelijkt  door  de  dwin- 
gelandij van  Keizer  Joseph  II  en  eindelijk  geheel  ver- 
nietigd door  de  Fransche  Omwenteling ;  welke  geschiede- 
nissen  wij  in  de  volgende  §§  afzonderlijk  gaan  behandelen 

J.   F.    VREGT 


1)  Io   de  Acta  Capituli   van    27   April    1784   lezen   we  : 

»Cum  per  obitum  A.  D.  De  Moy  vacaret  munus  Proïisoris  D.  Pulcheriae 
Lovanii,  et  per  h .vernis  rigorera  non  liceret  convocars  Capitulum,  A.  D. 
Decanus  15  Februarii  per  litteras  expetivit  vota  omnium  Capitularium,  qui 
omnes  unanimiter  respondernnt ,  assumendum  esse  in  vacantem  Provisoris 
locum  A.  D.  P.  G.  Cavellier  van  Adrichem  ,  quae  electio  hodie  unanimi 
voto  confirmata  est." 

2)  Volgens  het  Doopregister  in  Rotterdam  ter  stadhuize  aanwezig,  werd 
hij  op  28  September  1750  gedoopt. 


3-20 
MEDEDEELINGEX. 


Rotterdamsche  Geestelijken. 
A°   1336  in  functie:   Hildebrand  ,  priester. 

Yikaris  der  Vikarij,  gesticht  op  het  altaar  van  O. L.Vrouw, 
in  St.  Laurens-parochiekerk.  —  Zie  Rott  Hist   Bladen. 

A°   1336  benoemd:  Lourens,  Diederijksoone  Palleijs,  clerk. 

Eerste  Vikaris  der  Vikarij ,  gesticht  op  het  altaar  van  St. 
Jacob,  in  St.  Laur.-parochiek.  —  Zie  Rott.  Hist.  Bladen. 

A°  1407  benoemd :  Ocker  Jansz 

Eerste  Yikaris  der  Vikarij,  gesticht  op  het  altaar  van  den 
H.  Geest  in  St.  Laurens-parochiekerk.  —  Zie  van 
Reijn    Beschr.  van  Rotterdam.   Eerste  deel. 

A°  1449  in  functie:   Adolf  de  Haas,  priester. 

Pastoor  van  St.  Laurens-parochiekerk.  —  Zie:  van  Reijn. 
Beschr.   v.  Rotterd    Eerste  deel 

A°  1492  in  functie:  Jacob  Quaeckernaeck ,  priester. 

Stichtte  in  1546  eene  rente  op  zijn  huis  in  de  Nupaert  (Op- 
pert.) —  Zie  Rott.  Hist.  Bladen.  Eerste  deel    Bijlagen 

A°    1508  in  functie:  Gerrit  Gerritsz.  Kluijt,  priester. 

Yikaris  der  Yikarij,  gesticht  op  het  altaar  van  St  Jacob  de 
Meerdere  in  St.  Laurens-parochiekerk.  —  Zie  van  Reijn. 
Beschr.  v    Rott.  Eerste  deel. 

A°  1509  benoemd:  Eeinier  Henricx  vanDuijnen,  priester. 

Eerste  Yikaris  der  Yikarij,  gesticht  op  het  altaar  van  St. 
Joris  den  Martelaar,  in  St.  Laurens-parochiekerk.  (Zusters- 
zoon  der  stiehteresse.)  —  Zie  van  Reijn.  Beschr.  v.  Rott. 
Eerste  deel. 

A°  1522  benoemd  : Dirksz 

Eerste  Vikaris  der  Yikarij ,  gesticht  op  het  altaar  van  O.  L. 
Vrouw,  in  St  Laurens-parochiekerk.  (Broeder  des  Stich- 
ters).  —   Zie  van  Reijn    Beschr.  v.  Rott    Eerste  deel 

A° in  functie  :  Pieter  Pietersz  Eijgevooght. 

Yikaris  der  Yikarij,  gesticht  op  het  altaar  van  St.  Michiel 
in  St  Laurens-parochiekerk.  —  L'it  orig.  processtukken 
overliet  collatieregt  dier  Vikarij  in   1650. 

A°  15   .  .    in  functie:  Adiiaen  Adriaensz. 

Laatste  Rektor  der  Bagijnen.  —  Zie:  van  Reijn.  Beschr. 
van  Rotterdam.   Eerste  deel. 

A°  1564  in  functie:  Balthasar  Melchior  Moens. 

Vader  van  St.  Aechtenklooster.  —  idem. 
A°  1576  in  functie:  Dirck  van  der  Merscue. 

Prior  van  St.  Aechtenklooster.  —  idem. 
A°  1579  in  functie:  Pieter  Sijmons. 

Pater  van  St.  Aechtenklooster.  —  idem. 
Rotterdam.  c.  j.  giudici. 


321 


UITGEEST. 


In  de  Bijdragen  voor  de  geschiedenis  van  het  Bisdom 
van  Haarlem,  wordt  (Deel  IV  p.  371)  door  den  Z.  E.  Heer 
van  Lommei  S.  J.  vermeld,  dat  te  Uitgeest  reeds  in  1226 
zekere  Hug-0  als  priester  bekend  was.  Blijkens  diezelfde 
opgave  t.  a.  p.  wordt  in  het  jaar  1494  zekere  Nanne 
Arentsz  oudt  42  jaren  als  Vice-cureyt  genoemd.  Van 
pastoors  vóór  de  Reformatie  ,  behalve  bo vengenoemden  , 
schijnen  de  namen  niet  bekend  te  zijn,  ten  zij  alleen  van 
den  laatste,  Gijsbert  Gijsbertsz,  aangesteld  in  1514, 
De  pastorie  werd  begeven  door  den  Paus  en  den  Proost 
van  S.  Maria  te  Utrecht.  (Oudh.  en  Gest.  v.  Kennem.  I, 
bl.  385). 

Aan  de  noordzijde  der  parochiekerk,  waarschijnlijk  ge- 
bouwd in  het  begin  van  de  14de  eeuw  en  toegewijd  aan 
O.L.V.  Geboorte,  bevond  zich  een  altaar  toegewijd  aan 
den  H,  Nicolaus  en  den  H.  Ap.  Jacobus.  Aan  genoemd 
altaar  was,  gelijk  van  Heussen  (Oudh.  en  Gest.  bl.  386) 
vermeldt,  eene  Vikarij  gesticht,  welke  ten  tijde  van  den 
Utrechtschen  Bisschop  Georgius  van  Egmond  begeven 
moest  worden  door  de  Hooggeboren  Jufvrouw  Roelandje 
van  Heemstede ,  Vrouw  van  Heemstede.  Ook  geeft  van 
Heussen  den  tekst  van  eenen  brief,  door  Ericus  Hertog 
van  Brunswijk  aan  den  Hoogw.  Bisschop  van  Haarlem 
gerigt.  Hij  vermeldt  daarin,  dat  de  laatste  bezitter,  zekere 
Licentiaat  N.  v.  J.  vrijwillig  afstand  gedaan  had;  en  hij 
stelt  mitsdien  als  patroon  of  begever  der  Vicarie  zekeren 
Josquinus  Bastom  ,  te  Gent  geboren  en  zijnen  kapel- 
meester, aan  den  Bisschop  voor  om  de  kanonieke  instel- 
ling te  bekomen. 

Bijdragen  Gescli.  Bisd.  v.  Haarlem  VI  U>  Deel  21 


322 

Deze  brief  was  gedateerd:  Kasteel  Liesveld,  in  het  jaar 
1569  den  6,ieü  Julij. 

//Als  nu  (zoo  gaat  van  H.  voort)  dezelfde  Vikary  open 
stond  door  den  afstand  van  den  laatsten  bezitter  Willem 
van  Bokgh,  werd  Pieter  de  Bergh,  een  kerkelijk  per- 
soon van  het  Bisdom  van  Luyk,  door  den  gemelden  Hertog 
van  Brunswijk  tot  dezelfde  Vikary  voorgestelt ;  en  hoe- 
wel dat  de  kerk  van  Uitgeest  in  het  jaar  1575  vernielt 
en  ontheiligt  was  en  dat  er  geen  kerkdiensten  in  verricht 
wierden,  zoo  heeft  de  Bisschop  van  Haarlem  Godefridus 
van  Mierlo,  omdat  niemand  zich  er  tegen  stelde,  den 
voorgestelden  persoon  aangenomen ,  en  is  daarop  gemelde 
Pieter  de  Bergh  den  2  Maart  1575  door  Paulus  Boot, 
kapittelheer  te  Haarlem,  als  des  Bisschops  gemagtigden , 
in  het  bezit  gesteld." 

«In  dezelfde  kerk  aan  de  noordzijde  was  eene  Vikarij 
gesticht,  dewelke  ter  begeevinge  der  Graven  stond  en 
weekelijks  belast  was  met  twee  Missen.  In  het  jaar  1514 
was  Nicolatjs  Heepnik,  een  kanonnik  te  Antwerpen,  de 
bezitter  van  deze  Vikarij  ,  dewelke  hij  door  begiftiging 
van  den  Graaf  bekoomen  had ,  en  daar  hij  jaarlijks  van 
genoot  38  gulden,  elf  schellingen." 

Op  het  uiterste  einde  van  het  Uitgeester  Ambacht,  bijna 
een  uur  van  Uitgeest,  is  gelegen  het  eilandje  Marken, 
gewoonlijk  Marken-hinnen  geheeten,  ter  onderscheiding 
van  het  eiland  Marken- buiten ,  bij  Edam.  Op  dat  eilandje 
stond,  volgens  van  Heussen,  eertijds  eene  kapel,  die 
zoowel  als  de  kerk  van  Uitgeest  ter  gedachtenis  van 
de  geboorte  der  H.  Maagd  Maria  was  ingewijd,  en  ook 
bediend  werd  door  eenen  kapellaan.  Deze  plaats  werd 
tijdens  van  Heussen  en  ook  nu  nog,  om  de  ligging  door 
den  pastoor  van  Krommenie  bediend,  doch  behoort  thans 
burgerlijk  nog  onder  Uitgeest, 

Nog  wordt  vermeld,  dat  Willem  IJsbrandsz.  in  1545 


323 

onder-pastoor  was.  (Oudh.  en  Gest.  t.  a,  p.).  Misschien  is 
hij  het  gebleven  tot  aan  de  plundering  en  onheiliging  der 
kerk  in  1575.  Hij  zou  toen  verjaagd  of  op  de  vlugt  ge- 
gaan zijn,  gelijk  eene  volksoverlevering  verhaalt. 

Van  het  jaar  1575  af  tot  aan  1609  waren  de  inwoners 
van  Uitgeest  van  een  eigen  bedienaar  hunner  Godsdienst 
verstoken,  en  zijn  door  zoogenoemde  rondtrekkende  pries- 
ters bezocht  geworden.  Onder  dezen  wordt  met  lof  ver- 
meld zekere  Mr.  Aalbert,  geboren  in  de  Streek  tasschen 
Hoorn  en  Enkhuizen,  die  Uitgeest  en  de  dorpen  van 
Haarlem  tot  Alkmaar  gelegen  bediende.  (Oudh  en  Gest. 
t.  a.  p).  Ofschoon  geen  ander  dan  Mr.  Aalbert  wordt  ge- 
noemd, is  het  evenwel  niet  aannemelijk,  dat  deze  alleen 
gedurende  eene  tijdsruimte  van  34  jaren,  dit  moeijelijk  en 
in  die  tijden  zoo  gevaarvol  werk  heeft  kunnen  volhouden. 
Hoe  het  zij,  zeker  is  het,  dat  van  1609  af  de  katholieken 
meerdere  vrijheid  verkregen  in  de  uitoefening  hunner 
Godsdienst,  naar  het  schijnt,  door  de  bemoeijingen  of  ten 
gevolge  van  belangrijke  vertoogen  van  Frankrijks  gezant 
met  name  Jeannin.  (Vergelijk  Wagenaar  Vad.  Gesch. 
deel  IX).  Ook  volgens  de  Kennemerlandsche  Oudheden 
zou  in  dat  jaar  de  benoeming  dagteekenen  van  een  eigen 
pastoor,  in  den  persoon  van  Willem  Kruik  (Crucius.  Zie 
over  dezen  de  Tabula  Chron.  in  de  Bijdragen  Deel  I,  p.  321) 
geboren  te  Haarlem,  die  licentiaat  was  in  de  Godgeleerd- 
heid en  Kanunnik  van  Haarlems  kapittel.  Zijn  verheven 
ambt  en  hooge  waardigheid  schijnt  pastoor  en  kanunnik 
Crucius  niet  te  hebben  in  eere  gehouden,  zoodanig  dat 
hij  in  1612  als  pastoor  van  Uitgeest  zijn  ontslag  bekwam. 
In  het  jaar  1618  na  opvordering  geweigerd  hebbende,  de 
statuten  van  het  Kapittel  terug  te  geven,  waardoor  de 
vrede  in  het  kapittel  verstoord  werd,  is  hij  zeer  waar- 
schijnlijk alstoen  van  liet  Canonicaat  ontheven.  Althans 
bij  zijn  overlijden,  hetwelk  voorviel  op  den  24  Dec.   van 


324. 

het  jaar  1624,  wordt  door  de  Tabula  Chron.  (Bijdragen 
Deel  I,  pag.  389)  aangeteekend :  „olim  canonicus  Cathe- 
dralis  Ecclesiae  Harlemensis." 

Tot  in  het  jaar  1650  moesten  de  pastoors  van  Uitgeest 
ook  de  dorpen  Castricum,  Limmen  en  Heemskerk  bedienen. 

In  welk  gebouw  te  Uitgeest  de  eerste  pastoor  de  gods- 
dienstoefeningen verrigtte,  is  niet  met  zekerheid  bekend. 
Eene  volksoverlevering  verhaalt  ons  intusschen ,  dat  er  in 
Uitgeest  twee  geestelijke  zusters  (klopjes  ?)  woonden  in 
twee  naast  elkander  gelegen  boerenwoningen  en  dat  deze 
woningen,  staande  in  Oostergeest ,  nu  Langestraat  ') ,  tot 
eene  R.  C.  kerk,  althans  voor  het  inwendige  vereenigd 
en  ingerigt  zijn.  In  de  tegenwoordige  pastorie  is  nog  eene 
schilderij  aanwezig  waarop  twee  portretten  van  [geestelijke?] 
zusters  zijn  afgebeeld,  die  gehouden  worden  de  stichteressen 
te  zijn  geweest  van  deze  in  1834.  afgebroken  kerk.  Of  die 
woningen  echter  reeds  onder  pastoor  Kruik  tot  kerk  zijn 
ingerigt,  mag  worden  betwijfeld.  2)  Willem  Kruik  werd 
in  1612  opgevolgd  door  Mr.  Christiaan  Garst,  te  Am- 
sterdam geboren  en  ook  aldaar  reeds  op  10  November 
1615,  doch  volgens  het  Necrologium  als  pastoor  van  Uit- 
geest, overleden. 

De  Latijnsche  Batavia  Sacra  die  dit  sterfjaar  van  pa- 
stoor Garst  opgeeft  (pag.  381)  geeft  even  stellig  het  jaar 
1620  aan  als  den  tijd,  waarop  pastoor  Dillenus  te  Uit- 
geest gekomen  is.  Tusschen  deze  twee  pastoors  vermeldt 
hij  dan  pastoor  Rood,  en  zegt  van  hem  dat  hij  twee  jaren 
te  Uitgeest  verbleef  en  toen  naar  Bovencarspel  ging. 
Blijkens  bl.  451  der  Bat.  Sacra  geschiedde  dit  laatste  in 
1617.  Alzoo  kwam  pastoor  Rood  te  Uitgeest  in  1615,  en 
sluit  dit  jaartal  zich  aan    het  sterfjaar  van  Garstius  aan. 


1)  Dezelfde  plek  waar  thans  nog  kerk  en  pastorie  staan. 

2)  Men  zie  wat  nog  hierachter,  bl.  336  medegedeeld  wordt. 


325 

We  houden  nu  echter  drie  jaren  1617-20  over,  van  welke 
niet  blijkt,  of  er  een  pastoor,  en  zoo  ja,  wie  er  geweest  is. 

Van  pastoor  Mr.  RobeetüS  Rood  wordt  vermeld  (O.  en 
G.  bl,  385)  dat  hij  uit  eene  adellijke  Schotsche  familie 
gesproten,  doch  te  Utrecht  geboren  was. 

NiCOLAAS  Dillenus  '),  Avas  van  Mechelen  geboortig, 
is  van  het  jaar  1620  tot  163  0  pastoor  van  Uitgeest  ge- 
weest en  alhier  op  den  12  Jan.  van  laatstgemeld  jaar 
overleden.  Hij  was  volgens  de  Bat.  Sacra  kweekeling  van 
het  Collegie  ^Theologus  Col." ,  hetgeen  in  de  Oudh.  en 
Gest.  verklaard  wordt  van  het  Keltische  Collegie,  doch  in 
het  Necrologium  van  het  Leuvensche;  het  eerste  is  wel 
het  waarschijnlijkste.  Ook  was  hij  Baccalaureus  in  de 
Theologie.  ~)  Hij  werd  opgevolgd  door  Jacobüs  van  den 
Sande,  geboortig  van  Uitgeest,  in  het  jaar  1630.  De  pest 
welke  in  het  jaar  1636  te  Amsterdam  zoovele  slagtoffers 
maakte,  schijnt  toen  ook  hier  gewoed  te  hebben.  Althans 
in  den  bloei  zijns  levens  is  op  den  17  Aug.  1636  Jacobus 
van  den  Sande  aan  de  pest  alhier  bezweken.  Ook  was  hij 
kweekeling  van  het  Leuvensche  Collegie,  volgens  het 
Necrologium  Dioec.  Harlem. ,  hetwelk  hem  prijst  als  eenen 
man    «maximae  charitatis  et  industriae  ac  fide."  5) 


1)  Zoo  noemt  hem  de  Batavia  Sacra  en  het  Necrologium  Dioec.  Harlem. , 
terwijl  hij  in  de  Oudh.  en  Gest.  Dilleuius  genoemd  wordt. 

2)  Aan  de  pastorie  wordt  nog  een  pastoorsportret  (paneel)  bewaard,  door 
de  overlevering  aan  pastoor  Rood  toegekend.  Het  is  blijkens  opschrift  in 
1622  gemaakt  en  stelt  eenen  geestelijke  voor  van  33-jarigen  onderdom,  en 
zal  daarom  waarschijnlijker  pastoor  Dillenus  voorstellen ,  die  van  1620-1630 
hier  verbleef  en  gestorven  is,  dan  wel  pastoor  Rood,  die  slechts  twee  jaren, 
van  1615  tot  1617,  hier  pastoor  was.  De  afgebeelde  heeft  de  hand  op  een 
boekje ,  op  welks  platte  zijde  een  wapen  staat  met  een  hertenkop ,  regts 
gewend. 

3)  Een  portret  met  het  jaartal  1630,  ter  pastorie  aanwezig,  en  dat  eeneu 
priester  op  eene  bidstoel  geknield  voontelt,  geeft  denkelijk  pastoor  van  den 
Sande  te  aanschouweu.  Men  leest  er  de  spreuk  bij :  Memorare novissima  tua 
il  in  aeternum  non  peccabis. 


326 

Mr.  Pieïer  IJsbrandsz,  den  16  Junij  1604  te  Uitgeest 
geboren ,  Licentiaat  in  de  Godgeleerdheid  en  Kanunnik 
van  het  Haarlemsche  Kapittel ,  trad  in  het  jaar  1636 
alhier  als  pastoor  op.  Zijne  gewone  spreuk  was :  ,/Servile 
Domino  in  laetitia  "  Bij  uitstek  moet  hij  ervaren  zijn  ge- 
weest in  de  Grieksche  en  Mebreeuwsche  talen.  Hij  stierf 
alhier  op  den  17  Nov.  van  het  jaar  1650.  De  Latijnsche 
Batavia  Sacra  (bl  381)  vermeldt  een  Hollandsch  vers,  tot 
lof  van  pastoor  IJsbrands  gedicht  door  R.  I  wiens  spreuk 
was:  Satis  si  bene.  Waarschijnlijk  is  door  deze  initialen 
pastoor  Reinerus  Engels  aangeduid ,  wiens  naam  gelatini- 
seerd ook  wel  Ingelius  geschreven  werd.  Onder  het  be- 
stuur van  dezen  pastoor  is  ,  sedert  het  sluiten  van  den 
Munsterschen  vrede,  aan  de  katholieken  meerdere  vrijheid 
in  het  uitoefenen  hunner  godsdienst  toegestaan,  onder 
bepaling  nogtans ,  dat  die  van  Uitgeest,  eene  som  van 
ƒ  75   s'  jaarlijks  moesten  betalen  als  recognitiegeld.  ') 

Reinier  Engels,  Haarlemer,  volgde  dezen  laatste  in 
1650  op.  Hij  was  Licentiaat  in  de  beide  Regten  en  priester 
van  liet  Berulliaansche  Oratorium.  Slechts  drie  jaren  heeft 
hij  hier  het  pastoraat  bekleed  en  is,  wegens  klagten  die 
over  zijne  gestrengheid  in  het  bestuur  tegen  hem  inge- 
diend waien,  naar  Amsterdam  vertrokken,  alwaar  hij  vol- 
gens de  Bijdragen  (Deel  IV,  p.  442)  een  huis  gehuurd 
had.  In  hetzelfde  deel  dier  Bijdragen  staat  t.  a.  p.  in  de 
noot:  //een  van  deze  beiden  schijnt  de  bedoelde  Engelius 
[pastoor?]  van  Uitgeest  te  zijn."  De  bedoelde  is  volgens 
ons  gevoelen  inderdaad  geen  ander  dan  onze  Reinier  Engels, 
die  in  1653  naar  Amsterdam  vertrokken  zijnde,  in  1660 
als  pastoor  van  de  kerk  de  Pool  is  opgetreden.  (Bijdragen 
Deel  II,  p.   139.) 

Zijn  opvolger  was  Mr.  Adam  van  Stalen  geboren  te 

1)  Volgens  de  aanteekening  van   Dr.  Warning,    straks  nader  te  noemen. 


327 

Emmerik,  Bacculaureus  in  de  Godgeleerdheid,  die  bijna 
18  jaren  hier  de  herderlijke  bediening  vervulde,  wijl  hij 
op  den  13  Jan.  1671  te  Uitgeest  overleden  is.  Deze  op- 
gave is  te  vinden  in  het  ter  Secretaire  dezer  Gemeente 
aanwezig  zijnde  Doopboek.  Daarin  teekent  de  W.E.  Heer 
Michael  VAN  der  Sterre,  die  hem  is  opgevolgd,  eigen- 
handig van  zich  zei  ven  aan,  dat  hij,  te  Delft  geboren, 
het  eerst  gedoopt  heeft  op  den  31  Jan.  1671,  Pro  vicaris 
Cousebant  schrijft  hem  in  zijne  //Descriptio"  van  het  jaar 
1688  een  doortastend  karakter  toe  en  een  bijzonderen  ijver 
voor  den  luister  van  kerk  en  altaren:  //vehemens  est  ac 
ornatui  templi  et  altarium  singulariter  intentus"  (Bijdra- 
gen Deel  V ,  bl.  107).  Zijne  laatste  toediening  van  het 
H  Doopsel  had  plaats  op  den  14  Mei  1715,  terwijl  hij, 
na  gedurende  44  jaren  hier  als  pastoor  gewerkt  te  heb- 
ben, op  den   10  Junij   van  hetzelfde  jaar  overleed.  ') 

Thans  zijn  wij  genaderd  aan  de  beide  broeders  Philippds 
en  Claudius  Cavellier  die,  wel  opmerkelijk,  elkander 
in  de  Pool  te  Amsterdam  gelijk  hier,  als  pastoor  zijn  op- 
gevolgd. (Bijdragen.  Deel  II,  p.   139). 

Philippus  Cavellier  heeft,  gelijk  het  oude  Doopregister 
vermeldt,  hier  het  eerst  gedoopt  op  22  Aug.  1715  en 
het  laatst  op  23  Sept.  1727,  terwijl  zijn  broeder  Claudius 
zijn  eerste  doopeling  had  op  den  12  Oct.  1727  en  zijn 
laatste  den  27  Junij  1733.  Volgens  eene  noot  in  de  Bij- 
dragen (Deel  III,  p.  424),  is  er  nog  een  derde  broeder 
Wilhelmus  Stephanus  Cavellier  geweest,  die  pastoor  was 
van  de  kerk   „de  Posthoorn"   te  Amsterdam. 

In  de  maand  Julij  van  1733  is  als  pastoor  van  Uitgeest 
opgetreden  Wilhelmus  Fox ,  geboren  te  Amsterdam,  die 

1)  Eeu  portret  mede  ter  pastorie  bewaard,  met  opschrift:  „Jet.  30, 
A°  1675"  kan  op  niemand  beter  passen  dan  op  dezen  pastoor.  De  naam 
des  schilders,  die  er  niet  zeer  duidelijk  opgezet  is,  is  vermoedelijk  die  van 
Jan  Georgius  van  Vliet,  ecu  Delfschec  schilder.   (Zie  Immerzeel  III,  bl.  20~'). 


32Ö 

in  Sept  1773  na  een  werkkring  van  40  jaren  zijne  wel- 
verdiende rust  ging  nemen,  en  inwonen  bij  zijnen  vriend, 
den  pastoor  van  Oudorp ,  alwaar  hij  is  overleden. 

Bij  zijn  aftreden  had  hij  tot  opvolger  Theodorus  Dek- 
ker, geboortig  van  Langendijk,  die  voor  het  laatst  hier 
gedoopt  heeft  op  den  25  Junij  1792.  Of  hij  nu  ook  op 
dienzelfden  dag  is  overleden,  is  men  wel  geneigd  op  te 
maken  uit  eene  aanteekening  van  zijnen  opvolger  Joannes 
Koster  welke  schrijft :  „postquam  assistens  fuerim  ,  a  die 
S'.  Thomae  21  Dec.  1791,  usque  ad  diem  S'.  Adelberti 
25  Juni  1792,  et  ab  illa  die  usque  ad  13  Octob.  deservi- 
tor,  factus  sum  pastor." 

Deze  Joannes  Koster  ,  Amsterdammer  van  geboorte, 
is  alhier  den  15  Dec.  1806  overleden,  ,/m  den  ouderdom 
van  51  jaren  en  circa  11    maanden."  (Bidprentje.) 

Tijdens  dezen  pastoor  is  door  de  Municipaliteit  van  Uit- 
geest   in  het   jaar  1795    bepaald,  dat  de  publieke  gods- 
dienstoefeningen,  zoowel  in  de  Roomsche  als  in  de  Gere- 
formeerde kerken,  vóór  den  middag  ten  9  en  na  den  middag 
ten  half  twee  uren  zouden  beginnen,  en  dat  er  alsdan  voor 
beide  kerken    te  gelijk  zou  geluid  worden.  (DT.  Warning). 
In  de  aanteekeningen  door  wijlen  den  WelEdelen  Heer 
Joës  Warning  z.  g. ,    Geneesheer    alhier,    met    zeer  veel 
zorg  bijeenverzameld,  vind  ik  vermeld,  dat  in  het   jaar 
1796,  op  verzoek  van  de  Commissie  uit  de  Nationale  Ver- 
gadering, een  schrijven  is  ingekomen  van  het  Provinciaal 
Comité  van  Holland,   wegens  een  decreet  tot  afscheiding 
van  Kerk  en  Staat ,  om  opgaven  te  doen  omtrent  de  Ker- 
kelijke goederen  en  het  zielental  der  godsdienstige  gezind- 
heden.   Daarop  is  in  dato  1   Mei  1797  geantwoord:    wat 
de  Kerkelijke  goederen  aangaat:    #dat    men  de  oorsprong 
fder  goederen  van  de  Gereformeerde  kerk  niet  volledig 
z/konde  opgeven ;  deels  omdat  eenige  brieven  door  den  tijd 
//onleesbaar  geworden  waren ,  deels  omdat  men  in  vroeger 


329 

«(tijd  alhier  zeer  weinig  geschreven  had  en  er  van  de 
//oudste  boeken  vermist  werden.  De  tegenwoordige  goe- 
tfderen  welke  sedert  onheugelijke  tijden  op  naam  der 
h Gereformeerde  kerk  staan  en  een  eigendom  van  dezelve 
// waren,  bestonden  in  obligatiën  en  landerijen  van  die 
0 waarde  dat,  schoon  die  kerk  nog  eene  aanmerkelijke  som 
#tot  haren  last  heeft,  na  aftrek  van  alle  lasten  ordinair 
*een  revenu  van  vier  honderd  gulden  s' jaarlijks  opleverde, 
„en  zeven  en  veertig  gulden  van  eenige  stukken  land 
»onder  den  naam  van  pachtkoorn." 

In  de  Aanteekeningen  van  wijlen  pastoor  Sonjee  (Bissch. 
Archief  te  Haarlem)  wordt  vermeld,  dat  pastoor  Koster  de 
administratie  der  goederen ,  die  vroeger  bij  het  onkatho- 
lieke dorpsbestuur  berustte,  niet  zonder  geschil  aan  zich 
getrokken  heeft,  en  dat  de  uitkomst  bewees ,  hoe  nuttig 
zulks  geweest  was,  dewijl  niet  alleen  kerk  en  pastorie 
verbeterd,  maar  de  tuin  vergroot  heeft  kunnen  worden , 
en  vele  Armen  ondersteuning  hebben  kunnen  verkrijgen. 

Wat  nu  het  zielental  betreft,  zijn  er  door  de  Munici- 
paliteit  van  Uitgeest  onderscheidene  godsdienstige  Commis- 
siën  geformeerd.  Die  voor  de  Roomschgezinden  bestond 
uit  de  burgers:  J.  Koster,  pastoor,  Pieter  Kraakman, 
Dirk  Oosthuis  en  Wulbert  Melker,  kerkmeesters.  Na 
ingesteld  onderzoek  is  gebleken  ,  dat  de  Roomschen  het 
grootste  zielental  uitmaakten;  waarom  zij  aanspraak  op 
de  groote  of  Gereformeerde  kerk  en  op  hare  inkomsten 
en  bezittingen  cremaakt  hebben.  Verscheidene  bijeenkom- 
sten  hebben  later  die  Commissiën  onderling  gehouden  en 
daarbij  hooggaand  geschil  gekregen.  De  Roomschen  hebben 
de  zaak  bij  rekwest  aan  het  uitvoerend  bewind  van  de 
Bataafsche  Republiek  opgedragen  ;  doch  men  heeft  later 
niets  meer  van  deze  zaak  vernomen,  tot  onder  de  re- 
geering van  Koning  Lodewijk  Napoleon.  Deze  toch  be- 
paalde, dat  het  grootste  zielental  van  iedere  Godsdienstige 


330 

gezindheid  het  regt  zoude  hebben  tot  het  naasten  der 
groote  kerken,  en  dat  hiervan  binnen  14  dagen  opgave 
zou  gedaan  worden  Doch  wijl  deze  opgave  door  den 
toenmalingen  Schout  te  laat  is  gedaan,  konden  de  Room- 
schen  niet  binnen  den  bepaalden  tijd  hun  regt  doen  gel- 
den om  er  het  wettig  gebruik  van  te  maken  «Men  zoude, 
«zoo  vervolgt  de  W.Ed.  Heer  Dr.  Warnino-  daarover  meer 
//kunnen  schrijven,  waren  de  boeken,  welke  de  Resolutien 
„der  Gemeente  van  het  jaar  1800  tot  1823  bevatten,  in 
ti wezen  ;  echter  hebben  de  Roomseben  alhier  nimmer  af- 
z/Stand  gedaan  van  hun  regt  op  de  groote  kerk  met  hare 
,/inkomsten  en  bezittingen." 

Onder  het  bestuur  van  den  volgenden  pastoor,  Wilhel- 
mus de  Wit  hebben  op  den  11  Dec.  1809  de  kerkmees- 
ters ,  genaamd  Teuwis  Henneman  en  Pieter  Cornelisz.  hun 
beklag  en  reclame,  over  het  niet  tijdig  doen  van  voor- 
noemde opgave  ,  ingediend  bij  de  Heeren  der  Commissiën 
tot  vereffening  en  onderzoek  der  geschillen  over  kerk  en 
kerkelijke  fondsen,  in  het  Departement  van  Amstelland; 
van  welk  beklag  de  minute  hier  berustend  is.  Natuurlijk 
zonder  gevolg;  maar  of  dat  beklag  geschied  is,  zonder 
voorkennis  van  pastoor  de  Wit  is  onzeker;  zeker  is  het 
dat  die  reclame  slechts  door  de  twee  bovenvermelde  kerk- 
meesters en  niet  door  den  pastoor  is  onderteekend. 

Aan  de  Heeren  der  Commisien  tot  vereffening  en 
onderzoek  der  geschille  over  kerk  en  kerkelijke 
fonsen  in  het  Departement  van  Amstelland. 

WelEdele  Heeren , 
Wij  ondergeteekende  hebben  het  exemplaar  van  het  koninklijk 
decreet  van  den  5de  van  Sprokkelmaand  ontvangen,  nadat  het 
gemeentebestuur  op  een  naalatige  manier  hetzelve  tot  op  den  veer- 
tienden dag  van  den  4den  deser  heeft  ingehouden;  om  welke  rede- 
nen zij  zulks  gedaan  hebben  laten  wij  aan  onbevooroordeelde  ge- 
voelens over,    dog  wij  zijn  door  haare  naalatigheyd  tot  den  4den 


331 

deeser  onkundig,  en  dus  gevolgelijk  ook  nalaatig  (dog  zonder  onse 
schuld)  gebleeven  om  (op  door  UEd.  bepaalde  lijd)  onse  belangens 
aan  UWelEdel.  te  kunnen  voordragen,  en  wij  dus  ook  nogh  vrijheyd 
behooren  te  hebben  om  als  nogh  te  kunnen  reclaameeren  als  voore.  !) 

Voor  eerst  dat  het  groot  kerk-gebouw  zelfs  door  bewijzen  spreekt , 
van  in  het  jaar  vijftienhonderd  vijf  en  zeventig  de  Roomsche  Catho- 
lijke  gezinte  ontweldigd  te  zijn,  van  welke  gebouw  ook  aanteeke- 
ningen  voorhanden  zijn,  en  zij  ook  niet  zullen  bewijsen  dat  haar 
regt  op  onderlinge  schikkinge  met  ons  kerk-genoodsehap  berust; 
en  heel  natuurlijk  hebben  in  dien  tijd  ook  effecten  of  landerijen 
bij  voornoemde  kerk  behoord,  op  welke  ook  alsdan  het  regt  van 
onse  aanspraak  op  dezelve,  van  zelfs  spreekt  en  volgd :  tenzij  zij 
lieden  kunnen  aanwijsen  derzelfs  herkomst,  tijd,  en  gronden. 

UwEd.  vergun  ons  te  schrijden,  dat  zoodaanig  bewijse  niet 
kunne  bij  ons  vermoedt  worden,  maar  natuurlijk  bij  deszelfs  be- 
zitters moet  berusten ,  en  dus  geen  meerder  opheldering  aan  Uw- 
Edele  kunne  opgeeven.  Zoo  verzoeken  wij  onderdaaniglijk  om  het 
genot  of  effect  van  Koninglijk  decreet  (van  den  2de  van  Oostmaand 
N°  26)  te  mogen  genieten,  en  volgens  regten  van  den  mensch , 
en  als  onderdaanen  van  onsen  koning  te  worden  behandeld  ,  daar 
wij  ook  stark  ons  op  betrouwen,  en  verlaaten  ,  te  meer  daar  wij 
de  meerderheijd  van  zielen  uijtmaaken  ,  en  naar  ons  inzien,  en 
denkwijs  de  meeste  mindermoogenden  bij  ons  bevinden :  en  met 
dat  al,  wij  alle  jaaren  ons  aandeel  moeten  betaalen  ,  tot  een  on- 
beperkte en  importante  soumie  geld,  die  haar  kerkmeesters  zoo 
voor  haar  pastorie  en  huijs  als  Leeraar  ons  dorp  ten  kosten  koomen. 

Ziedaar   WelEdele  Heeren  !  ons  reclamatie  of  reden  van  beklag. 

Wij  twijffelen  geensins  dat  UEd.  over  hetzelve  zult  verwondert 
zijn;  maar  integendeel  als  wij  niet  lafhartig  willen  zijn,  alsdan 
hetzehe  als  onse  pligt  zult  beschouwen.  In  vaste  verwagting  dat 
deese  genoegzaam  zullen  zijn  om  onse  vereffening  te  laaten  er- 
langen... hebben  Wij  de  Eer  om  met  alle  eerbied  en  hoog-achting 
ons  hier  te  noemen 

WelEdele  Heeren  UEd.  Dienaaren,  en  Kerkmeesteren 
van  de  Eoomsche  Catolijke  gemeente. 

Uitgeest,  den  11  van  Winter-  Teuwis  Henneman. 

maant.  1809.  Pietek  Cornelisz. 

1)  Dit  geheele  voorgedeelte  is  doorgeschrapt ,  terwijl  er  door  eene  andere 
hand  naast  geschreven  is  :  »Op  den  4dcn  dezer  door  het  gemeente  Bestuur 
alhier  ter  onzer  kennis  gebragt  het  koninglijk  decreet  van  den  5  van  Sprok- 


332 

De  WelEerw.  Heer  Wilhelmus  de  Wit  opvolger  van 
Joannes  Koster,  schrijft  in  het  Doopboek:  //20  Feb.  1807 
„ego  Wilhelmus  de  Wit  possessionem  hujus  Pastoratus 
»sumpsi."  Deze  pastoor,  geboortig  van  Maassluis,  is  alhier 
den  1  Junij   18:21   gestorven. 

Pastoor  J.  A.  van  Megen  heeft  persoonlijk  aangetee- 
kend,  dat  hij  alhier  van  16  Feb  1820  kapellaan  is  ge- 
weest tot  4  Julij  1821  ,  terwijl  alstoen  tot  pastoor  van 
Uitgeest  is  benoemd  geworden  Theodorus  Speet,  en 
zijn  Eerw.  tot  pastoor  op  het  eiland  Wieringen.  Door  den 
Aartspriester  Cramer  moet  aan  den  WelEerw.  Heer 
J.  A  van  Megen  bij  zijn  vertrek  naar  Wieringen,  de  eerst 
openvallende  pastorie  op  het  vaste  land  zijn  toegezegd, 
wanneer  onder  zijn  bestuur  slechts  de  fundamenten  eener 
nieuwe  kerk  op  dat  eiland  zouden  gelegd  zijn.  Toen  nu 
op  den  24  Sept.  1822  de  WelEerw.  Heer  Theodorus  Speet 
alhier  overleden  was,  en  er  niet  zoo  aanstonds  een  nieuwe 
pastoor  benoemd  werd  ,  is  de  WelEerw.  Heer  J.  A  van 
Megen  door  eenige  Uitgeestenaars  van  Wieringen  in  den 
winter  over  het  bevrozen  zeewater,  gelijk  verhaald  wordt, 
afgehaald  en  naar  Uitgeest  gevoerd.  De  Aartspriester  over 
deze  usurpatie  verbolgen,  beval  den  WelEerw.  Heer  J.  A. 
van  Megen,  naar  Wieringen  als  pastoor  terug  te  keeren, 
en  liet  de  statie  van  Uitgeest  vacant.  Terwijl  nu  de  statie 
vacant  was,  hetgeen  zij  is  gebleven  tot  23  Junij  1823,  is 
de  WelEerw.  Heer  G.  Strengers,  pastoor  te  Krommenie- 
dijk  ,  tevens  waarnemend  pastoor  van  Uitgeest  geweest , 
die  in  dat  tijdsverloop  aan  12  kinderen  het  H.  Doopsel 
toegediend  en  slechts  één  Huwelijk  ingezegend  heeft. 

keimaand  11.  N°  1  ,  benevens  den  last  van  hetzelve  gemeentebestuur  om 
zodanige  opheldering  en  gronden  van  vermeend  regt,  als  tot  staving  van 
ons  gesnstiueerd  regt  tot  reclame  kunnen   dienstig  zijn." 

Het  eerste  concept  klonk  waarschijnlijk  wat  te  kras.  Xn  ,  hr.t  gewijzigde 
ziet  er  dan  ook  mak  eu  onschuldig  genoeg  uit ! 


333 

Op  den  23  Junij  1823  is  toch  de  WelEerw.  Heer 
J«  A.  van  Megen,  te  Amsterdam  geboren,  werkelijk 
tot  pastoor  van  Uitgeest  benoemd  geworden. 

Tot  lof  van  dezen  pastoor  moet  vermeld  worden ,  dat 
hij  onder  ontzaggelijke  moeijelijkheden  en  met  een  kapi- 
taal van  slechts  ƒ7000,  voor  welke  som  door  de  gemeente  - 
naren  op  gedrukte  circulaires  was  ingeteekend,  zonder 
architect  en  zonder  aannemer,  de  nu  nog  bestaande  kerk 
heeft  opgetimmerd;  welke  bouw,  onder  zeer  veel  tegen- 
stand van  sommigen,  in  het  jaar  1834  voltrokken  werd. 
Deze  kerk  was  de  eerste,  die  door  Zijne  Doorl.  Hoogwaar- 
digheid Cornelis  van  Wijckersloot,  Bisschop  van  Curium 
in  partibus,  is  geconsacreerd  geworden. 

Daaraan  is  het  misschien  toe  te  schrijven,  dat  bij  die 
gelegenheid  alle  mogelijke  pompa  werd  aangewend,  door 
Zijne  Doorl.  Hoogw.  al  wat  het  Pontificale  maar  eenigs- 
zins  toeliet  gezongen,  en  er  onder  de  H.  Mis  eene  zeer 
gerekte  redevoering  gehouden  werd ,  zoodat  volgens  ver- 
klaring der  getuigen,  deze  plegtigheid  acht  volle  uren, 
van  's  morgens  7  tot  's  namiddags  3  uren  ,  geduurd  heeft. 

Reeds  in  zes  jaren  tijds,  alzoo  in  1840,  was  de  schuld 
der  kerk,  welker  opbouw  de  kosten  van  ƒ  31, 075, 295  be- 
loopen  had,  behalve  door  de  inschrijvingen  der  Gemeente- 
naren, ook  door  eene  milde  schenking  van  Mejuf vrouw 
Maria  Smits  z.  g. ,  tante  van  pastoor  van  Megen ,  tot  op 
ƒ  12,000  verminderd. 

Om  tot  spoediger  aflossing  der  overige  schuld  te  ge- 
raken, heeft  pastoor  van  Megen  in  genoemd  jaar  onder 
zijne  gemeentenaren  eene  onderlinge  associatie  gevormd. 
Door  de  voornaamsten  der  gemeente  werd  onderling  goed- 
gevonden, die  schuld  in  48  aandeelen,  elk  van  ƒ  250  te 
verdeelen ;  onder  beding  van,  voor  zoovele  aandeelen  het 
een  ieder  geliefde  te  nemen,  öf  wel  dat  kapitaal  renteloos 
aan  de  kerk  te  leenen,  óf  wel   van  de  niet  gestorte  som 


334- 

's  jaarlijks  eene  rente  van  5  percent  te  voldoen.  Ieder 
jaar  zouden  er  uitlotingen  geschieden  in  dier  voege,  dat 
de  eersten  bij  uitloting  hun  renteloos  voorschot  terug 
zouden  ontvangen,  en  de  tweeden  ontslagen  zouden  wor- 
den van  rentebetaling,  bij  wijze  eener  loterij. 

Deze  goed  uitgedachte  operatie  had  dit  gelukkig  ge- 
volg, dat  in  tien  jaren  tijds,  in  1850,  de  schuld  reeds 
tot  ƒ  8000  verminderd  en  in  1860  zoo  te  zeggen  geheel 
vernietigd  was 

Dit  schijnt  pastoor  van  Megen  het  besluit  te  hebben 
doen  nemen,  om  aan  Zijne  Doorl  Hoogw.  Mgr.  F.  J.  van 
Vree,  in  de  maand  Maart  van  het  jaar  1860,  zijn  ontslag- 
te  vragen,  hetwelk  aan  zijn  WelEerw.  bereidwillig  door 
den  Bisschop  is  toegestaan. 

Bij  schrijven  van  17  Julij  1860  is  de  ondergeteekende 
tot  pastoor  van  Uitgeest  benoemd  geworden ,  die  op  den 
18  Aug.  eerstvolgend  zijne  pastorele  functiën  heeft  aan- 
vaard. 

Op  dien  dag  is  de  WelEerw.  Heer  J.  A.  van  Megen, 
na  gedurende  37  jaren  hier  de  Herderlijke  bediening  te 
hebben  waargenomen,  naar  Krommenie  vertrokken ,  het- 
welk hij  tot  rust-  en  verblijfplaats  gekozen  had.  Aldaar 
is  hij  op  den  9  Jan.  1871  ,  na  eene  tijdelijke  rust  van 
bijna  elf  jaren,  in  gezegenden  ouderdom  zacht  in  den  Heer 
ontslapen. 

Hij  ruste  in  vrede ! 

Uitgeest.  F.  B.  Duvergk,  Pr. 


o  «o 


CU     O 


co  co  «T3 

(OOffl 


-■  °     is 

l-S    h-s 


C 


es*  c—  t-       eo  o 


NOHNh 
CS   O  ^   W    f 

r—  co  co  co  co 


r-     "-1      C     >^ 

r-s  i->  i-s  co  J; 

»fl    "=    ,-H    «*   qj 


w 

lO    lO 

o 

o 
— 

-*  t— 

< 

lO  io 

h-i 

Ei 

rH  i— 1 

E* 

> 

t>eo  eo 

NMo 

t—  c~-  e~ 


«     2      "J 


GO 

O    Tjt    •«#    »» 

«  ca  -h  ^ 

55 

«■^  ia  m 

O 

i— 1  r—i  i— 1  r-i 

o 

ioc75e3»oooooco«c>t-~c— e—  co 

t—  O    r— IHNMWlOlCr- i   rH 
in(OC!0tOffi'O®t0 
rinHHHrt  Hrtrt     ._•    bC^J  ]~£ r— 


co  o 

CO   00 


f--K-e       -5   " 


psT-S 


£    bO 

co  co 

Oï    r-l 


sa  w 

p  ^ 

%  i 

p,  O 

63  M 


S  ,3  "fe  «  'S  2  2  g  'S  •§ 


^S|^^D 


E£ 


5 
<3 


«* 


^     S 


-"      •    •  *»     •     •  4i  .2    '  »  .2 5  bc 

|  S  •§        c  ^      'S  55  g  ,         u       «        g>  &S 

_  *»  g  «  js-5"  &  >  =  o  «  ^  ^  o  ~^>  s 

"-    '—•    co    ei   '*—  ^  w    w    G    ;-*  —    r*  ^~*  — i 

^•csc-ao3>.ï=r-3—   S..2  —   o   3  J3   ö  < 
.  —    .    .  8  °    •  -S     ■  "o  3  i  —  o  c  —  2  .7 '  - 


1 1 

cc  _5 
:o  co 

OS 


O    c 


cu    *— 
iü    cu 


C  _S     U 


H<SM^intot»»oïOHcsim'*ocot*ce 


330 


AANHANGSEL     OP    UITGEEST. 


Reeds  was  gedrukt  wat  boven  op  bladz.  324  gemeld 
wordt  over  de  twee  stichteressen  van  de  eerste  kerk ,  toen 
ons,  met  de  voorgaande  aflevering  der  Bijdragen,  een 
(/Verbaal"  onder  de  oogen  kwam  //der  sluiting  van  Room- 
sche  vergaderplaatsen  te  Akersloot,  Uitgeest"  enz.  van 
12  Julij  164-4.  Daar  wordt  verhaald:  </dat  toegemaeckt 
ende  gesegelt  syn  de  deuren  der  huysinge  ofte  plaetse , 
daer  de  Paepsgesinden  (soo  geseyt  wordt)  somwylen  hare 
conventiculen  sijn  houdende,  toecoomende  Annitgen  ende 
Baefgen  Jacobs,  ende  deselve  van  wegen  de  hooge  Ove- 
richeyt  wel  scherpelycken  belast,  de  deuren  alsoo  toege- 
maeckt ende  gesegelt  te  laten." 

In  dit  officiëele  stuk  vinden  wij  eene  sterke  overeen- 
komst met  de  volksoverlevering  omtrent  de  twee  geeste- 
lijke zusters ,  welke  hier  voorkomen  als  eigenaressen  dier 
huizingen  waar  de  Roomschgezinden  vergaderden ,  en  wier 
namen  hier  tevens  als  Annitgen  en  Baefgen  Jacobs  ver- 
meld worden.  Wel  is  waar,  dat,  als  zij  reeds  onder  pastoor 
Kruik  de  kerk  gesticht  zouden  hebben,  zij  een  tamelijk 
gevorderden  leeftijd  zouden  bebben  moeten  bereiken.  Ge- 
heel onmogelijk  is  dit  echter  volstrekt  niet.  Overigens  is 
het  geenszins  met  zekerheid  te  bepalen  of  reeds  onder 
pastoor  Kruik  een  begin  met  de  inrigting  dier  huizen  tot 
kerk  gemaakt  is;  maar  hoogstwaarschijnlijk  hebben  wij 
toch  in  diezelfde  //huysinge"  der  beide  zusters  van  1614 
het  bedehuis,  dat  tot   1834  als  kerk  dienst  gedaan  heeft. 


337 


DE    VROEGERE   GOLLEGIËN    OF   SEMINARIËN 

TOT    OPLEIDING   VAN 

GEESTELIJKEN  VOOR   DE   HOLLANDSCHE   MISSIE. 


§   IV. 

Moeijclijkheden  voor  de  beide  Hollandsche  Collegiën 
onder  Keizer  Joseph  II. 

Wat  we  nu  verder  uit  de  Archieven  van  het  Oud- 
Kapittel  van  Haarlem  en  andere  ons  ten  dienste  staande 
bescheiden  gaan  mededeelen  is  grootendeels,  ja  bijna  uit- 
sluitend ,  geschiedenis  van  het  Hollandsen  Collegie  Pul- 
cheria.  Van  den  Hoogen  Heuvel  zijn  ons  uit  dit  latere 
tijdperk  niet  veel  bijzonderheden  bekend  ;  maar  dat  dit 
Collegie  bij  de  laatste  verwikkelingen  onder  Keizer  Joseph 
II  en  de  Fransche  omwenteling  in  de  lotgevallen  van 
Pulcheria  gedeeld  heeft,  blijkt  —  behalve  uit  den  aard 
der  zaak  —  uit  verscheidene  aan  te  halen  stukken  ,  waarin 
over  beide  Collegiën  te  zamen  spraak  is  en  vijandelijke 
maatregelen  van  het  despotisme  zoowel  als  van  de  revo- 
lutie, tegen  beiden  met  name  gerigt,  vermeld  worden. 
In  de  lotgevallen  alzoo  van  Pulcheria  gaan  we  dan  tevens 
die  van  den  Hoogen  Heuvel  zien ,  uitgenomen  natuurlijk 
eenige  bijzonderheden ,  die  uitsluitend  op  Pulcheria  be- 
trekking hebben. 

In  het  laatst  van  het  jaar  1784  rezen  voor  de  beide 
Collegiën  of  Seminariën  onzer  Missie  ernstige  moeijelijk- 
heden  op  uit  het  Josephistisch  despotisme. 

Het  is  bekend  hoe  de  Keizer  van  Oostenrijk  Joseph  II, 
in  de  F'ebroniaansche  leer  opgevoed,  de  godsdienst,  de 
Kerk,  haar  tucht,  hare  instellingen  en  vooral  de  vorming 

Byürajen  Gesch.  Bisd.  v.  Huarlem  VIII» Deel  22 


338 

en  opkweeking  der  geestelijkheid  aan  zijne  willekeur  en 
despotischen  dwang  zocht  te  onderwerpen.  Toen  hij  zich 
met  de  Seminariën  en  de  Universiteit  van  Leuven  mns 
bemoeijen,  was  het  wel  te  voorzien,  dat  hij  ook  onze 
Collegies  te  Leuven  niet  ongerept  zou  laten.  Men  voor- 
zag dan  ook  alras  dat  hij  Commissarissen  benoemen  zoude 
om  een  onderzoek  naar  de  goederen  en  bezittingen  der 
Collegies  in  te  stellen.  De  Provisor  van  Pulcheria,  pastoor 
Stafford,  die  in  de  geheele  volgende  geschiedenis  de  ziel 
was  van  alles  wat  van  wege  het  Kapittel  gedaan  werd, 
en  ons  in  een  eigenhandig  geschreven  Register  zijne  brie* 
ven  en  aanteekeningen  bewaard  heeft,  was  in  overleg  met 
den  president  van  Leempoel ,  ter  gelegenheid  van  diens 
verblijf  in  Holland  in  de  maand  September  1784,  tot  het 
besluit  gekomen  om  ,  aangezien  Pulcheria  aan  het  Kapittel 
van  Haarlem  en  niet  aan  onderdanen  van  den  Keizer  toe- 
behoorde, geene  inspectie  van  wege  den  Keizer  toe  te 
laten ;  weshalve  de  Provisoren  bij  brief  van  1 7  September 
1784,  aan  den  president  op  het  nadrukkelijkst  verboden, 
traan  iemant,  eenige  inspectie  of  communicatie  van  ons 
//Collegie,  deszelfs  goederen  of  effecten  te  geven."  Het 
Kapittel  bekrachtigde  dien  maatregel  in  zijne  vergadering 
van  5  October  daaraanvolgende,  en  droeg  tevens  met 
algemeene  stemmen  aan  de  Provisoren  den  last  op,  om, 
wanneer  zich  moeijelijkheden  ten  aanzien  van  het  Collegie 
mogten  voordoen,  zoo  uit  hunnen  naam  als  uit  naam  van 
het  Kapittel,  naar  omstandigheden,  te  zorgen  dat  hun 
Collegie  geen  nadeel  leed.  De  Secretaris  van  het  Kapittel 
kreeg  in  last  om,  wanneer  de  Provisoren  zulks  mogten 
verlangen,  hun  van  deze  beslissing  eene  behoorlijke  acte, 
voorzien  van  het  zegel  des  Kapittels,  af  te  geven.  ') 
De    bemoeijingen    van  Joseph  II  ten    aanzien    van    de 

1)   In  de  Acta  Capituli  dd.   5   October    1784  vinden   we  dit  aldus  geno- 
tuleerd:  „Capitulo  significaverunt  AA.  DD.  Provisores,  cum  metaendum  sit, 


339 

Universiteit  waren  een  poos  onderbroken  door  zijne  onder- 
handelingen met  de  Republiek  van  Holland,  ten  gevolge 
zijner  schennis  van  haar  grondgebied;  doch  na  het  afbreken 
dier  onderhandelingen,  vatte  hij  de  zaak  van  de  Univer- 
siteit weder  op  en  vaardigde  hij  den  10  November  een  De- 
creet uit,  waarbij  aan  den  Rector  en  de  gedeputeerden 
der  Universiteit  de  zamenstelling  werd  bevolen  van  /,1'Etat 
et  Ie  tableau  de  tous  les  objets,  qui  concernent  1'Univer- 
sité  en  General ,  en  y  comprenant  ce  qui  est  relatif  a.  la 
Bibliothèque  et  a  1'imprimerie  Academique."  Ter  nadere 
regeling  dier  zaak  stelde  hij  in  art.  2  van  het  Besluit 
vast :  „11  y  aura  deux  préposés  dans  chacune  des  quatre 
Facultés  de  1'Université,  qui  seront  chargés  de  la  forma- 
tion  et  rédaction  de  1'Etat  et  du  tableau  de  tous  les  objets 
concernant  la  dite  Faculté,  de  tout  ce  qui  en  ressortit, 
en  depend ,  y  est  relatif  ou  y  est  attaché ,  sans  en  rien 
excepter  ni  reserver."  Hier  onder  waren  ook  de  Collegies 
begrepen,  zooals  uit  het  vervolg  van  het  Besluit  uit- 
drukkelijk blijkt.  Bij  art.  3  werden  de  «préposés"  be- 
noemd. «Nous  nommons  pour  préposés  dans  la  Faculté 
de  Theologie,  les  Docteurs  Marant  [bekenden  aanhanger 
van  het  Josephisme]  et  Leemput."  Deze  laatste  was  sedert 
1774  Professor  van  de  Theologie  in  Pulcheria  en  van  1782 
af  president  van  den  Hoogen  Heuvel.  Het  bevreemde  ons 
zeer  Leemput  hier  onder  de  handlangers  van  de  josephis- 
tische  dwingelandij  aan  te  treffen.  Van  hem  toch  hebben 

ne  aula  Bruxellensis  forte  decretura  sit  inspectioneni  bonoium  temporalium 
omnium  Collegiorum  Lovauii  existentium ,  sese  Praesidi  Collegii  nostri  in- 
terdixisse ,  ne  cuiquam  ,  siue  expresso  Provisorum  consensu ,  Collegii 
nostri  statum  exponat.  Quod  a  Capitulo  approbatum  est.  Insuper  unanimi 
voto  resolutum  est  demandandum  esse  DD.  Provisoribus ,  ut,  si  circa  Col- 
legium difficultates  oriri  coutingat,  suo  et  Capituli  nomine  pro  re  nata 
prospiciant  ne  Collegium  nostrum  dctrimentum  patiatur.  Insuper  demandatum 
est  A.  D.  Capituli  Secretario,  ut  ad  requisitionem  DD.  Provisorum,  hujus 
resolutionis   actum   sub  Capituli   sigillo  ipsis  expediat." 


340 

we  niets  bespeurd  dat  de  verdenking  van  josephisme  zou 
kunnen  wettigen.  Misschien  heeft  men  hem  met  die  be- 
noeming voor  de  zaak  trachten  te  winnen;  't  geen  dan 
toch  niet  gelukt  is.  Het  gouvernement  heeft  immers  later 
den  josephist  De  Mazière  in  zijne  plaats  tot  president  van 
den  Hoogen  Heuvel  aangesteld.  Zie  hierboven  bladz.  55. 
Gemeld  Art.  3  vervolgt  aldus:  ffdans  les  facultés  du  droit 
les  docteurs  Le  Plat  et  Lambrechts,  dans  la  Faculté  de 
Medecine  le  Docteur  van  Leempoel  [President  van  Pul- 
cheria.  We  zullen  later  wel  zien ,  waarom  ook  hij  de  eer 
had  in  de  gunst  der  Josephisten  te  staan]  el  le  Professeur 
Jacquelart,  et  dans  la  faculté  des  Arts  le  President  de 
notre  College  roial  Thysbaert  et  le  regent  du  College  du 
Faucon  Raymaeker." 

Van  Leempoel  zond  dat  Keizerlijk  Decreet  aan  Stafford 
met  den  volgenden  brief,  die  de  Provisoren  weldra  van 
huu  zoo  even  gemeld  besluit  deed  terugkomen.  ^Gelijker- 
wijs",  zoo  schreef  v.  L.  den  21  November,  ,/de  Nego- 
ciatien  tusschen  den  Keizer  en  de  Republiek  [van  Holland] 
de  zaeken  raekende  de  Universiteit  hadden  doen  opschor- 
ten, alzoo  heeft  het  breeken  derzelve  Negociatien  gelegen- 
heid gegeven  om  die  wederom  te  hervatten.  Ongelukkig- 
lijk voor  ons  Collegie  geschied  zulks  in  eene  omstandigheit, 
dat  men  te  Brussel  zeer  tegens  de  Hollanders  vooringe- 
nomen is ;  en  men  heeft  mij  gezegt  dat  de  minste  uitvlugt 
of  tegenstand  tegens  het  nevensgaende  Decreet,  't  zij  van 
mijne  kant,  't  zij  van  de  Provisores,  zeer  hoog  zal  ge- 
nomen worden ;  en  dat  men  ons  dan  gemakkelijk  de 
moeite  zal  ontneemen  van  de  vereischte  opgaev  te  doen. 
UEerw.  ziet  dus,  benevens  Ampl.  Cavellier  [de  mede- 
provisor  van  Pulcheria]  dat  nood  geene  wetten  stelt  en 
dat  bijaldien  UEerw.  de  goederen  van  het  Collegie  wilt 
behouden,  en  ik  President  wil  blijven,  er  niets  over  is 
dan  te  buigen.    Ik  verklaer  UEerw.  op  mijn  woord  van 


341 

eer,  dat  ik  al  gedaen  heb,  wat  er  in  deeze  omstandig- 
heden kan  geschieden ;  en  men  verzekert  mij ,  dat  in  cas 
van  opgaev,  wij  volgens  alle  waerschijnlijkheit  voor  onze 
goederen  niets  te  vreezen  hebben.  Mijn  besluit  is  dan  van 
UEerw.  te  verzoeken  een  kort  verhael  van  de  opregting 
en  eerste  fundatie  van  het  Collegie.  Voorders  eene  lijst 
van  de  beurzen  en  fundatien  ten  laste  van  dit  Collegie, 
benevens  de  naemen  der  Provisoren  en  Collatoren,  als- 
mede de  naemen  der  studenten,  die  deeze  Beurzen  ge- 
nieten. Toekomende  week  gaet  men  reeds  een  aenvang 
maeken  met  het  opnemen  der  goederen." 

De  Provisoren  begrepen  nu  dat  ze  moesten  toegeven , 
wilden  ze  zich  niet  in  gevaar  stellen  hun  geheel  Collegie 
te  verliezen.  Stafford  haastte  zich  dus  alle  mogelijke  in- 
lichtingen en  opgaven  aan  van  Leempoel  te  zenden.  Zijn 
daartoe  strekkenden  brief  van  25  November  1784,  waarin 
hij  de  stichting  en  eerste  geschiedenis  van  de  Hollandsche 
Collegiën,  en  in  't  bijzonder  van  Pulcheria  en  deszelfs 
bestuur  uiteenzet,  hebben  we  reeds  bij  gedeelten,  waar 
het  voor  onze  behandeling  te  pas  kwam,  medegedeeld. 
(Zie  §  I,  bladz.  7-10  en  §  III,  bladz  256).  Daarop  zond 
hij  den  2  December  eene  naar  zijne  verklaring  getrouwe 
en  volledige  opgave  der  verschillende  Beurzen-stichtingen. 
Ter  verontschuldiging  van  leemten ,  die  bij  sommige  stich- 
tingen voorkwamen ,  wijst  hij  op  de  moeijelijke  tijdsomstan- 
digheden en  vervolgingen  zelfs,  waarmede  zijne  voorgangers 
te  kampen  hadden,  maar  vooral  wijt  hij  die  aan  den  ons 
bekenden  jansenistischen  president  Melis  die,  toen  hij  uit 
vrees  voor  de  verdiende  straf  uit  Leuven  vlugtte,  het 
Collegie  niet  slechts  van  een  aanmerkelijk  gedeelte  zijner 
bezittingen,    maar  ook  van  zijn  Archief  beroofd  heeft.  ') 

1)  „SeJ  eheu,  deploraiidus  ille  Melis  Collegii  nostri  praeses  cum  metu 
poenae  aufugit ,  non  tantum  Collegium  ingenti  parte  bonorum  sed  etiam 
Archivo  suo  spoliavit." 


M2 

Opmerkelijk  is  het  hoe  Stafford,  in  een  lateren  brief 
aan  van  Leempoel,  dd.  23  December  1784,  uiteenzet  op 
welke  wijze  de  Provisoren  van  Pulcheria  met  die  Fun- 
daties waren  te  werk  gegaan.  Men  veroorloove  ons  dit 
hier  als  in  't  voorbijgaan ,  mede  te  deelen 

Hij  schreef  dan :  //Dewijl  het  groote  en  voorname  oog- 
merk in  het  oprichten  van  ons  Collegie  geweest  is,  een 
geschikt  queekschool  te  bezorgen ,  waarin  men  arbeiders 
voor  deze  landen,  en  bijzonder  voor  het  Bisdom  van  Haar- 
lem zoude  opvoeden  en  bequaam  maken;  en  dewijl  onze 
voorzaten  niet  in  staat  waren ,  om  dezen  geheelen  last 
alleen  te  dragen;  zijn  zij  genoodzaakt  geweest  zelf  geringe 
üiften  tot  stichtinge  van  beurzen  aan  te  nemen;  ja  zelf 
menigmaal  eerst  lijfrenten  aan  de  gevers  te  betalen;  en 
na  den  dood  der  benoemden,  dan  nog  in  den  last  van 
beurzen  toe  te  stemmen.  De  notitie  der  gefundeerde  beur- 
zen wijst  middagklaar  uit,  dat,  indien  men  dezen  weg 
niet  had  ingeslagen ,  men  tot  heden  toe,  ofgeene,  of  zeer 
weinige  fundatien  zou  hebben,  die  bequaam  zouden  zijn, 
om  eene  volle  beurze  uit  te  maken.  Hunne  hoop  en  voor- 
uitzigt  is  geweest,  dat,  schoon  het  Collegie  hierdoor  in 
den  beginne  gedrukt  mogt  worden  ,  echter  door  den  tijd 
een  zoo  groot  getal  van  beurzen  gesticht  zoude  worden, 
dat  niet  alleen  de  eene  de  andere  zoude  bedruipen,  maar 
het  Collegie  zelf  in  order  gebragt  en  gehouden  zoude 
worden,  zonder  de  studenten  met  eenige  onkosten  pro 
fabrica  etc.  te  bezwaren.  De  stichters  der  beurzen  hebben 
het  bestier  der  gegevene  penningen  aan  de  Provisores 
volkomen  overgelaten,  alleen  vereischende ,  dat  hen  toe- 
gezeid  wierd  onder  verband  van  alle  de  goederen  van 
Pulcheria,  dat  ten  allen  tijde  de  gefundeerde  beurzen  aan 
zodanigen,  die  er  toe  gerechtigd  wTaren,  zouden  gegeven 
worden.  Dus  hebben  de  Provisores  geraadzaamst  gevon- 
den ,  de  geheele  massa  der  goederen  van  het  Collegie  aan 


343 

te  merken,  als  het  capitaal,  waarop  alle  de  beurzen  ge- 
fundeerd zijn,  in  de  plaatze  van  ijdere  somme  afzonderlijk 
te  bestieren ;  hetgeen  niet  alleen  zeer  werkzaam  zoude 
wezen;  maar  zelf  menigmaal  de  vernietiging  van  eenige 
beurzen  na  zig  sleept;  namelijk,  wanneer  het  bijzonder 
fonds,  waarop  zij  gesticht  zijn,  bij  het  eene  of  andere 
toeval  verloren  gaat;  maar  bij  ons  is  in  soortgelijke  ge- 
vallen nooit  eene  enkele  beurze  vernietigd;  en  ijder  stu- 
dent, die  de  vereischte  hoedanigheden  bezit,  en  van  be- 
hoorlijke testiraonia  voorzien  is,  kan  bij  ons  ten  allen  tijde 
eene  beurze  bekomen ;  zonder  dat  men  een  enkel  voorbeeld 
aan  kan  wijzen,  dat  zulks  ooit  geweigerd  zoude  wezen. 
Deze  manier  van  bestieringe,  die  naar  ons  begrip  voor 
de  beurzen  de  voordeeligste,  en  de  bequamste  is,  om 
dezelve  altijd  in  wezen  te  houden,  is  de  oorzaak,  dat  onze 
voorzaten ,  die  niet  konnen  voorzien  ,  dat  er  ooit  gevraagd 
zoude  worden ,  hoelang  deze  of  gene  beurze  in  ons  Col- 
legie  leeg  gestaan  heeft,  niet  zozeer  bezorgd  geweest  zijn, 
om  eenen  geregelden  lijst  van  het  confereren  van  alle 
beurzen  te  houden,  of  alle  de  beurzen,  daar  zij  collatores 
van  zijn ,  even  dikmaals  te  vergeven ,  als  wel  om  toe  te 
zien,  dat  geen  braaf  student  van  eene  beurze  ontbloot 
bleef,  en  dat  en  het  Collegie  en  de  Beurzen,  welke  naar 
deze  schikking  met  het  Collegie  verknocht  zijn  ,  in  stand 
zouden  blijven."  Ter  gelegenheid  van  het  door  ons  in 
§  III  behandelde  Proces  tegen  den  president  Melis,  was 
die  zaak,  zooals  we  hierboven  op  bladz.  293  gezien  hebben, 
ook  reeds  besproken.  A.  van  den  Steen,  broeder  van  den 
toenmaligen  Provisor  J.  van  den  Steen,  had  het  toen  afge- 
keurd, dat  men  al  de  Beurzenstichtingen  onderéén  gemengd 
en  als  ééne  massa  had  beheerd.  Hij  kon  het  slechts  ver- 
goelijken door  de  goede  trouw,  waarmede  men  te  werk 
was  gegaan.  Ook  van  Leempoel  schijnt  nog  niet  zoo  aan- 
stonds door  die   uitlegging  van    Stafford    in    de    handel- 


344 

wijze  der  Provisoren  berust  te  hebben.  Immers  Stafford 
moest  nog  in  twee  volgende  brieven  van  3  en  13  Januarij 
1735  op  die  zaak  terugkomen  en  ze  nader  toelichten,  zoo- 
als  hij  dan  ook  deed,  door  erop  te  wijzen,  dat  Pulcheria 
niet  was,  zóó  als  andere  Collegies  te  Leuven,  enkel  om 
de  studenten  der  Universiteit  in  de  noodige  zedelijkheid 
en  tucht  te  bewaren,  alzoo  ten  behoeve  eigenlijk  van  de 
Universiteit,  maar  om  onze  Missie  van  goede  en  bekwame 
arbeiders  te  voorzien,  tot  behoud  en  bloei  van  het  H.  Ge- 
loof in  ons  vaderland.  De  hoofdzaak  was  dus  goede  pries- 
ters te  vormen,  daaraan  moesten  de  beurzenstichtingen 
dienstbaar  gemaakt  worden.  Hadde  men  geen  fundaties 
aangenomen ,  die  op  zich  zelven  te  gering  waren  (b.  v. 
van  slechts  ƒ40  rente,  terwijl  eene  Beurs  minstens  ƒ  180 
groot  moest  wezen)  maar  wegens  de  menigte  door  andere 
gedekt  werden,  dan  zoude  het  Collegie  reeds  lang  te  niet 
zijn  gegaan  en  de  Missie  van  goede  priesters  verstoken  zijn. 
Door  gezegden  maatregel  was  Pulcheria  in  bloeijenden 
staat,  terwijl  geen  enkel  student  zonder  beurs  was  ge- 
bleven en  het  doel ,  bij  de  oprigting  van  het  Collegie 
beoogd  ,  volkomen  was  bereikt.  Ten  anderen  deed  hij  op- 
merken, dat  eigenlijk  de  stichter  van  het  Collegie,  name- 
lijk het  Kapittel ,  nog  altijd  voortleefde.  Dit  toch  was 
geen  voogd  over  Pulcheria,  zooals  de  Provisoren  of  be- 
stuurders der  andere  Collegien  ,  maar  de  altijd  voortlevende 
stichter,  die  het  voortdurend,  naar  omstandigheden  en 
overeenkomstig  het  voorgestelde  doel  vrijelijk  bleef  be- 
heeren  en  aan  niemand  verantwoording  van  zijn  beheer 
schuldig  was.  De  stichters  der  Beurzen  gaven  die  in  het 
volste  vertrouwen  aan  het  Kapittel  over ,  vorderden  geene 
verantwoording  en  waren  er  te  vreden  mede  dat  het  Ka- 
pittel al  de  bezittingen  van  het  Collegie  verbond  voor  de 
kwijting  der  lasten  van  de  stichtingen,  die  dan  ook  inder- 
daad altijd  trouw  gekweten  werden,  zoodat  geen  Collator 


345 

ooit  van  zijn  regt  tot  collatie  verstoken  bleef  en  geen 
sollicitant,  die  zijn  aanspraak  op  eene  Beurs  kon  doen 
gelden,  werd  afgewezen. 

Na  deze  uitweiding ,  die  we ,  ter  nadere  kennis  van  den 
toestand  en  aard  van  het  Hollandsen  Collegie  en  deszelfs 
stichtingen  niet  onbelangrijk  achtten,  keeren  we  nu  tot 
onze  geschiedenis  terug. 

Voor  het  oogenblik  had  het  Decreet  van  10  November 
1784  geen  -verdere  onaangename  gevolgen  voor  onze  Col- 
legiën.  Het  bleef  voorloopig  bij  de  ingeleverde  opgaven 
der  bezittingen  en  fundatiën. 

Twee  jaren  later,  den  16  October  1786  vaardigde 
Joseph  II  het  beruchte  Edict  uit  van  opheffing  der  Bis- 
schoppelijke Seminariën  in  België  en  oprigting  van  een 
Seminarie-generaal  in  de  stad  Leuven  met  een  Seminarie- 
filiaal  in  de  stad  Luxemburg.  De  studenten  in  de  godge- 
leerdheid werden  verpligt,  op  straffe  van  niet  tot  de 
HH.  Wijdingen  te  mogen  toegelaten  worden,  de  godge- 
leerde lessen  in  een  vijfjarigen  cursus  bij  te  wonen  hetzij 
te  Leuven  van  de  Professoren  der  Universiteit,  hetzij  te 
Luxemburg  van  de  Koninklijke  Professoren.  De  Bisschoppe- 
lijke Seminariën  werden  veranderd  in  zoogenaamde  *Pries- 
ters-Huyzen",  waar  de  Theologanten,  na  volbragte  studiën 
te  Leuven  of  te  Luxemburg,  onder  de  oogen  van  hunnen 
Bisschop,  zich  zouden  oefenen  H'm  de  verscheyde  geeste- 
lijke Functien  en  bedieningen,  die  het  behoort  om  hun 
#bekwaem  te  maeken  tot  de  ziele-zorg." 

Volgens  art.  6  echter  van  gemeld  Edict  waren  de 
Collegiën  aan  de  Universiteit  van  Leuven  pgestigt  voor  de 
leerlingen  van  eene  vremde  Dominatie",  (alzoo  ook  onze 
Collegiën)  niet  in  het  Edict  begrepen.  *De  bezondere 
onderwijzing",  zegt  dat  artikel ,  «zal  aldaar  mogen  blij- 
ven plaets  hebben,  maar  zulks  nogtans  alleenelijk  voor 
die  van  eene  vremde  Dominatie,  en  wel-verstaende  daer- 


.346 

en-boven  dat  de  leerlingen  van  deze  Collegien  ofte  Semina- 
rien  noyt  zullen  habiel  zijn  om  in  onze  [de  Oostenrijksche 
Nederlanden]  te  bekomen  eenige  Beneficiën  met  ziele-last." 

Pulcheria  had  dus  vooralsnog  met  de  dwangmaatrege- 
len van  Joseph  II  niets  uit  te  staan ;  maar  de  president 
van  Leempoel  hield  Stafford  op  de  hoogte  van  de  gebeurte- 
nissen, welke  op  het  Edict  volgden.  Wij  kunnen  het  niet 
van  ons  verkrijgen  de  merkwaardige  bijzonderheden  onver- 
meld te  laten,  welke  van  Leempoel  in  zijne  tot  ons  ge- 
komen brieven  aan  Stafford  in  den  loop  van  1787  vermeldt. 
Mon-en  ze  al  niet  re<rtstreeks  met  onze  geschiedenis  der 
Hollandsche  Collegien  in  verband  staan ,  zij  doen  ons  toch 
den  gespannen  toestand  kennen,  die  het  gevolg  was  van 
de  Josephistische  dwingelandij,  waaronder  ook  weldra  onze 
Collegien  moesten  lijden,  terwijl  we  onzen  v.  Leempoel 
uit  zijne  brieven  als  een  echten  Josephist  leeren  kennen. 

De  Keizer  had  vier  van  de  Professoren  der  Theologi- 
sche faculteit  van  Leuven  afgezet.  Twee  slechts  waren 
aangebleven,  P.  J.  Marant,  van  de  kerkgeschiedenis  en 
J.  Le  Plat,  van  het  kerkelijk  regt,  beiden  volbloed  Jose- 
phisten  of  Febronianen.  De  vier  nieuwe  Professoren  waren 
J.  B.  de  Mazière,  H.  Wouters,  .1.  F.  Sentelet  en  V.  H. 
Dillen.  Tot  president  van  het  Algemeen  Seminarie  werd 
benoemd  de  Oostenrijker  Stöger ,  die  vroeger  om  zijne 
onregtzinnige  gevoelens  Weenen  had  moeten  verlaten.  In 
het  laatst  van  1  786  ontstond  er  een  vrij  ernstig  oproer  van 
de  studenten  tegen  die  Professoren.  Op  de  dringende 
vermaning  echter  van  den  Aartsbisschop  van  Mechelen, 
Kardinaal  van  Franckenberg ,  werd  de  orde  hersteld  Stöger, 
zoo  schrijft  v.  L. ,  den  21  Januarij  1787  aan  St. ,  had 
zijn  ontslag  aangevraagd ,  doch  niet  verkregen.  Hij  be- 
moeide zich  evenwel  nergens  mede  en  de  andere  Direc- 
teurs, die  onder  hem  stonden,  waren  het  met  elkander 
zoo  oneens  ,  dat  alles  in  wanorde  ceraakte.   Volgens  v.  L. 


347 

leidden  de  studenten  een  schandelijk  leven,  „men  [de 
studenten]  heeft  de  gantsche  dag  genever  en  pieterman 
met  de  soldaeten  gedronken."  Het  Hof  van  Brussel  haalde 
met  veel  moeite  den  president  van  het  Koninklijk  Collegie 
Thysbaert  over  om  Koninklijk  commissaris  en  superinten- 
dant te  zijn  van  het  Seminarie  met  Carte  blanche;  //maar", 
zoo  gaat  hij  voort,  „het  was  te  ver  gekomen  om  de  ver- 
wilderde en  daerenboven  opgehitste  gemoederen  te  stillen. 
Tot  grooter  ongeluk  heeft  men  het  plan  van  het  Seminarie 
van  Weenen  doen  in  het  Fransch  vertaelen  en  men  heeft 
de  onvoorzigtigheid  gehad  van  aen  de  Seminaristen  zes 
daegen  tijd  te  geeven ,  om  dit  te  onderteekenen  ofte  ver- 
trekken. Dit  is  het  signael  geweest;  zij  hebben  alle  ge- 
weigert,  uitgenomen  de  graaf  Nicolaus  van  Doornik.  Het 
is  van  daeg  de  vierde  dag ,  en  daer  zijn  er  al  meer  als 
hondert  weg,  en  ik  geloof  niet  dat  er  een  het  hart  zal 
hebben  van  te  blijven.  Wanneer  men  hun  reede  vraegt, 
zeggen  zij  ,  dat  zij  wel  zien  dat  het  oogwit  van  den  Keizer 
is,  van  hun  te  verleyden,  en  een  valsche  leering  voor 
te  stellen.  Ik  verklaerUEd.  noghtans,  dat  er  op  de  lessen 
niet  het  minste  te  zeggen  is,  maar  de  oproerige  predi- 
catien  van  den  Plebaen  hebben  hier  zeer  veel  goed  aen 
pedaen.  De  biest vaeders  van  sommige  theoloeanten  heb- 
ben  hun  geraeden  van  te  vertrekken ,  en  de  laetste  slag 
is  gegeven  door  die  ongelukkige  [!]  bul  van  den  Paus, 
waarin  hij  onder  voorwendzel  van  Eybel  te  condemneeren, 
verscheide  gevoelens  doemt,  die  altoos  in  onze  Univer- 
siteit ,  in  Vrankrijk  en  in  Duitschland  geleert  zijn.  Ik 
twijfel  niet,  of  die  zal  UEd.  reeds  toegezonden  zijn,  en 
ik  ben  begeerig  om  UEd.  denkbeeld  hierover  te  vernee- 
men.  Zij  is  hier  reeds  gesupprimeert  door  het  hof,  en  de 
raed  van  Brabant,  benevens  de  groote  raed  van  Mechelen 
zijn  bezig  met  die  te  examineeren,  zoodat  zij  waerschijn- 
lijk  eerstdaegs  solemneel  zal  onwettig  verklaert  worden." 


348 

Uit  al  dit  aangehaalde  ziet  men ,  hoe  de  president  van 
ons  Collegie  Pulcheria  in  het  Josephistisch  vaarwater  ver- 
zeild was  geraakt.  De  Bul  van  Pius  VI,  Super  soliditaie 
dd  28  November  1786,  waarover  hij  zoo  oneerbiedig  en 
schandelijk  spreekt,  bevatte  de  veroordeeling  van  het 
goddeloos  werk  van  Eybel  over  den  Paus ,  hetwelk ,  vooral 
door  medewerking  van  het  Oostenrijksch  Gouvernement 
ter  gelegenheid  van  den  zegevierenden  togt  van  Pius  VII, 
toen  hij  naar  Weenen  trok  om  den  Keizer  te  kroonen , 
overal  verspreid  en  in  verschillende  talen ,  tot  zelfs  in  het 
Grieksch ,  vertolkt  werd  om  den  eerbied  voor  het  Pauselijk 
gezag  bij  de  volkeren  te  ondermijnen.  Hoe  Stafford  een  man, 
die  hem  zóó  overeen  Bul  van  den  Paus  durfde  schrijven, 
aan  het  hoofd  van  het  Collegie  en  leermeester  onzer  stu- 
denten  kon  laten ,  zou  wel  kunnen  bevreemden ,  maar  in 
den  bestaanden  rampzaligen  toestand  zal  er  zeker  geene 
mogelijkheid  geweest  zijn  om  den  Josephist  te  verwijderen. 
Wij  vinden  geen  antwoord  van  Stafford  op  deze  en  volgende 
brieven,  waarin  hij,  zooals  we  zien  zullen,  in  dienzelfden 
geest  de  verdere  gebeurtenissen  mededeelt.  Waarschijnlijk 
heeft  Stafford,  die  hem  toch,  als  blijkt  uit  de  brieven  van 
v.  L  zelven,  over  sommige  zaken  heeft  moeten  antwoorden, 
die  punten  onaangeroerd  gelaten.  Hoe  dit  zij,  zooveel  is 
zeker  dat  Stafford ,  hij  moge  dan  ook  al  wat  te  veel  met 
zijn  Pseudo-kapittel  gedweept  hebben,  toch  te  goed  ka- 
tholiek was  om  met  de  gevoelens  van  v.  Leempoel  in  te 
stemmen.  Deze  bleef  intusschen  zijn  vriend  Stafford  in 
dienzelfden  geest  op  de  hoogte  houden  van  hetgeen  er 
van  tijd  tot  tijd  met  het  Seminarie-generaal  plaats  had. 
Den  7  Februarij  schreef  hij :  tt'm  het  vertrekken  der 
Seminaristen ,  heeft  men  door  konst  en  vliegwerk  1 7  a 
18  Waelen  behouden,  waervan  alles  afhing;  want  bijal- 
dien zij  alle  vertrokken  waeren ,  niemand  zoude  het  hart 
gehad  hebben  van  de  eerste  daer  naer  terug  te  keeren; 


319 

maer  nu  er  eenige  gebleven  zijn ,  zal  mogelijk  een  groot 
deel  komen  bidden  en  smeeken ,  om  te  mogen  terugkeeren , 
gelijk  er  inderdaed  reeds  eenige  zijn  wedergekeert,  die 
een  pretext  van  hun  vertrek  hebben  kunnen  inbrengen." 
Verder  meldt  hij,  dat  de  Proceduren  tegen  de  oproerige 
studenten  gestaakt  en  de  gevangenen  zonder  eenig  losgeld 
op  vrije  voeten  gesteld  waren.  Twee  van  de  Directeurs 
van  het  Seminarie-generaal  hadden  hun  ontslag  gevraagd 
en  verkregen,  en  het  gerucht  ging  dat  de  Theologische 
faculteit  naar  eene  andere  stad  zou  verplaatst  worden. 

//De  Bulle"  [van  Pius  VI  hierboven  gemeld] ,  schrijft 
hij ,  «/is  door  de  groote  raed  van  Brabant  onderzogt ;  en 
zoude  een  harder  lot  ondergaen  hebben,  ten  waer  men 
ten  opzigte  der  tegenwoordige  omstandigheden  zig  verge- 
noegt had  van  die  te  verbieden  als  zijnde  een  placaet  van 
een  vreemde  mogenheit ,  uitgestrooit  zonder  kennis  van  den 
Souverein;  moetende  alle  de  exemplarien  ingebragt  wor- 
den op  300  gulden  boete.  Daerenboven  neemt  de  fiscael 
informatien,  wie  die  heeft  doen  drukken  en  aenplakken ; 
men  verzekert  dat  zijne  Eminentie  [Kardinaal  van  Francken- 
berg]  hierover  onaengenaemheden  te  dugten  heeft ,  en  aen 
hem  reeds  verboden  is,  ten  hove  te  verschijnen."  Einde- 
lijk meldt  hij  nog,  dat  er  groote  spanning  in  de  gemoe- 
deren heerscht  wegens  de  nieuwigheden  die  Joseph  II 
invoerde  en  zijnen  onderdanen  opdrong.  De  Professor  Le 
Plat  zal ,  dacht  hij ,  #eerstdaegs  het  lot  van  Jonas  onder- 
gaen ;  maer  dan  moet  hij  Leuven  verlaeten ,  of  hij  word 
gesteenigt." 

Kort  daarop,  den  19  Februarij ,  schreef  v,  Leempoel , 
dat  de  Nuntius  te  Brussel  Zondandari  order  uit  Weenen 
had  ontvangen  om  binnen  acht  dagen  de  landen  van  den 
Keizer  te  ontruimen.  Kardinaal  van  Franckenberg  moest 
te  Weenen  verschijnen.  Van  hem  zegt  v.  L.  dat  hij  //een 
waardig  Prelaat  is,    maar  het  gebrek  heeft   zijne   raads- 


••550 

lieden  niet  goed  te  kiezen."  Hij  had  zeker  v.  Leempoel 
of  diens  geestverwanten  tot  raadslieden  moeten  nemen. 
Uit  latere  brieven  vernemen  we  nog,  dat  de  Nuntius 
Zondandari  zich  naar  de  Abdij  van  S.  Truijen  had  bege- 
ven met  zijn  Auditeur,  die  ook  verbannen  was;  doch  bij 
zijn  vertrek  waren  de  Ministers  der  vreemde  Mogendheden 
hem  allen  komen  vaarwel  zeggen,  't  geen  het  Oostenrijk- 
sche  Hof  zeer  ontstemd  had.  Nog  meldt  hij  dat  de  reeds 
genoemde  Thijsbaert  den  ontslagenen  Stöger  in  het  pre- 
sidentschap van  het  Seminarie-generaal  was  opgevolgd. 

Hoe  v.  L.  de  studenten  van  Pulcheria  zocht  te  beder- 
ven, blijkt  uit  hetgeen  hij  den  15  April  17 87  aan  Stafford 
durfde  schrijven:  vlk  heb  de  Heeren  Marant  en  Wouters 
[twee  door  en  door  Josephistische  Professoren  van  het 
Keizerlijk  Seminarie-generaal]  verzogt  om  mij  hunne  ques- 
tien  te  zenden  voor  het  Paesch-concours,  hetgeen  zij  ge- 
daen  hebben,  en  ik  heb  die  op  dezelve  uur  voorgesteld 
aen  onze  4  Theologanten  van  het  eerste  jaer.  Ik  heb  daer 
heel  veel  moeite  mede  gehad,  omdat  de  communiteit  daer 
sterk  tegen  was;  mijn  Lector  was  er  tegen,  Leemput 
[President  van  den  Hoogen  Heuvel]  en  zijn  procurator 
ook  en  in  den  Hoogen  Heuvel  is  zulks  niet  geschied  [daar 
waren  dus  onze  Hollandsche  studenten  onder  beter  leiding] 
nochtans  ik  heb  het  volgehouden  en  ik  heb  hun  plegtig 
belooft,  dat  ik  de  plaetzen  van  die  twee  concoursen  aan 
de  Provisores  zoude  zenden.  Dat  staet  bij  mij  vast,  dat 
bij  aldien  men  aen  de  Theologanten  andere  materien  voor- 
schrijft om  te  studeeren,  dan  die  in  de  publieke  lessen 
geleert  worden,  dat  de  studenten  dan  nooit  naer  de  lessen 
zullen  gaen,  en  diensvolgens  dat  zij  dan  te  Loven  niet 
moeten  komen  studeeren.  Ik  bevat  zeer  wel ,  dat  men- 
schen,  die  nooit  anders  gezien  hebben  als  Daelman  en 
Dens,  niet  veel  werk  maeken  van  schriftuur  en  kerke- 
lijke historie;  maar  ik  vertrouw,  dat  UEd.   van  mijn  ge- 


351 

voelen  zal  zijn,  dat  wij  ons  veeleer  van  de  gantsche  theo- 
logia  scholastica  zouden  kunnen  ontdoen ,  als  van  de  schrif- 
tuur en  de  historie,  in  welke  beide  wezentlijk  de  gantsche 
Theologie  is  opgesloten.  Ik  wenschte  dat  de  Aartspriester 
en  Ampl.  Cavellier  [de  andere  Provisor  van  Pulcheria] 
ook  in  hetzelve  gevoelen  mogen  zijn.  Ik  heb  de  quaestien 
gezien  van  Marant,  van  Wouters  en  van  Sentelet.  Zij  staen 
mij  wel  aen ,  bijzonder  de  laetste,   die  vol  oordeel  zijn." 

Zouden  de  Provisoren  van  Pulcheria  zulk  een  stelsel- 
matig bederven  van  onze  theologanten  stilzwijgend  hebben 
laten  begaan  en  tegen  zulk  een  handelwijze  van  hun  pre- 
sident niet  zijn  opgekomen?  Het  is  bijna  niet  te  veron- 
derstellen, en  toch  schijnt  het  zoo,  anders  zoude  hij  immers 
in  zijne  volgende  brieven  niet  even  stout  in  dienzelfden 
zin  geschreven  hebben  of  althans  zijne  handelwijze  gepoogd 
hebben  te  verdedigen.  Jammer,  maar  bevreemdend  ook 
is  het,  dat  Stafford  juist  van  zijne  brieven,  in  dien  tijd 
aan  v.  L  geschreven ,  geen  enkele  copie  bewaard  heeft. 
Deze  ceheele  correspondentie  pleit,  onzes  inziens,  niet 
voor  den  moed  der  Provisoren  noch  voor  hunne  pligt- 
matige  behartiging  van  de  hun  toebetrouwde  belangen  der 
studenten  en  daarmede  van  de  toekomstige  geestelijkheid 
dezer  Hollandsche  Missie.  Zeker  zullen  zij  in  de  be- 
staande moeijelijke  omstandigheden,  reden  genoeg  mee- 
nen  gehad  te  hebben  om  voor  het  oogenblik  zich  tegen- 
over de  handelwijze  van  v.  L.  lijdelijk  te  houden.  Uit 
later  mede  te  deelen  brieven  van  Stafford  blijkt  wel  dat 
hij  er  verre  van  af  was,  Josephistischen  beginselen  te 
zijn  toegedaan ,  en  de  studenten  van  Pulcheria  daarmede 
te  willen  laten  bederven. 

In  een  later  schrijven  van  6  Mei  spreekt  v.  L.  in  dien- 
zelfden geest  met  zekere  minachting  van  den  beroemden 
van  Alphen,  toen,  zooals  hij  hem  noemt:  „adjoint  van 
den  Vicaris  [Apostoliek  van  Noordbrabant,   Aerts]   en  die 


352 

alles  aldaer  doet  en  een  van  die  theologanten  is,  die  meer 
werk  van  Dens  en  Daelman  maken,  dan  van  kerkelijke 
historie."  Hoe  die  er  voor  zorgde,  dat  zijne  studenten 
niet  door  v.  Leempoel  bedorven  werden,  blijkt  uit  diens 
klagt  dat  //twee  meijerijenaers  't  huis  ontboden  zijn,  waer- 
van  een  mijn  discipel  in  de  Physica  was  en  zeker  in  de 
linien  zoude  geweest  zijn;  «een  derde",  klaagt  hij  verder, 
«heeft  verbod  van  den  Heer  van  Alphen  van  de  lessen 
te  frequenteeren  van  Theologie,  alhoewel  hij  in  den  Hoogen 
Heuvel  woont;  en  ik  twijffel  geen  oogenblik  of  Eximius 
van  de  Velde  cum  suis  worden   geraadpleegt." 

Intusschen  werd  het  verzet  tegen  den  despotischen 
dwang  van  Joseph  II  al  stouter.  De  Staten  van  Bra- 
bant hadden  de  Leuvensche  Universiteit  onder  hunne 
bescherming  genomen  en  daardoor  gesteund ,  wilden  de 
studenten  de  lessen  der  Professoren  in  de  Theologie 
aan  het  Seminarie-generaal  niet  meer  bijwonen;  ja  ze 
gingen  zoover  van  aan  het  Seminarie  te  durven  aan- 
plakken, dat  de  eerste  de  beste,  die  een  Theologische 
les  daar  zou  bijwonen ,  zou  gesteenigd  worden. 

z/Daer  heeft",  schrijft  van  Leempoel  den  6  Junij  1787, 
z/in  het  Seminarie  aangeplakt  geweest  primus  qui  adiverit 
lectiones  Theologicas ,  lapidabitur ;  welk  argument  van  die 
kragt  geweest  is,  dat  de  Professores  alleen  geweest  zijn. 
Daer  zijn  dus  in  Theologie  geen  lessen  meer."  Hij  raadt 
dus  de  Provisoren  aan  de  studenten  maar  //liever  vacantie 
te  geeven,  als  hier  hun  geld  te  laeten  verteeren,  de 
reo-eltugt  van  het  Collegie  over  stuur  te  helpen  en  haer 
somtijds  in  de  eene  of  andere  onaengenaeme  stappen  te 
laeten  inwikkelen."  Ofschoon  de  Keizer,  zooals  v.  L.  den 
29  Augustus  schreef,  er  eerst  wel  op  aandrong,  dat  de 
^Professoren  hunne  functien  zouden  hervatten",  bleek  het 
toch  al  meer  en  meer  dat  hij  tegen  den  geweldigen  stroom 
niet  op  kon.  Den  14  November  schreef  v.  L.   //Ik  zal  u 


353 

per  eerste  schipper  zenden  de  representatie  van  de  Uni- 
versiteit tegens  het  Seminarie-generael ;  welke  door  een 
nieuw  request  van  derde  staet  of  burgerstand  van  Bra- 
bant, alsmede  van  de  generaele  Staeten  gevolgt,  van  die 
gewenschte  uitval  geweest  is,  dat  mij  eergister  avond  te 
Brussel  om  half  negen  behandigt  is,  het  lang  verwagt 
decreet  van  de  suppressie  van  het  Seminarie-generael  en 
vernietiging  van  alle  veranderingen ,  die  in  de  Theologi- 
sche Faculteit  gemaekt  zijn,  zullende  alles  voortaen  ge- 
schieden door  medewerking  van  de  Staeten  en  van  Com- 
missarissen van  de  Universiteit  "  In  December  daaraan- 
volgende durfde  de  Universiteit  weder  een  eigen  Rector 
aanstellen ,  ofschoon  het  verbod  van  zulks  te  doen  nog 
niet  was  opgeheven.  Van  Leempoel  was  bevreesd  dat  de 
keuze  op  hem  zou  vallen.  Doch  men  kende  den  man  te 
goed  en  zeer  wijselijk  werd  de  achtingswaardige  Henricus 
Clavers,  Regent  van  het  Collegie  't  Varken ,  met  alge- 
meene  stemmen  tot  Rector  aangesteld.  Het  duurde  echter 
niet  lang  of  het  Gouvernement  vroeg,  waarop  de  Universiteit 
hare  bevoegdheid  grondde  van  een  Rector  aan  te  stellen. 
Ook  kreeg  de  Keizer  weldra  spijt  over  de  betoonde  inschik- 
kelijkheid, en  bleef  hij  op  nieuw  zijne  vroegere  besluiten, 
voor  zoover  die  de  godsdienstige  aangelegenheden  betroffen, 
handhaven.  Den  15  Januarij  1788  werd  het  Seminarie- 
generaal  weder  geopend  en  al  spoedig  werd  onze  van 
Leempoel,  de  man  naar  het  hart  van  Joseph  II,  tot 
Rector  van  de  Universiteit  aangesteld  in  de  plaats  van 
Clavers,  die  voor  een  tijd  van  negen  jaren  verbannen 
werd,  te  gelijk  met  negentien  Doctoren  der  Universiteit. 
De  Josephist  Le  Plat  werd  wederom  tot  Doctor  aange- 
steld ;  maar  toen  hij  zijne  lessen  begon ,  werd  hij  door  de 
studenten  uitgejouwd.  De  andere  Professoren  zagen  geene 
studenten  in  hun  lessen  verschijnen.  Terzelfder  tijd  deed 
de  Keizer  overal    de    Bisschoppelijke  Seminariën  sluiten. 

Bijdragen  Gesch.  Bisd    v.  Haarlem.  VIII*  Deel.  2o 


354 

Ten  gevolge  van  die  benoeming  van  v.  Leempoel  tot  Rec- 
tor der  Universiteit ,  stelden  de  Provisoren  van  Pulcheria 
zekeren  Antonius  Kerstens ,  voorloopïg  tot  Administrateur 
van  het  Collegie  aan.  Bij  de  acte  dier  aanstelling,  ge- 
dagteekend  van  23  Maart  1788  ,  beloofden  zij  nog  nadere 
beschikkingen  en  verordeningen  aangaande  de  Theologische 
lessen  en  andere  zaken  de  studiën  betreffende,  vast  te 
stellen.  Kerstens  wilde  nu  de  Theologie  in  driejarigen 
cursus  leeren,  maar  daar  alleen  geen  kans  toeziende,  — 
hij  was  ook  rector  van  het  Beggijnhof,  —  stelde  hij  aan 
de  Provisoren  voor,  een  Professor  in  't  Collegie  het 
Varken,  met  name,  van  den  Audenrooden ,  godgeleerde 
lessen  in  Pulcheria  te  laten  geven ;  doch  het  voorstel  vond 
geen  bijval;  men  vreesde  voor  opspraak,  en  Kerstens  bleef 
voorloopig  met  de  Theologische  lessen  belast.  Dit  duurde 
evenwel  niet  lang;  nog  in  den  loop  van  hetzelfde  jaar 
werd  zekere  J.  W.  Hövelman  tot  Lector  door  de  Pro- 
visoren aangesteld,  die  den  15  Maart  1790  door  Ph.  van 
Rossem  in  die  betrekking  werd  opgevolgd.  Den  29  Sep- 
tember 1788  stelden  de  Provisoren  eenige  bepalingen  voor 
de  studenten  vast,  waarbij  vooral  eene  strengere  tucht 
werd  ingevoerd.  Zij  laten  dat  stuk  van  deze  woorden  voor- 
afgaan ,  die  ons  doen  zien ,  wat  er  van  de  studenten  in 
ons  Collegie  onder  het  presidentschap  van  v.  Leempoel 
geworden  was.  »Wij  hebben  tot  onze  allergevoeligste 
droefheid  bevonden  dat  velen  onder  hen  [de  studenten] 
niet  geschroomd  hebben,  zig  aan  de  allerstrafwaardigste 
losbandigheid  plichtig  te  maken ;  dus  hebben  wij  het  van 
onzen  plicht  geoordeeld  de  volgende  schikkingen  te  maken , 
om  de  ware  tucht  in  het  Collegie  te  doen  herleven."  We 
vinden  dan  ook  in  die  Statuten  allerlei  beperkende  bepa- 
lingen tegen  losbandigheid,  ongehoorzaamheid,  verzet  tegen 
het  gezag  enz.  alles  op  zware  straf  en  met  bedreiging  van 
uitzetting  uit  het  Collegie,    in  geval  van    herhaling.  De 


355 

gestrengheid  der  voorschriften  getuigen  wel  van  zorg  voor 
het  herstel  der  tucht. 

Den  7  Mei  1788  zond  van  Leempoel,    toen  zich  noe- 
mend  ,/Recteur  actuel  de  l'Université",  aan  Stafford  twee 
Keizerlijke  Decreten.  Het  eene,  reeds  oud  en  gedagteekend 
van  30  Mei  1785,  hield  in,  dat,  bij  het  openvallen  van 
het  Presidentschap  van  een    Collegie,    de    Provisoren    of 
anderen ,  die  daartoe  bevoegd  zijn ,  die  vacature  niet  mogen 
aanvullen,    maar    slechts    een    Deservitor    of    voorloopig 
Administrator  moesten  aanstellen,  (waarschijnlijk  was  daar- 
om, bij  het  vertrek  van  v.  Leempoel ,  Kerstens  slechts  tot 
Administrator  benoemd)  waarvan  ze  ook  telkens  den  Rector 
en  den  gedeputeerden  van  de  Universiteit  kennis  moesten 
geven.  Ook  mogten  geene   nieuwe  gebouwen  in  de  Col- 
legies  te  Leuven  opgerigt  worden,    voor    dat  het  bouw- 
plan eerst  door  het  Gouvernement  was  goedgekeurd.  Het 
andere   stuk,    dat  v.    Leempoel  overzond,    was  een    uit- 
treksel van  het  Keizerlijk  Decreet,  dd.  26  April   1788, 
waarbij  aan  de  Provisoren  van  Collegiën  te  Leuven  werd 
verboden,  iets  van  hunne  bezittingen  te  verkoopen ,  zonder 
vergunning  van  het  Gouvernement.    Bij  overtreding   van 
dit  verbod,    zoude  de  Keizer  zich  geregtigd  beschouwen 
het  Collegie  op  te  heffen.  Van  Leempoel  zond  die  beide 
Decreten  aan  Stafford  op  last   van  den  Keizer.    Men  ziet 
hoe  de  Josephistische  dwingelandij  zich  nu  ook  over  onze 
Hollandsche  Collegies    ging    uitstrekken.    Opmerkelijk  is 
het  dat  v.  Leempoel,  die  tot  dusverre,    zooals  we  reeds 
konden  opmerken ,  zulke  lange  en  zeer  vriendschappelijke 
brieven  aan  Stafford  schreef,  deze  Decreten  van  een  zeer 
stroef  officieel  schrijven  deed  vergezeld  gaan,  terwijl  we 
ook  niets  meer  van  eene  briefwisseling  tusschen  hem  en 
Stafford  bespeuren,  hetgeen  ons  doet  vermoeden  dat  hunne 
vriendschap  verkoeld  was. 

De    dwingelandij  van  Joseph    II    en    bepaaldelijk    zijn 


356 

Edict  van  16  October  1786,  deed  de  Katholieken  hier 
te  lande  het  plan  opvatten  om  een  eigen  Seminarie  op  te 
rigten ;  't  geen  in  den  toenmaals  meer  verdraagzamen  tijd , 
van  den  kant  der  Regering  niet  te  veel  bezwaar  zou  ont- 
moeten. Eerst  begon  men  bij  de  Staten  te  requestreren 
voor  een  Seminarie  te  Maastricht,  waarvan  het  plan  vooral 
van  de  Jesuieten  was  uitgegaan.  Daar  kwam  echter  de 
Apostolische  Vicaris  van  's  Hertogenbosch  tegen  op,  die 
namelijk  een  Seminarie  in  den  Bosch  poogde  te  stichten. 
Stafford  van  zijnen  kant  was  niet  minder  tegen  het  plan 
van  een  Seminarie  in  den  Bosch,  dan  tegen  een  in 
Maastricht. 

//De  heer  Aerts  Vicarius  van  's  Bosch",  zoo  lezen  wij 
in  zijne  aanteekeningen  over  die  zaak,  //begreep  over 
twee  jaren,  dat  het  beter  met  zijne  belangen  overeen 
zoude  komen,  indien  dat  algemeen  Seminarie  in  den  Bosch 
opgerigt  wierd ;  dus  heeft  hij  hierover  aan  den  overledenen 
Aartspriester  van  Holland  den  Heer  Meylink  geschreven 
om  hem  tot  het  voortzetten  van  dit  project  over  te  halen. 
Deze  heer  heeft  mij  den  brief  van  den  Vicarius  toege- 
zonden. Ik  heb  den  Heer  Meylink  onder  het  oog  gebragt, 
welke  onherstelbare  onheilen  hier  onvermijdelijk  uit  zouden 
volgen,  waarop  deze  Heer  den  Vicarius  op  eene  bondig 
wijze  heeft  geantwoord ,  hem  onder  andere  radende  niets 
verder  in  deze  zaak  te  doen,  voor  dat  hij  de  Provisores 
van  het  Hollandsen  Collegie  had  geraadpleegd;  maar  de 
Vicaris  heeft  na  dezen  heilzamen  raad  niet   geluisterd. 

//Dewijl  wij,  op  het  einde  van  1788,  ontdekten  dat  die 
van  Maastricht  op  nieuw  alle  mogelijke  pogingen  aan- 
wendden ,  om  bij  Hunne  HoogMogenden  dit  verdervelijk 
project  door  te  dringen,  hebben  wij  het  van  onzen  pligt 
geacht ,  allen  vlijt  aan  te  wenden  om  eenig  meerder  ligt 
in  de  zaak  te  bekomen  en  ons  op  alle  mogelijke  wijze 
tegen  hunne  verdervelijke  pogingen  aan  te  kanten. 


357 

tfDus  hebben  wij  ontdekt  dat  zij  zig  niet  schromen  voor 
te  wenden  dat  de  noodige  fondzen  tot  dit  geprojecteerd 
Seminarie  hier  binnen's  lands  berusten  (ongetwijfeld  bij 
het  Haarlemsen.  Capittel)  en  dat  de  goederen ,  welke 
buiten's  lands  zijn ,  zeer  gemakkelijk  hier  getransporteerd 
kunnen  worden." 

Ook  vinden  we  in  de  brieven  van  v.  Leempoel  aan 
Stafford  in  1787,  van  het  request  voor  een  Seminarie  te 
Maastricht  gewag  gemaakt.  In  zijn  brief  van  15  April 
van  genoemd  jaar  schrijft  hij  daarover  het  volgende : 
//UEd.  heeft  mij  nog  niet  geantwoord  op  het  Seminarie 
te  Maestricht ;  nochtans  hier  valt  bedenking  op.  Gisteren 
heb  ik  wederom  een  brief  gekregen ,  waarin  onder  anderen 
staet :  „les  vues  du  Magistrat  s'etendent  sur  tous  les 
z/sujets  tant  des  Provinces  que  de  la  Generalité ;  on  se 
tfflatte  que  la  semaine  prochaine  on  recevra  1'approbation 
//générale  de  toutes  les  Provinces.  Je  me*  persuade,  mon 
//dier  ami ,  que  vous  êtes  déja  informé  de  tout  ceci,  et 
z/que  vous  avez  deja  pris  vos  mésures  en  consequence," 
Ik  kan  bezwaerlijk  geloof  slaen  aan  deese  tijding,  die 
nochtans  van  goede  hand  komt,  Al  wat  zeker  is,  dat 
volgens  de  laetste  resolutie  van  Staeten  generael  1°  zij 
aen  de  Stad  Maestricht  het  privilegie  vergunt  hebben  van 
een  Seminarie  op  te  rigten;  2°  dat  zij  zig  verbinden ,  van 
alle  de  Roomsche  van  de  generaliteit  te  verpligten  van 
aldaer  hunne  cours  van  Theologie  te  doen  op  poene  van 
inliabiliteit  etc.  dus  meen  ik  dat  UEd.  hier  wel  een  wakend 
oog  op  dient  te  houden.  Het  plan  is  ter  approbatie  naer 
den  Haeg ,  en  men  verwagt  zulks  alle  dagen  terug  , 
dit  weet  ik  zeker.  Men  houd  dit  zeer  geheim ,  alsmede 
de  inhoud  van  dit  plan :  maer  ondertusschen  word  mij 
verzekert ,  dat  de  Paters  predikheeren  zig  offeren  om  de 
philosophie  en  theologie  aldaer  te  doceeren  voor  de  somma 
van  500  gulden  luiksgeld,    dat  is  350   brabants.    Zoude 


358 

dat  niet  een  mooije  zaak  zijn  voor  de  Missie;  en  nog 
mooijer  voor  de  philosophen,  in  zoo  eene  bedorve  stad 
als  Maestricht!" 

De  Apostolische  Vicaris  van  's  Hertogenbosch ,  Andreas 
Aerts,  zat  van  zijn  kant  ook  niet  stil.  Vernemende  dat 
er  voor  Maastricht  reeds  een  request  bij  de  Staten  was 
ingediend,  haastte  hij  zich  voorloopig  aan  de  Staten  te 
verzoeken  van  niet  op  het  request  voor  Maastricht  te  wil- 
len beschikken ,  vóór  en  aleer  het  plan  van  een  Semi- 
narie te  's  Hertogenbosch ,  't  welk  hij  bezig  was  te  ont- 
werpen, bij  hen  zou  zijn  ingekomen.  Bij  dat  plan,  zoo 
verzekerde  hij,  zou  worden  aangetoond  dat  's  Hertogenbosch 
onvergelijkelijk  beter  voor  een  Seminarie  geschikt  was  dan 
Maastricht.  In  dat  request,  waarvan  we  twee  afschriften 
bezitten ,  noemt  hij  zich  Vicaris  generaal  van  het  Bisdom 
van  's  Bosch. 

Stafford  schreef  over  de  zaak  aan  zekeren  C.  P.  Hoynck 
van  Papendrecht,  waarschijnlijk  een  zoon  of  kleinzoon  van 
den  Advokaat  R.  Hoynck  van  Papendrecht,  dien  wij  in 
het  Proces  voor  Pulcheria  tegen  de  jansenisten  hebben 
leeren  kennen;  zoodat  clan  de  vermaarde  C.  P.  Hoynck, 
Vicaris-Generaal  van  den  Kardinaal  Aartsbisschop  van 
Mechelen  zijn  oom  of  oudoom  zou  g3weest  zijn.  Eerst- 
genoemde C.  P.  Hoynck  antwoordde  aan  Stafford  in  zijn 
schrijven  van  30  April  1787,  nog  in  ons  Archief  aan- 
wezig, dat,  naar  hij  vernomen  had,  verscheidene  leden 
der  Staten-generaal  en  van  den  Raad  van  State  van  oor- 
deel waren,  dat  nu  aan  de  Katholieken  een  eigen  Seminarie 
hier  te  lande  moest  toegestaan  worden ,  ook  daarom ,  dat 
dan  de  geestelijkheid  beter  in  de  constitutiën  en  wetten 
van  het  vaderland  zoude  onderwezen  worden,  waarvan 
zij  die  in  België  studeerden,  ten  eenemale  onkundig  bleven. 
Verder  meldt  hij ,  dat  het  bovenbesproken  voorloopig  re- 
quest van  den  Vicaris  Aerts  den  24  April  door  de  Staten 


359 

voor  antidotaal,  zooals  Aerts  ook  verzocht  had,  was  aan- 
genomen. //De  saak",  schrijft  hij,  //is  bij  Resolutie  van 
24  April  commissoriaal  gemaakt  met  de  Raad  van  Staaten, 
waardoor  dan  provisioneel  een  spaak  in  het  wiel  is  ge- 
stoken voor  die  van  Maastricht"  Hij  raadt  dus  aan,  dat 
men  vanden  Vicaris  opening  zou  verzoeken  van  zijn  plan, 
ten  einde  gemeenschappelijk  met  hem  te  overleggen  en 
te  werken  om  een  Hollandsen  Seminarie  te  erlangen. 

In  November  1788  werd  aan  den  Secretaris  van  de 
Staten  een  kort  geschrift  ingeleverd ,  waarvan  we  ook  twee 
afschriften  bezitten ;  door  wien  het  was  opgesteld  of  inge- 
diend, wist  Stafford  zelf  niet.  Daarin  wordt  gezegd,  dat 
het  Request  in  handen  van  de  kerkelijke  overheid  dezer 
landen,  met  name  van  den  Vicaiïus  van  's  Hertogenbosch 
en  de  Aartspriesters  van  Holland  en  Utrecht  behoorde 
gesteld  te  worden.  Verder  wordt  kortelijk  aangetoond , 
wat  schade  uit  een  Seminarie  te  Maastricht  zoude  ont- 
staan, wijl  daarmede  al  de  Beurzenstichtingen  van  Leuven, 
Douai  enz.  zouden  verloren  zijn. 

Ook  de  Nuntius  Zondandari  schreef  over  de  zaak  aan 
den  Aartspriester  ten  Huisdier.  Hij  wijst  daarbij  insge- 
lijks op  het  verlies  van  Fundatiën  en  Beurzen,  dat  te 
vreezen  zoude  zijn  bij  eene  oprigting  van  een  Seminarie 
te  Maastricht,  terwijl  daarvoor  toch  niet  de  minste  onder- 
steuning uit  's  Rijks  kas  zou  verstrekt  worden,  zooals  hij 
zeker  wist,  dat  besloten  was:  waarom  dan  ook  niet  alleen 
de  Vicarius  van  den  Bosch,  maar  ook  de  Bisschoppen  van 
Antwerpen  en  Roermond  bedenkingen  daartegen  bij  de 
Staten  hadden  ingebragt.  Ofschoon,  zoo  merkt  hij  op,  de 
Staten-generaal,  bij  wie  de  zaak  aanhangig  is,  de  inge- 
zetenen der  verschillende  Provinciën  niet  zonder  toestem- 
ming van  de  Staten  dier  Provinciën  kunnen  dwingen  om 
in  dat  Seminarie  hunne  studiën  te  doen ,  is  het  toch  te 
vreezen,  dat  men  zal  besluiten  de  zaak  ook  bij  de  Staten 


360 

der  Provinciën  te  brengen.  Daarom  spoort  hij  den  Aarts- 
priester aan,  te  Amsterdam  en  in  den  Haag  al  het  moge- 
lijke in  't  werk  te  stellen  om  het  plan  van  Maastricht  te 
verijdelen;  ook  de  andere  Aartspriesters  zou  hij  evenzoo 
vermanen  om  hetzelfde,  ieder  in  zijn  district  te  doen,  voor 
het  geval  dat  de  Staten  der  Provinciën  met  de  zaak  ge- 
moeid mogten  worden.  ') 

De  Aartspriester  ten  Huisdier  schreef  nu  ,  ingevolge  ge- 
melden  brief  van  den  Nuntius ,  aan  zijn  agent  te  's  Graven- 
hage,  zekeren  J.  M.  de  Graaf,  wien  hij  verzocht  het  plan  van 
Maastricht  naar  vermogen  tegen  te  werken,  om  de  nood- 
lottige gevolgen  daarvan  voor  onze  Missie,  welke  bij  eene 
opheffing  van  ons  Collegie  te  Leuven,  alle  daaraan  ver- 
bondene vaste  goederen ,  fondsen  en  beurzenstichtingen  zou 
verliezen;  wijl  het  Keizerlijk  Gouvernement  daar  aanstonds 


1)  De  hier  aangehaalde  brief  dd.  24  November  1788  luidde  als  volgt: 
//Non  te  praeterit  procul  dubio,  quod  de  erigendo  pro  Foederato  Belgio 
Generali  Seminario  in  eivitate  Mosae-Trajectensis  res  agatur.  Sciinus  tarnen 
pro  tali  erectione  ne  vel  minimum  ex  aerario  publico  contribui  statutum 
esse;  insuper  quod  hoc  negotium  non  tam  primum  deliberatum  sit.  Haec 
res  nihilominus  nostra  multura  interest,  nou  solum,  sed  etiam  alios  refert, 
ut  non  eveniat,  et  jam  ab  aliquibus  Consilio  Statuum  aliquo  modo  opposi- 
tum  est  (prout  Vicarius  Sylvae  Ducensis  et  cum  illo  Antverpiensis  et  Iturae- 
mundensis  Antistites)  et  expositae  sunt  damnosae  sequelae,  quas  secum  tra- 
heret  ista  Semiuarii  erectio,  qua  omnes  Catholici  Reipublicae  incolae  simul 
et  semel  privarentur  tot  et  tantis  piis  fundationibus  et  bursis  pro  studio 
promovendo  summopere  necessariis  ,  quibus  iis  turn  Lovanii,  tum  Antverpiae, 
ti;m  Duacii  alibique  frui  licet,  et  de  facto  fruuntur.  Hinc,  quamvis  peri- 
culum  non  videatur  in  mora,  quia  negotium  hoc  coram  Altipoteutibus  hac- 
tenus  pendet,  qui  Ld  simile  Seminarium  frequeutandum  Proviuciarum  incolas 
obligaie  nequeunt,  sine  speciali  cujusque  Provinciae  consensu ,  tarnen  timen- 
dum  est,  quod  hoc  negotium  referri  ad  siiigulas  Provincias  determiuetur , 
proindeque  quantum  fieri  potest,  obicem  ponendum  est.  Noverit  ex  his  A. 
T.  quod,  quae  prudenter  per  te  et  per  viros  benevisos  fieri  possent  vel 
Amstelodami  vel  Hagae  Comitis,  non  sunt  praetermittenda,  cum  nos  hoc 
idem  aliis  Archipresbyteris  innuere  non  omittamus,  si  ad  Provincias  remit- 
tatur  deliberatio  et  ab  eisdem  expetatur  consensus,  quod  scire  a  te,  si 
evenerit,  necessavium  nobis  esset." 


361 

de  handen  aan  zou  slaan.  Genoemde  agent  sprak  over  de 
zaak  met  iemand  die  veel  invloed  bij  de  Staten  schijnt 
gehad  te  hebben,  misschien  wel  een  lid  van  dat  Collegie, 
en  verzocht  dezen,  te  bewerken  dat  er  geen  gunstige  be- 
schikking op  het  request  voor  Maastricht  zou  vallen ,  al- 
vorens hij  hem  nader  over  de  zaak  zou  hebben  ingelicht. 
De  Graaf  nu  wendde  zich  tot  Stafford  om  eene  #ampie 
pro  memoria  van  alle  de  inconveniënten ,  welke  er  zouden 
kunnen  ontstaan,  ingeval  in  het  verzoek  werd  geconsen- 
teerd, om  die  aan  mijnen  vriend,  die  mij  daarom  gevraegd 
heeft ,  over  te  geeven ,  of  er  nog  iets  in  gedaan  kon  wor- 
den. Nog  moet  ik  u  melden",  voegt  hij  er  bij,  //dat  men 
Maastricht  boven  's  Bosch  heeft  gepraefereert ,  omdat  wij 
daar  meerder  vrijheid  voor  de  uiterlijke  plegtigheeden 
onzer  religie  hebben."  Terstond  gaf  Stafford  aan  dat  ver- 
zoek gevolg  en  zond  aan  den  agent  de  Graaf  eene  uit- 
voerige Memorie,  welke  den  24  December  1788  bij  de 
Staten-generaal  werd  ingediend.  Opmerkelijk  is  het,  dat 
het  Request  aan  de  Staten,  ten  geleide  van  de  Memorie, 
uitging  van  den  Aartspriester  ten  Huisdier  en  de  beide 
Provisoren  van  Pulcheria,  terwijl  de  Memorie  zelve  door 
alle  drie  te  zamen  onderteekend  was.  Het  Kapittel  van 
Haarlem  en  vooral  Stafford  wilden  anders  volstrekt  geene 
bemoeijingen  van  den  Aartspriester  met  de  zaak  van  het 
Seminarie  gedogen.  Hier  echter  was  Stafford,  volgens  zijne 
eigene  aanteekening,  genoodzaakt  geweest  de  Memorie 
ook  door  den  Aartspriester  te  doen  mede  onderteekenen. 
In  zijn  meergemeld  copieboek,  betreffende  het  Collegie  Pul- 
cheria ,  lezen  wij ,  dat  die  Memorie  aan  de  Staten  ingele- 
verd, van  een  gewenscht  gevolg  is  geweest;  en  verder 
teekent  hij  daarbij  aan ,  dat  hij  den  Aartspriester  verzocht 
had  ze  ook  te  onderteekenen ,  wijl  de  Staten  de  zaak  niet 
buiten  den  Aartspriester  om  zouden  willen  behandelen. 
In  het  request,  dat  bij  de  Memorie  gevoegd  was,  noe- 


362 

men  de  adressanten  zich  ,/Hermanus  Franciscus  ten  Hui- 
sdier, Aartspriester  in  Holland  en  Zeland  en  Pastor  van 
de  Roomse  gemeente  te  Amsteldam,  Joannes  Stafford, 
Rooms  wereldspriester,  en  Pastor  te  Haarlem  en  Petrus 
Guillielmus  Cavalier  van  Adrichem,  Roomsch  werelds- 
priester en  Pastor  te  Amsteldam  ,  beyde  Provisores  van 
het  Hollands  Collegie  te  Leuven,  alle  in  hunne  respec- 
tieve qualiteyten,  voor  zooverre  zij  betrekking  hebben  op 
de  R.  C.  ingezeetenen  deezer  landen",  en  iets  verder  zeg- 
gen zij,  «dat  zij  supplianten  belast  zijn  met  de  zorg  voor 
de  Roomsch  Catholique  gemeentens  dezer  landen."  Dit 
laatste  vooral  is  voorzeker  niet  vrij  van  aanmatiging.  Hoe 
toch  kon  de  Aartspriester  ten  Hulscher,  die  slechts  over 
de  Districten  Holland  en  Zeeland  was  aangesteld,  zich 
voordoen  als  het  bestuur  voerende  over  al  de  Katholieke 
gemeenten  dezer  landen,  maar  vooral,  hoe  durfden  de 
Provisoren  zich  mede  als  zoodanig  voordoen,  die  hoogstens 
iets  over  het  Collegie  Pulcheria  te  zeggen  hadden?  Dat  ten 
Hulscher  door  zijne  medeonderteekening  zoo  iets  eenigermate 
erkende  en  bekrachtigde  ,  moet  voorzeker  daaraan  worden 
toegeschreven,  dat  hij  de  Provisoren,  vooral  Stafford,  die, 
zooals  men  uit  zijn  copieboek  moet  afleiden,  het  stuk 
had  opgemaakt  en  eigenlijk  de  ziel  van  de  gansche  be- 
handeling der  zaak  was,  in  deze  omstandigheden  noodig 
had  en  om  niet  alles  op  't  spel  te  zetten,  geene  moeije- 
lijkheid  of  bezwaar  tegen  zulk  eene  ongerijmdheid  en 
onuitstaanbare  aanmatiging  wilde  maken. 

Het  Request  en  de  Memorie  waren  gerigt  zoowel  tegen 
het  plan  van  een  Seminarie  te  's  Hertogenbosch  als  tegen 
dat  van  Maastricht. 

De  Aartspriester  gaf  van  het  inzenden  der  Memorie 
kennis  aan  den  Nuntius,  die  er  zijne  volle  goedkeuring 
aan  hechtte.  Ook  vinden  wij  onder  de  copiën,  die  hij  zelf 
van  zijne  brieven  gemaakt  heeft,   er  eene  van  een  brief 


363 

aan  een  anderen  Aartspriester,  dien  hij  echter  niet  noemt, 
(misschien  was  het  wel  een  rondgaande  brief  voor  al  de 
Aartspriesters  buiten  Holland)  om  hem  van  den  gedanen 
stap  kennis  te  geven,  waarbij  hij  in  't  kort  den  loop  der 
zaak,  zooals  we  dien  hebben  nagegaan,  zamenvat.  ')  Uit 
dien  brief  vernemen  we  nader,  dat  men  te  Maastricht  hot 
Seminarie  wilde  oprigten  met  de  fondsen  van  beide  de 
Hollandsche  Collegies,    zoo  van  den  Hoogen  Heuvel  als 


1)  Zie  hier  wat  wij  iii  dien  brief  lezen  : 

„Deësse  non  possum  quin  Amplitudini  vestrae  significem  quod  uobis  com- 
mune et  ipsi  scitu  dignum  duco  :  videlieet,  abhinc  aliquo  tempore  indica- 
verat  mini  Exms.  Nuntius  uti  et  ab  ipso  Amplitudini  vestrae  factum  fuisse 
suppouo ,  quosdam  Mosae  Trajectensis  incolas  conceptum  formasse  omnem- 
que  impeudisse  operam  acquirendi  sibi  in  ea  urbe  cujusdara  Theologoruru 
Seminarii  erectionem  ex  bonis  v.  g.  Collegii  Hollandici  Lovaniensis,  Alti- 
collensis  etc.  exstruendum  et  dotandum.  Haec  ut  succederent  adierunt  Alti- 
potentes  per  libellum  supplicem  deprecaiites  exclusivam  hujus  Seminarii 
erigendi  permissionem  et  strictum  ab  ipsis  decretum,  quo  omnes  qui  in 
hisce  Provinciis  unitis  aut  aliis  regionibus  Statuum  Generalium  ad  functio- 
nem  quamdam  sacram  admitti  cupereut ,  obligarentur  pro  tempore  studia 
sua  [ibidem  r]  persolvere;  et  quod  maxime  inconveDieus  erat,  monachi  homincs, 
nullimode  compositi  ad  iustruendum  Theologos  uostros,  sese  pro  parvo  quodam 
aouuo  stipendio  praesentaverant  ad  munia  professorum  requisitorum.  His 
aliisque  multis  iuconvenientibus  attentis,  nostrum  esse  judicavi  conamini 
Trajectensium  ab  omni  parte  resistere.  Hoc  et  ab  initio  quo  mihi  notum 
factum  fuerat,  feci,  nempe  agentem  Hagae  Comitis  primariis  quibusdam 
Provinciae  uostrae  Regentibus  ob  oculos  ponere  feci,  incommoda  illa  ex 
isto  permissu  secutura,  sicuti  et  ipsemet  aliquibus  nostraeUrbis  [Amstelo- 
dami]  primarÜ9  viris  hoc  idem  indicaverara  ;  ast  timens  ne  a  parte  adver- 
sariorum  subreptitie  obtiueretur  permissio  ,  praecipue  si  Altipotentes ,  insciis 
particularibus  Proviuciis,  in  illorum  favotem  resolverent ;  hinc  ego  una  cum 
Provisoribus  Collegii  Hollandici  Dno  J.  Stafford  et  Cavellier  van  Adrichern  , 
quorum  maxime  intererat  respectu  praefati  Collegii,  dedimns  quoque  ante 
aliquot  dies  libellum  supplicem,  ut  vocant  autidotalem,  Altipotentibus  cum 
adjecta  sat  ampla  memoria,  in  qua  inconvenientia  in  petito  Trajectensium 
couteuta  ad  longum  gnaviter  delineata  sunt.  Quid  de  successu  nostri  hujus 
operis  ,  quis  hujus  rei  futurus  sit  eventus,  hucusque  ignoramus.  Spem  equi- 
dem  omnem  fovemus  prosperi  responsi.  Interim  de  his  Amplitudinem  vestrara 
certiorem  reddere  volui,  ut  ipsemet ,  casu  quo  iuterrogaretur  aut  consule- 
rctur,  sciret  quid  a  nobis  actum  sit." 


364 

van  Pulcheria ;  alsook  dat  men  een  besluit  van  de  Staten- 
Generaal  trachtte  te  verkrijgen,  waarbij  allen,  die  inde 
vereenigde  Provinciën  en  in  de  Generaliteitslanden  tot 
eenige  kerkelijke  Bediening  wenschten  toegelaten  te  wor- 
den, strengelijk  verpligt  werden  in  dat  Seminarie  een  tijd 
lang  te  studeren.  De  Aartspriester  en  de  Vicaris  van 
's  Hertogenbosch  meenden  zich  met  alle  magt  tegen  zulk 
een  plan  te  moeten  verzetten. 

Toen  ten  Huisdier  dien  brief  schreef,  namelijk  in  het 
begin  van  Januarij  1789,  wist  hij  nog  niet  welk  gevolg 
de  gedane  stappen  zouden  hebben;  maar  weldra  kon,  zoo 
als  we  reeds  gezien  hebben  ,  Stafford  aanteekenen  dat  het 
request  //van  een  gewenscht  effect  geweest  is/'  De  bondige 
redenen,  in  de  Memorie  aangevoerd  en  ontwikkeld,  over- 
tuigden de  Staten  dat  het  verzoek  van  die  van  Maastricht 
voor  geen  inwilliging  vatbaar  was;  en  daarmede  zagen 
de  requestranten  wat  zij  voor  onze  Hollandsche  Collegies 
zoozeer  gevreesd  hadden,  voor  goed  afgeweerd. 

Onmiddelijk  achter  zoo  even  vermelde  aanteekening  van 
Stafford,  vernemen  we  eene  andere  moeijelijkheid,  die  kort 
daarop  voor  de  studenten  onzer  Collegiën  te  Leuven  op- 
rees uit  de  Josephistische  dwingelandij.  —  We  lezen  daar 
namelijk  het  volgende : 

''Naauwelijks  was  deze  zaak  [van  een  Maastrichts  of 
Bosscher  Seminarie]  in  het  laatst  van  Februarij  1789  ge- 
lukkig afgeloopen,  of  ik  ontving  eene  brief  van  den  Heer 
Kerstens  [den  voorloopigen  Administrator  van  Pulcheria] 
gedateerd  4e  Maart  1789,  waarin  ZEerw.  meld  dat  er 
's  anderen  daags  eene  depêche  in  ons  Collegie  voorgelezen 
zoude  worden,  door  welke  men  onze  Beurziers  wilde  ver- 
plichten de  openbare  lessen  bij  te  woonen,  op  verbeurte 
der  fondzen  van  hunne  beurzen." 

Bij  het  vroeger  reeds  door  ons  vermeld  Edict  van  Keizer 
Joseph  II  van  16  October   1786,  houdende  oprigting  van 


365 

een  Seminarie-generaal,  was  bij  art.  VI  een  uitdrukkelijke 
uitzondering  van  de  algemeene  verordening  gemaakt  voor 
de  Collegies  te  Leuven  ,  die  voor  studenten  van  andere 
Rijken  gesticht  waren  (zie  hierboven  bladz.  345,  waar 
wij  dat  artikel  in  zijn  geheel  hebben  medegedeeld).  Op 
dat  klaar  en  duidelijk  artikel  steunende ,  was  men  hier 
gerust  en  zonder  zorg  voor  onze  beide  Collegiën  Pulcheria 
en  den  Hoogen  Heuvel,  en  bleven  daar  de  godgeleerde 
lessen,  even  als  vroeger,  geregeld  doorgaan.  Doch  in  1  789 
wilde  de  dwingeland  ook  onze  studenten  tot  het  Josephisme 
bekeeren ,  en  vaardigde  hij  een  decreet  uit ,  waarbij  al 
degenen  die  in  de  Collegies  te  Leuven  eene  beurs  genoten, 
welke  gesticht  was  op  goederen  in  de  Oostenrijksche 
Nederlanden  gelegen ,  verpligt  werden ,  op  verbeurte  van 
hunne  Beurzen,  de  openbare  (Josephistische)  lessen  aan 
de  Universiteit  bij  te  wonen.  Toen  de  Administrator  Ker- 
stens  aan  Stafford  berigtte  dat  gezegd  Decreet  den  5  Maart 
in  het  Collegie  zou  worden  afgekondigd,  schreef  Stafford 
hem  onmiddelijk  den  volgenden  krassen  brief,  waarin  hij 
met  klem  en  nadruk  tegen  den  despotieken  maatregel 
opkomt.  Daaruit  zien  we,  dat,  moge  hij  al  niet,  zooals 
we  hierboven  uit  de  correspondentie  van  v.  Leempoel 
moesten  afleiden,  zich  tegen  diens  heulen  met  de  Jo- 
sephistische Professoren  en  bederven  der  studenten  naar 
behooren  verzet  hebben  ,  dit  niet  aan  Josephistische 
beginselen  moet  toegeschreven  worden,  maar  veeleer 
aan  de  omstandigheden,  die  hem  toen  zeker  gewigtig 
genoeg  voorkwamen  om  de  schandelijke  handelwijze  en 
verkeerde  beginselen  van  v,  Leempoel  voor  het  oogen- 
blik  door  de  vingers  te  zien.  De  bedoelde  hrief  luidde 
dan  als  volgt: 

z/UEerw.  Missive  van  den  4n  dezer",  zoo  schreef  hij 
den  9  Maart,  //heeft  mij  zeer  ontrust  en  ik  verlang  zeer 
om  de  gemelde  Depêche  te  zien ,    dan    zal   ik    misschien 


366 

beter  over  de  zaak  kunnen  oordeelen.  Nu  ik  geene  be- 
hoorlijke kennis  van  de  zaak  heb,  kan  ik  er  niet  anders 
dan  gebrekkelijk  over  denken.  De  provisores  van  het  Hol- 
landsen Collegie  hebben  particuliere  lessen  voor  hunne 
eigene  studenten,  in  hun  eigen  Collegie  ingevoerd,  steu- 
nende op  het  VI  Artikel  van  Zijner  Majesteits  Edict  van 
1786;  zij  beschouwen  het  woord  in  de  vergunning  van 
Z.  M.  als  te  heilig  en  te  onschendbaar  om  te  vreezen , 
dat  dit  ingetrokken  zoude  worden ,  zonder  dat  wij  van 
onzen  kant  eenigen  den  minsten  schijn  van  reden  hiertoe 
gegeven  hebben.  Dewijl  wij  vreemdelingen  zijn,  hebben 
wij  het  altijd  als  onzen  onschendbaren  pligt  aangemerkt 
geen  het  minste  deel  in  de  ontstane  onlusten  te  nemen, 
en  wij  vleien  ons,  dat  ons  gedrag  in  dezen  de  goedkeuring 
van  Z.  M.  weg  moet  dragen." 

z/De  tolerantie  welke  Z.  M.  aan  de  leden  van  dissen- 
tierende  Godsdiensten  vergunt ,  beveiligt  hen  van  allen 
dwang;  zij  worden  niet  genoodzaakt  na  de  stemme  en 
onderrichting  zelf  van  die  Kerk  te  luisteren,  welke  Z.  M. 
als  den  zuil  en  de  vastigheid  der  waarheid  erkent.  De 
billijkheid  van  Z.  M.  doet  ons  vertrouwen,  dat  wij  door 
hem  niet  harder  gehandeld  zullen  worden  dan  de  Protes- 
tanten ,  die  zig  in  zijne  Landen  nederzetten :  hetgeen  ech- 
ter zoude  geschieden ,  indien  men  ons ,  zonder  eenige 
schuld  aan  onzen  kant,  van  de  vergunninge  van  1786 
wilde  berooven,  en  ons  wilde  dwingen,  de  onderrichtingen 
van  eenige  bijzondere  Professores  aan  te  nemen,  die  hun 
gezag  bij  dat  der  Catholyke  Kerk  niet  zullen  willen  ver- 
gelijken. Wij  verbeelden  ons,  dat  de  gezonde  staatkunde 
zelf  eenen  soortgelijken  dwang  behoort  af  te  weeren.  Indien 
de  Protestanten  oogen  hebben,  moet  deze  dwang  hen 
afschrikken  van  zig  onder  het  gebied  van  Z.  M.  neer  te 
zetten  Ons  lot  moet  hen  doen  zien,  wat  hen  na  verloop 
van  eenige  jaren  over  het  hoofd  hangt." 


367 

vDe  beurzen,  welke  onze  studenten  genieten,  zijn  niet 
gefundeerd  op  goederen,  in  Zijner  Majesteits  Landen  ge- 
legen, maar  op  Hollandsche  penningen  De  omstandig- 
heden in  de  Republiek  waren  in  die  dagen  voor  onze 
geloofsgenooten  zo  gunstig  niet  als  zij  thans  zijn;  dus 
waren  onze  voorzaten  in  de  noodzakelijkheid  van  elders 
een  veilige  toevlugt  te  zoeken,  wilden  zij  den  godsdienst, 
bij  gebrek  van  Priesters,  in  hun  Vaderland  niet  ten  eene- 
male  zien  vergaan.  Zij  hebben  deze  te  Loven  gevonden 
en  tot  dusverre  aldaar  eene  gunstige  bescherming  genoo- 
ten.  Men  heeft  hen  nimmer  in  het  bestier  van  hunne 
studenten ,  Collegie  of  goederen  in  het  minste  belemmerd : 
men  heeft  hen  vergund,  voor  hunne  gereede  penningen 
goederen  en  andere  Effecten  te  koopen  en  tot  hunnen 
vrijen  eigendom  te  acquireren,  en  schoon  deze  goederen 
tot  onderhoud  van  Collegie  en  Beurzen  strekken,  zo  zijn 
de  Beurzen  geenzints  op  deze  goederen  gesticht ;  noch  het 
Collegie,  noch  deszelfs  goederen  komen  voort  uit  de  mild- 
dadigheid van  eenige  onderdanen  Zijner  Majesteit,  maar 
van  onze  eigene  landgenooten  en  wij  meenen  dat  wij  in 
het  bezit  en  de  administratie  van  deze  goederen  niet  be- 
lemmerd kunnen  worden,  zonder  het  recht  der  volken 
voor  het  oog  van  de  geheele  wereld  te  schenden.  Ziedaar, 
Mijn  Heer,  eenige  voorafgaande  bedenkingen;  zo  haast 
ik  eenig  nader  ligt  in  deze  zaak  bekome,  zal  ik  de  eer 
hebben  van  UwEerw.  te  schrijven." 

Naauwlijks  had  Stafford  dezen  brief  opgezonden  of  hij 
ontving  reeds  een  nader  schrijven  van  Kerstens  met  het 
berigt,  dat  werkelijk  de  gemelde  depêche  en  gevreesde 
Keizerlijke  maatregel  op  den  5  Maart  door  den  Josephist 
Marant,  toen  Vice-Rector  van  de  Universiteit,  in 't  Col- 
legie Pulcheria  openlijk  was  voorgelezen  en  afgekondigd. 
Na  raadpleging  met  Cavellier,  Maju  en  Offermans,  zijne 
medekanunniken,   schreef  Stafford  aan  Kerstens  den  vol- 


368 

genden  brief,  dien  hij  ook  door  Cavellier,  zijn  medepro- 
visor  deed  onderteekenen  : 

//Uwe  twee  allerlaatste  brieven  zijn  mij  op  den  lln 
dezer  zeer  wel  ter  hand  gekomen,  en  ik  zal  niet  nalaten 
derzelver  inhoud  indachtig  te  zijn.  Tenzelven  tijde  ontving 
ik  uit  andere  plaatsen  verscheidene  brieven,  in  welke  mij 
verzekerd  word  dat  de  Hr  Marant,  geassisteerd  door  den 
Promotor  der  Universiteit ,  in  ons  Collegie  eene  Depêche 
van  Z.  M.  aan  onze  studenten  heeft  voorgelezen,  waarin 
geboden  word,  dat  alle  Theologanten,  die  eene  Beurze 
genieten ,  welke  gefundeerd  is  op  goederen ,  onder  het 
gebied  van  Z.  M.  gelegen,  de  publieke  lessen  moeten 
frequenteren  etc.  Ik  ben  verwonderd  dat  men  ten  minste 
niet  eene  copije  van  deze  Depêche  aan  de  Provisores  van 
het  Collegie  heeft  toegezonden,  gelijk  in  het  jaar  1788 
nog  laatst  geschied  is.  Dit  zoude  ons  beter  in  staat  stel- 
len om  te  kunnen  oordeelen ,  of,  en  in  hoeverre  deze 
Depêche  onze  studenten  raakt ,  en  wat  hierin  gedaan  moet 
worden;  daar  mondelijksche  boodschappen  aan  zeer  vele 
harrewarrerijen  onderhevig  en  van  ongelijk  minder  gezag 
zijn;  dewijl  er  na  korten  tijd  geen  middel  overig  is  om 
te  kunnen  bewijzen,  dat  zij  ooit  gecommuniceerd  zijn. 
Inmiddels  twijffel  ik  niet,  of  UwE.  zal  mijn  brief  van 
den  9n  dezer  ontvangen  en  uit  denzelven  gezien  hebben , 
dat  ik  reeds  kennis  had  bekomen ,  dat  er  een  soortgelijke 
depêche  op  weg  was.  Ik  verzeker  UEerw.  nogmaals,  dat 
er  geen  een  student  in  ons  Collegie  is ,  die  eene  beurze 
geniet,  welke  gesticht  is  op  goederen,  onder  het  gebied 
van  Z.  M.  geleegen;  maar  wel  op  Hollandsche  penningen; 
en  derhalven  dat  niemant  van  onze  studenten  in  het  ge- 
val is,  daar  de  voorgelezene  Depêche  van  spieekt." 

,/Men  heeft  ons  vergund  voor  onze  penningen  goederen 
in  de  Oostenrijksche  Nederlanden  te  koopen ,  en  deze  zijn 
eveneens  onze  vreije  en  onschendbare  eigendom  geworden , 


369 

als  de  goederen,  welke  verscheidene  Abdijen  der  Oosten- 
rijksche  Nederlanden  onder  het  gebied  der  Republiek  be- 
zitten, hun  vrije  en  onschendbare  eigendom  zijn.  Wij 
verbeelden  ons,  dat  Z.  M.  zeer  misnoegd  zoude  wezen, 
indien  HH.  M.  [de  Staten-Generaal  der  vereenigde  Pro- 
vinciën] de  goederen  van  die  Abdijen  op  eene  soortgelijke 
wijze  wilden  bezwaren.  Wij  zullen  uit  eerbied  voor  Z.  M. 
hier  geene  gevolgen  uit  trekken." 

vHet  is  UEerw.  bekend ,  dat  het  bij  ons  een  onschend- 
bare grondregel  is,  dewijl  wij  vreemdelingen  zijn,  ons 
volstrekt  buiten  alle  de  particuliere  verschillen  te  houden , 
welke  in  de  Oostenrijksche  Nederlanden  ontstaan  zijn,  en 
dat  wij  dit  onze  studenten  meermalen  op  het  allerstrengste 
hebben  aanbevolen.  Wij  meenen ,  dat  al  wie  ons  gedrag , 
zonder  vooroordeel  beschouwt,  hetzelve  zal  moeten  goed- 
keuren. Wij  verlangen  alleen  bij  deze  rust  en  onzijdig- 
heid te  mogen  blijven." 

,/Wij  erkennen  zeer  gaarne ,  dat  onze  studenten ,  uit- 
hoovde  van  hunne  inwooninge  en  van  de  bescherminge, 
welke  zij  genieten,  zoowel  als  uithoovde  der  goederen  , 
welke  wij  aldaar  bezitten ,  aan  Z.  M.  in  het  burgelijke 
allen  eerbied  en  onderdanigheid  verschuldigd  zijn  ;  dewijl 
Z.  M.  door  den  levenden  God  met  het  Oppergezag  in 
het  burgelijke  bekleed  is.  Wij  zouden  Gods  Oppergezag 
schenden ,  indien  wij  hier  in  te  kort  schooten.  Wat  nu 
het  Geloof  en  den  godsdienst  betreft;  deze  zijn  door  den 
Zaligmaker  aan  de  Apostelen  en  hunne  wettige  opvolgers, 
de  Bisschoppen  der  Kerk  aanbevolen  ;  dezen  heeft  Christus 
bevolen  alle  volkeren  te  leeren  :  dezen  zijn  door  den  H. 
Geest  aangesteld  om  de  Kerk  Gods  te  bestieren  :  tot 
dezen  heeft  Christus  gezegd  :  die  U  hoort ,  hoort  Mij , 
die  U  versmaad,  versmaad  Mij.  Wij  zijn  verzekerd  dat 
Z.  M.  deze  onschendbare  grondwetten  van  harte  omhelst, 
en  begeert  dat  men  de  palen  van  deze  twee  onderscheidene 

Bijdragen  GescL.  Bisü.  v.  Hai.rem  VIIIeDeel  24> 


370 

Magten,  welke  door  God  zelf  gesteld  zijn,  geen  haarbreed 
buitenga." 

«/Voor  het  overige,  wij  zijn  nog  bevoegd,  nog  in  staat 
om  over  den  grond  der  verschillen,  welke  in  Braband 
gereezen  zijn,  te  oordeelen;  en  vinden  ons  dus  verplicht, 
ons  ten  eenemale  buiten  dezelve  te  houden,  opdat  wij  nog 
ter  regter,  nog  ter  linkerhand  afdwalen." 

//Wij  hopen  dat  onze  Theologanten  zullen  indagtig  zijn 
dat  de  Heer  Aartspriester  hunne  geestelijke  Overigheid 
is,  die  een  onschendbaar  regt  tot  hunne  onderdanigheid 
heeft  " 

Bij  dien  brief  had  Stafford  nog  het  volgende  P.  S.  ge- 
voegd : 

yWij  kunnen  Uw  Eerw.  niet  genoeg  recommanderen  , 
indagtig  te  zijn,  dat  de  penningen  ,  die  tot  fundatie  van 
onze  Beurzen  door  onze  Landgenoten  geschoten  zijn,  aan 
ons  Capittel  zijn  toevertrouwd,  om  ten  meesten  nutte  van 
onze  kerke ,  tot  aankweekinge  van  priesters  besteed  te 
worden,  dat  ons  Capittel  van  tijd  tot  tijd  goederen  heeft 
aangekogt ,  zonder  bepalinge  van  eenige  bijzondere  fun- 
datiën;  dat  deze  goederen  als  eigendom  van  ons  Capittel 
aangemerkt  moeten  worden,  zo  nogthans,  dat  het  Capittel 
bezwaard  blijft  met  den  last  van  aan  de  intentie  der  Fun- 
datores  te  voldoen  :  hetgeen  dusverre  onder  Gods  zegen 
met  de  allerstrengste  naauwkeurigheid  volbragt  is ,  en 
volgens  onze  schikkingen  altijd  volbragt  kan  worden." 

Ook  in  het  Collegie  van  den  Hoogen  Heuvel  was  door 
dienzelfden  Marant  het  despotieke  besluit  hierboven  ge- 
meld voorgelezen.  Ongelukkig  was  toen  President  van  dat 
Collegie  J.  B.  De  Mazière ,  die,  zooals  wij  gezien  hebben, 
te  gelijkertijd  Professor  was  van  het  Seminarie-Generaal. 
In  overeenstemming  met  zijnen  medeprofessor  Marant  wilde 
hij  de  Hollandsche  studenten,  toen  een  en  twintig  in  getal, 
dwingen  de  Josephistische  lessen  in  de  Universiteit  bij  te 


371 

wonen;  waarop  echter  de  Procurator  hem  verzekerde  dat 
dan  al  de  studenten  het  Collegie  liever  zouden  verlaten. 

We  vinden  onder  de  stukken  over  die  zaak,  door  Stafford 
ons  bewaard,  een  door  hemzelven  geschreven  copie  van 
een  brief,  naar  het  schijnt  door  den  Senior  der  studenten 
van  den  Hoogen  Heuvel  hem  geschreven,  van  den  vol- 
genden inhoud  : 

,/ Eerwaarde  Heer ,  onder  alle  poogingen  die  het  Gou- 
vernement-generaal der  [Oostenrijksche]  Nederlanden  aan- 
wend schijnen  wel  de  bijzonderste  te  wezen  die  voor  de 
oprichting  van  het  Seminarie-Generaal.  Hun  gezag  is  niet 
alleen  bepaald  over  de  Theologanten  hunner  eigene  onder- 
danen;   het    schijnt  zij    dit  nog    trekken  willen    over  de 
vreemden     De   versteltenisse    waarin    hun    tegenwoordig 
bevinden  de  Heeren  Theologanten  van  den  Hoogen  Heuvel 
tot  Loven    doet  mij  heden    UE.  dit    toch  schrijven.    Die 
Heeren  zijn  ten  getalle  van  21  alle  Hollanders.  De  Heer 
De  Mazière  is    tegenwoordig  Praesident  in  dit  Collegie; 
over  8  dagen  heeft  hij  kenbaar  gemaakt  aan  zijn  Procurator 
van  eene  tijding  ontvangen  te  hebben,    om    die    Heeren 
Theologanten    te  moeten    ordonneren    en   bedwingen  van 
benevens  de  seminaristen  naar  de  lessen  te  gaan.  Op  dien 
oogenblik  niet  wetende  wat  doen,    antwoordde    hem    de 
Procurator,  hij  wel  zeker  was ,  dat  die  Heeren  eenpariglijk 
liever  het  Collegie  zouden  verlaten,  als  dit  te  doen.  De 
Hr.  Mazière  misschien  zo  een    antwoord    niet  venvagtend 
zeide  dat    hij   nog  drie  a  vier  weeken  uitstel    zoude  ge- 
vraagd hebben  aan  het  Gouvernement,  maar  dat  zij  even- 
wel na  dien  tijd  zouden  gepraamd  worden  om  na  dezelve 
te  gaan.  De  droefheid  die  deze  Heeren  bevangt,  laat  niet 
toe  hun  toevlugt  te  kunnen  nemen  tot  den  HT  Amplidsimus; 
[waarschijnlijk  is  hier  de  Aartspriester  ten  Huisdier  be- 
doeld] die  Heeren  wenschten  wel  Zijn  Ed.  opinie  te  mogen 
weten  over  dit  gewigtig  stuk.  UEd.  goede  dienst  konnen 


372 

hen  zeer  behulpzaam  wezen  bij  dien  hoogachtbaren  Heere. 
Mijn  verzoek  is  dan  Eerw.  Heere,  deze  zaak  in  agt  te 
willen  nemen,  waarop  mij  vertrouwende  hebbe  de  eer  te 
zijn  met  ware  agtinge  Eerwaarde  Heer.  UEDw.  Dienaar." 
Onderteekening  en  dagteekening  ontbreken  in  het  Afschrift. 
Stafford  schijnt  dien  brief  aan  ten  Huisdier  toegezonden 
te  hebben.  Ook  schijnt  de  Aartspriester  daarop  te  hebben 
geantwoord.  Dit  maken  wij  althans  op  uit  zijn  brief  van 
12  Maart  1789.  In  dezen  brief  antwoordt  hij  gemelden 
Senior  op  eene  nadere  kennisgeving  van  8  Maart  dat  //Marant 
in  qualiteyt  als  Vice-Rector  der  Universiteit"  de  beruchte 
keizerlijke  depêche  hun  had  voorgelezen ,  en  gewaagt  hij 
tevens  van  vroegere  brieven,  waarmede  gemelde  briefen 
zijn  antwoord  daarop,  bedoeld  schijnen  Dat  antwoord  echter 
hebben  wij  niet  gevonden;  maar  in  laatst  gemelden  brief 
waarvan  hij  ons  het  afschrift  of  de  minute  (wat  van 
beiden  blijkt  niet)  bewaard  heeft,  doet  hij  het  onregt 
uitkomen  van  dien  despotieken  maatregel ,  op  dezelfde 
gronden  die  Stafford  in  zijnen  hierboven  (ziebladz,  365-367) 
medegedeelden  brief  ten  aanzien  van  Pulcheria  had  uit- 
eengezet; dien  brief  had  hij  blijkbaar  voor  zich,  zooals  we 
er  dan  ook  onder  zijne  brieven  een  afschrift  van  vinden. 
Overigens  verklaart  hij  nogmaals,  wat  hij  in  zijn  vorig 
schrijven  ook  reeds  gedaan  had,  niet  te  willen  dat  de  stu- 
denten de  lessen  aan  de  Universiteit  bijwonen.  Ofschoon  zijn 
oordeel  over  de  orthodoxie  der  professoren  opschortende  tot 
aan  de  uitspraak  van  den  Kardinaal  van  Franckenberg , 
Aartsbisschop  van  Mechelen,  die  door  het  Gouvernement 
was  uitgenoodigd  om  daarnaar  onderzoek  te  doen  en  te 
beslissen ,  —  achtte  hij  het  noodig  dat  de  studenten  van 
den  Hoogen  Heuvel  zich  niet  in  den  strijd  tegen  de  Regering 
mengden.  De  Aartspriester  gaf  in  een  brief  van  1 7  Maart  van 
dit  zijn  schrijven  kennis  aan  den  Aartspriester  van  Utrecht, 
opdat  deze,  als  hij  ook  geraadpleegd  werd,  in  dienzelfden  zin 


373 

zou  antwoorden.  Uit  dien  brief  vernemen  we  nog,  dat  ten 
Hulscher  niet  alleen  door  den  Senior  van  den  Hooien 
Heuvel  maar  ook  door  den  Administrator  van  Pulcheria  — 
Kerstens  —  was  geraadpleegd ,  die  alzoo  op  den  brief 
van  de  Provisoren,  door  ons  hierboven  medegedeeld,  niet 
wilde  of  durfde  afgaan ,  maar  bovendien  het  oordeel  van 
den  Aartspriester  meende  te  moeten  vragen. 

De  Aartspriester  ten  Hulscher  meldde  aan  het  slot  van 
zoo  even  gezegden  brief,  dat  de  Kardinaal  Aartsbisschop 
van  Mechelen  van  Francken berg,  de  Theologische  lessen 
der  Josephistische  Professoren  van  de  Universiteit  moest 
onderzoeken.    Wanneer  die  ze  mogt  goedkeuren,  zou  de 
Aartspriester  de  eerste  zijn  om  de  studenten    die    lessen 
te  laten  bijwonen.  En  inderdaad,  toen  de  Bisschoppen  van 
België  weigerden  hunne  Diocesanen  naar  Leuven  te  zen- 
den,   kreeg  de  Kardinaal   van  het  Gouvernement  in  last 
zich  naar  Leuven  te  begeven,  om  zich  daar  van  de  re^t- 
zinnigheid  der  Professoren  te  verzekeren.   Den  8n  Maart 
voldeed  v,  Franckenberg  aan  dat  bevel  en  begon  hij  het 
Examen  der  Professoren  met   twee  vragen,    rakende  het 
regt  der  Bisschoppen  op  het  Theologisch  onderrigt.  Eerst 
verbood  het  Gouvernement  den  Professoren  daarop  te  ant- 
woorden; maar  later  kregen  zij  toch  vergunning,  en  nu 
stelde  de  Kardinaal  hun  achtereenvolgens  nog  27  andere 
vragen  voor,    over    het  gezag  der  H.  Kerk  en  van  den 
H.  Stoel.  De  antwoorden  der  Professoren  waren  van  dien 
aard,  dat  de  Kardinaal  zich  genoodzaakt  zag,  in  een  open- 
baar schrijven  van  16  Junij    1789,    de    antwoorden    der 
Professoren  en  hun  Theologisch  onderrigt  voor  niet  orthodox 
te  verklaren.    Dit   was    de    doodslag  voor  het  Keizerlijk 
Josephisme.     Reeds    in    Augustus  daarop    zag  Joseph  II 
zich  genoodzaakt  de  Bisschoppelijke  Seminariën  weder  te 
laten  openen  en  het   hooren  der  lessen  aan  de  Universi- 
teit en  geheel  zijn  Seminarie -Generaal  facultatief  te  ver- 


374 

klaren;  doch  den  Kardinaal  liet  hij  gevangen  nemen,  wijl 
deze  zijn  besluit  van  veroordeeling  der  leer  van  de  Jose- 
phistische  Professoren  in   't  licht  had  gegeven. 

Ook  de  Nuntius  te  Brussel,  Zondandari,  toenmaals 
Hoofd  der  Hollandsche  Missie,  had  zich  ernstig  met  de 
zaak  bemoeid,  en  er  zelfs  aan  de  Propaganda  te  Rome 
over  geschreven  om  het  oordeel  dier  Congregatie  te  ver- 
nemen. Den  4  Mei  1789  ontving  de  Aartspriester  ten 
Huisdier  een  belangrijk  schrijven  van  den  Nuntius,  waar- 
bij deze  hem  berigtte  dat  de  Paus  door  de  Propaganda 
nopens  den  toestand  was  ingelicht.  Uit  vrees  dat  zij ,  die 
bestemd  waren  om  het  geloof  zuiver  en  ongeschonden  bij 
de  katholieken  van  Holland  te  bewaren ,  door  den  ramp- 
zaligen maatregel  gevaar  zouden  loopen  van  besmet  te 
worden  met  onregtzinnige,  verdachte  en  zeer  digt  aan 
ketterij  grenzende  gevoelens  en  leerstellingen,  had  Z.  H. 
aan  de  kerkelijke  overheid  hier  te  lande  in  last  gegeven, 
het  bijwonen  der  openbare  lessen  in  de  Universiteit  van 
Leuven  aan  de  Hollandsche  studenten  volstrektelijk  te 
verbieden ,  en ,  mogten  zij  dat  uitdrukkelijk  verbod  van 
den  H.  Stoel  in  den  wind  slaan  ,  hen  niet  tot  de  HH. 
Wijdingen  toe  te  laten  Bovendien  verlangde  de  Propa- 
ganda ,  zoo  schreef  de  Nuntius  verder ,  dat  de  Hollandsche 
Collegies  zoo  spoedig  mogelijk  naar  een  andere  plaats , 
't  zij  in  Holland  zelf  of  in  't  buitenland,  naar  Maastricht 
b.  v.  den  Bosch  of  Douai  werden  overgebragt.  Opdat  nu 
de  fondsen  en  goederen ,  die  de  Hollandsche  Collegiën  van 
Leuven  in  België  bezaten,  zonder  moeijelijkheden  van 
de  hand  zouden  kunnen  gedaan  worden ,  moesten  niet 
slechts  de  bestuurders  van  Pnlcheria  en  de  Aartspries- 
ters, maar  ook  de  voorname  en  invloedrijke  katholieken 
van  Holland  al  het  mogelijke  in  het  werk  stellen,  om  van 
hunne  Regering  daarin  de  noodige  hulp  en  bescherming 
te  verkrijgen.    De  Nuntius    had    ook  reeds  aan  Stafford, 


375 

don  Aartspriester  van  Utrecht  en  den  Apostolischen  Vicaris 
van  den  Bosch,  een  gelijken  brief  geschreven  om  met 
elkander  over  die  gewigtige  zaak  in  briefwisseling  te  tre- 
den ,  en  zoodoende  onverwijld  tot  een  gemeenschappelijke 
beslissing  te  komen.  Zij  moesten  hem  vervolgens  den  uit- 
slag van  hun  overleg  mededeelen ;  hij  zou  dan  de  Propa- 
ganda van  alles  in  kennis  stellen.  Men  moest  zich  niet 
laten  afschrikken  door  de  aanzienlijke  onkosten  voor  eene 
verplaatsing  van  Seminarie  gevorderd;  want  veel  mogt  men 
van  de  godsvrucht  der  katholieken,  vooral  van  de  ver- 
mogenden onder  hen  verwachten,  en  bovendien  beloofde 
ook  de  Propaganda  harerzijds  er  iets  toe  bij  te  dragen. 
Over  de  te  kiezen  plaats,  zegt  hij  verder,  dat  Maas- 
tricht hem  het  geschiktste  voorkwam,  wijl  daar,  krach- 
tens de  concordaten,  vrijheid  bestond  voor  de  uitoefening 
der  katholieke  godsdienst,  zonder  eenige  inmenging  van 
de  Regering,  mits  evenwel  het  bestuur  van  het  Collegie 
geheel  vrij  en  onafhankelijk  bleef  van  de  wereldlijke  magt. 
Of  's  Hertoeenbosch  voor  zulk  eene  stichting  geschikt  was , 
wist  hij  niet,  anders  zou  Luik  hem  beter  voorkomen,  wijl 
daar  alles,  wat  voor  zulk  eene  inrigting  noodig  en  nuttig 
is ,  gemakkelijk  te  verkrijgen  was.  Ook  Douai  was  goed ; 
want  de  Universiteit  aldaar  was  boven  alle  verdenking  van 
onregtzinuigheid  in  de  leer  verheven,  hetgeen  volstrekt  niet 
van  de  Universiteiten  van  Duitschland  kon  gezegd  w7orden. 
Ze  moesten  dus,  zoo  eindigde  de  Nuntius,  de  zaak 
maar  rijpelijk  met  elkander  overleggen;  hij  hoopte  dat 
hun  besluit  mogt  strekken  tot  glorie  van  God  en  instand- 
houding der  H.  Godsdienst.  Intusschen  moest  de  Aarts- 
priester den  studenten  van  den  Hoogen  Heuvel  aanschrij- 
ven, dat  zij  zich  ten  eenemale  van  het  bijwonen  der  open- 
bare lessen  hadden  te  onthouden ,  op  straffe  van  anders 
nimmer  gewijd  te  zullen  worden ,  zooals  de  H.  Vader 
uitdrukkelijk  had  bepaald. 


376 

In  een  P.  S.  echter  van  dien  brief  schrijft  hij  dat, 
wegens  den  ongunstigen  toestand  van  's  Keizers  gezond- 
heid,  de  Aartspriester  met  de  gemelde  aanschrijving  aan 
de  studenten  nog  maar  moest  wachten  tot  nader  order; 
doch  intusschen  wel  met  Stafford  en  den  Aartspriester  van 
Utrecht  enz.  in  gezamenlijk  overleg  treden  ;  en  zulks  onder 
de  stiptste  geheimhouding,  en  zonder  een  enkel  woord  er 
van  uit  te  laten  tegen  degenen,  die  er  niet  mede  noodig 
hadden.   ') 

1)  De  geheele  brief  luidt  als  volgt: 

„Amplissime  Domine.  Tuin  cum  Gubernium  Bruxellensc,  A.  D. ,  contra 
promissa  ,  et  declaratioDes  Caesaris  praecepit,  ut  omnes  Hollandi  in  Collegiis 
Lovanii  morantes  frequentarent  publicas  Lectiones  sub  paena  vel  amissionis 
bursarum,  vel  carceris,  ut  te  non  praeterit ;  de  hoc  violenti  mandato  cer- 
tiorem  reddidimus  S.  Congregationem,  eique  ostendimus  quod  ea  quae  circa 
studia  in  eisdem  Collegiis  statuenda,  agere  cogitaveramus ,  tali  jussa  in  ir- 
ritum  ceciderant ;  unde  quotidie  magis  magisque  deplorandus  erat  studiorum 
status.  Summus  Pontifex  a  Sacra  Congregatione  haec  edoctus,  timens  ue  ii 
qui  destinandi  sunt  ad  conservaDdam  orthodoxam  Religionem  inter  Hollan- 
diae  Catholicos ,  etherodoxam,  suspectam  ,  et  ad  Haeresim  proximam  doctri- 
nara  addiscant,  hnic  malo  medelam  afferre  cupiens,  ut  Hollandi  qui  ad 
sacrum  Ministerium  adscisci  debent,  Sacram  Theologiam,  quafides  taluber- 
rima  gignitur ,  nutritur,  defendilur  ac  roboratur ,  ut  ait  S.  Augustinus,  ex 
puro  fonte  hauriant,  jussit  nnbis  absolute,  et  praecise  ipsis  prohibere  fre- 
quentationem  Lectionum  publici  LovaDi'ensis  Gymnasii;  et  quod,  si  contra 
hanc  expressam  Sanctitatis  suae  voluntatem  egerint,  eos  omuino  sacra 
ordinatione  arcere  debeamus. 

„Ut  autem  studiorum  cursus  longo  tempore  neglectus,  diutius  interruptus 
nou  remaneat,  imo  prout  fas  est  et  decet  statuatur  ,  atque  juvenes  Hollandi 
a  labiis  eorum,  qui  cuslodiunl  scientiam  edoccantur,  et  verbum  Dei  ex  ore 
eorum  requirant ,  desiderat  Sacra  Congregatio,  ut  alibi  Hollaudorum  Col- 
legia, quam  citius  fieri  poterit,  transferantur,  videlicet  in  alia  ditione,  vel 
in  ipsamet  Hollandia,  exempli  caussa  Ultrajecti  ad  Mosam ,  in  civitate  Syl- 
vaeducensi,  Duacensi  etc.  Sed  ut  hoc  tam  salutare  consilium  exequi  facile 
valeat ,  et  ut  bona  ,  et  res  pertineutes  ad  dicta  Collegia  existentes  in  Belgio 
Austriaco ,  alienari  sine  impedimento  et  difficultate  possint,  necesse  est,  ut 
non  solum  ,  qui  parlem  et  jus  habent  ad  eas  vindicandas ,  prout  administra- 
tores  Collegii  S.  Pulcheriae  ,  et  Archipresbyteri,  pro  Collegiis  Hollandorum, 
sed  etiam  Procereg  et  divites  Hollandiae  Catholici ,  quos  ad  hoc  incitare 
vestrum  erit ,  omnem  favorem  [fervorem  f]  et  zelum  ostendere  debent,  ut 
ab  Altipotentibus  Dominis  in  hac   re  patrocinium  obtineatur.  Ad  hoc  nego- 


377 

Gelukkig  kwam  er  weldra  verbetering  in  den  toestand. 
Door  het  oproer  en  gewapend  verzet  van  zijne  onderdanen 
irf  de  Ocstenrijksche  Nederlanden  in  het  naauw  gebragt, 

tium  inchoandum  ,  hujus  epistolae  exemplum  misimus  ad  D.  Staffort,  ad  Ar- 
chipresbyterum  Ultrajectensem  et  ad  Yicarium  Sylvaeducensem  ,  ut  alter  ad 
alterum  literas  dando  ,  in  unum  judicium  conveiiire  desuper  sine  ulla  mora 
possitis.  Relate  ad  modum  ,  ad  locum  ,  ad  patrocinia  ,  et  ad  media  adhi- 
beuda  pro  conservanda ,  in  hujus  rei  eiecutione  ,  Missionis  Batavae  ortho- 
doxa  Religione,  de  vestrorum  consiliorum  statu  ,  atque  operis  examine,  nos 
dein  certiores  reddatis  ,  ut  referre  ad  Sacram  Congregationem  possimus  rera 
tanti  momenti ;  nee  vos  deterrere  debet,  quod  talis  translatio  ,  et  Collegio- 
rum  erectio  ingentes  auri  summas  requiraDt ,  quia  a  nota  pietate  fideliura 
Hollsudiae  et  praecipue  a  potentibu9  istis  Catholicis  non  parvum  adjutorium 
sperari  potest ;  et  ipsamet  Sacra  Congregatio  promittit  se  aliquod  subsidium 
praestaturam;  ut  ita  securitas  orthodoxae  doctrinae  ,  qua  salus  Missionis 
Batavae  pendet  ,  haberi  possit. 

»Quod  spectatad  locum,  observare  praestat,  quod  Ultrajectum  ad  Mosam 
ei vitas  maxime  idonea  esset  cum  ibi  juxta  concordata  ,  liberum  sit  Religionis 
Catholicae  exercitium  ,  nee  in  ipso  se  immisceat  saeculare  gubernium ; 
quoties  tarnen  non  solum  Religionis  exercitium  ,  sed  etiam  Collegii  admini- 
stratio  exempta  omnino  csset  a  potestate  saeculari.  Nescimus  autem  an 
civitas  Silvaeducensis  pro  tali  fundatione  apta  esset  :  Leodiensis  vero  nobis 
videretur  opportunior ,  cum  hic  omnia  quae  pro  tali  negotio  necessaria 
sunt,  et  expediunt ,  facile  obtineri  posseut.  Tandem  Duacensis  summopere 
etiam  esset  accommodata.  lila  enim  Academia  nullam  redolet  infeetae  doctrinae 
suspicionem  quae  in  omnibus  Germaniae  Universitatibus  timenda  est.  Maturo 
igitur  consilio  rem  perpendatis;  et  judicium  vestrum  sit  ad  gloriam  Dei, 
et  ad  Religionem  conservandam  directum. 

„Interim  illud  a  te  non  est  praetermittendum ;  videlicet ,  quod  scribas 
ad  alumnos  Alticollenses,  quod  omnino  se  abstineant  a  lectionibus  publicis, 
aliter  a  nobis  ,  juxta  Summi  Pontifices  voluntatem,  numquam  Sacris  Ordinibus 
eruut  initiati. 

^Cum   omni  observantiae  cultu  subscribimur. 
Leodii  4  Maji  1789 

Addictissimus 
(Sign.)  A.  Arch".  Adanen.  Nuncius  Apls. 

#P.S.  Sicuti  Caesaris  salus  adversa  est,  potuit  interim  A.T.  suspendere 
ordiuem  dandum  Lovauiensibus  alumnis,  donec  rursus  de  hoc  ad  te  scribamus. 
Ne  derelinquas  tarnen  cum  aliis  ,  id  est  cum  D.  Staffort  et  Arcbipresbytero 
Ultrajectensi :  etc.  negotium  Collegiorum  transferendorum  pertractare.  Sed 
quod  magis  opportunum  est,  ut  de  his  verbum  ullum  non  facia»  cum  illis, 
qui  nullara  habent  partem  in  hac  re.  Secretum  est  rerum  salus." 


378 

herriep  de  Keizer  zijne  dwangmaatregelen  en  daaronder 
ook  het  berucht  Edict  van  16  October  1786,  waardoor 
alzoo  het  Seminarie-generaal  voor  goed  kwam  te  vervallen. 

Deze  afgedwongen  herroeping  bragt  echter  zijne  Bel- 
gische onderdanen  niet  tot  rust  en  onderwerping  aan  zijn 
Bestnur.  Het  verzet  bleef  voortduren  tot  hij  ,  uitgeput 
vanverdriet  en  ziekelijkheid,  den  20  Februari]  1790  be- 
zweek; waardoor  de  Kerk  van  een  grooten  en  gevaar- 
lijken vijand  werd  verlost.  Zijn  broeder  Leopold  die,  toen 
hij  Hertog  van  Toscane  was,  door  den  Keizer  opgestookt 
of  gedwongen ,  den  Paus  en  de  Kerk  reeds  veel  ver- 
driet en  moeijelijkheden  had  berokkend  ,  veranderde 
eensklaps,  tot  aller  verbazing,  van  gedrag,  toen  hij 
Joseph  II  op  den  Keizerstroon  opvolgde,  en  van  den 
dwang  zijns  broeders  bevrijd  was.  Hij  herstelde  de  Kerk 
in  al  hare  regten  en  alles  keerde  weldra  tot  vroe- 
gere orde  en  vrede  terug.  Den  1  Maart  des  jaars  1790 
werd  de  Universiteit  van  Leuven  op  plegtige  wijze  door 
Kardinaal  van  Franckenberg  in  haren  aiouden  vorm  en 
met  hare  aloude  regten  hersteld  ;  en  daarmede  was  ook  het 
dreigend  onheil  voor  onze  Hollandsche  Collegiën  en  stu- 
denten afgewend 

In  dien  tusschentijd  was  op  13  Mei  1789,  wegens  over- 
lijden van  een  der  Provisoren  van  Pulcheria,  met  name 
Petrus  Wilhelmus  Cavellier  van  Adrichem,  die  den  5 
dier  maand  te  voren  gestorven  was,  de  Kanunnik  J  Maju 
tot  mede-provisor  gekozen.  ')  Hoe  deze  keus  geschiedde 
vinden  we  niet  in  bijzonderheden  gemeld,  zooals  van 
de  vorige  verkiezingen  van  Provisors ,  maar  ze  zal  waar- 
schijnlijk op  dezelfde  wijze  hebben  plaats  gehad,    als  in 


1)  In  de  Acta  Capituli  lezen  «e  van  de  vergadering  des  Kapittels  van 
13  Mei  1789:  „Electus  est  in  Provisorera  Divae  Pulcheriae  A.  D.  J.  Maju 
in  locuin  A.  D.  P.  G.  Cavellier  van  Adrichem  5  hujus  pie  in  Domino 
defuncti." 


379 

de  laatste  tijden  gebruikelijk  was,  namelijk  door  den  over- 
geblevenen Provisor  Stafford,  met  goedkeuring  van  het 
Kapittel  ^approbante  et  applaudente  Capitulo"  zoo  als  er 
gewoonlijk  in  de  Notulen  staat. 

Toen  ook  deze  Maju  in  den  winter  van  1792  overleed, 
vroeg  Stafford,  om  in  het  barre  jaargetijde  de  Kanunniken 
niet  bij  een  te  doen  komen ,  schriftelijk  hun  gevoelen  over 
eene  nieuwe  keuze,  en  eenparig  was  het  antwoord  dat  de 
Kanunnik  Joannes  Andreas  Offer  man  pastoor  van  het 
jongensweeshuis  te  Amsterdam,  tot  Provisor  van  Pulcheria 
moest  aangesteld  worden,  welke  keuze  dan  ook  in  de 
eerstvolgende  gewone  Kapittel  vergadering  van  24  April 
1792  met  algemeene  stemmen  werd  bekrachtigd.  ')  Op 
gelijke  wijze  was  in  1784  de  Provisor  Cavellier  aange- 
steld, zooals  we  t.  z.  p.  gemeld  hebben. 

De  herstelde  rust  was  echter  niet  van  langen  duur. 
Aldra  kwam  de  Fransche  omwenteling  met  hare  alles 
vernielende  woede  ook  België  overstroomen  en  onze  Col- 
legies  in  hare  toomelooze  vaart  medesleepen.  Hunne  laatste 
lotgevallen  en  verdere  gebeurtenissen  gaan  we  in  de 
volgende  §  behandelen. 


§  v. 

Laatste  lotgevallen  der  Hollandsche  Collegiën  te  Leuven, 
ten   gevolge  der  Fransche  omioenteling. 

Naauwelijks  waren ,  na  eenigen  tijd  rust  en  verademing, 
de  Universiteit  van  Leuven  en  daarmede    ook  onze  Col- 

])  In  de  Notulen  dier  Vergadering  staat:  „Cum  per  obitum  A.  D.  Maju 
vacaret  munus  Provisoris  ü.  Pulcheriae  Lovanii,  et  per  hyeinis  rigorem 
non  liceret  couvocare  Capitnlares  ,  A.  D.  Decanus  [Stafford]  per  litteras 
expetivit  vota  omnium  Capitularium  ,  qui  omnes  uuanirniter  responderunt, 
assurnendum  esse  in  vacantem  Provisoris  locum  Amplm  Dm  Offerman,  quae 
electio  hodie  unauimi  voto  confirmata  est." 


380 

legiën  een  weinig  begonnen  op  te  leven  en  zich  te  her- 
stellen van  de  rampzalige  gevolgen  der  Josephistische 
dwingelandij,  of  zie,  een  nieuwe,  veel  vreeselijker  en  alles 
vernielende  storm  kwam  uit  het  revolutionaire  Frankrijk 
opsteken  en  deed  te  gelijk  met  de  aloude  wereldberoemde 
Universiteit  ook  onze  geestelijke  kweekscholen  voor  immer 
te  gronde  gaan.  Die  gebeurtenis  en  hare  gevolgen  gaan 
we  nu  in  hare  bijzonderheden  zien  en  wel  meer  bepaalde- 
lijk voor  zoover  het  Collegie  Pulcheria  betreft,  wijl  de 
bescheiden  in  onze  Archieven  meestal  daarover  handelen. 

De  Fransche  Republiek  toog  al  spoedig  aan  het  an- 
nexeren ,  zooals  men  het  nu  zoude  noemen.  Reeds  in 
1792  hadden  de  Franschen  in  den  beslissende  veldslag 
te  Jemmapes  bij  Bergen  in  Henegouwen  den  6  November 
de  Oostenrijkers  in  België  ten  eenemale  verslagen.  Deze 
laatsten  trokken  over  de  Maas  terug  en  lieten  de  Franschen 
meester  van  geheel  België.  In  het  volgende  jaar  echter 
werden  de  Franschen  op  hunne  beurt  door  de  Oostenrijkers 
overwonnen  en  van  toen  afwas  het  een  voortdurend  strijden 
tusschen  die  twee  Mogendheden  met  afwisselend  geluk , 
tot  ten  laatste  op  den  26  Junij  1791  de  Franschen  te 
Fleurus  een  beslissende  zegepraal  behaalden,  waardoor 
geheel  België  voor  goed  aan  Oostenrijk  ontviel  en  bij  de 
Fransche  Republiek  werd  ingelijfd.  Het  kon  niet  anders 
of  reeds  die  oorlogen  zelven  en  de  daarmede  gepaarde 
wanordelijkheden  en  beroeringen  moesten  een  noodlottigen 
invloed  uitoefenen  op  de  studenten  in  Pulcheria.  Daarbij 
kwam,  dat,  vermoedelijk  wegens  de  opheffing  van  het 
Josephistisch  Seminarie  en  verandering  van  Professoren 
aan  de  Universiteit  van  Leuven,  de  Rector  dier  Universi- 
teit, de  ons  reeds  bekende  van  Leempoel,  op  nieuw  het 
presidentschap  van  Pulcheria  was  begonnen  uit  te  oefenen, 
hetgeen  alles  behalve  gunstig  op  de  tucht  en  de  zeden 
in  het  Collegie  schijnt  gewerkt  te  hebben.  De  ongeregeld- 


381 

heden  der  studenten  liep  zoo  ver  dat  Brancadoro ,  sedert 
1791  Nuntius  met  volmagt  van  Legatus  a  latere,  meende 
zich  er  mede  te  moeten  bemoeijen.  Uit  de  Acten  van  het 
Haarlemsch  Kapittel  vernemen  we,  dat  die  Nuntius  klagten 
tegen  den  President  en  over  sommige  Theologanten  bij 
de  Provisoren  had  ingebragt.  In  de  Notulen  der  Kapktel- 
vergadering  van  16  April  1793  lezen  we:  De  Deken  van 
het  Kapittel  [J.  Stafford]  heeft  mededeeling  gedaan  van 
allergewigtigste  klagten  die  Zijne  Excellentie  de  Nuntius, 
tegen  den  President  en  sommige  Theologanten  heeft  in- 
gebragt: alsmede  van  hetgeen  de  Deken  daarover  zoo 
aan  den  Nuntius  zei  ven  als  aan  den  President  geschreven 
heeft,  waarvan  de  afschriften  aan  het  Kapittel  werden 
voorgelegd.  Er  werd  toen  besloten  te  dier  zake  met  allen 
ijver  te  zorgen  dat  en  de  tucht  in  het  Collegie  en  tevens 
de  regten  van  het  Kapittel  gehandhaafd  werden.  ')  Uit  dit 
laatste  blijkt,  dat  men  niet  bijzonder  met  die  bemoeijingen 
van  den  Nuntius  gediend  was,  en  ze  als  eene  aanmatiging 
en  onregtmatige  inmenging  in  de  zaken  van  het  Kapittel 
beschouwde.  Ook  bij  den  Aartspriester  ten  Huisdier  be- 
klaagde de  Nuntius  zich  over  de  losbandigheid  der 
Theologanten  van  Pulcheria.  In  zijn  brief  van  5  Maart 
1794  die  ons  in  het  Archief  van  genoemden  Aartspriester 
is  bewaard  gebleven,  haalt  hij  eenige  staaltjes  aan  met 
name  van  zekeren  student  Rouppen,  die  in  de  kleine  Orden 
was.  Opmerkelijk  is  het  wat  hij  daarbij  voegt:  *Wij  hebben 
volstrekt  geen  zorg  te  dragen  voor  de  zaken  van  het 
Collegie,  wijl  het  ons  Collegie  niet  is;  maar  daarvoor 
alleen   moeten  wij    ernstig    zorgen    dat    zij ,    die    tot    de 


1)  „Communicavit  A.  D.  Decanus  Capitulo  querelas  gravissimas ,  quas 
adversus  Praesidem  et  quosdam  e  Theologis  nostris  protulit  Exc.  Dns.,  nti 
et  copias  litterarum,  quas  tam  Nuntio  quam  Praesidi  de  hoc  negotie- 
scripsit  D.  DecaDus,  et  resolutum  est  in  hoc  negotio  sollicite  curanduni 
ut  et  discipliaa  Collegii  et  jus  nostrum  sarta  teclaque  serventur." 


382 

H.  Wijdingen  en  verder  tot  de  Bediening  op  de  Missie 
toegelaten  worden ,  zedelijk  van  gedrag  zijn  en  de  noodige 
wetenschap  en  godsvrucht  bezitten.  Misschien,  zoo  laat 
hij  er  op  volgen ,  moet  daartoe  de  een  of  andere  maatregel 
worden  vastgesteld ;  maar  dit  zal  met  den  Aartspriester  en 
Stafford  in  gemeenschappelijk  overleg  moeten  behandeld 
worden.  Het  is  hier,  eindigt  hij,  noodig  om  voorzigtig,  be- 
hoedzaam en  met  alle  vredelievendheid  te  werk  te  gaan."  ') 
Men  ziet  hoe  de  Nuntius  bevreesd  is,  het  Kapittel  in  zijne 
aanspraken  op  het  Collegie  te  hinderen;  zeker  ten  ge- 
volge van  hetgeen  ze  overeenkomstig  hun  bovengemeld 
besluit  bij  den  Nuntius  zelven  gedaan  hadden,  om  hun  regt 
op  het  Collegie  ook  tegenover  hem   te  handhaven. 

De  Nuntius  weigerde  werkelijk  dat  jaar,  sommige  Theo- 
loganten  tot  de  HH.  Orden  toe  te  laten ;  waarover  Stafford 
zeer  ontevreden  schijnt  geweest  te  zijn.  Immers  wij  lezen 
in  de  Notulen  der  Veroraderino;  den  6  Mei  1794  doorliet 
Kapittel  gehouden ,  dat  hij  aan  het  Kapittel  de  ^onregt- 
vaardige"  klagten  mededeelt,  waarop  de  Superior  der 
Missie  geweigerd  had  de  Theologanten  te  wijden :  ook 
deelde  hij  de  briefwisseling  mede,  die  daarover  gevoerd 
was.  2) 


1)  Zie  hier  den  brief  gelijk  we  dien  in  het  Archief  bezitten  : 

#Ut  magis  magisque  comprehendere  valeas,  Arapl.  Dne.,  quanta  gaudeant 
libertate  Theologi  Collegii  Hollandici,  eonfidenter  tibi  dicemus  etiam  D. 
Rouppe  roiuoristam  tempore  Gallorura  choreas  duxisse  sub  mentitis  vesti- 
mentis  in  publica  quadam  aula ,  ubi  major  pars  Gallorum  reperiebatur. 
Praeterea  ivit  cum  pileolo  rubro  Thena3  [het  stadje  Thienen  niet  ver  van 
Leuven]  usque,  ibique  tamquam  exploratorem  fuisse  captum.  [sic]  Nubis 
nulla  esse  debet  cura  de  illius  Collegii  rebus,  quia  nostrum  non  est;  illud 
curandum  ut  qui  ad  sacros  Ordiues  sunt  promovendi  et  missioni  praeficiendi, 
bonis  moribus,  scientia  ac  pietate  sint  praediti.  Forsan  aliquid  erit  statuendum 
ut  id  assequi  possimus,  sed  rem  tecum  et  cum  R.  D.  Stafford  debemus 
opportune  pertractare.  Prudenter ,  caute  et  omni  cum  pace  procedere 
necesse  est." 

2)  „Commuuicavit    A.   D.   Deranus    Capitulo  qnerelas  injnstas  ,    ob  quas 


383 

In  hoe  verre  Stafford  die  klagten  onregtvaardig  kon  hee- 
ten,  kunnen  wij,  bij  gemis  van  de  briefwisseling,  niet  be- 
oordeelen.  Uit  hetgeen  we  verder  daarover  vernemen,  komt 
het  ons  voor  dat  de  klagten  wel  degelijk  gegrond  waren  , 
en  de  toestand  van  de  tucht  en  zeden  zeer  veel  te  wenschen 
overliet.  In  zijne  voorliefde  voor  zijn  Collegie,  schijnt  St. 
geen  kwaad  daarvan  te  hebben  kunnen  hooren  ,  vooral  niet 
uit  den  mond  van  den  Nuntius,  die  zich,  naar  zijne  meening , 
er  te  veel  mede  bemoeide  Dit  maakte  dan  ook  de  zaak  niet 
beter.  In  1795  kwam  het  zoover  dat  de  insigniën  van  de 
Fransche  Republiek  op  de  deur  van  Pulcheria  gezien  wer- 
den. Ciamberlani  die,  vroeger  reeds  aan  de  Nuntiatuur 
van  Brussel  verbonden,  bij  het  vertrek  van  Brancadoro, 
wegens  de  opheffing  dier  Nuntiatuur  ,  met  de  zaken  der 
Hollandsche  Zending  belast  en  tot  Vice-Superior  door  den 
H.  Stoel  aangesteld  was,  schreef  den  18  November  1795 
aan  den  Aartspriester  ten  Huisdier,  dat  het  hem  zeer 
mishagen  en  bitter  leed  zou  doen  als  de  insigniën  der 
Fransche  Republiek  nog  op  de  deur  van  het  Collegie  te 
zien  waren :  want,  laat  hij  er  op  volgen,  de  H.  Congregatie 
der  Propaganda  erkent  zulk  een  Collegie  niet ,  waarop 
dergelijke  insigniën  gezien  worden.  Ik  hoop  echter  en 
vertrouw  dat  de  President,  terstond  na  ontvangst  van 
Stafford's  brief,  wel  tot  betere  gedachten  zal  zijn  gekomen 
en  ze  zal  weggenomen  hebben.  ') 

Uit  die  laatste  woorden  blijkt  duidelijk  dat  President 
van  Leempoel  met  de  Revolutie  heulde  en  Stafford  hem 


Superior  Missionis   Tbeologis    nostris  Sacros    Ordines    conferre    recusavit , 
uti  et  epistolas  hinc  et  inde  de  negotio   hoc  exaratas. 

1)  „Si  adhuc  Reipublicae  Galliae  insignia  super  Collegii  Hollandici  janna 
existerrnt,  summopere  mihi  displiceret  ,  ac  dolerern  vehementissime  ,  quia 
S.  Congregatio  non  recoguoscit  Collegium  illud  ,  ubi  talia  conspiciuntur 
insignia.  Spuro  autem  et  confiJo,  quod  resipiscens  Praeses ,  acceptis  R.  D. 
Stafford  lilteris,   statim   illa  abstulerit." 


384 

daarover  had  berispt  en  gelast  die  schandelijke   insigniën 
der  Revolutie  weg  te  nemen. 

Diezelfde  Ciamberlani  klaagt  een  paar  jaren  later  aan 
ten  Huisdier,  in  zijn  schrijven  van  3  Junij  1797,  over  de 
ergernis  die  de  reeds  vroeger  genoemde  student  Rouppen 
gaf.  Deze  was  geheel  en  al  tot  de  partij  der  Revolutie 
overgegaan  en  Commissaris  geworden  van  het  uitvoerend 
Bewind.  Ook  was  hij  een  voorstander  van  het  rampzalig 
besluit,  waarbij  de  bekende  eed  van  de  geestelijken  ge- 
vorderd werd.  Ciamberlani  toont  daaruit ,  hoe  zijn  voor- 
ganger Brancadoro  volkomen  gelijk  had  met  dien  onge- 
lukkige niet  tot  de  H.  Wijding  toe  te  laten,  en  hij  wel 
degelijke  gronden  daarvoor  had  en  geen  gezochte  redenen, 
zoo  als  sommige  priesters  van  de  Hollandsche  Missie  naar 
Rome  geschreven  hadden ,  die  het  dan  nu  ook  wel  zonne- 
klaar inzagen.  Wat  zeggen  nu ,  —  zoo  schrijft  hij  —  de 
Provisoren  van  hun  President  van  Leempoel ,  over  wien 
Brancadoro  zoo  te  regt  ontevreden  was  ?  maar  toen  wilde 
men  niet  naar  dien  Nuntius  luisteren.  ') 

Het  een  en  ander,  dat  we  van  deze  laatste  jaren  over 
de  studenten  en  vooral  over  den  President  van  Pulcheria 

1)  Zie  hier  wat  we  in  dien  brief   daarover  lezen  •. 

*Ad  tot  tantosque  quibus  afficior  dolores ,  accedit  quod  nomen  famosi 
Nicolaï  Rouppen  nunc  commissarii  Directorii  executivi  in  qmbusdam  publicis 
foliis  saepesaepius  appareat,  et  acerrimum  infelix  ille  homo  se  propugnatorem 
prae  se  ferat  executionis  Decreti ,  quod  tot  commendabiles  Ecclesiasticos 
cruciat.  Charissimc  Archipresbyter,  modo  nonnulli  Missionarii  clariu9  quam 
luce  solis  vident,  quod  non  per  requisitas  rationes,  sicut  Romam  scripse- 
runt  sed  per  justissimas  rationes  Exc.  Dns.  Erancadoro  nolebat  eum  ad 
Sacros  Ordines  promovere.  Sciebat  Excellentia  sua  ,  quomodo  se  gesserat 
ille  miserrimus  juvenis  prima  vice  ,  qua  Galü  Brabantiam  invaserunt.  Quale 
dedecus  ipse  none  est  Missioni  nostrae.  Quid  dicunt  nunc  Provisores  Col- 
legii  de  Praeside  ,  de  qao  non  erat  eontentus  Exmus  D.  Nuntius  ;  sed  ejus 
reclamationes  non  fuerunt  auditae.  Si  praeses  curam  habuisset ,  ut  suum 
erat,  de  Theologis,  Rouppen  perditionis  viam  utique  non  incederet.  Per- 
misit  ut  Parisios  ad  adducendas  novitates  Theologus  adiret.  Deus  ipsi 
ignoscat !" 


385 

vernemen  ,  was  wel  in  staat  om  den  ondergang  van  het 
Collegie  minder  te  doen  betreuren ,  vooral  wijl  deze  aan- 
leiding gaf  tot  de  gelukkige  stichting  van  het  Seminarie 
te  Warmond. 

Het  uur  was  dan  ook  voor  Pulcheria  geslagen ,  waarop 
het  ging  deelen  in  het  lot  van  de  beroemde  Universiteit 
van  Leuven. 

Den  25  October  1797  werd  die  Universiteit  door  het 
Centraal  Bewind  van  het  Departement  van  de  Dijle  op- 
geheven ;  en  wel  ter  oorzake  van  de  heldhaftige  weigering 
der  Professoren  om  den  gevorderden  eed  van  haat  tegen 
het  Koningschap,  gehechtheid  en  trouw  aan  de  Constitutie 
van  '93  af  te  leggen.  De  laatste  roemrijke  worsteling  der 
Universiteit  sedert  den  inval  der  Franschen  heeft  de  Eerw. 
Pater  Allard  uitvoerig  beschreven  in  zijn  schoon  werk 
zrAntonius  van  Gils  en  de  kerkelijke  gebeurtenissen  van 
zijn  tijd"  (bladz.  42 — 59).  De  professoren  werden  ten 
slotte  gelast  hunne  lessen  te  staken  ;  aan  de  Administrateurs 
werd  verboden  zich  langer  met  het  beheer  der  goederen 
en  inkomsten  te  bemoeijen ;  de  Archieven,  Bibliotheken 
en  Musea's  werden  verzegeld,  en  na  verloop  van  tien 
dagen  moesten  alle  Collegie-gebouwen  ontruimd  zijn. 
Zonder  eenige  schadevergoeding  werden  de  Professoren 
van  hunne  bedieningen ,  waardigheden ,  voorregten  en 
inkomsten  ontzet;  ja  zelfs  werden  ze  als  verraders  en 
booswichten  uitgekreten  ,  en  menigeen  viel  in  de  handen 
zijner  vervolgers  en  werd  naar  Fransch  Guyana  verbannen. 
Onder  de  weinigen  wier  ontrouw  men  te  betreuren  had , 
was,  —  't  geen  ons  na  al  het  boven  vermelde  niet  zal 
verwonderen,  —  de  President  van  Pulcheria  van  Leempoel, 
die  lid  werd  van  het  Comité  der  vijf  mannen  aan  wie 
de  administratie  van  de  goederen  der  Universiteit  door 
het  Gouvernement  werd  toevertrouwd.  Aldus  P.  Allard 
in  zijn  zoo  even  aangehaald  werk  (bladz.   59  —  waar  hij 

Bijdragen  Gescli.  Bisd    v.  Haarlem.  VIII«  Deel.  25 


386 

als  bronnen  aanhaalt:  van  de  Velde  Synopsis  nxonumentorum 
pag.  1122  en  de  Annuaire  de  VUniversité  Catholique 
1875  pag.  399.) 

Niettemin  bleef  van  Leempoel,  hoe  ver  ook  afgedwaald, 
voor  de  belangen  van  Pulcheria  ijveren.  Reeds  den  29 
October  1797  schreef  hij  aan  den  Minister  (Representant) 
van  onze  Bataafsche  Republiek  bij  het  Fransche  Directo- 
rium, om  te  protesteren  tegen  het  in  beslag  nemen  van 
het  Hollandsen  Collegie ;  wijl  dit  uit  Hollandsche  fondsen 
gesticht,  voor  Hollanders  bestemd  en  door  Hollandsche 
Provisoren  bestuurd,  niets  met  de  Universiteit  had  uit  te 
staan.  Men  was  toen  reeds,  schreef  van  L.  aan  Stafford,  — 
bezig  om  al  de  Collegiën  te  Leuven  achtereenvolgens  te 
verzegelen  en  er  de  Inventarissen  op  te  nemen.  De  stu- 
denten van  Pulcheria  waren  allen  reeds  gereed  te  ver- 
trekken; maar  velen,  van  den  eersten  schrik  bekomen, 
lieten  zich  er  toe  overhalen  om  hun  vertrek  nog  eenigen 
tijd  uit  te  stellen.  Van  Leempoel  riep  daarom  met  aan- 
drang de  tusschenkomst  in  van  gezegden  Minister  der 
Bataafsche  Republiek,  en  gaf  daar  onmiddelijk  kennis  van 
aan  de  Provisoren,  die  zich  bij  request  van  2  November 
daaraanvolgende  tot  de  Nationale  Vergadering  der  Ba- 
taafsche Republiek  in  den  Haag  wendden  om  bescherming 
van  hun  Collegie  tegen  de  aanslagen  van  het  Fransche 
Gouvernement,  dat  de  goederen  en  beurzen  van  het  Col- 
legie nationaal  wilde  verklaren.  Zij  zetten  daarbij  uiteen 
hoe  Pulcheria  geheel  en  al  een  Hollandsch  gesticht  was, 
door  Hollanders  opgerigt  tot  aankweeking  van  geestelijken 
voor  de  Hollandsche  Missie,  door  Hollandsche  Provisoren 
bestuurd  en  door  alle  Regeringen  van  België  als  zoodanig 
erkend  en  onverlet  gelaten.  Nooit  was  het  in  de  Universi- 
teit van  Leuven  ingelijfd  geweest,  dan  alleen  voorzoover 
volstrekt  noodig  was  om  de  studenten  tot  de  openbare 
lessen  toegang  te  geven  en  deel  in  de  privilegiën  te  doen 


387 

hebben.  Wat  de  goederen  en  bezittingen  betrof,  hadden  ze 
volstrekt  niets  met  de  Universiteit  uit  te  staan.  Deze 
had  niets  over  het  Collegie  te  zeggen,  geen  leeraars  aan- 
of  af  te  stellen,  geen  rekening  op  te  nemen,  geen  regle- 
menten voor  te  schrijven,  hoegenaamd  niets  te  beschikken. 
Dat  alles  deden  Hollandsche  Provisoren.  Het  was  dus  zoo 
klaar  als  de  dag,  dat  Pulcheria,  als  zijnde  een  geheel  eigene 
private  instelling,  niet  mogt  deelen  in  het  lot  der  opge- 
hevene  Universiteit. 

Uit  een  lateren  brief,  in  1801  geschreven  en  hierna 
door  ons  mede  te  deelen,  vernemen  we  dat  inderdaad,  ten 
gevolge  van  dit  request ,  door  ons  Gouvernement  bij  dat 
van  Frankrijk  stappen  gedaan  zijn  om  de  regten  der  Pro- 
visoren op  het  Collegie  te  bepleiten,  doch,  zooals  we  zien 
zullen,  zonder  gevolg. 

Tot  in  het  laatst  van  Februarij    1798  bleef  Pulcheria 
ongemoeid,    ofschoon  de  meeste  Collegiën    reeds    het  lot 
der  suppressie  ondergaan  hadden;  maar  toen  wendde  het 
Centraal  Bewind  van  het  Departement  van  de  Dijle  nieuwe 
pogingen  aan    om  ons  Collegie  op  te  heffen;    waartegen 
president  van  Leempoel  een   vertoog  in  het  midden  bragt. 
De  Provisoren  van  hunnen  kant  zaten  niet  stil,  maar  gin- 
gen reeds  den  27  Februarij  in  den  Haag  spreken  met  een 
lid  van  het  uitvoerend  Bewind  der  Bataafsche  Republiek, 
genaamd  S.  J.  van  Langen  (als  blijkt  uit  diens  brief  van 
den  27  Februarij),  aan  wien  ze  bovendien  den   5   Maart 
eene   //ruwe  schets"  zonden    van  de  bezittingen    die   Pul- 
cheria   in    België    had.     Toch    werd    het    Collegie    voor 
't  oogenblik  nog  met  rust  gelaten;    maar  den   27n  April 
1798  ontving  de  Commissie  voor  het  beheer  der  goedeven 
van  de  Universiteit  (van  welke  Commissie  ook  van  Leem- 
poel lid  was,    zooals    we  gezien  hebben)  eene  dringende 
uitnoodiging  van    het  Centraal  Bewind  van  het  Departe- 
ment van  de  Dijle  om  de    besluiten   van    suppressie    der 


388 

Universiteit  dd.  25  October  en  8  November  17  97  ook 
cp  de  Hollandsche  Collegiën  toe  te  passen.  Daar  tegen 
protesteerde  van  Leempoel  den  4  Mei  en  verzocht  ten 
minste  uitstel,  tot  zoolang  het  Directorium  van  Parijs 
nadere  beslissing  zoude  genomen  hebben.  Immers  daar 
had  men  de  zaak  als  in  hooger  beroep  gebragt.  Van  Leem- 
poel gaf  hier  terstond  kennis  van  aan  Stafford,  die  zich 
haastte  op  nieuw  met  genoemden  van  Langen  de  zaak  te 
bespreken.  Onmiddelijk  werd  nu  in  dato  10  Mei  door  de 
Provisoren  een  request  bij  het  uitvoerend  Bewind  der 
Bataafsche  Republiek  ingediend ,  met  herhaald  verzoek  om 
tusschenkomst  bij  het  Fransche  Gouvernement  ter  be- 
scherming van  het  Collegie  en  deszelfs  bezittingen,  als 
zijnde  «particuliere  Bataafsche  eigendommen."  Doch  op 
19  Mei  ontvingen  de  Provisoren  andermaal  van  den  pre- 
sident mededeeling  van  herhaalde  orders  der  Administratie 
van  het  Departement  van  de  Dijle  aan  de  Commissie  van 
beheer  der  in  beslag  genomen  goederen  van  de  Universi- 
teit. Op  nieuw  werd  daarbij  aangedrongen  op  suppressie 
van  het  Hollandsen  Collegie.  Ook  dat  stuk  werd  aan  van 
Langen  toegezonden.  Weldra  echter  kwam  het  berigt  van 
v.  Leempoel  dat  hij  met  veel  moeite  //surchéance  tot  den  12 
Junij  bekomen  had ,  om  te  zien  of  er  binnen  dien  tijd 
eenige  contraorders  van  het  Fransche  Gouvernement 
zouden  komen,  dog,  indien  men  die  niet  ontving,  het 
laatste  arresté  zonder  eenigen  verderen  uitstel  ten  uitvoer 
sebraert  moest  worden."  Nu  vroegen  de  Provisoren  aan 
van  Langen ,  wien  zij  ook  dit  laatste  berigt  mededeelden 
om  // surchéance  te  erlangen  tot  beide  Gouvernementen 
minder  door  allergewichtigste  onderwerpen  belemmerd, 
gelegenheid  zouden  hebben ,  om  onze  billijke  gronden  te 
overweegen  en  deze  zaak,  die  voor  ons  van  het  uiterste 
gewicht  is,  te  beslissen."  —  Toen  ze  evenwel  na  12  Junij 
de  treurige  tijding  ontvingen  dat  de  studenten  het  Collegie 


389 

hadden  moeten  verlaten  en  het  besluit  van  opheffing  der 
Hollandsche  Collegiën  en  confiscatie  der  bezittingen  die 
het  in  België  had  ,  ten  uitvoer  gebragt  was ,  wendden  de 
Provisoren  zich  tot  het  toenmalig  ^intermediair  uitvoerend 
Bewind  van  de  Bataafsche  Republiek."  In  hun  request 
dd.  22  Junij  1798  zeggen  ze:  wOns  verzoek  is  niet,  dat 
Uwe  Vergadering  bij  het  Fransche  Gouvernement  aan- 
drinoe,  dat  men  ons  toelate  in  ons  Colleme  te  continueren 
met  lessen  aan  onze  studenten  te  laten  geven,  gelijk 
dusverre  geschied  is.  Wij  kunnen  niet  verwachten,  dat 
dit  ons  toegestaan  zoude  worden.  Wij  verzoeken  alleen 
de  tusschenkomst  van  uwen  vermogenden  en  spoedigen 
bijstand  bij  het  Fransche  Gouvernement,  ten  einde  wij 
het  bezit,  den  eigendom  en  de  onbelemmerde  beheering 
van  ons  Collegie  en  deszelfs  goederen  ongestoord  blijven 
behouden,  met  de  volle  magt  om  over  dezelve  en  der- 
zelver  inkomsten  met  eene  onbelemmerde  vrijheid  te 
disponeren." 

//Wij  refereeren  ons  kortheidshalve  tot  de  gronden ,  op 
welke  onze  reclame  steunt  in  de  nevensgaande  Bijlagen 
te  vinden  [deze  Bijlagen  waren  brieven  en  stukken  hier- 
boven reeds  door  ons  besproken.]  Wij  kunnen  niet  nalaten 
hierbij  te  voegen,  dat  de  Fransche  Constitutie  zelf  ons  reden 
geeft  om  ons  te  vleijen,  dat  onze  billijke  reclame  bij  dat 
Gouvernement  geene  zwarigheid  kan  ontmoeten.  Deze 
Constitutie  zegt  uitdrukkelijk:  //Des  Etrangers,  même 
fSans  être  citoyens  ou  établis  dans  la  Republique  Fran- 
wcoise,  peuvent  y  posséder  des  biens,  heriter,  acheter 
wet  disposer  de  leurs  propriétés."  Titre  12  Art.  335  de 
la  Constitution  Francoise." 

zrDie  woorden  zijn  te  duidelijk  en  te  beslissend,  om 
eenige  verklaring  of  toepassing  noodig  te  hebben.  Het  is 
niet  te  laat  om  deze  reclame  met  nadruk  aan  te  dringen ; 
maar  het  kan  ook  geen  uitstel  veelen.  Het  eerste  blijkt 


390 

uit  <le  woorden  van  het  arreté  sub  bijlage  C  :  //jusqu'a 
//decision  definitive  du  Gouvernement  Francois"  dus  is 
dit  departementaal  bevel  alleen  provisoir,  tot  deze  zaak 
finaal  beslist  word,  hetgeen  nog  niet  geschied  is  Het 
tweede  heeft  geen  verder  bewijs  noodig  dan  deze  woorden : 
«Les  revenus  du  College  dit  de  Hollande  seront  versés 
z/dans  la  caisse  de  la  ditte  Commission,  qui  fera  la  régie 
«/des  biens  de  ce  College." 

Ten  gevolge  van  dat  request  ontving  Stafford  een 
schrijven  van  den  Agent  van  Finantiën  der  Bataafsche 
Republiek,  met  name  Gogel  dd.  2  Julij  1798,  waarbij 
deze,  hoezeer  zich  overtuigd  houdende  van  de  wettigheid 
der  reclame  van  de  Provisoren,  toch  nadere  bewijzen  en 
inlichtingen  vraagt  ter  staving  van  hun  beweren,  dat  de 
goederen  van  Pulcheria  een  //privaat  eigendom  zijn  en 
geenzints  tot  de  Universiteit  van  Loven  kunnen  worden 
geconsidereert  te  behooren."  Overigens  verklaarde  de 
Agent  zich  bereid  *tot  de  te  doene  Instantiën"  bij  't 
Fransche  Gouvernement.  Het  antwoord  der  Provisoren 
van  5  Julij  gaf  de  gronden  aan ,  welke  zij  reeds  in  hun 
boven  vermeld  request  van  2  November  daar  te  voren 
hadden  uiteengezet. 

De  groote  slag  intusschen  was  toch  gevallen.  Onze 
beide  Collegiën ,  zoowel  de  Hooge  Heuvel  als  Pulcheria 
hadden  opgehouden  te  bestaan.  De  Provisoren  van  dit 
laatste  begrepen  daarin  te  moeten  berusten.  Alleen  was 
hun  ijveren  nog,  'om  ten  minste  de  bezittingen  van  het 
opgeheven  Collegie  te  kunnen  behouden. 

Men  was  dan  ook  reeds  druk  bezig  om  een  Seminarie 
in  Holland  zelf  op  te  rigten ,  hetgeen  ook  werkelijk  in 
't  jaar  1798  te  Warmond  tot  stand  kwam,  waar  de  Aarts- 
priester  een  gebouw  had  aangekocht. 

Gaan  we  nu  verder  zien  wat  de  Provisoren  Stafford 
en  Offermans ,    met  inderdaad  loffelijken  en  onverdroten 


391 

ijver  in  het  werk  bleven  stellen  om  de  goederen  en  beur- 
zen van  Pulclieria  ,  die  in  België  waren  ,  van  het  roofzieke 
Fransche  Gouvernement  terug  te  krijgen, 

Nadat  zij,  gelijk  we  hierboven  zagen,  het  request  van 
22  Junij  1798  aan  het  intermediair  uitvoerend  Bewind 
hadden  ingezonden,  ontvingen  ze  eene  aanschrijving,  ge- 
dagteekend  den  4  Februarij  1799,  van  de  //Commissie 
van  superintendentie  en  sequestratie,  wegens  het  Bataaf- 
sche  Gouvernement,  resideerende  te  Breda",  met  verzoek 
om  opgave  hunner  gronden  van  regt  op  de  bezittingen 
van  het  Hollandsch  Collegie,  alsmede  eene  lijst  van  die 
goederen  zelven;  waarop  ze  den  8  Februari]  antwoordden 
dat  ze  alles  reeds  uitvoerig  en  herhaalde  malen  hadden 
opgegeven  en  uiteengezet  in  hunne  requesten  aan  het 
intermediair  Bewind,  welke  stukken  zeker  in  de  handen 
der  Commissie  waren;  zoo  niet,  zouden  ze  die  op  nieuw 
inzenden.  Ook  zouden  ze  van  Leempoel  om  nadere  inlich- 
tingen over  de  Beurzen  en  Fundatien  vragen.  Dit  laatste 
geschiedde;  maar  den  2en  Maart  moest  Stafford  aan  de 
Commissie  te  kennen  geven  dat  de  Registers  niet  meer 
onder  berusting  van  v.  L.  waren  en  deze  //geen  middel 
wist  om  toegang  tot  dezelven  te  bekomen."  Die  Commissie 
schijnt  toch  werk  van  de  zaak  gemaakt  te  hebben  Althans 
we  vinden  in  het  Archief  een  afschrift  van  een  «Extract 
uit  het  Register  der  Resolutiën  van  het  intermediair  Ad- 
ministratief Bestuur  van  het  voormalig  gewest  Holland, 
genomen  op  den  20  Maart  1799,  het  vijfde  jaar  van  de 
Bataafsche  Republiek."  Daaruit  blijkt,  dat  door  gemeld 
Bestuur,  ingevolge  aanschrijving  der  bovengenoemde  Com- 
missie van  superintendentie  en  sequestratie  «is  goedge- 
vonden en  verstaan  de  respective  Municipaliteiten  bij  dezen 
aan  te  schrijven  en  te  gelasten  1°  om  in  hunne  respective 
gemeenten  dadelijk  onderzoek  te  doen  of  in  dezelve  zich 
ook  bevinden  zogenaamde  Beurssen  of  Fundatien,  opge» 


39-2 

recht  bij  sommige  persoonen  den  R  C.  godsdienst  toege- 
daan, enkel  daartoe  bestemd,  om  daaruit  in  elke  gemeente 
de  onkosten  wegens  het  studeeren  van  een  of  meer  jonge- 
lieden ,  het  voorsz.  kerkgenootschap  toegedaan ,  geheel  of 
gedeeltelijk  goed  te  maken ,  en  waarvan  de  goederen , 
panden  of  andere  Effecten  gelegen  zijn  onder  het  Ressort 
van  het  voormalig  Belgien  of  de  Oostenrijksche  Neder- 
landen ,  en  die  ontdekkende  daarvan  ten  spoedigsten  eene 
specifique  opgave  aan  dit  Bestuur  te  doen  en  2°  om  mede 
met  den  meesten  spoed ,  te  onderzoeken ,  of  binnen  der- 
zelver  ressorten  ook  gelegen  zijn  zodanige  Bezittingen 
en  Eigendommen,  die  bij  de  Belgische  gesupprimeerde 
geestelijke  en  andere  Corporatien ,  Ridderorders,  Com- 
manderijen  en  andere  van  dien  aart  in  der  tijd  zijn  be- 
zeten geweest." 

Dat  afschrift  was  aan  Stafford  toegezonden  door  een 
katholiek  lid  van  de  Municipaliteit  van  Rotterdam,  die  in 
zijn  brief  van  25  Mei  1799  Stafford  vroeg  of  die  zaak  te 
vertrouwen  was,  en  hij  als  katholiek  met  een  gerust  ge- 
weten die  opgaven  kon  doen.  We  vernemen  echter  niets 
naders  over  dat  onderzoek ,  noch  over  den  uitslag  daarvan. 
Toch  werd  de  zaak  bij  onze  Regering  niet  uit  het  oog 
verloren.  Den  18  November  1800  ontving  Stafford  uit 
den  Haag  het  volgend  schrijven : 

//Vrijheid  Gelijkheid. 

In  den   Haag,  den   13  November   1800,  F.  N. 

Devillepoix,  Commissaris  ter  Generaale  Liquidatie 

van  alle  openstaande  pretensien  tusschen  de  Fran- 

sche  en  Bataafsche  Republieken  " 

Aan  den  Burger  J.  Stafford,   Roomsch  Catholijk 

Pastoor  te  Haarlem." 
^Burger ! 
*Daar  ik  bij  Resolutie  van  het  Uitvoerend  Bewind,  in 
dato  1  l  Julij  11.  in  de  hierboven  gemelde  qualiteit   ben 


393 

aangesteld,  en  ik  geïnformeerd  ben,  ingevolge  het  door 
U  en  den  burger  J.  Offerman ,  R.  C.  Pastoor  te  Amster- 
dam ,  aan  de  Nationale  Vergadering  gepresenteerd  Request 
[hierboven  bl.  3S6  door  ons  besproken]  in  dato  2  November 
1797,  dat  gij  en  voorn.  J  Offerman  in  UL.  qualiteit  als 
Provisores  van  het  Hollandsen  Collegie  te  Leuven,  gechar- 
geerd zijt  geweest  met  de  administratie  van  het  gemelde 
Collegie,  en  daarbij  behorende  goederen,  eigendommen, 
Fundatien  enz.  ten  behoeven  der  Roomsch  Catholijke  inge- 
zeetenen  deezer  Republiek,  welke  door  de  Fransche  natie, 
bij  het  conquesteeren  der  Brabandsche  Provintie,  in  het 
geheel  of  ten  deelen  nationaal  verklaard  en  in  beslag  ge- 
nomen zijn;  zoo  is  't  dat  ik  de  vrijheid  neeme,  UE.  door 
deeze  te  verzoeken  van  mij  zoodraa  mogelijk  een  exacte 
lijst  te  suppediteeren  der  hierboven  gementioneerde  goe- 
deren, Fundatien  enz.  met  alle  de  hier  voorhande  zijnde 
bewijzen  van  eigendom  gestaafd,  ten  einde  ik  hierdoor  in 
staat  werde  gesteld,  bij  de  Generaale  Liquidatie  met  de 
Fransche  Republiek ,  de  belangens  der  R.  Cath.  Ingezee- 
tenen  hierin  zooveel  mogelijk  te  bevorderen ,  in  verwag- 
ting  van  U  antwoord  heb  ik  de  eer  te  zijn 

Heijl  en  achting, 
F.  N.   Devillepoix." 

Stafford  verwees  hem  bij  antwoord  van  19  November 
op  de  vroeger  reeds  aan  het  Gouvernement  en  de  Com- 
missie te  Breda  overgelegde  stukken  en  opgaven  Toen 
men  daar  verder  niets  meer  van  hoorde,  schreven  de 
Provisoren  den  25  Maart  1801  opnieuw  aan  Devillepoix 
en  beriepen  zich  vooral  op  het  vredestractaat  van  Lune- 
ville,  tusschen  de  Fransche  Republiek  en  den  Keizer, 
hetwelk  in  de  artt.  8  en  9  hoop  gaf  dat  uhet  Collegie  en 
deszelfs  bezittingen  bij  het  ratificeren  van  dit  vredestrac- 
taat, van  het  beslag,  hetwelk  er  op  gelegd  is,  ontheven 


394 

en  wederom  aan  onze  vrije  en  onbelemmerde  bezittinge 
en  beheeringe  weergegeven  zullen  worden." 

Inmiddels  had  Stafford  ook  zijne  toevlugt  genomen  tot 
zekeren  J.  van  Gils,  die  lid  was  van  eene  commissie, 
welke  tot  de  Liquidatie  in  betrekking  schijnt  gestaan  te 
hebben.  Deze  raadde  hem  in  een  schrijven  van  1  Junij 
1801  aan,  om  op  nieuw  een  request  aan  het  Gouverne- 
ment in  te  dienen.  Hij  verzekert  verder  „dat  het  Gouver- 
nement zeer  wel  gedisponeert  was  om  UwE.  pretensie  te 
doen  gelden."  In  dienzelfden  brief  lezen  we  nog:  «Het 
gedrag  van  den  Hr  Leempoel  en  zijne  raadgevingen  doen 
eindelijk  ten  klaarste  zien  wat  de  Apostel  [sic]  sedert  lang 
in  had  en  ik  vreeze  dat  nog  het  laatste  verdriet  niet  zal 
weezen,  welk  zijne  weldoeners  van  hem  te  wagten  heb- 
ben." Wat  hier  bepaaldelijk  bedoeld  zij  met  dat  gedrag 
en  die  raadgevingen  is  ons  verder  niet  gebleken. 

De  Provisoren  maakten  nu  een  nieuw  request  aan  De- 
villepoix  in  gereedheid,  genoegzaam  van  denzelfden  in- 
houd als  hun  eerste  request  van  2 'November  1797  aan 
de  Nationale  Vergadering.  Doch  toen  dit  gereed  en  reeds 
afgeschreven  was,  ontving  Stafford  van  zekeren  met  hem 
be vrienden  Representant  des  volks  (lid  van  het  vertegen- 
woordigend Ligchaam,  volgens  de  Staatsregeling  van  23 
April  1798)  genaamd  P.  L.  van  de  Casteele,  berigt,  dat 
*tot  de  reclame  van  deze  goederen  [van  Pulcheria]  ver- 
eischt  worden  de  oorspronkelijke  uitgifte  of  donatiebrieven  , 
of  andere  acte,  waarop  de  eigendom  van  die  goederen 
was  gefundeerd,  en  dat  deze  moeten  houden  aan  particu- 
lieren en  niet  aan  eenige  corporatie,  omdat  tusschen  de 
beide  Republieken  als  principe  was  aangenomen,  dat  bij 
vernietiging  van  het  een  of  ander  instituut,  wel  de  ei^en- 
dom  van  particulieren  gerespecteerd  en  tot  reclame  ge- 
admitteerd  werd,  maar  niet  van  corporatiën."  Stafford 
beduidde  hem  bij  antwoord  van  29  Junij,  dat  al  de  acten 


395 

en  bescheiden  nopens  de  bezittingen  en  fnndatien  van  het 
Collegie  op  order  van  het  Fransche  Gouvernement  waren 
gesequestreerd  geworden ,  zoodat  ze  niet  konden  worden 
overgelegd ;  maar  voor  het  overige  antwoordde  hij  :  *Deze 
goederen  [van  Pnlcheria]  gekocht  voor  penningen,  die 
alle  door  eene  menigte  van  Ingezetenen  dezer  Republiek, 
tot  opkweeking  van  geene  anderen  dan  jongelieden  dezer 
Republiek  te  zamen  gebracht  waren,  moesten  onder  de 
best  mogelijke  administratie  gesteld  worden.  Men  oor- 
deelde om  verscheidene  redenen,  dat  men  niet  voorzich- 
tiger kon  doen,  dan  twee  leden  van  het  Capittel  van 
Haarlem  als  Provisores  en  Administratores  van  het  Col- 
legie en  deszelfs  bezittingen  aan  te  stellen ;  aan  deze 
Provisores  hebben  alle  de  begunstigers  van  deze  stichtinge 
hunne  penningen  ter  hand  gesteld  'Hoezeer  nu  de  twee 
Provisores  leden  van  het  Haarlemsch  Capittel  moeten 
zijn:  ')  zo  zijn  toch  de  goederen  door  deze  schikking  geen- 
zints  van  aert  veranderd:  zij  zijn  en  blijven  donatien  van 
particuliere  ingezetenen  van  deze  Republiek ;  niet  ten  nutte 
of  voordeele  van  eenige  corporatie,  maaralleen  ten  nutte 
en  ter  educatie  van  particuliere  jongelingen  tot  deze  Re- 
publiek behoorende,  bestemd;  zonder  dat  of  het  Capittel 
van  Haarlem  of  de  twee  Provisores  ooit  de  waarde  van' 
eene  spelde  voor  hunne  verdrietige  en  lastige  zorge  ge- 
nieten. Ik  vertrouw  Burger  Repraesentant,  dat  hier  mid- 
dagklaar uit  blijkt,  dat  deze  goederen  met  geenen  den 
minsten  schijn  van  grond  als  goederen  van  eenige  corpo- 
ratie kunnen  aangemerkt  worden,    en  zeer  verschillende 


1)  Dat  moeten  zijn,  komt  ons  minder  juist  voor.  In  de  Statuten  van 
Pulcheria,  dd.  30  Junij  1619,  zooals  we  vroeger,  vooral  bij  het  Proces 
tegen  deu  Prcsideut  Melis  gezien  hebben,  was  bepaald  dat  ze  uit  de  Ilaar- 
lemsche  geestelijkheid  „ei  Clero  Harlemensi"  moesten  gekozen  worden,  dat 
toch  zeker  niet  hetzelfde  is  als  uit  het  Kapittel.  Feitelijk  echter  zijn  ze  altijd 
ledenvan  het  Kapittel  geweest,  dat  natuurlijk  geen  vreemden  in  het  bestuur 
vau  zijn  Collegie  gedoogde. 


396 

zijn  van  goederen  van  corporatiën,  die  tot  onderhoud  van 
corporatiën  gesticht  waren,  van  welke  alleen  (dit  zij  onder 
verbetering  gezegd)  het  door  beide  de  Republieken  aan- 
genomen principe  verstaan  kan  worden.  Gelieft  nu  het 
Fransche  Gouvernement  niet  te  gedogen  dat  onze  studen- 
ten te  Loven  het  gewoon  onderwijs  genieten,  wij  moeten 
ons  onderwerpen;  maar  dan  vereischt  de  billijkheid,  dat 
men  gedoge,  dat  wij  deze  goederen,  die  nooit  in  de  Uni- 
versiteit, of  in  eenige  andere  corporatie  ingelijfd  geweest 
zijn,  aldaar  blijven  bezitten  en  beheeren,  gelijk  hunne 
constitutie  aan  vreemdelingen  toelaat,  of  dat  wij  die  ver- 
koopen,  om  onze  particuliere  studenten,  die  geene  inboor- 
lingen der  Fransche,  maar  der  Bataafsche  Republiek  zijn, 
de  vruchten  derzelve  elders  te  laten  genieten." 

Toen  Stafford  den  1  Julij  1801  het  request  aan  De- 
villepoix  opzond  ,  (het  was  reeds  gereed ,  gelijk  we  ge- 
meld hebben,  toen  van  de  Casteele  hem  de  voorwaarden 
mededeelde,  welke  het  Fransche  Gouvernement  vorderde 
om  hen  in  hunne  eisch  ontvankelijk  te  verklaren),  voegde 
hij  in  een  afzonderlijken  brief  er  de  beschouwingen  bij, 
die  hij  in  zijn  antwoord,  hierboven  medegedeeld,  aan 
van  de  Casteele  had  uiteengezet.  Devillepoix  achtte  het 
noodig  dat  het  request  in  't  Fransch  was,  zeker  om  het 
aan  het  Fransche  Gouvernement  te  kunnen  overleggen , 
en  liet  er  zelf  eene  vertaling  van  maken,  doch  met  eenige 
veranderingen  en  uitlatingen ,  zooals  hij  in  zijn  brief  van 
1 7  Julij  aan  Stafford  meldde.  Het  slot  door  Devillepoix 
er  aan  toegevoegd  luidde  aldus: 

*Sur  ces  divers  argumens,  nous  vous  sollicitons,  Citoyen 
Commissaire,  de  vouloir  bien  en  vertu  de  la  Commission, 
dont  vous  êtes  chargé,  renouveller  ou  engager  notre 
Ministre  de  relations  exterieures,  a.  faire  renouveller  par 
notre  Ministre  plenipotentiaire  a  Paris,  les  instances,  qui 
en  vertu  d'une  resolution  de  1' Assemblee  Nationale  du  13 


397 

Novembre  1797  ont  été  faites  auprès  du  Gouvernement 
Francois  po-ur  en  obtenir  notre  reintegration  en  la  posses- 
sion  et  disposition  libres  de  tous  les  biens  fonciers  et 
effets  de  notre  susdit  College,  ouaucas,  que  les  instan- 
ces  n'ayent  pas  Ie  succes  desiré,  de  vouloir  bien  faire 
tout  ce  qui  sera  en  votre  pouvoir,  pour  nous  faire  obtenir 
par  tel  autre  moyen,  que  vous  jugerez  pouvoir  encore  être 
employé,  1'objet  de  notre  juste  reclamation."  We  vernemen 
hier,  dat  werkelijk  reeds  den  13  November  1797,  ten 
gevolge  van  het  request  der  Provisoren,  dd.  2  November 
daarte voren  ingezonden,  door  het  Gouvernement  hier 
te  lande  stappen  bij  het  Fransche  gedaan  zijn  ten  behoeve 
van  de  fondsen  van  het  Collegie;  die  echter  blijkbaar 
zonder  gevolg  zijn  gebleven.  Nog  vernemen  we  uit  het 
request  der  Provisoren  van  1  Julij  1801  de  bijzonder- 
heid, dat  de  goederen  en  bezittingen  der  Universiteit  te 
Leuven,  terstond  na  de  inbeslagneming,  zijn  toegewezen 
aan  het  zoogenaamde  Prytanée  te  Parijs,  d  i.  aan  de  open- 
bare leer-  en  opvoedingschool ,  waar  kinderen  van  over- 
ledene mannen,  die  zich  verdienstelijk  hadden  gemaakt, 
meestal  op  kosten  van  den  Staat  werden  onderwezen  en 
opgevoed.  Eene  navolging  van  het  heidensche  nQviavtu» 
te  Athene,  waar  diegenen,  die  zich  voor  het  vaderland 
verdienstelijk  hadden  gemaakt,  op  Staatskosten  onderhou- 
den werden.  Te  Parijs  heette  het  Prytanée  de  Saint-Cyr. 
Volgens  Professor  Reusens  zijn  de  fondsen  van  Pulcheria , 
waarom  het  nu  te  doen  was ,  aan  dat  Prytanée  toege- 
wezen. Uit  een  later  request  door  de  Provisoren  in  1806 
aan  Koning  Lodewijk  ingediend ,  vernemen  we ,  dat  de 
vaste  goederen  van  Pulcheria,  door  de  goede  bemoeijingen 
van  den  Raadpensionaris  Schimmelpenninck  ,  niet  te  gelijk 
met  die  van  de  Universiteit  verkocht  zijn  geworden.  Die 
verkoop  heeft  eerst  later  in  1810  ten  bate  van  het 
Prytanée  plaats  gehad. 


393 

Ofschoon  nu  wel  de  vorderingen  der  Provisoren  in  de 
maand  December  aan  den  Agent  van  Buitenlandsche 
zaken  der  Fransche  Republiek  waren  voorgedragen ,  zoo- 
als  Devillepoix  zelf  aan  de  Provisoren  meldde,  er 
kwam  maar  geen  gevolg  van;  niet  het  minste  werd  er 
van  vernomen.  Toch  bleven  de  Provisoren  met  onbezwe- 
ken  ijver  de  zaak  doorzetten.  Toen  in  Augustus  1802  de 
tijding  kwam  dat  de  eerste  Consul  Napoleon  België  zou 
bezoeken,  schreef  de  Provisor  Offerman  den  19n  dier 
maand  aan  zekeren  Verbrouck  te  Antwerpen  om  diens 
tusschenkomst,  ten  einde  den  Provisoren  eene  audiëntie 
bij  Napoleon  vergund  mogte  worden.  Doch  ook  die  poging- 
schijnt  mislukt  te  zijn;  althans  we  vernemen  er  verder 
niets  meer  van.  Kort  daarop  vinden  we  alweder  een  re- 
quest  van  de  Provisoren  en  wel  dd.  18  September  1802, 
aan  ,/het  Staatsbewind  der  Bataafsche  Republiek",  ook 
weder  om  deszelfs  /,  veel  vermogenden  tusschenkomst"  enz. 
Waarbij  ze  nog  voegen  ,  dat  zij  zich  te  meer  vleijen  door 
het  Staatsbewind  //geruggesteund,  te  zullen  slagen,  wijl 
zij  met  zekerheid  meenen  onderricht  te  zijn ,  dat  het 
Fransche  Gouvernement  heeft  goedgevonden ,  zoowel  de 
Engelsche  als  Iersche  Collegiën  aan  derzelver  eigenaars 
weder  in  handen  te  stellen."  Even  als  alle  vorige  pogin- 
gen bleef  ook  dit  request  zonder  gevolg. 

Toen  den  26  April  1805  eene  nieuwe  Staatsregeling, 
overeenkomstig  het  verlangen  van  Keizer  Napoleon ,  was 
tot  stand  gekomen ,  waarbij  een  Raadpensionaris  aan  het 
hoofd  van  den  Staat  werd  gesteld,  beproefden  de  Provi- 
soren eene  nieuwe  poging.  De  Regering  was,  blijkens 
brieven  en  stukken  die  we  daaromtrent  in  het  Archief 
bezitten ,  den  Katholieken  niet  ongenegen ,  en  is  dan  ook 
harerzijds  niet  in  gebreke  gebleven  de  regtsaanspraak  der 
Provisoren  op  de  meergemelde  bezittingen  van  Pulcheria 
naar  vermogen  bij  de  Fransche  Regering  te  ondersteunen. 


399 

Stafford  wendde  zich  in  Julij  1805  tot  van  Stralen,  een 
van  de  Oranjegezinde  Staatssecretarissen  '),  door  den  Raad- 
pensionaris Schimmelpenninck  tot  Minister  van  Binnen- 
landsche  zaken  aangesteld.  Tot  eene  mondelinge  bespre- 
king door  dien  Minister  uitgenoodigd  en  allervriendelijkst 
ontvangen,  verkreeg  hij  van  dezen  de  verzekering,  dat 
de  Raadpensionaris  hem  naar  best  vermogen  zou  helpen. 
Daarop  diende  hij  met  Offerman  eene  Memorie  over  de 
zaak  bij  den  Raadpensionaris  in,  en  ontving  hij  weldra 
een  schrijven  van  Minister  v.  Stralen,  dd  9  Augustus, 
van  den  volgenden  inhoud : 

//Ik  heb  gisteren  geleegentheid  gehad  met  sijn  Excel- 
lentie den  Hr  Raadpensionaris  uytvoerig  te  spreken  over 
den  inhoud  van  uwe  vriendelijke  en  mij  treffende  Missive 
en  over  het  daarbij  gevoegd  adres  van  UE.  en  deszelfs 
medeprovisor  over  de  bewuste  zaak,  op  welk  adres  ik 
geen  de  minste  bedenking  heb.  Ik  heb  bij  den  Hr  Raad- 
pensionaris geen  minder  ijver  gevonden  dan  bij  mij  zei  ven 
om  UE.  en  Uwe  geloofsgenooten  alle  mogelijke  diensten 
in  deezen  te  bewijzen.  Ik  ben  met  sijn  Excellentie  afge- 
sproken bij  het  nu  ingekomen  stuk  van  UE.  te  voegen 
de  Elucidatiën  uyt  de  stukken  door  UE.  aan  mij  hier  ge- 
laaten ,  daaruyt  te  doen  formeeren  eene  dringende  me- 
morie en  daarover  het  Fransch  Gouvernement  met  alle 
Empressement  te  doen  onderhouden,  de  Hr  Raadpensio- 
naris verkiest  dit  te  doen  in  eigen  persoon ,  en  zal  daar- 
toe gebruik  maaken  van  de  ophanden  zijnde  komst  van 
den  nieuwen  Franschen  Minister ,  en  ik  behoef  u  niet  te 
zeggen  dat,  zo  er  mogelijkheid  is  om  de  zaak  bij  het 
Fransche  Gouvernement  gedaan    te    krijgen,    er    althans 

1)  Van  dezen  Hendrik  van  Stralen  heeft  Jhr.  Mr  D.  van  Akerlaken  eene 
geschiedenis  geschreven,  waarover  onze  beroemde  geschiedschrijver  D'  Nnyens 
een  hoogst  belangrijk  artikel  heeft  geplaatst  in  Ome  Wachter  van  Februarij 
1879,   bl.   112  en  volgg. 


400 

zeker  geen  beeter  middel  toe  kan  worden  aangewend ,  en 
dat  wij  aan  onse  woorden  door  daadzaaken  alle  mogelijke 
kracht  pogen  te  geeven.  Ik  wensch  van  harte  hiervan  het 
beste  succes,  ook  van  uwe  pogingen  ten  aansien  van  het 
groote  punt,  waarover  UE.  aangenome  heeft  te  schrijven, 
en  waaromtrent  ik  geerne  nader  met  U  zal  handelen." 
Dit  laatste  slaat  op  stappen  door  Stafford  gedaan  bij  Kardi- 
naal Zondandari,  den  gewezen  Vice  Superior  der  Holland- 
sche  Zending,  om  door  diens  bemiddeling  de  herstelling  der 
Bisschoppelijke  Hiërarchie  hier  te  lande  te  verkrijgen  ,  iets 
waartoe  de  Minister  van  Stralen  zelf  hem  had  aangespoord. 
Niet  lang  daarna,  den  12  September  ontving  Stafford 
van  dienzelfden  Minister  den  navolgenden  brief:  ,/Mijnheer, 
ik  heb  het  genoegen  u  hiernevens  te  zenden  eene  note 
mij  door  Zijne  Excellentie  den  Heer  Raadpensionaris  ter 
hand  gesteld,  ten  gevolge  van  de  Commissie  die  ik  zeer 
gaarne  voor  u  en  uwe  goede  gemeente  had  op  mij  ge- 
nomen, ik  twijffel  niet  of  den  inhoud  zal  geheel  aan  uw 
verlangen  voldoen,  en  ik  kan  er  bijvoege  dat  Zijn  Ex- 
cellentie dezelve  heeft  gezonden  aan  onze  Ambassadeur 
te  Parijs,  met  last  die  zaak  aldaar  ten  sterk  sten  aan  te 
dringen,  terwijl  Zijn  Excellentie  een  copie  daarvan  eigen- 
handig heeft  ter  hand  gesteld  aan  den  nieuwelings  alhier 
gekomen  Franschen  Minister ,  met  zooveel  kracht  en  op- 
wekking als  met  eenige  welgevoegelijkheid  kon  geschieden  ; 
ik  wensch  van  harte  dat  den  hemel  onze  goede  pogingen 
zal  gelieven  te  zegenen,  en  u  zult  zeker  gaarne  daartoe 
uwe  gebeden  bij  de  onze  voegen,  zullende  den  goeden 
uitslag  mij  evenzeer  verblijden  alsof  het  voor  mijne  mede 
geloofsgenoten  was  strekkende  —  zoo  ik  daar  iets  nader 
van  verneem  zal  ik  het  u  gaarne  doen  weten.  Ik  ben 
verlangende  te  weten  of  en  welk  antwoord  UE.  van  Romen 
heeft  bekomen  in  de  gewigtige  zaak  [het  herstel  der 
Hiërarchie]  die  ik  u  heb  opgedragen. 


401 

Dit  een  en  ander  vernemen  we  nader  uit  de  Notulen 
van  de  vergadering  des  Kapittels  van  8  October  1805 
aldus  luidende  : 

*  Vervolgens  deelde  de  Deken  [Stafford]  mede  dat  hij 
in  den  loop  der  maand  Julij  schriftelijk  door  den  Minister 
van  Binnenlandsche  zaken  van  onze  Republiek  tot  een 
gesprek  was  uitgenoodigd  over  de  zaak  van  de  bezittingen 
van  ons  Leuvensen  Collegie,  dat  hij  daar  met  bijzondere 
hoffelijkheid  was  ontvangen  en  door  de  bemoeijingen  van 
den  Minister  had  mogen  verkrijgen ,  dat  Z.  Exc.  de  Raad- 
pensionaris der  Republiek  hem  beloofde  naar  best  ver- 
mogen, met  alle  de  hem  ten  dienste  staande  middelen, 
er  op  te  werken  om  van  het  Fransche  Gouvernement 
terugo-ave  onzer  eigendommen  te  verwerven." 

tfDe  Deken  legde  ons  eene  copie  over  van  de  Memorie , 
die  hij,  te  zamen  met  Ampl.  Offerman,  aan  Z.  Exc.  den 
Raadpensionaris  heeft  aangeboden ;  alsook  eene  copie  van 
de  Nota  die  Zijne  Exc.  daarover  naar  Parijs  heeft  op- 
gezonden/' 

u Bovendien  meldde  de  Deken  dat  de  Minister  dezer 
Republiek  [van  Stralen]  was  begonnen  te  spreken  over 
het  toestaan  van  Bisschoppen  voor  de  R.  K.  Kerk  in 
onze  Bataafsche  Republiek  en  na  veel  redeneren,  ten 
dringendste  den  Deken  had  verzocht ,  die  zaak  te  Rome 
voor  te  stellen  en  met  alle  kracht  te  bevorderen ;  't  geen 
deze  op  zich  heeft  genomen  en  door  bemiddeling  van  Zijne 
Eminentie  Zondadari  heeft  trachten  ten  uitvoer  te  leggen."  ') 

1)  „Exposuit  deinde  A.  D.  Decanus  se  labente  meuse  Julio  per  litteras 
a  Ministro  Degotiorum  internorura  Reipublicae  nostrae  ad  colloquium  de 
possessionilms  Collegii  nostri  Lovauiensis  invitatum,  ibidem  siDgulari  ur- 
banitate  exceptum  fuisse  ac  Ministri  hujus  sollicitudine  obtinuisse,  ut  Excel' 
Reipublicae  hujus  Pensionarius  sponderet,  se  pro  virili  per  quaecumque 
media  allaboraturum  ut  restitutio  bonorum  nostrorum  a  gubernio  Galliae 
Dobis  concedatur." 

„Exhibuit  A.  D.  Decanus  copiam  memoriae  ,  quam  una  cum  Ampl»  D° 
Bijdragen  Gesch.  Buil.  v.  Ha;irlem  Vlllcüeel  26 


402 

De  nota,  waarvan  in  de  gemelde  Notulen  van  het 
Kapittel  gesproken  wordt,  bevat  wel  niet  veel  dat  wij  niet 
reeds  weten  en  niet  meermalen  in  de  verschillende  re- 
questen  voor  het  regt  der  Provisoren  op  de  goederen  van 
het  Collegie  was  aangevoerd  en  uiteengezet,  maar  we 
meenen  toch  dat  belangrijk  stuk,  waarvan  we  een  afschrift 
in  het  Archief  bezitten  ,  hier  te  moeten  mededeelen.  Het 
luidt  dan  als  volgt: 
//Note" 

nA  1'epoque  de  la  reformation,  les  catholiques  Romains 
habitans  des  Provinces  unies  éprouvant  beaucoup  d'entraves 
dans  Ie  libre  exercise  de  leur  culte ,  songèrent  aux  moyens 
de  se  procurer  des  Pasteurs  a  fin  de  s'assurer  Ie  maintiem 
de  leur  Religion.  Il  leur  etait  impossible  alors  de  former 
pour  eet  effet  un  Etablissement  dans  Tinterieur  de  cette 
Republique.  Ils  firent  choix  de  1'Université  de  Louvain, 
et  etablirent  au  commencement  du  17me  siècle  dans  cette 
ville  un  College  ou  Seminaire  pour  y  recueillir  leurs  jeunes 
compatriotes  destinés  au  Ministère  catholique  et  leur  fournir 
les  moyens  de  faire  leurs  etudes  a  la  dite  Université. 
Tous  ceux  qui  contribuèrent  par  leurs  dons  a  la  fondation 
de  ce  Seminaire,  etaient  habitans  de  la  Republique  Batave. 
Ils  voulürent  que  eet  Etablissement  fut  et  demeurat  con- 
stamment  sous  la  surveillance  et  la  direction  de  deux 
Prêtres  Hollandais.  Tous  les  changemens  survenus  dans 
la  Belgique  n'ont  jamais  porté  la  moindre  atteinte  a  cette 
surveillance.  L'Espagne,  quoiqu'  en  guerre  avec  la  Repu- 
blique jusqu'  a  la  paix  de  Munster,    ne  troubla   jamais 

Offerman  Exc.  D»    Pensionario  obtulit.  uti  et  copiam  Notae,  quam  Exc.  D. 
de  hoc  negotio  Parisios  misit." 

*Insuper  exposuit  A.  D.  Decanus  Dnm.  Ministrum  hujus  Reipublicae 
sermonem  raovisse  de  concedendis  Ecclesiae  Batavae  Episcopis,  ac  po9t 
mullas  discussiones  iDstantissime  rogasse  ut  D.  Decanus  negotium  hoc 
Romae  proponere  et  omni  conatu  promovere  vellet ,  quod  in  se  suscepit  et 
per  medium  Em'  Dni  Zondandari  executioni  dare  conatus  est." 


403 

les  administrations  du  Séminaire  dans  la  jouissance  de  ses 
proprietés.  Les  Puissances,  qui  au  commencement  du  der- 
nier siècle  gouvernèrent  les  dix  Provinces  pendant  leur 
séquestration  et  la  Maison  d'Autriche  a  qui  el  les  furent 
cedées  par  la  Paix  d' Utrecht,  respectèrent  également  leur 
droits.  L'Empereur  Joseph  II,  malgré  les  diverses  dispo- 
sitions  qu'il  fit  dans  1'Université  de  Louvain,  ne  changea 
en  rien  1'administration  du  Séminaire;  il  permit  même 
aux  deux  Prêtres  administrateurs  de  faire  donner  dans 
leur  College,  a  1'usage  da  leurs  etudians,  les  lecons 
qu'ils  jugeraient  convenables.  ')  Les  administrateurs  joui- 
rent  de  la  même  sureté,  lorsque  la  France,  au  milieu 
du  18e  siècle  fit  la  conquête  des  Provinces  Ce  n'est  qu'en 
1797  que  Ie  Gouvernement  Francais  en  supprimant  1'Uni- 
versité  de  Louvain  et  en  déclarant  nationaux  les  biens,  que 
cette  Université  possédait,  a  mis  en  même  temps  Ie  séquestre 
sur  les  biens  et  effets  appartenants  au  Séminaire  Batave , 
et  nonobstant  les  réclamations  reitérées  des  administra- 
teurs, la  levée  de  ce  séquestre  n'a  pu  être  obtenu  encore." 
//Jamais  les  possessions  du  Séminaire  n'ont  été  et  n'ont 
pu  être  considereés  que  comme  proprietés  de  particuliers 
Bataves,  elles  ne  pouvaient  par  conséquent  être  destinées 
a  aucun  usage  National.  Le  College  n'a  jamais  eu  des 
relations  avec  1'Université  de  Louvain,  autres  que  celles 
que  les  etudians  devaient  nécessairement  avoir  pour  être 
admis  aux  lecons  publiques  et  jouir  des  privileges  accor- 
dés  a  cette  Université.  Jamais  les  biens  du  College  n'ont 
été  sous  la  direction  ou  dependance  de  1'Université,  ou 
n'ont  fait  partie  des  siens.  Jamais  1'Université  n'a  eu  le 
droit  d'y  nommer  aux  places  de  Président  ou  de  Lecteur, 

1)  Dit  schijnt  moeijelijk  te  rijmen  met  hetgeen  we  in  §  IV,  pag.  371  en 
volgg.  mededeelden  uit  brieven  van  Stafford  zelven ,  vol  klagten  en  protesten 
tegen  de  maatregelen  om  de  studenten  van  Pulcheria  te  dwingen  de  Joscphis- 
tische  lessen   in   de  Universiteit   te  hooreu. 


404 

ni  celui  de  les  destltuer,  de  regier  la  discipline  du  Col- 
lege, de  vendre  aucun  bien  qui  lui  appartenait  ou  d'en 
achéter  pour  son  compte.  Les  fondateurs  avaient  deféré 
tous  ces  droits  a  deux  Prêtres  de  la  Republique  Batave, 
et  ces  Prêtres  les  ont  exercé  sans  aucune  opposition  ou 
contestation  de  la  part  de  1'Université,  sans  raême  lui 
donner  connaissance  de  ce  qu'ils  jugeoient  convenable  de 
faire  pour  1'avantage  du  Séminaire.  Ils  étaient  seuls  chargés 
de  la  gestion  de  ses  biens,  et  avaient  plein  pouvoir  de 
les  transporter  dans  une  autre  Université ,  et  en  tout 
lieu,  qu'ils  auraient  trouvé  convenable  pour  1'instruction  de 
leurs  jeunes  compatriottes,  destinés  a  1'etat  ecclesiastique." 

//Des  droits  aussi  bien  établis  et  aussi  longtemps  con- 
servés  ne  peuvent  laisser  aucun  doute  par  rapport  a  la 
propriété  exclusive  des  possessions  du  Séminaire;  n'ayant 
jamais  été  incorporées  dans  celles  de  1'Université,  elles 
ne  sont  pas  comme  celles-ci  des  biens  d'une  corporatiou 
destinés  a  son  entretien ,  mais  des  biens  acquis  et  ac- 
cumulés  successivement  par  des  particuliers  Bataves  pour 
pourvoir  a  1'entretien  d'un  certain  nombre  d'etudians  de 
leur  pays,  auxquels  ils  en  ont  cedé  1'usufruit  mais  nul- 
lement  la  propriété.  La  loi  qui  a  declaré  nationaux  les 
biens  de  1'Université  de  Louvain  ne  devait  pas  par  con- 
séquent s'etendre  a  ceux  du  Séminaire  Batave,  et  Ie  Gou- 
vernement Francais  est  trop  equitable  pour  vouloir  priver 
plus  longtemps  de  leur  jouissance  les  legitimes  propriétaires." 

z/Le  Gouvernement  Batave  attend  avec  confiance  de  sa 
justice  qu'il  s'empressera  de  donner  les  ordres  nécessaires 
pour  la  levée  du  séquestre,  et  pour  que  les  deux  Provi- 
seurs  Bataves  soient  reintegrés  dans  la  possession  et  libre 
disposition  de  tous  les  biens  et  effets  du  Séminaire  " 

//Le  Gouvernement  Batave  a  d'autant  plus  lieu  d'étre 
persuadé  du  succes  de  ses  représentations  en  faveur  des 
Proviseurs  du  Séminaire  Batave  de  Louvain,  que  le  Gou- 


405 

vernement  Francais  a  fait  droit  a  celles  des  Anglais  par 
rapport  aux  Séminaires  que  ceux-ci  avaient  etablis  a  Paris, 
et  ailleurs  en  France.  Les  droits  du  College  Batave  de 
Louvain  ne  sont  pas  moins  sacrés  que  ne  1'étaient  ceux 
des  Anglais  et  sans  doute  la  France  ne  sera  pas  moins 
juste  et  généreuse  envers  ses  plus  fidèles  alliés." 

Die  Nota  nu  werd  aan  den  Minister  of  gezant  van  onze 
Republiek  bij  het  Fransche  Gouvernement,  Brantzen  ge- 
naamd, toegezonden,  die  aan  onze  Regering  berigtte  dat 
hij  de  Nota  aan  Talleyrand,  Minister  van  Buitenlandsche 
zaken  te  Parijs,  met  //alle  mogelijke  instantiën"  had  over- 
gegeven. Dit  vernemen  we  uit  een  brief  van  v.  Stralen 
aan  Stafford  dd.   1   October  1805. 

Toen  echter  de  Raadpensionaris  niets  naders  van  de  zaak 
vernam,  rigtte  hij  zich,  in  zijn  verlangen  om  de  katho- 
lieken van  Holland  in  hunne  regten  te  herstellen,  tot 
den  Kardinaal  Caprara ,  Legatus  a  latere  bij  den  Fran- 
schen  Keizer,  en  zond  hem  de  meergemelde  Nota,  met 
een  schrijven,  dat  we,  om  de  belangstelling,  ja  genegen- 
heid zelfs  voor  de  katholieken,  welk  daarin  doorstraalt, 
in  zijn  geheel  hier  laten  volgen  naar  het  voor  ons  lig- 
gend afschrift,  dat  van  Stralen  later  aan  Stafford  ge- 
zonden heeft : 

„La  Haye,   19  Novembre  1805. 

Le  Grand  Pensionaire,  de  la  République  Batave  a  sou 
Eminence  Cardinal  Caprara  Legat  a  latere  du  Souverain 
Pontife  prés  S.  M.  1'Empereur  Frangais  Roi  d'Italie. 

//Monseigneur.  Charme  de  pouvoir  trouver  1'occasion 
de  me  rappeler  au  souvenir  de  V.  E.  je  m'empresse 
d'autant  plus  a  recourir  a  Elle  dans  une  affaire  propre 
a  lui  inspirer  le  plus  grand  interêt,  et  pour  laquelle  j'ose 
d'ailleurs  faire  valoir  les  relations  plus  intimes  que  j'ai 
eu  la  satisfaction  d'entretenir  avec  vous." 

vLa  Note ,  dont  j'ai  1'hoimeur  de  vous  transmettre  une 


406 

copie,  a  été  presentée  au  Gouvernement  Francais  par  mon 
Ministre  Plenipotentiaire  a  Paris  Mr  Brantzen.  Votre 
Eminence  y  verra  Ie  precis  de  la  réclamation  la  plus  juste 
et  la  plus  fondée  en  faveur  des  Catholiques  Romains  pro- 
prietaires  des  Biens  du  Séminaire  Batave  ci-devant  établi 
a  Louvain.  J'ai  infiniraent  a  coeur  Ie  succes  de  cette  ré- 
clamation ;  je  voudrais  donner  aux  Catholiques  Romains, 
habitants  de  la  Batavie  toutes  les  marques  possibles  de 
la  sollicitude  paternelle  avec  laquelle  Ie  Gouvernement 
actuel  veut  embrasser  leurs  interets  Je  souhaite  qu'ils 
se  persuadent  de  plus  en  plus  que  ce  Gouvernement  veut 
accorder  a  tous  ses  concitoyens,  sans  distinction  aucune, 
une  protection  egale  et  des  avantages  égaux.  En  se  joig- 
nant  a  moi ,  dans  1'appui  de  cette  réclamation ,  V.  E.  ren- 
drait  un  service  essentiel  aux  Catholiques  Romains  de  ce 
Pays  et  m'imposerait  une  obligation  personelle.  Elle  se 
rendra  volontiers,  j'en  suis  sur,  a  ce  doublé  motif,  et 
j'ose  me  flatter  que  son  intervention  et  ses  bons  offices 
auprès  de  S.  M.  I.  et  R.  contribueront  efficacement  a  une 
disposition  prompte  et  favorable." 

wJe  prie  V.  E.  d'agréer  les  assurances  de  mes  sentimens 
les  plus  distingués  et  de  ma  plus    parfaite  consideration. 
(Signé)     R.  J.   Schimmelpenninck." 

Het  niet  minder  vriendelijk  antwoord  van  den  Kardinaal 
willen  we  bier  insgelijks,  volgens  het  in  ons  Archief 
berustend  afschrift,  dat  ook  door  van  Stralen  aan  Stafford 
is  toegezonden,  in  zijn  geheel  mededeelen. 

,/Excellence" 
«Comme  Ie  hazard  a  fait  que  je  n'etais  chez  moi, 
quand  Mr  Brantzen  Ministre  de  V.  E.  s'est  donnée  la 
peine  d'y  passer,  après  avoir  lü  la  lettre  dont  vous  m'avez 
honoré,  je  suis  allé  chez  lui.  A  peine  rentré  chez  moi, 
j'ai  dicté  une  lettre  a.  M1  de  Talleyrand  ,  et  une  seconde 


407 

avec  quelques  petits  changemens  a  Mr  Portalis  Ministre 
des  cultes,  engageant  tous  les  deux  Ministres  a  vouloir 
bien  s'interesser  auprès  de  S.  M.  pourqu'elle  veuille 
acquiescer  aux  justes  demandes  touchant  les  biens  du 
Séminaire  Batave  ci-devant  établi  k  Louvain ,  qui  lui  ont 
été  faites  dans  la  Note  presentée  a  Mr  de  Talleyrand 
avant  son  départ.  Si  les  suites,  comme  je  1'espère,  sont 
égales  a  1'empressement,  qu'avec  bien  du  plaisir  j'ai  em- 
ployé dans  1'affaire,  je  suis  persuadé,  que  V.  E.  sera  en 
état  de  consoler  les  Catholiques  Romains  qui  demeurent 
en  Hollande,  et  que  de  plus  en  plus  ils  devront  regarder 
votre  personne  comme    leur  Père," 

Je  vous  rends  bien  des  graces  de  m'avoir  procuré  eet 
honneur  et  de  m'avoir  mis  a,  même  de  vous  temoigner 
la  respectueuse  considération  avec  laquelle  je  suis. 

(Signé)  J.  R.  Card.  Caprara. 
Paris  Ie  27  Novembre  1805. 

Niettegenstaande  al  die  pogingen  en  al  die  schoone  en 
bemoedigende  vooruitzigten ,  kwam  men  toch  niet  verder, 
en  liet  de  uitslag  van  al  die  ijverige  en  welwillende  be- 
moeijingen  nog  altijd  op  zich  wachten.  In  de  Kapittel- 
vergadering van  22  April  1806  kon  Stafford  nog  niets 
anders  doen  dan  mededeelen  ,  wat  er  voor  de  zaak  van 
Pulcheria  gedaan  was.  Den  4e  Junij  daaraanvolgende,  toen 
reeds  Lodewijk  Napoleon  Koning  van  Holland  was ,  schreef 
van  Stralen  aan  Stafford,  dat  de  Raadpensionaris  Schimmel  - 
penninck,  even  als  hij  zelf,  met  genoegen  van  Stafford 
vernomen  heeft  //dat  de  goederen  te  Loven  van  het  Hol- 
landsen Collegie  nog  in  statu  quo  blijven,"  *Wij  hadden," 
voegt  hij  er  bij,  //dezelfde  berigten  en  geloven  mede  dat 
het  een  gevolg  is  van  onze  gedane  instantiën,  waarom- 
trent wij  elk  in  onze  betrekking,  zooveel  wij  kunnen, 
gaarne  zullen  blijven  medewerken."  Ten  slotte  berigt  hij 
in  datzelfde    schrijven  dat   tot  zijn  leedwezen  dienzelfden 


40S 

dag  4  Junij  1806  de  Raadpensionaris  zijn  ontslag  bij  het 
Wetgevend  Ligchaam  had  ingediend.  De  Keizer  had  hem 
daartoe  zedelijkerwijze  genoodzaakt.  //Hij  was,"  zooals  van 
Lennep  in  zijne  geschiedenis  van  Noord-Nederland,  Vierde 
Afdeeling,  Hoofdstuk  XII  opmerkt,  „te  zelfstandig  van 
karakter,  dan  dat  Napoleon,  die  slechts  gehoorzame  werk- 
tuigen begeerde,  hem  langer  hier  aan  't  hoofd  der  zaken 
dulden  kon,"  —  en  iets  verder  zegt  van  Lennep:  «Schim- 
melpenninck  lei  zijn  ambt  neder  (5  Junij)  —  uit  boven 
aan  gehaalden  brief  van  v.  Stralen  zien  we  dat  het  den 
4  Junij  geschied  is  —  met  het  bewustzijn  alles  wat  van 
hem  afhing  voor  het  geluk  zijner  landgenooten  beproefd 
te  hebben."  Hoe  welverdiend  die  lof  is,  en  hoe  wij  daar 
nog  den  bijzonderen  lof  kunnen  bijvoegen  dat  hij  onpar- 
tijdig en  regtvaardig  was  ook  jegens  de  katholieken ,  en 
hunne  regten  met  warmte  verdedigde  en  trachtte  te  hand- 
haven ,  hebben  wij  hierboven  uit  de  echte  bescheiden  ge- 
zien, die  wij  dan  ook  tot  eer  van  zijne  nagedachtenis, 
en  daarom  met  te  meer  genoegen,  uitvoerig  hebben  willen 
mededeelen,  Met  Schimmelpenninck  moest  ook  zijn  Minis- 
ter van  Stralen  die  zich,  als  we  zagen,  niet  minder 
beijverde  voor  de  regten  der  katholieken,  aftreden.  Hij 
meldde  dit  aan  Stafford  in  het  volgend  belangstellend 
en  vriendelijk  schrijven  van  25  Junij  1806  :  „thands 
moet  ik  UE.  doen  weten  dat  hoe  gaarne  ik  ook  in 
uwe  billijke  zaak  langer  uwe  Advocaat  had  willen  zijn, 
ik  daar  in  worde  verhindert ;  door  den  wil  van  den  Koning- 
heb  ik  mijn  post  verlaten,  die  wil  was  mij  eene  wet  en 
zij  is  mij  tevens  ten  genoegen.  Mijn  opvolger  weet  ik 
nog  niet.  Provisioneel  een  direct  adres  aan  den  Koning, 
oordeele  ik  best  te  zijn,  mijne  werkzaamheden  zouden  in 
deze  UE.  nadeel  doen.  Voor  mijn  particulier  verlang  ik 
UWEd.  op  den  duur  bewijzen  te  geven  van  de  achting, 
waarmede  ik  onverandelijk  ben"  enz.  Bij  een  later  schrijven 


409 

van  10  Julij  komt  hij  op  den  gegeven  raad  terug,  en 
geeft  daarbij  nog  eenige  wenken,  hoe  't  best  de  zaak 
aan  te  leggen:  *De  zaak  [van  Pulcheria]  ligt  mij  dog  te 
na  aan  't  hart  om  niet  al  te  blijven  doen  wat  ik  kan.  Ik 
rade  UWE  dus,  over  de  zaak  van  Loven  eene  nieuwe 
Memorie  te  formeren  aan  den  Koning.  De  ingrediënten 
kent  UWE.  Ik  zoude  als  bijlagen  daarbij  voegen  de  briev 
van  den  Heer  Oud-Raadpensionaris  aan  den  Cardinaal 
Caprara  van  19  November  1805,  en  de  daarbij  gevoegde 
copy  note  alsmede  het  antwoord  van  den  Hr  Caprara  van 
den  27  November,  van  welke  stukken  ik  UWE.  den  21 
November  en  20  December  1805  copy  heb  gezonden.  Bij 
die  Memorie  kan  UWE.  gepaste  aandrang  uit  de  tegen- 
woordige omstandigheden  nemen.  En  deze  Memorie  en 
Bijlage  zonde  ik  met  een  briev  ten  gelijde  zenden  aan 
den  Heer  Mollerus  mijn  opvolger,  die  ik  mij  verzekert 
houde  dat  met  geene  minder  ijver  dan  ik,  uwe  belangens 
bij  den  Koning  zal  behartigen.  Zo  UEd.  't  verkiest,  kunnen 
de  stukken  mij  worden  gezonden ;  ik  zal  die  gaarne  aan 
den  Heer  Mollerus  met  aanbeveling  overgeven." 

Aan  dien  weigemeenden  raad  begreep  men  gevolg  te 
moeten  geven,  en  kort  daarop,  den  22  Julij  namelijk,  diende 
het  Kapittel  zelf  een  uitvoerig  adres  bij  Koning  Lodewijk 
in  ;  dat  wij  wel  der  moeite  waardig  achten  hier  geheel  mede 
te  deelen,  zooals  wij  het  in  't  Archief  eigenhandig  door 
Stafford  en  Offerman  onderteekend,  hebben  gevonden. 
Sire! 
*Le  chapitre  Cathedral  Catholique  Romain  du  Diocese 
de  Harlem  adherant  tres  sincerement  aux  voeux,  qui 
ont  été  portés  devant  votre  Majesté  Roiale  Ie  26  de  Juin 
de  cette  année  par  Mr  Ten  Huisdier,  au  nom  du  Clergé 
Catholique  Romain  de  la  partie  du  Roiaume  de  la  Hol- 
lande,  sur  laquelle  il  exerce  Ie  pouvoir  spirituel  comme 
delegué  Apostolique,  ce  chapitre,  Sire,  n'oseroit  s'adresser 


410 

a  votre  Majesté,  s'il  ne  se  trouvoit  animé  par  votre 
bonté  roiale  et  paternelle,  et  par  Ie  poids  de  1'objet,  dont 
il  est  question." 

„Ce  ne  sont  pas  nos  interets  personels,  ni  la  reclame 
des  biens  primitifs,  qui  furent  consignes  a  la  subsistance 
du  chapitre,  dont  ons  nous  privat  a  1'epoque  de  la  Ré- 
forme,  qui  nous  touchent.  Non,  Sire,  nous  ne  desirons 
aucune  cliose  qui  puisse  causer  Ie  moindre  desagrément 
a  Votre  Majesté." 

//Le  chapitre  de  Harlem ,  qui  etoit  Ie  seul  appui  du 
Diocese  après  la  fuite  de  son  dernier  Evêque  en  1578 
s'est  exposé  a  toutes  sortes  de  dangers,  pour  conserver 
le  troupeau  de  ce  Diocese  dans  la  vraie  foi:  dèslors  il 
songea  a  1'érection  d'un  Seminaire,  pour  se  pourvoir  de 
Ministres  du  culte;  les  membres  du  chapitre  y  contri- 
buèrent  liberalement  de  leurs  biens  patrimoniaux  et  y 
persuadèrent  leurs  amis  et  parens:  l'administration  de  ces 
biens  a  toujours  été  confiée  a  deux  Prêtres  Hollandais, 
qui  devoient  ')  être  membres  dudit  chapitre." 

//Ce  fut  1'am  1797,  que  la  ci-devant  Republique  Fran- 
Coise,  au  temps  de  la  suppression  de  1'Université  de 
Louvain  ,  nous  privat  de  notre  administration  et  mit  les 
biens  de  notre  Seminaire  sous  le  séquestre.  Nous  nous 
adressfimes  a  1'assemblée  Nationale,  au  Pouvoir  Executif 
etc    etc,  mais  sans  succes." 

,; Enfin  le  ci-devant  Pensionaire  Mr  Schimmelpenninck 
et  le  Ministre  des  Relations  intérieurs,  quoique  membres 
de  la  religion  protestante,  prirent  notre  cause  a  coeur, 
comme  Votre  Majesté  pourra  voir  par  la  copie  de  la  Nöte, 
[dezelfde  die  we  hierboven  reeds  hebben  medegedeeld] 
que    le    Pensionaire    envoia    au  Gouvernement  Francois, 

1)  Dat  #devoient"  is  onjuist  zoo  als  we  reeds  omtrent  diezelfde  uitdruk- 
king hebben  opgemerkt  bij  't  request  door  Stafford  in  1801  ingezonden. 
Zie  onze  noot  op  bladz.  395. 


411 

par  la  copie  de  sa  lettre  au  Cardinal  Caprara,  et  par  la 
copie  de  la  reponse  dudit  Cardinal ,  que  nous  avons 
1'honneur  de  joindre  a  celle-ci,  comme  des  renvois  neces- 
saires ,  marquées  A.  B.  C." 

uC'est  aux  soins  et  a  1'empressement  de  Mr  Schimmel- 
penninck ,  que  nous  attribuons,  que  les  biens  de  notro 
Séminaire  ont  été  exceptées  de  la  vente  des  biens  de  la 
ci-devant  Université  de  Louvain." 

,/Nous  supplions  Votre  Majesté ,  de  nous  accorder  votre 
protection  roïale  prés  de  sa  Majesté  Auguste  1'Empereur 
des  Francois  et  Ie  Roi  d'Italie.  Nous  nous  flattons,  Sire, 
que  votre  appui  dans  une  cause  si  juste,  pour  un  objet, 
qui  est  un  bagatelle  pour  la  France,  mais  de  la  dernière 
consequence  pour  les  Catboliques  Romains,  une  si  consi- 
derable  partie  de  vos  sujets;  pour  un  objet  qui  ne  donnera 
pas  la  moindre  ombre  de  mécontentement  aux  Protestans; 
mais  qui  redoublera  la  reconnaissance  et  1'affection  des 
catïioliques  Romains;  pour  un  objet,  qui  interesse  de  si 
prés  la  Religion,  dont  votre  Majesté  fait  profession ,  ne 
nous  sera  pas  refusée." 

//Nous  nous  empressons,  Sire,  de  recourir  a  Votre 
Majesté  de  crainte  que  les  Jansenistes,  qui  avant  80  ans 
ont  tachés  de  nous  priver  de  ces  biens,  ou  quelques  autres 
Ecclesiastiques ,  qui  depuis  quelques  années  employerent 
a  la  Haie  et  menie  a  Paris  tous  les  moiens  possibles  pour 
nous  priver  de  notre  droit  fondé,  ne  surprennent  votre 
Majesté." 

Welke  geestelijken  hier  bedoeld  zijn,  weten  we  niet. 
In  geheel  den  loop  dezer  zaak  hebben  we  geen  spoor  ge- 
vonden van  tegenwerking  van  den  kant  van  katholieke 
geestelijken.  Wel  waren  velen,  vooral  onder  de  Regulieren, 
zeer  vijandig  tegen  het  Kapittel  gestemd;  maar  dat  ze  het 
Kapittel  in  deze  zaak  tegenwerkten ,  hebben  we  nergens 
gezien  en  kunnen   't  ook  moeijelijk    gelooven ;  zoodat  we 


112 

niet  goed  begrijpen ,  waar  de  adressanten  hier  het  oog  op 
hadden. 

Hiermede  is  in  't  adres  de  zaak  van  de  goederen  van 
Pulcheria  afgehandeld  ;  maar  de  gelegenheid  was  te  schoon 
om  den  Koning  niet  te  gelijkertijd  ook  andere  belangen 
die  den  adressanten  nog  veel  meer  ter  harte  gingen  aan 
te  bevelen;  namelijk  hun  geliefd  Kapittel  en  het  kerkelijk 
bestuur  hier  te  lande  Ook  dat,  ofschoon  buiten  het  be- 
stek onzer  geschiedenis  van  de  Hollandsche  Collegiën 
liggende,  willen  we,  om  het  belang  der  zaak  hier  laten 
volgen ,  waarmede  we  tevens  het  request  in  zijn  geheel 
zullen  hebben  medegedeeld.  De  Adressanten  gaan  dan  al- 
dus voort: 

rSire,  Ie  premier  des  soussignés  [Stafford]  prie  votre 
Majesté,  de  lui  permettre  de  parier  d'un  autre  objet, 
dans  lequel  Ie  ci-devant  Gouvernement  a  bien  voulu 
1'engager.  Le  chapitre  de  Harlem,  Ie  seul  chapitre  catho- 
lique  de  votre  Roïaume,  ne  pouvant  obtenir  un  Evêque 
pour  le  Diocese,  se  trouva  chargé  du  soin  spirituel  des 
fidèles.  Les  Vicaires  Generaux  du  Chapitre  s'accordèrent 
avec  les  Vicaires  Apostoliques ,  qui  etoient  des  Evêques 
in  partibus  infidelium,  pour  le  gouvernement  spirituel. 
Malheureusement  au  commencement  du  siècle  passé  1'Ar- 
chevêque  de  Sebaste,  qui  faisoit  les  fonctions  de  Vicaire 
Apostolique  se  trouvant  engagé  dans  le  schisme  des  Jan- 
senistes,  fut  suspendu  et  deposé  par  le  Pape  Clement  XI. 
Après  plusieurs  travers,  quelques  personnes  firent  accroire 
au  Pape,  qu'il  ne  viendroit  jamais  a  bout  de  supprimer 
le  Jansenisme,  s'il  n'interdisoit  au  Chapitre  de  Harlem 
et  a  son  Grand  Vicaire  1'usage  de  leur  jurisdiction.  Après 
des  remontrances  inutiles  le  chnpitre  se  soumit  aux  ordres 
du  chef  de  1'Eglise,  et  cette  soumission  est  une  preuve 
convaincante,  que  le  chapitre  n'etoit  en  aucune  facon 
attaché  au  Jansenisme," 


418 

*Alors  Ie  Pape  donna  son  Nonce,  qui  residoit  tantot 
a  Bruxelles,  tantot  a  Cologne,  pour  Supérieur  Ecclesiasti- 
que  a  ces  Provinces,  mais,  comme  il  n'etoit  pas  permis 
a  ces  Superieurs  d'entrer  dans  Ie  territoir  de  la  Republi- 
que,  comme  ils  étoient  entiérement  etrangers,  et  que  Ie 
temps  de  leur  Nonciature  ne  duroit  que  peu  d'années, 
les  fidèles  ne  purent  jamais  jouir  des  fruits  qu'ils  auroient 
pu  recuillir  de  leurs  propres  Pasteurs.  Le  pouvoir  que 
les  Nonces  communiquèrent  aux  Archiprêtres  qu'ils  dele- 
guèrent ,  etoit  trop  foible ,  trop  limité  et  trop  precaire 
pour  fournir  aux  besoins  des  Fidèles  " 

#Le  chapitre,  vivement  touche  des  maux,  qui  desoloient 
notre  Eglise,  s'adressa  en  1725  a  Mr  Spiuelli  qui  occu- 
poit  la  Nonciature  de  Bruxelles :  ce  zelé  Prélat  après 
quelque  conferences  avec  deux  deputés  de  notre  chapitre 
et  après  un  examen  serieux  de  notre  situation  eut  la  bonté 
de  faire  un  rapport  favorable  au  St.  Siège  et  en  1726  il 
nous  ecrivit  au  nom  du  Pape  que  Rome  retabliroit  le 
Vicaire  General  du  chapitre  de  Harlem ,  mais  a  condition 
si  les  Etats  permissent  que  le  Vicaire  General  exercat  la 
jurisdiction  spirituel  aussi  dans  les  autres  Provinces,  en 
qualité  de  Vicaire  Apostolique,  mais  les  machinations  des 
Jansenistes  nous  ont  empêché  d'obtenir  cette  permission."  ') 

uDe  temps  en  temps  le  chapitre  fit  de  nouvelles  ten- 
tatives,  mais  inutilement.  En  1789  Mr  Zondadari,  Nonce 
de  ces  jours,  eut  la  bonté  de  conférer  avec  la  premier 
soussigné.  Par  ordre  de  Rome  il  me  fit  part  de  la  dispo- 
sition  de  Pie  VI ;  me  demanda  si  des  Evêques  ne  seroient 
pas  necessaires  a  notre  Eglise  et    en    quel    nombre?    Je 

1)  Zie  over  deze  zaak  het  opstel  t  Onderhandelingen  tusschen  het  Oud- 
KujAttel  tan  Haarlem  en  den  H.  Stoel  te  Brussel  Joseph  S/jinelli  in  hel  jaar 
J 726" ,  voorkomende  in  deze  Bijdragen,  Deel  VII,  bladz.  265  en  volgg. 
waar  op  bladz.  291  en  292  een  brief  van  Stafford  is  medegedeeld,  dien  hij 
aan  Kardinaal  Zondadari  heeft  geschreven ,  en  waarin  bijna  letterlijk  het- 
zelfde voorkomt  wat  hier  gezegd  wordt. 


414 

lui  fis  voir  que  nous  aurions  besoin  d'un  Archevêque 
d'Utrecht,  d'un  Evêque  de  Harlem  et  d'un  de  Deventer  ;  je 
lui  dis,  que  trois  hommes  zelés  pourroient  aussi  gouverner 
les  trois  autres  Dioceses;  il  me  chargea  de  sonder  les  sen- 
timents  du  Gouvernement;  je  1'ai  fait;   mais  sans  succes." 

,/Enfin,  Sire,  après  tant  de  travers  Ie  Gouvernement 
precedent  me  signifia,  qu'il  etoit  necessaire,  que  je  me 
rendis  k  la  Haie,  pour  conférer  sur  les  biens  de  notre 
Seminaire  de  Louvain.  J'obéis  a  cette  invitation  gracieuse  , 
après  que  Ie  Ministre  m'eut  assuré  de  la  bonne  volonté 
du  Pensionaire  dans  Ie  reclame  de  ces  possessions ,  on 
tourna  Ie  discours  sur  1'utilité  d'Evêques  dans  ce  pais, 
et  on  me  persuada  de  sonder  les  dispositions  de  la  cour 
de  Rome  sur  ce  sujet.  Je  me  suis  prêté  au  desir  de  notre 
Gouvernement,  et  puisque  Ie  Cardinal  Archevêque  de 
Sienne  [Zondadari]  a  toujours  eu  la  bonté  de  me  favoriser 
de  son  amitié,  je  m'adressai  a  son  Eminence.  La  dernière 
lettre,  dont  il  m'honora,  m'assura,  qu'on  avoit  deja  tenu 
plusieurs  congregations  a  Rome  sur  eet  objet,  et  qu'il 
esperoit  que  1'affaire  se  termineroit  a  ma  satisfaction." 

,/J'ai  cru,  Sire,  qu'il  etoit  de  mon  devoir,  de  faire  a, 
votre  Majesté  Ie  détail  de  ce  fait.  A  present  je  n'oserois 
faire  Ie  moindre  pas  pour  presser  1'execution  de  ce  des- 
sein,  sans  les  ordres  expres  de  votre  Majesté,  qui  me 
seront  toujours  une  règle  inviolable." 

//Nous  supplions  votre  Majesté  d'excuser    un    adres  si 
etendue.  Les  objets  nous  y  ont  obligés;   nous  recomman- 
dons  ces  objets  a  1'équité  et  la  bonté  de   votre  Majesté. 
Nous  ne  cessons  point  d'implorer  les  benedictions  du  ciel 
sur  votre  Personne  Roïale,   sur  sa  Majesté  la  Reine,  et 
sur  votre  maison  auguste." 
Sire, 
De  votre  Majesté  Roïale  les  plus  humbles ,    plus 
obeissants  et  plus  fidèles  sujets. 


415 

(Was  eigenhandig     J.  Stafford,  Doien  du  Chapitre  Cathe- 
onderteekend  )        dral  de  Harlem,  Proviseur  du  Seminaire 
Hollandois  a  Louvain  et  curé  a  Harlem." 
J.  A.  Offerman  ,  Chanoine  du  Chapitre 
Cathedral    de    Harlem,    Proviseur    du 
Seminaire  Hollandois  a  Louvain  et  Curé 
a  Amsterdam." 
Harlem,  Ie  20  Juillet  1806. 
Het  adres  werd  door  Koning  Lodewijk  welwillend  aan- 
genomen; en  voor  zooveel  van  ons  Gouvernement  afhing, 
werd  er  gevolg  aan  gegeven,  blijkens  het  in  ons  Archief 
berustend  „ Extract  uit  het  Register  der  Decreten  en  Be- 
sluiten van    Zijne    Majesteit  den  Koning  van    Holland." 
Dat  Extract  luidt  aldus:   //Den   11'  September  1806  ont- 
fangen  het  Rapport  van  den  Minister  van  Binnenlandsche 
Zaken  van  den  6n  dezer  maand  n°  40 ,  gerequireerd  den 
19   Augustus  11.  n9  14,  op  een  Request  van  het  Roomsch 
Catholijk  Cathedraal  Capittel  te  Haarlem ,  daarbij  verzocht 
hebbende  de  intercessie  van  Zijne  Majesteit  bij  het  Fransche 
Gouvernement  tot  opheffing  van  het  sequester  hetwelk  op 
de  goederen  van    het  Hollandsche  Seminarium    bevorens 
te  Leuven  geétablisseerd  geweest,  gelegd  was." 

//Is  besloten  het  voorsz.  Request  en  daartoe  behoorende 
bijlagen,  in  originali  te  zenden  aan  den  Minister  van 
Buitenlandsche  Zaken,  met  last  om  de  noodige  démarches 
te  doen,  en  ten  dien  opzigte  de  meest  convenable  in- 
structien  aan  den  Heer  Brantsen  [onzen  gezant  bij  den 
Fransche  Keizer]  te  geven." 

Ook  de  Vice-Superior  Ciamberlani  bleef  zijnerzijds  niet 
in  gebreke,  zijn  invloed  aan  te  wenden  om  de  bezittingen 
der  beide  Collemën  van  den  Hooien  Heuvel  en  Pulcheria 
voor  de  Missie  te  behouden  of  terug  te  krijgen.  Volgens 
zijne  brieven  aan  den  Aartspriester  Ten  Hulscher  van  6 
en  9  September  nam  hij  daartoe  den   eersten   Kapellaan 


416 

of  Aumonier  van  den  Koning  in  den  arm,  wijl  deze  het 
onbepaald  vertrouwen  van  den  Koning  bezat  en  alles  bij 
hem  vermogt.  In  zijn  brief  van  6  September  zegt  hij  , 
dat  hij  met  den  Aumonier  des  Konings  over  de  bezittingen 
der  beide  Collegiën  heeft  gesproken  en  er  goeden  moed 
op  heeft.  Hij  verzoekt  den  Aartspriester  ten  spoedigste  eene 
volledige  vertaling  te  zenden  van  den  Inventaris  dier  bezit- 
tingen ,  welken  de  Aartspriester  hem  had  laten  zien :  Hij 
zou  dan  den  Koning  en  diens  Aumonier  de  noodin-e  in- 
lichtingen  kunnen  geven.  In  zijn  schrijven  van  9  September 
gewaagt  hij  van  een  voornaam  man,  —  doch  wie  daarmede 
bedoeld  is  blijkt  niet  —  die  zich  heeft  aangeboden  om 
voor  het  terugverkrijgen  der  bezittingen  werkzaam  te  zijn. 
Ciamberlani  zegt  verder,  dat,  daar  de  uitslag  van  de 
pogingen  bij  het  Fransche  Gouvernement  van  den  wil  des 
Keizers  afhangt,  't  best  zal  wezen  dat  gemelde  persoon 
te  Parijs  zelve  voor  de  zaak  arbeide.  Bij  den  Koning  van 
Holland  zullen  wel  te  geschikter  tijde  verzoekschriften 
te  dier  zake  ingezonden  worden,  opdat  hij  van  zijn 
Keizerlijken  Broeder  teruggave  der  goederen  verzoeke. 
Overigens  verwacht  Ciamberlani  dat  de  Koning  de  zaak 
aan  zijn  Aumonier  zal  opdragen,  wijl  ze  den  Staat  vol- 
strekt niet  raakt,  maar  in  het  bijzonder  belang  is  van  de 
Katholieken  en  van  de  Studiën.  ') 

1)  In  den  brief  van  6  September  1807  lezen  we:  #Quoad  bona  Colle- 
giorum  Lovaniensium  ,  de  quibus  fui  similiter  loquutus  cum  primo  Sacel- 
lano ,  majorem  habeo  spem.  Rogo  Amplm.  tuam  ut  citius  quam  fieri  poterit 
ad  me  transmittat  transumptum  integrum  Catalogi ,  quem  mihi  exhibuit,  ut 
vix  redux  Rex  possit  instrui,  et  etiam  ut  ipsemet  primus  sacellanus  valeat 
per  me  de  omnibus  instrui  et  per  ipsum  praemoneri  Majestas  sua.  Exoptat 
summopere  sacellanus  ut  catalogum  ego  possim  ei  exbibere  #quem  dixi  ab 
Amplitudine  Tua  ad  me  esse  transmittendum",  en  in  den  brief  van  9  Sep- 
tember: ,Gratissimum  fuit  nuncium,  quod  vir  praeclarus  sese  obtulerit  ad 
operam  suam  praestandam  pro  Collegiorum  bonis  recuperandis.  Cum  exitus 
a  voluntate  Imperatoris  dependeat,  si  idem  vir  potest  vel  mediate  vel  im- 
mediate  operam  suam  Parisiis  impcndere,   optimum  erft.  Apud  Regem  qm'; 


417 

Al  die  maatregelen,  al  die  pogingen,  met  hoeveel  ijver 
en  volharding  aangewend,  hoe  krachtig  ook  door  onze 
verschillende  Gouvernementen  ondersteund ,  mogten  niets 
haten.  Niet  minder  dan  acht  requesten  met  alle  noodige 
bewijsgronden  aan  de  bevoegde  auctoriteiten  opgezonden , 
van  1797  tot  1806  —  alzoo  nagenoeg  tien  jarenlang — 
doen  wel  zien  welk  belang  dezerzijds  in  de  zaak  gesteld 
werd ;  hoe  het  Kapittel ,  vooral  de  onvermoeide  Stafford , 
en  zelfs  de  verschillende  elkander  in  dien  tijd  opvolgende 
Gouvernementen  van  Holland  alle  middelen  hebben  uit- 
geput om  het  wederregtelijk  ontroofde  goed  onzer  Hol- 
landsche  Collegies  voor  de  katholieken  terug  te  krijgen  ; 
't  was  alles  te  vergeefs.  De  Fransche  Regeringen  hielden 
haar  prooi  onwrikbaar  vast  en  bleven  bij  't  schoone  beginsel, 
ook  in  onze  dagen  niet  weinig  gehuldigd:  beati possidentes  : 
Zalig  de  bezitters !  —  Nog  twee  malen  vinden  we  in  de 
Notulen  der  Kapittel  vergaderingen  gewag  van  de  zaak 
gemaakt,  doch  slechts  om  telkens  te  verzekeren,  dat  alles 
blijft  zoo  als  het  is.  In  de  twee  elkander  opvolgende  ver- 
gaderingen, van  20  October  1807  en  van  10  Mei  1808, 
kan  de  Deken  niets  anders  mededeelen  dan  dat  de  zaken 
van  het  Collegie  van  Leuven  nog  altijd  in  denzelfdeu 
toestand  verkeeren,  ,negotia  Collegii  Lovaniensis  in  eodem 
statu  versari."  Na  dien  tijd  vernemen  we  er  volstrekt 
niets  meer  van.  Toch  schijnt  Stafford  nooit  aan  de  zaak 
gewanhoopt  te  hebben,  want  toen  zijn  medeprovisor  Offer- 
man  den  12n  November  1811  overleden  was,  stelde  hij 
terstond  weder  een  ander  tot  Provisor  van  Pulcheria  aan, 
te  weten  den  Kanunnik  Joannes  Henricus  Lexius,  die  de 


si  sua  nos  protectioue  prosequi  dignetur,  debet  redditionem  bonorum  effla- 
gitare  Fratrem  ,  non  deërunt  preces  opportuno  tempore  faciendae.  Pro  certo 
habere  possumus ,  quod  Majestas  Regis  hoc  negotium  primo  suo  sacellaDo 
sit  commissura  ,  cura  nullatenus  spectet  ad  Statum,  sed  sit  res  Catholicorum 
specialis  et  uuice  studiorum  fincm  concernat." 

Bijdragen  Gesch.  Bisd.  v.  Haarlem.  VIII' Deel.  27 


418 

laatste  Provisor  geweest  is ;  want  toen  Stafford  den  5  Maart 
1816  overleed,  is  er  geen  nieuwe  Provisor  in  zijne  plaats 
benoemd,  en  na  den  dood  van  Lexius,  den  3  Julij  1817 
voorgevallen,  is  er  geen  spraak  meer  van  Provisors  geweest. 

Intusschen  was  door  die  onregtvaardige  inbeslagneming 
van  de  vaste  goederen  die  het  Collegie  Pulcheria  in  België 
bezat,  een  aanzienlijk  kapitaal  aan  de  opleiding  van 
geestelijken  voor  Holland  ontroofd.  Voor  zoover  uit  de 
verschillende  administrative  bescheiden  van  het  Kapittel 
kan  worden  opgemaakt,  moeten  die  bezittingen  eene  jaar- 
lijksche  rente  van  ongeveer  ƒ  6000  hebben  afgeworpen; 
doch  volgens  eene  opgave,  voorkomende  in  het  ,/Annuaire 
de  1'Université  Catholique  de  Louvain,  1840,  pag.  220", 
genoot  Pulcheria,  tijdens  de  opheffing  der  Universiteit, 
in  het  geheel  aan  jaarlijksche  renten  van  fondsen  eene 
som  van  5808  gulden  en  7  penningen.  Wat  het  Kapittel 
nog  aan  jaarlijksche  inkomsten  van  fondsen,  die  het  in 
Holland  bezat  overhield,  werd  blijkens  de  notulen  van 
latere  Kapittelvergaderingen  en  andere  aanteekeningen  in 
hun  Archief  gevonden,  aan  subsidiën  ten  behoeve  van 
studenten  in  het  Seminarie  Warmond ,  en  na  de  op- 
rigting  van  het  klein  Seminarie  te  Hageveld,  ook,  doch 
voor  een  kleiner  gedeelte,  aan  studenten  aldaar  uitge- 
keerd. Zoo  meenden  ze  teregt  de  overgeblevene  fondsen 
van  Pulcheria,  het  meest  overeenkomstig  hunne  bestem- 
ming aan  te  wenden  en  zoo  bleef  het  Kapittel  tot  het 
laatste  toe  zijne  inderdaad  verdienstelijke  zorg  voor  de 
opkweeking  van  geestelijken  in  Holland,  naar  vermogen 
voortzetten. 

Het  Collegie  van  den  Hoogen  Heuvel  moest  natuurlijk 
ook  in  hetzelfde  lot  deelen.  Om  de  bezittingen  van  dat 
Collegie  te  behouden  of  terug  te  krijgen ,  zullen  eveneens 
pogingen  zijn  aangewend,  zooals  we  uit  de  hier  te  voren 
op  bladz.  415  aangehaalde  brieven  van  Ciamberlani  moe- 


419 

ten  besluiten,  doch  blijkbaar  even  vruchteloos.  Bijzonder- 
heden evenwel  hebben  we  daarover  in  onze  Archieven 
niet  gevonden.  De  inkomsten,  die  de  Hooge  Heuvel  op 
het  oogenblik  der  suppressie  jaarlijks  van  zijne  fondsen 
trok,  worden  in  het  bovengemeld  Annuaire  t.  a.  p.  opge- 
geven als  bedragen  hebbendeeene  som  van  2813  gulden, 
12  stuivers,  1   penning. 

Ten  slotte  willen  we  nog  met  een  enkel  woord  uit  de 
meermalen  aangehaalde  Notice  van  Professor  Reusens 
mededeelen  wat  er,  na  de  opheffing,  van  de  gebouwen 
der  beide  Collegies  geworden  is.  Die  van  den  Hoogen 
Heuvel  zijn  in  1805  door  de  Keizerlijke  Regering  aan  de 
stad  Leuven  afgestaan,  die  ze  bij  overeenkomst  van  14 
Augustus  1837  aan  de  tegenwoordige  Katholieke  Univer- 
siteit te  Leuven  afstond  voor  een  //College  des  Humanités" 
zooals  het  meermalen  voorkomt  in  verschillende  jaargan- 
gen van  het  u  Annuaire  de  V Université  Catholigue  de  Lou- 
vain\  welke  inrigting  onder  leiding  van  de  Universiteit 
zich  in  den  schoonsten  bloei  mogt  verheugen ,  tot  in  Sep- 
tember 1850  het  stedelijk  bestuur  de  gebouwen  terug- 
nam, om  er  een  College  d' humanités  et  d 'etudes  professio- 
nales  onder  zijn  oppertoezigt  in  op  te  rigten,  waarvan  de 
opening  op  14  October  1850  plaats  had. 

Het  Collegie  Pulcheria,  dat,  zooals  we  reeds  gezien 
hebben,  aan  het  Prytanée  de  Saint-Cyr  te  Parijs  was 
toegewezen,  even  als  de  Universiteit  zelve,  werd  den  15 
Junij  1810  in  twee  gedeelten  verkocht.  De  gebouwen  wer- 
den aangekocht  door  zekeren  Huin,  ontvanger  van  het 
Prytanée  voor  het  Departement  van  de  Dyle,  en  de  tuin 
door  Michael  Joseph  van  Gindertaelen,  Doch  den  28  Junij 
1812  kwamen  de  gebouwen  bij  nieuwen  verkoop  in  handen 
van  den  Advokaat  Laittre  te  Namen,  die  ze  aan  Mejufvr. 
Paridaens  ten  gebruike  afstond  voor  een  opvoedingsgesticht 
van  meisjes.  Dit  instituut  werd  naderhand  eene  religieuse 


420 

Congregatie  onder  den  naam  van  les  filles  de  Marie,  maar 
bleef  algemeen  bekend  onder  den  naam  van  Instituut 
Paridaens.  Men  zal  zich  herinneren,  dat  de  tweede  Pre- 
sident van  Pulcheria  1624-1635,  insgelijks  Paridaens 
heette.  Ook  de  tuin  van  het  Colleme  werd  den  24  Fe- 
bruarij  1319  voor  dat  Instituut  aangekocht,  zoodat  het 
geheel  voormalig  Collegie  Pulcheria  of  van  Onze  Schoone 
Lieve  Vrouio  thans  het  gesticht  is  van  de  Dochters  van 
Maria. 

J.  F.    VREGT. 


421 


HET    yJONGE    SUSTERHOFF       TE    ALKMAAR. 

In  verschillende  fundatiebrieven  1518-1522,  berustende 
in  het  Gemeente-archief  te  Schagen,  vonden  wij  als  fun- 
dator  genoemd  //Heer  Symon  Symonsz. ,  pater  van  den 
susteren  op 't  jonge  ')  hoff  binnen  alcmaer"  of  «/pater  van 
dat  jonge  susterhoff  binnen  alcmaer",  of  //Dns  Simon 
filius  Simonis  rector  sanctimonialium  juniorum  conventus 
sitae  in  oppido  alcmarium",  of  //Dns  Simon  filius  Simonis 
de  Scagen."  —  Een  der  stukken  is  onderteekend:  uln- 
strumenta  publica  acta  sunt  alcmarie  in  anteriori  pte  (parte) 
domus  habitationis  dicti  domini  donatoris  que  fuit  in  con- 
ventu  suprascripto  "  Blijkens  de  aanzienlijke  schenkingen, 
ook  van  landerijen ,  om  en  bij  Schagen  gelegen ,  moet 
Heer  Symon  zeer  bemiddeld  zijn  geweest.  Hij  bedeelde 
ook  ruim  zijnen  neef  </Dns  Joës  Cornelij  Glock  ut  eidem 
de  titulo  prouideret  ecc[es]iastico."  In  1563  komt  die  neef 
voor  als  «vicarius  altaris  btorum  Petri  et  Pauli  aplorum 
sita  in   paro1'   ecclia  de  Scagen." 

CHR.   PHILIPPONA. 


GESLACHT   VAN   NYENRODE. 

Het  hier  volgende  geslachts-register  met  de  daarbij  mede- 
gedeelde bijzonderheden  zijn  ontleend  aan  verschillende 
stukken ,  berustende  in  het  Gemeente-archief  van  Schagen 
en  gediend  hebbendein  een  proces,  1530-34  voor  het  hof 
van  Utrecht  gevoerd ,  tusschen  Josina  van  Schagen ,  wed. 
Joost  van  Borselen  en  Willem  Turck ,  heer  tot  Neyenrode. 

1)  —  »ende  't  Weeshuys  met  het  Latijnsche  Schoole,  was  't  Jonge  Bagijn- 
Hof."  C.  v.  d,  Woude,  KroDjck  van  Alckmaar. 


422 


W 
Q 
O 
pel 

^    I 
Z     I 

£  | 

o 
< 

en 
W 


423 

a)  Gijsbrecht  //bad  drie  soene,  alle  drie  ridders,  daeroff 
die  oudste  soen  verzekert  was  aan  heere  heinricks  doch- 
ter van  Viane,  dan  alzoe  by  haestich  stierff  en  troude 
off  en  besliep  die  niet ;  die  anderde  soen  was  genoemt 
heer  Ott  van  Nyenrode  ende  nam  te  wive  die  selffde  heer 
henrickx  dochter  van  vianen,  die  zyne  doden  oudste  broe- 
der te  voeren  verzekert   wass." 

b)  Hij  was  even  als  zijn  broeder  Jan  langen  tijd  bal- 
juw van  Muyden  en  //Coste  nae  thuysge  te  bolesteijn  tot 
Maerse,  daer  hij  sterff  ende  in  den  choir  begraven  legt." 

c)  i/Ende  heeft  heer  Ghysbrecht  myt  Jan  zijnen  soene 
in  den  hielicx  voorvvairde  onder  andere  gegeuen  het  huys 
te  Velsen  myt  die  goederen  daertoe  behoorende  ende 
thiende  daerby  leggende." 

d)  «r als  oick  blyckt  vuyt  een  glas  staende  tot  Neerden 
bij  theylige  sacramentshuyss ,  welck  glas  Gijsbert  van 
Nyenrode  soen  van  Jan  van  Nyenrode  van  velsden  ge- 
geuen heeft."  Na  den  dood  van  haar  man,  die  stierf  toen 
hun  eenige  zoon  Gysbrecht  //noch  een  jong  kijndt  wass" 
begaf  zij  zich  «int  cloester  tot  Wyck  ende  als  men  haer 
professien  zoude,  soe  liet  zij  haeren  soen  Gysbert  van 
Nyenrode  van  velsden  in  die  Rolle  setten,  seggende,  soen 
om  alle  die  werlt  goet  en  zoude  ick  u  niet  willen  laten, 
mer  om  mijn  sceppers  wille  godts  almachtich  sall  ick  u 
laten  ende  hem  aansiende  en  dickwils  cussende  aen  zijn 
mondt  seyde  ick  zegge  u  ewich  adieu." 

e)  Deze  Gijsbrecht  woonde  een  tijd  #binnen  Vuytrecht 
in  zijn  huysinge  staende  tusschen  de  wittevrouwebrugge 
ende  den  plompen  toern  daer  nu  is  di  husinge  van  den 
abt  van  Oestbroeck  (een  andere  getuigen  zegt :   ydaer  nu 

die  herberge  van  Oestbroeck  is")  aldaer  hij    sterff 

Ende  worde  gevoert  tot  IJselsteyn  int  conuent  ende  aldaer 
begraven" ,  alsook  zijne  huisvrouw. 

ƒ)  // seyde  voerts  dat  heer  Aelbrechts  huysfrou 


424 

van  Scagen  Gysbrechts  dochter  van  Nyenrode  van  velsden 
in  haer  juecht  gebreck  hadde  in  haer  oer  dat  men  zeyde 
sinte  quirijns  zeer  te  wesen.  Ende  duer  oersaeck  vandien 
beloeffden  haer  vader  ende  moeder  haer  geestelick  te 
maken  ende  int  conuent  van  Zite  Cecilien  binnen  Vuytrecht 
te  brengen  alzoe  zij  deeden.  Ende  als  zij  omtrent  een  jaer 
int  voirsz.  conuent  geweest  hadde  ende  zij  gezondt  ge- 
worden wass  zoe  haelden  haer  vader  ende  moeder  haer 
daer  weder  vuijt  ende  gauen  haer  te  manne  heer  Ael- 
brecht  van  Scagen  ende  wcrde  ondertrout  in    die    buer- 

kercke "    Zij  stierf  op  denzelfden  dag  *dat  Meijster 

Dirck  vuyt  die  weer  vicarius  dess  biscops  van  Vuytrecht 
sterff. . .  .  twelck  wass  omtrent  twee  off  drie  dagen  nae 
dat  Maximilianus  die  stede  van  Vuytrecht  inne  genomen 
hadde." 

g)  Als  getuige  in  't  bovengen.  proces  komt  ook  voor : 
^Beatris  dochter  van  heinrick  van  Nyvelt  willamsz  oudt 
omtrent  tzeuentich  iare  geprofesside  joffer  int  convent  van 
die  Brigitte  binnen  Vuytrecht."  Zij  getuigde  *bij  haere 
eede  by  oerloff  van  haer  mater." 

CHR.   PHILirrOSA. 


425 


MEDEDEELINGEN 

BETREFFENDE    DE    OUDE    ST.    NICOLAUS-PAROCHIE   TE 

AMSTERDAM. 


Aangaande  pastoor  Jacob  Buijck  ,  (1578). 

Van  Buijcks  gedrukte  boeken  heeft  de  Bibl.  d.  stad 
Amsterdam  het  meerendeel ,  —  van  de  handschriften  die 
hij  bezat  slechts  vier,  als  volgt:  (Zie  Cat.  d.  bibl.  v.  Am. 
D.  III,  p    962). 

A.  (N°  24-  van  den  Catalogus  III,  p.  961):  De  vera 
ecclesia;  tractatus  in  fol°  389  pp.  dat  hij  in  Emmerik 
schijnt  geschreven  te  hebben;  voorin  schrijft  hij:  ,/causa 
fugae  meae  fuit  salus  mea ;  fugi  ne  perirem  in  scelere 
civitatis  .  .  .  ubi  constringitur  conscientia  ad  prava  jura- 
menta,  ad  traditiones,  ad  oppugnationem  Cathae  Ecclac, 
ubi  sacramentum  corporis  Chl  tam  foede  cavillatum  est . . . 
si  tuta  conscientia  licuisset  manere,  jucundius  fuisset  dul- 
citer  vivere  in  patria  quam  tot  ac  tantas  ferre  exilii  mo- 
lestias;  laboravimus,  omnem  operam  et  laborem  impendi- 
mus ;  non  voluit  (civitas)  audire  vocem  et  prophetas  Dmni. 
Deus  est  mihi  testis." 

B.  (N°  25  v.  d.  Catal.)  a.  Sermones  22  de  fide. 

b.  De  august0  Sacr0;  materia  per  totam  qua- 
dragesimam. 
Daarin    op    bladz.  165.  Sermones   de   Euchae  sacr0  per 
octav.  corporis  Christi. 

*De  quo  per  octavam  ejusdem  ven.  Sacri  anno  1578  ego 
et  Duncanus  Amsterodami  concionari  proposueramus,  que- 
madmodum  id  turn  a  nobis  et  a  nostris  sacellanis  ')e  sug- 
gestu  publicatum  erat,    sed    per   bursios  vi  satisfactionis 

1)  Waarom  hier  en  elders  bijzonder  de  aandacht  schijnt  gevraagd  te 
wordeu,   is  mij  niet  duidelijk.  G. 


426 

nostrae  in  urbem  receptos,  impeditum  est,  qui  die  26 
Maji  postridië  Trinitatis  hora  2  pomeridiana  ,  orania  apud 
nos  ex  inopinato  perturbarunt,  curiam  invaserunt,  templa 
spoliarunt,  sacras  imagines  fregeruot,  altaria  destruxerunt, 
ipsa  sacramenta  pedibus  conculearunt,  Franciscanos  et  prae- 
cipuos  e  clero  cnm  magistratu  ejecerunt  et  nihil  quod  ad 
declarandum  odium  in  Catholicam  religion.  pertinet,  omi- 
serunt  Ego  istam  mutationem  nostris  peccatis  adscriben- 
dam  non  dubito,  et  nil  verius  clicere  possum  quam  illud 
Danielis:  omnïa  quae  fecisti  nobis  Dmne,  in  verojudicio 
fecisti  .  .  .  sed  non  tam  imputo  perfidis  baereticis  quam 
36  senatoribus  tepide  catholicis;  qui  postposito  juramento 
regiae  Majestatis  et  reipublicae  praestito,  lupos  intra  cau- 
las  admiserunt  et  tam  turpem  ac  impiam  satisfactionem 
(quae  nostrae  civitatis  fuit  unica  ruina),  reclamantibus 
pastoribus  omnibusque  sinceris  civibus  invitis  cum  nequis- 
simo  tyranno  Auriano,  Dei  et  regis  hoste  manifesto,  nimis 
insipienter  pepigerunt  ob  proprii  commodi  respectum  et 
odio  in  Hispanos  :  ut  verissimum  sit  (modo  veritatem  dicere 
liceat)  civitatem  Amst.  non  victam  ab  hoste,  sed  traditam 
a  proprio  suo  magistratu ,  cui  idem  contigit  quod  Judaeis 
qui  locum  et  gentem,  Jhesum  e  medio  tollendo,  servare 
putantes,  perdiderunt.  Ad  eundem  modum  nostri  boni 
viri  resistendo  Hispanis  ,  meenden  op  't  kussen  blijven 
sitten,  sed  dum  volunt  nocere  Hispanis  seipsos  laedunt, 
et  turpissime  ejieiuntur  ab  iis  quorum  scelerato  conamini 
foedissime  se  adjunxerant  contra  Hispanos,  sine  quorum 
auxilio  velint  nolint,  fateri  debent  se  ad  pristinas  posses- 
siones  redire  non  posse.  Interim  quomodo  hujus  facti  ra- 
tiones aliquando  reddituri  sunt  coram  Deo  et  rege  ipsi 
viderint. 

Ego  numquam  consensi  consilio  et  artibus  eorum ,  quam 
ob  causam  factus  sum  illis  inimicus  verum  dicens  ac  multa 
ab  iis  passus  sum ,  maxime  ab  ipso  Duncano  collega  meo 


427 

quem,  nescio  quibus  muneribus  et  promissis  in  suam  sen- 
teiiti<<m  pertraxerant  adeo  ut  plenis  bursis  impium  jura- 
mentum  quod  prius  damnaverat  postea  pub  Ucis  scriptis  ac 
corfcionibus  approbare  non  vereretur,  magno  fastu  clamans 
omnes  qui  secus  docerent  (me  intelligens)  errare ,  pacem 
publicam  turbare  atque  ad  palinodiam  teneri.  Dici  non 
potest,  quantum  bonus  ille  vir  tune  gloriabatur  de  tam 
stupenda  doctrina:  ipse  sibi  suisque  palponibus  salvator 
Amsterodamensis  videbatur ;  ego  dicebar  patriam  propi- 
nare  haereticis  spoliandam,  eo  quod  mihi  religie  erat  im- 
pium juramentum  probare  et  bestiam  adorare,  hinc  eorum 
linguas  in  me  acui,  animos  in  me  provocavi.  Haec  causa 
fomitem  invidiae  subministravit ,  quae  ita  corda  eorum 
exarsit  ut  etiam  in  exilio  eam  Duncanus  comprimere  non 
potuit  sed  manifestis  signis  evomuit  cum  furioso  Saule  mit- 
tens  duas  lanceas,  h.  e.,  duas  virulentas  epistolas  ad 
configendum  David  cui  invidet  ob  fortitudinem,  data  decem 
mihi,  sibi  vix  milia. 

At  quam  vera  fuerit  Duncani  doctrina  nedum  ipsa  lo- 
quitur  experientia  sed  et  omnes  doctores  dicant  praesertim 
Molanus  lib.  4  de  juramento  cap.  9.  Dolendum  est  tam 
probum  et  eruditum  senem  eo  tandem  pervenisse  ut  libris 
aeditis  de  ipso  scribatur  quod  in  tramite  veritatis  respi- 
raverit  so>d  hoc  non  tam  ipsi  quam  suae  imputari  debet 
Dalilae,  h.  e.  improbissimae  et  impudentissimae  Marga- 
retae,  a  qua  totus  ita  pendebat  ut  nihil  nisi  ejus  instinctu 
et  consilio  faceret :  quam  junior  Franciscus  Sylvestschoen  ') 
(antequam  monstrum  adoraret)  vocare  solet,  Die  moeder 
die  heylighe  kereke,  cujus  authoritati  quisquis  nolebat 
obedire  dicebatur  haereticus  et  patrum  sententias  contem- 
nere  ut  mirum  non  sit ,  miseram  patriam  meam  in  prae- 
sentes  incidisse  calamitates  quam  lubet  a  longe  in  exilio 
his  elegis  salutare: 

1)  Sylvesterszoon  ? 


428 

Tradita  non  victa  est  mea  patria,  tradita  ab  illis  queis 
comniissa  salus  et  tua  vita  fuit. 

Hi  dum  nudarant   te,   plumis,    vellere,  lacte,  objecere 

feris  viscera  et  ossa  lupis, 

Impia  Duncanus  tune  juramenta  probando ,  ad  perjuran- 

dum  civibus  author  erat. 

Non  ego  te  potui  solus  defendere ;  tecum  traditus  exilii 

taedia  disco  pati. 

Interea  numquam  de  nostro   corde    recedes ,    quamque 
tibi  curam  debeo,  pastor  agam. 

Namque  gravior  doleo  non  ficto  pectore  casus,    et  de- 

ploro  tuas  cum  Daniele  vices 

Non  ego  ob  exilium  tristor,    mea  damna  raoleste  non 
fero  nam  merces  maxima  Chus   erit. 

Conqueror  objectos  crudelibus  hostibus  agnos,  defleo  te 

patriam  sic  periisse  meam. 

Supra  urbes  Batavas  quam  foelix  sola  fuisses,    te  nisi 
turba  senum  prostituisset  iners ! 

At  nunc  (quis  putet  hoc?)  furum  ac  spelunca  latronum 
es,  errorum  domus  et  daemonis  hospitium. 

Respiciat  Ch"s  te  vultu ,    quaeso,    sereno,    et  placidus 

solita  te  pietate  ju  vet. 

Daemonis  a  vinclis,  ferreoque  tyrannide  tandem  liberet 

ablato  tristia  colla  jugo. 

Porro  si  Omnipotens  Deus    pro    sua  misericordia  inco- 

lumes  nos  reducat  ad   pristina  praesepia, 

spero  favente  ejus  gratia, 

Quod  intermissum  concionandi  munus  recurrente  festo 
venerabilis  sacramenti  foelicius  et  devotius  persolvam 

his  quae  sequuntur  concionibus  ad  laudem  praepotentis 
Dei  et  ad  salutem  animarum  multarum.  Amen. 

Nu   volgt  exordium  en  begin   lae  partis  van  een  preek 

over  't  Allerh.  —  Verder  't  boek  blank. 

C.  (N°  27   van  den  Catalogus.) 

Copij.  Translaat  v.  't  2de  Testament  of  codicil  van 

Jacob  Buyck. 

In    d.    name    d.    Heeren  ...    Bij  dezen  .  .  .    instrument 


429 

zij  ...  .  openbaer,  dat  in  .  .  .  1599  .  .  .  saturdaechs  .  .  4 
Sept.  .  .  d'eerwaerdige  ende  discrete  heere  Mr  Jacob  Buyck 
canoniek  v.  Ste  Maertenskercke  binnen  Embrick  ende  pa- 
stoor v.  de  Ste  Aldegundiskercke  aldaer  onder  het  bisdom 
v.  Utrecht  beginnende  sieck  te  werden  ...  is  hv  gebleven 
bij  syn  eerste  Testament.  .  anno  xvc  91  op  2  Sept.  ge- 
maect,  daerby  voegende  in  plaatsen...  van  codicillen... 
In  den  eersten  naelatende  en  .  .  bevelende  mijnen  erffge- 
namen  .  .  .  t  catholvcke  gelove  ...  in  welck  ik  .  .  .  geboo- 
ren ,  gedoopt  en  opgevoet  ben ,  welck  ick  ook  tot  noch 
toe  .  .  voortgeleert,  voorgestaen  ende  gepredict  hebbe ; .  .  . 
bevele  ick  denselffden  Heere  ende  de  H.  Maget .  .  .  mijn 
lichaem  hetwelcke  begraeft  daert  ulieden  gelieven  sal , 
doch  in  de  kereke  die  ik  onwaerdich  gedient  hebbe  ...  en 
bidde  dat  alle  die  Vicarissen  ende  priesters  v.  dese  kereke 
terstont  nae  dat  mijn  ziele  uijt  mijn  lichaem  verscheyden 
sal  sijn,  vyff  daegen  achtereenvolgende  voor  myn  zijele 
het  sacrif.  d.  Missen  .  .  doen,  maekende  .  .  een  igelyck 
van  heurluyden  een  daelder,  de  kereke  v.  Sl  Aldegunde 
maecke  ick  2  engelschen  Rosenobels  .  . . ,  voorts  . . .  mijn. . . 
Bisschop  v.  Utrecht  zulex  als  mijn  eerste  testament  mede- 
brengt, de  voors.  kereke  v.  Sl  Marten  legatere  ick  alsulcke 
16  dalers  als  heer  Coenraet  hardenburch  z.  g.  mijn  schul- 
dich  is,  heer  Engelbert  van  hoen  schelde  ick  alle  de  schuit 
quijt .  .  . ,  van  gelycken  schelde  ick  .  .  .  quijt  alle  de  schul- 
den .  .  die  ick  in  dese  stede  ende  in  't  dorp  van  V .  .  . 
selt  uijtstaende  hebbe,  uytgenomen  de  schuit  v.  vruchten 
deses  jaers  van  myn  prose,  die  mij  't  capittel  moet  betalen  . . 
Voorts  legatere  ick  .  .  myn  vader  Cornelis  Buyck  zeeckere 
goude  penningen  die  ick  .  .  onder  die  .  .  bewaeringe  van 
Wessel  Cornelisz.  bestelt  hebbe  .  .  . ;  mijnen  broeders  ende 
susters  ofte  derselver  dochteren  ende  zoonen  bij  staecken, 
in  heure  plaetsen  elck  hondert  carolus  guldens  .  .  .  mijn 
moye  Margriet  ende  d'eerbare  weduwe  Gerritjen    Jansdr 


430 

van  Zanten  elck  50  gelijcke  guldens,...  d'eerw.  heere 
Hendrick  Cuijck  Bisschop  tot  Rormundt  mijn  aerde  kas 
mettet  silveren  Lidt  ende  mijn  dagelycxe  silveren  lepele 
(volgen  2  regels  doorgehaald)  ende  2  beelden  op  doeck 
geschildert  door  Dirck  Varent,  't  eene  wesende  de  h.  M. 
Maria,  't  ander  S'  Joseph  ....  Heer  barnart  ^ouwerman 
deken  2  engelsche  rosenobels  ....  heer  Jan  heutingen  25 
carol.  guld.  .  .  .  den  eerw.  pater  Hasius,  rector  van  de 
Jesuiten  12  malderen  rogs  ...  bij  hem  onder  de  Jesui- 
ten  en  de  arme  studenten  .  .  .  uyt  te  delen ,  ende  't  beelde 
door  Quintin  van  Leuven  geschildert  wesende  die  heylige 
Koningen,  ende  't  beelde  door  Lucas  van  Levden  geschil- 
dert, wesende  sint  Johannes  Bapt.  .  .  Item  den  susteren 
van  Sinte  Ceciliën  in  't  cleyne  convent  tot  Calcar  ^\  jti' 
engelsche  rosenobels;  ende  't  beelde ^van  't  crucefix  door 
Jan  Adriaens  geschildert,  Item.  .  den  eersame  mijne  lieve 
heeren  ende  neven  Wessel  ende  Claes  Corneliszoonen  dese 
beelden  .  .  . ,  den  voors.  Claes  2  beelden  op  doek  geschil- 
dert ,  't  eene  wesende  een  Ecce  homo  door  Lambert  van 
Horst,  't  ander  een  crucifix  door  Jacob  Hofflack,  beijde 
van  Amersfoort,  ende  den  voornoemden  Wessel  het  groote 
beelt  van  de  heylighe  Maget  Maria ....  door  Jan  Corn. 
van  Amstelredam  geschildert,  mitsgaders  een  iegelyck  van 
heur  beijde  een  engelsche  rosenobel .  .  ende  daerenboven 
aen  elcx  dochtere  Marritgen  ende  Achtgen  elck  een  gou- 
den engel mijn  dienstmaecht  Lutgert  tien  dalers  eens 

met  mijn  huyck,  Barent  pietersz  mijn  coster  van  dese 
kercke  thien  dalers  eens,  het  Weeshuys  tot  Embrick 
twintig  dalers  ende  't  Gasthuis  een  engelsche  Rosenobel 
eens,  den  crucebroeders  twee  engelsche  rosenobles  eens. 
mijn  Librije  met  alle  mijne  boeken,  beveel  ick  gehee- 
lijcken...  mijn  broeder  Hendrick  ')  totter  tijd  dat  hij  de 

1)  Bijdrag.  v.  d.  Gesch.   v.  h.  Bisd.  Haarl.  Dl.  I,  p.   104  staat  Hendrik 


431 

selve  tot  het  gebruyck  van  imandt  van    ons    bloedt    die 
Catholyck  is,  ofte  tot  een  ander  catholyck  gebruijck  be- 
kert1), Voorts  alle  mynen  anderen  goederen.,  late  ick  , 
omme  onder  myn  vader,    broeders    en  susters  .  .  gedeelt 
te  werden,  uytgeseyt  een  geschildert  crucefix  .  .  op  myn 
slaepcamer  hangende,  twelck  ick  begere  dat  op  myn  graff- 
stede  benevens  het  graffschrift  dat  ick  sellfs  gemaect  hebbe 
opgehangen  zal  werden ;  item  legatere  noch  den  schrijver 
van  dit  testament  Jacob  Cochem  een  engelsche  rosenobel, 
stellende  voort  van  dii  ende    myn  voorgaende    testament 
tot . . .  executeurs  heer  Jan  Huybertsz  ,  vicaris  v.  Sl  Alde- 
gundeskercke  alhier,    heer  Wessel  Licenciaat  ende  Claes 
Cornelisz.  broeders,  ende  Willem  Boirsteller  alias  Roitz 
wijier,    schepen  tot  Embrick  . . .   van  alle  twtlcke  . . .  be 
gerende  die...    Testateur  hen  van  mij    notaris  gemaeck 
te  werden  een  oft  meer  openbare  instrumenten  ...  en  de 
selve  by  sijn  voorgaende  Testamente  gevoecht  te  werden 

Aldus  gedaen  binnen  Embrick...  in  't  bywesen  van 
de  geleerde,  eersaeme  ende  discrete  mannen  heere  Wessel 
ende  Claes  Cornelisz.,  Arnolt  van  Lintelo,  Dirck  Papst 
ende  Barend  Pietersz  ,  coster. 

Ende  also  ick  Jacobus  Cochemius,  notarius  ...  en  schrij- 
ver van  het  aertsdiakenschap  tot  Embrick  over  de  maec- 
kinge  van  dit  Testament . . .  present  ben  geweest,. . .  hebbe 
ick  dit . . .  instrument  daervan  gemaect. . . . 

Accordeert  mette  principale  codicille  we- 
sende  geschreven  in  de  Larynsche  tale 
ende  by  den  voors  notaris  met  dit  uijt- 
staende  teecken  becrachtiget.  By  my  onder- 
geschr desen  xvi  Oct.  xve  99. 

1     Deus     mihi     spes.     |  (get  )        COCHEMIUS. 

Notar.  public. 

B.  vermeld  als  Kathol.  en  groothandelaar ;  en  hun  broeder  Joost  als  wak- 
kere oud-Burgemeester,  met  gedicht  v.  Vondel. 
1)  zich  bekeert  tot   ...  . 


432 

Dit  stuk  komt  overeen  met  het  origeneele,  voorhanden 
in  het  gravelijk  archief  van  Horstmaer  en  van  Ahnys 
gezegd  Nahuys,  in  't  bezit  van  den  ondergeteekende 

Utrecht,  9  W  1358.  (was  geteek.)  Graaf  Nahuys. 

Op  dit  document  staat  aangeteekend : 

Jac.  Buyck  (zoo  redeneert  de  Cataloog  d.  stads- bibl. 
Deel  III,  p.  964  noot)  «leefde  nog  in  1602,  want  de 
Spaansche  Bijbel  v.  Cypr.  de  Valera  op  de  bibl.  aan- 
wezig draagt  nog  zijn   stempel." 

D.  (N°  26  v.  d.  Catalog.  d.Bibl  )  /-/Catalogus  librorum" 
namentlijk  van  Buyck  ;  aan  het  hoofd  daarvan  schrijft  hij : 

Usserat  haereticus  cunctos ,   mea  gaudia ,  libros 
Reddidit  at  numero  hos  uberiore  Deus. 

Dat  dit  niet  geheel  waar  is,  blijkt  uit  de  noot  op  boek 
N°  19,  letter  B.-Breviarium  Romanum  :  u Una  pars  periit 
in  devastatione  ecclesiae  nostrae." 

Op  de :  Hieronymi  Opera  is  genoteerd:  vEmpta  (niet  zoo- 
als  overal:  eim')  Embricae  tempore  exilii  1580...  integro 
anno  gratis  pro  iis  servivi  in  templo  Stae  Aldegundis." 

Sub  letter  M.  4  lees  ik  :  Margarita  Evangelica,  in  Duijts, 
cum  iniqua  censura  Dmni  Duncani ,  et  pris  Francisci  , 
ipsorum  calamo  scripta  :  Liber  est  mihi  missus  Embricam 
ex  Hollandia.  (Niet  op  de  stads- biblioth.). 

L.    GOMPERTZ    1877. 


-OOOggoO»»- 


433 


BOUWSTOFFEN  VOOR  DE  KERKELIJKE  GESCHIEDENIS 

VAN 

VERSCHILLENDE    PAROCHIEN   TITANS    BEHOOREXDE 

TOT     HET 

BISDOM   VAN   HAARLEM. 

(Vervolg  van  blz.   255,     VIII,te  Deel.) 


Bericht  wegens  de  weinige  aanwezige  Roomschen  te  Hendriks- 
ambacht,  Pietershoek  en  Stohcyk.  —  2  Jan.   164-3. 

Edel-Moge  Heeren.  —  Tot  antwoort  van  de  missive  van 
UEd.-Moge  in  date  den  24  deser  maent  sullen  UEdel- 
Moge  gelieven  te  verstaen;  dat  ick  onder  myn  jurisdictie, 
Godt  danck ,  van  geen  vergaderinge  van  Papisten  off  Paus- 
gesinden  heb  vernomen.  Kenne  voorts  maer  een  tot  Pie- 
tershoek en  een  in  Hendricks-ambacht,  die  alsoo  gesint 
sijn.  Ende  dan  verder  onderricht  van  twee  off  drie  tot 
Stolwyck  residerende.  Sulcx  dat  ick  den  deurwaerder  soo- 
veel  placcaten,  als  anders  behouve  soude  totte  publicatie, 
niet  hebbe  afgevorderd:  dat  om  redenen  boven  verhaald 
onnoodio;h  is. 

Edel  Moge  etc.  Pieter  de  Rooyel. 

In  Dordrecht,  2  Jan.   1643. 

De  baljuw  van   Opmeer  aan  het  Hof  over  de  Room- 
schen. —   7  Febr.   1643. 

Edel-Moge  Heeren.  —  Achtervolgende  Uwe  Ed.-Moge 
placate,  van  date  den  xviiien  Dec.  A°  1642  lestleden  jegens 
de  Pausgesinden  geëmaneert,  mij  door  een  deurwaarder 
van  UEd.-Moge  ter  hand  gestelt,  ende  den  last  van  Uw 
Ed.-Moge  mij  by  denselven  placate  bevolen,    soo    hebbe 

Bijdragen  Gesch.  Bisd.  v.  Haarlem.  VIII'  Deel.  28 


434 

ick  ondergeschreven  bailliu  ende  schoudt  der  heerlyckheyt 
van  Opmeer  den  innehouden  van  denselve  placate  opten 
5  Jan.  A°  1643  daeraenvolgende  van  den  raedthuyse  al- 
daer,  ter  presentie  van  burgemeesteren  ende  schepenen  der 
voors,  heerlyckheyt  van  Opmeer  nae  voorgaende  clockege- 
slach,  openbaerlyck  en  doen  publiceeren  ende  affkondigen. 
Ende  noch  een  gelycke  placcaet  doen  affigeren  ende  aen- 
slaen  ter  plaetse ,  daer  wij  gewoon  zijn  zulex  te  doen  ; 
ten  eijnde,  opdat  eenen  ijegelycken  hem  naer  den  inne- 
houden van  dien  zal  hebben  te  reguleren.  Ende  zal  voorts 
zorge  dragen  ende  alle  behoirlycke  naersticheijt  doen ,  dat 
voors.  placcaet  alhier  werde  geobserveert  ende  onderhou- 
den als  naer  behooren. 

Hiermede  etc.  M.  J.  van  Bywaert. 


Informatie  genomen  by  den  Heere  bailliu  van  Gouda, 
aangaande  Mr  Pieter  van  Purmerent ,  roomsch  pries- 
ter te  Gouda.  —  11   Jun.  1643. 

Frans  Symonsz,  Goesul ,  's  Heeren  dienaer,  verclaert  op 
den  eet  bij  hem  aen  de  stadt  gedaen ,  waerachtich  te  zyn :. 
dat  hy  op  Palmsonnedach  voorleden  met  den  Heere  bailliu 
gegaen  is  naer  de  huysinge  van  Mr  Pieter  van  Purmerent 
ende  aldaer  omtrent  gecomen  zynde,  dat  hem  denzelve 
H'  bailliu  als  doen  belaste  aen  de  huysinge  van  den  voorn. 
Purmerent  te  cloppen,  gelyck  hij  dienvolgende  tot  drije 
verscheyde  reijsen  ende  poosen  wel  harder  aengeclopt 
hebbende,  ej'ntelyck  seecker  cloppe ,  aen  de  deure  geco- 
men is ,  omme  die  te  openen  soo  't  scheen ,  haer  geke- 
tende alsoff  de  sleutel  in  het  slot  verdraeijt  was,  zulx 
dat  sy  eenen  geruimen  tijdt  naer  het  cloppen  voor  de 
deure  mogten  blyven  staen,  Doch  eyntelijck  ingelaeten 
wesende,  is  den  gemelden  bailliu  ende  hij  getuyge  den 
gang  innegegaen ,  al  wanneer  hij  gesien  heeft :  dat  vier  offt 


435 

vijff  vrouwspersonen  den  gangdeur  uyt  de  kerck ,  daer 
sij  haer  dienst,  plegen  naer  achteren  toe  op  de  plaetse 
geloopen  zijn  ende  hij  getuige  gevolcht  zijnde,  gesien 
heeft  dat  seeckere  deur  onder  de  galerije,  daer  deselve 
vrouwspersonen  doorgeloopen  waeren ,  toegesloten  wierde 
ende  wederomme  van  daer  naer  vooren  in  de  plaetse  daer 
haer  kercke  houden,  gegaen  wesende,  aldaer  gesien  heeft 
dat  den  outaer  opgeschickt  was,  datter  eenige  preeck- 
stoelen  onordentelijck  om  verre  lagen  ende  eenighe  ston- 
den alsmede  verscheyde  bouckjens ,  stooven  ende  banck- 
jens,  mitsgaders  muylen  ende  dat  het  vijer  oock  uyt  de 
testen  over  de  vloer  lach.  Soo  waerlyck  moet  haerlieden 
Godt  almachtich  helpen, 

HoPCOOPERS  [1643]. 

Ende  verclare  ick  ondergeschreven  insgelycx  de  boven- 
staende  verclaringe  in  alle  zynen  deelen  alzoo  waerachtigh 
te  zijn.  Ende  noch  zoo  veel  meer  dat  ten  tyde  de  vier 
a  vyff  vrouwspersonen  uyt  de  plaets ,  daer  zy  haere  ver- 
gaderinge  houden,  quamen  loopen,  ick  Mr  Pieter  van 
Purmerent  hebbe  affgevraecht,  hoeveel  volcs  zij  in  huis 
waren  ende  by  den  anderen  inwoonden;  die  daerop  ant- 
woorder met  ons  vieren;  als  wanneer  zij  behalven  de  vier 
a  vyff  vrouwspersonen ,  hiervooren  verhaelt ,  zy  noch  met 
haer  vieren  by  den  anderen  stonden. 
Actum  den  13  Jun.   1643. 

Jan  de  Wolff. 

Extract  uyt  de  civile  rolle  van  den  Heere   bailliu  der 
stede  van  der  Goude.  —  April-Jun.  1643. 

Den  officier  eyscher  contra  Mr  Pieter  van  Purmerent, 
waereltlyck  priester,  gedaechden  ter  saken  hy  hem  nyet 
en  heeft  ontsien,  maer  stoutelyck  vervordert  Sonnedach 
den  29  der  voorleden  maent  Martii  des  morgens  tusschen 


436 

seven  ende  acht  uyren  t'  synen  huyse  te  houden  ofte  te 
laten  houden  conventiculen  ofte  vergaderinge  van  de 
Roomsgesinde,  contrarie  de  placcaten  van  de  Hoog-Moge 
Heeren  Staten-generael  der  Vereenigde  Nederlanden,  daer 
jegens  geëmaneert,  soo  concludeert  hy  eyscher  dat  de 
voornoemde  gedaechde  over  't  gunt  voors.  staet  sal  wer- 
den gecondemneert  in  eene  boete  van  200  gls.  conform 
de  voren  verhaelde  placcaten;  gereserveert  syns  eyschers 
vordere  actie,  soo  op  ende  jegens  de  personen  t'  sijns 
gedaechdens  huysinge  alsdoen  geweest  synde,  ende  hy 
eyscher  alsnoch  geen  kennisse  van  is  hebbende,  als  anders 
tot  condemnatie  ende  bij  provisie  tot  namptissement  cum 
expensis. 

Copie  uijten  eysch. 

Actum  den  x  April   1643;  presenten  als  in  'tboeck. 

Idem  eyscher,  so  Mr  Pieter  van  Purmerent  gedaechde 
omme  te  antwoorden. 

Den  gedaechde  seijt  de  middelen  van  den  eysch  wel 
expresselyck  t'  ontkennen ,  concludeert  oversulcx  ten  fine 
van  nijet  ontfankelyck  ende  bij  ordine  tot  absolutie,  cum 
expensis. 

Den  eyscher  persisteert  voor  replyck  als  by  eysch. 

Den  gedaechden  voor  enplyck. 

Actum  den  xxii  April  1643,  presenten  als  in 't  bouck. 

Idem  eyscher,  so  Mr  Pieter  van  Purmerent,  waerent- 
lyck  priester,  gedaechde  omme  te  dienen  van  productie. 

Den  eijscher  leijt  over  't  placcaet  van  Haar  Hoog-Moge 
Heeren  Staten-generael  tegens  't  houden  van  de  papisten- 
conventiculen  ende  vergaderingen  geëmaneert. 

Ende  in  plaetse  van  vordere  productie,  seijt  ten  tijde 
als  in  den  eysch  geroert ,  aen  de  de  huijsinge  van  Mr  Pie- 
ter van  Purmerent  [alsoo  hy  geen  belle  en  hadde  tot 
dryemalen  aen  de  ringe  wel  harde  ende  distinctelyck  met 


437 

behoorlycke  intervallen  te  hebben  laeten  cloppen  ;  dat 
alsdoen  op  het  laetste  cloppen  seeckere  vroupersoon  haer 
houdende  off  de  sleutel  in  het  slot  was  verdraeyt,  hem 
eyscher  noch  lange  voor  de  deur  heeft  houden  staen  ; 
zeyt  verders  dat  hy  ten  laetsten  ingelaten  synde ,  vier  a 
vyff  vreemde  vrouspersonen ,  soo  hij  in  den  gangh  quam 
uyt  de  plaets  daer  sy  haer  affgoderije  plegen ,  heeft  sien 
comen  loopen  naer  de  plaets  ;  als  wanneer  hy  eyscher 
gesien  heeft  dat  de  vóór  verhaelde  vrouspersonen  door 
seeckere  deur  die  aen  de  slincker  handt  aldaer  onder  de 
gaelderye  is  in  de  heyninghe  sijn  gelopen  op  een  anders 
erft0,  als  wanneer  de  voors,  deure  weder  gesloten  synde, 
hy  binnen  gecomen  synde  in  de  voor  verhaelde  plaets  den 
autaer  opgeschikt,  eenighe  muilen,  boeken,  stoven,  voet- 
banckges ,  preeckstoelen  seer  onordentelyck  op  den  vloer 
heeft  vinden  leggen.  Refereert  hem  wyders  tot  de  vercla- 
ringe  van  Franchoijs  Symonsz.  synen  dienaer,  die  alles  mede 
heeft  gesien  ende  hem  eijscher  van  achteren  is  gevolcht. 

Is  eyscher  dies  niettegenstaende ,  indien  den  gedaechden 
in  persoon  by  eede  wil  verclaeren ,  ten  tyde  in  den  eysch 
geroert  geen  verboden  vergaderinghe  ofte  conventicule 
t'  sijnen  huijse  by  hem  off  yemant  anders  directelijck  off 
indirectelijcken  is  gehouden ,  te  vreden  van  sijnen  eysch 
te  desisteeren  ende  de  costen  van  den  gedaechden  te  re- 
funderen. 

Voor  den  gedaechden  copie. 

Actum  den  ivcu  Meije  1643,  presenten  als  in  't  bouck. 

Den  officier  eyscher,  so  Mr  Pieter  van  Purmerent, 
waerentlyck  priester  gedaeghde ,  omme  alsnoch  te  dienen 
van  productie. 

Partijen  hinc  inde  renunchieren  van  productie. 

Actum  den  xveu  Meije  1643,  present  als  in  't  bouck. 

Den  officier  eyscher,  so  Mr  Pieter  van  Purmerent, 
waerentlyck  priester  gedaeghde  om  sententie  te  aenhooren. 


438 

Schepenen  alvorens  te  sententieren,  houden  de  saecken 
in  advys  van  rechtsgeleerden  ende  ordonneren  tot  dien 
eijnde  partijen  hare  dingtalen,  stucken  ende  munimenten 
gefurneert  elcx  in  een  sack  over  te  leveren  ende  elcx  in 
te  leggen  drye  gls. 

Actnm  den  iii  Jun.  164-3,  present  als  in  't  bouck. 

G.  PIopcoopers  xi/6  1643. 

Extract  uijt  de    civile  rolle  van  den  Heer  e  bailliu  der 
stede  van  der  Goude.  —  19  Jul.  1643. 

Den  officier  eyscher  contra  Mr  Pieter  van  Purmerent, 
gedaeghden  om  sententie  t'  aenhooren. 

Schepenen,  partije  gehoort,  mitsgaders  gesien  't  advys 
van  rechtsgeleerden  ende  op  alles  geleth  hebbende ,  mits 
den  gedaechden  met  eede  verclarende :  dat  hij  ten  tyde 
in  den  eysch  geroert ,  geen  verboden  vergaderinge  ofte 
conventiculen  t'  synen  huyse  directelyck  ofte  indirectelyck 
en  heeft  gehouden  ofte  bij  anderen  doen  houden ;  ontseg- 
gen  den  eyscher  sijnen  eysch  ende  conclusie  op  ende  je- 
gens den  gedaechden  gedaen  ende  genomen.  Ende  con- 
demneeren  den  eyscher  in  de  costen  van  den  processe 
tot  taxatie  ende  moderatie  van  schepenen.  'Ende  in  cas 
van  refuijs  ofte  weygeringe  van  denselven  eedt,  condem- 
neren  den  gedaeghden  in  een  boete  van  200  gis.  mits- 
gaders in  de  costen  van  den  processe  tot  heurluyder 
taxatie  ende  moderatie. 

Actum  den  xix  Jul.  1643.  Hopcoopers. 

Bericht  wegens  de  zaak  van  Mr  Pieter  van  Purmerent. 
—  20  Jul.   1643. 

Edel-Moge  Heeren.  —  lek  soude  Uwer  Ed.-Moge  mis- 
sive op  behoorlycken  tydt  ende  sulex  binnen  drije  dagen 
hebben  beantwoordt ;   ten  ware  ick  voor  eenigen  tydt  uyt 


439 

de  stadt  ware  geweest  ende  eerst  vrydach  nu  voorleden 
des  avonts  laet  thuys  gecomen ,  zullen  dan  UEdel-Moge 
voor  rescriptie  gelyeven  te  verstaen  ende  uyt  d'informa- 
tien,  soo  van  mijnen  diender  als  oock  rayne  nevensgaende 
verclaringe  connen  sijen:  hoe  ick  uyt  oorsaecke  van  't  hou- 
den van  de  papiste  vergaederinge ,  waervan  ick  seeckere 
kennisse  hadde  becomen  ,  ten  huyse  van  Mr  Pyeter  van 
Purmerent,  waereltlyck  pryester ,  genootsaeckt  sij  geweest, 
proces  te  sustineren  jegens  den  voorn.  Purmerent ,  in 
welcke  saecke  [naer  voorgaende  advijs  van  rechtsgeleerde] 
op  de  presentatie  van  eede  by  mij  aen  deselve  gedaen , 
soo  is  geprocedeert ,  dat  denselve  is  gecondemneert  den 
eedt  te  doen  ofte  betaelen  de  boete  van  200  gis.  by  my 
geeyscht  volgens  de  condemnatie  hyernevens  gaende.  Ende 
akoo  UEdel-Moge  uyt  de  overgesondene  stucken  sullen 
de  ware  gelegentheyt  van  der  saecke  connen  sijen  en  derve 
deselve  met  langer  verhael  nyet  moeyelyck  vallen. 

Vertrouwende  dan  UEdel-Moge  intentie  te  hebben  naer- 
gecoinen,  hope  die  saecke  sulcx  by  UEdel-Moge  te  sullen 
werden  opgenomen ,  dat  de  versochte  provisie  met  sur- 
cheantie  van  executie  sal  werden  ontseyt  ende  ick  gead- 
mitteert  de  sententie  van  schepenen  van  der  Goude  ter 
executie  te  moeren  leggen  ende  wederomme  sendende  de 
voorschreve  requeste. 

Edel-Mogc  Heeren  etc. 

Uwer  EdelMog0  gansch  onderdanighe  dienaer, 

VAN    DER    WOLFF. 


Aen    de  Edel- Mogende  Heeren    de    president  ende  raeden 
van  den  Hove  van  Hollant.  —  13  Julij   1644. 

Vertoonen  eerbiedelyck  burgemeesters  en  regeerders 
der  stede  Weesp,  dat  bij  eenige  van  haere  ingesetenen 
weesende   van  de  Roomsche  gesintheijt,  doch  van  de  ge- 


440 

qualificeerste  van  haere  stadt  aen  hen  vertoonders  ge- 
claecht  is ,  dat  de  Hr  drossaert  ende  bailliu  van  Gooilant 
ende  hooftofficier  mede  van  Weesp  [ter  oorsaecke  van 
't  aenschrijven  van  UEd.-Mogden  aen  sijne  Edelheijt  ge- 
daen,  omme  tot  weeringe  van  de  groote  conventiculen 
van  die  van  de  voors.  gesintheijt,  toe  te  sluyten  de  kercken 
ofte  capellen,  daertoe  publijckelyck  geprepareert]  mede 
in  haere  particuliere  huysen  hadden  toegesloten  ende  ver- 
seegelt  soe  eenige  kleine  plaetsen  by  een  van  henlieden 
tot  sijn  particulier  devotie  geprepareert,  als  by  andere 
eenige  camers,  alwaer  die  int  particulier  met  haer  huys- 
gesin  mits  defect  van  andere  gelegentheyt  haere  devotie 
by  occasie  wel  plegen,  maer  die  wederomme  oock  ander- 
sints  by  haer  tot  haer  gerieft  moeten  werden  gebruyckt, 
daervan  sy  nu  de  facto  waeren  gedepossesseert  ende  daerby 
grootelycx  geinteresseert.  Ende  alsoo  de  vertoonders  wel 
vertrouwen  't  selve  te  geschieden  buyten  de  intentie  van 
UEd.-Mogen  ende  daeromme  wel  souden  geresolveert  ge- 
weest syn,  tot  voorstant  van  de  voors.  haere  ingesetenen 
de  voors.  plaetsen  wederomme  te  openen,  hebben  even- 
wel daerinne  niet  willen  treden  sonder  UEd.-Mon;  't  selve 
bekent  te  maecken  off  de  intentie  van  UEd.-Moge  anders 
soude  mogen  sijn  ofte  verder  te  gaen,  't  selve  aen  hen 
vertoonders  by  missive  souden  gelieve  bekent  te  maecken. 
Dit  doende 

C.  van  Ravesteyn. 
1641  TV 

Verbeurdverklaringen  tegen  de  Roomschen  van    Texel. 
IX  Nov.   1646. 

Dirck  van  der  Does ,  bailliu  van  de  eilanden  van  Texel 
impetrant  van  beslooten  missive  ende  gerequireerden  mits- 
gaders den  procureur  generael  van  desen  Hove,  uytten 
namen  ende  van  wegen  de  hooge  Overheijt  ende  GraerYe- 


441 

lykheyt  van  Hollandt,  hera  voegende  metten  voors.  im- 
petrant. 

Contra  Claes  Claessen,  out- burgermeester,  Jacob  Reyer- 
sen,  out- weesmeester ,  Jacob  Janse,  out-schepen  van  Texel 
ende  Pieter  Jacobsen  Copges,  poldermeester  aldaer  ge- 
daechdens  en  requiranten. 

'T  Hoft'  gehoort  't  rapport  van  den  commissaris  etc. 
doende  recht,  verclaert,  verbeurt  vervallen  ende  gecon- 
fisqueert  te  sijn  seecker  huys  ende  erve,  gelegen  in  de 
Walenstraet,  noch  een  koeijweij  van  Marritgen  Jan  Gomes, 
groot  twee  hondert  ende  een  half,  verhuyrt  aen  Claes 
Claesen,  noch  een  vecken  [?]  kooch,  groot  twee  hondt,  ver- 
huyrt aen  Willem  Willemsz. ,  nogh  twee  stucken  landts 
in  den  ban  van  Schagen  gebruyckt  by  Cornelis  Janssen 
Fesselaers;  nogh  de  somma  van  driehondert  gulden,  ge- 
sprooten  van  seeckere  loochie  [?] ,  groot  drie  hondt ;  nogh 
vier  sneesen  landts,  groot  twee  hondt,  gelegen  op  de 
Hall ,  verhuyrt  aen  Pieter  Teunissen  ende  Lubbert  Ten- 
nissen ;  noch  een  boomcoochgie  [?] ,  groot  drie  hondt,  gele- 
gen by  de  nieuwe  haven,  verhuyrt  aen  Allert  Dircxsen  ; 
noch  de  sorume  van  drie  hondert  vyftigh  guldens  capitaels 
gecoomen  van  Neel  Hertgies,  huysvrouw  van  Symon  Jansz. 
Gomes;  noch  twee  hondert  guldens  gecoomen  van  Marit- 
gen  Gerris  ende  haer  dochters;  noch  een  huijs  ende  erve 
gelegen  in  de  Molenstraet ,  nevens  capiteijn  Byeloff;  noch 
een  huijs  ende  erve,  hercomen  van  Anna  Pieters,  huys- 
vrouwe  was  van  Arijan  Pietersz,  in  de  Molenstraet ;  noch 
een  preekhuijs  ofte  kerckhuys,  gecocht  by  Pieter  Claessen 
ende  Cornelis  Lubberds  ende  van  (?)  IJssele  Claesdhr. ; 
noch  het  half  ofte  achterhuijs  van  Aef  Cornelisz.  in  de 
Cooch  ende  eyntelyck  noch  een  bespreek  [?]  van  hondert 
vyftig  guldens,  berustende  onder  Vrouwe  Lambert,  alles 
breder  by  den  vervalle  in  desen  getrouw  gespeciiiceert ; 
condemneert    wyders    de    voorn.    Claes    Claessen.    Jacob 


442 

Reijers  ende  Jacob  Jansen  Schagen,  alle  wonende  op  Texel 
ende  mede  gedaechdens  in  desen  als  het  bewint  adminis- 
tratie ontfangende,  uytgeven  van  de  voors.  goederen, 
mitsgaders  de  collecte  der  pausgesinden  aldaer  gehadt 
hebben,  ijder  in  een  somma  van  200  gl. ,  alles  te  appli- 
ceren  in  conformité  van  de  placcaten,  te  weten  d'eene 
helft  ten  behoeve  van  den  aanbrenger  ende  de  wederhelft 
ten  behoeve  van  den  officier,  interdiceert  vorders  de  ge- 
daechdens sodanige  collecten ,  administratie  ende  bewint 
van  diergel ycken  goederen  meer  te  aenvaerden  ofte  onder- 
winden op  peijne  van  swaerder  straffe.  Ontseijt  den  impe- 
trant  synen  verderen  eysch  ende  conclusie  in  desen  ge- 
daen  ende  genoomen,  condemneert  niettemin  de  gedaech- 
dens in  de  coste  van  dese  processen  tot  taxatie.  Act. 
Actum  ix  Nov.   1646, 

Dictum  Claes  Claessen,  out-burgermr,  Jacob  Reyersz. 
out-weesmr,  Jacob  Janssen  Schagen,  out-schepen 
van  Texel  ende  Pieter  Jacobsz.  Kopges,  poldermr 
aldaer  geeyschers  ende  requiranten. 

Contra  Dirck  van  der  Does,  baljuw  van  de  eylau- 
clen  van  Texel  etc. 

Over  het  vergrooten  van  een  Roomseh  kerkhuis  te  Wor- 
merveer  en  de  nederzetting  van  een  priester  in  't  westeind 
van  Saerdam.   —    1    Jul.   1651. 
Den  29  Juny  is  op  de  requesten  van  den  kerckenraedt 
van  Wormerveer  goetgevonden  :  dat  men  den  bailliuw  van 
Belois,    als   deselve   plaetse  onder  syne  jurisdictie  beho- 
rende, soude  aenschryven,  dat  hy  hem  geinformeert  heb- 
bende op  het  vergrooten  van  seecker  huijs,    ten    dienste 
van  de  Papisten;  ende  dat  de  geruchten  liepen,  dat  het 
voor  een  priester  alsoo  besorcht  wiert,    den  Hove  soude 
onderrechten  van  de  waere  gelegentheijt  van   dien    ende 
middelertyt  de  vergrotinge  ende  verdere  opbouwinge  be- 


443 

letten.  Alsmede  redenen  geven,  waerom  hij  weynigen  tyt 
geleden  een  priester  hadden  laten  invoeren  aen  de  west- 
zyde  van  Saerdam,  daer  der  noyt  een  te  voren  geweest 
en  was.  Ende  't  selve  gesien  op  alles  verder  geordonneert 
te  werden  als  na  behooren. 

Op  den  vi  Oct.  binnen  ontboden  synde  den  balliuw  van 
Beloys  is  hem  afgevraeght,  waeromme  hy  het  paepsche 
lmijs  tot  Wormerveer  niet  en  heeft  afgebroocken,  is  hem 
na  eenige  frivole  excussen,  belast  daermede  sonder  uytstel 
voor  te  varen  ende  den  Hove  te  rescribeeren .  wat  daer- 
inne  by  hem  sal  weesen  gedaen. 

Ende  hem  is  aengeseyt  dat  men  de  regeerders  van 
Wormerveer  sal  belasten  hem  in  het  demolieeren  van  het 
paepsche  gebouw  met  hare  tegenwoordigheyt  te  assisteren. 

(f5  nis). 

Edele  Mogende  Heeren.  [aan  het  Hof.] 

Myne  Heeren  ,  achtervolghende  Uwe  Ed.-Mo.  ordre  van 
den  sesden  deser  maent  Oclober ,  hebbe  ick  my  op  den 
thienden  derselver  getransporteert  tot  Wormerveer  ende 
het  resterende  achterste  gedeelte  van  het  nieuw  gebouwde 
huys  der  Papisten  geheel  ende  al  doen  demolieeren  ende 
affbreecken,  sulcx  dat  van  hetselve  gantsch  niet  en  is 
blyven  staen.  Ende  wat  aengaet  de  gasthuysmeesters  van 
Wyck-op-Zee,  hebben  voor  als  noch  geen  andere  dienst- 
meyt  van  de  gereformeerde  Religie  het  gasthuys  aldaer 
connen  bekomen  ,  niettegenstaende  veel  moeijten  ende  deb- 
voyren  by  henluijden  daeromme  sijn  aengewent,  soodat 
de  papiste  dienstmeyt  hetselve  gasthuijs  over  dach  noch 
is  bedienende  ende  by  nacht  thuys  gaet  slapen,  sooals 
by  Willem  Symonsz.  sy  is  aengedient ,  die  mij  verclaerde 
't  selve  te  hebben  geconsenteert  ende  toegestaen. 

Beverwyk,  20  Oct.  1651.  J.  van  Myekop. 


444 

Bericht  aangaande  een'  priester  residerende  te  Hilversum, 
5  Sept.  1651. 

Edele  Mogende  Heeren.  [aan  het  Hof] 

lek  hebbe  .ontfangen  UE  -Mo.  missive  van  30  Augt. 
daer  by  deselve  versoecken,  onderrecht  te  worden  van  de 
gelegentheyt  der  papen,  residerende  tot  Hil versom  ende 
Bussum,  dient  tot  antwoordt,  dat  by  myne  kennisse,  geen 
paep  tot  Bussum,  maer  een  tot  Hilversom  is;  synde  de- 
selve van  Amsterdam  gebooren ,  ende  die  sich  aldaer  nae 
behooren,  in  conformité  van  de  placcaten,  aengegeven  heeft. 

Hiermede  vertrouwende  UEd.-Mo.  intentie  voldaen  te 
hebben,  sal  naer  toewenschinge  alles  heyls  blyven. 

Van  de  Huyze  te  Muyden,  Ed.-Mo.  HH. 

den  5  Sept.  1651.  Uw  Ed.-Mog.  dienstw. 

Gekard  Bicker. 

Compositien  van  den  baljuw  Gideon  van  Geesdorp  met  de 
Roomschen  van  Wassenaar  en  andere  dorpen.  —   1652. 

Op  huyden  den  17  Junij  1652  compareerden  Pieter 
Aryensen  Quant,  schepen  tot  Wassenaer  en  Cornelis  Her- 
mansen  Bouman  van  Brerode,  welgeboren  man  van  Wasse- 
naer ende  beyde  de  Catwycken ,  oock  weesmeester  aldaer 
geciteert,  om  de  waerheydt  te  getuyghen  ter  sake  nae 
beschreeven ;  ende  verclaerden  onder  eede  waerachtich  te 
syn :  dat  nu  omtrent  8  jaren  geleden  Gideon  van  Gees- 
dorp is  gecomen  in  de  j  urisdictie  van  Wassenaer ,  ten 
huyse  van  Cornelis  Pietersen  Bouman ,  stoorende  aldaer 
den  kerekendienst  ofte  misse ,  seggende  met  luyde  stemme 
alle  de  personen  aldaer  te  bekeuren ;  waerop  gebeurt  is 
dat  korts  daeraen  te  weten  2  of  3  dagen  daernae  syluy- 
den  comparanten  gesamentlyck  uitten  naeme  van  de  Room- 
sche  gemeynte  van  Wassenaer  syn  gecomen  in  den  Hage, 
ten  huyse  van  voornoemden  Geesdorp,    omme    met  hem 


-U5 

te  accordeeren  over  de  voors.  bekeuringhe.  Ende  syn  sy- 
luyden  met  hem  Geesdorp  verdragen,  hem  dienthalve  te 
betalen  tusschen  de  4  ende  5  hondert  gulds.  die  hem  oock 
binnen  een  maent  daeraen  syn  betaelt  en  t'  synen  huyse 
door  henluyden  comparanten  aengetelt,  wonende  hij  Gees- 
dorp doenmaels  in  het  Westeynde  alhier.  Belovende  hij 
Geesdorp  aen  henluyden  comparanten,  dat  hy  se  in  toe- 
comende  altydt  soude  waerschouwen ,  eer  hy  se  stooren 
soude,  daervoor  hij  jaerlijcx  soude  genieten  de  somme  van 
50  gis.  die  hem  uyttet  midden  van  voorsch.  gemeente 
werden  aengetelt,  toonende  hy  Geesdorp  aen  henluyden 
comparanten  ten  tyde  van  't  voors.  accoord  sekere  com- 
missie met  een  segel  daeraen  hangende,  dewelcke  hy 
seyde  mede  te  brengen  den  last  om  de  Roomschgesinden 
hier  te  lande  te  stooren. 

PlETER    ARYZOEN.  CORNELIS    HaRMENSZ. 

BOUMAN    VAN    BREROE. 


Den  3  July  1652  de  voors.  Quant  en  Brederode  nae- 
der  overleyt  ende  haer  bedacht  hebbende  ten  regarde  van 
de  somme  aen  voors.  Geesdorp  gegeeven,  over  de  vooren 
verhaelden  afgemaeckte  storinghe ,  verclaren  onder  eede 
als  vooren ,  deselfde  geweest  te  syn  tusschen  de  8  en  9 
hondert  gis.  met  welcke  verclaringhe  Corn.  Pietersen  Bou- 
man,  jegenwoordich  burgemeester  tot  Wassenaer  en  inde 
desen  mede  comparant  sich  onder  eede  is  conformeerende 
seggende  voor  redenen  van  wetenschap  het  voors.  geld 
hem  Geesdorp  mede  aengetelt  te  hebben ,  nevens  de  voors. 
twee  eerste  comparanten. 

Noch  verclaren  de  voors.  drie  comparanten  dat  de  voors. 
Geesdorp  de  twee  ofte  3  eerste  jaren  nae  de  voors.  sto- 
ringe,  jaerlicx  ten  cause,  van  dat  hij  geen  storinge  meer 
doen  en  soude  van  hen  comparanten  ontfangen  te  hebben 


446 

de  somma  van  120  gis.  Ende  de  volgende  jaren  'sjaers 
50  guldens.  Noch  verclaert  Cornelis  Pieterssen  het  eerste 
jaer  noch  aen  hem  Geestdorp  te  hebben  moeten  leveren 
een  vet  lam ,  't  welck  hy  hem  oock  gelevert  heeft. 

Noch  verclaren  de  comparanten  alle  drie  sekerlich  onder- 
richt te  sijn,  dat  gemelde  Geesdorp  vele  dorpen  hier  om- 
trent op  contributien  is  hebbende,  ende  dat  allen  selfde 
dorpen  hun  geld  door  hare  pastoren  syn  gevende  aen  den 
advocaet  van  der  Meer  van  Berendrecht,  om  alsoo  't  selfde 
aen  hem  Geesdorp  te  geven.  En  dit  leste  verclaren  sy- 
luyden  naer  hun  beste  wetenschap  te  seggen. 

Dit  is  het  \l/  merck  van  Cornelis  Pieterssen 
selfs  I  gestelt. 

PlETER    ARYZOEN. 

Cornelis  Harmanssen. 
bouman  van  breroe. 

Gideon  v.   Geesdorp  door  het  Hof  ondervraagd  omtrent 
compositien  met  de  R.  C.  Priesters  in  den  Haag.  165:2. 

Artyckelen  den  Hove  van  Holland,  Zeeland  ende 
West-vrieslandt  overgegeven  bij  den  procureur-gene- 
rael,  om  daerop  gehoort  ende  geexammeert  te  wor- 
den Gideon  van  Geesdorp. 

Art.  1.  Eerst  te  vragen:  sedert  wanneer  hy  is  geëm- 
ployeert  geweest  als  assistent  van  de  justitie  van  den 
Hove  ofte  als  substituyt  van  den  procureur-generael. 

2.  Of  hij  niet  van  Mevrouw  Bosch  ofte  door  orde  ge- 
durende den  voors.  tydt  verscheyde  sommen  gelds  genoten 
heeft  in  den  naem  van  de  Papisten  alhier,  in  cas  van 
jae,  te  vragen:  wanneer  al,  hoeveel  en  waerom? 

3.  Of  hy  van  niemandt  meer  in  naem  ende  van  wegen 
deselve  secte;  eenich  geld  oijt  genoten  en  heeft,  indien 
jae,  te  vragen:  wanneer,  hoeveel  ende  waerom? 


447 

4.  Of  hy  niet ,  nu  geleden  omtrent  1 0  jaren  van  den 
advocaet  Mr  Francq.  van  der  Meer  van  Berendrecht,  ter 
sake  van  een  gestoorde  misse ,  die  gedaen  werde  ten  huyse 
van  wylen  de  We  van  den  advocaat  Canoije  Sr,  op  den 
hoeck  van  de  Juffersidensstraet ,  alhier  in  den  Hage  ont- 
fangen  heeft  voor  een  recognitie  de  somme  van  150  gis.? 

5.  Hoe  en  in  wat  voughen  hij  de  voors.  stooringhe  ende 
compositie  heeft  gedaan? 

6.  Hoeveel  gelds  hy  noch  boven  de  voors.  somme  van 
denselven  van  der  Meer ,  soo  nu  soo  dan ,  ontfanghen 
heeft  van  wegen  de  Papisten  alhier  in  den  Hage  ende  ten 
platte  lande  van  Hollandt. 

7.  Of  hij  niet  verscheyde  of  menichvuldige  sackgens 
met  geldt  uyt  handen  en  ter  sake  als  voren  ontfangen 
heeft,  in  cas  van  jae,  wanneer  al,  hoeveel  ende  tot  wat 
somme  ? 

8.  Of  hy  niet  door  intercessie  van  denselven  van  der 
Meer  ofte  yemandt  anders  verdragen  is,  dat  de  Papisten 
van  Zuit-Hollandt ,  dat  is  hier  omtrent  rediderende  ten 
platte  lande,  hem  jaerlyxs  souden  geven  de  somme  van 
400  gis.  ende  die  van  Noort-Hollant,  dat  is  die  verder 
van  hier  gelegen  sijn  de  somme  van  200  gis.  jaerlicx  , 
ende  dat  om  van  syne  stooringhen  vrij  te  syn,  of  om 
andere  redenen  en  pretexten,  by  hem  uyt  te  drucken. 

9.  Of  hy  niet  deselve  gelden  van  tydt  tot  tydt  ont- 
fangen heeft,  indien  jae,  't  selfde  specifice  uyt  te  drucken. 

10.  Hoeveel  gelds  hy  jaerlicx  van  de  Papisten  ofte  de 
paepsche  pastoren  in  's  Hage  is  genietende  ende  sedert 
wanneer. 

11.  Of  hy  niet  is  treckende  van  de  Papisten  van  's  Hage 
jaerlix  de  somme  van  400  gis.,  indien  jae,  te  vragen: 
sedert  wanneer  ende  uyt  wiens  handen? 

12.  Of  hy  niet  nu  omtrent  8  jaren  geleden  met  eenige 
dienders  van  den  procureur  generael ,   de  misse  en  heeft 


448 

gestoort  in  de  jurisdictie  van  Wassenaer,  ten  huyse  van 
Cornelis  Pietersen  Bouman? 

13.  Hoeveel  hy  over  de  compositie  ende  het  afmaken  van 
deselve  stooringhe  genoten  heeft  ende  uyt  wiens  handen. 

14.  Of  hy  niet  by  accoorde  van  de  Papisten  van  Wasse- 
naer genoten  heeft  over  de  voors.  stooringhe  de  somme 
van  tusschen  de  8  en  9  hondert  gis.  ? 

14  Of  hy  niet  by  accoorde  van  de  Papisten  van  Wasse- 
naer genoten  heeft  over  de  voors.  stooringhe  de  somme 
van  tusschen  de  8  en  9  hondert  gis  ? 

15.  Of  hy  niet  belooft  en  heeft  aen  die  voors.  van 
Wassenaer,  dat  hy  haer  int  toecomende  ende  naer  den 
voors.  tydt  altyd  soude  waerschouwen ,  eer  hy  se  stooren 
soude  ofte  andersints  belooft  heeft,  ongestoort  te  sullen 
laten. 

16.  Of  hy  niet  van  deselve  te  dier  oorsaecke  ofte  om 
andere  pretexten  ofte  redenen  by  hem  te  specificeeren 
jaerlix  genoten  heeft  de  somme  van  120  gis.  met  een 
vet  lam? 

17.  Wat  geschrift  het  was  met  een  uithangend  segel , 
't  welck  hy  de  boeren,  daermede  hy  accordeerde  over  't  gene 
voors.  is,  was  exhiberende,  seggende  hetselve  syne  com- 
missie te  syn  ? 

18.  Hoeveel  hy  genietende  is  van,  ofte  uytten  name 
van  de  Jesuyten  alhier  in  den  Haag  en  ten  platte  lande? 

19.  Wie  hem  gelast  ofte  geraden  heeft  op  den  voors. 
voet  ende  by  middel  als  voren  geld  te  trecken? 

20.  Hoeveel  gelds  hij  in  alles,  staende  synen  dienst  ter 
sake  ende  uytter  Papisten  handen ,  ofte  van  haerent  wege 
wel  ontfangen  heeft? 

21.  Waer  hy  al  hetselve  geld  gelaten  heeft? 

22.  Hoeveel  gelds  de  balliuw  en  officieren  ten  platten 
lande  by  wegen  als  voren  van  de  Paepsgesinden  wel  syn 
jaerlicx,  hooft  voor  hooft  genietende  ende  uyt  wiens  handen  ? 


449 

23.  Hoeveel  gelds  de  balliuw  van  den  Haag  voor  een 
jaerlickxe  recognitie  ofte  uit  andere  pretexten  van  de  Pa- 
pisten wel  is  genietende? 

24.  Hoeveel  de  onderschouten  van  den  Haejjhe  en  van 
wien? 

25.  Wat  hem  meer  desen  aengaende  bekent  is. 

CORNELIS   BODIJ. 

1652. 

Examen  gedaen  by  de  Heeren  ende  Meesters  Hugo  Blocq. 
ende  Aelbert  Nier op ,  raeden  ordinaris  in  den  Hove  van 
FTollant,  hebbende  tot  adjunct  Adrian  Pots,  subsituyt 
griffier  van  denselven  Hove,  ten  overstaen  van  Mr.  Cor- 
nelis  Boij ,  advocaat-fiscael  ende  procureur- generael  van 
denselven  Hove,  op  te  articulen  by  denselven  overgegeven 
op  ix  Sept.   1652  van  den  persoon  van  Gideon  Geesdorp. 

Op  't  l8te  art.  seyt,  in  het  jaer  van  vyff  en  dertich  in 
de  bedieninge  van  syn  ampt  gecomen  te  syn  ende  dat  hy 
in  het  jaer  1641  ofte  164-2  van  den  Hove  commissie  heeft 
becomen  om  de  Paepsgesinde  overal  in  Hollandt  te  storen 
sonder  eenige  andere  commissie  te  hebben.  En  is  deselve 
commissie  alhier  geregistreert. 

Op  't  2°  art.  seyt,  dat  hem  by  Mevr.  Bosch  ofte  yemant 
anders  van  harentwegen  noyt  eenich  gelde  is  gegeven. 

Op  't  3e  art.  seyt ,  dat  hy  eens  de  Papisten  ten  huyse 
van  den  advocaat  Boot  heeft  gestoort  ende  dat  denselven 
gecondempneert  syn  daerover  te  betalen  225  gis.  aan  den 
rentmeester  Vlam ;  het  Hoff  hem  daeruyt  toegevoucht 
heeft  100  gis.  Ende  dat  hy  noch  seeckere  storinge  in  de 
jufvrouw-IJdastraet  gedaen  hebbende,  daerover  uyt  han- 
den van  den  advocaat  van  der  Meer  genoten  heeft  seeckere 
somme  van  penninghen ,  sonder  eygentlyck  te  weten  hoe- 
veel ende  sonder  daertoe  ordre  te  hebben  van  den  Hove 
ofte  dat  hy  daervan  kennisse  aen  den  Hove  heeft  gedaen ; 

li.jdra^tü  Gescli.  Bisd.  v,  Haarlem  VUIe  Deel.  29 


450 

maer  dat  hy  gelooft  den  president  Wyngaerden  daervan 
gesproocken  te  hebben. 

Op  't  4e  art.  seyt,  hetselve  hierboven  beantwoordt  te 
hebben  ende  gelooft  dat  het  omtrent  deselve  somme  is 
geweest. 

Op  't  5e  art.  seyt,  dat  hy  de  vergaderinge ,  die  boven 
gehouden  wiert  niet  heeft  gesien ,  maer  dat  Mr  Franck  van 
der  Meer  van  Berendrecht  komende  van  boven  hem  die 
spreekt,  in  't  opgaen  van  de  trappen  heeft  bejegent  ende 
versocht  dat  hy  beneden  soude  gaen  ende  dat  hij  hem  ge- 
secht  heeft,  dat  sy  het  eerlick  souden  maken,  ende  dat  hij 
daerop  de  voors  penningen  ofte  daeromtrent  heeft  genoten 

Op  't  6e  art.  seyt,  van  Mr  Berendrecht  van  der  Meer 
noyt  eenich  geit  meer  ontfangen  te  hebben  van  wegen 
de  Papisten  hier  in  den  Hage  ofte  ten  platte  lande. 

Op  't  7e  art.  seyt,  't  zelve  mede  te  ontkennen. 

Op  't  8e  art.  seyt,  daervan  geene  de  minste  kennisse 
te  hebben  ende  sulx  't  gevraegde  te  ontkennen. 

Op  't  9e  art.  ontkent  hetselve  als  voren. 

Op  't  10e  art.  seyt,  van  de  paepsche  pastoren  alhier 
in  den  Hage  ofte  van  harentwege  noyt  eenich  geit  ont- 
fangen te  hebben. 

Op  't  lle  art.  seyt,  niet  een  stuyver  van  de  Papisten 
alhier  in  den  Hage  jaerlicx  te  trecken. 

Op  't  12e  art.  seyt,  ten  tyde  ende  huyse  aldaer  geroert, 
seeckere  vergaderinge  van  Papisten  gestoort  te  hebben. 

Op  't  13"  art.  seyt,  seeckere  somme  van  penningen 
daerover  genoten  te  hebben  :  maer  dat  hy  niet  en  weet , 
vermits  de  lanckheyt  van  tydt,  hoeveel  het  is  geweest  ende 
hoe  de  twee  personen  die  hem  'tselve  gebracht  hebben, 
genaemt  syn  geweest,  ende  dat  hy  niet  beter  en  weet, 
al  most  hij  sterven,  off  hy  heeft  den  president  Wyngaer- 
den de  storinge  bekent  gemaeckt,  sonder  verder. 

Op  't  14e  art.  seyt,    soo  groote  somme  niet  ontfangen 


451 

te  hebben,  maer  dat  hem,  soo  nu  soo  dan,  by  twee  per- 
sonen 20,  30,  40  ende  50  gl.  sijn  gebraecht  ende  dat 
hij  niet  eygentlyk  weet  hoeveel  de  voors.  sorame  te  samen 
wel  is  bedragende. 

Op  't  15e  art.  ontkent  soodanige  beloften  oijt  gedaen 
te  hebben. 

Op  't  16e  art.  seyt,  jaerlicx  niet  genoten,  maer  een  veth 
lam  ofte  twee  bedonghen  ende  genoten  te  hebben,  ter  zake 
van  voors.  afgemaekte  storinge. 

Op  't  17e  art.  seyt,  wel  te  kunnen  vveesen  dat  hij  syne 
commissie  om  de  Roomsche  Papisten  te  stooren  aen  den- 
selve  vertoont  ende  voorgelesen  heeft,  maer  datter  noijt 
eenich  zegel  aen  geweest  is  ende  dat  hy  syne  commissie 
vertoont  heeft,  als  sy  wilden  weten,  uijt  wat  crachte  hy 
storinge  was  doende. 

Op  't  18'  art.  seyt,  daervan  niet  genoten  te  hebben. 

Op  't  19e  art.  seyt,  dat  hem  noyt  iemant  gelast  ofte 
geraden  heeft,  eenich  geit  van  de  Papisten  te  trecken  ende 
dat  hy  noijt  eenich  geldt  getrocken  heeft,  als  soo  wanneer 
hy  deselve  heeft  gestoort. 

Op  't  20e  art  seyt,  diesaengaende  geene  begrotinge  te 
kunnen  doen. 

Op  't  21"  art.  seyt,  daervan  aen  nyemant  eenich  geit 
gegeven  te  hebben  ,  als  aen  eenige  aenbrengers  ;  ende  ge- 
vraecht  synde,  wie  deselfde  sijn,  seijt  deselve  niet  te  kennen. 

Op  't  22e  art.  seyt,  niet  te  weeten  wat  de  balliuwen 
ofte  officieren  ten  platte  lande  sijn  genietende. 

Op  't  23e  ende  24e  art.  seijt,  daervan  niet  te  weten. 

Op  't  25e  art.  seyt,  noch  tweemael  storinghe  gedaen 
te  hebben  uyt  crachte  van  een  speciale  acte  van  het  Hoff» 
tot  Aerlanderveen  ende  dat  de  boete  daervan  syn  gefur- 
neert  ten  comptoire  van  den  rentmeester  Vlam ,  ende 
oock  eens  geweest  te  sijn  te  Berckel ,  sonder  verder  van 
dese  sake  te  weeten.  G.  Geestdobp.  1652. 


452 


De  Staten  van  Holland  en  W.-  Vr.  aan  'i  Hof,  over  de 
nalatigheid  der  officieren  in  het  uitvoeren  der  placcaten 
tegen  de  Roomschen.  —  12  Maart  1658. 

Edele  etc.  —  Tegens  d'oeffeninge  van  de  superstitieuse 
pausselijcke  Religie  sijn  van  tyt  tot  tyt  geëmmaneert  soo- 
danige  bondige  ende  scherpe  placcaten ,  daerdoor  wij  onsen 
oprechten  ernst  bethoont  ende  de  goede  meyninghe  be- 
kent gemaeckt  hebben ,  omme  deselve  bij  alle  doenlijcke 
ende  behoorlycke  middelen  ende  wegh,  tegen  te  gaen 
ende  te  verhinderen.  Maer  het  schijnt,  [Godt  beter't]  hoe 
meerder  placcaten  ende  edicten  daertegens  gemaneert  sijn , 
hoe  hooger  de  licentiën  van  de  Papisten  ende  derselver 
aanhangh  daertegens  is  komen  op  te  steijgeren  Werdende 
soowel  in  de  steden  als  ten  platten  lande  de  exercitie  van 
de  voors.  Religie  met  't  gene  daeraen  dependeert  soo  veij- 
lighlijk  ende  openbaerlijck  geoeffent  als  ofte  daertegens 
niet  alleen  geen  onse  verbooden  ende  peinen  waeren  ge- 
statueert;  maer  oock  ofte  hetselve  openbaerlijck  waere 
vrijgelaeten.  Daer  dan  noch  bijcompt,  dat  op  Sabbathen 
ende  bededagen  bij  ons  uijtgescreven ,  verscheyden  onge- 
oorloofde hantwercken  ende  verboden  exercitien  sonder 
tegenspreecken  werden  geoeffent,  selfs  oock  geduijrende 
de  predicatien  van  Godes  woordt.  Eene  saecke  voorwaer, 
dewelcke  streckt  tot  ergenisse  ende  droefheijt  van  de  waere 
en  oprechtige  geloovigen,  indraght  ende  verachtinge  van 
't  respect  ende  authoriteijt,  dewelcke  ons  ende  onse  be- 
velen bij  allen  ingesetenen  behoort  te  werden  gedefereert. 
Ende  vooral  tot  verleijdinge  van  veele  eenvoudige  herten, 
afbreuk  van  Christikerke  ende  verkrenkinge  van  Godes 
eere;  daerdoor  dan  desselfs  zegen  afgekeert  ende  sijnen 
toorn  over  den  Lande  werd  ontsteecken.  Alle  hetwelck 
den  godtsaligen  ijver  van  gedeputeerden  van  de  Zuyd- 
ende  Noort-Hollandsche  Sijnoden  billiglijck   heeft    gemo- 


453 

veerd ,  de  voorschr.  excessen  met  verscheijden  particuliere 
feyten  ons  klaeghelyck  te  remonstreeren.  Ende  daerover 
bij  ons  rijppelyck  wesende  gedelibereert ,  konnen  wij  de 
oorsaecke  van  dien  niet  anders  toeschrijven,  als  der  naer 
laetigheyt  ende  conniventie  van  degenen ,  die  de  opsicht 
ende  executie  van  de  voors.  onse  placcaten  is  toevertrouwt 
ende  aenbevolen.  Waertegens  wij  verstaen ,  dat  met  allen 
ernst  ende  doenlyken  ijver  behoort  te  werden  voorsien. 
Ende  opdat  onse  goede  meijninge  dienthalven  alsnoch  be- 
tracht moge  werden,  soo  ')  begeren  wij  ende  bevelen  UEde 
mitsdesen  wel  expresselyck  sodanige  sorge ,  vlijdt  ende 
neerstigheydt  aen  te  wenden ;  dat  de  oeffeningen  van  de 
voorscr.  paepistische  Religie  onder  uw  district  metterdaet 
tegengegaen  ende  geweert,  ende  onse  placcaten  daerover 
geemaneert,  strictelijck  ende  vigereuselyck  werden  geexecu- 
teert,  oock  effectivelijck  belet  ende  gecorrigeert,  de  profane 
exercitien  ende  debauchen,  mitsgaders,  neringen,  hant- 
wercken  ende  alle  ongeoorloofde  arbeijt  op  den  Sabbath  des 
Heeren,  mitsgaders  onder  de  predicatie  van  den  bededagh 
bij  der  hant  genomen ,  gedaen  ende  aengestelt  werdende , 
opdat  alsoo  de  ergernissen  in  den  Lande  weghgenomen , 
den  aenwas  van  Godes  kercke  niet  verhindert ,  desselfs  eere 
gevorderd,  de  rust  van  den  Lande  besorght  ende  des  Heeren 
toorn  allesints  moge  werden  afgekeert.  UEde  2)  verseecke- 
rende :  dat  wij  goeden  acht  sullen  doen  nemen,  in  wat  voege 
het,  in  het  toekomende  sal  toegaen;  omme  daerover  te  sta- 
tueeren ende  doen  statueeren ,  soo  als  wij  naer  der  saecken 
gelegentheijt  sullen  vinden  te  behooren.  Onder  des  etc. 
De  Staten  van  Hollandt  etc. 
'sHage,  10  Meert  1653. 

1)  Voor    de    steden  :    Versoecken  ende  recommanderen  wy  UEdele  mits 
desen  gansch  ernstelijek  die  voorsijeninge  te  doen  en  den  officier  binnen  de 

stadt daertoe  te  houden,  dat  deselve  soodanige  sorge,  vlijt  ende  naer- 

stigheyt  konne  aen  te  wenden. 

2)  Die  clausule  naegelateu  voor  de  steden  ter  dagvaert. 


454 


Het  Hof  van  Holland  aan  de  baljuwen  en  verdere  officie- 
ren  enz.  over  hunne  nalatigheid  jegens  de  Roomschen. 
—  ii  April  1654. 

Erntfeste,  wyse,  voorsienige,  discrete,  lieve,  bysondere. 
—  Wij  hadden  verhoopt  gehadt;  dat  UEdele  ende  ijder 
die  sulcx  aenbevolen  is  in  het  sijne  sorge  dragende  voor 
de  onderhoudinge  van  de  placcaten  bij  H.  Ed.-Gr.-Moge 
de  H.H.  Staten  van  Holl.  en  W.-Vr.  voor  desen  gedaen 
emaneren  jegens  de  oeffeninge  van  de  superstitieuse  pause- 
lycke  Religie,  der  Papisten  stouticheijt  daernae,  naer  be- 
hooren  soude  wesen  ingetoomt,  voornamentlijk  alsoe  H.Ed. 
Gr.-Moge  snlcx  ter  herte  nemende,  daerop  den  12  Martii 
des  voors.  jaers  serieuse  brieven  hadden  laten  affgaen  aen 
alle  de  magistraten  van  steden  ende  Heeren ,  hooge  juris- 
dictien  hebbende ;  mitsgaders  d'officieren  binnen  dese  pro- 
vintie;  met  ernstige  begeerte,  onbelast  ende  ordre,  omme 
de  voorgemelte  placcaten  naer  haere  forme  ende  inhouden 
strictelyck  ende  vigoureuselijck  te  executeeren  ende  doen 
executeeren;  ende  wij  oock  ten  selven  eijnde  particulier- 
lyck  aan  UL.  op  den  18  April  des  voorleden  jaers  had- 
den gescreven  met  verwachtinge  van  antwoort:  wat  deb- 
voiren  bij  UL.  tot  naercominge  van  de  goede  intentie  van 
H.Ed.  Gr.-Moge  ende  maintienement  van  derselver  plac- 
caten soude  werden  aengewent.  Echter  eventwel  hebben 
wy  tot  nogh  toe,  geene  antwoorde  altoos  van  UL.  be- 
comen  ende  verstaen,  dat  de  superstitien  ende  stouticheden 
van  't  Pausdom  ,  immers  soo  opentlijk  licentieuselyck  ende 
exorbitantelyck  als  voor  henen  alomme  in  swange  gaen, 
tot  groote  cleijnachtinge  niet  alleen  van  de  bevelen  van 
H.Ed.-Gr  -Moge,  maer  oock  tot  ergernisse  ende  droefheijt 
van  de  ware  ende  oprecht  geloovigen,  ende  al  tot  ver- 
leijdinge  van  veel  eenvoudige  herten;  't  welck  wy  niet 
anders  en  connen  imputeeren   als    der    conniventie   ende 


155 

nalatigheijt  van  de  officieren.  Derhalven  hebben  wy  niet 
connen  ledich  staen  UL.  by  desen  nochmaels  serieuselijck 
tot  uwen  schuldigen  plicht  aen  te  manen  encle  met  eenen 
oock  scarpelyck  van  wege  de  hoge  Overheyt  te  belasten; 
ten  eynde  UL.  alle  mogelicke  vlijt  sal  hebben  aen  te 
wenden,  dat  de  voorgemelte  placcaten  van  H.Ed  -Gr.-Mog' 
naer  behooren  werden  gerespecteert ,  der  Papisten  afgodi- 
schen  superstitieusen  godsdienst  alomme  in  het  districkt 
van  uwe  jurisdictie  werden  tegengegaen  ende  ge  weert  , 
ende  de  peijnen  bij  de  voors.  placcaten  gestatueert  jegens 
d'overtreders  van  dien,  strictelijck  ende  vigoureuselijck 
sonder  eenige  conniventie  werden  geexecuteert  ende  ons 
op  het  spoedigst  te  adviseeren :  wat  tot  naecominge  van 
de  goede  intentie  ende  het  voors.  ernstigh  aenschrijven 
van  H.Ed. -Gr.-Mog'  van  12  Martij,  alsmede  van  ons  van 
17  Aprilis  des  voors.  jaers  UL.  aireede  in  desen  sal  wesen 
gedaen  ende  mede  van  tyt  tot  tyt,  wat  by  UL.  noch  ge- 
daen  soude  mogen  werden ;  ofte  andersints  sullen  wy  niet 
naelaeten  tegens  UL.  te  procedeeren  ende  doen  procedeeren 
volgens  den  teneur  van  de  voors.  placcaten;  ende  sulcx 
uwe  conniventie  ende  nalatigheyt  in  het  betrachten  van 
deselve  meriteren  sal  ende  wij  naer  gelegentheijt  van  saken 
bevinden  sullen  te  behooren. 

Hiermede  etc.  Gescr.  in  den  Haghe,  den  ii  April  1654. 

Het  Hof  van  Holland  gelast  de  baljuwen  en  verdere 
officieren,  verslag  te  geven  omtrent  den  toestand  der 
Roomsehen  in  hun  ressort  en  de  debvoiren  door  hen 
gedaan  in  de  uitvoering  der  placcaten.  —  16  April  1654. 

Erntfesten.  —  Wij  hadden  wel  verhoopt  gehadt:  dat 
ijeder  officier  in  het  district  van  syne  jurisdictie  vigile- 
rende  ende  alle  vlijt  aenwendende  [sulx  hij,  eedt  ende 
amptshalven  verplicht  is],  dat  de  placcaten  by  H.Ed. -Gr.- 


456 

Moge  de  H.H.  Staten  van  Hollandt  ende  W.-Vrieslandt, 
van  tyt  tot  tydt  gedaen  emaneren,  tekens  de  oeffeninge 
van  de  superstitieuse  pauselijcke  Religie  nae  behoren 
wierde  gerespecteert  ende  naergecomen :  daerdoor  dersel- 
ver  stouticheijt  vry  soude  wesen  ingetoomt ;  te  meer  alsoo 
H.Ed.-Gr  -Moge  sulx  ter  herte  nemende,  daerover  op  den 
12  Maart  des  voorl.  jaers  serieuse  brieven  hadden  laten 
afgaen  aen  alle  magistraeten  van  de  steden  ende  Heeren 
hooge  jurisdictie  hebbende;  mitsgaders  d'officieren  binnen 
dese  provincie,  met  ernstige  begeerten,  oock  last  ende 
ordre,  omme  de  voorgemelte  placcaten  naer  haer  forme 
ende  innehouden  strictelyck  ende  vigoureuselyck  te  execu- 
teeren  ende  doen  executeren.  Echter  evenwel  verstaen  wy 
['t  welcke  niet  anders  en  kan  geimputeert  werden  als  der 
nalaticheijt  ende  conniventie  van  de  officieren]  dat  de  super- 
stitiën  ende  stouticheden  van  't  Pausdom ;  immers  soo  opent- 
lijck,  licentieuselyck  ende  exorbitantelyck  als  voorheenen 
allomme  in  swangh  gaen,  streckende  't  selve  niet  alleen 
tot  cleynicheyt  ende  verachtinge  van  de  bevelen  van  H. 
Ed.-Gr.-Moge,  maer  oock  tot  ergernissen ,  ende  droefheyt 
van  de  waere  ende  oprecht  gelovigen  ende  vooral  tot  ver- 
leydinge  van  veele  eenvoudige  herten ,  afbreucke  van 
Christikercke  ende  verkrenkinge  van  Godes  eere ;  daerdoor 
dan  deszelfs  zegen  afgekeert  ende  sijnen  toorn  over  dese 
landen  wert  ontsteken.  Derhalven  hebben  wij  niet  kunnen 
ledich  staen  UL.  by  desen  seer  serieuselyck  aen  te  manen 
ende  met  eenen  oock  van  wegen  de  hoge  Overheijt  te 
belasten ,  ten  eijnde  UL.  sal  hebben  alle  mogelycke  sorge 
te  dragen  ende  te  behertigen,  dat  de  voorgemelte  plac- 
caten van  H.Ed.-Gr.-Moge  naer  behooren  werden  geres- 
pecteert, der  Papisten  afgodischen  superstitieusen  gods- 
dienst alomme  in  het  district  van  uwe  jurisdictie  werde 
tegengegaen  ende  geweert,  ende  de  peynen  bij  de  voors. 
placcaten  gestatueert,    jegens   de   overtreders  van   dien, 


457 

strictelyck  ende  rigoureuselyck ,  sonder  conniventie  wer- 
den geexecuteert;  ende  ons  oock  op  't  spoedigst  te  advi- 
seren: wat  tot  naecominge  van  de  goeden  intentie  ende 
het  voors.  ernstich  aenschryvens  van  H.Ed  -Gr.-Moge  van 
12  Maert  des  voorl.  jaers  bij  UL  airede  in  desen  sal 
weesen  gedaen  ende  noch  gedaen  soude  mogen  werden 
ofte  andersints  sullen  wij  bij  gebrecken  van  dien ,  genoot- 
saeckt  sijn  met  rigeur  tegens  UL.  te  procederen  ende  doen 
procederen;  sulx  als  den  teneur  van  den  voors.  placcaten 
mede  brengende  is,  ende  uwe  nalaticheyt  in  het  betrach- 
ten van  deselve  ende  conniventie  meriteeren  sal.  Hiermede 
Erntfeste  etc. .  .  .  blijft  Gode  almagtig  bevolen 

In  den  Hage,  16  Apr.  1654. 

(JVordt  vervolgd.)  a.  v.  l.   S.  J. 


ALPHABETISCH   KEGISTEll. 


A. 

Aalbekt  (Mr),  pr.  te  Uitgeest  enz. 
323. 

Aalsmeer.  Roomsche  vergader- 
plaats gesloten ;  Corn.  Dobbius, 
245. 

Aardenbürg.  making,   139. 

Aarlanderyeen.  Roomsche  ver- 
gadering, boete,  451. 

Abcoude,  onderzoek  naar  kerk  of 
kapel ;  de  pr.  Jan  v.  Abcoude  ; 
een  zolderkerk  gesloten  ,  23S. 

—  (Mr  Jan  van),  pr.  te  Abcoude, 
238. 

Adonis  (P.  W.),  voorgedragen 
cureit  van  Nieuw-  Ylissingen ,  1 94. 

Adriaens  (Jan),  schilder,  430. 

Adriaensz  (Adr.) ,  laatste  Rector 
derBeggijnen  te  Rotterdam,  320. 

Adrichem  (J.  van)  ,  Kan.  te 
Utrecht;  pr.  te  Weesp,  96. 

Aerts  (Norb.),  S.  J.,  te  Schip- 
luiden; ijver  tegen  het  Jans. ;  is 
hij  mede-auteur  van  het  Breve 
Memoriale'?  112  v.  120.  122. 

—  (Andr.) ,  Yic.  Ap.  van  Noord- 
Brabant ,  35  .  pleit  voor  een 
Seminarie  te  's  Bosch,  356.  358. 

Ahuys  (L.)  ,  jans.  past.  te  Amst. , 
ingedrongen  prov.  van  Pulcheria, 
280. 

Akersloot,  paapsche  conventicu- 
len  gekeerd,  241, 

Alderhoven  (J.),  op  studie  te 
Huissen ,  15. 

Alkmaar,  past.  Keesman,  277. 
het  «Jonge  Susterhoff" ,  pater 
SinTOn,  421. 

Alphen  (van)  ,  «adjoint"  van  den 
Vic.  Ap.  van  Noord-Brabant , 
Aerst ,  351;  zorg  voor  goede 
Theol.  studie  te  Leuven,  352. 


Amersfoort.  Jans.  Seminarie,  21. 
de  schilders  v.  Horst  en  Hofflack, 
430. 

Amsterdam,  past.  Sixtius  (Oster- 
virius)  van  het  Beggijuhof,  7. 
de  beeldhouwer  Jan  Terwen,  171. 
Burgemeester  Nobel,  211.  dood 
van  Bavo  Cleerbesem,  pr.  216. 
opsporing  van  Roomsche  verga- 
derplaatsen buiten  de  stedepoor- 
ten van  St.  Anthonij,  te  Oute- 
wael  enz.  252.  past.  Ebbius  in 
St.  Nic.  past.  Copallius,  275  v. 
past.  Schep,  276.  past.  Wandel- 
man,  277.  past.  v.  Wyckei  sloot 
in  de  Pool,  279.  de  jans.  past. 
Ahuys,  280.  v.  Dijck,  past.  van 
het  Beggijnhof ;  Cl.  Cavellier, 
past.  in  de  Pool,  307.  pest  in 
1636,  325.  past.  Engels  in  de 
Pool,  326.  de  drie  pastoors  gebr. 
Cavellier,  327.  past.  ten  Hui- 
sdier, 362.  past.  Buyck,  boeken 
en  handschriften;  past.Duncanus, 
425.  niet  overwonnen  maar  door 
eigen  magistraat  in  de  handen 
van  Oranje  geleverd,  426. 

—  (J.  Cz.  van) ,  schilder ;  een 
H.  Maagd  Maria,  430. 

Ankeveen.  depr.  Bartelt  Inghel ; 
een  huiskerk  ontdekt  en  de  deur 
opengetrapt;  verzegeling;  advo- 
caat Johan  Ingel,   235  vv. 

Antwerpen.  Kan.  Heepnik,  322. 

—  (Bisdom).  359. 
Arentz  =  Arnoldi. 
Arentsz  (Nanne),  vice-cureyt  te 

Uitgeest,  321. 
Arnauld  (Antoine).  vestiging  van 
den  Hoogen  Heuvel  te  Leuven , 
15  v.  verblijf  te  Delft;   betrek- 
king tot  v.  Heussen ,  61. 


450 


Arkemuiden  (Oud),  klooster  van 
reguliere  kan.  verplaatst ,  141. 

—  (van)  adelijk  geslacht;  kasteel ; 
collatieregt;  het  geslacht  sterft 
uit;  overgang  der  heerlijkheid 
Nieuwerkerk  ,   179. 

—  Kerkel.  onderhoorig,  van  dorp 
aanzienl.  koopstad  ;  kapel  van  St. 
Maarten,  179  v.  tot  parochiekerk 
verheven  ,  onder  eenige  verplig- 
tingen  ten  opzigte  van  Nieuwer- 
kerk, 181.  naijver  van  Middel- 
burg ;  moeijelijkheden  over  de 
gedeeltelijke  afbraak  der  kerk  te 
.Nieuwerkerk,  183  v.  harde  pa- 
tronaalsoefening  vau  Middelburg, 
185.  pastoors,  186.  zedelijk  ver- 
valen stoffelijke  ondergang,  187. 
Keformatie  ,  188.  klooster //Het 
heilig  graf",    189  v. 

Arnoldi  (Corn.),  aan  't  Holl. 
Seminarie  te   Keulen ,  3. 

Assendelft.  een  Koomsche  ver- 
gaderplaats gesloten ,   250. 

Augustijnen,  te  Haarlem,  133. 

B. 

Back  (J.),  afgev.  past.  te  Arne- 
muiden  ,   186. 

Baling  [Naessen] ,  pr.  bij  de 
Haarl.  Xoon  vermoord,  131. 

Ban.  aanzienl.  familie  te  Haar- 
lem,  211. 

Bangert.  de  pr.  Diguums;  //ge- 
vonden een  stuck  van  een  altaer", 
212. 

Barchman-Wlytiers  (C.  J.), 
Theol.  'm  Pulcheria;  ingedrongen 
pres.  van  den  Hoogen  Heuvel , 
pseudo-aartsb.  van  Utrecht,  25. 
graf  te  Warmond  ,  84.  inge- 
drongen vice-pres.  van  Pul- 
ckeria,  2*2.  priester  gewijd  door 
den  Bisschop  van  Senez  ;  leest  in 
Pulcheria  in  't  geheim  deH.  Mis, 
298.  pres.  van  Pulcheria ,   299. 

Barnovium  ,  predikant  te  Edam , 
99. 


Bastom  (Jasrpiinus).  vikarie  te 
Uitgeest,  321. 

Batavia  Sacra.  werk  van  v. 
Heussen.  Initialen  op  den  titel , 
81  v.  aanmerkingen  van  Hoynck; 
meermalen  herdrukt ;  Holl.  vert. 
met  aanteekeningen  door  van 
Rhijn,  83. 

Beaumont,  leerling  van  den  Hoo- 
gen Heuvel,  aartspr.  van  Z.H.  28. 

Bedevaartplaatsen.  O.  L.  Vr.- 
polder  op  Walcheren  ,  137.  Sint 
Laurens,  150. 

Beemster.  past.  de  Mooij,  307. 

België.  Josephisme  ;  Biss.  Semi- 
nariën  gesloten;  Seminarie-gene- 
raal te  Leuven ;  Seminarie-filiaal 
te  Luxemburg ;  dwangbevel , 
Priesters-huysen,  345  vv.  herope- 
ning der  Seminariën,  373  v.  de 
dwangmaatregelen  ingetrokken  ; 
de  regten  der  Kerk  hersteld,  378. 
bij  de  Fransche  Republiek  inge- 
lijfd, 380. 

Benoit  of  Yalan.  Jans.  graf  te 
Warmond ,   84. 

üenthem  (v.).  Jans.  graf  te  War- 
mond ,  84. 

Bergh  (P.  de),  vikarie  te  Uit- 
geest, 322. 

Berkel.  de  baljuw,  451. 

Berkenrode.  past.  Oem,  306. 

Bessemers,  jans.  prof.  te  Leuven, 
300. 

Betumia  (J.  de)  ,  kap.  te  AVest- 
Souburg ,   147. 

Beurzen.  Toeleg  der  Jans.  betr. 
den  Hoogen  Henvel ,  22  v.  de 
meeste  beurzen  in  hun  handen  , 
33.  welke  behouden  zijn  geble- 
ven, 34.  nieuwe,  35.  beurs  Col- 
lart  en  v.  Getfe  ;  collatieregt  van 
den  past.  van  Gouda  en  van  den 
Heer  van  Zevenhuyzen,  84.  beurs 
Joostens  en  Terswaek,  41.  beur- 
zen voor  Holl.  stud.  te  Douai , 
45.  collatie  in  Pulcheria,  262. 
beurs  Silvolt ,  263.  collatie  in 
Pulcheria  door  Jans.,  282.  groot 


460 


getal  beurzen,  284.  tot  één  fonds 
gemaakt,  293.  Decreet  van  Joseph 
II,  opgave  derbezittingen  en  fun- 
datien,  339  vv  Brieven  van  Staf- 
ford :  dd.  2  Dec.  1784  over  de 
Beurzenstichtingen  ;  Archiefroof 
door  Melis  ;  dd.  23  Dec.  1784  en 
3  en  13  Jan.  1785  over  de  wijze 
van  beheer  als  één  massa,  341  vv. 
Beurzenverlies,  als  te  Maastricht 
een  Seminarie  zou  komen,  359. 
oorsprong  van  beurzen,  367  vv. 
ijver  van  de  Provisoren  Stafford 
en  Offerman  om  de  beurzen  te 
redden  bij  de  suppressie  der  beide 
Holl.  Collegiën  te  Leuven,  390  vv. 

Beverwijk,  //de  paapse  kercke  ge- 
visiteert  ende  toegespiekert."  In- 
ventaris, 218.  de  paap  Mr  Jan  de 
la  Tour  [Latu]  ,219.  reis  en  ver- 
blijfkosten van  den  baljuw,  223. 

Bijlevelt  (J.  van),  Vic.  Ap.  strijd 
voor  den  Hoogen  Heuvel,  20  vv. 

Bisschop  (C),  past.  te  Arnemui- 
den,  186. 

Blankaart(J.M.),  bekeerde  jans. 
procurator  van  Pulcheria,  271. 

Blaricüm.  Sporaeus  of  de  Saaijer; 
geen  kerk  of  kapel  ontdekt,  235. 

Blees  (Chr.) ,  Sac.  Regius  enz. 
verificateur  voor  het  Breve  Me- 
moriale ,  114  ,  117. 

Blockhoven  (Theod.),  past.  te 
Haarlem,  Leiden;  5d*  pres.  van 
Pulcheria,  264. 

Bock  (H.  de).  Jans.  graf  te  War- 
mond,  84. 

Booliös  (Jac),  Kan.  van  S.  Maria 
te  Utrecht;  provisor  van  't  Holl. 
Sera.  te  Keulen ,   7. 

Boot  (P.),  Kan.  van  Haarlem, 
322. 

Borgh  (W.  van),  vikarie  te  Uit- 
geest, 322. 

Borsselex  ( Wolfaert  I  van).  134. 

—  (H.  van),  Heer  van  Veere; 
klooster  «Het  heilig  graf",   141. 

—  (van),  kapellaans  te  Oost-Sou- 
burg, 149. 


Boksselen  (Claes  van),  parochie- 
kerk te  Sint  Laurens ,  150. 

Bossche  (P.  van  den) ,  Overste 
van  het  nonnenklooster  te  Huis- 
sen  ,   59. 

Boudinskerke.  kerk,  past.  Lam- 
bertus ,  151. 

Bourgondië  (Ph.  v.).  klooster 
van  Reg.  Kan.  te  O.  L.  Vrouwe- 
polder ,   143. 

—  (Jacob  vau),  deken  van  Sou- 
burg ;  legitimatiebrieven  ,   147. 

—  (Anna  van),  collatietwist  te 
Oost-Souburg  ,  148  v. 

Bouser  (O)  ,  past.  te  Weesp,  96. 

Bovencarspel.  twee  Roomsche 
vergaderplaatsen  gesloten,  253  v. 
past.  Eood,   324. 

Bovenkerk,  pr.  Jacob;  schuur- 
kerk  door  den  baljuw  digtgespij- 
kerd,  197. 

Brancadoro,  nuntius  te  Brussel 
enz.   381. 

Brant  (G.) ,  past.  te  Weesp , 
97. 

Brantzen,  gezant  van  onze  Re- 
publiek bij  het  Fransche  Gouver- 
nement ,  405. 

Breugel  (Fr.) ,  op  studie  te  Huis- 
sen  ,   15. 

//Breve  memoriale"  etc.  Wie  is 
de  auteur?  gewigt  van  het  boekje, 
112  v.  de  jans.  zoeken  het  te 
vernietigen  ;  herdruk;  zeldzaam; 
op  de  Bibliotheek  te  Warmond, 
115;  is  geen  vertaling,  115  vv. 
een  hollandsch  h Kort  Memoriael" 
enz.  heeft  nooit  bestaan  ,  118  v. 
van  waar  die  dwaling?  119.  wat 
het  Prolixum  Memoriale  bevat , 
en  waarom  het  nooit  in  druk  is 
verschenen,  121.  v.  Wijk's  voor- 
naam aandeel  ook  aan  dat  Memo- 
riale ,  123  vv. 

Brigdamme  en  Duiveland  (van 
Borsselen  van).  144.  148. 

Broedersen.  Kan.  van  Utrecht 
en  provisor  van  den  Hoogen  Heu- 
vel, 25.  vice-pres.  van  Pulcheria; 


461 


jans.  past.  van  het  Besrgijnhof 
te  Delft,  281.  301. 

Brouwer  (Jac.) ,  Dominicaan  te 
Mechelen,  128. 

Bueren  (G.  van) ,  pr.  te  Weesp, 
96. 

Buitenveldert.  achterhuiskerkje 
door  den  baljuw  ontdekt ,  197. 

Buyck  (Jacob),  past.  in  St.  Nic. 
te  Amst. ,  boeken  en  handschrif- 
ten, 425.  Kan.  van  St.  Maarten 
en  past.  van  St.  Aldegundis  te 
Emmerik,  429. 

—  (Hendr.)  ,  groothandelaar  te 
Amst. ,  430. 

—  (Joost) ,  oud-burgemeester  van 
Amst.  ,  431. 

—  (C.) ,  vader  der  vorigen ,  429. 
Bürik  (van),  past.  te  Noordwijk, 

298. 

Büsca  (Ign.),  aartsb.  van  Emesse 
i.  p.  i.  Nuntius  te  Brussel ,  Supe- 
rior der  Holl.  Zending  ;  verslag , 
49.  Besluit  betr.  de  studie  in  de 
Holl.  Collegies,  315. 

Bussi,  Intern,  te  Brussel,  Kardi- 
naal ,  272  v. 

Bussingier  ,  past.  te  West-Sou- 
burg ,  146. 

Büssum.  geen  kerk  of  kapel  ont- 
dekt,    235.  geen  priester,  444. 

Buttingen.  Duitsche  heeren , 
kerk,  151. 

Buxhorn  (A.) ,  past.  te  Oud-Vlis- 
singen  ,   194. 

C. 

Calcar.  past.  v.  Wijk  te  Kethel 

in  ballingschap,  123.  S.  Cecilia- 

convent,  430. 
Calcer  (J.  van) ,   vice-cureijt  te 

Weesp,  97. 
Capelle  (v.  d.),  aartspr.,  298. 
Cappelle  (P.  van  de) ,  abt  van 

Middelburg,  149.  overeenkomst, 

193. 

—  (P.  J.  v.  d.),  kap.  te  Oost- 
Souburg,  149. 

Caprara  ,  Kardinaal ,  Legatus  a 


latere  bij  Keizer  Napoleon  I. 
zaak  van  Pulcheria,  405  vv. 

Carmelieten.  te  Haarlem,  133. 

Casteele  (P.  L.  van  de),  Repre- 
sentant des  volks ;  zaak  van 
Pulcheria,  394. 

Castricum.  Roomsche  vergader- 
plaatsgesloten, 244.  onder  Uit- 
geest, 324. 

Cats  (Jacob) ,  past.  te  Gouda , 
Utrecht  in  St.  Gertrudis,  67. 
een  der  vier  Provicarissen  van 
Codde,  74.  Vicaris  van  Potkamp, 
76.  115. 

—  (Jud.) ,  Deken  van  het  Kap. 
prov.  van  Pulcheria  ;  dood,  261. 
274. 

—  (Boudewijn),  3de  pres.  van  Pul- 
cheria; Kan.  Vic.  Gen. ;  Vic.  Ap. 
263.  274. 

Cavellier  (Cl.),  past.  in  de  Pool 
te  Amst. ;  prov.  van  Pulcheria  , 
307.  past.  te  Uitgeest,  327. 

—  (Phil.) ,  past.  te  Uitgeest,  in 
de  Pool  te  Amst.,  327. 

—  (Wilh.  Steph.) ,  past.  in  de 
Posthoorn  te  Amst.  327. 

Cavellier  van  Adrichem  (P.VV.) 
Kan.  prov.  van  Pulcheria,  318. 
past.  te  Amst.  ,  362.  prov.  van 
Pulcheria;  dood,  378. 

Cleerbesem  (Bavo  Jz.),  pr.  te 
Zijde  wind,  gezonden  door  den  Vic. 
Vosmeer;  overl.  te  Amst.,  216. 

Celle  (P.),  past.  te  Weesp,  96. 

Ciamberlani  ,  Vice-Superior  der 
Holl.  Zending,  383.  zorg  om  de 
bezittingen  van  den  Hoogen 
Heuvel  en  Pulcheria  te  redden, 
415 

Cinck,  jans.  prof.  te  Leuven,  300. 

Clandt,  proost  van  S.  Andreas 
te  Keulen,  huisvest  Holl.  Theo- 
log. ;  bezoek  van  v.  Bijlevelt, 
20  v. 

Clavers  (H.) ,  regent  van  het 
Collegie  't  Varken  ,  rector  der 
Universiteit  te  Leuven;  verban- 
nen,  353. 


46  £ 


Cleve  (Adolf  van),  zijn  kapellaan 
van  Colen,  145. 

Clock  (J.  Cz.),  Vicaris  te  Schagen, 
421. 

Cochem  (J.),  notarius  en  schrijver 
van  het  aartsdiakenschap  te  Em- 
merik, 431. 

Cock  (de).  Zending  naar  Rome, 
63.  briefwisseling  met  de  Congr. 
de  Prop.  fide  over  de  partij  van 
Codde  en  v.  Henssen ,  68. 

Codde,  Vic.  Ap.  ijver  voor  het 
Coll.  den  Hoogen  Heuvel  te  Leu- 
ven, 19.  Suspensie,  20.  dood, 
21.  benoeming  tot  Vic.  Ap.,  63. 
past.  van  St.  Gertrudis  teUtrecht, 
66.  naar  Rome;  vier  Provicaris- 
sen;  lijst  van  300  geestelijken, 
74  v.  Suspensie  ,  75.  overeen- 
komst met  het  Haarl.  Kap.,  ook 
betr.  't  bestuur  van  het  Haarl. 
Sem.  267.  wie  hem  zou  hebben 
doen  besluiten ,  om  naar  Rome  te 
gaan,   272. 

Colen  (A.  van),  kap.  te  West- 
Souburg,  145. 

Collart  (N.).  Beurs  voor  den 
Hoogen  Heuvel,   34. 

Collatieregt.  te  Weesp ;  twist 
tusschen  den  Landsheer  en  den 
Proost  van  Oud-Munster,  95  vv. 
O.L.Vr.-polder ,  138  vv.  West- 
Souburg  ,  144.  Collatietwist  te 
Oost-Souburg,  148.Nieuwerkerk, 
180.  Arnemuiden,  181  vv.  Oud- 
Vlissingen  ,  191.  Collatietwist  te 
Nieuw- Viissingen,  192.  te  Uit- 
geest, 321  v. 

Collegiên  voor  de  Holl.  Missie , 
1  vv.  Bestemming  van  Pulcheria 
en  den  Hoogen  Heuvel,  39  v. 
Pulcheria,  256  vv.  337  vv. 

Colvenerius  (G.) ,  Proost  van  S. 
Pieter  te  Douai ,  medestichter 
van  een  Collegie  aldaar,  46. 

Conniventiegelden.  te  Wasse- 
naar, enz. ,  444. 

Copallids  (W.) ,  Haarl.  Kan.  — 
Coll.   Pulcheria,    264.    past.  te 


Amst.;  prov.  van  Pulcheria,  275. 
dood,  276. 

Cordonnier  (Le).  pseudoniem 
van  v.  Heussen,  57. 

Cousebant.  aanz.  familie  te  Haar- 
lem, 211. 

—  (N.  Wiggers).  Hollandsch  Se- 
minarie te  Keulen  ,  2.  Levensbe- 
schrijving door  Pater  Polius,  2. 

—  (Joseph) ,  Haarl.  Kan.,   271. 
Cremers  (J.  B.),  administrateur 

(president)  van  den  Hoogen  Heu- 
vel,   31. 

Crivelli  ,  Nuntius  te  Brussel , 
307. 

Croeser  (Jhr  M.).  te  Veere,  180. 

Crtjcius  =  Kruik. 

Cdijck  (H),  Bisschop  van  Roer- 
mond ;  test.  disp.  van  past. 
Buyck,  430. 

Cüpers  (W.  Wz.),  kap.  te  Oost- 
Souburg,  149. 
D. 

Daemen  (Adam),  Vic.  Ap.  77. 

Dalenoort  (W.)  ,  te  's  Hage  be- 
diend door  v.  Heussen,   74. 

Deyman  (W.),  te  Haarlem;  heilig- 
schendende  aankoop,   133. 

Dekker  (Th.),  past.  te  Uitgeest , 
328. 

Helft,  de  jans.  past.  Broedersen  , 
281.  v.  Erckel  en  Oosterlingh , 
IJ 6.  legende:  miraculeus  ge- 
schilderd beeld  in  de  St.  Ursula- 
kerk,  137. 

Desplanck(D.),  pres.  te  Douai, 
45. 

Dideryksz.  (D  ) ,  prior  der  Reg. 
Kan.  te  O. L. Vrouwepolder,  ver- 
tegenwoordiger op  de  groote  verg. 
in  Sion  bij  Delft,  A°  1444,  142. 

Diemen.  past.  Vermeulen;  paro- 
chieschets ;  het  kerken  van  Weesp 
en  Muiden ,  105. 

Dienstmaagden,  bij  past.  Dun- 
canus  te  Amst.  —  Gasthuis  te 
AVijk-aan-Zee,  433. 

Digndms  (O),  pr.  te  Bangert,  212. 

Dijck   (A.    A.   van)  ,    past.    van 


463 


't  Beggijnhof  te  Arast. ;  prov.  van 
Pulcheria;  dood,  307. 

Dillen  (V.  H.),  prof.  te  Leuven, 
346. 

Dillenus  (N.) ,  past.  te  Uitgeest, 
325. 

Dimissorialen.  door  v.  Heussen 
afgegeven,  78. 

Dirkshorn.  een  Roomsche  ver- 
gaderplaats gesloten,  248  v. 

Dobbius  (Mr  Corn.),  te  Aalsmeer, 
245. 

Domburch  (Boudewijn  van),  144. 

Dominicanen.  Brouwer  te  Meche- 
len,  128.  Anselmus  Ghemert , 
prior  te  's  Bosh ;  Godefr.  van 
Mierlo,  123.  kloosterplundering 
en  verkoop  te  Haarlem,  133. 
aanbod  om  phil.  en  theol.  te 
doceren  te  Maastricht,  357. 

Doornik  (Bisdom),  twee  pastoors 
te  Husen,  146. 

Dordrecht.  Koorbanken,  161. 
nog  een  en  ander  over  de  O.L.V.- 
kerk,  176  vv. 

Doüai.  Collegie  van  O.L.V.  of 
van  de  Propaganda  ;  in  welke  be- 
trekking tot  de  Holl.  Missie; 
presidenten;  stichting,  45  v. 
beurzen  ,  359. 

Doucin  (L.),  S.  J.  ii Memoire"  etc. 
110. 

Duijnen  (R.  Hz.  van) ,  Vikaris  in 
St.  Laurens  te  Rotterdam  ,   320. 

Dullaart  (G.),  pr.  te  Weesp,  96. 

Düncanüs,  past.  te  Amst.,  425  vv. 

Düsseldorp  (Fr.),  regtskundig 
geestelijke  te  Leiden ,  Utrecht ; 
Holl.  Sem.  te  Keulen,  7.  Bezwa- 
ren tegen  de  verplaatsing  van  het 
Coll.  voor  Haarlem  uit  Keulen 
naar  Leuven,  258. 

Düverge  (F.  B.),  past.  te  Uit- 
geest, 335. 

E. 

Ebbiüs  (H.) ,  past.  te  Edam,  107. 
van  St.  Nic.  te  Amst.  prov.  van 
Pulcheria,  275.  dood,  276. 

—  sec.  pr.  aan  den  Amstel;   de 


baljuw,   198. 

Edam.  de  past.  Stenius  en  Groen- 
hout, 276. 

Eede  (J.  van  den) ,  past.  te  West- 
Souburg,   146. 

Eenigenburg.  burg.  onderhoorig 
niet  onder  de  jurisdictie  van 
Heerenearspel,  maar  onder  het 
Schoutambt  van  St.  Maarten,  249. 

Eggius  (Adalb.).  Holl.  Seminarie 
te  Keulen,  4  v.  president,  13. 

Egmonden.  vergaderplaatsen  der 
Roomschen  gesloten,   199  vv. 

Eijgevoogut  (P.  Pz.),  Vikaris  in 
St.  Laurens  te  Rotterdam,  320. 

Eybel.  goddeloos  werk  over  den 
Paus;  Bul  van  Pius  VI  Super 
soliditate ;  beweging  daartegen  , 
347  vv. 

Emmerik,  de  kan.  en  past.  Buyck; 
verschillende  test.  disposities , 
429  vv. 

Engels  (R.),  past.  te  Uitgeest, 
in  de  Pool  te  Amst.,  326. 

Enkhdizen.  Prot.  Svnodein  1578, 
99. 

Erckel  (J.  C.  van) ,  jans.  aartspr. 
van  Delft;  toeleg  betr.  den  Hoogen 
Heuvel,  22.  in  den  ban,  77.  graf 
te  Warmond,   84. 

Espen  (v.),  voorstander  van  het 
Utrechtsch  Kapittel,  75. 
F. 

Franciscanen.  Kloosterplunde- 
ring en  verkoop  te  Haarlem , 
129  v.  te  Amsterdam,  42G. 

Franckenberg  (van),  kardinaal. 
Seminarie-generaal  te  Leuven , 
moeijelijkheid  over  de  Bul  Super 
soliditate  van  Pius  VI,  349;  te 
Weenen  ontboden,  349.  verklaart 
de  professoren  te  Leuven  en  hun 
Theol.  onderrigt  niet  orthodox  , 
373.  in  de  gevangenis,  374.  her- 
stel der  Universiteit  in  hare  oude 
regten  enz.,   378. 

Fransche  omwenteling.  Holl. 
collegiën  te  Leuven,  379  vv. 

Feytius  (Lamb.).  aankoop  te  Leu- 


464 


ven  van  een  huis  voor  het  Col- 
legie  Pulcheria,  257. 

Fox  (W.) ,  past.  te  Uitgeest,  overl. 
te  Oudorp,  372. 

Frederik  Hendrik,  scherp  aan- 
schrijven van  het  Hof  van  Hol- 
land, Zeeland  en  West-Vriesland 
betr.  de  Roomschen  A°  1644, 
195  v. 

G. 

Gaal.  aanzienl.  familie  te  Leiden, 
58. 

—  (H.  F.),  graf  te  Warmond,  84. 
Garst  (Chr.),  past.  te  Uitgeest, 

324. 
Geffe  (N.  Fr.  van).  Beurs  voor 

den  Hoogen  Heuvel ,   34. 
Geloften.  137  v. 
Gerberon.     vraagbaak    van     v. 

Heussen  ,  75. 
Ghilini    (Th.    M.),    nuntius    te 

Brussel,  aartsb.  van  Rhodes  i.p.  i. 

Superior     der    Holl.     Zending; 

Kardinaal;  verslagover  1763-65, 

44  v. 
Gijsbertsz.  (G.) ,  pr.  te  Uitgeest , 

321. 
Gilden,  te  Aruemuiden,  Middel- 
burg, 185  v. 
Goorn.  //vlyt  ende  neersticheyt" 

tegen  de  Roomschen,  209. 
Gouda,  collatieregt  van  een  Beurs 

voor  den  Hoogen   Heuvel,    34. 

past.  Jacob  Cats,  67.  Mr  Pieter 

van  Purmerent;  klopjes;  de  bal- 
juw enz.  434  vv. 
Graaf  (J.  M.  de),  agent  van  den 

aartspr.  ten  Hulscher  te  's  Hage. 

360. 
*Graf    (Het  H."),    klooster    te 

O.  L.  Vrouwepolder,  141  vv.   te 

Arnemuiden,   189  vv. 
Graft.  een  Roomsch  kerkhuis  in 

't  Noordeinde      digtgespijkerd, 

206  v. 

—  (van  der),  aanzienl.  familie 
te  Leiden,  58. 

—  (H.  v.  d.),  door  de  Cock  be- 


diend, 67.  jans.  68.  dood,  72. 

begr.  te  Warmond,  84. 
Gravenhage  ('s),  compositiën  met 

de  Roomsche  priesters,  416  vv. 
Gregoriüs  XIII.    Nieuwe    stijl ; 

verschillende  invoering,  ook  hier 

te  lande,  69. 
Groenhout  (Th.),  Haarl.  Kan., 
.271.  277.  past.  te  Edam ,  277. 

prov.  van  Pulcheria,  278.  een  der 

4  Provicarissen  van  Codde,  74. 
Groot  (J.  de),  Haarl.  Kan.  271. 
Grootebroek,     twee    Roomsche 

vergaderplaatsen  gesloten,  253  v. 
Grosthuizen.  de  Roomsche  ver- 

gaderpl.  gesloten,  209. 
Grudii  =  Leuven,  15. 
Guyaüx,  provisor  van  den  Hoogen 

Heuvel,  47. 


Haan  (de) ,  benoemd  vice-pres. 
van  Pulcheria,  282. 

Haarlem,  de  Wit ,  rector  van  het 
Beggijnhof,  4.  past.  de  Swaen  in 
den  Hoek,  19.  de  familie  Verwer, 
dagboek  van  Verwer  1572-1581; 
Haarlemsche  Noon,  128.  verkoop 
van  kerken  en  kloosters,  133. 
past.  Blockhoven,  264.  de  jans. 
past.  Lobs,  280.  past.  Stafford 
op  't  Beggijnhof,  307. 

Haarlemsche  Noon.  128  w. 

Haas  (Adolf  de),  past.  van  St. 
Laurens  A°  1449  te  Rotterdam, 
320. 

Hacqüius  (L.) ,  prof.  te  Leuven, 
prov.  van  den  Hoogen  Heuvel,  32. 

Hageveld  (Klein  Seminarie).  Sub- 
sidiën  aan  studenten  uit  vroegere 
uitkomsten   van  Pulcheria  ,  418. 

Hardenburch  (Coenraad),  429. 

Haringkabspel.  geen  R.  kerk  of 
kapel  gevonden ,  248. 

Hasius  ,  S.  J. ,  rector ;  making  van 
past.  Buyck  te  Emmerik,    430. 

Heemskerk.  Roomsche  vergader- 
plaats gesloten ,  243.  onder  Uit- 
geest, 324. 


165 


Heemstede  (Roelantjev.),  Vrouw 
van  Heemstede;  collatieregt  te 
Uitgeest,  321. 

Heepnik  (N.),  KaD.  te  Antwer- 
pen; vikarie  te  Uitgeest,  322. 

Heerman  (G.),  pi",  te  Weesp, 
kan.  te  Utrecht,  95. 

Hees  (v.),  leerling  van  den  Hoo- 
gen  Heuvel,  aartspr.  van  Utrecht, 
28. 

Heypen  (H.  J.),  past.  te  West- 
Souburg,  146. 

Hem  en  Venhuizen,  //gevonden 
eenige  eoramoditeyten  ofte  geap- 
proprieerde  gelegenheyt  tot  den 
pausselicken  dienst",   215. 

Hendriksambacht,  weinig  Room- 
schen  ,  433. 

Hertogenbosch  ('s).  Anselmus 
Ghemert ,  Dominicaner-Prior , 
129. 

Heüssen  (H.  Fr.  van),  eenige 
merkwaardige  levensbijzonderhe- 
den,  57.  geboortejaar,  afkomst, 
familie,  58.  studie  en  wijding; 
overste  te  Huissen ;  studie  te 
Parijs;  gevestigd  te  Leiden,  59. 
assessor  van  't  Utrechtsche  Vica- 
riaat, vriend  van  Neercassel,  60. 
zijn  boekje  over  de  aflaten  en 
nAmor  poenitens"  veroordeeld  ; 
mislukt  coadjutorschap ;  betrek- 
king tot  Arnauld  en  Quesnel,  61. 
niet  benoemd  tot  Vic.  Ap. ,  62. 
bedankt  voor  de  St.  Gertrudis- 
kerk  te  Utrecht,  66.  Provicaris 
van  Zeeland ;  Latijnsche  uitgave 
van  zijne  verh.  over  de  aflaten,  67. 
de  vriendschap  met  de  Cock  ver- 
mindert; eigen  statie,  68.  onver- 
zoenlijke haat,  72  v.  Provicaris 
van  Codde;  nieuwigheden,  73. 
een  der  vier  Provicarissen  van 
Codde,  74.  Vicaris  van  Potkamp, 

76.  verzet  tegen  den  Paus,  76  v, 
Deken  van  't  Utrechtsch  Kapittel. 

77.  Dimissorialen  ;  appel  op  een 
alg.  Conc. ,  78.  dood  en  begrafe- 
nis, 79  v.  persoonlijke  hoedanig- 

Bljdragen  Gescli.  Kisd.  v.  Haarlem  VIII' Deel 


heden;  portret,  80  v.  schrijver 
van  ii Batavia  Sacra"  en  nHiüoria 
Epwcopatuum"  etc.  nHand-  en 
huisboek  der  Katholyken" ;  verkla- 
der  Initialen  op  den  titel  van  Bat. 
Sac.  81  vv.  bibliotheek;  zijn  kap. 
Verhoogh,   83  v. 

Hiërarchie,  herstel  hier  te  lande 
ter  sprake  gebragt ;  pogingen  van 
Stafford,  400  v.  414. 

Hildebrand,  vikaris  in  S.  Lau- 
rens  te  Rotterdam,  320. 

Hilversum.  Smit,  jans.  115.  geen 
paapsche  vergaderpl.  gevonden , 
234.  een  residerend  priester,  444. 

Hindekdam.  huis  van  advocaat 
Ingel  als  kerk  verdacht ;  buffet- 
altaar, 237. 

HistoriaEpiscopatuum  etc.  door 
v.  Heussen,  81. 

Hoen  (Engelb.  van),  429. 

Hofflack  (J.) ,  schilder  ;  een 
crucifix,  430. 

Hoynck  van  Papendrecht  (C. 
P.),  Vic.  Gen.  enz.  358. 

—  (R.),  advocaat,  358. 

—  (C.  P.),  waarschijnlijk  zoon  of 
kleinzoon  van  den  advocaat,  358. 

Hollandsche  Missie.  Semina- 
riën :  allereerste  stichting  te  Keu- 
len vóór  1579  door  Cousebant, 
1-4.  voorgoed  geregeld  door  Sas- 
bold  Vosmeer  en  Eggius  in  1583, 

4.  aankoop  van  // Hof  zur  Stessen" 

5.  Regels  voor  de  studenten; 
overeenkomst ,  welke  studenten 
voor  elk  der  Bisdommen  zullen 
zijn  ,  6.  bestuur,  7.  gemeenschap- 
pelijk onderhoud  door  Utrecht  en 
Haarlem ;  gedeeltelijke  scheiding 
der  kas,  8  vv.  eigen  Collegie 
voor  Haarlem  te  Leuven:  Pul- 
cheria,  11.  39.  bezwaren  van 
Utrecht,  258.  Coll.  te  Keulen 
blijft  voor  de  geheele  Missie,  11. 
suppressie  van  dit  Coll. ;  nieuw 
Seminarie  te  Leuven:  de  Hooge 
Heuvel,  12  vv.  Seminarie  te  Huis- 
sen .   14  vv.  de  Hoocje  Heuvel  en 

30 


466 


de  Jansenisten,  19  vv.  zie  verder 
Hooge  Heuvel.  Collegie  te 
Douai,  45  v.  Pulcheria,  zie  PüL- 
cheria.  plan  voor  een  Seminarie 
te  Maastricht  of 's  Bosch,  356. 
verbod  van  den  Paus  om  de 
openbare  lessen  te  Leuven  bij  te 
wonen;  raad  tot  verplaatsing  van 
het  Seminarie,  374  v. 
Hony  (Dr) ,  Rector  magnificus  te 
Leuven ,  24. 

Hooft  (P.  C),   drost  van  Mui- 
den; reis  //nae  Goylant ,  om  de 
paepsche  kercken  ende  capellen 
te  sluytten",  234. 
Hooge  Heuvel.    Holl.   Collegie 
te  Leuven,  12  vv.  vermoedelijke 
aanleiding  van  de  vestiging  al- 
daar, 15  vv.  verhouding  tot  de 
universiteit,  16  v.  regels  en  dag- 
orde, 17  v.  pres.  de  Swaen  en 
Verschueren,   3  9.    Jansenisterij , 
19  v.  uit  de  handen  der  jansenis- 
ten gered,  22  vv.  pres.  Cremers, 
31.  beslissing  van  den  burg.  regt- 
bank  tegen  de  Jans.,  31.  inmen- 
ging der  Regering  bij  benoeming 
van  pres.  en  provisoren,  33.  42  vv. 
verloren  en  behouden  beurzen  , 
33  v.  nieuwe,    35.    gebrek    aan 
studenten  hersteld,    37  v.  pres. 
J  oostens,  nieuw  e  poging  der  jans., 
vonnis  van  den  Baad  van  Bra- 
bant, 40.  beurs  Joostens;  pres. 
Terswaek;   studiebeurs,  41.    de 
prov.  Guyaux  en  Wellens,    47. 
de  vice-pres.  Bombouts,  53.  Ge- 
wigtig  besluit  van  den  Vice-Su- 
perior  Busca  betr.  de  studiën  enz. 
315.  moeielijkheden  onder  Keizer 
Joseph  II,  337  vv.  Keizerl.  De- 
creet  betr.  sommige    beurziers  , 
370.  getalstudenten; dwangbevel, 
371  vv.  suppressie,    390.    toen- 
malige inkomsten  ;  strijd  voor  de 
bezittingen  ;  hoe  het  met  de  ge- 
bouwen gegaan  is,  418  v. 
Hoogkakspel.  een  Boomsche  ver- 
gaderplaats gesloten,   253. 


Hoogwoed.  M  Pieter  [PratenusJ; 
eene  woning  gesloten  als  ver- 
dachte Boomsche  vergaderplaats, 
213.  predikplaats  van  MT  Pieter 
gesloten  ,  240. 

Horst  (L.  van) ,  schilder ;  een 
Ecce  homo,  430. 

Hövelman  (J.  W.),  Lector  in  Pul- 
cheria te  Leuven ,  354. 

Hughen  (H.),  past.  te  YVest- 
Souburg,   146. 

Hugo  (Heer),  pr  te  Uitgeest, 
321. 

Huissen.  S.  Elisabeths-klooster ; 
verblijf  van  Neercassel ;  Semina- 
rie ,  14  v.  wijding  van  v.  Heus- 
sen  ;  de  oversten  v.  d.  Bossche  en 
v.  Heussen ,  59.  geen  kerk  of 
kapel  ontdekt,  235. 

Huyssman  (M.),  kap.  te  Oost- 
Souburg,  149. 

Hulscher  (H.  F.  ten),  past.  te 
Amst.,  aartspr.  van  Holl.  enz., 
359.  362. 

Hüsen  (Bisdom Doornik),  de  past. 
de  Bevernia  en  Valencennis,  146. 


IJsbrandsz.  (W.),  onderpast.  te 
Uitgeest,  323. 

—  (P.),  past.  te  Uitgeest,  Kan. 
van  Haarlem  ,  326. 

IJselstein  (G.  van),  past.  te 
Weesp,  95. 

IJsier  (P.  Wz.),  kap.  te  West- 
Sou  burg,  146. 

//Ikformacie"  enz.  uitg.  door  de 
Maatschappij  van  Letterkunde  in 
1866,  92. 

Ingel  (B.) ,  pr.  te  Ankeveen,  235. 

—  (Johan) ,  advocaat  te  Anke- 
veen,  236. 

J. 

Jacquelart  ,  Josephist  te  Leu- 
ven ,  340. 

Janse  (C.) ,  past.  te  Naarden , 
dominé  te  Weesp ,  100. 

Jansenisme.    wProlixum   Memo- 


467 


riale",  L10. 121.  //Meraoire"  etc. 
van  den  jesuiet  Doucin,  110. 
*>Breve  Memoriale" ;  —  //Refu- 
tatio  prodroma"  van  de  Witte  ;  — 
«Responsiones"  Archiep.  Sebast. 
—  //Heijlzame  waerschouwinge" 
enz.  110  v.  —  //Notae  breves  in 
Refutationem  prodrotnam";  — 
«Syllogisuius  prodromus"  etc. 
119. 

Jansenisten',  vermoedelijke  aan- 
leiding der  verplaatsing  van  liet 
Keulsch  Seminarie  naar  Leu- 
ven, 15  vv.  ijver  van  Codde  voor 
het  Coll.  de  Hooge  Heuvel  te 
Leuven,  19  v.  Seminarie  te  Amers- 
foort, 21.  33.  casus-positie  aan 
de  Lniversiteiten  van  Parijs  en 
Leuven;  retractatie  van  prof.  Hae- 
quius,  32.  nieuwe  aanval  tegen 
den  Hoogen  Heuvel,  vonnis  van 
den  Raad  van  Brabant,  40.  le- 
vensbijzouderheden  van  v.  Heus- 
sen,  57  vv.  Arnauld  en  Quesnel, 
betrekking  tot  v.  Heussen,  61. 
Codde  naar  Rome;  4  Provicaris- 
sen;  lijst  der  300  geestelijken; 
suspensie  van  Codde,  74  v.  alle 
magtioingen  ingetrokken ,  76. 
terugkeer  van  velen  ;  Dimisso- 
rialen  enz.  78.  appel  op  een  alg. 
Concilie,  78.  dood  en  begrafenis 
van  v.  Heussen,  79  v.  grafkelder 
te  Warmond,  84.  Breve  Meuio- 
riale,  108  vv.  Collegie  Pulcheria 
en 't  rampzalig  jansenisme,  267 
vv.  de  bekeerling Blankaart,  271. 
Brutale  aanmatiging  van  Steen- 
oven, 280.  Proces  tegen  de  Jans. 
over  Pulcheria,  285  vv. 

Jansenius  (Corn.),  l8te  pres.  van 
Pulcheria;  Bisschop  van  Ypcren, 
257.  ontslag  in  Pidcheria,  263. 

Janssonics  (Jac.) ,  pres.  van  het 
Pauselijk  Collegie  te  Leuven,  258. 

Jesuieten.  Doucin,  «Memoire", 
110.  119.  plan  voor  een  Semi- 
narie te  Maastricht ,  356  vv.  Ha- 
sius,  430. 


Jisp.  Roomsche  vergaderplaats  ge- 
sloten, 242. 

Joostens  (J.  A.),  pres.  van  den 
Hoogen  Heuvel,  40.  studiebeurs, 
41. 

Joseph  II  (Keizer).  Toepassing 
der  Febroniaansche  leer;  despo- 
tische dwang  tegenover  de  Kerk  , 
337.  Decreet  dd.  lONov.  1784 
betr.  de  Universiteit  te  Leuven, 
339.  Edict  dd.  16  Octob.  1786 
tot  opheffing  der  Biss.  Seminariën 
in  België  en  oprigting  van  een 
Seminarie-Generaal  te  Leuven 
met  een  filiaal  in  de  stad  Luxem- 
burg ,  345.  //Priesters-Huvzen" 
345.  heropening  der  Biss.  Semi- 
nariën enz.  373.  intrekking  der 
dwangmaatregelen  en  van  het 
Edict,  378.  dood  van  Joseph  II. 

Josephisme.  337  vv. 

K. 

Kalf  ('t).  Roomsche  vergader- 
plaats gesloten,   243. 

Kalverenduk.  geen  Roomsche 
vergaderplaats  ontdekt,  248. 

Kapellen,  te  O. L. Vrouwepolder, 
134.  West-Souburg,  144  v.  Ar- 
nemuiden,  180.  Uitgeest  322. 

Kapittel  (Haarl.).  grief  tegen  de 
oprigters  van  het  Keulsche  Semi- 
narie, 6.  finantieele  scheiding  in 
't  Keulsch  Seminarie,  8  v.  eigen 
Seminarie  te  Leuven  :  Pulcheria , 
11.  opperbestuur;  waarom  de 
keus  op  Leuven  viel,  256  v.  over- 
eenkomst met  verschill.  Vicarii 
Ap.  betr.  wederzijdsche  regten , 
267.  karacteristiek  schrijven  van 
Kan.  Stafford  aan  v.  Leempoel, 
269.  keuze  van  provisoren  voor 
Pulcheria,  273  vv.  zwak  en  na- 
latig bestuur  van  Pulcheria  ;  Me- 
morie van  Hoynck,  282  vv.  ge- 
brek in  de  Notulen,  292.  voor  de 
Belg.  regering  is  het  Kap.  een 
wettig zelfstandigligchaam,  31  lv. 
gezindheid  van  Wellens  tegenover 


|.(!S 


het  Kap.,  313.  klagt  van  den 
Vice- Superior  Busca,  317.  ver- 
dediging van  Pulcheria  tegen  het 
Josephisme,  338  vv.  Brancadoro 
en  Ciaraberlani,  381.383.  bijna 
tienjarige  strijd  voor  de  bezittin- 
gen van  Pulcheria  (1797-1806), 
417. 

Keesman  (C.) ,  Haarl.  Kan.  past. 
en  aartspr.  te  Alkmaar,  prov. 
van  Pulcheria,  277. 

Kennemerland.  reis  van  Johan 
Damius  namens  den  baljuw  om 
//paapse  kercken"  te  sluiten ;  on- 
kosten ,  241  vv. 

Kerkelijke  goederen,  verkoop 
te  Haarlem,  133.  O.L. Vrouwe- 
polder  »op  Walcheren,  139.  Co- 
mité uit  de  Nat.  Verg.  328.  Lode- 
wijk  Napoleon,  329.  van  de 
Universiteit  te  Leuven  in  beslag 
genomen ,  toegewezen  aan  het 
Prytanée  de  Saint  Cyr  te  Parijs , 
385.  397.  van  het  Collegie  Pul- 
cheria,  386  vv. 

Kerstens  (A.),  Rector  van  het 
Beggijnhof,  administrateur  van 
Pulcheria  te  Leuven,   354. 

Keulen.  Hollandsen  Seminarie  , 
1  vv.  Holl.  Theologanten  bij 
Proost  Clandt  van  S.  Andreas,  20. 

Kingler  (F.  J.)  ,  advocaat  bij  het 
Hof  van  Brabant ;  proces  tegen  de 
jans.  over  Pulcheria,  289  vv. 

Kloosters,  te  Haarlem  ,  128  vv. 
//Sion"  bij  Delft;  //Het  heilig 
graf"  te  O.  L.  Vrouwe-polder  , 
141  vv.  Windesheim,  142;  //Na- 
zareth"  te  Rijswijk  ,  152.  voor- 
val met  eene  uit  het  geslacht  v. 
Nyenrode  in  het  Cecilia-Convent 
te  Utrecht,  424. 

Klopjes,  te  Gouda  ,  434  vv. 

Kluut  (G.  Gz.),  Vikaris  in  S. 
Laurens  te  Rotterdam,  320. 

Koesveldt  (K.  van),  past.  te 
Weesp,  96. 

Koorbanken,  te  Dordrecht,  161. 

//Kort  Memoriael"  enz.  in  het 


Hol!,  heeft  nooit  bestaan  ;  van 
waar  dan  die  meening?   118  v. 

Koster  (J.) ,  past.  te  Uitgeest , 
-   328. 

Kosterij.  collatie  te  Nieuwer- 
kerk,  180. 

Krommenie,  //een  paapse  kereke 
toegesloten  ende  toegespiekert"  ; 
Inventaris;  een  priester,  220. 
rekening  van  den  baljuw,  223. 

Krommeniedijk.  //de  paapse  ker- 
eke toegesloten  ende  toegespie- 
kert"; Inventaris;  melding  van 
een  priester ,  220.  rekening  van 
den  baljuw,  223.  past.  Strengers, 
332. 

Kroon  (T.  van  der),  jans.  graf 
te  Warmond,   84. 

Kruik  (W.)  =  Cruciüs,  Kan. 
van  Haarlem  ,  past.  te  Uitgeest ; 
ontslag,  dood,  323. 

Kwakel.  een  aldaar  wonend  pries- 
ter door  den  baljuw  bezocht,  een 
hooischuur  gesloten,  199. 


Laen  (Claes  v.  d.),  Burgemeester 
van  Haarlem ;  koop  der  Minne- 
broeders-kerk, 133.   - 

Lambertz  (J.) ,  pr.  te  Weesp  be- 
noemd, 96. 

Lambrechts  ,  Josephist  te  Leu- 
ven ,  340. 

Langenduk.  vergaderplaats  der 
Roomschen  gesloten,  207.  ge- 
boortepl.  van  past.  Dekker,  328. 
Zie    ook    Noord-Scharwoude. 

Langeraar.  dispensatiën  van  v. 
Heussen ,  74. 

Larchier,  Koninkl.  Ap.  notaris 
te  Leuven ,  285. 

Laren,  de  pr.  Sporaeus  of  de 
Saaijer ;  twee  zolderkerken  ge- 
sloten ;  de  pr.  Fl.  van  Vijaenen, 
234. 

Leefdael  (v.).  aanzienl.  familie, 
klooster  //Nazareth"  te  Rijswijk, 
152  vv. 

Leem  poel  (W.  van) ,  llde  en  laat- 


469 


ste  pres.  van  Pulcheria,  319.  door 
Joseph  II  benoemd  //préposé" , 
340.  Josephist,  346  vv.  Rector 
der  Universiteit  te  Leuven,  353. 
oefent  weer  hst  Presidentschap 
uit  over  Pulcheria,  380.  heulen 
met  de  Revolutie,  383.  verdere 
afdwaling,  385. 

Leemput  (J.  H.) ,  pres.  van  den 
Hoogen  Heuvel,  eervol  outslag, 
54  v.  prof.  van  Pulcheria ;  door 
Joseph  II  benoemd  als  /-préposé" 
339. 

Leiden.  Dusseldorp,  regtskundig 
geestel.,  7.  past.  Velthoen.Blork- 
hoven,  265.  beknopte  optelling 
van  de  vroeger  in  deze  Bijdragen 
behandelde  kerken,  56:  I°H.  Lo- 
dewijks-kerk,  thans  (succursaal). 
D.I.  blz.  257.  —  2°  H.  Petrus- 
kerk.  D.  II.  blz.  74.  —  3°  Statiën 
der  Jesuieten.  D.  II.  blz.  77.  — 
4°  kerk  van  O.L.V.  Onbevl.  Ontv. 
D.  II.  blz.  85.  —  5°  Statie  der 
Dominicanen.  D.  III.  blz.  63.  — 
6°  Statie  der  Nederduitsche  Car- 
melieten.  D.  III.  blz.  173.  — 
7°  Statie  der  Fransche  Carmelie- 
ten,  thans  parochiekerk  O.L.  Y. 
Hemelvaart.  D.  IV.  blz.  161.  — 
v.  Heussen  en  de  door  hem  ge- 
stichte statie  op  de  Hooigracht, 
57.  de  aanzienlijke  familiën  v. 
Heussen,  v.  d.  Graft  en  Gael,  53. 
wanneer  de  statie  op  de  Hooi- 
gracht door  v.  Heussen  kan  ge- 
sticht zijn,  63  vv.  68  v.  overeen- 
komst der  pastoors  ;  waarom  v. 
Heussen  niet  kon  mêe  ondertee- 
kenen, 67.  patronen  der  statie, 
17.  dood  en  begrafenis  van  v. 
Heussen,  79  v. 

Leyden  (Luc.  van),  schilder,  430. 

Lelivelt  (V.  L.  J.),  pres.  van 
Pulcheria,  46.  309.  provisor  van 
den  Hoogen  Heuvel,  46. 

Leuven.  Collegie  Pulcheria,  11. 
256  vv.  337  vv.  van  den  Hoogen 
Heuvel,  12  vv.  A.  v.  d.  Steen, 


presid.  van  het  Coll.  Luxemburg, 
289.  kerkregtelijke  dagvaarding 
van  13  Prof.  der  Universiteit  om 
de  Bul  Unigenitus  simpliciter  aan 
te  nemen;  weigering;  veroordee- 
ling, 299.  Decreet  van  Joseph  II 
voor  de  Universiteit ;  benoemde 
//préposés",  339.  examen  en  uit- 
spraak door  Kard.  v.  Francken- 
berg,  373.  de  Univ.  in  hare  regten 
enz.  hersteld,  378.  opgeheven 
25  Octob.  1797,  385.  de  bezit- 
tingen toegewezen  aan  het  Pry- 
tanée  de  Saint  Cyr.  te  Parijs,  397. 

Leuven  (Q.  van),  schilder ,  430. 

Lexius  (J.  IL),  Kan.,  laatste  pro- 
visor van  Pulcheria ,  dood,  417  v. 

Limmen.  Roomsche  vergaderplaats 
gesloten,  244.  onder  Uitgeest, 
324. 

Lobs  (P),  jans.  past.  te  Haarl.; 
ingedrongen  prov.  van  Pulcheria, 
280. 

Louff  (Aernt),  pr.  te  Weesp;  zijn 
huiskerk  gesloten  ,   237. 

Louwen  (VV.  Jz.),  pr.  te  Weesp, 
98. 

Louwerman  (B.) ,  deken  ,  430. 

Lütjebroek.  twee  Roomsche  ver- 
gaderplaatsen gesloten,  253. 

Luxemburg  (stad).  Seminarie- 
filiaal  van  Joseph  II ,   345. 

M. 

Maassluis,  geboortepl.  van  past. 
de  Wit,  332. 

Magermans  ,  voorloopig  bestuur- 
der van  den  Hoogen  Heuvel,  24. 

Maggiora  (J.  A.),  auditeur  van 
Busca,  49. 

Maju  (J.) ,  Kan.  prov.  van  Pul- 
cheria ,  dood  ,  378  v. 

Maeant  (P.  J.),  Josephist,  te 
Leuven,  339.  prof.  van  de  Kerk- 
gesch.346.  Vice-Rector  der  Univ. 
te  Leuven  ,  367. 

Maria  Elisabeth,  zuster  van 
Keizer  Karel  VI,  Landvoogdes 
der  Oostenrijksche  Nederlanden  ; 


470 


verzoekschrift  en  antwoord  betr. 
beurzen  voor  den  Hoorjen  Heuvel, 
S5.  krachtige  houding  tegen  de 
Jans. ,   300. 

Marils  (Leon.),  president  van 
hetCollegie  van  de  H.  Willibror- 
dus  en  Bonifacius  te  Keulen,  13. 

Mast  (A.),  past.  van  Oud-  en 
Nieuw-Vlissingen  ;  verpachting 
van  de  cura ,   192.   194. 

Maziere  (J.  B.  de),  prof.  van 
het  Sein. -Gen.  te  Leuven ,  pre9. 
vanden  Hoogen  Heuvel,  54.  346. 

Meer  (N.  van  der),  Vic.  Gen.  van 
Haarlem  ,  291. 

Mfganck  (Fr.  D.),  jans.  past.  te 
Leiden,  enz.   enz.  lijkrede,   84. 

Mf.gen  (J.  A.  van),  kap.  te  Uit- 
geest, past.  te  Wieringen,  Uit- 
geest,  332  vv. 

Meylink,  aartsp.  van  Holland, 
356. 

Melis  (P.),  6de  pres.  van  Pul- 
cheria, jans.  266.  toeleg  om  het 
Coll.  in  handen  der  jans.  te  spe- 
len ,  280  vv.  afstand,  298.  uit 
Leuven  ;  te  Delft,  301.  wat  Pul- 
cheria  onderzijn  presidium  finan- 
tieel  verloren  heeft ;  dood  .  306. 

Memoriale  prolixum.  wat  het 
bevat;  waarom  nooit  in  druk  ver- 
schenen ,   121. 

Meppelen  (Wijnant  Jz.  van),  pr. 
te  Muiden  ,   235. 

Mera  (J.  de) ,  vice-curevt  te 
Weesp,   92. 

Mere  (v.  d.) ,  socius  van  pres. 
Blockhoven  in  Pulcheria  ,  266. 

Meesche  (D.  van  der),  prior  van 
St.  Aechtenklooster  te  Rotter- 
dam, 320. 

Metz  (Z.  de),  Vic.  Ap.  overeen- 
komst met  het  Kap.  van  Haarl. 
267. 

Middelburg  (stad),  collatieregt 
te  Nieuwerkerk  en  Arnemuiden, 
179.  1S1  v.  de  lakensnijders, 
186. 

—  (abdij),    collatieregt  te  West- 


Souburg  ,  145.  Oost-Soubuig  , 
149.  eenige  abten,  149.  collatie- 
regt te  Oud-Vlissingen  ,  191. 
Nieuw-Vlissingen,  192  v. 

Mierlo  (Godefr.  v.)  ,  Biss.  van 
Haarlem.  —  geboren  ;  Domini- 
caan ,  procurator  ;  op  't  generaal 
Kapittel  te  Rome  in  1558  ;  ma- 
gister Theol.  prior  te  Utrecht; 
provinciaal,   129. 

Mije  (D.  v.  d.) ,  Haarl.  Kan. 
271.  past.  te  Voorburg,  adminis- 
trator ad  interim  van  Pulcheria , 
310  vv.  pres.  van  Pulcheria,  306. 
dood,  307. 

Mijerop  (Pieter  van) ,  baljuw  van 
Blois.  onderzoek  naar  de  Paapsch- 
gesinden,  218  vv.  onkosten,  223. 

Millinck  (J.) ,  heer  van  Waal- 
wijk,  157. 

Misericordes.  verklaring,    162. 

Missen  (H.).  reductie  te  West- 
Souburg  door  Biss.  Fred.  IV  van 
Baden,  146. 

Modersohn  (Justus),  Haar!.  Kan. 
271. 

Moens  (B.  M.),  vader  van  St. 
Aechtenklooster  te  Rotterdam  , 
320. 

Molinari  (Carolus),  nuntius , 
aartsb.  van  Damascus  i.  p.  i.  Su- 
perior der  Holl.  Zending  ;  verslag 
van  1758.,  43. 

Mollerijs,  Minister  van  Binnenl. 
Zaken  ;  zaak  van  Pulcheria,  409. 

MoNMCKENDAM.    99. 

Monïalto.  auditeur  van  den  nun- 
tius Spinelli ,  303. 

Montfoort  (J.  van)  ,  past.  te 
Weesp  ,  96. 

^ooij  (J.  de),  past.  te  Beemster  , 
Seer.  van  't  Kap.,  prov.  van  Pul- 
cheria ,  307. 

Mortiere.  kasteel  der  heeren  van 
Arnemuiden,  179.  klooster  van 
reg.  kan. ,  189. 

Muiden,  het  kerken  te  Diemen, 
105.  drie  zolderkerken  gesloten ; 
de  paap  Wijnant  Jz.  van  Meppe- 


4  71 


len  ;  een  klopje,    235.  Jan  van 
Nyenrode,  baljuw,  423. 
Mulabt  (C) ,  Kan.  te  West-Sou- 
burg, 147. 

N. 

Naarden,  de  afgev.  past.  Janse, 
100.  geen  zweem  van  paperij  ont- 
dekt, 235.  geslacht  Nyenrode, 
423. 

Napoleon  (Lodewijk).  adres  van 
't  Haarl.  Kapittel  over  Pulcheria 
enz.  409. 

//Nazareth",  klooster  te  Rijswijk, 
152.  de  familie  v.  Leefdael,   15:2. 

Neercassel  van,  Vic.  Ap.  ophef- 
fing van  het  Collegie  te  Keulen  ; 
Collegie  te  Huissen;  Collegie  van 
den  Hoogeu  Heuvel  te  Leuven, 
12  vv.  overeenkomst  met  liet 
Haarl.  Eap.  267.  verblijf  te  Lei- 
den bij  zijn  vriend  v.  Heussen , 
60.  dood  en  begrafenis,  61  v. 

Nibbïxwoude.  Paperijen  ontdekt, 
212. 

Nicolaas,  Biss.  van  Middelburg, 
kerkaf braak  te  Nieuwerkerk , 
183  v. 

Nieüwe-Niedorp.  Papenjagt  21 6. 

Nieüwerkerk.  parochiekerk,  179 
vv. 

Nieuwe  Stijl,  verschillende  in- 
voering, ook  hier  te  lande,  69. 

Nieüw-Vlissingen.  kerk ;  past. 
Mast;  incorporatie  bij  de  abdij 
van  Middelburg  ;  collatietwist , 
192  v.  pastoors,   194. 

Nyenrode.  adel.  geslacht;  pioees 
tusschen  Josina  van  Schagen, 
wed.  Joost  van  Borselen  en  Wil- 
lem Turck,  heer  van  Nevenrode, 
421  w. 

Nobel  (J.  C),  Burgemeester  van 
Amst.  —  Pacificatie  van  Gent, 
211. 
Noël  du  Bois,  prof.  te  Leuven, 
prov.  van  den  Hoogen  Heiecel,  32. 
Nomils  (Nic),  Haarl.  Kan.  9  vv. 
25S. 


Nooruermkeu.  geen  vervolgbare 
paperij  ontdekt,  212. 

Noord-Scharwoude.  verzegeling 
eeuer  Rooinsche  vergaderplaats 
en  bevelen  aan  den  priester  al- 
daar woonachtig  ,  228. 

Noordwijk.  past.  v.  Burik,  298. 

Noord-Zijpe.  opruiming  eener 
lloomsche  vergaderplaats  te  St. 
Maartensbrug,   228. 

Notae  breves  in  lief.  prodroin. 
wie  is  de  auteur?   119. 


O. 

Oem  (J.  S.  H.),  prov.  van  Pul- 
cheria, 301.  past.  te  Berken- 
rode, 306.  dood,   307. 

Offerman  (J.  A.).  Kan.  prov. 
van  Pulcheria,   379.  dood,  417. 

Olaeds  (Jac.)  [=  Oloffszoon  ?]  , 
pr.  familiebijzondei heden ,    211. 

Olij  van  Velsen.  familieleden , 
211. 

—  (Trijntje  Jansd.) ,  Moeder  der 
Haarl.  klopjes  ,  211. 

Oloffszoon  (Jacob),  pr.  te  Wog- 
num  ,  211. 

Oorschot  (Adr.  Theunissen  van), 
Vicaris  van  St.  Jan  te  Utrecht, 
Holl.   Sein.  te  Keulen,   7. 

Oosterlingh,  jans. ,  te  Delft, 
116. 

Oost-Soubürg.  parochiekerk;  fun- 
datie voor  een  lamp  ter  eere  van 
O.L.V. ;  kapellerij ;  past.  Jaeobsz. 
kapellaans;  collatietwist ,  148  v. 

Opmeer,  plakkaten  aangeplakt , 
433  v. 

Osterviriüs  =  Sixtius. 

Oüd-Ade.  vermaning  aan  Jan 
Pietersz.  van  Heulenburch,  »out- 
vrijer",  //uyt  den  name  van  den 
hooge  Overicheyt";  de  hooischuur 
//toegespiekert" ,  230.  Request 
van  Pietersz.,  231  vv. 

Oud-Carspel.  Sluiting  van  den 
nieuwen  stolp,   240. 

Ouderkerk,  pr.  Jan;    kelderka- 


472 


Diertje   door  den   baljuw   verze- 
geld, 198. 
Oudewater.     goederen    van    het 

St.   Ursula-Convent ,    rekening  , 

86  vv. 
Oudorp.  dood  van  den  past.  em. 

Fox,  328. 
Oud-Vlissingen.    parochiekerk  , 

collatieregt,  190  v.  pastoors,  194. 
OüTHtusDEN  (van).    Beurs   voor 

den  Hoogen  Heuvel,  34. 
Overdiemen.  pr.  Jan  :  bezoek  van 

den  baljuw  ,  ]97. 
Overveen.  past. .  Wijnouts  ,  298. 

papenjagt    te    Tetrode     en     Al- 

brechtsberg  A°  1644,  205. 


Paapschestoutigheden,  195  vv. 
433  w.  onkosten  van  onderzoek, 
223.  247.  252. 

Palleijs  (L.  Dz.),  Vikaris  in  St. 
Laurens  te  Rotterdam  ,  320. 

Paridaens  (H.) ,  2de  pres.  van 
Pulcheria  ,  263. 

—  (Instituut),  religieuse  Congre- 
gatie enz.  voormalig  Pulcheria , 
419. 

Pastoor,  wijze  van  aanstelling  te 
West •  Souburg  ,  146.  verpachting 
te  Oud-  en  Nieuw-Vlissingen , 
192. 

Patricius  (H.),  president  van  het 
Holl.  Collegie  te  Keulen  ,  13. 

Pelt  (P.  Ign.),  te  Koudekerk  be- 
diend door  v.  Heussen  ,  74. 

Penning  XX.  te  Weesp  in  1771 , 
105  vv. 

Pietershoek.  weinig  Roomschen, 
433. 

Pius  VI.  Bul  Super  soliditate  tegen 
Eybel,  347  vv. 

Plakkaten,  klagten  over  de  nala*- 
tigheid  der  officieren  in  het  uit- 
voeren der  plakkaten,  452  vv. 

Plat  (J.  Ie),  Josephist  te  Leu- 
ven, 340.  prof.  van  het  Kerkel. 
regt,  346.  door  de  studenten  uit- 
gejouwd ,  353. 


1'OLDEKMAN    (C),    Küll.    te   West- 

Souburg  ,   147. 

Polius  (J.),  Franciscaan.  «Vita 
adm.  revevendi  P.  Nicolai  Vi- 
gerii",   3. 

Porringho  ,  jans.  prof.  te  Leu- 
ven ,  300. 

Portretten  van  geestelijken  ; 
160.  te  Uitgeest,  325  vv. 

Potgieter  (N.),  drukker  der  Jans. 
te  Amst.   24. 

Potkamp  (G.),  bediend  door  v. 
Heussen,  74.  Vic.  Ap.  zijne  Vi- 
carissen Cats  en  v.  Heussen,  76. 

Pratenus  (P.  Mz.)  [Mr  Pieter]  , 
pr.  te  Hoogwoud,  213.  240. 

Prié  (Markies  de)  ,  zorg  voor 
den  Hoogen  Heuvel ,   24  v. 

//Priesters-H uyzen"  in  België, 
onder  Joseph  II,   345. 

Prytanée  de  Saint  Cyr  te  Pa- 
rijs ;  de  bezittingen  der  Univer- 
siteit te  Leuven,  alsmede  de 
opbrengst  der  vaste  goederen  in 
België  van  Pulcheria  aan  die 
inrigting  toegewezen  ,  397. 

Provisoren  van  Pulcheria.  reg- 
ten  en  pligten ,   262. 

Pulcheria.  Collegie  voor  het  Bis- 
dom van  Haarlem  te  Leuven,  1 1. 
verhouding  tot  de  Universiteit, 
16.  bestemming  volgens  Hoynek, 
39.  dood  van  pres.  Lelivelt,  46  v. 
Geschiedenis  van  Pulcheria:  op- 
perbestuur,  256.  262  v.  268. 
waarom  de  keus  op  Leuven  viel , 
256.  bezwaren  van  Utrecht,  258. 
stichting  en  naamoorsprong,  257. 
259  vv.  Statuten  ,  261.  pres. 
Jar.senius,  257.  263.  de  pres. 
Paridaens,  Cats  en  Silvolt,  263. 
beurs  Silvolt,  263.  pres.  Block- 
lioven ;  geldelijke  nood;  v.  d. 
Mere,  sociusvan  den  pres.  264  vv. 
pres.  Melis  ,  rampzalig  Jansenis- 
me, 266  vv.  besluit  van  v.  Neer- 
cassel  en  al  de  Kan.  om  de  finan- 
ciën te  verbeteren,  271.  fondsen 
in  1714,    271  v.    inkomen  van 


473 


den  pres. ,  372.  lijst  van  prov. ; 
wijze  van  benoeming,  273  vv. 
brutaliteit  van  Steenoven,  2S0w. 
Memorie  van  Hoynck  voor  den 
Internuntius  over  den  toeleg  der 
Jans.  en  het  zwakke  bestuur  van 
het  Kap.,  282.  overvloed  van 
beurzen,  284.  proces  tegen  de 
Jans.,  285  vv.  Beurzenfonds  in 
één  e  massa,  293.  zorg  van  den 
Nuntius  Spinelli ,  301.  van 
Hoynck,  301.  het  Collegie  ge- 
red ;  Verdonck  afgezet;  v.  d.  !\lije 
administrator  ad  interim,  301  vv. 

305.  wat  liet  Collegie  financieel 
onder  pres.  Melis  verloren  heeft, 

306.  v.  d.  Mije  pres.  306.  lijst 
van  provisoren  ,  306  v.  dood  van 
v.  cl.  Mije;  aan  wie  het  regt  om 
een  nieuwen  pres.  te  benoemen? 

307.  pres.  Lelivelt,  bloei  van  het 
Collegie ,  309  v.  tegenover  de 
Belg.  regering  onafhankelijker 
dan  de  Hooge  Heuvel,  312.  pres. 
Wellens,  311  v.  pres.  v.  d.  Velde, 
312  vv.  gewigtig  besluit  van  den 
Vice-Superior  betr.  de  studie  enz. 
315.  laatste  pres.  v.  Leempoel , 
319.  Josephisme:  flinke  houding 
van  het  Haarl.  Kapittel;  de  on- 
vermoeide prov.  Stafford,  337  vv. 
Decreet  van  Joseph  II,  opgave 
der  bezittingen  en  fundatiën , 
339  vv.  Brieven  van  Stafford  : 
dd.  25  Nov.  17S4over  de  stich- 
ting en  eerste  geschiedenis  der 
Holl.  Collegiën  ,  in  't  bijzonder 
van  Pulcheria ;  dd.  2  Dec.  over 
de  Beurzenstichtingen ;  dd.  23 
Dec.  evn  3  en  1  3  Jan.  1785  over 
de  wijzevan  beheer  als  één  massa, 
341  vv.  Edict  dd.  16  Oct.  1786, 
Art.  6,  345.  v.  Leempoel,  echt 
Josephist ,  348.  bederf  voor  de 
studenten  ,  350.  Kerstens,  admi- 
nistrateur ;  de  Lectoren  Hövel- 
man  en  van  Rossem  ;  nieuwe  Sta- 
tuten tot  herstel  der  tucht,  354. 
Keizerl.  Decreten .-    dd.  30  Mei 


1785,  betr.  vacant  presidentschap 
en  nieuwegebouwen;  dd.26Apr. 
17S8  :   verbod  om  bezittingen  te 
veikoopen,    355.  plan  vooreen 
Seminarie    te    Maastricht    of   te 
's  Bosch,  356-364.  Keizerl.  De- 
creet A°   1789,    betr.   sommige 
beurziers,  364.  verdediging  door 
Stafford  :  onze  beurzen   zijn  ge- 
fundeerd op  Hollandsche  pennin- 
gen, 367  v.  verbod  van  den  Paus 
om  de  openbare    lessen    bij    te 
wonen  ;  raad  om  het  Seminarie 
te  verplaatsen,  374  v.   de  regten 
der  kerk  hersteld,  37S.  de  provi- 
soren Ca  veilier,  Maju  en  Offer- 
man,  378.  Pransche  omwente- 
ling :  v.  Leempoel  oefent  weer 
het  presidentschap  uit ;  verslap- 
ping   der     tucht ;    Brancadoro  , 
nuntius  ;  zekere  student  Rouppen 
380.    de  wijdingen   geweigerd ; 
insigniën  der  Fransche  Republiek 
op  de  deur  ;  heulen  van  v.  Leem- 
poel met  de  Revolutie  ;  de  Vice- 
Superior  Ciamberlani ,    382  vv. 
verdediging  van  Pulcheria  bij  de 
opheffing  der   Universiteit  door 
het  Centraal  Bewind,  386.  sup- 
pressie ;  strijd  van   omtrent  tien 
jaren  voor  de  bezittingen  in  Bel- 
gië, 390  vv.  vaste  goederen  ver- 
kocht en  toegewezen  aan  het  Pry- 
tanée  te  Parijs  ,  397.  laatste  pro- 
visor  Lexius,  417.  welk  aanhield, 
kapitaal  verloren  is  gegaan  dooi- 
de inbeslagneming  van  de  vaste 
goederen  in  België  ;  hoe  de  over- 
blijvende inkomsten  in  't  vervolg 
besteed  zijn,    418.  gebouwen  en 
tuin  verkocht ;    Instituut    Pari- 
daens  ,  419  v. 
Purmerent  (Mr  Pieter  van),  Sec. 
pr.  te  Gouda,  vervolgd,  434  vv. 


QüAECKERNAECK       (Jacob)  ,        pr. 

stichting  te  Rotterdam ,  320. 


471. 


Qüesnel  (Pasquier).  komt  in  Hol- 
land ;  ontvangst  door  v.  Heussen, 
61.  advies  aan  v.  Heussen,  75. 
graf  te  Warmond  ,  84. 

R. 

Kam  (de),  aartspr.  van  Utrecht; 
collatie  van  beurzen  voor  den 
Hoogen   Heuvel  ,  38. 

Kaymaeker,  Regent  du  Coll.  du 
Faucon  te  Leuven ,  Josephist  , 
340. 

Recogmtiegeld.  te  Uitgeest , 
326. 

//Refutatio  prodeoma"  van  Aeg. 
de  Witte,  111. 

Rf.gius  (M.),  uit  Holl.  verbannen, 
aan  het  hoofd  van  het  Holl.  Se- 
minarie te  Keulen  ,  3. 

Reguliere  Kanunniken.  //Sion" 
bij  Delft;  i/Het  heilig  graf"  te 
Oud-Arnemuiden,  verplaatst  naar 
O.  L.  Vrouwepolder,  eenige  in- 
komsten ,  de  Procurator  Bouwe 
Hughesz.  .  bezigheden  der  kloos- 
terlingen, namen,  verval,  ver- 
koop, 141  v.  groote  vergadering 
der  Hollandsche  huizen  ,  die  zich 
van  Windesheim  wenschten  af  te 
scheiden,  142.  Steyn  bij  Gouda, 
189.  kloosterstichting  te  Arne- 
muiden  :   //Het  H.  Graf",  189. 

//Responsiones  Archiep.  Sebast." 
etc.  111. 

Rhijn  (H.  v.),  Holl.  vert.  van 
Batavia  Sacra  ,   83. 

Rijnsaterwoude.  dispensatie  van 
v.  Heussen  ,  74. 

Rijswijk,  klooster  //Nazarcth", 
152  w. 

Pitthem.  kapellerij  ;  toewijzing 
van  bezittingen  door  Biss.  Wil- 
lem van   Utrecht,   147. 

Roelofarendsveen.  een  groote 
schuur  van  Engel  Wz.  Schoen- 
maker digtgespijkerd  ;  verbod  aan 
den  priester  aldaar  om  //vergade- 
ringen van  Paepouwen  te  maec- 
ken",  231.  Pieter  Wessel  Noor- 


man ,  koopman ;  toespijkering 
van  een  Roomsche  vergader- 
plaats,   252. 

Roermond  (Bisdom).  359.  making 
van  past.  Buyck  te  Emmerik  aan 
Biss.  Cuijck  ,  430. 

RollÉ  (Jhr.  Jer.  de),  aankoop  van 
't  klooster  //Het  heilig  graf"  te 
O.  L.  Vrouwepolder ,   143. 

Rombouts  (N.),  vice-pres.  van 
den  Hoogen  Heuvel,  53.  presi- 
dent,   55. 

Rood  (R.),  past.  te  Uitgeest, 
Bovencarspel ,  324. 

Rossem  (Ph.  van) ,  Lector  in  Pul- 
cheria  te  Leuven  ,  354. 

Rotterdam,  eenige  geestelijken 
in  functie  A°  1336— A°  1579; 
Vikariën  enz.  320.  de  jans.  v.  d. 
Schuur,  Sluyter  en  Verschuuren  , 
123  v. 

Rovfnius,  oprigting  in  1633  van 
't  Utrechtsche  Vicariaat,  60. pres. 
vau  het  Holl.  Seminarie  te  Keu- 
len, 213.  Pulcheria  te  Leuven  , 
258.  overeenkomst  met  't  Haarl. 
Kap.,  267. 

S. 

Saaijer  (Thijmen  de)  [=  Spo- 
raeus]  ,  pr.  te  Laren ,  234. 

Saerdam  (Westeinde),  vergroo- 
ting van  een  R.  kerkhuis  en  de 
nederzetting  van  een  priester , 
442. 

Sande  (J.  vanden),  past.  te  Uit- 
geest ,  325. 

Scenghen  (P.vau),  past  te  West- 
Souburg  ,   145. 

Scheinge  (C.  van),  past.  te  Arne- 
muiden  ,   186. 

Schep  (J.),  Haarl.  Kan.,  271. 
provicaris  van  Haarlem,  past.  te 
Amst. ,  provic.  van  Pulcheria, 
276.  dood,  277. 

Schimmelpknninck,  Raadpensio- 
naris ;  hooggewaardeerde  steun 
voor  de  Katholieken  ;  zaak  van 
Pulcheria  .   399-408. 


4  75 


Schoorl.  niels  gevonden  «dat 
eenichsints  kercke  ,  capellen  ofte 
autaren  gelyck  zy",  204. 

Schooten.  «neyt  gevonden,  dat 
eenichsins  kercke ,  capellen  ofte 
outaeren  gelyck  syn"  ,  205. 

Schouwen,  past.  in  't  Duifje  te 
Amsterd.;  ijver  tegen  de  jaus. 
299  vv. 

Schuub  (v.  d.),  jans.  te  Eotter- 
dara,  115,  123. 

Seminarie-filiaal  in  de  stad 
Luxemburg,  345. 

Seminarie-generaal  van  Joseph 
II  te  Leuven,  345  vv.  professo- 
ren ;  de  pres.  Stöger  en  Thys- 
baert ,  oproer,  slecht  gedrag  der 
studenten;  vertrek  van  vele  Theol. 
Bul  van  Pius  VI  Super  soliditate, 
346  vv.  geen  lessen  meer,  352. 
suppressie;  heropend,  353.  facul- 
tatief, 373.  vervallen,   378. 

Seminakièn  voorde  Holl.  Missie, 
te  Keulen ,  1  vv.  bestemming 
van  Pulcheria  en  den  Hoogeu 
Heuvel  te  Leuven,  39.  Pulcheria, 
256  vv.  plan  voor  een  Seminarie 
te  Maastricht ,  's  Bosch ,  356  vv. 
moeijelijkheden  voor  beide  Holl. 
('oll.  onder  Joseph  II,  337  vv. 
laatste  lotgevallen  bij  de  Fransche 
Kevolutie,  379  vv. 

Senck  (M.  Stephani) ,  president 
van  het  Holl.  Collegie  te  Keulen, 
13. 

Sfntelet  (J.  F.),  prof.  te  Leu- 
ven ,  346. 

Sichelen  (P.  van),  past.  te  Weesp, 
97. 

Silvolt  (Th.),  4de  pres.  van  Pul- 
cheria; beurs ,  263  v. 

Sint-Lacrens.  parochiekerk,  vi- 
karie  ,  collatieregt ,  pastoors  ; 
beeldenstorm;  goederen,   150. 

//Sion."  klooster  bij  Delft,  141  v. 

Sixtius  (S.),  past.  van  het  Beg- 
gijnhof  te  Amst. ;  Proost  Vic. 
Gen.  van  Haarlem  ,  provisor  van 
het  Holl.  Sem.  te  Keulen,  7.  zijn 


naam  Oslervirius  ,  12.  Collegie 
Pulcheria  te  Leuven,  258.  261. 
dood,  261. 

wSyllogismüs  prodromus"  etc. 
119. 

Sloten,  lloomsohe  vergaderplaats 
gesloten,   245. 

Sluyter,  jans.  te  Rotterdam,  1  23. 

Smit,  jans.  te  Hilversum,     115. 

Soffredini  (B.) ,  auditeur  van 
den  Superior  Molinari ,  43. 

St'AARNVv'OUDE.  ween  paapse  kercke 
toegesloten  ende  toegespiekert" ; 
in  tien  maanden  niet  gebruikt,  de 
schuur  moet  gesloten  blijven, 
222.  rekening  van  den  baljuw 
voor  //wagevracht"...  en  «mael- 
tyd",  223  v. 

Speet  (Th.)  ,  past.  te  Uitgeest , 
332. 

Spierdijk,  «gevonden  een  solem- 
nele kerek  met  houten  pylareu"; 
gesloten  ,  210. 

Spinelli,  Internuntius ;  zorg  voor 
den  Hoor/en  Heuvel ,  32.  voor 
Pulcheria,  301. 

Splinter  van  Hargen  ,  heer  van 
Oosterwijk,  157. 

Sporaeus  [=  de  Saaijer],  pr.  te 
Laren,  234. 

Spreuken.  325  v.  431. 

Spruijt  (J.  Dz.)  ,  vice-cureijt  te 
Weesp,  97. 

Stafford  (J.),  past.  van  het  Beg.- 
gijnhof  te  Haarlem,  Vic.  Gen. 
Heken  van  het  Kap  ;  prov.  van 
Pulcheria,  307.  strijd  tegen  Jo- 
seph II ,  338.  bijna  tienjarige 
strijd  voor  de  goederen  van  Pul- 
cheria (1797-1806),  386  vv. 

Stalen  (A.  van),  past.  te  Uit- 
geest, 326. 

Statuten,  voor  't  Holl.  Sem.  te 
Keulen,  6.  voor  den  Hoogen  Heu- 
vel,  17  v.  voor  Pulcheria,  261. 
tot  herstel  der  tucht,  355. 

Steen  (J.  van  den),  past.  te  Wor- 
mer,  Kan.  prov.  van  Pulcheria, 
278  v.    past.  te  Haarlem,  283. 


476 


Steen  (A.  van  den),  pres.  van  het 
Collegie  Luxemburg  te  Leuven, 
289. 

Steenoven  (C),  pseudo-biss.  der 
jans.  ;  brutale  aanmatiging  in 
titulatuur  en  tegenover  Pulcheria, 
280.  begraven  te  Warmond,  84. 

Stenius  (J.),  past.  te  Edam,  aarts- 
pr.  van  Noord -Holl. ;  prov.  van 
Pulcheria,  276.  Overste  van  het 
Xonnen-klooster  te  Emmerik  ; 
dood,   276. 

Sterre  (M.  van  der),  past.  te  Uit- 
geest, 327. 

Stievenart,  pres.  te  Douai,   45. 

Stöger,  pres.  van  het  Seminarie- 
generaal  te  Leuven,  346. 

Stolwijk.  weinig  Roomschen  , 
433. 

Stralen  (H.  van),  Minister  van 
Binnenl.  Zaken  ;  welwillende 
steun  in  de  zaak  van  Pulcheria, 
399  vv. 

Strengers  (G.),  past.  te  Kromme- 
niedijk  ,  332. 

Sovs  (C.) ,  Kaadordinaris  enz., 
157  w. 

Swaen  (M.  de)  ,  lste  presid.  van 
den  Hoogeu  Heuvel  te  Leuven, 
jans. ,  past.  van  den  Hoek  te 
Haarlem,  Yic.  Gen.,  Deken  van 
het  Kapittel :  Motivumjuris  etc. 
en  Refutatio  responsi  etc.  op  den 
Tndex,  19.  prov.  van  Pulcheria: 
neef  van  Codde;  dood,  278.  een 
der  4  Provicarissen  van  Codde, 
74. 

T. 

Terswaek  (Chr.  Fr.),  kap.  en  secr. 
van  den  aartspr.  v.  d.  Yalck  te 
's  Hage  ;  pres.  van  den  Hoogen 
Keuvel;  studiebeurs,  41.  be- 
daukt  voor  het  presidentschap 
van  Pul ch er ia,  46  v.  310.  dood  , 
52.  nogmaals  voor  het  president- 
schap van  Pulcheria  besproken, 
312. 

Terwen  (Jan),  beeldhouwer;  koor- 
banken te  Dordrecht .   163, 171. 


Testament,    van  past.  Buyck  te 

Amst. ,  428  vv. 

Texel,  verbeurdverklaringen  te- 
gen de  Pioonischen  ,  440. 

Thijsbaert  ,  pres.  van  't  Koninkl. 
Coll.  te  Leuven  ;  Josephist,  340. 
Koninkl.  commissaris  van  't  Sein. 
generaal,  347.  president,  350. 

Tiegiiem.  (v.),  jans.  prof.  te  Leu- 
ven ,  300. 

Timotueus.  pseudoniem  van  v. 
Heussen  ,   57. 

Torre  (J.  de  la),  Yic.  Ap.  over- 
eenkomst met  't  Haarl.  Kap.  267. 
geboorte,  doorl,  drievoudig  Yer- 
slagoverde  Holl.  Kerk,   104. 

Tcsschenbroeck  (J.)  ,  past.  te 
Weesp ,  96. 


Ubii  —  Keulen  ,  15. 

Uitgeest.  Roomsche  vergaderpl. 
gesloten,  242.  vóór  de  Refomia- 
tie :  geestelijken;  vikariën  ;  col- 
latieregt ;  kapel  op  Marken-bin- 
nen,  321  v.  Reformatie,  plunde- 
ring der  kerk ;  bediening  door 
rondtrekkende  priesters;  eigen 
pastoors,  323  vv.  kerkhuis,  324. 
336.  pest,  325.  meerdere  vrij- 
heid ,  maar  recognitiegeld  ,  326. 
bepaling  der  Municipaliteit  over 
klokkengelui  en  uren  van  kerkbe- 
gin;  zaak  derkerkel.  goederen  in 
1796.  328.  nieuwe  kerk,    333. 

Uterloe  (Sweder),  Kanunnik  te 
Utrecht;  collatietwist ,  138. 

Utrecht.  Dusseldorp ,  regtskun- 
dig  geestelijke;  Adr.  Theunissen 
v.  Oorschot ,  Yicaris  van  St.  Jan  ; 
Boolius,Kan.  van  S.  Maria  en 
provisor  van  het  Holl.  Sem.  te 
Keulen,  7.  Codde,  past.  der  St. 
Gertrudis-kerk  ;  v.  Heussen  be- 
dankt voor  deze  statie ;  Jacob 
Cats  benoemd,  66  v.  reliquiën 
van  St.  Fredericus  en  S.  Odul- 
phus  in  de  St.  Salvators-kerk , 
71  v.  Kan.  Heerman,  WolfBaijng 


477 


en  Jan  van  Adrichem  ,  95  v.  col- 
latieregt  teWeesp  van  den  Proost 
van  Oud-Munster ,  95  vv.  v. 
Mierlo ,  prior  der  Dominicanen , 
129.  Kan.  Uterloe,  138.  Gijs- 
brecht  v.  Nyenrode  ,  423.  //Con- 
vent van  die  Brigitte" ,  424. 
//  Convent  van  Zite  Cecilien", voor- 
val met  eene  uit  het  geslacht  v. 
Nyenrode  ,  424. 

—  (Oude  Bisdom).  Seminarie  te 
Keulen,  1  vv.  opheffing;  Collegie 
de  Hooge  Heuvel  te  Leuven,  12 
vv.  bezwaren  tegen  de  oprigting 
van  het  Haarl.  Collegie  te  Leu- 
ven ,  258. 

Utrechtsche  Vicariaat,  in  1633 
opgerigt  door  Rovenius,  CO.  be- 
ginnen zich  als  Kan.  te  beschou- 
wen in  1686,  62.  aaumatigig,  75. 
Deken  v.  Heussen  ,  77. 

Uüterspijck  (J.) ,  curatus  te 
Weesp  ;  fundatie,  95. 


Valck  (v.  d.),  aartspr.  past.  van 
St.  Jacob  te  's  Hage ,  41. 

Valencennis  (J.  de) ,  past.  te 
West-Souburg ,  145.  te  Husen 
in  Doornik  ,  146. 

Varent  (Dirck) ,  schilder,  430. 

Velde  (B.  v.  d.),  Haarl.  Kan., 
271. 

Velde  (J.  Fr.  van  de) ,  prof. 
pres.  van  Pulcheria,  312  vv.  pres. 
van  het  groot  Collegie  van  den 
H.  Geest  te  Leuven  ,  319. 

Velsen.  Papenjagt;  verzegeling 
van  twee  kamers  te  Driehuis  , 
202  v.  geslacht  Nyenrode,  423. 

Velthoen  (H.),  past.  van  St.  Pie- 
ter  te  Leiden,  265. 

Verbiest  (Fr.  [Ph.  ?],)  S.  J. ,  te 
Delft ;  ijver  tegen  het  jans.  is 
hij  mede-auteur  van  het  Breve 
Memoriale?  112  v.  120.  122. 

\  erdonck  ,  jans.  administrator 
van  Pulcheria,  301.  afgezet, 
303  v. 


Verhoog h  (Th.)  ,  kap.  van  v. 
Heussen  te  Leiden  ;  dood,  begr. 
te  Warmond  ,  84. 

Verschueren  (Fr.),  2de  pres.  van 
den  Hoogen  Heuvel  te  Leuven , 
jans.   19. 

Verschuüren  ,  jans.  te  Rotter- 
dam ,  123. 

Verwer.  aanzienl.  familie  te  Haar- 
lem ,   128. 

—  (W.J.).  dagboek  1572-1581, 
128. 

—  (X.  Jz.) ,  burgemeester  van 
Haarlem  ,128. 

VlGERIUS    (N.)    =    CoUSEBANT. 

Vigilius.  ==  Wachtelaar. 

Yuaenen  (Fl.  van),  pr.  te  Laren, 
234. 

Vikariën.  op  Walcheren,  134  vv. 
179  vv.  te  Rotterdam,  320.  te 
Uitgeest  ,  321  v. 

Visch  ,  pater  te  Rotterdam,  anti- 
jans. ,  124. 

Visscher  (Th.),  prov.  ad  interim 
van  Pulcheria  ,  290. 

Visser  (Th.  de),  Haarl.  Kan.  271. 

Vliet  (J.  G.van),  Delftsch  schil- 
der ,  327. 

Vlissingek.  stichting;  toeleg  betr. 
omliggende  dorpen,  190.  over- 
gang tot  den  Prins,  188. 

—  (P.  van),  Kan.  van  St.  Pieter 
te  Middelburg ,  past.  te  Oud- 
Vlissingen  ,  194. 

Vosmeer  (Sasbold).  Holl.  Semi- 
narie te  Keulen  ,  4  v. 

Vrouwepolder  (O.  L.)  op  Wal- 
cheren ;  men  kerkt  te  Zandijk  en 
Serooskerke;  kapel,  collatieregt ; 
parochiekerk  ;  legende  van  de 
wondervolle  stichting  en  't  mira- 
culeus geschilderd  Maria-beeld , 
134  vv.  pelgrimsoord;  wapen; 
bedevaart  van  Keizer  Sigismond 
en  \\  illem  van  Beijeren  enz. 
137  v.  coliatietwist ;  bezittingen, 
Reformatie,  138  v.  pastoors; 
klooster  van  reguliere  kanunni- 
ken ,  140  vv. 


478 


Vuren  ,  jans.  prof.  te  Leuven , 
300. 

W. 

Wachtelaar  (J.),  Yic.  Gen.  van 
Utrecht;  Holl.  Sera.  te  Keulen,  6. 

Walcheren,  kerken  en  parochiën, 
134  vv. 

Walvis  (Ign.)  ,  te  Gouda,  110. 

Wandelman  (J.),  Haarl.  Kan., 
271.  278.  prov.  van  Pulcheria  , 
278. 

Wapens,  op  een  pastoorsportret 
te  Uitgeest ,  325. 

Warmond,  jans.  grafkelder ;  wie 
daar  begraven  zijn  ,  84.  aanlei- 
ding tot  de  stichting  van  het 
Seminarie,  385.  stichting  A°1798 
390.  subsidiën  voor  studenten  uit 
vroegere  inkomsten  van  Pulche- 
ria,  418. 

Wassenaar,  de  baljuw  v.  Gees- 
dorp  ;  conniventiegelden  ,  444. 

Wateringskant  (De),  hooisclmur- 
kerk  //gesloten  met  omtrent  40 
spijckers",  217. 

Weesp.  plaatselijke  bijzonderhe- 
den, 92  vv.  de  Mera,  vice-cureijt; 
St.  Joris-altaar  in  St.  Laurens, 
92.  twee  vrouwenkloosters  van 
den  derden  regel ;  getal  commu- 
nicanten, 94.  lijst  van  geestelij- 
ken, 95.  collatieregt  en  collatie- 
twist  tusschen  den  Landsheer  en 
den  Proost  van  Oud-Munster ; 
substitutie  van  den  pastoor ;  soms 
twee  pastoors  te  gelijk  ,  95  vv. 
eenige  fundaties,  97.  verdrag  met 
den  Prins  v.  Oranje  in  1577  , 
98.  religietwisten  ,  99  v.  de  on- 
verbeterlijke Claes  Block,  101  v. 
de  bezadigde  baljuw  Jhr.  Willem 
van  Zuijlen  van  Nijevelt ,  102. 
zijn  er  bij  de  Preformatie  velen 
Kath.  gebleven?  103  v.  het  ker- 
ken; eigen  bedehuis;  Penning 
XX.  105  v.  Letterkundig  Genoot- 
schap :  voor  het  Menschdom,  107. 
vijf  huiskerken  gesloten  ;   Aernt 


Louff,  pr.  237  vv.  over  het  kee- 
ren  van  paapsche  bijeenkomsten, 
439. 

Weyerus  (J.)  ,  pr.   3. 

Wellens  (J.  Th.  .f.),  provisor  van 
den  Hoogen  Heuvel ,  bisschop 
van  Antwerpen,  47  v.  pres.  van 
Pulcheria,  311. 

Wemelingen  (J.  van) ,  collatie- 
twist  te  Oost-Souburg,   149. 

West-Souburg.  woonplaats  van 
Marnix  vau  St.  Aldegonde  :  pa- 
rochiekerk, collatieregt;  heerlijk- 
heid; collegiale  kerk,  kapelle- 
rijen,  collatieregt;  meestal  twee 
pastoors;  pastoors  en  kapellaans, 
143  vv. 

Westwoude.  //vveeringe  van  den 
paepsche  superstitien",   214. 

West-Zaandam,  //de paapse  kercke 
toegesloten  ende  toegespiekert" ; 
Inventaris;  één  priester  bedient 
Wormerveer,  Krommenie  en  West- 
Zaandam,  222.  rekening  van  den 
baljuw,  223. 

WlGGERS    (N.)    =    COUSEBANT. 

Wijck  (N.  van)  ,  op  studie  te 
Huissen  ,  15. 

Wijckersloot  (G.  van)  ,  Kan. , 
past.  in  de  Poolskerk  te  Arast. , 
prov.  van  Pulcheria,  279.  ge- 
regtelijke  installatie  als  prov.  286. 

—  (C.  van),  Biss.van  Curium  i.p.i. 
eerste  kerkconsecratie  te  Uit- 
geest, 333. 

Wijk  (Adr.  van),  past.  te  Kethel ; 
zijn  auteurschap  van  het  Breve 
Memoriale  verdedigd,  120  vv. 
kampvechter  tegen  het  Jans.  ; 
soms  wat  al  te  vurig  ;  balling  te 
Calcar,  123. 

Wijk-aan-Zee.  geen  papen  ont- 
dekt; reis  en  verblijfkosten  van 
den  baljuw  ,  223.  de  gasthuis- 
meesters moeten  zich  behel  pen  met 
een    //papiste  dienstmeyt" ,  443. 

Wijnouts  ,  past.  van  Overveen  , 
onder-aartspr.  van  Kennemer- 
land,  298. 


479 


WiNDESHEiM.  reguliere  kanunni- 
ken ;  groote  vergadering  der  Hol- 
landsche  huizen ,  die  zich  van 
Windesheim  wenschten  af  te 
scheiden  ,  in  Sion  bij  Delft  in 
1444  ,  142. 

Winkel,  opsporing  van  Roomsche 
vergaderplaatsen  ,  225. 

Wisse  (H.),  kap.  te  Oost-Souburg, 
149. 

Wit  (G.  de)  ,  rector  van  het  Beg- 
gijnhof  te  Haarlem  ,  4. 

—  (W.  de),  past.  te  Uitgeest,  330. 

Witte  (Aeg.  de),  jans.  iiRefidatio 
prodroma",  111. 

Wognum.  bij  Griet  Claes  «bevon- 
den een  publycke  kercke  met  een 
altaer"  enz.  bij  de  kinderen  van 
Trijn  Jans  //een  altaertgen",  bij 
Aecht  Jans  //een  publyckekerck"; 
Heer  Jacob  Oloffszoon ,  211. 

Wolf  Baijng,  Kan.  te  Utrecht ; 
pr.  te  Weesp ,  %. 

Wormer.  past.  J.  van  den  Steen, 
278.  Roomsche  vergaderplaatsen 
gesloten,  242. 

Wormerveer.  «gesloten  ende  toe- 
gespiekert  eene  paapsse  kercke"  ; 
Inventaris  ;  een  «priester  ,  die 
altyd  van  buiten  comt" ,  221. 
rekening  vau  den  baljuw,  223. 
een  Roomsen  kerkhuis  en  pr.  442. 

Wouters  (H.),  prof.  te  Leuven  , 
346. 


Z. 

Zaffiüs,  proost  van  't  Haarl.  Ka- 
pittel; grieven  tegen  de  oprig- 
ters  van  het  Holl.  Sem.  te  Keulen, 
5   v. 

Zandenburg.  deken  v.  Zijl,  149. 

Zevenhuyzex  (Heer  van),  collatie 
van  een  beurs  voor  den  Hoogen 
Heuvel ,  34. 

Zijdewind,  de  priester  Bavo  Jz. 
Cleerbesem;  een  klopje;  het  huis- 
kerkje gesloten  ,  216. 

Zijl  (J.  van),  Deken  van  Zanden- 
burg ,  149. 

Zijrixe  (H.  Pz.)  ,  past.  te  Oud- 
Vlissingen ,  194. 

Zyleshüizen.  geen  Roomsche  kerk 
of  kapel  ontdekt,   248. 

Zondandari  ,  nuntius  te  Brussel ; 
door  Joseph  II  gebannen,  349. 
zorg  voor  de  Holl.  Missie,  374. 
herstel  der  Hiërarchie  hier  te 
lande  door  Stafford  aangedron- 
gen ,  400. 

Zuidermeer.  geen  vervolgbare 
paperij  ontdekt,  213. 

Zuijlen  van  Nijevelt  (Jhr.  Wil- 
lem van),  baljuw  te  Weesp; 
bezadigdheid,   102. 

Zul  (J.  't),  Haarl.  Kan.  27&,  noot. 

Zwolle.  Weyerus,  pr.  3. 

c.  zandvliet, 

Rector. 


EINDE    VAN    HET    ACHTSTE    DEEL. 


rfiftJ^IIIIKÉMÉKI 
gfittt 


:    &    >K    M 


.;'..■     ""     *•     «*     *V»     m     3K     IM     !•*• 


Jjj   !*:   wj   :•*<!   »;   >x   •,«   >a 

1    «<    '♦£    m    Mc    :.v 


'"NKHXMj 


■■■■■    <•:<    :«w   »:    wt   i«    •. 

>!!!A8*S*8*8*B*8*"*"*.' 


w     «6!     tói     '*:     vy     »a>    •«    ui     ÏÏ     1. 


SBiSliÜlSlisillM 


..•?•"  VYV'V'%: 


1*8*8*3*8*3*1*'''' 

|*i*8*B*S*S*£*" 

!*S*B*8*8*Ï*B*S*8*8?'  mm*&mm 


-*HI&Hl£Hgn,j 

W    M<    !«    J«    SS    B 


JBISIHSiSIBIggB: 
:*:    :•:•:    :*:    xs'    >x 


!3ift!HilSËïS 


■■■  i!i.- 

il 

m 

#3§S 

: 

m 

ülsiSi! 

m 

iüii: 

x< 

iiiülf 

***» 

'v; 

:«    *: 

•.•,' 

■ 

M 

lil 
>: 

■ 

:•:■: 

■ 

8  B9 

ü: 

«  W  w  : 
«  W  :•:■:  : 
■M    :«    :*:    : 

IS 
« 


■  :<  üi 


SW    ;«•:    :« 
K-J    wc    :*{ 

mmmi 

m    M    w 

lüiliiüllx'üj 
:♦;   $ 

x<    :•:•:    :*:    <« 

WC     M 

W     ■■■■:    >K    'Ai 

«    VU    VK    >X 


'i' '  v  :: 


«    m    >M    YX    7 

«mm  m  * 


B"B"BRffl«ï 


.  ■  .> i  't 


.  /    !.j.'.:.:;.v  ■■',.:  '3'.