Skip to main content

Full text of "Brieven en Gedenkschriften"

See other formats


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  preserved  for  generations  on  library  shelves  bef  ore  it  was  carefully  scanned  by  Google  as  part  of  a  project 
to  make  the  world's  books  discoverable  online. 

It  has  survived  long  enough  for  the  copyright  to  expire  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 
to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 
are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that 's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  marginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 
publisher  to  a  library  and  finally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  technical  restrictions  on  automated  querying. 

We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfrom  automated  querying  Do  not  send  automated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  large  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attribution  The  Google  "watermark"  you  see  on  each  file  is  essential  for  informing  people  about  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countries.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can't  offer  guidance  on  whether  any  specific  use  of 
any  specific  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
any  where  in  the  world.  Copyright  infringement  liability  can  be  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  Information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.  Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  text  of  this  book  on  the  web 


at|http  :  //books  .  google  .  com/ 


«IIMIIIMIim:lli:ir.1[l,  M 
3  3433  06666964  3 


1  - 

l 


hl 
i 


o:?-'"'! 


m^m^S!^^^s^^M^S!SÊÊÊÊm 


BRIEVEN 


GEDENKSCHRIFTEN 


ÖIJSBEET  KARÉl  VAIT  EO&EBBORP 


UITQEGKVEK   DOOR 


Mb.  h.  graaf  van  horendorp 


VIJFDE  DEEL 
1813  — Maart   1815 


'SQRAVENHAGE 

MARTINUS   NIJHOFF 
1901 


•J»     ♦*•     H^«^_^ 


*>   'j»    'ia   ***    A-    -•■•-    ".<.-?   -^  i  '•^■^   *^   *■''•''   "^"   '  -     •'•'     '     "^^    ■'■•     ■'•    '■"  : 


'I' i  '  i    ,  •■■    '■« 


BRIEVEN 


GEDEN  K  S.CH  RIETEN 


eUSBER'F.^mRiÉ  lOeENSOIlF. 


BRIEVEN 


EN 


GEDENKSCHRIFTEN 


VAN 


GUSBEET  EAREL  YAN  HO&EHDOBF. 


uiraBOBVBx  ik>ob 


Mb.   H.  QEAAF  van  HÓöENiiójlP. 


VIJFDE  DEEL 
1813  — Maabt   1815 


'SGEAVBNHAQE, 

MARTINUS   NIJHOPP. 
1901. 


GIJSBËRT  KARËL  VAN  llO6Ëi\D0BP 


NA    1813. 


BRIEVEN  M  GEDENKSCHRIFTEN 


ÜITGBGBVEN   DOOR 


Mr.  ^.:  GtóF.  VaN  fiOGENDORP. 


EERSTE  DEEL 
1813  — MAART    1815. 


'SGRAYBMHAaB, 

MARTINUS   NIJHOPF. 
1901. 


THE  Ki;W. YORK 

PUBLiC  LIBRARY 

R  ^9*'i  L 


Gedrukt  ter  's  Oravenhaaosohe  Boek-  en  Handelsorukkkrij 
Toorheeu  Gebr.  Giunta  d'A.lbani. 


VOORREDE. 


De  laatste  deelen  van  de  „Brieven  en  Gedenkschriften  van 
„Ggsbert  Karel  van  Hogendorp''  worden  hiermede  het  belang- 
stellend publiek  aangeboden.  Zij  bevatten  het  tijdvak  van  De- 
cember 1813  tot  5  Angnstas  1834;  bet  gedeelte  van  6.  K.'s 
leven,  waarin  hij  als  Staatsman  voor  zijn  Vaderland  mocht 
werkzaam  zijn  in  actieven  dienst  of  in  ruste. 

Daarmede  is  deze  arbeid  afgeloopen. 

Noode  neem  ik  er  afscheid  van. 

Ik  kan  dit  echter  niet  doen  zonder  een  woord  van  dankbe- 
tuiging voor  de  ondervonden  medewerking. 

In  de  eerste  plaats  zij  mijn  eerbiedige  hulde  aangeboden  aan 
Hare  M;yesteit  de  Koningin  voor  de  hooggewaardeerde  welwil- 
len  Iheid ,  waarmede  het  Haar  behaagd  heeft  mij  te  veroorloven 
verschillende  stukken  uit  het  archief  van  Hoogst  Derzelver 
Kabinet  in  dit  werk  op  te  nemen. 

Geen  geringe  dankbaarheid  gevoel  ik  voor  de  tegemoetko- 
mende wijze,  waarop  de  thans  oud-Minister  Mr.  W.  U.  de 
Beaufort  mij  toegaug  verleend  heeft  tot  de  correspondenties 
aan  het  Departement  van  Buitenlandsche  Zaken  voorhanden 
uit  den  tijd  van  Zijn  eersten  Ambtsvoorganger. 


VI 

Evenzeer  betaig  ik  mijne  erkentelijkheid  voor  de  veelzijdige 
hulp  mij  geschonken  door  den  Bibliothecaris  der  Koninklijke 
Bibliotheek,  Dr.  W.  G.  C.  Bijvanck,  waardoor  hy  mg  den 
arbeid  vergemakkelgkt  heeft. 

Aan  allen  verder ,  die  mijn  werk  bevorderden,  mijn  harte- 
Igken  dank. 

'sGravenhage,  December  1901. 

H.  VAN  HOGENDORP. 


INHOUD. 

DEEL  V. 
Voorrede : 

IWLEIDINe  I  — XXVII 

«EHEIME  AANTEEKENIWeEN  1 

Inleiding  8. 
V.    Be  Op8tend.  KTot.  1818,  4. 

Toorafgaande  gebeartenissen,  4.  —  Terklaring  aan  het  Staatsbewind  in 
1801,  6.  —  De  Grondwet  ontworpen  in  1812,  8.  —  Gisting  in  1813,  8.  — 
Voorbereidingen,  12.  —  Nadering  der  Bondgenooten  in  Nov.  1813,  17.  — 
Oproer  te  Amsterdam,  16  No7.,  20.  —  Omwenteling  te  's  Gra?enhage, 
17  Nor.,  20.  —  Tertrek  van  het  Fransche  garnizoen,  18  Nov,  22.  — 
Eerste  vergadering  van  ond-regenten,  18  Nov.,  23.  —  Tweede  meer  uit- 
gebreide rergadcring,  20  No?.,  24.  —  Bericht  aan  den  Prins,  17  Nov.,  26.  — 
G.  K.  V.  H.  aanvaardt  met  v.  d.  Dnijn  het  Algemeen  Bestnnr,  21  Nov.,  26.  — 
Maatregelen  tot  verdediging,  28.  —  Eerste  krijgsbedry ven,  30.  —  Nadering 
der  Kozakken,  Amsterdam  gewonnen,  25  Nov.,  33.  —  Aankomst  van  hulp 
uit  Engeland,  28  Nov.,  36.  —  Inrichting  van  het  binnenlandsch  bestuur, 
38.  —  Komst  van  den  Prins,  30  Nov.,  39.  —  De  veldtocht  in  Prankrgk, 
41.  —  Beteekenis  van  den  opstand,  42. 

2^    Het  Ministerie  van  Bnltenlandsclie  Zaken.  6  Dec. 
1818-6  April  1814.  43. 

uitroeping  van  de  Prins  tot  Souverein,  2  Dec,  43.  —  Falck  Secretaris 
van  Staat,  4'.  —  De  Prins  trekt  de  zaken  naar  zich  toe,  45.  —  Kabinets- 
raad, 46.  —  Benoemingen  tol  betrekkingen,  48.  —  Verhouding  tot  de 
Mogendheden,  60.  —  Bezoek  van  Graaf  d'Artois  (later  Karel  X),  Jan. 
1814,  62.  —  Voorbereide  opstand  in  België,  Jan.  1814,  63.  -^  Door  Enge- 
land verhinderd.  Jan.  1814,  64.  —  Krijgsbedrijven  in  Frankrijk  en  België, 
68.  —  Uitbreiding  der  Nederlandsche  grenzen,  61.  —  Huweiyk  van  den 
Erfprins  met  Prinses  Charlotte,  63.  —  Willem  de  Zwijger,  66.  —  De  Prins 
wil  alles  alleen  beslissen,  67.  —  G.  K.  Vice-president  van  den  Raad  van 
State,  April  1814,  68.  —  Organisatie  van  het  Departement  van  Buiten- 
landsche  Zaken,  69.  —  Werkzaamheid  van  den  Prins,  71.  —  Twee  latere 
verrichtingen  op  het  gebied  der  Bnitenlandsche  Zaken,  zomer  1814, 
somer  1816,  72.  -^  Behartiging  van  den  koophandel,  76.  —  Tafelgeld,  79. 


VIII 

3^    De  Grondwet..  15  Dec.  1818— Maart.  1814.  81. 

Het  ontwerp  aan  den  Prins  gegeven,  81.  —  Overleg  met  den  Prins, 
16  Dec,  82.  —  Behandeling  in  de  Commissie,  27  Dec.  vv.,  83.  —  Geschie- 
denis  van  de  Schets,  84.  —  De  Souverein  beiydt  den  Hervormden  Gods- 
dienst, 87.  —  Domeinen,  87.  —  Begrooting,  90.  •—  De  Grondwet  gereed, 
Febr.  1814,  91.  —  Invoering  der  Grondwet,  91.  —  Provinciale  Regle- 
menten, 93. 

4^    De  Raad  Tan  State,  6  April  1814-7  Ifov.  1816.  94. 

Ontvangst  van  den  Sonvereinen  Vorst  op  het  Hnis  in  *t  Bosch,  Dec.  1813, 
95.  —  De  Prins  houdt  de  Staatszaken  aan  zich,  97.  —  Kabinetsraad,  98.  — 
Raad  van  State,  99.  —  Pinantiëele  wet  van  Mei  1814,  101.  —  De  Prins 
naar  Brussel,  zomer  1814,  104.  —  Staatsrekening  over  1814,  105.  —  De 
Souverein  heeft  het  opperbestuur  over  de  koloniën,  107.  —  Behandeling 
der  zaken  in   Sectiën,   108.   —  De  Raad  van  State  niet  vrij  genoeg,  109. 

5°.    De  Staten  Generaal,  zomer  1814,  110. 

Oogmerk  van  G.  K.  bij  de  Grondwet,  110.  —  Wijze  van  deliberatie, 
111.  —  Pinantiëele  wet  van  14  Mei  1814,  112.  —  President,  113. —  Geen 
samenwerking  tusschen  St.  Gen.  en  Ministers,  116.  —  Dubbele  St.  Gen. 
voor  de  herziening  der  Grondwet,  lente  1815. 

6^    Seraeiening  der  Grondwet  1815,  116. 

De  Commissie,  116.  —  Eerste  en  Tweede  Kamer,  117.  —  Heerlijke 
rechten;  rapport  van  Dotrenge,  houding  van  deThiennes  en  Mérode,  118.  — 
De  Godsdienst,  119.  —  Verbeteringen,  120.  ~  Luxemburg,  121.  —  Aan- 
tal leden  in  de  St.  Gen.  aan  den  Zuidelijken  toegekend,  122.  —  Aanneming 
der  Grondwet,  123.  —  Tweede  Kamer  openbare  zittingen,  124. 

7°.    Wederkomst  Tan  Bonaparte,  Maart  1815,  124. 

Sonv.  Vorst  aanvaardt  den  titel  van  Koning,  125,  127.  —  Ooriogstoe- 
bereidselen,  125.  —  Onze  troepen  in  het  leger  der  Bondgenooten,  15J8.  — 
Wet  tflgen  Napoleontische  uitiagen,  129.  —  Soestdijk  aan  den  Prius  van 
Oranje,  129.  —  Huldiging  des  Kouings  met  de  nieuwe  Grondwet  te  Brussel, 
130.  —  Adelijke  titels,  130.  —  Tweede  Vrede  van  Parijs,  Nov.  1815,131. 

8^    Set  KoninkrUk  der  Nederlanden.  132. 

Toestand  na  Waterloo,  132.  Wijziging  in  den  loop  van  zaken  door 
de  Revolutie,  133.  —  Inwendige  kracht  moet  tot  uiterlijk  aanzien  leiden, 
Waterloo,  Algiers,  134.  —  De  nieuwe  Raad  v.  State,  135.  —  Leening 
40  millioen,  136.  —  Werkzaamheid  van  den  R.  v.  S.,  137.  —  Aerschot 
vraagt  ontslag,  138.  —  Plannen  van  den  Koning  voor  de  belastingen,  be- 
scherming der  fabrieken,  139.  —  Advies  17  april  1816,  geschreven  in  de 
eerste  maanden  van  dat  jaar,  139.  —  Houding  van  den  Koning,  141.  — 
Indruk  op  verschillenden,  143.  —  Verbod  van  uitdeeling,  143.  —  Onaan- 
gename bejegening  van  G.  K.,  144.  —  Ontslag  aangevraagd  Ang.  1816 
147.    —  Opnieuw  er  op  aangedrongen  27  Oct.,  148.  —  Verkregen  K.  B. 


IX 

f  KoY.  1816  met  aanbod  ran  benoeming  in  de  EerBte  Kamer;  daarvoor 
bedankt,  148.  —  Algemeene  welvaart  doel  van  zijn  leven,  149.  —  In 
1817  hernieuwd  aanbod  en  weder  bedankt,  149.  ~  Vreemde  geldleeningea 
1816  V.V.,  150.  —  Begrooting  1817.  151.  —  Verbod  uitvoer  van  granen, 
152.  —  Scheuring  in  de  Staten  Gl.,  153.  —  Reis  door  de  Zuidelgke 
Provinciën  in  1817. 

9<^.    Tweede  Kamer  der  Staten  Generaal  1817,  ▼•  t.,  155. 

Tyd  van  vrijheid,  1^5.  —  Graaflgk  diploma,  156.  —  Reis  door  de 
Zuidelijke  Provinciën,  Gl.  van  der  Plaat,  157;  —  Kragenhof,  158.  — 
Gl.  Martuschewitz,  169.  —  Vesting-linie,  160.  —  Desertie,  161.  —  Het 
godsdienstige  in  Zuidel.  Prov.  164.  —  Partijen  in  Zuidel.  Prov.  166.  — 
Onderwgs,  169.  —  Schilderj  van  de  Bree,  170.  --  Benoeming  in  de 
Eerste  Kamer,  bedankt,  Juni  1817,  171.  —  Verhouding  tot  den  Koning 
en    de    Koningin,   172.   —  Verblijf  te  Aken,  174.  —  Bezoek  op  het  Loo, 

176.  —    Keizerin    van    Rusland  te  Brussel,    176.  —  Prinses  van  Oranje, 

177.  —  Prins  van  Oranje  177.  —  Ministerieele  verantwoordelijkheid,  179. 

1814.  181. 

Brieven  aan  Mevr.  Clifford.  Nov.  en  Dec.  1813,  182.  —  Aan  de  Prinses- 
Moeder,  16  Dec.  1813,  186.  —  Van  de  Prinses-Moeder  en  Hertogin  Louise, 
188.  —  Nieuwe  huishouding  van  den  Staat,  189.  —  Ministers  van  Oorlog, 
191.  —  Hooge  Staatsambtenaren,  193.  —  Handelsbelangen,  i94.  —  Aan- 
vraag om  ontslag  van  Aerschot,  196.  —  Sterk testaat  van  het  leger,  198.  — 
Aan  Clancarty,  199.  —  Van  Bathurst  over  Java,  199.  —  en  antwoord. 
200.  —  Aanbod  van  zgn  Zoon  door  G.  K.  voor  het  leger,  201.  —  Schets 
voor  de  G.  W.  gereed  22  Dec.  1813,  203.  ~  Corretpondentie  S.  V.  met  O.  K, 
204.  —  Castlereagh  te  *8  Gravenhage,  204.  —  Kinkel  naar  den  Koning 
van  Pruissen,  206.  — -  Prinsessen  op  de  terugreis,  205.  —  Twee  Vlamingen, 
206.  —  Eerste  zitting  voor  de  Constitutie,  210.  —  Gezant  naar  Amerika; 
Constitutie,  212.  —  Kroonprins  van  Zweden  naar  den  Rgn,  213.  —  Van 
Znyien  van  Nyeveldt  bg  het  hoofdkwartier  in  België,  214.  —  Erkenning 
van  S.  V.  door  Pruissen,  216.  —  door  Rusland  en  Oostenryk,  216.  — 
Deputatie  van  Ameland,  216,  217.  —  Vereeniging  met  België;  Zwitsers 
in  dienst  nemen,  218.  —  Te  benoemen  Gezanten,  219.  —  Indeeling  der 
Departementen,  221.  —  Schadevergoeding  van  den  Prins,  221.  —  G.  W. 
Commissie;  traktementen  der  Gezanten;  van  der  Hoeven  naar  Zwitserland, 
223.  —  Indeeling  der  Departementen,  226.  —  Relaties  met  Constantinopel 
en  Barbarge,  228.  —  Gesprek  van  den  S.  V.  met  Ld.  Castlereagh  over 
België  en  het  huwelijk,  229.  —  Zending  naar  N.  Amerika,  Belgische 
Zaken,  230.  —  Slaat  van  dienst  van  Elout,  aanbeveling  van  eenige  Oranje- 
klanten, 282.  —  Zuilen  in  België,  233.  —  Terugkomst  HoUandsche 
krygsgevangenen,  234.  —  Toestand  in  Friesland,  239.  —  Oploop  te  Am- 
sterdam. 241.  —  Vorderingen  aan  de  Grondwet.  244.  —  Changuion  naar 
Amerika,  260.  —  Elout  in  de  G.  W.  commissie,  253,  --  Aanwerven  van 
Zwitsers,  254.  —  Troepenbeweging  naar  België,  255.  —  Goede  kansen  voor 
België,  258.  —  Bangeman  Huigens  naar  België,  259.  —  Andere  post  voor 
G.  K.,  264.  —  Traktement  van  Changuion,  266.  —  Clarence  en  Artois  te 
*B  Gravenhage;    aangeboden    post    aan   G.   K.,  2)6.  —  Bezoek  van  Artois, 


268.  ^  Taart  op  West-Indië,  2é9.  —  Öonsnls  op  de  Barbarysche  kust, 
ens.  271.  ~  G.  Clifford,  Straalman,  van  Assen,  *s  Jacob,  273.  —  Groote 
denkbeelden  een  genot  voor  G.  K.,  274.  —  Vice-president  B.  v.  St.,  275.  — 
Webster  Blonnt,  277.  —  Ministers  onder  de  Kotabelen,  280.  —  Domeinen 
in  de  G.  W.  281.  —  Werving  der  Zwitsers,  Gezantschap  in  Spanje,  283.  — 
Engeland  bezorgt  ons  België,  284.  —  Onderhoud  van  8.  V.  met  Ld. 
Clancarty,  286.  —  Hollandsche  krijgsgevangenen  nit  Duitschland  temg, 
289.  —  Zwitsers,  292.  —  Einde  van  de  zittingen  voor  de  Grondwet ;  Vice- 
president  R.  V.  St.  293.  —  S.  y.  belijdt  den  Herv.  Godsdienst,  294.  — 
Belooning  aan  Bülow,  296.  —  Mevrouw  Tullingh,  299.  —  Onderhoud  met 
Clancarty  over  Zuylen  v.  N.,  300.  —  Voortgang  der  wapenen  in  België, 
301.  —  Lijsten  der  Notabelen,  302.  —  Lijfrente  aan  Bülow,  302.  — 
Laatste  werkzaamheden  aan  de  G.  W.,  303.  —  De  Commissie  onder  de 
Notabelen,  304.  —  Voorbereiding  voor  de  Vergadering  van  Notabelen, 
306.  —  Webster  Blount  aan  de  Darbarijsche  kust,  207.  —  België  onder 
administratie  van  S.  V.,  308.  —  Lijsten  der  Notabelen,  310.  —  Berichten 
uit  Spanje,  312.  —  Laatste  redactie  der  G.  W.,  314.  —  Scheiding  van 
de  Kroon  van  Engeland  en  de  Souvereiniteit  der  Nederlanden,  315.  — 
Engeland  en  West-lndië,  318.  —  Slotberaadslaging  over  deG.W.,319.— 
Clancarty  over  Zuylen;  Hertog  van  Clarence,  320.  —  Onderhandelingen 
over  België,  323.  —  Legerorganisatie,  324.  —  D.  v.  Hogendorp,  325.  — 
België  onder  administratie  van  den  8.  V.,  325.  —  Bergen  op  Zoom,  330.  — 
President  van  Notabelen,  331.  —  Berichten  uit  Frankrijk,  334.  —  Be- 
zwaren van  G.  E.  om  naar  Amsterdam  te  gaan,  336.  —  van  Nagell  van 
Ampsen,  President  van  Notabelen,  337.  —  ZamenstellingderSt.  Gl.,340.  ~ 
Zamenstelling  der  Provinciale  Staten,  341.  —  Geschenken  aan  Barbarijsche 
Vorsten,  verzorging  van  Engelsche  schepen  in  Zeeland,  843.  —  Toestand 
in  België,  344.  —  Departementen  Alg.  Best.,  345.  —  Benoeming  van 
Edelen  in  Holland,  346.  —  Concept-aanspraak  voor  Notabelen,  350.  — 
Meer  Patriotten  in  de  St.  Gen.  en  R.  v.  St.,  352.  —  G.  W.  aangenomen. 
Berichten  van  G.  E.,  aan  S.  V.  te  Amst.,  353.  —  Röell,  minister  Binnenl* 
Zaken,  356.  —  Nagell,  Buitenl.  Zak.  —  Bondgenooten  te  Parys,  357.  — 
Erfprins  staat  aan  zijn  Broeder  de  Nassausche  erfstaten  af,  358.  —  Fran- 
sche  troepen  nog  in  Nederland  aanwezig,  359.  —  Voorgenomen  manier  van 
werken  van  den  S.  V.,  362.  —  Teruggave  der  Koloniën;  onderhandelingen 
te  Londen  over  het  huwelijk  van  den  Erfprins,  365.  —  Terugkeer  van 
G.  K.'s  Zoon  uit  Metz.,  365.  —  Zwitsersche  officieren,  368.  —  Geen 
Staatsraad  in  functie  alvorens  den  eed  te  hebben  afgelegd,  869.  —  Oordeel 
over  Talleyrand,  371.  —  Lijnden  van  Hoevelaken,  President  St.  Gl.,  371. — 
Hollanders  uit  Par^s  terug,  372.  —  Jongelieden  voor  regeeringsposten 
opgeleid,  376.  —  Vereeniging  met  België,  378.  —  Plan  van  financiën  b\| 
R.  V.  St.,  379.  —  Titulatuur,  383.  —  Oploopje  te  Amst.,  384.  ~  Orga- 
nisatie van  Zeeland,  386.  —  Nationaal  Sydode,  387.  ~  Dirk  v.  H.  te 
*s  Gravenhage,  388.  —  R.  J.  Schimmelpenninck  te  *s  Gravenhage,  389.  — 
Amnestie  van  Deserteurs,  390.  —  Belastingen,  lyst  1725,  391.  -  Strgd 
tusschen  Koophandel  en  Fabrieken,  393.  —  Onthaal  van  Keizer  Alexan- 
der,  394.  —  Kroondomein,  397.  —  D.  v.  H.  over  O.  I.,  398.  —  Hu- 
weiyk  van  den  Erfprins,  399.  —  Brief  aan  Castlereagh,  400.  —  Boek 
van  Qenl.  Daeudels,  404.  —  Zitting  der  St.  GL,  405.  —  Verkiezing  voor 


XI 

ProT.  St.,  406.  —  Wgze  yan  delibereeren  in  St.  01.,  407.  —  Reis  S.  V. 
naar  Brussel,  408.  —  Aanbeveling  D.  ▼.  H.,  als  Qonv.  van  O.  I.  409.  — 
O.  E.  in  de  Ridderschap,  411.  —  Nog  eens  Daendels,  412.  —  Conventie 
met  Engeland  over  de  Eolonien,  415.  —  Diner  van  de  St.  v.  Holland, 
419.  >-  De  Pomeron,  420.  —  Open  Bidderschappen,  422.  —  G.  E.  president 
4er  St.  Gl.,  422.  —  Eoninkrijk  Bel^,  423.  —  Viering  van  17  November, 
424.  —  Sluiting  van  de  zitting  der  St.  Gl.,  424.  —  Yerhooging  traktement 
van  G.  E.,  426.  —  Finantieele  Wet  St.  Gl.,  427.  —  Audiëntie  B.  v.  St. 
bg  S.  y.  op  30  Nov.  1814,  428.  —  Wet  op  de  Militie,  429.  —  Herleefde 
scheepvaart,  433.  —  Ministers  in  de  Besognes  der  St.  Gl.,  435.  —  Sollici- 
tatie van  G.  E's  neven,  438.  —  De  „Observateur*'  over  de  G.  W.  440.  — 
G.  E's  aanvraag  om  ontslag,  444.  —  Erkenning  door  Engeland,  445.  — 
Brieven  van  Benkendorf  en  Bülow,  447.  —  Mémoire  sur  les  interets  com- 
muns  de  TAngleterre  et  de  la  HoUande,  448.  —  Fagel  over  onze  deel- 
neming aan  den  oorlog,  452.  —  Aandrang  van  Engeland  om  handelend 
op  te  treden;  nota  over  de  reeds  gemaakte  voorbereidselen,  454.  —  Brief 
van  G.  E.  aan  Castiereagh;  G.  W.;  Eolonien,  458.  —  Domeinen,  Stadhuis 
van  Amsterdam,  460.  —  Brieven  van  G.  E.  aan  Fagel  te  Londen  in 
December  1813,  464  ~  Vraag  om  salpeter  of  kruid,  468.  —  Antwoord 
van  den  S.  V.  aan  de  Vlamingen,  469.  —  Castiereagh  te  's  Gravenhage, 
471.  —  Onderhandelingen  over  Zwitsersche  troepen,  473. 


¥EBEE1«IGI1«G 


47B. 


Eerste  plannen,  477.  —  Memorandum  van  Engeland,  479.  —  Verklaring 
van  den  S.  V.  aan  de  Vlaamsche  heeren,  480.  —  Brief  van  v.  d.  Dugn 
aan  Fagel  te  Londen,  481.  —  Brochure  over  de  Vereeniging,  486.  — 
▼.  d.  Capellen  als  Commissaris  naar  Brussel,  490.  —  Brief  van  v.  Spaen 
uit  Parijs,  492.  —  Mémoire  sur  la  réunion  de  tous  lesPays— Ba8,495. — 
Brief  van  Fagel  te  Londen,  499.  —  Brief  van  Falck,  502.  —  De  acht 
artikelen,  503.  —  Civiel  bestuur  van  België,  504.  >-  Congres  te  Weenen, 
506.  —  Meening  van  v.  d.  Duyn,  509.  —  Vaststelling  der  grenzen,  510. 
—  Meening  van  O.  E.  511.  —  Afstand  van  Eolonien,  512.  —  Nederland 
een  Eoninkrgk,  513.  —  Landing  van  Bonaparte,  514.  —  Correspondentie 
van  G.  E.  met  den  S.  V.,  515.  —  Besluit  de  Eon.  waardigheid  te  aan- 
vaarden, 517.  —  Toespraken  van  den  Eoning  en  van  6.  E.,  518.  —  Mede- 
deeling  aan  den  Eeizer  van  Oosteurgk  en  aan  Clancarty,  524. 


INLEIDING. 


Id  het  hnis  op  den  Enenterdgk  te  'sGravenhage  thans  ge- 
merkt jfi.  Sf  neemt  een  man  van  vgAigjarigen  leeftgd  plaats 
aan  de  schrijftafel.  Een  hoog,  eenigszins  naar  achteren  loopend 
voorhoofd^  een  fijne,  rechte  nens,  scherpe,  maar  toch  peinzende 
oogen,  en  vaste,  gesloten  lippen  wijzen  op  een  helder  hoofd, 
een  ontwikkeld  donkvermogen,  een  jnisten  blik  en  een  groote 
wilskracht.  Voor  zich  op  de  tafel  heeft  hy  liggen  een  sch^n- 
baar  onaanzienlgk  handschrift  op  quarto  papier,  ten  titel  voerende 
„Grondwet  voor  het  Koninkrijk  Holland,  1806."  Hg  heeft  het 
eerst  onlangs  geschreven,  en  wij  bevinden  ons  in  het  jaar  1812; 
vanwaar  dan  dat  „Koninkryk  Holland"  en  dat  jaartal  1806? 
Ggsbert  Earel  van  Hogendorp  dacht  aan  de  toekomst  en  dat 
wist  men;  hg  moest  zich  kunnen  dekken,  daarom  nam  hij  den 
schgn  aan  zich  met  het  verleden  bezig  te  honden  voor  het  ge- 
val de  Fransche  politie  een  huiszoeking  bij  hem  mocht  onder- 
nemen. Hij  was  bij  haar  een  verdachte. 

Had  hij  dat  te  danken  aan  een  bepaalde  daad? 

Neen,  maar  aan  een  geheel  leven  van  toewijding  aan  Neder- 
land en  aan  het  Hnis  van  Oranje. 

Uit.  een  oud  geslacht  gesproten,  dat  in  de  18e  eenw  tot  de 
Begentenfamiliën  van  Rotterdam   behoorde,   was  zgn  vader  in 


iDoeieliik beden  geraakt  en  had  door  aanbeveling  van  den  Stad- 
houder Prins  Willem  V  een  voordeelige  betrekking  op  Java 
bekomen ;  zgn  moeder  stond  in  hooge  gunst  bg  de  Prinses  van 
Oranje ;  hij  zelf  bad  zeer  vroeg  de  aandacht  der  Hooge  Vrouwe 
getrokken ;  Hare  genegenheid  mocht  hij  in  latere  jaren  behouden, 
totdat  leeftijd  en  omstandigheden  die  van  weerszijde  veranderden 
in  vriendschap  en  hoogachting,  gepaard  met  dankbaarheid. 

Door  Haar  voorspraak  werd  hij  op  10-jarigen  leeftijd  aan  de 
cadettensöhool  te  Berlijn  geplaatst.  Later  bevorderd  tot  vaandrig 
en  page  van  Prins  Hendrik  van  Pruissen,  ontwikkelde  hij  reeds 
vroeg  uitnemende  eigenschappen,  waarbij  zelfonderzoek  en  zelf- 
kennis geen  geringe  rol  vervulden.  Zijn  groote  lust  tot  studie 
bracht  hem  in  aanraking  met  een  zoo  voortreffelijk  man  als 
Biester,  den  vriend  van  Lessing  en  Nicolaï,  en  deed  hem  in 
diens  omgang  leiding  en  aanmoediging  bij  zijn  streven  vinden. 
De  eerzucht  een  groot  man  te  worden  ontwaakte  en  deed  hem 
alles  met  moed  en  volharding  aangrypen,  wat  voor  het  bereiken 
van  zulk  een  hoog  doel  nuttig  kon  zgn. 

Hg  wist  echter  nog  niet  wat  hij  worden  zonde;  zijn  opleiding 
wees  de  militaire  loopbaan  aan;  zijn  neiging  tot  geschiedenis 
en  staatsrecht  deed  hem  onbestemd  gevoelen,  dat  zijn  toekomst 
ook  elders  kon  liggen.  Daar  riep  zijn  moeder  hem  naar  het 
vaderland  terug. 

Negen  jaren  had  hij  in  den  vreemde  verkeerd  zonder  ooit 
zijne  Êtmilie  te  zien,  en  was  van  knaap  jongman  geworden. 
Opmerkelijk  genoeg  was  zijn  hart  Nederlandsch  gebleven,  niet- 
tegenstaande de  langdurige  verwijdering,  en  een  drukke  corres- 
pondentie met  de  moeder  had  de  familiebanden  bestendigd  en 
nauwer  aangehaald.  Toch  kostte  het  eerste  bericht  van  zijn 
aanstaanden  terugkeer  hem  tranen;  maar  spoedig  erkende  hij 
hoe  wenschelgk  het  was  voor  hem  den  Hollander  nog  een  deel 
van  zijn  vorming  in  het  eigen  land  te  ontvangen,  ten  einde  niet 
een  vreemdeling  in  den  kring  der  zijnen  te  blijven.  Hoe  hg  zijn 
Vaderland  dienen  zoude  was  hem  nog  niet  duidelijk;  aanvankelijk 


llt 

vervnlde  hij  de  plaats  van  vaandrig  met  rang  van  Initenant  by  de 
garde  van   den  Stadhouder  in  de  compagnie  van  den  Erfprins. 
Zoo  kwam  hg  in  de  groote  wereld  der  kleine  residentie.  Hij 
voelde   er   zich    niet  gelukkig;   voor  salonheid  bezat  hij  geen 
gaven,  en  de  garnizoensdienst  kon  hem  niet  bekoren.  Hg  keerde 
dus  tot  de   boeken   terng  en  maakte  zich  te  huis  in  de  inge- 
wikkelde staatsinrichting  dier  dagen ;  hem  ontbraken  echter  lei- 
ding en  aanmoediging,   want  men  kenrde  die  studiën  beneden 
de    waardigheid   van   een  gardeofficier.  Een  groot  generaal  te 
worden,   een  Turenne,  een  Marlborough,  vroeger  zijn  ambitie^ 
hij    zag   wel   in,    dat  daarvoor  geen  gelegenheid  bestond;  de 
groote  dagen  der  Republiek  waren  voorbij ;  haar  leger  kon  thans 
slechts   dienen   om  de  grenzen  te  bewaken  en  te  verdedigen. 
Maar  in  den  burgerlijken  staatsdienst  kon  een  betere  toekomst 
voor  hem  liggen. 

Anderhalf  jaar  sleepte  hij  zich  onbevredigd  door  het  leven 
roort.  De  zorgvolle  moeder  bemerkte  dien  toestand;  er  moest 
een  afleiding  gevonden  worden ;  zij  sloeg  een  reis  naar  Amerika 
voor,  Amerika,  het  land  waar  zoovelen  toen  den  blik  henen 
richtten,  dat  onlangs  zich  losgemaakt  had  van  het  moederland, 
dat  als  nieuwe  staat  zich  vormde  naar  de  nieuwe  begrippen, 
die  in  Europa  slechts  als  theoriën  door  de  lucht  fladderden, 
maar  d&4r  in  de  praktijk  konden  beoordeeld  worden;  een  jong 
land,  waar  alles  van  meet  af  aan  werd  opgebouwd,  zoodat  het 
mechanisme  van  staat  en  maatschappg  in  zgn  eerste  beginselen 
kon  gezien  en  beter  begrepen  worden.  In  velerlei  opzicht  was 
die  reis  nuttig  voor  hem,  al  ware  het  alleen  wegens  de  les,  die 
hij  er  uit  putte,  dat  hetgeen  goed  is  voor  het  ééne  land,  daarom 
nog  niet  geschikt  is  voor  het  andere. 

Op  zijn  terugreis  kwam  hij  door  Londen  en  zag  daar  den 
25-jarigen  William  Pitt  als  Lord  Chancellor  in  het  Parlement; 
een  schok  ging  door  zijn  ziel :  als  zoo  iets  ook  voor  hem  weg- 
gelegd was!  Zijn  neiging  om  den  militairen  dienst  te  verlaten 
was  steeds  grooter  geworden;  maar  krijgsmanseer  verbood  hem 


IV 

er  dadelijk  gevolg  aan  te  geven.  Jozef  II  bedreigde  de  Zuide- 
lijke grenzen  om  de  vrije  vaart  op  de  Schelde  te  verkrijgen. 
Het  leger  der  Republiek  lag  in  Brabant.  Wij  vinden  dus  den 
inmiddels  tot  kapitein  bevorderden  jongeling  te  Breda  terug, 
maar  gebogen  over  het  Corpus  Juris ;  want  van  jongs  af  is  hij 
gewoon  zich  den  weg  af  te  bakenen,  en  dien  stelselmatig  te 
bewandelen.  Hij  wil  te  Leideti  in  de  rechten  gaan  studeeren 
en  doet  dat  ook  toen  het  krijgsgevaar  voorbij  was.  Onder  leiding 
van  Prof.  Pestel  volbracht  hij  zijn  studiën  binnen  den  tijd  van 
een  jaar  en  promoveerde  30  September  1786.  Zgn  dissertatie 
droeg  hy  op  aan  den  Erfprins;   een  stout  stuk  voor  die  tijden. 

De  volksparty,  die  in  de  Republiek  steeds  bestaan  heeft  naast 
de  Prinsen-  en  Statenpartij,  maar  weinig  gelegenheid  heeft  ge- 
had zich  te  doen  gelden,  was  door  den  loop  der  tijden  tot  grooter 
ontwikkeling  gekomen.  De  drang  naar  meerderen  invloed  der 
geregeerden  op  den  loop  der  zaken,  vooral  in  Frankrijk  gevoeld, 
deed  zich  ook  hier  gelden,  en  vond  een  vruchtbaren  bodem  in 
de  misbruiken  der  oligarchie  en  in  de  zwakke  houding  van  den 
Stadhouder.  Hoewel  kundig  en  ontwikkeld  miste  deze  de  nondige 
veerkracht  om  het  schip  van  Staat  door  bewogen  wateren  te 
sturen.  Bij  dezen  geen  heil  ziende  had  de  partij  van  het  volk 
zich  gevoegd  bij  die  der  Staten.  Met  kracht  werd  nu  beider 
doel  nagestreefd  om  de  macht  van  den  Stadhouder  te  fnuiken. 
Reeds  in  1785  had  Willem  V  den  Haag  verlaten  en  zich  te 
Nijmegen  gevestigd;  zijn  invloed  verminderde  met  den  dag; 
de  stroom  was  tegen  hem  en  zgn  Huis.  In  die  omstandigheden 
durfde  een  jong  man,  die  nog  carrière  moest  maken,  zich  open- 
lijk voor  het  Huis  van  Oranje  te  verklaren!  Hij  deed  het,  ge- 
dreven niet  alleen  door  de  erkentelijdheid  voor  ondervonden 
weldaden,  maar  ook  door  de  overtuiging  geput  uit  zijne  histo- 
rische studiën,  die  hem  hadden  doen  inzien  dat  het  welzijn  van 
Nederland  gelegen  was  in  de  vereeniging  met  dat  Doorluchle  Huis. 

Weldra  zoude  hij  dit  ook  op  andere  wijze  toonen.  Het  droeve 
jaar  1787  was  aangebroken.  In  de  woelingen  en  wrg vingen  der 


partijen  oam  hij  een  werkzaam  deel.  Hij  vroeg  zijn  ontslag 
uit  den  dienst^  daar  hij  door  zijn  beginselen  in  een  scheeve 
positie  tegenover  zijn  snperiearen  dreigde  te  geraken,  en  vestigde 
zich  als  advokaat. 

De  zaken  vloeiden  niet  naar  hem  toe ;  hg  had  das  veel  vrijen 
tyd;  werkzaam  van  aard  als  altoos  was  hij  weldra  druk  in  de 
weer  in  belang  van  het  land.  De  omstandigheden  liepen  hem 
mede.  Men  kon  best  gebruiken  iemand  bekend  bij  den  Stad- 
houder en  diens  geheele  omgeving^  op  de  hoogte  van  de  staats- 
instellingen en  voorzien  van  militaire  kennis.  Hg  werd  de  tusscfaen- 
persoon  tusscfaen  de  Prinsgezinden  in  den  Haag  en  den  Stadhouder 
en  diens  Gemalin  te  Nijmegen  en  te  Amersfoort,  later  de  raad- 
gever van  den  Hertog  van  Brunswijk  bij  diens  tocht  in  de 
Republiek.  Hg  had  daardoor  alle  draden  in  handen,  kende  alle 
personen,  wist  alle  bijzonderheden  en  vormde  daarnaar  zijn  oordeel 
aangaande  hetgeen  gedaan  moest  worden.  Als  hij  dan  zijn  mee- 
ning  nederschreef  in  nota's  voor  vorstelijke  handen  bestemd, 
geleken  die  stukken  naar  zijn  eigen  bekentenis  soms  meer  op 
instructien  dan  op  bescheiden  en  nederige  raadgevingen. 

Kwam  de  herinnering  aan  Pitt  soms  bij  hem  op? 

De  ontgoocheling  mei  haar  heilzame  maar  moeielijke  lessen 
kon  niet  uitblijven.  Toen  de  zaken  weder  in  het  spoor  waren 
gekomen  werd  hij  behandeld  als  het  werktuig,  dat  zijn  dienst 
heeft  gedaan  en  nu  niet  meer  noodig  is.  Blijkbaar  had  hg  zich 
voorgesteld  eenig  hoog  staatsambt  te  kunnen  verkrijgen  en  hij 
moest  zich  tevreden  stellen  met  de  betrekking  van  Pensionaris 
van  Kotterdam,  eervol  genoeg  voor  iemand  van  zgn  jaren,  maar 
nu  met  zekeren  weerzin  en  spijt  aanvaard.  Het  was  nuttig  voor 
hem  in  het  gareel  te  leeren  loopen,  zijn  hooge  vlucht  te  bedwin- 
gen, zijn  aspiraties  te  ordenen,  onder  anderen  te  staan.  Hij 
zoude  immers  nog  genoeg  gelegenheid  vinden  met  de  zaken  in 
het  groot  bekend  te  worden  door  den  omgang  met  den  Raad- 
pensionaris van  de  Spiegel  en  in  de  vergaderingen  der  Staten 
van  Holland. 


VI 

De  gebeurtenissen  van  1795  sneden  zgn  loopbaan  af;  de 
Oraojeklant  werd  ambteloos  bnrger.  Hg  moest  het  leven  van 
eene  andere  zijde  leeren  kennen  en  lange  jaren  van  teleurstelling^ 
van  smart,  van  onvoldaanheid  doormaken,  doch  altijd  met  het 
oog  op  de  toekomst,  met  de  zekerheid  in  het  hart,  dat  een 
bigde  morgen  eens  weder  dagen  zonde. 

Als  hoofd  van  het  Amsterdamsche  handelshuis  zijner  schoon- 
moeder werd  hij  koopman  en  leerde  zoo  den  handel  van  nabg 
kennen;  hij  vatte  den  arbeid  met  gver  aan;  maar  zgn  geest 
wederstreefde ;  de  kantoorstoel  met  de  dagelgksche  kleine  be- 
slommeringen kwam  niet  met  zijn  aanleg  overeen;  zgn  ,,cher 
commerce"  kon  hem  niet  bevredigen,  vooral  niet  in  zoo  ongun- 
stige tijden,  die  alle  aangewende  moeite  verijdelden  en  den  met 
inspanning  verkregen  vooruitgang  vernietigden. 

Hg  vatte  een  groot  plan  op:  aan  de  Kaap  de  Goede  Hoop 
zonde  hij  een  volkplanting  stichten,  aan  duizenden  behoeftigen 
arbeid  en  levensonderhoud  bezorgen,  en  een  geregelde  vaart  op 
het  moederland  openen.  Ook  dat  mislukte  buiten  zijn  schulden 
bezorgde  hem  slechts  een  groot  financieel  verlies.  Strgdensmoede 
trok  hij  zich  op  zijn  buitenplaats  Adrichem  bg  de  Beverwgk 
terug  om  betere  dagen  af  te  wachten  en  zich  intusschen  aan 
de  opvoeding  zijner  kinderen  te  wijden. 

Het  waren  benauwde  jaren  voor  hem;  zijn  tgdgenooten  kwa- 
men vooruit,  geraakten  in  hooge  ambten  en  eereposten,  en  zelf 
bleef  hg  buiten  alles.  Getrouw  aan  zijn  beginselen  stond  hij  die 
voor  waar  de  gelegenheid  zich  aanbood.  Zoo  had  hij  dat  in 
1801  gedaan. 

Het  verdrag  van  Luneville  had  den  vrede  op  het  vaste  land 
hersteld  in  1800;  de  onderhandelingen,  die  tot  den  vrede  van 
Amiens  zouden  leiden,  waren  aan  den  gang;  de  preliminaires 
waren  geteekend  in  September  1801.  Te  gelijkertijd  vond  in  de 
Bataafsche  Republiek  eene  verandering  in  de  regeering  plaats, 
waardoor  het  Staatsbewind  aan  het  roer  kwam,  onder  toelating, 
zoo  niet  met  goedkeuring,    van  den  Eersten  Consul  Bonaparte. 


VII 


Hogendorp  was  van  oordeel,  dat  alle  Mogendheden  het  herstel  van 
onzen  ouden  regeeringsvorm  op  de  bouwvallen  der  democratie, 
maar  in  verbeterden  vorm,  gaarne  zouden  zien^  en  dat  Bonaparte 
een  eenhoofdige  regeering  zoude  wenschen;  indien  dus  eene 
groote  meerderheid  der  natie  zich  voor  Oranje  uitsprak,  dan 
kon  deze  zaak  op  het  Congres  te  Amiens  worden  geregeld.  Een 
inwendige  aandrang,  waaraan  hg  geen  tegenstand  kon  bieden, 
dreef  hem  tot  eene  Verklaring  aan  het  Staatsbewind,  gedagtee- 
kend  27  October  1801  (zgn  39ste  verjaardag),  inhoudende,  dat 
hij  tot  een  groote  meerderheid  behoorde,  die  alle  Constitutien 
afkeurde,  waarbij  het  Huis  van  Oranje  niet  met  de  erflgke 
waardigheid  van  hoofd  van  den  Staat  werd  bekleed.  Doch  de 
meerderheid,  waarop  hij  zich  beriep,  bestond  uit  de  stillen  in 
den  lande,  die  huiverig  waren  zich  uit  te  spreken;  want  eerst 
zes  jaren  waren  voorbijgegaan  sedert  den  hevigen  storm,  die  al 
wat  Oranje  was  en  heette  had  weggevaagd. 

Hij  bleef  alleen  staan,  blootgesteld  aan  de  gevaren,  die  hem 
van  de  zgde  eener  vinnige  partg  bedreigden.  Maar  vertrouwende 
op  zijn  goed  recht  liet  hij  zich  niet  beangstigen;  hg  toonde 
geen  zwakheid  en  bleef  ook  ongemoeid.  De  herinnering  aan 
deze  daad  heeft  in  latere  dagen  steeds  gewaarwordingen  van 
reine  vreugde  bij  hem  opgewekt. 

De  drie  jaren  op  zijn  buitenplaats  doorgebracht  gingen  niet 
vo'jr  hem  verloren,  al  scheen  oppervlakkig  zgn  leven  zonder 
nut  te  zijn.  Onder  de  mannen  in  eer  en  aanzien  waren  ook 
eenige  zijner  vrienden^  die  hem  gaarne  raadpleegden  over  de 
onderwerpen  in  behandeling;  menig  stak  door  hen  ingediend  is 
aan  Hogendorp's  pen  ontvloeid.  Het  was  ook  een  tijd  van  zelfonder- 
zoek en  van  rustige  studie,  twee  zaken,  die  nooit  zonder  nut 
zijn.  De  eischen  van  de  opvoeding  zijner  kinderen  maakte  echter 
aan  dat  verblijf  een  einde.  Hij  moest  zich  in  een  stad  gaan 
vestigen,  voor  hem  zelven  was  het  onverschillig  waar.  De  keus 
viel  op  's  Gravenhage,  door  het  vertrek  van  Koning  Lodewijk 
naar  Amsterdam  en  Utrecht  een  provinciestad  geworden,  en  in 


yiii 

het  najaar  van  1809  werd  het  huis  op  den  Kneaterdijk  betrokken, 
dat  getuige  zoude  zijn  van  verschillende  gewichtige  gebeurte- 
nissen in  Nederlands  geschiedenis.  Doch  niets  scheen  toen  zulk 
een  toekomst  te  voorspellen.  Wel  hield  hij  zich  nog  altijd  bezig 
met  studiën  over  de  Vaderlandsche  geschiedenis  en  de  toen  nog 
jonge  wetenschap  der  staathuishoudkunde,  maar  als  bezigheid, 
niet  als  middel  om  tot  eenig  doel  te  geraken  j  thans  47  jaren 
oud  zoude  hij  wel  niet  meer  eenige  rol  in  de  wereld  vervullen, 
zou  zijn  naam  in  de  geschiedenis  niet  voortleven.  Zoo  meende 
hij  althans.  Was  de  veer  dan  werkelijk  gebroken?  Hij  ging  de 
moeielijke  oefenschool  van  het  leven  door;  hij  had  leeren  wer- 
ken; nu  leerde  hij  ook  wachten.  Hoe  feller  de  loutering,  hoe 
edeler  het  metaal. 

Zoo  was  de  man  gerijpt,  die  wij  aan  de  schrijftafel  hebben 
aangetroffen,  een  machtige  persoonlijkheid,  veel /Jjdig  ontwikkeld 
door  aanhoudende  wisseling  zijner  levensomstandigheden,  en 
gestaald  door  de  smart;  maar  steeds  Nederlander,  ook  als  er 
geen  Nederland  beetond. 

Van  1795  af  heeft  hij  uitgezien  naar  den  dag  der  verlos- 
sing ;  herhaaldelijk  heeft  hij  gemeend  dat  die  zoude  aanbreken ; 
telkenmale  moest  hij  ervaren,  dat  de  tijd  nog  niet  rijp  was. 
Nu  echter,  in  1812,  zeide  zijn  staatsmansinstinct  hem  dat 
de  bevrijding  niet  lang  meer  kon  uitblijven.  Veel  onreins  en 
onheiligs  was  in  den  smeltkroes  van  ellende  en  onderdrukking 
vernietigd;  wie  vroeger  in  heftigen  strijd  tegenover  elkander 
stonden,  waren  tot  elkander  gebracht ;  de  eenheid  van  den  Staat, 
die  in  het  Gemeenebest  zoozeer  ontbroken  had,  was  tot  stand 
gekomen.  Het  verzet  tegen  Oranje  had  de  natie  tot  rijpheid 
gebracht  om  mei  Oranje  een  nieuwen  regeeringsvorm  aan  te 
nemen.  Hij  had  dit  reeds  in  1795  voorzien.  Nu  was  die  tijd 
gekomen ;  er  ontstond  gisting  en  beroering  in  de  diepte  al  bleef 
de  oppervlakte  nog  kalm;  als  dat  gisten  tot  koken  en  bruisen 
zoude  overslaan,  dan  moesten  er  leiders  gereed  zijn  om  verwar- 
ring te  voorkomen  en  recht  en  orde  te  handhaven,  opdat  de 


IX 

uitbarstiDg  ook  vruchtbaar  zoude  zijn.  Hij  wilde  zich  daartoe 
▼oorbereideu.  Wie  wist,  wat  de  omstandigheden  mede  zouden 
brengen? 

Een  eerste  vereischte  was  eene  duidelijke  omschryvlng  van 
de  rechten  en  verplichtingen  der  verschillende  staatsmachten. 
In  1787  reeds  had  hij  zijn  wensch  gebracht  onder  de  woorden: 
grooter  macht  voor  den  Prins  van  Oranje,  maar  geregeld  en 
gewaarborgd  door  de  wetten.  Die  gedachte  was  de  korte  inhoud 
van  eene  „Memorie  in  den  zomer  van  1795";  zij  was  het  hoofd- 
thema eener  studie  in  1799:  „de  Unie  van  Utrecht  herzien". 
Bij  zijne  Verklaring  aan  het  Staatsbewind  in  ISOI  kwam  hij 
openlijk  uit  voor  „eene  Grondwet  met  eene  gelijke  verbindende 
;,kracht  voor  Prins,  Regenten  en  volk." 

Ten  deele  onbewust  ging  Hogendorp  met  zijn  tijd  mede.  De 
hiërarchische  regeeringsvorm  der  oude  geschiedenis  had  met  de 
komst  van  het  christendom  plaats  gemaakt  voor  de  voogdij  van 
de  kerk  en  van  de  alleenheerschers ;  maar  daarom  was  de  ont- 
vrikkeling  der  menschheid  niet  stil  blijven  staan.  Na  kindschheid 
en  jongelingsjaren  te  hebben  doorgemaakt,  was  zij  tot  meer 
volledigen  wasdom  gekomen,  tot  zelfbewustheid  van  haar  kracht 
en  haar  bevoegdheid,  niet  om  zelf  te  regeeren,  maar  om  invloed 
uit  te  oefenen  op  den  gang  van  zaken.  De  regeerende  machten 
hebben  dit  niet  begrepen.  De  banden,  die  de  ontwikkeling 
tegenhielden,  zijn  toen  niet  losgemaakt  maar  verscheurd,  en  veel 
schoons  en  reins  is  door  ruw  geweld  bezoedeld  en  tgdelijk  on- 
kenbaar gemaakt.  Hogendorp  heeft  in  latere  jaren  erkend,  dat 
hij  te  dicht  by  de  gruwelen  der  Fransche  Revolutie  gestaan  had 
en  te  veel  geleden  had  onder  de  daarop  gevolgde  dwingelandij 
om  toen  ter  tgd  de  ware  beteekenis  van  het  gebeurde  te  vatten. 
Maar  dit  heeft  hij  toch  wel  gevoeld,  dat  een  nieuwe  tijd  was 
geboren,  die  nieuwe  vormen  eischte ;  dat  nieuwe  begrippen  zich 
baan  hadden  gebroken,  die  niet  meer  ter  zijde  gesteld  konden 
worden.  Daarom  wilde  hij  echter  het  oude  gebouw  niet  omver- 
werpen ;  hij  wenschte  alleen  het  verouderde  af  te  breken  en  die 


deelen  naar  eisch  van  den  tyd  te  herstellen.  Vóór  alles  hield 
hg  de  historische  lijn  vast  om  het  nieawe  uit  het  oude  te  doen 
voortkomen. 

In  dien  geest  had  hij  een  Ontwerp-Grondwet  gereed  gemaakt  in 
1812,  maar  er  boven  geschreven  „voor  het  Koninkrijk  Holland'', 
en  het  jaartal  1806.  De  Fransche  politie  had  het  oog  op  hem, 
den  bekenden  Oranjeman ;  als  zij  soms  een  huiszoeking  bg  hem 
mocht  ondernemen,  dan  kon  hij  dit  gevaarlijk  stok  doen  voor- 
komen als  vracht  eener  onschnldige  bezigheid  op  zijn  studeer- 
kamer tijdens  de  komst  van  Koning  Lodewijk.  Dit  ontwerp 
deelde  hij  aan  eenige  vertrouwde  vrienden  mede,  en  naar  aan- 
leiding van  de  daarop  ontvangen  aanmerkingen  werkte  hij  het 
geheel  om.  Toen  bergde  hij  beide  stukken  weg,  totdat  de  tijd 
gekomen  zoude  zijn  om  er  gebruik  van  te  maken. 

Doch  niet  alleen  in  het  studeervertrek,  ook  daarbuiten  trof 
hij  maatregelen  van  voorbereiding.  Het  was  geen  samenzwering, 
die  hg  op  touw  zette;  hij  stelde  zich  alleen  in  betrekking  met 
vele  gelijkgezinden  in  en  buiten  de  stad  zijner  inwoning.  Veel 
moet  er  in  die  dagen  zgn  verhandeld  en  besproken,  en  slechts 
weinig  er  van  is  tot  ons  gekomen.  Het  was  geen  tgd  om  iets 
aan  het  papier  toe  te  vertrouwen,  en  toen  eenmaal  de  omwen- 
teling was  tot  stand  gebracht,  hielden  andere  onderwerpen  de 
aandacht  bezig.  Hogendorp  zelf  maakt  van  die  voorbereidingen 
slechts  melding  in  eenige  algemeene  bewoordingen. 

Onwillekeurig  richtten  zich  de  oogen  op  hem  als  den  man, 
die  bij  eene  omwenteling  leiding  aan  de  zaken  moest  geven; 
op  den  17  November  1813  werd  zijn  huis  de  plaats  der  vereeni- 
ging.  Van  hem  ging  de  kracht  uit,  die  alles  moest  bezielen  en 
leiden;  hg  was  het  middenpunt  waarom  alles  zich  bewoog. 

Men  heeft  geroemd  den  moed  in  die  dagen  door  hem  ten 
toon  gespreid,  en  zeker  was  die  niet  gering ;  maar  toch  wil  de 
vraag  zich  opdringen,  wanneer  die  moed  grooter  geweest  is, 
vóór  of  n&  den  17  November?  Waiit  toen  de  voorbereidingen 
rgpten  moesten  hoe  langer  hoe  meer  personen  er  bij  betrokken 


XI 

worden  en  natuurlijk  was  de  geheele  toeleg  toen  spoedig  bg 
de  politie  bekend  met  de  namen  der  leiders.  Meer  dan  veertien 
dagen  lang  ging  Hogendorp  voort  in  het  aangezicht  van  een 
Franscb  Prefect,  een  Fransche  politie,  een  Fransch  garnizoen,  en 
alsof  de  dag  der  verlossing  reeds  daar  was  vertrouwde  hij  den 
10  November  zijne  overleggingen  aan  het  papier,  waarbij  hij  tot 
de  slotsom  komt,  dat  alleen  heil  te  wachten  is  van  krachtig 
doorzetten  -,  een  stuk,  dat  slechts  aan  den  rechter  behoefde  voor- 
gelegd te  worden  om  een  vonnis  uit  te  lokken.  Hij  was  er  ten 
volle  van  overtuigd;  er  zat  voor  hem  geen  vergiffenis  op. 

De  opstand  is  spoedig  en  voorspoedig  afgeloopen ;  toch  stonden 
de  zaken  soms  zeer  hachelijk.  Maar  hij  wist  van  geen  wijken; 
steeds  toonde  hij  dezelfde  kalmte,  nuchterheid  en  moed,  dezelfde 
onverdroten  werkkracht.  Terwijl  zijn  zoons  onder  de  eersten 
waren  om  met  Oranje  getooid  op  straat  te  verschijnen  en  zich 
dus  bloot  stelden  om  als  oproermakers  gevat  en  gestraft  te 
worden,  ontving  hij  zgn  vrienden  bij  zich  aan  huis  en  begon 
hij  reeds  handelend  op  te  treden.  Gedwee  en  volgzaam  waren 
die  vrienden  echter  niet,  althans  niet  allen.  Hij  wilde  een  Stateu- 
Generaal  zameustellen  uit  de  oud-regenten  van  vóór  1795 ;  maar 
zij  waren  een  twintig  jaar  ouder  geworden  en  hadden  de  voort- 
varendheid wel  wat  verloren,  zoo  zij  die  ooit  bezeten  hadden. 
Een  andere  vergadering,  twee  dagen  later  gehouden,  liet  mede 
de  zaak  zoo  als  die  was.  Op  verschillende  plaatsen  werd  goed 
voor  orde  en  rust  gezorgd,  maar  er  moest  meer  wezen,  er  moest 
een  Algemeen  Bestuur  tot  stand  komen  zoude  de  opstand  aan 
de  bedoeling  beantwoorden. 

Kon  de  historische  lijn  niet  streng  worden  doorgetrokken,  dan 
moest  van  den  nood  een  deugd  worden  gemaakt  en  op  onhistori- 
sche wijze  in  de  leemte  worden  voorzien.  Hogendorp  aanvaardde 
met  van  der  Duijn  het  Algemeen  Bestuur  op  uitnoodiging  van 
de  officieren  der  schutterij.  Verscheidene  zijner  vrienden,  die  in 
bet  eerst  zich  mede  op  den  voorgrond  hadden  gesteld,  vluchtten 
naar  Engeland;  laat  ik  liever  zeggen,  zij  gingen  naar  Engeland 


XII 

om  te  zien  hoe  het  stond  met  de  toezending  van  troepen  en 
wapenen;  maar  Hogendorp  wist  van  geen  wijken;  hg  bleef  op  de 
bres  en  was  vast  besloten^  die  tot  het  laatste  toe  te  verdedigen. 
Dit  was  genoeg  bekend ;  vandaar^  dat  er  onder  de  burgerg  een 
afspraak  bestond  om,  mocht  het  misloopen^  hem  op  te  lichten 
en  in  veiligheid  te  brengen^  daar  hg  voor  zich  zelf  naar  die 
veiligheid  toch  niet  zon  omzien.  Moeielijk  was  de  taak,  die  hij 
aanvaardde ;  maar  hij  vatte  die  op  met  beslistheid  en  vertroawen  ; 
waar  zwarigheden  werden  geopperd,  daar  raimde  hij  die  uit 
den  weg;  waar  de  moed  dreigde  te  zinken^  daar  trachtte  hij 
dien  te  doen  herleven;  waar  gehandeld  moest  worden,  daar  gaf 
hij  de  richting  aan.  Dubbel  moeielijk  was  de  taak,  omdat  hij 
niet  op  eigen  verantwoordelijkheid  handelde,  maar  in  naam  van 
den  uitgeroepen  Souvereinen  Vorst. 

Met  smachtend  verlangen  werd  naar  diens  komst  uitgezien.  Ein- 
delijk verspreidde  zich  den  30  November  het  gerucht,  dat  de  Prins 
voor  den  wal  was.  Stirum  ging  naar  Scheveningen;  Hogendorp*8 
tweede  zoon,   de  oudste  tehuis,  spoedde  er  zich  te  paard  heen. 

Wie  kent  niet  de  beschrijving  van  's  Prinsen  intocht  te  's  Graven- 
hage.  Dat  blijde  gejubel,  Hogendorp  kon  het  vernemen,  waarde 
tocht  niet  ver  van  zgn  huis  voorbgkwam,  maar  het  was  hem  ontzegd 
er  bij  te  zijn ;  een  aanval  van  podagra,  gevolg  van  de  inspanning 
der  laatste  weken,  hield  hem  aan  zijn  stoel  gekluisterd.  De  Prins 
ging  naar  het  huis  van  Stirum,  gebruikte  daar  het  middagmaal, 
hield  er  open  hof  voor  wie  hem  wilde  verwelkomen ;  eindelijk  op 
herhaalde  wenken  van  van  der  Duyn  ging  hij  naar  Hogendorp, 

„Ik  wachtte  lang  en  had  niemand  bij  mij";  zoo  schrijft  deze. 
Welk  een  wereld  in  die  korte  woorden ;  welk  een  teleurstelling ! 
Doch  daar  treedt  de  Prins  dan  toch  binnen,  en  Gijsbert  Karel  begroet 
hem,  steekt  de  hand  uit  „in  verwachting  van  de  zijne ;  die  hand 
kwam  ook,  maar  niet  ongevraagd,  en  het  is  bij  die  reis  gebleven." 
Zonderling  die  eerste  ontmoeting  tusschen  Vorst  en  Dienaar  na 
al  wat  in  de  laatste  jaren,  vooral  in  de  laatste  weken  was 
voorgevallen.  Van  waar  die  terughoudendheid,  om  niet  te  zeggen 


XIII 

stugheid  van  de  zijde  van  den  Prins?  Wie  geeft  daarop  een 
afdoend  antwoord?  Zij  waren  elkander  niet  onbekend;  van  1781 
tot  1795  hadden  zij  elkander  dikwerf  ontmoet;  in  1794,  toen 
de  Prins  opperbevelhebber  was  van  het  leger,  dat  onze  grenzen 
tegen  de  Franschen  verdedigde,  hadden  zij  een  geregelde  corres- 
pondentie gevoerd.  Waren  er  bij  den  Prins  minder  aangename 
herinneringen  aan  die  jaren?  Hogendorp  was  een  vurig  bewon- 
deraar van  Prinses  Wilhelmina;  heeft  dit  bg  de  bekende  partij- 
schap ten  Hove  den  Erfprins  indertyd  gehinderd?  Een  aauge- 
name,  eenigermate  vertrouwelijke,  verhouding  had  er  in  die 
dagen  niet  bestaan  tusschen  die  twee;  maar  zij  kenden  elkander, 
en  zelfs  zeer  goed.  Nu,  na  bijna  20  jaren,  was  de  tijd  van  het 
wederzien  gekomen;  daar  stonden  zij  tegenover  elkauder. 

Wie  was  de  Prins  voor  Gijsbert  Karel  ?  De  wettige  vertegen- 
woordiger van  het  Huis  van  Oranje,  dat  blgkens  de  geschiedenis 
zoo  nauw  met  het  welzijn  van  Nederland  verbonden  was;  de 
Vorst,  in  wiens  naam  hij  den  opstand  had  verwekt  en  geleid, 
en  dien  hij  nu  begroette  als  deelgenoot  van  de  gevaren  waarin 
de  jonge  Staat  nog  verkeerde;  de  man  in  wiens  handen  hg  nu 
de  teugels  van  het  bewind  zoude  nederleggen. 

Wie  was  Gijsbert  Karel  voor  den  Prins?  De  man,  die  in  1787 
zich  zeer  verdienstelijk  had  gemaakt  en  ijverig  had  gewerkt, 
maar  met  zgn  wijsheid  en  voortvarendheid  voor  den  Stadhouder 
en  diens  omgeving  wel  wat  zwaar  op  de  hand  was  geweest^ 
meer  dan  met  zijn  jonge  jaren  overeenkwam;  die  als  Pensionaris 
van  Rotterdam  zich  voelde,  en  een  deftigheid  aannam,  waarover 
Prinses  „Willemijntje"  hem  in  vertrouwelijke  brieven  onderhield, 
en  waarmede  zij  hem  in  gezelschap  wel  eens  plaagde;  die  in 
1799  tijdens  den  Engelsch-Russischen  inval  in  Noord-Holland 
stil  op  zijn  buitenplaats  aan  de  Beverwijk  was  gebleven  en  zich 
niet  te  Alkmaar  bij  de  redders  van  het  Vaderland  had  gevoegd ; 
die  nu  wel  bewijzen  gegeven  had  van  zijn  vroegere  kracht  en 
voortvarendheid,  maar  ook  van  den  machtigen  invloed,  welke 
van  zijn  persoonlgkheid  uitging. 


XIV 

Wie  was  de  Prins  voor  zichzelf.^  De  zoon  van  den  Erfstad- 
honder  Willem  V,  die  gaarne  vorstelijke  praal  ten  toon  spreidde, 
volgens  de  meening  van  sommige  vreemdelingen  wel  wat  meer, 
dan  met  zijne  positie  in  de  Republiek  overeenkwam,  en  van 
Prinses  Wilhelmina,  die,  bij  al  haar  beminnelijkheid  en  kloek 
verstand,  van  het  Pruissische  hofde  daar  geldende  begrippen  had 
medegebracht;  —  opgevoed  derhalve  in  de  opvatting  dier  dagen, 
dat  een  Vorst  een  verheven  standpunt  inneemt  bijna  boven  het 
bereik  van  het  verdere  menschdom.  Hij  kwam  nu  in  het  Vaderland 
terug,  niet  in  de  eenigszins  onbestemde  waardigheid  van  Stadhouder, 
maar  als  Sonverein. 

Doch  met  welken  regeeringsvorm  ? 

De  Prins  herinnerde  zich  nog  zeer  goed  de  Republiek  der 
Vereenigde  Nederlanden;  maar  was  er  niet  na  1787  reeds  veel 
te  doen  geweest  over  een  blijvende  regeling  van  wetgevende  en 
uitvoerende  macht?  zoude  nn  zijn  gezag  als  Vorst,  als  alleen- 
heerscher  aan  banden  worden  gelegd  door  zulk  een  democratisch 
ding,  dat  men  een  Grondwet  noemde?  In  plaats  van  verwelkomd 
te  worden  door  den  man,  die  hier  alles  bij  zijne  afwezigheid 
had  geregeld,  die  dus  de  teugels  van  het  bewind  in  zijne  handen 
had  te  leggen,  moest  hij  nu  naar  hem  toegaan?  Speelden  hem 
wellicht  minder  aangename  herinneringen  aan  diens  persoonlijk- 
heid voor  den  geest?  Hoe  het  zij;  die  eerste  ontmoeting  was 
kenschetsend  voor  het  vervolg.  Vorst  en  Dienaar  verdroegen 
zich  nog  eenige  jaren;  zij  arbeidden  te  zamen  aan  de  weder- 
oprichting van  het  Staatsgebonw ;  maar  van  eenige  hartelijkheid 
in  de  onderlinge  verhouding  was  geen  sprake,  geen  verhouding 
als  tusschen  de  Prinses-Moeder  en  Gijsbert  Karel. 

Intusschen  was  de  Prins  verstandig  genoeg  om  te  begrijpen, 
dat  hij  niet  beter  kon  doen  dan  Hogendorp  als  zijn  rechterhand 
te  gebruiken,  daar  deze  personen  en  toestanden,  waaraan  hij 
vervreemd  was  geraakt,  ter  dege  kende.  Zoo  ontstond  er  een 
dagelijksche  omgang,  hetzij  door  mondelinge  bespreking  aan 
het  Hof  en  bij  ongesteldheid  van  G.  K.  in  diens  woning  op  den 


XV 

Knenterdijk,  hetzij  door  een  wisseling  van  brieven  en  brieiges, 
soms  vier  van  weerszijde  op  één  dag.  Deze  geheele  correspon- 
dentie is  bewaard  gebleven  en  bevat  tal  van  bijzonderheden 
betreffende  de  geschiedenis  dier  tijden. 

Een  groot  deel  er  van  heert  betrekking  op  het  ontstaan  der 
Grondwet  van  1814  en  de  herziening  van  1815. 

Dadelijk  na  diens  komst  had  Hogeodorp  aan  den  Prins  over- 
handigd het  ontwerp  eener  Grondwet  door  hem  in  gereedheid 
gebracht.  De  Staatsregeling  spoedig  vast  te  stellen  was  naar 
zijn  meening  van  het  uiterste  belang,  daar  niets  blij  venden  vorm 
kon  erlangen  tenzij  eerst  de  grond  gelegd  was.  Hij  ontstelde 
dus  niet  weinig  toen  hem  uit  goede  bron  werd  medegedeeld, 
dat  de  Prins  voornemens  was  voor  alsnog  geen  vaste  regeling 
in  te  voeren  en  de  zaken  gaande  te  honden  tot  op  het  sluiten 
Tan  den  vrede.  Het  kostte  hem  echter  weinig  moeite  den  Vorst 
te  overtnigen,  dat  zijn  belang  medebracht  gebruik  te  maken  van 
de  heerschende  geestdrift.  Dus  werd  het  ontwerp  door  hem  ter 
band  genomen;  hij  deelde  zijn  aanmerkingen  mede,  verzocht 
eenige  andere  deskundigen  hunne  gedachten  er  over  ten  beste 
te  geven  en  teekende  den  21  December  1813  een  Besluit,  hou- 
dende benoeming  eener  Commissie  voor  het  ontwerpen  eener 
Grondwet;  waarbij  de  Schets  van  Gijsbert  Earel  als  leiddraad 
zonde  genomen  worden.  Daarbij  was  de  bepaling  gevoegd,  dat 
deze  Commissie  den  278te  haar  werkzaamheden  zonde  aanvangen. 

Deze  Schets  was  echter  niet  het  ontwerp  door  Hogendorp  den 
Sonvereinen  Vorst  overhandigd,  maar  een  stuk  geheel  omgewerkt 
naar  aanleiding  der  ontvangen  opmerkingen. 

Dat  alles  geschiedde  in  twaalf  dagen  van  15  tot  27  December. 
Op  laatstgemelden  datum  hadden  de  Commissieleden  de  Schets 
gedrukt  in  handen,  nog  wel  voorzien  van  wat  wij  zouden  noemen 
eene  uitvoerige  memorie  van  toelichting.  Bij  velen  zoude  zulk 
een  arbeid  alle  andere  bezigheid  uitsluiten;  bij  Hogendorp  ging 
het  tusschen  de  bedrijven  door.  Hij  had  de  leiding  van  de 
Buitenlandsche   aangelegenheden   en    was  tevens  de  raadsman 


XVI 

voor  den  algemeenen  gang  van  zaken  in  een  ontredderden  boedel, 
die  tot  orde  moest  worden  gebracht.  En  bovendien  werd  bij  nog 
steeds  door  podagra  gekweld.  Zooveel  werkzaamheid  en  werk- 
kracht dwingt  eerbied  af. 

In  de  zittingen  der  Commissie  heeft  Hogendorp  niet  veel  ge- 
sproken; hij  hield  de  leiding  in  handen  en  liet  het  woord  aan 
anderen;  slechts  als  het  er  op  aankwam  gaf  hij  zijn  zienswijze 
te  kennen  en  verdedigde  zijn  stelsel. 

Bij  de  herziening  in  1815  had  hij  het  niet  zoo  gemakkelijk ; 
de  Zuidelijke  broeders  waren,  na  eene  twintigjarige  vereeniging 
met  Frankrijk  meer  met  de  nieuwe  begrippen  doortrokken  ;  met 
hun  beweeglijk  temperament,  vreemd  aan  de  oude  toestanden 
der  Noordelijke  Provinciën,  aan  welke  zij  waren  toegevoegd, 
wilden  zij  geheel  nieuwe  dingen  invoeren,  en  theoriën  in  de  wet 
nederleggen,  die  minder  met  de  historische  lijn  overeenkwamen. 
Er  was  heel  wat  geduld  en  handigheid  noodig  om  tot  een  ge- 
wenschten  uitslag  te  komen;  en  verscheidene  zaken  werden 
wegens  groot  verschil  van  meening  onbeslist  gelaten  en  tot  later 
verschoven.  Want  de  Grondwet  moest  spoedig  tot  stand  komen 
uit  hoofde  van  de  vereeniging  van  alle  Nederlanden  tot  één 
Koninkrijk,  en  dat  in  een  tijd  die  werkelijk  niet  gunstig  was 
voor  lange  en  rustige  beraadslagingen,  en  waarin  het  geschut- 
vuur  van  Waterloo  de  gemoederen  niet  tot  kalmte  stemde. 

Bij  al  die  werkzaamheden  was  Gijsbert  Karel  intusschen  in 
zijn  element:  behandeling  van  Staatszaken,  toepassing  van  be- 
ginselen, ontwikkeling  van  breede  lijnen,  hooge  politiek,  hij 
groeide  er  in ;  alle  wenschen  zijner  jeugd  waren  dan  eindelijk 
vervuld  na  eindeloos  wachten,  na  grievende  teleurstellingen,  na 
smartelijke  ervaringen;  hij  mocht  zijn  Vaderland  dienen ;  hij  zag 
het  beminde  Huis  van  Oranje  op  den  troon;  hij  kon  in  velerlei 
opzicht  leiding  aan  de  zaken  geven,  hij,  van  wien  de  Mey  van 
Streefkerk  aan  den  Koning  getuigde,  dat  Z.  M.  nooit  een  dienaar 
als  dezen  zoude  vinden,  die  bij  een  breede  opvatting  der  hoofd- 
lynen  tevens  zoo  vertrouwd  was  met  de  byzonderheden. 


XVII 

Men  heeft  het  aan  Hogendorp  dikwijls  tot  grief  gemaakt^  dat 
hg  bij  het  behandelen  van  zaken  zoo  stijfhoofdig  vasthield  aan 
eigen  meening.  Toch  erkent  hij  zelf  in  menige  vergadering  tot 
andere  zienswijze  te  zgn  gekomen  door  het  licht,  dat  nit  de  be- 
raadslagingen voortkwam ;  hg  rekent  het  zich  tot  plicht  nooit  met 
een  vooraf  genomen  beslnit  ter  vergadering  te  verschijnen,  maar 
steeds  het  gemoed  open  en  vrij  te  honden  voor  het  oordeel  van 
anderen.  Vergist  men  zich  misschien,  waar  men  spreekt  van 
„eigen  meening"?  Er  zijn  zaken,  waarover  men  slechts  een 
meening,  een  subjectieve  opinie,  hebben  kan,  welke  even  veel 
waarde  heeft  als  die  van  een  ander.  Maar  er  zijn  ook  onder- 
werpen, die  men  met  een  helderen  blik,  gesteund  door  nauwge- 
zette studie  doorgronden  kan;  is  men  zoover  gekomen,  dan 
bestaat  er  niet  meer  een  meening,  maar  de  erkenning  van  een 
feit,  waarvoor  alle  meening  wijken  moet.  De  groote  menigte  laat 
zich  niet  in  met  langdurige  onderzoekingen  en  overwegingen; 
zij  neemt  als  waarheid  aan  wat  door  zoogenaamde  deskundigen 
soms  met  gfoote  oppervlakkigheid  wordt  vastgesteld,  en  vindt 
de  menschen  lastig  en  stijfhoofdig,  die  de  algemeene  opinie 
onjuist  achten  en  strgdig  met  de  feiten.  De  macht  der  waar- 
heid is  intusschen  zoo  groot,  dat  het  licht  toch  eenmaal  door- 
breekt en  het  bewgs  geleverd  wordt,  dat  die  lastige  en  stgf- 
hoofdige  menschen  niet  aan  een  „eigen  meening'*  vasthielden, 
maar  aan  de  waarheid  hulde  brachten.  Was  dat  ook  niet  het 
geval  met  Hogendorp  ?  De  vrije  handel,  de  openbaarheid  der  finan- 
ciën tot  verhoeding  van  het  dreigend  staatsbankroet,  de  vrije 
arbeid  op  Java,  om  slechts  enkele  onderwerpen  te  noemen,  zijn 
door  zijn  tgdgenooten  niet  begrepen  maar  door  hem  voorgestaan. 

Keeds  vroeger  hebben  wij  kunnen  opmerken,  dat  zijn  blik 
ver  vooruit  reikte.  Tot  in  hoogen  ouderdom  is  die  eigenschap 
hem  bijgebleven  De  eenheid  van  Duitschland,  hoewel  eerst  in 
1870  tot  stand  gekomen,  werd  door  hem  voorzegd.  In  1821 
zag  bij  in  verbeelding  de  steden  aan  den  Rgn  versierd  met 
kaden  langs   den   stroom,  waar  de  bewoners  de  frissche  lucht 


XYIII 

en  bet  schoone  uitzicht  konden  genieten;  in  de  tweede  helft 
der  eenw  zyn  die  tot  stand  gekomen.  Toen  in  1834,  kort  yoor 
zgn  dood  de  eerste  spoorwegen  werden  aangelegd,  noemde  hij 
op  71  jarigen  leeftijd  die  uitvinding  ,,nne  révolntion  aoprës  de 
,,tant  d'antres  qne  nons  avons  vnes",  hoewel  staatslieden  en 
staathnishondkundigen  in  dien  tijd  er  weinig  waarde  aan  hecht- 
ten; en  toch  kan  er  moeielijk  een  grooter  omwenteling  in  het 
verkeer  en  daardoor  in  de  maatschappelijke  toestanden  worden 
aangewezen,  dan  die,  welke  door  de  locomotief  is  veroorzaakt. 

Zoo  zag  hij  ook  dnidelgk,  dat  de  nieuwe  toestanden  eischten 
een  invloed  van  de  geregeerden  op  het  bestuur;  enhy  verlangde 
een  openbare  en  openhartige  behandeling  van  regeeringszaken 
in  de  Staten  Generaal,  daar  hij,  wel  verre  van  een  democraat 
of  demagoog  te  zyn,  toch  zeker  een  tegenstander  was  van  de 
alleenheerschappij  van  den  Vorst.  Hierin  verschilde  hij  ten  eenen- 
male  van  den  Koning.  Deze,  eveneens  kind  der  18de  eeuw, 
hield  zijnerzgds  vast  aan  het  goddelijk  recht  van  den  Vorst, 
zooals  dit  toen  werd  opgevat ;  hij  bad  daarvan  een  bewgs  gege- 
ven toen  hij  in  1814  talmde  met  het  aannemen  van  de  Konink- 
lijke waardigheid,  omdat  hij  dan  volgens  zijn  eigen  verklaring 
zoo  verre  boven  zijn  omgeving  zonde  komen  te  staan,  dat  een 
aangename  omgang  er  door  afgesneden  zoude  worden ;  hg  achtte 
het  zgn  plicht  die  waardigheid  hoog  te  houden  door  zelf  en 
alleen  te  regeeren;  niemand  mocht  aan  die  macht  raken;  regee- 
ringszaken gingen  hem  alleen  aan ;  bij  trok  daarom  alles  zooveel 
mogelijk  naar  zich  toe  en  was  af  keerig  van  wat  naar  openbaar- 
heid in  staatszaken  zweemde.  VtTaar  de  zienswgze  zoo  uiteen- 
loopend was  kon  een  botsing  niet  uitblijven. 

Gedurende  den  voorloopigen  toestand  na  November  1813  had 
Hogendorp  de  leiding  der  Buitenlandsche  aangelegenheden  gehad ; 
maar  zijn  wankele  gezondheid  maakte  hem  daarvoor  ongeschikt ; 
daarenboven  strookten  weinig  met  zijn  aanleg  de  dagelij ksche 
kleine  beslommeringen  van  administratie  en  expeditie,  toen  wel- 
licht meer  dan  nu  de  werkkring  van  het  hoofd  van  een  minis* 


terieel  Departement.  Toen  de  Grondwet  van  1814  was  tot  stand 
gekomen  en  den  6den  April  van  dat  jaar  de  t^delgke  inrichting 
door  een  bestendige  werd  vervangen,  ontving  Hogendorp  den  post 
van  Vice-President  van  den  Raad  van  State  en  kreeg  hg  zitting 
in  de  Staten  Generaal,  toen  nog  uit  één  Kamer  bestaande.  Hg 
kwam  er  weinig,  daar  gezondheid  en  drukke  bezigheden  hem 
daarin  verbinderden.  De  werkzaamheden  waren  ook  weinig  be- 
langrgk;  men  was  nog  niet  vertrouwd  met  het  werktuig,  dat 
in  de  handen  was  gegeven,  men  wist  het  nog  niet  te  gebruiken. 
Vroeger  was  de  regeering  en  de  Sonvereiniteit  bg  de  Staten 
Generaal  en  bg  de  Provinciale  Staten  geweest;  nu  was  de 
Sonvereiniteit  bij  den  Vorst;  wat  had  men  dan  eigentlijk  te  doen? 

Na  1815  zouden  de  Zuidelijke  broeders  daar  verandering  in 
brengen  met  hun  levendigheid,  hun  woordenrijkdom,  hun  min 
of  meer  liberale,  zelfs  revolutionaire  begrippen;  er  kwam  meer 
kleur  en  teekening  in  de  vergaderingen;  er  ontstond eene oppo- 
sitie. Het  was  noodig  dat  de  gedachten  duidelijk  werden  uit- 
gesproken, zoude  de  strijd  vruchtbaar  zijn;  het  gold  hier  de 
grondslagen,  waarop  het  Staatsgebouw  zou  worden  opgetrokken. 
Eens  vooral  wilde  Hogendorp  uiteenzetten,  welke  zgne  begin- 
selen waren,  ten  einde  bij  de  beraadslagingen  kort  en  toch 
duidelijk  te  kunnen  zijn  en  herhalingen  zooveel  mogelijk  te 
vermijden. 

Met  dit  doel  stelde  hij  op  zijn  Advies  van  17  April  1816, 
bestemd  voor  zijne  medeleden  van  de  Staten  Generaal,  doch 
Yoor  verdere  belangstellenden  geen  geheim.  Maar  dit  advies  was 
niet  in  den  geest  des  Konings. 

De  groote  Mogendheden  hadden  in  1815  de  Zuidelijke  Neder- 
landen met  de  Noordelijke  Provinciën  vereenigd  om  redenen  van 
Europeesche  staatkunde;  naar  den  wensch  der  bevolking  werd 
niet  gevraagd.  Het  was  nog  de  tijd,  waarin  Vorsten  meenden^ 
blinde  gehoorzaamheid  van  hunne  onderdanen  te  mogen  eischen ; 
maar  dat  lag  niet  in  den  aard  van  de  Zuidelijke  Nederlanden. 
In  1789  waren  zij  reeds  in  vollen  opstand  tegen  hun  landheer 


XX 

Jozef  II  geweest  en  badden  overwogen  of  zij  een  zelfstandigen 
staat  zonden  vormen,  dan  wel  zich  vereenigen  met  de  Republiek 
der  Zeven  Gewesten.  Korten  tijd  daarna  waren  zij  bij  Frankrijk 
ingelijfd  en  hadden  twintig  jaren  lang  al  de  lotgevallen  van  dat 
land  medegemaakt;  zij  waren  daardoor  van  den  Franschen 
geest  doortrokken;  maar  hadden  zich  dien  eigen  gemaakt  in  den 
minder  verfijnden  Waalschen  vorm.  Het  was  niet  in  alle  opzicht 
bon  wensch  afgescheiden  te  worden  van  het  groote  Frankrijk 
om  deel  nit  te  maken  van  bet  kleine  Nederland,  waarvan  zg 
zooveel  verschilden  door  afkomst,  overlevering,  geschiedenis  en 
ontwikkeling.  De  aanzienlijke  geslachten  voelden  zich  gekrenkt 
het  hoofd  te  moeten  buigen  voor  een  Prins  van  Oranje,  die 
toch  niets  meer  in  afkomst  was  dan  zij  zelf;  de  indnstrieelen 
vreesden  voor  het  verloopen  hunner  ondernemingen,  wanneer  de 
geest  des  koophandels  den  boventoon  ging  voeren  en  lage 
invoerrechten  zoude  medebrengen,  terwijl  zij  gaarne  hooge  in- 
voerrechten zagen.  De  roomsche  geestelgkbeid  wilde  meer  macht 
hebben  in  den  staat  en  vreesde  de  maatregelen  van  een  Protes- 
tantschen  Koning.  Veel  tegenstand,  veel  wantrouwen,  veel  afkeer 
viel  dus  te  overwinnen.  De  koning  wilde  zich  de  genegenheid 
zijner  nieuwe  onderdanen  verzekeren  door  hun  zooveel  mogelgk 
in  het  gevlei  te  komen,  zelfs  al  noemden  de  Nourdelgke  Pro- 
vinciën dit  verwaarloozing  hunner  belangen.  Die  taak  was  niet 
gemakkelijk. 

£n  nu  kwam  dit  Advies,  dat  zoo  weinig  met  zijn  zienswijze 
strookte  en  voor  de  Zuidelijke  broeders  niet  bijzonder  aange- 
naam kon  zijn.  Hij  verzocht  dus,  dat  er  nog  een  weinig  gewacht 
zoude  worden  met  het  ronddeelen  van  dit  stuk.  Hogendorp  gat 
daarin  toe,  maar  toen  er  eenige  weken  voorbijgegaan  warenen 
de  tijd  der  discussies  in  de  Staten  Generaal  naderde  achtte  hij 
zich  niet  meer  gebonden;  zijn  geheele  arbeid  zoude  tevergeefs 
zijn  geweest  als  zijn  medeleden  het  stuk  nu  niet  in  handen 
kregen.  Een  vrij  scherp  schrijven  van  den  Koning  volgde  onmid- 
dellijk, waarin  hem  onder  het  oog  werd  gebracht,  dat  een  dienaar 


zijn  Vorst  behoorde  te  stenoën  in  diens  arbeid  en  hem  geen 
moeielijkheden  in  den  weg  mocht  leggen;  stelde  hij  eenigen 
prgs  op  de  leiding  van  den  Raad  van  State,  dan  zonde  hij  ver- 
standig handelen  met  het  advies  niet  verder  rond  te  zenden. 
Ook  hieraan  gaf  Hogendorp  gehoor ;  de  exemplaren  die  nog  niet 
waren  uitgereikt;  bleven  in  bernsting.  Na  rijp  beraad  echter 
verzond  hij  zijn  verzoek  om  ontslag  als  Vice-Fresident  van  den 
Baad  van  State,  daarbij  opgevende  redenen  van  gezondheid. 

Het  was  niet  de  eerste  maal,  datGijsbertKarel  zulk  een  schrijven 
gereed  had  gemaakt.  Reeds  in  April  of  Mei  1814  was  zulk  een 
aanvraag  neergeschreven  maar  niet  verzonden.  Toen  schijnt  de 
aanleiding  meer  van  persoonlijken  aard  geweest  te  zijn,  en  kon 
het  geschrevene  weder  in  de  portefenille  worden  geborgen.  Nn 
echter  !gold  het  een  beginsel.  Zooals  de  zaken  onder  Willem  I 
begrepen  werden  was  het  moeielijk  te  gelijker  tijd  lid  der 
Staten  Generaal  en  dienaar  der  Kroon  te  zijn.  De  volksver- 
tegenwoordiger had  tot  plicht  in  's  Lands  belang  voor  zgn 
gevoelen  nit  te  komen;  de  dienaar  der  Kroon  behoorde  geen 
andere  zienswgze  te  hebben  dan  die  van  zyn  Meester.  In  het 
gevoel  van  de  heiligheid  zijner  overtuiging,  van  zgn  eigen 
kracht,  van  de  intrinsieke  waarheid  zijner  beginselen  had  Hogen- 
dorp daar  geen  acht  op  geslagen.  Maar  nu  gingen  zijne  oogen 
open;  het  was  hem  duidelyk,  dat  hij  moest  kiezen;  dienaar 
der  Kroon  te  blijven,  maar  dan  ook  afstand  te  doen  van  zijn 
zelfstandigheid;  of  zijne  eervolle  staatsbetrekking  neder  te  leg- 
gen, en  zich  te  vergenoegen  met  de  geringere  positie  van  lid 
der  Staten-Generaal ;  maar  dan  ook  volkomen  vrij  te  zijn  om 
voor  zijn  beginselen  te  strgdeu.  Hoe  gehecht  ook  aan  het  Huis 
van  Oranje  en  daardoor  aan  den  persoon  des  Konings,  stond 
toch  het  belang  van  het  Land  bij  hem  boven  aan.  Daarenboven 
al  mocht  de  oneenigheid  thans  worden  vereffend,  hij  voelde  wel, 
dat  op  den  duur  eene  goede  verhouding  niet  bewaard  kon  blij- 
ven ;  daarvoor  waren  beider  persoonlgkheden  te  uiteenloopend  of 
hadden  wellicht  hun  karakters  te  veel  overeenkomst. 


XXII 

Er  waren  ook  andere  machten  in  het  spel  om  Vorst  en  Dienaar 
van  elkander  te  yerwijderen.  Wie  uitsteekt  boven  de  massa  wekt 
nijd  en  tegenzin.  6.  K.  had  les  défants  de  ses  qnalitös;  wg 
hebben  gezien  hoe  de  jonge  Pensionaris  van  Rotterdam  reeds 
„deftig"  was;  en  die  deftigheid  is  hem  in  latere  jaren  bggebleven; 
die  er  zich  aan  stootten  waren  geneigd  er  een  anderen  naam  aan 
te  geven;  zg  meenden  ook  ongunstige  beschouwingen  te  mogen 
maken  als  Hogendorp  uit  hoofde  zijner  kwaal  het  voorrecht 
verkreeg  om  ten  Hove  van  een  zetel  gebruik  te  maken,  zelfs 
al  stond  de  Koning;  of  in  de  Staten-Generaal  zijn  adviezen  in 
zittende  houding  uit  te  brengen,  adviezen,  die  sterk  indruischten 
tegen  hetgeen  door  alle  fatsoenlyke  lieden  als  echte  munt  werd 
aangenomen,  —  tegen  hetgeen  de  Koning  verlangde !  Daar  kwam 
nog  bg,  dat  eenige  aanzienlgken  in  November  1813  tegen  de 
Omwenteling  hadden  geprotesteerd;  maar  die  was  gelukt  en 
hunne  voorzichtigheid  was  beschaamd  geworden ;  wat  is  er  meer 
noodig  om  tot  heimelijken  ngd  en  wrok  te  stemmen! 

Het  was  den  Koning  niet  aangenaam  in  het  laatst  der  maand 
Augustus  1816  dit  verzoek  om  ontslag  te  ontvangen ;  het  schgnt 
hem  zelfs  eenigszins  te  hebben  verrast;  herhaaldelijk  deelde  hij 
den  wensch  mede,  dat  het  in  nadere  overweging  genomen  zoude 
worden;   want  het  lag  voor  de  hand  dat  hg  weinig  eer  zoude 
inleggen  met  het  te  verleenen.  De  zaak  werd  twee  maanden  lang 
sleepende  gehouden,  totdat  Hogendorp  den  27  October  nogmaals 
sterk  aandrong  op  de  inwilliging  van  zgn  verzoek,  om  redenen 
van  gezondheid,  Onder  dagteekening  van  7  November  1816  werd 
het  verleend  in  de  meest  vleiende  bewoordingen  met  toekenning 
van  een   ruim  pensioen  en  met  behoud  van  den  titel  en  rang 
van  Staats-Minister.  Dit  laatste  was  toen  iets  nieuws;  de  be- 
teekenis  scheen  te  zijn,  dat  de  persoon  in  qnestie  gelgken  rang 
met  hooge  functionarissen  in  actieven  dienst  zoude  hebben  en 
zitting  zoude  kunnen  nemen  in  den  Kabinetsraad,  wanneer  zijn 
advies  gewenscht  werd. 

Iemand   schreef  in  dien  tijd  hoe  jammer  het  was,  dat  dit 


XXIIl 

ootslag  niet  tien  dagen  later  was  verleend,  op  den  17den  No- 
vember; dan  zoude  het  een  nog  schooner  effect  gemaakt  hebben. 
Ggsbert  Karel  trad  dus  terug  tot  den  kring  van  ambtelooze 
burgers.  Een  Zuidelijk  lid  der  Tweede  Kamer  omschreef  eenige 
jaren  later  die  daad:  „Yous  qui  avez  sacrifié  les  honneurs  k 
Thonneur."  Zich  zelf  te  blijven  was  zijn  doel  geweest;  zichzelf 
te  blgven  bg  den  arbeid,  die  nog  steeds  onder  handenwas:  de 
voltooiing  van  het  Staatsgebouw;  hg  had  er  de  grondslagen  van 
gelegd ;  hij  meende  als  vrij  man  in  de  Staten-Oeneraal  de  beste 
gelegenheid  te  vinden  om  aan  den  verderen  bouw  mede  te  werken. 
Doch  ook  in  de  Tweede  Kamer  ontbraken  noch  de  moeielijkheden, 
noch  de  grievende  bejegeningen.  Partgman  was  hg  niet,  en  oppo- 
sitie voeren  om  de  oppositie  lag  niet  in  zgn  aard;  hg  toetste 
alle  voorstellen  aan  zijne  beginselen  en  beoordeelde  ze  naar  hun 
eigen  waarde ;  en  als  hij  meende^  dat  de  regeering  een  verkeerden 
weg  insloeg,  dan  verhief  hij  een  waarschuwende  stem. 

Hg  bewoog  zich  voornamelgk  op  het  gebied  der  Staathuishoud- 
kunde,  al  schonk  hij  zijn  aandacht  ook  aan  andere  onderwerpen; 
het  waren  vooral  de  financiën,  die  hem  bezig  hielden  en  wier 
bestuur  zijn  goedkeuring  niet  kon  wegdragen.  Hij  kwam  vaak 
in  botsing  met  regeeringsvoorstellen  en  deed  daarbg  de  minder 
aangename  ervaring  op  dat  zgn  af  keurende  adviezen  door  andere 
tegenstanders  der  regeering  werden  misbruikt  tot  doeleinden, 
waarvoor  hij  ze  niet  had  bestemd.  Dit  plaatste  zijn  houding  in 
een  nog  onaangenamer  daglicht;  zij  werd  op  zeer  duidelijke 
wijze  van  Hoogerhand  afgekeurd.  Al  het  mogelijke  werd  gedaan 
om  zijn  stem  te  smoren. 

Reeds  in  1816  bij  gelegenheid  van  het  ontslag  uit  den  staats- 
dienst had  de  Koning  aan  Hogendorp  aangeboden  een  plaats  in 
de  Eerste  Kamer  der  Staten  Generaal.  Schijnbaar  was  deze  positie 
eervoller;  want  de  Eerste  Kamer  werd  door  den  Koning  benoemd 
en  heette  aanzienlijker  te  zijn  dan  de  Tweede.  Maar  juist  door 
die  Koninklijke  benoeming  bestond  zij  geheel  uit  nederige  vol j(e- 
lingen,   onder   wie   een  andersdenkende  zijn  stem  te  vergeefs 


XXIV 

zonde  verbeffeD^  een  stem,  die  daarbniteo  toch  niet  gehoord 
werd,  want  de  zittingen  waren  niet  openbaar.  Hogendorp  be- 
dankte derhalve  voor  de  toegedachte  eer  en  gaf  als  reden  op, 
dat  bij  met  het  lidmaatschap  der  Tweede  Kamer  te  vreden  was ; 
daar  kon  hij  nog  het  meeste  nnt  stichten,  "want  wat  hij  sprak 
werd  het  geheele  land  door  gehoord. 

Maar  daaraan  jnist  moest  een  einde  komen. 

Toen  in  den  zomer  van  1817  de  Staten  der  Provincie  Holland 
te  Haarlem  vergaderd  waren  o.  a.  voor  de  verkiezing  van  leden 
van  de  Tweede  Kamer  verscheen  er  een  Koninklijk  Beslnit,  dat 
Hogendorp  benoemde  tot  lid  der  Eerste  Kamer.  Bij  de  mede- 
deeling  hiervan  aan  Provinciale  Staten  werden  deze  te  gelijker- 
tijd nitgenoodigd  in  de  ontstane  vacature  te  voorzien.  Gijsbert 
Karel  doorzag  het  spel ;  te  gelijkertijd  met  een  brief  aan  den 
Koning,  waarin  hij,  hoewel  met  dankbetuiging  voor  de  bedoeling, 
dit  eerbewijs  niet  aannam,  deelde  hij  aan  den  Gouverneur  der 
Provincie  mede,  dat  zijn  zetel  in  de  Tweede  Kamer  volgens 
rooster  van  aftreding  eerst  in  1819  vacant  werd.  Deze  keonis- 
geving  kwana  nog  tijdig  aan. 

Was  het  nu  niet  gelukt,  dan  zou  in  1819  een  derde  poging 
in  het  werk  gesteld  worden.  Van  der  Duijn,  toen  Gouverneur 
van  Zuid-Holland,  ontving  den  wenk,  dat  het  den  Koning  aan- 
genaam zou  wezen  indien  Hogendorp  niet  herkozen  werd ;  zulke 
wenken  werden  toen  ter  tijd  meer  gegeven  en  niet  zonder  vrucht ; 
maar  in  dit  geval  was  het  te  vergeefs,  want  van  der  Duijn 
weigerde  er  zich  naar  te  gedragen,  en  het  mandaat  werd  her- 
nieuwd. De  juiste  datum  van  van  der  Duijn's  weigering  is  niet 
gebleken;  er  bestaat  echter  wel  reden  eenigen  zamenhang  te 
vermoeden  tusschen  deze  geschiedenis  en  het  Koninklijk  Besluit 
van  22  Mei  1819,  waabij  aan  Hogendorp  rang  en  titel  van 
Staats-Minister  ontnomen  werd,  daar  de  Koning  de  vruchten 
van  zijn  ondervinding  en  beproefde  kunde  niet  noodig  had. 

Onder  zulke  omstandigheden  was  de  arbeid  in  de  Tweede 
Kamer  nu  juist  niet  aangenaam.  Toch  zoude  Hogendorp  er  eène 


XXV 


keer  yoldoening  van  hebben.  Het  was  in  1821.  Na  verschillende 
proefnemingen  droeg  de  regeering  een  financieel  stelsel  voor, 
dat  geheel  was  in  den  geest  van  Gijsbert  Karel.  Deze  tijding 
bereikte  hem  te  Parijs;  de  voorgenomen  badknnr  teWiesbaden 
werd  uitgesteld  en  de  terugreis  naar  Brussel  aanvaard.  Hij 
ondersteunde  de  Regeering  in  de  verdediging  van  haar  plan  en 
droeg  dus  het  zgne  er  toe  bij,  dat  het  aangenomen  werd.  Ten 
Hove  werd  hij  met  onderscheiding  oütvangen;  maar  de  onder- 
vonden grievende  bejegening  werd  niet  goedgemaakt.  De  hoop^ 
dat  zijne  beginselen  nu  in  praktyk  zouden  worden  gebracht, 
bleek  alras  ijdel  te  zijn;  het  stelsel  werd  wel  aangenomen, 
maar  bg  de  uitvoering  van  alle  beteekenis  beroofd. 

Zoo  gleden  de  jaren  voort.  Door  tal  van  wetten  en  maatregelen 
naderde  het  Staatsgebouw  de  voltooiing ;  maar  het  was  niet  zoo 
als  Hogendorp  het  gewenscht  had.  Hij  was  nu  de  60  jaren 
voorbg;  zgn  zwak  lichaam  kon  niet  meer  tegen  ingespannen 
arbeid;  de  strgd  door  hem  gestreden  was  voor  het  toen  levend 
geslacht  vruchteloos  geweest;  strijdensmoede  legde  hg  in  1824 
de  werkzaamheden  in  de  Staten- Generaal  ter  zijde  en  gaf  in 
1825  zijn  wensch  te  kennen  niet  herkozen  te  worden. 

De  ouderdom  kwam  met  hare  gebreken;  de  hand  weigerde 
van  lieverlede  de  pen  te  voeren;  de  beenen  werden  te  zwak  om 
het  lichaam  te  dragen.  Maar  de  geest  bleef  helder  tot  het  laatste 
toe.  Mannen  van  wetenschap  zag  hij  gaarne  om  zich  heen,  en 
zijn  briefwisseling  getuigt  van  de  menigvuldige  onderwerpen, 
die  hem  belang  inboezemden. 

Staatszaken  hielden  hem  bezig  alleen  voorzoover  die  algemeene 
beginselen  betroffen.  Eenmaal  echter  zoude  hij  zgn  stem  nog 
doen  hooren.  Het  was  in  1830,  toen  de  Zuidelijke  Provinciën, 
te  kwader  ure  met  ons  vereenigd,  in  opstand  kwamen.  Hij  zag 
zijn  landgenooten  op  verkeerde  wegen  geraken,  ten  prooi  aan 
onjuiste  voorstellingen.  In  een  aantal  brochures,  zeer  kort  op 
elkander  gevolgd,  wees  hij  de  richting  aan,  die  zijns  inziens 
moest  worden   vastgehouden.  Maar  men  luisterde  niet,   of  als 


XXVI 

men  later  deed  waar  bij  op  gewezen  had;  dan  was  het  gunstig 
oogenblik  voorbij.  Op  nieaw  teleurgesteld  trok  hij  zich  uu  voor 
goed  terug. 

Om  zijn  tijd  aangenaam  door  te  brengen  en  zijn  nog  altijd 
werkzamen  geest  bezigheid  te  verschaffen  ondernam  hg  een  groot 
werk  over  de  Maatschappelijke  Orde  en  al  het  goede,  dat  het 
menschdom  daardoor  genieten  kan,  terwgl  hij  uit  de  geschie- 
denis wil  nagaau;  wat  van  dit  goede  genoten  is  of  nog  genoten 
wordt.  Hij  stelde  zich  niet  voor,  dat  hg  dezen  arbeid  ten  einde 
zoude  brengen.  Het  is  hem  dan  ook  niet  gegund  geweest.  Den 
5  Augustus  1834  blies  hg  na  een  kort  lijden  den  laatsten  adem  uit. 

Zoo  eindigde  een  leven  rijk  aan  groote  gedachten,  aan  nooit 
rustenden  arbeid,  aan  tegenspoeden  zonder  tal.  Ggsbert  Karel 
van  Hogendorp  is  een  tragische  figuur.  Toegerust  met  groote 
gaven  van  verstand  en  hart  heeft  hg  met  die  gaven  gewoekerd ; 
altgd  zich  zelf  meester,  altijd  den  blik  vooruit,  wist  hg  waar 
hij  heen  wilde  en  langs  welken  weg  hij  zijn  doel  wilde  bereiken. 
Telkens  scheen  het  aanvankelijk  te  gelukken;  maar  altgd  ont- 
moette hij  een  hoogere  macht,  die  hem  toeriep:  tot  hiertoe  en 
niet  verder!  De  hinderpalen  waren  te  machtig,  zg  sloten  den 
weg  af,  zg  waren  onoverkomelgk.  Dan,  het  was  om  op  nieuw 
te  beginnen.  Slechts  tweemalen  werd  het  hem  gegund  volkomen 
in  zijn  element  te  zijn  en  de  vleugels  uit  te  slaan.  In  1787, 
toen  hg  als  jong  mensch  deel  nam  in  den  strijd  door  de  patri- 
otsche  beweging  verwekt,  en  hg  hoewel  in  ondergeschikte  sfeer 
zgn  volle  werkzaamheid  in  gedachte,  woord  en  daad  kou  ont- 
plooien. In  1813,  toen  hij,  maar  nu  aan  het  hoofd  der  zaken, 
de  drgfkracht  was,  die  het  geheele  mechanisme  in  geordende 
beweging  bracht.  Telkenmale  scheen  hij  op  weg  te  zgn  de  groote 
carrière  te  maken,  die  hg  zich  had  voorgespiegeld,  telkenmale 
werd  zgn  hoop  vergdeld  door  de  omstandigheden.  Machtige 
persoonlgkheden  komen  zelden  tot  hun  recht,  tenzg  de  omstan- 
digheden bijzonder  medeloopen ;  zij  zgn  de  zaaiers  van  den  oogst, 


XXYll 

die  eerst  na  jaren,  dus  gewoonlgk  op  hun  graf,  zal  rgpen;  hun 
lot  is  dat  des  zaaiers,  ^^gaandq  al  weenende."  Door  zyn  tydge- 
nooten  miskend;  omdat  hij  boven  hen  uitstak  en  das  zag  wat 
zg  niet  zagen,  is  hy  door  een  later  geslacht  beter  begrepen  ge- 
worden, toen  de  tgd  zgn  pogen  ontdaan  had  van  het  gebrekkige 
en  zwakke,  dat  al  onze  daden  aankleeft,  en  dat  zoo  dikwyls 
bet  edelste  en  schoonste  en  reinste,  waarnaar  wy  trachten,  in 
den  weg  staat. 

Zyn  persoonlijkheid  beter  te  doen  kennen  door  een  geslacht, 
dat  hem  nog  niet  vergeten  is  en  dat  zyn  naam  in  eere  houdt^ 
is  het  doel  waarmede  dit  werk  is  begonnen  en  nu  ten  einde  wordt 
gebracht.  Moge  het  een  bydrage  zijn  om  zyn  beeld  dnidelyk 
af  te  malen  en  een  aanmoediging  tevens  voor  hen,  die  evenals 
hij  een  warm  hart  toedragen  aan  Nederland  en  Oranje. 

Mei  1901. 

H.  VAN  HOGENDORP. 


Geheime  Aanteekeningen 

1813-1816. 


Toen  6.  K.  na  de  gebeartenissen  van  1816  meer  over  zijn 
eigen  tgd  kon  beschikken  vatte  hij  de  pen  op  en  stelde  te  boek 
wat  hij  in  de  laatste  jaren  doorleefd  had.  „Niet  voor  de 
weereld  geschreven  maar  voor  eigen  gebruik"  moge  bg  het 
lezen  der  volgende  bladzijden  steeds  in  het  oog  gehouden 
worden.  Had  6.  K.  voor  de  drukpers  geschreven,  hij  zoude  zich 
waarschgnlgk  soms  anders  hebben  uitgedrukt.  Nu  de  jaren  zgn 
vervlogen,  bestaat  er  echter  geen  bezwaar  deze  aanteekeningen 
in  het  licht  te  geven,  zooals  zij  daar  liggen,  behoudens  wegla- 
ting van  eenige  kleine  byzonderheden,  die  voor  het  publiek 
van  geen  beteekenis  en  voor  de  geschiedenis  van  geen  nut  zijn. 
6.  K.  geeft  er  den  naam  aan  van 

GEHEIME  AANTEEKENINGEN. 

Maabt  1817— Octobbr  1820.  *) 

Inleiding. 

Voorleden  najaar  heb  ik  mgn  ontslag  uit  het  ministery 
genomen,  en  mg  bepaald  tot  mgne  werkzaamheid  in  de  Tweede 
Kamer  van  de  Staten  Generaal.  De  reis  naar  Brussel  niet 
kunnende  aannemen  uit  hoofde  van  mijn  lichaamsgestel,  en 
naderhand  zeer  ziek  geworden,  heb  ik  egter  deze  betrekking 
niet  uit  het  oog  verloren,  maar  zeer  uitvoerige  Aanteekeningen 
op  de  Begrooting  van  1817  voor  mijne  Medeleden  geschreven. 
Thans  heb  ik  tgd  én  lust  om  de  redenen  van  mijn  ontslag  te 
ontvouwen,   en   ik    meen,  dat  ik  dit  niet  beter  doen  kan,  dan 


1).    Dese  getallen  geven  hier  en  bij  de  Hoofdstukken  aan  wanneer  het  geschrift 
is  opgesteld.  H.  ▼.  H. 


met  den  loop  van  myn  MiDistery  te  boek  te  stellen,  waaruit 
die  redenen  dan  van  zelve  te  voorscbyn  zullen  komen. 

Mijne  werkzaamheden  menigvuldig  zgnde  geweest,  zal  ik  de 
volgende  orde  in  mijn  verhaal  waarnemen  ten  einde  de  meest 
mogelgke  klaarheid  daar  in  te  brengen :  P  de  Opstand,  2^  het 
Ministery  van  Buitenlandsche  Zaken,  3^  de  Grondwet,  4^  de 
Raad  van  Staten,  5^  de  Staten  Generaal,  6^  de  Herziening  der 
Grondwet,  V  de  Wederkomst  van  Bonaparte,  8^  het  Koninkrgk, 

Voor  de  weereld  schrijf  ik  dit  niet;  maar  voor  mij  alleen, 
opdat  ik  m^n  gehouden  gedrag  te  allen  tijde  aan  mg  zelven 
moge  verantwoorden.  De  tijd  wischt  zooveel  uit,  zelfs  in  weinige 
jaren,  en  de  omstandigheden  veranderen  zodanig,  dat  ik  dit 
memorandum  nog  in  mgnen  leeftyd  mogelijk  zal  nodig  hebben, 
om  mg  te  kannen  overtuigen,  dat  ik  wel  gehandeld  heb. 


10.    DE  OPSTAND.  ^) 

Van  het  oogenblik  af,  dat  de  Franschen  in  het  land  gevallen 
zijn,  heb  ik  mijne  gedachten  laten  gaan  over  de  wijze,  op 
welke  zij  er  wederom  uit  zouden  geraken. 

Ik  werd  hun  tegemoet  gezonden,  in  Januari  1795,  door  de 
Regeering  van  Rotterdam,  nadat  het  Huis  van  Oranje  vertrok- 
ken, en  naar  alle  zijden  last  gegeven  was,  om  geen  verderen 
weerstand  te  bieden.  Te  Dort  sloten  zij  mij  en  den  Burgemeester 
van  IJzendoom  genoegzaam  op  bij  den  Hoofdofficier  van  den 
Brandelaar,  terwijl  zij  op  Rotterdam  aftrokken.  Wij  hielden 
dan  lange  gesprekken  over  de  gebeurtenissen  van  den  tijd, 
daar  wij  niets  anders  te  doen  hadden.  Mij  heugt,  dat  de  Heer 
van  den  Brandelaar  mij  eens  zeide:  indien  ik  U  wel  begrepen 
heb,    zo   is   Uwe  verwagting  deze,  dat  eindelijk  de  Prinsge- 


1)  Hoewel  dit  gedeelte  reeds  gebruikt  is  bij  de  samenstelling  yan  Deel  IV  der 
Brieyen  en  Gedenkschriften  komt  bet  wenschelijk  yoor  bet  bier  opnieuw  af  te 
drukken  ten  einde  aan  bet  gebeel  der  „Gebeime  Aanteekeningen**  geen  afbreuk 
te  doen.  H.  y.  H. 


zindeD   en   Patriotten  de  handen  in  een  znllen  slaan^  om  er  de 
Fransehen  nit  te  jagen. 

Onlangs  heeft  een  van  mijn  nabestaanden  mij  herinnerd,  dat 
ik  hem  bij  het  invallen  der  Franschen  gezegd  had,  dat  ik  hun 
twintig  jaren  gaf^  om  hier  den  meester  te  spelen.  Zij  zijn  er 
niet  eens  de  volle  twintig  jaren  gebleven.  Mijn  gezegde  heagt 
mij  echter  niet  meer. 

De  gebeurtenissen  werkten  sterk  mede,  om  mgne  hoop  op 
verlossing  wakker  te  houden. 

Eerst  sloeg  de  Aartshertog  Earel  de  Franschen  uit  Duitsch- 
land.  Daarna  werd  het  Congres  van  Rastad  opgebroken.  Iets 
later  zuiverde  Sonwaroff  Italië,  en  ontscheepte  het  Anglo-Rus- 
sisch  leger  in  Noord-Holland.  Kort  na  den  vrede  van  Amiens 
begon  Engeland  den  oorlog  weder.  Daarop  volgde  Oostenrgk, 
vervolgens  Pruissen.  In  Spanje  leden  de  Franschen  een  groote 
nederlaag.  Oostenryk  kwam  nogmaals  op.  Eindelyk  begon  de 
oorlog  tegen  Kusland.  Mgne  hoop  was  itltgd  des  te  levendiger, 
omdat  ik  zag  hoe  menigmaal  het  geluk  der  Revolutie  aan  een 
zgden  draad  hing,  zo  als  den  18  Fructidor  te  Pargs,  1799  in 
Zwitserland  en  Noord-Holland,  te  Marengo,  te  Wagram,  te 
Friedland.  Op  het  laatst  had  ik  de  algemeene  meening  wel 
tegen  mg,  omdat  dezelve  het  Rgk  van  Napoleon  voor  gevestigd 
hield,  maar  in  mgn  hart  bleef  de  hoop.  Nadat  wij  ingelijfd 
waren,  zeide  ik  eens  tot  mijne  Moeder,  dat  alles  rondom  mg  en  ik 
zelf  overwonnen  was,  dog  dat  mijn  hart,  als  eene  citadel  niet  gestre- 
ken had.  In  1812  kwam  de  Heer  van  der  Hoop  van  Amsterdam 
bij  mij  eten,  waartoe  ik  hem,  ik  weet  niet  meer  om  welke  reden, 
bewogen  had,  terwgl  de  ware  was,  dat  ik  hem  voor  den  man  aan- 
zag, die  bg  eene  omwending  aan  het  hoofd  der  Amsterdammers 
zoude  staan.  Ik  verhaalde  hem  mgne  vooruitzigten  op  den  Russi- 
schen  oorlog,  namelgk  de  vernietiging  des  Franschen  legers  in  de 
onmetelijke  vlakten  en  zgn  antwoord  was :  „dat  alles  kan  gebeuren". 

Mgne  hoop  was  egter  niet  het  eenigste,  en  ik  ben  ook  werk- 
saam  geweest,  als  de  gelegenheid  gunstig  was. 

3 


6 

De  Franschen  waren  slegts  weinige  weeken  in  het  land  ge- 
weesty  toen  het  gerugt  in  Rotterdam  ontstond,  dat  de  Praisseu 
op  marsch  waren  om  ze  daar  uit  te  jagen.  Ik  ging  voor  eigen 
zaken  over  den  Haag  naar  Amsterdam,  en  maakte  eenige  af- 
spraak op  mogelijke  gebeurtenissen,  meer  bepaaldelgk  met  deu 
Admiraal  van  Einsbergen   en  gewezen  Hoofd- Officier  Galkoen. 

In  1799  landde  het  Anglo-Bussisch  leger  in  Noord-Holland. 
Ik  was  toen  's  zomers  buiten  te  Adrichem  bij  de  Beverwijk. 
De  eenigste  aanspraak,  die  ik  bij  die  gelegenheid  ontving, 
was  van  den  Heer  J.  Clifford  op  zijn  buiten  bij  Velsen  zijnde. 
Hg  had  aangenomen  om  de  tijding  van  de  landing  terstond 
naar  Gelderland  te  bezorgen,  van  waar  zij  aan  den  Ërfprins 
moest,  en  hy  verzocht  mij  hem  te  waarschuwen,  als  zo  veel 
nader  aan  het  toneel  wonende.  Dan  ik  liet  het  daar  niet  bij. 
Ik  besloot  om  mij  bij  de  Ëngelschen  te  voegen,  zoo  rasch  als 
zij  tot  mij  genaderd  waren.  Ik  huurde  kamers  voor  mijne  vrouw 
en  kinderen  te  Cromtnenie,  in  het  Waterland,  werwaarts  zij 
zig  agter  door  de  Plaats  zonden  begeven  hebben,  als  de  Fran- 
schen terugtrokken.  Ik  zelf  wilde  in  de  Plaats  schuilen  totdat 
zij  voorbg  waren  en  dan  den  Ëngelschen  Generaal  opzoeken. 
Dan  het  kwam  er  niet  toe.  Ueeds  vóór  de  capitulatie  der  Ën- 
gelschen daagde  er  een  last  op  uit  den  Haag,  dat  ik  met  de 
Boreels,  Deutz  en  anderen  naar  Amsterdam  moest  vertrekken. 
De  reden,  waarom  ik  de  Ëngelschen  wilden  afwagten  en  hun 
niet  te  gemoet  ging,  was  dat  ik  ze  niet  vertrouwde,  omdat  ik 
in  hun  manifest  niets  gevonden  had  van  de  teruggave  der 
Koloniën.  Ik  liet  dus  alles  daarvan  afhangen,  of  zij  tot  mij 
zouden  doordringen. 

In  1801  deed  ik  meer.  De  vrede  van  Luneville  was  gesloten 
en  de  preliminaires  met  Engeland  daarop  gevolgd.  Men  han- 
delde te  Amiens.  Bij  deze  handelingen  hoopte  ik  iets  te  kunnen 
bedingen.  Volgens  deu  vrede  van  Luneville  mogten  wij  en 
Zwitserland  onzen  eigen  regeringsvorm  kiezen.  Ik  begeerde  de 
natie  op  te  wekken,  om  het  Huis  van  Oranje  in  te  roepen  met 


eene  Grondwet.   Had  de  groote  meerderheid  zig  daar  op  ver- 
klaard; zo  zon  Engeland  daarop  moeten  aangedrongen  hebben; 
en  Oostenrijk  de  hand  geboden.  Een  reqaest  ter  teekening  te 
leggen   was  onuitvoerlijk;   zo  als  jnist  gebleken  was  met  de 
verklaringen    tegen  eene   nieawe  regering;  die  men  ons  pas 
weder  opgedrongen  had.   Maar  bij  diezelfde  nieawe  Staatsre- 
geling had  elk  burger   het  regt  verkregen,  om  zijn  gevoelen 
aan  de  Regeering  bekend  te  maken.  Dit  deed  ik  dan  voor  mg 
alleen,   in  mgne  bekende  verklaring;  die  ik  zelf  in  den  Haag 
bragt.   Daermede  was  de  weg  aan  elk  gewezen;  en  elk  kon 
zien,  dat  hem  hetzelfde  vrij   stond.  Maar  niemand  volgde  het 
voorbeeld;  verschrikt  door  een  besluit  van  het  Staatsbewind, 
hetwelk    mgne    Verklaring  in   de   handen  van   den  Procnreur 
Generaal  stelde,   die   er  egter  op  berigtte  zo  als  het  behoorde. 
Ik   had  dezen   uitslag  binnen  'slands  niet  afgewacht,  om  naar 
bniten   te  werkeU;  maar  mgne  Verklaring  aan  de  Ministers  te 
Londen,  WeeneU;  Berlijn  en   Petersburg  gezonden.  In  Londen 
kwam    mijne    Verklaring    zeer  wel  vertaald  in  de  couranten 
met   eene    goede    inleiding.   Van  Petersburg  en   Weenen  heb 
ik   nooit   iets   gehoord.    Te  Berlijn  gaf  de  Koning  aanstonds 
last    aan    den    Graaf  vou   Haugwitz  om  de  zaak   ter  kennis 
van   den  Franschen  gezant  Beurnonville  te  brengeu;   en  hem 
te    verzekeren,    dat    hg    er    niets   vooraf  van   geweten    had. 
Teffens  moest  de  Pruissische  Consul  Generaal  te  Amsterdam  mg 
vermanen  om  stil  te  zitten,  en  op  die  voorwaarde  bescherming 
van   den  Koning  toezeggen.   Aan  den  Franschen  Ambassadeur 
in  den   Haag,  SemonvillC;  gaf  ik  zelf  mijne  verklaring;  en  wg 
spraken  er  twee  uren   lang  over,  doch  verder  heb  ik  er  geen 
gevolg  van  bemerkt.  Ik  zond  ze  mede  aan  het  Huis  van  Oranje. 
Prins   Willem  de  Vijfde  antwoordde  mij  uit  Duitschland  in  be- 
leefde,   afgepaste    uitdrukkingen.    De    Prinses  schreef  mg  uit 
Londen  een  hartelgken  brief,  besluitende  egter  met  de  aanmer- 
king, dat  het  Huis  van  Oranje  niets  aan  de  herstelling  hebben 
zou,  zo  lang  als  België  Fransch  bleef.  De  Erfprins,  heden  onze 


8 

Eoningy  heeft  noch  toen,  noch  sedert  een  woord  daaromtrent 
jegens  my  gerept.  Zo  ging  deze  stonte  stap  te  niet,  waarvan 
ik  mij  beloofd  had,  dat  de  groote  meerderheid  der  Natie  zig 
bekend  maken,  en  de  groote  Hoven  voor  ons  opkomen  zoaden. 
Inmiddels  heeft  dezelve  naderhand  dit  nat  gehad,  dat  ik  alge- 
meen bekend  was  en  de  oogen  op  my  gevestigd  waren  ten 
tijde  van  den  opstand.  In  1812  zeide  Jnfvrouw  Agnes  Fagel 
mg,  dat  zij  in  een  gezelschap,  alwaar  van  de  mogelijkheid 
eener  verandering  in  het  vervolg  gehandeld  werd,  gehoord  had, 
dat  er  niemand  buiten  mij  dezelve  kon  aanbrengen. 

Na  den  vrede  van  Amiens  moest  ik  stilzitten.  Bij  de  vrede- 
break  in  1803  wakkerde  mijne  hoop  aan,  en  hoe  meer  Bnona- 
parte  landen  veroverde,  hoe  nader  ik  zijnen  val  zag.  Ik  be- 
reidde alles  voor,  in  de  stilte  van  myn  vertrek.  Ik  schreef  eene 
verhandeling  over  de  vraag,  of  Frankrgk  sterker  of  zwakker 
werd  door  zijne  veroveringen  en  besloot  ontkennenderwijze.  Ik 
schreef  de  Discours  sur  Vhistoire  des  Provinces- Unies  en  rigtte 
dezelve  aan  onzen  tegenwoordigen  Prins  van  Oranje,  tot  zijn 
onderwys  als  hij  wedergekomen  zoude  zyn.  Dit  werk  hield  mij 
bezig  tot  den  Slag  van  Leipzig  toe,  en  bragt  mij  in  de  schoonste 
stemming.  Ik  ontwierp  de  Grondwet.  Eindelijk,  met  den  Rus- 
sischen  Oorlog,  begon  ik  mij  tegen  eenige  vrienden  te  uiten. 

Het  vermaarde  Bulletin  maakte  een  diepen  indruk  op  de  gemoe- 
deren. Daar  volgden  vele  onderhandsche  berigten  op,  meest  in  het 
hoogduitsch,  die  ik  voor  myne  vrienden  vertaalde.  Men  sprak 
vertrouwelijk  met  eikanderen.  Dan  Buonaparte  herstelde  zig  in 
aanzien  te  Parijs,  en  ruime  conscriptien  en  zogenaamde  vrijwil- 
lige giften  van  paarden  enz.  waren  er  het  gevolg  van.  Dit 
werkte  sterk  op  bet  gemeen,  vooral  ten  platten  lande.  Ik  be- 
merkte duidelijk  eene  gisting,  waarvan  ik  de  trappen  gedurig 
gadesloeg,  oordeelende,  dat  dezelve  tot  een  algemeenen  opstand 
leiden  kon,  en  dat  de  hoofden  dan  gereed  dienden  te  zyn. 
Vergiffenis  zat  er  nooit  op,  en  was  het  zwaard  eens  getrokken, 
zo  moest  de  schede  weggeworpen    Ik  liet  nooit  de  gelegenheid 


9 

ontglippen,  om  door  houding,  blikken,  een  woord  op  zgn  pas, 
den  publieken  geest  te  ondersteunen.  Myne  meening  daaromtrent 
deelde  ik  vrijmoedig  mede  aan  den  Heer  van  der  Duijn,  en 
sprak  hem  aan  als  Hollandsch  Ridder,  als  den  eenigste  uit  de 
Ridderschap,  die  zig  aan  het  hoofd  kon  stellen.  Na  zo  vele 
Staatsverwisselingen,  sedert  den  inval  der  Franschen  voorge- 
vallen, zag  ik  nergens  een  vast  punt  om  eene  Regering  op  te 
vestigen,  dan  de  oude  erfelyke  Regenten.  Met  den  Graaf  van 
Stirum  sprak  ik  zeer  openhartig,  maar  hg  was  in  geene  Ridder- 
schap geweest  en  ik  hield  hem  dus  buiten  de  politieke  bijeen- 
komsten, daar  hg  zeer  wel  te  vrede  mede  was.  Als  oud-militair 
zogt  hij  het  heil  in  de  wapenen,  en  vertrouwde  op  mij,  om 
voor  de  politieke  vormen  te  zorgen.  Zo  waren  ook  de  Heeren 
van  der  Dngn,  Changuion,  de  Jonge  en  anderen,  buiten  de 
militaire  voorbereidingen,  en  het  onderling  vertrouwen  groeide 
er  door  aan. 

In  April  1813  kwam  er  een  gerugt  van  den  kant  van  Rot- 
terdam, dat  het  geheele  platte  land  naar  de  wapenen  greep; 
waarop  de  boeren  van  de  zgde  van  Alphen  optrokken  en  zig 
meester  van  Leiden  maakten.  In  den  Haag  begon  een  opstand 
op  de  Turfmarkt.  De  gerugten  liepen  naar  Noord  Holland,  en 
de  opstand  spreidde  zig  uit  over  Zaandam  en  andere  plaatsen. 
Dan,  de  zwakke  garnisoenen,  de  garde  van  den  Prefect,  eenige 
Zwitsers  van  Utregt  ontboden,  bragten  alles  in  rust.  Hier  was 
er  onder  mijne  oogen  een  gevegt  in  het  Heulstraatje  voorge- 
vallen, waarbij  eenige  uit  het  volk  sneuvelden.  Was  de  over- 
winning aan  de  zijde  van  het  volk  geweest,  zo  zouden  wg  ons 
toen  aan  het  hoofd  gesteld  hebben. 

Geen  mensch  wist  den  oorsprong  van  dezen  eersten  onbe- 
kookten  opstand  op  te  geven.  Ik  gis,  dat  dezelve  met  eene 
geheel  onbekende  omstandigheid  samenhangt.  Ëenigen  tgd  te 
voren  was  de  Heer  Repelaer  bij  mg  gekomen  terwijl  ik  aan 
het  podagra  te  bed  lag.  „Deze  nagt,"  zeide  hg,  „heb  ik  een 
„vriend    van    Dort   bg    mij    gehad,   om   mg   te   vragen   of  het 


10 

„geraden  zonde  zijn^  aan  de  boeren  van  het  Overmaassche  den 
„teugel  te  vieren,  alzo  zg  allen  willen  opstaan,  de  rijkste  met 
„de  armste  in  grooten  getale.  Ik  heb  het  egter  vooralsnog  af- 
„geraden,  en  dus  zal  er  niets  van  komen."  Het  is  deze  gisting 
welke  denkelijk  de  Rotterdamsche  gerugten  heeft  doen  ontstaan. 
Het  is  in  het  Overmaassche  ook  niet  bg  bloote  woorden  ge- 
bleven, en  in  de  Beijerlanden  is  er  een  opstand  geweest,  dien 
de  Prefect  niet  zonder  bloedstorting  gedempt  heeft. 

Toen  dit  alles  over  was,   gevoelde  ik  in  mijn  hart,  dat  de 
goede  zaak  er  veel  bg  gewonnen  had.  Nu  was  het  klaar,  dat 
er  kracht  in  de  Natie  zat  om  op  te  staan  tegen  de  overheer- 
sching,    en   dat   er   gebruik    van    een   gelukkig  oogenblik  zou 
kunnen  gemaakt  worden.  Lieden  van  aanzien  hadden  zich  daarin 
niet  gemengd,  maar  ik  had  het  genoegen  en  de  hoop  van  vele 
in  hunne  oogen  gelezen,  en  de  vriend  van  Dordt  was  een  fat- 
soenlijk man  geweest.  De  geheele  opstand  was  onder  het  geroep 
van   Oranje    boven,    en  met  Oranje  linten  aangeheven,  zodat 
geen  mensch  twijfelen  kon  aan  het  bestaan  der  oude  liefde  tot 
dat   Huis.   Er  waren  nogthans  zulke  twijfelingen  geopperd  ge- 
worden door  mijne  vertrouwde  vrienden,  die  meenden  dat  het 
Huis  in   dien  langen  tijd  wel  kon  vergeten  zijn.  Een  hunner 
zelfs  verbeeldde  zig,  dat  de  Prins  geen  zin  in  zgne  herstelling 
hebben    zou.    Ik   agtte   nog  het  een,   noch  het  ander  en  ging 
altijd  mijnen  gang,  zonder  veel  te  twisten.  Eindelijk  bleek  mij 
nog  bij   deze  gelegenheid,   dat  het  Fransch  Bewind  niet  meer 
vast  in  zgne  schoenen  stond  en  niet  dorst  door  te  tasten,  hetzg 
dat   de   instructiën   van   Parijs  flaauw   en  dubbelzinnig  waren, 
hetzg  dat  de  Bewindslieden  voor  hun  leven  vreesden. 

Naast  dezen  opstand,  uit  den  boezem  van  het  volk  ontstaan, 
en  zonder  eenige  aanvoering,  was  er  omtrent  ten  zelfden  tgde 
een  groot  gewoel  te  Amsterdam  geweest,  daar  stoute  ontwerpen 
onder  scheenen  te  schuilen.  De  Heer  van  Enghuizen,  van  daar 
komende,  verhaalde  mij,  dat  er  openlijk  en  door  geheele  troepen 
oranjeliedjes  op  straat  gezongen  werden.  Al  sedert  eenigen  tgd 


11 

wa8  er  gesproken  van  medailles,  andere  zeiden  dukaten,  met 
de  beeltenis  van  Willem  den  Zevenden,  waarmede  de  jonge 
Erfprios,  toen  in  Spanje,  bedoeld  werd;  dog  niemand  bad  ze 
zelf  gezien.  Op  eenen  nagt  werd  er  een  plakkaat  te  Amsterdam 
gemaakt,  daar  's  ogtends  veel  volk  bg  vergaderde,  totdat  de 
Politie  het  afschearde.  Het  was  eene  aanspraak  van  Willem  den 
Zevenden.  Ik  heb  toen  en  't  sedert  gedagt,  dat  de  Heer  Valckenaer 
eene  revolutie  wilde  maken,  waarbij  die  jonge  Prins  zonde  zgn 
ingeroepen  geworden  en  men  hem  voorwaarden  naar  goeddunken 
zoude  voorgeschreven  hebbeu.  Er  liepen  althans  gerugten  van 
een  provisioneel  Bestuur,  waerin  Valckenaer  zoude  zitten.  Ik 
verklaarde  aanstonds  aan  mgne  vrienden,  dat  wij  ons  naar  mijn 
inzien  aan  het  geboorteregt  moesten  houden,  omdat  dit  na  eene 
zo  groote  en  algemeene  omkeering  van  alles,  het  eenig  plegt- 
anker  was  om  wederom  op  goede  grondslagen  iets  wettigs  op 
te  bouwen  en  om  alle  de  gemoederen  op  één  punt  te  ver- 
eenigen. 

Deze  woelingen  eindigden,  zo  als  de  boerenopstand,  met  een 
militaire  vierschaar,  die  eenige  onbekende  menschen,  op  de 
willekeurigste  wijze,  tot  den  dood  veroordeelde  en  op  staanden 
voet  het  vonnis  uitvoerde;  welke  handelwgze  een  diepen  indruk 
naliet  bij  het  volk,  en  daardoor  de  goede  zaak  bevorderde. 

Het  duurde  niet  lang  of  er  kwamen  uit  Parijs  bevelen,  om 
alle  de  aanzienlijke  jongelieden  tot  Gardes  d'honneur  uit  te 
kippen.  Dezelve  moesten  zig  op  eigen  kosten  uitrusten,  en  het 
bleek  naderhand,  dat  zij  gemcene  ruiters  wierden.  Of  dit  denk- 
beeld in  het  hoofd  van  Bonaparte,  of  van  een  zgner  minis- 
ters ontstaan  zij,  is  onzeker  gebleven.  De  uitvoering  van  den 
last  stond  eerst  zagt  te  zgn,  en  zou  maar  geld  voor  plaatsver- 
vangers gekost  hebben;  maar  strengere  bevelen  brachten  daar 
verandering  in.  Mijn  oudste  zoon  werd  mede  benoemd.  Hg 
weigerde  volstandig  zijne  toestemming,  wat  moeite  ook  de  Prefect 
en  de  Gouverneur,  Prins  van  Plaisance,  aan  hem  besteedden. 
Ik   was   verwonderd  over  het  gewigt,  dat  zij  aan  die  toestem- 


12 

ming  hegtten,  od  heb  tot  bet  laatste  oogenblik  toe  getwyfeld^ 
dat  zij  een  stelligen  last  badden.  In  Janv  werd  by  met  eenige 
andere  weigerenden  door  Gendarmes  naar  Metz  gevoerd.  Nu 
staken  de  fatsoenlijke  lieden  de  boofden  bijeen,  zonder  onder- 
sebeid  van  partij;  en  ik  werd  bg  deze  gelegenheid  vertrouwelijk 
bekend  met  de  Heeren  van  Maanen,  Eloat,  Donker  Gartias. 
Het  is  niet  te  bescbrijven  welk  een  nadeel  de  Franscbe  Begee- 
ring zig  met  dezen  maatregel  gedaan  beeft,  en  onder  mijn  lijden 
over  de  misbandeling  van  mijnen  zoon  kwam  er  gedurig  een 
vertroostend  gevoel  bij  mij  boven^  dat  de  nationale  geest  zicb 
vormde    en  dat  de  Franseben  de  algemeene  vyand   wierden. 

Inmiddels  bad  Bonaparte  zyne  legers  hersteld  en  voerde  ze 
wederom  aan  langs  deze  zijde  der  Elbe.  Ik  had  een  spoediger 
voordringen  der  Bussen  en  verklaren  van  Oostenrijk  en  Duitscb- 
land  verwagt.  Aan  de  volken  schgnt  dit  minder  gehaperd  te 
hebben,  dan  aan  de  Vorsten,  die  in  vele  betrekkingen  inge- 
wikkeld waren,  en  allerhande  belangen  te  regelen  badden.  Nog 
minder  had  ik  gedagt,  dat  Bonaparte  met  zijne  rekruten  over- 
winningen behalen  en  de  Bussen  over  de  Elbe  werpen  zou, 
Daar  zat  dan  niet  anders  op,  dan  wederom  naar  de  uitkomst  te 
wagten.  Deze  was  lang  niet  zonder  hoop,  alzo  de  Bussen  en 
Prnissen,  na  elke  nederlaag,  langzaam  terugtrokken,  en  nieuwe 
slagen  nodig  wierden. 

Ik  nam  mgne  „Discours"  wederom  by  de  band,  ik  beschreef 
dien  zomer  de  koele  en  beraden  wijze,  op  welke  Prins  Maurits 
de  groote  zaak  te  Utregt  besliste,  en  ik  werd  bevestigd  omtrent 
de  voorbeschikking  van  alle  gebeurtenissen  door  de  overweging 
van  de  godsdienstige  geschillen  van  die  tijden.  Den  mensch  is 
niets  overgelaten,  dan  de  vrije  keuze  omtrent  bet  doen  van 
zijnen  pligt,  en  ik  besloot  den  mijnen  te  doen.  Mijn  zoon  had 
mij  bij  zijn  vertrek  deze  laatste  woorden  gezegd:  „Vader,  laat 
niets  om  mynentwil;"  doelende  op  hetgeen  hij  van  myne  voor- 
nemens wist 

Ik  bemerkte   wel  aan   mijne  vrienden,  dat  de  zaken  wissel- 


13 

vallig  stonden,  en  ik  liet  ze  begaan  zo  als  hun  geest  getuigde. 
Kwamen  zij  bij  mg  zo  waren  zij  alt^d  even  welkom.  Verzameld 
had  ik  ze  nooit,  zelfs  niet  veel  van  den  eenen  met  den  ander 
gesproken.  Bg  toeval  ontmoetten  zig  sommige  bg  mij,  en  dan 
brak  ik  het  ijs,  om  ze  met  eikanderen  vertrouwd  te  maken. 
Door  den  Heer  Changnion  onderhield  ik  eenige  gemeenschap 
te  Amsterdam  met  de  Heeren  van  der  Hoop  en  May,  altijd 
mondeling.  Op  den  gver  van  Rotterdam  rekende  ik  even  vast 
als  op  den  Haag,  als  het  eens  tot  de  daad  zoude  komen.  Op 
dezen  zelfden  grondslag  bouwde  ik  met  opzigt  tot  het  Buiten- 
land. Ik  weigerde  volstrekt,  om  eenige  gemeenschap  naar  buiten 
aan  te  leggen,  omdat  dezelve  slegts  dienen  kon  om  ons  te  ver- 
raden. Ik  was  te  wel  bekend  met  de  Staatkunde  van  Europa 
in  de  laatste  drie  eeuwen  om  niet  te  weten  dat  onze  onafhan- 
klijkheid  van  Frankrijk  door  alle  de  mogendheden  begeerd 
werd.  Die  eene  revolutie  maken  willen,  vinden  daarbij  weinig 
geloof.  Die  ze  gemaakt  hebben,  winnen  oogenblikkelijk  agting 
en  vertrouwen.  In  1801  had  ik  ook  met  den  slag  gewaarschuwd 
en  had  er  mij  wel  bij  bevonden.  Onafhankelijkheid  van  Frankrijk 
alleen  was  niet  mijn  doel,  maar  eene  ware  en  algemeene,  be- 
houdens de  natuurlijke  betrekkingen  tusschen  meer  of  min  sterken. 
Deze  nu  liep  gevaar  door  alle  heimlijke  verstandhouding,  omdat 
de  hoofden  van  een  verdrukt  volk  slegts  beschermelingen  kunnen 
zijn  van  gevestigde  Regeringen.  Ik  heb  reeds  gezegd,  dat  ik 
niet  veel  twistte,  en  om  dit  des  te  beter  voor  te  komeo,  deelde 
ik  zulke  denkbeelden  zeer  spaarzaam  mede.  Ik  sprak  meest  in 
algemeene  uitdrukkingen  met  mijne  vrienden  en  liet  mij  ongelijk 
met  dezelve  in.  Daar  bestaat  in  zulke  tijden  eene  gemeenschap 
zonder  woorden,  de  harten  geraken  met  eikanderen  bekend, 
en  men  verstaat  zig  met  de  bloote  oogen  omtrent  belangen, 
die  algemeen  gevoeld  worden. 

In  den  loop  van  dezen  zomer  1813  kwam  de  Heer  van  der 
Hoop  nog  eens  bij  mij;  ik  liet  hem  twee  stukken  lezen,  namelijk 
de  memorie  in  het  Fransch  over  de  gemeenschappelijke  belangen 


14 

van  Engeland  en  Holland,  en  het  ontwerp  voor  eene  Provi- 
sioneele  Regering.  Van  hot  eerste  zeide  hij:  dat  zijn  groote 
denkbeelden,  en  van  het  tweede,  dat  de  Regering  in  minder 
handen  moest  zijn.  Ik  wilde  eene  vergadering  van  Staten- 
Generaal  bijeenroepen,  daar  alle  notabelen  in  zouden  opgenomen 
worden,  en  die  openlijk  zitten  en  raadplegen  zou.  Mijn  oogmerk 
was,  dat  alle  de  partijen  zich  zouden  vereenigen,  dat  elk  man 
van  aanzien  zig  voor  de  zaak  verklaren,  dat  de  opstand  en  de 
groote  maatregelen  regt  nationaal  worden  zouden.  Ik  oordeelde, 
dat  vele  menschen  eene  korte  verschijning  in  den  Haag  zonden 
maken,  dog  door  de  deelneming  aan  de  vergadering  gebonden 
zouden  zijn.  Het  bestuur  zou  wel  gebleven  zijn  in  handen  van 
den  Raadpensionaris,  die  het  beleid  van  de  vergadering  had, 
en  van  de  Ministers,  die  leden  van  dezelve  waren.  Ik  ontving 
ook  een  belangrijk  bezoek  van  den  Heer  Bentinck  van  Buckhorst, 
die  van  zijn  buitengoed  in  Overijsel  met  Gendarmes  naar  Amster- 
dam was  vervoerd  geweest,  omdat  men  eenen  brief  van  den 
Prins  aan  hem  onderschept  had,  waarbij  deze  hem  zijn  vertrek 
naar  Engeland,  en  nog  meer  in  bedekte  uitdrukkingen  meldde. 
Hij  wierd.  eindelijk  ontslagen,  omdat  er  niets  van  zijne  zyde 
begaan  was.  Wandelende  in  mijnen  tuin  gaf  hij  mij  ongemeen 
veel  licht  door  losse  woorden,  naar  den  aart  van  die  tijden, 
en  met  dat  onbepaald  vertrouwen,  welk  de  vrienden  van  het 
Vaderland  toen  aan  eikanderen  bond.  Een  bezoek  van  een  anderen 
aart  kreeg  ik  toen  van  den  Heer  A.  Warin,  die  te  Parijs  was 
geweest  met  den  Maire  van  Brieneu  om,  zo  als  men  het  toen 
in  de  wandeling  noemde,  goed  en  bloed  aan  te  bieden.  Het 
aanbod  van  Amsterdam  was  egter  zo  koel  geweest,  als  de 
omstandigheden  eenigszios  toelieten.  De  Heer  Warin  was  in  het 
kabinet  van  Bonaparte  geweest,  als  bloote  toehoorder.  Ik  vraagde 
welken  indruk  hij  op  hem  gemaakt  had?  Van  eene  rots,  ant- 
woordde hij,  die  zig  in  beweging  stelt  en  alles  verplettert  wat 
hem  tegenstaat.  Uit  zig  zelve  verhaalde  hij  mij,  dat  hy  de  te- 
huisreis  gedaan  had  met  den  Staatsraad  Appelius,  dat  zij  veel  ge- 


15 

sproken  hadden  over  den  oorlog  en  staat  van  Fraukrijk,  en  beide 
van  gedagten  waren,  dat  de  Bondgenooten  nooit  den  Rijn  zouden 
durven  overtrekken,  alzo  dezelve  een  courtine  geleek,  verdedigd 
door  twee  bastions,  Holland  en  Zwitserland.  Op  dit  zeggen  riep 
ik  uit  in  mijn  hart :  wij  zullen  het  eene  bastion  doen  springen ! 

Zo  verliep  de  zomer,  totdat  op  het  laatst  van  October  de 
tgding  van  den  slag  van  Leipzig  kwam.  ^)  Deze  tijding  maakte 
het  volk  rijp  voor  den  opstand,  maar  liet  nog  eene  groote  be- 
schroomdheid onder  de  fatsoenlijke  lieden.  Nu  trokken  de  Fran- 
schen  op  ons  terug;  nu  stond  de  geslagen,  doch  aanzienlijke 
magt  tusschen  ons  en  de  bondgenoten.  Het  voorbeeld  van  Ham- 
burg, dat  zich  te  vroeg  verklaard  en  de  Franseben  terugge- 
kregen had,  baarde  schrik. 

Daar  de  gisting  onder  het  volk  evenwel  bij  den  dag  toenam, 
zag  ik  wel,  dat  eene  uitbarsting  naderde,  en  zonder  dezelve 
noch  te  bevorderen  noch  tegen  te  houden,  paste  ik  slegts  op 
om  niets  te  verzuimen  van  hetgeen  nuttig  kon  zijn  bij  deze 
onvermijdelijke  gebeurtenis. 

Aan  het  hoofd  van  de  nationale  garde  van  den  Haag  stond 
de  overste  Tulling  van  Oldenbarneveld,  zoon  van  een  zeer  wel- 
gezind man,  in  zijn  leven  mijn  goede  kennis.  Van  de  gezind- 
heid van  den  Heer  Tulling  bekwam  ik  de  sterkste  verzekering 
uit  den  mond  van  den  Heer  Changuion,  aan  wien  ik  opdroeg 
om  hem  in  kennis  te  brengen  met  den  Graaf  van  Stirum.  De 
Prefekt  scheen  den  Heer  Tulling  te  vertrouwen,  maar  niet  de 
garde,   welke  omtrent  drie  honderd  man  sterk,  dog  slegts  een 

^)    Van  Assen  schrijft  dienaangaande  aan  H.  Bosscha  in  eenbriefdd.  11  April 

1814 *Ik  sal  ten  minste  nimmer  den  dag  van  den  3«"  (NoTember)  vergeten, 

toen  de  officieele  tijding  in  den  Monitenr  ons  den  beslissenden  slag  bij  Leipzig 
vermeldde. 

Ik  hield  juist  dien  dag  het  middagmaal  by  den  Heer  van  Hogendorp  met  den 
Heer  van  der  Dnin  van  Maasdam.  Na  den  eten  kwam  terstond  de  Heer  Frans  de 
Jonge.  De  stille  en  geheimzinnige  gesprekken,  die  deze  Heeren  te  zamen  hielden, 
en  hnn  verwgderen  na  de  stadeerkamer  van  den  Heer  van  Hogendorp,  die  hun 
seker  opstel  scheen  te  willen  mededeelen,  deed  my  weldra  vermoeden,  dat  men 
groote  maatregelen  voor  de  toekomst  had  ontworpen,  en  iets  gewigtigs  wilde  te 
voorschijn  brengen.  H.  v.  H. 


16 

vierde  gedeelte  gewapend  was.  Wij  wisten  egter  waar  de  wape- 
nen ook  voor  de  anderen  lagen. 

Na  de  vernieling  der  Fransche  armee  in  Rusland  bad  men 
overal  cohortes  opgerigt,  die  zig  naderhand,  in  scbyn  vrijwillig, 
tot  den  dienst  bniten'slands  aangeboden  badden.  In  den  Haag 
was  znik  eene  cohorte  gccommandeert  geworden  door  den  Heer 
Sweerts  de  Landas,  mijn  ouden  kameraad  van  de  Hollandscbe 
Gardes,  bij  de  dertig  jaren  geleden.  Hij  bad  zijn  borstzieke  zoon 
niet  anders  weten  te  redden  van  de  Garde  d'honneur.  Ik  onder- 
hield zijne  kennis  met  het  oog  op  het  vervolg,  en  hij  scheen 
dit  te  begrijpen.  Thans  was  hij  op  zijn  buitenhuis  onder  de 
rook  van  Gorkum. 

Met  den  Graaf  van  Stirnm  kwam  ik  er  nu  voor  uit,  dat  het 
tijdstip  op  handen  was,  en  dat  wy  onze  kragten  dienden  te 
monsteren.  Naar  zijn  oordeel  was  er  egter  weinig  van  fatsoen- 
lijke lieden  te  wagten,  en  het  strelende,  zeide  hij,  van  zig- 
zelve  te  redden  had  geen  vat  op  de  meesten  hunner.  In  den 
burgerstand  daartegen  was  een  groote  drift  gaande,  en  menig 
een  aanvraag  kregen  de  Heeren  van  Stirum  en  Ghanguion, 
zel£s  op  straat,  of  het  dan  nog  geen  tijd  was? 

Ik  had  aan  den  Majoor  de  Jonge,  broeder  van  den  boven- 
genoemde, opgedragen,  om  te  vernemen  naar  den  staat  der 
vestingen  in  deze  Provintie  en  naar  de  bewaarplaatsen  van 
wapenen.  Hij  stond  eenigzins  verbaasd.  Ik  ging  dus  de  zaak 
ook  zelf  na,  en  bevond  dat  de  Forten  aan  den  Helder,  Naarden, 
Gorkum,  den  Briel  en  Helvoetsluis  in  goeden  staat  en  min  of 
meer  van  voorraad  en  garnisoen  voorzien  waren,  dat  men  daar 
de  wapenen  meestal  bijeengebragt  had,  dat  er  wapenen  en 
voorraad  waren  bij  de  Marine  te  Amsterdam  en  Rotterdam, 
en  dat  er  eenige  troepen  lagen  in  Amsterdam  en  den  Haag. 
Ik  vertrouwde,  dat  bij  een  algemeenen  opstand  alles  in  onze 
handen  vallen  en  de  zee  oogenblikkelijk  open  zijn  zonde. 

Naar  mate  nu  alles  levendiger  wierd  en  er  vele  gerugten 
liepen,  bekroop  den  Heer  Repelaer  de  vrees,  dat  ik  te  schielyk 


17 

zonde  zijn  Hg  drong  aan  op  eene  bijeenkomst  van  vier  of  vgf 
vrienden,  waar  ook  de  Graaf  van  Stimm  en  Majoor  de  Jonge 
zonden  verschijnen.  Ik  had  zo  iang  de  politieken  en  militairen 
niteen  gebonden,  doch  stemde  toe  om  maar  de  eenigbeid  te 
bewaren.  In  deze  bijeenkomst  boorde  ik  maar  aan,  omdat  de 
voorzigtigbeid  den  toon  voerde,  en  in  mijn  oog  de  grootste 
stontbeid  alleen  ons  redden  kon.  Ik  stemde  toe  in  eene  kas, 
die  aan  den  Majoor  opgedragen  werd,  om  vertrouwde  officieren 
naar  den  IJssel  uit  te  zenden,  ten  einde  ons  egte  kondschap 
van  den  aanmarscb  der  bondgenooten  te  bezorgen.  Zo  bad  ik 
al  te  voren  ingewilligd,  dat  elk  vier  vertrouwden  zoude 
kiezen,  die  van  hem  alleen  weten  zouden,  en  dat  elk  van 
die  vier  wederom  denzelfden  gang  zoude  gaan.  Maar  ik  zelf 
stelde  geen  prijs  hoegenaamd  op  die  aardigheden,  en  deed  er 
niets  aan. 

Inmiddels  bad  ik  op  de  zekerste  wijze  vernomen  door  middel 
van  den  Heer  van  Spaen  van  Voorstonde,  die  wel  iets  bg  mij 
veronderstelde  en  begunstigen  wilde,  dog  zonder  bet  aan  zigzelve 
te  durven  bekennen,  dat  de  Generaal  Bülow  met  infanterie  en 
artillerie  te  Munster  was  Genoegzaam  even  zeker  was  ik  onder- 
rigt,  dat  de  Generaal  Winzingerode  met  een  corps  te  Bremen 
stond  en  een  detachement  te  Liogen  bad.  De  Kosakken  kwamen 
overal  aan  den  IJssel,  en  te  Zwol  over  dezelve.  Daarentegen 
zakten  de  Franschen  den  linker  Rijnoever  af,  en  de  Hertog 
van  Tarente  sloeg  zijn  hoofdquartier  op  te  Ngmegen. 

Alle  de  Fransche  ambtenaren  tusschen  de  Ëlbe  en  den  IJssel 
geraakten  op  de  vlugt;  vele  derzelvcn  kwamen  over  Groningen 
en  Friesland  over  de  Zuiderzee  naar  Amsterdam.  De  schrik 
voor  de  Kosakken  werd  gevolgd  en  verlevendigd  door  den 
schrik  voor  onzen  opstand,  dien  zg  uit  onze  oogen  scheenen 
te  lezen.  Zo  gejaagd  door  inwendige  angst  zetten  zij  hunne 
vlugt  voort  en  deelden  hunne  gemoedsbeweging  mede  aan  de 
Fransche  ambtenaren  in  Holland.  De  Prefekt  zond  zijne  vrouw 
vooruit  en  al  ziin  goed  stond  ingepakt.  Wij  vernamen  er  dage- 


18 

]ijks  naar  of  de  Franscbeo  weg  waren.  Sommigen  hunner 
wapenden  zig  in  de  bnizen,  en  bragten  daarmede  bet  volk  op 
de  gedagten  om  ze  weg  te  jagen.  Wij  badden  voor  Sousprefekt 
eenen  jongeling,  die  bij  de  berneming  van  Hamburg  gesnoefd 
bad,  dat  de  Keizer  geen  steen  in  die  stad  op  den  anderen 
laten  moest,  en  die  nu  aan  eenen  vriend  verklaarde,  dat  hy 
wel  zijn  leven  veil  bad  voor  den  Keizer^  maar  dat  bet  denk- 
beeld van  door  bet  volk  verscbenrd  te  worden  afgrijslgk  was. 
Ik  leide  aan  iemand,  die  een  besogne  met  bem  bad,  de  vraag 
in  den  mond,  of  bet  geen  tijd  was  om  te  vertrekken,  en  zgn 
antwoord  was:  nog  niet.  De  Heer  Ampt,  Directeur  van  de 
Politie,  zeer  wel  gezind,  en  die  mij  naderhand  zijne  briefwis- 
seling vertoonde,  nam  meer  dan  eene  gelegenheid  waar,  om 
de  woede  van  bet  Haagscbe  gemeen  te  beschryven,  namentlyk 
in  den  moord  der  de  Witten^  en  bij  bereikte  er  zijn  oogmerk 
mede. 

Vervolgd  door  zulke  denkbeelden,  leide  de  Prefekt  een  be- 
sogne aan,  waarin  notabelen  van  alle  kleuren  geroepen  wierden, 
om  een  Bestuur  in  te  stellen  tot  behoud  der  rust.  De  Graaf 
van  Stirum  werd  ook  gepolst,  dog  hij  verklaarde  er  niet  van 
te  willen  hooren,  en  deze  ronde  weigering  bragt  de  zaak 
tot  eene  crisis.  Als  ik  daar  ging,  zeide  bij,  zoude  ik  zoetjes 
aan  met  de  Franseben  moeten  raededoen  en  myn  eigen  volkje 
onderdrukken.  Nu  kon  de  prefekt  niet  langer  blind  zyn  omtrent 
onze  gezindheid,  maar  hij  dorst  ons  niet  aan  uit  vreeze  voor 
het  volk.  Naderhand  heb  ik  uit  de  briefwisseling  van  den  Heer 
Ampt  gezien,  dat  bij.  Ampt,  gelast  werd  van  den  Directeur 
Oeneraal  te  Amsterdam,  om  mij  te  vatten,  en  dat  hij  bet  keerde 
met  eene  voorstelling,  dat  er  van  een  ziekelijk  en  podagrens 
man,  die  schier  altijd  t'buis  zat,  niets  te  vrezen  was,  terwijl 
men  slegts  bet  gemeen  op  de  been  brengen,  en  juist  datgeen 
veroorzaken  zou,  dat  men  wilde  voorkomen. 

Wij   naderden  aan   het   midden  van  November,  en  onderwyl 
de  algemeene  verwagting  van  groote  gebeurtenissen  gespannen 


19 

was,  verhaalde  men  op  eenS;  dat  Buouaparte  met  de  Keizerin 
en  den  Senaat  gevat  was.  Onwaarschijnigk  was  de  zaak  niet, 
na  zgne  tweede  terugkomst  zonder  leger  en  vervolgd  tot  aan 
den  Rijn  door  zijüe  vijanden,  die  nu  bet  Fransche  grondgebied 
bedreigden.  Z^  vond  des  te  meer  geloof,  terwijl  tog  elk  het 
wenschte.  Het  moest  zelfs  in  den  Monitear  staan,  deze  en 
gene  had  het  daarin  gelezen  en  men  toonde  afschriften  van 
het  artikel.  De  eerste  Fransche  en  Hollandscbe  amptenaren  zel& 
werden  er  mede  bedrogen,  zo  te  Amsterdam  als  hier  en  elders. 
Toen  de  ongegrondheid  van  bet  gerugt  eindelijk  bleek,  gevoel- 
den sommigen,  dat  zij  zig  in  de  vrengde  kenbaar  gemaakt 
hadden,  anderen,  dat  een  zo  algemeen  verlangen  toonde,  hoe 
gemakkelijk  het  juk  nu  te  breken  zg;  en  de  opstand  was  in 
het  eind  wederom  merklijk  bevorderd.  Ik  heb  sedert  reden 
gehad  om  te  geloven,  dat  de  Heer  Falck  onder  de  verspreiders 
was,  en  ik  gis,  dat  het  een  Valkenaer's  stukje  is. 

Omtrent  gelijktijdig  bad  de  Generaal  Molitor  het  garnisoen 
van  Amsterdam,  misschien  elf  honderd  man  sterk,  tot  zig  in 
Utrecht  getrokken.  Ik  had  al  lang  weinig  samenhang  tusschen 
de  bnrgeriyke  en  militaire  Besturen  ontdekt.  Molitor  hadslegts 
den  vijand  in  het  oog,  en  dagt  om  geene  verantwoording,  dan 
voor  eenen  krggsraad.  Voor  de  verdediging  van  het  land,  en 
voor  de  zekerheid  van  zijne  terugtogt,  was  de  stelling  van 
Utregt  zeer  geschikt;  maar  Amsterdam  geheel  aan  zigzelf  over 
te  laten,  was  een  staatskundige  misstap.  Het  maakte  een  diepen 
indruk,  en  ik  was  aanstonds  bedagt  op  een  middel  om  ons 
meester  te  maken  van  ons  garnisoen,  hetwelk  geen  aanstalte 
maakte  om  af  te  trekken.  De  Heer  H.  de  Perponcher,  die 
lang  in  Engeland  gediend  had,  onderzogt  bij  nagt  de  gelegen- 
heid der  kazerne,  dog  verklaarde,  dat  er  geen  aanval  op  te 
wagen  was.  Het  krijgsvolk  hier  en  overal  bestond  uit  alle 
wapenen  en  alle  natiën,  en  er  waren  Pruissen  onder,  na  den 
slag  van  Jena  geworven  of  gedwongen.  De  Fransche  generaals 
konden    er  dus  weinig  op  vertrouwen,   maar  alle  poging  tot 


20 

omkooping  kwam  mij  onvoorzigtig  voor.  Wij  toonden  er  eene 
zwakheid  mede^  die  den  schrik  voor  den  volksopstand  bij  de 
Franschen  verminderen  moest. 

Deze  schrik  was  nu  op  zijn  hoogst,  de  Bondgenoten  waren 
op  onze  grenzen,  de  publieke  geest  was  gewenscht,  en  bij  bet 
minste  Ingtje,  dat  de  Franschen  kregen,  kon  dit  alles  ver- 
anderen, en  dan  hadden  wij  den  langen  winter  in  het  voor- 
nitzigt,  gedurende  welke  zij  zig  regt  nestelen  konden  tot  ons 
verderf.  Ik  ontbood  derhalve  den  Heer  May  van  Amsterdam, 
en  gaf  hem  den  14den  te  kennen,  dat  het  tijd  was  om  bij 
hem  te  beginnen,  en  dat  wij  hier  eene  Regering  zouden  opzetten. 
Twee  dagen  te  voren  was  de  Heer  Singendonck,  zwager  van 
Falck,  uit  Amsterdam  bij  den  Heer  Repelaer  gekomen,  om  te 
vragen,  of  wij  gereed  waren.  De  Heer  Hepelaer  vond  hem  bij 
mij ;  ik  antwoordde  van  ja.  Ik  vraagde  hem,  of  de  naam  van 
Staten  Generaal  aangenaam  zoude  zijn,  dog  dat  wist  hij  niet. 
Opening  van  zaken  gaf  ik  noch  aan  hem  noch  aan  den  Heer 
May.  Het  is  niet  te  zeggen  hoe  weinig  men  in  die  dagen 
behoefde  te  spreken,  om  elkander  te  verstaan.  Het  denkbeeld 
van  opstand  was  in  alle  de  hoofden,  op  dit  beginsel  rustten 
alle  vertrouwelijke  gesprekken;  omtrent  de  zaak  was  men  het 
eens,  omtrent  den  tijd  wenschte  men  het  te  worden. 

Den  Ib^e^  werd  het  levendig  te  Amsterdam,  de  Douaniers- 
huisjes werden  verbrand  *);  de  Gouverneur,  de  Prefekt  en  de 
gehcele  Fransche  boedel  pakten  in;  doch  ik  hoorde  er  niets 
van  voor  den  IT^en  *g  morgens  vroeg,  toen  de  Graaf  van 
Stirum  het  mij  kwam  verhalen.  De  Heer  Tulling  had  het  hem 


1)  Noot  yan  G-.  K.  De  Heer  Chad,  onder  het  schrgyen  yan  Eyn  yerhaal  der 
omwenteling,  was  zeer  nieuwsgierig  om  te  weten  of  de  opstand  in  Amsterdam 
yan  zelf  begonnen  was,  of  aangestookt.  Ik  had  het  toen  te  druk  om  daar  naar 
te  yernemen  en  wees  hem  aan  Falck.  In  1817,  eerst  heb  ik  het  aan  den  Heer 
Changnion  gevraagd,  die  tusschen  mij  en  den  Heer  May  ging.  De  Heer  Changuion 
yerklaarde  mij  toen,  dat  May  de  man  was,  die  den  16den  de  Douanie  huisjes  deed 
in  den  brand  steeken,  en  dat  hy  onmiddeiyk  aan  de  Provisionele  Regering  ver- 
zekerde, dat  zy  slegts  met  oranje-kokarden  had  te  verschynen  om  het  yolk  meester 
te  zyn. 


21 

overgebragt  ait  den  mond  van  onzen  Prefekt,  die  verklaard 
bad  ook  te  willen  vertrekken  en  hem,  Tnlling,  het  behond 
der  rust  op  te  dragen,  door  zodanige  middelen  als  men  goed 
zoude  vinden.  Nu  hebben  wij  het  in  handen,  zeide  Graaf  van 
Stimm;  nu  is  het  onze  tijd.  Ik  had  al  vroeger  op  zijn  verzoek 
eene  Publicatie  gereed  gemaakt,  en  h^  was  ze  al  eens  komen 
halen,  bg  gelegenheid  van  een  ysselijk  leven,  dat  de  turfdra- 
gers  voor  het  Stadhuis  maakten.  Nu  stak  hij  ze  wederom  in 
den  zak,  nam  eene  oranjekokarde  uit  de  hand  van  mgne  oudste 
dogter,  en  stapte  met  dit  sein  op  den  hoed  mgn  huis  uit.  Hg 
was  bezield  van  eene  edele  geestdrift;  alles  gehoorzaamde  op 
zgne  wenken;  met  slaande  trom  en  vliegend  vaandel  trok  hg 
den  Haag  door,  onder  het  uitroepen  van  den  Prins  van  Oranje 
en  het  afkondigen  der  Publicatie.  Van  alle  zgden  kwam  de 
Oranjekleur  voor  den  dag,  en  de  Haag  vlagde  als  bg  eene 
overwinning.  De  Prefekt  hield  zich  schuil  in  zgn  huis  tot 
2  ure,  totdat  de  vlag  van  den  toren  waaide;  toen  vlugtte  hij 
door  een  agterweg,  op  een  paard  van  de  gardes  d'honneur. 
De  vlag  was  uitgestoken  op  den  toren  op  last  van  de  Burge- 
meesteren van  1795,  de  Heeren  Slicher,  't  Hoen  en  Bachman, 
die  met  eene  bewonderenswaardige  koelbloedigheid  hunne  stoelen 
hadden  ingenomen,  daar  zij  negentien  jaar  geleden  uitgejaagd 
waren.  Het  denkbeeld  was  algemeen:  de  Franschen  verlaten 
ons  en  er  moet  eene  Regering  zgn.  Inmiddels  hield  het  gar- 
nizoen zig  stil  en  de  Generaal  Bouvier  kwam  de  optogt  van 
den  Graaf  van  Stirum  aanzien,  hetwelk  hem  kwalijk  zou  be- 
komen zijn,  had  deze  niet  alle  mishandeling  verboden. 

Mijne  vrienden  vloeiden  weldra  van  zelve  tot  mij,  en  vonden 
er  eene  oproeping  aan  alle  de  oud-regenten  van  1795,  om  des 
anderen  daags  bij  mg  te  vergaderen.  De  Heer  van  der  Dugn, 
die  reeds  in  April  te  voren  gereed  gestaan  had,  was  de  eerste, 
met  eene  groote  oranjekokarde  op  den  hoed. 

Van  dit  ogenblik  werd  mgn  huis  het  middenpunt  van  alle 
werksaamheid,    en   ik  stond  iedereen  te  spraak,  om  bg  allen 

i 


22 

de  goede  gezindheid  en  den  moed  te  onderbonden  en  te  regelen. 
Des  agtermiddags  werd  ik  bezogt  door  een  HoUandscb  officier 
in  Franseben  dienst,  die  van  wege  den  Generaal  Bonvier  kwam 
verzoeken,  om  de  nodige  bevelen,  dat  bij  en  zijne  manschappen 
fatsoenlgk  behandeld  zonden  worden.  Ik  gaf  hem  aanstonds  een 
briefje  ten  dien  einde  voor  den  Graaf  van  Stirnm.  Toen  zeide  bij 
mg,  dat  de  Generaal  onze  manoeuvre  zeer  mooi  vond,  maar  ge- 
vraagd had  of  de  Heeren  niet  te  vroeg  begonnen  badden.  Ik 
antwoordde  hierop  met  een  kalm  lachje.  In  mgn  hart  voelde 
ik  wel,  hoe  hachelijk  het  stond. 

Wg  hadden  de  Nationale  Garde  nit  den  bovengenoemden 
voorraad  gewapend,  of  veelmeer  hare  officieren  hadden  dit  nit 
zigzelve  gedaan.  Wg  hadden  al  lang  oude  soldaten,  onder- 
officiers, jagers  van  wapenen  voorzien.  Eene  nitgelezen  bende 
lag  dag  en  nagt  bij  den  geweermaker  Bronk borst  gereed. 
Eindeiyk  konden  wij  staat  maken  op  het  gezamentlgke  volk. 
Wy  waren  dns  bereid  tot  eenen  strijd,  die  moorddadig  kon 
worden.  Bij  de  geestdrift  in  den  opstand  was  de  kans  in  ons 
voordeel;  maar  zo  als  dezelve  bekoelde,  moest  een  garnisoen 
van  omstreeks  vgfhonderd  man  met  twee  stukken  geschut  de 
overhand  behouden.  Deze  magt  was  door  den  Generaal  ver- 
zameld op  het  Binnenhof,  als  op  eene  citadel,  van  waar  hy 
parlamenteerde,  onder  voorgeven,  dat  hij  om  bevelen  naar 
Utregt  gezonden  bad.  Wij  onderhielden  het  leven  op  straat  en 
zetten  posten  uit  rondom  het  Binnenhof.  Laat  in  den  avond 
kwam  er  een  hoop  volks  onder  mijne  ramen  voorby,  zingende 
„die  Hogendorp  is  een  meesterknaap".  Dog  ik  nam  het  com- 
pliment  niet  aan,  zo  lang  als  het  garnizoen  niet  opgeruimd 
was.  Eindelyk  verzegt  de  Generaal  om  met  den  Graaf  van 
Stirum  en  den  Commandant  der  Nationale  Garde  te  spreken. 
Zy  gingen  tot  hem  op  het  Binnenhof,  dat  in  zyn  oog  een  groot 
bewys  van  hunne  kragt  moet  geweest  zijn,  en  hij  nam  aan  om 
'sogtends  vroeg  uit  te  trekken,  mits  verzekerd  tegen  alle  be- 
lediging  van   het  gemeen.   Hij   werd   tot  Ryswyk  toe  verzeld 


23 

door  den  Overste  TuUing  en  nog  een  officier,  tot  welke  hg  bij 
het  afscheid  zeide,  dat  hij  nooit  van  hoofden  van  het  volk  ge- 
hoord hady  die  het  zo  in  hunne  handen  hadden  als  wg.  Deze 
lof  was  verdiend,  want  ik  had  in  alle  agterstraten  doen  bekend 
maken,  dat  men  den  Prins  dienst  zonde  doen,  met  geene  mst 
te  breken,  en  daar  werd  letterlijk  aan  voldaan,  niettegenstaande 
er  te  Amsterdam  een  oogenblik  geplunderd  was. 

Bevrgd  van  het  Fransche  bewind  en  van  de  Fransche  gewa- 
pende magt,  kon  ik  mij  nu  geheel  aan  het  opzetten  van  eene 
Regering  overgeven.  Ik  hield  op  de  beleide  vergadering  mijn 
Ontwerp  gereed,  en  ik  had  mede  te  voren  eene  aanspraak  op 
schrift  gesteld,  strekkende  tot  betoog  van  hetzelve.  Onder  de 
uitgenoodigden  had  de  Heer  van  Kijf  hoek  een  weigerenden  brief 
aan  den  Heer  van  der  Dnyn  geschreven.  De  Hoeren  van  Hekeren 
tot  de  Eloese,  Spaen  van  Voorstonde,  Hope  en  Steengragt 
hadden  mij  genoegsaam  een  protest  gezonden.  Nogthans  had  de 
Heer  van  Hekeren  zig  eenige  dagen  te  voren,  als  het  ware,  bij 
mij  aangeboden;  dog  ik  had  er  op  gezwegen,  omdat  hg  met 
den  Graaf  van  Stirum  twee  masten  op  een  schip  zou  geweest 
zijn.  De  Heer  van  Hoogstraten  kwam  van  Rotterdam  een  kort 
bezoek  bg  mg  afleggen,  met  de  woorden:  beschouw  mg  als 
iemand,  die  uit  het  Fransche  rgk  een  uitstapje  naar  het  Vor- 
stelgk  'sGravenhage  doet.  Ik  liet  alles  naast  mij  nedervallen 
en  ging  mijnen  gang.  Op  de  vergadering,  den  18^ei»,  kwam  er 
niemand  buiten  Hollanders,  dan  de  eenige  Heer  van  Aylva,  en 
uit  Amsterdam  de  Heer  Falck  alleen,  geheel  op  het  laatst.  Hij 
zag  niet  graagte  mijn  Ontwerp  in,  dat  ik  hem  alleen  vertoonde, 
omdat  hij  sprak  als  een  man.  Ik  had  het  nooit  zoover  in  de 
vergadering  brengen  kunnen,  dat  men  af  wilde  wijken  van  het 
denkbeeld  van  rustbewaring  in  de  afwezigheid  van  het  Fransch 
Bewind.  Eindelijk  besloot  men  wederom  te  komen,  en  wel  den 
20ten^  omdat  de  Heer  Falck  den  volgenden  dag  te  Amsterdam 
moest  zijn.  Nu  zouden  er  Notabelen  bij  gevraagd  worden,  ook 
buiten  oude  regenten.  Hiermede  was  ik  al  een  stap  verder  ge* 


24 

vorderdy  en  hoopte  mgne  Staten-Generaal  op  eens  uit  alle  par- 
tgen  saam  te  stellen.  Den  20ste  kwamen  noch  de  Heer  van  Aylva, 
noch  de  Heer  Falck,  maar  daartegen  onderscheiden  Notabelen, 
zo  als  de  Heeren  van  Leyden  en  Eloat.  De  Heer  Fannins 
Scholten  nam  het  woord  op,  nog  eer  ik  er  was,  en  betoogde, 
dat  de  opstand  geschied,  de  Regering  verdreven,  het  gamisoen 
uitgejaagd,  en  geene  vergiffenis  te  wagten  was;  de  zaak  door- 
zetten bleef  alleen  over.  Alles  vragteloos.  Mijne  woorden  hadden 
mede  geene  kragt.  De  Heer  Repelaer  las  eene  concilliatoir  voor, 
hetwelk  op  eene  federatieve  rustbewaring  nitliep.  Ik  verzegt, 
na  met  veel  geduld  allen  aangehoord  te  hebben,  dat  degenen, 
die  de  zaak  doorzetten  wilden,  mij  in  de  naaste  kamer  geliefden 
te  volgen,  en  daar  bescheidde  ik  ze  weder  tegen  den  avond. 
Ik  zal  niet  beschrijven  hoe  van  dit  uitgezocht  hoopje  al  weder- 
om de  een  voor  en  de  ander  na  afdroop,  maar  liever  melden, 
dat  dq  Heer  's  Jacob  van  Rotterdam  zig  deed  aandienen  en 
voordroeg,  dat  de  Natie  zich  diende  te  wapenen,  en  daar  alleen 
heil  in  te  zoeken  was;  alsmede  kort  daarop  de  Graaf  van  Stirum, 
stoutmoedig  verklarende,  dat  als  er  geen  Regering  kwam, 
hij  eene  militaire  Regering  instellen  zou.  Ik  besloot  dezen 
dag  met  den  Graaf  van  Stirum  tegen  den  anderen  ogtend  om 
agt  uur  te  bestellen,  en  de  Heeren  van  der  Dnyn  en  d'Escury 
van  Heinenoord  te  bewegen,  om  naar  Amsterdam  te  ver 
trekken,  ten  einde  den  Raad  over  te  halen  om  een  voorbeeld 
te  stellen. 

Intusschen  waren  deze  vier  dagen  besteed  geweest,  alsof  er 
eene  Regering  bestond.  De  Heeren  J.  Fagel  en  H.  de  Perponcher 
waren  naar  Engeland  vertrokken  met  eenen  brief  van  mij  aan 
den  Prins,  nader  mede  geteekend  door  de  Heeren  van  der 
Duyn,  Repelaer,  enz.  Het  spijt  mg,  dat  ik  er  geene  copy  van 
heb,  daar  mij  geen  tijd  toe  overschoot,  want  nooit  heb  ik  minder 
tijd  gehad,  noch  meer  tijd  besteed,  dan  in  die  dagen.  Ik  had 
den  brief  geschreven  met  een  oogmerk  om  de  Engelsche  Natie 
regt  op  te  winden,  en  dit  gelukte  volkomen    Volgens  alle  be- 


25 

rigten  is  de  geestdrift  in  Londen  en  over  geheel  Engeland  Inid- 
ragtiger  nog  geweest  dan  bier,  en  geen  wonder,  daar  kwam 
er  geen  gevaar  bij.  De  kapitein  Wautiers  was  naar  Manster 
vertrokken,  met  een  anderen  brief  aan  den  Prins,  omdat  deze 
volgens  de  gemgten  naar  Dnitscbland  overgestoken  was.  De 
Generaal  Bfllow  zond  den  Heer  Wautiers  naar  Frankfort,  maar 
nam  aanstonds  den  marsch  naar  denIJsselaan.  Mijn  brief  werd 
te  Frankfort  geopend  door  den  Heer  van  Gagem  en  aan  de 
Keizers  en  Koningen  vertoond.  Dezelfde  middelen  hadden  dezelfde 
uitwerking  als  in  Londen.  Ook  van  dezen  brief  heb  ik  tot 
mijn  leedwezen  geene  copij.  Voor  binnen  'slands  had  ik  het 
stnkje  „Holland  is  vrij,  de  Bondgenoten  trekken  op  Utregt, 
de  Engelschen  zijn  geroepen",  geschreven,  en  dit  ware  Manifest 
van  den  Opstand,  schoon  ongeteekend,  drakte  zo  wel  en  innig 
het  algemeen  gevoelen  nit,  dat  iedereen  het  beleed.  De  Heer 
Fagel  nam  het  mede  en  de  Engelschen  plakten  het  aan  de 
hoeken  der  straten  in  Londen  aan;  de  Prins  nam  er  den 
inbond  zijner  eerste  Publicatie  nit.  Bij  deze  zedelijke  middelen 
hadden  wij  er  ook  stoffelijke  gevoegd.  De  helft  van  het  Haag- 
sche  garnisoen  verliet  den  Generaal  tnsschen  Rotterdam  en 
Goren  m  en  nam  dienst  bij  ons.  Dit  voorbeeld  werd  ook  elders 
gevolgd.  Wij  rigtten  uit  de  Nationale  Garde  eene  Oranje  Garde 
op,  die  dagelijks  aangroeide,  zelfs  met  eenige  ruiters.  Daar- 
naast namen  wij  Rustbewaarders  voor  den  stedelij  ken  dienst 
aan.  Op  dezen  voet  hoopte  ik  overal  voort  te  gaan,  en  ein- 
delyk  uit  vele  gewapende  troepjes  een  legertje  bij  een  te 
brengen. 

Alles  kwam  nu  aan  op  het  besluit  omtrent  eene  Regeering, 
en  ik  zag  wel,  dat  ik  den  last  op  mijne  schouders  laden 
moest,  eu  dat  mijne  Staten  Generaal  in  rook  verdwenen  waren. 
Des  avonds  laat,  nadat  mijne  vrouw  naar  bed  was  gegaan, 
opende  ik  mijn  hart  aan  mijne  kinderen.  Mgne  oudste  dogter 
bad  mij  uit  aller  naam  om  de  opdragt  der  Regering  aan  te 
nemen.   De  eenparige  denkwijze  in  mgu   huisgezin   versterkte 


26 

mij  algemeen   onder  alle  moeijelijkheden.   Bij   den  tegenstand 
van  mijnen  oudsten  zoon  tegen  de  garde  d'honnenr  hadden  wg 
allen  slegts  eenen  zin  gehad.  Dezer  dagen  waren  mijne  vrouw 
en  dogters  dagelijks  in   het  bosch   gaan  wandelen,   als  of  er 
niets  gebeurde,   en  dit  had  veel  vertrouwen  gewekt.  Ik  had 
mgne   zonen,   vóór  de  inlijving  met  Frankrijk,  in  de  wapenen 
doen  onderwgzen,  met  den  zoon  van  mynen  neef  den  Generaal 
van   Sandick,   en   zij    trokken   dagelijks   op   dien    tijd   in  een 
peloton  door  den   Haag  naar  de   Eoekamp,  daar  zij  eindelijk 
afvuurden    onder    mijne    inspectie.    Zij    reden   wel   te   paard, 
schermden  en   gingen   op  de  jagt.  Mijn  oogmerk  was,  dat  zij 
ten  bekwamen  tijde  voor  hun  vaderland  zouden  strijden.  Toen 
mijn   oudste  zoon  inzag,   dat  er  geen  ontkomen  aan  de  garde 
d'honnenr  was,  verzogt  hij   mij   alleen  te  spreken.  Ik  merkte 
wel,  dat  de  anderen  van  zijn  voornemen  wisten,  en  zij  bleven 
buiten  de  deur  op  den  gang  staan.  De  voordragt  was  om  met 
eenige  jonge  vrienden  den  Generaal  Lorcet  te  overrompelen, 
hem  om  te  brengen  en  voorts  met  zakken  geld  naar  de  kaser- 
nen  te  gaan.  Van  den  eersten  dag  van  den  opstand  af,  waren 
zij  alle  volijverig  geweest,   het  eerst  met  Oranje  op  straat  en 
altijd   verlangende  om   dienst  te  nemen.  Hun  Gouverneur  gaf 
hun  het  voorbeeld,  nam  de  gevaarlijkste  lasten  op  zig,  en  trok 
eindelijk  met  de  vrijwillige  cavallerie  naar  de  voorposten.  Alzo 
ik  mijne  vrouw  en  kinderen  in  het  uiterste  gevaar  bragt,  was 
het  mij  veel  waard  zulk  een  moed  bij  allen  te  ondervinden. 

De  Graaf  van  Stirum  kwam  op  zijnen  tijd,  den  21»*®»^,  nog 
eenigzins  gemelijk  en  bedugt  voor  verder  uitstel.  Ik  verklaarde 
hem  in  korte  woorden,  dat  ik  gereed  was,  als  hii  en  zijne 
ofiScieren  mij  wilden  oproepen.  Hij  ging  aanstonds  de  noodige 
schikkingen  maken.  Inmiddels  ontving  ik  den  Heer  Canneman, 
die  mg  eene  Memorie  gezonden  had,  betogende  de  noodzake- 
lijkheid van  eene  Regering  en  wapening  en  de  middelen 
daartoe  aanwijzende.  Onderwgl  ik  mijne  goedkeuring  aan  hem 
mededeelde,  werd  de  Graaf  van  Stirum  aangemeld,  en  ik  ver- 


27 

zocht  den  Heer  Cannemaa  te  blijven.  Toen  by  mij  boorde  tot 
antwoord  geven  de  bekende  Pnblieatie,  eindigende  met  de 
woorden  „God  belpt  degene,  die  zicb  zelve  helpen",  en  mij  zag 
rondgaan  om  met  elk  de  haoden  te  schudden,  geraakte  hi)  in 
eene  groote  geestdrift,  verzegt  ook  om  mgne  band,  en  ging 
aanstonds  aan  bet  werk,  namelgk  de  Publicatie  van  afzwering 
van  Buonaparte,  eenen  brief  aan  Gogel,  om  zgnen  dienst  te 
eiscben  onder  straf  van  hoogverraad,  en  eene  aanstelling  van 
Falck  tot  Secretaris  Generaal,  stukken  die  ik  denzelfden  avond 
tekende.  De  beer  van  der  Duyn  in  Amsterdam  zgnde,  bleef 
my  niemand  over,  dan  de  Heer  Changnion,  om  mede  te  doen. 
Voor  den  eersten  kon  ik  het  op  my  nemen  en  bij  zyne  terug- 
komst des  volgenden  daags  keurde  by  alles  met  vreugde  goed. 
De  ander  wilde  uit  zedigheid  zig  niet  tot  ons  gezellen,  en  nam 
bij  voorbaat  het  Secretariaat  op  zig.  Als  vervolgens  de  gewa- 
pende magt  voor  mijn  huis  kwam,  ging  ik  met  Changuion  de 
deur  uit,  en  onder  een  militair  muziek  werd  de  eerste  Publi- 
catie van  het  Algemeen  Bestuur  afgelezen.  Vervolgens  trok  de 
Graaf  van  Stirum  andermaal  den  Haag  door  onder  geen  minder 
gejuich  dan  de  eerste  reis.  Dien  avond,  op  het  Zondags  souper 
van  den  Heer  Hope,  werd  hard  op  my  gevallen;  dog  de  Heer 
van  Voorstonde  zei,  dat  ik  het  begonnen  had  en  doorzetten 
moest,  en  dat  hij  my  zou  prijzen,  al  zette  ik  de  kroon  opmyn 
hoofd. 

Een  ogenblik  voor  de  plegfigheid  het  Voorhout  rondwande- 
lende, kwam  ik  den  Heer  E.  van  der  Hoeven  tegen,  die  my 
hartelijk  zijnen  dienst  aanbood.  Ik  verzogt  hem  om  wat  aan 
mijn  buys  te  vertoeven,  nam  hem  mede  in  den  kring  voor  de 
Publicatie,  en  droeg  hem  toen  op  om  naar  het  Russisch  Hoofd- 
kwartier te  gaan,  een  last,  waarvan  hij  zig  zo  wel  gekweten 
heeft,  blijkens  zyne  brieven  en  uitvoerig  verslag. 

Ik  kan  hier  de  aanmerking  niet  onderdrukken,  dat  de  geest, 
die  mij  bezielde,  op  de  natuurlijkste  wijze  overging  tot  allen, 
die   ik   aansprak.  Zo  deed  elk  wonderen  in  zijn  kring,  zonder 


28 

bepaalde  voorschriften,  die  den  mensch  even  benauwd  maken, 
als  de  geestdrift  hem  boven  zigzelven  verheft. 

Dienzelfden  middag  had  ik  den  Generaal  Sweertz  van 
Landas  bij  mij  ten  eten;  ik  deelde  hem  mijne  gedagten  over  de 
vestiging  van  een  hoofdquartier  te  Rotterdam  mede,  en  met 
zijn  koel  hoofd  was  hij  egter  aanstonds  gereed,  en  begeerde 
eene  orde  voor  den  Admiraal  Kikkert,  alsof  het  een  brief  van 
aanbeveling  geweest  was.  Zulk  eene  bedaardheid  om  de  gevaar- 
lijkste  zaken  als  iets  gewoons  te  doen,  heb  ik  toen  meer  ont- 
moet, en  bevonden,  dat  zulke  menschen  de  regte  zijn.  Veel 
praats  en  veel  omslag  bragt  nooit  tot  iets  goeds.  Ik  behoef  hier 
geen  voorbeelden  op  te  noemen;  ik  heb  aan  die  ^ich  verdien- 
stelijk gemaakt  hebben,  eene  ruime  hulde  gedaan  in  mgn  Berigt 
aan  den  Prins,  daar  ik  mij  hier  gerust  op  beroepen  kan.  Des 
anderen  daags  trok  de  Generaal  Sweertz  onder  mijne  ramen 
voorbij,  aan  het  hoofd  van  infanterie,  cavallerie  en  artillerie, 
een  legertje  in  miniatuur. 

Op  dezelfde  wijze  ondernamen  wg  nu  een  corps  naar  Leiden 
uit  te  zenden,  waarvan  de  oranjegarde  de  pit  was.  Mijn  oog- 
merk was,  dat  elk  Generaal  de  vrijwillige  giften  zou  ontvangen, 
tot  eene  krijgskas  en  deels  vrijwilligers  aannemen,  deels  batail- 
lons  aanwerven,  opdat  de  legers  gedurig  aanwassende,  de  vgand 
uit  Gorcum  en  ütregt  verjaagd  zoude  worden.  Van  Vlaardingen 
kwam  men  mij  zeggen,  dat  negen  honderd  man  gereed  stonden 
om  dienst  te  nemen,  van  Rotterdam  tien  duizend.  Dog  de  Re- 
gering van  Rotterdam  aarzelde,  hoezeer  aangesteld,  zo  als  te 
Amsterdam,  en  zg  wilde,  op  het  voetspoor  van  deze  de  rust 
bewaren.  De  Heer  van  der  Hoop  schreef  mij ;  wij  werken  hier 
in  een  stillen  geest.  Ik  liet  de  stillen  in  rust,  en  werkte  voort 
met  de  voortvarenden.  De  Graaf  van  Stirum  werd  aangesteld 
tot  Commandant- Generaal  van  de  gewapende  magt  in  Holland, 
de  Heer  'sJacob  tot  Commissaris-Generaal  in  Rotterdam,  de 
Heer  Canneman  tot  Commissaris-Generaal  van  de  Finantiên,  de 
Heer  Falck  aanvaardde  zijnen  post,  en  Gogel  vlugtte  naar  Parijs. 


29 

Het  optreden  yao  een  Algemeen  Bestnnr  wekte  den  moed  op 
vele  plaatsen,  en  al  wie  iets  goeds  wilde  uitvoeren  kwam  bg 
m^.  Ik  had  geene  rost  bij  dag  of  nagt.  Hoe  ik  dit  nitgehouden 
heb  begrgp  ik  nog  niet.  Aanslagen  op  de  vloot  van  Texel,  op 
de  forten  van  den  Helder,  op  den  Briel,  op  Hellevoetsluis,  op 
Utregt,  enz.  volgden  onophoudelgk  op  elkander.  Dezen  geest 
levendig  te  houdeu  scheen  mij  toe  mijn  hoofdwerk  te  moeten 
zijn.  Sommigen  boden  zig  aan,  om  op  de  Ëngelsche  vloot  te 
kruissen,  ten  einde  dezelve  te  verwittigen  en  zi)  verkregen 
pinkjes  te  dien  einde.  Znlk  eene  algemeene  beweging  maakte  een 
groeten  indruk  op  de  Franschen  te  Gorenm,  tot  binnen  welke  stad 
zig  dageiyks  de  een  of  ander  waagde,  om  mij  kondschap  te 
bezorgen.  De  Franschen  dagten,  dat  wij  twintig  duizend  man 
gewapend  hadden,  en  verwonderden  zig  van  waar  wij  de  wape- 
nen kregen.  Dit  onderhield  de  vreeze  onder  hen  en  deed  ons 
tijd  winnen,  om  ons  in  staat  te  stellen  en  om  hulp  van  de  bond- 
genoten te  ontvangen. 

Nn  wg  voor  Geldmiddelen  en  Oorlog  aanvankelgk  gezorgd 
hadden,  wilde  ik  iets  omtrent  de  Justitie  beproeven.  Ik  was 
eenige  dagen  voor  de  uitbarsting  te  Amsterdam  bij  den  Presi- 
dent van  Manen  geweest,  en  had  hem  een  tafreel  gemaakt  van 
de  opkomende  Bondgenoten,  die  als  een  stroom  niet  meer  te 
stuiten  waren.  Ik  had  vrij  klaar  doen  zien,  dat  het  nu  onze 
tijd  was,  om  liever  mede  te  doen  dan  ons  te  laten  veroveren, 
en  vooral  met  ronde  woorden  gezegd,  dat  als  de  Franschen 
niet  vertrokken,  daar  de  weg  nog  open  was,  zij  gevaar  liepen 
aangehouden  te  worden.  Repelaer,  die  mede  was  gegaan,  was 
verwonderd  over  mijne  stoutheid.  Onverwagts  wordt  de  Procu- 
reur Impërial  Jaquinot  aangekondigd,  wij  maken  hem  plaats 
en  ontmoeten  hem  op  de  trap.  De  Heer  van  Manen  was  in- 
middels in  de  beste  stemming,  die  ik  wenschen  kon  voor  dit 
bezoek.  Ook  bleef  de  Heer  Jaquinot  niet  lang.  Thans  zag  ik 
den  President  voor  het  eerst  weder.  Hij  ontving  mij  allervrien - 
delijkst.   Welk  eene  verandering,  riep  hij  uit,  men  moet  Mijn- 


30 

heer  van  Hogendorp  zijn  om  zoo  iets  uit  te  voeren!  Hij  kon 
egter  nog  niet  besluiten  om  mede  te  doen  en  haalde  mij  het 
voorbeeld  aan  van  den  Spaanschen  opstand,  onder  welken  jaren 
lang  regt  gedaan  was  in  den  naam  van  Philips  den  2den.  yfij 
konden^  zeide  hij,  door  middelen  van  politie  kragt  aan  onze 
wetten  geven.  Volgens  mijne  gewoonte  liet  ik  het  daarbij, 
genoegsaam  zeker,  dat  hij  zoveel  mede  zou  werken  als  hij  doen 
kon,  zonder  zig  openlijk  bloot  te  geven. 

De  eerste  krijgsbedrijven  vielen  onderscheiden  uit.  De  Fran- 
Bchen  hernamen  Dordt,  en  werden  er  wederom  uitgedreven. 
Een  eerste  aanslag  op  Den  Briel  mislukte,  en  eerst  na  de 
komst  van  den  Prins  werd  de  burgerij  het  garnisoen  meester. 
De  zware  batterij  van  Ooltjensplaat  namen  de  boeren  onder 
aanvoering  van  den  Haagschen  vrijwilliger  Adams  in.  Te  Pa- 
pendregt  werd  dapper  gestreden.  Eindelijk  heisten  wij  onze 
vaderlandsche  vlag  op  de  Maze,  eerst  onder  het  leidelijk  toe- 
zien van  den  Admiraal  Kikkert,  naderhand  onder  zijn  beleid. 
Aan  deze  zijde  hielden  wij  ons  derhalve  staande;  maar  erger 
zag  het  er  uit  aan  de  andere.  Woerden  werd  gemakkelijk 
ingenomen,  dog  niet  behouden,  en  de  ingezetenen  daarop 
deerlijk  mishandeld.  Verscheiden  Hagenaren  waren  gekwetst, 
gesneuveld  of  krijgsgevangen,  en  onder  de  laatste  de  Overste 
TuUing.  Wij  zorgden  aanstonds  voor  de  vrouwen  en  kinderen, 
die  het  nodig  hadden.  Dog  de  veiligheid  van  den  Haag  zelve 
scheen  gevaar  te  lopen,  en  de  Graai  van  Stirum  ontbood  den 
Generaal  Sweerts  met  zijn  geheel  corps.  Dit  kwam  op  en  nu 
scheenen  wij  in  denzelfden  staat  te  zijn  als  den  eersten  dag, 
zo  niet  erger. 

Het  was  egter  beter  gesteld  dan  wij  konden  weten.  De 
Russen  en  Pruissen  rukten  aan,  de  Generaal  Molitor  was  er 
van  verwittigd,  en  dit  verlamde  zijne  werkzaamheid  tegen  ons. 
Er  was  aan  onze  zijde  slegts  een  goede  houding  nodig,  om 
den  aanval  af  te  weeren,  die  na  eenige  dagen  zonder  aanmerke- 
Igke    versterking  niet  meer  geschieden  kon.    En  om  deze  hou- 


31 

ding  aan  te  nemen,  zodat  de  vijand  er  voor  stil  stond,  was  er 
genoeg  voorbereid,  genoeg  in  beweging,  kragt  genoeg  voor- 
handen. Gaan  wij  dit  in  de  bijzonderheden  na. 

De  Generaal  Sweerts  had  de  werf  van  Rotterdam  ingenomen 
en  den  Admiraal  Kikkert  arrest  aangezegd.  Er  waren  kano< 
neerboten  nitgernst,  de  toegang  van  de  flotille  van  Hellevoetslais 
naar  Rotterdam  was  gesperd,  een  kruidschip  was  bij  Dort  ver- 
overd, alle  de  boeren  van  het  Overmaassche  waren  op  de  been, 
de  veeren  van  den  IJssel  en  de  Lek  waren  bezet.  De  Admiraal 
Kikkert,  beter  onderrigt  door  den  Admiraal  Melvill,  was  bij 
mij  gekomen,  had  mij  gevraagd,  wie,  als  hij  Napoleon  afzwoer 
zijn  Sonverein  was,  op  mijn  antwoord  „de  Prins  van  Oranje", 
mij  de  hand  gereikt  en  zig  voor  ons  verklaard,  een  kragtige 
oproeping  aan  het  zeevolk  gedaan,  en  hartelijk  medegewerkt. 
De  flottille  was  van  Heivoet  naar  Willemstad  verzeild,  niet 
zonder  verlies  van  volk  en  vaartuigen,  die  tot  ons  overkwamen. 
De  Prefekt  had  wel  te  Gorcum  eene  versterking  van  vijftien- 
honderd man  uit  Antwerpen  ontvangen,  dog  dezelve  bestond 
meest  uit  Nationale  Gardes,  en  nn  was  het  daarmede  gedaan 
alzo  wij  meester  van  Dort  en  van  de  Maas  waren.  Hij  onder- 
hield eene  briefwisseling  met  de  Sonsprefects  van  Rotterdam 
en  den  Briel,  ofschoon  beide  Nederlanders,  dog  zij  werd  dage- 
lijks moeielijker.  Hij  zag  af  van  zijn  ontwerp  om  op  Rotterdam 
te  trekken,  en  deed  slegts  eenige  pogingen  op  Gouda,  om  van 
daar  den  Haag  te  bestoken,  dog  de  gezindheid  te  Nieuw- 
poort,  Schoonhoven,  Gouda,  en  op  het  geheele  Platte  Land, 
alsmede  naderhand  de  verschijning  van  Kosakken,  van  Engelsche 
Mariniers,  van  den  Prins  zelven  in  den  Haag,  stuitten  telken 
reize  zijnen  voortgang. 

De  Generaal  de  Jonge  was  uit  Woerden  gedreven,  dog  niet 
vervolgd  geworden,  en  het  bleek  duidelijk  uit  vele  berigten, 
dat  de  Generaal  Molitor  slegts  den  rug  vrij  had  willen  houden, 
zonder  meer.  Het  Platte  Land  van  Woerden  tot  Leiden  was 
zeer  wel  gezind,   en  te  Leiden  was  er  eene  partij  vol  moeds, 


32 

aangevuurd  door  Professor  Kemper.  Ik  hoopte  op  hulp  van 
Amsterdam^  hetzij  tot  bijstand  van  Leiden,  hetzij  om  Woerden 
van  de  andere  zijde  in  toom  te  houden.  Ieder  uur  kon  de  wind 
veranderen  en  de  Ëngelsche  vloot  voor  de  wal  brengen. 

Een  blijk  van  den  goeden  geest  van  bet  Platte  Land  hadden 
wij  voor  ogeu;  in  de  uitwerking  onzer  Publicatie,  bij  welke 
alle  de  dorpen  opgeroepen  waren,  om  uit  de  Notabelen  Provi- 
sioneele  Regeringen  aan  te  stellen.  Dit  ging  alles  geregeld  en 
liep  af,  zonder  dat  van  die  dorpen  een  hooger  gezag  ingeroepen 
werd.  In  sommige  steden  was  er  eenige  dobbering,  eigentlijk 
veroorzaakt  door  de  beschroomdheid  der  groote  steden  om  het 
stelsel  van  rustbewaring  en  van  handeling  met  de  Franschen 
vaarwel  te  zeggen.  Op  Amsterdam  waren  de  ogen  gerigt;  dog 
aldaar  zowel  als  te  Rotterdam  werd  alles  rijp  door  den  tgd,  en 
met  dezen  te  winnen  was  men  zeker  van  den  uitslag.  Erkenden 
deze  beide  steden  het  Algemeen  Bestuur,  zo  was  er  maar  éöne 
stem  in  de  geheele  Provincie  van  Holland,  zo  was  de  Publi- 
catie van  Afzweering  de  algemeene  geloofsbelijdenis.  De  stede- 
lijke regeeringen  alleen  hielden  het  nog  tegen,  maar  zy  werden 
zo  gedrongen  om  toe  te  geven,  dat  het  einde  ligt  te  voorzien 
en  nabij  was.  Op  de  eerste  verschijning  der  Bondgenoten  kon 
het  niet  missen. 

Uit  deze  voordracht  volgt,  dat  ons  grootste  gevaar  van  de 
zgde  van  Gorcum  was.  Deze  stad  is  eene  vesting  en  Utregt 
niet,  deze  stad  had  hulp  bekomen  uit  Antwerpen,  zij  had  de 
Bondgenoten  later  te  wagten,  zij  behoorde  tot  de  Prefektunr 
van  de  Maas,  de  Prefekt  had  er  zich  opgesloten,  hij  onderhield 
van  daar  onderscheiden  verstandhoudingen,  tot  midden  in  den 
Haag,  en  sprak  nog  als  gezaghebber.  Drong  hg  wederom  door 
tot  in  den  Haag,  zo  was  Rotterdam  afgesneden  en  Amsterdam 
omcingeld;  want  de  Admiraal  VerheuU  aan  den  Helder,  de 
Generaal  Molitor  te  Utrecht  en  bet  garnizoen  van  den  Haag 
gaven  zig  de  hand.  Daarom  droeg  ik  zorg,  dat  de  Generaal 
Sweerts  wederom  zijnen  post  hervatte  en  op  Gorcum  paste.  Ik 


3S 

schreef  naar  Leiden  aan  den  Generaal  de  Jonge,  met  opgave 
van  alle  de  hulpmiddelen;  die  hij  gebruiken  moest.  Ik  weder- 
stond aan  den  Burgemeester  Heldewier  van  Leiden,  die  in  com- 
missie by  mij  kwam,  om  bevel  te  verkrijgen  tot  ontruiming 
van  die  stad.  Ik  bevestigde  den  Burgemeester  Slicher  van  den 
Haag  in  het  voornemen,  om  zig  geenszins  met  den  Frefekt  in 
te  laten. 

Zo  veel  moeds  had  de  Prefekt  geschept  uit  de  herovering 
van  Woerden,  dat  hij  aan  twee  zijner  Raden  van  Prefektuur 
in  den  Haag,  de  Heeren  Stratenus  en  J.  van  Hees  opdroeg  om 
ons  tot  eene  capitulatie  te  bewegen,  terwijl  de  gewezen  Adjoint- 
Maire  van  Riemsdijk  dezelfde  boodschap  aan  Burgemeesteren 
deed.  De  Heer  Slicher  kwam  er  mij  een  ogenblik  van  spre- 
ken, om  zig  slegts  te  overtuigen,  dat  ik  het  eens  met  hem 
was.  De  Heer  van  der  Duijn  had  de  beide  Raden  aan  mijn 
huis  ontvangen,  onderwijl  ik  den  Vijverberg  omwandelde,  en 
wij  verstonden  elkander  aanstonds  om  er  geen  antwoord  op 
te  geven.  Aan  den  Heer  van  der  Staal,  als  Maire  van  Was- 
senaar, schreef  de  Prefekt,  dat  er  honderd  duizend  man  in 
optogt  tegen  ons  waren,  en  die  brief  werd  mij  al  lachende 
gebragt.  Wie  moed  had  werd  door  mij  daarin  bevestigd;  wien 
de  moed  ontzonk,  dien  tragtte  ik  op  te  beuren.  Bergen  van 
zwarigheden  heb  ik  in  die  dagen  opgeruimd. 

Op  eenen  avond  zeide  de  Heer  Fannius  Scholten  tot  mij: 
„ik  heb  u  den  geheelen  dag  gadegeslagen;  ik  zie  dat  er 
bij  a  geen  wankelen  is ;  ik  vertrouw  op  uw  beleid ;  ik  zal  naar 
Amsterdam  gaan  en  zien,  dat  ik  den  boel  omzet;  is  het  niet 
hmger  hier  te  houden,  zo  zend  mijne  vrouw  na."  Den  vol- 
genden ogtend  ontmoette  hij  den  Heer  Eemper  bij  mij ;  zij 
spraken  af  om  samen  te  gaan,  en  binnen  de  vier  en  twintig 
uren  na  hunne  aankomst  was  Amsterdam  voor  de  goede  zaak 
verklaard,  en  daarmede  geheel  Holland  gewonnen. 

De  wijze  op  welke  dit  geschieden  moest  was  geheel  aan  deze 
Beeren  overgelaten,  in  hunne  hoedanigheid  van  Commissarissen 


34 

Generaal  van   het   Algemeen   Bestnar.  Reeds   op  den  dag  van 
de  aanvaarding  van  dit  Bestuur  waren  de  twee  Heeren  Vofite 
bij   mij  geweest,  klagende  over  de   lauwheid  der  Provisioneel 
Regering,    en  verzekerende,  dat  de  kooplieden  de  zaak  als  ge- 
wonnen  beschouwden  en  hunne  speculatien  begonnen.  Ik  ant- 
woordde,  dat  ik  hoopte,   dat  de  zee  den  volgenden  dag  open 
zoude   zijn.    Dit    ware    ook    het    geval   geweest,  indien   mgne 
pogingen  aan  den  Helder  gelukt  en  de  Regering  van  Amsterdam 
toegevallen   ware.   Dan  dien  zelfden  avond  kwam  de  Heer  van 
der  Duijn  onverrigter  zake  van  die  stad  terug,  en  de  Admiraal 
VerheuU  betragtte  een  volmaakt  stilzwijgen  op  alle  mijne  brie- 
ven en  boodschappen.   Nu   zetten  de  Commissarissen  Generaal 
evenwel   de  zaak  door,  omdat  zg  in  drie  of  vier  dagen  zoveel 
rijper  was  geworden  en  de  Russische  hulp  naderde.  Deze  hulp 
bestond  in   de   infanterie  van  den  Generaal  Graaf  Benkendorf, 
die  uit  Over^ssel  over  de  Zuiderzee  moest  komen,  en  waarop 
de    Generaal    van   der   Plaat  afgezonden  was.   Dan  de  eerste, 
die   onverwagt    kwam,    was   een  hoopje   Kozakken,   door  den 
Heer  van  der  Hoeven  voorbij  Amersfoort  ontmoet  en  bewogen 
om  op  Amsterdam  af  te  trekken.   De   eerste  daad  van  Com- 
missarissen Generaal,   na  de   aanvaarding  van   hun  post,  was 
deze   Kosakken    te  gemoet  te  rijden  en  ze   in  te  laten.  Der- 
zelver  kommandant  zeide  lachende  tot  hen:  de  Heeren  zgnmij 
eenige   minuten   vooruit  geweest.  Deze  Kosakken  maakten  een 
onbeschrijfeiyken  indruk,   niet  alleen  in   Amsterdam,   maar  in 
geheel   Holland,  en  zij  bragten  zelfs  iets  toe  om  de  Franschen 
binnen  Woerden  te  houden.  Dat  de  zaak  binnen  in  Amsterdam 
rijp  was,  bleek  klaar  uit  eene  Commissie  door  de  Regering  aan 
het  Algemeen  Bestuur  gezonden,  zijnde  de  Heeren  van  Slinge- 
landt  en  Brugmans.  Zij  erkenden,  dat  wij  slegts  een  woord  te 
zeggen   hadden,   om  de  stad  te  doen  verklaren,  en  baden  ons 
er  van  af  te  zien.  Zij  hadden  de  Commissarissen  Generaal  op  den 
weg  ontmoet,   en   niet  van   dezelve  kunnen  verkrggen,  om  de 
reis  vooreerst  te  staken.  Ik  hoorde  ze  met  groot  genoegen  aan. 


3ft 

bescheidde  ze  tegen  den  volgenden  ogtend  op  eene  samenkomst 
met  den  Heer  van  der  Daijn,  en  ontving  den  avond  van 
dienzelfden  dag  de  tijding,  dat  de  Publicatie  van  Afzweering 
afgekondigd,  de  Generaal  Kraaijenhof  tot  Gouverneur,  en  do 
Admiraal  Verderen  tot  Bevelhebber  op  de  Zuiderzee,  onder 
goedkeuring  van  het  Algemeen  Bestuur,  aangesteld  waren. 

Het  verrigte  werk  in  den  Haag  en  te  Rotterdam  had  dus 
tot  rigtsnoer  gediend,  eenige  politieke  en  militaire  hoofden 
badden  de  handen  ineen  geslagen,  en  de  Heer  Maurits  van 
Hall  stelde  in  de  Sociëteit  een  glaasje  in  op  Nederland  en 
Oranje.  Alle  de  partijen  waren  het  daarmede  eens,  en  grooter 
eenigheid  in  politieke  zaken  was  er  nimmer  te  Amsterdam  be- 
kend geweest. 

Ik  ontmoette  in  dien  tgd  geen  Amsterdammer  zonder  zijn 
oog  op  den  Helder  te  rigten,  opdat  alle  middelen  vanzagtheid 
en  geweld  mogten  gebruikt  worden,  ten  einde  meester  van  de 
Vloot  en  van  de  Forten  te  worden.  Op  de  matrozen  konden 
wij  staat  maken,  op  vele  officieren  ook,  zelfs  van  het  garnizoen. 
Dan  Verhuell  zond  alles  weg,  dat  niet  fransch  of  franschgezind 
was;  hy  strooide  dik  kruid  op  de  schepen  en  hield  ze  onder 
het  bereik  van  zgn  geschut  in  de  Forten;  hij  zond  een  scheepje 
af  naar  Frankrijk,  kreeg  antwoord,  en  juichte  er  om  met  een 
algemeen  salvo.  Ongelukkig  was  het  eerste  ogenblik  van  geest- 
drift verloren  geraakt.  Althans  heeft  een  Noord-Hollander  mij 
in  der  tijd  gezegd,  dat  er  vier  duizend  boeren  gereed  hadden 
gestaan,  om  op  de  Forten  en  de  Vloot  aan  te  vallen,  en  dat 
zij  alles  bg  verrassing  zouden  ingenomen  hebben.  Nu  duurde 
het  maanden  lang  en  werd  eerst  beslist  met  het  innemen  van 
Pargs. 

Amsterdam,  Rotterdam  waren  over,  de  meeste  steden  en  het 
geheele  platteland  hadden  zig  verklaard,  als  een  bedenkelijke 
angst  zig  begon  te  openbaren  in  den  Haag.  Men  werd  gewaar, 
dat  bet  aan  wapenen  en  voorraad  ontbrak,  en  dat  de  bewaar- 
plaatsen  van   dezelve.   Naarden,  Gorcum,   den  Brielle,  enz.  in 


36 

handen  van  den  vijand  bleven.  Een  aanhoudende  oostewind 
hield  alles  nit  Engeland  tegen.  Utregt  en  de  IJssel  bleven 
door  de  Franschen  bezet.  De  Graaf  van  Stirnm  kwam  mg  meer 
dan  eens  midden  in  den  nagt  daarover  onderhouden.  De  Bur- 
gemeester 't  Hoen  berigtte  mij  in  persoon,  dat  er  een  groot 
gemor  onder  het  volk  was.  Het  was  nu  de  zevende  dag  van 
het  Algemeen  Bestuur,  de  elfde  van  den  Haagschen  opstand. 
Een  koopman  van  Londen  had  het  gewaagd,  om  naar  Scheve 
ningen  over  te  steken  en  de  reis  naar  Rotterdam  door  te  zetten. 
Van  hem  kreeg  ik  aangename  berigten,  omtrent  de  hulp,  die 
wij  te  wagten  hadden ;  maar  bij  anderen  was  de  indruk  schielijk 
uitgewiscbt.  Dan  nu  kwam  de  Heer  Gator  met  den  eersten  brief 
van  den  Prins,  dien  ik  aanstonds  vertaalde  en  in  beide  talen 
uitgaf.  Dit  werkte  meer  uit  en  tot  in  Friesland  toe,  waar  de 
Heer  van  Assen  door  mg  gezonden  was  om  wapenen  en  voor- 
raad, dog  nu  eerst  regt  gehoor  vond.  De  Heer  Gator  bevestigde 
alle  de  berigten  van  den  Heer  Grant,  en  nu  was  ik  zeker  van 
spoedige  hulp  uit  Engeland,  niet  alleen  van  troepen  maar  ook 
van  wapenen  en  voorraad.  Vernemende  welk  eene  behoefte  wij 
aan  deze  hadden,  bood  de  Heer  Gator  zig  aanstonds  aan  om 
ons  te  helpen.  Binnen  het  uur  was  hg  vertrokken  met  eenige 
pinkjes,  die  hg  opgevuld  terugbracht  en  ogenblikkelgk  meteen 
dubbel  getal  weder  uitzeilde.  Zijn  gver  werd  slegts  overtroffen 
door  zgne  bekwaamheid,  bij  een  gezond  oordeel  voegt  hg  kunde 
van  omgang,  daarbij  verstaat  hij  in  den  grond  het  engelsch  en 
hollandsch.  Scheveningen  was  onze  zeehaven,  bij  ontstentenis 
van  den  Helder,  en  onder  de  voortdurende  aanslagen  op  den 
Briel  en  Hel  voet.  Pronk  deed  er  de  grootste  diensten,  met  zo 
veel  vuur  als  bedaardheid.  Nu  was  ik  vol  moeds,  maar  in  den 
Haag  won  de  mismoedigheid  zodanig  veld,  dat  sommigen  den 
brief  des  Prinsen  voor  verdicht  hielden.  De  Directeur  Ampt  zeide  : 
de  menschen  willen  soldaten  zien.  Deze  verschenen  des  anderen 
daags.  Eenige  Eosakken  kwamen  uit  Amsterdam,  en  bivon- 
akeerden  in  het  Voorhout.  Teffens  lieten  eenige  Engelsche  oor- 


37 

logschepen  het  anker  vallen  voor  Scheveningcn,  en  de  mariniers 
van  dezelve,  tweehonderd  man,  landden  dien  dag  of  den  vol- 
genden, zonder  egter  verre  baiten  den  Haag  te  mogen  trekken. 
Na  had  ik  op  mijne  kamer  den  Engelschen  zeekapitein,  den 
Rnssischen  kozakkenofficier,  met  eenige  Hollandsche  militairen. 
Jaist  agt  dagen  geleden  hadden  wij  het  bestuur  aanvaard,  mgne 
toezeggingen  waren  aan  het  vervullen,  ja,  wij  hoorden  al  van 
de  Prnissen,  en  benoemden  den  Graaf  J.  van  Byland  en  den 
Heer  H.  van  Zuijlen  van  Ngevelt  om  hun  te  gemoet  te  gaan. 
En  zo  begon  de  angst  te  bedaren,  en  wij  konden  die  houding 
bewaren,  daar  alles  op  aankwam. 

In  mgn  gemoed  was  ik  bedroefd,  dat  wij  de  Bondgenoten 
in  het  hart  van  Holland  zagen.  Naar  Utregt  had  ik  ze  van  het 
begin  beseheiden.  Niet  over  de  Zuiderzee  naar  Amstejdam  hkd 
ik  de  Russen  gewenscht,  maar  over  den  IJssel  naar  Utregt,  en 
op  ditzelfde  punt  wilde  ik  onze  vrijwilligers  geleid  hebben  uit 
den  Haag  en  uit  Amsterdam.  Daarom  had  ik  een  uitvoerig 
besluit  ter  oprigting  van  de  legers  van  Utregt  en  Gorcum  in 
de  nieuwspapieren  geplaatst ;  niet  alleen  om  den  vijand  op  zijne 
eigen  wijze  en  met  een  vreeslijken  ophef  te  bedremmelen,  maar 
voornamelijk  om  de  landzaten  op  te  wekken  en  aan  onze 
Generaals  volk  te  bezorgen.  Toen  het  met  den  Generaal  de 
Jonge  mislukt  was,  stelden  wij  den  Generaal  Kragenhof  in 
zijne  plaats  aan,  dog  al  wat  wy  van  hem  vernamen,  was,  dat 
hij  een  defensief  plan  noodzakelijk  keurde.  Veel  vroeger  hadden 
de  Amsterdammers  het  volgens  ditzelfde  beginsel  met  Naarden 
bedorven,  honderde  gewapende  douaniers  van  de  Elbe  en  Weser 
en  Eems  doorlatende,  die  zij  op  het  IJ  hadden  dienen  te  stuiten, 
en  die  zij  tegen  het  volk  besehermden,  zo  dat  zij  zig  veilig 
binnen  Naarden  verzamelden.  In  Naarden  waren  duizende  ge- 
weren, en  daar  hadden  wij  een  legertje  kunnen  oprigten.  Op 
den  dag,  dat  de  Fransehen  Woerden  heroverden,  trokken  de 
Pruissen  in  Doesburg,  zodat  wg  ons  allen  de  handen  te  Utregt 
badden  kunnen  geven,  indien  er  overal  dezelfde  geest  geheerscht 

6 


38 

had,  als  de  eerste  dagen  in  den  Haag.  Dan  al  was  het  zo  mooi 
niet  nitgevallen,  het  stond  na  tog  wel. 

Alzo  de  Prins  nog  niet  kwam^  hielden  wij  ons  bezig  met  de 
noodigste  ministeriën  in  te  rigten:  oorlog,  tinantiën,  binnen- 
landsche  zaken.  De  Publicatie  van  Afzweering  had  den  grond- 
slag voor  de  finantiën,  de  zenuw  van  den  oorlog,  aanstonds 
gelegd.  Naar  mate  de  Heer  Canneman  aan  het  werk  ging,  onder- 
vond hij  de  noodzakelijkheid  van  een  binnenlandsch  ministerie, 
en  bragt  mij  den  Heer  van  Stralen,  als  den  eenigsten  bekwamen 
mau  daartoe,  bij  afwezigheid  van  den  Heer  van  de  Capellen. 
Voor  den  oorlog  stelden  wij  den  Heer  Bentinck  van  Boekhorst 
aan,  die  door  de  Rassen  Goaverneur  van  Overgssel  gemaakt 
was,  en  voor  wien  de  Graaf  van  Stiram  het  waarnam,  met 
d*en  heer  Piepers  als  Secretarie.  Onze  Ministers  droegen  den 
zedigen  naam  van  Commissaris- Generaal.  Na  dagt  ik,  dat  wij 
haast  meester  zouden  zijn  aan  deze  zijde  der  rivieren,  en  dat 
het  tooneel  van  den  oorlog  in  Brabant  overgebracht  zoo  worden. 
Daar  wilde  ik  vyfduizend  man  onder  den  naam  van  Oranje- 
Legioen,  en  gecommandeerd  door  den  Generaal  Perponcher,  bg 
het  leger  der  Bondgenoten  voegen.  De  wervingen  daartoe  waren 
aan  den  gang  en  men  begon  recruten  te  oefenen.  Geld  was  er 
iets  in  de  kassen  gevonden,  een  ton  of  twee  en  de  vrywillige 
giften  bragten  iets  op.  Meer  zou  er  van  deze  laatsten  gekomen 
zijn,  indien  de  gevers  niet  naar  de  gewone  percepteurs  waren 
verwezen  geworden,  hetwelk  hun  tegen  de  borst  stond.  Wg 
hadden  dit  aan  den  Heer  Canneman  toegegeven.  De  Heer  Scholten 
schreef  ons  nit  Amsterdam,  dat  wg  bij  leening  millioenen  konden 
bekomen.  Alles  nam  dns  eene  vaste  gedaante  aan,  en  op  de 
aanvankelgke  geestdrift  volgde  een  geregeld  bestuur,  hetwelk 
naar  zijne  wijze  tot  hetzelfde  doel  kon  leiden. 

Uit  Gorcum  kwamen  nog  altijd  ontrustende  tijdingen,  en  de 
schrik  bleef  onder  de  Hagenaars,  sedert  dat  zy  hun  gebrek  aan 
wapenen  bemerkt  hadden.  In  het  eerst  stond  alles  op  en  joeg 
schrik   onder  den   vyand.  Thans  was  er  zonder  wapenen  niets 


39 

te  dooD;  dog  ik  was  zeker,  dat  zij  zouden  komen.  In  dit  yer- 
tronwen  zonden  wij  Commissarissen  naar  de  Provintiën,  om 
dezelve  onder  ons  bestuur  te  vereenigen,  naar  het  voorbeeld  van 
Amsterdam.  • 

Zo  vergingen  twee  dagen,  als  op  den  tienden  van  onze  regee- 
ring^  30  November,  terwijl  ik  aan  tafel  zat,  het  gerugt  levendig 
werdy  dat  de  Prins  voor  de  wal  was.  Kort  daarna  kwam  de 
Heer  de  Perponcher  het  mij  bevestigen,  en  gaf  mij  de  stellige 
verzekering  van  alle  hulp,  ook  van  geld.  De  Heer  Ganneman 
was  bg  mg,  en  bood  zig  aanstonds  aan  om  naar  Amsterdam  te 
gaan  en  daar  de  uitroeping  als  Souverein  voor  te  bereiden.  Ik 
gaf  hem  mijne  brieven,  zo  even  van  den  Ambassadeur  Fagel 
uit  Londen  ontvangen;  mede  als  een  credentie,  daar  hg  goed 
gebruik  van  maakte. 

Het  vooruitzigt  van  nog  dienzelfden  avond  den  Prins  te  zien, 
verwekte  een  levendig  gevoel  in  mijn  hart.  De  zaak  stond  zo 
voordeelig,  dat  alle  verandering  mij  bedenkelijk  voorkwam.  Aan 
de  andere  zyde  was  ik  letterlijk  uitgeput;  sedert  eenige  dagen 
was  er  podagra  uitgekomen,  en  ik  hield  het  huis;  zodat  het 
wenschelijk  werd,  dat  de  regte  Baas  de  tengels  in  handen  nam. 

De  Prins  kwam  en  volgde  den  Graaf  van  Stirum  in  zgn  huis 
om  er  te  eten.  Ik  wagtte  lang,  door  het  podagra  aan  mijn 
stoel  geklonken,  en  had  niemand  bij  mg.  Naderhand  zeide  mg 
de  Heer  van  der  Duin,  dat  hg  den  Prins  verscheiden  malen 
opgewekt  had  om  naar  mg  toe  te  gaan.  De  Graaf  van  Stirum  beet 
mij  ook  in  het  oor,  dat  de  fatsoenlijke  lieden  niet  opgekomen 
waren.  Lord  Glancarty,  Ëngelsch  Ambassadeur,  verzelde  den 
Prins.  Deze  trad  eindelijk  binnen,  aangekondigd  door  de  hoezees 
van  bet  volk,  en  gevolgd  door  den  Graaf  van  Stirum  en  eenige 
anderen,  dog  zonder  Lord  Glancarty.  Hij  hield  in  zijne  hand 
een  langen  blikken  koker,  dien  hij  mg  overgaf.  Ik  zeide  hem, 
dat  nu  alle  mijne  wenschen  vervuld  waren,  en  strekte  eene 
hand  uit  in  verwagting  van  de  zgne.  De  hand  kwam  ook,  maar 
uiet  ongevraagd,  en  het  is  bij  die  reis  gebleven.  In  den  koker 


40 

stak  zijn  eerste  Pnblicatie,  meestal  geDomen  nit  mgn  Holland 
18  vrij.  Ik  heb  dezelve  nog  in  banden,  en  gis  dat  ik  op  dat 
ogenblik  de  Nederlandsche  Natie  verbeeldde ;  zodat  dit  stak  als  het 
ware,  het  eerst  maatscliappelijk  verdrag  was  tusschen  Vorst  en  volk. 

Na  hoop  ik,  zeide  de  Admiraal  Melvill,  dat  wij  onze  oade 
Gonstitntie  weder  zallen  krygen.  Ja,  riep  de  Graaf  van  Stiram 
ait  al  lachende,  en  nog  iets  meer. 

Men  liet  den  Prins  alleen  bij  mij,  hg  verhaalde  mij  hoe  het 
in  Engeland  stond,  en  ik  gaf  hem  de  laatste  berigten  van  hier. 
B9  S^i^g  slapen  in  het  hais  van  den  Heer  d'Escnry  naast  het 
mijne. 

Den  volgenden  dag  kwam  de  Generaal  Bttlow  in  den  Haag, 
om  krijgsraad  te  honden  met  den  Prins  en  met  den  Generaal 
Phnl,  die  met  Z.  H.  ait  Engeland  gekomen  was.  Bülow  had 
Arnhem  stormenderhand  ingenomen,  en  daarop  was  Utregt 
ontrnimd,  alwaar  een  detachement  van  Eraijenhof  nog  vóór  de 
Praissen  binnentrok.  Ik  was  genoodzaakt  mgn  bed  te  honden, 
en  de  krachten  gingen  hard  achteruit.  De  Prins  verhaalde  mij 
den  nitslag  van  den  Krijgsraad,  namelijk,  dat  als  er  een  sterke 
magt  opdaagde,  dit  land  niet  te  honden  was.  Deze  verklaring 
werd  aan  de  Bondgenoten  gezonden  en  kon  niet  dan  een  goeden 
indruk  maken  tot  voortzetting  van  den  veldtogt.  Zij  schoenen 
daar  zeer  genegen  toe,  zo  als  bleek  uit  de  zending  herwaarts 
van  Prins  Frederik,  dien  zy  oordeelden,  dat  nog  vóór  zijnen 
vader  aankomen  zon,  en  dien  de  Prins  Hardenberg  breedvoerig 
onderrigtte,  hoe  hij  zig  te  gedragen  had.  Alreeds  de  Kapitein 
Wantiers  had  my  een  antwoord  van  den  Baron  |Van  Gagem 
gebragt,  den  wensch  behelzende,  dat  onze  Begeering  zig  ge- 
constitaeerd  had>  en  dringend  op  de  benoeming  van  een  Gezant 
bij  de  Bondgenooten.  Wat  later  kwam  de  Heer  van  der  Hoeven 
tehuis,  uit  het  hoofdkwartier  van  den  Kroonprins  van  Zweden, 
en  meldde  mij,  dat  dezelve  verklaard  had,  dat  wij  hier  gehan- 
deld hadden,  als  of  wij  hier  hadden  gezeten  in  het  Kabinet 
der  Bondgenoten. 


41 

Niet  lang  na  den  Prins  kwam  de  Heer  Repelaer  nit  Engeland 
terng.  Hij  was  derwaards  vertrokken  den  dag  onzer  aanvaarding 
van  het  Algemeen  Bestanr,  en  schreef  ons  nit  Scheveningen 
om  ons  te  prijzen  en  aan  te  moedigen.  Hij  zon  de  hulp  be- 
spoedigen. De  Heeren  de  Jonge,  d'Ëscury  van  Heinenoord  en 
anderen  volgden.  Hij  werd  bij  Lord  Gastlereagh  toegelaten, 
die  tot  hem  zeide,  dat  als  wij  ons  hadden  laten  heroveren 
door  de  Bondgenooten,  ons  lot  onzeker  zou  geweest  zijn,  maar 
na  wij  opgestaan  waren,  konden  wij  staat  maken  op  alle  de 
hulpmiddelen  van  Groot-Brittanje. 

De  winterveldtogt,  die  aanstonds  een  aanvang  nam,  drukte 
den  zegel  op  al  het  voorgaande,  en  toen  de  Heer  van  Spaen 
van  Voorstonde  in  December  den  Keizer  van  Oostenrijk  aan 
den  Bovenrhijn  inhaalde,  zeide  deze  tot  hem:  wij  gaan  eene 
afwending  met  tagtigduizend  man  voor  Holland  maken.  Mijne 
ontwerpen  waren  dan  met  dien  uitslag  bekroond,  waarmede  ik 
mij  gevleid  had ;  de  oorlog  werd  overgebragt  in  Frankrijk ;  wij 
namen  er  deel  aan  als  een  Staat;  wij  behoorden  onder  de 
Bondgenoten;  verder  moesten  de  wapenen  ons  lot  met  dat  der 
Bondgenoten  beslissen. 

Het  duurde  vier  maanden  eer  dit  beslist  was  door  de  ver- 
overing van  Parijs,  en  inmiddels  hadden  wij  niet  alleen  menig 
een  ongerust  oogenblik  omtrent  de  groote  krijgsbedrijven  in 
Frankrijk,  maar  ook  in  onze  huizen  waren  wij  niet  altijd 
veilig.  Gelukte  het  Buonaparte  de  Bondgenoten  terug  te  wer- 
pen over  den  Rhijn,  zo  kon  er  een  sterke  magt  op  ons  afge- 
zonden worden,  en  dan  vond  deselve  meest  alle  sterke  plaatsen 
door  Franschen  en  onwaardige  Nederlanders  bezet.  Wij  waren 
dan  oproerigen  en  op  het  schavot  gebragt.  Nu  zelfs,  als  wij 
tijdingen  van  overwinningen  bekwamen,  hadden  wij  den  vijand 
menigmaal  op  den  hals.  Zo  hield  Lord  Clancarty  een  oorlog- 
schip bij  de  hand,  om  te  dienen,  indien  de  Prins  het  hier 
niet  houden  kon.  In  de  eerste  dagen,  terwijl  de  Prins  te 
Amsterdam  was,  kwam  Lord  Clancarty  aan  mijn  bed  en  las 


42 

mij  eene  depêche  voor,  houdende^  dat  de  engelscbe  Gardes 
ingescheept  waren.  Hij  verzegt  mij  dienvolgens  om  kwartieren 
voor  dezelven  te  bestellen.  Ik  deed  het,  eu  de  zaak  maakte 
een  groot  geracht.  Naderhand  bekende  hij  mij,  dat  dit  slegts 
een  krijgslist  van  den  engelschen  Generaal  was  geweest,  om 
de  Franschen,  die  in  optogt  van  Gorcnm  waren,  zand  in  de 
oogen  te  strooien,  hetwelk  ook  gelakte.  Een  andermaal  be- 
rigtte  mij  de  Graaf  van  Stirnm,  dat  de  Pruissen,  van  de 
Fransehen  tot  ons  overgelopen,  dreigden  den  Prins  te  vatten 
en  voor  eenen  prijs  over  te  leveren.  Later  kreeg  ik  eenen 
conrier  van  Bremen,  met  de  tijding,  dat  Davonst  uit  Hamburg 
gebroken  en  in  vollen  marsch  op  Holland  was.  De  Hertog 
van  Cambridge  verzamelde  aanstonds  de  geheele  landweer  van 
Hannover,  en  Davonst  bleef  thuis.  Vroeger  bedagt,  had  dit 
kunnen  gelukken. 

Onze  opstand  was  eigentlijk  eerst  voltooid  door  de  verovering 
van  Parijs  op  het  laatst  van  Maart,  door  de  afzetting  van 
Buonaparte  en  door  zgnen  afstand  bij  het  verdrag  van  Fon- 
tainebleau,  in  het  begin  van  April.  Het  zegel  werd  er  op 
gedrukt  door  de  overeenkomst  met  den  Graaf  van  Artois, 
Luitenant-Generaal  van  het  Koninkrijk,  23  April,  waarbij  aan 
alle  fransche  garnisoenen  buiten  Frankrgk  bevel  werd  gegeven 
ter  ontruiming,  en  eindelijk  door  den  vrede  van  Parijs,  30  Mei 
1814. 

Buiten's  lands  bragt  ons  deze  opstand  tot  onze  oude  onaf- 
hankelijkheid en  nationaal  bestaan,  binnen's  lands  tot  de  Sou- 
vereiniteit  van  het  Huis  van  Oranje  met  de  Grondwet.  Deze 
gevolgen  van  denzelven  zullen  wij  onder  andere  hoofden  ver- 
handelen. 

Hier  blijft  slegts  aan  te  merken,  dat  ik  deze  grootste  daad 
van  mijn  leven  verrigt  heb  met  een  opgeruimd  vertrouwen  op 
den  Goddelijken  bijstand.  Ik  was  lang  gewend  mijn  hart 
steeds  in  voor-  en  tegenspoed  tot  God  te  verheffen,  en  mijne 
diepste    ontwerpen   eigentl^k   met  Hem  alleen   aan  te  leggen. 


43 

Veel  is  er  in  die  dagen  tot  Hem  door  mij  gebeden.  Zijne 
ondersteuning  heb  ik  levendig  gevoeld.  Op  eenen  avond  trad 
ik  mijn  slaapkamer  in^  onzeker  of  de  voorzigtigbeid  niet  eischte^ 
dat  ik  een  boel  papieren  verbrandde.  Ëene  plotselinge  gerust- 
heid, die  tot  in  het  binnenste  van  myn  hart  doordrong^  hield 
mijne  handen  terug,  en  ik  sliep  schielijk  in,  alsof  er  geen 
gevaar  voor  de  deur  was. 


2^      HET    MINISTERY  VAN    BUITEN- 
LANDSCHE  ZAKEN. 

Ik  had  eenige  dagen  het  bed  gebonden  met  podagra  en  lag 
nog  pijnlijk  op  een  kanapee,  toen  de  Heer  van  der  Dnijn  mij 
kwam  aankondigen,  dat  de  Prins  mij  het  portefeuille  van  Buiten- 
landsche  Zaken  gegeven  had,  zo  evenwel,  dat  ik  er  niets  tegen 
had.  Ik  nam  het  aan  met  een  lachje,  en  zeide,  dat  iemand  met 
mijn  lichaamsgestel  daar  niet  op  den  duur  voor  berekend  was. 

Toen  ik  het  hardst  ziek  was,  kwam  de  Heer  Delprat 
eens  bij  mij.  Ik  zeide  hem,  dat  ik  af  was,  en  dat  de  natuur 
volstrekt  rust  vereischte.  Hij  heeft  mij  naderband  meermalen 
betuigd,  dat  hg  niet  begrijpen  kon,  hoe  een  man,  die  zoveel 
energie  betoond  had,  zo  flaauw  kon  geworden  zijn.  Het  een 
was  juist  de  oorzaak  van  het  ander. 

Al  ziek  en  bedlegerig  had  ik  mij  met  alles  bemoeid,  alzo 
de  Prins  eerst  op  den  6den  December  de  Regering  had  willen 
aanvaarden,  niettegenstaande  hij  op  den  2en  in  persoon  te 
Amsterdam  als  Souverein  was  uitgeroepen  geworden. 

Ueze  uitroeping  geschiedde  in  een  groote  geestdrift  en  alles 
ademde  Nederland  en  Oranje;  dog  het  volk  wist  eigenlijk  niet, 
of  het  de  Prins  of  de  Erfprins  was.  Onder  fatsoenlyke  lieden, 
op  het  Stadhuis  vergaderd,  terwijl  de  Prins  naderde,  werd  zelfs 
de    vraag   gehoord,   wien   hebben    wg  nu,  Willem  den  Zesden 


44 

of  den  Zevenden?  Op  deze  omstandigheid  zag,  geloof  ik, 
hetgeen  van  den  Erfprins  gemeld  wordt  in  de  Publicatie. 

Naar  mijn  oordeel  heeft  de  Heer  Kemper  zig  op  dien  tijd 
allerverdienstelijkst  gemaakt  bij  het  Vaderland,  door  de  stellige 
verzekering  van  eene  Constitutie  aan  de  Natie  bij  monde  van 
den  Prins  gegeven,  en  waarvan  ik  de  bewoordingen  aan  hem 
toeschrijf. 

Na  zijn  terugkomst  uit  Amsterdam  bleef  de  Prins  eenigen 
tijd  zeer  twgfelachtig  en  onbeslist  io  al  zijn  doen.  Hij  klaagde 
telkens  tegen  den  Heer  van  der  Duijn,  dat  er  zo  weinig  gedaan 
was,  en  scheen  ontevreden  over  zig  zelven.  Zgne  eerste  Beslui- 
ten liet  hij  tekenen  door  den  Heer  van  der  Duijn,  en  vond 
den  naam  van  Falck  te  gemeen.  Hg  had  het  oog  op  den  Heer 
J.  Fagel  voor  Secretaris  van  Staat,  dog  deze  vertoefde  in 
Engeland,  en  was  bij  zijne  terugkomst  niet  greetig  naar  een  zo 
moeilgken  post.  De  Heer  van  der  Dugn  pleitte  met  mij  voor 
Falck,  en  deze  werd  eerst  bg  voorraad  en  naderhand  voor  goed 
aangesteld.  Ik  had  veel  met  Falck  op,  uit  hoofde  van  zgn 
gedrag  in  den  Opstand,  ik  had  zijne  vlugheid  ondervonden  als 
Secretaris  van  het  Algemeen  Bestuur,  en  ik  oordeelde,  dat  de 
Prins  geen  beter  kiezen  kon.  Evenwel  toen  hg  van  Amsterdam 
was  gekomen  om  zijn  post  bij  het  Algemeen  Bestuur  te  aan- 
vaarden, en  ik  hem  om  den  hals  vloog,  was  ik  getroffen 
geweest  over  zijn  gebrek  aan  hartelijkheid.  Naderhand  heb  ik 
klaar  gezien,  dat  bij  hem  het  hoofd  de  groote  en  schier  eenige 
rol  speelt.  Hij  schgnt  zelfs  met  opzet  het  hart  te  onderdrukken 
en  zocht  overal  aanleiding  tot  spot.  Van  zijn  denkwijze  omtrent 
Godsdienst  had  ik  niet  den  minsten  argwaan,  en  was  verwon- 
derd toen  ik  hem  vrijgeest  hoorde  noemen.  De  Prins,  die  talenten 
hoog  schatte,  en  knap  bediend  wilde  zgn.  kreeg  allengs  zin  in 
Falck,  en  zijn  aanvankelijk  wantrouwen  verdween.  Als  de  Prins 
twijfelde  of  hij  iets  tekenen  zou,  nam  Falck  in  het  begin  wel 
het  oogenblik  waar,  dat  ik  bij  hem  zat,  om  het  hem  voor  te 
leggen.  De  Heer  van  der  Duijn  zeide  mij  naderhand :  de  tegen- 


45 

zin  voor  Falck  is  geheel  yerdweeoen.  Naarmate  de  invloed  van 
Falck  toegenomen  is,  en  ik  dit  meer  uit  de  openbare  meening 
dan  uit  eigen  waarnemingen  bemerkte,  heb  ik  mij  wel  gevraagd, 
of  ik  wel  gedaan  heb,  hem  zo  sterk  voor  te  staan.  Dit  weet  ik, 
dat  ik  het  uit  bloote  overtuiging  van  het  algemeen  nat  gedaan 
heb,  en  even  zeker  ben  ik,  dat  het  vertrouwen  van  den  Prins 
minder  was,  dan  men  dagt,  en  dat  Falck  lang  niet  op  alles 
werd  geraadpleegd,  noch  zelfs  van  alles  onderrigt.  Op  dien  tijd 
vooral,  toen  de  Prins  nog  zoo  weinig  vast  stond,  en  mijne 
ziekelijkheid  eer  verergerde,  kon  ik  Hem  geen  betere  manus 
minisira  geven,  om  de  zaken  aan  den  gang  te  houden.  Zijn 
titel  was  eerst  Algemeen  Secretaris,  hij  werd  later  Secretaris 
van  Staat  en  is  nog  niet  Minister.  Aan  hem  heb  ik  duidelijk 
waargenomen,  dat  het  vertrouwen  van  Willem  t  zekere  palen 
heeft,  bg  tgden  meerder  of  minder  kan  zijn,  dog  op  den  duur 
nooit  volkomen  is.  In  den  begin  kon  ik  daaromtrent  aan  mij- 
zelven  geen  waarnemingen  doen,  omdat  het  vertrouwen  in  mij 
onbepaald  scheen;  dog  het  duurde  niet  lang  of  de  Prins  sprak 
mij  van  iets,  dat  ik  niet  thuis  kon  brengen,  waarop  hij  zeide: 
ik  heb  verzuimd  U  daarmede  bekend  te  maken,  ik  doe  de 
zaken  af  en  denk  er  dan  niet  meer  om.  Wat  later  bleek  mij 
dat  hij  rapporten  van  buiten  's  lands  ontving,  daar  hij  mij 
niets  van  mededeelde.  Bij  die  gelegenheid  herinnerde  ik  mij, 
dat  Hg  alreeds  in  de  eerste  dagen  tot  mij  gezegd  had:  ik 
neem  Lord  Glancarty  mede  naar  Amsterdam,  ten  einde  hem 
onder  het  oog  te  houden.  Met  dit  al  schrijf  ik  zijn  vroegere 
besluiteloosheid  en  aanhoudend  wantrouwen  gedeeltelijk  toe  aan 
zgn  zenuwgestel. 

Op  de  verschgning  van  den  Prins  was  de  Heer  van  Manen 
openlijk  toegevallen,  en  voortaan  werd  er  geen  regt  meer 
gedaan  op  naam  van  Napoleon.  De  regterlijkemagt  bleef  geheel 
in  werking. 

Tot  Commissaris  Generaal  van  de  Marine  werd  de  Heer  van 
der  Hoop  aangesteld.  Op  de  vraag  van  den  Prins  droeg  ik  hem 


46 

joDgere  lieden  voor,  dog  Hij  zeide,  dat  hij  namen  nodig  had, 
zooals  Steengracht,  van  der  Hoop,  enz. 

Hiermede  was  er  van  een  Kabinetsraad  saamgesteld,  namelijk 
de  Heeren  van  Manen  (Jastitie),  Bentinek  (Oorlog),  Canneman 
(Financien),  van  Stralen  (Binnenlandsche  Zaken),  van  der  Hoop 
(Marine),  en  Falck,  die  de  pen  voerde.  Het  daarde  eenige 
weken  voordat  ik  dien  kon  bijwonen,  en  alzo  de  Heer  van  der 
Dnijn  de  Bnitenlandscho  Zaken  voor  mij  waarnam,  zat  hg  ook 
voor  mij  in  den  Baad. 

In  deze  Raad  waren  Geldmiddelen  en  Oorlog  al  wederom  het 
eerst  aan  de  beurt.  De  Heer  Canneman  stelde  eene  wet  voor 
eene  Landmilitie  op,  die  vier  maal  zooveel  volk  eisehte  als 
eene  Fransche  Conscriptie.  Dezelve  werd  verzagt,  en  viel 
nogthans  scherp  genoeg  nit.  Teffens  klaagde  de  Ëngelsche 
Ambassadeur  (Lord  Clancarty)  bij  mij,  dat  de  Admiraal  Young 
zoo  veel  jonge  lieden  in  de  vrije  deelen  van  Zeeland  genegen 
vond  tot  den  dienst,  maar  dat  er  geen  werving  bestond.  Ook 
kwam  later  de  Graaf  Otto  van  Stirum  van  eene  zending  aan 
den  Kroonprins  van  Zweden  thuis,  en  betuigde  mij  zijn  leed- 
wezen, dat  de  rekruten  voor  het  Oranje-legioen  niet  meer  te 
zien  waren,  terwijl  hg  ze  al  vrij  gevorderd  gelaten  had.  Nog 
later  zeide  mij  de  Pruissische  Gezant  van  Brockhausen,  dat 
onze  Landmilitie  goed  en  onze  Armee  slegt  zoude  zgn,  omdat 
de  eerste  geen  landzaten  overliet  voor  de  laatste.  Ik  begreep 
van  den  begin  af,  dat  ik  mij  niet  met  zaken  van  oorlog  bemoeien 
moest,  alzo  de  Vorsten  heden  zelve  Generaals  en  Ministers  van 
dat  departement  willen  zijn.  Ik  leidde  egter  een  goed  woord  in 
voor  de  officieren  door  het  Algemeen  Bestuur  bij  de  Land-  en 
zeemagt  aangesteld,  meestal  uit  hoofde  van  hun  vrgwillig  aanbod 
met  verhoogde  rangen.  Dog  de  Prins  agtte  daar  weinig  op,  en 
stelde  ze  op  nieuw  aan  naar  goedvinden.  Ik  vond  er  toen  dit 
op,  als  dezulken  bij  mij  klaagden,  dat  zij  door  ons  in  den 
Opstand  in  massa  waren  aangesteld,  en  dat  zij  het  nu  in  een 
geregeld   leger   werden,    waarbij    zg  de  keus  hadden  om  al  of 


47 

niet  aan  te  nemen.  De  Prins  zeide  mij  eens:  zij  moeten  wel. 
Ik  droeg  hem  voor,  om  de  onde  getrouwen  tot  een  legioen  te 
Tereenigen,  dog  Hij  antwoordde,  dat  dit  te  kostbaar  zonde  uit- 
vallen. Nadat  er  een  maand  twee  drie  verlopen  waren,  klaagde 
Lord  Clancarty,  dat  wij  met  geen  i^'ewapende  magt  voor  den 
dag  kwamen.  De  Prins  klaagde  by  mij,  dat  Lord  Glancarty 
hem  zoo  hard  aangesproken  had.  Toen  werd  er  een  berigt  van 
hetgeen  gedaan  was  opgesteld  en  eene  Conferentie  aangelegd 
tosschen  Lord  GlaDcarty,  Bentinck  en  mg.  Het  berigt  is  onder 
mijne  papieren.  In  de  Conferentie  had  ik  het  gelnk  Lord 
Clancarty  te  vrede  te  stellen,  en  bij  die  gelegenheid  zeide  hij: 
ycu  are  nat  a  noisy  people.  In  de  daad  stonden  wij  met  vyf  en 
twintig  duizend  man  wel  gewapend  op  te  treden,  toen  de  oorlog 
in  Parys  een  einde  nam.  Ik  had  altgd  gewenscht,  dat  wij  vroe- 
ger met  onze  vgf  en  twintig  duizend  man  aangekomen  waren. 
Ook  wilde  ik  een  aanbod  van  de  Zwitsers  aannemen  om  ons 
aanstonds  twee  duizend  man  te  leveren,  mits  zij  den  kortsteu 
weg  naar  het  Oostenrgksche  leger  in  Frankrijk  zonden  inslaan 
en  tot  den  vrede  onder  den  Prins  van  Schwarzenberg  dienen* 
dog  de  Prins  had  er  geen  zin  in.  Buiten  de  Militie  en  werving 
voor  de  Linie  hadden  wy  een  algemeenen  Landstorm,  schier 
geheel  met  pieken  gewapend,  en  die  rondom  de  vestingen  opge- 
roepen werd  om  dezelve  te  blokeeren.  Bij  een  stonten  uitval 
was  tlit  volk  zelden  bestand. 

Voor  de  Geldmiddelen  werd  hoofdzakelijk  gezorgd  door 
instandhouding  van  de  directe  belastingen,  afschaffing  der 
droits  réunisy  en  wederiuvoering  der  indirecte  belastingen  van 
Gogel.  De  Heer  Canneman  heeft  mij  nog  onlangs  gezegd,  dat 
het  hem  veiligst  voorgekomen  was,  diezelfder  ordonnantien 
wederom  in  werking  te  brengen,  welke  vóór  de  overheerscbing 
bestonden,  en  daar  men  toen  aan  gewend  geraakt  was.  Inmid- 
dels was  men  het  Gemaal  ontwend  en  dit  middel  baarde  veel 
misnoegen  in  de  Land-Provintien,  waar  het  den  landman  te 
veel   tyd    doet   verliezen.   Ja   zelfs   in    Amsterdam    morde  het 


48 

gemeen  daartegen.  Ik  sprak  er  den  Prins  over  aan^  dog  hg 
oordeelde  niet  te  moeten  agterait  gaan.  De  Regering  van  Amster- 
dam vond  er  egter  eene  verzachting  op,  en  in  de  Land -Pro  vintien 
getroostte  men  zig  de  geringe  opbrengst.  De  droits  réunis  werden 
overal  door  de  Bondgenooten  afgeschaft,  als  de  hatelijkste 
belasting,  en  om  de  volksgunst  te  winnen^  zodat  men  hier  niet 
minder  kon  doen.  De  indirecte  belastingen,  in  de  plaats  gesteld, 
werden  met  regt  voorgedragen  als  oorlogslasten,  noodzakelijk 
tot  onze  redding.  Eene  vrijwillige  geldligting  tegen  een  half 
p.c.  'smaands  bragt  weinig  op,  de  vrijwillige  giften  eenige 
millioenen.  De  Prins  had  tweemaal  honderd  duizend  pond  ster- 
ling van  Engeland  bekomen  om  het  haishoaden  te  beginnen, 
dog  van  welke  ik  geen  gewag  bij  het  Parlement  heb  zien  maken 
en  daar  men  ook  hier  weinig  van  geweten  heeft.  Ik  vond  bij 
Lord  Clancarty  veel  genegenheid  om  ons  geld  in  Engeland  te 
bezorgen,  en  hij  scheen  zelfs  te  begeeren,  dat  wij  om  eene 
leening  verzoeken  zouden.  De  Prins  was  er  des  te  meer  tegen. 
Ik  zag  er  geen  kans  toe  uit  hoofde  van  den  lagen  wissel ;  wij 
zouden  voor  het  pond  sterling  geen  tien  guldens  gemaakt  heb- 
ben, en  hadden  het  nu,  bijvoorbeeld,  met  geen  twaalf  kunnen 
koopen.  Het  vooruitzigt  van  zulk  een  verlies  schrikte  al  te  veel 
af.  Ik  kreeg  voorslagen  uit  Engeland  tot  leeningen  op  onze 
koloniën,  hetwelk  mg  verdagt  voorkwam.  Inmiddels  waarschuwde 
ik  den  Prins  van  tijd  tot  tijd,  dat  indien  hij  geld  van  Engeland 
noodig  had,  het  ogenblik  gunstig  was  om  het  te  krijgen.  De 
vrede  kwam  spoediger  dan  wg  hopen  konden^  en  daarmede  was 
de  zwarigheid  over. 

In  beide  deze  vakken  van  Oorlog  en  Financien  waren  er 
nogal  ampten  te  begeven.  Voor  de  armee  kwamen  er  vele 
oflScieren  op  van  den  ouden  en  nieuwen  tijd,  en  er  werden  twee 
partijen  geboren,  die  hoe  langer  hoe  meer  tegen  elkander  opston- 
den. Exercitie,  administratie^  toon  en  houding  verschillen 
hemelsbreedte.  De  Prins  had  grooter  gedagte  van  de  nieuwe, 
in    de    wandeling   fransche    party.    De    Heer  van  Brockhauseu 


4d 

keurde  het  niet  goed,  en  oordeelde,  dat  het  veiliger  ware  meer 
op  getrouwheid;  dan  op  bekwaamheid  te  zien.  De  Prins  sehijnt 
geen  vreze  voor  ontrouwe  te  koesteren.  In  de  Financien  waren 
de  meeste  posten  bij  de  Eonvooijen  en  Licentien  te  begeven, 
en  de  Heer  Ganneman  werd  beschuldigd  van  niet  dan  gewezen 
patriotten  te  plaatsen.  De  Prins  deed  lijsten  opmaken  van  in 
1795  afgezette  amptenaren,  en  er  werden  Besluiten  genomen 
dat  en  hoe  deze  zouden  invallen  bij  openingen,  niet  alleen  in 
's  Lands  ampten,  maar  ook  in  Steden  en  dorpen.  De  uitvoeriug 
is  egter  moeielijk  geweest,  en  ik  heb  vele  klagten  zien  inkomen 
en  nieuwe  Besluiten  nemen  om  aan  de  oude  kragt  by  te  zetten. 
Daar  was  onder  de  amptenaren  der  Revolutie,  vooral  in  de 
Bureaux,  een  esprU  de  eorps,  een  partggeest,  strekkende  om  al 
wat  niet  van  hunne  kleur  was  uit  te  sluiten.  Ik  hoor  daar  nog 
dagelijs  klagten  over.  Mijn  eerste  plicht  was,  naar  mijn  oordeel, 
om  diegenen  te  helpen  bevorderen,  die  vrijwillig  opgekomen 
waren  in  den  Opstand,  en  ik  heb  ze  geholpen  zonder  ooit  te 
vragen,  of  zg  voordezen  Prinslieden  of  Patriotten  geweest  waren. 
Daarna  heb  ik  gezorgd  voor  de  afgezette  Prinslieden,  voor  de 
Uitgewekenen  om  wille  van  het  Huis  van  Oranje  en  de  goede 
zaak.  Maar  de  tegenpartij  is  talrijk,  zit  er  meestal  vast  in,  weet 
den  loop  van  zaken  te  wel,  en  is  balstarrig.  De  Prins  had 
veel  op  met  de  bekwaamheid  van  die  lieden,  en  degene,  die 
negentien  jaren  stil  gezeten  hadden,  werden  als  onbekwaam 
veragt.  Iemand,  die  in  1795  uit  een  postje  gegaan  was,  ver- 
haalt, dat  de  Prins  hem  gezegd  heeft,  dat  hij  beter  gedaan  had, 
niet  daar  uit  te  gaan.  Nogthans  moest  men  toen  haat  aan  het 
Stadhouderschap  zweeren.  Heden  hoor  ik  menigmaal  aan  sollici- 
tanten zeggen:  wij  weten  wel,  dat  men  niet  verre  komt  met 
bewijzen  van  vroegere  getrouwheid  over  te  leggen.  Een  Hol- 
lander in  Engeland  kreeg  in  de  eersten  maanden  van  den 
Opstand  deze  tgding  uit  Holland :  het  gaat  hier  vrij  wel,  maar 
de  Prins  is  Patriotsch  geworden.  Indien  wij  niet  allen  ouder 
wierden,  en  geduurig  plaats  maakten  voor  een  volgend  geslagt, 


50 

zo  geloof  ik,  dat  de  ontevredenheid  vele  vijanden  aan  het  Hnis 
van  Oranje  zon  verwekken;  maar  nn  zal  deze  reden  van  onge- 
noegen nitsterven,  en  het  gehengen  daarvan  zal  alleen  overgaan 
tot  volgende  geslagten. 

Meer  zoude  ik  van  het  bestuur  van  zaken  in  den  beginne 
kunnen  zeggen,  indien  ik  niet  genoegzaam  de  geheele  maand 
van  December  ziek  ware  geweest.  De  Prins  kwam  dikwijls  bg 
mij;  met  papieren  in  den  zak.  Eens  op  weg  naar  mijn  hnis 
zijnde,  ontmoette  hij  mijn  neef  van  Hogendorp,  en  zeide  hem, 
dat  hij  naar  mg  toeging.  Hij  bragt  mij  zijn  beide  zonen,  naar 
mate  zij  aankwamen.  Het  is  meestal  uit  deze  bezoeken,  dat  ik 
een  oordeel  op  kon  maken.  Toen  ik  beter  werd  bezwoer  Ben- 
tinck  mij  om  tog  in  den  Kabinetsraad  te  komen.  Er  werd  een 
ogenblik  in  bedenking  genomen,  om  den  Raad  in  mijn  huis 
te  houden;  dog  een  briefje  van  Falck  onderrigtte  mij,  dat  de 
Prins  het  om  de  gevolgen  naliet;  of  Falck  hieronder  gewerkt 
heeft,  komt  mij  thans  voor  eene  vraag  te  zijn ;  maar  toen  agtte 
ik  hem  volkomen  opregt  en  mg  toegenegen.  Bentinck  drong  na 
nog  meer  bij  mij  aan,  klagende  dat  van  der  Duijn  zig  niet  liet 
horen,  en  dat  alle  de  andere  Patriotten  waren.  Zo  kwam  de 
oude  Partijgeest  wederom  voor  den  dag,  en  zo  is  hij  nog  aan- 
wezig, ofschoon  wij  altijd  opgaven,  dat  hij  voor  eeuwig  vergeten 
was.  Dat  hij  niet  kon  ophouden  te  bestaan,  ligt  in  het  men- 
schelgk  hart ;  dat  hg  zooveel  van  zgn  kragten  verloren  heeft,  is 
te  verwonderen  en  doet  eer  aan  onze  natie. 

Ik  bemoeide  mij  zoveel  ik  kon  met  mijn  buitenlandsch 
ministery,  en  dicteerde  de  brieven,  zoals  ik  maar  eenigzins 
weder  tot  kragten  gekomen  was.  Lord  Castlereagh  kwam  over 
om  zig  naar  het  Hoofdquartier  in  Frankrijk  te  begeven,  waar- 
door de  geheele  politiek  van  Europa  zig  op  een 'enkel  punt 
vestigde.  Wij  hadden  er  den  Heer  van  Spaen  van  Voorstonde, 
die  egter  niet  in  de  geheime  samenkomsten  toegelaten  werd. 
Daar  zaten  slegts  de  Ministers  van  de  vier  groote  Mogend- 
heeden,  Oostenrijk,  Engeland  Rusland  en  Pruisen,  aan  de  eene. 


&1 

Frankrijk  aan  de  andere  zijde.  Maar  de  Pmissisehe  gezant 
Baron  van  Hambold,  was  teffens  geaccrediteerd  voor  onzen  Prins 
als  Vorst  van  Naassan^  welke  uitvinding  van  den  Baron  van 
Gagern  hier  zeer  te  pas  kwam^  alzo  Z.  H.  zeer  belangrgke 
brieven  van  den  Heer  van  Hnmbold  over  de  handelingen  met 
Frankrgk  ontving.  In  andere  omstandigheden  zoude  ons  eerste 
oogmerk  geweest  zijn  om  algemeen  erkend  te  worden;  dog  dit 
oogmerk  was  geheel  bereikt  door  onzen  Opstand  in  zulke 
omstandigheden.  Wij  hadden  den  wensch  van  de  Mogendheden 
vervuld,  wij  hadden  den  Prins  uitgeroepen,  Engeland  had  hem 
aanstonds  eenen  ambassadeur  herwaarts  medegegeven,  en  zgne 
Gezanten  werden  nu  overal  wel  onthaald,  zonder  eenige  vooraf- 
gaande handeling.  Daar  onze  Gezanten  niet  verschenen,  namen 
de  brieven  van  den  Prins  de  plaats  in,  en  alle  de  antwoorden 
waren  even  hartelgk.  Ons  tweede  oogmerk,  namelijk  om  ons 
vorig  grondgebied  weder  te  krijgen,  ontmoette  evenmin  zwarig- 
heid in  zover  het  recht  betrof,  dat  door  alle  de  Mogendheden 
erkend  werd;  en  toen  bij  de  overeenkomst  van  23  April  alle 
de  iransche  garnisoenen  ingetrokken  werden,  viel  Maastricht  in 
onze  banden  even  als  Naarden  en  de  Helder.  Omtrent  de  kolo- 
niën zelve  gaf  Lord  Gastlereagh  alle  verzekering  aan  den  Prins. 
Ik  had  deze  snaar  niet  met  hem  geroerd;  omdat  ik  al  vroeger 
en  in  de  eerste  dagen  daarover  geschreven  had  aan  den  ambas- 
sadeur Fagel  en  tot  antwoord  gekregen,  dat  wij  onze  koloniën 
nog  niet  konden  bewaren,  dog  dat  wij  zo  verre  zijnde,  dezelve 
met  vrugt  zouden  kunnen  wedereischen.  Van  dat  ogenblik  agtte 
ik  het  beter,  om  zo  lang  geheel  daarvan  te  zwijgen.  Maar  het 
schijnt,  dat  Lord  Gastlereagh  deze  verzekering  ongevraagd  gege- 
ven heeft.  Althans  hg  had  twee  uren  bij  mij  gezeten,  om  over 
alle  onze  zaken  te  handelen,  en  was  opgestaan  met  de  woorden : 
„nu  zijn  wij,  geloof  ik,  den  kring  rondgelopen,  en  ik  moet  mij 
DOg  kleeden  voor  bet  middagmaal  bij  den  Prins.''  Ik  kwam 
aan  het  Hof  vóór  hem  en  Z.  H.  zeide  mij:  „het  is  mij  lief, 
dat    hij    zo  lang  bij  U  gebleveu  is,  hoe  langer  hoe  beter."  Na 


52 

den  eten  verhaalde  Z.  H.  mij  de  verzekering  omtrent  de  Kolo- 
niën, er  bij  voegende,  dat  Engeland  denkelijk  voor  de  Kaap 
geld  bieden  zon.  Een  derde  oogmerk  was  een  goed  einde  aan 
den  oorlog  te  belpen  maken,  waarbij  het  ons  sprekend  belang 
waS;  dat  Baonaparte  viel  en  de  Bourbons  banne  oude  plaats 
hernamen.  Ik  vond  den  Prins  zeer  genegen  om  zijne  herstelling 
aan  Lodewijk  XVIII  te  melden  als  aan  den  Koning  van  Frank- 
rijk. Ik  onthaalde  zeer  wel  eenen  Heer  de  Serres,  die  van  wege 
Lodewijk  hier  gekomen  en  mij  door  Robert  Fagel  voorgesteld 
was.  Toen  de  Graaf  d'Artois  naar  het  groote  hoofdquartier 
reisde,  en  ik  weder  door  het  podagra  thuis  gehouden  werd, 
zond  ik  hem  den  Heer  van  Zuylen  van  Nijevelt,  Secretaris  van 
mgn  Departement,  om  hem  welkom  te  heeten.  Hg  wilde  aan- 
stonds bij  mg  geleid  zijn.  Hij  kwam  des  avonds,  de  Heer  van 
Zuylen  ging  met  twee  kaarsen  vooruit  de  trap  op;  ik  had  er  nog 
vier  opgestoken  in  mijne  kamer,  en  deze  geringe  vertoning  maakte 
eenen  aangenamen  indruk  op  den  vermoedelijken  erfgenaam 
der  fransche  kroon,  zodat  hij  mij  nog  's  anderen  daags  voor  het 
goed  onthaal  liet  bedanken.  Diep  waren  die  Prinsen  gevallen, 
en  niemand  dagt  nog,  dat  zij  zo  nabg  weder  aan  den  troon 
waren.  De  Graaf  d'Artois  bleef  een  half  uur  bg  mij  met  den 
Graaf  d'Escars  en  den  Heer  de  Serres.  Deze  hoorde  mg  met 
genoegen  uitweiden  over  de  vereeniging  van  alle  de  partijen  en 
de  vergetelheid  van  oude  twisten.  Hg  vroeg  „et  vous  vous  en 
trouvez  bien?"  De  Graaf  d'Ëscars  leide  mij  uit,  dat  de  meeste 
(Fransche)  uitgewekenen  thuis  gekomen  en  zig  met  de  bezitters 
hunner  goederen  verstaan  hadden,  dat  weinigen  buiten  's  lands 
gebleven  waren  en  met  eenige  millioenen  konden  schadeloos 
gesteld  worden,  dat  men  de  constitutie  genoegzaam  bewaren  en 
alle  amptenaren  behouden  kon.  Op  dezen  voet  waren  ook  de 
manifesten  ingerigt.  De  graaf  d'Artois  sprak  met  veragting  van 
het  zedelijk  karakter  van  Talleyrand,  en  verklaarde  dat  een  man, 
die  zig  als  bisschop  zo  gedragen  had,  daardoor  alleen  alle 
agting  en   vertrouwen   voor  het  vervolg  verbeurd  had.  Henen- 


53 

gaande  stond  hij  voor  mij  en  zeide:  „je  me  flatte  que  nous 
serons  toajoars  bons  amis."  Ik  antwoordde:  ;,et  bons  voisins. 
Monseigneur.*'  Waarop  hij  hernam:  „et  bons  voisins."  Als  een 
biyk  van  zgne  deftigheid  en  goede  houding  kan  ik  de  woorden 
van  den  Heer  Perpoucher  aanhalen:  „de  engelsche  prinsen, 
zeide  hij,  schudden  u  de  hand,  dat  er  de  elboog  zeer  van  doet, 
maar  deze  geefl  de  hand  op  eene  vriendelijke  wijze,  waarin 
teffens  doorstraalt,  dat  hij  u  eer  aandoet.*'  Niet  lang  na  hem 
kwam  de  Douairiëre  Katharina  van  Oldenburg,  zuster  van  Keizer 
Alexander,  hier  door.  Aan  tafel  bg  de  Prinses  Moeder  ijverde 
Lady  Mary  van  Reede  luide  voor  de  Bourbons,  en  ik  moedigde 
haar  zo  veel  aan  als  mijne  betrekking  toeliet.  Des  anderen  daags 
hoorde  de  Prins  het  mij  met  genoegen  verhalen. 

Mijne  uitdrukking  van  „bons  voisins"  zag  op  een  ander  oog- 
merk, dat  wg  nog  hadden,  op  de  vereeniging  van  alle  de  Neder- 
landen, waardoor  wij  buren  van  Frankrijk  stonden  te  worden. 
Bij  zgn  tweede  bezoek  had  de  Prins  mij  reeds  medegedeeld, 
dat  de  Oostenrijksche  gezant  te  Londen,  Baron  van  Wessenberg, 
hem  de  gereedheid  van  zijn  hof  betuigd  had,  om  van  zijne 
Nederlanden  af  te  zien,  en  dezelve  onder  het  Huis  van  Oranje 
te  brengen.  Vervolgens  onderhield  hij  mij  meermalen  over  de 
middelen,  die  men  nu  reeds  kon  aanwenden  om  de  Belgen  te 
winnen.  Ik  zeide  hem,  dat  men  naar  mijn  oordeel,  de  Geeste- 
lijkheid diende  gerust  te  stellen  en  de  genegenheid  van  de 
groote  heeren  te  winnen.  Van  de  gezindheid  van  Engeland  op 
dit  stuk  zeide  Z.  H.  niets,  en  Lord  Clancarty  sprak  er  mij  ook 
niet  over.  Onverwagts  kwamen  er  twee  Gentenaren  in  den  Haag, 
de  Heeren  Bouwens  en  Huytten,  katoenfabriekanten,  zo  het  mg 
voorkwam.  Zij  spraken  van  een  Gommittee  van  opstand,  zij 
verlangden  eene  verklaring  van  de  hulp,  die  men  hun  bewijzen 
zou,  en  van  de  rechten,  die  men  hun  Land  in  zou  ruimen.  De 
Heer  Falck  schgnt  dit  het  eerst  aangeknoopt  te  hebben  en 
Z.  H.  scheen  mij  toe  te  verlangen,  dat  ik  er  op  gehoord  werd. 
Ik  schikte  alles  zo,   dat  de  Prins  er  slegts  in  voorkwam  als 

6 


54 

naburig   Vorst,  betrokken   in   den   oorlog  tegen  Frankrijk,  en 
belang  stellende  in   de  vrijheid  van  dat  Land,  met  één  woord 
als  Beschermer,  niet  als  Soaverein.    De  zendelingen  kregen  de 
begeerde  verklaring,  en  de   Heer  H.  van  Zaylen  van  Nyevelt 
werd  als  Commissaris  Politiek  naar  het  hoofdqaartier  van  den 
Generaal    Bnlow  gezonden,   om*  eenen  opstand  in  te  rigten  en 
uit  te  spreiden  in  overeenstemming  met  de  krijgsbedrijven.  In 
Brussel  was  een  Oraaf  A.  B.  G.   van  Bylandt,  die  er  sedert 
eenige  jaren  woonde,  bezig  om  de  gemoederen  voor  te  bereiden, 
waartoe  hij  zig  met  veel  ijver  had  aangeboden.  Deze  werd  ont- 
dekt en  gevangen  gezet,  hetwelk  de  zaak  rugtbaar  maakte.  De 
Ambassadeur   Fagel,  juist   uit   Londen    overgekomen   en  zeer 
gemeenzaam   met   Lord   Glancarty,  hoorde  dezen  klagen  over 
gebrek  aan  verstandhouding,  en  verkreeg  verlof  van  den  Prins, 
om   de    laatste   brieven   van   H.  van   Zuylen  aan  den  Lord  te 
wijzen.    Nu  was  alles   bekend,  en  nu  werd  ik  gewaar,  dat  de 
Ëngelschen  andere  inzigten  hadden.   De  Prins  schreef  mg,  dat 
hij  bij  mij  komen  zou  met  Lord  Glancarty  en  den  Ambassadeur 
Fagel.  Deze  verscheen  het  eerst  en  betuigde  mg  zijn  leedwezen, 
dat  er  zoo  vroeg  al  oneenigheid  ontstaan  was.  Ik  antwoordde, 
dat  ik  er  schgn  noch  schaduw  van  ontdekt  had,  en  dat  ik  met 
Lord  Glancarty  als  met  eenen  broeder  omging.  Nu  werd  ik  ver- 
wittigd, Lord  Glancarty  kwam  en  bragt  brieven  van  Lord  Aber- 
deen   mede,   die  als  Ambassadeur   den  Keizer  van  Oostenrgk 
volgde,  en  ontevreden  was  over  onze  gezanten.    De  Prins  van 
de  Nederlanden,  schreef  hij,  heeft  hier  al  die  onderhandelaars, 
die  geen  van  allen  weten,  wat  zg  willen.  In  den  grond  wilden 
de  Ëngelschen  alles  voor  ons  doon,  en  leiden  den  last  van  onze 
gezanten,   om  alles  met  de   hunnen  te  overleggen,  zo  uit,  dat 
zg   alleen   het   woord  ook   voor  ons  zouden  voeren.   De  Prins 
kwam  het  laatst  en  was  zeer  nederig,  latende  zelfs  den  armstoel 
naast  mij   aan   Lord  Glancarty,  die  er  beschaamd  over  scheen, 
en   dien   niet  aannam.   Lord  Glancarty  zeide,  dat  hij  altijd  ge- 
dagt  had,  dat  van  Zuglen  Gommissaris  voor  de  levensmiddelen 


55 

was.  Hg  drong  aan  en  verkreeg,  dat  hg  herroepen  zonde  wor- 
den. Wij  bedierven  alles,  zeide  hij,  bg  den  Keizer  van  Oosten- 
rgk,  die  de  Nederlanden  vrijwillig  moest  afstaan.  De  Prins  ging 
het  eerst  weg,  ik  bragt  hem  aan  de  trap,  en  daar  zeide  hg  tot 
mij:  er  zat  immers  niets  anders  op.  Lord  Glancarty  afscheid 
nemende,  zeide:  ik  hoop  dat  wg  voortaan  altgd  gezamenderband 
znllen  werkzaam  zijn.  Ik  was  geraakt  en  verborg  het  niet.  Des 
anderen  daags  kwam  Fagel  weder,  en  ik  verweet  hem  mot  drift, 
dat  hg  ons  aan  vernedering  bloot  gesteld  had,  alzo  wg  Zaïjien 
nit  eigen  beweging  hadden  kannen  terngroepen.  Fagel  werd 
boos  en  antwoordde,  dat  ik  die  taal  tegen  den  Prins  kon  voeren. 
Wij  werden  egter  schielgk  wederom  goede  vrienden,  omdat  hg 
zag,  dat  ik  alles  in  opregtbeid  meende;  ook  wees  hg  mg  kort 
daarna  een  eigenhandigen  brief  van  Lord  Bathnrst,  houdende, 
nw  vtiend  Hogendorp  is  a  warm  hearted  man^  die  in  deze  zaak 
wat  te  verre  gegaan  was,  dog  met  de  beste  inzigten.  De  Prins, 
op  de  eerste  conferentie,  zooals  ik  er  twee  in  de  week  bg  hem 
had,  was  zeer  ingetogen,  en  zijn  gezicht  was  geheel  vertrokken, 
als  ik  Lord  Glancarty  noemde.  Toen,  meen  ik,  heb  ik  voor  de 
eerste  reis  dat  gevoel  van  schrik  voor  hem  gehad,  dat  hg  op- 
zettelijk verwekt,  zooals  hij  mg  te  voren  wel  toevertrouwd  had, 
wanneer  hij  van  iets  af  wil  zijn,  een  gevoel  dat  in  het  vervolg 
nog  levendiger  bij  mij  is  geworden,  naarmate  hij  het  meer  ver- 
wekte, en  dat  ik  eindelijk  niet  langer  heb  kannen  noch  willen 
verdragen.  Mijne  bonding  (en  ik  alleen  had  houding  bewaard) 
maakte  geen  kwaden  indruk  op  Lord  Glancarty.  Hg  verzocht 
mg  ten  eten  bg  hem  met  Lady  Gastlereagh,  die  er  logeerde,  en 
allen  waren  zij  er  bij  uitnemendheid  beleefd.  Toen  Zuylen  terug 
kwam,  bragt  ik  hem  bij  Lord  Glancarty,  die  hem  vraagde,  of 
hij  nu  een  eind  aan  alle  briefwisseling  had  gemaakt,  doch  geen 
woord  over  die  zaak  met  mij  wisselde,  en  mij  uitmuntend  wel 
behandelde.  Toen  berigtte  ik  het  aan  den  Prins,  en  zeide  hem 
dat  Zuijlen  hem  alles  nader  uitleggen  zou.  Daarmede  was  Zuijlen 
bewaard   en    dit  heeft   hij   ook  bij   alle  gelegenheden   erkend. 


56 

Inmiddels  was  de  kans  voor  België  verloren  om  zig  zelf  vrij 
te  maken,  en  ook  wij  hebben,  helaas,  die  vrijheid  van  dat  land 
ten  dnnrste  mede  betaald.  Hoe  weinig  last  er  toe  was  onder 
dien  landaart,  is  mij  nog  nader  gebleken  nit  de  rekeningen  van 
de  Heeren  Boawens  en  Huytten,  die  zovele  dnizend  franken 
stelden  voor  eenen  opstand  door  hen  verwekt,  terwijl  wij  Ant- 
werpen aanvielen  en  er  bet  hoofd  stietten.  In  den  vertoonden 
brief  van  den  Heer  van  Zuijlen  was  onder  anderen  een  berigt 
van  dien  mislukten  aanval,  waardoor  Lord  Glanearty  nog  meer 
geraakt  kan  geworden  zijn.  Zaylen  was  geen  bewonderaar  van 
het  werk,  en  hetgeen  hij  mij  mondeling  van  den  Generaal 
Bulow  meldde,  schetste  ook  geen  groeten  man.  Wij  moesten 
aitseheiden  met  deze  Belgische  omwenteling  op  het  oogenblik, 
dat  de  Pruissen  op  Brussel  marcheerden  en  zij  zig  niet  genoeg 
konden  verwonderen  over  de  geestdrift  van  het  volk  voor  Prins 
Frederik  en  over  bet  algemeen  dragen  van  Oranje  in  alle  de 
steden  en  dorpen  waar  zij  doorkwamen.  De  hertog  van  Clarence 
plaatste  Prins  Frederik  voor  hem  in  de  schouwburg  te  Brussel, 
opdat  hij  de  toejuiching  van  het  parterre  ontvangen  zon.  Ik 
verhaalde  dit  aan  Lord  Glanearty  om  hem  te  polsen  en  bij 
antwoordde :  the  Duke  of  Clarence  has  sometimes  very  odd  manners. 
De  Graaf  van  Nesselrode,  of  een  ander  russisch  minister,  moet 
diezelfde  zaak  een  scandale  genoemd  hebben.  Kortom  België 
moest  zig  niet  vrij  maken,  maar  vrij  gemaakt  worden,  en  op 
ditzelfde  tijdstip  eischte  Rusland  voor  het  eerst  van  zijne  geheele 
schuld  ontlast  te  worden,  hetwelk  Lord  Castlereagh  toen  meldde, 
dat  hij  geweigerd  had.  Mij  bleef  nog  de  taak  over,  om  een 
pamphletje  goed  te  maken,  dat  Zuylen  had  uitgegeven  om  de 
Belgen  op  te  winden,  dat  de  Prins  aan  Lord  Glanearty  bad 
gewezen,  en  daar  deze  eerst  naderhand  over  klaagde  op  de 
berigten  van  zijnen  zendeling  in  België.  Ik  moest  dit  blaadje 
door  den  Heer  van  Voorstonde  aan  de  Oostenrijkscbe  Ministers 
doen  overhandigen  en  bij  hen  verloochenen.  Ik  deed  het  met 
zulk  eene  deftigheid,  dat  de  Prins  mij  schreef:  ik  heb  het  met 


57 

het  grootste  genoegen  gelezen,  en  dat  Lord  Glancarty  geheel 
tot  zwijgen  werd  gebragt.  De  depêche  viel  in  vijands  handen, 
en  kan  daar  zelfs  niet  dan  een  goeden  indrnk  gemaakt  hebben. 
De  Oostenrijksche  Ministers  hebben  er  nooit  naar  gevraagd,  en 
ik  werd  bevestigd  in  het  denkbeeld,  dat  zij  door  do  Engelschen 
als  een  Ballebak  waren  gebruikt.  Ik  had  toch  met  Lord  Cast- 
lereagh  over  de  geheele  zaak  gesproken,  in  gevolge  van  hetgeen 
ik  te  voren  aan  den  ambassadeur  Fagel  geschreven  had.  Lord 
Castlereagh  mogt  onze  pogingen  wel  lijden,  mits  de  Belgen  zig 
slegts  van  Frankrijk  losmaakten  en  zig  nog  niet  aan  den  Prins 
overgaven,  om  Oostenrijk  niet  te  beledigen.  Hij  was  tegen  het 
dragen  van  Oranje,  en  dit  had  ik  aan  den  Heer  van  Zaylen 
geschreven,  zooals  ik  hem  van  de  geheele  gezindheid  der  Engel- 
schen verwittigd  had.  Maar  alzo  de  Fruissen  met  Oranje  kokardes 
introkken,  kon  niemand  die  kleur  aan  de  Belgen  verbieden.  Ik 
had  deze  zaak  met  ijver  begonnen,  omdat  ik  het  mooi  vond, 
eerst  de  Noordelijke,  dan  de  Zuidelijke  Nederlanden  door  eenen 
opstand  te  bevrijden,  maar  bij  de  uitkomst  kreeg  ik  den  aan- 
vankelijken  afkeer  voor  het  ministerieel  bedrijf. 

Behalve  deze  onderscheiden  oogmerken,  die  uit  de  omstan- 
digheden geboren  waren,  dagt  ik  ook  om  een  vast  stelsel  van 
politiek,  dat  wij  dienden  aan  te  nemen  en  sprak  er  altemets 
met  den  Prins  over.  Ik  had  mijne  memorie  van  1812  door  den 
ambassadeur  Fagel  aan  Lord  Castlereagh  gezonden,  nadat  de 
Prins  ze  goedgekeurd  had,  hetwelk  nogthans  flauwelijk  geschied 
was,  en  alsof  hij  niet  veel  er  van  onthouden  had.  Lord  Castle- 
reagh daartegen,  die  ze  niet  bij  de  hand  had,  vraagde  mij  om 
nog  een  afschrift  er  van.  De  Prins  scheen  ongenegen  tot  het 
aannemen  van  een  vast  stelsel,  en  te  oordeelen  dat  de  omstan- 
digheden te  veranderlijk  zijn.  Hij  stelde  in  mijne  handen  eenige 
gedachten  van  den  Baron  von  Gagern,  om  te  dienen  van  advies. 
Ik  besloot  daaruit  ten  voordeele  van  vriendschap  met  Pruissen, 
en  de  Prins  had  het  denkelijk  juist  andersom  verwagt  Mijn 
grondslag  was  altijd:  Frankrijk  de  natuurlijke  vijand,  de  stoor- 


58 

der  van  het  evenwigt  van  Earupa,  en  dit  evcnwigl  ons  behoud. 
Ik  heb  dit  volgehoaden  tot  het  laatste  oogenblik  toe^  zo  als 
nader  blijken  zal. 

De  tydingen  ait  Frankrijk  waren  in  het  midden  van  den 
winter  zeer  yreedzaam,  en  het  scheen,  dat  Buonapartezig  schik- 
ken wilde,  als  hij  eensklaps  de  onderhandelingen  afbrak  op  de 
voordeelen;  die  hij  op  Blucher  behaald  had.  Ingevolge  van  het 
geleden  verlies  door  dezen  besloot  men  in  het  groote  hoofd- 
quartier  om  alle  de  agtergelegen  troepen  onder  hem  te  vereenigen, 
en  agter  hem  een  nienw  leger  bijeen  te  trekken  onder  den 
Kroonprins  van  Zweden,  welke  eindelyk  te  Laik  aangekomen 
was.  De  Kroonprins  had  in  November  de  verzekering  aan  den 
Heer  van  der  Hoeven  gegeven,  dat  hij  binnen  zes  weken  in 
Brabant  zoude  zyn,  en  aangeraden  om  er  inmiddels  onze  zende- 
lingen te  verspreiden;  maar  hy  vergat  zyne  belofte  in  den 
winterveldtogt  tegen  de  Deenen  ter  verovering  van  Noorwegen. 
Nu  moest  onze  Erfprins  aan  het  hoofd  van  onze  troepen  tot 
hem  stoten,  om  in  de  eerste  plaats  Antwerpen  in  te  nemen.  De 
Prins  had  daar  geen  zin  in,  en  de  Erfprins  nog  minder.  Lord 
Clancarty  sprak  er  mij  uitvoerig  over,  en  Bentinck  bad  mij 
dringend,  om  het  den  Prins  aan  te  raden.  Ik  begreep,  dat  het 
lot  van  den  oorlog  aan  deze  ontwerpen  hing,  dat  de  Kroonprins 
uit  hoofde  van  de  subsidiën  onder  de  Ëngelschen  stond,  en  dat 
deze  het  opregt  met  ons  meenden,  al  wilden  zij  te  veel  den 
meester  spelen.  In  eene  conferentie  met  den  Prins  en  Bentinck 
advyseerde  ik  uitvoerig  om  er  in  te  komen,  Bentinck  hoorde 
met  ongemeen  genoegen  toe,  en  de  Prins  willigde  in.  Des 
anderen  daags  onderhield  ik  den  Erfprins,  die  tot  mij  zeide: 
ik  heb  al  eens,  toen  ik  in  Spanje  was,  onder  den  Kroonprins 
moeten  dienen,  maar  heb  het  geweigerd;  nu  zal  ik  het  doen, 
en  (opstaande)  het  aanstonds  aan  mijnen  vader  gaan  zeggen. 
Lord  Clancarty  kwam  bij  mij  en  betuigde  mij  zijne  verwonde- 
ring over  de  schielijke  verandering.  Dan  de  gelukkige  keer  der 
zaken  in  Frank ryk  deed  het  er  niet  toe  komen.  Deze  keer 


59 

heeft  de  Generaal  Janssens  mij  aldus  uitgelegd:  BaoDa|)arte 
marcheerde  in  den  rug  van  de  Bondgenooten,  hij  riep  het  volk 
in  massa  op,  hij  stond  de  garnisoenen  der  grensvestingen  aan 
zig  te  trekken,  als  de  keizer  van  Rusland,  die  anders  geen 
yeldheer  is,  het  denkbeeld  opperde  om  op  het  blootgegeven 
Parijs  te  trekken.  Een  vertrouwd  corps  Russische  cavallerie  van 
ygftienduizend  man  werd  als  een  scherm  geposteerd,  om  de  be- 
weging van  het  leger  te  maskeeren,  en  het  is  opmerkelgk,  dat 
er  ook  niet  een  enkel  man  gedeserteerd  is,  die  het  plan  bad 
kunnen  verraden.  Nu  moest  Marmont  op  Montmartre  voor  de 
oyermagt  bukken ;  Parijs  werd  veroverd  en  Buonaparte  afgezet. 
De  Generaal  Janssens  kan  dit  wel  geweten  hebben,  alzo  hij  mij 
daarbij  verhaalde,  dat  hg  in  den  winter  eene  colonne  van  zeven- 
duizend man  te  Mësières  georganiseerd  had,  dat  dezelve  half  in 
de  pan  gebakt  was  te  Arcy-snr-Aube,  dat  Buonaparte  hem  op 
het  slagveld  tot  Graaf  verheven  bad,  dat  hg  in  het  midden  van 
Maart  aan  Buonaparte  verklaard  had  zgn  afscheid  te  moeten 
vragen,  om  zijn  herboren  Vaderland  te  dienen;  dat  deze  in  het 
begin  wonderlijk  opgezien,  dog  het  hem  op  het  laatst  toegestaan 
had.  Hij  zeide  mij  nog,  dat  verscheidene  maarschalken  hem  op 
marsch  gepolst  hadden  omtrent  zijnegezindheid  voor  Buonaparte, 
dog  met  groote  omzigtigheid,  behalve  de  Hertog  van  Tarente, 
die  hevig  uitgevaren  was.  Is  dit  het  opgevatte  denkbeeld  van 
een  zo  gewichtige  gebeurtenis,  als  de  verovering  van  Parijs, 
aan  de  fransche  zijde,  het  volgende  heb  ik  er  van  gehoord  aan 
de  zijde  der  Bondgenooten.  De  Hofmaarschalk,  Graaf  van  Tolstoi, 
zeide  mij  op  het  Paviljoen  van  Haarlem,  na  het  middagmaal 
bij  de  Prinses  Moeder,  zittende  te  samen  in  een  vensterbank  in 
het  gezigt  van  Keizer  Alezander,  dat  het  vrugteloos  zijn  zou 
groote  ontwerpen  in  dien  veldtogt  op  te  zoeken,  dat  de  Voor- 
zienigheid alles  gedaan  had,  dat  Buonaparte  was  verblind  ge- 
worden, dat  Gaulaincourt,  met  wien  hij  te  Petersburg  vertrou- 
welijk kennis  gemaakr  had,  hem  dit  in  eigen  woorden  geschreven 
had  bij  het  afbreken  der  onderhandelingen  te  Ch&tillon-sur-Seine. 


62 

voorkamer  opgcliondeD  had.  In  den  zaal  vond  ik  de  Hofheeren 
en  Prins  Frederik;  de  Prins  was  in  de  binnenkamer  met  de 
Prinses  en  de  Prinsessen -Moeder  en  Znster.  Hij  bescheide  mij 
boven  in  zijn  kabinet;  hij  had  weinig  te  zeggen,  wist  vanniets, 
moest  brieven  lezen  en  ik  vertrok  weinig  onderrigt.  Ik  kan  das  van 
deze  groote  zaak  met  geringe  kennis  spreken,  en  slegts  naar  de 
ware  toedragt  gissen.  Een  zekere  afkeer  van  Pruissen  lag  er  dunkt 
mij  op  den  grond.  De  Prins  was  langen  tijd  te  Berlgn  geweest  en 
in  en  nit  den  Praissischen  dienst.  Hij  had  er  deel  genomen  in  de 
politieke  partijen.  Hij  had  weinig  agting  voor  de  werkeloosheid  van 
den  Koning.  De  Koning  was  op  hem  gebeten  geweest,  toen  hij 
met  eene  maitres  leefde.  Robert  Fagel  verhaalde  mij  al  in  1808, 
dat  hij  den  koning,  sedert  dezelve  aan  de  regering  gekomen 
was,  niet  meer  als  zijn  zwager  behandelde,  maar  met  den  hoed 
in  de  hand.  De  Prinses  Moeder  heeft  mij  verhaald,  dat  de  Prins 
zig  op  het  slagveld  van  Jena  aanbood,  om  de  plaats  van  den 
gekwetsten  Hertog  van  Branswijk  in  te  nemen];  dog  dat  de 
koning  het  weigerde.  De  Prins  klaagde  mij  eens,  dat  Praissen 
ons  Land  had  willen  meester  worden;  dog  bemerkende,  dat  ik 
er  niets  van  wist,  gaf  hij  mij  geene  nitslniting.  Zijne  Dnitsche 
schadevergoedingen  wilde  bij  behoaden,  en  Hij  zeide  mij  eens 
aan  tafel :  dat  en  dat  hebben  de  Pruissen  van  mij  gestolen. 
Den  afstand  van  zijne  Nassausche  Erflanden  aan  Pruissen  deed 
Hij  natuurlijk  ongaarn  Uit  alle  deze  omstandigheden  gis  ik, 
dat  Hij  geen  Kleef  noch  Gulik,  noch  iets  Pruissisch  hebben 
wilde,  maar  liefst  die  Nederlanden,  waarvan  Oostenrijk  gaaf 
afgezien  had,  en  waarover  in  het  vervolg  geen  twist  te  vrezen 
was.  Inmiddels  werd  daardoor  het  Koninkrijk  der  Nederlanden 
onmatig  in  de  lengte  gerekt,  een  voortdurend  froutier,  steunende 
op  Luxemburg,  een  Bondsvesting  in  vreemde  banden,  met  drie 
vierden  van  de  bevolking  roomschgezind.  Het  heeft  mij  bedroefd 
en  doet  dit  nog,  dat  zo  groote  vaderlandsche  belangen  behandeld 
zijn  zonder  eenige  nationale  medewerking,  noch  van  den  Kabi- 
netsraad, noch  van  den  Raad  van  State,  die  in  April  ingesteld 


63 

was,  noch,  zoveel  ik  weet,  van  den  Minister  van  Bnitenlandsche 
zaken.  De  groote  Mogendheden  hebben  wel  de  vereeniging  van 
de  Nederlanden  vastgesteld  als  een  Enropeesch  belang,  om  het 
evenwicht  tegen  Frankrijk  te  verzekeren,  en  in  zo  verre  moes- 
ten wij  het  ons  laten  welgevallen;  maar  dit  kon  op  meer  dan 
eene  wijze  geschieden,  en  wij  hadden  een  woord  in  te  brengen 
in  de  regeling  der  grenzen.  Dit  woord  nu  heeft  de  Prins  alleen 
gevoerd,  en  Hij  heeft  het  eerste  ontwerp,  naar  mijn  inzien,  niet 
verbeterd.  In  den  zin  van  Europa  zelfs,  vind  ik  het  niet  verbe- 
terd, omdat  de  aanraking  van  Frankrijk  en  Dnitschland,  nament- 
lyk  door  Prnissen  tnsschen  de  Maas  en  de  Moezel,  mij  verkieslijk 
voorkomt  boven  de  afscheiding  door  een  langen  strook  van  de 
Nederlanden,  die  op  zig  zelven  nooit  in  staat  zijn  om  er  den 
vijand  buiten  te  honden,  en  altijd  Dnitschland  tegen  Frankrijk 
of  Frankrijk  tegen  Dnitsland  zullen  noodig  hebben.  ^)  Zo 
weinig  dagt  de  Prins  om  den  afstand  zijner  Nassausche  Staten, 
dat  hij  dezelve  aan  Prins  Frederik  beschikte,  en  dat  de  Erfprins 
bg  eene  akte  ten  voordeele  van  dezen  er  van  afzag.  Daarom 
werd  bij  het  Congres  van  Weenen  Luxemburg  van  de  Nederlanden 
afgezonderd  en  den  Prins  toegelaten,  om  zig  daar  door  Prins 
Frederik  te  doen  opvolgen.  Nogthans  moest  de  tak  van  Nassau- 
Weilbarg  dezelfde  erfregten  op  Luxemburg  honden  als  te 
voren  op  de  Nassausche  Staten.  Nu  is  Luxemburg  met  de 
Nederlanden  vereenigd,  en  Prins  Frederik  krijgt  domeinen; 
maar  het  kan  te  eeniger  tijd  er  van  afgescheiden  en  Nassauscb 
worden.  Deze  zaak  nader  inziende,  vind  ik,  dat  de  ingezetenen 
van  Luxemburg  hadden  behoren  gevraagd  te  zijn.  Eenigzins 
zijn  zij  het  geweest  door  de  stemming  op  de  Grondwet,  die  zij 
ook  gaarne  hebben  aangenomen.  Bij  de  bovengemelde  akte 
zouden  de  Nassausche  Staten  wederom  aan  den  Erfprins  gebleven 


^)  De  Prins  seide  my  eens,  dat  Luimbnrg  noodig  is  Toor  de  defensie  van  de 
Maas  en  dit  sou  als  zyn  beweegreden  kunnen  gelden;  dog  ik  ben  rerre  van  die 
stelling  toe  te  staan;  en  al  ware  ze  gegrond,  zo  hebben  wij  geen  militair  bezit 
ran  de  itad  en  rastingwerken. 


64 

zijn,  indien  Prins  Frederik  zijn  Vader  in  de  Nederlanden  opge- 
Yolgd  ware.  Daar  was  toen  kans  toe,  nit  hoofde  van  het  besloten 
hnwelgk  van  den  Erfprins  met  de  Prinses  Charlötte  van  Engeland. 
Zolang  als  deze  zaak  voorait  ging,  vertrouwde  de  Prins  mg 
alles.  Ik  droeg  den  Heer  van  der  Daijn  voor,  om  het  verdrag 
te  gaan  tekenen,  en  aan  deze  omstandigheid  verdank  ik  eenige 
narigten  die  ik  anders  zeker  niet  bekomen  zonde  hebben.  Zo 
als  er  moeielijk heden  kwamen,  hield  het  vertrouwen  op;  en 
deze  begonnen  al  vroeg.  Toen  ik  er  van  verwittigd  was,  kon 
ik  de  verlegenheid  begrijpen,  die  Prins  en  Prinses  getoond 
hadden,  als  ik  er  met  hen  over  sprak.  Zo  verre  was  het  cgter 
op  het  einde  van  Maart  gebragt,  dat  Lord  Glancarty,  bij  het 
aannemen  der  Grondwet  te  Amsterdam,  den  Prins  verzocht  het 
den  Notabelen  aan  te  kondigen.  Ik  leide  de  volmagt  op  den  Heer 
van  der  Duijn  den  Prins  ter  tekening  voor,  dog  moest  ze  doen 
overschrijven,  omdat  hij  oordeelde,  alleen  te  moeten  tekenen, 
zonder  mij.  Naderband  kwam  het  stuk  uit  Engeland,  terug  om 
er  mijne  tekening  bij  te  hebben.  De  Prins  had  dus  ongelijk 
gehad  omtrent  de  zaak,  maar  nog  meer  had  ik  te  klagen  omtrent 
zyne  wijze  van  doen.  Men  zou  gezegd  hebben,  dat  het  iets 
groots  was,  daar  ik  in  gefeild  had.  Nogthans  zou  Hy  al  knor- 
rende getekend  hebben,  indien  de  Erfprins  bet  gedaan  had. 
Nadat  de  Heer  van  der  Duijn  eènigen  tijd  te  Londen  geweest 
was,  gine:  er  de  Erfprins  ook  naar  toe,  en  kwam  eindelijk 
met  een  blaauwije  t'huis.  Hij  wilde  niet  beloven,  dat  de  Prinses 
altijd  in  Engeland  zou  blijven,  eene  voorwaarde,  uitgevonden 
om  het  huwelijk  af  te  maken.  Mevrouw  van  Esdorff  heeft  mij 
onbewimpeld  verzekerd,  dat  de  Prins  Regent  zijne  dogter  op 
het  vaste  land  wilde  hebben,*  om  dan  vrij  te  hertrouwen  en 
haar  van  de  kroon  te  versteken  De  Raadslieden  van  de  Prinses 
van  Wallis  schijnen  toen  iets  daartegen  verzonnen  te  hebben; 
zo  als  ook  de  Heer  Urougham  in  een  P.  S.  aan  den  Heer  van 
IJzendoorn  de  eerste  narigt  van  de  gemaakte  zwarigheid  gegeven 
heeft.  Lord  Glancarty  zeide  mij,  dat  eene  hofdame  van  Prinses 


65 

Charlotte  veel  op  haren  geest  vermogt  had,  dog  dat  zij  ver- 
wijderd was,  en  dat  hij  nog  de  hoop  niet  opgaf.  De  Heer  van 
der  Daijn  heeft  mij  de  Prinses  beschreven  als  eene  virago,  met 
vrije  manieren,  daar  men  zig  bier  te  lande  geen  denkbeeld  van 
maakt.  Toen  de  zaak  geheel  af  was,  verzegt  de  Regent  den 
Prins  nog,  dat  men  zig  van  wederzijde  zes  maanden  vrij  houden 
zon,  of  het  ook  wederom  kon  aangeknoopt  worden.  Men  heeft 
gedacht,  dat  de  Hertogin  Weduwe  van  Oldenhnrg,  die  toen  te 
Londen  was,  er  onder  geroeid  kan  hebben,  ten  einde  het  huwe- 
lyk  met  Rusland,  in  de  plaats  te  stellen,  en  eenen  van  hare 
broeders  aan  Prinses  Charlotte  uit  te  huwen.  Beide  de  Rus- 
sische Groothertogen  waren  toen  bij  de  hand,  dog  gingen  niet 
naar  Engeland.  Volgens  Falck  had  egter  een  Russisch  generaal 
een  woord  in  Londen  losgelaten.  Keizer  Alezander  bezogt  Enge- 
land kort  daarna,  kwam  van  daar  herwaards^  ging  zeer  ver- 
trouwelijk om  met  den  Erfprins,  spotte  met  hem  te  Rotterdam 
over  de  Engelsche  manieren.  De  Engelsche  meester  van  mgn 
zoons  zeide  hun  toen,  dat  de  Erfprins  met  de  zuster  van  den 
Keizer  trouwen  zou;  en  dit  zeggen,  toen  geene  de  minste  aan- 
dagt  waardig,  bewaarheidde  zig  het  volgend  jaar.  Toen  de 
Graaf  van  Heert  de  Keizerin  Moeder  om  hare  toestemming 
verzegt,  antwoordde  zij,  dat  zij  den  jongen  Prins  in  het  oog 
had  gehouden  van  den  tijd  af,  dat  hij  in  Spanje  was  geweest. 
Hierop  doelde  de  Vader,  als  ik  hem  met  de  toestemming  geluk 
wenschte,  en  Hij  er  ontevreden  uitzag,  in  deze  wooren:  wij 
kunnen  maar  zeggen,  que  nous  avons  été  jouds. 

Ik  ben  verre  vooruit  gelopen  roet  dit  verhaal,  dog  boude  mij 
liever  aan  de  zaken  dan  aan  den  tijd.  Heden  is  de  afstand  groot 
tusschen  1814  en  1816,  en  in  het  vervolg  is  dezelve  nietig.  Uit 
dit  verhaal  blijkt  klaar,  hoe  weinig  de  geheele  Familie  genegen 
is  tot  vertrouwen  en  dat  alle  de  leden  prijs  schijnen  te  stellen 
op  den  naam  van  zwijger,  door  den  tweeden  Willem  den  eersten 
van  den  ouden  ontleend.  Somwylen  gaat  het  hart  open,  maar 
het  sluit  zig  schielijk.  De  oudste  zoon  heeft  reeds  veel  van  de 


66 

ingetogenheid  van  den  Vader,  en  de  jongste  neemt  ze  ook  aan. 
Ik  heb  dikwerf  getwijfeld  of  de  Moeder  gelukkig  was,  of  in 
gestadige  vreze  leefde;  maar  zij  heeft  ook  dit  voor  mij  weten 
te  verbergen.  Zij  neemt  altijd  de  grootste  ongedwongenheid  met 
Haren  man  aan ;  dog  eens,  dat  de  Heeren  van  Nagell,  van  Manen 
en  ik,  na  den  eten,  over  politiek  met  Haar  begonnen  te  spreken, 
kon  zij  hare  groote  verlegenheid  niet  verbergen,  en  zag  met  de 
zigtbaarste  verlegenheid  naar  Hem  om,  of  Hij  het  ook  bemerkte. 
Prins  Frederik  toonde  mij  meer  dan  eens  zijne  beschroomdheid 
om  de  minste  vrijheid  te  nemen.  Van  hem  zeide  zijn  Vader  mij, 
geen  jaar  geleden,  dat  Hij  alles  van  hem  verkrijgen  kon,  en 
dat  hij  geheel  anders  was  dan  Willem.  Deze  heeft  een  kop,  en 
er  bestaat  een  ontzag  over  en  weder. 

Als  ik  begon  te  bemerken,  dat  de  Prins  alles  alleen  besliste, 
zeide  ik  tot  Falck  dat  Hij  naar  mijn  oordeel  er  niet  toe  ge- 
wassen was,  en  dat  Hij  ten  minsten  het  groote  werk  met  twee 
of  drie  vertrouwelingen  overleggen  moest.  Maar,  voer  ik  voort, 
de  hand  op  mijn  hart  leggende,  hier  ontbreekt  het  Hem;  ik 
weet  wel  dat  men  door  te  veel  vertrouwen  bedrogen  worden 
kan,  dog  daar  loopt  Hij  geen  gevaar  van.  De  Prinses  Moeder 
heeft  vertrouwen,  en  op  Haar  maak  ik  staat  en  op  Haar  alleen. 
Dit  vertrouwen  gaat  gepaard  met  een  groot  karakter  en  vloeit 
er  uit  voort.  Zij  gevoelt  zigzelve  en  is  daardoor  onbeschroomd. 
Dan  des  te  meer  wordt  zij  door  Haren  zoon  gevreesd,  en  de 
bekommering  van  door  Haar  beheersclit  te  worden,  of  slegts 
aanleiding  te  geven,  dat  men  het  vermoede,  maakt,  dat  Hij 
baar    buiten   alles   houdt.    ')   Zij   daarentegen   heeft  aanstonds 


^)  Prof.  vaa  Assen  teekent  hieromtrent  op:  Z.  K.  H.  noemde  het  hotel,  waar 
de  beide  Prinsessen  woonden,  het  onde-Dameshuis,  als  üg  er  zgne  bezoeken 
moest  afleggen.  De  onde  Prinses  schynt  steeds  zekere  ongerustheid  gegeven  te 
hebben  aan  Z.  K.  H.,  dat  zy  zich  weder  met  de  laudzaken  wilde  bemoeijen.  Ik 
rermoed  dit  door  vrees  indruk  gemaakt  heeft  tegen  ▼.  Hogendorp. 

H.  van  Stralen  sprak  eens  aan  tafel  (in  1814)  met  grooten  ophef  van  de  gebeurte- 
nissen van  1787  en  later,  en  wat  de  oude  Prinses  hem  zeide,  en  wat  de  oude  Prinses 
deed  en  welke  order  de  Prinses  hem  gaf.  Z.  K.  H.  had  altijd  gezwegen,  doch  vroeg 
op  eens:  waar  was  mijn  Vader  toen,  Mijnheer  van  Stralen?  H.  v.  H. 


67 

Hare  partij  daaromtrent  genomen,  zij  heeft  zig  met  niets  bemoeid; 
zg  beeft  desniettemin  Haar  geheel  gedrag  naar  zijne  wijze  van 
doen  iogerigt;  zg  heeft  nooit  over  Hem  by  mij  geklaagd,  en 
het  sterkste,  dat  zij  gezegd  heeft,  is  geweest  bg  gelegenheid, 
dat  de  Hertog  van  Wellington  zig  io  1815  weinig  tegen  Hem 
uitliet,  en  Hij  dit  niet  aardig  vond:  nous  voutons  loul  savóir  et 
fwus  ne  disons  jamais  rien  Zo  lang  als  de  Prins  mij  nog  ver- 
trouwen toonde,  was  ik  verlegen  in  mijnen  omgang  met  de 
Prinses  Moeder;  dog  deze  verlegenheid  nam  af  met  het  ver- 
trouwen van  den  Prins,  en  is  thans  geheel  over.  Hg  kan  egter 
niet  klagen,  dat  ik  Haar  ooit  te  veel  gezegd  heb.  De  Hertogin 
yan  Brnnswijk  geniet  meer  vriendschap  van  Haren  Broeder, 
dog  is  ook  voor  Hem  in  de  vlngt  en  op  verre  na  niet  in  het 
geheim.  Zg  heeft  ook  veel  van  zgne  omzigtigheid,  en  lang  niet 
de   schranderheid   van  de   Moeder.    Van   hart  is  zg  het  liefste 

mensch  dat  er  leeft Het  is  mogelijk,  dat  de  vaste  en 

onverbloemde  wijze,  op  welke  ik  mij  hieromtrent  (eene  parti- 
cnliere  zaak)  tegen  den  Prins  nitgelaten  heb,  den  besten  indruk 
op  zijn  gemoed  gemaakt  heeft.  Als  ik  Hem  met  beschroomdheid 
aangesproken  heb,  of  mij  door  zijne  opzettelijke  houding  be- 
schroomd heb  laten  maken,  zo  is  het  altijd  anders  uitgevallen. 
Ook  hierin  kan  veel  physieks  zijn,  en  ik  heb  dit  meer  opge- 
merkt met  zwakke  zenuwgestellen.  Inmiddels  hetzij  dan  physiek 
of  moreel,  is  het  humeur  van  den  Vorst  ongemeen  veranderd 
door  de  omstandigheden  Dit  is  bemerkt  geworden  door  allen, 
die  Hem  te  voren  gekend  hadden  en  ook  door  die  Hem  nu 
eerst  hadden  leeren  kennen.  Men  hoorde  gedurig  de  vraag  hoe 
zijn  humeur  was;  men  schrikte  voor  eene  deliberatie  in  de 
Staten  Generaal,  die  niet  naar  zijnen  zin  was,  omdat  hij  dan 
van  kwaad  humeur  werd.  Mij  is  meermalen  gezegd,  dat  ik 
alleen  Hem  nog  de  waarheid  dorst  te  zeggen.  Ik  voelde  egter 
wel,  dat  dit  niet  altijd  duren  zou,  en  dat  ik  een  zeker  ascen- 
dent  door  den  tijd  zou  kwijt  raken.  Het  denkbeeld  van  uit 
zijnen   dienst    te   gaan  is  al  vroeg  bij  mij  opgekomen,  en  aan 


68 

mijne  kindereu  heb  ik  van  de  eerste  dagen  van  zijne  komst  af 
gezegd,  dat  ik  nooit  zeker  van  mijn  ampt  was. 

Ik  kan  de  dagteekening  gemakkelijk  in  de  brieven  vinden, 
maar  ik  geloof,  dat  het  zo  vroe^  als  Februari  1814  was,  dat  de 
Prins  mij  over  de  ongeschiktheid  van  mijn  ligcliaamsgestel  voor 
het  ministery  van  Baitenlandsche  Zaken  schreef,  en  wenschte, 
dat  ik  eenen  anderen  post  nitkoos.  Kort  daarop  zond  hij  mij 
den  Heer  van  der  Duijn,  om  mij  de  vicepresidentie  van  den 
Raad  van  State  voor  te  stellen,  als  het  eerste  ampt  in  de  ont- 
worpen Constitutie.  De  ogen  van  allen,  had  Hij  gezegd,  waren 
op  mij  gerigt,  en  ik  moest  het  eerste  ampt  in  den  Staat 
hebben.  Ik  aarzelde  wederom  geen  oogenblik.  Vervolgens  kwam 
de  Prins  zelf  bij  mij,  en  toen  verhaalde  ik  Hem  hetgeen 
ik  een  jaar  geleden  aan  mijne  vrienden  gezegd  had  omtrent 
mijne  ongeschiktheid  tot  een  ministerieelen  post.  Wel  nn. 
antwoordde  Hij,  dan  zal  dit  ampt  aan  dat  van  Raadpensionaris 
kannen  snbintreeren.  Hij  vraagde  wijders  naar  mijoe  gedagten 
omtrent  mijnen  opvolger,  en  ik  noemde  Hem  den  Heer  yan 
Spaan  van  Voorstonde,  die  Hem  wat  langzaam  voorkwam.  Nog- 
thans  stelde  Hij  hem  op  de  lijst  van  het  Ministery,  die  Hij  mij 
uit  Amsterdam  zond,  onder  de  deliberatien  van  de  Notabelen. 
Maar  eenige  dagen  later  kondigde  Hij  mij  aan,  dat  Nagell  het 
worden  zon,  omdat  hg  meer  energie  had.  De  Heer  van  Nagell 
was  vier  maanden  lang  op  Ampsen  in  Gelderland  gebleven,  als 
iemand,  die  zien  wilde  waar  het  naartoe  liep.  In  Maart  kwam 
hg  in  den  Haag,  en  ik  ontmoette  hem  het  eerst  bij  de  Prinses- 
Moeder  ten  eten,  dog  herkende  hem  met  moeite.  Zijne  vriende- 
lijkheid voor  mij  was  groot  en  is  het  lang  gebleven.  "Men  zogt 
toen  naar  eenen  President  voor  de  Notabelen;  de  Heer  Elont 
oordeelde,  dat  het  een  groot  heer  uit  Gelderland  zijn  moest,  en 
de  Prins  verlangde,  dat  ik  eens  onderzoeken  zon,  of  de  Heer 
van  Nagell  er  bekwaam  toe  was.  Ik  deed  dit  op  eenen  ogtend, 
dat  hij  mg  een  bezoek  gaf.  Hij  kwam  mij  voor  daar  genegen 
toe   te  zijn,   mits  beleefdelijk  verzogt.  Ik  ben  altgd  te  rond  in 


6Ö 

zalke  zaken  geweest,  om  veel  te  weteo  van  de  wgze,  op  welke 
dezelve  gemeenlijk  behandeld  worden.  Het  bleek  egter^  dat  ik 
deze  niet  kwalijk  aangevat  had,  alzo  de  Heer  van  Nagell  zig 
niet  alleen  dit  Presidie  liet  welgevallen,  maar  ook  vervolgens 
bet  Portefenille  van  Baitenlandscbe  Zaken  aannam.  Hij  verzogt 
mij  om  onderrigt  van  den  staat  van  zaken,  en  bedankte  mg 
voor  de  edelmoedige  wyze  van  bem  dit  te  bebben  gegeven.  De 
Prins  zeide  mg:  bet  zal  wel  met  n  beide  gaan,  want  in  1787 
beb  je  al  te  samen  gewerkt.  In  den  begin  kwam  bg  mg  om 
mgne  gedagten  vragen,  en  op  mijn  verzoek  gaf  hg  mij  eens 
's  weeks  alle  de  ontvangen  brieven  te  lezen.  Het  eerste  ging 
allengs  over,  bet  tweede  heeft  voortgeduurd  tot  mijn  ontslag  toe. 
Ik  had  den  Prins  moeten  beloven,  om  mgn  Ministery,  zo 
als  men  beden  spreekt,  georganiseerd  over  te  geven.  Ik  leide 
hier  de  hand  aan,  zo  als  ik  gereed  was  met  de  Grondwet.  Ik 
maakte  eene  behoorlijke  hiërarchie,  bepaalde  de  traktementen, 
maakte  instructien  voor  elk  amptenaar,  stelde  een  beredeneerd 
berigt  daarvan  op  en  herbaalde  bij  deze  gelegenheid  het  politiek 
stelsel,  zo  als  ik  het  hierboven  aangestipt  heb,  dog  met  de  ver- 
eischte  uitvoerigheid.  Het  doet  mij  leed,  dat  ik  er  geene  copy 
van  gehouden  beb.  Ik  had  het  gedicteerd  aan  den  Heer  Leclercq, 
den  knndigsten  van  het  Departement,  een  allerbraafsten  man, 
wien  ik  daarbij  tot  Secretaris  doodverwde,  en  die  het  sedert 
geworden  is.  Hij  schreef  zo  schielgk  bijna  als  ik  stelde:  mg 
viel  het  schrijven  te  moeielijk,  en  vandaar,  dat  ik  geen  minuten 
beb.  Voor  het  werktuigelijke  van  de  organisatie  heeft  hg  mg 
veel  opgegeven,  dat  ik  door  eenige  ondervinding  had  leeren 
schatten.  Mijn  eigen  instructie  en  alle  de  eeden  waren  er  bij, 
en  ik  gaf  het  bundel  over  aan  den  Prins  in  den  vollen  Kabinets- 
raad. Dit  deed  ik  omdat  Hg  wenschte  de  instructien  voor  alle 
de  Ministeriën  te  hebben,  en  daar  eene  commissie  toe  had  willen 
benoemen,  zo  dat  mgn  voorbeeld  nu  den  anderen  tot  opwekking 
dienen  moest.  Op  mgn  aanbod  om  den  eed  te  doen,  riep  Hij 
met  een  zigtbaar  genoegen  uit:  dat  is  wat  nieuws,  en  nam  aan 

7 


70 

de  stukken  aanstonds  te  onderzoeken.  Na  weinige  dagen  kreeg 
ik  alles  terng,  goedgekenrd  en  zonder  eenige  verandering  ge- 
teekend.  Falck  scheen  geraakt  over  eene  vergelijking,  die  ik 
aangesteld  bad  tnsschen  alle  de  divisien  en  bnreaax  van  Koning 
Lodewijk  en  mijne  eenvoudige  inrigting,  dog  ik  liet  mij  in  geen 
twist  met  hem  in.  Ik  had  slegts  twee  afdeelingen,  voor  het 
politieke  en  den  koophandel,  en  de  Heer  van  Nagell  verklaarde 
zig  aanstonds  een  vijand  van  den  koophandel.  Hij  wilde  ver- 
volgens de  organisatie  veranderen,  maar  de  Prins  antwoordde: 
wy  zullen  het  zo  laten  als  de  Heer  van  Hogendorp  het  inge- 
steld heeft. 

De  vijandschap  van  den  Heer  van  Nagell  voorden  Koophandel 
zit  in  zijn  bloed,  en  daar  hij  zeer  driftig  is,  en  zig  geheel  niet 
meidt   voor  zijn  onderhoorigen,  werd  dit  aanstonds  bekend,  en 
trof  des  te  meer,  naar  mate  ik  de  vriend  van  den  Koophandel 
geweest  was.  Onze  betrekkingen  buiten  'slands  zijn,  naar  nign 
oordeel,   hoofdzakelijk   mercantiel,  en  dit  straalt  door  in  de  in- 
structie van   den  Minister.   De  staatkunde  van  Europa  bestaat 
egter  op  zigzelve,  en  daarom  had  ik  ze  afgescheiden.  Maar  ons 
aandeel   in   de   politiek  dient  te  strekken  ter  bevordering  van 
onzen  handel.    Dit  verband  moet  wonen  in  het  hoofd  van  den 
Minister,  die  het  werk  der  beide  afdeelingen  onder  zijne  ogen 
heeft.  Koophandel  en  Koloniën  waren  aanvankelijk  geen  byzonder 
Departement,  maar  ik  advyseerde  op  die  zaken  met  den  Heer 
Canneman.  De  Prins  begeerde  zulk  een  Departement  op  terig- 
ten  en  mijne  gedagten  daaromtren  te  weten.  De  Raad  van  Koop- 
handel en  Koloniën  werd  opgerigt,  doch  de  Directeur  Generaal 
eerst  later  benoemd.  Ik  zag  er  vooral  de  noodzakelijkheid  van 
in,  toen  wij  de  koloniën  terug  kregen,  en  de  schikkingen  inzou* 
derheid  voor  Oost-Indie  gemaakt  werden.  Dit  gebeurde  in  den 
nazomer   1814,   terwijl  de   Prins  te   Brussel  was,  hetwelk  nog 
meer   verwarring   veroorzaakte.    Toen    drong   ik   aan    op   die 
aanstelling,  ten  einde  alles  onder  één  hoofd  te  brengen,  te  meer 
daar  de  Prins  eerst  Falck  had  doen  voorzitten  in  den  Raad  van 


71 

Koophandel  en  na  van  der  Hoop  daartoe  benoemde,  die  er  voor 
aitkwam,  dat  hij  zig  weinig  met  zalk  een  voorbijgaande  bezig- 
heid wilde  ophouden.  Falek  gaf  mij  te  kennen,  dat  hij  mij 
daartoe  voorgedragen  had.  Mijn  keus  viel  bepaaldelijk  op  Gold- 
berg,  omdat  ik  zeker  was  van  zijne  koloniale  beginselen.  Goldberg 
heeft  zig  bij  Nagell  weten  bemind  te  maken  door  zijne  menschen- 
kennis,  en  zo  zijn  de  zaken  van  koophandel  meestal  in  zijne 
handen  gevallen.  Zij  gaan  daardoor  iets  beter  dan  ik  verwagten 
kon ;  maar  nogthans  is  het  Gode  geklaagd,  dat  ons  voornaamste 
nationaal  belang  zo  verwaarloosd  wordt.  Ik  zal  er  nader  op 
terugkomen. 

Toen  Lord  Clancarty  uit  Amsterdam  kwam,  meldde  ik  hem 
de  verandering  in  mijne  ministery  en  hg  was  er  wezenlijk 
bedroefd  om,  uitroepende,  dat  er  eene  ware  vriendschap  tus- 
schcn  ons  ontstaan  was.  Ik  dagt  wel,  ziede  hij,  dat  Nagell  uw 
opvolger  zou  zijn;  waaruit  blijkt,  dat  de  Prins  er  hem  niet 
stellig  van  onderrigt  had.  Zo  zeide  mij  ook  de  Heer  Röell :  op 
uwen  brief  heb  ik  begrepen,  dat  ik  het  binnenlandsch  ministery 
krijgen  zou.  De  Prins  liet  zig  niet  uit,  en  wel  hoe  langer  hoe 
minder.  De  wijze  op  welke  van  Stralen  vernam,  dat  hij  afgedaan 
had,  was  pijnlijk,  alzo  hij  ziek  te  bed  liggende  het  eigenhandig 
briefje  van  den  Prins  ontving.  De  Prins  schreef  toen  brief  op 
brief  aan  de  Ministers,  en  Bentinck  kreeg  ze  midden  in  den 
nagt,  daar  ik  verschoning  van  verzogt.  Het  kabinet  van  den 
Prins  had  een  uiterlijk  van  een  papierfabriek:  er  werden  gedu- 
rig zware  pakken  in-  en  uitgedragen.  Hij  zeide  mij:  „ik  houd 
van  de  menigte  van  papieren'';  en  van  Berlijn  en  Fulda  weet 
ik,  dat  Hij  dagen  lang  in  de  papieren  zitten  kon.  Hij  stelde 
altijd  zoveel  prijs  op  geschreven  stukken,  dat  Hij  zelden  iets 
gedrukts  las.  Zijne  gezondheid  leed  zigtbaar  van  al  het  kabinets- 
werk,  dog  hij  verklaarde,  dat  dit  er  nu  een  paar  jaren  zo  door 
moest.  Door  in  alle  vakken  zelf  te  werken,  is  Hij  meester  in 
alle  vakken  geworden.  Welhaast  liet  Hij  aan  niemand  toe  om 
buiten    zijn    vak   te   gaan,   en   wie  met  hem  sprak  van  zaken 


72 

bniten  zijn  vak,  was  zeker  van  kwaad  bescheid  te  krggen.  Zo 
werden  de  Ministers  eindelijk  bloote  commiezen,  en  de  Raad 
van  Ministers,  of  het  Kabinet,  had  geen  werk  meer.  Na  en  dan 
werden  er  zakeo  gebragt  zonder  eenigen  samenhang  en  zelden 
van  gewigt,  totdat  de  Heer  van  der  Hoop  met  regt  kon  zeggen : 
daar  zijn  Ministers,  en  geen  Ministery. 

Ik  heb  na  mijn  afscheid  nit  de  Bnitenlandsche  Zaken  nog 
een  paar  maal  iets  verrigt  in  die  gewigtige  betrekkingen.  Lord 
Gastlereagh  verzegt  in  den  zomer  1814  den  ambassadeur  Fagel 
om  instructien  te  vragen,  ten  einde  te  handelen  over  de  terug- 
gave der  Koloniën.  De  Prins  riep  eenige  Ministers  in  zijn 
Kabinet,  mij,  de  Heeren  van  Nagell,  Faick,  den  GeneraalJans- 
sens,  om  de  instructien,  door  den  Heer  Nagell  ontworpen,  te 
beoordeelen.  Ik  twyfel  of  de  Generaal  Janssens  toen  reeds 
Minister  van  Oorlog  was,  en  meen  zeker,  dat  hij  als  gewezen 
Gonvernenr  van  de  Kaap  en  van  de  Oost,  misschien  als  gedood- 
verwd  tot  dezen  laatsten  post,  was  geroepen.  Ik  herinner  mij 
zeer  wel,  dat  ik  den  volgenden  dag  mijne  groote  verwondering 
aan  Falck  betuigde,  over  zo  gewigtige  Staatsbelangen  met  eenen 
man  gezeten  te  hebben,  die  vier  maanden  onder  Bnonaparte 
tegen  ons  gestreden,  en  hem  in  de  laatste  week  van  zijn  regee- 
ring eerst  verlaten  had.  De  ontworpen  instructien  strekten  om 
alle  onze  oude  Koloniën  terug  te  vragen,  Ceylon  bij  den  vrede 
van  Amiens  afgestaan,  en  Negapatnam  in  1783.  Ons  regt  daar- 
op werd  betoogd.  Ik  was  van  oordeel,  dat  wij  op  de  edelmoedig- 
heid der  Engelschen  en  niet  op  ons  regt  moesten  bouwen.  De 
instructien  werden  egter  verzonden,  en  weiras  kwam  de  tijding, 
dat  Lord  Castlereagh,  op  het  hooren  van  onze  eischen  de  hande- 
ling afgebroken  en  verklaard  had,  dat  deze  zaak  met  alle  de 
anderen  in  Weenen  zou  verhandeld  worden.  Daarmede  hingen  wij 
af  van  alle  de  strijdende  belangen,  en  verloren  een  kostelyken  tgd. 
Ik  nam  de  pen  op  en  schreef  een  hartelyken  brief  aan  Lord  Castle- 
reagh. Ik  zond  hem  aan  Z.  H.,  die  er  flauw  op  antwoordde, 
dog  zonder  zig  tegen  te  verklaren.    Ik  wees  hem  aan  Falck, 


73 

die  hem  oyerschoon  vond,  en  bad  te  verzenden.  Uit  de  Ëogelsche 
conranten  zag  ik  vervolgens,  dat  den  eenen  dag  in  het  Hooger- 
hnis  door  Lord  Liverpool  verzekerd  werd,  dat  de  zaak  naar 
Weenen  ging,  en  den  anderen,  dat  zij  in  Londen  afgedaan  zoude 
worden.  Niet  lang  duurde  het  of  het  verdrag  van  12  Augustus 
1814  was  gesloten.  De  Prins  inmiddels  naar  Brussel  vertrokken 
zijnde,  willigde  er  in  door  de  pen  van  Falck.  De  Heer  van 
Nagell  was  er  woedend  over,  en  vroeg  zijn  ontslag,  dog  liet 
zig  door  den  Prins  overhalen  om  te  blijven.  Ik  beken,  dat  de 
verkoop  van  Berbice,  Demerary  en  Ëssequebo  hard  was,  en  die 
van  de  Kaap  daarentegen  voordeelig.  Maar  ik  twijfel  geenszins 
of  het  ware  te  Weenen  erger  gelopen,  buiten  en  behalve  het 
verlies  van  tijd.  De  Russische  schuld  en  de  schadevergoediog 
van  Zweden  waren  ons  tog  reeds  door  de  Mogendheden  op  den 
hals  gelegd,  en  de  Prins  had  my  al  lang  gevraagd,  op  welke 
W.-L  koloniën  wij  het  meest  dienden  te  staan;  waarop  ik 
Suriname  genoemd  had  als  de  meest  Hollaudsche.  Wij  behielden 
de  vaart  op  de  afgestane  koloniën  met  betrekking  tot  de  Hol- 
laudsche planters;  en  de  menige  Engelsche  planters,  die  de 
koloniën  onder  den  oorlog  met  Ëngelsch  kapitaal  waren  komen 
bewonen,  konden  waarlijk  niet  als  onze  oude  onderdanen,  noch 
hunne  plantagieu  als  ons  koloniaal  eigendom  teruggeëischt  wor- 
den. Door  de  afschaffing  van  den  slavenhandel  is  het  verderf 
van  de  West-Indien  te  voorzien,  zodat  de  Oost  voor  het  vervolg 
schier  alles  is.  De  Oost  nu  kregen  wij  geheel  terug ;  de  ruiling 
van  Banca  tegen  Cochin  was  ons  zeer  voordeelig;  en  naar  mate 
van  onze  kragten  hebben  wij  thans  koloniën  genoeg,  indien  wij 
ze  wel  besturen.  Maar  de  Heer  van  Nagell  ziet  den  slavenhandel 
niet  aan  als  afgeschaft,  is  ook  zeer  op  dien  handel  gesteld  en 
beschouwt  Demerary  als  veel  meer  waard  dan  Java. 

Het  andermaal,  dat  ik  mij  met  de  groote  politiek  bemoeid 
heb,  is  geweest  na  den  slag  bij  Waterloo  en  voor  den  tweeden 
vrede  van  Parijs,  10  November  1815.  Men  wist  niet  hoe  men 
Frankrijk   behandelen  zou,  als  vriend  of  vijand.  Lodewgk  de 


74 

XVIIIe  was  de  bondgenoot  der  Mogendheden  gebleven,  en 
Buonaparte  was  overwonnen  en  gevangen.  De  Franschen  deden 
zig  als  vrienden  op ;  dog  was  de  slag  van  Waterloo  anders  uit- 
gevallen, zo  waren  zij  wederom  op  Weenen  getrokken.  Bij  den 
eersten  vrede  had  men  algemeen  geklaagd  over  de  verkeerde 
edelmoedigheid  van  Alexander;  nu  riep  men  dat  deze  nieuwe 
oorlog  er  het  gevolg  van  was.  Men  wilde  Frankrijk  kleiner 
maken,  en  het  terugbrengen  tot  zijne  oude  palen  van  voor  den 
Westphaalschen  vrede.  De  Baron  van  Gagern  had  reeds  in  1813 
te  Frankfort  een  pamphlet  uitgegeven,  om  aan  te  toonen  met 
de  woorden  van  Flassan,  dat  alle  de  vergrootingea  van  Frank- 
rijk sedert  drie  eeuwen  bloote  overwinningen  waren,  en  dat  die 
heerschzugtige  natie  door  de  wapenen  verliezen  moest,  hetgeen 
zij  door  de  wapenen  gewonnen  had,  wilde  men  de  rust  van 
Europa  verzekeren.  Nu  haalde  hij  den  dertigjarigen  oorlog  aan, 
waarin  vreemde  volken  voor  de  vrijheid  van  Duitschlaud  en 
desselfs  verlossing  van  het  juk  van  Oostenrijk  waren  opgekomen, 
en  bij  den  vrede  geheele  Duitsche  gewesten  verkregen  hadden. 
Hoeveel  meer  kon  men  thans  met  regt  veroverde  landen  terng- 
eischen,  daar  het  Fransche  volk  zig  voor  Buonaparte  verklaard 
en  de  Bourbons  een  tweede  reis  weggejaagd  had?  De  oorlog 
was  begonnen  tegen  Buonaparte  alleen,  maar  voortgezet  tegen 
Frankrijk,  omdat  Frankrijk  in  weerwil  van  alle  waarschuwingen 
partij  tegen  Europa  gekozen  had.  Oostenrijk  en  Pruissen  wilden 
dezen  weg  in,  dog  Engeland  en  Rusland  begrepen,  dat  de 
rust  van  Europa  het  anders  vorderde,  dat  men  het  nooit  eens 
zoude  worden  over  de  verdeeling  der  heroverde  landen,  dat  de 
Franschen  in  het  vervolg  nooit  stil  zouden  zitten,  totdat  zij  er 
wederom  meester  van  waren,  dat  deze  natie  vooral  op  de  eer 
gesteld  was  en  niet  diende  verbitterd  te  worden,  dat  Frankrijk 
de  kosten  van  den  oorlog  betalen  en  men  eenige  jaren  lang 
zijne  grenzen  bezetten  moest,  dat  hieruit  een  gemeen  belang 
van  de  Mogendheden  werd  geboren,  en  dat  dit  gemeen  belang 
den   vrede   in    Europa   ten   minste  zolang  bewaren  zou,  totdat 


75 

Frankrijk  afbetaald  had.  Rnsland  kon  daarbg  een  bgzonder 
belang  hebben,  b.v.  om  deo  schrik  voor  Frankrijk  bij  Oosten- 
rijk en  Pruissen  te  onderhouden,  hetwelk  reeds  vermoed  werd 
in  1814.  Engeland  kon  een  ander  bijzonder  belang  hebben,  te 
weten,  om  Frankrgk  sterk  te  laten  tegen  Rusland,  tot  behoud 
van  het  eveuwigt  op  het  vaste  land.  Immers  op  het  Congres 
van  Weenen  onder  de  harde  stribbelingen  over  Polen  en  Saxen, 
die  Rusland  en  Pruissen  zig  te  Ealisch  genoegzaam  toegeëigend 
hadden,  was  er  in  de  eerste  dagen  van  Januari  1815  een  ver- 
bond tusschen  Engeland,  Oostenrgk  en  Frankrijk  gesloten,  waar- 
mede Talleyrand  zijn  vaderland  wederom  in  den  ouden  iuister 
op  het  groot  tooneel  van  Europa  hersteld  had.  Eer  dit  verbond 
geratificeerd  was,  kwam  Buonaparte  opdagen,  maar  al  te  wel 
ondcrrigt  van  de  verschillen  op  het  Congres,  dog  tot  zgn  onge- 
luk, vermits  zijne  stoute  onderneming  de  Mogendheden  wederom 
tegen  hem  vereenigde.  Door  zijnen  val  waren  de  zaken  nu  weder- 
om juist  op  hetzelfde  standpunt  gebragt  als  te  Weenen;  inmid- 
dels was  aldaar  het  Congres  tot  een  algemeen  verdrag  voor 
Europa  op  den  9<^en  junij  gekomen.  Zoude  men  nu  dat  groote 
werk,  door  gunst  van  de  omstandigheden  alleen  zo  verre  gebragt, 
wederom  van  den  grond  op  beginnen,  en  zig  bloot  stellen  aan 
twist  en  oorlog  onder  de  Bondgenooten  ?  Ik  zag  daartegen  in  de 
eerste  plaats  het  gevaar  van  mijn  Vaderland  in  de  grootheid  van 
Frankrijk;  ik  twijfelde  niet  meer  aan  de  gezindheid  der  Fransche 
natie,  om  ten  minste  België  te  heroveren,  nadat  Buonaparte  met 
zo  veel  gemak  wederom  den  troon  beklommen  had;  ik  agtte 
voortaan,  zo  als  in  vroegere  dagen,  het  evenwigt  van  Europa 
verbroken,  als  de  Nederlanden  Fransch  waren;  de  kragt  van 
Frankr^k  kwam  mij  niet  zo  noodzakelfik  voor  om  Rusland  te 
wederstaan,  alzo  de  wederstand  uit  vereenigde  kragten  moest 
bestaan,  en  hetgeen  Frankrgk  verloor  aan  Duitschland  en  anderen 
toeviel,  die  allen  mede  in  het  onderstelde  verbond  tegen  Rus- 
land begrepen  waren,  weshalve  de  gezamenlijke  kragt  dezelfde 
bleef.  Op  deze  gronden  schreef  ik  wederom  aan  Lord  Castlereagb 


76 

te  Parys,  met  overleg  van  den  Koning  en  den  Heer  van  Nagell ; 
wat  daar  op  gevolgd  is  weet  ik  niet;  dan  overtuiging  beb  ik 
zeker  niet  te  weeg  gebragt.  Frankrijk  moet  eenen  oorlogslast 
betalen  van  zevenhonderd  millioenen  franken ;  het  leger  van  be- 
zetting, honderd  vijftig  duizend  man  sterk,  wordt  geschat  op 
achthonderd  millioenen  onderhoud,  en  daar  komt  de  schande 
van  een  vgfjarige  bezetting  bij,  al  hetwelk  de  gemoederen  in 
eene  gedurige  verbittering  houdt.  Het  verlies  van  veroverde 
landen  zou  denkelgk  minder  gesmert  hebben  en  dan  zouden 
noch  de  belastingen  zoo  zwaar  drukken,  noch  de  schuld  in  de 
vijf  jaren  tot  twee  honderd  millioenen  renten  opgeklommen  zyn. 
Welk  eenen  indruk  deze  omstandigheden  maken,  is  te  zien  uit 
eene  menigte  pamphletten,  waarvan  ik  zo  even  La  Coalition  el 
la  France  gelezen  heb,  hetwelk  openlijk  aanraadt,  om  de  ver- 
dragen te  breken  en  tot  de  wapenen  te  vliegen. 

Onder  mijne  politieke  werkzaamheden  heb  ik  van  den  begin 
af  den  koophandel  altyd  behartigd.  Ik  sprak  aanstonds  met  den 
Heer  Canneman  af,  wat  er  noodig  was  om  de  zeebrieven  gereed 
te  houden.  Het  plakaat  van  1725  nam  wederom  de  plaats  in  van 
de  Fransche  douanes.  De  veranderingen,  die  Lodewijk  Napoleon 
daarin  gebragt  had  ten  gunste  van  het  fabriekslelsel,  werden 
ongelukkig  mede  afgekondigd;  dog  vroeg  in  den  zomer  onder 
den  bekenden  naam  van  jaarlijksche  belastingen  en  ontlastingen, 
gverde  ik  in  den  Raad  van  State  om  ze  daaruit  te  werpen.  De 
Graaf  van  Bylandt  Halt  was  mij  daar  zeer  behulpsaam  in,  be- 
nevens de  Heer  Goldberg,  dien  ik  er  bijriep  uit  den  Baad  van 
Koophandel.  Later  werd  het  verhoogde  Last-  en  Veilgeld  door 
den  Prins  geheel  afgeschaft,  ten  einde  op  de  Begrooting  van 
1815  een  begin  te  maken  van  ontlasting.  Hij  verraste  my  daar- 
mede, en  ik  beloofde  er  mij  veel  goeds  uit. 

Lord  Clancarty  gaf  mij  in  de  eerste  weken  te  kennen,  dat 
Engeland  niet  begeerde,  dat  wij  om  zgnentwil  kwade  vrienden 
met  de  Amerikanen  waren,  en  dat  wij  eenen  gezant  konden 
benoemen.  Ik  dagt,  dat  Engeland  door  ons  middel  vrede  maken 


77 

wilde;  dog  Lord  Glancarty  ontkende  alle  oogmerk  van  dien 
ïuirt.  De  Prins  evenmin  als  ik  kon  de  beweegreden  gissen  van 
den  haast;  dien  de  Engelseben  met  dit  werk  maakten.  Ik  kon 
niet  anders  denken^  dan  dat  zy  groeten  prgs  stelden,  dat  wij 
algemeen  bekend  werden,  en  dat  zij  dit  niet  ligt  te  gemoet 
zagen  van  de  Amerikanen.  De  Heer  Changuion  kon  eerst  laat 
vertrekken  om  het  ijs,  maar  werd  in  Amerika  met  geestdrift 
ontvangen.  Ik  oordeelde,  dat  ons  oad  verdrag  van  handel,  in 
1783  gesloten,  niet  meer  gelden  kon,  alzo  het  op  de  toenmalige 
vijandschap  met  Engeland  gegrond  geworden  was.  In  Amerika 
was  men  gezind  om  er  een  nieuw  te  maken.  Dan  de  Heer  van 
Nagell  heeft  een  hekel  aan  de  Amerikanen,  en  dit,  by  zijnen 
afkeer  van  den  handel,  heeft  hem  de  herroeping  van  den  Heer 
Cbangaion  doen  bewerken,  waardoor  het  verdrag  van  koophandel 
ook  uitgesteld  bleef.  Nu  werd  er  hier  met  den  Amerikaanschen 
Minister  over  gehandeld,  daar  wij  slegts  eenen  Chargé  d' Affaires 
in  Amerika  hebben.  Ik  heb  menigmaal  moeite  aan  deze  zaak 
gedaan,  zo  bij  den  Koning  als  den  Heer  van  Nagell,  dog  geen 
antwoord  bekomen,  noch  vrugten  er  van  gezien. 

Lord  Glancarty,  met  wien  ik  uitvoerig  gesproken  had  over 
de  middelen  om  onze  Vaart  en  Handel  schielijk  aan  den  gang 
te  helpen,  ten  einde  den  oorlog  te  kunnen  voeren  en  gaarne  de 
lasten  te  dragen,  schreef  uitvoerig  daarover  naar  Engeland,  en 
bragt  my  onverwagts  en  na  weinige  dagen  de  aangenaamste 
berigten.  De  Prins  Regent  had  order  gesteld  om  onze  koop- 
vaardijschepen te  konvoyeeren,  zijne  consuls  moesten  ons  overal 
de  behulpsame  hand  bieden,  inzonderheid  bij  de  Barbareschen, 
en  de  Engelsche  ambassadeur  te  Constantinopel  moest  ons  be- 
kend maken  bij  de  Porte.  Ik  gaf  kennis  daarvan  aan  onze  koop- 
lieden te  Amsterdam  door  den  Baron  van  der  Capellen,  die  er 
Commissaris  Generaal  geworden  was.  Dog  deze  liet  toe,  dat  de 
geheele  zaak  in  de  courant  geplaatst  werd,  waarvan  ik  de  ge- 
volgen vreesde.  Hij  bekende  schuld,  en  verzegt  mij  edelmoedig 
om  alles  op  hem  te  werpen,  indien  er  geklaagd  werd.  Dit  ge- 


78 

schiedde  wel  niet,  dog  de  Engelsche  kooplieden  maakten  er  een 
groot  misbaar  van,  hetwelk  zeker  eenigen  indruk  op  het  Ministery* 
zal  verwekt  hebben.  Wij  verkregen  tevens  de  vaart  met  licenteu 
op  onze  W.  I.  koloniën,  mits  betalende  dezelfde  lasten  als  de 
Engelschen,  de  uitgaande  regten  in  onze  eigen  kas.  Wat  later 
verzogt  ik  om  een  licent  voor  een  schip  naar  Batavia,  en  de 
vaart  werd  voor  onze  schepen  vrijgesteld  op  denzelfden  voet  als 
voor  Engelsche  particuliere  schepen. 

Lord  Clancarty  klaagde  hard  over  de  invoering  van  alle  de 
veranderingen  in  het  plakaat  van  1725,  daar  ik  hierboven  van 
gewaagd  heb,  en  met  naam  over  Canneman,  die  het  onder  mijne 
ziekte  voorgedragen  had.  Canneman  stond  hem  in  het  geheel 
tegen  en  had  volgens  hem  niets  van  een  Gentleman.  Hy  wierp 
verre  weg  het  aanbod  van  een  som  gelds  voor  de  vreemde 
Gezanten,  als  goedmaking  van  de  belastingen  op  hnnne  ver- 
tering, en  eischte  vrijheid  van  deze.  Nieuw  zijnde  in  de  diplo- 
matieke loopbaan,  wist  hij  niet,  dat  dit  hier  en  elders  was  ge- 
bruiklijk  geweest,  en  bragt  op  dit  stuk  de  beginselen  van  Wattel 
voor  den  dag,  die  de  Heer  van  Nagell  hem  aantoonde,  dat  in 
Engeland  zelf  niet  aangenomen  waren.  Hij  dwong  ons  om  de 
inkomende  regten  op  het  Engelsche  klipzout  gelijk  te  stellen 
met  die  op  het  zout  van  Frankrijk,  Spanje  en  Portugal.  Die 
inkomende  regten  stonden  gelijk  met  een  verbod,  ten  einde  onze 
vaart  op  de  zuidelijke  landen  en  in  de  middellandsche  zee  te 
bevorderen,  alzo  wij  in  het  zout  altijd  een  wisse  thuislading 
vonden.  Ik  weerde  mij  zolang  als  ik  kon,  dog  oordeelde,  dat 
er  vrij  wat  grooter  belangen  (in  April  1814)  nog  voor  te  staan 
waren,  en  dat  men  eindelijk  toegeven  moest.  De  ambassadeur 
stemde  toe,  dat  wij  de  inkomende  regten  zo  hoog  konden  stellen 
als  wij  goed  vonden,  maar  zonder  onderscheid  van  land,  en  dat 
wij  vooral  het  zout  niet  zwaarder  konden  belasten,  omdat  het 
uit  Engeland  kwam.  Wij  trekken  veel  meekrap,  zeide  hij  mij, 
uit  Holland;  zullen  wy  die  nu  zwaarder  belasten  omdat  Holland 
nabij  is,  en  de  Levantscbe  meekrap  ontlasten,  om  onze  scheep- 


79 

vaart  te  bevorderen?  Dit  was  gesproken  op  den  man  af,  en 
moest  wel  degelijk  voor  eene  bedreiging  gelden.  Naderhand  las 
ik  egter  in  het  Engelscb  tarief;  dat  de  Hollandsche  meekrap 
vrg  wat  boven  de  Turksche  belast  is.  Ik  hoop  dit  eens  bij  ge- 
legenheid te  pas  te  brengen,  alzo  onze  scheepvaart  nog  hard 
bigilt  klagen  over  de  ontlasting  van  het  Ëngelsche  zout.  Op 
andere  punten  had  ik  het  geluk  om  hem  door  een  lange  Nota, 
de  eerste  van  mijn  Ministery,  volkomen  den  mond  te  stoppen. 
Ik  had  moeite  gedaan,  om  met  een  volledig  stuk  voor  den  dag 
te  komen,  en  ik  heb  naderhand  nimmer  van  de  wederlegde 
voorstellingen  gehoord. 

Als  Minister  van  Buitenlandsche  Zaken  genoot  ik  een  tafel- 
geld  van  twaalfduizend  gulden,  of  een  duizend  in  de  maand.  Daar- 
mede heb  ik  den  Prins  eer  gedaan.  Gedurig  gaf  ik  partijen,  ^) 
middags,  avonds,  baals,  concerten,  waar  de  geheele  vorstelijke 
üimilie  kwam,  behalve  de  Prins  zelve.  Ik  heb  er  vrij  wat  bijge- 
legd, omdat  niet  alleen  geen  mensch  mededeed,  maar  de  Prins 
ook  agterbleef,  zo  omdat  zijn  huis  klein  was,  als  omdat  de 
Prinses  er  niet  van  hield.  Van  een  bal  aan  den  Ërfprins  heeft 
de  Hertog  van  Glarence  veel  ophef  gemaakt,  en  Hij  verklaarde, 


1)  Emma  Sophia,  Coantess  Brownlow  geeft  in  haar  „Sight-reminiscences  of  a 
Septuagenarian"  (1867)  een  verhaal  van  zulk  een  partij.  Men  yergete  niet,  dat  de 
Novemberdagen  1813  slechts  twee  maanden  achter  den  rug  waren  en  dus  de 
hoogere  gezelschapskringen  nog  geen  tijd  hadden  gehad  zich  te  vormen,  terwijl 
de  schryfster,  in  gezelschap  van  Lord  en  Lady  Castlereagh  hier  te  lande  aange- 
komen, wel  vertrouwd  zal  geweest  zijn  met  de  Ëngelsche  sociëteit,  die  de  invloe- 
den van  revolutie  en  vreemde  overheersching  niet  had  ondervonden. 

26  Jan.  1814.  We  dined  at  Court,  and  afterwards  went  to  a  „thé'*  given  by 
Madame  Hogendorp,  wife  of  the  Minister  of  Foreign  Affairs.  Thls  was  the  flrst 
large  party  I  had  been  at  in  Holland,  and  it  gave  me  no  wish  for  a  second.  In 
the  beginning  of  the  evening  the  ladies  sat  on  chairs  placed  against  the  wall 
all  round  the  room,  while  the  gentlemen  stood  in  the  centre.  This  agreable  state 
of  things  continned  till  the  card  tables,  to  the  number  of  twenty  siz,  were 
brought  in,  when  every  creature,  young  and  old,  played  at  whist !  I,  who  just 
knew  the  game  enough  to  follow  suit,  had  the  pleasure  of  being  placed  at  a 
table  with  three  gentlemen  I  had  never  seen  before,  and  to  add  to  this  pleasnre, 
the  one  I  played  with  seemed  very  cross ;  but  good  luck  was  on  our  side  and  we 
won.  Nothing  conld  well  be  more  stupid,  and  most  glad  was  I,  when  the  party 
came  to  an  end.  H.  v.  H. 


80 

dat  het  Souper  niet  mooier  in  Engeland  zon  geweest  zgn.  Ik 
zag  wonderlijk  op  toen  ik  bemerkte^  dat  ik  myn  tafelgelden 
met  de  Buitenlandscbo  Zaken  kwijt  was.  Na  eenige  maanden 
zeide  ik  aan  den  Prins,  dat  ik  ze  geheel  tot  vertoning  besteed 
had,  ik  zelfs  op  dien  voet  was  blijven  leven,  dog  dat  ik  dit 
uit  mijn  eigen  beurs  niet  volhouden  kon,  en  bg  ontstentenis  van 
tafelgeld  uitscheiden  zon.  Hij  was  verlegen  en  antwoordde,  dat 
Hij  er  om  denken  zou.  Falck  kwam  er  mij  over  spreken ;  ik 
zeide  hem,  dat  ik  gedagt  had,  dat  het  tafelgeld  mgnen  post  als 
den  eersten  volgen  zon,  en  dat  ik  bet  begeerde  niet  om  het 
geld,  dat  ik  tog  geheel  uitgaf,  maar  om  de  eer.  Den  volgenden 
dag  ontving  ik  een  Besluit  van  verhooging  van  traktement  met 
drie  duizend  guldens  (op  de  tien).  Ik  schreef  aanstonds  aan  den 
Prins,  dat  ik  die  som  besteden  zou  als  tafelgeld.  Niet  lang^ 
daarna  vernam  ik,  dat  alle  de  Ministers  ook  zooveel  opslag^ 
bekomen  hadden,  en  toen  ik  eens  in  den  Kabinets  Raad  tot 
zuinigheid  op  eene  zaak  advyseerde,  zeide  de  Prins:  dan  moet 
men  ook  niet  meerder  vragen.  Op  deze  wijze  ben  ik  afgekomen 
van  mijn  tafelgeld,  daar  ik  prijs  op  stelde,  omdat  ik  er  op 'eene 
ruime  wijze  door  leven  konde  en  velen  menschen  beleefdheid 
doen.  Nooit  had  ik  mij  verbeeld,  dat  de  Prins  mij  van  zulk  een 
genoegen  berooven  zon,  nadat  ik  het  vier  maanden  genoten  had. 
Het  is  altijd  onaangenaam  zijn  staat  te  verminderen,  en  ik  moest 
dit  in  het  aangezigt  van  de  wereld  doen ;  ik  moest  zien,  dat  dit 
voorregt  tot  eenen  ander  overging.  De  Heer  van  Nagell  leide 
het  anders  aan,  en  stak  de  zeven  eerste  maanden  in  den  zak, 
zonder  eenige  vertooning  te  maken.  Heden  trekt  hij  twintig 
duizend  guldens  tafelgeld. 


éi 

30.    DE   GRONDWET. 

Mbi  1817. 

Tegen  het  midden  van  December  kwam  de  Heer  Repelaer 
mij  zeggen,  dat  de  Prins  te  kennen  gegeven  bad  tot  den  vrede 
toe  de  zaken  te  willen  besturen  met  een  blooteu  Kabinets  Raad. 
Ik  kon  dit  naanwelijks  geloven  en  myne  hand  nog  niet  tot 
mijn  gebruik  hebbende,  dicteerde  ik  aan  mijne  dogter  eenen 
brief  aan  den  Prins.  Dezelve  was  op  zijn  best  geschreven,  als 
Hij  zelf  binnen  trad.  Ik  las  Hem  den  brief  voor  en  binnen 
weinige  dagen  was  er  eene  Commissie  voor  de  Grondwet 
benoemd. 

Ik  had  mijn  Ontwerp  aan  den  Prins  overgegeven,  en  de 
Heer  Falck  verhaalde  mij  in  den  tijd,  dat  Z.  H.  hem  gevraagd 
had,  of  dit  het  laatste  woord  van  den  Heer  van  Hogendorp 
was.  Hij  antwoordde,  dat  het  immers  den  naam  van  een  Ont- 
werp voerde. 

Bij  deze  merkwaardige  gelegenheid  moet  ik  eens  voor  al 
herinneren,  dat  ik  op  dien  tijd  eene  groote  zedelijke  kragt  bezat 
en  meer  zelfs  dan  ik  mij  bewast  was.  Ik  bemerkte  het  altemets, 
en  schreef  het  toe  aan  den  betoonden  moed,  waarmede  ik 
veertien  dagen  als  op  het  slagveld  gebivonaqueerd  had.  Wie 
de  bewondering  der  menschen  wekken  kan,  verkrggt  een  groot 
ascendent;  en  niets  wekt  meer  de  bewondering  dan  moed.  Van 
mijnen  moed  heb  ik  ook  altijd  het  meest  hooren  spreken. 

Bij  den  Prins  werkte  denkelijk  in  deze  zaak  de  bewnstbeid 
van  de  gezindheid  in  Engeland  veel  uit.  Het  bleek  kort  daarna, 
dat  Lord  Grenville  en  zgne  partij  de  Sonvereiniteit  zeer  af- 
keurden, waar  omtrent  ik  onder  anderen  eenen  brief  van  den 
Ambassadeur  Fagel  bewaard  heb.  Het  gelukte  mij  egter,  door 
de  mededeeling  der  Grondwet  vooral,  deze  Heeren  geheel  te 
bekeeren.  Mgn  crediet  by  het  Engelsch  Ministery  was  toen  groot, 
en  het  Engelsch  Volk,  daar  het  Ministery  veel  naar  luistert, 
maakte  eenen  afgod  van  mij. 

Eer  de  Commissie  haar  werk  begon,  gaf  de  Prins  my  eenige 


82 

bedenkingen  in  geschrifte  op,  en  stelde  eenen  avond  om  er 
over  te  spreken.  Hij  bragt  den  Erfprins  mede,  die,  van  de  reis 
komende,  in  slaap  viel  onder  het  gesprek  en  verlof  bekwam 
om  naar  bed  te  gaan.  De  Prins  bleef  tot  twee  of  drie  naren 
in  den  nagt,  en  Falck  verweet  Hem  des  anderen  daags,  dat 
Hij  mij  om  het  leven  bragt. 

Op   de   meeste  ponten  kon  ik  genoegzaam  toegeven,  dog  op 
het  stuk  van  Adel  niet.  De  Prins  wilde  een  algemeenen  Neder- 
landschen   Adel   invoeren,   en  ik  begeerde  dien  Provintiaal.  Ik 
wilde  twaalf  erfelijke  Rijksgraven  in  de  Staten  Generaal  brengen, 
en  Hij  had  geenen  zin  in  zoo  groote  heeren.  Wij  gaven  beide 
toe,    Hij  den  algemeenen  Adel  en  ik  de  Rijksgraven.    Bij  deze 
gelegenheid   zeide   ik   onbewimpeld,   dat  wij  in  Holland  onder 
geene   Edelen   van   andere   Provintien   wilden   bukken,   dat   in 
Holland   de   opstand   tegen    Spanje   en  voor   Willem   den    Isten 
begonnen   was,   dat  in    1672   Holland  het  gehouden  had  tegen 
Lodewijk  XIV    en   voor  Willem   III,   dat   Holland  Willem  IV 
groot   had   gemaakt,  en  dat  Holland  nu  wederom  het  spit  had 
afgebeten.  Dat  alles,  herhaalde  ik,  hebben  Uwe  brave  Hollanders 
•gedaan.   Van  dit  oogenblik  af  heb  ik  den  Prins  altijd  genegen 
gevonden   tot   de   Provintiale   Ridderschappen,   en   om  die  van 
Holland   uit   Hollandsche  aanzienlijke   geslagten  aan  te  vullen. 
De   Prins   begeerde   den   titel  van  Koning  niet,  of  nog  niet, 
en    Hij    zeide    aan    den    Heer    van    der  Duijn,   dat  Hij    daar- 
mede  te   verre   boven   alle   menschen   verheven   en  buiten  den 
omgang  gebragt  zou    zijn.   Hij  heeft  ook  veel  gehegt  aan  den 
naam   van   Oranje,   die  overal  de  geestdrift  wakker  maakte  en 
onderhield,   en   die   niet   meer  te   vinden  was  in  den  titel  van 
Koning    der    Nederlanden.     Daarom    werd,    in    mijn    Ontwerp, 
Souvereine  Vorst  in  plaats  van  Koning  gesteld,  hetwelk  geene 
verandering  bragt  in  het  wezen  der  zaak.  De  Souvereiniteit  uit 
den    boezem    der   Staten   overgebragt   tot   het  Hoofd  van   den 
Staat  was  eigentlijk  de  karakteristieke  trek  van  mijn  Ontwerp. 
De    overweging    der   Vaderlandsche   geschiedenissen    had   mij 


83 

geleerd,  dat  alle  de  inwendige  onlusten  en  partijschappen,  alle 
de  zwakheid  der  Regering  in  de  buitenlandsche  betrekkingen 
sreboren  waren  nit  de  overneming  der  Souvereiniteit  door  de 
Staten.  Vooreerst  werd  zij  daardoor  gesmaldeeld  in  zeven,  en 
dan  nog  waren  er  in  elke  Provintie  schier  Souvereine  onder- 
deden. Vandaar  dë  noodzakelijkheid  van  een  nitmontend  Hoofd, 
als  eene  uitzondering  op  de  Souvereiniteit  tot  een  gemeenen 
band.  Beter  was  de  oude  Regering  vóór  de  Republiek  met  een 
Souverein  Hoofd,  met  de  uitzonderingen  aan  de  zijde  der  Staten, 
ter  bepaling  zijner  magt  en  bescherming  der  nationale  vrijheid. 
Onze  voorouderen  hadden  voor  deze  uitzonderingen,  onder  den 
naam  van  Privilegiën,  de  wapenen  opgevat,  en  dezen  moesten 
nu  in  eene  Grondwet  verzameld  en  klaar  beschreven  worden; 
deze  Grondwet  moest  door  den  Souverein  bezworen  worden, 
zo  als  oudtijds  de  Privilegiën,  eer  Hij  de  Regering  aanvaardde. 
Wijders  behield  ik  alles,  en  toen  het  ook  in  de  Commissie  zo 
verre  kwam,  dat  men  den  geest  van  het  Ontwerp  begon  te 
vatten,  zeide  de  oude  Heer  van  Lijnden  van  Blitterswijk  eens 
in  zijn  advijs  deze  merkwaardige  woorden:  vermits  ik  zie,  dat 
wij  eene  Republiek  zullen  blijven,  enz.  Naderhand  hebben  de 
oude  Patriotten  aan  den  Prins  gezegd,  dat  hunne  partij  Hem 
Souverein  had  gemaakt,  en  dat  zijne  partij  voor  de  oude  Consti- 
tutie was  geweest;  eene  logen,  zo  er  ooit  eene  uitgevonden  is. 
Mijn  Ontwerp  met  den  naam  van  Koning  en  geheel  in  den 
geest  der  Souvereiniteit  gesteld,  is  door  alle  mijne  vrienden 
goedgekeurd  geweest,  en  daar  was  niet  een  Patriot  onder. 

Ik  heb  meermalen  opgemerkt,  dat  de  grootste  Demokraten  de 
ijverigste  voorstanders  der  onbepaalde  Monarchie  zijn  geworden. 
Zy  wilden  eenheid  in  het  Bestuur,  eerst  de  eene  Souvereine 
Natie,  en  toen  den  Monarch.  Nu  was  het  Souvereine  Volk  slegts 
een  woord  zonder  betekenis,  of  veel  meer  het  betekende  een 
Souverein  Bestuur.  Hooge  ambten  begeerden  zij,  groote  magt  en 
inkomsten  daaraan  verbonden,  kon  het  zijn  zonder  een  Hoofd 
en    anders   met   een   Hoofd.   Zo  waren   egter  niet  de  opregte 


mannen  onder  de  onde  Patriotten  gezind  geweest^  en  onze  laatste 
onlnsten  hadden  een  beter  doei  gebad,  namelijk  de  versterking 
van  de  uitvoerende  magt,  met  een  vaste  omschrijving  derzelve. 
Daarom  had  ik  in  mi]ne  Verklaring  van  1801  aan  het  Staats- 
bewind,  dit  beginsel  tot  een  grondslag  gelegd,  begrgpende,  dat 
het  geschikt  was  om  alle  de  partgen  te  vereenigen.  In  onze 
Commissie  had  ik  aanstonds  alle  de  oude  Regenten  aan  mijne 
zgde ;  de  Heer  Elou!  voegde  zig  allengs  daarbij ;  dog  de  Heer 
van  Maanen  het  laatst.  Hij  meende  eerst,  dat  men  alles  kon 
behouden  zo  als  het  was,  en  den  Prins  slegts  behoefde  in  de 
plaats  van  den  Keizer  te  stellen;  en  wg  waren  al  verre  ge- 
vorderd, toen  hij  nog  beweerde,  dat  als  wy  het  Ontwerp,  dat 
ons  slegts  tot  eenen  leiddraad  was  opgegeven,  door  waren,  wij 
hetzelve  nog  in  zijn  geheel  door  een  ander  vervangen  konden. 
Maar  al  vorderende  in  hetzelve  kregen  er  de  leden  meer  zin  in, 
en  als  het  werk  af  was,  scheen  de  Heer  van  Maanen  zelf  niet 
om  zijne  stellingen  te  denken. 

Had  ik  het  niet  gereed  gehad,  zo  zouden  de  omstandigheden, 
de  menschen,  de  denkbeelden  van  het  ogenblik  veel  invloed  op 
het  werk  gehad  hebben.  Maar  nu  stond  het  gebouw  vast  en 
verdedigde  zig  zelf.  Het  was  de  vrugt  van  lange  overdenkingen, 
en  geboren  uit  vele  opstellen,  van  tgd  tot  tijd  met  een  ryp 
overleg,  en  in  de  stilte  van  het  kabinet,  uit  mijne  pen  gevloeid. 
Onmiddelgk  na  de  omkeering  in  1795,  en  oordeelende,  dat  de- 
zelve niet  bestand  zijn,  maar  plaats  maken  zou  voor  een  herstel, 
zo  als  in  1787,  schreef  ik  eene  Memorie  over  den  geest  van  het 
oude  Bestuur,  waarin  de  wijze,  op  welke  de  zaken  behandeld 
werden,  zodanig  uitgelegd  is,  als  men  dit  nergens  vinden  zal. 
Op  deze  beschrijving  volgde  een  onderzoek  der  middelen,  om 
de  gebreken  te  verhelpen,  en  deze  kwamen  neder  op  eene  meer- 
dere kragt  van  het  Algemeen  Bestuur,  toen  genaamd  de  Gene- 
raliteit,  en  op  de  bescherming  van  den  Koophandel  als  de  bron 
van  algemeene  welvaart.  Naderhand  bragt  mijn  jongste  broeder 
mij  eene  vertaling,  door  hem  in  bet  fransch  gemaakt  voor  den 


RaadpensioDaris  vaD  de  Spiegel^  van  een  Ontwerp  van  dezen, 
om  de  Unie  van  Utregt  te  verbeteren,  welk  ontwerp  hij  te  Lingen 
in  1799  of  1800  opgesteld  had  voor  de  Bondgenoten,  welke  ons 
toen  reeds  verlossen  wilden.  Ik  nam  de  pen  wederom  op,  en 
maakte  van  dit  stak,  daar  naar  mijn  inzien  de  laatste  hand  aan 
ontbrak,  eene  volledige  Grondwet,  dog  met  de  Sonvereiniteit 
bij  de  Staten  en  eenen  Stadhouder.  Ik  liep  vervolgens  de  Vader- 
landsche  Historie,  Slingeland  en  andere  publicisten  nog  eens  door 
en  verzamelde  alle  de  bewijzen  tot  betoog  van  dit  stuk.  Dan 
toen  de  Natie,  door  de  huldiging  van  Koning  Lodewijk,  aan 
eenen  Souvereinen  Vorst  gewend,  en  de  denkbeelden  van  volks- 
souvereiniteit  geheel  ter  zi)de  gesteld  waren,  wierp  ik  de  oude 
kluisters  af  en  stelde  de  Grondwet  op,  zo  als  ik  dezelve  aan 
den  Prins  bij  zijne  komst  in  1813  overgaf.  Dit  werk  was  sterk 
in  zig  zelf  en  ook  zonder  mijne  voorspraak ;  het  leende  mij  eene 
kragt  in  de  voordragt,  die  ik  anders  niet  gehad  zoude  hebben, 
en  het  is  de  grondslag  van  ons  Staatsgebouw  gebleven. 

De  Staten  der  Provinciën,  en  de  zamenstelling  van  deze  uit 
Uidderschappen  en  Steden  baarde  eerst  eene  groote  verwonde- 
ring, zelfs  bg  den  Prins,  die  veel  van  de  nieuwe  denkbeelden 
aangenomen  had,  dog  die  in  het  vervolg  veel  oude  denkbeelden 
voorgestaan  heeft.  Het  gelukte  mg  het  onderscheid  te  doen  ge- 
voelen van  algemeene  en  bijzondere  belangen,  van  het  bestuur 
van  staatszaken  en  van  plaatselijke  zaken,  en  als  gevolg  daaruit 
tastbaar  te  maken,  dat  het  plaatselgk  bestuur  bg  de  Staten  der 
Provintien  blijven  moest.  Ondtgds  was  alles  plaatselgk  behan- 
deld geworden  en  met  de  revolutie  alles  algemeen.  Tusschen 
deze  uitersten  lag  de  wgsheid  in  het  midden.  De  Heer  Elout 
gevoelde  dit  het  eerst,  en  advyseerde  eens  in  deze  woorden: 
alzo  wij  Staten  van  de  Provintien  ingesteld  hebben,  zo  laten 
wij  hun  ook  eene  behoorlgke  magt  geven.  Toen  begreep  ik,  dat 
ik  het  met  hem  gewonnen  had.  De  Ridderschappen  zijn  diep 
geworteld  in  den  tegenwoordigen  staat  der  Maatschappij,  die  wg 
met  geene  theorieën  veranderen  kunnen.  Er  bestaat  eene  aristo- 

8 


kratie,  en  om  onscbadelijk,  om  zelfs  nuttig  te  zyn,  dient  zij 
geregeld  te  worden.  Ik  had  voor  om  den  adelstand  veel  meer 
nit  te  breiden,  opdat  dezelve  in  waarheid  het  platte  land  ver- 
tegenwoordigen mogt;  dog  alzo  dit  niet  eensklaps  geschieden 
kon,  willigde  ik  naderhand  in  den  stand  der  Eigenerfden,  die 
wel  niet  in  de  Grondwet  genoemd,  dog  ook  niet  uitgesloten 
werd.  De  steden  waren  altijd  zuilen  van  's  lands  welvaart  ge- 
weest, en  in  de  laatste  tyden  zeer  vervallen.  In  alle  de  fransche 
constitutien  stond  Amsterdam  gelijk  met  Scheveningen,  en  beide 
waren  communes.  De  stedelijke  Regeringen  waren  in  minagting 
gevallen,  en  daaruit  dienden  zij  opgeheven  te  worden.  Dit  is  in 
de  eerste  plaats  geschied  door  de  Grondwet  en  vervolgens  heb- 
ben wg  ook  gezien,  dat  de  benoemingen  tot  de  Staten  der 
Provintien  en  tot  de  Kegeringen  der  Steden  zeer  op  prijs  zijn 
gesteld.  Met  zulke  oude  denkbeelden  wederom  in  eer  te  brengen, 
heb  ik  den  revolutionairen  geest  kragtig  onderdrukt,  en  tot 
herstel  van  een  goeden  staat  der  maatschappij  het  meest  toe- 
gebragt.  Deze  diensten  aan  mijn  Vaderland  bewezen  worden 
heden  niet  naar  waarheid  erkend,  dog  zullen  het  in  het  vervolg 
beter  worden. 

De  Staten  der  Provintien  verkiezen  de  leden  der  Staten 
Generaal,  dog  geven  hun  geenen  last.  Gaarne  had  de  Prins  een 
wettige  invloed  op  deze  verkiezing  gekregen,  en  hij  ontbood 
eene  subcommissie  tot  de  redactie  in  zijn  Kabinet,  om  ook  over 
dit  punt  te  spreken.  Ik  stelde  Uem  bij  die  gelegenheid  voor, 
dat  Hij  invloed  had  èn  op  de  kiezers,  èn  op  de  gekozenen, 
door  de  begeving  van  alle  de  ampten  van  het  Algemeen  Bestuur ; 
dat  de  Stadhouders  weinig  of  geen  baat  gevonden  hadden  bij 
den  invloed  op  de  aanstelling  der  Stedelijke  Regenten,  omdat 
deze  zig  daardoor  niet  gebonden  agtten ;  dat  zij  zig  vele  vijanden 
daarmede  hadden  gemaakt,  en  dat  de  meuschen  meer  vooruit 
dan  agteruit  zagen.  De  Heer  Elout  ondersteunde  met  fijn  ver- 
stand en  rondborstige  taal  hetgeen  hij  mijne  menschkundige 
aanmerkingen  noemde,  en  de  Prins  berustte  in  de  zaak. 


8^ 

In  deze  conferentie  sprak  de  Heer  van  Aylva  met  een  beklemd 
hart  over  den  Godsdienst  van  den  Souvereinen  Vorst.  Daar  was 
al  veel  over  te  doen  geweest  in  de  Commissie.  De  Heer  van 
Lynden  van  Blitterswyk  had  een  beredeneerd  voorstel  gedaan 
van  een  heerschenden  Godsdienst,  dog  hetzelve  den  volgenden 
dag  wederom  ingetrokken.  De  Heer  Lampsins  bleef  bij  dit 
gevoelen.  De  groote  meerderheid  had  besloten  om  daar  niets  vaki 
te  melden.  Nu  deed  de  Heer  van  Aylva  nog  eene  poging  by 
den  Prins^  dewelke  oordeelde,  dat  Hg  alleen  de  vrijheid  niet 
derven  mogt,  om  eene  Godsdienst  naar  zijn  geweten  te  belyden. 
Hij  liet  zig  egter  overhalen,  vooreerst  omdat  Hij  voor  zig  wel 
geen  gebruik  van  die  vrijheid  maken  zou  om  te  veranderen, 
en  mogeiyk  ook  op  de  verzekering  van  den  Heer  Aylva,  dat 
vele  Notabelen  op  deze  uitlating  de  geheele  Grondwet  afstemmen 
zouden.  Op  deze  wijze  is  het  artikel  ontstaan,  dat  de  Souverein 
den  Hervormden  Godsdienst  belijden  moest.  Ik  zag  bij  die  gele- 
genheid welk  een  sterken  indruk  op  de  gemoederen  eene  diepe 
overtuiging  maakt  en  hoe  welsprekend  dezelve  zig  uit.  Eene 
bedaarde  voordracht  zoude  hier  niets  ter  wereld  uitgewerkt 
hebben,  en  zelfs  de  schoonste  taal  zou  te  kort  geschoten  zgn^ 
maar  eenige  woorden  uit  het  hart  overwonnen.  Ëlk  zweeg  en 
de  Heer  Elout  zeide  my  naderhand :  ik  had  medelyden  met  den 
staat  van  den  Heer  van  Aylva. 

Reeds  in  de  eerste  dagen  van  de  Commissie  was  er  eene 
Subcommissie  benoemd  geworden,  om  te  onderzoeken  welke 
Domeinen  aan  het  Huis  van  Oranje  konden  afgestaan  worden. 
De  Prins  was  te  vrede  geweest  met  een  millioen  vast  inkomen, 
dog  begeerde,  dat  de  helft  van  deze  som  uit  Domeinen  zoude 
voortkomen,  en  dat  Hem  deze  Domeinen  als  patrimoniaal  goed 
werden  afgestaan  om  desnoods  tot  een  huwelijksgoed  van  kin- 
deren te  worden  gebruikt.  Of  men  dit  verlangen  kwalijk  be- 
grepen heeft,  of  heeft  willen  misvatten,  weet  ik  niet;  maar 
zeker  is  het,  dat  het  denkbeeld  ontstond  en  doorging,  om  de 
Domeinen  toe  te  voegen  boven  het  millioen.  Inmiddels  heeft  de 


6ê 

Prins  tot  heden  toe  om  geene  Domeinen  gevraagd  en  bet  geld 
getrokken. 

Ik  kan  niet  nalaten  bier  aan  te  merken^  hoe  roim  de  Prins 
en  zyn  Huis  door  de  Natie  bedeeld  zyn.  Domeinen,  die  een 
half  millioen  opbrengen,  de  waarde  van  land  tot  4  pet  gerekend, 
zijn  twaalf  en  een  half  millioen  waard.  Indien  men  de  som,  die 
de  Vereenigde  Nederlanden  na  de  tiercering  konden  opbrengen, 
op  vijf  en  dertig  millioenen  begroot,  zo  sehoot  er  na  de  betaling 
der  interesten  van  de  schuld  niet  veel  meer  over,  dan  twintig 
millioenen  voor  alle  de  staatsuitgaven.  Van  deze  nu  een  mil- 
lioen aan  den  Souverein  voor  de  inrigting  van  zijn  hnis  alleen, 
en  eene  ton  gouds  aan  den  Kroonprins  af  te  staan,  was  mooi; 
een  half  millioen  daarop  te  leggen  was  zeer  ruim.  Daar  werd 
een  zomer  en  winterverblyf  bijgevoegd;  en  inmiddels  waren  in 
de  daad  alle  de  gebouwen  van  de  Domeinen  in  handen  van  den 
Prins  gevallen,  ja  al  het  kostelijk  mobilair  van  dezelve,  en  dit 
was  gezamentlgk  gesteld  onder  beheer  der  Hof  Commissie.  Toen 
de  Kussen  op  het  Loo  kwamen,  eischten  zg  ten  minsten  het 
mobilair,  als  franschen  eigendom,  dog  lieten  zig  beduiden,  dat 
het  al  tot  den  Prins  overgegaan  was,  eer  Hy  nog  onder  ons 
verkeerde.  Wij  hebben  langen  tgd  aan  het  Hof  gegeten  met 
zilver,  daar  het  fransche  wapen  op  stond.  Amsterdam  zelfs  beeft 
het  zogenaamd  Paleis  afgestaan,  ik  weet  niet  regt  op  welken 
voet.  Den  eersten  dag,  dat  de  Prins  naar  Amsterdam  ging,  moest 
ik  Hem  op  dit  stuk  advyseeren.  Het  was  's  morgens  vroeg,  en  ik 
lag  aan  het  podagra  in  mijn  bed.  Toen  ik  de  vraag  wel  begre- 
pen had,  antwoordde  ik  in  geschrift,  dat  Amsterdam  Z.  H. 
heden  Souverein  maakte,  en  dat  Z.  H.  wel  aan  Amsterdam 
zijn  geliefde  Stadhnis  teruggeven  mogt.  Lodewgk  Napoleon 
namelijk  had  het  zig  toegeëigend.  Ook  in  dit  Paleis  was  een 
schat  van  meubelen.  Het  mobilair  altoos  zou  nooit  op  zulk  eene 
wijze  in  handen  van  den  Prins  gevallen  zijn  zonder  den  Opstand 
en  zonder  de  uitsluiting  vun  vreemde  beschikkingen  over  onze 
zaken^  als  een  gevolg  van  den  Opstand. 


89 

De  rijke  toelage  aan  den  SouvereiD  liet  ik  gaan  zonder  eenige 
bemoeienis  en  gelgk  als  de  stroom  vloeide;  maar  op  de  natio- 
nale vrijheden  kon  ik  niet  zo  gemakkelijk  zijn  als  op  de  pen- 
ningen. Nogthans  maakten  de  omstandigheden  dit  werk  zeer 
moeielijk.  De  geestdrift  voor  het  Huis  van  Oranje  was  groot 
onder  het  volk,  de  oude  Prinsgezinden  kenden  naar  gewoonte 
geen  palen  aan  de  op  te  dragen  magt,  en  de  Revolutionairen 
waren  voor  niets  zoo  bang  als  voor  onde  instellingen.  Bg 
deze  gezindheid  van  het  volk  kon  ik  het  niet  op  de  openbare 
meening  laten  aankomen.  De  onde  Prinsgezinden  mogten, 
voor  de/en,  reden  voor  hun  gedrag  gehad  hebben,  toen  de 
Sonvereiniteit  bg  de  Staten  bleef;  maar  nu  dezelve  in  het  Huis 
van  Oranje  was  overgegaan,  behoorden  zg  het  anders  te  begrij- 
pen. De  Revolutionairen  droomden  van  niets  dan  van  de  leer 
der  Sonvereiniteit;  omdat  er  de  geliefde  eenheid  uit  voort- 
vloeide. Ik  had  eenige  aanmerkingen  op  mijn  Ontwerp  ge- 
schreven, zoodra  als  ik  het  opgesteld  had,  en  dezen  liet  ik 
nu  achter  hetzelve  drukken,  in  de  hoop,  dat  zij  deszelfs  egten 
geest  zouden  doen  kennen.  Reeds  voor  dat  de  Commissie  aan 
den  gang  kwam,  werd  dit  stuk  door  de  Heeren  van  Maanen 
en  Elout  gelezen,  die  er  veel  over  peinsden.  De  laatste  kwam 
er  mg  lang  over  spreken  en  ging  zeer  voldaan  van  mg  weg. 
De  Heer  Falck  vraagde  mij  in  grooten  ernst,  of  Elout  mij  niet 
had  doen  terugkomen  van  het  denkbeeld  van  Adel,  en  ik  ant- 
woordde, dat  ik  hem  integendeel  overtuigd  had.  De  Heer  van 
Lynden  van  Blitterswgk  zeide  mij  eens:  „het  zoude  gemakke- 
^lijk  in  de  Commissie  gaan  zonder  die  advokaten,  maar  als 
„het  aan  hen  komt  beginnen  de  zwarigheden.  Wg  zgn  die 
„menschen  niet  gewoon  bij  onze  deliberatiën,  en  ik  bewonder 
„U  van  hen  zo  te  staan,  gg  blijft  hun  niets  schuldig.''  Op  één 
stuk  van  gewigt  slegts  heb  ik  moeten  onderdoen,  dog  daar 
vielen  mij  sommige  Prinsgezinden  af.  Ik  had  gesteld,  dat  het 
beleid  der  Vergadering  van  de  Staten-Generaal  bij  eenen  Raad- 
pensionaris  zijn   zoude,  te   verkiezen  door  den   Souverein  uit 


90 

een  drietal  en  voor  vijfjaren.  Dit  zou  aan  de  Staten-Generaal 
veel  klem  gegeven  hebben,  dog  ik  verloor  het  met,  zoo  mij 
wel  heagt,  eene  enkele  stem.  Ik  meende  te  bemerken,  dat  de 
Prins  zelf  er  zijne  vrienden  tegen  opgezet  had.  De  Heer  van 
Maanen  advyseerde  er  het  sterkst  tegen,  en  vóór  eenen  President. 
Toen  hij  het  gewonnen  had,  zeide  hij,  dat  hg  dezen  President 
eene  groote  vertooning  wilde  toeleggen,  dat  hij  maaltijden  geven 
moest,  enz.  Ik  verzette  mij  daartegen,  omdat  hg  het  hoofd  der 
vergadering,  vertegenwoordigende  het  volk  der  Nederlanden,  en 
dus  het  hoofd  des  volks  zou  zijn,  staande  tegenover  den  Souve- 
rein,  die  het  eenige  hoofd  blijven  moest.  De  Raadpensionaris 
zoude  slegts  Minister  van  de  Vergadering,  en  agter  alle  de 
leden  geplaatst  geweest  zijn.  Toen  ik  dit  aan  den  Prins  over- 
bragt,  zag  hij  er  zeer  verwonderd  uit.  Daar  ik  op  alle  de  andere 
punten  de  nationale  vrijheid  genoegsaam  verzekerd  agtte,  ge- 
troostte ik  mij  deze  misrekening. 

Op  de  jaarlijksche  toestemming  in  de  Lasten  had  de  Prins 
deze  aanmerking  gemaakt,  dat  wij  te  gevaarlgk  gelegen  waren 
om  ons  geheele  bestaan  jaarlijks  aan  de  onzekerheid  van  eene 
toestemming  bloot  te  stellen.  Van  daar  het  onderscheid,  dat  er 
gemaakt  werd  tusschen  de  gewone  uitgaven  voor  den  staat  van 
vrede,  die  eens  voor  altijd  zouden  vastgesteld  worden,  en  de 
buitengewone  uitgaven,  die  meestal  op  eenen  staat  van  oorlog 
zien,  en  die  jaarlijks  zooden  ingewilligd  worden.  Alzo  de  klem 
van  de  toestemming  eigentlijk  in  deze  laatste  uitgaven  gelegen 
is,  vond  ik  daar  geene  zwarigheid  in.  Men  wil  toch  nooit  de 
renten  der  schuld,  de  justitie,  de  troepen  onbetaald  laten ;  maar 
nieuwe  troepen,  nieuwe  schepen,  magazijnen  en  dergelijken,  wil 
men  niet  bekostigen  zonder  te  weten  waarom.  Met  één  woord 
de  Staten  Generaal  willen  geen  oorlog  gevoerd  hebben,  zonder 
de  kosten  in  te  willigen,  en  daarmede  is  het  regt  van  vrede  en 
oorlog  in  behoorlijke  palen  gehouden. 

Toen  onze  taak  afgeweven,  en  wij  het  ontwerp  aan  den  Prins 
overgegeven   hadden,   kon  deze  het  gaaf  aannemen^  omdat  Hg 


91 

alles  te  voren  zorgvaidig  overwogen  had.  Ik  vertoonde  het  toen 
eerst  aan  den  Engelsehen  Ambassadear,  die  met  eenige  ver- 
wondering zeide:  nu  mag  men  in  waarheid  verzekeren,  dat  wij 
ons  niet  in  uwe  inwendige  zaken  inlaten,  alzo  ik  voor  het  eerst 
van  de  Grondwet  hoor,  als  zij  gereed  is,  Zgn  oordeel  over 
dezelve  was,  dat  elk  zig  gelukkig  agten  mogt,  die  onder  zulk 
een  Constitutie  leefde.  Hij  had  mij  eenen  raad,  ik  meen  van 
wegen  Lord  Bathnrst,  te  geven,  namelijk,  dat  de  Sonverein  de 
officieren  van  de  armee  mogt  ontslaan  naar  goedvinden,  omdat 
dit  regt  in  de  Kroon  van  Engeland  gevestigd  de  besmetting  van 
de  fransche  revolutie  gestuit  had,  wanneer  een  aantal  Opper- 
officieren  met  dezelve  ingenomen,  door  den  Koning  waren  ont- 
slagen geworden.  Ik  las  hem  het  artikel  voor,  waarmede  reeds 
aan  zijn  verlangen  voldaan  was.  Evenzo  ging  het  met  een  paar 
'aanmerkingen  van  Lord  Malmesbury,  die  veel  hart  voor  ons  land 
behouden  had  en  die  mij  eene  geheele  Memorie  zond.  Onze 
Grondwet  behaagde  hem  zeer ;  het  Ministery,  de  Oppositie  zelve, 
gaven  hun  genoegen  te  kennen.  Vooral  was  men  ingenomen 
met  mijne  Aanmerkingen  op  dezelve,  die  men  verlangde  in  druk 
te  zien.  De  Ambassadeur  Fagel  werd  er  over  aangesproken  en 
schreef  er  over;  doch  het  werd  met  stilzwggen  beantwoord. 
Toen  liet  het  Ministery  het  stuk  in  de  Engelsche  couranten 
zetten,  en  zo  is  het  voor  het  eerst  hier  overgekomen.  De  fransche 
vertaling  er  van  heeft,  naar  ik  reden  heb  om  te  denken,  indruk 
te  Berlijn  gemaakt,  en  zal  niet  zonder  invloed  zijn  op  dePruis- 
sische  Constitutie. 

Ter  invoering  van  de  Grondwet  waren  er  twee  dingen  nodig : 
1^.  dat  zij  aangenomen  werd;  2^.  dat  alle  de  ambtenaren  wer- 
den aangesteld.  Dit  een  en  ander  had  zijne  zwarigheden.  De 
wijze  op  welke  zo  vele  Constitutien  waren  aangenomen  in  grond- 
vergaderingen, en  met  het  stilzwijgen  als  goedkeuring  uit  te 
leggen,  was  met  regt  in  minagting  geraakt.  De  aanstelling  van 
zo  vele  ambtenaren,  middelijk  of  onmiddelijk  door  het  volk, 
moest   aanleiding  geven  tot  vernieuwing  van  partijschap,  niet 


92 

voor  of  tegen  het  Huis  van  Oranje,  maar  onder  deszelfs  oude 
en  nienwe  vrienden.  Vandaar  het  besluit  om  Notabelen  bgeen 
te  roepen,  en  om  alle  de  eerste  aanstellingen  aan  den  Prins  op 
te  dragen. 

Zes  honderd  Notabelen  werden  door  den  Prins  aan  het  volk 
voorgesteld,  en  de  Lgsten  in  alle  de  Distrieten  ter  bezigtiging 
gelegd,  om  daartegen  te  knnnen  opkomen,  hetwelk  nergens 
gesehiedde,  alzo  de  keuze  over  het  algemeen  goed  was.  Namen 
de  Notabelen  de  Grondwet  aan,  zo  mogt  men  besluiten,  datzy 
aangenaam  was  aan  de  Natie.  Dat  zg  dit  was,  kon  men  reeds 
te  voren  bemerken;  er  is  geen  twist  van  het  minste  belang 
over  dezelve  ontstaan.  Op  het  laatst  van  Maart  vergaderden  de 
Notabelen  te  Amsterdam,  waarmede  bedoeld  werd,  die  stad  eer 
aan  te  doen,  en,  om  zo  te  spreken,  als  Hoofdstad  in  te  w^den. 
Men  had  er  een  ogenblik  ongerustheid  over  het  aannemen, 
hetwelk  bij  de  Roomschgezinden  haperde,  die  egter  in  al  te  kleinen 
getale  waren.  Ik  was  er  niet  tegenwoordig,  hoezeer  de  Prins 
begeerd  had,  dat  ik  de  Grondwet  in  eene  redevoering  bij  de 
Notabelen  aanprijzen  zoude.  Dan  ik  kon  mij  uoch  aan  de  koude 
blootstellen,  noch  op  de  beenen  staan.  Bij  deze  zelfde  gelegen- 
heid is  de  oude  Heer  Bisdom  onder  den  last  van  de  plechtig- 
heid bezweken,  en  ik  kende  mgn  lichaamsgestel  genoeg,  om 
hetzelfde  te  dugten.  Ik  droeg  derhalve  den  Heer  van  Maanen 
als  spreker  voor,  en  bood  mij  aan  om  naar  Amsterdam  te  gaan 
voor  het  kabinetswerk;  hetwelk  de  Prins  niet  aannam  Bij  zijne 
terugkomst  vond  ik  hem  koeler,  en  ditzelfde  heb  ik  opgemerkt 
na  elke  afwezigheid. 

De  aanstelling  der  ambtenaren  voor  de  eerste  reis  moest 
door  de  Notabelen  opgedragen  worden,  volgens  een  voorstel 
van  den  President  De  Heer  van  Nagell  deed  bet  niet  en  de 
Prins  vergaderde  zijne  vrienden,  om  te  overleggen  wat  nu  te 
doen.  Nagell  eischte  eerst,  dat  men  verklaarde,  dat  hij  er  niet 
van  verwittigd  was  geweest,  en  dit  geschiedde  eenparig.  Toen 
verklaarde  hij,  dat  de  vergadering  door  hem  ontbonden  was, 


93 

en  dat  hg  geen  nieuwe  deliberatien  aanleggen  zoa,  als  te  gevaar- 
lyk.  De  Prins  deelde  toen  aan  de  Notabelen  mede,  dat  Hij  de 
zaak  op  zig  nam ;  en  zodanig  was  de  Natie  op  dien  tijd  gestemd, 
dat  er  door  niemand  op  gevallen  is. 

Onder  de  deliberatien  van  de  Notabelen  was  de  Prins  een 
examen  van  Stadsscholen  in  eene  kerk  gaan  bijwonen  met  de 
natnarlijkste  houding  van  onverschilligheid.  Daar  ontving  Hg 
de  boodschap,  dat  de  Grondwet  aangenomen  was,  en  toen  eene 
Commissie  Hem  dezelve  bragt,  gaf  Hij,  zo  als  mij  berigt  is, 
een  zeer  goed  antwoord.  Anderzins  spreekt  Hg  zeer  slecht  in 
het  publiek  en  kan  de  woorden  niet  vinden.  Bg  deze  gelegen- 
heid was  Hij  mogelijk  niet  verlegen,  omdat  Hij  geen  tijd  had 
om  zig  te  bedenken. 

Bij  de  benoeming  van  Staten  Generaal  en  Raad  van  Staten 
plaatste  Hg  vele  aanzienlgken  en  oudeRegenten,  die  tot  dusverre 
buiten  ampten  geweest  waren,  hetwelk  zijne  oude  vrienden 
eenigzins  op  een  gelijken  voet  met  de  nieuwe  bragt.  Het  was 
tijd  om  de  revolutionaire  tint  van  de  Regering  weg  te  nemen. 
De  lijsten  werden  al  voor  het  vertrek  naar  Amsterdam  gemaakt, 
in  het  Elabinet,  waar  ik  met  Falck  alleen  geroepen  was.  Te 
Amsterdam  is  er  egter  nog  al  verandering  in  gekomen.  Het 
besogne  had  mg  niet  aangestaan,  omdat  er  zo  lugtig  over  heen- 
gelopen werd,  en  egter  zo  lang  duurde.  Dit  schgnt  eenetegen- 
strgdigheid  maar  is  er  geene.  Er  werden  namelijk  geene  redenen 
voor  of  tegen  van  eenig  gewigt  aangebragt,  en  nogthans  werd 
er  lang  getwijfeld.  Falck  zeide  mij  eeus:  wat  zoude  men  er  in 
het  publiek  van  zeggen,  als  men  wist  van  welke  geringe  toe- 
valligheden de  grootste  benoemingen  afhangen.  De  Prins  heeft 
mij  meermalen  betuigd,  dat  de  menigvuldige  aanstellingen  hem 
verveelden. 

Eer  de  Notabelen  nog  vergaderd  waren,  droeg  Hij  mg  een 
nieuw  werk  op,  als  President  van  eene  nieuwe  Commissie.  De 
lirondwet  had  de  Provintiale  Inrigting  slechts  geschetst,  en 
bepaald,  dat  dezelve  door  Commissien  in  iedere  Provintie  uitge- 


94 

werkt,  CD  dan  door  den  Prins  bekragtigd  zonde  worden.  Ik 
sprak  Hem  daar  omtrent  aan,  in  mijnen  geest  van  onderschei- 
ding van  het  Algemeen  en  Plaatselijk  Bestuur  en  van  den  invloed 
daarvan  op  de  algemeene  welvaart.  Hij  verlangde  mijne  denk- 
beelden op  schrift  en  kreeg  ze  denzelfden  dag.  Falck  bragt  mij 
den  volgenden  dag  een  besluit,  waarb'tj  de  bovenvermelde  Com- 
missie benoemd  was,  om  Hoofdtrekken  vast  te  stellen  voor  de 
Provintiale  Commissien.  Wij  stelden  ze  vast,  de  Prins  keurde  ze 
goed  en  de  Leden  van  do  Commissie  werden  Presidenten  e]k 
van  de  Commissie  zijner  Provintie.  Zo  zijn  de  Reglementen  voor 
de  Staten  der  Provintien,  Ridderschappen,  Steden  en  Eigen- 
erfden  ontstaan;  en  ook  dezen  uitmuntenden  dienst  heb  ik  mogen 
bewijzen,  ofschoon  Falck  mij  spottende  gezegd  had:  hier  is  het 
Besluit,  daar  zo  vele  welvaart  uit  voortvloeien  moet. 


4^     DE  RAAD  VAN  STATE. 

Mei  1817. 

Onderwijl  iedereen  naar  Amsterdam  gegaan  was  en  ik  schier 
alleen  in  den  Haag  overbleef,  kwam  ik  eenigzins  tot  nadenken. 
Ik  voelde  mij  moei  en  afgemat  van  zoveel  werk.  Het  was  tegen 
het  begin  van  April  met  zeer  mooi  weder,  en  ik  schepte  veel 
lugt  en  spande  mijn  gemoet  uit.  Naauwlijks  vijfde  half  maan- 
den waren  voorbij  sedert  den  dag  van  den  Opstand;  en  niet- 
tegenstaande twee  zware  ziekten  had  ik  tot  de  vestiging  van 
den  Staat,  tot  de  Grondwet,  in  de  Buitenlaudsche  Zaken,  mijne 
kragten  mede  besteed  De  oude  Heer  van  Blltterswijk  betuigde 
meer  dan  eens  zijne  verwondering  over  mijne  werkzaamheid. 
De  Generaal  van  Suchtelen,  in  russischen  dienst,  zeide  mij:  op 
den  Prins  en  u  berusten  alle  zaken.  De  Prinses  Moeder  klaagde, 
dat  zij  mij  nooit  zag;  ik  zond  Haar  mijn  oudste  dogter,  om  de 
verzekering  van  mijne  verknogtheid  te  geven,  en  Zij  zeide  tot 
deze:  uw  vader  wil  niets  met  mij  te  doen  hebben,  maar  als  hij 


95 

niet  bij  mij  komt,  zal  ik  naar  hem  gaan.  Nu  genoot  ik  voor 
het  eeret  eene  rust,  die  mij  vreemci  geworden  was.  Ik  heb  altijd 
de  gewoonte  gehad  om  het  verrigte  te  overdenken,  en  den  gehee- 
len  winter  had  ik  daar  geenen  tijd  toe  gevonden.  Toen  de 
Groot-Hertogin  van  Oldenburg  mij  over  den  opstand  onderhield, 
sprak  ik  met  genoegen  en  geestdrift,  dog  gevoelde,  dat  ik  die 
zaak  zelfs  niet  klaar  voor  den  geest  had.  Mijn  gedagten  waren 
slegts  levendig  voor  het  vervolg  en  ik  spoedde  altijd  vooruit. 
Het  was  tijd,  dagt  mij,  om  het  geledene  in  het  geheugen  te 
herroepen.  Dan  dit  is  mij  veel  later  eerst  vergund,  en  ik  heb 
bet  niet  voor  nu  pas  kunnen  doen.  Had  het  langer  geduurd,  zo 
vrees  ik,  dat  de  denkbeelden  gedeeltelijk  zonden  nitgewischt 
geworden  zijn.  Op  dien  tijd  had  ik  tenminste  geene  kragt  om 
de  pen  op  te  vatten,  ja  zelfs  werd  ik  in  mijne  peinzingen  gestoord 
door  eenen  courier  uit  Bremen  met  de  valsche  tijding  van  Davoust's 
optogt  (uit  Hamburg).  De  Ërfprins  kwam  vooruit  van  Amsterdam, 
met  den  Ërfprins  van  Nassau,  die  thans  regeert.  Deze  jonge  Prin- 
sen zagen  wonderlijk  op,  toen  zij  zulk  eene  tijding  hoorden. 
Wij  gingen  naar  het  Huis  in  't  Bosch  de  geheeie  vorstelijke 
familie  te  gemoet.  De  Regeering  van  den  Haag  en  de  enkele 
hier  gebleven  amptenaren,  aldaar  verzameld,  verzogten  mg  om 
eene  aanspraak  te  doen  uit  aller  naam.  Ik  deed  dit  met  een 
uiterlijk  gelaat,  zo  als  de  omstandigheid  gebood,  en  met  een 
mes  in  het  hart.  De  Ërfprins  verloor  mij  niet  uit  het  oog,  en 
zeide  mij  eindelijk :  verwittig  tog  den  Prins  van  de  tijding. 
Ik  gaf  dezen  eenen  wenk,  dat  ik  Hem  alleen  moest  spreken,  en 
ging  met  Hem  in  een  kabinet.  Hij  scheen  er  weinig  geloof  aan 
te  slaan.  Lord  Glancarty  en  de  Ëngelsche  Generaal  kwamen 
mij  in  den  Haag  daar  over  aanspreken  en  sloegen  het  mede  in 
den  wind.  Never,  zeide  ik,  —  en  Lord  Glancarty  viel  mij  in  de 
reden  met  Never  fear.  Ik  hernam:  never  despise  your  etmemy. 
Op  dit  ogenblik  was  de  groote  zaak  alreeds  beslist  en  Parijs 
ingenomen.  Zo  wonderlijk  waren  de  beste  en  slegtste  tijdingen 
dezen  geheelen  winter  op  eikanderen  gevolgd,  en  de  voor-  en 


96 

nadeeligste  zaken  tegelijk  gebeard.  De  Heer  PiperSi  Secretaris 
Generaal  van  Oorlog;  deelde  mij  de  bedenkelyke  berigten  mede, 
die  hg  met  een  eonrier  naar  Amsterdam  zond;  terwyl  de  Prins 
er  met  de  Notabelen  was.  Men  vergelgke  de  dag-teekening^n 
der  groote  gebeurtenissen,  zo  zal  men  gedurig  de  strgdigste 
dingen  zien  samentreffen,  vooral  onder  den  Opstand.  Woerden 
werd  door  de  Fransehen  hernomen  op  den  dag;  dat  Amsterdam 
zig  voor  ons  verklaarde  en  dat  de  eerste  Eosakken  er  binnen 
trokken.  Wanneer  de  Prefekt  ons  uit  Gorknm  opeischte  tot 
eene  capitulatie;  naderden  de  Bondgenoten  met  rascbe  schreden, 
en  als  hij  ons  nog  dagt  te  overvallen,  vertoonden  zig  de  Engel- 
sche  vlooten.  De  Opstand  was  de  eerste  oorzaak  van  alles ; 
zonder  denzelven  waren  de  Russen  en  Pruissen  niet  in  beweging^ 
geraakt  en  had  de  Admiraal  Yonng  zgnen  gevaarlijken  stand 
bij  Zierikzee  nooit  genomen.  De  Prins  zelf  had  zich  in  geen 
langen  tijd  durven  te  vertonen.  Even  zo  als  ons  Land;  door 
den  Opstand;  in  eens  het  toneel  werd  van  een  levendigen  stryd; 
die  gunstig  voor  ons  uitviel;  even  zo  ook  werd  Frankrgk  het 
toneel  van  een  veel  grooter  strijd,  die  de  Bourbons  herstelde. 
De  Graaf  van  Meerfeld,  Generaal  in  Oostcnrijkschen  dienst, 
kwam  midden  in  den  winter  hier  door,  van  het  groot  Hoofd- 
quartier  naar  Londen  gaande,  om  daar  als  Ambassadeur  te  blij- 
ven. Na  den  eten  aan  het  Hof  liet  hij  zig  door  den  Ambassadeur 
Fagel  aan  mij  voorstellen,  en  zeide  mij  onder  anderen:  indien 
de  Bondgenoten  in  het  hart  van  Frankrijk  zijn,  is  het  Uw  werk. 
De  Generaal  van  der  Plaat,  zwager  van  den  Generaal  Kraijen- 
hof,  aan  de  Bondgenoten  te  gemoet  gezonden  uit  Amsterdam, 
ontmoette  den  Generaal  Bulow  reeds  op  marsch,  en  kwam  mij 
in  de  eerste  dagen  van  December  bezoeken.  Wij  deelden  eikan- 
deren onze  verrigtingen  mede,  en  hg  besloot  met  deze  woorden : 
gij  hebt  het  alles  gedaan. 

Mijne  laatste  berigten  uit  Parys,  als  Secretaris  van  Staat 
voor  de  Buitenlandsche  Zaken,  waren  de  herstelling  Lodewgk 
den  XVIIIden.  ik  gaf  het  Portefeuille  over  op  denzelfden  tijd, 


§9 

dat  Baonaparte  zgnen  afstand  deed.  Van  dit  ogenblik  af  wef- 
den  onze  binnenlandsche  zaken  van  veel  grooter  gewigt,  en  ik 
mogt  mg  verblijden  van  het  eene  toneel  tot  het  andere  over 
te  gaan.  De  Grondwet  stond  ingevoerd  te  worden ;  orde  en  wel- 
vaart binnen  *s  lande  eischten  de  geheele  aandagt  der  Regering. 
Vermits  nu  de  Prins  niet  goedvond,  om  over  het  geheel  van 
het  Bestnur  met  anderen  te  raadplegen,  zo  was  dat  gedeelte, 
waarvan  ik  aan  het  hoofd  gekomen  was,  als  Vice-President  van 
den  Raad  van  State,  door  de  omstandigheden  het  gewigtigste 
geworden. 

Dit  beginsel  om  het  geheel  van  het  Bestanr,  het  overzigt  van 
alle  deelen,  voor  zig  alleen  te  honden,  was  nog  niet  tot  vol- 
komen rypheid  bg  den  Prins  gekomen,  maar  het  lag  in  zijn 
karakter,  en  moest  zig  met  den  tijd  ontwikkelen.  Hij  begon  met 
de  mindere  zaken  en  klom  op  tot  de  meerderen.  Stirum  en 
Bentinck  zeiden  mij  al  vroeg:  de  Prins  hondt  er  niet  van,  dat 
men  Hem  over  zaken  spreekt,  daar  men  niet  mede  te  doen  heeft. 
Ik  was  natnarlijk  in  den  begin  de  man,  met  wien  Hg  over 
alles  sprak,  dog  bij  het  verlaten  van  het  Buitenlandsch  Minis- 
tery  beval  ik  nog  eenige  personen  aan,  en  kreeg  een  zeer  zuur 
gezicht. 

De  Prins  schreef  mg,  dat  Hij  na  maar  eens  in  de  week  den 
Kabinetsraad  honden  zon,  dat  Hij  er  slegts  die  zaken  brengen 
wilde,  waar  meer  dan  een  ministery  in  gemengd  was,  en  dat 
de  zaken  voorts  in  den  Raad  van  State  zonden  komen.  Hij  gaf 
eene  instrnctie  aan  dezen  Raad,  die  mij  goed  voorkwam,  en  die 
denkelgk  door  Falck  ontworpen  was.  Hij  opende  denzelven  en 
las  er  eene  aanspraak  voor,  waarbij  de  Leden  aangemoedigd 
werden,  om  vrij  te  advjrseeren.  Ik  antwoordde  voor  de  vuist, 
naar  mijne  gewoonte,^  en  zeide  onder  anderen,  dat  Hij  volgens 
de  Grondwet  vrij  bleef  om  'sRaads  advysen  alof  niet  te  volgen 
en  dat  wij  des  te  vrijmoediger  adviseeren  zouden.  Ik  droeg  zorg, 
dat  's  Prinsen  aanspraak  in  de  Notulen  kwam.  Dien  eersten  dag 
was  er  niets  anders  te  doen,  dan  zaken  Commissoriaal  te  maken. 


98 

zodat  de  vergadering  schielijk  afgelopen  was.  Ik  bemerkte  egter 
wel,  dat  de  Prins  de  deliberatien  wilden  bijwonen,  dat  Hg  een 
tweeden  Kabinetsraad  beoogde.  Zijne  verdere  bezigheden,  audien- 
tien   enz.    lieten   Hem    egter  niet  toe  er  altgd  te  komen  en  zo 
moest  Hij  wel  den  draad  verliezen.  Daar  kwam  bij,  dat  Hij  mij 
het  beleid  opdroeg,  zig  voorbehoudende  om  tusschen  in  te  spre- 
ken; maar  dan  behandelde  ik  alles  zoo  volledig,  dat  er  weinig 
te   zeggen   viel.    Vervolgens  kwam  Hij  ook  maar  bij  gewigtige 
deliberatien,    en   eigentlijk   met  een   voorneemen  om  de  zaken 
naar  zijnen   zin   te  doen  uitvallen.  Was  ik  het  eens  met  Hem, 
zo   was  dit  niet  nodig,   en   zo  bepaalde  zig  eindelijk  zijn  ver- 
schijningen  tot  gevallen,   waar  Hg  niet  zeker  van  mij  was,  of 
wist  dat  ik  anders   dagt.   Dan  zeide  Hij  mij  te  voren:  ik  zal 
komen  om  aan  te  hooren,  ik  wil  wel  eens  de  gedagten  verne- 
men.   Dog   niemand  was  er  in  bedrogen.  Deze  gesteldheid  van 
zaken  was  zelfs  buiten  den  Raad  bekend,  en  de  Graaf  van  Goltz 
zeide   mij   al   vroeg:    ik   weet  niet  wat  de  Prins  in  den  Raad 
van   State   doet.   Hij  hindert  maar  de  leden  in  hunne  advysen. 
Toen   was   Goltz   nog  niet  in  het  Ministery,  en  ik  gis,  dat  hij 
uit  den  mond  van  Fagel  en  van  der  Dnijn  sprak.  In  Engeland 
wordt  het   advys  van   den   Raad   door   den  President  aan  den 
Koning  gebragt   en   het   Besluit  des  Konings  luidt  the  King  in 
Council.  Op  deze  voet  had  ik  in  mijn  Ontwerp  van  de  Grondwet 
geschreven,  dat  de  Souvereine  Vorst  zijn  gezag  uitoefent  in  den 
Raad.    Dit    had    men    zo   veranderd,   dat   Hij  den  Raad  hoort, 
juist  omdat  zijne  tegenwoordigheid  niet  noodzakelijk  voorkwam. 
In    den    Kabinetsraad    is    het    wat   anders,   daar   hoort  Hij  de 
advysen  en  doet  wat  Hg  wil,  zouder  eenig  besluit  op  te  maken, 
zonder   dat   er   notulen    gehouden   worden.   In   den   Raad   van 
State    wordt   er   op   elke  zaak  een  advies  bij  de  meerderheid 
opgemaakt,  aan  den  Prins  gezonden  en  in  de  notulen  bewaard. 
De  Raad  van   State  is  een  lichaam  bg  de  Grondwet  ingesteld 
en   moet  gehoord  worden;  de  Kabinetsraad  niet.  De  Grondwet 
bepaalde,   dat  alle  zaken,  tot  het  Souverein  gezag  behoorende, 


d9 

in  den  Raad  van  State  kwameD,  en  dus  ook  de  baitenlandsche. 
Do  Prins  verstond  dit  ook  zo^  alzo  Hij  mij  eens  zeide,  dat 
Fagel  voor  de  buitenlandsche  zaken  dienen  zou.  Nogthans  heeft 
Hij  er  de  buitenlandsche  zaken  niet  gebragt,  zo  als  hij  die 
ook  gaarne  buiten  den  Kabinetsraad  hield.  In  mijnen  tijd  zeide 
ik  Hem  meermalen,  dat  ik  iets  in  den  Kabinetsraad  brengen 
wilde,  en  Hij  belette  het.  Een  vast  plan  van  bestuur  was  dit 
alles  niet,  maar  het  lag  in  zgn  karakter  om  alleen  te  regeren 
en  om  weinige  tot  de  zaken  toe  te  laten.  Daarom  gaf  Hij  ook 
aan  de  Ministers  geene  zitting  in  den  Raad  van  State,  liet  aan 
dezen  over,  om  ze  daar  in  te  roepen,  en  gunde  hun  dan  zelfs 
geene  beslissende  stem. 

De  zaken  kregen  vervolgens  dezen  loop.  Een  minister  leverde 
een  rapport  in,  hetzij  uit  eigen  beweging  of  op  last ;  dit  rapport 
werd  of  aanstonds  goedgekeurd  en  in  een  Besluit  veranderd, 
of  het  kwam  in  den  Kabinetsraad,  en  werd  daar  eerst  goed- 
gekeurd; of  het  ging  hetzij  uit  den  Kabinetsraad,  hetzg  aan- 
stonds naar  den  Raad  van  State.  Het  advys  van  den  Raad  van 
State  gaf  dan  aanleiding  tot  een  Besluit,  of  werd  ook  altemets 
wederom  in  den  Kabinetsraad  gebragt.  Dit  laatste  egter  zelden 
of  nooit.  In  alle  deze  gevallen  bleef  de  laatste  beslissing  aan 
den  Prins,  en  zijne  besluiten  waren  eens  vooral  getekend: 
Willem,  en  in  kennisse:  Falek.  Copy  van  alle  Besluiten  op 
advysen  van  den  Raad  van  State  werden  aan  dezen  afgegeven 
en  in  deszelfs  notulen  gebragt.  De  Minister  wiens  rapport  de 
aanleiding  tot  een  Hesluit  gegeven  had,  wist  dan  niet  of  de 
veranderingen  in  zijne  voordragt  van  den  Raad  van  State  of 
van  den  Prins  kwamen.  De  Raad  van  State  had  nogal  de 
meeste  kennis  van  de  zaken  maar  de  Kabinetsraad  veel  minder, 
en  de  eene  Minister  vernam  hoe  langer  hoe  minder  van  de 
werksaamheden  des  anderen.  Deze  afzondering  der  Ministerien 
nam  vervolgens  gedurig  toe,  en  de  deliberatien  in  den  Kabinets- 
raad liepen  eindelgk  gènoegsaam  te  niet.  Vóór  de  invoering 
der   Grondwet  was  de  Kabinetsraad  de  eenige  vergadering  ge- 


ioó 

weest,  en  hg  zat  altemets  vgf  of  zes  uren.  In  de  laatste  tyden 
gebeurde  het,  dat  er  niets  voorgedragen  werd;  dat  de  Prins  een 
qnartiertje  praatte  en  opstond. 

In  de  eerste  vergaderingen  van  den  Raad  van  State  leide  ik 
mij  toe,  om  de  bekwaamheid  der  Leden  te  leeren  kennen,  ten 
einde   het   werk   behoorlijk    onder   hen  te  verdeelen.  Alle  de 
zaken  werden  commissoriaal  gemaakt,  en  de  Graaf  yan  Bylandt 
Halt  verklaarde,  dat  de  Vice-President  de  Commissarissen  moet 
noemen,  hetwelk  dan  ook  eenparig  aangenomen  werd.  Ik  noemde 
altijd  min  of  meer  bekwamen  bij  eikanderen,  meest  twee  leden, 
zelden  drie,   een  enkele  reis  vier.  Somwijlen  verzogten  zy  mij 
in   de   besognes.  Falck  zeide  mij  eens,  dat  de  Prins  oordeelde, 
dat  er  zes  sterke  en  zes  zwakke  Leden  waren.  Het  bleek  aan- 
stonds, dat  degenen,  die  uit  alle  posten  gebleven  waren,  althans 
geen   slenter  van  zaken  hadden.  De  Heeren  van  der  Daijn  en 
Fagel  lieten  zig  daaromtrent  tegen  mij  met  zeer  veel  zedigheid 
uit.    Ik  vroeg  van  den   begin  aan  den  Heer  Elout,  of  hij  wel 
werken   wilde,   en   hij   werd  de  spil,   daar  de  zaken  meest  op 
draaiden.    Hij  sloeg  mij  den  Heer  de  Mey  tot  Secretaris  voor, 
en  op  zijne  beschrg ving  van  zijnen  persoon  nam  ik  hem,  schoon 
onbekend,  aan.  Hij  was  volmaakt  tot  dien  post  geschikt,  en  is 
op  myne  aanprijzing  naderhand  Kabinetssecretaris  geworden.  De 
Heer   'sJacob,  zijn   opvolger,  had  de  regtsgeleerdheid  vooruit; 
maar  was  te  veel  van  eenen  advokaat  voor  een  politiek  ampt, 
zo   als  het  gemeenlijk  gaat,  en  ik  heb  moeite  gehad  om  hem 
teregt  te  brengen.   Een   Secretaris   moet  iu  de  oogen  van  den 
President  lezen  en  takt  hebben,  hetwelk  aan  weinige  gegeven  is. 

Als  de  rapporten  in  den  Raad  kwamen,  en  er  verandering  te 
maken  was,  zo  werd  dit  meestal  aan  de  rapporteurs  opgedragen; 
dog  als  het  geheel  rapport  om  verre  geworpen  werd,  zo  moest 
gemeenlijk  de  Secretaris  een  nieuw  advys  stellen.  De  rapporten  . 
waren  alle  concept  advjsen.  Zaken  van  gewigt  kwamen  er  zel- 
den voor,  zonder  dat  de  rapporteurs  mij  vooraf  geraadpleegd 
hadden.  Op  deze  wijze  bragt  ik  het  zo  ver,  dat  ik  op  het  laatst 


101 

den  naam  bad,  dat  de  geheele  Raad  op  mg  draaide.  Beortelings 
namen  de  Leden  eenig  verlof  en  raakten  dan  den  draad  kwijt; 
dog   ik   bleef  altijd  op  mijnen  post.  Ik  liet  elk  uitspreken  zo 
lang  als  hg   wilde,   en   wanneer  dan  de  zaak  gebeel  verward 
scheen,  had  ik  eenen  uitweg  bedagt,  om  de  meeste  stemmen  te 
vereenigen.  Zelden  kwam  het  er  toe  om  de  stemmen  te  tellen. 
Ik   verdeelde  de  zaak  in  punten,  die  ik  een  voor  een  verban 
delde.  Dit  veroorzaakte  wel  lange  zittingen,  dog  ook  altijd  eene 
afdoening.  Mijne  gezondheid  leed  er  van,  ik  kwam  doodaf  thuis. 
Hetgeen  mi)  bet  moeielijkst  viel,  was  om  van  de  eene  zaak  tot 
de   andere  over  te  gaan,  alzo  er  het  grootste  verschil  tusschen 
dezelven  plaats  vond.   In  de   besognes  van  de  Grondwet  hing 
alles  aan  vaste  beginselen  en  aan  eikanderen  zo  als  mijne  kabi- 
netsstudien.  Het  eerst  werd  ik  deze  moeilijkheid  gewaar  in  den 
Kabinetsraad,   daar  ik  mij  slegts  langzaam  gewennen  kon  aan 
dit  overspringen,  en  den  Prins  menigmaal  op  dit  stuk  bewonderde, 
alzo  Hij  zijne  aandagt  van  de  verhandelde  zaak  aanstonds  wist 
over  te  brengen  tot  de  nieuwe.  Dan  hier  kwam  mij  te  pas  het- 
geen mij  geholpen  heeft  in  alle  moeielgke  omstandigheden,  eene 
verheffing  van  het  hart  naar  boven.  De  kragt  Gods  staat  altyd 
gereed  voor  degenen,  die  er  in  den  geest  en  in  het  geloof  om 
bidden.  De  denkbeelden  zijn  mij  gedurig  als  aangewaaid,  en  dan 
gebeurde   het  mg   menigmaal  eenen  glans  van  genoegen  in  de 
ogen  van  de  Mey,  die  over  mij  zat,  te  ontdekken.  Als  de  zaak 
te  omslagtig  was,  nam  ik  ze  wel  eens  over,  en  stelde  de  deli- 
beratie uit.  Maandags,  Dinsdags  en  Donderdags  zaten  wij,  daar 
altemets    de   Vrgdag,    en    zelden   ook   de   Zaturdag    bijkwam. 
Woensdags  was  er  Kabinetsraad. 

De  eerste  zaak  van  zeer  groot  gewigt  is  de  vermaarde  finan- 
tieele  wet  van  14  Mey  1814  geweest.  De  Heer  Six  begon  er 
zgn  ministery  mede  in  den  Kabinetsraad.  Wg  hadden  nu  de 
zekerheid  van  vrede,  de  oorlogkosten  waren  over,  er  moest  eene 
vaste  Begrooting  voor  het  jaar  gemaakt  en  de  kas  gevuld  worden. 
Bier  kwam  het  ontwerp  bg,  om  alle  de  schulden   op  2|  te 

9 


102 

brengeD,  zonder  schade  van  de  Renteniers,  en  om  de  twee  derde 
yeroietigde  schuld  te  doen  herleven.  Deze  beide  laatste  punten 
konden   op  zig  zelven  blijven  staan,  en  afzonderlijk  behandeld 
worden;    het  eerste  alleen  kon  geen  uitstel  lijden.  Dan  er  was 
bg   den   Prins  een  verlangen,  om  de  Finantien  in  eens  op  een 
vasten  voet   te  brengen.  De  groote  vraag  was  bij  mij,  wie  zal 
de  kas  vullen?  Het  ontwerp  zeide:  de  Renteniers.  Zij  moesten 
bijleggen,  om  het  voordeel  van  herleyende  twee  derden,  anders 
doode  schuld,  te  genieten.  De  geheele  bggele^de  som  bedroeg 
omtrent  agt  en  twintig  millioenen,  en  overtrof  maar  weinig  de 
agterstallige   renten    en   de  renten  van  dit  jaar  samengenomen. 
De  Renteniers   ontvingen   nu  deze  renten  en  dus  betaalden  zy 
met  de  eene  hand  en  ontvingen  met  de  andere.  Het  slot  was 
egter,  dat  zij  een  paar  jaar  zonder  renten  waren,  of  veel  meer, 
dat  twee  jaren  Renten  tot  Kapitaal  waren  gemaakt  Nu  sloeg  ik 
voor,  om  hun  voor  de  twee  jaren  renten  een  papier  te  geven, 
hetwelk  voor  kapitaal  op  het  Grootboek  zoude  aangenomen  worden. 
Dan  konden  zij,  of  hun  kapitaal  vrijwillig  vermeerderen,  of  dit 
papier  verkopen   en  de  waarde  der  rente  genieten.   Hiermede 
nam  ik  al  het  gedwongen  weg,  en  de  uitslag  was  dezelfde  voor 
's  Lands  kas.  De  conversie  van  alle  de  interesten  tot  2^  en  het 
gebruik  van  twee  millioenen  uit  de  jaarlijksche  inkomsten  voor 
de  doode  schuld,    waren   maatregelen,  die   bij  eene  byzondere 
wet  konden   genomen  worden,  en  zo,  dat  het  voordeel  van  de 
doode  of  uitgestelde  schuld  gehegt  werd  aan  de  dadelijke  Con- 
versie, ten  einde   ook   hier  allen   dwang  te  meiden.  Dit  alles 
begreep  men  niet,  en  ik  ondervond  toen  reeds  hetgeen  Faick 
mij  naderhand  zeide,  dat  de  Prins  zig  zodanig  met  de  Concept- 
wet  vereenzelvigd  had,  dat  er  geene  verandering  in  te  verwagten 
was.   De  Heer  Six   was  gemakkelijker  op  al  wat  niet  tot  het 
wezentlijk   behoorde,   en   liet  zig  onderscheidene  veranderingen 
welgevallen,   zo  in  den   Kabinetsraad  als   Raad  van  State.  In 
dezen  vond  de  zaak  groeten  tegenstand,  vooral  omdat  men  daar* 
in  zo  veel  aanleiding  tot  spel  met  uitgestelde  schuld  vond,  het- 


i03 

welk  door  de  uitkomst  bewaarheid  is.  Nadat  ik  veel  verbeterd 
gekregen  had  door  de  toegeeflijkheid  van  den  Heer  Six,  bleef 
er  bij  mij  nog  eene  zwariijheid  over,  namelijk,  dat  Renteniers, 
die  niet  hadden  om  bij  te  leggen,  met  zware  schade  zonden 
moeten  verkopen,  zo  als  ook  gebleken  is.  De  Heer  Six  rekende  nit 
van  neen,  omdat  de  fondsen  zonden  blijven  staan ;  maar  zij  vielen, 
zo  als  ik  voorzegd  had.  Ik  stemde  dns  tegen,  in  bijzijn  van  den 
Prins,  en  de  stemmen  staakten,  alzo  er  eene  twijfelagtig  was. 
Nu  moest  deze  zig  voor  of  tegen  verklaren ;  zg  viel  nit  voor  de 
wet,  en  ik  maakte  het  Besinit  op  tegen  mijn  advies. 

De  Prins  had  mij  voor  de  vergadering  zeer  vriendelijk  gezegd, 
dat  Hij  mij  het  beleid  over  zon  laten,  en  dat  ik  toch  zorgen 
wilde,  dat  het  geene  poolsche  rijksdag  werd.  Alles  liep  af  met 
de  uiterste  betamelijkheid  en  bedaardheid.  Dan  de  Prins  kon 
zgn  gelaat  niet  meester  blijven,  en  met  blikken,  ja  met  woor- 
den, ondersteunde  Hij  die  met  Hem,  en  schrikte  Hij  af,  die 
tegen  Hem  waren.  Ik  at  bij  Hem  dien  dag,  en  genoot  geen  goed 
onthaal.  Overtuigd  door  al  het  gebeurde,  dat  de  vrijheid  van 
deliberatien  verloren  was,  dat  mgn  werk  niet  meer  bestond  in 
het  overbrengen  van  het  advys  van  den  Raad  van  State  aan 
den  Prins ,  maar  dat  deze  van  mg  vergde,  om  zijne  denkbeelden 
aan  te  nemen  en  in  den  Raad  door  te  zetten,  besloot  ik  mgn 
verzoek  om  ontslag  in  geschrift  te  brengen,  af  te  wagten,  hoe 
de  Prins  mij  den  volgenden  dag  in  den  Kabinetsraad  behandelen 
zon,  en  het  dien  volgens  al  of  niet  in  te  dienen.  Hij  behandelde 
mij  wederom  zeer  vriendelijk,  en  ik  zag  van  mgn  verzoek  af. 
Een  dag  later  verhaalde  ik  aan  Falck,  hoe  de  zaak  in  den 
Raad  van  State  afgelopen  was,  wees  hem  de  punten,  die  ik 
wilde  voordragen  en  verder  ontwikkeld  hebben,  dog  die  ik  op 
de  aangenomen  houding  van  den  Prins  met  stilzwijgen  voorbg 
gegaan  was,  en  betuigde,  dat  het  den  Prins  zeer  nadeelig  zou 
geweest  zijn,  indien  ik  mijnen  post  nedergelegd  had.  In  het 
gesprek  liet  hij  zig  ontvallen,  dat  volgens  den  Prins  er  meer 
agter  deze  zaak  schuilde.  Hieruit  bleek  mij  wederom  zijn  wan- 


io4 

trouweo  en  verders  leerde  ik  uit  zijn  gedrag,  dat  Hij  mij  voor 
geenen  Financier  hield.  Ik  oordeelde  daarentegen,  dat  Hij  het 
slegts  in  den  gewonen  zin  was,  dat  is,  dat  Hij  cijferen  kon  om 
geld  te  maken.  De  regte  Financier  in  mgn  oog,  is  degeen,  die 
de  welvaart  van  een  land  bevordert,  en  er  niet  meer  uithalen 
wil,  dan  deze  dragen  kan,  teffens  zulke  middelen  gebruikende, 
die  door  goede  trouw  het  openbaar  crediet  vestigen.  Dit  ontwerp 
kwam  oorspronkelijk  van  den  Heer  Saportas,  hetwelk  algemeen 
bekend  was.  De  fiskale  geest  van  den  Prins,  die  my  hoe  langer 
hoe  meer  bleek,  was  mij  reeds  uit  den  mond  van  een  bankier 
in  Engeland  bekend  gemaakt. 

Inmiddels  won  ik  dit,  bij  de  toedragt  van  deze  zaak,  dat  ik 
ruimer  handen  voor  andere  zaken  in  den  Raad  van  State  kreeg, 
en  ik  gebruikte  mijn  gezag  vooral,  om  de  invoering  van  de 
Grondwet  in  alle  hare  deelen  te  bevorderen.  Wg  kregen  de 
ontwerpen  van  de  Provintiale  Reglementen,  van  de  Instrnctien 
voor  de  Rekenkamer,  voor  de  Domeinen,  voor  de  Munt,  voor 
den  Hoogen  Raad  van  Adel,  enz  De  Grondwet  was  in  mijn 
hart,  zg  lag  altijd  op  de  tafel  voor  de  Leden,  en  de  beste  dienst, 
die  ik  in  den  Raad  van  State  aan  myn  Vaderland  bewezen  heb, 
is  de  invoering  en  de  handhaving  van  de  Grondwet  geweest. 
In  de  eerste  dagen  droeg  ik  voor,  en  er  werd  eenparig  als 
een  beginsel  aangenomen,  dat  geene  octroyen,  geene  regten, 
geene  gewoonten  gelden  zouden,  tenzij  op  de  Grondwet  of  op 
wetten,  uit  deze  voortvloeiende,  gebouwd. 

Wg  kregen  den  Heer  Appelius  in  den  Raad,  en  de  Prins 
schreef  het  mij  Naderhand  heeft  Hij  nieuwe  Leden  benoemd, 
zonder  mij  die  kennis  te  geven,  en  ik  las  het  uit  de  Besluiten. 
Even  zo  vielen  de  Graaf  van  Bylandt  en  Ganneman  uit,  denke- 
lijk omdat  zij  in  de  zaak  van  de  finantieele  wet  mishaagd  had- 
den. Aan  zulke  trekken  bemerkte  ik  duidelgk,  dat  mijn  crediet 
aan  het  dalen  was.  Het  publiek  dagt  nog  lang  daarna,  dat  ik 
de  voordragt  deed  tot  aanstellingen,  ja  zelfs  tot  afstellingen. 

Toen  de  Prins  naar  Brussel  vertrok  als  Gouverneur-Generaal, 


105 

ontbood  Hij  mij,  en  vroeg  mij  welke  partij  ik  oordeelde,  dat 
Hy  voortrekken  moest.  Ik  antwoordde :  degene,  die  getrouw  aan 
het  Huis  van  Oostenrijk  gebleven  is.  Daar  zgn  er  zo  weinigen, 
hernam  Hij.  Dan,  zeide  ik,  is  het  best  om  menschen  oit  alle 
partijen  te  nemen,  zo  als  bier,  naarmate  zg  bekwaam  zgn.  Hy 
had  een  papiertje  in  de  hand,  zeker  met  nog  andere  punten; 
dog  Hij  verborg  het  en  brak  of.  Ik  ontmoette  Falck  in  de  voor- 
kamer, die  zig  scheen  ongerust  te  maken  over  mijne  onver- 
wagte  verschijning. 

Thans  had  ik  geene  vaste  dagen  meer  om  bij  den  Prins  te 
komen,  en  werd  zelden  geroepen.  Ik  meldde  my  van  tyd  tot 
tijd  aan,  als  ik  over  zaken  van  den  Baad  te  spreken  had.  De 
briefwisseling  ging  ook  uit.  Ik  zag  hoe  langer  hoe  meer,  dat 
er  veel  buiten  mij  geschiedde. 

Als  ik  Falck  de  laatste  reis  vóór  zgn  vertrek  sprak,  riep  hy 
mij  aan  de  deur  na:  nu  heb  je  't  naar  uwen  zin,  nu  ben  je 
alleen  baas.  Uit  Brussel  schreef  hij  my  alsof  de  geheeie  rust 
van  Holland  van  mij  afhing,  en  de  Prins  niets  vreesde  uit  ver- 
trouwen op  mijn  beleid.  Aan  mijoe  dogters  had  hij  gezegd,  dat 
ik  Vicekoning  was.  Inmiddels  had  ik  geenen  regel  voor  mijn 
gedrag,  dan  dat  hij  my,  als  het  ware  op  last,  gezegd  had :  doe 
maar  alles  af  dat  van  geen  groot  gewigt  is.  Ik  had  egter  niets 
af  te  doen,  daar  ik  niet  uit  vrijen  wil  om  gevraagd  was.  Mijn 
staat  was  onzeker  en  onaangenaam.  Ik  hoorde  vele  dingen  uit 
de  openbare  gerugten  en  dan  stond  elk  verbaasd,  dat  ik  ze  niet 
wist.  Wat  ik  meer  dan  eeu  ander,  dat  is,  buiten  mijn  vak, 
doen  mogt,  was  my  volkomen  onbekend.  Uet  dubbelzinnige  van 
zulk  eene  betrekking  verveelde  mij  gedurig.  De  schuld  lag  in 
het  karakter  van  den  Prins,  en  de  zaak  was  voor  mij  te  pijnlijker 
omdat  ik  er  geen  verandering  op  zag. 

Toen  de  Prins  terugkwam,  in  het  najaar,  was  de  Begrooting 
voor  1815  aan  de  orde  van  den  dag.  De  finantieele  wet  van  14 
Mey  1814  was  geene  Begrooting  geweest,  en  ik  had  met  moeite 
iets  er  van  er  in  gekregen.  Nu  hoorde  ik  er  niets  van,  voordat 


106 

het  concept  in  den  Raad  kwam,  en  daar  moest  het  er  gchielijk 
door.  Ik  kon  dit  ondersteunen,  omdat  er  geen  kort  was,  dat  er 
van  het  voorleden  jaar  overschoot,  en  dat  de  ontlasting  een  begin 
nam   met  den   Koophandel.   (Het  inkomend  regt  op  de  indigo 
namelijk,  was  veel  lager  gesteld.  Wat  betreft  het  overschot  van 
de  inkomsten   boven  de  uitgaven  en  dat  er  dus  geen  kort  was, 
zo  geloofde  ik  toen  met  iedereen,  omdat  wij  geen  tijd  hadden 
voor   onderzoek  en  overleg.  Dog  in  waarheid  was  de  zaak  geheel 
anders  gesteld.  Six  moest  het  laatste  halfjaar  der  renten  op  31 
December  1814  betalen  en  hij  stelde  de  betaling  op  l  Januari 
1815.  Daarmede  werden  de  uitgaven  van  1814  verminderd  met 
een  millioen  of  zeven.  Ik  meen,  dat  hij  hetzelfde  deed  met  de 
pensioenen.   Heden   althans   worden  zij  op  deze  wijze  voldaan. 
Indien  hij  deze  posten  van  uitgave  op  1814  gelaten  had,  gelijk 
hij  schuldig  was  te  doen,  zoo  is  het  klaar,  dat  er  een  aanzien- 
lijk kort  zoude  geweest  zijn.  Hij  zeide  tot  mij  in  den  Kabinets- 
raad:   ik    ben   niets   schulcHg,  en    nam    daarbij   die  gewigtige 
houding  aan,  daar  hij  zig  veelmaal  in  behaagde.  De  Prins  las 
zeker    mijne  verwondering   in  mijn   oogen   en   glimlachte.    Hij 
bemerkte  namelijk,   dat  ik   het  geheim  van   de   mis   nog  niet 
ontdekt  had.  Ik  bleef  ook  nog  eenigen  tijd  in  denzelfden  waan, 
en  als  President  van  de  Staten  Generaal  wijdde  ik  uit  over  de 
betrachte   zuinigheid  in    het   gebruik   van  's  Lands  penningen). 
Het  stiet  mij  egter,  dat  de  Prins  geen  advys  begeerd  had,  maar 
slegts  eene  goedkeuring.  De  finantien  waren  een  soort  van  hei- 
ligdom,  daar   men   niet  aan  raken  mogt,  en  daar  Hij  met  Six 
alleen  in  heerschen  wilde.  Aan  tafel  sprak  hy  mij  daarover  aan ; 
ik  zeide,  dat  er  geen  getal  manschappen  voor  de  armee  gesteld 
was;   zijne  ogen   veranderden   op  eens  verschrikkelijk,   en  Hij 
verklaarde,  dat  Hij  dit  aantal  noemen  zou.  Zulke  veranderingen 
van  gedaante  werd  ik  nu  menigmaal  gewaar,  en  er  volgden  wel 
kwade  woorden  op,  meestal  tegen  anderen,  dog  die  ik  begreep, 
dat  mij  zouden  kunnen  trefifen.  Anderen  beantwoordden  ze  met 
een  lachje,  als  om  te  kennen  te  geven,  dat  men  het  bittere  en 


107 

scherpe  oiet  merkte;  dog  ik  nam  dan  een  diep  en  ernstig  stil- 
zwegen waar. 

Ik  deed  wel  mijn  best,  om  den  Prins  in  het  begrip  te  brengen, 
dat  de  Raad  nog  veel  kon  ophelderen  en  dat  Hij  vrij  was  om 
deszelfs  aanmerkingen  te  verwerpen.  Dog  het  gewone  wantrou- 
wen scheen  op  de  Financien  zonder  vat,  en  het  controle  onaan- 
genaam; Hij  dagt,  dat  Hij  bet  finantieele  genoeg  doorzien  kon, 
of  beschouwde  het  zelfs  als  zijn  eigen  werk.  Hij  wantrouwde 
veelmeer  mijne  beoordeeling,  hetzij  omdat  ik  in  zijne  oogen 
geen  financier  was,  hetzij  omdat  Hij  mij  van  wangunst  tegen 
Six  verdagt. 

Wat  ik  voor  Koophandel  en  Koloniën  dit  jaar  deed,  heb  ik 
reeds  gedeeltelijk  vroeger  onder  Builenlandsche  Zaken  aange- 
tekend. De  Reglementen  op  Oost  en  West  kwamen  ook  bij  den 
Raad  van  State  voor,  en  nu  nam  ik  de  gelegenheid  waar,  om 
het  stelsel,  daar  ik  zo  veel  over  geschreven  heb,  door  te  zetten, 
hetwelk  met  hulp  van  den  Heer  Qneijsen  volkomen  gelukte.  Of 
deze  Reglementen  door  den  Prins  alleen,  zonder  de  Staten 
Generaal,  konden  vastgesteld  'worden,  trek  ik  heden  in  twijfel. 
Ik  zag  toen  de  gevolgen  daarvan  niet  genoeg  in.  Men  besloot 
het  uit  het  artikel  der  Grondwet,  waarbij  het  opperbestnur 
over  de  Koloniën  aan  den  Sonvereinen  Vorst  bij  uitsluiting 
wordt  opgedragen.  Dan  Bestuur  is  geene  Wetgeving.  De  Grond- 
wet is  zo  gesteld,  omdat  men  goene  Compagnie  hebben  wilde. 
De  Koloniën  zijn  thans  Pro  vintien  van  het  Rijk,  dog  ook  hier 
beweert  men,  dat  de  Grondwet  het  Ryk  tot  Europa  bepaalt. 
In  het  vervolg  zal  ik  er  nog  een  woord  van  zeggen.  De  Heer 
Goldberg  drgft  door  op  dit  opperbestuur,  en  er  is  voor  Suriname 
naderhand  eene  wet  op  den  eigendom,  volgens  dit  beginsel, 
door  den  Koning  alleen  gemaakt. 

Voor  dezen  waren  de  inkomende  en  uitgaande  regten  op 
Enropa  alleen  toepasselijk,  terwijl  Oost  en  West  onder  Com- 
pagnieën stonden.  De  West  raakte  het  eerst  vrij,  dog  behield 
zijn  eigen  tarif,  en  de  Staten  van  Noord  Amerika  werden  daar- 


108 

onder  gebragt.  Dit  gaf  Tan  de  zijde  van  dezen  aanleiding  tot 
vele  klagten.  Nn  Zuid  Amerika  op  bet  punt  is  van  onafhan- 
kelijkbeid,  werd  de  vraag  van  gewigt  of  men  niet  de  gebeele 
wereld  onder  hetzelfde  tarif  brengen  moest  ?  En  ook  dit  beb  ik 
gemakkelijk  verkregen.  Weinige  Leden  verstonden  er  iets  van ; 
dog  ik  mogt  bet  hun  beduiden.  Zo  ligt  valt  bet  altemets  de 
grootste  zaken  af  te  doen,  onderwgl  beuzelingen  altemets  op- 
boud  en. 

De  Heer  Elout  werd  benoemd  tot  Commissaris  Generaal,  en 
de  Baron  van  der  Capellen  tot  Gouverneur  Generaal  voor  Oost- 
Indie.  Hierbij  verloor  de  Raad  van  State  ziin  werkzaamste  Lid, 
en  bet  verlies  is  nog  niet  hersteld.  Ik  riep  de  Heeren  Goldberg 
en  van  der  Capellen  in  den  Raad,  om  hunne  gedagten  vrij  te 
kunnen  zeggen,  eer  wij  tot  een  besluit  kwamen,  en  alles  schikte 
zig  met  volkomen  eensgezindbeid.  De  Heer  van  der  Capellen 
was  een  ogenblik  Directeur  Generaal  van  Koophandel  en  Kolo- 
niën geweest,  dog  meteen  naar  Brussel  voor  het  bestuur  van 
België  gezonden.  Hg  wist  niets  van  O.  I.  zaken,  en  bij  bragt 
éenen  gebeelen  avond  bij  mij  door  om  er  een  denkbeeld  van 
te  krggen.  Hij  was  zeer  in  zijn  schik  met  mijne  ophelderingen 
en  zeide  mij  naderhand,  dat  hg  mijne  schriften  ook  zo  klaar 
vond.  Met  den  Heer  Elout  ben  ik  ook  op  alles  eens  geweest, 
en  bij  schrgft  mij  nog  met  lof  van  deze  schriften,  welke  hij  op 
de  reis  overgelezen  heeft.  Zo  zijn  mijne  pogingen  van  vroeger 
dagen  eindelijk  vrugtbaar  geworden. 

Niet  lang  na  deze  bestemming  van  den  Heer  Elout  was  de 
Heer  van  Gennep  in  den  Raad  gekomen  met  een  oogmerk,  om 
wederom  een  stem  aan  de  regtsgeleerdbeid  te  geven.  De  Heer 
Mollerus  verzegt  en  verkreeg  om  in  den  Raad  te  komen  als 
eene  rustplaats  na  zgne  vele  ministerieele  werkzaambeden,  het 
laatst  in  het  Departement  van  Oorlog.  Beide  deze  Heeren  von- 
den de  deliberatien  wat  langdurig.  Als  het  rapport  uitgebragt 
was  vroeg  ik,  of  er  ook  aanmerkingen  te  maken  waren,  en 
zeide  de  mijnen,  indien  ik  er  had.  Na  alles  gehoord  te  hebben 


109 

praeadvyseerde  ik,  en  nam  des  noods  de  Btemmen  op  Zg 
wenschten,  dat  de  menigvuldige  zaken,  die  ons  toegezonden 
werden,  veelal  om  spoedig  advys,  zouden  gesplitst  worden,  zodat 
de  gewigtigsten  voor  den  vollen  Raad  bleven,  en  de  anderen 
aan  sectien  van  den  Raad,  als  voor  Wetgeving,  voor  Finantieu, 
enz.  ter  afdoening  zouden  worden  uitgedeeld,  of  onmiddelijk 
door  den  Prins  in  handen  van  de  sectien  gesteld  worden.  De 
Heer  Elout  was  daar  tegen,  en  zijne  laatste  werkzaamheid  in 
den  Raad  was  eene  voorspoedige  poging  om  dit  te  keren.  Uit 
de  geringste  zaken,  zeide  hij,  zijn  de  gewigtigste  advysen  ge- 
sproten, en  hij  bewees  dit  met  voorbeelden.  Oeven  de  onder- 
scheidene Sectien,  voer  hij  voort,  afzonderlijke  advysen,  zo  is 
bet  gedaan  met  de  eenheid  van  den  Raad,  en  er  zullen  zo  vele 
onderscheidene  stelselen,  als  Sectien  geboren  worden.  Op  dien 
tijd,  geloof  ik,  had  hg  gelijk,  en  ik  viel  hem  toe.  Na  eenige 
jaren  denk  ik  dat  alle  Concept-Wetten,  alle  Goncept-Besluiten 
van  Algemeen  Bestuur  voor  den  vollen  Raad  kunnen  blijven, 
en  alle  bijzondere  zaken  aan  Sectien  in  handen  gesteld  kunnen 
worden. 

Ongelukkig  was  het,  dat  de  Raad  nooit  regt  vrij  kon  deli- 
bereren over  de  gewigtigste  zaken,  vooral  van  Finantie,  en  dat 
zijne  voornaamste  werkzaamheid  zig  hoe  langer  hoe  meer  be- 
paalde tot  mindere  zaken.  Het  gebeurde  zelfs,  dat  er  eene  zaak 
in  den  Kabinetsraad  verhandeld  zgnde,  de  Prins  mij  zeide,  dat 
ik  nu  wist  hoe  men  het  begrepen  had,  en  dat  Hij  de  stukken 
aan  den  Raad  van  State  zenden  zou.  Op  deze  wgze  moest  deze 
eindelijk  eene  schaduwe  worden,  een  bloote  vorm,  een  naam, 
die  indruk  maakte  op  het  publiek,  op  de  Staten  Generaal  in 
de  eerste  plaats;  maar  geen  aanzienlijk  werktuig  blijven  van  de 
Regering,  daar  hij  bij  de  Grondwet  toe  ingesteld  was. 


110 
b\    DE   STATEN    GENERA  AL  (zomer  1814). 

Mei  1817. 

Mijn  oogmerk  bij  de  Grondwet  was,  dat  alle  de  standen  van 
menseben  in  de  Staten  Generaal  zonden  zitting  bebben,  en  ik 
had  daarop  uitgeweid  in  bet  slot  van  mijne  Aanmerkingen.  Dit 
was  er  met  eenige  moeite  in  de  Commissie  doorgegaan,  en  eer 
ontkennender  wijze,  dan  stellig  nitgedrakt,  met  de  uitzonderingen 
alleen  te  noemen.  De  Prins  bad  mij  alleen  van  de  Ministers 
en  den  Generaal  Sweerts  de  Landas  alleen  van  de  armee  daar 
in  gebragt.  Toen  deze  Luitenant  Generaal  werd  moest  by  zijne 
plaats  nederleggen.  Alzo  voor  het  vervolg  de  benoeming  aan  de 
Staten  der  Provintien  kwam,  troostte  ik  mij  in  de  hoop,  dat  zy 
do  egte  beginselen  verlevendigen  zullen.  Zij  toeb  kunnen  belang 
stellen  in  de  benoeming  van  Ministers  en  Militairen,  elk  in  zgne 
Provintie. 

De  vraag  of  men  beginnen  zou  met  de  Staten  der  Provintien, 
of  de  Staten  Generaal  bij  een  te  roepen,  was  schielijk  beslist, 
alzo  de  inrigting  der  eersten  nog  tijd  vereischte,  en  de  vergade- 
ring der  laatsten  nodig  was  voor  de  financiën.  Deze  vergadering 
vertoonde  ook  aan  geheel  Europa  eene  Constitutie  in  werking. 

De  Prins  bestelde  eene  voorlopige  conferentie  van  de  Heeren 
van  Lyuden  van  Blitterswijk  en  van  Hoevelaken  met  mij  over 
eenige  te  maken  schikkingen,  zo  als  de  keuze  van  eenen  Grif- 
fier, het  Ontwerp  van  een  Reglement  van  Orde.  Hier  ontdekte 
ik  iets  van  den  ouden  provintialen  geest,  die  zoveel  kwaads  in 
de  Staten  Generaal  onder  de  Republiek  gedaan  had.  Dan  ik 
verliet  mij  op  den  eed  bij  de  Grondwet  vastgesteld,  en  op  de 
hoofdelijke  stemming,  die  alles  wel  teregt  brengen  zouden.  Het 
vooinaamste  punt  waren  de  commissorialen,  waartoe  Leden  uit 
alle  Provintien  stonden  benoemd  te  worden,  naar  de  evenredig- 
heid van  de  Leden  uit  elke  Provincie.  Deze  laatste  evenredig- 
heid was  bij  de  Grondwet  naar  de  Bevolking  gesteld,  dog  zonder 
dien  grondslag  te  noemen,  ten  einde  niet  daaraan  gebonden  te 


111 

zÜ^>  bij  de  aanstaande  vereeniging  met  de  Zuidelijke  Provinlien. 
Er  werden  zo  vele  Commissien  gemaakt  als  er  Ministerien  waren. 

Ik  had  gaarne  dezelfde  wijze  van  delibereren  ingevoerd  als 
ik  boven  bij  den  Kaad  van  State  beschreven  heb,  namelijk,  dat 
elk  lid  zijne  gedagten  zeggen  kon,  eer  men  tot  stemming  over- 
ging; dog  ik  kon  slegts  in  het  Reglement  van  orde  de  bepa- 
ling brengen,  dat  de  President  aan  ieder  lid  gelegenheid  zoude 
geven  om  zijne  gedagten  te  zeggen.  De  Heer  van  Lynden  van 
Hoevelaken,  die  President  werd,  omdat  de  Heer  van  Blitterswijk 
er  voor  bedankte,  begon  egter  altijd  met  de  stemmen  op  te  nemen. 
Had  dan  iemand  iets  in  te  brengeu,  die  tot  de  laatste  helft 
behoorde,  zo  was  dit  verloren  voor  de  eerste  helft,  die  al  ge- 
stemd had,  en  die  niet  terugkomen  kon.  Nu  zaten  de  Leden 
volgens  de  Provintien,  hetwelk  een  aanmerkelijk  voordeel  aan 
de  eerste  Provintie  bezorgde.  Ik  zeide  dit  aan  den  Prins,  die 
zig  geene  partij  wilde  stellen. 

Onder  het  bijwonen  der  eerste  vergaderingen,  was  ik  getrofifen 
over  het  gemak,  waarmede  alle  voordragten  doorgingen.  In  het 
publiek  werd  er  zelfs  op  gevallen.  Er  was  geen  schijn  van  oppo- 
sitie. Deze  stemming  kwam  overeen  met  hetgeen  ik  in  het  alge- 
meen by  de  Natie  bemerkt  bad.  Zij  was  de  revolutien  en  de 
onlusten  zo  moede,  dat  zi)  alles  aan  den  Prins  overliet.  Ik  werd 
er  door  bevestigd  in  mijn  opgevat  denkbeeld,  dat  zij  slegts 
allengs  wederom  aan  eene  vrije  Regering  kon  gewend  worden. 
De  opdragt  van  alle  de  eerste  benoemingen  aan  den  Prins^  met 
uitstel  van  dezelve  door  Staten,  Steden,  Ridderschappen,  Ëigen- 
erfden,  was  ook  in  dit  opzigt  allernuttigst.  Er  zoude  op  deze 
benoemingen  een  klad  gekomen  zijn,  en  de  invloed  zou  zig 
aanstonds  op  de  gevaarlijkste  wijze  gevestigd  hebben.  Nu  zullen 
dezelve  wat  later  geschieden,  maar  op  eene  meer  beraden  wijze, 
en  nadat  de  eerste  geestdrift  voor  den  herstelden  Vorst  merkelijk 
bekoeld  is.  Nu  gevoelt  men  het  voorregt  van  zijne  stem  te  geven, 
en  zal  beter  overleggen,  wat  men  doet. 

£r  was  bij  gelegenheid  van  eene  wet  op  de  Jagt  zeer  veel 


112 

te  doen,  zo  als  altijd  op  dit  stok,  omdat  de  liefhebbers  zig 
driftig  maken.  Deze  reis  was  er  levendigheid  onder  de  Staten 
Generaal,  en  elk  bad  in  den  mond,  dat  de  Conceptwet  zou  ver- 
worpen worden.  Het  rapport  van  de  Commissie  was  tegen.  Ik. 
merkte  aan  den  Prins  in  den  Kabinetsraad,  dat  het  Hem  ver- 
droot. Ik  nam  daarop  voor  de  Wet  te  verdedigen,  en  deed  dit 
met  zulk  een  onverwagten  nitslag,  dat  zij  met  de  meerderheid 
van  eene  stem  doorging.  Falck  zeide  mij :  de  Prins  heeft  a 
verpligting. 

Op  het  finantieele  alleen  was  er  iets  van  zulk  eene  deelneming 
te  bespeuren.  Over  de  wet  van  14  Mey  ')  werd  nogal  uitvoerig 
geadvyseerd.  Er  waren  meen  ik  zeventien  stemmen  op  in  de 
vijftig  tegen.  Daaronder  de  meeste  Hollanders,  alzo  in  Holland 
de  meeste  renteniers  zijn,  en  deze  de  bijlage  moesten  doen.  Ik 
had  dien  dag  Raad  van  State  en  was  bg  den  Prins  geroepen 
in  eenen  Raad  van  Gratie.  Ik  was  bly  met  fatsoen  te  kunnen 
wegblgven.  In  het  publiek  was  de  vleug  ook  niet  voor  dezen 
maatregel,  en  de  fondsen  daalden  gedurig.  Naderhand  hebben 
de  zoogenaamde  finaneiers,  dat  is,  de  lieden,  die  öf  voor  zig, 
of  meest  voor  anderen  boedels  administreeren,  zig  voor  den 
maatregel  verklaard,  en  bekend,  dat  zij  de  zaak  kwalijk  inge- 
zien hadden.  Toen  zgn  ook  de  fondsen  merkelijk  gerezen.  Ge- 
heel Europa  heeft  vervolgens  den  Prins  voor  een  goeden  financier 
gehouden.  Hij  heeft  er  veel  lofprijzingen  over  ontvangen,  en  dit 
heefit  Hem  zo  stijf  op  alle  zijne  denkbeelden  van  finantien  doen 
staan,  verwagtende  altijd  dat  de  uitkomst  dezelve  bevestigen 
zoude.  Bij  deze  deliberatien  stond  de  Heer  van  Stralen  aan  het 
hoofd  der  oppositie. 

Eene  andere  finantieele  wet  was  minder  gelukkig,  en  de 
eenigste  van  deze  zitting,  die  verworpen  werd.  Dezelve  behelsde 
eene  Quotisatie  voor  de  LandProvintien  in  de  plaats  van  het 
Gemaal.  Deze  Quotisatie  was  den  Raad  van  State  te  hoog  voor* 


1)    Wet  tot  herstel  der  Nationale  Schald  en  tot  vinding  der  Fondsen  benoo- 
digd  tot  styving  van  'sLauds  kas;  gearr.  14  Kei  1814,  Staatsblad  n».  68. 


m 

gekomen,  en  hij  had  ze  Terminderd ;  dog  de  t'rins  vraagde  nog- 
maals op  dit  advys  do  gedagten  van  den  Heer  S\x,  die  den 
Prins  bewoog  om  bij  zijn  eerste  denkbeeld  te  blijven.  Ik  droeg 
bij  mijne  stemming  de  redenen  voor,  die  Six  gegeven  had,  op 
dat  zij  zonden  kannen  overwogen  worden  naast  de  redenen  tegen, 
die  de  Commissie  bij  haar  rapport  in  het  midden  bragt.  Mijne 
onpartgdigheid  maakte  misschien  den  indruk,  dat  men  den  maat- 
regel nog  ongunstiger  beoordeelde. 

Jaarlijks  begon  de  gewone  Vergadering  in  November,  en  voor 
elke  Vergadering,  gewoon  of  ongewoon,  moest  er  een  nieuwe 
President  aangesteld  worden.  Nu  zaten  de  Leden  naar  de  Pro- 
vintien;  dog  men  had  reeds  de  gewoonte  ingevoerd,  dat  de 
nieuwe  Leden  onderaan  gingen  zitten,  hetwelk  met  der  tgd  de 
orde  der  Provintien  zou  gestoord  hebben.  De  orde  van  het  Pre 
sidie  bleef  egter^  en  men  wilde  op  een  Gelderschen  President 
een  HoUandschen  doen  volgen.  Ik  had  er  nooit  om  gedagt,  dat 
dit  mij  trefifen  kon,  toen  ik  een  briefje  van  den  Prins  kreeg, 
dat  de  keuze  op  mij  vallen  zou.  Hg  had  mij  te  voren  gevraagd, 
wie  het  worden  kon,  en  ik  had  Hem  onder  anderen  van  der 
Heim  en  van  Stralen  genoemd.  De  Heer  van  Hoevelaken  sprak 
mij  bij  het  nederleggen  zeer  vereerend  aan,  namelijk  over  den 
opstiand^  en  dit  regt  uit  het  hart.  Ik  hield  nu  een  voorstel^  dat 
ik  gemaakt  had,  om  verandering  in  de  wgze  van  deliberatien 
te  brengen,  in  den  zak,  en  voerde  dezelfde  wijze  eenvoudig  in 
als  by  den  Raad  van  State.  Dit  behaagde  zeer  en  werd  een 
regel  voor  het  vervolg. 

De  Prins  noemde  mij  twee  dagen,  daar  ik  altijd  om  negen 
uur  bg  Hem  komen  kon.  Dit  bad  Hij  voor  den  Raad  van  State 
niet  gedaan,  zo  dat  ik  Hem  nu  wederom  wat  meer  te  spreken 
kreeg.  Het  viel  mg  druk.  Eenmaal  kwam  ik  uit  den  Raad  van 
State  in  den  Kabinetsraad,  en  ging  van  daar,  eer  hij  uit  was, 
in  de  Staten  Oeneraal.  Ik  zeide  aan  den  Prins,  dat  ik  niet 
wilde  instaan,  dat  er  geen  voorstel  onder  mgn  Presidie  zou  ver- 
worpen worden.  De  Staten  Generaal,  antwoordde  Hij,  verwerpen 


114 

niet,  zij  vragen  mijne  nadere  consideratie.  Ik  dagt,  zoals  Hij  het 
opnam,  dat  ik  bet  gewonnen  had,  en  dat  Hij  zig  het  verwerpen 
zon  laten  welgevallen.  Dit  bleek  naderband  anders,  dog  niet 
onder  mijn  Presidie,  gedurende  hetwelk  alle  de  gedane  voor- 
stellen zijn  aangenomen  geworden. 

Ik  nam  altijd  eene  bonding  aan,  alsof  ik  niet  den  minsten 
haast  met  de  afdoening  maakte,  en  gaf  de  stukken,  om  in  te 
zien,  aan  elk,  die  ze  begeerde.  Op  deze  wijze  duurde  bet  eenige 
dagen  langer ;  dog  de  Besluiten  waren  genoegzaam  eenpaarig,  en 
alle  Leden  waren  te  vreden.  De  Prins  verweet  mij,  dat  ik  de  Leden 
wende  aan  het  vragen  om  papieren.  Naderhand,  bij  de  Vereeni- 
ging,  beeft  Hij  wel  moeten  toelaten,  dat  alles  gedrukt  werd.  Hier- 
uit bleek  al  wederom,  boe  zagtjes  men  in  bet  begin  moest  te  werk 
gaan,  om  de  zaken  te  brengen  op  bet  punt,  daar  ze  behoorden. 
De  eerste  geestdrift  voor  den  Prins  had  Hem  verwend,  en  de 
Staten  Generaal  badden  nog  geen  gevoel  van  hunne  waardigheid. 

De  eerste  Begrooting  kwam  nu  in,  en  moest  hier,  zo  als  in 
den  Raad  van  State,  schielijk  doorgaan.  Ik  zag  geen  middel  om 
het  te  beletten,  en  wenschte .  slechts,  dat  het  zonder  gevolg- 
trekking  bleef.  Deze  zelfde  wensch  werd,  uit  dezelfde  omstan- 
hedeu;  bij  de  Commissie  van  Financie  geboren,  en  de  Heer  van 
Stralen  stelde  een  rapport  in  dien  zin.  Het  werd  mij  door  den 
Heer  van  Hoevelaken  effen  vóór  de  Vergadering  medegedeeld, 
en  hij  hoorde  mij  met  een  groot  genoegen  verklaren  dat  ik  het 
volmaakt  vond.  Het  werd  ten  eersten  uitgebragt,  en  de  Vergade- 
ring dagt  even  zo  als  de  Commissie  en  ik,  zouder  eenige  deli- 
beratie. Het  karakter  van  den  Prins  was  bekend ;  men  wist, 
dat  Hij  de  zaken  wilde  doorzetten,  zonder  den  schijn  er  van  te 
hebben.  Hij  zag  er  vriendelijk  uit,  zo  lang  als  het  naar  zijnen 
zin  ging.  Iedereen  moest  er  even  vriendelijk  uitzien.  Dog  men 
verstond  elkander  zonder  te  spreken.  Deze  toon  bestaat  nog,  en 
zal  bestaan,  zo  lang  als  geene  sterke  Oppositie  komt.  Dog  de 
ontwikkeling  van  dit  denkbeeld  geboord  tot  latere  tijden. 

Op  het  stuk  van  de  belastingen  en  ontlastingen  gaf  ik  aan 


115 

de  Commissie  van  Koophandel  aan  de  hand  om  met  den  Heer 
Goldberg  te  spreken,  op  dat  van  de  Nationale  Militie,  om  den 
Heer  Elont  te  onderhouden.  Ik  schreef  het  aan  den  Prins  naar 
Amsterdam,  en  kreeg  den  wind  van  voren.  Hem  alleen  kwam 
dit  toe,  voor  deze  reis  egter  zou  Hij  naar  mijnen  zin  die  Heeren 
daartoe  anthoriseeren.  Ik  wilde  alle  de  GoUegies  nader  bij 
elkander  brengen;  Hij  wilde  alle  dezelven  afgezonderd  honden. 
Ik  zogt  de  ware  eenheid  van  de  Regering^  Hij  wilde  de  een- 
beid  voor  zig  alleen  honden.  Dit  bleek  hoe  langer  hoe  meer,  en 
verwekte  aanvankelijk  in  mij  den  weerzin,  die  eindelijk  op 
mijne  Retraite  nit  het  Ministery  uitgelopen  is. 

Ik  was  midden  in  den  zomer  doodziek  geweest,  en  werd  dit 
nu  wederom.  Onder  mijne  herstelling  kwam  Buonaparte  terug, 
en  hetgeen  ik  daarop  in  de  Staten  Generaal  verrigtte,  zal  met 
andere  zaken  later  onder  een  eigen  hoofd  voorkomen. 

De  laatste  zitting,  die  ik  bestuurde,  was  voor  de  beschrijving 
van  eene  dubbele  Vergadering,  welke  de  veranderingen  in  de 
Grondwet  te  brengen,  uit  hoofde  van  de  Vereeniging  met  de 
Zuidelijke  Provintien,  onderzoeken  zou.  Hier  bestond  deze  zwa- 
righeid, dat  de  veranderingen  moesten  in  deliberatie  komen, 
eer  de  Staten  Generaal  tot  de  beschrijving  eener  dubbele  Ver- 
gadering besloten.  Aan  de  andere  zijde  was  dit  een  eigen  geval, 
dat  nooit  wederkomen  zal,  en  daar  de  Grondwet  niet  op  gezien 
had.  De  Grondwet  had  gewone  veranderingen  van  het  een  of 
ander  artikel  op  het  oog  gehad,  en  geene  volslagen  Staatsver- 
anderiug,  zo  als  de  Vereeniging  met  een  talrijker  volk  dan  het 
onze.  Het  ware  beter  geweest  de  zaak  op  dien  voet  te  behan- 
delen, dog  ik  was  er  niet  om  gevraagd  geworden,  en  het  is 
zeker,  dat  iedereen  het  zo  scheen  te  begrijpen  als  het  nu  werd 
ingeleid.  Het  jongste  lid  van  de  Vergadering,  de  Heer  Kuipers 
van  Braband,  maakte  alleen  de  zwarigheid  hierboven  voorge- 
dragen, en  niemand  ondersteunde  hem.  Ik  maakte  dan  het  Besluit 
op  tot  de  beschrijving  der  dubbele  Vergadering. 


iiè 

6ö.    DE   HERZIENING  DER  GRONDWET 

(voorjaar  1815). 
Mei  1817. 

Ik  was  nog  ziek,  toen  de  Prins  begeerde,  dat  ik  in  eene 
Commissie  tot  de  Herziening  der  Orondwet  voor  zon  zitten.  Myn 
dokter  gaf  mij  te  kennen,  dat  Z.  H.  hem  daarover  gesproken 
had ;  zeker  om  te  weten,  of  ik  er  in  staat  toe  was.  De  dokter 
zeide  mg,  dat  ik,  aan  de  beterhand  blijvende,  dit  zon  knnnen 
doen;  maar  dat  ik  dan  ook  nitrnsten  moest  en  een  reisje  naar 
een  bad  ondernemen.  Ik  liet  vervolgens  de  voorzitting  in  den 
Raad  van  State  aan  den  Heer  Mollerns,  en  die  van  de  Staten 
Generaal  aan  den  Heer  van  Hoevelaken,  beide  leden  van  de 
Commissie,  en  die  ik  dagelijks  kon  spreken,  over,  ten  einde  het 
voorname  werk  behoorlijk  te  verrigten. 

De  Commissie  vergaderde  wederom  in  mgn  hnis,  in  denzelfden 
zaal,  die  er  den  naam  van  kreeg. 

Alle  de  Leden  van  de  nieuwe  Landen  waren  mij  even  vreemd, 
behalve  de  Graaf  van  Mérode,  die  voor  dezen  Oostenrgksch  ge- 
zant  in  den  Haag  was  geweest  De  Prins  bad  ze  genomen  uit 
den  adel,  nit  Fransche  Prefekten  en  Wetgevers,  nit  Advokaten, 
een  regt  mengsel,  zodat  de  meesten  ook  onder  eikanderen  onbe- 
kend waren.  De  Graaf  de  Thiennes  alleen  had  de  Franseben 
nooit  gediend,  en  wij  verstonden  ons  het  best.  Hij  was  het  hoofd 
der  Belgische  Tusschenrcgering,  een  zagtzinnig  en  wellevend 
man,  zonder  grondige  knndigheid,  godsdienstig,  iets  zwak.  Voor 
Secretaris  was  benoemd  ^e  Heer  Meijer,  Lid  van  de  Regtbank 
van  eersten  aanleg  te  Amsterdam,  door-kundig,  zeer  vlug,  een 
Jood.  Eenige  Leden  zagen  zeer  tegen  hem  op,  en  wilden  voor- 
stellingen tegen  hem  doen.  De  Graaf  van  Merode,  bekend  om 
bigotterie,  kwam  toevallig  naast  hem  te  zitten,  en  zo  aangenaam 
is  Meijer  in  den  omgang,  dat  de  Graaf  zig  binnen  weinige  dagen 
in  zgne  plaats  bij  uitstek  behaagde.  Ik  droeg  voor,  dat  de  Leden 
plaats  zonden  nemen  naar  de  jaren,  zooals  de  eerste  reis,  hetwelk 
gaarne  aangenomen  werd. 


lil 

Wij  hadden  bij  de  eerste  CommiBsie  altijd  begonnen  met  een 
kort  gebed,  en  ik  sloeg  het  wederom  voor ;  dog  de  roomsche  Leden 
willigden  het  niet  in,  zeggende,  dat  elk  dit  voor  zig  kon  doen. 
Ik  opende  de  Vergadering  met  een  tafereel  van  de  Voor- 
waarden onzer  Vereeniging,  eerstelijk  volgens  do  agt  artikelen, 
en  vervolgens  naar  de  Tractaten.  Ik  zeide  omtrent  al  wat  in  de 
beide  eerste  hoofdstukken  van  mgn  Advys  van  17  April  1816 
staat,  en  ontwikkelde  het  een  en  ander  nog  meer.  Na  de  Ver- 
gadering werd  ik  door  de  verstandigste  Leden  daarvoor  bedankt. 
De  Heer  Eloat  merkte  op,  dat  ik  niet  in  de  minste  herhaling 
vervallen  was,  en  de  Heer  van  Manen  riep  uit:  men  moet 
Mijnheer  van  Hogendorp  zijn,  om  een  half  uur  lang  zo  voor 
de  vuist  te  spreken.  Ik  had  niets  op  papier  gebragt. 

Wy  moesten  wel  de  Fransche  taal  gebruiken,  alzo  eenige 
Leden  geen  woord  HoUandsch  verstonden.  Bg  deze  gelegenheid 
merkte  ik  nogthans  al  op,  dat  die  Heeren  zig  het  HoUandsch 
of  Vlaamsch  schamen,  omdat  het  in  hunnen  mond  een  patois 
is;  dog  dat  zij  het  gesprokene  en  eene  courant  verstaan.  Een 
goede  stijl  in  geschrift  valt  evenwel  den  meesten  moeielijk. 

Het  Besluit  van  den  Prins  gewaagde  van  noodzakelijke  wgzi- 
gingen,  zodat  er  niemand  van  een  nieuw  ontwerp  sprak,  en 
wij  de  Grondwet  aanstonds  ondernamen.  Het  stuk  behaagde 
nogal,  zo  als  klaar  te  zien  is  uit  het  rapport,  waarmede  wij  de 
herziene  Grondwet  overhandigden.  Dit  is  van  de  hand  van  den 
Heer  de  Coninck,  den  kuudigste  van  alle  de  nieuwe  Leden,  en 
genoegsaam  geheel  zoals  hg  mg  de  eerste  schets  vertoonde. 

Over  het  geheel  schenen  de  nieuwe  Leden  maar  ééne  groote 
verandering  te  willen  maken,  namelijk  eene  Eerste  Kamer  van 
de  Staten  Generaal.  Wij  Belgen,  zeide  de  Heer  Holvoet,  zijn  te 
driftig,  te  opbruizend,  en  er  moet  eene  Eerste  Kamer  zijn,  om 
de  Tweede  in  toom  te  houden ;  de  Magnaten  van  België  moeten 
ook  iets  vooruit  hebben.  De  eerste  reden  vond  ingang,  dog  de 
tweede  minder.  De  oude  Leden  wilden  niets  weten  van  eene 
Kamer  van   louter  Adelgken,   en  de  Heer  van  Aylva  stond  er 

10 


118 

op^  dat  wij  altijd  gemengde  vergaderiogen  hadden  gehad.  Zo 
is  dan  ook  de  Eerste  Kamer  uit  aanzienlijken  saamgesteld,  dog 
die  het  niet  allen  door  de  geboorte  zijn. 

De  inrigting  van  de  Provinciale  Staten  behaagde  zeer,  en  daar 
had  ik  mij  mede  gevleid,  zo  als  uit  mijne  Aanmerkingen  op  de 
Grondwet  kan  gezien  worden.  Het  rapport  van  den  Heer  de 
Coninek  weid  er  op  nit.  De  Heerlijke  Regten  ontmoetten  tegen- 
stand bg  sommigen,  en  de  Heer  Dotrenge  las  er  eene  sterke 
Memorie  tegen  aan  de  Commissie  voor.  De  brieven,  die  ik  daarop 
van  de  Graven  de  Thiennes  en  Merode  ontving,  heb  ik  bewaard. 
Het  scheen  alsof  de  harmonie  onherstelbaar  gestoord  was.  Dog 
ik  hield  mij  aan  de  wijze,  op  welke  deze  zaak  in  de  Noordelgke 
Provinciën  behandeld  werd,  namelgk,  dat  de  inrigting  van  het 
Bestuur  van  het  Platte  Land  door  de  Staten  der  Provinciën  aan 
den  Koning  werd  voorgedragen  en  door  dezen  bekragtigd ;  zo  dat 
zy  alles  in  handen  bewaarden.  De  Regten  waren  ook  zoo  be- 
paald en  gewijzigd,  dat  alles  op  het  welzijn  der  opgezetenen 
uitliep.  De  Graaf  de  Thiennes  verklaarde,  dat  hg  de  verzoeken 
van  een  groeten  honderd  Gemeenten  om  herstel  va»  de  Heeren 
in  zijnen  zak  had.  Toen  was  het  Platte  Land  ook  bij  ons  nog 
niet  ingerigt,  en  dus  de  geheele  zaak  onafgedaan.  Het  woord 
alleen  stond  in  de  Grondwet,  en  dit  werd  gehandhaafd,  opdat 
men  nooit  zoude  kunnen  voorgeven,  dat  de  Grondwet  geene 
Heerlijkheden  kende. 

De  meeste  moeite  bad  ik  met  den  Godsdienst.  De  Roomschen 
hadden  reeds  tegen  de  Grondwet  gestemd,  omdat  zij  daarin 
lazen,  dat  de  Regering  zig  eenig  gezag  over  denzelven  aan- 
matigde. Dii  hadden  zij  verkeerd  verstaan  en  het  kon  nu  ver- 
beterd worden.  Maar  de  Zuidelijke  Roomschen  hadden  meer  in 
te  brengen.  Zij  wilden  de  Roomsche  Kerk  laten  heerschen  in 
de  nieuwe  Lauden  en  de  Hervormde  in  de  oude.  Dit  heerschen 
kon  er  geenszins  door ;  maar  iets  vast  te  stellen  voor  de  Roomschen 
in  het  algemeen  en  voor  de  Protestanten  in  het  algemeen,  ware 
doenlijk  geweest.  Dat  iets  voor  de  Roomschen  zou  voornamelijk 


ud 

hebben  bestaan  in  de  wettiging  van  een  Concordaat  met  den 
Paus.  De  Oraaf  de  Tbiennes  betoogde  mij  de  noodzakelijkheid 
om  palen  te  stellen  aan  de  eischen  van  het  Hof  van  Rome,  en 
oordeelde  deze  gelegenheid  daar  zeer  ganstig  toe.  Ui)  verzekerde 
mi)  meermalen,  dat  hij  dit  aan  niemand  kon  begrijpeiyk  maken, 
dan  aan  mij.  Daar  moest  ook  iets  van  gevoeld  worden,  dat  hg 
niet  zeggen  kon,  omdat  h^  niet  voor  iedereen  zoveel  vertrouwen 
hebben  mogt.  De  zaak  is  zeker,  en  met  den  schijn  van  toe  te 
geven,  zon  men  veel  gewonnen  hebben.  Dan  het  beginsel  van 
geenen  Godsdienst  te  noemen,  en  alle  dezelven  gelijklijk  te 
beschermen,  behield  de  overhand,  alzo  de  flaauwe  Eristenen, 
mogelgk  Deïsten,  de  handen  in  één  sloegen,  terwijl  de  ijverige 
Hervormden  en  Koomschen  het  nooit  eens  konden  worden.  Nu 
zou  het  Christendom  evenwel  alleen  alle  de  voorregten  hebben 
knnnen  genieten,  in  plaats  van  den  Godsdienst,  welke  de  Joden 
en  Mohammedanen  insluit.  Dog  hier  kwam  de  Joodsche  Secre- 
taris ongemerkt  in  aanschouwing,  en  zijne  bloote  aanwezigheid, 
bij  die  genegenheid,  die  elk  hem  toedroeg,  heeft  naar  myn  inzien 
dit  punt  beslist.  Het  punt,  dat  de  Koning  hervormd  moest  zijn, 
was  geheel  niet  te  houden,  dog  zou  er  mogelijk  doorgegaan  zijn, 
indien  de  Roomschen  hun  artikel  verkregen  hadden.  Ik  sprak 
met  veel  kragt  voor  mijn  gevoelen,  zo  als  ik  het  bier  aangestipt 
heb,  dog  met  zo  weinig  ondersteuning,  dat  ik  het  opgaf.  Van 
agteren  beschouwd,  vind  ik  het  best  zo  als  bet  uitgevallen  is, 
omdat  wy  anders  met  de  Hervorming  te  bevestigen  ook  het 
Katholicismus  zouden  bevestigd  hebben.  Nu  is  er  beter  kans 
onder  zulk  eene  vrgheid,  dat  de  Roomschen  Protestantsch  worden. 
Dat  de  DeYsten  veld  zullen  winnen,  is  geheel  onwaarschijnlijk, 
en  moet  veeleer  plaats  vinden  onder  het  Roomsch  bijgeloof.  Vraagt 
men,  waarom  ik  dit  niet  aanstonds  heb  ingezien  en  dienvolgens 
gewerkt,  zo  is  het  antwoord,  dat  ik  naar  mijn  inzigt  gewerkt  heb, 
ep  onder  de  deliberatien  een  beter  inzigt  gekregen  heb.  Met  een 
gemoed,  open  voor  betere  inzigten,  dient  men  alle  deliberatien 
aan  te  leggen. 


120 

Onderscheiden  artikelen  werden  verbeterd  door  de  ondervin- 
ding, welke  wij  reeds  verkregen  hadden.  Zo  kwamen  er  nu  de 
Eigenërfden  bij,  die  wij  nit  de  Provintiale  Reglementen  over- 
namen. Zo  werd  er  vastgesteld,  dat  de  verkiezingen  bij  deze 
Reglementen  aangenomen,  na  eene  ondervinding  van  tien  jaren 
kragt  van  Grondwet  hebben  zonden.  Zo  werden  de  plaatselijke 
Begrootingen  aan  de  bloote  goedkeuring  van  de  Staten  der 
Provintien  onderworpen,  tenzij  de  Koning  de  eene  of  andere 
begeerde  te  zien,  en  dergelijke  beschikkingen  meer,  allen  in  den 
geest  van  afscheiding  van  Algemeen  en  Plaatselijk  Bestnur. 

De  gewone  uitgaven  van  den  Staat  bleven  niet  onveranderlijk 
vastgesteld,  maar  slegts  voor  tien  jaren,  en  de  deliberatien  moesten 
telkens  het  negende  jaar  wederom  aangelegd  worden.  De  Koning, 
dit  vernemende,  zeide  mij:  dat  is  eene  verbetering. 

De  Reglementen  op  het  logeren  en  marcheren  der  troepen 
waren  goed,  dog  slegts  door  den  Koning  bekragtigd,  nu  werden 
eenige  vasten  beginselen  daaruit  geligt,  en  ter  verzekering  van 
de  burgerlijke  regten  in  de  Grondwet  gebragt.  Deze  regten 
werden  in  het  Hoofdstuk  van  de  Justitie  verder  uitgebreid,  dan 
te  voren  geschied  was. 

Het  openbaar  Onderwijs  werd  geheel  en  al  van  den  Gods- 
dienst afgescheiden.  Toen  reeds  hoorden  wij  van  den  eisch  der 
Geestelijkheid,  om  het  onderwijs  te  besturen,  en  wierpen  het 
verre  weg. 

Nadat  wij  de  oude  Grondwet  door  waren,  kwamen  er  voor- 
stellen van  Verklaringen  van  Regten,  die  menigmaal  eene 
wapenkamer  voor  onvergenoegden  geweest  zijn.  Ik  advyseerde, 
om  al  wat  er  goeds  onder  was  op  de  regte  plaats  te  brengen, 
ten  einde  het  onbepaalde  en  overdreven  te  mijden.  Zo  zijn  de 
vrijheid  van  de  drukpers  en  andere  punten  er  bij  gekomen.  De 
Grondwet  heeft  daar  zeker  bij  gewonnen,  en  ik  had  de  eerste 
reis  leedwezen,  dat  sommige  punten  schoenen  vergeten  te  zijn, 
die  nu  bijgevoegd  werden.  Hier  kwam  de  geest  der  Belgen  te 
hulp  aan  den  onzen.  Wij  waren  in  eene  geestdrift  voor  het  Huis 


121 

vau  Oranje,  en  de  Belgen  gingen  altijd  van  het  beginsel  uit,  dat 
vyij  na  een  goeden  Koning  hadden,  maar  dat  wij  de  Grondwet 
voor  een  kwaden  maakten.  Ik  dorst  niet  te  raken  aan  dingen, 
die  bij  ons  door  de  gewoonte  geheiligd  waren,  en  die  mogelyk 
verzwakt  zonden  geworden  zijn,  als  men  ze  met  woorden  had 
willen  nitdrnkkeD.  Dan  na  de  Belgen  daarop  stonden,  kon  ik 
advyseeren  om  zo  in  de  Grondwet  te  brengen,  voor  reden  gevende, 
dat  zij  tog  onder  ons  algemeen  aangenomen  waren. 

Üe  Koning  verlangde  zeer,  dat  Laxembarg  mede  in  de  Grond- 
wet begrepen  werd,  en  droeg  mij  op  om  het  Verdrag  van  Weenen 
in  te  zien,  of  er  ook  iets  strijdigs  daarmede  in  gevonden  werd. 
Ik  meende  van  neen,  ofschoon  de  Heer  Elout  onder  anderen 
het  nog  ai  twyfelagtig  stelde.  Toen  naderhand  Lord  Clancarty 
hier  kwam,  om  over  de  stad  van  Lnxembarg  als  bondvesting 
te  handelen,  zeide  hij  mij,  dat  wij  zeer  wel  gedaan  hadden  de 
Grondwet  over  het  Groot-Hertogdom  uit  te  strekken  en  het  daar- 
mede in  te  lijven.  Het  Lid  van  de  Commissie  nit  die  Provintie 
stond  op  in  de  volle  Vergadering  om  er  mij  plegtig  voor  te 
bedanken. 

De  verdere  Provintien  werden  nit  agt  Departementen  gevormd, 
met  telkens  twee  van  dezelven  saam  te  voegen,  en  er  een  ouden 
naam  aan  te  geven.  Wij  lieten  dit  gerustelijk  aan  de  Belgen 
over,  die  oordeelden,  dat  de  gehouden  Registers  sedert  twintig 
jaren  noodzakelijk  maakten  om  geen  stukken  van  Departementen 
af  te  scheuren.  Even  zoo  droegen  wij  hun  ook  op,  om  de  stem- 
men in  de  Staten  Generaal  onder  de  Provintien  uit  te  deelen, 
waarbij  Namen  wat  karig  verzorgd  werd. 

Wij  hadden  aan  de  nieuwe  Landen,  met  Luxemburg,  een 
gelijk  aantal  stemmen  toegelegd,  als  wij  hadden,  namelijk  vijf 
en  vijftig.  De  redenen  heb  ik  aangehaald  in  mijn  Advys  van 
17  April  1816,  hoofdstuk  Vereeniging.  De  Koning  was  op  mijn 
voordragt  daartoe  overgegaan.  De  Graaf  van  Mérode  sprak  er 
mij  vooraf  over  en  nam  er  genoegen  mede.  De  Graaf  van  Mean 
viel    hem    in    de   Vergadering  toe.   De   andere  Belgen  eischten 


122 


meer  stemmen  dan  wij,  al  was  het  er  slegts  eene.  Onder  de 
onzen  waren  er  die  wankelden.  Falck  had  mij  eens  gezegd,  dat 
hij  voor  den  eenvoudigen  regel  der  bevolking  was.  In  dat  geval 
had  het  er  schoon  uitgezien.  Ik  was  te  vreden,  dat  ik  het  zo 
verre  gebragt  had,  ofschoon  ik  vrij  meer  begeerde,  alzo  Lord 
Clancarty  mij  lang  te  voren  had  gezegd:  ik  hoop  niet  dat  gij 
hun  de  gelijkheid  van  stemmen  toe  zult  staan.  De  Heer  de 
Coninck  kon  niet  verdragen,  dat  zes  en  veertig  duizend  Hollan- 
ders eenen  vertegenwoordiger,  en  vijftig  duizend  Belgen  ook 
maar  éénen  zouden  hebben.  Naderhand  is  er  meer  over  geklaagd, 
vooral  in  den  Observateur,  maar  daar  was  geene  andere  keuze, 
dan  of  deze  schikking,  of  dat  de  Vereenigde  Nederlanden  hun 
nationaal  bestaan  opofferden.  Nu  waren  de  woorden  van  het 
Verdrag  van  Parijs,  dat  Holland  zou  vergroot  worden.  Algemeen 
is  het  denkbeeld  nog  in  Europa,  dat  België  bij  ons  gevoegd  is. 
Falck  is  de  eerste  geweest,  die  in  eene  Proclamatie  het  compli- 
ment aan  de  Belgen  gemaakt  heeft,  dat  Holland  met  hen  ver- 
eenigd  werd. 

Toen  het  werk  gedaan  was  had  de  Koning  een  onbeschrgflijke 
drift  om  de  Grondwet  ter  aanneming  voor  te  leggen.  De  Heer 
de  Coninck  verklaarde,  dat  Buonaparte  nooit  eenen  maatregel 
met  dien  spoed  doorgedrongen  had.  Ik  houde  mij  verzekerd, 
dat  de  zogenaamde  Liberalen  de  meerderheid  zouden  gehad 
hebben,  indien  er  tijd  gegund  was  geworden.  Nu  was  de  Geeste- 
lijkheid meester,  omdat  zij  er  genoeg  van  wist,  ook  in  zo  korten 
tijd,  om  tegen  te  stemmen.  Zij  las  nergens,  dat  zij  zitting  als 
een  stand  had,  maar  wel,  dat  alle  Godsdiensten  gelijk  gesteld 
waren.  De  Graaf  van  Mérode  en  de  Heer  Dubois  van  Antwerpen 
hadden  in  de  Commissie  tegen  den  eed  geprotesteerd,  en  zig 
vrij  gehouden  om  den  raad  van  kundigen  in  te  nemen.  Had  nu 
de  Grondwet  meer  bekend  kunnen  zijn,  zo  ware  de  tegenstand 
der  Geestelijkheid  gedeeltelijk  in  het  water  gevallen.  Men  zie 
slegts  hoe  de  eeden  op  de  Grondwet  sedert  vermenigvuldigd 
zijn,  door  den  geheelen  regterlijken  stand,  door  alle  de  Leden 


123 

der  Staten,  enz.  niettegenstaande  de  Bisschoppelijke  Bevelen. 
Alzo  de  meerderheid  in  België  eigenlijk  tegen  was,  schoot  er 
niet  over,  dan  de  meerderheid  te  voegen  bij  de  eenparigheid  in  de 
Noordelijke  Provintien,  en  eene  Nationale  meerderheid  te  stellen. 

Men  was  al  in  de  Commissie  bedagt  voor  de  afstemming.  Do 
Heer  Dotrenge  meende,  dat  zij  door  eene  inlrigue  presbylérienne 
zoude  kunnen  veroorzaakt  worden.  De  Heer  Molleras  was  er 
voor  om  het  bij  het  rapport  der  Commissie  te  laten,  hetwelk 
voldeed  aan  de  agt  artikelen.  Dog  de  groote  meerderheid  had 
goeden  moed.  Inmiddels  is  hierait  gebleken,  hoe  weinig  de  ware 
gezindheid  bekend  was,  en  dat  de  knndigsten  er  slegts  naar 
gisten.  Dat  Volk  heeft  nog  geenen  publieken  geest.  Alzo  de 
stemming  voor  de  Vereenigde  Nederlanden  noodzakelijk  was, 
geloof  ik  niet,  dat  men  de  Zuidelijke  Provintien  kon  voorbijgaan, 
zonder  het  nationaal  gevoel  aldaar  te  kwetsen. 

Er  werden  twaalfhonderd  Notabelen  benoemd,  op  dezelfde 
wijze  als  de  zeshonderd  te  voren  bij  ons,  dog  zij  kwamen  op 
onderscheidene  plaatsen  bijeen  om  tijd  en  kosten  te  sparen. 

Onze  dubbele  Vergadering  werd  op  denzelfden  tijd  bijeen- 
geroepen. De  Koning  beschouwde  dezelve  als  eene  nieuwe  Ver- 
gadering; anders  waren  de  Leden  vrij  genegen  om  de  oude  te 
laten  voortduren,  en  het  dubbele  eenvoudig  daarbij  te  voegen, 
onder  mijne  Voorzitting.  Nu  moest  ik  als  President  van  de 
vorige,  de  nieuwe  Vergadering  openen,  en  een  drietal  tot  Presi- 
dent van  deze  voordragen.  Daar  was  het  mogelijk  op  gemunt. 
De  Koning  verscheen,  en  ik  beantwoordde  zijne  aanspraak,  zo 
als  uit  de  couranten  te  lezen  is.  Hij  ging  mij  voorbij  en  de  zaal 
uit,  zonder  mij  te  groeten  Ik  droeg  eenen  Heer  uit  Zeeland  en 
de  beide  volgende  Provintien  voor,  naar  de  gewoonte,  en  de 
Heer  Steengragt  volgde  mij  op.  Denzolfden  avond  kwam  het 
podagra  uit,  zodat  ik  de  dubbele  Vergadering  niet  verder  bij- 
woonde. Eene  Commissie  bragt  een  rapport  uit  met  eenige  be- 
denkingen; dog  het  besluit  was  om  de  herziene  Grondwet  aan 
te  nemen,  hetwelk  eenparig  geschiedde. 


124 

De  voornaamste  bedenking  viel  op  de  publieke  zittingen  der 
Tweede  Kamer.  De  Koning  had  dit  punt  rijpelijk  overwogen, 
in  een  by zonderen  Raad,  waar  ik  hem  agt  leden  van  de  Com- 
missie, mij  medegerekend,  bragt,  zonder  iemand  anders,  zelfs 
Falek  niet.  Hij  laisterde  naar  alle  de  advysen  met  groote  aan- 
dagt.  Elont  en  Dotrenge  spraken  er  het  best  voor.  De  Koning 
toonde  naderhand  veel  genoegen  in  de  wijze  van  zijn  van  Do- 
trenge. Als  alles  gezegd  was,  keerde  Hij  zig  tot  mij  met  een 
zeer  vriendelijk  lachje  en  vraagde  om  mijn  advys.  Ik  zag,  dat 
Hij  zig  overgaf,  en  bevestigde  Hem  daarin,  waarmede  de  zaak 
beslist  was. 

Dit  reken  ik  eene  van  de  gewigtigste  zaken,  die  ik  verrigt 
heb,  en  volhard  in  het  denkbeeld,  dat  de  openlijkhcid  der  zittin- 
gen hoogst  nuttig  is,  niettegenstaande  er  eenig  misbrnik  van 
gemaakt  is  en  worden  zal. 

De  Heer  Queyssen  betoogde  in  den  gemelden  Raad,  dat  hier- 
door alleen  de  Natie  gebonden  wordt  aan  de  Regering,  en  ik 
heb  geene  andere  beweegreden  nodig. 

In  de  Commissie  toonde  ik  aan,  dat  de  aanwezigheid  van 
honderd  of  meer  toehoorders  niets  beteekende,  maar  dat  bet 
wezen  van  de  zaak  gelegen  was  in  de  vrijheid,  om  het  aan- 
gehoorde door  de  drukpers  aan  de  Natie  bekend  te  maken. 
Daardoor  wordt  de  geheele  Natie  tegenwoordig  bij  de  delibera- 
tien  van  haar  Vertegenwoordigers,  en  de  Wetten  en  Maatregelen 
worden  Nationaal. 


70.    DE  WEDERKOMST  VAN 
BUONAPARTE. 

Mbi  1817. 

Op  een  ogtend  in  het  begin  van  Maart  1815,  nog  niet  her- 
steld zijnde  van  eene  zware  ziekte,  ontving  ik  het  bezoek  van 
den   Heer  van  Nagell,  die  mij  de  tijding  bragt  van  de  landing 


125 

van  Boonaparte  en  zijn  eerste  Proclamatie.  Ik  vroeg  aanstonds  naar 
de  laatste  tijdingen  uit  Weenen  en  den  staat  van  het  Congres. 
Vervolgens  daarop  nagedagt  hebbende,  schreef  ik  na  den  eten 
aan  den  Prins,  om  hem  te  bewegen  de  kroon  op  zijn  hoofd  te 
zetten,  indien  er  geene  onoverkomelyke  diplomatieke  redenen 
tegen  waren.  Hij  ging  er  toe  over,  en  den  volgenden  dag  zeide 
de  Heer  van  Nagell  in  den  Kabinetsraad,  dat  hij  eenen  Courier 
naar  Weenen  gezonden  had  met  des  Prinsen  besluit.  Ik  was  er 
gekomen,  omdat  ik  nu  niet  ziek  mogt  zijn,  en  Nagell  zag  mij 
al  lachende  aan,  en  voegde  nog  deze  woorden  bij :  niet  om  het 
te  vraagen  maar  om  het  te  melden.  Van  daar  ging  ik  in  den 
Raad  van  State,  waar  ik  niet  gewagt  was,  en  droeg  de  zaak 
op  mijne  wijze  voor,  opdat  de  tgding  behoorlijk  bekend  zou 
worden.  De  eerste  indruk  moest  van  groot  gewigt  zijn. 

Het  duurde  niet  lang  of  wij  hoorden,  dat  Buonaparte  te  Lyons, 
te  Parijs  was.  Ik  verklaarde  openlijk  in  den  Kabinetsraad,  dat 
wij  oorlog  hadden.  Met  wien?  vroeg  de  Heer  vau  Manen.  Met 
den  ouden  vijand,  antwoordde  ik,  daar  wij  twintig  jaren  mede 
te  doen  gehad  hebben.  Ik  sloeg  eene  reeks  van  maatregelen 
voor,  die  de  Prins  met  genoegen  aanhoorde.  De  Generaal  Jans- 
sens,  toen  Minister  van  Oorlog,  toonde  aan  dat  er  verscheidene 
reeds  genomen  waren.  Onder  anderen  werd  toen  het  besluit 
genomen  tot  onderrigt  van  allen,  die  vrijwillige  diensten  aan- 
boden, opdat  hunne  aanbiedingen  gemeennuttig  zouden  worden 


De  Heer  Kemper  liet  zig  niet  lang  wagten  in  zulke  omstan- 
digheden. Ik  deelde  hem  het  genomen  besluit  mede,  en  hij 
antwoordde  in  de  couranten  op  alle  de  aanbiedingen,  die  hem 
opgedragen  waren. 

De  persoonlijke  diensten  zijn  van  geen  groot  gewigt  geweest, 
door  het  aantal  strgders,  die  zig  vrijwillig  bij  het  leger  voegden, 
maar  wel  door  den  geest  der  Natie,  welke  daardoor  uitgesproken 
en  tevens  aangevuurd  werd.  De  vrijwillige  compagnien  te  voet 
en   te  paard   werden   bij   regementen  gevoegd   en   deden  ware 


126 

diensten.  In  den  eersten  oorlog  hadden  zij  dit  minder  gedaan, 
en  de  Prins  had  er  ongenoegen  over  gevoeld  en  getoond.  De 
Graaf  van  Stirum  verhaalde  mij,  dat  een  korps  in  den  Haag, 
opgerigt  uit  de  aanzienlijkste  lieden  van  het  land,  met  weinig 
gratie  zyn  ontslag  bekomen  had.  Ik  denk,  dat  de  Prins  deze 
zaak  verkeerd  inzag,  en  dat  Hij  geene  soldatendiensten  bad 
behooren  te  verwagten.  Maar  de  geestdrift,  die  toen  zo  nodig 
was,  en  het  na  wederom  kon  worden,  de  geestdrift,  die  den 
Opstand  bewerkt,  en  door  den  Opstand  Vorst  en  Volk  hersteld 
had,  is  nooit  op  zijn  regte  waarde  door  Hem  geschat.  Toen  Hij 
mij  uit  Engeland  schreef,  dat  wy  onze  plaats  onder  de  volken 
weder  ingenomen  hadden,  beloofde  ik  mij  daar  meer  van;  dog 
dit  was  eer  de  uitdrukking  van  bet  gevoel  der  Engelsche  natie 
dan  van  het  zijne.  In  de  eerste  maanden  voelde  ik  mijn  hart 
gedurig  beklemd  op  zijn  gezigt  en  door  zyne  woorden.  Waren 
de  zaken  buiten  's  lands  niet  zo  gelukkig  afgelopen,  hadden  wij 
de  Franschen  wederom  op  onzen  bodem  gekregen,  zo  zouden 
de  kwade  gevolgen  van  deze  uitdoving  van  den  goeden  geest 
gebleken  zijn.  Ik  was  daar  nu  zeer  bekommerd  voor  en  de 
opwekking  der  oude  geestdrift  viel  mij  nog  al  mede. 

De  diensten  door  vrijwillige  giften  bewezen  waren  ruimer  en 
zijn  van  een  blijvend  nut  geweest.  De  Heer  Dassevael  kwam 
mij  verzoeken  mij  aan  het  hoofd  van  eene  Commissie  in  den 
Haag  te  stellen,  om  penningen  voor  den  gewapenden  dienst  te 
ontvangen.  Zulke  Commissien  werden  overal  opgerigt  en  zij 
bekostigden  vele  vrijwilligers.  Uit  dezelve,  alzo  er  vele  penningen 
in  kas  bleven,  door  de  spoedige  uitkomst,  is  het  blijvende  Bestuur 
tot  aanmoediging  van  den  gewapenden  dienst  ontstaan,  hetwelk 
met  een  groot  kapitaal  voor  de  Invaliden  zorgt  en  een  waare 
daad  van  Regering  verrigt  uit  byzondere  middelen. 

Mijn  oudste  zoon  nam  deze  reis  de  wapenen  op,  zo  als  hij  de 
vorige  reis  gedaan  had,  nadat  hij  van  Metz  was  teruggekomen. 
Toen  baande  hij  zigzelven  den  weg,  door  vriend  en  vijand  henen, 
uit  de  gevangenis   der  Gardes  d'honneur  tot  in  den  Haag,  en 


127 

trok  nit  naar  Breda.  Thans  marcheerde  hij  tot  in  Frankrijk  in 
eene  Compagnie  vrijwilligers^  en  beide  reizen  keerde  hij  met 
den  vrede  tot  zijne  stndien  temg. 

De  Prins  nam  de  Koninklijke  waardigheid  zelf  aan  in  de 
Vergadering  der  Staten  Generaal.  Het  was  een  bloote  verandering 
van  titel,  door  den  Mogendheden  begeerd,  en  die  niets  veran 
derde  in  zijne  betrekkingen  tot  de  Natie,  nog  in  de  Grondwet. 
Deze  wijze  van  de  zaak  te  beschonwen  was  even  ganstig  voor 
den  Prins,  die  van  geene  deliberatien  afhing,  als  voor  de  Natie, 
die  geen  jota  van  hare  regten  overgaf.  Hij  was  er  op  gesteld, 
dat  ik  de  vergadering  voorzitten  en  Hem  aanspreken  zon.  Hij 
liet  mij  door  Falck  den  inhoud  van  zijne  rede  mededeelen,  en 
liet  mij  vrij  om  te  zeggen  wat  ik  wilde.  Mijne  aanspraak  heeft 
in  de  Couranten  gestaan.  De  Heer  van  der  Dnijn  zeide,  dat  hij 
er  groote  verwagting  van  had  gehad  en  dat  die  nog  overtroffen 
was  geworden.  De  Heer  van  Manen  zeide  mij:  ik  had  U  niet 
begrepen,  maar  het  stuk  lezende  vond  ik  het  voortreffelijk.  Het 
had  egter  niet  aan  de  uitspraak  gehaperd,  want  hij  betuigde, 
dat  hij  ieder  woord  verstaan  had.  Zo  weinig  kan  somwijlen  de 
Uegtsgeleerdheid  baten,  om  diep  in  de  Staatkunde  te  zijn.  Ik 
eindigde  met  de  woorden :  Leve  de  Koning !  en  was  zeer  verwon- 
derd, dat  niemand  ze  herhaalde,  terwijl  ik  een  levendig  gejuich 
verwagt  had.  Eer  de  Prins  verscheen  werd  ik  aangezogt,  om 
de  aanzienlijkste  ampteuaren,  burgerlijke  en  militaire,  die  in  een 
zijvertrek  met  open  deur  stonden,  in  de  zaal  te  laten ;  dog  ik 
antwoordde,  dat  ik  het  Program  niet  veranderen  kon  Ik  vreesde, 
dat  de  tegenwoordigheid  van  Generaals  kwalijk  uitgelegd  zou 
worden,  als  ware  de  Vergadering  niet  vrij  geweest.  Zo  als  <le 
Koning  henen  ging,  volgde  ik  en  begaf  mij  op  mgne  zieken- 
kamer, alle  de  verdere  plegtigheden  aan  den  Heer  van  Hoeve- 
laken overlatende. 

Nu  was  er  een  goede  leiding  aan  de  zaak  gegeven  en  de 
Koning  vertrok  naar  Brussel.  Veertig  duizend  man,  onze  geheele 
magt,    trok    naar   de   Fransche   grenzen,   ter   bescherming   der 


128 

Zaidelijke  Proviotien.  Aldaar  werd  ook  eene  ligting  van  Militie 
gedaan  van  een  goede  dertig  duizend  man,  welke  gemakkelijk 
ging,  dog  in  den  korten  oorlog  van  geenen  dienst  was.  De 
Belgische  linietroepen  bedroegen  slegts  zevendaizend  man.  Het 
Nederlandsche  leger  gedroeg  zig  wel,  en  de  overwinning  van 
Waterio  zette  ons  regt  de  kroon  op  het  hoofd.  Elk  weet  nn, 
dat  de  Hertog  van  Wellington  is  verrast  geweest;  dog  het  is 
minder  algemeen  bekend,  dat  de  Prins  van  Oranje  te  Qnatrebras 
met  zijn  handvol  volk  den  schijn  heeft  aangenomen  van  eene 
voorhoede,  en  dat  de  Franschen  dagten,  dat  het  bosch  agter  hem 
door  de  Engelschen  bezet  was.  Wellington  was  in  het  begin 
zelf  bij  Hem,  in  afwagting  van  de  opmarcheerende  troepen.  De 
bekommering  voor  verraad  onder  ons  eigen  volk,  dat  in  Frank- 
rijk gediend  had,  verdween  bij  deze  gelegenheid.  Daarom  wil 
ik  egter  niet  instaan  voor  hetgeen  z  )n  gebeurd  zijn,  als  wy  den 
slag  verloren  hadden,  en  vooral  indien  de  Rassen  en  Oosten- 
rijkers dan  agtergebleven  waren.  Er  waren  gastmalen  voor  de 
Franschen  gereed  in  Brussel  en  Gent,  en  de  Oranjekokarden 
vielen  van  de  hoeden.  Onze  Militairen  zijn  politiek  geworden, 
en  op  dezelfde  wijze,  als  zij  Napoleon  op  eene  zekere  hoogte 
verlaten  hebben,  zouden  zij  het  ook  met  Willem  den  Eerste 
hebben  aangelegd.  Er  streed  nog  menig  een  Nederlander  onder 
Napoleon  te  Waterio,  en  verscheidene  kwamen  na  den  slag  en 
't  sedert  dienst  vragen  in  onze  armee,  en  verkregen  het. 

Naar  mate  Buonaparte  zig  in  Parijs  vestigde,  schreeuwden 
eenige  van  zgne  oude  aanhangers,  of  betaald  volkje  van  wcge 
deze,  door  het  geheele  land:  Leve  Napoleon!  Iemand  uit  mijne 
deur  gaande,  hoorde  mij  met  naam  bedreigen  door  gewezen 
officiers,  die  geenen  dienst  hadden  kannen  krijgen.  De  Procureur- 
Generaal  klaagde,  dat  hij  volgens  de  wet  geen  vat  daarop  had. 
Inmiddels  was  het  eene  schande  voor  de  Begering  en  ergernis 
voor  het  volk,  dat  zulke  uitspattingen  ongestraft  bleven.  Daar 
diende  voor  gezorgd  om  het  volk  te  vrede  te  stellen,  en  te  be- 
letten,   dat   de  schreeuwers  niet  verscheurd  werden.  Dorst  men 


129 

deze  niet  aao,  zo  scheeu  de  Regering  bang  voor  den  blooten 
naam  van  den  aartsvijand,  en  zulk  een  indruk  was  hoogst  ge- 
vaarlek. Ik  riep  den  Kabinetsraad  bijeen,  en  men  vond  eenparig 
goed,  om  eene  wet  op  de  omstandigheid  te  niakeo.  De  Staten 
Generaal  waren  geadjourneerd,  en  ik  beschreef  ze.  De  Concept- 
wet,  nagezien  door  den  Raad  van  State,  ging  naar  Brussel,  en 
ik  leide  alles  aan  den  Koning  uit.  Deze  nam  het  kwalijk,  liet 
door  Faick  eeoen  brief  schrijven,  dien  ik  aanstonds  aan  de  leden 
van  het  Kabinet  rondzond,  en  dien  de  Heer  van  Manen  een 
beleefde  knorpartg  noemde;  dan  de  zaak  ging  voort,  en  niet 
alleen  hier,  maar  ook  te  Brussel.  Zo  was  de  wet  niet  gepubli- 
ceerd, of  de  Procureur  Generaal  berigtté  mij,  dat  men  van  geene 
klagten  meer  hoorde.  Ik  wagtte  deze  uitkomst  af,  daar  ik  niet 
aan  getwgfeld  had,  en  dicteerde  toen  op  mijn  bed  eenen  brief 
aan  den  Koning,  behelzende,  dat  mijne  kragten  gedurig  afna- 
men, en  dat  ik,  wanneer  de  Vereeniging  haar  beslag  hebben 
zon,  om  odum  cum  dignitate  verzogt. 

De  oorlog  liep  gelukkig  af,  onderwijl  ik  druk  bezig  was  met 
de  herziening  der  Grondwet.  Ik  leerde  nu  onze  nieuwe  land- 
genooten  uit  de  Leden  van  de  Commissie  kennen.  Zij  hadden 
een  groot  denkbeeld  van  mijn  crediet,  en  toonden  groote  ver- 
wondering, toen  de  Koning  kwam,  dat  ik  Hem  niet  aanstonds 
gezien  had.  Zulke  ontmoetingen  had  ik  gedurig  en  zij  pijnig- 
den mg. 

Na  den  slag  van  Waterlo  wilde  men  een  blijk  van  nationale 
dankbaarheid  aan  den  Prins  van  Oranje  geven,  waartoe  men 
het  Domein  van  Soéstdyk  verkoos.  Wij  konden  egter  maar  wei- 
nige Leden  van  de  Staten  Generaal  verzameleu,  en  ik  liet  de 
eer  van  de  teekening  der  resolutie  aan  den  Heer  van  Hoevelaken 
over.  Het  is  niet  te  verwonderen,  dat  het  Huis  van  Oranje  staat 
maakt  op  zijne  vrienden,  en  meer  bedagt  is  om  zijne  vijanden 
te  winnen,  dan  zijne  vrienden  te  behouden.  Deze  ontvallen  het 
nooit. 

De  huldiging  te  Brussel  geschiedde  naar  de  voorschriften  der 


130 

nieawe  Grondwet  met  eene  groote  plegtigheid^  waarbij  de  eed 
eerst  door  den  Koning,  dan  door  de  Staten  Generaal  afgelegd, 
de  hoofdzaak  was. 

De  Koning  stelde  zijn  Ministery  ook  op  nieaw  in,  waarbij 
twee  Zuidelijken  in  den  Kabinetsraad  kwamen,  de  Graaf  de 
Thiennes  als  Minister  van  Staat,  en  de  Hertog  van  Ursel  als 
Minister  van  den  Waterstaat. 

Ik  las  onverwagts  in  de  courant,  dat  Z.  M.  tot  Ministers  van 
Staat  aangesteld  had  de  Graven  van  Hogendorp  en  de  Thiennes. 
Het  Besluit  voor  den  graaflijken  titel  ontving  ik  later.  Het  deelde 
titels  uit  aan  zes  of  zeven  lieden,  die  in  den  Opstand  van  1813 
uitgemunt  hadden,  en  de  Heer  van  Spaen  Lalecq  was  er  werk- 
zaam in.  Mgn  titel  erft  slegts  op  mgn  oudsten  zoon  over,  en 
het  schijnt,  dat  de  Koning  dit  tot  een  regel  aangenomen  heeft 
voor  de  titels,  die  Hij  geeft.  Oude  titels,  die  Hij  bevestigt, 
schijnen  op  alle  de  zonen  over  te  gaan. 

Ik  heb  zelf  aanleiding  tot  het  eerste  gegeven,  omdat  ik  tegen 
de  vermenigvuldiging  der  titels,  en  voor  de  bepaling  tot  den 
oudsten  zoon  ben.  De  Adel  moge  op  alle  de  zonen  overerven, 
zo  als  ook  reeds  beslist  was,  maar  zij  behoeven  niet  allen  Graven 
en  Barons  te  zijn.  In  de  Zuidelijke  Provintien  was  dit  onder- 
scheid van  ouds  bekend,  zo  als  uit  de  Edicten  van  Albert  en 
Isabella,  vernieuwd  door  Maria  Theresia,  te  zien  is.  Ik  had  dit 
nog  kort  voor  het  vertrek  van  den  Koning  tot  de  huldiging 
aangedrongen,  bij  gelegenheid,  dat  Hij  bij  my  kwam,  alzo  ik 
wederom  ziek  was,  om  mg  over  het  adelen  van  patricische  fami- 
lien  te  spreken.  Bij  de  Vereeniging  toonde  Hij  zig  daar  meer 
genegen  toe,  dan  ik  Hem  te  voren  bevonden  had,  want,  zeide 
Hij,  het  is  nodig  uit  hoofde  van  de  Zuidelijken.  Zo  als  wij  eene 
Monarchie  werden,  begreep  ik,  dat  de  Patrice  familien  om  zig 
staande  te  houden  moesten  adel  ijk  worden.  Bij  de  eerste  benoe- 
ming tot  de  ridderschappen,  riep  de  Koning,  toen  nog  Prins, 
verscheidene  Patriciërs  in  dezelven,  naast  den  ouden  Adel,  en 
zonder  eenig  onderscheid,  zo  als  de  Kaad  van  State  Hem  uit- 


131 

drnkkelijk  geadvyseerd  had.  Naderhand  gaf  ik  Hem  eene  lijst 
yan  oude  FamilieD  over,  en  na  kwam  Hij  zig  gereed  verklaren, 
om  alle  dezelve  in  den  Adelstand  te  brengen.  Ik  nam  op  my 
om  een  Besluit  te  stellen,  en  had  daarbg  twee  zwarigheden  te 
boven  te  komen.  De  eerste  was,  dat  ik  zeker  moest  zijn,  dat 
het  aangenomen  zon  worden,  om  den  Koning  niet  bloot  te  stellen. 
Ik  vraagde  derhalve  aan  de  hoofden  van  in  de  veertig  familien,  ot 
zij  gaarne  benoemd  zouden  zijn,  en  vond  ingang  bij  de  meesten, 
dog  moest  het  aan  sommigen  met  eenige  moeite  beduiden.  De 
Heer  van  der  Hoop  bedankte  volstrekt.  De  Heer  Falck  zeide 
mg,  dat  hg  den  Koning  eerst  nog  ettelijke  jaren  dienen  wilde, 
en  dan  gaarne  een  titel  ontvangen  zou.  Nadat  de  hoofden  ge- 
adeld waren,  verbeeldde  ik  mij,  dat  de  verdere  leden  het  ver- 
zoeken zouden,  en  sommigen  hebben  dit  alreeds  gedaan.  De 
tweede  zwarigheid  zat  in  den  Hoogen  Kaad  van  Adel,  waar  men 
niet  zo  dagt  omtrent  oude  familien ;  maar  gene  bedenking  vond, 
om  alle  vreemde  diplomen  van  de  kleinste  Vorstjes  te  erkennen. 
De  Koning  keurde  mijn  Concept  goed,  behalve  dat  het  woord 
verheffen  daarin  gelascht  werd,  hetwelk  ik  gemeid  had  omdat 
eenige  familien  reeds  adelijk  waren.  Van  de  mijne  kan  ik  dit 
met  regt  doen  gelden,  het  staat  ook  uitgedrukt  in  het  graaflijk 
Diploma,  dat  de  jongere  tak  van  de  Dnitsehe  Keizers  bekomen 
beeft,  en  ik  leide  het  aan  den  Koning  uit,  die  het  met  genoegen 
aanhoorde,  en  zeide:  de  Kaad  van  Adel  ziet  maar  op  Diploma's. 
Hij  ging  dan  ook  deze  reis  dien  Raad  voorbij,  hetwelk  diens 
President,  Spaen  Lalecq,  zeer  speet,  en  mij  meermalen  door  hem 
in  bedekte  woorden  verweten  is,  alzo  hij  er  agter  gekomen  was, 
dat  het  stuk  van  mij  kwam,  dien  hij  anderszins  hoog  agtte, 
vooral  uit  hoofde  van  den  Opstand. 

De  wederkomst  van  Bonaparte  had  voor  Europa  tot  gevolg 
een  nieuw  verdrag  te  Parijs  gesloten  den  208te  November  1815, 
waarbij  het  verhandelde  van  het  Congres,  geteekend  9  Junij  te 
voren,  bevestigd,  en  Frankrijk  tot  vele  opoflFeringen  genoodzaakt 
werd.  Wij  kregen  uit  de  oorlogseontributie  zestig  millioen  franken 


13è 

tot  den  bouw  onzer  vestingen,  en  de  kantons  van  de  Zuidelijke 
Provintien,  in  1814  daar  afgescheurd  ten  behoeve  van  Frankrijk, 
kwamen  aan  ons  terug. 

üet  politiek  stelsel  had  voorts  de  kans  om  ten  minste  vijt 
jaren  voort  te  duren,  en  inmiddels  moesten  wij  onze  vestingen 
bouwen  en  ons  van  binnen  sterk  maken.  Toen  de  vereeniging 
in  1814  draalde,  zeide  mij  de  Koning:  als  bet  zo  gaat  zal  Lode- 
wijk  XVIII  vóór  mij  gereed  komen.  Hij  zag  dus  Frankrijk  op 
dien  tijd  aan  als  onzen  natuurlijken  vijand. 


80.     HET   KONINKRIJK  DER 
NEDERLANDEN. 

Mei  1817. 

Van  de  Buitenlandsche  Zaken  heb  ik  kennis  gehad  door  de 
inkomende  brieven  te  zien  tot  in  October  1816.  Uit  Londen, 
Parijs  en  Berl^n  kwamen  er,  geloof  ik,  bijzondere  brieven  aan 
den  Koning,  waardoor  ik  minder  wist  van  het  wezenlijke. 

Na  het  verdrag  van  Parijs  ontwapenden  Engeland,  Oosten- 
rijk, Pruissen,  van  tijd  tot  tijd,  dog  Rusland  stelde  slegts  de 
heffingen  van  manschap  uit,  en  liet  geenen  man  gaan.  Dit  is 
een  van  de  merkwaardigste  trekken  van  de  groote  politiek. 

Te  Weenen  werd  de  jonge  Napoleon  in  groote  eer  gehouden, 
en  de  oogen  van  velen,  in  Frankrijk  en  daarbuiten,  blijven  op 
hem  gerigt,  alsof  eene  groote  verandering  onder  zgnen  naam 
vroeg  of  laat  zou  kunnen  plaats  vinden. 

In  Frankrijk  blijft  eene  groote  partij  naar  verandering  haken, 
indien  wij  de  roervinken  geloven,  die  op  onzen  bodem  vlugten, 
en  er  gebruik  maken  van  de  vrijheid  der  drukpers.  De  Hertog 
van  Wellington  is  van  een  ander  gevoelen,  dat  ik  uit  zgnen 
mond  vernomen  heb,  toen  hij  in  het  voorjaar  1816  in  den 
Haag    geweest   is.   Hij   deukt,   dat  Buonaparte  in  1815  slegts 


133 

honderd  vgftig  daizend  militairen  voor  zig  gehad  heeft,  en  dat 
de  Fransche  Natie  haren  Koning  bemint.  De  Fransehen  zijn, 
volgens  hem,  gemakkelijk  te  regeren.  Daartegen  heeft  de  Prins 
van  Oranje  mij  betuigt,  dat  Hg  niet  denkt,  dat  er  rust  in 
Frankrijk  komen  zal,  zolang  als  de  wettige  stam  regeert,  en 
dat  de  Natie  niet  tevreden  zal  z^n,  voor  dat  zij  eenen  Koning 
van  hare  keuze  heeft,  Orléans  of  een  ander. 

Er  lopen  gerugten,  dat  de  Franschen  den  Prins  van  Oranje 
tot  Koning  begeren,  dat  Keizer  Alexander  dit  ontwerp  goed- 
keurt, enz.  De  vrijheid,  door  de  Fransche  vlugtelingen  hier 
genoten,  heeft  den  schijn  alsof  de  Koning  zelf  een  oog  op 
Frankrijk  had.  Hy  heeft  geen  bezoek  aan  Lodewijk  XVIII  te 
Gent  gegeven.  Er  wordt  met  weinig  lof  van  de  Bourbons  aan 
ons  Hof  gesproken.  De  Fransche  Gezant,  Letour  Dupin,  is 
zeer  ontevreden  van  Brussel  vertrokken.  De  Politieken  hebben 
dus  aanleiding  om  te  geloven,  dat  onze  Regering  eene  ver- 
andering in  Frankrijk  verwagt,  en  zig  overeenkomstig  deze 
verwagting  gedraagt. 

Hetzij  met  opzigt  tot  Frankrijk,  of  tot  alle  andere  zaken 
staan  Engeland  en  Rusland  heden  tegen  elkander  over,  en  wij 
zijn  met  beide  dezelven  verbonden.  Dit  geeft  eene  groote  zeker- 
heid aan  ons  bestaan,  welke  gebeurtenissen  dan  ook  mogen 
voorvallen. 

Of  de  gebeurtenissen  naar  de  oude  wijze  zullen  opkomen,  en 
zich  om  de  Hoven  alleen  zullen  draaien,  dan  ofde  Revolutie  daar 
eene  verandering  in  gebragt  hebbe,  wordt  onderscheiden  inge- 
zien. Ik  geloof,  dat  de  Volksvertegenwoordiging  in  Frankrijk, 
Duitschland,  de  Nederlanden,  op  het  voetspoor  van  Engeland 
en  dus  in  het  hart  van  Europa  ingevoerd,  eene  aanmerkelijke 
verandering  in  den  loop  der  gebeurtenissen  veroorzaken  moet. 

Daar  komt  nog  een  omstandigheid  by,  daar  de  Politieken  te 
weinig  op  letten,  namelyk  de  denkwyze  op  het  stuk  van  den 
Godsdienst.  Door  de  Hervorming  heeft  de  Staatkunde  van 
Europa  in   de  zestiende  eeuw  een  anderen  keer  genomen,  en 

11 


134 

wij   zijn   in  de  negentiende  wederom  tot  een  crisis  op  dit  stok 
gekomen. 

Eene  groote  gebeurtenis,  die  door  geen  Hof  noch  Volk  in 
Enropa  bewerkt  is,  en  daar  Europa  deel  in  moet  nemen,  is  de 
opstand  van  alle  de  Spaansche  bezittingen  in  Amerika.  Zo  ge- 
wigtig  eene  zaak  kan  alle  de  andere  sinimerende  belangen 
wakker  maken  en  groote  gebeurtenissen  bespoedigen. 

Verder  zal  ik  mij  hier  niet  begeven  in  onze  buitenlandsche 
betrekkingen,  met  opzigt  tot  den  algemeenen  staat  van  Earopa, 
dien  ik  liever  eens  opzettelijk  onderzoeken  wil.  Ik  besluit  met 
mgn  gevoelen,  dat  wij  ons  inwendig  moeten  sterk  maken  om 
een  uitwendig  aanzien  te  behouden,  en  om  ons  eigen  gewigt 
in  de  schaal  van  het  Evenwigt  te  kunnen  leggen. 

Den  grondslag  tot  dit  aanzien  hebben  wij  gelegd  door  ons 
aandeel  aan  den  Slag  van  Watcrlo,  door  het  huwelijk  van  den 
Prins  van  Oranje  met  eene  zuster  van  Keizer  Alexander,  en 
door  onze  deelneming  in  den  Slag  van  Algiers. 

De  zaak  van  Algiers  was  geschikt  om  ons  aanzien  te  bezor- 
gen. Wy  sloten  eerst  een  verdrag  met  Spanje  en  nodigden  alle 
de  zeemogendheden  uit  om  er  aan  toe  te  treden.  Dit  was  eene 
eigen  daad,  die  zelfs  in  Engeland  opzien  baren  moest.  Onver- 
wagt  was  de  beleediging  van  den  Dey  aan  Engeland  gedaan, 
en  nu  streden  wij  met  den  Engelschen.  De  uitkomst  was  voor 
ODS  aanzien  nog  gelukkiger.  Ik  had  van  den  begin  in  den 
Kabinetsraad  geadvyseerd  om  slegts  op  de  wapenen  vertrouwen 
te  stellen,  en  den  Dey  zo  te  behandelen  als  de  Amerikanen  het 
sedert  deden.  Alzo  Engeland  hem  slegts  een  les  heeft  willen 
geven  en  hem  met  Staatkundige  verschoning  behandelt,  oordeel 
ik,  dat  ons  belang  hetzelfde  gebleven  is.' 

Binnen  's  lands  waren  de  benoemingen  tot  den  Baad  van  State 
en  de  Staten  Generaal  van  groot  gewigt ;  dog  ik  vernam  dezelve 
uit  de  Couranten,  zo  als  mijne  eigen  verheffing.  Ik  bedankte  den 
Koning  voor  deze  met  eenen  brief.  Wat  een  Minister  van  Staat 
eigenlijk   was   begreep   ik  toen,  noch  naderhand.  L)c  Graaf  de 


135 

Tbiennes  behield  de  Politie  van  de  Zuidelijke  Proyintien  zolang 
dezelve  nodig  zoude  zijn.  Ik  bleef  Vice-President  van  den  Raad 
van  State,  dog  resideerde  in  den  Haag,  zelfs  wanneer  de  Baad 
den  Koning  naar  Brussel  volgde.  Was  dit  eene  gnnst  uit  hoofde 
van  mgn  lichaamsgestel  ? 

Zaken  werden  in  Brussel  noch  in  den  Raad  van  State,  noch 
in  de  Staten  Generaal  verhandeld,  en  de  Koning  zeide,  dat  Hij 
de  supplementaire  begrooting  liever  bier  zou  inzenden,  dan  zulke 
zaken  voor  Brasselsche  ooren  doen  verhandelen. 

Met  onderscheiden  Staatsraden  bad  ik  reeds  kennis  gemaakt 
in  de  Commissie  van  de  Grondwet,  en  met  de  anderen  maakte 
ik  gemakkelijk  kennis.  Ik  zeide  alles  in  bet  Fransch  over  en 
hield  de  HoUandsche  taal  de  hand  boven  het  hoofd.  Met  eenig 
beleid  zoude  men  op  dit  stuk  al  schielijk  verre  komen.  Wij 
hadden  nu  voor  twintig  leden  meer  plaats  nodig,  en  deonafge- 
bouwde  zaal  op  het  Plein  stond  voor  den  Raad  ingerigt  te  wor- 
den, terwijl  wij  inmiddels  eene  ruime  kamer  op  het  Binnenhof 
betrokken.  Ër  werd  eene  teekening  voor  de  nieuwe  zaal  gemaakt 
en  bij  den  Raad  goedgekeurd ;  dog  op  het  onverwagtst  vernam  ik, 
dat  de  Koning  geene  fondsen  op  de  Begrooting  aangewezen  had. 

De  eerste  groote  zaak  was  de  suppletoire  Petitie  van  veertig 
millioen,  35  voor  den  Oorlog,  en  de  rest  voor  de  marine  en 
voor  het  Algemeen  Bestuur.  De  som  kwam  mij  groot  voor ;  dog 
ik  vertrouwde,  dat  wij  daarmede  eens  voor  al  geholpen  waren 
uit  alle  zwarigheden,  en  dat  wij  in  alle  gevallen  de  afrekening 
met  den  tijd  zouden  zien.  De  wijze,  om  de  penningen  te  vinden, 
kwam  mij  goed  voor.  In  den  Raad  van  State  ging  deze  zaak 
gemakkelijk  door. 

In  de  Staten  Generaal  was  men  het  algemeen  eens  om  de  sóm 
toe  te  staan ;  dog  velen,  meest  Zuidelijke  Leden,  wilden  dezelve 
op  eene  andere  wijze  vinden  en  inzonderheid  Domeinen  ver- 
kopen. De  Domeinen  in  het  Noorden,  bestaande  veelal  in  Polders 
en  Tienden,  zouden  met  groot  verlies  verkogt  zijn,  en  in  het 
Zuiden  waren  het  meest  Bosschen,  die  niet  zonder  schade  voor 


136 

het  Algemeen  kannen  gerooid  worden,  terwijl  het  bijzonder  be- 
lang der  kopers  die  rooiing  eischte  Ik  bereidde  mij  dos  ter 
verdediging  van  de  Koninklijke  voordragt,  en  sprak  dezelve  voor 
de  vnist  nit,  elk  bijzonder  pnnt  in  het  UoUandsch  en  Fransch. 
Ik  had  dit  eenigermaie  reeds  in  de  Afdeeling  met  den  besten 
uitslag  gedaan.  In  de  volle  Vergadering  met  bezette  tribnnes 
ging  het  nog  beter,  en  sommige  Leden,  die  voor  stemden,  be- 
kenden naderhand,  dat  zij  gekomen  waren  met  een  voornemen 
om  tegen  te  stemmen.  De  meerderheid  was  groot,  bijna  tachtig 
stemmen  op  een  kleine  honderd  waren  voor.  De  Heer  van  Manen 
zeide  mij ;  dit  zijn  wij  aan  U  verschuldigd.  De  Heer  van  Nagell 
had  een  middagmaal,  en  verhaalde  mij,  dat  de  Zuidelijke  Heeren 
verklaard  hadden :  zo  moet  men  ons  de  zaken  uitleggen.  De  Heer 
Dotrenge,  die  tegen  stemde,  had  veel  op  met  de  Geestelijkheid, 
die  bij  meiden  wilde.  Ik  nam  die  gelegenheid  waar,  om  van  de 
geopenbaarde  onverdraagsaamheid  derzelve  te  gewagen,  en  zeide, 
dat  zij  zig  in  dit  opzigt  voor  geheel  Europa  met  schande  over- 
laden had,  en  dat  de  Regering  nu  juist  tonen  moest,  dat  men 
oproerigen  Bisschoppen  geen  hairbreed  uit  den  weg  week. 

In  de  Eerste  Kamer  verzetten  zig  egter  de  meeste  Zuidelgke 
Leden  tegen  den  maatregel.  Als  Minister  had  ik  er  zitting  en 
advyseerende  stem.  Ik  hoorde  er  den  President,  Graaf  de  Thien- 
nes,  een  zeer  bondig  advys  voorlezen,  waarin  de  Heer  Holvoet 
hem  geholpen  had.  Dit  ontsloeg  mij  van  de  moeite,  die  ik  anders 
zou  genomen  hebben,  en  ik  nam  slegts  een  verkeerd  denkbeeld 
van  een  der  tegenstemmenden  op. 

De  President  van  den  Hoogen  Raad  van  Adel  in  de  Tweede 
Kamer  gekomen  zgnde,  ontstond  de  vraag,  of  hij  er  regt  op 
had.  De  President  van  Hoevelaken  vraagde  daarop  aan  den 
Koning  en  kreeg  een  lijst,  daar  hij  niet  op  was.  Ik  bemerkte, 
dat  ik  er  ook  niet  op  stond,  hetwelk  voor  de  Tweede  Kamer 
niets  beteekende,  omdat  ik  tot  dezelve  gehoorde,  maar  mij  van 
de  Eerste  uitsluiten  kon.  Ik  merkte  ook  iels  aan  den  Koning, 
alsof  Hg  verwonderd  was  over  mijne  verschijning  in  de  Eerste 


137 

Kamer.  Naderhand  beschreef  de  Heer  de  Thiennes  de  Ministers 
en  mij  namentlijk  mede.  Ik  voelde  mij  egter  ongerast,  of  de 
Koning  er  mij  hebben  wilde. 

Bij  de  benoeming  van  den  President  voor  de  Tweede  Kamer 
gaf  ik  kennis  aan  den  Koning,  dat  sommige  Zuidelijke  Leden 
oordeelden,  dat  de  Heer  van  Hoevelaken  als  lid  van  den  Raad 
van  State  daar  minder  geschikt  toe  was.  Hij  antwoordde,  dat 
Hij  het  zijnen  loop  zon  laten.  Bij  de  stemming  bleek,  dat  hij 
schier  alles  voor  zig  had.  Voor  tweede  op  de  nominatie  wilden 
de  Zaideiyke  Leden  Dotrenge  doordringen  en  de  Noordelgken 
mij.  Ik  won  het  met  ééne  stem.  De  fatsoenlijke  lieden  van  het 
Zuiden  gebruikten  van  den  beginaf  deadvokatenom  tespreken, 
en  zij  lieten  zig  op  zijn  best  in  de  Afdeelingen  uit.  In  een 
koffijhuis  op  het  Plein  kwamen  dagelijks  vele  Zuidelijke  Leden 
en  verhandelden  ei  de  zaken  met  een  ergerlijke  publiciteit ;  ook 
daar  nam  Dotrenge  eenen  hoogen  toon  aan. 

Bij  de  Begrooting  van  1816  leerde  ik  nog  beter  den  geest 
van  de  Vergadering  kennen.  Zij  kwam  zo  laat  in  den  Raad  van 
State,  dat  ik  vele  moeite  had,  om  ze  voor  nieuwjaar  in  de 
Staten  Generaal  te  krijgen.  Daar  was  ik  op  gesteld,  opdat  men 
den  Kuning  geen  verwgt  doen  zou,  alzo  de  Belastingen  in  het 
algemeen  eigentlijk  met  1815  ophielden,  en  de  toestemming  voor 
1816  het  jaar  te  voren  dient  te  geschieden  al  was  het  op  den 
Sisten  December.  Ik  had  geene  aanmerking  van  gewigt  op  de 
Begroeiing,  de  Belastingen  werden  aangehouden  totdat  de  alge- 
roeene  met  l''.  Juli  zouden  ingevoerd  zijn.  Op  deze  algemeene 
Belastingen  kwam  alles  aan.  De  voornaamste  verandering  be- 
stond in  de  indirecte  en  in  de  inkomende  en  uitgaande  Regten, 
en  daarop  hield  ik  mij  in  mgn  geheel.  De  eisch  was  twee  en 
tachtig  millioenen,  en  ik  zeide  aan  den  Koning  in  den  volle 
Raad,  dat  die  som  groot  was.  Dog  Hij  gaf  te  kennen,  dat  er 
slegts  voor  zes  en  zeventig  millioenen  gezorgd  werd,  en  dat  deze 
8om  denkelgk  zou  voldoen.  De  ondervinding  en  nader  onderzoek 
hebben  mij  sedert  geleerd,  dat  wij  met  zes  en  zestig  dienen  uit 


138 

te  komeD.  Ik  gaf  den  Leden  eenige  dagen  om  de  stukken  in  te 
zien,  en  beleidde  naderband  den  Raad  's  morgens  en  's  avonds, 
totdat  de  zaak  afgedaan  was.  Dit  mishaagde  den  Graaf  van 
Aarschot,  die  vooral  groote  bedenkingen  had  op  de  Belastingen 
op  de  Dienstboden  en  Paarden,  waaromtrent  de  meeste  Znide 
lijken  met  hem  instemden.  Hij  bleef  nit  de  avondvergadering  en 
schreef  mij,  dat  hij  Z.  M.  om  zijn  ontslag  verzogt.  De  Koning 
verhaalde  my  vervolgens,  dat  hij  bij  Hem  geweest  was  en  aan- 
genomen had  bij  voorraad  te  blijven.  Naderhand  heb  ik  van 
geen  ontslag  meer  gehoord.  De  Koning  zeide  hem,  dat  hij  tegen 
Hem  en  tegen  mij  gefeild  had.  Wij  bleven  goede  vrienden.  Ik 
nam  van  de  verdere  leden,  die  tegen  de  twee  Belastingen  waren, 
de  geschreven  advysen  over,  met  toezegging  van  ze  aan  den 
Koning  te  vertonen.  Zij  oordeelden,  dat  de  rijkdom  niet  alleen 
werd  belast,  maar  ook  de  landbouw  en  de  armoede.  Inmiddels 
was  de  last  zodanig  verligt  geworden,  voor  al  wat  geene  weelde 
heeten  kan,  dat  hij  niets  ondragelijks  had. 

In  de  Staten  Generaal  zag  het  er  slegter  uit.  Ik  woonde  mijne 
Afdeeling  bij,  zo  veel  ik  kon,  en  nam  de  moeite  een  geschreven 
stuk  van  een  der  leden,  den  Heer  Raiphins,  te  wederleggen. 
Deze  wilde  geene  belasting  op  den  arbeid,  maar  slegts  op  de 
weelde,  en  sprak  zeer  vloeiende,  dog  zonder  voet  by  stek.  Als 
advokaat  voerde  hij  wederom  het  woord  voor  allen.  Na  veel 
geschreeuw  gaven  de  Zuidelijke  leden  eindelyk  te  kennen,  dat 
zy  op  alles  gaaf  toestemmen  zouden,  indien  de  dienstboden  en 
paarden  onbelast  bleven,  en  de  Koning  gaf  toe,  mits  de  som  op 
eene  andere  wijze  gevonden  werd.  Zo  kwam  er  veertig  percent 
op  de  Deuren  en  Vensters  en  het  Personeel  en  Mobilair,  zonder 
dat  ik  eigenlijk  weet  van  wie  dit  denkbeeld  zijnen  oorsprong 
nam ;  zeker  is  het  dat  nu  de  arme  eerst  regt  gedrukt  werd.  Ik 
kon  niet  nalaten  het  in  de  volle  vergadering  te  zeggen,  en  bij 
die  gelegenheid  en  anderen  het  oud  beginsel  aan  te  prijzen  om 
eerst  de  weelde  te  belasten,  ten  einde  een  eigen  voorbeeld  aan 
het  volk  te  geven. 


139 

Inmiddels  haddeu  wij  na  zoveel  gewonnen,  dat  de  algemeene 
Belastingen  een  aangenomen  stelsel  waren,  en  dat  er  met  vragt 
aan  dezelve  gewerkt  kon  worden.  Dit  scheen  mij  toe  het  voor- 
naam oogmerk  van  den  Koning  geweest  te  zijn.  Hij  wilde  stap 
voor  stap  vorderen,  niet  alleen  bij  de  Staten  Generaal,  maar  ook 
bij  den  Raad  van  State.  Zijn  Outwerp  was  gereed,  dog  Hij  deelde 
het  niemand  mede,  opdat  het  in  zijn  geheel  niet  afschrikken 
mogt.  Voor  my  werd  er  in  zoverre  een  uitzondering  gemaakt, 
dat  Falck  mij  als  uit  zigzelven  kwam  spreken.  Voor  de  Indi- 
recte Belastingen  schilderde  bij  my  het  groot  voordeel  af  van 
een  geheel  vrijen  handel  en  vervoer  binnen  'slands,  ingevolge 
van  de  heffing  aan  den  oorsprong.  Dit  voordeel  erkende  ik  vol- 
mondig, alzo  ik  den  hoogsten  prijs  stel  op  den  binnenlandschen 
handel.  Voor  de  Inkomende  en  Uitgaande  Begten  oordeelde  hij, 
dat  de  Noordelijke  Provintien  de  koloniale  waren  voor  den  vrijen 
handel  moesten  behouden,  dog  dat  men  wijders  de  fabrieken 
diende  voor  te  staan.  De  handel  was  zo  gevestigd  in  Holland, 
dat  hij  wel  dien  schok  zou  verdragen.  Ook  was  er  de  Koning 
zo  bemind,  dat  Hij  nu  vooral  moest  tragten  zijne  Zuidelijke  onder- 
danen te  winnen.  Verkeerde  politiek,  riep  ik  uit,  zijne  vrienden 
op  te  offeren,  zonder  eenige  zekerheid  zelfs  van  zijne  vijanden 
over  te  halen.  Ons  gesprek,  op  deze  wijze  voortgezet,  is  natuur- 
lijk overgebragt  aan  den  Koning. 

Van  dit  ogenblik  af  zag  ik  den  grondslag  van  onze  welvaart 
wankelen,  en  ik  nam  de  pen  in  de  hand,  om  het  oude  en  be- 
proefde stelsel  voor  te  staan.  Zo  ontstond  mijn  Advys  van  17 
April  1816,  hetwelk  tot  ecnen  grondslag  dienen  moest  voor  al 
wat  ik  in  het  vervolg  op  dit  stuk  zou  te  zeggen  hebben.  Ik 
schreef  er  den  nawinter  aan,  en  toen  men  begon  het  te  drukken 
en  te  vertalen,  werd  ik  zwaar  ziek  van  den  dubbelen  arbeid, 
namelijk  in  mijne  ampten  en  op  mijne  kamer. 

Van  de  Indirecte  Belastingen  sprak  ik  nog  weinig,  omdat 
alles  op  de  wijze  van  heffing  aankwam,  en  dat  ik  de  wetten 
zien  wilde.  Maar  des  te  meer  weidde  ik  uit  op  de  Inkomende 


140 

en  Uitgaande  Begten,  alzo  ik  de  gevolgen  daarvan  doorzag.  Onze 
geheele  Hnishoading  van  Staat  was  bedreigd,  en  de  welvaart, 
die  ik  altijd  als  een  gevolg  van  den  Opstand  en  de  Grondwet 
in  bet  oog  bad  gebonden,  stond  te  verdwgnen. 

Ik  scbreef  onder  eene  gunstige  omstandigbeid.  üe  Koning  bad 
kooplieden  en  fabriekanten  b^een  geroepen,  onder  den  naam  van 
afgevaardigden  van  de  Kamers  van  Koopbandel  en  Indnstrie, 
ten  einde  met  den  Raad  van  Koopbandel  en  Koloniën  onder 
voorzitting  van  den  Directeur  Generaal  van  dat  Departement, 
Goldberg,  eene  wet  en  tarief  op  de  In-  en  Uitgaande  Begten 
te  ontwerpen.  Daardoor  geraakte  ik  den  gebeelen  winter  in  ge- 
sprekken over  die  zaak  met  degenen,  die  er  vol  van  waren.  Men 
baalde  mijne  Gedag  ten  over  's  Lands  Finantien,  in  1802  nitge- 
geven,  met  groeten  lof  voor  den  dag.  Toen  bad  ik  ons  egt  stelsel 
van  Hnisboading  van  Staat  voorgestaan,  en  getekende  en  onge- 
tekende  brieven  wekten  m^  nn  op  om  bet  wederom  te  doen. 
Ik  gaf  dat  stnk  aan  den  Koning  over,  en  Hg  antwoordde,  dat 
betgeen  toen  waar  was,  bet  na  de  vereeniging  niet  meer  konde 
zijn.  Nogtbans  kwam  lig  gebeel  niet  voor  zgn  oordeel  uit.  Aan 
tafel  liet  Hg  eens  wat  meer  los,  en  zeide  tot  mij  met  drift :  men 
kan  om  twee  millioenen  menseben  de  keel  niet  toengpen  aan 
meer  dan  drie  millioenen.  De  Heer  Goldberg  bestuurde  de  raad- 
slagen  der  zogenaamde  gecombineerde  commissie  met  groot  be- 
leid. De  Koning  kon  zig  niet  genoeg  verwonderen,  dat  scbier 
alle  de  rapporten  van  sub-commissien  over  gzer,  katoenen,  enz., 
zo  gunstig  waren  voor  bet  oude  stelsel.  Ik  bemerkte  klaar,  dat 
zijne  partij  genomen  was,  boezeer  Hij  zig  wilde  onzijdig  bonden, 
iets  dat  mij  in  Hem  niet  meer  bevreemdde.  Dit  bleek  vooral  uit 
de  genomen  proeven  van  in-  en  uitlandscb  ijzer  te  Delft,  die 
zoveel  gerugt  gemaakt  bebben.  Eene  bijzondere  Commissie  werd 
daartoe  benoemd,  en  bet  rapport  van  dezelve  kwam  in  den  Baad 
van  State  om  advys.  Ik  las  daaruit,  dat  bet  inlandscb  ijzer  be- 
paaldelijk slegter  was  dan  bet  uitlandscbe,  dog  anderen  vonden 
er  bet  tegendeel  in.  De  Graaf  van  Bylandt  Halt,  lid  der  Gom- 


141 

missie,  heeft  mij  nog  lang  naderhand  verzekerd,  dat  ik  zo  ge- 
lezen had,  als  de  meening  van  de  stellers  was ;  maar  in  Namen 
heb  ik  verstandige  lieden  zig  hooren  beroepen  op  de  proeven 
van  Delft  als  bewijzen,  dat  han  ijzer  zo  goed  als  alle  andere  is. 
De  Koning  liet  zig  niet  nit  in  den  Raad  van  State,  maar  zijne 
goedkeuring  op  de  advysen  strijdig  met  het  mijne  was  zigtbaar. 
Hoezeer  dit  gebenrd  zg  nadat  mgn  Advys  lang  geschreven  was, 
heb  ik  het  hier  willen  aanhalen,  om  te  toonen  hoe  dringend 
het  geworden  was,  de  wapenen  voor  het  egte  stelsel  van  onze 
nationale  welvaart  op  te  vatten.  Ik  schreef  dan  ook  met  groeten 
gver  aan  mijn  Advys,  hetwelk  naderhand  zulke  gevolgen  ge- 
had heeft. 

Zo  had  ik  niet  de  laatste  hand  aan  mgn  werk  gelegd,  of  ik 
werd  hard  ziek.  Myne  levensgeesten  waren  uitgeput,  hetwelk 
mij  gedurig  van  tijd  tot  tgd  gebeurde.  Ik  moest  naar  bed,  zo 
ais  ik  het  noemde  in  het  graf,  daar  ik  gemeenlijk  eenige  weken 
lag  met  het  pootje,  en  slegts  door  rust  en  slaap  wederom  bijkwam. 
Al  wat  ik  doen  kon  was  te  belasten,  dat  mijn  handschrift  onder 
een  blooten  omslag  aan  den  Koning  werd  gezonden,  met  de 
mondelinge  boodschap  van  mijne  ziekte.  Na  weinige  dagen  kwam 
de  Heer  de  Mey  vernemen,  wat  mgne  bedoeling  was.  Ik  bemerkte, 
dat  de  Koning  zeer  behebt  was  met  de  zaak,  en  vooral  een 
voornemen  bespeurde,  om  mijne  Memorie  in  de  Staten  Generaal 
te  brengen.  Ik  verklaarde  mij  nog  te  ziek  om  er  over  te  spreken, 
dog  deed  dit  eenige  dagen  later,  en  leide  toen  alles  eenvoudig 
en  naar  waarheid  uit.  Toen  ik  begon  te  herstellen  bragt  de 
Heer  de  Mey  mij  de  Memorie  terug,  met  de  betuiging  van  het 
genoegen  des  Konings.  Hij  had  dezelve  in  verscheidene  avonden 
aan  Z.  M.  moeten  voorlezen,  en  bij  het  eindigen  van  het  derde 
hoofdstuk  had  Z.  M.  gezegd:  stellen  wij  nu  een  byzonderen 
avond  voor  de  Algemeene  Welvaart.  De  Mey  verklaarde,  dat  het 
geheele  stuk  een  gunstigen  indruk  op  den  Koning  gemaakt  had. 
Iq  zo  verre  wenschte  ik  mijzelven  in  mijn  hart  geluk.  Maar  nu 
kwam  het  hinkende  paard  agteraan.  Z.  M.  begeerde,  dat  ik  de 


142 

Memorie  nog  niet  aan  alle  de  Zuidelijken  liet  zien,  zelfs  niet  in 
den  Raad  van  State.  Ik  had  egter  jaist  het  oogmerk  om  ze  te 
laten  zien,  wilde  ik  eenig  nut  stigten.  Men  was  reeds  aan  bet 
drukken  en  vertalen,  en  de  Concept-Wetten  waarop  het  stok 
tot  prae-advys  moest  dienen,  waren  genoegzaam  alle  ingekomen 
bij  den  Raad.  Uitstel  was  doodelijk  voor  mijne  inzigten.  Ik  wagtte 
evenwel  nog  wat,  ik  gaf  mijn  terugbekomen  handschrift  slegts 
aan  sommige  te  lezen,  terwijl  het  drukken  op  een  afschrift  voort- 
ging.  De  Heer  Mollerus  vroeg  het  mij  tot  tweemaal.  De  Heer 
Falck  zond  het  mg  terug  met  een  zeer  vleiend  briefje,  mijn 
stelsel  goedkeurende,  dog  ook  dringende  op  een  langzaam  ge- 
bruik. Hij  kwam  mij  nog  in  persoon  daarover  spreken,  en  scheen 
voor  het  publiek  een  naamloos  pamphlet  te  begeeren.  Maar  uit 
dit  alles  besloot  ik  veelmeer  dat  de  nood  aan  den  man  gekomen 
was,  en  dat  ik  de  goede  zaak  moest  voorstaan,  zo  als  ik  van 
den  beginne  had  voorgenomen.  Kort  nadat  het  stuk  afgedrukt 
was,  deelde  ik  het  uit  aan  alle  de  Leden  van  den  Raad  van  State, 
oordeelende,  dat  dit  in  de  orde  van  de  deliberatien  was,  daar 
ik  niet  van  mogt  afwijken,  en  dat  ik  genoeg  voldaan  had  aan 
het  verlangen  van  den  Koning,  wiens  nog  niet  laten  zien  nu 
eenige  weken  oud  was.  Den  volgenden  dag  's  avonds  kwam  de 
Heer  van  Spoebergen,  Lid  der  2e  Kamer  voor  Leuven,  ons  be- 
zoeken, en  van  hem  hoorde  ik,  dat  de  Zuidelyken  woedend 
waren  om  het  hoofdstak  over  den  publieken  geest.  Aanstonds 
besloot  ik  om  exemplaren  aan  de  leden  van  den  Kabinetsraad 
uit  te  deelen.  Van  ter  zyde  hoorde  ik  vervolgens  dat  de  HH. 
van  der  Hoop  en  van  Maanen  er  met  veel  deelneming  en  ge- 
noegen over  gesproken  hadden  en  ik  kreeg  veel  aanvraag.  Nader 
hand  heb  ik  gehoord,  dat  de  Hr  van  Nagell  aan  den  Hr  Mollerus 
gezegd  had:  toen  ik  het  stak  gelezen  had,  schreef  ik  met  potlood 
onder  den  naam  van  den  auteur,  (uil  ^ ).  in  dezen  zin  zal  hij  er 
ook  wel  over  gesproken  hebben  met  den  Koning.  Dotrenge  moet 


^)     Voor  niet-laiinisien:  hei  it  met  kern  gedaan.  H.  v.  H. 


143 

aan  den  Koning  gezogd  hebben :  Sire,  votre  Ministre  vent  perpétuer 
ia  sciBsion,  De  Koning  zou  eens  gezegd  hebben:  ce  nest  pas  Ie 
Roi  qni  parie,  c'est  Ie  ministre.  Dit  komt  vrij  overeen  met  het 
brieQe  van  den  Koning  aan  mij,  verbiedende  alle  verdere  uit- 
deeling, indien  ik  eenigen  prijs  stelde  op  hel  beleid  van  den  Raad 
van  Slate.  Uit  zulke  dreigende  woorden  maakte  ik  op,  dat  ik 
niet  lang  in  zijn  dienst  blgven  zoude.  Ik  had  dat  hoofdstuk  over 
den  publieken  geest  desnoods  kunnen  agter  laten.  Nogthans  ge- 
loof ik,  dat  het  goeds  uitgewerkt  heeft,  met  de  geheime  ont- 
werpen aan  het  licht  te  brengen.  De  Ambassadeur  Fagel  kwam 
in  den  zomer  1817,  en  dus  een  jaar  na  dit  tijdstip,  uit  Brussel 
bi)  mij,  en  gaf  mij  de  verzekering,  dat  degenen,  die  het  sterkst 
tegen  mgn  memorie  gesproken  hebben,  nu  erkenden  dat  dezelve 
had  moeten  uitgedeeld  worden.  Eenige  maanden  te  voren  kwam 
de  Heer  van  Stralen  m^  melden,  dat  de  Heer  van  Nagell  openlijk 
uitriep,  dat  ik  de  Zuidelijken  naar  het  leven  geschilderd  had. 
Nogthans  was  dit  hoofdstuk  maar  eene  toegift,  en  ik  had  nooit 
de  Belgen  in  het  algemeen  genoemd,  maar  slegts  de  twee  Factien 
van  de  Bisschoppen  en  de  Tydschrijvers.  Beide  deze  maakten  een 
leven  zonder  wederga;  er  werd  eenige  dagen  lang  in  de  groote 
steden  van  niets  anders  gesproken  en  alle  de  papieren  waren  er 
vol  van.  De  Fransehe  vertaling  bleef  liggen,  het  Hollandsch  stuk 
was  zeldsaam,  uittreksels  en  valsche  vertalingen  kwamen  er 
slegts  in  het  publiek.  De  Koning  nam  het  met  mij  op  den 
nadeeligen  indruk  onder  de  Zuidelijken,  dog  eigenlijk  was  Hij 
gebelgd  over  mijn  stelsel  strijdig  met  zyne  nieuwe  beginselen. 
Ik  begreep  te  meer,  dat  ik  nu  toegeven  moest,  wilde  ik  niet 
in  schijn  het  slachtoffer  worden  van  vredelievendheid.  Ik  besloot 
derhalven  de  zeilen  voor  dezen  stormwind  te  strijken ,  en 
naderhand  te  doen  hetgeen  ik  behoorde.  Ik  autwoordde  dus 
aan  den  Koning,  dat  ik  geen  stuk  meer  uitdeelen  zoude. 

Daarmede  was  de  zaak  voor  het  oogenblik  stil,  en  ik  kon 
DU  met  bedaardheid  overleggen,  wat  mg  te  doen  stond,  zo  als 
hieronder  blijken  zal. 


144 

Inmiddels  waren  de  groote  zaken  van  de  Indirecte  Belastingen 
en  het  Tarief  al  merkelijk  gevorderd.  Mijn  invloed  op  dezelve 
werd  gefnuikt  door  voorschriften  van  den  Koning,  met  welke 
Leden  van  den  Baad  ik  dezelve  commissoriaal  maken  moest. 
Hy  verkoos  daartoe  de  Heeren  Mollerus,  van  Gennep,  van  Fels 
en  Holvoet.  Van  Gennep  was  de  bol.  De  Koning  zeide  van 
dezen  tot  den  Heer  van  Enghuizen,  dat  hij,  met  de  commercie 
oggebragt  zijnde,  wel  wist  wat  men  van  dezelve  vorderen  kon. 
Hij  kent  evenwel  de  commercie  slegts  van  de  zijde  der  Fiskali- 
teit.  Zoon  en  broeder  van  Kooplieden  te  Rotterdam  is  hij  tot 
advokaat  opgebragt  en  was  Fiskaal  van  het  opperste  Geregtshof 
van  zeezaken  toen  hij  in  den  Raad  van  State  kwam.  Fels  was 
eertijds  Oostenrijksch  Gezant  in  den  Haag,  wil  veel  van  finantien 
weteu,  en  zag  vreemd  op,  toen  ik  hem  eens  zeide,  dat  eene 
eerste  hoedanigheid  van  eenen  Minister  van  Finantien  de  goede 
trouw  was.  Een  ware  hoveling  is  hij  ook  een  vaste  jabroer. 
Op  deze  commissie  kon  de  Koning  staat  maken.  Alleenlijk 
werkte  zij  Hem  wat  te  langzaam.  Was  daarentegen  haar  rapport 
gereed,  zo  maakte  zij  grooten  spoed  om  het  door  te  zetten.  Ik 
hoorde  niets  van  hare  verrigtingen,  totdat  Mollerus  mij  het 
rapport  kwam  brengen.  Dan  zeide  de  Koning  tot  mij :  het  is 
maar  een  proef,  wij  hadden  die  al  veel  vroeger  kunnen  nemen, 
dan  wisten  wij  er  nu  al  meer  van.  Hij  zelf  kwam  in  den  Raad, 
naar  Hij  zeide  om  te  hooren,  dog  zo,  dat  Hij  een  schrik  onder 
de  Leden  bragt,  en  schier  niemand  het  rapport  dorst  tegen  te 
spreken.  Met  de  Indirecte  Belastingen  waren  er  nog  al  eenige 
debatten,  die  de  Heer  Appelius  bijwoonde.  Tot  slot  zei  ik  tegen 
hem,  dat  hij  mij  niet  verwijten  zoude,  dat  ik  hem  met  kleinig- 
heden opgehouden  had;  neen,  antwoordde  hij,  gij  beschouwt 
de  zaken  maar  al  te  zeer  in  het  groot.  Dan  de  wijze,  waarop 
de  zaken  voorgedragen  werden,  maakte  dit  zelfs  moeilijk.  Wij 
kregen  wet  voor  wet,  bij  voorbeeld,  de  wet  op  de  Heffing 
der  In-  en  Uitgaande  Regten  vóór  het  Tarief  der  Regten.  Het 
oogmerk  was  blijkbaar  om  ons  van  stap  tot  stap  d&ir  te  brengen, 


145 

waar  de  Koning  óns  bebben  wilde.  Even  zo  ging  bet  in  de 
Staten>Generaal;  waar  de  Heer  Gendebien  nog  lang  naderhand 
de  raadslagen  op  de  Indirecte  Belastingen  une  déliyration  étranglée 
noemde.  Sommige  Noordelijke  leden  van  de  Staten  Generaal 
kwamen  mij  raadplegen  over  de  indirecte  belastingen,  die  zy 
niet  wisten  overeen  te  brengen  met  ban  geweten.  Ik  las  ban 
mgn  Advys  voor,  daarop  nederkomende,  dat  men  nit  vertrouwen 
op  den  Eoniog  de  proef  er  mede  nemen  zou.  Uit  boofde  van 
oopasseiykheid  kon  ik  betzelve  niet  uitbrengen,  dog  zond  het 
aan  den  President  van  Hoevelaken,  die  bet  aan  den  een  en 
ander  vertoonde  om  den  tegenstand  te  breken.  In  de  Staats- 
courant mogt  het  evenwel  niet  komen;  de  Bedacteur  kreeg  last 
om  al  wat  van  my  kwam  aan  den  Minister  van  Binnenlandscbe 
Zaken  te  wijzen,  en  deze  aan  den  Koning.  Ik  kreeg  dus  mijn 
Advys  met  een  briefje  van  Falck  terug.  Zo  werd  mij  de  mond 
een  tweede  reis  gestopt.  Een  derde  reis  geschiedde  bet  in  den 
vollen  Raad  van  State.  Mijn  advys  op  het  Tarief  uitbrengende 
en  willende  verstaan  worden  van  de  Zuidelijke  Leden,  liet  ik 
op  elke  hoofdafdeeling  de  Fransche  vertaling  volgen.  Aan  de 
derde  en  voornaamste  gekomen  zijnde,  toen  ik  Fransch  ging 
lezen  (want  in  deze  zaak  had  ik  alles  in  geschrift  gesteld)  nam 
de  Koning  het  woord  op,  en  gelastte  mij  om  de  papieren  aan 
de  Heeren,  die  geen  Holiandscb  verstonden,  over  te  geven.  De 
helft  genoegsaam  van  den  Raad  had  dus  niets  aan  mijn  advys 
toen  de  deliberatie  begon.  Ik  agtte  dit  het  beslissend  ogenblik 
te  zijn,  ofschoon  ik  mij  nog  niet  verklaarde.  Drie  zittingen  na 
deze  hield  ik  het  nog  uit,  telkens  in  bijzijn  van  den  Koning, 
en  deed  alsof  ik  niet  gewaar  werd,  dat  sommige  leden  mij  met 
verwondering  aanzagen.  Ik  bragt  eindelijk  het  rapport  ter  con- 
clusie, tot  merkelijk  genoegen  van  den  Koning,  die  zeker  dagt, 
hetgeen  ik  Hem  bij  eene  andere  gelegenheid  had  hooren  zeggen : 
als  het  er  maar  door  is.  Nu  was  het  in  mijn  oog  tot  klaarheid 
gebragt,  dat  de  Raad  van  State  het  oogmerk  van  zijne  instelling 
geheel  miste.    De  Grondwet  wil  den  Koning  eenen  Raad  toe- 


146 

voegen,  dien  Hij  hooren  moet,  dog  zonder  eenige  yerpligting 
om  te  volgen.  Ten  minste  dient  de  Raad  dan  vrij  te  kunnen 
spreken.  Daartoe  had  de  Koning  denzelven  by  de  opening  aan 
gemoedigd,  en  ik  had  dit  in  mijn  antwoord  aangenomen,  met 
bijvoeging  dat  wij  des  te  vrijer  konden  advyseeren^  omdat  Hij 
aan  niets  gebonden  was  dan  ons  te  hooren.  Maar  alles  was  nn 
zo  aangelegd,  dat  de  Raad  advyseren  moest  naar  den  zin  van 
den  Koning.  Ik  had  al  van  Februari  af  aantekeningen  gedaan, 
in  de  hoop  van  iets  op  de  besluiten  des  Konings  uit  te  werken, 
dog  vrugteloos.  Nu  behield  ik  mg  niet  eens  de  aantekening  voor. 
Ik  zon  den  volgenden  dag  slegts  op  de  inkleeding,  die  ik  aan 
mijn  verzoek  om  ontslag  geven  zou. 

Behalven  het  reeds  gemelde,  was  er  nog  het  een  en  ander 
tusschen  den  Koning  en  mij  in  Zijn  kabinet  voorgevallen.  Eens 
zeide  ik  tot  Hem,  omtrent  de  Concept-wet,  heden  bekend  onder 
den  datum  van  3  October  1816,  dat  ik  het  zwart  inzag,  indien 
het  daarbij  blijven  moest.  Hij  toonde  daarop  een  groote  nieuws- 
gierigheid. Toen  ik  het  woord  van  Handel  uitsprak,  viel  Hij  mij 
in  de  reden,  en  riep  uit:  Handel,  handel,  daarmede  wordt  de 
oneenigheid  vermeerderd ;  wij  moeten  integendeel  alles  doen  om 
te  vereenigen,  om  de  gemoederen  bij  elkander  te  brengen;  wij 
moeten  geene  bloote  kruyers  blijven;  als  wij  dat  zijn,  begrijp 
Ik  wel,  dat  er  vele  kruij  wagens  (schepen)  moeten  gemaakt 
worden;  wij  varen  zo  goedkoop,  omdat  onze  menschen  aau 
slegt  leven  gewend  zijn,  enz.  Uit  deze  woorden  kon  ik  eenig- 
zins  opmaken,  dat  Hg  eigen  producten  van  nijverheid  in  den 
handel  brengen,  en  de  werkloonen  hooger  stellen  wilde.  Zo 
verhaalde  mij  de  Heer  Steengragt  eens,  dat  de  Koning  hem  op 
een  bal  te  Amsterdam  gezegd  had:  ja,  ik  wil  met  de  fabrieken 
tegen  Engeland  dingen.  De  Heer  Steengragt  antwoordde,  dat 
er  bij  den  scheepsbouw  en  al  wat  er  toe  gehoorde  gelukkiglijk 
geene  machines  te  pas  kwamen.  Hg  wilde  namentlijk  te  kennen 
geven  dat  de  eigenlijke  fabrieken  hoe  langer  hoe  meer  door 
machines  gedreven  wordende,  de  werkende  hand  daar  niet  veel 


147 

aan  verdiende.  Het  eigenlijk  stelsel  door  den  Koning  aangenomen 
biykt  wel  niet  geheel  ait  zalke  afgebroken  uitingen,  dog  kan 
men  er  eveDwel  iets  uit  gissen.  In  Eogeland,  zeide  Hij  eens  tot 
my,  bestaan  toch  Handel  en  Fabrieken  te  samen.  Ook  in  Holland  is 
de  twist  tasschen  beide  niets  nieuws.  Het  is  dwaasheid  zig  over  de 
Engelsche  Finantien  ongerust  te  maken,  alzo  men  er  zig  aanstonds 
ait  allen  nood  redden  kan  met  het  sinking  fund  aan  te  spreken, 
enz.  Het  gesprek,  dat  ik  boven  bedoelde,  werd  van  Zijne  zijde 
zo  driftig  voortgezet,  dat  ik  besloot  om  te  zwijgen  tot  dat  Hij 
gedaan  had.  Inmiddels  nam  ik  in  mijn  hart  onherroepelijk  voor 
om  Zijnen  dienst  te  verlaten.  Ik  veranderde  van  onderwerp  toen 
Hij  zweeg,  en  vraagde  wat  Hij  dagt  van  het  ontwerp  van  afkoop 
der  heerlijke  regten,  door  den  Gouverneur  Hultsman  voorge- 
dragen? „Dat  het  te  gek  is  om  er  ora  er  van  te  spreken",  was 
het  antwoord.  Mg  kwam  het  toen  voor,  zo  als  men  gemeenlijk 
zegt,  dat  ik  mgn  crediet  kwijt  was. 

Nadat  ik  een  brief  ontworpen  bad,  begon  ik  wat  pijn  in  de 
regter  hand  te  voelen,  en  nu  besloot  ik  om  het  enkel  en  alleen 
op  mijne  gezondheid  te  werpen,  zo  als  ik  reeds  in  April  of  Mei 
1814  had  willen  doen.  Ik  dicteerde  in  dezen  zin  een  korten 
brief  en  verzond  hem  aanstonds.  De  verwondering  des  Konings 
was  groot.  Mij  is  uit  alles  gebleken,  dat  Hij  dit  nooit  verwagt 
had.  Hy  stelde  al  uit  om  mij  te  antwoorden,  en  wilde  mij 
spreken  als  ik  hersteld  zoude  zijn.  Toen  ik  mij  hersteld  ver- 
klaarde, moest  ik  nog  agt  dagen  wagten.  Eindelijk  kwam  ik 
weder  in  datzelfde  kabinet,  en  ontmoette  niet  dan  zagte  woorden 
en  ogen.  Dog  ik  meende  er  door  henen  te  kunnen  zien.  Ik 
bestond  er  op,  dat  mijn  hoofd  zwak  was,  en  dat  ik  geen  half 
uur  agter  een  werken  kon.  Op  sterken  aandrag  om  het  zes 
maanden  in  bedenking  te  nemen,  stond  ik  toe  om  het  zes  weken 
te  doen,  en  mij  inmiddels  aan  alles  te  mogen  onttrekken.  Ver- 
mits de  Koning  na  die  zes  weken  te  Brussel  stond  te  zijn, 
zeide  ik,  dat  ik  het  Hem  daar  melden  zou.  „Bij  een  brief' 
hernam    Hij,   waaruit  ik  wederom  gewaar  kou  worden,  dat  Hg 


148 

op  mijue  verschijning  aldaar  niet  gesteld  was.  Zgn  laatste  woor- 
den waren  van  gewigt:  y,mijne  gezondheid  kwam  Hena  geen 
voldoende  reden  voor;  maar  zo  het  om  een  verschil  van  opinie 
was,  zo  kende  ik  te  wel  zijne  beginselen,  om  niet  te  weten, 
dat  Hy  niemand  in  zyne  opinie  dwingen  wilde.''  Ik  zweeg  hierop 
stil,  en  gaf  er  daarmede  mijne  toestemming  aan;  zodat  ik  heter 
voor  honden  kan,  dat  ik  op  dezen  voet  van  den  Koning  als 
amptenaar  gescheiden  ben.  Ik  sprak  egter  altijd  van  Retraite, 
omdat  ik  oordeelde,  dat  ik  na  myne  bewezen  diensten  op  een 
pensioen  rekenen  mogt.  De  zes  weken  waren  nog  niet  verlopen, 
of  ik  schreef  aan  den  Koning  op  denzelfden  voet,  waarvan  ik 
de  minnte  onder  de  brieven  van  Z.  M.  gelegd  heb.  Als  ik  naga, 
wat  er  in  ander  landen  voor  dotatien  godaan  zgn  aan  dezulken, 
die  hnn  Vaderland  hadden  helpen  bevrijden,  zo  is  een  pensioen 
wel  het  minst,  dat  ik  verwagten  mogt.  Heeft  men  tog  hier  aan 
den  Generaal  von  Bttlow  eene  lijfrente  van  een  duizend  dukaten 
in  een  vast  inkomen  voor  zgne  nakomelingen  veranderd.  Ik  dagt 
dat  de  Koning  mij  zesduizend  galden  toeleggen  zoude,  en  mijne 
verwagting  is  overtroffen  geworden  door  een  pensioen  van  tien- 
duizend. Mijn  brief,  meen  ik,  was  van  27en  October  1816,  en 
het  Besluit  is  van  den  13e  of  14en  November,  dus  niet  bij 
overhaasting  genomen.  De  Prinses  Moeder  had  vele  moeite  bij 
mij  gedaan  om  eene  verandering  te  bewerken.  Professor  Kemper 
schreef  mij,  dat  hij  door  al  wat  aanzienlijk  was  te  Amsterdam 
gelast  was  om  mg  eene  gelijke  begeerte  te  kennen  geven.  De 
Koning  zond  mij  Zijn  Besluit  met  een  vleienden  brief,  waarin 
van  Zijn  voornemen  was  melding  gemaakt  om  mij  in  de  Eerste 
Kamer  van  de  Staten  Generaal  te  plaatsen.  Voor  dit  laatste 
bedankte  ik  uitdrukkelijk.  Met  uit  het  Ministery  te  gaan,  wilde 
ik  integendeel  mijne  vryheid  in  de  Staten  Generaal  herwinnen 
en  daar  mijn  Vaderland  dienen. 

Ik  wist  te  wel  wat  ik  in  de  Tweede  Kamer  zonde  vermogen, 
en  dat  deze  Kamer  alleen  meer  indruk  op  den  Koning  maakte, 
dan  alle  Zijne  ministers  en  raden  saamgenomen.  Ik  was  in  mijne 


149 

meeste  pogingen  voorspoedig  geweest:  het  Land  was  vrijgemaakt, 
het  Hais  van  Oranje  hersteld,  de  Grondwet  ingevoerd;  dog  de 
algemeene  welvaart  leed  gevaar  en  deze  te  herstellen  bleef  het 
groote  doel  van  miin  overig  leven.  In  den  zomer  1817  zond  de 
Koning  mij  egter  door  den  Heer  Falck  een  Besluit  tot  aanstel- 
ling in   de  Eerste  Kamer,   waarvan   deze   ook  kennis  gaf  aan 
de  Staten  van  Holland,  ten  einde  een  ander  lid  voor  de  Tweede 
Kamer  te  kiezen.  Ik  schreef  aanstonds  aan  den  Koning  om  Hem 
wederom  te  bedanken,  en  aan  de  President  van  de  Staten  van 
Holland,   dat   mijne   plaats  niet  open  viel.  Naar  mijne  berigten 
is   de   Koning   hier  zeer  onvergenocgd  over  geweest.  Op  mijne 
reis   in    1817   heb   ik    Hem  niet  te  Brussel  gevonden,  en  thuis 
komende  in  October  ben  ik  Hem  mijne  opwagting  hier  komen 
maken  op  eene  publieke  audiëntie.  Hij  liet  mii  het  eerst  binnen 
komen,  dog  met  open  deuren,  bood  mij  geen  stoel  aan,  vraagde 
het   een  en  ander  omtrent  mijne  reis,  en  zeide  onder  anderen: 
Ik    begnjp  niet  waar  je  de  kragten  er  toe  gehaald  hebt.  Staat 
het   U    nog   voor,   dat  je   niet  met  mij  naar  Amsterdam  kondt 
gaan?  Daarna  werd  ik  op  mijne  beurt  van  Staten  Generaal  te 
eten   genooid,   dog  verschoonde  mij    met  het  verbod  van  mijn 
dokter  om  uit  te  eten.  De  Prinses  Moeder  had  dit  verbod  zeer 
goedgekeurd,  en  verklaard  mij  niet  te  zullen  nooien.  De  Koning, 
is  mij  gezegd,  was  er  over  gestoord,  eji  voegde  den  Graaf  van 
Heerdt,  dien  ik  ten  overvloede  verzegt  had  mij  te  willen  voor- 
spreken, deze  woorden  toe:  ,,Zie  je  wel,  dat  hij  niet  meer  bij 
mij    komen    wil!"    Van   mijn   dokter,    die  Hofdokter  is,  heb  ik 
sedert  vernomen,   dat   Hij   nooit  weder  naar  mijne  gezondheid 
gevraagd  heeft.  Nu  zijn  de  diners  aan  het  Hof  altijd  voor  mij 
eene  akelige   zaak  geweest,  behalven  als  ik  naast  den  Koning 
zat,    en   Hij   aan   de   praat  kwam    Mijn  dokter  verklaarde,  dat 
hij   het  altijd  den  volgenden  dag  aan  mij  gewaar  kon  worden. 
Mijne  gezondheid  is  merkelijk  gebeterd,  nadat  ik  aan  de  groote 
wereld  vaarwel  gezegd  had. 

De  Eerste  Kamer  van  de  Staten  Generaal  is  hoe  langer  hoe 

12 


160 

meer  baiten  aanzien   geraakt,   en   bet  spijt  mij  nog^  dat  ik  er 
nit  onvoorzigtigbeid  iets  aan  toegebragt   beb.  In  bet  voorjaar 
1816  was  er  eene  Gonceptwet  in  de  Tweede  Kamer  doorgegaan, 
strekkende  om  de  vreemde  geldleningen^  vooral  door  middel  van 
de  bekende  certificaten,  van  de  toestemming  des  Eonings  afhan- 
kelijk en  das  moeielijker  te  maken.  De  Heer  Scbimmelpenning 
wist  deze  zaak  in  de  Eerste  Kamer  nit  een  ander  oogpant  te 
doen  inzien.   Men  vond  daar,  dat  de   wet  gemakkelijk  zonde 
ontdoken   worden,  dat  bet  geld  evenwel  bet  land  zon  uitgaan, 
en  dat  de   voordeelen  daarop  te  bebalen  door  de  ingezetenen 
fllegt  gemist  zouden  worden.  Ik  was  er  in  den  Baad  van  State 
voor  geweest,  omdat  elk   de  vrij  beid  bebield  om  zijn  geld  in 
vreemde  effecten  te  plaatsen,  maar  dat  bet  gemak  om  dit  met 
geringe  sommen  te  doen  door  den  Koning  kon  geweigerd  wor- 
den. Ik  beb  sedert  een  blijk  gebad  van  bet  nut  dezer  bepaling. 
Nadat   de   H.H.  Goll  geene  certificaten  meer  naar  goedvinden 
mogten  uitgeven,  kwamen  er  groote  pakken  van  Weener  effecten 
over,  om  bier  te  lande  aan  den  man  te  brengen.  Een  bankier 
van  den  Haag  kwam  mij  daarop  raad  vragen,  of  dit  wel  zeker 
spel   was,   en  of  men  op  die  onleesbare  naamteekeningen  staat 
kon  maken  ?  Hadden  wij,  zeide  bij,  daar  een  Goll  en  Go.  onder 
dan  wisten   wij   waaraan   ons  te  bonden.   Is   bet  nu  niet  een 
dienst  aan  de  menigte  van  ligtgeloovige  ingezetenen  bewezen,  dat 
zij  wat  moeten  nadenken,  eer  zij  geld  voor  papier  geven,  dat  zo 
menigmaal  en  zo  algemeen  in  waarde  gevallen  is?  De  Eerste 
Kamer  verwierp  de  wet,  en   de  Koning  gaf  er  mij  de  eerste 
tyding  van.  Ik  boezemde  mijne  af  keuring  daarover  onbewimpeld 
uit,  dog  scbrikt^  over  de  uitwerking  van  dezelve  op  den  Koning. 
Hy   vernam  sedert,   dat   de   Zuidelijke   Leden  gezegd  badden : 
„Wij  bebben  de  Groot-Offlcieren  van  de  Kroon,  Aylva  en  Boetze- 
laer,  tegen  booren  stemmen,  en  besloten  daaruit,  dat  de  Koning 
bet  wel  zo   bebben  wilde."   Daarop   ontbood   de  Koning  deze 
beide  beeren,  en  Falck  verbaalde  mij,  dat  bg  ze  met  ellenlange 
gezigen  uit  bet  kabinet  bad  zien  komen.  De  zaak  werd  wederom 


151 

op  tonw  gezet  en  ging  door;  dog  de  Eerste  Kamer  bad  een 
knak  gekregen.  Aylva  klaagde  bij  mij  in  deze  woorden:  „ik 
dagt,  dat  ik  naar  mijn  geweten  stemmen  mogt."  Van  dien  tijd 
af  18  de  Eerste  Kamer  hoc  langer  hoe  meer  in  aanzien  verminderd. 

Terwijl  mijn  aanzoek  om  ontslag  hangende  was,  en  ik  mij 
van  alle  ministerieele  werksaaniheden  onthield,  bleef  ik  ook  uit 
de  Tweede  Kamer,  en  woonde  das  de  deliberatien  op  het  Tarief 
niet  bij.  In  de  dertig  Leden  stemden  daartegen,  en  daaronder 
de  Heer  'sJacob,  Secretaris  van  den  Raad  van  State,  hetwelk 
eene  groote  vrijmoedigheid  was,  op  welke  hij  nogthans  geheel 
niet  grootsch  deed.  Ik  weet  ook  niet,  dat  <lit  hem  kwalijk  ge- 
nomen is.  Mij  vraagde  de  Kolonie  Raad  van  de  Poll,  waarom 
ik  weggebleven  was,  daar  ik  mogelijk  de  meerderheid  zon  hebben 
kannen  verkrijgen.  Ik  dagt  niet,  dat  dit  mogelijk  waS;  en  wilde 
lieyer  mgne  kragten  bewaren  voor  het  vervolg. 

Mijn  gedagten  bepaalden  zig  voortaan  tol  de  wijze,  waarop  ik 
nnttig  zoade  kannen  worden  in  de  Tweede  Kamer,  welke  na 
in  Brnssel  zat.  Ik  nam  aanstonds  de  pen  in  de  hand,  om  aan- 
teekeningen  te  maken  op  de  Begrooting  van  1817.  Deze  werden 
een  gevolg  op  mijne  Memorie  van  1816,  en  beide  dezestakken 
moesten  den  grondslag  uitmaken  van  mijne  werksaamheden  in 
de  Staten  Generaal.  Ëen  groot  gedeelte  van  den  winter  ziek  zijnde, 
ging  dit  werk  langsaam  voort,  dog  verloor  ik  het  nooit  uit  het 
oog  en  het  kwam  gereed  in  Maart.  Ik  leende  het  vervolgens 
.  ait  aan  Leden  van  de  Tweede  Kamer,  en  stond  toe  om  er  nit- 
treksels  en  afschriften  van  te  maken,  hetwelk  in  menigte  ge- 
schiedde. Op  deze  wijze  konden  de  denkbeelden  onderzogt  worden 
en  wortelen  schieten,  terwijl  ik  teffens  verwagtte,  dat  de  Ministers 
en  de  Koning  zelf  er  kennis  van  krijgen  zonden.  Dit  laatste  is 
egter  niet  vóór  October  daaraanvolgende  geschied,  waarnit  blijkt, 
dat  er  weinig  vertrouwelijke  omgang  plaats  beeft.  Falck  vond 
een  vriend  bij  toeval  daarin  lezende,  wees  het  aan  den  Koning 
en  deze  aan  Six;  allen  waren  zij  er  mede  verrast,  una  ijver 
om  bet  te  lezen  was  groot,  even  zo  als  van  alle  degenen,  die 


152 

het  te  zien  kregen.  Ik  hoop,  dat  het  han  ook  even  zo  behaagd 
hebbe,  want  meer  genoegen  dan  van  dit  werk  heb  ik  van  geen 
ander  ooit  gehad. 

Ik  werd  ziek  tegen   het  laatst  van  December  1816,  op  een 
ogenblik,    daar   ik  begon  in   beraad  te  nemen  of  ik  ook  naar 
Brussel  gaan  zon.  De  groote  vraag  omtrent  een  verbod  van  uit- 
voer van  granen  hield  de  algemeene  aandagt  bezig.  Ik  had  mij 
reeds  daarop  geuit  bij  den  Koning  in  een  brief,  geschreven  een 
dag  of  agt  voordat  ik  mijn  ontslag  ontving.  Mijn  advys  was  den 
uitvoer  van   het  inlandsch  graan   te  verbieden  en  den  buiten- 
landschen  handel  vrij  te  laten.  Ik  had  er  ook  op  dien  voet  over 
gesproken  met  den  Minister  Röell,  die  van  hetzelfde  oordeel  was. 
Ik  heb  sedert  de  bevestiging  van  mijn  gevoelen  gelezen  in  bet 
vijfde    deel    van    Krans,   getiteld   Angewandte  Siaatswirihschaft. 
Nooit  zegt  hij,  bldz.  170,  verbiede  men  den  uitvoer,  behalven  als 
de  drie  volgende  omstandigheden  teffens  plaatsvinden:  1^  dat  er 
geen  invoer  hoegenaamd  te  wagten  is,  omdat  de  naburige  landen 
zelven  nood  lijden,  of  gesloten  zijn;  2^.  dat  de  prijzen  hoog  ge- 
noeg zijn,  om  den  landbouwer  zelfs  voor  het  slegt  gewas  meer 
dan   schadeloos   te  honden;   3^.  dat  deze  hooge  prijzen  bij  de 
duurte   in   andere  landen,   welke  van  ons  trekken,  nog  hooger 
dreigen  te  gaan.  Vroegere  schrijvers  over  de  politieke  economie 
hadden  reeds  erkend,  dat  er  een  ogenblik  komt,  waar  de  vrije 
uitvoer  mag  gestremd  worden,  ik  meen  namentlijk  A.  Smitb  en 
Say.   Köell   verhaalde   mij,  dat  de  Koning  hem  uit  Brussel  ge- 
schreven  had,   dat   het  ogenblik  scheen  te  komen,  waar  Smith 
het  verbod  van  uitvoer  toelaat.  Het  is  vervolgens  gebleken,  dat 
de  eenige  toevoer  in  Europa  uit  Rusland  gekomen  is,  en  dat  de 
binnenlanden  van  dat  Rijk  er  veel  aan  geleverd  hebben,  omdat 
de  kosten  van  vervoer  goedgemaakt  werden  door  de  onmatige 
prijzen.  Deze  toevoer  zelf  was  dus  iets  ongewoons  en  onderstelde 
een  groote  duurte.  Daarbij  was  de  invoer  in  Engeland  eensklaps 
vrijgesteld,  uit  hoofde  van  gebrek;  en  viel  er  vorst  in,  zo  was 
het   gedaan  met  de   vaart  op  de  Oostzee,  en  wij  hadden  den 


153 

eersten  aanval  nit  te  staan.  In  znlke  omstandigheden  was  niets 
nataurlijkery  dan  den  nitvoer  der  iulandsche  granen  te  verbieden^ 
en    de  Zuidelijke  Provintien  smeekten  er  om.  Toen  zij  zwarig- 
heid  by   den   Koning  ontmoetten,  droeg  een  Zuidelijk  Lid  van 
de  Tweede  Kamer  eene  wet  te  dien  einde  voor.  Dan  niets  mogt 
baten;   de   Noordelijke  leden   hielden  het  tegen,  en  de  Koning 
yerklaarde,   dat   Hij   er  niet  in  komen  zoude,  al  begeerden  het 
de  beide  Kamers.  Wat  dit  een  kwaad  bloed  in  het  Zuiden  ge- 
zet heeft  is  onbeschrijfelijk.  De  scheuring  in  de  Staten  Generaal 
was  zodanig,  dat  de  Noordelijke  en  Zuidelijke  leden  het  omtrent 
niets  meer  konden  eens  worden,  en  dat  de  begeerte  van  de  ééne 
zgde  genoeg  was  om  afkeer  te  verwekken  aan  de  andere.  Sommige 
thuiskomende  leden  verhaalden  mij,  dat  zij  het  op  sommige  wetten 
eens  waren  geweest  met  de  Zuidelijken,  en  evenwel  andersom 
gestemd   hadden.   Enkelen   waren   het  zelfs  met  de  Zuidelijken 
eens  op  het  verbod  van  uitvoer,  en  bekenden  het  aan  eikanderen. 
Bij   zulk  eene  gisting  schoot  er  niet  over,  dan  de  Vergadering 
te  scheiden.  Eiet  Land  heeft  er  veel  bij  verloren.  Het  Regt  van 
Snccessie  werd  afgestemd  uit  wêerwraak,  en  dus  drie  millioenen 
dat  jaar  gemist.  De  Koning  kogt  granen  in  de  Oostzee  tot  hooge 
prijzen  en  joeg  er  de  prijzen  nog  veel  hooerer  mede.  Het  verlies 
op  deze  onderneming  is  heden  (6  Mei  1818)  nog  niet  bekend. 
De   groote  zaak   van   de  vereeniging  der  gemoederen,  zonder 
welke  de   vereeniging  der  Landen  ijdel  is,  ging  er  hard  mede 
agteruit.  De  Persoon  des  Konings,  welke  de  hegtste  band  van 
vereeniging  diende  te  zijn,  viel  in  den  haat.  Kort  na  de  schei- 
ding der  Vergadering  kwam  de  Heer  Kemper  bij  mij,  regelregt 
nit  Amsterdam,   daar  hij  geboren  is  en  vele  kennissen  in  den 
handel  heeft.  Hij  zeide  mij  eenvoudig  weg,  dat  men  te  Amster- 
dam  zou  te  vreden  geweest  zijn,  indien  de  Koning  in  den  be- 
ginne  het  verbod  zo  voorgedragen  had,  als  de  Zuidelijken  het 
naderhand  voorgedragen  hadden.  Nu  vond  ik  den  tegenstand  nog 
onnatnurlgker,   en  ik  wenschste  mij  van  deze  meening  in  Am- 
sterdam nog  nader  te  overtuigen. 


154 

Ik  vcrzogt  te  dien  eiode  den  Kolonie  Raad  van  de  Poll,  die 
naar  Amsterdam  ging,  om  er  naar  te  vernemen.  Hij  bragt  mij 
tot  antwoord,  dat  de  graanbandelaars  vrij  onverschillig  waren 
omtrent  een  verbod  van  uitvoer  van  het  inlandsche.  De  Heer 
van  der  Hoop  bekende  mij  iets  later,  dat  hij  den  Koning  gead- 
vyseerd  had  om  de  zaak  baren  gang  te  laten  gaan.  Hij  is  in 
bet  Hnis  van  Hope,  dog  dit  Huis  is  cosmopoliet,  en  ik  her- 
innerde mij  bij  deze  gelegenheid,  dat  een  Ëngelsch  Ambassadeur 
mij  omtrent  ditzelfde  Huis  lang  geleden  gezegd  had,  dat  over- 
rijke  ingezetenen  geen  goede  burgers  zijn.  Hoe  zal  ik  na  in 
dezen  het  gedrag  van  den  Koning  uitleggen  ?  Ik  geloof  dal  Hij 
in  den  beginne  over  te  halen  zoude  geweest  zijn,  en  dat  Hij 
naderhand  hoofdig  is  geworden.  Mijn  advys  heeft  mogelijk  ook 
meer  kwaad  dan  goed  gedaan. 

Inmiddels  kon  ik  niet  naar  Brussel  gaan  uit  hoofde  van  ziekte, 
en  had  ruim  tijd  om  over  al  het  voorvallende  na  te  denken.  Ik 
zag  duidelijk  in,  dat  er  met  de  Staten  Generaal  nooit  iets  goeds 
uit  te  rigten  zoude  zijn,  ten  einde  den  Koning  tot  die  maat- 
regelen van  algemeene  welvaart  te  bewegen,  die  mij  noodzake- 
lijk voorkwamen,  indien  de  cenigheid  niet  onder  de  Noordelijke 
en  Zuidelijke  leden  hersteld  wierd.  Integendeel  moest  de  Koning 
onder  de  bestaande  oneenigheid  altijd  alles  doorzetten  naar  Zijnen 
zin.  Zo  had  Hij  het  tarief  verkregen  door  de  Zuidelijke  tegen 
de  Noordelyke  leden,  en  den  vrijen  uitvoer  van  granen  door  de 
Noordeiyke  tegen  de  Zuidelijke.  Maar  hoe  moeielijker  de  zaak 
werd,  des  te  meer  voelde  ik  mijnen  ijver  opgewekt,  en  toen  ik 
mijne  tweede  Memorie  afgewerkt  had,  besloot  ik  een  reisje  in 
de  Zuidelijke  Provintien  te  doen,  om  ze  beter  te  leeren  kennen 
en  vrijmoedig  met  de  hoofden  om  te  gaan. 

Hiermede  ving  eigentlij k  een  nieuwe  loopbaan  aan,  en  ik  sluit 
hier  mijne  ministerieele  werksaamheden.  Mijn  oogmerk  bij  het 
gedaan  verhaal  is  bereikt,  en  ik  zal  er  een  nieuw  beginnen 
onder  een  nieuwen  titel. 


155 

90.     TWEEDE    KAMER    VAN   DE 
STATEN  GENERAAL. 

Ik  heb  deze  aanteekeningen  lang  laten  nisteo;  omdat  ik  ander 
werk  had.  Thans  alleen  te  Brassel  zijnde,  in  October  1820, 
voor  de  gewone  vergadering  der  Staten  Generaal,  heb  ik  tijd  en 
lost  om  voort  te  gaan. 

Myn  openbaar  bedrijf  is  volledig  bekend  door  mgne  Bijdragen, 
waarvan  het  5e  Deel  Ie  stak  dezer  dagen  is  uitgekomen.  In  de- 
zelve vindt  men  van  mgn  groot  Advys  af  in  den  Raad  van  State 
aitgebragt  tot  mijn  laatste  Advys  in  de  Tweede  Kamer  toe,  alle 
de  stnkken  van  eenig  gewigt,  die  ik  geschreven  heb  Daarin 
staan  mijne  aanteekeningen  op  alle  de  reisjes^  die  ik  gedaan 
heb  door  het  Land  en  naar  de  baden  van  Aken.  Het  een  en 
ander  over  uitgekomen  boeken  en  dergelijke  is  er  bijgevoegd. 
Maar  hoezeer  ik  op  het  laatst  nog  al  uitgeweid  heb  over  den 
gang  der  zaken,  zo  is  er  egter  het  geheimste  en  vooral  het 
personeele  uitgelaten.  Sommige  dingen  kunnen  nog  niet  gezegd 
worden  en  zgn  egter  het  opteekenen  overwaardig.  Het  zijn  ook 
juist  dezulken,  waaraan  dit  geschrift  is  toegewijd.  Deze  alleen 
zoudon  meest  onverstaanbaar  zijn,  of  ik  zou  moeten  herhalen 
hetgeen  reeds  in  de  Bijdragen  staat.  Daarom  kan  ik  nu  niets 
leveren,  dat  geheel  op  zig  zelf  staat.  Ik  moet  veel  meer  onder- 
stellen, dat  de  lezer  mijne  Bijdragen  bij  de  hand  heeft,  en  met 
dezelve  voorlopig  bekend  is.  Alzo  nu  de  lezers,  die  ik  vooral  op 
het  oog  heb,  mgne  kinderen  zijn,  zo  is  er  niets  ongegronds  in 
deze  onderstelling. 

Er  zijn  nu  bijna  vier  jaren  verlopen  sedert  het  tijdpunt,  daar 
ik  mijn  verhaal  gelaten  heb,  en  over  de  twee  jaren,  sedert  ik 
de  pen  heb  nedergelegd.  Deze  vier  jaren  zijn  voor  mij  een  tijd 
van  vrijheid  geweest,  zo  als  de  drie  voorgaande  mij  met  een 
)uk  hadden  gedrukt,  dat  dagelijks  zwaarder  werd.  Van  1813 
tot  1816  was  ik  .minister  en  eindelijk  slaaf  geworden.  Van  1816 
tot  1820  heb  ik  gedaan  en  gezegd  al  wat  mij  pligtmatig  voor- 


1Ö6 

kwam,  afhangende  van  mijzelven  alleen.  Evenzo  heb  ik  mijn 
werk  ingerigt  naar  mijne  kragten,  eu  gerust  als  deze  het  ver- 
eischten.  Ik  heb  veel  minder  stil  gezeten,  ik  heb  een  andere 
lugt  geschept,  ik  heb  mijne  gedagten  met  nieuwe  voorwerpen 
verzet,  en  dit  alles  heeft  veel  toegebragt  tot  herstel  van  mijne 
gezondheid.  In  het  ministery  stierf  ik  in  mijne  schoenen,  in 
de  Staten  Generaal  ben  ik  herleefd. 

Den  eersten  winter  na  mijn  ontslag  had  ik  een  zwaren  langen 
aanval  van  podagra,  zodat  vele  van  mijne  vrienden  niet  konden 
begrijpen,  dat  ik  mij  op  reis  waagde.  Op  mijn  ziekestoel  schreef 
ik  toen  mijne  aanteekeningen  op  de  begrooting  van  dat  jaar, 
die  het  tweede  stuk  uitmaken  van  mijne  Bijdragen,  ie  deel. 
Onder  dit  werk  ontving  ik  mijn  graaflijk  diploma,  geheel  onver- 
wagt.  Ik  had  mijn  gewoon  wapen  bij  den  Raad  van  Adel  inge- 
leverd, en  nu  kreeg  ik  er  een  met  de  uitmuntendste  versieringen. 
Ik  had  al  mijn  best  gedaan  om  te  vergeten,  dat  mijn  eenigst 
verzoek  aan  den  Koning  had  bestaan  in  het  verlof  om  iets  yan 
zijn  wapen  in  het  mijne  te  brengen,  zoals  dit  door  Willem  V 
was  vergund  geworden  aan  Lord  Malmesbury,  Na  twee  jaren 
of  langer  kreeg  ik  het  nu  veel  mooier,  dan  ik  het  had  mogen 
wenschen.  Ik  schreef  aanstonds  aan  den  Koning  om  Hem  te 
bedanken,  en  voegde  er  eene  beschrijving  naar  waarheid  van 
den  staat  van  mijne  gezondheid  bij.  Ik  dagt  namelijk,  dat  dit 
keurig  diploma  een  nieuwe  poging  was  om  mij  van  mijn  ontslag 
te  doen  afzien.  Er  liepen  gerngten,  dat  ik  den  Raad  van  State 
wederom  bijwonen  zou,  bij  deszelfs  wederkomst  in  den  üaag. 
Kort  na  deze  brief  aan  den  Koning  werd  Mollerus  tot  Vice- 
President  van  den  Raad  van  State  aangesteld,  en  daarmede  wa8 
mijne  plaats  vervuld.  Het  schijnt  dus,  dat  ik  wel  geraden  had. 
De  Prinses-Moeder  zeide  hardop  van  dit  diploma:  on  n*a  faü 
que  ce  qu'on  a  du.  Tot  mij  zeide  zij,  na  mijne  herstelling,  dat 
het  grootst  genoegen  van  den  Koning  daarin  bestond,  een  onver- 
wagte  gunst  te  bewijzen.  Van  een  andere  zijde  heb  ik  verno 
men^  dat  deze  gunst  den  Koning  afgeperst  geworden  is  door  den 


157 

Heer  van  Spaen  Lalek,  President  van  den  Raad  van  Adel,  en 
den  Heer  Yvoy,  lid  van  dien  Raad.  Ik  darf  hier  niet  te  beslis- 
sen, maar  dit  is  zeker,  dat  de  bewoordingen  zo  vleiend  zijn, 
dat  de  Heer  van  Leiden,  die  het  diploma  als  Gon vemen r  van 
de  Provintie  geviseerd  had,  mij  een  opzettelijk  bezoek  deed,  om 
Ulij  geluk  te  vvenschen,  en  verklaarde,  dat  dit  geen  gewone  stijl  was. 

Ik  ondernam  de  reis  in  den  grond,  om  de  uitwerking  van 
minerale  wateren  op  mijn  gestel  te  beproeven,  maar  ik  was  zeer 
blijde  op  deze  wijze  do  gelegenheid  te  vinden,  om  de  Zuidelijke 
Provinciën  te  zien.  Te  Antwerpen  aangekomen,  was  ik  innerlijk 
verheugd  den  voet  op  dien  grond  gezet  te  hebben. 

Ik  vond  er  den  Generaal  van  der  Plaat,  die  er  over  eenc  van 
de  groote  militaire  divisien  gesteld  was.  Dienzelfden  zomer  ont- 
moetten wij  elkander  wederom  te  Aken.  Alzo  hij  sedert  gestorven 
is,  kan  ik  hem  vooral  niet  benadeelen,  door  hetgeen  ik  hier  uit 
zijnen  mond  opschrijven  zal.  Hij  vond  Antwerpen  niet  sterk,  en 
oordeelde  ten  minste  tien  duizend  man  ter  verdediging  noodig 
te  hebben.  Ik  meen  zelfs  meer.  Na  den  slag  van  Waterlo,  in- 
dien hij  verloren  ware  geweest,  zou  hij  zig  schielijk  in  de  citadel 
teruggetrokken  hebben.  Van  den  slag  van  Waterlo  wilde  hij  niet 
bpreken,  zoo  het  mij  voorkwam,  omdat  er  niets  goeds  te  zeggen 
viel  van  Wellington.  Hij  was  zeer  ontevreden  over  de  admini- 
stratie der  armee,  toen  door  Pipers  bedreven.  De  administratie 
is  uiet  voor  de  armee,  zeido  hij,  maar  de  armee  voor  de  admini- 
stratie. Bij  eene  andere  gelegenheid  zeide  hij,  dat  Goltz,  commis- 
saris generaal  (minister)  van  Oorlog,  niet  dorst  naar  agteren  te 
gaan  zonder  verlof  van  den  Koning  te  vragen.  Hieruit  begreep 
ik  aan  wien  hij  die  fraaije  administratie  weet.  Over  mijne  zaak 
sprekende,  zeido  hij :  heb  jij  niet  het  regt  verkregen  om  zoveel 
te  mogen  /eggen  ?  Hij  meende  mijn  bekend  advys  in  den  Raad 
van  State.  Dat  verkregen  regt  zag  op  mijn  verrigtte  in  1813. 
Hij  was  mij  komen  opzoeken  in  de  eerste  dagen  van  December 
na  de  komst  des  Konings,  en  besloot  ons  gesprek  over  al  het 
voorgevallene  met  deze  woorden :  jij  hebt  het  alles  gedaan.  Te 


158 

AkeD  verzogt  ik  hem  mij  te  zeggcii;  of  er  bij  de  oproeping  ?an 
de  militie  wezentlijk,  zo  als  do  coaranten  opgaven,  omtrent 
honderd  duizend  man  onder  de  wapenen  zonden  zijn.  Hij  ging 
aan  het  tellen  en  er  kwam  zes  en  negentig  dnizend  man  effec- 
tief uit,  die  hij  oordeelde  onder  de  wapenen  te  zijn.  Daar  waren 
egter  de  Koloniën  bij.  Nu  is  onze  armee  op  omtrent  dat  getal 
berekend,  zonder  de  Koloniën;  zodat  de  ontbrekende  manschappen 
om  allerhande  redenen  volgens  hem  gelijk  stonden  met  alle  de 
koloniale  troepen.  Hij  had  lang  onder  Suwarow  gediend,  en  gaf 
genoegsaam  te  kennen,  dat  hij  zijne  vertooning  van  vroomheid 
voor  schijnheiligheid  hield.  Hij  was  geen  voorstander  van  mili- 
taire overstroomingen,  en  kwam  er  roor  uit,  dat  zijn  zwager 
Krayenhof  met  dit  stelsel  van  verdediging  groote  kosten  zonder 
nut  maakte.  Hij  verhaalde  mij,  hoe  hij  vóór  '87  met  de  Patriotten 
medegedaan  had.  Maar  zulk  een  donquicbottery  zou  hij  nooit 
weer  bij  de  hand  nemen.  In  November  43  wsl^  hij  te  Amsterdam 
in  het  gezelschap  geweest  van  degenen,  die  eene  verandering 
wilden  bevorderen,  en  hij  was  naar  de  Russen  gezonden  om  ze 
naar  de  stad  te  geleiden.  Hij  en  zijne  viienden  begrepen  toen 
wel,  dat  de  een  of  ander  van  het  Huis  van  Oranje  zou  moeten 
ingeroepen  worden. 

Ik  vond  naderhand  zijn  zwager  Krayenhof  te  Namen  en  deze 
was  even  beleefd,  maar  veel  vreemder.  Hij  gaf  mij  een  jong 
officier  mede  om  de  nieuwe  werken  te  bezigtigen,  en  twee  pion- 
niers  om  mij  op  een  stoel  rond  te  dragen.  Het  gezigt  van  den 
berg  is  overschoon-,  van  daar  zag  ik  de  stad,  die  niet  bevestigd 
is,  en  de  keten  van  bergen,  die  aan  de  Zuidzijde  der  Maas  loopt, 
op  twee  van  dewelke  de  citadel  wordt  gebouwd,  terwijl  op  den 
derden  de  loopgraven  zijn  geopend  in  de  zeventiende  eeuw.  Met 
de  ontwerpen  in  do  hand  werd  mij  dit  alles  zeer  duidelijk,  maar 
ik  zag  vooral  met  het  bloote  oog  ten  klaarste,  dat  die  derde 
berg  hooger  is  dan  de  tweede,  zoals  de  tweede  hooger  is  dan 
de  eerste.  Nu  herinnerde  ik  mij  de  woorden  van  den  Generaal 
Krayenhof,  die  mij  's  avonds  ie  voren  gezegd  had,  dat  hij  aan- 


159 

nam  zig  twee  maanden  lang  in  de  nieuwe  vesting  te  honden. 
Helaas,  wat  kosten  van  aanleg,  van  onderhoud,  van  verdediging, 
om  eenen  vijand  twee  maanden  op  te  houden  —  indien  hij  niet 
voorbijtrekt.  Eenige  dagen  geleden  was  er  de  Prins  van  Oranje 
gekomen,  's  morgens  om  vier  uur  te  paard,  buiten  uniform,  en 
had  alles  bezigtigd  zonder  erkend,  noch  ook  gestoord  te  zijn. 
Hij  moet  vervolgens  eenig  ongenoegen  te  kennen  hebben  ge- 
geven, dat  er  zo  gemakkelijk  bij  het  werk  te  komen  was.  Dit 
18  een  van  die  eenvoudige  trekken,  waaruit  mij  het  juist  oordeel 
van  den  Prins  gebleken  is  Te  Hui  zag  ik  wederom  outzache- 
lijke  werken  maken  tot  dekking  van  de  brug.  Het  is  wel  natuurlijk, 
dat  de  ingezetenen  ontevreden  zijn  met  de  voorgevallen  verande- 
ring. Onder  de  Franschen  was  de  oorlog  verwijderd  van  de 
grenzen  en  het  vertier  der  fabriekaten  ging  over  half  Europa. 
Nn  krijgen  zij  de  rampen  van  den  oorlog  in  een  gedurig  ver- 
schiet, en  de  fabrieken  slaan  gedeeltelijk  stil.  Te  Luik  al  weder- 
om eene  citadel,  en  buiten  de  stad  de  Chartreuse  en  het  leger 
van  Gesar.  Dit  zijn  twee  bergen  zo  als  de  citadel  en  aan  weder- 
zijde der  Maas  gelegen,  waarvan  Goddank  de  laatste  nog  on- 
aangeraakt blijft.  Op  de  citadel  hoorde  ik  gemeenzaam  praten 
van  het  nut  derzelve  om  de  stad  des  noods  in  bedwang  te  houden. 
Znlke  praatjes  in  den  mond  van  militairen  zijn  niet  onnatuurlijk, 
nit  hoofde  van  de  nationale  Constitutie  zijn  zij  misschien  niet 
gevaarlijk ;  maar  het  smart  evenwel  dat  Luik  en  Antwerpen 
vestingen  zijn,  en  dat  Gent  er  nog  eene  worden  kan.  Dezer 
dagen  (Octobcr  1820)  is  de  Koning  te  Gent  geweest,  en  mij 
wordt  verzekerd,  dat  Hij  de  plaats  bezigtigd  heeft,  waar  de 
citadel  moet  komen. 

Ik  vond  te  Gent  den  Generaal  Martnschewitz  als  Commandant 
eener  groote  militaire  divisie.  Ook  hij  is  nu  overleden.  Ik  kende 
hem  slegts  bij  naam,  uit  hoofde  van  een  proces  over  leverantie 
van  artilleriepaarden.  Ik  gaf  hem  een  bezoek  en  heb  alle  moge- 
lijke dienstvaardigheid  van  hem  ondervonden.  Hij  zelf  wees  mij 
de  gelegenheid  van  Gent,  hij  stelde  orde  in  Brugge  en  vooral 


160 

in  Ostende,  waar  een  officier  van  de  genie,  een  van  de  marioe, 
en  een  van  den  Waterstaat  gereed  stonden  om  mij  alles  te  laten 
zien.  Op  een  halven  dag  deed  ik  nu  hetgeen  anders  verschillende 
dagen  kosten  zou.  Hier  (te  Ostende)  rekende  men  zevenduizend 
man  garnizoen  te  moeten  hebben.  Voor  het  derde  van  dit  getal 
worden  dan  bomvrije  kasematten  vervaardigd,  omdat  twee  derden 
onder  de  wapenen  behooren  te  zijn.  Zo  voortgaande  en  optellende 
wat  getal  volks  iedere  vestin^j;  noodig  heeft,  ben  ik  uitgescheiden, 
omdat  ik  al  schielijk  onze  geheele  armee  geplaatst  had.  Zullen 
wij  onze  bondgenooten  in  de  vestingen  brengen?  Dan  zijn  wij 
in  hunne  magt.  Zullen  wij  onze  vestingen  bezetten  ?  Dan  honden 
de  bondgenooten   alleen    het  veld  —  indien  zij  willen.  Ik  heb 
niemand    gevonden,    die    dezen*  vestingbouw    goedkeurt.    Prins 
Frederik   zeide   tot   mij    onder  vier   oogen:  het  is  jammer,  dat 
zulk  een  zaak  beschikt  is  met  vreemdelingen,  die  den  staat  en 
de  belangen  van  het  land  niet  genoeg  kennen.  De  Generaal  van 
den  Bosch  ging  verder;  het  is,  zeide  hij,  het  belang  van  Enge- 
land,   dat   Wellington  behartigd  heeft;  nu  kunnen  wij  ons  niet 
weeren   buiten    vreemde   hulp.    Vervolgens  schetste  hij  mij  een 
geheel  ander  stelsel  van  verdediging  af,  langs  de  Schelde  eo  de 
groote  rivieren,   met  twee  uitwegen  om  den  vijand  in  den  rug 
te    vallen;    den   eenen   over   Brugge   en   Gent,  den  ander  over 
Genemuiden  aan  het  Zvïarte  Water  in  Overijssel.  Met  dit  stelsel 
stonden    wij  op  ons  zelve,  en  konden  ons  gemakkelijk  weeren, 
totdat  de  jaloerschheid  der  mogendheden  eenen  redder  opwekte. 
De  Generaal  Phuhl,  Russisch  Gezant  in  de  eerste  jaren  onzer 
tegenwoordige   regering,   verklaarde  zig  ook  aan  mij  tegen  het 
stelsel  om  de  vestingen  nabij  het  frontier  op  te  rigten.  Hij  wilde 
de  vestingen  meer  binnenwaarts  brengen,  op  een  derde  van  den 
afstand  der  grenzen  van  het  middenpunt  des  lands.  Dan,  zeide 
hij,    moet   de    vijand   zijne   lijn  van  operatien  verlengen  en  zig 
verwijderen   van   zijn   land    en  zijne  hulpmiddelen.  Wij  komen 
daartegen  nader  aan  onze  hulpmiddelen,  en  hebben  alles  bij  de 
hand.    De   Generaal  Phulil  stond  bekend  voor  een  zeer  kundig 


161 

krijgsman.  Hij  had  een  brief  van  Keizer  Alexander  uit  Frankfort 
ontvangen^  waarin  deze  hem  betuigde,  dat  hij  al  wat  hij  wist 
Tan  de  krijgsi^nnst  aan  hem  verschuldigd  was.  Hij  heeft  ook 
byzondere  lessen  aan  onzen  Prins  Frederik  gegeven. 

Ik  weet  niet  of  ik  elders  opgeteekend  heb,  dat  dezelfde 
Generaal  Phuhl  den  maatregel  van  eene  dubbele  residentie  met 
de  sterkste  uitdrukkingen  veroordeelde.  Hij  zeide  onder  anderen 
tot  mij,  dat  de  Franschen  den  Koning  konden  overvallen  op 
zijn  ontbijt  in  Brussel. 

Ik   heb   van   alle   deze   militaire   zaken  niets  kunnen  zeggen 
in   mijne  gedrukte    reisbeschrijvingen  en  breng  hier  liefst  alles 
bijeen.  In  1818  ontmoette  ik  te  Aken  den  Generaal  Perponcher, 
onze    Gezant   te    Berlijn.    Hij    was    verwonderd    zo    groot    een 
gedeelte   van   het  land  te  hebben  doorgereisd  zonder  de  armee 
te  zien.    Dit  was  denkelijk  vooral  het  gevolg  van  de  inrigting 
der  nationale  militie,  welke  slegts  twee  maanden  onder  de  wape- 
nen blijft.  Hij  scheen  eg  ter  op  die  verregaande  desertie  te  doe- 
leu;  daar  wij  twee  of  driejaren  ziek  aan  geweest  zijn.  Naderhand 
heb  ik  daar  minder  van  gehoord,  maar  des  te  meer  van  onwil- 
ligheid om  dienst  te  nemen.  De  tegenzin  in  den  dienst  legt  alles 
ait.  Eerst  vloeit  daaruit  voort  de  desertie  van  duizenden,  en  als 
de  gaten   er  zijn  wordt  men   gewaar,   dat  men  ze  niet  weder 
aanvullen  kan.  De  Generaal  Perponcher  had  aan  een  troep  van 
onze  deserteurs  midden  in  Duitschland  gevraagd,  wat  zij  tegen 
onzen   dienst   hadden.  Het  antwoord  was,  dat  onze  regimenten 
zonder  naam,  zonder  vaandels  en  zouder  muziek  waren.  Ik  geloof, 
dat  het  onophoudelijk  exerceeren,  het  geheele  jaar  lang,  en  het 
gemis  aan  alle  eigen  beschikking  over  de  soldij  veel  ongenoe- 
gen verwekken.  Dit  heb  ik  geleerd  uit  gesprekken  met  gemeene 
lieden,  die  veel  omgang  met  soldaten  houden.  Het  soldatenleven, 
hoort  men  wel,  is  een  slaafsch  leven.  Officieren  zelfs  kan  men 
heden  moeielijk  krijgen.    De   tegenzin  is  overgeslagen   tot  de 
Zwitsers  toe.  Men  zeide  mij  onlangs  in  den  Haag,  dat  vele  Zwit- 
sersche  officieren  naar  huis  waren  gegaan,  dat  het  gouvernement 


162 

hnn  met  opzet  lastig  viel  om  ze  kwijt  te  raken.  Zulk  een  kwade 
trouw   kan   ik   niet   onderstellen   in   het  gouvernement,   en   ik 
geloof  veel  meer,  dat  bet  slegts  die  algemeene  zngt  is,  om  zig 
met  alles  te  bemoeien,  om  elk  aan  den  leiband  te  brengen,  om 
alles   te  weten  en  te  beschikken,  waarmede  men  ook  de  Zwitsers 
plaagt.  Ik  heb  hier  en  daar  in  mijne  Bijdragen  iets  gezegd  om- 
trent het  leger  en  het  militair,  in  de  hoop  van  eenig  herstel  te 
bewerken.  Ik  heb  mij  vooral  in  dezen  zin  geuit  in  inijn  advys 
op  het  Budget  in  December  1818,  dat  ik  ongelukkig  niet  heb 
kunnen  uitbrengen  door  een  podagreuzen  aanval  van  vier  dagen, 
dog  hetwelk  aanstonds  is  gedrukt  en  genoeg  bekend  geworden, 
't  Sedert   is   er   muziek  aan  de  armee  gegeven  en  dezer  dagen 
zijn  de  vaandels  uitgedeeld  geworden.    Deze  laatste  omstandig- 
heid is  waargenomen   om   den   eed   te  laten  afleggen  van  ge- 
trouwheid aan   den  Koning,  gehoorzaamheid  aan  de  wetten  en 
onderwerping  aan  de  krijgBtugt.  Na  de  militaire  omwentelingen 
van  Spanje,  Napels,  Portugal^  schijnt  deze  maatregel  een  behoed- 
middel   te  zijn.   De  soldaat  is  teffens  vergast  geworden,  en  op 
de  maaltijden  der  officieren  is  de  gezondheid  des  Konings  ge- 
dronken. My  dunkt  dat  dit  veeleer  een  verkeerden  indruk  maakt, 
en   dat  de  armee  in   den   waan  gebragt  wordt,  dat  men  haar 
vleit,  haar  vreest,  en  dat  zij  iets  zoude  kunnen  uitvoeren.  Waar 
de  natie  eene  verandering  begeert,  die  de  vorst  niet  wil  maken, 
daar  kunnen  de  aanzienlijken  van  alle  standen  bij  een  komen, 
liberalen,   carbonari,   onder   wat   naam   ook,  en  de  verandering 
afspreken.   De   militairen   kunnen    in   die   bijeenkomsten  op  zig 
nemen   om   vooruit  te  gaan,  en  zo  wordt  de  militaire  revolutie 
gemaakt  en  door  de  natie  bekragtigd.  Maar  denken  de  militairen 
nu,  dat  zij  de  natie  kunnen  dwingen,  denkt  een  enkel  Generaal, 
dat  hij  wederom  eene  revolutie  in  de  revolutie  maken  kan,  zo 
wagt    hem   het   lot   van    Kiego,   en  de  Koning,  die  alles  moest 
toegeven  aan  het  leger,  kan  het  nu  gelasten  om  uiteen  tegaan^ 
en   hij   vindt  gehoorzaamheid.  Wij  hebben  eene  constitutie,  wij 
hebben  eene  nationale   vertegenwoordiging,   wij    begeeren  geen 


163 

revolotie.  Een  slegt  finantieel  stelsel  en  andere  gebreken  willen 
wg  niet  met  geweld  verbeteren.  Het  leger  kan  dus  hier  niets 
uitvoeren^  en  het  is  verkeerd  de  militairen  op  zulke  denkbeelden 
te  brengen.  Ik  heb  inmiddels  nu  ait  de  t^ouranten  geleerd,  wat 
eigeniyk  de  militaire  eed  is,  nadat  ik  het  te  vergeefs  aan  meer 
dan  één  officier  gevraagd  had.  Zo  veel  wisten  ze  mij  te  zeggen, 
dat  de  officiers  den  eed  deeden  bij  de  intrede  in  den  dienst,  en 
dat  den  soldaten  maar  de  krijgsartikelen  werden  voorgelezen. 
Bg  de  oprigting  van  de  armee,  in  1814,  moet  er  een  eed  zo 
als  na  zijn  gedaan.  Er  is  in  dit  geheel  bedrijf  iets  willekearigs, 
iets  buiten  .weten  van  de  wet,  hetwelk  onder  ons  maar  al  te 
veel  plaats  heeft,  en  nit  het  karakter  van  den  Koning  voort- 
vloeit. De  Grondwet  schrijft  voor,  dat  alle  wetten  zullen  gemaakt 
worden  met  gemeen  overleg  van  de  Staten  Generaal ;  maar  de 
Koning  houdt  zo  vele  zaken  als  hij  kan  buiten  de  wet,  en 
regelt  ze  door  besluiten.  Zo  zeggen  sommige  Franschen,  que  Ie 
roi  doit  régner  par  des  ordonnances.  Dit  is  niet  anders,  dan  de 
volstrekte  magt  wederom  invoeren.  Wij  zijn  nog  niet  zo  ver 
gevorderd,  om  te  begrijpen,  dat  de  wet  alleen  over  ons  moet 
heerschen,  dat  ook  de  Koning  onder  de  wet  is,  en  dat  zgn 
geheel  bestuur  slegts  dient  te  bestaan  in  de  toepassing  en  uit- 
voering der  wetten.  Het  is  heden  een  wonderlijk  schouwspel, 
dat  de  legers,  die  het  werktuig  der  vorsten  waren  om  een  vol- 
strekte magt  uit  te  oefenen,  en  die.  eenige  eer  daarin  stelden, 
thans  werktuigen  worden  van  de  nationale  vrijheid,  en  hunoe 
eer  daarin  stellen,  dat  zij  de  Vorsten  noodzaken  om  constitutien 
te  erkennen.  Wanneer  daarbg  komt  zo  als  onder  ons,  dat  de 
armee  uitloopt,  zo  zal  de  wensch  der  militairen  en  der  Vorsten 
zig  spoedig  met  den  weusch  der  volkeu  vereenigen,  om  alle 
staande  legermagt  te  laten  zakken.  Onze  infanterie  heeft  al  veel 
?an  een  bloote  landweer,  waar  de  Koning  slegts  Ie  veel  over 
te  zeggen  heeft.  Aoderzins  naderen  wij  reeds  daarmede  het 
stelsel  van  bloote  verdediging,  hetwelk,  hoop  ik,  binnen  kort 
algemeen  in  Europa  worden  zal. 


164 

Ik  heb  mijne  militaire  denkbeelden  den  tengel  gevierd  tot 
op  het  pnnt  van  heden  toe,  en  zal  nu  het  godsdienstige  ver- 
handelen, daar  ik  in  mijne  gedrukte  reisbesebrijving  ook  oietii 
van  gezegd  heb. 

Mijn  geheele  leven  lang  had  ik  veel  gehoord  van  het  bijgeloof 
en  de  dweperij  in  deze  provinciën.  Een  van  mijne  vrienden  zeide 
mij  eens,  dat  het  land  over  onze  grenzen  aanstonds  van  gedaante 
veranderde,    dat   de   wegen   bezet  waren    met   heiligenbeelden, 
waar    de   postiljons   de   hoeden  voor  afnamen.  Lord  St.  Helens, 
Britsch  Ambassadeur  in  den  Haag,  was  er  geweest  bij  gelegen- 
heid   van    de    beroerten    van    1788,   en  verzekerde-  mij,  dat  de 
abdijen    tot   de  welvaart  van  dit  land  noodzakelijk  waren.  Met 
den   indruk   van   zulke   berigten  was  ik  nog  eenigzins  behebt, 
doch    vond   alles   anders.    Heiligenbeelden   zijn    nog   te  zien  in 
Antwerpen,  op  de  hoeken  van  eenigc  straten,  maar  in  de  hoogte. 
De   Engelschen  hebben  ze  daar  teruggebragt  om  de  gemoederen 
te   winnen,  zo  als  zij  meer  dingen  met  hetzelfde  inzigt  gedaan 
hebben.   Geen  van  allen  heeft  aan  het  oogmerk  beantwoord  en 
zij  zijn  en  blijven  gehaat.  Te  Gent  heb  ik  groote  gebouwen  zien 
ledig  staan   en  vervallen:  het  waren  kloosters.  Klagten  heb  ik 
daar    nooit   over   gehoord.    Uiterlijk   is   het   bijgeloof  dus  veel 
minder.   Maar  onder   het  geracene  volk  is  er  veel  van  overge- 
bleven, en  op  den  middclstand  en  de  aanzienlijke  familien  heeft 
de  geestelijkheid  eenen  grooten  invloed  behouden.  Te  Antwerpen 
is   de  meeste  dweperij.   Een  jong  Hollandsch  koopman  was  er 
in  gezelschap  van  twee  jonge  dames,  die  hem  in  ernst  beklaag- 
den, dat  hij  naar  de  eeuwige  verdoemenis  ging,  en  zijne  bekee- 
ring   wenschten.    De   Fransche   revolutie   heeft   egter  een  groot 
gedeelte   van  de  natie  op  andere  gedagten  gebragt,  hetzij  door 
philosophie  en  literatuur  of  door  omgang  der  Franschen,  helzij 
door  den  onvermijdelijken  indruk  der  gcbeurtciiisscn.  Dit  laatste 
middel   werkt  in  schijn  langsaam  en  is  misschien  het  kragtigst 
in   de   handen   der  Voorzienigheid,  om  de  menschen  te  leiden, 
en   alzoo   het  menschdom  op  te  voeden.  Kwaads  heeft  dezelf^le 


165 

Fransche  revolutie  zekerlijk  ook  gedaan ;  maar  daar  zeg  ik  niets 
van  omdat  het  overbekend  is.  Sommige  Belgen  hebben  mg  on- 
bewimpeld erkend  en  ongevraagd  verzekerd,  dat  wg  veel  eer- 
lijker dan   zij  gebleven  waren,  omdat  wg  niet  zoo  lang  als  zij 
onder  de  Fransehen  gestaan  hadden.  De  meeste  gebeurtenissen, 
vooral   de  groote  gebeurtenissen,   doen   beide  goed  en  kwaad, 
dog  een  van  beide  wordt  het  algemeenst  bemerkt,  en  dan  zegt 
men :  het  heeft  goed  of  het  heeft  kwaad  gedaan.  Inmiddels  heeft 
de  zaak  sehier  altijd  goed  en  kwaad  gedaan ;  de  goeden  zijn  er 
beter^  de  kwaden  slegter  door  geworden.  Dit  is  de  ware  vorde- 
ring van  den  menschelijken  geest  in  goed  en  kwaad,  in  deugd 
en  bederf.  De  wetenschap  is  op  zigzelve  noch  goed,  noch  kwaad^ 
maar  wordt  het   een   of  ander  door  het  gebruik.  Nu  gaat  het 
menscbdom    buiten    kgf  in    weteuscliap  vooruit;   maar  dezelve 
wordt    ook  gedurig  op   de   beide   wijzen  gebruikt.  Indien  men 
deze  grondstellingen   beter  in  het   oog  hield,   zoude  men  niet 
zoveel  twisten   over  de  oude  en  nieuwe  tijden,  over  gelukkige 
en    ongelukkige   voorvallen,    over    hetgeen  te   wenschen   en  te 
vreezen    is.    Met  opzigt  tot   den  staat   van  den  Godsdienst  in 
België^   daar  ik   nu  over  handel,  moeten  bijgeloof  en  ongeloof 
eenen  zekeren  gang  gaan   volgens  de  geestgesteldheid  der  in- 
woneren ;  ook  hier  zal  het  goede  en  kwade  vorderingen  maken 
naar  den  eigen  aard  der  menschelijke  vrijheid,  en  het  uiteinde 
zal    hetzelfde   zijn,    als   van  den  geheelen  zedelijken  staat  des 
roenschdoms.  Dog  hiervan  een  ander  maal. 

Ik  had  in  mijn  groot  advys  van  1816,  hoofdstuk  van  den 
publieken  geest,  gezegd,  dat  twee  partijen  in  de  Zuidelijke 
Provinciën  elkander  de  hand  gegeven  hadden  tegen  de  Rege- 
ring. Deze  twee  partijen  waren  anderzins  vijandig  ouderling 
gezind.  De  eene  was  philosophisch,  de  andere  geestelijk.  Dit 
werd  in  der  tijd  verdraaid,  te  meer  daar  mijn  advys  niet  mogt 
publiek  gemaakt  worden.  In  een  Brusselsch  dagblad  schreef 
men,  dat  ik  alle  de  Belgen  verdeelde  in  bijgcloovigen  en  ongo- 
disten.    Men   verzekerde  mij;  dat  de  advokaat  Parte  cadet  de 

13 


166 

schrijver  van  het  artikel  was,  zo  als  mij  verleden  jaar  verzekerd 
iS;  dat  hij  een  groot  artikel  tot  mijn  lof  geschreven  heeft  in  een 
ander  dagblad.  Dit  laatste  artikel  behelsde  onder  anderen,  dat 
ik  in  1816  eene  memorie  tot  bezwaar  der  Belgen  had  opgesteld, 
dog  dat  ik  in  1817  opzettelijk  een  reis  door  het  land  gedaan 
had  om  ze  te  leeren  kennen,  en  dat  ik  thnis  komende  mijne 
memorie  verscheurd  had.  Verscheurd  heb  ik  het  hoofdstak  over 
den  pnblieken  geest  geheel  niet;  maar  ik  heb  het  weggelaten 
uit  mijn  „Bijdragen",  omdat  het  zo  veel  aanstoot  gegeven  had. 
Ik  bedoelde  met  mijn  Bijdragen  iets  anders,  en  wilde  de  denk- 
beelden vereenigen  op  het  stuk  van  de  Huishouding  van  Staat. 
Daarom  zal  het  uitgelaten  Hoofdstuk  niettemin  eene  bouwstof 
voor  de  geschiedenis  blijven,  alzoo  het  oorspronkelijk  Advjs  in 
zijn  geheel  onder  vele  liefhebbers  gekomen  en  in  boekerijen 
opgesteld  is.  In  1817,  op  mijne  reis,  bevond  ik,  dat  hetgeen 
ik  van  twee  partijen  gezegd  had,  op  een  grooter  menigte  toe- 
passelijk was,  dan  ik  gedacht  had,  en  dat  het  er  niet  ver  af 
was  van  hetgeen  de  Heer  Parte  mij  opgedrongen  had.  Hij  had 
bet  misschien  geschreven,  uit  hoofde,  dat  hij  er,  min  of  meer, 
de  waarheid  van  gevoelde,  en  omdat  het  waarschijnlijk  was, 
dat  ik  mij  zo  uitgedrukt  had.  Ik  bevond  wezentlijk,  dat  de 
meeste  lieden,  of  bijgelovig,  of  ongelovig  waren.  Ik  meende 
teflfens  te  bemerken,  dat  daar  geen  groot  gevaar  in  gelegen  was 
voor  de  Regering,  en  dat  deze  slegts  regtvaardig  had  te  zijn 
om  de  klem  te  bewaren.  Dit  beginsel  van  regtvaardigheid  heb 
ik  in  het  algemeen  en  niet  op  dit  stuk  alleen  den  Koning  aan- 
geprezen, toen  ik  hem,  na  mijne  reis,  op  eene  publieke  audiëntie 
in  den  Haag  begroette.  Maar  hij  luisterde  daar  weinig  naar,  hij 
wilde  geheel  niet  den  schijn  hebben  van  naar  mij  te  luisteren. 
Het  gehouden  gedrag  met  den  Bisschop  van  Gent,  prins  van 
Broglie,  strekt  tot  bewijs  van  mijne  stelling.  Ik  heb  van  den 
beginne,  in  den  Kabinetsraad,  geadvyseerd,  om  hem  geregtelijk 
te  vervolgen;  dog  men  dorst  hem  niet  aan.  Naderhand  heeft 
men  er  toe  moeten  komen,  en  op  de  eerste  dagvaarding  is  de 


167 

mao  gevlagt,  en  de  rast  is  er  nergens  door  gestoord  geworden. 
Evenwel  is  de  zaak;  in  de  uitvoering;  nog  zo  gekkelijk  aan- 
gelegd geweest;  dat  men  het  volk  scheen  te  tergen.  De  tegen- 
stand van  den  Bisschop  aan  het  afleggen  van  den  eed;  door  de 
Grondwet  voorgeschreven;  heeft  niettemin  veel  uitwerking  ge- 
had, ja  heeft  die  nog.  In  1818  of  1819  zeide  een  van  mijne 
medeleden  in  de  Tweede  Kamer  tot  mij,  dat  men  moeielgk 
burgemeesteren  in  de  kleine  steden  van  Vlaanderen  kon  vinden, 
omdat  zij  het  bisschoppelijk  verbod  van  den  eed  niet  dorsten 
overtreden.  Onder  de  aanzienlijke  lieden;  voegde  hij  er  bij,  is 
dit  het  geval  niet.  Zo  had  ik  reeds  in  1817  uit  den  mond  van 
den  lieer  Ferdinand  Dubois  te  Antwerpen  vernomen,  dat  alle 
zwarigheid  bij  hem  weggenomen  was,  door  het  genoegen,  dat 
de  Paus  genomen  had  in  de  verklaring  van  den  Prins  Mean 
als  Aartsbisschop  van  Mechelen.  De  Heer  Dubois  was  lid  ge- 
weest van  de  Commissie  tot  herziening  der  Grondwet,  en  had 
daarna  geweigerd  de  benoeming  tot  buitengewoon  Staatsraad 
aan  te  nemen.  „Wij  moeten,  zeide  hij  in  1817,  het  bevel  van 
onzen  bisschop  gehoorzamen ;  iu  zaken  van  den  Godsdienst  komt 
geen  redeneren  te  pas.  Maar  nu  heeft  de  opperste  bisschop  uit- 
spraak gedaan."  Het  is  opmerkelijk,  dat  deze  uitspraak  geene 
algemeene  uitwerking  heeft  gehad;  wij  hebben  zo  even  gezien, 
dat  zg  geen  kragt  heeft  gehad  in  de  kleine  steden,  en  ik  weet, 
dat  ook  aanzienlijke  lieden  hier  en  daar  in  dit  opzigt  vroomer 
of  roomscher  zijn  dan  de  Paus.  Dit  alles  evenwel  kan  den  gang 
der  Regering  niet  stuiten,  en  deze  zal  overvloedig  menschen 
vinden,  om  alle  de  openvallende  ampten  aan  te  nemen.  Sommige 
amptenaren,  ja  zelfs  leden  van  de  beide  Kamers  der  Staten 
Generaal,  vinden  zig  verlegen  tegen  Paaschen,  zoeken  dan  naar 
geestelijken,  die  ze  willen  toelaten,  en  gaan  wel  naar  plaatsen, 
waar  zij  onbekend,  of  min  bekend  zijn,  om  er  toegelaten  te 
worden.  Het  ongerijmde  van  het  volksgeloof  zal  de  verbetering 
aanbrengen,  zo  als  alle  kwaad  eindelijk  zig  zelf  stuit.  De  lage 
geestelijkheid  heeft  hier  algemeen  deo  naam  van  zeer  onkundig 


168 

te  zijn.  Wat  moet  er  das  noodzakelijk  worden  van  het  gemeen  ? 
Dit  kent  slegts  de  heiligen,  aanbidt  de  beelden.  Uit  de  Heilige 
Schrift  wordt  het  niet  onderwezen,  maar  nit  allerlei  handboekjes 
en  gebedenboekjes  van  zijne  pastoors.  Hetgeen  de  Engelschman 
Faber  zegt,  in  zijn  werk  over  de  profetien,  dat  het  veelgoden- 
dom der,  heidenen  weder  opgestaan  is  in  de  roomsche  kerk, 
hetgeen  Gibbon  bijna  in  dezelfde  woorden  getuigt,  is  hier  letter- 
lijk waar.  Wij  hebben  het  nog  dit  jaar  op  de  plegtigste  wijze 
bevestigd  gezien,  in  het  jubilee  van  Brussel,  hetwelk  om  de 
vijftig  jaren  plaats  heeft,  en  met  bijzonder  verlof  van  den  Koning 
is  gevierd.  Zodanig  is  dit  jubilee  in  den  volksgeest  geworteld, 
dat  de  Koning  zevenduizend  guldens  vergund  heeft  voor  de 
illuminatie  van  zijn  paleis.  Het  heeft  verscheidene  dagen  geduurd 
met  ommegangen,  de  eene  bespottelijker  dan  de  andere,  en  waar 
de  heiligen  met  de  mythologische  godheden  door  elkanderen 
zijn  rondgereden.  Verstandige  roomsclien  zijn  er  door  geërgerd 
geworden,  en  men  heeft  opgemerkt,  dat  de  groote  heeren  van 
Brussel  deze  reis  hunne  paarden  er  niet  toe  geleend  hebben. 
De  Bijbelgenootschappen  beginnen  middelijk  een  goeden  invloed 
te  krijgen  op  de  meerdere  verlichting  onder  dit  volk.  De  ver- 
handeling van  den  roomschen  priester  van  Es,  tot  aanprijzing 
van  het  bijbellezen,  is  dezer  dagen  hier  vertaald  uitgegeven  en 
wordt  hoog  geroemd  in  philosophische  tijdschriften.  De  philoso- 
phen  denken  waarschijnlijk,  dat  de  bijgelovigheid  niet  regelregt 
moet  aangetast  worden  door  de  philosophie,  maar  dat  haar  weg 
tot  deze  moet  gaan  over  de  hervorming.  Zo  iets  heb  ik  den 
Heer  Dotrenge  hooren  zeggen,  bij  gelegenheid  van  de  Commissie 
tot  herziening  der  Grondwet,  onder  ons  drie  of  vier,  na  den 
afloop  van  eene  zitting.  Iets  dergelijks  moet  ook  aan  professor 
van  Hemert,  den  bekenden  Kantiaan,  ontvallen  zyn.  Heden  is 
er  een  groote  strijd  over  de  leerwijze  in  de  armenscholen.  Buiten 
die  van  Lacambre,  daar  ik  van  gewaagd  heb  in  mgne  bijdragen, 
is  er  nu  eene  in  Brussel  opgerigt  op  den  voet  der  Amsterdamsche. 
Daar  wordt  de  hoUaudsche  leerwijze  gevolgd  in  de  vlaamsche 


169 

taal.  Maar  hier  en  in  andere  steden  hebben  ook  particuliere 
maatpscbappijen  scholen  voor  behoeftigen  opgerigt^  waar  gedeelte- 
lijk het  fransch  enseigtiemefil  mutuel  gevolgd  wordt.  Deze  leerwijze 
is  uit  die  van  Bell  en  Lancaster  geboren  met  eenige  verbetering. 
Zij  is  voornamelijk  beneden  de  hoUandsche  te  stellen,  omdat  er 
slegts  op  den  geest  gewerkt  wordt  met  lezen^  schrijven,  cijferen, 
en  niet  op  bet  hart  met  zedelessen.  Dit  is  uitvoerig  aangetoond 
geworden  door  curatoren  der  Amsterdamsche  scholen  in  eene 
opzettelijke  vergelijking  tusschen  de  beide  methoden.  De  hoUand- 
sche is  wat  kostbaarder,  dog  de  geringe  kosten  worden  ruim 
opgewogen  door  het  nut.  Noch  in  Engeland,  noch  in  Frankrijk 
wordt  er  iets  aan  den  Godsdienst  gedaan,  maar  de  ouderen  geven 
zelve  de  kinderen  aan  den  leeraars,  elk  van  zijn  kerk,  daar  toe 
over.  Dit  geschiedt  wel  ook  in  de  hollandsche  scholen,  maar  de 
kinderen  bidden  er  gezamentlijk,  zingen  er  godsdienstige  liederen, 
lezen  er  geschiedenissen  uit  den  Bijbel  getrokken.  De  ontstente- 
nis van  alle  godsdienstig  onderwijs  in  het  enseignement  mutuel 
heeft  hier  vroome  lieden  doen  opstaan,  die  scholen  op  hunne 
hand  instellen,  met  hulp  der  geestelijkheid,  waar  de  katechismus 
geleerd  wordt.  In  Frankrijk  leenen  zig  inzonderheid  daartoe  de 
frëres  chrëtiens,  of  ignorantins,  en  dezulke  zijn  ook  te  Luik  en 
elders  hier  gevonden.  Er  komen  dus  op  eens  drieërlei  scholen 
op,  om  het  volk  te  onderwijzen,  ja,  op  te  voeden,  dat  is  zedelijk 
te  vormen.  Deze  scholen  hebben  eenen  onderlingen  naijver,  daar 
zij  gedeeltelijk  de  geboorte  aan  verschuldigd  zijn,  en  die  gaande 
blijft.  In  eene  van  de  drie  soorten  komt  slegts  de  geestelijkheid 
te  voorschijn,  en  uit  schaamte  zal  zij  het  daar  niet  te  grof  maken. 
Hoe  veel  verschilt  dit  van  den  ouden  eisch,  dat  alle  opvoeding 
en  onderwijs  der  jeugd,  altoos  in  het  openbaar,  aan  de  geeste- 
lijkheid behoort  opgedragen  te  zijn!  Zulk  eene  stelling  heb  ik 
nog  hooren  voorstaan  in  de  Commissie  tot  herziening  der  Grond- 
wet door  den  Heer  Raepsaat,  die  egter  niet  heeft  kunnen  belet- 
ten, dat  het  anders  beslist  geworden  is  in  de  Grondwet,  en  nu 
anders  ingevoerd  wordt  door  de  praktijk.  Ik  prijs  ongemeen  de 


170 

Regering,  dat  zij  de  vroomen  en  de  philosophen  beide  laat  begaan, 
terwijl  zij  haren  eigen  weg  wandelt.  Alle  dwang,  alle  vervolging 
zoude  hier  het  doel  missen,  en  nu  zal  de  verlichting  komen 
wanneer  en  zo  rasch  als  het  naar  don  aart  der  zaak  mogelgk 
is.  ProflFessor  Schrant  te  Gent  geeft  een  vertaling  van  den  Bijbel 
in  goed  hollandsch  uit,  met  korte  aanteekeningen.  Hij  is  langen 
tijd  priester  in  Noord-Holland  geweest,  en  roemrijk  bekend  door 
zgne  verlichte  denkwijze,  zijne  verdraagzaamheid  en  de  mishan- 
delingen hem  door  den  aartspriester  van  Amsterdam  aangedaan. 
Ik  hoor  zelfs  van  eene  vertaling  van  het  Nieuwe  Testament 
zonder  aanteekeningen,  op  de  wijze  van  het  Bijbelgenootschap, 
waaraan  de  Aartsbisschop  van  Mechelen  zijn  toestemming  gege- 
ven heeft.  Ik  heb  nog  allerlei  op  dit  stuk  van  den  Staat  van 
den  Godsdienst  aangeteekend  in  mijn  handschrift  van  de  reis 
van  1817;  dog  het  is  met  potlood  gemerkt  om  niet  gedrukt  te 
worden  in  de  Bijdragen  ten  einde  allen  aanstoot  te  mgden. 

Politieke  Zaken. 

Ik  bezogt  te  Antwerpen  de  werkplaats  van  den  bekenden 
schilder  de  Bree,  en  hij  wees  mij  de  schets  van  eene  Schilderg, 
vertoonende  het  begin  der  omwenteling  van  november  1813. 
Daar  zat  ik  voor  eene  tafel,  mijn  overleden  zoon  Karel  hield 
een  vaandel  en  vijf  of  zes  van  mijne  vrienden  leiden  er  den  eed 
op  af.  Kemper  onder  anderen  was  zeer  gelijkende.  Het  geheel 
denkbeeld  is  een  verdigtsel,  en  ik  gis,  dat  het  stuk  bestemd 
was  voor  den  uitgeloofden  prijs  van  den  Admiraal  vanKinsber- 
gen.  De  Bree  verhaalde,  dat  de  Koning  en  Koningin  het  gezien 
hadden,  dat  zij  er  haar  genoegen  over  betuigd  had,  en  schoon 
hij  gezwegen  had,  men  op  zijn  gezigt  had  kunnen  lezen,  dat  hg 
het  gaarne  uitgewerkt  wilde  hebben.  In  mijn  hart  begreep  ik 
dit  anders,  maar  op  den  Heer  Dubois,  die  mij  verzelde,  maakte 
zulk  een  onverwagt  voorval  zigtbaren  indruk.  De  Koning  was 
kort  voor  mij  te  Antwerpen  geweest,  zeer  koel  ontvangen,  en 
op  zijne  publieke  audiëntie  waren  maar  drie  of  vier  lieden  van 
de   stad   geweest.    Te   Gent   hoorde  ik,  dat  de  jongens  op  den 


171 

weg  van  Brussel  rondom  zijn  rgtuig  Vivat  Napoleon  geroepen 
baden.  Ditzelfde  geroep  onderscheidde  mijne  dogter  ook  op  dien 
weg  rondom  ons  rijtnig.  Ik  geloof,  dat  het  eene  bloote  gewoonte 
was  bij  het  bedelen,  en  dat  de  kinderen  er  geen  erg  in  hadden. 
De  Generaal  Martuschewitz  gaf  duidelijker  blijken  van  de  on- 
genegenheid der  Gentenaren.  Hij  beschouwde  zijn  commandement 
onbewimpeld  als  bestemd  om  den  kwaden  geest  in  toom  te  houden. 
Hij  had  bij  den  Koning  geklaagd  over  den  Heer  d'Hane  van 
Steenhuizen  en  nog  eenen  anderen,  die  het  hem  moeielijk  maakten, 
meer  uit  domheid  dan  onwilligheid.  De  Koning  had  geantwoord : 
ik  zal  ze  in  de  Eerste  Kamer  brengen  en  dan  zul  je  er  nooit 
meer  van  hooreii.  Dit  was  een  lichtstraal  voor  mij,  wien  de 
Koning  zo  onlangs  in  de  Eerste  Kamer  benoemd  had,  ofschoon 
ik  reeds  in  November  voor  die  eer  had  bedankt.  Ik  kreeg  de 
weet  van  de  benoeming  eenige  dagen  voor  mijn  vertrek,  en 
zond  aanstonds  mijn  oudsten  zoon  naar  Haarlem,  om  aan  den 
Gouverneur,  als  President  van  de  vergaderde  Staten,  kennis  te 
geven  dat  ik  bedankt  had  en  dat  mijne  plaats  in  de  Tweede 
Kamer  dus  niet  open  viel.  Het  was  tijd  geweest,  alzo  er  reeds 
de  aanschrijving  was  om  mijne  plaats  te  vervullen.  Na  dit  voor- 
val had  ik  weinig  zin  om  den  Koning  te  ontmoeten,  en  nogthans 
was  dit  meer  dan  eens  bijna  gebeurd.  Hij  reisde  zo  wel  als  ik, 
en  mijne  begeerte  om  hem  uit  den  weg  te  gaan  bleek  uit  de 
de  couranten.  Deze  maakten  melding  ook  van  mijne  aankomst  en 
vertrek,  en  omdat  ik  alles  bezigtigde  noemden  zij  mijne  reis 
administratief.  De  Heer  Steengragt  van  de  Eerste  Kamer  maakte 
openlijk  in  den  Haag  de  opmerking,  dat  ik  overal  kwam,  als  de 
Koning  vertrokken  was,  of  vertrok  als  hij  stond  aan  te  komen. 
Te  Brussel  had  ik  naauwlijks  tijd  om  alles  te  zien^  en  nogthans 
at  ik  er  bij  de  Koningin  te  Laken.  Ik  had  een  briefje  aan 
Mevrouw  van  Estorflf  geschreven,  om  te  vernemen,  wanneer  ik 
baar  t'hnis  zou  vinden,  en  tot  antwoord  kreeg  ik  eene  uitnoodi- 
ging  aan  de  tafel  van  de  Koningin  tegen  den  volgenden  dag. 
Ik   vond   er  niemand,    dan   hoflieden,  en  werd  uitmuntend  wel 


172 

ontvangen,  eerst  door  de  hofdames,  maar  vooral  door  de  Koningin 
zelve.  Dat  zij  mij  na  tafel  een  uur  lang  liet  zitten  terwijl  zy 
met  iedereen  stond,  scheen  de  belgische  heeren  te  treffen.  Ik 
teeken  dit  aan  omdat  ik  er  uit  besloot,  dat  de  Koningin 
geene  klachten  over  mij  gehoord,  althans  geen  verbod  om  mij 
wel  te  behandelen  ontvangen  had.  Naderhand  heeft  zij  menig- 
maal, dog  altijd  zeer  beleefd,  ontgaan  om  mij  af  te  wagten, 
en  dan  sprak  zij  mijn  vrouw,  ja,  mijn  dogters,  zeer  vriendelijk 
aan.  Toen  dorst  zij  zeker  niet  verder  te  gaan.  Maar  dezer 
(lagen  heeft  zij  mij  afgewagt,  ingevolge  van  mijne  gewone 
aanmelding,  daar  ik  mij  geheel  geen  antwoord  op  beloofde,  te 
meer  daar  ik  niet  ontvangen  was  geworden  bij  Mevrouw  van 
Estorff.  De  Marquis  d'Assche  scheen  er  mede  verwonderd  over 
te  zijn,  maar  nog  meer  toen  hij  zag,  dat  de  Koningin  mij  in 
haar  kabinet  op  een  armstoel  liet  zitten,  en  een  quatier  uurs 
zeer  minzaam  met  mij  sprak.  Hij  had  mij  ingeleid,  en  bleef  in 
de  antichambre  twee  stappen  van  de  deur  staan,  zettende  een 
gezigt  van  verwondering  op,  dat  mij  nu  en  dan  vermaakte  Om 
nu  tot  1817  te  keeren,  zo  kwam  de  Koning  in  Brussel  den  dag 
na  mijn  vertrek  naar  Namen,  en  las  in  de  coaranten  de  valsche 
tijding,  dat  ik  van  daar  weder  te  Brassel  gekomen  was.  Hij 
gelastte  Falck  om  er  onderzoek  naar  te  doen,  ofschoon  deze  hem 
onder  het  oog  bragt,  dat  er  geen  schijn  voor  was.  Na  dien  tijd 
tot  heden  heb  ik  den  Koning  nu  en  dan,  gaande  of  komende, 
op  publieke  audientien  begroet,  en  dan  was  hij  beleefd,  maar 
hetgeen  hij  vooral  mijdde  was  zich  in  het  minst  op  zaken  in 
te  laten.  Op  de  eerste  audiëntie  na  mijne  reis,  sprak  ik  van 
deze,  maar  bemerkte  toen,  en  onthield  het  wel  voor  het  vervolp', 
dat  zo  iets  niet  meer  te  pas  kwam.  Hij  liet  ook  de  deuren  open 
en  gaf  mij  geen  stoel,  tot  raerkelijken  verwondering  van  de 
antichambre,  die  het  anders  gewend  was.  Maar  nog  sterker  was 
dit,  dat  hij  mij  zeide :  ik  begrijp  niet  waar  je  de  kragten  van 
daan  gehaald  hebt;  heugt  je  nog  dat  ie  niet  met  mg  naar 
Amsterdam   kondt  gaan?   Hij   doelde  op   de   vergadering   van 


173 

Notabelen  in  Maart  1814  tot  aanneming  der  Grondwet.  Nogthans 
had  ik  mij  toen  aangeboden,  mits  ik  op  het  paleiR  kou  logeeren 
met  een  knegt  en  meid,  alzo  er  geen  hok  meer  in  een  logement 
te  krijgen  was.  Maar  het  was  van  mijne  zijde  een  onvoorzigtig 
aanbod,  en  een  geluk  dat  de  Koning  geen  zin  had  in  de  meid, 
zo  als  Falck  mij  naderhand  zeide.  Die  meid  verbond  toen  mijn 
heen  tweemaal  daags.  Indien  ik  naar  Amsterdam  gegaan  was, 
zou  ik  ligt,  zo  als  de  oude  Bisdom,  van  de  koude  in  de  Nieuwe 
Kerk  een  beroerte  hebben  kunnen  krijgen.  Ik  kan  niet  tegen 
de  koude,  ik  word  ziek  van  zulke  plegtigheden,  en  ik  zou  den- 
kelijk die  vermoeienis  niet  uitgehouden  hebben.  Deze  zaak  werd 
mij  nu  verweten,  en  daarmede  kreeg  ik  den  sleutel  van  de  ver- 
koeling, die  ik  op  zijn  tijd  bemerkt  had.  Een  vorst  wil  alles 
hebben.  Wat  had  ik  niet  gedaao?  Maar  de  minste  weigering 
beledigde,  en  dat  ik  het  besterven  kon,  kwam  niet  eens  in  de 
gedagten.  Den  geheelen  winter  zag  ik  den  Koning  niet,  maar 
hij  hoorde  veel  van  mij  gedurende  het  onderzoek  van  het  budjet, 
alzo  ik  mij  onder  een  gedugte  minderheid  bevond.  Hij  vroeg 
aan  een  lid  van  de  Tweede  Kamer,  of  hij  ook  van  die  kwade 
zesde  sectie  was,  die  ik  namenlijk  voorzat. 

Het  duurde  lang  evenwel  voor  dat  men  gewaar  werd  hoe  het 
tnsschen  den  Koning  en  mij  gesteld  was.  Op  mijne  reis  te  Brus- 
sel komende,  zag  ik  er  schielijk  de  Heercn  van  Nagell  en  Falck 
verschijnen,  gevolgd  door  vele  anderen,  vooral  toen  zij  hoorden, 
dat  ik  bij  de  Koningin  gegeten  had.  Van  Maanen  zeide  toen  tot 
mij  met  veel  hartelijkheid:  je  weet,  dat  wij  (Ministers)  maar 
Commiesen  zijn.  De  Thiennes  zeide,  evenzo :  il  y  a  une  défiance 
générale,  la  réserve  est  &  Tordre  du  jour.  Die  beiden  zijn  met 
al  hun  ongenoegen  evenwel  in  hunne  posten  gebleven,  en  gaan 
dagelijks  voort  met  slangen  te  slikken.  Te  Aken  ontmoette  ik 
den  vriend  van  mijne  jeugd,  Schnckmann,  nu  Pruissisch  Minis- 
ter van  Binnenlandsche  Zaken.  Ook  hij  scheen  nog  te  denken, 
dat  ik  in  volle  gunst  was.  Aan 'zijne  vriendschap  evenwel  schrijf 
ik   toe,  dat  hij  mij  uitvoerig  uitleide,  wat  er  al  gedaan  was  in 


174 

Pruissen,  om  de  burgerlijke  vrijheid  algemeen  te  maken,  hoe 
men  verder  daarmede  voort  zou  gaan,  en  dat  er  zeer  zeker  eene 
constitutie  ingevoerd  zou  worden,  ja  zelfs  eene  waarlijk  liberale. 
Eensklaps  meldde  zig  de  Koning  van  Pruissen  te  Aken  aan, 
komende  van  Parijs,  en  zij  o  adjudant  begeerde  dezelfde  kamers, 
die  Z.  M.  te  voren  betrokken  had.  Dit  waren  toevallig  mijn  kamers. 
De  burgemeester  kwam  mij  plegtig  verzoeken,  om  ze  te  willen 
afstaan  voor  een  paar  dagen.  Ik  deed  dit  gaarne,  en  bedong  een 
paar  kamers  in  het  hnis,  dat  de  burgemeester  voor  de  Koning 
beschikt  had.  Den  volgenden  dag  kwam  Schuckmann  met  een 
boodschap  van  den  Koning  om  mij  te  verzekeren,  dat  hij  mij 
nooit  verjaagd  zou  hebben,  als  hij  het  vooruit  geweten  had.  Aan 
de  houding  van  Schuckmann  was  het  zigtbaar,  dat  zijn  moester 
ook  nog  dagt,  dat  ik  veel  gold.  Teruggekeerd  in  den  Haag 
hoorde  ik  veel  spreken  van  den  Prins  van  Oranje,  die  te  Brus- 
sel wilde  blijven.  De  Koning  ging  hem  zelf  opzoeken,  en  verkreeg 
de  belofte,  dat  hij  volgen  zou.  Met  de  grootste  verwondering  zei 
de  Prinses  Moeder  tot  mij:  heeft  de  Koning  U  dan  zijn  brief- 
wisseling met  den  Prins  niet  laten  zien?  Nu  moest  er  het  hooge 
woord  uit,  en  ik  antwoordde,  onder  anderen,  dat  ik  de  laatste 
maanden  in  het  ministery  was  geweest,  alsof  ik  er  niet  in  was. 
Dat  dagt  ik  niet,  zeide  zij,  en  was  ontsteld  van  tranen  in  mijne 
oogen  te  te  zien.  Toen  had  ik  evenwel  mijn  ontslag  reeds  een 
jaar  lang.  Zo  weinig  vertrouwelijkheid  heerschte  er  tnsschen 
Moeder  en  Zoon»  Zij  had  mij  zo  even  toevertrouwd,  dat  de  Prins 
den  kleinen  Bonaparte  wilde  spelen.  Naderhand  en  kort  voor 
haren  dood  sprak  zij  daartegen  van  den  Prins  op  een  geheel 
anderen  toon,  bijvoorbeeld:  Willem  leest  dit  of  dat  boek  met 
groot  belang  en  spreekt  er  mij  dikwijls  over.  Die  nadering  van 
grootmoeder  en  kleinzoon  heb  ik  meer  dan  eens  met  groot  genoe- 
gen opgemerkt.  Men  leze  wat  de  Prins  mij  van  zijne  grootmoe- 
der schreef  kort  na  haren  dood.  Zij  waren  gemaakt  voor  eikanderen 
door  de  overeenkomst  der  harten,  zijnde  beide  grootmoedig  en 
afkeerig  van  kleingeesterij.  De  Prinses  heeft  zeker  moeite  gedaan 


175 

om  mij  wederom  met  den  Koning  te  verzoenen,  vooral  in  het 
volgend  jaar  1818,  toen  ik  van  mijn  tweede  verblijf  te  Aken 
thuis  kwam,  en  zij  mij  wist  naar  het  Loo  te  lokken,  waar  zij 
bij  den  Koning  logeerde.  Ik  kwam  er  voor  haar  alleen,  ik  nam 
mijn  intrek  in  de  schoone  herberg  door  Koning  Lodewijk  gebouwd, 
en  meldde  mij  bij  den  Graaf  Ueerdt  aan,  om  geen  schijn  te 
hebben  van  geheim,  dog  verklaarde,  dat  ik  den  Koning  niet 
wilde  lastig  vallen.  Uitgaande  van  de  Prinses  Moeder  en  de  Her- 
togin, werd  ik  opgelopen  door  een  lakey,  die  mij  ten  eten  nooide 
uit  naam  van  Koning  en  Koningin.  De  Koning  was  suikerzoet 
en  gaf  mij  nu  een  stoel.  Aan  tafel  moest  ik  over  hem  zitten, 
en  hij  vroeg  mij  onder  anderen  naar  den  Prins  Hardenberg,  die 
te  Aken  doorgereisd  was,  en  mij  had  doen  weten,  dat  hij  mij 
l)ezoeken  zou  op  zijne  terugreis.  Nu  wilde  hij  mij  ook  uithooren 
op  den  Graaf  BernstorfiF,  die  toen  in  het  Pruissische  Ministerie 
gekomen  was.  Ik  sprak  door  alsof  ik  niet  onderstelde,  dat  hij 
beter  wist  dan  ik  al  wat  hij  mij  vroeg.  In  mijn  hart  haalde 
ik  de  schouders  op.  Maar  de  Prinses  Moeder,  die  naast  den 
Koning  zat,  begon  hem  in  volle  vertrouwen  naar  ik  weet 
niet  welke  omstandigheid  te  vragen.  Toen  beet  hij  haar  toe: 
ik  weet  het  niet,  je  hoort  immers  dat  ik  het  aan  mijnheer  vraag. 
Die  bitsche  valschheid  aan  zijn  kant,  op  die  vertrouwelijkheid 
aan  haren  kant,  kwamen  mij  regt  karakteristiek  voor.  Ik  moét 
mijne  gedagten  op  do  natuurlijkste  wijze  verborgen  hebben, 
want  de  Prinses  meende  alles  gewonnen  te  hebben,  toen  er 
zo  veel  praats  tusschen  den  Koning  en  mij  geboren  was,  en 
zei  hardop  tot  mij :  wel  nu,  het  is  dan  zo  ver  met  uwe  gezond- 
heid gevorderd,  dat  je  weer  zo  als  te  voren  bij  ons  komt.  Ik 
protesteerde  aanstonds  en  sprak  van  het  groot  onderscheid  tus- 
schen zomer  en  winter.  Een  maand  of  twee  daarna  te  Brussel 
werd  ik  bij  den  Koning  te  eten  geuooid,  daags  na  een  publieke 
audiëntie,  waar  ik  drie  uren  gewagt  had  met  de  aanzienlijkste 
lieden.  Elk  namelijk  baande  zig  een  weg  naar  de  deur  met  zijne 
ellebogen.    De   uitnodiging  scheen   dit  goed  te  moeten  maken; 


176 

dog  ik  verschoonde  mij  met  een  briefje  aan  den  Prins  van  Gavre, 
uit  wiens  antwoord  mij  de  spijt  van  den  Koning  bleek.  Klaarder 
werd  dit  nog,  toen  mijn  dogter  geschrapt  werd  van  de  lijst  voor 
partijen  waar  ministers  kwamen,  en  slegts  bleef  op  de  lijst  van 
de  groote  partijen,  waar  ook  de  Staten -Generaal  werden  ver- 
zogt.  Onder  deze  gekheden  verscheen  de  Keizerin  Moeder  van 
Rusland  voor  eenige  dagen.  Zij  gaf  eene  audiëntie  bij  den  Prins 
van  Oranje,  waar  ik  ingelaten  werd  onder  de  ministers,  zo  als 
mij  toen  ook  toekwam.  De  Prins  noemde  haar  de  menschen,  en 
zeide  van  mij :  voile,  Ie  Comte  de  Hogeudorp,  è.  qui  notre  maison 
a  de  si  grandes  obligations.  Nu  begon  er  een  gesprek  zo  vriende- 
lijk en  zo  hartelijk,  dat  eindelijk  alle  de  oogen  op  ons  gevestigd 
waren.  De  Keizerin  vertelde  allerhande  dingen,  tot  kleinigheden 
toe,  van  haren  lieven  kleinzoon,  en  hij  zoende  al  van  tijd  tot 
tijd  hare  hand  ten  teeken  van  dankbaarheid.  Daarna  wilde  bij 
volstrekt,  dat  ik  den  volgenden  dag  bij  hem  zou  komen  eten, 
dog  zag  er  van  af  op  mijne  verzekering,  dat  ik  ook  niet  bij 
den  Koning  at.  Op  den  IS^^e^i  November,  den  verjaardag  der 
Koningin,  was  er  een  der  luisterrijkste  leesten.  Op  dien  18<len 
heeft  men  ook  den  H'len  gebragt,  op  welken  de  revolutie  in 
1813  geschied  is  De  Keizerin  liet  zig  op  dat  feest  door  de 
Koningin  bij  mijne  dogter  leiden,  om  haar  allerhande  aangename 
dingen  voor  mij  te  zeggen.  De  Koning  stond  er  niet  verre  van 
daan,  keek  op  en  verwijderde  zig.  Toen  verzogt  ik  den  Prins 
van  Oranje,  om  verlof  bij  de  Keizerin  te  vragen  haar  een  goede 
reis  te  weoschen.  Zij  ontving  mij  in  haar  kabinet,  liet  den  Groot- 
vorst Michiel  komen,  om  mijne  kennis  te  maken  en  overlaadde 
mij  met  vriendelijkheden.  Ik  moest  haar  de  hand  geven,  dat  ik 
hare  kinderen  altijd  even  genegen  blijven  zou,  en  zij  drukte 
mijne  hand  zo  hartelijk,  dat  ik  die  onwillekeurig  zoende.  Ik 
moest  haar  ook  zeggen,  of  ik  ze  geen  gelukkige  moeder  vond.  Zij 
was  verwonderd,  dat  ik  don  Keizer  niet  gesproken  had.  Hij  was 
van  haar  uitgekomen,  toeu  ik  binnen  geroepen  werd,  nam  mij 
op,  dog  sprak  mij  niet  aan. 


177 

In  dien  tijd  was  er  hier  een  allergekste  Bamenzwering  ont. 
dekt  om  Alexander  op  te  ligten,  naar  Frankrijk  te  voeren,  enz. 
Het  was  slegt  volk,  en  men  heeft  nooit  regt  geweten,  of  het 
niet  maar  aangelegd  was,  om  den  prijs  van  het  verraad  te  beha- 
len. Nogthans  was  men  op  zijne  hoede,  en  er  werden  patroeilles 
van  ruiterij  in  de  dorpen  verspreid,  toen  Alexander  vertrok. 
Wat  of  nn  de  oorzaak  moge  zijn  van  de  uitnemende  vriendelgk- 
heden  der  Keizerin  Moeder,  zo  heeft  zij  hare  gunstige  gezind- 
heid nagelaten  aan  hare  dogter,  die  my  reeds  te  voren,  en  niet 
minder  naderhand,  op  de  uitstekenste  wijze  behandeld  heeft.  Zg 
ontvangt  mij  alleen  op  de  bijzondere  uren,  somwijlen  met  eene 
enkele  hofdame,  laat  mij  hare  kindren  zien.  Mijn  eerste  oordeel 
over  haar  was,  dat  zij  een  groot  verstand  had,  en  de  Prinses 
Moeder  en  de  Hertogin  schenen  te.  vinden,  dat  ik  te  groote 
gedagten  van  haar  had.  Zij  is  nog  weinig  bekend  in  het  publiek, 
dog  in  do  familie  verbeeld  ik  mij,  dat  men  niet  meer  twgfelt 
aan  haar  verstand.  Met  haren  man  schijnt  zij  een  gelukkigen  echt 
te  beleven.  Zij  heeft  veel  gelezen,  spreekt  er  met  verstand  van  en 
leest  nog.  Zij  heeft  mij  meermalen  aangemoedigd  om  mijne  ver- 
handelingen over  de  vaderlandsche  historie,  die  tot  den  dood  van 
Maurits  gaan,  verder  voort  te  zetten.  Zij  heeft  niet  gerust  totdat 
zij  myn  handschrift  had  en  zij  heeft  mij  aangesproken  over  mijn 
„Holland  op  het  eind  der  agttiende  eeuw",  dat  ik  aan  den  Prins 
geleend  had.  Daarop  doelende  dat  zij  gaarne  leest,  zeide  de  Prin- 
ses Moeder  ray  eens,  dat  zij  voor  haar  man  zou  lezen;  ik  ant- 
woordde, dat  haar  zonen  daar  wel  bij  varen  konden. 

De  Prins  van  Oranje  heeft  mij  altijd  met  hartelijkheid  behan- 
deld, en  voorleden  jaar  in  den  Haag  gaf  hij  mij  een  bezoek  eenig 
en  alleen  om  mij  op  den  17^^^  November  geluk  te  wenschen. 
Ik  behoor  niet,  zeide  hij,  tot  degecn,  die  dat  vergeten.  Deze 
hartelijkheid  is  hem  eigen,  en  onder  de  zijnen  heb  ik  slegts 
zijne  Grootmoeder  gekend,  die  ze  ook  bezat  en  in  dezelfde  uit- 
muntendheid als  bij.  Zijn  hart  is  mij  van  het  eerste  begin  af 
edel   voorgekomen.  H\j  gaat  bij  de  mee.ste  menschen  voor  een 


178 

prins  door,  die  weinig  verstand  en  kande  bezit;  in  het  begin 
voor  een  dolleman.  Het  is  alsof  bij  dit  niet  weet^  of  niet  agt, 
of  zelfs  zo  hebben  wil.  Wie  klein  denkt  van  zijn  verstand 
bedriegt  zich  zeer,  want  hij  is  vlag  en  hij  verzamelt  veel  kunde 
in  gesprekken,  ja,  sedert  eenigen  tijd  in  boeken.  In  zijn  brief- 
wisseling bemerk  ik  orde  en  geheimhoudiDg.  Hij  zendt  de  papie- 
ren op  zijn  tijd  terug,  hij  verzegelt  zelf  zijn  brieven  en  maakt 
het  opschrift  met  eigen  hand.  Maar  houdt  hij  voor  zig  wat  hij 
schrijft,  men  mag  weten,  dat  hij  schrijft,  en  zijn  brieven  reizen 
per  post.  Het  is  nu  zeven  jaar  geleden,  dat  ik  hem  ken,  en  in 
dien  tijd  is  hij  egtgenoot  en  vader  van  drie  zonen  geworden.  Naar 
mate  van  deze  verjinderingeu  is  ook  zijn  gedrag  veranderd, 
hetwelk  te  weinig  wordt  opgemerkt.  Hij  rijdt  nog  even  hard  te 
paard,  en  daaruit  bcslnit  men  dat  hij  in  alles  dezelfde  gebleven 
is.  Er  is  voor  mij  iets  geheimzinnigs  in  zijn  gedrag,  en  jnist 
bet  tegendeel  van  losbolligheid.  Dat  blijven  te  Brussel  in  het 
najaar  1817,  toen  zijn  Vader  hem  heeft  moeten  halen,  bad  tog 
een  reden.  Twee  jaren  later  zijn  er  arrestatien  te  Amsterdam 
geschied  (Boeis  en  Boiiwens)  daar  veel  van  gesproken  is,  daar 
niemand  het  regte  van  geweten  heeft  en  daar  iedereen  den 
Prins  in  moeide.  Ik  heb  hem  omstreek  Januari  1820  gewaar- 
schuwd, dat  zijn  goede  naam  er  door  leed,  en  om  hem  zijne 
vrijheid  te  laten,  om  den  schijn  zelfs  te  mijden,  alsof  ik  hem 
verrassen  en  iets  uit  zijn  oogen  lezen  wilde,  heb  ik  het  met  een 
brief  gedaan..  Dienzelfden  ogteud  zag  ik  hem  toevallig  voor  mijn 
huis  voorbijgaan,  zeker  naar  den  Kaad  van  State,  in  montering, 
deftig  stappende,  geheel  alleen,  en  hij  zag  naar  boven,  dog  juist 
op  bet  oogenblik,  dat  ik  nog  niet  aan  het  raam  gekomen  was 
Die  houding  maakte  een  gunstige  indruk  op  mij.  Een  paar  dagen 
later  kreeg  ik  zijn  antwoord,  waarbij  hij  meldde,  ja,  dat  hij 
van  de  zaak  wist,  de  eerste  was  geweest  om  er  zijn  Vader  ken- 
nis van  te  geven,  maar  jnist  daarom  er  niet  van  spreken  mogt, 
wat  men  er  dan  ook  van  denken  zoude.  Zijn  gedrag  is  na  dien 
tyd  even  hartelgk  en  vertrouwelijk  jegens  mij  gebleven.  Ik  ge- 


179 

loof  dat  er  een  jaar  of  drie  lang  oogmerken  in  Frankrijk  op 
zijn  persoon  zijn  geweest^  dat  hij  er  niet  afkeerig  van  was,  noch 
zijn  Vader  ook  niet.  Maar  de  wenken,  die  ik  hiervan  zoude 
kannen  opzamelen,  zijn  de  moeite  vïiq  het  schrijven  niet  waard. 
Eene  zekere  partij  in  Frankrijk  schijnt  de  vrijheid  in  gevaar 
te  agten  onder  de  Bourbons,  en  geen  veilige  waarborg  voor 
dezelve  te  kennen,  dan  eene  verandering  van  dynastie,  zo  als 
in  Engeland  onder  Jacob  den  Tweeden.  Op  dit  stuk  zouden 
Vader  en  Zoon  het  eens  kunnen  zijn,  hoezeer  van  eikanderen 
verwgderd  in  alle  andere  opzigtcn.  Van  karakter  verschillen 
zij  als  water  en  vuur.  Tweemaal  is  de  Prins  Minister  van 
Oorlog  geweest,  en  is  tweemaal  uitgescheiden,  omdat  hij  geen 
slaaf  wilde  zijn.  Nogthans  verlangt  hij  naar  werkzaamheid,  en 
klaagt,  dat  hij  zijn  besten  levenstijd  bedrijveloos  doorbrengt. 
Maar  die  geheele  wijze  van  regeren  vau  zyn  Vader  mishaagt 
hem.  Hij  begeert  de  verantwoordelijkheid  der  Ministers,  en  het 
staat  hem  tegen  de  borst,  dat  nu  allo  de  berispingen,  vooral  in 
de  Staten  Generaal,  op  den  Koning  stuiten,  en  dat  het  laatste 
woord  van  de  Ministers  is :  de  Koning  heeft  het  bevolen,  dat  is, 
de  Koning  heeft  de  schuld.  De  Koaing  is  zo  sterk  tegen  de 
verantwoordelijkheid  der  ministers,  dat  hij  volgens  Falck  moet 
gezegd  hebben:  ik  ben  verantwoordelijk.  Zittende  aan  tafel  naast 
Mevrouw  de  Goustant  te  Maastrigt,  liet  de  Koning  zig  eens  even 
sterk  uit.  Zij  verklaarde,  dat  zij  maar  één  zaak  in  de  Grondwet 
miste,  namelijk  de  verantwoordelijkheid  der  Ministers.  Hoe,  riep 
hij  uit,  wil  je  mij  tot  zetschipper  maken?  Het  is  nu  een  jaar 
geleden,  in  December  1819,  dat  de  Prins  een  paar  maal  'sogtends 
bij  mij  gekomen  is.  verklarende  den  hoogsten  prijs  op  mijn 
meening  te  stellen,  en  verlangende  om  die  van  tijd  tot  tijd  te 
vernemen.  Wij  spraken  toen  over  de  finantien,  en  de  regterlijke 
inrigting  beide  zaken  van  zo  groot  gewigt.  Wij  zagen  de  Grondwet 
er  op  na,  en  ik  weet,  dat  zijn  gedrag  overeenkomstig  is  geweest 
met  zijne  woorden.  Maar  juist  op  dien  tijd  is  de  eed  van  ge- 
heimhouding in  den  Raad  van  State  verniewd  geworden,  hetwelk 


180 

denkelijk  de  draad  van  deze  gesprekken  beeft  afgebroken. 
Vergeetagtig  is  de  Prins  niet.  Ik  had  hem  eens  aitgelegd,  dat 
noordelijke  en  zaidelijke  leden  van  de  Staten  Generaal  eikanderen 
in  de  sectien  kwalijk  verstaan,  omdat  het  fransch  een  ander  fransch, 
en  het  nederduitsch  een  ander  nederduitsch  over  en  weder  is, 
vooral  in  de  behandeling  van  Staatszaken ;  dat  er  veel  gewonnen 
zon  zijn,  als  die  zwarigheid  eens  overwonnen  was,  en  dat  ik 
mij  gedurig  daarop  toeleide.  Na  drie  jaren  vroeg  hij  mij  weder 
hoe  het  daarmede  ging.  De  Noordelijken  en  Zaidelijken  te  ver- 
eenigen is  zijn  hartewenscb,  daarom  noodigt  hij  ze  altijd  te  samen. 
Hij  let  veel  op  den  pablieken  geest  en  verlangt  altijd  er  iets 
van  te  hooren.  Daar  heeft  hij  ook  op  gelet  in  Frankrijk,  en  hij 
denkt,  dat  er  nooit  rust  zal  komen  onder  de  Bourbons.  Ik  ver- 
haalde hem  in  1818,  dat  de  Hertog  van  Wellington  mij  in  1815 
verzekerd  had,  dat  geheel  Frankrijk  voor  de  Bourbons  was,  en 
dat  Bonaparte  slegts  honderdduizend  bajooetten  voor  hem  gevon- 
den had.  Lachende  riep  hij  daarop  uit :  dat  weet  de  Hertog  beter. 

'sHage,  24  April  1822. 

Ik  heb  een  jaar  of  anderhalf  dit  werk  laten  liggen  Eerst 
kwamen  de  werkzaamheden  van  de  Staten  Generaal  in  den  weg. 
In  April  van  voorl.  jaar  ging  ik  naar  Parijs.  Daarop  is  de  reis 
naar  Wiesbaden  gevolgd.  Kort  na  mijn  thuiskomst  begon  de 
tegenwoordige  zitting  der  Staten  Gl,  drukker  dan  alle  de  overigen. 
Op  dit  ooogenblik  is  egter  mijne  gezondheid  wederom  vrij  ge- 
vorderd, ik  heb  het  publieke  werk  redelijk  onder  de  knieën  en 
ik  wil  mij  wel  nu  en  dan  met  dit  geschrift  vermaken. 

Ik  was  gebleven  bij  de  aanteekening  van  Politieke  Zaken, 
voorgevallen  na  mijn  ontslag  uit  het  ministerie  in  November  1816, 
en  niet  vermeld  in  mijne  Bijdragen.  Ik  handelde  juist  van  een 
hoogst  belangrijk  onderwerp,  den  persoon  des  Prinsen  van  Oranje. 
Daar  zal  ik  dan  nu  den  draad  opvatten. 

Maar  de  draad  is  blijven  liggen,  heelaas. 


1814. 


U 


De  Novemberdagen  van  1813  en  de  daaropvolgende  maanden 
waren  belangrijk  ook  voor  kleineren  kring.  Zoo  onderhield  de 
echtgenoote  van  G.  K.  eene  correspondentie  over  de  gebeurte- 
nissen van  den  dag  met  baar  nicht  Mevrouw  Clifford  te  Amster- 
dam, waarin  eenige  bijzonderbeden  voorkomen^  die  wel  ver- 
melding waard  zijn. 

La  Haye,  ce  29  Nov.  1813. 

La  bonne  amitié;  Madame^  que  Monsieur  Clifford  et  vous  me 
témoignez,  ainsi  que  la  part  que  vous  prenez  Tun  et  Tautre  au 
röle  que  Hogendorp  a  joué  en  cette  affaire  m'a  fait  infiniment 
de  plaisir;  c'est  k  la  Princesse  Mère  que  mon  mari  doit  la  bonne 
éducation,  qu'il  a  regu;  c'est  done  elle  qui  est,  aprés  Dieu,  la 
première  cause  de  ce  qu'il  a  été  en  état  d'être  aussi  utile  è.  son 
pays  et  k  la  maison.  MessieurS  van  der  Duyn  et  de  Stirum  ont 
de  bien  grands  droits  k  l'estime  et  k  la  reconnaissance  publi- 
que;  Monsieur  Ghanguion^  digne  et  estimable  homme,  s'est  aussi 
rendu  fort  utile.  Cette  nuit  les  bonnes  nouvelles,  que  mes  fiUes 
vous  marquent,  nous  faisaient  espérer  un  réveil  paisible;  mais 
vers  cinq  heures  et  demi  je  fus  réveillée  par  kleppen,  gens  k 
cheval  et  des  cris  rëpétés,  brand,  brand.  Je  me  léve  et  vois 
flammes  et  feu  k  une  certaine  distance,  mais  droit  en  face  de 
notre  maison;  c'etait  celle  du  petit  Voorhout  qui  a  deux  ailes 
qui  brülait;  Ton  se  raconte  beaucoup  de  choses  sur  eet  evene- 
ment, entre  autres  que  des  francais  cachés  dans  cette  maison  en 
sont  les  incendiaires;  mais  au  premier  moment  on  ne  saurait 
distinguer  Ie  faux  et  Ie  vrai.  Dans  Ie  cours  de  la  journée  200 
anglais  débarqueront  è.  Schevelingen  et  se  rendront  aux  casernes 


184 

du  Denneweg;  Ton  croit  que  Ie  Prince  arrivera  par  Schevelingen. 
Je  remplirois  bien  des  pages  sur  la  conduite  tenue  par  diverses 
personnes;  mais  entre  vous  et  moi  ce  n'est  pas  la  première 
classe  qui  s'est  Ie  mieux  conduit  darant  rincertitude  de  l'affaire. 
La  jeunesse  de  la  Haye  de  classe  moyenne  s'est  rendue  fort 
utile  comme  rustbewaarders ;  les  deux  jeunes  Stirum  se  sont 
distingués  par  zèle  et  activité.  Monsieur  van  der  Dugn  est  simple 
et  modeste  et  Ie  plus  estimable  homme  que  je  connaisse.  Hélas, 
combien  d'ombres  &  ce  tableau;  messieurs  les  cosaques  sont 
crasseux  et  vilains  &  Textérieur ,  mais  soumis  k  leurs  supérieurs . 
ils  payent  tout  et  ont  dansé  en  rue  avec  les  enfants,  qui  ve- 
naient  les  examiner.  L'officier  qui  lés  commande  ici  a  été  page 
de  TEmpereur;  il  a  vu  brftler  sa  ville  natale  (Moscou);  sou  pöre 
est  Général;  c'est  nn  joli  gargon  agé  de  17  ans;  il  parle  Ie 
francais  au  parfait;  comme  il  se  trouvait  chez  M.  de  Stirum, 
arriva  Ie  capitaine  anglais  du  batiment,  dont  les  troupes  vont 
débarquer;  peu  après  des  Hoezee's  se  firent  entendre  et  je  vols 
ces  trois  messieurs  sur  Ie  seuil  de  notre  porte.  Woerden  est 
évacué  de  nouveau,  et  nos  troupes  y  sont  rentrees,  ce  qui  s'est 
passé  dans  cette  malbeureuse  ville  est  affreux;  mais  quel  eüt 
été  notre  sort  en  combattant  au  milieu  de  notre  pays  contre  les 
russes;  car  on  a  les  preuves  évidentes  que  ce  pays  aurait  été 
défendu,  et  que  les  francais  nous  auraient  forcés  k  prendre  les 
armes.  Notre  ofiBcier  russe  raconte  que  Ie  corps  d'Eckmttbl  serait 
battu  et  presque  détruit.  Le  Gouverneur  de  mes  fils  s'est  mis 
dans  un  corps  de  cavalerie  volontaire;  lui  et  ses  compagnons 
ont  délivré  quelques  paysans,  que  les  francais  forgaient  k  condnire 
environ  cent  de  leurs  bestiauz  k  Gorcum;  bêtes  et  gens  s'en 
sont  retournës  chez  eux.  Un  jeune  homme  chez  qui  ils  allaient 
(mes  fils)  au  college  est  aussi  en  course  pour  la  cause  générale ; 
leur  mattre  de  dessein  (un  des  jeunes  gens  du  Renswouwer 
(weeshuis)  a  le  fusil  sur  Tépaule;  le  mattre  d'armes  est  ordon- 
nance  chez  Monsieur  de  Stirum,  et  le  raatlre  de  danse  est  k  la 
tête  de  18  musiciens  volontaires,  pour  remplacer  ici  cenx  de  la 


185 

garde  sedentaire  qui  sont  en  campagne.  Adien  Madame,  voil& 
de  grandes  et  petites  nouvellos  pêle-mêle;  la  solitnde  de  la  cam- 
pagne et  Ie  loisir  donton  yjouitexcuserontcesdernières;  venillez 
être  assarée  de  Taffection  de  votre  tres  dévonée  parente 

H.    DB    HOGBNDORP 

nöe  Clifford. 

P.S.  Hesje  me  voyant  la  plume  &  la  main  m'a  laissé  Ie  soin 
d'être  votre  gazeteur  anjourd'hui.  Le  poste  de  Hogendorp  lui 
rapportant  net  qoatre  exemplaires  de  Ia  Gazette  noas  met  k 
même  de  vous  la  fonrnir  jasqu'éi  la  fin  de  nos  écritures  joar- 
nalières.  J'apprens  que  dnrant  Tincendie  de  cette  nait  il  se 
irouvait  un  bateau  chargé  de  pondres  au  Spni.  Hogendorp  a 
tont  de  suite  envoyé  Tordre  de  Técarter.  Rien  de  plus  n'est 
parvenn  k  ma  connaissance  &  4  heures. 

La  Haye,  13  Dec.  1813. 

La   santé  de  mon  mari  commence  &  se  remettre;  si 

Touvrage  pouvait  se  remettre  aussi  j'espérerais  une  plus  prompte 
et  certaine  convalescense.  Vous  sentez,  Madame,  que  ce  serait 
y  nuire,  que  de  l'occuper  des  détails,  que  vous  voulez  bien  me 
confier.  Je  ne  puis  donc  que  vous  répëter  que  j'ai  eu  Thonneur 
de  dire  k  M.  Clifibrd,  que  Tespérance  que  S.  A.  R.  &  donnëe 
que  tout  esprit  de  parti  avait  cessé  ne  se  bornera  pas  k  de 
vaines  paroles ;  voWk  ce  que  Tezpérience  a  déjè.  prouvé  dans  la 
première  quinzaine,  et  dont  j'ose  me  flatter,  Madame,  que  vous 
et  les  vötres  éprouverez  Theureuse  influence;  rien  ne  pouvant 
m*être  plus  agréable. 

20  Dec.  1813. 

J'ai  vu  bier  le  Prince  Hereditaire;  il  a  beaucoup  de  physio- 
nomie,  un  charmant  parier;  il  rappelle  feu  le  Prince  Frédéric. 
Comme  joii  gargon.  Ton  dit  que  son  frére  (que  je  n'ai  pas  vu) 
le  surpasse.  Le  peuple  a  fait  ëclater  sa  grosse  joie ;  une  femme 
du   peuple  lui  a  demandé  la  permission  de  l'embrasser  tout  au 


186 

milieu  de  la  rae;  il  a  tenda  la  joue,  disant:  Ja,  zoen  maar. 
Les  Princesses  seront  ici  au  mois  de  Janvier.  Il  vient  d^anciens 
visages  de  tous  cötés. 

12  Janvier  1814. 

Je  vois  Hogendorp  moins  qae  jamais.  J'ai  vn  hier 

matin  la  Princesse-Mère  et  celle  de  Brunswick.  J'ai  été  vers 
qnatre  heures  chez  la  Princesse  pour  être  présentée;  mes  filles 
ont  été  des  deux  prësentations  et  se  sont  retirées.  Madame  de 
Stirum  et  moi  sommes  restées  au  diner,  oü  il  n'y  avait  en  femme 
de  la  cour  que  l'épouse  du  ministre  des  affaires  étrangéres  d'Angle- 
terre.  Nos  Princesses  sont  affables  et  aimables  autant  qu'on  Ie 
peut  être  et  parlent  notre  langue  comme  si  ellesn'avaient  jamais 
quitte  Ie  pays.  La  Princesse  Mëre  est  babillée  de  pied  en  cap, 
tête,  bonnet,  enfin  Ie  tont  comme  si  Madame  Boreel  était  ressortie 
du  tombeau.  G'est  toujours  la  mème  personne,  mais  un  peu 
moins  se  tenant  droite;  elle  marche  d'un  pied  ferme,  entre 
parfaitement  dans  la  chambre. 


De  oude  vriendschapsbetrekking  was  dus  weder  aangeknoopt 
door  persoonleken  omgang,  zoo  niet  door  6.  K.  zelven  dan  toch 
door  zijn  echtgenoote  en  dochters;  langs  schriftelyken  wegwas 
die  steeds  aangehouden  gebleven.  In  de  gedwongen  rust  van  de 
ziekenkamer  gingen  G.  E.'s  gedachten  in  velerlei  richtingen.  De 
vriendeiijke  brief  van  de  Prinses-Moeder  van  6  December  (Deel 
IV  bl.  376)  kon  niet  onbeantwoord  blijven. 

La  Ha^e,  15  Decembre  1813. 
Madame! 

Je  me  sers  de  la  plume  de  ma  fille  ainée,  parce  que  j'ai  la 
goutte  h  la  main  droite, 

Monsieur  dTvoy  m'a  porté  une  lettre  de  Votre  Altesse  Royale, 
qui  m'a  rendu  tout  confus  par  la  bonté  avee  laquelle  Elle  s'expli- 
que  sur  mon  compte.  Un  moment  comme  celui  que  j'ai  saisi  ne 


187 

revient  jamais,  et  Dien  m'a  donné  Vintelligence  de  Ie  discerner  et 
Ie  courage  d'en  proGter.  Je  snis  extrêmement  charme  d'apprendre 
qne  Yotre  Altesse  Royale  ait  déj&  fait  poor  les  prisonniers  de 
gnerre  Hollandais  tout  ce  que  je  Lui  avois  demandé  de  faire. 
Ceci  est  uoe  preuve  nouvelle  de  eet  accord  de  sentimenS;  qui 
produira  la  perte  inévitable  de  notre  orgueilleux  ennemi.  Je  ne 
doute  pas  que  Ie  Priuce,  Yotre  Fils,  ne  fasse  passer  tont  de 
suite  &  y.  A.  R  les  fonds  nécessaires  pour  accélérer  etachever 
eet  ouvrage. 

J'ai  travaillé  trois  semaines  nuit  et  jour  sans  relache,  avec  pen 
d'amis,  dont  quelquesuns  même  m'ont  abandonné;  mais  mes 
forces  se  sont  soutenues  jusqu'au  moment  oü  Ie  Prince  a  pris 
les  renes  du  Gouvernement.  Je  lui  ai  remis  trois  ministères  bien 
organiséSy  pour  Ia  guerre,  pour  les  finances,  pour  Tintérieur,  un 
Secrétaire  d'Etat  très-capable,  et  dans  Monsieur  van  der  Duijn 
un  ami  de  ccBur.  J'ai  pris  Ie  repos  qu'exigeoit  la  nature  épnisée, 
et  anjourd'bui  convalescant  et  rempli  d'ane  ardeur  nouvelle  je 
m'occupe  principalement  de  deux  grands  objets^  sa voir,  Ie  dépar- 
tement des  affaires  étrangèreS;  que  Ie  Prince  m'a  confié,  et  la 
constitution  de  TEtat,  que  j'ai  tenue  prête  dés  Thyver  passé  et 
dans  laquelle  j'ai  concilie  les  droits  du  tröne,  et  les  libertés  de 
la  nation  en  les  fondant  non  pas  sur  de  vaines  déclarations  mais 
sur  des  institutions  antiques  et  révérées,  qui  garantissent  leur 
durée. 

Je  prie  V.  A.  R.  de  me  mettre  au  pieds  des  Princesses  qui 
ont  daigné  songer  k  moi.  Nous  espérons  de  u'avoir  bientöt  plus 
4  communiquer  par  lettre. 

Je  suis  etc. 

Charles  de  Hogbndorp 
au  nom  de  mon  père 

WILHELMINA  DE  HoGBNDORP. 

Toen  de  Hooge  Vrouwe  den  lO^eii  Januari  1814  te  'sGra- 
venhage  terugkwam  na  19  jarige  ballingschap  kon  6.  K.  wegens 


188 

ongesteldheid    Haar   niet   begroeten.  Wij   danken  daaraan  het 
volgend  schrijven. 

La  Haye,  15  Janvier  1814. 

Je  regrette  bien  sincèrement  d'être  privé  dn  plaisir  de  vons 
voir  chez  moi,  monsienr,  et  doublement  qne  ce  soit  votre  santé 
qni  en  est  la  canse;  quand  elle  vous  permettra  de  venir,  et 
qnand  vos  occapations  voos  en  iaisseront  Ie  loisir,  il  dépendra 
de  vous  de  venir  k  telle  heure  que  cela  vous  conviendra,  et  il 
me  snffira  d'en  être  prévenu  cinq  minutes  d'avance,  pour  écar- 
ter  les  importuns,  s'il  s'en  trouvaient  sur  mon  chemin  &  cette 
heure  lè.  Je  souhaite  du  fond  de  mon  coöur,  que  votre  santé 
vous  permette  de  consolider  et  d'étayer  Ie  grand  ouvrage  que 
vous  avez  si  heureusement  commencé;  mals  qui  perdrait  son 
plus  ferme  appuy,  si  vous  deviez  lui  refuser  vos  soins ;  ceci  n'est 
pas  un  compliment,  mais  une  vérité  sur  laquelle  il  n'yaqu'une 
voix.  Après  cela  je  n'ai  pas  besoin  de  vous  assurer  que  mes 
sentimens  de  reconnoissance  et  de  parfait  estime  sont  inaltéra- 
bles;  vous  les  connoissez  tels  d'ailleurs  depuis  longtems. 

WILHELMINA. 

Ook  in  later  jaren  liet  G.  K.  de  Novemberdagen  niet  onop- 
gemerkt voorbijgaan,  zoo  als  blijkt  uit  een  briefje  van  de  Prin- 
ses Douairière  van  Brnnswyk,  zuster  van  Koning  Willem  I. 

Monsieur! 

Quand  Ie  devoir  appelle,  on  sait  comme  vous  Ie  remplissez 
avec  empressement,  fut-ce  en  vous  mettant  &  la  brêche;  je  ne 
pouvois  donc  m'attendre  &  avoir  Ie  plaisir  de  Vous  voir  chez 
moi  ce  matin,  et  je  regrette  d'avoir  été  privée  hier  de  la  bonne 
intention  que  Vous  aviez  de  me  vénir  visiter.  Je  suis  tres  sensi- 
ble  et  reconnoissante  des  voeux  que  vous  voulez  bien  former 
pour  moi,  Monsieur  Ie  Comte,  en  cette  journée.  On  est  trop  bon 
d'y  songer  encore  aprés  tant  d'années,  et  je  vous  rends  gr&ces 
de  votre  souvenir.  C'est  avec  bien  d'émpressement.  Monsieur,  que 


189 

noas  acceptons,  ma  Mère  et  moi,  votre  invitation  poar  Inndi, 
afin  de  célébrer  avec  Voas  ranniversaire  dn  retour  du  Koidans 
sa  patrie  chérie;  auquel  vous  avez  si  puissamment  contribué, 
souvenir  toujours  cher  aux  coBurs  de  toute  la  familie.  Je  salue 
Vos  Dames  etc. 

Ce  28  Nov.  au  matin  Votre  bien  dévouëe  servante 

(1814).  LouiSB. 

In  latere  jaren  maakt  G.  K.  er  melding  van  dat  de  Kroonprins 
zich  den  17  November  by  hem  vervoegd  bad  naar  aanleiding 
van  den  dag. 

Zoo  was  dan  de  opstand  ten  einde  gebracht,  het  Vaderland 
gered,  de  Prins  van  Oranje  hersteld  niet  als  Stadhouder  maar 
als  Souverein  Vorst.  De  Zeven  Provinciën,  weleer  een  zamenstel 
van  zeven  souvereine  Staten,  waren  door  den  drang  der  tijden 
en  den  vuurkroes  der  ellende  tot  één  Staat  vereenigd  geworden. 
De  Bataafsche  Republiek  en  het  Koninkrijk  Holland  hadden 
daartoe  het  hunne  gedaan,  maar  zeker  niet  het  minst  de  tijdelijke 
berooving  van  alle  zelfstandigheid  door  de  inlijving  bij  Frankryk. 
Als  een  fenix  uit  haar  asch  was  Nederland  herrezen  tot  een  nieuw 
leven;  maar  aan  dat  nieuwe  leven  moest  een  duurzamen  vorm 
gegeven  worden,  zoude  het  zich  blijvend  kunnen  ontwikkelen 
en  ontplooien.  De  geheele  huishouding  van  den  Staat  moest 
van  meet  af  aan  worden  ingericht  tot  in  al  haar  byzonderheden ; 
en  wat  dit  organiseeren  beteekent  kunnen  alleen  zy  bevroeden, 
die  weten  hoe  ingewikkeld  zulk  een  huishouding  is,  ook  al 
streeft  men  met  goeden  wil  naar  de  grootst  mogelijke  een- 
voudigheid. 

Die  reuzentaak  rustte  nu  op  de  schouders  dergenen,  die  door 
de  omstandigheden  op  den  voorgrond  waren  getreden.  In  de  eerste 
plaats  had  de  Prins  van  Oranje  als  Souvereine  Vorst  leiding  aan 
de  zaken  te  geven ;  ipaar  naast  hein  stonden  de  mannen,  die  hem 
de   behulpzame   hand  moesten   bieden.  Het  voorloopig  Bestuur 


190 

had  den  29sten  November  reeds  eeoige  benoemingen  gedaan 
en  als  Commissarissen  Generaal  aangewezen  voor  de  Bin- 
nenlandsche  Zaken  H.  van  Stralen,  voor  de  Financien 
E  Canneman,  voor  de  zaken  van  Oorlog  B.  H.  Baron  Bentinck 
tot  Buckhorst.  Toen  de  Souvereine  Vorst  na  eenige  weifeling 
eindelijk  den  7de  December  de  teugels  in  banden  nam  beves- 
tigde hij  die  benoemingen  en  voegde  er  nog  eenige  bij  meiden 
titel  van  Secretaris  van  Staat,  die  eerst  bij  de  bevestiging  van 
het  Koninkrijk  der  Nederlanden  in  1815  voor  dien  van  Minister 
zoude  plaats  maken;  het  waren  Mr.  J.  C.  van  der  Hoop  voor 
de  zaken  van  Marine  en  6.  K.  voor  de  Buitenlandsche  Zaken. 
Voor  de  Koloniën  en  den  Koophandel  werd  den  C^e  April  1814 
een  Secretaris  van  Staat  benoemd  G.  A.  G.  P.  Baron  van  der 
Gapellen,  en  Justitie  werd  eerst  een  Departement  van  Algemeen 
Bestuur  in  September  1815  onder  Mr.  C.  F.  van  Maanen.  Men 
heeft  er  wel  eens  aanmerking  op  gemaakt,  dat  G.  K.  voor  de 
Buitenlandsche  Zaken  werd  aangewezen  en  niet  voor  het  Binnen- 
landsch  Bestuur ;  of  er  goede  grond  is  voor  die  aanmerking  laat 
ik  in  het  midden  ;  maar  ik  wensch  er  op  te  wijzen,  dat  van 
Stralen  reeds  door  G.  K.  zelf  tot  laatstgenoemden  werkkring  ge- 
roepen was,  dat  bij  onder  den  Raadpensionaris  Schimmelpenninck 
diezelfde  functien  had  waargenomen  en  er  dus  goed  mede  bekend 
was,  dat  bij  ook  onder  Lodewijk  in  ambtelijke  betrekkingen  had  ge- 
leefd en  den  loop  der  Staatsmachine  naar  nieuwere  begrippen 
uit  ervaring  grondig  kende.  G.  K.  daarentegen  was  sedert  1795 
niet  meer  in  regeeringszaken  werkzaam  geweest  en  zoude  zich 
in  de  nieuwe  wijze  van  administreeren  waarschynlijk  minder  op 
zijn  gemak  gevoeld  hebben  ;  de  dagelijksche  beslommeringen  met 
kleinigheden  en  administratieve  détails  waren  ook  minder  naar 
zijn  smaak;  voor  hem  was  het  behoefte  de  gelegenheid  te  hebben 
om  met  arendsblik  rondom  en  voor  zich  uit  te  zien  en  niet  door 
kleinigheden  gekluisterd  te  worden;  en  die  gelegenheid  bood 
hem  het  Departement  van  Buitenlandsche  Zaken.  In  de  eerste 
tijden,  vooral  de  eerste  maanden,  van  ons  herboren  bestaan  was 


191 

het  van  groote  beteekenis  in  welke  handen  de  leiding  der  buiten- 
landsche  betrekkingen  berustte.  6.  E.  had  blijk  gegeven  van 
een  scherpen  en  jaisten  blik  in  den  algemeenen  toestand  van 
Earopa,  toen  hg  volstrekt  niet  toevalligerwgze  het  oogenblik 
nitkoos  om  den  Opstand  te  beginnen ;  toen  hg  door  dien  Opstand 
het  Vaderland  zelf  zijn  plaats  deed  hernemen  in  den  rij  der 
volkeren  en  als  tijdelgk  hoofd  van  dat  Land  de  betrekkingen 
met  andere  Rijken  weder  had  aangeknoopt.  Zulk  een  heldere 
en  nniverseele  blik,  zulk  een  wgde  horizont  was  vooral  in  die 
eerste  tijden  zoo  gewenscht,  omdat  ook  buiten  het  Vaderland 
zooveel  op  losse  schroeven  stond  en  met  eiken  dag  een  ander 
aanzien  kreeg.  Het  wil  mij  dan  ook  voorkomen^  dat  G.  E.  juist 
de  aangewezen  man  was  om  onder  de  raadslieden  van  den  Prins 
met  de  leiding  der  Buitenlandsche  Zaken  belast  te  worden. 
Adminiatratieve  werkzaamheden  waren  toen  nog  weinig  met 
dien  post  verbonden,  en  in  vergelijking  met  onze  hedendaag- 
sche  Departementen  van  Algemeen  •  Bestuur  zal  het  daar  wel 
hniselgk  zijn  toegegaan;  toen  G.  E.  den  6  April  1814  zijn  ambt 
nederlegde  had  hij  de  organisatie  vastgesteld;  het  personeel 
bestond  uit  een  Secretaris,  een  eerste  Commies,  een  Commies, 
een  Klerk,  een  „soUiciteur"  en  een  bode  Bescheidener  kon  het 
bijna  niet. 

IntusBchen  stelde  het  dienen  van  Willem  I  eigenaardige  eischen. 
G.  K.  heeft  eenige  aanteekeningen  nagelaten,  wel  niet  met  het 
doel  deze  stelling  te  bewijzen,  maar  die  toch  voor  de  kennis 
dier  dagen  van  eenig  belang  zgn.  Zg  luiden  als  volgt : 

7  Juli  1830. 

Bentinck  was  geen  drie  maanden  aan  het  hoofd  van  het 
Departement  van  Oorlog  geweest  of  hij  was  het  moede.  Dag 
noch  nacht  heb  ik  rust,  klaagde  hij  bij  mij.  De  Prins  aan  zijn 
kant  was  niet  te  vreden  over  hem.  Bentinck  verzocht  en  verkreeg 
van  mij,  dat  ik  hem  eene  goede  retraite  bezorgde.  Luitenant 
Generaal,    Gouverneur   van  Overijssel,  enz.  Dit  ging  zeer  vlot. 


192 

Zijn  opvolger  was  Molleras,  die  onder  de  Repabliek  Secretaris 
van  den  Raad  van  State  was  geweest,  toen  de  Prins  zitting  in 
dien  Raad  had.  Al  spoedig  bad  en  smeekte  hg  om  van  zgn  post 
verlost  en  op  stal  gezet  te  worden  in  den  Raad  van  State.  Ik 
bezorgde  hem  daar  eene  eervolle  plaats  naast  mij. 

Ik  meen,  dat  de  Generaal  Janssens  toen  aan  de  beurt  kwam. 
Deze  verklaarde,  dat  hg  er  gek  van  worden  zon;  bg  verkreeg 
een  glansrijke  retraite,  de  Groot-Kanselarg  en  het  Grootkruis 
van  de  Willemsorde. 

Naar  mgn  beste  geheugen  gaf  hij  het  Departement  over  aan 
den  Graaf  van  der  Goltz.  Deze  had  in  de  HoUandsche  Garde 
onder  den  Prins  gediend.  Zijn  vader  was  uit  eene  groote  familie 
in  Pruissen  en  zijne  moeder  eene  Jufvrouw  Steengracht  uit 
Zeeland.  Hij  bestuurde  slechts  het  personeel,  de  secretaris  Piepers 
kreeg  de  administratie  van  het  materieel.  De  Luitenant  Generaal 
van  der  Plaat  zeide  mij  in  1817  te  Antwerpen,  daar  hg  een  van 
de  groote  divisien  commapdeerde :  Goltz  durft  niet  het  minste  te 
doen  zonder  verlof  van  den  Koning  te  vragen.  Hij  kreeg  al 
spoedig  zijne  retraite  in  de  Eerste  Kamer  van  de  Staten  Generaal. 

Hierop  volgde  een  interregnum  in  het  Ministerie.  De  Adju- 
danten van  den  Koning  ontvingen  en  verzonden  zijne  bevelen. 
Een  hunner  d'Aubrené,  een  Belg,  die  kapitein  was  geweest  in  de 
Fransche  armee,  kreeg  eindelgk  de  portefeuille.  Hg  verwierf 
den  naam  van  altijd  in  den  mond  te  hebben:  Ie  Hoi  Ie  veui^ 
en  zich  in  geenerlei  redeneeriugen  in  te  laten.  Onder  zgn  minis- 
terie werd  de  infaamste  van  alle  infamien,  de  diefstal  aan  den 
vestingbouw,  ontdekt.  Bg  het  publiek  deelde  hij  in  de  kreet,  die 
tegen  Kragenhof,  Generaal  van  de  genie,  was  opgegaan.  Hij 
kreeg   zijne  retraite   met  den  graaflijken  titel  en  een  pensioen. 

Prins  Frederik  werd  Minister,  en  men  zeide,  dat  zijne  gezond- 
heid niet  bestand  was  voor  het  drukke  werk. 

Daarop  werd  de  Generaal  Eerens  aangesteld  tot  Directeur 
Generaal  van  Oorlog,  zoo  als  mede  de  Schout  bij-Nacht  Wolter- 
beek  tot  Directeur  Generaal  van  de  Marine.  Prins  Frederik  bleef 


193 

aan  het  hoofd  van  beide  de  MinisterieD;  woonde  als  zoodanig  den 
Raad  van  Ministers  bij  en  voerde  het  gebied  over  de  land-  en 
zeemacht. 

Ik  heb  deze  herinneringen  op  het  papier  gebragt,  als  een 
voorbeeld  van  de  veranderingen  in  de  meeste  Ministerieele  De- 
partementen. ^ 

15  Jnli  1830. 

De  Graaf  van  Bijlandt  Halt  was  een  ond  zeeofficier.  Hij  had 
evenwel  onder  Koning  Lodewijk  politieke  ambten  en  commissien 
waargenomen.  Hij  bad  vooral  den  naam  van  kundig  te  zijn  in 
de  financiën.  Derhalve  benoemde  ik  hem  in  de  commissie  van 
den  Raad  van  State,  die  het  groote  plan  van  financiën  van  dien 
tijd  onderzoeken  en  rapport  aan  den  Raad  doen  moest.  Drie 
van  de  vier  leden  keurden  het  plan  af,  en  onder  die  drie  was 
de  Graaf  van  Bijlandt.  Daardoor  viel  hij  in  ongenade.  Zijn  ontslag 
nit  den  Raad  was  echter  verzeld  met  eer  en  inkomsten.  Zijn 
nieuwe  post  bestond  in  het  adviseeren  aan  den  Prins  over  zaken 
van  de  Marine. 

De  Heer  Canneman  was  dezelfde,  die  de  afzwering  van 
Napoleon  had  gesteld,  en  wien  ik  vervolgens  aangesteld  heb  tot 
Commissaris  Generaal  van  de  Financien.  De  Prins  bevestigde 
hem  in  dit  ambt.  Er  kwamen  vele  klachten  tegen  hem  in.  Zgn 
eigen  voornaamste  ambtenaren  klaagden,  dat  hij  altemets  in  geen 
drie  dagen  voor  hen  zigtbaar  was.  Hij  werd  daarop  in  den  Raad 
van  State  gebragt,  opdat  het  Departement  van  Financien  zoude 
kunnen  overgaan  in  de  handen  van  den  Heer  Six,  die  het  ver- 
trouwen van  den  Prins  te  Amsterdam  gewonnen  had  Ik  plaatste 
Canneman  in  de  bovengenoemde  commissie;  hij  was  het  eens 
daarin  met  Bijlandt  en  hy  onderging  hetzelfde  lot. 

Het  blijkt  klaar  nit  de  brieven  van  die  beide  heeren,  dat 
zg  lang  niet  te  vreden  waren  met  hun  ontslag.  De  Graaf  van 
Bijlandt  van  Marienweerdt,  die  uit  hoofde  van  podagra  en  lamme 
voeten  niet   meer  uitging,  doch  als  een  aanzienlijk  man  en  vriend 


194 

van  het  Hais  van  Oranje  tot  Staatsraad  in  baitengewonen  dienst 
was  aangesteld,  klaagde  hard  bij  mij  over  onregt  zgnen  neef 
aangedaan.  Hij  scheen  te  veronderstellen^  dat  men  even  vast 
behoorde  te  staan  in  zijn  ambt  als  onder  de  Republiek,  en  niet 
te  kannen  verplaatst  worden  tegen  zijn  zin.  Znlke  verplaatsingen 
zijn  naderhand  zoo  menigvuldig  voorgekomen,  dat  men  er  thans 
geringe  verwondering  over  loont. 

Reeds  te  voren  was  de  Heer  van  Stralen  op  dezelfde  wijze 
nit  het  Commissariaat  Generaal  van  Binnenlandscbe  Zaken  ge 
raakt,  als  de  Heer  Ganneman  uit  de  Financien.  Hij  was  er  ook 
zeer  bedroefd  om  en  weinig  getroost  door  zijne  plaatsing  in  de 
Staten  Generaal.  Maar  de  Heer  Röell  had  het  vorstelijk  ver- 
trouwen bekomen  en  moest  wederom  het  portefeuille  van  de 
Binnenlandscbe  Zaken  krijgen,  zoo  als  hij  dat  van  Buiten landsche 
Zaken  had  gehad  onder  Lodewijk.  De  Heer  Röell  viel  uit  zijn 
Ministerie  in  1817;  de  Heer  Six  viel  uit  het  zijne  in  1821. 


Bij  het  ordenen  zijner  papieren  omstreeks  1830  vond  G.  K. 
eene  nota  aan  den  Engelschen  Ambassadeur  in  antwoord  op 
de  zijne  van  13  December  1813.  Het  stuk  is  van  de  hand  van 
Falck  met  eenige  handteekeningen,  die  door  den  Souvereinen  Vorst 
gestelt  schijnen  te  zijn.  G.  K.  teekent  er  het  volgende  bij  aan. 

's  Gravenhage,  28  Juni  1830. 

Ik  meen,  dat  ik  toen  ziek  was,  en  dat  de  Graaf  van  der 
Duijn  het  Portefeuille  van  Buitenlaudsch  Zaken  ad  interim  had 
Hoe  ik  aan  dit  papier  gekomen  ben,  staat  mij  niet  meer  voor.  Den- 
kelijk  is  het  mij  uit  het  Departement  aan  mijn  ziekbed  gebragt 

Ik  bewaar  het  om  een  tastbare  reden.  Men  ziet  daaruit,  hoe 
schielijk  Engeland  zich  bezig  gehouden  heeft  met  ons  tarief  van  reg- 
ten,  en  op  welk  een  grondslag  ons  eerste  tarief  is  gebouwd  geweest. 

Engeland  had  in  vele  jaren  geen  goederen  bij  ons  kunnen 
slijten,    uit   hoofde   van   den   oorlog.   Nn  wilde   het  niet  daarin 


195 

verhinderd  worden  uit  hoofde  van  hooge  regten,  of  van  verbod. 
Ik  heb  meer  bewijzen  daarvan  gehad  in  het  vervolg,  en  heb 
altijd  bemerkt,  dat  het  Ministerie  geheel  scheen  te  vergeten,  wat 
ysselijke  beletselen  de  Engelsche  wetten  in  den  weg  leiden  aan 
onze  vaart  en  handel  op  Engeland. 

Ik  moet  evenwel  hierbg  opteekenen,  hetgeen  in  diezelfde  maand 
December  is  voorgevallen.  De  ambassadeur,  Lord  Clancarty,  liet 
belet  bij  mij  vragen^  en  bragt  mij  een  boodschap  van  den  Prins 
Regent,  thans  Koning,  houdende,  dat  onze  vaart  en  handel  al- 
omme  genomen  was  in  de  bescherming  van  Engeland,  dat  alle 
de  Engelsche  Consuls  en  alle  de  bevelhebbers  ter  zee  aanschrij- 
ving dienvolgens  ontvangen  hadden,  en  dat  onze  koopvaardg 
schepen,  zich  overal  konden  aanmelden  om  konvooi  op  den  zelfden 
voet  als  de  Engelsche  schepen.  Ik  gaf  daar  aantonds  kennis  van 
aan  den  baron  van  der  Capellen,  toen  Commissaris  Generaal 
te  Amsterdam,  ten  einde  een  zoo  goede  tijding  aan  de  kooplieden 
mede  te  deelen.  Hij  maakte  daar  te  veel  geruchts  van,  en  ik 
had  rede  om  te  vreezen,  dat  de  vreugd  van  Amsterdam  de 
jaloersheid  van  Londen  had  opgewekt.  Ik  meldde  dit  aan  den 
Heer  van  der  Capellen,  ten  einde  hem  voorzigtig  te  maken.  Hij 
antwoordde  mij  op  de  edelmoedigte  wijze,  dat  ik  de  geheele  schuld 
op  hem  kon  leggen,  indien  ik  eenig  verwyt  ontving. 

Met  opzicht  tot  ons  zelve  zijn  de  volgende  woorden  van  de 
nota  hoogst  merkwaardig.  ^.,  Nederland  deed  zijn  oude  wetten 
„weder  te  voorschijn  komen,  die  het  den  bloei  van  zijn  handel  in 
„eene  vrije  commercie  met  andere  landen  vinden  deed."  Op  dat  tijd- 
stip,  in    1813,   zoude  men  niet  anders  hebben  durven  spreken. 

Ik  ben  ook  altijd  met  dat  beginsel  werkzaam  geweest.  Uoch 
België  werd  met  ons  vereenigd,  en  toen  moesten  wij  ten  voor- 
deele  der  fabrieken  vele  goederen  zwaar  belasten,  andere  ver- 
bieden. Eenige  jaren  later  gaven  wij  daarenboven  nog  geld  aan 
de  fabrikanten,  en  zoo  staat  de  zaak  heden  nog.  De  wet  van  12 
Juli  1821  beloofde  alles  te  verbeteren,  doch  het  bleef  bij  de  belofte. 

Ëen    punt   van  groot  gewigt  in  deze  nota  is  het  verhaal*  van 


196 

de  veranderiDg  in  ons  tarief  van  regten  ontstaan  uit  de  vernie- 
tiging der  Oost-  en  West-Indisohe  Gompagnieëo.  Ik  heb  nader- 
hand in  den  Raad  van  State  den  handel  met  de  geheele  wereld 
onder  hetzelfde  tarief  gebragt.  Onder  de  Republiek  der  Vereenigde 
Nederlanden  stond  geheel  Amerika  met  een  gedeelte  van  Afrika 
onder  de  West-Indische  Compagnie,  geheel  Azië  met  een  gedeel- 
te van  Afrika  onder  de  Oost-Indisch  Compagnie.  Dit  ingewik- 
kelde stelsel  moest  op  zichzelve  den  handel  belemmeren.  Het 
tegenwoordig  stelsel  is  geschikt  om  den  handel  te  bevorderen. 
Desniettemin  bloeide  onze  handel  voordezen  onvergelgkelijk  meer 
dan  heden.  Dit  komt  van  de  hooge  regten.  Deze  brengen  heden 
van  een  kwijnenden  handel  veel  meer  op,  dan  eertgds  vaneen 
bloeienden  handel.  Ik  zeide  eens  aan  don  Heer  P.  van  der  Helm, 
wat  de  regten  te  Rotterdam  hadden  opgebragt  in  een  kwade 
maand.  Dit  is  veel  meer,  antwoordde  hy,  dan  zij  in  mgn  tijd 
opbragten  in  een  goede  maand.  Kwade  maanden  wil  zeggen  den 
tijd  van  het  jaar  daar  weinig  handel  plaats  heeft,  goede  maan- 
den, den  tgd  van  drukken  handel.  De  Heer  P.  van  der  Heim 
was  lid  van  de  Eerste  Kamer  der  Staten  Generaal.  Onder  Lode- 
wijk  Napoleon  was  hij  Minister  van  de  Marine  en  de  Koloniën 
geweest.  In  de  oude  Republiek  was  hij  adjunct-Secretaris  van 
de  Admiraliteit  op  de  Maas  onder  zijn  vader  geweest.  Hy  kon 
dus  best  over  deze  zaak  oordeelen. 

Bg  eené  Memorie  over  een  handelsverdrag  met  Noord- Amerika 
in  1814  teekent  6.  K.  in  Augustus  1830  aan: 

Toen  ik  deze  memorie  schreef  was  ik  al  een  halfjaar  geleden 
uit  het  Ministerie  van  Buitenlandsche  Zaken  gegaan.  Alzoo  de 
Ministers  weinig  gemeenschap  met  eikanderen  hadden  en  elk 
zijn  eigen  zaken  zooveel  mogelijk  bedekt  hield,  weet  ik  maar 
weinig  van  den  voortgang  en  de  uitkomst  dezer  zaak. 

Den  27  December  1815  deelde  de  Graaf  van  Aerschot,  lid 
van   den    Raad  van  State,  aan  G.  K.  mede,  dat  hij  den  Koning 


197 

om  ontslag  nit  die  betrekking  bad  verzoebt^  daar  bij  by  den 
grooten  spoed,  waarmede  de  zaken  bebandeld  werden,  geen  ge- 
legenbeid  bad  om  zijne  plicbten  naar  eed  en  geweten  te  ver- 
YuUen.  Bij  dien  brief  teekent  G.  K.  aan : 

6  Angastns  1830. 

De  scbrijver  was  lid  van  de  Commissie  tot  de  berziening  der 
Grondwet  geweest    Vervolgens  werd  bij  geplaatst  in  den  Raad 
van  State.  Hg  was  van  een  middelbaren  ouderdom  en  de  jongste 
van  jaren  in  de  bovengemelde  Commissie.  Daardoor  kwam  bij 
te  zitten   aan  mijne  linkerband  en  was  telkens  ia  de  gelegen- 
heid  om   mij  een  woord  toe  te  voegen.  De  Graaf  van  Mérode 
zeide  eens  tot  bem:  vous  êtes  Ie  eadet  et  vous  joaissez  detons 
les  privileges  de  Tafoé.  Hij  zit  tbans  in  de  Eerste  Kamer,  nadat 
hg  een  korten  tijd  Gonverneur  van  Zaid  Brabant  was  geweest. 
Uy  beeft  een  goed  natuurlijk  oordeel,  spreekt  goed  franscb,  geen 
hollandseb   en   is  kundig  in  Staatszaken.  Hij  is  gevormd  onder 
de  franscbe  Kegeering  in  België,  en  beeft  van  dezelve  eene  blinde 
verkleefdbeid  aan  bet  verbodslclsel  overgenomen.  Zijn  ongenoegen 
wegens  de  overbaasting  van  de  beraadslaging  in  den  Raad  van 
State  was  zeer  gegrond.  Het  was  niet  de  eerste  reis,  dat  bij  er 
over  klaagde.  Alle  zaken  van  eenig  gewigt  werden  mg  door  den 
Koning  toegezonden  met  eene  aanbeveling^  om  spoed  te  maken. 
De  zaken  van  minder  belang  alleen  mocbten  bedaard  onderzocht 
worden.  Mij  beugt  een  woord  van  den  Heer  de  Coninck,  over- 
leden  in   bet  Ministerie^  docb  toen  lid  van  dezelfde  Commissie 
tot  berziening  der  Grondwet.  Wij  waren  ten  einde  van  ons  werk, 
en  er  was  een  rapport  uitgebragt  op  de  bijeenroeping  van  aan- 
zienlijken  in   bet   Zuiden   om  bet  ontwerp  aan  te  nemen  of  te 
verwerpen.   Ik   bragt   bet  besluit  van  den  Koning  aan  de  Sub- 
commissie. Daarop  zeide  de  Heer  de  Coninck :  Jamais  Napoléon 
„n'a  préscrit  un   terme   si   rapprocbë  pour  une  délibération  de 
lyCette   nature.''   De  Graaf  van  Aerscbot  werd  bij  den  Koning 
geroepen,  en  liet  zich  overhalen  om  af  te  zien  van  zijn  ontslag. 

16 


198 

Hg  bleef  toen  een  gernimen  tijd  gedwee;  doch  onlangs  heeft  hg 
fiterk  gesproken  in  de  Eerste  Kamer  en  de  zoogenaamde  Nationale 
grieven  roet  kracht  ondersteund.  Zoo  is  bij  eenigzins  teruggekeerd 
tot  bet  punt,  waarvan  hy  uitgegaan  was.  Hij  had  namelyk  in  de 
eerste  tgden  der  fransche  revolutie,  toen  deze  in  Luik  werd  na- 
gevolgd, in  eene  volksvergadering  zyne  adelijke  diplomen  voor 
aller  oog  verbrand.  Zoo  als  bet  met  hem  is  gegaan,  zoo  zal  het 
gaan  in  het  algemeen.  Wanneer  de  Regering  hare  streng  te  zeer 
spant,  zoo  treft  zij  op  het  oogenblik  haar  doel,  maar  in  het  ver- 
volg werkt  het  zooveel  meer  tegen  en  dan  blykt  het,  dat  zy 
haar  eigen  groeve  gegraven  heeft. 

Als  een  bewys  met  hoeveel  geheimzinnigheid  de  zaken  be- 
handeld werden  in  de  eerste  jaren  van  het  Koningschap  moge 
onderstaande  aanteekening  van  6.  K.  dienen  bij  een  staat  van 
de  sterkte  van  het  leger,  in  1818  door  het  Departement  van 
Oorlog  aan  de  Staten-Generaal  verstrekt. 

Dit  antwoord  is  gegeven  onder  de  deliberatien  over  de  Tien- 
jarige Begrootiug,  dat  is  op  een  tijd,  waar  de  Regering  veel 
deed  en  veel  toegaf  om  er  de  zaak  door  te  krggen.  De  sterkte 
van  de  armee  is  langen  tijd  geheim  gehouden  geworden ;  in  den 
Raad  van  State  was  er  niets  van  bekend.  De  Haarlemsohe  Cou- 
rant kreeg  op  zijn  vingeren  in  1814,  omdat  zij  er  iets  van  gemeld 
had.  Ik  zeide  eens  aan  den  Koning,  dat  de  Raad  van  State  niet  kon 
oordeelen  of  de  kosten  voor  de  armee  niet  te  hoog  waren,  indien 
bij  niet  onderrigt  was  van  bet  aantal  manschappen;  hetwelk  lang 
niet  vriendelyk  opgenomen    werd    en    zonder   uitsluiting  bleef. 

Waar  hij  medewerking  vond  wist  G.  K.  zijn  dankbaarheid  te 
toonen;  daarvan  getuigt  het  volgende  schrijven  aan  den  Ëogel- 
schen  Gezant  Earl  of  Clancarty;  het  ziet  op  de  gemaakte  schik- 
kingen in  bet  algemeen,  doch  inzonderheid  op  de  bescherming 
aan  onze  vaart  en  handel  verleend.  „Het  is  de  uitboezeming  van 
een  dankbaar  hart"  toekent  G.  K.  zelf  bij  de  gehouden  kopie  aan  : 


199 

29  Jan.  1814. 
Mylordl 

The  first  lines  I  write  with  my  sick  hand  are  adressed  to 
your  Lordship  in  order  to  express  yoa  my  gratitude  for  the 
most  agreable  commnnications  yoa  have  given  me  jnst  now. 
I  shall  immediately  transmit  all  your  papers  to  His  Royal  High- 
ness,  bat  meanwhile  I  expect  His  orders,  I  cannot  bear  to  remain 
silent,  nor  to  shnt  ap  in  my  heart  my  admiration  of  the  loyal 
Bentiments  of  the  Prince  Regent  and  His  Ministers.  I  am  not 
now  speaking  to  the  Embassador,  bat  to  the  Earl  of  Glancarty, 
wbo  bas  settled  this  basiness  with  me  like  a  Friend  and  a 
Brother. 

I  have  the  honoar  to  be,  etc. 

Hoewel  niet  meer  Minister  van  Bnitenlandsche  Zaken  onder- 
hield 6.  K.  toch  nog  relatien  met  bnitenlandsche  staatslieden^ 
Dien  ten  gevolge  ontving  hij  den  volgenden  brief  van  Lord 
Bathnrst,  Minister  van  Oorlog  en  van  Koloniën  te  Londen. 

Downing  Street  Oct.  31,  1814. 
Sir! 

I  have  to  acknowledge  the  receipt  of  Yonr  Excellency's  letter 
which  yoa  did  me  the  honoar  to  write  to  me. 

Yoar  Excellency's  wish  to  have  communicated  to  yoa  an 
accoant  of  the  changes,  which  yoa  have  anderstood  have  been 
introdnced  into  the  management  of  Pablic  Kevenaes  and  civil 
administration  of  Java,  shall  be  attended  to.  That  account  is  not 
in  my  office,  bat  I  will  apply  to  the  Boardof  Control,  whomay 
be  in  possession  of  it. 

I  onght  however  to  apprise  Your  Excellency,  that  whatever 
changes  have  been  introdnced  into  Java  have  been  of  a  tempo- 
rary  natnre,  and  therefore  probably  less  worthy  of  Yonr  Excel- 
lency's  attention.  The  Ëast-India  Company  had  only  the  government 
of  Java  for  a  time,  antil  it  was  made  over  to  His  Majesty,  and 
ander  these  circamstances  there  was  probably  no  very  well  con- 


200 

sidered  sy^tem  introduced.  The  instrninent  by  which  Java  was  to 

be  delivered  over  to  Uis  Majcsty  was  signed  by  me  the  week 

in   wbich  the  accoant  was  received  of  the  Kevolution  breaking 

out  in  Holland,  and  I  immediately  ordered  the  iDStrnment  to  be 

withheld   (and  it  was  afterwards  cancelled),  becanse  I  thoaght 

tbat  the  act  of  making  it  over  to  His  Majesty  would  give  the 

appearance  of  onr  intending  to  keep  it   at  a  Peace,  at  a  time, 

when  the  glorions  news  from  Holland  gave  us  a  prospect  of  seeing 

the  House  of  Orange  restored ;  and  I  conceived  that  our  appearing 

to  cboose  that  moment  to  take  to  ourselveS;  what  I  know  to  be  a 

possession  mach  cherished  bij  the  üatch  Nation,  would  be  prejudicial 

to  the  Orange  interests  and  discreditable  to  the  British  character. 

I  have  the  honour  etc. 

Bathurst. 

Het  antwoord  hierop  luidde: 

La  Haye,  ce  10  Novembre  1814. 
Mylord! 

Agréez  mes  remerciments  pour  la  bonté  qu'a  ene  Votre  Excel- 
lence par  sa  lettre  du  31  Octobre  de  m'accorder  Ie  rapport  sur 
rile  de  Java,  que  j'attends  avcc  d'autant  plus  d'impatience,  que 
je  vois  par  les  Gazettes  de  Batavia  combien  de  nouveaux  régle- 
ments  y  ont  été  introduits. 

Je  reconnais  Ie  caractère  anglais  dans  Tannnlation  de  Tinstru- 
ment  par  lequel  Java  venatt  d'être  réuni  è.  la  Couronne  la  même 
semaine  de  notre  Révolution.  Votre  Excellence  m'a  fait  nnsen- 

sible  plaisir  en  me  oonimuniquant  ce  trait  de  loyauté 

Le  discours  du  Prince  Souverain  k  Touverture  des  Etats  Géné- 
raux  est  sans  donte  entre  les  mains  de  Votre  Excellence,  sans 
quoi  je  le  lui  aurais  adressé.  Il  a  produit  ici  le  meilleur  effet, 
et  je  me  flatte  qu'en  Angleterre  il  iëra  répéter  un  mot  de  Lord 
Glancarty,  que  eet  ambassadeur  me  dit  dans  une  autre  occasion : 
You  are  nol  a  noisy  people.  Nous  avons  travaillé  dans  le  sileoce. 
J'ai  Thonneur  etc. 

G.    C.    DB    UuGBiNDORP. 


201 

Niet  alle  EDgelschen  vonden  de  handelswijze  van  Lord  Ba- 
thnrst  zoo  bewonderenswaardig.  Captain  Basil  Hall  R.  N.  zegt 
dan  ook  in  zijn  Fragments  of  voyages  and  travels: 

I  bad  previonsly  visited  alone  about  sevenhnndred  miles  of 
the  ioterior  of  that  noblest  of  all  oar  insalar  possessions  in  the 
East.  It  is  truly  grievous  to  think  how  unwittingly  we  allowed 
that  magnificent  possession  to  slip  throagh  oar  fingers  in  1814, 
at  the  grand  settlement  of  affairs.  Bat  after  the  downfall  of 
Baonaparte  such  a  game  of  chuck  farthing  was  played  with 
kingdoms,  that  even  a  gigantic  conntry  like  Java  failed  to  excite 
its  dae  share  of  notice,  or  was  totally  lost  sight  of  in  the  haze 
which  obscared  every  thing  at  a  distance  froni  the  scène  of 
excitement. 

Wie  waakte  na  beter  voor  de  eer  van  „the  British  character", 
de  Minister  of  de  kapitein  t/z? 

De  te  midden  van  een  algemQenen  oorlog  weder  vrij  geworden 
Staat  had  behoefte  aan  geld  en  aan  mnnschappcn  om  de  hernomen 
plaats  in  den  rij  der  Natiën  met  eere  te  handhaven.  Maar  alles 
moest  op  nienw  worden  ingericht ;  belastingen  en  leger  konden  zoo 
niet  op  eens  georganiseerd  zijn ;  er  was  tijd  noodig  om  's  Lands 
penningen  geregeld  te  doen  vloeien,  om  de  manschappen  byeen 
te  brengen  door  aanwerviug  of  lichting.  Aan  de  offervaardigheid 
der  bargers  moest  wel  in  het  eerste  oogenblik  overgelaten  wor- 
den om  in  de  bestaande  leemten  te  voorzien.  Zij  liet  zich  niet 
onbetaigd;  ook  6.  K.  nam  er  zijn  deel  aan. 

Koninklijk  Vorst  en  Heer! 

Vergun  mij  tot  verdediging  van  het  Vaderland  Uwe  Konink- 
Igke  Hoogheid  aan  te  bieden: 

1".  mijn  tweede  zoon  George  Karel,  zeventien  jaren  oad,  een 
goed  rniter,  en  die  zijn  eigen  paard  medebrengt; 


202 

2».    eene  som  van  vgfduizend  guldens  tot  de  werving  van  het 
staande  leger. 

Ik  ben  met  den  diepsten  eerbied 

Eonininklijk  Vorst  en  Heer! 

Uwer  Koninglijke  Hoogheid 

gehoorzame  dienaar  en  getronwe  onderdaan 

GiJSBBRT  Karbl  van  Hogbndorp. 

Op  last  van  mijn  Yader^  die  het  gebruik  van  zijn  hand  mist* 

Gborgb  Karel  van  Hogbndorp. 

s'Gravenhage  den  11  Deo.  1813. 

Een  eigenhandig  schrgven  van  den  Souvereinen  Vorst  volgde 
onmiddelijk. 

Ik  haaste  mij  UWEG.  mijn  dankbaarheid  te  betuigen  voor 
bet  aanzienlijk  en  welmeenend  geschenk,  hetwelk  dezelve  op  het 
altaar  van  het  Vaderland  brengt.  Nae  de  erkentelgkheid  der  Natie 
en  byzonder  de  mijne  in  eenen  zoo  hoogen  graad  zig  verzekert 
te  hebben,  bekomt  UWEG.  nieuwe  aanspraak  op  dezelve  door 
het  stellen  van  deszelfs  tweeden  zoon  met  zijn  paard  en  de  onder- 
steuning der  schatkist  tot  werving  van  het  staande  leger.  Het 
is  zeer  te  wenschen,  dat  zulke  schoone  en  belanglooze  voor- 
beelden menigvuldig  gevolgd  worden,  zijnde  het  gehouden  gedrag 
gedurende  de  dagen  van  onzekerheid  van  dien  aart,  dat  UWEG- 
contenance  en  werkzaamheid  de  nog  niet  gerugsteunde  zaak  van 
het  Vaderland  heeft  gered  en  mg  daardoor  in  staat  gesteld  aan 
deszelfs  behoud  te  werken.  Ik  zal  zulks  nooit  vergeeten,  het 
mijne  zoonen  altoos  herinneren,  en,  zoo  ik  hoop,  altoos  van  UWEG. 
goeden  raad  kunnen  gebruik  maken. 

'sHaage  den  12  December  1813. 

Willem. 

Een   „oflfer  op  het  altaar  des  Vaderlands"  bleek  het  te  zijn 
toen   de  jonge   man   in    1816  bezweek  aan  de  gevolgen  van 


203 

de   ontbeeringen   en    vermoeienissen  der  veldtochten  van  1814 
en  1815. 

De  inspanning  en  de  vele  werkzaamheden  der  November  dagen 
hadden  6.  K.  een  hevigen  aanval  van  podagra  op  den  hals 
gehaald.  Hg  moest  het  bed  en  daarna  nog  eenigen  t^d  het  hnis 
honden,  en  kon  das  niet  aan  de  dagelijksche  regeringszaken 
zooveel  deelnemen  als  gewenscht  ware.  De  Graaf  van  der  Dngn 
nam  veel  voor  hem  waar  aan  het  Ministerie  van  Baitenlandsche 
Zaken.  Maar  dat  G.  E.,  niettegenstaande  ongunstige  omstandig- 
heden, de  ziel  was  en  bleef  in  vele  zaken  blgkt  nit  de  gedarende 
ruim  twee  jaren  gevoerde  correspondentie  met  den  Souvereinen 
Vorst,  waarvan  het  een  en  ander  hier  moge  volgen. 

Monsigneur ! 

J'apprends  que  Votre  Altesse  Royale  est  en  conférence  avec 
Monsieur  Ganneman,  et  je  La  conjure  d'ouvrir  pour  moi  Ie  crédit 
de  cinquante  mille  florinS;  dont  j*ai  eu  Thonneur  de  Tentretenir 
de  vive  voix  et  par  écrit.  Banquier,  Courrier,  Espions,  tous  me 
demandent  de  Targent,  dus  en  partie,  ou  que  je  puis  emploier 
Ie  plus  utilement  k  Son  service.  Gette  somme  assignée  je  puis 
maintenir  Tordre  et  faire  marcher  les  affaires.  Du  reste  je  me 
conformerai  sur  la  partie  financière  de  mon  Département  et 
j'attendrai  tranquilement  les  sommes  que  j'aurai  k  demander. 

J'ai  fait  tont  Ie  travail  de  la  Gonstitution  et  du  Reglement 
organique,  et  Monsieur  Metelerkamp  est  ocenpé  è.  mettre  au  net 
ces  pièces.  Je  prie  Votre  Altesse  Royale  de  faire  expédier  k 
Monsieur  Metelerkamp  la  commission  de  Secrétaire  de  la  commis- 
sion  pour  la  Gonstitution  et  de  lui  donner  pleine  créance  toutes 
les  foiS;  qn'il  se  présentera  chez  Elle  de  ma  part  sur  eet  objet. 

J'ai  fait  une  organisation  du  Département  des  Affaires  Etran* 
géres  proportionée  aux  affaires  courantes,  sauf  k  Tétendre  k 
mesure  que  Ie  travail  augmentera.  On  rédige  un  projet  de  dé- 
cret,  que  j'aurai  Thonneur  de  soumettre  incessament  k  Votre 
Altesse  Royale. 


204 

J'écrirai  ce  8oir  k  Monsieur  de  Spaen  en  conformité  &  Ses 
ordres;  je  dois  laisser  languir  TAmbassadeur  d'Angletene,  parce- 
que  Monsieur  Canneman  ne  vient  pas  chez  moi^  ce  qui  m'afflige 
sensiblement. 

Je  suis  avee  Ie  plus  profond  respect, 

Monseigneur, 

De  Votre  Altesse  Royale 
Le  tres  humble  et  tres  obéissant  et  fidele  sujet 
La   Haye,  Hogendorp. 

22  Décenibre  1813. 

Lord  Glancarty  morgen  middag  12  uur  een  courier  zendende 
naar  het  groote  hoofdquartier,  zal  deze  gelegenheid  kunnen  waar- 
genomen worden  om  aan  de  Baron  van  Spaen  te  schrijven  en 
hem  voorloopig  te  instrueeren  nopens  den  inhoud  der  missives 
van  den  Ambassadeur  Fagel.  De  nevensgaande  missives,  welke 
ik  8.  r.  mededeele,  zgn  mg  te  gelijkertijd  geworden  en  kan  de 
inhoud  op  de  te  geeve  last  invloed  hebben.  Naderhand  zal  den 
Admiraal  Kinkel  verder  instructies  en  informatien  bekoomen  en 
zal  ik  hem  morgen  spreeken,  denkende,  dat  hij  hoe  eerder  hoe 
liever  naar  den  Koning  van  Pruissen  en  Hardenberg  alsdan 
vertrekke.  Lord  Castlereagh  verlaat  Londen  aanstaande  Maandag 
of  Donderdag  en  gaat  insgelgk  naar  het  Hoofdquartier.  Hij  blijft 
eenen  dag  ten  minste  hier,  zoodat  zulks  gelegenheid  geeft  zig 
over  veele  objecten  te  bespreken.  Het  zouwde  misschien  goed 
zyn  een  gedrukt  exemplaar  van  het  project  Constitutie  aan  den 
Heer  Fagel  te  zenden,  ten  einde  hij  exact  zouwde  kunnen  in- 
formeeren,  wat  de  gedagten  zgn,  ook  nopens  de  Notabelen,  die 
zullen  tot  aannemen  der  Constitutie  te  zaamen  geroepen  worden. 

Haag  den  24  December  1813. 

Willem. 

De  brief  aan  den  Baron  [van  Spaen  is  verzonden. 

De  Admiraal  Kinkel  wenscht  hoe  eer  hoe  liever  te  vertrekken. 


205 

De  Constitutie  wordt  gedrukt  en  Uwe  Koninklijke  Hoogheid 
ontvangt  Maandag  ochtend  eenige  exemplaren. 

De  AnibaBsadeur  beeft  mij  bezocht,  mij  op  alle  stukken  vol- 
doende verzekeringen  gegeven  en  namentlgk  op  het  stuk  van 
Noord-Amerika,  waaromtrent  verlangt  Uwe  Koninklijke  Hoogheid 
mondeling  te  berigten. 

De  biddags- brief  heeft  mij  zeer  wel  aangestaan,  Ik  zal  er 
eenige  weinige  regels  bijvoegen,  om  de  gemoederen  van  het 
pablic  voor  te  bereiden  op  het  heilzaam  werk  der  Constitutie. 
Ik  weet  geene  woorden  te  vinden  voor  mgne  aandoeningen  van 
blijdschap  over  de  teruggaande  brieven  van  den  Ambassadenr 
Fagel ;  —  de  orde  van  successie,  door  het  Engelsch  Gouvernement 
voorgeslagen,  is  een  stuk  van  de  grootste  wijsheid  en  van  de 
zeldzaamste  maatigheid ;  daarmede  zullen  de  gemoederen  ook  in 
dit  Land  met  een  onvermengde  vreugde  vervuld  worden. 

Uwe  Koninklijke  Hoogheid 
'sHage,  25  Dec.  1813.  getrouwe  onderdaan 

HOGBNnORP. 

Ik  zal  gedurende  den  loop  van  den  dag  de  brieven  voorden 
Ambassadenr  Fagel  zenden,  moetende  dan  de  courier  hoe  eer 
hoe  liever  nae  Londen  per  pink  vertrekken.  Ik  denk  ook  per 
estafette  naar  Cassel  en  Brunswijk,  ten  einde  de  Princesson 
baar  reize  naar  herwaarts  voortzetten.  Den  Hertog  van  Clarence 
zal  ook  waarschijnlijk  binnen  kort  arriveeren. 

'sHaage  den  26  December  1813. 

Willem. 

Het  pinkje  ligt  klaar  te  Scheveningen.  Heeft  Uwe  Koninklgke 
Hoogheid  er  iets  eigenhandigs  bij  te  voegen  ?  Ik  zal  aan  Hoogst- 
dezelve  mijn  brief  aan  den  Heer  van  Spaen  over  Hussem  enz. 
toezenden  om  met  den  conrier  tot  Cassel  te  gaan  en  aldaar  op 
de  post  bezorgd  te  worden. 

Ik  heb  aan  den  En^rclschen  Ambassadeur  gevraagd  of  hij  iets 


206 

mede  te  geven  had  op  het  pinkje,  hem  de  toestemming  van 
UEH.  bekend  gemaakt  op  het  stak  van  de  snccessie;  en  hem 
uitgelegd  welke  verklaaring  UEH.  aan  de  Vlaamingen  geeven 
zal,  zonder  eenigszins  de  Sonvereiniteit  aan  te  raaken,  en  dns 
aan  «iemand  een  schaduw  van  ongenoegen  te  geeven. 
Ik  heb  geschreeven  aan  den  Americaanschen  Consul. 

26  December  1813.  UEH.  getrouwe  onderdaan 

HoGBFfDORP. 

De  brieven  van  UEH.  voor  Engeland  zijn  wel  bezorgt.  Ik  heb 
zo  even  de  Flameners  uitvoerig  onderhouden;  beide  zgn  van 
Geud;  de  eerste  ondergeteekende  noemt  zig  propriétaire,  de 
tweede  &bricant  en  Negotiant.  Zij  geeven  blijken  van  opvoeding, 
goede  manieren,  locaale  kennissen  en  veelvuldige  betrekkingen. 
Zulke  menschen  uit  den  defligen  middenstand  zijn  zeer  geschikt 
om  het  werk  te  beginnen.  Ik  heb  hun  de  concept-verklaaring 
voorgeleezen,  die  de  Heer  Falck  gesteld  beeft,  en  die  UEH.  hnn 
zoude  ter  hand  stellen;  ik  heb  daarin  eene  kleine  verandering 
na  hnn  zin  in  gemaakt  en  nu  zijn  zij  volkoomen  te  vreden,  en 
verzekeren,  dat  hunne  Landgenooten  niets  meer  begeercn  van 
de  grootste  tot  de  kleinste  toe.  Ik  sluit  hier  in  het  verzoek, 
dat  zy  aan  UEH.  doen,  en  waarop  de  verklaaring  van  UEH.  tot 
antwoord  dient.  Deze  verklaaring  is  nu  zo  ingerigt,  dat  zij  het 
prikkelbaarste  gestel  van  een  Oostenryks  Staats  Minister  niet 
aandoen  zal.  Ik  verzoek  UEH.  om  aan  ieder  van  deeze  twee 
Heeren  een  origineel  te  doen  overhandigen,  omdat  de  eerste 
ondergeteekende  teruggaat  naa  Brussel  om  met  twee  Brabanders 
weder  te  keeren,  en  dat  de  tweede  ondergeteekende  met  den 
Heer  van  Zuylen  van  Nyevelt  naa  het  Hoofdqartier  van  den 
Generaal  van  Bulow  gaat. 

De  Engelsche  Ambassadeur  heeft  mij  verklaard  dat  alle  de  in- 
gezetenen van  Flaanderen,  die  wapens  en  ammunitie  van  noodc 
hebben,  dezelve  aanstonds  van  Engeland  krijgen  kunnen. 

Het  rapport  van  den  Heer  Wautier  was  heede  ook  zeer  gunstig 


207 

voor  deeze  saak^ien  hoezeer  wij  een  kostelijke  tijd  verloren  hebbeu 
door  de  behoedzaamheid  van  den  Generaal  Winzingerode,  is  het 
zeeker,  dat  het  oogenblik  na  nog  daar  is  om  alles  te  verkrijgen 
wanneer  men  geen  verder  tijd  verliest. 

'sHage  26  December  UKH.  getrouwe  onderdaan 

(1813)  's  avonds  om  half  negen.  Hogbndorp. 

Le  rëtablissement  des  dix-  sept  provinces  prodnira  dans  tonte 
la  Belgique  1'  enthousiasme  le  plus  vif ;  le  souvenir  de  leur 
ancienne  spiendeur  est  renouvelé  saus  cesse  avee  le  regret  que 
la  différence  de  religiou  a  pu  dans  un  temps  diviser  ce  beau 
Royanme;  maintenant  que  des  idees  libérales  ont  succédé  aux 
convulsions  révolutionnaires  de  la  Belgique  et  Tenvahissement 
de  Tennemi  de  TEurope,  les  Belges  n'aspirent  qu'an  gouver- 
nement d'un  Prinee  pacifique  et  qui  garantit  Ia  Liberté  des  cnltes ; 
c'est  sous  ee  rapport  que  les  Notables  et  le  Peuple  Beige  recevront 
le  Prinee  d'Orange  pour  leur  Souverain  avee  la  joie  la  plus  eclatante 
dës  que  ces  dispositions,  qui  intéressent  &  un  si  haut  degré  leur 
prospérité  et  leur  bonhenr,  leur  seront  connues  d'nne  maniere 
positivo,  et  Teffet  de  réaliser  le  vaste  plan^  qui  doit  assurer  & 
jamais  le  bouheur  des  deux  peuples.  Nous  proposons  des  moyeos 
sürs  dont  nous  répondons,  afin  d'  accélérer  promptement  la  déli- 
vrance  du  Pays  du  jong  Francais.  II  serait  nécessaire  de  former 
immëdiatement  une  commission  que  nous  offrons  de  composer 
si  Ton  veut  nous  adjoindre  &  Monsieur  Donker  Gurtlus  de  Dort, 
qui  nous  a  paru  avoir  &  eet  effet  tontes  les  qualités  requiseS;  et 
être  bien  pénëtré  de  la  situation  de  la  Belgique. 

Gette  Commission  serait  ètablie  aux  avantpostes  pour  correspon- 
dre  avee  les  persounes  influentes  de  la  Belgique  et  pour  foumir 
des  armes  et  munitions  aux  Paysans  armés  révoltes,  qui  arboreraient 
partout  Ie  Pavillon  d'Orange  et  agiraient  au  nom  du  Souverain 
des  17  Provinces  Unies,  pour  répandre  des  ProclamationS;  qui 
feraient  connaitre  aux  Belges  leur  bouheur  futur^  et  dans  lesquelles 


208 

é 

Ie  Souverain  promettrait  formelIcmcDt  Ie  rnaintien  de  la  liberté 
des  Cultes  et  du  commerce;  la  protection  des  maDafactures  et 
que  les  Belges  seroDt  admis  dans  les  Places  et  Dignités  dans  la 
même  proportion  que  eeux  des  autres  Provinces  de  Sa  Majesté,  de 
mainteuir  rintégralitë  de  vente  des  Biens  Nationnanx  k  charge 
de  solder  les  payemens  non  ëchus,  qui  fournira  encore  une  somme 
considérable. 

Un  des  objets  qui  doivent  inflner  Ie  plus  essentiellement  sur 
la  réussite  du  bnt  qu'on  se  propose,  et  qui  doit  fixer  Tattention 
Ia  plus  particuliere,  est  la  formation  de  Tadministration  dn  nou- 
veau gouvernement  provisoire  dans  les  diflférentes  villes,  par  Ie 
soin  qu'exige  la  noraination  des  Membres  qui  doivent  la  com- 
poser, et  qui  doivent  être  choisis  autant  qne  possible  parmi  les 
personnes  qui  out  fait  preuve  de  modération  tant  dans  Tancienne 
révolution  beige,  qne  depuis  renvahissement  des  Frangais;  car 
la  généralité  des  Belges  ne  verraient  qu'a  regret  figurer  dans  Ie 
gouvernement  les  personnes,  qui  se  sont  signalées  dans  ces  deux 
causes.  Le  choix  devrait  se  faire  indistinctement  parmi  la  Haute 
Noblesse^  les  fabriquans  et  nègotians. 

Il  serait  essentiel  de  mettre  quelques  troupes  légères  &  la 
dispositi')n  de  Ia  Commissiou  pour  fournir  des  armes  anx  Pay- 
sans  révoltes  dans  Tintérieur,  surprendre  les  villes  dont  nous 
connaissons  les  dispositions,  y  saisir  les  caisses  et  prévenir  d'ef- 
fectuer  les  moyens  de  défense  afin  de  profiter  des  bonnes  inten- 
tions  du  Peuple,  qui  sont  en  grande  partie  révoltes,  crainteqoe 
les  Frangais  ne  parvienncnt  è.  les  rappeler  k  Tobéissance,  et 
peutêtre  même  &  les  armer;  on  pourrait également dès-i-présent 
acheter  et  faire  confectionner  des  fusils  k  la  fabrique  de  Liëge, 
qui  est  è.  Ia  portee  de  les  fournir  dans  Ia  Campine  Liégeoise  et 
le  Hageland,  pays  connu  pour  son  attachement  è.  la  bonne  caase* 

Si  le  Souverain  des  17  Provinces  attachait  de  limportanceè 
la  conservation  de  la  flotte  d'Anvers,  nous  supposons,  mais  sans 
garantir  le  succes,  de  pouvoir  entrer  è.  eet  effet  en  composition 
avec    le    Commandant  Frangois   d'Anvers,   Monsieur  le  Fèvre 


209 

Denonettes,  avec  Icquel  nou8  avons  par  basard  diné  Lundi  der- 
nie  lors  de  son  passage  poar  Anvers.  La  conversation  a  étéde 
nature  &  nous  faire  augurer  que  la  chose  serait  possible.  C'est 
on  jeune  homme  de  28  k  30  ans. 

Nous  sonssignés  prions  Monsieur  Ie  Secrétaire  d'Etat  de  pré- 
senter Ie  présent  écrit  en  notre  nom  i  Son  Altesse  Koyale  Ie 
Prince  d'Orange  et  de  Nassau,  prince  souverain  des  Provinces 
Unies  des  Pays-Bas. 

k  la  Haye,  Alphonse  Huyttens. 

Ie  26  Décembre  1813.  J.  Bauwens. 

Brieven  van  den  Ambassadeur  Fagel  behelzen:  18  December; 
dat  de  Overste  Panhuis  werkzaam  blijft  omtrent  de  HoUandsche 
krijgsgevangenen  in  Engeland,  dat  de  Spaansche  Ambassadeur 
in  Londen  bij  eene  note,  bedankt  heeft  voor  de  zorg  voor  de 
Spanjaards  aldaar  gedragen;  —  dat  de  twee  Oranje-bataillons 
onder  Wahuode,  volgens  eene  verklaring  van  Lord  Castlcreagh 
ter  beschikking  van  ÜKH.  gesteld  zijn  ; 

19  December :  dat  het  Engelscho  Gouvernement  bedankt  voor 
de  opheffing  van  de  sequestratien    alhier; 

19  December:  dat  LordCastlereagh  copy  gevraagd  heeft  van  de  me- 
morie „Sur  les  interets  communs  de  ,,1' Angleterre  ot  de  la  Hollande'*: 

19  December:  dat  de  Ambassadeur  den  Minister  van  oorlog 
onderhouden  heeft  over  de  wapenen  van  vier  duizend  man  Cava- 
lery;  dat  de  Minister  beloofd  heeft  zijn  best  te  doen,  maar  dat 
bet  niet  zoo  schielijk  zal  gaan,  vooral  met  de  carabtjnen; 

20  December,  dat  zeekere  D.  Crane,  die  alhier  valsche  wis- 
sels gemaakt  heeft,  reeds  gearresteerd  is; 

19  en  20  December:  dat  Lord  Castlcreagh  zig geuit  heeft  over 
het  stuk  van  de  Staaten  van  America  in  denzelfden  zin  als  Lord 
Clancarty  teegen  mij  gedaan  heeft,  en  zelfs  een  note  heeft  doen  hoe- 
pen, dat  hij  nogthans  bijgevoegt  heeft:  „que  derétatdeguerre,  dans 
leqnel  „ce  pays-ci  te  trouveavecrAmérique,  doivenaturellement 
„résulter  des  entraves  au  Commerce  des  deux  Nations,  quisont 


210 

„inévitables  tant  que  la  guerre  dnre,  et  auxqnels  on  doit  par 
„coDséquent  s'attendre  cbez  nons;  mais  qne  Ie  GonverDement 
yyBritanniqae  sera  toujours  disposé  h  dimiDuer  et  k  alléger." 

Indien  UKH.  op  eene  van  deeze  panten  eenige  bcveelen  te 
geeven  heeft  blijve  ik  dezelve  afwagten. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

27  December  1813.  Hogbndorp. 

Ingesloten  een  concept-antwoord  aan  Lodewyk  den  agtiende, 
met  verzoek  aan  UKB.  om  er  het  slot  onder  te  zetten  en  het 
adres  voor  te  schrgven. 

Ik  zal  deze  avond  per  gewone  gelegenheid  aan  den  Ambassadeur 
Fagel  schrgven  over  het  salpeter  enz.  tenzg  UKH.  een  pinkje 
verlangt. 

Over  de  eerste  zitting  van  de  constitutie  zal  een  mondeling 
rapport  geschikter  zgn.  Hoezeer  het  mij  nog  aan  krachten  ontbreekt, 
in  die  zitting  heb  ik  mijn  volle  kracht  gevoeld. 

Het  minder  moet  voor  het  meerder  wijken,  en  daarom  is  de 
organisatie  van  het  Departement  nog  niet  in  handen  van  UKH. 
dog  Haar  dienst  lijdt  er  niet  door. 

'sHage  UKH.  getrouwe  onderdaan 

27  December  1813.  Hoobndorp. 

P.S.  Ik  verzoek  van  UKH.  te  mogen  vernemen  of  de  Heer 
van  Nyevelt  uit  het  Hoofdkwartier  van  de  Generaal  van  Bulow 
met  mij  correspondeeren  moet.  Ik  zie  geen  ander  middel  om  deze 
zaak  in  verband  te  houden  met  de  groote  Politiek,  daar  zg  on- 
afscheidelijk mede  verknocht  is.  —  Men  verspreidt,  dat  de  Heer 
van  Spaen  direct  aan  UKH.  zou  geschreven  hebben. 

Hiernevens  een  Brief  van  den  Ambassadeur  Fagel  ter  infor- 
matie, alsmeede  een  rapport  van  den  Colonel  Perponcher,  het 
eerste  bewgs,  dat  hg  existeert.  Van  den  Heer  van  Spaen  bebbe 
ik  niets  vernomen.  Zoo  hg  insgelijks  met  de  ordinaire  post 
Bchrgft  en  niet  de  geleegenheden   van   de   Eogelsche  couriers 


211 

waarneemt,  is  het  niet  te  verwonderen.  Ik  heb  wegens  den  in- 
bond van  de  brief  van  den  Amb.  F.  het  nodige  aan  de  Centrale 
Casse  laten  weeten,  en  is  deswegens  mij  de  spoedige  terug- 
zending gewenscht.  Aan  den  Amb.  zelvers  heb  ik  geen  tijd  heeden 
te  schrijven.  Dog  zal  hem  op  te  draagen  zijn  voor  deeze  nieuwe 
blgk  van  deelneeming  mijne  erkentelijkheid  te  betoonen.  — De 
nevensgaande  memorie  is  de  copy  van  degeene,  die  ik  eergisteren 
in  antwoord  van  de  vrage  van  Lord  Liverpool  heb  aan  den 
Heer  Fagel  gezonden.  Ik  hoop;  dat  er  geen  gebruik  van  zal 
gemaakt  worden^  en  wg  het  geheele  liever  als  een  gedeelte  héko- 
men  zullen.  Ik  zal  heeden  middag  tusschen  6  en  7  ure  bij  UWEG. 
koomen  om  over  een  en  ander  object  te  spreeken.  —  Het  zal 
misschien  het  beste  zyn  te  bepalen,  dat  alle  berigten  van  Ambas- 
sadeurs; Envojés  of  met  extra  commissien  afgezonden  personen 
hnnne  berigten  in  daplo  zenden,  waarvan  een  exemplaar  voor 
mij,  het  andere  voor  het  Departement  van  Buitenlandsche  Zaken 
bepaalt  zg,  en  aan  den  Staatssecretair  geadresseerd  worde ;  het- 
geen tot  antwoord  dient  op  de  aanvraag  wegens  den  Heer  van 
Nieveld.  —  Een  extract  van  de  missive  van  18  December  van 
de  Heer  Fagel  nopens  den  L^  Golonel  van  Panhuys  en  zyne 
verrigtingen  is  aan  den  Erfprins  mede  te  deelen.  Wat  voor 
memorie:  „Sur  les  interets  communs  de  TAngleterre  et  de  la 
„Hol lande"  is  voorhanden,  waarvan  Lord  Castlereagh  eene  copy 
verlangd?  Ik  wenschte  hem  ook  in  te  zien.  De  zaak  nopens 
Amerika  is  mij  aangenaiim  te  hooren  herhalen  door  den  Heer 
Fagel;  ziende  wel  dat  met  de  commercie  nog  eenige  zwarigheid 
hierover  ontstaan  zal. 

Aan  de  Prins  van  Bresil  en  aan  de  Regenten  van  Spanien  zal 
ook  dienen  binnen  kort  geschreven  te  worden. 

'sHaage  den  28  December  1813.  Willem. 

Ingesloten  twee  brieven  van  den  Heer  van  SpaeU;  die  na  lek- 
ture  van  UKH.  terug  verzoeke^  met  nadere  orderS;  indien  Hoogst- 
Dezelve  hem  iets  te  melden  heeft. 


212 

Mijn   voornemen  is  om  met  de  ordinaire  post  te  antwoorden, 
indien  UKII.  geene  noodzakelijkheid  tot  een  courier  ziet. 

28  December  UKH.  getrouwe  onderdaan 

voor  de  middag  halftwaalf.  Hogendorp. 

Ingesloten   de  stnkken  van  de  Heeren  Fagel  en  Perponcher. 
Ik  zal  de  eer  hebben  UKH.  af  te  wagten. 
Aan  alle  de  orders  zal  ik  voldoen. 

De  mémoire  „snr  1es  interets''  etc.  is  bet  stuk  door  den  Heer 
van  Maasdam  aan  UKH.  voorgelezen  bij  myn  bed. 

28  December  UKH.  getrouwe  onderdaan 

kwartier  na  twaalf  ure.  Hogbivdorp. 

Ik  bemerk  met  leedwezen^  dat  ik  UKH.  niet  gemeld  heb,  wat 
de  Ambassadeur  mij  is  komen  zeggen  kort  voor  den  eten.  Het 
was  de  bloote  communicatie  van  zijn  dépêche  over  de  zaak  van 
Noord-Amerika;  volmaakt  overeenkomstig  met  zijne  conversatie, 
daar  ik  UKH.  al  lang  verslag  van  gedaan  heb.  Hij  stond  wederom 
zeer  sterk  op  het  zenden  van  een  geakrediteerd  Persoon  naar 
Amerika.  Ik  heb  naar  Amsterdam  gesebreven  om  te  verneemen 
of  daar  ook  iemand  was,  bekwaam  voor  die  zending  en  aange- 
naam aan  de  Commercie. 

29  December  UKH.  getrouwe  onderdaan 

half  zeven  uur.  Hogendorp. 

Tien  artikelen  van  de  Constitutie  zijn  gearresteerd.  Het  stuk 
van  de  Domeinen  van  het  land  zon  zwarigheid  voor  UKH.  kun- 
nen veroorzaken.  Ons  schijnt  het  beter  te  zijn  de  Domeinen  aan 
het  Land  te  laten  en  de  zes  ton  evenredig  te  verboogen.  Men 
laat  dit  eenparig  aan  UKH.  verkiezing  over  en  heeft  mij  gelast 
UKH.  daarover  te  onderhouden,  zo  als  ik  nader  doen  zal.  Men 
heeft  het  belang  van  UKH.  nog  op  andere  punten  van  dit  Arti- 
kel behartigd.  Ik  heb  den  Heer  Ëlout  verzogt  alles  in  een  Nota 
bijeen  te  brengen,  die  ik  UKH.  overhandigen  zal. 


213 

OmtreDt  de  Ambassadeur  Fagel  heb  ik  bevonden  een  brief 
gesteld  door  den  Heer  van  der  Dujn  met  een  approuvé  van 
UKH.  Het  is  een  antwoord  op  een  brief  van  Fagel  aan  UEH. 
Vüordraagende  zijn  tractemeot,  enz.  Ik  verzoek  dus  dien  brief 
te  mogen  zien  om  het  antwoord  te  kunnnen  verstaan.  Dan  zal 
*ik  UEH.  rapport  kunnen  doen  over  de  beide  broeders  en  mij 
daartoe  bg  UEH.  vervoegen. 

's  Haage  den  30  December  UEH.  getrouwe  onderdaan 

1813  om  4  uur.  Hoobndorp. 

Het  zouwde  misschien  niet  ondienstig  zijn  den  Eoning  van 
Pruissen  of  zgn  Caoselier  van  Staat  door  den  Heer  van  Einkel 
in  bet  vertrouwen  te  informeeren  van  hetgeen  met  den  Generaal 
van  Bulow  plaats  gehad  heeft  en  nog  voorgaat  nopens  de  zen- 
ding van  Nievelt  derwaards.  Teffens  zouwde  een  brief  voor  mijn 
aan  den  Eoning  te  ontwerpen  zijn,  door  welke  ik  hem  verzoek 
de  Capt.  Reiche  met  zijn  Bataillon  uit  uitlanders  geformeert  aan 
mg  te  willen  cedeeren,  zoodat  zij  in  dienst  overgenomen  worden, 
en  zoo  zulks  zwarigheid  had,  om  ten  minste  te  permitteeren, 
dat  ik  den  Gap^.  Reiche  in  dienst  kon  nemen,  om  van  zijn 
talente  gebruik  te  maaken.  Beide  zaaken  dienen  per  Gourier  of 
Estafette  derwaards  om  den  spoed  gezonden  te  worden,  zullende 
misschien  het  eerste  preferabel  zijn,  wegens  de  onzeekerheid 
van  den  oponthoud  van  den  Eoning. 

's  Haage  31  December  1813.  Willem. 

Zoo  even  ontvang  ik  de  ingesloote  brieven  door  een  Secre- 
taris van  den  Ambassadeur;  het  zeggen  van  den  Eroonprins, 
dat  hg  naar  den  Rhijn  trekt,  met  zijne  voorige  verzeekeringen, 
dat  hy  den  wil  naar  Brabant  beeft,  behaagt  mij  zeer.  De  Gourier 
naar  het  groote  Hoofdquartier  is  om  twaalf  uuren  vertrokken  en 
ik  heb  van  den  avond  aan  den  Ambassadeur  Fagel  geschreven. 
Ik  heb  UEH.  dezen  morgen  niet  onderhouden  over  het  Artikel 

16 


214 

van  de  CoDsitatie;  omdat  ik  daar  een  pro  Memorie  over  maak^ 
die  nog  niet  in  gereedheid  is. 

31  December  UKH.  getrouwe  onderdaan 

j9  uuren.  Hooendorp. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  terug  te  zenden  den  brief  van  den 
Ambassadeur  Fagel,  alsmede  een  Engelsche  private  brief,  de 
eenigste  in  het  pakje,  dat  UKH.  mij  gelast  had  in  bewaaring 
te  neemen,  op  de  privaate  brieven  naa.  Indien  UKH.  begeert, 
dat  ik  het  een  of  andere  sehreeve  aan  den  Heer  van  Rheede  of 
van  Walien,  of  ook  aan  den  Heer  van  Nyevelt,  zoo  verzoeke 
dit  bij  het  terugzenden  der  brieven  te  mogen  vernoemen. 

'sHage  1  Januari  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOGENDORP. 

Terugzendenden  de  meedegedeelde  piècen  voege  ik  er  bij  eene 
brief  van  den  Staat-Kanselier  van  Hardeuberg  van  eenen  vol- 
doenden inhoud.  Het  is  byzonder,  dat  van  de  Heeren  van  Spaen 
en  Perponcher  geen  nadere  tijdingen  gekoomen  zijn,  en  dat  op 
mijne  schrijvens  aan  de  Monarqaen  geene  antwoorden,  betref- 
fende de  anerkenning,  mij  tot  nu  toe  geworden  zijn.  De  Generaal 
Thieleman  wordt  van  Cassel  op  Dusseldorp  gedirigeert,  en  is  hij 
aan  de  Generaal  van  Bulow  aangeweezen.  Aan  de  Heeren  van 
Rheede  en  van  Walien  zal  het  niet  noodig  zyn  te  schrijven, 
daar  de  een  verder  gereist  en  de  andere  op  zyne  terugkomst 
begreepen  is.  Het  bericht  van  den  Heer  van  Nyevelt  is  minder 
satlsfactoor  als  het  vorige,  dog  betreft  het  gedeeltelijk  objecten, 
die  zijne  missie  niet  direct  aangaan.  Er  zoude  veel  daarop  ge- 
zegd kunnen  worden,  dog  is  het  beter  te  zwijgen.  Omtrent  het 
gebrek  aan  haaver  dicnd  het  Departement  van  Oorlog  te  worden 
geïnformeerd,  ten  einde  hetzelve  hierin  voorzie.  Het  opwinden 
der  Bredaenaars  en  gegend,  en  de  algemeene  wapening,  zoo  als 
de  Land-Militie,  is  zaak  van  de  Heer  Donker  Curtius,  aan  wien 
bet   aan  te  bevelen  is.  Tot  nu  toe  is  er  nog  geen  water  in  de 


215 

Alblasserwaard ;  de  voorslag  van  den  Pensionaris  Geullaar  is  te 
behartigen  en  aan  den  Commissaris  Generaal,  vervangende  den 
Prefect,  meede  te  deelen  om  daarvan  gebruik  te  maaken,  zoo 
niet  reeds  dergelijke  mesures  getroffen  zijn. 

'sHaage  den  1  Januari  1884.  Willem. 

Ik  neem  de  vrijheid  aan  UKH.  toe  te  zenden  een  verzoek  vam 
de  Ingezetenen  van  Ameland,  Vrije  Heerlijkheid  van  Haar  Vor- 
stelijk Huis,  alwaar  Hetzelve  altoos  ten  hoogste  bemind  is  geweest. 
Gelezen  heb  het  ik  niet,  omdat  ik  geheel  geen  roeping  heb  om 
mij  op  de  zaak  in  te  laaten.  Maar  die  brave  en  eenvoudige 
Menseben,  die  de  reis  aangenomen  hebben  om  het  te  overhan- 
digen, zeiden  mij  zoo  hartelgk,  dat  zij  vertrouwden,  dat  ik  het 
aan  UKH.  bezorgen  zoude,  terwijl  zij  zelve  daar  weinig  kans 
toe  hadden,  dat  ik  hun  niet  heb  kunnen  weigeren  om  de  bestel- 
ler van  het  stuk  te  zijn. 

De  Engelsche  Ambassadeur  heeft  een  note  ingediend  om  tot 
Consul  te  Rotterdam  voor  te  dragen  de  Heer  Ferior  en  de  goed- 
keuring van  UKH.  daarop  verzocht.  Ik  ken  dien  Heer,  die 
Compagnon  is  in  het  Huis  van  James  Grauffurd,  broeder  van 
George  Cranffurd ;  hij  is  een  kundig  koopman,  zeer  wel  gezind 
en  wel  gezien,  zoodat  ik  de  goedkeuring  van  UKH.  op  deze 
aanstelling  wel  durf  verzoeken. 

Ik  sluit  voor  de  informatie  van  UKH.  in  het  kort  en  bondig 
advies  van  de  twee  eerste  advokaten  van  den  Haag  over  de 
verbooden  Huwelijken,  daar  UKH.  laatst  eene  discussie  over 
gehoord  heeft.  Ik  heb  hun  de  vraag  eenvoudig  voorgelegd,  zon- 
der iets  van  de  aanleiding  daartoe  te  melden.  Dit  korte  stuk  is 
overweerdig  om  door  UKH.  gelezen  te  worden.  —  Ik  wensch 
UKH.  hartelijk  geluk  met  den  brief  van  den  Minister  Hardenberg 
en  ik  blgf  overtuigd,  dat  God  met  ons  is,  zonder  daarop  te 
willen  zondigen. 

Het  erkennen  van  de  weerdigheid  van  UKH.  is  eene  bloote 
Formaliteit,   een   zaak   van  den  tweeden  rang,  die  op  zyn  tijd 


216 

door  den  Heer  van  Spaen  zal  gemeld  worden ;  maar  de  dadelgke 
bnlp  van  den  Keizer  van  Rnsland;  met  spoed  en  kracht  verleend, 
is  de  hoofdzaak  daar  al  het  andere  van  zelfs  nit  volgen  zal. 

Ik  zal  de  orders  van  UEH.  op  de  verdere  panten  uitvoeren. 

De  Heer  Voute  is  heden  een  uur  bij  mij  geweest.  De  wgce 
van  het  geld  in  Engeland  te  besteeden  en  herwaards  over  te 
Qiaken  heeft  mijn  volkomen  goedkeuring.  Omtrent  het  groote 
plan  aangaande  dien  handel  zal  ik  de  eer  hebben  UKH.  nader 
by  monde  te  onderhouden. 

Ik  ben  mogelyk  op  het  spoor  van  een  geschikt  man  voor  de 
Missie  naar  Amerika.  Ik  ben  bezig  met  het  tractaat  van  1782 
te  lezen  en  vinde  hetzelve  ongeschikt  voor  deeze  tijden.  —  Aan 
den  jongsten  van  der  Hoeven  zal  ik  het  goedvinden  van  UKH. 
bekend  maken. 

1  January  (1814)  UKH.  getrouwe  onderdaan 

half  zeven  uur.  Hogendorp. 

Ik  haast  mij  UKH.  deezen  brieven  van  den  Heer  van  Spaan 
te  zenden.  Nu  zgn  wij  erkent  door  den  Koning  van  Pruissen 
en  den  Keizer  van  Rusland.  Aangaande  den  Keizer  van  Oosten- 
rijk was  physiek  onmogelijk.  Dog  kan  men  twijfelen,  dat  het 
kort  daarna  geschied  is,  als  men  hoort  van  die  groote  harmonie 
tusschen  de  drie  Monarchen  ?  Deze  brieven  gevoegd  bg  die  van 
Hardenberg  doen  in  de  daad  alles  af,  erkenning  en  hnlp.  Ik  geef 
UKH.  in  bedenking  om  een  artikel  in  de  Staatscourant  te  plaat- 
sen, ten  einde  het  publiek  gerust  te  stellen  op  deze  gewigtige 
punten,  en  daarbij  te  voegen,  welke  groote  pogingen  al  de 
Duitsche  Staaten  doen  om  manschappen  op  de  been  te  brengen, 
waardoor  dan  ook  by  ons  een  gelijke  geest  zal  bevorderd  worden. 
1  January  (1814)  UKH.  getrouwe  onderdaan 

9    uur.  HOGENUORP. 

Behalve  de  meedegedeelde  stukken  zende  ik  hiernevens  ter 
informatie  de  twee  brieven  van  den  Colonel  Perponcher,  welke 
niet  zonder  interest  zijn.  De  gedaane  opening  nopens  het  neemen 


217 

van  Zwitsersche  Tronppes  in  soldij  staat  mij  zeer  wel  aan,  en 
ik  zoawde  meenen^  dat  daaraan  eenige  suite  diende  gegeven  te 
worden  ten  einde  onze  armee  tot  de  nodige  sterkte  met  meer 
zekerheid  te  brengen.  Ik  verwagte  hieromtrent  UWEG.  advies 
en  consideratie.  Den  Colonel  v.  Perponcher  verlangt  ordres,  die 
hij  verzocht  nae  Francfort  te  adresseeren;  zijne  terugkomst  of 
langer  oponthoud  in  Duitschland  is  ook  materie  van  overleg,  het 
begin  der  operatien  en  besetten  van  Zwitserland  ook  beleegeren 
van  Hunningen  is  een  bewijs,  dat  de  vreedesonderhandelingen  ten 
minsten  niet  paraliseeren,  en  Buonaparte  zgne  attentie  aandien 
kant  vastgehouden  wordt.  Eindelijk  zijn  er  ook  narigten  van 
belang  van  den  Baron  van  Spaen.  Het  is  opvallend,  dat  hij  niet 
van  de  Engelsche  missiên  spreekt,  daar  hij  dog  vaneenEngel- 
schen  Courier  gebruik  gemaakt  heeft.  Over  zijn  ontvangst  en 
de  meedegedeelde  iustructien  van  Souvereins  en  Ministers  hebben 
wij  alle  reden  te  vreeden  te  zijn.  Maandag  als  morgen  denke  ik 
de  deputatie  van  Ameland  op  de  audiëntie  te  zien:  Zij  schgnen 
het  zeer  goed  te  meenen.  Omtrent  het  accepteeren  van  den  Heer 
Ferrier  is  geene  zwarigheid  en  kan  hg  dus  als  Consul  geadmit- 
teerd  worden.  Het  advies  der  Rechtsgeleerde  hebbe  ik  met 
interest  geleezen.  Zg  stippen  niet  aan  welke  gronden  vooreene 
exceptie  zouwden  militeeren ;  het  was  te  wenschen,  dat  zij  zig 
daarover  een  weijnig  uitgebreid  hadden.  Ik  verwagte  UWEG. 
voorslag  nopens  de  persoon  nae  Amerika  te  zenden.  Ook  recom- 
mandeer ik  het  expedieeren  der  nog  ten  achter  zijnde  brieven 
om  bet  aanvaarden  der  Souvereiniteit  aan  de  respectieve  hoven 
en  gouvernementen  meede  te  deelen.  Een  articul  in  de  courant 
nopens  de  erkenning  en  hulp  alsmeede  de  efforts  in  Duitschland 
schgnt  mij  ook  goed  om  de  gemoederen  gerust  te  stellen  en  aan 
te  moedigen  niet  minder  te  doen.  Dog  of  het  in  de  Staatscou- 
rant of  de  andere  oflBcieele  courant  beter  geinscrreert  kan  worden, 
hangt  van  de  matericaf  en  bepaling  daaromtrent  gemaakt,  welker 
beoordeeling  ik  aan  UWEG.  overlaat. 

den  Haag  2  Jannary  1814.  Willem. 


218 

Ik  zon  willen  opspringen  van  blijdschap  over  de  brieven  van 
Perponcher.  Nu  zijn  wij  ook  zeker  van  Oostenrijk  en  wat  nog 
meer  is^  van  deszelfs  genegenheid  omtrent  de  uitbreiding  van 
grondgebied.  Ik  adviseer  UKH.  om  in  de  behandeliog  van  deze 
geheele  zaak  met  Oostenrijk  de  houding  aan  te  neemen,  alsof 
die  Provintien  een  gift  van  die  Mogendheid  waren.  Op  die  wgze 
geloof  ik,  dat  wij  ons  verzekerd  houden  kunnen  van  haare 
toestemming  en  medewerking. 

Perponcher  heeft  zig  zo  wel  gekweten  van  deze  Missie,  z^ne 
wgze  van  handelen  is  zo  eenvoudig  en  ter  zaake,  dat  niemand 
op  dit  oogenblik  geschikter  is  dan  hij  om  van  wege  UKH.  te 
resideeren  bij  den  commandeerenden  Generaal  aan  de  Opper- Maaze, 
en  men  ziet  ook  wel,  dat  hij  met  die  post  van  vertrouwen  gevleid 
zou  zijn.  Zgne  tegenwoordige  handelingen  met  de  drie  gekroonde 
Hoofden  en  hunne  Ministers  zullen  hem  een  groot  crediet  bezor- 
gen bij  zodanig  Generaal,  hetzy  dan  Blücker  of  een  ander,  of 
zelfs  de  Kroonprins  van  Zweden.  Al  bragt  Perponcher  dépêches 
over,  zo  kan  men  hem  aanstonds  weer  van  hier  uitzenden. 

Het  idee  om  wederom  Zwitsers  in  onze  dienst  te  neemen  is 
nitmuntend;  het  zal  een  even  goede  uitwerking  hebben  op  de 
Hooge  Bondgenooten,  die  wel  weeten  wat  goede  soldaten  de 
Zwitsers  zijn,  en  op  onze  Natie,  die  liever  ter  zee  vaaren  en 
voor  den  dienst  te  velde  betaalen  wil.  Ik  adviseere  UKH.  om 
mg  te  authorisecren  ten  einde  deze  zaak  ten  eersten  door  den 
Heer  van  Spaen  te  doen  aanbinden,  en  de  vroegere  C^pitulatien 
met  de  Zwitsers  in  te  zien,  om  een  schets  van  een  nieuw  Trac- 
taat  te  maaken.  Vindt  de  Heer  van  Spaen  dan  goede  dispositien, 
zo  zendt  UKH.  hem  een  ofiBcier  tot  assistentie,  met  een  project 
Tractaat  en  volmagt  om  te  sluiten,  hem  eenige  ruimte  laatende 
op  punten  van  minder  belang.  Ik  adviseer  wijders  UKH.  om 
aan  de  Zwitsersche  cantons  stellige  orders  te  verzoeken  voor 
alle  de  Zwitsers  in  Fransche  dienst,  die  zich  op  ons  grondgebied 
bevinden,  ten  einde  op  zigt  de  wapeos  neder  te  leggen  en,  zo 
zij  kunnen,  tot  ons  over  te  gaan.  Dit  alleen  zou  de  zending  van 


219 

een  officier  naar  Zwitserland  overwaardig  zijn,  dewelke  dan  tef- 
fens  de  Capitniatie  zou  kunnen  voorbereiden^  en  UEH.  tijdingen 
geeven  uit  die  oorden,  waar  thans  znlke  groote  dingen  staan 
te  gebeuren. 

Ik  zal  aan  den.  Heer  van  Spaen  vraagen  of  bij  niet  in  alles 
de  concert  werkt  met  de  Engelsche  Missiën,  en  hem  dit  nog 
sterk  aanbevelen. 

Ik  weet  niet  of  de  Amelanders  op  de  audiëntie  zullen  komen, 
noch  zelfs  of  zij  nog  hier  zyn,  noch  waar  zij  te  vinden  zijn.  De 
Heer  Falck  zou  er  door  Ampt  gemakkelijk  kunnen  agter  komen. 

Aan  alle  do  verdere  orders  van  UKH.  zal  ik  voldoen. 

Het  is  nu  tijd  om  de  Missien  naar  Weenen.  Petersburg  en 
Beriyn  te  denken.  UKH.  zal  best  weeten  of  de  Gezanten  naar 
de  gemelde  Hoofdsteden  of  naar  de  respectieve  Hoofdquartieren 
het  eerst  moeten  gaan  Ik  neem  de  vrijheid  aan  UKH.  voor  te 
draagen  de  Heeren  Jacob  Fagel,  van  Rheede  en  van  Spaen,  en 
verzoek  van  HoogstDezelve  te  verneemen  of  hunne  personen 
Haar  aangenaam  zijn,  alsmede,  zo  ja,  voor  welk  Hof  UKH.  elk 
van  dezelve  het  geschiktst  oordeelt. 

2  January  1814  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  ogtends  11  uur.  Hooendobp. 

Omtrent  de  iutentien  van  Oostenryk  nopens  onze  grenze  schijnt 
in  der  daad  geen  twijfel  over  te  zijn.  Over  de  manier  van  behan- 
delen der  Belgische  Provinciën  conformeer  ik  mij  gaarne  met 
UWEG.  voorslag.  Ik  hoor  Rusland  zal  een  gesandten  zenden 
om  zoodra  als  de  keus  zal  kunnen  geschieden,  en  Oostenrijk  heeft 
reeds  een  persoon  gedespitieerd.  De  personen  van  Jacob  Fagel, 
Willem  van  Reede  en  Spaen  van  Verstonde  schijnen  mij  geschikt 
voor  de  3  Missien.  Spaen  zoude  voor  Rusland  kannen  gedespi- 
tieerd worden,  J.  Fagel  de  keus  gegeeven  tusschen  Berlijn  en 
Weenen  en  Reede  tot  de  andere  gedoodverft  worden.  Over  de 
voet  van  betaling,  houden  van  Secretarissen,  enz.  verwagt  ik 
nog  eenen  voorslag.  Hultmann  en  Goldberg  hebben  zig  gerecom- 


220 

mandeert;  de  eerste  is  zoo  ik  hoor  voor  missien  even  als  voor 
administratie  geschikt  Zijn  UWEG.  deeze  persoonen  bekend? 
Onder  wat  oogpunt  zijn  dezelve  te  beschouwen?  Perponcher 
wenscht  ingelgks  in  de  diplomatieke  carrière  te  treden.  Hij 
zouwde  voor  het  tegenwoordige  aangeweezen  .kunnen  worden  te 
Frankfort  nog  te  blijven,  zoo  hij  niet  herwaards  gezonden  wordt 
en  casu  quo  den  Feld  Maarschalk  Blücher  accompagneeren,  of, 
zoo  den  Kroonprins  naar  de  Maes  marcheert,  zich  bg  zijn  Hoofd- 
kwartier vervoegen,  Het  idéé  van  do  formatie  van  Zwitsersche 
Regimenten  zouwde  veele  voordeden  voor  ons  kunnen  hebben 
en  het  is  mij  aangenaam  UWEG.  meening  met  de  mgne  te 
zien  coincideeren.  Den  Heer  Repelaer  heeft  reeds  dezelve  geop- 
perd en  ook  aan  eenen  Heer  Meij  daarover  geschreeven.  Den 
Heer  van  Spaen  zouwde  ingelijks  kunnen  gechargeert  weezen 
om  voorloopige  démarches  te  doen,  dog  indien  de  zaak  succes 
mag  hebben  diend  er  eene  eigene  persoon  met  de  onderhandelingen 
derzelve  gechargeert  te  worden.  Deeze  zouwde  niet  alleen  een 
Tractaat  te  onderhandelen  hebben,  maar  bijzonder  trachten  te 
bewerken,  dat  de  Cantons  aan  alle  Zwitsers  nog  in  vestingen 
zijnde  de  nodige  orders  zouwden  zenden  tot  overgaan  aan  onze 
zgde-  of  ten  minsten  niet  meer  vegten  onder  Fransche  banieren. 
Nae  afspraak  met  den  Heer  Repelaer  laat  zig  de  persoon  in 
questie  misschien  in  relatie  stellen  met  den  Heer  May  en  hebbe 
ik  gedocht  of  zig  de  Heer  van  r^er  Hoeve  tot  diergelijke  zen- 
ding zouwde  qualificeeren  ?  De  oude  tractaten  kunnen  tot  basis 
dienen  van  eene  nieuwe  Capitulatie,  dog  diend  er  veele  veran- 
dering gemaakt  te  worden,  daar  de  formatie  en  bezoldiging 
gelijk  die  der  Nationalen  te  bepalen  is,  en  alleen  voor  een  dép6t 
of  recruteering-personeel  ook  meerdere  onkosten  te  accordeeren 
zouwden  zijn.  Overigens  conformeere  ik  mij  met  UWEG.  advys 
nopens  deeze  zaak  en  verwagte  de  verdere  voorslagen. 

's  Haage;  den  2  January  1813.  (14) 

Willem. 


221 

De  yereeniging  van  den  Waterstaat  met  bet  Binnenlandscbe 
Departement  beeft  vroeger  niet  plaats  gehad  en  wordt  aangegeeven 
ala  hebbende  ineonvenienten,  daar  hierdoor  vertraging  in  de  uit- 
voer ontstaat,  en  vooral  bii  herstel  van  het  oude  grondgebied  van 
den  Staat,  nog  meer  bij  vergrooting  van  hetzelve,  de  importantie 
van  dit  object  de  attentie  van  een  persoon  geheel  vorderd  <  n  bee- 
zigbond.  UWEG.  begrippen  hieromtrent  wensche  ik  te  verneemen, 
daar  het  bgzonder  schijnt,  dat  de  bezigheeden  van  het  Departement 
der  Binnenlandscbe  Zaaken  zoo  talrijk  en  menigvuldig  zijn, 
dat  zelfs  bij  verminderen  van  dezelve  de  Chef  altoos  zouwde  vol- 
doende beezigbeeden  behouden  om  bestendig  werkzaam  te  zgn. 

'sHaage  den  4  January  1814.  Willbm. 

Om  de  aangehaalde  redenen  door  UKH.  heb  ik  niet  de  minste 
zwaarigheid  om  Haar  te  adviseeren  ten  einde  de  Waterstaat 
van  het  Binnenlandscbe  af  te  zonderen  en  aan  dezelve  een  be- 
staan op  zigzelve  te  geeven.  Of  de  tegenswoordige  Chef  van  de 
Waterstaat  in  dat  vak  zeer  bedreeven  is  weet  ik  niet,  maar  den 
Inspecteur  Generaal  Blanke  heb  ik  dikwijls  hooren  noemen  een 
erfgenaam  van  den  geest  van  Brunings.  Ik  denk,  dat  Blanke 
de  spil  is,  waar  dit  werk  op  draaien  moet.  Hij  heeft  mij  eenigen 
tijd  gelede  geschreeven,  dat  hij  UKH.  te  velde  in  de  Artillerie 
met  den  rang  van  Generaal  Majoor  zou  willen  dienen.  Maar 
zgn  verlies  bij  de  Waterstaat  zou  moeijelijk  goed  te  maakén 
zijn.  De  Binnenlandscbe  Zaaken  zullen  zo  lang  menigvuldig  en 
omslagtig  blijven  tot  dat  de  Constitutie  zal  in  werking  zijn.  Op 
het  stuk  van  de  Instructien  wenschte  ik  wel,  dat  UKH.  mg 
dezen  ochtend  de  gelegenheid  gaf  om  Haar  niijue  gedagten  bij 
monde  meede  te  deelen. 

'sHaage  den  4  January  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814  9  uur  ('s  morgens).  Hogendorp. 

Ik  heb  het  stuk  van  den  Titel  onderzocht  en  niets  aan  te 
merken  op  den  voordragt  van  een  groote  en  kleine.  Maar  op 
de  zaak  zelve  van  UKH.'s  Kecht  op  alle  die  Landen,  tot  scbade- 


222 

vergoeding  gegeeven,  zo  is  mijn  oordeel,  dat  wanneer  de  Hooge 
Bondgenooten  UKH.  niet  alleen  in  de  Souvereinitcit  van  de 
Vereenigde  Nederlanden  bevestigen,  maar  nog  daarboven  het 
Grondgebied  verdubbelen,  zij  ook  alle  de  Landen  van  schadever- 
goeding tot  hunne  beschikking  mogen  houden.  Inmiddels  volgens 
het  oude  Hollandsche  spreekwoord,  dat  men  zijne  oude  schoenen 
niet  wegwerpt  eer  men  de  nieuwe  heeft,  keur  ik  zeer  goed,  dat 
UKH.  bij  voorbaai  alle  de  Titels  blijft  voeren. 

In  gewone  tijden  zonde  ik  alle  die  stukken  van  den  Baron 
von  Gagern  gaarne  geleezen  hebben  terwijl  ik  nu  slegts  op  den 
inhoud  gezien  heb,  die  mij  voorkwam  niet  dringend  te  zijn.  Ik 
verzeker  UKH.,  dat  ik  mij  stomp  werk,  en  als  het  uurwerk 
afgeloopen  is,  ben  ik  volstrekt  ombekwaam  tot  alles,  en  word 
door  rust  en  slaap  alleen  wederom  opgewonden. 

Ik  ben  UKH.  nog  antwoord  schuldig  omtrent  Goldberg  en 
Hultmann.  Ik  vind  Goldberg  ongeschikt  voor  buiten  's  lauds, 
maar  hij  heeft  finantieele  en  economische  kundigheden.  Hultmann 
is  een  man  van  de  wereld,  die  zig  naar  alles  en  naar  allen 
schikt,  die  de  zaaken  luchtig  behandeldt  Beide  zijn  dns  te 
gebruiken,  dog  met  onderscheid. 

De  groote  zaak  van  van  den  ogtend  is  volkomen  aan  den 
gang.  Ik  heb  gepermiteerd  om  wat  geld  daaraan  te  besteeden, 
ten  einde  de  onderhandsche  communicatie  te  openen.  La  Serre 
gaat  er  zelf  naar  toe  in  zijn  engelsche  monteering. 

's  Hage  den  4  January  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814,  's  avonds  om  agt  uur.  Hogendorp. 

De  ingesloten  brief  van  den  Heer  van  Spaen  gaat  nog  niet  zo 
verre  als  de  laatsten  van  Perponcher,  die  UKH.  mij  medegedeeld 
heeft,  maar  dienen  tot  bevestiging  van  dezelve,  zo  dat  alles  met 
Oostenrijk  gesneden  brood  wordt.  De  gedrukte  stukken  overtuigen 
mij,    dat  de  zaken  in  Zwitserland  onder  de  hand  geschikt  zijn. 

Over  de  geestgesteldheid  in  Zwitserland  kan  UKH.  oordeelen 
uit   een   ingeslooten  brief,  waarvan  verzoeke  het  P.  S.  eerst  te 


223 

leezen.  Zo  verkrijgen  wij  de  zaken,  die  wij  begeeren,  nog  voor 
dat  wij  ze  kunnen  vragen.  Is  God  niet  met  oos? 

Gisteren  zijn  agt  artikelen  van  de  Constitutie  gearresteerd,  het 
vierentwintigste  in  deliberatie  gebonden  om  te  dienen  bij  het 
vijftiende'  en  veertigste,  hetwelk  mij  aangenaam  is.  Wij  zollen 
heden  reeds  aan  het  Derde  Hoofdstak  beginnen.  De  harmonie 
neemt  toe  bij  elke  zitting. 

Omtrent  de  traktementen  van  de  Ministers  bniten  's  Lands 
zonde  ik  aan  UEH.  voordragen  om  ze  elk  te  betalen  in  de  mnnt 
van  zijne  Residentie,  zo  als  den  Ambassadeur  Fagel.  Anders, 
indien  er  winst  op  de  wissel  is,  steeken  ze  die  in  de  zak,  en 
als  er  schade  is  vragen  zij  eene  vergoeding.  Op  dezen  voet  komen 
winst  en  verlies  voor  UKH.,  die  bij  een  volgende  remise  aan 
Fagel  veel  winnen  zal,  zo  als  op  Weenen  en  Petersburg  thans 
ook  het  geval  zoude  zijn.  Ik  denk,  dat  vooreerst  de  drie  be- 
noemde Ministers,  bij  de  Souvereinen  residcerende,  zouden  kuu; 
nen  de  kosten  declareeren,  en  als  zij  naar  de  Hoofdsteden  vertrek- 
ken, ieder  een  present  van  UKH.  zouden  kunnen  ontfangen. 
Vervolgens  veraoek  ik  UKH.  om  hun  zelven  te  mogen  afvragen, 
wat  zg  ieder  noodig  zullen  hebben,  om  noch  het  Land  te  bezwa- 
ren met  onnoodige  kosten,  noch  eene  veragtelijke  figuur  te 
maken,  zo  voor  zichzelve  als  de  Secretaris  van  Legatie. 

Ik  verzoek  van  UKH.  te  vernemen  wat  caracter  de  Heer  van 
der  Hoeven  zal  hebben.  Onder  Willem  den  Vierden  is  mijn 
grootvader  van  Haren  met  een  gelijke  boodschap  als  Ambassa- 
deur gegaan.  De  Missie  is  temporair  en  houdt  op  als  het  oog;- 
merk  bereikt  is.  Ik  zou  denken,  dat  een  Envoyé  Extraordinaire 
et  Ministre  Plénipotentiaire  thans  noodig  zou  zijn  ten  einde  de 
Zwitsers  te  vleiden,  en  alle  voordeel  van  hun  goede  gezindheid 
te  trekken.  Zoo  ras  als  ik  een  schets  van  de  Capitulatie  gereed 
zal  hebben,  oordeel  ik  dat  van  der  Hoeven  vertrekken  kan. 

5  January  1814  UKH.  getrouwe  onderdaan 

'sogtends  half  12  uuren.  Hogendorp. 


224 

Hiernevens  mededeele  ik  de  brieven  ait  het  Hoofdkwartier 
van  den  Kroonprins  van  Zweeden,  heeden  morgen  bekoomen, 
en  door  den  Heer  van  Heekeren  Walien  overhandigt.  De  brief 
van  de  Heer  van  Spaen  alsmeede  die  van  den  Cap^.  Wagner 
zende  hiernevens  terng.  Het  is  mij  aangenaam  te  verneemen, 
dat  in  Zwitserland  dezelve  begrippen  plaats  hebbeu  als  hier 
wegens  het  oprichten  van  Regimenten.  Daar  de  Heer  Repelaer 
reeds  hierover  geschreeven  heeft  aan  de  Heer  May  zonwde  het 
goed  zijn  hem  in  die  zaak  te  kennen  en  den  Heer  van  der  Hoeve 
door  zijn  canaal  in  relatie  met  den  Heer  May  te  stellen.  Het 
caraeter  van  de  Heer  van  der  Hoeven  zouwde  kunnen  zijn,  dat 
dat  hy  er  alsnog  geen  gebruik  van  maakte  en  alleen  de  onder* 
handelingen  entameerde  hebbende  zijne  credeutialen  in  de  zak, 
totdat,  dezelve  gelukt  zijnde,  hij  hetzelve  zouwde  deployeeren. 
Zulks  heeft  het  voordeel  minder  ophef  iu  den  beginne  te  veroor- 
zaaken,  en  men  bereikt  doch  het  zelfde  oogmerk. 

Ik  kan  mij  niet  conformeereu  met  de  idee  om  ieder  Gezant 
te  betalen  in  de  munt,  die  in  het  Land  zijner  residentie  bruik- 
baar is;  zulks  permitteerd  geen  rekening  te  maken.  Het  schijnt 
mij  ook  niet  raadsaam  de  te  noeme  of  genoemde  gezandten 
zelfs  over  te  laten  een  voorslag  te  doen  omtrend  haar  tractement. 
Men  heeft  daaromtrent  leggers,  die  de  voordragt  van  UWEG. 
kunnen  motiveeren.  De  oude  voet  vóór  1795,  die  onder  de 
Koning,  zijn  data's,  die  niet  uit  het  oog  dienen  verloren  te  wor- 
den, anders  wordt  alles  te  kostbaar  en  wij  hebben  economie 
nodig.  De  rapporten  van  Zuylen  van  Nyevelt  zende  ik  terug  in 
de  onzeekerheid  of  en  wat  daarvan  copy  is.  De  titel  heb  ik 
volgens  UWEG.  advies  goedgekeurd  en  zal  die  den  Regs.  Raad 
Hofmann  de  Commissie  geven  er  een  afschrift  aan  het  Departe- 
ment af  te  geeven.  De  expeditie  der  Notificatien  moet  ik  aan- 
beveelen.  Den  brief  van  de  stad  Bremen  heb  ik  U  doen  geworden. 
Ik  hoor  de  Hanseatische  Steeden  stellen  veel  prijs  op  herstelling 
der  oude  commercieele  en  vriendschappelijke  relatien.  Goldberg 
en  Hultmann  zal  ik  mij  notceren  bij  voorkomende  gelcgenheedGn 


225 

ieder  in  sijn  vak  te  emplogeeren.  Wij  hebben  gisteren  een 
bewijs  gehad  der  noodwendigheid  de  Colonien  en  Handel  aan 
een  Departement  te  voegen  of  een  eigen  Departement  te  for- 
meeren,  want  anders  komt  alles  bg  Finantie,  en  voor  andere  bezig- 
heeden  blgft  het  liggen,  of  de  Anantieele  zaaken  lijden  er  onder. 
Om  die  reeden  heb  ik  gedagt  of  de  Marine  met  Handel  en 
Colonie  te  chargeeren  zouwde  zijn,  dan  of  het  niet  beter  was 
een  ander  persoon  daarmede  te  chargeeren,  die  misschien  voor- 
alsnog de  Waterstaat  meede  tot  zyn  Departement  zouwde  kannen 
bekoomen.  De  Frinces  niet  koomende,  zal  ik  morgen  om  12  nar 
by  de  hand  zgn.  Het  object  der  Instructien  zal  alsdan  ook 
kunnen  behandeld  worden. 

'sHaage  den  4  Jannarij  1864.  Willem. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  de  brieven  nit  het  Hoofdkwartier  terug 
te  zenden.  Ik  vind  dien  van  den  Kroonprins  zeer  overeen- 
komstig met  het  rapport  van  den  Heer  van  Booden,  die  met 
veel  verstand  over  hem  geoordeeld  heeft. 

Nog  zende  terug  twee  brieven  van  den  Heer  van  Nijevelt, 
die  reeds  dubbelden  zijn.  Aangaande  de  zaak  van  Zwitserland 
zal  ik  alles  bezorgen. 

Er  wordt  gedurig  gewerkt  aan  de  Notificatien  onder  opzigt 
van  Delprat,  die  een  Ceremoniemeester  is^  en  met  extraordinairis 
clerken  voor  extra  werk,  om  er  spoediger  door  te  i[omen. 

De  brieven  van  de  Prins  van  Waldeck  en  van  Bremen 
worden  mede  beantwoord.  Onsen  ouden  Consul  te  Bremen  zal 
ik  wederom  in  functie  stellen,  indien  UKH.  het  goedvindt. 

Ik  sluit  twee  gedrukte  zeetijdingen  in^  waaruit  UKH.  .zien 
kan  hoe  de  koophandel  aanwakkert  in  de  slegtste  saizoen  van 
het  jaar. 

Ik  heb  eenigen  tyd  geleden  met  goedkeuring  van  UKH.  een 
brief  geschreeven  aan  Linarson,  Consul  van  Portugal  in  Botter- 
dam.  Hij  is  zig  nu  komen  aanbieden  om  brenger  te  zgn  aan 
den   Prins  Begent   van  Portugal   van  UKH.  Notificatie^  welke 


226 

hier  inslaite  met  een  daplicaat,  of  UKH.  deselve  zonde  willen 
tekenen.  Linarson  heeft  mij  verzogt  hem  aan  UKH.  te  presen- 
teeren. Ik,  hem  geantwoord^  dat  ik  geen  beenen  heb  voor 
zulk  een  ceremonie;  maar  dat  Nijevelt  het  doen  zal.  Ik  denk; 
dat  het  voor  de  zaak  zelve  van  onze  aanstaande  betrekkingen, 
inzonderheid  van  koophandel,  zeer  nuttig  zoude  zijn,  dat  die 
man  een  woord  van  aanmoediging  uit  den  mond  van  UKH.  hoorde. 

Ik  heb  gisteren  avond  den  Heer  Voute  gehad,  die  op  bet 
geheim  blijft  aandringen,  zonder  mijn  tegenwerpingen  op  te 
lossen,  doch  erkent,  dat  ik  er  met  eenige  leden  van  UKH/s 
Raad  over  spreeken  moet,  opdat  die  ten  minsten  zich  ruiterlijk 
voor  de  zaak  verklaaren,  wanneer  men  klagten  bij  hun  inbrengt, 
zonder  dat  zg  echter  de  zaak  bekend  maken. 

Ik  ben  het  volmaakt  eens,  dat  Koophandel  en  Golonien  op 
den  duur  te  zwaar  vallen  voor  Financien,  en  dat  zij  wel  een 
man  alleen  vereischen.  Gis  ik  wel,  dan  zonde  UKH.  dezelve 
bij  voorraad  willen  vereenigen  met  den  Waterstaat,  en  nader* 
hand  den  Waterstaat  aan  een  ander  geven.  De  Man  van  de 
Waterstaat  is  zeer  werkzaam,  heeft  veel  kundigheid  verzameld 
door  de  praktijk,  valt  met  de  borst  op  al  wat  men  hem  te 
doen  geeft,  zo  veel  jaren  hem  nog  toelaten.  Justitie,  Oorlog, 
Binnenlandsche,  Eeerediensten  ook  Golonien,  nu  den  Waterstaat, 
veel,  zeer  veel  heeft  hij  bg  de  hand  gehad.  Liberale  denk- 
beelden vindt  men  weinig  bij  hem.  Ik  weet  uit  ondervinding, 
dat  zij  bekrompen  zijn  op  het  stuk  van  de  Golonien.  Door  de 
Gommercie  alleen  kunnen  wij  nu  wederom  bloeijen.  Ik  wenschte 
wel,  dat  ik  UKH.  een  man  kon  noemen,  geschikt  om  dat  werk 
aan  te  vatten.  Hij  is  er  wel,  maar  UKH.  gebruikt  hem  tot  iets 
anders  en  doet  daar  zeer  wel  aan.  Misschien  zoude  men  in  de 
Kamers  van  Gommercie  in  Amsterdam  en  Rotterdam  drie  be- 
kwame menschen  kunnen  vinden  om  een  Opperste  Kamer  te 
constitueeren,  dewelke  in  het  vervolg,  zelfs  onder  een  Minister, 
noodzakelijk  zal  zijn  en  bij  voorraad  onder  een  vau  de  tegen- 
woordige Departementen  zou  kunnen  staan. 


227 

Alle  deze  gedagten  deel  ik  VKÜ.  mede,  ten  einde  Haar  tijd 
te  geven,  om  er  zich  over  te  bedenken  en  om  dan  morgen 
Haare  bevelen  te  ontvangen. 

'sHage  5  Januari)  1814  UKH.  getrouwe  onderdaan 

negen  uren.  Hogendorp. 

Brieven  van  den  Heer  van  Spaen  tot  den  31  December 
melden  zijne  audientien  bij  den  Keizer  van  Oostenrijk  en  Des- 
selfs  Ministers,  Prins  Metternich  en  Graaf  Stadion.  Het  onthaal 
allervriendelijkst,  alle  mogelijke  betuigingen  van  genoegen  over 
de  verheffing  van  UKH.  en  de  beste  voornitzigten  aangaande 
Belgien.  Veele  orders  tot  opmarscheeren  van  troupen  herwaarts. 
Goede  verstandhouding  met  de  Lords  Cathcart  en  Aberdeen. 
Verschelde  Zwitsersche  Gedeputeerden  in  Frijburg  laaten  zich 
zeer  gunstig  uit  op  het  afzenden  van  drie  vierduizend  Zwitsers 
herwaarts  binnen  eenige  maanden,  ja  zelfs  op  een  order  van 
hun  Gouvernement  aan  vier  vyfduizend  Zwitsers  onder  Macdonald 
om  tot  ons  over  te  gaen. 

Ik  heb  van  der  Hoeven  ontboden  en  bij  Delprat  aange- 
drongen op  de  Gapitultatie.  Dit  ijzer  komt  my  voor  heet  te  zgn 
en  het  oogenblik  verscheenen  om  het  te  smeden. 

6  Januarij  1814  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  avonds  9  uur.  Hogendorp. 

Ik  heb  met  genoegen  geleezen  de  rapporten  van  den  Heer 
van  Spaen,  en  zende  hiernevens  het  bekoomen  rapport  van  den 
Colonel  Perponcher,  waernae  hij  dagelijks  kan  ver wagt  worden. 
Omtrent  de  op  te  riglen  Zwitsers  schijnt  mij  insgelijks  dat  de 
zaak  haast  heeft,  dog  kan  den  Heer  van  Spaen  dezelve  prepa- 
reeren in  afwagting  der  komst  van  van  der  Hoeve.  Indien  hy 
in  Zwitserland  zig  ecnigen  tijd  ophoud  zouwde  hij  zelvers  de 
geheele  negociatie  kunnen  voeren.  Dat  hij  het  Hoofdkwartier 
moet  volgen  en  hetzelve  niet  verlaten  is  allernootzakelijkst  en 
vooral  bij  de  tegenwoordigheid  van  Lord  Castlereagh.  Het  beste 
is,  dat  hij  zig  eenige  paarden  aanschaffe  en  daarvoor  declareere, 


228 

tenzij  hem  eene  ronde  somme  daartoe  aange weezen  werde. 
Hetgeene  betreft  de  verlangende  in  den  militair  dienst  te  treden, 
wensche  ik  een  extract  oiu  daarvan  gebruik  te  maken.  Omtreud 
de  te  bepalen  tractemeuten  mis  ik  nog  de  voet  naar  welke  de 
Boiteulandsclie  Missien  in  onzen  tijd  betaald  wierden.  De 
Missie  van  Constantinopel  is  spoedig  te  herstellen  wegens 
den  Levantischen  handel.  Intusschen  misschien  door  de  Consul 
in  Amsterdam  en  eene  geallieerde  missie  in  Constantinopel 
bekent  te  maken  de  losscheuring  van  Frankrijk  en  het  spoedig 
herstel  der  oude  relatiën.  Omtrent  de  Barbareskische  Staaten 
is  ook  eene  démarche  nodig  tot  bescherming  der  oude  vlag, 
waartoe  misschien  het  beste  vooralsnog  te  doen  is  door  Engeland, 
ten  einde  wij  de  protectie  voor  onze  handel  hebben  en  als 
vrienden  aangezien  worden.  Provisioneel  zal  ik  de  Waterstaat 
herwaards  ontbieden  en  van  het  Binnenlaudsch  separeeren,  dog 
geloof  ik  vooralsnog  zonder  een  eigentlijk  Departement  te  for- 
meeren,  waarvan  de  Chef  in  het  Conseil  zitting  heeft;  finaal  ben 
ik  noglaos  niet  bepaald.  Het  herstel  van  de  oude  Consul  io 
Bremen  approbeere  ik  volkomen.  In  wat  voor  taal  diend  ge- 
geschreeven  te  worden  aan  de  Magistraat?  Wegens  etiquette 
en  stijl  denke  ik  zullen  wij  nog  informatiën  van  de  Heeren 
van  Spaen  en  van  Gagern  bekoomen ;  intusschen  is  de  courtoisie 
van  den  Koning  Lodewijk  mg  bekend  geworden,  welke  tot 
cynosure  zal  kunnen  dienen.  Is  de  Consul  Linarson  hier,  of 
wanneer  komt  hij  ?  Ik  zouwde  hem  Maandag  voor  de  audiëntie 
kunnen  zien. 

'sHaage  den  7  Januarij  1814.  Willem. 

P.S.  Ik  ontvang  zooeven  een  estafette  uit  Bruns- 
wijk;  mijne  Moeder  is  heeden  te  Bentheim  en 
zal  waarschijnlijk  Dinsdag  ')  hier  zijn. 

J*ai  eu  nne  conversation  tres  interessante  avec  MylordCastle• 


^)    Dinsdag  was  11  Januarij.  H.  v.  H. 


g2d 

reaghy    qai    me   satisfait  en  toas  egards.  Il  a  touche  bien  des 
pointe,  mais  je  n'ai  pas  Ie  temps  de  m'ëtendre  en  ce  moment 
sur  ces  dififérentes  matières,  me  réservant  de  nous  en  entretenir 
de  bonche.  Le  principal  est  d'informer  Mr.  de  Spaen  des  vnes 
et  de  le  cbarger  de  se  mettre  sar  an  pied  confidentie!  avec  le 
Ministre,  qai  vent  bien  lui  donner  des  informations  et  directionS; 
et   particulièrement   lui   indiqaer  le  moment  et  la  maniere  de 
faire   des   démarches   ponr   être  admis  dans  le  Grand  Conseil 
directorial.  L'affaire  de  la  Belgiqne  et  de  ce  rënnion  avec  nous 
ne  pent  anssi  être  mis  en  de  meillenr  main  qne  celle  de  Lord 
Castlereagh   II  vent  dabord  connaitre  les  vues  des  autres  Puis- 
sances;  et  comme  il  7  a  identité  de  vue  et  d'intërêt,  qu'est  ce 
qu'il  y  a  plus  dësirable  si  ce  n'est  que  le  Ministre  d'Angleterre 
fait   nos  affaires  en  faisant  celles  de  son  paYs.  Je  lui  ai  dit  la 
rëponse   donnée   au  sujet  de  la  séparation  &  dëterminer  entre 
TAngleterre   et   les  Provinces  unies,  et  il  a  ëtë  ëtonnë  que  le 
sujet  de  la  succession  est  vue  par  nous  comme  chez  eux.  Il  en 
fera   usage  auprës  des  alliés  et  désire  que  Taffaire  du  mariage 
reste  recrette  jusqu'  &  la  rentree  du  Parlement,  sauf  k  s'entendre 
avec  Ie  Gouvernement  Anglois  sur  la  forme  &  donner  &  cette 
affaire.   Je  pense  ëcrire  demain  k  TAmbassadeur  Fagel  et  en 
ai  prëvenu  Lord  Castlereagh,  qui  profitera  de  Ia  même  occasion 
peur   envoyer   un   courier   en  Angleterre.  Veuillez  donner  les 
ordres   requis   pour   qu'il  j  aye  un  courier  &  nous  et  un  Pink 
pret   k  partir   demain   k   2   heures.  J'ai  recommandé  k  Lord 
Castlereagh    Taffaire   du   commandement   gënéral   des  troupes 
employees  par  les  Puissances  alliées,  nous  y  compris,  aux  Païs- 
Bas.  Il  en  sent  la  nécessitë  mais  le  considère  comme  une  chose 
delicate,    vu   la   position   vis-&-vis  du  Prince  Royal  de  Suède; 
cependant   pour   éviter   les   conséquences   d'un  commandement 
partagé  en  5  ou  6  personnes  cela  est  indispensable. 

Le  7  Janvier  1814.  Willem. 

Voici  des  lettres  de  Mr.  Fagel,  que  je  vous  com- 
muniqe;  j'écris  en  conséquence  k  mon  Cousin. 

17 


230 

Üit  de   erinnering  aan   de  nominatie  van  de  persoon  tot  de 
Americaansche  Missie  bestemd  van  de  zijde  van  Lord  Clancartj  ^ 
moet  ik   sluiten,   dat  zulks  door  Engeland  zeer  sterk  verlangd 
wordt.  Zulks  is  een  reede  te  meer  om  tot  bepaaling  der  keuze 
te  treeden,  en  daar  onder  de  vier  voorgeslagen  candidaten  Job 
May  mij  bet  beste  aanstaat  en  ik  hem  ook  personeel  het  meeste 
kenne,  zoo  valt  mijne  keuze  op  dezelve,  en  zal  hij  dienen  zip: 
daartoe  te  berijden,  en  zoo  spoedig  mogelijk  nae  Amerika  moeten 
vertrekken.    Indien    hij    nogtans   in   commercieele   relaties    zig 
bevindt,    welke    strijdig   zouwden   kannen  zijn  met  de  plichten 
en   positie,  die  hij  te  aanvaarden  heeft,  diend  hij  zulks  van  te 
vooren  op  te  geeveu.  Omtrent  de  voet  van  betaling  zouwde  bet 
minimum  van  het  onder  den  Koning  bepaalde  tractement  daartoe 
aangeweezen  worden,  en  tot  equipage  en  reisgeld  insgelijks  het 
minimum  of  eene  middelsomme  tusschen  minimum  en  raaximuoa. 
Of  de   reis   nae   Noord- America  direct  of  over  Engeland  moet 
en  kan  geschieden  wensche  ik  UWEG.  gedachte  te  verneemen. 
De  brief  van   den  resident  en  de  instructie  dienen  opgemaakt 
te    worden   zoodra  van  de  acceptatie  van  May  bekend  zal  ziJD. 
De  Generaal  Bülow  moei  zederd  gisteren  te  Breda  met  zijn 
Hoofdkwartier  zijn    Heeden  zijn  zgne  troupes  verzamelt  om  te 
kunnen    offensief  handelen.    Ik    denke,    dat    hij    morgen    zijne 
operaties  zal  beginnen  en  de  invasie  van  Braband  en  Vlaanderen 
schijnt    dus    op    handen    te   zijn.    De    opinie    en    raad  van  L^ 
Gastlereagh    zal    tot   eenige   voorzigtigheid  moeten  engageeren, 
dog  wanneer  de  volksstem  zig  ten  onzer  faveure  zouwde  decla* 
reeren,    meene  ik  dat  het  zouwde  mogelgk  zijn  haaren  wenscli 
met    de    egards    voor  de  geallieerden   te   combineeren   en  wel 
door  aan  dezelve  de  dispositie  over  het  lot  der  Belgen  voor  te 
behouden   en  teffens  eene  soort  van  administratie  in  naam  der 
Mogendheeden    te    arrangeeren.    Wanneer   de   volksstem   eene 
andere   wending   neemt   is  van  onze  zgde  het  verder  afwagten 
het  eenigste  wat  ons  overblijft  te  doen,  zullende  zig  het  eene  of 
andere    binnenkort   developpeeren.    Intusschen   is   mg    leed    te 


231 

hooreo,  dat  de  RoomAcheD  hier  in  het  \sLud,  bijzonder  in  Staats- 
Brabandy  vreezen  dat  hunne  geacquireerde  voordeelen  zullen 
genoomen  worden^  en  men  meent  goed  te  zijn  hun  daaromtrent 
meerdere  zekerheid  te  geven.  Zouwde  UWEG.  denken,  dat 
zulks  noodig  was,  en  op  welke  wijze  konde  het  zonder  affectatie 
en  disput  der  Gereformeerde  geschieden?  Hiernevens  zende  ik 
terug  de  missive  van  de  Heer  van  Spaen  en  voege  tot  infor- 
matie bij  de  door  mij  bekome  brieven  van  dezelve,  van  Per- 
poncher  en  van  den  Minister  van  Humbold.  Het  oprigten  van 
Zwitser  schgnt  hoe  meer  de  wensch  van  de  Gouvernans  te  zijn, 
en  dat  Engeland  hierin  niet  wil  treeden,  maar  men  gaarne  zien 
zouwde,  dat  wg  zulks  deeden.  Omtrent  de  provissioneel  vorm 
van  Regeering  geeft  de  brief  van  Humboldt  ligt,  en  zouwde  het 
credentiaal  voor  van  der  Hoeve  daar  nae  in  te  rigten  zijn,  het- 
welk niet  belette  onderhandelingen  met  enkelde  Gantons,  zoo 
zulks  noodig  geoordeeld  wierd;  dog  is  waarschijnlgk,  dat  met 
alle  zal  dienen  onderhandeld  te  worden,  en  kan  zulks  om  zoo 
meer  geschieden,  als  wij  de  Boomsche  ook  in  dienst  neem  en 
kunnen.  Ik  verwagte  over  deze  geheele  zaak  UWEG.  voordragt 
benevens  project  instructie  en  missive. 

's  Haage  den  9  January  1814.  Willem. 

De  Heer  Elout  heeft  aanzienlgke  rechterlijke  posten  bekleed, 
doch  ook  politieke  ampten.  Hij  is  Staatsraad  van  den  Koning 
geweest.  Hij  is  door  Schimmelpenninck  naar  Batavia  gezonden 
als  Commissaris  Generaal,  zo  als  in  onzen  tijd  Nederburg.  In 
Noord  Amerika  gekomen,  is  die  Commissie  door  den  Koning 
thuis  geroepen.  Daarvan  heeft  hij  een  pensioen  behouden,  vol- 
gens accoord  van  zes  duizend  guldens  'sjaars.  Sedert  de  reuni 
leeft  hij  van  zijn  pensioen  en  zijn  praktijk  met  een  vrouw  en 
veele  kinderen  zonder  fortuin.  Ik  geloof,  dat  een  politieke  post, 
daar  zijn  inkomen  niet  mede  verminderde,  hem  aangenaam  zoude 
zijn,  en  ik  keur  hem  bekwaam  tot  veele  posten. 

Bij  deze  gelegenheid  kan  ik  UKH.  onder  de  oude  getrouwe 


232 

prinsgezinden  een  man  van  bekwaamheid,  ondervinding,  wel- 
spreekendheid  en  kundigheid  in  herinnering  brengen.  Dit  is  de 
Heer  Boers,  voor  deze  Advokaat  van  de  Oost  Indische  Compagnie, 
die  bgna  doodarm  geworden  is  nit  afkeer  voor  de  revolutionaire 
Regeeringen  en  die  niets  tegen  zichzelf  heeft,  dan  zgn  gevorderde 
jaaren,  welke  hem  echter  veel  levendigheid  van  geest  overlaaten. 
Ik  men  zeker  te  weten,  dat  zijn  hartewensch  op  dit  oogenblik 
is,  zgne  laatste  dagen  te  slijten  als  Staatsraad  van  üKtl.,  en  ik 
geloof,  dat  hij  als  zodanig  zeer  nuttige  adviezen  uitbrengen  kan. 

Een  ander  van  denzelfden  stempel,  wat  de  gezindheid  betreft, 
maar  van  gewoon  vernuft  en  kundigheden,  is  de  Raadsheer 
Zwellengrebel,  zeer  bruikbaar  in  een  Provintiaal  Hof. 

Een  braaf  jong  man  van  dezelfde  kleur,  door  wiens  bevorde- 
ring op  dezelfde  wgze  zijn  eigen  ijver  èn  die  van  zijne  trouwe 
ouders  kan  beloond  worden,  is  de  Heer  Willem  Bichon. 

Een  van  de  onwrikbaarste  Oranjeklanten,  die  gestaan  heeft 
als  een  eik»  nit  wat  hoek  de  stormen  ook  gebuldert  hebben,  is 
de  oude  Heer  de  Gijzelaar  van  Gorcum,  thans  ziek  en  naar  bet 
schijnt  afgeleefd,  dog  wiens  zoon  met  Gendai^mes  gevoerd  in  de 
Garde  d'honneur  nooit  voor  bedreigingen  noch  verleidingen 
gezwicht  heeft;  in  dezen  kunnen  vader  en  zoon  gelgk  beloond 
worden,  alzo  hg  door  een  verblijf  van  ettelgke  jaren  in  het  groote 
huis  van  negotie  van  Goll  te  Amsterdam  bekwaam  is  geworden 
tot  posten  in  de  Departementen  van  finantie  en  koophandel. 

'sHage  den  10  Jan.  1814  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOOBNDORP. 

Ik  heb  ten  eersten  mgn  werk  gemaakt  van  Noord  Amerika, 
zóó  wat  de  persoon  als  wat  de  zaak  betreft  Aangaande  Belgien 
heb  ik  de  eer  UKH.  een  brief  van  den  Heer  van  Zuylen  van 
Nyevelt  met  een  belangrijke  bglaage  te  zenden;  ik  heb  reeds 
gisteren  en  eergisteren  in  den  geest  van  Lord  Gastlereagh  aan 
Nyevelt  geschreeven,  zonder  nog  iets  wezentlijks  op  te  offeren; 
om  aan  UKH.  verdere  wenschen  te  gemoet  te  koomen  weet  ik 


233 

geen  beeter  middel  dan  een  ostensible  Commissie  te  geeven  aan 
Nyevelt,  waardoor  aan  alle  de  behoeften  kan  voldaan  worden^ 
namenlijk  van  de  Brabanders  om  vertrouwen  te  scheppen,  van 
de  Hooge  Bondgenooten  om  te  toonen  dat  wg  hen  niet  voor- 
aitloopen,  en  zelfs  van  de  Roomschen  in  Staats-Brabant  om  alle 
agterdogt  weg  te  neemen.  Eenrt  UKH.  deze  voordragt  goed,  zo 
zal  ik  deze  Commissie  met  de  meest  mogelgke  voorzigtigheid 
ontwerpen. 

Ik  heb  al  veel  voor  de  Zwitsersche  zaak  verzamelt,  bg  ontsten- 
tenis van  alle  archieven,  die  de  Franschen  te  Parijs  getrans- 
porteerd hebben;  Delprat  werkt  voor.  De  Heer  van  der  Hoeven 
is  naar  Amsterdam  on  iemand  te  spreeken,  die  hem  gewigtige 
informatien  geeven  kan.  Ik  zal  geen  tijd  verliezen  om  ten 
minsten  zo  veel  gereed  te  maken,  als  hij  nodig  heeft  om  met 
vrugt  werkzaam  te  zijn. 

UKH.  krggt  terng  twee  brieven,  namentlgk  van  den  Heer  van 
Spaen  en  Hnmbold;  die  van  Perponcher  heeft  UKH.  niet  inge- 
sloten, en  ik  verzoek  mij  dezelve  alsnog  te  willen  zenden,  om- 
dat ik  meen  te  bemerken,  dat  zg  ook  over  de  Zwitsers  hao delen. 
Om  dezelfde  reden  heb  ik  de  lange  dépêche  voor  Humbold 
gehouden,  alzo  ik  dezelve  volstrekt  van  noode  heb  voor  de  Cre- 
dentiaalen  en  Instructie  van  van  der  Hoeven. 

Zo  als  de  zaken  zig  nu  vermenigvuldigen  bij  UKH.  Ministers 
buiten  'slands,  die  er  zijn  en  koomen  zullen,  kunnen  zij  het 
onmogelijk  afdoen  zonder  Secretarissen. 

Ik  geef  dus  aan  UKH.  in  bedenking  om  er  ten  spoedigte  een 
te  zenden  aan  den  Heer  van  Spaen,  en  om  aan  den  Heer  van 
der  Hoeven,  die  in  de  kragt  van  zgne  jaaren  is,  en  slegts  een 
temporaire  missie  heeft,  ten  minste  een  copist  toe  te  voegen; 
voor  de  verdere  missien  zal  ik  tragten  bekwame  lieden  te  vinden. 
De  Heer  van  Znylen  van  Nyevelt  dient  ook  een  copist  te  hebben ; 
het  maaken  van  de  dubbelden  alleen  zou  doeze  voorziening 
vereischen. 

Het  is  in  Weenen  bekend,  dat  de  HoUandsche  krggsgevan- 


234 

genen  losgelaaten  worden.  Nieuwert,  wel  bij  ÜKH.  bekend  en 
thans  te  Weenen,  schrijft  dit  aan  Scholten  en  bied  zig  aan,  om 
alle  Hollanders  te  verzamelen  en  herwaarts  te  zenden  zonder 
eenig  traktement  voor  hemzelve.  Zonde  UKH.  knnnen  goedvin- 
den om  hem  een  Commissie  daartoe  te  verleenen,  met  aanbevee- 
ling van  groote  zuinigheid  en  met  verlof  om  voor  de  noodzakelyke 
kosten  op  mij  te  trekken  ?  De  wissel  is  thans  ongemeen  in  ons 
voordeel. 

10  Januaiy  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOGENDORP. 

Ik  zend  al  wederom  aan  UKH. 

1^.  Officieele  brieven  van  den  Ambassadeur  Fagel,  hier  en 
daar  van  veel  belang. 

2^  Het  Tarif  van  de  Missiën  in  1793,  hetwelk  met  de  verdere 
stukken  dienaangaande  na  gebruik  van  UKH.  terug  verzoek. 

3®.     Een  lijstje  van  de  Secretarissen  van  Legatien. 

4P.  Een  brief  van  den  Advocaat  van  Assen,  de  tweede  zin 
belangrijk  over  Friesland. 

5®.  Het  request  van  den  braven  Hagenaar,  die  eer  wij 
eenig  canon  hadden  een  batterij  van  agtienponders  aan  het 
hoofd  van  Boeren  veroverd  heeft. 

'sHage  11  Januari)  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  ochtends  om  1  uur.  Hogendorp. 

Hierbij  zend  ik  een  brief  van  een  postulant  voor  een  Zwitsers 
Regiment.  Voor  19  jaar  was  deze  L*  Colonel  Schock  een  braaf 
en  bruikbaar  ofiScier.  Hij  zoude  kunnen  medewerken  tot  bet 
doen  lukken  der  projectformatie  en  behulpzaam  zgu  tot  defor- 
matien  van  de  kleine  Cantons.  In  hoever  hij  aan  den  Heer 
van  der  Hoeve  te  renvoijeeren  zouwde  zijn  en  zgn  aanbod  een 
object  van  de  Instructie  van  dezelve  wordt,  overlaat  ik  aan 
UW.E.6.  overleg  en  ben  deszelfs  consideratien  afwagtende. 

's  Haage  den  1 1  Januarij  1814.  Willem. 


235 

Ik  zende  aan  UKH.  de  concept  commissie  voor  den  Heer 
vau  Zuijlen  van  Nijevelt,  alsmeede  z^ne  geheime  lostractie.  Ik 
Yerzoek  UKH.  om  de  openstaande  daggelden  en  équipement  te 
willen  doen  invallen. 

Ik  zal  UKH.  nader  in  bgzonder  schrijven  over  de  Zwitsersche 
zaaken. 

Ik  sluit  hier  egter  in: 

I^.  Brieven  van  den  Heer  Bangeman  Huijgens  mede  over  Belgien. 

2®.  Een  brief  van  Job  Meij. 

3^.  Brieven  van  den  Ambassadeur  Fagel  zo  even  ontvangen. 

Over  al  hetwelk  ik  tragten  zal  UKH.  voor  of  nae  den  eeten 
te  onderhouden. 

11  Januarij  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOGBNDORP. 

UKH.  ziet,  dat  die  goede  oude  Spaen  een  Secretaris  hoog 
Doodig  heeft.  Herzeele  verlangt  maar  om  te  vertrekken.  Zoude 
L'KH.  ook  kannen  goedvinden  om  hem  aan  te  stellen?  De  tarieven, 
door  mg  aan  UKH.  ter  hand  gesteld,  zoude  kunnen  dienen 
ter  bepaling  van  zijn  daggeld  en  équipement.  Want  zoo  lang 
onze  Missien  ambulant  zijn,  dunkt  mij,  dat  daggelden  verkieslijk 
zyn  boven  tractementen,  ook  uit  economie. 

'sHage  UKH.  getrouwe  onderdaan 

12  Januarij  1S14.  met  een  gezwolle  hand. 

Voor  den  Secretaris  van  Staat  tot  het 
Departement  van  Buitenlandsche  Zaaken. 
C.  VAN  Zuijlen  van  Nuevklt 
Secr.  bij  het  Dept. 

Ik  bedank  UKH.  voor  de  hier  teraggaande  stukken  van  den 
Heer  Kinkel.  Ik  vind  zijne  tijdingen  zeer  goed  en  zijne  pro 
memorie  wel  gesteld. 

Ik  wensch  UKH.  geluk  van  door  Hem  en  den  Heer  van 
Spaen  zo  wel  bediend  te  zijn.  Ik  twijfel  niet  of  Lord  Castlereagh 
zal  de  zaak  volkomen  klaaren. 


236 

Inmiddels  mogen  wg  ons  nu  verblgden  over  de  orders  aan 
den  Heer  van  Spaen  gegeven  om  den  schijn  aan  te  nemen  alsof 
wg  de  zaak  van  Oostenryk  alleen  verwagten  De  raad  om  geene 
o/ficieele  beloften  aan  de  Belgiers  te  doen,  stelt  ons  op  onB 
gemak  omtrent  al  wat  v^g  met  de  Belgiers  verrigt  hebben. 
Wij  mogen  ons  na  met  eene  goede  uitslagen  met  eenealgemeene 
goedkeuring  vleien. 

'sHage  UEH.  getrouwe  onderdaan 

12  January  1814.      Voor  den  Secretaris  van  Staat  voor  het  Dep^. 

van  Buitenlandsche  Zaken. 

C.    VAN    ZUTLBN    VAN    NtKVELT 

Secr.  van  het  Dep^. 

Ik  heb  nog  geen  oflSciëele  tgdingen  van  Breda  nopens  het- 
geen den  Uden  voorgevallen  is  bg  Hoogstraten,  Turnhout  en 
West- Wezel,  dog  volgens  particuliere  brieven  zouwden  de 
Pruissen  in  haar  attaques  volkomen  geslaagd  zijn  en  om  half 
twee  uur  den  vgand  met  het  terugtrekken  bezig  zijn,  hebbende 
de  Cavallerie  op  de  hielen.  Zoo  blijde  ik  hierover  ben ,  zoozeer 
wensche  ik  de  officiëele  tgding  te  bekoomen,  niet  alleen  om 
zekerder  te  zgn  omtrent  het  gebeurde,  maar  vooral  ten  einde 
naar  de  gevolgen  te  kunnen  beseffen  en  te  beoordeelen  de 
positie  der  wederzgdsche  kragten.  Den  inhoud  der  Spaensche 
en  Einkelsche  missives  is  allergunstigst,  en  geeve  hoop,  dat 
de  aankomst  van  Lord  Castlereagh  alles  spoedig  ten  onzen 
faveure  beslissen  zal.  Intusschen  steld  zeek  er  de  algemeene 
opinie  zeer  op  het  gemak  omtrend  het  verrigte  nopens  Belgien, 
en,  behalve  het  finaal  decideeren  der  hoofdkwestie  der  Reuni 
en  van  officiëele  démarches  daartoe  tendeerend,  hebben  wg 
vrgere  handen.  De  geprojecteerde  brief  aan  de  Maires,  welke 
hiermede  terug  zende,  kan  dus  ook  niet  in  dier  voege  geexpe- 
dieert  worden  en  vereischt  eene  omsmelting.  Het  is  te  denken, 
dat  de  komst  van  den  Colonel  Perponcher  of  de  terugzending 
van  de  Courier  ons  binnen  zeer  korten  tgd  nadere  interessante 


237 

tijdingen  van  boven  zullen  medebrengen,  en  het  is  misschien 
raadzaam  zoolang  te  wagten  tot  het  verzenden  van  een  conrier 
nae  Frijbarg,  om  zoo  meer,  daar  zig  de  operatien  van  den 
Generaal  Btllow  intnsschen  developpeeren ;  dog  zoo  deeze  van 
dien  aart  waren,  dat  eene  spoedige  commanicatie  raadzaam 
werde,  of  dat  de  verdere  tgdingen  te  lang  uitbleeven,  zal  eene 
verzending  moeten  plaats  hebben,  waartoe'  de  nieuwe  Secretaris 
van  den  Heer  van  Spaen  het  geschiktst  kan  dienen.  Ik  remitteer 
de  staaten  van  betaling  der  vreemde  Ministers  en  wensche,  dat 
voor  mij  een  Generaal  Tableau  daaruit  geformeerd  worde^  met 
de  noodige  opene  colommen  van  agter  tot  aanmerking  of  noteeren 
van  de  tegenwoordige  bepalingen.  Daar  den  oudere  Heer  van 
Reede  een  man  is,  aan  wien  ik  persoonlyk  obligatien  heb  en 
zyne  finantieele  omstandigheeden  zeer  slegt  zgn,  zijn  lighaams 
gesteldheid  ook  niet  eens  doet  vermoeden,  dat  hij  lang  jouis 
seeren  zouwde  van  een  pensioen,  hij  ook  de  eenigste  oude 
diplomaat  is,  die  daarop  aanspraak  zouwde  kunnen  maaken, 
Baron  Nagel  door  het  herstel  der  Convoyen  en  Licenten  weder 
eenen  goeden  post  bekoomende,  zoo  wensche  ik  hem  op  een 
liberale  aart  te  behandelen  en  wensche  daaromtrent  UWEG. 
gedachten  te  vernoemen,  alsmeede  eenen  voorslag.  Het  behulp- 
zaam zijn  aan  de  missie  liet  zig  ook  bepaalen,  zijnde  het  eenigste, 
waartoe  zijne  gezondheid  hem  qualificeerd.  Tegens  de  keus 
van  Herzeele  tot  Secretaris  hebbe  ik  niet,  daar  hij  eens  gedood- 
verft  zijnde,  hetzelfde  is  of  hij  de  eerste  of  de  tweede  is,  die 
in  activiteit  gesteld  werde,  en  daar  hij  gereed  is  om  te  ver- 
trekken verdiend  hij  misschien  de  voorkeur.  Hij  moet  dus  gereed 
zijn  alle  uur  te  verreijzen. 

's  Haage  den  13  January  1814.  Willbm. 

P.S.  De  verlangde  nieuwstijdingen  en  bulletins  zgn 
zeer  wenschelijk;  hoe  zulks  in  te  rigten 
koomt  op  UWEG.  aan,  doch  de  noodzakelijk- 
heid iets  nieuws  te  kunnen  vertellen,  wanneer 
wij  weder  nieuws  hooren,  is  onbetwistbaar. 


238 

Ik  weusch  UKH.  geluk  met  de  voorlopige  tijding  van 
Hoofdstraten.  Herzeele  is  gereed  om  alle  uuren  te  vertrekken. 
Ik  neem  de  vrijheid  om  aan  UKH.  voor  te  draagen  hem  een 
daggeld  te  geeven  van  twaalf  guldens,  waaronder  alles  be- 
greepeu  zal  zgn.,  kosten  van  de  reis,  van  logement^  van  tafel, 
enz.  alsmede  hem  in  eens  toe  te  leggen  voor  équipement  een 
duizend  guldens.  Bij  deze  zelfde  gelegenheid  neem  ik  de  vrij- 
heid UKH.  te  vragen  of  er  iets  aan  den  Heer  van  Spaen  toe- 
gelegd is,  hetzij  tractement  of  équipement. 

Ik   zal    het   Tableau    van   alle  de  Missien  voor  UKH.  doen 


De  brief  van  de  Maires  zal  ik  denkelijk  wel  kunnen  Bchoeien 
op  de  aangenome  leest,  maar  UKH.  heeft  vergeten  hem  in  te 
sluiten. 

Ik  heb  order  gesteld  op  het  houden  van  een  doorloopend 
journaal,  waaruit  de  Bulletins  voor  alle  de  Gezanten  zullen  ge- 
nomen worden.  In  den  grond  heb  ik  dit  reeds  waargenomen, 
doch  zal  het  nu  nog  geregelder  doen. 

Ik  rust  uit  om  wederom  op  aassem  te  komen,  en  vertrouw, 
dat  UKH.  de  hand  van  dit  schrift  genoeg  kent,  daar  de  mijne 
gezwollen  en  pynlijk  is,  en  ik  niet  tekenen  kan. 

's  Hage  13  Januarij  1814 
's  ochtends  half  tien. 

P.  S.  Feiler  van  Hall  is  druk  aan  het  werk;  de  desertie  op 
het  fort  La  Salie  gaat  voort.  Wij  wagten  La  Serre  alle  uuren 
hier.  Ik  hoop  dus  binnenkort  een  voorloopig  berigt  aan  UKH. 
te  kunnen  geeven. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  een  brief  van  den  Heer  van  Zuylen 
van  Nyevelt  te  zenden.  Ik  gis,  dat  UKH.  wel  laater  tijding  zal 
hebben. 

Ik  heb  gisteren  den  Advocaat  van  Assen  bij  mij  gehad.  De 
ontevredenheid  in  Vriesland  is  eenig  en  alleen  te  wijten  aan 
degenen,    die    er   thans   regeeren,    en   die    meestal   onder  den 


239 

Keizer  gedient  hebben.  Die  ontevredenheid  is  dus  een  blijk  van 
den  goeden  geest  van  het  Volk.  Men  stelt  in  Vriesland  veel 
vertrouwen  op  den  Heer  van  Humalda,  doch  hij  gaat  er  door 
voor  al  te  zacht^  en  buiten  staat  om  iemand  kwaad  te  doen. 
Ik  ben  met  den  Heer  van  Assen  afgesproken,  dat  hij  aan  zgn 
vrienden  schrijven  zal,  dat  alle  de  aanstellingen  provisioneel 
zgn,  dat  de  Constitutie  denkelijk  nog  deze  maand  gereed  komt^ 
dat  er  dan  Staaten-Generaal^  Staaten  van  de  Provintien  en 
Stedelijke  Regeeringen  op  een  vasten  voet  komen  zullen,  en  er 
dus  gelegenheid  z^n  zal  om  plaats  te  vinden  voor  alle  de  Wei- 
gezinden,  die  aangenaam  zijn  aan  het  Volk.  Van  Assen  denkt,  dat 
dit  de  gemoederen  tot  bedaaren  brengen  zal.  Mij  dunkt,  dat  de  Heer 
van  Humalda  de  regte  man  zou  zijn  om  met  de  Constitutie  naar 
Vriesland  te  zenden  en  om  een  lijst  te  maaken  van  de  Vriezen  voor 
de  Groote  Vergadering,  daar  het  nu  tijd  is  om  in  het  algemeen  aan 
te  werken.  Ik  heb  voor  UKH.  de  veertig  artikelen  van  de 
Constitutie,  die  voorloopig  gearresteerd  zijn,  doen  afschrijven, 
en  ben  verzegt  door  de  Commissie  om  dezelve  uit  haar  naam 
UKH.  aan  te  bieden.  Mogelijk  zoude  UKH.  bij  die  ge- 
legenheid de  Leden  van  de  Commissie  kunnen  vraagen  om  elk 
voor  zijn  Provincie  een  lijst  te  maaken  van  Leden  der  Groote 
vergadering. 

Ik  heb  ook  den  heer  Job  Meij  bij  mg  gehad.  Hij  is  nu  aan 
UKH.  voorgedragen  tot  Secretaris  bij  het  Departement  van 
Marine,  en  druk  bezig  onder  den  Heer  van  der  Hoop.  Voor 
zyn  huiselijke  omstandigheden,  alsmede  voor  den  dienst  van 
UKH.  schijnt  hg  daar  regt  op  zijn  plaats  te  zijn,  en  of- 
schoon altijd  gereed  om  Hoogst  Deszelfs  bevelen  uit  te  voeren , 
bidt  hij  om  liever  niet  naar  America  te  gaan.  Ik  geloof,  dat 
Changuion  het  gaarne  doen  zal;  dog  zal  ik  zijn  laatste  woord 
eerst  heden  verneemen. 

Ik  sluit  hier  uit  hoofde  van  UKH.  briefje,  hetwelk  ik 
op  dit  oogenblik  ontvang;  ik  zend  het  rapport  terug  en  ver- 
zoek slechts  om  den  bewusten  brief  aan  de  Maires.  Het  verder, 


240 

dat   ik   te   melden   had   zal   ik  nog  dezen  morgen  aan  DKH. 
schryven  en  inmiddels  haar  bevelen  uitvoeren. 

'sHage  14  Jan.  1814  UKH.  getrouwe  onderdaan 

'sogtends  9  uar.  Hogbndorp. 

Door  ongepermitteerde  nalatigheid  heb  ik  eerst  heden  morgen 
bijgaande  brief  bekoomen.  Nae  genoome  lectuur  wensche  ik  hem 
terug  om  naderhand  een  extract  voor  de  courant  te  laten  ver- 
vaardigen. Mijn  zoon  schrift  mij,  dat  in  meerdere  dorpen  de 
inwoonders  genoegen  getoont  hebben  hem  te  zien,  en  dat  een 
oud  en  rijk  man  hem  gezegd  heeft,  dat  men  vertelde,  dat  ik 
Koning  van  Braband  zouwde  worden.  Het  vertrek  van  den 
Heer  van  Herzeelen  zouwde  op  heeden  avond  kunnen  bepaald 
worden  en  dépêches  voor  Spaen  en  Kinkel  gepraepareert.  Indien 
intusschen  iets  koomt  kan  hij  altoos  eenige  uuren  later  gaan. 
Ik  zal  met  hem  schryven.  Den  Ambassadeur  Fagel  zouwde 
ook  te  kennen  te  geeven  zijn,  dat  het  te  wenschen  is  de  Duitsche 
troopes  in  Frankryk  overgeloopen  en  naar  Engeland  getrans- 
porteerd dog  hoe  eer  hoe  liever  herwaards  te  zenden,  kunnende 
dezelve  te  Scheveningen  debarqueeren,  zoo  zij  niet  te  Hellevoet 
binnen  loopen  kunnen  wegens  het  eis.  De  tijdingen  van  Breda 
z^n  hem  roede  te  deelen.  Misschien  zendt  L^  Clancarty  een 
courier  per  Hellevoet  of  Schevelingen. 

's  Hage  den  14  January  1814.  Willbm. 

De  bewuste  brief  van  de  Maires  is  niet  bij  mij.  Ik  heb  nog 
alle  myne  papieren  naegezogt  jen  dezelve  niet  gevonden.  Ook 
erinner  ik  mij  zeer  wel  dezelve  uit  den  brief  van  den  Heer 
van  Zuilen  van  Nieveld  genoomen  te  hebben  om  dezelve  on- 
middelijk in  het  paquet  aan  UWEG.  in  te  sluiten.  Ik  moet  dus 
vermoeden,  dat  de  brief  in  quaestie  bg  UWEG.  onder  andere 
papieren  geraakt  is  of  op  eene  onbegrypelijke  manier  verloren 
gegaan. 

Ik  hoop  dat  Changuion  zal  naar  Amerika  kunnen  verzonden 


241 

wordeo  en  spoedig  daar  na  toe  vertrekken.  De  voorslag  van 
door  Hnmalda  te  laaten  opgeeven  de  Vriezen,  die  tot  de  Groote 
Vergadering  op  te  roepen  zgn,  approbeere  volkoomen,  ook  dat 
de  ander  heeren  van  de  Commissie  elk  in  den  haare  zonwden 
lijsten  formeeren  en  voordragen.  De  redactie  der  geconcludeerde 
articnlen  wagte  ik  af.  Ik  hoope,  dat  in  Vriesland  verder  ontc- 
vreedenheid  zal  kannen  voorgekomen,  zelver  genoegen  gegeeven 
worden. 

's  Haage  14  January  1814.  Willbm. 

Ik  zal  de  Leden  van  de  Commissie  respective  om  de  bewuste 
lasten  verzoeken. 

Ik  heb  de  eer  UKH.   het  tableau   van   de  tariven  voor  de 
Ministers  buiten  'slands  te  zenden. 

Ik  had  UKH.  nog  te  melden,  dat  ik  uit  den  mond  van  Job 
Mey  het  volgende  aangaande  Amsterdam  vernomen  heb.  Daar 
is  ongenoegen  onder  het  Volk  over  twee  punten :  P.  de  nieuwe 
belastingen  op  brood,  zeep  en  zout;  2''.  de  uiterlijke  gedaante 
van  de  Regeering.  Omtrent  de  belastingen  klaagt  men,  dat 
dezelve  op  de  noodzakelykste  levensmiddelen  gelegd  zijn  midden 
in  den  winter,  voordat  de  zeevaart  aan  den  gang  kan  koomen 
ait  hoofde  van  het  ijs  en  van  de  vgandelijke  houding  van  Ver- 
heul aan  den  Helder.  Daar  nu  de  de  armoede  onder  het  gemeen 
van  die  volkrgke  stad  zeer  groot  is  en  nog  niet  door  de  open 
zee  kan  verholpen  worden,  zoo  komt  het  mq  voor,  dat  de  ge- 
meene  man  moet  te  gemoet  gekomen  worden  door  vrybrieQes 
op  het  brood  of  eenige  ander  dergelijke  maatregelen.  Men  kan 
het  onmogelgke  niet  vergen.  Ik  wenschte  wel  dat  zoodanige 
weldaad  direct  van  wegens  UKH.,  en  als  van  Haar  komende, 
wierdt  aangekondigdt  en  daarbg  open  gelegt  de  redenen  hier- 
boven gemeld.  De  tweede  klagte  over  de  uiterlgke  gedaante 
der  Regeering  rust  vooral  op  de  Police  en  op  de  Prefectuur, 
waarin  men  de  afgeschafte  Fransche  Regeering  meent  te  zien 
met  opzigt  tot  veele  persoenen,  gebouwen  en  vooral  de  handel- 


242 

wijze.  Een  HoofdoflScier,  Onderschouten  en  Dienders  voor  de 
Justitie,  naar  de  oude  wijze  ook  de  Police  waarnemende,  zonde 
misschien  voldoen  om  het  bezwaar  weg  te  neemen.  Ik  herinner 
mij  nog,  dat  de  Police  onder  andere  redenen  in  de  waereld 
gekomen  is,  omdat  de  President  van  Maanen  mij  adviseerde  om 
niet  aan  de  Justitie  teraaken,  geen  penale  wetten  te  maaken^ 
bij  de  Insurrectie  en  vooreerst  de  Police  alleen  te  gebruiken 
tegen  kwaadwilligen.  Door  opvolgende  schikkingen  is  dit  geheel 
verandert.  Na  de  invoering  van  de  Constitutie  zal  er  zelfs  geheel 
geen  Police  meer  noodig  zijn.  Het  Binnenlands  Departement 
kan  dan  eenige  geheime  correspondenten  betaalen  om  op  Fransch 
verraad  te  waaken.  Evenzoo  is  het  gelegen  met  Prefectuur  ende 
Assessoren.  Gecommitteerde  Raaden,  Stedelijke  Regeeringen, 
Ambtsgerechten  zullen  dan  die  Fransche  couleur  geheel  nitwis- 
schen.  Ik  verlang  dus  hartelijk  naar  het  oogenblik,  dat  de  Con- 
stitutie publiek  gemaakt  en  de  Groote  Vergadering  bijeengeroepen 
zal  kunnen  worden. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  te  zenden  een  berigt  van  den  schoon- 
zoon van  den  bankier  Hagen,  pas  uit  Parijs  gekomen,  hetwelk 
na  lezing  eerbiedig  terug  verzoeke.  Lord  Clancarty  zendt  om 
twaalf  uur  een  courier  aan  Lord  Castlereagh,  aan  wien  ik  bij 
deze  gelegenheid  het  bewuste  stuk  van  UKH.  toezende. 

'sHage  den  14  Jan,  1814  UKH.  getrouwe  dienaar 

half  twaalf  uur.  Hogendorp. 

De  bijgaande  missives  zal  de  Heer  van  Herzeelen  kunnen 
meedeneemen  en  bezorgen  zonder  zig  op  te  houden  om  zulks 
personeel  te  doen.  Ik  zal  niet  aan  den  Admiraal  Kinkel  schrijven, 
en  verzoeke  dus  UWEG.  zijn  brief  aan  mij  van  5  Jannary  te 
willen  accuseeren  en  hem  te  kennen  te  geeven,  dat  ik  met  het 
verrigte  zeer  voldaan  ben,  afwagtende  nadere  tijdingen  Om  trend 
traktement  en  equipagegeld  voor  den  Heer  van  Herzeelen  hebbe 
geen  remarqnes;  nopens  den  Heer  van  Spaen  is  niets  bepaald. 
Omtrent  het  ongenoegen  wat  te  Amsterdam  heerscht;  wensche 


ik  dat  het  mogelijk  zij  maatregelen  te  beraamen,  die  zullen  doen 
verminderen.  Ik  zal  nopens  het  brood  met  Canneman  spreken 
eu  overleggen  wat  te  doen;  dog  geen  retrograde  stap  is  raad- 
zaam, en  hoe  vrijbiljets  in  te  voeren  zie  ik  niet  wel  in,  eerder 
helpen  door  soupe,  uitdeeling  van  brood  of  iets  dergelijks.  Het 
ander  is  met  het  werk  der  Constitutie  verweeven  en  hangt  af 
van  het  einde  der  deliberatien.  De  meedegedeelde  memorie  gaat 
hiernevens  terug. 

Den  14  Jannary  1814.  Willem. 

Ik  haast  mij  UKH.  dépêches  van  Nyevelt  te  zenden,  die  veel 
attentie  verdienen;  ReiflFenberg  is  mogelijk  bg  UKH.  zelve  bekend. 
Ik  zal  bij  Repelaer  naar  hem  vernemen.  UKH.  ziet  denkelijk 
den  Heer  van  der  Hoop  in  den  Raad.  ReiflFenberg  is  zeker  een 
draaijer,  vermits  hy  zijn  rapport  aan  Langdecau  met  eenige 
veranderingen  tot  een  rapport  aan  UKH.  maakt  en  zig  Haren 
getrouwen  onderdaan  teekend.  Hij  is  den  12  December  over  den 
Rhgn  gegaan,  zo  dat  zijne  instructien  van  het  begin  van  die 
maand  moeten  zyn^  en  misschien  is  zijne  geheele  missie  besloo- 
ten  geweest,  eer  men  iets  wist  van  den  opstand  hier,  of  op  de 
eerfte  t^ding  daarvan.  Van  de  goede  dispositien  van  Oosten- 
rijk hebben  wij  daartegen  kennis  gekregen  op  het  laatst  van 
December  en  in  het  begin  van  January.  Ik  vleijde  mij  derhalven 
dat  de  Commissie  van  ReiflTenberg  en  de  berigten,  die  Lord 
Castlereagh  had,  van  een  en  denzelfden  ti|d  zijn^  en  dat  er 
sedert  een  gunstige  verandering  is  geboren,  die  de  Prins  van 
Mettemich  aan  UKH.  's  Gezanten  heeft  bekend  gemaakt  en  nog 
niet  aan  de  Engelsche  Ambassadeurs,  ten  einde  de  eerste  te 
zijn  om  Lord  Castelereagh  daarvan  te  verwittigen. 

Ik  wagt  Repelaer  om  iets  naders  van  hem  over  ReiflTenberg 
te  vernemen,  alsmede  of  UKH.  zig  er  iets  van  herinnert,  en  zal 
dan  aan  UKH.  voordragen  hoe  ik  denk,  dat  met  die  man  te 
leven  is. 

Ik  sluit  nog  een   berigt  in  van  Gaptein  OweU;  hetwelk  mij 


244 

door  den  Ambassadeur  gezonden  is  en  UEH.   veel  genoegen 
geven  zal. 

Mijn  band  is  wat  beter.  Mijn  been  is  nog  stgf  en  p^nlyk. 
Ik  heb  gisteren  derdebalf  uur  de  Constitutie  bggewoond.  Ik  heb 
gisteren  avond  alle  de  dépêches  gedicteerd  aan  de  Heeren  van 
SpaeU;  Kinkel,  Fagel,  Nyevelt  en  Generaal  Bülow  en  ben  toen 
niet  zonder  wat  koorts  naar  bed  gegaan.  Zonder  die  felle  koude 
zoude  ik  het  kunnen  houden,  maar  ik  kan  de  zaal  van  de  Con- 
stitututie  niet  warm  stooken  en  het  zitten  en  koude  Igden  boort 
mij  in  den  grond.  Het  is  mij  onmogelijk  beden  uit  te  gaan.  De 
Constitutie  is  uitgesteld  uit  hoofde  van  de  voorbereiding  tot 
Maandag.  Het  artikel  van  den  Adel  is  geheel  afgedaan,  en  dat 
van  de  Stedelijke  Regeeringen  zoo  goed  als  afgedaan.  Ik  begin 
land  te  zien,  en  denk  dat  het  eenige,  dat  ons  nog  een  weinig 
ophouden  zal,  de  Regterlgke  Magt  is.  Het  schgnt  mg  toe,  dat 
de  wensch  van  UKH.,  mij  in  de  eerste  dagen  van  Hai-e  over- 
komst bekend  gemaakt,  vervuld  zal  worden,  om  namelijk  aan 
bet  Land  zijne  oude  gedaante  weder  te  geven,  gezuiverd  van 
de  gebreken  der  vorige  Constitutie.  De  Leden  van  de  Commissie 
zullen  lijsten  maken  van  leden  voor  de  Groote  Vergadering.  Bij 
het  Reglement  op  de  invoering,  art.  4,  wordt  gezegd,  dat  de 
Commissarissen  Generaal  in  de  Departementen  ook  zulke  Igsten 
formeeren  zullen.  Dan  krggt  UEH.  dubbelde  lijsten,  dat  zeer 
goed  is  om  te  vergelgken.  Mij  dunkt,  dat  het  tgd  is  om  een 
aanscbrgving  te  laten  doen  door  den  Heer  van  Stralen  aan  de 
Commissarissen  Generaal  ten  gemelde  einde. 

'sHage  15  January  1814  UEH.  getrouwe  onderdaan 

'sogtends  negen  uren.  Hoobndorp. 

De  Heer  Reiffenberg  is  mij  zeer  bekend.  Hg  is  intrigant  en 
weinig  te  betrouwen,  dog  misschien  oogenblikkelijk  bruikbaar, 
kan  ten  minste  ook  naedeelig  zijn.  Het  is  te  bewonderen,  dat 
de  Heer  van  Znylen  van  Kievelt  niets  van  de  beweegingen  der 
armee  bekend   maakt.  Hg   schgnt   niets  vemoomen  te  hebben. 


045 

Bet  berigt  van  Cap^.  Owen  slnit  ik  bg ;  het  zonwde  goed  zyn  van 
de  Goesenaars  in  een  bniletin  melding  te  niaaken.  De  Heer  van 
de  Spiegel,  Bnrgemeester,  is  geloov  ik  nog  bier  en  zonwde  het 
zelve  knnnen  opstellen.  Ik  voege  hierbij  de  redactie  der  Consti- 
tutie volgens  de  genome  beslniten;  mijne  remarques  heb  ik  op 
een  appart  blad  geschreeven ;  UWEG.  zal  my  zulke  ligt  kannen 
ophelderen.  Ik  ben  bigde,  dat  dezelve  land  ziet;  ik  zal  den  Heer 
van  Stralen  wegens  de  lijst  der  Notabelen  spreeken.  Het  doet 
mi)  leed  te  vernemen,  dat  UWEG.  weder  pgn  aan  het  been  heeft 
en  niet  kan  nitgaan,  hopende,  dat  het  ophouden  der  felle  koude 
hieromtrent  binnen  kort  zal  verbeetering  aanbrengen.  In  haast 

*s  Haage  den  lö  January  (1814)  Willem. 

P.S.  In  de  communicatie  van  Ld.  Clancarty  nopens 
onze  vereischten  zal  UWEG.  in  de  form  wel 
de  nodige  modificatien  maken. 

Ik  heb  de  eer  aan  UEH.  toe  te  zenden  eenige  papieren,  die 
ik  in  den  (Eabinets)  Raad  zonde  hebben  moeten  brengen  zgnde : 

1®.  eene  voordragt  van  den  Heer  Hawker  tot  Consul  te 
Plymouth ; 

29.    eene  concept- besluit  daartoe  betrekkelgk; 

3^.  eene  concept-commissie,  die  tevens  tot  model  kan  dienen 
voor  alle  zulke  aanstellingen; 

4^.  Een  algemeen  Reglement  voor  de  Consuls,  dienende  tot 
Instructie,  is  in  de  maak. 

De  organisatie  van  het  Departement  en  de  instructien,  met 
de  mgne  daaronder,  had  ik  mg' gevleid  ook  reeds  aan  UEH. 
te  kunnen  ter  hand  stellen;  maar  het  is  tot  nog  toe  volstrekt 
onmogelgk  geweest. 

Ik  kan  UEH.  de  allerstrikste  verzekering  geven,  dat  het 
berigt  van  Eapitein  Owen  niet  onder  de  teruggezonden  papieren 
is,  doch  zooals  ik  het  bekomen  zal,  zoo  zal  ik  den  Heer  van 
de  Spiegel  doen  opzoeken  Onder  bulletin  begrgp  ik,  dat  UEH. 
de  Staatscourant  verstaat. 

18 


346 

t)e  Heer  van  Zaylen  van  Nyevelt  niets  oflBcieels  ^an  de 
militaire  operatien  vernomen  hebbende  beeft  echter  iets  aan  zyn 
broeder  geschreven  ^  waarvan  copy  hier  ingesloten  meedegaat. 

Ik  zende  de  stokken  van  den  Ambassadeur  Fagel  wederom 
terug,  omdat  zij  dubbelden  zijn,  volgens  UKH.  besluit,  hetwelk 
hij  even  ontvangen  had.  Ik  zal  de  verdere  bevelen  van  UKH. 
uitvoeren. 

's  Hage  den.  15  January  1814.       UKH.  getrouwe  onderdaan 
'sogtends  te  half  twaalf  uren.  Hogbndorp. 

Ik  haast  mij  UKH.  de  brieven  van  Kinkel  te  zenden,  alzoo 
die  aan  mij  ten  minste  van  het  hoogste  gewigt  is  en  nood- 
zakelijk invloed  hebben  moet  op  hetgeen  ik  heden  aan  van 
Zuylen  van  Nyevelt  schrijven  zal.  Ik  ga  nu  de  brieven  van 
Spaen  lezen,  die  lang  zijn,  en  waarvan  ik  dan  oogenblikkelijk 
berigt  zal  geeven. 

'sHage  15  January  1814.  UKH.  gehoorzame  onderdaan 

Hogbndorp. 

De  ingesloten  brieven  van  den  Heer  van  Spaen  zijn  van 
geen  gewigt,  en  het  blgkt,  dat  het  zeer  nuttig  is  geweest  ook 
den  Heer  van  Kinkel  af  te  zenden. 

Hetgeen  UKH.  in  sommige  artikels  van  de  Constitutie  ge- 
leezen heeft  van  Staaten  Generaal  in  dubbele  geiaalen  ziet  op 
die  vergadering  van  dezelve,  welke  in  het  laatste  Hoofdstuk 
beschreeven  is. 

'sHage,  15  January  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  te  zenden  over  de  artillerie,  die 
herwaarts  ingescheept  wordt. 

Vervolgens  een  Memorie  van  den  Heer  Bangeman  Huygens 
over  de  Landen  te  voegen  bg  ons  Grondgebied,  een  stuk  daar 
het  een  en  ander  belangrijks  in  staat. 

Eindelijk,  de  aanspraak  van  Napoleon  terug. 


Ui 

Lord  Clancarty  koomt  morgen  tasschen  twaalve  en  twéé 
naren  bij  mij  om  te  spreeken  over  de  stukken,  die  UEH.  mij 
door  het  Departement  van  Oorlog  hebt  toegezonden.  Indien 
UKH.  hem  nog  iets  wilde  doen  weeten,  zoo  heeft  Zij  het  mij 
slechts  voor  twaalve  op  te  geeven.  Over  de  Thee  ben  ik  ÜKH, 
niet  lastig  gevallen,  omdat  het  zig  alles  schikt,  en  dat  ik 
denkelijk  morgen  alles  zal  afdoen. 

'sHage  15  Jan.  1814.  ÜKH.  getrouwe  onderdaan 

i  8  uuren.  Hogbndorp. 

Zooeven  ontvang  ik  deze  papieren,  waaronder  een  belangrijk 
rapport;  ik  zal  UKH.  heden  nog  nader  daarover  schrijven. 

Ik  hoop  de  Constitutie  waar  te  nemen  en  de  petitie  van  het 
Departement  van  Oorlog  in  orde  te  brengen. 

'sHage  den  17  Jan.  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

des  morgens  te  10  ure.  Hogendorp. 

Ik  heb  alle  de  papieren  voor  de  Colonel  Ditmers  gereed.  Voor 
Changuion  wagte  ik  de  beslissing  van  UKH.  op  mijne  vraag- 
punten. Voor  van  der  Hoeven  heb  ik  nu  zooveel  bij  elkander 
vergadert,  dat  ik  UKH.  eenige  punten  ter  beslissing  zal  kunnen 
voorleggen,  vervolgens  zijne  Instructie  opmaaken  en  hem  af- 
zenden. Naar  mijn  oordeel  diende  hg  een  officier  mede  te 
neemen  met  de  titel  van  Secretaris  van  Legatie,  dan  kan  hy 
een  goede  Capitulatie  maaken.  Want  die  Zwitsers  zijn  zeer  slim, 
op  het  geld  gesteld,  en  der  zaak  doorkundig. 

De  petitie  van  het  Departement  van  Oorlog  aan  Engeland 
zal  wel  te  schikken  zijn,  indien  UKH.  af  wil  zien  van  hetgeen 
daarin  rechange  genoemd  wordt,  dat  wil  zeggen,  dat  men  eerst 
wapenen  vraagt  voor  vijftigdoizend  man,  en  dan  nog  eens  de- 
zelfde quantiteit  om  in  de  magazijnen  te  leggen  tot  rechange. 
De  nota  kan  eerst  gaan  met  de  paketboot  van  Donderdag.  Ik 
heb  den  Ambassadeur  de  confidentie  van  Kinkel  niet  behoeven 
i    te  maken,  omdat  hg  mg  de  confidentie  gemaakt  heeft  van  de- 


248 

zelfde  zaak  nit  een  brief  van  deogeen,  die  alles  aan  Kinkel 
verhaalt  en  voor  hem  bedreeven  had. 

Er  is  dus  alle  reden  om  te  denken,  dat  wg  binnenkort 
een  officieele  verklaaring  omtrent  Belgien  verkrijgen  zullen; 
inmiddels  kannen  wij  met  voorzigtigheid  onder  de  hand  big  ven 
werken ;  ik  zie  zelfs,  dat  Kinkel  niet  al  te  veel  moet  aangespoord 
worden. 

Mijn  Dokter  zegt  mg,  dat  ik  geen  medicgnen  maar  rast  moet 
hebben;  als  ik  langzaam  en  zonder  overhaasting  werken  mag, 
zal  ik  zien  wat  ik  doen  kan. 

'sGravenhage  UKH.  getroawe  onderdaan 

17  Janaary  1814.  Hogendorp. 

Ik  ben  blijde  te  verneemen,  dat  het  heeden  met  de  gezond- 
heid beter  gaat,  en  wensche  maar,  dat  UWEG.  zig  niet  al  te 
zeer  fatigeere.  Hiernevens  deele  ik  mede  de  missives  van 
Hnmboldt  en  Kinkel.  Jammer  is  het,  dat  Balow  niet  te  Antwerpen 
in  plaets  van  Breda  is;  dog  het  geeft  rog  meer  vrije  handen 
om  casu  qao  te  ageeren  en  te  praepareeren  de  gemoederen  bij 
eene  aanstaande  zoo  wg  hoopen  gevolgrgke  onderneming.  Het 
bulletin  kan  na  genome  lectnre  aan  Falck  voor  de  coarant,  dog 
s.  r.  aan  mg  toegezonden  worden.  Het  belangrijke  rapportover 
Belgien  zende  terag ;  zalks  geeft  goede  moet  en  hoop  voor  het 
vervolg.  Het  zoawde  goed  zgn  een  Igst  te  formeeren  en  bij  de 
hand  te  hebben  van  de  personen,  dewelke  genoemd  en  willig 
bevonden  zijn  zig  ook  andere  te  noteeren.  Canneman  heeft  by 
mg  geinsteerd  op  de  benoeming  van  een  eigen  Departement 
van  Koophandel.  Naa  over  de  persoon  van  Commissaris Oeneraal 
gedacht  te  hebben  vind  ik  geene  daartoe  geschikter  als  Bgland 
Haldt,  daar  hij  kandighceden  bezit  en  geen  aandeel  in  de 
commercie  neemt,  zoo  veel  ik  weet;  of  anders  zgn  personeel 
daartoe  past  en  vroegere  relatien  het  wenschelgk  maken,  is 
een  tweede  vraag,  omtrend  welke  ik  huiverig  ben  en  UWEG. 
meening  wensche  te  hebben,  even  als  in  het  generaal  over  zijne 


249 

aanatelling.  Omtrent  Ghanguion  veronderstel  ik,  dat  UWEG.  aan 
den  EngelBchen  Ambassadear  zal  gesprooken  hebben.  Zyn  rang 
zonwde  kannen  zijn  Env.  Extr.,  dog  deselve  niet  deploijeerende 
voor  en  aleer  bij  zeker  is  opgenomen  te  worden;  das  eerst  de 
Regeeringsverandering  aunonceeren,  en  dit  vriendelijk  opge- 
nomen zijnde,  zgn  credentiaal  overgeeven.  Eqaipement  en  reis- 
geld zoawde  kannen  zijn  10,000  fl.  en  bet  tractement  dezelfde 
som  me  als  van  oads. 

den  17  Janaary  1814.  Willbh. 

De  post  voor  welke  UKH.  mg  een  dag  of  tien  geledeneenige 
menseben  beeft  opgenoemd,  en  waarvan  zg  mij  in  baar  laatste 
briefje  wederom  spreekt,  verlangende  van  mij  te  weten  omtrend 
iemand,  dien  zy  mij  daarin  noemt,  of  zgn  personeel  daartoe 
past  of  vroegere  relatien  bet  wenscbelgk  maken,  deeze  post, 
wanneer  ik  alle  de  genoemde  naga,  wanneer  ik  nadenk  op  den 
aard  der  bezigbeden  en  in  aanmerking  neem  degene  met  welke 
men  daarin  te  doen  beeft,  kan  ik  niemand  eerder  aanbevelen 
dan  Repelaer,  wien  ik  de  eerste  reize  ook  aan  UKH.  voorge- 
dragen beb. 

Ik  beb  gisteren  de  zaak  van  de  Thee  met  Voate  zoo  verre  ge- 
bragt,  dat  zij  kan  afgedaan  worden.  Men  kan  alle  de  verzoeken  in- 
willigen en  das  iedereen  te  vreden  stellen  met  de  qaantiteit,  die 
in  Maart  verkoebt  zal  worden,  iets  te  vermeerderen.  De  prijzen 
zijn  zeer  boog  en  rijzen  alle  dag,  omdat  er  geen  voorraad  is, 
zoodat  een  vermeerdering  van  de  qaantiteit  raadzaam  zonde  zijn 
om  deze  reden  alleen.  Daar  blijft  na  de  form  over,  zgnde  vele 
reqaesten  in  mijne  banden  gekomen  zonder  renvooij  van  UKH. ; 
toch  dit  kan  ik  in  weinige  woorden  met  Falck  afspreeken,  in- 
dien UKH.  de  zaak  goedkeurt. 

'sHage  17  Janaary  UKH.  getroawe  onderdaan 

1814,  zes  aten.  Hogendorp. 

Ik  beb  de  eer  aan  UKH.  te  zenden  bet  concept- beslnit  voor 


250 

den  Heer  Gbangaion;  de  verdere  Instractien  op  het  Tractaat 
van  Commercie  zal  ik  aan  UKH.  voordragen  als  Changaion  van 
zijn  reisje  in  de  koopsteden  zal  ternggekoomen  zijn.  Hettracte- 
ment  heb  ik  open  gelaaten,  omdat  UKH.  dit  geschikt  wil 
hebben  als  te  vooren,  en  dat  ik  niet  weet  wat  onze  Envoyës 
te  vooren  gehad  hebben.  Ik  bid  UKH.  te  bedenken,  dat  alles 
in  Amerika  nog  dnnrder  is  dan  in  Engeland  en  dat  indien  het 
UKH.  te  dunr  nitvalt  voor  eene  permanente  Missie,  zg  bij  slot 
van  ieder  jaar  vry  is  om  een  Resident  aan  te  stellen. 

Bg  deeze  gelegenheid  verzoek  ik  UKH.  om  de  tabel  van  het 
Tarif  terng  te  mogen  hebben,  ten  einde  een  copij  er  van  voor 
mij  te  laaten  makeu  en  het  dan  aan  UKH.  weeder  te  geeven. 
Verbolgens  heb  ik  de  eer  aan  UKH.  nog  te  zenden  een  brief 
en  voordragt  over  den  Levantschen  handel  met  een  concept 
besluit,  door  middel  van  hetwelk  die  zaak  aanstonds  aan  den 
gang  raakt  en  dan  verder  kan  voortgezet  worden  naar  goed- 
vinden van  UKH.,  hetzg  door  mijn  Ministerie,  of  door  een  ander. 

Eindelijk  moet  ik  kennis  geeven  aan  UKH.  van  eene  rekening 
van  onkosten  voor  het  transport  van  meubelen  van  den  Am- 
bassadeur, met  bglagen,  mij  door  den  Heer  Twent  van  Kortenbosch 
overhandigt  en  bedraagende  /^  955. 1.8,  waaromtrent  verzoeke  te 
weeten,  of  dezelve  rekening  aan  den  Ambassadeur  ingelevert  of 
door  mij  betaalt  moet  worden. 

Gemelde  Ambassadeur  heeft  mg  doen  weeten,  dat  ik  hem  bij 
eene  nota  vraagen  moest,  om  de  passagie  van  den  Heer  Changuion 
naa  Noord- Amerika,  die  hij  dan  bezorgen  zoude,  hetgeen  ik  dan 
ook  gedaan  heb. 

De  nota  over  het  geschut  heb  ik  hem  ook  gezonden,  nadat  ik 
met  hem  op  de  ondubbelzinnigste  wijze  geeonstatoert  had,  dat 
dat  geschut  niet  gegeeven  wordt  aan  ons  alléén,  maar  aan  de 
legers  van  de  Bondgenooten  in  de  Nederlanden  in  het  algemeen, 
onder  de  beschikking  van  Sir  Thomas  Graham. 

'sHage  UKH.  getrouwe  onderdaan 

18  Januar^  1814.  Hogbndorp 


251 

Ik.  heb  den  Heer  Repelaer  tot  Staatsraad  gedood  verft  en  meene, 
dat  die  of  eene  soortelijke  post  hem  beter  zal  conyenieeren  als 
eene  ministerieele^  zijnde  hij,  volgens  hetgeen  wat  UWEG.  mg 
vroeger  gezegd  heeft,  uit  meerdere  oorzaken  niet  wel  te  kiezen 
tot  die  van  den  Handel,  en  vooral  wanneer  door  bgkoomen  van 
Colonien  dit  departement  eene  groote  activiteit  en  orde  zalver- 
eischen.  Eene  andere  kens  is  dns  noodig  en  zouwde  misschien 
de  zig  daartoe  wegens  knndigheeden  het  best  passende  persoon 
zgn  Goldberg;  dog  ook  die  aan  het  hoofd  als  Commissaris 
Oeneraal  te  plaatsen  is  niet  raadzaam,  en  verkiezelijker  zgne 
talenten  op  eene  wgze  te  benutten,  die  meer  overeenkomt  met 
zgne  positie.  Anderen,  die  zig  daartoe  qnalificeeren,  weet  ik  op 
het  oogenblik  mij  niet  te  herinneren;  dat  ik  wel  eerlgke,  goede 
en  talentvolle  personen  kenne,  dog  moeten  dezelve  nietvolkoo- 
men  vreemd  aan  die  beezigheeden  zijn,  en  teffens  geen  aandeel 
aan  handels  speculatien  direct  of  indirect  neemeo ;  weswegens 
ik  op  mgn  vorig  berigt  terngkoome  in  zoover  UWEG.  niet 
daaromtrend  gronden  aanvoeren  kan^  die  mij  overtuigend  daar- 
van terugbrengen.  Het  concept  besluit  voor  den  Heer  Changuion 
heb  ik  onderteekend,  en  het  hoogste  tractemeot  onder  den  Koning 
bepaald,  zijnde  f  15000.—,  daar  ik  anders  meene  in  het  algemeene 
met  de  laagste  te  kunnen  uitkoomen.  UWEG.  zal  alles  ontuee- 
men  aan  het  nevensgaande  tableau,  hetwelk  ik  nae  genoome 
afschrift  terugverlange.  Een  Secretaris  kan  met  Changuion  ge- 
zonden worden,  en  dient  de  keuze  zoo  te  vallen,  dat  bij  als 
Chargé  d' Affaires  konde  blijven,  indien  Changuion  op  den  duur 
niet  zig  ophield  in  Noord  Amerika.  De  note  der  meubels  van 
den  Ambassadeur  kan  maar  door  UWEG.  betaald  worden,  en 
wensche  ik  een  lijst  van  de  zelve  te  bekoomen.  De  memorie 
van  Bangeman  Huigens  zende  ik  hiernevens  terug  en  meene, 
dat  het  goede  zaaken  behelst,  dog  niet  met  onze  ideeën  geheel 
strookt.  Hij  schijnt  dog  ook  ideeën  te  hebben,  en  zouwde  wel 
bg  gelegenheid  bruikbaar  zijn.  De  brief  van  den  Heer  van  Hum  • 
bold  sluite   ik   bij.   Ook  zende  de  aan  mij  geschreve  nog  eens 


252 

aan  UWEG.^  daar  ik  in  de  onzeekerheid  ben  of  deszelfs  inbond 
bekend  is.  Nae  genoome  lectare  wensch  ik  de  laatste  zoo  als  de 
vroegere  van  dien  Minister  terug,  daar  ik  dezelve  beantwoorden 
wil,  en  om  12  uur  eene  geleegenheid  van  den  Engelschen 
courier  zig  opdoed.  Ook  voege  ik  mijne  correspondenten  met 
den  Vorst  van  Weilburg  nopens  zijne  troupes,  dewelke  nader- 
band ter  beantwoording  en  neeme  van  maatregelen  nodig  bebben 
zal.  Aan  Kinkel  en  Spaen  zouwde  geschreven  kunnen  worden, 
ook  aan  Hnmbold,  om  de  Heer  de  Marsebal  naar  omstandig- 
beeden  te  supporteeren,  zgnde  bijzonder  voordeelig  wanneer  wg 
de  Nassauers  ter  onzer  dispositie  zouwden  kunnen  bekoomen. 
Wegens  de  krijgsgevangen  officiers  kan  aan  den  Ambassadeur 
Fagel  met  meededeeling  der  Note  en  Naamigst  gesebreven 
worden.  Dat  de  Theeaangelegenbeid  in  orde  is  en  tot  genoegen 
van  alle  geinteresseerden  kan  bezorgd  worden  is  mij  aangenaam. 
De  renvooijen  van  requesten  aan  UWEG.  is  ter  beëindiging 
naar  de  gewoone  arrangementen,  kunnende  ook  de  zaak  met 
de  Heer  Faick  afgesprooken  worden. 

'sHaage  den  19  January  1814.  Willem. 

Ik  beb  de  eer  UKH.  alle  de  stukken  terug  te  zenden  en  ook 
eenen  vroegeren  brief  van  den  Baron  Humboldt  en  eenen  van 
Perponcber,  van  beide  dewelke  ik  het  noodige  gebruik  gemaakt 
beb.  De  kosten  van  de  meubels  zal  ik  betalen  en  op  den  post 
brengen  van  onvoorziene  uitgaven ;  de  Igst  is  op  bet  Bureau  en 
zal  UKH.  nog  dezen  ochtend  toegezonden  worden. 

Aan  de  Heeren  Fagel,  van  Spaen  en  Kinkel  zal  ik  aanstonds 
schrgven.  Op  bet  eerste  artikel  van  bet  briefje  van  UKH.  zal 
ik  nog  dezen  ochtend  een  antwoord  geven. 

'sHage  den  19  January  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814,  's  morgens  half  elf  nren.  Hogendorp. 

Aangaande  de  personen,  naar  welke  UKH.  mij  gevraagd  heeft, 
beb   ik    altgd   bet  goede  en  het  kwade  gezegd,  dat  ik  er  van 


253 

wist,  en  zo  heb  ik  ook  al  reeds  aan  UEH.  bekend  gemaakt 
mijne  opinie  omtrend  het  gedrag  en  de  sentimenten  van  den 
bewasten  Heer;  ik  kan  mij  dns  heden  bepalen  tot  zijn  kundig- 
heden en  het  komt  mg  voor,  dat  die  op  het  stnk  van  Koop- 
handel theoretisch  en  niet  praktisch  kannen  zijn.  In  de  Colonien 
is  hg  geweest  in  een  militair  en  geen  politieke  Commissie.  Het 
groot  ongelak  van  ons  Land  is,  dat  er  zo  weinig  bekwame 
menschen  zijn,  en  dat  men  das  diegene  kiezen  moet,  daar  het 
minst  op  te  zeggen  valt.  Ik  heb  genoeg  in  mgn  leven  geleerd 
om  met  allerhande  menschen  om  te  gaan,  en  nadat  ik  aan 
UKH.  de  waarheid  gezegd  heb,  zijn  alle  Hare  keazen  mij  aan- 
genaam. Wg  zallen  heden  met  de  constitntie  de  Provinciale 
Staaten  beslaiten  en  de  Regterlijke  Macht  beginnen.  Ik  hebbg 
deze  deliberatien  de  kundigheden  en  de  sentimenten  van  veelcn 
nader  leeren  kennen,  en  ik  kan  UKH.  van  den  Heer  Eloat 
zeggen,  dat  er  de  Advocaat  wel  wat  in  zit  bg  het  advizeeren, 
maar  dat  hij  zeer  vatbaar  is,  nooit  gehecht  aan  zijn  eigen 
opinie,  van  een  zeer  helder  verstand  en  minder  overgegeven 
aan  politieke  theoriën,  dan  de  meeste  Patriotten.  Ik  noem  hem 
in  het  bijzonder  omdat  ik  geloof,  dat  UKH.  minder  gelegenheid 
heeft  gehad  om  hem  te  leeren  kennen. 

'sHage  19  Janaary  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814,  's  ochtends  half  twaalf  uren.  Hogendorp. 

De  zending  vae  van  der  Hoeven  is  tot  rgpheid  gekomen, 
ik  heb  alles  zoo  veel  mogelijk  voorbereid  en  geapplaneerd.  Uit 
de  bijgaande  vragen,  mijne  concept-antwoorden,  /al  UKH.  ont- 
waren de  uitgestrektheid  van  de  zaak  en  de  menigte  van 
punten.  Beroofd  van  alle  archiven  meen  ik  echter  niets  wezentlijks 
te  missen.  Ik  sluit  hier  in  een  Tractaat  en  eene  Capitulatie,  die 
modellen  van  alle  de  volgende  zgn  geweest.  Bij  de  vragen  van 
van  der  Hoeven  zijn  renvoogen  tot  deze  twee  stukken  en  tot 
andere,  die  UKH.  maar  voor  't  vragen  heeft. 

Mgn   algemeen   advis   is,   dat  eene  defensieve  alliantie  voor 


254 

deze  tijden  ongeschikt  is.  Ik  ben  gereed  om  aan  DKH.  voor  te 
leggen  een  eenvoudig  verdrag  van  vriendschap  zonder  meer. 
Dan  moet  er  de  schets  van  eene  Capitulatie  bykomen,  waartoe 
de  antwoorden  van  UEH.  op  de  vragen  van  van  der  Hoeven 
vereischt  worden.  Mijn  concept-antwoorden  kan  UKH.  goed- 
keuren of  verwerpen,  en  wat  ik  opengelaten  en  aan  Haar  be- 
slissing gesteld  heb  invullen.  Voorzien  van  een  concept-Tractaat 
en  eene  concept-Capitulatie  kan  van  der  Hoeven  schielijk  sluiten 
en  kunnen  de  troupen  marcheeren.  Onvoorzien  van  beide  kan 
hy  6  maanden  handelen  zonder  klaar  te  komen;  de  dagen, die 
hij  hier  bezig  is  geweest,  zijn  een  groote  winst  van  tijd. 

Mogelijk  verkiest  UKH.  hem  zelven  te  spreken  bij  gelegen- 
heid, dat  zijn  vragen  beslist  worden. 

'sHage  den  20  Jannary  UEH.  getrouwe  dienaar 

1814,  's  morgens  II  uren.  Hogendorp. 

Mijn  oudste  Zoon  is  heden  naar  Breda  vertrokken  en  zal 
Gorcum  en  passant  meede  opnoemen.  Zyne  reise  derwaarts 
was  ook  reeds  bepaald  eer  mg  de  aankomst  der  troupes  onder 
den  Hertog  van  Saxen  Weimar  bekend  was;  nu  zal  hij  over 
derzelver  marsch  en  gebruik  insgelijks  met  den  Generaal  van 
Bnlow  spreeken  en  zoeken  alles  af  te  handelen  wat  zouwde 
afspraak  en  meedewerking  vereischen.  Den  25  of  26  is  den 
Hertog  te  Doesburg  of  Arnhem  of  bij  Emmeric  en  hoe  eerder 
hij  voorwaarts  koomt  en  Belgien  helpt  meedebezetten  hoe  beter. 
Het  is  mij  aangenaam  geweest  van  te  verneemen,  dat  de  Con- 
stitutioneele  besognes  vorderen  en  tot  de  Kegterlgke  Magt  ge- 
treeden  is.  Het  goed  getuigenis,  aan  den  Heer  Elout  gegeeven, 
heeft  mij  de  idee  gegeeven  of  hij  zig  tot  Postes  en  wel  mini- 
sterieele  zouwde  passen,  en  of  bij  ook  buiten  het  vak  der 
regtsgeleerdheid  bruikbaar  is,  en  zig  zouwde  gaarne  emplogeerden 
laten.  Wij  moeten  binnenkort  tijdingen  van  de  komst  van  h^ 
Castlereagh  uit  het  Groote  Hoofdkwartier  bekoomen;  tot  die 
tijd    toe   Iaat   zig   niets    met   zeekerheid   beoordeelen   omtreud 


255 

BelgieD,  alhoewel  het  rapport  van  de  Heer  van  Hambold  een 
bewijs  der  intentien  van  den  Vorst  Metternich  opleevert  en  ook 
aatoriseert  het  voordeeligste  te  hoopen. 

'sHaage  den  20  January  1814.  Willem. 

Ik  krijg  heden  om  twaalf  uren  Lord  Glancarty  en  den 
Generaal  Bentinck  bij  my.  Vindt  UKH.  goed,  dat  ik  hnn  den 
brief  van  den  Heer  van  Zaylen  van  Nyevelt,  waarvan  het 
dobbeld  hier  ingesloten  is,  mededeele?  De  Erfprins  komt  nu 
te  Breda  op  een  belangrgk  oogenblik.  Indien  UKH.  dringende 
orders  voor  Nyevelt  had  kan  ik  een  expres  zenden.  Of  een 
gedeelte  van  het  corps  van  Weimar  voor  Gorcom  zoude  kunnen 
dienen,  zal  UKH.  beter  beoordeelen  dan  ik;  maar  dit  komt 
mij  zeker  voor,  dat  dit  oogenblik  dat  van  een  gunstige  crisis 
voor  de  zaak  van  België  is,  en  de  hoogste  oplettendheid  verdiend. 

'sHage  den  21  January  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814,  half  tien  ure.  Hogendorp. 

Het  is  mg  aangenaam  geweest  de  goede  intenties  van  de 
Generaal  v.  Bulow  verder  te  verneemen.  Door  de  reis  van 
mijnen  oudsten  Zoon  en  zijne  inspectie  bij  Gorcnm  is  alles 
geschied  wat  wi)  in  het  oogenblik  doen  kunnen.  Het  oogenblik 
voor  Belgien  schijnt  altoos  gunstiger  te  worden,  en  den  Hertog 
van  Saxen  Weimar  zal  met  de  ander  waarschijnlijk  vooruit 
marcheeren.  De  Kroonprins  van  Zweeden  marcheert  met  40000 
man  op  Dusseldorp  en  hij  zet  zig  den  Eerste  February  op  reis 
om  aan  de  kant  van  Nederland  te  agceren.  Binnenkort  zal  er 
geene  klagt  van  te  weinig  troupes  zijn,  en  het  schijnt  dat 
Bonaparte  den  oorlog  niet  veel  langer  zal  kunnen  uithouden. 
Jammer  is  het,  dat  wij  niet  verder  gevorderd  zijn  in  onze 
militaire  aanstalten  Zwellingrebel  en  Vader  Bichon  Vis  zijn 
genoemd  tot  het  Hooge  Geregtshof  der  Middelen,  waarvan 
Vosmaer  President  zouwde  worden.  Waartoe  zouwde  Ggselaer 
van  Gorcnm  bekwaam  zijn?  Den  advocaat  Boers  agte  ik  zeer 


256 

en  wensch  hem  plaisier  te  doen,  dog  ik  vreeze,  aat  hij  tot 
veel  arbeid  niet  zeer  geschikt  is.  Hoynck  van  Papendrecht  is 
gedespicieerd  tot  Fiscaal  der  Middelen  te  water  te  Rotterdam. 
Hierdoor  zouwde  Politie  vacant  worden.  Het  is  voor  alsnog 
onontbeerlijk,  dog  ik  weet  niet  wie  daarmede  te  chargeeren. 
Zouwde  UWEG.  ook  lieden  kennen  van  welker  sentimenten  en 
activiteit  goede  recommandatie  zonwde  zijn?  Ëloat  als  tot  de 
andere  partij  gehoord  hebbende,  is  misschien  minder  daartoe 
geschikt  als  zijne  kandigheeden  hem  anders  zonwden  maken. 
Nopens  de  Igsten  te  formeeren  van  Leeden  van  de  Groote 
Vergadering  ben  ik  ad  1,  2,  3  van  UËds.  gedagten;  ad  4 
meene  ik  niet  dat  het  militair  diene  uitgesloten  te  zijn ;  5  con- 
form; ad  6  meene  ik  dat  de  consanguiniteit  niet  excludeert 
van  de  nominatie,  daar  bij  een  groot  getal  zolks  bgna  niet  te 
observeeren  is. 

den  21  Jannary  's  middags  om  4  uur.  Willem. 

Ik  heb  niets  tegen  hetgeen  UKH.  mij  meldt  omtrent  de 
lijsten  voor  de  Groote  Vergadering  en  adviseer  Haar  om  een 
besluit  dien  conform  aan  van  Straalen  te  zenden,  alzo  het  tgd 
is  om  de  circulaires  af*  te  zenden.  De  plaatsing  van  Zwellin- 
grebel en  den  ouden  Bichon  zal  een  zeer  goed  effect  doen  en  de 
menschen  zullen  zeggen :  als  de  Prins  niet  removeert,  zo  denkt 
hg  toch  bij  nieuwe  aanstellingen  om  zijne  vrienden. 

Vermits  UKH.  met  veel  regt  de  Policie  slegts  voor  een  korten 
tijd  wil  aanhouden,  zo  is  er  geen  groot  Heer  aan  het  hoofd 
noodig.  Dit  zou  onder  de  hand  bekend  kunnen  gemaakt  worden. 
Ik  reken  den  Directeur  Ampt  allerbekwaamst  om  de  rapporten 
van  andere  plaatsen  te  ontfangen  zonder  verandering  van  titel, 
doch  wel  met  eenige  vermeerdering  van  tractement.  UKH.  zon 
de  zaak  op  dezen  voet  in  het  Conseil  kunnen  voordragen  en 
als  een  temporaire  voorziening 

Op  de  Ggselaar  zal  ik  mg  eens  bedenken. 

In    gevolg   van   de   conferentie   met   den    Ambassadeur   en 


Minister  van  Oorlog  zal  nu  de  petitie  geschieden  en  ondersteand 
'worden,  zo  ik  vertrouw, . tot  algemeen  genoegen.  Morgen  krgg 
ik  de  stukken  waaruit  ik  de  nota  moet  opmaken. 

'sHage  den  21  Jan.  1814,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

's  avonds  zeven  uren.  Hogbndorp. 

De  üolonel  van  Perponcher  is  gisterenavond  aangekomen  en 
heeft  mij  de  nevensgaande  brieven  ter  hand  gesteld  om  welker 
inhoud  ik  alle  reden  heb  te  vreeden  te  zijn.  Hij  heeft  L^  Cast- 
lereagh  te  Franckfort  bejegend  en  te  Dusseldorp  het  bezetten 
van  Aaken  vernomen ;  er  werd  ook  gezegd,  dat  Luik  zig  tegens 
de  Franschen  zoude  verklaart  hebben.  De  Oeneraal  Winzingerode 
passeerde  nog  den  Rhijn.  Eleist  is  in  vollen  marsch  op  Dussel- 
dorp en  met  1  February  begeeft  zig  ook  de  Kroonprins  van 
Zweeden  derwaards  met  40000  man,  nadat  hij  de  vreede  met 
Denemarken  afgesloten  heeft.  Zal  het  niet  tgd  worden  aan  de 
Deensche  Majesteit  de  alhier  gebeurde  verandering  te  notificeeren, 
of  zouwde  nog  daarmeede  te  wagten  zgn,  totdat  wij  weeten, 
dat  de  geallieerden,  inzonderheid  Engeland,  ook  in  vreede  met 
Denemarken  zijn?  Ik  wensch  hieromtrent  UWEG.  meening  te 
hebben. 

'sHaage,  22  January  1814.  Wulbm. 

Ik  wensch  UEH.  geluk  met  zo  veele  aangename  tijdingen  te 
gelgk.  Ik  zoude  denken,  dat  de  caart  van  Denemarken  te  veel  ver- 
broddeld  is  geweest  om  aldaar  vooralsnog  een  notificatie  te  doen. 

Ik  zende  UKH.  brieven  van  den  Heer  Bangeman  Hnygens, 
die  Hare  onmiddelijke  attentie  verdienen. 

Het  blijki  mij  nu,  dat  Ghanguion  behandeld  is,  in  het  pecu- 
nieele,  op  den  voet  van  een  Resident  en  niet  van  een  Envoyë. 
Ik  stond  UKH.  daarover  te  schrgvan,  toen  ik  de  ingesloten  brief 
van  hem  ontving,  welke  brief  ik  UKH.  verzoek  te  leezen. 

'sGravenhage  UKH.  getrouwe  onderdaan 

22  Jan.  1814.  Hogbndorp. 


25g 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  in  te  slniten  een  brief  van  den 
Baron  van  Hardenberg,  waarin  dezelfde  ronde  verklaring  wederom 
gevonden  wordt.  In  zijn  mond  wil  dat  voor  de  Diplomatie  minder 
zeggen,  dan  voor  de  militaire  operatien.  In  zo  verre  ben  ik  er 
blijde  mede.  Ik  heb  Perponcher  bij  mg  gehad.  Ik  meen  hoe 
langer  hoe  klaarder  te  zien,  dat  op  de  form  na,  Belgien  aan 
ons  is.  Ik  hecht  teffens  hoe  langer  hoe  meer  gewigt  aan  den 
raad  van  Lord  Gastlereagh  om  niet  in  de  form  te  zondigen.  Ik 
zal  op  dien  voet  ook  aan  Nyevelt  schrgven.  De  zaak  staat  te 
mooi  om  ze  te  bederven,  en  Nyevelt  kan  overal  even  werkzaam 
blijven  met  de  vereischte  form  te  betrachten.  Ik  ben  nu  ook 
bevestigd  in  de  opimie,  die  ik  reeds  voorleden  Zondag  nit  de 
Confideocie  van  Lord  Glancarty  min  of  meer  had  opgevat,  name- 
lijk, dat  de  familiaire  manieren  van  Kinkel  niet  behagen  aan  de 
deftigheid  van  Lord  Aberdeen. 

Indien  UEH.  goedvindt  de  aangebode  diensten  van  Bangman 
Huigens  aan  te  neemen,  zo  verzoek  ik  Haar  hem  voor  zgn  ver- 
trek een  quartier  bg  mg  te  zenden,  opdat  ik  hem  wel  onderrigte, 
en  zijn  goeden  iever  zo  bestnre,  als  de  omstandigheden  vereischen. 

's  Hage  22  Janaary  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814,  een  nnr.  Hogbndorp. 

De  Commissie  is  aan  van  Straelen  opgedragen  van  de  Commis- 
sarissen Generaal  der  Departementen  te  chargeeren  lijsten  van 
Notabelen  in  te  zenden.  Den  ouden  Bichon  heeft  bedankt;  hij 
wenscht,  dat  zijn  zoon  de  plaats  bekoome,  dog  ik  ben  van  andere 
gedagten,  en  zal  trachten  een  der  geweezen  raeden  van  de  onde 
gerechtshoven  daar  toe  te  benoemen.  Het  point  der  Politie  heb 
ik  gisteren  in  de  Raad  behandeld.  Nae  rijpe  deliberatien  is 
derzelver  verbinding  met  de  Justitie  daardoor  nader  getreeden, 
dat  vooralsnog  dezelve  aan  den  fungeerende  Procureur  Generaal 
is  opgedragen.  Dit  zal  een  nieuwe  Advocaat  Generael  vereischen, 
waartoe  van  der  Kemp  voorloopig  gedespicieerd  is. 

Den   Ambassadeur  Fagel  is  gisteren  te  Scheveningen  gearri- 


35d 

veert.   Ik  zie  hem  heeden  nae  kerktijd.  Mr.  Addington  is  hier 
doorgekomen  met  de  officieele  tijding  van  de  vreede  met  Dene- 
marken, alsmeede  de   marsch  van  50000  m,  waaronder  10000 
Deenen  op  Dasseldorf  onder  den  Kroonprins  van  Zweeden.  Dit 
is  een  groote  stap  tot  verzoening  en  een  reede  met  de  notificatie 
niet  meer  lang  te  wagten.  Is  er  veel  te  behandelen  in  oommer- 
cieele  zaaken  met  Denemarken?  De  brief  van  Bangeman  Hnigens 
zende   ik  terug.   Hg   zonwde  als  Commissaris  voor  Venio  en 
Maestrieht  met  eenen  Roomschen   benoemt  konnen  worden  en 
in  die  qnaliteit  bg  de  Generaal  van  Winzingerode  of  Hertog  van 
Saxen  Weimar  zig  ophouden,  totdat  hg  in  functie  treeden  kan, 
of  wel  afwisselend  van   het  eene  naar  het  ander  gaan.  Zijne 
diplomatische  commissie  zoawde  dog  maar  temporair  en  zoodanig 
moeten  weezen,  dat  zg  zig  niet  kruist  met  die  van  Zuilen  van 
Nieveld.    Ik   wagt   UWEG.   consideraties  om   van  Straelen  de 
nodige  orders  te  geeven,  zullende  hij  casu  quo  ook  introductie 
brieven  van  mijn  voor  Winzingerode  moeten  hebben.  Indien  UWEG. 
de  tabelle  naeziet,  zal  hg  zig  overtuigen,  dat  ik  voor  hem  bepaald 
heb  het  hoogste  van  de  voorheen  betaalde  Equipage  Gelden  en 
Tractementen,  dog  ik  dog  anders  voor  regel  neeme  bij  tegens- 
woordige  Finantie  omstandigheeden  eerder  het  laagste  te  bepalen. 
Indien  UWEG.  meend,  dat  zulks  niet  genoeg  zouwde  zgn,  kan 
mij  nopens  het  tractement  eene  nadere  voordragt  gedaen  worden, 
dog  ik  moet  recommandeeren    daarbij  den  staat  der  Cassa  in 
het  oog  te  houden,   en  niet  aan  den  Ambassadeur  Fagel  te 
denken.  Vrgdom  van  uitvoer  kan  ook  geaccordeert  worden  voor 
de  effecten,  dog  op  eene  schappelijke  wgze,  kunnende  de  zen- 
ding   van  van  Berkel  geen  voorbeeld  zgn,  daar  wij  een  Marine 
hadden,  en   men   toen  ter  tgd  met  de  Americanen  een  weinig 
mal   was.   De  missive  van   Hardenberg  voege  ik  terug.  Zg  is 
zeer  voldoende  en  komt  overeen  met  mijn  brieven  door  Perpon- 
cher    medegebragt.   De   hoop  omtrend  Belgien   schijnt  weinig 
twgffel  meer  onderhevig  te  zijn,  maar  zoo  als  UWEG.  bemerkt 
diend  niets  bedorven  te  worden  door  de  form.  Naar  het  gezegde 


2éö 

door  de  Oostenrgksche  Keizer  aan  Kinkel  is  er  vooral  zoo  te 
zeggen  geen  twgfel  omtrend  zgne  meoning.  Ik  wenschte  wel,  dat 
wy  van  Ld.  Castlereagh  eenige  tijding  konden  bekoomeo.  Het 
schijnt,  dat  de  Generaal  Bulow  in  een  paar  dagen  zig  in  bewee- 
ging zal  zetten  om  voorwaards  te  ageeren  en  dan  zullen  misschien 
onze  embarras  beginnen.  Ik  restitueer  meerdere  stukken  en  voege 
bij  het  request  van  den  Heer  Grand,  denkende,  dat  het  misschien 
het  beste  zonwde  zijn,  indien  UWEG.  hem  in  zyn  bureau  plaat- 
ste ;  ook  eene  missive  van  cene  Schanmbnrg  aan  mijne  Moeder, 
die  wenschte  te  Stockholm  als  Consul  geplaatst  te  zijn ;  dog  zulks 
heeft  althans  tegenswoordig  nog  geen  haast.  Bepelaer  heeft  een 
antwoord  van  Mey.  Ik  gaa  my  direct  van  de  Zwitsersche  zaak 
occupeeren. 

'sHaage,  den  23  January  1814.  Willbm. 

Uit  het  bijgaande  kan  de  instructie  van  van  der  Hoeve  op- 
gemaakt worden.  Bentinck  is  ook  op  den  inhoud  te  consulteeren, 
en  is  door  hem  de  staat  te  suppediteeren  van  onze  tegenwoor- 
dige arrangementen,  die  v.  d.  Hoeve  meede  moet  hebben.  De 
credentialen  zijn  ook  te  ontwerpen  en  dan  hoe  eerder  hi)  ver- 
trekt hoe  beter.  Misschien  zouwde  het  aboucheeren  met  Constant 
ook  van  nut  kunnen  zyn. 

'sHaage  den  23  January  1814.  Willbm. 

Ik  ben  zeer  verheugd  aangaande  de  schikkingen  der  Policie. 
De  opmarsch  van  10000  Deenen  maakt  zeeker  de  notificatie 
noodig  en  ik  zal  er  nog  heede  voor  zorgen.  Voor  onze  handel 
in  de  Oostzee,  die  allergewigtigst  is,  hebben  wy  ook  met 
Denemarken  te  doen;  door  den  afstand  van  Noorwegen  egter 
nog  meer  met  Zweede.  Ik  Iaat  my  reeds  informaties  van  de 
Commersie  geeven  omtrent  hetgeen  tegenwoordig  zoude  te 
doen  zyn. 

De  aanstelling  van  Bangeman  Huigens  tot  Commissaris 
Generaal  voor  Venlo  en  Maastricht  koomt  mij  zeer  gepast  voor, 


é6l 

zooals  ook  om  hem  een  Roomscbgezinde  toe  te  voegen;  als 
zoodanig  kan  ik  hem  bij  een  missive  aan  den  Hertog  van 
Weimar  en  den  Generaal  Winzingerode  bekend  maaken,  en 
wat  het  Diplomatische  betreft  er  bijvoegen,  dat  de  Heer  van 
Zuylen  van  Nyevelt  bg  de  eommandeerende  generaals  van  de 
Hooge  Bondgenooten  in  Belgien  geaccrediteert  is,  en  dat  de 
Heer  Bangeman  Huygens  nu  benoemd  wordt  om  met  overleg 
van  den  Heer  van  Zuylen  van  Nyevelt  de  zaaken  te  behandelen 
aan  het  Hoofdquartier  of  van  den  Hertog  van  Weimar  of  van 
den  Generaal  van  Winzingerode.  Indien  UKH.  deze  schikkingen 
goedkeurt  dan  zal  ik  de  brieven  goreed  maken  en  UKH.  kan 
nu  reeds  de  orders  aan  van  Straalen  geven. 

Ik  schrijf  nu  aan  Nyevelt  in  den  geest  van  al  hetgeen  wy 
nu  met  zeekerbeid  weeten,  opdat  zijn  werkzaamheid  in  alles 
nuttig  zij  en  niets  bederve.  UEH.  zal  gemakkelgk  bemerken 
uit  den  brief  van  Nyevelt,  dien  ik  hier  insluite,  dat  de  Generaal 
BUlow  precies  dezelfde  tijdingen  heeft  als  wij.  Ik  vleije  mg 
duSy  dat  wij  buiten  embarras  zullen  blgven. 

Indien  UKH.  geneegen  is  om  Kinkel  ook  b^  den  Keizer  van 
Oostenrgk  de  accrediteeren,  daar  ik  niets  tegen  heb,  zo  zonde 
ik  na  rgp  overleg  oordeelen,  dat  hg  eenvoudig  diende  gead- 
jungeert  te  worden,  dog  zonder  eenig  caracter,  aan  den  Heer 
van  Spaen,  om  hem  in  zgne  menigvuldige  bezigheeden  bg  te 
staan. 

Ik  kan  den  jongen  Grand  gemakkelijk  in  mgn  bureau  plaatsen, 

maar  ik  kan  het  niet  doen  naar  zijn  zin ;  want  hij  begeert  eene 

belooning  en  heeft  die  ook  verdient.  Ik  zal  hem  eens  ontbieden. 

Zooeven   ontving  ik  de  stukken  voor  Zwitserland  terug  en 

heb  reeds  van  der  Hoeven  bg  mg  ontboden. 

Ik  leg  nu  te  bed  met  het  pootje  aan  mgn  linkerelleboog  en 
hand  en  aan  mgn  linkerknie. 

'sGravenhage  UKH.  getrouwe  onderdaan 

23  Jan.  1814.  Hogbndorp. 


19 


262 

Ik  heb  nevensgaande  brief  vau  den  Hertog  van  Saxen  Weimar 
heden  bekoomen.  UWËg.  zal  daaruit  zien,  dat  hij  het  commando 
over  Bnlow  én  Winzingerode  bekoomen  heeft  en  zijn  aankomst 
dus  eenige  verandering  in  de  getroffen  mennres  zonwde  kannen 
veroorzaaken.  Ik  vrensch  maar,  dat  hg  in  de  project  operatie 
geene  verhinderingen  leggen  zal  en  dat  das  Balovr  den  26  zijne 
offensieve  zal  beginnen  Welke  instructie  aan  Zuilen  van  Nieveld 
te  geevon  is  ingevolge  de  verandering  van  commando,  zullen 
wij  eerst  in  een  paar  dagen  kannen  bepalen.  Onitrend  Bange- 
mann  Hnigens  en  van  Hugenpoot  heb  ik  aan  van  Straelen  het 
nodige  door  Falck  doen  weeten  en  ik  denke,  de  eerste  zonwde 
teffens  eene  brief  voor  Winzingerode  maar  niet  voor  den  Hertog 
van  Weimar  hebben,  welke  des  te  meer  haast  heeft,  daar 
volgens  tijdingen  Macdonald  zyn  corps  in  de  garnisoenen  van 
Maestricht,  Venlo  en  Wezel  opgelost  is  en  den  H.  v.  S.  W. 
my  schrijft,  dat  Winzingerode  reeds  te  Luik  zoawde  zijn.  Met 
het  accrediteeren  van  Kinkel  bij  den  Keizer  van  Oostenrijk 
kan  het  wel  nog  wat  wagten.  Voor  de  tijding  van  de  komst 
van  L^  Castlereagh  en  zgne  verrigtingen  in  het  Hoofdqaartier 
dienen  wij  tegenwoordig  geduld  te  hebben,  dog  zulks  kan 
dagelijksch  komen.  Hiernevens  een  brief  van  de  Gen.  v.Suchtelen 
ter  lectnre. 

den  23  January  1814.  Willbm. 

Ik  heb  den  ouden  Gijzelaar  ondertast;  hij  zonde  gaarne  een 
post  in  de  finantien  hebben,  die  hg  naderhand  aan  zijn  Zoon 
kon  overdoen.  Die  zoon  is  er  zeer  bekwaam  toe. 

Perponcher  had  gaarne  de  Missie  van  Weenen  gehad,  en  ik 
kan  merken,  dat  hij  die  van  Munchen  verzoeken  zal. 

De  jonge  Bichon  is  bij  mij  geweest.  Ik  wil  nooit  de  keuze 
vau  UKH.  vooruit  loopen.  Ik  verzoek  maar,  dat  die  brave  man, 
die  ook  een  goede  maate  van  kunde  heeft,  en  die  onder  Stirum 
gediend  heeft  van  den  beginne  af,  bij  UKH.  in  aandenken 
blgven  moge. 


^63 

De  Engelsche  wapeuen,  de  zaak  van  de  Thee,  die  van  de 
Zwitsersche  tronpes,  znllen  nn  allen  even  vlot  gaan. 

De  zaak  van  de  Constitatie  loopt  ten  einde.  Maar  hoe  kan 
ik  UKH.  alles  schrijven?  Veel  daarvan  is  niet  eens  vatbaar 
voor  schrift. 

Ik  ben  zeer  pgnlyk,  dog  zo,  dat  ik  des  voormiddags  werken  kan. 

's  Hage  den  23  January  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814  's  avonds  half  agt.  Hogbndobp. 

Het  is  mij  aangenaam  te  vemeemen,  dat  de  zaak  van  de 
Constitutie  ten  einde  loopt;  en  dat  dus  die  wichtige  aangelegen- 
heid zal  kunnen  in  weinige  weeken  zijn  volkomen  beslag  be* 
koomen.  Daartegen  heb  ik  met  leedweezen  vernomen,  dat  UWEG. 
nog  zeer  pijnlijk  is  en  de  gezondheid  dus  niet  beter.  Ik  vreeze, 
dat  dezelve  zig  te  veel  fatigeeren  eu  daardoor  niet  voldoende 
rust  genieten,  hetgeen  dog  noodzakelgk  is.  Ik  wenschte  UWEG. 
te  bezoeken  en  zal  trachten  zulks  heeden  te  doen.  Indien  het 
nae  den  eeten  tusschen  6  en  7  konde  zgn,  zal  dat  uur  daartoe 
bepalen,  dog  zoo  het  reeds  te  laat  is  en  UWEG.  alsdan  rust 
genieten  moeten,  zal  ik  trachten  tusschen  10  en  11  deezen 
morgen  te  koomen,  wanneer  ik  het  niet  te  druk  heb.  Een 
mondeling  antwoord  is  voldoende. 

's  Haage  den  24  January  1814.  Willbm. 

Ik  heb  heden  met  den  heer  v.  Tvoy  over  Reiffenberg  gesproo- 
ken,  daar  hij  in  vroegere  tijden  met  hem  heeft  te  doen  gehad. 
Hy  herinnerde  my  aan  deszelfs  oponthoud,  plaatsing  en  ontslag 
te  Fold  en  ik  meen  hoe  langer  hoe  meer,  dat  hij  kan  gebruikt 
dog  mag  niet  veel  getrouwt  worden.  By  die  geleegenheid  is 
ons  ingevallen  eene  Michiels  te  Utrecht,  welke  aldaar  is  of 
geweest  is  conservateur  des  hypotbèques,  die  Roomsch  is,  veele 
relaties  in  Braband  heeft  en  de  zoon  is  van  de  Rentmeester  te 
Montfoort,   eene  tamilie  in  dienst  en  seer  geattacheert  aan  het 


264 

Huis.  Ook  is  hier  eene  Dewolaer  van  GampeD,  tegenswoordig 
te  Oldenbnrg  als  koopman  geëtablisseert;  dewelke  bereid  is  overal 
te  gaan,  zelver  nae  Pargs  als  het  yereischt  wierdt,  en  die  ook 
kennis  in  Brabant  heeft.  Deeze  beide  persoonen  zoawden  in 
Braband  kunnen  gebruikt  worden  en  aldaar  werken  in  den  zin 
van  de  brief  van  de  heer  Kinkel,  vervolgens  in  relatie  zig 
stellen  met  Zuilen  van  Nievelt.  De  memorie  en  briet  van  Reif- 
fenberg  slnite  ik  in,  ook  de  note  van  Ld.  Clancarty  en  de 
meedegedeelde  brief  wegens  Goes,  welke  heeden  morgen  per 
abuis  in  den  Raad  meedenaam.  Nopens  de  100  stukken  geschut 
diend  eene  Note  tot  bedanken  en  erken  tel  ij  kheidsbetuiging  over- 
gegeeveu  te  worden.  In  het  oogenblik  erinner  ik  mij  niets  verder 
aan  Mylord  te  zeggen,  dan  misschien  eene  vertrouwelijke  monde- 
linge communicatie  van  den  inhoud  der  missive  van  Kinkel  en 
de  nominatie  van  Ghangnion.  Ik  ben  zeer  te  vreeden,  dat 
hij  die  zending  aangenomen  heeft  en  wensche  wel,  dat  hy  de 
reis  zooveel  moogelijk  bespoedige.  Mijne  missive  van  Kinkel 
deele  ik  meede  en  zende  terug  die  aan  UWEG.,  alsmeede  die 
van  Spaen.  Volgende  verder  nog  bij  een  hernieuwd  verzoek  van 
Gevers  voor  het  Consulaat  van  Londen. 

Den  25  January  1814.  Willkm. 

Ik  heb  gister  avond  een  aangenaam  bezoek  van  den  Heer 
van  der  Dugn  gehad.  Hij  zeide  mij,  dat  hij  wel  wist,  dat  ik 
zelf  myne  verlangens  aan  UKH.  mogt  voordragen,  maar  dat  er 
evenwel  dingen  waren,  die  men  liever  aan  een  ander  opdroeg ; 
dat  de  Constitutie  nu  haast  ingevoerd  zou  worden,  en  dat  hij 
my  kwam  vragen  of  er  ook  in  dezelve  een  post  was,  die  mij 
beter  aanstond  dan  mgn  tegenswoordige ;  dat  hg  het  dan  gaarne 
aan  UKH.  te  kennen  geven  zoude.  Ik  erkende  aanstonds  daarin 
het  hart  van  mijn  vriend,  maar  nog  meer  de  gunst  en  genegen- 
heid van  mijn  Vorst,  en  ik  wil  zonder  dralen  mijn  warme  dank 
aan  UKH.  betuigen  voor  dit  nieuwe  blgk  van  Hare  goedheid. 
Wat  er  verder  in  deze  conversatie  voorgevallen  is,  valt  al  te  lang 


265 

voor  eeu  briefje,  maar  by  de  eerste  gelegenheid,  als  UKH.  den 
tijd  heeft,  zal  ik  het  Haar  verhalen. 

'sHage  27  Jannary  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  half  negen.  Hogendorp. 

Ik  haast  mij  UKH.  de  ingeslote  goede  tijdingen  te  zenden. 
Ik  zal  mg  niet  inlaten  op  de  militaire  operatien.  Alles  is  voor- 
bereid, en  ik  meen,  dat  nu  bewaarheid  is  hetgeen  ik  aan  UKH. 
gezegd  heb,  dat  iedere  gulden  door  mij  besteed  honderd  gulden 
uitsparen  zoude  aan  het  Departement  van  Oorlog.  Daar  ik  UKH. 
nu  op  adviseeren  moet  is  de  proclamatie  van  Perez.  Meteenige 
kleine  veranderingen  kan  ik  die  zoo  maken,  dat  er  niet  op  de 
vitten  is.  Vooraf  wensch  ik  te  weten,  of  Perez  den  naam  heen; 
van  op  zich  zelve  te  staan  en  van  UKH.  onderstand  te  ontvan- 
gen, dan  of  hij  direct  staat  in  UKH.  dienst  en  als  zoodanig 
bekend  is.  Verders  wensch  ik  te  weten,  of  UKH.  aan  Perez 
de  order  gegeven  heeft  of  geven  zal  om  vooruit  te  gaan. 

's  Hage  27  Jan.  1814,  UKH.  onderdanige  en  getrouwe 

des  morgens  te  10  uren.  Onderdaan 

HOGBNDORP. 

Ik  neem  de  vrijheid  UKH.  op  nieuw  aan  te  spreken  over  de 
pecunieele  behandeling  van  den  Heer  Ghanguion  als  Envoyë 
naar  Noord  Amerika.  Mgne  informatien  zijn,  dat  het  in  dat  land 
ten  minste  even  duor  is  als  toen  ik  er  voor  dertig  jaren  geweest 
ben,  en  toen  stond  de  Dollar  gelijk  met  één  gulden  HoUandsch, 
zodat  men  daar  hetzelfde  deed  met  50  stuyvers  als  hier  met 
20.  ik  neem  de  vrijheid  aan  UKH.  voor  te  dragen  om  dien 
Heer  toe  te  leggen  bg  een  nader  besluit  nog  24000. —  Équipe- 
ment en  Reisgeld,  en  nog  15000. —  tractement. 

's  Hage  27  Jan.  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

ten  vier  uuren.  -  Hogendorp. 

Niet  alleen  de  stad  maar  de  Citadel  van  's  Hertogenbosch 
heeft  gecapituleerd  ;  800  krijgsgevangenen  en  80  canon  is  het 


266 

resultaat  der  operatie,  waartoe  de  bargerB  moeten  veel  gecontri- 
bueerd hebben.  Dit  gevoegd  bg  de  andere  Bredascbe  tijdingen 
belooft  ons  hoe  langer  hoe  meer  een  aangenaam  voomitzigt. 
Alleen  maar  het  hooge  water  en  de  inondatien  verdonkeren 
hetzelve,  en  zulks  heeft  tegenswoordig  een  groot  nadeel,  daar 
de  marsch  der  Saxische  tronppes  daardoor  vertraagd  wordt  en 
deswegens  de  Generaal  van  Bulow  zijne  operatie  om  eenige 
daagen  heeft  uitgesteld.  Het  decreet  nopens  Changuion  zal  ik 
teekenen.  Van  van  der  Hoeven  hoor  ik  niets  zederd  meerdere 
daagen ;  zgne  zending  kan  ik  niet  geuoeg  pousseeren,  vervallende 
alle  termijnen,  wanneer  zijne  aankomst  vertraagd  wordt,  zoodat 
de  Zwitser  niet  meer  bg  tgds  alhier  kunnen  zijn.  De  Bremer  Con- 
sul wenscht  zeer  een  nieuwe  aanstelling  bij  de  Magistraat  van  die 
stad.  Daar  UWEG.  ook  met  zijne  activiteit  te  vreeden  is, 
meene  ik  het  best  te  zijn  aan  zgn  wensch  te  voldoen  en  de 
noodige  acte  te  laten  expedieeren.  De  Hertog  van  Clarence  en 
de  Graaf  van  Artois  zijn  alhier  aangekoomen.  Ik  heb  het  dus 
druk  van  daag,  hetgeen  ik  vrees  dat  mij  beletten  zal  UWEG. 
te  bezoeken,  hetgeen  ik  anders  gedagt  zouwde  hebben.  Ik  hoop 
zulks  hoe  eer  hoe  beter  te  doen,  wanneer  wij  zullen  kunnen 
verder  spreeken  over  hetgeen  UWEG.  mg  nader  meededeelen 
wil  nopens  het  voorgevallene  in  de  conversatie  met  den  Heer 
(van  der  Duijn)  van  Maasdam.  Geleegenheid  van  dank  jegens 
mg  kan  ik  in  deezen  niet  vinden.  Indien  ik  de  wensch  heb 
UWEG.  talenten  tot  meeste  nut  van  het  Vaderland  te  zien 
gebruiken,  dog  dat  zulks  geschiede  op  eene  wgze,  die  over- 
eenkome  met  de  phgsieke  situatie,  en  welke  permitteer  dat 
dezelve  het  uithoude  en  daardoor  aanhondender  en  bestendiger 
tot  's  Lands  welvaren  meedewerken,  is  zulks  alleen  maar  billijk- 
heid en  plicht.  De  wijze  hoe  zulks  geschieden  kan  isdegroote 
vraag,  alsmeede  UWEG.  wensch  daaromtrend,  en  alhoewel  ik 
daaromtrend  deszelfs  consideratie  hoope  te  vemeemen  en  dezelve 
niet  wil  vooruitloopen,  kan  ik  dog  niet  afzijn  UWEG.  het  idee 
op  te  offeren,  of  het  niet  misschieu  geraden  is  een  Vice- Hresidenl 


267 

bij  den  Staats-Raad  te  hebben,  welke  aan  de  Staats-Secretarissen 
geiyk  te  stellen  zouwde  zgn,  en  bij  mgne  presentie  een  soort 
▼an  praeadvts  zouwde  hebben. 

'sHaage  den  28  Janoarij  1814.  Willem. 

Ik  heb  maar  de  bgleggende  stukken  in  UWEG  paquet  van 
heeden  morgen  bekomen  en  sluite  dezelve  met  UWEG.  brief 
8.  r.  hiernevens  terug,  ten  einde  beoordeeld  kan  worden  wat 
ontbreekt  aan  bet  geannonceerde.  De  brief  van  Zuilen  van 
Nieveld  heb  ik  reeds  gisterenavond  bekomen,  en  moet  dus  zijn 
bet  exemplaar  voor  het  Departement. 

den  28  Januarij  1814.  Willem. 

Daar  is  niets  verloren  noch  vergeten  geweest.  Ik  heb  UKH. 
slegts  gemeld  wat  ik  gereed  had ;  doch  de  Generaal  fientinck  moest 
de  Capitulatie  nog  lezen;  dit  is  geschied. 

Nu  zende  ik  UKH. 

1^     De  Capitulatie, 

2^.     De  korte  consideratien  van  den  Generaal  Bentinck, 

3«.     Het  Tractaat  van  Unie, 

4^.    Het  concept-besluit  van  aanstelling, 

5^.     Eenige  punten  door  UEH.  nog  te  beslissen. 

UKH.  ontvangt  direct  van  het  Bureau  de  twee  credcntialen, 
een  algemeen  en  een  om  met  ieder  canton  afzonderlek  te  kunnen 
handelen,  alsmede,  het  antwoord  van  den  Luitenant-Kolonel 
Schok,  alles  tor  teekening. 

UKH.  Haar  laatste  orders  gegeven  hebbende  kan  de.  Heer 
van  der  Hoeven  vertrekken. 

Nu  is  mijn  vraag  aan  UKH.  of  zij  ook  verkiezen  zonde  den 
Heer  van  der  Hoeven  te  ontbieden  om  het  laatste  werk  met  hem 
te  doen  en  Hare  laatste  orders  aan  hem  zelve  te  geven. 

'sHage  den  28  Januari)  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

*8  avonds  te  half  7  uren.  Hogbndobp. 


26d 

U^H.  zal  nieuwsgierig  zijn  om  iets  te  weten  van  het  bezoek 
van  den  Grave  d'Artois.  Hij  heeft  een  half  uur  zeer  op  zgn 
gemak  gezeeten  en  openhartig  gepraat^  hetzy  over  den  algemeenen 
staat  van  zaken^  of  over  Bnonaparte,  of  over  zgn  langdurig 
lijden,  of  over  de  blyde  vooruitzigten  en  de  gematigdheid  waar- 
mede hg  en  de  zijnen  voornemens  zijn  om  de  zaken  te  be- 
handelen,  of  over  het  aangenaam  gezigt  van  dit  Land,  waarde 
geheele  Natie  onderling  verzoend  en  opgetogen  is  met  haren 
Erfelgken  Vorst.  Hg  heeft  van  het  begin  tot  aan  het  einde  met 
veel  vriendelijkheid  altijd  zgn  fatsoen  behouden,  een  toon,  die 
bij  de  oude  Franschen  begon  verloren  te  gaan,  en  daar  de 
nieuwe  Franschen  nooit  schgn  of  schaduw  van  gehad  hebben. 
Het  verheugde  hem  ongemeen  het  denkbeeld  zo  algemeen  onder 
ons  te  vinden,  dat  de  rust  van  Europa  en  onze  eigen  zekerheid 
aan  de  herstelling  van  het  Erfrecht  in  Frankrgk  gehecht  waren. 
Hij  wilde  meer  dan  eens  opstaan  on  vergat  wederom  te  ver- 
trekken. Eindelijk  sprong  hg  op,  uitroepende:  Il  faut  bienpartir; 
en  voor  mij  staande,  zeide  bij  zeer  affectueus:  Je  suis  sür  que 
dësormais  nous  serons  bons  amis;  ik  voegde  daarbg:  et  bons 
voisins ;  hij :  oui,  bons  voisins.  Toen  nam  hg  afscheid  met  deze 
woorden:  Je  vous  fais  mon  compliment  sur  les  services  que 
vous  rendez  au  Prince  d*Orange,  et  les  bons  conseils  que  vous 
Lui  dounez. 

Ik  vleide  mg,  dat  het  verblijf  van  dien  Prins  aan  bet  Hof 
van  UKH.  een  goeden  indruk  op  zijn  gemoed  zal  nalaten,  en 
dat  wg  een  langen  tgd  van  rust  en  vrede  mogen  verwagten,  als 
de  wapenen  eens  nedergelegd  zullen  zgn. 

's  Hage  29  January  1814,  UKH.  zeer  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  half  tien  uren.  Hogendorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH  te  melden,  dat  de  vaart  op  de  West 
Indische  Koloniën  in  concurrentie  met  de  Engelschen  officieel 
toegestaan  is,  dat  op  dezelfde  wgze  aan  onze  schepen  vergund 
is   om  gebruik  van  de  Engelsche  con vooyen  te  maken,  en  dat 


269 

Engeland  ons  de  behulpsame  hand  biedt  om  eeue  goede  ver- 
standhouding met  de  Barbarijsche  Mogendheden  te  herstellen. 
De  stokken  daartoe  betrekkelijk  onder  n^'.  1  verzoeke  spoedig 
temg  om  het  noodige  gebruik  daarvan  te  maken. 

Wgders  heb  ik  de  eer  onder  ifi.  2  te  zenden  de  papieren 
betrekkeiyk  tot  een  ander  besluit  van  het  Ëngelsch  Gouverne- 
menty  om  namelgk  de  allowances  van  de  Hollandsche  officieren 
nog  uit  te  betalen  tot  24  December  aanstaande,  die  betaling 
vooruit  te  doen  aan  alle  degene,  die  aanstonds  zouden  willen 
vertrekken  van  Engeland  naar  Holland,  en  aan  alle  degene,  die 
dienst  nemen  onder  de  Golonel  Panhuijs  een  équipement  te  geven. 

Welke  stukken  van  het  pak  n®.  2  mi)  onder  verbetering  voor- 
komen van  dit  oogenblik  bg  het  Departement  van  Oorlog  te  huis 
te  hooren. 

Wijders  zende  aan  UKH.  vrolijke  tijdingen  uit  Parijs,  en  twijfele 
niet  of  UEH.  zal  goedvinden,  dat  ik  voortga  met  aan  dat  canaal 
wat  geld  te  besteden.  UEH.  ziet,  dat  zg  mij  door  den  Directeur 
Ampt  geworden  zgn. 

Ik  maak  mgn  rekening  voor  December  1813  op,  maar  heb 
daartoe  noodig  het  Besluit  van  de  appointementen,  hetwelk  mij 
gezegd  wordt  op  de  drukpers  te  zgn.  Daar  is  dus  niets  van 
mgne  schuld. 

Indien  ik  ooit  twee  uren  vrij  had  zoude  ik  al  lang  in  staat 
geweest  zijn  om  mgne  organisatie  met  alle  Instructien  en  eene 
gemotiveerde  voordragt  aan  UKH.  voor  te  dragen;  evenwel  de 
dienst  lijdt  er  niet  met  al  door. 

De  Heer  Changuion  is  op  reis  naar  Amsterdam,  Rotterdam 
en  Dordrecht.  Uithoofde  van  het  saizoen  en  de  noodzakelijkheid, 
dat  hg  over  Halifax  ga,  is  er  niets  met  hem  verzuimd. 

Voor  den  Heer  van  der  Hoeven  solliciteer  ik  nogmaals,  dat 
UKH.  een  officier  despicieere  tot  zgnen  Legativen  Secretaris. 
De  Heer  Repelaer  heeft  de  Capitulatie  bij  mij  geleezen  en  ver- 
klaart er  geene  consideratien  op  te  hebben;  dan  dat  hij  vreest, 
dat  de  Zwitsers  het  voor  dat  geld  niet  doen  zullen. 


270 

Wij  hebben  gisteren  en  heden  Constitutie  gebonden  op  myDe 
slaapkamer,  hetwelk  vordert  onophoudelijk. 

Morgen  om  twaalf  aren  komen  Lord  Glancarty  en  de  Am- 
bassadeur Fagel  bij  mij.  Indien  UKH.  iets  aangenaams  voor  Lord 
Clancarty  heeft  ingevolge  van  u9.  1  en  2  bovengemeld,  zoo  ver- 
zoeke het  morgen  ochtend  bijtijds  te  mogen  weten. 

De  Heer  Repelaer  heeft  mij  met  lof  gesproken  van  twee  voor- 
malige Maastrichtenaars,  namelijk  Panhuijs  en  de  Heer  Frijthoff, 
getrouwd  met  eene  Jufvrouw  van  den  Sandbeuvel  en  thans  te 
Dordrecht;  de  laatste  biedt  zich  aan  om  zonder  eenig  bezwaar 
van  den  Lande  bij  de  aanstaande  organisatie  van  Maastricht 
gebruikt  te  worden.  Mij  dunkt,  dat  bij  aan  Hugenpoth  gead- 
jungeerd  zou  kunnen  worden. 

's  Hage  29  January  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  avonds  8  uren.  Hogbndorp. 

Ik  heb  meerdere  reflectien  op  de  Capitulatie,  die  een  monde- 
ling onderhoud  met  van  der  Hoeve  nodig  maken,  vermits  het 
bijzonder  pointes  van  ordre  en  kleinigheeden  betreffen,  die  zig 
zonder  weidlopige  schriftelijke  discussien  niet  laten  expliceeren. 
Ik  verzoeke  UWEG.  dienvolgens  hem  te  laten  weeten  van  heeden 
morgen  om  half  een  bij  mij  te  koomen,  wanneer  ik  het  nodige 
met  hem  zal  schikken. 

Den  30  January  1814.  Willbm. 

Met  zeer  veel  genoegen  hebbe  ik  de  stukken  (gelezen),  de- 
welke Ld  Clancarty  meedegedeeld  heeft,  en  autoriseere  UW£G. 
zeer  gaarne  hem  daarover  iets  vriendelij ks  en  aangenaams  te 
zeggen,  ook  op  te  draagen  bij  zijn  Gouvernement  mijne  tevree- 
denheid  en  erkentelijkheid  te  kennen  te  geeven.  Daar  zijn  nog- 
tans  eenige  bedenkelijkheeden  mij  opgekoomen,  welke  ik  niet 
volkomen  oplossen  kan,  dog  die  in  de  hoofdzaak  geen  onder- 
scheid maaken,  en  wel  ad.  1  het  antwoord  op  de  2^  vraag;  is 
daardoor  te  verstaan,  dat  onze  koopvaardijschepen  van  hier  direct 


271 

nae  de  West-Indien  seilen  moeten  naar  de  havens  in  haar  Licence 
bepaalt  zonder  in  Engeland  te  lacbeeren,  of  kannen  zij  des 
verlangende  eerst  eene  Ëngelsche  haven  maaken,  ten  einde 
gebrnik  te  maaken  van  Gonvoy ;  ik  begrgp,  dat  de  eerste  alter- 
natieve de  intentie  is;  ten  2ey  ad.  2  Regalation,  veronderstel 
ik,  dat  ons  het  Tarief  in  qnaestie  zal  worden  meedegedeeld 
ten  einde  deeze  uitgaande  reebten  alhier  geheeven  worden  zoo- 
wel als  de  ingaande,  zijnde  de  intentie  alleen  maar  om  gelijke 
lasten  te  hebben  ten  einde  allen  sluikhandel  voor  te  koomen, 
maar  niet  eene  finantie  specalatie.  Den  Ambassadeur  Fagel  zal 
misschien  in  staat  zijn  mijne  twyfel  omtrend  deeze  pointen  op 
te  lossen  of  wel  de  loop  der  conversatie  met  Ld.  Clancarty  eene 
zeekerheid  geeven,  zonder  dat  hij  geleegenheid  heeft  mijne 
onzekerheid  over  den  zin  in  quaestie  té  bemerken.  Omtrend  de 
Convoyen  en  de  te  etablisseeren  goede  verstandhouding  met  de 
Barbarijsche  Mogenheeden  geschied  wat  wij  verlangen  kunnen. 
Er  is  nu  maar  qaestie,  hoe  maken  wij  om  de  relatien  in  quaes- 
tie te  retablisseeren.  Het  benoemen  van  ConsulS;  dezelve  te  voor- 
zien met  credentialen  en  over  Engeland  te  zenden  om  onder 
den  invloed  van  de  Engelsche  Consuls  te  worden  gepraesenteerd 
en  geintroduceert  is  misschien  het  kortste,  en  voor  zoover  als 
de  Consuls  nog  op  de  kust  van  Barbarij  resideeren  zouwde  haar 
volmagt  hun  over  Engeland  kunnen  gezonden  worden.  Ik  wagte 
omtrend  dit  alles  UWEG.  voordragt  alsmeede  voorslag,  indien 
iemand  gezonden  moet  worden.  Is  de  Heer  van  Nieuwekerke 
niet  voordeeze  aan  een  der  hoven  geaccrediteert  geweest  of 
General  Consul,  of  was  hij  zulks  in  Spanien?  De  communicatie 
omtrend  de  geallowanceerde  ofBcieren  diend  in  copy  aan  den 
Generaal  Bentinck  te  geschieden,  ten  einde  hij  mij  daaromtrent 
voorslagen  doe  en  mij  in  staat  stelle  de  nodige  dispositie  omtrent 
de  geïnteresseerden  over  het  jaar  1815  te  kunnen  maken.  De 
door  Ampt  meedegedeelde  Parijsche  tijdingen  waren  mij  reeds 
bekend  en  schijnen  mij  een  weinig  apocrief,  dog  indien  dierge- 
lijke  informatien  niet  veel  kosten,  kan  men  wel  daarmeede  con- 


272 

tinueereD,  vreesende  alleen  maar^  dat  daar  de  verscheiden 
renseignementen  van  de  kant  van  Breda  koomen,  bet  noodigis 
voor  te  koomen,  dat  men  dezelfde  lieden  niet  dubbeld  betale. 
Ik  zal  trachten  een  officier  te  vinden,  die  met  van  der  Hoeve 
zonwde  kannen  gaan  en  hope  het  werk  der  Capitulatie  heeden 
te  kannen  renvoyeeren.  Ik  zal  ook  het  decreet  laten  expedieeren? 
dog  omtrend  de  Equipagegelden  wensehe  ik  van  te  voren  UWEG. 
gedagten.  Het  is  maar  een  temporaire  commissie^  en  bij  beeft 
zig  das  niet  in  te  rigten  om  te  Znrich  te  resideeren,  weswegens 
het  mij  schgnt  niet  veel  nodig  te  zijn.  In  vroegere  tgd  werd 
geen  eqaipagegeld  gegeeven  bij  diergelijke  verzendingen. 

Bangemann  Hnigena  en  Hngenpoot  hebben  gezamenlijk  de 
Commissie  van  Maestrieht  en  overkwartier  van  Gelderland. 
FrijthojQT  zonde  evenwel  op  eene  andere  wijze  kannen  gentiliseerd 
worden,  en  ik  bebonde  mij  voor  zalks  nog  te  overleggen.  Ik 
weet  niet  hoeveel  sons-prefectien  het  Overmaesche  uitmaekt, 
anders  liet  zig  alles  zeer  goed  maken. 

's  Haage  den  30  Jannary  1814.  Willem. 

Ik  heb  dezer  dagen  een  blijk  van  volharding  in  de  beste 
gezindheid  van  den  jongsten  van  der  Hoeven  ontvangen.  Op  de 
begeerte  van  UKH,  dat  hij  militaire  diensten  zonde  doen  en  op 
zekere  wenk  heeft  hij  verzocht  om  Officier  van  Ordonnance  bij 
Haar  te  worden.  Na  begint  hij  te  twijfelen  of  ook  dit  verzoek 
UKH.  wel  aangenaam  is,  en  laat  zijne  gedagten  gaan  om  dienst 
te  nemen  in  het  corps  van  Jan  van  Bijlandt,  hetwelk  ik  hem 
aangeraden  heb  nog  nit  te  stellen.  Dit  is  inmiddels  een  waar 
devonement;  waarvan  ik  UKH.  niet  onknndig  laten  kan. 

Iets  dergelijks  heb  ik  ontdekt  in  den  Heer  Volkert  van  Dort, 
die  nn  al  verscheiden  reizen  als  conrier  van  Breda  gekomen  is, 
die  als  vrijwilliger  op  zijn  eigen  kosten  dient,  die  al  lang  ver- 
zocht heeft  om  een  plaats  zoo  voor  zich  als  voor  zijn  uit  de 
krijgsgevangenschap  wedergekeerde  broeder,  en  die  altijd  den- 
zelfden gver  bebondt  voor  zijn  Vorst  en  Vaderland. 


è73 

Ik  heb  dezer  dagen  bij  mij  gehad  den  Heer  Oeorge  Ciifford 
van  Amsterdam,  getronwd  met  eene  Jaffroaw  van  Weede,  neef 
van  mijne  vrouw^  thans  lid  van  den  Baad  der  Stad,  en  die  zich 
gepresenteerd  heeft  op  de  andientie  van  UKH.  Hij  is  een  fatsoen- 
lijk man,  heeft  zeer  goede  manieren,  heeft  gereisd,  heeft  een 
onberispelijk  gedrag  gehouden  met  zooveel  zachtheid  ais  ferme- 
teit,  zonder  zich  ooit  in  te  iaaten  met  eenig  revolntionair  Gouver- 
nement. Hij  heeft  een  matig  fortuin,  waarvan  hij  ordentlijk  leeft 
en  drie  kinderen  opbrengt  in  zijn  eigen  huis.  Iemand  van  die 
beschrijving  komt  mij  uitneemend  geschikt  voor  om  geplaatst 
te  worden  in  de  Staaten  Generaal,  waardoor  hij  maar  een  korten 
tijd  van  huis  geroepen  wordt.  Onder  zijne  verdiensten  reken  ik 
stellig,  dat  hij  geenszins  versmaad  heeft  om  in  de  stedelijke 
regeering  te  komen. 

Ik  heb  nog  een  Amsterdammer  bij  mij  gehad,  die  eenige 
melding  verdient.  Het  is  de  Heer  Straalman,  een  schatrijk  man, 
volmaakt  welgezind  en  die  zig  evenmin  ooit  ingelaaten  heeft. 
UKH.  heeft  zijn  overleden  Vader,  den  Burgemeester;  zeer  wel 
gekend.  De  zoon  had  gedagt  dat  men  hem  nu  ook  wel  burge- 
meester had  kunnen  maaken.  Hij  is  zeer  gevoelig,  dat  men  hem 
voorbijgegaan  is,  ook  met  een  bloote  plaats  in  den  Baad.  Ik 
zou  denken,  dat  hij  in  het  vervolg  zou  moeten  in  aanmerking 
komen,  tenzij  er  goede  redenen  tegen  waren. 

De  Advocaat  van  Assen  heeft  mg  verzocht  hem  op  de  lijst 
van  de  Legation  Secretarissen  te  zetten,  welke  lijst  bedroefd 
voorzien  is.  Zijne  uitmuntende  hoedanigheden  zullen  hem  wel 
doen  slaan  in  al  wat  hy  onderneemt,  en  als  de  Heer  Fagel  eens 
zal  kunnen  vertrekken,  zo  dunkt  mij,  dat  men  hem  van  Assen 
zal  kunnen  toevoegen. 

Onder  alle  degenen,  die  ik  ooit  aan  UKH  aanbevolen  heb, 
is  er  misschien  niemand,  die  in  een  hooger  graad  de  kundig- 
heid, braafheid  en  welgezindheid  vereenigt,  dan  de  Commissaris 
van  het  Gouvernement  te  Botterdam,  's  Jacob.  Hg  heeft  een  goede 
praktgk,   daar  hg  onafhankelijk  van  geleefd  heeft,  hg  is  eens- 


274 

klaps  de  ziel  gewordeu  van  den  mannelijken  opstand  te  Rotter- 
dam, hij  is  den  derden  dag  van  den  opstand  in  den  Haag  ge- 
komen om  met  een  bedaarde  fermeteit  te  verklaren,  dat  er  een 
Algemeen  Gouvernement  en  Algemeene  Wapening  zijn  moesten ; 
op  zijn  moed  en  beleid  niet  weinig  steunende  heb  ik  het  Alge- 
meen Bestuur  aanvaard  en  heb  hem  vervolgens  gebruikt  als  een 
der  bekwaamste  mannen  om  de  zaken  gaande  te  houden.  Lang 
na  de  komst  van  UEH.  heeft  hij  mij  op  mijn  sterken  aandrang 
toevertrouwd,  dat  hy  gaarne  een  post  van  Procureur  Generaal 
of  Fiscaal  zal  aannemen.  Nu  werkt  hij  in  stilte  als  eenvoudig 
Commissaris  en  houdt  zijn  praktijk  aan.  Hij  zal  UKH.  nooit 
lastig  vallen;  maar  ik  zoude  mijn  eersten  plicht  vergeeten,  in- 
dien ik  niet  voor  hem  optrad,  zoo  als  ik  doe  bij  deze. 

'sHage,  30  January  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgen  tien  uuren.  Hogbndorp. 

Ik  zend  UKH.  gewigtige  tijdingen  van  Breda,  waarvan  bet 
raadselachtige  mogelijk  niet  duister  voor  Haar  zijn  zal.  In  de 
proclamatie  van  den  Generaal  Bulow  wordt  tweemaal  van  Buo- 
naparte  gesproken  op  zulk  een  wijze  als  nog  nooit  te  voren 
geschied  was.  Ik  moet  besluiten,  dat  zijn  vonnis  in  het  Groote 
Hoofdquartier  uitgesproken  is. 

Ik  sluit  hier  in  de  beschry  ving  van  eenige  personen,  die  UKEl. 
op  haar  gemak  lezen  kan. 

Nog  sluit  ik  in  een  brief  van  den  Heer  Zwart  uit  het  huis 
van  Negotie  van  Insinger,  een  door  en  door  bekwaam  koopman 
en  lid  van  de  Kamer  van  Commercie.  Uit  dit  staaltje  kan  UKH. 
zien  hoeveel  snaren  ik  gesteld  heb  om  onze  commercie  met  het 
voorjaar  aan  den  gang  te  brengen  als  het  wezentlijk  en  alles 
omvattende  middel  om  's  Lands  Schatkist  aan  te  vullen. 

Groote  zaken,  groote  denkbeelden,  verre  van  mij  te  vermoeijeni 
beuren  mij  op  en  versterken  mij.  De  détails,  de  expeditien,  de 
minutieuse  administratien  brengen  mij  om  myne  gezondheid  en 
om  mgn  leven. 


275 

Met  mijn  tegenwoordige  post  aan  te  Demen  zonder  eenigede 
minste  aarzeling  heb  ik  UEH.  mijn  goeden  wil  getoond  en  Zij 
beeft  na  bij  eene  klare  ondervinding  gezien,  waar  ik  goed  voor 
ben,  en  wat  of  beter  opgedragen  is  aan  een  ander. 

De  posty  die  UKH.  mij  nn  toegedacht  heeft  is  oneindig  beter 
voor  mg  geschikt;  zoo  is  het  mij  voorgekomen  op  de  eerste 
lectnnr,  en  na  twee  maal  vierentwintig  uuren  nu  en  dan  daar- 
over gedacht  te  hebben,  komt  het  mij  nog  even  zoo  voor.  Ik 
zal  in  dien  post  zelfs  al  het  wozentlijke  van  mijn  tegen woordigen 
post  kunnen  verrigten,  dat  is  te  zeggen,  ik  zal  de  tijdingen 
kunnen  vernemen  en  beoordeelen.  Ik  neem  aan  mijn  Departe- 
ment wel  georganiseerd  aan  een  ander  over  te  geven,  aan  den 
zoodanigen  in  twee  uur  alles  uit  te  leggen,  dat  hij  weeten  moet 
om  de  zaaken  op  een  goeden  voet  aan  te  houden,  ja  zelfs  om 
zoodanig  een,  indien  het  UKH.  begeerte  was,  aan  Haar  voor  te  slaan. 

Dit  alles  zij  gezegd  ook  zonder  UKH.  gedagten  vooruit  te 
loopen,  terwijl  ik  zonder  eenig  ongeduld  het  oogenblik  afwagt 
van  Hare  conveniencie  om  met  mij  daarover  te  spreken. 

'sHage,  30  January  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  elf  uren.  Hogendorp. 

De  gekoome  tgdingen  van  Brede  zijn  wigtig,  dog  de  Procla- 
matie van  de  Generaal  Bulow  wil  mij  niet  aanstaen.  Hij  spreekt 
aan  de  Belgen  alsof  zg  Fransch  waaren,  en  uit  zig  niet  op  eene 
wijze,  die  effect  op  de  Natie  doen  kan.  Door  Winzingerode  Luik 
bezet  zijnde  en  Helwig  aan  de  kant  van  St.  Truijen  en  Hasselt 
tegen  Leuven  voortrukkende,  zal  de  marsch  van  den  Generaal 
van  Bulow  geenen  groeten  tegenstand  bejegenen,  behalve  het- 
geen Antwerpen  en  deszelfs  voorpoorten  zouwde  veroorzaaken. 
Hij  voorbehoudende  over  den  anderen  inhoud  van  UWEG.  beide 
schrijven  mij  nader  uit  te  laten  voege  ik  nog  bij,  dat  het  mij 
voorkomt  noodzakelijk  te  zijn,  wegens  de  propositie  van  den 
Hertog  van  Saxen  Weimar  omtrend  Deventer  terstond  eenig 
besluit  te  neemen,  en  daar  de  Generaal  Lecocq  zig  daaromtrent 


276 

aan  de  Commissaris  Generaal  van  de  Monden  van  den  Yssel 
zal  adresseeren^  aan  dezelve  spoedig  en  geheim  per  estaffette 
diend  te  kennen  gegeeven  worden,  dat,  aangezien  de  situatie 
van  Deventer  en  dispositie  der  ingezeetenen,  het  denkbaar  is, 
dat  maar  eenige  ernst  de  stad  spoedig  tot  overgave  zonwde 
brengen  zonder  sacrifices  van  geld,  zoo  als  Hertogen  bosch  zalks 
beweezen  heeft.  Indien  dog  eenig  sacriflee,  b.  v.  20000. —  fl. 
vereiseht  wierd,  ben  ik  niet  ongenoegen  znlks  daartoe  te  ver- 
wenden, dog  diend  alsdan  men  ook  zeker  te  zijn,  dat  geene 
offerten  zoawden  compromitteeren. 

Den  30  Jannary  1814.  Willem. 

De  Major  Seiffert  zonwde  den  Heer  v.  d.  Hoeve  knnnen  op 
zijn  reis  nae  Zwitserland  accompagneeren  en  behnlpzaam  zijn 
zonder  de  titul  van  Secretaris  te  hebben.  Indien  UWEG.  daar- 
meede  meent,  dat  aan  het  nodige  voldaen  kan  worden,  zal  ik 
hem  aan  de  Generael  Staf  attacheeren,  kan  hij  de  militaire 
détails  bearbeiden  en  ook  bij  de  formatie  een  wakend  oog  honden, 
verder  de  marscb  herwaards  arrangeeren,  en  de  nodige  aanstalten 
tot  dat  einde  in  tijds  treffen. 

'sHaage  den  30  Jannary  1814.  Willem. 

P.S.     Alsdan   zonwde  maar  een  clerck  tot  afschrij- 
ven voor  beide  heeren  nog  nodig  zijn. 

Ik  kan  mij  volkomen  vereenigen  met  de  gedachte  van  UKH. 
omtrent  de  aanstelling  en  werkzaamheden  van  den  Majoor  Seijf- 
fert,  en  ik  zal  den  Heer  van  der  Hoeven  opdragen  om  een  klerk 
te  zoeken. 

Ik  geloof,  dat  de  proclamatie  van  den  Generaal  van  Bnlow 
voorgeschreven  is  nit  het  Groote  Hoofdqnartier,  en  dat  hetgeen 
daaraan  ontbreekt  om  het  gewenscht  effect  te  doen  ten  volle 
goedgemaakt  is  door  de  werkzaam  heeden  van  den  Heer  van 
Znylen  van  Nyevelt. 

De  bedenking  van  UKH.  op  de  navigatie  kan  ik  nn  tot  Haar 


277 

genoegen  oplossen,  nadat  ik  dezelve  te  pas  gebragt  heb  in  den 
loop  der  conversatie  met  Lord  Clancarty;  P.  onze  schepen  kan- 
nen Ëngelsche  havens  aandoen  om  convooy  te  zoeken  mits  geen 
last  brekende;  2^  het  stnk  van  de  gelijke  in- en  uitgaande  reg. 
ten  is  geheel  financieelo  speculatie,  ook  zullen  de  regten  door 
ons  en  yoor  ods  geheven  worden;  het  eenigste  oogmerk  is  de 
bezwaren  van  die  vaart  en  handel  gelijk  te  maken  tusschen 
ons  en  de  Engelschen,  opdat  niet  het  geheel  in  onze  handen 
alléén  valle. 

Ik  wacht  mijn  brief  van  Swarth  terug;  ik  heb  reeds  alle 
informatie,  dat  de  Heer  Webster  Blount,  onze  oude  Consul  resi- 
deerende  te  Tanger,  de  ziel  is  van  het  geheele  werk  op  de 
Barbarijsche  kust.  Hij  is  thuis  in  Gibraltar,  en  wij  zullen  iemand 
derwaarts  zenden  moeten  om  hem  de  in  ten  tien  van  UKH.  over 
te  brengen  en  alles  vervolgens  met  hem  uit  te  voeren.  Zoodanig 
iemand  moet  gaan  over  Engeland  en  daar  voorzien  worden  van 
brieven  van  voorschrijving  van  het  Engelsch  Ministerie  aan  de 
Engelsche  Consuls  op  de  kust.  Ik  voorzie  geene  andere  zwa- 
righeid, dan  het  bedrag  van  de  presenten,  welke  een  jaar  door 
het  andere  / 100000  —  bedroegen  tot  bezwaar  van  's  Lands  kas. 

De  Consuls  hebben  ƒ34000. —  'sjaars  gekost.  Vermits  nu  de 
geheele  Levantsche  handel  daarvan  afhangt,  zoo  zoude  ik  moge- 
lijk bij  dien  handel  zelven  eenige  penningen  kunnen  vinden, 
totdat  's  Lands  kas  beter  voorzien  zal  zijn.  Eerstdaags  wacht  ik 
een  voordragt  van  de  Amsterdamsche  Kamer  van  de  Levant 
omtrent  de  noodigste  punten,  en  dan  zoude  ik  in  die  correspon- 
dentie de  snaar  kunnen  aanraken.  Nieuwekerke  is  Chargé  d  affaires 
de  Commerce  in  Madrid  geweest;  in  vroeger  tijden  meen  ik 
zeker  te  weten,  dat  hij  op  de  kust  geweest  is;  hij  heeft  nu  zijne 
diensten  aangeboden  en  ik  vinde  niet  de  minste  zwarigheid  om 
hem  in  deze  zaak  te  gebruiken  en  naar  Gibraltar  te  zenden. 
Indien  UKH.  zulks  goedkeurt^  zal  ik  hem  eens  bij  mij  ontbieden 
en  sondeeren. 

Van  der  Hoeven  heeft  geen  huishouden  in  Zwitserland  op  te 

20 


278 

zetten,  zoo  min  als  de  Heeren  van  Spaen,  van  Rheede  en  anderen 
op  hnnne  ambulante  missien.  Eene  geringe  som  is  derhalre 
voldoende,  zoo  als  ook  die  Heeren  gehad  hebben  of  zullen  krijgen. 
Ik  draag   daartoe  voor  eene   somma  van  drie  duizend  gulden. 

In  het  nader  besluit  van  den  Heer  Changuion  staat  veertien- 
duizend  Gulden,  zoo  als  hetzelve  mij  copijlijk  door  den  Heer 
Falck  is  toegezonden.  Ik  had  in  het  origineel  vier  en  twintig 
duizend  Gulden  geschreven  en  heb  van  UKH.  verstaan,  dat  Zij 
het  aldus  geteekend  had;  nu  heb  ik  het  nog  niet  aan  den  Heer 
Changuion  overhandigd. 

Het  zal  UKH.  niet  onverschillig  zijn  te  verneemen,  dat  Lord 
Clancartj  de  proclamatie  van  Bülow  ovcrschoon  vond.  Z.  Exc 
meende^  dat  de  vaart  op  de  West  nog  een  acte  van  het  Parle- 
ment zoude  vereischen,  en  vroeg  mij  of  ik  de  zaak  niet  tot  den 
eersten  Maart  geheim  kon  houden.  Ik  heb  hem  geantwoord^  dat  zijn 
ofiScieele  kennisgeving  nu  reeds  te  Amsterdam  en  Rotterdam 
algemeen  bekend  was;  hij  lachte  en  verklaarde,  dat  ik  niet 
meer  gedaan  had,  dan  ik  regt  toe  had.  Dit  geheim  heeft  veel 
van  zeeker  ander.  Hij  heeft  nog  eenige  andere  punten  verhan- 
deldy  die  ik  of  bij  monde  of  bij  een  nader  briefje  aan  UKH. 
mededeelen  kan. 

'sHage  den  30  Jannary  1814,        UKH.  getrouwe  onderdaan 
's  nam.  te  half  4  uren.  Hogendorp. 

Ik  heb  van  der  Hoeve  gisteren  mijne  bedenkingen  geopperd 
nopens  het  project  Capitulatie.  Hij  zal  dienvolgens  eenige  ver- 
anderde pointen  mij  voordraagen,  en  ik  hoop  dus,  dat  zijn 
vertrek  spoedig  zijn  zal.  Omtrent  Seijfferdt  is  de  Generaal  ge- 
praevenieerd.  De  overige  door  mij  geteekende  stukken,  de  Zwit- 
sersche  zaak  betreffende,  gaan  hiermede  terug.  De  brief  van 
Schwartz  gaat  hiernevens  terug;  daar  de  hoofdpersoon  vanden 
Barbariskischen  handel  en  tractaten  te  Gibraltar  is  en  deeze 
weder  tot  het  aanknoopen  der  relatien  met  de  Mooren  goed 
gerekend  wordt,  is  mijn  idee  omtrend  Nieuwerkerken  van  geen 


279 

belaug,  daar  niet  wel  alleen  maar  tot  het  brengen  van  infor- 
matien  aan  Webster  Bloant  zouvvde  te  verzenden  zijn.  Daartoe 
is  het  voldoende  de  paqnetten  op  eene  seknre  wijze  nae  Enge- 
land en  van  daar  nae  Gibraltar  te  zenden,  tenzij  eene  persoon^ 
die  bij  de  Consulaten  aan  te  stellen  zonwde  zijn,  derwaarts 
reize  en  de  paquetten,  brieven  en  instrnctien  meede  neeme.  In- 
dien den  Levantischen  Handel  de  Cassa  te  gemoet  kwam  in 
de  kosten  ten  haren  voordeele  gedaan,  zonwde  het  eene  goede 
zaak  zijn.  Ik  heb  zoo  begrepen,  dat  de  intentie  was  f  24000 
reisgeld  aan  Changnion  toe  te  leggen  en  vinde  znlks  ook 
wezendlijk  eene  aanzienlijke  somme.  Ik  kan  ook  in  gemoede 
het  Land  niet  meer  bezwaaren  en  indien  van  zijde  van  den  Heer 
Ghanguion  op  meer  geinsisteerd  wordt,  en  buitendien  in  de 
Amerikaansche  zending  vertraaging  zonwde  ontstaan,  wil  ik 
liever  een  sacrifice  doen  en  zal  eene  assignatie  op  van  Notten 
van  1000  £  afgeeven,  waardoor  hij  in  Engeland  zijnde  oogen- 
blikkelijk  orer  die  somma  zal  disponeeren.  De  hoofdzaak  is, 
dat  hij  zig  spoedig  over  Londen  nae  zijne  distinatie  begeeve. 
Het  hier  zgn  van  de  Graave  d'Artois  en  het  oogenbiik  daartoe 
zal  hoop  ik,  zooals  UWEG  het  meent,  een  goed  effect  in  het 
vervolg  hebben.  Zijne  visite  by  UWEG  is  altoos  zeer  interessant 
en  hij  meent,  dat  wij  de  buren  van  Frankryk  moeten  worden. 
Omtrend  de  aan  mij  genoemde  individus  zal  ik  zoeken  succes- 
sievelijk arrangementen  te  neemen.  De  Heer  Straalman  was  niet 
in  Amsterdam  woonachtig  en  dat  is  de  roede,  dat  hij  waarschijn- 
lijk, zoo  weinig  als  de  Heer  Queisen,  op  de  voordragt  van  de 
Heeren  van  Amsterdam  geweest  is.  Dog  daar  de  Heer  van 
Uarinxma  bedankt  heeft,  is  reeds  met  van  Straelen  voor  eenige 
tyd  afgesprooken,  dat  hg  zouwde  zijn  ontslag  bekoomen  en  door 
Straalman  geremplaceerd  worden.  Tot  Burgemeester  is  ook  de 
Heer  Duitz,  welke  als  ouder  als  Hogguer  en  even  zoo  zuiver, 
aanspraak  gemaakt  zouwde  hebben  tot  die  post,  welke  ik  meen 
bij  eene  eerste  gelegenheid  daartoe  te  moeten  doen  avanceeren. 
Aangaande    de  Heer  Clifford,  zoo  heb  ik  een  verzoek  van  tot 


280 

CommiBsaris  Generael  bij  do  C(oDvooyen)  en  L(icenteD)  aange- 
steld te  worden.  Na  UWEG.  zoude  hij  zig  tot  Staate  Geuerael 
qnalificeeren ;  op  eeue  of  andere  wijze  zal  hy  zoowel  als  Jacob 
gelegentlijk  kunnen  geplaatst  worden.  Van  Assen  kan  UWEG. 
maar  bij  geleegenbeid  tot  Legatie  Secretaris  voordraagen.  Ik 
zal  altoos  erkennen  de  wijse^  op  welke  UWEG.  zig  de  bezig- 
heeden  van  deszelfs  tegenswoordige  post  beeft  ondertrokken  en 
bet  is  my  aangeuaam  geweest,  dat  dezelve  meend,  dat  de 
Yoorgeslagene  verandering  zouwde  beantwoorden  aan  betgeen 
dezelve  zelvers  meend  aan  UWEG.  beter  te  convenieeren.  Ik  zal 
zoo  mogelijk  UWEG.  bierover  nog  beeden  avond  koomen  spree- 
ken,  en  bet  zal  mij  aangenaam  zijn  van  UWEG.  te  verneemen  wie 
dezelve  meend,  dat  tot  opvolger  bg  de  buitenlandscbe  zaakeo 
zouwde  in  contemplatie  kuunen  koomen. 

Den  31  January  1814.  Willem. 

De  brief  aan  de  Commissarissen  Generaal  te  Zwolle  met  de  order 
van  UEH.  is  gisteren  om  balf  vier  uren  vertrokken  Ik  beb  de  eer 
in  te  sluiten  bet  antwoord  van  bet  Engelscb  Gouvernement  op  de 
aanvraag  om  salpeter  of  kruid,  betwelk  mij  gisteren  door  den 
Ambassadeur  Fagel  is  ter  band  gesteld.  Verzoeke  dit  stuk  terug. 

Ik  bedank  UEH.  uit  naam  van  den  Heer  Gbanguion  en  zal 
bem  kennisgeven. 

Ik  zal  zien  of  ik  iemand  vinden  kan  tot  Consul  op  de  Bar- 
barijscbe  kust  en  bem  dan  alles  voor  Webster  Blouut  mede  geven. 

Daar  zijn  velen  van  den  naam  van.  CiifFord  en  ik  gis,  dat  bet 
een  ander  is,  die  verzoekt  om  Commis: Generaal  te  worden. 

'sHage  31  January  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  balf  12  uren.  Hogbüoorp. 

Ik  ben  teruggekomen  van  bet  idee,  dat  de  Ministers  alléén 
niet  zouden  opgeroepen  worden  onder  de  Notabelen.  Hun  getal 
op  de  600  is  een  druppel  in  den  emmer.  Zij  kunnen  d&kv  van 
al  te  veel  nut  zijn  om  ze  uit  te  sluiten.  Het  is  ook  naar  den 


281 

geest  der  Constitutie,  welke  stellig  zegt,  dat  de  Ministers  in  de 
Staten  Generaal  kannen  zitten,  è,  plus  forte  raison  onder  de  600 
Notabelen.  Hnnne  dnbbele  qnaliteit  onder  het  honden  van  de 
Groote  Vergadering  kan  niets  dan  goed  doen. 

Zoo  even  ontving  ik  de  aanschrijving  omtrent  Sandal  Boy. 
Zoo  als  UEH.  met  van  der  Hoeven  gereed  is,  zal  ik  UKH.  een 
nader  Concept  Besluit  zenden  met  eenige  nieuwe  punten  van 
instructie  om  te  voegen  bij  de  eerste,  waarin  ik  niet  geloof,  dat 
eenige  verandering  noodig  zal  zijn.  Evenwel  zal  ik  ze  nazien, 
indien  UEH.  bet  goedvindt;  maar  in  dat  geval  verzoek  ik  ze 
van  UKH.  terug  te  mogen  hebben. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  te  zenden  eene  missive  van  den 
Commissaris  van  Ljnden,  arrondissement  Nijmegen,  waaromtrent 
vooraf  eenige  informatien  geoordeeld  heb  te  moeten  innemen. 
Het  komt  mij  voor,  dat  ik  een  order  van  UKH.  noodig  heb  om 
daarop  te  antwoorden,  en  mijne  opinie  is,  dat  wij  niet  voorzigtig 
genoeg  kunnen  zijn  omtrent  het  principe  van  de  Hooge  Gealli- 
eerden, dat  elk  de  hand  op  het  zijne  legt;  alzoo  wij  volgens 
dat  principe  nog  zoo  gewigtige  steden,  vestingen  en  gebeele 
districten  te  revindiceereu  hebben.  Ik  zoude  dus  gaarne  ant- 
woorden, dat  men  de  regten  van  den  Graaf  van  Megen  met  de 
uiterste  nauwgezetheid  te  eerbiedigen  heeft. 

'sHage  den  1  Febr.  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  10  uren.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKII.  te  melden,  dat  ik  van  den  Heer 
Scholten  uit  zijn  naam  en  uit  naam  van  den  Heer  van  Olden 
een  zeer  klare  on  duidelijke  voordragt  in  geschrifte  en  voor- 
zien van  de  noodige  specificatien  op  het  stuk  van  de  Domeinen 
ontfangen  beb.  Nu  neem  ik  de  vrijheid  om  aan  UKH.  voor  te 
dragen,  dat  de  Heer  Scholten  een  besogne  boude  met  den  Heer 
Canneman  in  zijn  qoaliteit  en  met  één  heer  uit  de  Commissie 
van  de  Constitutie,  ten  einde  tot  een  finaal  resultaat  te  brengen : 
R  de  restitutie  van  de  Erfgoederen;  2^.  het  al  of  niet  overlaten 


282 

van  een  vrogtgebruik  van  's  Lands  Domeinen  aan  den  Sonvereinea 
Vorst;  waaruit  dan  3^.  zal  blijken,  welke  somma  'sjaars  uit 
's  Lands  Cassa  zal  dienen  toegevoegd  te  worden  en  zoodoende 
het  bewast  Artikel  zal  kunnen  worden  gearresteerd.  UKH  zal  best 
oordeelen,  wanneer  Dezelve  het  verslag  van  den  Heer  Scholten 
in  persoon  zal  willen  aanhooren,  hetzij  voor  of  na  het  gemelde 
besogne  of  wel  beiden. 

'sHage  1  Febr.  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

ogtends  11  uur.  G.  K.  van  Hogbndorp. 

Ik  heb  niets  tegen  het  besogneeren  van  de  lieer  Scholten 
met  den  Heer  Canneman  en  een  lid  uit  de  Commissie  van  Con- 
stitutie nopens  het  stuk  der  Domeinen,  dog  weet  niet  in  hoeverre 
zulks  overeenstemd  met  hetgeen  bepaald  is  bij  de  Commissie 
van  Constitutie  nopens  het  art.  25.  In  alle  geval  schijnt  mij  de 
zaak  van  natuur  te  zijn,  dsit  een  resultaat  diend  getrokken  worden 
voor  en  aleer  de  Heer  Scholten  mg  daaromtrend  eenvoordragt 
doe.  Omtrend  don  Heer  Sandol  Roy  stelle  ik  mg  geen  partij  en 
zal  het  op  de  Cantons  en  verrigtingen  van  van  der  Hoeve  aankoo- 
men,  of  hij  kan  aangesteld  worden  dan  niet.  Het  besluit  omtrend 
van  der  Hoeve  is  reeds  geteekend  en  ter  expeditie  afgegeeven. 
Omtrend  Megen  geloof  ik  niet,  dat  wij  eenige  exceptie  kunnen 
maken.  Het  zouwde  te  veel  zwarigheid  in  de  executie  hebben. 
Het  eenigste  wat  als  conciliatoor  kan  aangenoomen  worden,  is 
alles  te  doen  behoudens  het  regt  van  eenen  derde,  en  wanneer 
deeze  klaagt  alsdan  te  zien  wat  raadsaam  is  te  doen.  Aan  Suu. 
vereiuiteit  kan  hij  niet  praetendeeren,  en  omtrend  het  if/i/e  laat 
zig  schikkingen,  door  restitutie  of  schadeloosstelling,  treffen. 

'sHaage  den  1  February  1814.  Willem. 

Ik  zende  het  stuk  nopens  Salpeter,  Zwavel  of  Kruid  hiernevens 
terug,  zgnde  noodzakelgk,  dat  het  Departement  van  Oorlog 
kennis  van  hetzelve  draage. 

Den  1  February  1814.  Willem. 


283 

Ik  zal  aanstonds  het  bewast  besogne  aan  den  gang  brengen 
eu  UKÜ.  ten  eerste  rapport  doen  van  de  nitkomst.  Hetzelve 
dient  alleen  om  art.  25  tot  conclnsie  te  brengen. 

De  propositie  van  den  Heer  Sandol  Koy  zonde  kunnen  gele- 
genheid geven  tot  iets  geheel  nienws.  Ingeval  namelijk  het 
Gonyernement  tot  geene  Capitnlatie  te  brengen  was,  zoude  men 
mogelijk  van  hetzelve  kunnen  verkrggen  eene  vrije  werving  door 
alle  de  Gantons;  dit  zouwde  een  pisaller  zijn,  waaromtrent  ik 
UEH.  verzoek  om  Haar  gedagten  te  weten. 

Ik  heb  den  Heer  van  der  Hoeven  opgedragen  om  aan  UKH. 
te  vragen,  wat  hij  doen  moet  indien  de  nieuwe  concept  Capitu- 
latie geheel  verworpen  wordt ;  moet  hij  dan  nader  orders  afwachten? 
Of  mag  hij  aanstonds  in  onderhandeling  treden  op  de  oude 
Capitulatien,  en  wat  heeft  hg  daarbij  in  acht  te  nemen?  Of  kan 
hij  eindelijk  het  idéé  van  eene  vrge  werving  opperen? 

Over  Megen  heb  ik  aan  den  Commissaris  van  Nymegen 
geschreven  in  den  zin  van  UKH. 

Ik  sluit  hier  in  een  brief  van  den  Heer  Wieling  uit  Alicante 
in  Spanje.  Zijn  persoon  leert  UKH.  daardoor  kennen;  daar  is 
één  woord  nieuws  van  belang  in.  Wat  zijn  verzoek  betreft  zoo 
heeft  een  Envoyé  in  Spanje  zooveel  te  doen  met  Commercieele 
belangen  van  onze  ingezetenen,  dat  ik  er  niet  gaarne  iemand 
toe  voordragen  zou,  die  langen  tijd  koopman  in  Spanje  geweest 
is  en  dus  te  veel  eige  bclangens  heeft.  Ikgeloof  ook,  datUKH. 
niemand  beters  voor  Spanje  gebrniken  kan,  dan  de  Heer  H.  van 
Nyevelt,  die  nu  te  Breda  is  en  Spanje  bij  ondervinding  kent. 
Wieling  zou  misschien  geschikt  zijn  voor  het  Consulaat  Generaal 
te  Madrid.  Dit  Consulaat  wordt  ook  gevraagd  door  Schwarzmann, 
die  zich  in  den  opstand  zeer  moedig  gedragen  heeft,  en  die  als 
gewezen  Consul  van  St.  Andero,  alsmede  door  zijne  taalkunde 
en  verdere  talenten,  er  bekwaam  toe  zoude  zijn ;  doch  hij  zoude 
nog  liever  Consul  te  Cadix  worden,  en  biedt  zich  aan  om  met 
den  Consul  Generaal  Webster  Blount  een  reisje  op  de  Barba- 
rgsche   kust  te  doen,  ten  einde   alles  aldaar  wederom  aan  te 


284 

knoopen.  Nu  is  Webster  Bloant  een  oud  man  van  65  jaren, 
bekwaam^  ervaren  en  welgezind,  doch  die  om  zijne  jaren  wel 
eenige  hulp  mag  hebben.  Ik  draag  UKH.  deze  idééën  voor,  ter- 
wijl ik  nog  nadere  informatien  van  Amsterdam  wachtende  ben, 
en  dus  om  Haar  voor  te  bereiden  tot  een  eindelijk  resultaat, 
als  deze  zaak  geheel  rijp  zal  zijn;  want  ik  heb  ondervonden, 
dat  niets  meer  tijd  en  moeite  spaart,  dan  af  te  wachten,  dat 
eene  zaak  rijp  geworden  zij  ter  afdoening. 

Ik  heb  UKH.  gisteren  avond  een  brief  van  Kinkel  gezonden. 
UKH.  zal  wel  bemerken,  dat  zijn  vertrek  naar  Mannheim  met 
de  komst  van  Lord  Gastlereagh  in  het  hoofdquartier  schgnt  in 
verband  te  staan.  Hy  heeft  echter  UKEI.  in  de  hem  toebetrouwde 
Missie  met  veel  ijver  gediend,  en  indien  Zij  goedvindt  hem  na 
te  Mannheim  te  laten,  zoo  vinde  ik  mij  onbezwaard  om  voor  te 
dragen  hem  een  gratificatie  in  eens  te  geven  van  drie  k  vijf- 
duizend guldens,  vergezeld  door  eeuen  vriendelij  kon  brief,  hetzij 
van  UKH.  of  van  mij  uit  Haren  naam. 

'sHage  den  2  Febr.  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  J  II  uren.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  te  zenden  een  pak  brieven  van  den  Heer 
van  Spaan  van  24  January,  zich  beroepende  op  een  vroegere 
dépêche,  die  nog  koomen  moet.  Onze  zaaken  staan  heel  wel, 
doch  de  Heer  van  Spaan  bad  nog  maar  summier  met  Lord 
Gastlereagh  kunnen  spreken.  Het  koomt  juist  op  mijne  eerste 
gedachte  uit,  dat  Engeland  ons  alles  bezorgt  en  er  ook  eigent- 
lijk  de  eer  van  hebben  wil,  maar  dat  wij  uiterlijk  doen  moeten 
alsof  wij  het  van  Oostenrijk  kreegen.  De  Heer  van  Spaan,  die 
ongemeen  veel  tact  heeft,  schijnt  dit  volkoomen  wel  begrepen 
en  ingeleit  te  hebben,  zoodat  ik  denk,  dat  onze  groote  zaak  nu 
voorspoedig  gaan  zaL  Ik  heb  teffens  den  Heer  van  Zuijlen  van 
Nyevelt  ook  slegts  te  bevestigen  in  zijn  tot  dusver  gehouden 
gedrag,  en  bet  slaat  all^s  volmaakt  op  elkander. 


286 

Ik  twijfel  niet  of  UKH.  zal  de  traite  van  duizend  galdeD, 
door  den  Heer  van  Spaan  op  Stagen  gedaan,  goedvinden. 

Bij  deze  gelegenheid  draag  ik  aan  UEH.  voor  om  aan  den 
Heer  van  Spaan  toe  te  leggen  een  daggeld  van  vijftig  galden, 
reiskosten  en  alles  daaronder  begrepen,  in  te  gaan  naar  ge- 
woonte agt  dagen  voor  zijn  vertrek. 

2  Febr.  1814,  UKH.  gehoorzame  onderdaan 

11  aren  's  morgens  Hogbndorp. 

Door  de  hiernevensgaande  missieve  van  den  Ambassadeur 
Fagel  zal  UWEG.  (zien)  wat  mij  heeden  gebeurt  is  nopens 
zeekere  brief  van  een  Brasselaer,  in  twee  taaien  gedrukt  en 
op  den  6  Januar^  gedateerd.  In  de  gegeeve  omstandigheeden 
geloove  ik,  dat  wy  verplicht  zijn  volgens  het  voorgeslagene  te 
ageeren  en  ik  verzoeke  UWEG.  dienvolgens  aan  den  Heer  van 
Spaan  per  courier  te  willen  schrijven,  ook  aan  den  Heer  van 
Zuilen  van  Nieveld  de  noodige  prudentie  dien  conform  te 
recommandeeren.  Met  terugzending  der  brieven  van  den  Heer 
yan  Spaan  bemerke  ik,  dat  van  Ld.  Clancarty  insgelijks  ver- 
Doomen  en  gezien  heb,  dat  onze  zaaken  goed  staan,  en  dat  is 
de  reeden  dat  hij  vreest,  dat  de  bewuste  brief  daaraan  nadee- 
lig  konde  zijn.  Geduldig  afwagten  is  de  loosing,  en  zoo  als  de 
zaaken  staan  geloove  ik  zelvers,  dat  niets  anders  overblgft  te 
doen.  Omtrent  het  honoreeren  der  traite  van  1000  fl.  en  bepalen 
yan  zyn  tractement  op  50  fl.  daags  heb  ik  geene  reniarques.  Wat 
was  de  betaling  van  Kinkel  vóór  1795?  Ik  wenschte  zulks  te 
weeten  eer  ik  omtrent  het  hem  toe  te  leggen  douceur  bepale. 

's-Haage  den  2  February  1814.  Willkm. 

La  Haye  Ie  2  Février  1814. 
Monseigneur! 
Je    m'acquitte  des  ordres  que  Votre  Altesse  Royale  vient  de 
me  donner  en  Lui  transmettant  dans  cette  lettre  Ie  précis  de  la 
conférence,  qui  a  eu  lieu  ce  matin  entre  Elle  et  Lord  Clancarty, 
et  &  laquelle  j'ai  eu  V  honneur  d'  assister. 


286 

V  ambassadeur  ayant  d'  abord  comniaDiqné  k  VAR.  la  lettre 
de  Lord  Aberdeen  an  Prince  Metternich  et  les  denx  répouses 
de  ee  Ministre  aa  sujet  de  V  extension  de  Dotre  frontière  da 
c6té  des  Pays  Bas.  mit  ensuite  sous  les  yeux  de  VAR.  un  imprimé 
dans  les  deux  langues  frangoise  et  flamande;  tendant  ^engager 
les  Belges  k  snivro  V  exemple  de  leurs  voisins  les  Hollandois 
en  se  raugeant  sous  Ie  drapeau  de  VAR.  Cet  imprimé  avoit 
été  envoyé  k  Lord  Clanearty  par  un  Agent  anglois,  qui  lui 
marquoit  en  même  temps,  quMl  y  avoit  lieu  de  croire,  que  cette 
pièce  avoit  été  écrite  par  M.  de  Zuylen  de  Nijevelt,  au  zêle  et 
aux  bonnes  intentions  duquel  V  agent  anglois  rendoit  pleine 
justice.  Cet  écrit  contenant  divers  passages  propres  k  donner 
ombrage  k  la  Maison  d'  Antricbe,  V  Ambassadeur  témoigna  k 
VAR.  dans  les  termes  les  plns  respectueux  mais  en  méme 
temps  les  plus  clairs  et  les  plus  positifs  son  entrême  regrct  de 
ee  qu'une  pièce  pareille,  qui  ne  sauroit  manquer  de  parvenir 
au  Quartier  Général  des  Souverains  alliés,  paroissoit  avoir 
émané  d'  une  source,  qui  la  feroit  naturellement  considërer 
comme  exprimant  Ie  voeu,  et  publiée  du  scu  et  de  V  aveu  de 
VAR.  Dans  un  moment  oü,  k  la  suite  des  premières  communi- 
cations  entre  Lord  Castlereagh  et  Ie  Ministre  autrichien  Taffaire 
de  la  Belgique  (qui  ne  pouvoit  pas  tenir  plus  k  coeur  de  VAR. 
qu'au  Prince  Régent  et  au  Gouvernement  britannique)  proraet- 
toit  de  s'  arranger  k  Y  extreme  satisfaction  de  VAR.  et  do 
r  Angleterre.  Il  déplora  de  Ia  maniere  la  plus  forte  Ie  mauvais 
eflFet  qu'an  tel  écrit  pourrait  produire  au  Quartier  Général  en 
blessant  V  amour  propre  d'  une  grande  Puissance,  disposée  k 
tout  faire  pour  VAR.  mais  vonlant  avoir  Ie  mérite  de  V  avoir 
fait  elle  même  et  d'  obliger  V.  A.  Après  avoir  discnté  cette 
matiëre  de  plus  d'  un  coté  Lord  Clanearty  témoigna  k  VAR. 
son  vif  désir  que  les  ordres  nécessaires  furent  expediés  sans 
delai  k  M.  de  Spaen  ponr  déclarer  aux  Ministres  autrichiens, 
que  cet  imprimé  étant  parvenu  k  la  connoissance  de  VAR.  Elle 
Ie  désavouoit   en   plein  et  regrettoit  extrêmement  qn'il  eut  été 


287 

pnblié  et  pa  paroitre  émaner  d*  Elle  oa  avoir  en  aacune  fa^on 
80Q  aven  II  u*  avoit  paru  d'  abord  qa*il  pourroit  suffire,  qne  M. 
de  Spaen  fit  cette  dcclaration  au  cas  qne  Ia  pièce  en  qnestion 
lui  fut  représentée  par  Ie  Ministre  impérial,  mais  ayant  va 
Mylord  depais,  il  m'a  fait  obserrer  qa'il  ne  seroit  nallement 
impossible  que  eet  écrit  parvint  k  la  connoissance  des  Ministres 
antrichiens,  fit  sar  eux  la  mauvaise  impression,  qo'il  appréhen- 
dait,  et  cependant  qa'ils  se  sentissent  trop  pour  faire  semblant 
vis-^-vis  de  M.  de  Spaen  d'  en  avoir  connoissance.  L'  ambas- 
sadear  croyoit  dooc  qu'il  faudroit  mienx  que  M.  de  Spaen  re^ut 
ordre  de  communiquer  Ie  premier  au  Ministre  de  S.  M.  Impé- 
riale au  Quartier  Général  1'  imprimë  en  qnestion  en  tëmoignant 
combien  VAR.  regrettoit  qn'uoe  pièce  pareille,  qui  pourraitêtre 
supposée  èmaner  d'Ëlle,  avoit  été  circulée  dans  les  Fays-Bas, 
et  qne  bien  loin  de  T  approuver .  EUe  la  désavoaoiteotièrement, 
etc.  Ensuite  V  Ambassadeur  déclara  souhaiter  que  M.  de  Zuylen 
do  Nijevelt  regut  de  la  part  de  VAR.  les  ordres  les  plus  posi- 
tifs  d'agir  avec  la  plus  grande  circonspection  et  surtout  de  ne 
circuler  en  public  aucnn  écrit;  qui  püt  directement  on  indirec- 
tement  compromettre  V.A.R.  vis-i-vis  la  Cour  de  Vienne  ou 
des  autres  alliés. 

Je  suis  avec  un  profond  respect,  etc. 

H.  Fagel. 

Alle  dépêches  van  den  Heer  van  Spaen  zijn  te  gelijk  gekomen. 
Ik  heb  de  belangrijkste  in  het  couvert  van  Eirchberger  gedaan. 
Het  blijkt  alles  nog  klaarder  dan  ooit  omtrent  Belgien.  Ik  zal 
morgen  ogtend  de  zaak  zien  te  schikken  naar  den  zin  van  UKH. 
en  den  courier  afzenden,  ook  Nyevelt  informeeren.  Van  der 
Hoeven  moet  noodzakelijk  de  Zwitsersche  tijdingen  lezen  voor 
zijn  vertrek .  De  Zwitser  willen  eerst  met  den  vrede  in  onzen 
dienst  komen. 

Nahnis  verhaalt,  dat  er  om  geen  tegenstand  van  naam  in 
Frankrijk   te  denken   is.   Hij  is  inzonderheid  gelast  opi  mij  de 


288 

gelukwenschen  van  zijn  zwager  den  Scnatenr  SchimmelpenniDck 
te  brengen  over  de  gewenschte  omwending.  Hij  vraagt  om  aan- 
stonds tegen  de  Franschen  te  dienen.  Volgens  bem  hondt  Bona- 
parte de  bespot telijkste  houding,  zat  drie  uren  in  de  Opera,  doet 
alsof  alles  wel  stond,  en  wordt  met  gesprekken,  placcaten  en 
pampblets  uitgejouwd.  Men  begon  te  Parijs  te  spreeken  yande 
Bourbons.  Hij  is  den  Sisten  December  uit  Parijs  gevlucht. 

'sHage  2  Febr.  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

half  elf  's  avonds.  Hogendorp. 

Zoo  als  ik  vernomen  heb  is  Lord  ülancarty  bij  UWEG. 
geweest  om  over  het  bewuste  stuk  te  spreeken,  waarvan  hij  mij 
een  exemplaar  ter  band  gesteld  beeft,  hetwelk  ik  hiernevens 
voege.  Voor  den  courier  aan  Spaen  gezonden  hebbe  wegens 
gebrek  aan  tijd  niet  geschreven;  ik  vertrouwe,  dat  UWEG.  zijne 
verscheide  missives  zal  beantwoord  hebben,  zendende  dezelve 
alle  hiernevens  terug,  in  geval  het  geene  duplicaten,  daar  ik 
ook  meen,  dat  de  Heer  van  der  Hoeve  leeze  moet  alles  wat 
Zwit-serland  betreft.  Naderhand  wensche  ik  dezelve  terug  met 
en  benevens  de  later  geschrevene  en  vroeger  bekoonien,  alsmede 
de  copyen  van  UWEG.  rescripten  heeden  geëxpedieerd,  om  te 
beoordeelen  of  ik  nog  iets  daaromtrend  te  voegen  heb.  Met  den 
vrede  wensche  ik  geene  vreemde  trouppes  te  neemen;  of  terstond, 
of  geheel  niet,  want  naderhand  zullen  wij  het  wel  alleenig  met 
onze  lieden  dwingen,  indien  wij  het  hebben  gedurende  den 
oorlog  doen  kunnen.  Ik  had  gehoopt,  dat  van  der  Hoeve  zonwde 
heeden  kunnen  vertrekken,  maar  de  affaires  en  zijn  reiscom- 
pagnon maaken  een  uitstel  nodig,  dog  morgen  avond  of  over- 
morgen vroeg  zal  het  mogelijk  zijn.  Ik  wensche,  dat  UWEG. 
hem  zulks  laat  weeten  en  bij  mij  bestelle  om  één  uur.  Ook  dat 
de  objecten,  die  hij  te  observeeren  zal  hebben,  opgesteld  en  tot 
de  tijd  toe  voorgelegt  worden,  opdat  de  geheele  oversigt  en  de 
laatste  arrangementen  alsdan  klaar  kunnen  zijn.  Omtrend  eene 
dubbele    suppositie   van  Capitulatie,  zoowel  als  omtrend  vrije 


289 

werving  bij  ontstenteDis  van  dien  ben  ik  van  opinie,  dat  de 
Heer  van  der  Hoeve  moet  arripieeren  hetgeen  wat  nae  tijds- 
on[i8tandigbeeden  zal  mogelijk  zijn.  De  brief  van  Wieling  zende 
terag  en  wagte  de  nadere  consideraticn  nopens  hem  en  Schwartz, 
ook  Webster  Blonot,  waarvan  UWEG.  gewag  maakt.  De  brief 
van  Kinkel  gaat  hiernevens  terug.  Het  schijnt  inderdaad,  dat 
hij  heeft  weinig  aan  do  Engelsche  bevallen  en  dat  zulks  de  reede 
van  zijn  teruggaan  nae  Mannheini  is.  De  missive  van  Hnmboldt^ 
gisteren  bekoome,  meededeele  ik  hiernevens.  Het  koomen  van 
Nahnys  en  het  compliment  van  Sehimmelpenninck  is  niet  zonder 
interest  en  bewijst  zijne  meening  over  de  zaak.  Bonaparte  schijnt 
van  den  Hemel  hoe  langer  hoe  meer  verlaten  te  zijn,  en  zijn 
vertrek  nae  de  armee  zal  hopendlijk  de  kans  niet  doenkeeren, 
maar  veeleer  de  zaak  spoedig  doen  eindigen. 

'sHaage  den  3  February  1814.  Willbm. 

Den  Baron  van  Spaen  is  te  informeeren  der  zending  van  den 
Lt  Golonel  Detmers  om  de  Russische  krygsgevangenon,  ook  ge- 
deeltelijk Pruissische,  af  te  halen  en  op  Schwedt  te  dirigeeren, 
vanwaar  zij  door  den  Generaal  van  Schwartz  herwaarts  verder 
verzonden  zouwden  worden;  teflFens  van  die  van  L'  Golonel 
Schmidt  nae  Boheemen  om  de  Oostenrijksche  krijgsgevangenen 
af  te  halen;  alles  in  conformiteit  met  het  geaccordeerde  en  ge- 
zegde door  Gr.  Nesselrode  en  Prins  Mctternich,  moetende  hij 
daarvan  kennis  geeven  aan  de  boven  ieder  voor  zooveel  hem 
betreft,  Pruissen  incluis,  verzoekende  de  nodige  nlterieure  orders 
ten  einde  de  officiers  voorn,  de  nodige  hulp  en  assistentie  be- 
koomen.  Hem  zal  teffens  copyen  moeten  meede  gezonden  worden 
van  het  verrigte  in  deczen  Dit  heeft  haast,  daar  het  tot  nu  toe 
verzuimt  is,  en  diend  door  de  af  te  zenden  courier  hem  gebragt 
worden,  welke  zoo  ik  meen  over  's  Bosch,  Eyndhoven,  Luik  nae 
het  Hoofdquartier  van  den  Generaal  Blucher  zal  kunnen  gaan 
en  van  daar  het  Groote  Hoofdquartier  zal  bereiken.  Ik  behoud 
mij  voor  UWEG.  over  de  brieven  van  den  Heer  van  Spaen  nader 


290 

te  onderhoaden  en  haaste  mij  maar  deeze  objecten  te  kennen 
te  geeven  om  de  afgang  van  den  courier  zoo  min  mogelijk  te 
vertragen. 

Den  3  Pebruary  1814.  Willem. 

Alle  de  stukken  van  den  Heer  van  Spaen  zijn  enkeld.  Nu 
dat  hij  Herzeele  heeft  zal  hij  dubbelden  zenden.  Hier  ingesloten 
een  Concept- Besluit  met  nadere  punten  van  instructie  voor  deo 
Heer  van  der  Hoeven  overeenkomstig  het  verlangen  van  UKH. 

Ook  mijne  missives  aan  den  Heer  van  Spaen  per  courier  ge- 
zonden. De  Ambassadeur  is  bij  mij  geweest;  ik  heb  hem  laten 
beginnen;  hij  sprak  vrij  zacht;  ik  gaf  hem  mijne  missive  aan 
den  Heer  van  Spaen  in  originali,  die  voor  mij  op  de  tafel  lag, 
met  eene  zeer  natuurlijke  houding  in  handen.  Hij  las  dezelve 
met  een  ongemeene  oplettendheid,  en  daar  viel  geen  woord  meer 
over;  maar  hij  plaagde  mij  zoo  lang  om  eens  een  vriendelijk 
dinë  bij  hem  te  komen  nemen,  dat  ik  niet  kon  nalaten  het  tegen 
dinsdag  aanstaande  aan  te  nemen. 

'sHage  3  February  1814  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  avonds  ^9  nren.  Hogendorp. 

Het  concept  besluit  is  geteekend  en  aan  Faick  verzonden  ter 
expeditie.  De  missive  aan  Spaen  gaat  hiernevens  terug.  Ik  heb 
dezelve  met  veel  genoegen  geleezen.  De  berigten  van  Zuilen 
van  Nieveld  en  Bangemann  zijn  aanhoudend  gunstig,  en  er  zouwde 
zig  waarschijnlijk  nog  wat  laten  doen,  indien  het  voorzigtig  was 
zig  op  den  voorgrond  te  stellen.  De  verdere  missives  tot  reditie 
van  Antwerpen  zijn  nu  af  te  wagten.  Ik  hoop,  dat  het  stuk  door 
van  Deurne  geteekend  niet  nieuwe  representaties  van  L^  Clan- 
carty  zal  veroorzaken.  Den  inhoud  is  niet  genoeg  in  mijn  ge- 
heugen geprend  om  daaromtrcnd  eene  meening  te  etablisseeren. 
Daar  de  Belgen  zig  niet  geprononceert  hebben,  en  hetinsurrec- 
tionele  tot  onderstand  niet  plaats  gehad  heeft,  zal  de  voorzigtig- 
beid   altoos   meer   nodig  zyn.   De  passen  voor  Limburgers  zal 


291 

UWEG.  in  de  brief  van  Bangemann  niet  geecliappeerd  zijn. 
Omtrend  de  administratie  schijnt  intusseben  niets  bepaald  te  zijn, 
hetgeen  veele  confusie  en  nadeel  voor  armeeën^  land  en  zaak 
kan  te  weeg  brengen^  indien  daar  niet  bij  tijds  in  voorzien 
wordt.  Wegens  Goren m  en  de  vrije  aftocht  aan  de  geboren 
Franschen  te  accordeeren  hebbe  ik  gisteren  met  den  Ambassa- 
deur gesprooken;  de  wigtigbeid  van  de  spoedige  overgave  dier 
stad  wegens  de  mogelijke  inundaties,  bijzonder  van  Alblasser- 
waard  en  de  enorme  verliezen  voor  Land  en  particulieren,  in- 
dien dit  ongeluk  geschied.  Dog  bij  scheen  niet  te  denken,  dat 
het  gevaar  groot  genoeg  was,  om  vau  het  aangenoomen  principe 
der  Mogendheeden,  alle  Garnisoenen  krijgsgevangen  te  maken, 
af  te  gaan  en  daardoor  het  beëindigen  onzer  angsten  teweeg 
te  brengen. 

's  Haage  den  4  February  1814.  Willbm. 

Ik  heb  de  eer  UEH.  in  een  apart  pakje  te  zenden  alle  de 
depêches,  die  Zij  mij  teruggevraagd  heeft;  die  van  den  Heer  van 
Spaen  zijn  voor  het  Departement,  en  vereischen  nog  antwoord  van 
mij  op  eenige  punten.  Nog  gaan  hiernevens  gesloten  twee  Concept- 
Beslniten  voor  de  Heeren  van  Spaan  en  Bangeman  Huygens.  UKH. 
zal,  geloof  ik,  bemerken,  dat  ik  de  nodige  zuinigheid  in  het  oog 
boude,  zonder  Haare  dienaars  gebrek  te  laten  lijden. 

Ook  een  brief  van  den  jongen  Mollerus,  die  eenen  prijsselijken 
ijver  getoond  heeft,  maar  getrouwd  zijnde  en  kinderen  hebbend 
op  den  duur  niet  passen  zoude  in  dit  vak ;  want  Legations 
Secretaris  kan  hij  niet  permanent  zijn  en  voor  eene  Missie  is  hij 
veel  te  onbedreven ;  maar  een  goede  ijver  door  de  daad  ge- 
toond behoudt  altijd  zijn  waarde. 

Nog  sluit  ik  in  een  briefje  van  den  Heer  van  der  Hoeven 
over  den  Major  Seijffert,  die  zonder  adsignatie  van  eene  somme 
gelds  niet  schijnt  te  kunnen  vertrekken.  Ik  meen  de  beslissing 
dienaangaande  te  mogen  overlaten  aan  UKH.  of  aan  den 
Generaal  Bentinck. 


292 

De  proclamatie  van  een  Belgier  aan  de  Belgiers  geloof  ik 
niet.  dat  bloot  staat  aan  yitterijen.  Ik  laat  er  een  copy  van 
Toor  UEH.  maken;  doch  zal  moeten  wachten^  dat  ze  yan 
Breda  overgezonden  worde. 

Zonde  er  wel  veel  geboren  Franseben  in  Oorcnm  zijn  ?  Mg 
dnnkt  bet  ware  de  moeite  waard  daarnaar  te  vernemen;  en 
dan  de  vraag  te  beslissen.  Ik  meen  zeker  te  weten,  dat  het 
garnizoen  meestal  nit  Nationale  Gardes  van  Braband  bestaat. 
Wij  zonden  moeten  den  naam  van  geboren  Fraosch  bepalen 
tot  de  onde  grenzen  van  Frankrijk. 

De  Heer  van  der  Hoeven  zal  om  één  uur  bij  UKH.  komen. 
In  de  confusie  en  anarchie  van  Zwitserland  is  mijne  verwach- 
ting dezC;  dat  alles  uitloopen  zal  op  contracten  met  bijzondere 
officieren;  en  dat  zou  mij  niet  eens  berouwen,  omdat  UEH.  dan 
veel  meer  meester  zijn  zal  van  de  voorwaarden.  Die  lieden 
verlangen  zoo  hartelijk  om  maar  schielijk  op  te  trekken  tegen 
den  gemeenen  vijand,  dat  er  alle  partij  van  die  omstandigheid 
te  trekken  zal  zijn,  indien  er  slegts  kleederen  en  wapenen  ge- 
vonden worden.  Zoo  er  al  niet  genoeg  daarvan  voorhanden  is 
voor  12.000  mau;  zoo  is  er  mogelijk  genoeg  voor  6000  of 
voor  3000.  In  dit  geval  maak  ik  geen  zwarigheid  UKH.  te 
adviseeren  om  de  menschen  bij  hun  zwak  te  vatten,  ten  eerste 
Regimenten  of  ook  maar  één  Regiment  in  Haren  dienst  te 
nemen,  en  als  zoodanig  te  laten  marcheeren  naar  den  Prins 
van  Schwarzenberg,  deel  te  nemen  aan  den  strijd  onder  Oranje 
vaandels,  en  bij  de  eerste  bekwame  gelegenheid  op  te  mar- 
cheeren langs  den  kortsten  weg  naar  Brussel  of  naar  Mons. 
Het  zal  voor  UKH.  eene  eeuwige  eer  zijn  en  Haar  een  groot 
credit  bij  de  verbonden  Mogendheden  bezorgen  eene  diversie 
gemaakt  te  hebben  uit  Zwitserland  ten  voordeele  van  de  alge* 
meene  zaak.  Ik  bid  UKH.  dit  alles  te  willen  overwegen  bij 
het  geven  van  Hare  laatste  bevelen  aan  den  Heer  van  der  Hoeven. 
'sHage  4  Febr.  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  10  uren.  Hogenuorp. 


293 

De  Commissaris  Generaal  van  Oorlog  zal  aan  den  Major 
Seyffert  een  voorschot  op  zijn  tractement  geeven,  en  zal  hij  voor 
het  overige  behandeld  worden  volgens  d|e  voet  van  't  Regle- 
ment voor  officieren  op  reis,  tenzij  dat  het  oorlogsdepartement 
io  dit  geval  meende  eene  exceptie  te  moeten  maken.  Deordre 
of  instrnctie  hebbe  ik  heden  morgen  geteekend  en  is  tot  ver- 
zending aan  het  departement  van  oorlog  afgegeven. 

'sHaage  den  4  Febr.  1814.  Willbm. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  geluk  te  wenschen  met  het  arresteeren  op 
gister  van  het  laatste  artikel  van  de  Constitutie.  Nu  blijft  het 
negende  van  het  gedrukte,  zijnde  het  vgf  en  twintigste  van 
het  geschreven  stuk,  nog  te  arresteeren.  Het  besogne  daarover 
is  aan  den  gang,  en  zoo  veel  ik  kan  bemerken  zullen  wij  ge- 
makkelijk een  paar  hoofdtrekken  in  de  Constitutie  kunnen 
brengen,  zakelijk  overeenkomende  met  het  reeds  gearresteerde 
bij  de  Commissie.  Nadere  bepalingen  zullen  moeten  overgelaten 
worden  aan  de  Wet.  Ik  sluit  hier  in  een  concept-extensie,  die 
my  voorkomt  in  den  tegen woordigen  staat  van  deze  zaak  aan- 
stonds te  kunnen  worden  aangenomen,  terwgl  indien  men  thans 
in  nadere  schikkingen  treden  wilde,  de  Heer  Canneman  ver- 
klaart veertien  dagen  daartoe  noodig  te  hebben.  Keurt  UEH.  het 
zoo  goed,  zoo  vleije  ik  mij  zonder  oponthoud  daarmede  voort 
te  kunnen  gaan. 

De  extensie  omtrend  den  Vice-president  van  den  Raad  van 
State  zoude  ik  aldus  aan  UKH.  voordragen:  de  Souv.  Vorst 
vermag,  wanneer  hij  zulks  noodig  oordeelt,  eenen  Secretaris  van 
Staat,  Vice-Fresident  van  den  Raad  van  State  aan  te  stellen. 
Dan  zijn  rang  en  tractement  van  zelf  daarin  begrepen,  en  alle 
dubbelzinnigheid  omtrent  den  rang  verdwijnt.  Een  Secretaris  van 
Staat,  Vice  President  enz.  is  eene  gelijkluidende  benaming  van 
Secretaris  van  Staat  voor  Buitenlandsche  Zaken,  voor  Oorlog,  enz. 
Ik  zal  dit  punt  en  eenige  andere  uit  UKH.  aanmerkingen  nu 
afdoen  in  de  volle  vergadering.  Hare  verdere  aanmerkingen  van 

21 


294 

minder  gewigt  zal  ik  overgeven  aan  eene  Commissie  benoemd 
tot  de  overziening  van  de  algemeene  redactie. 

UKH.  zal  ten  spoedigste  ontvangen  het  gebeele  afschrift  van 
de  gearresteerde  Constitutie,  en  dan  verzoek  ik,  dat  Zij  mij 
hare  aanmerkingen  toezende  op  het  gedeelte,  dat  nog  niet 
onder  Hare  oogen  gekomen  was. 

Door  sommige  leden  is  voorgeslagen  om  in  het  eerste  Hoofd- 
stak te  voegen,  dat  de  Souvereine  Vorst  van  de  Hervormde 
Christelijke  Godsdienst  is.  Bij  de  omvraag  in  de  voltallige  ver- 
gadering hebben  de  stemmen  gestaan  zeven  tegen  zeven.  Das  blijft 
het  artikel  daaruit,  tenzij  UKH.  den  doorslag  gelieve  te  geven. 

Sommige  leden  hebbon  het  volgende  artikel  voorgedragen: 
dat  alle  Gezindheden  zullen  worden  toegelaten  tot  de  Regeering 
en  tot  ambten  en  bedieningen.  In  de  voltallige  vergadering  zijn 
zes  stemmen  daarvoor  geweest,  hoofdzakelijk  op  grond,  dat  der- 
gelijke artikelen  gestaan  hebben  in  vroegere  constitutien.  Agt 
stemmen  zyn  er  tegen  geweest,  hoofdzakelijk  op  grond,  dat, 
wanneer  de  constitutie  geen  voorregt  geeft  aan  een  bijzondere 
gezindheid,  de  zaak  van  zelve  spreekt. 

Wij  zullen  nu  ook  het  Reglement  op  de  uitvoering  onder 
handen  nemen,  waarbij  ik  UEH.  niet  onkundig  laten  kan,  dat 
bij  de  Constitutie  zo  vele  instructien  en  andere  schikkingen 
overgelaten  zijn  aan  de  wet,  dat  de  Staten  Generaal  noodzake- 
lijk zullen  moeten  vergaderen,  aanstonds  na  het  aannemen  der 
Constitutie,  Deze  vergadering  zal  daarboven  een  goede  uitwerking 
hebben  zo  bij  onze  natie  als  bij  vreemde  natiën,  omdat  er 
duidelijk  uit  blyken  zal,  dat  wij  een  Constitutie  hebben  en  dat 
dezelve  in  volle  werking  is. 

'sHage  4  Febr.  1814,  UKH,  getrouwe  onderdaan 

ten  3  uur.  Hogekdorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  te  berigten,  dat  de  Major  Seijffertdoor 
het  Departement  van  Oorlog  aan  mij  gezonden  is  om  instructien, 
en  dat  hij   zelve  mij  verklaart  ten  minste  agtbonderd  Guldens 


295 

op  rekening  noodig  te  hebben  ten  einde  de  eqnipage  te  betalen ; 
die  hij  op  last  van  Generaal  Bentinek  met  allen  spoed  heeft  in 
gereedheid  gebracht.  Na  zegt  mij  de  Major,  dat  de  Heer  van  der 
Hoeven  zijne  instrnctien  benevens  zijn  patent  door  UKH.  getee- 
kend  gezien  heeft.  In  dit  geval  behoef  ik  hem  geene  instrnctien 
te  geven,  noch  voor  zijn  aanstelling  te  zorgen.  Wat  het  geld 
betreft  wil  ik  hem  gaarne  het  voorschot  doen  en  drage  aan  UKH. 
voor  om  hem  boven  zijn  Majors  tractement  voor  alle  de  kosten 
van  zijne  reize  een  daggeld  toe  te  leggen  van  vijftien  Galden, 
ingaande  met  den  dag  van  zijne  terugkomst,  alsmede  hem  voor 
zijn  équipement  te  vereeren  de  gemelde  som  van  agthonderd 
Galden.  UKH.  begrijpt  beter  dan  ik,  dat  hier  eene  spoedige 
beslissing  nodig  is,  die  ik  verzoeke  met  een  regel  schrift  te 
mogen  erlangen,  ten  einde  de  Major  morgen  ochtend  om  tien 
uur  moge  vertrekken.  Het  concept- besluit  zal  ik  dan  opmaken, 
opdat  UKH.  het  op  Haar  gemak  teekene. 

's  Hage  4  Febr.  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  avonds  9  uren.  Hogendorp. 

Ik  wensch  UKH.  geluk  met  de  overgave  van  Gorcum.  Zeer 
zeker  zullen  dezelfde  pretensien  vernieuwd  worden,  omdat  de 
bait  nog  veel  grooter  is.  Ik  zie  niet  duidelijk  of  ik  daarover 
aan  den  Heer  van  Spaen  moet  schrijven,  dan  of  UKH.  zelve  dit 
doen  zal;  moet  ik  het  doen  zoo  verzoek  ik  om  spoedige  order. 

Omtrent  den  jongen   Mollerus  zal  ik  het  noodige  schrijven. 

Omtrent  de  Constitutie  breng  ik  heden  een  voorlopig  rapport 
in  bij  de  Commissie,  hetwelk  mij  vleye  UKH.  nog  dezen  avond 
zal  kunnen  toezenden. 

Van  de  Commissie  tot  de  lijsten  heeft  de  Heer  Falck  mij 
niets  gezegd,  doch  zal  het  misschien  dezen  ochtend  nog  doen. 

Ik  ben  alle  dagen  wachtende  naar  een  confidentieel  rapport 
of  de  Heer  Westrik,  een  zeer  kundig  amsterdamsche  koopman, 
doch  thans  buiten  zaken  en  Secretaris  van  de  Kamer  van  Com- 
mercie, in  den  bewusten  raad  zoude  willen  komen.  Ik  ben  van 


296 

goeder  hand  onderrigt^  dat  de  Heer  van  der  Kemp,  doorknndig 
in  de  West  Indisehe  zaken,  meer  liefhebberij  voor  zalk  een 
post  dan  voor  zijnen  tegen woordigen  hebben  zonde.  Een  Advokaat 
Oeneraal  kan  UEH.  gemakkelijk  wedervinden.  De  Heer  Schol- 
ten van  Ascbat,  die  zijn  geheel  leven  Bewindhebber  der  Oost 
Indische  Compagnie  of  Asiatische  Raad  geweest  is  en  daarboven 
zeer  gehecht  aan  het  Hnis  van  Oranje,  schijnt  mij  toe  zeer 
bekwaam  ten  zelfden  einde  te  zijn.  Doch  veel  en  mogelijk 
alles  zal  bij  dezen  en  anderen  op  het  tractement  aankomen, 
waaromtrent  ik  gaarne  de  gedagten  van  UKH.  zonde  vernemen, 
ten  einde  met  vrucht  werkzaam  te  kannen  zijn.  Hoe  het  zij,  zend 
ik  UEH.  een  voorloopig  lijstje  vergezeld  van  eenige  andere, 
ook  voorloopig,  eenig  en  alleen  om  een  grondslag  voor  UEH. 
verdere  overdenkingen  te  zijn. 

Sluite  hierbg  in  een  brief  gisteren  uil  Londen  ontvangen, 
die  de  oplettendheid  overwaardig  is.  Tot  beter  verstand  voeg  ik 
daarb^  kopy  van  mgn  brief,  waarop  deze  tot  antwoord  dient. 
Ook  sluite  nog  in  het  voornaamst  papier  van  de  oppositie  met 
eenige  kruisjes  bij  een  artikel,  dat  ik  UEH.  verzoeke  te  lezen. 

Eindelijk  breng  ik  onder  het  oog  van  UEH.  een  memorie 
over  de  zaken  van  de  Barbarijsche  kust,  geschreven  door  den 
Eersten  Commies  Le  Clercq,  dien  ik  wenschte  bij  de  organisatie 
als  Secretaris  voor  te  dragen,  overeenkomstig  met  het  besluit 
van  UEH.  op  dat  stuk,  verdienende  hy  deze  distinctie  door 
zijnen  iever  en  bekwaamheid. 

's  Hage  den  5  February  UEH.  getrouwe  onderdaan 

^814,  's  morgens  ^11  uren.  Hogendorp. 

P.  S.  Ten  einde  de  pretensien  van  den  Generaal  Bülow  op  te 
ruimen  ben  ik  UEH.  den  raad  schuldig  om  hem  eenige  groote 
personeele  distinctie  te  geven  tot  een  blijk  van  erkentenis  voor 
zijnen  spoedigen  opmarsch  van  Manster  naar  Utrecht,  die  buiten 
twijfel  onzen  Staat  bevestigd  heeft,  en  die  hij  ondernomen  heeft 
zonder  eenige  order  hoegenaamd.  Hij  is  ongemeen  gevoelig  op 


297 

het  slak  van  eer,  en  dit  maakt  de  zaak  gemakkelgk  voor  UKH. 
Ik  geloof  zelfs  ingevolge  verscbeidéne  officieele  artikelen  omtrent 
deze  expeditie,  dat  het  Pruissische  Hof  en  misschien  de  Koning 
in  persoon  eenige  publieke  blijken,  dat  UEH.  veel  waarde  aan 
den  optocht  der  Frnissische  troepen  in  dat  critiek  oogenblik 
hecht,  met  het  uiterste  genoegen  zonde  ontvangen. 

Sluite  nog  in  een  brief  van  den  Amerikaanschen  consul 
Bourne  te  Amsterdam.  De  Heer  Ghangnion  heeft  mij  gisteren 
avond  verhaald,  dat  de  voornaamste  Amerikaansche  Huizen  te 
Amsterdam  van  hetzelfde  gevoelen  zijn.  De  een  en  de  andere 
zijn  daarin  versterkt  door  de  laatste  berigten  uit  Noord- Amerika, 
welke,  buiten  en  behalve  een  zeer  scherpe  aanspraak  van  den 
President  Maddison  tegen  de  Ëngelschen,  van  eene  groote  ver- 
bittering in  het  publiek  gewagen.  Nog  verneemt  men,  dat  er 
een  Engelsche  vloot  gereed  is  om  naar  Noord-Amerika  te  zeilen, 
en  men  voegt  er  bij,  dat  het  oogmerk  zoude  zijn  eenige  Noord- 
Amerikaansche  havens  te  bombardeeren.  Uit  dit  alles  besluit 
men,  dat  onze  Minister  geene  Engelsche  scheepsgelegenheid 
moet  aannemen.  Indien  UEH.  zich  op  dit  stuk  bepaalt,  zoude 
ik  Haar  verder  mijne  gedachten  kunnen  opgeven  over  de  reis 
van  den  Heer  Ghanguion. 

Hiernevens  zende  ik  terug  de  missives  van  den  Heer  van 
Spaen;  welke  nog  eenige  onbeantwoorde  objecten  onthelsen. 
Dezelve  zullen  kunnen  nader  behandeld  worden,  en  het  be- 
houden van  het  geschut,  in  onze  vestingen  gevonden,  ook  aan 
den  Heer  van  Spaen  ter  harte  gelegd.  Ik  zal  deeze  materie  ook 
direct  bij  den  Koning  aanroeren  en  ook  aan  den  Majoor  Wanthier 
nog  mondeling  in  mandatis  geeven.  De  copy  mgner  missive 
aan  den  Koning  zal  ik  aan  Spaen  ook  meededeelen.  Den 
Golonel  Gonstant  zende  ik  nae  Luik  om  de  formatie  en  organi- 
satie van  Walen,  die  tot  blocade  van  Maestricht  zouwden 
kunnen  dienen,  te  bevorderen.  Ik  zende  Hem  teffens  bij  den 
Generael    von    Winzingerode    om   zyno    bystand  te  verzoeken, 


298 

daar  ik  door  een  rapport  vao  Bangeman  Haigens,  gisteren  be- 
komen, vernomen  heb,  dat  zijne  en  mijne  idees  daaromtrent  coYnei- 
deeren.  Later  is  Colonel  Constant  gedespicieerd  Maestricht  te 
observeeren  en  des  noods  eenigzins  te  beschieten;  zoodra  de 
overgave  van  Gorcum  ons  trouppen  disponibel  geeft  zal  ik 
trachten  mij  van  andere  vestingen  te  occupeeren.  De  meede 
gedeelde  project-lijsten  zal  ik  met  veele  attentie  bestudeeren.  Het 
zal  snccessivelijk  tijd  worden  aan  eenige  nominatie  te  denken. 
Omtrend  het  tractement  van  Raden  van  Koophandel  hebbe 
ik  nog  niet  gedacht;  dog  zal  het  proportioneel  der  gemaakte 
bepalingen  moeten  zijn.  De  zeer  interessante  correspondentie 
met  den  Heer  Brougham  zende  terug.  De  inhoud  van  dezelve 
doet  hoopen,  dat  de  oppositie  omtrend  onze  zaak  niet  zeer 
levendig  zal  worden ;  ik  geloove  zelvers,  dat  het  uitstellen  naar 
de  vrede  menig  voordeel  zouwde  hebben,  dog  laat  zig  niet  alles 
tot  eene  zoo  onzekere  epoque  opschorten.  Ik  restitueer  de 
Morning  Chronicle.  De  Times  spreekt  over  hetzelfde  object,  dog 
zonder  reflexies  omtrend  de  aanstaande  oponthoud.  Omtrend  de 
Generaal  van  Bülow  en  deszelfs  corps  deel  ik  UWEG.  meening, 
dog  de  quo  modo  is  de  vraag.  Ik  denke  hem  een  Adjudant  te 
zenden  om  hem  te  complimenteeren  en  bij  die  geleegenheid  die 
zaak  op  eene  of  andere  wijze  te  schikken.  De  idee  over  de 
reis  des  Heeren  Changuion  is  misschien  goed,  maar  in  dit 
saizoen  onmogelijk  te  executeeren.  Het  niet  toucbeeren  van 
Engeland  konde  daar  ook  bijzonder  aangelegd  worden,  anders 
zouwde  het  mogelijk  zijn  een  klein  oorlogs vaartuig  te  bemannen 
en  te  equipeeren  om  de  reis  nae  Amerika  te  doen  zoodra  als 
het  open  water  het  permitteert,  of  ten  minsten  zeer  vroeg  in 
het  saizoen.  Ik  zal  hieromtrent  bij  het  Departement  van  Marine 
voorloopige  informatien  neemen. 

's  Haage  den  6  February  1814.  Willem. 

Ik   heb   gisteren   aan   den  Heer  van  Spaen  geschreven  over 
onderscheiden  punten,  die  te  beantwoorden  waren.  Op  het  stuk 


299 

van  de  ammnnitie  heb  ik  een  brief  van  den  Heer  van  Nyevelt 
gezien^  die  goed  was.  Ik  heb  evenwel  nog  een  artikel  in  den 
mijnen  gevoegd,  om  de  zaaken  aan  te  dringen,  en,  zooveel  in 
raij  wa«;  den  weg  te  wijzen  ten  einde  wel  te  slagen. 

Ik  slnite  hierin  een  artikel  van  de  Morning  Chronicle  over 
Amerika,  waarnit  ik  besluiten  zou,  dat  het  Bonaparte  waarlijk 
in  de  hersenen  geslagen  is. 

Ook  nog  een  brief  van  Mevrouw  TuUiogh  van  een  ouden 
datum,  terwijl  de  zaak  zelve  toch  attentie  verdient,  alzoo  het 
gedrag  van  haar  man  in  den  opstand  zeer  schoon  geweest  is, 
en  haar  besluit  om  naar  haren  man  in  de  krijgsgevangenschap  te 
trekken  heldenmoedig  was.  Ik  geloof  niet,  dat  er  voor  alsnog 
iets  aan  te  doen  valt,  maar  ik  acht  het  van  mijn  plicht  UKH. 
van  de  ware  gesteldheid  te  onderrigten  tegen  dat  er  iets  gedaan 
zal  kunnen  worden. 

Zende  nog  aan  UKH.  eenige  regels  van  Mevrouw  Balneavis, 
die  niet  zoo  als  ik  dacht  een  pensioen  heeft,  maar  zonder 
onderstand  van  gebrek  vergaan  zou. 

Ik  heb  bij  mij  gekregen  den  ouden  Heer  van  der  Mandelen 
uit  Delft,  thans  woonachtig  in  Utrecht,  misschien  70  jaar  oud 
maar  nog  vrij  kras,  die  in  1787  krachtig  medegewerkt  heeft 
om  er  de  Franschen  uit  te  houden  en  het  Huis  van  Oranje  te 
herstellen.  In  1795  is  hij  een  post  in  de  financiën  kwijt  ge- 
raakt, heeft  moeten  tceren  op  zijn  vermogen,  omdat  hij  de 
revolutionaire  Gouvernementen  niet  dienen  wilde,  en  is  thans 
genoodzaakt  om  een  post  te  vragen,  ten  einde  te  leven.  Als 
zoodanig  heb  ik  hem  aan  den  Heer  Canneman  opgegeven,  maar 
tot  nog  toe  zonder  vrucht.  Ik  bid  UKH.  zijn  naam  te  willen 
opteekenen.  Het  is  voor  hem  om  weinige  jaren  te  doen. 

UKH.  heeft  den  wensch  geuit,  dat  ik  den  jonge  heer  Grand 
van  Rotterdam  op  mijne  bureaux  zoude  plaatsen.  Ik  heb  hem 
ontboden  en  hem  aangezegd,  dat  men  bij  mij  van  onder  op 
moet,  dat  ik  niettemin  zijne  verdiensten  in  den  opstand  zeer 
wel  ken  en  op  haren  regten  prijs  waardeere,  dat  hij  naar  mijn 


300 

oordeel  eene  belooning  te  goed  houdt,  als  hij  zig  tot  deneenen 
of  andere  post  bekwaam  zal  gemaakt  hebben,  en  ik  heb  hem 
gevraagd  of  hij  op  dien  voet  in  het  Departement  wilde  aange- 
steld zijn ;  waarop  hij  verklaard  heeft  van  ja.  Ik  draag  hem 
vervolgens  aan  ÜKH.  voor  tot  Geheim  Klerk  met  een  duizend 
Guldens  's  jaars  tractement.  Ik  neem  deze  gelegenheid  waar 
om  den  jongen  Heer  Dedel,  een  kleinzoon  van  den  beroemden 
Dedel,  hoofdofficier  en  vervolgens  Burgemeester  van  Amsterdam, 
op  dienzelfden  voet  aan  UKH.  voor  te  dragen.  Ik  heb  eene 
goede  opinie  van  beide  deze  jongelieden  en  meene,  dat  zij  aan 
de  verwachting  zullen  voldoen,  zoodat  UKH.  in  het  vervolg  van 
tijd  zich  goede  diensten  van  dezelve  belooven  kan. 

Indien  ik  nu  in  het  vervolg  meerdere  aanzoeken  van  zulke 
jongelieden  krijg,  zal  ik  aan  dezelve  voorhouden,  dat  zij  een 
jaar  of  twee  buiten  tractement  moeten  dienen  om  de  proef  te 
nemen  van  hunne  bekwaamheid  en  ijver.  Ik  had  gewenschtde 
twee  bovengenoemde  nominatien  te  kunnen  doen  bij  gelegen- 
heid van  de  finale  organisatie,  die  ik  sedert  lang  grootendeels 
op  papier  en  gedeeltelijk  in  mijn  hoofd  heb,  dog  vermits  UKH. 
mij  van  tijd  tot  tijd  het  vleiend  verwijt  doet,  dat  ik  te  veel 
werk,  zoo  hoop  ik  dat  Zij  mij  vergeven  zal  die  organisatie  nog 
niet  te  hebben  voorgedragen. 

'sHage  den  6  Febr.  1814.         UKH.  getrouwe  onderdaan 
's  namiddags  1  nur.  Hogendobp. 


De  missive  van  Zuilen  van  Nieveld  is  mij  van  dien  aart 
voorgekomen,  dat  eene  rijpe  deliberatie  verlangd,  en  dat  niet 
wel  eenig  besluit  kan  genomen  worden  zonder  zig  met  den 
Engelschen  Ambassadeur  te  bespreeken.  Ik  heb  hem  dus  door 
den  Ambassadeur  Fagel  laten  proponeeren  om  heden  om  3  uur 
bij  UWEG.  te  koomen  om  de  zaak  te  overleggen,  en  zoo  hij 
mij  niet  te  vooren  te  kennen  geeft,  dat  het  niet  aangaat,  zal 
ik   mij   insgelijks   over  een  uur  bij  dezelve  vervoegen.  Is  h^. 


301 

Clancarty  niet  thuis,  zoo  zal  ik  trachten  onze  conferentie  heedea 
uae  de  middag  tegen  half  acht  of  om  die  streek  te  honden, 
daar  de  zaak  spoed  vereischt. 

Den  6  Febraaryl814.  Willem. 

De  indirecte  tijding  bekoomen  hebbende  van  de  capitniatie 
van  Gorcnm  zal  ik  heeden  morgen  den  Major  Wauthier  expe- 
dieeren.  Ik  meene,  dat,  bniten  de  kennisgeving  van  het  zenden 
van  Constant  tot  de  oprichting  van  Lnikenaars  en  ander  uit 
de  gegend  van  Maestricht;  het  niet  ondienstig  zonwde  zijn 
zulks  te  motiveeren  door  het  dubbeld  interest;  dat  wij  hebben, 
Yenlo  en  Maestricht  als  tot  ons  territoir  behorende  te  helpen 
doen  vallen,  daar  de  blocade  dier  vestingen  van  zoo  groote 
importantie  voor  de  goote  zaak  is;  teffens  praevenieeren  of 
informeeren  de  getroffen  schikkingen  om  dat  gedeelte  van  het 
Departement  van  de  Neder- Maas,  wat  tot  ons  territoir  be- 
hoorde, weder  te  occupeeren,  voor  zooverre  zulks  niet  tegen- 
strijdig is  met  de  groote  denkbeelden,  en  verzoekende  daarin 
als  eene  restauratie  te  worden  gemainteneerd.  Omtrent  Staats- 
Ylaanderen,  dat  gezegd  wordt  geabandonneerd  te  zijn  door 
de  Fransche,  zouwde  insgelijks  bezit  genoomen  worden  als 
behoorende  tot  het  oude  territoir  van  den  Staat.  Ik  deele 
UWEG.  mede  zeer  lange  stukken  vanden  Graaf  A  van  Byland. 
Zij  betroffen  hem  vooral  personeel  en  hetgeene  de  gemoederen 
in  Brussel  enz.  betreft,  is  dus  vooralsnog  in  suspensie  en  wordt 
daardoor  zonder  oogenblikkelijk  interest.  Het  besluit  wegens 
Bangemann  Huigens  kan  geheel  in  advies  gehouden  worden, 
daar  hem  als  Commissaris  fl.  20  toegelegd  zijn,  en  bij  dus  reeds 
uit  een  ander  fonds  zoo  als  de  overige  Commissarissen  betaald 
wordt.  Hiernevens  eenige  restituties,  waarvan  een  gedeelte  bij 
abuijs  gisteren  bij  mij  is  blijven  liggen.  Ik  zal  aan  de  Weduwe 
Balneavis  eene  gratificatie  accordecren  en  aan  den  Heer  Six 
opdraagen  dezelve  in  voorslag  te  brengen  bij  gelegenheid  van 
het  reguleeren  der  pensioenen.   Ik   heb   ook  eene  missive  van 


302 

Mevrouw  Tullingh  van  13  December,  waaromtrent  vooralsnog 
mits  te  doen  is,  daar  de  vroegere  pogingen  niet  gelakt  zijnen 
de  Franschen  niei.  uitwisselen.  Het  voorloopig  rapport  omtrent 
de  Constitutie  heeft  mij  den  Heer  Metelerkamp  gebracht.  Ik 
zal  er  de  Commissie  over  onderhouden,  die  heeden  bij  mij 
koomt  om  over  de  Regterlijke  Macht  te  rapporteeren,  ten  einde 
de  Commissie  betreffende  dit  point  en  de  wetten  in  het  algenieeo 
benoemd  werde.  Eene  Commissie  voor  het  inrigten  der  schik- 
kingen te  treffen  bij  geleegenheid  der  invoering  van  de  Con- 
stitutie. Eene  andere  zal  ik  ook  benoemen  tot  eliminatie  der 
Lijsten  van  Notabelen ;  dog  daar  alle  lijsten  niet  hier  zijn,  en 
ook  de  werkzaamheeden  eenige  daagen  zullen  dnuren,  zoo  zal 
niet  voor  Maandag  21  de  lijst  kunnen  in  de  Arrondissementen 
ter  inzage  bekend  gemaakt  en  gelegd  worden,  zoodat  wanneer 
zij  ook  maar  een  week  blijven  ter  inspectie,  dog  voor  3  Maart  niet 
alle  zullen  terug  zijn  en  dus  voor  de  21  of  22  Manrt  de  zaak 
zelve  te  Amsterdam  zig  niet  zal  laaten  invoeren.  Omtrent  de  looting 
heb  ik  nog  eenige  bedenkingen,  welke  misschien  bij  nader  denken 
en  ook  mondelinge  conversatie  zig  zullen  laaten  wegneemen. 

'sHaage  den  7  Februaiy  1814.  Willem. 

P.S.  Behalve  een  gouden  deegen  heb  ik  gemeend  een  reaier 
bewijs  van  erkentelijkheid  aan  den  Generael  van  Bulow  te 
moeten  aanwijzen,  en  heb  dienvolgens  gedocht  het  best  te  zijn 
hem  eene  levensrente  van  1000  Ducaten  te  oflfereereu. 

Ik  had  nauwelijks  den  brief  van  Byland  uitgelezen  of  ik 
ontving  deze  dépêche  van  Nyevelt  met  de  bijlagen,  waarvan  de 
brief  van  Huygcns,  4  February,  de  belangrijkste  is.  Het  verdient 
evenwel  alles  gelezen  te  worden. 

Ik  vleije  mij  heeden  om  twaalf  uren  wederom  voor  het  ge woone 
werk  bij  UEH.  te  kunnen  komen. 

Ik   zend  aanstonds   iemand  bij  Ampt  om  die  vrouw  Calnive 


303 

op  hare  kamer  te  arresteeren  en  bare  papieren  te  onderzoeken; 
waarvan  hope  UKH.  mondeling  rapport  te  kannen  doen. 

'sHage  7  February  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  10  aren.  Hogendorp. 

Ik  heb  UKH.  heden  niet  onderbonden  over  de  Gonstitatie, 
omdat  dezelve  mij  voorkwam  weinig  tijd  te  hebben.  Als  UKH. 
eene  Commissie  benoemt  bij  gelegenheid  van  de  invoering  der 
Constitatie,  die  zoo  ik  meen  de  uiterlijke  plechtigheden  moet 
regelen,  zoo  neem  ik  de  vrijheid  uit  onze  Commissie .  voor  te 
dragen  den  Heer  Röell  als  Amsterdammer. 

Over  de  Commissie  aangaande  de  lijsten  is  de  Heer  Falck 
mij  gisteren  avond  komen  spreken,  en  ik  heb  met  bem  eene  voor- 
dragt  afgesproken,  die  hij  zekerlijk  beden  aan  UKH.  zal  gedaan 
hebben.. 

Over  de  loting  hoop  ik  dan  de  bedenkingen  van  UKH.  by 
monde  te  vernemen. 

Ik  heb  heden  in  de  Commissie  gebragt  eene  concept-Publi- 
catie voor  UKH.  om  het  ter  visie  leggen  der  lijsten  vooraf  te 
gaan  en  een  concept-Besluit  voor  de  Groote  Vergadering  ter 
aanneming  van  de  Constitutie.  Daar  zal  Donderdag  over  gedeli- 
bereerd worden,  en  inmiddels  heb  ik  de  eer  dezelve  aan  UKH. 
mede  te  doelen.  Deze  stukken  zullen  het  voornaam  ingrediënt 
uitmaken  van  ons  finaal  rapport. 

Heden  is  men  wederom  teruggekomen  op  de  zamenstelling 
der  Provinciale  Staten,  bevat  in  de  twee  eerste  leden  van  het 
geschrevene  bU  Artikel.  De  Conclusie  komt  daarop  uit,  dat  die 
zamenstelling  aan  UKH.  wordt  opgedragen  om  daar  een  Regle- 
ment van  te  maken,  terwijl  aan  de  Staten  zelve  overgelaten 
wordt  het  Reglement  op  hunne  werkzaamheden  te  ontwerpen 
en  aan  UKH.  voor  te  dragen  tot  approbatie.  Ik  zal  morgen 
ochtend  de  concept-extensie  maken  en  aan  UKH.  zenden. 

Omtrend  het  9®  (artikel)  gedrukte,  zijnde  het  25e  geschre- 
ven, adviseer  ik  UKH.  om  twee  Heeren  te  hooreu,  die  in  zeer 


304 

verschillende  omstandigheden  verkeeren,  doch  nu  te  zamen 
daarover  gebesoigneerd  hebben.  De  Heeren  van  Olden  en  Eloat 
Ik  geloof,  dat  UEH.  dan  een  klaar  denkbeeld  van  de  zaak 
krijgen  zal. 

Mij  dunkt  dat  UEH.  een  zeer  goede  partij  genomen  heeft 
omtrent  den  Generaal  Balow. 

Ik  moet  niet  vergeten  UEH.  te  melden,  dat  de  vraag  in  de 
Commissie  geopperd  is,  of  de  Leden  van  dezelve  wel  onder  de 
Notabelen  kunnen  komen,  en  of  het  niet  genoeg  zoude  zijn,  dat 
zij  als  Commissie  alleen  in  de  Groote  Vergadering  eene  aparte 
zitting  kreeg.  Ik  denk,  dat  zij  volstrekt  niet  te  missen  is  inde 
Groote  Vergadering;  ik  zie  geene  zwarigheid  om  de  Ledenvan 
dezelve  onder  de  Notabelen  te  brengen,  en  dan  meen  ik,  dat  zij 
van  het  lot  geëximeerd  moet  zijn,  opdat  zij  onverminkt  de 
Groote  Vergadering  bijwone. 

'sHage  den  7  February  1814,       UEH.  getrouwe  onderdaan 
's  avonds  7  uren.  Hogknoorp. 

Ik  heb  de  eer  UEH.  eene  dépêche  aan  den  Heer  van  Spaen 
te  zenden,  om  aan  den  Major  Wauthier  mede  te  geven,  en  laat 
dezelve  ongezegeld  opdat  UEH.  dezelve  eerst  zoude  kunnen 
lezen.  De  bijgevoegde  verzegelde  brief  is  van  den  Heer  (van 
Bylandt)  van  Marien weerd  o?er  de  belangen  van  zijn  zoon  te  Metz. 

Ik  heb  een  verzoek  van  den  Heer  Webster  Blount  gekregen  om 
weder  aangesteld  te  worden  tot  Consul  te  Tanger.  Alzoo  bij  in 
1803  eene  somma,  zoo  ik  meen,  van  ƒ  50.000. —  ontvangen 
heeft  voor  presenten  en  die  nog  niet  verantwoord  heeft,  antwoord 
ik  hem,  dat  ik  eerst  rekenschap  daarvan  hebben  moet.  Ik  neem 
de  vrijheid  om  hier  in  te  sluiten  een  brief  van  den  Heer  Swarth, 
associè  van  het  Huis  Insinger,  eene  der  eerste  huizen  en  het 
zelve  dirigeerende.  Hij  is  lid  van  de  Eamer  van  Commercie  en  een 
der  kundigste  kooplieden  van  Amsterdam.  Ik  bedoel  daarmede 
de  deukbeelden  van  UEH.  op  dit  belangrijk  stuk  nog  meer  op 
te  helderen.  Zoo  iemand  als  de  Heer  Westrik,  die  niet  meer  in 


305 

de  negotie  iS;  komt  m\j  geschikter  voor  om  in  den  Haag  te 
resideeren,  terwijl  ik  voor  de  Kamers  in  de  koopsteden  actaeele 
kooplieden  verkiezen  zoade  zonder  tractement.  UEU.  ziet,  dat 
veel  aankomt  op  de  bepaling  van  het  tractement  voor  de  leden 
van  den  nieuwen  Raad.  Die  Willem  Gerrit  van  de  Poll  meen 
ik  zeker  een  zoon  van  den  overleden  Burgemeester  Jan  van  de 
Poll  te  zijn  en  gewezen  associè  in  het  hnis  van  de  Smetb,  tot- 
dat hetzelve  een  ongelukkig  einde  genomen  heeft. 

Eindelijk  sluit  ik  hier  in  een  brief  van  den  Ambassadeur 
Fagel  over  het  Consulaat  Generaal  van  Londen.  Ik  heb  hem 
geantwoord,  vooreerst,  dat  de  Heer  v.  d.  Spiegel  bij  eene  missive 
aan  mij  persisteert  om  dat  Consulaat  te  vragen  en  er  dus  niet 
van  afziet;  ten  tweede,  dat  ik  den  Heer  May  niet  kan  voor- 
dragen, voordat  ik  nader  met  UKH.  over  zijn  persoon  gesproken 
heb  en  uit  Haren  mond  vernomen,  dat  Zij  geen  zwarigheid 
meer  heeft. 

Op  dit  oogenblik  ontvang  ik  van  den  Engelschen  Ambas- 
sadeur de  bifgaande  missive  van  den  Baron  Humboldt  zonder 
datum ;  denkt  UKH.  dat  ik  de  zaak  nog  nader  aandringen  kan, 
zoo  ben  ik  er  toe  bereid.  Den  brief  van  den  Hertog  van  Weimar 
meen  ik  de  vrijheid  te  moeten  nemen  om  er  bij  te  voegen, 
alzoo  er  mogelijk  haast  bij  is,  en  ik  de  gelegenheid  niet  meer 
beb  om  denzelven  in  te  sluiten. 

'sHage  den  8  February  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814,  's  morgens   10  uren.  Hogendorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  in  te  sluiten  een  brief  aan  Haar  adres, 
vergezeld  van  een  ander,  waarvan  de  auteur  naar  Brussel  gaat 
om  nader  bij  het  tooneel  te  zijn. 

den  8  February  1814,  UKH.  gehoorzame  onderdaan 

ten  12  uuren.  Hogendorp. 

Ik  neem  de  vrijheid  om  aan  UKH.  aan  te  dienen  eene  deputatie 
van   de  Roomsche  Geestelijkheid  van  Breda,  lieden,  die  UKH. 


306 

zeer  toegenegen  zgn,  volgens  ingeslooten  adres  en  woonplaats. 
Zij  zijn  het,  die  Napoleon  zoo  mishandeld  heeft  in  Hoogst  eigen 
Persoon,  waarvan  zij  UKH.  een  naïef  verslag  kunnen  doen, 
Alzoo  zij  alleenlijk  voor  UKH.  overkomen,  en  hartelijk  wenschen 
te  hnis  Ie  zijn  eer  de  watersnood  onverhooptelijk  toenam,  zonde 
UKH.  hen  zeer  verblijden  met  de  spoedige  toelaating  aan  Haar  Hof. 

8  Febr.  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

om  3  uur.  Hogen  dorp. 

Ik  zende  hiernevens  de  missive  van  Lodewijk  XVIII  be- 
neevens het  accompagnement  billet  van  den  Heer  de  la  Serre; 
een  antwoord  ter  materie  dienende  zal  dienen  opgesteld  te 
worden.  De  Heer  Röell  is  reeds  tot  de  Commissie  over  de  te 
maken  schikkingen  van  hetgeen  bij  gelegenheid  van  de  invoering 
der  Constitutie  zal  moeten  plaats  hebben.  Omtrend  de  Commissie 
tot  revisie  der  Lijsten  der  Notabelen  enz.  heeft  Falck  mij  ge- 
sprooken.  Dezelve  zouwde  reeds  gedecreteerd  zijn,  indien  het 
point  van  de  looting  finaal  beslist  was,  waaromtrend  ik  nog 
niet  volkomen  eens  ben.  De  deliberatie  van  morgen  zal  ik  af- 
wagten  op  de  geproponeerde  Publicatie,  bevoor  eene  finale 
meening  te  etablisseeren.  Oppervlakkig  beschouwd  koomt  dezelve 
onder  eenige  modificatien  volkomen  aan  bet  but  te  beant- 
woorden. Wegens  het  concept- Besluit  aarzele  ik  meer  te  bepalen 
of  zulks  niet  te  vroeg  is  daarover  zijn  gedachte  te  laten  gaan, 
daar  hetzelve  nog  maar  het  resultaat  der  handeling  van  accep- 
tatie zijn  kan,  en  die  wijze,  op  welke  deeze  plaats  hebben  zal, 
veel  invloed  op  den  inhoud  moeten  hebben.  De  naam  schijnt 
mij  te  moeten  aanduiden,  dat  de  Vergadering  hel  geheele  Volk 
represenleerd,  hetgeen  bij  (Jroole  Vergadering  der  Vereenigde 
Nederlanden  het  geval  niet  is.  De  leeden  der  Commissie,  schijnen 
mij,  moeten  onder  de  Notabelen  begreepen  zijn;  apart  daarin 
te  verschijnen  is  niet  zoo  è,  sa  place.  Ik  zende  de  memorie 
omtrend  ds  Barbarij nsche  Vorsten  terug.  In  de  vroegere  smaak 
zullen  wg  dienen  te  werken.  Zoodra  Webster  Blount  rekenschap 


307 

afgelegd  heeft  der  /  50.000,  in  1803  aan  hem  toevertrouwd,  is 
hij  het  geschiktste  persoon  de  relaties  te  retablisseeren,  en  is 
door  Engeland  zoo  mogelijk  ten  onzen  faveure  bij  die  Hoven 
middel,  haare  Consuls  dan  ten  onzen  faveure  te  laten  disponeeren. 
Zoodra  de  Heer  van  Lijnden,  die  hier  is,  en  welke  ik  eenige 
dagen  bedenktijd  gegeeven  heb,  mij  nader  zal  gesprooken 
hebben,  wordt  het  Departement  van  Koophandel  georganiseerd. 
De  brief  van  Humbold  en  Fagel  gaan  terug ;  omtrend  de  eerste 
meen  ik  niet  nodig  te  zijn  verder  te  urgeeren ;  aangaande  de  2^. 
wagte  ik  UWEG.  voordragt.  Personeel  hebbe  ik  niets  tegen  May. 

'sHage  den  9  February  1814  Willbm. 

P.  S.  Het  door  Kinkel  genoote  tractement  brenge  ik  in 
herinnering. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  te  zenden  een  paar  brieven  van 
den  Heer  van  Kheede,  waarvan  de  eerste  niet  zonder  belang 
is.  Vervolgens  een  briefje  van  ten  Cate  over  het  scheepstimmer- 
hout  aan  den  Rhijn,  daar  de  Heer  van  Spaen  op  doelt,  en  dat 
ik  zou  kunnen  zenden  aan  den  Heer  van  der  Hoop  tot  informatie. 

De  missive  van  den  Heer  van  Zuylcn  van  Nyevelt  is  van  den 
7den^  eer  de  courier,  die  ik  den  6den  's  avonds  verzonden  heb, 
hem  heeft  kunnen  bereiken.  Nog  sluite  hier  in  informatien  om- 
trent  Kinkel.  Bij  de  bepaling  van  de  som  verzoeke  UKH.  te 
voegen  een  woord  van  den  graad  van  weltevredenheid.  die  ik 
hem  betuigen  kan. 

's  Hage  den  9  February  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814,  's  namiddags  3  uren.  Hogendorp. 

Den  Ambassadeur  heeft  mij  te  kennen  gegeeven,  dat  het  niet 
ondienstig  zouwde  zijn  door  den  Heer  van  Spaen  te  laaten  ver- 
soeken aan  de  Geallieerde  Mogendheeden  van  de  Civiele  Admini- 
stratie der  Fransche  Belgische  Departementen  aan  mij  op  te 
draagen  als  Nabuur,  en  wel  in  gevolge  de  door  de  Geallieerden 
opgestelde  principien ;  deeze  wensch  zouwde  algemeen  uitgedrukt 


308 

kannen  worden,  dog  bijzonder  door  eene  seereete  instructie  be- 
paald worden  op  de  Schelde,  Twee  Nethen,  Dyle  en  Meose 
Inférieure,  zoo  niet  de  9  Departementen  successievelijk  aan  myne 
administratie  toe  te  vertrouwen  zouwden  zgn.  Dit  verzoek  diende 
aan  Lord  Gastlereagh  prëalablement  meedegedeeld  te  worden; 
ook  was  het  nodig  om  alle  misverstand  voor  te  koomen,  dat 
Ld  Glancarty  kennis  van  de  minute  van  de  dépêche  draagd.  Ik 
verzoeke  UWEG.  dienvolgens  te  ageeren  en  de  missives,  officieel 
en  private,  nog  heeden  avond  te  bezorgen  en  aan  L^  Glancarty 
opening  daarvan  te  geeven,  ten  einde  de  Heer  Gordon,  welke 
deeze  nagt  of  morgen  ogtend  vertrekt,  de  brenger  van  dezelve 
zijn  kan.  Ld  Glancarty  voorgenoomen  hebbende  UWEG.  hierover 
zclvers  te  onderhouden,  zouwde  deeze  zaak  niet  meer  vreemd 
zijn,  dog  in  alle  geval  herhaal  ik  het,  ten  einde  dezelve  met 
mijne  meening  hieromtrend  bekend  zij,  en  deeze  wigtige  démarche 
dienvolgens  kan  gedaan  worden. 

'sHaage  den  10  February  1814.  Willbm. 

In  haast. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH  het  concept  Besluit  aangaande  den 
Heer  Kinkel  te  zenden. 

In  het  voorbijgaan  moet  ik  melden,  dat  ik  gisteren  avond 
aan  al  het  verlangde  heb  voldaan,  en  nog  deezen  morgen  nader 
daaromtrent  berigten  zal. 

Ik  heb  gisteren  avond  den  Heer  Voute  bij  mij  gehad,  en 
daarop  gestaan,  dat  ook  de  eerste  reize  een  evenredig  aandeel 
in  het  geheel  behoorde  te  goede  te  komen. 

Na  alle  de  berigten,  die  ik  nu  omtrent  dien  Theehandel  ver- 
gaderd heb,  reken  ik,  dat  het  er  nu  op  uit  zal  komen,  om  aan 
de  algemeene  drift  te  voldoen,  den  handel  geheel  open  te  stellen, 
goede  inkomende  en  uitgaande  regten  van  zoo  veele  stuivers 
per  pond  op  te  leggen,  waarvan  dan  het  gevolg  zal  zgn,  dat  de 
zaak  zichzelf  stuiten  zal  voor  dat  drie  jaren  om  zijn,  en  dat  dan 
de  algemeene  overtuiging  eene  Gompagnie  zal  doen  inroepeo. 


509 

De  specnlanten,  die  zich  geruïneerd  zullen  hebben  zullen  tneest 
buitenlanders  geweest  zijn.  Met  dit  gevoelen  ben  ik  begonnen 
en  ik  heb  alles  willen  aanhooren  eer  ik  het  geuit  heb^  en  maak 
geeoe  zwarigheid  om  er  nu  bij  UKH.  voor  uit  te  komen. 

Omtrent  de  Constitutie  heb  ik  gisteren  alles  verrigt  naar  de 
begeerte  van  UKH.,  en  wij  zullen  heden  delibereeren  over  het 
finale  rapport,  dat  zakelijk  genoegzaam  gearresteerd  is.  Aan 
eenige  Heeren,  die  bleven  bedenkelijk  vinden,  dat  de  leden  van 
de  Commissie  onder  de  Notabelen  zouden  komen,  heb  ik  ver- 
zocht met  UKH.  zelve  over  te  spreken.  Op  het  punt  van  de 
Provintiale  samenstelling  zijn  eenige  deliberatien  gevallen, 
waaromtrent  ik  UKH.  niet  dan  mondeling  berigten  kan,  doch 
bij  slot  is  er  geene  conclusie  gevallen. 

'sHage,  den  11  Febr.  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  10  uren.  Hogbndorp. 

PS.  Ik  heb  den  Ambassadeur  op  mijn  Thee,  en  ga  zoo 
aanstonds  naar  beneden  om  hem  te  melden,  dat  Nijevelt  op  de 
thuis  reis  is. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  te  zenden  de  minuten  van  mijn  dépêche 
aan  den  Heer  van  Spaen,  zoo  als  de  Ambassadeur  dezelve 
goedgekeurd  heeft;  alzoo  hij  gisteren  avond  niet  bij  mg  ge- 
ko  >men  is,  heb  ik  ze  hem  nog  om  negen  uuren  gezonden.  Ik 
kan  niet  anders  veronderstellen  of  L^  Castlereagh  is  zeeker 
van  zijn  zaak,  en  de  administratie  kan  niet  missen.  Dit  doet 
mg  het  grootste  vertrouwen  in  dien  Minister  stelleu.  Want  toen 
bij  mij  mededeelde,  dat  het  noodzakelijk  met  Belgien  op  eene  tem. 
poraire  administratie  door  de  Bondgenooten  in  het  gemeen  uit  moest 
koomen,  was  dit  juist  de  middel  weg,  die  ik  hem  aan  de  hand 
gaf,  ten  einde  zooveel  mogelijk  UKH.  belangen  te  bevorderen. 

Hier  in  gesloten  gaat  een  briefje  van  den  Chevalier  La  Serre 
op  zijn  doorreis  te  Utrecht  geschreven.  Hij  had  mij  over  dien 
Franschman  onderhouden;  hij  was  voornemens  zijn  persoon  en 
last   te   onderzoeken,    en   ik   heb    hem   gepermitteerd  mg  een 

22 


310 

passepoort  voor  hem  te  vragen,  indien  hij  de  zaak  zaiver  bevond. 
Nu  verzoek  ik  UEH.  mij  te  autoriseeren  om  een  passepoort  in 
blanco  aan  dien  Heer  Nepvea  te  zenden  en  dien  Franschman 
zijn  reis  te  laten  vervorderen. 

'sOravenhage  UKH.  getrouwe  onderdaan 

12  Febr.  1814.  Hoobndobp. 

Ter  informatie  meededeele  ik  eene  missive  van  den  ouden 
Heer  Desarts  aan  mijne  zuster  noopens  het  Gouvernement  van 
Genevia  en  onze  voormalige  betrekkingen  tot  die  kleine  Staat  aan 
welker  hoofd  hij  zig  bevind.  Het  advies  der  Advocaten  gaat  hier 
meede  terug.  Het  is  en  blijft  eene  zeer  moeielijke  materie,  daar 
het  mij  niet  mogelijk  is  om  bij  elk  particulier  geval  behoorlijk 
in  détail  der  omstandigheeden  te  treeden  en  ik  dus  in  het  geval 
bij  de  voordragten,  die  geschieden  en  die  zig  gronden  op  de 
rapporten  van  anderen,  heb  te  volgen.  Dit  behoorlijk  voor  te 
koomen  houde  ik  niet  wel  voor  mogelijk. 

's  Haage,  den  13  Februarg  1814,  Willbm. 

Ik  kan  niet  afzijn  van  in  herinnering  te  brengen  de  meededeeling 
der  Lysten  van  de  Notabelen.  Daar  de  Cammissie  tot  purificatie, 
eliminatie  en  keuze  heeden  vergaderd,  diene  ik  dezelve  intijds 
te  hebhen,  om  voor  de  verdere  bezorging  nae  genoome  inzigt 
zorg  te  draagen,  hetgeen  das  vroeg  geschieden  moet,  daar  de 
de  Raad  om  10  uuren  vergaderd. 

's  Haage  den  16  Febnary  1814.  Willbm. 

Ik  heb  aan  Metelerkamp  zoo  even  geschreven,  dat  hij  de 
Igsten  aanstonds  aan  UKH.  zenden  moest,  zoo  als  zij  zgn  en 
niet  eerst  een  copij  in  het  net  daarvan  te  laaten  maaken,  zoo- 
dat ik  vertrouw  dat  UKH.  ze  bij  tijds  zien  zal. 

Door  pijnlijkheid  in  de  voeten  zal  ik  denkelijk  belet  worden 
om  in  den  Raad  te  komen. 

'sHage,  16  Fcbruary  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

om  8  uur  (voorm.)  Hogbnuorp, 


311 

Ik  stel  geen  oogenblik  nit  om  dit  verzoek  van  den  Ambassadeur 
onder  het  oog  van  UEH.  te  brengen  en  zend  het  door  mijn 
zoon,  om  te  vernemen  of  UKH.  ook  verlangt  mij  te  spreeken  of 
eenige  orders  daaromtrend  te  geven  heeft. 

'sHage,  16  February  1814;  UEH.  getrouwe  onderdaan 

om  half  vijf  nnr.  Hogbndorp. 

Met  terugzending  der  stukken  door  L^  Glancarty  meedegedeeld 
kan  ik  UWEG.  informeeren,  dat  den  Commissaris  Generael  van 
Oorlog  is  opgegeeven  heeden  avond  de  nodige  ordres  naar  Hel- 
levoetslnis  te  ezpedieeren,  en  dat  ik  dus  vertrouwe,  dat  volgens 
mgne  intentie  morgen  oehtend  de  Commandant  dezelve  beko- 
mende terstond  anstalten  zal  maaken  om  de  g'oederen  in  questie 
in  magazijnen  of  lootsen  te  kunnen  plaatsen. 

Hiernevens  meededeele  ik  eene  missive  van  den  Generael  van 
Snchtelen  nopens  het  Consulaat  van  Petersburg.  Indien  geen 
hoofdreedenen  tegens  zijn  protégé  militeeren  zal  het  mij  aange- 
naam weezen  hem  te  obligeeren.  De  missive  voor  de  Koningin 
van  Engeland  zende  ik  tor  fine  van  expeditie  hiernevens  terug. 
De  datum  zal  dienen  te  zijn  dezelfde  als  die,  op  welke  de  creden- 
tiaalen  aan  de  Prins  Regent  geadresseert  zijn  geweest. 

'sHaage,  den  16  February  1814.  Willbm. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  te  zenden  eene  dépêche  van  den  Heer 
Bangeman  Huygons,  met  het  gewenschte  stuk.  Deze  Luiksche 
Courant  behelst  eindelijk  vele  byzonderheden,  gedeeltelijk  officieel, 
van  de  groote  overwinniug  van  den  1^  dezer.  Ik  bid  UKH.  om 
deze  courant  na  lecture  te  willen  zenden  aan  den  uitgever  der 
Staatscourant,  alzoo  het  geheele  publiek  ingespannen  is  door  de 
verwachting  van  deze  byzonderheden. 

'sHage,  den  17  Febr.  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  10  uren.  Hogenuorp. 

Nadat  ik  gisteren  ogtend  van  UKH.  tehuis  gekomen  was,  is 
de   Generaal  Bentinck  van  Bokhorst  bg  mg  geweest  en  heeft 


312 

mij  verzogt  een  Gomniissie  aan  UEH.  op  mg  te  neemen.  Ik 
heb  vervolgens  gister  avond  aan  het  Hof  gewagt  tot  half  elf 
uur,  in  de  hoop,  dat  UEH.  beneden  komen  zonde.  Na  neem  ik 
de  vrijheid  UEH.  te  vraagen,  wanneer  ik  zoude  toegelaaten 
knnnen  worden  om  mij  daarvan  te  kwyten. 

'sHage,  28  February  UEH.  getrouwe  onderdaan 

1814,  om  9  nar.  Hogbndobp. 

Ik  ben  bereid  UWEG.  om  12  nnr  te  ontfangen.  Ik  had  den 
Generaal  Bentinck  op  dat  nar  geappointeert,  maar  UWEG. 
billet  bekomende,  hem  om  7  uuren  heden  avond  verzoeht  her- 
waarts te  koomen. 

18  February  1814.  Willbm. 

Ik  neem  do  vrijheid  mij  te  gedragen  aan  mijn  eigenhandig 
brieQe  aan  UEH.,  hetwelk  ik  de  eer  heb  gehad  dezen  ochtend 
aan  Haar  af  te  zenden. 

'sHage,  den  18  Febr.  1814.  UEH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  te  11  uuren.  Hogendokp. 

Ik  heb  den  Heer  Wieling  van  Alicante  bij  mij  gehad.  Hy 
heeft  St.  Sebastiaan  verlaaten  den  26  January.  De  armee  van 
Lord  Wellington  was  even  sterk  als  die  van  Soult,  doch  onein- 
dig beter.  Wellington  wachtte  op  eenige  schikkingen  met  de 
Spanjaards  om  Bayonne  te  blokkeeren  en  verder  vooruit  te  gaan. 
Hij  had  alle  mogelijke  voldoening  van  de  Cortez  bekomen,  en 
het  commando  wederom  aanvaard.  Sachet,  zeide  men,  was  naar 
Lyons,  en  dan  zou  Lord  Bentinck  op  Perpignan  trekken.  De 
Hertog  van  St.  Carlos  was  van  Madrid  weggezonden  met  de 
verklaaring  zoo  als  die  in  de  couranten  gemeld  is.  Zijn  komst 
had  alle  de  partijen  vereenigd.  Dee/.e  partijen  zijn  de  Liberalen, 
die  de  Constitutie  gemaakt  hebben,  wat  democratisch,  en  de 
Servilen,  die  den  Eouing,  der  Geestelijkheid  en  den  Adel  gaarne 
vele  oude  regten  wilden  teruggeven.  De  Militairen,  die  zich  mede 


313 

verkort   agten,    houden  het  met  de  Servilen.  Men  verwagt   dat 
de  Liberalen  wat  toegeeven  zullen,  alzoo  hunne  meerderheid  in 
de  Cortez  gering  is.  Het  Regentschap  heeft  zeer  weinig  magt. 
In   Amerika   zijn  de  insurgenten  aan  het  kortbte  eind,  en  men 
denkty  dat  de  ontruiming  van  Spanje  hun    geheel  den  nek  bree- 
ken   zal.  De  Spanjaards  willen  Amerika  houden,  dog  afgevaar- 
digden in  de  Cortez  opneemen  en  den  handel  met  het  Moederland 
geheel  vrij  stellen.  Op  zee  kwam  de  Heer  W.  het  paquet  tegen, 
daar  do  Hertog  van  Angoulême  op  was;  deze  wierdt  met  onge- 
duld  verwagt  in   het  Engelsche  leger.  Den  lö^^en  deezer  heeft 
de   Hr.    W.   Londen  verlaaten;   hij  heeft  er  gegeten  met  Lord 
Holland,  die  met  een  spottenden  toon  zeide:  Ie  pacifique  Cast- 
lereagh  changera  de  ton ,  quand  il  aura  reg u  les  ordres  guerriers 
qui    lui  sont  dépêches.  Er  was  in  het  publiek  maar  eene  stem 
voor    den    oorlog  tot  de   vernieling  toe  van   Bonaparte.   Lord 
Liverpool,  de  meerderheid  in  den  Raad  tegen  zijn  vredelievend 
gevoelen  krijgende,   had   zijne  demissie  aangeboden,  doch  men 
meende,  dat  hij   zig  had  laaten   overreden  om  te  blijven.  Het 
mannelijk  antwoord  van  de  Spanjaards  op  de  boodschappen  van 
St.  Carlos  en  Palafox  had  de  drift  onder  de  Engelschen  gaande 
gemaakt.  De  weinigen,  die  voor  den  vrede  stemden,  deeden  het 
op  grond,   dat  men   meer  opofferingen  zoude  kunnen  bedingen 
van  Bonaparte  in  het  naauw  zijnde,  dan  van  de  herstelde  Bour- 
bons. De  oppositie -papieren  spraken  echter  zeer  flauw  voorden 
vrede,  de  ministerieele  sterk  er  tegen. 

Ik  ben  blijde,  dat  ik  UKH.  hiermede  alles  berigt  heb,  want 
mijn  pijn  in  de  hand  belet  mij  meer  te  schrijven. 

'sHage,  21  February  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

om  4  uur.  Hogbndorp. 

In  de  Fransche  brieven  geeft  de  Koning  van  Pruissen  altoos 
de  Koninklijke  Hoogheid,  en  zulks  is  ministerieel  aanerkend.  Bij 
de  militaire  Duitsche  correspondentie  geschied  zulks  niet,  waar- 
schynlijk  uit  onweetendheid  der  courtoisie.    Een   woord  van  den 


314 

Heer  van  Spaen  aan  de  Generael  van  Knesebeck,  die  de  militaire 
zaaken  behandeld,  of  aan  de  Baron  Hardenberg  zonwde  dit  point 
van  etiqnette  waarschijnlijk  in  orde  brengen.  Ik  zende  terug  de 
missive  voor  de  Koningin.  Den  Ambassadenr  Fagel  zal  dezelve 
aanstaande  week,  alsdan  nae  Londen  retoarneerende,  kannen 
meedeneemen.  Aan  de  Heer  van  Spaen  weet  ik  niet  bijzonder 
nieuws  te  laten  weeten,  als  het  dagelij ksche.  De  zending  van 
Falland  beoogt  tijdingen  te  bekomen  en  een  goed  militair  zoo 
mogelijk  van  den  Koning  te  erlangen.  De  interruptie  der  corres- 
pondentie en  de  tour  der  couriers  over  Parijs  nae  Engeland 
derangeert  mij  ^zeer.  De  tijdingen  uit  Brussel  staan  mij  niet  aan. 
Het  land  wordt  geplnndert,  de  goede  wil  uitgedooft;  en  de 
onzekerheid  over  het  lot  door  niet  vaderlijke  mesures  vermeer- 
derd. Men  zegt  Laken  wordt  gemeubleert. 

'sHage,  21  February  1814.  Willbm. 

Ik  ben  den  geheelen  ogtend  druk  bezig  geweest  met  de 
laatste  redactie  der  Constitutie.  Morgen  ogtend  om  half  tien  uur 
beginnen  wij  weder.  Ik  hoop  egter  voor  twaalf  uur  in  den  Raad 
te  komen.  Denkelijk  beleggen  wij  Vrijdag  de  volle  vergadering 
en  dan  vlei  ik  mij  deze  week  er  geheel  door  te  komen.  Er 
hapert  evenwel  nog  iets  aan  het  9^  artikel.  Ook  is  het  punt  van 
de  afscheiding  der  Kroon  van  Engeland  en  der  Souvereiniteit 
der  Nederlanden  nog  onafgedaan.  Op  beide  deeze  punten  verzoek 
UKH.  morgen  na  den  Kaad  een  oogenblik  te  mogen  spreeken. 

Aan  het  stuk  der  etiquette  met  Pruissen  heb  ik  voldaan. 
Ook  heb  ik  bet  noodige  aan  den  Heer  van  Spaen  gemeld  over 
den  staat  van  België.  Ik  begrijp  zeer  wel,  dat  UKH.  iemand 
om  tijdingen  uit  het  Hoofdquartier  afzendt.  Ik  heb  heden  een 
brief  van  van  der  Hoeven  uit  Coblentz  ontvangen,  veertien  dagen 
oud,  en  dus  zonder  eenig  belang.  Hij  vindt  de  meuschen  ver- 
genoegd over  hunne  verlossing  en  misnoegd  over  de  verlossers. 

Ik  sluit  hier  in  een  concept  voor  een  brief  aan  den  Prins 
Regent,  en  den  brief  aan  Lodewyk  XVIII  ter  tekening. 


315 

Wanneer  UKH.  mijne  concept  Instructie  en  de  Concept-Orga- 
nisatie met  alle  de  bijlage  zal  ingezien  hebben^  ben  ik  bereid 
om  het  een  en  ander  in  den  Raad  te  brengen. 
'sHaage,  den  22  Febr.  1814.      UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOOBIIDOBP. 

Het  zal  mg  zeer  aangeoaam  zgn  van  UWEG.  te  verneemen, 
dat  de  conferentie  van  heeden  het  arresteeren  der  laatste  re- 
dactie fioaal  gepraepareert  heeft,  en  vervolgens  in  staat  gesteld 
te  zgn  mijne  bedenkingen  nog  te  kunnen  opperen  voor  de 
officieele  meededeeling.  Nae  den  Raad  zal  ik  UWEG.  gaarne 
nader  onderhouden  over  de  punten  waarover  dezelve  mij  te 
spreeken  wenscht.  Ik  zie  geene  mogelijkheid  in  dit  moment 
iets  in  de  constitutie  te  plaatsen  over  de  separatie  der  Kroon 
van  Engeland  en  der  Souvereiniteit  deezer  Landen,  en  zulks 
bij  huwelijks  voorwaarden  of  bijzondere  acte  bepaald  wordende, 
is  alhier  overtollig  en  konde  nadeelig  zijn  in  een  oogenblik, 
waar  nae  eene  vergrooting  van  grondgebied  getracht  wordt.  Ik 
zende  de  brief  aan  Lodewijk  XVIII  ongeteekend  terug,  vermits 
het  stijl  is,  dat  de  courtoisie  beneeden  eigenhandig  geschreeven 
wordt,  zoo  als  geschied  is  in  de  vroeger  aan  mij  meedege- 
deelde  missive.  De  concept  instructie  en  de  concept-organisatie 
is  niet  noodig  in  den  Kaad  te  brengen.  Zulks  konde  materie 
van  deliberatie  voor  den  Raad  van  State  geeven ;  dog  die  ont- 
breekt nog  geheel. 

'sHaage,  den  23  Febr.  1814.  Willem. 

Ik  zende  hiernevens  terug  het  project  rapport,  hebbende 
eenige  bemerkingen  in  margine  gesteld,  dewelke  mij  schij- 
nen te  kunnen  subintreeren  aan  de  met  potlood  ondergehaalde 
passages.  Ook  koomt  het  mij  voor,  dat  de  Publicatie  en 
het  Besluit  één  stuk  zouwde  kunnen  zijn,  wat  te  zamen  gedrukt 
wordt.  Omtrent  de  pointen  in  het  laatst  van  het  rapport  ge- 
mentioneerd    schijnt  mij    nodig   mondelinge  explicatie,   waarbg 


316 

dan  Yoorloopig  zonwde  bepaald  worden  op  wat  wgze  de  ver- 
schillende  plechtigheden  zullen  plaats  vinden,  ten  einde  dienvol- 
gens in  der  tijd  geen  twijffelingen  ontstaan  en  de  nodige  insi- 
nuatien  geschieden  kunnen.  Ook  honde  ik  het  voor  nuttig  en 
dienstig  met  UWEG.  en  de  heeren  met  de  redactie  gechargeert 
nog  eene  conferentie  te  hebben,  ten  einde  de  art.  der  Con- 
stitutie, omtrend  welke  m^  eenige  bedenkingen  blijven,  te  kan- 
nen discuteeren  en  ajnsteeren,  bevorens  de  laatste  hand  aan 
het  werk  geslagen  wordt.  Ik  proponeere  tot  dat  einde,  dat  de 
Heeren  heeden  middag  om  half  een  bij  mij  koomen,  wanneer 
ik  mgne  begrippen  aan  dezelve  zal  kannen  meededeelen  en 
derzelver  consideratieu  verder  aanhooren.  Daardoor  zoawden 
bijde  stukken  kunnen  zoodanig  voorbereid  zijn,  dat,  wanneer  de 
Commissie  Zaterdag  over  de  laatste  redactie  delibereerde,  het 
geheele  werk  Maandag  in  Mijne  handen  kan  gesteld  worden 
als  een  voltooyd  stuk. 

'sHaage,  den  25  February  1814.  Willbm. 

Ik  heb  de  eer  UEH.  twee  dépêches  van  Luik  te  zenden  met 
goede  tijdingen  uit  Bheims  tot  den  19de  dezer. 

Ik  zal  zorg  draagen,  dat  wij  om  half  een  b^  UEH.  zijn. 

25  Febr.  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  morgens  om  8  uur.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  UEH.  een  rapport  van  den  Heer  van  Nijevelt 
te  zenden.  Ik  zie  niet,  dat  er  iets  aan  die  zaak  te  doen  is, 
voordat  wij  tijding  van  den  Heer  van  Spaen  hebben,  en  ik 
hoop,  dat  de  zending  van  den  Heer  van  Pallandt  er  ons  bc- 
zo  rgen  zal. 

Aan  den  Hr.  v.  d.  Hoeven  zoude  ik,  dunkt  mij,  kunnen 
schrijven,  dat  hij  gerustelijk  met  Bern  en  andere  dissideerende 
cantons  handelen  kan,  omdat  wanneer  dezelde  zig  naderhand 
wederom  met  de  anderen  vereenigden,  hetzelfde  artikel  van 
de  Confederatie  op  hen  toepasselijk  zoude  zijn,  waarhg  aan  de 


317 

byzondere  Gantons  de  vrijheid  wordt  gelaaten  om  Capitnlatien 
te  slaiten.  Met  Nencbatel  komt  het  mg  voor,  dat  hetzelfde 
plaats  vindt. 

'sHage,  ÜKH.  getrouwe  onderdaan 

26  Febr.  1814.  Hogbndorp. 

Het  nevensgaand  stnk  van  den  Heer  van  der  Hoop  diend 
per  copie  aan  den  Ambassadeur  Fagel  meedegedeeld  te  worden^ 
ten  einde  hg  van  de  contente  gebruik  make  om  casu  quo  de 
verlangde  restitutie  te  erlangen  en  intusschen  zoo  mogelgk 
eenige  verzeekering  daaromtrend.  Aangaande  de  geschenken  aan 
de  Barbarijsche  Mogendheeden  in  de  laatste  jaren  van  vrede 
gedaan^  wensche  ik,  dat  van  zijde  van  het  Buitenlands  De- 
partement eeoe  voordragt  gedaan  worde  om  mg  au  fait  te 
stellen  van  hetgeen  plaats  gehad  heeft;  alsmeede  een  voorslag 
voor  het  vervolg  behelzende.  Het  nevensgaand  belangrgk  stnk 
van  den  Heer  van  Humbold,  gisteren  avond  ontfangen^  haaste 
mg  aan  UWEG.  meede  lo  deelen.  De  missive  no.  6  moet  ik 
niet  ontvangen  hebben.  Het  schijnt  mij  ten  minste  van  decon- 
tentas  in  deeze  aangestipt  niets  bekend  te  zijn.  Het  rapport  van 
Ngeveld  en  bijlagen  is  zeer  interessant ;  misschien  dat  nog  een 
weinig  geduld  en  wij  zullen  exact  weeten  hoever  wij  gaan 
kunnen.  Ik  heb  niets  tegen,  dat  UWEG.  aan  v.  d.  Hoeven 
schrijvt  zooals  zulks  proponeert.  Wij  hebben  vooralsnog  met  de 
twisten  der  Gantons  onderling  niets  te  doen ;  dog  moet  hij 
voorzigtig  zijn,  en  het  niet  met  alle  verderven  om  met  alle 
goed  te  zijn. 

'sHaage,  den  27  Febr.  1814.  Willem. 

Doorlugtigste  Vorst  en  Heer! 

Niet  alleen  van  de  Kamers  van  Koophandel,  maar  ook  van 
den  Commissaris  van  de  Finantien  heb  ik  dezer  dagen  klagten 
ontvangen,  dat  er  op  het  stuk  van  de  sequestratie  van  Suriname 
nog  niets  gedaan  wordt,  en  dat  men  in  Engeland  wagt,  hoede 


318 

Heer  Fagel  deeze  zaak  hier  met  het  Gonyernement  sebikken  zal. 
Ik  heb  aanstonds  met  gemelden  Heer  daarover  gesproken,  zoo 
als  ook  met  den  Ëngelschen  Ambassadeur.  Uit  beide  conferentien 
is  mij  gebleken,  dat  er  de  beste  wil  in  Engeland  is  om  ons 
genoegen  te  geeven,  dog  dat  men  niet  regt  weet,  hoe  de  zaak 
aan  te  vatten,  en  ons  advys  dienaangaande  verwagt.  Ik  heb 
daarop  een  der  geïnteresseerden,  der  zaak  volkomen  kundig,  nit 
Rotterdam  ontboden,  en  twijfel  geenszins  of  ik  zal  morgen  met 
hem  alles  zoodaanig  tot  klaarheid  brengen,  dat  de  Ambassadeur 
Fagel  volkomen  geïnstrueerd  zal  kunnen  vertrekken  en  de  einde- 
lijke  afdoening  spoedig  uitwerken. 

Een  ander  punt,  van  geen  minder  gewigt  en  van  dezelfde  zijde 
aangedrongen,  is  de  vaart  op  do  West  Indische  Koloniën,  waar- 
omtrent de  Engelsche  Ambassadeur  en  do  Consuls  nog  niet  in 
staat  zijn  gesteld  om  de  bewuste  Lieenses  af  te  geeven.  Ook  de 
afdoening  van  deeze  zaak  hangt  van  ons  zelven  af.  De  Ambas- 
sadeur wagt  slegts  naar  ons  Tarif,  ten  einde  de  bewuste  ver- 
hoogingen voor  te  dragen.  Ons  Tarif  wagt  naar  eene  voordracht 
van  den  Heer  Canneman  aan  UEH.  op  de  in-  en  uitgaande  Regten 
voor  de  West  Indien  in  het  algemeen,  en  deeze  voordragt  zal, 
hoop  ik,  morgen  geschieden. 

Bij  dezelfde  gelegenheid  vleie  ik  mij,  dat  UKH.  het  Tarif  op 
de  Oost  Indische  goederen  arresteeren  zal,  ten  welken  einde  ik 
proponeer  om  de  peper  op  het  gewigt  belast  te  laaten,  doch  de 
zes  guldens  op  twee  te  brengen,  en  wijders  naar  den  geest  van 
de  Lijst  van  1725  alle  de  verdere  artikelen  provisioneel  te  be- 
lasten op  de  \i  aarde.  Naderhand  kan  de  Raad  van  Koophandel 
opzettelijk  onderzoeken  of  het  grondbeginsel  van  de  waarde,  dan 
wel  van  het  gewigt  behoore  aangenomen  te  worden. 

Nu  zou  er  dan  geen  ander  artikel  overschieten  om  de  Lijst 
te  volmaaken  en  om  alles  op  het  Tarif  te  brengen,  ja  zelfs  de 
nagelen  over  vier  jaren,  wanneer  de  voorraad  op  zal  zijn,  dan 
eenig  en  alleen  de  thee.  Na  al  wat  er  dienaangaande  voorge- 
vallen  is   ben  ik  tot  eene  bepaalde  opinie  ook  op  dit  stuk  ge- 


319 

komen  en  kan  UEH.  volmondig  advyseeren  om  den  theehandel 
yrij  en  open  te  stelIeD,  onder  in-  en  uitgaande  regten,  zn  als 
alle  andere  waaren^  waarnit  dan  van  zelfs  voortvloeit  het  verlof 
door  onderscheiden  kooplieden  gevraagd  om  op  China  te  vaaren, 
en  waaromtrenl  het  algemeen  belang  vordert  dezelve  niet  langer 
in  de  onzekerheid  te  laaten. 

Een  algemeen  Besluit  op  alle  deeze  punten  van  Koophandel 
neem  ik  aan  om  met  den  Heer  Canneman  aan  UEH.  voor  te 
draagen;  en  ik  kan  Hoogst  Dezelve  verzekeren^  dat  hetzelve,  op 
dit  belangrijk  oogenblik  publiek  gemaakt^  veel  toebrengen  zal 
om  den  Koophandel  aan  te  wakkeren,  om  Holland  wederom  tot 
de  algemeene  markt  van  de  wereld  te  maaken,  om  alle  be- 
denkelijke industrie  te  verlevendigen,  eu  om  eindelijk  'sLands 
belastingen  hoe  langer  hoe  meer  vrugtbaar  te  maaken. 

'sGravenhage,        Ik  ben  met  den  diepsten  eerbied 
den27  Febrnary  1814.     Dooringtigste  Vorst  en  Heer! 

Uwer  Koninklijke  Hoogheid 

Zeer  gehoorzame  dienaar  en  getrouwe  onderdaan 

GiJSBERT  Karbl  van  Hogbndorp. 

De  Constitutie  wordt  morgen  om  twee  uur  ter  conclusie  ge- 
bragt.  Er  zijn  nog  hier  en  daar  betere  uitdrukkingen  gebruikt^ 
of  iets  bggevoegd,  doch  alles  in  den  geest  van  elk  artikel,  en 
ten  einde  beter  verstaan  te  worden.  Ik  Iaat  eeu  gedrukt  exemplaar 
met  de  bijgeschreeven  veranderingen  voor  UKH.  gereed  maaken. 
Mg  blijft  alleen  over  aan  UKH.  te  vraagen  of  in  de  Artikelen 
15,  17  en  34  de  uitdrukkingen :  Prinsen  van  den  Huize  en  Prinsen 
van  den  Bloede,  hetzelfde  meeneu,  dan  of  er  een  onderscheid 
beoogd  wordt.  Is  er  een  onderscheid  gemeend,  zoo  verzoeken 
wii  UKH.  ons  hetzelve  bekend  te  maaken,  anders  slaan  wij  voor, 
om  altijd  Prinsen  van  den  Huize  te  schrijven.  Wij  verzoeken 
teffens  te  weeten,  wanneer  het  UKH.  aangenaam  zal  zijn  om  de 
gebeele  (Commissie)  te  ontvangen  met  de  Coqslitutie,  het  Rapport 


320 

door  ons  allen  getekend  en  de  Pnblicatio,  welke  de  Heer  Eloat 
ongemeen  fraai  gesteld  heeft. 
'sHage,  den  1  Maart  UEH.  getrouwe  onderdaan 

1814.  HoGEivnoRP. 

Ik  denk,  dat  de  Heer  van  Reede  zeer  geschikt  zonde  zgn  om 
bij  den  Kroonprins  te  resideeren.  Hij  kan  na  alle  dagen  aankomen. 
Heeft  het  te  veel  haast  om  zo  lang  te  wagten.  zonde  UKH.  of 
den  Kolonel  Fagel  of  J.  Fagel  kannen  gebrniken,  alzo  voor  den 
laatsten  de  Mii^sie  van  Berlijn  nog  geen  haast  heeft.  Ook  Per- 
poncher  heeft  zig  wel  genoeg  gekweeten,  om  wederom  te  dienen. 

De  brieven  van  de  HH.  van  Humboldt  en  van  Spaen  zullen 
UKH.  aanstonds  geworden  met  copyen  tot  Haar  narigt.  Moet  ik 
niet  eene  Commissie  in  forma  voor  den  Heer  van  Spaen  op- 
maaken  ter  zitting  in  het  Conseil  over  de  heroverde  Landen? 
Voor  de  bewuste  Memorie  of  Apologie  wagte  de  stukken  van  UKH. 

De  Ambassadeur  heeft  ijsselijk  uitgevaaren  tegen  Nyevelt  op 
het  stuk  van  zijn  broer  Hugo,  wien  hij  beschuldigt  alsnog  in 
Braband  te  wroeten,  ofschoon  zonder  instructie  daartoe,  en  wien 
hij  bedreigt  met  over  hem  te  zullen  klaagen  bij  het  Gouverne- 
ment. Uit  de  geheele  conversatie,  waarvan  Nyevelt  mij  een  om. 
standig  rapport  gedaan  heeft,  besluit  ik  zeker,  dat  de  podagreuse 
stof  hem  naar  het  hoofd  gevlogen  is. 

Van  Canneman  heb  ik  reeds  een  zeer  voldoend  Pro  Memorie 
ontvangen. 

Ik  ben  aan  de  deur  van  den  Hertog  van  Glarence  geweest, 
die  mij  door  zijn  Adjudant  heeft  doen  verzoeken  om  een  uur 
te  stellen  om  wederom  te  komen,  aannemende  om  dan  alleen 
voor  m^  thuis  te  zijn.  Ik  heb  gevraagd  welk  uur  Z.  K.  H. 
convenieerde,  en  dat  van  tien  voor  morgen  ogteud  afgesproken. 
Heeft  UKH.  mij  iets  op  te  draagen  voor  dien  Prins,  zo  wagte 
ik  Haar  orders. 

'sHage,  1  Maart  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814.  HOGENDORP. 


321 

Neyensgaande  papieren  restitueerendo  hebbc  ik  op  derzelver 
inhoud  niets  byzonders  te  bemerkeu,  aan  UWEG.  overlatende 
het  antwoord  op  de  pointen  zulks  vereisehende.  De  memorie 
omtrend  den  Graaf  vau  Qaadt  hebbe  ik  nog  onder  mg  behouden. 
Ik  weet  niet  op  wat  wijze  hij  wenseht  geemployeerd  te  zgn, 
alsmeede  hoe  de  reclame  casa  quo  zonde  dienen  te  geschie- 
den. De  memorie  van  Oorlog  Iaat  ik  afschrijven  en  zal  voorloopig 
aan  L^  Glancarty  kunnen  meedegedeeld  worden;  ook  aan  den 
Ambassadeur  Fagel  meedegegeeven  worden.  Ik  zal  ook  de  poin- 
ten van  L^  Glancarty  trachten  te  laten  beantwoorden  en  heb 
dezelve  tot  dat  einde  terstond  aan  Faick  afgegeeven.  Zouwde  het 
ook  niet  dienstig  zijn  iemand  aan  den  Kroonprins  van  Zweeden 
te  accrediteeren ;  zoo  ja,  wie,  een  militair  ofeen  politiek  persoon. 

'sHage,  den  1  Maart  1814.  Willem. 

P.S.  Ik  voege  hier  nog  bij  eene  memorie  van  de  Baron  van 
Gagern  ter  fine  van  advies.  Omtrend  de  geschenken  denke  ik, 
dat  wy  zullen  moeten  volgen  het  laatste  gebruik.  Het  portrait 
zal  noodzakelijk  zijn  bij  verschillende  gelcegenheeden.  Is  er  hier 
of  in  Amsterden  een  voorraad,  of  wat  is  de  wijze  zig  casu  quo 
daarvan  te  voorzien. 

Om  de  bekendmaking  der  Publicatie  zooveel  raogelgk  te  ver- 
haasten meen  ik  bet  best  te  zijn  de  Gommissie  nog  heeden  te 
ontfangen,  kunnende  zulks  geschieden  of  tusschen  2  en  2 1  of 
wel  om  3^  naar  mate  van  de  tijd,  dat  alles  gereed  zal  zgn.  Om 
2|  heb  ik  een  ander  werk  voor,  wes wegens  het  voor  of  nae 
hetzelve  kan  zgn.  Eigentlijk  zoawde  ik  niet  met  zekerheid  kunnen 
aangeeven  wat  rigtiger  is  bij  Art.  13,  17,  34,  Prinsen  vanden 
Bloede  of  van  den  Huise.  Dog  in  alle  geval  schijnt  mij  ééne 
uitdrukking  alleen  maar  adequaat,  en  zouwde  die  van  Prinsen 
van  den  Iluise  de  voorkeur  geeven.  Indien  nog  eenige  gedrukte 
exemplaaren  van  de  Gonstitutie  voorhanden  zijn  wensche  ik  nog 
een  paar  te  bekoomen.  Volgens  hetgeen  mij  den  Ambassadear 
gezegd   en   getoond   heeft  moet  Zailen  van  Nieveld  wezentlijk 


322 

onvoorzigtig  geweest  zijn,  en  een  van  zijn  correspondenten  de 
titnl  van  mijn  minister  zig  hebben  toegelegd.  Ik  heb  aan  den 
Hertog  van  Glarence  niets  bijzonder  op  te  draagen.  Hg  zal  waar* 
schijnlijk  veel  over  de  keuse  der  geeniployeerden  zig  uitlaten, 
dog  daar  alles  provisioneel  is  valt  het  andwoord  zeer  gemak- 
keiyk  en  kan  al  het  verdere  nit  dien  hoofde  onbeislist  blgven. 
Onze  exertien  is  nog  een  champ  de  bataille,  waar  omstandig- 
heeden^  saisoene  en  alles  helpen  en  afdoen.  Voor  het  overige  is 
te  bemerken,  dat  alhoewel  hij  zig  uitlaat  alsof  hij  veele  commissien 
heeft,  en  hij  ook  wezentlijk  door  zgn  spreeken  wel  nadeelige 
impressies  geeven  kan,  hij  dog  niet  de  man  van  hetGoaveme- 
ment  is  en  in  geene  geheime  ingewijd  wordt. 

'sHaage,  den  2  Maart  1814.  Willem. 

Ik  heb  een  Note  van  den  Ambassadeur  ontvangen  over  het 
stempelen  der  credictbriefjes  van  de  Geallieerden  te  Amsterdam. 
Ik  ga  ten  zes  uur  bij  den  Heer  Ganneman  om  de  noodige  infor- 
matien  te  bekomen,  en  zal  van  daar  UEU.  komen  opzoeken 
bg  de  Prinses  Moeder^  alzo  de  Ambassadeur  groote  haast  maakt. 

'sHagO;  4  Maart  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOGBNDORP. 

Op  dit  oogenblik  de  ingeslooten  ontvangende  haast  ik  mg 
dezelve  aan  UKH.  mede  te  deelen.  Ik  kan  het  nog  niet  geloven 
en  zende  iemand  bg  den  broeder  van  den  schrgver,  om  tever- 
neemen  langs  welk  een  weg  die  brief  is  aangekomen,  en  of  hg 
er  meer  van  weet. 

's  Hage,  4  Maart  1814,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

half  twee  uur.  Hogbndorp. 

Ik  zal  UWEG.  gaarne  heeden  middag  om  3  uuren  spreeken 
over  het  important  punt  waarvan  heeden  morgen  mentie  gemaakt 
heeft. 

'sHaage,  den  4  Maart  1814.  Willem. 


323 

Ik  heb  den  Ambassadeur  gister  avond  bij  mg  gehad  tot  mid- 
dernagt.  Ik  stel  geheel  aan  een  zijde  hetgeen  ik  te  lijden  heb 
yan  zijn  veranderlijk  hnmenr  en  driftig  gestel.  Het  komt  hier 
aan  op  het  gemeen  belang^  op  de  veiligheid  van  den  Staat,  op 
den  Inister  van  het  Huis  van  Oranje  en  van  UEH.  in  persoon. 
Ik  zie  dit  groot  voorwerp  alleen,  en  ik  verklaar  aan  UKH.,  dat 
dit  moment  van  groot  gewigt  is,  en  dat  wij  veel  goeds  of  ver- 
kregen of  verspelen  znllen.  Lord  Gastlereagh  is  onze  vriend,  zgn 
Gouvernement  is  het  nog  meer,  het  einde  van  het  groot  treurspel 
van  Europa  nadert,  hetzij  door  een  volslagen  overwinning,  hetzy 
door  een  vrede,  die  slegts  een  wapenstilstand  zal  zijn.  Welk 
van  deeze  beide  ook  gebeurt,  de  vrede  naar  onzen  zin,  of  de 
vrede  van  korten  duur,  zo  zal  de  meerdere  of  mindere  uitbrei- 
ding van  ons  Grondgebied  daarbij  vastgesteld  worden.  Ten  einde 
het  meest  mogelijke  te  verkrijgen  moet  Lord  Gastlereagh  bout 
yan  ons  kunnen  spreeken,  en  de  verwijten,  die  ons  gemaakt 
worden,  kunnen  beantwoorden.  Daartoe  cischt  hij  onderrigting. 
In  de  tweede  plaats  is  het  wensehelijk  voor  dit  ons  zelfde  belang, 
dat  wij  iets  verrigten,  hetwelk  gerugt  maakt,  en  daar  men  op 
roemen  kan.  Engelsehe  en  Hannoversche  troupes  zullen  zig  op  onze 
grenzen  vereenigen,  en  wij  dienen  er  zo  veel  van  de  onzen  bij 
te  voegen  als  wij  kunnen.  Sir  Thomas  moet  weeten  wat  hij  van 
ons  te  wagten  heeft  om  er  zijne  onderneemingen  naarteberaa- 
men.  Van  daar  alle  die  lastige,  in  schijn  indiscreete,  vraagen. 
Ik  meen,  dat  ik  tot  op  den  grond  van  de  geheele  zaak  gezien 
heb,  en  ik  vinde  mij  geheel  onbezwaard  UEH.  te  advyseeren 
om  rondborstig  mede  te  werken  tot  ontwerpen,  die  overeen- 
komen  met  ons  waar  en  zeer  groot  belang.  Alle  mijne  byzondere 
klagten  heb  ik  in  eens  en  gaarne  opgeofferd  aan  dit  belang;  door 
dit  belang  alleen  bezield  melde  ik  deeze  mijne  consideratien  aan 
UKH.,  en  ik  besluit  met  te  verzoeken  om  Haar  in  den  loop  van 
deezen  dag  een  half  uur  over  dit  onderwerp  te  mogen  onderhouden. 
'sHaage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

6  Maart  1814.  Hoqbndorp. 


324 

De  Heer  Prevost  gaat  zo  even  van  mij  nit.  Hij  is  den  26«n  ver- 
trokken van  Chaamont.  Het  échee  van  Wittgenstein  heeft  tot  de 
retraite  op  Langres  doen  beslaiten.  Men  maakt  egter  alles  wederom 
gereed  tot  de  offensieve. 

Indien  UEH.  mij  afwagten  kan,  zal  ik  Haar  veel  mededcelen 
en  uitleggen. 

's  HagOy  UKH.  getrouwe  onderdaan 

5  Maart  1814.  Hogbndorp. 

Ik  ben  geheel  vrij  van  gezelsehap,  zoo  dat  ik  UWEG.  alle 
oogeo blikken  ontfangcn  kan,  zullende  gaarne  vernoemen  het 
resultaat  van  de  meedegedeelde  informatien  door  den  Heer  Prevost. 

'sHaage,  den  5  Maart  1814.  Willem. 

Behalve  de  Major  Yvoy,  welke  permanent  bij  het  Hoofdquartier 
yan  den  Generaal  van  Bulow  is,  hebbe  ik  twee  officieren  met 
brieven  onder  weg,  zoodat  ik  my  flatteeren  kan  binnen  kort 
tijdingen  te  bekomen.  De  eerste,  zijnde  Gapt  Panhuys,  was 
den  288ten  February  te  Mons  en  vertrok  nae  Laon,  waar  het 
Hoofdquartier  zig  bevinden  moet  Ik  denke  morgen  een  derde 
officier  te  zenden  om  mijn  jongsten  Zoon  terug  te  roepen  ten 
einde  hij  bij  de  Amsterdamsche  ceremonie  herwaards  koome, 
daarbij  assisteere  en  vervolgens  onder  zijnen  Broeder  bg  ons 
aanstaande  Armëecorp  commandeere.  Ik  denke  heeden  nog  met 
Bentinck  te  spreeken  en  ben  zeer  beezig  om  alles  tot  in  stand 
hebben  van  20  Bataillons  tegen  1  April  de  arangeeren;  12 
Bataillons  zullen  eenige  weeken  later  gereed  zijn  en  intasschen 
benuttigd  worden.  In  de  stad  Amsterdam  alleen  zijn  18  Batail- 
lons Landstorm  k  600  man  georganiseerd;  de  andere  steeden 
en  dorpen  van  't  Dep^  nae  proportie.  In  de  Monden  van  de 
Maas  zijn  deeze  week  9  k  10.000  man  Schuttergen  en  20.000  man 
Landstorm  volgens  zeggen  van  den  Commissaris  Generael  ge- 
organiseert.  De  andere  Departementen  zullen  vroeger  of  later 
ook  dezelve  toebereidsels  van  landverdeediging  bewerkstelligen. 

'sHaage,  den  6  Maart  1814.  Willem. 


325 

Zoo  even  ontvang  ik  deezen  brief  uit  Bremen.  De  inbond  is 
goed  Yoor  de  groote  militaire  operatien.  Ik  neem  de  vrgbeid 
om  te  berhaalen,  dat  er  partij  zon  te  trekken  zgn  van  denge- 
destitneerden  Gonvernenr  van  Hamburg.  (O.K's  broeder^  Dirk). 

Ik  heb  Bentinck  van  den  staat  des  legers  onderrigt^  en  hij 
heeft  mij  vol  vunrs  verlaaten  om  alle  aktiviteit  van  zgn  kant 
te  toonen. 

Alzo  de  Hr.  v.  Spaen  meldt^  dat  wy  nu  de  spoedigste  tg- 
dingen  van  het  Hoofdqnartier  van  Bnlow  kunnen  krggen,  sla 
ik  UEH.  voor  om  een  stafofficier  bij  deezen  Generaal,  en  mo- 
gelgk  nog  later  bij  Blüchery  te  laaten  resideeren,  om  ons  van 
alles  au  fait  te  houden. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

6  Maart  1814.  Hogendorp. 

De  Ambassadeur  gaat  zo  even  van  mgn  kamer  nit.  Het  is 
onmogeiyk  het  belang  van  UEH.  beter  in  te  zien  en  sterker 
nit  te  drukken,  dan  hij  gedaan  heeft,  toen  ik  hem  UEH.  ver- 
langen te  kennen  gaf  om  de  civiele  administratie  van  alle  de 
Landen  te  hebben.  Ik  durf  UEH.  verzekeren,  dat  de  Ambas- 
sadeur zgn  voorstel  met  de  meeste  kragt  van  redenen  doen 
zal.  Dien  onverminderd  zijn  wy  nog  afgesproken,  dat  ik  hem 
ook  myne  gedagten  zal  zenden,  en  dat  hij  ze  zal  me  ledeelen 
bij  een  dubbeld  aan  Lord  Gastlereagh  en  aan  het  Ministerie, 
opdat  er  van  alle  zijden  pogingen  ten  zelfden  einde  gedaan 
word  n.  Ik  zal  in  denzelfden  geest  aan  den  Hr.  van  Spaen 
schrijven.  Ook  moet  ik  den  Prins  van  Metternich  een  antwoord 
op  zijn  verpligtenden  brief  geeven,  en  zal  zien  of  ik  geen  zin- 
speling vinden  kan,  die  hem  ook  op  een  aangename  wijze  een 
wenk  zij  van  onze  begeerte.  De  conrier  vertrekt  morgen  na 
den  middag,  en  ik  heb  den  tijd  om  alles  behoorlijk  te  verrigten. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdana 

6  Maart  1814.  Hogendorp. 

23 


326 

Ik  wensch  UWEO.  over  eene  cooversatie;  met  L^  Clancarty 
gehad,  te  ooderhondeD,  en  wensche  dienvolgens  dezelve  heeden 
na  den  middag  om  half  seven  nor  bij  my  te  zien. 

'sHaagO;  den  6  Maart  1814.  Willem. 

De  Ambassadeur  is  mij  zgne  ofScieele  en  private  dépêche  aan 
Lord  Castlereagh  komen  voorlezen,  beide  zgn  zeer  voldoende. 
Hy  slnit  daarby  in  UEH.  briefje  en  myn  brief,  zodat  Lord 
Castlereagh  nu  volkomen  onderrigt  is. 

Heden  mijn  brieven  geschreeven  hebbende,  en  de  geheele  zaak 
overziende,  heb  ik  de  inwendige  overtuiging  nogmaals  gevoeld, 
dat  UKH.  de  goede  partij  gekozen  heeft,  dat  de  prijs  dien  wy  te 
wagten  hebben,  groot  is,  dat  wy  met  Europa  staan  of  vallen 
zullen,  en  dat,  indien  de  Hemel  onze  zaak  blijft  zegenen,  ons 
Vaderland  en  het  Huis  van  Oranje  grooter  dan  ooit  zullen  worden. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

den  7  Maart  1814.  Hooendorp. 

Het  is  my  aangenaam  geweest  te  vernoemen  dat  den  Am- 
bassadeur met  de  gegeeven  opening  te  vroede  geweest  is,  en 
dat  UWEG.  hem  in  dat  belang  der  gedaene  ouverture  gevonden 
heeft.  By  de  civiele  administratie  is  de  militaire  in  zoo  ver 
nodig  om  in  de  besoins  der  armee  te  voorzien,  alsmeede  om 
troupes  te  formeeren  en  dezelve  eens  geformeerd  zynde  aan  de 
dispositie  van  den  Generael  der  Mobile  Arméo  te  stellen,  zoo- 
dat zulks  of  onder  civiele  administratie  kan  begrepen  zyn,  of 
wel  maar  het  sedentaire  en  vreedeus  militaire  directie  te  be- 
noemen is.  Omtrent  den  Prius  van  Zweeden  heb  ik  gemeend 
geone  finale  démarche  te  doen  eer  en  aleer  de  Heer  Thom- 
ton  zal  schryven  aan  L^  Clancarty,  dat  hij  met  de  getroffen 
schikking  te  vreeden  is.  Ik  heb  hem  nogtans  een  compliment 
door  Constant  laten  maken,  annonceerende,  dat  in  korte  dagen 
hem  zouwde  nader  schryven.  De  brief  van  Vorst  Metternich  is 
een  credentiaal   voor  Prevodt.  Ik  weet  dus  niet  of  het  stijle  is 


327 

dezelve  te  heantwoorden.  Het  schrgven  aandezelve  kan  geen 
kwaad.    Wanneer  zal  Prevost  zig  laten  presenteeren  ?   Zulks 
diend,  door   UWEG.  te  geschieden,  en  hg  vraagt  dag  en  uur. 
Wat  ik  alsdan  bepalen  zal? 

'sHaage,  den  7  Maart  1814.  Willem. 

De  Heer  Prevost  verzoekt  te  mogen  weeten^  wanneer  hg  de 
eer  mag  hebben  om  aan  UEH.  gepresenteerd  te  worden.  Hg 
geeft  mij  heden  een  paket  voor  zgn  Hof  om  met  den  bewusten 
courier  te  gaan.  Ik  geloof,  dat  het  een  goed  effect  zou  doen, 
als  hg  berigten  kon,  hetgeen  UKH.  hem  zal  gelieven  te  zeggeo. 

Ik  zal  op  alle  de  punten  letten,  die  UEH.  mij  aanbevolen  heeft. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

7  Maart  1814.  Hooendorp. 

Ik  heb  de  eer  aan  UEH.  te  zenden :  1^.  den  bewusten  Engel- 
schen  brief,  waarin  vao  de  Eoninklgke  Bruid  en  Bruidegom 
gesproken  wordt;  2^.  een  brief  van  den  Heer  Böell, .die  nog  drie 
reflezien  op  de  Constitutie  maakt,  die  naar  mgn  inzien  ad  notam 
kunnen  genomen  worden  voor  het  vervolg,  zonder  de  minste 
verandering  in  de  Grondwet  zelve  te  vereischen ;  3^.  de  rapporten 
van  den  Heer  Yvoy  terug ;  4^.  een  brief  van  Bangeman  Hnygens 
van  den  ö^en  dezer  mij  zoo  even  gebragt  door  den  Heer  Vrgtboff 
van  Dordrecht,  die  mg  voorkomt  zgne  zaken  zeer  wel  tedoeo, 
en  gereed  is  om  wederom  naar  Luik  te  gaan,  zoodra  als  UEH. 
goedvindt.  Het  resultaat  van  zgn  mondeling  berigt  is,  dat  de 
Eroonprins  van  tooo  verandert;  een  enkel  bewijs  onder  velen 
kan  UEH.  vinden  in  de  ingesloten  Couranten ;  het  Journal  van 
Luik  behelsde  een  verbod,  op  last  van  dien  Prins,  om  andere 
cocardes  dan  die  van  de  stad  te  dragen;  doch  onder  het  uit- 
geven werden  de  exemplaren  teruggehaald  en  andere  in  de  plaats 
gegeven,  waarin  het  verbod  uitgelaten  was.  Hij  heeft  een  Adju- 
dant van  den  Eeizer  van  Rusland  by  zig  gekregen,  en  van  dat 
oogenblik  is  hg  veranderd.  De  Heer  Vrgthof  schat  de  Zweden 


328 

op  twintig  daizend  en  de  tronpes  daar  en  in  den  omstreek  op 
veertig  daizend  man.  De  Kroonprins  zegt,  dat  hg  zestig  daizend 
man  Cavaliery  verwagt.  De  reizigers  nit  Daitschland  komende 
verhalen,  dat  men  niets  dan  tronpes  ontmoet,  en  schatten  den 
aanmarsch  uit  alle  de  deelen  van  Daitschland  op  tweemaal 
hondeid  daizend  man.  De  laatste  tijding  van  de  legers  in  Frank- 
rijk behelsde  de  vereeniging  van  Balow  en  Wintzingerode  onder 
het  bevel  van  Blncher.  De  geest  van  de  HoUandsche  boeren 
rondom  Maastricht  is  aitmantend  voor  de  wapenen  en  voor 
Oranje.  Wgders  is  men  in  alle  die  gewesten  onzeker  en  weet 
niet  waaraan  zich  te  honden.  De  Oostenrijksche  Generaal  Marray 
was  aangekomen  om  eenige  regimenten  Infantery  en  Cavallery 
te  werven,  waarnit  het  publiek  wederom  besloot,  dat  Braband 
Oostenrgksch  worden  zon. 

Ik  denk,  dat  binnen  kort  alle  twgfelingen  zallen  ophouden, 
alle  wolken  zallen  voorbijwaagen,  en  het  einde  goed  zal  zgn. 

's  Hage,.  den  8  Maart  UEH.  getrouwe  onderdaan 

1814,  's  morgens  11  uren.  Hogbndorp. 

Alhoewel  ik  UWEG.  over  het  uur  zien  zal,  hebbe  ik  dezelve 
willen  schriftelgk  praevenieeren  van  het  verzenden  van  een 
courier  nae  de  Generael  van  Bulow,  om  de  ordres  nopens  het 
retour  van  mgne  jongste  Zoon  te  brengen.  Deeze  geleegenbeid 
zouwde  waargenome  kunnen  worden  om  aan  den  lieer  van  Spaen 
een  duplicaat  van  de  dépêches  van  gisteren  te  zenden,  daar  de 
communicatie  van  het  groote  Hoofdquartier  open  moet  zijn. 
Misschien  zal  L^,  Clancarty  ook  van  die  geleegenbeid  willen 
gebruik  maaken.  Hij  vertrekt  om  3  uur  heeden  middag,  dog 
kan  eenige  uuren  opgehouden  worden.  De  dépêches  van  het 
Binnenlandsch  Departement  nopens  het  territoir  in  het  Departe- 
ment de  Beneden-Maas  vereische  representaties  door  Spaen  te 
doen.  Wanneer  ik  het  geheele  onder  mijne  administratie  be- 
koome,  vervallen   dezelve  grootendeels,  dog  in  de  onzekerheid 


329 

moet  hetgeene^  waaraan   wij   regt  van  aanspraak  hebbeo^  niet 
▼oor  het  gewenschte  genegligeert  worden. 

'sHaagO;  den  8  Maart  1814.  Willem. 

Ik  heb  de  eer  aan  UEB.  te  zenden ;  1^  een  brief  van  den 
Heer  van  Zuylen  van  Nyevelt;  2"*.  eene  tijding  van  den  Direc- 
teur Ambt;  3^  het  berigt  van  den  Heer  Panbnys  over  de  Lan- 
den van  Over-Maze,  hetwelk  een  goed  denkbeeld  van  hunne 
gesteldheid  geeft  en  tot  nadenken  opwekt  omtrent  de  belastingen, 
die  men  niet  alleen  d&éx  zou  kunnen  invoeren^  maar  ook  die 
geschikt  zullen  zyn  voor  Belgien.  Ik  geloof,  dat  de  Commis- 
saris Generaal  van  Financien  niet  tijdig  genoeg  zyne  gedachten 
over  die  materie  kan  laten  gaan :  4"^.  een  rapport  van  den  Heer 
Teyler  van  Hall  over  zijne  mislukte  pogingen  aan  den  Helder, 
waarvan  hg  de  schuld  geeft  aan  tegenwerking  van  de  zgde 
der  Policie  in  den  persoon  van  den  Commissaris  derzelve  te 
Alkmaar,  van  der  Ley,  en  van  de  zgde  der  militaire  magt  in 
den  persoon  van  den  Heer  van  Lith,  kapitein  der  Landmilitie 
aan  het  Zand.  De  rekening  van  zijne  verteringen,  reizen,  enz. 
is  er  bg  gevoegd.  Ik  zoude  denken,  wie  de  schold  ookhebbe, 
dat  het  best  zal  zgn  met  hem  uit  te  scheiden. 

's  Hage,  den  8  Maart  UEH.  getrouwe  onderdaan 

1814,  's  avonds  |  9  uren.  Hogbndorp. 

Ik  zende  hiernevens  de  meedegedeelde  brieven  terug.  Het 
schijnt  mg  insgelijks  de  pogingen  van  den  Heer  Taylor  van 
Hall  te  doen  schorsen  zeer  raadsaam,  en  hoe  eer  hoe  liever  met 
hem  te  eindigen.  De  brief  omtrend  de  Bruid  en  Bruidegom  is 
geheel  anders  als  de  Times,  dewelke  zoo  ik  hoor  ongunstig 
over  het  huwelijk  zig  moet  uiten.  De  missive  van  den  Heer 
ROell  boude  ik  terug  en  zal  dezelve  met  de  Art.  der  Constitutie 
in  quaestie  vergelijken.  Omtrent  de  mondelinge  berigteu  van  den 
Heer  Vrgthof  meene  ik  raadsaam  ietwes  te  doen  en  zouwde 
bet  zenden  van  dezelve  aan   de  Prins  van  Solms,  en  dit  niet 


330 

lakkende^  aan  den  Minister  Stein  het  raadsaamste  (achten).  Ik 
kan  aan  bgde  schryyen  en  den  eerste  casn  qno  de  missive  aan 
de  laatste  ter  bezorging  doen  afgeeven,  dog  wensche  UWEG. 
meening  hieromtrend  voor  het  neemen  eener  resolutie  besonder, 
stellende,  dat  OWEO.  nog  nader  met  Vrijthof  gesproken  beeft. 
Bg  de  te  maken  démarches  is  de  zaak  van  onze  boeren  niet 
nit  het  oog  te  verliezen. 

'sHaage,  den  9  Maart  1814.  Willem. 

Ik  bekoome  deeze  nagt  de  tijding  van  de  innaeme  van  Bergen- 
op-Zoom  stormenderhand  nit  de  Willemstad,  alwaar  200  gebles* 
seerdens  verwagt  worden,  zoo  dat  dit  rapport  allen  geloof  verdient 

's  Hage,  10  Maart  1814.  Willbm. 

Ik  wensch  UEH.  hartelgk  gelnk  met  de  goede  tgding  van 
Beigen-op-Zoom,  en  vleie  mij  dat  dezelve  gevolgd  zal  vp'orden 
door  vele  anderen. 

'sHage,  10  Maart  1814.  UEH.  getrouwe  onderdaan 

HOGBIVDORP. 

De  Heeren  Wanthier  en  van  Palland  zijn  gezamentlgk  weder- 
omgekomen en  hebben  geen  woord  van  den  Heer  van  Spaen 
meedegebracht,  die  zg  ook  niet  gezien  hebben,  zgnde  nae 
Vesoul  vertrokken  Ik  heb  dns  niet  anders  dan  de  neevens- 
gaende  brieven  bekoomen,  dewelke  mg  haaste  meede  te  deelen, 
zullende  ik  gaarne  UWEG.  heeden  om  een  uur  spreeken  over 
eene  conversatie  gisteren  met  den  Ambassadeur  gehad.  De 
goede  tgding  omtrent  Bergen-op-Zoom  heeft  zig  in  eene  kwaade 
veranderd.  Hiernevens  de  rapporten  daaromtrend  van  de  Wil- 
lemstad bekoomen.  Ik  heb  gisteren  avond  door  mgnen  Zoon 
het  oogenblikkelijk  marscheeren  van  eenige  Bataillons  aan  den 
Ambassadeur  laten  aanbieden,  dog  hg  meende,  dat  wg  eerst 
tgding  van  Sir  Thomas  Graham  zelver  dienden  af  te  wagten. 

'sHaage,  den  11  Maart  1814.  Willm. 


331 

Ik  heb  veel  aandoeniDg  van  de  Jobstgding  aangaande  Bergen* 
op-Zoom  gehad.  Dog  al  was  zy  zesmaal  erger  geweest,  zo 
moeten  wg  by  slot  van  rekening  slegts  aangespoord  worden  tot 
verdubbelde  werkzaamheid. 

Gister  na  den  eten  ben  ik  door  den  Heer  (van  Lynden)  van 
Blitterswyk  en  den  Heer  Elout,  elk  afzonderlgk  aangesproken 
over  eene  zaak,  waaromtrend  zij  beide  dezelfde  gedagten  hadden. 
Zij  meenden,  dat  UEH.  een  der  aanzienlykste  Gelderschen  tot 
President  van  de  Groote  Vergadering  maaken  moest.  De  Heer 
y.  B.  oordeelde  zelfs,  dat  er  geen  zwaarigheid  was  om  den 
regten  man  te  vinden  en  dat  UKH.  maar  te  kiezen  had  tnsschen 
de  H.  H.  (van  Lyoden)  van  Hemmen,  (van  Nagell)  van  Ara^^en  en 
(van  Spaen)  van  Biljoen.  Na  hoor  ik  teffens,  dat  de  tweede 
aanstaande  week  hier  komt.  De  Hr.  Elont  oordeelde,  dat  er 
niet  zoozeer  groote  kunde,  als  karakter  en  menschenkennis  ver* 
eischt  werd,  om  de  lange  deliberatieo  met  zagte  woorden  afte 
sngden  en  schielijk  tot  eene  conclusie  te  komen.  Daar  UEH. 
zig  zekeriyk  met  deeze  zaak  bezig  houdt,  heb  ik  Haar  niet 
onkundig  van  deeze  ontmoetingen  willen  laaten.  Wie  ook  tot 
Pr^.  benoemd  wordt,  zal  ik  hem  gaarne  ten  dienste  staan,  om 
bem  naar  mgn  beste  vermogen  voor  te  bereiden. 

Onder  dit  schrgven  UKH.  brieQe  ontvangende  bedank  ik 
voor  de  medegedeelde  papieren,  die  terug  gaan,  en  zal  maaken 
tegen  één  uur  bg  UEH.  te  zijn. 

'sHage,  11  Maart  1814.  UEH.  getrouwe  onderdaan 

HOOBNDORP. 

Ik  twgfel  of  het  reeds  tgd  is  eenen  officier  aan  het  Hoofd- 
kwartier van  den  Eroonprins  van  Zweeden  te  zenden  om  de 
communicatie  te  onderhoudeu,  ook  om  kennis  te  geeven  van 
onze  militaire  arrangementen,  van  den  ongeveere  tyd  en  plaats 
der  vereenigiug  van  onze  eerste  veldarméecorps,  alsmeede,  dat 
mgn  Zoon  hetzelve  onder  zijne  directie  zouwde  commandeeren. 
Ik  denke   het  beste  te  zijn  den  Ambassadeur  over  dit  laatste 


332 

te  consnlteereoy  zgnde  het  de  vraag  in  hoeverre  ik  de  gemaakte 
commanicatie  als  officieel  of  confidentieel  betrachten  moet.  Ook 
of  wij  moeten  eene  informatie  afwagten,  dat  de  Kroonprins  het 
commando  aangenomen  heeft^  dan  of  zulks  van  zelvers  spreekt. 
Het  resultaat  van  UWEG.  onderhoud  met  den  Ambassadeur 
verwagtende,  zende  ik  intusschen  s.  r.  het  rapport  van  van 
Tets,  om  daarvan  het  noodige  gebruik  te  kunnen  maken. 

'sHaage,  den  13  Maart  1814.  Willem. 

Ik  heb  ten  eersten  een  briefje  aan  den  Amb'.  geschreeven 
en  zal  aanstonds  rapport  doen  na  de  gehouden  conversatie. 

Uit  den  brief  van  Byland  zie  ik;  dat  hij  goede  informatien 
heeft.  Zgn  gver  is  groot.  Ik  heb  nooit  van  hem  gehoord,  dan 
voor  4  jaren,  toen  hy  hier  gekomen  is  in  het  gevolg  van  den 
befaamden  de  Celles,  en  toen  sprak  men  veel  kwaads  van  hem. 
UKH.  zekerlijk  wel  geinformeerd  zynde  aangaande  zijn  persoon, 
verlang  ik  zeer  het  eigentlijke  daaromtrent  van  Haar  zelve  te 
vemeemen. 

's  Hage,  13  Maart  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOOBNDORP. 

De  Ambassadeur  komt  bij  my  om  drie  uur. 

's  Hage,  13  Maart  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOOBNDOBP. 

De  brief  van  Testa  zende  ik  benevens  de  dezelve  accom- 
pagneerende  missive  van  den  Gr.  v.  Golz.  Er  zyn  verscheiden 
punten,  die  voorziening  vereischen,  waaromtreod  deszelfs  voor* 
dragt  tegemoet  zie.  Omtrend  Byland  behoudeik  mij  voor  UWEG. 
mondeling  te  onderhouden  zooals  omtrend  de  geheele  Belgische 
zaak  wy  over  verscheidene  punten  dienen  afspraak  te  neemen, 
Ik  voege  ter  informatie  bij  brieven  van  den  Ambassadeur 
Fagel  en  van  van  der  Duyn  ;  zij  zyn  geheel  voldoende.  Ik 
zende  de  bylage  van  de  brief  van  v.  d.  Hoeve  terug ;  ik  vrees 
hy  zal  niet  veel  verrigten,  dog  moeten  wij  niet  voor  den  tijd 


333 

oordeeleD.  Ook  is  Bern  het  hoofdpunt.  De  brief  aan  Ferdinand 
VII,  aan  deszelfs  Ambassadeur  ter  verdere  bezorging  overge- 
geven zijnde,  moet  nae  stijle  een  afschrift  daarby  gevoegd  wor- 
den. Dit  kan  nog  geschieden,  observeerende,  dat  het  altoos 
gebrnikelgk  is,  dat  wanneer  brieven  voor  Souvereins  afgegeeven 
worden  aan  Gezanten  of  door  Ministers  van  Staat  bezorgd,  een 
afschrift  meedegedeeld  wordt. 

's  Haage,  den  13  Maart  1814.  Willbm. 

De  Ambassadeur  zende  deezen  avond  om  negen  uur  drie 
couriers  af,  P.  naar  Hannover,  2".  naar  den  Kroonprins,  3o. 
naar  het  Groot  Hoofdquartier.  Hij  geeft  kennis  aan  den  Heer 
Thomton  van  de  toestemming  van  UEH.  in  de  schikking  van 
het  commando,  en  denkt,  dat  IJEU.  eenige  dagen  wagten  kan 
met  de  boodschap  aangaande  den  Erfprins.  Ik  ben  verder  tot  UKH. 
dienst  deezen  geheelen  avond  om  van  ons  verder  gesprek  verslag 
te  doen,  en  UKH.  bevelen  te  verneemen. 

'sHage^  13  Maart  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOGENDORP. 

Ik  heb  om  7  en  om  8  uuren  appoin tementen  en  dan  ben  ik 
eerst  tegen  9  uuren  vrg ;  indien  zulks  voor  UWEG.  niet  te  laat 
is  zal  het  mij  aangenaam  zijn  dezelve  alsdan  te  spreeken,  en 
wel  om  zoo  meer  als  vreeze,  dat  ik  morgen  om  12  uuren  met 
de  aankomst  der  Grootvorsten  van  Rusland  geempecheerd  zal 
zyu  de  ordinaire  conferentie  te  hebben. 

's  Haage,  13  Maart  1814 

om  7  uur.  Willem. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  een  brief  van  den  Minister  Graaf 
von  Goltz  te  zenden  om  te  verneemen  of  er  ook  iets  naders 
aan  hem  zou  behooren  gemeld  te  worden  aangaande  de  missie 
van  den  L^  Colonel  Dittmers, 


334 

Ik  heb  exemplaren  van  de  Constitutie  verzonden  aan  deezen 
Heer  en  aan  de  Heeren  van  Spaen,  v.  d.  Hoeven  en  Fagel. 
'sHage,  ÜKH.  getrouwe  onderdaan 

15  Maart  1814.  Hogekdobp. 

Ik  veronderstel,  dat  de  Generael  Bentinck  Yvoysche  berigten 
zal  meedegedeeld  hebben.  De  tgding  omtrend  de  declaratie  van 
Soult  ten  gunste  van  de  Bourbons  zoude  het  wigtigste  zijn,  daar 
het  overige  ons  reeds  en  gros  bekend  was. 

Ik  restitueer  de  zoo  even  meedegedeelde  brieven,  geloovende 
geen  antwoord  aan  Gr.  v.  Golz  nodig  te  zijn,  daai*  zgn  brid 
een  antwoord  is.  Ik  zende  de  copy  van  den  brief  van  Willem 
Fagel  terug,  ten  einde  voor  de  verdere  reis  van  de  uit  Engeland 
gezonde  persoenen  gezorgd  werde,  hetgeen  het  best  zouwde  kun- 
nen geschieden  met  de  Politie  op  te  dragen  om  een  wakend 
oog  omtrend  hun  verdere  reis  te  hebben,  dezelve  overigens  met 
aenstand  behandelende.  Ik  voege  de  brief  van  den  Hertog  van 
Weimar.  Omtrend  de  verlangde  annonce  en  wijze  zulks  te  (doeo) 
verlange  ik  UWEG.  consideratie  en  advies  te  hebben. 

'sHage,  15  Maart  1814.  Willem. 

Ik  heb  de  berigten  van  Yvoy  gezien;  ik  heb  den  jongen 
Gijzelaer  bij  mij  gehad,  die  op  het  laatst  van  February  te  Bazel 
is  geweest.  De  Graaf  d'Artois  was  vertrokken  met  een  paspoort 
naar  het  Hoofdquartier.  Fraosche  ofBcieren  van  zijn  gevolg  had- 
den verhaald,  dat  Dijon  het  punt  van  rassemblement  was  voor 
de  Royalisten,  en  dat  er  uit  den  Elsas  meer  dan  één  aanbod 
was  gekomen  om  de  witte  cocarde  op  te  zetten,  ja  zelfs  om  een 
vesting  over  te  leveren.  Kog  bragt  Gijzelaer  mij  de  verzekering 
van  den  Heer  Friederichs  uit  Bern,  die  hg  zeide  aldaar  de  tweede 
in  de  Regeering  te  zijn,  dat  er  drie  Regimenten  gereed  waren 
voor  UKH.  en  mooier  volk  dan  er  ooit  in  Hollaudschen  dienst 
gegaan  was. 

Omtrend  de  zaak  van  Bagnano  heb  ik  het  noodige  bij  den 
Procureur  G^  bezorgd. 


335 

Ik  sluit  een  brief  aan  den  Hertog  van  Weimar  in  ofUKH. 
dezelve  ook  zoude  goedkeuren.  Mg  komt  deeze  kennisgeeving 
de  beste  voor  om  die  vorm  aan  de  zaak  te  geeven,  die  Z.  H. 
begeert. 

De  Heer  Preyost  wagt  ieder  oogenblik  hier  den  Graaf  Palfy 
en  den  Heer  van  Westenberg  uit  Londen.  Hij  heeft  my  gevraagd^ 
waar  hg  zig  adresseeren  moest  voor  de  presentatie  van  dezelve 
aan  UKH.  Onder  den  Koning,  zeide  hg,  zoude  hg  het  mg  heb- 
ben moeten  melden,  dan  zou  ik  hem  dag  en  uur  van  wege 
UEH.  bepaald  hebben,  en  vervolgens  zou  hg  de  presentatie 
hebben  gedaan. 

Onder  het  schrgven  ontfang  ik  de  ingeslooten  brieven  van 
Londen,  alsmede  een  boodschap  van  den  Ambassadeur,  dat  er 
deezen  avond  een  courier  gaat  naar  het  Groote  Hoofdqnartier. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

16  Maart  1814.  Hogbnoorp. 

Hiernevens  zende  ik  UWEG.  de  redactie  van  het  project  om- 
trend  de  Bank,  hetwelk .  dezelve  verzoeke  nae  genoome  lectuur 
verder  aan  den  Heer  van  Maenen  te  willen  zenden,  hem  recom- 
mandeerende  het  geheim,  en  zgne  attentie  bgzonder  op  de 
rechtspunten  vestigende.  Ik  wenschte  dat  stuk  Zondag  weder  te 
hebben  en  zoo  UWEG.  of  den  Heer  van  Maenen  meenen,  dat 
het  goed  zouwde  zgn  over  deszelfs  inhoud  eene  conferentie  te 
hebben,  zouwde  Zondag  morgen  om  half  twaalf  uur  daartoe  kun- 
nen bepaald  worden.  Ik  verwagte  deszelfs  raeening  daaromtrend 
en  denke,  dat  de  Heer  Hogguer  Maandag  zal  herwaarts  koomen, 
wanneer  ik  deeze  zaak  wensche  heel  en  al  bestudeerd  en  geprae- 
pareerd  te  hebben. 

den  18  Maart  1814.  Willbii. 

Ik  heb  een  aardige  conversatie  met  den  Heer  Prevost  gehad 
over  de  zaak,  die  UKH.  naast  aan  het  hart  ligt.  Ik  kan  er  UEH. 
verslag  van  doen,  wanneer  Dezelve  goedvindt.  Op  dit  oogenblik 


336 

zgnde  half  twee  uur,  ga  ik  een  toertje  rgden  voor  mijne  gezond- 
heid en  ben  verder  tot  UKH.  bevelen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

ld  Maart  1814.  Horendobp. 

Zo  even  ontving  ik  dit  briefje  van  Lord  Clancarty.  De  zaak 
van  de  Vries  is  een  verzoek  om  zekerheid,  dat  zeker  sehip  onder 
Pmissische  vlag  naar  Boston  bestemd  niet  gemolesteerd  zal  worden. 

'sHage,  18  Maart  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOOBNDORP. 

Heeden  avond  om  half  negen  uur  zal  ik  UWEG.  kannen 
ontfangen.  In  de  onzekerheid  of  deeze  stukken  duplicaten  zgn 
of  niet,  zende  ik  dezelve  terug,  kunnende  mij  wederom  gegee- 
ven  worden,  indien  dezelve  ter  bewaring  bestemd  waren. 

'sHaage  den  18  Maart  1814.  Willem. 

P.S.    Ik  remitteer  immediaat  de  brief  van  den  Ambassadeur. 

Ik  zal  met  den  Generaal  Bentinck  confereeren.  Gister  heb  ik 
dit  voorloopig  over  de  Bank  gedaan  met  den  Hr  van  Maanen, 
die  my  het  stuk  heden  om  half  twaalf  terug  brengt,  om  dan  of 
hetzelve  aan  UKH.  te  overhandigen  of  slegts  te  adresseeren. 

UKH.  kan  over  mij  beschikken  in  zo  ver  mijne  physieke 
gesteldheid  zulks  toelaat.  Mijn  open  been  moet  dagelgks  twee- 
maal verbonden  worden.  Ik  drink  tweemaal  daags  ezelinnen- 
melk.  Door  goeden  raad  van  mijn  Dokter  neem  ik  dat  gemak 
voor  mijne  leden,  hetwelk  mijn  hoofd  vrij  houdt.  Indien  ik 
egter  de  middelen  kome  te  missen,  kan  ik  niet  op  denzelfden 
welstand  rekenen.  En  kan  ik  mij  die  middelen  te  Amsterdam 
bezorgen,  zonder  veel  affectatie  en  omslag?  Nadat  ik  UKH.  de 
zaak  eenvoudig  voorgedragen  heb,  geef  ik  mij  aan  HoogstD.  over. 

'sHage,  19  Maart  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOGENDORP. 


337 

Ik  zende  terng  de  bijlagen  van  de  brief  van  van  der  Hoeve 
alsmeede  de  tweede  door  hem  geschreven.  Voor  en  aleer  mg 
over  den  inhoud  van  deeze  correspondentie  te  uiten,  weusche 
ik  dat  UWEG.  zig  omtrend  dezelve  met  de  Generaal  Bentinck 
beneeme  en  mij  gezamentlijk  daarover  rapporteere.  Eene  in- 
structie voor  de  te  zenden  persoenen  aan  het  Groote  Hoofd- 
qnartier  alsmeede  aan  dat  van  ^en  Kroonprins  van  Zweeden 
diend  ook  gezamentlijk  te  worden  ontworpen  daar  hierpolitico 
militaire  verzendingen  plaats  hebben,  en  is  bijzonder  de  relatie 
met  mijnen  Zoon,  Commandeerende  Generael  te  VeldC;  niet  uit 
het  oog  te  verliezen.  Is  eene  conferentie  omtrend  het  werk  van 
de  Bank  nodig  en  afgesprookeu;  of  bekoome  ik  het  stuk  in 
quaestie  met  schriftelijke  consideratien  terug? 

'sHaage,  den  20  Maart  1814  Willbm. 

P.S.  Mijne  afreize  nae  Amsterdam  blgft  op  Donder- 
dag bepaald.  Ik  zouwde  UWEG.  nogmaals  in 
bedenking  geeven  mij  derwaards  te  volgen,  niet 
zoozeer  om  deel  aan  de  ceremonies  en  plechtig- 
heeden  te  neemen,  dan  om  bij  voorkoomende 
gelegenheeden  met  raad  te  kunnen  helpen, 
zijnde  te  voorzien,  dat  in  de  agt  of  tien  dagen 
van  den  oponthoud  aldaar  wel  een  en  ander  zal 
voorvallen,  waar  dezelve  bijzonder  benodigd 
zal  zijn. 

Den  Heer  Nagell  van  Ampsen  heeden  spreekende  heb  ik 
hem  over  het  Presidentschap  onderhouden.  In  den  beginne 
zag  hg  zeer  hoog  daartegen  op,  dog  ik  heb  getracht  hem  te 
permoveeren  zig  daartoe  te  preteeren,  en  hij  heeft  zulks  ook 
eindelijk  op  zig  genoomen.  Hij  wenschte  informatien  nopens 
meerdere  punten  en  zal  zig  met  UWEG.  aboucheeren,  waartoe 
ik  hoop,  dat  zig  gcleegenheid  zal  opdoen.  Ik  praevenieer  den 
Heer  van   Maanen  van  deeze  zaak,  ten  einde  hij  zig  ook  met 


338 

hem  beneemea  kan  om  te  maken,  dat  de  beide  redevoeringen 
op  elkander  passen. 

'sHaage,  den  20  Maart  1814.  Willem. 

Eindelijk  versche  en  beste  tijdingen  van  den  Heer  van  Spaen. 
Ik  verlang  zeer  naar  den  inhoad  van  de  dépêche  van  den  Hr. 
van  Humboldt  en  naar  tijding  van  den  Ambassadeur.  De  be- 
noeming  van  dien  Oostenr.  Oeneraal  in  België  staat  mij  no 
minder  kwalijk  aan.  Het  groote  werk  krijgt  nn  een  beslag 
boven  alle  verwagting.  De  Baron  Fels  heeft  zijn  avances  ge- 
daan op  de  brieven,  die  hij  zekerlijk  van  de  Commissie  zal 
gekregen  hebben. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

21  Maart  1814.  Hogbkdorp. 

UEH.  gelieve  te  bemerken,  dat  nn,  18  deezer,  3  dagen  na  de 
vorigen,  de  opheffing  van  de  seqnestratie  in  Snriname  stellig 
toegezegd  wordt.  De  hemel  is  dns  wederom  opgeklaard. 

Zo  even  heb  ik  den  Generaal  Constant  hier  gehad.  Deeze 
keuze  van  UKH.  is  voortreffelijk.  Ik  had  mij  in  den  naam  ver- 
gist, en  dagt,  dat  de  Colonel  bedoeld  was. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

22  Maart  1814.  Hogendorp. 

Deeze  brieven  ofschoon  van  denzelfden  datum  als  die  van 
gister  avond  zijn  egter  laater  geschreeven,  zo  als  uit  den  in- 
houd blijkt. 

Als  men  nu  in  Engeland  hooren  zal,  dat  UEH.  al  troupes 
aan  den  Qi  Graham  gezonden  heeft,  eer  zij  gevraagd  waren, 
zal  denkelijk  het  humeur  nog  beter  worden. 

'sHage,  22  1814.  UEH.  getrouwe  onderdaan 

HOOBNDORP. 

De  aankomst  van  mijn  jougsten  Zoon  heeft  ons  zeer  aange- 
naam verrast   Hy  is  de  brenger  van  goede  tydingen.  Blucher 


339 

18  in  het  voorrakken  tegen  Parijs  en  de  Fra&Bchen  hebben  zig 
geretireerd,  waarschijnlijk  om  zig  tegen  Schwarzenberg  te  op- 
poneeren.  Lord  Wellington  heeft  Soult  bg  Pan  totaal  geslagen, 
is  op  Ayer  gemarcheerd;  ook  by  Balzac  bevind  hij  zig  en  men 
verwachtte  te  Pargs,  dat  hg  den  S^ten  zonwde  Bordeaux  kunnen 
bereiken.  De  Major  Daraonlin  moet  ook  aankoomen  of  is  reeds 
hier.  Dit  herinnert  mij,  dat  zoo  zniks  nog  niet  geschied,  hg 
zoowel  als  Prevost  ofBcieel  diend  geiiiviteerJ  te  worden  om  nae 
Amsterdam  te  koomen  en  de  Vergadering  van  Notabelen  te 
asfisteeren.  Ook  diende  hun  een  kwartier  aangeweezen  te  worden, 
waar  zij  die  weinige  dagen  logeeren  zullen.  Bij  de  groote  dinés, 
die  ik  aan  de  Notabelen  goeve,  zal  ik  dezelve  nader  inviteere 
laaten.  In  de  onzekerheid  of  UWEG.  kennis  draagt  van  de 
hiernevens  gaande  stukken  meededeele  ik  dezelve.  Nae  genome 
lecture  wensche  ik  dezelve  terug  om  nae  Amsterdam  te  kunnen 
meedeneemen,  alwaar  zg  misschien  te  pas  zullen  koomen. 

'sHaage,  den  23  Maart  1814.  Willem. 

De  Ambassadeur  had  mg  gister  deeze  papieren  voorgelezen, 
dog  ik  ben  zeer  big,  dat  UKH.  mij  in  de  gelegenheid  heeft 
gesteld  om  ze  wel  te  bestudeeren.  Ik  geloof,  dat  UEH.  er  een 
goed  gebruik  te  Amsterdam  van  maaken  kan,  dog  bid  om  voor- 
zigtig  te  zgn  met  geen  afschriflien  toe  te  laaten.  De  tgdingen 
zgn  zeer  gunstig;  ik  bedank  UEH.  voor  de  mededeeling.  Ik 
zal  den  Heer  van  Aylva  verwittigen,  dat  de  Major  Dnmoulin 
verzorgd  worde.  De  Heer  Prevost  gaat  logeeren  hg  den  Heer 
V.  d.  Hoop  Jr..  Wij  zgn  gereed  in  de  Commissie  van  Twaalven  ; 
morgen  arresteeren  wij  de  extensie  en  tekenen  het  Rapport. 
Zo  even  heeft  de  Heer  van  Buckhorst  mg  lang  over  zgn  Pro- 
vintie  onderhouden,  en  hg  zou  wel  komen  in  |  voor  de  Ridder- 
schap, I  voor  de  Steden,  }  voor  de  Eigenerfden.  UKH.  zal  in 
het  Rapport  zien  dat  wij,  zonder  iets  te  beslissen  aangaande  de 
evenredigheid,  de  gronden  opgeeven,  naar  welke  de  evenredig- 
heid alomme  diende  ingesteld  te  worden.  Ik  vleie  mg,  dat  met 


340 

over  en  weder  toe  te  geeven,  de  zaak  met  even  veel  en  alge- 
meen genoegen  zal  kannen  afloopen  aU  de  Goustitntie. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

23  Maart  1814.  Hogbnoobp. 

Na  de  conferentie  van  de  St.  Gl.  is  mij  nog  ingevallen,  dat  het 
voorneemen  geweest  is  om  ook  Militairen,  Ministers  en  Staats- 
Raden  daarin  te  brengen,  hetwelk  voor  het  vervolg  al  of  niet 
geschieden  zal,  naar  maate  UKH.  het  nu  instelt.  Zo  zonde  voor 
Holland  Fagel  of  Sweerts  de  Landas,  voor  Utrecht  Reede  of 
Perponcher  voor  de  armee,  voor  Holland  Melvil  van  de  Marine, 
en  dan  nog  wie  UKH.  wilde  nit  het  Ministerie  en  den  Staats 
Raad  kannen  benoemd  worden.  £r  zijn  nog  plaatsen  open  en 
er  zonden  zelfs  eenige  benoemingen  kannen  plaats  grgpen.  Het 
nat  van  de  zaak  is  dankt  mij  baarblgkelgk,  en  ik  heb  getragt 
het  in  mgne  Aanmerkingen  op  de  Grondwet  te  ontwikkelen. 

Ëene  andere  zaak  van  belang  zijn  de  Ridderschappen.  Toen 
ik  de  besognes  over  de  Constitntie  begon,  waren  zij  in  het  niet 
verzonken,  en  ik  heb  moeite  gehad  om  ze  aan  de  orde  van  den 
dag  te  brengen.  Na  zij  wederom  opgebeurd  zijn,  willen  zij 
alles  hebben.  Dit  geslagt  is  door  den  loop  van  twintig  jaren 
gewend  aan  eene  ruime  representatie.  Men  kan  den  landeigen- 
dom niet  uitsluiten.  Onder  de  groote  admiratien  van  Lord 
Malmesbury  behoort  ook  de  meer  gelijke  representatie.  Ik  had 
wel  gedagt  om  alle  de  groote  landbezitters  tot  Edelen  te  maaken 
en  dan  Edelen  en  Steden  alleen  te  behouden.  Dit  ware  het 
eenvoudigste,  en  dan  bragt  men  de  zaaken  terug  tot  den  ouden 
staat  der  maatschappij,  waarop  stelregel  van  Edelen  en  Steden 
gegrond  was.  Dog  dit  niet  uitvoerlijk  zijnde  behooren  de  Eigen- 
erfden een  eigen  representatie  te  hebben.  In  Holland  is  men 
redelijker,  en  de  Steden  geeven  gaarne  haar  oude  evenwigt  over. 
Zullen  dan  de  Edelen  in  Gelderland  en  Overyssel  alleen  tegen 
alle  reden  aandrnischen?  Wil  men  aanleiding  geeven  tot  ver- 
nieuwing der  oude  klagten,  en  het  Land  over  25  jaaren  weder- 


341 

om  over  hoop  hebben?  In  Braband  enz.  zal  het  zig  gemakkeiyk 
schikken ;  daar  is  |  van  de  representatie  voor  de  Geestelgkheid, 
zo  als  ons  U  lid  in  Utregt;  en  even  zo  als  in  Utregt  kan  het 
i  overgaan  tot  de  Eigenerfden,  zonder  dat  de  Edelen  en  Steden 
iets  verliezen.  Als  UEH.  het  rapport  aiet,  zal  Dezelve  alles 
daarin  vinden  wat  noodig  is  om  tot  een  goed,  billgk  en  cordaat 
besluit  te  komen.  Het  rapport,  dat  ik  UKH.  gister  heb  gegee- 
ven  over  den  Helder,  kwam  van  Teyler  van  Hall.  UKH  kan 
Wisselias  naar  deze  zaak  vraagen.  Ik  denk  dat  het  goed  is  om 
van  alle  kanten  op  dat  pnnt  werkzaam  te  blgven.  Dog  ik  stel 
Wisselins  hierin  oneindig  boven  van  Hall. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

24  Maart  1814.  Hogendorp. 

Ik  heb  de  eer  UEH.  te  zenden  een  nota  van  den  Engelschen 
Ambassadeur,  die  eigentlijk  eene  klachte  is  over  den  Heer 
Canneman,  die  hem  niet  geholpen  heeft.  Ik  voldoe  aan  zijne 
instantien  met  het  stuk  te  brengen  onder  de  oogen  van  UKH., 
die  denkeiyk  den  Heer  Canneman  op  de  zaak  hooren  zal.  Ik 
sluite  wgders  hier  in  een  Plein -pon voir  Général,  door  den  Heer 
Fagel  gevraagd,  alsmede  een  Projet  de  Plein- pon voir  pourcon- 
clure  un  mariage.  Omtrent  dit  tweede  stuk  beroept  de  Heer 
Fagel  zig  op  een  schets,  den  18de  dezer  aan  UKH.  gezonden, 
doch  welke  ik  niet  gezien  heb.  Indien  Hoogst  Dezelve  verkiest, 
dat  ik  ze  doe  opmaken,  zoo  verzoeke  ik  om  een  woord  van 
last   daartoe  en  om  den  gemelden  brief  van  den  Heer  Fagel. 

Ik  heb  gister  avond  met  den  Generaal  Bentinck  afgesproken 
alwat  UKH.  begeert  te  weten  omtrent  de  Missie  van  den  Heer 
van  Bheede,  en  twgfel  niet  of  er  zal  reeds  rapport  van  gedaan 
zgn. 

's  Hage,  den  25  Maart  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814.  HOOBNDORP. 


34 


342 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  te  zenden  : 

l"*  de  dépêche  uit  Londen,  waarvan  de  origineelen  langs  een 
anderen  weg  in  handen  van  UEH.  zullen  gekomen  zijn. 

2°  het  rapport  van  de  Commissie  van  Twaalve,  waar  ik  een 
opgave  omtrent  de  Ëigenerfden  in  Gelderland  bg  gevoegd  heb, 
mg  door  den  Heer  Dassevael  medegedeeld. 

Ik  geloof^  dat  bet  by  de  Bidders  voornamelijk  op  de  gelgk- 
heid  met  de  Steden  aankomt,  en  dat  zij  te  vreden  znllen  zgn, 
zelfs  in  Gelderland,  als  zi)  een  gelgke  stem  met  de  Steden  be- 
houden, zodat  de  Steden  zowel  als  de  Ridderschappen  iets  af- 
staan aan  de  Ëigenerfden  en  de  evenredigheid  tusschen  de  leden 
van  de  Staaten  der  Provintien  gesteld  worde:  ^  voor  de  Rid- 
derschap, I  voor  de  Steden,  j  voor  de  Eigenerfden. 

Wijders  heb  ik  den  Heer  Falck  van  veele  bgzonderheeden 
onderrigt,  om  die  mondeling  aan  UKH.  te  brengen. 

De  tijding  van  Bordeaux  komt  mij  beslissend  voor  en  gun- 
stiger dan  drie  overwinningen.  Het  is  de  Haagsche  opstand  voor 
Frankrijk  en  zal  een  moreelen  indruk  maaken,  daar  geen  kragt 
van  wapenen  bijkomt. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

26  Maart  1814.  Hogbndorp. 

Na  ingewonnen  informatien  omtrent  de  presenten  voor  de 
Barbargsche  kust  zoude  ik  denken,  dat  de  bijouterie-waaren  het 
best  te  bestellen  waren  bij  Grand  &  Go.  te  Rotterdam,  die 
altijd  die  leverantie  gehad  hebben  eo  waarvan  de  chef  een 
volle  neef  is  van  den  jongeling,  die  zig  zo  wel  gekweeten  heeft 
in  den  opstand,  terwijl  hg  zelf  daarboven  mg  ook  zeer  wel- 
gezind is  voorgekomen,  ik  zal  een  uitvoerig  rapport  van  hem 
ontvangen  aangaande  die  presenten,  welke  van  een  bijzonderen 
smaak  moeten  zijn,  om  aan  de  Turken  te  bevallen,  en  hetzelve 
dan  met  mijne  aanmerkingen  aan  UKH.  overhandigen.  In  alle 
geval  zgn  er  zes  maanden  noodig  om  met  alles  gereed  te  komen, 
doch   ik  vleije  mij,   dat  wg    wel  vroeger  zullen  kunnen  sluiten 


343 

met  die  Barbarijsche  Vorsten,  als  wg  hnn  presenten  maarbelo- 
ven^  en  wagt  alle  dagen  het  antwoord  van  den  Heer  Webster 
Blount,  om  daarmede  voort  te  gaan. 

By  deze  zelfde  gelegenheid  heb  ik  den  Heer  Orand  gevraagd 
naar  andere  presenten,  die  UKH.  zonde  willen  doen,  en  slnite 
zgn  sehriftelijk  antwoord  hier  in.  Daar  zijn  tien  portraiten  van 
UKH.  in  de  maak,  welke  op  doozen  of  anderzins  knnnen  gezet 
worden.  Ik  vleije  mij,  dat  wg  ze  over  14  dagen  znllen  knnnen 
gereed  hebben. 

Hiermede  gaat  eene  Nota  van  den  Ambassadeur  meldende  het 
ontslag  van  Petrus  van  Velzen,  door  UKH.  gerestaureerd,  als- 
mede zgn  antwoord  op  de  nitnoodiging  naar  Amsterdam. 

Nog  een  brief  van  den  Heer  Bangeman  Hnijgens  waaromtrent  ik 
nog  toevoegen  kan,  dat  ik  uit  den  mond  van  HKH.  dePrinces 
Douairiëre  vernomen  heb,  dat  de  Heer  Sack  Haar  de  beste  betui- 
gingen gedaan  heeft  van  zgne  genegenheid  om  ons  dienst  te  doen. 

Op  dit  oogenblik  zendt  de  Ambassadeur  my  zgnen  Secretaris 
met  een  dringenden  brief  van  den  Admiraal  Young  over  de 
magazijnen  van  het  eiland  Zuid-Beveland.  Dezelve  zijn  thans 
noodig  op  de  drie  posten  van  Goes,  Crabbedgke  bg  Bath  en 
Borselen,  waar  de  zware  batterijen  staan.  Een  koopman  van 
Gend,  die  de  leverantien  aangenomen  heeft,  kan  alles  direct  op 
die  drie  posten  brengen,  terwijl  de  vervoer  van  Goes  naar  die 
twee  anderen  posten  met  de  kleiwegen,  die  nu  zeer  slegt  worden 
en  op  een  oogenblik,  dat  de  boeren  hunne  paarden  noodig 
krggen,  schier  ondoenlgk  wordt.  Maar  de  Directeur  en  Contro- 
leur van  de  Convoyen  en  Licenten  verklarende,  dat  de  maga- 
zgnen  in  Goes  alleen  mogen  verzameld  worden,  verzocht  de 
Admiraal  Young  om  een  spoedige  order  aan  beide  die  ambte- 
naren, te  meer  omdat  de  rantsoenen  den  27sten  moeten  uitge- 
geven worden,  en  hg  biedt  aan  om  den  ondernemer  Heymans 
te  doen  geven  alle  vereischte  verklaringen  en  te  doen  stellen 
alle  noodige  cautien.  Ik  heb  aanstonds  kennis  van  deze  zaak 
gegeven  aan  den  Secretaris  bij  het  Departement  der  Finantien, 


344 

Noel  SimonSy  en  hem  als  miJD  gevoelen  medegedeeld,  dat  dit 
een  van  die  gevalleo  was,  by  het  Besluit  van  UEH.  bedoeld, 
waarin  hy  oaverwgld  zoude  mogen  voorzien ;  waarop  hg  dan 
ook  aangenomen  heeft  mi)  de  gevraagde  orders  ter  hand  te 
stellen,  die  ik  vervolgens  oogenblikkelijk  aan  den  Ambassadeur 
zal  toezenden. 

's  Hage,  den  26  Maart  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1814.  HOGBNDOBP. 

Ik  heb  de  eer  UEH.  onde  brieven  van  den  Hr.  van  Spaen 
te  zenden,  dog  waarvan  de  inhoud  hoogst  merkwaardig  is. 
Niets  geeft  een  beter  denkbeeld  van  den  staat  der  zaakeo,  of- 
schoon hy  niet  in  het  geheim  der  handelingen  op  dien  tyd 
was.  Ik  denk,  dat  ik  hem  onbeschroomd  goedkeuren  kan  om- 
trent zyn  gedrag  met  Monsieur. 

De  Heer  Huyttens  van  Oend  is  by  mij  geweest.  Hij  klaagt 
over  de  onzekerheid  in  denzelfden  geest  als  Spaen.  Ik  heb  hem 
gezegd,  dat  de  omstandigheeden  totaal  veranderd  waren  sedert 
onze  eerste  conferentie,  dat  wij  toen  den  opstand  moesten 
wenschen  en  aanzetten ;  dat  wij  heden  ons  onderwerpen  moeten 
aan  de  schikkingen  der  Hooge  Bondgenooten ;  dat  België  onder 
de  provisioneele  administratie  derzelven  blijven  zou  tot  den  vrede, 
dog  dat  UKH.  deel  hebben  zou  aan  die  administratie,  en  ik  heb 
hem  geraden  om  alle  de  partijen  te  helpen  vereenigen  tot  een 
algemeene  wapening  tegen  de  Franschen.  Hij  dagt,  dat  er 
schielijk  20  k  25  duizend  man  op  de  been  zouden  zijn.  Zijn  schrif- 
telijk rapport  van  den  staat  der  zaaken  op  den  20sten  deezer 
sluite  hier  in. 

Ook  een  brief  van  Lord  Clancarty. 

Ik  verzoek  UKH.  om  deezen  Ambassadeur  het  regt  denk- 
beeld van  de  zending  der  H.H.  Constant  en  van  Reede  te 
geeven.  De  noodzakelijkheid  daarvan  blijkt  wederom  uit  de 
brieven  van  Spaen. 

'sHage,  UELH.  getrouwe  onderdaan 

26  Maart  1814.  Hogbndobp.- 


345 

Nog  voor  mijo  vertrek  uit  den  Haag  hebbe  ik  UWEG. 
schrijven  bekoomen  nopens  het  beroepen  van  Hooge  Beambten 
en  Militaire  in  Staate  Generaal  en  zal  deszelfs  inhoud  bij  de 
finale  arresteering  in  het  oog  behouden.  Ook  zal  ik  mij  naeder 
verklaren  over  het  bericht  van  de  Commissie  van  Zamenstelling. 
Men  ziet  hoe  langer  hoe  meer  de  onmogelijkheid  alle  Provin- 
ciën op  dezelfde  schoen  te  schoeien,  dog  zal  ik  trachten  nog 
met  de  Geldersche  en  Overijsselsche  Heeren  te  spreeken  ten 
einde  ten  minste  in  deeze  Provintien  zooals  in  Utrecht  eenige 
evenredigheid  plaats  heeft.  De  indeeling  der  Ministerieele  De- 
partementen zal  eene  der  hoofd-  en  meest  presseerende  zaaken 
zijn.  Eer  ik  hieromtrent  finaal  besluite  wil  ik  UWEG.  nogtans 
mijne  ideën  meededelen  en  wensche  deszelfs  consideratien  over 
dezelve  te  bekoomen. 

Staatssecretair;  Yice  President  van  den  R.  v.  St.  UWEG, 
alsmeede  de  Staate  Generaal, 

Buitenlands,  in  petto  Spaen,  intuschen  door  J.  Fagel  als  B.  v.  S. 
laten  waameemen; 

Binnenlands,  Boel,  van  Straelen  kunnende  nog  eenige  zaaken 
eindigen. 

Oorlog,  Erfprins,  zijnde  Molleros  Comm :  Gen :  hem  in  cas 
van  absentie  vervangende; 

Marine,  van  der  Hoop; 

Finantien,  Canneman;  Thesaurier,  G.  Six  van  Oterleek; 

Handel  en  Golonien,  van  der  Gapellen. 

De  Baad  van  dit  laatste  Departement  zouwde  ten  deele 
direct  benoemd  worden,  en  wel  Goldberg  als  eerste  lid  en  Extra 
R.    V.  S.,  eenige  der  overige  leden  uit  de  vroegere  nominatien. 

De  Gouverneurs  der  Provintien  kunnen  big  ven  volgens  afspraak. 
Ik  zal  nogthans  dezelve  het  scrutin  laaten  passeeren  voor  der- 
zelver  benoeming,  die  nogtans  spoedig  nae  de  aanneeming  zal 
moeten  geschieden. 

Omtrent  de  te  benoemen  Edelen,  welke  in  de  HoUandsche 
Ridderschap  zouwden  koomen,  wensche  ik  UWEG.  consideratien 


346 

en  adries,  en  dat  dezelve  mij  opgeeve  degeene,  welke  zg,  behalve 
de  door  mij  doodgeverfde,  zouwde  het  meest  qaalificeeren,  zgnde 
deeze  UWEG.  in  de  eerste  plaats,  vervolgens  de  familie  van 
Fagel,  de  Heeren  van  Leyden  van  Westbarendrecht,  van  Poreest, 
Repelaer  van  Driel,  Huidekoper  van  Maarseveen,  Dentz  van 
Assendelft  en  Boreel  van  Hogelande.  Indien  UWEG.  dnnktdat 
eene  of  andere  der  laatste  nog  diende  te  wagten,  en  zig  meer 
geqaalificeerden  presenteeren^  zouwde  zulks  misschien  ook  kunnen 
geschieden.  In  andere  Pro  vintien  is  niet  dezelfde  reedezigmet 
benoeming  van  nieuwe  Edelen  te  haasten,  daar  geene  personen 
dezelve  aanspraak  op  distinctie  uit  hoofde  van  handelingen  heb- 
ben, en  het  getal  der  Ridders  meestal  overgroot  is,  ook  de 
vermogende  luiden  zig  meer  onder  dezelve  bevinden. 

Amsterdam, 
den  27  Maart  1814  Wulbm. 

UWEG.  schrijven  van  25  en  2  van  26  Maart  zgn  mg  successievelgk 
geworden.  Ik  zal  de  klagte  van  Lord  Clancarty  in  handen  van 
Canneman  stellen  om  dezelve  af  te  helpen  en  te  bericht,  etc.  UWEG. 
heeft  de  copyen  bekoomen  der  brieven  en  bijlagen,  welke  den 
Ambassadeur  Fagel  en  van  der  Duijn  mg  hebben  gezonden  en 
daaruit  gezien,  dat  alles  zoo  goed  als  geklonken  is.  Het  projet 
plein-pouvoir  aan  mij  van  UWEG.  geworden  zal  ik  benutten  en 
zoo  mogelgk  alle  expeditien  alhier  laten  bezorgen  ten  einde  de 
terugzending  kan  geschieden  aanstaande  Woensdag.  Ik  zal  alsdan 
alles  aan  UWEG.  ter  verdere  bezorging  doen  toekoomen,  en 
diend  immediaat  eene  pink  naar  Engeland  gezoonden  te  worden, 
welke  teffens  de  tg  ding  van  het  alhier  gebeurde  meede  kan 
overbrengen.  Omtrend  de  Barbarijnsche  presenten  zal  ik  het 
nadere  berigt  afwagten,  kunnende  dezelve  zeer  voegelijk  ten 
minste  voor  een  groot  gedeelte  bg  Grant  &  Co.  besteld  worden* 
Wanneer  de  portraiten  of  ten  minste  een  of  twee  gereed  zullen 
zijn,  wensche  ik  het  te  weeten  om  daarover  te  kunnen  disponeeren. 
Amsterdam,  den  27  Maart  1814.  Willem. 


347 

P.S.  De  brieven  van  den  Heer  van  Spaen  zijn  interessant, 
alhoewel  oud.  Zijn  gedrag  omtrend  Monsieur  verdiend  volkomen 
approbatie.  De  informatien  van  Hnitens  hebben  mg  genoegen 
gegeeven.  Ik  denk  het  retour  der  gedeputeerden  zal  tranquili- 
seeren.  Felz  en  Vilain  XIII  schijnen  ook  te  weeten  de  resolutie 
van  Oostenrijk.  Vlaanderen  is  in  eene  ongelukkige  situatie. 
Indien  de  maatregelen  goed  getroffen  worden  zal  binnen  kort 
geholpen  kunnen  worden. 

De  pink  zal  gereed  liggen  om  aanstonds  te  vertrekken  als 
de  tgding  komt. 

Ik  zal  punt  voor  punt  de  gevraagde  consideratien  aanlJKH. 
geeven : 

1^    Ministerieele  Departementen. 

Voor  mijzelve  leg  ik  nu  voor  alsdan  mijnen  dank  aan  UKH. 
af;  en  daar  Dezelve  mg  ook  in  de  Staaten  G^  brengt,  zal  ik  nu 
kunnen  doen,  hetgeen  ik,  ofechoon  op  eene  andere  wgze,  voor- 
genomen had,  namelijk  de  maatregelen  van  het  Gouvernement 
uitleggen  en  voorspreeken  bg  de  representanten  der  Natie. 

Buitenlandsche  Zaaken ;  deze  inrigting  komt  mg  zeer  geschikt 
voor.  Wanneer  UEH.  naderhand  zal  komen  goed  te  vinden  om  den 
Hr  van  Spaen  te  benoemen,  zal  dit  zgne  consideratie  bij  de  Hoven 
vermeerderen,  al  bleefhij  nog  wat  in  zijne  tegenswoordige  functie. 

Binnenlandsche  Zaaken  ;  mede  zeer  goed.  Ik  heb  van  Straalen 
als  zieken  een  bezoek  gegeeven.  Hij  vraagde  mij  of  het  waar 
was,  dat  UKH.  van  Tets  tot  zijn  opvolger  benoemd  had,  en 
wenschte,  dat  het  Röell  mogt  zijn.  De  zaaken,  die  hij  nog  wilde 
afdoen,  zijn  de  inrigting  van  den  Godsdienst,  van  het  Openbaar 
Onderwijs,  van  het  Geneeskundig  Toezigt,  en  dergelijken.  Ver- 
mits UEH.  dit  wel  hebben  wil  zoo  kome  ik  terug  tot  UKH. 
eerste  denkbeeld  om  hem  in  den  Raad  van  Staate  te  brengen, 
omdat  die  zaaken  hem  dan  natuurlijk  kunnen  toevallen  op  eene 
korte  voordragt  van  Röell,  door  hem  veraer  uit  te  werken. 
Wickevoort  Crommelin  is  een  man  van  de  weereld,  geen  werk- 


348 

man  en  beter  geschikt  voor  de  Staaten  61.  Deeze  beide  zonw- 
den  dus  kannen  ruilen. 

Bij  deeze  gelegenheid  moet  ik  UEH.  nog  yoordraagen,  dat 
indien  er  bg  den  Baad  van  Staate  nog  een  Secretaris  buiten 
den  Heer  Falck  noodig  is,  de  Heer  's  Jacob  van  Botterdam  zig 
ongemeen  daartoe  qnalificeeren  zouwde. 

Oorlog.  Ik  zie  met  genoegen,  dat  de  Erfprins  aan  het  hoofd 
komt.  Op  Mollerus  heb  ik  mij  ook  geuit.  UEH.  zeide  mij  toen* 
dat  de  Erfprins  voor  het  Personeel  en  de  militaire  bewegingen 
een  kundig  officier  onder  zig  zoude  krijgen.  Ik  hoop  alsnog,  dat 
zulk  een  verdeeling  plaats  zal  vinden.  Met  den  Erfprins  aan  het 
hoofd  van  het  geheel  zullen  de  tegenwoordige  botsingen  komen 
te  vervallen. 

Marine  en  Finantien;  zeer  goed.  Ik  herinner  mij,  dat  Falck 
iemand  in  den  Baad  van  State  voor  de  Finantien  miste,  en  ik 
weet,  dat  van  Straalen  ten  tyde  van  den  Koning  een  goed 
controleur  van  den  Minister  van  Finantien  geweest  is. 

Handel  en  Golonien;  v.  d.  Capellen  zal  kunnen  geïnstalleerd 
worden  eer  hg  in  Brussel  noodig  is.  Dan  weet  Goldbrg  waaraan 
zig  te  houden.  Onder  de  Baaden  zoude  UEH.  ook  Bourcourd, 
die  nu  te  Botterdam  in  de  Finantien  is,  kunnen  brengen.  Hg 
heeft  altgd  hoog  gestaan  onder  de  weigezinden,  is  Bewindhebber 
van  Oost  en  West  geweest,  heeft  commercieele  kuudigheeden  en 
verdient  zulk  een  plaats. 

2®  De  Gouverneurs;  voor  het  geheel  Provintiaal  werk  dient 
met  deezeu  begonnen  te  worden.  Zij  kunnen  aanstonds  in  de 
Provintiaal  Gommissien  presideeren.  Zij  brengen  ten  eersten 
eenheid  in  de  zaak  van  elke  Provintie.  Onder  anderen  zal  ook 
de  Heer  Ganneman  moeten  bedagt  zijn  op  de  veranderingen  in 
zijn  Departement  uit  de  verdeeling  in  Provintien  spruitende. 

3^  Edelen;  UEH.  heeft  gelijk,  dat  er  bij  Holland  alleen 
haast  is.  Voor  Zeeland  zou  bij  de  een  of  andere  gelegenheid 
een  woord  dienen  gezegd  te  worden,  dat  de  organisatie  wagten 
moet  naar  de  ontruiming  van  Walcheren. 


349 

Ik  leg  in  de  eerste  plaats  mgn  dank  af  aan  UEH.  yoor  de 
goede  genegenheid  mgwaarts.  Ik  reken,  dat  het  voor  de  eerste 
reis  bg  de  gedoodverfden  blijven  kan,  zonder  het  geval  nit  te 
slniten,  dat  UEH.  nog  op  den  een  of  ander  stiet,  die  er  ge- 
schikt toe  voorkwam.  Ik  weet,  dat  Styrnm  hartelijk  wenscht 
zijne  zoonen  in  de  Hollandsche  Ridderschap  te  brengen,  het- 
welk gevoegelijkst  zonde  geschieden  met  er  hemzelven  in  te 
plaatsen,  als  getrouwd  met  een  erfdochter  van  der  Does,  zodat 
het  dan  op  zijne  zoonen  versterven  zonde.  Do  Styrnms  zgn 
sedert  lang  in  geen  Ridderschap  meer.  Mij  valt  nog  de  familie 
van  der  Goes  in,  die  tot  de  oudste  adelijke  geslagten  van 
Holland  behoort.  De  tegenwoordige  Colonel  van  de  Haagsche 
Schutterij,  H.  van  der  Goes,  komt  mij  zeer  geschikt  voor  om 
deeze  distinctie  van  UKH.  te  bekomen.  Ik  heb  zijn  cordaat 
gedrag  van  den  eersten  dag  van  den  Opstand  af  waargenomen. 
Het  is  hoogst  aangenaam  voor  UKH.,  dat  er  voor  de  Edelen 
en  Ridderschappen  geen  bepaald  getal  is  en  dat  de  benoeming 
niet  voor  een  eerste  reis  alleen  is,  zodat  dezelve  ten  allen  tijde 
Familien  daarmede  verpligten  kan.  Het  verlangen  daarna  zal 
denkelgk  toeneemen,  en  het  gunstbewijs  daarmede  op  hooger 
prijs  komen. 

Aangaande  Porti-aiten  twijfel  ik  niet  of  de  schilder  Gaspari 
te  Amsterdam  heeft  er  al  eeo  of  meer  gereed.  De  Hr  Falck 
zal  hem  wel  uitvinden  alzo  het  dezelfde  is,  die  hier  vrngtelooze 
pogingen  gedaan  heeft  om  hem  te  crayonneeren,  ofschoon  hij  met 
Styrnm,  Kemper,  Changuion,  v.  d.  Duyn,  mij,  en  anderen  wel 
geslaagd  was 

UEH.  heeft  mij  eens  naar  den  Generaal  Saudick  voor  een 
zekere  stad  gevraagd.  Ik  oordeel  hem  meer  bekwaam  voor  de 
administratie  van  Oorlog,  indien  er  een  bekwame  plaats  voor 
hem  open  viel.  Secretaris  Gi  komt  mij  evenwel  beneden  zgn 
tegenwoordige  functie  voor. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

27  Maart  1814.  Hogbndorp. 


350 

Ik  heb  de  eer  UKH.  een  dépêche  van  den  H'  v.  d.  Hoeven 
te  zenden.  Ik  heb  hem  laatst  de  bewuste  orders  van  wege 
UKH.  gegeven.  Op  de  een  of  andere  wgze  zal  hij  zig  wel  schikken. 
De  brief  is  een  dubbel,  de  bglaagen  niet.  Zij  zgn  evenwel  nut- 
tiger in  UKH.  handen  dan  in  de  mgne.  De  vraag  daaromtrent 
is:  waar  het  beter  uitkomt  voor  de  klederen  en  de  wapenen 
te  zorgen. 

Ingeslooten  een  korte  aanspraak,  die  of  te  pas  kan  komen 
of  niet.  Ik  heb  niet  willen  nalaaten  hetgeen  mijn  geest  getuigde. 

'sHage,  .27  Maart  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan. 

HOGBNDORP. 

Edel  Mogende  Heeren! 

Ik  verheuge  mij  ongemeen  de  geheele  Natie  in  Haare  Represen- 
tanten te  mogen  aanspreekeu.  Ik  sta  gereed  met  mijne  zoenen 
om  ons  bloed  voor  Haar  te  storten.  Ik  bied  Haar  heden  Wetten 
aan,  naar  mijn  oordeel  de  meest  geschikte  om  Haar  welzgn  te 
bevorderen.  Mijn  hartelijke  begeerte  is  de  opregtste  eenigheid 
tusschen  ons  allen  voor  altijd,  en  ik  bid  God  Almachtig,  dat 
Hij  ons  dezelve  schenke,  als  een  onderpand  van  de  herleeviog 
der  oude  tyden  van  welvaart  en  heil. 

Mijne  gevoelens  zullen  U  nader  door  deezen  Heer  voorge- 
draagen  worden. 

UKH.  zal  de  Engelsehe  tgdingen  vóór  mij  ontvangen  hebben, 
alzo  het  paket  van  den  Amb^^  Fagel  denkelijk  onder  het  adres 
van  Lord  Glancarty  aan  mij  afgezonden  is.  Zo  even  verbaalt 
mij  de  Hr  van  Tets,  dat  er  in  de  Engelsehe  couranten  staan 
zou,  dat  er  langs  de  geheele  Fransche  kust  vreugdevuren  ge- 
zien waren.  Ik  kan  er  niet  veel  aan  hegten,  omdat  de  allar- 
meerende  tydingen  altijd  schielijk  genoeg  in  den  Haag  bekend 
worden,  en  er  thans  geen  gerugten  hoegenaamd  hier  rond- 
loopen.  Ik  schrijf  aan  UKH.  eenig  en  alleen  om  dit  te  melden, 
daar  ik  zonder  da  bezoek  van  dien  Heer  niets  te  zeggen  zoude 


351 

hebben.  Hij  kwam  eigentlijk  bij  mij  om  over  bet  onthaal  van 
UEH.  in  deeze  Residentie  tegen  Zaterdag  aanstaande  te  spree- 
ken.  Ik  heb  geen  brieven  van  Amsterdam  gekreegen,  behalve 
van  een  der  Heeren  Gliffoid;  een  welgezinden,  die  begeert  in 
de  Provintiaale  Staten  te  komen.  Een  nieuwe  blqk  van  den 
goeden  geest,  daar  ik  UKH.  meer  dergelijke  voorbeelden  van 
opgegeven  heb. 

Eenige  rast,  die  ik  nu  geniet,  en  wat  beweging  van  bet  liehaam 
op  het  warme  zand  in  duin,  doen  mij  veel  goeds.  Ik  voel  nn 
hoezeer  ik  afgemat  was,  en  ben  blijdO;  dat  ik  mg  voorbereiden 
kan  om  nieuwe  werksaamheeden  uit  te  houden.  Indien  ik  mg 
dan  niet  forceer  zal  het,  hoop  ik,  wel  gaan. 

Mgn  hart  is  bg  UEH. ;  ik  kan  niet  twgfelen  of  alles  loopt  in 
Amstm  wel  af;  en  als  wg  allen  onzen  pligt  doen,  mogen  wg 
verder  op  den  Goddelgken  bijstand  vertrouwen 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

29  Maart  1814.  Hogbndorp. 

UKH.  plaatst  overal,  en  met  regt,  eenige  Roomschen.  Als 
zoodaanig  zou  de  een  of  ander  ond-HolIandsche  Edelman  ook 
dienen  in  de  Ridderschap  te  komen,  en  dan  weet  ik  er  geen 
beter  dan  Roest  van  Alkemade.  De  Heer  de  Smeth,  thans  in  de 
vrgwillige  garde  du  corps,  wiens  Moeder  Hartsing  is,  heeft 
altijd  onder  de  weigezinden  uitgeblonken.  De  andere  tak  van 
zijn  familie  heeft  zig  aan  den  Koning  en  Keizer  gehouden  Hg 
is  een  man  op  distinctie  gesteld,  heeft  meen  ik  ergens  een  Ba- 
ronie opgedaan  en  komt  anderzins  tot  heden  in  geen  aanmerking 
voor  een  post.  Ik  geef  aan  UKH.  in  consideratie,  of  hij  in  de 
Bidderschap  zoude  kunnen  komen. 

Onder  de  leden  voor  den  Raad  van  Koophandel  enz.  heb  ik 
UKH.  den  Heer  Westrik,  thans  Secretaris  van  de  Kamer  van 
Commercie  te  Amstm,  genoemd.  Hij  is  deezer  dagen  over  het 
Engelsch  Tarif  hier  geweest  en  heeft  mij  onderhouden  over  zgn 
ongelukkige  omstandigheeden.  Hij  heeft  namelijk  eenigen  tijd 
geleden   moeten  ophouden  met  betaalen,  uit  hoofde  Y&n  den 


352 

stilstand  van  alle  betrekkingen  met  de  West-lndie.  Zijn  boedel 
wordt,  bij  conventie  met  zyne  crediteuren  en  voor  derzelver 
rekening,  geadministreerd  door  sequesters,  onder  welke  ook  mgn 
broeder  te  Amst™  is.  Hij  heeft  de  commercie  vaarwel  gezegd, 
en  is  niettegenstaande  zijn  ongeluk  Secretaris  van  de  Kamer 
geworden.  Nu  vreest  bij,  dat  UEH.  hem  niet  zal  waardig  agten 
lid  van  den  Raad  te  worden  en  verzoekt  dan  om  er  Secretaris 
van  te  zyn.  Mg  dunkt,  dat  de  Kamer  van  Commercie  zgn  admis- 
sibiliteit  tot  een  post  reeds  beslist  heeft.  UKH.  zonde  nogthans 
de  publieke  opimie  daaromtrent  kunnen  polsen,  en  als  die  niet 
volstrekt  tegen  is,  zoude  ik  geene  zwaarigheid  maaken  om  bi] 
mgn  voordragt  te  blijven. 

In  de  Commissie  van  Twaalve  heeft  men  de  vraag  geopperd, 
of  de  leden  van  de  Provintiaale  Staaten  ook  eenig  tractement 
of  daggeld  uit  's  I^ands  kas  zouden  genieten.  Ik  heb  daartegen 
geadvyseerd,  alzo  bet  eene  nieuwigheid  zoude  zijn,  op  eenige 
uitzonderingen  na,  en  het  is  er  bij  gebleeven.  Daartegen  zoude 
ik  denken,  dat  het  goed  ware,  aan  de  Gouverneurs  eenig  tafel- 
geld  toe  te  leggen,  ten  einde  de  leden  te  vergasten  en  hun  ver- 
blijf in  de  Hoofdstad  der  Provintie  te  veraangenaamen.  UKH. 
geeft  er  thans  het  voorbeeld  van  met  de  Notabelen  en  is  das 
bekend  met  het  nut  daarvan.  Willen  de  Steden  en  de  Eigen- 
erfden eenig  daggeld  aan  hunne  leden  toeleggen,  zo  staat  hun 
dit  vry  en  er  is  geen  Reglement  op  noodig. 

Onder  de  leden  van  de  Staaten  6^  heb  ik  UKH.  ook  Frans 
van  Hees  hooren  noemen,  dog  ik  herinner  mg  niet  of  hg  op  de 
lijst  gebragt  is.  Ik  heb  altoos  volstrekt  niets  tegen  hem  en  wensch, 
dat  hij  dit  of  iets  anders  krijge,  omdat  zijn  gedrag  altijd  zuiver 
is  geweest,  en  dat  ik  voor  het  oogenblik  geen  ander  van  zijn 
naam  weet,  terwijl  die  familie  evenwel  altijd  verknogt  is  geweest 
aan  het  Huis  van  Oranje. 

Nadenkende  over  de  Lgsten,  zo  van  de  Staaten  6i  als  Raad 
V.  St.  twijfel  ik  of  er  wel  genoeg  zoogenaamde  Patriotten  op 
gebragt  zgn.   Voor  Rotterdam,  dunkt  mg,  diende  Hoogstraaten 


353 

een  plaats  te  hebben,  alzo  hij  den  Keizer  niet  heeft  willen  die- 
nen. Ik  weet  wel;  dat  er  veel  Patriotten  bij  den  Opstand  in 
functie  waren,  en  dat  zij  allen  gebleeven  zijn,  zodat  men  nn 
eenig  meerder  gewigt  in  de  andere  schaal  mag  leggen.  Dog  er 
is  een  maate  in  alle  zaaken,  en  vooral  bij  de  eerste  benoemin- 
gen door  UEH.  is  het  goed  alle  de  omstandigheeden  wel  te 
wikken  en  te  weegen,  ten  einde  de  publieke  opinie  te  voldoen. 
Ik  voege  hier  nog  bij  eene  voordragt  van  den  Heer  Ghangnion 
aangaande  zijne  reis,  welke  mij  aanneemelgk  voorkomt. 

'sHage,  UKH.  getronwe  onderdaan 

29  Maart  1814.  Hogendobp. 

P.S.  Twgfele  niet  of  UKH.  heeft  mgne  dépêche  voor  den 
Ambassadeur  ontvangen. 

Wij  zijn  hier  zeer  verheugd  met  de  aanneeming  der  Constitutie. 
De  Pink  is  gereed  om  te  vertrekken,  zo  als  ik  de  dépêches  van 
UKH.  en  de  volmagten  ontvang.  Inmiddels  wensch  ik  UKH. 
geluk  met  deeze  zaak,  die  gelgk  als  zo  veele  andere  welaige- 
loepen  is. 

De  tijdingen  van  Bar-sur-Aube  zgn  naar  mijn  hart,  de  hande- 
lingen afgebrooken,  de  legers  voorspoedig.  Ik  vind,  dat  de 
diensten  van  den  Baron  Humbold  zeer  wel  beantwoorden  aan 
de  verwagting  van  den  Baron  Gagern,  die  voor  UKH.  dat  gold 
wel  besteed  heeft.  Morgen  geef  ik  een  militair  Bulletin  in  de 
Staats-Courant.  Het  af  broeken  der  handelingen  had  ik  er  gaarne 
bggevoegd,  dog  nit  voorzigtigheid  nagelaaten. 

Het  antwoord  van  Lord  Castlereagh  op  mijn  particulieren  brief 
toont;  dat  deeze  geen  kwaade  uitwerking  gedaan  heeft. 

Ik  heb  UKH.  nooit  aangesproken  over  mijn  broeder  van  Am- 
sterdam en  ik  verzoeke,  dat  dit  stilzwijgen  hem  niet  benadeele. 
Degeenen,  voor  welke  ik  UKH.  aangesproken  heb,  zijn,  P.  die 
in  den  Opstand  uitgemunt  hebben,  2^  die  19  jaaren  lang  stil 
gezeeten  hebben.  Onder  geen  van  beide  behoort  mijn  broeder, 


354 

en  daarom  heb  ik  zelfs  hem  niet  voorgesproken.  IJKH.  heeft 
egter  aan  Röell  en  yeele  anderen  gezien,  dat  ik  ook  andere 
reedenen  van  bevordering  gaarne  instem.  Indien  UEH.  derhalve 
mgn  broeder  tot  iets  nnttig  vindt,  zal  het  mg  natnurlgk  verheugen. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

30  Maart  1814.  Hogerdorp. 

Het  is  bg  tien  uur  's  avonds  en  ik  heb  nog  geen  dépêches 
van  UEH.  voor  Engeland;  dog  alles  is  gereed  om  ze  oogen- 
blikkelgk  te  verzenden. 

Ik  meld  dit  bg  gelegenheid  van  een  Estafette,  die  de  Heer 
Piper  afzendt,  en  daar  hij  mg  kennis  van  gegeeven  heeft.  De 
brief  van  de  Jonge  is  onaangenaam,  dog  de  tgding  van  het 
gamisoen  te  Rijssel  een  bloot  gerugt.  Ik  kan  niet  denken,  dat 
de  Hertog  van  Weimar  zo  zwak  zon  zijn,  om  zulk  een  uitval  te 
moeten  toelaaten.  (JEH.  weet  dit  alles  beter  dan  ik. 

Ik  heb  den  kapitein  van  de  Artillerie,  de  la  Saussaye,  gezien, 
en  mg  verheugd,  dat  een  officier,  die  mg  zo  knap  voorkomt, 
geplaatst  is  bg  Prins  Frederik,  wien  ik  hartelgk  goede  hulp 
toewensch,  alzo  zgn  goede  dispositien  mg  ongemeen  voor  Hem 
ingenomen  hebben. 

'sHage,  OEH.  getrouwe  onderdaan 

30  Maart  1814.  Hogbndorp. 

Ik  maak  gebruik  van  een  estafette  van  het  Dep^.  van  Oorlog, 
om  UEH.  te  melden,  dat  het  pinkje  altgd  gereed  ligt,  dat  er 
een  expres  te  paard  staat,  maar  dat  ik  nog  geen  dépêches 
noch  volmagten  van  UEH.  ontvangen  heb.  De  Hr.  Hofman  heeft 
niets  medegebracht. 

Verneemende,  dat  alles  gister  wel  is  afgeloopen  dog  zonder 
eenige  bijzonderheeden,  wensch  ik  UEH.  in  het  algemeen  har- 
telgk geluk. 

'sHage,  31  Maart  UEH.  getrouwe  onderdaan 

1814.  Hogbndorp. 


355 

Ik  heb  de  eer  UEH.  de  dépêches  van  den  Heer  van  der 
Hoeven  te  zenden.  Hg  zwemt  tegen  den  stroom  op,  en  hg  zal  er 
misschien  komen,  want  de  grootste  hinderpaal  is  de  aanval 
van  de  Franschen  op  Zwitserland  om  een  afwendig  te  maken 
juist  zo  als  in  Vlaanderen,  en  het  P.  S.  van  zijnen  brief  beves- 
tigd de  overwinning  van  Bianchi,  die  alle  gevaar  verdrijven  zal. 
Ik  heb  de  Capitnlatie  niet  gelezen  om  geen  oogenblik  te  verliezen 
en  aan  het  verlangen  van  UEH.  te  voldoen ;  maar  nit  zgn  brief 
besluit  ik,  dat  de  zwarigheden  niet  onoverkomelgk  zullen  zgn.  Mgn 
pinkje  en  mijn  expresse  blijven  alle  oogenblikken  gereed  om 
te  vertrekken  op  de  orders,  die  ik  van  UKH.  wachtende  ben. 
'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

31  Maart  1814.  Hogerdorp. 

Het  ingeslooten   rapport  is  mij  voorgekomen  belangrijk  voor 
UEH.  te  zijn,  al  stemde   het  overeen  met  officieele  berigten. 
Mgn  pink  blgft  wagten  naar  de  beschikkingen  van  UEH.,  die  ik 
morgen  om  drie  unr  ga  afwagten  aan  het  Huis  in  't  Bosch. 
'sHage,  UEH.  gehoorzame  onderdaan 

1  April  1814.  HoGE.NDORP. 

Ik  heb  den  ouden  Heer  van  Blitterswijk  bg  mg  gehad,  die 
nog  vol  vuurs  is  om  van  nut  te  zgn.  UEH.  heeft  hem  gesteld 
onder  de  Staaten  Gl.  Ik  oordeel,  dat  UEH.  onder  de  eerste 
benoemingen  ook  die  van  den  President  van  de  St.  61.  zal 
mogen  doen,  en  ik  geef  nederig  in  consideratie  of  het  Presidie 
niet  aan  gemelden  Heer  zoude  kunnen  opgedraagen  worden. 

De  redacteur  der  Fransche  Leidsche  Courant  heeft  den  Hr. 
Delprat  verzegt  om  hem  nu  en  dan  een  artikel  op  te  geeven. 
Deeze  heeft  zig  voor  nieuwstijdingen  verschoond,  uit  hoofde 
van  zijne  instractie,  dog  mij  tefifens  gevraagd  of  ik  niet  goed 
zou  vinden,  als  men  op  de  een  of  andere  zaak  de  denkbeelden 
buiten  's  lands  wilde  leiden  of  teregt  brengen,  dat  hg  een 
artikel  van  raisonnement  leverde.  Mg  dunkt,  dat  de  zaak  goed 
is,  en  dat  men  het  dien  man  wel  toebetrouwen  mag. 


356 

Voor  een  Roomscb  lid  in  de  Ridderschap  van  Holland  heb 
ik  aan  UKH.  den  Heer  Roest  voorgeslaagen^  dog  ik  hoor,  dat 
hg  niet  ^eel  middelen  zoude  over  hebben  en  hij  dient  gegoed 
te  zijn.  Nu  heeft  hij  ook  al  de  Staaten  Gl.  Daartegen  zonde 
UEH.  een  Amsterdamsch  familie  daarmede  kunnen  beganstigen, 
alzo  daar  verscheiden  Roomschen  van  ouden  Adel  zgn.  Roest 
heeft  geen  zoon,  op  wien  het  vererven  kan  en  iemand,  die 
zoonen  had,  zou  er  dubbel  mede  verpligt  worden. 

Ik  heb  heden^  om  tien  ure  'sogtends,  nog  niets  van  UKH; 
ik  hou  dus  mijn  pinkje  gereed  en  wagt  met  geduld  de  dépêches 
af.  Inmiddels  herhaale  ik  mijn  gelukwenschen  en  verheuge  mg 
in  de  blgdste  vooruitzigten  op  eenigheid  en  goeden  wil,  daar 
alles  goeds  van  te  voorspellen  is.  De  aanspraak  van  UKH.  en 
de  Publicatie  heden  in  de  Staatscourant  verscheenen  zullen 
wederom  den  besten  indruk  maaken.  Het  slot  van  die  Courant 
is  een  artikel  van  Dort,  over  het  gewoel  der  Hollaudsche  troe- 
pen oversteekende  naar  de  Willemstad,  en  geen  schooner  eind 
is  er  te  bedenken,  om  het  werk  te  bekroonen,  dan  dat  wg  nu 
den  vgand  gaan  onder  de  oogen  zien. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1  April  1814.  HoGBNDORP. 

P.  S.    Het  ingeslooten  rapport  omtrent  Vlissingen  en  Wal. 
cheren  beweegt  mg  om  een  expres  te  zenden. 

Hiernevens  zende  de  brieven  van  den  Ambassadeur  Fagel 
terug,  hebbende  den  inhoud  der  courant  alsmede  de  opinie  van 
Sir  J.  Macintosh  met  veel  genoegen  daaruit  vemoomen.  Met 
den  Heer  Roel  hebbe  ik  gesprooken  en  in  eenige  dagen  zgn 
antwoord  bekoomen.  Hij  ziet  tegen  de  Binnenlandsche  Zaken, 
vooral  met  bijvoeging  der  Eerediensten,  op.  Dog  ik  denk,  dat 
hg  eindigen  zal  met  aannemen,  en  des  noods  chargeert  zig 
Gapellen  van  de  Eerediensten  bij  Handel  en  Golonien.  Omtrend 
de  Buitenlandsche  Zaken  heeft  mij  het  gehouden  gedrag  in 
deeze  dagen  en  de  hernieuwing  van  de  personeele  kennis  van 


357 

den  President  der  Notabelen  doen  denken,  dat  Nagell  meer 
geschikt  daartoe  zal  zijn  dan  wel  Spaen.  Zgne  opinie,  zoowel 
binnen-  als  bnitenlandsche  zaken  betrefifende,  is  altoos  onver- 
anderlgk  gebleeven^  en  bij  heeft  meer  caracter  dan  den  ander, 
daar  de  talenten  insgelijks  zig  gelijk  koomen.  Of  hij  zig  daarvan 
chargeeren  kan,  weet  ik  nog  niet;  dog  nae  de  opname  der 
eerste  propositie  meene  ik,  dat  hij  het  insgelyks  aanneemen  zal, 
bij  de  Yoorbehoaden  hebbende  nadere  beantwoording  derzelve. 
Ik  denk,  dat  in  de  week  nae  Paaschen  de  Baad  van  Staate 
zijne  zittingen  zal  kannen  beginnen,  en  de  Staate  Generaal 
veertien  daag  of  drie  weeken  later.  Misschien  is  de  eerste 
Maandag  in  Mey  de  geschikste  dag. 

's  Haage,  de  3  April  1814.  Willem. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  in  de  courant  van  1  dezer  zoo  groote 
en  goede  tijdingen  te  zenden  als  wij  nog  niet  gehad  hebben. 
Uit  den  brief  van  Huigens  moet  ik  denken,  dat  er  altoos 
veel  waar  van  is.  Ik  heb  de  berigten  op  de  kaart  nagezien, 
en  kan  niet  twijfelen,  als  de  groote  helft  waar  is,  of  de  Bond- 
genooten  zijn  in  Parijs.  Uit  de  Engelsche  couranten  over  Bor- 
deaux zie  ik,  dat  de  opstand  in  deeze  stad  lang  afgesprooken 
werk  met  een  partij  te  Parijs  is.  Napoleon  trekt  op  den  weg 
naar  Nancy,  zeker  naar  Metz,  om  zig  in  verband  te  brengen 
met  Luxemburg  en  Mentz.  In  Vlaanderen  is  alles  volgens  deeze 
tijdingen  gered,  en  die  wanhopige  streek  tot  eigen  verderf  uit- 
gevallen. Ook  de  brief  van  Bremen  is  van  belang,  geschreeven 
zijnde  een  dag  voor  dien  van  gister.  Men  ziet  er  uit  hoe  de 
zaaken  toen  beschouwd  wierden,  eer  de  allarmantste  tgding 
bekend  was,  en  dienvolgens  kan  men  besluiten,  dat  er 
troupes  genoeg  op  de  been  zijn  tusschen  de  Weser  en  den 
Rhgn,  om  Davoust  te  slaan.  Ik  heb  den  Lt.  van  der  Smieden, 
mij  door  den  G^  Bentinck  om  instructien  toegezonden,  alles 
duidelijk  uitgelegd,  en  ik  weet  uit  de  dagen  van  den  Opstand, 
dat  bij  zulk  een  boodschap  wel  uitvoeren  kan. 

25 


358 

Ik  ben  zeer  wel  te  vreden  met  de  despectie  vaii  deo  Ex,  yaa 
Nagel.  Het  verwondert  mg  van  Röell^  dat  hg  daartegen  opziet, 
en  van  Capellen,  dat  hij  zooveel  hooi  op  den  vork  neemea 
durft. 

UKH.  kan  mij  voor  den  R.  v.  St.  gebruiken^  wanneer  De- 
zelve wil;  en  zal  zekerlijk  nog  vooraf  eens  een  nnr  besteeden 
om  mg  te  onderrigten  van  den  aanstaanden  gang  van  het  werk. 

Nu  zonde  ik  denken,  dat  Spaen  met  de  meeste  vrngt  kan 
werkzaam  zijn  op  een  te  wagten  Congres  en  vervolgens  te  Weenen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

3  April  1814.  Hogbndorp. 

De  acte,  waarbg  mgn  oudste  Zoon  aan  de  jongere  zijne 
rechten  aftreed  op  de  Nassausche  Staaten  met  voorbehoud  der 
reversibiliteit  zoo  den  deeze  of  deszelfs  nakomelingen  de  Yer- 
eenigde  Nederlanden  te  beurt  vallen,  denke  ik  heeden  om  half 
een  nnr  te  onderteekenen  en  te  laten  onderteekenen.  Tot  dat 
einde  zallen  mijne  Zoons  en  de  verder  tot  die  plechtigheid 
noodige  getuigen  bijeen  koomen,  rekenende  ik  UWEG.  onder 
deeze,  weswegen  ik  een  oogenblik  bepaald  heb  nae  de  gewone 
conferentie.  Indien  UWEG.  nogthans  meende  roeerder  tijd  nodig 
te  hebben,  proponeere  ik  zooveel  vroeger  als  oordeele  zal  best 
te  zgn  bij  mg  te  koomen. 

*s  Haage,  den  4  April  1814.  Willem. 

Alzo  de  stukken  vermenigvuldigd  zgn  in  de  afgelopen  week, 
zal  ik  gebruik  maaken  van  het  verlof,  en  om  half  twaalf  uur 
bg  UKH.  komen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

5  April  1814.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  de  concept-Instructie  terug  te  zenden, 
welke  mij  zeer  goed  voorkomt. 

Gaarne  zal  ik  UKH.  verder  onderhouden  over  de  wgze, 
waarop  nu  alles  voortgezet  kan  worden. 


359 

Dog  veel  schrg ven  valt  mij  niet  mogelyk  in  de  groote  vreagde 

over  de  gewigtige  en  voorspoedige  verrigtingen  van  deze  dagen. 

Welk  een  zigtbare  zegen  van  de  aanbiddelijke  Voorzienigheid. 

'sHagOy  UKH.  getrouwe  onderdaan 

5  April  1814.  Hogendorp. 

Door  de  bezetting  van  Parijs  door  de  geallieerden  op  31 
Maart;  het  uitroepen  van  Vive  de  Bourbons  en  geallieerden  by 
hunne  intoeht;  het  vervallen  verklaeren  van  Bonaparte,  alsmeede 
het  opdraagen  van  het  formeeren  eener  Constitutie  voor  Frank- 
ryk  aan  den  Senat,  schijnt  mij  de  positie  omtrend  de  krijgs- 
gevangenen Franschen  alsmeede  de  vijandelyke  garnisoenen 
veranderd  te  zijn  en  dat  diegeene,  die  willen  zig  voor  de 
nieuwe  ordre  der  dingen  declareeren,  als  vrienden  te  behandelen 
zyn  en  naar  hun  Vaderland  kunnen  teruggaan,  mits  zig  enga- 
geeren  voor  de  Bourbons  te  dienen.  Het  is  mij  dienvolgens  ge- 
scheenen  raadzaam  te  zijn  de  krygsgevangene  en  gearresteerde 
Franschen  van  de  evenementen  bij  hun  geschied  te  informeeren, 
en  vervolgens  aan  diegeene,  die  zig  verklaren  voor  Lodewijk 
XVIII  de  reis  nae  huis  toe  te  geven,  nemende  eenige  schik- 
kingen 'hieromtrend.  Verder  de  voornaamste  onder  hen  als 
Truguet,  Rostolant,  enz.  te  employeeren  om  nevens  officieren 
door  mij  benoemd  nae  de  bezette  vestingen  te  gaen  om  de 
daarin  goedgeaarde  Franschen  tot  declaratie  voor  hunnen  wet- 
tigen Souverein  te  laten  declareeren,  zullende  deeze  alsdan 
kannen  als  geformeerde  trouppe  nae  Frankrijk  marcheeren  en 
ons  de  vestingen  overgeeven.  Zeeland  en  Staats  Vlaanderen, 
ook  Grave  en*  zoo  mogelijk  Maastricht  en  Venlo  hierbij  niet  te 
vergeeten.  Met  terugzending  of  geeving  van  het  nevensgaande 
stuk  wensche  ik  UWEG.  gedagten  hieromtrend  te  verneemen, 
welke  misschien  in  de  Raad  zouwde  kuonen  een  object  van 
overleg  zijn.  Ook  is  de  vraag  of  de  Ambassadeur  hier  in  te 
kennen  zouwde  zijn,  eer  gehandeld  wordt. 

'sUaage,  6  April  1814.  Willrn. 


360 

Ik  vind,  dat  UEH.  de  zaak  volkomen  wel  inziet  Over  de 
wijze  van  uitvoering  zonde  een  opzettelijke  deliberatie  in  den 
Raad  nuttig  kunnen  zijn.  Den  Ambassadeur  te  consulteeren 
boude  ik  mede  voor  noodzakelijk,  omdat  bet  een  gemeen  be- 
lang van  de  Hooge  Bondgenooten  betreft.  De  declaratie  van 
Keizer  Alexander  drukt  bet  zegel  op  de  wgsbeid  der  over- 
winnaars van  Bonaparte. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

6  April  1814.  HoosifDORP. 

De  Admiraal  was  zeer  beleefd,  scbielgk  kennis,  zeer  nieuws- 
gierig naar  de  laatste  tgdingen,  zeer  bevreesd  voor  Bonaparte, 
overbellende  egter  tot  de  meening,  dat  de  zaaken  nu  in  Frankryk 
denzelfden  keer  als  bier  neemen  zullen.  Volgens  afspraak  met 
den  Ambassadeur  beb  ik  alle  mogelgke  gelegenbeid  aangeboden 
om  uit  te  komen,  zonder  eenigzins  te  kennen  te  geeven,  datik 
iets  van  bem  begeerde.  Eindelgk  begon  ik  van  zijne  personeele 
zaak  te  spreeken,  boorde  zgne  redenen  aan,  dog  liet  bet  bg 
algemeene  betuigingen  van  de  genegenheid  van  UKH.  om  aan 
een  man  van  zyn  aanzien  genoegen  te  geven.  Hij  beeft  toen 
zeer  aangedrongen  op  verlof  om  wederom  bij  mij  ie  mogen 
komen,  dat  ik  eindelijk  in  bet  algemeen  beb  toegestaan.  Moge- 
Igk  wordt  de  verwachting  van  den  Ambassadeur  vervuld  en  zal 
bet  nu  beginnen  te  werken.  Het  was  altoos  niet  noodig,  dat  ik 
bem  zgne  belangens  voor  oogen  bield,  daar  bet  mg  gebleken 
is^  dat  bij  die  algemeen  wel  verstaat. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan. 

6  April  1814.  Hoobndorp. 

Hiernevens  zende  ik  UWEG.  de  meedegedeelde  stukken 
terug  en  bemerke,  dat  hetgeen  den  Consul  te  Bremen  nopens 
de  veepest  meededeelt  aan  het  Departement  van  Binnenlandscbe 
Zaaken  zouwde  dienen  gecommuniceerd  te  worden.  Het  is  mg 
aangenaam  geweest,   dat  de  conferentie  met  den  Ambassadeur 


361 

goed  afgelopen  is  en  hg  in  onze  sentimenten  zig  bevindt.  Op 
Sir  T.  Grahams  meening  is  het  niet  nodig  te  wachten.  De 
Admiraal  zal  zig  waai'schijniyk  ook  binnen  kort  schikken,  anders 
kunnen  wg  wel  buiten  hem  handelen.  De  vertaling  van  de 
Constitutie,  door  de  Graave  van  Goltz  verlangt,  schijnt  mg  ook 
wenschelijk  te  zijn.  Ik  heb  heden  om  één  uur  geen  audiëntie, 
dus  meer  tijd  als  gewoonlijk  op  deezen  dag,  weswegen  ik 
UWEG.  langer  zal  kunnen  onderhouden  en  dus  verhandelen 
hetgeen   dezelve  mij   nopens  de  R.  v.   S.  wenscht  te  zeggen. 

'sHaage,  den  7  April  1814.  Willem. 

Ik  heb  zo  even  extract  gekreegen  van  de  aanstelling  van 
den  Heer  van  Nagell,  en  hem  aanstonds  met  een  vriendelgk 
brieQe  het  Portefeuille  aangeboden. 

Ook  mijne  aanstellingen  ontvangen  hebbende  bedank  ik 
UEH.  en  ben  gereed  om  den  dienst  te  aanvaarden. 

De  Chevalier  de  Couilleboeuf  is  mij  komen  zeggen,  dat  hij 
meende  UKH.  dienst  te  kunnen  doen  in  het  gevolg  van  Lodewijk 
XVIII,  met  wien  hij  uit  E.  naar  Frankr.  wil  oversteken,  en  dat  hg 
ten  dien  einde  verzoekt  om  een  brevet  de  L^  Colonel.  Ik  heb  hem 
geantwoord,  dat  hg  zijn  gedrag  in  onze  insurrectie  gehouden 
en  zgn  verzoek  direct  aan  UEH.  kon  te  kennen  geven. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

8  April  1814.  ,      HoGENDORP. 

Ik  restitueer  de  brieven  van  Bangeman  Huigens.  Zij  behelsen 
zeer  belangrgk  nieuws.  De  hoop  vermeerderd  daardoor,  dat  onze 
vestingen  binnen  kort  zullen  zonder  slag  ofstoot  in  onze  handen 
koomen.  Rostoland 'is  nae  de  kant  van  Naarden  vertrokken. 
Het  wondert  mij,  dat  de  Ambassadeur  geen  nieuws  bekoomt,  en 
ik  rijkhalse  nae  eenige  uitvoerige  en  officieele  tijdingen.  Onder- 
tusschen  gaan  de  onderscheide  trouppes  voort  met  Belgien  op 
alle  wijse  uit  te  zuigen  en  uit  te  putten.  Het  is  hart  zulks  aan 
te  zien   en  niet  de  depredatien  van  geemployeerden  te  kunnen 


362 

beletten,  nadat  de  intentie  der  Gouvernementen  bekend  is. 
Wanneer  men  maar  wist  waar  zig  Lord  Gastlereagh  bevind  eo 
of  wij  hem  liier  nog  verwagten  moeten,  zoo  zonwde  de  een  of 
andere  partij  dienen  gekozen  te  worden^  bijzonder  omtrend  drie 
Departementen,  welke  beereloos  zijn.  Ook  van  de  Oostenrijkfiche 
Gonvernear  en  deszelfs  meedehelpers  hoort  men  niet.  Omtrend 
de  Golonien  en  de  handel  op  dezelve  is  misschien  ook  binneo 
kort  het  oogenblik  van  de  intentien  te  verneemen,  daar  de  Oon* 
ventie,  dewelke  gesloten  is,  ten  minsten  een  gedeelte  van  onze 
aenstaende  grense  bepaald,  en  deeze  de  latitade  geeft  van  hetgeen 
wij  zullen  zijn,  alsmeede  onze  middelen  om  ons  binnen  en  bniten 
Enropa  te  defendeeren.  Het  zal  altoos  nodig  zijn  den  Ambassa- 
denr  en  zijn  Gouvernement  in  goed  humeur  te  houden,  en  alles 
wat  daartoe  contribueeren  kan  is  wenschelijk. 

Aanstaande  Dinsdag  denke  ik  de  Secretarissen  van  Staat  en 
Hoofden  van  Departementen  in  eed  te  neemen,  ook  de  presente 
Leden  van  den  Haad  van  Staate.  Deeze  zullen  alsdan  naderhand 
hunne  eerste  sessie  knnnen  openen  en  houden,  zoo  als  de  nieuwe 
ordre  der  arbeid  mij  schijnt  van  dat  oogenblik  te  beginnen,  wanneer 
niet  byzondere  bepalingen  voorhanden  zijn.  Woensdag  zal  dan  ordi- 
naire zitting  van  de  (Kabinets)  Kaad  kunnen  zijn.  welke  ver- 
volgens mij  schijnt  voldoende  te  zijn  eens  in  de  week,  om  zulke 
objecten  daar  in  voor  te  draagen,  waar  meerdere  Departementen 
geconcerneerd  zijn,  of  materies  van  groot  gewicht,  welke  het 
wenschelijk  is,  dat  de  geheele  Kaad  op  gehoord  werde,  eer  het 
stuk  aan  de  R.  v.  St.  afgegeven  wordt.  Met  de  Chefs  van 
Departementen  zal  ik  daartegens  eens  of  tweemaal  in  de  week 
arbeiden,  waar  zij  mij  alsdan  mondelinge  berichten  knnnen  maken 
en  Project- Besluiten  afgeeven,  waardoor  mij  voorkoomt  tijd 
bespaard  te  worden,  zonder  nadeel  voor  de  zaak.  Bij  specieele 
gevallen  wordt  de  Raad  of  eenige  der  Ministers  beroepen  tot 
eene  extraordinaire  conferentie, 
's  Haage, 

den  8  April  1814.  Willem. 


363 

Een  gedeelte  Tan  hetgeen  UEH.  verlangt  gaat  hier  ingeslooten, 
dat  'w,  goede  tijdingen  van  Dijon  tot  29  Maart  met  een  Engel- 
schen  conrier.  De  Arabr  weet  mogelijk  nog  meer.  De  depreda- 
tien  in  België  geeven  een  goede  aanleiding  om  eens  openhartig 
aan  Lord  Gastlereagh  te  schrijven  en  de  gunstige  staat  van 
zaaken  zal  ons  in  de  hand  werken.  Ik  wil  gaarne  een  particu- 
lieren brief  in  den  zin  van  UKH.  stellen. 

Met  znlk  een  leiding  van  zaaken  kan  UKH.  veel  tijd  winnen. 
Al  doende  zal  het  werk  zijn  plooi  krijgen. 

De  Hr  van  Nagel  wil  eerst  op  het  laatst  van  deeze  miEU^nd 
de  zaak  aanvaarden.  Van  morgen  af  zal  hij  dagelijks  op  het 
bnrean  gaan  leezen.  Voor  den  eed  wenscbte  hij  eerst  opgeroepen 
te  zijn  als  hij  uit  Gelderland  thais  komt.  Mijn  wil  is  goed,  maar 
ik  zal  dat  bezwaarlijk  volhouden. 

De  volmagten  zullen  gereed  zijn  en  kunnen  dan  getekend 
worden. 

'sHagC;  UEH.  getrouwe  onderdaan 

8  April  1814.  HooBNDORP. 

De  Ambassadeur  had  geen  nieuws.  Hg  heeft  mij  de  tijdingen 
uit  Bremen,  die  UEH.  al  lang  wist^  bevestigd  uiteen  brief  van 
den  Hertog  van  Cambridge.  Deeze  heeft  een  corps  Landwehr 
b^  Hannover  saamgetrokken  om  op  alle  punten  te  kunnen  wer- 
ken.  Zo  dat  deeze  zaak^  zeide  de  Ambr^  nu  wederom  over  is. 

Bentinck  heb  ik  gesproken.  Hij  viel  mij  in  de  reden  met  te 
zeggen:  Falck  is  mij  uit  naam  van  den  Prins  komen  zeggen, 
dat  ik  nog  veertien  dagen  blijven  kon,  en  dat  Mollerus  aan  en 
af  zou  gaan.  Ik  beken,  dat  ik  een  ander  antwoord  verwagt  had. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

8  April  1814.  HoGBNDORP. 

Mijn  oudste  Zoon  overmorgen  vertrekkende  en  wenschelijk 
zgnde,  dat  bij  van  te  vooren  de  volmacht  op  de  HeerFagelen 
van  der  Dugn  onderteekene,  zouwde  zulks  wel  op  morgen  kun* 


364 

nen  geschieden;  wanneer  ook  de  zegels  nog  niet  gereed  zgn.  Ik 
verzoeke  UWëG.  dienvolgens  de  expeditien  der  onderscheiden 
volmachten  te  willen  laten  bezorgen,  zoo  dezelve  niet  reeds 
geschied  zijn,  en  dezelve  mij  ter  teekening  te  laten  toekoomen. 
De  tijdingen  heeden  morgen  gekoomen  zijn  zeer  aangenaam  en 
het  resultaat  der  vroegere  evenementen.  Nu  schijnt  de  groote 
tragedie  ten  einde  te  loopen,  en  omtrend  het  lot  der  Bourbons 
geen  twgfel  meer  over.  Op  de  brieven  van  deezen  morgen  behoade 
ik  mg  voor  nader  te  antwoorden,  hebbende  tegenswoordig  geen  tijd. 

's  HaagO;  den  8  April  1814.  Willem. 

De  Ambassadeur  heeft  mij  als  in  het  voorbijgaan  gezegd,  dat 
de  restitutie  van  onze  Koloniën  afhing  van  dat  wij  sterk  genoeg 
zouden  zijn  om  onze  onafhankelijkheid  te  bezwaaren,  en  dat  ik 
zeer  wel  wist  wat  Engeland  voor  had  om  ons  sterk  te  maaken. 

Hij  heeft  mij  teffens  aangekondigt,  dat  bij  de  nieuwe  schik- 
kingen op  den  Oost.  Ind.  handel  wij  meede  tot  denzelven  toe- 
gelaaten  waren,  en  dat  hij  mij  eerstdaags  de  Parlementsacte 
overhandigen  zou. 

Ik  heb  hem  mijn  bestemming  meedegedeeld  en  voorgedragen 
om  een  dag  in  de  week  te  bepalen  ten  einde  een  uurtje  over 
zaaken  te  spreeken.  Hij  was  daarmede  ongemeen  in  zijn  schik, 
en  ik  zal  daardoor  de  gelegenheid  vinden  om  hem  en  zijn  gou- 
vernement in  goed  humeur  te  houden,  met  alles  wat  zij  weeten 
moeten  in  het  regte  daglicht  voor  te  draagen. 

s'  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan. 

8  April  1814  Hogendorp. 

Men  schrijft  al  aan  het  Perkament.  Bevalt  deeze  Minuut  aan 
UKH?  Ik  drijf  den  zilversmit  geduurig,  en  nog  vraagt  hij  eenige 
dagen.  Men  kan  egter  de  doozen  gemakkelijk  nazenden. 

Mijn  oude  costumiers  zwoeren,  dat  zij  in  alles  de  gewoonte 
gevolgd  hebben.  Ik  heb  hun  geantwoord,  dat  zij  nu  de  gewoon- 


365 

ten  van  het  Huis  Tan  Oranje  znllen  volgen,  en  alles  zo  maaken 
als  ik  met  mijn  oogen  het  gezien  heb. 

'sHage,  UEH.  getroawe  onderdaan 

9  April  1814.  Hogbndorp. 

Hiemeyeos  eene  missive  van  Hambold  van  30  Maart,  dus  eene 
dag  later  als  die  van  Spaen,  dog  zg  hehelst  niet  veel  meer 
nieaws.  Het  is  nu  de  vraag,  wanneer  zal  de  commuDicatie  tus- 
schen  Parijs  en  Dgon  open  zijn.  Wij  hebben  misschien  het 
gepasseerde  in  de  Hoofdstad  spoediger  dan  de  Keizer  van 
Oostenrgk  en  de  bij  hem  resideerende  Ministers.  Het  afleggen 
yan  den  eed  schijnt  mij  niet  te  beletten,  dat  de  Heer  van  Nagel 
zig  nae  Gelderland  terstond  naderhand  begeeve.  Daar  het  van 
UWEG.  niet  te  vergen  is  twee  Departementen  voor  te  staan,  en 
vooral  in  de  eerste  weeken  bij  de  R.  v.  S.  veel  te  doen  zal  zijn 
om  alles  op  touw  te  zetten  en  zig  tot  de  Vergadering  der  Staate 
Generaal  te  praepareeren^  zoo  zouwde  J.  Fagel  kunnen  intus- 
schen  de  beezigheeden  van  de  Heer  van  Nagel  tot  aan  zijne 
terugkomst  waarneemen,  daar  hij  dog  gedestineerd  is  in  dit  vak 
het  meeste  te  werken  en  de  Heer  (van  Nagell)  van  Ampsen 
desverlangende  te  adintreeren.  De  volmachten  dienen  per  Gourier 
verzonden  te  worden,  en  daar  de  paquet  morgen  vertrekt  is  geen 
pinkie  nodig;  dog  zoo  hij  te  Hellevoet  niet  in  tgds  kan  zijn, 
diend  een  vaartuig  voor  hem  klaar  gemaakt  te  worden.  Ik  zal 
ook  aan  do  Heeren  gevolmagtigden  schrijven. 

'sHaage,  den  9  April  1814.  Willem. 

Mijn  zoon  is  weerom.  *)  Op  dit  oogenblik  meldt  hij  zigzel ven 
aan.  Hij  heeft  Metz  verlaaten  den  2den  deezer.  Het  geheele  gar- 
nisoen  is  er  uit.  Van  9000  man  was  het  door  ziekten  tot  3500 
geslonken.  Het  heeft  zig  doorgeslangen  met  200  man  verlies. 
Op  mijns  zoons  rapport,  denke  ik^  dat  de  Bondgenooten  de  stad 


^)    G.  K's   oudste   zoon  Willem,  als  Garde  b^bonnenr  naar  Frankrgk  gevoerd 
en  te  Mets  geïnterneerd,  vanwaar  het  hem  gelnkte  te  ontsnappen.      H.  v.  H. 


366 

gaan  bestormen.  Hij  heeft  ladders  zien  gereed  maaken.  Te 
Coblentz  heeft  een  Engelseh  koopman  hem  op  zijn  blooten  uaam 
zo  veel  geld  gegeeven  als  hij  maar  hebben  wilde.  De  bnrgery 
van  Metz  is  goed.  Er  was  ofiScieel  aangeplakt,  dat  Napoleon 
de  Bondgenooten  over  den  Rhijn  gejaagd  had.  Mijn  zoon  heeft 
voor  zijn  vertrek  de  gestelde  cautie  doen  opzeggen.  Het  geheel 
Bestnnr  schgnt  verlamd  te  zijn.  Indien  UKH.  mijn  zoon  wil 
zien,  zal  ik  hem  brengen. 

Ik  zeg  UEH.  dank  voor  de  schikking  met  het  Departement 
en  den  Heer  J.  Fagel.  Het  ware  niet  te  doen  geweest.  Er  is 
een  verandering  met  de  paket booten,  zg  vertrekken  een  dag 
vroeger.  Wij  zullen  dus  een  vaartuig  moeten  bestellen.  Indien 
ik  dit  doen  moet,  zo  verwagte  de  order  van  UKH. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

9  April  1814.  Hogbndobp. 

Ik  feliciteer  UWEG.  van  harte  met  de  terugkomst  van  des- 
zelfs  zoon,  en  zal  hem  met  genoegen  heeden  om  3  uuren  zien, 
indien  UWEG.  hem  alsdan  meedebrengen  wil.  Wanneer  de  expe- 
dities alsdan  klaar  zijn,  zonwde  dezelve  ook  meedegebracht 
kunnen  worden,  zullende  alsdan  mijn  Zoon  praevenieeren  om 
ter  onderteeking  bij  de  hand  te  zijn.  Alhoewel  het  bulletin  niet 
voor  publicatie  geschikt  is.  en  confidentieel  is,  kon  een  gedeelte 
gedrukt  worden  en  met  de  post  versonden  en  bekend  gemaakt 
worden,  tot  wat  einde  ik  hetzelve  aan  de  Heer  Falck  zal  af- 
geeven. 

'sHaage,  den  9  April  1814.  Willem. 

P.S.  Ik  zal  J.  Fage!  praevenieeren  van  de  intermediaire 
schikking.  Dog  het  is  beter  misschien  zulks  door  UWEG.  aan 
den  Heer  van  Nagel  en  aan  hem  bekend  gemaakt  werde,  en 
hunne  consideraties  daar  omtrend  casu  quo  verlangt. 

De  volmagten  zgn  gereed  ter  tekening,  en  ik  ben  alle  oogen- 


367 

blikken  ten  dienste  van  UKH.,  verzoekende  slegts  van  2  nnr 
tot  |4  in  de  Waleukerk  ter  voorbereiding  te  mogen  gaan. 

Hoogstaangenaam  is  het  mij,  alsdan  mede  mijn  zoon  aan  UKH. 
te  mogen  voorstellen. 

De  order  omtrent  het  verhaal  van  Parijs  gegeeven  komt  mij 
zeer  gepast  voor. 

Aan  de  H.H.  van  Nagel  en  Fagel  zal  ik  de  voordragt  doen. 

'sHage,  UKH.  getronwe  onderdaan 

9  April  1814.  Hogbndorp. 

Daar  UWEG.  nae  de  kerk  heeden  gaat  zoo  verzoeke  ik  de- 
zelve heeden  nae  den  middag  om  half  zeven  nnr  in  de  plaats 
van  3  nnr  voor  de  middag  bij  mij  te  koomen. 

'sHaage,  den  9  April  1814.  Willem. 

De  Heeren  van  Nagel  en  Fagel  znllen  doen  hetgeen  UEH.begeert- 
Fagel  komt  om  2  nnr  bij  mij,  ten  einde  inlichting  te  ontvangen. 
Het  pinkje  ligt  klaar. 

's  Hage,  UKH.  getronwe  onderdaan 

10  April  1814.  Hogbndorp. 

Ik  ontving  zo  even  van  Lnik  deeze  couranten  zonder  een 
woord  schrift.  De  bovenste  van  12  deezer  komt  mij  Yoorlaater 
berigten  te  bevatten,  dan  wij  nog  hadden,  en  die  alles  afdoen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

14  April  1814.  Hogendorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  de  komst  van  de  Heeren  Ziegler  en  May 
aan  te  kondigen.  Ik  zend  den  gelijklnidenden  brief  van  den 
Heer  v.  d.  Hoeven  aan  den  Hr.  van  Nagel  of  Fagel. 

UKH.  vergnnne  mij  te  herinneren,  dat  de  voordragt  van  mijn 
oudsten  zoon  tot  den  militairen  dienst  alsnog  buiten  dispositie 
schijnt  gebleeven  te  zgn. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

14  April  1814.  HoGBNnoRP. 


368 

Ik  beb  de  eer  UKH.  te  zenden  een  credentiaal  voor  den 
Colonel  Ziegler.  Alsmede  twee  portraiten  gemaakt  door  den 
schilder  Temminck  alhier;  Pieneman  maakt  er  vier  en  Gaspari 
te  Amsterdam  6,  alle  welke  genoegsaam  gereed  moeten  zijd.  Ik 
zal  er  den  Heer  Fagel  kennis  van  geev^en. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

15  April  1814.  Hogbndorp. 

P.S.  Ik  bedank  UKH.  voor  de  aanstelling  van  mijn  zoon. 
Indien  het  Hoofdkwartier  van  den  Erfprins  indedaad  te  Antwerpen 
is  wensche  ik  UKH.  hartelijk  geluk  daarmede. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  te  verwittigen  van  een  bezoek  der  HH. 
Zwitsersche  officieren.  Zij  hadden  de  UH.  J.  Fagel  en  R.  Fagel 
opgezogt^  dog  niet  thuis  gevonden.  De  Heer  Ziegler  heeft  een 
brief  van  aanbeveeling  aan  UKH.  van  den  Landamman  Reinhart, 
en  Mey  een  soort  van  credentiaal  aan  mij.  in  mijn  voorige  qna- 
liteit,  dat  hij  nu  aan  Fagel  overhandigen  zal.  Zij  zijn  vervnld 
van  het  verlangen  om  hun  opwagting  bg  UKH.  te  maaken.  Ik 
heb  van  hen  verstaan,  dat  het  engagement  van  zes  Louis  d'or 
voor  zes  jaaren  zoude  kunnen  zijn,  en  dat  eene  continuatie  van 
dienst  op  vier  stuks  zou  komen  te  staan.  Meer  dan  twee  of  drie 
regimenten,  anders  gezegd  vier  of  zes  bataillons  van  een  duizend 
man  elk^  zien  zij  geen  kans  om  te  bezorgen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

15  April  1814.  Hogbndorp. 

Ik  heb  deezer  dagen  eene  menigte  sollicitatien  ontvangen, 
daar  ik  UKH.  niet  roede  ophouden  mag.  Er  zijn  er  egter  twee 
onder,  daar  ik  UKH.  van  verwittigen  moet. 

Bij  gelegenheid,  dat  de  Heer  's  Jacob  bij  mij  was  om  te  ver- 
neemen,  wanneer  UKH.  en  de  Princessen  te  Rotterdam  zullen 
komen,  waar  men  voorneemens  is  Dezelve  uitmuntend  te  onthalen, 
heeft  hij  mij  zijn  hart  geopend  en  verklaard,  dat  UKH.  hem 
ongemeen  verbinden  zou  met  hem  eene  particuliere  audiëntie  te 


369 

verleeDen,  ten  einde  zijn  verzoek  te  mogen  voordraagen.  Hij 
beeft  mij  dit  ook  toevertrouwd,  en  het  bestaat  in  de  benoeming 
tot  Staatsraad  extraordinair  en  in  het  vervolg  tot  Hoord -Officier 
te  RotteMam.  Mag  ik  mij  nu  vleiden,  dat  UKH.  die  audiëntie 
yerleenen  en  mij  de  bepaaling  van  dag  en  nnr  goedgunstiglijk 
meededeelen  zal? 

In  de  tweede  plaats  heb  ik  een  brief  van  den  ouden  Heer 
F.  W.  Boers  ontvangen;  dien  ik  de  vrijhied  neem  om  in  te 
sluiten,  alzo  hij  zijn  zaak  beter  voordraagt,  dan  ik  zon  kunnen  doen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

16  April  1814.  Hogbndobp. 

Alle  Maandag  geeve  ik  audiëntie,  aan  diegeene,  welke  zig 
aan  den  opperkamerheer  adresseeren  om  op  dezelve  geadmitteerd 
te  zijn,  zoodat  wanneer  de  Heer  Jacob  mg  wenscht  te  spreeken 
zalks  geene  zwarigheid  rencontreerd.  De  missive  van  den  Heer 
Broers  zende  ik  terug.  Hij  heeft  eene  provisioneele  autoriteit  en 
is  gedespiceerd  om  Curator  of  iets  dergelyks  te  worden  nae 
organisatie  van  het  Hooger  Onderwijs,  waaromtrend  ik  eenen  voor- 
slag ben  afwagtende  van  eene  Commissie  tot  welke  hij  behoord. 

's  Haage,  den  16  April  1814.  Willbm. 

Ik  heb  de  eer  inliggende  aan  UEH.  mede  te  deelen  en  Dezelve 
geluk  te  wenschen  met  het  behoud  van  zo  kostelgke  Archiven 
van  drie  Departementen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

17  April  1814.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  kennis  te  geeven,  dat  de  Heeren  van 
Hambroick  en  Rengers  aangekomen  zijn  en  mij  gevraagd  hebben, 
wanneer  zij  den  eed  doen  en  in  de  vergadering  zonden  kunnen 
komen.  Vervolgens  neem  ik  de  vrgheid  aan  UKH.  voor  te  draagen 
of  de  Heeren  morgen  zouden  kunnen  zitting  neemen,  in  afwag- 
ting  van  de  convenientie  van  UKH.  voor  het  afneemen  van  den  eed. 

Ër  is  een  stukje  over  de  réunie  in  Brussel  uitgekomen^  hetwelk 


370 

alle  biyken  draagt  om  door  het  pnbliek  gezag  geauthoriseerd 
te  ziJD.  Ik  heb  er  eenige  aanmerkingen  op  gemaakt^  die  ik  meen, 
dat  UKH.  's  attentie  verdienen,  vooral  de  punten  van  den  Groda- 
dienst  en  de  Belastingen.  Mg  dunkt,  dat  ons  belang  vordert  om 
eenige  correspondentie  daaromtrend  met  Engeland  te  beginnen, 
en  ik  heb  niet  willen  verzuimen,  om  dit  bij  tijds  onder  betoog 
van  UKH.  te  brengen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

17  April  1814.  HoGBNDORP. 

Geen  Staatsraad  kan  geïntroduceerd  worden  en  aldaar  zitting 
neemen,  alvorens  bij  den  eed  afgelegd  heeft.  Desniettegenstaande 
kan  hunne  introductie  heeden  plaats  hebben,  mits  UWEG.  dezelve 
voor  de  vergadering  en  wel  om  halftien  uur  tot  den  eed  presen- 
teere,  zullende  ik  den  Heer  Dassevael  waarschuwen  om  bij 
absentie  van  den  Heer  Fnick  deszelfs  functien  bij  diegeleegen- 
beid  waar  te  neeraen. 

Ik  twijfel  zeer  of  bet  stuk  in  quaestie  betreffende  de  rënoie 
met  publiek  gezag  geauthoriseerd  is.  Den  schrijver  is  mij  be- 
kend, een  Hollander,  misschien  twee,  te  Brussel  zig  ophoudende 
en  woonende.  Zij  hebben  hier  op  de  geesten  willen  werken  en 
de  réunie  smakelijk  maaken.  UWEG.  consideraties  omtrend  dit 
stukie  hebbe  ik  met  veel  genoegen  geleezen.  Er  zal  nog  veel  te 
doen  zijn  eer  onze  zaak  in  ordre  zij,  dog  wij  zijn  nog  te  veel 
in  het  donker  over  het  quo  modo,  even  als  over  die  geene,  die 
de  initiatieve  hebben  zal  of  moet  neemen,  om  hieromtrend  een 
vaste  meening  op  te  maaken. 

'Haage,  den  18  April  1814.  Willbm. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  te  zenden  een  kort  verslag  van  bet 
verhandelde  in  den  Raad,  alsmede  vier  portraiten  van  den 
schilder  Pieneman.  Lezende  hetgeen  de  Fransche  papieren  ver- 
haaien  van  de  blijde  inkomst  van  Monsieur  te  Parijs,  herinner 
ik  mij  Deszelfs  woorden :  Talleyrand  est  un  homme  de  beancoap 
d*esprit,  mais  sans  principes ;  il  m'a  dit  peu  avant  mon  ömigration : 


371 

e'est  Ie  moment  oü  Ie  gouvernement  doit  montrer  de  l'énergi^, 
et  s'il  ne  Ie  fait  pas,  chacuq  doit  se  saaver  comme  il  pent.  Cela 
est  fort  spiritael,  mais  fort  immoral.  Get  homme  est  nnl  dans  la 
suite,  car  dans  notre  religiën  ud  évêque  qui  se  marie  a  perdu 
tonte  sa  considëration.  Ik  verwagt,  dat  Talleyrand  en  veele 
anderen  over  drie  of  zes  maanden  er  onder  zullen  zijn. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

18  April  1814.  HoGBNooRP. 

Ik  zie,  dat  de  Heer  Eemper  in  de  stad  is.  Hij  zouwde  dus 
ook  tot  den  eed  kunnen  toegelaaten  worden  en  door  UWEG. 
daartoe  geïnviteerd  worden.  Hij  woont  gewoonlijk  bij  den  Fisc: 
van  de  Casteele,  alwaar  hij  zal  kunnen  gevonden  worden. 

'sHaage,  den  18  April  1814.  Willem. 

Den  Heer  van  Lynden  van  Blitterswijk  heeft  mij  voor  eenige 
dagen  te  kennen  gegeeven,  dat  hij  vreesde  tot  Praesident  der 
Staate  gedispiceerd  te  zijn,  en  zulks  hem  niet  ontkennende, 
instantelijk  verzegt  hiervan  gedispenseert  te  zijn,  voorslaande 
den  Heer  (van  Lynden)  van  Hoefelaken  als  hem  kunnende 
volkomen  remplaceeren.  Ik  koude  mij  niet  aan  zijnen  wensch 
onttrekken;  ook  teffens  toegeevende,  dat  bij  zijn  volharden  de 
neef  mij  zeer  geschikt  voorkwam  om  hem  te  kunnen  vervangen, 
heeft  hij  verzegd  deezen  daarvan  te  kunnen  praevenieeren.  Deeze 
is  hierop  hier  nae  toe  gekomen,  en  ik  heb  hem  over  een  en  ander 
de  vergadering  betreffende  onderhouden.  Hij  wenschte  het  nodige 
vooraf  te  spreeken  over  sommige  punten,  en  zal  ook  hieromtrend 
met  UWEG.  en  eenige  andere  Heeren  spreeken,  en  vervolgens 
zouwde  ik  hem  nog  nader  onderhouden  voor  zijn  vertrek  nae 
Hoefelaeken,  werwaards  hij  zig  voor  eenige  daagen  wenschte 
te  begeeven  eer  de  Vergadering  plaats  heeft. 

'sHaage,  den  19  April  1^14.  Willbm. 

Ik  heb  den  Heer  Appelius  bg  my  gehad.  Hij  heeft  Pargs 
den  12^0^  verlaaten.  Bonaparte  had  zijn  abdicatie  eerst  den  ll^^^^ 


372 

gedaan.  Een  capitulatie  van  Parijs  had  er  denkelgk  nooit  be- 
staan en  was  zeker  nooit  pabliek  gemaakt.  Er  was  een  algemeene 
kreet  over  de  dwaasheid  van  Bonaparte  en  van  veragting  roor 
den  Senaat;  die  zig  geperpetneerd  had.  Men  was  verlangende 
te  weeten  of  de  Koning  dit  bekragtigen  zoude.  De  adhesien 
kwamen  bij  duizenden  aan^  en  van  menschen  daar  men  bet 
nooit  van  verwagt  zonde  hebben.  De  desertie  onder  de  tronpes 
was  groot.  Te  Rijssel  was  er  oproer  onder  het  garnisoen, 
schreeuwende  de  soldaten,  dat  zg  van  B.  vrij  zgnde  naar  buis 
wilden  gaan.  Maison  had  het  met  moeite  gestild.  Bedaarde  en 
verstandige  lieden  in  Parijs  gevoelden  zig  diep  vernederd.  Ik 
had  A.  nooit  gesproken..  Oppervlakkig  komt  hij  mij  voor  te  zgn 
laag;  slim  en  valsch. 

Vervolgens  is  de  Heer  Toulon  bij  mij  geweest^  die  zeer  on- 
gaarne zijn  post  in  het  Hof  van  Cassatie  heeft  aangenomen, 
die  veel  deelneemt  in  de  gelukkige  omwending,  die  als  een  opr^t 
Hollander  schielijk  thuis  gekomen  is,  die  zijn  dienst  aan  UKH. 
zal  aanbieden,  en  die  liefst  verlangt  buiten  het  judicieele  ge- 
bruikt te  worden.  Ik  bemerk,  dat  wg  de  Heeren  van  Parijs  met 
weinig  schaamte  en  veel  eigendunkel  thuis  zullen  krijgen.  Van 
Antwerpen  wist  hij  niets ;  te  Zierikzee  had  hij  gehoord,  dat  de 
communicatie  met  Walcheren  stond  geopend  te  worden.  H^  is 
grenadier  geweest,  dog  heeft  zig  gered  met  een  been  in  't 
kussen.  Van  Reuven  was  fusilier,  enz. 

Ëindelyk  heb  ik  het  ingeslooten  briefje  van  den  Admiraal 
Truguet  ontvangen,  waaromtrent  ik  de  ordres  van  UKH. 
afwagten  zal. 

Uit  den  mede  ingeslooten  brief  van  Deraerary  zal  UKH.  zien, 
dat  men  in  de  Koloniën  begeert  wederom  Hol landsch  te  worden. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan. 

19  April  1814.  Hoge?ïoorp. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  de  komst  van  den  Heer  Alberda 
te  melden,  en  te  verneemen  wanneer  hij  den  eed  kan  doen. 


373 

Slnite  hier  in  een  van  de  aardigste  brieveni  die  ik  in  langen 
tgd  ontvangen  heb. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

19  April  1814.  Hogendorp. 

« 

De  meedegedeelde  brieven  zende  ik  terug.  Die  van  Truguet 
zouwde  wel  nog  eene  dag  kunnen  onbeantwoord  bleven  en 
morgen  een  bejaend  antwoord  gegeeven.  Behalve  Appelius  en 
Toulon  is  ook  een  De  Bie  van  Parijs  gekoomen.  Er  zullen  nog 
meer  volgen,  en  het  zal  waarschijnlgk  onder  zulke  allerlij  soorten 
van  menschen  zijn.  De  vader  van  A.  hebbe  ik  te  Middelburg 
gezien;  hij  was  toen  ter  tijd  onbekend,  en  maar  door  zgn  vol- 
gende levensloop  het  naderhand  geworden.  Verschillend  wordt 
over  hem  geoordeeld,  dog  UWG.  eersten  indruk  bij  de  eerste 
conversatie  is  niet  gemaak  om  de  voordeelige  opinie,  die  zijne 
yrienden  etablisseeren,  te  vermeerderen.  De  portraiten  zgn  mij 
wel  geworden.  Lodewijk  XVIII  heeft  de  Constitutie  aange- 
noomen.  Ik  meen  ook,  dat  binnen  zes  maanden  er  nog  veel 
gebeuren  kan  en  zal ;  zoolang  geen  Congres  of  Tractaat  der 
Hoofd-Mogendheden  het  sort  van  Europa  beslist  heeft  en  de 
grenzen  van  Frankrijk  bepaald,  moet  men  aan  geen  ontwapening 
denken.  De  goede  Schinne  heeft,  meen  ik,  zyn  denkbeelden 
eenigzins  verward  en  zyn  geheugen  verloren.  Vrydag  voor  de 
vergadering  op  zgn  laatst,  misschien  morgen,  zal  ik  Alberda 
in  eed  kunnen  neemen,  dog  alsdan  diende  Eemper  gewaarschouwt 
te  worden  om  zulks  te  gelgkertgd  te  doen. 

's  Haage,  20  April  1814  Willem. 

Bg  abuis  hebbe  ik  een  papier  in  plaats  van  het  ander  aan 
UWEG.  hoeden  middag  gezonden  en  zoeke  zulks  hiermeedeterepa- 
reeren,  zoo  het  nog  tgd  is. 

's  Haage,  20  April  1814.  Willbm. 

Ik  heb  de  eer  UEH.  te  melden,  dat  de  Heer  van  Lams- 
weerde   nu   ook  aangekomen  is,  zodat  UEH.  drie  StaatsRaaden 


374 

te  gelijk  zal  kannen  beëedigen.  De  HH.  van  Blittenwgk,  van 
Hoevelaken  en  Aylva  komen  om  half  zeven  bg  mg,  en  ik  ver- 
zoek nederig  om  de  bewnste  punten. 

'sHage^  UEH.  getrouwe  onderdaan 

20  April  1814.  HoGBNDOBP. 

P.S.    Op  dit  oogenblik  ontvang  ik  van  ÜKH.  terug  de  aan- 
merkingen op  de  Réunion  de  la  Belgique. 


De  punten  zgn  nog  bg  tgds  gekomen.  De  Heer  van  Hoeve- 
laken zal  UKH.  verslag  doen,  1^  van  het  ceremonieel;  2®.  van 
de  Orde  op  de  vergadering;  3®.  van  de  Instructie  voor  den 
Griffier;  4^.  van  het  gebed.  Alle  de  Heeren  waren  voor  den 
Heer  van  Pabst  tot  Griffier,  die,  zeiden  zij,  ook  aan  UKH.  aan- 
genaam was;  waarop  ik  hem  gaarne  mijn  stem  gegeven  heb. 

Wijders  heb  ik  op  mij  genomen  aan  UKH.  te  melden,  dat 
volgens  art.  8  en  51  een  dubbele  vergadering  noodig  is  voor 
het  Tractaat  van  Successie  met  Engeland.  Alles  noopt  UKH. 
om  dit  Tractaat  spoedig  te  doen  homologeeren.  Het  heeft  de 
beste  gratie  voor  Engeland.  Het  zal  ook  de  Bondgenooten  gerust 
stellen,  dat  het  grondgebied  aan  ons  te  geeven  nooit  aan  Enge- 
land komen  kan.  Een  uitstel  daartegen  zoude  kwaade  vermoe- 
dens baaren. 

De  buitengewoone  leden  van  de  St.  Gl.  zullen  kunnen  benoemd 
worden  door  de  Staaten  der  Provintien.  Zij  kunnen  reisgeld 
trekken  volgens  het  Tarif. 

Wat  de  verdere  punten  aangaat,  die  in  de  eerste  vergadering 
te  pas  komen,  zo  hebben  wij  er  nog  een  paar  gevonden :  1^  de 
Domeinen  voor  UKH.,  2^.  de  nadere  bepaling  der  grenzen  tuaschen 
de  Provintien.  Ik  geef  aan  UKH.  in  bedenking,  dat  ik  alle  deeze 
punten  eens  in  den  Kabinetsraad  voordraage,  opdat  elk  Depar- 
tement zig  voorbereide  om  zgn  werk  gereed  te  maaken.  Hij  zal 
anders  dezelve  overvallen. 


875 

De  oade  Heer  de  Ogzelaer  heeft  mg  gezegd,  dat  UEH.  hem 
aan  mg  geweezen  had  om  een  ampt  voor  hem  nit  te  zoeken. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

21  April  1814.  Hogbndorp. 

Omtrent  het  object  der  snccessie  ingevolge  der  met  Engeland 
nog  te  sluiten  conventie,  meene  ik,  dat  geen  dabbele  vergadering 
noodig  weezen  zal,  daar  door  art.  8  reeds  voorzien  is  nopens 
de  quo  modo.  Ik  heb  nogtans  niets  daartegen,  dat  de  zaak  nog 
in  overlegging  koome.  De  door  UWEG.  beoogde  punten  zouwde 
zeer  voegelgk  aanstaande  Woensdag  in  de  Raad  kannen  gebracht 
worden,  ten  einde  de  verschillende  Departementen  attent  gemaakt 
worden  op  hetgeen  zg  voor  te  slaan  of  te  bearbeiden  hebben 
voor  de  Staate  Generael,  en  hetwelk  nog  eerst  de  R.  v.  S.  moet 
passeeren.  Indien  Woensdag  UWEG.  te  laat  schijnt,  konde  een 
andere  dag  expres  ad  hoc  bepaald  worden.  Omtrend  de  oude 
Ggselaer  wensche  ik  UWEG.  gedachten  te  hebben,  en  zal  op 
zgn  persoon  misschien  bij  verschillende  geleogenheeden  kannen 
regard  geslagen  worden. 

'sHaage,  den  21  April  1814.  Willem. 

Om  de  reden  door  UEH.  aangehaald  zoude  ik  denken,  dat 
de  punten  voor  de  St.  Gl.  liefst  vroeger  dan  Woensdag  in  den 
Eabinetsraad  moesten  komen. 

De  Baron  Brockhausen  heeft  mg  zeer  uitvoerig  verzekerd, 
dat  wg  in  zgn  oog  veel  gedaan  hebben,  en  dat  België  met  ons 
vereenigd  moet  worden. 

Van  den  ouden  Ggzelaer  geloof  ik,  dat  UEH.  de  beste  partij 
kan  trekken  in  de  Rekenkamer,  alzo  hg  dat  soort  van  werk 
nog  al  verstaat. 

Ik  heb  eenen  Rnisch  van  Delft  bij  mg  gehad,  die  in  1794 
braaf  gestreeden  heeft  bg  Loevestein,  als  bloot  vrijwilliger  aan 
het  hoofd  van  eenige  Overschienaars,  onder  welken  hg  procureur 
was.   Hij   is  vervolgens  deerlgk  uitgeplunderd.  Sedert  3  jaaren 


376 

loopt  hij  met  een  kruk,  uit  hoofde  van  een  rhenmatismas  in  een 
beeii,  dog  is  vlag  en  gezond  van  harte.  Ik  melde  UEH.  dit  alles 
omdat  hij  mgn  getuigenis  verzegt  heeft,  bg  gelegenheid,  dat  hg 
vraagt  om  Schout  en  Secretaris  van  Naaldwgk  te  worden. 

Ook  de  Heer  de  Bge  is  bij  mij  geweest.  Hg  komt  mg  ronder 
voor,  ofschoon  het  te  vergeefsch  is,  dat  die  HH.  zig  geheel  vrg 
willen  pleiten.  Zij  deden  beter  om  de  volle  waarheid  te  bekennen. 
Aan  verstand  en  talenten,  ook  aan  ondervinding  in  het  jndicieele 
en  fmantieele  schijnt  het  de  Bge  in  het  geheel  niet  te  ontbreeken. 

De  ingeslootenen  zgn  aan  mgn  adres  gekomen.  Ik  heb  de 
dubbelden  aan  den  Heer  Fagel  gezonden.  De  brief  van  Bange- 
man  Huigens  en  Vrgthoff  schgnt  aanstonds  UEH.  oplettendheid 
te  verdienen. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

21  April  1814.  Hogbndorp. 

Er  zgn  verscheiden  fatsoenigke  jongelieden,  die  tegenwoordig 
hunne  carrière  beginnen,  hetzij  dat  zg  van  de  studiën  komen, 
of  dat  zg  stil  gezeten  hebben  uit  afkeer  voor  het  Fransche 
Gouvernement.  Aan  dezelve  de  gelegenheid  te  bezorgen  om  zig 
bekwaam  te  maaken  tot  ampten  en  vervolgens  daarin  zo  ver  op 
te  klimmen  als  hunne  talenten  zullen  toelaaten,  is  eene  zaak  de 
zorg  van  UEH.  o  verwaardig  en  van  een  groot  algemeen  belang. 
Mij  dunkt,  dat  deeze  gelegenheid  zig  opdoet  in  de  Algemeene 
Staats  Secretary,  dewelke  zig  reeds  uitstrekt  over  den  Baad 
van  Staate  volgens  deszelfs  Instructie,  en  zig  denkelgk  mede 
uitstrekken  zal  over  de  Staten  61.,  zo  als  wg  in  het  voor- 
loopig  besogne  van  eergister  daarover  gesproken  hebben.  Jonge, 
fatsoenigke  lieden  kunnen  daarin  opgenomen,  na  eenigen  tgd 
gegeven  worden  ter  assistentie  van  den  Baad  van  State  en 
van  de  Staten  Gl.  en  op  deeze  wgze  de  vereischte  kunde  ver- 
krggen  om  als  Secretarissen  bg  de  Departementen,  als  Gou* 
verneurs,  als  Secretarissen  van  Staat  te  dienen.  In  de  Alge- 
meene Secretary  zoude  men  kunnen  den  titel  van  Gommis  van 


377 

den  Raad  van  State,  Gommis  van  de  Staten  01.  invoeren.  Ik 
beb  gemeend  dit  idee  aan  UKH.  te  moeten  voordraagen,  zoals 
ik  in  de  Bnitenlandfiche  Zaaken  iets  dergelgks  gedaan  heb, 
met  even  hetzelfde  oogmerk,  namelijk  een  kweekschool  van 
fatsoenlijke  jongelieden  aan  te  leggen. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

22  April  1814.  Hoobndorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  zeer  belangrijke  stukken  van  de  Kamer 
van  Koophandel  te  Rotterdam  te  zenden,  waaruit  veel  te  leeren 
ia  omtrent  de  ziel  van  onze  commercieele  betrekkingen  met 
Engeland.  Weetende  hoe  gaarne  UKH.  zig  met  zulke  zaaken 
in  den  grond  bekend  maakt,  breng  ik  ze  onder  Deszelfs  oog, 
terwyi  er  te£fons  geen  groote  haast  is  met  de  terugzending.  Ik 
zou  denken,  dat  ik  copy  van  de  officieele  stukken  aan  Buiten- 
landsche  Zaaken  en  van  de  officieele  en  secreete  aan  den  Baad 
van  Koophandel  zou  dienen  te  geeven. 

Voege  hierbij  eenige  papieren  van  Demerary,  die  een  soort- 
gelijk belang  hebben. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

23  April  1814  Hogbndorp. 

Aan  den  Helder  is  de  witte  cocarde  opgestoken,  maar  of  de 
ontruiming  zal  geschieden  bg  capitulatie,  dan  of  er  een  order 
van  Pargs  zal  gewagt  worden,  zal  eerst  morgen  blgken. 

De  commandanten  van  de  Graaf  en  Naarden  willen  nog  geen 
communicatie  zelfs  ontvangen.  Een  uitval  uit  de  Graaf  is  afge- 
weerd. Een  jonge  Rengers  is  daarbij  gekwetst. 

De  handeling  met  de  Zwitsersche  Golonels  gaat  vooruit. 

De  volmagten  van  den  Ambassadeur  Fagel  zgn  heden  ver- 
zonden, en  de  conventien  voor  het  huwelgk  zuUeu  nu  spoedig 
getekend  worden. 

De  Ëngelschen  hebben  zwaar  verlies  bg  Toulouse  geleeden, 
onder  anderen  twee  Generaals  gesneuveld.  Zg  hebben  egter  die 
stad  ingenomen.  Lord  Wellington  was  naar  Pargs  ontboden. 


378 

Lodewgk  XVIII  zal  een  plegtige  intrede  in  Londen  doen  en 
de  Prins  Regent  hem  te  gemoet  rgden. 

Alle  dagen  komen  er  van  onze  Hollanders  nit  Pargs  aan.  Zg 
hebben  alles  gedwongen  gedaan.  Zg  zgn  nn  regt  verheugd.  Zg 
maakten  mg  veel  complimenten,  en  bieden  hunne  diensten  aan 
Zgne  Eoninklgke  Hoogheid  aan. 

De  Gouverneurs  neemen  hunne  Provintien  over.  De  Baad  van 
State  is  sedert  veertien  dagen  werksaam.  De  Staten  61.  worden 
verwagt.  De  Heer  van  Hoevelaken  is  gedespicieerd  tot  President. 

Er  zijn  zeer  lieve  en  gelgkende  portraiten  van  Prinses  Cbar- 
lotte  aangekomen.  Ik  verlang  zeer  om  ze  te  zien. 

De  Pruissische  Minister  van  Brockhausen  heeft  mg  gezegd, 
dat  de  vereeniging  van  België  met  Holland  zeer  natuurlgk  eo 
overeenkomstig  het  belang  van  geheel  Europa  is. 

Bonaparte,  zegt  men,  speelt  den  gansehen  dag  piquet.  Joseph 
en  Jerome  schuilen  in  de  bosschen  tusschen  Pargs  en  Bourgea. 

Er  zgn  in  Londen  vgftienhonderd  paspoorten  naar  Frankrgk 
afgegeven.  Lady  Gastlereagh  heeft  een  loge  in  de  Comedie  en 
de  Opera  te  Pargs  genomen. 

Men  verwagt  veel  Engelsche  kraamen  op  de  Haagsche  kermis. 

Wij  maaken  een  wet  gereed  op  de  Landmilitie  om  die  voor 
te  draagen  terwgl  de  harten  nog  warm  zgn. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

24  April  1814.  HooBNDORP. 

Aanstaande  Vrgdag  hoop  ik  de  vergadering  van  de  Raad  van 
Staate  hg  te  woonen  en  ik  wensche  dat  de  discussie  over  het 
plan  van  finantie  konde  op  dien  dag  tot  rgpheid  gebracht  worden, 
ten  einde  het  Advies  van  de  Raad  van  Staate  in  staat  atelde 
deeze  zeer  gewigtige  zaak  aanstaande  week  aan  de  Staate 
Generael  te  kunnen  meededeelen.  Of  het  raadsaam  is  dat  den 
Heer  Six  hg  deeze  deliberatie  assisteere  is  eene  vraag  voor  wel- 
kers beantwoording  ik  UWEG.  meening  wensche  te  vemeemen. 

'sHaage,  den  26  April  1814.  Willim. 


379 

Ik  heb  mgn  best  gedaan  om  de  Commissie  te  beweegen  tot 
het  aitbrengen  van  een  rapport  op  Vrgdag,  al  was  het  maar 
Yoorloopig,  dog  zij  vinden  het  volstrekt  onmogelgk.  Ik  heb  hun 
redenen  doen  optekenen  door  den  Secretaris,  en  zal  dezelve  aan 
UKH.  zenden,  zo  rasch  als  ik  het  extract  bekomen  zal.  Ook  de 
verdere  leden  konden  niet  aanneemen  om  op  een  rapport  van 
dat  gewigt  aanstonds  te  delibereeren,  vooral  daar  het  op  zijn 
best  prealabel  zonde  zyn.  Mg  dankt,  dat  de  invitatie  van  den 
Heer  Six  dos  liever  tot  een  volgende  vergadering  nitgesteld  moest 
worden.  Ik  wagt  egter  daaromtrent  de  bevelen  van  UKH.  af. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

27  April  1814.  Hooendorp. 

Ik  heb  de  eer  aan  UEH.  te  zenden  een  menigte  brieven  uit 
Zwitserland  en  Daitschland,  ja  zelfs  van  den  Heer  Spaen,  meest 
van  onde  data.  De  dubbelden  hebbe  aan  den  Heer  van  Nagel 
bezorgd. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

28  April  1814.  Hogendorp. 

Ik  word  zoo  even  door  mgn  neef  van  Saudick  onderrigt,  dat 
de  Magazgnen  te  Middelburg  zeer  geregeld  zouden  geformeerd 
zgn,  tegen  uitgegeven  bons,  en  dat  er  nog  niet  aan  geraakt  is, 
zodat  alles  kan  aan  de  eigenaars  teruggegeven  worden.  Zijn 
zegsman  is  zijn  kennis  en  geweezen  buurman,  dien  hg  zeer 
prgst,  en  van  wien  hg  mij  het  ingeslooten  adres  gelaaten  heeft. 
UKH.  zonde  den  man  kunnen  ontbieden,  hetzij  om  zelf  met  hem 
te  spreken,  of  om  de  Heeren  Köell  en  Mollerus  daartoe  te  ge- 
lasten, te  meer  omdat  hg  tot  een  en  ander  schgnt  genegen  te  zgn. 

Ik  neem  de  vrgheid  UKH.  te  herinneren,  dat  Dezelve  nog 
de  stukken  van  de  Kamer  van  Koophandel  te  Rotterdam  onder 
zig  heeft. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

28  April  1814.  Hogendorp. 


380 

Ik  heb  de  eer  aan  ÜEH.  een  missive  en  memorie  van  don 
Admiraal  Kinkel  te  zenden.  De  memorie  is  geschreven  terwgl 
de  conferentien  van  Ch&tillon  nog  dnnrden.  De  missive  komt 
daarop  neer,  dat  hij  naar  Parijs  vertrekt  om  UEH.  diensten  te 
knnnen  doen,  wanneer  het  Denzelven  hehaagen  mogt  hem  be- 
velen te  geeven.  Indien  UKH.  dagt,  dat  zijn  verblgf  te  Pargs 
nadeelig  was,  of  omgekeerd  indien  Dezelve  het  goedkenrde,  kan 
ik  hem  eenig  antwoord  dienovereenkomstig  geeven. 

'sHage,  UKH.  getronwe  onderdaan 

29  April  1814.  Hogbndorp. 

Ik  ben   deezen  ogtend  in  het  Besogne  (Afdeeling  van  den 
B.  V.  St)  van  Finantie  geweest  om  de  tijding  te  brengen^  dat 
een  half  jaar  intresten  voor  1  Jnli  aanstaande  op  de  Begroeting 
gebragt  was.  Ik   heb  voorgedragen,  dat  hierdoor   l^.  omtrent 
een   vierde  van  de  bij   te  betaalen  som  aan  de  schnideischers 
wierd  in  handen  gesteld ;  2^.  rnim  zevende  half  millioen  meer 
in  omloop  wierden  gebragt;   3^.  het  fonds  van  reserve  om  zo 
veel  meer  verminderd  wierd.  De  Heeren  hebben  daarop  mg  hnn 
Rapport  doen  voorleezen,  zo  verre  het  gereed  was,  en  ook  mgne 
gedagten    gevraagd,  die  ik  natnnrlgk  medegedeeld  heb.   Han 
rapport  bevat  twee  pnnten;  P.  een  onderzoek  van  de  gronden 
der  project- Wet;  2^.  aanmerkingen  op  dezelve,  indien  de  gronden 
wierden    aangenomen.    Het    Ie  pnnt  alleen  is  gereed.   Hnnne 
voornaamste  zwaarigheid  bestaat  in  het  leggen  van  den  geheelen 
last  van  het  kort  op  de  schouderen  van  een  enkele  classe  van 
ingezetenen,  en  wel  van  diegeen,  welke  het  meest  geleden  heefl, 
waarbg  zij  dan  aantoonen,  dat  de  staat  van  dezelve  door  middel 
van  de  conversie  niet  verbeterd  maar  verslimmerd  wordt.  Een 
tweede  zwaarigheid  is  het  voedsel,  dat  er  wordt  gegeven  aan 
speelzucht  der  Natie  door  de  aanhoudende  speculatie  op  de  Uitge- 
stelde Schuld.  Mijne  gedachten,  die  ik  hun  mededeelde  betroffen : 
1^   de  aanmerkelgke  veranderingen  in  de  projectwet  gemaakt 
staande  de  deliberatien  en  die  ik  beschouwde  als  wezenlijke  ver- 


381 

beteriDgen,  hetwelk  zg  ook  toegaven ;  2^  de  overblg yende  zwaarig* 
beid,  die  ik  voor  het  radicaal  gebrek  van  de  zaak  hoade  en 
die  dezelfde  is  als  hunne  bovengemelde  vooiDaamste  zwaarig- 
beid;  dog  waaromtrent  ik  hen  in  bedenking  gaf,  dat  alzo  het 
kort  volstrekt  moet  gevonden  worden,  of  zij  niet  nogmaals 
wilden  overleggen,  des  noods  met  de  hnlp  van  den  Heer  Six, 
om  een  meer  gelgke  verdeeling  van  den  last  nit  te  denken. 

Ik  heb  de  Heeren  van  Bylandt  en  van  Hambroik  zeer  aan- 
gedaan gevonden,  en  de  laatste  zeide  mg  onder  anderen,  met 
diepe  gemoedsbeweging:  indien  de  staat  der  rentehe£fers  we- 
zentlyk  verbeterd  wordt,  zo  als  de  steller  voorgeeft,  is  er  een 
dabbeld  nnt ,  want  het  Land  wordt  er  bg  gered ;  dog  indien 
het  andersom  is,  zo  is  het  een  dubbelde  onrechtvaardigheid;  want 
niemand  heeft  te  voren  zoveel  geleeden  als  zij,  ja  veele  land- 
eigenaren zgn  zelfs  vooruitgegaan.  Nu  vertrouw  ik  niet  genoeg 
op  mgzelven,  om  alle  die  uitrekeningen  na  te  cgferen ;  ik  heb 
dan  sommige  van  mgn  vrienden  aangesproken,  lieden  die  bg 
UKH.  voor  de  braafste  ingezetenen  bekend  staan  en  als  Den- 
zelven  van  harte  toegedaan,  lieden  die  er  veel  belang  bg  heb- 
ben en  zeer  kundig  zgn  en  zij  hebben  mij  eenparig  verklaard, 
dat  zg  verre  van  met  die  conversie  te  verbeteren,  hunne  ruïne 
daaruit  voorzien,  en  verwagten,  dat  eene  menigte  van  de  beste 
Familien  van  het  Land,  daarmede  te  gronde  gaande,  de  schuld 
zullen  geeven  aan  UKH. 

Ik  heb  met  deeze  opening  aan  UKH.  mij  gekweeten  van  het 
verzoek  der  Commissie  om  Dezelve  van  den  staat  der  zaak  te 
informeeren,  en  voege  slegts  voor  mgzelve  daarbij,  dat  onder  de 
beweegredenen,  die  mg  aanspooren  om  deeze  zaak  in  den  grond 
na  te  gaan,  geen  van  de  minste  is  geweest  mijne  hartelgke  ver- 
knogtheid  aan  den  Persoon  van  UEH. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

30  April  1814.  Hogbndorp. 

Ik  bedanke  UWEO.  voor  de  opening  aan  mij  gedaan  op  ver- 


382 

zoek  der  Commissie  om  mg  van  den  staat  der  zaak  te  infor- 
meeren.  Ik  verlange  slechts  een  rapport  over  de  wigtige  zaak  in 
haar  handen  gesteld,  en  wanneer  mij  de  meening  en  de  consi- 
deratien  van  de  Raad  van  Staate  bekend  zyn,  zal  ik  dezelve 
rgpelijk  overleggen,  vervolgens  mgne  resolutie  neemen,  blijvende 
tot  dat  oogenblik  lijdelijk,  daar  ik  de  gronden  der  Commissie 
niet  ken,  ook  niet  beoordeelen  kan  of  de  Raad  van  Staate  zig 
met  dezelve  zal  conformeeren  en  dns  mg  wagten  moet  voor  eene 
of  andere  meening  ingenomen  te  zgn.  Alles  wat  ik  ongaarne  zie 
is  iedere  vertraging,  daar  zoo  ik  het  middel  als  wet  proponeer, 
hetzelve  met  1  Juni  diend  te  werken,  en  op  andere  middelen 
moet  ten  spoedigste  gedacht  worden,  indien  een  declinatoir  rapport 
van  de  Raad  van  Staate  mg  beweegde  van  het  geproponeerde 
af  te  gaan,  of  persisteerende  de  Staate  Generael  difficnlteeren 
hetzelve  aan  te  neemen.  Hetgeene  wat  mg  bij  deeze  zaak  het 
meeste  wonderd  dat  is  hoe  of  het  mogelijk  is,  dat  de  aanzigt 
der  objecten  zoo  verschillend  zgn  kan,  dat  hetgeen  de  een  als 
een  voordeel  beschonwd,  door  anderen  als  zeer  bezwaarend 
aangezien  wordt,  en  dat  diegeenen,  die  tegen  het  voedsel  geeven 
aen  de  speelzucht  der  Natie,  prefereeren  veertien  verschillende 
fondsen,  welke  nooit  in  eene  rigtige  proportie  tegen  elkander 
staen,  en  daardoor  aanleiding  aen  specnlaties  geeven,  aen  een 
soort  van  fondsen  dewelke  de  crediteuren  alle  gelgksteld.  De 
tegenswoordige  zaak  wil  ik  eerst  laten  afloopen,  om  in  mijn 
geheel  om  trend  dezelve  te  blijven,  dog  naderband  wenschte  ik 
UWEG.  over  den  aart  der  behandeling  van  dezelve  te  spreeken, 
daar  mg  hieromtrend  eenige  bedenkingen  zijn  ontstaan,  dewelke 
voor  het  vervolg  zonwden  kannen  te  pas  komen. 

'sHaage,  den  30  April  1814.  Willem. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  een  copy  te  zenden  van  het  rapport 
zo  als  het  deezen  ogtend  geresumeerd  en  gearresteerd  is.  De 
Commissie  heeft  gemeend,  dat  deeze  volledige  opening  UKH. 


383 

aangenaam  zonde  zgn,  vermits  de  eerste  en  algemeene  Denzelven 
genoegen  heeft  gegeven. 

De  Heer  van  Leyden  heeft  mg  gezegd,  dat  hg  UEH.  verzegt 
heeft  zijne  zwager  van  Pallandt  in  de  Hollaodsche  Ridderschap  te 
brengen.  Bg  die  gelegenheid  heb  ik  mg  herinnerd  aan  zgn  cordaat 
aanbod  va^n  dienst  in  de  eerste  dagen  van  den  Opstand.  Ik  geloot 
dat  UKH.  op  weinig  menschen  meer  staat  kan  maaken.  Pallandt 
Graaf  van  Knilenbnrg  was  een  van  de  gverige  vrienden  van  Willem 
den  Eersten  en  heeft  gezeten  in  de  Ridderschap  van  Holland. 
'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

1  Meg  1814.  Hogbndorp. 

UKH.  heeft  begeerd,  dat  ik  nog  eens  zon  denken  over  de 
titnlatnnr.  Ik  heh  er  zo  even  nog  over  gesproken  met  de  Heeren 
van  Blitterswijk  en  van  Hoevelaken.  Ik  zou  denken,  dat  de 
eenvoudigste  weg  zou  zijn  om  aan  de  Staten  G^  een  titel  te 
geven:  E.  M.  HH.  en  aan  alle  de  anderen:  Mgne  Heeren  de 
Staten  van  Gelderiand,  enz.  Mgne  Heeren  van  de  Regeering  der 
Stad  Amsterdam,  enz.  Veelal  zal  dit  egter  in  de  schriftelgke 
communicatien  wegvallen,  volgens  het  bekende  Besluit  van  UELH. 
naar  hetwelk  de  Staten  Gl.  zig  mede  rigten  zullen.  Ik  heb  den 
Heer  du  Tour  van  Alkmaar,  den  jongsten,  bij  mij  gehad,  die 
nog  vóór  zgn  oudsten  broeder  in  den  opstand  werkzaam  is 
geweest,  en  zig  nu  verbeeldt,  dat  Verschuer  hem  zoude  zwart 
gemaakt  hebben  bg  UELH.  en  in  zgne  sollicitatie  om  een  post 
van  Commiss.  61.  bg  de  Gonvoyen  en  Licenten  benadeelen. 
'sHage,  UKH   getrouwe  onderdaan 

1  Mey  1814.  Hogendorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH  een  extract  uit  de  geresumeerde  No- 
tulen te  zenden.  Het  advies  over  de  geheele  materie,  die  eerst 
heden  geheel  afgedaan  is,  zal  na  de  eerstvolgende  resumptie 
verzonden  worden. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

3  Mey  1814.  Hogendorp. 


384 

Ik  neem  de  vrijheid  UEH.  een  brief  van  den  Consnl  te 
Bremen  te  zenden,  in  zyn  particulier  aan  mij  geschreeven.  Als- 
mede een  brief  van  Brussel^  denkende,  dat  beide  dezelven  eenig 
belang  voor  UKH.  kannen  hebben. 

Ik  voege  daarbg  een  brief  van  myn  neef,  eenigen  zoon  van 
m^n  broeder  te  Hamburg,  en  verzoeke  UKH.  hem  als  Hollander 
wederom  in  genade  aan  te  neemen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

3  Mey  1814.  Hoobndobp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  de  brieven  van  Zwitseriand  en  Daitsch- 
landy  die  nog  aan  mij  geadresseerd  waren,  toe  te  zenden.  Het 
dubbeld  van  den  Heer  v.  d.  Hoeven  heb  ik  aan  den  Heer  van 
Nagell  bezorgd. 

Gister  avond  is  mg  de  Heer  Kruissen,  laat  uit  Amsterdam 
gekomen,  nog  komen  verzekeren,  dat  het  leventje  in  die  stad 
niets  betekend  had^  dat  er  niemand  gesneuveld  noch  gekwetst 
was,  en  dat  het  gemeen  bij  het  planten  van  meiboomen  slegts 
eenige  voormalige  patriotten  had  doen  dansen,  op  dezelfde  wijze 
als  zij.  te  voren  gedaan  hadden  om  de  vrijheidsboomen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

4  Mey  1814.  Hoobndorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  te  berigten,  dat  de  Raad  van  State 
morgen  om  tien  uur  's  ogtends  buitengewoon  vergaderen  zal 
over  de  gewigtige  zaak  der  admodiatie  van  het  Gemaal.  Wg 
misten  heden  ten  dien  einde  twee  leden,  waaronder  de  Heer 
Elout,  en  de  Commissie,  voor  en  aleer  een  finaal  rapport  te 
kunnen  uitbrengen,  heeft  noodig  geoordeeld  eenige  punten  in 
den  vollen  Baad  te  moeten  discutieeren. 

Ik  wagt  heden  nog  ter  tekening  het  advys  op  de  Instmc- 
tien  der  Gouverneurs. 

'sHage^  UKH.  getrouwe  onderdaan 

6  Mey  1814.  Hogbndorp. 


385 

De  HH.  Fagel  eo  Qaeysen  hebben  een  rapport  nitgebragt 
op  de  admodiatie,  strekkende  om  dezelve  in  te  voeren  in  Gel- 
derland, Overijssel,  Groningen,  Drenthe  en  Braband.  Indien  dit 
aangenomen  werd,  zonden  zij  voortgaan  met  de  noodige  infor- 
matien  in  te  winnen,  ten  einde  een  grondslag  vast  te  stellen 
voor  het  qnantnm.  De  Baad  heeft  het  beginsel  aangenomen  en 
wgders  zgn  de  deliberatien  aangebonden. 

Men  heeft  algemeen  begrepen,  dat  de  Tabellen,  in  geschriftie 
overgelegd,  hoogst  nnttig  zullen  zgn  in  het  algemeen,  ook  in 
vervolg  van  tyd,  dog  inzonderheid  voor  de  Gouverneurs  by  de 
aitvoering  van  de  admodiatie;  weshalve  mij  opgedraagen  ge- 
worden is  om  den  Heer  Falck  te  verzoeken  de  Tabellen  te 
laaten  drukken. 

'sHage,  7  Mey  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

N.B.  Niet  drukken.  Hogbndorp. 

(Aanmerking  van  de  hand  van 
den  Souv.  Vorst) 

Ik  kan  mg  niet  conformeeren  met  de  meening,  dat  de  Ta- 
bellen in  geschrifte  overgelegd  bg  de  project-verandering  in  de 
Wet  op  het  Gemaal  vooralsnog  gedrukt  worden,  schijnende  mg 
niet  raadzaam  te  zijn  gelegenheid  tot  het  publiek  worden  der- 
zelve  te  geeven.  Uit  hoofde  der  tegenstrgdige  belangens  is  deeze 
zaak  zeer  delicaat. 

'sHaage,  den  8  Mei  2814.  Willem. 

Door  de  evacuatie  van  Zeeland  en  Staat- Vlaanderen  schgnt 
de  tgd  geboren  aan  de  organisatie  van  die  Provintie  te  denken, 
ook  deszelfs  Gouverneur  te  benoemen,  althans  final  te  despiciee- 
ren.  Het  nevensgaande  conceptbesluit  is  mg  gisteren  gepropo- 
neerd,  dog  voor  en  aleer  ik  hetzelve  onderteeken  wensche  te 
vemeemen  of  UWEG.  nopens  den  tgd  of  de  persoenen  eenige 
consideratien  heeft.  Alle  projecten  van  zamenstelling  der  overige 
Provinciën  zgn  in  handen  van  den  Heer  Boel,  zoodat  ik  denke 


386 

DU  binnen  kort  een  algemeen  rapport  van  dezelve  hieromtrend 
te  bekoomen.  Zonwde  UWEG.  denken,  dat  hetzelve  direet  aan 
den  B.  v.  S.  of  wel  aan  de  alhier  zijnde  leden  van  de  Centrale 
Commissie  diende  gerenvoyeerd  te  worden? 

'sHaage,  den  13  Mey  1814.  Willbm. 

P.S.  UWEG.  zal  waarschynlijk  reeds  weeten,  dat  de  Heer 
van  der  Capellen  net  op  zijn  tyd  te  Brnssel  gearriveerd  is  en 
wel  ont&ngen,  en  zijne  beezigheeden  oogenblikkelijk  even  als  de 
Prnissisch-Rnssischen  Commissaris  begonnen  heeft.  Anders  heb 
ik  het  genoegen  het  aan  dezelve  te  annonceeren. 

Het  komt  mg  voor  de  juiste  tgd  te  zgn  om  Zeeland  te  orga- 
niseeren  en  den  Gonvernenr  te  benoemen,  op  dezelfde  wgze  als  zulks 
bg  de  andere  Provintien  geschied  is.  De  Heer  de  Superville,  bg 
wien  ik  naar  den  geschiktsten  man  tot  Gouverneur  vernam, 
noemde  Schorer  en  gaf  er  goede  redenen  van.  Het  schgnt  mg 
toe,  dat  de  Commissie  wel  gekozen  is,  dog  Canisius  is  mg 
geheel  onbekend,  zo  dat  ik  goeds  noch  kwaads  van  hem 
zeggen  kan. 

Het  eerste  voorneemen  van  UKH.  is  geweest  om  alle  de  rap- 
porten aan  de  presente  leden  der  Centrale  Commissie  in  handen 
te  stellen;  dog  alzo  daar  niets  van  aangekondigd,  veel  min 
beschreeven  is,  kan  UKH.  de  stukken  aanstonds  in  den  Raad 
van  State  brengen,  waarmede  tijd  gespaard  zoude  worden.  De 
Baad  van  State  bestond  op  dien  tijd  nog  niet,  en  dezelve  is  nu 
door  de  deliberatien  over  de  Instructien  van  de  Gouverneurs 
zeer  wel  bekend  geraakt  met  deeze  materie.  De  Commissie  in 
wier  handen  de  rapporten  zonden  gesteld  worden,  zou  des  noods 
kunnen  raadpleegen  met  de  Heeren  van  Leiden,  van  Hnmalda 
of  andere  leden  van  de  Centrale  Commissie,  hier  present,  en 
geen  Staats-Raaden  zijnde. 

Ik  heb  gister  avond  den  Ambassadeur  in  admiratie  gevonden 


387 

van  de  dépêche  van  den  Heer  van  de  Capellen^  en  hg  heeft 

mg  den  last  aan  den  Gteneraal  Vincent  gegeven  nitgel^. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

13  Meg  1814.  Hoomdorp. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  te  zenden  twee  brieven  van  mgn 
broeder  te  Hamburg,  de  een  geschreeveu  voor  ontvangst  van  den 
mgnen,  de  ander  daarna,  en  met  belangrgke  bijlagen  omtrent 
de  Hollandsche  militairen  in  die  stad. 

Alzo  mgn  broeder  ieder  uur  kan  aankomen  spoedde  ik  mg 
om  UKH.  te  informeeren.  Ik  ga  naar  den  Raad,  die  gister  uit 
hoofde  van  den  Raad  van  Oratie,  te  midden  van  de  deliberatien 
heeft  moeten  geadjourneerd  worden  tot  heden.  De  zaak  is  het  Synode. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

14  Mey  1814.  Hoobndorp. 

Het  advys  op  het  Synode  is  anders  uitgevallen  dan  het  zig 
liet  aanzien.  De  Heeren,  die  de  stukken  thuis  wilden  nazien, 
van  Bylandt,  Elout,  Canneman  en  Queijsen  hebben  de  zaak  als 
zo  gewigtig  en  gevaarlijk  voorgedraagen,  dat  niet  alleen  de 
HH.  van  Lamsweerde  en  Rengers  zig  tegen  een  Nationaal 
Synode  verklaard  hebben,  maar  dat  ook  de  H^  van  Hambroick 
nadere  informatien  heeft  ingewonnen  en  daarop  geadvyseerd, 
dat  niet  alle  de  Leeraars  eenstemmig  op  het  stuk  dagten.  Dit 
laatste  is  zeker  van  gewigt,  alzo  men  door  een  nieuwe  instelling 
tweedragt  en  partijen  zoude  kunnen  verwekken.  Het  advys  zal 
nu  voornamelijk  hierop  neerkomen,  dat  de  Raad  geen  noodza- 
kelgkheid  tot  veranderingen  in  de  inrigting  van  het  Hervormde 
Kerkgenootschap  ziet,  dog  dat,  indien  er  gebreken  waren,  UKH. 
zoude  kunnen  een  Commissie  uit  de  Kerkeraaden  of  Classes  of 
Synodes,  of  Uuoge  Schooien  benoemen,  ten  einde  die  gebreken 
te  onderzoeken  en  middelen  tot  redres  voor  te  draagen.  Na  de 
conclusie  heb  ik  de  secretesse  aangaande  de  deliberatien  opge- 
legd, om  goede  redenen,  die  uit  de  Notulen  blgken  zullen. 


888 

Voor  UEH.  kan  ik  nog  bgvoegen,  dat  mij  nit  de  veele  rede- 
neeringen over  de  zniverheid  der  Leer,  die  ieder  oogenblik  op 
het  tapgt  kwam,  gebleeken  is,  dat  sommigen  het  waaken  op  de 
zniverheid  der  Leer  ongaarne  zien.  Wat  my  betreft,  terwgl  ik 
alle  bemoeiing  van  de  zijde  der  Regeering  met  de  Leer  af  kear, 
oordeel  ik  egter,  dat  de  Begeering  alle  gelegenheid  aan  de 
Kerk  bezorgen  moet,  om  de  zuiverheid  der  Leer  te  bewaaren 
door  gepaste  Eerkelgke  Inrigiingen. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

15  Mey  1814.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  aan  UEH.  een  brief  te  zenden  van  mijn  broe- 
der, die  zo  even  aangekomen  is,  en  die  aan  UEH.  in  korte 
woorden  meldt,  hetgeen  hy  my  geschreeven  had  in  een  brief, 
die  nog  niet  aangekomen  is.  Ik  voeg  myn  verzoek  bij  het  zgne, 
dat  UEH.  de  goedheid  hebbe  zijn  rapport  bij  monde  te  ontfiuigen. 
Hij  heeft  alles  weggesmeeten  wat  de  verklaaringen  van  Lodewijk 
den  XVIII  hem  als  ofScier  verzekerden,  en  heeft  geen  oogen- 
blik gelUirzeld  om  als  Hollander  onder  de  oogen  van  UEH.  te 
versehynen,  vast  bepaald  om  niets  meer  te  hebben  en  niets  meer 
te  zyn,  dan  hetgeen  UEH.  behaagen  zal. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

15  Mey  1814.  Hogbndorp. 

Hiernevens  zende  ik  terug  de  eergisteren  meedegedeelde 
brieven  van  UWEG.  broeder  alsmeede  die  van  den  Consul  te 
Bremen.  De  bekende  weg  van  den  Opperkamerheer  is  het 
middel  om  tot  my  te  gelangen,  en  wanneer  deszelfs  broeder  eene 
audiëntie  wenscht  te  erlangen,  diend  hij  zig  tot  dat  einde  aan 
den  Heer  van  Boetselaar  te  adresseeren.  Het  wonderd  mij  geen- 
zins  dat  de  zaak  van  de  Synode  groote  debatten  veroorzaakt 
heeft,  en  het  is  mij  direct  voorgekoomen,  dat  bijzonder  het  ob- 
ject van  de  zuiverheid  van  de  Leer  zwarigheid  zouwde  bejegenen, 
die  zig  op  de  Grondwet  laten  baseeren.  Als  Gouvernement  hiat 


389 

zig  eigentlijk  ook  hieroiutrent  niet  veel  doen;  als  lidmaat  van 
die  Kerk  kan  deel  aan  hetgeen  dezelve  in  deze  betreft  genomen 
wordeu,  dog  wonderd  mij  niet,  dat  zelver  predikanten  en  wei 
misschien  van  de  meest  gevolgden  in  eene  congregatie  der  ge- 
heele  Kerk  zouwden  knnnen  vinden  de  oorzaak  van  vele  dis- 
sentien,  welke  beter  voor  te  koomen  zijn,  want  de  grootste 
kleinigheid  geeft  dikwerf  geleegenheid  tot  het  hoogste  dispuut. 
Ik  oordeele  nodig  de  Raad  van  Staate  met  een  goed  financier 
te  completteeren,  en  daar  nog  geen  Zeeuw  in  dezelve  zig  be- 
vind, denke  ik  met  eene  klap  twee  vliegen  te  vangen,  door  het 
benoemen  van  den  Heer  Appelius,  van  wien  ik  veel  goeds  van 
verschgde  persoouen  en  geloofsgenoote  heb  hooren  zeggen.  Bg 
geleegenheid  hoope  ik  UWEG.  nog  meede  te  deelen  eenige  re- 
flecties, dewelke  bij  mgn  zgn  opgekoomen  ter  gelegenheid  van 
de  discussies  van  de  Raad  van  Staate  over  het  plan  van  financie. 

'sHaage,  den  15  Meij   1814.  Willbm. 

Ik  neem  de  vrgheid  om  mijn  lang  beloofd  berigt  aan  UEH. 
te  zenden.  Het  is  zo  laat  gereed  gekomen,  omdat  ik  er  zelden 
aan  heb  kunnen  werken.  Vermoeid  van  den  arbeid  kon  ik  er  niet 
aan  gaan,  en  dus  bleven  er  slegts  nu  en  dan  quartiertjes  toe  over. 
Ik   vleije  mg,    dat   UKH.   het  met  een  gunstig  oog  inzien  zal. 

Wg   zgn   gister  en  heden  bezig  geweest  met  de  admodiatie. 

De  Commissie  zal  nog  over  eenige  punten  met  den  HeerSix 
spreeken,  en  dan  zal  het  in  staat  gebragt  worden  om  bij  de 
Staten  Gl.  te  komen. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

17  Meij  1814.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  het  aangenaam  nieuws  te  melden,  dat 
er  geen  nieuws  is.  Het  Publijk  schgnt  zeer  natuurlijk  te  vinden, 
dat  UKH.  de  Vergadering  der  Souvereinen  eens  gaat  bezoeken, 
eer  dezelve  scheidt. 

De  Senateur  Schimmelpenninck  is  gister  hier  aangekomen,  en 

27 


390 

heeft  aan  den  Heer  de  Meij,  Secretaris  van  den  Raad  van  St., 
gezegd,  dat  hg  zeer  verheugd  was  over  dit  besluit  van  UKH. 
en  dat  hg  er  zig  veel  goeds  van  voorspelde.  Hij  scheen']  te 
vreezen,  dat  Prnissen  het  oog  op  een  gedeelte  van  België  had. 
Hij  had  goede  gedagten  van  de  zaak  der  Bourbons,  en  meende 
dat  zij  zig  algemeen  bemind  zullen  maaken  door  hun  gedrag 
en  goede  manieren. 

De  Hr.  Dassevael  heeft  mij  berigt,  dat  UKH.  vooreerst  maar 
een  courier  om  den  anderen  dag  begeerde,  tenzij  er  iets  bui- 
tengewoons te  melden  viel. 

Op  een  gelijk  berigt  zal  ik  Maandag  den  Heer  Appelins  in 
den  eed  neemen. 

De  Heer  van  Pallandt  van  Eeppel  stond  UKH.  te  verzoeken  om 
voor  dringende  zaaken  eenige  dagen  naar  G-elderland  te  gaan, 
toen  hg  Deszelfs  vertrek  vernam.  Ik  heb  gemeend  mg  niet 
tegen  dit  reisje  te  moeten  verzetten,  alzo  de  Directie  van  de 
Postergen  inmiddels  opgedraagen  is  aan  den  Secretaris  Donker 
Curtius,  mij  zeer  wel  bekend. 

Gister  is  in  den  Raad  van  State  een  advys  aan  UKH.  zonder 
resumptie  gearresteerd,  strekkende  om  een  algemeen  pardon 
aan  de  deserteurs  te  verleenen^  en  om  een  voordragt  aan  de 
Staten  61.  te  doen  tot  voorkoming  van  de  desertie.  Andere 
stukken  zijn  tot  meerdere  rijpheid  gebragt,  zo  dat  ik  mijvlege 
met  alles  gereed  te  koomen  Maandag  of  Dinsdag  aanstaande, 
op  de  stukken  na,  die  deeze  week  ingekomen  zijn. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

21  Mey  1814.  Hogbndorp. 

Ik  heb  met  veel  genoegen  bemerkt,  dat  mijne  Memoire  niet 
te  laat  gekomen  is,  en  dat  de  Engelsche,  voor  welke  zg  ge- 
maakt was,  de  eenigsten  zijn,  die  nog  moeten  overreed  worden. 
Het  zij  mij  geoorloofd  voor  mijne  opinie  aan  UKH.  uit  ie 
brengen,  dat  Lord  Castlereagh  zeer  vatbaar  is  voor  het  argu- 
ment,  dat  de  Souverein  van  alle  de  Nederlanden  in  geen  om- 


391 

• 

standigheeden   moet  geplaatst  worden  om   ooit  zgn  belang  te 
yinden  in  de  alliantie  met  Frankrgk. 

Deeze  aanmerking  heeft  iets  gemeens  met  eene  deliberatie, 
die  beden  den  Baad  van  State  van  10  tot  4  nre  bezig  gebonden 
heeft,  namelijk  de  Lgst  van  1725  bg  gelegenheid  van  de  Be- 
lastingen en  Ontlastingen.  Het  kwam  daarbij  voornamelijk  aan 
op  de  veranderingen  in  die  Lijst  gemaakt  door  Koning  Lode- 
wijk  in  bet  jaar  1809.  Sedert  1795  had  men  die  zaak  van  de 
Commercie  boe  langer  hoe  meer  aan  de  Fabryken  opgeofferd; 
dog  in  1809  geschiedde  dit  zonder  iets  meer  te  ontzien.  Inko- 
mende fiegten,  schier  gelijk  staande  aan  Probibitien,  vielen  als 
hagel  op  de  bnitenlandscbe  mannfactnnren.  Het  Continentaal 
Systeem  was  toen  aan  de  orde  van  den  dag.  Bij  de  wederkomst 
van  UKH.  waren  de  Douanen  weg,  de  Convoyen  en  Licenten 
moesten  er  de  plaats  van  inneemen,  'sLands  onde  systema  van 
vóór  1795  diende  hersteld  te  worden ;  dog  ongelukkig  voegde 
men  in  de  Publicatie  ven  7  December  1813  de  Wetten  van  de 
revolutionaire  Gouvernementen,  en  voornamelijk  de  wet  van 
1809,  bij  de  Lyst  van  1795.  Vandaar  gedeeltelijk  de  klagten, 
die  zo  van  onze  Kooplieden  als  ook  van  het  Ëngelsch  Gouvernement 
tegen  de  Publicalie  van  7  December  ingekomen  zijn.  Nu  is  er  een 
rapport  in  den  Baad  van  State  uitgebragt  op  de  Belastingen  en 
Ontlastingen,  waarbg  de  Wet  van  1809  in  veele  stukken  wordt  af- 
geschaft en  de  Lijst  van  1795  hersteld,  dog  slegts  voor  dit  loo- 
pend jaar  en  hangende  de  revisie  van  de  Lijst,  die  hoogst  nood- 
zakelijk is.  Schier  alle  de  leden  van  den  Baad  zgn  op  de  hoofd- 
zaak ëéns,  en  het  weinig  verschil  bestaat  daarin,  dat  sommigen 
de  zaak  nog  dit  jaar  wilden  laaten  rusten,  en  dan  de  Lgst  op 
den  duur  herstellen.  De  meerderheid  oordeelde  daartegen,  dat 
het  moment  voor  de  Commercie  critiek  is,  en  dat  de  bnitenspoo- 
rige  regten  op  de  vreemde  manufactunren  reeds  voor  dit  jaar 
dienen  gemaatigd  te  worden.  De  meerderheid  is  dus  conform 
het  uitgebragte  rapport,  en  het  advys  zal  op  dien  voet  UK) f. 
voorgelegd  worden. 


392 

Ik  ben  deezer  dagen  door  mijn  naaste  vrienden  aangesproken 
geworden.  Mijn  broeder  te  Amsterdam  klaagt,  dat  zgn  inkomen 
van  ƒ  6000. —  op  /'2500. —  verminderd  geworden  is.  Mijnzwag  er 
van  den  Santhenvel  vraagt  om  bet  Ampt  van  Directenr  der 
Directe  Belastingen  te  Maestrigt.  Mijn  ondste  broeder,  die  een 
inkomen  van  58000  francs  met  veele  rangen,  titelen,  enz.  in 
franseben  dienst  weggeworpen  beeft  en  hier  en  daar  in  couranten 
gegispt  wordt,  wenscbte  wel,  dat  ik  melding  maakte  van  zijn 
gebonden  gedrag,  aan  bet  hoofd  der  verdere  Hollandsche  officieren 
te  Hamburg,  in  de  Staats  Courant,  ik  bid  UKH.  mij  ten  goede 
te  houden,  dat  ik  deeze  aanspraaken  in  Deszelfs  schoot  nederlegge. 

Ik  wensch  UKH.  hartelijk  geluk  met  de  aangenaame  tijding, 
dat  de  Ërfprins  dagelgks  met  de  Prinses  Gbarlotte  omgaat. 

's  Hage,  31  Mey  1814.  ÜKH.  getrouwe  onderdaan 

HoGEfrnoBP. 

Zo  veel  mij  bewust  ïs  kan  ik  UKH.  melden,  dat  alles  stil  is 
in  bet  Land,  zo  als  gemeenlgk  wanneer  de  Koophandel  aan  den 
gang  is  en  alle  menschen  bezig  zijn.  In  vergelijking  van  andere 
Landen  is  bet  onze,  geloof  ik,  bet  rustigste,  zonder  gisting  en 
zonder  partijgeest.  Het  algemeen  is  in  het  opkomen,  dog  veele 
individuus  zijn  ongelukkig  door  geledene  omstandigheeden  en  ik 
wenscbte  wel,  dat  er  middel  was  om  hen  te  helpen. 

De  gebeurtenissen  van  Madrid  zullen  denkelgk  niet  zonder 
een  goed  gevolg  in  Fraukryk  blijven.  De  verheffing  van  de 
Koningen  van  Frankrijk  en  Spanje,  die  zei  ven  een  Constitutie 
aan  hunne  volken  geeven,  moet  iets  streelends  voor  UKH.  hebben, 
wiens  voorbeeld  die  Vorsten  eigentlijk  volgen.  Ik  haal  het  hier 
aan,  omdat  het  invloed  hebben  kan  op  op  het  gedrag  van  UKU. 
ten  opzigte  der  Belgiers.  Ik  hoor,  dat  deezen  te  Parijs  bij  UKH. 
toevloeien,  en  het  zoude  mij  niet  verwonderen,  dat  zij  een  eind 
aan  de  handelingen  omtrent  hun  lot  maakten,  met  zig  vry willig 
en  eenstemmig  aan  Deszelfs  beslissing  te  onderwerpen.  Zulk  een 
uitkomst  zoude   luisterrijk   en   heilzaam    zijn,  en  het  zoude  mij 


393 

geeDzins  verwoDderen,  dat  dezelve  met  eenig  geduld  en  goede 
woorden  te  verkrygen  ware.  Mij  dankt,  dat  de  aart  der  zaak 
deeze  aitkomst  aanbrengen  zal. 

Wij  hebben  in  den  Raad  van  State  het  avdys  op  de  Belas- 
tingen en  Ontlastingen  gearresteerd.  Nu  de  Koophandel  doof 
hetzelve  min  of  meer  kan  gered  worden  van  de  revolutionaire 
besluiten  en  aan  Hamburg  -de  loef  afgestoken,  zo  zoude  UKH. 
ook  iets  voor  de  fabryken  kunnen  doen.  Ik  neem  de  vrijheid 
om  aan  UKH.  voor  te  draagen  om  de  voornaamste  fabrykanten 
te  doen  oproepen  door  den  Secretaris  van  Staat  voor  de  Binnen- 
landsche  Zaaken  ten  einde  te  raadplegen  over  zulke  middelen 
van  opbeuring,  welke  de  Commercie  niet  stremmen.  P^n  zulke 
middelen  zyn  er. 

Het  ware  wenschelijk,  dat  de  Raad  van  Koophandel  en  Kolo- 
niën aan  den  gang  kwame,  te  meer  alzo  veele  reqnesten  door 
mij  in  handen  van  dat  Departement  hebben  moeten  gesteld 
worden.  Het  ontbreekt  slegts  aan  de  Instructie,  die  de  Heeren 
geconcipieerd  hebben,  en  die  ik  eerbiediglijk  voordraage,  dat  op 
last  van  UKH.  aan  den  Raad  van  State  overhandigd  worde, 
opdat  dezelve  daarop  advyseere.  Dan  kan  alles  ter  beslissing 
van  UKH.  voorbereid  worden. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

2  Juni  1814.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  te  zenden  de  erkenning  van  Den- 
zelven  door  den  Koning  van  Denemarken. 

UKH.  heeft  mij  heden  eenige  bekommering  te  kennen  gegeven, 
dat  de  Fabryken  zouden  kunnen  lijden  door  de  bevordering 
van  den  Koophandel.  Ik  heb  deeze  zaak  langen  tijd  uaauwkeu- 
rig  onderzogt,  ik  heb  er  in  1803  over  geschreven,  toen  men 
den  koophandel  aan  de  fabryken  begon  op  te  offeren.  Mijn 
eenig  doelwit  is  de  algemeene  welvaart,  die  alleen  UKH.  in  staat 
kan  stellen  om  een  gi*oot  inkomen  uit  de  middelen  te  verkrijgen. 
Het  geld  uit  de  zakken  te  kloppen  is  een  geringe  kunst  bg  de 


394 

kuDst  van  het  geld  in  de  zakken  te  brengen,  en  op  deeze  laatste 
heb  ik  mij  het  meeste  toegelegd.  Als  het  er  is,  vloeit  het  over- 
vloedig in  'sLands  Schatkist  door  den  weg  der  gemeene  mid- 
delen. In  deezen  zin  heb  ik  aan  de  Finantien  gewerkt  sedert 
den  eersten  dag  van  de  gelukkige  verandering. 

Ik  neem  eerbiediglijk  de  vrijheid  UKH.  aan  den  eed  van  den 
Oeneraal  Sweerts  te  herinneren. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

6  Janj  1814.  Hogbndorp. 

Ik  neem  de  vrijheid  UKH.  te  verzoeken  om  een  vlugtigoog 
te  laaten  gaan  over  de  volgende  gedagten  betrekkelgk  het  ont- 
haalen  van  Keizer  Alexander. 

In  de  onderstelling,  dat  het  zeer  belangryk  is  het  verblyf 
hier  te  lande  aan  Z.  M.  aangenaam  te  maaken,  komt  dunkt  mij 
in  de  eerste  plaats  in  aanmerking,  dat  het  volk  veel  vreagd 
bew^ze,  en  dit  zal  gemakkelijk  te  verkrggen  zijn  metdongeringsten 
wenk  daarvan  te  geeven,  waartoe  de  HH.  Gouverneurs  slegts 
aan  te  schrijven  zijn. 

In  Amsterdam  wordt  de  herdenking  aan  Saardam  aanstonds 
levendig,  en  eene  partij  op  het  water  kan  de  vlijende  gedaante 
aanneemen  van  eene  bedevaart  naar  de  plaats,  waar  Peter  de 
Groote  zig  in  den  scheepsbouw  onderweezen  heeft.  Bg  deeze 
geleegenheid  zoude  men  een  gedenkpenning  kunnen  slaan,  met 
de  beeltenis  van  Peter  aan  de  eene  zijde  en  het  omschrift:  „naves 
„construxit  Saardami  Petrus  Magnus"  en  de  beeltenis  van  Alex- 
ander aan  de  andere  zijde  met  het  omschrift  „pacem  condidit 
„Parisiis  Alexander  victor."  Deeze  medaille  zoude  kunnen  gevon- 
den worden  als  bij  toeval  op  een  tafel  in  het  huisje  door  Peter 
in  Saardam  bewoond  en  tot  eene  aangenaame  verrasching  strek- 
ken. Indien  dit  denkbeeld  aan  UKH.  behaagde,  zonden  de 
toebereidselen  tot  de  waterpartij  en  vooral  de  vervaardiging  der 
medaille  geen  uitstel  lijden. 

Ik  heb  een  en  andermaal  van  UKH.  vernomen,  dat  Dezelve 


395 

mij  iets  wilde  meededeelen  omtrent  de  behandeling  van  zaaken 
in  den  Raad  van  State.  In  afwagting  van  UKH.  's  goedvinden 
dienaangaande,  hetwelk  ik  gemeend  heb  niet  te  mogen  voorait- 
loopen,  kan  ik  Denzelven  verzekeren,  dat  ik  steeds  verlang  om 
alle  zaaken  tot  UKH.  's  meest  genoegen  te  behandelen. 

Wij  hebben  eindelijk  niet  zonder  groote  moeite  ook  de  zaak 
van  de  admodiatie  afgedaan,  waarbij  ik  zo  veel  mogelgk  de 
belangen  der  Schatkist  heb  voorgestaan.  Ik  vleije  mij,  dat  wg 
aanstaande  week  alles  zullen  afdoen,  dat  vóór  deeze  week  in- 
gekomen was. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

10  Juny  1814.  Hogbndorp. 

Ik  ben  verzekerd,  dat  ik  aan  het  verlangen  van  UKH.  voldoe 
met  den  ingesloten  brief  ten  .spoedigste  aan  Denzelven  te  zenden. 
Ik  voeg  er  een  concept-antwoord  bij,  en  heb  er  het  slot  afge- 
laaten  ten  einde  er  nog  te  kunnen  bijvoegen  hetgeen  UKH. 
noodig  vinden  mogt. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

12  Junj  1814.  Hogbndorp. 

Omtrent  UWEG.  project  antwoord  hebbe  ik  geene  consider- 
atien,  dog  ik  meen  dat  de  vreese  der  Rotterdammers  voorbarig 
en  ongegrond  is,  daar  er  vroeger  al  quaestie  geweest  is  der  voor 
Belgien  door  den  Gouverneur  Generael  te  bepalen  in-  en  uit- 
gaande rechten.  Den  Heer  van  Nagell  zal  UWEG.  daaromtrend 
van  het  gebeurde  beter  kunnen  informeeren  dan  ik,  die  zonder 
stukken  alleen  maar  uit  het  geheugen  deeze  materie  behandele, 
en  ik  twij£fel  niet  of  de  te  bekome  informatien  geruststellend 
zullen  zijn.  Wegens  de  voorgeslagen  gedenkpenning  hebbe  ik 
reeds  den  Heer  Six  onderhouden.  Omtrend  de  R.  v.  S.  hebbe 
ik  geen  gevolg  gegeeven  aan  mijne  eerste  opening,  daar  de 
Parijsche  reis  tusschen  beide  gekomen  is ;  morgen  na  de  middag 
om  7  uure  zouwde  ik  UWEG.  hieromtrend  gaarne  onderhouden. 


396 

Volgens  ingenomen  informaties  is  bet  vavSt  tractement  van  des- 
zelfs  jongste  broeder  4000  fl.,  en  beeft  dezelve  daarenboven 
eene  somma  voor  bnreanx  onkosten.  Indien  den  ondsten  meent 
eenige  pretensien  wegens  pensioen  of  andersins  aan  den  Lande 
te  bebben,  diend  bij  dezelve  aan  het  inslaand  Departement  in 
te  leveren  ten  einde  dezelve  onderzogt  en  vervolgens  naar  be- 
vind van  zaaken  daaromtrend  gedisponeerd  werde.  UWEG. 
schoonbroeder  wensebende  aangesteld  te  worden  als  Directeur 
der  Belastingen  zal  waarscbijniyk  zgn  verzoek  reeds  ingeleverd 
bebben  en  door  UWEG.  in  handen  van  den  Heer  Six  gesteld 
zijn.  Anders  diende  znlks  nog  te  geschieden  ten  einde  zijn 
verlangen  op  de  gewone  wijze  onderzogt  werde. 

'sHaage,  den  12  Juny  1814.  Willem. 

(Het  begin  van  dezen  brief  doelt  op  een  schrijven  van  de  Kamer 
van  Koophandel  te  Rotterdam,  waarin  geklaagd  wordt,  dat  te 
Antwerpen  en  Ostende  goederen  in-  en  uitgevoerd  worden  zon- 
der  betaling  van  rechten). 

De  Heer  van  Hoevelaken  heeft  mij  gister  onderbonden  over 
een  idee  om  kennis  te  geeven  aan  de  Staten  Gl.  van  den  vrede. 
Alzo  UKH.  nog  niet  ter  aanneeming  van  denzelven  is  geroepen 
geworden,  zo  zon  het  naar  de  letter  der  Grondwet,  art  37, 
nog  geen  tijd  zijn.  Dog  daar  er  hier  pnblyke  vrengdebedrijven 
zijn  gedaan,  zo  is  de  zaak  officieel  bekend,  en  nit  de  analogie 
schijnt  een  kennisgeeving  natnarlijk  te  zijn.  De  Conventie  van 
23  April  en  het  Tractaat  zelf  hebben  een  grooten  invloed  gehad 
op  onzen  Staat,  alle  de  Steden  zijn  bezet,  de  vloot  aan  ons 
overgeleverd,  de  handelsbetrekkiugen  hervat.  Eindelijk  zoo  bij 
het  kennisgeeven  van  den  vrede  door  UKH.  een  woord  kannen 
gesproken  worden,  waardoor  het  dwaas  gerngt  van  den  afstand 
van  3  Provintien  aan  Pruissen,  hetwelk  zig  staande  houdt, 
vervallen  zoude. 

Eene  andere  zaak   van  belang  in  bet  algemeen,  dog  in  het 
bijzonder  voor  UKH.,  is  het  stuk  van  de  Domeinen.  Ik  heb  aan 


397 

UKH.  Daar  Parijs  geschreeven,  dat  bet  niet  doenlijk  is  voor 
alsnog  derzelver  product  te  bepaalen^  ten  einde  het  patrimo- 
nieel  goed  en  het  vragtgebrnik  te  ziften^  volgens  artt.  1 3  en  14. 
Er  schijnt  een  jaar  van  administratie  daartoe  noodig  te  zijn. 
Inmiddels  dunkt  mij,  dat  het  voor  UKH.,  raadsaam  is  om  nu 
reeds  bij  een  wet  te  doen  vaststellen,  dat  er  een  Patrimonieel 
Goed  zal  zijn,  en  dat  UKH.  zig  omtrent  het  vrugtgebruik  tegen 
een  bepaalde  som  verstaan  zal,  om  niet  over  dit  laatste  ge 
deelte  tot  een  jaarlijkscbe  afrekening  te  moeten  komen.  Daarbij 
ontstaat  dan  de  vraag,  of  bet  niet  delicaater  zijn  zoude,  dat  de 
initiative  in  deze  genomen  werd  door  de  Staten  Gl.,  die  een 
Yoordragt  daartoe  zouden  kunnen  doen  aan  UKH.,  waarop  De- 
zelve zoude  kunnen  antwoorden  in  den  bovengemelden  zin. 

De  Burgemeester  van  Hogendorp  heeft  mij  gevraagd  of  het 
UKH.  ook  aangenaam  zonde  zijn,  dat  de  bewuste  partij  te 
Rotterdam  werd  gegeeven  als  er  de  Keizer  van  Rusland  zal 
zijn.  Alzo  mij  dit  voorstel  vrij  overeenkomstig  met  UKH's  ge- 
dagten  is  voorgekomen,  heb  ik  aangenomen  om  Deszelfs  goed- 
vinden daaromtrent  te  vernoemen. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

13  Juny  1814,  Hogendorp. 

Ik  heb  geene  duplicata's  van  de  missives  van  den  Heer  v.  d. 
Capelle.  Deeze  onthelzen  ook  tot  nu  toe  weinig  interessantes 
over  de  pointen  in  de  conferentie  van  voorgisteren  behandeld. 
De  wijze  op  welke  de  geheele  zaak  van  Belgien  tot  nu  toe  is 
vastgesteld  is  oorzaak,  dat  wij  in  het  generael  ontbreeken  de 
soort  van  stukken  en  papieren,  die  UWEG.  wenscbt  tot  deszelfs 
informatie  over  de  zaak  in  quaestie  te  bekoomen. 

'sHaage,  den  15  Juny  1814.  Willbm. 

Ik  heb  aan  mijnen  broeder  vier  kapitale  vraagen  omtrent  de 
Oost-Indische  bezittingen  voorgelegd,  en  alzo  het  antwoord  op 
de  eerste  mij  voorkomt  van  dienst  te  kunnen  zijn  op  dit  oogen- 


398 

blik,   meen   ik   hetzelve  onder   het  oog   van   UKH.    te  moeten 
brengen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

19  Juny  1814.  Hogbndorp. 

Hiernevens  zende  ik  UWEG.  terng  de  memorie  van  deszelfs 
broeder,  dewelke  met  veel  genoegen  gelezen  heb.  Morgenavond 
zal  ik  eenige  Heeren  te  zamen  roepen  ten  einde  over  eenige 
punten  te  spreeken,  en  ik  versoeke  UWEG.  ook  om  half  agt  uur 
daarbij  te  assisteeren,  zullende  de  objecten,  daarbij  verhandeld,  om 
het  gewigt  der  materie  moeten  zeer  geheim  gehouden  worden. 

'sHaage,  den  21  Junij  1814.  Willbm. 

Ik  heb  de  eer  aan  UKH.  het  antwoord  op  mijn  twee  vol- 
gende vraagen  over  de  O.  I.  Bezittingen  toe  te  zenden,  behel- 
zende de  militaire  magt  benoodigd  tot  bet  bezetten  en  bewaa- 
ren  van  dezelve.  Het  is  mij  voorgekomen,  dat  de  zaak  beschouwd 
is  uit  een  oogpunt  UKH 's.  attentie  waardig.  Bij  gelegenheid  der 
nu  volgende  vraag  zullen  ook  de  Middelen  aangewezen  worden, 
om  de  uitgaven  uit  de  inkomsten  van  de  Bezittingen  zelven  te 
dekken. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

22  Juny  1814.  Hogbndorp. 

Onder  het  handelen  over  de  bezittingen,  die  gemist  kunnen 
worden,  is  het  mij  toegeschenen,  dat  het  voor  den  Ambassadeur 
Fagel  nuttig  zoude  zijn  een  korte  en  zakelijke  beschrijving  te 
hebben  van  iedere  Bezitting.  Ik  heb  deeze  beschrijvingen  aan 
mijn  broeder  gevraagd,  als  een  nadere  uitlegging  van  zijn  ant- 
woord op  mijn  eerste  vraag,  en  leg  dezelve  over  of  zij  tot  het 
bovengemeld  einde  zoude  kunnen  dienen.  Nog  meer  bijzonder- 
heeden  kan  de  schrijver  altijd  geeven,  al  ware  het,  dat  UKH. 
hem  naar  Londen  wilde  zenden. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

27  Juny  x814.  Hogbndorp. 


399 

In  verscheidene  der  vorige  brieven  wordt  gedoeld  op  de  on- 
derhandelingen met  betrekking  tot  een  ha  weiijk  van  den  oudsten 
zoon  van  den  Sonvereinen  Vorst  met  Prinses  Gharlotte  van 
Engeland.  In  Juni  1814  ontving  O.  E.  het  volgende  uittreksel 
uit  een  Ëngelsche  courant: 

(Ministerial    paper).   It  was   insinuated  the  ether  night,  but 
denied  in  the  most  distinct  manner  by  us,  that  the  rupture  of 
the  marriage  negotiation  between  the  Prince  of  Orange  and  the 
Princess  Gharlotte  was  produced  by  thesituationofthePrincess 
of  Wales,   and   her  exclusion  from  the  Drawingroom.  —  Lord 
Castlereagh  directly  stated  last  night  that  the  treaty  of  marriage 
was  in  active  progress  after  such  exclusion,  that  up  to  the  lOt^ 
of  Jnne,  after  the  Drawingroom  had  been  held  and  the  debate 
upon  the  subject  had  taken  place,  the  treaty  had  been  going 
on.  What  had  occasioned  its  being  broken  off  his  Lordshipdid 
not  state.  A  morning  paper  gives  the  folowing  account. 
(Then  follows  the  article  of  the  Times.) 
We  do  not  believe  the  above  account  to  be  quite  correct.  We 
have   heard,    though   not  officially  of  course,  that  the  Princess 
certainly  did  not  wish  to  go  out  of  the  country,  and  stated  that 
wish  both  to  her  Father  and  the  Ëarl  of  Liverpool,  wishing  a 
clanse  to  that  effect  to  be  introduced  into  the  ActofParliament 
on  the  marriage  settlement.  After  some  discussion  it  was  signi- 
fied,  that  the  wish  of  the  Princess  Gharlotte  would  be  complied 
with.    Her   Koyal   Highness   then,   so   rumor  states,   desired  a 
provision   to  be   made  in  the  same  deed,   that  the  Prince  of 
Orange,  her  husband,   should   not  go  out  of  the  Eingdom.  To 
this  the  Prince  could  not  consent.  He  could  not  separate  him- 
self  from   those,  whom   he  was  destined  to  govern,  and  bind 
himself  never  to   see   his  own  subjects.  Some  other  objections 
were  urged  of  the  nature  of  which  we  were  not  informed,  and 
the    negociation    was  then   finaliy   broken   off.  The   Prince  of 
Orange  immediately  left  London  and  arrived  at  Dover  yesterday, 
where  it  is  understood   he   will  remain  till  the  arrival  of  the 


400 

Emperor  of  RiiRsia  and  King  of  Prussia,  with  whoai  he  will 
proceed  to  the  GontiDent.  The  Ëmperor  of  Kussia  and  the 
Grand-Dachess  of  Oldenbargh  have  taken  great  interest  in  the 
match,  wishing  to  promote  it  as  mach  as  possible.  On  Fridaj 
last,  we  believC;  they  had  an  interview  of  an  hoar  and  a  half 
with  the  Princess  Gharlotte  upon  the  sabject,  and  the  Grand- 
Dnchess  besides  is  said  to  have  written  a  long  letter  to  Her 
Royal  Highness.  The  ruptnre  of  the  negotiation  will  be  very 
generally  regretted.  It  seemed  to  be  the  most  eligible  match 
that  conld  be  made.  The  House  of  Orange  is  always  dear  to 
this  country.  The  yoang  Prince  had  distingaished  himselfinthe 
field  and  is  of  a  very  amiable  and  engaging  disposition. 

Deze  officiease  mededeeling  komt  geheel  overeen  met  de 
berichten  uit  andere  betrouwbare  bronnen.  Gaan  wij  thans  voort 
met  de  correspondentie  tusschen  den  Souvereinen  Vorst  en  G.  K. 

De  ingesloten,  dien  ik  op  dit  oogenblik  uit  Constantinopei 
ontvang,  zal  (JEH.  mogelijk  in  staat  stellen  om  de  eerste  tij- 
ding van  het  gebeurde  aldaar  aan  den  Hoogen  Gast  tegeeven. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

1  Jnly  1814.  Hogbndorp. 

Ik  neem  de  vrijheid  om  den  ingesloten  brief  aan  Lord  Castle- 
reagh  ter  goedkeuring  van  UKH.  aan  te  bieden.  Hoezeer  ik  niet 
precis  van  alle  de  omstandigheeden  onderrigt  worde,  heb  ik  er 
genoeg  van  vernomen  om  te  begrijpen,  dat  een  hartelijk  woord 
van  pas  kan  zijn, 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

4  Julij  1814.  HoGBivooRP. 

La  Haye  ce  4  Juillet  1814. 
Mylord! 
J'ai  attendn  quelqne  temps  pour  féliciter  votre  Excelen^e  de 
l'heurense  issue  de  ses  nëgotiations  pour  la  délivrance  de  TKurope 
et  je  Lui  porte  aujourd'hui  Thommage  de  ma  reconnoissaoce  et 


401 

de   mon  adiniration.   Je   me   suis   acquitté   de   ce  même  devoir 
envers  S.  M   TËmpereur  de  Russie,  qui  a  recneilli  sur  son  pas- 
sage en  Hollande  Ie  tribut  de  la  gratitude  natiooale,  que  nous  lui 
avons  apporlé  de  la  maniere  la  plus  francbe.  Ge  Prinee  a  pu 
voir  dans  Tenthousiasme  excité  par  sa  présence  tont  Ie  seeret  de 
notre    révolution.  Les   Hollandois   sont  animés  d'un   sentiment 
profond,  ordinairement  calme  et  presque  renferme  dans  les  coeurS; 
mais  qui  dans  les  grandes  occasions  se  manifeste  avecd'autant 
plus  d'énergie.  G'est  nn  sentiment  de  ce  genre^  qui  les  attaché 
&  la  Maison  d'Orange  et  qui  les  rend  amis  de  T Angleterre ;  car 
il  y  a  un  lien  intime  entre  TAngleterre  et  cette  Maison,  resserré 
particnlièrement  par   Ie  Roi   Guillanme,   et  qui  est  k  Tabri  de 
teute   atteinte.  Des  jours  aussi  beaux  que  ceux  de  1688  vont 
peutêtre   Inire  pour  nous,  et  j'ose  assurer  votre  Excellence  que 
cela   ne   dépend  que  de  TAngleterre,  et  qn'elle  tieut  entre  ses 
mains  la  plus  intime  uniou  avec  nous.  Des  (rots  grands  objets, 
dont  il  s'est  agi  dans  les  conférences  que  j 'ai  eu  Thonneur  d'avoir 
avec  Ëlle  eet  hiver  //  en  esl  un  qui  s^esl  évanoui  de  la  maniere 
la  plus  déplarable.  Je  plains  du  fond  de  mon  coeur  Ie  jeune  Prinee, 
dont  la  sensibilUé  a  soufferl  une  si  rude  épreuve,  mais  jemeplais 
dans   ViddCj   que  devenu  plus  cher  a  sa  nation  il  n*est  pas  moins 
aimé  de  la  Vóire,  Il  reste  les  deux  grands  interets  de  la  Belgi- 
que  et  des  Golonies.  L'incertitude  et  les  délais  sont  k  eet  égard 
tout  ce  qu'il  y  a  de  plus  è  craindre.  Vons  avez,  Mylord,  traite 
la  France  avec  beauconp  de  magnanimité.  Vons  avez  établi  la 
paix    sur  les  bases  les  plus  libérales.  J'ose  dire  que  vous  vous 
trouverez  bien  de  suivre  les  mêmes  maximes  dans  votre  alliance 
avec   nous.   Loin   de   l'Angleterre,   si  puissante  aujourd'hui,  les 
petits  moyens  et  les  futiles  appréhensions.  Vons  voulez  que  nous 
soyons  forts  et  vous  pouvez  nous  Ie  rendre.  Nous  ne  Ie  serons 
jamais  que  par  Topulence  et  par  Ie  commerce  maritime,  ainsi  que 
vous  Tavez  dit.  Notre  commerce  et  nos  colonies  sont  pour  vous 
un  garant  de  plus  de  notre  fidélité^  car  tous  deux  seront  toujours 
entre  vos  mains,  considérables  par  votre  protection,  ouanéautis 


402 

par  votre  ressentiment.  Röglez  nos  interets  maritimes  et  territo- 
riaux  avec  autant  de  sagesse  qae  de  grandeur,  et  attachez-voas 
une  nation  simple  et  loyale,  qni  est  plus  capable  qu'aacune 
aatre  de  reconnoissance.  Si  j'ëtois  Anglois  je  ne  vons  parlerois 
pas  aatrement,  et  vons  savez  qne  je  professe  Ie  maxime  qn'on 
bon  Uollandois  doit  être  Anglois.  Noas  posons  anjoard'bai  les 
fondements  d'une  nnion,  qni  doit  braver  les  seiëcles,  et  les 
hommes  d'état  de  celni-ci  ont  k  travailler  ponr  les  gënérations 
fatures.  Votre  nom,  Mylord,  est  honorablement  attaché  aa  Trait& 
qni  va  fixer  Ie  sort  de  ma  patrie,  et  je  me  réjonis  de  voir  ses 
interets  entre  vos  mains.  —  Les  conditions  seront  anssi  jnstes, 
aussi  nobles,  anssi  simples,  qne  Ie  caractère  de  celai  qni  les 
dictera.  On  assnre  que  Votre  Excellence  se  rend  an  Congres  de 
Vienne;  que  ne  puis-je  jouir  une  seconde  fois  du  bonhenr  de 
Tentretenir.  J'aurais  un  plaisir  extreme  de  Tassurer  encore  des 
sentiments  invariables  avec  lesquels  je  serai  toute  ma  vie, 

Mylord, 
de  Votre  Excellence 
Ie  tres  humble  et  tres  obéssant  servitenr 
Charles  de  Hogbndorp. 

P.S.  Si  Elle  me  fait  la  grace  de  m'écrire  je  prie  qne  ce  soit 
tonjonrs  en  Anglois. 

Onder  aan  deze  minuut  schryft  6.  K.:  N.B.  8  Juillet.  J'ai 
montré  cette  lettre  k  S.  A.  B.  et  par  son  avis  j'ai  rayé  ce  qui 
regardoit  Ie  marriage. 

Indien  UWEG.  noodig  oordeelt  in  de  tegenswoordige  omstan- 
digheeden  aan  Lord  Castlereagh  te  schrijven,  wensche  ik  dat 
hetgeen  het  huwelijk  van  mijn  ondsten  zoon  betreft  niet  aangc- 
roert  werde.  Ik  boude  mij  overtuigd,  dat  Ld  C.  het  met  ons  zeer 
goed  meend  en  byzonder  het  interest  van  Holland  behartigt, 
dog  eene  vreemde  zijnde  en  niet  de  noodige  informatien  beko- 


403 

mende  of  wegens  gebrek  aan  tyd  kunnende  erlangen,  zoo  beant- 
woorden de  resultaten  niet  altoos  aan  de  verwagting. 

'sHaage,  den  6  July  1814.  Willem. 

Ik  neem  de  vryheid  om  te  verneemen  of  UKH.  goedvindt, 
dat  ik  Denzelven  een  verslag  doe  van  de  vorderingen  der  Con- 
ferentien  over  de  Provintiale  Reglementen  en  van  de  afgeloopen 
zittiuj^  der  Staten  Geueraal,  waaromtrent  ik  dan  Deszelfs  conve- 
nientie  hoope  te  verneemen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

7  July  1814.  HoGBNDORP. 

Ik  had  gedagt  UWEG.  gisteren  nae  den  middag  te  spreeken 
over  de  materien  het  onderwerp  van  deszelfs  briefie  uitmakende. 
Dit  zig  niet  hebbende  kunnen  realiseeren  proponeere  ik  aan 
dezelve  heden  avond  om  7  uuren  bij  mij  te  komen  om  bet 
geintentioneerde  verslag  te  doen. 

'sHage,  den  9  July  1814.  Willem. 

De  Princes  zgnde  met  de  Pruissische  Princes  nae  Noord  wijk 
en  Catwijk  gegaen  en  nog  niet  thuis  gekomen,  zal  zoo  ik  vreese 
het  diné  laat  worden  en  het  uur  van  7  voor  mij  niet  disponibel 
zijn.  Ik  versoeke  dus  uit  dien  hoofde  UWEG.  morgen  in  plaats 
van  heden  op  het  uur  van  7  's  avonds  bij  mij  te  willen  komen. 

's  Hage,  den  9  July  1814.  Willem. 

Wij  zijn  heden  wederom  gevorderd  met  de  Provintiale  Regle- 
menten, dog  er  is  een  punt  hetwelk  ophoudt  en  stremt,  namelijk 
dat  de  Eigenerfden  en  Steden  kunnen  kiezen  uit  de  drie  standen. 
Het  is  noodzakelijk,  dat  ik  op  dit  stuk  UKH.  onder  boude  ten 
einde  dien  struikelblok  weg  te  neemen,  en  de  zaak  af  te  doen. 
Hetgeen  ik  daaromtrent  aan  UKH.  te  zeggen  heb  is  onmogelgk 
bij  geschrift  af  te  doen. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

11    July    1814.  HoGBNDORP. 


404 

Heden  nit  de  stad  gaande  kan  ik  UWEG.  niet  voor  morgen 
nae  den  Raad  over  bet  punt  in  quaestie,  hetwelk  bij  bet  for- 
meeren  der  Reglementen  opboud,  spreeken,  wanneer  ik  dezelve 
zal  wagtende  zijn. 

*8Hage,  12  July  1814.  Willbm. 

Ik  betaige  UEH.  mijn  bartelijken  dank  voor  het  verleende 
pension  aan  mgn  oudsten  broeder,  en  hoope,  dat  dezelve  nog 
eenmaal  in  de  gelegenheid  zal  komen  om  UEH.  te  dienen,  ter- 
wijl hij  inmiddels  altijd  gereed  blyft  om  op  voorvallende  zaaken, 
daar  hij  kande  en  ondervinding  van  heeft,  te  dienen  van  eonside 
ratien  en  advys. 

De  Generaal  Daendels  is  nn  bezig  met  zijn  berigt  te  doen 
drukken  en  zendt  mij  het  manuscript  bij  stukken  om  na  te  zien 
of  er  ook  iets  moet  nit  gelaaten  worden.  Ik  neem  dit  op  mij, 
zonder  eenigzins  in  te  staan  voor  hetgeen  hij  zegt^  daar  natunrlijk 
personaliteiten  onder  loopen.  Ik  kan  niet  tusschen  hem  en  zijne 
vijanden  beslissen.  Ik  heb  slegts  een  algemeene  zwaarigheid, 
namelijk  of  dit  Berigt  het  licht  mag  zien,  voor  dat  ons  de  Kolo- 
niën teruggegeeven  zijn,  omdat  het  de  oplettendheid  op  het  ge* 
wigt  derzclven  trekt.  Mij  dunkt,  dat  het  veiliger  zonde  zijn  zo- 
lang  met  de  uitgave  te  wagten,  dog  een  exemplaar  voor  UKH. 
te  vraagen.  Het  stuk  is  belangrijk  en  het  strekt  mijn  ondstcD 
broeder  voorzeker  tot  geen  geringen  roem,  dat  hij  de  eerste  aan- 
leiding tot  verbeteringen  en  den  grond  tot  een  goed  bestuur 
gelegd  heeft. 

Wij  zijn  nu  op  Drenthe  en  Braband  na  gereed  gekomen  met 
de  concept-  Reglementen,  welken  wij  dan  allen  agter  elkander 
revideeren  zullen,  denkelijk  Maandag  na  den  Kaad.  Dan  zullen 
zij  rondgaan  bij  vier  of  vijf  leden,  zodat  de  finale  resolutie, 
hoop  ik,  vallen  zal  Maandag  over  agt  dagen.  Alzo  buiten  Fries- 
land  geen  eene  Commissie  een  Reglement  ontworpen  en  niet 
eens  op  elk  der  punten  geadvyseerd  had,  maar  de  eene  op  dit, 
de  andere  op  dat  punt.,  is  ons  werk  niet  gering  geweest.  Het 


405 

rapport  van  den  Heer  Röell  eü  zijn  geconcipieerd  algemeen 
Reglement  zijn  ons  egter  van  groot  nut  geweest^  zelfs  wanneer 
wij  van  zijne  denkbeelden  afgeweeken  zijn.  Sedert  de  decisie 
van  UKH.  op  de  drie  standen  zijn  de  deliberatien  eenpaarig 
afgeloopen. 

'sHage,  UKH.  getroowe  onderdaan 

17  Jnly  1814.  Hogbndorp. 

Gister  uit  den  Kabinets  Raad  in  de  Staten  Gl.  komende, 
vroeg  mij  de  President  of  er  niets  omtrent  het  sluiten  van  de 
Vergadering  bepaald  was.  Ik  kan  UKH.  berigten^  dat  ik  nu 
geen  stukken  meer  weet,  die  bij  de  Staten  Gl.  moeten  komen. 

Omtrent  de  aathorisatie  tot  weering  van  het  misbruik  der 
bakkers  heeft  de  Heer  Ëlout  uitvoerig  geadvyseerd,  dat  geen 
voordragt  %an  de  Staten  Gl.  noodig  zal  zijn,  en  de  stukken 
gaan  rond.  In  die  onzekerheid  de  Vergadering  nog  een  week 
op  te  houden  komt  mij  niet  raadsaam  voor.  Zij  heeft  nu  veel 
afgedaan  en  met  grooten  spoed,  hetwelk  in  deeze  omstandig- 
heeden,  daar  zo  veel  nieuwe  gronden  te  leggen  waren,  zeer 
gelukkig  is.  In  het  vervolg  agtik  het  wenschelijk,  dat  de  zaaken 
^anger  en  dieper  onderzogt  worden,  alzo  het  vertrouwen  van 
het  publyk  in  het  Bestuur  van  het  Gouvernement  daardoor  be- 
vestigd wordt.  Dit  vertrouwen  is  de  beste  steun  der  Regeering; 
het  wordt  bij  de  Staten  Gl.  geboren  uit  de  overtuiging,  dat  de 
zaaken  wel  bekookt  worden  onder  het  oog  van  UKH.,  en  het 
ontstaat  bij  het  publijk  uit  eene  gelijke  overtuiging  omtrent  de 
toestemming  der  Staten  Gl.  Ten  dien  einde  is  er  in  al,  wat  tot 
de  Wetten  behoort,  eene  zekere  ruimte  van  tijd  vereischt,  welke 
in  deezen  drang  van  omstandigheeden  niet  heeft  kunnen  be- 
tragt  worden.  Voortaan  zal  dit  beter  gaan,  en  ik  geef  met  eer- 
bied den  raad  aan  UKH.  om  nu  den  Raad  van  State  alle  de 
wetten  voor  de  ordinaris  Vergadering  van  November  met  rijp 
overleg  te  laaten  overwegen,  en  dan  goed  te  keuren  hetgeen 
ik  laatst  aan  UKH.  voorgedraagen  heb  omtrent  eene  betere  form 

28 


406 

van  deliberatien  bij  de  Staten  Gl.  Ik  ben  gereed  om  deeze 
denkbeelden,  indien  UEH.  het  verlangt,  nader  en  bij  monde 
Yoor  Denzelven  te  ontwikkelen. 

Indien  UEH.  goedvindt  om  nu  de  Vergadering  te  slaiten 
volgens  art.  65  der  Grondwet,  zo  kan  dit  of  door  UKH.  of 
door  eene  Commissie  gedaan  worden. 

Men   heeft  mij   verzekerd,  dat  er  gedagt  wordt  om  aan  den 
Commissaris  Gl.  van  de  Convooyen,  Vaillant  fe  Amsterdam,  een 
adjunct  toe  te  voegen  en   daartoe   voor  te  slaan  den  Heer  da 
Tour,  ontvanger  te  Alkmaar.  UKH.  weet  wel,  dat  ik  Denzelven 
niet  lastig  val   met  sollicitaüen,   en   dat   ik  slegts  de  vrijheid 
neem  om   goede  lieden  in   het  algemeen  bij  UKH.  bekend  te 
maaken,  vertrouwende,  dat  UKH.  best  weet  waar  elk  bekwaam 
toe  is.   Zo  meen   ik   ook  bij   deeze  gelegenheid  aan  UKH.  te 
mogen   bekend   maaken,   dat   deeze  du  Tour  een  van  de  beide 
broeders   is,  die  uitgemunt  hebben  in  den  Opstand,  en  dat  hij 
in  zijn  moreel  gedrag  onbesproken  en  verre  boven  zijn  broeder 
verheven  is.   Ik  bedoel   geenzins  om   hem  deezen  post  te  be- 
zorgen, wens^h  alleen  maar,  dal  hij  op  zijn  tijd  in  aanmerking 
kome,  te   meer   daar  hij  mij  voorkomt  in  goede  faam  te  staan 
bij  de  Administratie  van  de  Middelen. 

Indien  ik  nu  met  dit  een  en  ander  onvervankelijk  voor  te 
draagen  te  verre  ben  gegaan,  zo  verzoek  ik  om  verschooniog. 
alzo  ik  uit  mijn  hart  gesproken  heb,  naar  dat  ik  meende,  dat 
met  den  dienst  van  UKH.  best  overeen  kwam: 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaao 

20  July  1814.  HüGBNDORP. 

Ik  ben  heden  gestoord  geworden  in  het  verslag  van  een 
gesprek,  dat  Ik  gehad  had  met  den  Heer  Peters  in  de  Staten 
Gl.  Hij  zeide  mij,  dat  de  Provintiale  Commissie,  waartoe  hij 
behoort,  zich  verlegen  had  bevonden  met  de  letter  van  UKH*8. 
Besluit  omtrent  de  verkiezing  der  Edelen  voor  de  Staten  der  Pro- 
vincie. Hetzelve  luidt,  dat  de  verkiezing  ten  Platlen  Lande  door 


4ot 

kiezers  zal  geschieden,  oit  hoofde  van  het  oode  denkbeeld,  d4t 
de  Edelen  zowel  als  de  Eigenerfden  door  de  kiezers  moesten 
verkozen  worden.  De  meening  is  egter  bniten  twijfel,  dat  de 
kiezers  voor  de  Eigenerfden  alleen  moeten  dienen.  Hij  was  zeer 
blijde  dit  te  verneemen,  en  men  zal  algemeen  in  die  Provintie 
gaarne  zien,  dat  de  Ridderschap  haare  eigen  kenze  doe. 

Ik  heb  gemerkt,  dat  de  Heer  van  Hoevelaken  mijne  gedagten 
omtrent  de  deliberatien  bij  de  Staten  61.  bij  UKH.  heeft  willen 
tegenwerken,  en  de  vrijmoedige  wijze,  waarop  hij  dit  in  mijn 
bijzijn  deed,  heeft  mij  zeer  aangestaan.  Wij  hebben  er  onder 
eikanderen  over  geredeneerd,  zonder  het  eens  te  worden.  Als 
men  zig  tot  het  oogenlilik  bepaalt,  heeft  hij  gelijk,  en  men  zal 
de  zaaken  een  korten  tijd  zoo  draagende  kunnen  honden.  Als 
men  verder  ziet  is  het  wijzer  reeds  nu  een  vrijer  deliberatie  in 
te  voeren,  dan  het  laater  te  zien  gebeuren  tegen  zijn  zin.  Daar 
moet  een  overtuiging  bij  alle  de  leden  zijn,  die  slegts  uit  een 
vrije  deliberatie  kan  gebooren  worden.  De  tegenwoordige  wijze 
geeft  aanleiding  tot  onderaardsch  wroeten,  zo  als  bij  de  zaak 
van  de  jagt  gebleeken  is.  Had  ik  tien  plaatsen  lager  gezeten, 
zo  had  ik  het  niet  meer  kunnen  herstellen. 

UKH.  neeme  mij  niet  kwalijk,  dat  ik  stil  vóór  de  tafel  ben 
naar  huis  gegaan.  Met  dit  warm  weer  moeten  de  raamen  wel 
open  staan,  dog  ik  kan  er  niet  tegen,  en  ben  voorleden  week 
met  zwaare  pijnen  aan  de  voeten  thuis  gekomen,  die  gelukkig 
met  zweeten  verdreeven  zijn.  Dog  ik  kan  mij  daar  niet  aan 
waagen  zonder  mijn  dienst  in  gevaar  te  stellen.  Met  vóór  den 
eten  te  komen  maak  ik  mijn  hof,  hetwelk  ik  gaarne  doe,  en 
ik  hoop^  dat  UKH.  mij  niet  kwalijk  ueemen  zal,  dat  ik  dan  in 
dit  saizoen  verdwijne. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

21  Jali  1814.  HoGENDORP. 

Ik  neem  de  vrijheid  bij  UKH.  te  verneemen,  wanneer  de 
Heer  van   Gennep   kan   beëédigd   worden.   Hij   heeft  mij  groot 


m 

genoegen  over  zijne  aanstelling  betnigd,  en  dezelve  is  mij  zeer 
aangenaam. 

De  Memorie  adstrnctief  bij  het  advys  op  de  Provintiale  Ke- 
glementen  is  gister  gereed  gekomen.  Indien  UEH.  den  tijd 
heeft,  durf  ik  dat  stnk  ter  leezing  aanbeveelen.  Ik  vlije  mij 
Maandag  de  zaak  geheel  ter  conclusie  te  znllen  brengen. 

UEH.  heeft  mij  eenige  wecken  geleeden  opgedragen  om  mijne 
gedagten  nader  te  laaten  gaan  over  de  Belgische  zaaken.  Er  is 
thans  een  punt  van  gewigt,  waaromtrent  ik  de  vrijheid  neem 
bij  deezen  mijne  opinie  aan  ÜKH.  te  onderwerpen.  In  den 
laatsten  Kabinets  Raad  heeft  UKH.  Deszelfs  voorneemen  bekend 
gemaakt  om  naar  Brussel  te  gaan.  Ik  denk,  dat  deeze  reis  zeer 
nuttig  kan  zijn,  dat  UKH.  tot  Gouverneur  Generaal  voor  de 
Hooge  Bondgenooten  aanstellen  kan  hetzij  een  Particulier,  hetzij 
den  Ërfprins,  dat  UKR  dan  aldaar  verschijnen  kan  als  Souve- 
rein  der  Vereenigde  Nederlanden  en  als  aanstaande  Sonverein 
van  België  ;  dat  eindelijk  op  deeze  wijze  het  nuttige  van  de 
zaak  met  de  waardigheid  in  de  formen  best  zal  vereenigd  zijn. 
Indien  UKH.  mijne  redenen  daarvoor  gelieft  te  hooren  ben  ik 
op  alle  uuren  daartoe  bereid. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

23  July  1814.  Hogendokp. 

P.  S.  Zo  even  ontvang  ik  de  bestelling  van  den  Heer  van 
Gennep  tegen  Maandag  om  1  uur.  Alsmede  een  brief  van  mijnen 
broeder,  die  ziek  geweest  is,  en  wiens  verzekering  ik  wel  durf 
te  waarborgen. 

Zo  even  verhaalt  mij  de  Heer  Cantzelaer,  dat  hij  een  brief 
uit  Londen  ontvangen  heeft  van  de  HH.  Broom  en  Taylor, 
groote  kooplieden,  houdende:  You  may  depend  upon,  you  will 
get  your  Colonies  back  —  en  wijders :  Surely  the  marriage 
will  go  on. 

Hierbij  zende  de  broodjes,  waarvan  UKH.  mij  den  naam  ge- 


409 

vraagd  heeft;  zij  gaan  onder  den  naam  yan  Gadetjes,  dog  moe- 
ten telkens  besteld  worden. 

's  Hage^  UKH.  getroowe  onderdaan 

25  Jnlij  1814.  Hogbndorp. 

Ik  neem  de  vrijheid  aan  UKH.  te  zenden  een  Memorie  over 
de  nit  te  zenden  tronpes  naar  Oost-Indie.  Alzo  de  bezitneeming 
van  Java  schijnt  te  naderen,  oordeel  ik  dit  het  tijdstip  te  zijn 
om  aan  UKH.  vrijmoedig  kennis  te  geeven  van  eenige  gedagten 
omtrent  het  Gouvernement  van  die  kostelijke  gewesten.  Zij 
hebben  langen  tijd  gekwijnd  onder  de  Compagnie ;  de  Com- 
missie van  Nederbnrg  heeft  niet  veel  verandering  aangebragt; 
Daendels  heeft  er  een  Revolutie  gemaakt,  zo  veel  ik  zien  kan, 
tot  nut  van  het  Algemeen,  dog  niet  zonder  geweld  aan  indivi- 
duus.  De  Engelschen  schijnen  de  revolutie  van  Daendels  vol- 
tooid, misschien  boven  de  maate  uitgebreid  te  hebben.  In  welk 
een  staat  moet  zig  de  talrijke  Inlander  bevinden,  na  al  wat  hij 
in  dertig  jaaren  heeft  zien  gebeuren  ?  Om  die  moreele  kragt  te 
herstellen  en  te  bewaaren,  door  welke  wij  op  zulk  een  afstand 
met  een  geringe  magt  geheerscht  hebben,  is  er  een  Gouverneur 
noodig,  die  het  land,  de  natie,  de  taal,  de  vooroordeelen  kent. 
Tot  heden  toe  hebben  wij  nooit  een  goede  partij  van  dat  Land 
getrokken,  en  Daendels,  die  begonnen  had,  erkent  wiens  be- 
ginselen hij  ingevoerd  heeft.  Om  dan  de  klem  der  Regeering 
te  hemeemen,  om  partij  van  het  Land  te  trekken,  weet  ik 
niemand  aan  UKH.  te  noemen,  die  eenigzins  bij  mijn  broeder 
komt,  en  ik  agte  mij  verplicht  hem  dit  getuigenis  te  geeven, 
omdat  het  algemeen  welzijn  en  de  dienst  van  UKH.  er  mede 
gemengd  zijn.  Naast  aan  de  plaats  van  Gouverneur,  indien  er 
polityke  redenen  tegen  waren,  zoude  hij  zeer  geschikt  zijn  tot 
Commissaris  Gl.  om  een  vast  stelsel  van  Regeering  in  te  voeren. 

Heb  ik  mij  niet  te  veel  vermeeten  met  vrijmoedig  te  zeggen 
wien  ik  geschikt  oordeele,  zo  vraag  ik  dezelfde  verschooning, 
wanneer  ik  er  iets  bijvoege  omtrent  iemand,  die  mij  ongeschikt 


410 

voorkomt  en  die  naar  mijn  oordeel  alles  in  de  war  zonstnaren. 
Ik  erken  de  verdiensten  van  den  Generaal  Jansens  in  de 
administratie  van  Oorlog;  ik  heb  hem  leeren  kennen  als  een 
zwak  Gonvernenr  van  een  Kolonie  '),  die  de  orders  van  zgn 
Gouvernement  niet  darft  ten  uitvoer  te  brengen,  en  die  zig 
door  alle  de  partijen  heen  en  weer  laat  slingeren.  Daarbij 
komt,  dat  hy  totaal  geslagen  zijnde  op  Java  weinig  aanzien  bg 
den  Inlander  genieten  kan.  UKH.  zal  zig  niet  herinneren,  dat 
ik  ooit  den  G^  Jansens  benadeeld  heb,  ofsehoon  hij  mij  door 
zijn  zwakheid  de  grootste  schade  heeft  toegebragt.  Voor  mij- 
zelven  kan  ik  vergeeven;  als  het  aankomt  op  den  dienst  en 
het  pnbiijk  welzijn  ontzie  ik  niets.  Ik  wensch  hartelijk,  dat 
onze  kostbare  bezittingen  welrasch  onder  het  Bestanr  van  UKH. 
mogen  bloeien. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

8  Ang.  1814.  HoGBNDORP. 

Ik  heb  de  eer  aan   UKH.   twee  stukken  te  zenden,  die  mij 
voor  Denzelven  zijn  toegekomen,  en  waarvan  het  stuk  over  de 
grensscheidingen   van   de  Maas  altoos  m^   toeschijnt  opmerk 
zaamheid  te  verdienen. 

De  vrugtbaare  pogingen  van  UKH.  om  de  harten  van  de 
Belgen  te  winnen  gevoegd  bij  de  onmogelijkheid,  waarin  Dezelve 
zig  bevindt  om  voor  Deszelfs  verjaardag  herwaarts  over  te 
komen,  zoude  kunnen  eenige  jaloersheid  bij  de  oude  Hollanders 
verwekken,  weshalve  ik  eerbiediglijk  voordrage,  dat  UKH. 
tegen  Deszelfs  verjaardag  eene  korte  en  hartelijke  Proclamatie 
verzende. 

Het  Podagra  in  mijn  regterhand  gevaren  zijnde  kan  ik  deeze 
niet  tekenen,  dog  vertrouwe,  dat  UKH.  mij  wel  in  den  stijl 
herkennen  zal. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan. 

18  Augustus  1814. 


^)  Aan  de  Kaap  de  Goede  Hoop  tijdens  de  colonisatieplannen  van  G.K.      H.t.  H. 


411 

Ik  zeg  Uwe  Koninklijke  Hoogheid  hartelijk  dank  voor  de 
benoeming  tot  de  Ridderschap  van  Holland.  Ik  heb  mijn  zonen 
bijeengeroepen  en  hun  die  gunst  aangekondigd  als  zig  uit- 
strekkende over  ben.  Ik  heb  hun  de  verpligtingen  voorgehouden, 
welke  daaruit  voortvloeijen,  om  met  verdubbelden  ijver  hun 
Vorst  en  Vaderland  te  dienen  en  zig  van  de  jeugd  af  daartoe 
bekwaam  te  maaken.  Zij  hebben  allen  de  liefde  voor  het  Huis 
van  Oranje  met  de  melk  ingezogen  en  zullen  nu  meer  dan 
ooit  in  dit  gevoel  voortleven. 

Mijne  gezondheid  hersteld  zig,  en  de  kragten  komen  langzaam 
weder.  Ik  heb  mijn  hand  nog  niet  tot  mijn  dienst.  Inmiddels 
neem  ik  bij  alle  de  vriendelijke  bezoeken,  die  ik  ontvang,  de 
gelegenheid  waar  om  den  dienst  van  UKH.  te  bevorderen.  De 
dringendste  zaak  op  dit  oogenblik  schijnt  mij  te  zijn  het  werk 
van  de  Golonien  vooral  van  de  Oost.  UKH.  heeft  vrugtbaare 
besluiten  genomen.  Hetgeen  nu,  naar  mijn  inzien,  weinig  uitstel 
lijdt  is  de  inrigting  van  het  Departement  hier,  en  de  benoeming 
van  de  Hooge  Regeering  daar.  Het  werk  zal  veel  beter  vlotten 
als  de  baazen  bekend  zijn. 

Het  geheele  Land  is  in  rust  en  alles  schikt  zig  allengs  tot 
herstel  en  tot  welvaren.  Er  is  een  algemeen  vertrouwen,  dat  de 
lasten  ook  minder  en  beter  ingerigt  zullen  worden.  De  last 
van  de  Landmilitie  wordt  noodzakelijk  geoordeeld  en  zal  geen 
misnoegen  verwekken,  indien  het  blijft  bij  de  gelegde  gronden 
en  gemaakte  bepalingen.  Er  lopen  gerugten  alsof  de  vrijwilligers 
uit  de  Landmilitie  voor  de  armee  en  voor  de  Golonien  zouden 
aangevuld  worden  door  een  nieuwe  loting. 

Ik  heb  daarover  gesproken  met  de  trouwste  raadslieden  van 
UKH.  en  wij  vleijen  ons,  dat  daar  niets  aan  is.  Ons  Land 
heeft  altijd  vreemde  troupes  moeten  in  dienst  houden  en  de 
menseben  ontbreeken  thans  meer  dan  ooit  voor  de  noodzakelijkste 
neeringen. 

Lord  Castlereagh  heeft  mij  geschreven,  dat  hij  met  veel 
genoegen  bemerkt  had  welke  vorderingen  UKH.  dagelijks  maakt 


412 

in  de  genegenheid  der  Belgen.  Ik  wensch  UKH.  hartelijk  geluk 

met  deezen  aanvankelijken  uitslag  van  Deszelfs  pogingen.  Zo  als 

UKH.   dit  aanlegd  zullen  met  den  tijd  de  beide  volken  in  één 

groeijen. 

UKH.  gehoorzame  onderdaan 

'sHage,  Voor  mijn  Vader 

1  Sept.  1814.  WILHELMINA  VAN  HOGBNDOBP. 

Nadat  ik  veel  geschrift  en  gedrukts  van  den  Generaal  Daendels 
gelezen  had^  heb  ik  hem  gisteren  wederom  onderhouden  en  hem 
ongeveinsd  mijn  oordeel  over  zijne  verrigtingen  in  de  Oost 
medegedeeld,  namelijk  dat  hij  het  ijs  gebroken,  een  monster 
van  bestuur  vernietigd  en  een  goede  politieke  administratie  in 
de  plaats  gesteld  heeft.  Ik  had  sedert  nog  meer  van  zijne 
violentien  gehoord,  dog  al  was  het  alles  waar,  zoo  neemt  het 
niets  weg  van  zijne  politieke  verdiensten,  en  al  had  de  Mensch 
het  slecht  gemaakt  de  Gouverneur  Generaal  heeft  wel  vol- 
daan. Alzoo  geen  menschelijk  werk  volmaakt  is,  zoo  blijft  er 
ook  aan  dit  werk  iets  te  verbeteren.  Hij  maakt  b.  v.  de  Justitie 
eenigzins  afhankelijk  van  het  Gouvernement;  maar  in  die  landen 
kan  de  Justitie  zoowel  onafhankelijk  zijn  van  den  Gouverneur 
Generaal,  als  de  Hoven  Provintiaal  het  bij  ons  zijn  zullen  van 
de  Gouverneurs  der  Provintien.  Er  zullen  wel  eenige  prero- 
gativen  op  een  afstand  van  vierduizend  ueren  aan  den  Gouverneur 
Generaal  moeten  medegedeeld  worden,  die  de  Souverein  hier 
te  lande  zelf  uitoefend,  zoo  als  het  regt  van  gratie,  van  surséance, 
enz ,  doch  onder  de  stiptste  verantwoordelijkheid  aan  den 
Souverein.  Ëvenzoo  is  het  gesteld  met  de  teelt  van  koffij  en  eenige 
andere  producten.  Volgens  hem  geschiedt  dezelve  nog  voor 
rekening  van  den  Souverein,  welke  dus  de  groote,  eenige 
Planter  is,  de  koffy  in  zijn  magazijnen  opslaat,  vervoert  eo 
verkoopt.  Met  den  tijd  zullen  de  particulieren  Planters  kunnen 
worden,  zo  als  in  de  West  Indien,  en  de  Souverein  zal 
uit  een  verponding  op  de  landerijen  en  uitgaande  rechten  zo 
veel   en   meer   kunnen  haaien,  dan  zijn  tegenwoordige  zui?ere 


413 

winsty  die  altijd  afhangt  van  de  wisselvallige  prijzen  der 
koffy  in  Europa.  Doch  deze  verandering  dient  de  uitwerking 
van  tijd  en  goed  beleid  te  zijn.  De  Generaal  Daendels  is 
met  zijn  geheele  hart  gesteld  op  het  behond  van  zijne  instel- 
lingen, die  volgens  zyne  informatien  ook  door  de  Ëngelschen 
gehandhaafd  zyn.  Deze  hebben  volgens  dezelve  informatien  de 
kofiyteelt  geheel  laten  vallen,  omdat  toen  de  koffij  geen  prijs  in 
Ën^'eland  had;  dog  in  April  verneemende  de  omwending  hier 
te  lande,  hebben  zij  alles  terstond  hersteld,  zo  als  mede  de 
belangrijke  administratie  der  hontbosschen.  De  Generaal  Daen- 
dels heeft  my  toebetronwd,  dat  hij  gaarne  als  Commissaris 
Generaal  met  de  expeditie  naar  de  Oost  zoude  gaan  om  den 
Gouverneur  bij  te  staan,  ten  einde  zijn  instelliogen  te  handhaven, 
om  bij  die  gelegenheid  zijne  uitstaande  schulden  aldaar  in  te 
trekken,  en  om  dan  terug  te  keeren,  zonder  iets  meer  daarvoor 
te  begeeren,  dan  het  vrij  transport.  Hij  is  voornemens  overagt 
dagen  naar  Brussel  te  vertrekken,  ten  einde  zijne  Memorie  met 
alle  de  bijlagen,  welke  dan  gereed  zullen  zijn,  UEU.  aan  te 
bieden.  Ik  durf  UKH.  wel  opwekken  om  hem  dan  over  de  Oost 
te  onderhouden.  Het  is  een  groot  rijk,  daar  wij  een  politiek  en 
militair  etablissement  kunnen  onderhouden  ten  koste  van  die 
Landen,  vanwaar  wij  een  jaarlijksch  subsidie  in  geld  kunnen 
ontvangen,  en  hetwelk  jaarlgks  voor  twintig  millioenen  aan 
producten  in  den  schoot  van  het  Moederland  kan  afwerpen, 
terwijl  voortdurend  een  menigte  van  groote  en  kleine  fortuinen 
van  daar  herwaards  over  kunnen  vloeijen  tot  herstel  en  vermeer- 
dering van  onze  nationale  welvaart. 

Aangaande  hetgeen  op  dit  oogenblik  te  doen  staat,  zelfs  voor 
de  tegenswoordige  expeditie  derwaarts,  zo  zijn  de  gronden  van 
alles  te  vinden  in  de  Memorie  en  Bijlagen  van  den  Generaal 
Daendels.  De  eenigste  uitzondering  daarop  is,  dat  hij  eenige 
jaren  geleden  en  in  geheel  andere  omstandigheeden  is  werkzaam 
geweest.  Dan  ik  heb  aan  UKH.  de  consideratien  van  mijn  broeder 
toegezonden,   welke  van  dezelfde  gronden  uitgaan,  dog  op  dit 


414 

oogenblik  geschreeven  zijn,  naar  de  oiustandigheedeD  van  dit 
oogenblik.  Mijn  broeder  is  eigentlijk  de  antenr  vau  het  Charter 
van  1803;  vervaardigd  door  eene  Commissie^  waarin  hij  met 
Nederburg  zat^  en  waarin  de  Compagnie's  denkbeelden  van 
Nederbnrg  voor  de  administratieve  beginselen  van  mijn  broeder 
gestreeken  hebben.  De  instrnctien  van  Daendel^  zijn  daarnit 
voortgevloeid,  zo  dat  alle  de  verrigtingen  van  Daendels  en  alle 
de  voorslagen  van  mijn  broeder  in  het  algemeen  op  een  en 
hetzelfde  uitkomen.  Wij  hebben  nu  slegts  de  zaken  zo  te  laten 
als  Daendels  ze  ingesteld  heeft,  onze  tegenwoordige  expeditie 
in  dien  geest  te  beschikken,  een  Gouverneur  aan  te  stellen,  die 
met  kunde  van  de  zaak  al  verbeterende  voortgaat.  Ten  einde  dit 
in  alle  zijne  by^onderheden  te  ontwikkelen  denk  ik,  dat  mijn 
broeder  en  Daendels  gezamentlijk  aan  het  werk  dienden  gesteld 
te  worden,  en  dat  dit  stuk  zoude  kunnen  worden  onderzogt  door 
den  Raad  van  Koophandel  en  Golonien,  terwijl  die  Baad  naar  mijn 
inzien  niet  opgewassen  is  om  zulk  een  stuk  te  maken.  Misschien 
zoude  de  kortste  weg  deezc  zijn,  dat  UKH.de  leden  van  den  Raad, 
met  welke  deeze  zaak  commissoriaal  gemaakt  is,  authoriseerde 
om   de  Generaals  van   Hogendorp  en  Daendels  te  consuleeren. 

Ik  heb  gedurig  gedacht  om  een  bekwaam  persoon  aan  UKH. 
voor  te  dragen,  ten  einde  als  Secretaris  van  Staat  voor  de  Colo- 
nien  te  fungeeren  in  de  afwezigheid  van  de  Heeren  van  der 
Capellen  en  Falck,  doch  onder  den  blooten  titel  van  Directeur 
Generaal  en  ondergeschikt  aan  den  Heer  van  der  Hoop.  Thans 
komt  mij  zulk  een  provisioneele  aanstelling  hoogst  wenschelijk 
voor,  en  na  de  ondervinding,  die  ik  sedert  eenigen  tijd  heb 
van  de  heldere  denkbeelden  en  de  verkregen  kundigheeden  ook 
in  deeze  zaak  van  den  Heer  Goldberg,  weet  ik  geen  beter,  ja 
zelfs  geen  ander  aan  UKH.  voor  te  dragen. 

Ik  heb  UKH.  nog  het  een  en  ander  te  berigten,  dog  zal  dit 
liever  op  een  ander  blad  doen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

6  September  1814.  Hogbndohp. 


415 

Het  platte  land  ondervindt  het  eerst  de  heilrijke  gevolgen  van 
de  open  zee  en  den  vrijen  handel.  Boter  en  kaas  zijn  hoog  in 
prijs.  De  granen  rijzen.  Er  is  voor  eenige  dagen  zooveel  mee- 
krap te  Botterdam  aangevoerd,  dat  er  voor  vijftig  duizend  Pond 
sterling  aan  traites  op  Londen  op  eenen  bearsdag  verhandeld 
zijn.  Het  vee  is  zo  overvloedig  in  Noord  Holland  als  nooit  bij 
nienschen  geheugenis.  Het  hooi  is  verdubbeld  in  prijs  bij  voor- 
leden jaar.  Nu  verheugen  zig  de  boeren  met  een  vooruitzigt  van 
vrijen  uitvoer  van  vee  naar  Braband. 

De  Engelsche  couranten  van  gisteren  brengen  mede,  dat  er 
eene  Conventie  geslooten  is  over  onze  Golonien,  waarvan  de 
ratificatie  door  UKH.  dagelijks  te  gemoet  gezien  wordt.  De  Kaap, 
Demerary,  Essequibo  en  Berbice  zouden  aan  Engeland  blijven. 
Ik  heb  sedert  vele  maanden  bemerkt,  dat  vele  dingen,  die  hier 
geheim  gehouden  worden,  eensklaps  met  een  Engelsche  Mail 
publyk  worden.  Dit  voorziende  heb  ik  van  tijd  tot  tijd  met 
verstandige  leden  van  de  Regeering  op  eene  bedaarde  en  zagte 
wijze  over  deeze  zaak  gesproken,  ten  einde  de  gemoederen  voor  te 
bereiden,  en  heb  telkens  bevonden,  dat  de  gronden,  die  er  bij  te 
brengen  waren,  wel  ingang  vonden.  Als  dit  van  boven  af  naar  bene- 
den werkt,  kunnen  schadelijke  indrukken  voorgekomen  of  ten 
minste  eene  eerste  gevoeligheid  gelenigt  worden.  Ik  zou  denken,  dat 
bet  tijd  was,  dat  ik  in  den  Raad  van  State  eene  vertrouwelijke 
opening  gaf,  indien  UKH.  mij  daartoe  geliefde  te  authoriseeren. 

Ik  neem  de  vrijheid  een  brief  van  Professor  Kemper  in  te 
sluiten.  Ik  heb  daarop  geantwoord,  dat  ik  gaarne  van  mijne  zijde 
daartoe  medewerken  zoude.  Ik  heb  er  vervolgens  den  Heer  van 
der  Duijn  over  onderhouden,  hetwelk  ik  meen  de  behoorlijke 
form  in  deezen  te  zijn.  Nu  beoog  ik  niet  anders  dan  UKH.  bij 
tijds  te  onderrigten,  ten  einde  Deszelfs  keuze  vrij  te  houden, 
indien  een  ander  zig  vroeger  dan  de  Heer  van  der  Duijn  tot 
UKH.  wendde. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

7  September  1814.  Hogekdorp. 


416 

(In  bedoelden  brief  deelt  Kemper  mede^  dat  van  Assen^  de 
latere  professor  te  Leiden,  gaarne  aan  Prins  Frederik  zonde 
toegevoegd  worden  als  repetitor,  gedurende  diens  verblgf  aan 
de  Academie;  hy  onderstennt  tevens  dien  wensch.  H.  v.  H.) 

Ik  neem  de  vrijheid  UEH.  aan  te  bieden  de  memorie  van 
mijn  broeder  uitgegeven  over  zijn  gehouden  gedrag  te  Hambarg. 
Het  komt  mij  voor,  dat  hij  zich  daarmede  van  den  aangewreven 
blaam  gezuiverd  heeft.  UKH.  vergeve  aan  mijn  broederlijke 
liefde  mijn  vryspostigheid  in  dezen. 

12  September,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

's  Hage.  HoGBNDORP. 

Ik  heb  gisteren  en  eergisteren  in  den  Raad  van  Stateeenige' 
zaken  gevonden,  waaromtrend  de  gedagten  nog  al  verre  uit 
elkander  liepen,  en  heb  het  geluk  gehad  dezelve  ter  conclusie 
of  genoegzaam  ter  conclusie  te  brengen  met  een  vrij  algemeen 
genoegen,  zodat  de  adviezen  in  deze  en  de  volgende  week  op 
elkander  volgen  zullen. 

De  Heeren  Rengers  en  van  Lunenburg  maken  eene  absentie 
van  weinige  dagen  om  de  installatie  van  de  Staten  hunner 
Provintie  bij  te  wonen.  De  Heer  Elout  is  dezen  ogtend  naar 
Gelderland  vertrokken  om  zijne  kinderen  te  zien,  en  komt 
Maandag  in  den  Raad.  Ik  denk  dat  wij  er  Vrijdag  den  Heer 
van  Gennep  zien  zullen.  De  geest  van  werkzaamheid  is  zeer 
goed.  Mij  is  verhaald,  dat  de  Heer  Queijsen  aan  Koning  Lodewijk 
gezegd  heeft,  dat  dezelve  van  geen  Staatsraad  vergen  konde 
om  een  pen  op  het  papier  te  zetten,  maar  voor  UKH.  heeft  bij 
in  meer  dan  eene  Commissie  vellen  vol  geschreven. 

Dezer  dagen  is  een  Heer  van  Amsterdam  bij  mij  geweest. 
Ik  vroeg  hem  waarover  men  klaagde;  hij  antwoordde:  over 
het  verlies  van  Demerary  en  over  het  onderscheid  van  de  in- 
komende regten  in  Braband  en  Holland,  waardoor  Ostende  en 
Antwerpen  opgestopt  werden  met  goederen. 


417 

De  drie  Princessen  hebben  gisteren  een  schip  te  Rotterdam 
zien  afloopen  en  mooi  weder  op  de  reis  gehad. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onnderdaan 

14  September  1814.  Hogbndorp. 

Brussel  den  18  Sept.  1814. 

Ik  heb  UWEG.  verscheide  brieven  bekomen  en  deszelfs  receptie 
reeds  door  den  Heer  Falck  laten  accnseeren.  Ook  is  mij  ter 
hand  gekomen  het  boek  van  deszelfs  broeder  over  de  Hambur- 
ger aangeleegenheden,  voor  hetwelk  ik  UWEG.  verzoek  hem  te 
willen  bedanken.  Het  is  mij  aangenaam  geweest  te  zien,  dat 
UWEG.  benoeming  tot  Ridder  van  Holland  aan  dezelve  genoe- 
gen gedaen  heeft.  Het  is  niet  meer  dan  schnldpligtig  bij  alle 
geleegenheden  te  erkennen  de  groote  verdiensten,  die  UWEG. 
heeft  voor  het  Vaderland  en  mijn  persoon  en  familie.  Wegens 
de  Oost-Indien  zal  zig  UWEG  overtuigd  hebben,  dat  ik  niet  ben 
stil  geweest,  en  dat  alle  de  anstalten,  die  van  mijn  meedewer- 
king afhangen,  getroffen  zijn.  Nu  is  bet  uitwerken  eu  doen  van 
voorslagen  aan  de  genoemde  personen  en  Commissien.  De  acti- 
viteit aanbeveele  ik  dagelijks,  en  ik  hoop  in  dit  jaar  nog  alles 
gereed  zal  zijn  voor  de  eerste  expeditie.  De  keus  der  personen, 
die  UWEG.  bekend  is,  zal  hoop  ik  aan  de  verwagting  beant- 
woorden en  wanneer  in  vroegere  jaren  uitschot  nae  de  Colpnien 
gezonden  werd,  zoeken  wij  tegenwoordig  puik  daar  nae  toe  te 
bezorgen.  De  Generaal  Daendels  is  hier  en  geeft  mij  heden  zijn 
boek ;  zijne  ervaring  en  antstalten  zullen  zoo  ik  hoop  niet  ver- 
loren zgn  voor  de  aanstaande  Gouverneur  Generaal.  Wanneer 
men  zal  horen  spreeken  omtrend  de  West,  is  het  denkbaar, 
dat  het  publijk  zig  zal  overtuigen,  dat  het  interest  der  inge- 
zeetenen.en  belanghebbende  zooveel  mogelyk  is  behartigd.  Het 
finale  is  daarenboven  niet  af  te  sluiten,  dan  na  het  Congres 
van  Weenen.  Omtrend  de  jonge  van  Assen  zal  ik  mij  nader 
bepalen,  wanneer  mijne  finale  dispositie  omtrend  het  oponthoud 
van  mijn  zoon  te  Lejden  zal  getroffen  worden.  Het  is  mij  aan- 


418 

genaam,  dat  UWEG.  gezondheid  weder  beter  is,  en  dat  dezelve 
verder  aan  de  ordinaire  arbeiden  deel  neemt. 

Willem. 

Bij  gelegenheid  der  onderscheidene  reqnesten  ook  tot  admissie 
in  de  Ridderschap  van  Braband  heb  ik  my  een  woord  herinneni, 
dat  gevallen  is  in  de  besognes  op  de  Provintiale  Reglenientco. 
namelijk  dat  het  misschien  staatkundig  zonde  zijn  in  Holiandsch 
Braband  zooveel  Protestantsche  families  als  mogelijk,  aldaar 
gezeten  zijnde,  in  de  Ridderschap  te  brengen,  opdat  zg  vervolgens 
bij  de  vereeniging  van  Holiandsch  en  Belgisch  Braband  een 
tegenwigt  zonden  opleveren  met  opzigt  tot  den  Rooroschen  Adel. 
Ik  heb  gemeend  bij  nader  overleg,  dat  dit  denkbeeld  van 
genoegzaam  gewigt  was  om  het  aan  het  oordeel  van  l'KH.  te 
onderwerpen. 

De  Heer  van  de  Spiegel,  Districts- Commissaris  van  den  Haag, 
heeft  mij  gezegd,  dat  zooveel  hg  weet  in  alle  de  Provintien, 
ja  zelfs  in  Noord-Holland,  de  Districtscommissarissen  in  de 
Provintiale  Staten  gekomen  zijn,  doch  dat  dit  niet  het  geval  is 
met  hem  en  de  Heeren  's  Jacob,  Heeneman  en  Donker  Cartins, 
en  hij  gaf  de  duidelijkste  blijken  van  zijn  leedwezen  daaromtrent 
Het  verlangen  in  het  algemeen  naar  posten,  die  slechts  honorabel 
zgn^  is  eene  gemoedsgesteldheid  onder  de  Natie,  waarmee  ik 
UKH.  gelak  mag  wenschen  als  een  blijk  van  groote  vastigheid 
van  het  Gouvernement.  In  het  bijzonder  zijn  de  Districts- 
commissarissen doorgaans  onder  de  bestgezinden  gekozen  en 
hebben  zeer  veel  en  moeielgk  werk  met  de  Landmilitie  en  den 
Landstorm  gehad.  De  vier  eerstgenoemde  zijn  van  de  eerste 
dagen  van  den  opstand  af  openlijk  opgetreden,  en  hebben  alle 
de  gevaren  van  dien  tijd  met  mij  gedeeld.  Heeneman.  stond  io 
1795,  naar  mijne  informatie,  op  het  punt  gecommitteerd  Raad 
te  worden.  Nu  zgn  er  nog  vijf  plaatsen  open,  een  voor  elk 
van  de  steden  Amsterdam,  Rotterdam  en  den  Haag  en  twee 
voorde  Eigenerfden.  Hoezeer  ook  onkundig  van  eenige  beschikking, 


419 

welke  UEH.  mogelijk  ten  aanzien  van  dit  een  en  ander  mogt 
gemaakt  hebben,  meen  ik  evenwel  Denzelven  geen  ondienst 
te  doen  met  de  zaak  eenvoudig  voor  te  dragen,  zonder  ander 
oogmerk  dan  informatie  te  geven. 

Ik  heb  zo  even  UKH.'s  brief  van  den  18de  ontvangen  en  ben 
beschaamd  over  de  vriendelijke  nitdrakkingen,  waaronder  Dezelve 
mij  vereert,  en  die  nog  meer  waarde  bijzetten  aan  de  bewezen 
gunst.  Ik  hoop  in  alle  gelegenheden  te  toonen,  dat  mijn  ijver 
in  Deszelfs  dienst  nooit  verflaanwen  zal,  en  zal  stiptelijk  en 
gaarne  voldoen  aan  al  wat  Dezelve  mij  na  te  kennen  geeft  van 
mij  te  verlangen. 

De  eerste  vergadering  van  Holland  is  bijna  voltallig  geweest. 
Van  de  vijf  en  tachtig  leden  ontbraken  er  maar  drie.  Alle  de 
zaken  zijn  er  zeer  gemakkelijk  afgeloopen.  De  Heer  van  Leyden 
heeft  een  diné  van  honderd  en  vijftig  coaverts  gegeven,  daar 
elk  ongemeen  voldaan  van  opgestaan  is.  Hij  heeft  de  toasts  zeer 
wel  ingesteld  en  telkens  volgde  er  mnzijk  op.  Die  van  UEH. 
en  het  Hais  zijn  met  geestdrift  gedronken.  De  Landmililie, 
Landstorm,  Koophandel.  Landboaw  en  ook  de  ingezetenen  der 
Landen,  welke  haast  onder  de  Sonvereiniteit  van  UKH.  zullen 
komen,  hebben  elk  zijn  beurt  gehad.  Om  zeven  uur  was  alles 
afgedaan  en  er  bleef  een  zigtbaren  indruk  van  genoegen  en 
weltevredenheid  onder  alle  de  gasten. 

De  Heer  Elout  is  Zaterdag  al  thuis  gekomen.  De  Heer  van 
Gennep  Donderdags  te  voren,  nog  zeer  zwak,  vooral  van  hoofd. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

20  September  1814.  Hogb.ndorp. 

P.  S.  UEH.  gelieve  mijne  vrijpostigheid  omtrent  de  O.  I. 
zaaken  te  vergeven  uit  hoofde  van  het  gevaar,  dat  ik  zag  in 
een  langer  uitstel  van  de  noodigste  benoemingen  Na  de  wijze 
schikkingen  door  UEH.  beraamd,  twijfel  ik  niet  of  de  zaak  zal 
zig  nu  zelve  redden. 


420 

Wij  zijn  deezen  ogtend  bezig  geweest  in  den  Raad  van  State 
met  de  Landmilitie  en  zullen  morgen  daarmede  voortgaan.  De 
twee  Wetten  en  Reglementen  zouden  wij  liefst  tot  een  enkele 
Wet  ineen  smelten,  waarmede  de  duidelijkheid  veel  winnen 
zoude.  De  loting  over  de  jaren  18  tot  22  verkiezen  wij  boven 
die  van  het  2CMte  jaar  alleen.  Indien  het  advys  van  den  Raad 
UEH.  behaagt;  geheel  of  gedeeltelijk;  zo  zullen  wij  een  concept- 
wet  kunnen  maaken. 

Bij  mgn  weeten  is  bier  alles  wel;  en  ik  ben  ten  dienste  van 
UKH.,  wanneer  Dezelve  gelieft. 

's  HagO;  UKH.  getrouwe  onderdaan 

17  October  1814.  Hogekdorp. 

In  de  afwezigheid  van  UKH.  heb  ik  nu  en  dan  aanspraak 
gehad;  en  dan  naar  gewoonte  eenige  aantekening  daarvan  ge- 
houden. Ik  neem  de  vrijheid  om  dezelve  onder  het  oog  van 
UKH.  te  brengen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

20   Oct.    1814.  HOGENDORP. 

Ik  heb  de  eer  gehad  UKH.  een  stuk  van  veel  gewigt 
over  de  Pomeron  te  zenden  en  neem  nu  de  vrijheid  om  te 
verneemen  wanneer  ik  UKH.  mijne  gedagten  zoude  kunnen  bij 
monde  voordragen  hoe  deeze  zaak  best  aan  te  vatten  zoude  zijn. 
Dan  kan  ik  teffens  UKH.  over  eenige  andere  zaken  berigt  doen. 

'sHagC;  UKH.  getrouwe  onderdaan 

22    Oct.    1814.  HOGBNDORP. 

Indien  UWEG.  morgen  ochtend  om  half  tien  uur  bij  mij 
komen  wild;  zal  het  mij  aangenaam  zijn  dezelve  alsdan  te 
onderhouden  over  de  onderwerpen,  waarover  UWEG.  wenscht 
mij  te  spreeken. 

'sHagC;  den  23  October  1814.  Willem. 


42i 

Ik  heb  de  eer  de  Memorie  over  de  Pomeroo  aan  UKH.  te 
zenden.  Morgen  hoop  ik  gereed  te  komen  in  den  Raad  met  de 
extensie  over  het  advys  over  de  Militie  en  den  Landstorm. 

'sUage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

24  October  1814.  Hogbndorp. 

Wij  hebben  heden  tot  drie  uur  gezeten  over  den  Landstorm, 
en  nog  de  Erijgstngt  overgehouden,  waarop  ik  een  buitengewone 
vergadering  belegd  heb  op  Donderdag,  zo  als  wij  ook  voorl. 
Donderdag  gedaan  hebben.  Het  advys  is  in  een  goeden  geest 
gesteld,  en  wij  hebben  getragt  de  menigvuldige  zwaarigheeden 
van  de  zaak  op  te  ruimen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

25  Oct.    1814.  HOGENDORP. 

Ik  heb  het  genoegen  aan  UKH.  te  melden,  dat  het  advys  op 
de  Landmilitie  enz.  gister  is  ter  conclusie  gebragt,  en  dat  wij 
vervolgens  tot  andere  zaken  zijn  overgegaan,  zodat  heden  ook 
het  advys  op  den  haven  van  Middelburg  is  gearresteerd. 

Nu  verzoek  ik  de  vrijheid  te  mogen  hebben  om  UKH. 
bij  monde  het  een  en  ander  omtrent  de  Landmilitie  en  den 
Landstorm  te  berigten. 

Het  zal  UKH.  mogelijk  niet  onaangenaam  zijn  het  regte  te 
weeten  van  het  groote  Plan  van  den  Generaal  Daendels. 

Ëindelgk  heb  ik  nog  vier  miniatnur  portraiten  van  UKH.  te 
overhandigen. 

's  Uage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

28  Oct.  1814.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  te  kennen  te  geeven,  dat  ik  eene  con- 
versatie gehad  heb  met  de  HH.  van  der  Duijn  en  van  Spaen 
La  Lecq  en  dat  mij  gebleeken  is,  dat  laatstgemelde  sterk  op 
apefie  Ridderschappen  staat,  in  deezen  zin,  dat  een  Edelman  van 
de   eene  Provintie  naar  eene  andere  verhuizende  aldaar  admis- 

29 


422 

sibel  zonde  zijn.  Hiernit  zonde  zekerlgk  en  schielijk  volgen,  dat 
Holland  opgepropt  zon  raaken  met  Edelen  uit  de  andere  Provin 
tien.  Hetzelfde  gevoelen  had  gemelde  Heer  reeds  geuit  in  de 
besognes  met  den  Raad  van  State.  Wanneer  de  Raad  van  eenc 
opene  Ridderschap  gesproken  heeft;  zo  is  het  daartegen  geweest 
in  een  anderen  ziU;  namelijk  dat  elke  Ridderschap  zonde  open- 
staan voor  alle  de  Edelen  van  haar  eigen  Provintie,  indien  zij 
slechts  de  vereischten  hadden,  welke  vereischten  staan  vastge- 
steld te  worden  bij  Provintiale  Reglementen  onder  de  goedken- 
ring  van  UEH.  Ik  heb  gemeend  UKH.  dit  berigt  schuldig  te 
ziju;  opdat  de  gelijke  uitdrukking  van  opeti  Ridderschap  geen 
aanleiding  zoude  geeven  om  te  denken,  dat  de  gedagten  over- 
eenstemmen. 

's  HagO;  UKH.  getrouwe  onderdaan 

30   Oct.    1814.  HOGBNDORP. 

Daar  den  Heer  van  Spaen  La  Lecq  heden  om  een  nnr  bij 
my  komt  zal  ik  waarschijnlijk  in  het  geval  zijn  van  de  gegeve 
informatie  gebruik  te  maken,  voor  dewelke  ik  UWEG.  dank- 
baar ben.  Met  den  President  van  de  Staate  Generael  over  zijn 
opvolger  gesproken  hebbende,  zijn  wij  overeengekomen  het  best 
te  zijn,  daar  de  Heer  van  Boetselaer  buiten  staat  is  het  presidie 
waar  te  nemen,  dat  hetzelve  (mder  de  hand  aan  den  Heer  van 
Wassenaer  aangeboden  werde,  welke  waarschijnlijk  wenschen 
zal  daarvan  gedispenseerd  te  zijn  ;  wanneer  UWEG.  daartoe 
gedespicieerd  zoude  kunnen  worden.  Uit  hetgeen  UWEG.  mij 
laatst  gezegd  heeft  is  het  mij  gebleken,  dat  dezelve  zig  casn 
quo  niet  daarvan  onttrekken  zoude,  en  ik  geloove,  dat  het  zeer 
nuttig  zijn  kan,  dat  UWEG.  presideerde  bij  de  quaestien,  die 
gedurende  de  aanstaande  vergadering  van  groote  importantie 
zijn  zullen,  alhoewel  de  nog  bestaande  slnijer  over  de  Euro- 
peesche  zaken  niet  toelaat  het  oogenblik  der  werkzaamheid 
te  bepalen. 

'sHaage,  31  October  1814.  Willem, 


42é 

UKH.  oordeelende;  dat  het  geval^  waarin  ik  mijne  diensten 
aangeboden  heb,  aanwezig  is,  of  in  den  loop  van  deeze  verga- 
dering kan  worden,  zo  stel  ik  mij  dan  ook  ter  beschikking  van 
Denzelven. 

De  Heer  Ëlont  wenscht  aanstaanden  Woensdag  met  den  Heer 
Y.  d.  Gapellen  naar  den  Helder  te  gaan,  en  om  UKH.  den  last 
van  eene  personeele  opwagting  te  sparen,  heeft  hij  mij  ver- 
zogt  de  goedkeuring  van  UKH.  daarop  te  vraagen.  Indien  De- 
zelve het  my  dan  niet  afzegt,  zal  ik  morgen  de  goedkeuring 
aan  genoemden  Heer  aankondigen. 

Na  al  wat  ik  UKH.  van  's  Raads  veranderingen  in  de  con- 
cepten op  de  Militie  berigt  heb,  moet  ik  ook  dit  regt  aan  de 
Commissie  laaten  wedervaaren,  dat  er  veel  goeds  in  haar  werk 
gevonden  en  behouden  is.  Ik  heb  er  een  paar  belangrgke  ge- 
sprekken over  gehouden  met  den  Heer  Snoekhart,  die  de  schrij- 
ver is  van  de  twee  Memorien  van  adstructie,  en  die  ook  aan 
UKH.  goed  bescheid  zou  kunnen  geven  vao  de  deliberatien 
der  Commissie  op  het  een  of  ander  stuk. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

31    Oct.    1814.  HOGBNDORP. 

Uit  de  publgke  tijdingen  ziende,  dat  er  van  een  Koninkrijk 
van  België  gewaagd  wordt,  heb  ik  gemeend  (indien  er  iets  aan 
dien  naam  is),  dat  een  artikeltje  in  de  Staats  Courant  van  nut 
zoude  kunnen  zijn,  om  kwaade  indrukken  voor  te  komen,  en 
neem  de  vrijheid  hetzelve  hier  in  te  sluiten. 

Een  tijding  uit  de  Engelsche  papieren,  dat  op  den  16  Mey 
tweeduizend  man  van  Batavia  naar  Makassar  ingescheept  zijn, 
schijnt  alle  bekommering  voor  de  rust  op  Java  weg  te  neemen, 
en  ons  de  bevestiging  en  de  uitbreiding  van  onze  magt  op  het 
eiland  Celebes  te  belooven. 

De  Burgemeester  Slicher  heeft  mij  aangesproken  over  den 
wensch  der  Haagsche  Burgerij  om  den  17de  deezer,  op  welken 
voorl.  jaar  de  Oranje  Standaard  hier  geplant  is,  te  vieren.  Hij 


424 

oordeelt  dat  evenwel  de  vreagdebedryven  over  den  n^^n  best 
over  te  brengen  waren  op  den  18d«i^;  zijnde  de  verjaardag  van 
Hare  Eoninklyke  Hoogheid  (Echtgenoote  van  den  Sonvereinen 
Vorst),  en  dat  men  voor  den  17^^»  een  dankuur  in  een  van  de 
Kerken  zonde  knnnen  honden.  Op  zijn  verzoek  draag  ik  znlks 
aan  UKH  voor^  en  kan  er  bijvoegen,  dat  de  zaak  mij  wel  ge- 
past voorkomt. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

3   NOV.    1814.  HOGBNDORP. 

Tot  sluiting  van  de  vergadering  meene  ik  het  best  te  ziju 
twee  Staats  Kaden  met  den  Secretaris  van  Staat  voor  Binnen- 
landsche  Zaken  te  committeeren.  Dienvolgens  verzoeke  ik 
UWEG.  de  twee  eerst  benoemden  onder  de  presente  leden  van 
den  R.  v.  S.  daartoe  mijnentwegen  te  inviteeren,  zullende  dezelve 
morgen  tegen  half  een  uur  zig  te  begeven  hebben  om  geza- 
mentlijk  met  den  Heer  Roel  naar  de  vergadering  te  rijden. 
Omtrent  den  ISden  heb  ik  dezelfde  idéé  als  den  Heer  Slieher 
gehad,  en  ook  dienvolgens  de  Heeren  Roel  en  Mollerus  onder- 
houden, bepalende  voor  het  geheele  land  dien  dag,  als  dewelke 
algemeen  de  verlossing  van  't  Vaderland  zoude  gevierd  worden 
door  diegeenen,  die  zulks  wenschen  te  doen.  Omtrent  het  Dank- 
uur waren  eenige  bedenkingen  opgestaan,  daar  in  de  loop  van 
het  jaar  reeds  twee  dankdagen  geweest  zijn,  en  dezelve  niet 
al  te  veel  moeten  vermenigvuldigd  worden.  Voor  de  medege- 
deelde afhandeling  nopens  de  naam  van  Belgien  ben  ik  UWEG. 
zeer  dankbaar.  In  de  Staats  Courant  als  een  ofiBcieel  blad 
schynt  mij  dezelve  niet  passend  te  zijn,  eerder  15  andere  Cou- 
ranten of  bladeren. 

'sHage,  den  4  November  1814.  Willbm. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  te  bedanken  voor  de  mederleeling  van 
de  bepalingen  voor  den  18den« 
De    Heeren   van   Lnnenburg  en   Hambroick  ziju  van  wegens 


425 

UKH.  aitgenoodigd  geworden  om  de  VergaderiDg  te  helpen 
slniten. 

Een  besogne  over  de  O.  I.  zaken  in  handen  van  den  R.  v.  S. 
gesteld  bijgewoond  hebbende,  ben  ik  verzegt  om  een  teder  punt 
onder  het  oog  van  UKH.  te  brengen. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

5   NOV.    1814.  HOGBNDORP. 

Wanneer  UWEG.  heeden  middag  om  twee  uuren  bij  mij 
komen  wil,  zal  ik  dezelve  kunnen  onderhouden  over  het  teder 
punt,  hetwelk  UWEG.  verzocht  is  mij  te  meededeelen. 

'sHage,  den  6  November  1814.  Willem. 

Ik  zal  de  eer  hebben  heden  na  de  Vergadering  der  St.  Gl. 
mijne  opwagting  bij  UKH.  te  maaken,  tenzij  Dezelve  goed  mogt 
vinden  om  een  ander  uur  te  bepaalen. 

Inmiddels  neem  ik  de  vrijheid  om  twee  brieven  van  Lord 
Bathurst  tot  informatie  van  UKH.  in  te  sluiten. 

'sHage,  8  Nov.  1814.  UKH.  getrouwe  onderdaan 

HOGBNbORP. 

Ik  vertrouwe^  dat  UWEG.  op  zijn  tijd  bekomen  hebben  de 
project  wet  met  het  advies  van  den  Kaad  van  Colonien  nopens 
de  Convoyen  en  Licentien,  in  't  bijzonder  het  Veilgeld;  de 
Commissie  in  wiens  handen  hetzelve  gesteld  is  zal,  zoo  als  ik 
reden  heb  te  vertrouwen^  haar  rapport  Maandag  in  de  Kaad 
van  Staaten  uitbrengen^  en,  daar  de  Concept  wet  omtrend  te 
begrooting  reeds  Donderdag  in  de  volle  Kaad  is  voorgelezen, 
zullen  de  Heeren,  in  wiens  handen  hetzelve  gesteld  is,  insgelijks 
volkomen  tijd  gehad  hebben  om  hunne  meening  te  bepalen  en 
dezelve  insgelijks  Maandag  in  de  Kaad  van  Staaten  uit  te  brengen 

Dienvolgens  gedenke  ik  aanstaande  Maandag  de  deliberatien 
van  de  Raad  van  Staaten  bij  te  woonen  en  ik  hoop,  dat  ik 
alsdan  bet  genoegen  hebben  zal  deeze  gewigtige  objecten  te 
horen  bediscuteeren.  Ik  heb  niet  willen  afzijn  UWEG.  hier, 
van    te    willen    praeveuieeren  ten  einde   dezelve,   zulks  nodig 


426 

oordeelende,  de  zaaken  daarhenen  kau  dirigeeren,  dat,  zoo  eenige 
zwarigheeden  zig  tegen  opdoen^  dezelve  in  tijds  kannen  uit 
den  weg  gernimd  worden. 

's  Hage,  den  19  November  1814.  Willbm. 

Ik  zal  alles  voorbereiden,  opdat  UKH.  Maandag  aanstaande 
de  deliberatien  van  den  Baad  met  genoegen  bijwoone. 

's  Gravenhage,  ÜKH.  getronwe  onderdaan 

19  November  1814.  Hogewdorp. 

Nader  overlegd  hebbende  hetgeen  UWEG.  mij  gezegd  heeft 
eenigen  tyd  geleden,  zoo  trachte  ik  daarin  eenigermate  te  voor- 
zien door  de  getroffen  schikking,  ingevolge  welke  deszelfs  tracte- 
ment  als  Secretaris  van  Staat  met  1815  om  fl.  3000  vermeerdert 
wordt.  Ik  hoop,  dat  UWEG.  zolks  betrachten  zal  als  een  be- 
wijs van  mgnen  wensch  dezelve  b^  alle  gelegentheden  te  obli- 
geeren  en  daardoor  te  erkennen  deszelfs  verdiensten  om  't  Vader- 
land en  de  verknochtheid  aan  zijne  belangens. 

's  Hage,  20  November  1814.  Willem. 

Ik  heb  de  eer  UKH .  te  bedanken  voor  de  vermeerdering  van 
mijn  tractement  met  f3000.  -  en  zal  deeze  som  volgens  het 
oogmerk  aan  de  Representatie  besteeden. 

De  besognes  zgn  afgelopen,  de  beide  rapporten  znllen  morgen 
nitgebragt  worden,  en  ik  zal  de  vrijheid  neemen  UKH.  een 
oogenblik  vóór  de  vergadering  op  te  wagten. 

's  Gravenhage,  UKH.  getronwe  onderdaan 

20  NOV.    1814.  HOGENDORP. 

Nadat  ik  het  uitvoerig  rapport  van  het  verrigte  door  den  L 
Gouverneur  Generaal  Raffles  met  oplettendheid  gelezen  heb, 
agt  ik  mij  verpligt  een  oogenblik  aan  UKH.  te  vraagen,  ten 
einde  aan    Denzelven   een  zakelijk  berigt  bij  monde  te  geeven. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

21  November  1814.  Hogbnoorp. 


427 

De  dag  van  gisteren  is  zoo  bezet  geweest,  dat  bet  mg  on- 
mogelijk is  geworden  UWË6.  volgens  deszelfs  verlangen  over 
het  boek  van  den  Gouverneur  Generael  RaflFles  te  onderbonden. 
Den  inbond  is  mij  reeds  bekend,  en  bet  zal  mij  bijzonder  aan- 
genaam zijn  UWEG.  over  betzelve  bg  mijo  retour  te  spreeken. 

'sHage,  den  23  November  1814.  Willbm. 

Het  is  is  mij  aangenaam  geweest  te  vernemen  dat  de  finantieele 
wet  op  de  deftigste  wijze  is  overgebraebt,  en  UWEG.  te  vreeden 
geweest  is  van  do  oplettendbeid  der  talrijke  vergadering  bij  die 
'gelegenbeid ;  dog  bebbe  ik  met  leedwesen  vernomen,  dat  UWEG. 
rekend,  dat  eerst  in  bet  laatst  van  aanstaande  week  alles  zal 
kunnen  afgedaan  worden,  daar  zulks  mij  voor  mijn  aanstaande' 
reis  derangeert  en  HEM.  noodzaakt  langer  te  zamen  te 
blijven  dan  ik  bad  gemeend  nodig  te  zijn.  Eene  voorslag,  Woens- 
dag aan  de  Vergadering  overgebraebt  en  commissoriaal  gemaakt, 
bad  dog  wel  bet  onderwerp  van  de  bezigbeden  van  bet  Besogne 
nog  in  dezelve  week  kunnen  zgn,  wanneer  bet  rapport  in  bet 
begin  van  de  aanstaande  week  had  kunnen  plaats  bebben.  Hun 
EM.  badden  alsdan  in  de  midden  van  die  week  op  reces  kun- 
nen scbeiden  en  ik  nog  voor  mijn  vertrek  zulke  scbikkingen 
treffen  als  ingevolge  de  geconcludeerde  wet  nodig  zal  oordeelen. 
Ik  moet  bekennen,  dat  ik  ook  geen  liefbebber  ben  van  bet 
drukken  van  stukken,  wiens  publiciteit  niet  wenscbelgk  is,  en 
wanneer  tegenswoordig  ook  geen  groot  gevaar  daaruit  ontstaat, 
is  het  niet  goed  de  menschen  te  gewennen  aan  zaken,  die  in 
andere  omstandigheden  zeer  bedenkelgk  kunnen  worden,  en  althans 
vertragingen  veroorzaken. 

Amsterdam,  26  Nov.  1814.  Willbm. 

De  Staten  Generaal  hebben  ziggaaf  geconformeerd  met  UKH's 
voordragten  1°.  op  den  Haven  van  Middelburg,  2^.  op  het  veilgeld. 

De  Heer  van  Hoevelaken  heeft  mij  verzogt  om  de  leden  te 
ontslaan  van  de  geheimhouding  omtrent  de  aanspraak  over  de 


428 

Begrootingen,  alzo  hij  die  aanspraak  beschonwt  als  zeer  geschikt 
om  gunstig  op  den  pnblyken  geest  te  werkeo.  Ik  heb  aangenomen 
om  hem  morgen  daarop  te  antwoorden.  Ik  zal  de  eer  hebben 
om  morgen  vóór  den  Kabinets-Raad  mgn  opwagting  bij  UKH. 
te  maaken. 

's  Gravenhage,  UKU.  getrouwe  onderdaan 

29    NOV.    1814.  HOGENDORP. 

Ik  heb  den  aangenamen  last  van  den  R.  v.  S.  bekomen  om 
bij  UKH.  te  vemeemen  of  en  wanneer  UKH.  ons  op  den  30» 
deezer  zoude  gelieven  af  te  wagten,  ten  einde  onze  vreugd  te 
kennen  te  geven  over  de  verjaaring  van  den  dag,  op  welken 
UKH.  onder  ons  terug  gekomen  is. 

's  Gravenhage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

29  Nov.  1814.  HoG&NDORP. 

Het  is  mij  aangenaam  geweest  van  UWEG.  te  vernemen,  dat 
de  Staten  Generaal  de  voorslagen  omtrend  de  haven  van  Middel- 
burg en  het  Veilgeld  hebben  aangenomen.  Omtrend  de  aanspraak 
der  concept  wet  zie  ik  geen  zwarigheid  de  secretesse  op  te 
heffen,  en  heb  ik  ook  alleen  maar  geoordeeld^  dat  de  berekeningen 
bij  dezelve  gevoegd  niet  voor  publiciteit  geschikt  zgn.  Ik  ben 
zeer  gevoelig  aan  de  attentie  van  den  Raad  van  Staten  mij 
heden  te  willen  complimenteeren,  dog  versoeke  de  Heeren  niet 
de  moeite  te  neemeu,  daar  ik  geen  mensche  ontfange  en  de 
dagelij ksche  bezigheeden  haaren  voortgang  hebben  moeten.  Het- 
geene  ik  aan  deezen  dag  voorlede  jaar  gevoeld  heb  laat  zig  niet 
zeggen.  Men  moet  omtrend  twintig  jaar  uit  zijn  Vaderland  door 
geweld  gedreven  geweest  zijn  en  er  op  die  wijse  terugkomen, 
om  het  te  begrijpen.  God  geve  maar,  dat  gedurende  de  volgende 
jaren  de  Natie  de  vrugte  plukke  van  haar  daden  in  het  vorige, 
en  van  al  hetgeen,  waartoe  zij  zig  verstaan  heeft,  om  hare  vrij- 
heid en  onafhankelijkheid  te  mainteneeren  en  te  verzekeren !  Hare 
en  mijne  erkentelgkheid  zal  nooit  groot  genoeg  kennen  zijn  voor 


429 

die  mannen,  die  het  werk  der  regeneratie  ondernomen  hebben, 
en  altoos  volhard  hebben  hunne  pogingen  tot  derzelver  voltooying 
aan  te  wenden. 

'sHage,  den  30  November  1814.  Willem. 

De  Staten  Generaal  hebben  de  voordragt  van  UKH.  op  de 
Finantieele  Wet  voor  1815  zo  even  aangenomen.  Eene  Commis 
8ie  is  mede  benoemd  om  de  drie  Wetten  van  gister  en  heden 
over  te  brengen,  alsmede  om  UKH.  te  bedanken  voor  de  uit- 
voerige mededeeling  van  den  staat  des  Lands.  De  Griffier  zal 
morgen  belet  bij  UKH.  vraagen. 

Thuis  komende  vind  ik  eerst  het  biljet  van  UKH.,  waarvoor 
mijn  opregten  dank  betuige. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

30  Nov.  1814  om  4  uur.  Hogbnoorp. 

P.S.     Morgen  scheiden  op  reces  tot  29  December. 

Heden  is  de  moeielijke  zaak  van  de  Heerlijke  Regten  op  de 
Jagt  bij  deu  R.  v.  S.  tot  conclusie  gekomen.  Na  rijpe  over- 
weeging is  er  met  een  groote  meerderheid  begreepeo,  dat  de 
Jagt  op  particuliere  gronden  moest  teruggegeven  worden,  onder 
bepaalingen,  die  alle  overlast  voorkomen. 

Andere  advysen  van  minder  belang  worden  er  dagelijks  gear 
resteerd. 

De  Hl*  Ëlout  is  gister  met  den  H^  de  Mey  van  10  uur  's  ogtends 
tot  10  uur  's  avonds  bezig  geweest  aan  de  redactie  der  Wet  op 
de  Militie,  en  heden  na  den  eten  begonnen  zij  er  weer  aan. 

De  Burgemr  van  Enkhuizen,  van  der  Willigen,  die  in  de  Com- 
missie op  het  Reglement  van  de  Staten  van  Holland  gezeten 
heeft  en  gehoopt  had  in  de  St.  eu  vervolgens  in  de  Gedep.  St. 
te  komen,  had  nu  het  oog  op  de  post  van  Douzy,  die  naar  O.  I. 
gaat,  dat  is,  Commissaris  bij  Koophandel  en  Koloniën.  Dog  ik 
heb  hem  dit  afgcraaden  uit  hoofde  van  zijne  jaareu  en  ook  van 
zijne   omstandigheeden,   alzo   hij    voor   1795  in  den  Kolonialen 


430 

Raad  gezeten  beeft.  Zalke  administratieve  posten  vereischen 
jeugd  en  meerdere  kragt,  en  daar  hg  van  oads  voor  een  aan- 
kleever  van  het  Huis  bekend  staat,  mag  hg  wel  boopen  ooi  nog 
eens  in  bet  een  of  ander  collegie  te  komen. 

De  E^  Scholten  heeft  mij  verhaald,  dat  zijn  vriend  de  Bye 
zijn  eigen  buis  in  den  Haag  komt  betrekken,  en  dat  hij  zeer 
verlangt  om  aan  het  werk  te  geraaken,  al  ware  het  in  een 
Commissie  zonder  tractement,  hopende  niet  te  zullen  vergeeten 
worden  bij  de  Judicieele  Inrichting.  In  den  loop  van  den  zomer 
heeft  UKH.  eens  om  hem  gedagt  bij  gelegenheid  der  revisie 
van  Ordounantien  op  de  Belastinp:en,  of  zo  als  hij  het  noemde 
van  Finantieele  Wetten. 

Ik  heb  met  de  HH.  van  Maanen  en  Röell  de  vereischte  Mid- 
delen beraamd  om  te  beletten,  dat  de  Gereformeerde  Kerk  te 
Leimuideu  niet,  hangende  UKH.  deliberatien,  bij  executie  ver- 
kogt  zou  worden. 

Met  den  Heer  Röell  heb  ik  nog  gesproken  over  de  ingekomen 
stedelijke  en  plaatselgke  Reglementen,  over  de  magt  der  Steden 
in  het  vaststellen  van  boetens,  en  over  het  opneemeu  en  sluiten 
van  plaatselgke  rekeningen,  zaken  die  bg  de  Grondwet  slegts 
in  het  beginsel  geregeld  zijn,  en  die  nu  in  de  by zonder heeden 
dienen  bepaald  te  worden. 

Mij  is  gezegd,  dat  het  door  brand  beschadigde  huis  van  den 
Hr  V.  d.  Gapellen  te  Utregt  wel  zoude  kunnen  gebruikt  worden 
tot  een  Dans  en  Comediezaal.  Zulke  speculatien  zgn  bigken 
van  een  terugkeerende  welvaart. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

12  December  1814.  Hogendorp. 

UWEG.  verschillende  schrijven  zijn  mij  wel  geworden,  en  ik 
vertrouw,  dat  dezelve  reeds  daarvan  onderrigt  is  door  den  Heer 
Falck.  Het  is  mg  aangenaam  geweest  te  vernemen,  dat  de 
werkzaamheden  bij  den  Raad  van  State  met  zoo  veelen  ijver 
en   naarstigheid   voortgaan,   vooral   in  zaken,  die  bij  de  Staten 


431 

Generael   moeten  gebracht    worden,    ten    einde    HEM.    bij    het 
einde   van   hnn  reces  bezigheden  in  gereedheid  vinden.  Ëenige 
project  wetten  zyn  mij  reeds  geworden,  ook  dispensaties,  die  ik 
aan   den   R.   v.   S.   gerenvoyeerd  heb,   dog  er  mankeeren  nog 
verscheide  en  wel  de  voornaamste ;  maar  ik  vleije  mij,  dat  de- 
zelve nog  zullen  inkomen  ten  einde  de  ordinaire  loop  van  der- 
gelijke dingen  in  tijds  te  kannen  gaen.  Er  zal  nog  altoos  werk 
overblijven  en  vooral  wanneer,  zoo  als  het  zig  laat  ansien,  het 
Congres    binnen  kort  ten  einde  loopt;  omtrend  de  hoofdpunten 
geheel  Europa  betreffende  zoude  eene  vermeerdering  van  wigtige 
zaken   plaats   hebben,   die   verdubbelde   werkzaamheid  zal  ver- 
langen, om  aan  den  spoed  der  evenementen  en  aan  het  ongeduld 
de  volkeren  te  antwoorden.  Het  is  voor  deeze  gewesten  bijzon- 
der te  wenschen,  dat  den  provisoriscben  staat  spoedig  een  einde 
neemt,  vermits  de  bepaling  van  derzelver  sort  alleen  een  einde  zal 
maken  aan  de  tegenswoordige  agitatie,  waarvan  menschen  zoeken 
te  profiteeren,  en  die  oorzaak  geeft  aan  allerlei  gerugten,  welkers 
ongegrondheid  buiten  allen  kijf  zoude  zijn,  wanneer  inen  maer 
met  bepaaldheid  kon  uitspreeken  hetgeen  sederd  seven  maanden 
gearresteerd  is.  De  post  van  Dousy  zoude  zo  weinig  den  Heer 
V.    de   Willige  convenieeren  als  hij  voor  dezelve  geschikt  zijn. 
Wanneer  hij  Burgemeester  blijft  zal  zulks  hem  reeds  verbetering 
aanbrengen.  Later  zal  het  misschien  mogelijk  zijn  hem  op  eene 
andere   wijze   voort   te  helpen.  Van  de  kerk  van  Leimuiden  is 
mij   tot   nu  toe  niets  bekend,   en   derzelver  gevaar  verkogt  te 
worden  heb  ik  eerst  door  UWEG.  vernomen. 

Brussel,  den  15  December  1814.  Willbji. 

Mij  is  UKH's  missive  van  15  deezer  wel  geworden.  Wij  waren 
juist  in  den  R.  v.  S.  bezig  met  de  geredigeerde  Wet  op  de 
Militie  te  arresteeren.  Die  op  den  Landstorm  is  op  dit  oogenblik 
in  de  maak.  Beiden  moeten  zg  te  gelijk  aan  UKH.  voorgelegd 
worden.  Morgen  buitengewone  zitting  voor  het  loopend  werk. 
Zulke   zittingen  hebben  wij  thans  geduurig.  Aan  onze  vlijt  zal 


432 

bet  niet  ontbreeken.  Ik  heb  deo  Hr  Goldberg  reeds  lang  gemaand 
omtrent  de  Belastingen  en  Ontlastingen,  dog  dit  vereischt  in  zgn 
Baad  ook  overleg.  Ik  wacht  op  dit  oogcnblik  een  lijstje  van  de 
stukken  bij  ons  voor  de  St.  Gl.  gereed  te  maaken,  ten  einde 
het  bier  in  te  slaiten.  Ik  denk;  dat  alles  gereed  zal  komen,  en 
dat  wij  den  tgd  voor  nieuw  werk  zullen  over  hebben. 

Ik  wensch  UKIj.  geluk  met  de  aflooping  der  zaken  van  het 
Congres^  die  UKH.  aanziet  als  op  handen  zijnde,  en  die  alleen 
de  gemoederen  in  België  tot  bedaardheid  brengen  kan.  Hi>e 
vroeger  ik  onderrigt  kan  worden  van  hetgeen  er  alsdan  zal  te  ver- 
rigtcn  zijn,  hoe  beter  ik  de  snaaren  daartoe  zal  kunnen  stellen. 

Wij  hebben  nu  de  couranten  van  Batavia  tot  18  July,  die  van 
een  groote  geestdrift  getuigen,  zodat  het  Oranje  Boven  op  Java 
niet  minder  is  geweest  dan  in  Holland. 

Van  zaken  zo  als  de  kerk  van  Leimuiden  en  dergelijke  meer 
zeg  ik  slegts  een  woord  aan  UKH.,  ten  einde  geen  kostelij  ken 
tijd  te  verliezen. 

Hier  gaat  alles  een  goeden  en  stillen  gang  en  de  byzonder- 
heeden  zijn  best  aan  UKH.  bij  monde  gemeld. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

16  Dec.  1814.  Hogendorp. 

P.S.  Op  dit  oogenblik  het  bovengemelde  lijstje  inziende,  vinde 
ik  er  slegts  de  Wet  op  de  Militie  op,  die  van  groot  gewigt  is 
en  gereed  gemaakt  wordt.  Al  het  verdere  zal  ook  gereed  komen. 

Het  advys  ten  geleide  van  de  wetten  op  de  Militie  en  Land- 
storm kan  eerst  morgen  gereed  zijn,  weshalven  ik  overmorgen^ 
tweeden  Kerstdag,  den  Raad  na  de  kerk  belegd  heb  om  die  zaak 
af  te  doen.  De  Heer  Goldberg  brengt  mij  morgen  het  advys  op 
de  Belastingen  en  Ontlastingen,  zo  dat  bet  naar  ik  mg  vleije 
Dinsdag  zal  kunnen  in  den  R.  v.  S.  gearresteerd  worden.  Inmid> 
dels  hebben  wy  met  den  Heer  Röell  in  den  Raad  over  de  keuren 
der  Plaatselijke  Bestuuren  geconfereerd  en  vervolgens  ook  deeze 
zaak  afgedaan.  Het  advys  op  de  Armen  Bcstuuren  bekomt  UKH. 


433 

met  deezen  coarier.  Op  de  geheele  Provinciale  Administratie  zgn 
wij  in  de  beginselen  eens,  en  de  advysen  zullen  op  elkander  volgen. 
Wij  hebben  deezen  middag  een  groot  diné  bij  den  Russisehen 
Minisier  gehad,  op  den  Naamdag  van  den  Keizer,  waar  Prins 
Frederik  roet  goede  gratie  de  gezondheid  van  Z.  M.,  en  deGl. 
Phnll  die  van  UKH.  ingesteld  heeft. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

24  December  1814.  Hogbndorp. 

Wij  hebben  de  conceptwet  op  de  Belastingen  en  Ontlastingen 
Maandag  commi  gemaakt  en  gister  daarop  geadvyseerd.  Wij 
hebben  Maandag  de  wetten  op  de  Militie  en  Landstorm  met  een 
advys  gearresteerd.  Beide  deeze  stukken  vindt  UKH.  dus  gereed. 

De  Vergadering  der  St.  Gl.  is  belegd  tegen  Donderdag  om  1  uur. 

Ik  heb  de  boodschap  voorloopig  ontvangen,  dat  UKH.  Zater- 
dag om  2  uur  den  Hr  Guijpers  beëedigen  zal,  en  zal  zorgen 
voor  de  presentie  ten  Hové  van  eenige  Staats  Raden.  Gelieft 
UKH.  dan  tevens  den  Hr  de  Mist  voor  den  eed  opgeroepen  te 
hebben  ? 

Ik  heb  met  de  HH.  Queijsen  en  de  Meij  de  stukken  van  de 
Oost  zeer  nauwkeurig  uagezien  en  in  staat  van  conclusie  gebragt. 
Alles  ligt  gereed  ter  beschikking  van  UKH.  Ik  geloof,  dat  Dezelve 
tijd  en  moeite  spaaren  zal  met  mij  te  vergunnen  om  een  mon- 
deling verslag  er  van  te  doen. 

Het  vertrek  van  het  Ësquader  naar  de  Middelandsche  zee  en 
van  zo  veele  schepen  is  in  groote  letteren  te  Amst°i  aangeplakt 
geworden,  en  heeft  een  zeer  goeden  indrukt  gemaakt.  Het  verza- 
melde volk  heeft  Oranje  Boven  geroepen. 

Hier  is  alles  stil  en  wel.  Wij  hoopen  dat  het  weer  de  reis 
van  UKH.  noch  moeilijk,  noch  gevaarlijk  gemaakt  hebbe. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

28    Dec.    1814.  Hogbndorp. 

Daar  ik  morgen  ogtend  tot  een  uur  bezet  heb  en  dus  UWEG. 


434 

niet  wel  voor  de  Vergadering  kan  spreeken,  verzoeke  ik  dezelve 
nae  deszelfs  scheiden  bij  mij  te  komen,  wanneer  UWEG.  gaarne 
onderbonden  zal  over  de  aangegeven  objecten.  Het  nitzeilen 
van  180  vaartuigen  in  twee  dagen  nit  de  monden  van  de  Haas 
en  Texel  is  mij  zeker  byzonder  aangenaam  geweest,  en  uit 
de  destinatie  der  scheepen  kan  men  ontwaren,  dat  de  Hollanden: 
weder  overal  specnleeren  en  varen.  De  gesloote  vreede  op  24 
December  's  avonds  5  nar  tasseben  Engeland  en  America  geefl 
eene  nieawe  aanleiding  tot  tevreedenheid  en  uitgebreidheid  van 
handel. 

'sHage,  den  28  December  1814.  Willbji. 

Ik  heb  de  eer  UEH.  te  berigten,  dat  ik  gister  met  pyn  in 
mijn  been  van  het  Paleis  thuis  gekomen  ben,  en  dat  die  pijn 
erger  is  geworden  des  avonds  bij  de  Princes  Moeder,  hoe  kort 
ik  er  ook  gebleeven  ben.  Ik  ben  heden  niet  in  de  kerk  geweest, 
en  durve  mij  niet  naar  de  audiëntie  te  begeeven,  alwaar  ik  mij 
aan  togten  en  eenigzins  aan  staan  zoude  moeten  bloot  stellen. 
UKH.  vergunne  mij  dan  om  bij  geschrifte  mijne  wenschen  uit 
te  storten  voor  Deszelfs  Persoon  en  geheele  Huis,  die  ik  den 
Hemel  bid  om  zo  te  blijven  zegenen,  als  sedert  eenigen  tijd 
zigtbaarlijk  geschied  is.  De  gelegenheid  om  deeze  hartelijke 
wenschen  bij  monde  te  bevestigen  hoop  ik  nog  te  vinden  op 
het  diner,  waar  tk  mijn  best  zal  doen  om  te  komen. 

Ik  neem  de  vrijheid  om  voor  mijn  Nieuw  Jaar  te  soUiciteeren 
een  Order  van  ÜKU.  (indien  dezelve  niet  aireede  gegeven  is) 
om  uit  de  galegen  te  Antwerpen  te  verlossen  den  ongelukkige 
Anthony  Green,  ingezeten  van  den  Haag,  gevonnisd  in  April 
1813  om  deelueeming  in  den  toemaaligen  onberaden  opstand, 
door  UKH.  te  Pargs  gereclameerd,  en  dienvolgens  naar  Ant- 
werpen  vervoerd,   dog  aldaar  wederom  in  de  yzers  geslaagen. 

Ik  heb  zulke  berigten  dienaangaande,  eerst  van  den  Hr. 
Philipse  en  naderhand  van  den  Hr.  van  Nagcll,  dat  naar  mijn 
inzien  alles  van  hunne  zijde  driedubbeld  gedaan  is  om  het  oog- 


435 

merk  van  ÜKH.  te  bereiken  Evenwel  is  de  man  niet  vrij  ge- 
laaten,  hetwelk  mg  onverklaarbaar  voorkomt.  Dog  juist  dit  be- 
weegt mij  om  de  onmiddelijke  aandagt  van  UEH.  op  dien 
ongelnkkigen  in  te  roepen. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

Nieuw  Jaarsdag  1815.  Hogbndorp. 

P.  S.  Op  de  4e  bladzijde  van  de  Times  hier  ingesloten  zal 
UKH.  een  artikel  vinden.:  Insurreciion  in  China. 

De  leden  van  het  besogne  over  de  Plaatselijke  Keuren  de  zaak 
niet  wel  begrijpende  heb  ik  ze  bewogen  om  een  conferentie 
met  den  Hr.  Elout  te  vraagen,  hetwelk  dan  ook  aanstaande 
week  geschieden  zal. 

De  HH.  van  Blitterswijk  en  Steengragt,  medeleden  van  het 
Besogne  over  de  Belastingeo  en  Ontlastingen;  mij  gezegd  hebbende, 
dat  zij  nog  al  reflexien  hadden,  heb  ik  ben  verzorgt  om  des 
noode  den  Heer  Goldberg  in  het  Besogne  te  roepen  en  deezen 
laatsteu  heb  ik  daarop  voorbereid  en  verzegt,  dat  hij  met 
voorbijgaan  van  zijn  opinie  de  wet  voor  zoude  spreeken  zo  als 
zij   ligt,   waarin   ik   hem   met  eigen  voorbeeld  ben  voorgegaan. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

7  January  1815.  Hogendorp. 

Ik  kan  niet  het  principe  aannemen,  dat  Ministers,  Chefs  van 
Departementen  en  Leeden  van  den  Raad  van  Staate  met  de 
Besognes  van  de  Staate  Generael  kunnen  confereeren  en  Imn 
elucidatien  geven,  zonder  mijne  voorkennis  en  speciale  autorisatie. 

De  voordragten,  die  ik  doe  aan  Hunne  Edele  iMogenden,  zijn 
niet  die  van  de  Raad  van  Staate  of  van  een  Departement,  maar 
de  mijnen.  Dus  ik  alleen  kan,  zulks  nodig  oordeelende,  nader 
opheldering  laten  geven,  en  daartoe  despicieeren  de  persoon  of 
personen,  die  ik  goed  vinde.  In  het  tegenwoordig  geval  wil  ik 
mij  wel  laten  welgevallen,  dat  de  Heer  Elout  het  besogne  over 
de  straffen,   door  de  Keuren  der  Steeden  te  bepalen,  bijwoone 


en  zal  hem  daartoe  gemagtigen;  ook  laat  ik  toe,  dat  de  Heer  < 
Goldberg  over  de  ontlastingen  inlichtingen  geve;  dog  begrijpe 
niet  hoe  hij  daartoe  in  staat  is,  daar  zijn  werk  en  dat  van  den 
Raad  van  Handel  en  Golonien  door  de  Raad  van  Staate  en 
het  Departement  van  Finantien  naderhand  geexamineert  is,  en 
aldaar  veranderingen  ondergaan  heeft,  die  hem  onbekend  zgn, 
en  welke  hij  dns  bezwaarlijk  zal  knnnen  verdedigen  en  expliceeren. 

's  Hage,  den  8  Jannary  1815.  Willbm. 

Ik  bedank  UKH.  voor  de  vergunning  aangaande  de  beide 
gemelde  Heeren,  en  zal  in  het  vervolg  vooraf  het  goedvinden 
van  UKH.  vraagen,  als  er  zwaarigheeden  opkomen. 

'  8  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

8  Janaary  1815.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  te  berigten,  dat  de  wet  op  de  Belas- 
tingen en  Ontlastingen  bij  de  St.  61.  is  aangenomen  op  een 
favorabel  rapport  van  de  Commissie.  En  neem  teffens  de  vrg- 
beid  om  een  brief  uit  Gent  in  te  sluiten,  waarvan  de  schryver 
mij  geheel  onbekend  is. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

10  Janary  1815.  Hogbndorp. 

Ik  heb  de  eer  den  brief  van  den  Heer  Podevin  aan  UKH. 
te  zenden. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

14  January  1815.  Hogbndorp. 

Ik  maak  gebruik  van  het  eerste  oogenblik  van  eenige  beter- 
schap om  aan  UKH.  te  melden^  dat  de  kortste  weg  om  te  her- 
stellen is,  dat  ik  mij  een  dag  of  wat  aan  alle  bezigheeden 
onttrekke. 

's  Hage,  UKH.  getrouwe  onderdaan    . 

14  January  1815.  Hogbndorp. 


437 

Ik  neem  de  vrijheid  aan  UKH.  te  berigten,  dat  de  natnnr 
zig  gered  heeft  met  bet  weder  opengaan  van  mgn  been,  en  dat 
mgn  hoofd  vrij  geraakt  is.  Mijn  hart  stond  bij  het  zagte  weer 
van  gister  om  heden  nit  te  gaan,  dog  met  de  ingeyallen  vorst 
en  sneeuw  is  het  mij  volstrekt  verboden,  daar  het  been  nu  wil 
gevierd  zgn.  Ik  zal  inmiddels  zooveel  ik  kan  op  mgn  kamer 
medewerken  om  de  zaaken  te  bevorderen,  en  niet  verzuimen 
om  mijn  herstel  te  bespoedigen. 

's  Graven hagC;  UEH.  getrouwe  onderdaan 

18  Jannary  1815.  Hogbndorp. 

Voor  de  medegedeelde  brief  van  den  Heer  Podevin  ben  ik 
UWEG.  zeer  dankbaar.  Wanneer  eerst  ons  onderwijs  alhier  zul 
zijn  gereguleert  en  de  reunie  volbracht;  zal  het  mogelijk  zgn 
gebruik  van  zgne  gedagten  te  maken,  misschien  ook  van  zijn 
persoon.  Ik  wensche  van  harte  dat  de  zneeuw  en  koude  aan 
de  herstelling  van  UWEG.  geen  beletsel  zg.  De  menagementen 
moet  ik  aanbevelen.  Het  is  beter  eenige  dagen  thuis  te  blijven, 
dan  blootgesteld  te  zijn  aan  de  gevolgen  van  't  te  vroege  uitgaan. 

's  Hage,  den  21  January  1815.  Willem. 

Ik  heb  de  eer  UKH.  te  melden,  dat  mijn  oudste  dochter  met 
onze  goedkeuring  hare  hand  toegezegd  heeft  aan  den  Heer  de 
Witte  van  Gitters,  en  ik  neem  de  vrijheid  op  de  nederigste  en 
hartelijkste  wijze  beide  mijne  dochter  en  aanstaande  schoonzoon 
iu  de  goede  gunst  van  UKH.  te  beveelen. 

Ik  ben  zeer  zwak  en  heb  nog  geen  gebruik  aan  handen  en 
voeten,  dog  de  pijnen  zijn  genoegzaam  over.  Ik  verlang  zeer  naar 
den  tgd,  wanneer  ik  wederom  ten  dienste  van  UKH.  staan  zal. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan, 

3  February  1815.  Voor  mijn  Vader 

Hbstbr  van  Hoobndorp. 

Voor  de  meededeeling  van  het  aanstaande  huwelgk  van  des- 
zelfs  oudste  dogter  ben  ik  UWEG.  zeer  dankbaar,  wensehende 

80 


438 

van  hartC;  dat  hetzelve  tot  geluk  van  wederzydsche  partgen 
mag  strekken  en  tot  satisfactie  der  ouders.  Met  leedwezen  ver- 
neem ik,  dat  de  zwakte  voortduurt  en  UWEG.  nog  geen  ge- 
bruik van  banden  en  voeten  beeft.  Dog  daar  de  pijnen  nage- 
laten hebben  is  het  te  horen,  dat  de  kragte  gelegenheid  heb- 
bende toe  te  nemen,  daardoor  de  belemmeringen,  die  UWEG. 
nog  leid,  binnen  kort  zal  overgaan,  wenschende  insgelgks  het 
deelnemen  aan  publyke  bezigheden,  dog  aanbevelende  UWEG. 
zulks  niet  te  vroeg  te  doen,  om  daardoor  het  spoedig  herstel 
niet  te  vertragen. 

'sHage,  den  4  February  1815.  Willem. 

Ik  neem  de  vrgheid  UKH.  te  melden,  dat  ik  een  brief  ont- 
vangen heb  van  mijn  «neven  (Hogendorp)  Colonel  in  Franschen 
dienst,  van  wien  ik  een  request  aan  UEH.  overgegeven  heb  in 
het  geleden  voorjaar.  Ik  heb  Denzelven  in  al  dien  tgd  daar- 
mede niet  lastig  willen  vallen,  maar  slegts  van  tgd  tot  tijd  bg 
het  Departement  van  Oorlog  vernomen  of  er  ook  rapport  op  ge- 
daan was.  Nu  mgn  neven  al  wederom  aanklopt,  en  nu  ik  van 
alle  kanten  verneem,  dat  de  Armee  georganiseert  wordt,  bid  ik 
UEH.  niet  kwalijk  te  neemen,  dat  ik  myn  sollicitatie  vernieuw. 
Mijn  neven  heeft  vrouw  en  kind  en  een  tweede  kind  dagelgks 
te  wagten,  hij  durft  zijn  bestaan  niet  te  verlaten  eer  hg  een 
ander  heeft.  Ik  neem  dan  de  vrijheid  om  deeze  zaak,  die  UEH. 
de  eerste  reis  met  goedheid  aangehoord  heeft,  voor  een  |tweedc 
reis  onder  Deszelfs  aandacht  te  brengen  en  in  Deszelfs  goede 
gunst  te  bevelen. 

Ik  sluit  hier  in  een  dankadres  van  den  Heer  A.  Vereul  te 
Amsterdam  voor  bet  verleende  verlof  om  zijn  groot  schip  naar 
UEH.  te  noemen.  Alsmede  een  tweede  brief  uit  Gent  van  mij 
onbekende  personen,  doch  die  mij  voorkomt  misschien  van  eenig 
belang  voor  UEH.  te  zijn. 

's  Gravenhage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

12  Febr.  1815.  Hoobnoorp. 


439 

Het  is  mg  aangenaam  geweest  door  deszelfs  handteekening 
een  bewijs  te  hebben,  dat  UWEG.  weder  begint  eenigen  ge- 
bruik te  bekomen  van  derzelver  handen.  Ik  wensch  van  harte, 
dat  het  dagelgks  beter  gaan  zal  en  dat  de  kragten  in  de  beenen 
ook  toe  zullen  neemen.  Omtrend  UWEG.  neveu  den  L^.  Golonel 
in  Franschen  dienst  kan  ik  alleen  maar  inhaereren  hetgeen  ik 
vroeger  te  kennen  gegeven  heb.  Het  is  natunrlgk,  dat  de  Hol- 
landers, welke  de  vroegere  oproepingen  gevolgd  hebben,  de 
Fransche  dienst  verlaten  en  althans  aangekomen  zgn  zonder 
conditien  te  maken  en  zig  vertrouwende  op  de  billgkheid  van 
bet  Gouvernement,  de  voorkeur  hebben  boven  diegenen,  die 
Yoorzigtiger  zijn.  Ook  wordt  voor  deezen  gezorgd  en  in  zooverre 
bet  niet  mogelijk  is  wegens  het  groote  getal  sollicitanten  alle 
terstond  in  active  dienst  te  plaatsen,  is  hun  toegestaan  een 
wachtgeld,  hetwelk  zij  genieten  totdat  de  gelegenheid  van  plaat- 
sing zig  opdoet.  Of  zulks  UWEG.  neveu  convenieert  kan  ik 
niet  beoordeelen^  te  minder  daar  ik  reden  heb  te  vermoeden, 
dat  er  quaestie  is  hem  een  Majorat  in  Frankrgk  te  bezorgen, 
in  welk  geval  hij  misschien  nieuwe  banden  met  dat  Byk  zoude 
formeeren,  dewelke  zijn  in  dienst  blijven  zouden  wenschelijk 
maken.  Ik  moet  het  dus  aan  UWEG.  en  deszelfs  neveu  over- 
laten welke  party  hy  kiezen  wil  en  aanneemelijker  zal  vinden, 
kunnende  niet  ontveinzen,  dat  het  niet  mogelijk  is  voor  het 
tegenwoordige  aan  actieve  dienst  te  denken,  vermits  de  orga- 
nisatie der  cavallery  niet  begint,  maar  zoodanig  voltooid  is,  dat 
geen  eene  vacature  in  dit  oogenblik  aldaar  open  is.  * 

'sHage,  den  12  February  1815.  Willbh. 

Ik  heb  gisteren  een  bezoek  gehad  van  den  Advocaat  Lely- 
veld,  die  by  UKH.  gesolliciteerd  heeft  om  de  openvallende 
plaats  van  Gommis  van  Staat.  Ik  had  al  verscheide  goede  ge- 
tuigenissen van  hem  gekreege^  als  Rechtsgeleerde  en  Letter- 
kundige, onder  anderen  van  de  Heeren  Elout  en  van  Assen,  en 
mgn  oudsten  zoon  verhaalt  my  dat  er  nog  groot  gerucht  is  te 


440 

Legden   van   zijn  goede  stadiën.  Hg  is  zeven  en  twintig  jaren 

ond,  heeft  vier  jaren  lang  bier  gepractiseerd  en  heeft  nooit  iets 

onder  de  Franschen  gezogt.   Ik  heb  gemeend  niet  te  mogen 

verzuimen  deze  berrgten  onder  het  oog  van  UKH.  te  brengen. 

Het  doet  mg   wel  leed;   dat  mgn  beenen  zoo  zwak  blgven, 

en  dat  ik  er  nog  niet  eens  op  staan  kan,  want  om  de  handen 

zonde  ik  niet  thnis  blgven.  Ik  troost  mg  met  de  ondervinding, 

dat  mgn  slappen  knieën  altemets  in  weinig  dagen  worden  opgerigt. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

21  Febr.  1815.  Hogbndorp. 

Ik  heb  in  den  Observateur  van  Brussel  een  vrg  ongunstig 
oordeel  over  onze  Grondwet  ontmoet  en  gemeend  hetzelve  kort 
en.  bondig  te  moeten  wederleggen.  Ook  heb  ik  een  ontwerp  van 
Grondwet,  dit  jaar  in  Brussel  uitgekomen,  geleezen  en  bg  die- 
zelfde gelegenheid  iets  daaromtrend  gezegd.  Ik  neem  de  vrg- 
heid  mijn  geschrijf  onder  het  oog  van  UKH.  te  brengen  en 
eerbiedig  te  vernoemen  of  er  eenig  nuttig  gebruik  van  gemaakt 
kan  worden. 

Ik  heb  brieven  van  de  Kaap  de  goede  Hoop  ontvangen^  in 
dato  27  November  laatsledon,  waarbg  de  Heer  fieelaerts  van 
Blokland  mij  zgn  stellig  besluit  mededeeld  om  te  repatrieeren 
en  om  emplooi  bij  UKH.  te  verzoeken.  Alzoo  hg  een  kundig  en 
bekwaam  man  is,  zoo  voor  het  regtsgeleerde  als  voor  het  ander- 
zints,  acht  ik  mg  verplicht  UKH.  daarvan  te  verwittigen. 

Tot  nog  toe  vorderen  mijn  beenen  langzaam  zoodat  ik  er  nog 

niet  ep  staan  kan,  en  ik  kan  geen   woorden  vinden  om  het 

leedwezen  uit  te  drukken   waarmede  ik  dit  aan  UKH.  melde. 

's  Gravenhage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

23  February  1815.  Hogbndorp. 

Monsieur! 
Voici  Ie  résumé  de  mes  observations  sur  ce  que  dit  l'Obser- 
vateur  dans  son  n^'.  6;  p.  84,  de  la  Constitution  HoUaudaise. 
Une  nouvelle  organisation  des  pouvoirs  el  une  nouvelle  exposi- 


441 

iion  des  Droiis  publtcs  s^esl  introduiie  en  Hollande  Ie  29  Mars 
1814.  Gette  organisation  et  cette  exposition  ne  sont  pas  da  tont 
nonvelles.  Ge  sont  les  anciennes  Lois  fondamentales,  qai  exis- 
taient  sous  la  Répnbliqne  et  sous  les  Maisons  de  Bonrgogne  et 
d'Aatriche  on  même  &  des  époques  plas  recalées.  Elles  sont 
modifiéea  et  perfectionnées  suivant  les  lomières  de  notre  sciëele 
et  sar  I'expérience  des  sciècles  passés. 

Cette  constitutioH  Hollandaise  n'a  point  encore  subi  Pépreuvedu 
iemps,  Noos  venons  de  voir  qae  cette  Gonstitation  a  subi  Tépreave 
du  terops  durant  plusienrs  sciécleS;  et  sous  des  formes  tantöt 
monarchiqueS;  tantöt  républicaineS;  on  plntöt  toos  cos  deax  for- 
mes k  la  fois. 

Elle  lia  point  comme  la  Constitution  Anglaise  Ie  mérite  inapprè- 
ciable  de  iêtre  formé  lentement  el  sou^  la  dictee  de  Peocpérienee. 
L'histoire  entière  de  la  Hollande  proave  que  sa  constitution  actuelle 
a  ce  mérite  inappréciable,  qu'elle  s'est  formée  plus  lentement  que 
la  constitution  Anglaise  et  qo'elle  est  dictee  par  Texpérience  des 
sciècles. 

Elle  n*a  point  comme  les  Constitutions  des  divers  Efats,  qui 
composent  la  fédération  Américaine  et  comme  la  Constitution 
fran^ise  Ie  mérite  d'une  lunineuse  simplicité.  Gette  lumineuse 
simplicité  se  trouve  dans  les  constitutions  AméricaineS;  parce 
qu'elles  sont  des  théories  tirées  de  Locke^  et  parceque  dans  ce 
pays  nouvean  on  a  pu  faire  des  lois  politiques  sans  égard  ni 
pour  les  usages,  ni  pour  les  droitS;  qui  n'existaient  pas  encore. 
Cette  lumineuse  simplicité  se  troave  dans  la  Gharte  fran^aise 
parce  qu'elle  ne  pose  que  des  principes  tres  généraux,  qu'elle 
conserve  sans  les  nommer  mille  institutions  de  la  constitution 
impériale;  et  qu'elle  laisse  beaucoup  k  regier  au  pouvoir  légis- 
latif.  En  Hollande  toute  Tancienne  constitution  avait  èté  détruit^ 
pour  faire  place  k  une  Gonstitution  étrangère;  tout  devait  être 
reconstruit  suivant  Ie  génie  national.  Gette  immense  réconstruc- 
tion  est  en  partie  faite  par  la  Gonstitution;  mais  comme  tout  ne 
pouvait  pas  se  fSure  k  la  fois  pour  éviter  la  confusiou;  une  partie 


442 

est  commandée  par  la  nouvelle  Loi  fondameutale  &  des  époques 
indéfinieS;  et  les  autorités  constitnées  sont  respectivement  char- 
gées  de  *réxécution  sous  TapprobatioQ  du  Sou?erain.  C'est  ce 
qui  rend  la  Gonsitution  HoUaudaise  moins  lumineuse  peur  les 
étrangers,  mais  tout  Hollandais  instruit  n'y  voit  rien  qui  oelni 
soit  tres  connu;  et  il  préföre  iofiniment  ce  qu'il  y  a  de  vraiment 
national  dans  toutes  ces  institutions  aux  théories  les  plus  lami- 
neuses  qui  k  leurs  yeux  ne  font  qu'effleurer  la  matiëre. 

Elle  est  tres  réglementaire  et  semhie  la  pierre  d! attente  de  beau- 
coup  de  régiemens.  Elle  est  tres  réglementaire  par  rapport  &  tout 
ce  qui  devait  être  réglé  dabord  et  qui  pouvait  être  tout  de  suite 
soumis  au  jugement  de  la  Nation.  Elle  a  déj&  donné  liea  -k  un 
grand  nombre  de  régiemens,  discutés  dans  les  Gonseils,  approu- 
vés  par  Ie  Prince  et  les  Etats  GénérauX;  et  toqjours  fondéfi  sar 
des  principes  poses  par  la  Constitution. 

Elle  n*esl,  pour  nous  du  moins,  autre  chose  que  Vessai  d'une  theorie, 

Nous  pardonnons  aux  étrangers  de  la  regarder  comme  l'essai  d'une 

theorie.  Pour  nous,  qui  sommes  versés  dans  notre  histoire  et  dans 

notre  droit  public,  nous  savons  qu'elle  n'a  rieU;  ni  d'un  essai, 

ni  d'une  theorie,  comme  nous  Tavons  déjè  fait  voir  plus  haut 

Elle  est  par  la  multiplicilé  même  de  ses  détails  réglémentaires 

d*une  application   tout  a  la  fois  difficile  et  dangereuse.  Jusqu'ici 

nous  n'avons  aper^n  dans  son  application  ni  difficultës,  ni  dan- 

gers.   Les  étrangers,   non   pas  ceux,  qui  jugent  chez  eux  notre 

Gonstitution,  mais  ceux  qui  viennent  nous  visiter,  témoignent 

leur   surprise  de  voir  marcher  si  facilemént  une  Constitution 

nouvelle.   Leur  suprise  cesse,  quand  ils  apprennent  que  cette 

Constitution,  dans  Ie  fait,  est  tres  ancienne,  qu'elle  rappelle  toutes 

les  Lois  fondamentales  des  sciècles  passés,  et  qn'elle  sanctioDne 

les  droits  et  les  usages  recus  de  la  Nation. 

J'ai  lu  Ie  projet  de  Constitution  pour  les  Pays-Bas  réunis  par 
M.  Barthélémy,  projet  qui  vient  de  paraftre  k  Bruxelles.  J'y  ai 
remarqué  deux  points  principaux;  Tun  c'est  Ie  Gouvernement 
général,  et  Tautre  Tadministration  provinciale  et  municipale.  Cette 


443 

grande  division  Be  tronve  de  même  dans  la  GoDStitation  Hollan- 
dai8e.  J'ai  trèB  bien  compris  Ie  premier  point  et  j'ai  remarqué 
que  les  étrangers  comprenneDt  de  même  assez  bien  ce  point 
dans  notre  Gonstitntion.  Je  n'ai  compris  Ie  second  point,  qni  m'a 
para  enveloppé  d'une  obscnrité  impénétrable.  Tons  les  étrangers 
m'assnrent  qn'iis  ne  comprennent  rien  an  second  point  dans  notre 
Constitation.  J'ai  remarqué  par  rapport  aa  premier  point  ane 
grande  conformité  entre  Ie  projet  de  M.  Barthélémy  et  la  Con- 
stitation HoUandaise,  et  cette  conformité  est  apparemment  beaa- 
conp  plns  grande  qu'il  ne  s'en  donte.  A  Tégard  dn  second  point 
an  contraire  tont  parait  également  difTérer.  Mais  que  les  amis 
des  deax  PayS;  qni  vont  se  rénnir,  se  consolent  de  cette  différence, 
qa'elle  existe  chez  nonS;  même  entre  les  Provinces  et  entre  les 
villes  d'ane  même  Province.  La  difTérence  sar  Ie  second  point 
de  nos  Gonstitations,  loin  d'être  naisiblC;  condait  directement  & 
la  prospérité  de  chaque  partie  de  l'Ëtat  et  par  conséquent  &la 
prospérité  publique.  Toutes  les  localités  différent,  toutes  les  admi- 
nistrations  locales  sont  différentes,  toutes  tendent  &  élever  au 
plus  baut  point  la  population  et  la  richesse  nationale.  En  atten- 
dant  Ie  Gouvernement  général  est  Ik  pour  faire  de  tant  et  de  si 
grands  moyens  Tusage  convenable  [)our  maintenir  Tindépendance 
au  dehors  et  la  tranquilité  au  dedans.  Il  se  compose  de  la  légis- 
lation,  de  Tadministration  de  la  justicO;  de  la  diplomatie,  de  la 
défense  par  terre  et  par  mer,  des  finances,  et  sur  tous  ces  objets 
il  n'y  a  pas  Ie  moindre  embarras  k  craindre  de  la  part  des 
administrations  provinciales  et  municipales;  mais  Ie  Prince  de 
concert  avec  les  Etats  Généraux  est  toujours  assez  fort  pour  faire 
tout  Ie  bien  possible  saus  trouver  la  moindre  opposition. 

In  zgne  geheime  gedenkschriften  vermeldt  GK.  dat  hg  eens 
zijn  aanvraag  om  ontslag  gereed  gemaakt  had;  uit  eene  andere 
aanteekening  blijkt,  dat  dit  in  April  of  Mei  1814  moet  geweest 
zgn;  het  concept  van  GK's  eigen  hand  is  bewaard  gebleven  en 
luidt  aldus: 


444 

Doorlugtig  Vorst  en  Heer! 

Alzo  de  staat  van  mijne  gezondheid  mij  niet  toelaat  om  lan- 
ger in  mgnen  dienst  te  blgven;  neem  ik  de  vrgheid  om  mgne 
ampten  in  den  schoot  van  Uwe  Koninklgke  Hoogheid  neder 
te  leggen. 

Ik  verblgve  met  den  diepsten  eerbied 

Doorlugtig  Vorst  en  Heer! 

's  HagO;  Uwer  Koninklgke  Hoogheid 

den  1814.  getrouwe  onderdaan 

61J8BBBT  Earbl  van  Hogbndobp 

Met  verzending  van  den  nevensgaanden  officieeleu  brief  heb 
ik  de  eer  UEH.  te  melden,  dat  ik  de  verandering  heb  waar- 
genomen, die  in  Deszelfs  hart  is  voorgevallen,  eu  dat  ik  over- 
tuigd ben,  dat  deze  stap  Denzelven  aangenaam  zal  zgn. 

Ik  beveele  mgne  kinderen  in  Deszelven  aandenken  naar  maate 
zij  zig  wel  gedragen  zullen. 

'sHage,  UKH.  getrouwe  onderdaan 

den  1814.  Hoobndorp. 

Op  den  omslag  staat:  „Zgne  Koninklijke  Hoogheid"  in  den 
hoek  links  onder:  Hogendorp.  Alles  was  dus  gereed  ter  ver- 
zending; de  datum  alleen  behoefde  nog  ingevuld  te  worden. 

Wij  willen  deze  correspondentie  hier  tijdelgk  laten  rusten, 
om  die  naderband  weder  op  te  vatten,  het  kwam  mg  voor,  dat 
zg  een  te  goed  beeld  geeft  èn  van  den  tgd,  èn  van  den  Sou- 
vereinen  Vorst,  èn  van  GK.  om  haar  niet  als  een  aaneenge- 
sloten geheel  te  geven,  al  komen  er  bgzonderheden  in  voor, 
die  op  zichzelf  niet  altijd  van  groot  belang  zijn.  Ongemerkt 
hebben  wij  daarmede  een  geheel  tgdvak  doorloopen,  waarvan 
nog  eenige  punten  afzonderlijk  dienen  toegelicht  en  behandeld 
te  worden.  Vooraf  echter  zij  er  plaats  gegeven  aan  eenige  aan- 
teekeningen  en  herinneringen  aangaande  dit  tgdvak  door  6K. 
in  latere  jaren  op  het  papier  gebracht. 


445 

Door  onzen  opstand  hadden  wij  feitelijk  onze  plaats  hernomen 
in  den  rg  der  volken.  In  Engeland  haastte  men  zich  met  de 
erkenning  daarvan;  reeds  den  6^^^  December  1813  werd  die 
geteekend  en  luidde: 

Sir  my  Cousin!  Being  desirous  to  give  to  Your  Boyal  High- 
ness  the  earliest  testimony  of  the  satisfaction  I  feel  at  the  return 
of  Your  Royal  Highness  to  your  native  Provinces,  and  of  the 
pleasure  I  experience  in  acknowledging  Your  Royal  Highness  in 
the  Name  and  on  the  Behalf  of  his  Majesty  asPrinceSovereign 
of  the  United  Provinces  of  the  Low  Gountries;  1  have  selected 
for  tbat  purpose  Our  Right  Trusty  and  Wellbeloved  Cousin  and 
Counsellor  Kichard  Ëarl  of  Clancarty.  a  Member  of  the  Com- 
mittee  of  His  Majesty*s  Privy  Council  for  affairs  of  Trade  and 
Foreign  Plantations,  and  one  of  the  RepresentativePeersofthat 
part  of  His  Majesty's  United  Eingdom  called  Ireland,  whom  I 
have  invested  with  the  Cbaracter  of  His  Majesty's  Ambassador 
Extraordinary  and  Plenipotentiary  to  Your  Royal  Highness ;  and 
I  request  Your  Royal  Highness  will  accept^  through  him,  the 
assurances  of  my  sincere  congratulations  on  the  late  memorable 
EventSy  which  have  restored  Your  Royal  Highness  to  Your  Coun- 
try, and  which  promise  not  only  to  it,  hut  to  the  general  Cause 
of  Europe,  the  most  beueficial  Results  from  the  Independance  of 
the  United  Provinces,  which  under  Your  Royal  Highness  auspi- 
ces  and  the  Cooperation  of  the  AllieS;  1  trust  will  be  speedily 
and  finally  established.  Etc. 

Given  at  my  Palace  of        Your  good  cousin  and  Brother 
Carlton  House,  the  eigtth  day  Gborge.  P.  R 

of  December  1813. 

Volgens  gebruik  werd  deze  missive  door  Lord  Clancarty  aan 
'den  Minister  van  Buitenlandsche  Zaken  gezonden  met  een  bege- 
leidend schrijven,  waarin  o.  a.  het  volgende  voorkomt: 

The  undersigned  is  fartber  commanded  to  assure  His  Royal 
Highness  the  Prince  of  Orauge,  that  it  is  with  the  highest  satis- 


446 

faction  tfaat  the  Prince  Regent  readily  gives  the  exampletothe 
Sovereigns  of  Earope,  by  ao  acknowledgement  of  that  rank  and 
anthority  in  the  House  of  Orange,  whieh  their  long  and  distin- 
gnished  career  in  the  history  of  Ëarope  and  their  exertion  in 
the  canse  of  her  Independance  have  amply  merited,  and  which 
ander  the  particalar  circumstances  of  the  times  givo  the  sarest 
pledgeB  for  the  secarity  of  the  United  Provinces  and  for  their 
speedy  and  saccessful  restoration  to  that  rank  among  the  nations 
oi  EnropC;  which  is  of  the  highest  importance  to  the  indepen- 
dance an  l  tranqnillity  of  the  nations  of  the  Continent. 

Twee  jaren  later  schreef  Ld  Glancarty  den  volgenden  brief 
aan  G.  E. 

Paris,  27  July  1815. 

My  dear  Sir! 

....  Believe  me  I  shall  ever  coasider  as  the  most  honorable 
as  well  as  the  most  important  part  of  my  public  life  that  in 
which  I  was  seleeted  as  the  hamble  instrument  of  my  govern- 
ment  to  attend  the  Prince  of  Orange  to  Holland,  to  reside  at 
his  Court;  and  subsequently  under  the  orders  of  my  Sovereign 
to  endeavour  to  obtain  for  the  Eing  of  the  Netherlands  and  his 
people  the  means  of  upholding  that  independance,  which  they 
had  so  gallantly  and  loyally  won,  and  in  the  attainment  of 
which  you,  my  dear  Sir,  have  acquired  such  universal  and  well 
merited  renown.  That  I  should  have  been  permitted  to  bear  a 
part,  however  hamble,  in  these  transactions,  I  shall  allways  con- 
sider  as  the  brightest  part  of  the  history  of  my  family. 

Mede  op  den  S^^^^  December  accrediteerde  Louis  van  Bour- 
bon den  Chevalier  de  la  Serre  (wiens  naam  in  de  vorige  blad- 
zgden  verscheidene  malen  voorkomt)  als  politiek  agent  bij  den 
Souvereinen  Vorst  „sans  que  sa  mission  soit  connu  ou  osten- 
sible"   wegens  de  tydsomstandigheden ;    want  Lodewyk  XVIII 


447 

wiBis  nog  niet  te  Pargs.  De  erkenning  door  de  andere  Mogend- 
heden liet  niet  lang  op  zich  wachten.  6.  K.  mocht  daarin  zien 
een  vmcht  van  zijn  werk;  ook  de  erkenning  van  dien  arbeid 
door  mannen  van  beteekcDis  in  het  buitenland  zal  hem  aange- 
genaam  geweest  lijn,  zoo  b.  v.  wanneer  de  Russische  Generaal 
Benkendorf  hem  den  4  Januari  1814  uit  Bommel  schrgft:  Je 
snis  bien  heureux  de  m'être  vu  mis  k  même  par  les  circonstances 
de  contribuer  k  raffermissement  d'une  époque,  que  votre  Excel- 
lence avoit  si  glorieusement  commencée,  et  qui  sera  sans  doute 
celle  d'un  bonheur  stable  pour  la  Hollande;  je  suis  heureux 
d'avoir  pu  soutenir  les  efforts  génëreux  d'une  nation,  qui  a  tou- 
jours  tant  fait  pour  sa  libertö.  Je  ne  manquerai  point  de  porter 
&  la  connoissance  de  Sa  Majesté  rËmpereur,  mon  auguste  maitre, 
ceux  des  officiers  HollandoiS;  dont  j'ai  eu  Ie  plus  h  me  louer 
pendant  Ia  défense  de  Breda,  et  je  ne  doute  point,  qu'il  ne  leur 
donne  des  marques  publiques  de  son  estime. 

Ook  Generaal  van  Bülow  schreef  hem  in  denzelfden  geest, 
20  Januari  1814:  Quoique  votre  maladie  m'ait  privé  de  Tavantage 
de  faire  votre  connoissance,  j'ai  Thonnour  de  vous  connoitre 
beauconp  de  réputation;  —  je  sais  toute  la  part  que  vous  avez 
ene  au  beau  mouvement  du  peuple  hollandois  vers  sa  régéné- 
ration,  et  je  me  réjouis  beauconp  pour  la  cause  générale,  pour 
Ia  Hollande  et  pour  son  Souverain,  de  voir  &  la  tête  des 
hommes  qui  réunissent  ainsi  aux  voeux  patriotiques  Ténergie  et 
la  vigueur  nécessaires  &  leur  exécution;  votre  appui  ne  nous 
sera  pas  inutile. 

Toen  Lord  Castlereaegh,  de  Ëngelsche  Minister  van  Buiten- 
landsche  Zaken,  in  Januari  1814  door  den  Haag  kwam  stond 
hg  er  op  zijn  opwachting  bij  G.  K.  te  maken  alvorens  diens 
bezoek  te  ontvangen. 

In  de  voorgaande  bladzijden  is  verscheiden  malen  melding 
gemaakt  [van  een  Memorie  in  1812  opgesteld  over  de  gemeen- 
schappelijke belangen  van  Engeland  en  Nederland,  een  stuk, 
waarvan  G.  K.  veel  genoegen  gehad  heeft  bg  mededeeling  aan 


448 

den  Sovereinen  Vorst  en  aan  Lord  Castlereagh ;  het  vinde  hier 
zgn  plaats: 

Memoire 

sar  les  interets  eommuns  de  V  Angleterre  et  de  la 

Hollande. 

1812. 

La  Balance  de  TEnrope  existait  encore  an  commencement 
de  Tan  1812,  mais  elle  était  sur  Ie  point  d'  être  dëtmite.  Si 
la  Rassie,  dernière  Paissance  indépendante  dn  continent^  était 
vaincne,  la  Monarchie  nniverselle  existait  de  fait  en  Enrope.  — 
Les  évënemoDS  de  la  gnerre  ont  été  contraires  an  projet  de 
cette  Monarchie  et  la  balance  est  maintenne.  La  France  perd 
tons  les  jonrs  de  sa  sopériorité.  La  Rnssie  se  sontient  L'An- 
triche  pent  reconvrer  sa  puissance  et  son  rang. 

L'intérêt  évident  de  TAngleterre  est  que  ces  trois  grandes 
Puissances  se  balancent,  afin  qne  Ie  continent  ne  soit  jamais 
asservi  par  aucunes  d'elles. 

Antrefois  Téquilibre  était  conservé  par  la  rivalité  de  la  France 
et  de  l'Antriche,  et  la  Rnssie  n'était  pas  entree  si  avant  dans 
Ie  systême  de  TEarope.  Aujonrd'hni  eet  éqnilibre  sera  mienx 
conservé  par  la  rivalité  de  ces  trois  Grandes  Pnissances. 

Tant  qu'il  n'y  ent  que  denx  Puissances  il  était  possible 
qu'elles  s'unissent  pour  dominer  sur  Ie  continent  et  ponr  faire 
la  loi  &  TAngleterre.  —  Les  anciens  politiqnes  ne  Tavaient  pas 
soupQonné;  et  cependant  la  chose  arriva  en  1756.  Alors  l'éqni- 
libre  ne  fut  continue  que  par  les  exploits  de  la  Marine  Anglaise 
et  de  TArmée  Pmssienne.  Mais  ces  exploits,  qui  tiennent  dn 
prodige,  ne  sont  pas  faits  pour  entrer  dans  les  calcnls  de  la 
Politique. 

Aujonrd'bui  que  la  Rnssie  se  trouve  placée  an  rang  des 
Puissances  Prépondërantes  il  est  politiquement  impossible  que 
les  trois  grandes  Puissances  s'unissent  jamais  dans  Ie  même  büt. 
11  en  résulte  directement  qui  Ie  rétablissement   de  TAutriche 


449 

dans  Ie  Raog  des  Paissances  pröpondèranteS;  est  d'nn  intêrêt 
majenr  poar  l'Earope  et  poar  TAngleterre. 

Frédérie  II,  par  son  génie  et  sa  grande  rëpntation,  maintint 
jasqa'&  ra  mort  réquilibre  sar  Ie  continent.  Alors  la  famease 
Bëvolntion  donna  k  Ia  France  nn  nouvel  essor,  et  elle  se  rendit 
formidable  k  l'Earope  entière.  Toas  les  soaverains  se  réanirent 
saccessivement  contre  elle,  mais  elle  tronva  des  alliés  dans  nne 
partie  de  lears  süjets.  A  travers  ses  victoires  et  ses  defaites  elle 
s'organisa  en  Paissance  militaire^  et  elle  règna  depnis  la  Vis- 
tnle  jasqa'aa  Tage.  Il  n'y  ent  enfin  sor  Ie  continent  qae  la 
Rnssie  qni  pat  lai  résister.  —  Mais  ces  gaerres  mêmeS;  qoi 
depnis  vingt-cinq  ans  ensanglantent  rEarope,  ont  foumi  h  la 
Rnssie  Toccasion  de  se  mêler  de  la  giande  politiqaC;  et  désor- 
mais  elle  a  pris  sa  place  parmis  les  Paissances  prépondérautes. 
Toates  les  fois  qae  la  France  et  rAatricbe  se  ligneront  avec 
des  vnes  ambitieoses;  la  Kassie  s'y  opposera  comme  elle  Ie  fait 
en  ce  moment.  Sa  paissance  est  essentielle  an  maintien  de  l'éqai- 
librO;  qai  ne  dépendra  plas  comme  en  1756  da  génie  et  de  la 
fortnne  d'nn  seal  homme.  II  est  également  de  l'intérêt  de  TEa- 
rope  et  de  TAngleterre  qae  la  Bassie  conserve  sa  place  aa  rang 
des  trois  grandes  Paissances  prépondérantes. 

Dans  cette  sitnation  des  Grandes  Puissances  toos  les  États 
de  TEnrope  sont  mis  k  Tabri  des  invasions  et  des  spoliations.  — 
L'AngleterrC;  en  s'alliant,  saivant  les  circonstanccs,  soit  avec  la 
Rnssie,  soit  avec  rAatricbe,  coavrira  toas  les  États  inférienrs 
de  son  égide.  —  La  Paix  sera  moins  troablée  qae  jamaiS;  et 
Ie  commerce  reflearira. 

Mais  poar  assarer  eet  éqailibre,  et  poar  profiter  de  cette 
sitaation,  il  est  absolnment  nécessaire  qne  TAngleterre  rétablisse 
sa  commnnication  avec  Ie  centre  dn  Continent  par  Ie  moyen  de  la 
Hollande.  Les  AUiances  entre  TAngleterre  et  les  Pays-bas 
datent  de  plasiears  siècles;  elles  ont  fait  la  grandenr  de  TAn- 
gleterre  k  répoqne  de  la  maison  de  Boargogne,  et  depais  elles 
ont  essentiellement  contribné  k  la  conservation  de  réqnilibre. 


460 

Les  Traites  de  Barrières  n'ont  pas  ea  d'antres  principes,  et 
ces  traites  ont  par&itement  rempli  lear  bat,  tant  qn'a  darö  la 
riyalité  entre  la  Prance  et  TAntriche.  —  Mais  lorsqn'en  1756 
ces  denx  Puissances  s'alliërent,  la  Hollande  fat  k  lear  merci. 
L'Angleterre  ne  fnt  plns  en  état  de  la  défendre,  et  elle  fat 
rédaite&   désirer  sa  neatralité. 

Aujonrd'hai  qu'il  y  a  trois  Puissances  prépondérantes,  la  France 
ne  peut  plus  s'allier  k  Tune  saus  se  faire  une  ennemie  de 
Tautre  et  la  Hollande  trouve  dans  cette  dernière  unealliëenatarelle, 
qui,  de  concert  avec  TAngleterre,  Ycille  k  sa  conserration.  La 
Hollande  sert  nécessairement  de  lien  entre  cette  Puissance,  soit 
la  Bussie,  soit  1'  Autriche  et  TAngleterre.  Son  intérêt  et  celni 
de  TAngleterre  sont  absolument  les  mênies ;  Ia  Hollande  assare 
son  indépendance,  et  V  Angleterre  ses  liaisons  avec  Ie  conttnent 
Désormais  TAngleterre  ne  sera  plns  réduite  k  désirer  la  nea- 
tralité de  la  Hollande,  de  peur  qn'elle  ne  soit  conquise,  et  la 
Hollande  pourra  prendre  une  part  active  au  maintien  de  Tèqui- 
libre.  Elle  Ta  toujonrs  fait  pendant  la  riyalité  entre  la  France 
et  r Autriche,  elle  a  dü  s'en  abstenir  depuis  1756,  mais  doré- 
navant  elle  pourra  Ie  faire  en  s'appuyant,  soit  de  la  Basale^ 
soit  de  TAutriche. 

Dans  Ie  fond,  cette  neutralité  de  la  Hollande  depuis  1756 
était  irës  précaire;  elle  ne  pouvait  subsister  que  par  la  jalooaie 
de  la  France  et  de  TAutriche  quoiqu'alliées,  et  la  Hollande  devait 
nécessairement  finir  par  devenir  francaise  comme  elle  Ta  fait. 
Maintenant  qu'elle  a  un  fondement  plus  assuré,  il  ne  reste 
qu'un  seul  danger,  auquel  il  faudra  pourvoir,  et  qui  est  celui 
du  premier  choc  de  la  part  de  la  France,  si  la  guerre  vient  k 
éclater.  Ce  danger  n'est  pas  nouveau;  c'est  Ie  même  anquel  on 
a  pourvu  par  les  Barrères,  mais  il  est  plus  grand  qu'antrefois, 
parce  qu'une  attaque  ne  peut  plus  venir  de  la  France  seale,  et 
qn'elle  se  ferait  par  la  France  réunie  soit  k  rAutriche,  soit  k 
la  Bussie.  —  Si  la  France  est  anie  k  1' Autriche,  leurs  forces 
combinées  sont  iafiniment  k  craindre;   si  elle  est  unie  k   la 


451 

Bussie,  VAatriche  aura  pea  de  secoars  a  prêter,  parce  qa'elle 
sera  menacöe  par  Ia  Bassie  8ar  ses  propree  frontières.  Ainsi 
dans  toQs  les  cas,  la  France  aura  plus  de  facilité  qne  jamais 
ponr  pënétrer  en  Hollande,  Le  seal  moyen  de  parer  efficaciment 
k  ee  danger,  est  de  rendre  Ia  Hollande  plas  forte,  et  après  lui 
avoir  renda  tont  ce  qn'elle  poBsédait  de  frontières  et  de  Colonies, 
d'ajonter  encore  k  son  territoire  tont  les  Pays-Bas  et  qnelqnes  Pays 
sécalarisés  sur  la  rive  gauche  dn  Bhin. 

Les  Pays- Bas  Antrichiens  ajontaient  si  pen  de  force  k  la 
Maison  d'Antriche,  et  il  Ini  était  si  difficile  de  les  détendre, 
qn'ils  lai  ëtaient  effeetivement  k  charge ;  anssi  rAatriche  parat- 
elle  charmée  d'obtenir  k  la  place  de  ses  possession  lointaines 
des  Provinces  sur  le  Golfe  Adriatiqae.  La  même  compensation 
ponrrait  encore  avoir  lien  et  la  Monarchie  Antrichienne  y  gag- 
nerait  non  moins  que  les  Pays- Bas. 

A  eet  accroissement  de  forces  réelles  de  la  Hollande  on  peut 
joindre  encore  une  force  fëdérative.  Tous  les  États  protestans 
de  TEurope  ont  un  lien  commun  qn'on  appellait  autrefjis  la 
cause  protestante,  et  qui  subsiste  tonjours.  II  fandrait  un  mé- 
moire  particulier  pour  faire  voir  qu'nne  alliance  pour  la  con- 
seryation  de  l'Eglise  protestante  est  en  ce  moment  très-nécessaire. 
Nous  en  supposerons  ici  la  nécessité,  et  nous  nous  bornerons  k 
remarquer  les  avantages,  qui  en  résolteraient  pour  kt  süreté 
de  hl  Hollande.  Les  Êtats  protestans  sont  principalement  situés 
au  Nordy  et  les  Êtats  Catholiques  au  Sud.  Les  premiers  sont  par 
lenr  position  k  portee  de  porter  dn  secours  k  la  Hollande, 
comme  ils  ont  fait  souvent  dans  le  seizième  et  dix-septiëme 
siècle.  Ils  seraient  encore,  en  qualité  de  membres  d'une  nouvelle 
union  protestante,  plus  enclins  k  mettre  lenr  poids  dans  la  balance 
du  c6té  de  TAngleterre  et  de  Ia  Hollande.  Ils  formeraient  par 
la  Hollande,  une  communication  de  TAngleterre  avec  TAutriche 
OU  avec  la  Bussie. 

3  April  1830. 

Ik  had  dit  stuk  naar  Engeland  gezonden.  Kort  daarna  kwam 


452 

Lord  Gastlereagh  hier  door,  reizende  naar  het  Hoofdkwartier 
der  Bondgenooten  in  Frankryk,  en  verzocht  mij  om  een  afschrift 
yan  hetzelve,  alzoo  hg  het  zyne  thuis  vergeten  had. 

(Aanteekening  van  GK.  bg  het  nazien  zgner  papieren). 

In  eene  dépêche  uit  Londen  van  den  15  Maart  1814  deelt 
H.  Fagel  mede,  dat  door  de  Verbonden  Mogendheden  te  Cbatil- 
Ion  aan  den  Kroonprins  van  Zweden  is  verzocht  een  aanval  op 
Antwerpen  te  doen,  ten  einde  die  vesting  te  veroveren  met  het 
maritime  arsenaal  en  de  vloot ;  deze  verovering  zonde  daarom  zoo- 
veel waarde  hebben,  omdat  naar  men  zeide  Baonaparte  verklaard 
zonde  hebben,  die  plaats  bij  een  vredesverdrag  nooit  te  zallen 
afstaan.  De  positie  bij  vredesonderhandelingen  zonde  dan  ook 
veel  sterker  zgn  als  men,  in  plaats  van  den  afstand  van  Antwer- 
pen te  vorderen,  de  teruggaaf  er  van  kon  weigeren.  Behalve  het 
corps  van  den  Kroonprins  van  Zweden  zonden  tot  den  aanval 
medewerken  de  Engelsche  troepen  onder  Sir  Thomas  Graham 
en  het  corps  van  Walmoden,  mede  in  Engelsche  soldg.  Lord 
Glancarty  ontvangt  uit  Londen  de  opdracht,  om  aan  te  dringen  op 
de  medewerking  van  ongeveer  10000  man  Nederlandsche  troepen. 
De  reden  waarom  Fagel  deze  mededeeling  doet  is  de  volgende : 

Je  sais  &  n'en  ponvoir  donter,  que,  si  contre  tonte  attente  on 
se  refnsoit  de  notre  cöté  &  accéder  k  la  demande  que  Lord 
Ulancartj  est  chargé  de  faire,  ou  même  si,  après  y  avoir  aocédé, 
les  mesures  qu'on  anrait  ainsi  consenti  &  prendre  n*étoient  pas 
mises  en  exécution  avec  Ie  zéle  et  la  bonne  volonté  qu'on  se 
croit  en  droit  d'attendre  de  nous,  pnis  qu'il  s'agit  d'un  objet 
qui  nous  intéresse  de  si  prés,  en  un  mot,  si  k  la  paix  on  était 
obligé  de  laisser  Anvers  et  ses  ressources  maritimes  entre  les  mains 
de  Tennemi,  on  est  fermement  résolu  ici  non  seulement  de  ne 
nous  rendre  aucune  des  Golonies  ci-devant  Hollandaises,  mais 
même  de  ne  pas  donner  effet  aux  arrangemens,  qui  vons  ont 
èté  communiqués  relativement  &  la  navigation  provisoire  des 
sujets  hoUandais  avec  les  Golonies  Occidentales.  Le  principe  sur 


453 

lequel  se  fonderoit  ce  refus  est  celui  qu'on  a  tonjonrs  avance  da 
cötè  de  ce  pays,  c'est  qa'on  ne  seroit  disposé  &  faire  ces  res- 
titatioos  &  la  HoUande  régéoéréC;  qa'en  antant  q'elle  acquerroit 
une  frontière  assez  forte  poar  assnrer  véritablement  son  indépcD- 
daoce.  Je  n'ai  pas  besoin  de  voas  dire,  Monsiear,  combien  il 
me  seroit  dooloureax  de  voir  an  pareil  cas  réalisé^  et  combien 
je  soahaite  ardemment  qa'en  acquies^ant  anx  demandes,  qne 
Lord  Clancarty  est  chargé  de  faire,  Ton  prévienne  chez  noas  la 
nécessité  des  instructions  ultérieares,  que  je  sais  qu'il  recevra, 
si  celles,  qui  lui  sont  transmises  aujoard'hni,  ne  sortoient  pas 
leur  plein  effet. 

J'avais  déj^  écrit  cette  Dépêche  lorsqu'on  a  rcQU  ici  Ia  facheuse 
nouvelle  du  malheur  arrivé  k  Bergen-op-Zoom.  En  diminuant 
considérablement  la  force  du  corps  d'armée  Anglois,  eet  échec 
ne  rend  que  plus  urgente  la  demande  que  Lord  Clancarty  est 
chargé  de  faire. 

Avant  de  finir  j'ai  encore  k  vous  observer.  Monsieur,  que,  si 
cette  demande  est  accordée,  je  pourrai  avec  bien  meilleure 
grace  et  plus  d'espoir  de  réussite  m'acquitter  des  instructions 
contenus  dans  votre  Dépêche  du  1  de  ce  mois,  en  demandant 
la  restitution  des  vaisseaux  et  effets,  successi vemen t  tirés  par 
les    Francais    du    Departement  de   la   marine  k  Rotterdam    et 

transportés  k  Anvers 

H.  Fagel. 

Het  behoeft  wel  geen  betoog,  dat  zulk  een  mededeeling  in- 
drnk  maakte  en  het  antwoord  aan  Fagel  daarvan  bewijs  gaf. 
Deze  trachtte  dan  ook  den  indruk  te  verzachten  door  het  volgend 
particalier  schrijven  aan  6.  K. 

Londres,  29  Mars  1814. 

Monsieur! 
Je  vois  avec  plaisir  que  Ie  Prince  d'Orange  a  trouvé  bon  de 
déiérer   aux  voeux  des  Puissances  alliées  et  nommément  de  la 
Grande   Bretagne  k  Tégard   des   opérations  combinées  k  entre- 

31 


454 

prendre  contre   Anvers.   Au   reste  il  n'y  a  pas  ea  de  ce  cdtö 

Tombre    de   meoace  dans  cette  affaire;   c'ëtoit  ponr  en  éviter 

jasqa*&  Tapparence  qne  j'ai  ern  devoir  voos  faire  la  comninni- 

cation  secrette  et  confidentielle,  qai  faisoit  Tobjet  de  ma  dépêche 

dn  15 

Je  suis  etc. 

H.  Fagel. 

Uit  de  correspondentie  met  den  Souvereinen  Vorst  en  uit  de 
aanteekeningen  van  G.  K.  blijkt,  dat  de  in  deze  brieven  van 
Fagel  vermelde  stemming  in  Engeland  weerkaatst  werd  in  de 
houding  van  Lord  Clancart^  te  's  Gravenhage ;  deze  verlangde 
dat  de  Vereenigde  Nederlanden  meer  deel  namen  in  de  inter- 
nationale verwikkelingen  en  met  troepen  op  het  oorlogslerrein 
medewerkten.  6.K.  schrijft  dat  het  hem  gelukt  is  den  Engelschen 
Ambassadeur  te  vreden  te  stellen;  daarbij  zal  hem  wel  van  dienst 
geweest  zijn  een  nota  van  den  Minister  van  Oorlog,  blijkbaar 
in  de  maand  Maart  opgesteld;  z^  is  belangrijk,  minder  ora 
de  militaire  toerustingen,  waarvan  verslag  gedaan  wordt,  dao 
wel  om  de  beschrijving  van  den  toestand  hier  te  lande  ia  de 
eerste  maanden  na  den  Opstand.  Niet  onwaarschijnlijk  is  het, 
dat  Lord  Clancarty  na  van  den  inhoud  dezer  nota  kennis  genomen 
te  hebben  de  woorden  gebruikt  heeft:  You  are  nol  a  noisy  people. 

Note. 

Lorsqu'an  mois  de  Novembre  dernier  les  Peuples  de  la  Hol- 
lande  se  sonlevërent  pour  secouer  Ie  joug  Francais,  on  reconnot 
bientöt,  que  Ie  Païs  se  trouvait  dans  Tétat  de  dénuement  Ie 
plus  absolu. 

Les  proviuces  unies  ayant  fait  pendant  trois  annëes  partie 
intégrante  de  TEmpire  francais,  toutes  les  ressources,  qu'elles 
offraient  avec  profnsion  dans  les  tems  les  plus  reculës,  ont  été 
anëanties  et  dètruites. 

Il  est  assez  connu,  qu'an  moment  de  la  révolution,  par  Ie  fait 


455 

mêroe  de  la  rapture  de  nos  liens  ayec  la  Fi-ance,  il  n'existait 
pas  ane  ombre  de  Gonvernement  central.  Les  aatoritës  locales 
s'efforcèrent  de  maiDtenir  dans  rintériear  des  villes  Ie  bon  ordre 
et  la  tranquilité,  mais  ue  pouvaient  rien  an  del&,  jasqu'&ceqne 
des  hommes  distingués  par  lears  talens  et  leur  mérite  se  char- 
gèrent  provisoirement  des  renes  dn  Gonvernement. 

lis  acqnirent  bientöt  la  certitnde,  que  les  eaisses  pnbliqnes 
avaient  été  enlevées  et  emmenëes  en  France. 

Il  s'agissait  cependant  de  procéder  de  snite  k  une  levèe  de 
tronpesi  dans  Ie  doublé  bnt  de  s'opposer  aux  efforts  que  Tennemi 
pourrait  vonloir  tenter  pour  la  réoccupation  du  territoire,  et  coo- 
përer  k  son  expnlsion  finale  des  places  fortes,  qu'il  continuait 
de  garder. 

Cette  levëe  fut  ordonnée.  On  ent  recours  pour  les  frais  k  des 
dons  patriotiqueS;  puisqu'il  ëtait  même  impossible  de  faire  rentrer 
les  imp6ts  par  Ie  départ  précipité  des  administrations  et  d'un 
uombre  considérable  d'employés  frauQais. 

Dans  eet  état  de  dëtresse  les  citoyens  se  présentèrent  en  foule 
pour  prendre  les  armes.  On  vit  alors  avec  peine  que  Tembarras 
n'avait  fait  qu'augmenter. 

Par  une  suite  naturelle  de  la  réunion  Ie  Gouvernement  Fran- 
^is  avait  fait  usage  des  approvisionnemens  de  tout  genre,  qui 
existaient  autrefois  dans  ce  PaYs. 

11  n'y  avait  donc  ni  armes,  ni  rounitions,  ni  affnts,  ni  attelages 
pour  Ie  service  de  Tartillerie,  ni  effets  d'habillement  et  d'épuipe- 
ment,  ni  fournitnres,  ni  rien  en  un  mot  de  ce  qui  est  indispensable 
pour  la  formation  d'une  armee  et  pour  faire  la  guerre. 

Il  fallait  suppleer  k  tout  cela  sans  ressources  pécuniaires,  et 
la  difficulté  devenait  plus  grande,  en  ce  que  les  matières  pre- 
mières manquaient  k  plnsieurs  egards  aussi  bien  que  les  objets 
conféctionnés. 

Par  les  secours  généreux  du  Gouvernement  Anglais  des  armes 
portatives  et  des  munitions  de  guerre  ont  été  fournies,  ainsi  que 
quelques  pièces  d'artillerie. 


456 

Ges  armes  ont  dO  être  distribaées  en  partie  anz  habitansdn 
Paï6,  non  militaires,  mais  qni  en  consèqnence  de  Tappel,  qni  lenr 
a  été  faity  font  Ie  service  ponr  Ie  blocns  des  Places.  Lesaatres 
ont  été  destinées  anx  corps  de  Farmée. 

Indépendemment  de  celle-ci,  il  a  été  formé  nne  milice,  ponr 
laquelle  les  hommes  ont  été  désignés  an  sort.  Elle  sera  égale- 
ment  armee  au  moyen  des  armes  Anglaises,  qai  ont  été  reines. 

L'Angleterre  a  envoyé  en  oatre  des  habits  et  effets  d'babiU 
lement  complets  ponr  qninze  mille  bonimes.  Cet  envoi  n'ëtant 
arrivé  que  lorsque  les  aniformes  des  corps  de  Tarmèe  avaient 
été  déj&  régies,  et  qae  qnelqnes  nns  d'entre  enx  avaient  dëji 
passé  des  marchés,  en  consèqnence  on  a  du  réserver  les  habits 
pour  Ia  Milice ;  des  capotes,  des  pantalons,  des  souliers  et  autres 
effets  d'équipement  ont  néanmoins  été  fonrnis  sur  cet  approvi- 
sionnement  et  selon  Tnrgence  des  cas  k  Tarmee  proprement  dite. 

Il  s'est  élevé  alors  une  nouvelle  difficulté.  La  rigueur  excessive 
de  la  saison  a  empêché  Ie  transport  de  tous  ces  objets  par  voie 
d'ean.  Pendant  Ie  séjonr  des  armées  Russe  et  Prnssienne  snr  Ie 
territoire  de  TEtat,  presque  toutes  les  voitures  sans  exception  ont 
été  mises  en  réquisition  ponr  Ie  service  des  vivres,  et  Texpédi- 
tion  d'effets  d'habillement  ou  d'armement  aux  corps  deTarmée, 
qnelqu'  urgent  qu'il  pot  être,  devint  physiquement  impossible. 
Jusqu'ici  cet  obstacle  dure  encore.  L'éxécution  des  ordres  ponr 
completer  les  approvisionnemens  en  vivres  ne  laisse  que  tres  pen 
de  moyens  de  transport  de  disponible,  et  les  inondations  causées 
par  la  grande  crue  des  eanx  et  les  débordemenv<;  de  quelques 
fleuves  rendent  Taccès  de  plnsieurs  points  tres  difficile. 

La  confection  des  effets  d'habillement,  pour  laquelle  les  corps 
ont  pris  des  arrangemens  comme  il  a  été  dit  ci-dessus,  bien 
qu'oD  s'en  occupe  avec  zèle,  a  également  rencontre  des  obstacles 
de  plus  d'nn  genre ;  sous  Ie  régime  Frangais  et  par  suite  du 
système  destructeur  de  tont  commerce  et  de  toute  industrie,  qni 
faisait  gémir  Ie  PeuplC;  il  a  été  porté  une  atteinte  mortelle  k 
nos  manufactures.   De  Ik  une  disette  inconcevable  de  maliëres 


457 

premières  dans  nos  meillears  établissemeDS  et  an  inanqae  absola 
de  bons  oavriers,  qui;  forcés  par  les  circoostaoces,  ont  abandon- 
né  pour  la  plüpart  les  villes,  oü  ils  tronvaient  jadis  par  leur 
travail  une  existence  honnête.  Ponr  s'assnrer  de  ce  fait,  on  n'a 
qa'&  jeter  les  yenx  sur  les  villes  de  la  Hollande  oü  les  démoli- 
tions  des  maisons  et  édificessesuccëdaient  presqaejoarnellement 
et  dont  les  décombres  attestent  assez  la  mine. 

Il  a  done  fallu  des  efforts  extraordinaires  pour  parvenir  senle- 
ment  k  faire  travailler,  et  ici  la  saison  rigourense  offrait  de 
nonvelles  entraves. 

Dans  rénamération,  qni  a  été  faite  plus  haut  de  tont  ee  qui 
nous  roanqnait,  il  n'a  pas  été  qaestion  eneore  de  chevanx  et  de 
leur  harnaehement  et  équipement. 

Par  des  mesures  extraordinaires  et  des  réquisitions  forcées  plus 
de  deax  mille  chevanx  de  grosse  cavallerie  et  du  train  ont  été 
fournis  on  doivent  Têtre  encore  par  Ie  Païs,  mals  onadnavoir 
recours  ponr  ceux  de  Hussards  k  des  marchés  pour  les  tirerdn 
nord  de  TAllemagne,  qui  jusqu'ici  n'ont  pas  pu  arriver,  retardés 
également  par  les  inoudations  et  les  difficultés  des  chemins. 

Quant  au  harnaehement  et  équipement  de  ces  chevanx,  &cet 
égard,  comme  pour  les  autres  objets,  tont  était  k  faire,  et  on 
rencontrait  partout  les  mêmes  obstacles. 

D'un  autre  cöté  la  formation  des  corps  entiërement  composés 
ae  recrnes  et  d'hommes  de  nouvelle  levée  ne  pouvait  faire  de 
grands  progrés.  Il  n'existait  ancun  noyau,  dont  on  pouvait  tirer 
les  sous- officiers,  et  Tinstruction  de  ces  nouveaux  corps  devait 
nécessairement  en  soufirir. 

D*ailleurs  Tarrivée  des  prisonniers  de  guerre,  parmi  lesquels 
on  aurait  sans  doute  irouvë  de  bons  instructeurs,  a  été  également 
rctardée.  lietenus  sur  les  frontières  do  la  Bohème,  ou  dans  Tinté- 
rieur  de  la  Prusse,  ces  hommes,  dont  on  espérait  tirer  beaucoup 
de  parti,  sont  devenus  inntiles  jusqu'ici  pour  Tinstruction  des 
corps  nouvellement  formés. 

£n  dernier  résultat  et  pour  mettre  fin  k  eet  exposé  on  croit 


458 

qn'il  y  a  été  beaacoap  fait  en  présentant  soas  les  armes  environ 
vingt  raille  hommes.  Au  commencemeot  da  mois  d'Avril  prochain 
an  corps  d'armée  de  ce  nombre  sera  mis  en  campagne,  armé, 
habillé  et  équipe;  un  mois  plus  tard  ce  corps  sera  augmenté 
OU  suivi  d'un  antre  de  dix  mille  hommes^  et  cela,  k  un  millier 
d'hommes  prés,  tous  Nationaux,  tirés  d'un  petit  pays,  d'oü  Tenne- 
mi  a  enlevé  dans  Tespace  de  trois  années  sept  conscriptions  de 
Tage  de  19  è,  22  ans,  et  qui  k  la  mi-Novembre  était  encore 
entièrement  occupé:  mais  on  ne  doit  pas  se  dissimuler  que  les 
soldats,  qui  composeroot  ces  corps  et  parmi  lesquels  on  a  da 
prendre  un  grand  nombre  de  jeunes  gens  de  17  anS;  ne  seront 
point  en  état  de  faire  dabord  une  guerre  active  contre  des 
troupes  exercées  et  instruites,  Ie  tems  et  surtout  les  moyens 
de  completer  Tinstruction  ayant  absolument  manqué. 

B.    H.    BbNTINK    DB    BUGKHORST. 

Commissaire  Général  du  Département 
de  Ia  guerre. 

Het  bovenstaande  zal  wel  aanleiding  geweest  zijn  voor  een 
brief;  dien  G.K.  aan  Lord  Castlereagh  richtte. 

La  Haye,  9  Avril  1814. 
Mylord! 

On  ne  peut  être  plus  sensible  que  je  Ie  suis  a  la  lettre  obli- 
geante  que  vous  avez  eu  la  bonté  de  m'écrire  Ie  22  du  mois  passé. 

J'ai  la  satisfaction  de  pouvoir  annoncer  &  V.  E.  que  nos  con- 
seils  sont  plus  qui  jamais  animés  de  Tesprit  et  conduits  par  les 
principeS;  que  vous  recommandez.  La  Constitution  est  vraimeiit 
populaire  et  elle  n'a  de  censeurs  que  parmi  ceux,  qui  donnent 
dans  les  extrêmes  et  qu'on  ne  doit  pas  désirer  de  gagner.  Le 
Prince  vient  de  recomposer  son  ministère,  de  nommer  un  Conseil 
d'Ëtat  et  de  faire  les  premières  nominations  aux  Etats  Généraux, 
qui  seront  ensuite  élus  par  les  Etats  des  Provinces.  Dans  tous 


4Ö9 

ces  corps  il  y  a  des  bommes  de  tous  les  partis  et  de  toates  les 
religioDS,  mais  les  anciens  ainis  de  la  Maison  d'Orange  y  dominent. 
Le  public  s'y  est  attenda,  Ia  cbose  est  jnste,  et  toas  les  partis 
s'y  atteudoient,  contents  de  n'être  pas  exclus. 

Nons  avons  re^a  avec  la  plas  profonde  reconnoissance  la  com- 
munication  des  traites  que  V.  E.  a  conclus  en  notre  faveur; 
nous  en  attendons  Texécution  avec  impatience,  non  seulement 
la  cession  du  territoire,  raais  encore  notre  part  au  Gouvernement 
ei  vil  provisoire,  d'autant  plus  que  ces  pays  sont  épuisés  par 
toutes  les  troupes  qui  y  passent  nécessairement  et  par  lesinva- 
sions  et  les  déprédations  de  Tennemi.  Si  notre  Prince  avoit  obtenn 
seulement  le  Gouvernement  civil  provisoire,  il  est  apparent  qn'il 
auroit  prévenu  ces  derniers  désastres^  dont  vous  avez  entendu  parier. 
Le  Ministère  Britanniqne  a  paru  désirer  quelesobservations, 
que  vous  connoissez,  sur  notre  Constitution  fussent  publiées,  et 
nous  Tavons  fait  aussitöt.  Nous  espéronS;  qu'elles  feront  dans  la 
Belgique  Teffet  qu'on  s'en  promet,  surtout  par  rapport  ^  la  Religiën. 
Maintenant  que  nos  limites  futnres  sont  déj&  fort  éteudues, 
que  notre  armee  se  rassemble,  et  que  nous  allons  assiéger  Anvers, 
tandis  qud  d'nn  autre  cöté  Louis  XVIII  est  proclamé,  n'estil 
pas  tems,  Mylord,  de  songer  è.  nos  Colonies.  Pardonnez-moi  un 
peu  d'ardeur  sur  ce  point^  parce  qu'il  tient  k  nos  interets  les 
plus  chers  et  qn'il  m'a  semblë  que  la  Grande  Brctagne,  toujours 
grande  et  généreuse,  n'y  met  d'autre  condition,  que  celle  de 
nous  voir  assez  forts  pour  nous  défendre  et  pour  maintenirnos 
possessions.  Vous  ne  voulez  que  notre  indépendance  puur  la 
conserver,  vous  désirez  que  nous  soyons  riches,  vous  déclarez 
que  nous  devons  recouvrer  uos  ricbesses  par  le  commerce,  et 
ce  commerce  ne  redeviendra  ce  qu'il  fut  jadis  qne  par  les  Colonies. 
Encore  une  foiS;  Monsieur,  pardonnez  k  mon  patriotisme,  que  vous 
approuverez,  eet  élan  peutêtre  indiscret. 

Aprés  avoir  toucbé  de  si  grands  interets,  s4l  est  permis  de 
dire  un  mot  de  ma  personne,  j'ai  rhouneurd'informer  V.  E.  que 
S.   A.   R.   m'a  nommé  Secretaire  d'Ëtat,  VicePrésident  de  son 


.  460 

Cooseil  d'Etat,  ce  qui  me  met  en  relation  avec  tons  les  Ministres. 
Celai  que  j'avois  est  donné  an  Baron  de  Nagell,  cidevant  EoToyé 
de  Hollande  &  Londres,  et  aassi  distingné  par  ses  lumières  qne 
par  ses  talens.  J'apporte  dans  ma  noavelle  plaee  tont  Ie  zéle, 
que  j'ai  déployé  dans  Ie  premier. 

Agréez  etc. 

(naar  de  minuut.) 

In  het  nieuwe  rijk  kwamen  de  Domeinen  ter  sprake,  zooals 
uit  bovenstaande  bladzijden  gebleeken  is.  In  latere  jaren  bracht 
G.  K.  zijn  herinneringen  te  dien  aanzien  op  schrift. 

12  Juli  1830. 

Volgens  bijgaande  tabel  van  19  April  1814  krijgen  wg  ruim 
zestien  ton  voor  jaarlljksche  opbrengst  der  domeinen. 

Onder  deze  domeinen  staan  die  van  het  Vorstelijk  Huis  van 
Nassau  vooraan,  en  brengen  ruim  zes  ton  op.  De  domeinen 
van  het  Huis  van  Nassau  waren  veroverd  geworden  door  de 
Franschen  in  1794  en  1795.  Zij  hadden  dezelve  bij  den  vrede 
afgestaan  aan  de  Bataafsche  Republiek^  die  ze  duur  genoeg 
betalen  moest.  Zij  waren  derhalve  een  eigendom  van  het  land 
geworden,  even  zooals  de  oorspronkelijke  landsdomeinen. 

Het  huis  van  Oranje  had  niets  bij  deeze  schikking  verloren. 
Zgne  domeinen  waren  zoodanig  bezwaard  met  schulden,  dat  zij 
niets  meer  aan  Prins  Willem  V  opbragten.  Dit  is  mij  in  den 
tijd  gebleken  uit  den  mond  van  meer  dan  één  deskundige.  De 
Heer  van  Lynden  van  Hemmen,  Vader  van  den  tegenwoordige, 
heeft  het  ook  meermalen  aan  zynen  zoon  gezegd.  Hij  was  Pre- 
sident van  den  Raad  van  Domeinen  onder  Willem  V.  De  schnl- 
den  op  de  domeinen  gingen  over  met  de  domeinen  aan  de 
Bataafsche  Republiek.  Het  Huis  van  Oranje  verloor  dus  niets. 
De  ongelukkige  houders  van  obligatien  zijn  alleen  te  beklagen. 
Zy  hebben  slechts  een  tijd  lang  3  pet.  rente  genoten.  Bij  de 
inigving  zijn   hunne  obligatien  beschouwd  geworden  als  Natio- 


461 

nale  schuld,  hetwelk  zij  ook  wezentlijk  geworden  waren,  en  als 
zoodanig  zijn  zij  getierceerd  geworden. 

Op  dezen  staat  der  domeinen  worden  er  onderscheidene  ge- 
mist. Ik  moet  dit  ten  minste  besluiten  uit  hetgeen  ik  naderhand 
heb  zien  gebeuren.  Toen  het  Huis  van  Oranje  is  teruggekomen 
in  1813  heeft  het  zich  in  bezit  gesteld  van  het  zoogenaamde 
oude  Hof  in  den  Haag  (Paleis  in  het  Noordeinde\  van  het  Huis 
in  het  Bosch,  van  het  Loo,  en  naar  ik  gehoord  heb  ook  van 
andere  goederen.  Ik  heb  daaruit  moeten  besluiten,  dat  alle 
de  zoodanige  domeinen  niet  zijn  begrepen  in  dezen  staat.  Want 
indien  zij  daarop  gebragt  waren  geweest  zoo  zouden  zij  slechts 
bij  eene  wet  kunnen  zgn  overgegaan  in  het  bezit  van  den 
Souvereinen  Vorst.  Niet  lang  daarna  is  het  domein  van  Soest- 
dijk  (vóór  1795  een  bezitting  der  Oranjes)  geschonken  gewor- 
den aan  den  Prins  van  Oranje  (later  Willem  II).  Dit  is  geschied 
bij  eene  wet,  omdat  Soestdijk  op  de  lijst  der  Nationale  do- 
meinen stond. 

Een  ander  domein  en  van  geheel  anderen  oorsprong  is 
het  zoogenaamde  paleis  te  Amsterdam.  Iedereen  weet,  dat  dit 
het  beroemde  Stadhuis  was,  in  de  zeventiende  eeuw  gebouwd 
geheel  op  kosten  van  de  stad  en  met  opoffering  VUn  ontzag- 
gelijke sommen.  Lodewijk  Napoleon  verliet  den  Haag  en  ves- 
tigde zich  in  Utrecht  met  zware  kosten.  Van  Utrecht  sloeg  hg 
het  oog  op  Amsterdam  en  wist  zich  meester  te  maken  van  het 
Stadhuis.  Onderstellen  wij,  dat  hij  regtroatig  eigenaar  zij  ge- 
weest van  dat  gebouw,  daar  hij  een  puleis  van  maakte.  Dan 
zelfs  is  het  met  alle  zijne  eigendommen  veroverd  geworden  door 
zijnen  broeder  Keizer  Napoleon.  Men  moge  het  paleis  houden 
voor  een  eigendom  van  Lodewijk  of  voor  een  nationaal  domein, 
in  beide  deze  onderstellingen  is  het  in  handen  van  Keizer 
Napoleon  gevallen.  Aan  wien  is  het  vervolgens  overgegaan  toen 
wij  de  Franschen  uit  het  land  gejaagd  en  ons  bestaan  als  Natie 
herwonnen  hebben  ?  Het  is  gevallen  in  handen  van  de  Natie, 
die  opgestaan  is,  die  Napoleon  van  zijne  overheersching  ontzet 


462 

en  het  Huis  van  Oranje  weder  ingeroepen  heeft.  Wat  was  toen 
de  pligt  der  Natie  in  de  beschikking  over  dit  geboaw?  Hierop 
is  slechts  een  enkel  antwoord  te  geven.  Het  gebouw  moest 
wederom  in  handen  gesteld  worden  van  den  oorsproukelijkeD 
CQ  beroofden  eigenaar,  de  stad  van  Amsterdam. 

Den  derden  dag  na  zyne  aankomst  uit  Engeland  begaf 
de  Prins  zich  uit  den  Haag  naar  Amsterdam.  Des  morgens 
vroeg  in  mijn  bed,  daar  ik  aan  het  podagra  lag,  ontving  ik 
een  boodschap  van  den  Prins  met  zijn  verlangen  om  mijn 
advies,  hoe  zich  te  gedragen  omtrent  het  paleis.  Ik  antwoordde 
oogenblikkelyky  dat  ik  hem  den  raad  gaf  om  het  paleis  aan 
de  stad  terug  te  geven  Ik  voegde  daarbij  als  een  nieuwe 
drangreden  en  ten  overvloede,  dat  diezelfde  stad  Amsterdam 
hem  op  dienzelfden  da^  stond  uit  te  roepen  tot  Souverein  Vorst. 

Behalve  de  vermelde  vaste  goederen  heb  ik  evenveel  redenen 
om  te  onderstellen,  dat  ook  vele  roerende  goederen  op  deze  tabel 
gemist  worden.  In  den  Haag,  in  het  Huis  in  't  Bosch^  op  het 
Loo,  in  het  Stadhuis  van  Amsterdam  was  een  schat  van  mobi- 
lair verzameld  geworden.  Niet  alleen  waren  alle  de  paleizen 
er  van  opgepropt^  maar  wij  voi  den  nog  magazijnen  van  meu- 
belen. Al  dit  roerend  goed  was  van  denzelfden  aard  als  de 
vaste  panden,  dat  is  of  nationaal  eigendom  of  eigen  en  geroofd 
goed  van  Napoleon.  Het  was  derhalve  op  den  overheerscher 
heroverd  door  de  natie.  Daar  kon  slechts  door  de  natie  over 
beschikt  worden,  deze  beschikking  vereischte  eene  wet,  en  wij 
hebben  nooit  van  zulk  een  wet  gehoord.  Het  roerend  goed  beeft 
eenvoudig  het  lot  ondergaan  van  het  onroerend  goed. 

Toen  het  Koningrijk  dor  Nederlanden  vervolgens  is  opgerigt 
geworden  hebben  de  Zuidelijke  gewesten  nog  veel  meer  domei- 
nen aangebracht.  In  de  eerste  begrootingen  van  het  Rijk  zijn 
de  inkomsten  van  de  gezamentlijke  domeinen  op  een  miilioen 
of  vier  geschat  geworden.  De  kosten  van  het  bestuur  over  de- 
zelve afgerekend,  bleef  er  omtrent  twee  en  een  half  miilioen 
aan   zuiver  inkomen  over.  De  kapitale  waarde  van  alle  de  do- 


463 

meinen   wordt  gemeenlyk   geschat  op  de  aanzienlijke  som   van 
honderd  millioen. 

Heden   is   het  geheele  kapitaal    verteerd.  Het  is  gedeeltelijk 
besteed  aan   den  vestingbouw   voor   het  Zuidelijk  frontier,  met 
name   twintig  milloen.  Het  is  gedeeltelijk  gebruikt  om  het  kort 
van  eenige  jaren  te  dekken.  Het  heeft  gediend  om  Koninklijke 
paleizen  te  bouwen,  b.  v.  Tervueren.  Er  zijn  vele  millioenen  van 
verdeeld  geworden   onder   de   Ministerien  van  Marine,  van  den 
Waterstaat,   enz.   gelijk  te  zien  is  uit  de  wet  ter  oprigting  van 
bet  Amortisatie   Syndicaat,   laatste  dagen  van  December  1822. 
Het   verlies   van   dit  kapitaal  staat  gelijk  met  eene  vermeer- 
dering der  Nationale  Schuld.  Het  gemis  van  de  zuivere  inkomsten 
staat    gelijk    met    eene   vermeerdering  van    de  renten   op    het 
Grootboek.   De   twee  en  een  half  millioen  inkomen  moeten  ge- 
vonden worden  uit  belastingen.  Voorleden  jaar  heeft  de  nieuwe 
Minister  van   Financien  aan  de  Staten  Generaal  verklaard,  dat 
wij  in  het  verloopen  tienjarig  tgdvak  onze  Nationale  Schuld  ver- 
meerderd hadden  met  vier  en  een  half  millioen  's  jaars,  zoodat 
wij   vier  en  een   half  millioen  meer  aan  jaarlijksche  renten  te 
betalen  hadden,  dan  tien  jaar  geleden.  Bij  dezelfde  gelegenheid 
had  hij  behooreu  te  melden  hoeveel  inkomen  uit  domeinen  wij 
verloren   hadden,   en   deze  som  had  hy  behooren  te  voegen  bij 
de  vier  en  een  half  millioen. 

Ik  heb  deze  historische  schets  op  het  papier  gebragt,  onder- 
wijl de  zaken  nog  levendig  zijn  in  mijn  geheugen.  De  tijd  wischt 
vele  belangrijke  zaken  uit,  en  ook  deze  zijn  denkelijk  bij  de 
meeste  tijdgenooten  eu  ooggetuigen  alreeds  vergeten.  Ik  oordeel, 
dat  ik  een  dienst  bewijs  aan  mijn  Vaderland  met  eene  herinnering 
levendig  te  houden,  welke  aanleiding  geven  kan  tot  nuttig  na- 
denken. 

Aangaande  bet  paleis  te  Amsterdam  teekcnt  G.  K.  op  eene 
andere  plaats  nog  het  volgende  aan : 

Mon  beau-fils  Warin  (een  amsterdammer)  m'a  dit  hier  que  Ie 


4(i4 

Roi  offrit  effectivement  l'b6tel-de-ville  au  Gonseil  (d'AinBterdamX 
mais  que  celui-ci  oe  1'accepta  pas,  parce  que  TeDtretiea  est  trop 
onëreux. 

Bij  den  hrief  van  8  December  1813  (zie  Deel  IV.  bldz.  275) 
bad  GK.  aan  den  Heer  Fagel  te  Londen  kennis  gegeven  van 
zijn  benoeming  tot  Minister  van  Buitenlandscbe  Zaken  en  daar- 
mede de  officieele  en  officiense  correspondentie  geopend.  Ëenige 
dier  brieven  zijn  bewaard  gebleven  en  geven  getuigenis  van  de 
arbeidzaamheid  van  G.K. 

La  Haye  22  Dec.  1813. 
Monsieur! 

J'ai  rbonneur  de  vous  transmettre  une  copie  d'nne  lettre 
expédiée  cc  matin  par  unc  voie  extraordinaire,  (verzoek  om  zijn 
gedachten  mede  te  deelen  over  een  consul-generaal  te  Londen). 

J'ai  de  plus  k  vous  communiquer.  Monsieur,  que  c'est  dauK  les 
dësirs  tiës  pressants  de  Son  Altesse  Royale,  que  vous  vous 
emploiez  autaut  que  possiblc  k  obtenir  auprès  du  gouvernement 
anglais  Ia  levée  du  séquestre  sur  les  possessions  hollandaises 
aux  Isles  de  Suriname  et  de  Demeraire.  Le  désir  des  hoUandais 
de  rinappréciable  nvantage,  que  procurent  nos  nouvelles  liaisons 
avec  TAngleterre,  est  trop  lëgitiroe  pour  ne  pas  me  tcnir  assuré 
que  vous  vous  occuperez  avec  empressemeut  de  cette  affaire 

J'ai  riionneur  etc. 

Ch.  dk  Hogenoorp. 

La  Haye  24  Decembre  18 13. 
Monsieur! 
Je  rcQois  en  ce  moment  par  le  conrier  Veldhorst  vos  leltres 
adressées  k  Monsieur  van  der  Duijn  jusqu'au  21  de  ce  mois.  Je 
vais  tout  de  suite  lui  denmnder  toutes  vos  lettres  prëcëdentes^ 
parcc-que  je  vois  que  vous  Tavez  déj^  entretenu  sur  Ie  point 
délicat  des  Etats  Uuis.  Tout  ce  que  vous  lui  ditos  sur  les  Com- 
munications k  faire  k  Lord  Claucarty  est  infiniment  juste,  et 
tres   facile  k  observer.  Jusqu'ici  TAmbassadeur  n'a  fait  que  me 


465 

combler  d'honnêtetéS;  et  je  prévois  qoe  nous  vivrons  dans  la 
meillenre  iDstelligence.  Je  fais  copier  en  ce  moment  la  minnte 
de  ma  röponse  k  sa  Note  dn  13  sur  les  relations  comraerciales. 
Il  sait,  il  in'a  écrit,  qa'il  n'y  a  pas  de  ma  faute  aa  délai,  qa'elle 
a  épronvö. 

L'ennemi  a  re^n  an  renfort  de  qnatre  mille  hommes  dans 
Anvers.  Il  s'est  avance  avee  cinq  mille  hommes  jnsque  sons  les 
murs  de  Breda.  II  y  a  tronvé  la  plas  vigonrease  résistance,  et 
tont-è.-coup  il  a  fait  une  retraite  précipitée  en  abandon  nnant 
raême  ses  postes  avances.  Il  a  été  poursnivi  et  a  perdu  du  monde 
dans  sa  retraite.  Un  de  nos  officiers  avec  soixante  et  dix  hom- 
mes de  nos  nouvelles  levëes  a  fait  une  sortie  audacieuse  et  a 
repris  k  la  bayouette  Ie  village  du  Haagje. 

Le  corps  du  Général  Wintzingerode  s'est  avance  de  Bremen 
jusqn'éi  Munster,  et  a  poussé  des  postes  jusque  sous  les  murs 
de  Wezel. 

iMonsieur  de  Kinkel,  qui  nous  est  venu  de  Francfort,  y  retonrne 
avec  une  lettre  de  Son  Altesse  Royale  an  Rui  de  Prusse  pour 
presser  les  diversions  et  gagner  tous  les  suffrages  au  projet  des 
Pays  Bas. 

Monsieur  de  la  Serre  aura  une  répunse  de  Son  Altesse  Royale 
pour  son  Mattre.  Je  lui  ai  procuré  des  relations,  qui  Ie  mettent 
en  état  de  déployer  toute  son  activité. 

Ma  goutte  va  mieux,  mais  les  forces  reviennent  lentement, 
parceque  je  fais  nn  travail  qui  exigeroit  deux  hommes. 

J'ai  rhonneur  etc. 

HOGENDORP. 

La  Haye  le  26  Décembre  1813. 
Monsieur! 

Je  suis  chargé  par  Son  Altesse  Royale  de  vous  transmettre 
ses  ordres  le  plus  promptement  possible  sur  le  contenu  des  let- 
tres, que  Votre  Excellence  Lui  a  écrites  le  21  deco  mois,  etje 
Lui  dépêche  k  eet    effet   un  bateau  pêcheur  de  Scheveningen. 


466 

Son  Alte^se  Royale  a  été  tres  agréablemeDt  affectée  des  princi- 
pes libéraux  du  Gouvernement  Britanniqne  dans  les  arrange- 
mens  proposés  ponr  la  succession  dans  la  Maison  d'Orange. 
Elle  y  donne  son  parfait  consentement  et  vons  charge^  Monsieur, 
de  Tan  n  oneer  ofBciellement.  La  déclaration  loyale  de  rAngleterre^ 
qn'eile  dèsire  que  la  Conronne  de  la  Grande  Bretagne  et  la 
Souveraineté  des  Provinces  Unies  ne  soient  jamais  réunies  sur 
la  même  tête,  dissipcra  même  parmi  nous  une  ombre  d'inquiétnde, 
qui  pouvoit  s*être  élevée,  et  la  joye  publique  dans  ce  pays-ci 
sera  parfaite  anssitöt  qu'il  n'y  aura  plus  de  secret. 

J*ai  Thonneur  de  vous  envoyer  une  copie  de  la  première  Note  que 
j'ai  remise  è.  T  Ambassadeur  Britannique,  et  dont  il  m'a  tëmoigné 
beaucüup  de  satisfaction  Je  lui  en  remettrai  incessamment  une 
seconde  sur  Ie  même  sujet  pour  Lui  annoncer  de  nouvelles  exten- 
sions  de  la  liberté  de  Gommerce.  Il  m'a  fait  Tbonneur  de  passer 
chez  moi  une  hcure  et  demie,  et  nous  nous  sommes  séparés 
extrêmement  contens,  ensorte  qu*il  n'y  a  plus  ancun  doute  que 
nous  vivrons  dans  la  plus  parfaite  intelligence  et  dans  unecon- 
fidence  sans  bornes.  J'a  pris  les  mesures  nécessaires  pour  que  la 
maison  de  TAmbassadeur  soit  mis  en  état  d'y  recevoir  Milord  et 
Milady  Gastlereagh,  mais  si  j'étais  trompé  dans  mon  attente,  ils 
seront  re^us  dans  une  autre  maison  des  mieux  montées  de  la 
Haye.  Lord  Glancarty  m'a  parlé  Ie  premier  de  nos  relations  avec 
les  Etats  Unis ;  il  désire  que  nous  reconnoissions  Ie  Consul  Amé- 
ricain  établi  è.  Amsterdam,  comme  nous  avons  fait  tons  les  antres 
Gonsuls,  moyennant  quoi  nous  renouons  d'abord  les  relations 
commerciales ;  il  approuve  si  fort  que  Son  Altesse  Royale  communi- 
qué son  avènement  aux  Etats-Unis,  qu'il  nous  conseille  d'envoyer 
k  eet  effet  une  personne  accréditée  en  Amérique  comme  nous  avons 
fait  dans  les  principales  Gonrs  de  TEurope.  Nous  ne  voulons  pas, 
dit- il,  que  vous  soyez  embarrassés  d'une  guerre  maritime,  pendant 
que  vous  devez  faire  les  plus  grands  efforts  sur  Ie  Gontinent ;  nous 
désirons  que  vous  vous  enrichissiez  par  Ie  commerce,  et  il  est 
de   notre  intérêt  que  vous  redeveniez  riches.  Il  croit  seulement 


467 

que  nons  ne  devons  pas  reconnottre  Ie  traite  fait  avec  T Amërique 
par  UD  de  dos  Gouverneraen»  révolutionaires  et  qui  est  reclame 
par  Ie  Consul;  ce  traite  est  égaicment  incooDU  &  T Ambassadeur 
et  è.  moi,  et  je  vais  m'en  faire  dooner  une  copie  pour  Texarainer 
ensemble.  Ce  n'est  donc  pas  sur  Ie  fond  du  traite  que  portesa 
réflexion  et  je  dois  conclure  qu'il  regarde  comme  duIs  tous  les 
rapports   de  nos  Gouveruemens  révolutionaires  avec  TElranger. 

Je  n'ai  pas  poussé  la  conversation  sur  ce  point,  raais  en  mëditant 
Ie  principe  il  me  paroit  juste,  et  je  serai  charme.  Monsieur, 
d'apprendre  votre  avis  sur  ce  sujet. 

Demain  la  Commission  pour  la  Constitution  tient  sa  première 
séance,  suivant  Ie  Décret  dont  j'insére  la  copie.  Le  Prince  oflfre 
k  la  uation  une  constitution  aussi  libre  quecellede  TAngleterre; 
mais  entièrement  fondée  sar  nos  antiques  institutions  et  décorée 
de  tous  les  noms,  qui  de  tous  temps  ont  étë  rëvërés  parmi  noas. 
On  en  tire  vingt  cinq  exemplaires  et  je  vous  en  entrerrai  un 
par  la  première  occasion.  Au  premier  février  prochain  six  cent 
Notables  seront  convoqués  è.  Amsterdan  pour  ëmettre  leurvoeU; 
pour  se  constituer  en  grande  Assemblee  des  Ëtats  Génëraux, 
recevoir  le  serment  du  Prince,  suivant  Tusage  immömorial  de  nos 
anciens  Souverains,  et  Lui  prêter  hommage  au  nom  dela  Nation. 

Nous  comptons  au  premier  jour  reprendre  Taffaire  dans  le 
Brabant;  le  voeu  des  babitans  s'y  prononce  tous  les  jours  davantage ; 
des  Flamands  sont  venus  jnsqu'  &  la  Haye  pour  implorer  uotre 
protection.  Le  Prince  d'Orange  est  pret  k  leur  dèclarer,  qu'il 
employera  ses  propres  moyens  et  son  influence  auprès  de  la 
Grande  Bretagne  et  des  Hauts  Alliés  pour  les  délivrcr  du  joug 
abhorré  des  Francais.  Ces  peuples  auront  en  Lui  un  Libérateur 
et  un  Protecteur ;  ils  pourront  ensuite  se  donner  eux-mêmes  un 
Sonverain,  et  de  cette  maniere  tous  les  interets  sont  concilies 
et  toutes  les  prétensions  mënagées. 

J'ai  l'bonneur  etc. 

HOGBNDORP. 


468 

La  Haye,  28  December  1813. 
Monsienr! 

Je  sais  autorisé  par  Sod  Altesse  Royale,  notre  Soaverain,  k 
vons  charger  de  faire  des  démarches  aoprës  da  Gouvernement 
Britannique  pour  obtenir  1'envoi  k  Rotterdam  d'an  million  de 
livres  de  salpêtre,  et  de  trois  cent  mille  livres  de  sonfire, 
moyennant  lesquels  nos  fabriqaants  de  poudre  pourront  livrer 
un  million  et  demi  de  livres.  Si  vous  rencontriez  des  obstacles 
i  eet  envoi,  Votre  Excellence  est  chargée  de  faire  les  plns 
vives  instances  poar  obtenir  Ie  plus  promt  envoi  &  Rotter- 
dam d'un    demi    million    de    livres    de    poudre    tont   au  moins. 

J'ai  communiqué  cette  soUicitation  k  Lord  Glancarty.  Son 
avis  était  d'attendre  Tarrivée  de  Lord  Castlereagh,  k  moins  que 
nous  ne  fussions  trop  pressés  pour  cela.  J'ai  répondu  qu'effec- 
tivement  nous  étions  trop  pressés.  Ën  effet.  Monsieur,  les  ino- 
ments  sont  précieux,  et  la  règle  générale  dans  la  guerre,  oü 
nous  sommes  engagés,  est  que  nous  pouvons  faire  Ia  même 
chose  avec  plus  de  facilité  et  avec  plus  d'effet  aujourd'hui  que 
demain. 


J'ai  rbonneur  etc. 


Charles  de  Uogbndorp. 


privé.  La  Haye  28  Décembre   1813. 

Monsieur! 

Je  ne  puis  rien  ajouter  k  ma  dépêche  officielle  sur  Ie 
salpêtre,  etc. 

Les  vents  contraires  m'ont  permis  de  vous  envoyer  encore 
par  Ie  bateau  pêcheur  d'hier  Texemplaire  de  la  Gonstitation, 
dont  vous  pouvez  faire  des  Communications  confidentielles.  Dans 
la  première  séance,  qui  a  eu  lien  hier  dans  ma  maison,  onm'a 
fait  rhonncur  de  me  nommer  unanimement  Président^  ce  qoe 
j'ai  acceptó   dans   Tespoir  de   pouvoir  presser  d'autant   mieax 


469 

Taffaire.  Vons  verrez^  Monsieur,  par  cette  Piëce,  que  nous  aban-* 
donnons  les  notions  abstraites  et  les  vaines  théories  pour  nous 
tenir  &  Texpérience  et  aux  sages  institntions  de  nos  ancêtres. 
Dans  les  conversations  que  j'ai  eues  avec  les  chefs  des  deux 
ci-devants  partis,  qni  ont  longtemps  divisé  la  Patrie,  j'ai  ren- 
contre parmi  les  Patriotes  plus  d'attachement  que  je  ne  désirais 
k  une  Metaphysique  politique,  dont  je  m'efforce  de  leur  dëmon- 
trer  la  vanitö  et  les  dangers. 

S.  A.  R.  a  donnë  k  des  insurgés  de  la  Flandre,  qui  sont 
venus  implorer  notre  secours  jusqu'i  la  Haye,  une  déclaration 
dans  les  termes  dont  je  me  suis  servi  dans  ma  dernière  lettre 
dépéchée  par  ie  bateau  pêcheur.  Il  n'y  a  pas  de  Ministre  Au- 
trichien  qui  puisse  s'en  offenser,  et  en  même  temps  tontes  ces 
Provinces  sauront  k  quoi  s*en  tenir,  et  obtiennent  par  \k  Ie 
point  d'appui  qui  mettra  tout  en  mouvement.  L'nn  de  ces 
Flamands  réside  au  quartier  général  du  Général  Bulow.  S.  A.  B. 
a  nommé  pour  Tassister  Monsieur  Hugo  de  N^eveld,  qui  a  fait 
un  long  séjour  en  Espagne  pendant  Tlnsurrection,  qui  s'y  con- 
noit,  qui  est  susceptible  d'enthousiasme,  et  qui  est  capable  de 
rinspirer. 

J'ai  rhonneur  etc. 

HOGBNDORP. 

privé.  La  Haye,  31  Décembre  1813. 

MonsieurI 

S.  A.  B.  m'a  communiqué  la  lettre  que  vous  Lui  avezécrite 
en  date  dn  25  de  ce  mois,  qui  fait  mention  de  négociations 
avec  la  France,  sur  un  rapport  de  Monsieur  de  St.  Aignant  et 
la  communication,  que  S.  A.  B.  doit  avoir  refue  de  Lord  Clan* 
carty.  Le  dernier  n*a  parlé  que  vagnement  sur  ce  point  k 
S.A.B,  et  ne  m'en  a  jamais  rien  dit.  Nous  concluons,  qu'il  est 
moins  bien  informé  que  vous  ne  supposez.  Je  vous  prie,  Mon- 
sieur;   de  nous  donner  des  informations   les  plus  précises  sur 

32 


470 

Ce  sajet;  qui  noas  intéresse  si  viveineDt.  En  attendaat  nous 
sommes  charmes  d'apprendre  qae  l'Angleterre  a  pris  notre  causa 
avec  chalear. 

J*ai  pris  les  ordres  de  S.  A.  R.  sur  votre  demande  de  pouvoir 
présenter  Monsieur  votre  frère  Guillanme  comme  Ministre  plè- 
nipotentiaire  en  votre  absence.  Elle  trouve  que  par  Ie  départ 
du  Prince-Régent  et  de  Lord  Castlereagh  toutes  les  affaires 
sont  suspendues  et  que  la  chose  ne  vient  pas  k  point  dans  ce 
moment.  Elle  préféré  vous  entretcnir  sur  ce  sujet  quand  voos 
viendrez  ici.  Je  me  borne  donc  k  vous  envoyer  uue  lettre  qui 
constitue  Mtmsieur  votre  frère  Secrétaire  d'Ambassade.  A  cette 
occasion  S.  A.  R  a  confirmé  les  arraugements  pécuniaires  pro 
poses  par  vous  et  agréés  par  Elle,  mais  dont  je  n'avais  ]iss 
encore  été  informé. 

Le  Général  Wiutzingerode  approcbe  du  Rhin.  La  division  de 
Bulow,  qui  blocque  Wesel,  entre  Ic  3  de  ce  mois  è.  Arnhem, 
et  le  Général  Bulo^v  ne  tardera  pas  ^  se  porter  dans  la  Belgique. 
Nous  faisons  les  derniers  efforts  pour  lever  trente  mille  hommes 
de  troupes  régulières,  vingt  mille  hommes  du  Landwheer,  et 
pour  organiser  le  Landstorm.  Nous  mettons  de  l'ordre  dans  nos 
finances;  nous  rendons  le  systbème  d'imposition  plus  conforme 
aux  babitudes  nationales  et  en  uiême  temps  plus  productif ;  mais 
nous  avons  été  reduit  aux  derniers  abois,  et  nous  sommes  tres 
loin  de  pouvoir  faire  la  moindre  partie  de  ce  que  nous  faisions 
jadis. 

En  attendant,  Monsieur,  je  me  fais  une  véritable  fête  de  vous 
voir.  J'ai  re^u  avec  beaucoup  de  satisfaction  votre  lettre  da  25 
de  ce  mois.  Je  puis  vous  annoncer  que  le  travail  de  constitn- 
tion  avance  tous  les  jours,  et  que  Tesprit  public  demeure  tres  bon. 

J'ai  Thonneur  etc. 

Oh.    DB    HoGBffDORP. 

L.  S.  Je  suis  encore  affligé  de 
la  goutte  k  la  main  droite. 


All 

privé.  La  Haye,  8  Janvier  1814. 

Monsiearl 

J'ai  rhonnenr  de  vous  envoyer  copie  d'un  décret  de  Son 
Altesse  Royale  et  d'nne  lettre  de  la  Chambre  de  Commerce 
d'Amsterdam,  qni  vous  mettront  parfaitement  an  fait  de  eette 
affaire ;  j'y  joins  la  copie  dn  Décret  tonchant  Ie  grade  militaire 
de  Monsiear  votre  frëre. 

Le  point  essen tiel,  Monsieur,  est  dans  ce  moment  Ie  séjonr 
de  Mylord  Castlereagh,  que  j'ai  eu  Thonneur  d'entretenir  hier 
deux  fois.  Il  est  impossible  d'avoir  de  meilleures  dispositions  et 
de  persuader  davantage  par  la  sincöiïté  et  par  la  loyauté  des 
procédés.  Vous  apprendrez  sans  doute,  Monsieur,  par  Son  Al- 
tesse  Royale  Ëlle-même  qu'il  a  toute  sa  confiance.  Nous  avons 
donné  en  conséquence  des  instructions  &  Monsieur  de  Spaen 
et  k  Monsieur  de  Kinkel ;  ce  dernier,  il  est  vrai,  n'est  pas 
accrédité  auprès  de  Sa  Majesté  prnssienne  que  par  une  simple 
lettre,  et  s'occupe  principalement  d'objets  militaires,  mais  nous 
le  tenons  toujours  au  courant.  S.  A.  R.  est  tres  satisfaite  de 
Monsieur  de  Spaen,  qui  a  successivement  refu  le  meilleur  ac- 
cueil  dn  Roi  de  Prasse  k  Francfort,  de  TEmpereur  de  Russie 
k  Carlsruhe  et  de  TEmpereur  d'Autriche  k  Fribourg,  ainsi  que 
tous  leurs  Ministres.  Nous  croyons.  Monsieur,  sur  les  rapports, 
que  nous  avons  ref  us,  que  los  dispositions  de  ces  Souverains 
relativement  k  Ia  Belgique  en  particulier  nous  sont  encore  plus 
favorables,  que  ne  le  pense  Lord  Castlereagh. 

Ge  Ministre  est  naturellement  tres  occupé  de  tous  les  objets 
qui  tiennent  k  la  guerre  et  k  la  politique  du  moment;  c*est 
aussi  par  qaoi  nous  devons  tous  commencer.  Il  nous  a  parlé  du 
mariage,  comme  une  affaire  qui  doit  demeurer  secrète,  jusqu'& 
ce  qu'elle  soit  communiquée  au  Parlement  dans  six  ou  sept 
semaines.  Nous  n'avions  pas  compris  cela  par  vos  lettres,  et 
cependant  nous  n'avons  pas  ébruité  la  chose;  par  tout  ce  que 
me  rapportent  ceux  qui  viennent  de  TAngleterre,  il  me  parott 
que  c'est  le  secret  de  la  comédie.  Lord  Castlereagh  m'a  prié 


4li 

de  vons  donner  tont  ce  que  les  Anglois  Domment  des  informa- 
tions  snr  ce  sujet,  pour  en  faire  nsage  anprès  du  Ministère.  Je 
m'en  suis  chargé  tros  volontiers,  d'autant  plus  que  je  considère 
toutes  les  stipulations  &  faire^  et  toutes  les  formes  k  leur 
donner  comme  tres  faciles,  vu  que  toutes  les  parties  sont 
d'accord. 

J'ai  commencé  avec  Lord  Castlereagh  un  discours  sur  Ie 
séquestre  de  Suriname,  sur  la  navigation  de  ces  Golonies,  et  il 
m'a  donné  en  général  les  assurances  les  plus  flatteuses;  mals 
je  me  suis  apper^u  qu'il  entrera  dans  les  détails  de  cette  affaire 
k  son  retour  du  voyage,  qu'il  entreprend  aujourd'hui  k  quatre 
heures.  Il  a  voulu  absolument  me  faire  l'honneur  de  prendre 
congé  de  moi  avant  son  départ.  Je  Tattends,  et  c'est  ce  qai 
m'empêche  d'aller  au  devant  de  Madame  la  Princesse,  avecqni 
j'aurai  Thonneur  de  diner  aujourd'hui. 

Les  premiers  mouvemens  en  avant  des  Prnssiens  du  cöté  de 
Breda  et  des  .Russes  sur  Ie  Bas-Uhin  ont  produit  révacuation 
de  Nimègue  par  les  FranQois. 

J'ai  re^u,  Monsieur,  vos  lettres  sur  les  Consuls,  dont  je  ferai 
mon  affaire,  et  j'attribne  votre  silence  sur  tous  les  objets  intë- 
ressans  au  passage  de  Lord  Castlereagh. 

J'ai  l'honneur  etc. 

Ch.    de    HoOBIfDORP. 

Bg  het  ordenen  zgner  papieren  vond  G.  K.  ook  eenige  brieven 
van  den  Heer  E.  van  der  Hoeven  geschreven  in  Januari  1814; 
hy  teekent  daarbg  aan : 

Deze  is  dezelfde,  die  in  de  eerste  dagen  van  den  opstand 
naar  de  hoofdkwartieren  van  de  Russische  Generaals  en  van 
den  Kroonprins  van  Zweden  gezonden  was.  Nu  werd  hij  be- 
noemd tot  onzen  Gezant  in  Zwitserland,  alwaar  hij  met  roem 
gediend  heeft  en  in  de  eerste  plaats  de  capitulatien  heeft  ge- 
sloten. 

Het  blijkt  uit  deze  stukken  hoedanig  de  draad  van  deze  zaak 


473 

afgebroken  was.^)  Het  moest  noodzakelijk  eenigen  tgd  dnren, 
voor  dat  wg  bekend  genoeg  waren  met  de  vroegere  inrigtingen. 

De  onderhandeling  aan  te  vangen,  onzen  Gezant  af  te  zenden, 
voordat  wij  wisten  wat  wg  wilden,  voordat  wij  het  hem  konden 
uitleggen,  zonde  eene  dwaasheid  geweest  zijn.  Maar  deze  redenen 
golden  niet  bg  het  ongeduld  van  den  Prins.  Hg  dacht,  dat  mg 
niets  moeijelgk  vallen  kon,  omdat  ik  den  opstand  als  met  een 
tooverroede  bestuurd  had.  Maar  ik  wist  alles  wat  noodig  was 
voor  den  opstand,  en  in  andere  zaken,  zoo  als  ook  in  deze, 
waren  er  narigten  te  verzamelen.  Ik  heb  menigmaal  in  zgn  be- 
stuur waargenomen,  dat  zijne  voortvarendheid  hem  genoodzaakt 
heeft  terug  te  treden.  Hiermede  verliest  men  zesmaal  zooveel 
tijd  als  men  eerst  denkt  gewonnen  te  hebben. 

Het  is  een  belangrijke  vraag  of  wg  Zwitsersche  troepen,  en 
in  het  geheel  vreemde  troepen,  noodig  hebben.  Men  heeft  langen 
tijd  gedacht  van  ja;  men  heeft  in  1814  Zwitsers  en  Nassauers 
in  dienst  genomen,  en  bij  de  tienjarige  begrooting  van  1830 
waren  zij  niet  meer  te  vinden. 

In  de  oude  republiek  konden  wij  niet  blgven  buiten  vreemde 
troepen.  Ons  land  was  zeer  volkrgk,  doch  er  was  een  groote 
nijverheid,  een  groote  zeevaart,  een  groote  trek  naar  alle  onze 
koloniën,  en  er  schoten  niet  genoeg  menschen  over  voor  het 
leger.  Dit  leger  was  niet  evenredig  aan  onze  bevolking,  maar 
veel  meer  aan  onze  welvaart  en  onze  rijkdommen,  ten  einde 
dezelve  te  beschermen  tegen  magtige  buren. 

In   1814  begonnen  wij  wederom  met  de  zeven  oude  Neder- 


^).  In  1795  werd  besloten  de  Zwitsersche  troepen  in  dienst  der  Bepabliek  af 
te  danken,  ten  einde  uit  deze  bezuiniging  te  yinden  voor  een  gedeelte  het  onderhoud 
yan  25000  man  fransche  troepen;  de  Zwitsers  waren  duurder  dan  de  troepen  uit 
het  eigen  land  en  uit  andere  landen  getrokken:  in  1792  waren  er  in  dienst  der 
Bepnbliek  68  Compagniën,  of  7200  man,  kostende  f  1458000.—  'sjaars;  een  Colonel 
genootf  12000.— 's  j aars.  De  capitulatien  of  oyereenkomsten  met  de  Zwitsersche 
Cantons  yoor  het  leyeren  yan  manschappen  dateeren  yan  1712.  In  1814  ging  de 
werying  niet  ylug  omdat  Napoleon  een  betrekkelijk  groot  contingent  Zwitsers  in 
zijn  legers  had,  dat  slechts  met  moeite  yoltallig  gehoaden  werd. 

H.  V.  H. 


474 

landen.  Wij  hadden  derhalve  dezelfde  behoefte  aan  yreemde 
troepen.  De  vereeniging  met  de  Znidelgke  gewesten  bestond 
slechts  in  het  verschiet.  Op  hnnne  bevolking  te  rekenen  midden 
in  den  oorlog  zonde  onvoorzigtig  zgn  geweest. 

Maar  na  de  vereeniging  veranderde  ook  al  spoedig  de  staat 
van  deze  zaak.  Wg  hadden  kannen  dertig  dnizend  man  in  die 
gewesten  ligten,  ofschoon  geen  derde  van  dezelve  gereed  was 
vóór  den  slag  van  Waterloo.  In  1816  was  er  dns  eene  overtuiging 
geboren,  dat  de  bevolking  van  het  Koningrgk  zonde  kannen 
voldoen  en  dat  wg  vreemde  troepen  zonden  kunnen  missen^ 

De  Znidelgke  gewesten  drongen  het  sterkst  daarop  aan  in 
de  Staten  Generaal,  gedeeltelijk  nit  een  geest  van  zuinigheid, 
gedeeltelijk  uit  een  drift  voor  vrijheid 

Onze  Zwitsers  zgn  echter  in  groeten  getale  genaturaliseerd 
geworden  en  bg  de  inlandsche  afdeelingen  ingestoken. 


De  Vereeniging. 


In  de  vorenstaande  correspondentie  wordt  veelvuldig  melding 
gemaakt  van  de  Zuidelijke  Nederlanden  en  van  de  plannen  om 
die  te  vereenigen  met  de  Noordelijke  Provinciën.  Bg  een  AUiantie- 
tractaat,  in  1806  tusschen  Groot-Britannie,  Rusland  en  Zweden 
gesloten^  schemerde  door  een  herstel  van  het  Huis  van  Oranje 
in  Holland  en  eene  vergrooting  van  grondgebied  door  de  toe- 
voeging van  België.  In  1810  werd  deze  zaak  in  eene  brochure 
besproken.  Het  bleven  nog  ijdele  luchtbeelden,  want  de  omstan- 
digheden waren  er  nog  niet  naar  om  eene  verwezenlijking  zelfs 
maar  van  verre  te  doen  bevroeden.  Toen  echter  aan  het  einde 
van  1812  de  mare  zich  verspreidde,  dat  Napoleons  macht  in  de 
sneeuwvelden  van  Rusland  was  gebroken  begon  men  allerwege 
zich  voor  te  bereiden  op  nieuwe  toestanden.  In  de  Cabinetten 
der  Staatslieden  beraadslaagde  men  welke  leiding  er  aan  de 
de  zaken  te  geven  ware,  waarheen  het  schip  op  de  zoo  fel 
bewogen  zee  gestuurd  moest  worden.  De  kaart  van  Europa,  in  de 
laatste  tientallen  vanjaren  zoo  aanhoudend  gewgzigd,  werd  weder 
in  handen  en  onder  handen  genomen,  om  na  te  gaan  hoe  die  na 
den  val  van  den  Veroveraar  op  duurzame  wijze  konde  worden 
ingedeeld.  In  onzen  tijd  kost  het  moeite  zich  te  verplaatsen  in 
de  begrippen,  welke  heerschende  waren  in  den  aanvang  der 
negentiende  eeuw;  het  is  ons  vreemd  eenige  Staatslieden  de 
kaart  van  Europe  te  zien  verknippen  naar  hun  goeddunken  en 
in  onderling  overleg  te  bepalen :  dat  volk  komt  onder  dien  vorst, 
die  landstreek  komt  onder  dien  gebieder,  dat  rijk  wordt  op  die 
wijze  vervormd.  Het  kwam  niet  eens  in  de  gedachte  op,  dat  de 
bevolkingen  een  woord  mede  te  spreken  zouden  hebben.  Van 
Lodewijk  XIV  tot  Napoleon  toe  was  Frankrijk  steeds  de  aanval- 


478 

lende  partij  in  Europa  geweest;  dat  lastige,  woelige  Frankrijk 
moest  onschadelijk  gemaakt  worden,  onder  welken  vorst  het  ook 
bleef  voortbestaan.  Intusschen  was  het  niet  wenschelgk,  dat  Prais- 
sen  of  Oostenrijk  er  oumiddelijk  aan  grensden,  om  gevaarlgke 
wrijvingen  te  voorkomen;  veel  beter  ware  het  eenige  kleine 
rijken  tasschen  de  grootmachten  in  te  leggen,  die  als  stootknssens 
dienst  konden  doen,  maar  die  tevens  sterk  genoeg  waren  om 
een  eersten  aanval  tegen  te  honden,  totdat  een  groote  mogend- 
heid te  hulp  kon  komen  Deze  was  de  leidende  gedachte,  die 
vooral  in  Engeland  voorzat,  wanneer  de  vereeniging  van  al  de 
Nederlanden  tot  één  Koninkrijk  werd  overwogen. 

Reeds  in  1812  werd  hierover  ernstig  beraadslaagd  in  het 
Engelsche  Gabinet ;  er  werd  zelfs  over  gedacht  of  men  Holland 
wel  zoude  kunnen  toevertrouwen  aan  den  Prins  van  Oranje,  die 
na  den  vrede  van  Amiens  de  knie  gebogen  had  voor  Napoleon, 
en  als  vergoeding  voor  zijn  verloren  zaak  in  de  Vereenif^de 
Nederlanden  uit  diens  band  het  geseculariseerde  bisdom  Fnlda 
en  aanhoorigheden  had  ontvangen ;  ware  het  misschien  beter  den 
vader  voorbg  te  gaan  en  den  zoon  te  bestemmen  tot  hoofd  van 
den  nieuwen  Staat?  Hendrik  Fagel  wist  dit  af  te  wenden  door 
er  op  te  wijzen,  dat  de  Prins  van  Oranje  de  door  hem  begane 
fout  dubbel  had  goedgemaakt  door  zijn  houding  in  1806,  toen 
zyn  trouw  aan  den  Koning  van  Pruisen  hem  het  verlies  gekost 
had  èn  van  Fulda  èn  van  zijn  Nassausche  erflanden.  Toen  de 
Prins  daarop  in  Engeland  kwam  werd  hij  beschouwd  als  de 
aanstaande  Souvereine  Vorst  der  Vereenigde  Nederlanden.  Moch- 
ten er  nog  eenige  twgfelingen  zijn  blyven  bestaan,  de  opstand 
in  November  1813  onder  leiding  van  6.K.  maakte  er  voor  goed 
een  einde  aan. 

In  April  1813  richtte  de  Prins  van  Oranje  een  schriftelijk 
vertoog  aan  de  Engelsche  Regeering,  waarin  hg  zgne  gedachten 
over  een  verandering  van  den  regeeringsvorm  in  de  oude  Zeven 
Provinciën  uiteen  zette  en  ook  de  uitbreiding  van  het  grond- 
gebied ter  sprake  bracht.  Naar  aanleiding  daarvan  zond  Engeland 


479 

een  Memorandani  aan  de  verbonden  Mogendheden,  waarin  de 
eerste  trekken  der  latere  vereeniging  van  al  de  Nederlanden 
werden  aangegeven,  en  tevens  hulp  in  geld  en  troepen  voor  dat 
doel  werd  toegezegd. 

Dit  Memorandani  van  het  eind  van  October  1813  was  in  de 
volgende  bewoordingen  vervat. 

Comme  les  britlants  saccès  remportës  en  Saxe  rendent  proba- 
ble  que  Tarmée  fran^aise  sera  bientöt  forcée  de  ce  retirer  der- 
rière Ie  Hhin,  Ie  Gouvernement  britannique  désire  fixer  Tatten- 
tion  de  ses  alliés  sar  l'importance  de  diriger  promptement  leurs 

efforts  ponr  déloger  Tennemi  de  la  UoUande S' il  est 

qaestion  de  rétablir  la  Hollande  quant  i  son  territoire  et  ses 
frontières  de  maniere  è.  ponvoir  maintenir  son  indépendance,  Ie 
Gouvernement  britannique  soumet  &  la  considération  de  ses  alliés, 
que  dans  ce  but  Ie  territoire  des  Povinces  Unies  ne  peut  être 
reduit  en  quoi  que  oe  soit  de  ce  qu'il  ötait  en  1792.  Si  Tétat 
des  choses  peut  être  rëtabli  dans  les  Pays  Bas  tel  qu'il  était  au 
temps  lorsqu'une  des  grandes  puissances  militaires  de  rAllemagne 
était  placée  comme  un  protectenr  entre  la  France  et  la  Hollande, 
Ie  Gk)uvemement  britannique  ne  trouve  pas  qu'il  soit  nécessaire 
d'insister  sur  une  déviation  des  limites  anciennes.  Mais  si  les 
circonstances  rendraient  eet  objet,  bien  que  désirable,  impraticable, 
et  que  par  \h  les  frontiëres  de  la  France  restassent  en  contact 
avec  celles  de  la  Hollande,  Ie  Gouvernement  britannique  pense, 
quMl  est  essentiel  qu'Anvfrs  et  une  extension  de  territoire  soit 
accordée  aux  Provinces  Unies,  afin  do  leur  procurer  une  fron- 
tière  militaire  convenable. 

Bij  het  tractaat  van  Chaumont,  18  Februari  1814,  vonden 
Oostenryk,  Rusland  en  Pruissen  het  goed,  uit  consideratie  voor 
Engeland,  dat  België  eventueel  aan  de  Vereenigde  Nederlanden 
zoude  toegevoegd  worden. 

Het  bleven  intusschen  plannen  op  het  papier,  totdat  in  het 
begin  van  1814  de  verbonden  legers  voorwaarts  rukten  en  lang- 


480 

zamerhand  ook  de  Zaidelgke  Nederlanden  bezetten.  6.  K., 
voortvarend  als  altgd,  wilde  dat  de  Belgen  het  voorbeeld  van 
hun  Noordeiyke  broederen  zonden  volgen  en  zelven  hnnne  vrij- 
heid zonden  veroveren.  Hg  zond  daarom  den  Heer  H.  van  Znyien 
van  Nyeveld  naar  het  Zuiden  om  leiding  aan  de  zaak  te  geven, 
en  op  de  plaats  zelve  de  draden  in  handen  te  houden.  Maar 
hierin  had  hij  buiten  den  waard  gerekend ;  zijn  plannen  strook- 
ten niet  met  de  berekeningen  der  Ëngelsche  politiek.  Lord 
Castlereagh  wilde,  dat  die  landen  veroverd  werden,  ten  einde  er 
dan  over  te  kunnen  beschikken,  al  was  het  ook  zijn  voornemen  ze 
met  Holland  te  vereenigen.  Engeland  moest  de  eer  daarvan  hebben. 

In  de  vroeger  medegedeelde  correspondentie  tusschen  den 
Souvereinen  Vorst  en  G.K.  worden  vermeld  de  pogingen  van 
eenige  Ylaamsche  Heeren  om  in  de  Zuidelijke  Nederlanden  eene 
volksbeweging  uit  te  lokken,  en  hun  bezoek  te  'sGravenhage 
te  dier  zake.  De  verklaring  hun  door  den  Souvereinen  Vorst 
medegegeven  luidde  als  volgt: 

A  Mr.  Huyten  de  Beaufort  et  consorts. 

Le  rapport,  Messieurs,  que  vous  nous  avez  adressë  sur  Tëtat 
actuel  de  la  Belgique  est  trop  interessant  par  son  objet  et  par 
sa  conformité  avec  les  notions,  qui  me  sont  parvenus  d'aillenrs, 
pour  ne  pas  attirer  mon  attention  particuliere. 

Croyez,  Messieurs,  et  répétez  k  vos  compatriotes,  que  je  vois 
avec  le  plus  vif  regret  les  malheurs,  auxquels  ils  sont  encore 
en  proie,  et  qui  ne  finiront  qu'avec  Tentière  déstruction  du  jong 
funeste,  que  la  France  a  fait  peser  sur  tant  de  nations.  Hfaut, 
qu*&  Teiemplc  de  vos  frères,  les  HoUandois,  vous  commenciez 
vous-mêmes  le  grand  ouvrage  de  votre  délivrance.  Dès  lors  les 
troupes  des  puissances  alliées  en  dépassant  vos  frontières  ne 
verront  en  vous  que  des  amis,  et  traite  par  eux  avec  les  mêmes 
ëgardS;  qu'ils  ont  eu  pour  la  Hollande,  votre  beau  pajs  ne  se 
resseutira  pas  des  Öëaux,  qui  accompagnent  une  guerre  ordinaire. 
Je  faciliterai  volontiers  toutes  les  demandes,  que  vous  ferez 
dans  ce  sens,  de  même  que  je  suis  déterminé  è.  employer  pour 


481 

Ie  bien  de  la  Belgique  tous  les  moyens,  que  la  Providence  vient 
de  me  rendre,  et  toas  ceux  de  ce  brave  peuple,  qai  a  tant  de 
points  de  contact  et  une  si  grande  ressemblance  avec  lepenple 
beige. 

MoD  intenrention  au  pres  des  Sonverains  alliés  et  ma  protection 
garantiront  k  vos  compatriotes  une  entière  libertë  du  culte^ 
I'admission  des  Belges  aux  places  et  aux  dignités,  qui  vaqueront 
parmi  enx,  Taffranchissement  de  votre  commerce  et  de  vos 
mauufactures  de  toutes  les  entraves,  qui  les  ont  gênées  si  longtems, 
Ie  maintient  de  toutes  les  acqnisitions  de  biens  nationaux,  et 
finalement  tous  les  autres  avantages,  que  vons  jugerez  devoir 
rëclamer  en  raison  de  votre  position  et  des  circonstances  générales. 

Comptez  sur  moi,  comme  je  compte  sur  vous  et  sur  la  brave 
nation  dont  vous  foites  partie. 

Fait  &  la  Haye,  Ie  26  Decembre  1813. 
GuiLLAUMB  Pr.  o'Orangb. 

Wegens  de  ongesteldheid  van  G.K.  nam  de  Graaf  van  der 
Dugn  het  Ministerie  van  Buitenlandsche  Zaken  waar,  maarzoo 
als  zich  wel  laat  denken  voerde  hg  de  correspondentie  niet  zonder 
medeweten  van  den  titularis. 

La  Haye,  ce  17  Decembre  1813. 

Monsieur  T Ambassadeur!  (Fagel  te  Londen). 

Je  profite  de  Toccasion,  que  m'offre  Ie  départ  du  courier  porteur 
de  vos  lettres  de  créance,  pour  avoir  I'honneur  d'entretenir  con- 
iidentiellement  Votre  Excellence  sur  un  objet  de  la  plus  haute 
importance  pour  Ie  service  de  Monseigneur  Ie  Prince,  notre 
Souverain.  Il  s'agit,  Monsieur/  de  la  conduite  &  tenir  au  moment 
de  l'invasion  tres  prochaine,  d'aprés  les  nouvelles,  qui  nous  arri- 
vent  successivement  des  Pays-Bas  ci-devant  autrichiens,  surtout 
au  cas  tres  possible  d*après  des  données  assez  sfires,  que  Ie 
peuple  de  cea  contrées  témoignUt  Ie  désir  d'être  réuni  k  ce 
pays-ci  sous  Ie  gouvernement  de  S.  A.  R.  Il  y  a  plus ;  ne  serait-il 


48^ 

pas  de  la  politique  générale  comme  de  Pintérêt  particulier  de 
notre  patrie  de  mettre  &profit  dés  Ie  premier  moment  les  dispositions 
favorables  h  ce  futar  contingenty  qae  l'on  connait,  et  &an  grand 
Dombre  de  personnes  en  Brabant  et  k  notre  générenx  alliö,  Ie 
(xouvernement  de  S.  M.  Brittannique?  Votre  Excellence  sentira 
dabord,  qae,  quant  au  premier  point,  il  sera  indispensable  de 
s'assurer,  si  non  de  la  coopération  des  troupes  Anglaises  k  an 
mouvement  populaire  dans  ce  sens,  au  moins  de  n'avoir  pas  k 
craindre  de  leur  part  des  mesures  diffèrentes  ou  seulement  inde- 
cises  sar  la  grande  question.  Ayant  été  dans  Ie  cas  de  causer, 
de  mon  propre  mouvement,  sur  cette  matière  avec  Milord  Glan- 
carty,  je  n'ai  pfi  douter  que,  quelques  que  puissent  être  les  opi- 
nioDS  et  dispositions  personelles  de  Son  Excellence  &régardde 
ce  cas  peut-êtro  imprévu,  ses  instructions  officielles  ne  vont  point 
jnsqa'i  faire  appuyer  ouvertement  une  telle  acceptation  d'un 
voeu  populaire  de  la  part  de  notre  Gouvernement  non  senlement, 
mais  encore  que  Tintention  est  jusqa'&  présent  de  faire  prendre 
possession  d' Anvers  par  exemple  parement  et  simplement  au  nom 
des  Hauts  AUiés,  au  nombre  desqaels  se  trouve  notre  Souverain. 
D'après  ce  détail.  Monsieur,  ii  sera  inutile  d'appuyer  chez 
Votre  Excellence  sur  rimportance  de  Tobjet  en  question,  et  sur 
l'intérêt  qu'il  y  a  poar  nous  &  être  instruitexactement  des  inten- 
tions  peat-être  plus  décisives,  d'après  les  derniers  évènements, 
da  Gouvernement  Brittannique.  Voas  voudrez  donc  bien  employer, 
Monsiear,  tous  les  moyens  qae  vous  dictera  votre  zële  poar  Ie 
service  du  Prince,  afin  de  nous  faire  parvenir  Ie  plus  totpossi- 
ble  les  éclaircissements  nécessaires  pour  guider  notre  marche 
non  seulement,  mais  aussi,  en  donnant  k  cette  affaire  importante 
la  suite  que  votre  prudence  saggérera,  nous  mettre  k  mêmede 
saisir  les  occasions  favorables,  qui  poarraient  se  présenter  d'éten- 
dre  les  limites  de  notre  patrie  renaissante,  pour  Ie  plus  grand 
bien  de  Ia  cause  commune.  Je  saisis  bien  volontiers,  Monsieur, 
cette  occasion  de  vous  offrir  mes  félicitations  sincères  sur  Ie  poste 
de  confiance  intime  que  S.  A.  R.  a  jugé  é.  propos  de  vous  con- 


483 

férer,  par  un  choix  que  ne  peut  qu'être  généralcment  approuré, 
et  vons  prie  de  vouloir  bien  être  persuadé  des  sentiments  de 
coDsidératioD  distingnëe  avee  lesqnels  j'ai  ThoDnenr  d'être  etc. 

VAlf    DBR    DUTN   DB    MaASDAH. 

P.S.  D'après  les  ordres  expres  de  S.  A.  R.  j'ajoute  eocore, 
Monsieur,  que  d'après  les  indications,  que  vous  dounera  Ie  rap- 
port ei-joint  d'un  de  dos  émissaires  daus  ces  Pays-bas,  sur  Tesprit, 
qni  commeDce  k  se  manirester  sar  les  coDfins  de  TaDcienDe 
FraDce,  Elle  désire  que  vous  mettiez  eu  avant  oü  ilcoDviendra 
l'idëe  d'eroployer  ud  des  Princes  de  la  inaisoD  de  Bourbou  & 
faire  fructifier  Tidëe  de  la  possibilité  du  rétablissemeut  de  cette 
dyDastie  de  Taveu  de  TADgleterre.  Ceci  du  reste  n'ètant  pas  de 
Dature  k  en  faire  Ie  sujet  d'une  négociation  directe  et  ostensible, 
d'autant  moins  que  de  vous  &  nioi  les  ëspërances  k  eet  égard 
me  paraisseut  CDCore  bien  vagnes,  S.  A.  K.  s'eo  remet  parfaitemcDt 
et  CDtièremeDt  k  votre  prudence  sur  eet  objet  dëlieat;  seulement 
Elle  voudrait  que  Monseigneur  Ie  Duc  de  Berry  fut  informë, 
que  Ton  ne  négligé  aucune  occasion  de  faire  parvenir  Ie  plus 
loin  possible  Fidée  de  snivre  notre  exemple. 

Het  in  dit  schrijven  bedoelde  rapport  behelst  na  verschillende 
mededeelingen  over  troepeobewegingen  enz.  het  volgCDde: 

De  laadtroepcD  (te  Antwerpen)  begroot  men  op  nagenoeg 
9000  man;  dezelve  bestaan  uit  een  regiment  garde-lanciers  en 
en  een  regiment  garde  jagers  conopleet,  voorts  alle  depots  van 
de  garde  en  andere  troepen,  welke  men  uit  Rijssel,  Valenciennes, 
Brussel  en  omliggende  plaatsen  in  de  stad  heeft  geworpen,  circa 
400  Douaniers,  en  eindelijk  bestaan  dezelve  uit  het  13e  of  113® 
regimeut  iDfantcrie,  zijnde  manschappen  (kinderen)  van  de  jongste 
conscriptie,  welke  niet  alleea  oiet  in  staat  zijn  eeu  geweer  ie 
gebruiken,  maar  zelfs  onwillig  hetzelve  te  dragen.  Toen  op  den 
19  dezer  aan  deze  onbedreven  jongelieden  scherpe  patroDCD  wer- 
den uitgedeeld,  wierpen  de  meesteu  dezelve  met  verachting  weg^ 


484 

die  echter  daarna  door  dwang  genoodzaakt  werden  ze  wederom 
op  te  rapen.  Antwerpen  is  in  den  volstrekten  zin  niet  gepro- 
viandeerd; alles  wat  men  in  de  magazgnen  had,  bestond  in  eenig 
roggemeel,  tarwe  en  bier,  hetwelk  op  den  21  van  het  Vlaamsche 
Hoofd  in  de  stad  is  gevoerd,  dan  hetgeen  de  ingezetenen  voor 
weinig  bedaidend  hielden;  dezen  zijn  met  den  besten  geest 
bezield,  trachten  slechts  naar  het  oogenblik  om  van  de  Franschen 
verlost  te  worden ;  de  aanzienlijke,  zelfs  overtollige,  hoeveelheid 
buskruid,  welke  men  in  de  schepen,  die  in  het  bassin  liggen, 
heeft  gebracht,  maakte  hen  huiverig  iets  te  ondernemen. 

Ten  aanzien  van  de  attaque,  welke  men  op  Breda  gedaan 
had,  verspreidde  men  publiek  in  de  estaminets  te  Antwerpen, 
dat  al  de  troepen,  behalve  de  Garde-Lanciers  en  de  Jagers, 
hadden  geweigerd  om  tegen  Breda  op  te  rukken,  en  dat  alleen 
het  verlof  van  hunnen  Commandant,  om  alles  wat  de  troepen 
in  Breda  zouden  vinden  als  het  hunne  te  beschouwen,  die  onge- 
lukkigen  he^  aangezet  om  aan  de  orders  te  voldoen.  De 
aanval  geheel  buiten  rekening  van  den  Commandant  uitgevallen 
zijnde,  heeft  men  zich  gewroken  op  de  ongelukkige  inwoners 
van  het  Ginneke,  het  Haagje,  Rijsbergen  en  zoo  men  zegt 
Groot  Zundert,  alwaar  alles  geroofd,  geplunderd  of  vernield  is 
niet  alleen,  maar  de  weinige  jongelieden  waarvan  men  zich 
heeft  kunnen  meester  maken  zgn  even  als  hunnen  geroofden 
buit  naar  Antwerpen  gevoerd  geworden. 

'sHage,  16  Dec.  1813.  G.  T.  Wauthier 

Capitein. 

Particulier.  Londres,  ce  21  Decembre  1813. 

A  M.  LE  Baron  van  der  Duyn. 

MonsieurI 

Je  n'ai  pas  manqué  d'entretenir  LordCastlereagh  de  Timpor- 
tante  question,  qui  fait  Ie  principal  sujet  de  votre  lettre  parti- 
culiere   du    17,  savoir  la  conduite  k  tenir  de  notre  part  en  cas 


485 

que  lors  de  Tentrëe  des  troupes  alliées  dans  la  lielgiqne  les 
habitants  de  ces  provinces  exprimassent  Ie  désir  de  se  rénnir 
&  nous  sons  les  auspices  dn  Prinee  d'Orange.  Vons  comprenez, 
que  cette  qaestion  est  d'aataDt  plus  delicate  ponr  ce  pays-ci, 
que  la  décision  en  exige  nn  concert  avec  les  Alliés,  qui  n'était 
pas  aussi  absolnment  indispensable  pour  ce  qui  regardait  notre 
pays.  Aussi  Lord  C.  m'a  dit  que,  quuique  pëuétré  de  Timpor- 
tauce  de  la  qnestion,  il  ne  pouvait  encore  prendre  sur  lui  de 
me  donner  nne  rëponse,  et  que  prëalablement  il  soumettrait  la 
question  &  la  considëration  da  conseil  du  Gabinet. 

Je  crois  pouvoir  vous  assurer,  qu'on  verra  ici  de  bon  oeil 
tont  ce  qui  pourra  fortifier  et  consolider  notre  nouvelle  existence 
politiqne ;  mais  on  doit,  je  Ie  répète,  se  concerter  avec  les 
Alliës  sur  un  point  aussi  delicat,  et  il  faut  attendre  Ie  rësultat 
de  ce  concert. 

Je  vous  prie  d'assurer  S.  A.  R.  Ie  Prinee  d'Orange,  que  je 
ne  perdrai  pas  de  vue  Ie  contenu  du  P.  S.  de  votre  lettre  qui 
se  rapporto  au  rëtablissement  éventnel  de  la  maison  de  Bour- 
bon en  France. 

J'ai  rhonneur  etc. 

H.  Fagbl. 

Op  denzelfden  datum  schreef  Fagel  in  een  officieel  rapport : 
„Je  suis  tres  porté  k  croire  que  cette  rëunion  des  17  Provin- 
„ees  serait  yue  avec  grand  plaisir  par  Ie  ministère  britannique, 
„mais  les  cboses  ne  sont  pas  assez  avancëes  pour  qu'il  puisse 
„s'expliquer  positi vemen t  1&  dessus,  et  cela  devra  aussi  dëpendre 
„de  la  tournure,  que  les  ëvènements  prendront  et  des  vues 
„des  alliës." 

Ook  van  andere  zgde  werd  instemming  betuigd  met  de  voor- 
genomen vereeniging.  Zoo  schreef  de  Prins  van  Hardenberg, 
Kanselier  van  Pruissen  aan  6.  E.  uit  het  Hoofdkwartier  te 
Freiburg,  11  Januari  1814:  „Votre  Excellence  peut  être  per- 
„snadée   que  je  nëgligerai  rien  pour  être  utile  autant  quo  pos- 


486 

„sible  &  S.  A.  R.  votre  gracienx  Souverain  et  k  nn  pays»  qui 
„intéresse  aatant  que  la  Hollande  tant  TEarope  en  général' 
„que  la  Prosse  en  particulier.  Je  regarderai  Tacquisition  de  la 
„Belgiqne  poar  ce  pays  comme  infiiiment  importante  et  dèsi- 
„rable,  et  Votre  Excellence  peut  compter,  que  je  saisirai  avec 
„empressement  toute  possibilitë  d'y  contribuer.'^ 

In  Maart  1814  verscheen  eene  brochure  over  de  Vereeniging 
van  Holland  en  België.  G.  K.  schreef  er  de  volgende  aanmer- 
kingen op. 

II  est  dit  &  la  page  36,  que  les  Belges  étaient  parfaitement 
les  mattres  de  leur  destinëe  avant  Ie  départ  des  Fran^ois,  etc. 
Nous  Ie  leur  avons  assez  dit,  mais  sans  succes.  Comme  cette 
brochure  est  presqne  officielle,  nous  y  voyons  Tapprobation  de 
nos  efforts  pour  faire  soulever  les  Belges. 

Il  est  dit  &  la  page  37,  que  la  grande  majorité  des  Belges 
se  prononceroit  apparemment  pour  l'Autriche.  Une  lettre  parti- 
culiere de  Bruxelles,  qui  accompagne  la  brochure,  affirme  qn'one 
grande  partio  des  Belges  est  pour  la  Hollande. 

Il  est  dit  h  la  page  51,  que,  si  la  Belgique  était  réunie  &la 
Hollande,  les  quatre  cinquièmes  du  royaume  seroient  catholiqneSi 
et  que  leur  prépondërance  s'établiroit  par  Ie  fait,  sans  que  Ie 
Souverain  püt  en  diminuer  Tinfluence.  Voili  un  point  tres -dé- 
licat  et  sur  lequel  j'ai  toujours  entretenu  des  appréhensions. 
A  eet  égard  cependant  il  est  heareux  pour  nous  que  les  Belges 
ne  se  soient  pas  rendus  les  maitres  de  leur  sort.  A  présent  leur 
réunion  ne  sera  pas  leur  propre  ouvrage,  mais  bien  plutöt  celui  des 
AUiés,  et  principalement  celui  de  TAngleterre.  A  présent  les  Puis- 
sances leur  prescriront  les  conditions  et  elles  consulteront  leurs 
propres  interets.  Or  Tintërêt  direct  de  l'Angleterre  est,  que  nous  ne 
devenions  pas  une  Puissance  catholique.  Nous  avons  fait  de  notre 
c6té  ce  que  nous  ponvions  faire,  en  determinant  par  notre  constitu- 
tion  Ie  nombre  de  Membres  des  EtatsGénéraux  pour  chaque 
Province.    Si  au  lieu  de  déterminer  ce  mombre  nous  avions  dit 


487 

que  les  Etats  des  Pro  vinces  nommeroient  les  Membres  des 
Etats-Génëranx  en  proportion  de  leur  popalatioo  respective,  il 
en  seroit  résaltë  qae  la  Belgiqao  aaroit  en  d'emblée  la  majorité 
dans  TAssemblée  lëgislative.  Maintenant  dans  Ie  Traite  de  Béa- 
nion  on  ponrra  fixer  entre  les  anciennes  et  les  noayelles  Pro- 
vinces  une  proportion  convenable,  et  stipaler  tont  au  moins.qae 
les  Membres  catholiqnes  des  Etats-Gënéranx  ne  soyent  pas  plas 
mombrenx  que  les  protestants.  L'Angleterre  dans  sa  sagesse 
pourra  prëndre  d'aatres  mesares  encore  poar  prëvenir  aa  grand 
mal. 

Il  est  dit  h  la  pago  56,  que  la  Hollande  payera  facilement 
les  interets  de  sa  dette  sans  Ie  secours  de  la  Belgiqne.  Je  ne 
pais  conclnre  cependant  de  ce  seul  passage,  que  TAatenr 
pretend  libérer  la  Belgique  de  la  dette  de  la  Hollande.  Il  me 
parott  au  contraire,  en  relisant  tont  eet  article,  que  TAateur 
troave  la  charge  tres  supportable  poar  la  Belgiqae,  dès  qu'elle 
recoavre  son  commerce.  Je  ne  prétends  faire  ici  qa'ane  seule 
observation,  c'est  que  si  la  Hollande  conserve  nne  dette  par- 
ticuliere, indépendamment  de  la  Belgique,  il  lui  faudra  supporter 
des  impöts  particnliers  et  dont  la  Belgique  sera  exempte.  Mais 
un  tel  systême  d'imposition  exigeroit  une  ligne  de  douanes  tres 
onëreuse  &  TEtat,  et  qui  k  d'antres  egards  seroit  diamëtrale- 
ment  opposëe  k  la  Réunion.  En  évaluant  la  dette  de  la  Hollande 
k  treize  millions,  en  dëfalqnant  celle  de  la  Belgique  en  com- 
pensation,  qu'est-ce  qui  resteroit  k  supporter  k  la  Belgique  pour 
sa  part?  Cette  part,  quelle  qu'elle  soit,  exprimée  en  chiffres, 
sera  une  faible  charge  en  comparaison  des  avantages  qu'ofFre 
k  la  Belgique  la  Réuniou. 

Dans  Tarticle  suivant  sur  les  taxes,  je  crois  yoir  clairement, 
que  r  Auteur  suppose  que  la  Belgique  sera  imposée  tont  comme 
la  Hollande,  et  qu'il  n'y  trouve  pas  d'inconvénient. 

A  propos  de  notre  Constitution,  il  est  dit  k  la  page  77, 
qu'elle  rétablit  les  Etats  Provinciaux,  et  on  ajoute,  c'est  donc 
rëtablir  l'essence  de  la  constitution  a  laquelle  les  Nobles  Belges 


488 

étoient  si  attachés.  Je  me  snis  attendu  k  eet  effet  sar  les  esprits 
daDS  les  Pays  qni  seroient  rëoDis  &  nous,  et  je  voisavecplaisir 
que  je  ne  me  sais  pas  trompè.  Le  rétablissement  des  Etats 
ProviDciaux  a  cansé  la  même  satisfaction  chez  .noas.  Le  6on- 
yernement  da  PriDce  en  sera  d'antaat  plus  aimé,  sans  rien 
perdre  de  son  énergie.  Je  regarde  ce  ehapitre  comme  an  des 
plas  sages  de  notre  Gonstitution. 

Il  est  dit  k  la  page  79^  qae  la  Belgiqae  doit  être  garantie 
elle-même  par  la  ligne  de  Vaaban,  qa*elle  a  droit  de  réclamer 
de  la  France  ponr  tous  les  trésors,  qn'elle  lai  a  sacrifiés,  etc. 
J'ai  proposé  et  expliqué  cette  idéé  a  Mylord  Castlereagh  k  son 
passage  par  la  Haye.  Comme  cette  bocbare  est  évidemment 
protégée  par  rautorité,  je  comraence  k  meflatter  qae  mon  idéé  a 
germé  dans  Tesprit  da  Négociatear.  EUe  est  aassi  simple  qae 
jaste.  Une  chaine  de  places  fortes,  b&ties  sar  le  territoire  aequis 
des  Pays-Bas,  défendoit  la  France  contre  la  Belgiqae  et  TEarope ; 
cette  même  chaine  va  servir  k  la  dëfense  de  la  Belgiqae  et  de 
l'Ëarope  contre  la  France. 

Je  termine  mes  observations  sar  cette  brochare  par  ane 
qaestion.  Si  tel  est  Tëtat  des  choses,  poarqaoi  TAngleterre  et 
TAatriche  n'ont-elles  pas  avoaé  et  appoyé  nos  plans  de  soulever 
la  Belgiqae  et  de  transporter  Ic  théS.tre  de  la  guerre  immédi«v 
tement  dans  Tancienne  France? 

Bij   het  ordenen   zgner  papieren  voegde  G.  K.  het  volgende 

er  aan  toe. 

8  Juli  1830. 

Toen  ik  deze  aanmerkingen  schreef  wist  ik  nog  niet  van  wien 
het  stuk  was.  De  schrijver  is  naderhand  hier  gekomen  en  ik 
heb  zyo  kennis  gemaakt.  Het  is  een  graaf  A.  B.  G.  van  Bylandt, 
die  te  Brussel  woouaohtig  was.  Van  het  oogenblik  af,  dat  de 
opstand  hier  uitgebroken  was,  begon  hg  ook  onder  de  hand 
werkzaam  te  zijn,  doch  met  dit  gevolg,  dat  de  Franschen  hem 
gevangen  zetten.  Hg  werd  bevrijd  door  de  wapenen  der  Bond- 
genooten,  en  schreef  toen  dit  stuk.  Hg  is  vervolgens  gezondeo 


489 

geworden  door  den  Prins  aan  het  Russisch  hoofdkwartier.  Van 
daar  teruggekomen  verhaalde  hij  mij,  dat  'de  Keizer  Alezander 
hem  midden  in  Frankrijk  gezegd  had :  la  politique  a  bien  chatigé 
depuis  Coblence.  ' 

De  Baron  Vincent  werd  aangesteld  als  Gouverneur  Generaal 
in  België  in  naam  der  Verbonden  Mogendheden  om  het  burgelgk 
bestuur  in  handen  te  nemen  naar  mate  de  legers  voorwaarts 
rukten ;  als  Commissarissen  werden  hem  toegevoegd  door  Rusland 
en  Pruissen  de  Baron  von  Scheele,  door  Oostenrgk  von  Haiken, 
door  Engeland  Mr.  Johnson.  De  Souvereine  Vorst  zond  den 
Baron  van  der  Capellen  in  het  begin  van  Maart  als  Commissaris 
met  een .  uitgewerkte  instructie  en  de  opdracht  nog  van  geen 
vereeniging  te  spreken,  daar  deze  nog  geheim  gehouden  werd. 
Vincent  ontving  hem  zeer  welwillend,  naar  het  uiterlijk  als 
Commissaris  van  een  der  verbonden  Mogendheden  en  als  zoodanig 
toegelaten  tot  den  Raad  van  Commissarissen,  maar  in  werkelijk- 
heid als  den  vertegenwoordiger  van  den  toekomstigen  Souverein 
dier  Provinciën.  Bijna  dagelyks  werd  de  voorgenomen  vereeniging 
meer  en  meer  bevestigd.  Zoo  schreef  H.  Fagel  den  13  Mei  uit 
Londen:  „J'ai  appris  que  Taffaire  de  la  réunion  des  Pays  Bas 
„en  tout  OU  en  partie  aux  Provinces  Unies  est  Tune  des  plus 
,,importante8,  qui  entrent  dans  ce  moment  en  considération  & 
„Paris  dans  la  discussion  des  prëliminaires  de  la  paix;  que  Ie 
„Prince  de  Bénévent  se  montre  disposé  &  accéder  k  eet  égard 
„aux  vues  de  TAngleterre  en  faveur  de  Mgr.  Ie  Prince  d'Orange, 
„et  qu'il  7  a  tout  lieu  de  croire  que  Bruxelles  nous  tombera  en 
partage."  En  vier  dagen  later;  „Le  Comte  de  Meerveldt,  am- 
„bassadeur  de  l'Empereur  d'Antriche,  m'a  parlé  de  la  réunion 
„de  la  Belgique  k  la  Hollande,  comme  d'une  affaire  décidée  et 
„sfire,  en  disant  qu'è  son  passage  è.  la  Haye  pour  serendreici 
„il  en  avait  déji  donné  connaissance  au  nom  de  TËmpereur 
„son  mattre".  Van  het  begin  af  had  trouwens  Oostenrijk  zich 
niet  begeerig  getoond  naar  de  Oostenrijksche  Nederlanden,  vooral 
niet  nadat  een  schadevergoeding  in  Noord  Italië  was  voorgespiegeld. 


490 

Baron  Vincent  ging  zeer  vertronwelgk  om  met  van  der  Ca- 
pellen,  wijdde  hem  in  alle  zaken,, ook  de  geheimste,  in,  baiten 
medeweten  der  andere  Commissarissen,  ten  einde  de  toekomstige 
regeering  van  België  in  de  gelegenheid. te  stellen  te  zgner  tgd 
met  kennis  van  zaken  te  handelen.  De  brieven  van  van  der 
Capellen  geven  daarvan  de  bewgzen.  Zoo  schrgft  deze  den  18  Mei 
1814: 

Avant  même  d'ouvrir  la  lettre,  dont  j'etais  charge,  M.  de  Vincent 
me  témoigna  de  la  maniere  Ia  plns  graciense  qne  mon  arrivèe 
lui  ëtait  fort  agrëable,  pnisqu'il  avait  attendn  avec  impatience 
nne  démarche  de  la  part  de  S.  A.  B.,  qui  facilitait  rexëcation 
des  intentions  tres  prononcées  des  Souverains  alliés  relativement 
k  la  Belgiqae,  intentions  qui  Ini  avaient  été  manifestées  dans 
ses  instrnctions,  et  dont  il  avait  rega  de  nonvelles  assurances  il 
y  a  fort  pen  de  jours.  D'aprës  tout  ce  qn'il  me  dit  a  eet  égard 
il  ne  me  parüt  avoir  aucnn  doute  sur  Ie  sort  de  ces  provinces, 
et  considérer  comme  une  chose  entièrement  décidée  que  S.  A.  R. 
allait  en  devenir  Ie  Souverain.  M.  Johnson,  que  j'ai  voulu  voir 
avant  ma  première  conférence  avec  M.  de  Vincent,  m'a  répété 
que  la  cause  de  l'Angleterre  était  ici  celle  de  S.  A.  R.  Ie  Prince 
d'Orange*,  qu'il  se  ferait  un  plaisir  et  un  devoir  de  me  donner 
constamment  tous  les  renseignements,  qui  pourraient  m'être  utiles 
tant  sur  les  affaires  que  sur  les  personnes  qu'il  avait  eu  roccasion 
d'apprendre  &  connaitre  ici ;  qu'il  userait  envers  moi  de  la  plns 
grande  franchise. 

Deze  en  meer  dergelgke  berichten  zond  van  der  Capellen  aan 
den  Minister  van  Buitenlandsche  Zaken  van  Nagell,  zoodat  hg 
den  Prins  goed  op  de  hoogte  bracht  van  den  geest  der  bevol- 
king, van  hetgeen  deze  te  doen,  en  nog  meer  van  hetgeen  hij 
na  te  laten  had  om  zich  van  haar  goede  gezindheid  te  verzekeren. 
Hg  deelde  uitvoerig  mede  de  grieven  tegen  de  vereeniging: 
1^.  de  godsdienst,  2^.  sluiting  van  de  Schelde;  3^.  belastingen 
tot  delging  van  de  schuld  van  Holland.  Verder  wees  hg  er  op, 


491 

dat  een  deel  der  bevolking  gaarne  weder  onder  Oostenrijk  ware 
gekomen. 

Ten  opzichtte,  van  dit  laatste  schrijft  hg : 

M.  Vincent  comme  M.  Johnson  sont  d'avis,  que  S.  A.  B.  doit 
plas  compter  sur  ces  partisans  de  rAntriche,  qui  y  vont  de  bonne 
foi,  que  sur  nn  grand  nombre  d'intrigants,  qui,  sous  Tapparence 
de  travailler  k  tont  ce  qni  pent  faciliter  la  réanion,  n'y  sont 
gnidës  qne  par  des  motifs  d'intérêt  et  d'égoisme.  L'opinion  ponr 
la  rénnion  anrait  gagoë  d'avantage  et  serait  devenne  plus  générale, 
si  dans  les  Qommencements  on  ne  s'était  pas  servi  de  petits 
moyens  et  d'intrigues  ponr  la  propager  d'nne  maniere,  &ceqne 
Ton  m'assnre,  an  dessons  de  la  dignité  d'nn  gonvernement  loyal 
et  libéral,  comme  est  celni  de  notre  Sonverain. 

In  een  anderen  brief  lezen  wg: 

Ge  qni  fait  redonter  &  qnelqnes  classes  d'habitants  de  la 
Belgiqne  la  rénnion  avec  la  Hollande,  c'est  d'abord  l'article  de 
la  religiën.  Si  on  connaissait  davantage  notre  constitution  et 
Téxécntion  qn'y  donne  S.  A.  R.  en  protégeant  ëgalement  tontes 
les  religions,  il  est  plas  qae  probable  qae  cette  crainte  disparat- 
trait.  Le  clergë,  qni  aprës  avoir  perdn  par  la  rénnion  &  la  France 
la  plas  grande  partie  de  ses  revenns,  et  se  troavant  rëdnite  & 
de  tres  minces  appointements,  craint,  qn'en  se  tronvant  soumis 
&  la  souveraineté  d'nn  prince  protestant,  son  sort  ne  soit  gnère 
amëlioré;  ce  clergë  ayant  beaaconp  d'inflnence  sar  plasiears 
classes  de  la  société,  M.  de  Vincent  est  d'avis  qn'on  nepeat 
trop  s'empresser  de  songer  anx  moyens  de  Ini  assarer  une  meil- 
leare  existence  comme  nn  moyen  efficace  de  concilier  les  esprits 
en  notre  favenr. 

Vincent  beschonwde  zijn  administratie  als  een  overgangstoestand 
en  nam  geen  ingrijpende  maatregelen.  Op  de  vertoogen  van  van 
der  Capellen,  dat  de  Prins  beslniten  moest  nemen  aangaande 
de  vrge  vaart  op  de  Schelde,  de  regeling  der  Nationale  SQhnld, 
het  onderbond  der  dijken,   enz.  gaf  van  Nagell  ten  antwoord : 


492 

het  is  de  tgd  nog  niet;  de  Sonvereine  Vorst  heeft  nog  geen 
sonvereine  rechten  in  België,  hg  kan  en  mag  er  nog  niets  doen. 
Na  den  yeldtocht  in  Frankrijk  en  de  verdrijying  van  Napoleon 
waren  de  Vorsten  van  Rusland,  Prnissen  eo  Oostenrgk  te  Parijs 
zamengekomen  met  hnn  eerste  ministers.  De  grondslagen  van 
een  nieuwen  toestand  in  Europa  zonden  daar  gelegd  worden; 
later  zouden  die  in  een  congres  broeder  worden  uitgewerkt  De 
Sonvereine  Vorst  vond  het  geraden  na  de  gebeurtenissen  van  de 
laatste  zes  maanden  zich  mede  te  vertoonen,  en  aanvaardde  de 
reis  naar  Frankrgks  hoofdstad  met  den  Staatssecretaris  Falck 
ter  behartiging  zijner  belangen. 

Een  schrijven  van  Baron  van  Spaen  toont,  dat  er  wel  aan- 
leiding bestond  voor  den  Sonvereinen  Vorst  om  zich  persoonlgk 
met  de  zaken  te  gaan  bemoeien,  terwgl  het  tevens  een  beeld 
geeft  van  het  diplomatiek  leven  dier  dageu. 

Paris,  ce  26  Avril  1814. 
Monsieur! 

Je  n'ai  roQU  qu'il  y  a  quelques  jours  la  lettre  par  laquelle 
Votre  Excellence  me  fait  part  de  sa  rénonciation  au  Département 
des  Affaires  Etrangères.  Je  Tavais  déj&  appris  k  mon  arrivée  & 
Paris  de  M.  de  Beede,  ainsi  que  par  Ia  feuille  du  9,  qu'il  m'avait 
fait  lire.  La  lettre  de  M.  de  Nagell  pour  m'anuoncer  sa  nomina- 
tion  m'est  venue  encore  un  jour  plus  tard.  Toutes  ces  dépêches 
arrivées  ici  avant  moi,  ont  été  envoyées  k  la  Chancellerie  dn 
Prince  de  Metternich,  oü  il  n'est  pas  possible  qu'il  n'y  ait  quel- 
quefois  un  peu  de  confusion. 

Permettez-moi,  Monsieur,  de  vous  remercier  de  toutes  vos 
bontés  et  de  Tindulgence  que  vous  avez  eues  pour  moi,  durant 
ma  mission  ambulante.  J'aurais  été  bien  charme  que  vous  eussiez 
garde  Ie  portefeuille,  mais  les  deux  places,  que  vous  allez  occu- 
per,  ne  sont  pas  moins  importantes  ni,  &  quelques  egards,  moioa 
intéressantes.  Les  interets  de  notre  Patrie  sont  tres  difficiles  & 
soigner  k  l'époque  actuelle ;  nous  ne  faisons  que  de  renattre,  et 


493 

Ton  uoos  traite  an  pea  en  conséqaence.  Les  graodes  Paissances 
ne  se  80Dt  pas  seulement  reserves  exclusivement  la  direction  de 
tontes  les  affaires,  mais  les  Ministres  ont  nne  telle  réserve  et 
sont  si  mystérienx  dans  tont  ce  qn'ils  font,  qn'il  est  fort  diflScile 
d'en  tirer  la  moindre  information,  et  Ton  passé  presqne  pour 
importnn  on  ponr  indiscret  chez  enx,  qnand  on  tache  d'en  savoir 
qnelquechose.  Si  senlement  ils  vonlaient  nn  pen  eonsnlter  en 
cas  de  besoin,  et  qn'on  fftt  bien  sdr,  qn'ils  ne  s'écarteront  pas 
de  leur  premier  projet  et  de  leurs  premières  promesses,  on  pour- 
rait  être  plns  tranqnille.  Il  7  a  tant  de  différents  interets  & 
regier,  et  tous  les  Princes,  snrtout  les  plns  inflnents,  ont  tant 
de  prétensions  ou  de  droits,  qne  je  crains  tonjonrs  qn'on  ne 
finisse  par  retraneher  les  parts.  Le  grand  mystére  sur  les  affaires 
de  la  Belgiqne,  même  depuis  qnelqne  temps  de  la  part  de 
Mylord  Castlereagh,  me  rend  an  pen  sonpQonnenx  et  dèfiant. 
Même  encore  avanthier  je  n'ai  rien  pn  tirer  de  positif  de  Ini 
sur  cette  affaire,  et  en  tontes  choses  on  est  constamment  renyoyé 
a  l'arrangement  définitif.  Je  pense  souvent  k  la  conversation  qne 
j'ai  ene  avec  M.  Ie  Baron  do  Stein  k  Dijon.  Outre  les  prétensions 
de  quelques  autres  puissances  je  crains  encore  la  finesse  et  Tadresse 
dn  Dnc  de  Bénévent,  et  les  suites  de  la  coqaette  galanterie,  si  je 
puis  m'exprimer  ainsi,  de  l'empcreur  Alexandre  envers  la  France. 
C'est  le  héros,  e' est  Thomme  par  excellence  ici;  il  semble  qn'il 
a  Beul  tont  fait.  On  le  flatte,  on  rcncense,  on  le  cajole,  comme  il 
a  commencé  Ini-même  par  cajoler.  C'est  pentêtre  le  senl  Souverain, 
qui  n'ait  point  d'intérêts  &  démèler  avec  ce  pays  ei,  et  qui  ne  peut 
avoir  aucuues  prétensions  qne  celles  des  louanges,  dont  on  est  tres 
prodigue  envers  lui,  et  que  sans  doute  il  mérite  k  plusieurs  egards. 

Il  se  veud  ici  nne  petite  brochure,  qui  a  pour  titre:  La 
réunion  de  la  Belgique  a  la  Jlollande,  Elle  est  sans  doute  tres 
connue  chcz  nous,  si  elie  n'en  vient  pas.  Elle  fera  sans  doute 
tres  bon  effet,  snrtout  dans  la  Belgique- même,  pour  laquelle  elle 
paratt  particulièrement  écrite. 

Veuillez  croire  etc.  G.  C.  De  Spabn. 


494 

P.S.  Ie  28.  Depuis  que  j'ai  écrit  ceci  j'ai  rega  la  lettre 
de  Votre  Excellence  da  19  de  ce  mois,  expédiée  Ie  22  par  M. 
de  St.  Georges.  L'éloge  que  vous  y  faites  de  Monsieur  *)  est 
entièremcDt  jnste,  et  j'y  sonscris  dn  fond  de  mon  coenr.  Je  ne 
pais  exprimer  combien  j'ai  été  charme  de  Lai,  dès  la  première 
fois,  qae  j'ai  ea  Thonnear  de  Lai  faire  ma  coar  k  Vésoal,  et 
qoand  je  L'ai  va  ici,  ce  qai  n'a  pa  être  qae  hier  par  an  malen- 
tenda,  je  l'ai  été  bieo  davantage  encore.  Aax  traits  de  votre 
pinceaa  je  voadrais  sealeraeat  ajoater  encore  eet  air  et  ce  ton 
de  franchise  extrêmement  aimable  et  cette  noble  affabilité,  qai 
doivent  Lai  gagner  toas  les  coears.  Je  sais  impatient  de  voir  Ie 
Uoi,  et  de  savoir  comment  il  se  condaira.  On  dit  beaacoap  de 
bien  de  Lai  et  on  est  assez  généralement  preven  a  en  sa  faveur. 
Il  aara  besoin  de  beaacoap  de  pradence,  de  modëration,  de  dou- 
cear  et  de  fermeté  dans  la  position  delicate  oü  il  se  troavera. 
Sa  Majesté  se  troave  dans  ce  moment  &  Gompiègne,  et  Monsiear 
noas  a  dit  hier  qa'EUe  arriverait  Dimanche  on  Landi  &  Paris. 
La  présence  et  la  condaite  ici  da  Comte  d'Artois  Lai  ont  bien 
préparé  les  voies  et  font  Ie  plas  grand  bien  k  la  canse  des 
Boarbons,  qai  malheareasement  n'est  pas  aassi  généralement  ou 
plntöt  sincërement  embrassée  en  France  qa'elle  devrait  l'être. 
Messiears  de  Keiler,  de  Tarkheim  et  moi,  les  trois  MinistreSy 
qai  Lai  avaient  fait  notre  coar  anticipé  &  Vësoal,  avons  été  hier 
ensemble  aax  Tuilleries  après  noas  être  adressés  poar  être  admis 
par  Ie  même  billet.  S.  A.  R.  noas  a  rcQas  de  la  maniere  la  plas 
graciense,  noas  a  beaacoap  distingaés,  et  Elle  est  revenae  trois 
fois  &  noas  poar  noas  dire  qaelqae  chose. 

Je  ne  pais  voas  dire  combien  je  sais  occapé  oa  platêt  combien 
Ie  temps  me  manqae  ici  poar  faire  de  saite  qaelqae  chose.  Les 
visites  k  recevoir^  qai  ne  finissent  pas,  car  on  laisse  monter  tont 
Ie  mondci  les  visites  é.  faire,  qai  prennent  des  demi  jonmées, 
ne  laissent  gnères  de  loisir.  Je  ne  jonis  pas  da  toat  de  Paris, 
et  je  n'y  ai  presqa'encore  rien  va.  Les  Hollandais  ici  me  fout 


^)    De  Graaf  Tan  Artois,  later  Earel  X. 


495 

beanconp  d'accueil;  les  diners  qa'ils  me  donnent^  et  qu'anfond 
je  n'aime  pas  beauconp,  maisquejenepnishonDêtementrefuser, 
me  preDDent  Ie  reste  de  mon  paavre  temps* 

Om  zgnen  Sonverein  de  behulpzame  hand  te  bieden  bij  het 
voeren   der  onderhandelingen    zond  6.  K.  Hem  de  navolgende 

Memoire 
Sur  la  réunion  de  tous  les  Fays-Bas. 

Les  Hauts  AUiëS;  victorieux  de  Bonaparte  et  de  la  Révolution 
fran^aise^  ont  toujours  professé  qu'ils  combattaient  pour  Ie  rétablis- 
sement  de  TEquilibrO;  et  TËurope  attend  en  ce  moment  un 
second  traite  de  Westphalie. 

Le  systême  de  TEquilibre  est  në  des  appréhensions  qu'excitait 
une  des  Grandes  Puissances.  Avant  la  paix  de  Westphalie  on 
supposait  &  la  Maison  d'Autricbe  le  projet  de  s'asservir  TËurope ; 
après  la  paix  de  Westphalie  on  a  constamment  fait  le  même 
reproche  k  la  France. 

De  nos  jours  Bonaparte  a  presque  obtenu  la  domination  de 
TEurope,  et  tandisqu'il  Tasservissait  par  les  armes,  lesëcrivains 
k  ses  gages  attaquaient  le  systême  d'Equilibre  par  des  raisonnements 
spécieux  et  par  des  sarcasmes. 

Les  Hauts  Alliés.  dans  le  cours  de  leur  victoires,  ont  proclamé 
que  la  France  est  nécessaire  iTËquilibrcde  TEuropO;  etparune 
Convention  rendue  publique.  ils  lui  ont  assigné  ses  anciennes 
limites. 

Ges  limites  ue  sont  pas  celles  du  temps  de  FranQois  premier, 
ni  même  celles  de  la  paix  de  Westphalie;  ce  sont  les  limites 
posëes  par  Louis  XIV  et  Louis  XV. 

Ainsi  la  France  redevient  ce  qu'elle  était  au  moment  de  la 
révolutiou;  et  comme  aucun  pays  du  monde  ne  se  refait  plus 
promptement  des  malheurs  de  la  gnerre,  elle  sera  pour  nos 
enfants  aussi  formidable  qu*elle  Ta  étë  ponr  nous. 

Je  ne  crois  pas  que  les  Princes  actuels  de  la  maison  de 
Bourbon    concevront    des    projets   dangereux  pour  le  repos  de 


496 

l'Ëurope.  Je  suis  persoadé  qae  Tadyersité  a  &it  germer  dans  lenrs 
coenrs  des  vertus,  et  qae  leur  gonyernement  paternel  n'auraen 
vne  que  Ia  prospéritë  pabliqae  et  Ie  boDhenr  de  leur  peuples. 

Mais  Ie  systême  d'Eqnilibre;  d'oü  dépend  Ie  repos  de  l'Earope 
n'est  pas  fait  ponr  tme  seule  gënération;  il  les  embrasse  tootes. 
Ge  systême  est  d'aillears  défensif  de  sa  nature;  il  n'offeDse 
ancnne  Puissance  qui  ue  menace  pas  les  autres;  il  n'est  pas 
besoin  d'y  recourir  tant  qu'il  ne  se  manifeste  pas  de  prqjets  ambi- 
tieus ;  mais  il  faut  qu'il  subsiste  toujours  afin  de  s'en  servir  au  pre- 
mier besoin^  et  de  cette  maniere  il  tend  même  k  préyenir  Ie  danger. 

De  ces  considérations  prëliminaires  il  en  résulte  qu'i  Tocci- 
dent  et  au  midi  de  TEurope  la  France  aprës  une  si  longue 
lutte  demeure  la  Puissance  prëpondëraDte,  qui  peut  un  jour 
troubler  Ie  repos  de  ses  yoisins,  et  qu'il  faut  dès  k  présent  lui 
opposer  des  barrières  qui  Fempêchent  de  franchir  ses  limites. 

L'expérieDce  des  gnerres  d'Espagne  lui  aura  saos  donte  appris  k 
ne  plus  mëditer  la  conquête  de  ce  pays,  et  k  se  renfermer  en 
de^a  des  Pyrénées.  Il  n'en  est  pas  de  même  des  Pays-Bas,  He 
TAllemagne  et  de  T  [talie. 

A  rOrieut  de  la  France  et  au  centre  de  l'Europe  deux 
grandes  Puissances  sont  capables  de  contenir  la  France  dans 
ses  limites ;  c'est  TAutriche  et  la  Prusse.  La  plus  intime  union, 
tant  entre  elles-mêmeS;  qu'ayec  la  Russie  et  TAngleterre,  a 
terminé  la  grande  lutte.  Auparayant  leur  jalousie  mutuelle  a 
fayorisë  les  desseins  ambitieux,  dont  elles  ont  étë  tour  k  tour 
les  yictimes. 

Puisque  sans  donner  aucune  offense  nous  ayons  pu  supposer 
que  la  France  redeyint  un  jour  formidable  k  ses  yoisins,  nons 
pouyons  supposer  de  même  que  Tancienne  jalousie  renattra 
quelque  jour  entre  TAutriche  et  la  Prusse. 

Il  en  résulte,  que  pour  Ie  repos  de  l'Europe  il  faut  rendre 
cbacune  de  ces  Puissances  assez  forte  ponr  maintenir  TEquilibre 
contre  la  France.  G'est  ce  qui  ne  peut  se  faire  que  par  des 
Alliances  ayec  des  Etats  du  second  ordre,  places  entre  elles  et 


497 

la  France.  Par  Ie  moyen  d'Alliances,  fondëes  sur  des  interets 
evidents  et  réciproques,  rAutriche  pent  conten  ir  laFrance  en 
Italië  et  sur  Ie  hant-Hhin,  la  Prusse  du  cötë  des  Pays-Bas. 

Il  est  évident  que  ni  rAutriche,  ni  la  Prusse  ne  s'en  tien- 
dront  aux  seules  alliances  et  qu'elles  occnperont  respectivement 
nne  partie  de  Tltalie  et  de  1'Allemagne.  Il  n'en  est  pas  moins 
certain  que  les  alliances  teront  leur  principale  force  pour  main- 
tenir  TEquilibre  contre  la  France. 

G'est  dans  ce  sens  qu'il  est  utile  que  Ie  Roi  de  Sardaigne 
rentre  daos  la  possession  de  tons  ses  Etats. 

La  Suisse  n'a  plus  d'existence  politique  active  depuis  que 
sa  population  sert  k  recruter  les  armées  de  tous  ses  voisins.  Il 
est  de  rintérêt  général  qu'elle  demeure  nentre  Ie  plus  long- 
temps  possible,  et  il  est  inévitable  que  dans  une  grande  crise 
Ie  plus  fort  y  entre  Ie  premier. 

Les  Princes  d'AUemagne  se  partagent  entre  rAutriche  et  la 
Prusse.  Si  jamais  TAllemagne  se  réunissait  en  un  corps  de 
natiou;  elle  serait  nne  Puissance  du  premier  ordre,  et  TEquilibre 
de  1'Europe  n'en  serait  que  plus  solidement  ëtabli. 

Les  Pays  Bas  par  la  réunion  de  la  HoUande  et  de  la  Belgique 
orment  la  plus  belle  barrière  contre  la  France.  Nons  avons 
vu  de  nos  jours  que  les  Francais  maltres  de  la  Belgique  Ie 
8ont  anssi  de  la  Hollande.  Nous  avons  vu^  que,  par  la  con- 
qnête  de  tous  les  Pays-BaS;  la  France  a  séparé  TAngleterre  dn 
continent,  et  que  celui-ci  en  est  devenu  plus  aisément  sa  proie. 
Si  donc  les  Puissances  de  TEurope  et  TAngleterre  en  premier 
lieu  sont  iutéressées  k  conserver  Tindëpeudance  des  Pays-Bas, 
elles  ont  Ie  même  intérêt  k  la  réunion,  qui  les  rend  assezforts 
pour  sontenir  Ie  premier  choc. 

Il  peut  y  avoir  des  difficultés  dans  cette  réuniou;  mais  il 
n'y  en  a  pas  une  d'insnrmontable. 

Pour  Ie  maintient  de  TEquilibre  il  importe  aux  Puissances 
et  singnlièrement  k  TAngleterre,  que  Ie  nouvel  Etat,  en  acquë- 
rant  toute  la  consistance  possible,  n'ait  jamais  d'intérêt  majeur 


498 

k  recbercber  ralliance  de  la  France.  Il  pent  entretenir  la  meil- 
leare  intelligeuce  avec  elle  tant  qae  les  cabinets  sont  calmes; 
mais  il  ne  doit  jamais  ponvoir  s'allier  avec  la  Pnissanoe 
la  plas  formidable  aa  repos  de  fEnrope,  dès  qa'elle  se  laisse 
entrainer  par  des  vaes  ambitieases. 

Afin  d'obtenir  ce  point  il  faat  de  toate  nécessité,  que  les 
Pays  Bas  demearent  Faissance  maritime  et  Faissance  protestante. 

Dans  la  période  des  trente-cinq  derniëres  annéesane  funeste 
expérience  a  dëmontré  k  la  Hollande  qa'elle  ne  pent  se  sontenir 
comme  Faissance  maritime,  que  par  son  alliance  avec  TAngleteire. 

Comme  Faissance  protestante  elle  est  ralliëe  naturelle  de 
TAngleterre,  de  la  Frusse  et  d'une  grande  partie  de  TAUemagne 
et  de  la  Suisse. 

Relativement  k  TEquilibre  de  TEurope  la  rëunion  des  Pays- 
Bas  doit  donc  se  faire  sar  ces  principes,  que  TAngleterre  ne 
saurait  jamais  perdre  un  moment  de  vue  sans  Ie  plus  immineut 
danger. 

Les  Pays  Bas  resteront  Puissance  maritime  et  protestante 
aussi  longtemps  qae  Ie  centre  du  pouvoir  et  de  Tautorité  se 
trouvera  dans  les  provinces  de  Hollande,  de  Zëlande  et  de  Frise, 
qui  ont  étë  Ie  berceau  de  la  Rëpublique  des  Provinces  Unies, 
qui  ont  glorieusement  rësistë  aux  armes  victorieuses  de  Louis  XIV 
et  qoi  ont  brisë  Ie  joug  de  Bonaparte.  C'est  lè.  que  la  Maisoo 
d'Orange  est  adorëe,  c'est  \k  que  se  trouvent  une  population, 
une  industrie,  qui  bientöt  y  ramèneront  Tantique  opulence.  On 
peut  accorder  aux  Belges  tont  ce  qui  ne  portera  pas  d'atteinte 
aux  priocipes  qae  nous  avons  établis,  mais  on  doit  leur  rien 
accorder  de  plus,  si  on  dësire  de  conserver  son  propre  ouvrage. 

La  Haye,  22  Mai  1814. 

Te  Pargs  werd  dit  stuk  met  dankbaarheid  ontvangen,  zoo 
als  blijkt  uit  het  volgend  schrijven. 

Hooggeachte  vriendl 

Z.  K.  H.  laat  U  vriendelijk  bedanken  voor  Uw  Memorien. 


499 

De  zaken  zgn  nog  niet  zoo  verre  gevorderd  of  wg  zallen  van 
de  excellente  gedachten,  welke  er  in  voorkomen,  partij  kannen 
trekken  in  de  behandeling  der  qnestie  over  de  Belgische  voor- 
waarden met  L^.  Glancarty ;  want  het  is  deze  alleen  en  de  door 
hem  geïnspireerde  L^.  Castlereagh,  die,  zoover  ik  zien  kan, 
dat  heele  spel  gebroawen  heeft  en  daarmede  nog  voortgaat. 
Rusland  en  Frnissen  zijn  er  volmaakt  onverschillig  in,  en 
Oostenrijk  verlangt  zelfs,  dat  de  Pr.  v.  O.  hoe  eer  hoe  liever  en 
gaaf  in  het  bezit  van  de  Belgiqne  kome,  en  de  vereeniging 
met  Holland  naar  zgn  billgken  zin  en  naar  de  mntneele  conve- 
nientie  der  onderdanen  regele.  Men  moet  das  zien  het  met  de 
Britten  te  vinden,  die  het  wël  meenen,  maar  niet  zoo  zeer  uit- 
blinken door  verstand  als  door  gehechtheid  aan  eens  gevormde 
denkbeelden.  Hieruit  blgkt,  dat  van  Z.  H.  terugreize  nog  niets 
bepaalds  kan  worden  opgegeven. 
Parijs, 
Vrijdag  27  Mei  1814.  A.  R.  Falck. 

Hierbij  slait  zich  aan  de  brief  van  6.K.  aan  den  Souvereinen 
Vorst  van  31  Mei. 

De  vracht  der  onderhandelingen  te  Pargs  was  art.  6  van  het 
protocol  van  den  vrede  van  30  Mei  1814:  La  Holland  placée 
sous  la  Souveraineté  de  la  Maison  d'Orange  recevra  unaccrois- 
temeot  de  territoire.  Le  titre  et  Texercice  de  la  Souveraineté  n'y 
pourront  dans  aucun  cas  appartenir  k  aucun  prince,  portant  ou 
appelé  h  porter  une  Gouronne  étrangère. 

Bij  alle  zaken,  die  te  regelen  vielen  in  die  tgden,  werd  de 
Vereeniging  niet  vergeten;  Engeland  stelde  zich  daarvan  een 
groot  voordeel  voor.  Fagel  rapporteert  dienaangaande  aan  den 
Minister  van  Buitenlandscbe  Zaken  van  Nagell. 

Londres,  23  Juin  1814. 
Monsieur 

Je  pnis  avoir  aujourd'bui  la  satisfaction  d'informer 

Votre  Excellence  que  l'afifaire  de  la  Belgique  est  en  bon  traiii 


500 

d'être  bient6t  terrainée  d'nne  maniere;  qai  sersje  respëre,  satis- 

faisante  k  Son  Altesse  Royale   Je  reviens  dans  ce  moment  de 

chez  Lord   Castlereagh,  qiii  m'a  communiqué  les  détails,  dont 

je  vais  avoir  Thonnear  de  voas  trausmettre  la  snbstance.  Ayant 

commencé  par  lui  demander  s'il  ponvoit  me  dire  qnelqne  chose 

au  sujet  de  la  Belgique,  il  prit  sur  sa  table  et  me  lüt  la  minute 

d'une  Dépêche  qa'il  venoit  d'écrire  k  Mr.  Johnson  k  Braxelles 

en  réponse  aux   représentations,  qui  Lui  avoient  été  adressèes 

par  ce  Chargé  d'Ailkires.  Cette  réponse  portoit,  que  les  troupes 

Prussiennes  alloient  recevoir  l'ordre  de   passer  la  Meuse  pour 

occuper  (si  j'ai  bien  compris)  Ie  Pays  entre  Ie  Rhin  et  U  Moselle, 

celui  entre  la  Moselle  et  la  Meuse  devant  l'être  par  les  Autri- 

chiens;  que  M.  de  Bulow,  Ministre  des  Finances  deSaMajesté 

Prussienne  alloit   se   rendre  k  Bruxelles  pour  y  regier  Taffaire 

de  la  Contribution  imposée  par  Ie  Baron  de  Horst,  d'une  maniere 

raisonnable  et  qui  ne  sauroit  manquer  de  contenter  les  habitamt 

de  la  Belgique.  Lord  Gastlereagh  me  dit  ensuite  qu'il  espéroit 

pouvoir  incessamment  adresser  une   dépêche  k  Lord  Clancarty 

pour  Tinformation  de  Monseigneur  Ie  Prince  Souverain,  relative- 

ment  aux  mesures  è  prendre  pour  faire  passer  Ie  Gouvernement 

provisoire  des  mains  du   Général  Vincent  dans  celles  de  Son 

Altesse  Royale.  Lord  Gastlereagh  me  témoigna  être  pleinement 

convaincu  de  la  nécessitë  de  faire  cesser  k  eet  égard  Tëtat  de 

doute  et  de  suspens,  qui  avoit  dure  jusqu'i  présent;  ilapprou- 

voit  beaucoup  Tidée  que  S.  A.  R.  all&t  passer  quelques  semaines 

k  Bruxelles  accompagné  de  Lord  Clancarty,  qui  y  prendroit  nne 

Maison.  II  observa  que  de  cette  maniere,  et  en  accueillant  avec 

hospitalité  les  geus  du  Pays,  il  étoit  impossible  qu*il  ne  se  for- 

m&t  bientöt  un  parti  considérable  en  faveur  du  Prince  d'Orange 

et  de  la  réunion  avec  la   Hollande  sous  Ie  Gouvernement  de 

S.  A.  R. ;  qu'il  s'étoit  donné  infiniment  de  peine  (lui  Lord  Cast- 

lereagh)  pour  arranger  cette  affaire,  et  il  me  dit  k  ce  sujet  en 

riant,  qn'il  pouvoit  m'assurer,  qu'il  s'y  étoit  montré  et  conduit 

^  véritable  et  bon  Hollandois ;  il  m'a  promis  de  me  communiquer 


501 

ce  qn'il  öcrivoit  k  Lord  Glancarty  dös  qne  cela  seroit  finalement 
rëglë.  Qaant  aax  arrangemeDS  ponr  les  Pa ƒ8  entre  la  Mense  et 
Ie  Rhin,  il  roe  dit  qa'il  ne  seroit  rien  dëfinitivement  codcIu  k 
eet  égard  avant  Ie  Congres  de  Vienne,  mais  qne  son  idee  étoit 
qne  lorsqne  le  Prince  seroit  en  possession  dn  Gonvemement 
provisoire,  S.  A.  R.,  se  tronvant  snr  les  lienx  et  4  même  de 
prendre  les  infbrmations  les  plns  exactes,  ponrroit  se  dëcider  snr 
la  frontière  militaire,  qn'Elle  désireroit  de  ce  c6té'l&,  et  qn'alors 
ce  point  et  les  antres  arrangemens  relatifs  k  Tnnion  de  la  Bel- 
giqne  ponrroient  être  redigës  en  ferme  de  Gonvention  ponrêtre 
signée  par  le  Plènipotentiaire  de  S.  A.  R.  an  Congres  conjoin- 
tement  avec  les  Ministres  des  qnatre  Grandes  Pnissances  alliëes ; 
qne  cette  Conventian  préliminaire  ponrroit  être  signée  qnelqnes 
jonrs  avant  Tonvertnre  dn  Congres,  comme  le  résnltat  d'arrange- 
mens  préalables  faits  entre  le  Prince  d'Orange  et  les  Alliés, 
considérés  comme  étant  par  droit  de  conqnête  en  possession  des 
Pajs-Ras,  et  par  conséquent  antorisés  k  en  faire  la  cession  k 
S.  A.  R. ;  qne  de  cette  maniere  tont  ce  qn'il  ponrroit  j  avoir 
de  fachenx,  ponr  qnelqne  partie  qne  ce  iÏÏt  dans  l'arrangement 
de  la  rénnion,  seroit  attribné  k  ce  Pays-ci  et  anx  Alliés  sans 
retomber  snr  le  Prince  d'Orange;  et  qne  S.  A.  R.  étant  en 
possession  dn  Gonvernement  provisoire  seroit  dans  le  cas  d'ap- 
prendre  k  connoitre  de  plns  prés  les  interets  et  les  voenx  des 
Belges  et  k  se  concilier  lenr  bonne  volonté  en  écontant  et 
accneillant  lenrs  représentations ;  qn'ensnite  les  stipnlations  de 
cette  Convention  préliminaire  seroient  ratifiées  par  le  Congres, 
et  qne  le  Prince  ainsi  fermement  établi  dans  ses  nonveanx  Etats 
ponrroit  commencer  en  forme  son  nonvean  règne,  en  convoqnant 
nne  assemblee  des  Etats  Généranx  des  anciennes  et  des  nonvel- 
les  Provinces.  Telle  est,  Monsienr,  la  snbstance  de  ce  qne  Lord 
Gastlereagh  m*a  communiqné.  Cette  cotnmnnication  m'ayant  été 
faite  verbalement  et  nn  pen  k  la  b&te,  je  ne  réponds  pas  d'avoir 
parfaitement  saisi  on  rendn  tont  ce  qne  sa  Seignenrie  m'a  dit, 
mais  j'ai  crn,  qn'il  ne  vons  seroit  pas  dësagréable  d'être  informë 

34 


502 

préalablemeDt  de  ce  qne  voos  apprendrez  avec  plus  d'exacfcitade 

et  de  prëcision  par  Milord  Clancarty 

Je  n'ai  pa  refnser  aa  Baron  Goabau  de  Bergeyck,  Dëputë  de 

la  ville   de  Bruxelles^  de  me  charger  de  la  Reqaête  ci-jointe 

pour  S.  A.  R.y  vons  priant,  Monsieur,  de  voaloir  bienlamettre 

sous  les  yeux  du  Prinee.  Ge  Députë  me  paroit  un  homme  sensè, 

sans  prëjugës  surtout  sur  Tarticle  de  la  Keligion,  et  fort  porté 

pour  Ia   rënnion  et  Ie  nouveau  Souverain.  Il  croit  qu'nu  séjonr 

k  Bruxelles  fera  grand  bien  k  S.  A.  R.  et  que  tont  en  admet- 

tant  sans  distinction  de  religiën  les  personnes  les  plus  habiles 

aux  prmiers  postes,  il  sera  tres  utile  de  concilier  Ie  bas  peuple 

en  laissant  dans  les  villes  et  les  campagnes  les  petits  emplois 

aux  Gatholiques.  Gette  rëflexion  m'a  semblë  simple  et  jaste. 

J'ai  rhonneur  etc. 

H.  Fagbl. 

Aangaande  de  houding  der  Mogendheden  ten  aanzien  der 
Nederlanden  schrijft  Falck  16  Aug.  1814  (zie  diens  „Brieven" 
bl.  210):  „de  geallieerden  hebben  zig  in  den  kop  gebaald,  dat 
„zg  voor  voogden  der  Belgen  moesten  spelen,  en  als  zoodanig 
„wilden  zij  voor  hunne  pupillen  voorwaarden  bedingen,  die  de 
„twee  partyen,  vooral  ten  aanzien  der  schuld  op  een  zeer  onge- 
„Igken  voet  zoudengebrachthebben,  zaden  van  jaloezie  gestrooid, 
„eeoe  ineensmelting  onmogelgk  gemaakt.  Daardoor  werd  de  reize 
„naar  Pargs  noodzakelgk,  alwaar  het  mg  na  oneindig  veel  schrg- 
„ven  en  wrgven  gelukte  acht  artikelen  zoodanig  te  redigeeren, 
„dat  de  Bondgenooten  ze  aannamen  en  als  grondslag  onzer  werk- 
„zaamheden  in  België  vaststelden."  Het  zijn  deze  „Acht  Artikelen" 
die  behoudens  eenige  wijzigingen  in  de  redactie  door  de  Groote 
Mogendheden  te  Londen  zgn  vastgesteld  als  basis  der  Vereeni- 
ging,  en  den  20steii  j^H  1814  aan  de  goedkeuring  van  den 
Souvereinen  Vorst  zijn  onderworpen.  Zij  luiden: 

Art.  1. 
La  réunion  de  la  Hollande  et  de  la  Belgique  devra  être  intime 


m 

et  complette;  de  fa^on  que  les  deux  pays  ne  forment  qa'nn  sent 
et  même  état;  régi  par  la  constitution  déji  établie  en  Hollande, 
et  qni  sera  modifiëe  d'nn  commnn  accord  d'après  les  nonvelles 
circoDstaDces. 

Art.  2. 
Il  ne  sera  rien  innové  aax  articles  de  cette  constitution,  qni 
assnrent  k    toas  les  cultes  une  protection  et  une  faveur  ëgales 
et  garantissent  Tadmission  de  tons  les  citoyens,  qaelle  que  soit 
leur  croyance  religieuse,  anx  emplois  et  offices  publiés. 

Art.  3. 
Les  Provinces  Belgiqaes  seront  coDvenablement  représentées 
dans  Tassemblée  des  Etats  gënérauX;  dont  les  sessions  ordinaires 
se  triendront;  en  temps  de  paix^  alternativement  dans  nne  ville 
Hollandaise,  et  dans  nne  ville  de  la  Belgique. 

Art.  4. 
Tons  les  habitans  des  Pays  Bas  se  tronvant  ainsi  eonstitntion- 
nellement  assimilés  entre  enx,  les  difiërentes  Provinces  joniront 
également  de  tons  les  avantages  commercianx  et  antreS;  que 
comporte  lenr  sitnation  respective,  sans  qn'aacnne  entrave  on 
restriction  pnisse  être  imposée  k  Tune  au  profit  de  Tantre. 

Art.  5. 
Immëdiatement  aprës  la  rënnion  les  Provinces  et  villes  de  la 
Belgique  seront  admises  au  commerce  et  k  la  navigation  des 
colonies  sur  Ie  même  pied  que  les  Provinces  et  villes  Hollandaises. 

Art.  6. 

Les  charges   devant  être  communes,  ainsi  que  les  bënëficeSy 

les  dettes  contractëes  jusqu'&  Tëpoque  de  la  rënnion  par  les 

Provinces  Hollandaises  d'un  cötë,  et  de  Tautre  par  les  Provinces 

Belgiques  seront  k  la  charge  du  Trésor  gënéral  des  Pays  Bas. 

Art.  7. 
Gonformëment    aux    mêmes  principes    les  dépenses  requises 
pour  ^établissement  et  la  cooservatioo  des  fortifications  sur  la 


5Ö4 

frontiëre  da  noavel  Etat  seront  snpportöes  par  Ie  Trësor  génëraly 
comme  résultant  d'nn  objet,  qni  intéresse  Ia  s&reté  et  Tindépen- 
dance  de  tontes  les  Provinces  de  la  Nation  entiëre. 

Art.  8. 

Les  frais  d'établissement  et  d'entretien  des  dignes  rcsteront 
ponr  Ie  compte  des  districts,  qui  sont  plus  directement  intéresses 
&  eette  partie  dn  service  pnblic,  sanf  Tobligation  de  TËtat  en 
général  de  fonrnir  des  seconrs  en  cas  de  désastre  extraordinaire, 
Ie  tont  ainsi  qne  cela  s'est  pratiqné  jasqn'&  présent  en  Hollande. 

Deze  regeling  werd  den  Souvereinen  Vorst  voorgelegd  en  door 
hem  nitdmkkelijk  aangenomen  den  21  Jnli  1814,  doch  tevens 
werd  zij  strict  geheim  gebonden.  Daarmede  was  de  vereeniging 
nog  niet  tot  stand  gekomen ;  het  was  slechts  een  basis  voor  die 
vereeniging,  welke  door  het  Congres  van  Weenen  zonde  vast- 
gesteld worden.  Intnsschen  nam  de  Sonvereine  Vorst  het  civiel 
bestnnr  over ;  eerst  wilde  hg  Baron  van  der  Gapellen  benoemen 
tot  gonvemenr  generaal;  maar  vooral  Engeland  verzette  zich 
daartegen  en  deed  hem  gevoelen,  dat  in  werkelijkheid  hg  zelf 
de  gonvernenr  generaal  was  in  naam  der  groote  mogendheden, 
die  gezamentlgk  sonvereine  rechten  op  België  hadden  als  een 
door  hen  veroverd  land.  De  Prins  vond  dien  titel  van  gonvemeur 
beneden  zich  en  nam  er  dan  maar  geen  aan;  hg  oefende  een- 
voudig de  macht  uit  als  Sonvereine  Vorst  van  de  vereenigde 
Provinciën  der  Nederlanden.  Hij  verbleef  eenige  dagen  te  Brns- 
sel  en  had  verscheidene  zamenkomsten  met  den  Baron  de  Vincent 
Bij  het  afscheid  nemen  zeide  deze:  „Monseigneur,  permettez 
„que,  malgré  Tinconvenance  qu'il  puisse  paraitrey  avoir,j'eu88e 
„Ie  privilege  que  me  donne  mon  age,  mon  expérience  et  la 
„parfaite  connoissance  que  j'ai  de  ce  pays,  pour  vous  donner 
„Ie  conseil  suivant:  ponr  gonverner  facilement  un  peuple  bon 
„mais  irascible  et  remuant  mènagez  sa  religiën,  ses  préjugès 
„même,    et    attachez-vous  surtont  sa   noblesse,    plus   influente 


505 

„encore  qn'on  ne  poarrait  Ie  croire  au  premier  abord  etd*aprös 
„resprit  da  sciëcle."  Hier  viel  de  Prins  hem  in  de  reden: 
„Gënéraly  mes  aneêtres  et  moi  nous  nous  sommes  toajours 
„appayés  snr  Ie  penple;  nous  sommes  les  hommes  du  penple 
„et  non  les  chefs  de  la  noblesse."  Vincent  zweeg,  maar  men 
zegt  hem  het  woord  toe:  Le  Roi  est  trop  libéral  poar  être  roi, 
et  trop  roi  pour  être  sincèrement  libéral. 

Van  dit  verblijf  te  Brussel  schrijft  Faick  aan  G.  E. 

Hier  ziet  de  Prins  nog  wat  rond  eer  hg  schikkingen  maakt 
op  het  inwendig  bestanr.  Op  derzelver  harmonie  met  onze 
inrigtingen  en  het  gemak  van  den  eventueelen  overgang  znllen 
wg  daarbij  vooral  bedacht  zijn.  De  eindelijke  zekerheid  omtrent 
hun  lot  heeft  op  deze  menschen  een  goeden  indrnk  gehad  en 
onze  zaken  in  de  laatste  dagen  merkelijk  voorait  gezet.  De 
verstandigen  zgn  op  het  stuk  van  reanie  met  ons  eenstemmig. 
De  staatsgezinden  twintig  jaar  ten  achteren  en  das  belachelijk. 
De  adelijken  des  te  gemakkelijker  winbaar  door  ambten  en 
onderscheidingen  omdat  zij  zich  onderling  bengden  en  tot  geene 
verstandhonding  kannen  geraken.  Bezorgt  men  eens  aan  de 
Pastoors  zooveel  inkomen  als  de  middelbare  Predikanten  bg  ons 
hebben,  zal  van  de  religiense  zijde  geen  gevaar  te  dachten  zgn. 
Alles  komt  das  aan  op  de  financieele  ressources  en  hiervan 
een  andermaal. 

Brussel,  T.  a.  v. 

6  Augustus  XIV.  A.  R.  Falck. 

Den  12«Q  Augustus  verscheen  een  besluit  van  den  Prins, 
waarbg  van  der  Capellen  als  Secretaris  van  Staat  met  bet  bestuur 
werd  belast,  met  een  Ministerie,  waarin  plaats  namen  voor  Binnen- 
landsche  Zaken  de  Hertog  van  Ursel,  voor  Financien  de  Staats- 
raad Appelius,  en  voor  Justitie  de  Graaf  van  Thienne  van 
Lombyse;  er  werd  ook  een  Geheime  Raad  ingesteld,  bestaande 
uit  de  Heeren  Baron  van  de  Velden  van  Melroy,  Graaf  van 
Mérode  Westerloo,  Limpens,  de  la  Vielleuse,  de  Jonghe,  Graaf 


506 

van  Marnix,  en  Holvoet.  Eenige  dezer  namen  komen  later  in 
deze  bladzijden  meer  voor.  De  Erfprins  commandeerde  de  Engel- 
sche  troepen  tasschen  de  Noordzee  en  de  Moezel. 

Oe  vereeniging  was  nog  niet  tot  stand  gekomen,  noeh  rech- 
tens noch  feitelyk;  doch  het  was  daidelgk  dat  men  haar  te  gemoet 
ging.  Onverdeelde  instemming  vond  zij  niet.  De  Belgen  hadden 
allerlei  bezwaren  en  vreezen ;  de  Hollanders  hadden  moeite  zich 
met  de  gedachte  te  verzoenen,  dat  zij  door  uitbreiding  van  grond- 
gebied een  geheel  nieuwe  toekomst  te  gemoet  gingen,  waarin 
zij  van  zeemogendheid  landmogendheid  zonden  worden. 

Intusschen  waren  de  onderhandelingen  van  het  Congres  te 
Weenen  in  de  maand  September  begonnen.  De  Sonvereine  Vorst 
der  Vereenigde  Nederlanden  werd  daar  vertegenwoordigd  door 
den  Baron  van  Spaen,  en  voor  zgn  belangen  in  Nassau  door 
den  Baron  van  Gagem ;  later  ging  van  der  Capellen  er  ook  nog 
heen.  In  werkelijkheid  waren  het  echter  Gastlereagh  en  Clan- 
carty,  die  daar  voor  ons  optraden.  De  uitgebreidheid  der  land- 
streek, die  ons  toegevoegd  zoude  worden,  was  nog  lang  onzeker. 
Bij  de  oude  Oostenrgksche  Nederlanden,  dat  is  het  land  ten 
Westen  van  de  Maas,  zoude  het  niet  blijven;  het  oude  Bisdom 
Luik  zoude  er  bijkomen,  ook  Luxemburg;  aan  de  gedachte 
getrouw  Frankrgk  geheel  met  kleine  staten  te  omringen  was  er 
een  tgdlang  sprake  van  den  Rijn  tot  aan  Goblentz  en  vervolgens 
de  Moezel  als  onze  grenzen  aan  te  wijzen.  Welk  een  heerlijk 
mengsel  van  alles  en  nog  wat  zoude  het  Koninkrijk  der  Neder- 
landen dan  geworden  zijn.  Gelukkig  werd  dat  plan  gewgzigd 
door  de  hebzucht  der  Mogenheden.  Deze  wilden  uit  den  rijken 
buit  ieder  een  rnime  belooning  genieten  voor  hun  arbeid  in  het 
bevrgden  van  Europa.  Oostenrijk  was  voldaan  met  Lombardge 
en  Venetië ;  men  meende  dat  Polen  groot  genoeg  was  om  Rusland 
en  Pruissen  te  vreden  te  stellen,  maar  Rnsland  wilde  het  Eonink- 
rgk  Warschau  geheel  voor  zich.  De  oneenigheid  hierover  liep 
zoo  hoog,  dat  een  oorlog  tusschen  de  Verbondenen  niet  onmo- 
gelijk scheen  en  de  wenk  gegeven  werd  met  ontwapening  niet 


507 

al  te  groote  baast  te  maken.  Eerst  werd  er  aan  gedacht  het 
KoDiDkrijk  Saxen  aan  Praissen  te  geven,  maar  toen  eenige 
vrienden  voor  dat  Koningshuis  in  de  bres  sprongen,  besloot  men 
den  linker  Rijnoever  van  de  Moezel  tot  Luxemburg;  Aken  en 
Kleef  aan  de  Prnissische  Kroon  toe  te  wijzen. 

Fagel  wilde  Nederland  opgenomen  zien  in  de  Dnitsche  Gon- 
federatiO;  omdat  hij  daar  heil  in  zag:  Gastlereagh  raadde  het 
echter  af,  omdat  hy  het  gevaarlgk  en  nutteloos  achtte,  dat  wg  be- 
trokken zouden  kunnen  worden  in  al  de  twisten  en  verdeeldheden 
der  kleine  Duitsche  Staten;  een  verbond  was  goed  maar  geen 
band.  Ware  ditzelfde  stelsel  toen  toegepast  op  onze  verhouding 
tot  België,  dan  zoude  veel  betreurenswaardigs  niet  gebeurd  zijn. 
Maar  de  menschheid  is  traag  in  het  leeren;  er  moest  nog  een 
halve  eeuw  verlopen,  alvorens  het  recht  eener  bevolking  om 
over  haar  lot  te  beslissen  erkend,  zoo  niet  altgd  geëerbigd, 
zou  worden. 

Voor  den  Souvereinen  Vorst  was  het  niet  aangenaam  conces- 
sies te  doen;  hij  had  zich  blgkbaar  voorgesteld  aan  het  hoofd 
van  een  betrekkelgk  grooten  Staat  te  komen,  en  zoude  zich  nu 
met  de  Nederlanden  te  vreden  moeten  stellen. 

Onder  datum  van  18  November  1814  schreef  Lord  Glancarty 
hem :  Nous  avons  étë  conduits  par  la  situation  des  affaires  d'arrêter 
Ie  licenciement  de  la  force  armee  dans  la  Grande  Bretagne  et 
en  Irlande,  même  celle  de  la  milice,  quoique  nous  espërons  et 
croyons  que  la  paix  pourra  toutefois  être  maintenue,  bien  plus 
que  nous  appréhendons  Ie  retour  de  Ia  guerre ;  Lord  Gastlereagh 
et  moi  nous  sommes  pourtant  d'avis  que  Ie  meilleur  moyen  de 
conserver  la  première  est  de  se  tenir  pret  h  entreprendre  la 
seconde.  Et  pour  ce  même  motif  je  recommande  humbleraent 
que  les  moyens  pour  augmenter  la  force  armee  dans  les  domaines 
de  V.  A.  R.  ne  soyent  point  nëgligës. 

Daar  Prifissen  geen  schadevergoeding  kon  erlangen  in  Polen, 
was  het  nu  de  vraag  of  het  die  verkrijgen  zoude  aan  den  linker- 
rijnoever dan  wel  door  het  Koninkrijk  Sacksen  bij  zich  aan  te 


508 

trekken,  in  welk  laatste  geval  de  Koning  van  Sacksen  deo 
linkerrijnoever  zonde  verkrijgen. 

V.  A.  R.  doit  s'appercevoir,  zoo  gaat  Glancarty  voort,  que  Ie 
fen  ponrrait  facileaient  être.  rallnmé  et  qne  la  réalisation  de  nos 
espërances  du  maintien  de  la  paix  doit  ètre  principalement  obtena 
en  faisant  des  propositions  d'indemnitë  k  la  Prnsse  et  è  la  Rassie 
en  favear  de  la  première,  qni  pnissent  enfin  conduire  Ia  demiöre 
k  retirer  son  appni  k  son  allië. 

Des  noods  moesten  de  Nassansche  erfstaten  opgeofferd  worden 
voor  het  grondgebied  of  eenig  grondgebied  aan  den  Rgn.  De 
Stad  Luxemburg  zoude  Duitsche  bezetting  kunnen  krggen  maar 
civiel  Hederlandsch  zijn. 

Het  antwoord  van  den  Souvereinen  Vorst  van  17  Jaoaari 
1815  luidde: 

Lo  parti  k  prendre  k  l'ëgard  de  Talliance  dëfensive  da  3 
Janvier  (triple  alliantie  van  Engeland,  Frankrijk  en  Oostenrgk 
tegenover  de  aanmatigende  houding  van  Pruissen  en  Rusland) 
ne  peut  être  douteux,  et  tout  en  regrettant  que  les  choses  en 
soyent  venus  au  point  de  nécessiter  une  semblable  mesure,  je 
m'empresserai  d'autoriser  mes  ministres  k  Vienne  k  y  aceëder 
du  moment  que  cela  sera  jugë  convenable.  Je  suis  du  reste 
profondëment  affligë  et  peinë  de  la  position  actuelle  des  affaires, 
et  ressens  plus  que  je  ne  peux  exprimer  la  delicatesse  et  la 
difficultë  de  ma  position.  Les  sacrifices  qne  j'ai  déjk  ëtë  dans 
Ie  cas  de  supporter  et  ceux  qui  me  sont  encore  demandës  sont 
positifs,  les  avantages  incertains  et  relatifs ;  ils  pourraient  bien 
ne  pas  contrebalancer  ie  prix,  auquel  ils  sont  acquis. 

...  Je  me  serais  empressè  de  venir  vous  entretenir  moi- 
même  k  Vienne,  si  la  grande  distance  et  les  inconvëniens  d'une 
absence  prolongëe  ne  m  en  empêchaient,  et  en  consëquence 
j'envoie  Ie  Baron  de  Capellen,  qui  suivra  dès  demain  Ie  présent 
courrier.  Tout  ce  que  je  crois  espërer  avec  fondement  c'est  de 
ne  pas  perdre  mes  ëtats  pour  Tagrandissement  de  ceux  des 
uns   et  Ie  maintien  de  ceux  d'un  autre,  sans  être  suffisamment 


509 

(lédommagé  après  les  pertes  essnyés  Tannëe  1813  par  la  uon 
restitation  de  Fnlda,  Dortmuod  et  Weingarien,  sans  aduiettre 
sealement  mes  rëclamations.  La  position  de  Ia  Belgiqae  exige 
attention  et  ménagements ;  Tétat  provisoire  nait,  entrave,  et  les 
iDConvéiiients  se  font  de  plas  en  plas  sentir.  11  m'empêcbe 
d'efifectaer  ce  qai  poarrait  être  préparé  poar  Ia  défense  da 
paySy  k  qaoi  se  joignent  des  charges  pëcaniaires  extraordinaires. 
La  pronouciatioD  da  sort  arrêté  devient  donc  joamellement  plas 
désirable,  et  je  me  flatte,  Mylord,  qae  Tezemple  de  Gênes  avee 
Ie  Piémont  ne  tardera  pas  d'être  saivi  &  notre  égard. 

Deze  brief  maakte  geen  aaugenamen  indrak,  vooral  niet  dat 
gedeelte,  waarin  hg  klaagt  geen  vergoeding  te  erlangen  voor 
Fnlda,  etc.  Met  dat  al  werden  de  Nassansche  erflanden  geraild 
tegen  Laxembarg,  dat  tot  Groothertogdom  werd  verheven,  ter- 
wgl  de  Soavereine  Vorst  toetrad  tot  de  defensieve  alliantie, 
onder  verbind tenis  40000  man  te  stellen  in  geval  van  oorlog. 
'f        Het  geheim  hiervan  werd  zeer  streng  bewaard. 

Van  der  Duyn  toekent  hieromtrent  aan : 

Il  7  avait  trop  d'empressement  &  acqaérir  la  Belgiqae;  cette 
avidité  montrée  impolitiqnement  par  Ie  chef  de  la  Maison 
d'Orange  fit  perdre  Tavantage  incalcalable  de  Ia  position,  oü 
se  troavait  en  1814  Ia  dite  Maison  vis  &~vis  des  alliés.  On 
ponvait  et  il  fallait,  ce  semble,  négocier  la  réunion  sar  Ie  pied 
d'ane  accepialion^  et  non  d'ane  demande  et  pire  encore  d'ane 
sollicitalion.  En  snivant  cette  marche  et  en  nsant  de  qaelqae 
feinte  vis-&-vis  de  ces  alliës  embarassés  de  ces  provinces  dites 
antrichiennes,  qae  Ton  ne  vonlait  pas  laisser  k  la  France,  et 
qoi  ne  poavaient  convenir  qn'aa  noavean  Soaverain  de  l'an- 
^  cienne  rëpabliqae,  on  évitait  de  se  laisser  imposer  les  famenx 
hnit  articles,  oeavre  de  rimpëriease  et  jaloase  ignorance  de 
TAngleterre. 

Het  was  niet  de  bedoeling  een  geschenk  aan  Holland  te  doen, 
maar  een  nieawen  staat  te  vormen  op  de  grenzen  van  Frankrijk, 


510 

waarvan  Holland  een  deel  zonde  nitmaken.  Dit  werd  in  dien 
tijd  niet  altijd  goed  begrepen  in  de  Noordelgke  provinciën ;  daar 
verkeerde  men  in  de  meening,  dat  België  werd  toebedeeld  als 
schadevergoeding  voor  het  verlies  van  eenige  koloniën;  en  van 
hooger  hand  werd  die  misvatting  niet  tegengegaan. 

De  Sonvereine  Vorst  omschrgft  in  de  volgende  bewoordingen 
de  plaats,  die  het  nienwe  Koninkrijk  zonde  innemen.  Het  is 
een  brief  aan  Lord  Glancarty  te  Weenen :  Il  est  henrenx  ponr 
nous,  qae  qnelle  qne  soit  la  maniere  dont  les  Pnissances  se 
séparcDt  de  Vienne  et  qneiqne  systëme  d'alliance  elles  adoptent, 
notre  position  géographiqne  nons  permettra  tonjonrs  de  rénnir 
nos  interets  les  pins  chers  avec  nos  inclinations ;  étant  la  sen- 
tinelle  de  la  Grande  Bretagne  sar  Ie  Continent,  nons  serons 
tonjonrs  &  même  de  profiter  de  ses  grands  moyens  militaires 
ponr  Ie  soutien  et  la  consistance  d'nn  non  vel  état,  qni  Ini 
devra  son  existence  et  Ie  bien-être,  qni  en  résnltera  ponr  ses 
habitans. 

Al  was  veel  in  beginsel  vastgesteld,  de  grenzen  moesten 
nog  met  jnistheid  worden  aangewezen.  Eerst  won  de  gedachte 
veld  aan  den  Sonvereinen  Vorst  toe  te  kennen  als  integreerend 
deel  van  het  nienwe  Koninkrgk  de  onde  Belgische  Provinciën 
tnsschen  de  Fransche  grenzen  en  de  Maas  met  de  landen 
tnsschen  den  Kijn  en  een  rechte  lijn  getrokken  van  Maastricht 
door  Aken  en  Duren  tot  aan  Keulen,  en  de  overige  landen  op 
den  linkerrijnoever  aan  den  Prins  van  Oranje  af  te  staan,  zóó 
dat  zij  aan  het  Koninkrijk  der  Nederlanden  en  aan  Noord- 
Duitschland  tot  zekerheid  en  bescherming  zonden  strekken.  De 
loop  der  onderhandelingen  bracht  hierin  telkens  wgziging,  tot- 
dat eindelijk  den  31  Mei  1815  het  Traite  des  limites  door 
Engeland,  Rnsland,  Oosteurgk,  Pruissen  en  Nederland  te  Wee- 
nen werd  geteekend,  waarbij  de  grenzen  werden  vastgesteld. 

Er  waren  ook  nog  eischen  van  schadevergoeding  in  geld 
wegens  de  verovering  van  België.  Oostenrijk  en  Pruissen  lieten 
de  hunne  vallen^  die  van  Zweden  nam  Engeland  over.  Rusland 


511 

verkreeg,  dat  de  heift  van  zijn  scbuld  voor  rente  en  aflossing 
betaald  zonde  worden  door  Engeland  en  Nederland  ieder  voor  een 
vierde,  doch  zoo,  dat  de  schnld  toch  Rassisch  zonde  blijven ; 
voor  Nederland  zonde  deze  verplichting  verbindend  zijn  zoolang 
de  Prins  van  Oranje  of  zijn  familie  aan  het  hoofd  zonde  staan 
der  Vereenigde  Nederlanden.  Toen  na  1830  de  scheiding  plaats 
vond,  verviel  deze  verplichting  van  zelf. 

Lord  Glancarty  schreef  den  14  Februari  1815  dat  hg  na  al 
het  gebenrde  nog  verwonderd  was  zooveel  verkregen  te  hebben ; 
bij  de  hooge  eischen  van  Prnissen  was  het  een  plan  d'arrange- 
ment,  qne  je  me  flatte,  qnand  toutes  choses  seront  bien  considérées, 
paraitra  anssi  acceptable  que  satisfaisante  &  V.  A.  K. 

De  Prins  toonde  zich  dankbaar  al  was  niet  alles  verkregen 
wat  hy  gewenscht  had.  Le  pnblic  d'ici  &  la  Haye  a  épronvé 
nne  vive  satisfaction  de  voir  la  fin  d'nn  état  d'incertitnde  inqni- 
étant.  Je  me  flatte  qa'&  Braxelles,  oh  je  me  snis  empressé  de 
donner  nne  première  onvertnre,  celle-ci  aura  été  recue  avec 
contentement. 

In  1830  toekent  G.  E.  hieromtrent  aan : 

Ik  moet  alsnog  betreuren,  dat  wy  niet  tot  grensscheiding 
bekomen  hebben  de  Maas,  van  waar  zij  uit  Frankrgk  stroomt, 
tot  aan  Maastricht,  en  van  Maastricht  een  regte  lijn  tot  aan 
den  Rgn,  insluitende  Aken  en  Keulen.  Er  schijnt  weinig  over- 
leg noodig  te  zijn  om  de  voordeden  van  zulk  een  frontier  te 
beseffen,  1^.  wij  hadden  nooit  getwist  over  het  garnizoen  van 
Luxemburg;  2^.  wij  badden  de  Rynvaart  met  gemak  geschikt; 
3^.  wij  hadden  veel  meer  protestantsche  ingezetenen  gehad ;  4^. 
België  was  veel  ligter  geworden  in  de  schaal;  5^  het  Eoning- 
ryk  was  ronder  geworden  en  ligter  te  verdedigen. 

Tot  de  regeling  der  zaken  van  het  nieuwe  Koninkrijk  be- 
hoorde ook  de  beschikking  over  de  Koloniën  der  oude  Republiek, 
die  allen  in  handen  der  Engelschen  gevallen  waren  krachtens 
het  recht  van  verovering.  De  afstand  van  eenige  dier  koloniën 


512 

kwam  ter  sprake;  van  Nagell  als  Miuister  van  Baitenlandsche 
Zaken  wilde  zich  daartegen  verzetten,  maar  werd  door  Lord 
Gastlereagh  spoedig  afgescheept  met  een:  „G'est  &  nons  de 
jnger  ce  qn'il  nons  convient  de  rendre  on  de  garder."  Den  13 
Augnstas  1814  werd  de  overeenkomst  getroffen^  waarbij  Engeland 
de  koloniën  zoude  teruggeven  met  nitzondering  van  de  Kaap 
de  Goede  Hoop,  Demerary,  Essequibo  en  Berbice,  maar  daar- 
tegen de  schadevergoeding  aan  Zweden  op  zich  zoude  nemeu, 
en  contant  zoude  uitbetalen  drie  millioen  pond  sterling,  waarvan 
twee  millioen  besteed  moesten  worden  voor  den  bouw  van  vestingen 
aan  de  Fransche  grens,  eene  verplichting,  die  aan  Nederland 
was  opgelegd. 

In  verband  met  een  staat  van  producten  van  Demerary  over 
Januari  1814  teekent  G.  E.  in  latere  jaren  aan: 

Zulke  staten  van  de  West  Indische  landbouwende  koloniën 
heb  ik  al  vroeg  noodig  gehad.  De  Engelschen  hadden  het  oog 
op  dezelve  om  er  ons  geld  voor  te  geven.  Zij  namen  groote 
schulden  van  ons  over,  namelijk  tien  millioen  guldens  aan  Zweden 
voor  de  hulp  in  de  verovering  van  België,  de  helft  in  vyftig 
millioen  guldens  aau  Rusland  voor  dezelfde  hulp.  Deze  beide 
schulden  betaalde  Engeland  voor  ons,  en  bedong  Berbice  voor 
de  eerste,  Demerary  en  Essequibo  voor  de  tweede. 

Voor  het  Huis  van  Oranje  was  dit  als  het  ware  eene  ruiling. 
Het  gaf  die  koloniën  weg  voor  het  bezit  van  België.  Voor  de 
oude  Vereenigde  Nederlanden,  voor  Holland  en  Zeeland  inzon- 
derheid was  het  een  zuiver  verlies,  alzoo  er  voor  dezelve  geen 
de  minste  magt  over  België  uit  voortgesproten  is,  noch  voort- 
spruiten kon.  Integendeel  wy  hebben  daarvoor  uit  België  ontvangen 
de  zware  regten  op  den  koophandel  en  de  entrepdts. 

Eer  deze  zaak  bij  een  verdrag  met  Engeland  tot  stand  was 
gekomen,  vroeg  mij  de  Prins,  thans  Koning,  welke  van  de 
koloniën  de  meeste  waarde  voor  ons  had.  Ik  antwoordde :  Suriname, 
omdat  de  plantagien  daar  meestal  in  handen  van  Nederlanders 


513 

zijn  6D  de  meeste  kapitalen  op  de  plantagien  geschoten  uit 
Nederland  komen.  In  Demerary  zgn  vele  Engelschen  gezeten; 
op  de  nieuwe  plantagien  aldaar  is  veel  geld  uit  Engeland  geschoten, 
en  zelfs  de  meerderheid  van  de  bevolking  is  Engelsch. 

Inmiddels  hebben  wij  bg  het  verdrag  de  vaart  behouden  op 
de  Nederlandsche  plantagien,  hetwelk  in  de  omstandigheden  een 
biyk  van  edelmoedigheid  aan  de  zijde  van  Engeland  was. 

Doch  een  verwijt  van  het  geweten  der  Engelsche  Ministers 
heeft  er  zeker  aanleiding  toe  gegeven.  Wij  zouden  België  hebben 
doen  opstaan,  zoo  als  wg  zelve  opgestaan  waren.  Dan  badden 
wg  de  verovering  niet  behoeven  te  betalen  aan  Rusland  en  Zweden. 
Maar  Engeland  heeft  ons  dat  belet;  wij  hebben  in  den  aanvang 
van  dit  werk  moeten  uitscheiden ;  wij  wisten  toen  niet  regt  wat 
het  oogmerk  der  Engelschen  was.  Nu  blijkt  het  zonneklaar. 

De  vereeniging  hing  nu  geheel  af  van  het  welgevallen  van 
den  Souvereinen  Vorst.  Von  Gagern  schrgft  den  14  Februari 
1816  aan  Z.  H  :  On  n'ëtait  pas  bien  d'accord  sur  Ie  mode  de 
porter  la  couronne  sur  la  tête  de  V.  A.  R. ;  on  Test  davantage 
de  lui  seul  accorder  Ie  droit  de  donner  au  Prince  Royal  tel  titre 
qu'elle  jugera  k  propos.  Ayant  lu  les  articles  dans  Ie  courant 
dn  jour,  je  vois  qu'il  ne  dépend  que  d'Elle  de  se  faire  procla- 
mer  Roi  et  de  notifier.  Je  salue  pour  un  moment  et  je  félicite  V.  M. 

Baron  von  Brockhansen,  Pruissisch  Gezant  te  's  Gravenbage, 
overhandigde  afschrift  der  artikelen  door  de  Mogendheden  getee- 
kend  aan  den  Prins  en  drong  er  op  aan,  dat  hij  de  Koninklijke 
waardigheid  zoude  aanvaarden.  Naar  aanleiding  daarvan  schreef 
de  Prins  aan  Lord  Clancarty:  „J'ai  cru  devoir  m'y  refuser  et 
attendre  une  communication  ultérieure.'*  Waarop  de  Ambassadeur 
antwoordde:  „Le  moment  de  prendre  Ie  titre  de  roi  meparais- 
sait  entiërement  dëpendre  de  V.  A  R.;  toutefois  Ie  Dnc  de 
Wellington  et  moi  nous  pensons  que  V.  A.  R.  a  agi  avec  sa 
sagesse  et  sa  modëration  ordinaire  en  refusant  de  Ie  prendre 
immédiatement  (8  Maart  1815). 


6Ü 

Hoe  nederig  en  schnchter  de  Prins  zich  ook  mocht  voordoen, 
hy  sehgnt  toch  bet  voornemen  te  hebben  gehad  de  kroon  spoe- 
dig te  aanvaarden,  al  werd  de  dag  nog  niet  vastgesteld,  en 
daarvan  mededeeling  te  hebben  gedaan  aan  6E.,  die  weder  de 
podagra  had.  Althans  wg  vinden  van  dezen  een  briefje  als  volgt: 

Ik  zal  mgn  best  doen  om  het  Presidie  (van  de  St.  61.)  op 
den  groeten  dag  waar  te  nemen,  en  verzoek  UKH.  om  mg  een 
afschrift  van  de  aanspraak  toe  te  vertrouwen,  ten  einde  myn 
antwoord  daarop  te  doen  slaan. 

's  Gravenhage,  UKH.  getroawe  onderdaan 

6    Maart    1815.  Hooenoorp. 

Het  is  mij  bijzonder  aangenaam  te  vernemen,  dat  UWEG. 
denkt  wel  genoeg  te  zyn  om  op  den  groeten  dag  de  Vergade- 
ring der  Staaten-Generaal  te  kunnen  presideeren.  Myne  aanspraak 
aan  H.  E.  M.  is  nog  niet  opgesteld,  zoodat  dezelve  aan  UWEG. 
niet  kan  mededeelen,  dog  omtrent  den  tekst  of  inhond  zonde  de 
Heer  Falck  knnnen  eincideeren. 

's  Gravenhage,  Willem. 

10   Maart    1815. 

Dienzelfden  dag  schynt  de  tgding  van  Bonaparte 's  landing 
in  bet  Zuiden  van  Frankryk  aangekomen  te  zgn.  Even  als  overal 
had  die  ook  te  's  Gravenhage  een  groote  uitwerking,  waarvan 
een  schrijven  van  G.E.  de  blyken  draagt. 

De  tijding  van  de  ontscheping  van  Bonaparte  in  het  Zniden 
van  Frankryk  komt  mij  voor  te  vereischeu,  dat  UKH.  de  aan- 
neming der  Koninklijke  waardigheid  zoo  veel  mogelijk  bespoedige. 
Indien  dit  zonder  tgding  uit  Weenen  geschieden  kan,  zoo  dnnkt 
my,  dat  het  geen  dag  uitgesteld  mag  worden.  Elk  is  in  de 
gespannen  verwachting  er  van,  en  deze  geestgesteldheid  vloeit 
uit  van  hier  naar  alle  oorden  van  het  land. 

In  België  is  de  zaak  nog  dringender,  alzo  UKH.  eerst  door 
de  proclamatie  Souverein  aldaar  wordt.  Indien  Bonaparte  niet 


6l6 

schieiyk  by  deD  kop  gevat  wordt,  dat  is,  in  andere  woorden, 
indien  hg  een  aanhang  vindt,  zoo  komt  er  een  burgeroorlog,  en 
dan  eischt  Lodewgk  de  18^»  de  hulp  van  zijn  nieuwe  bondge- 
nooten,  eene  hulp,  die  bun  belang  ook  zonder  alliantie  gebieden  zou. 
De  Koning  der  Nederlanden  zal  in  alle  geval  krachtiger  maat- 
regelen kunnen  nemen,  en  het  aanvaarden  van  de  kroon  zal 
eene  vastigheid  aan  de  zaak  en  een  edel  zelfsvertrouwen  te 
kennen  geven. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

10  Maart  1815.  Hogbndorp. 

Inmiddels  ging  de  correspondentie  zijn  gewonen  gang. 

Ik  heb  de  eer  UEH.  een  zeer  belangrgken  brief  van  Batavia 
te  zenden,  van  den  19  September,  en  wiens  schrijver  voor  dezen 
Secretaris  Generaal  van  het  Gouvernement  geweest  is.  Indien 
UEH.  zulks  goed  vindt,  ben  ik  gereed  om  mijne  gedagten  daar- 
op te  zeggen,  naadat  de  brief  door  Denzelven  geleezen  zal  zijn. 
Ik  zou  er  wel  een  uittreksel  voor  UEH.  van  gemaakt  hebben, 
doch,  hoe  lang  ook,  is  er  haast  niets  in,  dat  in  deeze  omstan- 
digheeden  geen  aanmerking  verdienen  zou.  Inmiddels  kan  ik 
dit  voorloopig  aan  UEH.,  berigten,  dat  hoezeer  deeze  brief  tot 
inlichting  aan  de  Commissarissen  Generaal  kan  medegedeeld 
worden,  er  evenwel  niet  de  minste  reden  is  om  iets  in  hunne 
Instructien  te  veranderen. 

's  Gravenhage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

11  Maart  1815.  Hogbndorp. 

Voor  de  medegedeelde  brief  uit  Batavia  ben  ik  UWEG.  zeer 
dankbaar,  en  zal  mgn  aangenaam  weezen  derzelver  consideratien 
te  verueemen  op  dit  sujet,  komende  mij  overigens  ook  raadzaam 
voor  den  inhoud  aan  Commissarissen  Generaal  te  commnniceeren, 
ten  einde  pro  re  nota  vervolgens  te  handelen,  hunne  instructie 
genoeg  vrgheid  aan  dezelve  overlatende  om  hunne  démarches 
naar  de  omstandigheden  te  weizigen. 

'sHage,  den  12  Maart  1815.  Willem. 


616 

P.  S.  De  voordeelige  t^dingeD  nit  Frankrgk  gekomeD  nae 
die  der  Bonapartische  landing  geeft  boop,  dat  de  gevolgen  niet 
van  bosen  aard  zullen  zijn.  Bg  die  omstandigheeden  is  het 
raadzaam  gevonden  geene  overbaaste  stap  te  doen  zonder  de 
toestemming  van  Engeland,  en  daar  den  Ambassadenr  niet 
meent  deeze  te  kunnen  geven  zonder  zyn  Hof  geconsulteerd  te 
bebben,  zal  zulks  gescbieden  zoo  spoedig  doenlgk. 

Ik  beb  de  eer  UEll.  mijne  aanmerkingen  op  den  bewasten 
brief  te  zenden.  Dien  brief  zal  ik  aan  de  Heeren  Elout,  Gold- 
berg  en  vervolgens  aan  den  Heer  van  der  Gapellen  mededeelen. 
Indien  DEH.  goedvindt,  dat  ik  er  deeze  mgne  aanmerkingen 
bgvoege,  zal  ik  het  gaarne  doen. 

Mij   dunkt,   dat  UEH.    de   beste   party   gekozen    heeft  met 

antwoord   uit   Engeland  te  wagten.  Alzo  Paaschen  op  handen 

is,   zonde    men    nu    mogelyk   wel   doen    met  een  paal  aan  de 

onzekerheid   te   stellen,   en    bekend   te   maken,  dat  er  nog  in 

.  geen  14  dagen  om  te  denken  is. 

'sHage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

13  Maart  1815.  Hogbndorp. 

Voor  de  meedegedeelde  aanmerkingen  ben  ik  UWEG.  zeer 
dankbaar  en  zende  dezelve  hiernevens  terug,  sehynende  my 
insgelijks  nuttig  te  zijn  dezelve  aan  de  Commissarissen  Generaal 
meede  te  deelen,  daar  deeze,  hierdoor  met  UWEG.  begrippen 
meer  vertrouwd,  des  te  eer  gelegenheid  bekomen  tot  overleg, 
informatie  en  voorzigtigheid. 

's  Hage, 
den  14  Maart  1815.  Willem. 

Hoezeer  ik  nog  met  moeite  voortkruip  wagt  ik  echter  maar 
naar  een  dag  mooi  weer,  daar  ik  zonder  onvoorzigtigheid  uit* 
gaan  kan,  om  mijn  hof  aan  UEH.  te  maken,  en  vervolgens  de 
vergaderingen  zooveel  mogelijk  wederom  waar  te  nemen.  In- 
middels  verzoek   ik  UEH.   om  verlof  ten  einde  den  Raad,  als 


517 

ik  zal  kanoen  uitgaan,  vooreerst  tegen  elf  aar  's  morgens  te 
beleggen,  van  welk  verlof  ik  niet  langer  gebruik  zal  maken 
dan  noodzakelijk  is,  en  door  hetwelk  de  zaken  geen  nadeel 
zallen  lijden. 

's  Gravenbage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

14  Maart  1815.  Hogbndorp. 

De  van  Parijs  nader  gekomen  tijdingen,  alsmeede  de  opinie 
van  de  vertrouwden  uit  Brussel,  hebben  doen  besluiten  in  eenen 
buitengewone  EabinetsRaad  de  Proclamatie  op  morgen  te  be- 
palen, de  omstandigheeden  in  Frankrijk  noodzakende  zig  boven 
de  formes  te  stellen.  Ik  heb  UWEG.  hiervan  willen  verwittigen, 
in  hope,   dat  zulks  tot  welzijn  van  't  algemeen  moge  strekken. 

's  Hage, 
den  15  Maart  1815.  Willem. 

P.  S.  Het  is  mij  aangenaam  te  vemeemen ,  dat  de  gezond- 
heid zig  zoodanig  gebeterd  heeft,  dat  UWEG.  denkt  de  Ver- 
gaderingen weder  te  kannen  bijwoonen.  Ik  meene  niet,  dat  de 
leeden  van  den  R.  v.  S.  eenige  zwarigheid  zullen  vinden  in  't 
later  vergaderen,  zoolang  als  dezelve  zulks  voor  deszelfs  ge- 
zondheid zal  noodig  oordeelen. 

Ik  heb  de  eer  UEH.  te  melden,  dat  ik  op  mijn  post  zal  zijn. 

Onder  degeenen,  die  den  Koning  der  Nederlanden  zullen 
geluk  wenschen,  zal  zig  heden  ook  bevinden  mijn  broeder,  die 
zijn  bloed  aanbiedt  voor  zijn  Vaderland,  en  wat  ook  het  goed- 
vinden van  UEH.  daaromtrent  zijn  moge,  hoop  ik  dat  bet  blijk 
van  zijne  gezindheid  een  goeden  indruk  maken  moge. 

's  Gravenhage,  UEH.  getrouwe  onderdaan 

16  Maart  1815.  Hogbndorp. 

Den  16e  Maart  1815  waren  de  Staten  Generaal  vergaderd 
in  de  Treveskamer  op  het  Binnenhof  te  's-Gravenhage ;  het 
Eoninkrijk  der  Nederlanden  zoude  ingesteld  worden. 

86 


518 

Met  bet  noodige  ceremonieel  trad  de  Souvereine  Vorst  binnen 
en  op  den  trooD  gezeten  hield  b§  de  volgende  aanspraak: 

Edel  Mogende  Heeren! 

Het  vredestractaat  in  den  voorleden  zomer  te  Parijs  gesloten, 
had  aan  dezen  Staat  onder  myne  Souvereiniteit  eene  vergroo- 
tin^  van  grondgebied  toegezegd.  Maar  de  wijze,  waarop  die 
toezegging  door  opgevolgde  overeenkomsten  is  verklaard  en  ait- 
gebreid,  zal  buiten  twijfel  de  verwagting  van  velen  te  boven 
zgn  gegaan.  Het  is  niet  eene  enkele  strook  lands,  het  zijn  niet 
eenige  weinigen  districten,  die  aan  het  Vaderland  worden  toe- 
gevoegd. Een  geheel  volk,  en  een  volk  reeds  vooraf  door  zijne 
zeden,  taal  en  nijverheid  en  door  zijne  herinneringen  zelve  met 
ons  verbroederd,  komt  ons  te  gemoet  en  betuigt  zijn  verlangen, 
om  alle  die  betrekkingen  door  den  band  eener  gemeenschap- 
pelijke regering  te  bevestigen. 

De  vereeniging  en  ineensmelting  van  al  de  Nederlandsche 
Gewesten  tot  denzelfden  Staat,  is  in  meer  dan  één  tijdgewricht 
onder  Earel  den  Vyfden,  bij  Vader  Willem,  later  nog,  het 
voorwerp  der  wenschen  en  pogingen  van  verlichte  en  vader- 
landlievende  mannen  geweest.  Eene  ernstige  beschouwing  heeft 
ook  my  overtuigd,  dat,  zonder  zoodanige  vereeniging,  zonder 
wederkeerige  trouw  en  onderstand,  de  onafhankelijkheid  dier 
Gewesten  op  te  zwakke  grondslagen  rust,  en  het  ééne  gedeelte 
na  het  ander  de  speelbal  worden  moet  van  iederen  nabnrigen 
Staat,   die  zijn  regt  naar  zijne  overmagt  zoude  willen  afmeten. 

In  deze  overtuiging  deelen  mgne  Hooge  Bondgenooten. 
Duitschland  in  het  bijzonder  ziet,  zoowel  als  Engeland,  in  het 
onafhankelijk  bestaan  der  Nederlanden  een  voornaam  rustpunt 
der  algemeene  veiligheid,  en  wanneer  de  tijd  der  mededeeling 
van  de  hiertoe  betrekkelijke  staatsstukken  zal  gekomen  zgn, 
zullen  UËdel  Mogenden  met  genoegen  de  blyken  ontwaren  van 
het  dadelijk  en  ongeveinsd  belang,  dat  de  magtigste  Hoven  in 
de  vrijheid  en  welvaart  der  Nederlandsche  Natie  stellen. 


Md 

Bg  de  staatkunde  der  verbondene  Mogendheden  en  bg  de 
wenscbelijkheid  der  bedoelde  vereeniging  in  mgne  eigene 
oogen  voegt  zich  de  niet  twijfelachtige  gezindheid  der  Belgische 
Ingezetenen.  Slechts  voorloopig  onder  mgn  bestnar  geplaatst 
zgn  zg,  door  yeelvnldige  bewijzen  van  genegenheid  en  vertroa- 
wen,  het  oogenblik  te  gemoet  gegaan,  waarop  mijne  Sonverei- 
niteit  werkelijk  konde  worden  ingevoerd.  In  hnnne  woorden  en 
handelingen  straalde  niet  zelden  een  voorgevoel  door  van  het 
duurzaam  geluk,  dat  de  vrucht  eener  naauwe  verbindtenis 
tusschen  Holland  en  België  wezen  moet. 

Op  zoodanige  gronden  besloten  hebbende  het  oppergezag  over 
al  de  Nederlanden  en  tevens  de  Koninklijke  waardigheid  te 
aanvaarden,  maak  ik  het  tot  mgn  eerste  zorg,  die  bepaling  aan 
de  trouwe  Vertegenwoordigers  myner  Landgenooten  mede  te 
deelen.  Heeft  Uw  doorzigt,  Edel  Mogende  Heeren,  en  uw  on- 
bezweken  gver  myne  pogingen  voor  'sLands  welzijn  tot  dus- 
verre krachtdadig  ondersteund,  niet  minder  verwacht  ik  van 
uwe  medewerking  in  het  regelen  der  nieuwe  betrekkingen  van 
den  Staat.  Geene  der  wijzigingen  echter,  die  in  de  Grondwet 
vereisoht  worden,  kan  de  heilzame  beginselen  betreffen,  waarop  zij 
is  gebouwd,  en  op  welke  onze  landaard  te  regt  een  zoo  hoogen 
prijs  stelt.  Al  wat  thans  geschiedt,  al  wat  U  mgnentwege  zal 
voorgeslagen  worden,  moet  integendeel  strekken  om  het  bezit  dier 
reeds  verkregen  panden  van  vrijheid,  eendragt  en  verdraagzaam- 
heid te  verzekeren  en  bestendig  te  maken.  Mijn  titel  alleen  veran- 
dert; mgn  hart  blijft  zoo  vurig  en  vaderlgkalsooit  voor  het  heil 
myner  onderdanen  kloppen,  en  alle  deze  gevoelens  zullen  zg  weder- 
vinden in  de  Proclamatie,  bg  welke  ik  hun  in  dit  merkwaardig 
tijdstip,  hunne  bestemming  en  mijne  uitzigten  voorgehouden  heb. 

Deze  aanspraak  werd  door  G.E.  als  Voorzitter  van  de  Staten 
Generaal  beantwoord. 

Sire! 
Wij  bedanken  Uwe  Majesteit  voor  deze  voorloopige  mede- 


deeling  van  het  verhandelde  op  het  Congres  en  wg  sden  het 
verdere  op  zgn  tgd  te  gemoet. 

Wy  hebben  met  een  bijzonder  genoegen  waargenomen,  dat 
de  staat  van  ons  Vaderland  op  mimer  grondslagen  dan  ooit  te 
voren  gebouwd,  en  onze  geliefde  Soavereine  Vorst,  door  de  be- 
geerte van  geheel  Enropa  geroepen  is  geworden  omdeKonink- 
Igke  waardigheid  aan  te  nemen. 

Wij  wenschen  Uwe  Majesteit  hartelijk  gelak  met  dezen 
nieuwen  laister  voor  awen  Persoon  en  voor  het  Huis  van  Oranje, 
en  wg  begrgpen,  dat  de  laister  van  dit  Volk,  in  het  midden 
van  hetwelk  Uwe  Majesteit  geboren  is,  niet  dan  toenemen  kan 
door  het  meerder  aanzien  van  deszelfs  opperhoofd. 

Het  Volk  van  Nederland  had,  bg  bet  vaststellen  eener  Grond- 
wet, geen  gewag  gemaakt  van  den  titel  van  den  Sonvereinen 
Vorst,  wel  wetende,  dat  eene  bepaling  daaromtrent  meer  afhing 
van  de  overeenstemming  der  Mogendheden,  dan  van  zijne  be- 
slissing ;  doch  de  wensch  en  de  verwagting  van  alle  brave 
Nederlanders  is  steeds  geweest,  dat  wanneer  zg  tot  wekgn  van 
het  algemeen  het  opperste  gezag  aan  Uwe  Majesteit  opdroegen, 
Hoogstdezelve  ook  eene  plaats  zonde  innemen  onder  de  ge- 
kroonde hoofden  van  Enropa. 

De  vereeniging  van  alle  de  Nederlanden  is  eene  treffende 
gebeurtenis  onder  alle  degenen,  waarmede  deze  nieuwe  eeow 
haren  aanvang  neemt.  Zg  is  niet  geschied  om  onzentwege,  maar 
is  een  gevolg  der  overtuiging  van  alle  Mogendheden,  dat  bet 
evenwigt  van  Europa  de  versterking  van  ons  Vaderland  vorderde. 

Door  de  handhaving  van  dat  evenwigt  inmiddels  is  deze 
vereeniging  voor  ons  allerheilzaamst.  Wg  bestaan  slechts  in 
gevolgen  van  het  staatkundig  evenwigt;  onze  Vaderen  hebben 
hetzelve  helpen  ophouden  met  hun  bloed  en  met  hunne  schatten, 
en  toen  het  eindelgk  verbroken  is  geworden,  hebben  wg  de 
bittere  vruchten  der  overheersching  gesmaakt,  waarvoor  zij  zich 
hadden  weten  te  hoeden.  Een  van  de  krachtigst^  middelen  in 
hunne   handen  om  beide  onze  onafhankelgkheid  en  het  staat- 


521 

kundig  evenwigt  te  bewareD^  zijn  diezelfde  Nederlanden  geweest^ 
met  welke  wij  na  hereenigd  zgn.  Willem  de  Eerste  wilde  den 
grond  leggen  tot  aller  onafhankelijkheid,  en  zag  de  afsehenring 
van  sommigen  met  weemoed  aan.  Prins  Manrits  hoopte  nog  de 
afgescbenrden  te  winnen  en  verklaarde  aan  hnnne  afgevaardig- 
den, dat  de  godsdienst  geen  hinderpaal  zijn  zonde.  Nadat  zij 
onherstelbaar  verloren  moesten  geacht  worden  vingen  onze  grootste 
staatsmannen  aan  ze  te  beschonwen  als  een  voormnnr,  dien  zij 
niet  dan  in  handen  van  onze  vrienden  mogten  laten.  Getnigen 
de  oorlogen  van  bijna  anderhalve  eeuw  onder  Willem  den  Derden, 
onder  Jan  Willem  Friso  en  onder  Uwe  Majesteit  zelve  en  des- 
zelfs  geliefde  broeder  Frederik  in  jeugdigen  oaderdom  met  geen 
ander  oogmerk  gevoerd.  De  gebrekkige  voormnnr  heeft  na  plaats 
gemaakt  voor  het  oorspronkelijke  ontwerp  van  den  Grondlegger 
van  den  Staat.  Alle  de  Nederlanden  zijn  wederom  geworden 
zooals  ten  tijde  van  Karel  den  Vijfde,  eene  Monarchie  onder 
een  Nederlandscben  Koning,  en  alle  de  deelen  van  dezen  uit- 
gestrekten  Staat  kannen,  meer  dan  voormaals,  dienen  om  elkander 
hnlp  toe  te  brengen.  Onze  onafhankelijkheid  is  gevolgelijk 
beter  verzekerd,  dan  zelfs  Willem  de  Derde  zich  ooit  daarmede 
had  kannen  vlegen. 

Onder  het  schilderen  dezer  onafhankel^kheid  zijn  wij  eerst 
recht  in  het  gerust  hezit  van  onze  vrijheid,  van  onze  goederen, 
van  de  vruchten  onzer  ngverheid;  en  bij  alle  de  voordeden, 
waarover  wg  ons  heden  mogen  verheugen,  is  deze  onafhanke- 
lijkheid naar  buiten  het  voornaamste  en  gewigtigste,  alzoo  niet 
een  van  de  anderen  zonder  dit  kan  bestaan. 

Zonder  eene  vaste  onafhankelijkheid  in  het  hart  van  den  Staat 
zijn  ook  onze  kostelykste  bezittingen  in  andere  werelddeelen 
de  gemakkelijke  prooi  of  van  de  Mogendheid,  die  ons  zelve 
overweldigt,  of  van  haren  vijand;  gelijk  als  gebleken  is  in  onze 
dagen.  Door  de  handhaving  onzer  onafhaukelijkeid  in  Earopa 
waren  wij  daartegen,  in  den  loop  van  twee  eeuwen,  gebleven 
in  het  bezit  van  onzen  koophandel  on  koloniën.  Wg  hadden  met 


522 

de  uiterste  inspanning^  dan  eens  den  vijand  van  onze  grenzen 
gekeerd;  dan  eens  hem  midden  nit  ons  land  gedreven;  doch 
nimmer  hadden  wg  ons  deel  in  de  heerschappg  der  zee  verloren. 
Onze  wgze  Vaderen,  aangevoerd  door  de  Prinsen  van  Oranje^ 
hadden  dit  bewerkt  door  middel  van  de  keuze  van  bondgenooten 
onder  de  Mogendheden,  en  hun  beproefd  staatkundig  stelsel  is 
op  dit  tijdstip  mede  herboren.  Wij  deelen  in  de  vrye  vaart  op 
alle  de  zeeën  des  aardrijks;  ook  onze  nieuwe  broederen  zullen, 
na  een  langdurig  gemis,  daarin  deelnemen;  en  de  algemeene 
welvaart,  yoor  allen  daaruit  te  voorzien,  zal  ons  aller  krachten 
tot  eigen  verdediging  verdubbelen. 

Nog  kort  geleden  dachten  wij  niet,  dat  de  gelegenheid  nahij 
konde   zijn,  om  de  proef  van  zulk  eene  verdediging  te  nemen. 

De  algemeene  vrede  beloofde  aan  ons  Vaderland  diezelfde 
vruchten  van  ngverheid,  welke  gedurig  in  tijd  van  vrede  eene 
groote  welvaart  onder  ons  voortgebragt  hebben. 

De  instelling  van  eene  goede  Regering,  gegrond  op  oude  natio- 
nale wetten  en  gewoonten,  en  een  gewrocht  der  ondervinding 
van  vele  eeuwen,  voorspelde  ons  inwendige  rust  en  aanmoediging 
voor  vele  nuttige  ondernemingen.  De  wijze  gematigdheid  van 
Uwe  Majesteit,  die  alle  partijen  en  alle  gezindheden  vereenigd 
heeft,  streelde  ons  met  de  hoop,  dat  er  voortaan,  met  opzicht 
tot  de  burgerlijke  Maatschappij,  geene  partijen  meer  bestaan 
zouden  en  geen  onderscheid  van  gezindheden  zoude  bemerkt  worden. 

Dan,  nieuwe  gebeurtenissen  in-  een  naburig  Rijk,  van  welke 
Uwe  Majesteit  gewag  heeft  gemaakt,  kunnen  den  fakkel  des 
oorlogs  wederom  op  onze  grenzen  brengen,  en  dan  zal  aanstonds 
de  kracht  van  den  nieuwen  Staat  onverdeeld  kunnen  dienen, 
in  de  handen  van  Uwe  Majesteit,  om  den  schat  onzer  onaf  han- 
keiykheid  ongekrenkt  te  behouden. 

Welke  waarborgen  hebben  wij  niet  reeds  in  het  geledene  van 
hetgeen  wij,  in  het  vervolg,  onder  deszelfs  bestuur  verwachten 
mogen  ? 

De  aloude  Nederlandsche  deugden  van  zedigheid,  orde,  zuinig- 


523 

beid,  in  de  hoogste  mate  eigen  aan  Uwe  Majesteit,  worden 
alomme  door  Uw  voorbeeld  aangekweekt.  Uwe  Majesteit  plakt 
niet  alleen  de  vrncbten  van  den  belden  moed  en  de  staatkunde 
Uwer  groote  Voorvaderen,  maar  gaat  ook  met  een  vasten  tred 
voort  op  de  roemrijke  baan  door  dezelve  geopend.  Wij  zitten 
bier,  omringd  door  hnnne  eerwaardige  beelden,  en  zg  schgnen  met 
zelfvoldoening  te  oogen  te  slaan  op  bunnen  gelukkigen  Nazaat,  die 
met  kracbtiger  middelen  uitgerust,  zoo  als  zg  voor  de  vrijbeid 
van  den  Staat  en  Europa  bandelen  en  streden,  even  zoo  deze 
onwaardeerbare  pauden  zal  bewaren,  en  eene  kroon  zetten  op 
het  Hoofd  van  den  Oranjestam,  nog  luisterrgker  dan  de  konink- 
lijke. Uwe  Majesteit  geniet  baarblij keiijk  dezelfde  gunst  des 
Hemels,  als  zij,  op  Uwe  ondernemingen,  en  Uw  kort  bestuur  is 
reeds  verzeld  van  eene  reeks  van  wonderen  waarvan  de  wedergade 
naauwelijks  op  te  speuren  is  in  onze  Yaderlandscbe  geschiede- 
nissen. Een  vrijwillige  opstand,  de  hulp  van  alle  zijden  toegesneld, 
de  Souvereiniteit  in  het  Huis  van  Oranje  gevestigd,  de  Grond- 
wet voorgedragen  én  aangenomen,  onze  bittere  vijand  veranderd 
in  een  vriend,  alle  de  vestingen  en  havens  door  dezen  omme- 
keer ontruimd,  de  voorloopige  vrede  geteekend,  en  beden  alle 
deze  weldaden  bevestigd  door  een  verdrag  van  geheel  Europa; 
wie  erkent  niet  in  dit  alles  de  zigtbare  hand  des  Almagtigen? 
Ga  dan  voort,  Sire,  onder  zulk  een  Goddelgken  zegen,  ga 
voort  op  Uwe  glansrijke  en  deugdzame  loopbaan,  omringd  van 
eene  tedere  Echtgenoote,  uitmuntende  in  heldenzin  en  zachte 
zeden,  van  eene  sehandere  en  grootmoedige  Moeder,  van  eene 
lievende  Zuster  en  Dochter,  van  dappere  Zonen,  Uwe  en  onze 
hoop ;  ga  voort,  toegejuicht  door  alle  Volken,  krachtiglijk  onder- 
steund door  Uw  volk,  welks  harten  zich  allen  vereenigen  tot 
ëén  gevoel,  welks  monden  allen  uitroepen  met  ëéne  stem:  leve 
de  Koning/ 

Van  deze  handeling  werd  mededeeling  gedaan  aan  den  Keizer 
van  Oostenryk. 


524 

Monsienr   cdod  Frère! 

D'après  les  voeux  aoanimes  des  paissances  assemblees  aa 
Congres  de  Vienne  et  Tintérêt  des  peaples  que  la  Divine 
ProvidcDce  in'appelle  k  goaverner,  je  me  snis  déterminö  k  ne 
plus  différer  de  prendre  les  titres  de  Roi  des  Pays-Bas  et  Dac 
de  Lnxembonrg.  Je  coosidère  eomme  an  premier  devoir  d'en 
donner  connaissance  k  Votre  Majesté. 

Les  relations  d'amitié  et  d'alliance^  qai  noas  anissent  et 
celles  si  heureosement  ëtablies  entre  nos  états  me  persuadent 
qae  votre  Majesté  applaadira  k  ma  démarche,  qai  doit  donner, 
k  ce  que  je  sonbaite  ardemment,  k  ces  relations  nne  nouvelle 
énergie  et  intimité. 

Je  me  flatte  que  Votre  Majesté  accaeillera  cette  notification 
comme  nn  noavean  gage  des  sentiments  qai  m'animent,  et 
qa'elle  y  troavera  des  motifs  d'y  répondre  par  des  dispositions 
réciproques,  dont  les  témoignages  seront  toajours  poar  moi  da 
plas  grand  prix. 

Venille  la  bonne  Providence  prendre  Votre  Majesté  soos  sa 
flainte  et  digne  garde  et  rendre  son  rëgne  aassi  long  qae  glorieax. 

La  Haye,  Votre  bon  frére 

ce  28  Mars  1815.  Guillaumb. 

Gelijklaidende  brieven  gingen  aan  den  Keizer  van  Rusland, 
de  Koningen  van  Frankrgk  en  Prnissen  en  aan  den  Prins- 
Regent  van  Engeland.  Vooraf  echter  had  de  Koning  mededeeling 
gezonden  aan  het  Congres  te  Weenen;  den  23  Maart  bracht 
de  Hertog  van  Wellington  die  ter  tafel;  bij  protocol  werd  de 
Prins  van  Oranje  erkend  als  Koning  der  Nederlanden  en  Groot- 
Hertog  van  Luxemburg. 

De  Koning  ging  spoedig  naar  zijn  nieuwe  staten  en  schreef 
van  uit  Brussel  aan  Lord  Clancarty  den  4  April:  Je  n'ai  pas 
attendu  plus  longtemps  k  opérer  la  réanion  des  Pays-Bas  en 
m'en  faisant  prodamer  roi.  Sans  les  circonstances  inouies,  dont 
depuis  un  mois  noas  sommes  témoinsj'auraispatiemmentattenda 


62è 

la  coDclnsion  dn  traite;  qni  règlera  les  destinées  de  TËnrope; 
mais  l'arrivée  et  Ie  snccös  de  Bonaparte  m'ont  parn  nécessiter 
nne  antre  conduite,  et  j'ai  jngé,  qn'en  fixant  tontes  les  incer- 
titndes  des  habitants  de  la  ci-devant  Belgiqne,  j'ötais  plns  k 
même  de  veilier  &  lenr  bienêtre  et  de  prendre  les  mesnres 
reqnises  ponr  répondre  è,  la  confiance  et  &  l'attente  de  TEnrope, 
en  determinant  Törection  dn  royanme  des  Pays-Bas. 


ïï 


\ 

b 
1 

4 


\i 


I  I 


•  I 


'iü. 


M 


$  -^ 


\