This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at|http : //books . google . com/
«IIMIIIMIim:lli:ir.1[l, M
3 3433 06666964 3
1 -
l
hl
i
o:?-'"'!
m^m^S!^^^s^^M^S!SÊÊÊÊm
BRIEVEN
GEDENKSCHRIFTEN
ÖIJSBEET KARÉl VAIT EO&EBBORP
UITQEGKVEK DOOR
Mb. h. graaf van horendorp
VIJFDE DEEL
1813 — Maart 1815
'SQRAVENHAGE
MARTINUS NIJHOFF
1901
•J» ♦*• H^«^_^
*> 'j» 'ia *** A- -•■•- ".<.-? -^ i '•^■^ *^ *■''•'' "^" ' - •'•' ' "^^ ■'■• ■'• '■" :
'I' i ' i , •■■ '■«
BRIEVEN
GEDEN K S.CH RIETEN
eUSBER'F.^mRiÉ lOeENSOIlF.
BRIEVEN
EN
GEDENKSCHRIFTEN
VAN
GUSBEET EAREL YAN HO&EHDOBF.
uiraBOBVBx ik>ob
Mb. H. QEAAF van HÓöENiiójlP.
VIJFDE DEEL
1813 — Maabt 1815
'SGEAVBNHAQE,
MARTINUS NIJHOPP.
1901.
GIJSBËRT KARËL VAN llO6Ëi\D0BP
NA 1813.
BRIEVEN M GEDENKSCHRIFTEN
ÜITGBGBVEN DOOR
Mr. ^.: GtóF. VaN fiOGENDORP.
EERSTE DEEL
1813 — MAART 1815.
'SGRAYBMHAaB,
MARTINUS NIJHOPF.
1901.
THE Ki;W. YORK
PUBLiC LIBRARY
R ^9*'i L
Gedrukt ter 's Oravenhaaosohe Boek- en Handelsorukkkrij
Toorheeu Gebr. Giunta d'A.lbani.
VOORREDE.
De laatste deelen van de „Brieven en Gedenkschriften van
„Ggsbert Karel van Hogendorp'' worden hiermede het belang-
stellend publiek aangeboden. Zij bevatten het tijdvak van De-
cember 1813 tot 5 Angnstas 1834; bet gedeelte van 6. K.'s
leven, waarin hij als Staatsman voor zijn Vaderland mocht
werkzaam zijn in actieven dienst of in ruste.
Daarmede is deze arbeid afgeloopen.
Noode neem ik er afscheid van.
Ik kan dit echter niet doen zonder een woord van dankbe-
tuiging voor de ondervonden medewerking.
In de eerste plaats zij mijn eerbiedige hulde aangeboden aan
Hare M;yesteit de Koningin voor de hooggewaardeerde welwil-
len Iheid , waarmede het Haar behaagd heeft mij te veroorloven
verschillende stukken uit het archief van Hoogst Derzelver
Kabinet in dit werk op te nemen.
Geen geringe dankbaarheid gevoel ik voor de tegemoetko-
mende wijze, waarop de thans oud-Minister Mr. W. U. de
Beaufort mij toegaug verleend heeft tot de correspondenties
aan het Departement van Buitenlandsche Zaken voorhanden
uit den tijd van Zijn eersten Ambtsvoorganger.
VI
Evenzeer betaig ik mijne erkentelijkheid voor de veelzijdige
hulp mij geschonken door den Bibliothecaris der Koninklijke
Bibliotheek, Dr. W. G. C. Bijvanck, waardoor hy mg den
arbeid vergemakkelgkt heeft.
Aan allen verder , die mijn werk bevorderden, mijn harte-
Igken dank.
'sGravenhage, December 1901.
H. VAN HOGENDORP.
INHOUD.
DEEL V.
Voorrede :
IWLEIDINe I — XXVII
«EHEIME AANTEEKENIWeEN 1
Inleiding 8.
V. Be Op8tend. KTot. 1818, 4.
Toorafgaande gebeartenissen, 4. — Terklaring aan het Staatsbewind in
1801, 6. — De Grondwet ontworpen in 1812, 8. — Gisting in 1813, 8. —
Voorbereidingen, 12. — Nadering der Bondgenooten in Nov. 1813, 17. —
Oproer te Amsterdam, 16 No7., 20. — Omwenteling te 's Gra?enhage,
17 Nor., 20. — Tertrek van het Fransche garnizoen, 18 Nov, 22. —
Eerste vergadering van ond-regenten, 18 Nov., 23. — Tweede meer uit-
gebreide rergadcring, 20 No?., 24. — Bericht aan den Prins, 17 Nov., 26. —
G. K. V. H. aanvaardt met v. d. Dnijn het Algemeen Bestnnr, 21 Nov., 26. —
Maatregelen tot verdediging, 28. — Eerste krijgsbedry ven, 30. — Nadering
der Kozakken, Amsterdam gewonnen, 25 Nov., 33. — Aankomst van hulp
uit Engeland, 28 Nov., 36. — Inrichting van het binnenlandsch bestuur,
38. — Komst van den Prins, 30 Nov., 39. — De veldtocht in Prankrgk,
41. — Beteekenis van den opstand, 42.
2^ Het Ministerie van Bnltenlandsclie Zaken. 6 Dec.
1818-6 April 1814. 43.
uitroeping van de Prins tot Souverein, 2 Dec, 43. — Falck Secretaris
van Staat, 4'. — De Prins trekt de zaken naar zich toe, 45. — Kabinets-
raad, 46. — Benoemingen tol betrekkingen, 48. — Verhouding tot de
Mogendheden, 60. — Bezoek van Graaf d'Artois (later Karel X), Jan.
1814, 62. — Voorbereide opstand in België, Jan. 1814, 63. -^ Door Enge-
land verhinderd. Jan. 1814, 64. — Krijgsbedrijven in Frankrijk en België,
68. — Uitbreiding der Nederlandsche grenzen, 61. — Huweiyk van den
Erfprins met Prinses Charlotte, 63. — Willem de Zwijger, 66. — De Prins
wil alles alleen beslissen, 67. — G. K. Vice-president van den Raad van
State, April 1814, 68. — Organisatie van het Departement van Buiten-
landsche Zaken, 69. — Werkzaamheid van den Prins, 71. — Twee latere
verrichtingen op het gebied der Bnitenlandsche Zaken, zomer 1814,
somer 1816, 72. -^ Behartiging van den koophandel, 76. — Tafelgeld, 79.
VIII
3^ De Grondwet.. 15 Dec. 1818— Maart. 1814. 81.
Het ontwerp aan den Prins gegeven, 81. — Overleg met den Prins,
16 Dec, 82. — Behandeling in de Commissie, 27 Dec. vv., 83. — Geschie-
denis van de Schets, 84. — De Souverein beiydt den Hervormden Gods-
dienst, 87. — Domeinen, 87. — Begrooting, 90. •— De Grondwet gereed,
Febr. 1814, 91. — Invoering der Grondwet, 91. — Provinciale Regle-
menten, 93.
4^ De Raad Tan State, 6 April 1814-7 Ifov. 1816. 94.
Ontvangst van den Sonvereinen Vorst op het Hnis in *t Bosch, Dec. 1813,
95. — De Prins houdt de Staatszaken aan zich, 97. — Kabinetsraad, 98. —
Raad van State, 99. — Pinantiëele wet van Mei 1814, 101. — De Prins
naar Brussel, zomer 1814, 104. — Staatsrekening over 1814, 105. — De
Souverein heeft het opperbestuur over de koloniën, 107. — Behandeling
der zaken in Sectiën, 108. — De Raad van State niet vrij genoeg, 109.
5°. De Staten Generaal, zomer 1814, 110.
Oogmerk van G. K. bij de Grondwet, 110. — Wijze van deliberatie,
111. — Pinantiëele wet van 14 Mei 1814, 112. — President, 113. — Geen
samenwerking tusschen St. Gen. en Ministers, 116. — Dubbele St. Gen.
voor de herziening der Grondwet, lente 1815.
6^ Seraeiening der Grondwet 1815, 116.
De Commissie, 116. — Eerste en Tweede Kamer, 117. — Heerlijke
rechten; rapport van Dotrenge, houding van deThiennes en Mérode, 118. —
De Godsdienst, 119. — Verbeteringen, 120. ~ Luxemburg, 121. — Aan-
tal leden in de St. Gen. aan den Zuidelijken toegekend, 122. — Aanneming
der Grondwet, 123. — Tweede Kamer openbare zittingen, 124.
7°. Wederkomst Tan Bonaparte, Maart 1815, 124.
Sonv. Vorst aanvaardt den titel van Koning, 125, 127. — Ooriogstoe-
bereidselen, 125. — Onze troepen in het leger der Bondgenooten, 15J8. —
Wet tflgen Napoleontische uitiagen, 129. — Soestdijk aan den Prius van
Oranje, 129. — Huldiging des Kouings met de nieuwe Grondwet te Brussel,
130. — Adelijke titels, 130. — Tweede Vrede van Parijs, Nov. 1815,131.
8^ Set KoninkrUk der Nederlanden. 132.
Toestand na Waterloo, 132. Wijziging in den loop van zaken door
de Revolutie, 133. — Inwendige kracht moet tot uiterlijk aanzien leiden,
Waterloo, Algiers, 134. — De nieuwe Raad v. State, 135. — Leening
40 millioen, 136. — Werkzaamheid van den R. v. S., 137. — Aerschot
vraagt ontslag, 138. — Plannen van den Koning voor de belastingen, be-
scherming der fabrieken, 139. — Advies 17 april 1816, geschreven in de
eerste maanden van dat jaar, 139. — Houding van den Koning, 141. —
Indruk op verschillenden, 143. — Verbod van uitdeeling, 143. — Onaan-
gename bejegening van G. K., 144. — Ontslag aangevraagd Ang. 1816
147. — Opnieuw er op aangedrongen 27 Oct., 148. — Verkregen K. B.
IX
f KoY. 1816 met aanbod ran benoeming in de EerBte Kamer; daarvoor
bedankt, 148. — Algemeene welvaart doel van zijn leven, 149. — In
1817 hernieuwd aanbod en weder bedankt, 149. ~ Vreemde geldleeningea
1816 V.V., 150. — Begrooting 1817. 151. — Verbod uitvoer van granen,
152. — Scheuring in de Staten Gl., 153. — Reis door de Zuidelgke
Provinciën in 1817.
9<^. Tweede Kamer der Staten Generaal 1817, ▼• t., 155.
Tyd van vrijheid, 1^5. — Graaflgk diploma, 156. — Reis door de
Zuidelijke Provinciën, Gl. van der Plaat, 157; — Kragenhof, 158. —
Gl. Martuschewitz, 169. — Vesting-linie, 160. — Desertie, 161. — Het
godsdienstige in Zuidel. Prov. 164. — Partijen in Zuidel. Prov. 166. —
Onderwgs, 169. — Schilderj van de Bree, 170. -- Benoeming in de
Eerste Kamer, bedankt, Juni 1817, 171. — Verhouding tot den Koning
en de Koningin, 172. — Verblijf te Aken, 174. — Bezoek op het Loo,
176. — Keizerin van Rusland te Brussel, 176. — Prinses van Oranje,
177. — Prins van Oranje 177. — Ministerieele verantwoordelijkheid, 179.
1814. 181.
Brieven aan Mevr. Clifford. Nov. en Dec. 1813, 182. — Aan de Prinses-
Moeder, 16 Dec. 1813, 186. — Van de Prinses-Moeder en Hertogin Louise,
188. — Nieuwe huishouding van den Staat, 189. — Ministers van Oorlog,
191. — Hooge Staatsambtenaren, 193. — Handelsbelangen, i94. — Aan-
vraag om ontslag van Aerschot, 196. — Sterk testaat van het leger, 198. —
Aan Clancarty, 199. — Van Bathurst over Java, 199. — en antwoord.
200. — Aanbod van zgn Zoon door G. K. voor het leger, 201. — Schets
voor de G. W. gereed 22 Dec. 1813, 203. ~ Corretpondentie S. V. met O. K,
204. — Castlereagh te *8 Gravenhage, 204. — Kinkel naar den Koning
van Pruissen, 206. — - Prinsessen op de terugreis, 205. — Twee Vlamingen,
206. — Eerste zitting voor de Constitutie, 210. — Gezant naar Amerika;
Constitutie, 212. — Kroonprins van Zweden naar den Rgn, 213. — Van
Znyien van Nyeveldt bg het hoofdkwartier in België, 214. — Erkenning
van S. V. door Pruissen, 216. — door Rusland en Oostenryk, 216. —
Deputatie van Ameland, 216, 217. — Vereeniging met België; Zwitsers
in dienst nemen, 218. — Te benoemen Gezanten, 219. — Indeeling der
Departementen, 221. — Schadevergoeding van den Prins, 221. — G. W.
Commissie; traktementen der Gezanten; van der Hoeven naar Zwitserland,
223. — Indeeling der Departementen, 226. — Relaties met Constantinopel
en Barbarge, 228. — Gesprek van den S. V. met Ld. Castlereagh over
België en het huwelijk, 229. — Zending naar N. Amerika, Belgische
Zaken, 230. — Slaat van dienst van Elout, aanbeveling van eenige Oranje-
klanten, 282. — Zuilen in België, 233. — Terugkomst HoUandsche
krygsgevangenen, 234. — Toestand in Friesland, 239. — Oploop te Am-
sterdam. 241. — Vorderingen aan de Grondwet. 244. — Changuion naar
Amerika, 260. — Elout in de G. W. commissie, 253, -- Aanwerven van
Zwitsers, 254. — Troepenbeweging naar België, 255. — Goede kansen voor
België, 258. — Bangeman Huigens naar België, 259. — Andere post voor
G. K., 264. — Traktement van Changuion, 266. — Clarence en Artois te
*B Gravenhage; aangeboden post aan G. K., 2)6. — Bezoek van Artois,
268. ^ Taart op West-Indië, 2é9. — Öonsnls op de Barbarysche kust,
ens. 271. ~ G. Clifford, Straalman, van Assen, *s Jacob, 273. — Groote
denkbeelden een genot voor G. K., 274. — Vice-president B. v. St., 275. —
Webster Blonnt, 277. — Ministers onder de Kotabelen, 280. — Domeinen
in de G. W. 281. — Werving der Zwitsers, Gezantschap in Spanje, 283. —
Engeland bezorgt ons België, 284. — Onderhoud van 8. V. met Ld.
Clancarty, 286. — Hollandsche krijgsgevangenen nit Duitschland temg,
289. — Zwitsers, 292. — Einde van de zittingen voor de Grondwet ; Vice-
president R. V. St. 293. — S. y. belijdt den Herv. Godsdienst, 294. —
Belooning aan Bülow, 296. — Mevrouw Tullingh, 299. — Onderhoud met
Clancarty over Zuylen v. N., 300. — Voortgang der wapenen in België,
301. — Lijsten der Notabelen, 302. — Lijfrente aan Bülow, 302. —
Laatste werkzaamheden aan de G. W., 303. — De Commissie onder de
Notabelen, 304. — Voorbereiding voor de Vergadering van Notabelen,
306. — Webster Blount aan de Darbarijsche kust, 207. — België onder
administratie van S. V., 308. — Lijsten der Notabelen, 310. — Berichten
uit Spanje, 312. — Laatste redactie der G. W., 314. — Scheiding van
de Kroon van Engeland en de Souvereiniteit der Nederlanden, 315. —
Engeland en West-lndië, 318. — Slotberaadslaging over deG.W.,319.—
Clancarty over Zuylen; Hertog van Clarence, 320. — Onderhandelingen
over België, 323. — Legerorganisatie, 324. — D. v. Hogendorp, 325. —
België onder administratie van den 8. V., 325. — Bergen op Zoom, 330. —
President van Notabelen, 331. — Berichten uit Frankrijk, 334. — Be-
zwaren van G. E. om naar Amsterdam te gaan, 336. — van Nagell van
Ampsen, President van Notabelen, 337. — ZamenstellingderSt. Gl.,340. ~
Zamenstelling der Provinciale Staten, 341. — Geschenken aan Barbarijsche
Vorsten, verzorging van Engelsche schepen in Zeeland, 843. — Toestand
in België, 344. — Departementen Alg. Best., 345. — Benoeming van
Edelen in Holland, 346. — Concept-aanspraak voor Notabelen, 350. —
Meer Patriotten in de St. Gen. en R. v. St., 352. — G. W. aangenomen.
Berichten van G. E., aan S. V. te Amst., 353. — Röell, minister Binnenl*
Zaken, 356. — Nagell, Buitenl. Zak. — Bondgenooten te Parys, 357. —
Erfprins staat aan zijn Broeder de Nassausche erfstaten af, 358. — Fran-
sche troepen nog in Nederland aanwezig, 359. — Voorgenomen manier van
werken van den S. V., 362. — Teruggave der Koloniën; onderhandelingen
te Londen over het huwelijk van den Erfprins, 365. — Terugkeer van
G. K.'s Zoon uit Metz., 365. — Zwitsersche officieren, 368. — Geen
Staatsraad in functie alvorens den eed te hebben afgelegd, 869. — Oordeel
over Talleyrand, 371. — Lijnden van Hoevelaken, President St. Gl., 371. —
Hollanders uit Par^s terug, 372. — Jongelieden voor regeeringsposten
opgeleid, 376. — Vereeniging met België, 378. — Plan van financiën b\|
R. V. St., 379. — Titulatuur, 383. — Oploopje te Amst., 384. ~ Orga-
nisatie van Zeeland, 386. — Nationaal Sydode, 387. ~ Dirk v. H. te
*s Gravenhage, 388. — R. J. Schimmelpenninck te *s Gravenhage, 389. —
Amnestie van Deserteurs, 390. — Belastingen, lyst 1725, 391. - Strgd
tusschen Koophandel en Fabrieken, 393. — Onthaal van Keizer Alexan-
der, 394. — Kroondomein, 397. — D. v. H. over O. I., 398. — Hu-
weiyk van den Erfprins, 399. — Brief aan Castlereagh, 400. — Boek
van Qenl. Daeudels, 404. — Zitting der St. GL, 405. — Verkiezing voor
XI
ProT. St., 406. — Wgze yan delibereeren in St. 01., 407. — Reis S. V.
naar Brussel, 408. — Aanbeveling D. ▼. H., als Qonv. van O. I. 409. —
O. E. in de Ridderschap, 411. — Nog eens Daendels, 412. — Conventie
met Engeland over de Eolonien, 415. — Diner van de St. v. Holland,
419. >- De Pomeron, 420. — Open Bidderschappen, 422. — G. E. president
4er St. Gl., 422. — Eoninkrijk Bel^, 423. — Viering van 17 November,
424. — Sluiting van de zitting der St. Gl., 424. — Yerhooging traktement
van G. E., 426. — Finantieele Wet St. Gl., 427. — Audiëntie B. v. St.
bg S. y. op 30 Nov. 1814, 428. — Wet op de Militie, 429. — Herleefde
scheepvaart, 433. — Ministers in de Besognes der St. Gl., 435. — Sollici-
tatie van G. E's neven, 438. — De „Observateur*' over de G. W. 440. —
G. E's aanvraag om ontslag, 444. — Erkenning door Engeland, 445. —
Brieven van Benkendorf en Bülow, 447. — Mémoire sur les interets com-
muns de TAngleterre et de la HoUande, 448. — Fagel over onze deel-
neming aan den oorlog, 452. — Aandrang van Engeland om handelend
op te treden; nota over de reeds gemaakte voorbereidselen, 454. — Brief
van G. E. aan Castiereagh; G. W.; Eolonien, 458. — Domeinen, Stadhuis
van Amsterdam, 460. — Brieven van G. E. aan Fagel te Londen in
December 1813, 464 ~ Vraag om salpeter of kruid, 468. — Antwoord
van den S. V. aan de Vlamingen, 469. — Castiereagh te 's Gravenhage,
471. — Onderhandelingen over Zwitsersche troepen, 473.
¥EBEE1«IGI1«G
47B.
Eerste plannen, 477. — Memorandum van Engeland, 479. — Verklaring
van den S. V. aan de Vlaamsche heeren, 480. — Brief van v. d. Dugn
aan Fagel te Londen, 481. — Brochure over de Vereeniging, 486. —
▼. d. Capellen als Commissaris naar Brussel, 490. — Brief van v. Spaen
uit Parijs, 492. — Mémoire sur la réunion de tous lesPays— Ba8,495. —
Brief van Fagel te Londen, 499. — Brief van Falck, 502. — De acht
artikelen, 503. — Civiel bestuur van België, 504. >- Congres te Weenen,
506. — Meening van v. d. Duyn, 509. — Vaststelling der grenzen, 510.
— Meening van O. E. 511. — Afstand van Eolonien, 512. — Nederland
een Eoninkrgk, 513. — Landing van Bonaparte, 514. — Correspondentie
van G. E. met den S. V., 515. — Besluit de Eon. waardigheid te aan-
vaarden, 517. — Toespraken van den Eoning en van 6. E., 518. — Mede-
deeling aan den Eeizer van Oosteurgk en aan Clancarty, 524.
INLEIDING.
Id het hnis op den Enenterdgk te 'sGravenhage thans ge-
merkt jfi. Sf neemt een man van vgAigjarigen leeftgd plaats
aan de schrijftafel. Een hoog, eenigszins naar achteren loopend
voorhoofd^ een fijne, rechte nens, scherpe, maar toch peinzende
oogen, en vaste, gesloten lippen wijzen op een helder hoofd,
een ontwikkeld donkvermogen, een jnisten blik en een groote
wilskracht. Voor zich op de tafel heeft hy liggen een sch^n-
baar onaanzienlgk handschrift op quarto papier, ten titel voerende
„Grondwet voor het Koninkrijk Holland, 1806." Hg heeft het
eerst onlangs geschreven, en wij bevinden ons in het jaar 1812;
vanwaar dan dat „Koninkryk Holland" en dat jaartal 1806?
Ggsbert Earel van Hogendorp dacht aan de toekomst en dat
wist men; hg moest zich kunnen dekken, daarom nam hij den
schgn aan zich met het verleden bezig te honden voor het ge-
val de Fransche politie een huiszoeking bij hem mocht onder-
nemen. Hij was bij haar een verdachte.
Had hij dat te danken aan een bepaalde daad?
Neen, maar aan een geheel leven van toewijding aan Neder-
land en aan het Hnis van Oranje.
Uit. een oud geslacht gesproten, dat in de 18e eenw tot de
Begentenfamiliën van Rotterdam behoorde, was zgn vader in
iDoeieliik beden geraakt en had door aanbeveling van den Stad-
houder Prins Willem V een voordeelige betrekking op Java
bekomen ; zgn moeder stond in hooge gunst bg de Prinses van
Oranje ; hij zelf bad zeer vroeg de aandacht der Hooge Vrouwe
getrokken ; Hare genegenheid mocht hij in latere jaren behouden,
totdat leeftijd en omstandigheden die van weerszijde veranderden
in vriendschap en hoogachting, gepaard met dankbaarheid.
Door Haar voorspraak werd hij op 10-jarigen leeftijd aan de
cadettensöhool te Berlijn geplaatst. Later bevorderd tot vaandrig
en page van Prins Hendrik van Pruissen, ontwikkelde hij reeds
vroeg uitnemende eigenschappen, waarbij zelfonderzoek en zelf-
kennis geen geringe rol vervulden. Zijn groote lust tot studie
bracht hem in aanraking met een zoo voortreffelijk man als
Biester, den vriend van Lessing en Nicolaï, en deed hem in
diens omgang leiding en aanmoediging bij zijn streven vinden.
De eerzucht een groot man te worden ontwaakte en deed hem
alles met moed en volharding aangrypen, wat voor het bereiken
van zulk een hoog doel nuttig kon zgn.
Hg wist echter nog niet wat hij worden zonde; zijn opleiding
wees de militaire loopbaan aan; zijn neiging tot geschiedenis
en staatsrecht deed hem onbestemd gevoelen, dat zijn toekomst
ook elders kon liggen. Daar riep zijn moeder hem naar het
vaderland terug.
Negen jaren had hij in den vreemde verkeerd zonder ooit
zijne Êtmilie te zien, en was van knaap jongman geworden.
Opmerkelijk genoeg was zijn hart Nederlandsch gebleven, niet-
tegenstaande de langdurige verwijdering, en een drukke corres-
pondentie met de moeder had de familiebanden bestendigd en
nauwer aangehaald. Toch kostte het eerste bericht van zijn
aanstaanden terugkeer hem tranen; maar spoedig erkende hij
hoe wenschelgk het was voor hem den Hollander nog een deel
van zijn vorming in het eigen land te ontvangen, ten einde niet
een vreemdeling in den kring der zijnen te blijven. Hoe hg zijn
Vaderland dienen zoude was hem nog niet duidelijk; aanvankelijk
llt
vervnlde hij de plaats van vaandrig met rang van Initenant by de
garde van den Stadhouder in de compagnie van den Erfprins.
Zoo kwam hg in de groote wereld der kleine residentie. Hij
voelde er zich niet gelukkig; voor salonheid bezat hij geen
gaven, en de garnizoensdienst kon hem niet bekoren. Hg keerde
dus tot de boeken terng en maakte zich te huis in de inge-
wikkelde staatsinrichting dier dagen ; hem ontbraken echter lei-
ding en aanmoediging, want men kenrde die studiën beneden
de waardigheid van een gardeofficier. Een groot generaal te
worden, een Turenne, een Marlborough, vroeger zijn ambitie^
hij zag wel in, dat daarvoor geen gelegenheid bestond; de
groote dagen der Republiek waren voorbij ; haar leger kon thans
slechts dienen om de grenzen te bewaken en te verdedigen.
Maar in den burgerlijken staatsdienst kon een betere toekomst
voor hem liggen.
Anderhalf jaar sleepte hij zich onbevredigd door het leven
roort. De zorgvolle moeder bemerkte dien toestand; er moest
een afleiding gevonden worden ; zij sloeg een reis naar Amerika
voor, Amerika, het land waar zoovelen toen den blik henen
richtten, dat onlangs zich losgemaakt had van het moederland,
dat als nieuwe staat zich vormde naar de nieuwe begrippen,
die in Europa slechts als theoriën door de lucht fladderden,
maar d&4r in de praktijk konden beoordeeld worden; een jong
land, waar alles van meet af aan werd opgebouwd, zoodat het
mechanisme van staat en maatschappg in zgn eerste beginselen
kon gezien en beter begrepen worden. In velerlei opzicht was
die reis nuttig voor hem, al ware het alleen wegens de les, die
hij er uit putte, dat hetgeen goed is voor het ééne land, daarom
nog niet geschikt is voor het andere.
Op zijn terugreis kwam hij door Londen en zag daar den
25-jarigen William Pitt als Lord Chancellor in het Parlement;
een schok ging door zijn ziel : als zoo iets ook voor hem weg-
gelegd was! Zijn neiging om den militairen dienst te verlaten
was steeds grooter geworden; maar krijgsmanseer verbood hem
IV
er dadelijk gevolg aan te geven. Jozef II bedreigde de Zuide-
lijke grenzen om de vrije vaart op de Schelde te verkrijgen.
Het leger der Republiek lag in Brabant. Wij vinden dus den
inmiddels tot kapitein bevorderden jongeling te Breda terug,
maar gebogen over het Corpus Juris ; want van jongs af is hij
gewoon zich den weg af te bakenen, en dien stelselmatig te
bewandelen. Hij wil te Leideti in de rechten gaan studeeren
en doet dat ook toen het krijgsgevaar voorbij was. Onder leiding
van Prof. Pestel volbracht hij zijn studiën binnen den tijd van
een jaar en promoveerde 30 September 1786. Zgn dissertatie
droeg hy op aan den Erfprins; een stout stuk voor die tijden.
De volksparty, die in de Republiek steeds bestaan heeft naast
de Prinsen- en Statenpartij, maar weinig gelegenheid heeft ge-
had zich te doen gelden, was door den loop der tijden tot grooter
ontwikkeling gekomen. De drang naar meerderen invloed der
geregeerden op den loop der zaken, vooral in Frankrijk gevoeld,
deed zich ook hier gelden, en vond een vruchtbaren bodem in
de misbruiken der oligarchie en in de zwakke houding van den
Stadhouder. Hoewel kundig en ontwikkeld miste deze de nondige
veerkracht om het schip van Staat door bewogen wateren te
sturen. Bij dezen geen heil ziende had de partij van het volk
zich gevoegd bij die der Staten. Met kracht werd nu beider
doel nagestreefd om de macht van den Stadhouder te fnuiken.
Reeds in 1785 had Willem V den Haag verlaten en zich te
Nijmegen gevestigd; zijn invloed verminderde met den dag;
de stroom was tegen hem en zgn Huis. In die omstandigheden
durfde een jong man, die nog carrière moest maken, zich open-
lijk voor het Huis van Oranje te verklaren! Hij deed het, ge-
dreven niet alleen door de erkentelijdheid voor ondervonden
weldaden, maar ook door de overtuiging geput uit zijne histo-
rische studiën, die hem hadden doen inzien dat het welzijn van
Nederland gelegen was in de vereeniging met dat Doorluchle Huis.
Weldra zoude hij dit ook op andere wijze toonen. Het droeve
jaar 1787 was aangebroken. In de woelingen en wrg vingen der
partijen oam hij een werkzaam deel. Hij vroeg zijn ontslag
uit den dienst^ daar hij door zijn beginselen in een scheeve
positie tegenover zijn snperiearen dreigde te geraken, en vestigde
zich als advokaat.
De zaken vloeiden niet naar hem toe ; hg had das veel vrijen
tyd; werkzaam van aard als altoos was hij weldra druk in de
weer in belang van het land. De omstandigheden liepen hem
mede. Men kon best gebruiken iemand bekend bij den Stad-
houder en diens geheele omgeving^ op de hoogte van de staats-
instellingen en voorzien van militaire kennis. Hg werd de tusscfaen-
persoon tusscfaen de Prinsgezinden in den Haag en den Stadhouder
en diens Gemalin te Nijmegen en te Amersfoort, later de raad-
gever van den Hertog van Brunswijk bij diens tocht in de
Republiek. Hg had daardoor alle draden in handen, kende alle
personen, wist alle bijzonderheden en vormde daarnaar zijn oordeel
aangaande hetgeen gedaan moest worden. Als hij dan zijn mee-
ning nederschreef in nota's voor vorstelijke handen bestemd,
geleken die stukken naar zijn eigen bekentenis soms meer op
instructien dan op bescheiden en nederige raadgevingen.
Kwam de herinnering aan Pitt soms bij hem op?
De ontgoocheling mei haar heilzame maar moeielijke lessen
kon niet uitblijven. Toen de zaken weder in het spoor waren
gekomen werd hij behandeld als het werktuig, dat zijn dienst
heeft gedaan en nu niet meer noodig is. Blijkbaar had hg zich
voorgesteld eenig hoog staatsambt te kunnen verkrijgen en hij
moest zich tevreden stellen met de betrekking van Pensionaris
van Kotterdam, eervol genoeg voor iemand van zgn jaren, maar
nu met zekeren weerzin en spijt aanvaard. Het was nuttig voor
hem in het gareel te leeren loopen, zijn hooge vlucht te bedwin-
gen, zijn aspiraties te ordenen, onder anderen te staan. Hij
zoude immers nog genoeg gelegenheid vinden met de zaken in
het groot bekend te worden door den omgang met den Raad-
pensionaris van de Spiegel en in de vergaderingen der Staten
van Holland.
VI
De gebeurtenissen van 1795 sneden zgn loopbaan af; de
Oraojeklant werd ambteloos bnrger. Hg moest het leven van
eene andere zijde leeren kennen en lange jaren van teleurstelling^
van smart, van onvoldaanheid doormaken, doch altijd met het
oog op de toekomst, met de zekerheid in het hart, dat een
bigde morgen eens weder dagen zonde.
Als hoofd van het Amsterdamsche handelshuis zijner schoon-
moeder werd hij koopman en leerde zoo den handel van nabg
kennen; hij vatte den arbeid met gver aan; maar zgn geest
wederstreefde ; de kantoorstoel met de dagelgksche kleine be-
slommeringen kwam niet met zijn aanleg overeen; zgn ,,cher
commerce" kon hem niet bevredigen, vooral niet in zoo ongun-
stige tijden, die alle aangewende moeite verijdelden en den met
inspanning verkregen vooruitgang vernietigden.
Hg vatte een groot plan op: aan de Kaap de Goede Hoop
zonde hij een volkplanting stichten, aan duizenden behoeftigen
arbeid en levensonderhoud bezorgen, en een geregelde vaart op
het moederland openen. Ook dat mislukte buiten zijn schulden
bezorgde hem slechts een groot financieel verlies. Strgdensmoede
trok hij zich op zijn buitenplaats Adrichem bg de Beverwgk
terug om betere dagen af te wachten en zich intusschen aan
de opvoeding zijner kinderen te wijden.
Het waren benauwde jaren voor hem; zijn tgdgenooten kwa-
men vooruit, geraakten in hooge ambten en eereposten, en zelf
bleef hg buiten alles. Getrouw aan zijn beginselen stond hij die
voor waar de gelegenheid zich aanbood. Zoo had hij dat in
1801 gedaan.
Het verdrag van Luneville had den vrede op het vaste land
hersteld in 1800; de onderhandelingen, die tot den vrede van
Amiens zouden leiden, waren aan den gang; de preliminaires
waren geteekend in September 1801. Te gelijkertijd vond in de
Bataafsche Republiek eene verandering in de regeering plaats,
waardoor het Staatsbewind aan het roer kwam, onder toelating,
zoo niet met goedkeuring, van den Eersten Consul Bonaparte.
VII
Hogendorp was van oordeel, dat alle Mogendheden het herstel van
onzen ouden regeeringsvorm op de bouwvallen der democratie,
maar in verbeterden vorm, gaarne zouden zien^ en dat Bonaparte
een eenhoofdige regeering zoude wenschen; indien dus eene
groote meerderheid der natie zich voor Oranje uitsprak, dan
kon deze zaak op het Congres te Amiens worden geregeld. Een
inwendige aandrang, waaraan hg geen tegenstand kon bieden,
dreef hem tot eene Verklaring aan het Staatsbewind, gedagtee-
kend 27 October 1801 (zgn 39ste verjaardag), inhoudende, dat
hij tot een groote meerderheid behoorde, die alle Constitutien
afkeurde, waarbij het Huis van Oranje niet met de erflgke
waardigheid van hoofd van den Staat werd bekleed. Doch de
meerderheid, waarop hij zich beriep, bestond uit de stillen in
den lande, die huiverig waren zich uit te spreken; want eerst
zes jaren waren voorbijgegaan sedert den hevigen storm, die al
wat Oranje was en heette had weggevaagd.
Hij bleef alleen staan, blootgesteld aan de gevaren, die hem
van de zgde eener vinnige partg bedreigden. Maar vertrouwende
op zijn goed recht liet hij zich niet beangstigen; hg toonde
geen zwakheid en bleef ook ongemoeid. De herinnering aan
deze daad heeft in latere dagen steeds gewaarwordingen van
reine vreugde bij hem opgewekt.
De drie jaren op zijn buitenplaats doorgebracht gingen niet
vo'jr hem verloren, al scheen oppervlakkig zgn leven zonder
nut te zijn. Onder de mannen in eer en aanzien waren ook
eenige zijner vrienden^ die hem gaarne raadpleegden over de
onderwerpen in behandeling; menig stak door hen ingediend is
aan Hogendorp's pen ontvloeid. Het was ook een tijd van zelfonder-
zoek en van rustige studie, twee zaken, die nooit zonder nut
zijn. De eischen van de opvoeding zijner kinderen maakte echter
aan dat verblijf een einde. Hij moest zich in een stad gaan
vestigen, voor hem zelven was het onverschillig waar. De keus
viel op 's Gravenhage, door het vertrek van Koning Lodewijk
naar Amsterdam en Utrecht een provinciestad geworden, en in
yiii
het najaar van 1809 werd het huis op den Kneaterdijk betrokken,
dat getuige zoude zijn van verschillende gewichtige gebeurte-
nissen in Nederlands geschiedenis. Doch niets scheen toen zulk
een toekomst te voorspellen. Wel hield hij zich nog altijd bezig
met studiën over de Vaderlandsche geschiedenis en de toen nog
jonge wetenschap der staathuishoudkunde, maar als bezigheid,
niet als middel om tot eenig doel te geraken j thans 47 jaren
oud zoude hij wel niet meer eenige rol in de wereld vervullen,
zou zijn naam in de geschiedenis niet voortleven. Zoo meende
hij althans. Was de veer dan werkelijk gebroken? Hij ging de
moeielijke oefenschool van het leven door; hij had leeren wer-
ken; nu leerde hij ook wachten. Hoe feller de loutering, hoe
edeler het metaal.
Zoo was de man gerijpt, die wij aan de schrijftafel hebben
aangetroffen, een machtige persoonlijkheid, veel /Jjdig ontwikkeld
door aanhoudende wisseling zijner levensomstandigheden, en
gestaald door de smart; maar steeds Nederlander, ook als er
geen Nederland beetond.
Van 1795 af heeft hij uitgezien naar den dag der verlos-
sing ; herhaaldelijk heeft hij gemeend dat die zoude aanbreken ;
telkenmale moest hij ervaren, dat de tijd nog niet rijp was.
Nu echter, in 1812, zeide zijn staatsmansinstinct hem dat
de bevrijding niet lang meer kon uitblijven. Veel onreins en
onheiligs was in den smeltkroes van ellende en onderdrukking
vernietigd; wie vroeger in heftigen strijd tegenover elkander
stonden, waren tot elkander gebracht ; de eenheid van den Staat,
die in het Gemeenebest zoozeer ontbroken had, was tot stand
gekomen. Het verzet tegen Oranje had de natie tot rijpheid
gebracht om mei Oranje een nieuwen regeeringsvorm aan te
nemen. Hij had dit reeds in 1795 voorzien. Nu was die tijd
gekomen ; er ontstond gisting en beroering in de diepte al bleef
de oppervlakte nog kalm; als dat gisten tot koken en bruisen
zoude overslaan, dan moesten er leiders gereed zijn om verwar-
ring te voorkomen en recht en orde te handhaven, opdat de
IX
uitbarstiDg ook vruchtbaar zoude zijn. Hij wilde zich daartoe
▼oorbereideu. Wie wist, wat de omstandigheden mede zouden
brengen?
Een eerste vereischte was eene duidelijke omschryvlng van
de rechten en verplichtingen der verschillende staatsmachten.
In 1787 reeds had hij zijn wensch gebracht onder de woorden:
grooter macht voor den Prins van Oranje, maar geregeld en
gewaarborgd door de wetten. Die gedachte was de korte inhoud
van eene „Memorie in den zomer van 1795"; zij was het hoofd-
thema eener studie in 1799: „de Unie van Utrecht herzien".
Bij zijne Verklaring aan het Staatsbewind in ISOI kwam hij
openlijk uit voor „eene Grondwet met eene gelijke verbindende
;,kracht voor Prins, Regenten en volk."
Ten deele onbewust ging Hogendorp met zijn tijd mede. De
hiërarchische regeeringsvorm der oude geschiedenis had met de
komst van het christendom plaats gemaakt voor de voogdij van
de kerk en van de alleenheerschers ; maar daarom was de ont-
vrikkeling der menschheid niet stil blijven staan. Na kindschheid
en jongelingsjaren te hebben doorgemaakt, was zij tot meer
volledigen wasdom gekomen, tot zelfbewustheid van haar kracht
en haar bevoegdheid, niet om zelf te regeeren, maar om invloed
uit te oefenen op den gang van zaken. De regeerende machten
hebben dit niet begrepen. De banden, die de ontwikkeling
tegenhielden, zijn toen niet losgemaakt maar verscheurd, en veel
schoons en reins is door ruw geweld bezoedeld en tgdelijk on-
kenbaar gemaakt. Hogendorp heeft in latere jaren erkend, dat
hij te dicht by de gruwelen der Fransche Revolutie gestaan had
en te veel geleden had onder de daarop gevolgde dwingelandij
om toen ter tgd de ware beteekenis van het gebeurde te vatten.
Maar dit heeft hij toch wel gevoeld, dat een nieuwe tijd was
geboren, die nieuwe vormen eischte ; dat nieuwe begrippen zich
baan hadden gebroken, die niet meer ter zijde gesteld konden
worden. Daarom wilde hij echter het oude gebouw niet omver-
werpen ; hij wenschte alleen het verouderde af te breken en die
deelen naar eisch van den tyd te herstellen. Vóór alles hield
hg de historische lijn vast om het nieawe uit het oude te doen
voortkomen.
In dien geest had hij een Ontwerp-Grondwet gereed gemaakt in
1812, maar er boven geschreven „voor het Koninkrijk Holland'',
en het jaartal 1806. De Fransche politie had het oog op hem,
den bekenden Oranjeman ; als zij soms een huiszoeking bg hem
mocht ondernemen, dan kon hij dit gevaarlijk stok doen voor-
komen als vracht eener onschnldige bezigheid op zijn studeer-
kamer tijdens de komst van Koning Lodewijk. Dit ontwerp
deelde hij aan eenige vertrouwde vrienden mede, en naar aan-
leiding van de daarop ontvangen aanmerkingen werkte hij het
geheel om. Toen bergde hij beide stukken weg, totdat de tijd
gekomen zoude zijn om er gebruik van te maken.
Doch niet alleen in het studeervertrek, ook daarbuiten trof
hij maatregelen van voorbereiding. Het was geen samenzwering,
die hg op touw zette; hij stelde zich alleen in betrekking met
vele gelijkgezinden in en buiten de stad zijner inwoning. Veel
moet er in die dagen zgn verhandeld en besproken, en slechts
weinig er van is tot ons gekomen. Het was geen tgd om iets
aan het papier toe te vertrouwen, en toen eenmaal de omwen-
teling was tot stand gebracht, hielden andere onderwerpen de
aandacht bezig. Hogendorp zelf maakt van die voorbereidingen
slechts melding in eenige algemeene bewoordingen.
Onwillekeurig richtten zich de oogen op hem als den man,
die bij eene omwenteling leiding aan de zaken moest geven;
op den 17 November 1813 werd zijn huis de plaats der vereeni-
ging. Van hem ging de kracht uit, die alles moest bezielen en
leiden; hg was het middenpunt waarom alles zich bewoog.
Men heeft geroemd den moed in die dagen door hem ten
toon gespreid, en zeker was die niet gering ; maar toch wil de
vraag zich opdringen, wanneer die moed grooter geweest is,
vóór of n& den 17 November? Waiit toen de voorbereidingen
rgpten moesten hoe langer hoe meer personen er bij betrokken
XI
worden en natuurlijk was de geheele toeleg toen spoedig bg
de politie bekend met de namen der leiders. Meer dan veertien
dagen lang ging Hogendorp voort in het aangezicht van een
Franscb Prefect, een Fransche politie, een Fransch garnizoen, en
alsof de dag der verlossing reeds daar was vertrouwde hij den
10 November zijne overleggingen aan het papier, waarbij hij tot
de slotsom komt, dat alleen heil te wachten is van krachtig
doorzetten -, een stuk, dat slechts aan den rechter behoefde voor-
gelegd te worden om een vonnis uit te lokken. Hij was er ten
volle van overtuigd; er zat voor hem geen vergiffenis op.
De opstand is spoedig en voorspoedig afgeloopen ; toch stonden
de zaken soms zeer hachelijk. Maar hij wist van geen wijken;
steeds toonde hij dezelfde kalmte, nuchterheid en moed, dezelfde
onverdroten werkkracht. Terwijl zijn zoons onder de eersten
waren om met Oranje getooid op straat te verschijnen en zich
dus bloot stelden om als oproermakers gevat en gestraft te
worden, ontving hij zgn vrienden bij zich aan huis en begon
hij reeds handelend op te treden. Gedwee en volgzaam waren
die vrienden echter niet, althans niet allen. Hij wilde een Stateu-
Generaal zameustellen uit de oud-regenten van vóór 1795 ; maar
zij waren een twintig jaar ouder geworden en hadden de voort-
varendheid wel wat verloren, zoo zij die ooit bezeten hadden.
Een andere vergadering, twee dagen later gehouden, liet mede
de zaak zoo als die was. Op verschillende plaatsen werd goed
voor orde en rust gezorgd, maar er moest meer wezen, er moest
een Algemeen Bestuur tot stand komen zoude de opstand aan
de bedoeling beantwoorden.
Kon de historische lijn niet streng worden doorgetrokken, dan
moest van den nood een deugd worden gemaakt en op onhistori-
sche wijze in de leemte worden voorzien. Hogendorp aanvaardde
met van der Duijn het Algemeen Bestuur op uitnoodiging van
de officieren der schutterij. Verscheidene zijner vrienden, die in
bet eerst zich mede op den voorgrond hadden gesteld, vluchtten
naar Engeland; laat ik liever zeggen, zij gingen naar Engeland
XII
om te zien hoe het stond met de toezending van troepen en
wapenen; maar Hogendorp wist van geen wijken; hg bleef op de
bres en was vast besloten^ die tot het laatste toe te verdedigen.
Dit was genoeg bekend ; vandaar^ dat er onder de burgerg een
afspraak bestond om, mocht het misloopen^ hem op te lichten
en in veiligheid te brengen^ daar hg voor zich zelf naar die
veiligheid toch niet zon omzien. Moeielijk was de taak, die hij
aanvaardde ; maar hij vatte die op met beslistheid en vertroawen ;
waar zwarigheden werden geopperd, daar raimde hij die uit
den weg; waar de moed dreigde te zinken^ daar trachtte hij
dien te doen herleven; waar gehandeld moest worden, daar gaf
hij de richting aan. Dubbel moeielijk was de taak, omdat hij
niet op eigen verantwoordelijkheid handelde, maar in naam van
den uitgeroepen Souvereinen Vorst.
Met smachtend verlangen werd naar diens komst uitgezien. Ein-
delijk verspreidde zich den 30 November het gerucht, dat de Prins
voor den wal was. Stirum ging naar Scheveningen; Hogendorp*8
tweede zoon, de oudste tehuis, spoedde er zich te paard heen.
Wie kent niet de beschrijving van 's Prinsen intocht te 's Graven-
hage. Dat blijde gejubel, Hogendorp kon het vernemen, waarde
tocht niet ver van zgn huis voorbgkwam, maar het was hem ontzegd
er bij te zijn ; een aanval van podagra, gevolg van de inspanning
der laatste weken, hield hem aan zijn stoel gekluisterd. De Prins
ging naar het huis van Stirum, gebruikte daar het middagmaal,
hield er open hof voor wie hem wilde verwelkomen ; eindelijk op
herhaalde wenken van van der Duyn ging hij naar Hogendorp,
„Ik wachtte lang en had niemand bij mij"; zoo schrijft deze.
Welk een wereld in die korte woorden ; welk een teleurstelling !
Doch daar treedt de Prins dan toch binnen, en Gijsbert Karel begroet
hem, steekt de hand uit „in verwachting van de zijne ; die hand
kwam ook, maar niet ongevraagd, en het is bij die reis gebleven."
Zonderling die eerste ontmoeting tusschen Vorst en Dienaar na
al wat in de laatste jaren, vooral in de laatste weken was
voorgevallen. Van waar die terughoudendheid, om niet te zeggen
XIII
stugheid van de zijde van den Prins? Wie geeft daarop een
afdoend antwoord? Zij waren elkander niet onbekend; van 1781
tot 1795 hadden zij elkander dikwerf ontmoet; in 1794, toen
de Prins opperbevelhebber was van het leger, dat onze grenzen
tegen de Franschen verdedigde, hadden zij een geregelde corres-
pondentie gevoerd. Waren er bij den Prins minder aangename
herinneringen aan die jaren? Hogendorp was een vurig bewon-
deraar van Prinses Wilhelmina; heeft dit bg de bekende partij-
schap ten Hove den Erfprins indertyd gehinderd? Een aauge-
name, eenigermate vertrouwelijke, verhouding had er in die
dagen niet bestaan tusschen die twee; maar zij kenden elkander,
en zelfs zeer goed. Nu, na bijna 20 jaren, was de tijd van het
wederzien gekomen; daar stonden zij tegenover elkauder.
Wie was de Prins voor Gijsbert Karel ? De wettige vertegen-
woordiger van het Huis van Oranje, dat blgkens de geschiedenis
zoo nauw met het welzijn van Nederland verbonden was; de
Vorst, in wiens naam hij den opstand had verwekt en geleid,
en dien hij nu begroette als deelgenoot van de gevaren waarin
de jonge Staat nog verkeerde; de man in wiens handen hg nu
de teugels van het bewind zoude nederleggen.
Wie was Gijsbert Karel voor den Prins? De man, die in 1787
zich zeer verdienstelijk had gemaakt en ijverig had gewerkt,
maar met zgn wijsheid en voortvarendheid voor den Stadhouder
en diens omgeving wel wat zwaar op de hand was geweest^
meer dan met zijn jonge jaren overeenkwam; die als Pensionaris
van Rotterdam zich voelde, en een deftigheid aannam, waarover
Prinses „Willemijntje" hem in vertrouwelijke brieven onderhield,
en waarmede zij hem in gezelschap wel eens plaagde; die in
1799 tijdens den Engelsch-Russischen inval in Noord-Holland
stil op zijn buitenplaats aan de Beverwijk was gebleven en zich
niet te Alkmaar bij de redders van het Vaderland had gevoegd ;
die nu wel bewijzen gegeven had van zijn vroegere kracht en
voortvarendheid, maar ook van den machtigen invloed, welke
van zijn persoonlgkheid uitging.
XIV
Wie was de Prins voor zichzelf.^ De zoon van den Erfstad-
honder Willem V, die gaarne vorstelijke praal ten toon spreidde,
volgens de meening van sommige vreemdelingen wel wat meer,
dan met zijne positie in de Republiek overeenkwam, en van
Prinses Wilhelmina, die, bij al haar beminnelijkheid en kloek
verstand, van het Pruissische hofde daar geldende begrippen had
medegebracht; — opgevoed derhalve in de opvatting dier dagen,
dat een Vorst een verheven standpunt inneemt bijna boven het
bereik van het verdere menschdom. Hij kwam nu in het Vaderland
terug, niet in de eenigszins onbestemde waardigheid van Stadhouder,
maar als Sonverein.
Doch met welken regeeringsvorm ?
De Prins herinnerde zich nog zeer goed de Republiek der
Vereenigde Nederlanden; maar was er niet na 1787 reeds veel
te doen geweest over een blijvende regeling van wetgevende en
uitvoerende macht? zoude nn zijn gezag als Vorst, als alleen-
heerscher aan banden worden gelegd door zulk een democratisch
ding, dat men een Grondwet noemde? In plaats van verwelkomd
te worden door den man, die hier alles bij zijne afwezigheid
had geregeld, die dus de teugels van het bewind in zijne handen
had te leggen, moest hij nu naar hem toegaan? Speelden hem
wellicht minder aangename herinneringen aan diens persoonlijk-
heid voor den geest? Hoe het zij; die eerste ontmoeting was
kenschetsend voor het vervolg. Vorst en Dienaar verdroegen
zich nog eenige jaren; zij arbeidden te zamen aan de weder-
oprichting van het Staatsgebonw ; maar van eenige hartelijkheid
in de onderlinge verhouding was geen sprake, geen verhouding
als tusschen de Prinses-Moeder en Gijsbert Karel.
Intusschen was de Prins verstandig genoeg om te begrijpen,
dat hij niet beter kon doen dan Hogendorp als zijn rechterhand
te gebruiken, daar deze personen en toestanden, waaraan hij
vervreemd was geraakt, ter dege kende. Zoo ontstond er een
dagelijksche omgang, hetzij door mondelinge bespreking aan
het Hof en bij ongesteldheid van G. K. in diens woning op den
XV
Knenterdijk, hetzij door een wisseling van brieven en brieiges,
soms vier van weerszijde op één dag. Deze geheele correspon-
dentie is bewaard gebleven en bevat tal van bijzonderheden
betreffende de geschiedenis dier tijden.
Een groot deel er van heert betrekking op het ontstaan der
Grondwet van 1814 en de herziening van 1815.
Dadelijk na diens komst had Hogeodorp aan den Prins over-
handigd het ontwerp eener Grondwet door hem in gereedheid
gebracht. De Staatsregeling spoedig vast te stellen was naar
zijn meening van het uiterste belang, daar niets blij venden vorm
kon erlangen tenzij eerst de grond gelegd was. Hij ontstelde
dus niet weinig toen hem uit goede bron werd medegedeeld,
dat de Prins voornemens was voor alsnog geen vaste regeling
in te voeren en de zaken gaande te honden tot op het sluiten
Tan den vrede. Het kostte hem echter weinig moeite den Vorst
te overtnigen, dat zijn belang medebracht gebruik te maken van
de heerschende geestdrift. Dus werd het ontwerp door hem ter
band genomen; hij deelde zijn aanmerkingen mede, verzocht
eenige andere deskundigen hunne gedachten er over ten beste
te geven en teekende den 21 December 1813 een Besluit, hou-
dende benoeming eener Commissie voor het ontwerpen eener
Grondwet; waarbij de Schets van Gijsbert Earel als leiddraad
zonde genomen worden. Daarbij was de bepaling gevoegd, dat
deze Commissie den 278te haar werkzaamheden zonde aanvangen.
Deze Schets was echter niet het ontwerp door Hogendorp den
Sonvereinen Vorst overhandigd, maar een stuk geheel omgewerkt
naar aanleiding der ontvangen opmerkingen.
Dat alles geschiedde in twaalf dagen van 15 tot 27 December.
Op laatstgemelden datum hadden de Commissieleden de Schets
gedrukt in handen, nog wel voorzien van wat wij zouden noemen
eene uitvoerige memorie van toelichting. Bij velen zoude zulk
een arbeid alle andere bezigheid uitsluiten; bij Hogendorp ging
het tusschen de bedrijven door. Hij had de leiding van de
Buitenlandsche aangelegenheden en was tevens de raadsman
XVI
voor den algemeenen gang van zaken in een ontredderden boedel,
die tot orde moest worden gebracht. En bovendien werd bij nog
steeds door podagra gekweld. Zooveel werkzaamheid en werk-
kracht dwingt eerbied af.
In de zittingen der Commissie heeft Hogendorp niet veel ge-
sproken; hij hield de leiding in handen en liet het woord aan
anderen; slechts als het er op aankwam gaf hij zijn zienswijze
te kennen en verdedigde zijn stelsel.
Bij de herziening in 1815 had hij het niet zoo gemakkelijk ;
de Zuidelijke broeders waren, na eene twintigjarige vereeniging
met Frankrijk meer met de nieuwe begrippen doortrokken ; met
hun beweeglijk temperament, vreemd aan de oude toestanden
der Noordelijke Provinciën, aan welke zij waren toegevoegd,
wilden zij geheel nieuwe dingen invoeren, en theoriën in de wet
nederleggen, die minder met de historische lijn overeenkwamen.
Er was heel wat geduld en handigheid noodig om tot een ge-
wenschten uitslag te komen; en verscheidene zaken werden
wegens groot verschil van meening onbeslist gelaten en tot later
verschoven. Want de Grondwet moest spoedig tot stand komen
uit hoofde van de vereeniging van alle Nederlanden tot één
Koninkrijk, en dat in een tijd die werkelijk niet gunstig was
voor lange en rustige beraadslagingen, en waarin het geschut-
vuur van Waterloo de gemoederen niet tot kalmte stemde.
Bij al die werkzaamheden was Gijsbert Karel intusschen in
zijn element: behandeling van Staatszaken, toepassing van be-
ginselen, ontwikkeling van breede lijnen, hooge politiek, hij
groeide er in ; alle wenschen zijner jeugd waren dan eindelijk
vervuld na eindeloos wachten, na grievende teleurstellingen, na
smartelijke ervaringen; hij mocht zijn Vaderland dienen ; hij zag
het beminde Huis van Oranje op den troon; hij kon in velerlei
opzicht leiding aan de zaken geven, hij, van wien de Mey van
Streefkerk aan den Koning getuigde, dat Z. M. nooit een dienaar
als dezen zoude vinden, die bij een breede opvatting der hoofd-
lynen tevens zoo vertrouwd was met de byzonderheden.
XVII
Men heeft het aan Hogendorp dikwijls tot grief gemaakt^ dat
hg bij het behandelen van zaken zoo stijfhoofdig vasthield aan
eigen meening. Toch erkent hij zelf in menige vergadering tot
andere zienswijze te zgn gekomen door het licht, dat nit de be-
raadslagingen voortkwam ; hg rekent het zich tot plicht nooit met
een vooraf genomen beslnit ter vergadering te verschijnen, maar
steeds het gemoed open en vrij te honden voor het oordeel van
anderen. Vergist men zich misschien, waar men spreekt van
„eigen meening"? Er zijn zaken, waarover men slechts een
meening, een subjectieve opinie, hebben kan, welke even veel
waarde heeft als die van een ander. Maar er zijn ook onder-
werpen, die men met een helderen blik, gesteund door nauwge-
zette studie doorgronden kan; is men zoover gekomen, dan
bestaat er niet meer een meening, maar de erkenning van een
feit, waarvoor alle meening wijken moet. De groote menigte laat
zich niet in met langdurige onderzoekingen en overwegingen;
zij neemt als waarheid aan wat door zoogenaamde deskundigen
soms met gfoote oppervlakkigheid wordt vastgesteld, en vindt
de menschen lastig en stijfhoofdig, die de algemeene opinie
onjuist achten en strgdig met de feiten. De macht der waar-
heid is intusschen zoo groot, dat het licht toch eenmaal door-
breekt en het bewgs geleverd wordt, dat die lastige en stgf-
hoofdige menschen niet aan een „eigen meening'* vasthielden,
maar aan de waarheid hulde brachten. Was dat ook niet het
geval met Hogendorp ? De vrije handel, de openbaarheid der finan-
ciën tot verhoeding van het dreigend staatsbankroet, de vrije
arbeid op Java, om slechts enkele onderwerpen te noemen, zijn
door zijn tgdgenooten niet begrepen maar door hem voorgestaan.
Keeds vroeger hebben wij kunnen opmerken, dat zijn blik
ver vooruit reikte. Tot in hoogen ouderdom is die eigenschap
hem bijgebleven De eenheid van Duitschland, hoewel eerst in
1870 tot stand gekomen, werd door hem voorzegd. In 1821
zag bij in verbeelding de steden aan den Rgn versierd met
kaden langs den stroom, waar de bewoners de frissche lucht
XYIII
en bet schoone uitzicht konden genieten; in de tweede helft
der eenw zyn die tot stand gekomen. Toen in 1834, kort yoor
zgn dood de eerste spoorwegen werden aangelegd, noemde hij
op 71 jarigen leeftijd die uitvinding ,,nne révolntion aoprës de
,,tant d'antres qne nons avons vnes", hoewel staatslieden en
staathnishondkundigen in dien tijd er weinig waarde aan hecht-
ten; en toch kan er moeielijk een grooter omwenteling in het
verkeer en daardoor in de maatschappelijke toestanden worden
aangewezen, dan die, welke door de locomotief is veroorzaakt.
Zoo zag hij ook dnidelgk, dat de nieuwe toestanden eischten
een invloed van de geregeerden op het bestuur; enhy verlangde
een openbare en openhartige behandeling van regeeringszaken
in de Staten Generaal, daar hij, wel verre van een democraat
of demagoog te zyn, toch zeker een tegenstander was van de
alleenheerschappij van den Vorst. Hierin verschilde hij ten eenen-
male van den Koning. Deze, eveneens kind der 18de eeuw,
hield zijnerzgds vast aan het goddelijk recht van den Vorst,
zooals dit toen werd opgevat ; hij bad daarvan een bewgs gege-
ven toen hij in 1814 talmde met het aannemen van de Konink-
lijke waardigheid, omdat hij dan volgens zijn eigen verklaring
zoo verre boven zijn omgeving zonde komen te staan, dat een
aangename omgang er door afgesneden zoude worden ; hg achtte
het zgn plicht die waardigheid hoog te houden door zelf en
alleen te regeeren; niemand mocht aan die macht raken; regee-
ringszaken gingen hem alleen aan ; bij trok daarom alles zooveel
mogelijk naar zich toe en was af keerig van wat naar openbaar-
heid in staatszaken zweemde. VtTaar de zienswgze zoo uiteen-
loopend was kon een botsing niet uitblijven.
Gedurende den voorloopigen toestand na November 1813 had
Hogendorp de leiding der Buitenlandsche aangelegenheden gehad ;
maar zijn wankele gezondheid maakte hem daarvoor ongeschikt ;
daarenboven strookten weinig met zijn aanleg de dagelij ksche
kleine beslommeringen van administratie en expeditie, toen wel-
licht meer dan nu de werkkring van het hoofd van een minis*
terieel Departement. Toen de Grondwet van 1814 was tot stand
gekomen en den 6den April van dat jaar de t^delgke inrichting
door een bestendige werd vervangen, ontving Hogendorp den post
van Vice-President van den Raad van State en kreeg hg zitting
in de Staten Generaal, toen nog uit één Kamer bestaande. Hg
kwam er weinig, daar gezondheid en drukke bezigheden hem
daarin verbinderden. De werkzaamheden waren ook weinig be-
langrgk; men was nog niet vertrouwd met het werktuig, dat
in de handen was gegeven, men wist het nog niet te gebruiken.
Vroeger was de regeering en de Sonvereiniteit bg de Staten
Generaal en bg de Provinciale Staten geweest; nu was de
Sonvereiniteit bij den Vorst; wat had men dan eigentlijk te doen?
Na 1815 zouden de Zuidelijke broeders daar verandering in
brengen met hun levendigheid, hun woordenrijkdom, hun min
of meer liberale, zelfs revolutionaire begrippen; er kwam meer
kleur en teekening in de vergaderingen; er ontstond eene oppo-
sitie. Het was noodig dat de gedachten duidelijk werden uit-
gesproken, zoude de strijd vruchtbaar zijn; het gold hier de
grondslagen, waarop het Staatsgebouw zou worden opgetrokken.
Eens vooral wilde Hogendorp uiteenzetten, welke zgne begin-
selen waren, ten einde bij de beraadslagingen kort en toch
duidelijk te kunnen zijn en herhalingen zooveel mogelijk te
vermijden.
Met dit doel stelde hij op zijn Advies van 17 April 1816,
bestemd voor zijne medeleden van de Staten Generaal, doch
Yoor verdere belangstellenden geen geheim. Maar dit advies was
niet in den geest des Konings.
De groote Mogendheden hadden in 1815 de Zuidelijke Neder-
landen met de Noordelijke Provinciën vereenigd om redenen van
Europeesche staatkunde; naar den wensch der bevolking werd
niet gevraagd. Het was nog de tijd, waarin Vorsten meenden^
blinde gehoorzaamheid van hunne onderdanen te mogen eischen ;
maar dat lag niet in den aard van de Zuidelijke Nederlanden.
In 1789 waren zij reeds in vollen opstand tegen hun landheer
XX
Jozef II geweest en badden overwogen of zij een zelfstandigen
staat zonden vormen, dan wel zich vereenigen met de Republiek
der Zeven Gewesten. Korten tijd daarna waren zij bij Frankrijk
ingelijfd en hadden twintig jaren lang al de lotgevallen van dat
land medegemaakt; zij waren daardoor van den Franschen
geest doortrokken; maar hadden zich dien eigen gemaakt in den
minder verfijnden Waalschen vorm. Het was niet in alle opzicht
bon wensch afgescheiden te worden van het groote Frankrijk
om deel nit te maken van bet kleine Nederland, waarvan zg
zooveel verschilden door afkomst, overlevering, geschiedenis en
ontwikkeling. De aanzienlijke geslachten voelden zich gekrenkt
het hoofd te moeten buigen voor een Prins van Oranje, die
toch niets meer in afkomst was dan zij zelf; de indnstrieelen
vreesden voor het verloopen hunner ondernemingen, wanneer de
geest des koophandels den boventoon ging voeren en lage
invoerrechten zoude medebrengen, terwijl zij gaarne hooge in-
voerrechten zagen. De roomsche geestelgkbeid wilde meer macht
hebben in den staat en vreesde de maatregelen van een Protes-
tantschen Koning. Veel tegenstand, veel wantrouwen, veel afkeer
viel dus te overwinnen. De koning wilde zich de genegenheid
zijner nieuwe onderdanen verzekeren door hun zooveel mogelgk
in het gevlei te komen, zelfs al noemden de Nourdelgke Pro-
vinciën dit verwaarloozing hunner belangen. Die taak was niet
gemakkelijk.
£n nu kwam dit Advies, dat zoo weinig met zijn zienswijze
strookte en voor de Zuidelijke broeders niet bijzonder aange-
naam kon zijn. Hij verzocht dus, dat er nog een weinig gewacht
zoude worden met het ronddeelen van dit stuk. Hogendorp gat
daarin toe, maar toen er eenige weken voorbijgegaan warenen
de tijd der discussies in de Staten Generaal naderde achtte hij
zich niet meer gebonden; zijn geheele arbeid zoude tevergeefs
zijn geweest als zijn medeleden het stuk nu niet in handen
kregen. Een vrij scherp schrijven van den Koning volgde onmid-
dellijk, waarin hem onder het oog werd gebracht, dat een dienaar
zijn Vorst behoorde te stenoën in diens arbeid en hem geen
moeielijkheden in den weg mocht leggen; stelde hij eenigen
prgs op de leiding van den Raad van State, dan zonde hij ver-
standig handelen met het advies niet verder rond te zenden.
Ook hieraan gaf Hogendorp gehoor ; de exemplaren die nog niet
waren uitgereikt; bleven in bernsting. Na rijp beraad echter
verzond hij zijn verzoek om ontslag als Vice-Fresident van den
Baad van State, daarbij opgevende redenen van gezondheid.
Het was niet de eerste maal, datGijsbertKarel zulk een schrijven
gereed had gemaakt. Reeds in April of Mei 1814 was zulk een
aanvraag neergeschreven maar niet verzonden. Toen schijnt de
aanleiding meer van persoonlijken aard geweest te zijn, en kon
het geschrevene weder in de portefenille worden geborgen. Nn
echter !gold het een beginsel. Zooals de zaken onder Willem I
begrepen werden was het moeielijk te gelijker tijd lid der
Staten Generaal en dienaar der Kroon te zijn. De volksver-
tegenwoordiger had tot plicht in 's Lands belang voor zgn
gevoelen nit te komen; de dienaar der Kroon behoorde geen
andere zienswgze te hebben dan die van zyn Meester. In het
gevoel van de heiligheid zijner overtuiging, van zgn eigen
kracht, van de intrinsieke waarheid zijner beginselen had Hogen-
dorp daar geen acht op geslagen. Maar nu gingen zijne oogen
open; het was hem duidelyk, dat hij moest kiezen; dienaar
der Kroon te blijven, maar dan ook afstand te doen van zijn
zelfstandigheid; of zijne eervolle staatsbetrekking neder te leg-
gen, en zich te vergenoegen met de geringere positie van lid
der Staten-Generaal ; maar dan ook volkomen vrij te zijn om
voor zijn beginselen te strgdeu. Hoe gehecht ook aan het Huis
van Oranje en daardoor aan den persoon des Konings, stond
toch het belang van het Land bij hem boven aan. Daarenboven
al mocht de oneenigheid thans worden vereffend, hij voelde wel,
dat op den duur eene goede verhouding niet bewaard kon blij-
ven ; daarvoor waren beider persoonlgkheden te uiteenloopend of
hadden wellicht hun karakters te veel overeenkomst.
XXII
Er waren ook andere machten in het spel om Vorst en Dienaar
van elkander te yerwijderen. Wie uitsteekt boven de massa wekt
nijd en tegenzin. 6. K. had les défants de ses qnalitös; wg
hebben gezien hoe de jonge Pensionaris van Rotterdam reeds
„deftig" was; en die deftigheid is hem in latere jaren bggebleven;
die er zich aan stootten waren geneigd er een anderen naam aan
te geven; zg meenden ook ongunstige beschouwingen te mogen
maken als Hogendorp uit hoofde zijner kwaal het voorrecht
verkreeg om ten Hove van een zetel gebruik te maken, zelfs
al stond de Koning; of in de Staten-Generaal zijn adviezen in
zittende houding uit te brengen, adviezen, die sterk indruischten
tegen hetgeen door alle fatsoenlyke lieden als echte munt werd
aangenomen, — tegen hetgeen de Koning verlangde ! Daar kwam
nog bg, dat eenige aanzienlgken in November 1813 tegen de
Omwenteling hadden geprotesteerd; maar die was gelukt en
hunne voorzichtigheid was beschaamd geworden ; wat is er meer
noodig om tot heimelijken ngd en wrok te stemmen!
Het was den Koning niet aangenaam in het laatst der maand
Augustus 1816 dit verzoek om ontslag te ontvangen ; het schgnt
hem zelfs eenigszins te hebben verrast; herhaaldelijk deelde hij
den wensch mede, dat het in nadere overweging genomen zoude
worden; want het lag voor de hand dat hg weinig eer zoude
inleggen met het te verleenen. De zaak werd twee maanden lang
sleepende gehouden, totdat Hogendorp den 27 October nogmaals
sterk aandrong op de inwilliging van zgn verzoek, om redenen
van gezondheid, Onder dagteekening van 7 November 1816 werd
het verleend in de meest vleiende bewoordingen met toekenning
van een ruim pensioen en met behoud van den titel en rang
van Staats-Minister. Dit laatste was toen iets nieuws; de be-
teekenis scheen te zijn, dat de persoon in qnestie gelgken rang
met hooge functionarissen in actieven dienst zoude hebben en
zitting zoude kunnen nemen in den Kabinetsraad, wanneer zijn
advies gewenscht werd.
Iemand schreef in dien tijd hoe jammer het was, dat dit
XXIIl
ootslag niet tien dagen later was verleend, op den 17den No-
vember; dan zoude het een nog schooner effect gemaakt hebben.
Ggsbert Karel trad dus terug tot den kring van ambtelooze
burgers. Een Zuidelijk lid der Tweede Kamer omschreef eenige
jaren later die daad: „Yous qui avez sacrifié les honneurs k
Thonneur." Zich zelf te blijven was zijn doel geweest; zichzelf
te blgven bg den arbeid, die nog steeds onder handenwas: de
voltooiing van het Staatsgebouw; hg had er de grondslagen van
gelegd ; hij meende als vrij man in de Staten-Oeneraal de beste
gelegenheid te vinden om aan den verderen bouw mede te werken.
Doch ook in de Tweede Kamer ontbraken noch de moeielijkheden,
noch de grievende bejegeningen. Partgman was hg niet, en oppo-
sitie voeren om de oppositie lag niet in zgn aard; hg toetste
alle voorstellen aan zijne beginselen en beoordeelde ze naar hun
eigen waarde ; en als hij meende^ dat de regeering een verkeerden
weg insloeg, dan verhief hij een waarschuwende stem.
Hg bewoog zich voornamelgk op het gebied der Staathuishoud-
kunde, al schonk hij zijn aandacht ook aan andere onderwerpen;
het waren vooral de financiën, die hem bezig hielden en wier
bestuur zijn goedkeuring niet kon wegdragen. Hij kwam vaak
in botsing met regeeringsvoorstellen en deed daarbg de minder
aangename ervaring op dat zgn af keurende adviezen door andere
tegenstanders der regeering werden misbruikt tot doeleinden,
waarvoor hij ze niet had bestemd. Dit plaatste zijn houding in
een nog onaangenamer daglicht; zij werd op zeer duidelijke
wijze van Hoogerhand afgekeurd. Al het mogelijke werd gedaan
om zijn stem te smoren.
Reeds in 1816 bij gelegenheid van het ontslag uit den staats-
dienst had de Koning aan Hogendorp aangeboden een plaats in
de Eerste Kamer der Staten Generaal. Schijnbaar was deze positie
eervoller; want de Eerste Kamer werd door den Koning benoemd
en heette aanzienlijker te zijn dan de Tweede. Maar juist door
die Koninklijke benoeming bestond zij geheel uit nederige vol j(e-
lingen, onder wie een andersdenkende zijn stem te vergeefs
XXIV
zonde verbeffeD^ een stem, die daarbniteo toch niet gehoord
werd, want de zittingen waren niet openbaar. Hogendorp be-
dankte derhalve voor de toegedachte eer en gaf als reden op,
dat bij met het lidmaatschap der Tweede Kamer te vreden was ;
daar kon hij nog het meeste nnt stichten, "want wat hij sprak
werd het geheele land door gehoord.
Maar daaraan jnist moest een einde komen.
Toen in den zomer van 1817 de Staten der Provincie Holland
te Haarlem vergaderd waren o. a. voor de verkiezing van leden
van de Tweede Kamer verscheen er een Koninklijk Beslnit, dat
Hogendorp benoemde tot lid der Eerste Kamer. Bij de mede-
deeling hiervan aan Provinciale Staten werden deze te gelijker-
tijd nitgenoodigd in de ontstane vacature te voorzien. Gijsbert
Karel doorzag het spel ; te gelijkertijd met een brief aan den
Koning, waarin hij, hoewel met dankbetuiging voor de bedoeling,
dit eerbewijs niet aannam, deelde hij aan den Gouverneur der
Provincie mede, dat zijn zetel in de Tweede Kamer volgens
rooster van aftreding eerst in 1819 vacant werd. Deze keonis-
geving kwana nog tijdig aan.
Was het nu niet gelukt, dan zou in 1819 een derde poging
in het werk gesteld worden. Van der Duijn, toen Gouverneur
van Zuid-Holland, ontving den wenk, dat het den Koning aan-
genaam zou wezen indien Hogendorp niet herkozen werd ; zulke
wenken werden toen ter tijd meer gegeven en niet zonder vrucht ;
maar in dit geval was het te vergeefs, want van der Duijn
weigerde er zich naar te gedragen, en het mandaat werd her-
nieuwd. De juiste datum van van der Duijn's weigering is niet
gebleken; er bestaat echter wel reden eenigen zamenhang te
vermoeden tusschen deze geschiedenis en het Koninklijk Besluit
van 22 Mei 1819, waabij aan Hogendorp rang en titel van
Staats-Minister ontnomen werd, daar de Koning de vruchten
van zijn ondervinding en beproefde kunde niet noodig had.
Onder zulke omstandigheden was de arbeid in de Tweede
Kamer nu juist niet aangenaam. Toch zoude Hogendorp er eène
XXV
keer yoldoening van hebben. Het was in 1821. Na verschillende
proefnemingen droeg de regeering een financieel stelsel voor,
dat geheel was in den geest van Gijsbert Karel. Deze tijding
bereikte hem te Parijs; de voorgenomen badknnr teWiesbaden
werd uitgesteld en de terugreis naar Brussel aanvaard. Hij
ondersteunde de Regeering in de verdediging van haar plan en
droeg dus het zgne er toe bij, dat het aangenomen werd. Ten
Hove werd hij met onderscheiding oütvangen; maar de onder-
vonden grievende bejegening werd niet goedgemaakt. De hoop^
dat zijne beginselen nu in praktyk zouden worden gebracht,
bleek alras ijdel te zijn; het stelsel werd wel aangenomen,
maar bg de uitvoering van alle beteekenis beroofd.
Zoo gleden de jaren voort. Door tal van wetten en maatregelen
naderde het Staatsgebouw de voltooiing ; maar het was niet zoo
als Hogendorp het gewenscht had. Hij was nu de 60 jaren
voorbg; zgn zwak lichaam kon niet meer tegen ingespannen
arbeid; de strgd door hem gestreden was voor het toen levend
geslacht vruchteloos geweest; strijdensmoede legde hg in 1824
de werkzaamheden in de Staten- Generaal ter zijde en gaf in
1825 zijn wensch te kennen niet herkozen te worden.
De ouderdom kwam met hare gebreken; de hand weigerde
van lieverlede de pen te voeren; de beenen werden te zwak om
het lichaam te dragen. Maar de geest bleef helder tot het laatste
toe. Mannen van wetenschap zag hij gaarne om zich heen, en
zijn briefwisseling getuigt van de menigvuldige onderwerpen,
die hem belang inboezemden.
Staatszaken hielden hem bezig alleen voorzoover die algemeene
beginselen betroffen. Eenmaal echter zoude hij zgn stem nog
doen hooren. Het was in 1830, toen de Zuidelijke Provinciën,
te kwader ure met ons vereenigd, in opstand kwamen. Hij zag
zijn landgenooten op verkeerde wegen geraken, ten prooi aan
onjuiste voorstellingen. In een aantal brochures, zeer kort op
elkander gevolgd, wees hij de richting aan, die zijns inziens
moest worden vastgehouden. Maar men luisterde niet, of als
XXVI
men later deed waar bij op gewezen had; dan was het gunstig
oogenblik voorbij. Op nieaw teleurgesteld trok hij zich uu voor
goed terug.
Om zijn tijd aangenaam door te brengen en zijn nog altijd
werkzamen geest bezigheid te verschaffen ondernam hg een groot
werk over de Maatschappelijke Orde en al het goede, dat het
menschdom daardoor genieten kan, terwgl hij uit de geschie-
denis wil nagaau; wat van dit goede genoten is of nog genoten
wordt. Hij stelde zich niet voor, dat hg dezen arbeid ten einde
zoude brengen. Het is hem dan ook niet gegund geweest. Den
5 Augustus 1834 blies hg na een kort lijden den laatsten adem uit.
Zoo eindigde een leven rijk aan groote gedachten, aan nooit
rustenden arbeid, aan tegenspoeden zonder tal. Ggsbert Karel
van Hogendorp is een tragische figuur. Toegerust met groote
gaven van verstand en hart heeft hg met die gaven gewoekerd ;
altgd zich zelf meester, altijd den blik vooruit, wist hg waar
hij heen wilde en langs welken weg hij zijn doel wilde bereiken.
Telkens scheen het aanvankelijk te gelukken; maar altgd ont-
moette hij een hoogere macht, die hem toeriep: tot hiertoe en
niet verder! De hinderpalen waren te machtig, zg sloten den
weg af, zg waren onoverkomelgk. Dan, het was om op nieuw
te beginnen. Slechts tweemalen werd het hem gegund volkomen
in zijn element te zijn en de vleugels uit te slaan. In 1787,
toen hg als jong mensch deel nam in den strijd door de patri-
otsche beweging verwekt, en hg hoewel in ondergeschikte sfeer
zgn volle werkzaamheid in gedachte, woord en daad kou ont-
plooien. In 1813, toen hij, maar nu aan het hoofd der zaken,
de drgfkracht was, die het geheele mechanisme in geordende
beweging bracht. Telkenmale scheen hij op weg te zgn de groote
carrière te maken, die hg zich had voorgespiegeld, telkenmale
werd zgn hoop vergdeld door de omstandigheden. Machtige
persoonlgkheden komen zelden tot hun recht, tenzg de omstan-
digheden bijzonder medeloopen ; zij zgn de zaaiers van den oogst,
XXYll
die eerst na jaren, dus gewoonlgk op hun graf, zal rgpen; hun
lot is dat des zaaiers, ^^gaandq al weenende." Door zyn tydge-
nooten miskend; omdat hij boven hen uitstak en das zag wat
zg niet zagen, is hy door een later geslacht beter begrepen ge-
worden, toen de tgd zgn pogen ontdaan had van het gebrekkige
en zwakke, dat al onze daden aankleeft, en dat zoo dikwyls
bet edelste en schoonste en reinste, waarnaar wy trachten, in
den weg staat.
Zyn persoonlijkheid beter te doen kennen door een geslacht,
dat hem nog niet vergeten is en dat zyn naam in eere houdt^
is het doel waarmede dit werk is begonnen en nu ten einde wordt
gebracht. Moge het een bydrage zijn om zyn beeld dnidelyk
af te malen en een aanmoediging tevens voor hen, die evenals
hij een warm hart toedragen aan Nederland en Oranje.
Mei 1901.
H. VAN HOGENDORP.
Geheime Aanteekeningen
1813-1816.
Toen 6. K. na de gebeartenissen van 1816 meer over zijn
eigen tgd kon beschikken vatte hij de pen op en stelde te boek
wat hij in de laatste jaren doorleefd had. „Niet voor de
weereld geschreven maar voor eigen gebruik" moge bg het
lezen der volgende bladzijden steeds in het oog gehouden
worden. Had 6. K. voor de drukpers geschreven, hij zoude zich
waarschgnlgk soms anders hebben uitgedrukt. Nu de jaren zgn
vervlogen, bestaat er echter geen bezwaar deze aanteekeningen
in het licht te geven, zooals zij daar liggen, behoudens wegla-
ting van eenige kleine byzonderheden, die voor het publiek
van geen beteekenis en voor de geschiedenis van geen nut zijn.
6. K. geeft er den naam aan van
GEHEIME AANTEEKENINGEN.
Maabt 1817— Octobbr 1820. *)
Inleiding.
Voorleden najaar heb ik mgn ontslag uit het ministery
genomen, en mg bepaald tot mgne werkzaamheid in de Tweede
Kamer van de Staten Generaal. De reis naar Brussel niet
kunnende aannemen uit hoofde van mijn lichaamsgestel, en
naderhand zeer ziek geworden, heb ik egter deze betrekking
niet uit het oog verloren, maar zeer uitvoerige Aanteekeningen
op de Begrooting van 1817 voor mijne Medeleden geschreven.
Thans heb ik tgd én lust om de redenen van mijn ontslag te
ontvouwen, en ik meen, dat ik dit niet beter doen kan, dan
1). Dese getallen geven hier en bij de Hoofdstukken aan wanneer het geschrift
is opgesteld. H. ▼. H.
met den loop van myn MiDistery te boek te stellen, waaruit
die redenen dan van zelve te voorscbyn zullen komen.
Mijne werkzaamheden menigvuldig zgnde geweest, zal ik de
volgende orde in mijn verhaal waarnemen ten einde de meest
mogelgke klaarheid daar in te brengen : P de Opstand, 2^ het
Ministery van Buitenlandsche Zaken, 3^ de Grondwet, 4^ de
Raad van Staten, 5^ de Staten Generaal, 6^ de Herziening der
Grondwet, V de Wederkomst van Bonaparte, 8^ het Koninkrgk,
Voor de weereld schrijf ik dit niet; maar voor mij alleen,
opdat ik m^n gehouden gedrag te allen tijde aan mg zelven
moge verantwoorden. De tijd wischt zooveel uit, zelfs in weinige
jaren, en de omstandigheden veranderen zodanig, dat ik dit
memorandum nog in mgnen leeftyd mogelijk zal nodig hebben,
om mg te kannen overtuigen, dat ik wel gehandeld heb.
10. DE OPSTAND. ^)
Van het oogenblik af, dat de Franschen in het land gevallen
zijn, heb ik mijne gedachten laten gaan over de wijze, op
welke zij er wederom uit zouden geraken.
Ik werd hun tegemoet gezonden, in Januari 1795, door de
Regeering van Rotterdam, nadat het Huis van Oranje vertrok-
ken, en naar alle zijden last gegeven was, om geen verderen
weerstand te bieden. Te Dort sloten zij mij en den Burgemeester
van IJzendoom genoegzaam op bij den Hoofdofficier van den
Brandelaar, terwijl zij op Rotterdam aftrokken. Wij hielden
dan lange gesprekken over de gebeurtenissen van den tijd,
daar wij niets anders te doen hadden. Mij heugt, dat de Heer
van den Brandelaar mij eens zeide: indien ik U wel begrepen
heb, zo is Uwe verwagting deze, dat eindelijk de Prinsge-
1) Hoewel dit gedeelte reeds gebruikt is bij de samenstelling yan Deel IV der
Brieyen en Gedenkschriften komt bet wenschelijk yoor bet bier opnieuw af te
drukken ten einde aan bet gebeel der „Gebeime Aanteekeningen** geen afbreuk
te doen. H. y. H.
zindeD en Patriotten de handen in een znllen slaan^ om er de
Fransehen nit te jagen.
Onlangs heeft een van mijn nabestaanden mij herinnerd, dat
ik hem bij het invallen der Franschen gezegd had, dat ik hun
twintig jaren gaf^ om hier den meester te spelen. Zij zijn er
niet eens de volle twintig jaren gebleven. Mijn gezegde heagt
mij echter niet meer.
De gebeurtenissen werkten sterk mede, om mgne hoop op
verlossing wakker te houden.
Eerst sloeg de Aartshertog Earel de Franschen uit Duitsch-
land. Daarna werd het Congres van Rastad opgebroken. Iets
later zuiverde Sonwaroff Italië, en ontscheepte het Anglo-Rus-
sisch leger in Noord-Holland. Kort na den vrede van Amiens
begon Engeland den oorlog weder. Daarop volgde Oostenrgk,
vervolgens Pruissen. In Spanje leden de Franschen een groote
nederlaag. Oostenryk kwam nogmaals op. Eindelyk begon de
oorlog tegen Kusland. Mgne hoop was itltgd des te levendiger,
omdat ik zag hoe menigmaal het geluk der Revolutie aan een
zgden draad hing, zo als den 18 Fructidor te Pargs, 1799 in
Zwitserland en Noord-Holland, te Marengo, te Wagram, te
Friedland. Op het laatst had ik de algemeene meening wel
tegen mg, omdat dezelve het Rgk van Napoleon voor gevestigd
hield, maar in mgn hart bleef de hoop. Nadat wij ingelijfd
waren, zeide ik eens tot mijne Moeder, dat alles rondom mg en ik
zelf overwonnen was, dog dat mijn hart, als eene citadel niet gestre-
ken had. In 1812 kwam de Heer van der Hoop van Amsterdam
bij mij eten, waartoe ik hem, ik weet niet meer om welke reden,
bewogen had, terwgl de ware was, dat ik hem voor den man aan-
zag, die bg eene omwending aan het hoofd der Amsterdammers
zoude staan. Ik verhaalde hem mgne vooruitzigten op den Russi-
schen oorlog, namelgk de vernietiging des Franschen legers in de
onmetelijke vlakten en zgn antwoord was : „dat alles kan gebeuren".
Mgne hoop was egter niet het eenigste, en ik ben ook werk-
saam geweest, als de gelegenheid gunstig was.
3
6
De Franschen waren slegts weinige weeken in het land ge-
weesty toen het gerugt in Rotterdam ontstond, dat de Praisseu
op marsch waren om ze daar uit te jagen. Ik ging voor eigen
zaken over den Haag naar Amsterdam, en maakte eenige af-
spraak op mogelijke gebeurtenissen, meer bepaaldelgk met deu
Admiraal van Einsbergen en gewezen Hoofd- Officier Galkoen.
In 1799 landde het Anglo-Bussisch leger in Noord-Holland.
Ik was toen 's zomers buiten te Adrichem bij de Beverwijk.
De eenigste aanspraak, die ik bij die gelegenheid ontving,
was van den Heer J. Clifford op zijn buiten bij Velsen zijnde.
Hg had aangenomen om de tijding van de landing terstond
naar Gelderland te bezorgen, van waar zij aan den Ërfprins
moest, en hy verzocht mij hem te waarschuwen, als zo veel
nader aan het toneel wonende. Dan ik liet het daar niet bij.
Ik besloot om mij bij de Ëngelschen te voegen, zoo rasch als
zij tot mij genaderd waren. Ik huurde kamers voor mijne vrouw
en kinderen te Cromtnenie, in het Waterland, werwaarts zij
zig agter door de Plaats zonden begeven hebben, als de Fran-
schen terugtrokken. Ik zelf wilde in de Plaats schuilen totdat
zij voorbg waren en dan den Ëngelschen Generaal opzoeken.
Dan het kwam er niet toe. Ueeds vóór de capitulatie der Ën-
gelschen daagde er een last op uit den Haag, dat ik met de
Boreels, Deutz en anderen naar Amsterdam moest vertrekken.
De reden, waarom ik de Ëngelschen wilden afwagten en hun
niet te gemoet ging, was dat ik ze niet vertrouwde, omdat ik
in hun manifest niets gevonden had van de teruggave der
Koloniën. Ik liet dus alles daarvan afhangen, of zij tot mij
zouden doordringen.
In 1801 deed ik meer. De vrede van Luneville was gesloten
en de preliminaires met Engeland daarop gevolgd. Men han-
delde te Amiens. Bij deze handelingen hoopte ik iets te kunnen
bedingen. Volgens deu vrede van Luneville mogten wij en
Zwitserland onzen eigen regeringsvorm kiezen. Ik begeerde de
natie op te wekken, om het Huis van Oranje in te roepen met
eene Grondwet. Had de groote meerderheid zig daar op ver-
klaard; zo zon Engeland daarop moeten aangedrongen hebben;
en Oostenrijk de hand geboden. Een reqaest ter teekening te
leggen was onuitvoerlijk; zo als jnist gebleken was met de
verklaringen tegen eene nieawe regering; die men ons pas
weder opgedrongen had. Maar bij diezelfde nieawe Staatsre-
geling had elk burger het regt verkregen, om zijn gevoelen
aan de Regeering bekend te maken. Dit deed ik dan voor mg
alleen, in mgne bekende verklaring; die ik zelf in den Haag
bragt. Daermede was de weg aan elk gewezen; en elk kon
zien, dat hem hetzelfde vrij stond. Maar niemand volgde het
voorbeeld; verschrikt door een besluit van het Staatsbewind,
hetwelk mgne Verklaring in de handen van den Procnreur
Generaal stelde, die er egter op berigtte zo als het behoorde.
Ik had dezen uitslag binnen 'slands niet afgewacht, om naar
bniten te werkeU; maar mgne Verklaring aan de Ministers te
Londen, WeeneU; Berlijn en Petersburg gezonden. In Londen
kwam mijne Verklaring zeer wel vertaald in de couranten
met eene goede inleiding. Van Petersburg en Weenen heb
ik nooit iets gehoord. Te Berlijn gaf de Koning aanstonds
last aan den Graaf vou Haugwitz om de zaak ter kennis
van den Franschen gezant Beurnonville te brengeu; en hem
te verzekeren, dat hg er niets vooraf van geweten had.
Teffens moest de Pruissische Consul Generaal te Amsterdam mg
vermanen om stil te zitten, en op die voorwaarde bescherming
van den Koning toezeggen. Aan den Franschen Ambassadeur
in den Haag, SemonvillC; gaf ik zelf mijne verklaring; en wg
spraken er twee uren lang over, doch verder heb ik er geen
gevolg van bemerkt. Ik zond ze mede aan het Huis van Oranje.
Prins Willem de Vijfde antwoordde mij uit Duitschland in be-
leefde, afgepaste uitdrukkingen. De Prinses schreef mg uit
Londen een hartelgken brief, besluitende egter met de aanmer-
king, dat het Huis van Oranje niets aan de herstelling hebben
zou, zo lang als België Fransch bleef. De Erfprins, heden onze
8
Eoningy heeft noch toen, noch sedert een woord daaromtrent
jegens my gerept. Zo ging deze stonte stap te niet, waarvan
ik mij beloofd had, dat de groote meerderheid der Natie zig
bekend maken, en de groote Hoven voor ons opkomen zoaden.
Inmiddels heeft dezelve naderhand dit nat gehad, dat ik alge-
meen bekend was en de oogen op my gevestigd waren ten
tijde van den opstand. In 1812 zeide Jnfvrouw Agnes Fagel
mg, dat zij in een gezelschap, alwaar van de mogelijkheid
eener verandering in het vervolg gehandeld werd, gehoord had,
dat er niemand buiten mij dezelve kon aanbrengen.
Na den vrede van Amiens moest ik stilzitten. Bij de vrede-
break in 1803 wakkerde mijne hoop aan, en hoe meer Bnona-
parte landen veroverde, hoe nader ik zijnen val zag. Ik be-
reidde alles voor, in de stilte van myn vertrek. Ik schreef eene
verhandeling over de vraag, of Frankrgk sterker of zwakker
werd door zijne veroveringen en besloot ontkennenderwijze. Ik
schreef de Discours sur Vhistoire des Provinces- Unies en rigtte
dezelve aan onzen tegenwoordigen Prins van Oranje, tot zijn
onderwys als hij wedergekomen zoude zyn. Dit werk hield mij
bezig tot den Slag van Leipzig toe, en bragt mij in de schoonste
stemming. Ik ontwierp de Grondwet. Eindelijk, met den Rus-
sischen Oorlog, begon ik mij tegen eenige vrienden te uiten.
Het vermaarde Bulletin maakte een diepen indruk op de gemoe-
deren. Daar volgden vele onderhandsche berigten op, meest in het
hoogduitsch, die ik voor myne vrienden vertaalde. Men sprak
vertrouwelijk met eikanderen. Dan Buonaparte herstelde zig in
aanzien te Parijs, en ruime conscriptien en zogenaamde vrijwil-
lige giften van paarden enz. waren er het gevolg van. Dit
werkte sterk op bet gemeen, vooral ten platten lande. Ik be-
merkte duidelijk eene gisting, waarvan ik de trappen gedurig
gadesloeg, oordeelende, dat dezelve tot een algemeenen opstand
leiden kon, en dat de hoofden dan gereed dienden te zyn.
Vergiffenis zat er nooit op, en was het zwaard eens getrokken,
zo moest de schede weggeworpen Ik liet nooit de gelegenheid
9
ontglippen, om door houding, blikken, een woord op zgn pas,
den publieken geest te ondersteunen. Myne meening daaromtrent
deelde ik vrijmoedig mede aan den Heer van der Duijn, en
sprak hem aan als Hollandsch Ridder, als den eenigste uit de
Ridderschap, die zig aan het hoofd kon stellen. Na zo vele
Staatsverwisselingen, sedert den inval der Franschen voorge-
vallen, zag ik nergens een vast punt om eene Regering op te
vestigen, dan de oude erfelyke Regenten. Met den Graaf van
Stirum sprak ik zeer openhartig, maar hg was in geene Ridder-
schap geweest en ik hield hem dus buiten de politieke bijeen-
komsten, daar hg zeer wel te vrede mede was. Als oud-militair
zogt hij het heil in de wapenen, en vertrouwde op mij, om
voor de politieke vormen te zorgen. Zo waren ook de Heeren
van der Dngn, Changuion, de Jonge en anderen, buiten de
militaire voorbereidingen, en het onderling vertrouwen groeide
er door aan.
In April 1813 kwam er een gerugt van den kant van Rot-
terdam, dat het geheele platte land naar de wapenen greep;
waarop de boeren van de zgde van Alphen optrokken en zig
meester van Leiden maakten. In den Haag begon een opstand
op de Turfmarkt. De gerugten liepen naar Noord Holland, en
de opstand spreidde zig uit over Zaandam en andere plaatsen.
Dan, de zwakke garnisoenen, de garde van den Prefect, eenige
Zwitsers van Utregt ontboden, bragten alles in rust. Hier was
er onder mijne oogen een gevegt in het Heulstraatje voorge-
vallen, waarbij eenige uit het volk sneuvelden. Was de over-
winning aan de zijde van het volk geweest, zo zouden wg ons
toen aan het hoofd gesteld hebben.
Geen mensch wist den oorsprong van dezen eersten onbe-
kookten opstand op te geven. Ik gis, dat dezelve met eene
geheel onbekende omstandigheid samenhangt. Ëenigen tgd te
voren was de Heer Repelaer bij mg gekomen terwijl ik aan
het podagra te bed lag. „Deze nagt," zeide hg, „heb ik een
„vriend van Dort bg mij gehad, om mg te vragen of het
10
„geraden zonde zijn^ aan de boeren van het Overmaassche den
„teugel te vieren, alzo zg allen willen opstaan, de rijkste met
„de armste in grooten getale. Ik heb het egter vooralsnog af-
„geraden, en dus zal er niets van komen." Het is deze gisting
welke denkelijk de Rotterdamsche gerugten heeft doen ontstaan.
Het is in het Overmaassche ook niet bg bloote woorden ge-
bleven, en in de Beijerlanden is er een opstand geweest, dien
de Prefect niet zonder bloedstorting gedempt heeft.
Toen dit alles over was, gevoelde ik in mijn hart, dat de
goede zaak er veel bg gewonnen had. Nu was het klaar, dat
er kracht in de Natie zat om op te staan tegen de overheer-
sching, en dat er gebruik van een gelukkig oogenblik zou
kunnen gemaakt worden. Lieden van aanzien hadden zich daarin
niet gemengd, maar ik had het genoegen en de hoop van vele
in hunne oogen gelezen, en de vriend van Dordt was een fat-
soenlijk man geweest. De geheele opstand was onder het geroep
van Oranje boven, en met Oranje linten aangeheven, zodat
geen mensch twijfelen kon aan het bestaan der oude liefde tot
dat Huis. Er waren nogthans zulke twijfelingen geopperd ge-
worden door mijne vertrouwde vrienden, die meenden dat het
Huis in dien langen tijd wel kon vergeten zijn. Een hunner
zelfs verbeeldde zig, dat de Prins geen zin in zgne herstelling
hebben zou. Ik agtte nog het een, noch het ander en ging
altijd mijnen gang, zonder veel te twisten. Eindelijk bleek mij
nog bij deze gelegenheid, dat het Fransch Bewind niet meer
vast in zgne schoenen stond en niet dorst door te tasten, hetzg
dat de instructiën van Parijs flaauw en dubbelzinnig waren,
hetzg dat de Bewindslieden voor hun leven vreesden.
Naast dezen opstand, uit den boezem van het volk ontstaan,
en zonder eenige aanvoering, was er omtrent ten zelfden tgde
een groot gewoel te Amsterdam geweest, daar stoute ontwerpen
onder scheenen te schuilen. De Heer van Enghuizen, van daar
komende, verhaalde mij, dat er openlijk en door geheele troepen
oranjeliedjes op straat gezongen werden. Al sedert eenigen tgd
11
wa8 er gesproken van medailles, andere zeiden dukaten, met
de beeltenis van Willem den Zevenden, waarmede de jonge
Erfprios, toen in Spanje, bedoeld werd; dog niemand bad ze
zelf gezien. Op eenen nagt werd er een plakkaat te Amsterdam
gemaakt, daar 's ogtends veel volk bg vergaderde, totdat de
Politie het afschearde. Het was eene aanspraak van Willem den
Zevenden. Ik heb toen en 't sedert gedagt, dat de Heer Valckenaer
eene revolutie wilde maken, waarbij die jonge Prins zonde zgn
ingeroepen geworden en men hem voorwaarden naar goeddunken
zoude voorgeschreven hebbeu. Er liepen althans gerugten van
een provisioneel Bestuur, waerin Valckenaer zoude zitten. Ik
verklaarde aanstonds aan mgne vrienden, dat wij ons naar mijn
inzien aan het geboorteregt moesten houden, omdat dit na eene
zo groote en algemeene omkeering van alles, het eenig plegt-
anker was om wederom op goede grondslagen iets wettigs op
te bouwen en om alle de gemoederen op één punt te ver-
eenigen.
Deze woelingen eindigden, zo als de boerenopstand, met een
militaire vierschaar, die eenige onbekende menschen, op de
willekeurigste wijze, tot den dood veroordeelde en op staanden
voet het vonnis uitvoerde; welke handelwgze een diepen indruk
naliet bij het volk, en daardoor de goede zaak bevorderde.
Het duurde niet lang of er kwamen uit Parijs bevelen, om
alle de aanzienlijke jongelieden tot Gardes d'honneur uit te
kippen. Dezelve moesten zig op eigen kosten uitrusten, en het
bleek naderhand, dat zij gemcene ruiters wierden. Of dit denk-
beeld in het hoofd van Bonaparte, of van een zgner minis-
ters ontstaan zij, is onzeker gebleven. De uitvoering van den
last stond eerst zagt te zgn, en zou maar geld voor plaatsver-
vangers gekost hebben; maar strengere bevelen brachten daar
verandering in. Mijn oudste zoon werd mede benoemd. Hg
weigerde volstandig zijne toestemming, wat moeite ook de Prefect
en de Gouverneur, Prins van Plaisance, aan hem besteedden.
Ik was verwonderd over het gewigt, dat zij aan die toestem-
12
ming hegtten, od heb tot bet laatste oogenblik toe getwyfeld^
dat zij een stelligen last badden. In Janv werd by met eenige
andere weigerenden door Gendarmes naar Metz gevoerd. Nu
staken de fatsoenlijke lieden de boofden bijeen, zonder onder-
sebeid van partij; en ik werd bg deze gelegenheid vertrouwelijk
bekend met de Heeren van Maanen, Eloat, Donker Gartias.
Het is niet te bescbrijven welk een nadeel de Franscbe Begee-
ring zig met dezen maatregel gedaan beeft, en onder mijn lijden
over de misbandeling van mijnen zoon kwam er gedurig een
vertroostend gevoel bij mij boven^ dat de nationale geest zicb
vormde en dat de Franseben de algemeene vyand wierden.
Inmiddels bad Bonaparte zyne legers hersteld en voerde ze
wederom aan langs deze zijde der Elbe. Ik had een spoediger
voordringen der Bussen en verklaren van Oostenrijk en Duitscb-
land verwagt. Aan de volken schgnt dit minder gehaperd te
hebben, dan aan de Vorsten, die in vele betrekkingen inge-
wikkeld waren, en allerhande belangen te regelen badden. Nog
minder had ik gedagt, dat Bonaparte met zijne rekruten over-
winningen behalen en de Bussen over de Elbe werpen zou,
Daar zat dan niet anders op, dan wederom naar de uitkomst te
wagten. Deze was lang niet zonder hoop, alzo de Bussen en
Prnissen, na elke nederlaag, langzaam terugtrokken, en nieuwe
slagen nodig wierden.
Ik nam mgne „Discours" wederom by de band, ik beschreef
dien zomer de koele en beraden wijze, op welke Prins Maurits
de groote zaak te Utregt besliste, en ik werd bevestigd omtrent
de voorbeschikking van alle gebeurtenissen door de overweging
van de godsdienstige geschillen van die tijden. Den mensch is
niets overgelaten, dan de vrije keuze omtrent bet doen van
zijnen pligt, en ik besloot den mijnen te doen. Mijn zoon had
mij bij zijn vertrek deze laatste woorden gezegd: „Vader, laat
niets om mynentwil;" doelende op hetgeen hij van myne voor-
nemens wist
Ik bemerkte wel aan mijne vrienden, dat de zaken wissel-
13
vallig stonden, en ik liet ze begaan zo als hun geest getuigde.
Kwamen zij bij mg zo waren zij alt^d even welkom. Verzameld
had ik ze nooit, zelfs niet veel van den eenen met den ander
gesproken. Bg toeval ontmoetten zig sommige bg mij, en dan
brak ik het ijs, om ze met eikanderen vertrouwd te maken.
Door den Heer Changnion onderhield ik eenige gemeenschap
te Amsterdam met de Heeren van der Hoop en May, altijd
mondeling. Op den gver van Rotterdam rekende ik even vast
als op den Haag, als het eens tot de daad zoude komen. Op
dezen zelfden grondslag bouwde ik met opzigt tot het Buiten-
land. Ik weigerde volstrekt, om eenige gemeenschap naar buiten
aan te leggen, omdat dezelve slegts dienen kon om ons te ver-
raden. Ik was te wel bekend met de Staatkunde van Europa
in de laatste drie eeuwen om niet te weten dat onze onafhan-
klijkheid van Frankrijk door alle de mogendheden begeerd
werd. Die eene revolutie maken willen, vinden daarbij weinig
geloof. Die ze gemaakt hebben, winnen oogenblikkelijk agting
en vertrouwen. In 1801 had ik ook met den slag gewaarschuwd
en had er mij wel bij bevonden. Onafhankelijkheid van Frankrijk
alleen was niet mijn doel, maar eene ware en algemeene, be-
houdens de natuurlijke betrekkingen tusschen meer of min sterken.
Deze nu liep gevaar door alle heimlijke verstandhouding, omdat
de hoofden van een verdrukt volk slegts beschermelingen kunnen
zijn van gevestigde Regeringen. Ik heb reeds gezegd, dat ik
niet veel twistte, en om dit des te beter voor te komeo, deelde
ik zulke denkbeelden zeer spaarzaam mede. Ik sprak meest in
algemeene uitdrukkingen met mijne vrienden en liet mij ongelijk
met dezelve in. Daar bestaat in zulke tijden eene gemeenschap
zonder woorden, de harten geraken met eikanderen bekend,
en men verstaat zig met de bloote oogen omtrent belangen,
die algemeen gevoeld worden.
In den loop van dezen zomer 1813 kwam de Heer van der
Hoop nog eens bij mij; ik liet hem twee stukken lezen, namelijk
de memorie in het Fransch over de gemeenschappelijke belangen
14
van Engeland en Holland, en het ontwerp voor eene Provi-
sioneele Regering. Van hot eerste zeide hij: dat zijn groote
denkbeelden, en van het tweede, dat de Regering in minder
handen moest zijn. Ik wilde eene vergadering van Staten-
Generaal bijeenroepen, daar alle notabelen in zouden opgenomen
worden, en die openlijk zitten en raadplegen zou. Mijn oogmerk
was, dat alle de partijen zich zouden vereenigen, dat elk man
van aanzien zig voor de zaak verklaren, dat de opstand en de
groote maatregelen regt nationaal worden zouden. Ik oordeelde,
dat vele menschen eene korte verschijning in den Haag zonden
maken, dog door de deelneming aan de vergadering gebonden
zouden zijn. Het bestuur zou wel gebleven zijn in handen van
den Raadpensionaris, die het beleid van de vergadering had,
en van de Ministers, die leden van dezelve waren. Ik ontving
ook een belangrijk bezoek van den Heer Bentinck van Buckhorst,
die van zijn buitengoed in Overijsel met Gendarmes naar Amster-
dam was vervoerd geweest, omdat men eenen brief van den
Prins aan hem onderschept had, waarbij deze hem zijn vertrek
naar Engeland, en nog meer in bedekte uitdrukkingen meldde.
Hij wierd. eindelijk ontslagen, omdat er niets van zijne zyde
begaan was. Wandelende in mijnen tuin gaf hij mij ongemeen
veel licht door losse woorden, naar den aart van die tijden,
en met dat onbepaald vertrouwen, welk de vrienden van het
Vaderland toen aan eikanderen bond. Een bezoek van een anderen
aart kreeg ik toen van den Heer A. Warin, die te Parijs was
geweest met den Maire van Brieneu om, zo als men het toen
in de wandeling noemde, goed en bloed aan te bieden. Het
aanbod van Amsterdam was egter zo koel geweest, als de
omstandigheden eenigszios toelieten. De Heer Warin was in het
kabinet van Bonaparte geweest, als bloote toehoorder. Ik vraagde
welken indruk hij op hem gemaakt had? Van eene rots, ant-
woordde hij, die zig in beweging stelt en alles verplettert wat
hem tegenstaat. Uit zig zelve verhaalde hij mij, dat hy de te-
huisreis gedaan had met den Staatsraad Appelius, dat zij veel ge-
15
sproken hadden over den oorlog en staat van Fraukrijk, en beide
van gedagten waren, dat de Bondgenooten nooit den Rijn zouden
durven overtrekken, alzo dezelve een courtine geleek, verdedigd
door twee bastions, Holland en Zwitserland. Op dit zeggen riep
ik uit in mijn hart : wij zullen het eene bastion doen springen !
Zo verliep de zomer, totdat op het laatst van October de
tgding van den slag van Leipzig kwam. ^) Deze tijding maakte
het volk rijp voor den opstand, maar liet nog eene groote be-
schroomdheid onder de fatsoenlijke lieden. Nu trokken de Fran-
schen op ons terug; nu stond de geslagen, doch aanzienlijke
magt tusschen ons en de bondgenoten. Het voorbeeld van Ham-
burg, dat zich te vroeg verklaard en de Franseben terugge-
kregen had, baarde schrik.
Daar de gisting onder het volk evenwel bij den dag toenam,
zag ik wel, dat eene uitbarsting naderde, en zonder dezelve
noch te bevorderen noch tegen te houden, paste ik slegts op
om niets te verzuimen van hetgeen nuttig kon zijn bij deze
onvermijdelijke gebeurtenis.
Aan het hoofd van de nationale garde van den Haag stond
de overste Tulling van Oldenbarneveld, zoon van een zeer wel-
gezind man, in zijn leven mijn goede kennis. Van de gezind-
heid van den Heer Tulling bekwam ik de sterkste verzekering
uit den mond van den Heer Changuion, aan wien ik opdroeg
om hem in kennis te brengen met den Graaf van Stirum. De
Prefekt scheen den Heer Tulling te vertrouwen, maar niet de
garde, welke omtrent drie honderd man sterk, dog slegts een
^) Van Assen schrijft dienaangaande aan H. Bosscha in eenbriefdd. 11 April
1814 *Ik sal ten minste nimmer den dag van den 3«" (NoTember) vergeten,
toen de officieele tijding in den Monitenr ons den beslissenden slag bij Leipzig
vermeldde.
Ik hield juist dien dag het middagmaal by den Heer van Hogendorp met den
Heer van der Dnin van Maasdam. Na den eten kwam terstond de Heer Frans de
Jonge. De stille en geheimzinnige gesprekken, die deze Heeren te zamen hielden,
en hnn verwgderen na de stadeerkamer van den Heer van Hogendorp, die hun
seker opstel scheen te willen mededeelen, deed my weldra vermoeden, dat men
groote maatregelen voor de toekomst had ontworpen, en iets gewigtigs wilde te
voorschijn brengen. H. v. H.
16
vierde gedeelte gewapend was. Wij wisten egter waar de wape-
nen ook voor de anderen lagen.
Na de vernieling der Fransche armee in Rusland bad men
overal cohortes opgerigt, die zig naderhand, in scbyn vrijwillig,
tot den dienst bniten'slands aangeboden badden. In den Haag
was znik eene cohorte gccommandeert geworden door den Heer
Sweerts de Landas, mijn ouden kameraad van de Hollandscbe
Gardes, bij de dertig jaren geleden. Hij bad zijn borstzieke zoon
niet anders weten te redden van de Garde d'honneur. Ik onder-
hield zijne kennis met het oog op het vervolg, en hij scheen
dit te begrijpen. Thans was hij op zijn buitenhuis onder de
rook van Gorkum.
Met den Graaf van Stirnm kwam ik er nu voor uit, dat het
tijdstip op handen was, en dat wy onze kragten dienden te
monsteren. Naar zijn oordeel was er egter weinig van fatsoen-
lijke lieden te wagten, en het strelende, zeide hij, van zig-
zelve te redden had geen vat op de meesten hunner. In den
burgerstand daartegen was een groote drift gaande, en menig
een aanvraag kregen de Heeren van Stirum en Ghanguion,
zel£s op straat, of het dan nog geen tijd was?
Ik had aan den Majoor de Jonge, broeder van den boven-
genoemde, opgedragen, om te vernemen naar den staat der
vestingen in deze Provintie en naar de bewaarplaatsen van
wapenen. Hij stond eenigzins verbaasd. Ik ging dus de zaak
ook zelf na, en bevond dat de Forten aan den Helder, Naarden,
Gorkum, den Briel en Helvoetsluis in goeden staat en min of
meer van voorraad en garnisoen voorzien waren, dat men daar
de wapenen meestal bijeengebragt had, dat er wapenen en
voorraad waren bij de Marine te Amsterdam en Rotterdam,
en dat er eenige troepen lagen in Amsterdam en den Haag.
Ik vertrouwde, dat bij een algemeenen opstand alles in onze
handen vallen en de zee oogenblikkelijk open zijn zonde.
Naar mate nu alles levendiger wierd en er vele gerugten
liepen, bekroop den Heer Repelaer de vrees, dat ik te schielyk
17
zonde zijn Hg drong aan op eene bijeenkomst van vier of vgf
vrienden, waar ook de Graaf van Stimm en Majoor de Jonge
zonden verschijnen. Ik had zo iang de politieken en militairen
niteen gebonden, doch stemde toe om maar de eenigbeid te
bewaren. In deze bijeenkomst boorde ik maar aan, omdat de
voorzigtigbeid den toon voerde, en in mijn oog de grootste
stontbeid alleen ons redden kon. Ik stemde toe in eene kas,
die aan den Majoor opgedragen werd, om vertrouwde officieren
naar den IJssel uit te zenden, ten einde ons egte kondschap
van den aanmarscb der bondgenooten te bezorgen. Zo bad ik
al te voren ingewilligd, dat elk vier vertrouwden zoude
kiezen, die van hem alleen weten zouden, en dat elk van
die vier wederom denzelfden gang zoude gaan. Maar ik zelf
stelde geen prijs hoegenaamd op die aardigheden, en deed er
niets aan.
Inmiddels bad ik op de zekerste wijze vernomen door middel
van den Heer van Spaen van Voorstonde, die wel iets bg mij
veronderstelde en begunstigen wilde, dog zonder bet aan zigzelve
te durven bekennen, dat de Generaal Bülow met infanterie en
artillerie te Munster was Genoegzaam even zeker was ik onder-
rigt, dat de Generaal Winzingerode met een corps te Bremen
stond en een detachement te Liogen bad. De Kosakken kwamen
overal aan den IJssel, en te Zwol over dezelve. Daarentegen
zakten de Franschen den linker Rijnoever af, en de Hertog
van Tarente sloeg zijn hoofdquartier op te Ngmegen.
Alle de Fransche ambtenaren tusschen de Ëlbe en den IJssel
geraakten op de vlugt; vele derzelvcn kwamen over Groningen
en Friesland over de Zuiderzee naar Amsterdam. De schrik
voor de Kosakken werd gevolgd en verlevendigd door den
schrik voor onzen opstand, dien zg uit onze oogen scheenen
te lezen. Zo gejaagd door inwendige angst zetten zij hunne
vlugt voort en deelden hunne gemoedsbeweging mede aan de
Fransche ambtenaren in Holland. De Prefekt zond zijne vrouw
vooruit en al ziin goed stond ingepakt. Wij vernamen er dage-
18
]ijks naar of de Franscbeo weg waren. Sommigen hunner
wapenden zig in de bnizen, en bragten daarmede bet volk op
de gedagten om ze weg te jagen. Wij badden voor Sousprefekt
eenen jongeling, die bij de berneming van Hamburg gesnoefd
bad, dat de Keizer geen steen in die stad op den anderen
laten moest, en die nu aan eenen vriend verklaarde, dat hy
wel zijn leven veil bad voor den Keizer^ maar dat bet denk-
beeld van door bet volk verscbenrd te worden afgrijslgk was.
Ik leide aan iemand, die een besogne met bem bad, de vraag
in den mond, of bet geen tijd was om te vertrekken, en zgn
antwoord was: nog niet. De Heer Ampt, Directeur van de
Politie, zeer wel gezind, en die mij naderhand zijne briefwis-
seling vertoonde, nam meer dan eene gelegenheid waar, om
de woede van bet Haagscbe gemeen te beschryven, namentlyk
in den moord der de Witten^ en bij bereikte er zijn oogmerk
mede.
Vervolgd door zulke denkbeelden, leide de Prefekt een be-
sogne aan, waarin notabelen van alle kleuren geroepen wierden,
om een Bestuur in te stellen tot behoud der rust. De Graaf
van Stirum werd ook gepolst, dog hij verklaarde er niet van
te willen hooren, en deze ronde weigering bragt de zaak
tot eene crisis. Als ik daar ging, zeide bij, zoude ik zoetjes
aan met de Franseben moeten raededoen en myn eigen volkje
onderdrukken. Nu kon de prefekt niet langer blind zyn omtrent
onze gezindheid, maar hij dorst ons niet aan uit vreeze voor
het volk. Naderhand heb ik uit de briefwisseling van den Heer
Ampt gezien, dat bij. Ampt, gelast werd van den Directeur
Oeneraal te Amsterdam, om mij te vatten, en dat hij bet keerde
met eene voorstelling, dat er van een ziekelijk en podagrens
man, die schier altijd t'buis zat, niets te vrezen was, terwijl
men slegts bet gemeen op de been brengen, en juist datgeen
veroorzaken zou, dat men wilde voorkomen.
Wij naderden aan het midden van November, en onderwyl
de algemeene verwagting van groote gebeurtenissen gespannen
19
was, verhaalde men op eenS; dat Buouaparte met de Keizerin
en den Senaat gevat was. Onwaarschijnigk was de zaak niet,
na zgne tweede terugkomst zonder leger en vervolgd tot aan
den Rijn door zijüe vijanden, die nu bet Fransche grondgebied
bedreigden. Z^ vond des te meer geloof, terwijl tog elk het
wenschte. Het moest zelfs in den Monitear staan, deze en
gene had het daarin gelezen en men toonde afschriften van
het artikel. De eerste Fransche en Hollandscbe amptenaren zel&
werden er mede bedrogen, zo te Amsterdam als hier en elders.
Toen de ongegrondheid van bet gerugt eindelijk bleek, gevoel-
den sommigen, dat zij zig in de vrengde kenbaar gemaakt
hadden, anderen, dat een zo algemeen verlangen toonde, hoe
gemakkelijk het juk nu te breken zg; en de opstand was in
het eind wederom merklijk bevorderd. Ik heb sedert reden
gehad om te geloven, dat de Heer Falck onder de verspreiders
was, en ik gis, dat het een Valkenaer's stukje is.
Omtrent gelijktijdig bad de Generaal Molitor het garnisoen
van Amsterdam, misschien elf honderd man sterk, tot zig in
Utrecht getrokken. Ik had al lang weinig samenhang tusschen
de bnrgeriyke en militaire Besturen ontdekt. Molitor hadslegts
den vijand in het oog, en dagt om geene verantwoording, dan
voor eenen krggsraad. Voor de verdediging van het land, en
voor de zekerheid van zijne terugtogt, was de stelling van
Utregt zeer geschikt; maar Amsterdam geheel aan zigzelf over
te laten, was een staatskundige misstap. Het maakte een diepen
indruk, en ik was aanstonds bedagt op een middel om ons
meester te maken van ons garnisoen, hetwelk geen aanstalte
maakte om af te trekken. De Heer H. de Perponcher, die
lang in Engeland gediend had, onderzogt bij nagt de gelegen-
heid der kazerne, dog verklaarde, dat er geen aanval op te
wagen was. Het krijgsvolk hier en overal bestond uit alle
wapenen en alle natiën, en er waren Pruissen onder, na den
slag van Jena geworven of gedwongen. De Fransche generaals
konden er dus weinig op vertrouwen, maar alle poging tot
20
omkooping kwam mij onvoorzigtig voor. Wij toonden er eene
zwakheid mede^ die den schrik voor den volksopstand bij de
Franschen verminderen moest.
Deze schrik was nu op zijn hoogst, de Bondgenoten waren
op onze grenzen, de publieke geest was gewenscht, en bij bet
minste Ingtje, dat de Franschen kregen, kon dit alles ver-
anderen, en dan hadden wij den langen winter in het voor-
nitzigt, gedurende welke zij zig regt nestelen konden tot ons
verderf. Ik ontbood derhalve den Heer May van Amsterdam,
en gaf hem den 14den te kennen, dat het tijd was om bij
hem te beginnen, en dat wij hier eene Regering zouden opzetten.
Twee dagen te voren was de Heer Singendonck, zwager van
Falck, uit Amsterdam bij den Heer Repelaer gekomen, om te
vragen, of wij gereed waren. De Heer Hepelaer vond hem bij
mij ; ik antwoordde van ja. Ik vraagde hem, of de naam van
Staten Generaal aangenaam zoude zijn, dog dat wist hij niet.
Opening van zaken gaf ik noch aan hem noch aan den Heer
May. Het is niet te zeggen hoe weinig men in die dagen
behoefde te spreken, om elkander te verstaan. Het denkbeeld
van opstand was in alle de hoofden, op dit beginsel rustten
alle vertrouwelijke gesprekken; omtrent de zaak was men het
eens, omtrent den tijd wenschte men het te worden.
Den Ib^e^ werd het levendig te Amsterdam, de Douaniers-
huisjes werden verbrand *); de Gouverneur, de Prefekt en de
gehcele Fransche boedel pakten in; doch ik hoorde er niets
van voor den IT^en *g morgens vroeg, toen de Graaf van
Stirum het mij kwam verhalen. De Heer Tulling had het hem
1) Noot yan G-. K. De Heer Chad, onder het schrgyen yan Eyn yerhaal der
omwenteling, was zeer nieuwsgierig om te weten of de opstand in Amsterdam
yan zelf begonnen was, of aangestookt. Ik had het toen te druk om daar naar
te yernemen en wees hem aan Falck. In 1817, eerst heb ik het aan den Heer
Changnion gevraagd, die tusschen mij en den Heer May ging. De Heer Changuion
yerklaarde mij toen, dat May de man was, die den 16den de Douanie huisjes deed
in den brand steeken, en dat hy onmiddeiyk aan de Provisionele Regering ver-
zekerde, dat zy slegts met oranje-kokarden had te verschynen om het yolk meester
te zyn.
21
overgebragt ait den mond van onzen Prefekt, die verklaard
bad ook te willen vertrekken en hem, Tnlling, het behond
der rust op te dragen, door zodanige middelen als men goed
zoude vinden. Nu hebben wij het in handen, zeide Graaf van
Stimm; nu is het onze tijd. Ik had al vroeger op zijn verzoek
eene Publicatie gereed gemaakt, en h^ was ze al eens komen
halen, bg gelegenheid van een ysselijk leven, dat de turfdra-
gers voor het Stadhuis maakten. Nu stak hij ze wederom in
den zak, nam eene oranjekokarde uit de hand van mgne oudste
dogter, en stapte met dit sein op den hoed mgn huis uit. Hg
was bezield van eene edele geestdrift; alles gehoorzaamde op
zgne wenken; met slaande trom en vliegend vaandel trok hg
den Haag door, onder het uitroepen van den Prins van Oranje
en het afkondigen der Publicatie. Van alle zgden kwam de
Oranjekleur voor den dag, en de Haag vlagde als bg eene
overwinning. De Prefekt hield zich schuil in zgn huis tot
2 ure, totdat de vlag van den toren waaide; toen vlugtte hij
door een agterweg, op een paard van de gardes d'honneur.
De vlag was uitgestoken op den toren op last van de Burge-
meesteren van 1795, de Heeren Slicher, 't Hoen en Bachman,
die met eene bewonderenswaardige koelbloedigheid hunne stoelen
hadden ingenomen, daar zij negentien jaar geleden uitgejaagd
waren. Het denkbeeld was algemeen: de Franschen verlaten
ons en er moet eene Regering zgn. Inmiddels hield het gar-
nizoen zig stil en de Generaal Bouvier kwam de optogt van
den Graaf van Stirum aanzien, hetwelk hem kwalijk zou be-
komen zijn, had deze niet alle mishandeling verboden.
Mijne vrienden vloeiden weldra van zelve tot mij, en vonden
er eene oproeping aan alle de oud-regenten van 1795, om des
anderen daags bij mg te vergaderen. De Heer van der Dugn,
die reeds in April te voren gereed gestaan had, was de eerste,
met eene groote oranjekokarde op den hoed.
Van dit ogenblik werd mgn huis het middenpunt van alle
werksaamheid, en ik stond iedereen te spraak, om bg allen
i
22
de goede gezindheid en den moed te onderbonden en te regelen.
Des agtermiddags werd ik bezogt door een HoUandscb officier
in Franseben dienst, die van wege den Generaal Bonvier kwam
verzoeken, om de nodige bevelen, dat bij en zijne manschappen
fatsoenlgk behandeld zonden worden. Ik gaf hem aanstonds een
briefje ten dien einde voor den Graaf van Stirnm. Toen zeide bij
mg, dat de Generaal onze manoeuvre zeer mooi vond, maar ge-
vraagd had of de Heeren niet te vroeg begonnen badden. Ik
antwoordde hierop met een kalm lachje. In mgn hart voelde
ik wel, hoe hachelijk het stond.
Wg hadden de Nationale Garde nit den bovengenoemden
voorraad gewapend, of veelmeer hare officieren hadden dit nit
zigzelve gedaan. Wg hadden al lang oude soldaten, onder-
officiers, jagers van wapenen voorzien. Eene nitgelezen bende
lag dag en nagt bij den geweermaker Bronk borst gereed.
Eindeiyk konden wij staat maken op het gezamentlgke volk.
Wy waren dns bereid tot eenen strijd, die moorddadig kon
worden. Bij de geestdrift in den opstand was de kans in ons
voordeel; maar zo als dezelve bekoelde, moest een garnisoen
van omstreeks vgfhonderd man met twee stukken geschut de
overhand behouden. Deze magt was door den Generaal ver-
zameld op het Binnenhof, als op eene citadel, van waar hy
parlamenteerde, onder voorgeven, dat hij om bevelen naar
Utregt gezonden bad. Wij onderhielden het leven op straat en
zetten posten uit rondom het Binnenhof. Laat in den avond
kwam er een hoop volks onder mijne ramen voorby, zingende
„die Hogendorp is een meesterknaap". Dog ik nam het com-
pliment niet aan, zo lang als het garnizoen niet opgeruimd
was. Eindelyk verzegt de Generaal om met den Graaf van
Stirum en den Commandant der Nationale Garde te spreken.
Zy gingen tot hem op het Binnenhof, dat in zyn oog een groot
bewys van hunne kragt moet geweest zijn, en hij nam aan om
'sogtends vroeg uit te trekken, mits verzekerd tegen alle be-
lediging van het gemeen. Hij werd tot Ryswyk toe verzeld
23
door den Overste TuUing en nog een officier, tot welke hg bij
het afscheid zeide, dat hij nooit van hoofden van het volk ge-
hoord hady die het zo in hunne handen hadden als wg. Deze
lof was verdiend, want ik had in alle agterstraten doen bekend
maken, dat men den Prins dienst zonde doen, met geene mst
te breken, en daar werd letterlijk aan voldaan, niettegenstaande
er te Amsterdam een oogenblik geplunderd was.
Bevrgd van het Fransche bewind en van de Fransche gewa-
pende magt, kon ik mij nu geheel aan het opzetten van eene
Regering overgeven. Ik hield op de beleide vergadering mijn
Ontwerp gereed, en ik had mede te voren eene aanspraak op
schrift gesteld, strekkende tot betoog van hetzelve. Onder de
uitgenoodigden had de Heer van Kijf hoek een weigerenden brief
aan den Heer van der Dnyn geschreven. De Hoeren van Hekeren
tot de Eloese, Spaen van Voorstonde, Hope en Steengragt
hadden mij genoegsaam een protest gezonden. Nogthans had de
Heer van Hekeren zig eenige dagen te voren, als het ware, bij
mij aangeboden; dog ik had er op gezwegen, omdat hg met
den Graaf van Stirum twee masten op een schip zou geweest
zijn. De Heer van Hoogstraten kwam van Rotterdam een kort
bezoek bg mg afleggen, met de woorden: beschouw mg als
iemand, die uit het Fransche rgk een uitstapje naar het Vor-
stelgk 'sGravenhage doet. Ik liet alles naast mij nedervallen
en ging mijnen gang. Op de vergadering, den 18^ei», kwam er
niemand buiten Hollanders, dan de eenige Heer van Aylva, en
uit Amsterdam de Heer Falck alleen, geheel op het laatst. Hij
zag niet graagte mijn Ontwerp in, dat ik hem alleen vertoonde,
omdat hij sprak als een man. Ik had het nooit zoover in de
vergadering brengen kunnen, dat men af wilde wijken van het
denkbeeld van rustbewaring in de afwezigheid van het Fransch
Bewind. Eindelijk besloot men wederom te komen, en wel den
20ten^ omdat de Heer Falck den volgenden dag te Amsterdam
moest zijn. Nu zouden er Notabelen bij gevraagd worden, ook
buiten oude regenten. Hiermede was ik al een stap verder ge*
24
vorderdy en hoopte mgne Staten-Generaal op eens uit alle par-
tgen saam te stellen. Den 20ste kwamen noch de Heer van Aylva,
noch de Heer Falck, maar daartegen onderscheiden Notabelen,
zo als de Heeren van Leyden en Eloat. De Heer Fannins
Scholten nam het woord op, nog eer ik er was, en betoogde,
dat de opstand geschied, de Regering verdreven, het gamisoen
uitgejaagd, en geene vergiffenis te wagten was; de zaak door-
zetten bleef alleen over. Alles vragteloos. Mijne woorden hadden
mede geene kragt. De Heer Repelaer las eene concilliatoir voor,
hetwelk op eene federatieve rustbewaring nitliep. Ik verzegt,
na met veel geduld allen aangehoord te hebben, dat degenen,
die de zaak doorzetten wilden, mij in de naaste kamer geliefden
te volgen, en daar bescheidde ik ze weder tegen den avond.
Ik zal niet beschrijven hoe van dit uitgezocht hoopje al weder-
om de een voor en de ander na afdroop, maar liever melden,
dat dq Heer 's Jacob van Rotterdam zig deed aandienen en
voordroeg, dat de Natie zich diende te wapenen, en daar alleen
heil in te zoeken was; alsmede kort daarop de Graaf van Stirum,
stoutmoedig verklarende, dat als er geen Regering kwam,
hij eene militaire Regering instellen zou. Ik besloot dezen
dag met den Graaf van Stirum tegen den anderen ogtend om
agt uur te bestellen, en de Heeren van der Dnyn en d'Escury
van Heinenoord te bewegen, om naar Amsterdam te ver
trekken, ten einde den Raad over te halen om een voorbeeld
te stellen.
Intusschen waren deze vier dagen besteed geweest, alsof er
eene Regering bestond. De Heeren J. Fagel en H. de Perponcher
waren naar Engeland vertrokken met eenen brief van mij aan
den Prins, nader mede geteekend door de Heeren van der
Duyn, Repelaer, enz. Het spijt mg, dat ik er geene copy van
heb, daar mij geen tijd toe overschoot, want nooit heb ik minder
tijd gehad, noch meer tijd besteed, dan in die dagen. Ik had
den brief geschreven met een oogmerk om de Engelsche Natie
regt op te winden, en dit gelukte volkomen Volgens alle be-
25
rigten is de geestdrift in Londen en over geheel Engeland Inid-
ragtiger nog geweest dan bier, en geen wonder, daar kwam
er geen gevaar bij. De kapitein Wautiers was naar Manster
vertrokken, met een anderen brief aan den Prins, omdat deze
volgens de gemgten naar Dnitscbland overgestoken was. De
Generaal Bfllow zond den Heer Wautiers naar Frankfort, maar
nam aanstonds den marsch naar denIJsselaan. Mijn brief werd
te Frankfort geopend door den Heer van Gagem en aan de
Keizers en Koningen vertoond. Dezelfde middelen hadden dezelfde
uitwerking als in Londen. Ook van dezen brief heb ik tot
mijn leedwezen geene copij. Voor binnen 'slands had ik het
stnkje „Holland is vrij, de Bondgenoten trekken op Utregt,
de Engelschen zijn geroepen", geschreven, en dit ware Manifest
van den Opstand, schoon ongeteekend, drakte zo wel en innig
het algemeen gevoelen nit, dat iedereen het beleed. De Heer
Fagel nam het mede en de Engelschen plakten het aan de
hoeken der straten in Londen aan; de Prins nam er den
inbond zijner eerste Publicatie nit. Bij deze zedelijke middelen
hadden wij er ook stoffelijke gevoegd. De helft van het Haag-
sche garnisoen verliet den Generaal tnsschen Rotterdam en
Goren m en nam dienst bij ons. Dit voorbeeld werd ook elders
gevolgd. Wij rigtten uit de Nationale Garde eene Oranje Garde
op, die dagelijks aangroeide, zelfs met eenige ruiters. Daar-
naast namen wij Rustbewaarders voor den stedelij ken dienst
aan. Op dezen voet hoopte ik overal voort te gaan, en ein-
delyk uit vele gewapende troepjes een legertje bij een te
brengen.
Alles kwam nu aan op het besluit omtrent eene Regeering,
en ik zag wel, dat ik den last op mijne schouders laden
moest, eu dat mijne Staten Generaal in rook verdwenen waren.
Des avonds laat, nadat mijne vrouw naar bed was gegaan,
opende ik mijn hart aan mijne kinderen. Mgne oudste dogter
bad mij uit aller naam om de opdragt der Regering aan te
nemen. De eenparige denkwijze in mgu huisgezin versterkte
26
mij algemeen onder alle moeijelijkheden. Bij den tegenstand
van mijnen oudsten zoon tegen de garde d'honnenr hadden wg
allen slegts eenen zin gehad. Dezer dagen waren mijne vrouw
en dogters dagelijks in het bosch gaan wandelen, als of er
niets gebeurde, en dit had veel vertrouwen gewekt. Ik had
mgne zonen, vóór de inlijving met Frankrijk, in de wapenen
doen onderwgzen, met den zoon van mynen neef den Generaal
van Sandick, en zij trokken dagelijks op dien tijd in een
peloton door den Haag naar de Eoekamp, daar zij eindelijk
afvuurden onder mijne inspectie. Zij reden wel te paard,
schermden en gingen op de jagt. Mijn oogmerk was, dat zij
ten bekwamen tijde voor hun vaderland zouden strijden. Toen
mijn oudste zoon inzag, dat er geen ontkomen aan de garde
d'honnenr was, verzogt hij mij alleen te spreken. Ik merkte
wel, dat de anderen van zijn voornemen wisten, en zij bleven
buiten de deur op den gang staan. De voordragt was om met
eenige jonge vrienden den Generaal Lorcet te overrompelen,
hem om te brengen en voorts met zakken geld naar de kaser-
nen te gaan. Van den eersten dag van den opstand af, waren
zij alle volijverig geweest, het eerst met Oranje op straat en
altijd verlangende om dienst te nemen. Hun Gouverneur gaf
hun het voorbeeld, nam de gevaarlijkste lasten op zig, en trok
eindelijk met de vrijwillige cavallerie naar de voorposten. Alzo
ik mijne vrouw en kinderen in het uiterste gevaar bragt, was
het mij veel waard zulk een moed bij allen te ondervinden.
De Graaf van Stirum kwam op zijnen tijd, den 21»*®»^, nog
eenigzins gemelijk en bedugt voor verder uitstel. Ik verklaarde
hem in korte woorden, dat ik gereed was, als hii en zijne
ofiScieren mij wilden oproepen. Hij ging aanstonds de noodige
schikkingen maken. Inmiddels ontving ik den Heer Canneman,
die mg eene Memorie gezonden had, betogende de noodzake-
lijkheid van eene Regering en wapening en de middelen
daartoe aanwijzende. Onderwgl ik mijne goedkeuring aan hem
mededeelde, werd de Graaf van Stirum aangemeld, en ik ver-
27
zocht den Heer Cannemaa te blijven. Toen by mij boorde tot
antwoord geven de bekende Pnblieatie, eindigende met de
woorden „God belpt degene, die zicb zelve helpen", en mij zag
rondgaan om met elk de haoden te schudden, geraakte hi) in
eene groote geestdrift, verzegt ook om mgne band, en ging
aanstonds aan bet werk, namelgk de Publicatie van afzwering
van Buonaparte, eenen brief aan Gogel, om zgnen dienst te
eiscben onder straf van hoogverraad, en eene aanstelling van
Falck tot Secretaris Generaal, stukken die ik denzelfden avond
tekende. De beer van der Duyn in Amsterdam zgnde, bleef
my niemand over, dan de Heer Changnion, om mede te doen.
Voor den eersten kon ik het op my nemen en bij zyne terug-
komst des volgenden daags keurde by alles met vreugde goed.
De ander wilde uit zedigheid zig niet tot ons gezellen, en nam
bij voorbaat het Secretariaat op zig. Als vervolgens de gewa-
pende magt voor mijn huis kwam, ging ik met Changuion de
deur uit, en onder een militair muziek werd de eerste Publi-
catie van het Algemeen Bestuur afgelezen. Vervolgens trok de
Graaf van Stirum andermaal den Haag door onder geen minder
gejuich dan de eerste reis. Dien avond, op het Zondags souper
van den Heer Hope, werd hard op my gevallen; dog de Heer
van Voorstonde zei, dat ik het begonnen had en doorzetten
moest, en dat hij my zou prijzen, al zette ik de kroon opmyn
hoofd.
Een ogenblik voor de plegfigheid het Voorhout rondwande-
lende, kwam ik den Heer E. van der Hoeven tegen, die my
hartelijk zijnen dienst aanbood. Ik verzogt hem om wat aan
mijn buys te vertoeven, nam hem mede in den kring voor de
Publicatie, en droeg hem toen op om naar het Russisch Hoofd-
kwartier te gaan, een last, waarvan hij zig zo wel gekweten
heeft, blijkens zyne brieven en uitvoerig verslag.
Ik kan hier de aanmerking niet onderdrukken, dat de geest,
die mij bezielde, op de natuurlijkste wijze overging tot allen,
die ik aansprak. Zo deed elk wonderen in zijn kring, zonder
28
bepaalde voorschriften, die den mensch even benauwd maken,
als de geestdrift hem boven zigzelven verheft.
Dienzelfden middag had ik den Generaal Sweertz van
Landas bij mij ten eten; ik deelde hem mijne gedagten over de
vestiging van een hoofdquartier te Rotterdam mede, en met
zijn koel hoofd was hij egter aanstonds gereed, en begeerde
eene orde voor den Admiraal Kikkert, alsof het een brief van
aanbeveling geweest was. Zulk eene bedaardheid om de gevaar-
lijkste zaken als iets gewoons te doen, heb ik toen meer ont-
moet, en bevonden, dat zulke menschen de regte zijn. Veel
praats en veel omslag bragt nooit tot iets goeds. Ik behoef hier
geen voorbeelden op te noemen; ik heb aan die ^ich verdien-
stelijk gemaakt hebben, eene ruime hulde gedaan in mgn Berigt
aan den Prins, daar ik mij hier gerust op beroepen kan. Des
anderen daags trok de Generaal Sweertz onder mijne ramen
voorbij, aan het hoofd van infanterie, cavallerie en artillerie,
een legertje in miniatuur.
Op dezelfde wijze ondernamen wg nu een corps naar Leiden
uit te zenden, waarvan de oranjegarde de pit was. Mijn oog-
merk was, dat elk Generaal de vrijwillige giften zou ontvangen,
tot eene krijgskas en deels vrijwilligers aannemen, deels batail-
lons aanwerven, opdat de legers gedurig aanwassende, de vgand
uit Gorcum en ütregt verjaagd zoude worden. Van Vlaardingen
kwam men mij zeggen, dat negen honderd man gereed stonden
om dienst te nemen, van Rotterdam tien duizend. Dog de Re-
gering van Rotterdam aarzelde, hoezeer aangesteld, zo als te
Amsterdam, en zg wilde, op het voetspoor van deze de rust
bewaren. De Heer van der Hoop schreef mij ; wij werken hier
in een stillen geest. Ik liet de stillen in rust, en werkte voort
met de voortvarenden. De Graaf van Stirum werd aangesteld
tot Commandant- Generaal van de gewapende magt in Holland,
de Heer 'sJacob tot Commissaris-Generaal in Rotterdam, de
Heer Canneman tot Commissaris-Generaal van de Finantiên, de
Heer Falck aanvaardde zijnen post, en Gogel vlugtte naar Parijs.
29
Het optreden yao een Algemeen Bestnnr wekte den moed op
vele plaatsen, en al wie iets goeds wilde uitvoeren kwam bg
m^. Ik had geene rost bij dag of nagt. Hoe ik dit nitgehouden
heb begrgp ik nog niet. Aanslagen op de vloot van Texel, op
de forten van den Helder, op den Briel, op Hellevoetsluis, op
Utregt, enz. volgden onophoudelgk op elkander. Dezen geest
levendig te houdeu scheen mij toe mijn hoofdwerk te moeten
zijn. Sommigen boden zig aan, om op de Ëngelsche vloot te
kruissen, ten einde dezelve te verwittigen en zi) verkregen
pinkjes te dien einde. Znlk eene algemeene beweging maakte een
groeten indruk op de Franschen te Gorenm, tot binnen welke stad
zig dageiyks de een of ander waagde, om mij kondschap te
bezorgen. De Franschen dagten, dat wij twintig duizend man
gewapend hadden, en verwonderden zig van waar wij de wape-
nen kregen. Dit onderhield de vreeze onder hen en deed ons
tijd winnen, om ons in staat te stellen en om hulp van de bond-
genoten te ontvangen.
Nn wg voor Geldmiddelen en Oorlog aanvankelgk gezorgd
hadden, wilde ik iets omtrent de Justitie beproeven. Ik was
eenige dagen voor de uitbarsting te Amsterdam bij den Presi-
dent van Manen geweest, en had hem een tafreel gemaakt van
de opkomende Bondgenoten, die als een stroom niet meer te
stuiten waren. Ik had vrij klaar doen zien, dat het nu onze
tijd was, om liever mede te doen dan ons te laten veroveren,
en vooral met ronde woorden gezegd, dat als de Franschen
niet vertrokken, daar de weg nog open was, zij gevaar liepen
aangehouden te worden. Repelaer, die mede was gegaan, was
verwonderd over mijne stoutheid. Onverwagts wordt de Procu-
reur Impërial Jaquinot aangekondigd, wij maken hem plaats
en ontmoeten hem op de trap. De Heer van Manen was in-
middels in de beste stemming, die ik wenschen kon voor dit
bezoek. Ook bleef de Heer Jaquinot niet lang. Thans zag ik
den President voor het eerst weder. Hij ontving mij allervrien -
delijkst. Welk eene verandering, riep hij uit, men moet Mijn-
30
heer van Hogendorp zijn om zoo iets uit te voeren! Hij kon
egter nog niet besluiten om mede te doen en haalde mij het
voorbeeld aan van den Spaanschen opstand, onder welken jaren
lang regt gedaan was in den naam van Philips den 2den. yfij
konden^ zeide hij, door middelen van politie kragt aan onze
wetten geven. Volgens mijne gewoonte liet ik het daarbij,
genoegsaam zeker, dat hij zoveel mede zou werken als hij doen
kon, zonder zig openlijk bloot te geven.
De eerste krijgsbedrijven vielen onderscheiden uit. De Fran-
Bchen hernamen Dordt, en werden er wederom uitgedreven.
Een eerste aanslag op Den Briel mislukte, en eerst na de
komst van den Prins werd de burgerij het garnisoen meester.
De zware batterij van Ooltjensplaat namen de boeren onder
aanvoering van den Haagschen vrijwilliger Adams in. Te Pa-
pendregt werd dapper gestreden. Eindelijk heisten wij onze
vaderlandsche vlag op de Maze, eerst onder het leidelijk toe-
zien van den Admiraal Kikkert, naderhand onder zijn beleid.
Aan deze zijde hielden wij ons derhalve staande; maar erger
zag het er uit aan de andere. Woerden werd gemakkelijk
ingenomen, dog niet behouden, en de ingezetenen daarop
deerlijk mishandeld. Verscheiden Hagenaren waren gekwetst,
gesneuveld of krijgsgevangen, en onder de laatste de Overste
TuUing. Wij zorgden aanstonds voor de vrouwen en kinderen,
die het nodig hadden. Dog de veiligheid van den Haag zelve
scheen gevaar te lopen, en de Graai van Stirum ontbood den
Generaal Sweerts met zijn geheel corps. Dit kwam op en nu
scheenen wij in denzelfden staat te zijn als den eersten dag,
zo niet erger.
Het was egter beter gesteld dan wij konden weten. De
Russen en Pruissen rukten aan, de Generaal Molitor was er
van verwittigd, en dit verlamde zijne werkzaamheid tegen ons.
Er was aan onze zijde slegts een goede houding nodig, om
den aanval af te weeren, die na eenige dagen zonder aanmerke-
Igke versterking niet meer geschieden kon. En om deze hou-
31
ding aan te nemen, zodat de vijand er voor stil stond, was er
genoeg voorbereid, genoeg in beweging, kragt genoeg voor-
handen. Gaan wij dit in de bijzonderheden na.
De Generaal Sweerts had de werf van Rotterdam ingenomen
en den Admiraal Kikkert arrest aangezegd. Er waren kano<
neerboten nitgernst, de toegang van de flotille van Hellevoetslais
naar Rotterdam was gesperd, een kruidschip was bij Dort ver-
overd, alle de boeren van het Overmaassche waren op de been,
de veeren van den IJssel en de Lek waren bezet. De Admiraal
Kikkert, beter onderrigt door den Admiraal Melvill, was bij
mij gekomen, had mij gevraagd, wie, als hij Napoleon afzwoer
zijn Sonverein was, op mijn antwoord „de Prins van Oranje",
mij de hand gereikt en zig voor ons verklaard, een kragtige
oproeping aan het zeevolk gedaan, en hartelijk medegewerkt.
De flottille was van Heivoet naar Willemstad verzeild, niet
zonder verlies van volk en vaartuigen, die tot ons overkwamen.
De Prefekt had wel te Gorcum eene versterking van vijftien-
honderd man uit Antwerpen ontvangen, dog dezelve bestond
meest uit Nationale Gardes, en nn was het daarmede gedaan
alzo wij meester van Dort en van de Maas waren. Hij onder-
hield eene briefwisseling met de Sonsprefects van Rotterdam
en den Briel, ofschoon beide Nederlanders, dog zij werd dage-
lijks moeielijker. Hij zag af van zijn ontwerp om op Rotterdam
te trekken, en deed slegts eenige pogingen op Gouda, om van
daar den Haag te bestoken, dog de gezindheid te Nieuw-
poort, Schoonhoven, Gouda, en op het geheele Platte Land,
alsmede naderhand de verschijning van Kosakken, van Engelsche
Mariniers, van den Prins zelven in den Haag, stuitten telken
reize zijnen voortgang.
De Generaal de Jonge was uit Woerden gedreven, dog niet
vervolgd geworden, en het bleek duidelijk uit vele berigten,
dat de Generaal Molitor slegts den rug vrij had willen houden,
zonder meer. Het Platte Land van Woerden tot Leiden was
zeer wel gezind, en te Leiden was er eene partij vol moeds,
32
aangevuurd door Professor Kemper. Ik hoopte op hulp van
Amsterdam^ hetzij tot bijstand van Leiden, hetzij om Woerden
van de andere zijde in toom te houden. Ieder uur kon de wind
veranderen en de Ëngelsche vloot voor de wal brengen.
Een blijk van den goeden geest van bet Platte Land hadden
wij voor ogeu; in de uitwerking onzer Publicatie, bij welke
alle de dorpen opgeroepen waren, om uit de Notabelen Provi-
sioneele Regeringen aan te stellen. Dit ging alles geregeld en
liep af, zonder dat van die dorpen een hooger gezag ingeroepen
werd. In sommige steden was er eenige dobbering, eigentlijk
veroorzaakt door de beschroomdheid der groote steden om het
stelsel van rustbewaring en van handeling met de Franschen
vaarwel te zeggen. Op Amsterdam waren de ogen gerigt; dog
aldaar zowel als te Rotterdam werd alles rijp door den tgd, en
met dezen te winnen was men zeker van den uitslag. Erkenden
deze beide steden het Algemeen Bestuur, zo was er maar éöne
stem in de geheele Provincie van Holland, zo was de Publi-
catie van Afzweering de algemeene geloofsbelijdenis. De stede-
lijke regeeringen alleen hielden het nog tegen, maar zy werden
zo gedrongen om toe te geven, dat het einde ligt te voorzien
en nabij was. Op de eerste verschijning der Bondgenoten kon
het niet missen.
Uit deze voordracht volgt, dat ons grootste gevaar van de
zgde van Gorcum was. Deze stad is eene vesting en Utregt
niet, deze stad had hulp bekomen uit Antwerpen, zij had de
Bondgenoten later te wagten, zij behoorde tot de Prefektunr
van de Maas, de Prefekt had er zich opgesloten, hij onderhield
van daar onderscheiden verstandhoudingen, tot midden in den
Haag, en sprak nog als gezaghebber. Drong hg wederom door
tot in den Haag, zo was Rotterdam afgesneden en Amsterdam
omcingeld; want de Admiraal VerheuU aan den Helder, de
Generaal Molitor te Utrecht en bet garnizoen van den Haag
gaven zig de hand. Daarom droeg ik zorg, dat de Generaal
Sweerts wederom zijnen post hervatte en op Gorcum paste. Ik
3S
schreef naar Leiden aan den Generaal de Jonge, met opgave
van alle de hulpmiddelen; die hij gebruiken moest. Ik weder-
stond aan den Burgemeester Heldewier van Leiden, die in com-
missie by mij kwam, om bevel te verkrijgen tot ontruiming
van die stad. Ik bevestigde den Burgemeester Slicher van den
Haag in het voornemen, om zig geenszins met den Frefekt in
te laten.
Zo veel moeds had de Prefekt geschept uit de herovering
van Woerden, dat hij aan twee zijner Raden van Prefektuur
in den Haag, de Heeren Stratenus en J. van Hees opdroeg om
ons tot eene capitulatie te bewegen, terwijl de gewezen Adjoint-
Maire van Riemsdijk dezelfde boodschap aan Burgemeesteren
deed. De Heer Slicher kwam er mij een ogenblik van spre-
ken, om zig slegts te overtuigen, dat ik het eens met hem
was. De Heer van der Duijn had de beide Raden aan mijn
huis ontvangen, onderwijl ik den Vijverberg omwandelde, en
wij verstonden elkander aanstonds om er geen antwoord op
te geven. Aan den Heer van der Staal, als Maire van Was-
senaar, schreef de Prefekt, dat er honderd duizend man in
optogt tegen ons waren, en die brief werd mij al lachende
gebragt. Wie moed had werd door mij daarin bevestigd; wien
de moed ontzonk, dien tragtte ik op te beuren. Bergen van
zwarigheden heb ik in die dagen opgeruimd.
Op eenen avond zeide de Heer Fannius Scholten tot mij:
„ik heb u den geheelen dag gadegeslagen; ik zie dat er
bij a geen wankelen is ; ik vertrouw op uw beleid ; ik zal naar
Amsterdam gaan en zien, dat ik den boel omzet; is het niet
hmger hier te houden, zo zend mijne vrouw na." Den vol-
genden ogtend ontmoette hij den Heer Eemper bij mij ; zij
spraken af om samen te gaan, en binnen de vier en twintig
uren na hunne aankomst was Amsterdam voor de goede zaak
verklaard, en daarmede geheel Holland gewonnen.
De wijze op welke dit geschieden moest was geheel aan deze
Beeren overgelaten, in hunne hoedanigheid van Commissarissen
34
Generaal van het Algemeen Bestnar. Reeds op den dag van
de aanvaarding van dit Bestuur waren de twee Heeren Vofite
bij mij geweest, klagende over de lauwheid der Provisioneel
Regering, en verzekerende, dat de kooplieden de zaak als ge-
wonnen beschouwden en hunne speculatien begonnen. Ik ant-
woordde, dat ik hoopte, dat de zee den volgenden dag open
zoude zijn. Dit ware ook het geval geweest, indien mgne
pogingen aan den Helder gelukt en de Regering van Amsterdam
toegevallen ware. Dan dien zelfden avond kwam de Heer van
der Duijn onverrigter zake van die stad terug, en de Admiraal
VerheuU betragtte een volmaakt stilzwijgen op alle mijne brie-
ven en boodschappen. Nu zetten de Commissarissen Generaal
evenwel de zaak door, omdat zg in drie of vier dagen zoveel
rijper was geworden en de Russische hulp naderde. Deze hulp
bestond in de infanterie van den Generaal Graaf Benkendorf,
die uit Over^ssel over de Zuiderzee moest komen, en waarop
de Generaal van der Plaat afgezonden was. Dan de eerste,
die onverwagt kwam, was een hoopje Kozakken, door den
Heer van der Hoeven voorbij Amersfoort ontmoet en bewogen
om op Amsterdam af te trekken. De eerste daad van Com-
missarissen Generaal, na de aanvaarding van hun post, was
deze Kosakken te gemoet te rijden en ze in te laten. Der-
zelver kommandant zeide lachende tot hen: de Heeren zgnmij
eenige minuten vooruit geweest. Deze Kosakken maakten een
onbeschrijfeiyken indruk, niet alleen in Amsterdam, maar in
geheel Holland, en zij bragten zelfs iets toe om de Franschen
binnen Woerden te houden. Dat de zaak binnen in Amsterdam
rijp was, bleek klaar uit eene Commissie door de Regering aan
het Algemeen Bestuur gezonden, zijnde de Heeren van Slinge-
landt en Brugmans. Zij erkenden, dat wij slegts een woord te
zeggen hadden, om de stad te doen verklaren, en baden ons
er van af te zien. Zij hadden de Commissarissen Generaal op den
weg ontmoet, en niet van dezelve kunnen verkrggen, om de
reis vooreerst te staken. Ik hoorde ze met groot genoegen aan.
3ft
bescheidde ze tegen den volgenden ogtend op eene samenkomst
met den Heer van der Daijn, en ontving den avond van
dienzelfden dag de tijding, dat de Publicatie van Afzweering
afgekondigd, de Generaal Kraaijenhof tot Gouverneur, en do
Admiraal Verderen tot Bevelhebber op de Zuiderzee, onder
goedkeuring van het Algemeen Bestuur, aangesteld waren.
Het verrigte werk in den Haag en te Rotterdam had dus
tot rigtsnoer gediend, eenige politieke en militaire hoofden
badden de handen ineen geslagen, en de Heer Maurits van
Hall stelde in de Sociëteit een glaasje in op Nederland en
Oranje. Alle de partijen waren het daarmede eens, en grooter
eenigheid in politieke zaken was er nimmer te Amsterdam be-
kend geweest.
Ik ontmoette in dien tgd geen Amsterdammer zonder zijn
oog op den Helder te rigten, opdat alle middelen vanzagtheid
en geweld mogten gebruikt worden, ten einde meester van de
Vloot en van de Forten te worden. Op de matrozen konden
wij staat maken, op vele officieren ook, zelfs van het garnizoen.
Dan Verhuell zond alles weg, dat niet fransch of franschgezind
was; hy strooide dik kruid op de schepen en hield ze onder
het bereik van zgn geschut in de Forten; hij zond een scheepje
af naar Frankrijk, kreeg antwoord, en juichte er om met een
algemeen salvo. Ongelukkig was het eerste ogenblik van geest-
drift verloren geraakt. Althans heeft een Noord-Hollander mij
in der tijd gezegd, dat er vier duizend boeren gereed hadden
gestaan, om op de Forten en de Vloot aan te vallen, en dat
zij alles bg verrassing zouden ingenomen hebben. Nu duurde
het maanden lang en werd eerst beslist met het innemen van
Pargs.
Amsterdam, Rotterdam waren over, de meeste steden en het
geheele platteland hadden zig verklaard, als een bedenkelijke
angst zig begon te openbaren in den Haag. Men werd gewaar,
dat bet aan wapenen en voorraad ontbrak, en dat de bewaar-
plaatsen van dezelve. Naarden, Gorcum, den Brielle, enz. in
36
handen van den vijand bleven. Een aanhoudende oostewind
hield alles nit Engeland tegen. Utregt en de IJssel bleven
door de Franschen bezet. De Graaf van Stirnm kwam mg meer
dan eens midden in den nagt daarover onderhouden. De Bur-
gemeester 't Hoen berigtte mij in persoon, dat er een groot
gemor onder het volk was. Het was nu de zevende dag van
het Algemeen Bestuur, de elfde van den Haagschen opstand.
Een koopman van Londen had het gewaagd, om naar Scheve
ningen over te steken en de reis naar Rotterdam door te zetten.
Van hem kreeg ik aangename berigten, omtrent de hulp, die
wij te wagten hadden ; maar bij anderen was de indruk schielijk
uitgewiscbt. Dan nu kwam de Heer Gator met den eersten brief
van den Prins, dien ik aanstonds vertaalde en in beide talen
uitgaf. Dit werkte meer uit en tot in Friesland toe, waar de
Heer van Assen door mg gezonden was om wapenen en voor-
raad, dog nu eerst regt gehoor vond. De Heer Gator bevestigde
alle de berigten van den Heer Grant, en nu was ik zeker van
spoedige hulp uit Engeland, niet alleen van troepen maar ook
van wapenen en voorraad. Vernemende welk eene behoefte wij
aan deze hadden, bood de Heer Gator zig aanstonds aan om
ons te helpen. Binnen het uur was hg vertrokken met eenige
pinkjes, die hg opgevuld terugbracht en ogenblikkelgk meteen
dubbel getal weder uitzeilde. Zijn gver werd slegts overtroffen
door zgne bekwaamheid, bij een gezond oordeel voegt hg kunde
van omgang, daarbij verstaat hij in den grond het engelsch en
hollandsch. Scheveningen was onze zeehaven, bij ontstentenis
van den Helder, en onder de voortdurende aanslagen op den
Briel en Hel voet. Pronk deed er de grootste diensten, met zo
veel vuur als bedaardheid. Nu was ik vol moeds, maar in den
Haag won de mismoedigheid zodanig veld, dat sommigen den
brief des Prinsen voor verdicht hielden. De Directeur Ampt zeide :
de menschen willen soldaten zien. Deze verschenen des anderen
daags. Eenige Eosakken kwamen uit Amsterdam, en bivon-
akeerden in het Voorhout. Teffens lieten eenige Engelsche oor-
37
logschepen het anker vallen voor Scheveningcn, en de mariniers
van dezelve, tweehonderd man, landden dien dag of den vol-
genden, zonder egter verre baiten den Haag te mogen trekken.
Na had ik op mijne kamer den Engelschen zeekapitein, den
Rnssischen kozakkenofficier, met eenige Hollandsche militairen.
Jaist agt dagen geleden hadden wij het bestuur aanvaard, mgne
toezeggingen waren aan het vervullen, ja, wij hoorden al van
de Prnissen, en benoemden den Graaf J. van Byland en den
Heer H. van Zuijlen van Ngevelt om hun te gemoet te gaan.
En zo begon de angst te bedaren, en wij konden die houding
bewaren, daar alles op aankwam.
In mgn gemoed was ik bedroefd, dat wij de Bondgenoten
in het hart van Holland zagen. Naar Utregt had ik ze van het
begin beseheiden. Niet over de Zuiderzee naar Amstejdam hkd
ik de Russen gewenscht, maar over den IJssel naar Utregt, en
op ditzelfde punt wilde ik onze vrijwilligers geleid hebben uit
den Haag en uit Amsterdam. Daarom had ik een uitvoerig
besluit ter oprigting van de legers van Utregt en Gorcum in
de nieuwspapieren geplaatst ; niet alleen om den vijand op zijne
eigen wijze en met een vreeslijken ophef te bedremmelen, maar
voornamelijk om de landzaten op te wekken en aan onze
Generaals volk te bezorgen. Toen het met den Generaal de
Jonge mislukt was, stelden wij den Generaal Kragenhof in
zijne plaats aan, dog al wat wy van hem vernamen, was, dat
hij een defensief plan noodzakelijk keurde. Veel vroeger hadden
de Amsterdammers het volgens ditzelfde beginsel met Naarden
bedorven, honderde gewapende douaniers van de Elbe en Weser
en Eems doorlatende, die zij op het IJ hadden dienen te stuiten,
en die zij tegen het volk besehermden, zo dat zij zig veilig
binnen Naarden verzamelden. In Naarden waren duizende ge-
weren, en daar hadden wij een legertje kunnen oprigten. Op
den dag, dat de Fransehen Woerden heroverden, trokken de
Pruissen in Doesburg, zodat wg ons allen de handen te Utregt
badden kunnen geven, indien er overal dezelfde geest geheerscht
6
38
had, als de eerste dagen in den Haag. Dan al was het zo mooi
niet nitgevallen, het stond na tog wel.
Alzo de Prins nog niet kwam^ hielden wij ons bezig met de
noodigste ministeriën in te rigten: oorlog, tinantiën, binnen-
landsche zaken. De Publicatie van Afzweering had den grond-
slag voor de finantiën, de zenuw van den oorlog, aanstonds
gelegd. Naar mate de Heer Canneman aan het werk ging, onder-
vond hij de noodzakelijkheid van een binnenlandsch ministerie,
en bragt mij den Heer van Stralen, als den eenigsten bekwamen
mau daartoe, bij afwezigheid van den Heer van de Capellen.
Voor den oorlog stelden wij den Heer Bentinck van Boekhorst
aan, die door de Rassen Goaverneur van Overgssel gemaakt
was, en voor wien de Graaf van Stiram het waarnam, met
d*en heer Piepers als Secretarie. Onze Ministers droegen den
zedigen naam van Commissaris- Generaal. Na dagt ik, dat wij
haast meester zouden zijn aan deze zijde der rivieren, en dat
het tooneel van den oorlog in Brabant overgebracht zoo worden.
Daar wilde ik vyfduizend man onder den naam van Oranje-
Legioen, en gecommandeerd door den Generaal Perponcher, bg
het leger der Bondgenoten voegen. De wervingen daartoe waren
aan den gang en men begon recruten te oefenen. Geld was er
iets in de kassen gevonden, een ton of twee en de vrywillige
giften bragten iets op. Meer zou er van deze laatsten gekomen
zijn, indien de gevers niet naar de gewone percepteurs waren
verwezen geworden, hetwelk hun tegen de borst stond. Wg
hadden dit aan den Heer Canneman toegegeven. De Heer Scholten
schreef ons nit Amsterdam, dat wg bij leening millioenen konden
bekomen. Alles nam dns eene vaste gedaante aan, en op de
aanvankelgke geestdrift volgde een geregeld bestuur, hetwelk
naar zijne wijze tot hetzelfde doel kon leiden.
Uit Gorcum kwamen nog altijd ontrustende tijdingen, en de
schrik bleef onder de Hagenaars, sedert dat zy hun gebrek aan
wapenen bemerkt hadden. In het eerst stond alles op en joeg
schrik onder den vyand. Thans was er zonder wapenen niets
39
te dooD; dog ik was zeker, dat zij zouden komen. In dit yer-
tronwen zonden wij Commissarissen naar de Provintiën, om
dezelve onder ons bestuur te vereenigen, naar het voorbeeld van
Amsterdam. •
Zo vergingen twee dagen, als op den tienden van onze regee-
ring^ 30 November, terwijl ik aan tafel zat, het gerugt levendig
werdy dat de Prins voor de wal was. Kort daarna kwam de
Heer de Perponcher het mij bevestigen, en gaf mij de stellige
verzekering van alle hulp, ook van geld. De Heer Ganneman
was bg mg, en bood zig aanstonds aan om naar Amsterdam te
gaan en daar de uitroeping als Souverein voor te bereiden. Ik
gaf hem mijne brieven, zo even van den Ambassadeur Fagel
uit Londen ontvangen; mede als een credentie, daar hg goed
gebruik van maakte.
Het vooruitzigt van nog dienzelfden avond den Prins te zien,
verwekte een levendig gevoel in mijn hart. De zaak stond zo
voordeelig, dat alle verandering mij bedenkelijk voorkwam. Aan
de andere zyde was ik letterlijk uitgeput; sedert eenige dagen
was er podagra uitgekomen, en ik hield het huis; zodat het
wenschelijk werd, dat de regte Baas de tengels in handen nam.
De Prins kwam en volgde den Graaf van Stirum in zgn huis
om er te eten. Ik wagtte lang, door het podagra aan mijn
stoel geklonken, en had niemand bij mg. Naderhand zeide mg
de Heer van der Duin, dat hg den Prins verscheiden malen
opgewekt had om naar mg toe te gaan. De Graaf van Stirum beet
mij ook in het oor, dat de fatsoenlijke lieden niet opgekomen
waren. Lord Glancarty, Ëngelsch Ambassadeur, verzelde den
Prins. Deze trad eindelijk binnen, aangekondigd door de hoezees
van bet volk, en gevolgd door den Graaf van Stirum en eenige
anderen, dog zonder Lord Glancarty. Hij hield in zijne hand
een langen blikken koker, dien hij mg overgaf. Ik zeide hem,
dat nu alle mijne wenschen vervuld waren, en strekte eene
hand uit in verwagting van de zgne. De hand kwam ook, maar
uiet ongevraagd, en het is bij die reis gebleven. In den koker
40
stak zijn eerste Pnblicatie, meestal geDomen nit mgn Holland
18 vrij. Ik heb dezelve nog in banden, en gis dat ik op dat
ogenblik de Nederlandsche Natie verbeeldde ; zodat dit stak als het
ware, het eerst maatscliappelijk verdrag was tusschen Vorst en volk.
Na hoop ik, zeide de Admiraal Melvill, dat wij onze oade
Gonstitntie weder zallen krygen. Ja, riep de Graaf van Stiram
ait al lachende, en nog iets meer.
Men liet den Prins alleen bij mij, hg verhaalde mij hoe het
in Engeland stond, en ik gaf hem de laatste berigten van hier.
B9 S^i^g slapen in het hais van den Heer d'Escnry naast het
mijne.
Den volgenden dag kwam de Generaal Bttlow in den Haag,
om krijgsraad te honden met den Prins en met den Generaal
Phnl, die met Z. H. ait Engeland gekomen was. Bülow had
Arnhem stormenderhand ingenomen, en daarop was Utregt
ontrnimd, alwaar een detachement van Eraijenhof nog vóór de
Praissen binnentrok. Ik was genoodzaakt mgn bed te honden,
en de krachten gingen hard achteruit. De Prins verhaalde mij
den nitslag van den Krijgsraad, namelijk, dat als er een sterke
magt opdaagde, dit land niet te honden was. Deze verklaring
werd aan de Bondgenoten gezonden en kon niet dan een goeden
indruk maken tot voortzetting van den veldtogt. Zij schoenen
daar zeer genegen toe, zo als bleek uit de zending herwaarts
van Prins Frederik, dien zy oordeelden, dat nog vóór zijnen
vader aankomen zon, en dien de Prins Hardenberg breedvoerig
onderrigtte, hoe hij zig te gedragen had. Alreeds de Kapitein
Wantiers had my een antwoord van den Baron |Van Gagem
gebragt, den wensch behelzende, dat onze Begeering zig ge-
constitaeerd had> en dringend op de benoeming van een Gezant
bij de Bondgenooten. Wat later kwam de Heer van der Hoeven
tehuis, uit het hoofdkwartier van den Kroonprins van Zweden,
en meldde mij, dat dezelve verklaard had, dat wij hier gehan-
deld hadden, als of wij hier hadden gezeten in het Kabinet
der Bondgenoten.
41
Niet lang na den Prins kwam de Heer Repelaer nit Engeland
terng. Hij was derwaards vertrokken den dag onzer aanvaarding
van het Algemeen Bestanr, en schreef ons nit Scheveningen
om ons te prijzen en aan te moedigen. Hij zon de hulp be-
spoedigen. De Heeren de Jonge, d'Ëscury van Heinenoord en
anderen volgden. Hij werd bij Lord Gastlereagh toegelaten,
die tot hem zeide, dat als wij ons hadden laten heroveren
door de Bondgenooten, ons lot onzeker zou geweest zijn, maar
na wij opgestaan waren, konden wij staat maken op alle de
hulpmiddelen van Groot-Brittanje.
De winterveldtogt, die aanstonds een aanvang nam, drukte
den zegel op al het voorgaande, en toen de Heer van Spaen
van Voorstonde in December den Keizer van Oostenrijk aan
den Bovenrhijn inhaalde, zeide deze tot hem: wij gaan eene
afwending met tagtigduizend man voor Holland maken. Mijne
ontwerpen waren dan met dien uitslag bekroond, waarmede ik
mij gevleid had ; de oorlog werd overgebragt in Frankrijk ; wij
namen er deel aan als een Staat; wij behoorden onder de
Bondgenoten; verder moesten de wapenen ons lot met dat der
Bondgenoten beslissen.
Het duurde vier maanden eer dit beslist was door de ver-
overing van Parijs, en inmiddels hadden wij niet alleen menig
een ongerust oogenblik omtrent de groote krijgsbedrijven in
Frankrijk, maar ook in onze huizen waren wij niet altijd
veilig. Gelukte het Buonaparte de Bondgenoten terug te wer-
pen over den Rhijn, zo kon er een sterke magt op ons afge-
zonden worden, en dan vond deselve meest alle sterke plaatsen
door Franschen en onwaardige Nederlanders bezet. Wij waren
dan oproerigen en op het schavot gebragt. Nu zelfs, als wij
tijdingen van overwinningen bekwamen, hadden wij den vijand
menigmaal op den hals. Zo hield Lord Clancarty een oorlog-
schip bij de hand, om te dienen, indien de Prins het hier
niet houden kon. In de eerste dagen, terwijl de Prins te
Amsterdam was, kwam Lord Clancarty aan mijn bed en las
42
mij eene depêche voor, houdende^ dat de engelscbe Gardes
ingescheept waren. Hij verzegt mij dienvolgens om kwartieren
voor dezelven te bestellen. Ik deed het, eu de zaak maakte
een groot geracht. Naderhand bekende hij mij, dat dit slegts
een krijgslist van den engelschen Generaal was geweest, om
de Franschen, die in optogt van Gorcnm waren, zand in de
oogen te strooien, hetwelk ook gelakte. Een andermaal be-
rigtte mij de Graaf van Stirnm, dat de Pruissen, van de
Fransehen tot ons overgelopen, dreigden den Prins te vatten
en voor eenen prijs over te leveren. Later kreeg ik eenen
conrier van Bremen, met de tijding, dat Davonst uit Hamburg
gebroken en in vollen marsch op Holland was. De Hertog
van Cambridge verzamelde aanstonds de geheele landweer van
Hannover, en Davonst bleef thuis. Vroeger bedagt, had dit
kunnen gelukken.
Onze opstand was eigentlijk eerst voltooid door de verovering
van Parijs op het laatst van Maart, door de afzetting van
Buonaparte en door zgnen afstand bij het verdrag van Fon-
tainebleau, in het begin van April. Het zegel werd er op
gedrukt door de overeenkomst met den Graaf van Artois,
Luitenant-Generaal van het Koninkrijk, 23 April, waarbij aan
alle fransche garnisoenen buiten Frankrgk bevel werd gegeven
ter ontruiming, en eindelijk door den vrede van Parijs, 30 Mei
1814.
Buiten's lands bragt ons deze opstand tot onze oude onaf-
hankelijkheid en nationaal bestaan, binnen's lands tot de Sou-
vereiniteit van het Huis van Oranje met de Grondwet. Deze
gevolgen van denzelven zullen wij onder andere hoofden ver-
handelen.
Hier blijft slegts aan te merken, dat ik deze grootste daad
van mijn leven verrigt heb met een opgeruimd vertrouwen op
den Goddelijken bijstand. Ik was lang gewend mijn hart
steeds in voor- en tegenspoed tot God te verheffen, en mijne
diepste ontwerpen eigentl^k met Hem alleen aan te leggen.
43
Veel is er in die dagen tot Hem door mij gebeden. Zijne
ondersteuning heb ik levendig gevoeld. Op eenen avond trad
ik mijn slaapkamer in^ onzeker of de voorzigtigbeid niet eischte^
dat ik een boel papieren verbrandde. Ëene plotselinge gerust-
heid, die tot in het binnenste van myn hart doordrong^ hield
mijne handen terug, en ik sliep schielijk in, alsof er geen
gevaar voor de deur was.
2^ HET MINISTERY VAN BUITEN-
LANDSCHE ZAKEN.
Ik had eenige dagen het bed gebonden met podagra en lag
nog pijnlijk op een kanapee, toen de Heer van der Dnijn mij
kwam aankondigen, dat de Prins mij het portefeuille van Buiten-
landsche Zaken gegeven had, zo evenwel, dat ik er niets tegen
had. Ik nam het aan met een lachje, en zeide, dat iemand met
mijn lichaamsgestel daar niet op den duur voor berekend was.
Toen ik het hardst ziek was, kwam de Heer Delprat
eens bij mij. Ik zeide hem, dat ik af was, en dat de natuur
volstrekt rust vereischte. Hij heeft mij naderband meermalen
betuigd, dat hg niet begrijpen kon, hoe een man, die zoveel
energie betoond had, zo flaauw kon geworden zijn. Het een
was juist de oorzaak van het ander.
Al ziek en bedlegerig had ik mij met alles bemoeid, alzo
de Prins eerst op den 6den December de Regering had willen
aanvaarden, niettegenstaande hij op den 2en in persoon te
Amsterdam als Souverein was uitgeroepen geworden.
Ueze uitroeping geschiedde in een groote geestdrift en alles
ademde Nederland en Oranje; dog het volk wist eigenlijk niet,
of het de Prins of de Erfprins was. Onder fatsoenlyke lieden,
op het Stadhuis vergaderd, terwijl de Prins naderde, werd zelfs
de vraag gehoord, wien hebben wg nu, Willem den Zesden
44
of den Zevenden? Op deze omstandigheid zag, geloof ik,
hetgeen van den Erfprins gemeld wordt in de Publicatie.
Naar mijn oordeel heeft de Heer Kemper zig op dien tijd
allerverdienstelijkst gemaakt bij het Vaderland, door de stellige
verzekering van eene Constitutie aan de Natie bij monde van
den Prins gegeven, en waarvan ik de bewoordingen aan hem
toeschrijf.
Na zijn terugkomst uit Amsterdam bleef de Prins eenigen
tijd zeer twgfelachtig en onbeslist io al zijn doen. Hij klaagde
telkens tegen den Heer van der Duijn, dat er zo weinig gedaan
was, en scheen ontevreden over zig zelven. Zgne eerste Beslui-
ten liet hij tekenen door den Heer van der Duijn, en vond
den naam van Falck te gemeen. Hg had het oog op den Heer
J. Fagel voor Secretaris van Staat, dog deze vertoefde in
Engeland, en was bij zijne terugkomst niet greetig naar een zo
moeilgken post. De Heer van der Dugn pleitte met mij voor
Falck, en deze werd eerst bg voorraad en naderhand voor goed
aangesteld. Ik had veel met Falck op, uit hoofde van zgn
gedrag in den Opstand, ik had zijne vlugheid ondervonden als
Secretaris van het Algemeen Bestuur, en ik oordeelde, dat de
Prins geen beter kiezen kon. Evenwel toen hg van Amsterdam
was gekomen om zijn post bij het Algemeen Bestuur te aan-
vaarden, en ik hem om den hals vloog, was ik getroffen
geweest over zijn gebrek aan hartelijkheid. Naderhand heb ik
klaar gezien, dat bij hem het hoofd de groote en schier eenige
rol speelt. Hij schgnt zelfs met opzet het hart te onderdrukken
en zocht overal aanleiding tot spot. Van zijn denkwijze omtrent
Godsdienst had ik niet den minsten argwaan, en was verwon-
derd toen ik hem vrijgeest hoorde noemen. De Prins, die talenten
hoog schatte, en knap bediend wilde zgn. kreeg allengs zin in
Falck, en zijn aanvankelijk wantrouwen verdween. Als de Prins
twijfelde of hij iets tekenen zou, nam Falck in het begin wel
het oogenblik waar, dat ik bij hem zat, om het hem voor te
leggen. De Heer van der Duijn zeide mij naderhand : de tegen-
45
zin voor Falck is geheel yerdweeoen. Naarmate de invloed van
Falck toegenomen is, en ik dit meer uit de openbare meening
dan uit eigen waarnemingen bemerkte, heb ik mij wel gevraagd,
of ik wel gedaan heb, hem zo sterk voor te staan. Dit weet ik,
dat ik het uit bloote overtuiging van het algemeen nat gedaan
heb, en even zeker ben ik, dat het vertrouwen van den Prins
minder was, dan men dagt, en dat Falck lang niet op alles
werd geraadpleegd, noch zelfs van alles onderrigt. Op dien tijd
vooral, toen de Prins nog zoo weinig vast stond, en mijne
ziekelijkheid eer verergerde, kon ik Hem geen betere manus
minisira geven, om de zaken aan den gang te houden. Zijn
titel was eerst Algemeen Secretaris, hij werd later Secretaris
van Staat en is nog niet Minister. Aan hem heb ik duidelijk
waargenomen, dat het vertrouwen van Willem t zekere palen
heeft, bg tgden meerder of minder kan zijn, dog op den duur
nooit volkomen is. In den begin kon ik daaromtrent aan mij-
zelven geen waarnemingen doen, omdat het vertrouwen in mij
onbepaald scheen; dog het duurde niet lang of de Prins sprak
mij van iets, dat ik niet thuis kon brengen, waarop hij zeide:
ik heb verzuimd U daarmede bekend te maken, ik doe de
zaken af en denk er dan niet meer om. Wat later bleek mij
dat hij rapporten van buiten 's lands ontving, daar hij mij
niets van mededeelde. Bij die gelegenheid herinnerde ik mij,
dat Hg alreeds in de eerste dagen tot mij gezegd had: ik
neem Lord Glancarty mede naar Amsterdam, ten einde hem
onder het oog te houden. Met dit al schrijf ik zijn vroegere
besluiteloosheid en aanhoudend wantrouwen gedeeltelijk toe aan
zgn zenuwgestel.
Op de verschgning van den Prins was de Heer van Manen
openlijk toegevallen, en voortaan werd er geen regt meer
gedaan op naam van Napoleon. De regterlijkemagt bleef geheel
in werking.
Tot Commissaris Generaal van de Marine werd de Heer van
der Hoop aangesteld. Op de vraag van den Prins droeg ik hem
46
joDgere lieden voor, dog Hij zeide, dat hij namen nodig had,
zooals Steengracht, van der Hoop, enz.
Hiermede was er van een Kabinetsraad saamgesteld, namelijk
de Heeren van Manen (Jastitie), Bentinek (Oorlog), Canneman
(Financien), van Stralen (Binnenlandsche Zaken), van der Hoop
(Marine), en Falck, die de pen voerde. Het daarde eenige
weken voordat ik dien kon bijwonen, en alzo de Heer van der
Dnijn de Bnitenlandscho Zaken voor mij waarnam, zat hg ook
voor mij in den Baad.
In deze Raad waren Geldmiddelen en Oorlog al wederom het
eerst aan de beurt. De Heer Canneman stelde eene wet voor
eene Landmilitie op, die vier maal zooveel volk eisehte als
eene Fransche Conscriptie. Dezelve werd verzagt, en viel
nogthans scherp genoeg nit. Teffens klaagde de Ëngelsche
Ambassadeur (Lord Clancarty) bij mij, dat de Admiraal Young
zoo veel jonge lieden in de vrije deelen van Zeeland genegen
vond tot den dienst, maar dat er geen werving bestond. Ook
kwam later de Graaf Otto van Stirum van eene zending aan
den Kroonprins van Zweden thuis, en betuigde mij zijn leed-
wezen, dat de rekruten voor het Oranje-legioen niet meer te
zien waren, terwijl hg ze al vrij gevorderd gelaten had. Nog
later zeide mij de Pruissische Gezant van Brockhausen, dat
onze Landmilitie goed en onze Armee slegt zoude zgn, omdat
de eerste geen landzaten overliet voor de laatste. Ik begreep
van den begin af, dat ik mij niet met zaken van oorlog bemoeien
moest, alzo de Vorsten heden zelve Generaals en Ministers van
dat departement willen zijn. Ik leidde egter een goed woord in
voor de officieren door het Algemeen Bestuur bij de Land- en
zeemagt aangesteld, meestal uit hoofde van hun vrgwillig aanbod
met verhoogde rangen. Dog de Prins agtte daar weinig op, en
stelde ze op nieuw aan naar goedvinden. Ik vond er toen dit
op, als dezulken bij mij klaagden, dat zij door ons in den
Opstand in massa waren aangesteld, en dat zij het nu in een
geregeld leger werden, waarbij zg de keus hadden om al of
47
niet aan te nemen. De Prins zeide mij eens: zij moeten wel.
Ik droeg hem voor, om de onde getrouwen tot een legioen te
Tereenigen, dog Hij antwoordde, dat dit te kostbaar zonde uit-
vallen. Nadat er een maand twee drie verlopen waren, klaagde
Lord Clancarty, dat wij met geen i^'ewapende magt voor den
dag kwamen. De Prins klaagde by mij, dat Lord Glancarty
hem zoo hard aangesproken had. Toen werd er een berigt van
hetgeen gedaan was opgesteld en eene Conferentie aangelegd
tosschen Lord GlaDcarty, Bentinck en mg. Het berigt is onder
mijne papieren. In de Conferentie had ik het gelnk Lord
Clancarty te vrede te stellen, en bij die gelegenheid zeide hij:
ycu are nat a noisy people. In de daad stonden wij met vyf en
twintig duizend man wel gewapend op te treden, toen de oorlog
in Parys een einde nam. Ik had altgd gewenscht, dat wij vroe-
ger met onze vgf en twintig duizend man aangekomen waren.
Ook wilde ik een aanbod van de Zwitsers aannemen om ons
aanstonds twee duizend man te leveren, mits zij den kortsteu
weg naar het Oostenrgksche leger in Frankrijk zonden inslaan
en tot den vrede onder den Prins van Schwarzenberg dienen*
dog de Prins had er geen zin in. Buiten de Militie en werving
voor de Linie hadden wy een algemeenen Landstorm, schier
geheel met pieken gewapend, en die rondom de vestingen opge-
roepen werd om dezelve te blokeeren. Bij een stonten uitval
was tlit volk zelden bestand.
Voor de Geldmiddelen werd hoofdzakelijk gezorgd door
instandhouding van de directe belastingen, afschaffing der
droits réunisy en wederiuvoering der indirecte belastingen van
Gogel. De Heer Canneman heeft mij nog onlangs gezegd, dat
het hem veiligst voorgekomen was, diezelfder ordonnantien
wederom in werking te brengen, welke vóór de overheerscbing
bestonden, en daar men toen aan gewend geraakt was. Inmid-
dels was men het Gemaal ontwend en dit middel baarde veel
misnoegen in de Land-Provintien, waar het den landman te
veel tyd doet verliezen. Ja zelfs in Amsterdam morde het
48
gemeen daartegen. Ik sprak er den Prins over aan^ dog hg
oordeelde niet te moeten agterait gaan. De Regering van Amster-
dam vond er egter eene verzachting op, en in de Land -Pro vintien
getroostte men zig de geringe opbrengst. De droits réunis werden
overal door de Bondgenooten afgeschaft, als de hatelijkste
belasting, en om de volksgunst te winnen^ zodat men hier niet
minder kon doen. De indirecte belastingen, in de plaats gesteld,
werden met regt voorgedragen als oorlogslasten, noodzakelijk
tot onze redding. Eene vrijwillige geldligting tegen een half
p.c. 'smaands bragt weinig op, de vrijwillige giften eenige
millioenen. De Prins had tweemaal honderd duizend pond ster-
ling van Engeland bekomen om het haishoaden te beginnen,
dog van welke ik geen gewag bij het Parlement heb zien maken
en daar men ook hier weinig van geweten heeft. Ik vond bij
Lord Clancarty veel genegenheid om ons geld in Engeland te
bezorgen, en hij scheen zelfs te begeeren, dat wij om eene
leening verzoeken zouden. De Prins was er des te meer tegen.
Ik zag er geen kans toe uit hoofde van den lagen wissel ; wij
zouden voor het pond sterling geen tien guldens gemaakt heb-
ben, en hadden het nu, bijvoorbeeld, met geen twaalf kunnen
koopen. Het vooruitzigt van zulk een verlies schrikte al te veel
af. Ik kreeg voorslagen uit Engeland tot leeningen op onze
koloniën, hetwelk mg verdagt voorkwam. Inmiddels waarschuwde
ik den Prins van tijd tot tijd, dat indien hij geld van Engeland
noodig had, het ogenblik gunstig was om het te krijgen. De
vrede kwam spoediger dan wg hopen konden^ en daarmede was
de zwarigheid over.
In beide deze vakken van Oorlog en Financien waren er
nogal ampten te begeven. Voor de armee kwamen er vele
oflScieren op van den ouden en nieuwen tijd, en er werden twee
partijen geboren, die hoe langer hoe meer tegen elkander opston-
den. Exercitie, administratie^ toon en houding verschillen
hemelsbreedte. De Prins had grooter gedagte van de nieuwe,
in de wandeling fransche party. De Heer van Brockhauseu
4d
keurde het niet goed, en oordeelde, dat het veiliger ware meer
op getrouwheid; dan op bekwaamheid te zien. De Prins sehijnt
geen vreze voor ontrouwe te koesteren. In de Financien waren
de meeste posten bij de Eonvooijen en Licentien te begeven,
en de Heer Ganneman werd beschuldigd van niet dan gewezen
patriotten te plaatsen. De Prins deed lijsten opmaken van in
1795 afgezette amptenaren, en er werden Besluiten genomen
dat en hoe deze zouden invallen bij openingen, niet alleen in
's Lands ampten, maar ook in Steden en dorpen. De uitvoeriug
is egter moeielijk geweest, en ik heb vele klagten zien inkomen
en nieuwe Besluiten nemen om aan de oude kragt by te zetten.
Daar was onder de amptenaren der Revolutie, vooral in de
Bureaux, een esprU de eorps, een partggeest, strekkende om al
wat niet van hunne kleur was uit te sluiten. Ik hoor daar nog
dagelijs klagten over. Mijn eerste plicht was, naar mijn oordeel,
om diegenen te helpen bevorderen, die vrijwillig opgekomen
waren in den Opstand, en ik heb ze geholpen zonder ooit te
vragen, of zg voordezen Prinslieden of Patriotten geweest waren.
Daarna heb ik gezorgd voor de afgezette Prinslieden, voor de
Uitgewekenen om wille van het Huis van Oranje en de goede
zaak. Maar de tegenpartij is talrijk, zit er meestal vast in, weet
den loop van zaken te wel, en is balstarrig. De Prins had
veel op met de bekwaamheid van die lieden, en degene, die
negentien jaren stil gezeten hadden, werden als onbekwaam
veragt. Iemand, die in 1795 uit een postje gegaan was, ver-
haalt, dat de Prins hem gezegd heeft, dat hij beter gedaan had,
niet daar uit te gaan. Nogthans moest men toen haat aan het
Stadhouderschap zweeren. Heden hoor ik menigmaal aan sollici-
tanten zeggen: wij weten wel, dat men niet verre komt met
bewijzen van vroegere getrouwheid over te leggen. Een Hol-
lander in Engeland kreeg in de eersten maanden van den
Opstand deze tgding uit Holland : het gaat hier vrij wel, maar
de Prins is Patriotsch geworden. Indien wij niet allen ouder
wierden, en geduurig plaats maakten voor een volgend geslagt,
50
zo geloof ik, dat de ontevredenheid vele vijanden aan het Hnis
van Oranje zon verwekken; maar nn zal deze reden van onge-
noegen nitsterven, en het gehengen daarvan zal alleen overgaan
tot volgende geslagten.
Meer zoude ik van het bestuur van zaken in den beginne
kunnen zeggen, indien ik niet genoegzaam de geheele maand
van December ziek ware geweest. De Prins kwam dikwijls bg
mij; met papieren in den zak. Eens op weg naar mijn hnis
zijnde, ontmoette hij mijn neef van Hogendorp, en zeide hem,
dat hij naar mg toeging. Hij bragt mij zijn beide zonen, naar
mate zij aankwamen. Het is meestal uit deze bezoeken, dat ik
een oordeel op kon maken. Toen ik beter werd bezwoer Ben-
tinck mij om tog in den Kabinetsraad te komen. Er werd een
ogenblik in bedenking genomen, om den Raad in mijn huis
te houden; dog een briefje van Falck onderrigtte mij, dat de
Prins het om de gevolgen naliet; of Falck hieronder gewerkt
heeft, komt mij thans voor eene vraag te zijn ; maar toen agtte
ik hem volkomen opregt en mg toegenegen. Bentinck drong na
nog meer bij mij aan, klagende dat van der Duijn zig niet liet
horen, en dat alle de andere Patriotten waren. Zo kwam de
oude Partijgeest wederom voor den dag, en zo is hij nog aan-
wezig, ofschoon wij altijd opgaven, dat hij voor eeuwig vergeten
was. Dat hij niet kon ophouden te bestaan, ligt in het men-
schelgk hart ; dat hg zooveel van zgn kragten verloren heeft, is
te verwonderen en doet eer aan onze natie.
Ik bemoeide mij zoveel ik kon met mijn buitenlandsch
ministery, en dicteerde de brieven, zoals ik maar eenigzins
weder tot kragten gekomen was. Lord Castlereagh kwam over
om zig naar het Hoofdquartier in Frankrijk te begeven, waar-
door de geheele politiek van Europa zig op een 'enkel punt
vestigde. Wij hadden er den Heer van Spaen van Voorstonde,
die egter niet in de geheime samenkomsten toegelaten werd.
Daar zaten slegts de Ministers van de vier groote Mogend-
heeden, Oostenrijk, Engeland Rusland en Pruisen, aan de eene.
&1
Frankrijk aan de andere zijde. Maar de Pmissisehe gezant
Baron van Hambold, was teffens geaccrediteerd voor onzen Prins
als Vorst van Naassan^ welke uitvinding van den Baron van
Gagern hier zeer te pas kwam^ alzo Z. H. zeer belangrgke
brieven van den Heer van Hnmbold over de handelingen met
Frankrgk ontving. In andere omstandigheden zoude ons eerste
oogmerk geweest zijn om algemeen erkend te worden; dog dit
oogmerk was geheel bereikt door onzen Opstand in zulke
omstandigheden. Wij hadden den wensch van de Mogendheden
vervuld, wij hadden den Prins uitgeroepen, Engeland had hem
aanstonds eenen ambassadeur herwaarts medegegeven, en zgne
Gezanten werden nu overal wel onthaald, zonder eenige vooraf-
gaande handeling. Daar onze Gezanten niet verschenen, namen
de brieven van den Prins de plaats in, en alle de antwoorden
waren even hartelgk. Ons tweede oogmerk, namelijk om ons
vorig grondgebied weder te krijgen, ontmoette evenmin zwarig-
heid in zover het recht betrof, dat door alle de Mogendheden
erkend werd; en toen bij de overeenkomst van 23 April alle
de iransche garnisoenen ingetrokken werden, viel Maastricht in
onze banden even als Naarden en de Helder. Omtrent de kolo-
niën zelve gaf Lord Gastlereagh alle verzekering aan den Prins.
Ik had deze snaar niet met hem geroerd; omdat ik al vroeger
en in de eerste dagen daarover geschreven had aan den ambas-
sadeur Fagel en tot antwoord gekregen, dat wij onze koloniën
nog niet konden bewaren, dog dat wij zo verre zijnde, dezelve
met vrugt zouden kunnen wedereischen. Van dat ogenblik agtte
ik het beter, om zo lang geheel daarvan te zwijgen. Maar het
schijnt, dat Lord Gastlereagh deze verzekering ongevraagd gege-
ven heeft. Althans hg had twee uren bij mij gezeten, om over
alle onze zaken te handelen, en was opgestaan met de woorden :
„nu zijn wij, geloof ik, den kring rondgelopen, en ik moet mij
DOg kleeden voor bet middagmaal bij den Prins.'' Ik kwam
aan het Hof vóór hem en Z. H. zeide mij: „het is mij lief,
dat hij zo lang bij U gebleveu is, hoe langer hoe beter." Na
52
den eten verhaalde Z. H. mij de verzekering omtrent de Kolo-
niën, er bij voegende, dat Engeland denkelijk voor de Kaap
geld bieden zon. Een derde oogmerk was een goed einde aan
den oorlog te belpen maken, waarbij het ons sprekend belang
waS; dat Baonaparte viel en de Bourbons banne oude plaats
hernamen. Ik vond den Prins zeer genegen om zijne herstelling
aan Lodewijk XVIII te melden als aan den Koning van Frank-
rijk. Ik onthaalde zeer wel eenen Heer de Serres, die van wege
Lodewijk hier gekomen en mij door Robert Fagel voorgesteld
was. Toen de Graaf d'Artois naar het groote hoofdquartier
reisde, en ik weder door het podagra thuis gehouden werd,
zond ik hem den Heer van Zuylen van Nijevelt, Secretaris van
mgn Departement, om hem welkom te heeten. Hg wilde aan-
stonds bij mg geleid zijn. Hij kwam des avonds, de Heer van
Zuylen ging met twee kaarsen vooruit de trap op; ik had er nog
vier opgestoken in mijne kamer, en deze geringe vertoning maakte
eenen aangenamen indruk op den vermoedelijken erfgenaam
der fransche kroon, zodat hij mij nog 's anderen daags voor het
goed onthaal liet bedanken. Diep waren die Prinsen gevallen,
en niemand dagt nog, dat zij zo nabg weder aan den troon
waren. De Graaf d'Artois bleef een half uur bg mij met den
Graaf d'Escars en den Heer de Serres. Deze hoorde mg met
genoegen uitweiden over de vereeniging van alle de partijen en
de vergetelheid van oude twisten. Hg vroeg „et vous vous en
trouvez bien?" De Graaf d'Ëscars leide mij uit, dat de meeste
(Fransche) uitgewekenen thuis gekomen en zig met de bezitters
hunner goederen verstaan hadden, dat weinigen buiten 's lands
gebleven waren en met eenige millioenen konden schadeloos
gesteld worden, dat men de constitutie genoegzaam bewaren en
alle amptenaren behouden kon. Op dezen voet waren ook de
manifesten ingerigt. De graaf d'Artois sprak met veragting van
het zedelijk karakter van Talleyrand, en verklaarde dat een man,
die zig als bisschop zo gedragen had, daardoor alleen alle
agting en vertrouwen voor het vervolg verbeurd had. Henen-
53
gaande stond hij voor mij en zeide: „je me flatte que nous
serons toajoars bons amis." Ik antwoordde: ;,et bons voisins.
Monseigneur.*' Waarop hij hernam: „et bons voisins." Als een
biyk van zgne deftigheid en goede houding kan ik de woorden
van den Heer Perpoucher aanhalen: „de engelsche prinsen,
zeide hij, schudden u de hand, dat er de elboog zeer van doet,
maar deze geefl de hand op eene vriendelijke wijze, waarin
teffens doorstraalt, dat hij u eer aandoet.*' Niet lang na hem
kwam de Douairiëre Katharina van Oldenburg, zuster van Keizer
Alexander, hier door. Aan tafel bg de Prinses Moeder ijverde
Lady Mary van Reede luide voor de Bourbons, en ik moedigde
haar zo veel aan als mijne betrekking toeliet. Des anderen daags
hoorde de Prins het mij met genoegen verhalen.
Mijne uitdrukking van „bons voisins" zag op een ander oog-
merk, dat wg nog hadden, op de vereeniging van alle de Neder-
landen, waardoor wij buren van Frankrijk stonden te worden.
Bij zgn tweede bezoek had de Prins mij reeds medegedeeld,
dat de Oostenrijksche gezant te Londen, Baron van Wessenberg,
hem de gereedheid van zijn hof betuigd had, om van zijne
Nederlanden af te zien, en dezelve onder het Huis van Oranje
te brengen. Vervolgens onderhield hij mij meermalen over de
middelen, die men nu reeds kon aanwenden om de Belgen te
winnen. Ik zeide hem, dat men naar mijn oordeel, de Geeste-
lijkheid diende gerust te stellen en de genegenheid van de
groote heeren te winnen. Van de gezindheid van Engeland op
dit stuk zeide Z. H. niets, en Lord Clancarty sprak er mij ook
niet over. Onverwagts kwamen er twee Gentenaren in den Haag,
de Heeren Bouwens en Huytten, katoenfabriekanten, zo het mg
voorkwam. Zij spraken van een Gommittee van opstand, zij
verlangden eene verklaring van de hulp, die men hun bewijzen
zou, en van de rechten, die men hun Land in zou ruimen. De
Heer Falck schgnt dit het eerst aangeknoopt te hebben en
Z. H. scheen mij toe te verlangen, dat ik er op gehoord werd.
Ik schikte alles zo, dat de Prins er slegts in voorkwam als
6
54
naburig Vorst, betrokken in den oorlog tegen Frankrijk, en
belang stellende in de vrijheid van dat Land, met één woord
als Beschermer, niet als Soaverein. De zendelingen kregen de
begeerde verklaring, en de Heer H. van Zaylen van Nyevelt
werd als Commissaris Politiek naar het hoofdqaartier van den
Generaal Bnlow gezonden, om* eenen opstand in te rigten en
uit te spreiden in overeenstemming met de krijgsbedrijven. In
Brussel was een Oraaf A. B. G. van Bylandt, die er sedert
eenige jaren woonde, bezig om de gemoederen voor te bereiden,
waartoe hij zig met veel ijver had aangeboden. Deze werd ont-
dekt en gevangen gezet, hetwelk de zaak rugtbaar maakte. De
Ambassadeur Fagel, juist uit Londen overgekomen en zeer
gemeenzaam met Lord Glancarty, hoorde dezen klagen over
gebrek aan verstandhouding, en verkreeg verlof van den Prins,
om de laatste brieven van H. van Zuylen aan den Lord te
wijzen. Nu was alles bekend, en nu werd ik gewaar, dat de
Ëngelschen andere inzigten hadden. De Prins schreef mg, dat
hij bij mij komen zou met Lord Glancarty en den Ambassadeur
Fagel. Deze verscheen het eerst en betuigde mg zijn leedwezen,
dat er zoo vroeg al oneenigheid ontstaan was. Ik antwoordde,
dat ik er schgn noch schaduw van ontdekt had, en dat ik met
Lord Glancarty als met eenen broeder omging. Nu werd ik ver-
wittigd, Lord Glancarty kwam en bragt brieven van Lord Aber-
deen mede, die als Ambassadeur den Keizer van Oostenrgk
volgde, en ontevreden was over onze gezanten. De Prins van
de Nederlanden, schreef hij, heeft hier al die onderhandelaars,
die geen van allen weten, wat zg willen. In den grond wilden
de Ëngelschen alles voor ons doon, en leiden den last van onze
gezanten, om alles met de hunnen te overleggen, zo uit, dat
zg alleen het woord ook voor ons zouden voeren. De Prins
kwam het laatst en was zeer nederig, latende zelfs den armstoel
naast mij aan Lord Glancarty, die er beschaamd over scheen,
en dien niet aannam. Lord Glancarty zeide, dat hij altijd ge-
dagt had, dat van Zuglen Gommissaris voor de levensmiddelen
55
was. Hg drong aan en verkreeg, dat hg herroepen zonde wor-
den. Wij bedierven alles, zeide hij, bg den Keizer van Oosten-
rgk, die de Nederlanden vrijwillig moest afstaan. De Prins ging
het eerst weg, ik bragt hem aan de trap, en daar zeide hg tot
mij: er zat immers niets anders op. Lord Glancarty afscheid
nemende, zeide: ik hoop dat wg voortaan altgd gezamenderband
znllen werkzaam zijn. Ik was geraakt en verborg het niet. Des
anderen daags kwam Fagel weder, en ik verweet hem mot drift,
dat hg ons aan vernedering bloot gesteld had, alzo wg Zaïjien
nit eigen beweging hadden kannen terngroepen. Fagel werd
boos en antwoordde, dat ik die taal tegen den Prins kon voeren.
Wij werden egter schielgk wederom goede vrienden, omdat hg
zag, dat ik alles in opregtbeid meende; ook wees hg mg kort
daarna een eigenhandigen brief van Lord Bathnrst, houdende,
nw vtiend Hogendorp is a warm hearted man^ die in deze zaak
wat te verre gegaan was, dog met de beste inzigten. De Prins,
op de eerste conferentie, zooals ik er twee in de week bg hem
had, was zeer ingetogen, en zijn gezicht was geheel vertrokken,
als ik Lord Glancarty noemde. Toen, meen ik, heb ik voor de
eerste reis dat gevoel van schrik voor hem gehad, dat hg op-
zettelijk verwekt, zooals hij mg te voren wel toevertrouwd had,
wanneer hij van iets af wil zijn, een gevoel dat in het vervolg
nog levendiger bij mij is geworden, naarmate hij het meer ver-
wekte, en dat ik eindelijk niet langer heb kannen noch willen
verdragen. Mijne bonding (en ik alleen had houding bewaard)
maakte geen kwaden indruk op Lord Glancarty. Hg verzocht
mg ten eten bg hem met Lady Gastlereagh, die er logeerde, en
allen waren zij er bij uitnemendheid beleefd. Toen Zuylen terug
kwam, bragt ik hem bij Lord Glancarty, die hem vraagde, of
hij nu een eind aan alle briefwisseling had gemaakt, doch geen
woord over die zaak met mij wisselde, en mij uitmuntend wel
behandelde. Toen berigtte ik het aan den Prins, en zeide hem
dat Zuijlen hem alles nader uitleggen zou. Daarmede was Zuijlen
bewaard en dit heeft hij ook bij alle gelegenheden erkend.
56
Inmiddels was de kans voor België verloren om zig zelf vrij
te maken, en ook wij hebben, helaas, die vrijheid van dat land
ten dnnrste mede betaald. Hoe weinig last er toe was onder
dien landaart, is mij nog nader gebleken nit de rekeningen van
de Heeren Boawens en Huytten, die zovele dnizend franken
stelden voor eenen opstand door hen verwekt, terwijl wij Ant-
werpen aanvielen en er bet hoofd stietten. In den vertoonden
brief van den Heer van Zuijlen was onder anderen een berigt
van dien mislukten aanval, waardoor Lord Glanearty nog meer
geraakt kan geworden zijn. Zaylen was geen bewonderaar van
het werk, en hetgeen hij mij mondeling van den Generaal
Bulow meldde, schetste ook geen groeten man. Wij moesten
aitseheiden met deze Belgische omwenteling op het oogenblik,
dat de Pruissen op Brussel marcheerden en zij zig niet genoeg
konden verwonderen over de geestdrift van het volk voor Prins
Frederik en over bet algemeen dragen van Oranje in alle de
steden en dorpen waar zij doorkwamen. De hertog van Clarence
plaatste Prins Frederik voor hem in de schouwburg te Brussel,
opdat hij de toejuiching van het parterre ontvangen zon. Ik
verhaalde dit aan Lord Glanearty om hem te polsen en bij
antwoordde : the Duke of Clarence has sometimes very odd manners.
De Graaf van Nesselrode, of een ander russisch minister, moet
diezelfde zaak een scandale genoemd hebben. Kortom België
moest zig niet vrij maken, maar vrij gemaakt worden, en op
ditzelfde tijdstip eischte Rusland voor het eerst van zijne geheele
schuld ontlast te worden, hetwelk Lord Castlereagh toen meldde,
dat hij geweigerd had. Mij bleef nog de taak over, om een
pamphletje goed te maken, dat Zuylen had uitgegeven om de
Belgen op te winden, dat de Prins aan Lord Glanearty bad
gewezen, en daar deze eerst naderhand over klaagde op de
berigten van zijnen zendeling in België. Ik moest dit blaadje
door den Heer van Voorstonde aan de Oostenrijkscbe Ministers
doen overhandigen en bij hen verloochenen. Ik deed het met
zulk eene deftigheid, dat de Prins mij schreef: ik heb het met
57
het grootste genoegen gelezen, en dat Lord Glancarty geheel
tot zwijgen werd gebragt. De depêche viel in vijands handen,
en kan daar zelfs niet dan een goeden indrnk gemaakt hebben.
De Oostenrijksche Ministers hebben er nooit naar gevraagd, en
ik werd bevestigd in het denkbeeld, dat zij door do Engelschen
als een Ballebak waren gebruikt. Ik had toch met Lord Cast-
lereagh over de geheele zaak gesproken, in gevolge van hetgeen
ik te voren aan den ambassadeur Fagel geschreven had. Lord
Castlereagh mogt onze pogingen wel lijden, mits de Belgen zig
slegts van Frankrijk losmaakten en zig nog niet aan den Prins
overgaven, om Oostenrijk niet te beledigen. Hij was tegen het
dragen van Oranje, en dit had ik aan den Heer van Zaylen
geschreven, zooals ik hem van de geheele gezindheid der Engel-
schen verwittigd had. Maar alzo de Fruissen met Oranje kokardes
introkken, kon niemand die kleur aan de Belgen verbieden. Ik
had deze zaak met ijver begonnen, omdat ik het mooi vond,
eerst de Noordelijke, dan de Zuidelijke Nederlanden door eenen
opstand te bevrijden, maar bij de uitkomst kreeg ik den aan-
vankelijken afkeer voor het ministerieel bedrijf.
Behalve deze onderscheiden oogmerken, die uit de omstan-
digheden geboren waren, dagt ik ook om een vast stelsel van
politiek, dat wij dienden aan te nemen en sprak er altemets
met den Prins over. Ik had mijne memorie van 1812 door den
ambassadeur Fagel aan Lord Castlereagh gezonden, nadat de
Prins ze goedgekeurd had, hetwelk nogthans flauwelijk geschied
was, en alsof hij niet veel er van onthouden had. Lord Castle-
reagh daartegen, die ze niet bij de hand had, vraagde mij om
nog een afschrift er van. De Prins scheen ongenegen tot het
aannemen van een vast stelsel, en te oordeelen dat de omstan-
digheden te veranderlijk zijn. Hij stelde in mijne handen eenige
gedachten van den Baron von Gagern, om te dienen van advies.
Ik besloot daaruit ten voordeele van vriendschap met Pruissen,
en de Prins had het denkelijk juist andersom verwagt Mijn
grondslag was altijd: Frankrijk de natuurlijke vijand, de stoor-
58
der van het evenwigt van Earupa, en dit evcnwigl ons behoud.
Ik heb dit volgehoaden tot het laatste oogenblik toe^ zo als
nader blijken zal.
De tydingen ait Frankrijk waren in het midden van den
winter zeer yreedzaam, en het scheen, dat Buonapartezig schik-
ken wilde, als hij eensklaps de onderhandelingen afbrak op de
voordeelen; die hij op Blucher behaald had. Ingevolge van het
geleden verlies door dezen besloot men in het groote hoofd-
quartier om alle de agtergelegen troepen onder hem te vereenigen,
en agter hem een nienw leger bijeen te trekken onder den
Kroonprins van Zweden, welke eindelyk te Laik aangekomen
was. De Kroonprins had in November de verzekering aan den
Heer van der Hoeven gegeven, dat hij binnen zes weken in
Brabant zoude zyn, en aangeraden om er inmiddels onze zende-
lingen te verspreiden; maar hy vergat zyne belofte in den
winterveldtogt tegen de Deenen ter verovering van Noorwegen.
Nu moest onze Erfprins aan het hoofd van onze troepen tot
hem stoten, om in de eerste plaats Antwerpen in te nemen. De
Prins had daar geen zin in, en de Erfprins nog minder. Lord
Clancarty sprak er mij uitvoerig over, en Bentinck bad mij
dringend, om het den Prins aan te raden. Ik begreep, dat het
lot van den oorlog aan deze ontwerpen hing, dat de Kroonprins
uit hoofde van de subsidiën onder de Ëngelschen stond, en dat
deze het opregt met ons meenden, al wilden zij te veel den
meester spelen. In eene conferentie met den Prins en Bentinck
advyseerde ik uitvoerig om er in te komen, Bentinck hoorde
met ongemeen genoegen toe, en de Prins willigde in. Des
anderen daags onderhield ik den Erfprins, die tot mij zeide:
ik heb al eens, toen ik in Spanje was, onder den Kroonprins
moeten dienen, maar heb het geweigerd; nu zal ik het doen,
en (opstaande) het aanstonds aan mijnen vader gaan zeggen.
Lord Clancarty kwam bij mij en betuigde mij zijne verwonde-
ring over de schielijke verandering. Dan de gelukkige keer der
zaken in Frank ryk deed het er niet toe komen. Deze keer
59
heeft de Generaal Janssens mij aldus uitgelegd: BaoDa|)arte
marcheerde in den rug van de Bondgenooten, hij riep het volk
in massa op, hij stond de garnisoenen der grensvestingen aan
zig te trekken, als de keizer van Rusland, die anders geen
yeldheer is, het denkbeeld opperde om op het blootgegeven
Parijs te trekken. Een vertrouwd corps Russische cavallerie van
ygftienduizend man werd als een scherm geposteerd, om de be-
weging van het leger te maskeeren, en het is opmerkelgk, dat
er ook niet een enkel man gedeserteerd is, die het plan bad
kunnen verraden. Nu moest Marmont op Montmartre voor de
oyermagt bukken ; Parijs werd veroverd en Buonaparte afgezet.
De Generaal Janssens kan dit wel geweten hebben, alzo hij mij
daarbij verhaalde, dat hg in den winter eene colonne van zeven-
duizend man te Mësières georganiseerd had, dat dezelve half in
de pan gebakt was te Arcy-snr-Aube, dat Buonaparte hem op
het slagveld tot Graaf verheven bad, dat hg in het midden van
Maart aan Buonaparte verklaard had zgn afscheid te moeten
vragen, om zijn herboren Vaderland te dienen; dat deze in het
begin wonderlijk opgezien, dog het hem op het laatst toegestaan
had. Hij zeide mij nog, dat verscheidene maarschalken hem op
marsch gepolst hadden omtrent zijnegezindheid voor Buonaparte,
dog met groote omzigtigheid, behalve de Hertog van Tarente,
die hevig uitgevaren was. Is dit het opgevatte denkbeeld van
een zo gewichtige gebeurtenis, als de verovering van Parijs,
aan de fransche zijde, het volgende heb ik er van gehoord aan
de zijde der Bondgenooten. De Hofmaarschalk, Graaf van Tolstoi,
zeide mij op het Paviljoen van Haarlem, na het middagmaal
bij de Prinses Moeder, zittende te samen in een vensterbank in
het gezigt van Keizer Alezander, dat het vrugteloos zijn zou
groote ontwerpen in dien veldtogt op te zoeken, dat de Voor-
zienigheid alles gedaan had, dat Buonaparte was verblind ge-
worden, dat Gaulaincourt, met wien hij te Petersburg vertrou-
welijk kennis gemaakr had, hem dit in eigen woorden geschreven
had bij het afbreken der onderhandelingen te Ch&tillon-sur-Seine.
62
voorkamer opgcliondeD had. In den zaal vond ik de Hofheeren
en Prins Frederik; de Prins was in de binnenkamer met de
Prinses en de Prinsessen -Moeder en Znster. Hij bescheide mij
boven in zijn kabinet; hij had weinig te zeggen, wist vanniets,
moest brieven lezen en ik vertrok weinig onderrigt. Ik kan das van
deze groote zaak met geringe kennis spreken, en slegts naar de
ware toedragt gissen. Een zekere afkeer van Pruissen lag er dunkt
mij op den grond. De Prins was langen tijd te Berlgn geweest en
in en nit den Praissischen dienst. Hij had er deel genomen in de
politieke partijen. Hij had weinig agting voor de werkeloosheid van
den Koning. De Koning was op hem gebeten geweest, toen hij
met eene maitres leefde. Robert Fagel verhaalde mij al in 1808,
dat hij den koning, sedert dezelve aan de regering gekomen
was, niet meer als zijn zwager behandelde, maar met den hoed
in de hand. De Prinses Moeder heeft mij verhaald, dat de Prins
zig op het slagveld van Jena aanbood, om de plaats van den
gekwetsten Hertog van Branswijk in te nemen]; dog dat de
koning het weigerde. De Prins klaagde mij eens, dat Praissen
ons Land had willen meester worden; dog bemerkende, dat ik
er niets van wist, gaf hij mij geene nitslniting. Zijne Dnitsche
schadevergoedingen wilde bij behoaden, en Hij zeide mij eens
aan tafel : dat en dat hebben de Pruissen van mij gestolen.
Den afstand van zijne Nassausche Erflanden aan Pruissen deed
Hij natuurlijk ongaarn Uit alle deze omstandigheden gis ik,
dat Hij geen Kleef noch Gulik, noch iets Pruissisch hebben
wilde, maar liefst die Nederlanden, waarvan Oostenrijk gaaf
afgezien had, en waarover in het vervolg geen twist te vrezen
was. Inmiddels werd daardoor het Koninkrijk der Nederlanden
onmatig in de lengte gerekt, een voortdurend froutier, steunende
op Luxemburg, een Bondsvesting in vreemde banden, met drie
vierden van de bevolking roomschgezind. Het heeft mij bedroefd
en doet dit nog, dat zo groote vaderlandsche belangen behandeld
zijn zonder eenige nationale medewerking, noch van den Kabi-
netsraad, noch van den Raad van State, die in April ingesteld
63
was, noch, zoveel ik weet, van den Minister van Bnitenlandsche
zaken. De groote Mogendheden hebben wel de vereeniging van
de Nederlanden vastgesteld als een Enropeesch belang, om het
evenwicht tegen Frankrijk te verzekeren, en in zo verre moes-
ten wij het ons laten welgevallen; maar dit kon op meer dan
eene wijze geschieden, en wij hadden een woord in te brengen
in de regeling der grenzen. Dit woord nu heeft de Prins alleen
gevoerd, en Hij heeft het eerste ontwerp, naar mijn inzien, niet
verbeterd. In den zin van Europa zelfs, vind ik het niet verbe-
terd, omdat de aanraking van Frankrijk en Dnitschland, nament-
lyk door Prnissen tnsschen de Maas en de Moezel, mij verkieslijk
voorkomt boven de afscheiding door een langen strook van de
Nederlanden, die op zig zelven nooit in staat zijn om er den
vijand buiten te honden, en altijd Dnitschland tegen Frankrijk
of Frankrijk tegen Dnitsland zullen noodig hebben. ^) Zo
weinig dagt de Prins om den afstand zijner Nassausche Staten,
dat hij dezelve aan Prins Frederik beschikte, en dat de Erfprins
bg eene akte ten voordeele van dezen er van afzag. Daarom
werd bij het Congres van Weenen Luxemburg van de Nederlanden
afgezonderd en den Prins toegelaten, om zig daar door Prins
Frederik te doen opvolgen. Nogthans moest de tak van Nassau-
Weilbarg dezelfde erfregten op Luxemburg honden als te
voren op de Nassausche Staten. Nu is Luxemburg met de
Nederlanden vereenigd, en Prins Frederik krijgt domeinen;
maar het kan te eeniger tijd er van afgescheiden en Nassauscb
worden. Deze zaak nader inziende, vind ik, dat de ingezetenen
van Luxemburg hadden behoren gevraagd te zijn. Eenigzins
zijn zij het geweest door de stemming op de Grondwet, die zij
ook gaarne hebben aangenomen. Bij de bovengemelde akte
zouden de Nassausche Staten wederom aan den Erfprins gebleven
^) De Prins seide my eens, dat Luimbnrg noodig is Toor de defensie van de
Maas en dit sou als zyn beweegreden kunnen gelden; dog ik ben rerre van die
stelling toe te staan; en al ware ze gegrond, zo hebben wij geen militair bezit
ran de itad en rastingwerken.
64
zijn, indien Prins Frederik zijn Vader in de Nederlanden opge-
Yolgd ware. Daar was toen kans toe, nit hoofde van het besloten
hnwelgk van den Erfprins met de Prinses Charlötte van Engeland.
Zolang als deze zaak voorait ging, vertrouwde de Prins mg
alles. Ik droeg den Heer van der Daijn voor, om het verdrag
te gaan tekenen, en aan deze omstandigheid verdank ik eenige
narigten die ik anders zeker niet bekomen zonde hebben. Zo
als er moeielijk heden kwamen, hield het vertrouwen op; en
deze begonnen al vroeg. Toen ik er van verwittigd was, kon
ik de verlegenheid begrijpen, die Prins en Prinses getoond
hadden, als ik er met hen over sprak. Zo verre was het cgter
op het einde van Maart gebragt, dat Lord Glancarty, bij het
aannemen der Grondwet te Amsterdam, den Prins verzocht het
den Notabelen aan te kondigen. Ik leide de volmagt op den Heer
van der Duijn den Prins ter tekening voor, dog moest ze doen
overschrijven, omdat hij oordeelde, alleen te moeten tekenen,
zonder mij. Naderband kwam het stuk uit Engeland, terug om
er mijne tekening bij te hebben. De Prins had dus ongelijk
gehad omtrent de zaak, maar nog meer had ik te klagen omtrent
zyne wijze van doen. Men zou gezegd hebben, dat het iets
groots was, daar ik in gefeild had. Nogthans zou Hy al knor-
rende getekend hebben, indien de Erfprins bet gedaan had.
Nadat de Heer van der Duijn eènigen tijd te Londen geweest
was, gine: er de Erfprins ook naar toe, en kwam eindelijk
met een blaauwije t'huis. Hij wilde niet beloven, dat de Prinses
altijd in Engeland zou blijven, eene voorwaarde, uitgevonden
om het huwelijk af te maken. Mevrouw van Esdorff heeft mij
onbewimpeld verzekerd, dat de Prins Regent zijne dogter op
het vaste land wilde hebben,* om dan vrij te hertrouwen en
haar van de kroon te versteken De Raadslieden van de Prinses
van Wallis schijnen toen iets daartegen verzonnen te hebben;
zo als ook de Heer Urougham in een P. S. aan den Heer van
IJzendoorn de eerste narigt van de gemaakte zwarigheid gegeven
heeft. Lord Glancarty zeide mij, dat eene hofdame van Prinses
65
Charlotte veel op haren geest vermogt had, dog dat zij ver-
wijderd was, en dat hij nog de hoop niet opgaf. De Heer van
der Daijn heeft mij de Prinses beschreven als eene virago, met
vrije manieren, daar men zig bier te lande geen denkbeeld van
maakt. Toen de zaak geheel af was, verzegt de Regent den
Prins nog, dat men zig van wederzijde zes maanden vrij houden
zon, of het ook wederom kon aangeknoopt worden. Men heeft
gedacht, dat de Hertogin Weduwe van Oldenhnrg, die toen te
Londen was, er onder geroeid kan hebben, ten einde het huwe-
lyk met Rusland, in de plaats te stellen, en eenen van hare
broeders aan Prinses Charlotte uit te huwen. Beide de Rus-
sische Groothertogen waren toen bij de hand, dog gingen niet
naar Engeland. Volgens Falck had egter een Russisch generaal
een woord in Londen losgelaten. Keizer Alezander bezogt Enge-
land kort daarna, kwam van daar herwaards^ ging zeer ver-
trouwelijk om met den Erfprins, spotte met hem te Rotterdam
over de Engelsche manieren. De Engelsche meester van mgn
zoons zeide hun toen, dat de Erfprins met de zuster van den
Keizer trouwen zou; en dit zeggen, toen geene de minste aan-
dagt waardig, bewaarheidde zig het volgend jaar. Toen de
Graaf van Heert de Keizerin Moeder om hare toestemming
verzegt, antwoordde zij, dat zij den jongen Prins in het oog
had gehouden van den tijd af, dat hij in Spanje was geweest.
Hierop doelde de Vader, als ik hem met de toestemming geluk
wenschte, en Hij er ontevreden uitzag, in deze wooren: wij
kunnen maar zeggen, que nous avons été jouds.
Ik ben verre vooruit gelopen roet dit verhaal, dog boude mij
liever aan de zaken dan aan den tijd. Heden is de afstand groot
tusschen 1814 en 1816, en in het vervolg is dezelve nietig. Uit
dit verhaal blijkt klaar, hoe weinig de geheele Familie genegen
is tot vertrouwen en dat alle de leden prijs schijnen te stellen
op den naam van zwijger, door den tweeden Willem den eersten
van den ouden ontleend. Somwylen gaat het hart open, maar
het sluit zig schielijk. De oudste zoon heeft reeds veel van de
66
ingetogenheid van den Vader, en de jongste neemt ze ook aan.
Ik heb dikwerf getwijfeld of de Moeder gelukkig was, of in
gestadige vreze leefde; maar zij heeft ook dit voor mij weten
te verbergen. Zij neemt altijd de grootste ongedwongenheid met
Haren man aan ; dog eens, dat de Heeren van Nagell, van Manen
en ik, na den eten, over politiek met Haar begonnen te spreken,
kon zij hare groote verlegenheid niet verbergen, en zag met de
zigtbaarste verlegenheid naar Hem om, of Hij het ook bemerkte.
Prins Frederik toonde mij meer dan eens zijne beschroomdheid
om de minste vrijheid te nemen. Van hem zeide zijn Vader mij,
geen jaar geleden, dat Hij alles van hem verkrijgen kon, en
dat hij geheel anders was dan Willem. Deze heeft een kop, en
er bestaat een ontzag over en weder.
Als ik begon te bemerken, dat de Prins alles alleen besliste,
zeide ik tot Falck dat Hij naar mijn oordeel er niet toe ge-
wassen was, en dat Hij ten minsten het groote werk met twee
of drie vertrouwelingen overleggen moest. Maar, voer ik voort,
de hand op mijn hart leggende, hier ontbreekt het Hem; ik
weet wel dat men door te veel vertrouwen bedrogen worden
kan, dog daar loopt Hij geen gevaar van. De Prinses Moeder
heeft vertrouwen, en op Haar maak ik staat en op Haar alleen.
Dit vertrouwen gaat gepaard met een groot karakter en vloeit
er uit voort. Zij gevoelt zigzelve en is daardoor onbeschroomd.
Dan des te meer wordt zij door Haren zoon gevreesd, en de
bekommering van door Haar beheersclit te worden, of slegts
aanleiding te geven, dat men het vermoede, maakt, dat Hij
baar buiten alles houdt. ') Zij daarentegen heeft aanstonds
^) Prof. vaa Assen teekent hieromtrent op: Z. K. H. noemde het hotel, waar
de beide Prinsessen woonden, het onde-Dameshuis, als üg er zgne bezoeken
moest afleggen. De onde Prinses schynt steeds zekere ongerustheid gegeven te
hebben aan Z. K. H., dat zy zich weder met de laudzaken wilde bemoeijen. Ik
rermoed dit door vrees indruk gemaakt heeft tegen ▼. Hogendorp.
H. van Stralen sprak eens aan tafel (in 1814) met grooten ophef van de gebeurte-
nissen van 1787 en later, en wat de oude Prinses hem zeide, en wat de oude Prinses
deed en welke order de Prinses hem gaf. Z. K. H. had altijd gezwegen, doch vroeg
op eens: waar was mijn Vader toen, Mijnheer van Stralen? H. v. H.
67
Hare partij daaromtrent genomen, zij heeft zig met niets bemoeid;
zg beeft desniettemin Haar geheel gedrag naar zijne wijze van
doen iogerigt; zg heeft nooit over Hem by mij geklaagd, en
het sterkste, dat zij gezegd heeft, is geweest bg gelegenheid,
dat de Hertog van Wellington zig io 1815 weinig tegen Hem
uitliet, en Hij dit niet aardig vond: nous voutons loul savóir et
fwus ne disons jamais rien Zo lang als de Prins mij nog ver-
trouwen toonde, was ik verlegen in mijnen omgang met de
Prinses Moeder; dog deze verlegenheid nam af met het ver-
trouwen van den Prins, en is thans geheel over. Hg kan egter
niet klagen, dat ik Haar ooit te veel gezegd heb. De Hertogin
yan Brnnswijk geniet meer vriendschap van Haren Broeder,
dog is ook voor Hem in de vlngt en op verre na niet in het
geheim. Zg heeft ook veel van zgne omzigtigheid, en lang niet
de schranderheid van de Moeder. Van hart is zg het liefste
mensch dat er leeft Het is mogelijk, dat de vaste en
onverbloemde wijze, op welke ik mij hieromtrent (eene parti-
cnliere zaak) tegen den Prins nitgelaten heb, den besten indruk
op zijn gemoed gemaakt heeft. Als ik Hem met beschroomdheid
aangesproken heb, of mij door zijne opzettelijke houding be-
schroomd heb laten maken, zo is het altijd anders uitgevallen.
Ook hierin kan veel physieks zijn, en ik heb dit meer opge-
merkt met zwakke zenuwgestellen. Inmiddels hetzij dan physiek
of moreel, is het humeur van den Vorst ongemeen veranderd
door de omstandigheden Dit is bemerkt geworden door allen,
die Hem te voren gekend hadden en ook door die Hem nu
eerst hadden leeren kennen. Men hoorde gedurig de vraag hoe
zijn humeur was; men schrikte voor eene deliberatie in de
Staten Generaal, die niet naar zijnen zin was, omdat hij dan
van kwaad humeur werd. Mij is meermalen gezegd, dat ik
alleen Hem nog de waarheid dorst te zeggen. Ik voelde egter
wel, dat dit niet altijd duren zou, en dat ik een zeker ascen-
dent door den tijd zou kwijt raken. Het denkbeeld van uit
zijnen dienst te gaan is al vroeg bij mij opgekomen, en aan
68
mijne kindereu heb ik van de eerste dagen van zijne komst af
gezegd, dat ik nooit zeker van mijn ampt was.
Ik kan de dagteekening gemakkelijk in de brieven vinden,
maar ik geloof, dat het zo vroe^ als Februari 1814 was, dat de
Prins mij over de ongeschiktheid van mijn ligcliaamsgestel voor
het ministery van Baitenlandsche Zaken schreef, en wenschte,
dat ik eenen anderen post nitkoos. Kort daarop zond hij mij
den Heer van der Duijn, om mij de vicepresidentie van den
Raad van State voor te stellen, als het eerste ampt in de ont-
worpen Constitutie. De ogen van allen, had Hij gezegd, waren
op mij gerigt, en ik moest het eerste ampt in den Staat
hebben. Ik aarzelde wederom geen oogenblik. Vervolgens kwam
de Prins zelf bij mij, en toen verhaalde ik Hem hetgeen
ik een jaar geleden aan mijne vrienden gezegd had omtrent
mijne ongeschiktheid tot een ministerieelen post. Wel nn.
antwoordde Hij, dan zal dit ampt aan dat van Raadpensionaris
kannen snbintreeren. Hij vraagde wijders naar mijoe gedagten
omtrent mijnen opvolger, en ik noemde Hem den Heer yan
Spaan van Voorstonde, die Hem wat langzaam voorkwam. Nog-
thans stelde Hij hem op de lijst van het Ministery, die Hij mij
uit Amsterdam zond, onder de deliberatien van de Notabelen.
Maar eenige dagen later kondigde Hij mij aan, dat Nagell het
worden zon, omdat hg meer energie had. De Heer van Nagell
was vier maanden lang op Ampsen in Gelderland gebleven, als
iemand, die zien wilde waar het naartoe liep. In Maart kwam
hg in den Haag, en ik ontmoette hem het eerst bij de Prinses-
Moeder ten eten, dog herkende hem met moeite. Zijne vriende-
lijkheid voor mij was groot en is het lang gebleven. "Men zogt
toen naar eenen President voor de Notabelen; de Heer Elont
oordeelde, dat het een groot heer uit Gelderland zijn moest, en
de Prins verlangde, dat ik eens onderzoeken zon, of de Heer
van Nagell er bekwaam toe was. Ik deed dit op eenen ogtend,
dat hij mg een bezoek gaf. Hij kwam mij voor daar genegen
toe te zijn, mits beleefdelijk verzogt. Ik ben altgd te rond in
6Ö
zalke zaken geweest, om veel te weteo van de wgze, op welke
dezelve gemeenlijk behandeld worden. Het bleek egter^ dat ik
deze niet kwalijk aangevat had, alzo de Heer van Nagell zig
niet alleen dit Presidie liet welgevallen, maar ook vervolgens
bet Portefenille van Baitenlandscbe Zaken aannam. Hij verzogt
mij om onderrigt van den staat van zaken, en bedankte mg
voor de edelmoedige wyze van bem dit te bebben gegeven. De
Prins zeide mg: bet zal wel met n beide gaan, want in 1787
beb je al te samen gewerkt. In den begin kwam bg mg om
mgne gedagten vragen, en op mijn verzoek gaf hg mij eens
's weeks alle de ontvangen brieven te lezen. Het eerste ging
allengs over, bet tweede heeft voortgeduurd tot mijn ontslag toe.
Ik had den Prins moeten beloven, om mgn Ministery, zo
als men beden spreekt, georganiseerd over te geven. Ik leide
hier de hand aan, zo als ik gereed was met de Grondwet. Ik
maakte eene behoorlijke hiërarchie, bepaalde de traktementen,
maakte instructien voor elk amptenaar, stelde een beredeneerd
berigt daarvan op en herbaalde bij deze gelegenheid het politiek
stelsel, zo als ik het hierboven aangestipt heb, dog met de ver-
eischte uitvoerigheid. Het doet mij leed, dat ik er geene copy
van gehouden beb. Ik had het gedicteerd aan den Heer Leclercq,
den knndigsten van het Departement, een allerbraafsten man,
wien ik daarbij tot Secretaris doodverwde, en die het sedert
geworden is. Hij schreef zo schielgk bijna als ik stelde: mg
viel het schrijven te moeielijk, en vandaar, dat ik geen minuten
beb. Voor het werktuigelijke van de organisatie heeft hg mg
veel opgegeven, dat ik door eenige ondervinding had leeren
schatten. Mijn eigen instructie en alle de eeden waren er bij,
en ik gaf het bundel over aan den Prins in den vollen Kabinets-
raad. Dit deed ik omdat Hg wenschte de instructien voor alle
de Ministeriën te hebben, en daar eene commissie toe had willen
benoemen, zo dat mgn voorbeeld nu den anderen tot opwekking
dienen moest. Op mgn aanbod om den eed te doen, riep Hij
met een zigtbaar genoegen uit: dat is wat nieuws, en nam aan
7
70
de stukken aanstonds te onderzoeken. Na weinige dagen kreeg
ik alles terng, goedgekenrd en zonder eenige verandering ge-
teekend. Falck scheen geraakt over eene vergelijking, die ik
aangesteld bad tnsschen alle de divisien en bnreaax van Koning
Lodewijk en mijne eenvoudige inrigting, dog ik liet mij in geen
twist met hem in. Ik had slegts twee afdeelingen, voor het
politieke en den koophandel, en de Heer van Nagell verklaarde
zig aanstonds een vijand van den koophandel. Hij wilde ver-
volgens de organisatie veranderen, maar de Prins antwoordde:
wy zullen het zo laten als de Heer van Hogendorp het inge-
steld heeft.
De vijandschap van den Heer van Nagell voorden Koophandel
zit in zijn bloed, en daar hij zeer driftig is, en zig geheel niet
meidt voor zijn onderhoorigen, werd dit aanstonds bekend, en
trof des te meer, naar mate ik de vriend van den Koophandel
geweest was. Onze betrekkingen buiten 'slands zijn, naar nign
oordeel, hoofdzakelijk mercantiel, en dit straalt door in de in-
structie van den Minister. De staatkunde van Europa bestaat
egter op zigzelve, en daarom had ik ze afgescheiden. Maar ons
aandeel in de politiek dient te strekken ter bevordering van
onzen handel. Dit verband moet wonen in het hoofd van den
Minister, die het werk der beide afdeelingen onder zijne ogen
heeft. Koophandel en Koloniën waren aanvankelijk geen byzonder
Departement, maar ik advyseerde op die zaken met den Heer
Canneman. De Prins begeerde zulk een Departement op terig-
ten en mijne gedagten daaromtren te weten. De Raad van Koop-
handel en Koloniën werd opgerigt, doch de Directeur Generaal
eerst later benoemd. Ik zag er vooral de noodzakelijkheid van
in, toen wij de koloniën terug kregen, en de schikkingen inzou*
derheid voor Oost-Indie gemaakt werden. Dit gebeurde in den
nazomer 1814, terwijl de Prins te Brussel was, hetwelk nog
meer verwarring veroorzaakte. Toen drong ik aan op die
aanstelling, ten einde alles onder één hoofd te brengen, te meer
daar de Prins eerst Falck had doen voorzitten in den Raad van
71
Koophandel en na van der Hoop daartoe benoemde, die er voor
aitkwam, dat hij zig weinig met zalk een voorbijgaande bezig-
heid wilde ophouden. Falek gaf mij te kennen, dat hij mij
daartoe voorgedragen had. Mijn keus viel bepaaldelijk op Gold-
berg, omdat ik zeker was van zijne koloniale beginselen. Goldberg
heeft zig bij Nagell weten bemind te maken door zijne menschen-
kennis, en zo zijn de zaken van koophandel meestal in zijne
handen gevallen. Zij gaan daardoor iets beter dan ik verwagten
kon ; maar nogthans is het Gode geklaagd, dat ons voornaamste
nationaal belang zo verwaarloosd wordt. Ik zal er nader op
terugkomen.
Toen Lord Clancarty uit Amsterdam kwam, meldde ik hem
de verandering in mijne ministery en hg was er wezenlijk
bedroefd om, uitroepende, dat er eene ware vriendschap tus-
schcn ons ontstaan was. Ik dagt wel, ziede hij, dat Nagell uw
opvolger zou zijn; waaruit blijkt, dat de Prins er hem niet
stellig van onderrigt had. Zo zeide mij ook de Heer Röell : op
uwen brief heb ik begrepen, dat ik het binnenlandsch ministery
krijgen zou. De Prins liet zig niet uit, en wel hoe langer hoe
minder. De wijze op welke van Stralen vernam, dat hij afgedaan
had, was pijnlijk, alzo hij ziek te bed liggende het eigenhandig
briefje van den Prins ontving. De Prins schreef toen brief op
brief aan de Ministers, en Bentinck kreeg ze midden in den
nagt, daar ik verschoning van verzogt. Het kabinet van den
Prins had een uiterlijk van een papierfabriek: er werden gedu-
rig zware pakken in- en uitgedragen. Hij zeide mij: „ik houd
van de menigte van papieren''; en van Berlijn en Fulda weet
ik, dat Hij dagen lang in de papieren zitten kon. Hij stelde
altijd zoveel prijs op geschreven stukken, dat Hij zelden iets
gedrukts las. Zijne gezondheid leed zigtbaar van al het kabinets-
werk, dog hij verklaarde, dat dit er nu een paar jaren zo door
moest. Door in alle vakken zelf te werken, is Hij meester in
alle vakken geworden. Welhaast liet Hij aan niemand toe om
buiten zijn vak te gaan, en wie met hem sprak van zaken
72
bniten zijn vak, was zeker van kwaad bescheid te krggen. Zo
werden de Ministers eindelijk bloote commiezen, en de Raad
van Ministers, of het Kabinet, had geen werk meer. Na en dan
werden er zakeo gebragt zonder eenigen samenhang en zelden
van gewigt, totdat de Heer van der Hoop met regt kon zeggen :
daar zijn Ministers, en geen Ministery.
Ik heb na mijn afscheid nit de Bnitenlandsche Zaken nog
een paar maal iets verrigt in die gewigtige betrekkingen. Lord
Gastlereagh verzegt in den zomer 1814 den ambassadeur Fagel
om instructien te vragen, ten einde te handelen over de terug-
gave der Koloniën. De Prins riep eenige Ministers in zijn
Kabinet, mij, de Heeren van Nagell, Faick, den GeneraalJans-
sens, om de instructien, door den Heer Nagell ontworpen, te
beoordeelen. Ik twyfel of de Generaal Janssens toen reeds
Minister van Oorlog was, en meen zeker, dat hij als gewezen
Gonvernenr van de Kaap en van de Oost, misschien als gedood-
verwd tot dezen laatsten post, was geroepen. Ik herinner mij
zeer wel, dat ik den volgenden dag mijne groote verwondering
aan Falck betuigde, over zo gewigtige Staatsbelangen met eenen
man gezeten te hebben, die vier maanden onder Bnonaparte
tegen ons gestreden, en hem in de laatste week van zijn regee-
ring eerst verlaten had. De ontworpen instructien strekten om
alle onze oude Koloniën terug te vragen, Ceylon bij den vrede
van Amiens afgestaan, en Negapatnam in 1783. Ons regt daar-
op werd betoogd. Ik was van oordeel, dat wij op de edelmoedig-
heid der Engelschen en niet op ons regt moesten bouwen. De
instructien werden egter verzonden, en weiras kwam de tijding,
dat Lord Castlereagh, op het hooren van onze eischen de hande-
ling afgebroken en verklaard had, dat deze zaak met alle de
anderen in Weenen zou verhandeld worden. Daarmede hingen wij
af van alle de strijdende belangen, en verloren een kostelyken tgd.
Ik nam de pen op en schreef een hartelyken brief aan Lord Castle-
reagh. Ik zond hem aan Z. H., die er flauw op antwoordde,
dog zonder zig tegen te verklaren. Ik wees hem aan Falck,
73
die hem oyerschoon vond, en bad te verzenden. Uit de Ëogelsche
conranten zag ik vervolgens, dat den eenen dag in het Hooger-
hnis door Lord Liverpool verzekerd werd, dat de zaak naar
Weenen ging, en den anderen, dat zij in Londen afgedaan zoude
worden. Niet lang duurde het of het verdrag van 12 Augustus
1814 was gesloten. De Prins inmiddels naar Brussel vertrokken
zijnde, willigde er in door de pen van Falck. De Heer van
Nagell was er woedend over, en vroeg zijn ontslag, dog liet
zig door den Prins overhalen om te blijven. Ik beken, dat de
verkoop van Berbice, Demerary en Ëssequebo hard was, en die
van de Kaap daarentegen voordeelig. Maar ik twijfel geenszins
of het ware te Weenen erger gelopen, buiten en behalve het
verlies van tijd. De Russische schuld en de schadevergoediog
van Zweden waren ons tog reeds door de Mogendheden op den
hals gelegd, en de Prins had my al lang gevraagd, op welke
W.-L koloniën wij het meest dienden te staan; waarop ik
Suriname genoemd had als de meest Hollaudsche. Wij behielden
de vaart op de afgestane koloniën met betrekking tot de Hol-
laudsche planters; en de menige Engelsche planters, die de
koloniën onder den oorlog met Ëngelsch kapitaal waren komen
bewonen, konden waarlijk niet als onze oude onderdanen, noch
hunne plantagieu als ons koloniaal eigendom teruggeëischt wor-
den. Door de afschaffing van den slavenhandel is het verderf
van de West-Indien te voorzien, zodat de Oost voor het vervolg
schier alles is. De Oost nu kregen wij geheel terug ; de ruiling
van Banca tegen Cochin was ons zeer voordeelig; en naar mate
van onze kragten hebben wij thans koloniën genoeg, indien wij
ze wel besturen. Maar de Heer van Nagell ziet den slavenhandel
niet aan als afgeschaft, is ook zeer op dien handel gesteld en
beschouwt Demerary als veel meer waard dan Java.
Het andermaal, dat ik mij met de groote politiek bemoeid
heb, is geweest na den slag bij Waterloo en voor den tweeden
vrede van Parijs, 10 November 1815. Men wist niet hoe men
Frankrijk behandelen zou, als vriend of vijand. Lodewgk de
74
XVIIIe was de bondgenoot der Mogendheden gebleven, en
Buonaparte was overwonnen en gevangen. De Franschen deden
zig als vrienden op ; dog was de slag van Waterloo anders uit-
gevallen, zo waren zij wederom op Weenen getrokken. Bij den
eersten vrede had men algemeen geklaagd over de verkeerde
edelmoedigheid van Alexander; nu riep men dat deze nieuwe
oorlog er het gevolg van was. Men wilde Frankrijk kleiner
maken, en het terugbrengen tot zijne oude palen van voor den
Westphaalschen vrede. De Baron van Gagern had reeds in 1813
te Frankfort een pamphlet uitgegeven, om aan te toonen met
de woorden van Flassan, dat alle de vergrootingea van Frank-
rijk sedert drie eeuwen bloote overwinningen waren, en dat die
heerschzugtige natie door de wapenen verliezen moest, hetgeen
zij door de wapenen gewonnen had, wilde men de rust van
Europa verzekeren. Nu haalde hij den dertigjarigen oorlog aan,
waarin vreemde volken voor de vrijheid van Duitschlaud en
desselfs verlossing van het juk van Oostenrijk waren opgekomen,
en bij den vrede geheele Duitsche gewesten verkregen hadden.
Hoeveel meer kon men thans met regt veroverde landen terng-
eischen, daar het Fransche volk zig voor Buonaparte verklaard
en de Bourbons een tweede reis weggejaagd had? De oorlog
was begonnen tegen Buonaparte alleen, maar voortgezet tegen
Frankrijk, omdat Frankrijk in weerwil van alle waarschuwingen
partij tegen Europa gekozen had. Oostenrijk en Pruissen wilden
dezen weg in, dog Engeland en Rusland begrepen, dat de
rust van Europa het anders vorderde, dat men het nooit eens
zoude worden over de verdeeling der heroverde landen, dat de
Franschen in het vervolg nooit stil zouden zitten, totdat zij er
wederom meester van waren, dat deze natie vooral op de eer
gesteld was en niet diende verbitterd te worden, dat Frankrijk
de kosten van den oorlog betalen en men eenige jaren lang
zijne grenzen bezetten moest, dat hieruit een gemeen belang
van de Mogendheden werd geboren, en dat dit gemeen belang
den vrede in Europa ten minste zolang bewaren zou, totdat
75
Frankrijk afbetaald had. Rnsland kon daarbg een bgzonder
belang hebben, b.v. om deo schrik voor Frankrijk bij Oosten-
rijk en Pruissen te onderhouden, hetwelk reeds vermoed werd
in 1814. Engeland kon een ander bijzonder belang hebben, te
weten, om Frankrgk sterk te laten tegen Rusland, tot behoud
van het eveuwigt op het vaste land. Immers op het Congres
van Weenen onder de harde stribbelingen over Polen en Saxen,
die Rusland en Pruissen zig te Ealisch genoegzaam toegeëigend
hadden, was er in de eerste dagen van Januari 1815 een ver-
bond tusschen Engeland, Oostenrgk en Frankrijk gesloten, waar-
mede Talleyrand zijn vaderland wederom in den ouden iuister
op het groot tooneel van Europa hersteld had. Eer dit verbond
geratificeerd was, kwam Buonaparte opdagen, maar al te wel
ondcrrigt van de verschillen op het Congres, dog tot zgn onge-
luk, vermits zijne stoute onderneming de Mogendheden wederom
tegen hem vereenigde. Door zijnen val waren de zaken nu weder-
om juist op hetzelfde standpunt gebragt als te Weenen; inmid-
dels was aldaar het Congres tot een algemeen verdrag voor
Europa op den 9<^en junij gekomen. Zoude men nu dat groote
werk, door gunst van de omstandigheden alleen zo verre gebragt,
wederom van den grond op beginnen, en zig bloot stellen aan
twist en oorlog onder de Bondgenooten ? Ik zag daartegen in de
eerste plaats het gevaar van mijn Vaderland in de grootheid van
Frankrijk; ik twijfelde niet meer aan de gezindheid der Fransche
natie, om ten minste België te heroveren, nadat Buonaparte met
zo veel gemak wederom den troon beklommen had; ik agtte
voortaan, zo als in vroegere dagen, het evenwigt van Europa
verbroken, als de Nederlanden Fransch waren; de kragt van
Frankr^k kwam mij niet zo noodzakelfik voor om Rusland te
wederstaan, alzo de wederstand uit vereenigde kragten moest
bestaan, en hetgeen Frankrgk verloor aan Duitschland en anderen
toeviel, die allen mede in het onderstelde verbond tegen Rus-
land begrepen waren, weshalve de gezamenlijke kragt dezelfde
bleef. Op deze gronden schreef ik wederom aan Lord Castlereagb
76
te Parys, met overleg van den Koning en den Heer van Nagell ;
wat daar op gevolgd is weet ik niet; dan overtuiging beb ik
zeker niet te weeg gebragt. Frankrijk moet eenen oorlogslast
betalen van zevenhonderd millioenen franken ; het leger van be-
zetting, honderd vijftig duizend man sterk, wordt geschat op
achthonderd millioenen onderhoud, en daar komt de schande
van een vgfjarige bezetting bij, al hetwelk de gemoederen in
eene gedurige verbittering houdt. Het verlies van veroverde
landen zou denkelgk minder gesmert hebben en dan zouden
noch de belastingen zoo zwaar drukken, noch de schuld in de
vijf jaren tot twee honderd millioenen renten opgeklommen zyn.
Welk eenen indruk deze omstandigheden maken, is te zien uit
eene menigte pamphletten, waarvan ik zo even La Coalition el
la France gelezen heb, hetwelk openlijk aanraadt, om de ver-
dragen te breken en tot de wapenen te vliegen.
Onder mijne politieke werkzaamheden heb ik van den begin
af den koophandel altyd behartigd. Ik sprak aanstonds met den
Heer Canneman af, wat er noodig was om de zeebrieven gereed
te houden. Het plakaat van 1725 nam wederom de plaats in van
de Fransche douanes. De veranderingen, die Lodewijk Napoleon
daarin gebragt had ten gunste van het fabriekslelsel, werden
ongelukkig mede afgekondigd; dog vroeg in den zomer onder
den bekenden naam van jaarlijksche belastingen en ontlastingen,
gverde ik in den Raad van State om ze daaruit te werpen. De
Graaf van Bylandt Halt was mij daar zeer behulpsaam in, be-
nevens de Heer Goldberg, dien ik er bijriep uit den Baad van
Koophandel. Later werd het verhoogde Last- en Veilgeld door
den Prins geheel afgeschaft, ten einde op de Begrooting van
1815 een begin te maken van ontlasting. Hij verraste my daar-
mede, en ik beloofde er mij veel goeds uit.
Lord Clancarty gaf mij in de eerste weken te kennen, dat
Engeland niet begeerde, dat wij om zgnentwil kwade vrienden
met de Amerikanen waren, en dat wij eenen gezant konden
benoemen. Ik dagt, dat Engeland door ons middel vrede maken
77
wilde; dog Lord Glancarty ontkende alle oogmerk van dien
ïuirt. De Prins evenmin als ik kon de beweegreden gissen van
den haast; dien de Engelseben met dit werk maakten. Ik kon
niet anders denken^ dan dat zy groeten prgs stelden, dat wij
algemeen bekend werden, en dat zij dit niet ligt te gemoet
zagen van de Amerikanen. De Heer Changuion kon eerst laat
vertrekken om het ijs, maar werd in Amerika met geestdrift
ontvangen. Ik oordeelde, dat ons oad verdrag van handel, in
1783 gesloten, niet meer gelden kon, alzo het op de toenmalige
vijandschap met Engeland gegrond geworden was. In Amerika
was men gezind om er een nieuw te maken. Dan de Heer van
Nagell heeft een hekel aan de Amerikanen, en dit, by zijnen
afkeer van den handel, heeft hem de herroeping van den Heer
Cbangaion doen bewerken, waardoor het verdrag van koophandel
ook uitgesteld bleef. Nu werd er hier met den Amerikaanschen
Minister over gehandeld, daar wij slegts eenen Chargé d' Affaires
in Amerika hebben. Ik heb menigmaal moeite aan deze zaak
gedaan, zo bij den Koning als den Heer van Nagell, dog geen
antwoord bekomen, noch vrugten er van gezien.
Lord Glancarty, met wien ik uitvoerig gesproken had over
de middelen om onze Vaart en Handel schielijk aan den gang
te helpen, ten einde den oorlog te kunnen voeren en gaarne de
lasten te dragen, schreef uitvoerig daarover naar Engeland, en
bragt my onverwagts en na weinige dagen de aangenaamste
berigten. De Prins Regent had order gesteld om onze koop-
vaardijschepen te konvoyeeren, zijne consuls moesten ons overal
de behulpsame hand bieden, inzonderheid bij de Barbareschen,
en de Engelsche ambassadeur te Constantinopel moest ons be-
kend maken bij de Porte. Ik gaf kennis daarvan aan onze koop-
lieden te Amsterdam door den Baron van der Capellen, die er
Commissaris Generaal geworden was. Dog deze liet toe, dat de
geheele zaak in de courant geplaatst werd, waarvan ik de ge-
volgen vreesde. Hij bekende schuld, en verzegt mij edelmoedig
om alles op hem te werpen, indien er geklaagd werd. Dit ge-
78
schiedde wel niet, dog de Engelsche kooplieden maakten er een
groot misbaar van, hetwelk zeker eenigen indruk op het Ministery*
zal verwekt hebben. Wij verkregen tevens de vaart met licenteu
op onze W. I. koloniën, mits betalende dezelfde lasten als de
Engelschen, de uitgaande regten in onze eigen kas. Wat later
verzogt ik om een licent voor een schip naar Batavia, en de
vaart werd voor onze schepen vrijgesteld op denzelfden voet als
voor Engelsche particuliere schepen.
Lord Clancarty klaagde hard over de invoering van alle de
veranderingen in het plakaat van 1725, daar ik hierboven van
gewaagd heb, en met naam over Canneman, die het onder mijne
ziekte voorgedragen had. Canneman stond hem in het geheel
tegen en had volgens hem niets van een Gentleman. Hy wierp
verre weg het aanbod van een som gelds voor de vreemde
Gezanten, als goedmaking van de belastingen op hnnne ver-
tering, en eischte vrijheid van deze. Nieuw zijnde in de diplo-
matieke loopbaan, wist hij niet, dat dit hier en elders was ge-
bruiklijk geweest, en bragt op dit stuk de beginselen van Wattel
voor den dag, die de Heer van Nagell hem aantoonde, dat in
Engeland zelf niet aangenomen waren. Hij dwong ons om de
inkomende regten op het Engelsche klipzout gelijk te stellen
met die op het zout van Frankrijk, Spanje en Portugal. Die
inkomende regten stonden gelijk met een verbod, ten einde onze
vaart op de zuidelijke landen en in de middellandsche zee te
bevorderen, alzo wij in het zout altijd een wisse thuislading
vonden. Ik weerde mij zolang als ik kon, dog oordeelde, dat
er vrij wat grooter belangen (in April 1814) nog voor te staan
waren, en dat men eindelijk toegeven moest. De ambassadeur
stemde toe, dat wij de inkomende regten zo hoog konden stellen
als wij goed vonden, maar zonder onderscheid van land, en dat
wij vooral het zout niet zwaarder konden belasten, omdat het
uit Engeland kwam. Wij trekken veel meekrap, zeide hij mij,
uit Holland; zullen wy die nu zwaarder belasten omdat Holland
nabij is, en de Levantscbe meekrap ontlasten, om onze scheep-
79
vaart te bevorderen? Dit was gesproken op den man af, en
moest wel degelijk voor eene bedreiging gelden. Naderhand las
ik egter in het Engelscb tarief; dat de Hollandsche meekrap
vrg wat boven de Turksche belast is. Ik hoop dit eens bij ge-
legenheid te pas te brengen, alzo onze scheepvaart nog hard
bigilt klagen over de ontlasting van het Ëngelsche zout. Op
andere punten had ik het geluk om hem door een lange Nota,
de eerste van mijn Ministery, volkomen den mond te stoppen.
Ik had moeite gedaan, om met een volledig stuk voor den dag
te komen, en ik heb naderhand nimmer van de wederlegde
voorstellingen gehoord.
Als Minister van Buitenlandsche Zaken genoot ik een tafel-
geld van twaalfduizend gulden, of een duizend in de maand. Daar-
mede heb ik den Prins eer gedaan. Gedurig gaf ik partijen, ^)
middags, avonds, baals, concerten, waar de geheele vorstelijke
üimilie kwam, behalve de Prins zelve. Ik heb er vrij wat bijge-
legd, omdat niet alleen geen mensch mededeed, maar de Prins
ook agterbleef, zo omdat zijn huis klein was, als omdat de
Prinses er niet van hield. Van een bal aan den Ërfprins heeft
de Hertog van Glarence veel ophef gemaakt, en Hij verklaarde,
1) Emma Sophia, Coantess Brownlow geeft in haar „Sight-reminiscences of a
Septuagenarian" (1867) een verhaal van zulk een partij. Men yergete niet, dat de
Novemberdagen 1813 slechts twee maanden achter den rug waren en dus de
hoogere gezelschapskringen nog geen tijd hadden gehad zich te vormen, terwijl
de schryfster, in gezelschap van Lord en Lady Castlereagh hier te lande aange-
komen, wel vertrouwd zal geweest zijn met de Ëngelsche sociëteit, die de invloe-
den van revolutie en vreemde overheersching niet had ondervonden.
26 Jan. 1814. We dined at Court, and afterwards went to a „thé'* given by
Madame Hogendorp, wife of the Minister of Foreign Affairs. Thls was the flrst
large party I had been at in Holland, and it gave me no wish for a second. In
the beginning of the evening the ladies sat on chairs placed against the wall
all round the room, while the gentlemen stood in the centre. This agreable state
of things continned till the card tables, to the number of twenty siz, were
brought in, when every creature, young and old, played at whist ! I, who just
knew the game enough to follow suit, had the pleasure of being placed at a
table with three gentlemen I had never seen before, and to add to this pleasnre,
the one I played with seemed very cross ; but good luck was on our side and we
won. Nothing conld well be more stupid, and most glad was I, when the party
came to an end. H. v. H.
80
dat het Souper niet mooier in Engeland zon geweest zgn. Ik
zag wonderlijk op toen ik bemerkte^ dat ik myn tafelgelden
met de Buitenlandscbo Zaken kwijt was. Na eenige maanden
zeide ik aan den Prins, dat ik ze geheel tot vertoning besteed
had, ik zelfs op dien voet was blijven leven, dog dat ik dit
uit mijn eigen beurs niet volhouden kon, en bg ontstentenis van
tafelgeld uitscheiden zon. Hij was verlegen en antwoordde, dat
Hij er om denken zou. Falck kwam er mij over spreken ; ik
zeide hem, dat ik gedagt had, dat het tafelgeld mgnen post als
den eersten volgen zon, en dat ik bet begeerde niet om het
geld, dat ik tog geheel uitgaf, maar om de eer. Den volgenden
dag ontving ik een Besluit van verhooging van traktement met
drie duizend guldens (op de tien). Ik schreef aanstonds aan den
Prins, dat ik die som besteden zou als tafelgeld. Niet lang^
daarna vernam ik, dat alle de Ministers ook zooveel opslag^
bekomen hadden, en toen ik eens in den Kabinets Raad tot
zuinigheid op eene zaak advyseerde, zeide de Prins: dan moet
men ook niet meerder vragen. Op deze wijze ben ik afgekomen
van mijn tafelgeld, daar ik prijs op stelde, omdat ik er op 'eene
ruime wijze door leven konde en velen menschen beleefdheid
doen. Nooit had ik mij verbeeld, dat de Prins mij van zulk een
genoegen berooven zon, nadat ik het vier maanden genoten had.
Het is altijd onaangenaam zijn staat te verminderen, en ik moest
dit in het aangezigt van de wereld doen ; ik moest zien, dat dit
voorregt tot eenen ander overging. De Heer van Nagell leide
het anders aan, en stak de zeven eerste maanden in den zak,
zonder eenige vertooning te maken. Heden trekt hij twintig
duizend guldens tafelgeld.
éi
30. DE GRONDWET.
Mbi 1817.
Tegen het midden van December kwam de Heer Repelaer
mij zeggen, dat de Prins te kennen gegeven bad tot den vrede
toe de zaken te willen besturen met een blooteu Kabinets Raad.
Ik kon dit naanwelijks geloven en myne hand nog niet tot
mijn gebruik hebbende, dicteerde ik aan mijne dogter eenen
brief aan den Prins. Dezelve was op zijn best geschreven, als
Hij zelf binnen trad. Ik las Hem den brief voor en binnen
weinige dagen was er eene Commissie voor de Grondwet
benoemd.
Ik had mijn Ontwerp aan den Prins overgegeven, en de
Heer Falck verhaalde mij in den tijd, dat Z. H. hem gevraagd
had, of dit het laatste woord van den Heer van Hogendorp
was. Hij antwoordde, dat het immers den naam van een Ont-
werp voerde.
Bij deze merkwaardige gelegenheid moet ik eens voor al
herinneren, dat ik op dien tijd eene groote zedelijke kragt bezat
en meer zelfs dan ik mij bewast was. Ik bemerkte het altemets,
en schreef het toe aan den betoonden moed, waarmede ik
veertien dagen als op het slagveld gebivonaqueerd had. Wie
de bewondering der menschen wekken kan, verkrggt een groot
ascendent; en niets wekt meer de bewondering dan moed. Van
mijnen moed heb ik ook altijd het meest hooren spreken.
Bij den Prins werkte denkelijk in deze zaak de bewnstbeid
van de gezindheid in Engeland veel uit. Het bleek kort daarna,
dat Lord Grenville en zgne partij de Sonvereiniteit zeer af-
keurden, waar omtrent ik onder anderen eenen brief van den
Ambassadeur Fagel bewaard heb. Het gelukte mij egter, door
de mededeeling der Grondwet vooral, deze Heeren geheel te
bekeeren. Mgn crediet by het Engelsch Ministery was toen groot,
en het Engelsch Volk, daar het Ministery veel naar luistert,
maakte eenen afgod van mij.
Eer de Commissie haar werk begon, gaf de Prins my eenige
82
bedenkingen in geschrifte op, en stelde eenen avond om er
over te spreken. Hij bragt den Erfprins mede, die, van de reis
komende, in slaap viel onder het gesprek en verlof bekwam
om naar bed te gaan. De Prins bleef tot twee of drie naren
in den nagt, en Falck verweet Hem des anderen daags, dat
Hij mij om het leven bragt.
Op de meeste ponten kon ik genoegzaam toegeven, dog op
het stuk van Adel niet. De Prins wilde een algemeenen Neder-
landschen Adel invoeren, en ik begeerde dien Provintiaal. Ik
wilde twaalf erfelijke Rijksgraven in de Staten Generaal brengen,
en Hij had geenen zin in zoo groote heeren. Wij gaven beide
toe, Hij den algemeenen Adel en ik de Rijksgraven. Bij deze
gelegenheid zeide ik onbewimpeld, dat wij in Holland onder
geene Edelen van andere Provintien wilden bukken, dat in
Holland de opstand tegen Spanje en voor Willem den Isten
begonnen was, dat in 1672 Holland het gehouden had tegen
Lodewijk XIV en voor Willem III, dat Holland Willem IV
groot had gemaakt, en dat Holland nu wederom het spit had
afgebeten. Dat alles, herhaalde ik, hebben Uwe brave Hollanders
•gedaan. Van dit oogenblik af heb ik den Prins altijd genegen
gevonden tot de Provintiale Ridderschappen, en om die van
Holland uit Hollandsche aanzienlijke geslagten aan te vullen.
De Prins begeerde den titel van Koning niet, of nog niet,
en Hij zeide aan den Heer van der Duijn, dat Hij daar-
mede te verre boven alle menschen verheven en buiten den
omgang gebragt zou zijn. Hij heeft ook veel gehegt aan den
naam van Oranje, die overal de geestdrift wakker maakte en
onderhield, en die niet meer te vinden was in den titel van
Koning der Nederlanden. Daarom werd, in mijn Ontwerp,
Souvereine Vorst in plaats van Koning gesteld, hetwelk geene
verandering bragt in het wezen der zaak. De Souvereiniteit uit
den boezem der Staten overgebragt tot het Hoofd van den
Staat was eigentlijk de karakteristieke trek van mijn Ontwerp.
De overweging der Vaderlandsche geschiedenissen had mij
83
geleerd, dat alle de inwendige onlusten en partijschappen, alle
de zwakheid der Regering in de buitenlandsche betrekkingen
sreboren waren nit de overneming der Souvereiniteit door de
Staten. Vooreerst werd zij daardoor gesmaldeeld in zeven, en
dan nog waren er in elke Provintie schier Souvereine onder-
deden. Vandaar dë noodzakelijkheid van een nitmontend Hoofd,
als eene uitzondering op de Souvereiniteit tot een gemeenen
band. Beter was de oude Regering vóór de Republiek met een
Souverein Hoofd, met de uitzonderingen aan de zijde der Staten,
ter bepaling zijner magt en bescherming der nationale vrijheid.
Onze voorouderen hadden voor deze uitzonderingen, onder den
naam van Privilegiën, de wapenen opgevat, en dezen moesten
nu in eene Grondwet verzameld en klaar beschreven worden;
deze Grondwet moest door den Souverein bezworen worden,
zo als oudtijds de Privilegiën, eer Hij de Regering aanvaardde.
Wijders behield ik alles, en toen het ook in de Commissie zo
verre kwam, dat men den geest van het Ontwerp begon te
vatten, zeide de oude Heer van Lijnden van Blitterswijk eens
in zijn advijs deze merkwaardige woorden: vermits ik zie, dat
wij eene Republiek zullen blijven, enz. Naderhand hebben de
oude Patriotten aan den Prins gezegd, dat hunne partij Hem
Souverein had gemaakt, en dat zijne partij voor de oude Consti-
tutie was geweest; eene logen, zo er ooit eene uitgevonden is.
Mijn Ontwerp met den naam van Koning en geheel in den
geest der Souvereiniteit gesteld, is door alle mijne vrienden
goedgekeurd geweest, en daar was niet een Patriot onder.
Ik heb meermalen opgemerkt, dat de grootste Demokraten de
ijverigste voorstanders der onbepaalde Monarchie zijn geworden.
Zy wilden eenheid in het Bestuur, eerst de eene Souvereine
Natie, en toen den Monarch. Nu was het Souvereine Volk slegts
een woord zonder betekenis, of veel meer het betekende een
Souverein Bestuur. Hooge ambten begeerden zij, groote magt en
inkomsten daaraan verbonden, kon het zijn zonder een Hoofd
en anders met een Hoofd. Zo waren egter niet de opregte
mannen onder de onde Patriotten gezind geweest^ en onze laatste
onlnsten hadden een beter doei gebad, namelijk de versterking
van de uitvoerende magt, met een vaste omschrijving derzelve.
Daarom had ik in mi]ne Verklaring van 1801 aan het Staats-
bewind, dit beginsel tot een grondslag gelegd, begrgpende, dat
het geschikt was om alle de partgen te vereenigen. In onze
Commissie had ik aanstonds alle de oude Regenten aan mijne
zgde ; de Heer Elou! voegde zig allengs daarbij ; dog de Heer
van Maanen het laatst. Hij meende eerst, dat men alles kon
behouden zo als het was, en den Prins slegts behoefde in de
plaats van den Keizer te stellen; en wg waren al verre ge-
vorderd, toen hij nog beweerde, dat als wy het Ontwerp, dat
ons slegts tot eenen leiddraad was opgegeven, door waren, wij
hetzelve nog in zijn geheel door een ander vervangen konden.
Maar al vorderende in hetzelve kregen er de leden meer zin in,
en als het werk af was, scheen de Heer van Maanen zelf niet
om zijne stellingen te denken.
Had ik het niet gereed gehad, zo zouden de omstandigheden,
de menschen, de denkbeelden van het ogenblik veel invloed op
het werk gehad hebben. Maar nu stond het gebouw vast en
verdedigde zig zelf. Het was de vrugt van lange overdenkingen,
en geboren uit vele opstellen, van tgd tot tijd met een ryp
overleg, en in de stilte van het kabinet, uit mijne pen gevloeid.
Onmiddelgk na de omkeering in 1795, en oordeelende, dat de-
zelve niet bestand zijn, maar plaats maken zou voor een herstel,
zo als in 1787, schreef ik eene Memorie over den geest van het
oude Bestuur, waarin de wijze, op welke de zaken behandeld
werden, zodanig uitgelegd is, als men dit nergens vinden zal.
Op deze beschrijving volgde een onderzoek der middelen, om
de gebreken te verhelpen, en deze kwamen neder op eene meer-
dere kragt van het Algemeen Bestuur, toen genaamd de Gene-
raliteit, en op de bescherming van den Koophandel als de bron
van algemeene welvaart. Naderhand bragt mijn jongste broeder
mij eene vertaling, door hem in bet fransch gemaakt voor den
RaadpensioDaris vaD de Spiegel^ van een Ontwerp van dezen,
om de Unie van Utregt te verbeteren, welk ontwerp hij te Lingen
in 1799 of 1800 opgesteld had voor de Bondgenoten, welke ons
toen reeds verlossen wilden. Ik nam de pen wederom op, en
maakte van dit stak, daar naar mijn inzien de laatste hand aan
ontbrak, eene volledige Grondwet, dog met de Sonvereiniteit
bij de Staten en eenen Stadhouder. Ik liep vervolgens de Vader-
landsche Historie, Slingeland en andere publicisten nog eens door
en verzamelde alle de bewijzen tot betoog van dit stuk. Dan
toen de Natie, door de huldiging van Koning Lodewijk, aan
eenen Souvereinen Vorst gewend, en de denkbeelden van volks-
souvereiniteit geheel ter zi)de gesteld waren, wierp ik de oude
kluisters af en stelde de Grondwet op, zo als ik dezelve aan
den Prins bij zijne komst in 1813 overgaf. Dit werk was sterk
in zig zelf en ook zonder mijne voorspraak ; het leende mij eene
kragt in de voordragt, die ik anders niet gehad zoude hebben,
en het is de grondslag van ons Staatsgebouw gebleven.
De Staten der Provinciën, en de zamenstelling van deze uit
Uidderschappen en Steden baarde eerst eene groote verwonde-
ring, zelfs bg den Prins, die veel van de nieuwe denkbeelden
aangenomen had, dog die in het vervolg veel oude denkbeelden
voorgestaan heeft. Het gelukte mg het onderscheid te doen ge-
voelen van algemeene en bijzondere belangen, van het bestuur
van staatszaken en van plaatselijke zaken, en als gevolg daaruit
tastbaar te maken, dat het plaatselgk bestuur bg de Staten der
Provintien blijven moest. Ondtgds was alles plaatselgk behan-
deld geworden en met de revolutie alles algemeen. Tusschen
deze uitersten lag de wgsheid in het midden. De Heer Elout
gevoelde dit het eerst, en advyseerde eens in deze woorden:
alzo wij Staten van de Provintien ingesteld hebben, zo laten
wij hun ook eene behoorlgke magt geven. Toen begreep ik, dat
ik het met hem gewonnen had. De Ridderschappen zijn diep
geworteld in den tegenwoordigen staat der Maatschappij, die wg
met geene theorieën veranderen kunnen. Er bestaat eene aristo-
8
kratie, en om onscbadelijk, om zelfs nuttig te zyn, dient zij
geregeld te worden. Ik had voor om den adelstand veel meer
nit te breiden, opdat dezelve in waarheid het platte land ver-
tegenwoordigen mogt; dog alzo dit niet eensklaps geschieden
kon, willigde ik naderhand in den stand der Eigenerfden, die
wel niet in de Grondwet genoemd, dog ook niet uitgesloten
werd. De steden waren altijd zuilen van 's lands welvaart ge-
weest, en in de laatste tyden zeer vervallen. In alle de fransche
constitutien stond Amsterdam gelijk met Scheveningen, en beide
waren communes. De stedelijke Regeringen waren in minagting
gevallen, en daaruit dienden zij opgeheven te worden. Dit is in
de eerste plaats geschied door de Grondwet en vervolgens heb-
ben wg ook gezien, dat de benoemingen tot de Staten der
Provintien en tot de Kegeringen der Steden zeer op prijs zijn
gesteld. Met zulke oude denkbeelden wederom in eer te brengen,
heb ik den revolutionairen geest kragtig onderdrukt, en tot
herstel van een goeden staat der maatschappij het meest toe-
gebragt. Deze diensten aan mijn Vaderland bewezen worden
heden niet naar waarheid erkend, dog zullen het in het vervolg
beter worden.
De Staten der Provintien verkiezen de leden der Staten
Generaal, dog geven hun geenen last. Gaarne had de Prins een
wettige invloed op deze verkiezing gekregen, en hij ontbood
eene subcommissie tot de redactie in zijn Kabinet, om ook over
dit punt te spreken. Ik stelde Uem bij die gelegenheid voor,
dat Hij invloed had èn op de kiezers, èn op de gekozenen,
door de begeving van alle de ampten van het Algemeen Bestuur ;
dat de Stadhouders weinig of geen baat gevonden hadden bij
den invloed op de aanstelling der Stedelijke Regenten, omdat
deze zig daardoor niet gebonden agtten ; dat zij zig vele vijanden
daarmede hadden gemaakt, en dat de meuschen meer vooruit
dan agteruit zagen. De Heer Elout ondersteunde met fijn ver-
stand en rondborstige taal hetgeen hij mijne menschkundige
aanmerkingen noemde, en de Prins berustte in de zaak.
8^
In deze conferentie sprak de Heer van Aylva met een beklemd
hart over den Godsdienst van den Souvereinen Vorst. Daar was
al veel over te doen geweest in de Commissie. De Heer van
Lynden van Blitterswyk had een beredeneerd voorstel gedaan
van een heerschenden Godsdienst, dog hetzelve den volgenden
dag wederom ingetrokken. De Heer Lampsins bleef bij dit
gevoelen. De groote meerderheid had besloten om daar niets vaki
te melden. Nu deed de Heer van Aylva nog eene poging by
den Prins^ dewelke oordeelde, dat Hg alleen de vrijheid niet
derven mogt, om eene Godsdienst naar zijn geweten te belyden.
Hij liet zig egter overhalen, vooreerst omdat Hij voor zig wel
geen gebruik van die vrijheid maken zou om te veranderen,
en mogeiyk ook op de verzekering van den Heer Aylva, dat
vele Notabelen op deze uitlating de geheele Grondwet afstemmen
zouden. Op deze wijze is het artikel ontstaan, dat de Souverein
den Hervormden Godsdienst belijden moest. Ik zag bij die gele-
genheid welk een sterken indruk op de gemoederen eene diepe
overtuiging maakt en hoe welsprekend dezelve zig uit. Eene
bedaarde voordracht zoude hier niets ter wereld uitgewerkt
hebben, en zelfs de schoonste taal zou te kort geschoten zgn^
maar eenige woorden uit het hart overwonnen. Ëlk zweeg en
de Heer Elout zeide my naderhand : ik had medelyden met den
staat van den Heer van Aylva.
Reeds in de eerste dagen van de Commissie was er eene
Subcommissie benoemd geworden, om te onderzoeken welke
Domeinen aan het Huis van Oranje konden afgestaan worden.
De Prins was te vrede geweest met een millioen vast inkomen,
dog begeerde, dat de helft van deze som uit Domeinen zoude
voortkomen, en dat Hem deze Domeinen als patrimoniaal goed
werden afgestaan om desnoods tot een huwelijksgoed van kin-
deren te worden gebruikt. Of men dit verlangen kwalijk be-
grepen heeft, of heeft willen misvatten, weet ik niet; maar
zeker is het, dat het denkbeeld ontstond en doorging, om de
Domeinen toe te voegen boven het millioen. Inmiddels heeft de
6ê
Prins tot heden toe om geene Domeinen gevraagd en bet geld
getrokken.
Ik kan niet nalaten bier aan te merken^ hoe roim de Prins
en zyn Huis door de Natie bedeeld zyn. Domeinen, die een
half millioen opbrengen, de waarde van land tot 4 pet gerekend,
zijn twaalf en een half millioen waard. Indien men de som, die
de Vereenigde Nederlanden na de tiercering konden opbrengen,
op vijf en dertig millioenen begroot, zo sehoot er na de betaling
der interesten van de schuld niet veel meer over, dan twintig
millioenen voor alle de staatsuitgaven. Van deze nu een mil-
lioen aan den Souverein voor de inrigting van zijn hnis alleen,
en eene ton gouds aan den Kroonprins af te staan, was mooi;
een half millioen daarop te leggen was zeer ruim. Daar werd
een zomer en winterverblyf bijgevoegd; en inmiddels waren in
de daad alle de gebouwen van de Domeinen in handen van den
Prins gevallen, ja al het kostelijk mobilair van dezelve, en dit
was gezamentlgk gesteld onder beheer der Hof Commissie. Toen
de Kussen op het Loo kwamen, eischten zg ten minsten het
mobilair, als franschen eigendom, dog lieten zig beduiden, dat
het al tot den Prins overgegaan was, eer Hy nog onder ons
verkeerde. Wij hebben langen tgd aan het Hof gegeten met
zilver, daar het fransche wapen op stond. Amsterdam zelfs beeft
het zogenaamd Paleis afgestaan, ik weet niet regt op welken
voet. Den eersten dag, dat de Prins naar Amsterdam ging, moest
ik Hem op dit stuk advyseeren. Het was 's morgens vroeg, en ik
lag aan het podagra in mijn bed. Toen ik de vraag wel begre-
pen had, antwoordde ik in geschrift, dat Amsterdam Z. H.
heden Souverein maakte, en dat Z. H. wel aan Amsterdam
zijn geliefde Stadhnis teruggeven mogt. Lodewgk Napoleon
namelijk had het zig toegeëigend. Ook in dit Paleis was een
schat van meubelen. Het mobilair altoos zou nooit op zulk eene
wijze in handen van den Prins gevallen zijn zonder den Opstand
en zonder de uitsluiting vun vreemde beschikkingen over onze
zaken^ als een gevolg van den Opstand.
89
De rijke toelage aan den SouvereiD liet ik gaan zonder eenige
bemoeienis en gelgk als de stroom vloeide; maar op de natio-
nale vrijheden kon ik niet zo gemakkelijk zijn als op de pen-
ningen. Nogthans maakten de omstandigheden dit werk zeer
moeielijk. De geestdrift voor het Huis van Oranje was groot
onder het volk, de oude Prinsgezinden kenden naar gewoonte
geen palen aan de op te dragen magt, en de Revolutionairen
waren voor niets zoo bang als voor onde instellingen. Bg
deze gezindheid van het volk kon ik het niet op de openbare
meening laten aankomen. De onde Prinsgezinden mogten,
voor de/en, reden voor hun gedrag gehad hebben, toen de
Sonvereiniteit bg de Staten bleef; maar nu dezelve in het Huis
van Oranje was overgegaan, behoorden zg het anders te begrij-
pen. De Revolutionairen droomden van niets dan van de leer
der Sonvereiniteit; omdat er de geliefde eenheid uit voort-
vloeide. Ik had eenige aanmerkingen op mijn Ontwerp ge-
schreven, zoodra als ik het opgesteld had, en dezen liet ik
nu achter hetzelve drukken, in de hoop, dat zij deszelfs egten
geest zouden doen kennen. Reeds voor dat de Commissie aan
den gang kwam, werd dit stuk door de Heeren van Maanen
en Elout gelezen, die er veel over peinsden. De laatste kwam
er mg lang over spreken en ging zeer voldaan van mg weg.
De Heer Falck vraagde mij in grooten ernst, of Elout mij niet
had doen terugkomen van het denkbeeld van Adel, en ik ant-
woordde, dat ik hem integendeel overtuigd had. De Heer van
Lynden van Blitterswgk zeide mij eens: „het zoude gemakke-
^lijk in de Commissie gaan zonder die advokaten, maar als
„het aan hen komt beginnen de zwarigheden. Wg zgn die
„menschen niet gewoon bij onze deliberatiën, en ik bewonder
„U van hen zo te staan, gg blijft hun niets schuldig.'' Op één
stuk van gewigt slegts heb ik moeten onderdoen, dog daar
vielen mij sommige Prinsgezinden af. Ik had gesteld, dat het
beleid der Vergadering van de Staten-Generaal bij eenen Raad-
pensionaris zijn zoude, te verkiezen door den Souverein uit
90
een drietal en voor vijfjaren. Dit zou aan de Staten-Generaal
veel klem gegeven hebben, dog ik verloor het met, zoo mij
wel heagt, eene enkele stem. Ik meende te bemerken, dat de
Prins zelf er zijne vrienden tegen opgezet had. De Heer van
Maanen advyseerde er het sterkst tegen, en vóór eenen President.
Toen hij het gewonnen had, zeide hij, dat hg dezen President
eene groote vertooning wilde toeleggen, dat hij maaltijden geven
moest, enz. Ik verzette mij daartegen, omdat hg het hoofd der
vergadering, vertegenwoordigende het volk der Nederlanden, en
dus het hoofd des volks zou zijn, staande tegenover den Souve-
rein, die het eenige hoofd blijven moest. De Raadpensionaris
zoude slegts Minister van de Vergadering, en agter alle de
leden geplaatst geweest zijn. Toen ik dit aan den Prins over-
bragt, zag hij er zeer verwonderd uit. Daar ik op alle de andere
punten de nationale vrijheid genoegsaam verzekerd agtte, ge-
troostte ik mij deze misrekening.
Op de jaarlijksche toestemming in de Lasten had de Prins
deze aanmerking gemaakt, dat wij te gevaarlgk gelegen waren
om ons geheele bestaan jaarlijks aan de onzekerheid van eene
toestemming bloot te stellen. Van daar het onderscheid, dat er
gemaakt werd tusschen de gewone uitgaven voor den staat van
vrede, die eens voor altijd zouden vastgesteld worden, en de
buitengewone uitgaven, die meestal op eenen staat van oorlog
zien, en die jaarlijks zooden ingewilligd worden. Alzo de klem
van de toestemming eigentlijk in deze laatste uitgaven gelegen
is, vond ik daar geene zwarigheid in. Men wil toch nooit de
renten der schuld, de justitie, de troepen onbetaald laten ; maar
nieuwe troepen, nieuwe schepen, magazijnen en dergelijken, wil
men niet bekostigen zonder te weten waarom. Met één woord
de Staten Generaal willen geen oorlog gevoerd hebben, zonder
de kosten in te willigen, en daarmede is het regt van vrede en
oorlog in behoorlijke palen gehouden.
Toen onze taak afgeweven, en wij het ontwerp aan den Prins
overgegeven hadden, kon deze het gaaf aannemen^ omdat Hg
91
alles te voren zorgvaidig overwogen had. Ik vertoonde het toen
eerst aan den Engelsehen Ambassadear, die met eenige ver-
wondering zeide: nu mag men in waarheid verzekeren, dat wij
ons niet in uwe inwendige zaken inlaten, alzo ik voor het eerst
van de Grondwet hoor, als zij gereed is, Zgn oordeel over
dezelve was, dat elk zig gelukkig agten mogt, die onder zulk
een Constitutie leefde. Hij had mij eenen raad, ik meen van
wegen Lord Bathnrst, te geven, namelijk, dat de Sonverein de
officieren van de armee mogt ontslaan naar goedvinden, omdat
dit regt in de Kroon van Engeland gevestigd de besmetting van
de fransche revolutie gestuit had, wanneer een aantal Opper-
officieren met dezelve ingenomen, door den Koning waren ont-
slagen geworden. Ik las hem het artikel voor, waarmede reeds
aan zijn verlangen voldaan was. Evenzo ging het met een paar
'aanmerkingen van Lord Malmesbury, die veel hart voor ons land
behouden had en die mij eene geheele Memorie zond. Onze
Grondwet behaagde hem zeer ; het Ministery, de Oppositie zelve,
gaven hun genoegen te kennen. Vooral was men ingenomen
met mijne Aanmerkingen op dezelve, die men verlangde in druk
te zien. De Ambassadeur Fagel werd er over aangesproken en
schreef er over; doch het werd met stilzwggen beantwoord.
Toen liet het Ministery het stuk in de Engelsche couranten
zetten, en zo is het voor het eerst hier overgekomen. De fransche
vertaling er van heeft, naar ik reden heb om te denken, indruk
te Berlijn gemaakt, en zal niet zonder invloed zijn op dePruis-
sische Constitutie.
Ter invoering van de Grondwet waren er twee dingen nodig :
1^. dat zij aangenomen werd; 2^. dat alle de ambtenaren wer-
den aangesteld. Dit een en ander had zijne zwarigheden. De
wijze op welke zo vele Constitutien waren aangenomen in grond-
vergaderingen, en met het stilzwijgen als goedkeuring uit te
leggen, was met regt in minagting geraakt. De aanstelling van
zo vele ambtenaren, middelijk of onmiddelijk door het volk,
moest aanleiding geven tot vernieuwing van partijschap, niet
92
voor of tegen het Huis van Oranje, maar onder deszelfs oude
en nienwe vrienden. Vandaar het besluit om Notabelen bgeen
te roepen, en om alle de eerste aanstellingen aan den Prins op
te dragen.
Zes honderd Notabelen werden door den Prins aan het volk
voorgesteld, en de Lgsten in alle de Distrieten ter bezigtiging
gelegd, om daartegen te knnnen opkomen, hetwelk nergens
gesehiedde, alzo de keuze over het algemeen goed was. Namen
de Notabelen de Grondwet aan, zo mogt men besluiten, datzy
aangenaam was aan de Natie. Dat zg dit was, kon men reeds
te voren bemerken; er is geen twist van het minste belang
over dezelve ontstaan. Op het laatst van Maart vergaderden de
Notabelen te Amsterdam, waarmede bedoeld werd, die stad eer
aan te doen, en, om zo te spreken, als Hoofdstad in te w^den.
Men had er een ogenblik ongerustheid over het aannemen,
hetwelk bij de Roomschgezinden haperde, die egter in al te kleinen
getale waren. Ik was er niet tegenwoordig, hoezeer de Prins
begeerd had, dat ik de Grondwet in eene redevoering bij de
Notabelen aanprijzen zoude. Dan ik kon mij uoch aan de koude
blootstellen, noch op de beenen staan. Bij deze zelfde gelegen-
heid is de oude Heer Bisdom onder den last van de plechtig-
heid bezweken, en ik kende mgn lichaamsgestel genoeg, om
hetzelfde te dugten. Ik droeg derhalve den Heer van Maanen
als spreker voor, en bood mij aan om naar Amsterdam te gaan
voor het kabinetswerk; hetwelk de Prins niet aannam Bij zijne
terugkomst vond ik hem koeler, en ditzelfde heb ik opgemerkt
na elke afwezigheid.
De aanstelling der ambtenaren voor de eerste reis moest
door de Notabelen opgedragen worden, volgens een voorstel
van den President De Heer van Nagell deed bet niet en de
Prins vergaderde zijne vrienden, om te overleggen wat nu te
doen. Nagell eischte eerst, dat men verklaarde, dat hij er niet
van verwittigd was geweest, en dit geschiedde eenparig. Toen
verklaarde hij, dat de vergadering door hem ontbonden was,
93
en dat hg geen nieuwe deliberatien aanleggen zoa, als te gevaar-
lyk. De Prins deelde toen aan de Notabelen mede, dat Hij de
zaak op zig nam ; en zodanig was de Natie op dien tijd gestemd,
dat er door niemand op gevallen is.
Onder de deliberatien van de Notabelen was de Prins een
examen van Stadsscholen in eene kerk gaan bijwonen met de
natnarlijkste houding van onverschilligheid. Daar ontving Hg
de boodschap, dat de Grondwet aangenomen was, en toen eene
Commissie Hem dezelve bragt, gaf Hij, zo als mij berigt is,
een zeer goed antwoord. Anderzins spreekt Hg zeer slecht in
het publiek en kan de woorden niet vinden. Bg deze gelegen-
heid was Hij mogelijk niet verlegen, omdat Hij geen tijd had
om zig te bedenken.
Bij de benoeming van Staten Generaal en Raad van Staten
plaatste Hg vele aanzienlgken en oudeRegenten, die tot dusverre
buiten ampten geweest waren, hetwelk zijne oude vrienden
eenigzins op een gelijken voet met de nieuwe bragt. Het was
tijd om de revolutionaire tint van de Regering weg te nemen.
De lijsten werden al voor het vertrek naar Amsterdam gemaakt,
in het Elabinet, waar ik met Falck alleen geroepen was. Te
Amsterdam is er egter nog al verandering in gekomen. Het
besogne had mg niet aangestaan, omdat er zo lugtig over heen-
gelopen werd, en egter zo lang duurde. Dit schgnt eenetegen-
strgdigheid maar is er geene. Er werden namelijk geene redenen
voor of tegen van eenig gewigt aangebragt, en nogthans werd
er lang getwijfeld. Falck zeide mij eeus: wat zoude men er in
het publiek van zeggen, als men wist van welke geringe toe-
valligheden de grootste benoemingen afhangen. De Prins heeft
mij meermalen betuigd, dat de menigvuldige aanstellingen hem
verveelden.
Eer de Notabelen nog vergaderd waren, droeg Hij mg een
nieuw werk op, als President van eene nieuwe Commissie. De
lirondwet had de Provintiale Inrigting slechts geschetst, en
bepaald, dat dezelve door Commissien in iedere Provintie uitge-
94
werkt, CD dan door den Prins bekragtigd zonde worden. Ik
sprak Hem daar omtrent aan, in mijnen geest van onderschei-
ding van het Algemeen en Plaatselijk Bestuur en van den invloed
daarvan op de algemeene welvaart. Hij verlangde mijne denk-
beelden op schrift en kreeg ze denzelfden dag. Falck bragt mij
den volgenden dag een besluit, waarb'tj de bovenvermelde Com-
missie benoemd was, om Hoofdtrekken vast te stellen voor de
Provintiale Commissien. Wij stelden ze vast, de Prins keurde ze
goed en de Leden van do Commissie werden Presidenten e]k
van de Commissie zijner Provintie. Zo zijn de Reglementen voor
de Staten der Provintien, Ridderschappen, Steden en Eigen-
erfden ontstaan; en ook dezen uitmuntenden dienst heb ik mogen
bewijzen, ofschoon Falck mij spottende gezegd had: hier is het
Besluit, daar zo vele welvaart uit voortvloeien moet.
4^ DE RAAD VAN STATE.
Mei 1817.
Onderwijl iedereen naar Amsterdam gegaan was en ik schier
alleen in den Haag overbleef, kwam ik eenigzins tot nadenken.
Ik voelde mij moei en afgemat van zoveel werk. Het was tegen
het begin van April met zeer mooi weder, en ik schepte veel
lugt en spande mijn gemoet uit. Naauwlijks vijfde half maan-
den waren voorbij sedert den dag van den Opstand; en niet-
tegenstaande twee zware ziekten had ik tot de vestiging van
den Staat, tot de Grondwet, in de Buitenlaudsche Zaken, mijne
kragten mede besteed De oude Heer van Blltterswijk betuigde
meer dan eens zijne verwondering over mijne werkzaamheid.
De Generaal van Suchtelen, in russischen dienst, zeide mij: op
den Prins en u berusten alle zaken. De Prinses Moeder klaagde,
dat zij mij nooit zag; ik zond Haar mijn oudste dogter, om de
verzekering van mijne verknogtheid te geven, en Zij zeide tot
deze: uw vader wil niets met mij te doen hebben, maar als hij
95
niet bij mij komt, zal ik naar hem gaan. Nu genoot ik voor
het eeret eene rust, die mij vreemci geworden was. Ik heb altijd
de gewoonte gehad om het verrigte te overdenken, en den gehee-
len winter had ik daar geenen tijd toe gevonden. Toen de
Groot-Hertogin van Oldenburg mij over den opstand onderhield,
sprak ik met genoegen en geestdrift, dog gevoelde, dat ik die
zaak zelfs niet klaar voor den geest had. Mijn gedagten waren
slegts levendig voor het vervolg en ik spoedde altijd vooruit.
Het was tijd, dagt mij, om het geledene in het geheugen te
herroepen. Dan dit is mij veel later eerst vergund, en ik heb
bet niet voor nu pas kunnen doen. Had het langer geduurd, zo
vrees ik, dat de denkbeelden gedeeltelijk zonden nitgewischt
geworden zijn. Op dien tijd had ik tenminste geene kragt om
de pen op te vatten, ja zelfs werd ik in mijne peinzingen gestoord
door eenen courier uit Bremen met de valsche tijding van Davoust's
optogt (uit Hamburg). De Ërfprins kwam vooruit van Amsterdam,
met den Ërfprins van Nassau, die thans regeert. Deze jonge Prin-
sen zagen wonderlijk op, toen zij zulk eene tijding hoorden.
Wij gingen naar het Huis in 't Bosch de geheeie vorstelijke
familie te gemoet. De Regeering van den Haag en de enkele
hier gebleven amptenaren, aldaar verzameld, verzogten mg om
eene aanspraak te doen uit aller naam. Ik deed dit met een
uiterlijk gelaat, zo als de omstandigheid gebood, en met een
mes in het hart. De Ërfprins verloor mij niet uit het oog, en
zeide mij eindelijk : verwittig tog den Prins van de tijding.
Ik gaf dezen eenen wenk, dat ik Hem alleen moest spreken, en
ging met Hem in een kabinet. Hij scheen er weinig geloof aan
te slaan. Lord Glancarty en de Ëngelsche Generaal kwamen
mij in den Haag daar over aanspreken en sloegen het mede in
den wind. Never, zeide ik, — en Lord Glancarty viel mij in de
reden met Never fear. Ik hernam: never despise your etmemy.
Op dit ogenblik was de groote zaak alreeds beslist en Parijs
ingenomen. Zo wonderlijk waren de beste en slegtste tijdingen
dezen geheelen winter op eikanderen gevolgd, en de voor- en
96
nadeeligste zaken tegelijk gebeard. De Heer PiperSi Secretaris
Generaal van Oorlog; deelde mij de bedenkelyke berigten mede,
die hg met een eonrier naar Amsterdam zond; terwyl de Prins
er met de Notabelen was. Men vergelgke de dag-teekening^n
der groote gebeurtenissen, zo zal men gedurig de strgdigste
dingen zien samentreffen, vooral onder den Opstand. Woerden
werd door de Fransehen hernomen op den dag; dat Amsterdam
zig voor ons verklaarde en dat de eerste Eosakken er binnen
trokken. Wanneer de Prefekt ons uit Gorknm opeischte tot
eene capitulatie; naderden de Bondgenoten met rascbe schreden,
en als hij ons nog dagt te overvallen, vertoonden zig de Engel-
sche vlooten. De Opstand was de eerste oorzaak van alles ;
zonder denzelven waren de Russen en Pruissen niet in beweging^
geraakt en had de Admiraal Yonng zgnen gevaarlijken stand
bij Zierikzee nooit genomen. De Prins zelf had zich in geen
langen tijd durven te vertonen. Even zo als ons Land; door
den Opstand; in eens het toneel werd van een levendigen stryd;
die gunstig voor ons uitviel; even zo ook werd Frankrgk het
toneel van een veel grooter strijd, die de Bourbons herstelde.
De Graaf van Meerfeld, Generaal in Oostcnrijkschen dienst,
kwam midden in den winter hier door, van het groot Hoofd-
quartier naar Londen gaande, om daar als Ambassadeur te blij-
ven. Na den eten aan het Hof liet hij zig door den Ambassadeur
Fagel aan mij voorstellen, en zeide mij onder anderen: indien
de Bondgenoten in het hart van Frankrijk zijn, is het Uw werk.
De Generaal van der Plaat, zwager van den Generaal Kraijen-
hof, aan de Bondgenoten te gemoet gezonden uit Amsterdam,
ontmoette den Generaal Bulow reeds op marsch, en kwam mij
in de eerste dagen van December bezoeken. Wij deelden eikan-
deren onze verrigtingen mede, en hg besloot met deze woorden :
gij hebt het alles gedaan.
Mijne laatste berigten uit Parys, als Secretaris van Staat
voor de Buitenlandsche Zaken, waren de herstelling Lodewgk
den XVIIIden. ik gaf het Portefeuille over op denzelfden tijd,
§9
dat Baonaparte zgnen afstand deed. Van dit ogenblik af wef-
den onze binnenlandsche zaken van veel grooter gewigt, en ik
mogt mg verblijden van het eene toneel tot het andere over
te gaan. De Grondwet stond ingevoerd te worden ; orde en wel-
vaart binnen *s lande eischten de geheele aandagt der Regering.
Vermits nu de Prins niet goedvond, om over het geheel van
het Bestnur met anderen te raadplegen, zo was dat gedeelte,
waarvan ik aan het hoofd gekomen was, als Vice-President van
den Raad van State, door de omstandigheden het gewigtigste
geworden.
Dit beginsel om het geheel van het Bestanr, het overzigt van
alle deelen, voor zig alleen te honden, was nog niet tot vol-
komen rypheid bg den Prins gekomen, maar het lag in zijn
karakter, en moest zig met den tijd ontwikkelen. Hij begon met
de mindere zaken en klom op tot de meerderen. Stirum en
Bentinck zeiden mij al vroeg: de Prins hondt er niet van, dat
men Hem over zaken spreekt, daar men niet mede te doen heeft.
Ik was natnarlijk in den begin de man, met wien Hg over
alles sprak, dog bij het verlaten van het Buitenlandsch Minis-
tery beval ik nog eenige personen aan, en kreeg een zeer zuur
gezicht.
De Prins schreef mg, dat Hij na maar eens in de week den
Kabinetsraad honden zon, dat Hij er slegts die zaken brengen
wilde, waar meer dan een ministery in gemengd was, en dat
de zaken voorts in den Raad van State zonden komen. Hij gaf
eene instrnctie aan dezen Raad, die mij goed voorkwam, en die
denkelgk door Falck ontworpen was. Hij opende denzelven en
las er eene aanspraak voor, waarbij de Leden aangemoedigd
werden, om vrij te advjrseeren. Ik antwoordde voor de vuist,
naar mijne gewoonte,^ en zeide onder anderen, dat Hij volgens
de Grondwet vrij bleef om 'sRaads advysen alof niet te volgen
en dat wij des te vrijmoediger adviseeren zouden. Ik droeg zorg,
dat 's Prinsen aanspraak in de Notulen kwam. Dien eersten dag
was er niets anders te doen, dan zaken Commissoriaal te maken.
98
zodat de vergadering schielijk afgelopen was. Ik bemerkte egter
wel, dat de Prins de deliberatien wilden bijwonen, dat Hg een
tweeden Kabinetsraad beoogde. Zijne verdere bezigheden, audien-
tien enz. lieten Hem egter niet toe er altgd te komen en zo
moest Hij wel den draad verliezen. Daar kwam bij, dat Hij mij
het beleid opdroeg, zig voorbehoudende om tusschen in te spre-
ken; maar dan behandelde ik alles zoo volledig, dat er weinig
te zeggen viel. Vervolgens kwam Hij ook maar bij gewigtige
deliberatien, en eigentlijk met een voorneemen om de zaken
naar zijnen zin te doen uitvallen. Was ik het eens met Hem,
zo was dit niet nodig, en zo bepaalde zig eindelijk zijn ver-
schijningen tot gevallen, waar Hg niet zeker van mij was, of
wist dat ik anders dagt. Dan zeide Hij mij te voren: ik zal
komen om aan te hooren, ik wil wel eens de gedagten verne-
men. Dog niemand was er in bedrogen. Deze gesteldheid van
zaken was zelfs buiten den Raad bekend, en de Graaf van Goltz
zeide mij al vroeg: ik weet niet wat de Prins in den Raad
van State doet. Hij hindert maar de leden in hunne advysen.
Toen was Goltz nog niet in het Ministery, en ik gis, dat hij
uit den mond van Fagel en van der Dnijn sprak. In Engeland
wordt het advys van den Raad door den President aan den
Koning gebragt en het Besluit des Konings luidt the King in
Council. Op deze voet had ik in mijn Ontwerp van de Grondwet
geschreven, dat de Souvereine Vorst zijn gezag uitoefent in den
Raad. Dit had men zo veranderd, dat Hij den Raad hoort,
juist omdat zijne tegenwoordigheid niet noodzakelijk voorkwam.
In den Kabinetsraad is het wat anders, daar hoort Hij de
advysen en doet wat Hg wil, zouder eenig besluit op te maken,
zonder dat er notulen gehouden worden. In den Raad van
State wordt er op elke zaak een advies bij de meerderheid
opgemaakt, aan den Prins gezonden en in de notulen bewaard.
De Raad van State is een lichaam bg de Grondwet ingesteld
en moet gehoord worden; de Kabinetsraad niet. De Grondwet
bepaalde, dat alle zaken, tot het Souverein gezag behoorende,
d9
in den Raad van State kwameD, en dus ook de baitenlandsche.
Do Prins verstond dit ook zo^ alzo Hij mij eens zeide, dat
Fagel voor de buitenlandsche zaken dienen zou. Nogthans heeft
Hij er de buitenlandsche zaken niet gebragt, zo als hij die
ook gaarne buiten den Kabinetsraad hield. In mijnen tijd zeide
ik Hem meermalen, dat ik iets in den Kabinetsraad brengen
wilde, en Hij belette het. Een vast plan van bestuur was dit
alles niet, maar het lag in zgn karakter om alleen te regeren
en om weinige tot de zaken toe te laten. Daarom gaf Hij ook
aan de Ministers geene zitting in den Raad van State, liet aan
dezen over, om ze daar in te roepen, en gunde hun dan zelfs
geene beslissende stem.
De zaken kregen vervolgens dezen loop. Een minister leverde
een rapport in, hetzij uit eigen beweging of op last ; dit rapport
werd of aanstonds goedgekeurd en in een Besluit veranderd,
of het kwam in den Kabinetsraad, en werd daar eerst goed-
gekeurd; of het ging hetzij uit den Kabinetsraad, hetzg aan-
stonds naar den Raad van State. Het advys van den Raad van
State gaf dan aanleiding tot een Besluit, of werd ook altemets
wederom in den Kabinetsraad gebragt. Dit laatste egter zelden
of nooit. In alle deze gevallen bleef de laatste beslissing aan
den Prins, en zijne besluiten waren eens vooral getekend:
Willem, en in kennisse: Falek. Copy van alle Besluiten op
advysen van den Raad van State werden aan dezen afgegeven
en in deszelfs notulen gebragt. De Minister wiens rapport de
aanleiding tot een Hesluit gegeven had, wist dan niet of de
veranderingen in zijne voordragt van den Raad van State of
van den Prins kwamen. De Raad van State had nogal de
meeste kennis van de zaken maar de Kabinetsraad veel minder,
en de eene Minister vernam hoe langer hoe minder van de
werksaamheden des anderen. Deze afzondering der Ministerien
nam vervolgens gedurig toe, en de deliberatien in den Kabinets-
raad liepen eindelgk gènoegsaam te niet. Vóór de invoering
der Grondwet was de Kabinetsraad de eenige vergadering ge-
ioó
weest, en hg zat altemets vgf of zes uren. In de laatste tyden
gebeurde het, dat er niets voorgedragen werd; dat de Prins een
qnartiertje praatte en opstond.
In de eerste vergaderingen van den Raad van State leide ik
mij toe, om de bekwaamheid der Leden te leeren kennen, ten
einde het werk behoorlijk onder hen te verdeelen. Alle de
zaken werden commissoriaal gemaakt, en de Graaf yan Bylandt
Halt verklaarde, dat de Vice-President de Commissarissen moet
noemen, hetwelk dan ook eenparig aangenomen werd. Ik noemde
altijd min of meer bekwamen bij eikanderen, meest twee leden,
zelden drie, een enkele reis vier. Somwijlen verzogten zy mij
in de besognes. Falck zeide mij eens, dat de Prins oordeelde,
dat er zes sterke en zes zwakke Leden waren. Het bleek aan-
stonds, dat degenen, die uit alle posten gebleven waren, althans
geen slenter van zaken hadden. De Heeren van der Daijn en
Fagel lieten zig daaromtrent tegen mij met zeer veel zedigheid
uit. Ik vroeg van den begin aan den Heer Elout, of hij wel
werken wilde, en hij werd de spil, daar de zaken meest op
draaiden. Hij sloeg mij den Heer de Mey tot Secretaris voor,
en op zijne beschrg ving van zijnen persoon nam ik hem, schoon
onbekend, aan. Hij was volmaakt tot dien post geschikt, en is
op myne aanprijzing naderhand Kabinetssecretaris geworden. De
Heer 'sJacob, zijn opvolger, had de regtsgeleerdheid vooruit;
maar was te veel van eenen advokaat voor een politiek ampt,
zo als het gemeenlijk gaat, en ik heb moeite gehad om hem
teregt te brengen. Een Secretaris moet iu de oogen van den
President lezen en takt hebben, hetwelk aan weinige gegeven is.
Als de rapporten in den Raad kwamen, en er verandering te
maken was, zo werd dit meestal aan de rapporteurs opgedragen;
dog als het geheel rapport om verre geworpen werd, zo moest
gemeenlijk de Secretaris een nieuw advys stellen. De rapporten .
waren alle concept advjsen. Zaken van gewigt kwamen er zel-
den voor, zonder dat de rapporteurs mij vooraf geraadpleegd
hadden. Op deze wijze bragt ik het zo ver, dat ik op het laatst
101
den naam bad, dat de geheele Raad op mg draaide. Beortelings
namen de Leden eenig verlof en raakten dan den draad kwijt;
dog ik bleef altijd op mijnen post. Ik liet elk uitspreken zo
lang als hg wilde, en wanneer dan de zaak gebeel verward
scheen, had ik eenen uitweg bedagt, om de meeste stemmen te
vereenigen. Zelden kwam het er toe om de stemmen te tellen.
Ik verdeelde de zaak in punten, die ik een voor een verban
delde. Dit veroorzaakte wel lange zittingen, dog ook altijd eene
afdoening. Mijne gezondheid leed er van, ik kwam doodaf thuis.
Hetgeen mi) bet moeielijkst viel, was om van de eene zaak tot
de andere over te gaan, alzo er het grootste verschil tusschen
dezelven plaats vond. In de besognes van de Grondwet hing
alles aan vaste beginselen en aan eikanderen zo als mijne kabi-
netsstudien. Het eerst werd ik deze moeilijkheid gewaar in den
Kabinetsraad, daar ik mij slegts langzaam gewennen kon aan
dit overspringen, en den Prins menigmaal op dit stuk bewonderde,
alzo Hij zijne aandagt van de verhandelde zaak aanstonds wist
over te brengen tot de nieuwe. Dan hier kwam mij te pas het-
geen mij geholpen heeft in alle moeielgke omstandigheden, eene
verheffing van het hart naar boven. De kragt Gods staat altyd
gereed voor degenen, die er in den geest en in het geloof om
bidden. De denkbeelden zijn mij gedurig als aangewaaid, en dan
gebeurde het mg menigmaal eenen glans van genoegen in de
ogen van de Mey, die over mij zat, te ontdekken. Als de zaak
te omslagtig was, nam ik ze wel eens over, en stelde de deli-
beratie uit. Maandags, Dinsdags en Donderdags zaten wij, daar
altemets de Vrgdag, en zelden ook de Zaturdag bijkwam.
Woensdags was er Kabinetsraad.
De eerste zaak van zeer groot gewigt is de vermaarde finan-
tieele wet van 14 Mey 1814 geweest. De Heer Six begon er
zgn ministery mede in den Kabinetsraad. Wg hadden nu de
zekerheid van vrede, de oorlogkosten waren over, er moest eene
vaste Begrooting voor het jaar gemaakt en de kas gevuld worden.
Bier kwam het ontwerp bg, om alle de schulden op 2| te
9
102
brengeD, zonder schade van de Renteniers, en om de twee derde
yeroietigde schuld te doen herleven. Deze beide laatste punten
konden op zig zelven blijven staan, en afzonderlijk behandeld
worden; het eerste alleen kon geen uitstel lijden. Dan er was
bg den Prins een verlangen, om de Finantien in eens op een
vasten voet te brengen. De groote vraag was bij mij, wie zal
de kas vullen? Het ontwerp zeide: de Renteniers. Zij moesten
bijleggen, om het voordeel van herleyende twee derden, anders
doode schuld, te genieten. De geheele bggele^de som bedroeg
omtrent agt en twintig millioenen, en overtrof maar weinig de
agterstallige renten en de renten van dit jaar samengenomen.
De Renteniers ontvingen nu deze renten en dus betaalden zy
met de eene hand en ontvingen met de andere. Het slot was
egter, dat zij een paar jaar zonder renten waren, of veel meer,
dat twee jaren Renten tot Kapitaal waren gemaakt Nu sloeg ik
voor, om hun voor de twee jaren renten een papier te geven,
hetwelk voor kapitaal op het Grootboek zoude aangenomen worden.
Dan konden zij, of hun kapitaal vrijwillig vermeerderen, of dit
papier verkopen en de waarde der rente genieten. Hiermede
nam ik al het gedwongen weg, en de uitslag was dezelfde voor
's Lands kas. De conversie van alle de interesten tot 2^ en het
gebruik van twee millioenen uit de jaarlijksche inkomsten voor
de doode schuld, waren maatregelen, die bij eene byzondere
wet konden genomen worden, en zo, dat het voordeel van de
doode of uitgestelde schuld gehegt werd aan de dadelijke Con-
versie, ten einde ook hier allen dwang te meiden. Dit alles
begreep men niet, en ik ondervond toen reeds hetgeen Faick
mij naderhand zeide, dat de Prins zig zodanig met de Concept-
wet vereenzelvigd had, dat er geene verandering in te verwagten
was. De Heer Six was gemakkelijker op al wat niet tot het
wezentlijk behoorde, en liet zig onderscheidene veranderingen
welgevallen, zo in den Kabinetsraad als Raad van State. In
dezen vond de zaak groeten tegenstand, vooral omdat men daar*
in zo veel aanleiding tot spel met uitgestelde schuld vond, het-
i03
welk door de uitkomst bewaarheid is. Nadat ik veel verbeterd
gekregen had door de toegeeflijkheid van den Heer Six, bleef
er bij mij nog eene zwariijheid over, namelijk, dat Renteniers,
die niet hadden om bij te leggen, met zware schade zonden
moeten verkopen, zo als ook gebleken is. De Heer Six rekende nit
van neen, omdat de fondsen zonden blijven staan ; maar zij vielen,
zo als ik voorzegd had. Ik stemde dns tegen, in bijzijn van den
Prins, en de stemmen staakten, alzo er eene twijfelagtig was.
Nu moest deze zig voor of tegen verklaren ; zg viel nit voor de
wet, en ik maakte het Besinit op tegen mijn advies.
De Prins had mij voor de vergadering zeer vriendelijk gezegd,
dat Hij mij het beleid over zon laten, en dat ik toch zorgen
wilde, dat het geene poolsche rijksdag werd. Alles liep af met
de uiterste betamelijkheid en bedaardheid. Dan de Prins kon
zgn gelaat niet meester blijven, en met blikken, ja met woor-
den, ondersteunde Hij die met Hem, en schrikte Hij af, die
tegen Hem waren. Ik at bij Hem dien dag, en genoot geen goed
onthaal. Overtuigd door al het gebeurde, dat de vrijheid van
deliberatien verloren was, dat mgn werk niet meer bestond in
het overbrengen van het advys van den Raad van State aan
den Prins , maar dat deze van mg vergde, om zijne denkbeelden
aan te nemen en in den Raad door te zetten, besloot ik mgn
verzoek om ontslag in geschrift te brengen, af te wagten, hoe
de Prins mij den volgenden dag in den Kabinetsraad behandelen
zon, en het dien volgens al of niet in te dienen. Hij behandelde
mij wederom zeer vriendelijk, en ik zag van mgn verzoek af.
Een dag later verhaalde ik aan Falck, hoe de zaak in den
Raad van State afgelopen was, wees hem de punten, die ik
wilde voordragen en verder ontwikkeld hebben, dog die ik op
de aangenomen houding van den Prins met stilzwijgen voorbg
gegaan was, en betuigde, dat het den Prins zeer nadeelig zou
geweest zijn, indien ik mijnen post nedergelegd had. In het
gesprek liet hij zig ontvallen, dat volgens den Prins er meer
agter deze zaak schuilde. Hieruit bleek mij wederom zijn wan-
io4
trouweo en verders leerde ik uit zijn gedrag, dat Hij mij voor
geenen Financier hield. Ik oordeelde daarentegen, dat Hij het
slegts in den gewonen zin was, dat is, dat Hij cijferen kon om
geld te maken. De regte Financier in mgn oog, is degeen, die
de welvaart van een land bevordert, en er niet meer uithalen
wil, dan deze dragen kan, teffens zulke middelen gebruikende,
die door goede trouw het openbaar crediet vestigen. Dit ontwerp
kwam oorspronkelijk van den Heer Saportas, hetwelk algemeen
bekend was. De fiskale geest van den Prins, die my hoe langer
hoe meer bleek, was mij reeds uit den mond van een bankier
in Engeland bekend gemaakt.
Inmiddels won ik dit, bij de toedragt van deze zaak, dat ik
ruimer handen voor andere zaken in den Raad van State kreeg,
en ik gebruikte mijn gezag vooral, om de invoering van de
Grondwet in alle hare deelen te bevorderen. Wg kregen de
ontwerpen van de Provintiale Reglementen, van de Instrnctien
voor de Rekenkamer, voor de Domeinen, voor de Munt, voor
den Hoogen Raad van Adel, enz De Grondwet was in mijn
hart, zg lag altijd op de tafel voor de Leden, en de beste dienst,
die ik in den Raad van State aan myn Vaderland bewezen heb,
is de invoering en de handhaving van de Grondwet geweest.
In de eerste dagen droeg ik voor, en er werd eenparig als
een beginsel aangenomen, dat geene octroyen, geene regten,
geene gewoonten gelden zouden, tenzij op de Grondwet of op
wetten, uit deze voortvloeiende, gebouwd.
Wg kregen den Heer Appelius in den Raad, en de Prins
schreef het mij Naderhand heeft Hij nieuwe Leden benoemd,
zonder mij die kennis te geven, en ik las het uit de Besluiten.
Even zo vielen de Graaf van Bylandt en Ganneman uit, denke-
lijk omdat zij in de zaak van de finantieele wet mishaagd had-
den. Aan zulke trekken bemerkte ik duidelgk, dat mijn crediet
aan het dalen was. Het publiek dagt nog lang daarna, dat ik
de voordragt deed tot aanstellingen, ja zelfs tot afstellingen.
Toen de Prins naar Brussel vertrok als Gouverneur-Generaal,
105
ontbood Hij mij, en vroeg mij welke partij ik oordeelde, dat
Hy voortrekken moest. Ik antwoordde : degene, die getrouw aan
het Huis van Oostenrijk gebleven is. Daar zgn er zo weinigen,
hernam Hij. Dan, zeide ik, is het best om menschen oit alle
partijen te nemen, zo als bier, naarmate zg bekwaam zgn. Hy
had een papiertje in de hand, zeker met nog andere punten;
dog Hij verborg het en brak of. Ik ontmoette Falck in de voor-
kamer, die zig scheen ongerust te maken over mijne onver-
wagte verschijning.
Thans had ik geene vaste dagen meer om bij den Prins te
komen, en werd zelden geroepen. Ik meldde my van tyd tot
tijd aan, als ik over zaken van den Baad te spreken had. De
briefwisseling ging ook uit. Ik zag hoe langer hoe meer, dat
er veel buiten mij geschiedde.
Als ik Falck de laatste reis vóór zgn vertrek sprak, riep hy
mij aan de deur na: nu heb je 't naar uwen zin, nu ben je
alleen baas. Uit Brussel schreef hij my alsof de geheeie rust
van Holland van mij afhing, en de Prins niets vreesde uit ver-
trouwen op mijn beleid. Aan mijoe dogters had hij gezegd, dat
ik Vicekoning was. Inmiddels had ik geenen regel voor mijn
gedrag, dan dat hij my, als het ware op last, gezegd had : doe
maar alles af dat van geen groot gewigt is. Ik had egter niets
af te doen, daar ik niet uit vrijen wil om gevraagd was. Mijn
staat was onzeker en onaangenaam. Ik hoorde vele dingen uit
de openbare gerugten en dan stond elk verbaasd, dat ik ze niet
wist. Wat ik meer dan eeu ander, dat is, buiten mijn vak,
doen mogt, was my volkomen onbekend. Uet dubbelzinnige van
zulk eene betrekking verveelde mij gedurig. De schuld lag in
het karakter van den Prins, en de zaak was voor mij te pijnlijker
omdat ik er geen verandering op zag.
Toen de Prins terugkwam, in het najaar, was de Begrooting
voor 1815 aan de orde van den dag. De finantieele wet van 14
Mey 1814 was geene Begrooting geweest, en ik had met moeite
iets er van er in gekregen. Nu hoorde ik er niets van, voordat
106
het concept in den Raad kwam, en daar moest het er gchielijk
door. Ik kon dit ondersteunen, omdat er geen kort was, dat er
van het voorleden jaar overschoot, en dat de ontlasting een begin
nam met den Koophandel. (Het inkomend regt op de indigo
namelijk, was veel lager gesteld. Wat betreft het overschot van
de inkomsten boven de uitgaven en dat er dus geen kort was,
zo geloofde ik toen met iedereen, omdat wij geen tijd hadden
voor onderzoek en overleg. Dog in waarheid was de zaak geheel
anders gesteld. Six moest het laatste halfjaar der renten op 31
December 1814 betalen en hij stelde de betaling op l Januari
1815. Daarmede werden de uitgaven van 1814 verminderd met
een millioen of zeven. Ik meen, dat hij hetzelfde deed met de
pensioenen. Heden althans worden zij op deze wijze voldaan.
Indien hij deze posten van uitgave op 1814 gelaten had, gelijk
hij schuldig was te doen, zoo is het klaar, dat er een aanzien-
lijk kort zoude geweest zijn. Hij zeide tot mij in den Kabinets-
raad: ik ben niets schulcHg, en nam daarbij die gewigtige
houding aan, daar hij zig veelmaal in behaagde. De Prins las
zeker mijne verwondering in mijn oogen en glimlachte. Hij
bemerkte namelijk, dat ik het geheim van de mis nog niet
ontdekt had. Ik bleef ook nog eenigen tijd in denzelfden waan,
en als President van de Staten Generaal wijdde ik uit over de
betrachte zuinigheid in het gebruik van 's Lands penningen).
Het stiet mij egter, dat de Prins geen advys begeerd had, maar
slegts eene goedkeuring. De finantien waren een soort van hei-
ligdom, daar men niet aan raken mogt, en daar Hij met Six
alleen in heerschen wilde. Aan tafel sprak hy mij daarover aan ;
ik zeide, dat er geen getal manschappen voor de armee gesteld
was; zijne ogen veranderden op eens verschrikkelijk, en Hij
verklaarde, dat Hij dit aantal noemen zou. Zulke veranderingen
van gedaante werd ik nu menigmaal gewaar, en er volgden wel
kwade woorden op, meestal tegen anderen, dog die ik begreep,
dat mij zouden kunnen trefifen. Anderen beantwoordden ze met
een lachje, als om te kennen te geven, dat men het bittere en
107
scherpe oiet merkte; dog ik nam dan een diep en ernstig stil-
zwegen waar.
Ik deed wel mijn best, om den Prins in het begrip te brengen,
dat de Raad nog veel kon ophelderen en dat Hij vrij was om
deszelfs aanmerkingen te verwerpen. Dog het gewone wantrou-
wen scheen op de Financien zonder vat, en het controle onaan-
genaam; Hij dagt, dat Hij bet finantieele genoeg doorzien kon,
of beschouwde het zelfs als zijn eigen werk. Hij wantrouwde
veelmeer mijne beoordeeling, hetzij omdat ik in zijne oogen
geen financier was, hetzij omdat Hij mij van wangunst tegen
Six verdagt.
Wat ik voor Koophandel en Koloniën dit jaar deed, heb ik
reeds gedeeltelijk vroeger onder Builenlandsche Zaken aange-
tekend. De Reglementen op Oost en West kwamen ook bij den
Raad van State voor, en nu nam ik de gelegenheid waar, om
het stelsel, daar ik zo veel over geschreven heb, door te zetten,
hetwelk met hulp van den Heer Qneijsen volkomen gelukte. Of
deze Reglementen door den Prins alleen, zonder de Staten
Generaal, konden vastgesteld 'worden, trek ik heden in twijfel.
Ik zag toen de gevolgen daarvan niet genoeg in. Men besloot
het uit het artikel der Grondwet, waarbij het opperbestnur
over de Koloniën aan den Sonvereinen Vorst bij uitsluiting
wordt opgedragen. Dan Bestuur is geene Wetgeving. De Grond-
wet is zo gesteld, omdat men goene Compagnie hebben wilde.
De Koloniën zijn thans Pro vintien van het Rijk, dog ook hier
beweert men, dat de Grondwet het Ryk tot Europa bepaalt.
In het vervolg zal ik er nog een woord van zeggen. De Heer
Goldberg drgft door op dit opperbestuur, en er is voor Suriname
naderhand eene wet op den eigendom, volgens dit beginsel,
door den Koning alleen gemaakt.
Voor dezen waren de inkomende en uitgaande regten op
Enropa alleen toepasselijk, terwijl Oost en West onder Com-
pagnieën stonden. De West raakte het eerst vrij, dog behield
zijn eigen tarif, en de Staten van Noord Amerika werden daar-
108
onder gebragt. Dit gaf Tan de zijde van dezen aanleiding tot
vele klagten. Nn Zuid Amerika op bet punt is van onafhan-
kelijkbeid, werd de vraag van gewigt of men niet de gebeele
wereld onder hetzelfde tarif brengen moest ? En ook dit beb ik
gemakkelijk verkregen. Weinige Leden verstonden er iets van ;
dog ik mogt bet hun beduiden. Zo ligt valt bet altemets de
grootste zaken af te doen, onderwgl beuzelingen altemets op-
boud en.
De Heer Elout werd benoemd tot Commissaris Generaal, en
de Baron van der Capellen tot Gouverneur Generaal voor Oost-
Indie. Hierbij verloor de Raad van State ziin werkzaamste Lid,
en bet verlies is nog niet hersteld. Ik riep de Heeren Goldberg
en van der Capellen in den Raad, om hunne gedagten vrij te
kunnen zeggen, eer wij tot een besluit kwamen, en alles schikte
zig met volkomen eensgezindbeid. De Heer van der Capellen
was een ogenblik Directeur Generaal van Koophandel en Kolo-
niën geweest, dog meteen naar Brussel voor het bestuur van
België gezonden. Hg wist niets van O. I. zaken, en bij bragt
éenen gebeelen avond bij mij door om er een denkbeeld van
te krggen. Hij was zeer in zijn schik met mijne ophelderingen
en zeide mij naderhand, dat hg mijne schriften ook zo klaar
vond. Met den Heer Elout ben ik ook op alles eens geweest,
en bij schrgft mij nog met lof van deze schriften, welke hij op
de reis overgelezen heeft. Zo zijn mijne pogingen van vroeger
dagen eindelijk vrugtbaar geworden.
Niet lang na deze bestemming van den Heer Elout was de
Heer van Gennep in den Raad gekomen met een oogmerk, om
wederom een stem aan de regtsgeleerdbeid te geven. De Heer
Mollerus verzegt en verkreeg om in den Raad te komen als
eene rustplaats na zgne vele ministerieele werkzaambeden, het
laatst in het Departement van Oorlog. Beide deze Heeren von-
den de deliberatien wat langdurig. Als het rapport uitgebragt
was vroeg ik, of er ook aanmerkingen te maken waren, en
zeide de mijnen, indien ik er had. Na alles gehoord te hebben
109
praeadvyseerde ik, en nam des noods de Btemmen op Zg
wenschten, dat de menigvuldige zaken, die ons toegezonden
werden, veelal om spoedig advys, zouden gesplitst worden, zodat
de gewigtigsten voor den vollen Raad bleven, en de anderen
aan sectien van den Raad, als voor Wetgeving, voor Finantieu,
enz. ter afdoening zouden worden uitgedeeld, of onmiddelijk
door den Prins in handen van de sectien gesteld worden. De
Heer Elout was daar tegen, en zijne laatste werkzaamheid in
den Raad was eene voorspoedige poging om dit te keren. Uit
de geringste zaken, zeide hij, zijn de gewigtigste advysen ge-
sproten, en hij bewees dit met voorbeelden. Oeven de onder-
scheidene Sectien, voer hij voort, afzonderlijke advysen, zo is
bet gedaan met de eenheid van den Raad, en er zullen zo vele
onderscheidene stelselen, als Sectien geboren worden. Op dien
tijd, geloof ik, had hg gelijk, en ik viel hem toe. Na eenige
jaren denk ik dat alle Concept-Wetten, alle Goncept-Besluiten
van Algemeen Bestuur voor den vollen Raad kunnen blijven,
en alle bijzondere zaken aan Sectien in handen gesteld kunnen
worden.
Ongelukkig was het, dat de Raad nooit regt vrij kon deli-
bereren over de gewigtigste zaken, vooral van Finantie, en dat
zijne voornaamste werkzaamheid zig hoe langer hoe meer be-
paalde tot mindere zaken. Het gebeurde zelfs, dat er eene zaak
in den Kabinetsraad verhandeld zgnde, de Prins mij zeide, dat
ik nu wist hoe men het begrepen had, en dat Hij de stukken
aan den Raad van State zenden zou. Op deze wgze moest deze
eindelijk eene schaduwe worden, een bloote vorm, een naam,
die indruk maakte op het publiek, op de Staten Generaal in
de eerste plaats; maar geen aanzienlijk werktuig blijven van de
Regering, daar hij bij de Grondwet toe ingesteld was.
110
b\ DE STATEN GENERA AL (zomer 1814).
Mei 1817.
Mijn oogmerk bij de Grondwet was, dat alle de standen van
menseben in de Staten Generaal zonden zitting bebben, en ik
had daarop uitgeweid in bet slot van mijne Aanmerkingen. Dit
was er met eenige moeite in de Commissie doorgegaan, en eer
ontkennender wijze, dan stellig nitgedrakt, met de uitzonderingen
alleen te noemen. De Prins bad mij alleen van de Ministers
en den Generaal Sweerts de Landas alleen van de armee daar
in gebragt. Toen deze Luitenant Generaal werd moest by zijne
plaats nederleggen. Alzo voor het vervolg de benoeming aan de
Staten der Provintien kwam, troostte ik mij in de hoop, dat zy
do egte beginselen verlevendigen zullen. Zij toeb kunnen belang
stellen in de benoeming van Ministers en Militairen, elk in zgne
Provintie.
De vraag of men beginnen zou met de Staten der Provintien,
of de Staten Generaal bij een te roepen, was schielijk beslist,
alzo de inrigting der eersten nog tijd vereischte, en de vergade-
ring der laatsten nodig was voor de financiën. Deze vergadering
vertoonde ook aan geheel Europa eene Constitutie in werking.
De Prins bestelde eene voorlopige conferentie van de Heeren
van Lyuden van Blitterswijk en van Hoevelaken met mij over
eenige te maken schikkingen, zo als de keuze van eenen Grif-
fier, het Ontwerp van een Reglement van Orde. Hier ontdekte
ik iets van den ouden provintialen geest, die zoveel kwaads in
de Staten Generaal onder de Republiek gedaan had. Dan ik
verliet mij op den eed bij de Grondwet vastgesteld, en op de
hoofdelijke stemming, die alles wel teregt brengen zouden. Het
vooinaamste punt waren de commissorialen, waartoe Leden uit
alle Provintien stonden benoemd te worden, naar de evenredig-
heid van de Leden uit elke Provincie. Deze laatste evenredig-
heid was bij de Grondwet naar de Bevolking gesteld, dog zonder
dien grondslag te noemen, ten einde niet daaraan gebonden te
111
zÜ^> bij de aanstaande vereeniging met de Zuidelijke Provinlien.
Er werden zo vele Commissien gemaakt als er Ministerien waren.
Ik had gaarne dezelfde wijze van delibereren ingevoerd als
ik boven bij den Kaad van State beschreven heb, namelijk, dat
elk lid zijne gedagten zeggen kon, eer men tot stemming over-
ging; dog ik kon slegts in het Reglement van orde de bepa-
ling brengen, dat de President aan ieder lid gelegenheid zoude
geven om zijne gedagten te zeggen. De Heer van Lynden van
Hoevelaken, die President werd, omdat de Heer van Blitterswijk
er voor bedankte, begon egter altijd met de stemmen op te nemen.
Had dan iemand iets in te brengeu, die tot de laatste helft
behoorde, zo was dit verloren voor de eerste helft, die al ge-
stemd had, en die niet terugkomen kon. Nu zaten de Leden
volgens de Provintien, hetwelk een aanmerkelijk voordeel aan
de eerste Provintie bezorgde. Ik zeide dit aan den Prins, die
zig geene partij wilde stellen.
Onder het bijwonen der eerste vergaderingen, was ik getrofifen
over het gemak, waarmede alle voordragten doorgingen. In het
publiek werd er zelfs op gevallen. Er was geen schijn van oppo-
sitie. Deze stemming kwam overeen met hetgeen ik in het alge-
meen by de Natie bemerkt bad. Zij was de revolutien en de
onlusten zo moede, dat zi) alles aan den Prins overliet. Ik werd
er door bevestigd in mijn opgevat denkbeeld, dat zij slegts
allengs wederom aan eene vrije Regering kon gewend worden.
De opdragt van alle de eerste benoemingen aan den Prins^ met
uitstel van dezelve door Staten, Steden, Ridderschappen, Ëigen-
erfden, was ook in dit opzigt allernuttigst. Er zoude op deze
benoemingen een klad gekomen zijn, en de invloed zou zig
aanstonds op de gevaarlijkste wijze gevestigd hebben. Nu zullen
dezelve wat later geschieden, maar op eene meer beraden wijze,
en nadat de eerste geestdrift voor den herstelden Vorst merkelijk
bekoeld is. Nu gevoelt men het voorregt van zijne stem te geven,
en zal beter overleggen, wat men doet.
£r was bij gelegenheid van eene wet op de Jagt zeer veel
112
te doen, zo als altijd op dit stok, omdat de liefhebbers zig
driftig maken. Deze reis was er levendigheid onder de Staten
Generaal, en elk bad in den mond, dat de Conceptwet zou ver-
worpen worden. Het rapport van de Commissie was tegen. Ik.
merkte aan den Prins in den Kabinetsraad, dat het Hem ver-
droot. Ik nam daarop voor de Wet te verdedigen, en deed dit
met zulk een onverwagten nitslag, dat zij met de meerderheid
van eene stem doorging. Falck zeide mij : de Prins heeft a
verpligting.
Op het finantieele alleen was er iets van zulk eene deelneming
te bespeuren. Over de wet van 14 Mey ') werd nogal uitvoerig
geadvyseerd. Er waren meen ik zeventien stemmen op in de
vijftig tegen. Daaronder de meeste Hollanders, alzo in Holland
de meeste renteniers zijn, en deze de bijlage moesten doen. Ik
had dien dag Raad van State en was bg den Prins geroepen
in eenen Raad van Gratie. Ik was bly met fatsoen te kunnen
wegblgven. In het publiek was de vleug ook niet voor dezen
maatregel, en de fondsen daalden gedurig. Naderhand hebben
de zoogenaamde finaneiers, dat is, de lieden, die öf voor zig,
of meest voor anderen boedels administreeren, zig voor den
maatregel verklaard, en bekend, dat zij de zaak kwalijk inge-
zien hadden. Toen zgn ook de fondsen merkelijk gerezen. Ge-
heel Europa heeft vervolgens den Prins voor een goeden financier
gehouden. Hij heeft er veel lofprijzingen over ontvangen, en dit
heefit Hem zo stijf op alle zijne denkbeelden van finantien doen
staan, verwagtende altijd dat de uitkomst dezelve bevestigen
zoude. Bij deze deliberatien stond de Heer van Stralen aan het
hoofd der oppositie.
Eene andere finantieele wet was minder gelukkig, en de
eenigste van deze zitting, die verworpen werd. Dezelve behelsde
eene Quotisatie voor de LandProvintien in de plaats van het
Gemaal. Deze Quotisatie was den Raad van State te hoog voor*
1) Wet tot herstel der Nationale Schald en tot vinding der Fondsen benoo-
digd tot styving van 'sLauds kas; gearr. 14 Kei 1814, Staatsblad n». 68.
m
gekomen, en hij had ze Terminderd ; dog de t'rins vraagde nog-
maals op dit advys do gedagten van den Heer S\x, die den
Prins bewoog om bij zijn eerste denkbeeld te blijven. Ik droeg
bij mijne stemming de redenen voor, die Six gegeven had, op
dat zij zonden kannen overwogen worden naast de redenen tegen,
die de Commissie bij haar rapport in het midden bragt. Mijne
onpartgdigheid maakte misschien den indruk, dat men den maat-
regel nog ongunstiger beoordeelde.
Jaarlijks begon de gewone Vergadering in November, en voor
elke Vergadering, gewoon of ongewoon, moest er een nieuwe
President aangesteld worden. Nu zaten de Leden naar de Pro-
vintien; dog men had reeds de gewoonte ingevoerd, dat de
nieuwe Leden onderaan gingen zitten, hetwelk met der tgd de
orde der Provintien zou gestoord hebben. De orde van het Pre
sidie bleef egter^ en men wilde op een Gelderschen President
een HoUandschen doen volgen. Ik had er nooit om gedagt, dat
dit mij trefifen kon, toen ik een briefje van den Prins kreeg,
dat de keuze op mij vallen zou. Hg had mij te voren gevraagd,
wie het worden kon, en ik had Hem onder anderen van der
Heim en van Stralen genoemd. De Heer van Hoevelaken sprak
mij bij het nederleggen zeer vereerend aan, namelijk over den
opstiand^ en dit regt uit het hart. Ik hield nu een voorstel^ dat
ik gemaakt had, om verandering in de wgze van deliberatien
te brengen, in den zak, en voerde dezelfde wijze eenvoudig in
als by den Raad van State. Dit behaagde zeer en werd een
regel voor het vervolg.
De Prins noemde mij twee dagen, daar ik altijd om negen
uur bg Hem komen kon. Dit bad Hij voor den Raad van State
niet gedaan, zo dat ik Hem nu wederom wat meer te spreken
kreeg. Het viel mg druk. Eenmaal kwam ik uit den Raad van
State in den Kabinetsraad, en ging van daar, eer hij uit was,
in de Staten Oeneraal. Ik zeide aan den Prins, dat ik niet
wilde instaan, dat er geen voorstel onder mgn Presidie zou ver-
worpen worden. De Staten Generaal, antwoordde Hij, verwerpen
114
niet, zij vragen mijne nadere consideratie. Ik dagt, zoals Hij het
opnam, dat ik bet gewonnen had, en dat Hij zig het verwerpen
zon laten welgevallen. Dit bleek naderband anders, dog niet
onder mijn Presidie, gedurende hetwelk alle de gedane voor-
stellen zijn aangenomen geworden.
Ik nam altijd eene bonding aan, alsof ik niet den minsten
haast met de afdoening maakte, en gaf de stukken, om in te
zien, aan elk, die ze begeerde. Op deze wijze duurde bet eenige
dagen langer ; dog de Besluiten waren genoegzaam eenpaarig, en
alle Leden waren te vreden. De Prins verweet mij, dat ik de Leden
wende aan het vragen om papieren. Naderhand, bij de Vereeni-
ging, beeft Hij wel moeten toelaten, dat alles gedrukt werd. Hier-
uit bleek al wederom, boe zagtjes men in bet begin moest te werk
gaan, om de zaken te brengen op bet punt, daar ze behoorden.
De eerste geestdrift voor den Prins had Hem verwend, en de
Staten Generaal badden nog geen gevoel van hunne waardigheid.
De eerste Begrooting kwam nu in, en moest hier, zo als in
den Raad van State, schielijk doorgaan. Ik zag geen middel om
het te beletten, en wenschte . slechts, dat het zonder gevolg-
trekking bleef. Deze zelfde wensch werd, uit dezelfde omstan-
hedeu; bij de Commissie van Financie geboren, en de Heer van
Stralen stelde een rapport in dien zin. Het werd mij door den
Heer van Hoevelaken effen vóór de Vergadering medegedeeld,
en hij hoorde mij met een groot genoegen verklaren dat ik het
volmaakt vond. Het werd ten eersten uitgebragt, en de Vergade-
ring dagt even zo als de Commissie en ik, zouder eenige deli-
beratie. Het karakter van den Prins was bekend ; men wist,
dat Hij de zaken wilde doorzetten, zonder den schijn er van te
hebben. Hij zag er vriendelijk uit, zo lang als het naar zijnen
zin ging. Iedereen moest er even vriendelijk uitzien. Dog men
verstond elkander zonder te spreken. Deze toon bestaat nog, en
zal bestaan, zo lang als geene sterke Oppositie komt. Dog de
ontwikkeling van dit denkbeeld geboord tot latere tijden.
Op het stuk van de belastingen en ontlastingen gaf ik aan
115
de Commissie van Koophandel aan de hand om met den Heer
Goldberg te spreken, op dat van de Nationale Militie, om den
Heer Elont te onderhouden. Ik schreef het aan den Prins naar
Amsterdam, en kreeg den wind van voren. Hem alleen kwam
dit toe, voor deze reis egter zou Hij naar mijnen zin die Heeren
daartoe anthoriseeren. Ik wilde alle de GoUegies nader bij
elkander brengen; Hij wilde alle dezelven afgezonderd honden.
Ik zogt de ware eenheid van de Regering^ Hij wilde de een-
beid voor zig alleen honden. Dit bleek hoe langer hoe meer, en
verwekte aanvankelijk in mij den weerzin, die eindelijk op
mijne Retraite nit het Ministery uitgelopen is.
Ik was midden in den zomer doodziek geweest, en werd dit
nu wederom. Onder mijne herstelling kwam Buonaparte terug,
en hetgeen ik daarop in de Staten Generaal verrigtte, zal met
andere zaken later onder een eigen hoofd voorkomen.
De laatste zitting, die ik bestuurde, was voor de beschrijving
van eene dubbele Vergadering, welke de veranderingen in de
Grondwet te brengen, uit hoofde van de Vereeniging met de
Zuidelijke Provintien, onderzoeken zou. Hier bestond deze zwa-
righeid, dat de veranderingen moesten in deliberatie komen,
eer de Staten Generaal tot de beschrijving eener dubbele Ver-
gadering besloten. Aan de andere zijde was dit een eigen geval,
dat nooit wederkomen zal, en daar de Grondwet niet op gezien
had. De Grondwet had gewone veranderingen van het een of
ander artikel op het oog gehad, en geene volslagen Staatsver-
anderiug, zo als de Vereeniging met een talrijker volk dan het
onze. Het ware beter geweest de zaak op dien voet te behan-
delen, dog ik was er niet om gevraagd geworden, en het is
zeker, dat iedereen het zo scheen te begrijpen als het nu werd
ingeleid. Het jongste lid van de Vergadering, de Heer Kuipers
van Braband, maakte alleen de zwarigheid hierboven voorge-
dragen, en niemand ondersteunde hem. Ik maakte dan het Besluit
op tot de beschrijving der dubbele Vergadering.
iiè
6ö. DE HERZIENING DER GRONDWET
(voorjaar 1815).
Mei 1817.
Ik was nog ziek, toen de Prins begeerde, dat ik in eene
Commissie tot de Herziening der Orondwet voor zon zitten. Myn
dokter gaf mij te kennen, dat Z. H. hem daarover gesproken
had ; zeker om te weten, of ik er in staat toe was. De dokter
zeide mg, dat ik, aan de beterhand blijvende, dit zon knnnen
doen; maar dat ik dan ook nitrnsten moest en een reisje naar
een bad ondernemen. Ik liet vervolgens de voorzitting in den
Raad van State aan den Heer Mollerns, en die van de Staten
Generaal aan den Heer van Hoevelaken, beide leden van de
Commissie, en die ik dagelijks kon spreken, over, ten einde het
voorname werk behoorlijk te verrigten.
De Commissie vergaderde wederom in mgn hnis, in denzelfden
zaal, die er den naam van kreeg.
Alle de Leden van de nieuwe Landen waren mij even vreemd,
behalve de Graaf van Mérode, die voor dezen Oostenrgksch ge-
zant in den Haag was geweest De Prins bad ze genomen uit
den adel, nit Fransche Prefekten en Wetgevers, nit Advokaten,
een regt mengsel, zodat de meesten ook onder eikanderen onbe-
kend waren. De Graaf de Thiennes alleen had de Franseben
nooit gediend, en wij verstonden ons het best. Hij was het hoofd
der Belgische Tusschenrcgering, een zagtzinnig en wellevend
man, zonder grondige knndigheid, godsdienstig, iets zwak. Voor
Secretaris was benoemd ^e Heer Meijer, Lid van de Regtbank
van eersten aanleg te Amsterdam, door-kundig, zeer vlug, een
Jood. Eenige Leden zagen zeer tegen hem op, en wilden voor-
stellingen tegen hem doen. De Graaf van Merode, bekend om
bigotterie, kwam toevallig naast hem te zitten, en zo aangenaam
is Meijer in den omgang, dat de Graaf zig binnen weinige dagen
in zgne plaats bij uitstek behaagde. Ik droeg voor, dat de Leden
plaats zonden nemen naar de jaren, zooals de eerste reis, hetwelk
gaarne aangenomen werd.
lil
Wij hadden bij de eerste CommiBsie altijd begonnen met een
kort gebed, en ik sloeg het wederom voor ; dog de roomsche Leden
willigden het niet in, zeggende, dat elk dit voor zig kon doen.
Ik opende de Vergadering met een tafereel van de Voor-
waarden onzer Vereeniging, eerstelijk volgens do agt artikelen,
en vervolgens naar de Tractaten. Ik zeide omtrent al wat in de
beide eerste hoofdstukken van mgn Advys van 17 April 1816
staat, en ontwikkelde het een en ander nog meer. Na de Ver-
gadering werd ik door de verstandigste Leden daarvoor bedankt.
De Heer Eloat merkte op, dat ik niet in de minste herhaling
vervallen was, en de Heer van Manen riep uit: men moet
Mijnheer van Hogendorp zijn, om een half uur lang zo voor
de vuist te spreken. Ik had niets op papier gebragt.
Wy moesten wel de Fransche taal gebruiken, alzo eenige
Leden geen woord HoUandsch verstonden. Bg deze gelegenheid
merkte ik nogthans al op, dat die Heeren zig het HoUandsch
of Vlaamsch schamen, omdat het in hunnen mond een patois
is; dog dat zij het gesprokene en eene courant verstaan. Een
goede stijl in geschrift valt evenwel den meesten moeielijk.
Het Besluit van den Prins gewaagde van noodzakelijke wgzi-
gingen, zodat er niemand van een nieuw ontwerp sprak, en
wij de Grondwet aanstonds ondernamen. Het stuk behaagde
nogal, zo als klaar te zien is uit het rapport, waarmede wij de
herziene Grondwet overhandigden. Dit is van de hand van den
Heer de Coninck, den kuudigste van alle de nieuwe Leden, en
genoegsaam geheel zoals hg mg de eerste schets vertoonde.
Over het geheel schenen de nieuwe Leden maar ééne groote
verandering te willen maken, namelijk eene Eerste Kamer van
de Staten Generaal. Wij Belgen, zeide de Heer Holvoet, zijn te
driftig, te opbruizend, en er moet eene Eerste Kamer zijn, om
de Tweede in toom te houden ; de Magnaten van België moeten
ook iets vooruit hebben. De eerste reden vond ingang, dog de
tweede minder. De oude Leden wilden niets weten van eene
Kamer van louter Adelgken, en de Heer van Aylva stond er
10
118
op^ dat wij altijd gemengde vergaderiogen hadden gehad. Zo
is dan ook de Eerste Kamer uit aanzienlijken saamgesteld, dog
die het niet allen door de geboorte zijn.
De inrigting van de Provinciale Staten behaagde zeer, en daar
had ik mij mede gevleid, zo als uit mijne Aanmerkingen op de
Grondwet kan gezien worden. Het rapport van den Heer de
Coninek weid er op nit. De Heerlijke Regten ontmoetten tegen-
stand bg sommigen, en de Heer Dotrenge las er eene sterke
Memorie tegen aan de Commissie voor. De brieven, die ik daarop
van de Graven de Thiennes en Merode ontving, heb ik bewaard.
Het scheen alsof de harmonie onherstelbaar gestoord was. Dog
ik hield mij aan de wijze, op welke deze zaak in de Noordelgke
Provinciën behandeld werd, namelgk, dat de inrigting van het
Bestuur van het Platte Land door de Staten der Provinciën aan
den Koning werd voorgedragen en door dezen bekragtigd ; zo dat
zy alles in handen bewaarden. De Regten waren ook zoo be-
paald en gewijzigd, dat alles op het welzijn der opgezetenen
uitliep. De Graaf de Thiennes verklaarde, dat hg de verzoeken
van een groeten honderd Gemeenten om herstel va» de Heeren
in zijnen zak had. Toen was het Platte Land ook bij ons nog
niet ingerigt, en dus de geheele zaak onafgedaan. Het woord
alleen stond in de Grondwet, en dit werd gehandhaafd, opdat
men nooit zoude kunnen voorgeven, dat de Grondwet geene
Heerlijkheden kende.
De meeste moeite bad ik met den Godsdienst. De Roomschen
hadden reeds tegen de Grondwet gestemd, omdat zij daarin
lazen, dat de Regering zig eenig gezag over denzelven aan-
matigde. Dii hadden zij verkeerd verstaan en het kon nu ver-
beterd worden. Maar de Zuidelijke Roomschen hadden meer in
te brengen. Zij wilden de Roomsche Kerk laten heerschen in
de nieuwe Lauden en de Hervormde in de oude. Dit heerschen
kon er geenszins door ; maar iets vast te stellen voor de Roomschen
in het algemeen en voor de Protestanten in het algemeen, ware
doenlijk geweest. Dat iets voor de Roomschen zou voornamelijk
ud
hebben bestaan in de wettiging van een Concordaat met den
Paus. De Oraaf de Tbiennes betoogde mij de noodzakelijkheid
om palen te stellen aan de eischen van het Hof van Rome, en
oordeelde deze gelegenheid daar zeer ganstig toe. Ui) verzekerde
mi) meermalen, dat hij dit aan niemand kon begrijpeiyk maken,
dan aan mij. Daar moest ook iets van gevoeld worden, dat hg
niet zeggen kon, omdat h^ niet voor iedereen zoveel vertrouwen
hebben mogt. De zaak is zeker, en met den schijn van toe te
geven, zon men veel gewonnen hebben. Dan het beginsel van
geenen Godsdienst te noemen, en alle dezelven gelijklijk te
beschermen, behield de overhand, alzo de flaauwe Eristenen,
mogelgk Deïsten, de handen in één sloegen, terwijl de ijverige
Hervormden en Koomschen het nooit eens konden worden. Nu
zou het Christendom evenwel alleen alle de voorregten hebben
knnnen genieten, in plaats van den Godsdienst, welke de Joden
en Mohammedanen insluit. Dog hier kwam de Joodsche Secre-
taris ongemerkt in aanschouwing, en zijne bloote aanwezigheid,
bij die genegenheid, die elk hem toedroeg, heeft naar myn inzien
dit punt beslist. Het punt, dat de Koning hervormd moest zijn,
was geheel niet te houden, dog zou er mogelijk doorgegaan zijn,
indien de Roomschen hun artikel verkregen hadden. Ik sprak
met veel kragt voor mijn gevoelen, zo als ik het bier aangestipt
heb, dog met zo weinig ondersteuning, dat ik het opgaf. Van
agteren beschouwd, vind ik het best zo als bet uitgevallen is,
omdat wy anders met de Hervorming te bevestigen ook het
Katholicismus zouden bevestigd hebben. Nu is er beter kans
onder zulk eene vrgheid, dat de Roomschen Protestantsch worden.
Dat de DeYsten veld zullen winnen, is geheel onwaarschijnlijk,
en moet veeleer plaats vinden onder het Roomsch bijgeloof. Vraagt
men, waarom ik dit niet aanstonds heb ingezien en dienvolgens
gewerkt, zo is het antwoord, dat ik naar mijn inzigt gewerkt heb,
ep onder de deliberatien een beter inzigt gekregen heb. Met een
gemoed, open voor betere inzigten, dient men alle deliberatien
aan te leggen.
120
Onderscheiden artikelen werden verbeterd door de ondervin-
ding, welke wij reeds verkregen hadden. Zo kwamen er nu de
Eigenërfden bij, die wij nit de Provintiale Reglementen over-
namen. Zo werd er vastgesteld, dat de verkiezingen bij deze
Reglementen aangenomen, na eene ondervinding van tien jaren
kragt van Grondwet hebben zonden. Zo werden de plaatselijke
Begrootingen aan de bloote goedkeuring van de Staten der
Provintien onderworpen, tenzij de Koning de eene of andere
begeerde te zien, en dergelijke beschikkingen meer, allen in den
geest van afscheiding van Algemeen en Plaatselijk Bestnur.
De gewone uitgaven van den Staat bleven niet onveranderlijk
vastgesteld, maar slegts voor tien jaren, en de deliberatien moesten
telkens het negende jaar wederom aangelegd worden. De Koning,
dit vernemende, zeide mij: dat is eene verbetering.
De Reglementen op het logeren en marcheren der troepen
waren goed, dog slegts door den Koning bekragtigd, nu werden
eenige vasten beginselen daaruit geligt, en ter verzekering van
de burgerlijke regten in de Grondwet gebragt. Deze regten
werden in het Hoofdstuk van de Justitie verder uitgebreid, dan
te voren geschied was.
Het openbaar Onderwijs werd geheel en al van den Gods-
dienst afgescheiden. Toen reeds hoorden wij van den eisch der
Geestelijkheid, om het onderwijs te besturen, en wierpen het
verre weg.
Nadat wij de oude Grondwet door waren, kwamen er voor-
stellen van Verklaringen van Regten, die menigmaal eene
wapenkamer voor onvergenoegden geweest zijn. Ik advyseerde,
om al wat er goeds onder was op de regte plaats te brengen,
ten einde het onbepaalde en overdreven te mijden. Zo zijn de
vrijheid van de drukpers en andere punten er bij gekomen. De
Grondwet heeft daar zeker bij gewonnen, en ik had de eerste
reis leedwezen, dat sommige punten schoenen vergeten te zijn,
die nu bijgevoegd werden. Hier kwam de geest der Belgen te
hulp aan den onzen. Wij waren in eene geestdrift voor het Huis
121
vau Oranje, en de Belgen gingen altijd van het beginsel uit, dat
vyij na een goeden Koning hadden, maar dat wij de Grondwet
voor een kwaden maakten. Ik dorst niet te raken aan dingen,
die bij ons door de gewoonte geheiligd waren, en die mogelyk
verzwakt zonden geworden zijn, als men ze met woorden had
willen nitdrnkkeD. Dan na de Belgen daarop stonden, kon ik
advyseeren om zo in de Grondwet te brengen, voor reden gevende,
dat zij tog onder ons algemeen aangenomen waren.
Üe Koning verlangde zeer, dat Laxembarg mede in de Grond-
wet begrepen werd, en droeg mij op om het Verdrag van Weenen
in te zien, of er ook iets strijdigs daarmede in gevonden werd.
Ik meende van neen, ofschoon de Heer Elout onder anderen
het nog ai twyfelagtig stelde. Toen naderhand Lord Clancarty
hier kwam, om over de stad van Lnxembarg als bondvesting
te handelen, zeide hij mij, dat wij zeer wel gedaan hadden de
Grondwet over het Groot-Hertogdom uit te strekken en het daar-
mede in te lijven. Het Lid van de Commissie nit die Provintie
stond op in de volle Vergadering om er mij plegtig voor te
bedanken.
De verdere Provintien werden nit agt Departementen gevormd,
met telkens twee van dezelven saam te voegen, en er een ouden
naam aan te geven. Wij lieten dit gerustelijk aan de Belgen
over, die oordeelden, dat de gehouden Registers sedert twintig
jaren noodzakelijk maakten om geen stukken van Departementen
af te scheuren. Even zoo droegen wij hun ook op, om de stem-
men in de Staten Generaal onder de Provintien uit te deelen,
waarbij Namen wat karig verzorgd werd.
Wij hadden aan de nieuwe Landen, met Luxemburg, een
gelijk aantal stemmen toegelegd, als wij hadden, namelijk vijf
en vijftig. De redenen heb ik aangehaald in mijn Advys van
17 April 1816, hoofdstuk Vereeniging. De Koning was op mijn
voordragt daartoe overgegaan. De Graaf van Mérode sprak er
mij vooraf over en nam er genoegen mede. De Graaf van Mean
viel hem in de Vergadering toe. De andere Belgen eischten
122
meer stemmen dan wij, al was het er slegts eene. Onder de
onzen waren er die wankelden. Falck had mij eens gezegd, dat
hij voor den eenvoudigen regel der bevolking was. In dat geval
had het er schoon uitgezien. Ik was te vreden, dat ik het zo
verre gebragt had, ofschoon ik vrij meer begeerde, alzo Lord
Clancarty mij lang te voren had gezegd: ik hoop niet dat gij
hun de gelijkheid van stemmen toe zult staan. De Heer de
Coninck kon niet verdragen, dat zes en veertig duizend Hollan-
ders eenen vertegenwoordiger, en vijftig duizend Belgen ook
maar éénen zouden hebben. Naderhand is er meer over geklaagd,
vooral in den Observateur, maar daar was geene andere keuze,
dan of deze schikking, of dat de Vereenigde Nederlanden hun
nationaal bestaan opofferden. Nu waren de woorden van het
Verdrag van Parijs, dat Holland zou vergroot worden. Algemeen
is het denkbeeld nog in Europa, dat België bij ons gevoegd is.
Falck is de eerste geweest, die in eene Proclamatie het compli-
ment aan de Belgen gemaakt heeft, dat Holland met hen ver-
eenigd werd.
Toen het werk gedaan was had de Koning een onbeschrgflijke
drift om de Grondwet ter aanneming voor te leggen. De Heer
de Coninck verklaarde, dat Buonaparte nooit eenen maatregel
met dien spoed doorgedrongen had. Ik houde mij verzekerd,
dat de zogenaamde Liberalen de meerderheid zouden gehad
hebben, indien er tijd gegund was geworden. Nu was de Geeste-
lijkheid meester, omdat zij er genoeg van wist, ook in zo korten
tijd, om tegen te stemmen. Zij las nergens, dat zij zitting als
een stand had, maar wel, dat alle Godsdiensten gelijk gesteld
waren. De Graaf van Mérode en de Heer Dubois van Antwerpen
hadden in de Commissie tegen den eed geprotesteerd, en zig
vrij gehouden om den raad van kundigen in te nemen. Had nu
de Grondwet meer bekend kunnen zijn, zo ware de tegenstand
der Geestelijkheid gedeeltelijk in het water gevallen. Men zie
slegts hoe de eeden op de Grondwet sedert vermenigvuldigd
zijn, door den geheelen regterlijken stand, door alle de Leden
123
der Staten, enz. niettegenstaande de Bisschoppelijke Bevelen.
Alzo de meerderheid in België eigenlijk tegen was, schoot er
niet over, dan de meerderheid te voegen bij de eenparigheid in de
Noordelijke Provintien, en eene Nationale meerderheid te stellen.
Men was al in de Commissie bedagt voor de afstemming. Do
Heer Dotrenge meende, dat zij door eene inlrigue presbylérienne
zoude kunnen veroorzaakt worden. De Heer Molleras was er
voor om het bij het rapport der Commissie te laten, hetwelk
voldeed aan de agt artikelen. Dog de groote meerderheid had
goeden moed. Inmiddels is hierait gebleken, hoe weinig de ware
gezindheid bekend was, en dat de knndigsten er slegts naar
gisten. Dat Volk heeft nog geenen publieken geest. Alzo de
stemming voor de Vereenigde Nederlanden noodzakelijk was,
geloof ik niet, dat men de Zuidelijke Provintien kon voorbijgaan,
zonder het nationaal gevoel aldaar te kwetsen.
Er werden twaalfhonderd Notabelen benoemd, op dezelfde
wijze als de zeshonderd te voren bij ons, dog zij kwamen op
onderscheidene plaatsen bijeen om tijd en kosten te sparen.
Onze dubbele Vergadering werd op denzelfden tijd bijeen-
geroepen. De Koning beschouwde dezelve als eene nieuwe Ver-
gadering; anders waren de Leden vrij genegen om de oude te
laten voortduren, en het dubbele eenvoudig daarbij te voegen,
onder mijne Voorzitting. Nu moest ik als President van de
vorige, de nieuwe Vergadering openen, en een drietal tot Presi-
dent van deze voordragen. Daar was het mogelijk op gemunt.
De Koning verscheen, en ik beantwoordde zijne aanspraak, zo
als uit de couranten te lezen is. Hij ging mij voorbij en de zaal
uit, zonder mij te groeten Ik droeg eenen Heer uit Zeeland en
de beide volgende Provintien voor, naar de gewoonte, en de
Heer Steengragt volgde mij op. Denzolfden avond kwam het
podagra uit, zodat ik de dubbele Vergadering niet verder bij-
woonde. Eene Commissie bragt een rapport uit met eenige be-
denkingen; dog het besluit was om de herziene Grondwet aan
te nemen, hetwelk eenparig geschiedde.
124
De voornaamste bedenking viel op de publieke zittingen der
Tweede Kamer. De Koning had dit punt rijpelijk overwogen,
in een by zonderen Raad, waar ik hem agt leden van de Com-
missie, mij medegerekend, bragt, zonder iemand anders, zelfs
Falek niet. Hij laisterde naar alle de advysen met groote aan-
dagt. Elont en Dotrenge spraken er het best voor. De Koning
toonde naderhand veel genoegen in de wijze van zijn van Do-
trenge. Als alles gezegd was, keerde Hij zig tot mij met een
zeer vriendelijk lachje en vraagde om mijn advys. Ik zag, dat
Hij zig overgaf, en bevestigde Hem daarin, waarmede de zaak
beslist was.
Dit reken ik eene van de gewigtigste zaken, die ik verrigt
heb, en volhard in het denkbeeld, dat de openlijkhcid der zittin-
gen hoogst nuttig is, niettegenstaande er eenig misbrnik van
gemaakt is en worden zal.
De Heer Queyssen betoogde in den gemelden Raad, dat hier-
door alleen de Natie gebonden wordt aan de Regering, en ik
heb geene andere beweegreden nodig.
In de Commissie toonde ik aan, dat de aanwezigheid van
honderd of meer toehoorders niets beteekende, maar dat bet
wezen van de zaak gelegen was in de vrijheid, om het aan-
gehoorde door de drukpers aan de Natie bekend te maken.
Daardoor wordt de geheele Natie tegenwoordig bij de delibera-
tien van haar Vertegenwoordigers, en de Wetten en Maatregelen
worden Nationaal.
70. DE WEDERKOMST VAN
BUONAPARTE.
Mbi 1817.
Op een ogtend in het begin van Maart 1815, nog niet her-
steld zijnde van eene zware ziekte, ontving ik het bezoek van
den Heer van Nagell, die mij de tijding bragt van de landing
125
van Boonaparte en zijn eerste Proclamatie. Ik vroeg aanstonds naar
de laatste tijdingen uit Weenen en den staat van het Congres.
Vervolgens daarop nagedagt hebbende, schreef ik na den eten
aan den Prins, om hem te bewegen de kroon op zijn hoofd te
zetten, indien er geene onoverkomelyke diplomatieke redenen
tegen waren. Hij ging er toe over, en den volgenden dag zeide
de Heer van Nagell in den Kabinetsraad, dat hij eenen Courier
naar Weenen gezonden had met des Prinsen besluit. Ik was er
gekomen, omdat ik nu niet ziek mogt zijn, en Nagell zag mij
al lachende aan, en voegde nog deze woorden bij : niet om het
te vraagen maar om het te melden. Van daar ging ik in den
Raad van State, waar ik niet gewagt was, en droeg de zaak
op mijne wijze voor, opdat de tgding behoorlijk bekend zou
worden. De eerste indruk moest van groot gewigt zijn.
Het duurde niet lang of wij hoorden, dat Buonaparte te Lyons,
te Parijs was. Ik verklaarde openlijk in den Kabinetsraad, dat
wij oorlog hadden. Met wien? vroeg de Heer vau Manen. Met
den ouden vijand, antwoordde ik, daar wij twintig jaren mede
te doen gehad hebben. Ik sloeg eene reeks van maatregelen
voor, die de Prins met genoegen aanhoorde. De Generaal Jans-
sens, toen Minister van Oorlog, toonde aan dat er verscheidene
reeds genomen waren. Onder anderen werd toen het besluit
genomen tot onderrigt van allen, die vrijwillige diensten aan-
boden, opdat hunne aanbiedingen gemeennuttig zouden worden
De Heer Kemper liet zig niet lang wagten in zulke omstan-
digheden. Ik deelde hem het genomen besluit mede, en hij
antwoordde in de couranten op alle de aanbiedingen, die hem
opgedragen waren.
De persoonlijke diensten zijn van geen groot gewigt geweest,
door het aantal strgders, die zig vrijwillig bij het leger voegden,
maar wel door den geest der Natie, welke daardoor uitgesproken
en tevens aangevuurd werd. De vrijwillige compagnien te voet
en te paard werden bij regementen gevoegd en deden ware
126
diensten. In den eersten oorlog hadden zij dit minder gedaan,
en de Prins had er ongenoegen over gevoeld en getoond. De
Graaf van Stirum verhaalde mij, dat een korps in den Haag,
opgerigt uit de aanzienlijkste lieden van het land, met weinig
gratie zyn ontslag bekomen had. Ik denk, dat de Prins deze
zaak verkeerd inzag, en dat Hij geene soldatendiensten bad
behooren te verwagten. Maar de geestdrift, die toen zo nodig
was, en het na wederom kon worden, de geestdrift, die den
Opstand bewerkt, en door den Opstand Vorst en Volk hersteld
had, is nooit op zijn regte waarde door Hem geschat. Toen Hij
mij uit Engeland schreef, dat wy onze plaats onder de volken
weder ingenomen hadden, beloofde ik mij daar meer van; dog
dit was eer de uitdrukking van bet gevoel der Engelsche natie
dan van het zijne. In de eerste maanden voelde ik mijn hart
gedurig beklemd op zijn gezigt en door zyne woorden. Waren
de zaken buiten 's lands niet zo gelukkig afgelopen, hadden wij
de Franschen wederom op onzen bodem gekregen, zo zouden
de kwade gevolgen van deze uitdoving van den goeden geest
gebleken zijn. Ik was daar nu zeer bekommerd voor en de
opwekking der oude geestdrift viel mij nog al mede.
De diensten door vrijwillige giften bewezen waren ruimer en
zijn van een blijvend nut geweest. De Heer Dassevael kwam
mij verzoeken mij aan het hoofd van eene Commissie in den
Haag te stellen, om penningen voor den gewapenden dienst te
ontvangen. Zulke Commissien werden overal opgerigt en zij
bekostigden vele vrijwilligers. Uit dezelve, alzo er vele penningen
in kas bleven, door de spoedige uitkomst, is het blijvende Bestuur
tot aanmoediging van den gewapenden dienst ontstaan, hetwelk
met een groot kapitaal voor de Invaliden zorgt en een waare
daad van Regering verrigt uit byzondere middelen.
Mijn oudste zoon nam deze reis de wapenen op, zo als hij de
vorige reis gedaan had, nadat hij van Metz was teruggekomen.
Toen baande hij zigzelven den weg, door vriend en vijand henen,
uit de gevangenis der Gardes d'honneur tot in den Haag, en
127
trok nit naar Breda. Thans marcheerde hij tot in Frankrijk in
eene Compagnie vrijwilligers^ en beide reizen keerde hij met
den vrede tot zijne stndien temg.
De Prins nam de Koninklijke waardigheid zelf aan in de
Vergadering der Staten Generaal. Het was een bloote verandering
van titel, door den Mogendheden begeerd, en die niets veran
derde in zijne betrekkingen tot de Natie, nog in de Grondwet.
Deze wijze van de zaak te beschonwen was even ganstig voor
den Prins, die van geene deliberatien afhing, als voor de Natie,
die geen jota van hare regten overgaf. Hij was er op gesteld,
dat ik de vergadering voorzitten en Hem aanspreken zon. Hij
liet mij door Falck den inhoud van zijne rede mededeelen, en
liet mij vrij om te zeggen wat ik wilde. Mijne aanspraak heeft
in de Couranten gestaan. De Heer van der Dnijn zeide, dat hij
er groote verwagting van had gehad en dat die nog overtroffen
was geworden. De Heer van Manen zeide mij: ik had U niet
begrepen, maar het stuk lezende vond ik het voortreffelijk. Het
had egter niet aan de uitspraak gehaperd, want hij betuigde,
dat hij ieder woord verstaan had. Zo weinig kan somwijlen de
Uegtsgeleerdheid baten, om diep in de Staatkunde te zijn. Ik
eindigde met de woorden : Leve de Koning ! en was zeer verwon-
derd, dat niemand ze herhaalde, terwijl ik een levendig gejuich
verwagt had. Eer de Prins verscheen werd ik aangezogt, om
de aanzienlijkste ampteuaren, burgerlijke en militaire, die in een
zijvertrek met open deur stonden, in de zaal te laten ; dog ik
antwoordde, dat ik het Program niet veranderen kon Ik vreesde,
dat de tegenwoordigheid van Generaals kwalijk uitgelegd zou
worden, als ware de Vergadering niet vrij geweest. Zo als <le
Koning henen ging, volgde ik en begaf mij op mgne zieken-
kamer, alle de verdere plegtigheden aan den Heer van Hoeve-
laken overlatende.
Nu was er een goede leiding aan de zaak gegeven en de
Koning vertrok naar Brussel. Veertig duizend man, onze geheele
magt, trok naar de Fransche grenzen, ter bescherming der
128
Zaidelijke Proviotien. Aldaar werd ook eene ligting van Militie
gedaan van een goede dertig duizend man, welke gemakkelijk
ging, dog in den korten oorlog van geenen dienst was. De
Belgische linietroepen bedroegen slegts zevendaizend man. Het
Nederlandsche leger gedroeg zig wel, en de overwinning van
Waterio zette ons regt de kroon op het hoofd. Elk weet nn,
dat de Hertog van Wellington is verrast geweest; dog het is
minder algemeen bekend, dat de Prins van Oranje te Qnatrebras
met zijn handvol volk den schijn heeft aangenomen van eene
voorhoede, en dat de Franschen dagten, dat het bosch agter hem
door de Engelschen bezet was. Wellington was in het begin
zelf bij Hem, in afwagting van de opmarcheerende troepen. De
bekommering voor verraad onder ons eigen volk, dat in Frank-
rijk gediend had, verdween bij deze gelegenheid. Daarom wil
ik egter niet instaan voor hetgeen z )n gebeurd zijn, als wy den
slag verloren hadden, en vooral indien de Rassen en Oosten-
rijkers dan agtergebleven waren. Er waren gastmalen voor de
Franschen gereed in Brussel en Gent, en de Oranjekokarden
vielen van de hoeden. Onze Militairen zijn politiek geworden,
en op dezelfde wijze, als zij Napoleon op eene zekere hoogte
verlaten hebben, zouden zij het ook met Willem den Eerste
hebben aangelegd. Er streed nog menig een Nederlander onder
Napoleon te Waterio, en verscheidene kwamen na den slag en
't sedert dienst vragen in onze armee, en verkregen het.
Naar mate Buonaparte zig in Parijs vestigde, schreeuwden
eenige van zgne oude aanhangers, of betaald volkje van wcge
deze, door het geheele land: Leve Napoleon! Iemand uit mijne
deur gaande, hoorde mij met naam bedreigen door gewezen
officiers, die geenen dienst hadden kannen krijgen. De Procureur-
Generaal klaagde, dat hij volgens de wet geen vat daarop had.
Inmiddels was het eene schande voor de Begering en ergernis
voor het volk, dat zulke uitspattingen ongestraft bleven. Daar
diende voor gezorgd om het volk te vrede te stellen, en te be-
letten, dat de schreeuwers niet verscheurd werden. Dorst men
129
deze niet aao, zo scheeu de Regering bang voor den blooten
naam van den aartsvijand, en zulk een indruk was hoogst ge-
vaarlek. Ik riep den Kabinetsraad bijeen, en men vond eenparig
goed, om eene wet op de omstandigheid te niakeo. De Staten
Generaal waren geadjourneerd, en ik beschreef ze. De Concept-
wet, nagezien door den Raad van State, ging naar Brussel, en
ik leide alles aan den Koning uit. Deze nam het kwalijk, liet
door Faick eeoen brief schrijven, dien ik aanstonds aan de leden
van het Kabinet rondzond, en dien de Heer van Manen een
beleefde knorpartg noemde; dan de zaak ging voort, en niet
alleen hier, maar ook te Brussel. Zo was de wet niet gepubli-
ceerd, of de Procureur Generaal berigtté mij, dat men van geene
klagten meer hoorde. Ik wagtte deze uitkomst af, daar ik niet
aan getwgfeld had, en dicteerde toen op mijn bed eenen brief
aan den Koning, behelzende, dat mijne kragten gedurig afna-
men, en dat ik, wanneer de Vereeniging haar beslag hebben
zon, om odum cum dignitate verzogt.
De oorlog liep gelukkig af, onderwijl ik druk bezig was met
de herziening der Grondwet. Ik leerde nu onze nieuwe land-
genooten uit de Leden van de Commissie kennen. Zij hadden
een groot denkbeeld van mijn crediet, en toonden groote ver-
wondering, toen de Koning kwam, dat ik Hem niet aanstonds
gezien had. Zulke ontmoetingen had ik gedurig en zij pijnig-
den mg.
Na den slag van Waterlo wilde men een blijk van nationale
dankbaarheid aan den Prins van Oranje geven, waartoe men
het Domein van Soéstdyk verkoos. Wij konden egter maar wei-
nige Leden van de Staten Generaal verzameleu, en ik liet de
eer van de teekening der resolutie aan den Heer van Hoevelaken
over. Het is niet te verwonderen, dat het Huis van Oranje staat
maakt op zijne vrienden, en meer bedagt is om zijne vijanden
te winnen, dan zijne vrienden te behouden. Deze ontvallen het
nooit.
De huldiging te Brussel geschiedde naar de voorschriften der
130
nieawe Grondwet met eene groote plegtigheid^ waarbij de eed
eerst door den Koning, dan door de Staten Generaal afgelegd,
de hoofdzaak was.
De Koning stelde zijn Ministery ook op nieaw in, waarbij
twee Zuidelijken in den Kabinetsraad kwamen, de Graaf de
Thiennes als Minister van Staat, en de Hertog van Ursel als
Minister van den Waterstaat.
Ik las onverwagts in de courant, dat Z. M. tot Ministers van
Staat aangesteld had de Graven van Hogendorp en de Thiennes.
Het Besluit voor den graaflijken titel ontving ik later. Het deelde
titels uit aan zes of zeven lieden, die in den Opstand van 1813
uitgemunt hadden, en de Heer van Spaen Lalecq was er werk-
zaam in. Mgn titel erft slegts op mgn oudsten zoon over, en
het schijnt, dat de Koning dit tot een regel aangenomen heeft
voor de titels, die Hij geeft. Oude titels, die Hij bevestigt,
schijnen op alle de zonen over te gaan.
Ik heb zelf aanleiding tot het eerste gegeven, omdat ik tegen
de vermenigvuldiging der titels, en voor de bepaling tot den
oudsten zoon ben. De Adel moge op alle de zonen overerven,
zo als ook reeds beslist was, maar zij behoeven niet allen Graven
en Barons te zijn. In de Zuidelijke Provintien was dit onder-
scheid van ouds bekend, zo als uit de Edicten van Albert en
Isabella, vernieuwd door Maria Theresia, te zien is. Ik had dit
nog kort voor het vertrek van den Koning tot de huldiging
aangedrongen, bij gelegenheid, dat Hij bij my kwam, alzo ik
wederom ziek was, om mg over het adelen van patricische fami-
lien te spreken. Bij de Vereeniging toonde Hij zig daar meer
genegen toe, dan ik Hem te voren bevonden had, want, zeide
Hij, het is nodig uit hoofde van de Zuidelijken. Zo als wij eene
Monarchie werden, begreep ik, dat de Patrice familien om zig
staande te houden moesten adel ijk worden. Bij de eerste benoe-
ming tot de ridderschappen, riep de Koning, toen nog Prins,
verscheidene Patriciërs in dezelven, naast den ouden Adel, en
zonder eenig onderscheid, zo als de Kaad van State Hem uit-
131
drnkkelijk geadvyseerd had. Naderhand gaf ik Hem eene lijst
yan oude FamilieD over, en na kwam Hij zig gereed verklaren,
om alle dezelve in den Adelstand te brengen. Ik nam op my
om een Besluit te stellen, en had daarbg twee zwarigheden te
boven te komen. De eerste was, dat ik zeker moest zijn, dat
het aangenomen zon worden, om den Koning niet bloot te stellen.
Ik vraagde derhalve aan de hoofden van in de veertig familien, ot
zij gaarne benoemd zouden zijn, en vond ingang bij de meesten,
dog moest het aan sommigen met eenige moeite beduiden. De
Heer van der Hoop bedankte volstrekt. De Heer Falck zeide
mg, dat hg den Koning eerst nog ettelijke jaren dienen wilde,
en dan gaarne een titel ontvangen zou. Nadat de hoofden ge-
adeld waren, verbeeldde ik mij, dat de verdere leden het ver-
zoeken zouden, en sommigen hebben dit alreeds gedaan. De
tweede zwarigheid zat in den Hoogen Kaad van Adel, waar men
niet zo dagt omtrent oude familien ; maar gene bedenking vond,
om alle vreemde diplomen van de kleinste Vorstjes te erkennen.
De Koning keurde mijn Concept goed, behalve dat het woord
verheffen daarin gelascht werd, hetwelk ik gemeid had omdat
eenige familien reeds adelijk waren. Van de mijne kan ik dit
met regt doen gelden, het staat ook uitgedrukt in het graaflijk
Diploma, dat de jongere tak van de Dnitsehe Keizers bekomen
beeft, en ik leide het aan den Koning uit, die het met genoegen
aanhoorde, en zeide: de Kaad van Adel ziet maar op Diploma's.
Hij ging dan ook deze reis dien Raad voorbij, hetwelk diens
President, Spaen Lalecq, zeer speet, en mij meermalen door hem
in bedekte woorden verweten is, alzo hij er agter gekomen was,
dat het stuk van mij kwam, dien hij anderszins hoog agtte,
vooral uit hoofde van den Opstand.
De wederkomst van Bonaparte had voor Europa tot gevolg
een nieuw verdrag te Parijs gesloten den 208te November 1815,
waarbij het verhandelde van het Congres, geteekend 9 Junij te
voren, bevestigd, en Frankrijk tot vele opoflFeringen genoodzaakt
werd. Wij kregen uit de oorlogseontributie zestig millioen franken
13è
tot den bouw onzer vestingen, en de kantons van de Zuidelijke
Provintien, in 1814 daar afgescheurd ten behoeve van Frankrijk,
kwamen aan ons terug.
üet politiek stelsel had voorts de kans om ten minste vijt
jaren voort te duren, en inmiddels moesten wij onze vestingen
bouwen en ons van binnen sterk maken. Toen de vereeniging
in 1814 draalde, zeide mij de Koning: als bet zo gaat zal Lode-
wijk XVIII vóór mij gereed komen. Hij zag dus Frankrijk op
dien tijd aan als onzen natuurlijken vijand.
80. HET KONINKRIJK DER
NEDERLANDEN.
Mei 1817.
Van de Buitenlandsche Zaken heb ik kennis gehad door de
inkomende brieven te zien tot in October 1816. Uit Londen,
Parijs en Berl^n kwamen er, geloof ik, bijzondere brieven aan
den Koning, waardoor ik minder wist van het wezenlijke.
Na het verdrag van Parijs ontwapenden Engeland, Oosten-
rijk, Pruissen, van tijd tot tijd, dog Rusland stelde slegts de
heffingen van manschap uit, en liet geenen man gaan. Dit is
een van de merkwaardigste trekken van de groote politiek.
Te Weenen werd de jonge Napoleon in groote eer gehouden,
en de oogen van velen, in Frankrijk en daarbuiten, blijven op
hem gerigt, alsof eene groote verandering onder zgnen naam
vroeg of laat zou kunnen plaats vinden.
In Frankrijk blijft eene groote partij naar verandering haken,
indien wij de roervinken geloven, die op onzen bodem vlugten,
en er gebruik maken van de vrijheid der drukpers. De Hertog
van Wellington is van een ander gevoelen, dat ik uit zgnen
mond vernomen heb, toen hij in het voorjaar 1816 in den
Haag geweest is. Hij deukt, dat Buonaparte in 1815 slegts
133
honderd vgftig daizend militairen voor zig gehad heeft, en dat
de Fransche Natie haren Koning bemint. De Fransehen zijn,
volgens hem, gemakkelijk te regeren. Daartegen heeft de Prins
van Oranje mij betuigt, dat Hg niet denkt, dat er rust in
Frankrijk komen zal, zolang als de wettige stam regeert, en
dat de Natie niet tevreden zal z^n, voor dat zij eenen Koning
van hare keuze heeft, Orléans of een ander.
Er lopen gerugten, dat de Franschen den Prins van Oranje
tot Koning begeren, dat Keizer Alexander dit ontwerp goed-
keurt, enz. De vrijheid, door de Fransche vlugtelingen hier
genoten, heeft den schijn alsof de Koning zelf een oog op
Frankrijk had. Hy heeft geen bezoek aan Lodewijk XVIII te
Gent gegeven. Er wordt met weinig lof van de Bourbons aan
ons Hof gesproken. De Fransche Gezant, Letour Dupin, is
zeer ontevreden van Brussel vertrokken. De Politieken hebben
dus aanleiding om te geloven, dat onze Regering eene ver-
andering in Frankrijk verwagt, en zig overeenkomstig deze
verwagting gedraagt.
Hetzij met opzigt tot Frankrijk, of tot alle andere zaken
staan Engeland en Rusland heden tegen elkander over, en wij
zijn met beide dezelven verbonden. Dit geeft eene groote zeker-
heid aan ons bestaan, welke gebeurtenissen dan ook mogen
voorvallen.
Of de gebeurtenissen naar de oude wijze zullen opkomen, en
zich om de Hoven alleen zullen draaien, dan ofde Revolutie daar
eene verandering in gebragt hebbe, wordt onderscheiden inge-
zien. Ik geloof, dat de Volksvertegenwoordiging in Frankrijk,
Duitschland, de Nederlanden, op het voetspoor van Engeland
en dus in het hart van Europa ingevoerd, eene aanmerkelijke
verandering in den loop der gebeurtenissen veroorzaken moet.
Daar komt nog een omstandigheid by, daar de Politieken te
weinig op letten, namelyk de denkwyze op het stuk van den
Godsdienst. Door de Hervorming heeft de Staatkunde van
Europa in de zestiende eeuw een anderen keer genomen, en
11
134
wij zijn in de negentiende wederom tot een crisis op dit stok
gekomen.
Eene groote gebeurtenis, die door geen Hof noch Volk in
Enropa bewerkt is, en daar Europa deel in moet nemen, is de
opstand van alle de Spaansche bezittingen in Amerika. Zo ge-
wigtig eene zaak kan alle de andere sinimerende belangen
wakker maken en groote gebeurtenissen bespoedigen.
Verder zal ik mij hier niet begeven in onze buitenlandsche
betrekkingen, met opzigt tot den algemeenen staat van Earopa,
dien ik liever eens opzettelijk onderzoeken wil. Ik besluit met
mgn gevoelen, dat wij ons inwendig moeten sterk maken om
een uitwendig aanzien te behouden, en om ons eigen gewigt
in de schaal van het Evenwigt te kunnen leggen.
Den grondslag tot dit aanzien hebben wij gelegd door ons
aandeel aan den Slag van Watcrlo, door het huwelijk van den
Prins van Oranje met eene zuster van Keizer Alexander, en
door onze deelneming in den Slag van Algiers.
De zaak van Algiers was geschikt om ons aanzien te bezor-
gen. Wy sloten eerst een verdrag met Spanje en nodigden alle
de zeemogendheden uit om er aan toe te treden. Dit was eene
eigen daad, die zelfs in Engeland opzien baren moest. Onver-
wagt was de beleediging van den Dey aan Engeland gedaan,
en nu streden wij met den Engelschen. De uitkomst was voor
ODS aanzien nog gelukkiger. Ik had van den begin in den
Kabinetsraad geadvyseerd om slegts op de wapenen vertrouwen
te stellen, en den Dey zo te behandelen als de Amerikanen het
sedert deden. Alzo Engeland hem slegts een les heeft willen
geven en hem met Staatkundige verschoning behandelt, oordeel
ik, dat ons belang hetzelfde gebleven is.'
Binnen 's lands waren de benoemingen tot den Baad van State
en de Staten Generaal van groot gewigt ; dog ik vernam dezelve
uit de Couranten, zo als mijne eigen verheffing. Ik bedankte den
Koning voor deze met eenen brief. Wat een Minister van Staat
eigenlijk was begreep ik toen, noch naderhand. L)c Graaf de
135
Tbiennes behield de Politie van de Zuidelijke Proyintien zolang
dezelve nodig zoude zijn. Ik bleef Vice-President van den Raad
van State, dog resideerde in den Haag, zelfs wanneer de Baad
den Koning naar Brussel volgde. Was dit eene gnnst uit hoofde
van mgn lichaamsgestel ?
Zaken werden in Brussel noch in den Raad van State, noch
in de Staten Generaal verhandeld, en de Koning zeide, dat Hij
de supplementaire begrooting liever bier zou inzenden, dan zulke
zaken voor Brasselsche ooren doen verhandelen.
Met onderscheiden Staatsraden bad ik reeds kennis gemaakt
in de Commissie van de Grondwet, en met de anderen maakte
ik gemakkelijk kennis. Ik zeide alles in bet Fransch over en
hield de HoUandsche taal de hand boven het hoofd. Met eenig
beleid zoude men op dit stuk al schielijk verre komen. Wij
hadden nu voor twintig leden meer plaats nodig, en deonafge-
bouwde zaal op het Plein stond voor den Raad ingerigt te wor-
den, terwijl wij inmiddels eene ruime kamer op het Binnenhof
betrokken. Ër werd eene teekening voor de nieuwe zaal gemaakt
en bij den Raad goedgekeurd ; dog op het onverwagtst vernam ik,
dat de Koning geene fondsen op de Begrooting aangewezen had.
De eerste groote zaak was de suppletoire Petitie van veertig
millioen, 35 voor den Oorlog, en de rest voor de marine en
voor het Algemeen Bestuur. De som kwam mij groot voor ; dog
ik vertrouwde, dat wij daarmede eens voor al geholpen waren
uit alle zwarigheden, en dat wij in alle gevallen de afrekening
met den tijd zouden zien. De wijze, om de penningen te vinden,
kwam mij goed voor. In den Raad van State ging deze zaak
gemakkelijk door.
In de Staten Generaal was men het algemeen eens om de sóm
toe te staan ; dog velen, meest Zuidelijke Leden, wilden dezelve
op eene andere wijze vinden en inzonderheid Domeinen ver-
kopen. De Domeinen in het Noorden, bestaande veelal in Polders
en Tienden, zouden met groot verlies verkogt zijn, en in het
Zuiden waren het meest Bosschen, die niet zonder schade voor
136
het Algemeen kannen gerooid worden, terwijl het bijzonder be-
lang der kopers die rooiing eischte Ik bereidde mij dos ter
verdediging van de Koninklijke voordragt, en sprak dezelve voor
de vnist nit, elk bijzonder pnnt in het UoUandsch en Fransch.
Ik had dit eenigermaie reeds in de Afdeeling met den besten
uitslag gedaan. In de volle Vergadering met bezette tribnnes
ging het nog beter, en sommige Leden, die voor stemden, be-
kenden naderhand, dat zij gekomen waren met een voornemen
om tegen te stemmen. De meerderheid was groot, bijna tachtig
stemmen op een kleine honderd waren voor. De Heer van Manen
zeide mij ; dit zijn wij aan U verschuldigd. De Heer van Nagell
had een middagmaal, en verhaalde mij, dat de Zuidelijke Heeren
verklaard hadden : zo moet men ons de zaken uitleggen. De Heer
Dotrenge, die tegen stemde, had veel op met de Geestelijkheid,
die bij meiden wilde. Ik nam die gelegenheid waar, om van de
geopenbaarde onverdraagsaamheid derzelve te gewagen, en zeide,
dat zij zig in dit opzigt voor geheel Europa met schande over-
laden had, en dat de Regering nu juist tonen moest, dat men
oproerigen Bisschoppen geen hairbreed uit den weg week.
In de Eerste Kamer verzetten zig egter de meeste Zuidelgke
Leden tegen den maatregel. Als Minister had ik er zitting en
advyseerende stem. Ik hoorde er den President, Graaf de Thien-
nes, een zeer bondig advys voorlezen, waarin de Heer Holvoet
hem geholpen had. Dit ontsloeg mij van de moeite, die ik anders
zou genomen hebben, en ik nam slegts een verkeerd denkbeeld
van een der tegenstemmenden op.
De President van den Hoogen Raad van Adel in de Tweede
Kamer gekomen zgnde, ontstond de vraag, of hij er regt op
had. De President van Hoevelaken vraagde daarop aan den
Koning en kreeg een lijst, daar hij niet op was. Ik bemerkte,
dat ik er ook niet op stond, hetwelk voor de Tweede Kamer
niets beteekende, omdat ik tot dezelve gehoorde, maar mij van
de Eerste uitsluiten kon. Ik merkte ook iels aan den Koning,
alsof Hg verwonderd was over mijne verschijning in de Eerste
137
Kamer. Naderhand beschreef de Heer de Thiennes de Ministers
en mij namentlijk mede. Ik voelde mij egter ongerast, of de
Koning er mij hebben wilde.
Bij de benoeming van den President voor de Tweede Kamer
gaf ik kennis aan den Koning, dat sommige Zuidelijke Leden
oordeelden, dat de Heer van Hoevelaken als lid van den Raad
van State daar minder geschikt toe was. Hij antwoordde, dat
Hij het zijnen loop zon laten. Bij de stemming bleek, dat hij
schier alles voor zig had. Voor tweede op de nominatie wilden
de Zaideiyke Leden Dotrenge doordringen en de Noordelgken
mij. Ik won het met ééne stem. De fatsoenlijke lieden van het
Zuiden gebruikten van den beginaf deadvokatenom tespreken,
en zij lieten zig op zijn best in de Afdeelingen uit. In een
koffijhuis op het Plein kwamen dagelijks vele Zuidelijke Leden
en verhandelden ei de zaken met een ergerlijke publiciteit ; ook
daar nam Dotrenge eenen hoogen toon aan.
Bij de Begrooting van 1816 leerde ik nog beter den geest
van de Vergadering kennen. Zij kwam zo laat in den Raad van
State, dat ik vele moeite had, om ze voor nieuwjaar in de
Staten Generaal te krijgen. Daar was ik op gesteld, opdat men
den Kuning geen verwgt doen zou, alzo de Belastingen in het
algemeen eigentlijk met 1815 ophielden, en de toestemming voor
1816 het jaar te voren dient te geschieden al was het op den
Sisten December. Ik had geene aanmerking van gewigt op de
Begroeiing, de Belastingen werden aangehouden totdat de alge-
roeene met l''. Juli zouden ingevoerd zijn. Op deze algemeene
Belastingen kwam alles aan. De voornaamste verandering be-
stond in de indirecte en in de inkomende en uitgaande Regten,
en daarop hield ik mij in mgn geheel. De eisch was twee en
tachtig millioenen, en ik zeide aan den Koning in den volle
Raad, dat die som groot was. Dog Hij gaf te kennen, dat er
slegts voor zes en zeventig millioenen gezorgd werd, en dat deze
8om denkelgk zou voldoen. De ondervinding en nader onderzoek
hebben mij sedert geleerd, dat wij met zes en zestig dienen uit
138
te komeD. Ik gaf den Leden eenige dagen om de stukken in te
zien, en beleidde naderband den Raad 's morgens en 's avonds,
totdat de zaak afgedaan was. Dit mishaagde den Graaf van
Aarschot, die vooral groote bedenkingen had op de Belastingen
op de Dienstboden en Paarden, waaromtrent de meeste Znide
lijken met hem instemden. Hij bleef nit de avondvergadering en
schreef mij, dat hij Z. M. om zijn ontslag verzogt. De Koning
verhaalde my vervolgens, dat hij bij Hem geweest was en aan-
genomen had bij voorraad te blijven. Naderhand heb ik van
geen ontslag meer gehoord. De Koning zeide hem, dat hij tegen
Hem en tegen mij gefeild had. Wij bleven goede vrienden. Ik
nam van de verdere leden, die tegen de twee Belastingen waren,
de geschreven advysen over, met toezegging van ze aan den
Koning te vertonen. Zij oordeelden, dat de rijkdom niet alleen
werd belast, maar ook de landbouw en de armoede. Inmiddels
was de last zodanig verligt geworden, voor al wat geene weelde
heeten kan, dat hij niets ondragelijks had.
In de Staten Generaal zag het er slegter uit. Ik woonde mijne
Afdeeling bij, zo veel ik kon, en nam de moeite een geschreven
stuk van een der leden, den Heer Raiphins, te wederleggen.
Deze wilde geene belasting op den arbeid, maar slegts op de
weelde, en sprak zeer vloeiende, dog zonder voet by stek. Als
advokaat voerde hij wederom het woord voor allen. Na veel
geschreeuw gaven de Zuidelijke leden eindelyk te kennen, dat
zy op alles gaaf toestemmen zouden, indien de dienstboden en
paarden onbelast bleven, en de Koning gaf toe, mits de som op
eene andere wijze gevonden werd. Zo kwam er veertig percent
op de Deuren en Vensters en het Personeel en Mobilair, zonder
dat ik eigenlijk weet van wie dit denkbeeld zijnen oorsprong
nam ; zeker is het dat nu de arme eerst regt gedrukt werd. Ik
kon niet nalaten het in de volle vergadering te zeggen, en bij
die gelegenheid en anderen het oud beginsel aan te prijzen om
eerst de weelde te belasten, ten einde een eigen voorbeeld aan
het volk te geven.
139
Inmiddels haddeu wij na zoveel gewonnen, dat de algemeene
Belastingen een aangenomen stelsel waren, en dat er met vragt
aan dezelve gewerkt kon worden. Dit scheen mij toe het voor-
naam oogmerk van den Koning geweest te zijn. Hij wilde stap
voor stap vorderen, niet alleen bij de Staten Generaal, maar ook
bij den Raad van State. Zijn Outwerp was gereed, dog Hij deelde
het niemand mede, opdat het in zijn geheel niet afschrikken
mogt. Voor my werd er in zoverre een uitzondering gemaakt,
dat Falck mij als uit zigzelven kwam spreken. Voor de Indi-
recte Belastingen schilderde bij my het groot voordeel af van
een geheel vrijen handel en vervoer binnen 'slands, ingevolge
van de heffing aan den oorsprong. Dit voordeel erkende ik vol-
mondig, alzo ik den hoogsten prijs stel op den binnenlandschen
handel. Voor de Inkomende en Uitgaande Begten oordeelde hij,
dat de Noordelijke Provintien de koloniale waren voor den vrijen
handel moesten behouden, dog dat men wijders de fabrieken
diende voor te staan. De handel was zo gevestigd in Holland,
dat hij wel dien schok zou verdragen. Ook was er de Koning
zo bemind, dat Hij nu vooral moest tragten zijne Zuidelijke onder-
danen te winnen. Verkeerde politiek, riep ik uit, zijne vrienden
op te offeren, zonder eenige zekerheid zelfs van zijne vijanden
over te halen. Ons gesprek, op deze wijze voortgezet, is natuur-
lijk overgebragt aan den Koning.
Van dit ogenblik af zag ik den grondslag van onze welvaart
wankelen, en ik nam de pen in de hand, om het oude en be-
proefde stelsel voor te staan. Zo ontstond mijn Advys van 17
April 1816, hetwelk tot ecnen grondslag dienen moest voor al
wat ik in het vervolg op dit stuk zou te zeggen hebben. Ik
schreef er den nawinter aan, en toen men begon het te drukken
en te vertalen, werd ik zwaar ziek van den dubbelen arbeid,
namelijk in mijne ampten en op mijne kamer.
Van de Indirecte Belastingen sprak ik nog weinig, omdat
alles op de wijze van heffing aankwam, en dat ik de wetten
zien wilde. Maar des te meer weidde ik uit op de Inkomende
140
en Uitgaande Begten, alzo ik de gevolgen daarvan doorzag. Onze
geheele Hnishoading van Staat was bedreigd, en de welvaart,
die ik altijd als een gevolg van den Opstand en de Grondwet
in bet oog bad gebonden, stond te verdwgnen.
Ik scbreef onder eene gunstige omstandigbeid. üe Koning bad
kooplieden en fabriekanten b^een geroepen, onder den naam van
afgevaardigden van de Kamers van Koopbandel en Indnstrie,
ten einde met den Raad van Koopbandel en Koloniën onder
voorzitting van den Directeur Generaal van dat Departement,
Goldberg, eene wet en tarief op de In- en Uitgaande Begten
te ontwerpen. Daardoor geraakte ik den gebeelen winter in ge-
sprekken over die zaak met degenen, die er vol van waren. Men
baalde mijne Gedag ten over 's Lands Finantien, in 1802 nitge-
geven, met groeten lof voor den dag. Toen bad ik ons egt stelsel
van Hnisboading van Staat voorgestaan, en getekende en onge-
tekende brieven wekten m^ nn op om bet wederom te doen.
Ik gaf dat stnk aan den Koning over, en Hg antwoordde, dat
betgeen toen waar was, bet na de vereeniging niet meer konde
zijn. Nogtbans kwam lig gebeel niet voor zgn oordeel uit. Aan
tafel liet Hg eens wat meer los, en zeide tot mij met drift : men
kan om twee millioenen menseben de keel niet toengpen aan
meer dan drie millioenen. De Heer Goldberg bestuurde de raad-
slagen der zogenaamde gecombineerde commissie met groot be-
leid. De Koning kon zig niet genoeg verwonderen, dat scbier
alle de rapporten van sub-commissien over gzer, katoenen, enz.,
zo gunstig waren voor bet oude stelsel. Ik bemerkte klaar, dat
zijne partij genomen was, boezeer Hij zig wilde onzijdig bonden,
iets dat mij in Hem niet meer bevreemdde. Dit bleek vooral uit
de genomen proeven van in- en uitlandscb ijzer te Delft, die
zoveel gerugt gemaakt bebben. Eene bijzondere Commissie werd
daartoe benoemd, en bet rapport van dezelve kwam in den Baad
van State om advys. Ik las daaruit, dat bet inlandscb ijzer be-
paaldelijk slegter was dan bet uitlandscbe, dog anderen vonden
er bet tegendeel in. De Graaf van Bylandt Halt, lid der Gom-
141
missie, heeft mij nog lang naderhand verzekerd, dat ik zo ge-
lezen had, als de meening van de stellers was ; maar in Namen
heb ik verstandige lieden zig hooren beroepen op de proeven
van Delft als bewijzen, dat han ijzer zo goed als alle andere is.
De Koning liet zig niet nit in den Raad van State, maar zijne
goedkeuring op de advysen strijdig met het mijne was zigtbaar.
Hoezeer dit gebenrd zg nadat mgn Advys lang geschreven was,
heb ik het hier willen aanhalen, om te toonen hoe dringend
het geworden was, de wapenen voor het egte stelsel van onze
nationale welvaart op te vatten. Ik schreef dan ook met groeten
gver aan mijn Advys, hetwelk naderhand zulke gevolgen ge-
had heeft.
Zo had ik niet de laatste hand aan mgn werk gelegd, of ik
werd hard ziek. Myne levensgeesten waren uitgeput, hetwelk
mij gedurig van tijd tot tgd gebeurde. Ik moest naar bed, zo
ais ik het noemde in het graf, daar ik gemeenlijk eenige weken
lag met het pootje, en slegts door rust en slaap wederom bijkwam.
Al wat ik doen kon was te belasten, dat mijn handschrift onder
een blooten omslag aan den Koning werd gezonden, met de
mondelinge boodschap van mijne ziekte. Na weinige dagen kwam
de Heer de Mey vernemen, wat mgne bedoeling was. Ik bemerkte,
dat de Koning zeer behebt was met de zaak, en vooral een
voornemen bespeurde, om mijne Memorie in de Staten Generaal
te brengen. Ik verklaarde mij nog te ziek om er over te spreken,
dog deed dit eenige dagen later, en leide toen alles eenvoudig
en naar waarheid uit. Toen ik begon te herstellen bragt de
Heer de Mey mij de Memorie terug, met de betuiging van het
genoegen des Konings. Hij had dezelve in verscheidene avonden
aan Z. M. moeten voorlezen, en bij het eindigen van het derde
hoofdstuk had Z. M. gezegd: stellen wij nu een byzonderen
avond voor de Algemeene Welvaart. De Mey verklaarde, dat het
geheele stuk een gunstigen indruk op den Koning gemaakt had.
Iq zo verre wenschte ik mijzelven in mijn hart geluk. Maar nu
kwam het hinkende paard agteraan. Z. M. begeerde, dat ik de
142
Memorie nog niet aan alle de Zuidelijken liet zien, zelfs niet in
den Raad van State. Ik had egter jaist het oogmerk om ze te
laten zien, wilde ik eenig nut stigten. Men was reeds aan bet
drukken en vertalen, en de Concept-Wetten waarop het stok
tot prae-advys moest dienen, waren genoegzaam alle ingekomen
bij den Raad. Uitstel was doodelijk voor mijne inzigten. Ik wagtte
evenwel nog wat, ik gaf mijn terugbekomen handschrift slegts
aan sommige te lezen, terwijl het drukken op een afschrift voort-
ging. De Heer Mollerus vroeg het mij tot tweemaal. De Heer
Falck zond het mg terug met een zeer vleiend briefje, mijn
stelsel goedkeurende, dog ook dringende op een langzaam ge-
bruik. Hij kwam mij nog in persoon daarover spreken, en scheen
voor het publiek een naamloos pamphlet te begeeren. Maar uit
dit alles besloot ik veelmeer dat de nood aan den man gekomen
was, en dat ik de goede zaak moest voorstaan, zo als ik van
den beginne had voorgenomen. Kort nadat het stuk afgedrukt
was, deelde ik het uit aan alle de Leden van den Raad van State,
oordeelende, dat dit in de orde van de deliberatien was, daar
ik niet van mogt afwijken, en dat ik genoeg voldaan had aan
het verlangen van den Koning, wiens nog niet laten zien nu
eenige weken oud was. Den volgenden dag 's avonds kwam de
Heer van Spoebergen, Lid der 2e Kamer voor Leuven, ons be-
zoeken, en van hem hoorde ik, dat de Zuidelyken woedend
waren om het hoofdstak over den publieken geest. Aanstonds
besloot ik om exemplaren aan de leden van den Kabinetsraad
uit te deelen. Van ter zyde hoorde ik vervolgens dat de HH.
van der Hoop en van Maanen er met veel deelneming en ge-
noegen over gesproken hadden en ik kreeg veel aanvraag. Nader
hand heb ik gehoord, dat de Hr van Nagell aan den Hr Mollerus
gezegd had: toen ik het stak gelezen had, schreef ik met potlood
onder den naam van den auteur, (uil ^ ). in dezen zin zal hij er
ook wel over gesproken hebben met den Koning. Dotrenge moet
^) Voor niet-laiinisien: hei it met kern gedaan. H. v. H.
143
aan den Koning gezogd hebben : Sire, votre Ministre vent perpétuer
ia sciBsion, De Koning zou eens gezegd hebben: ce nest pas Ie
Roi qni parie, c'est Ie ministre. Dit komt vrij overeen met het
brieQe van den Koning aan mij, verbiedende alle verdere uit-
deeling, indien ik eenigen prijs stelde op hel beleid van den Raad
van Slate. Uit zulke dreigende woorden maakte ik op, dat ik
niet lang in zijn dienst blgven zoude. Ik had dat hoofdstuk over
den publieken geest desnoods kunnen agter laten. Nogthans ge-
loof ik, dat het goeds uitgewerkt heeft, met de geheime ont-
werpen aan het licht te brengen. De Ambassadeur Fagel kwam
in den zomer 1817, en dus een jaar na dit tijdstip, uit Brussel
bi) mij, en gaf mij de verzekering, dat degenen, die het sterkst
tegen mgn memorie gesproken hebben, nu erkenden dat dezelve
had moeten uitgedeeld worden. Eenige maanden te voren kwam
de Heer van Stralen m^ melden, dat de Heer van Nagell openlijk
uitriep, dat ik de Zuidelijken naar het leven geschilderd had.
Nogthans was dit hoofdstuk maar eene toegift, en ik had nooit
de Belgen in het algemeen genoemd, maar slegts de twee Factien
van de Bisschoppen en de Tydschrijvers. Beide deze maakten een
leven zonder wederga; er werd eenige dagen lang in de groote
steden van niets anders gesproken en alle de papieren waren er
vol van. De Fransehe vertaling bleef liggen, het Hollandsch stuk
was zeldsaam, uittreksels en valsche vertalingen kwamen er
slegts in het publiek. De Koning nam het met mij op den
nadeeligen indruk onder de Zuidelijken, dog eigenlijk was Hij
gebelgd over mijn stelsel strijdig met zyne nieuwe beginselen.
Ik begreep te meer, dat ik nu toegeven moest, wilde ik niet
in schijn het slachtoffer worden van vredelievendheid. Ik besloot
derhalven de zeilen voor dezen stormwind te strijken , en
naderhand te doen hetgeen ik behoorde. Ik autwoordde dus
aan den Koning, dat ik geen stuk meer uitdeelen zoude.
Daarmede was de zaak voor het oogenblik stil, en ik kon
DU met bedaardheid overleggen, wat mg te doen stond, zo als
hieronder blijken zal.
144
Inmiddels waren de groote zaken van de Indirecte Belastingen
en het Tarief al merkelijk gevorderd. Mijn invloed op dezelve
werd gefnuikt door voorschriften van den Koning, met welke
Leden van den Baad ik dezelve commissoriaal maken moest.
Hy verkoos daartoe de Heeren Mollerus, van Gennep, van Fels
en Holvoet. Van Gennep was de bol. De Koning zeide van
dezen tot den Heer van Enghuizen, dat hij, met de commercie
oggebragt zijnde, wel wist wat men van dezelve vorderen kon.
Hij kent evenwel de commercie slegts van de zijde der Fiskali-
teit. Zoon en broeder van Kooplieden te Rotterdam is hij tot
advokaat opgebragt en was Fiskaal van het opperste Geregtshof
van zeezaken toen hij in den Raad van State kwam. Fels was
eertijds Oostenrijksch Gezant in den Haag, wil veel van finantien
weteu, en zag vreemd op, toen ik hem eens zeide, dat eene
eerste hoedanigheid van eenen Minister van Finantien de goede
trouw was. Een ware hoveling is hij ook een vaste jabroer.
Op deze commissie kon de Koning staat maken. Alleenlijk
werkte zij Hem wat te langzaam. Was daarentegen haar rapport
gereed, zo maakte zij grooten spoed om het door te zetten. Ik
hoorde niets van hare verrigtingen, totdat Mollerus mij het
rapport kwam brengen. Dan zeide de Koning tot mij : het is
maar een proef, wij hadden die al veel vroeger kunnen nemen,
dan wisten wij er nu al meer van. Hij zelf kwam in den Raad,
naar Hij zeide om te hooren, dog zo, dat Hij een schrik onder
de Leden bragt, en schier niemand het rapport dorst tegen te
spreken. Met de Indirecte Belastingen waren er nog al eenige
debatten, die de Heer Appelius bijwoonde. Tot slot zei ik tegen
hem, dat hij mij niet verwijten zoude, dat ik hem met kleinig-
heden opgehouden had; neen, antwoordde hij, gij beschouwt
de zaken maar al te zeer in het groot. Dan de wijze, waarop
de zaken voorgedragen werden, maakte dit zelfs moeilijk. Wij
kregen wet voor wet, bij voorbeeld, de wet op de Heffing
der In- en Uitgaande Regten vóór het Tarief der Regten. Het
oogmerk was blijkbaar om ons van stap tot stap d&ir te brengen,
145
waar de Koning óns bebben wilde. Even zo ging bet in de
Staten>Generaal; waar de Heer Gendebien nog lang naderhand
de raadslagen op de Indirecte Belastingen une déliyration étranglée
noemde. Sommige Noordelijke leden van de Staten Generaal
kwamen mij raadplegen over de indirecte belastingen, die zy
niet wisten overeen te brengen met ban geweten. Ik las ban
mgn Advys voor, daarop nederkomende, dat men nit vertrouwen
op den Eoniog de proef er mede nemen zou. Uit boofde van
oopasseiykheid kon ik betzelve niet uitbrengen, dog zond het
aan den President van Hoevelaken, die bet aan den een en
ander vertoonde om den tegenstand te breken. In de Staats-
courant mogt het evenwel niet komen; de Bedacteur kreeg last
om al wat van my kwam aan den Minister van Binnenlandscbe
Zaken te wijzen, en deze aan den Koning. Ik kreeg dus mijn
Advys met een briefje van Falck terug. Zo werd mij de mond
een tweede reis gestopt. Een derde reis geschiedde bet in den
vollen Raad van State. Mijn advys op het Tarief uitbrengende
en willende verstaan worden van de Zuidelijke Leden, liet ik
op elke hoofdafdeeling de Fransche vertaling volgen. Aan de
derde en voornaamste gekomen zijnde, toen ik Fransch ging
lezen (want in deze zaak had ik alles in geschrift gesteld) nam
de Koning het woord op, en gelastte mij om de papieren aan
de Heeren, die geen Holiandscb verstonden, over te geven. De
helft genoegsaam van den Raad had dus niets aan mijn advys
toen de deliberatie begon. Ik agtte dit het beslissend ogenblik
te zijn, ofschoon ik mij nog niet verklaarde. Drie zittingen na
deze hield ik het nog uit, telkens in bijzijn van den Koning,
en deed alsof ik niet gewaar werd, dat sommige leden mij met
verwondering aanzagen. Ik bragt eindelijk het rapport ter con-
clusie, tot merkelijk genoegen van den Koning, die zeker dagt,
hetgeen ik Hem bij eene andere gelegenheid had hooren zeggen :
als het er maar door is. Nu was het in mijn oog tot klaarheid
gebragt, dat de Raad van State het oogmerk van zijne instelling
geheel miste. De Grondwet wil den Koning eenen Raad toe-
146
voegen, dien Hij hooren moet, dog zonder eenige yerpligting
om te volgen. Ten minste dient de Raad dan vrij te kunnen
spreken. Daartoe had de Koning denzelven by de opening aan
gemoedigd, en ik had dit in mijn antwoord aangenomen, met
bijvoeging dat wij des te vrijer konden advyseeren^ omdat Hij
aan niets gebonden was dan ons te hooren. Maar alles was nn
zo aangelegd, dat de Raad advyseren moest naar den zin van
den Koning. Ik had al van Februari af aantekeningen gedaan,
in de hoop van iets op de besluiten des Konings uit te werken,
dog vrugteloos. Nu behield ik mg niet eens de aantekening voor.
Ik zon den volgenden dag slegts op de inkleeding, die ik aan
mijn verzoek om ontslag geven zou.
Behalven het reeds gemelde, was er nog het een en ander
tusschen den Koning en mij in Zijn kabinet voorgevallen. Eens
zeide ik tot Hem, omtrent de Concept-wet, heden bekend onder
den datum van 3 October 1816, dat ik het zwart inzag, indien
het daarbij blijven moest. Hij toonde daarop een groote nieuws-
gierigheid. Toen ik het woord van Handel uitsprak, viel Hij mij
in de reden, en riep uit: Handel, handel, daarmede wordt de
oneenigheid vermeerderd ; wij moeten integendeel alles doen om
te vereenigen, om de gemoederen bij elkander te brengen; wij
moeten geene bloote kruyers blijven; als wij dat zijn, begrijp
Ik wel, dat er vele kruij wagens (schepen) moeten gemaakt
worden; wij varen zo goedkoop, omdat onze menschen aau
slegt leven gewend zijn, enz. Uit deze woorden kon ik eenig-
zins opmaken, dat Hg eigen producten van nijverheid in den
handel brengen, en de werkloonen hooger stellen wilde. Zo
verhaalde mij de Heer Steengragt eens, dat de Koning hem op
een bal te Amsterdam gezegd had: ja, ik wil met de fabrieken
tegen Engeland dingen. De Heer Steengragt antwoordde, dat
er bij den scheepsbouw en al wat er toe gehoorde gelukkiglijk
geene machines te pas kwamen. Hg wilde namentlijk te kennen
geven dat de eigenlijke fabrieken hoe langer hoe meer door
machines gedreven wordende, de werkende hand daar niet veel
147
aan verdiende. Het eigenlijk stelsel door den Koning aangenomen
biykt wel niet geheel ait zalke afgebroken uitingen, dog kan
men er eveDwel iets uit gissen. In Eogeland, zeide Hij eens tot
my, bestaan toch Handel en Fabrieken te samen. Ook in Holland is
de twist tasschen beide niets nieuws. Het is dwaasheid zig over de
Engelsche Finantien ongerust te maken, alzo men er zig aanstonds
ait allen nood redden kan met het sinking fund aan te spreken,
enz. Het gesprek, dat ik boven bedoelde, werd van Zijne zijde
zo driftig voortgezet, dat ik besloot om te zwijgen tot dat Hij
gedaan had. Inmiddels nam ik in mijn hart onherroepelijk voor
om Zijnen dienst te verlaten. Ik veranderde van onderwerp toen
Hij zweeg, en vraagde wat Hij dagt van het ontwerp van afkoop
der heerlijke regten, door den Gouverneur Hultsman voorge-
dragen? „Dat het te gek is om er ora er van te spreken", was
het antwoord. Mg kwam het toen voor, zo als men gemeenlijk
zegt, dat ik mgn crediet kwijt was.
Nadat ik een brief ontworpen bad, begon ik wat pijn in de
regter hand te voelen, en nu besloot ik om het enkel en alleen
op mijne gezondheid te werpen, zo als ik reeds in April of Mei
1814 had willen doen. Ik dicteerde in dezen zin een korten
brief en verzond hem aanstonds. De verwondering des Konings
was groot. Mij is uit alles gebleken, dat Hij dit nooit verwagt
had. Hy stelde al uit om mij te antwoorden, en wilde mij
spreken als ik hersteld zoude zijn. Toen ik mij hersteld ver-
klaarde, moest ik nog agt dagen wagten. Eindelijk kwam ik
weder in datzelfde kabinet, en ontmoette niet dan zagte woorden
en ogen. Dog ik meende er door henen te kunnen zien. Ik
bestond er op, dat mijn hoofd zwak was, en dat ik geen half
uur agter een werken kon. Op sterken aandrag om het zes
maanden in bedenking te nemen, stond ik toe om het zes weken
te doen, en mij inmiddels aan alles te mogen onttrekken. Ver-
mits de Koning na die zes weken te Brussel stond te zijn,
zeide ik, dat ik het Hem daar melden zou. „Bij een brief'
hernam Hij, waaruit ik wederom gewaar kou worden, dat Hg
148
op mijue verschijning aldaar niet gesteld was. Zgn laatste woor-
den waren van gewigt: y,mijne gezondheid kwam Hena geen
voldoende reden voor; maar zo het om een verschil van opinie
was, zo kende ik te wel zijne beginselen, om niet te weten,
dat Hy niemand in zyne opinie dwingen wilde.'' Ik zweeg hierop
stil, en gaf er daarmede mijne toestemming aan; zodat ik heter
voor honden kan, dat ik op dezen voet van den Koning als
amptenaar gescheiden ben. Ik sprak egter altijd van Retraite,
omdat ik oordeelde, dat ik na myne bewezen diensten op een
pensioen rekenen mogt. De zes weken waren nog niet verlopen,
of ik schreef aan den Koning op denzelfden voet, waarvan ik
de minnte onder de brieven van Z. M. gelegd heb. Als ik naga,
wat er in ander landen voor dotatien godaan zgn aan dezulken,
die hnn Vaderland hadden helpen bevrijden, zo is een pensioen
wel het minst, dat ik verwagten mogt. Heeft men tog hier aan
den Generaal von Bttlow eene lijfrente van een duizend dukaten
in een vast inkomen voor zgne nakomelingen veranderd. Ik dagt
dat de Koning mij zesduizend galden toeleggen zoude, en mijne
verwagting is overtroffen geworden door een pensioen van tien-
duizend. Mijn brief, meen ik, was van 27en October 1816, en
het Besluit is van den 13e of 14en November, dus niet bij
overhaasting genomen. De Prinses Moeder had vele moeite bij
mij gedaan om eene verandering te bewerken. Professor Kemper
schreef mij, dat hij door al wat aanzienlijk was te Amsterdam
gelast was om mg eene gelijke begeerte te kennen geven. De
Koning zond mij Zijn Besluit met een vleienden brief, waarin
van Zijn voornemen was melding gemaakt om mij in de Eerste
Kamer van de Staten Generaal te plaatsen. Voor dit laatste
bedankte ik uitdrukkelijk. Met uit het Ministery te gaan, wilde
ik integendeel mijne vryheid in de Staten Generaal herwinnen
en daar mijn Vaderland dienen.
Ik wist te wel wat ik in de Tweede Kamer zonde vermogen,
en dat deze Kamer alleen meer indruk op den Koning maakte,
dan alle Zijne ministers en raden saamgenomen. Ik was in mijne
149
meeste pogingen voorspoedig geweest: het Land was vrijgemaakt,
het Hais van Oranje hersteld, de Grondwet ingevoerd; dog de
algemeene welvaart leed gevaar en deze te herstellen bleef het
groote doel van miin overig leven. In den zomer 1817 zond de
Koning mij egter door den Heer Falck een Besluit tot aanstel-
ling in de Eerste Kamer, waarvan deze ook kennis gaf aan
de Staten van Holland, ten einde een ander lid voor de Tweede
Kamer te kiezen. Ik schreef aanstonds aan den Koning om Hem
wederom te bedanken, en aan de President van de Staten van
Holland, dat mijne plaats niet open viel. Naar mijne berigten
is de Koning hier zeer onvergenocgd over geweest. Op mijne
reis in 1817 heb ik Hem niet te Brussel gevonden, en thuis
komende in October ben ik Hem mijne opwagting hier komen
maken op eene publieke audiëntie. Hij liet mii het eerst binnen
komen, dog met open deuren, bood mij geen stoel aan, vraagde
het een en ander omtrent mijne reis, en zeide onder anderen:
Ik begnjp niet waar je de kragten er toe gehaald hebt. Staat
het U nog voor, dat je niet met mij naar Amsterdam kondt
gaan? Daarna werd ik op mijne beurt van Staten Generaal te
eten genooid, dog verschoonde mij met het verbod van mijn
dokter om uit te eten. De Prinses Moeder had dit verbod zeer
goedgekeurd, en verklaard mij niet te zullen nooien. De Koning,
is mij gezegd, was er over gestoord, eji voegde den Graaf van
Heerdt, dien ik ten overvloede verzegt had mij te willen voor-
spreken, deze woorden toe: ,,Zie je wel, dat hij niet meer bij
mij komen wil!" Van mijn dokter, die Hofdokter is, heb ik
sedert vernomen, dat Hij nooit weder naar mijne gezondheid
gevraagd heeft. Nu zijn de diners aan het Hof altijd voor mij
eene akelige zaak geweest, behalven als ik naast den Koning
zat, en Hij aan de praat kwam Mijn dokter verklaarde, dat
hij het altijd den volgenden dag aan mij gewaar kon worden.
Mijne gezondheid is merkelijk gebeterd, nadat ik aan de groote
wereld vaarwel gezegd had.
De Eerste Kamer van de Staten Generaal is hoe langer hoe
12
160
meer baiten aanzien geraakt, en bet spijt mij nog^ dat ik er
nit onvoorzigtigbeid iets aan toegebragt beb. In bet voorjaar
1816 was er eene Gonceptwet in de Tweede Kamer doorgegaan,
strekkende om de vreemde geldleningen^ vooral door middel van
de bekende certificaten, van de toestemming des Eonings afhan-
kelijk en das moeielijker te maken. De Heer Scbimmelpenning
wist deze zaak in de Eerste Kamer nit een ander oogpant te
doen inzien. Men vond daar, dat de wet gemakkelijk zonde
ontdoken worden, dat bet geld evenwel bet land zon uitgaan,
en dat de voordeelen daarop te bebalen door de ingezetenen
fllegt gemist zouden worden. Ik was er in den Baad van State
voor geweest, omdat elk de vrij beid bebield om zijn geld in
vreemde effecten te plaatsen, maar dat bet gemak om dit met
geringe sommen te doen door den Koning kon geweigerd wor-
den. Ik beb sedert een blijk gebad van bet nut dezer bepaling.
Nadat de H.H. Goll geene certificaten meer naar goedvinden
mogten uitgeven, kwamen er groote pakken van Weener effecten
over, om bier te lande aan den man te brengen. Een bankier
van den Haag kwam mij daarop raad vragen, of dit wel zeker
spel was, en of men op die onleesbare naamteekeningen staat
kon maken ? Hadden wij, zeide bij, daar een Goll en Go. onder
dan wisten wij waaraan ons te bonden. Is bet nu niet een
dienst aan de menigte van ligtgeloovige ingezetenen bewezen, dat
zij wat moeten nadenken, eer zij geld voor papier geven, dat zo
menigmaal en zo algemeen in waarde gevallen is? De Eerste
Kamer verwierp de wet, en de Koning gaf er mij de eerste
tyding van. Ik boezemde mijne af keuring daarover onbewimpeld
uit, dog scbrikt^ over de uitwerking van dezelve op den Koning.
Hy vernam sedert, dat de Zuidelijke Leden gezegd badden :
„Wij bebben de Groot-Offlcieren van de Kroon, Aylva en Boetze-
laer, tegen booren stemmen, en besloten daaruit, dat de Koning
bet wel zo bebben wilde." Daarop ontbood de Koning deze
beide beeren, en Falck verbaalde mij, dat bg ze met ellenlange
gezigen uit bet kabinet bad zien komen. De zaak werd wederom
151
op tonw gezet en ging door; dog de Eerste Kamer bad een
knak gekregen. Aylva klaagde bij mij in deze woorden: „ik
dagt, dat ik naar mijn geweten stemmen mogt." Van dien tijd
af 18 de Eerste Kamer hoc langer hoe meer in aanzien verminderd.
Terwijl mijn aanzoek om ontslag hangende was, en ik mij
van alle ministerieele werksaaniheden onthield, bleef ik ook uit
de Tweede Kamer, en woonde das de deliberatien op het Tarief
niet bij. In de dertig Leden stemden daartegen, en daaronder
de Heer 'sJacob, Secretaris van den Raad van State, hetwelk
eene groote vrijmoedigheid was, op welke hij nogthans geheel
niet grootsch deed. Ik weet ook niet, dat <lit hem kwalijk ge-
nomen is. Mij vraagde de Kolonie Raad van de Poll, waarom
ik weggebleven was, daar ik mogelijk de meerderheid zon hebben
kannen verkrijgen. Ik dagt niet, dat dit mogelijk waS; en wilde
lieyer mgne kragten bewaren voor het vervolg.
Mijn gedagten bepaalden zig voortaan tol de wijze, waarop ik
nnttig zoade kannen worden in de Tweede Kamer, welke na
in Brnssel zat. Ik nam aanstonds de pen in de hand, om aan-
teekeningen te maken op de Begrooting van 1817. Deze werden
een gevolg op mijne Memorie van 1816, en beide dezestakken
moesten den grondslag uitmaken van mijne werksaamheden in
de Staten Generaal. Ëen groot gedeelte van den winter ziek zijnde,
ging dit werk langsaam voort, dog verloor ik het nooit uit het
oog en het kwam gereed in Maart. Ik leende het vervolgens
. ait aan Leden van de Tweede Kamer, en stond toe om er nit-
treksels en afschriften van te maken, hetwelk in menigte ge-
schiedde. Op deze wijze konden de denkbeelden onderzogt worden
en wortelen schieten, terwijl ik teffens verwagtte, dat de Ministers
en de Koning zelf er kennis van krijgen zonden. Dit laatste is
egter niet vóór October daaraanvolgende geschied, waarnit blijkt,
dat er weinig vertrouwelijke omgang plaats beeft. Falck vond
een vriend bij toeval daarin lezende, wees het aan den Koning
en deze aan Six; allen waren zij er mede verrast, una ijver
om bet te lezen was groot, even zo als van alle degenen, die
152
het te zien kregen. Ik hoop, dat het han ook even zo behaagd
hebbe, want meer genoegen dan van dit werk heb ik van geen
ander ooit gehad.
Ik werd ziek tegen het laatst van December 1816, op een
ogenblik, daar ik begon in beraad te nemen of ik ook naar
Brussel gaan zon. De groote vraag omtrent een verbod van uit-
voer van granen hield de algemeene aandagt bezig. Ik had mij
reeds daarop geuit bij den Koning in een brief, geschreven een
dag of agt voordat ik mijn ontslag ontving. Mijn advys was den
uitvoer van het inlandsch graan te verbieden en den buiten-
landschen handel vrij te laten. Ik had er ook op dien voet over
gesproken met den Minister Röell, die van hetzelfde oordeel was.
Ik heb sedert de bevestiging van mijn gevoelen gelezen in bet
vijfde deel van Krans, getiteld Angewandte Siaatswirihschaft.
Nooit zegt hij, bldz. 170, verbiede men den uitvoer, behalven als
de drie volgende omstandigheden teffens plaatsvinden: 1^ dat er
geen invoer hoegenaamd te wagten is, omdat de naburige landen
zelven nood lijden, of gesloten zijn; 2^. dat de prijzen hoog ge-
noeg zijn, om den landbouwer zelfs voor het slegt gewas meer
dan schadeloos te honden; 3^. dat deze hooge prijzen bij de
duurte in andere landen, welke van ons trekken, nog hooger
dreigen te gaan. Vroegere schrijvers over de politieke economie
hadden reeds erkend, dat er een ogenblik komt, waar de vrije
uitvoer mag gestremd worden, ik meen namentlijk A. Smitb en
Say. Köell verhaalde mij, dat de Koning hem uit Brussel ge-
schreven had, dat het ogenblik scheen te komen, waar Smith
het verbod van uitvoer toelaat. Het is vervolgens gebleken, dat
de eenige toevoer in Europa uit Rusland gekomen is, en dat de
binnenlanden van dat Rijk er veel aan geleverd hebben, omdat
de kosten van vervoer goedgemaakt werden door de onmatige
prijzen. Deze toevoer zelf was dus iets ongewoons en onderstelde
een groote duurte. Daarbij was de invoer in Engeland eensklaps
vrijgesteld, uit hoofde van gebrek; en viel er vorst in, zo was
het gedaan met de vaart op de Oostzee, en wij hadden den
153
eersten aanval nit te staan. In znlke omstandigheden was niets
nataurlijkery dan den nitvoer der iulandsche granen te verbieden^
en de Zuidelijke Provintien smeekten er om. Toen zij zwarig-
heid by den Koning ontmoetten, droeg een Zuidelijk Lid van
de Tweede Kamer eene wet te dien einde voor. Dan niets mogt
baten; de Noordelijke leden hielden het tegen, en de Koning
yerklaarde, dat Hij er niet in komen zoude, al begeerden het
de beide Kamers. Wat dit een kwaad bloed in het Zuiden ge-
zet heeft is onbeschrijfelijk. De scheuring in de Staten Generaal
was zodanig, dat de Noordelijke en Zuidelijke leden het omtrent
niets meer konden eens worden, en dat de begeerte van de ééne
zgde genoeg was om afkeer te verwekken aan de andere. Sommige
thuiskomende leden verhaalden mij, dat zij het op sommige wetten
eens waren geweest met de Zuidelijken, en evenwel andersom
gestemd hadden. Enkelen waren het zelfs met de Zuidelijken
eens op het verbod van uitvoer, en bekenden het aan eikanderen.
Bij zulk eene gisting schoot er niet over, dan de Vergadering
te scheiden. Eiet Land heeft er veel bij verloren. Het Regt van
Snccessie werd afgestemd uit wêerwraak, en dus drie millioenen
dat jaar gemist. De Koning kogt granen in de Oostzee tot hooge
prijzen en joeg er de prijzen nog veel hooerer mede. Het verlies
op deze onderneming is heden (6 Mei 1818) nog niet bekend.
De groote zaak van de vereeniging der gemoederen, zonder
welke de vereeniging der Landen ijdel is, ging er hard mede
agteruit. De Persoon des Konings, welke de hegtste band van
vereeniging diende te zijn, viel in den haat. Kort na de schei-
ding der Vergadering kwam de Heer Kemper bij mij, regelregt
nit Amsterdam, daar hij geboren is en vele kennissen in den
handel heeft. Hij zeide mij eenvoudig weg, dat men te Amster-
dam zou te vreden geweest zijn, indien de Koning in den be-
ginne het verbod zo voorgedragen had, als de Zuidelijken het
naderhand voorgedragen hadden. Nu vond ik den tegenstand nog
onnatnurlgker, en ik wenschste mij van deze meening in Am-
sterdam nog nader te overtuigen.
154
Ik vcrzogt te dien eiode den Kolonie Raad van de Poll, die
naar Amsterdam ging, om er naar te vernemen. Hij bragt mij
tot antwoord, dat de graanbandelaars vrij onverschillig waren
omtrent een verbod van uitvoer van het inlandsche. De Heer
van der Hoop bekende mij iets later, dat hij den Koning gead-
vyseerd had om de zaak baren gang te laten gaan. Hij is in
bet Hnis van Hope, dog dit Huis is cosmopoliet, en ik her-
innerde mij bij deze gelegenheid, dat een Ëngelsch Ambassadeur
mij omtrent ditzelfde Huis lang geleden gezegd had, dat over-
rijke ingezetenen geen goede burgers zijn. Hoe zal ik na in
dezen het gedrag van den Koning uitleggen ? Ik geloof dal Hij
in den beginne over te halen zoude geweest zijn, en dat Hij
naderhand hoofdig is geworden. Mijn advys heeft mogelijk ook
meer kwaad dan goed gedaan.
Inmiddels kon ik niet naar Brussel gaan uit hoofde van ziekte,
en had ruim tijd om over al het voorvallende na te denken. Ik
zag duidelijk in, dat er met de Staten Generaal nooit iets goeds
uit te rigten zoude zijn, ten einde den Koning tot die maat-
regelen van algemeene welvaart te bewegen, die mij noodzake-
lijk voorkwamen, indien de cenigheid niet onder de Noordelijke
en Zuidelijke leden hersteld wierd. Integendeel moest de Koning
onder de bestaande oneenigheid altijd alles doorzetten naar Zijnen
zin. Zo had Hij het tarief verkregen door de Zuidelijke tegen
de Noordelyke leden, en den vrijen uitvoer van granen door de
Noordeiyke tegen de Zuidelijke. Maar hoe moeielijker de zaak
werd, des te meer voelde ik mijnen ijver opgewekt, en toen ik
mijne tweede Memorie afgewerkt had, besloot ik een reisje in
de Zuidelijke Provintien te doen, om ze beter te leeren kennen
en vrijmoedig met de hoofden om te gaan.
Hiermede ving eigentlij k een nieuwe loopbaan aan, en ik sluit
hier mijne ministerieele werksaamheden. Mijn oogmerk bij het
gedaan verhaal is bereikt, en ik zal er een nieuw beginnen
onder een nieuwen titel.
155
90. TWEEDE KAMER VAN DE
STATEN GENERAAL.
Ik heb deze aanteekeningen lang laten nisteo; omdat ik ander
werk had. Thans alleen te Brassel zijnde, in October 1820,
voor de gewone vergadering der Staten Generaal, heb ik tijd en
lost om voort te gaan.
Myn openbaar bedrijf is volledig bekend door mgne Bijdragen,
waarvan het 5e Deel Ie stak dezer dagen is uitgekomen. In de-
zelve vindt men van mgn groot Advys af in den Raad van State
aitgebragt tot mijn laatste Advys in de Tweede Kamer toe, alle
de stnkken van eenig gewigt, die ik geschreven heb Daarin
staan mijne aanteekeningen op alle de reisjes^ die ik gedaan
heb door het Land en naar de baden van Aken. Het een en
ander over uitgekomen boeken en dergelijke is er bijgevoegd.
Maar hoezeer ik op het laatst nog al uitgeweid heb over den
gang der zaken, zo is er egter het geheimste en vooral het
personeele uitgelaten. Sommige dingen kunnen nog niet gezegd
worden en zgn egter het opteekenen overwaardig. Het zijn ook
juist dezulken, waaraan dit geschrift is toegewijd. Deze alleen
zoudon meest onverstaanbaar zijn, of ik zou moeten herhalen
hetgeen reeds in de Bijdragen staat. Daarom kan ik nu niets
leveren, dat geheel op zig zelf staat. Ik moet veel meer onder-
stellen, dat de lezer mijne Bijdragen bij de hand heeft, en met
dezelve voorlopig bekend is. Alzo nu de lezers, die ik vooral op
het oog heb, mgne kinderen zijn, zo is er niets ongegronds in
deze onderstelling.
Er zijn nu bijna vier jaren verlopen sedert het tijdpunt, daar
ik mijn verhaal gelaten heb, en over de twee jaren, sedert ik
de pen heb nedergelegd. Deze vier jaren zijn voor mij een tijd
van vrijheid geweest, zo als de drie voorgaande mij met een
)uk hadden gedrukt, dat dagelijks zwaarder werd. Van 1813
tot 1816 was ik .minister en eindelijk slaaf geworden. Van 1816
tot 1820 heb ik gedaan en gezegd al wat mij pligtmatig voor-
1Ö6
kwam, afhangende van mijzelven alleen. Evenzo heb ik mijn
werk ingerigt naar mijne kragten, eu gerust als deze het ver-
eischten. Ik heb veel minder stil gezeten, ik heb een andere
lugt geschept, ik heb mijne gedagten met nieuwe voorwerpen
verzet, en dit alles heeft veel toegebragt tot herstel van mijne
gezondheid. In het ministery stierf ik in mijne schoenen, in
de Staten Generaal ben ik herleefd.
Den eersten winter na mijn ontslag had ik een zwaren langen
aanval van podagra, zodat vele van mijne vrienden niet konden
begrijpen, dat ik mij op reis waagde. Op mijn ziekestoel schreef
ik toen mijne aanteekeningen op de begrooting van dat jaar,
die het tweede stuk uitmaken van mijne Bijdragen, ie deel.
Onder dit werk ontving ik mijn graaflijk diploma, geheel onver-
wagt. Ik had mijn gewoon wapen bij den Raad van Adel inge-
leverd, en nu kreeg ik er een met de uitmuntendste versieringen.
Ik had al mijn best gedaan om te vergeten, dat mijn eenigst
verzoek aan den Koning had bestaan in het verlof om iets yan
zijn wapen in het mijne te brengen, zoals dit door Willem V
was vergund geworden aan Lord Malmesbury, Na twee jaren
of langer kreeg ik het nu veel mooier, dan ik het had mogen
wenschen. Ik schreef aanstonds aan den Koning om Hem te
bedanken, en voegde er eene beschrijving naar waarheid van
den staat van mijne gezondheid bij. Ik dagt namelijk, dat dit
keurig diploma een nieuwe poging was om mij van mijn ontslag
te doen afzien. Er liepen gerngten, dat ik den Raad van State
wederom bijwonen zou, bij deszelfs wederkomst in den üaag.
Kort na deze brief aan den Koning werd Mollerus tot Vice-
President van den Raad van State aangesteld, en daarmede wa8
mijne plaats vervuld. Het schijnt dus, dat ik wel geraden had.
De Prinses-Moeder zeide hardop van dit diploma: on n*a faü
que ce qu'on a du. Tot mij zeide zij, na mijne herstelling, dat
het grootst genoegen van den Koning daarin bestond, een onver-
wagte gunst te bewijzen. Van een andere zijde heb ik verno
men^ dat deze gunst den Koning afgeperst geworden is door den
157
Heer van Spaen Lalek, President van den Raad van Adel, en
den Heer Yvoy, lid van dien Raad. Ik darf hier niet te beslis-
sen, maar dit is zeker, dat de bewoordingen zo vleiend zijn,
dat de Heer van Leiden, die het diploma als Gon vemen r van
de Provintie geviseerd had, mij een opzettelijk bezoek deed, om
Ulij geluk te vvenschen, en verklaarde, dat dit geen gewone stijl was.
Ik ondernam de reis in den grond, om de uitwerking van
minerale wateren op mijn gestel te beproeven, maar ik was zeer
blijde op deze wijze do gelegenheid te vinden, om de Zuidelijke
Provinciën te zien. Te Antwerpen aangekomen, was ik innerlijk
verheugd den voet op dien grond gezet te hebben.
Ik vond er den Generaal van der Plaat, die er over eenc van
de groote militaire divisien gesteld was. Dienzelfden zomer ont-
moetten wij elkander wederom te Aken. Alzo hij sedert gestorven
is, kan ik hem vooral niet benadeelen, door hetgeen ik hier uit
zijnen mond opschrijven zal. Hij vond Antwerpen niet sterk, en
oordeelde ten minste tien duizend man ter verdediging noodig
te hebben. Ik meen zelfs meer. Na den slag van Waterlo, in-
dien hij verloren ware geweest, zou hij zig schielijk in de citadel
teruggetrokken hebben. Van den slag van Waterlo wilde hij niet
bpreken, zoo het mij voorkwam, omdat er niets goeds te zeggen
viel van Wellington. Hij was zeer ontevreden over de admini-
stratie der armee, toen door Pipers bedreven. De administratie
is uiet voor de armee, zeido hij, maar de armee voor de admini-
stratie. Bij eene andere gelegenheid zeide hij, dat Goltz, commis-
saris generaal (minister) van Oorlog, niet dorst naar agteren te
gaan zonder verlof van den Koning te vragen. Hieruit begreep
ik aan wien hij die fraaije administratie weet. Over mijne zaak
sprekende, zeido hij : heb jij niet het regt verkregen om zoveel
te mogen /eggen ? Hij meende mijn bekend advys in den Raad
van State. Dat verkregen regt zag op mijn verrigtte in 1813.
Hij was mij komen opzoeken in de eerste dagen van December
na de komst des Konings, en besloot ons gesprek over al het
voorgevallene met deze woorden : jij hebt het alles gedaan. Te
158
AkeD verzogt ik hem mij te zeggcii; of er bij de oproeping ?an
de militie wezentlijk, zo als do coaranten opgaven, omtrent
honderd duizend man onder de wapenen zonden zijn. Hij ging
aan het tellen en er kwam zes en negentig dnizend man effec-
tief uit, die hij oordeelde onder de wapenen te zijn. Daar waren
egter de Koloniën bij. Nu is onze armee op omtrent dat getal
berekend, zonder de Koloniën; zodat de ontbrekende manschappen
om allerhande redenen volgens hem gelijk stonden met alle de
koloniale troepen. Hij had lang onder Suwarow gediend, en gaf
genoegsaam te kennen, dat hij zijne vertooning van vroomheid
voor schijnheiligheid hield. Hij was geen voorstander van mili-
taire overstroomingen, en kwam er roor uit, dat zijn zwager
Krayenhof met dit stelsel van verdediging groote kosten zonder
nut maakte. Hij verhaalde mij, hoe hij vóór '87 met de Patriotten
medegedaan had. Maar zulk een donquicbottery zou hij nooit
weer bij de hand nemen. In November 43 wsl^ hij te Amsterdam
in het gezelschap geweest van degenen, die eene verandering
wilden bevorderen, en hij was naar de Russen gezonden om ze
naar de stad te geleiden. Hij en zijne viienden begrepen toen
wel, dat de een of ander van het Huis van Oranje zou moeten
ingeroepen worden.
Ik vond naderhand zijn zwager Krayenhof te Namen en deze
was even beleefd, maar veel vreemder. Hij gaf mij een jong
officier mede om de nieuwe werken te bezigtigen, en twee pion-
niers om mij op een stoel rond te dragen. Het gezigt van den
berg is overschoon-, van daar zag ik de stad, die niet bevestigd
is, en de keten van bergen, die aan de Zuidzijde der Maas loopt,
op twee van dewelke de citadel wordt gebouwd, terwijl op den
derden de loopgraven zijn geopend in de zeventiende eeuw. Met
de ontwerpen in do hand werd mij dit alles zeer duidelijk, maar
ik zag vooral met het bloote oog ten klaarste, dat die derde
berg hooger is dan de tweede, zoals de tweede hooger is dan
de eerste. Nu herinnerde ik mij de woorden van den Generaal
Krayenhof, die mij 's avonds ie voren gezegd had, dat hij aan-
159
nam zig twee maanden lang in de nieuwe vesting te honden.
Helaas, wat kosten van aanleg, van onderhoud, van verdediging,
om eenen vijand twee maanden op te houden — indien hij niet
voorbijtrekt. Eenige dagen geleden was er de Prins van Oranje
gekomen, 's morgens om vier uur te paard, buiten uniform, en
had alles bezigtigd zonder erkend, noch ook gestoord te zijn.
Hij moet vervolgens eenig ongenoegen te kennen hebben ge-
geven, dat er zo gemakkelijk bij het werk te komen was. Dit
18 een van die eenvoudige trekken, waaruit mij het juist oordeel
van den Prins gebleken is Te Hui zag ik wederom outzache-
lijke werken maken tot dekking van de brug. Het is wel natuurlijk,
dat de ingezetenen ontevreden zijn met de voorgevallen verande-
ring. Onder de Franschen was de oorlog verwijderd van de
grenzen en het vertier der fabriekaten ging over half Europa.
Nn krijgen zij de rampen van den oorlog in een gedurig ver-
schiet, en de fabrieken slaan gedeeltelijk stil. Te Luik al weder-
om eene citadel, en buiten de stad de Chartreuse en het leger
van Gesar. Dit zijn twee bergen zo als de citadel en aan weder-
zijde der Maas gelegen, waarvan Goddank de laatste nog on-
aangeraakt blijft. Op de citadel hoorde ik gemeenzaam praten
van het nut derzelve om de stad des noods in bedwang te houden.
Znlke praatjes in den mond van militairen zijn niet onnatuurlijk,
nit hoofde van de nationale Constitutie zijn zij misschien niet
gevaarlijk ; maar het smart evenwel dat Luik en Antwerpen
vestingen zijn, en dat Gent er nog eene worden kan. Dezer
dagen (Octobcr 1820) is de Koning te Gent geweest, en mij
wordt verzekerd, dat Hij de plaats bezigtigd heeft, waar de
citadel moet komen.
Ik vond te Gent den Generaal Martnschewitz als Commandant
eener groote militaire divisie. Ook hij is nu overleden. Ik kende
hem slegts bij naam, uit hoofde van een proces over leverantie
van artilleriepaarden. Ik gaf hem een bezoek en heb alle moge-
lijke dienstvaardigheid van hem ondervonden. Hij zelf wees mij
de gelegenheid van Gent, hij stelde orde in Brugge en vooral
160
in Ostende, waar een officier van de genie, een van de marioe,
en een van den Waterstaat gereed stonden om mij alles te laten
zien. Op een halven dag deed ik nu hetgeen anders verschillende
dagen kosten zou. Hier (te Ostende) rekende men zevenduizend
man garnizoen te moeten hebben. Voor het derde van dit getal
worden dan bomvrije kasematten vervaardigd, omdat twee derden
onder de wapenen behooren te zijn. Zo voortgaande en optellende
wat getal volks iedere vestin^j; noodig heeft, ben ik uitgescheiden,
omdat ik al schielijk onze geheele armee geplaatst had. Zullen
wij onze bondgenooten in de vestingen brengen? Dan zijn wij
in hunne magt. Zullen wij onze vestingen bezetten ? Dan honden
de bondgenooten alleen het veld — indien zij willen. Ik heb
niemand gevonden, die dezen* vestingbouw goedkeurt. Prins
Frederik zeide tot mij onder vier oogen: het is jammer, dat
zulk een zaak beschikt is met vreemdelingen, die den staat en
de belangen van het land niet genoeg kennen. De Generaal van
den Bosch ging verder; het is, zeide hij, het belang van Enge-
land, dat Wellington behartigd heeft; nu kunnen wij ons niet
weeren buiten vreemde hulp. Vervolgens schetste hij mij een
geheel ander stelsel van verdediging af, langs de Schelde eo de
groote rivieren, met twee uitwegen om den vijand in den rug
te vallen; den eenen over Brugge en Gent, den ander over
Genemuiden aan het Zvïarte Water in Overijssel. Met dit stelsel
stonden wij op ons zelve, en konden ons gemakkelijk weeren,
totdat de jaloerschheid der mogendheden eenen redder opwekte.
De Generaal Phuhl, Russisch Gezant in de eerste jaren onzer
tegenwoordige regering, verklaarde zig ook aan mij tegen het
stelsel om de vestingen nabij het frontier op te rigten. Hij wilde
de vestingen meer binnenwaarts brengen, op een derde van den
afstand der grenzen van het middenpunt des lands. Dan, zeide
hij, moet de vijand zijne lijn van operatien verlengen en zig
verwijderen van zijn land en zijne hulpmiddelen. Wij komen
daartegen nader aan onze hulpmiddelen, en hebben alles bij de
hand. De Generaal Phulil stond bekend voor een zeer kundig
161
krijgsman. Hij had een brief van Keizer Alexander uit Frankfort
ontvangen^ waarin deze hem betuigde, dat hij al wat hij wist
Tan de krijgsi^nnst aan hem verschuldigd was. Hij heeft ook
byzondere lessen aan onzen Prins Frederik gegeven.
Ik weet niet of ik elders opgeteekend heb, dat dezelfde
Generaal Phuhl den maatregel van eene dubbele residentie met
de sterkste uitdrukkingen veroordeelde. Hij zeide onder anderen
tot mij, dat de Franschen den Koning konden overvallen op
zijn ontbijt in Brussel.
Ik heb van alle deze militaire zaken niets kunnen zeggen
in mijne gedrukte reisbeschrijvingen en breng hier liefst alles
bijeen. In 1818 ontmoette ik te Aken den Generaal Perponcher,
onze Gezant te Berlijn. Hij was verwonderd zo groot een
gedeelte van het land te hebben doorgereisd zonder de armee
te zien. Dit was denkelijk vooral het gevolg van de inrigting
der nationale militie, welke slegts twee maanden onder de wape-
nen blijft. Hij scheen eg ter op die verregaande desertie te doe-
leu; daar wij twee of driejaren ziek aan geweest zijn. Naderhand
heb ik daar minder van gehoord, maar des te meer van onwil-
ligheid om dienst te nemen. De tegenzin in den dienst legt alles
ait. Eerst vloeit daaruit voort de desertie van duizenden, en als
de gaten er zijn wordt men gewaar, dat men ze niet weder
aanvullen kan. De Generaal Perponcher had aan een troep van
onze deserteurs midden in Duitschland gevraagd, wat zij tegen
onzen dienst hadden. Het antwoord was, dat onze regimenten
zonder naam, zonder vaandels en zouder muziek waren. Ik geloof,
dat het onophoudelijk exerceeren, het geheele jaar lang, en het
gemis aan alle eigen beschikking over de soldij veel ongenoe-
gen verwekken. Dit heb ik geleerd uit gesprekken met gemeene
lieden, die veel omgang met soldaten houden. Het soldatenleven,
hoort men wel, is een slaafsch leven. Officieren zelfs kan men
heden moeielijk krijgen. De tegenzin is overgeslagen tot de
Zwitsers toe. Men zeide mij onlangs in den Haag, dat vele Zwit-
sersche officieren naar huis waren gegaan, dat het gouvernement
162
hnn met opzet lastig viel om ze kwijt te raken. Zulk een kwade
trouw kan ik niet onderstellen in het gouvernement, en ik
geloof veel meer, dat bet slegts die algemeene zngt is, om zig
met alles te bemoeien, om elk aan den leiband te brengen, om
alles te weten en te beschikken, waarmede men ook de Zwitsers
plaagt. Ik heb hier en daar in mijne Bijdragen iets gezegd om-
trent het leger en het militair, in de hoop van eenig herstel te
bewerken. Ik heb mij vooral in dezen zin geuit in inijn advys
op het Budget in December 1818, dat ik ongelukkig niet heb
kunnen uitbrengen door een podagreuzen aanval van vier dagen,
dog hetwelk aanstonds is gedrukt en genoeg bekend geworden,
't Sedert is er muziek aan de armee gegeven en dezer dagen
zijn de vaandels uitgedeeld geworden. Deze laatste omstandig-
heid is waargenomen om den eed te laten afleggen van ge-
trouwheid aan den Koning, gehoorzaamheid aan de wetten en
onderwerping aan de krijgBtugt. Na de militaire omwentelingen
van Spanje, Napels, Portugal^ schijnt deze maatregel een behoed-
middel te zijn. De soldaat is teffens vergast geworden, en op
de maaltijden der officieren is de gezondheid des Konings ge-
dronken. My dunkt dat dit veeleer een verkeerden indruk maakt,
en dat de armee in den waan gebragt wordt, dat men haar
vleit, haar vreest, en dat zij iets zoude kunnen uitvoeren. Waar
de natie eene verandering begeert, die de vorst niet wil maken,
daar kunnen de aanzienlijken van alle standen bij een komen,
liberalen, carbonari, onder wat naam ook, en de verandering
afspreken. De militairen kunnen in die bijeenkomsten op zig
nemen om vooruit te gaan, en zo wordt de militaire revolutie
gemaakt en door de natie bekragtigd. Maar denken de militairen
nu, dat zij de natie kunnen dwingen, denkt een enkel Generaal,
dat hij wederom eene revolutie in de revolutie maken kan, zo
wagt hem het lot van Kiego, en de Koning, die alles moest
toegeven aan het leger, kan het nu gelasten om uiteen tegaan^
en hij vindt gehoorzaamheid. Wij hebben eene constitutie, wij
hebben eene nationale vertegenwoordiging, wij begeeren geen
163
revolotie. Een slegt finantieel stelsel en andere gebreken willen
wg niet met geweld verbeteren. Het leger kan dus hier niets
uitvoeren^ en het is verkeerd de militairen op zulke denkbeelden
te brengen. Ik heb inmiddels nu ait de t^ouranten geleerd, wat
eigeniyk de militaire eed is, nadat ik het te vergeefs aan meer
dan één officier gevraagd had. Zo veel wisten ze mij te zeggen,
dat de officiers den eed deeden bij de intrede in den dienst, en
dat den soldaten maar de krijgsartikelen werden voorgelezen.
Bg de oprigting van de armee, in 1814, moet er een eed zo
als na zijn gedaan. Er is in dit geheel bedrijf iets willekearigs,
iets buiten .weten van de wet, hetwelk onder ons maar al te
veel plaats heeft, en nit het karakter van den Koning voort-
vloeit. De Grondwet schrijft voor, dat alle wetten zullen gemaakt
worden met gemeen overleg van de Staten Generaal ; maar de
Koning houdt zo vele zaken als hij kan buiten de wet, en
regelt ze door besluiten. Zo zeggen sommige Franschen, que Ie
roi doit régner par des ordonnances. Dit is niet anders, dan de
volstrekte magt wederom invoeren. Wij zijn nog niet zo ver
gevorderd, om te begrijpen, dat de wet alleen over ons moet
heerschen, dat ook de Koning onder de wet is, en dat zgn
geheel bestuur slegts dient te bestaan in de toepassing en uit-
voering der wetten. Het is heden een wonderlijk schouwspel,
dat de legers, die het werktuig der vorsten waren om een vol-
strekte magt uit te oefenen, en die. eenige eer daarin stelden,
thans werktuigen worden van de nationale vrijheid, en hunoe
eer daarin stellen, dat zij de Vorsten noodzaken om constitutien
te erkennen. Wanneer daarbg komt zo als onder ons, dat de
armee uitloopt, zo zal de wensch der militairen en der Vorsten
zig spoedig met den weusch der volkeu vereenigen, om alle
staande legermagt te laten zakken. Onze infanterie heeft al veel
?an een bloote landweer, waar de Koning slegts Ie veel over
te zeggen heeft. Aoderzins naderen wij reeds daarmede het
stelsel van bloote verdediging, hetwelk, hoop ik, binnen kort
algemeen in Europa worden zal.
164
Ik heb mijne militaire denkbeelden den tengel gevierd tot
op het pnnt van heden toe, en zal nu het godsdienstige ver-
handelen, daar ik in mijne gedrukte reisbesebrijving ook oietii
van gezegd heb.
Mijn geheele leven lang had ik veel gehoord van het bijgeloof
en de dweperij in deze provinciën. Een van mijne vrienden zeide
mij eens, dat het land over onze grenzen aanstonds van gedaante
veranderde, dat de wegen bezet waren met heiligenbeelden,
waar de postiljons de hoeden voor afnamen. Lord St. Helens,
Britsch Ambassadeur in den Haag, was er geweest bij gelegen-
heid van de beroerten van 1788, en verzekerde- mij, dat de
abdijen tot de welvaart van dit land noodzakelijk waren. Met
den indruk van zulke berigten was ik nog eenigzins behebt,
doch vond alles anders. Heiligenbeelden zijn nog te zien in
Antwerpen, op de hoeken van eenigc straten, maar in de hoogte.
De Engelschen hebben ze daar teruggebragt om de gemoederen
te winnen, zo als zij meer dingen met hetzelfde inzigt gedaan
hebben. Geen van allen heeft aan het oogmerk beantwoord en
zij zijn en blijven gehaat. Te Gent heb ik groote gebouwen zien
ledig staan en vervallen: het waren kloosters. Klagten heb ik
daar nooit over gehoord. Uiterlijk is het bijgeloof dus veel
minder. Maar onder het geracene volk is er veel van overge-
bleven, en op den middclstand en de aanzienlijke familien heeft
de geestelijkheid eenen grooten invloed behouden. Te Antwerpen
is de meeste dweperij. Een jong Hollandsch koopman was er
in gezelschap van twee jonge dames, die hem in ernst beklaag-
den, dat hij naar de eeuwige verdoemenis ging, en zijne bekee-
ring wenschten. De Fransche revolutie heeft egter een groot
gedeelte van de natie op andere gedagten gebragt, hetzij door
philosophie en literatuur of door omgang der Franschen, helzij
door den onvermijdelijken indruk der gcbeurtciiisscn. Dit laatste
middel werkt in schijn langsaam en is misschien het kragtigst
in de handen der Voorzienigheid, om de menschen te leiden,
en alzoo het menschdom op te voeden. Kwaads heeft dezelf^le
165
Fransche revolutie zekerlijk ook gedaan ; maar daar zeg ik niets
van omdat het overbekend is. Sommige Belgen hebben mg on-
bewimpeld erkend en ongevraagd verzekerd, dat wg veel eer-
lijker dan zij gebleven waren, omdat wg niet zoo lang als zij
onder de Fransehen gestaan hadden. De meeste gebeurtenissen,
vooral de groote gebeurtenissen, doen beide goed en kwaad,
dog een van beide wordt het algemeenst bemerkt, en dan zegt
men : het heeft goed of het heeft kwaad gedaan. Inmiddels heeft
de zaak sehier altijd goed en kwaad gedaan ; de goeden zijn er
beter^ de kwaden slegter door geworden. Dit is de ware vorde-
ring van den menschelijken geest in goed en kwaad, in deugd
en bederf. De wetenschap is op zigzelve noch goed, noch kwaad^
maar wordt het een of ander door het gebruik. Nu gaat het
menscbdom buiten kgf in weteuscliap vooruit; maar dezelve
wordt ook gedurig op de beide wijzen gebruikt. Indien men
deze grondstellingen beter in het oog hield, zoude men niet
zoveel twisten over de oude en nieuwe tijden, over gelukkige
en ongelukkige voorvallen, over hetgeen te wenschen en te
vreezen is. Met opzigt tot den staat van den Godsdienst in
België^ daar ik nu over handel, moeten bijgeloof en ongeloof
eenen zekeren gang gaan volgens de geestgesteldheid der in-
woneren ; ook hier zal het goede en kwade vorderingen maken
naar den eigen aard der menschelijke vrijheid, en het uiteinde
zal hetzelfde zijn, als van den geheelen zedelijken staat des
roenschdoms. Dog hiervan een ander maal.
Ik had in mijn groot advys van 1816, hoofdstuk van den
publieken geest, gezegd, dat twee partijen in de Zuidelijke
Provinciën elkander de hand gegeven hadden tegen de Rege-
ring. Deze twee partijen waren anderzins vijandig ouderling
gezind. De eene was philosophisch, de andere geestelijk. Dit
werd in der tijd verdraaid, te meer daar mijn advys niet mogt
publiek gemaakt worden. In een Brusselsch dagblad schreef
men, dat ik alle de Belgen verdeelde in bijgcloovigen en ongo-
disten. Men verzekerde mij; dat de advokaat Parte cadet de
13
166
schrijver van het artikel was, zo als mij verleden jaar verzekerd
iS; dat hij een groot artikel tot mijn lof geschreven heeft in een
ander dagblad. Dit laatste artikel behelsde onder anderen, dat
ik in 1816 eene memorie tot bezwaar der Belgen had opgesteld,
dog dat ik in 1817 opzettelijk een reis door het land gedaan
had om ze te leeren kennen, en dat ik thnis komende mijne
memorie verscheurd had. Verscheurd heb ik het hoofdstak over
den pnblieken geest geheel niet; maar ik heb het weggelaten
uit mijn „Bijdragen", omdat het zo veel aanstoot gegeven had.
Ik bedoelde met mijn Bijdragen iets anders, en wilde de denk-
beelden vereenigen op het stuk van de Huishouding van Staat.
Daarom zal het uitgelaten Hoofdstuk niettemin eene bouwstof
voor de geschiedenis blijven, alzoo het oorspronkelijk Advjs in
zijn geheel onder vele liefhebbers gekomen en in boekerijen
opgesteld is. In 1817, op mijne reis, bevond ik, dat hetgeen
ik van twee partijen gezegd had, op een grooter menigte toe-
passelijk was, dan ik gedacht had, en dat het er niet ver af
was van hetgeen de Heer Parte mij opgedrongen had. Hij had
bet misschien geschreven, uit hoofde, dat hij er, min of meer,
de waarheid van gevoelde, en omdat het waarschijnlijk was,
dat ik mij zo uitgedrukt had. Ik bevond wezentlijk, dat de
meeste lieden, of bijgelovig, of ongelovig waren. Ik meende
teflfens te bemerken, dat daar geen groot gevaar in gelegen was
voor de Regering, en dat deze slegts regtvaardig had te zijn
om de klem te bewaren. Dit beginsel van regtvaardigheid heb
ik in het algemeen en niet op dit stuk alleen den Koning aan-
geprezen, toen ik hem, na mijne reis, op eene publieke audiëntie
in den Haag begroette. Maar hij luisterde daar weinig naar, hij
wilde geheel niet den schijn hebben van naar mij te luisteren.
Het gehouden gedrag met den Bisschop van Gent, prins van
Broglie, strekt tot bewijs van mijne stelling. Ik heb van den
beginne, in den Kabinetsraad, geadvyseerd, om hem geregtelijk
te vervolgen; dog men dorst hem niet aan. Naderhand heeft
men er toe moeten komen, en op de eerste dagvaarding is de
167
mao gevlagt, en de rast is er nergens door gestoord geworden.
Evenwel is de zaak; in de uitvoering; nog zo gekkelijk aan-
gelegd geweest; dat men het volk scheen te tergen. De tegen-
stand van den Bisschop aan het afleggen van den eed; door de
Grondwet voorgeschreven; heeft niettemin veel uitwerking ge-
had, ja heeft die nog. In 1818 of 1819 zeide een van mijne
medeleden in de Tweede Kamer tot mij, dat men moeielgk
burgemeesteren in de kleine steden van Vlaanderen kon vinden,
omdat zij het bisschoppelijk verbod van den eed niet dorsten
overtreden. Onder de aanzienlijke lieden; voegde hij er bij, is
dit het geval niet. Zo had ik reeds in 1817 uit den mond van
den lieer Ferdinand Dubois te Antwerpen vernomen, dat alle
zwarigheid bij hem weggenomen was, door het genoegen, dat
de Paus genomen had in de verklaring van den Prins Mean
als Aartsbisschop van Mechelen. De Heer Dubois was lid ge-
weest van de Commissie tot herziening der Grondwet, en had
daarna geweigerd de benoeming tot buitengewoon Staatsraad
aan te nemen. „Wij moeten, zeide hij in 1817, het bevel van
onzen bisschop gehoorzamen ; iu zaken van den Godsdienst komt
geen redeneren te pas. Maar nu heeft de opperste bisschop uit-
spraak gedaan." Het is opmerkelijk, dat deze uitspraak geene
algemeene uitwerking heeft gehad; wij hebben zo even gezien,
dat zg geen kragt heeft gehad in de kleine steden, en ik weet,
dat ook aanzienlijke lieden hier en daar in dit opzigt vroomer
of roomscher zijn dan de Paus. Dit alles evenwel kan den gang
der Regering niet stuiten, en deze zal overvloedig menschen
vinden, om alle de openvallende ampten aan te nemen. Sommige
amptenaren, ja zelfs leden van de beide Kamers der Staten
Generaal, vinden zig verlegen tegen Paaschen, zoeken dan naar
geestelijken, die ze willen toelaten, en gaan wel naar plaatsen,
waar zij onbekend, of min bekend zijn, om er toegelaten te
worden. Het ongerijmde van het volksgeloof zal de verbetering
aanbrengen, zo als alle kwaad eindelijk zig zelf stuit. De lage
geestelijkheid heeft hier algemeen deo naam van zeer onkundig
168
te zijn. Wat moet er das noodzakelijk worden van het gemeen ?
Dit kent slegts de heiligen, aanbidt de beelden. Uit de Heilige
Schrift wordt het niet onderwezen, maar nit allerlei handboekjes
en gebedenboekjes van zijne pastoors. Hetgeen de Engelschman
Faber zegt, in zijn werk over de profetien, dat het veelgoden-
dom der, heidenen weder opgestaan is in de roomsche kerk,
hetgeen Gibbon bijna in dezelfde woorden getuigt, is hier letter-
lijk waar. Wij hebben het nog dit jaar op de plegtigste wijze
bevestigd gezien, in het jubilee van Brussel, hetwelk om de
vijftig jaren plaats heeft, en met bijzonder verlof van den Koning
is gevierd. Zodanig is dit jubilee in den volksgeest geworteld,
dat de Koning zevenduizend guldens vergund heeft voor de
illuminatie van zijn paleis. Het heeft verscheidene dagen geduurd
met ommegangen, de eene bespottelijker dan de andere, en waar
de heiligen met de mythologische godheden door elkanderen
zijn rondgereden. Verstandige roomsclien zijn er door geërgerd
geworden, en men heeft opgemerkt, dat de groote heeren van
Brussel deze reis hunne paarden er niet toe geleend hebben.
De Bijbelgenootschappen beginnen middelijk een goeden invloed
te krijgen op de meerdere verlichting onder dit volk. De ver-
handeling van den roomschen priester van Es, tot aanprijzing
van het bijbellezen, is dezer dagen hier vertaald uitgegeven en
wordt hoog geroemd in philosophische tijdschriften. De philoso-
phen denken waarschijnlijk, dat de bijgelovigheid niet regelregt
moet aangetast worden door de philosophie, maar dat haar weg
tot deze moet gaan over de hervorming. Zo iets heb ik den
Heer Dotrenge hooren zeggen, bij gelegenheid van de Commissie
tot herziening der Grondwet, onder ons drie of vier, na den
afloop van eene zitting. Iets dergelijks moet ook aan professor
van Hemert, den bekenden Kantiaan, ontvallen zyn. Heden is
er een groote strijd over de leerwijze in de armenscholen. Buiten
die van Lacambre, daar ik van gewaagd heb in mgne bijdragen,
is er nu eene in Brussel opgerigt op den voet der Amsterdamsche.
Daar wordt de hoUaudsche leerwijze gevolgd in de vlaamsche
169
taal. Maar hier en in andere steden hebben ook particuliere
maatpscbappijen scholen voor behoeftigen opgerigt^ waar gedeelte-
lijk het fransch enseigtiemefil mutuel gevolgd wordt. Deze leerwijze
is uit die van Bell en Lancaster geboren met eenige verbetering.
Zij is voornamelijk beneden de hoUandsche te stellen, omdat er
slegts op den geest gewerkt wordt met lezen^ schrijven, cijferen,
en niet op bet hart met zedelessen. Dit is uitvoerig aangetoond
geworden door curatoren der Amsterdamsche scholen in eene
opzettelijke vergelijking tusschen de beide methoden. De hoUand-
sche is wat kostbaarder, dog de geringe kosten worden ruim
opgewogen door het nut. Noch in Engeland, noch in Frankrijk
wordt er iets aan den Godsdienst gedaan, maar de ouderen geven
zelve de kinderen aan den leeraars, elk van zijn kerk, daar toe
over. Dit geschiedt wel ook in de hollandsche scholen, maar de
kinderen bidden er gezamentlijk, zingen er godsdienstige liederen,
lezen er geschiedenissen uit den Bijbel getrokken. De ontstente-
nis van alle godsdienstig onderwijs in het enseignement mutuel
heeft hier vroome lieden doen opstaan, die scholen op hunne
hand instellen, met hulp der geestelijkheid, waar de katechismus
geleerd wordt. In Frankrijk leenen zig inzonderheid daartoe de
frëres chrëtiens, of ignorantins, en dezulke zijn ook te Luik en
elders hier gevonden. Er komen dus op eens drieërlei scholen
op, om het volk te onderwijzen, ja, op te voeden, dat is zedelijk
te vormen. Deze scholen hebben eenen onderlingen naijver, daar
zij gedeeltelijk de geboorte aan verschuldigd zijn, en die gaande
blijft. In eene van de drie soorten komt slegts de geestelijkheid
te voorschijn, en uit schaamte zal zij het daar niet te grof maken.
Hoe veel verschilt dit van den ouden eisch, dat alle opvoeding
en onderwijs der jeugd, altoos in het openbaar, aan de geeste-
lijkheid behoort opgedragen te zijn! Zulk eene stelling heb ik
nog hooren voorstaan in de Commissie tot herziening der Grond-
wet door den Heer Raepsaat, die egter niet heeft kunnen belet-
ten, dat het anders beslist geworden is in de Grondwet, en nu
anders ingevoerd wordt door de praktijk. Ik prijs ongemeen de
170
Regering, dat zij de vroomen en de philosophen beide laat begaan,
terwijl zij haren eigen weg wandelt. Alle dwang, alle vervolging
zoude hier het doel missen, en nu zal de verlichting komen
wanneer en zo rasch als het naar don aart der zaak mogelgk
is. ProflFessor Schrant te Gent geeft een vertaling van den Bijbel
in goed hollandsch uit, met korte aanteekeningen. Hij is langen
tijd priester in Noord-Holland geweest, en roemrijk bekend door
zgne verlichte denkwijze, zijne verdraagzaamheid en de mishan-
delingen hem door den aartspriester van Amsterdam aangedaan.
Ik hoor zelfs van eene vertaling van het Nieuwe Testament
zonder aanteekeningen, op de wijze van het Bijbelgenootschap,
waaraan de Aartsbisschop van Mechelen zijn toestemming gege-
ven heeft. Ik heb nog allerlei op dit stuk van den Staat van
den Godsdienst aangeteekend in mijn handschrift van de reis
van 1817; dog het is met potlood gemerkt om niet gedrukt te
worden in de Bijdragen ten einde allen aanstoot te mgden.
Politieke Zaken.
Ik bezogt te Antwerpen de werkplaats van den bekenden
schilder de Bree, en hij wees mij de schets van eene Schilderg,
vertoonende het begin der omwenteling van november 1813.
Daar zat ik voor eene tafel, mijn overleden zoon Karel hield
een vaandel en vijf of zes van mijne vrienden leiden er den eed
op af. Kemper onder anderen was zeer gelijkende. Het geheel
denkbeeld is een verdigtsel, en ik gis, dat het stuk bestemd
was voor den uitgeloofden prijs van den Admiraal vanKinsber-
gen. De Bree verhaalde, dat de Koning en Koningin het gezien
hadden, dat zij er haar genoegen over betuigd had, en schoon
hij gezwegen had, men op zijn gezigt had kunnen lezen, dat hg
het gaarne uitgewerkt wilde hebben. In mijn hart begreep ik
dit anders, maar op den Heer Dubois, die mij verzelde, maakte
zulk een onverwagt voorval zigtbaren indruk. De Koning was
kort voor mij te Antwerpen geweest, zeer koel ontvangen, en
op zijne publieke audiëntie waren maar drie of vier lieden van
de stad geweest. Te Gent hoorde ik, dat de jongens op den
171
weg van Brussel rondom zijn rgtuig Vivat Napoleon geroepen
baden. Ditzelfde geroep onderscheidde mijne dogter ook op dien
weg rondom ons rijtnig. Ik geloof, dat het eene bloote gewoonte
was bij het bedelen, en dat de kinderen er geen erg in hadden.
De Generaal Martuschewitz gaf duidelijker blijken van de on-
genegenheid der Gentenaren. Hij beschouwde zijn commandement
onbewimpeld als bestemd om den kwaden geest in toom te houden.
Hij had bij den Koning geklaagd over den Heer d'Hane van
Steenhuizen en nog eenen anderen, die het hem moeielijk maakten,
meer uit domheid dan onwilligheid. De Koning had geantwoord :
ik zal ze in de Eerste Kamer brengen en dan zul je er nooit
meer van hooreii. Dit was een lichtstraal voor mij, wien de
Koning zo onlangs in de Eerste Kamer benoemd had, ofschoon
ik reeds in November voor die eer had bedankt. Ik kreeg de
weet van de benoeming eenige dagen voor mijn vertrek, en
zond aanstonds mijn oudsten zoon naar Haarlem, om aan den
Gouverneur, als President van de vergaderde Staten, kennis te
geven dat ik bedankt had en dat mijne plaats in de Tweede
Kamer dus niet open viel. Het was tijd geweest, alzo er reeds
de aanschrijving was om mijne plaats te vervullen. Na dit voor-
val had ik weinig zin om den Koning te ontmoeten, en nogthans
was dit meer dan eens bijna gebeurd. Hij reisde zo wel als ik,
en mijne begeerte om hem uit den weg te gaan bleek uit de
de couranten. Deze maakten melding ook van mijne aankomst en
vertrek, en omdat ik alles bezigtigde noemden zij mijne reis
administratief. De Heer Steengragt van de Eerste Kamer maakte
openlijk in den Haag de opmerking, dat ik overal kwam, als de
Koning vertrokken was, of vertrok als hij stond aan te komen.
Te Brussel had ik naauwlijks tijd om alles te zien^ en nogthans
at ik er bij de Koningin te Laken. Ik had een briefje aan
Mevrouw van Estorflf geschreven, om te vernemen, wanneer ik
baar t'hnis zou vinden, en tot antwoord kreeg ik eene uitnoodi-
ging aan de tafel van de Koningin tegen den volgenden dag.
Ik vond er niemand, dan hoflieden, en werd uitmuntend wel
172
ontvangen, eerst door de hofdames, maar vooral door de Koningin
zelve. Dat zij mij na tafel een uur lang liet zitten terwijl zy
met iedereen stond, scheen de belgische heeren te treffen. Ik
teeken dit aan omdat ik er uit besloot, dat de Koningin
geene klachten over mij gehoord, althans geen verbod om mij
wel te behandelen ontvangen had. Naderhand heeft zij menig-
maal, dog altijd zeer beleefd, ontgaan om mij af te wagten,
en dan sprak zij mijn vrouw, ja, mijn dogters, zeer vriendelijk
aan. Toen dorst zij zeker niet verder te gaan. Maar dezer
(lagen heeft zij mij afgewagt, ingevolge van mijne gewone
aanmelding, daar ik mij geheel geen antwoord op beloofde, te
meer daar ik niet ontvangen was geworden bij Mevrouw van
Estorff. De Marquis d'Assche scheen er mede verwonderd over
te zijn, maar nog meer toen hij zag, dat de Koningin mij in
haar kabinet op een armstoel liet zitten, en een quatier uurs
zeer minzaam met mij sprak. Hij had mij ingeleid, en bleef in
de antichambre twee stappen van de deur staan, zettende een
gezigt van verwondering op, dat mij nu en dan vermaakte Om
nu tot 1817 te keeren, zo kwam de Koning in Brussel den dag
na mijn vertrek naar Namen, en las in de coaranten de valsche
tijding, dat ik van daar weder te Brassel gekomen was. Hij
gelastte Falck om er onderzoek naar te doen, ofschoon deze hem
onder het oog bragt, dat er geen schijn voor was. Na dien tijd
tot heden heb ik den Koning nu en dan, gaande of komende,
op publieke audientien begroet, en dan was hij beleefd, maar
hetgeen hij vooral mijdde was zich in het minst op zaken in
te laten. Op de eerste audiëntie na mijne reis, sprak ik van
deze, maar bemerkte toen, en onthield het wel voor het vervolp',
dat zo iets niet meer te pas kwam. Hij liet ook de deuren open
en gaf mij geen stoel, tot raerkelijken verwondering van de
antichambre, die het anders gewend was. Maar nog sterker was
dit, dat hij mij zeide : ik begrijp niet waar je de kragten van
daan gehaald hebt; heugt je nog dat ie niet met mg naar
Amsterdam kondt gaan? Hij doelde op de vergadering van
173
Notabelen in Maart 1814 tot aanneming der Grondwet. Nogthans
had ik mij toen aangeboden, mits ik op het paleiR kou logeeren
met een knegt en meid, alzo er geen hok meer in een logement
te krijgen was. Maar het was van mijne zijde een onvoorzigtig
aanbod, en een geluk dat de Koning geen zin had in de meid,
zo als Falck mij naderhand zeide. Die meid verbond toen mijn
heen tweemaal daags. Indien ik naar Amsterdam gegaan was,
zou ik ligt, zo als de oude Bisdom, van de koude in de Nieuwe
Kerk een beroerte hebben kunnen krijgen. Ik kan niet tegen
de koude, ik word ziek van zulke plegtigheden, en ik zou den-
kelijk die vermoeienis niet uitgehouden hebben. Deze zaak werd
mij nu verweten, en daarmede kreeg ik den sleutel van de ver-
koeling, die ik op zijn tijd bemerkt had. Een vorst wil alles
hebben. Wat had ik niet gedaao? Maar de minste weigering
beledigde, en dat ik het besterven kon, kwam niet eens in de
gedagten. Den geheelen winter zag ik den Koning niet, maar
hij hoorde veel van mij gedurende het onderzoek van het budjet,
alzo ik mij onder een gedugte minderheid bevond. Hij vroeg
aan een lid van de Tweede Kamer, of hij ook van die kwade
zesde sectie was, die ik namenlijk voorzat.
Het duurde lang evenwel voor dat men gewaar werd hoe het
tnsschen den Koning en mij gesteld was. Op mijne reis te Brus-
sel komende, zag ik er schielijk de Heercn van Nagell en Falck
verschijnen, gevolgd door vele anderen, vooral toen zij hoorden,
dat ik bij de Koningin gegeten had. Van Maanen zeide toen tot
mij met veel hartelijkheid: je weet, dat wij (Ministers) maar
Commiesen zijn. De Thiennes zeide, evenzo : il y a une défiance
générale, la réserve est & Tordre du jour. Die beiden zijn met
al hun ongenoegen evenwel in hunne posten gebleven, en gaan
dagelijks voort met slangen te slikken. Te Aken ontmoette ik
den vriend van mijne jeugd, Schnckmann, nu Pruissisch Minis-
ter van Binnenlandsche Zaken. Ook hij scheen nog te denken,
dat ik in volle gunst was. Aan 'zijne vriendschap evenwel schrijf
ik toe, dat hij mij uitvoerig uitleide, wat er al gedaan was in
174
Pruissen, om de burgerlijke vrijheid algemeen te maken, hoe
men verder daarmede voort zou gaan, en dat er zeer zeker eene
constitutie ingevoerd zou worden, ja zelfs eene waarlijk liberale.
Eensklaps meldde zig de Koning van Pruissen te Aken aan,
komende van Parijs, en zij o adjudant begeerde dezelfde kamers,
die Z. M. te voren betrokken had. Dit waren toevallig mijn kamers.
De burgemeester kwam mij plegtig verzoeken, om ze te willen
afstaan voor een paar dagen. Ik deed dit gaarne, en bedong een
paar kamers in het hnis, dat de burgemeester voor de Koning
beschikt had. Den volgenden dag kwam Schuckmann met een
boodschap van den Koning om mij te verzekeren, dat hij mij
nooit verjaagd zou hebben, als hij het vooruit geweten had. Aan
de houding van Schuckmann was het zigtbaar, dat zijn moester
ook nog dagt, dat ik veel gold. Teruggekeerd in den Haag
hoorde ik veel spreken van den Prins van Oranje, die te Brus-
sel wilde blijven. De Koning ging hem zelf opzoeken, en verkreeg
de belofte, dat hij volgen zou. Met de grootste verwondering zei
de Prinses Moeder tot mij: heeft de Koning U dan zijn brief-
wisseling met den Prins niet laten zien? Nu moest er het hooge
woord uit, en ik antwoordde, onder anderen, dat ik de laatste
maanden in het ministery was geweest, alsof ik er niet in was.
Dat dagt ik niet, zeide zij, en was ontsteld van tranen in mijne
oogen te te zien. Toen had ik evenwel mijn ontslag reeds een
jaar lang. Zo weinig vertrouwelijkheid heerschte er tnsschen
Moeder en Zoon» Zij had mij zo even toevertrouwd, dat de Prins
den kleinen Bonaparte wilde spelen. Naderhand en kort voor
haren dood sprak zij daartegen van den Prins op een geheel
anderen toon, bijvoorbeeld: Willem leest dit of dat boek met
groot belang en spreekt er mij dikwijls over. Die nadering van
grootmoeder en kleinzoon heb ik meer dan eens met groot genoe-
gen opgemerkt. Men leze wat de Prins mij van zijne grootmoe-
der schreef kort na haren dood. Zij waren gemaakt voor eikanderen
door de overeenkomst der harten, zijnde beide grootmoedig en
afkeerig van kleingeesterij. De Prinses heeft zeker moeite gedaan
175
om mij wederom met den Koning te verzoenen, vooral in het
volgend jaar 1818, toen ik van mijn tweede verblijf te Aken
thuis kwam, en zij mij wist naar het Loo te lokken, waar zij
bij den Koning logeerde. Ik kwam er voor haar alleen, ik nam
mijn intrek in de schoone herberg door Koning Lodewijk gebouwd,
en meldde mij bij den Graaf Ueerdt aan, om geen schijn te
hebben van geheim, dog verklaarde, dat ik den Koning niet
wilde lastig vallen. Uitgaande van de Prinses Moeder en de Her-
togin, werd ik opgelopen door een lakey, die mij ten eten nooide
uit naam van Koning en Koningin. De Koning was suikerzoet
en gaf mij nu een stoel. Aan tafel moest ik over hem zitten,
en hij vroeg mij onder anderen naar den Prins Hardenberg, die
te Aken doorgereisd was, en mij had doen weten, dat hij mij
l)ezoeken zou op zijne terugreis. Nu wilde hij mij ook uithooren
op den Graaf BernstorfiF, die toen in het Pruissische Ministerie
gekomen was. Ik sprak door alsof ik niet onderstelde, dat hij
beter wist dan ik al wat hij mij vroeg. In mijn hart haalde
ik de schouders op. Maar de Prinses Moeder, die naast den
Koning zat, begon hem in volle vertrouwen naar ik weet
niet welke omstandigheid te vragen. Toen beet hij haar toe:
ik weet het niet, je hoort immers dat ik het aan mijnheer vraag.
Die bitsche valschheid aan zijn kant, op die vertrouwelijkheid
aan haren kant, kwamen mij regt karakteristiek voor. Ik moét
mijne gedagten op do natuurlijkste wijze verborgen hebben,
want de Prinses meende alles gewonnen te hebben, toen er
zo veel praats tusschen den Koning en mij geboren was, en
zei hardop tot mij : wel nu, het is dan zo ver met uwe gezond-
heid gevorderd, dat je weer zo als te voren bij ons komt. Ik
protesteerde aanstonds en sprak van het groot onderscheid tus-
schen zomer en winter. Een maand of twee daarna te Brussel
werd ik bij den Koning te eten geuooid, daags na een publieke
audiëntie, waar ik drie uren gewagt had met de aanzienlijkste
lieden. Elk namelijk baande zig een weg naar de deur met zijne
ellebogen. De uitnodiging scheen dit goed te moeten maken;
176
dog ik verschoonde mij met een briefje aan den Prins van Gavre,
uit wiens antwoord mij de spijt van den Koning bleek. Klaarder
werd dit nog, toen mijn dogter geschrapt werd van de lijst voor
partijen waar ministers kwamen, en slegts bleef op de lijst van
de groote partijen, waar ook de Staten -Generaal werden ver-
zogt. Onder deze gekheden verscheen de Keizerin Moeder van
Rusland voor eenige dagen. Zij gaf eene audiëntie bij den Prins
van Oranje, waar ik ingelaten werd onder de ministers, zo als
mij toen ook toekwam. De Prins noemde haar de menschen, en
zeide van mij : voile, Ie Comte de Hogeudorp, è. qui notre maison
a de si grandes obligations. Nu begon er een gesprek zo vriende-
lijk en zo hartelijk, dat eindelijk alle de oogen op ons gevestigd
waren. De Keizerin vertelde allerhande dingen, tot kleinigheden
toe, van haren lieven kleinzoon, en hij zoende al van tijd tot
tijd hare hand ten teeken van dankbaarheid. Daarna wilde bij
volstrekt, dat ik den volgenden dag bij hem zou komen eten,
dog zag er van af op mijne verzekering, dat ik ook niet bij
den Koning at. Op den IS^^e^i November, den verjaardag der
Koningin, was er een der luisterrijkste leesten. Op dien 18<len
heeft men ook den H'len gebragt, op welken de revolutie in
1813 geschied is De Keizerin liet zig op dat feest door de
Koningin bij mijne dogter leiden, om haar allerhande aangename
dingen voor mij te zeggen. De Koning stond er niet verre van
daan, keek op en verwijderde zig. Toen verzogt ik den Prins
van Oranje, om verlof bij de Keizerin te vragen haar een goede
reis te weoschen. Zij ontving mij in haar kabinet, liet den Groot-
vorst Michiel komen, om mijne kennis te maken en overlaadde
mij met vriendelijkheden. Ik moest haar de hand geven, dat ik
hare kinderen altijd even genegen blijven zou, en zij drukte
mijne hand zo hartelijk, dat ik die onwillekeurig zoende. Ik
moest haar ook zeggen, of ik ze geen gelukkige moeder vond. Zij
was verwonderd, dat ik don Keizer niet gesproken had. Hij was
van haar uitgekomen, toeu ik binnen geroepen werd, nam mij
op, dog sprak mij niet aan.
177
In dien tijd was er hier een allergekste Bamenzwering ont.
dekt om Alexander op te ligten, naar Frankrijk te voeren, enz.
Het was slegt volk, en men heeft nooit regt geweten, of het
niet maar aangelegd was, om den prijs van het verraad te beha-
len. Nogthans was men op zijne hoede, en er werden patroeilles
van ruiterij in de dorpen verspreid, toen Alexander vertrok.
Wat of nn de oorzaak moge zijn van de uitnemende vriendelgk-
heden der Keizerin Moeder, zo heeft zij hare gunstige gezind-
heid nagelaten aan hare dogter, die my reeds te voren, en niet
minder naderhand, op de uitstekenste wijze behandeld heeft. Zg
ontvangt mij alleen op de bijzondere uren, somwijlen met eene
enkele hofdame, laat mij hare kindren zien. Mijn eerste oordeel
over haar was, dat zij een groot verstand had, en de Prinses
Moeder en de Hertogin schenen te. vinden, dat ik te groote
gedagten van haar had. Zij is nog weinig bekend in het publiek,
dog in do familie verbeeld ik mij, dat men niet meer twgfelt
aan haar verstand. Met haren man schijnt zij een gelukkigen echt
te beleven. Zij heeft veel gelezen, spreekt er met verstand van en
leest nog. Zij heeft mij meermalen aangemoedigd om mijne ver-
handelingen over de vaderlandsche historie, die tot den dood van
Maurits gaan, verder voort te zetten. Zij heeft niet gerust totdat
zij myn handschrift had en zij heeft mij aangesproken over mijn
„Holland op het eind der agttiende eeuw", dat ik aan den Prins
geleend had. Daarop doelende dat zij gaarne leest, zeide de Prin-
ses Moeder ray eens, dat zij voor haar man zou lezen; ik ant-
woordde, dat haar zonen daar wel bij varen konden.
De Prins van Oranje heeft mij altijd met hartelijkheid behan-
deld, en voorleden jaar in den Haag gaf hij mij een bezoek eenig
en alleen om mij op den 17^^^ November geluk te wenschen.
Ik behoor niet, zeide hij, tot degecn, die dat vergeten. Deze
hartelijkheid is hem eigen, en onder de zijnen heb ik slegts
zijne Grootmoeder gekend, die ze ook bezat en in dezelfde uit-
muntendheid als bij. Zijn hart is mij van het eerste begin af
edel voorgekomen. H\j gaat bij de mee.ste menschen voor een
178
prins door, die weinig verstand en kande bezit; in het begin
voor een dolleman. Het is alsof bij dit niet weet^ of niet agt,
of zelfs zo hebben wil. Wie klein denkt van zijn verstand
bedriegt zich zeer, want hij is vlag en hij verzamelt veel kunde
in gesprekken, ja, sedert eenigen tijd in boeken. In zijn brief-
wisseling bemerk ik orde en geheimhoudiDg. Hij zendt de papie-
ren op zijn tijd terug, hij verzegelt zelf zijn brieven en maakt
het opschrift met eigen hand. Maar houdt hij voor zig wat hij
schrijft, men mag weten, dat hij schrijft, en zijn brieven reizen
per post. Het is nu zeven jaar geleden, dat ik hem ken, en in
dien tijd is hij egtgenoot en vader van drie zonen geworden. Naar
mate van deze verjinderingeu is ook zijn gedrag veranderd,
hetwelk te weinig wordt opgemerkt. Hij rijdt nog even hard te
paard, en daaruit bcslnit men dat hij in alles dezelfde gebleven
is. Er is voor mij iets geheimzinnigs in zijn gedrag, en jnist
bet tegendeel van losbolligheid. Dat blijven te Brussel in het
najaar 1817, toen zijn Vader hem heeft moeten halen, bad tog
een reden. Twee jaren later zijn er arrestatien te Amsterdam
geschied (Boeis en Boiiwens) daar veel van gesproken is, daar
niemand het regte van geweten heeft en daar iedereen den
Prins in moeide. Ik heb hem omstreek Januari 1820 gewaar-
schuwd, dat zijn goede naam er door leed, en om hem zijne
vrijheid te laten, om den schijn zelfs te mijden, alsof ik hem
verrassen en iets uit zijn oogen lezen wilde, heb ik het met een
brief gedaan.. Dienzelfden ogteud zag ik hem toevallig voor mijn
huis voorbijgaan, zeker naar den Kaad van State, in montering,
deftig stappende, geheel alleen, en hij zag naar boven, dog juist
op bet oogenblik, dat ik nog niet aan het raam gekomen was
Die houding maakte een gunstige indruk op mij. Een paar dagen
later kreeg ik zijn antwoord, waarbij hij meldde, ja, dat hij
van de zaak wist, de eerste was geweest om er zijn Vader ken-
nis van te geven, maar jnist daarom er niet van spreken mogt,
wat men er dan ook van denken zoude. Zijn gedrag is na dien
tyd even hartelgk en vertrouwelijk jegens mij gebleven. Ik ge-
179
loof dat er een jaar of drie lang oogmerken in Frankrijk op
zijn persoon zijn geweest^ dat hij er niet afkeerig van was, noch
zijn Vader ook niet. Maar de wenken, die ik hiervan zoude
kannen opzamelen, zijn de moeite vïiq het schrijven niet waard.
Eene zekere partij in Frankrijk schijnt de vrijheid in gevaar
te agten onder de Bourbons, en geen veilige waarborg voor
dezelve te kennen, dan eene verandering van dynastie, zo als
in Engeland onder Jacob den Tweeden. Op dit stuk zouden
Vader en Zoon het eens kunnen zijn, hoezeer van eikanderen
verwgderd in alle andere opzigtcn. Van karakter verschillen
zij als water en vuur. Tweemaal is de Prins Minister van
Oorlog geweest, en is tweemaal uitgescheiden, omdat hij geen
slaaf wilde zijn. Nogthans verlangt hij naar werkzaamheid, en
klaagt, dat hij zijn besten levenstijd bedrijveloos doorbrengt.
Maar die geheele wijze van regeren vau zyn Vader mishaagt
hem. Hij begeert de verantwoordelijkheid der Ministers, en het
staat hem tegen de borst, dat nu allo de berispingen, vooral in
de Staten Generaal, op den Koning stuiten, en dat het laatste
woord van de Ministers is : de Koning heeft het bevolen, dat is,
de Koning heeft de schuld. De Koaing is zo sterk tegen de
verantwoordelijkheid der ministers, dat hij volgens Falck moet
gezegd hebben: ik ben verantwoordelijk. Zittende aan tafel naast
Mevrouw de Goustant te Maastrigt, liet de Koning zig eens even
sterk uit. Zij verklaarde, dat zij maar één zaak in de Grondwet
miste, namelijk de verantwoordelijkheid der Ministers. Hoe, riep
hij uit, wil je mij tot zetschipper maken? Het is nu een jaar
geleden, in December 1819, dat de Prins een paar maal 'sogtends
bij mij gekomen is. verklarende den hoogsten prijs op mijn
meening te stellen, en verlangende om die van tijd tot tijd te
vernemen. Wij spraken toen over de finantien, en de regterlijke
inrigting beide zaken van zo groot gewigt. Wij zagen de Grondwet
er op na, en ik weet, dat zijn gedrag overeenkomstig is geweest
met zijne woorden. Maar juist op dien tijd is de eed van ge-
heimhouding in den Raad van State verniewd geworden, hetwelk
180
denkelijk de draad van deze gesprekken beeft afgebroken.
Vergeetagtig is de Prins niet. Ik had hem eens aitgelegd, dat
noordelijke en zaidelijke leden van de Staten Generaal eikanderen
in de sectien kwalijk verstaan, omdat het fransch een ander fransch,
en het nederduitsch een ander nederduitsch over en weder is,
vooral in de behandeling van Staatszaken ; dat er veel gewonnen
zon zijn, als die zwarigheid eens overwonnen was, en dat ik
mij gedurig daarop toeleide. Na drie jaren vroeg hij mij weder
hoe het daarmede ging. De Noordelijken en Zaidelijken te ver-
eenigen is zijn hartewenscb, daarom noodigt hij ze altijd te samen.
Hij let veel op den pablieken geest en verlangt altijd er iets
van te hooren. Daar heeft hij ook op gelet in Frankrijk, en hij
denkt, dat er nooit rust zal komen onder de Bourbons. Ik ver-
haalde hem in 1818, dat de Hertog van Wellington mij in 1815
verzekerd had, dat geheel Frankrijk voor de Bourbons was, en
dat Bonaparte slegts honderdduizend bajooetten voor hem gevon-
den had. Lachende riep hij daarop uit : dat weet de Hertog beter.
'sHage, 24 April 1822.
Ik heb een jaar of anderhalf dit werk laten liggen Eerst
kwamen de werkzaamheden van de Staten Generaal in den weg.
In April van voorl. jaar ging ik naar Parijs. Daarop is de reis
naar Wiesbaden gevolgd. Kort na mijn thuiskomst begon de
tegenwoordige zitting der Staten Gl, drukker dan alle de overigen.
Op dit ooogenblik is egter mijne gezondheid wederom vrij ge-
vorderd, ik heb het publieke werk redelijk onder de knieën en
ik wil mij wel nu en dan met dit geschrift vermaken.
Ik was gebleven bij de aanteekening van Politieke Zaken,
voorgevallen na mijn ontslag uit het ministerie in November 1816,
en niet vermeld in mijne Bijdragen. Ik handelde juist van een
hoogst belangrijk onderwerp, den persoon des Prinsen van Oranje.
Daar zal ik dan nu den draad opvatten.
Maar de draad is blijven liggen, heelaas.
1814.
U
De Novemberdagen van 1813 en de daaropvolgende maanden
waren belangrijk ook voor kleineren kring. Zoo onderhield de
echtgenoote van G. K. eene correspondentie over de gebeurte-
nissen van den dag met baar nicht Mevrouw Clifford te Amster-
dam, waarin eenige bijzonderbeden voorkomen^ die wel ver-
melding waard zijn.
La Haye, ce 29 Nov. 1813.
La bonne amitié; Madame^ que Monsieur Clifford et vous me
témoignez, ainsi que la part que vous prenez Tun et Tautre au
röle que Hogendorp a joué en cette affaire m'a fait infiniment
de plaisir; c'est k la Princesse Mère que mon mari doit la bonne
éducation, qu'il a regu; c'est done elle qui est, aprés Dieu, la
première cause de ce qu'il a été en état d'être aussi utile è. son
pays et k la maison. MessieurS van der Duyn et de Stirum ont
de bien grands droits k l'estime et k la reconnaissance publi-
que; Monsieur Ghanguion^ digne et estimable homme, s'est aussi
rendu fort utile. Cette nuit les bonnes nouvelles, que mes fiUes
vous marquent, nous faisaient espérer un réveil paisible; mais
vers cinq heures et demi je fus réveillée par kleppen, gens k
cheval et des cris rëpétés, brand, brand. Je me léve et vois
flammes et feu k une certaine distance, mais droit en face de
notre maison; c'etait celle du petit Voorhout qui a deux ailes
qui brülait; Ton se raconte beaucoup de choses sur eet evene-
ment, entre autres que des francais cachés dans cette maison en
sont les incendiaires; mais au premier moment on ne saurait
distinguer Ie faux et Ie vrai. Dans Ie cours de la journée 200
anglais débarqueront è. Schevelingen et se rendront aux casernes
184
du Denneweg; Ton croit que Ie Prince arrivera par Schevelingen.
Je remplirois bien des pages sur la conduite tenue par diverses
personnes; mais entre vous et moi ce n'est pas la première
classe qui s'est Ie mieux conduit darant rincertitude de l'affaire.
La jeunesse de la Haye de classe moyenne s'est rendue fort
utile comme rustbewaarders ; les deux jeunes Stirum se sont
distingués par zèle et activité. Monsieur van der Dugn est simple
et modeste et Ie plus estimable homme que je connaisse. Hélas,
combien d'ombres & ce tableau; messieurs les cosaques sont
crasseux et vilains & Textérieur , mais soumis k leurs supérieurs .
ils payent tout et ont dansé en rue avec les enfants, qui ve-
naient les examiner. L'officier qui lés commande ici a été page
de TEmpereur; il a vu brftler sa ville natale (Moscou); sou pöre
est Général; c'est nn joli gargon agé de 17 ans; il parle Ie
francais au parfait; comme il se trouvait chez M. de Stirum,
arriva Ie capitaine anglais du batiment, dont les troupes vont
débarquer; peu après des Hoezee's se firent entendre et je vols
ces trois messieurs sur Ie seuil de notre porte. Woerden est
évacué de nouveau, et nos troupes y sont rentrees, ce qui s'est
passé dans cette malbeureuse ville est affreux; mais quel eüt
été notre sort en combattant au milieu de notre pays contre les
russes; car on a les preuves évidentes que ce pays aurait été
défendu, et que les francais nous auraient forcés k prendre les
armes. Notre ofiBcier russe raconte que Ie corps d'Eckmttbl serait
battu et presque détruit. Le Gouverneur de mes fils s'est mis
dans un corps de cavalerie volontaire; lui et ses compagnons
ont délivré quelques paysans, que les francais forgaient k condnire
environ cent de leurs bestiauz k Gorcum; bêtes et gens s'en
sont retournës chez eux. Un jeune homme chez qui ils allaient
(mes fils) au college est aussi en course pour la cause générale ;
leur mattre de dessein (un des jeunes gens du Renswouwer
(weeshuis) a le fusil sur Tépaule; le mattre d'armes est ordon-
nance chez Monsieur de Stirum, et le raatlre de danse est k la
tête de 18 musiciens volontaires, pour remplacer ici cenx de la
185
garde sedentaire qui sont en campagne. Adien Madame, voil&
de grandes et petites nouvellos pêle-mêle; la solitnde de la cam-
pagne et Ie loisir donton yjouitexcuserontcesdernières; venillez
être assarée de Taffection de votre tres dévonée parente
H. DB HOGBNDORP
nöe Clifford.
P.S. Hesje me voyant la plume & la main m'a laissé Ie soin
d'être votre gazeteur anjourd'hui. Le poste de Hogendorp lui
rapportant net qoatre exemplaires de Ia Gazette noas met k
même de vous la fonrnir jasqu'éi la fin de nos écritures joar-
nalières. J'apprens que dnrant Tincendie de cette nait il se
irouvait un bateau chargé de pondres au Spni. Hogendorp a
tont de suite envoyé Tordre de Técarter. Rien de plus n'est
parvenn k ma connaissance & 4 heures.
La Haye, 13 Dec. 1813.
La santé de mon mari commence & se remettre; si
Touvrage pouvait se remettre aussi j'espérerais une plus prompte
et certaine convalescense. Vous sentez, Madame, que ce serait
y nuire, que de l'occuper des détails, que vous voulez bien me
confier. Je ne puis donc que vous répëter que j'ai eu Thonneur
de dire k M. Clifibrd, que Tespérance que S. A. R. & donnëe
que tout esprit de parti avait cessé ne se bornera pas k de
vaines paroles ; voWk ce que Tezpérience a déjè. prouvé dans la
première quinzaine, et dont j'ose me flatter, Madame, que vous
et les vötres éprouverez Theureuse influence; rien ne pouvant
m*être plus agréable.
20 Dec. 1813.
J'ai vu bier le Prince Hereditaire; il a beaucoup de physio-
nomie, un charmant parier; il rappelle feu le Prince Frédéric.
Comme joii gargon. Ton dit que son frére (que je n'ai pas vu)
le surpasse. Le peuple a fait ëclater sa grosse joie ; une femme
du peuple lui a demandé la permission de l'embrasser tout au
186
milieu de la rae; il a tenda la joue, disant: Ja, zoen maar.
Les Princesses seront ici au mois de Janvier. Il vient d^anciens
visages de tous cötés.
12 Janvier 1814.
Je vois Hogendorp moins qae jamais. J'ai vn hier
matin la Princesse-Mère et celle de Brunswick. J'ai été vers
qnatre heures chez la Princesse pour être présentée; mes filles
ont été des deux prësentations et se sont retirées. Madame de
Stirum et moi sommes restées au diner, oü il n'y avait en femme
de la cour que l'épouse du ministre des affaires étrangéres d'Angle-
terre. Nos Princesses sont affables et aimables autant qu'on Ie
peut être et parlent notre langue comme si ellesn'avaient jamais
quitte Ie pays. La Princesse Mëre est babillée de pied en cap,
tête, bonnet, enfin Ie tont comme si Madame Boreel était ressortie
du tombeau. G'est toujours la mème personne, mais un peu
moins se tenant droite; elle marche d'un pied ferme, entre
parfaitement dans la chambre.
De oude vriendschapsbetrekking was dus weder aangeknoopt
door persoonleken omgang, zoo niet door 6. K. zelven dan toch
door zijn echtgenoote en dochters; langs schriftelyken wegwas
die steeds aangehouden gebleven. In de gedwongen rust van de
ziekenkamer gingen G. E.'s gedachten in velerlei richtingen. De
vriendeiijke brief van de Prinses-Moeder van 6 December (Deel
IV bl. 376) kon niet onbeantwoord blijven.
La Ha^e, 15 Decembre 1813.
Madame!
Je me sers de la plume de ma fille ainée, parce que j'ai la
goutte h la main droite,
Monsieur dTvoy m'a porté une lettre de Votre Altesse Royale,
qui m'a rendu tout confus par la bonté avee laquelle Elle s'expli-
que sur mon compte. Un moment comme celui que j'ai saisi ne
187
revient jamais, et Dien m'a donné Vintelligence de Ie discerner et
Ie courage d'en proGter. Je snis extrêmement charme d'apprendre
qne Yotre Altesse Royale ait déj& fait poor les prisonniers de
gnerre Hollandais tout ce que je Lui avois demandé de faire.
Ceci est uoe preuve nouvelle de eet accord de sentimenS; qui
produira la perte inévitable de notre orgueilleux ennemi. Je ne
doute pas que Ie Priuce, Yotre Fils, ne fasse passer tont de
suite & y. A. R les fonds nécessaires pour accélérer etachever
eet ouvrage.
J'ai travaillé trois semaines nuit et jour sans relache, avec pen
d'amis, dont quelquesuns même m'ont abandonné; mais mes
forces se sont soutenues jusqu'au moment oü Ie Prince a pris
les renes du Gouvernement. Je lui ai remis trois ministères bien
organiséSy pour Ia guerre, pour les finances, pour Tintérieur, un
Secrétaire d'Etat très-capable, et dans Monsieur van der Duijn
un ami de ccBur. J'ai pris Ie repos qu'exigeoit la nature épnisée,
et anjourd'bui convalescant et rempli d'ane ardeur nouvelle je
m'occupe principalement de deux grands objets^ sa voir, Ie dépar-
tement des affaires étrangèreS; que Ie Prince m'a confié, et la
constitution de TEtat, que j'ai tenue prête dés Thyver passé et
dans laquelle j'ai concilie les droits du tröne, et les libertés de
la nation en les fondant non pas sur de vaines déclarations mais
sur des institutions antiques et révérées, qui garantissent leur
durée.
Je prie V. A. R. de me mettre au pieds des Princesses qui
ont daigné songer k moi. Nous espérons de u'avoir bientöt plus
4 communiquer par lettre.
Je suis etc.
Charles de Hogbndorp
au nom de mon père
WILHELMINA DE HoGBNDORP.
Toen de Hooge Vrouwe den lO^eii Januari 1814 te 'sGra-
venhage terugkwam na 19 jarige ballingschap kon 6. K. wegens
188
ongesteldheid Haar niet begroeten. Wij danken daaraan het
volgend schrijven.
La Haye, 15 Janvier 1814.
Je regrette bien sincèrement d'être privé dn plaisir de vons
voir chez moi, monsienr, et doublement qne ce soit votre santé
qni en est la canse; quand elle vous permettra de venir, et
qnand vos occapations voos en iaisseront Ie loisir, il dépendra
de vous de venir k telle heure que cela vous conviendra, et il
me snffira d'en être prévenu cinq minutes d'avance, pour écar-
ter les importuns, s'il s'en trouvaient sur mon chemin & cette
heure lè. Je souhaite du fond de mon coöur, que votre santé
vous permette de consolider et d'étayer Ie grand ouvrage que
vous avez si heureusement commencé; mals qui perdrait son
plus ferme appuy, si vous deviez lui refuser vos soins ; ceci n'est
pas un compliment, mais une vérité sur laquelle il n'yaqu'une
voix. Après cela je n'ai pas besoin de vous assurer que mes
sentimens de reconnoissance et de parfait estime sont inaltéra-
bles; vous les connoissez tels d'ailleurs depuis longtems.
WILHELMINA.
Ook in later jaren liet G. K. de Novemberdagen niet onop-
gemerkt voorbijgaan, zoo als blijkt uit een briefje van de Prin-
ses Douairière van Brnnswyk, zuster van Koning Willem I.
Monsieur!
Quand Ie devoir appelle, on sait comme vous Ie remplissez
avec empressement, fut-ce en vous mettant & la brêche; je ne
pouvois donc m'attendre & avoir Ie plaisir de Vous voir chez
moi ce matin, et je regrette d'avoir été privée hier de la bonne
intention que Vous aviez de me vénir visiter. Je suis tres sensi-
ble et reconnoissante des voeux que vous voulez bien former
pour moi, Monsieur Ie Comte, en cette journée. On est trop bon
d'y songer encore aprés tant d'années, et je vous rends gr&ces
de votre souvenir. C'est avec bien d'émpressement. Monsieur, que
189
noas acceptons, ma Mère et moi, votre invitation poar Inndi,
afin de célébrer avec Voas ranniversaire dn retour du Koidans
sa patrie chérie; auquel vous avez si puissamment contribué,
souvenir toujours cher aux coBurs de toute la familie. Je salue
Vos Dames etc.
Ce 28 Nov. au matin Votre bien dévouëe servante
(1814). LouiSB.
In latere jaren maakt G. K. er melding van dat de Kroonprins
zich den 17 November by hem vervoegd bad naar aanleiding
van den dag.
Zoo was dan de opstand ten einde gebracht, het Vaderland
gered, de Prins van Oranje hersteld niet als Stadhouder maar
als Souverein Vorst. De Zeven Provinciën, weleer een zamenstel
van zeven souvereine Staten, waren door den drang der tijden
en den vuurkroes der ellende tot één Staat vereenigd geworden.
De Bataafsche Republiek en het Koninkrijk Holland hadden
daartoe het hunne gedaan, maar zeker niet het minst de tijdelijke
berooving van alle zelfstandigheid door de inlijving bij Frankryk.
Als een fenix uit haar asch was Nederland herrezen tot een nieuw
leven; maar aan dat nieuwe leven moest een duurzamen vorm
gegeven worden, zoude het zich blijvend kunnen ontwikkelen
en ontplooien. De geheele huishouding van den Staat moest
van meet af aan worden ingericht tot in al haar byzonderheden ;
en wat dit organiseeren beteekent kunnen alleen zy bevroeden,
die weten hoe ingewikkeld zulk een huishouding is, ook al
streeft men met goeden wil naar de grootst mogelijke een-
voudigheid.
Die reuzentaak rustte nu op de schouders dergenen, die door
de omstandigheden op den voorgrond waren getreden. In de eerste
plaats had de Prins van Oranje als Souvereine Vorst leiding aan
de zaken te geven ; ipaar naast hein stonden de mannen, die hem
de behulpzame hand moesten bieden. Het voorloopig Bestuur
190
had den 29sten November reeds eeoige benoemingen gedaan
en als Commissarissen Generaal aangewezen voor de Bin-
nenlandsche Zaken H. van Stralen, voor de Financien
E Canneman, voor de zaken van Oorlog B. H. Baron Bentinck
tot Buckhorst. Toen de Souvereine Vorst na eenige weifeling
eindelijk den 7de December de teugels in banden nam beves-
tigde hij die benoemingen en voegde er nog eenige bij meiden
titel van Secretaris van Staat, die eerst bij de bevestiging van
het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 voor dien van Minister
zoude plaats maken; het waren Mr. J. C. van der Hoop voor
de zaken van Marine en 6. K. voor de Buitenlandsche Zaken.
Voor de Koloniën en den Koophandel werd den C^e April 1814
een Secretaris van Staat benoemd G. A. G. P. Baron van der
Gapellen, en Justitie werd eerst een Departement van Algemeen
Bestuur in September 1815 onder Mr. C. F. van Maanen. Men
heeft er wel eens aanmerking op gemaakt, dat G. K. voor de
Buitenlandsche Zaken werd aangewezen en niet voor het Binnen-
landsch Bestuur ; of er goede grond is voor die aanmerking laat
ik in het midden ; maar ik wensch er op te wijzen, dat van
Stralen reeds door G. K. zelf tot laatstgenoemden werkkring ge-
roepen was, dat bij onder den Raadpensionaris Schimmelpenninck
diezelfde functien had waargenomen en er dus goed mede bekend
was, dat bij ook onder Lodewijk in ambtelijke betrekkingen had ge-
leefd en den loop der Staatsmachine naar nieuwere begrippen
uit ervaring grondig kende. G. K. daarentegen was sedert 1795
niet meer in regeeringszaken werkzaam geweest en zoude zich
in de nieuwe wijze van administreeren waarschynlijk minder op
zijn gemak gevoeld hebben ; de dagelijksche beslommeringen met
kleinigheden en administratieve détails waren ook minder naar
zijn smaak; voor hem was het behoefte de gelegenheid te hebben
om met arendsblik rondom en voor zich uit te zien en niet door
kleinigheden gekluisterd te worden; en die gelegenheid bood
hem het Departement van Buitenlandsche Zaken. In de eerste
tijden, vooral de eerste maanden, van ons herboren bestaan was
191
het van groote beteekenis in welke handen de leiding der buiten-
landsche betrekkingen berustte. 6. E. had blijk gegeven van
een scherpen en jaisten blik in den algemeenen toestand van
Earopa, toen hg volstrekt niet toevalligerwgze het oogenblik
nitkoos om den Opstand te beginnen ; toen hg door dien Opstand
het Vaderland zelf zijn plaats deed hernemen in den rij der
volkeren en als tijdelgk hoofd van dat Land de betrekkingen
met andere Rijken weder had aangeknoopt. Zulk een heldere
en nniverseele blik, zulk een wgde horizont was vooral in die
eerste tijden zoo gewenscht, omdat ook buiten het Vaderland
zooveel op losse schroeven stond en met eiken dag een ander
aanzien kreeg. Het wil mij dan ook voorkomen^ dat G. E. juist
de aangewezen man was om onder de raadslieden van den Prins
met de leiding der Buitenlandsche Zaken belast te worden.
Adminiatratieve werkzaamheden waren toen nog weinig met
dien post verbonden, en in vergelijking met onze hedendaag-
sche Departementen van Algemeen • Bestuur zal het daar wel
hniselgk zijn toegegaan; toen G. E. den 6 April 1814 zijn ambt
nederlegde had hij de organisatie vastgesteld; het personeel
bestond uit een Secretaris, een eerste Commies, een Commies,
een Klerk, een „soUiciteur" en een bode Bescheidener kon het
bijna niet.
IntusBchen stelde het dienen van Willem I eigenaardige eischen.
G. K. heeft eenige aanteekeningen nagelaten, wel niet met het
doel deze stelling te bewijzen, maar die toch voor de kennis
dier dagen van eenig belang zgn. Zg luiden als volgt :
7 Juli 1830.
Bentinck was geen drie maanden aan het hoofd van het
Departement van Oorlog geweest of hij was het moede. Dag
noch nacht heb ik rust, klaagde hij bij mij. De Prins aan zijn
kant was niet te vreden over hem. Bentinck verzocht en verkreeg
van mij, dat ik hem eene goede retraite bezorgde. Luitenant
Generaal, Gouverneur van Overijssel, enz. Dit ging zeer vlot.
192
Zijn opvolger was Molleras, die onder de Repabliek Secretaris
van den Raad van State was geweest, toen de Prins zitting in
dien Raad had. Al spoedig bad en smeekte hg om van zgn post
verlost en op stal gezet te worden in den Raad van State. Ik
bezorgde hem daar eene eervolle plaats naast mij.
Ik meen, dat de Generaal Janssens toen aan de beurt kwam.
Deze verklaarde, dat hg er gek van worden zon; bg verkreeg
een glansrijke retraite, de Groot-Kanselarg en het Grootkruis
van de Willemsorde.
Naar mgn beste geheugen gaf hij het Departement over aan
den Graaf van der Goltz. Deze had in de HoUandsche Garde
onder den Prins gediend. Zijn vader was uit eene groote familie
in Pruissen en zijne moeder eene Jufvrouw Steengracht uit
Zeeland. Hij bestuurde slechts het personeel, de secretaris Piepers
kreeg de administratie van het materieel. De Luitenant Generaal
van der Plaat zeide mij in 1817 te Antwerpen, daar hg een van
de groote divisien commapdeerde : Goltz durft niet het minste te
doen zonder verlof van den Koning te vragen. Hij kreeg al
spoedig zijne retraite in de Eerste Kamer van de Staten Generaal.
Hierop volgde een interregnum in het Ministerie. De Adju-
danten van den Koning ontvingen en verzonden zijne bevelen.
Een hunner d'Aubrené, een Belg, die kapitein was geweest in de
Fransche armee, kreeg eindelgk de portefeuille. Hg verwierf
den naam van altijd in den mond te hebben: Ie Hoi Ie veui^
en zich in geenerlei redeneeriugen in te laten. Onder zgn minis-
terie werd de infaamste van alle infamien, de diefstal aan den
vestingbouw, ontdekt. Bg het publiek deelde hij in de kreet, die
tegen Kragenhof, Generaal van de genie, was opgegaan. Hij
kreeg zijne retraite met den graaflijken titel en een pensioen.
Prins Frederik werd Minister, en men zeide, dat zijne gezond-
heid niet bestand was voor het drukke werk.
Daarop werd de Generaal Eerens aangesteld tot Directeur
Generaal van Oorlog, zoo als mede de Schout bij-Nacht Wolter-
beek tot Directeur Generaal van de Marine. Prins Frederik bleef
193
aan het hoofd van beide de MinisterieD; woonde als zoodanig den
Raad van Ministers bij en voerde het gebied over de land- en
zeemacht.
Ik heb deze herinneringen op het papier gebragt, als een
voorbeeld van de veranderingen in de meeste Ministerieele De-
partementen. ^
15 Jnli 1830.
De Graaf van Bijlandt Halt was een ond zeeofficier. Hij had
evenwel onder Koning Lodewijk politieke ambten en commissien
waargenomen. Hij bad vooral den naam van kundig te zijn in
de financiën. Derhalve benoemde ik hem in de commissie van
den Raad van State, die het groote plan van financiën van dien
tijd onderzoeken en rapport aan den Raad doen moest. Drie
van de vier leden keurden het plan af, en onder die drie was
de Graaf van Bijlandt. Daardoor viel hij in ongenade. Zijn ontslag
nit den Raad was echter verzeld met eer en inkomsten. Zijn
nieuwe post bestond in het adviseeren aan den Prins over zaken
van de Marine.
De Heer Canneman was dezelfde, die de afzwering van
Napoleon had gesteld, en wien ik vervolgens aangesteld heb tot
Commissaris Generaal van de Financien. De Prins bevestigde
hem in dit ambt. Er kwamen vele klachten tegen hem in. Zgn
eigen voornaamste ambtenaren klaagden, dat hij altemets in geen
drie dagen voor hen zigtbaar was. Hij werd daarop in den Raad
van State gebragt, opdat het Departement van Financien zoude
kunnen overgaan in de handen van den Heer Six, die het ver-
trouwen van den Prins te Amsterdam gewonnen had Ik plaatste
Canneman in de bovengenoemde commissie; hij was het eens
daarin met Bijlandt en hy onderging hetzelfde lot.
Het blijkt klaar nit de brieven van die beide heeren, dat
zg lang niet te vreden waren met hun ontslag. De Graaf van
Bijlandt van Marienweerdt, die uit hoofde van podagra en lamme
voeten niet meer uitging, doch als een aanzienlijk man en vriend
194
van het Hais van Oranje tot Staatsraad in baitengewonen dienst
was aangesteld, klaagde hard bij mij over onregt zgnen neef
aangedaan. Hij scheen te veronderstellen^ dat men even vast
behoorde te staan in zijn ambt als onder de Republiek, en niet
te kannen verplaatst worden tegen zijn zin. Znlke verplaatsingen
zijn naderhand zoo menigvuldig voorgekomen, dat men er thans
geringe verwondering over loont.
Reeds te voren was de Heer van Stralen op dezelfde wijze
nit het Commissariaat Generaal van Binnenlandscbe Zaken ge
raakt, als de Heer Ganneman uit de Financien. Hij was er ook
zeer bedroefd om en weinig getroost door zijne plaatsing in de
Staten Generaal. Maar de Heer Röell had het vorstelijk ver-
trouwen bekomen en moest wederom het portefeuille van de
Binnenlandscbe Zaken krijgen, zoo als hij dat van Buiten landsche
Zaken had gehad onder Lodewijk. De Heer Röell viel uit zijn
Ministerie in 1817; de Heer Six viel uit het zijne in 1821.
Bij het ordenen zijner papieren omstreeks 1830 vond G. K.
eene nota aan den Engelschen Ambassadeur in antwoord op
de zijne van 13 December 1813. Het stuk is van de hand van
Falck met eenige handteekeningen, die door den Souvereinen Vorst
gestelt schijnen te zijn. G. K. teekent er het volgende bij aan.
's Gravenhage, 28 Juni 1830.
Ik meen, dat ik toen ziek was, en dat de Graaf van der
Duijn het Portefeuille van Buitenlaudsch Zaken ad interim had
Hoe ik aan dit papier gekomen ben, staat mij niet meer voor. Den-
kelijk is het mij uit het Departement aan mijn ziekbed gebragt
Ik bewaar het om een tastbare reden. Men ziet daaruit, hoe
schielijk Engeland zich bezig gehouden heeft met ons tarief van reg-
ten, en op welk een grondslag ons eerste tarief is gebouwd geweest.
Engeland had in vele jaren geen goederen bij ons kunnen
slijten, uit hoofde van den oorlog. Nn wilde het niet daarin
195
verhinderd worden uit hoofde van hooge regten, of van verbod.
Ik heb meer bewijzen daarvan gehad in het vervolg, en heb
altijd bemerkt, dat het Ministerie geheel scheen te vergeten, wat
ysselijke beletselen de Engelsche wetten in den weg leiden aan
onze vaart en handel op Engeland.
Ik moet evenwel hierbg opteekenen, hetgeen in diezelfde maand
December is voorgevallen. De ambassadeur, Lord Clancarty, liet
belet bij mij vragen^ en bragt mij een boodschap van den Prins
Regent, thans Koning, houdende, dat onze vaart en handel al-
omme genomen was in de bescherming van Engeland, dat alle
de Engelsche Consuls en alle de bevelhebbers ter zee aanschrij-
ving dienvolgens ontvangen hadden, en dat onze koopvaardg
schepen, zich overal konden aanmelden om konvooi op den zelfden
voet als de Engelsche schepen. Ik gaf daar aantonds kennis van
aan den baron van der Capellen, toen Commissaris Generaal
te Amsterdam, ten einde een zoo goede tijding aan de kooplieden
mede te deelen. Hij maakte daar te veel geruchts van, en ik
had rede om te vreezen, dat de vreugd van Amsterdam de
jaloersheid van Londen had opgewekt. Ik meldde dit aan den
Heer van der Capellen, ten einde hem voorzigtig te maken. Hij
antwoordde mij op de edelmoedigte wijze, dat ik de geheele schuld
op hem kon leggen, indien ik eenig verwyt ontving.
Met opzicht tot ons zelve zijn de volgende woorden van de
nota hoogst merkwaardig. ^., Nederland deed zijn oude wetten
„weder te voorschijn komen, die het den bloei van zijn handel in
„eene vrije commercie met andere landen vinden deed." Op dat tijd-
stip, in 1813, zoude men niet anders hebben durven spreken.
Ik ben ook altijd met dat beginsel werkzaam geweest. Uoch
België werd met ons vereenigd, en toen moesten wij ten voor-
deele der fabrieken vele goederen zwaar belasten, andere ver-
bieden. Eenige jaren later gaven wij daarenboven nog geld aan
de fabrikanten, en zoo staat de zaak heden nog. De wet van 12
Juli 1821 beloofde alles te verbeteren, doch het bleef bij de belofte.
Ëen punt van groot gewigt in deze nota is het verhaal* van
196
de veranderiDg in ons tarief van regten ontstaan uit de vernie-
tiging der Oost- en West-Indisohe Gompagnieëo. Ik heb nader-
hand in den Raad van State den handel met de geheele wereld
onder hetzelfde tarief gebragt. Onder de Republiek der Vereenigde
Nederlanden stond geheel Amerika met een gedeelte van Afrika
onder de West-Indische Compagnie, geheel Azië met een gedeel-
te van Afrika onder de Oost-Indisch Compagnie. Dit ingewik-
kelde stelsel moest op zichzelve den handel belemmeren. Het
tegenwoordig stelsel is geschikt om den handel te bevorderen.
Desniettemin bloeide onze handel voordezen onvergelgkelijk meer
dan heden. Dit komt van de hooge regten. Deze brengen heden
van een kwijnenden handel veel meer op, dan eertgds vaneen
bloeienden handel. Ik zeide eens aan don Heer P. van der Helm,
wat de regten te Rotterdam hadden opgebragt in een kwade
maand. Dit is veel meer, antwoordde hy, dan zij in mgn tijd
opbragten in een goede maand. Kwade maanden wil zeggen den
tijd van het jaar daar weinig handel plaats heeft, goede maan-
den, den tgd van drukken handel. De Heer P. van der Heim
was lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal. Onder Lode-
wijk Napoleon was hij Minister van de Marine en de Koloniën
geweest. In de oude Republiek was hij adjunct-Secretaris van
de Admiraliteit op de Maas onder zijn vader geweest. Hy kon
dus best over deze zaak oordeelen.
Bg eené Memorie over een handelsverdrag met Noord- Amerika
in 1814 teekent 6. K. in Augustus 1830 aan:
Toen ik deze memorie schreef was ik al een halfjaar geleden
uit het Ministerie van Buitenlandsche Zaken gegaan. Alzoo de
Ministers weinig gemeenschap met eikanderen hadden en elk
zijn eigen zaken zooveel mogelijk bedekt hield, weet ik maar
weinig van den voortgang en de uitkomst dezer zaak.
Den 27 December 1815 deelde de Graaf van Aerschot, lid
van den Raad van State, aan G. K. mede, dat hij den Koning
197
om ontslag nit die betrekking bad verzoebt^ daar bij by den
grooten spoed, waarmede de zaken bebandeld werden, geen ge-
legenbeid bad om zijne plicbten naar eed en geweten te ver-
YuUen. Bij dien brief teekent G. K. aan :
6 Angastns 1830.
De scbrijver was lid van de Commissie tot de berziening der
Grondwet geweest Vervolgens werd bij geplaatst in den Raad
van State. Hg was van een middelbaren ouderdom en de jongste
van jaren in de bovengemelde Commissie. Daardoor kwam bij
te zitten aan mijne linkerband en was telkens ia de gelegen-
heid om mij een woord toe te voegen. De Graaf van Mérode
zeide eens tot bem: vous êtes Ie eadet et vous joaissez detons
les privileges de Tafoé. Hij zit tbans in de Eerste Kamer, nadat
hg een korten tijd Gonverneur van Zaid Brabant was geweest.
Uy beeft een goed natuurlijk oordeel, spreekt goed franscb, geen
hollandseb en is kundig in Staatszaken. Hij is gevormd onder
de franscbe Kegeering in België, en beeft van dezelve eene blinde
verkleefdbeid aan bet verbodslclsel overgenomen. Zijn ongenoegen
wegens de overbaasting van de beraadslaging in den Raad van
State was zeer gegrond. Het was niet de eerste reis, dat bij er
over klaagde. Alle zaken van eenig gewigt werden mg door den
Koning toegezonden met eene aanbeveling^ om spoed te maken.
De zaken van minder belang alleen mocbten bedaard onderzocht
worden. Mij beugt een woord van den Heer de Coninck, over-
leden in bet Ministerie^ docb toen lid van dezelfde Commissie
tot berziening der Grondwet. Wij waren ten einde van ons werk,
en er was een rapport uitgebragt op de bijeenroeping van aan-
zienlijken in bet Zuiden om bet ontwerp aan te nemen of te
verwerpen. Ik bragt bet besluit van den Koning aan de Sub-
commissie. Daarop zeide de Heer de Coninck : Jamais Napoléon
„n'a préscrit un terme si rapprocbë pour une délibération de
lyCette nature.'' De Graaf van Aerscbot werd bij den Koning
geroepen, en liet zich overhalen om af te zien van zijn ontslag.
16
198
Hg bleef toen een gernimen tijd gedwee; doch onlangs heeft hg
fiterk gesproken in de Eerste Kamer en de zoogenaamde Nationale
grieven roet kracht ondersteund. Zoo is bij eenigzins teruggekeerd
tot bet punt, waarvan hy uitgegaan was. Hij had namelyk in de
eerste tgden der fransche revolutie, toen deze in Luik werd na-
gevolgd, in eene volksvergadering zyne adelijke diplomen voor
aller oog verbrand. Zoo als bet met hem is gegaan, zoo zal het
gaan in het algemeen. Wanneer de Regering hare streng te zeer
spant, zoo treft zij op het oogenblik haar doel, maar in het ver-
volg werkt het zooveel meer tegen en dan blykt het, dat zy
haar eigen groeve gegraven heeft.
Als een bewys met hoeveel geheimzinnigheid de zaken be-
handeld werden in de eerste jaren van het Koningschap moge
onderstaande aanteekening van 6. K. dienen bij een staat van
de sterkte van het leger, in 1818 door het Departement van
Oorlog aan de Staten-Generaal verstrekt.
Dit antwoord is gegeven onder de deliberatien over de Tien-
jarige Begrootiug, dat is op een tijd, waar de Regering veel
deed en veel toegaf om er de zaak door te krggen. De sterkte
van de armee is langen tijd geheim gehouden geworden ; in den
Raad van State was er niets van bekend. De Haarlemsohe Cou-
rant kreeg op zijn vingeren in 1814, omdat zij er iets van gemeld
had. Ik zeide eens aan den Koning, dat de Raad van State niet kon
oordeelen of de kosten voor de armee niet te hoog waren, indien
bij niet onderrigt was van bet aantal manschappen; hetwelk lang
niet vriendelyk opgenomen werd en zonder uitsluiting bleef.
Waar hij medewerking vond wist G. K. zijn dankbaarheid te
toonen; daarvan getuigt het volgende schrijven aan den Ëogel-
schen Gezant Earl of Clancarty; het ziet op de gemaakte schik-
kingen in bet algemeen, doch inzonderheid op de bescherming
aan onze vaart en handel verleend. „Het is de uitboezeming van
een dankbaar hart" toekent G. K. zelf bij de gehouden kopie aan :
199
29 Jan. 1814.
Mylordl
The first lines I write with my sick hand are adressed to
your Lordship in order to express yoa my gratitude for the
most agreable commnnications yoa have given me jnst now.
I shall immediately transmit all your papers to His Royal High-
ness, bat meanwhile I expect His orders, I cannot bear to remain
silent, nor to shnt ap in my heart my admiration of the loyal
Bentiments of the Prince Regent and His Ministers. I am not
now speaking to the Embassador, bat to the Earl of Glancarty,
wbo bas settled this basiness with me like a Friend and a
Brother.
I have the honoar to be, etc.
Hoewel niet meer Minister van Bnitenlandsche Zaken onder-
hield 6. K. toch nog relatien met bnitenlandsche staatslieden^
Dien ten gevolge ontving hij den volgenden brief van Lord
Bathnrst, Minister van Oorlog en van Koloniën te Londen.
Downing Street Oct. 31, 1814.
Sir!
I have to acknowledge the receipt of Yonr Excellency's letter
which yoa did me the honoar to write to me.
Yoar Excellency's wish to have communicated to yoa an
accoant of the changes, which yoa have anderstood have been
introdnced into the management of Pablic Kevenaes and civil
administration of Java, shall be attended to. That account is not
in my office, bat I will apply to the Boardof Control, whomay
be in possession of it.
I onght however to apprise Your Excellency, that whatever
changes have been introdnced into Java have been of a tempo-
rary natnre, and therefore probably less worthy of Yonr Excel-
lency's attention. The Ëast-India Company had only the government
of Java for a time, antil it was made over to His Majesty, and
ander these circamstances there was probably no very well con-
200
sidered sy^tem introduced. The instrninent by which Java was to
be delivered over to Uis Majcsty was signed by me the week
in wbich the accoant was received of the Kevolution breaking
out in Holland, and I immediately ordered the iDStrnment to be
withheld (and it was afterwards cancelled), becanse I thoaght
tbat the act of making it over to His Majesty would give the
appearance of onr intending to keep it at a Peace, at a time,
when the glorions news from Holland gave us a prospect of seeing
the House of Orange restored ; and I conceived that our appearing
to cboose that moment to take to ourselveS; what I know to be a
possession mach cherished bij the üatch Nation, would be prejudicial
to the Orange interests and discreditable to the British character.
I have the honour etc.
Bathurst.
Het antwoord hierop luidde:
La Haye, ce 10 Novembre 1814.
Mylord!
Agréez mes remerciments pour la bonté qu'a ene Votre Excel-
lence par sa lettre du 31 Octobre de m'accorder Ie rapport sur
rile de Java, que j'attends avcc d'autant plus d'impatience, que
je vois par les Gazettes de Batavia combien de nouveaux régle-
ments y ont été introduits.
Je reconnais Ie caractère anglais dans Tannnlation de Tinstru-
ment par lequel Java venatt d'être réuni è. la Couronne la même
semaine de notre Révolution. Votre Excellence m'a fait nnsen-
sible plaisir en me oonimuniquant ce trait de loyauté
Le discours du Prince Souverain k Touverture des Etats Géné-
raux est sans donte entre les mains de Votre Excellence, sans
quoi je le lui aurais adressé. Il a produit ici le meilleur effet,
et je me flatte qu'en Angleterre il iëra répéter un mot de Lord
Glancarty, que eet ambassadeur me dit dans une autre occasion :
You are nol a noisy people. Nous avons travaillé dans le sileoce.
J'ai Thonneur etc.
G. C. DB UuGBiNDORP.
201
Niet alle EDgelschen vonden de handelswijze van Lord Ba-
thnrst zoo bewonderenswaardig. Captain Basil Hall R. N. zegt
dan ook in zijn Fragments of voyages and travels:
I bad previonsly visited alone about sevenhnndred miles of
the ioterior of that noblest of all oar insalar possessions in the
East. It is truly grievous to think how unwittingly we allowed
that magnificent possession to slip throagh oar fingers in 1814,
at the grand settlement of affairs. Bat after the downfall of
Baonaparte such a game of chuck farthing was played with
kingdoms, that even a gigantic conntry like Java failed to excite
its dae share of notice, or was totally lost sight of in the haze
which obscared every thing at a distance froni the scène of
excitement.
Wie waakte na beter voor de eer van „the British character",
de Minister of de kapitein t/z?
De te midden van een algemQenen oorlog weder vrij geworden
Staat had behoefte aan geld en aan mnnschappcn om de hernomen
plaats in den rij der Natiën met eere te handhaven. Maar alles
moest op nienw worden ingericht ; belastingen en leger konden zoo
niet op eens georganiseerd zijn ; er was tijd noodig om 's Lands
penningen geregeld te doen vloeien, om de manschappen byeen
te brengen door aanwerviug of lichting. Aan de offervaardigheid
der bargers moest wel in het eerste oogenblik overgelaten wor-
den om in de bestaande leemten te voorzien. Zij liet zich niet
onbetaigd; ook 6. K. nam er zijn deel aan.
Koninklijk Vorst en Heer!
Vergun mij tot verdediging van het Vaderland Uwe Konink-
Igke Hoogheid aan te bieden:
1". mijn tweede zoon George Karel, zeventien jaren oad, een
goed rniter, en die zijn eigen paard medebrengt;
202
2». eene som van vgfduizend guldens tot de werving van het
staande leger.
Ik ben met den diepsten eerbied
Eonininklijk Vorst en Heer!
Uwer Koninglijke Hoogheid
gehoorzame dienaar en getronwe onderdaan
GiJSBBRT Karbl van Hogbndorp.
Op last van mijn Yader^ die het gebruik van zijn hand mist*
Gborgb Karel van Hogbndorp.
s'Gravenhage den 11 Deo. 1813.
Een eigenhandig schrgven van den Souvereinen Vorst volgde
onmiddelijk.
Ik haaste mij UWEG. mijn dankbaarheid te betuigen voor
bet aanzienlijk en welmeenend geschenk, hetwelk dezelve op het
altaar van het Vaderland brengt. Nae de erkentelgkheid der Natie
en byzonder de mijne in eenen zoo hoogen graad zig verzekert
te hebben, bekomt UWEG. nieuwe aanspraak op dezelve door
het stellen van deszelfs tweeden zoon met zijn paard en de onder-
steuning der schatkist tot werving van het staande leger. Het
is zeer te wenschen, dat zulke schoone en belanglooze voor-
beelden menigvuldig gevolgd worden, zijnde het gehouden gedrag
gedurende de dagen van onzekerheid van dien aart, dat UWEG-
contenance en werkzaamheid de nog niet gerugsteunde zaak van
het Vaderland heeft gered en mg daardoor in staat gesteld aan
deszelfs behoud te werken. Ik zal zulks nooit vergeeten, het
mijne zoonen altoos herinneren, en, zoo ik hoop, altoos van UWEG.
goeden raad kunnen gebruik maken.
'sHaage den 12 December 1813.
Willem.
Een „oflfer op het altaar des Vaderlands" bleek het te zijn
toen de jonge man in 1816 bezweek aan de gevolgen van
203
de ontbeeringen en vermoeienissen der veldtochten van 1814
en 1815.
De inspanning en de vele werkzaamheden der November dagen
hadden 6. K. een hevigen aanval van podagra op den hals
gehaald. Hg moest het bed en daarna nog eenigen t^d het hnis
honden, en kon das niet aan de dagelijksche regeringszaken
zooveel deelnemen als gewenscht ware. De Graaf van der Dngn
nam veel voor hem waar aan het Ministerie van Baitenlandsche
Zaken. Maar dat G. E., niettegenstaande ongunstige omstandig-
heden, de ziel was en bleef in vele zaken blgkt nit de gedarende
ruim twee jaren gevoerde correspondentie met den Souvereinen
Vorst, waarvan het een en ander hier moge volgen.
Monsigneur !
J'apprends que Votre Altesse Royale est en conférence avec
Monsieur Ganneman, et je La conjure d'ouvrir pour moi Ie crédit
de cinquante mille florinS; dont j*ai eu Thonneur de Tentretenir
de vive voix et par écrit. Banquier, Courrier, Espions, tous me
demandent de Targent, dus en partie, ou que je puis emploier
Ie plus utilement k Son service. Gette somme assignée je puis
maintenir Tordre et faire marcher les affaires. Du reste je me
conformerai sur la partie financière de mon Département et
j'attendrai tranquilement les sommes que j'aurai k demander.
J'ai fait tont Ie travail de la Gonstitution et du Reglement
organique, et Monsieur Metelerkamp est ocenpé è. mettre au net
ces pièces. Je prie Votre Altesse Royale de faire expédier k
Monsieur Metelerkamp la commission de Secrétaire de la commis-
sion pour la Gonstitution et de lui donner pleine créance toutes
les foiS; qn'il se présentera chez Elle de ma part sur eet objet.
J'ai fait une organisation du Département des Affaires Etran*
géres proportionée aux affaires courantes, sauf k Tétendre k
mesure que Ie travail augmentera. On rédige un projet de dé-
cret, que j'aurai Thonneur de soumettre incessament k Votre
Altesse Royale.
204
J'écrirai ce 8oir k Monsieur de Spaen en conformité & Ses
ordres; je dois laisser languir TAmbassadeur d'Angletene, parce-
que Monsieur Canneman ne vient pas chez moi^ ce qui m'afflige
sensiblement.
Je suis avee Ie plus profond respect,
Monseigneur,
De Votre Altesse Royale
Le tres humble et tres obéissant et fidele sujet
La Haye, Hogendorp.
22 Décenibre 1813.
Lord Glancarty morgen middag 12 uur een courier zendende
naar het groote hoofdquartier, zal deze gelegenheid kunnen waar-
genomen worden om aan de Baron van Spaen te schrijven en
hem voorloopig te instrueeren nopens den inhoud der missives
van den Ambassadeur Fagel. De nevensgaande missives, welke
ik 8. r. mededeele, zgn mg te gelijkertijd geworden en kan de
inhoud op de te geeve last invloed hebben. Naderhand zal den
Admiraal Kinkel verder instructies en informatien bekoomen en
zal ik hem morgen spreeken, denkende, dat hij hoe eerder hoe
liever naar den Koning van Pruissen en Hardenberg alsdan
vertrekke. Lord Castlereagh verlaat Londen aanstaande Maandag
of Donderdag en gaat insgelgk naar het Hoofdquartier. Hij blijft
eenen dag ten minste hier, zoodat zulks gelegenheid geeft zig
over veele objecten te bespreken. Het zouwde misschien goed
zyn een gedrukt exemplaar van het project Constitutie aan den
Heer Fagel te zenden, ten einde hij exact zouwde kunnen in-
formeeren, wat de gedagten zgn, ook nopens de Notabelen, die
zullen tot aannemen der Constitutie te zaamen geroepen worden.
Haag den 24 December 1813.
Willem.
De brief aan den Baron [van Spaen is verzonden.
De Admiraal Kinkel wenscht hoe eer hoe liever te vertrekken.
205
De Constitutie wordt gedrukt en Uwe Koninklijke Hoogheid
ontvangt Maandag ochtend eenige exemplaren.
De AnibaBsadeur beeft mij bezocht, mij op alle stukken vol-
doende verzekeringen gegeven en namentlgk op het stuk van
Noord-Amerika, waaromtrent verlangt Uwe Koninklijke Hoogheid
mondeling te berigten.
De biddags- brief heeft mij zeer wel aangestaan, Ik zal er
eenige weinige regels bijvoegen, om de gemoederen van het
pablic voor te bereiden op het heilzaam werk der Constitutie.
Ik weet geene woorden te vinden voor mgne aandoeningen van
blijdschap over de teruggaande brieven van den Ambassadenr
Fagel ; — de orde van successie, door het Engelsch Gouvernement
voorgeslagen, is een stuk van de grootste wijsheid en van de
zeldzaamste maatigheid ; daarmede zullen de gemoederen ook in
dit Land met een onvermengde vreugde vervuld worden.
Uwe Koninklijke Hoogheid
'sHage, 25 Dec. 1813. getrouwe onderdaan
HOGBNnORP.
Ik zal gedurende den loop van den dag de brieven voorden
Ambassadenr Fagel zenden, moetende dan de courier hoe eer
hoe liever nae Londen per pink vertrekken. Ik denk ook per
estafette naar Cassel en Brunswijk, ten einde de Princesson
baar reize naar herwaarts voortzetten. Den Hertog van Clarence
zal ook waarschijnlijk binnen kort arriveeren.
'sHaage den 26 December 1813.
Willem.
Het pinkje ligt klaar te Scheveningen. Heeft Uwe Koninklgke
Hoogheid er iets eigenhandigs bij te voegen ? Ik zal aan Hoogst-
dezelve mijn brief aan den Heer van Spaen over Hussem enz.
toezenden om met den conrier tot Cassel te gaan en aldaar op
de post bezorgd te worden.
Ik heb aan den En^rclschen Ambassadeur gevraagd of hij iets
206
mede te geven had op het pinkje, hem de toestemming van
UEH. bekend gemaakt op het stak van de snccessie; en hem
uitgelegd welke verklaaring UEH. aan de Vlaamingen geeven
zal, zonder eenigszins de Sonvereiniteit aan te raaken, en dns
aan «iemand een schaduw van ongenoegen te geeven.
Ik heb geschreeven aan den Americaanschen Consul.
26 December 1813. UEH. getrouwe onderdaan
HoGBFfDORP.
De brieven van UEH. voor Engeland zijn wel bezorgt. Ik heb
zo even de Flameners uitvoerig onderhouden; beide zgn van
Geud; de eerste ondergeteekende noemt zig propriétaire, de
tweede &bricant en Negotiant. Zij geeven blijken van opvoeding,
goede manieren, locaale kennissen en veelvuldige betrekkingen.
Zulke menschen uit den defligen middenstand zijn zeer geschikt
om het werk te beginnen. Ik heb hun de concept-verklaaring
voorgeleezen, die de Heer Falck gesteld beeft, en die UEH. hnn
zoude ter hand stellen; ik heb daarin eene kleine verandering
na hnn zin in gemaakt en nu zijn zij volkoomen te vreden, en
verzekeren, dat hunne Landgenooten niets meer begeercn van
de grootste tot de kleinste toe. Ik sluit hier in het verzoek,
dat zy aan UEH. doen, en waarop de verklaaring van UEH. tot
antwoord dient. Deze verklaaring is nu zo ingerigt, dat zij het
prikkelbaarste gestel van een Oostenryks Staats Minister niet
aandoen zal. Ik verzoek UEH. om aan ieder van deeze twee
Heeren een origineel te doen overhandigen, omdat de eerste
ondergeteekende teruggaat naa Brussel om met twee Brabanders
weder te keeren, en dat de tweede ondergeteekende met den
Heer van Zuylen van Nyevelt naa het Hoofdqartier van den
Generaal van Bulow gaat.
De Engelsche Ambassadeur heeft mij verklaard dat alle de in-
gezetenen van Flaanderen, die wapens en ammunitie van noodc
hebben, dezelve aanstonds van Engeland krijgen kunnen.
Het rapport van den Heer Wautier was heede ook zeer gunstig
207
voor deeze saak^ien hoezeer wij een kostelijke tijd verloren hebbeu
door de behoedzaamheid van den Generaal Winzingerode, is het
zeeker, dat het oogenblik na nog daar is om alles te verkrijgen
wanneer men geen verder tijd verliest.
'sHage 26 December UKH. getrouwe onderdaan
(1813) 's avonds om half negen. Hogbndorp.
Le rëtablissement des dix- sept provinces prodnira dans tonte
la Belgique 1' enthousiasme le plus vif ; le souvenir de leur
ancienne spiendeur est renouvelé saus cesse avee le regret que
la différence de religiou a pu dans un temps diviser ce beau
Royanme; maintenant que des idees libérales ont succédé aux
convulsions révolutionnaires de la Belgique et Tenvahissement
de Tennemi de TEurope, les Belges n'aspirent qu'an gouver-
nement d'un Prinee pacifique et qui garantit Ia Liberté des cnltes ;
c'est sous ee rapport que les Notables et le Peuple Beige recevront
le Prinee d'Orange pour leur Souverain avee la joie la plus eclatante
dës que ces dispositions, qui intéressent & un si haut degré leur
prospérité et leur bonhenr, leur seront connues d'nne maniere
positivo, et Teffet de réaliser le vaste plan^ qui doit assurer &
jamais le bouheur des deux peuples. Nous proposons des moyeos
sürs dont nous répondons, afin d' accélérer promptement la déli-
vrance du Pays du jong Francais. II serait nécessaire de former
immëdiatement une commission que nous offrons de composer
si Ton veut nous adjoindre & Monsieur Donker Gurtlus de Dort,
qui nous a paru avoir & eet effet tontes les qualités requiseS; et
être bien pénëtré de la situation de la Belgique.
Gette Commission serait ètablie aux avantpostes pour correspon-
dre avee les persounes influentes de la Belgique et pour foumir
des armes et munitions aux Paysans armés révoltes, qui arboreraient
partout Ie Pavillon d'Orange et agiraient au nom du Souverain
des 17 Provinces Unies, pour répandre des ProclamationS; qui
feraient connaitre aux Belges leur bouheur futur^ et dans lesquelles
208
é
Ie Souverain promettrait formelIcmcDt Ie rnaintien de la liberté
des Cultes et du commerce; la protection des maDafactures et
que les Belges seroDt admis dans les Places et Dignités dans la
même proportion que eeux des autres Provinces de Sa Majesté, de
mainteuir rintégralitë de vente des Biens Nationnanx k charge
de solder les payemens non ëchus, qui fournira encore une somme
considérable.
Un des objets qui doivent inflner Ie plus essentiellement sur
la réussite du bnt qu'on se propose, et qui doit fixer Tattention
Ia plus particuliere, est la formation de Tadministration dn nou-
veau gouvernement provisoire dans les diflférentes villes, par Ie
soin qu'exige la noraination des Membres qui doivent la com-
poser, et qui doivent être choisis autant qne possible parmi les
personnes qui out fait preuve de modération tant dans Tancienne
révolution beige, qne depuis renvahissement des Frangais; car
la généralité des Belges ne verraient qu'a regret figurer dans Ie
gouvernement les personnes, qui se sont signalées dans ces deux
causes. Le choix devrait se faire indistinctement parmi la Haute
Noblesse^ les fabriquans et nègotians.
Il serait essentiel de mettre quelques troupes légères & la
dispositi')n de Ia Commissiou pour fournir des armes anx Pay-
sans révoltes dans Tintérieur, surprendre les villes dont nous
connaissons les dispositions, y saisir les caisses et prévenir d'ef-
fectuer les moyens de défense afin de profiter des bonnes inten-
tions du Peuple, qui sont en grande partie révoltes, crainteqoe
les Frangais ne parvienncnt è. les rappeler k Tobéissance, et
peutêtre même & les armer; on pourrait également dès-i-présent
acheter et faire confectionner des fusils k la fabrique de Liëge,
qui est è. Ia portee de les fournir dans Ia Campine Liégeoise et
le Hageland, pays connu pour son attachement è. la bonne caase*
Si le Souverain des 17 Provinces attachait de limportanceè
la conservation de la flotte d'Anvers, nous supposons, mais sans
garantir le succes, de pouvoir entrer è. eet effet en composition
avec le Commandant Frangois d'Anvers, Monsieur le Fèvre
209
Denonettes, avec Icquel nou8 avons par basard diné Lundi der-
nie lors de son passage poar Anvers. La conversation a étéde
nature & nous faire augurer que la chose serait possible. C'est
on jeune homme de 28 k 30 ans.
Nous sonssignés prions Monsieur Ie Secrétaire d'Etat de pré-
senter Ie présent écrit en notre nom i Son Altesse Koyale Ie
Prince d'Orange et de Nassau, prince souverain des Provinces
Unies des Pays-Bas.
k la Haye, Alphonse Huyttens.
Ie 26 Décembre 1813. J. Bauwens.
Brieven van den Ambassadeur Fagel behelzen: 18 December;
dat de Overste Panhuis werkzaam blijft omtrent de HoUandsche
krijgsgevangenen in Engeland, dat de Spaansche Ambassadeur
in Londen bij eene note, bedankt heeft voor de zorg voor de
Spanjaards aldaar gedragen; — dat de twee Oranje-bataillons
onder Wahuode, volgens eene verklaring van Lord Castlcreagh
ter beschikking van ÜKH. gesteld zijn ;
19 December : dat het Engelscho Gouvernement bedankt voor
de opheffing van de sequestratien alhier;
19 December: dat LordCastlereagh copy gevraagd heeft van de me-
morie „Sur les interets communs de ,,1' Angleterre ot de la Hollande'*:
19 December: dat de Ambassadeur den Minister van oorlog
onderhouden heeft over de wapenen van vier duizend man Cava-
lery; dat de Minister beloofd heeft zijn best te doen, maar dat
bet niet zoo schielijk zal gaan, vooral met de carabtjnen;
20 December, dat zeekere D. Crane, die alhier valsche wis-
sels gemaakt heeft, reeds gearresteerd is;
19 en 20 December: dat Lord Castlcreagh zig geuit heeft over
het stuk van de Staaten van America in denzelfden zin als Lord
Clancarty teegen mij gedaan heeft, en zelfs een note heeft doen hoe-
pen, dat hij nogthans bijgevoegt heeft: „que derétatdeguerre, dans
leqnel „ce pays-ci te trouveavecrAmérique, doivenaturellement
„résulter des entraves au Commerce des deux Nations, quisont
210
„inévitables tant que la guerre dnre, et auxqnels on doit par
„coDséquent s'attendre cbez nons; mais qne Ie GonverDement
yyBritanniqae sera toujours disposé h dimiDuer et k alléger."
Indien UKH. op eene van deeze panten eenige bcveelen te
geeven heeft blijve ik dezelve afwagten.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
27 December 1813. Hogbndorp.
Ingesloten een concept-antwoord aan Lodewyk den agtiende,
met verzoek aan UKB. om er het slot onder te zetten en het
adres voor te schrgven.
Ik zal deze avond per gewone gelegenheid aan den Ambassadeur
Fagel schrgven over het salpeter enz. tenzg UKH. een pinkje
verlangt.
Over de eerste zitting van de constitutie zal een mondeling
rapport geschikter zgn. Hoezeer het mij nog aan krachten ontbreekt,
in die zitting heb ik mijn volle kracht gevoeld.
Het minder moet voor het meerder wijken, en daarom is de
organisatie van het Departement nog niet in handen van UKH.
dog Haar dienst lijdt er niet door.
'sHage UKH. getrouwe onderdaan
27 December 1813. Hoobndorp.
P.S. Ik verzoek van UKH. te mogen vernemen of de Heer
van Nyevelt uit het Hoofdkwartier van de Generaal van Bulow
met mij correspondeeren moet. Ik zie geen ander middel om deze
zaak in verband te houden met de groote Politiek, daar zg on-
afscheidelijk mede verknocht is. — Men verspreidt, dat de Heer
van Spaen direct aan UKH. zou geschreven hebben.
Hiernevens een Brief van den Ambassadeur Fagel ter infor-
matie, alsmeede een rapport van den Colonel Perponcher, het
eerste bewgs, dat hg existeert. Van den Heer van Spaen bebbe
ik niets vernomen. Zoo hg insgelijks met de ordinaire post
Bchrgft en niet de geleegenheden van de Eogelsche couriers
211
waarneemt, is het niet te verwonderen. Ik heb wegens den in-
bond van de brief van den Amb. F. het nodige aan de Centrale
Casse laten weeten, en is deswegens mij de spoedige terug-
zending gewenscht. Aan den Amb. zelvers heb ik geen tijd heeden
te schrijven. Dog zal hem op te draagen zijn voor deeze nieuwe
blgk van deelneeming mijne erkentelijkheid te betoonen. — De
nevensgaande memorie is de copy van degeene, die ik eergisteren
in antwoord van de vrage van Lord Liverpool heb aan den
Heer Fagel gezonden. Ik hoop; dat er geen gebruik van zal
gemaakt worden^ en wg het geheele liever als een gedeelte héko-
men zullen. Ik zal heeden middag tusschen 6 en 7 ure bij UWEG.
koomen om over een en ander object te spreeken. — Het zal
misschien het beste zyn te bepalen, dat alle berigten van Ambas-
sadeurs; Envojés of met extra commissien afgezonden personen
hnnne berigten in daplo zenden, waarvan een exemplaar voor
mij, het andere voor het Departement van Buitenlandsche Zaken
bepaalt zg, en aan den Staatssecretair geadresseerd worde ; het-
geen tot antwoord dient op de aanvraag wegens den Heer van
Nieveld. — Een extract van de missive van 18 December van
de Heer Fagel nopens den L^ Golonel van Panhuys en zyne
verrigtingen is aan den Erfprins mede te deelen. Wat voor
memorie: „Sur les interets communs de TAngleterre et de la
„Hol lande" is voorhanden, waarvan Lord Castlereagh eene copy
verlangd? Ik wenschte hem ook in te zien. De zaak nopens
Amerika is mij aangenaiim te hooren herhalen door den Heer
Fagel; ziende wel dat met de commercie nog eenige zwarigheid
hierover ontstaan zal.
Aan de Prins van Bresil en aan de Regenten van Spanien zal
ook dienen binnen kort geschreven te worden.
'sHaage den 28 December 1813. Willem.
Ingesloten twee brieven van den Heer van SpaeU; die na lek-
ture van UKH. terug verzoeke^ met nadere orderS; indien Hoogst-
Dezelve hem iets te melden heeft.
212
Mijn voornemen is om met de ordinaire post te antwoorden,
indien UKII. geene noodzakelijkheid tot een courier ziet.
28 December UKH. getrouwe onderdaan
voor de middag halftwaalf. Hogendorp.
Ingesloten de stnkken van de Heeren Fagel en Perponcher.
Ik zal de eer hebben UKH. af te wagten.
Aan alle de orders zal ik voldoen.
De mémoire „snr 1es interets'' etc. is bet stuk door den Heer
van Maasdam aan UKH. voorgelezen bij myn bed.
28 December UKH. getrouwe onderdaan
kwartier na twaalf ure. Hogbivdorp.
Ik bemerk met leedwezen^ dat ik UKH. niet gemeld heb, wat
de Ambassadeur mij is komen zeggen kort voor den eten. Het
was de bloote communicatie van zijn dépêche over de zaak van
Noord-Amerika; volmaakt overeenkomstig met zijne conversatie,
daar ik UKH. al lang verslag van gedaan heb. Hij stond wederom
zeer sterk op het zenden van een geakrediteerd Persoon naar
Amerika. Ik heb naar Amsterdam gesebreven om te verneemen
of daar ook iemand was, bekwaam voor die zending en aange-
naam aan de Commercie.
29 December UKH. getrouwe onderdaan
half zeven uur. Hogendorp.
Tien artikelen van de Constitutie zijn gearresteerd. Het stuk
van de Domeinen van het land zon zwarigheid voor UKH. kun-
nen veroorzaken. Ons schijnt het beter te zijn de Domeinen aan
het Land te laten en de zes ton evenredig te verboogen. Men
laat dit eenparig aan UKH. verkiezing over en heeft mij gelast
UKH. daarover te onderhouden, zo als ik nader doen zal. Men
heeft het belang van UKH. nog op andere punten van dit Arti-
kel behartigd. Ik heb den Heer Ëlout verzogt alles in een Nota
bijeen te brengen, die ik UKH. overhandigen zal.
213
OmtreDt de Ambassadeur Fagel heb ik bevonden een brief
gesteld door den Heer van der Dujn met een approuvé van
UKH. Het is een antwoord op een brief van Fagel aan UEH.
Vüordraagende zijn tractemeot, enz. Ik verzoek dus dien brief
te mogen zien om het antwoord te kunnnen verstaan. Dan zal
*ik UEH. rapport kunnen doen over de beide broeders en mij
daartoe bg UEH. vervoegen.
's Haage den 30 December UEH. getrouwe onderdaan
1813 om 4 uur. Hoobndorp.
Het zouwde misschien niet ondienstig zijn den Eoning van
Pruissen of zgn Caoselier van Staat door den Heer van Einkel
in bet vertrouwen te informeeren van hetgeen met den Generaal
van Bulow plaats gehad heeft en nog voorgaat nopens de zen-
ding van Nievelt derwaards. Teffens zouwde een brief voor mijn
aan den Eoning te ontwerpen zijn, door welke ik hem verzoek
de Capt. Reiche met zijn Bataillon uit uitlanders geformeert aan
mg te willen cedeeren, zoodat zij in dienst overgenomen worden,
en zoo zulks zwarigheid had, om ten minste te permitteeren,
dat ik den Gap^. Reiche in dienst kon nemen, om van zijn
talente gebruik te maaken. Beide zaaken dienen per Gourier of
Estafette derwaards om den spoed gezonden te worden, zullende
misschien het eerste preferabel zijn, wegens de onzeekerheid
van den oponthoud van den Eoning.
's Haage 31 December 1813. Willem.
Zoo even ontvang ik de ingesloote brieven door een Secre-
taris van den Ambassadeur; het zeggen van den Eroonprins,
dat hg naar den Rhijn trekt, met zijne voorige verzeekeringen,
dat hy den wil naar Brabant beeft, behaagt mij zeer. De Gourier
naar het groote Hoofdquartier is om twaalf uuren vertrokken en
ik heb van den avond aan den Ambassadeur Fagel geschreven.
Ik heb UEH. dezen morgen niet onderhouden over het Artikel
16
214
van de CoDsitatie; omdat ik daar een pro Memorie over maak^
die nog niet in gereedheid is.
31 December UKH. getrouwe onderdaan
j9 uuren. Hooendorp.
Ik heb de eer aan UKH. terug te zenden den brief van den
Ambassadeur Fagel, alsmede een Engelsche private brief, de
eenigste in het pakje, dat UKH. mij gelast had in bewaaring
te neemen, op de privaate brieven naa. Indien UKH. begeert,
dat ik het een of andere sehreeve aan den Heer van Rheede of
van Walien, of ook aan den Heer van Nyevelt, zoo verzoeke
dit bij het terugzenden der brieven te mogen vernoemen.
'sHage 1 Januari 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOGENDORP.
Terugzendenden de meedegedeelde piècen voege ik er bij eene
brief van den Staat-Kanselier van Hardeuberg van eenen vol-
doenden inhoud. Het is byzonder, dat van de Heeren van Spaen
en Perponcher geen nadere tijdingen gekoomen zijn, en dat op
mijne schrijvens aan de Monarqaen geene antwoorden, betref-
fende de anerkenning, mij tot nu toe geworden zijn. De Generaal
Thieleman wordt van Cassel op Dusseldorp gedirigeert, en is hij
aan de Generaal van Bulow aangeweezen. Aan de Heeren van
Rheede en van Walien zal het niet noodig zyn te schrijven,
daar de een verder gereist en de andere op zyne terugkomst
begreepen is. Het bericht van den Heer van Nyevelt is minder
satlsfactoor als het vorige, dog betreft het gedeeltelijk objecten,
die zijne missie niet direct aangaan. Er zoude veel daarop ge-
zegd kunnen worden, dog is het beter te zwijgen. Omtrent het
gebrek aan haaver dicnd het Departement van Oorlog te worden
geïnformeerd, ten einde hetzelve hierin voorzie. Het opwinden
der Bredaenaars en gegend, en de algemeene wapening, zoo als
de Land-Militie, is zaak van de Heer Donker Curtius, aan wien
bet aan te bevelen is. Tot nu toe is er nog geen water in de
215
Alblasserwaard ; de voorslag van den Pensionaris Geullaar is te
behartigen en aan den Commissaris Generaal, vervangende den
Prefect, meede te deelen om daarvan gebruik te maaken, zoo
niet reeds dergelijke mesures getroffen zijn.
'sHaage den 1 Januari 1884. Willem.
Ik neem de vrijheid aan UKH. toe te zenden een verzoek vam
de Ingezetenen van Ameland, Vrije Heerlijkheid van Haar Vor-
stelijk Huis, alwaar Hetzelve altoos ten hoogste bemind is geweest.
Gelezen heb het ik niet, omdat ik geheel geen roeping heb om
mij op de zaak in te laaten. Maar die brave en eenvoudige
Menseben, die de reis aangenomen hebben om het te overhan-
digen, zeiden mij zoo hartelgk, dat zij vertrouwden, dat ik het
aan UKH. bezorgen zoude, terwijl zij zelve daar weinig kans
toe hadden, dat ik hun niet heb kunnen weigeren om de bestel-
ler van het stuk te zijn.
De Engelsche Ambassadeur heeft een note ingediend om tot
Consul te Rotterdam voor te dragen de Heer Ferior en de goed-
keuring van UKH. daarop verzocht. Ik ken dien Heer, die
Compagnon is in het Huis van James Grauffurd, broeder van
George Cranffurd ; hij is een kundig koopman, zeer wel gezind
en wel gezien, zoodat ik de goedkeuring van UKH. op deze
aanstelling wel durf verzoeken.
Ik sluit voor de informatie van UKH. in het kort en bondig
advies van de twee eerste advokaten van den Haag over de
verbooden Huwelijken, daar UKH. laatst eene discussie over
gehoord heeft. Ik heb hun de vraag eenvoudig voorgelegd, zon-
der iets van de aanleiding daartoe te melden. Dit korte stuk is
overweerdig om door UKH. gelezen te worden. — Ik wensch
UKH. hartelijk geluk met den brief van den Minister Hardenberg
en ik blgf overtuigd, dat God met ons is, zonder daarop te
willen zondigen.
Het erkennen van de weerdigheid van UKH. is eene bloote
Formaliteit, een zaak van den tweeden rang, die op zyn tijd
216
door den Heer van Spaen zal gemeld worden ; maar de dadelgke
bnlp van den Keizer van Rnsland; met spoed en kracht verleend,
is de hoofdzaak daar al het andere van zelfs nit volgen zal.
Ik zal de orders van UEH. op de verdere panten uitvoeren.
De Heer Voute is heden een uur bij mij geweest. De wgce
van het geld in Engeland te besteeden en herwaards over te
Qiaken heeft mijn volkomen goedkeuring. Omtrent het groote
plan aangaande dien handel zal ik de eer hebben UKH. nader
by monde te onderhouden.
Ik ben mogelyk op het spoor van een geschikt man voor de
Missie naar Amerika. Ik ben bezig met het tractaat van 1782
te lezen en vinde hetzelve ongeschikt voor deeze tijden. — Aan
den jongsten van der Hoeven zal ik het goedvinden van UKH.
bekend maken.
1 January (1814) UKH. getrouwe onderdaan
half zeven uur. Hogendorp.
Ik haast mij UKH. deezen brieven van den Heer van Spaan
te zenden. Nu zgn wij erkent door den Koning van Pruissen
en den Keizer van Rusland. Aangaande den Keizer van Oosten-
rijk was physiek onmogelijk. Dog kan men twijfelen, dat het
kort daarna geschied is, als men hoort van die groote harmonie
tusschen de drie Monarchen ? Deze brieven gevoegd bg die van
Hardenberg doen in de daad alles af, erkenning en hnlp. Ik geef
UKH. in bedenking om een artikel in de Staatscourant te plaat-
sen, ten einde het publiek gerust te stellen op deze gewigtige
punten, en daarbij te voegen, welke groote pogingen al de
Duitsche Staaten doen om manschappen op de been te brengen,
waardoor dan ook by ons een gelijke geest zal bevorderd worden.
1 January (1814) UKH. getrouwe onderdaan
9 uur. HOGENUORP.
Behalve de meedegedeelde stukken zende ik hiernevens ter
informatie de twee brieven van den Colonel Perponcher, welke
niet zonder interest zijn. De gedaane opening nopens het neemen
217
van Zwitsersche Tronppes in soldij staat mij zeer wel aan, en
ik zoawde meenen^ dat daaraan eenige suite diende gegeven te
worden ten einde onze armee tot de nodige sterkte met meer
zekerheid te brengen. Ik verwagte hieromtrent UWEG. advies
en consideratie. Den Colonel v. Perponcher verlangt ordres, die
hij verzocht nae Francfort te adresseeren; zijne terugkomst of
langer oponthoud in Duitschland is ook materie van overleg, het
begin der operatien en besetten van Zwitserland ook beleegeren
van Hunningen is een bewijs, dat de vreedesonderhandelingen ten
minsten niet paraliseeren, en Buonaparte zgne attentie aandien
kant vastgehouden wordt. Eindelijk zijn er ook narigten van
belang van den Baron van Spaen. Het is opvallend, dat hij niet
van de Engelsche missiên spreekt, daar hij dog vaneenEngel-
schen Courier gebruik gemaakt heeft. Over zijn ontvangst en
de meedegedeelde iustructien van Souvereins en Ministers hebben
wij alle reden te vreeden te zijn. Maandag als morgen denke ik
de deputatie van Ameland op de audiëntie te zien: Zij schgnen
het zeer goed te meenen. Omtrent het accepteeren van den Heer
Ferrier is geene zwarigheid en kan hg dus als Consul geadmit-
teerd worden. Het advies der Rechtsgeleerde hebbe ik met
interest geleezen. Zg stippen niet aan welke gronden vooreene
exceptie zouwden militeeren ; het was te wenschen, dat zij zig
daarover een weijnig uitgebreid hadden. Ik verwagte UWEG.
voorslag nopens de persoon nae Amerika te zenden. Ook recom-
mandeer ik het expedieeren der nog ten achter zijnde brieven
om bet aanvaarden der Souvereiniteit aan de respectieve hoven
en gouvernementen meede te deelen. Een articul in de courant
nopens de erkenning en hulp alsmeede de efforts in Duitschland
schgnt mij ook goed om de gemoederen gerust te stellen en aan
te moedigen niet minder te doen. Dog of het in de Staatscou-
rant of de andere oflBcieele courant beter geinscrreert kan worden,
hangt van de matericaf en bepaling daaromtrent gemaakt, welker
beoordeeling ik aan UWEG. overlaat.
den Haag 2 Jannary 1814. Willem.
218
Ik zon willen opspringen van blijdschap over de brieven van
Perponcher. Nu zijn wij ook zeker van Oostenrijk en wat nog
meer is^ van deszelfs genegenheid omtrent de uitbreiding van
grondgebied. Ik adviseer UKH. om in de behandeliog van deze
geheele zaak met Oostenrijk de houding aan te neemen, alsof
die Provintien een gift van die Mogendheid waren. Op die wgze
geloof ik, dat wij ons verzekerd houden kunnen van haare
toestemming en medewerking.
Perponcher heeft zig zo wel gekweten van deze Missie, z^ne
wgze van handelen is zo eenvoudig en ter zaake, dat niemand
op dit oogenblik geschikter is dan hij om van wege UKH. te
resideeren bij den commandeerenden Generaal aan de Opper- Maaze,
en men ziet ook wel, dat hij met die post van vertrouwen gevleid
zou zijn. Zgne tegenwoordige handelingen met de drie gekroonde
Hoofden en hunne Ministers zullen hem een groot crediet bezor-
gen bij zodanig Generaal, hetzy dan Blücker of een ander, of
zelfs de Kroonprins van Zweden. Al bragt Perponcher dépêches
over, zo kan men hem aanstonds weer van hier uitzenden.
Het idee om wederom Zwitsers in onze dienst te neemen is
nitmuntend; het zal een even goede uitwerking hebben op de
Hooge Bondgenooten, die wel weeten wat goede soldaten de
Zwitsers zijn, en op onze Natie, die liever ter zee vaaren en
voor den dienst te velde betaalen wil. Ik adviseere UKH. om
mg te authorisecren ten einde deze zaak ten eersten door den
Heer van Spaen te doen aanbinden, en de vroegere C^pitulatien
met de Zwitsers in te zien, om een schets van een nieuw Trac-
taat te maaken. Vindt de Heer van Spaen dan goede dispositien,
zo zendt UKH. hem een ofiBcier tot assistentie, met een project
Tractaat en volmagt om te sluiten, hem eenige ruimte laatende
op punten van minder belang. Ik adviseer wijders UKH. om
aan de Zwitsersche cantons stellige orders te verzoeken voor
alle de Zwitsers in Fransche dienst, die zich op ons grondgebied
bevinden, ten einde op zigt de wapeos neder te leggen en, zo
zij kunnen, tot ons over te gaan. Dit alleen zou de zending van
219
een officier naar Zwitserland overwaardig zijn, dewelke dan tef-
fens de Capitniatie zou kunnen voorbereiden^ en UEH. tijdingen
geeven uit die oorden, waar thans znlke groote dingen staan
te gebeuren.
Ik zal aan den. Heer van Spaen vraagen of bij niet in alles
de concert werkt met de Engelsche Missiën, en hem dit nog
sterk aanbevelen.
Ik weet niet of de Amelanders op de audiëntie zullen komen,
noch zelfs of zij nog hier zyn, noch waar zij te vinden zijn. De
Heer Falck zou er door Ampt gemakkelijk kunnen agter komen.
Aan alle do verdere orders van UKH. zal ik voldoen.
Het is nu tijd om de Missien naar Weenen. Petersburg en
Beriyn te denken. UKH. zal best weeten of de Gezanten naar
de gemelde Hoofdsteden of naar de respectieve Hoofdquartieren
het eerst moeten gaan Ik neem de vrijheid aan UKH. voor te
draagen de Heeren Jacob Fagel, van Rheede en van Spaen, en
verzoek van HoogstDezelve te verneemen of hunne personen
Haar aangenaam zijn, alsmede, zo ja, voor welk Hof UKH. elk
van dezelve het geschiktst oordeelt.
2 January 1814 UKH. getrouwe onderdaan
's ogtends 11 uur. Hooendobp.
Omtrent de iutentien van Oostenryk nopens onze grenze schijnt
in der daad geen twijfel over te zijn. Over de manier van behan-
delen der Belgische Provinciën conformeer ik mij gaarne met
UWEG. voorslag. Ik hoor Rusland zal een gesandten zenden
om zoodra als de keus zal kunnen geschieden, en Oostenrijk heeft
reeds een persoon gedespitieerd. De personen van Jacob Fagel,
Willem van Reede en Spaen van Verstonde schijnen mij geschikt
voor de 3 Missien. Spaen zoude voor Rusland kannen gedespi-
tieerd worden, J. Fagel de keus gegeeven tusschen Berlijn en
Weenen en Reede tot de andere gedoodverft worden. Over de
voet van betaling, houden van Secretarissen, enz. verwagt ik
nog eenen voorslag. Hultmann en Goldberg hebben zig gerecom-
220
mandeert; de eerste is zoo ik hoor voor missien even als voor
administratie geschikt Zijn UWEG. deeze persoonen bekend?
Onder wat oogpunt zijn dezelve te beschouwen? Perponcher
wenscht ingelgks in de diplomatieke carrière te treden. Hij
zouwde voor het tegenwoordige aangeweezen .kunnen worden te
Frankfort nog te blijven, zoo hij niet herwaards gezonden wordt
en casu quo den Feld Maarschalk Blücher accompagneeren, of,
zoo den Kroonprins naar de Maes marcheert, zich bg zijn Hoofd-
kwartier vervoegen, Het idéé van do formatie van Zwitsersche
Regimenten zouwde veele voordeden voor ons kunnen hebben
en het is mij aangenaam UWEG. meening met de mgne te
zien coincideeren. Den Heer Repelaer heeft reeds dezelve geop-
perd en ook aan eenen Heer Meij daarover geschreeven. Den
Heer van Spaen zouwde ingelijks kunnen gechargeert weezen
om voorloopige démarches te doen, dog indien de zaak succes
mag hebben diend er eene eigene persoon met de onderhandelingen
derzelve gechargeert te worden. Deeze zouwde niet alleen een
Tractaat te onderhandelen hebben, maar bijzonder trachten te
bewerken, dat de Cantons aan alle Zwitsers nog in vestingen
zijnde de nodige orders zouwden zenden tot overgaan aan onze
zgde- of ten minsten niet meer vegten onder Fransche banieren.
Nae afspraak met den Heer Repelaer laat zig de persoon in
questie misschien in relatie stellen met den Heer May en hebbe
ik gedocht of zig de Heer van r^er Hoeve tot diergelijke zen-
ding zouwde qualificeeren ? De oude tractaten kunnen tot basis
dienen van eene nieuwe Capitulatie, dog diend er veele veran-
dering gemaakt te worden, daar de formatie en bezoldiging
gelijk die der Nationalen te bepalen is, en alleen voor een dép6t
of recruteering-personeel ook meerdere onkosten te accordeeren
zouwden zijn. Overigens conformeere ik mij met UWEG. advys
nopens deeze zaak en verwagte de verdere voorslagen.
's Haage; den 2 January 1813. (14)
Willem.
221
De yereeniging van den Waterstaat met bet Binnenlandscbe
Departement beeft vroeger niet plaats gehad en wordt aangegeeven
ala hebbende ineonvenienten, daar hierdoor vertraging in de uit-
voer ontstaat, en vooral bii herstel van het oude grondgebied van
den Staat, nog meer bij vergrooting van hetzelve, de importantie
van dit object de attentie van een persoon geheel vorderd < n bee-
zigbond. UWEG. begrippen hieromtrent wensche ik te verneemen,
daar het bgzonder schijnt, dat de bezigheeden van het Departement
der Binnenlandscbe Zaaken zoo talrijk en menigvuldig zijn,
dat zelfs bij verminderen van dezelve de Chef altoos zouwde vol-
doende beezigbeeden behouden om bestendig werkzaam te zgn.
'sHaage den 4 January 1814. Willbm.
Om de aangehaalde redenen door UKH. heb ik niet de minste
zwaarigheid om Haar te adviseeren ten einde de Waterstaat
van het Binnenlandscbe af te zonderen en aan dezelve een be-
staan op zigzelve te geeven. Of de tegenswoordige Chef van de
Waterstaat in dat vak zeer bedreeven is weet ik niet, maar den
Inspecteur Generaal Blanke heb ik dikwijls hooren noemen een
erfgenaam van den geest van Brunings. Ik denk, dat Blanke
de spil is, waar dit werk op draaien moet. Hij heeft mij eenigen
tijd gelede geschreeven, dat hij UKH. te velde in de Artillerie
met den rang van Generaal Majoor zou willen dienen. Maar
zgn verlies bij de Waterstaat zou moeijelijk goed te maakén
zijn. De Binnenlandscbe Zaaken zullen zo lang menigvuldig en
omslagtig blijven tot dat de Constitutie zal in werking zijn. Op
het stuk van de Instructien wenschte ik wel, dat UKH. mg
dezen ochtend de gelegenheid gaf om Haar niijue gedagten bij
monde meede te deelen.
'sHaage den 4 January UKH. getrouwe onderdaan
1814 9 uur ('s morgens). Hogendorp.
Ik heb het stuk van den Titel onderzocht en niets aan te
merken op den voordragt van een groote en kleine. Maar op
de zaak zelve van UKH.'s Kecht op alle die Landen, tot scbade-
222
vergoeding gegeeven, zo is mijn oordeel, dat wanneer de Hooge
Bondgenooten UKH. niet alleen in de Souvereinitcit van de
Vereenigde Nederlanden bevestigen, maar nog daarboven het
Grondgebied verdubbelen, zij ook alle de Landen van schadever-
goeding tot hunne beschikking mogen houden. Inmiddels volgens
het oude Hollandsche spreekwoord, dat men zijne oude schoenen
niet wegwerpt eer men de nieuwe heeft, keur ik zeer goed, dat
UKH. bij voorbaai alle de Titels blijft voeren.
In gewone tijden zonde ik alle die stukken van den Baron
von Gagern gaarne geleezen hebben terwijl ik nu slegts op den
inhoud gezien heb, die mij voorkwam niet dringend te zijn. Ik
verzeker UKH., dat ik mij stomp werk, en als het uurwerk
afgeloopen is, ben ik volstrekt ombekwaam tot alles, en word
door rust en slaap alleen wederom opgewonden.
Ik ben UKH. nog antwoord schuldig omtrent Goldberg en
Hultmann. Ik vind Goldberg ongeschikt voor buiten 's lauds,
maar hij heeft finantieele en economische kundigheden. Hultmann
is een man van de wereld, die zig naar alles en naar allen
schikt, die de zaaken luchtig behandeldt Beide zijn dns te
gebruiken, dog met onderscheid.
De groote zaak van van den ogtend is volkomen aan den
gang. Ik heb gepermiteerd om wat geld daaraan te besteeden,
ten einde de onderhandsche communicatie te openen. La Serre
gaat er zelf naar toe in zijn engelsche monteering.
's Hage den 4 January UKH. getrouwe onderdaan
1814, 's avonds om agt uur. Hogendorp.
De ingesloten brief van den Heer van Spaen gaat nog niet zo
verre als de laatsten van Perponcher, die UKH. mij medegedeeld
heeft, maar dienen tot bevestiging van dezelve, zo dat alles met
Oostenrijk gesneden brood wordt. De gedrukte stukken overtuigen
mij, dat de zaken in Zwitserland onder de hand geschikt zijn.
Over de geestgesteldheid in Zwitserland kan UKH. oordeelen
uit een ingeslooten brief, waarvan verzoeke het P. S. eerst te
223
leezen. Zo verkrijgen wij de zaken, die wij begeeren, nog voor
dat wij ze kunnen vragen. Is God niet met oos?
Gisteren zijn agt artikelen van de Constitutie gearresteerd, het
vierentwintigste in deliberatie gebonden om te dienen bij het
vijftiende' en veertigste, hetwelk mij aangenaam is. Wij zollen
heden reeds aan het Derde Hoofdstak beginnen. De harmonie
neemt toe bij elke zitting.
Omtrent de traktementen van de Ministers bniten 's Lands
zonde ik aan UEH. voordragen om ze elk te betalen in de mnnt
van zijne Residentie, zo als den Ambassadeur Fagel. Anders,
indien er winst op de wissel is, steeken ze die in de zak, en
als er schade is vragen zij eene vergoeding. Op dezen voet komen
winst en verlies voor UKH., die bij een volgende remise aan
Fagel veel winnen zal, zo als op Weenen en Petersburg thans
ook het geval zoude zijn. Ik denk, dat vooreerst de drie be-
noemde Ministers, bij de Souvereinen residcerende, zouden kuu;
nen de kosten declareeren, en als zij naar de Hoofdsteden vertrek-
ken, ieder een present van UKH. zouden kunnen ontfangen.
Vervolgens veraoek ik UKH. om hun zelven te mogen afvragen,
wat zg ieder noodig zullen hebben, om noch het Land te bezwa-
ren met onnoodige kosten, noch eene veragtelijke figuur te
maken, zo voor zichzelve als de Secretaris van Legatie.
Ik verzoek van UKH. te vernemen wat caracter de Heer van
der Hoeven zal hebben. Onder Willem den Vierden is mijn
grootvader van Haren met een gelijke boodschap als Ambassa-
deur gegaan. De Missie is temporair en houdt op als het oog;-
merk bereikt is. Ik zou denken, dat een Envoyé Extraordinaire
et Ministre Plénipotentiaire thans noodig zou zijn ten einde de
Zwitsers te vleiden, en alle voordeel van hun goede gezindheid
te trekken. Zoo ras als ik een schets van de Capitulatie gereed
zal hebben, oordeel ik dat van der Hoeven vertrekken kan.
5 January 1814 UKH. getrouwe onderdaan
'sogtends half 12 uuren. Hogendorp.
224
Hiernevens mededeele ik de brieven ait het Hoofdkwartier
van den Kroonprins van Zweeden, heeden morgen bekoomen,
en door den Heer van Heekeren Walien overhandigt. De brief
van de Heer van Spaen alsmeede die van den Cap^. Wagner
zende hiernevens terng. Het is mij aangenaam te verneemen,
dat in Zwitserland dezelve begrippen plaats hebbeu als hier
wegens het oprichten van Regimenten. Daar de Heer Repelaer
reeds hierover geschreeven heeft aan de Heer May zonwde het
goed zijn hem in die zaak te kennen en den Heer van der Hoeve
door zijn canaal in relatie met den Heer May te stellen. Het
caraeter van de Heer van der Hoeven zouwde kunnen zijn, dat
dat hy er alsnog geen gebruik van maakte en alleen de onder*
handelingen entameerde hebbende zijne credeutialen in de zak,
totdat, dezelve gelukt zijnde, hij hetzelve zouwde deployeeren.
Zulks heeft het voordeel minder ophef iu den beginne te veroor-
zaaken, en men bereikt doch het zelfde oogmerk.
Ik kan mij niet conformeereu met de idee om ieder Gezant
te betalen in de munt, die in het Land zijner residentie bruik-
baar is; zulks permitteerd geen rekening te maken. Het schijnt
mij ook niet raadsaam de te noeme of genoemde gezandten
zelfs over te laten een voorslag te doen omtrend haar tractement.
Men heeft daaromtrent leggers, die de voordragt van UWEG.
kunnen motiveeren. De oude voet vóór 1795, die onder de
Koning, zijn data's, die niet uit het oog dienen verloren te wor-
den, anders wordt alles te kostbaar en wij hebben economie
nodig. De rapporten van Zuylen van Nyevelt zende ik terug in
de onzeekerheid of en wat daarvan copy is. De titel heb ik
volgens UWEG. advies goedgekeurd en zal die den Regs. Raad
Hofmann de Commissie geven er een afschrift aan het Departe-
ment af te geeven. De expeditie der Notificatien moet ik aan-
beveelen. Den brief van de stad Bremen heb ik U doen geworden.
Ik hoor de Hanseatische Steeden stellen veel prijs op herstelling
der oude commercieele en vriendschappelijke relatien. Goldberg
en Hultmann zal ik mij notceren bij voorkomende gelcgenheedGn
225
ieder in sijn vak te emplogeeren. Wij hebben gisteren een
bewijs gehad der noodwendigheid de Colonien en Handel aan
een Departement te voegen of een eigen Departement te for-
meeren, want anders komt alles bg Finantie, en voor andere bezig-
heeden blgft het liggen, of de Anantieele zaaken lijden er onder.
Om die reeden heb ik gedagt of de Marine met Handel en
Colonie te chargeeren zouwde zijn, dan of het niet beter was
een ander persoon daarmede te chargeeren, die misschien voor-
alsnog de Waterstaat meede tot zyn Departement zouwde kannen
bekoomen. De Frinces niet koomende, zal ik morgen om 12 nar
by de hand zgn. Het object der Instructien zal alsdan ook
kunnen behandeld worden.
'sHaage den 4 Jannarij 1864. Willem.
Ik heb de eer UKH. de brieven nit het Hoofdkwartier terug
te zenden. Ik vind dien van den Kroonprins zeer overeen-
komstig met het rapport van den Heer van Booden, die met
veel verstand over hem geoordeeld heeft.
Nog zende terug twee brieven van den Heer van Nijevelt,
die reeds dubbelden zijn. Aangaande de zaak van Zwitserland
zal ik alles bezorgen.
Er wordt gedurig gewerkt aan de Notificatien onder opzigt
van Delprat, die een Ceremoniemeester is^ en met extraordinairis
clerken voor extra werk, om er spoediger door te i[omen.
De brieven van de Prins van Waldeck en van Bremen
worden mede beantwoord. Onsen ouden Consul te Bremen zal
ik wederom in functie stellen, indien UKH. het goedvindt.
Ik sluit twee gedrukte zeetijdingen in^ waaruit UKH. .zien
kan hoe de koophandel aanwakkert in de slegtste saizoen van
het jaar.
Ik heb eenigen tyd geleden met goedkeuring van UKH. een
brief geschreeven aan Linarson, Consul van Portugal in Botter-
dam. Hij is zig nu komen aanbieden om brenger te zgn aan
den Prins Begent van Portugal van UKH. Notificatie^ welke
226
hier inslaite met een daplicaat, of UKH. deselve zonde willen
tekenen. Linarson heeft mij verzogt hem aan UKH. te presen-
teeren. Ik, hem geantwoord^ dat ik geen beenen heb voor
zulk een ceremonie; maar dat Nijevelt het doen zal. Ik denk;
dat het voor de zaak zelve van onze aanstaande betrekkingen,
inzonderheid van koophandel, zeer nuttig zoude zijn, dat die
man een woord van aanmoediging uit den mond van UKH. hoorde.
Ik heb gisteren avond den Heer Voute gehad, die op bet
geheim blijft aandringen, zonder mijn tegenwerpingen op te
lossen, doch erkent, dat ik er met eenige leden van UKH/s
Raad over spreeken moet, opdat die ten minsten zich ruiterlijk
voor de zaak verklaaren, wanneer men klagten bij hun inbrengt,
zonder dat zg echter de zaak bekend maken.
Ik ben het volmaakt eens, dat Koophandel en Golonien op
den duur te zwaar vallen voor Financien, en dat zij wel een
man alleen vereischen. Gis ik wel, dan zonde UKH. dezelve
bij voorraad willen vereenigen met den Waterstaat, en nader*
hand den Waterstaat aan een ander geven. De Man van de
Waterstaat is zeer werkzaam, heeft veel kundigheid verzameld
door de praktijk, valt met de borst op al wat men hem te
doen geeft, zo veel jaren hem nog toelaten. Justitie, Oorlog,
Binnenlandsche, Eeerediensten ook Golonien, nu den Waterstaat,
veel, zeer veel heeft hij bg de hand gehad. Liberale denk-
beelden vindt men weinig bij hem. Ik weet uit ondervinding,
dat zij bekrompen zijn op het stuk van de Golonien. Door de
Gommercie alleen kunnen wij nu wederom bloeijen. Ik wenschte
wel, dat ik UKH. een man kon noemen, geschikt om dat werk
aan te vatten. Hij is er wel, maar UKH. gebruikt hem tot iets
anders en doet daar zeer wel aan. Misschien zoude men in de
Kamers van Gommercie in Amsterdam en Rotterdam drie be-
kwame menschen kunnen vinden om een Opperste Kamer te
constitueeren, dewelke in het vervolg, zelfs onder een Minister,
noodzakelijk zal zijn en bij voorraad onder een vau de tegen-
woordige Departementen zou kunnen staan.
227
Alle deze gedagten deel ik VKÜ. mede, ten einde Haar tijd
te geven, om er zich over te bedenken en om dan morgen
Haare bevelen te ontvangen.
'sHage 5 Januari) 1814 UKH. getrouwe onderdaan
negen uren. Hogendorp.
Brieven van den Heer van Spaen tot den 31 December
melden zijne audientien bij den Keizer van Oostenrijk en Des-
selfs Ministers, Prins Metternich en Graaf Stadion. Het onthaal
allervriendelijkst, alle mogelijke betuigingen van genoegen over
de verheffing van UKH. en de beste voornitzigten aangaande
Belgien. Veele orders tot opmarscheeren van troupen herwaarts.
Goede verstandhouding met de Lords Cathcart en Aberdeen.
Verschelde Zwitsersche Gedeputeerden in Frijburg laaten zich
zeer gunstig uit op het afzenden van drie vierduizend Zwitsers
herwaarts binnen eenige maanden, ja zelfs op een order van
hun Gouvernement aan vier vyfduizend Zwitsers onder Macdonald
om tot ons over te gaen.
Ik heb van der Hoeven ontboden en bij Delprat aange-
drongen op de Gapitultatie. Dit ijzer komt my voor heet te zgn
en het oogenblik verscheenen om het te smeden.
6 Januarij 1814 UKH. getrouwe onderdaan
's avonds 9 uur. Hogendorp.
Ik heb met genoegen geleezen de rapporten van den Heer
van Spaen, en zende hiernevens het bekoomen rapport van den
Colonel Perponcher, waernae hij dagelijks kan ver wagt worden.
Omtrent de op te riglen Zwitsers schijnt mij insgelijks dat de
zaak haast heeft, dog kan den Heer van Spaen dezelve prepa-
reeren in afwagting der komst van van der Hoeve. Indien hy
in Zwitserland zig ecnigen tijd ophoud zouwde hij zelvers de
geheele negociatie kunnen voeren. Dat hij het Hoofdkwartier
moet volgen en hetzelve niet verlaten is allernootzakelijkst en
vooral bij de tegenwoordigheid van Lord Castlereagh. Het beste
is, dat hij zig eenige paarden aanschaffe en daarvoor declareere,
228
tenzij hem eene ronde somme daartoe aange weezen werde.
Hetgeene betreft de verlangende in den militair dienst te treden,
wensche ik een extract oiu daarvan gebruik te maken. Omtreud
de te bepalen tractemeuten mis ik nog de voet naar welke de
Boiteulandsclie Missien in onzen tijd betaald wierden. De
Missie van Constantinopel is spoedig te herstellen wegens
den Levantischen handel. Intusschen misschien door de Consul
in Amsterdam en eene geallieerde missie in Constantinopel
bekent te maken de losscheuring van Frankrijk en het spoedig
herstel der oude relatiën. Omtrent de Barbareskische Staaten
is ook eene démarche nodig tot bescherming der oude vlag,
waartoe misschien het beste vooralsnog te doen is door Engeland,
ten einde wij de protectie voor onze handel hebben en als
vrienden aangezien worden. Provisioneel zal ik de Waterstaat
herwaards ontbieden en van het Binnenlaudsch separeeren, dog
geloof ik vooralsnog zonder een eigentlijk Departement te for-
meeren, waarvan de Chef in het Conseil zitting heeft; finaal ben
ik noglaos niet bepaald. Het herstel van de oude Consul io
Bremen approbeere ik volkomen. In wat voor taal diend ge-
geschreeven te worden aan de Magistraat? Wegens etiquette
en stijl denke ik zullen wij nog informatiën van de Heeren
van Spaen en van Gagern bekoomen ; intusschen is de courtoisie
van den Koning Lodewijk mg bekend geworden, welke tot
cynosure zal kunnen dienen. Is de Consul Linarson hier, of
wanneer komt hij ? Ik zouwde hem Maandag voor de audiëntie
kunnen zien.
'sHaage den 7 Januarij 1814. Willem.
P.S. Ik ontvang zooeven een estafette uit Bruns-
wijk; mijne Moeder is heeden te Bentheim en
zal waarschijnlijk Dinsdag ') hier zijn.
J*ai eu nne conversation tres interessante avec MylordCastle•
^) Dinsdag was 11 Januarij. H. v. H.
g2d
reaghy qai me satisfait en toas egards. Il a touche bien des
pointe, mais je n'ai pas Ie temps de m'ëtendre en ce moment
sur ces dififérentes matières, me réservant de nous en entretenir
de bonche. Le principal est d'informer Mr. de Spaen des vnes
et de le cbarger de se mettre sar an pied confidentie! avec le
Ministre, qai vent bien lui donner des informations et directionS;
et particulièrement lui indiqaer le moment et la maniere de
faire des démarches ponr être admis dans le Grand Conseil
directorial. L'affaire de la Belgiqne et de ce rënnion avec nous
ne pent anssi être mis en de meillenr main qne celle de Lord
Castlereagh II vent dabord connaitre les vues des autres Puis-
sances; et comme il 7 a identité de vue et d'intërêt, qu'est ce
qu'il y a plus dësirable si ce n'est que le Ministre d'Angleterre
fait nos affaires en faisant celles de son paYs. Je lui ai dit la
rëponse donnée au sujet de la séparation & dëterminer entre
TAngleterre et les Provinces unies, et il a ëtë ëtonnë que le
sujet de la succession est vue par nous comme chez eux. Il en
fera usage auprës des alliés et désire que Taffaire du mariage
reste recrette jusqu' & la rentree du Parlement, sauf k s'entendre
avec Ie Gouvernement Anglois sur la forme & donner & cette
affaire. Je pense ëcrire demain k TAmbassadeur Fagel et en
ai prëvenu Lord Castlereagh, qui profitera de Ia même occasion
peur envoyer un courier en Angleterre. Veuillez donner les
ordres requis pour qu'il j aye un courier & nous et un Pink
pret k partir demain k 2 heures. J'ai recommandé k Lord
Castlereagh Taffaire du commandement gënéral des troupes
employees par les Puissances alliées, nous y compris, aux Païs-
Bas. Il en sent la nécessitë mais le considère comme une chose
delicate, vu la position vis-&-vis du Prince Royal de Suède;
cependant pour éviter les conséquences d'un commandement
partagé en 5 ou 6 personnes cela est indispensable.
Le 7 Janvier 1814. Willem.
Voici des lettres de Mr. Fagel, que je vous com-
muniqe; j'écris en conséquence k mon Cousin.
17
230
Üit de erinnering aan de nominatie van de persoon tot de
Americaansche Missie bestemd van de zijde van Lord Clancartj ^
moet ik sluiten, dat zulks door Engeland zeer sterk verlangd
wordt. Zulks is een reede te meer om tot bepaaling der keuze
te treeden, en daar onder de vier voorgeslagen candidaten Job
May mij bet beste aanstaat en ik hem ook personeel het meeste
kenne, zoo valt mijne keuze op dezelve, en zal hij dienen zip:
daartoe te berijden, en zoo spoedig mogelijk nae Amerika moeten
vertrekken. Indien hij nogtans in commercieele relaties zig
bevindt, welke strijdig zouwden kannen zijn met de plichten
en positie, die hij te aanvaarden heeft, diend hij zulks van te
vooren op te geeveu. Omtrent de voet van betaling zouwde bet
minimum van het onder den Koning bepaalde tractement daartoe
aangeweezen worden, en tot equipage en reisgeld insgelijks het
minimum of eene middelsomme tusschen minimum en raaximuoa.
Of de reis nae Noord- America direct of over Engeland moet
en kan geschieden wensche ik UWEG. gedachte te verneemen.
De brief van den resident en de instructie dienen opgemaakt
te worden zoodra van de acceptatie van May bekend zal ziJD.
De Generaal Bülow moei zederd gisteren te Breda met zijn
Hoofdkwartier zijn Heeden zijn zgne troupes verzamelt om te
kunnen offensief handelen. Ik denke, dat hij morgen zijne
operaties zal beginnen en de invasie van Braband en Vlaanderen
schijnt dus op handen te zijn. De opinie en raad van L^
Gastlereagh zal tot eenige voorzigtigheid moeten engageeren,
dog wanneer de volksstem zig ten onzer faveure zouwde decla*
reeren, meene ik dat het zouwde mogelgk zijn haaren wenscli
met de egards voor de geallieerden te combineeren en wel
door aan dezelve de dispositie over het lot der Belgen voor te
behouden en teffens eene soort van administratie in naam der
Mogendheeden te arrangeeren. Wanneer de volksstem eene
andere wending neemt is van onze zgde het verder afwagten
het eenigste wat ons overblijft te doen, zullende zig het eene of
andere binnenkort developpeeren. Intusschen is mg leed te
231
hooreo, dat de RoomAcheD hier in het \sLud, bijzonder in Staats-
Brabandy vreezen dat hunne geacquireerde voordeelen zullen
genoomen worden^ en men meent goed te zijn hun daaromtrent
meerdere zekerheid te geven. Zouwde UWEG. denken, dat
zulks noodig was, en op welke wijze konde het zonder affectatie
en disput der Gereformeerde geschieden? Hiernevens zende ik
terug de missive van de Heer van Spaen en voege tot infor-
matie bij de door mij bekome brieven van dezelve, van Per-
poncher en van den Minister van Humbold. Het oprigten van
Zwitser schgnt hoe meer de wensch van de Gouvernans te zijn,
en dat Engeland hierin niet wil treeden, maar men gaarne zien
zouwde, dat wg zulks deeden. Omtrent de provissioneel vorm
van Regeering geeft de brief van Humboldt ligt, en zouwde het
credentiaal voor van der Hoeve daar nae in te rigten zijn, het-
welk niet belette onderhandelingen met enkelde Gantons, zoo
zulks noodig geoordeeld wierd; dog is waarschijnlgk, dat met
alle zal dienen onderhandeld te worden, en kan zulks om zoo
meer geschieden, als wij de Boomsche ook in dienst neem en
kunnen. Ik verwagte over deze geheele zaak UWEG. voordragt
benevens project instructie en missive.
's Haage den 9 January 1814. Willem.
De Heer Elout heeft aanzienlgke rechterlijke posten bekleed,
doch ook politieke ampten. Hij is Staatsraad van den Koning
geweest. Hij is door Schimmelpenninck naar Batavia gezonden
als Commissaris Generaal, zo als in onzen tijd Nederburg. In
Noord Amerika gekomen, is die Commissie door den Koning
thuis geroepen. Daarvan heeft hij een pensioen behouden, vol-
gens accoord van zes duizend guldens 'sjaars. Sedert de reuni
leeft hij van zijn pensioen en zijn praktijk met een vrouw en
veele kinderen zonder fortuin. Ik geloof, dat een politieke post,
daar zijn inkomen niet mede verminderde, hem aangenaam zoude
zijn, en ik keur hem bekwaam tot veele posten.
Bij deze gelegenheid kan ik UKH. onder de oude getrouwe
232
prinsgezinden een man van bekwaamheid, ondervinding, wel-
spreekendheid en kundigheid in herinnering brengen. Dit is de
Heer Boers, voor deze Advokaat van de Oost Indische Compagnie,
die bgna doodarm geworden is nit afkeer voor de revolutionaire
Regeeringen en die niets tegen zichzelf heeft, dan zgn gevorderde
jaaren, welke hem echter veel levendigheid van geest overlaaten.
Ik men zeker te weten, dat zijn hartewensch op dit oogenblik
is, zgne laatste dagen te slijten als Staatsraad van üKtl., en ik
geloof, dat hij als zodanig zeer nuttige adviezen uitbrengen kan.
Een ander van denzelfden stempel, wat de gezindheid betreft,
maar van gewoon vernuft en kundigheden, is de Raadsheer
Zwellengrebel, zeer bruikbaar in een Provintiaal Hof.
Een braaf jong man van dezelfde kleur, door wiens bevorde-
ring op dezelfde wgze zijn eigen ijver èn die van zijne trouwe
ouders kan beloond worden, is de Heer Willem Bichon.
Een van de onwrikbaarste Oranjeklanten, die gestaan heeft
als een eik» nit wat hoek de stormen ook gebuldert hebben, is
de oude Heer de Gijzelaar van Gorcum, thans ziek en naar bet
schijnt afgeleefd, dog wiens zoon met Gendai^mes gevoerd in de
Garde d'honneur nooit voor bedreigingen noch verleidingen
gezwicht heeft; in dezen kunnen vader en zoon gelgk beloond
worden, alzo hg door een verblijf van ettelgke jaren in het groote
huis van negotie van Goll te Amsterdam bekwaam is geworden
tot posten in de Departementen van finantie en koophandel.
'sHage den 10 Jan. 1814 UKH. getrouwe onderdaan
HOOBNDORP.
Ik heb ten eersten mgn werk gemaakt van Noord Amerika,
zóó wat de persoon als wat de zaak betreft Aangaande Belgien
heb ik de eer UKH. een brief van den Heer van Zuylen van
Nyevelt met een belangrijke bglaage te zenden; ik heb reeds
gisteren en eergisteren in den geest van Lord Gastlereagh aan
Nyevelt geschreeven, zonder nog iets wezentlijks op te offeren;
om aan UKH. verdere wenschen te gemoet te koomen weet ik
233
geen beeter middel dan een ostensible Commissie te geeven aan
Nyevelt, waardoor aan alle de behoeften kan voldaan worden^
namenlijk van de Brabanders om vertrouwen te scheppen, van
de Hooge Bondgenooten om te toonen dat wg hen niet voor-
aitloopen, en zelfs van de Roomschen in Staats-Brabant om alle
agterdogt weg te neemen. Eenrt UKH. deze voordragt goed, zo
zal ik deze Commissie met de meest mogelgke voorzigtigheid
ontwerpen.
Ik heb al veel voor de Zwitsersche zaak verzamelt, bg ontsten-
tenis van alle archieven, die de Franschen te Parijs getrans-
porteerd hebben; Delprat werkt voor. De Heer van der Hoeven
is naar Amsterdam on iemand te spreeken, die hem gewigtige
informatien geeven kan. Ik zal geen tijd verliezen om ten
minsten zo veel gereed te maken, als hij nodig heeft om met
vrugt werkzaam te zijn.
UKH. krggt terng twee brieven, namentlgk van den Heer van
Spaen en Hnmbold; die van Perponcher heeft UKH. niet inge-
sloten, en ik verzoek mij dezelve alsnog te willen zenden, om-
dat ik meen te bemerken, dat zg ook over de Zwitsers hao delen.
Om dezelfde reden heb ik de lange dépêche voor Humbold
gehouden, alzo ik dezelve volstrekt van noode heb voor de Cre-
dentiaalen en Instructie van van der Hoeven.
Zo als de zaken zig nu vermenigvuldigen bij UKH. Ministers
buiten 'slands, die er zijn en koomen zullen, kunnen zij het
onmogelijk afdoen zonder Secretarissen.
Ik geef dus aan UKH. in bedenking om er ten spoedigte een
te zenden aan den Heer van Spaen, en om aan den Heer van
der Hoeven, die in de kragt van zgne jaaren is, en slegts een
temporaire missie heeft, ten minste een copist toe te voegen;
voor de verdere missien zal ik tragten bekwame lieden te vinden.
De Heer van Znylen van Nyevelt dient ook een copist te hebben ;
het maaken van de dubbelden alleen zou doeze voorziening
vereischen.
Het is in Weenen bekend, dat de HoUandsche krggsgevan-
234
genen losgelaaten worden. Nieuwert, wel bij ÜKH. bekend en
thans te Weenen, schrijft dit aan Scholten en bied zig aan, om
alle Hollanders te verzamelen en herwaarts te zenden zonder
eenig traktement voor hemzelve. Zonde UKH. knnnen goedvin-
den om hem een Commissie daartoe te verleenen, met aanbevee-
ling van groote zuinigheid en met verlof om voor de noodzakelyke
kosten op mij te trekken ? De wissel is thans ongemeen in ons
voordeel.
10 Januaiy 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOGENDORP.
Ik zend al wederom aan UKH.
1^. Officieele brieven van den Ambassadeur Fagel, hier en
daar van veel belang.
2^ Het Tarif van de Missiën in 1793, hetwelk met de verdere
stukken dienaangaande na gebruik van UKH. terug verzoek.
3®. Een lijstje van de Secretarissen van Legatien.
4P. Een brief van den Advocaat van Assen, de tweede zin
belangrijk over Friesland.
5®. Het request van den braven Hagenaar, die eer wij
eenig canon hadden een batterij van agtienponders aan het
hoofd van Boeren veroverd heeft.
'sHage 11 Januari) 1814. UKH. getrouwe onderdaan
's ochtends om 1 uur. Hogendorp.
Hierbij zend ik een brief van een postulant voor een Zwitsers
Regiment. Voor 19 jaar was deze L* Colonel Schock een braaf
en bruikbaar ofiScier. Hij zoude kunnen medewerken tot bet
doen lukken der projectformatie en behulpzaam zgu tot defor-
matien van de kleine Cantons. In hoever hij aan den Heer
van der Hoeve te renvoijeeren zouwde zijn en zgn aanbod een
object van de Instructie van dezelve wordt, overlaat ik aan
UW.E.6. overleg en ben deszelfs consideratien afwagtende.
's Haage den 1 1 Januarij 1814. Willem.
235
Ik zende aan UKH. de concept commissie voor den Heer
vau Zuijlen van Nijevelt, alsmeede z^ne geheime lostractie. Ik
Yerzoek UKH. om de openstaande daggelden en équipement te
willen doen invallen.
Ik zal UKH. nader in bgzonder schrijven over de Zwitsersche
zaaken.
Ik sluit hier egter in:
I^. Brieven van den Heer Bangeman Huijgens mede over Belgien.
2®. Een brief van Job Meij.
3^. Brieven van den Ambassadeur Fagel zo even ontvangen.
Over al hetwelk ik tragten zal UKH. voor of nae den eeten
te onderhouden.
11 Januarij 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOGBNDORP.
UKH. ziet, dat die goede oude Spaen een Secretaris hoog
Doodig heeft. Herzeele verlangt maar om te vertrekken. Zoude
L'KH. ook kannen goedvinden om hem aan te stellen? De tarieven,
door mg aan UKH. ter hand gesteld, zoude kunnen dienen
ter bepaling van zijn daggeld en équipement. Want zoo lang
onze Missien ambulant zijn, dunkt mij, dat daggelden verkieslijk
zyn boven tractementen, ook uit economie.
'sHage UKH. getrouwe onderdaan
12 Januarij 1S14. met een gezwolle hand.
Voor den Secretaris van Staat tot het
Departement van Buitenlandsche Zaaken.
C. VAN Zuijlen van Nuevklt
Secr. bij het Dept.
Ik bedank UKH. voor de hier teraggaande stukken van den
Heer Kinkel. Ik vind zijne tijdingen zeer goed en zijne pro
memorie wel gesteld.
Ik wensch UKH. geluk van door Hem en den Heer van
Spaen zo wel bediend te zijn. Ik twijfel niet of Lord Castlereagh
zal de zaak volkomen klaaren.
236
Inmiddels mogen wg ons nu verblgden over de orders aan
den Heer van Spaen gegeven om den schijn aan te nemen alsof
wg de zaak van Oostenryk alleen verwagten De raad om geene
o/ficieele beloften aan de Belgiers te doen, stelt ons op onB
gemak omtrent al wat v^g met de Belgiers verrigt hebben.
Wij mogen ons na met eene goede uitslagen met eenealgemeene
goedkeuring vleien.
'sHage UEH. getrouwe onderdaan
12 January 1814. Voor den Secretaris van Staat voor het Dep^.
van Buitenlandsche Zaken.
C. VAN ZUTLBN VAN NtKVELT
Secr. van het Dep^.
Ik heb nog geen oflSciëele tgdingen van Breda nopens het-
geen den Uden voorgevallen is bg Hoogstraten, Turnhout en
West- Wezel, dog volgens particuliere brieven zouwden de
Pruissen in haar attaques volkomen geslaagd zijn en om half
twee uur den vgand met het terugtrekken bezig zijn, hebbende
de Cavallerie op de hielen. Zoo blijde ik hierover ben , zoozeer
wensche ik de officiëele tgding te bekoomen, niet alleen om
zekerder te zgn omtrent het gebeurde, maar vooral ten einde
naar de gevolgen te kunnen beseffen en te beoordeelen de
positie der wederzgdsche kragten. Den inhoud der Spaensche
en Einkelsche missives is allergunstigst, en geeve hoop, dat
de aankomst van Lord Castlereagh alles spoedig ten onzen
faveure beslissen zal. Intusschen steld zeek er de algemeene
opinie zeer op het gemak omtrend het verrigte nopens Belgien,
en, behalve het finaal decideeren der hoofdkwestie der Reuni
en van officiëele démarches daartoe tendeerend, hebben wg
vrgere handen. De geprojecteerde brief aan de Maires, welke
hiermede terug zende, kan dus ook niet in dier voege geexpe-
dieert worden en vereischt eene omsmelting. Het is te denken,
dat de komst van den Colonel Perponcher of de terugzending
van de Courier ons binnen zeer korten tgd nadere interessante
237
tijdingen van boven zullen medebrengen, en het is misschien
raadzaam zoolang te wagten tot het verzenden van een conrier
nae Frijbarg, om zoo meer, daar zig de operatien van den
Generaal Btllow intnsschen developpeeren ; dog zoo deeze van
dien aart waren, dat eene spoedige commanicatie raadzaam
werde, of dat de verdere tgdingen te lang uitbleeven, zal eene
verzending moeten plaats hebben, waartoe' de nieuwe Secretaris
van den Heer van Spaen het geschiktst kan dienen. Ik remitteer
de staaten van betaling der vreemde Ministers en wensche, dat
voor mij een Generaal Tableau daaruit geformeerd worde^ met
de noodige opene colommen van agter tot aanmerking of noteeren
van de tegenwoordige bepalingen. Daar den oudere Heer van
Reede een man is, aan wien ik persoonlyk obligatien heb en
zyne finantieele omstandigheeden zeer slegt zgn, zijn lighaams
gesteldheid ook niet eens doet vermoeden, dat hij lang jouis
seeren zouwde van een pensioen, hij ook de eenigste oude
diplomaat is, die daarop aanspraak zouwde kunnen maaken,
Baron Nagel door het herstel der Convoyen en Licenten weder
eenen goeden post bekoomende, zoo wensche ik hem op een
liberale aart te behandelen en wensche daaromtrent UWEG.
gedachten te vernoemen, alsmeede eenen voorslag. Het behulp-
zaam zijn aan de missie liet zig ook bepaalen, zijnde het eenigste,
waartoe zijne gezondheid hem qualificeerd. Tegens de keus
van Herzeele tot Secretaris hebbe ik niet, daar hij eens gedood-
verft zijnde, hetzelfde is of hij de eerste of de tweede is, die
in activiteit gesteld werde, en daar hij gereed is om te ver-
trekken verdiend hij misschien de voorkeur. Hij moet dus gereed
zijn alle uur te verreijzen.
's Haage den 13 January 1814. Willbm.
P.S. De verlangde nieuwstijdingen en bulletins zgn
zeer wenschelijk; hoe zulks in te rigten
koomt op UWEG. aan, doch de noodzakelijk-
heid iets nieuws te kunnen vertellen, wanneer
wij weder nieuws hooren, is onbetwistbaar.
238
Ik weusch UKH. geluk met de voorlopige tijding van
Hoofdstraten. Herzeele is gereed om alle uuren te vertrekken.
Ik neem de vrijheid om aan UKH. voor te draagen hem een
daggeld te geeven van twaalf guldens, waaronder alles be-
greepeu zal zgn., kosten van de reis, van logement^ van tafel,
enz. alsmede hem in eens toe te leggen voor équipement een
duizend guldens. Bij deze zelfde gelegenheid neem ik de vrij-
heid UKH. te vragen of er iets aan den Heer van Spaen toe-
gelegd is, hetzij tractement of équipement.
Ik zal het Tableau van alle de Missien voor UKH. doen
De brief van de Maires zal ik denkelijk wel kunnen Bchoeien
op de aangenome leest, maar UKH. heeft vergeten hem in te
sluiten.
Ik heb order gesteld op het houden van een doorloopend
journaal, waaruit de Bulletins voor alle de Gezanten zullen ge-
nomen worden. In den grond heb ik dit reeds waargenomen,
doch zal het nu nog geregelder doen.
Ik rust uit om wederom op aassem te komen, en vertrouw,
dat UKH. de hand van dit schrift genoeg kent, daar de mijne
gezwollen en pynlijk is, en ik niet tekenen kan.
's Hage 13 Januarij 1814
's ochtends half tien.
P. S. Feiler van Hall is druk aan het werk; de desertie op
het fort La Salie gaat voort. Wij wagten La Serre alle uuren
hier. Ik hoop dus binnenkort een voorloopig berigt aan UKH.
te kunnen geeven.
Ik heb de eer UKH. een brief van den Heer van Zuylen
van Nyevelt te zenden. Ik gis, dat UKH. wel laater tijding zal
hebben.
Ik heb gisteren den Advocaat van Assen bij mij gehad. De
ontevredenheid in Vriesland is eenig en alleen te wijten aan
degenen, die er thans regeeren, en die meestal onder den
239
Keizer gedient hebben. Die ontevredenheid is dus een blijk van
den goeden geest van het Volk. Men stelt in Vriesland veel
vertrouwen op den Heer van Humalda, doch hij gaat er door
voor al te zacht^ en buiten staat om iemand kwaad te doen.
Ik ben met den Heer van Assen afgesproken, dat hij aan zgn
vrienden schrijven zal, dat alle de aanstellingen provisioneel
zgn, dat de Constitutie denkelijk nog deze maand gereed komt^
dat er dan Staaten-Generaal^ Staaten van de Provintien en
Stedelijke Regeeringen op een vasten voet komen zullen, en er
dus gelegenheid z^n zal om plaats te vinden voor alle de Wei-
gezinden, die aangenaam zijn aan het Volk. Van Assen denkt, dat
dit de gemoederen tot bedaaren brengen zal. Mij dunkt, dat de Heer
van Humalda de regte man zou zijn om met de Constitutie naar
Vriesland te zenden en om een lijst te maaken van de Vriezen voor
de Groote Vergadering, daar het nu tijd is om in het algemeen aan
te werken. Ik heb voor UKH. de veertig artikelen van de
Constitutie, die voorloopig gearresteerd zijn, doen afschrijven,
en ben verzegt door de Commissie om dezelve uit haar naam
UKH. aan te bieden. Mogelijk zoude UKH. bij die ge-
legenheid de Leden van de Commissie kunnen vraagen om elk
voor zijn Provincie een lijst te maaken van Leden der Groote
vergadering.
Ik heb ook den heer Job Meij bij mg gehad. Hij is nu aan
UKH. voorgedragen tot Secretaris bij het Departement van
Marine, en druk bezig onder den Heer van der Hoop. Voor
zyn huiselijke omstandigheden, alsmede voor den dienst van
UKH. schijnt hg daar regt op zijn plaats te zijn, en of-
schoon altijd gereed om Hoogst Deszelfs bevelen uit te voeren ,
bidt hij om liever niet naar America te gaan. Ik geloof, dat
Changuion het gaarne doen zal; dog zal ik zijn laatste woord
eerst heden verneemen.
Ik sluit hier uit hoofde van UKH. briefje, hetwelk ik
op dit oogenblik ontvang; ik zend het rapport terug en ver-
zoek slechts om den bewusten brief aan de Maires. Het verder,
240
dat ik te melden had zal ik nog dezen morgen aan DKH.
schryven en inmiddels haar bevelen uitvoeren.
'sHage 14 Jan. 1814 UKH. getrouwe onderdaan
'sogtends 9 uar. Hogbndorp.
Door ongepermitteerde nalatigheid heb ik eerst heden morgen
bijgaande brief bekoomen. Nae genoome lectuur wensche ik hem
terug om naderhand een extract voor de courant te laten ver-
vaardigen. Mijn zoon schrift mij, dat in meerdere dorpen de
inwoonders genoegen getoont hebben hem te zien, en dat een
oud en rijk man hem gezegd heeft, dat men vertelde, dat ik
Koning van Braband zouwde worden. Het vertrek van den
Heer van Herzeelen zouwde op heeden avond kunnen bepaald
worden en dépêches voor Spaen en Kinkel gepraepareert. Indien
intusschen iets koomt kan hij altoos eenige uuren later gaan.
Ik zal met hem schryven. Den Ambassadeur Fagel zouwde
ook te kennen te geeven zijn, dat het te wenschen is de Duitsche
troopes in Frankryk overgeloopen en naar Engeland getrans-
porteerd dog hoe eer hoe liever herwaards te zenden, kunnende
dezelve te Scheveningen debarqueeren, zoo zij niet te Hellevoet
binnen loopen kunnen wegens het eis. De tijdingen van Breda
z^n hem roede te deelen. Misschien zendt L^ Clancarty een
courier per Hellevoet of Schevelingen.
's Hage den 14 January 1814. Willbm.
De bewuste brief van de Maires is niet bij mij. Ik heb nog
alle myne papieren naegezogt jen dezelve niet gevonden. Ook
erinner ik mij zeer wel dezelve uit den brief van den Heer
van Zuilen van Nieveld genoomen te hebben om dezelve on-
middelijk in het paquet aan UWEG. in te sluiten. Ik moet dus
vermoeden, dat de brief in quaestie bg UWEG. onder andere
papieren geraakt is of op eene onbegrypelijke manier verloren
gegaan.
Ik hoop dat Changuion zal naar Amerika kunnen verzonden
241
wordeo en spoedig daar na toe vertrekken. De voorslag van
door Hnmalda te laaten opgeeven de Vriezen, die tot de Groote
Vergadering op te roepen zgn, approbeere volkoomen, ook dat
de ander heeren van de Commissie elk in den haare zonwden
lijsten formeeren en voordragen. De redactie der geconcludeerde
articnlen wagte ik af. Ik hoope, dat in Vriesland verder ontc-
vreedenheid zal kannen voorgekomen, zelver genoegen gegeeven
worden.
's Haage 14 January 1814. Willbm.
Ik zal de Leden van de Commissie respective om de bewuste
lasten verzoeken.
Ik heb de eer UKH. het tableau van de tariven voor de
Ministers buiten 'slands te zenden.
Ik had UKH. nog te melden, dat ik uit den mond van Job
Mey het volgende aangaande Amsterdam vernomen heb. Daar
is ongenoegen onder het Volk over twee punten : P. de nieuwe
belastingen op brood, zeep en zout; 2''. de uiterlijke gedaante
van de Regeering. Omtrent de belastingen klaagt men, dat
dezelve op de noodzakelykste levensmiddelen gelegd zijn midden
in den winter, voordat de zeevaart aan den gang kan koomen
ait hoofde van het ijs en van de vgandelijke houding van Ver-
heul aan den Helder. Daar nu de de armoede onder het gemeen
van die volkrgke stad zeer groot is en nog niet door de open
zee kan verholpen worden, zoo komt het mq voor, dat de ge-
meene man moet te gemoet gekomen worden door vrybrieQes
op het brood of eenige ander dergelijke maatregelen. Men kan
het onmogelgke niet vergen. Ik wenschte wel dat zoodanige
weldaad direct van wegens UKH., en als van Haar komende,
wierdt aangekondigdt en daarbg open gelegt de redenen hier-
boven gemeld. De tweede klagte over de uiterlgke gedaante
der Regeering rust vooral op de Police en op de Prefectuur,
waarin men de afgeschafte Fransche Regeering meent te zien
met opzigt tot veele persoenen, gebouwen en vooral de handel-
242
wijze. Een HoofdoflScier, Onderschouten en Dienders voor de
Justitie, naar de oude wijze ook de Police waarnemende, zonde
misschien voldoen om het bezwaar weg te neemen. Ik herinner
mij nog, dat de Police onder andere redenen in de waereld
gekomen is, omdat de President van Maanen mij adviseerde om
niet aan de Justitie teraaken, geen penale wetten te maaken^
bij de Insurrectie en vooreerst de Police alleen te gebruiken
tegen kwaadwilligen. Door opvolgende schikkingen is dit geheel
verandert. Na de invoering van de Constitutie zal er zelfs geheel
geen Police meer noodig zijn. Het Binnenlands Departement
kan dan eenige geheime correspondenten betaalen om op Fransch
verraad te waaken. Evenzoo is het gelegen met Prefectuur ende
Assessoren. Gecommitteerde Raaden, Stedelijke Regeeringen,
Ambtsgerechten zullen dan die Fransche couleur geheel nitwis-
schen. Ik verlang dus hartelijk naar het oogenblik, dat de Con-
stitutie publiek gemaakt en de Groote Vergadering bijeengeroepen
zal kunnen worden.
Ik heb de eer UKH. te zenden een berigt van den schoon-
zoon van den bankier Hagen, pas uit Parijs gekomen, hetwelk
na lezing eerbiedig terug verzoeke. Lord Clancarty zendt om
twaalf uur een courier aan Lord Castlereagh, aan wien ik bij
deze gelegenheid het bewuste stuk van UKH. toezende.
'sHage den 14 Jan, 1814 UKH. getrouwe dienaar
half twaalf uur. Hogendorp.
De bijgaande missives zal de Heer van Herzeelen kunnen
meedeneemen en bezorgen zonder zig op te houden om zulks
personeel te doen. Ik zal niet aan den Admiraal Kinkel schrijven,
en verzoeke dus UWEG. zijn brief aan mij van 5 Jannary te
willen accuseeren en hem te kennen te geeven, dat ik met het
verrigte zeer voldaan ben, afwagtende nadere tijdingen Om trend
traktement en equipagegeld voor den Heer van Herzeelen hebbe
geen remarqnes; nopens den Heer van Spaen is niets bepaald.
Omtrent het ongenoegen wat te Amsterdam heerscht; wensche
ik dat het mogelijk zij maatregelen te beraamen, die zullen doen
verminderen. Ik zal nopens het brood met Canneman spreken
eu overleggen wat te doen; dog geen retrograde stap is raad-
zaam, en hoe vrijbiljets in te voeren zie ik niet wel in, eerder
helpen door soupe, uitdeeling van brood of iets dergelijks. Het
ander is met het werk der Constitutie verweeven en hangt af
van het einde der deliberatien. De meedegedeelde memorie gaat
hiernevens terug.
Den 14 Jannary 1814. Willem.
Ik haast mij UKH. dépêches van Nyevelt te zenden, die veel
attentie verdienen; ReiflFenberg is mogelijk bg UKH. zelve bekend.
Ik zal bij Repelaer naar hem vernemen. UKH. ziet denkelijk
den Heer van der Hoop in den Raad. ReiflFenberg is zeker een
draaijer, vermits hy zijn rapport aan Langdecau met eenige
veranderingen tot een rapport aan UKH. maakt en zig Haren
getrouwen onderdaan teekend. Hij is den 12 December over den
Rhgn gegaan, zo dat zijne instructien van het begin van die
maand moeten zyn^ en misschien is zijne geheele missie besloo-
ten geweest, eer men iets wist van den opstand hier, of op de
eerfte t^ding daarvan. Van de goede dispositien van Oosten-
rijk hebben wij daartegen kennis gekregen op het laatst van
December en in het begin van January. Ik vleijde mij derhalven
dat de Commissie van ReiflTenberg en de berigten, die Lord
Castlereagh had, van een en denzelfden ti|d zijn^ en dat er
sedert een gunstige verandering is geboren, die de Prins van
Mettemich aan UKH. 's Gezanten heeft bekend gemaakt en nog
niet aan de Engelsche Ambassadeurs, ten einde de eerste te
zijn om Lord Castelereagh daarvan te verwittigen.
Ik wagt Repelaer om iets naders van hem over ReiflTenberg
te vernemen, alsmede of UKH. zig er iets van herinnert, en zal
dan aan UKH. voordragen hoe ik denk, dat met die man te
leven is.
Ik sluit nog een berigt in van Gaptein OweU; hetwelk mij
244
door den Ambassadeur gezonden is en UEH. veel genoegen
geven zal.
Mijn band is wat beter. Mijn been is nog stgf en p^nlyk.
Ik heb gisteren derdebalf uur de Constitutie bggewoond. Ik heb
gisteren avond alle de dépêches gedicteerd aan de Heeren van
SpaeU; Kinkel, Fagel, Nyevelt en Generaal Bülow en ben toen
niet zonder wat koorts naar bed gegaan. Zonder die felle koude
zoude ik het kunnen houden, maar ik kan de zaal van de Con-
stitututie niet warm stooken en het zitten en koude Igden boort
mij in den grond. Het is mij onmogelijk beden uit te gaan. De
Constitutie is uitgesteld uit hoofde van de voorbereiding tot
Maandag. Het artikel van den Adel is geheel afgedaan, en dat
van de Stedelijke Regeeringen zoo goed als afgedaan. Ik begin
land te zien, en denk dat het eenige, dat ons nog een weinig
ophouden zal, de Regterlgke Magt is. Het schgnt mg toe, dat
de wensch van UKH., mij in de eerste dagen van Hai-e over-
komst bekend gemaakt, vervuld zal worden, om namelijk aan
bet Land zijne oude gedaante weder te geven, gezuiverd van
de gebreken der vorige Constitutie. De Leden van de Commissie
zullen lijsten maken van leden voor de Groote Vergadering. Bij
het Reglement op de invoering, art. 4, wordt gezegd, dat de
Commissarissen Generaal in de Departementen ook zulke Igsten
formeeren zullen. Dan krggt UEH. dubbelde lijsten, dat zeer
goed is om te vergelgken. Mij dunkt, dat het tgd is om een
aanscbrgving te laten doen door den Heer van Stralen aan de
Commissarissen Generaal ten gemelde einde.
'sHage 15 January 1814 UEH. getrouwe onderdaan
'sogtends negen uren. Hoobndorp.
De Heer Reiffenberg is mij zeer bekend. Hg is intrigant en
weinig te betrouwen, dog misschien oogenblikkelijk bruikbaar,
kan ten minste ook naedeelig zijn. Het is te bewonderen, dat
de Heer van Znylen van Kievelt niets van de beweegingen der
armee bekend maakt. Hg schgnt niets vemoomen te hebben.
045
Bet berigt van Cap^. Owen slnit ik bg ; het zonwde goed zyn van
de Goesenaars in een bniletin melding te niaaken. De Heer van
de Spiegel, Bnrgemeester, is geloov ik nog bier en zonwde het
zelve knnnen opstellen. Ik voege hierbij de redactie der Consti-
tutie volgens de genome beslniten; mijne remarques heb ik op
een appart blad geschreeven ; UWEG. zal my zulke ligt kannen
ophelderen. Ik ben bigde, dat dezelve land ziet; ik zal den Heer
van Stralen wegens de lijst der Notabelen spreeken. Het doet
mi) leed te vernemen, dat UWEG. weder pgn aan het been heeft
en niet kan nitgaan, hopende, dat het ophouden der felle koude
hieromtrent binnen kort zal verbeetering aanbrengen. In haast
*s Haage den lö January (1814) Willem.
P.S. In de communicatie van Ld. Clancarty nopens
onze vereischten zal UWEG. in de form wel
de nodige modificatien maken.
Ik heb de eer aan UEH. toe te zenden eenige papieren, die
ik in den (Eabinets) Raad zonde hebben moeten brengen zgnde :
1®. eene voordragt van den Heer Hawker tot Consul te
Plymouth ;
29. eene concept- besluit daartoe betrekkelgk;
3^. eene concept-commissie, die tevens tot model kan dienen
voor alle zulke aanstellingen;
4^. Een algemeen Reglement voor de Consuls, dienende tot
Instructie, is in de maak.
De organisatie van het Departement en de instructien, met
de mgne daaronder, had ik mg' gevleid ook reeds aan UEH.
te kunnen ter hand stellen; maar het is tot nog toe volstrekt
onmogelgk geweest.
Ik kan UEH. de allerstrikste verzekering geven, dat het
berigt van Eapitein Owen niet onder de teruggezonden papieren
is, doch zooals ik het bekomen zal, zoo zal ik den Heer van
de Spiegel doen opzoeken Onder bulletin begrgp ik, dat UEH.
de Staatscourant verstaat.
18
346
t)e Heer van Zaylen van Nyevelt niets oflBcieels ^an de
militaire operatien vernomen hebbende beeft echter iets aan zyn
broeder geschreven ^ waarvan copy hier ingesloten meedegaat.
Ik zende de stokken van den Ambassadeur Fagel wederom
terug, omdat zij dubbelden zijn, volgens UKH. besluit, hetwelk
hij even ontvangen had. Ik zal de verdere bevelen van UKH.
uitvoeren.
's Hage den. 15 January 1814. UKH. getrouwe onderdaan
'sogtends te half twaalf uren. Hogbndorp.
Ik haast mij UKH. de brieven van Kinkel te zenden, alzoo
die aan mij ten minste van het hoogste gewigt is en nood-
zakelijk invloed hebben moet op hetgeen ik heden aan van
Zuylen van Nyevelt schrijven zal. Ik ga nu de brieven van
Spaen lezen, die lang zijn, en waarvan ik dan oogenblikkelijk
berigt zal geeven.
'sHage 15 January 1814. UKH. gehoorzame onderdaan
Hogbndorp.
De ingesloten brieven van den Heer van Spaen zijn van
geen gewigt, en het blgkt, dat het zeer nuttig is geweest ook
den Heer van Kinkel af te zenden.
Hetgeen UKH. in sommige artikels van de Constitutie ge-
leezen heeft van Staaten Generaal in dubbele geiaalen ziet op
die vergadering van dezelve, welke in het laatste Hoofdstuk
beschreeven is.
'sHage, 15 January 1814. UKH. getrouwe onderdaan
Hogbndorp.
Ik heb de eer aan UKH. te zenden over de artillerie, die
herwaarts ingescheept wordt.
Vervolgens een Memorie van den Heer Bangeman Huygens
over de Landen te voegen bg ons Grondgebied, een stuk daar
het een en ander belangrijks in staat.
Eindelijk, de aanspraak van Napoleon terug.
Ui
Lord Clancarty koomt morgen tasschen twaalve en twéé
naren bij mij om te spreeken over de stukken, die UEH. mij
door het Departement van Oorlog hebt toegezonden. Indien
UKH. hem nog iets wilde doen weeten, zoo heeft Zij het mij
slechts voor twaalve op te geeven. Over de Thee ben ik ÜKH,
niet lastig gevallen, omdat het zig alles schikt, en dat ik
denkelijk morgen alles zal afdoen.
'sHage 15 Jan. 1814. ÜKH. getrouwe onderdaan
i 8 uuren. Hogbndorp.
Zooeven ontvang ik deze papieren, waaronder een belangrijk
rapport; ik zal UKH. heden nog nader daarover schrijven.
Ik hoop de Constitutie waar te nemen en de petitie van het
Departement van Oorlog in orde te brengen.
'sHage den 17 Jan. 1814. UKH. getrouwe onderdaan
des morgens te 10 ure. Hogendorp.
Ik heb alle de papieren voor de Colonel Ditmers gereed. Voor
Changuion wagte ik de beslissing van UKH. op mijne vraag-
punten. Voor van der Hoeven heb ik nu zooveel bij elkander
vergadert, dat ik UKH. eenige punten ter beslissing zal kunnen
voorleggen, vervolgens zijne Instructie opmaaken en hem af-
zenden. Naar mijn oordeel diende hg een officier mede te
neemen met de titel van Secretaris van Legatie, dan kan hy
een goede Capitulatie maaken. Want die Zwitsers zijn zeer slim,
op het geld gesteld, en der zaak doorkundig.
De petitie van het Departement van Oorlog aan Engeland
zal wel te schikken zijn, indien UKH. af wil zien van hetgeen
daarin rechange genoemd wordt, dat wil zeggen, dat men eerst
wapenen vraagt voor vijftigdoizend man, en dan nog eens de-
zelfde quantiteit om in de magazijnen te leggen tot rechange.
De nota kan eerst gaan met de paketboot van Donderdag. Ik
heb den Ambassadeur de confidentie van Kinkel niet behoeven
i te maken, omdat hg mg de confidentie gemaakt heeft van de-
248
zelfde zaak nit een brief van deogeen, die alles aan Kinkel
verhaalt en voor hem bedreeven had.
Er is dus alle reden om te denken, dat wg binnenkort
een officieele verklaaring omtrent Belgien verkrijgen zullen;
inmiddels kannen wij met voorzigtigheid onder de hand big ven
werken ; ik zie zelfs, dat Kinkel niet al te veel moet aangespoord
worden.
Mijn Dokter zegt mg, dat ik geen medicgnen maar rast moet
hebben; als ik langzaam en zonder overhaasting werken mag,
zal ik zien wat ik doen kan.
'sGravenhage UKH. getroawe onderdaan
17 Janaary 1814. Hogendorp.
Ik ben blijde te verneemen, dat het heeden met de gezond-
heid beter gaat, en wensche maar, dat UWEG. zig niet al te
zeer fatigeere. Hiernevens deele ik mede de missives van
Hnmboldt en Kinkel. Jammer is het, dat Balow niet te Antwerpen
in plaets van Breda is; dog het geeft rog meer vrije handen
om casu qao te ageeren en te praepareeren de gemoederen bij
eene aanstaande zoo wg hoopen gevolgrgke onderneming. Het
bulletin kan na genome lectnre aan Falck voor de coarant, dog
s. r. aan mg toegezonden worden. Het belangrijke rapportover
Belgien zende terag ; zalks geeft goede moet en hoop voor het
vervolg. Het zoawde goed zgn een Igst te formeeren en bij de
hand te hebben van de personen, dewelke genoemd en willig
bevonden zijn zig ook andere te noteeren. Canneman heeft by
mg geinsteerd op de benoeming van een eigen Departement
van Koophandel. Naa over de persoon van Commissaris Oeneraal
gedacht te hebben vind ik geene daartoe geschikter als Bgland
Haldt, daar hij kandighceden bezit en geen aandeel in de
commercie neemt, zoo veel ik weet; of anders zgn personeel
daartoe past en vroegere relatien het wenschelgk maken, is
een tweede vraag, omtrend welke ik huiverig ben en UWEG.
meening wensche te hebben, even als in het generaal over zijne
249
aanatelling. Omtrent Ghanguion veronderstel ik, dat UWEG. aan
den EngelBchen Ambassadear zal gesprooken hebben. Zyn rang
zonwde kannen zijn Env. Extr., dog deselve niet deploijeerende
voor en aleer bij zeker is opgenomen te worden; das eerst de
Regeeringsverandering aunonceeren, en dit vriendelijk opge-
nomen zijnde, zgn credentiaal overgeeven. Eqaipement en reis-
geld zoawde kannen zijn 10,000 fl. en bet tractement dezelfde
som me als van oads.
den 17 Janaary 1814. Willbh.
De post voor welke UKH. mg een dag of tien geledeneenige
menseben beeft opgenoemd, en waarvan zg mij in baar laatste
briefje wederom spreekt, verlangende van mij te weten omtrend
iemand, dien zy mij daarin noemt, of zgn personeel daartoe
past of vroegere relatien bet wenscbelgk maken, deeze post,
wanneer ik alle de genoemde naga, wanneer ik nadenk op den
aard der bezigbeden en in aanmerking neem degene met welke
men daarin te doen beeft, kan ik niemand eerder aanbevelen
dan Repelaer, wien ik de eerste reize ook aan UKH. voorge-
dragen beb.
Ik beb gisteren de zaak van de Thee met Voate zoo verre ge-
bragt, dat zij kan afgedaan worden. Men kan alle de verzoeken in-
willigen en das iedereen te vreden stellen met de qaantiteit, die
in Maart verkoebt zal worden, iets te vermeerderen. De prijzen
zijn zeer boog en rijzen alle dag, omdat er geen voorraad is,
zoodat een vermeerdering van de qaantiteit raadzaam zonde zijn
om deze reden alleen. Daar blijft na de form over, zgnde vele
reqaesten in mijne banden gekomen zonder renvooij van UKH. ;
toch dit kan ik in weinige woorden met Falck afspreeken, in-
dien UKH. de zaak goedkeurt.
'sHage 17 Janaary UKH. getroawe onderdaan
1814, zes aten. Hogendorp.
Ik beb de eer aan UKH. te zenden bet concept- beslnit voor
250
den Heer Gbangaion; de verdere Instractien op het Tractaat
van Commercie zal ik aan UKH. voordragen als Changaion van
zijn reisje in de koopsteden zal ternggekoomen zijn. Hettracte-
ment heb ik open gelaaten, omdat UKH. dit geschikt wil
hebben als te vooren, en dat ik niet weet wat onze Envoyës
te vooren gehad hebben. Ik bid UKH. te bedenken, dat alles
in Amerika nog dnnrder is dan in Engeland en dat indien het
UKH. te dunr nitvalt voor eene permanente Missie, zg bij slot
van ieder jaar vry is om een Resident aan te stellen.
Bg deeze gelegenheid verzoek ik UKH. om de tabel van het
Tarif terng te mogen hebben, ten einde een copij er van voor
mij te laaten makeu en het dan aan UKH. weeder te geeven.
Verbolgens heb ik de eer aan UKH. nog te zenden een brief
en voordragt over den Levantschen handel met een concept
besluit, door middel van hetwelk die zaak aanstonds aan den
gang raakt en dan verder kan voortgezet worden naar goed-
vinden van UKH., hetzg door mijn Ministerie, of door een ander.
Eindelijk moet ik kennis geeven aan UKH. van eene rekening
van onkosten voor het transport van meubelen van den Am-
bassadeur, met bglagen, mij door den Heer Twent van Kortenbosch
overhandigt en bedraagende /^ 955. 1.8, waaromtrent verzoeke te
weeten, of dezelve rekening aan den Ambassadeur ingelevert of
door mij betaalt moet worden.
Gemelde Ambassadeur heeft mg doen weeten, dat ik hem bij
eene nota vraagen moest, om de passagie van den Heer Changuion
naa Noord- Amerika, die hij dan bezorgen zoude, hetgeen ik dan
ook gedaan heb.
De nota over het geschut heb ik hem ook gezonden, nadat ik
met hem op de ondubbelzinnigste wijze geeonstatoert had, dat
dat geschut niet gegeeven wordt aan ons alléén, maar aan de
legers van de Bondgenooten in de Nederlanden in het algemeen,
onder de beschikking van Sir Thomas Graham.
'sHage UKH. getrouwe onderdaan
18 Januar^ 1814. Hogbndorp
251
Ik. heb den Heer Repelaer tot Staatsraad gedood verft en meene,
dat die of eene soortelijke post hem beter zal conyenieeren als
eene ministerieele^ zijnde hij, volgens hetgeen wat UWEG. mg
vroeger gezegd heeft, uit meerdere oorzaken niet wel te kiezen
tot die van den Handel, en vooral wanneer door bgkoomen van
Colonien dit departement eene groote activiteit en orde zalver-
eischen. Eene andere kens is dns noodig en zouwde misschien
de zig daartoe wegens knndigheeden het best passende persoon
zgn Goldberg; dog ook die aan het hoofd als Commissaris
Oeneraal te plaatsen is niet raadzaam, en verkiezelijker zgne
talenten op eene wgze te benutten, die meer overeenkomt met
zgne positie. Anderen, die zig daartoe qnalificeeren, weet ik op
het oogenblik mij niet te herinneren; dat ik wel eerlgke, goede
en talentvolle personen kenne, dog moeten dezelve nietvolkoo-
men vreemd aan die beezigheeden zijn, en teffens geen aandeel
aan handels speculatien direct of indirect neemeo ; weswegens
ik op mgn vorig berigt terngkoome in zoover UWEG. niet
daaromtrend gronden aanvoeren kan^ die mij overtuigend daar-
van terugbrengen. Het concept besluit voor den Heer Changuion
heb ik onderteekend, en het hoogste tractemeot onder den Koning
bepaald, zijnde f 15000.—, daar ik anders meene in het algemeene
met de laagste te kunnen uitkoomen. UWEG. zal alles ontuee-
men aan het nevensgaande tableau, hetwelk ik nae genoome
afschrift terugverlange. Een Secretaris kan met Changuion ge-
zonden worden, en dient de keuze zoo te vallen, dat bij als
Chargé d' Affaires konde blijven, indien Changuion op den duur
niet zig ophield in Noord Amerika. De note der meubels van
den Ambassadeur kan maar door UWEG. betaald worden, en
wensche ik een lijst van de zelve te bekoomen. De memorie
van Bangeman Huigens zende ik hiernevens terug en meene,
dat het goede zaaken behelst, dog niet met onze ideeën geheel
strookt. Hij schijnt dog ook ideeën te hebben, en zouwde wel
bg gelegenheid bruikbaar zijn. De brief van den Heer van Hum •
bold sluite ik bij. Ook zende de aan mij geschreve nog eens
252
aan UWEG.^ daar ik in de onzeekerheid ben of deszelfs inbond
bekend is. Nae genoome lectare wensch ik de laatste zoo als de
vroegere van dien Minister terug, daar ik dezelve beantwoorden
wil, en om 12 uur eene geleegenheid van den Engelschen
courier zig opdoed. Ook voege ik mijne correspondenten met
den Vorst van Weilburg nopens zijne troupes, dewelke nader-
band ter beantwoording en neeme van maatregelen nodig bebben
zal. Aan Kinkel en Spaen zouwde geschreven kunnen worden,
ook aan Hnmbold, om de Heer de Marsebal naar omstandig-
beeden te supporteeren, zgnde bijzonder voordeelig wanneer wg
de Nassauers ter onzer dispositie zouwden kunnen bekoomen.
Wegens de krijgsgevangen officiers kan aan den Ambassadeur
Fagel met meededeeling der Note en Naamigst gesebreven
worden. Dat de Theeaangelegenbeid in orde is en tot genoegen
van alle geinteresseerden kan bezorgd worden is mij aangenaam.
De renvooijen van requesten aan UWEG. is ter beëindiging
naar de gewoone arrangementen, kunnende ook de zaak met
de Heer Faick afgesprooken worden.
'sHaage den 19 January 1814. Willem.
Ik beb de eer UKH. alle de stukken terug te zenden en ook
eenen vroegeren brief van den Baron Humboldt en eenen van
Perponcber, van beide dewelke ik het noodige gebruik gemaakt
beb. De kosten van de meubels zal ik betalen en op den post
brengen van onvoorziene uitgaven ; de Igst is op bet Bureau en
zal UKH. nog dezen ochtend toegezonden worden.
Aan de Heeren Fagel, van Spaen en Kinkel zal ik aanstonds
schrgven. Op bet eerste artikel van bet briefje van UKH. zal
ik nog dezen ochtend een antwoord geven.
'sHage den 19 January UKH. getrouwe onderdaan
1814, 's morgens half elf nren. Hogendorp.
Aangaande de personen, naar welke UKH. mij gevraagd heeft,
beb ik altgd bet goede en het kwade gezegd, dat ik er van
253
wist, en zo heb ik ook al reeds aan UEH. bekend gemaakt
mijne opinie omtrend het gedrag en de sentimenten van den
bewasten Heer; ik kan mij dns heden bepalen tot zijn kundig-
heden en het komt mg voor, dat die op het stnk van Koop-
handel theoretisch en niet praktisch kannen zijn. In de Colonien
is hg geweest in een militair en geen politieke Commissie. Het
groot ongelak van ons Land is, dat er zo weinig bekwame
menschen zijn, en dat men das diegene kiezen moet, daar het
minst op te zeggen valt. Ik heb genoeg in mgn leven geleerd
om met allerhande menschen om te gaan, en nadat ik aan
UKH. de waarheid gezegd heb, zijn alle Hare keazen mij aan-
genaam. Wg zallen heden met de constitntie de Provinciale
Staaten beslaiten en de Regterlijke Macht beginnen. Ik hebbg
deze deliberatien de kundigheden en de sentimenten van veelcn
nader leeren kennen, en ik kan UKH. van den Heer Eloat
zeggen, dat er de Advocaat wel wat in zit bg het advizeeren,
maar dat hij zeer vatbaar is, nooit gehecht aan zijn eigen
opinie, van een zeer helder verstand en minder overgegeven
aan politieke theoriën, dan de meeste Patriotten. Ik noem hem
in het bijzonder omdat ik geloof, dat UKH. minder gelegenheid
heeft gehad om hem te leeren kennen.
'sHage 19 Janaary UKH. getrouwe onderdaan
1814, 's ochtends half twaalf uren. Hogendorp.
De zending vae van der Hoeven is tot rgpheid gekomen,
ik heb alles zoo veel mogelijk voorbereid en geapplaneerd. Uit
de bijgaande vragen, mijne concept-antwoorden, /al UKH. ont-
waren de uitgestrektheid van de zaak en de menigte van
punten. Beroofd van alle archiven meen ik echter niets wezentlijks
te missen. Ik sluit hier in een Tractaat en eene Capitulatie, die
modellen van alle de volgende zgn geweest. Bij de vragen van
van der Hoeven zijn renvoogen tot deze twee stukken en tot
andere, die UKH. maar voor 't vragen heeft.
Mgn algemeen advis is, dat eene defensieve alliantie voor
254
deze tijden ongeschikt is. Ik ben gereed om aan DKH. voor te
leggen een eenvoudig verdrag van vriendschap zonder meer.
Dan moet er de schets van eene Capitulatie bykomen, waartoe
de antwoorden van UEH. op de vragen van van der Hoeven
vereischt worden. Mijn concept-antwoorden kan UKH. goed-
keuren of verwerpen, en wat ik opengelaten en aan Haar be-
slissing gesteld heb invullen. Voorzien van een concept-Tractaat
en eene concept-Capitulatie kan van der Hoeven schielijk sluiten
en kunnen de troupen marcheeren. Onvoorzien van beide kan
hy 6 maanden handelen zonder klaar te komen; de dagen, die
hij hier bezig is geweest, zijn een groote winst van tijd.
Mogelijk verkiest UKH. hem zelven te spreken bij gelegen-
heid, dat zijn vragen beslist worden.
'sHage den 20 Jannary UEH. getrouwe dienaar
1814, 's morgens II uren. Hogendorp.
Mijn oudste Zoon is heden naar Breda vertrokken en zal
Gorcum en passant meede opnoemen. Zyne reise derwaarts
was ook reeds bepaald eer mg de aankomst der troupes onder
den Hertog van Saxen Weimar bekend was; nu zal hij over
derzelver marsch en gebruik insgelijks met den Generaal van
Bnlow spreeken en zoeken alles af te handelen wat zouwde
afspraak en meedewerking vereischen. Den 25 of 26 is den
Hertog te Doesburg of Arnhem of bij Emmeric en hoe eerder
hij voorwaarts koomt en Belgien helpt meedebezetten hoe beter.
Het is mij aangenaam geweest van te verneemen, dat de Con-
stitutioneele besognes vorderen en tot de Kegterlgke Magt ge-
treeden is. Het goed getuigenis, aan den Heer Elout gegeeven,
heeft mij de idee gegeeven of hij zig tot Postes en wel mini-
sterieele zouwde passen, en of bij ook buiten het vak der
regtsgeleerdheid bruikbaar is, en zig zouwde gaarne emplogeerden
laten. Wij moeten binnenkort tijdingen van de komst van h^
Castlereagh uit het Groote Hoofdkwartier bekoomen; tot die
tijd toe Iaat zig niets met zeekerheid beoordeelen omtreud
255
BelgieD, alhoewel het rapport van de Heer van Hambold een
bewijs der intentien van den Vorst Metternich opleevert en ook
aatoriseert het voordeeligste te hoopen.
'sHaage den 20 January 1814. Willem.
Ik krijg heden om twaalf uren Lord Glancarty en den
Generaal Bentinck bij my. Vindt UKH. goed, dat ik hnn den
brief van den Heer van Zaylen van Nyevelt, waarvan het
dobbeld hier ingesloten is, mededeele? De Erfprins komt nu
te Breda op een belangrgk oogenblik. Indien UKH. dringende
orders voor Nyevelt had kan ik een expres zenden. Of een
gedeelte van het corps van Weimar voor Gorcom zoude kunnen
dienen, zal UKH. beter beoordeelen dan ik; maar dit komt
mij zeker voor, dat dit oogenblik dat van een gunstige crisis
voor de zaak van België is, en de hoogste oplettendheid verdiend.
'sHage den 21 January UKH. getrouwe onderdaan
1814, half tien ure. Hogendorp.
Het is mg aangenaam geweest de goede intenties van de
Generaal v. Bulow verder te verneemen. Door de reis van
mijnen oudsten Zoon en zijne inspectie bij Gorcnm is alles
geschied wat wi) in het oogenblik doen kunnen. Het oogenblik
voor Belgien schijnt altoos gunstiger te worden, en den Hertog
van Saxen Weimar zal met de ander waarschijnlijk vooruit
marcheeren. De Kroonprins van Zweeden marcheert met 40000
man op Dusseldorp en hij zet zig den Eerste February op reis
om aan de kant van Nederland te agceren. Binnenkort zal er
geene klagt van te weinig troupes zijn, en het schijnt dat
Bonaparte den oorlog niet veel langer zal kunnen uithouden.
Jammer is het, dat wij niet verder gevorderd zijn in onze
militaire aanstalten Zwellingrebel en Vader Bichon Vis zijn
genoemd tot het Hooge Geregtshof der Middelen, waarvan
Vosmaer President zouwde worden. Waartoe zouwde Ggselaer
van Gorcnm bekwaam zijn? Den advocaat Boers agte ik zeer
256
en wensch hem plaisier te doen, dog ik vreeze, aat hij tot
veel arbeid niet zeer geschikt is. Hoynck van Papendrecht is
gedespicieerd tot Fiscaal der Middelen te water te Rotterdam.
Hierdoor zouwde Politie vacant worden. Het is voor alsnog
onontbeerlijk, dog ik weet niet wie daarmede te chargeeren.
Zouwde UWEG. ook lieden kennen van welker sentimenten en
activiteit goede recommandatie zonwde zijn? Ëloat als tot de
andere partij gehoord hebbende, is misschien minder daartoe
geschikt als zijne kandigheeden hem anders zonwden maken.
Nopens de Igsten te formeeren van Leeden van de Groote
Vergadering ben ik ad 1, 2, 3 van UËds. gedagten; ad 4
meene ik niet dat het militair diene uitgesloten te zijn ; 5 con-
form; ad 6 meene ik dat de consanguiniteit niet excludeert
van de nominatie, daar bij een groot getal zolks bgna niet te
observeeren is.
den 21 Jannary 's middags om 4 uur. Willem.
Ik heb niets tegen hetgeen UKH. mij meldt omtrent de
lijsten voor de Groote Vergadering en adviseer Haar om een
besluit dien conform aan van Straalen te zenden, alzo het tgd
is om de circulaires af* te zenden. De plaatsing van Zwellin-
grebel en den ouden Bichon zal een zeer goed effect doen en de
menschen zullen zeggen : als de Prins niet removeert, zo denkt
hg toch bij nieuwe aanstellingen om zijne vrienden.
Vermits UKH. met veel regt de Policie slegts voor een korten
tijd wil aanhouden, zo is er geen groot Heer aan het hoofd
noodig. Dit zou onder de hand bekend kunnen gemaakt worden.
Ik reken den Directeur Ampt allerbekwaamst om de rapporten
van andere plaatsen te ontfangen zonder verandering van titel,
doch wel met eenige vermeerdering van tractement. UKH. zon
de zaak op dezen voet in het Conseil kunnen voordragen en
als een temporaire voorziening
Op de Ggselaar zal ik mg eens bedenken.
In gevolg van de conferentie met den Ambassadeur en
Minister van Oorlog zal nu de petitie geschieden en ondersteand
'worden, zo ik vertrouw, . tot algemeen genoegen. Morgen krgg
ik de stukken waaruit ik de nota moet opmaken.
'sHage den 21 Jan. 1814, UEH. getrouwe onderdaan
's avonds zeven uren. Hogbndorp.
De üolonel van Perponcher is gisterenavond aangekomen en
heeft mij de nevensgaande brieven ter hand gesteld om welker
inhoud ik alle reden heb te vreeden te zijn. Hij heeft L^ Cast-
lereagh te Franckfort bejegend en te Dusseldorp het bezetten
van Aaken vernomen ; er werd ook gezegd, dat Luik zig tegens
de Franschen zoude verklaart hebben. De Oeneraal Winzingerode
passeerde nog den Rhijn. Eleist is in vollen marsch op Dussel-
dorp en met 1 February begeeft zig ook de Kroonprins van
Zweeden derwaards met 40000 man, nadat hij de vreede met
Denemarken afgesloten heeft. Zal het niet tgd worden aan de
Deensche Majesteit de alhier gebeurde verandering te notificeeren,
of zouwde nog daarmeede te wagten zgn, totdat wij weeten,
dat de geallieerden, inzonderheid Engeland, ook in vreede met
Denemarken zijn? Ik wensch hieromtrent UWEG. meening te
hebben.
'sHaage, 22 January 1814. Wulbm.
Ik wensch UEH. geluk met zo veele aangename tijdingen te
gelgk. Ik zoude denken, dat de caart van Denemarken te veel ver-
broddeld is geweest om aldaar vooralsnog een notificatie te doen.
Ik zende UKH. brieven van den Heer Bangeman Hnygens,
die Hare onmiddelijke attentie verdienen.
Het blijki mij nu, dat Ghanguion behandeld is, in het pecu-
nieele, op den voet van een Resident en niet van een Envoyë.
Ik stond UKH. daarover te schrgvan, toen ik de ingesloten brief
van hem ontving, welke brief ik UKH. verzoek te leezen.
'sGravenhage UKH. getrouwe onderdaan
22 Jan. 1814. Hogbndorp.
25g
Ik heb de eer aan UKH. in te slniten een brief van den
Baron van Hardenberg, waarin dezelfde ronde verklaring wederom
gevonden wordt. In zijn mond wil dat voor de Diplomatie minder
zeggen, dan voor de militaire operatien. In zo verre ben ik er
blijde mede. Ik heb Perponcher bij mg gehad. Ik meen hoe
langer hoe klaarder te zien, dat op de form na, Belgien aan
ons is. Ik hecht teffens hoe langer hoe meer gewigt aan den
raad van Lord Gastlereagh om niet in de form te zondigen. Ik
zal op dien voet ook aan Nyevelt schrgven. De zaak staat te
mooi om ze te bederven, en Nyevelt kan overal even werkzaam
blijven met de vereischte form te betrachten. Ik ben nu ook
bevestigd in de opimie, die ik reeds voorleden Zondag nit de
Confideocie van Lord Glancarty min of meer had opgevat, name-
lijk, dat de familiaire manieren van Kinkel niet behagen aan de
deftigheid van Lord Aberdeen.
Indien UEH. goedvindt de aangebode diensten van Bangman
Huigens aan te neemen, zo verzoek ik Haar hem voor zgn ver-
trek een quartier bg mg te zenden, opdat ik hem wel onderrigte,
en zijn goeden iever zo bestnre, als de omstandigheden vereischen.
's Hage 22 Janaary UKH. getrouwe onderdaan
1814, een nnr. Hogbndorp.
De Commissie is aan van Straelen opgedragen van de Commis-
sarissen Generaal der Departementen te chargeeren lijsten van
Notabelen in te zenden. Den ouden Bichon heeft bedankt; hij
wenscht, dat zijn zoon de plaats bekoome, dog ik ben van andere
gedagten, en zal trachten een der geweezen raeden van de onde
gerechtshoven daar toe te benoemen. Het point der Politie heb
ik gisteren in de Raad behandeld. Nae rijpe deliberatien is
derzelver verbinding met de Justitie daardoor nader getreeden,
dat vooralsnog dezelve aan den fungeerende Procureur Generaal
is opgedragen. Dit zal een nieuwe Advocaat Generael vereischen,
waartoe van der Kemp voorloopig gedespicieerd is.
Den Ambassadeur Fagel is gisteren te Scheveningen gearri-
35d
veert. Ik zie hem heeden nae kerktijd. Mr. Addington is hier
doorgekomen met de officieele tijding van de vreede met Dene-
marken, alsmeede de marsch van 50000 m, waaronder 10000
Deenen op Dasseldorf onder den Kroonprins van Zweeden. Dit
is een groote stap tot verzoening en een reede met de notificatie
niet meer lang te wagten. Is er veel te behandelen in oommer-
cieele zaaken met Denemarken? De brief van Bangeman Hnigens
zende ik terug. Hg zonwde als Commissaris voor Venio en
Maestrieht met eenen Roomschen benoemt konnen worden en
in die qnaliteit bg de Generaal van Winzingerode of Hertog van
Saxen Weimar zig ophouden, totdat hg in functie treeden kan,
of wel afwisselend van het eene naar het ander gaan. Zijne
diplomatische commissie zoawde dog maar temporair en zoodanig
moeten weezen, dat zg zig niet kruist met die van Zuilen van
Nieveld. Ik wagt UWEG. consideraties om van Straelen de
nodige orders te geeven, zullende hij casu quo ook introductie
brieven van mijn voor Winzingerode moeten hebben. Indien UWEG.
de tabelle naeziet, zal hg zig overtuigen, dat ik voor hem bepaald
heb het hoogste van de voorheen betaalde Equipage Gelden en
Tractementen, dog ik dog anders voor regel neeme bij tegens-
woordige Finantie omstandigheeden eerder het laagste te bepalen.
Indien UWEG. meend, dat zulks niet genoeg zouwde zgn, kan
mij nopens het tractement eene nadere voordragt gedaen worden,
dog ik moet recommandeeren daarbij den staat der Cassa in
het oog te houden, en niet aan den Ambassadeur Fagel te
denken. Vrgdom van uitvoer kan ook geaccordeert worden voor
de effecten, dog op eene schappelijke wgze, kunnende de zen-
ding van van Berkel geen voorbeeld zgn, daar wij een Marine
hadden, en men toen ter tgd met de Americanen een weinig
mal was. De missive van Hardenberg voege ik terug. Zg is
zeer voldoende en komt overeen met mijn brieven door Perpon-
cher medegebragt. De hoop omtrend Belgien schijnt weinig
twgffel meer onderhevig te zijn, maar zoo als UWEG. bemerkt
diend niets bedorven te worden door de form. Naar het gezegde
2éö
door de Oostenrgksche Keizer aan Kinkel is er vooral zoo te
zeggen geen twgfel omtrend zgne meoning. Ik wenschte wel, dat
wy van Ld. Castlereagh eenige tijding konden bekoomeo. Het
schijnt, dat de Generaal Bulow in een paar dagen zig in bewee-
ging zal zetten om voorwaards te ageeren en dan zullen misschien
onze embarras beginnen. Ik restitueer meerdere stukken en voege
bij het request van den Heer Grand, denkende, dat het misschien
het beste zonwde zijn, indien UWEG. hem in zyn bureau plaat-
ste ; ook eene missive van cene Schanmbnrg aan mijne Moeder,
die wenschte te Stockholm als Consul geplaatst te zijn ; dog zulks
heeft althans tegenswoordig nog geen haast. Bepelaer heeft een
antwoord van Mey. Ik gaa my direct van de Zwitsersche zaak
occupeeren.
'sHaage, den 23 January 1814. Willbm.
Uit het bijgaande kan de instructie van van der Hoeve op-
gemaakt worden. Bentinck is ook op den inhoud te consulteeren,
en is door hem de staat te suppediteeren van onze tegenwoor-
dige arrangementen, die v. d. Hoeve meede moet hebben. De
credentialen zijn ook te ontwerpen en dan hoe eerder hi) ver-
trekt hoe beter. Misschien zouwde het aboucheeren met Constant
ook van nut kunnen zyn.
'sHaage den 23 January 1814. Willbm.
Ik ben zeer verheugd aangaande de schikkingen der Policie.
De opmarsch van 10000 Deenen maakt zeeker de notificatie
noodig en ik zal er nog heede voor zorgen. Voor onze handel
in de Oostzee, die allergewigtigst is, hebben wy ook met
Denemarken te doen; door den afstand van Noorwegen egter
nog meer met Zweede. Ik Iaat my reeds informaties van de
Commersie geeven omtrent hetgeen tegenwoordig zoude te
doen zyn.
De aanstelling van Bangeman Huigens tot Commissaris
Generaal voor Venlo en Maastricht koomt mij zeer gepast voor,
é6l
zooals ook om hem een Roomscbgezinde toe te voegen; als
zoodanig kan ik hem bij een missive aan den Hertog van
Weimar en den Generaal Winzingerode bekend maaken, en
wat het Diplomatische betreft er bijvoegen, dat de Heer van
Zuylen van Nyevelt bg de eommandeerende generaals van de
Hooge Bondgenooten in Belgien geaccrediteert is, en dat de
Heer Bangeman Huygens nu benoemd wordt om met overleg
van den Heer van Zuylen van Nyevelt de zaaken te behandelen
aan het Hoofdquartier of van den Hertog van Weimar of van
den Generaal van Winzingerode. Indien UKH. deze schikkingen
goedkeurt dan zal ik de brieven goreed maken en UKH. kan
nu reeds de orders aan van Straalen geven.
Ik schrijf nu aan Nyevelt in den geest van al hetgeen wy
nu met zeekerbeid weeten, opdat zijn werkzaamheid in alles
nuttig zij en niets bederve. UEH. zal gemakkelgk bemerken
uit den brief van Nyevelt, dien ik hier insluite, dat de Generaal
BUlow precies dezelfde tijdingen heeft als wij. Ik vleije mg
duSy dat wij buiten embarras zullen blgven.
Indien UKH. geneegen is om Kinkel ook b^ den Keizer van
Oostenrgk de accrediteeren, daar ik niets tegen heb, zo zonde
ik na rgp overleg oordeelen, dat hg eenvoudig diende gead-
jungeert te worden, dog zonder eenig caracter, aan den Heer
van Spaen, om hem in zgne menigvuldige bezigheeden bg te
staan.
Ik kan den jongen Grand gemakkelijk in mgn bureau plaatsen,
maar ik kan het niet doen naar zijn zin ; want hij begeert eene
belooning en heeft die ook verdient. Ik zal hem eens ontbieden.
Zooeven ontving ik de stukken voor Zwitserland terug en
heb reeds van der Hoeven bg mg ontboden.
Ik leg nu te bed met het pootje aan mgn linkerelleboog en
hand en aan mgn linkerknie.
'sGravenhage UKH. getrouwe onderdaan
23 Jan. 1814. Hogbndorp.
19
262
Ik heb nevensgaande brief vau den Hertog van Saxen Weimar
heden bekoomen. UWËg. zal daaruit zien, dat hij het commando
over Bnlow én Winzingerode bekoomen heeft en zijn aankomst
dus eenige verandering in de getroffen mennres zonwde kannen
veroorzaaken. Ik vrensch maar, dat hg in de project operatie
geene verhinderingen leggen zal en dat das Balovr den 26 zijne
offensieve zal beginnen Welke instructie aan Zuilen van Nieveld
te geevon is ingevolge de verandering van commando, zullen
wij eerst in een paar dagen kannen bepalen. Onitrend Bange-
mann Hnigens en van Hugenpoot heb ik aan van Straelen het
nodige door Falck doen weeten en ik denke, de eerste zonwde
teffens eene brief voor Winzingerode maar niet voor den Hertog
van Weimar hebben, welke des te meer haast heeft, daar
volgens tijdingen Macdonald zyn corps in de garnisoenen van
Maestricht, Venlo en Wezel opgelost is en den H. v. S. W.
my schrijft, dat Winzingerode reeds te Luik zoawde zijn. Met
het accrediteeren van Kinkel bij den Keizer van Oostenrijk
kan het wel nog wat wagten. Voor de tijding van de komst
van L^ Castlereagh en zgne verrigtingen in het Hoofdqaartier
dienen wij tegenwoordig geduld te hebben, dog zulks kan
dagelijksch komen. Hiernevens een brief van de Gen. v.Suchtelen
ter lectnre.
den 23 January 1814. Willbm.
Ik heb den ouden Gijzelaar ondertast; hij zonde gaarne een
post in de finantien hebben, die hg naderhand aan zijn Zoon
kon overdoen. Die zoon is er zeer bekwaam toe.
Perponcher had gaarne de Missie van Weenen gehad, en ik
kan merken, dat hij die van Munchen verzoeken zal.
De jonge Bichon is bij mij geweest. Ik wil nooit de keuze
vau UKH. vooruit loopen. Ik verzoek maar, dat die brave man,
die ook een goede maate van kunde heeft, en die onder Stirum
gediend heeft van den beginne af, bij UKH. in aandenken
blgven moge.
^63
De Engelsche wapeuen, de zaak van de Thee, die van de
Zwitsersche tronpes, znllen nn allen even vlot gaan.
De zaak van de Constitatie loopt ten einde. Maar hoe kan
ik UKH. alles schrijven? Veel daarvan is niet eens vatbaar
voor schrift.
Ik ben zeer pgnlyk, dog zo, dat ik des voormiddags werken kan.
's Hage den 23 January UKH. getrouwe onderdaan
1814 's avonds half agt. Hogbndobp.
Het is mij aangenaam te vemeemen, dat de zaak van de
Constitutie ten einde loopt; en dat dus die wichtige aangelegen-
heid zal kunnen in weinige weeken zijn volkomen beslag be*
koomen. Daartegen heb ik met leedweezen vernomen, dat UWEG.
nog zeer pijnlijk is en de gezondheid dus niet beter. Ik vreeze,
dat dezelve zig te veel fatigeeren eu daardoor niet voldoende
rust genieten, hetgeen dog noodzakelgk is. Ik wenschte UWEG.
te bezoeken en zal trachten zulks heeden te doen. Indien het
nae den eeten tusschen 6 en 7 konde zgn, zal dat uur daartoe
bepalen, dog zoo het reeds te laat is en UWEG. alsdan rust
genieten moeten, zal ik trachten tusschen 10 en 11 deezen
morgen te koomen, wanneer ik het niet te druk heb. Een
mondeling antwoord is voldoende.
's Haage den 24 January 1814. Willbm.
Ik heb heden met den heer v. Tvoy over Reiffenberg gesproo-
ken, daar hij in vroegere tijden met hem heeft te doen gehad.
Hy herinnerde my aan deszelfs oponthoud, plaatsing en ontslag
te Fold en ik meen hoe langer hoe meer, dat hij kan gebruikt
dog mag niet veel getrouwt worden. By die geleegenheid is
ons ingevallen eene Michiels te Utrecht, welke aldaar is of
geweest is conservateur des hypotbèques, die Roomsch is, veele
relaties in Braband heeft en de zoon is van de Rentmeester te
Montfoort, eene tamilie in dienst en seer geattacheert aan het
264
Huis. Ook is hier eene Dewolaer van GampeD, tegenswoordig
te Oldenbnrg als koopman geëtablisseert; dewelke bereid is overal
te gaan, zelver nae Pargs als het yereischt wierdt, en die ook
kennis in Brabant heeft. Deeze beide persoonen zoawden in
Braband kunnen gebruikt worden en aldaar werken in den zin
van de brief van de heer Kinkel, vervolgens in relatie zig
stellen met Zuilen van Nievelt. De memorie en briet van Reif-
fenberg slnite ik in, ook de note van Ld. Clancarty en de
meedegedeelde brief wegens Goes, welke heeden morgen per
abuis in den Raad meedenaam. Nopens de 100 stukken geschut
diend eene Note tot bedanken en erken tel ij kheidsbetuiging over-
gegeeveu te worden. In het oogenblik erinner ik mij niets verder
aan Mylord te zeggen, dan misschien eene vertrouwelijke monde-
linge communicatie van den inhoud der missive van Kinkel en
de nominatie van Ghangnion. Ik ben zeer te vreeden, dat
hij die zending aangenomen heeft en wensche wel, dat hy de
reis zooveel moogelijk bespoedige. Mijne missive van Kinkel
deele ik meede en zende terug die aan UWEG., alsmeede die
van Spaen. Volgende verder nog bij een hernieuwd verzoek van
Gevers voor het Consulaat van Londen.
Den 25 January 1814. Willkm.
Ik heb gister avond een aangenaam bezoek van den Heer
van der Dugn gehad. Hij zeide mij, dat hij wel wist, dat ik
zelf myne verlangens aan UKH. mogt voordragen, maar dat er
evenwel dingen waren, die men liever aan een ander opdroeg ;
dat de Constitutie nu haast ingevoerd zou worden, en dat hij
my kwam vragen of er ook in dezelve een post was, die mij
beter aanstond dan mgn tegenswoordige ; dat hg het dan gaarne
aan UKH. te kennen geven zoude. Ik erkende aanstonds daarin
het hart van mijn vriend, maar nog meer de gunst en genegen-
heid van mijn Vorst, en ik wil zonder dralen mijn warme dank
aan UKH. betuigen voor dit nieuwe blgk van Hare goedheid.
Wat er verder in deze conversatie voorgevallen is, valt al te lang
265
voor eeu briefje, maar by de eerste gelegenheid, als UKH. den
tijd heeft, zal ik het Haar verhalen.
'sHage 27 Jannary 1814, UKH. getrouwe onderdaan
's morgens half negen. Hogendorp.
Ik haast mij UKH. de ingeslote goede tijdingen te zenden.
Ik zal mg niet inlaten op de militaire operatien. Alles is voor-
bereid, en ik meen, dat nu bewaarheid is hetgeen ik aan UKH.
gezegd heb, dat iedere gulden door mij besteed honderd gulden
uitsparen zoude aan het Departement van Oorlog. Daar ik UKH.
nu op adviseeren moet is de proclamatie van Perez. Meteenige
kleine veranderingen kan ik die zoo maken, dat er niet op de
vitten is. Vooraf wensch ik te weten, of Perez den naam heen;
van op zich zelve te staan en van UKH. onderstand te ontvan-
gen, dan of hij direct staat in UKH. dienst en als zoodanig
bekend is. Verders wensch ik te weten, of UKH. aan Perez
de order gegeven heeft of geven zal om vooruit te gaan.
's Hage 27 Jan. 1814, UKH. onderdanige en getrouwe
des morgens te 10 uren. Onderdaan
HOGBNDORP.
Ik neem de vrijheid UKH. op nieuw aan te spreken over de
pecunieele behandeling van den Heer Ghanguion als Envoyë
naar Noord Amerika. Mgne informatien zijn, dat het in dat land
ten minste even duor is als toen ik er voor dertig jaren geweest
ben, en toen stond de Dollar gelijk met één gulden HoUandsch,
zodat men daar hetzelfde deed met 50 stuyvers als hier met
20. ik neem de vrijheid aan UKH. voor te dragen om dien
Heer toe te leggen bg een nader besluit nog 24000. — Équipe-
ment en Reisgeld, en nog 15000. — tractement.
's Hage 27 Jan. 1814, UKH. getrouwe onderdaan
ten vier uuren. - Hogendorp.
Niet alleen de stad maar de Citadel van 's Hertogenbosch
heeft gecapituleerd ; 800 krijgsgevangenen en 80 canon is het
266
resultaat der operatie, waartoe de bargerB moeten veel gecontri-
bueerd hebben. Dit gevoegd bg de andere Bredascbe tijdingen
belooft ons hoe langer hoe meer een aangenaam voomitzigt.
Alleen maar het hooge water en de inondatien verdonkeren
hetzelve, en zulks heeft tegenswoordig een groot nadeel, daar
de marsch der Saxische tronppes daardoor vertraagd wordt en
deswegens de Generaal van Bulow zijne operatie om eenige
daagen heeft uitgesteld. Het decreet nopens Changuion zal ik
teekenen. Van van der Hoeven hoor ik niets zederd meerdere
daagen ; zgne zending kan ik niet geuoeg pousseeren, vervallende
alle termijnen, wanneer zijne aankomst vertraagd wordt, zoodat
de Zwitser niet meer bg tgds alhier kunnen zijn. De Bremer Con-
sul wenscht zeer een nieuwe aanstelling bij de Magistraat van die
stad. Daar UWEG. ook met zijne activiteit te vreeden is,
meene ik het best te zijn aan zgn wensch te voldoen en de
noodige acte te laten expedieeren. De Hertog van Clarence en
de Graaf van Artois zijn alhier aangekoomen. Ik heb het dus
druk van daag, hetgeen ik vrees dat mij beletten zal UWEG.
te bezoeken, hetgeen ik anders gedagt zouwde hebben. Ik hoop
zulks hoe eer hoe beter te doen, wanneer wij zullen kunnen
verder spreeken over hetgeen UWEG. mg nader meededeelen
wil nopens het voorgevallene in de conversatie met den Heer
(van der Duijn) van Maasdam. Geleegenheid van dank jegens
mg kan ik in deezen niet vinden. Indien ik de wensch heb
UWEG. talenten tot meeste nut van het Vaderland te zien
gebruiken, dog dat zulks geschiede op eene wgze, die over-
eenkome met de phgsieke situatie, en welke permitteer dat
dezelve het uithoude en daardoor aanhondender en bestendiger
tot 's Lands welvaren meedewerken, is zulks alleen maar billijk-
heid en plicht. De wijze hoe zulks geschieden kan isdegroote
vraag, alsmeede UWEG. wensch daaromtrend, en alhoewel ik
daaromtrend deszelfs consideratie hoope te vemeemen en dezelve
niet wil vooruitloopen, kan ik dog niet afzijn UWEG. het idee
op te offeren, of het niet misschieu geraden is een Vice- Hresidenl
267
bij den Staats-Raad te hebben, welke aan de Staats-Secretarissen
geiyk te stellen zouwde zgn, en bij mgne presentie een soort
▼an praeadvts zouwde hebben.
'sHaage den 28 Janoarij 1814. Willem.
Ik heb maar de bgleggende stukken in UWEG paquet van
heeden morgen bekomen en sluite dezelve met UWEG. brief
8. r. hiernevens terug, ten einde beoordeeld kan worden wat
ontbreekt aan bet geannonceerde. De brief van Zuilen van
Nieveld heb ik reeds gisterenavond bekomen, en moet dus zijn
bet exemplaar voor het Departement.
den 28 Januarij 1814. Willem.
Daar is niets verloren noch vergeten geweest. Ik heb UKH.
slegts gemeld wat ik gereed had ; doch de Generaal fientinck moest
de Capitulatie nog lezen; dit is geschied.
Nu zende ik UKH.
1^ De Capitulatie,
2^. De korte consideratien van den Generaal Bentinck,
3«. Het Tractaat van Unie,
4^. Het concept-besluit van aanstelling,
5^. Eenige punten door UEH. nog te beslissen.
UKH. ontvangt direct van het Bureau de twee credcntialen,
een algemeen en een om met ieder canton afzonderlek te kunnen
handelen, alsmede, het antwoord van den Luitenant-Kolonel
Schok, alles tor teekening.
UKH. Haar laatste orders gegeven hebbende kan de. Heer
van der Hoeven vertrekken.
Nu is mijn vraag aan UKH. of zij ook verkiezen zonde den
Heer van der Hoeven te ontbieden om het laatste werk met hem
te doen en Hare laatste orders aan hem zelve te geven.
'sHage den 28 Januari) 1814, UKH. getrouwe onderdaan
*8 avonds te half 7 uren. Hogbndobp.
26d
U^H. zal nieuwsgierig zijn om iets te weten van het bezoek
van den Grave d'Artois. Hij heeft een half uur zeer op zgn
gemak gezeeten en openhartig gepraat^ hetzy over den algemeenen
staat van zaken^ of over Bnonaparte, of over zgn langdurig
lijden, of over de blyde vooruitzigten en de gematigdheid waar-
mede hg en de zijnen voornemens zijn om de zaken te be-
handelen, of over het aangenaam gezigt van dit Land, waarde
geheele Natie onderling verzoend en opgetogen is met haren
Erfelgken Vorst. Hg heeft van het begin tot aan het einde met
veel vriendelijkheid altijd zgn fatsoen behouden, een toon, die
bij de oude Franschen begon verloren te gaan, en daar de
nieuwe Franschen nooit schgn of schaduw van gehad hebben.
Het verheugde hem ongemeen het denkbeeld zo algemeen onder
ons te vinden, dat de rust van Europa en onze eigen zekerheid
aan de herstelling van het Erfrecht in Frankrgk gehecht waren.
Hij wilde meer dan eens opstaan on vergat wederom te ver-
trekken. Eindelijk sprong hg op, uitroepende: Il faut bienpartir;
en voor mij staande, zeide bij zeer affectueus: Je suis sür que
dësormais nous serons bons amis; ik voegde daarbg: et bons
voisins ; hij : oui, bons voisins. Toen nam hg afscheid met deze
woorden: Je vous fais mon compliment sur les services que
vous rendez au Prince d*Orange, et les bons conseils que vous
Lui dounez.
Ik vleide mg, dat het verblijf van dien Prins aan bet Hof
van UKH. een goeden indruk op zijn gemoed zal nalaten, en
dat wg een langen tgd van rust en vrede mogen verwagten, als
de wapenen eens nedergelegd zullen zgn.
's Hage 29 January 1814, UKH. zeer getrouwe onderdaan
's morgens half tien uren. Hogendorp.
Ik heb de eer UKH te melden, dat de vaart op de West
Indische Koloniën in concurrentie met de Engelschen officieel
toegestaan is, dat op dezelfde wgze aan onze schepen vergund
is om gebruik van de Engelsche con vooyen te maken, en dat
269
Engeland ons de behulpsame hand biedt om eeue goede ver-
standhouding met de Barbarijsche Mogendheden te herstellen.
De stokken daartoe betrekkelijk onder n^'. 1 verzoeke spoedig
temg om het noodige gebruik daarvan te maken.
Wgders heb ik de eer onder ifi. 2 te zenden de papieren
betrekkeiyk tot een ander besluit van het Ëngelsch Gouverne-
menty om namelgk de allowances van de Hollandsche officieren
nog uit te betalen tot 24 December aanstaande, die betaling
vooruit te doen aan alle degene, die aanstonds zouden willen
vertrekken van Engeland naar Holland, en aan alle degene, die
dienst nemen onder de Golonel Panhuijs een équipement te geven.
Welke stukken van het pak n®. 2 mi) onder verbetering voor-
komen van dit oogenblik bg het Departement van Oorlog te huis
te hooren.
Wijders zende aan UKH. vrolijke tijdingen uit Parijs, en twijfele
niet of UEH. zal goedvinden, dat ik voortga met aan dat canaal
wat geld te besteden. UEH. ziet, dat zg mij door den Directeur
Ampt geworden zgn.
Ik maak mgn rekening voor December 1813 op, maar heb
daartoe noodig het Besluit van de appointementen, hetwelk mij
gezegd wordt op de drukpers te zgn. Daar is dus niets van
mgne schuld.
Indien ik ooit twee uren vrij had zoude ik al lang in staat
geweest zijn om mgne organisatie met alle Instructien en eene
gemotiveerde voordragt aan UKH. voor te dragen; evenwel de
dienst lijdt er niet met al door.
De Heer Changuion is op reis naar Amsterdam, Rotterdam
en Dordrecht. Uithoofde van het saizoen en de noodzakelijkheid,
dat hg over Halifax ga, is er niets met hem verzuimd.
Voor den Heer van der Hoeven solliciteer ik nogmaals, dat
UKH. een officier despicieere tot zgnen Legativen Secretaris.
De Heer Repelaer heeft de Capitulatie bij mij geleezen en ver-
klaart er geene consideratien op te hebben; dan dat hij vreest,
dat de Zwitsers het voor dat geld niet doen zullen.
270
Wij hebben gisteren en heden Constitutie gebonden op myDe
slaapkamer, hetwelk vordert onophoudelijk.
Morgen om twaalf aren komen Lord Glancarty en de Am-
bassadeur Fagel bij mij. Indien UKH. iets aangenaams voor Lord
Clancarty heeft ingevolge van u9. 1 en 2 bovengemeld, zoo ver-
zoeke het morgen ochtend bijtijds te mogen weten.
De Heer Repelaer heeft mij met lof gesproken van twee voor-
malige Maastrichtenaars, namelijk Panhuijs en de Heer Frijthoff,
getrouwd met eene Jufvrouw van den Sandbeuvel en thans te
Dordrecht; de laatste biedt zich aan om zonder eenig bezwaar
van den Lande bij de aanstaande organisatie van Maastricht
gebruikt te worden. Mij dunkt, dat bij aan Hugenpoth gead-
jungeerd zou kunnen worden.
's Hage 29 January 1814, UKH. getrouwe onderdaan
's avonds 8 uren. Hogbndorp.
Ik heb meerdere reflectien op de Capitulatie, die een monde-
ling onderhoud met van der Hoeve nodig maken, vermits het
bijzonder pointes van ordre en kleinigheeden betreffen, die zig
zonder weidlopige schriftelijke discussien niet laten expliceeren.
Ik verzoeke UWEG. dienvolgens hem te laten weeten van heeden
morgen om half een bij mij te koomen, wanneer ik het nodige
met hem zal schikken.
Den 30 January 1814. Willbm.
Met zeer veel genoegen hebbe ik de stukken (gelezen), de-
welke Ld Clancarty meedegedeeld heeft, en autoriseere UW£G.
zeer gaarne hem daarover iets vriendelij ks en aangenaams te
zeggen, ook op te draagen bij zijn Gouvernement mijne tevree-
denheid en erkentelijkheid te kennen te geeven. Daar zijn nog-
tans eenige bedenkelijkheeden mij opgekoomen, welke ik niet
volkomen oplossen kan, dog die in de hoofdzaak geen onder-
scheid maaken, en wel ad. 1 het antwoord op de 2^ vraag; is
daardoor te verstaan, dat onze koopvaardijschepen van hier direct
271
nae de West-Indien seilen moeten naar de havens in haar Licence
bepaalt zonder in Engeland te lacbeeren, of kannen zij des
verlangende eerst eene Ëngelsche haven maaken, ten einde
gebrnik te maaken van Gonvoy ; ik begrgp, dat de eerste alter-
natieve de intentie is; ten 2ey ad. 2 Regalation, veronderstel
ik, dat ons het Tarief in qnaestie zal worden meedegedeeld
ten einde deeze uitgaande reebten alhier geheeven worden zoo-
wel als de ingaande, zijnde de intentie alleen maar om gelijke
lasten te hebben ten einde allen sluikhandel voor te koomen,
maar niet eene finantie specalatie. Den Ambassadeur Fagel zal
misschien in staat zijn mijne twyfel omtrend deeze pointen op
te lossen of wel de loop der conversatie met Ld. Clancarty eene
zeekerheid geeven, zonder dat hij geleegenheid heeft mijne
onzekerheid over den zin in quaestie té bemerken. Omtrend de
Convoyen en de te etablisseeren goede verstandhouding met de
Barbarijsche Mogenheeden geschied wat wij verlangen kunnen.
Er is nu maar qaestie, hoe maken wij om de relatien in quaes-
tie te retablisseeren. Het benoemen van ConsulS; dezelve te voor-
zien met credentialen en over Engeland te zenden om onder
den invloed van de Engelsche Consuls te worden gepraesenteerd
en geintroduceert is misschien het kortste, en voor zoover als
de Consuls nog op de kust van Barbarij resideeren zouwde haar
volmagt hun over Engeland kunnen gezonden worden. Ik wagte
omtrend dit alles UWEG. voordragt alsmeede voorslag, indien
iemand gezonden moet worden. Is de Heer van Nieuwekerke
niet voordeeze aan een der hoven geaccrediteert geweest of
General Consul, of was hij zulks in Spanien? De communicatie
omtrend de geallowanceerde ofBcieren diend in copy aan den
Generaal Bentinck te geschieden, ten einde hij mij daaromtrent
voorslagen doe en mij in staat stelle de nodige dispositie omtrent
de geïnteresseerden over het jaar 1815 te kunnen maken. De
door Ampt meedegedeelde Parijsche tijdingen waren mij reeds
bekend en schijnen mij een weinig apocrief, dog indien dierge-
lijke informatien niet veel kosten, kan men wel daarmeede con-
272
tinueereD, vreesende alleen maar^ dat daar de verscheiden
renseignementen van de kant van Breda koomen, bet noodigis
voor te koomen, dat men dezelfde lieden niet dubbeld betale.
Ik zal trachten een officier te vinden, die met van der Hoeve
zonwde kannen gaan en hope het werk der Capitulatie heeden
te kannen renvoyeeren. Ik zal ook het decreet laten expedieeren?
dog omtrend de Equipagegelden wensehe ik van te voren UWEG.
gedagten. Het is maar een temporaire commissie^ en bij beeft
zig das niet in te rigten om te Znrich te resideeren, weswegens
het mij schgnt niet veel nodig te zijn. In vroegere tgd werd
geen eqaipagegeld gegeeven bij diergelijke verzendingen.
Bangemann Hnigena en Hngenpoot hebben gezamenlijk de
Commissie van Maestrieht en overkwartier van Gelderland.
FrijthojQT zonde evenwel op eene andere wijze kannen gentiliseerd
worden, en ik bebonde mij voor zalks nog te overleggen. Ik
weet niet hoeveel sons-prefectien het Overmaesche uitmaekt,
anders liet zig alles zeer goed maken.
's Haage den 30 Jannary 1814. Willem.
Ik heb dezer dagen een blijk van volharding in de beste
gezindheid van den jongsten van der Hoeven ontvangen. Op de
begeerte van UKH, dat hij militaire diensten zonde doen en op
zekere wenk heeft hij verzocht om Officier van Ordonnance bij
Haar te worden. Na begint hij te twijfelen of ook dit verzoek
UKH. wel aangenaam is, en laat zijne gedagten gaan om dienst
te nemen in het corps van Jan van Bijlandt, hetwelk ik hem
aangeraden heb nog nit te stellen. Dit is inmiddels een waar
devonement; waarvan ik UKH. niet onknndig laten kan.
Iets dergelijks heb ik ontdekt in den Heer Volkert van Dort,
die nn al verscheiden reizen als conrier van Breda gekomen is,
die als vrijwilliger op zijn eigen kosten dient, die al lang ver-
zocht heeft om een plaats zoo voor zich als voor zijn uit de
krijgsgevangenschap wedergekeerde broeder, en die altijd den-
zelfden gver bebondt voor zijn Vorst en Vaderland.
è73
Ik heb dezer dagen bij mij gehad den Heer Oeorge Ciifford
van Amsterdam, getronwd met eene Jaffroaw van Weede, neef
van mijne vrouw^ thans lid van den Baad der Stad, en die zich
gepresenteerd heeft op de andientie van UKH. Hij is een fatsoen-
lijk man, heeft zeer goede manieren, heeft gereisd, heeft een
onberispelijk gedrag gehouden met zooveel zachtheid ais ferme-
teit, zonder zich ooit in te iaaten met eenig revolntionair Gouver-
nement. Hij heeft een matig fortuin, waarvan hij ordentlijk leeft
en drie kinderen opbrengt in zijn eigen huis. Iemand van die
beschrijving komt mij uitneemend geschikt voor om geplaatst
te worden in de Staaten Generaal, waardoor hij maar een korten
tijd van huis geroepen wordt. Onder zijne verdiensten reken ik
stellig, dat hij geenszins versmaad heeft om in de stedelijke
regeering te komen.
Ik heb nog een Amsterdammer bij mij gehad, die eenige
melding verdient. Het is de Heer Straalman, een schatrijk man,
volmaakt welgezind en die zig evenmin ooit ingelaaten heeft.
UKH. heeft zijn overleden Vader, den Burgemeester; zeer wel
gekend. De zoon had gedagt dat men hem nu ook wel burge-
meester had kunnen maaken. Hij is zeer gevoelig, dat men hem
voorbijgegaan is, ook met een bloote plaats in den Baad. Ik
zou denken, dat hij in het vervolg zou moeten in aanmerking
komen, tenzij er goede redenen tegen waren.
De Advocaat van Assen heeft mg verzocht hem op de lijst
van de Legation Secretarissen te zetten, welke lijst bedroefd
voorzien is. Zijne uitmuntende hoedanigheden zullen hem wel
doen slaan in al wat hy onderneemt, en als de Heer Fagel eens
zal kunnen vertrekken, zo dunkt mij, dat men hem van Assen
zal kunnen toevoegen.
Onder alle degenen, die ik ooit aan UKH aanbevolen heb,
is er misschien niemand, die in een hooger graad de kundig-
heid, braafheid en welgezindheid vereenigt, dan de Commissaris
van het Gouvernement te Botterdam, 's Jacob. Hg heeft een goede
praktgk, daar hg onafhankelijk van geleefd heeft, hg is eens-
274
klaps de ziel gewordeu van den mannelijken opstand te Rotter-
dam, hij is den derden dag van den opstand in den Haag ge-
komen om met een bedaarde fermeteit te verklaren, dat er een
Algemeen Gouvernement en Algemeene Wapening zijn moesten ;
op zijn moed en beleid niet weinig steunende heb ik het Alge-
meen Bestuur aanvaard en heb hem vervolgens gebruikt als een
der bekwaamste mannen om de zaken gaande te houden. Lang
na de komst van UEH. heeft hij mij op mijn sterken aandrang
toevertrouwd, dat hy gaarne een post van Procureur Generaal
of Fiscaal zal aannemen. Nu werkt hij in stilte als eenvoudig
Commissaris en houdt zijn praktijk aan. Hij zal UKH. nooit
lastig vallen; maar ik zoude mijn eersten plicht vergeeten, in-
dien ik niet voor hem optrad, zoo als ik doe bij deze.
'sHage, 30 January 1814, UKH. getrouwe onderdaan
's morgen tien uuren. Hogbndorp.
Ik zend UKH. gewigtige tijdingen van Breda, waarvan bet
raadselachtige mogelijk niet duister voor Haar zijn zal. In de
proclamatie van den Generaal Bulow wordt tweemaal van Buo-
naparte gesproken op zulk een wijze als nog nooit te voren
geschied was. Ik moet besluiten, dat zijn vonnis in het Groote
Hoofdquartier uitgesproken is.
Ik sluit hier in de beschry ving van eenige personen, die UKEl.
op haar gemak lezen kan.
Nog sluit ik in een brief van den Heer Zwart uit het huis
van Negotie van Insinger, een door en door bekwaam koopman
en lid van de Kamer van Commercie. Uit dit staaltje kan UKH.
zien hoeveel snaren ik gesteld heb om onze commercie met het
voorjaar aan den gang te brengen als het wezentlijk en alles
omvattende middel om 's Lands Schatkist aan te vullen.
Groote zaken, groote denkbeelden, verre van mij te vermoeijeni
beuren mij op en versterken mij. De détails, de expeditien, de
minutieuse administratien brengen mij om myne gezondheid en
om mgn leven.
275
Met mijn tegenwoordige post aan te Demen zonder eenigede
minste aarzeling heb ik UEH. mijn goeden wil getoond en Zij
beeft na bij eene klare ondervinding gezien, waar ik goed voor
ben, en wat of beter opgedragen is aan een ander.
De posty die UKH. mij nn toegedacht heeft is oneindig beter
voor mg geschikt; zoo is het mij voorgekomen op de eerste
lectnnr, en na twee maal vierentwintig uuren nu en dan daar-
over gedacht te hebben, komt het mij nog even zoo voor. Ik
zal in dien post zelfs al het wozentlijke van mijn tegen woordigen
post kunnen verrigten, dat is te zeggen, ik zal de tijdingen
kunnen vernemen en beoordeelen. Ik neem aan mijn Departe-
ment wel georganiseerd aan een ander over te geven, aan den
zoodanigen in twee uur alles uit te leggen, dat hij weeten moet
om de zaaken op een goeden voet aan te houden, ja zelfs om
zoodanig een, indien het UKH. begeerte was, aan Haar voor te slaan.
Dit alles zij gezegd ook zonder UKH. gedagten vooruit te
loopen, terwijl ik zonder eenig ongeduld het oogenblik afwagt
van Hare conveniencie om met mij daarover te spreken.
'sHage, 30 January 1814, UKH. getrouwe onderdaan
's morgens elf uren. Hogendorp.
De gekoome tgdingen van Brede zijn wigtig, dog de Procla-
matie van de Generaal Bulow wil mij niet aanstaen. Hij spreekt
aan de Belgen alsof zg Fransch waaren, en uit zig niet op eene
wijze, die effect op de Natie doen kan. Door Winzingerode Luik
bezet zijnde en Helwig aan de kant van St. Truijen en Hasselt
tegen Leuven voortrukkende, zal de marsch van den Generaal
van Bulow geenen groeten tegenstand bejegenen, behalve het-
geen Antwerpen en deszelfs voorpoorten zouwde veroorzaaken.
Hij voorbehoudende over den anderen inhoud van UWEG. beide
schrijven mij nader uit te laten voege ik nog bij, dat het mij
voorkomt noodzakelijk te zijn, wegens de propositie van den
Hertog van Saxen Weimar omtrend Deventer terstond eenig
besluit te neemen, en daar de Generaal Lecocq zig daaromtrent
276
aan de Commissaris Generaal van de Monden van den Yssel
zal adresseeren^ aan dezelve spoedig en geheim per estaffette
diend te kennen gegeeven worden, dat, aangezien de situatie
van Deventer en dispositie der ingezeetenen, het denkbaar is,
dat maar eenige ernst de stad spoedig tot overgave zonwde
brengen zonder sacrifices van geld, zoo als Hertogen bosch zalks
beweezen heeft. Indien dog eenig sacriflee, b. v. 20000. — fl.
vereiseht wierd, ben ik niet ongenoegen znlks daartoe te ver-
wenden, dog diend alsdan men ook zeker te zijn, dat geene
offerten zoawden compromitteeren.
Den 30 Jannary 1814. Willem.
De Major Seiffert zonwde den Heer v. d. Hoeve knnnen op
zijn reis nae Zwitserland accompagneeren en behnlpzaam zijn
zonder de titul van Secretaris te hebben. Indien UWEG. daar-
meede meent, dat aan het nodige voldaen kan worden, zal ik
hem aan de Generael Staf attacheeren, kan hij de militaire
détails bearbeiden en ook bij de formatie een wakend oog honden,
verder de marscb herwaards arrangeeren, en de nodige aanstalten
tot dat einde in tijds treffen.
'sHaage den 30 Jannary 1814. Willem.
P.S. Alsdan zonwde maar een clerck tot afschrij-
ven voor beide heeren nog nodig zijn.
Ik kan mij volkomen vereenigen met de gedachte van UKH.
omtrent de aanstelling en werkzaamheden van den Majoor Seijf-
fert, en ik zal den Heer van der Hoeven opdragen om een klerk
te zoeken.
Ik geloof, dat de proclamatie van den Generaal van Bnlow
voorgeschreven is nit het Groote Hoofdqnartier, en dat hetgeen
daaraan ontbreekt om het gewenscht effect te doen ten volle
goedgemaakt is door de werkzaam heeden van den Heer van
Znylen van Nyevelt.
De bedenking van UKH. op de navigatie kan ik nn tot Haar
277
genoegen oplossen, nadat ik dezelve te pas gebragt heb in den
loop der conversatie met Lord Clancarty; P. onze schepen kan-
nen Ëngelsche havens aandoen om convooy te zoeken mits geen
last brekende; 2^ het stnk van de gelijke in- en uitgaande reg.
ten is geheel financieelo speculatie, ook zullen de regten door
ons en yoor ods geheven worden; het eenigste oogmerk is de
bezwaren van die vaart en handel gelijk te maken tusschen
ons en de Engelschen, opdat niet het geheel in onze handen
alléén valle.
Ik wacht mijn brief van Swarth terug; ik heb reeds alle
informatie, dat de Heer Webster Blount, onze oude Consul resi-
deerende te Tanger, de ziel is van het geheele werk op de
Barbarijsche kust. Hij is thuis in Gibraltar, en wij zullen iemand
derwaarts zenden moeten om hem de in ten tien van UKH. over
te brengen en alles vervolgens met hem uit te voeren. Zoodanig
iemand moet gaan over Engeland en daar voorzien worden van
brieven van voorschrijving van het Engelsch Ministerie aan de
Engelsche Consuls op de kust. Ik voorzie geene andere zwa-
righeid, dan het bedrag van de presenten, welke een jaar door
het andere / 100000 — bedroegen tot bezwaar van 's Lands kas.
De Consuls hebben ƒ34000. — 'sjaars gekost. Vermits nu de
geheele Levantsche handel daarvan afhangt, zoo zoude ik moge-
lijk bij dien handel zelven eenige penningen kunnen vinden,
totdat 's Lands kas beter voorzien zal zijn. Eerstdaags wacht ik
een voordragt van de Amsterdamsche Kamer van de Levant
omtrent de noodigste punten, en dan zoude ik in die correspon-
dentie de snaar kunnen aanraken. Nieuwekerke is Chargé d affaires
de Commerce in Madrid geweest; in vroeger tijden meen ik
zeker te weten, dat hij op de kust geweest is; hij heeft nu zijne
diensten aangeboden en ik vinde niet de minste zwarigheid om
hem in deze zaak te gebruiken en naar Gibraltar te zenden.
Indien UKH. zulks goedkeurt^ zal ik hem eens bij mij ontbieden
en sondeeren.
Van der Hoeven heeft geen huishouden in Zwitserland op te
20
278
zetten, zoo min als de Heeren van Spaen, van Rheede en anderen
op hnnne ambulante missien. Eene geringe som is derhalre
voldoende, zoo als ook die Heeren gehad hebben of zullen krijgen.
Ik draag daartoe voor eene somma van drie duizend gulden.
In het nader besluit van den Heer Changuion staat veertien-
duizend Gulden, zoo als hetzelve mij copijlijk door den Heer
Falck is toegezonden. Ik had in het origineel vier en twintig
duizend Gulden geschreven en heb van UKH. verstaan, dat Zij
het aldus geteekend had; nu heb ik het nog niet aan den Heer
Changuion overhandigd.
Het zal UKH. niet onverschillig zijn te verneemen, dat Lord
Clancartj de proclamatie van Bülow ovcrschoon vond. Z. Exc
meende^ dat de vaart op de West nog een acte van het Parle-
ment zoude vereischen, en vroeg mij of ik de zaak niet tot den
eersten Maart geheim kon houden. Ik heb hem geantwoord^ dat zijn
ofiScieele kennisgeving nu reeds te Amsterdam en Rotterdam
algemeen bekend was; hij lachte en verklaarde, dat ik niet
meer gedaan had, dan ik regt toe had. Dit geheim heeft veel
van zeeker ander. Hij heeft nog eenige andere punten verhan-
deldy die ik of bij monde of bij een nader briefje aan UKH.
mededeelen kan.
'sHage den 30 Jannary 1814, UKH. getrouwe onderdaan
's nam. te half 4 uren. Hogendorp.
Ik heb van der Hoeve gisteren mijne bedenkingen geopperd
nopens het project Capitulatie. Hij zal dienvolgens eenige ver-
anderde pointen mij voordraagen, en ik hoop dus, dat zijn
vertrek spoedig zijn zal. Omtrent Seijfferdt is de Generaal ge-
praevenieerd. De overige door mij geteekende stukken, de Zwit-
sersche zaak betreffende, gaan hiermede terug. De brief van
Schwartz gaat hiernevens terug; daar de hoofdpersoon vanden
Barbariskischen handel en tractaten te Gibraltar is en deeze
weder tot het aanknoopen der relatien met de Mooren goed
gerekend wordt, is mijn idee omtrend Nieuwerkerken van geen
279
belaug, daar niet wel alleen maar tot het brengen van infor-
matien aan Webster Bloant zouvvde te verzenden zijn. Daartoe
is het voldoende de paqnetten op eene seknre wijze nae Enge-
land en van daar nae Gibraltar te zenden, tenzij eene persoon^
die bij de Consulaten aan te stellen zonwde zijn, derwaarts
reize en de paquetten, brieven en instrnctien meede neeme. In-
dien den Levantischen Handel de Cassa te gemoet kwam in
de kosten ten haren voordeele gedaan, zonwde het eene goede
zaak zijn. Ik heb zoo begrepen, dat de intentie was f 24000
reisgeld aan Changnion toe te leggen en vinde znlks ook
wezendlijk eene aanzienlijke somme. Ik kan ook in gemoede
het Land niet meer bezwaaren en indien van zijde van den Heer
Ghanguion op meer geinsisteerd wordt, en buitendien in de
Amerikaansche zending vertraaging zonwde ontstaan, wil ik
liever een sacrifice doen en zal eene assignatie op van Notten
van 1000 £ afgeeven, waardoor hij in Engeland zijnde oogen-
blikkelijk orer die somma zal disponeeren. De hoofdzaak is,
dat hij zig spoedig over Londen nae zijne distinatie begeeve.
Het hier zgn van de Graave d'Artois en het oogenbiik daartoe
zal hoop ik, zooals UWEG het meent, een goed effect in het
vervolg hebben. Zijne visite by UWEG is altoos zeer interessant
en hij meent, dat wij de buren van Frankryk moeten worden.
Omtrend de aan mij genoemde individus zal ik zoeken succes-
sievelijk arrangementen te neemen. De Heer Straalman was niet
in Amsterdam woonachtig en dat is de roede, dat hij waarschijn-
lijk, zoo weinig als de Heer Queisen, op de voordragt van de
Heeren van Amsterdam geweest is. Dog daar de Heer van
Uarinxma bedankt heeft, is reeds met van Straelen voor eenige
tyd afgesprooken, dat hg zouwde zijn ontslag bekoomen en door
Straalman geremplaceerd worden. Tot Burgemeester is ook de
Heer Duitz, welke als ouder als Hogguer en even zoo zuiver,
aanspraak gemaakt zouwde hebben tot die post, welke ik meen
bij eene eerste gelegenheid daartoe te moeten doen avanceeren.
Aangaande de Heer Clifford, zoo heb ik een verzoek van tot
280
CommiBsaris Generael bij do C(oDvooyen) en L(icenteD) aange-
steld te worden. Na UWEG. zoude hij zig tot Staate Geuerael
qnalificeeren ; op eeue of andere wijze zal hy zoowel als Jacob
gelegentlijk kunnen geplaatst worden. Van Assen kan UWEG.
maar bij geleegenbeid tot Legatie Secretaris voordraagen. Ik
zal altoos erkennen de wijse^ op welke UWEG. zig de bezig-
heeden van deszelfs tegenswoordige post beeft ondertrokken en
bet is my aangeuaam geweest, dat dezelve meend, dat de
Yoorgeslagene verandering zouwde beantwoorden aan betgeen
dezelve zelvers meend aan UWEG. beter te convenieeren. Ik zal
zoo mogelijk UWEG. bierover nog beeden avond koomen spree-
ken, en bet zal mij aangenaam zijn van UWEG. te verneemen wie
dezelve meend, dat tot opvolger bg de buitenlandscbe zaakeo
zouwde in contemplatie kuunen koomen.
Den 31 January 1814. Willem.
De brief aan de Commissarissen Generaal te Zwolle met de order
van UEH. is gisteren om balf vier uren vertrokken Ik beb de eer
in te sluiten bet antwoord van bet Engelscb Gouvernement op de
aanvraag om salpeter of kruid, betwelk mij gisteren door den
Ambassadeur Fagel is ter band gesteld. Verzoeke dit stuk terug.
Ik bedank UEH. uit naam van den Heer Gbanguion en zal
bem kennisgeven.
Ik zal zien of ik iemand vinden kan tot Consul op de Bar-
barijscbe kust en bem dan alles voor Webster Blouut mede geven.
Daar zijn velen van den naam van. CiifFord en ik gis, dat bet
een ander is, die verzoekt om Commis: Generaal te worden.
'sHage 31 January 1814, UKH. getrouwe onderdaan
's morgens balf 12 uren. Hogbüoorp.
Ik ben teruggekomen van bet idee, dat de Ministers alléén
niet zouden opgeroepen worden onder de Notabelen. Hun getal
op de 600 is een druppel in den emmer. Zij kunnen d&kv van
al te veel nut zijn om ze uit te sluiten. Het is ook naar den
281
geest der Constitutie, welke stellig zegt, dat de Ministers in de
Staten Generaal kannen zitten, è, plus forte raison onder de 600
Notabelen. Hnnne dnbbele qnaliteit onder het honden van de
Groote Vergadering kan niets dan goed doen.
Zoo even ontving ik de aanschrijving omtrent Sandal Boy.
Zoo als UEH. met van der Hoeven gereed is, zal ik UKH. een
nader Concept Besluit zenden met eenige nieuwe punten van
instructie om te voegen bij de eerste, waarin ik niet geloof, dat
eenige verandering noodig zal zijn. Evenwel zal ik ze nazien,
indien UEH. bet goedvindt; maar in dat geval verzoek ik ze
van UKH. terug te mogen hebben.
Ik heb de eer aan UKH. te zenden eene missive van den
Commissaris van Ljnden, arrondissement Nijmegen, waaromtrent
vooraf eenige informatien geoordeeld heb te moeten innemen.
Het komt mij voor, dat ik een order van UKH. noodig heb om
daarop te antwoorden, en mijne opinie is, dat wij niet voorzigtig
genoeg kunnen zijn omtrent het principe van de Hooge Gealli-
eerden, dat elk de hand op het zijne legt; alzoo wij volgens
dat principe nog zoo gewigtige steden, vestingen en gebeele
districten te revindiceereu hebben. Ik zoude dus gaarne ant-
woorden, dat men de regten van den Graaf van Megen met de
uiterste nauwgezetheid te eerbiedigen heeft.
'sHage den 1 Febr. 1814, UKH. getrouwe onderdaan
's morgens 10 uren. Hogbndorp.
Ik heb de eer aan UKII. te melden, dat ik van den Heer
Scholten uit zijn naam en uit naam van den Heer van Olden
een zeer klare on duidelijke voordragt in geschrifte en voor-
zien van de noodige specificatien op het stuk van de Domeinen
ontfangen beb. Nu neem ik de vrijheid om aan UKH. voor te
dragen, dat de Heer Scholten een besogne boude met den Heer
Canneman in zijn qoaliteit en met één heer uit de Commissie
van de Constitutie, ten einde tot een finaal resultaat te brengen :
R de restitutie van de Erfgoederen; 2^. het al of niet overlaten
282
van een vrogtgebruik van 's Lands Domeinen aan den Sonvereinea
Vorst; waaruit dan 3^. zal blijken, welke somma 'sjaars uit
's Lands Cassa zal dienen toegevoegd te worden en zoodoende
het bewast Artikel zal kunnen worden gearresteerd. UKH zal best
oordeelen, wanneer Dezelve het verslag van den Heer Scholten
in persoon zal willen aanhooren, hetzij voor of na het gemelde
besogne of wel beiden.
'sHage 1 Febr. 1814, UKH. getrouwe onderdaan
ogtends 11 uur. G. K. van Hogbndorp.
Ik heb niets tegen het besogneeren van de lieer Scholten
met den Heer Canneman en een lid uit de Commissie van Con-
stitutie nopens het stuk der Domeinen, dog weet niet in hoeverre
zulks overeenstemd met hetgeen bepaald is bij de Commissie
van Constitutie nopens het art. 25. In alle geval schijnt mij de
zaak van natuur te zijn, dsit een resultaat diend getrokken worden
voor en aleer de Heer Scholten mg daaromtrend eenvoordragt
doe. Omtrend don Heer Sandol Roy stelle ik mg geen partij en
zal het op de Cantons en verrigtingen van van der Hoeve aankoo-
men, of hij kan aangesteld worden dan niet. Het besluit omtrend
van der Hoeve is reeds geteekend en ter expeditie afgegeeven.
Omtrend Megen geloof ik niet, dat wij eenige exceptie kunnen
maken. Het zouwde te veel zwarigheid in de executie hebben.
Het eenigste wat als conciliatoor kan aangenoomen worden, is
alles te doen behoudens het regt van eenen derde, en wanneer
deeze klaagt alsdan te zien wat raadsaam is te doen. Aan Suu.
vereiuiteit kan hij niet praetendeeren, en omtrend het if/i/e laat
zig schikkingen, door restitutie of schadeloosstelling, treffen.
'sHaage den 1 February 1814. Willem.
Ik zende het stuk nopens Salpeter, Zwavel of Kruid hiernevens
terug, zgnde noodzakelgk, dat het Departement van Oorlog
kennis van hetzelve draage.
Den 1 February 1814. Willem.
283
Ik zal aanstonds het bewast besogne aan den gang brengen
eu UKÜ. ten eerste rapport doen van de nitkomst. Hetzelve
dient alleen om art. 25 tot conclnsie te brengen.
De propositie van den Heer Sandol Koy zonde kunnen gele-
genheid geven tot iets geheel nienws. Ingeval namelijk het
Gonyernement tot geene Capitnlatie te brengen was, zoude men
mogelijk van hetzelve kunnen verkrggen eene vrije werving door
alle de Gantons; dit zouwde een pisaller zijn, waaromtrent ik
UEH. verzoek om Haar gedagten te weten.
Ik heb den Heer van der Hoeven opgedragen om aan UKH.
te vragen, wat hij doen moet indien de nieuwe concept Capitu-
latie geheel verworpen wordt ; moet hij dan nader orders afwachten?
Of mag hij aanstonds in onderhandeling treden op de oude
Capitulatien, en wat heeft hg daarbij in acht te nemen? Of kan
hij eindelijk het idéé van eene vrge werving opperen?
Over Megen heb ik aan den Commissaris van Nymegen
geschreven in den zin van UKH.
Ik sluit hier in een brief van den Heer Wieling uit Alicante
in Spanje. Zijn persoon leert UKH. daardoor kennen; daar is
één woord nieuws van belang in. Wat zijn verzoek betreft zoo
heeft een Envoyé in Spanje zooveel te doen met Commercieele
belangen van onze ingezetenen, dat ik er niet gaarne iemand
toe voordragen zou, die langen tijd koopman in Spanje geweest
is en dus te veel eige bclangens heeft. Ikgeloof ook, datUKH.
niemand beters voor Spanje gebrniken kan, dan de Heer H. van
Nyevelt, die nu te Breda is en Spanje bij ondervinding kent.
Wieling zou misschien geschikt zijn voor het Consulaat Generaal
te Madrid. Dit Consulaat wordt ook gevraagd door Schwarzmann,
die zich in den opstand zeer moedig gedragen heeft, en die als
gewezen Consul van St. Andero, alsmede door zijne taalkunde
en verdere talenten, er bekwaam toe zoude zijn ; doch hij zoude
nog liever Consul te Cadix worden, en biedt zich aan om met
den Consul Generaal Webster Blount een reisje op de Barba-
rgsche kust te doen, ten einde alles aldaar wederom aan te
284
knoopen. Nu is Webster Bloant een oud man van 65 jaren,
bekwaam^ ervaren en welgezind, doch die om zijne jaren wel
eenige hulp mag hebben. Ik draag UKH. deze idééën voor, ter-
wijl ik nog nadere informatien van Amsterdam wachtende ben,
en dus om Haar voor te bereiden tot een eindelijk resultaat,
als deze zaak geheel rijp zal zijn; want ik heb ondervonden,
dat niets meer tijd en moeite spaart, dan af te wachten, dat
eene zaak rijp geworden zij ter afdoening.
Ik heb UKH. gisteren avond een brief van Kinkel gezonden.
UKH. zal wel bemerken, dat zijn vertrek naar Mannheim met
de komst van Lord Gastlereagh in het hoofdquartier schgnt in
verband te staan. Hy heeft echter UKEI. in de hem toebetrouwde
Missie met veel ijver gediend, en indien Zij goedvindt hem na
te Mannheim te laten, zoo vinde ik mij onbezwaard om voor te
dragen hem een gratificatie in eens te geven van drie k vijf-
duizend guldens, vergezeld door eeuen vriendelij kon brief, hetzij
van UKH. of van mij uit Haren naam.
'sHage den 2 Febr. 1814. UKH. getrouwe onderdaan
's morgens J II uren. Hogbndorp.
Ik heb de eer UKH. te zenden een pak brieven van den Heer
van Spaan van 24 January, zich beroepende op een vroegere
dépêche, die nog koomen moet. Onze zaaken staan heel wel,
doch de Heer van Spaan bad nog maar summier met Lord
Gastlereagh kunnen spreken. Het koomt juist op mijne eerste
gedachte uit, dat Engeland ons alles bezorgt en er ook eigent-
lijk de eer van hebben wil, maar dat wij uiterlijk doen moeten
alsof wij het van Oostenrijk kreegen. De Heer van Spaan, die
ongemeen veel tact heeft, schijnt dit volkoomen wel begrepen
en ingeleit te hebben, zoodat ik denk, dat onze groote zaak nu
voorspoedig gaan zaL Ik heb teffens den Heer van Zuijlen van
Nyevelt ook slegts te bevestigen in zijn tot dusver gehouden
gedrag, en bet slaat all^s volmaakt op elkander.
286
Ik twijfel niet of UKH. zal de traite van duizend galdeD,
door den Heer van Spaan op Stagen gedaan, goedvinden.
Bij deze gelegenheid draag ik aan UEH. voor om aan den
Heer van Spaan toe te leggen een daggeld van vijftig galden,
reiskosten en alles daaronder begrepen, in te gaan naar ge-
woonte agt dagen voor zijn vertrek.
2 Febr. 1814, UKH. gehoorzame onderdaan
11 aren 's morgens Hogbndorp.
Door de hiernevensgaande missieve van den Ambassadeur
Fagel zal UWEG. (zien) wat mij heeden gebeurt is nopens
zeekere brief van een Brasselaer, in twee taaien gedrukt en
op den 6 Januar^ gedateerd. In de gegeeve omstandigheeden
geloove ik, dat wy verplicht zijn volgens het voorgeslagene te
ageeren en ik verzoeke UWEG. dienvolgens aan den Heer van
Spaan per courier te willen schrijven, ook aan den Heer van
Zuilen van Nieveld de noodige prudentie dien conform te
recommandeeren. Met terugzending der brieven van den Heer
yan Spaan bemerke ik, dat van Ld. Clancarty insgelijks ver-
Doomen en gezien heb, dat onze zaaken goed staan, en dat is
de reeden dat hij vreest, dat de bewuste brief daaraan nadee-
lig konde zijn. Geduldig afwagten is de loosing, en zoo als de
zaaken staan geloove ik zelvers, dat niets anders overblgft te
doen. Omtrent het honoreeren der traite van 1000 fl. en bepalen
yan zyn tractement op 50 fl. daags heb ik geene reniarques. Wat
was de betaling van Kinkel vóór 1795? Ik wenschte zulks te
weeten eer ik omtrent het hem toe te leggen douceur bepale.
's-Haage den 2 February 1814. Willkm.
La Haye Ie 2 Février 1814.
Monseigneur!
Je m'acquitte des ordres que Votre Altesse Royale vient de
me donner en Lui transmettant dans cette lettre Ie précis de la
conférence, qui a eu lieu ce matin entre Elle et Lord Clancarty,
et & laquelle j'ai eu V honneur d' assister.
286
V ambassadeur ayant d' abord comniaDiqné k VAR. la lettre
de Lord Aberdeen an Prince Metternich et les denx répouses
de ee Ministre aa sujet de V extension de Dotre frontière da
c6té des Pays Bas. mit ensuite sous les yeux de VAR. un imprimé
dans les deux langues frangoise et flamande; tendant ^engager
les Belges k snivro V exemple de leurs voisins les Hollandois
en se raugeant sous Ie drapeau de VAR. Cet imprimé avoit
été envoyé k Lord Clanearty par un Agent anglois, qui lui
marquoit en même temps, quMl y avoit lieu de croire, que cette
pièce avoit été écrite par M. de Zuylen de Nijevelt, au zêle et
aux bonnes intentions duquel V agent anglois rendoit pleine
justice. Cet écrit contenant divers passages propres k donner
ombrage k la Maison d' Antricbe, V Ambassadeur témoigna k
VAR. dans les termes les plns respectueux mais en méme
temps les plus clairs et les plus positifs son entrême regrct de
ee qu'une pièce pareille, qui ne sauroit manquer de parvenir
au Quartier Général des Souverains alliés, paroissoit avoir
émané d' une source, qui la feroit naturellement considërer
comme exprimant Ie voeu, et publiée du scu et de V aveu de
VAR. Dans un moment oü, k la suite des premières communi-
cations entre Lord Castlereagh et Ie Ministre autrichien Taffaire
de la Belgique (qui ne pouvoit pas tenir plus k coeur de VAR.
qu'au Prince Régent et au Gouvernement britannique) proraet-
toit de s' arranger k Y extreme satisfaction de VAR. et do
r Angleterre. Il déplora de Ia maniere la plus forte Ie mauvais
eflFet qu'an tel écrit pourrait produire au Quartier Général en
blessant V amour propre d' une grande Puissance, disposée k
tout faire pour VAR. mais vonlant avoir Ie mérite de V avoir
fait elle même et d' obliger V. A. Après avoir discnté cette
matiëre de plus d' un coté Lord Clanearty témoigna k VAR.
son vif désir que les ordres nécessaires furent expediés sans
delai k M. de Spaen ponr déclarer aux Ministres autrichiens,
que cet imprimé étant parvenu k la connoissance de VAR. Elle
Ie désavouoit en plein et regrettoit extrêmement qn'il eut été
287
pnblié et pa paroitre émaner d* Elle oa avoir en aacune fa^on
80Q aven II u* avoit paru d' abord qa*il pourroit suffire, qne M.
de Spaen fit cette dcclaration au cas qne Ia pièce en qnestion
lui fut représentée par Ie Ministre impérial, mais ayant va
Mylord depais, il m'a fait obserrer qa'il ne seroit nallement
impossible que eet écrit parvint k la connoissance des Ministres
antrichiens, fit sar eux la mauvaise impression, qo'il appréhen-
dait, et cependant qa'ils se sentissent trop pour faire semblant
vis-^-vis de M. de Spaen d' en avoir connoissance. L' ambas-
sadear croyoit dooc qu'il faudroit mienx que M. de Spaen re^ut
ordre de communiquer Ie premier au Ministre de S. M. Impé-
riale au Quartier Général 1' imprimë en qnestion en tëmoignant
combien VAR. regrettoit qn'uoe pièce pareille, qui pourraitêtre
supposée èmaner d'Ëlle, avoit été circulée dans les Fays-Bas,
et qne bien loin de T approuver . EUe la désavoaoiteotièrement,
etc. Ensuite V Ambassadeur déclara souhaiter que M. de Zuylen
do Nijevelt regut de la part de VAR. les ordres les plus posi-
tifs d'agir avec la plus grande circonspection et surtout de ne
circuler en public aucnn écrit; qui püt directement on indirec-
tement compromettre V.A.R. vis-i-vis la Cour de Vienne ou
des autres alliés.
Je suis avec un profond respect, etc.
H. Fagel.
Alle dépêches van den Heer van Spaen zijn te gelijk gekomen.
Ik heb de belangrijkste in het couvert van Eirchberger gedaan.
Het blijkt alles nog klaarder dan ooit omtrent Belgien. Ik zal
morgen ogtend de zaak zien te schikken naar den zin van UKH.
en den courier afzenden, ook Nyevelt informeeren. Van der
Hoeven moet noodzakelijk de Zwitsersche tijdingen lezen voor
zijn vertrek . De Zwitser willen eerst met den vrede in onzen
dienst komen.
Nahnis verhaalt, dat er om geen tegenstand van naam in
Frankrijk te denken is. Hij is inzonderheid gelast opi mij de
288
gelukwenschen van zijn zwager den Scnatenr SchimmelpenniDck
te brengen over de gewenschte omwending. Hij vraagt om aan-
stonds tegen de Franschen te dienen. Volgens bem hondt Bona-
parte de bespot telijkste houding, zat drie uren in de Opera, doet
alsof alles wel stond, en wordt met gesprekken, placcaten en
pampblets uitgejouwd. Men begon te Parijs te spreeken yande
Bourbons. Hij is den Sisten December uit Parijs gevlucht.
'sHage 2 Febr. 1814, UKH. getrouwe onderdaan
half elf 's avonds. Hogendorp.
Zoo als ik vernomen heb is Lord ülancarty bij UWEG.
geweest om over het bewuste stuk te spreeken, waarvan hij mij
een exemplaar ter band gesteld beeft, hetwelk ik hiernevens
voege. Voor den courier aan Spaen gezonden hebbe wegens
gebrek aan tijd niet geschreven; ik vertrouwe, dat UWEG. zijne
verscheide missives zal beantwoord hebben, zendende dezelve
alle hiernevens terug, in geval het geene duplicaten, daar ik
ook meen, dat de Heer van der Hoeve leeze moet alles wat
Zwit-serland betreft. Naderhand wensche ik dezelve terug met
en benevens de later geschrevene en vroeger bekoonien, alsmede
de copyen van UWEG. rescripten heeden geëxpedieerd, om te
beoordeelen of ik nog iets daaromtrend te voegen heb. Met den
vrede wensche ik geene vreemde trouppes te neemen; of terstond,
of geheel niet, want naderhand zullen wij het wel alleenig met
onze lieden dwingen, indien wij het hebben gedurende den
oorlog doen kunnen. Ik had gehoopt, dat van der Hoeve zonwde
heeden kunnen vertrekken, maar de affaires en zijn reiscom-
pagnon maaken een uitstel nodig, dog morgen avond of over-
morgen vroeg zal het mogelijk zijn. Ik wensche, dat UWEG.
hem zulks laat weeten en bij mij bestelle om één uur. Ook dat
de objecten, die hij te observeeren zal hebben, opgesteld en tot
de tijd toe voorgelegt worden, opdat de geheele oversigt en de
laatste arrangementen alsdan klaar kunnen zijn. Omtrend eene
dubbele suppositie van Capitulatie, zoowel als omtrend vrije
289
werving bij ontstenteDis van dien ben ik van opinie, dat de
Heer van der Hoeve moet arripieeren hetgeen wat nae tijds-
on[i8tandigbeeden zal mogelijk zijn. De brief van Wieling zende
terag en wagte de nadere consideraticn nopens hem en Schwartz,
ook Webster Blonot, waarvan UWEG. gewag maakt. De brief
van Kinkel gaat hiernevens terug. Het schijnt inderdaad, dat
hij heeft weinig aan do Engelsche bevallen en dat zulks de reede
van zijn teruggaan nae Mannheini is. De missive van Hnmboldt^
gisteren bekoome, meededeele ik hiernevens. Het koomen van
Nahnys en het compliment van Sehimmelpenninck is niet zonder
interest en bewijst zijne meening over de zaak. Bonaparte schijnt
van den Hemel hoe langer hoe meer verlaten te zijn, en zijn
vertrek nae de armee zal hopendlijk de kans niet doenkeeren,
maar veeleer de zaak spoedig doen eindigen.
'sHaage den 3 February 1814. Willbm.
Den Baron van Spaen is te informeeren der zending van den
Lt Golonel Detmers om de Russische krygsgevangenon, ook ge-
deeltelijk Pruissische, af te halen en op Schwedt te dirigeeren,
vanwaar zij door den Generaal van Schwartz herwaarts verder
verzonden zouwden worden; teflFens van die van L' Golonel
Schmidt nae Boheemen om de Oostenrijksche krijgsgevangenen
af te halen; alles in conformiteit met het geaccordeerde en ge-
zegde door Gr. Nesselrode en Prins Mctternich, moetende hij
daarvan kennis geeven aan de boven ieder voor zooveel hem
betreft, Pruissen incluis, verzoekende de nodige nlterieure orders
ten einde de officiers voorn, de nodige hulp en assistentie be-
koomen. Hem zal teffens copyen moeten meede gezonden worden
van het verrigte in deczen Dit heeft haast, daar het tot nu toe
verzuimt is, en diend door de af te zenden courier hem gebragt
worden, welke zoo ik meen over 's Bosch, Eyndhoven, Luik nae
het Hoofdquartier van den Generaal Blucher zal kunnen gaan
en van daar het Groote Hoofdquartier zal bereiken. Ik behoud
mij voor UWEG. over de brieven van den Heer van Spaen nader
290
te onderhoaden en haaste mij maar deeze objecten te kennen
te geeven om de afgang van den courier zoo min mogelijk te
vertragen.
Den 3 Pebruary 1814. Willem.
Alle de stukken van den Heer van Spaen zijn enkeld. Nu
dat hij Herzeele heeft zal hij dubbelden zenden. Hier ingesloten
een Concept- Besluit met nadere punten van instructie voor deo
Heer van der Hoeven overeenkomstig het verlangen van UKH.
Ook mijne missives aan den Heer van Spaen per courier ge-
zonden. De Ambassadeur is bij mij geweest; ik heb hem laten
beginnen; hij sprak vrij zacht; ik gaf hem mijne missive aan
den Heer van Spaen in originali, die voor mij op de tafel lag,
met eene zeer natuurlijke houding in handen. Hij las dezelve
met een ongemeene oplettendheid, en daar viel geen woord meer
over; maar hij plaagde mij zoo lang om eens een vriendelijk
dinë bij hem te komen nemen, dat ik niet kon nalaten het tegen
dinsdag aanstaande aan te nemen.
'sHage 3 February 1814 UKH. getrouwe onderdaan
's avonds ^9 nren. Hogendorp.
Het concept besluit is geteekend en aan Faick verzonden ter
expeditie. De missive aan Spaen gaat hiernevens terug. Ik heb
dezelve met veel genoegen geleezen. De berigten van Zuilen
van Nieveld en Bangemann zijn aanhoudend gunstig, en er zouwde
zig waarschijnlijk nog wat laten doen, indien het voorzigtig was
zig op den voorgrond te stellen. De verdere missives tot reditie
van Antwerpen zijn nu af te wagten. Ik hoop, dat het stuk door
van Deurne geteekend niet nieuwe representaties van L^ Clan-
carty zal veroorzaken. Den inhoud is niet genoeg in mijn ge-
heugen geprend om daaromtrcnd eene meening te etablisseeren.
Daar de Belgen zig niet geprononceert hebben, en hetinsurrec-
tionele tot onderstand niet plaats gehad heeft, zal de voorzigtig-
beid altoos meer nodig zyn. De passen voor Limburgers zal
291
UWEG. in de brief van Bangemann niet geecliappeerd zijn.
Omtrend de administratie schijnt intusseben niets bepaald te zijn,
hetgeen veele confusie en nadeel voor armeeën^ land en zaak
kan te weeg brengen^ indien daar niet bij tijds in voorzien
wordt. Wegens Goren m en de vrije aftocht aan de geboren
Franschen te accordeeren hebbe ik gisteren met den Ambassa-
deur gesprooken; de wigtigbeid van de spoedige overgave dier
stad wegens de mogelijke inundaties, bijzonder van Alblasser-
waard en de enorme verliezen voor Land en particulieren, in-
dien dit ongeluk geschied. Dog bij scheen niet te denken, dat
het gevaar groot genoeg was, om vau het aangenoomen principe
der Mogendheeden, alle Garnisoenen krijgsgevangen te maken,
af te gaan en daardoor het beëindigen onzer angsten teweeg
te brengen.
's Haage den 4 February 1814. Willbm.
Ik heb de eer UEH. in een apart pakje te zenden alle de
depêches, die Zij mij teruggevraagd heeft; die van den Heer van
Spaen zijn voor het Departement, en vereischen nog antwoord van
mij op eenige punten. Nog gaan hiernevens gesloten twee Concept-
Beslniten voor de Heeren van Spaan en Bangeman Huygens. UKH.
zal, geloof ik, bemerken, dat ik de nodige zuinigheid in het oog
boude, zonder Haare dienaars gebrek te laten lijden.
Ook een brief van den jongen Mollerus, die eenen prijsselijken
ijver getoond heeft, maar getrouwd zijnde en kinderen hebbend
op den duur niet passen zoude in dit vak ; want Legations
Secretaris kan hij niet permanent zijn en voor eene Missie is hij
veel te onbedreven ; maar een goede ijver door de daad ge-
toond behoudt altijd zijn waarde.
Nog sluit ik in een briefje van den Heer van der Hoeven
over den Major Seijffert, die zonder adsignatie van eene somme
gelds niet schijnt te kunnen vertrekken. Ik meen de beslissing
dienaangaande te mogen overlaten aan UKH. of aan den
Generaal Bentinck.
292
De proclamatie van een Belgier aan de Belgiers geloof ik
niet. dat bloot staat aan yitterijen. Ik laat er een copy van
Toor UEH. maken; doch zal moeten wachten^ dat ze yan
Breda overgezonden worde.
Zonde er wel veel geboren Franseben in Oorcnm zijn ? Mg
dnnkt bet ware de moeite waard daarnaar te vernemen; en
dan de vraag te beslissen. Ik meen zeker te weten, dat het
garnizoen meestal nit Nationale Gardes van Braband bestaat.
Wij zonden moeten den naam van geboren Fraosch bepalen
tot de onde grenzen van Frankrijk.
De Heer van der Hoeven zal om één uur bij UKH. komen.
In de confusie en anarchie van Zwitserland is mijne verwach-
ting dezC; dat alles uitloopen zal op contracten met bijzondere
officieren; en dat zou mij niet eens berouwen, omdat UEH. dan
veel meer meester zijn zal van de voorwaarden. Die lieden
verlangen zoo hartelijk om maar schielijk op te trekken tegen
den gemeenen vijand, dat er alle partij van die omstandigheid
te trekken zal zijn, indien er slegts kleederen en wapenen ge-
vonden worden. Zoo er al niet genoeg daarvan voorhanden is
voor 12.000 mau; zoo is er mogelijk genoeg voor 6000 of
voor 3000. In dit geval maak ik geen zwarigheid UKH. te
adviseeren om de menschen bij hun zwak te vatten, ten eerste
Regimenten of ook maar één Regiment in Haren dienst te
nemen, en als zoodanig te laten marcheeren naar den Prins
van Schwarzenberg, deel te nemen aan den strijd onder Oranje
vaandels, en bij de eerste bekwame gelegenheid op te mar-
cheeren langs den kortsten weg naar Brussel of naar Mons.
Het zal voor UKH. eene eeuwige eer zijn en Haar een groot
credit bij de verbonden Mogendheden bezorgen eene diversie
gemaakt te hebben uit Zwitserland ten voordeele van de alge*
meene zaak. Ik bid UKH. dit alles te willen overwegen bij
het geven van Hare laatste bevelen aan den Heer van der Hoeven.
'sHage 4 Febr. 1814. UKH. getrouwe onderdaan
's morgens 10 uren. Hogenuorp.
293
De Commissaris Generaal van Oorlog zal aan den Major
Seyffert een voorschot op zijn tractement geeven, en zal hij voor
het overige behandeld worden volgens d|e voet van 't Regle-
ment voor officieren op reis, tenzij dat het oorlogsdepartement
io dit geval meende eene exceptie te moeten maken. Deordre
of instrnctie hebbe ik heden morgen geteekend en is tot ver-
zending aan het departement van oorlog afgegeven.
'sHaage den 4 Febr. 1814. Willbm.
Ik heb de eer UKH. geluk te wenschen met het arresteeren op
gister van het laatste artikel van de Constitutie. Nu blijft het
negende van het gedrukte, zijnde het vgf en twintigste van
het geschreven stuk, nog te arresteeren. Het besogne daarover
is aan den gang, en zoo veel ik kan bemerken zullen wij ge-
makkelijk een paar hoofdtrekken in de Constitutie kunnen
brengen, zakelijk overeenkomende met het reeds gearresteerde
bij de Commissie. Nadere bepalingen zullen moeten overgelaten
worden aan de Wet. Ik sluit hier in een concept-extensie, die
my voorkomt in den tegen woordigen staat van deze zaak aan-
stonds te kunnen worden aangenomen, terwgl indien men thans
in nadere schikkingen treden wilde, de Heer Canneman ver-
klaart veertien dagen daartoe noodig te hebben. Keurt UEH. het
zoo goed, zoo vleije ik mij zonder oponthoud daarmede voort
te kunnen gaan.
De extensie omtrend den Vice-president van den Raad van
State zoude ik aldus aan UKH. voordragen: de Souv. Vorst
vermag, wanneer hij zulks noodig oordeelt, eenen Secretaris van
Staat, Vice-Fresident van den Raad van State aan te stellen.
Dan zijn rang en tractement van zelf daarin begrepen, en alle
dubbelzinnigheid omtrent den rang verdwijnt. Een Secretaris van
Staat, Vice President enz. is eene gelijkluidende benaming van
Secretaris van Staat voor Buitenlandsche Zaken, voor Oorlog, enz.
Ik zal dit punt en eenige andere uit UKH. aanmerkingen nu
afdoen in de volle vergadering. Hare verdere aanmerkingen van
21
294
minder gewigt zal ik overgeven aan eene Commissie benoemd
tot de overziening van de algemeene redactie.
UKH. zal ten spoedigste ontvangen het gebeele afschrift van
de gearresteerde Constitutie, en dan verzoek ik, dat Zij mij
hare aanmerkingen toezende op het gedeelte, dat nog niet
onder Hare oogen gekomen was.
Door sommige leden is voorgeslagen om in het eerste Hoofd-
stak te voegen, dat de Souvereine Vorst van de Hervormde
Christelijke Godsdienst is. Bij de omvraag in de voltallige ver-
gadering hebben de stemmen gestaan zeven tegen zeven. Das blijft
het artikel daaruit, tenzij UKH. den doorslag gelieve te geven.
Sommige leden hebbon het volgende artikel voorgedragen:
dat alle Gezindheden zullen worden toegelaten tot de Regeering
en tot ambten en bedieningen. In de voltallige vergadering zijn
zes stemmen daarvoor geweest, hoofdzakelijk op grond, dat der-
gelijke artikelen gestaan hebben in vroegere constitutien. Agt
stemmen zyn er tegen geweest, hoofdzakelijk op grond, dat,
wanneer de constitutie geen voorregt geeft aan een bijzondere
gezindheid, de zaak van zelve spreekt.
Wij zullen nu ook het Reglement op de uitvoering onder
handen nemen, waarbij ik UEH. niet onkundig laten kan, dat
bij de Constitutie zo vele instructien en andere schikkingen
overgelaten zijn aan de wet, dat de Staten Generaal noodzake-
lijk zullen moeten vergaderen, aanstonds na het aannemen der
Constitutie, Deze vergadering zal daarboven een goede uitwerking
hebben zo bij onze natie als bij vreemde natiën, omdat er
duidelijk uit blyken zal, dat wij een Constitutie hebben en dat
dezelve in volle werking is.
'sHage 4 Febr. 1814, UKH, getrouwe onderdaan
ten 3 uur. Hogekdorp.
Ik heb de eer UKH. te berigten, dat de Major Seijffertdoor
het Departement van Oorlog aan mij gezonden is om instructien,
en dat hij zelve mij verklaart ten minste agtbonderd Guldens
295
op rekening noodig te hebben ten einde de eqnipage te betalen ;
die hij op last van Generaal Bentinek met allen spoed heeft in
gereedheid gebracht. Na zegt mij de Major, dat de Heer van der
Hoeven zijne instrnctien benevens zijn patent door UKH. getee-
kend gezien heeft. In dit geval behoef ik hem geene instrnctien
te geven, noch voor zijn aanstelling te zorgen. Wat het geld
betreft wil ik hem gaarne het voorschot doen en drage aan UKH.
voor om hem boven zijn Majors tractement voor alle de kosten
van zijne reize een daggeld toe te leggen van vijftien Galden,
ingaande met den dag van zijne terugkomst, alsmede hem voor
zijn équipement te vereeren de gemelde som van agthonderd
Galden. UKH. begrijpt beter dan ik, dat hier eene spoedige
beslissing nodig is, die ik verzoeke met een regel schrift te
mogen erlangen, ten einde de Major morgen ochtend om tien
uur moge vertrekken. Het concept- besluit zal ik dan opmaken,
opdat UKH. het op Haar gemak teekene.
's Hage 4 Febr. 1814, UKH. getrouwe onderdaan
's avonds 9 uren. Hogendorp.
Ik wensch UKH. geluk met de overgave van Gorcum. Zeer
zeker zullen dezelfde pretensien vernieuwd worden, omdat de
bait nog veel grooter is. Ik zie niet duidelijk of ik daarover
aan den Heer van Spaen moet schrijven, dan of UKH. zelve dit
doen zal; moet ik het doen zoo verzoek ik om spoedige order.
Omtrent den jongen Mollerus zal ik het noodige schrijven.
Omtrent de Constitutie breng ik heden een voorlopig rapport
in bij de Commissie, hetwelk mij vleye UKH. nog dezen avond
zal kunnen toezenden.
Van de Commissie tot de lijsten heeft de Heer Falck mij
niets gezegd, doch zal het misschien dezen ochtend nog doen.
Ik ben alle dagen wachtende naar een confidentieel rapport
of de Heer Westrik, een zeer kundig amsterdamsche koopman,
doch thans buiten zaken en Secretaris van de Kamer van Com-
mercie, in den bewusten raad zoude willen komen. Ik ben van
296
goeder hand onderrigt^ dat de Heer van der Kemp, doorknndig
in de West Indisehe zaken, meer liefhebberij voor zalk een
post dan voor zijnen tegen woordigen hebben zonde. Een Advokaat
Oeneraal kan UEH. gemakkelijk wedervinden. De Heer Schol-
ten van Ascbat, die zijn geheel leven Bewindhebber der Oost
Indische Compagnie of Asiatische Raad geweest is en daarboven
zeer gehecht aan het Hnis van Oranje, schijnt mij toe zeer
bekwaam ten zelfden einde te zijn. Doch veel en mogelijk
alles zal bij dezen en anderen op het tractement aankomen,
waaromtrent ik gaarne de gedagten van UKH. zonde vernemen,
ten einde met vrucht werkzaam te kannen zijn. Hoe het zij, zend
ik UEH. een voorloopig lijstje vergezeld van eenige andere,
ook voorloopig, eenig en alleen om een grondslag voor UEH.
verdere overdenkingen te zijn.
Sluite hierbg in een brief gisteren uil Londen ontvangen,
die de oplettendheid overwaardig is. Tot beter verstand voeg ik
daarb^ kopy van mgn brief, waarop deze tot antwoord dient.
Ook sluite nog in het voornaamst papier van de oppositie met
eenige kruisjes bij een artikel, dat ik UEH. verzoeke te lezen.
Eindelijk breng ik onder het oog van UEH. een memorie
over de zaken van de Barbarijsche kust, geschreven door den
Eersten Commies Le Clercq, dien ik wenschte bij de organisatie
als Secretaris voor te dragen, overeenkomstig met het besluit
van UEH. op dat stuk, verdienende hy deze distinctie door
zijnen iever en bekwaamheid.
's Hage den 5 February UEH. getrouwe onderdaan
^814, 's morgens ^11 uren. Hogendorp.
P. S. Ten einde de pretensien van den Generaal Bülow op te
ruimen ben ik UEH. den raad schuldig om hem eenige groote
personeele distinctie te geven tot een blijk van erkentenis voor
zijnen spoedigen opmarsch van Manster naar Utrecht, die buiten
twijfel onzen Staat bevestigd heeft, en die hij ondernomen heeft
zonder eenige order hoegenaamd. Hij is ongemeen gevoelig op
297
het slak van eer, en dit maakt de zaak gemakkelgk voor UKH.
Ik geloof zelfs ingevolge verscbeidéne officieele artikelen omtrent
deze expeditie, dat het Pruissische Hof en misschien de Koning
in persoon eenige publieke blijken, dat UEH. veel waarde aan
den optocht der Frnissische troepen in dat critiek oogenblik
hecht, met het uiterste genoegen zonde ontvangen.
Sluite nog in een brief van den Amerikaanschen consul
Bourne te Amsterdam. De Heer Ghangnion heeft mij gisteren
avond verhaald, dat de voornaamste Amerikaansche Huizen te
Amsterdam van hetzelfde gevoelen zijn. De een en de andere
zijn daarin versterkt door de laatste berigten uit Noord- Amerika,
welke, buiten en behalve een zeer scherpe aanspraak van den
President Maddison tegen de Ëngelschen, van eene groote ver-
bittering in het publiek gewagen. Nog verneemt men, dat er
een Engelsche vloot gereed is om naar Noord-Amerika te zeilen,
en men voegt er bij, dat het oogmerk zoude zijn eenige Noord-
Amerikaansche havens te bombardeeren. Uit dit alles besluit
men, dat onze Minister geene Engelsche scheepsgelegenheid
moet aannemen. Indien UEH. zich op dit stuk bepaalt, zoude
ik Haar verder mijne gedachten kunnen opgeven over de reis
van den Heer Ghanguion.
Hiernevens zende ik terug de missives van den Heer van
Spaen; welke nog eenige onbeantwoorde objecten onthelsen.
Dezelve zullen kunnen nader behandeld worden, en het be-
houden van het geschut, in onze vestingen gevonden, ook aan
den Heer van Spaen ter harte gelegd. Ik zal deeze materie ook
direct bij den Koning aanroeren en ook aan den Majoor Wanthier
nog mondeling in mandatis geeven. De copy mgner missive
aan den Koning zal ik aan Spaen ook meededeelen. Den
Golonel Gonstant zende ik nae Luik om de formatie en organi-
satie van Walen, die tot blocade van Maestricht zouwden
kunnen dienen, te bevorderen. Ik zende Hem teffens bij den
Generael von Winzingerode om zyno bystand te verzoeken,
298
daar ik door een rapport vao Bangeman Haigens, gisteren be-
komen, vernomen heb, dat zijne en mijne idees daaromtrent coYnei-
deeren. Later is Colonel Constant gedespicieerd Maestricht te
observeeren en des noods eenigzins te beschieten; zoodra de
overgave van Gorcum ons trouppen disponibel geeft zal ik
trachten mij van andere vestingen te occupeeren. De meede
gedeelde project-lijsten zal ik met veele attentie bestudeeren. Het
zal snccessivelijk tijd worden aan eenige nominatie te denken.
Omtrend het tractement van Raden van Koophandel hebbe
ik nog niet gedacht; dog zal het proportioneel der gemaakte
bepalingen moeten zijn. De zeer interessante correspondentie
met den Heer Brougham zende terug. De inhoud van dezelve
doet hoopen, dat de oppositie omtrend onze zaak niet zeer
levendig zal worden ; ik geloove zelvers, dat het uitstellen naar
de vrede menig voordeel zouwde hebben, dog laat zig niet alles
tot eene zoo onzekere epoque opschorten. Ik restitueer de
Morning Chronicle. De Times spreekt over hetzelfde object, dog
zonder reflexies omtrend de aanstaande oponthoud. Omtrend de
Generaal van Bülow en deszelfs corps deel ik UWEG. meening,
dog de quo modo is de vraag. Ik denke hem een Adjudant te
zenden om hem te complimenteeren en bij die geleegenheid die
zaak op eene of andere wijze te schikken. De idee over de
reis des Heeren Changuion is misschien goed, maar in dit
saizoen onmogelijk te executeeren. Het niet toucbeeren van
Engeland konde daar ook bijzonder aangelegd worden, anders
zouwde het mogelijk zijn een klein oorlogs vaartuig te bemannen
en te equipeeren om de reis nae Amerika te doen zoodra als
het open water het permitteert, of ten minsten zeer vroeg in
het saizoen. Ik zal hieromtrent bij het Departement van Marine
voorloopige informatien neemen.
's Haage den 6 February 1814. Willem.
Ik heb gisteren aan den Heer van Spaen geschreven over
onderscheiden punten, die te beantwoorden waren. Op het stuk
299
van de ammnnitie heb ik een brief van den Heer van Nyevelt
gezien^ die goed was. Ik heb evenwel nog een artikel in den
mijnen gevoegd, om de zaaken aan te dringen, en, zooveel in
raij wa«; den weg te wijzen ten einde wel te slagen.
Ik slnite hierin een artikel van de Morning Chronicle over
Amerika, waarnit ik besluiten zou, dat het Bonaparte waarlijk
in de hersenen geslagen is.
Ook nog een brief van Mevrouw TuUiogh van een ouden
datum, terwijl de zaak zelve toch attentie verdient, alzoo het
gedrag van haar man in den opstand zeer schoon geweest is,
en haar besluit om naar haren man in de krijgsgevangenschap te
trekken heldenmoedig was. Ik geloof niet, dat er voor alsnog
iets aan te doen valt, maar ik acht het van mijn plicht UKH.
van de ware gesteldheid te onderrigten tegen dat er iets gedaan
zal kunnen worden.
Zende nog aan UKH. eenige regels van Mevrouw Balneavis,
die niet zoo als ik dacht een pensioen heeft, maar zonder
onderstand van gebrek vergaan zou.
Ik heb bij mij gekregen den ouden Heer van der Mandelen
uit Delft, thans woonachtig in Utrecht, misschien 70 jaar oud
maar nog vrij kras, die in 1787 krachtig medegewerkt heeft
om er de Franschen uit te houden en het Huis van Oranje te
herstellen. In 1795 is hij een post in de financiën kwijt ge-
raakt, heeft moeten tceren op zijn vermogen, omdat hij de
revolutionaire Gouvernementen niet dienen wilde, en is thans
genoodzaakt om een post te vragen, ten einde te leven. Als
zoodanig heb ik hem aan den Heer Canneman opgegeven, maar
tot nog toe zonder vrucht. Ik bid UKH. zijn naam te willen
opteekenen. Het is voor hem om weinige jaren te doen.
UKH. heeft den wensch geuit, dat ik den jonge heer Grand
van Rotterdam op mijne bureaux zoude plaatsen. Ik heb hem
ontboden en hem aangezegd, dat men bij mij van onder op
moet, dat ik niettemin zijne verdiensten in den opstand zeer
wel ken en op haren regten prijs waardeere, dat hij naar mijn
300
oordeel eene belooning te goed houdt, als hij zig tot deneenen
of andere post bekwaam zal gemaakt hebben, en ik heb hem
gevraagd of hij op dien voet in het Departement wilde aange-
steld zijn ; waarop hij verklaard heeft van ja. Ik draag hem
vervolgens aan ÜKH. voor tot Geheim Klerk met een duizend
Guldens 's jaars tractement. Ik neem deze gelegenheid waar
om den jongen Heer Dedel, een kleinzoon van den beroemden
Dedel, hoofdofficier en vervolgens Burgemeester van Amsterdam,
op dienzelfden voet aan UKH. voor te dragen. Ik heb eene
goede opinie van beide deze jongelieden en meene, dat zij aan
de verwachting zullen voldoen, zoodat UKH. in het vervolg van
tijd zich goede diensten van dezelve belooven kan.
Indien ik nu in het vervolg meerdere aanzoeken van zulke
jongelieden krijg, zal ik aan dezelve voorhouden, dat zij een
jaar of twee buiten tractement moeten dienen om de proef te
nemen van hunne bekwaamheid en ijver. Ik had gewenschtde
twee bovengenoemde nominatien te kunnen doen bij gelegen-
heid van de finale organisatie, die ik sedert lang grootendeels
op papier en gedeeltelijk in mijn hoofd heb, dog vermits UKH.
mij van tijd tot tijd het vleiend verwijt doet, dat ik te veel
werk, zoo hoop ik dat Zij mij vergeven zal die organisatie nog
niet te hebben voorgedragen.
'sHage den 6 Febr. 1814. UKH. getrouwe onderdaan
's namiddags 1 nur. Hogendobp.
De missive van Zuilen van Nieveld is mij van dien aart
voorgekomen, dat eene rijpe deliberatie verlangd, en dat niet
wel eenig besluit kan genomen worden zonder zig met den
Engelschen Ambassadeur te bespreeken. Ik heb hem dus door
den Ambassadeur Fagel laten proponeeren om heden om 3 uur
bij UWEG. te koomen om de zaak te overleggen, en zoo hij
mij niet te vooren te kennen geeft, dat het niet aangaat, zal
ik mij insgelijks over een uur bij dezelve vervoegen. Is h^.
301
Clancarty niet thuis, zoo zal ik trachten onze conferentie heedea
uae de middag tegen half acht of om die streek te honden,
daar de zaak spoed vereischt.
Den 6 Febraaryl814. Willem.
De indirecte tijding bekoomen hebbende van de capitniatie
van Gorcnm zal ik heeden morgen den Major Wauthier expe-
dieeren. Ik meene, dat, bniten de kennisgeving van het zenden
van Constant tot de oprichting van Lnikenaars en ander uit
de gegend van Maestricht; het niet ondienstig zonwde zijn
zulks te motiveeren door het dubbeld interest; dat wij hebben,
Yenlo en Maestricht als tot ons territoir behorende te helpen
doen vallen, daar de blocade dier vestingen van zoo groote
importantie voor de goote zaak is; teffens praevenieeren of
informeeren de getroffen schikkingen om dat gedeelte van het
Departement van de Neder- Maas, wat tot ons territoir be-
hoorde, weder te occupeeren, voor zooverre zulks niet tegen-
strijdig is met de groote denkbeelden, en verzoekende daarin
als eene restauratie te worden gemainteneerd. Omtrent Staats-
Ylaanderen, dat gezegd wordt geabandonneerd te zijn door
de Fransche, zouwde insgelijks bezit genoomen worden als
behoorende tot het oude territoir van den Staat. Ik deele
UWEG. mede zeer lange stukken vanden Graaf A van Byland.
Zij betroffen hem vooral personeel en hetgeene de gemoederen
in Brussel enz. betreft, is dus vooralsnog in suspensie en wordt
daardoor zonder oogenblikkelijk interest. Het besluit wegens
Bangemann Huigens kan geheel in advies gehouden worden,
daar hem als Commissaris fl. 20 toegelegd zijn, en bij dus reeds
uit een ander fonds zoo als de overige Commissarissen betaald
wordt. Hiernevens eenige restituties, waarvan een gedeelte bij
abuijs gisteren bij mij is blijven liggen. Ik zal aan de Weduwe
Balneavis eene gratificatie accordecren en aan den Heer Six
opdraagen dezelve in voorslag te brengen bij gelegenheid van
het reguleeren der pensioenen. Ik heb ook eene missive van
302
Mevrouw Tullingh van 13 December, waaromtrent vooralsnog
mits te doen is, daar de vroegere pogingen niet gelakt zijnen
de Franschen niei. uitwisselen. Het voorloopig rapport omtrent
de Constitutie heeft mij den Heer Metelerkamp gebracht. Ik
zal er de Commissie over onderhouden, die heeden bij mij
koomt om over de Regterlijke Macht te rapporteeren, ten einde
de Commissie betreffende dit point en de wetten in het algenieeo
benoemd werde. Eene Commissie voor het inrigten der schik-
kingen te treffen bij geleegenheid der invoering van de Con-
stitutie. Eene andere zal ik ook benoemen tot eliminatie der
Lijsten van Notabelen ; dog daar alle lijsten niet hier zijn, en
ook de werkzaamheeden eenige daagen zullen dnuren, zoo zal
niet voor Maandag 21 de lijst kunnen in de Arrondissementen
ter inzage bekend gemaakt en gelegd worden, zoodat wanneer
zij ook maar een week blijven ter inspectie, dog voor 3 Maart niet
alle zullen terug zijn en dus voor de 21 of 22 Manrt de zaak
zelve te Amsterdam zig niet zal laaten invoeren. Omtrent de looting
heb ik nog eenige bedenkingen, welke misschien bij nader denken
en ook mondelinge conversatie zig zullen laaten wegneemen.
'sHaage den 7 Februaiy 1814. Willem.
P.S. Behalve een gouden deegen heb ik gemeend een reaier
bewijs van erkentelijkheid aan den Generael van Bulow te
moeten aanwijzen, en heb dienvolgens gedocht het best te zijn
hem eene levensrente van 1000 Ducaten te oflfereereu.
Ik had nauwelijks den brief van Byland uitgelezen of ik
ontving deze dépêche van Nyevelt met de bijlagen, waarvan de
brief van Huygcns, 4 February, de belangrijkste is. Het verdient
evenwel alles gelezen te worden.
Ik vleije mij heeden om twaalf uren wederom voor het ge woone
werk bij UEH. te kunnen komen.
Ik zend aanstonds iemand bij Ampt om die vrouw Calnive
303
op hare kamer te arresteeren en bare papieren te onderzoeken;
waarvan hope UKH. mondeling rapport te kannen doen.
'sHage 7 February 1814, UKH. getrouwe onderdaan
's morgens 10 aren. Hogendorp.
Ik heb UKH. heden niet onderbonden over de Gonstitatie,
omdat dezelve mij voorkwam weinig tijd te hebben. Als UKH.
eene Commissie benoemt bij gelegenheid van de invoering der
Constitatie, die zoo ik meen de uiterlijke plechtigheden moet
regelen, zoo neem ik de vrijheid uit onze Commissie . voor te
dragen den Heer Röell als Amsterdammer.
Over de Commissie aangaande de lijsten is de Heer Falck
mij gisteren avond komen spreken, en ik heb met bem eene voor-
dragt afgesproken, die hij zekerlijk beden aan UKH. zal gedaan
hebben..
Over de loting hoop ik dan de bedenkingen van UKH. by
monde te vernemen.
Ik heb heden in de Commissie gebragt eene concept-Publi-
catie voor UKH. om het ter visie leggen der lijsten vooraf te
gaan en een concept-Besluit voor de Groote Vergadering ter
aanneming van de Constitutie. Daar zal Donderdag over gedeli-
bereerd worden, en inmiddels heb ik de eer dezelve aan UKH.
mede te doelen. Deze stukken zullen het voornaam ingrediënt
uitmaken van ons finaal rapport.
Heden is men wederom teruggekomen op de zamenstelling
der Provinciale Staten, bevat in de twee eerste leden van het
geschrevene bU Artikel. De Conclusie komt daarop uit, dat die
zamenstelling aan UKH. wordt opgedragen om daar een Regle-
ment van te maken, terwijl aan de Staten zelve overgelaten
wordt het Reglement op hunne werkzaamheden te ontwerpen
en aan UKH. voor te dragen tot approbatie. Ik zal morgen
ochtend de concept-extensie maken en aan UKH. zenden.
Omtrend het 9® (artikel) gedrukte, zijnde het 25e geschre-
ven, adviseer ik UKH. om twee Heeren te hooreu, die in zeer
304
verschillende omstandigheden verkeeren, doch nu te zamen
daarover gebesoigneerd hebben. De Heeren van Olden en Eloat
Ik geloof, dat UEH. dan een klaar denkbeeld van de zaak
krijgen zal.
Mij dunkt dat UEH. een zeer goede partij genomen heeft
omtrent den Generaal Balow.
Ik moet niet vergeten UEH. te melden, dat de vraag in de
Commissie geopperd is, of de Leden van dezelve wel onder de
Notabelen kunnen komen, en of het niet genoeg zoude zijn, dat
zij als Commissie alleen in de Groote Vergadering eene aparte
zitting kreeg. Ik denk, dat zij volstrekt niet te missen is inde
Groote Vergadering; ik zie geene zwarigheid om de Ledenvan
dezelve onder de Notabelen te brengen, en dan meen ik, dat zij
van het lot geëximeerd moet zijn, opdat zij onverminkt de
Groote Vergadering bijwone.
'sHage den 7 February 1814, UEH. getrouwe onderdaan
's avonds 7 uren. Hogknoorp.
Ik heb de eer UEH. eene dépêche aan den Heer van Spaen
te zenden, om aan den Major Wauthier mede te geven, en laat
dezelve ongezegeld opdat UEH. dezelve eerst zoude kunnen
lezen. De bijgevoegde verzegelde brief is van den Heer (van
Bylandt) van Marien weerd o?er de belangen van zijn zoon te Metz.
Ik heb een verzoek van den Heer Webster Blount gekregen om
weder aangesteld te worden tot Consul te Tanger. Alzoo bij in
1803 eene somma, zoo ik meen, van ƒ 50.000. — ontvangen
heeft voor presenten en die nog niet verantwoord heeft, antwoord
ik hem, dat ik eerst rekenschap daarvan hebben moet. Ik neem
de vrijheid om hier in te sluiten een brief van den Heer Swarth,
associè van het Huis Insinger, eene der eerste huizen en het
zelve dirigeerende. Hij is lid van de Eamer van Commercie en een
der kundigste kooplieden van Amsterdam. Ik bedoel daarmede
de deukbeelden van UEH. op dit belangrijk stuk nog meer op
te helderen. Zoo iemand als de Heer Westrik, die niet meer in
305
de negotie iS; komt m\j geschikter voor om in den Haag te
resideeren, terwijl ik voor de Kamers in de koopsteden actaeele
kooplieden verkiezen zoade zonder tractement. UEU. ziet, dat
veel aankomt op de bepaling van het tractement voor de leden
van den nieuwen Raad. Die Willem Gerrit van de Poll meen
ik zeker een zoon van den overleden Burgemeester Jan van de
Poll te zijn en gewezen associè in het hnis van de Smetb, tot-
dat hetzelve een ongelukkig einde genomen heeft.
Eindelijk sluit ik hier in een brief van den Ambassadeur
Fagel over het Consulaat Generaal van Londen. Ik heb hem
geantwoord, vooreerst, dat de Heer v. d. Spiegel bij eene missive
aan mij persisteert om dat Consulaat te vragen en er dus niet
van afziet; ten tweede, dat ik den Heer May niet kan voor-
dragen, voordat ik nader met UKH. over zijn persoon gesproken
heb en uit Haren mond vernomen, dat Zij geen zwarigheid
meer heeft.
Op dit oogenblik ontvang ik van den Engelschen Ambas-
sadeur de bifgaande missive van den Baron Humboldt zonder
datum ; denkt UKH. dat ik de zaak nog nader aandringen kan,
zoo ben ik er toe bereid. Den brief van den Hertog van Weimar
meen ik de vrijheid te moeten nemen om er bij te voegen,
alzoo er mogelijk haast bij is, en ik de gelegenheid niet meer
beb om denzelven in te sluiten.
'sHage den 8 February UKH. getrouwe onderdaan
1814, 's morgens 10 uren. Hogendorp.
Ik heb de eer UKH. in te sluiten een brief aan Haar adres,
vergezeld van een ander, waarvan de auteur naar Brussel gaat
om nader bij het tooneel te zijn.
den 8 February 1814, UKH. gehoorzame onderdaan
ten 12 uuren. Hogendorp.
Ik neem de vrijheid om aan UKH. aan te dienen eene deputatie
van de Roomsche Geestelijkheid van Breda, lieden, die UKH.
306
zeer toegenegen zgn, volgens ingeslooten adres en woonplaats.
Zij zijn het, die Napoleon zoo mishandeld heeft in Hoogst eigen
Persoon, waarvan zij UKH. een naïef verslag kunnen doen,
Alzoo zij alleenlijk voor UKH. overkomen, en hartelijk wenschen
te hnis Ie zijn eer de watersnood onverhooptelijk toenam, zonde
UKH. hen zeer verblijden met de spoedige toelaating aan Haar Hof.
8 Febr. 1814, UKH. getrouwe onderdaan
om 3 uur. Hogen dorp.
Ik zende hiernevens de missive van Lodewijk XVIII be-
neevens het accompagnement billet van den Heer de la Serre;
een antwoord ter materie dienende zal dienen opgesteld te
worden. De Heer Röell is reeds tot de Commissie over de te
maken schikkingen van hetgeen bij gelegenheid van de invoering
der Constitutie zal moeten plaats hebben. Omtrend de Commissie
tot revisie der Lijsten der Notabelen enz. heeft Falck mij ge-
sprooken. Dezelve zouwde reeds gedecreteerd zijn, indien het
point van de looting finaal beslist was, waaromtrend ik nog
niet volkomen eens ben. De deliberatie van morgen zal ik af-
wagten op de geproponeerde Publicatie, bevoor eene finale
meening te etablisseeren. Oppervlakkig beschouwd koomt dezelve
onder eenige modificatien volkomen aan bet but te beant-
woorden. Wegens het concept- Besluit aarzele ik meer te bepalen
of zulks niet te vroeg is daarover zijn gedachte te laten gaan,
daar hetzelve nog maar het resultaat der handeling van accep-
tatie zijn kan, en die wijze, op welke deeze plaats hebben zal,
veel invloed op den inhoud moeten hebben. De naam schijnt
mij te moeten aanduiden, dat de Vergadering hel geheele Volk
represenleerd, hetgeen bij (Jroole Vergadering der Vereenigde
Nederlanden het geval niet is. De leeden der Commissie, schijnen
mij, moeten onder de Notabelen begreepen zijn; apart daarin
te verschijnen is niet zoo è, sa place. Ik zende de memorie
omtrend ds Barbarij nsche Vorsten terug. In de vroegere smaak
zullen wg dienen te werken. Zoodra Webster Blount rekenschap
307
afgelegd heeft der / 50.000, in 1803 aan hem toevertrouwd, is
hij het geschiktste persoon de relaties te retablisseeren, en is
door Engeland zoo mogelijk ten onzen faveure bij die Hoven
middel, haare Consuls dan ten onzen faveure te laten disponeeren.
Zoodra de Heer van Lijnden, die hier is, en welke ik eenige
dagen bedenktijd gegeeven heb, mij nader zal gesprooken
hebben, wordt het Departement van Koophandel georganiseerd.
De brief van Humbold en Fagel gaan terug ; omtrend de eerste
meen ik niet nodig te zijn verder te urgeeren ; aangaande de 2^.
wagte ik UWEG. voordragt. Personeel hebbe ik niets tegen May.
'sHage den 9 February 1814 Willbm.
P. S. Het door Kinkel genoote tractement brenge ik in
herinnering.
Ik heb de eer aan UKH. te zenden een paar brieven van
den Heer van Kheede, waarvan de eerste niet zonder belang
is. Vervolgens een briefje van ten Cate over het scheepstimmer-
hout aan den Rhijn, daar de Heer van Spaen op doelt, en dat
ik zou kunnen zenden aan den Heer van der Hoop tot informatie.
De missive van den Heer van Zuylcn van Nyevelt is van den
7den^ eer de courier, die ik den 6den 's avonds verzonden heb,
hem heeft kunnen bereiken. Nog sluite hier in informatien om-
trent Kinkel. Bij de bepaling van de som verzoeke UKH. te
voegen een woord van den graad van weltevredenheid. die ik
hem betuigen kan.
's Hage den 9 February UKH. getrouwe onderdaan
1814, 's namiddags 3 uren. Hogendorp.
Den Ambassadeur heeft mij te kennen gegeeven, dat het niet
ondienstig zouwde zijn door den Heer van Spaen te laaten ver-
soeken aan de Geallieerde Mogendheeden van de Civiele Admini-
stratie der Fransche Belgische Departementen aan mij op te
draagen als Nabuur, en wel in gevolge de door de Geallieerden
opgestelde principien ; deeze wensch zouwde algemeen uitgedrukt
308
kannen worden, dog bijzonder door eene seereete instructie be-
paald worden op de Schelde, Twee Nethen, Dyle en Meose
Inférieure, zoo niet de 9 Departementen successievelijk aan myne
administratie toe te vertrouwen zouwden zgn. Dit verzoek diende
aan Lord Gastlereagh prëalablement meedegedeeld te worden;
ook was het nodig om alle misverstand voor te koomen, dat
Ld Glancarty kennis van de minute van de dépêche draagd. Ik
verzoeke UWEG. dienvolgens te ageeren en de missives, officieel
en private, nog heeden avond te bezorgen en aan L^ Glancarty
opening daarvan te geeven, ten einde de Heer Gordon, welke
deeze nagt of morgen ogtend vertrekt, de brenger van dezelve
zijn kan. Ld Glancarty voorgenoomen hebbende UWEG. hierover
zclvers te onderhouden, zouwde deeze zaak niet meer vreemd
zijn, dog in alle geval herhaal ik het, ten einde dezelve met
mijne meening hieromtrend bekend zij, en deeze wigtige démarche
dienvolgens kan gedaan worden.
'sHaage den 10 February 1814. Willbm.
In haast.
Ik heb de eer aan UKH het concept Besluit aangaande den
Heer Kinkel te zenden.
In het voorbijgaan moet ik melden, dat ik gisteren avond
aan al het verlangde heb voldaan, en nog deezen morgen nader
daaromtrent berigten zal.
Ik heb gisteren avond den Heer Voute bij mij gehad, en
daarop gestaan, dat ook de eerste reize een evenredig aandeel
in het geheel behoorde te goede te komen.
Na alle de berigten, die ik nu omtrent dien Theehandel ver-
gaderd heb, reken ik, dat het er nu op uit zal komen, om aan
de algemeene drift te voldoen, den handel geheel open te stellen,
goede inkomende en uitgaande regten van zoo veele stuivers
per pond op te leggen, waarvan dan het gevolg zal zgn, dat de
zaak zichzelf stuiten zal voor dat drie jaren om zijn, en dat dan
de algemeene overtuiging eene Gompagnie zal doen inroepeo.
509
De specnlanten, die zich geruïneerd zullen hebben zullen tneest
buitenlanders geweest zijn. Met dit gevoelen ben ik begonnen
en ik heb alles willen aanhooren eer ik het geuit heb^ en maak
geeoe zwarigheid om er nu bij UKH. voor uit te komen.
Omtrent de Constitutie heb ik gisteren alles verrigt naar de
begeerte van UKH., en wij zullen heden delibereeren over het
finale rapport, dat zakelijk genoegzaam gearresteerd is. Aan
eenige Heeren, die bleven bedenkelijk vinden, dat de leden van
de Commissie onder de Notabelen zouden komen, heb ik ver-
zocht met UKH. zelve over te spreken. Op het punt van de
Provintiale samenstelling zijn eenige deliberatien gevallen,
waaromtrent ik UKH. niet dan mondeling berigten kan, doch
bij slot is er geene conclusie gevallen.
'sHage, den 11 Febr. 1814, UKH. getrouwe onderdaan
's morgens 10 uren. Hogbndorp.
PS. Ik heb den Ambassadeur op mijn Thee, en ga zoo
aanstonds naar beneden om hem te melden, dat Nijevelt op de
thuis reis is.
Ik heb de eer UKH. te zenden de minuten van mijn dépêche
aan den Heer van Spaen, zoo als de Ambassadeur dezelve
goedgekeurd heeft; alzoo hij gisteren avond niet bij mg ge-
ko >men is, heb ik ze hem nog om negen uuren gezonden. Ik
kan niet anders veronderstellen of L^ Castlereagh is zeeker
van zijn zaak, en de administratie kan niet missen. Dit doet
mg het grootste vertrouwen in dien Minister stelleu. Want toen
bij mij mededeelde, dat het noodzakelijk met Belgien op eene tem.
poraire administratie door de Bondgenooten in het gemeen uit moest
koomen, was dit juist de middel weg, die ik hem aan de hand
gaf, ten einde zooveel mogelijk UKH. belangen te bevorderen.
Hier in gesloten gaat een briefje van den Chevalier La Serre
op zijn doorreis te Utrecht geschreven. Hij had mij over dien
Franschman onderhouden; hij was voornemens zijn persoon en
last te onderzoeken, en ik heb hem gepermitteerd mg een
22
310
passepoort voor hem te vragen, indien hij de zaak zaiver bevond.
Nu verzoek ik UEH. mij te autoriseeren om een passepoort in
blanco aan dien Heer Nepvea te zenden en dien Franschman
zijn reis te laten vervorderen.
'sOravenhage UKH. getrouwe onderdaan
12 Febr. 1814. Hoobndobp.
Ter informatie meededeele ik eene missive van den ouden
Heer Desarts aan mijne zuster noopens het Gouvernement van
Genevia en onze voormalige betrekkingen tot die kleine Staat aan
welker hoofd hij zig bevind. Het advies der Advocaten gaat hier
meede terug. Het is en blijft eene zeer moeielijke materie, daar
het mij niet mogelijk is om bij elk particulier geval behoorlijk
in détail der omstandigheeden te treeden en ik dus in het geval
bij de voordragten, die geschieden en die zig gronden op de
rapporten van anderen, heb te volgen. Dit behoorlijk voor te
koomen houde ik niet wel voor mogelijk.
's Haage, den 13 Februarg 1814, Willbm.
Ik kan niet afzijn van in herinnering te brengen de meededeeling
der Lysten van de Notabelen. Daar de Cammissie tot purificatie,
eliminatie en keuze heeden vergaderd, diene ik dezelve intijds
te hebhen, om voor de verdere bezorging nae genoome inzigt
zorg te draagen, hetgeen das vroeg geschieden moet, daar de
de Raad om 10 uuren vergaderd.
's Haage den 16 Febnary 1814. Willbm.
Ik heb aan Metelerkamp zoo even geschreven, dat hij de
Igsten aanstonds aan UKH. zenden moest, zoo als zij zgn en
niet eerst een copij in het net daarvan te laaten maaken, zoo-
dat ik vertrouw dat UKH. ze bij tijds zien zal.
Door pijnlijkheid in de voeten zal ik denkelijk belet worden
om in den Raad te komen.
'sHage, 16 Fcbruary 1814, UKH. getrouwe onderdaan
om 8 uur (voorm.) Hogbnuorp,
311
Ik stel geen oogenblik nit om dit verzoek van den Ambassadeur
onder het oog van UEH. te brengen en zend het door mijn
zoon, om te vernemen of UKH. ook verlangt mij te spreeken of
eenige orders daaromtrend te geven heeft.
'sHage, 16 February 1814; UEH. getrouwe onderdaan
om half vijf nnr. Hogbndorp.
Met terugzending der stukken door L^ Glancarty meedegedeeld
kan ik UWEG. informeeren, dat den Commissaris Generael van
Oorlog is opgegeeven heeden avond de nodige ordres naar Hel-
levoetslnis te ezpedieeren, en dat ik dus vertrouwe, dat volgens
mgne intentie morgen oehtend de Commandant dezelve beko-
mende terstond anstalten zal maaken om de g'oederen in questie
in magazijnen of lootsen te kunnen plaatsen.
Hiernevens meededeele ik eene missive van den Generael van
Snchtelen nopens het Consulaat van Petersburg. Indien geen
hoofdreedenen tegens zijn protégé militeeren zal het mij aange-
naam weezen hem te obligeeren. De missive voor de Koningin
van Engeland zende ik tor fine van expeditie hiernevens terug.
De datum zal dienen te zijn dezelfde als die, op welke de creden-
tiaalen aan de Prins Regent geadresseert zijn geweest.
'sHaage, den 16 February 1814. Willbm.
Ik heb de eer aan UKH. te zenden eene dépêche van den Heer
Bangeman Huygons, met het gewenschte stuk. Deze Luiksche
Courant behelst eindelijk vele byzonderheden, gedeeltelijk officieel,
van de groote overwinniug van den 1^ dezer. Ik bid UKH. om
deze courant na lecture te willen zenden aan den uitgever der
Staatscourant, alzoo het geheele publiek ingespannen is door de
verwachting van deze byzonderheden.
'sHage, den 17 Febr. 1814. UKH. getrouwe onderdaan
's morgens 10 uren. Hogenuorp.
Nadat ik gisteren ogtend van UKH. tehuis gekomen was, is
de Generaal Bentinck van Bokhorst bg mg geweest en heeft
312
mij verzogt een Gomniissie aan UEH. op mg te neemen. Ik
heb vervolgens gister avond aan het Hof gewagt tot half elf
uur, in de hoop, dat UEH. beneden komen zonde. Na neem ik
de vrijheid UEH. te vraagen, wanneer ik zoude toegelaaten
knnnen worden om mij daarvan te kwyten.
'sHage, 28 February UEH. getrouwe onderdaan
1814, om 9 nar. Hogbndobp.
Ik ben bereid UWEG. om 12 nnr te ontfangen. Ik had den
Generaal Bentinck op dat nar geappointeert, maar UWEG.
billet bekomende, hem om 7 uuren heden avond verzoeht her-
waarts te koomen.
18 February 1814. Willbm.
Ik neem do vrijheid mij te gedragen aan mijn eigenhandig
brieQe aan UEH., hetwelk ik de eer heb gehad dezen ochtend
aan Haar af te zenden.
'sHage, den 18 Febr. 1814. UEH. getrouwe onderdaan
's morgens te 11 uuren. Hogendokp.
Ik heb den Heer Wieling van Alicante bij mij gehad. Hy
heeft St. Sebastiaan verlaaten den 26 January. De armee van
Lord Wellington was even sterk als die van Soult, doch onein-
dig beter. Wellington wachtte op eenige schikkingen met de
Spanjaards om Bayonne te blokkeeren en verder vooruit te gaan.
Hij had alle mogelijke voldoening van de Cortez bekomen, en
het commando wederom aanvaard. Sachet, zeide men, was naar
Lyons, en dan zou Lord Bentinck op Perpignan trekken. De
Hertog van St. Carlos was van Madrid weggezonden met de
verklaaring zoo als die in de couranten gemeld is. Zijn komst
had alle de partijen vereenigd. Dee/.e partijen zijn de Liberalen,
die de Constitutie gemaakt hebben, wat democratisch, en de
Servilen, die den Eouing, der Geestelijkheid en den Adel gaarne
vele oude regten wilden teruggeven. De Militairen, die zich mede
313
verkort agten, houden het met de Servilen. Men verwagt dat
de Liberalen wat toegeeven zullen, alzoo hunne meerderheid in
de Cortez gering is. Het Regentschap heeft zeer weinig magt.
In Amerika zijn de insurgenten aan het kortbte eind, en men
denkty dat de ontruiming van Spanje hun geheel den nek bree-
ken zal. De Spanjaards willen Amerika houden, dog afgevaar-
digden in de Cortez opneemen en den handel met het Moederland
geheel vrij stellen. Op zee kwam de Heer W. het paquet tegen,
daar do Hertog van Angoulême op was; deze wierdt met onge-
duld verwagt in het Engelsche leger. Den lö^^en deezer heeft
de Hr. W. Londen verlaaten; hij heeft er gegeten met Lord
Holland, die met een spottenden toon zeide: Ie pacifique Cast-
lereagh changera de ton , quand il aura reg u les ordres guerriers
qui lui sont dépêches. Er was in het publiek maar eene stem
voor den oorlog tot de vernieling toe van Bonaparte. Lord
Liverpool, de meerderheid in den Raad tegen zijn vredelievend
gevoelen krijgende, had zijne demissie aangeboden, doch men
meende, dat hij zig had laaten overreden om te blijven. Het
mannelijk antwoord van de Spanjaards op de boodschappen van
St. Carlos en Palafox had de drift onder de Engelschen gaande
gemaakt. De weinigen, die voor den vrede stemden, deeden het
op grond, dat men meer opofferingen zoude kunnen bedingen
van Bonaparte in het naauw zijnde, dan van de herstelde Bour-
bons. De oppositie -papieren spraken echter zeer flauw voorden
vrede, de ministerieele sterk er tegen.
Ik ben blijde, dat ik UKH. hiermede alles berigt heb, want
mijn pijn in de hand belet mij meer te schrijven.
'sHage, 21 February 1814, UKH. getrouwe onderdaan
om 4 uur. Hogbndorp.
In de Fransche brieven geeft de Koning van Pruissen altoos
de Koninklijke Hoogheid, en zulks is ministerieel aanerkend. Bij
de militaire Duitsche correspondentie geschied zulks niet, waar-
schynlijk uit onweetendheid der courtoisie. Een woord van den
314
Heer van Spaen aan de Generael van Knesebeck, die de militaire
zaaken behandeld, of aan de Baron Hardenberg zonwde dit point
van etiqnette waarschijnlijk in orde brengen. Ik zende terug de
missive voor de Koningin. Den Ambassadenr Fagel zal dezelve
aanstaande week, alsdan nae Londen retoarneerende, kannen
meedeneemen. Aan de Heer van Spaen weet ik niet bijzonder
nieuws te laten weeten, als het dagelij ksche. De zending van
Falland beoogt tijdingen te bekomen en een goed militair zoo
mogelijk van den Koning te erlangen. De interruptie der corres-
pondentie en de tour der couriers over Parijs nae Engeland
derangeert mij ^zeer. De tijdingen uit Brussel staan mij niet aan.
Het land wordt geplnndert, de goede wil uitgedooft; en de
onzekerheid over het lot door niet vaderlijke mesures vermeer-
derd. Men zegt Laken wordt gemeubleert.
'sHage, 21 February 1814. Willbm.
Ik ben den geheelen ogtend druk bezig geweest met de
laatste redactie der Constitutie. Morgen ogtend om half tien uur
beginnen wij weder. Ik hoop egter voor twaalf uur in den Raad
te komen. Denkelijk beleggen wij Vrijdag de volle vergadering
en dan vlei ik mij deze week er geheel door te komen. Er
hapert evenwel nog iets aan het 9^ artikel. Ook is het punt van
de afscheiding der Kroon van Engeland en der Souvereiniteit
der Nederlanden nog onafgedaan. Op beide deeze punten verzoek
UKH. morgen na den Kaad een oogenblik te mogen spreeken.
Aan het stuk der etiquette met Pruissen heb ik voldaan.
Ook heb ik bet noodige aan den Heer van Spaen gemeld over
den staat van België. Ik begrijp zeer wel, dat UKH. iemand
om tijdingen uit het Hoofdquartier afzendt. Ik heb heden een
brief van van der Hoeven uit Coblentz ontvangen, veertien dagen
oud, en dus zonder eenig belang. Hij vindt de meuschen ver-
genoegd over hunne verlossing en misnoegd over de verlossers.
Ik sluit hier in een concept voor een brief aan den Prins
Regent, en den brief aan Lodewyk XVIII ter tekening.
315
Wanneer UKH. mijne concept Instructie en de Concept-Orga-
nisatie met alle de bijlage zal ingezien hebben^ ben ik bereid
om het een en ander in den Raad te brengen.
'sHaage, den 22 Febr. 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOOBIIDOBP.
Het zal mg zeer aangeoaam zgn van UWEG. te verneemen,
dat de conferentie van heeden het arresteeren der laatste re-
dactie fioaal gepraepareert heeft, en vervolgens in staat gesteld
te zgn mijne bedenkingen nog te kunnen opperen voor de
officieele meededeeling. Nae den Raad zal ik UWEG. gaarne
nader onderhouden over de punten waarover dezelve mij te
spreeken wenscht. Ik zie geene mogelijkheid in dit moment
iets in de constitutie te plaatsen over de separatie der Kroon
van Engeland en der Souvereiniteit deezer Landen, en zulks
bij huwelijks voorwaarden of bijzondere acte bepaald wordende,
is alhier overtollig en konde nadeelig zijn in een oogenblik,
waar nae eene vergrooting van grondgebied getracht wordt. Ik
zende de brief aan Lodewijk XVIII ongeteekend terug, vermits
het stijl is, dat de courtoisie beneeden eigenhandig geschreeven
wordt, zoo als geschied is in de vroeger aan mij meedege-
deelde missive. De concept instructie en de concept-organisatie
is niet noodig in den Kaad te brengen. Zulks konde materie
van deliberatie voor den Raad van State geeven ; dog die ont-
breekt nog geheel.
'sHaage, den 23 Febr. 1814. Willem.
Ik zende hiernevens terug het project rapport, hebbende
eenige bemerkingen in margine gesteld, dewelke mij schij-
nen te kunnen subintreeren aan de met potlood ondergehaalde
passages. Ook koomt het mij voor, dat de Publicatie en
het Besluit één stuk zouwde kunnen zijn, wat te zamen gedrukt
wordt. Omtrent de pointen in het laatst van het rapport ge-
mentioneerd schijnt mij nodig mondelinge explicatie, waarbg
316
dan Yoorloopig zonwde bepaald worden op wat wgze de ver-
schillende plechtigheden zullen plaats vinden, ten einde dienvol-
gens in der tijd geen twijffelingen ontstaan en de nodige insi-
nuatien geschieden kunnen. Ook honde ik het voor nuttig en
dienstig met UWEG. en de heeren met de redactie gechargeert
nog eene conferentie te hebben, ten einde de art. der Con-
stitutie, omtrend welke m^ eenige bedenkingen blijven, te kan-
nen discuteeren en ajnsteeren, bevorens de laatste hand aan
het werk geslagen wordt. Ik proponeere tot dat einde, dat de
Heeren heeden middag om half een bij mij koomen, wanneer
ik mgne begrippen aan dezelve zal kannen meededeelen en
derzelver consideratieu verder aanhooren. Daardoor zoawden
bijde stukken kunnen zoodanig voorbereid zijn, dat, wanneer de
Commissie Zaterdag over de laatste redactie delibereerde, het
geheele werk Maandag in Mijne handen kan gesteld worden
als een voltooyd stuk.
'sHaage, den 25 February 1814. Willbm.
Ik heb de eer UEH. twee dépêches van Luik te zenden met
goede tijdingen uit Bheims tot den 19de dezer.
Ik zal zorg draagen, dat wij om half een b^ UEH. zijn.
25 Febr. 1814. UKH. getrouwe onderdaan
's morgens om 8 uur. Hogbndorp.
Ik heb de eer UEH. een rapport van den Heer van Nijevelt
te zenden. Ik zie niet, dat er iets aan die zaak te doen is,
voordat wij tijding van den Heer van Spaen hebben, en ik
hoop, dat de zending van den Heer van Pallandt er ons bc-
zo rgen zal.
Aan den Hr. v. d. Hoeven zoude ik, dunkt mij, kunnen
schrijven, dat hij gerustelijk met Bern en andere dissideerende
cantons handelen kan, omdat wanneer dezelde zig naderhand
wederom met de anderen vereenigden, hetzelfde artikel van
de Confederatie op hen toepasselijk zoude zijn, waarhg aan de
317
byzondere Gantons de vrijheid wordt gelaaten om Capitnlatien
te slaiten. Met Nencbatel komt het mg voor, dat hetzelfde
plaats vindt.
'sHage, ÜKH. getrouwe onderdaan
26 Febr. 1814. Hogbndorp.
Het nevensgaand stnk van den Heer van der Hoop diend
per copie aan den Ambassadeur Fagel meedegedeeld te worden^
ten einde hg van de contente gebruik make om casu quo de
verlangde restitutie te erlangen en intusschen zoo mogelgk
eenige verzeekering daaromtrend. Aangaande de geschenken aan
de Barbarijsche Mogendheeden in de laatste jaren van vrede
gedaan^ wensche ik, dat van zijde van het Buitenlands De-
partement eeoe voordragt gedaan worde om mg au fait te
stellen van hetgeen plaats gehad heeft; alsmeede een voorslag
voor het vervolg behelzende. Het nevensgaand belangrgk stnk
van den Heer van Humbold, gisteren avond ontfangen^ haaste
mg aan UWEG. meede lo deelen. De missive no. 6 moet ik
niet ontvangen hebben. Het schijnt mij ten minste van decon-
tentas in deeze aangestipt niets bekend te zijn. Het rapport van
Ngeveld en bijlagen is zeer interessant ; misschien dat nog een
weinig geduld en wij zullen exact weeten hoever wij gaan
kunnen. Ik heb niets tegen, dat UWEG. aan v. d. Hoeven
schrijvt zooals zulks proponeert. Wij hebben vooralsnog met de
twisten der Gantons onderling niets te doen ; dog moet hij
voorzigtig zijn, en het niet met alle verderven om met alle
goed te zijn.
'sHaage, den 27 Febr. 1814. Willem.
Doorlugtigste Vorst en Heer!
Niet alleen van de Kamers van Koophandel, maar ook van
den Commissaris van de Finantien heb ik dezer dagen klagten
ontvangen, dat er op het stuk van de sequestratie van Suriname
nog niets gedaan wordt, en dat men in Engeland wagt, hoede
318
Heer Fagel deeze zaak hier met het Gonyernement sebikken zal.
Ik heb aanstonds met gemelden Heer daarover gesproken, zoo
als ook met den Ëngelschen Ambassadeur. Uit beide conferentien
is mij gebleken, dat er de beste wil in Engeland is om ons
genoegen te geeven, dog dat men niet regt weet, hoe de zaak
aan te vatten, en ons advys dienaangaande verwagt. Ik heb
daarop een der geïnteresseerden, der zaak volkomen kundig, nit
Rotterdam ontboden, en twijfel geenszins of ik zal morgen met
hem alles zoodaanig tot klaarheid brengen, dat de Ambassadeur
Fagel volkomen geïnstrueerd zal kunnen vertrekken en de einde-
lijke afdoening spoedig uitwerken.
Een ander punt, van geen minder gewigt en van dezelfde zijde
aangedrongen, is de vaart op do West Indische Koloniën, waar-
omtrent de Engelsche Ambassadeur en do Consuls nog niet in
staat zijn gesteld om de bewuste Lieenses af te geeven. Ook de
afdoening van deeze zaak hangt van ons zelven af. De Ambas-
sadeur wagt slegts naar ons Tarif, ten einde de bewuste ver-
hoogingen voor te dragen. Ons Tarif wagt naar eene voordracht
van den Heer Canneman aan UEH. op de in- en uitgaande Regten
voor de West Indien in het algemeen, en deeze voordragt zal,
hoop ik, morgen geschieden.
Bij dezelfde gelegenheid vleie ik mij, dat UKH. het Tarif op
de Oost Indische goederen arresteeren zal, ten welken einde ik
proponeer om de peper op het gewigt belast te laaten, doch de
zes guldens op twee te brengen, en wijders naar den geest van
de Lijst van 1725 alle de verdere artikelen provisioneel te be-
lasten op de \i aarde. Naderhand kan de Raad van Koophandel
opzettelijk onderzoeken of het grondbeginsel van de waarde, dan
wel van het gewigt behoore aangenomen te worden.
Nu zou er dan geen ander artikel overschieten om de Lijst
te volmaaken en om alles op het Tarif te brengen, ja zelfs de
nagelen over vier jaren, wanneer de voorraad op zal zijn, dan
eenig en alleen de thee. Na al wat er dienaangaande voorge-
vallen is ben ik tot eene bepaalde opinie ook op dit stuk ge-
319
komen en kan UEH. volmondig advyseeren om den theehandel
yrij en open te stelIeD, onder in- en uitgaande regten, zn als
alle andere waaren^ waarnit dan van zelfs voortvloeit het verlof
door onderscheiden kooplieden gevraagd om op China te vaaren,
en waaromtrenl het algemeen belang vordert dezelve niet langer
in de onzekerheid te laaten.
Een algemeen Besluit op alle deeze punten van Koophandel
neem ik aan om met den Heer Canneman aan UEH. voor te
draagen; en ik kan Hoogst Dezelve verzekeren^ dat hetzelve, op
dit belangrijk oogenblik publiek gemaakt^ veel toebrengen zal
om den Koophandel aan te wakkeren, om Holland wederom tot
de algemeene markt van de wereld te maaken, om alle be-
denkelijke industrie te verlevendigen, eu om eindelijk 'sLands
belastingen hoe langer hoe meer vrugtbaar te maaken.
'sGravenhage, Ik ben met den diepsten eerbied
den27 Febrnary 1814. Dooringtigste Vorst en Heer!
Uwer Koninklijke Hoogheid
Zeer gehoorzame dienaar en getrouwe onderdaan
GiJSBERT Karbl van Hogbndorp.
De Constitutie wordt morgen om twee uur ter conclusie ge-
bragt. Er zijn nog hier en daar betere uitdrukkingen gebruikt^
of iets bggevoegd, doch alles in den geest van elk artikel, en
ten einde beter verstaan te worden. Ik Iaat eeu gedrukt exemplaar
met de bijgeschreeven veranderingen voor UKH. gereed maaken.
Mg blijft alleen over aan UKH. te vraagen of in de Artikelen
15, 17 en 34 de uitdrukkingen : Prinsen van den Huize en Prinsen
van den Bloede, hetzelfde meeneu, dan of er een onderscheid
beoogd wordt. Is er een onderscheid gemeend, zoo verzoeken
wii UKH. ons hetzelve bekend te maaken, anders slaan wij voor,
om altijd Prinsen van den Huize te schrijven. Wij verzoeken
teffens te weeten, wanneer het UKH. aangenaam zal zijn om de
gebeele (Commissie) te ontvangen met de Coqslitutie, het Rapport
320
door ons allen getekend en de Pnblicatio, welke de Heer Eloat
ongemeen fraai gesteld heeft.
'sHage, den 1 Maart UEH. getrouwe onderdaan
1814. HoGEivnoRP.
Ik denk, dat de Heer van Reede zeer geschikt zonde zgn om
bij den Kroonprins te resideeren. Hij kan na alle dagen aankomen.
Heeft het te veel haast om zo lang te wagten. zonde UKH. of
den Kolonel Fagel of J. Fagel kannen gebrniken, alzo voor den
laatsten de Mii^sie van Berlijn nog geen haast heeft. Ook Per-
poncher heeft zig wel genoeg gekweeten, om wederom te dienen.
De brieven van de HH. van Humboldt en van Spaen zullen
UKH. aanstonds geworden met copyen tot Haar narigt. Moet ik
niet eene Commissie in forma voor den Heer van Spaen op-
maaken ter zitting in het Conseil over de heroverde Landen?
Voor de bewuste Memorie of Apologie wagte de stukken van UKH.
De Ambassadeur heeft ijsselijk uitgevaaren tegen Nyevelt op
het stuk van zijn broer Hugo, wien hij beschuldigt alsnog in
Braband te wroeten, ofschoon zonder instructie daartoe, en wien
hij bedreigt met over hem te zullen klaagen bij het Gouverne-
ment. Uit de geheele conversatie, waarvan Nyevelt mij een om.
standig rapport gedaan heeft, besluit ik zeker, dat de podagreuse
stof hem naar het hoofd gevlogen is.
Van Canneman heb ik reeds een zeer voldoend Pro Memorie
ontvangen.
Ik ben aan de deur van den Hertog van Glarence geweest,
die mij door zijn Adjudant heeft doen verzoeken om een uur
te stellen om wederom te komen, aannemende om dan alleen
voor m^ thuis te zijn. Ik heb gevraagd welk uur Z. K. H.
convenieerde, en dat van tien voor morgen ogteud afgesproken.
Heeft UKH. mij iets op te draagen voor dien Prins, zo wagte
ik Haar orders.
'sHage, 1 Maart UKH. getrouwe onderdaan
1814. HOGENDORP.
321
Neyensgaande papieren restitueerendo hebbc ik op derzelver
inhoud niets byzonders te bemerkeu, aan UWEG. overlatende
het antwoord op de pointen zulks vereisehende. De memorie
omtrend den Graaf vau Qaadt hebbe ik nog onder mg behouden.
Ik weet niet op wat wijze hij wenseht geemployeerd te zgn,
alsmeede hoe de reclame casa quo zonde dienen te geschie-
den. De memorie van Oorlog Iaat ik afschrijven en zal voorloopig
aan L^ Glancarty kunnen meedegedeeld worden; ook aan den
Ambassadeur Fagel meedegegeeven worden. Ik zal ook de poin-
ten van L^ Glancarty trachten te laten beantwoorden en heb
dezelve tot dat einde terstond aan Faick afgegeeven. Zouwde het
ook niet dienstig zijn iemand aan den Kroonprins van Zweeden
te accrediteeren ; zoo ja, wie, een militair ofeen politiek persoon.
'sHage, den 1 Maart 1814. Willem.
P.S. Ik voege hier nog bij eene memorie van de Baron van
Gagern ter fine van advies. Omtrend de geschenken denke ik,
dat wy zullen moeten volgen het laatste gebruik. Het portrait
zal noodzakelijk zijn bij verschillende gelcegenheeden. Is er hier
of in Amsterden een voorraad, of wat is de wijze zig casu quo
daarvan te voorzien.
Om de bekendmaking der Publicatie zooveel raogelgk te ver-
haasten meen ik bet best te zijn de Gommissie nog heeden te
ontfangen, kunnende zulks geschieden of tusschen 2 en 2 1 of
wel om 3^ naar mate van de tijd, dat alles gereed zal zgn. Om
2| heb ik een ander werk voor, wes wegens het voor of nae
hetzelve kan zgn. Eigentlijk zoawde ik niet met zekerheid kunnen
aangeeven wat rigtiger is bij Art. 13, 17, 34, Prinsen vanden
Bloede of van den Huise. Dog in alle geval schijnt mij ééne
uitdrukking alleen maar adequaat, en zouwde die van Prinsen
van den Iluise de voorkeur geeven. Indien nog eenige gedrukte
exemplaaren van de Gonstitutie voorhanden zijn wensche ik nog
een paar te bekoomen. Volgens hetgeen mij den Ambassadear
gezegd en getoond heeft moet Zailen van Nieveld wezentlijk
322
onvoorzigtig geweest zijn, en een van zijn correspondenten de
titnl van mijn minister zig hebben toegelegd. Ik heb aan den
Hertog van Glarence niets bijzonder op te draagen. Hg zal waar*
schijnlijk veel over de keuse der geeniployeerden zig uitlaten,
dog daar alles provisioneel is valt het andwoord zeer gemak-
keiyk en kan al het verdere nit dien hoofde onbeislist blgven.
Onze exertien is nog een champ de bataille, waar omstandig-
heeden^ saisoene en alles helpen en afdoen. Voor het overige is
te bemerken, dat alhoewel hij zig uitlaat alsof hij veele commissien
heeft, en hij ook wezentlijk door zgn spreeken wel nadeelige
impressies geeven kan, hij dog niet de man van hetGoaveme-
ment is en in geene geheime ingewijd wordt.
'sHaage, den 2 Maart 1814. Willem.
Ik heb een Note van den Ambassadeur ontvangen over het
stempelen der credictbriefjes van de Geallieerden te Amsterdam.
Ik ga ten zes uur bij den Heer Ganneman om de noodige infor-
matien te bekomen, en zal van daar UEU. komen opzoeken
bg de Prinses Moeder^ alzo de Ambassadeur groote haast maakt.
'sHagO; 4 Maart 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOGBNDORP.
Op dit oogenblik de ingeslooten ontvangende haast ik mg
dezelve aan UKH. mede te deelen. Ik kan het nog niet geloven
en zende iemand bg den broeder van den schrgver, om tever-
neemen langs welk een weg die brief is aangekomen, en of hg
er meer van weet.
's Hage, 4 Maart 1814, UKH. getrouwe onderdaan
half twee uur. Hogbndorp.
Ik zal UWEG. gaarne heeden middag om 3 uuren spreeken
over het important punt waarvan heeden morgen mentie gemaakt
heeft.
'sHaage, den 4 Maart 1814. Willem.
323
Ik heb den Ambassadeur gister avond bij mg gehad tot mid-
dernagt. Ik stel geheel aan een zijde hetgeen ik te lijden heb
yan zijn veranderlijk hnmenr en driftig gestel. Het komt hier
aan op het gemeen belang^ op de veiligheid van den Staat, op
den Inister van het Huis van Oranje en van UEH. in persoon.
Ik zie dit groot voorwerp alleen, en ik verklaar aan UKH., dat
dit moment van groot gewigt is, en dat wij veel goeds of ver-
kregen of verspelen znllen. Lord Gastlereagh is onze vriend, zgn
Gouvernement is het nog meer, het einde van het groot treurspel
van Europa nadert, hetzij door een volslagen overwinning, hetzy
door een vrede, die slegts een wapenstilstand zal zijn. Welk
van deeze beide ook gebeurt, de vrede naar onzen zin, of de
vrede van korten duur, zo zal de meerdere of mindere uitbrei-
ding van ons Grondgebied daarbij vastgesteld worden. Ten einde
het meest mogelijke te verkrijgen moet Lord Gastlereagh bout
yan ons kunnen spreeken, en de verwijten, die ons gemaakt
worden, kunnen beantwoorden. Daartoe cischt hij onderrigting.
In de tweede plaats is het wensehelijk voor dit ons zelfde belang,
dat wij iets verrigten, hetwelk gerugt maakt, en daar men op
roemen kan. Engelsehe en Hannoversche troupes zullen zig op onze
grenzen vereenigen, en wij dienen er zo veel van de onzen bij
te voegen als wij kunnen. Sir Thomas moet weeten wat hij van
ons te wagten heeft om er zijne onderneemingen naarteberaa-
men. Van daar alle die lastige, in schijn indiscreete, vraagen.
Ik meen, dat ik tot op den grond van de geheele zaak gezien
heb, en ik vinde mij geheel onbezwaard UEH. te advyseeren
om rondborstig mede te werken tot ontwerpen, die overeen-
komen met ons waar en zeer groot belang. Alle mijne byzondere
klagten heb ik in eens en gaarne opgeofferd aan dit belang; door
dit belang alleen bezield melde ik deeze mijne consideratien aan
UKH., en ik besluit met te verzoeken om Haar in den loop van
deezen dag een half uur over dit onderwerp te mogen onderhouden.
'sHaage, UEH. getrouwe onderdaan
6 Maart 1814. Hoqbndorp.
324
De Heer Prevost gaat zo even van mij nit. Hij is den 26«n ver-
trokken van Chaamont. Het échee van Wittgenstein heeft tot de
retraite op Langres doen beslaiten. Men maakt egter alles wederom
gereed tot de offensieve.
Indien UEH. mij afwagten kan, zal ik Haar veel mededcelen
en uitleggen.
's HagOy UKH. getrouwe onderdaan
5 Maart 1814. Hogbndorp.
Ik ben geheel vrij van gezelsehap, zoo dat ik UWEG. alle
oogeo blikken ontfangcn kan, zullende gaarne vernoemen het
resultaat van de meedegedeelde informatien door den Heer Prevost.
'sHaage, den 5 Maart 1814. Willem.
Behalve de Major Yvoy, welke permanent bij het Hoofdquartier
yan den Generaal van Bulow is, hebbe ik twee officieren met
brieven onder weg, zoodat ik my flatteeren kan binnen kort
tijdingen te bekomen. De eerste, zijnde Gapt Panhuys, was
den 288ten February te Mons en vertrok nae Laon, waar het
Hoofdquartier zig bevinden moet Ik denke morgen een derde
officier te zenden om mijn jongsten Zoon terug te roepen ten
einde hij bij de Amsterdamsche ceremonie herwaards koome,
daarbij assisteere en vervolgens onder zijnen Broeder bg ons
aanstaande Armëecorp commandeere. Ik denke heeden nog met
Bentinck te spreeken en ben zeer beezig om alles tot in stand
hebben van 20 Bataillons tegen 1 April de arangeeren; 12
Bataillons zullen eenige weeken later gereed zijn en intasschen
benuttigd worden. In de stad Amsterdam alleen zijn 18 Batail-
lons Landstorm k 600 man georganiseerd; de andere steeden
en dorpen van 't Dep^ nae proportie. In de Monden van de
Maas zijn deeze week 9 k 10.000 man Schuttergen en 20.000 man
Landstorm volgens zeggen van den Commissaris Generael ge-
organiseert. De andere Departementen zullen vroeger of later
ook dezelve toebereidsels van landverdeediging bewerkstelligen.
'sHaage, den 6 Maart 1814. Willem.
325
Zoo even ontvang ik deezen brief uit Bremen. De inbond is
goed Yoor de groote militaire operatien. Ik neem de vrgbeid
om te berhaalen, dat er partij zon te trekken zgn van denge-
destitneerden Gonvernenr van Hamburg. (O.K's broeder^ Dirk).
Ik heb Bentinck van den staat des legers onderrigt^ en hij
heeft mij vol vunrs verlaaten om alle aktiviteit van zgn kant
te toonen.
Alzo de Hr. v. Spaen meldt^ dat wy nu de spoedigste tg-
dingen van het Hoofdqnartier van Bnlow kunnen krggen, sla
ik UEH. voor om een stafofficier bij deezen Generaal, en mo-
gelgk nog later bij Blüchery te laaten resideeren, om ons van
alles au fait te houden.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
6 Maart 1814. Hogendorp.
De Ambassadeur gaat zo even van mgn kamer nit. Het is
onmogeiyk het belang van UEH. beter in te zien en sterker
nit te drukken, dan hij gedaan heeft, toen ik hem UEH. ver-
langen te kennen gaf om de civiele administratie van alle de
Landen te hebben. Ik durf UEH. verzekeren, dat de Ambas-
sadeur zgn voorstel met de meeste kragt van redenen doen
zal. Dien onverminderd zijn wy nog afgesproken, dat ik hem
ook myne gedagten zal zenden, en dat hij ze zal me ledeelen
bij een dubbeld aan Lord Gastlereagh en aan het Ministerie,
opdat er van alle zijden pogingen ten zelfden einde gedaan
word n. Ik zal in denzelfden geest aan den Hr. van Spaen
schrijven. Ook moet ik den Prins van Metternich een antwoord
op zijn verpligtenden brief geeven, en zal zien of ik geen zin-
speling vinden kan, die hem ook op een aangename wijze een
wenk zij van onze begeerte. De conrier vertrekt morgen na
den middag, en ik heb den tijd om alles behoorlijk te verrigten.
'sHage, UEH. getrouwe onderdana
6 Maart 1814. Hogendorp.
23
326
Ik wensch UWEO. over eene cooversatie; met L^ Clancarty
gehad, te ooderhondeD, en wensche dienvolgens dezelve heeden
na den middag om half seven nor bij my te zien.
'sHaagO; den 6 Maart 1814. Willem.
De Ambassadeur is mij zgne ofScieele en private dépêche aan
Lord Castlereagh komen voorlezen, beide zgn zeer voldoende.
Hy slnit daarby in UEH. briefje en myn brief, zodat Lord
Castlereagh nu volkomen onderrigt is.
Heden mijn brieven geschreeven hebbende, en de geheele zaak
overziende, heb ik de inwendige overtuiging nogmaals gevoeld,
dat UKH. de goede partij gekozen heeft, dat de prijs dien wy te
wagten hebben, groot is, dat wy met Europa staan of vallen
zullen, en dat, indien de Hemel onze zaak blijft zegenen, ons
Vaderland en het Huis van Oranje grooter dan ooit zullen worden.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
den 7 Maart 1814. Hooendorp.
Het is my aangenaam geweest te vernoemen dat den Am-
bassadeur met de gegeeven opening te vroede geweest is, en
dat UWEG. hem in dat belang der gedaene ouverture gevonden
heeft. By de civiele administratie is de militaire in zoo ver
nodig om in de besoins der armee te voorzien, alsmeede om
troupes te formeeren en dezelve eens geformeerd zynde aan de
dispositie van den Generael der Mobile Arméo te stellen, zoo-
dat zulks of onder civiele administratie kan begrepen zyn, of
wel maar het sedentaire en vreedeus militaire directie te be-
noemen is. Omtrent den Prius van Zweeden heb ik gemeend
geone finale démarche te doen eer en aleer de Heer Thom-
ton zal schryven aan L^ Clancarty, dat hij met de getroffen
schikking te vreeden is. Ik heb hem nogtans een compliment
door Constant laten maken, annonceerende, dat in korte dagen
hem zouwde nader schryven. De brief van Vorst Metternich is
een credentiaal voor Prevodt. Ik weet dus niet of het stijle is
327
dezelve te heantwoorden. Het schrgven aandezelve kan geen
kwaad. Wanneer zal Prevost zig laten presenteeren ? Zulks
diend, door UWEG. te geschieden, en hg vraagt dag en uur.
Wat ik alsdan bepalen zal?
'sHaage, den 7 Maart 1814. Willem.
De Heer Prevost verzoekt te mogen weeten^ wanneer hg de
eer mag hebben om aan UEH. gepresenteerd te worden. Hg
geeft mij heden een paket voor zgn Hof om met den bewusten
courier te gaan. Ik geloof, dat het een goed effect zou doen,
als hg berigten kon, hetgeen UKH. hem zal gelieven te zeggeo.
Ik zal op alle de punten letten, die UEH. mij aanbevolen heeft.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
7 Maart 1814. Hooendorp.
Ik heb de eer aan UEH. te zenden : 1^. den bewusten Engel-
schen brief, waarin vao de Eoninklgke Bruid en Bruidegom
gesproken wordt; 2^. een brief van den Heer Böell, .die nog drie
reflezien op de Constitutie maakt, die naar mgn inzien ad notam
kunnen genomen worden voor het vervolg, zonder de minste
verandering in de Grondwet zelve te vereischen ; 3^. de rapporten
van den Heer Yvoy terug ; 4^. een brief van Bangeman Hnygens
van den ö^en dezer mij zoo even gebragt door den Heer Vrgtboff
van Dordrecht, die mg voorkomt zgne zaken zeer wel tedoeo,
en gereed is om wederom naar Luik te gaan, zoodra als UEH.
goedvindt. Het resultaat van zgn mondeling berigt is, dat de
Eroonprins van tooo verandert; een enkel bewijs onder velen
kan UEH. vinden in de ingesloten Couranten ; het Journal van
Luik behelsde een verbod, op last van dien Prins, om andere
cocardes dan die van de stad te dragen; doch onder het uit-
geven werden de exemplaren teruggehaald en andere in de plaats
gegeven, waarin het verbod uitgelaten was. Hij heeft een Adju-
dant van den Eeizer van Rusland by zig gekregen, en van dat
oogenblik is hg veranderd. De Heer Vrgthof schat de Zweden
328
op twintig daizend en de tronpes daar en in den omstreek op
veertig daizend man. De Kroonprins zegt, dat hg zestig daizend
man Cavaliery verwagt. De reizigers nit Daitschland komende
verhalen, dat men niets dan tronpes ontmoet, en schatten den
aanmarsch uit alle de deelen van Daitschland op tweemaal
hondeid daizend man. De laatste tijding van de legers in Frank-
rijk behelsde de vereeniging van Balow en Wintzingerode onder
het bevel van Blncher. De geest van de HoUandsche boeren
rondom Maastricht is aitmantend voor de wapenen en voor
Oranje. Wgders is men in alle die gewesten onzeker en weet
niet waaraan zich te honden. De Oostenrijksche Generaal Marray
was aangekomen om eenige regimenten Infantery en Cavallery
te werven, waarnit het publiek wederom besloot, dat Braband
Oostenrgksch worden zon.
Ik denk, dat binnen kort alle twgfelingen zallen ophouden,
alle wolken zallen voorbijwaagen, en het einde goed zal zgn.
's Hage,. den 8 Maart UEH. getrouwe onderdaan
1814, 's morgens 11 uren. Hogbndorp.
Alhoewel ik UWEG. over het uur zien zal, hebbe ik dezelve
willen schriftelgk praevenieeren van het verzenden van een
courier nae de Generael van Bulow, om de ordres nopens het
retour van mgne jongste Zoon te brengen. Deeze geleegenbeid
zouwde waargenome kunnen worden om aan den lieer van Spaen
een duplicaat van de dépêches van gisteren te zenden, daar de
communicatie van het groote Hoofdquartier open moet zijn.
Misschien zal L^, Clancarty ook van die geleegenbeid willen
gebruik maaken. Hij vertrekt om 3 uur heeden middag, dog
kan eenige uuren opgehouden worden. De dépêches van het
Binnenlandsch Departement nopens het territoir in het Departe-
ment de Beneden-Maas vereische representaties door Spaen te
doen. Wanneer ik het geheele onder mijne administratie be-
koome, vervallen dezelve grootendeels, dog in de onzekerheid
329
moet hetgeene^ waaraan wij regt van aanspraak hebbeo^ niet
▼oor het gewenschte genegligeert worden.
'sHaagO; den 8 Maart 1814. Willem.
Ik heb de eer aan UEB. te zenden ; 1^ een brief van den
Heer van Zuylen van Nyevelt; 2"*. eene tijding van den Direc-
teur Ambt; 3^ het berigt van den Heer Panbnys over de Lan-
den van Over-Maze, hetwelk een goed denkbeeld van hunne
gesteldheid geeft en tot nadenken opwekt omtrent de belastingen,
die men niet alleen d&éx zou kunnen invoeren^ maar ook die
geschikt zullen zyn voor Belgien. Ik geloof, dat de Commis-
saris Generaal van Financien niet tijdig genoeg zyne gedachten
over die materie kan laten gaan : 4"^. een rapport van den Heer
Teyler van Hall over zijne mislukte pogingen aan den Helder,
waarvan hg de schuld geeft aan tegenwerking van de zgde
der Policie in den persoon van den Commissaris derzelve te
Alkmaar, van der Ley, en van de zgde der militaire magt in
den persoon van den Heer van Lith, kapitein der Landmilitie
aan het Zand. De rekening van zijne verteringen, reizen, enz.
is er bg gevoegd. Ik zoude denken, wie de schold ookhebbe,
dat het best zal zgn met hem uit te scheiden.
's Hage, den 8 Maart UEH. getrouwe onderdaan
1814, 's avonds | 9 uren. Hogbndorp.
Ik zende hiernevens de meedegedeelde brieven terug. Het
schijnt mg insgelijks de pogingen van den Heer Taylor van
Hall te doen schorsen zeer raadsaam, en hoe eer hoe liever met
hem te eindigen. De brief omtrend de Bruid en Bruidegom is
geheel anders als de Times, dewelke zoo ik hoor ongunstig
over het huwelijk zig moet uiten. De missive van den Heer
ROell boude ik terug en zal dezelve met de Art. der Constitutie
in quaestie vergelijken. Omtrent de mondelinge berigteu van den
Heer Vrgthof meene ik raadsaam ietwes te doen en zouwde
bet zenden van dezelve aan de Prins van Solms, en dit niet
330
lakkende^ aan den Minister Stein het raadsaamste (achten). Ik
kan aan bgde schryyen en den eerste casn qno de missive aan
de laatste ter bezorging doen afgeeven, dog wensche UWEG.
meening hieromtrend voor het neemen eener resolutie besonder,
stellende, dat OWEO. nog nader met Vrijthof gesproken beeft.
Bg de te maken démarches is de zaak van onze boeren niet
nit het oog te verliezen.
'sHaage, den 9 Maart 1814. Willem.
Ik bekoome deeze nagt de tijding van de innaeme van Bergen-
op-Zoom stormenderhand nit de Willemstad, alwaar 200 gebles*
seerdens verwagt worden, zoo dat dit rapport allen geloof verdient
's Hage, 10 Maart 1814. Willbm.
Ik wensch UEH. hartelgk gelnk met de goede tgding van
Beigen-op-Zoom, en vleie mij dat dezelve gevolgd zal vp'orden
door vele anderen.
'sHage, 10 Maart 1814. UEH. getrouwe onderdaan
HOGBIVDORP.
De Heeren Wanthier en van Palland zijn gezamentlgk weder-
omgekomen en hebben geen woord van den Heer van Spaen
meedegebracht, die zg ook niet gezien hebben, zgnde nae
Vesoul vertrokken Ik heb dns niet anders dan de neevens-
gaende brieven bekoomen, dewelke mg haaste meede te deelen,
zullende ik gaarne UWEG. heeden om een uur spreeken over
eene conversatie gisteren met den Ambassadeur gehad. De
goede tgding omtrent Bergen-op-Zoom heeft zig in eene kwaade
veranderd. Hiernevens de rapporten daaromtrend van de Wil-
lemstad bekoomen. Ik heb gisteren avond door mgnen Zoon
het oogenblikkelijk marscheeren van eenige Bataillons aan den
Ambassadeur laten aanbieden, dog hg meende, dat wg eerst
tgding van Sir Thomas Graham zelver dienden af te wagten.
'sHaage, den 11 Maart 1814. Willm.
331
Ik heb veel aandoeniDg van de Jobstgding aangaande Bergen*
op-Zoom gehad. Dog al was zy zesmaal erger geweest, zo
moeten wg by slot van rekening slegts aangespoord worden tot
verdubbelde werkzaamheid.
Gister na den eten ben ik door den Heer (van Lynden) van
Blitterswyk en den Heer Elout, elk afzonderlgk aangesproken
over eene zaak, waaromtrend zij beide dezelfde gedagten hadden.
Zij meenden, dat UEH. een der aanzienlykste Gelderschen tot
President van de Groote Vergadering maaken moest. De Heer
y. B. oordeelde zelfs, dat er geen zwaarigheid was om den
regten man te vinden en dat UKH. maar te kiezen had tnsschen
de H. H. (van Lyoden) van Hemmen, (van Nagell) van Ara^^en en
(van Spaen) van Biljoen. Na hoor ik teffens, dat de tweede
aanstaande week hier komt. De Hr. Elont oordeelde, dat er
niet zoozeer groote kunde, als karakter en menschenkennis ver*
eischt werd, om de lange deliberatieo met zagte woorden afte
sngden en schielijk tot eene conclusie te komen. Daar UEH.
zig zekeriyk met deeze zaak bezig houdt, heb ik Haar niet
onkundig van deeze ontmoetingen willen laaten. Wie ook tot
Pr^. benoemd wordt, zal ik hem gaarne ten dienste staan, om
bem naar mgn beste vermogen voor te bereiden.
Onder dit schrgven UKH. brieQe ontvangende bedank ik
voor de medegedeelde papieren, die terug gaan, en zal maaken
tegen één uur bg UEH. te zijn.
'sHage, 11 Maart 1814. UEH. getrouwe onderdaan
HOOBNDORP.
Ik twgfel of het reeds tgd is eenen officier aan het Hoofd-
kwartier van den Eroonprins van Zweeden te zenden om de
communicatie te onderhoudeu, ook om kennis te geeven van
onze militaire arrangementen, van den ongeveere tyd en plaats
der vereenigiug van onze eerste veldarméecorps, alsmeede, dat
mgn Zoon hetzelve onder zijne directie zouwde commandeeren.
Ik denke het beste te zijn den Ambassadeur over dit laatste
332
te consnlteereoy zgnde het de vraag in hoeverre ik de gemaakte
commanicatie als officieel of confidentieel betrachten moet. Ook
of wij moeten eene informatie afwagten, dat de Kroonprins het
commando aangenomen heeft^ dan of zulks van zelvers spreekt.
Het resultaat van UWEG. onderhoud met den Ambassadeur
verwagtende, zende ik intusschen s. r. het rapport van van
Tets, om daarvan het noodige gebruik te kunnen maken.
'sHaage, den 13 Maart 1814. Willem.
Ik heb ten eersten een briefje aan den Amb'. geschreeven
en zal aanstonds rapport doen na de gehouden conversatie.
Uit den brief van Byland zie ik; dat hij goede informatien
heeft. Zgn gver is groot. Ik heb nooit van hem gehoord, dan
voor 4 jaren, toen hy hier gekomen is in het gevolg van den
befaamden de Celles, en toen sprak men veel kwaads van hem.
UKH. zekerlijk wel geinformeerd zynde aangaande zijn persoon,
verlang ik zeer het eigentlijke daaromtrent van Haar zelve te
vemeemen.
's Hage, 13 Maart 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOOBNDORP.
De Ambassadeur komt bij my om drie uur.
's Hage, 13 Maart 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOOBNDOBP.
De brief van Testa zende ik benevens de dezelve accom-
pagneerende missive van den Gr. v. Golz. Er zyn verscheiden
punten, die voorziening vereischen, waaromtreod deszelfs voor*
dragt tegemoet zie. Omtrend Byland behoudeik mij voor UWEG.
mondeling te onderhouden zooals omtrend de geheele Belgische
zaak wy over verscheidene punten dienen afspraak te neemen,
Ik voege ter informatie bij brieven van den Ambassadeur
Fagel en van van der Duyn ; zij zyn geheel voldoende. Ik
zende de bylage van de brief van v. d. Hoeve terug ; ik vrees
hy zal niet veel verrigten, dog moeten wij niet voor den tijd
333
oordeeleD. Ook is Bern het hoofdpunt. De brief aan Ferdinand
VII, aan deszelfs Ambassadeur ter verdere bezorging overge-
geven zijnde, moet nae stijle een afschrift daarby gevoegd wor-
den. Dit kan nog geschieden, observeerende, dat het altoos
gebrnikelgk is, dat wanneer brieven voor Souvereins afgegeeven
worden aan Gezanten of door Ministers van Staat bezorgd, een
afschrift meedegedeeld wordt.
's Haage, den 13 Maart 1814. Willbm.
De Ambassadeur zende deezen avond om negen uur drie
couriers af, P. naar Hannover, 2". naar den Kroonprins, 3o.
naar het Groot Hoofdquartier. Hij geeft kennis aan den Heer
Thomton van de toestemming van UEH. in de schikking van
het commando, en denkt, dat IJEU. eenige dagen wagten kan
met de boodschap aangaande den Erfprins. Ik ben verder tot UKH.
dienst deezen geheelen avond om van ons verder gesprek verslag
te doen, en UKH. bevelen te verneemen.
'sHage^ 13 Maart 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOGENDORP.
Ik heb om 7 en om 8 uuren appoin tementen en dan ben ik
eerst tegen 9 uuren vrg ; indien zulks voor UWEG. niet te laat
is zal het mij aangenaam zijn dezelve alsdan te spreeken, en
wel om zoo meer als vreeze, dat ik morgen om 12 uuren met
de aankomst der Grootvorsten van Rusland geempecheerd zal
zyu de ordinaire conferentie te hebben.
's Haage, 13 Maart 1814
om 7 uur. Willem.
Ik heb de eer aan UKH. een brief van den Minister Graaf
von Goltz te zenden om te verneemen of er ook iets naders
aan hem zou behooren gemeld te worden aangaande de missie
van den L^ Colonel Dittmers,
334
Ik heb exemplaren van de Constitutie verzonden aan deezen
Heer en aan de Heeren van Spaen, v. d. Hoeven en Fagel.
'sHage, ÜKH. getrouwe onderdaan
15 Maart 1814. Hogekdobp.
Ik veronderstel, dat de Generael Bentinck Yvoysche berigten
zal meedegedeeld hebben. De tgding omtrend de declaratie van
Soult ten gunste van de Bourbons zoude het wigtigste zijn, daar
het overige ons reeds en gros bekend was.
Ik restitueer de zoo even meedegedeelde brieven, geloovende
geen antwoord aan Gr. v. Golz nodig te zijn, daai* zgn brid
een antwoord is. Ik zende de copy van den brief van Willem
Fagel terug, ten einde voor de verdere reis van de uit Engeland
gezonde persoenen gezorgd werde, hetgeen het best zouwde kun-
nen geschieden met de Politie op te dragen om een wakend
oog omtrend hun verdere reis te hebben, dezelve overigens met
aenstand behandelende. Ik voege de brief van den Hertog van
Weimar. Omtrend de verlangde annonce en wijze zulks te (doeo)
verlange ik UWEG. consideratie en advies te hebben.
'sHage, 15 Maart 1814. Willem.
Ik heb de berigten van Yvoy gezien; ik heb den jongen
Gijzelaer bij mij gehad, die op het laatst van February te Bazel
is geweest. De Graaf d'Artois was vertrokken met een paspoort
naar het Hoofdquartier. Fraosche ofBcieren van zijn gevolg had-
den verhaald, dat Dijon het punt van rassemblement was voor
de Royalisten, en dat er uit den Elsas meer dan één aanbod
was gekomen om de witte cocarde op te zetten, ja zelfs om een
vesting over te leveren. Kog bragt Gijzelaer mij de verzekering
van den Heer Friederichs uit Bern, die hg zeide aldaar de tweede
in de Regeering te zijn, dat er drie Regimenten gereed waren
voor UKH. en mooier volk dan er ooit in Hollaudschen dienst
gegaan was.
Omtrend de zaak van Bagnano heb ik het noodige bij den
Procureur G^ bezorgd.
335
Ik sluit een brief aan den Hertog van Weimar in ofUKH.
dezelve ook zoude goedkeuren. Mg komt deeze kennisgeeving
de beste voor om die vorm aan de zaak te geeven, die Z. H.
begeert.
De Heer Preyost wagt ieder oogenblik hier den Graaf Palfy
en den Heer van Westenberg uit Londen. Hij heeft my gevraagd^
waar hg zig adresseeren moest voor de presentatie van dezelve
aan UKH. Onder den Koning, zeide hg, zoude hg het mg heb-
ben moeten melden, dan zou ik hem dag en uur van wege
UEH. bepaald hebben, en vervolgens zou hg de presentatie
hebben gedaan.
Onder het schrgven ontfang ik de ingeslooten brieven van
Londen, alsmede een boodschap van den Ambassadeur, dat er
deezen avond een courier gaat naar het Groote Hoofdqnartier.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
16 Maart 1814. Hogbnoorp.
Hiernevens zende ik UWEG. de redactie van het project om-
trend de Bank, hetwelk . dezelve verzoeke nae genoome lectuur
verder aan den Heer van Maenen te willen zenden, hem recom-
mandeerende het geheim, en zgne attentie bgzonder op de
rechtspunten vestigende. Ik wenschte dat stuk Zondag weder te
hebben en zoo UWEG. of den Heer van Maenen meenen, dat
het goed zouwde zgn over deszelfs inhoud eene conferentie te
hebben, zouwde Zondag morgen om half twaalf uur daartoe kun-
nen bepaald worden. Ik verwagte deszelfs raeening daaromtrend
en denke, dat de Heer Hogguer Maandag zal herwaarts koomen,
wanneer ik deeze zaak wensche heel en al bestudeerd en geprae-
pareerd te hebben.
den 18 Maart 1814. Willbii.
Ik heb een aardige conversatie met den Heer Prevost gehad
over de zaak, die UKH. naast aan het hart ligt. Ik kan er UEH.
verslag van doen, wanneer Dezelve goedvindt. Op dit oogenblik
336
zgnde half twee uur, ga ik een toertje rgden voor mijne gezond-
heid en ben verder tot UKH. bevelen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
ld Maart 1814. Horendobp.
Zo even ontving ik dit briefje van Lord Clancarty. De zaak
van de Vries is een verzoek om zekerheid, dat zeker sehip onder
Pmissische vlag naar Boston bestemd niet gemolesteerd zal worden.
'sHage, 18 Maart 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOOBNDORP.
Heeden avond om half negen uur zal ik UWEG. kannen
ontfangen. In de onzekerheid of deeze stukken duplicaten zgn
of niet, zende ik dezelve terug, kunnende mij wederom gegee-
ven worden, indien dezelve ter bewaring bestemd waren.
'sHaage den 18 Maart 1814. Willem.
P.S. Ik remitteer immediaat de brief van den Ambassadeur.
Ik zal met den Generaal Bentinck confereeren. Gister heb ik
dit voorloopig over de Bank gedaan met den Hr van Maanen,
die my het stuk heden om half twaalf terug brengt, om dan of
hetzelve aan UKH. te overhandigen of slegts te adresseeren.
UKH. kan over mij beschikken in zo ver mijne physieke
gesteldheid zulks toelaat. Mijn open been moet dagelgks twee-
maal verbonden worden. Ik drink tweemaal daags ezelinnen-
melk. Door goeden raad van mijn Dokter neem ik dat gemak
voor mijne leden, hetwelk mijn hoofd vrij houdt. Indien ik
egter de middelen kome te missen, kan ik niet op denzelfden
welstand rekenen. En kan ik mij die middelen te Amsterdam
bezorgen, zonder veel affectatie en omslag? Nadat ik UKH. de
zaak eenvoudig voorgedragen heb, geef ik mij aan HoogstD. over.
'sHage, 19 Maart 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOGENDORP.
337
Ik zende terng de bijlagen van de brief van van der Hoeve
alsmeede de tweede door hem geschreven. Voor en aleer mg
over den inhoud van deeze correspondentie te uiten, weusche
ik dat UWEG. zig omtrend dezelve met de Generaal Bentinck
beneeme en mij gezamentlijk daarover rapporteere. Eene in-
structie voor de te zenden persoenen aan het Groote Hoofd-
qnartier alsmeede aan dat van ^en Kroonprins van Zweeden
diend ook gezamentlijk te worden ontworpen daar hierpolitico
militaire verzendingen plaats hebben, en is bijzonder de relatie
met mijnen Zoon, Commandeerende Generael te VeldC; niet uit
het oog te verliezen. Is eene conferentie omtrend het werk van
de Bank nodig en afgesprookeu; of bekoome ik het stuk in
quaestie met schriftelijke consideratien terug?
'sHaage, den 20 Maart 1814 Willbm.
P.S. Mijne afreize nae Amsterdam blgft op Donder-
dag bepaald. Ik zouwde UWEG. nogmaals in
bedenking geeven mij derwaards te volgen, niet
zoozeer om deel aan de ceremonies en plechtig-
heeden te neemen, dan om bij voorkoomende
gelegenheeden met raad te kunnen helpen,
zijnde te voorzien, dat in de agt of tien dagen
van den oponthoud aldaar wel een en ander zal
voorvallen, waar dezelve bijzonder benodigd
zal zijn.
Den Heer Nagell van Ampsen heeden spreekende heb ik
hem over het Presidentschap onderhouden. In den beginne
zag hg zeer hoog daartegen op, dog ik heb getracht hem te
permoveeren zig daartoe te preteeren, en hij heeft zulks ook
eindelijk op zig genoomen. Hij wenschte informatien nopens
meerdere punten en zal zig met UWEG. aboucheeren, waartoe
ik hoop, dat zig gcleegenheid zal opdoen. Ik praevenieer den
Heer van Maanen van deeze zaak, ten einde hij zig ook met
338
hem beneemea kan om te maken, dat de beide redevoeringen
op elkander passen.
'sHaage, den 20 Maart 1814. Willem.
Eindelijk versche en beste tijdingen van den Heer van Spaen.
Ik verlang zeer naar den inhoad van de dépêche van den Hr.
van Humboldt en naar tijding van den Ambassadeur. De be-
noeming van dien Oostenr. Oeneraal in België staat mij no
minder kwalijk aan. Het groote werk krijgt nn een beslag
boven alle verwagting. De Baron Fels heeft zijn avances ge-
daan op de brieven, die hij zekerlijk van de Commissie zal
gekregen hebben.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
21 Maart 1814. Hogbkdorp.
UEH. gelieve te bemerken, dat nn, 18 deezer, 3 dagen na de
vorigen, de opheffing van de seqnestratie in Snriname stellig
toegezegd wordt. De hemel is dns wederom opgeklaard.
Zo even heb ik den Generaal Constant hier gehad. Deeze
keuze van UKH. is voortreffelijk. Ik had mij in den naam ver-
gist, en dagt, dat de Colonel bedoeld was.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
22 Maart 1814. Hogendorp.
Deeze brieven ofschoon van denzelfden datum als die van
gister avond zijn egter laater geschreeven, zo als uit den in-
houd blijkt.
Als men nu in Engeland hooren zal, dat UEH. al troupes
aan den Qi Graham gezonden heeft, eer zij gevraagd waren,
zal denkelijk het humeur nog beter worden.
'sHage, 22 1814. UEH. getrouwe onderdaan
HOOBNDORP.
De aankomst van mijn jougsten Zoon heeft ons zeer aange-
naam verrast Hy is de brenger van goede tydingen. Blucher
339
18 in het voorrakken tegen Parijs en de Fra&Bchen hebben zig
geretireerd, waarschijnlijk om zig tegen Schwarzenberg te op-
poneeren. Lord Wellington heeft Soult bg Pan totaal geslagen,
is op Ayer gemarcheerd; ook by Balzac bevind hij zig en men
verwachtte te Pargs, dat hg den S^ten zonwde Bordeaux kunnen
bereiken. De Major Daraonlin moet ook aankoomen of is reeds
hier. Dit herinnert mij, dat zoo zniks nog niet geschied, hg
zoowel als Prevost ofBcieel diend geiiiviteerJ te worden om nae
Amsterdam te koomen en de Vergadering van Notabelen te
asfisteeren. Ook diende hun een kwartier aangeweezen te worden,
waar zij die weinige dagen logeeren zullen. Bij de groote dinés,
die ik aan de Notabelen goeve, zal ik dezelve nader inviteere
laaten. In de onzekerheid of UWEG. kennis draagt van de
hiernevens gaande stukken meededeele ik dezelve. Nae genome
lecture wensche ik dezelve terug om nae Amsterdam te kunnen
meedeneemen, alwaar zg misschien te pas zullen koomen.
'sHaage, den 23 Maart 1814. Willem.
De Ambassadeur had mg gister deeze papieren voorgelezen,
dog ik ben zeer big, dat UKH. mij in de gelegenheid heeft
gesteld om ze wel te bestudeeren. Ik geloof, dat UEH. er een
goed gebruik te Amsterdam van maaken kan, dog bid om voor-
zigtig te zgn met geen afschriflien toe te laaten. De tgdingen
zgn zeer gunstig; ik bedank UEH. voor de mededeeling. Ik
zal den Heer van Aylva verwittigen, dat de Major Dnmoulin
verzorgd worde. De Heer Prevost gaat logeeren hg den Heer
V. d. Hoop Jr.. Wij zgn gereed in de Commissie van Twaalven ;
morgen arresteeren wij de extensie en tekenen het Rapport.
Zo even heeft de Heer van Buckhorst mg lang over zgn Pro-
vintie onderhouden, en hg zou wel komen in | voor de Ridder-
schap, I voor de Steden, } voor de Eigenerfden. UKH. zal in
het Rapport zien dat wij, zonder iets te beslissen aangaande de
evenredigheid, de gronden opgeeven, naar welke de evenredig-
heid alomme diende ingesteld te worden. Ik vleie mg, dat met
340
over en weder toe te geeven, de zaak met even veel en alge-
meen genoegen zal kannen afloopen aU de Goustitntie.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
23 Maart 1814. Hogbnoobp.
Na de conferentie van de St. Gl. is mij nog ingevallen, dat het
voorneemen geweest is om ook Militairen, Ministers en Staats-
Raden daarin te brengen, hetwelk voor het vervolg al of niet
geschieden zal, naar maate UKH. het nu instelt. Zo zonde voor
Holland Fagel of Sweerts de Landas, voor Utrecht Reede of
Perponcher voor de armee, voor Holland Melvil van de Marine,
en dan nog wie UKH. wilde nit het Ministerie en den Staats
Raad kannen benoemd worden. £r zijn nog plaatsen open en
er zonden zelfs eenige benoemingen kannen plaats grgpen. Het
nat van de zaak is dankt mij baarblgkelgk, en ik heb getragt
het in mgne Aanmerkingen op de Grondwet te ontwikkelen.
Ëene andere zaak van belang zijn de Ridderschappen. Toen
ik de besognes over de Constitntie begon, waren zij in het niet
verzonken, en ik heb moeite gehad om ze aan de orde van den
dag te brengen. Na zij wederom opgebeurd zijn, willen zij
alles hebben. Dit geslagt is door den loop van twintig jaren
gewend aan eene ruime representatie. Men kan den landeigen-
dom niet uitsluiten. Onder de groote admiratien van Lord
Malmesbury behoort ook de meer gelijke representatie. Ik had
wel gedagt om alle de groote landbezitters tot Edelen te maaken
en dan Edelen en Steden alleen te behouden. Dit ware het
eenvoudigste, en dan bragt men de zaaken terug tot den ouden
staat der maatschappij, waarop stelregel van Edelen en Steden
gegrond was. Dog dit niet uitvoerlijk zijnde behooren de Eigen-
erfden een eigen representatie te hebben. In Holland is men
redelijker, en de Steden geeven gaarne haar oude evenwigt over.
Zullen dan de Edelen in Gelderland en Overyssel alleen tegen
alle reden aandrnischen? Wil men aanleiding geeven tot ver-
nieuwing der oude klagten, en het Land over 25 jaaren weder-
341
om over hoop hebben? In Braband enz. zal het zig gemakkeiyk
schikken ; daar is | van de representatie voor de Geestelgkheid,
zo als ons U lid in Utregt; en even zo als in Utregt kan het
i overgaan tot de Eigenerfden, zonder dat de Edelen en Steden
iets verliezen. Als UEH. het rapport aiet, zal Dezelve alles
daarin vinden wat noodig is om tot een goed, billgk en cordaat
besluit te komen. Het rapport, dat ik UKH. gister heb gegee-
ven over den Helder, kwam van Teyler van Hall. UKH kan
Wisselias naar deze zaak vraagen. Ik denk dat het goed is om
van alle kanten op dat pnnt werkzaam te blgven. Dog ik stel
Wisselins hierin oneindig boven van Hall.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
24 Maart 1814. Hogendorp.
Ik heb de eer UEH. te zenden een nota van den Engelschen
Ambassadeur, die eigentlijk eene klachte is over den Heer
Canneman, die hem niet geholpen heeft. Ik voldoe aan zijne
instantien met het stuk te brengen onder de oogen van UKH.,
die denkeiyk den Heer Canneman op de zaak hooren zal. Ik
sluite wgders hier in een Plein -pon voir Général, door den Heer
Fagel gevraagd, alsmede een Projet de Plein- pon voir pourcon-
clure un mariage. Omtrent dit tweede stuk beroept de Heer
Fagel zig op een schets, den 18de dezer aan UKH. gezonden,
doch welke ik niet gezien heb. Indien Hoogst Dezelve verkiest,
dat ik ze doe opmaken, zoo verzoeke ik om een woord van
last daartoe en om den gemelden brief van den Heer Fagel.
Ik heb gister avond met den Generaal Bentinck afgesproken
alwat UKH. begeert te weten omtrent de Missie van den Heer
van Bheede, en twgfel niet of er zal reeds rapport van gedaan
zgn.
's Hage, den 25 Maart UKH. getrouwe onderdaan
1814. HOOBNDORP.
34
342
Ik heb de eer aan UKH. te zenden :
l"* de dépêche uit Londen, waarvan de origineelen langs een
anderen weg in handen van UEH. zullen gekomen zijn.
2° het rapport van de Commissie van Twaalve, waar ik een
opgave omtrent de Ëigenerfden in Gelderland bg gevoegd heb,
mg door den Heer Dassevael medegedeeld.
Ik geloof^ dat bet by de Bidders voornamelijk op de gelgk-
heid met de Steden aankomt, en dat zij te vreden znllen zgn,
zelfs in Gelderland, als zi) een gelgke stem met de Steden be-
houden, zodat de Steden zowel als de Ridderschappen iets af-
staan aan de Ëigenerfden en de evenredigheid tusschen de leden
van de Staaten der Provintien gesteld worde: ^ voor de Rid-
derschap, I voor de Steden, j voor de Eigenerfden.
Wijders heb ik den Heer Falck van veele bgzonderheeden
onderrigt, om die mondeling aan UKH. te brengen.
De tijding van Bordeaux komt mij beslissend voor en gun-
stiger dan drie overwinningen. Het is de Haagsche opstand voor
Frankrijk en zal een moreelen indruk maaken, daar geen kragt
van wapenen bijkomt.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
26 Maart 1814. Hogbndorp.
Na ingewonnen informatien omtrent de presenten voor de
Barbargsche kust zoude ik denken, dat de bijouterie-waaren het
best te bestellen waren bij Grand & Go. te Rotterdam, die
altijd die leverantie gehad hebben eo waarvan de chef een
volle neef is van den jongeling, die zig zo wel gekweeten heeft
in den opstand, terwijl hg zelf daarboven mg ook zeer wel-
gezind is voorgekomen, ik zal een uitvoerig rapport van hem
ontvangen aangaande die presenten, welke van een bijzonderen
smaak moeten zijn, om aan de Turken te bevallen, en hetzelve
dan met mijne aanmerkingen aan UKH. overhandigen. In alle
geval zgn er zes maanden noodig om met alles gereed te komen,
doch ik vleije mij, dat wg wel vroeger zullen kunnen sluiten
343
met die Barbarijsche Vorsten, als wg hnn presenten maarbelo-
ven^ en wagt alle dagen het antwoord van den Heer Webster
Blount, om daarmede voort te gaan.
By deze zelfde gelegenheid heb ik den Heer Orand gevraagd
naar andere presenten, die UKH. zonde willen doen, en slnite
zgn sehriftelijk antwoord hier in. Daar zijn tien portraiten van
UKH. in de maak, welke op doozen of anderzins knnnen gezet
worden. Ik vleije mij, dat wg ze over 14 dagen znllen knnnen
gereed hebben.
Hiermede gaat eene Nota van den Ambassadeur meldende het
ontslag van Petrus van Velzen, door UKH. gerestaureerd, als-
mede zgn antwoord op de nitnoodiging naar Amsterdam.
Nog een brief van den Heer Bangeman Hnijgens waaromtrent ik
nog toevoegen kan, dat ik uit den mond van HKH. dePrinces
Douairiëre vernomen heb, dat de Heer Sack Haar de beste betui-
gingen gedaan heeft van zgne genegenheid om ons dienst te doen.
Op dit oogenblik zendt de Ambassadeur my zgnen Secretaris
met een dringenden brief van den Admiraal Young over de
magazijnen van het eiland Zuid-Beveland. Dezelve zijn thans
noodig op de drie posten van Goes, Crabbedgke bg Bath en
Borselen, waar de zware batterijen staan. Een koopman van
Gend, die de leverantien aangenomen heeft, kan alles direct op
die drie posten brengen, terwijl de vervoer van Goes naar die
twee anderen posten met de kleiwegen, die nu zeer slegt worden
en op een oogenblik, dat de boeren hunne paarden noodig
krggen, schier ondoenlgk wordt. Maar de Directeur en Contro-
leur van de Convoyen en Licenten verklarende, dat de maga-
zgnen in Goes alleen mogen verzameld worden, verzocht de
Admiraal Young om een spoedige order aan beide die ambte-
naren, te meer omdat de rantsoenen den 27sten moeten uitge-
geven worden, en hg biedt aan om den ondernemer Heymans
te doen geven alle vereischte verklaringen en te doen stellen
alle noodige cautien. Ik heb aanstonds kennis van deze zaak
gegeven aan den Secretaris bij het Departement der Finantien,
344
Noel SimonSy en hem als miJD gevoelen medegedeeld, dat dit
een van die gevalleo was, by het Besluit van UEH. bedoeld,
waarin hy oaverwgld zoude mogen voorzien ; waarop hg dan
ook aangenomen heeft mi) de gevraagde orders ter hand te
stellen, die ik vervolgens oogenblikkelijk aan den Ambassadeur
zal toezenden.
's Hage, den 26 Maart UKH. getrouwe onderdaan
1814. HOGBNDOBP.
Ik heb de eer UEH. onde brieven van den Hr. van Spaen
te zenden, dog waarvan de inhoud hoogst merkwaardig is.
Niets geeft een beter denkbeeld van den staat der zaakeo, of-
schoon hy niet in het geheim der handelingen op dien tyd
was. Ik denk, dat ik hem onbeschroomd goedkeuren kan om-
trent zyn gedrag met Monsieur.
De Heer Huyttens van Oend is by mij geweest. Hij klaagt
over de onzekerheid in denzelfden geest als Spaen. Ik heb hem
gezegd, dat de omstandigheeden totaal veranderd waren sedert
onze eerste conferentie, dat wij toen den opstand moesten
wenschen en aanzetten ; dat wij heden ons onderwerpen moeten
aan de schikkingen der Hooge Bondgenooten ; dat België onder
de provisioneele administratie derzelven blijven zou tot den vrede,
dog dat UKH. deel hebben zou aan die administratie, en ik heb
hem geraden om alle de partijen te helpen vereenigen tot een
algemeene wapening tegen de Franschen. Hij dagt, dat er
schielijk 20 k 25 duizend man op de been zouden zijn. Zijn schrif-
telijk rapport van den staat der zaaken op den 20sten deezer
sluite hier in.
Ook een brief van Lord Clancarty.
Ik verzoek UKH. om deezen Ambassadeur het regt denk-
beeld van de zending der H.H. Constant en van Reede te
geeven. De noodzakelijkheid daarvan blijkt wederom uit de
brieven van Spaen.
'sHage, UELH. getrouwe onderdaan
26 Maart 1814. Hogbndobp.-
345
Nog voor mijo vertrek uit den Haag hebbe ik UWEG.
schrijven bekoomen nopens het beroepen van Hooge Beambten
en Militaire in Staate Generaal en zal deszelfs inhoud bij de
finale arresteering in het oog behouden. Ook zal ik mij naeder
verklaren over het bericht van de Commissie van Zamenstelling.
Men ziet hoe langer hoe meer de onmogelijkheid alle Provin-
ciën op dezelfde schoen te schoeien, dog zal ik trachten nog
met de Geldersche en Overijsselsche Heeren te spreeken ten
einde ten minste in deeze Provintien zooals in Utrecht eenige
evenredigheid plaats heeft. De indeeling der Ministerieele De-
partementen zal eene der hoofd- en meest presseerende zaaken
zijn. Eer ik hieromtrent finaal besluite wil ik UWEG. nogtans
mijne ideën meededelen en wensche deszelfs consideratien over
dezelve te bekoomen.
Staatssecretair; Yice President van den R. v. St. UWEG,
alsmeede de Staate Generaal,
Buitenlands, in petto Spaen, intuschen door J. Fagel als B. v. S.
laten waameemen;
Binnenlands, Boel, van Straelen kunnende nog eenige zaaken
eindigen.
Oorlog, Erfprins, zijnde Molleros Comm : Gen : hem in cas
van absentie vervangende;
Marine, van der Hoop;
Finantien, Canneman; Thesaurier, G. Six van Oterleek;
Handel en Golonien, van der Gapellen.
De Baad van dit laatste Departement zouwde ten deele
direct benoemd worden, en wel Goldberg als eerste lid en Extra
R. V. S., eenige der overige leden uit de vroegere nominatien.
De Gouverneurs der Provintien kunnen big ven volgens afspraak.
Ik zal nogthans dezelve het scrutin laaten passeeren voor der-
zelver benoeming, die nogtans spoedig nae de aanneeming zal
moeten geschieden.
Omtrent de te benoemen Edelen, welke in de HoUandsche
Ridderschap zouwden koomen, wensche ik UWEG. consideratien
346
en adries, en dat dezelve mij opgeeve degeene, welke zg, behalve
de door mij doodgeverfde, zouwde het meest qaalificeeren, zgnde
deeze UWEG. in de eerste plaats, vervolgens de familie van
Fagel, de Heeren van Leyden van Westbarendrecht, van Poreest,
Repelaer van Driel, Huidekoper van Maarseveen, Dentz van
Assendelft en Boreel van Hogelande. Indien UWEG. dnnktdat
eene of andere der laatste nog diende te wagten, en zig meer
geqaalificeerden presenteeren^ zouwde zulks misschien ook kunnen
geschieden. In andere Pro vintien is niet dezelfde reedezigmet
benoeming van nieuwe Edelen te haasten, daar geene personen
dezelve aanspraak op distinctie uit hoofde van handelingen heb-
ben, en het getal der Ridders meestal overgroot is, ook de
vermogende luiden zig meer onder dezelve bevinden.
Amsterdam,
den 27 Maart 1814 Wulbm.
UWEG. schrijven van 25 en 2 van 26 Maart zgn mg successievelgk
geworden. Ik zal de klagte van Lord Clancarty in handen van
Canneman stellen om dezelve af te helpen en te bericht, etc. UWEG.
heeft de copyen bekoomen der brieven en bijlagen, welke den
Ambassadeur Fagel en van der Duijn mg hebben gezonden en
daaruit gezien, dat alles zoo goed als geklonken is. Het projet
plein-pouvoir aan mij van UWEG. geworden zal ik benutten en
zoo mogelgk alle expeditien alhier laten bezorgen ten einde de
terugzending kan geschieden aanstaande Woensdag. Ik zal alsdan
alles aan UWEG. ter verdere bezorging doen toekoomen, en
diend immediaat eene pink naar Engeland gezoonden te worden,
welke teffens de tg ding van het alhier gebeurde meede kan
overbrengen. Omtrend de Barbarijnsche presenten zal ik het
nadere berigt afwagten, kunnende dezelve zeer voegelijk ten
minste voor een groot gedeelte bg Grant & Co. besteld worden*
Wanneer de portraiten of ten minste een of twee gereed zullen
zijn, wensche ik het te weeten om daarover te kunnen disponeeren.
Amsterdam, den 27 Maart 1814. Willem.
347
P.S. De brieven van den Heer van Spaen zijn interessant,
alhoewel oud. Zijn gedrag omtrend Monsieur verdiend volkomen
approbatie. De informatien van Hnitens hebben mg genoegen
gegeeven. Ik denk het retour der gedeputeerden zal tranquili-
seeren. Felz en Vilain XIII schijnen ook te weeten de resolutie
van Oostenrijk. Vlaanderen is in eene ongelukkige situatie.
Indien de maatregelen goed getroffen worden zal binnen kort
geholpen kunnen worden.
De pink zal gereed liggen om aanstonds te vertrekken als
de tgding komt.
Ik zal punt voor punt de gevraagde consideratien aanlJKH.
geeven :
1^ Ministerieele Departementen.
Voor mijzelve leg ik nu voor alsdan mijnen dank aan UKH.
af; en daar Dezelve mg ook in de Staaten G^ brengt, zal ik nu
kunnen doen, hetgeen ik, ofechoon op eene andere wgze, voor-
genomen had, namelijk de maatregelen van het Gouvernement
uitleggen en voorspreeken bg de representanten der Natie.
Buitenlandsche Zaaken ; deze inrigting komt mg zeer geschikt
voor. Wanneer UEH. naderhand zal komen goed te vinden om den
Hr van Spaen te benoemen, zal dit zgne consideratie bij de Hoven
vermeerderen, al bleefhij nog wat in zijne tegenswoordige functie.
Binnenlandsche Zaaken ; mede zeer goed. Ik heb van Straalen
als zieken een bezoek gegeeven. Hij vraagde mij of het waar
was, dat UKH. van Tets tot zijn opvolger benoemd had, en
wenschte, dat het Röell mogt zijn. De zaaken, die hij nog wilde
afdoen, zijn de inrigting van den Godsdienst, van het Openbaar
Onderwijs, van het Geneeskundig Toezigt, en dergelijken. Ver-
mits UEH. dit wel hebben wil zoo kome ik terug tot UKH.
eerste denkbeeld om hem in den Raad van Staate te brengen,
omdat die zaaken hem dan natuurlijk kunnen toevallen op eene
korte voordragt van Röell, door hem veraer uit te werken.
Wickevoort Crommelin is een man van de weereld, geen werk-
348
man en beter geschikt voor de Staaten 61. Deeze beide zonw-
den dus kannen ruilen.
Bij deeze gelegenheid moet ik UEH. nog yoordraagen, dat
indien er bg den Baad van Staate nog een Secretaris buiten
den Heer Falck noodig is, de Heer 's Jacob van Botterdam zig
ongemeen daartoe qnalificeeren zouwde.
Oorlog. Ik zie met genoegen, dat de Erfprins aan het hoofd
komt. Op Mollerus heb ik mij ook geuit. UEH. zeide mij toen*
dat de Erfprins voor het Personeel en de militaire bewegingen
een kundig officier onder zig zoude krijgen. Ik hoop alsnog, dat
zulk een verdeeling plaats zal vinden. Met den Erfprins aan het
hoofd van het geheel zullen de tegenwoordige botsingen komen
te vervallen.
Marine en Finantien; zeer goed. Ik herinner mij, dat Falck
iemand in den Baad van State voor de Finantien miste, en ik
weet, dat van Straalen ten tyde van den Koning een goed
controleur van den Minister van Finantien geweest is.
Handel en Golonien; v. d. Capellen zal kunnen geïnstalleerd
worden eer hg in Brussel noodig is. Dan weet Goldbrg waaraan
zig te houden. Onder de Baaden zoude UEH. ook Bourcourd,
die nu te Botterdam in de Finantien is, kunnen brengen. Hg
heeft altgd hoog gestaan onder de weigezinden, is Bewindhebber
van Oost en West geweest, heeft commercieele kuudigheeden en
verdient zulk een plaats.
2® De Gouverneurs; voor het geheel Provintiaal werk dient
met deezeu begonnen te worden. Zij kunnen aanstonds in de
Provintiaal Gommissien presideeren. Zij brengen ten eersten
eenheid in de zaak van elke Provintie. Onder anderen zal ook
de Heer Ganneman moeten bedagt zijn op de veranderingen in
zijn Departement uit de verdeeling in Provintien spruitende.
3^ Edelen; UEH. heeft gelijk, dat er bij Holland alleen
haast is. Voor Zeeland zou bij de een of andere gelegenheid
een woord dienen gezegd te worden, dat de organisatie wagten
moet naar de ontruiming van Walcheren.
349
Ik leg in de eerste plaats mgn dank af aan UEH. yoor de
goede genegenheid mgwaarts. Ik reken, dat het voor de eerste
reis bg de gedoodverfden blijven kan, zonder het geval nit te
slniten, dat UEH. nog op den een of ander stiet, die er ge-
schikt toe voorkwam. Ik weet, dat Styrnm hartelijk wenscht
zijne zoonen in de Hollandsche Ridderschap te brengen, het-
welk gevoegelijkst zonde geschieden met er hemzelven in te
plaatsen, als getrouwd met een erfdochter van der Does, zodat
het dan op zijne zoonen versterven zonde. Do Styrnms zgn
sedert lang in geen Ridderschap meer. Mij valt nog de familie
van der Goes in, die tot de oudste adelijke geslagten van
Holland behoort. De tegenwoordige Colonel van de Haagsche
Schutterij, H. van der Goes, komt mij zeer geschikt voor om
deeze distinctie van UKH. te bekomen. Ik heb zijn cordaat
gedrag van den eersten dag van den Opstand af waargenomen.
Het is hoogst aangenaam voor UKH., dat er voor de Edelen
en Ridderschappen geen bepaald getal is en dat de benoeming
niet voor een eerste reis alleen is, zodat dezelve ten allen tijde
Familien daarmede verpligten kan. Het verlangen daarna zal
denkelgk toeneemen, en het gunstbewijs daarmede op hooger
prijs komen.
Aangaande Porti-aiten twijfel ik niet of de schilder Gaspari
te Amsterdam heeft er al eeo of meer gereed. De Hr Falck
zal hem wel uitvinden alzo het dezelfde is, die hier vrngtelooze
pogingen gedaan heeft om hem te crayonneeren, ofschoon hij met
Styrnm, Kemper, Changuion, v. d. Duyn, mij, en anderen wel
geslaagd was
UEH. heeft mij eens naar den Generaal Saudick voor een
zekere stad gevraagd. Ik oordeel hem meer bekwaam voor de
administratie van Oorlog, indien er een bekwame plaats voor
hem open viel. Secretaris Gi komt mij evenwel beneden zgn
tegenwoordige functie voor.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
27 Maart 1814. Hogbndorp.
350
Ik heb de eer UKH. een dépêche van den H' v. d. Hoeven
te zenden. Ik heb hem laatst de bewuste orders van wege
UKH. gegeven. Op de een of andere wgze zal hij zig wel schikken.
De brief is een dubbel, de bglaagen niet. Zij zgn evenwel nut-
tiger in UKH. handen dan in de mgne. De vraag daaromtrent
is: waar het beter uitkomt voor de klederen en de wapenen
te zorgen.
Ingeslooten een korte aanspraak, die of te pas kan komen
of niet. Ik heb niet willen nalaaten hetgeen mijn geest getuigde.
'sHage, .27 Maart 1814. UKH. getrouwe onderdaan.
HOGBNDORP.
Edel Mogende Heeren!
Ik verheuge mij ongemeen de geheele Natie in Haare Represen-
tanten te mogen aanspreekeu. Ik sta gereed met mijne zoenen
om ons bloed voor Haar te storten. Ik bied Haar heden Wetten
aan, naar mijn oordeel de meest geschikte om Haar welzgn te
bevorderen. Mijn hartelijke begeerte is de opregtste eenigheid
tusschen ons allen voor altijd, en ik bid God Almachtig, dat
Hij ons dezelve schenke, als een onderpand van de herleeviog
der oude tyden van welvaart en heil.
Mijne gevoelens zullen U nader door deezen Heer voorge-
draagen worden.
UKH. zal de Engelsehe tgdingen vóór mij ontvangen hebben,
alzo het paket van den Amb^^ Fagel denkelijk onder het adres
van Lord Glancarty aan mij afgezonden is. Zo even verbaalt
mij de Hr van Tets, dat er in de Engelsehe couranten staan
zou, dat er langs de geheele Fransche kust vreugdevuren ge-
zien waren. Ik kan er niet veel aan hegten, omdat de allar-
meerende tydingen altijd schielijk genoeg in den Haag bekend
worden, en er thans geen gerugten hoegenaamd hier rond-
loopen. Ik schrijf aan UKH. eenig en alleen om dit te melden,
daar ik zonder da bezoek van dien Heer niets te zeggen zoude
351
hebben. Hij kwam eigentlijk bij mij om over bet onthaal van
UEH. in deeze Residentie tegen Zaterdag aanstaande te spree-
ken. Ik heb geen brieven van Amsterdam gekreegen, behalve
van een der Heeren Gliffoid; een welgezinden, die begeert in
de Provintiaale Staten te komen. Een nieuwe blqk van den
goeden geest, daar ik UKH. meer dergelijke voorbeelden van
opgegeven heb.
Eenige rast, die ik nu geniet, en wat beweging van bet liehaam
op het warme zand in duin, doen mij veel goeds. Ik voel nn
hoezeer ik afgemat was, en ben blijdO; dat ik mg voorbereiden
kan om nieuwe werksaamheeden uit te houden. Indien ik mg
dan niet forceer zal het, hoop ik, wel gaan.
Mgn hart is bg UEH. ; ik kan niet twgfelen of alles loopt in
Amstm wel af; en als wg allen onzen pligt doen, mogen wg
verder op den Goddelgken bijstand vertrouwen
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
29 Maart 1814. Hogbndorp.
UKH. plaatst overal, en met regt, eenige Roomschen. Als
zoodaanig zou de een of ander ond-HolIandsche Edelman ook
dienen in de Ridderschap te komen, en dan weet ik er geen
beter dan Roest van Alkemade. De Heer de Smeth, thans in de
vrgwillige garde du corps, wiens Moeder Hartsing is, heeft
altijd onder de weigezinden uitgeblonken. De andere tak van
zijn familie heeft zig aan den Koning en Keizer gehouden Hg
is een man op distinctie gesteld, heeft meen ik ergens een Ba-
ronie opgedaan en komt anderzins tot heden in geen aanmerking
voor een post. Ik geef aan UKH. in consideratie, of hij in de
Bidderschap zoude kunnen komen.
Onder de leden voor den Raad van Koophandel enz. heb ik
UKH. den Heer Westrik, thans Secretaris van de Kamer van
Commercie te Amstm, genoemd. Hij is deezer dagen over het
Engelsch Tarif hier geweest en heeft mij onderhouden over zgn
ongelukkige omstandigheeden. Hij heeft namelijk eenigen tijd
geleden moeten ophouden met betaalen, uit hoofde Y&n den
352
stilstand van alle betrekkingen met de West-lndie. Zijn boedel
wordt, bij conventie met zyne crediteuren en voor derzelver
rekening, geadministreerd door sequesters, onder welke ook mgn
broeder te Amst™ is. Hij heeft de commercie vaarwel gezegd,
en is niettegenstaande zijn ongeluk Secretaris van de Kamer
geworden. Nu vreest bij, dat UEH. hem niet zal waardig agten
lid van den Raad te worden en verzoekt dan om er Secretaris
van te zyn. Mg dunkt, dat de Kamer van Commercie zgn admis-
sibiliteit tot een post reeds beslist heeft. UKH. zonde nogthans
de publieke opimie daaromtrent kunnen polsen, en als die niet
volstrekt tegen is, zoude ik geene zwaarigheid maaken om bi]
mgn voordragt te blijven.
In de Commissie van Twaalve heeft men de vraag geopperd,
of de leden van de Provintiaale Staaten ook eenig tractement
of daggeld uit 's I^ands kas zouden genieten. Ik heb daartegen
geadvyseerd, alzo bet eene nieuwigheid zoude zijn, op eenige
uitzonderingen na, en het is er bij gebleeven. Daartegen zoude
ik denken, dat het goed ware, aan de Gouverneurs eenig tafel-
geld toe te leggen, ten einde de leden te vergasten en hun ver-
blijf in de Hoofdstad der Provintie te veraangenaamen. UKH.
geeft er thans het voorbeeld van met de Notabelen en is das
bekend met het nut daarvan. Willen de Steden en de Eigen-
erfden eenig daggeld aan hunne leden toeleggen, zo staat hun
dit vry en er is geen Reglement op noodig.
Onder de leden van de Staaten 6^ heb ik UKH. ook Frans
van Hees hooren noemen, dog ik herinner mg niet of hg op de
lijst gebragt is. Ik heb altoos volstrekt niets tegen hem en wensch,
dat hij dit of iets anders krijge, omdat zijn gedrag altijd zuiver
is geweest, en dat ik voor het oogenblik geen ander van zijn
naam weet, terwijl die familie evenwel altijd verknogt is geweest
aan het Huis van Oranje.
Nadenkende over de Lgsten, zo van de Staaten 6i als Raad
V. St. twijfel ik of er wel genoeg zoogenaamde Patriotten op
gebragt zgn. Voor Rotterdam, dunkt mg, diende Hoogstraaten
353
een plaats te hebben, alzo hij den Keizer niet heeft willen die-
nen. Ik weet wel; dat er veel Patriotten bij den Opstand in
functie waren, en dat zij allen gebleeven zijn, zodat men nn
eenig meerder gewigt in de andere schaal mag leggen. Dog er
is een maate in alle zaaken, en vooral bij de eerste benoemin-
gen door UEH. is het goed alle de omstandigheeden wel te
wikken en te weegen, ten einde de publieke opinie te voldoen.
Ik voege hier nog bij eene voordragt van den Heer Ghangnion
aangaande zijne reis, welke mij aanneemelgk voorkomt.
'sHage, UKH. getronwe onderdaan
29 Maart 1814. Hogendobp.
P.S. Twgfele niet of UKH. heeft mgne dépêche voor den
Ambassadeur ontvangen.
Wij zijn hier zeer verheugd met de aanneeming der Constitutie.
De Pink is gereed om te vertrekken, zo als ik de dépêches van
UKH. en de volmagten ontvang. Inmiddels wensch ik UKH.
geluk met deeze zaak, die gelgk als zo veele andere welaige-
loepen is.
De tijdingen van Bar-sur-Aube zgn naar mijn hart, de hande-
lingen afgebrooken, de legers voorspoedig. Ik vind, dat de
diensten van den Baron Humbold zeer wel beantwoorden aan
de verwagting van den Baron Gagern, die voor UKH. dat gold
wel besteed heeft. Morgen geef ik een militair Bulletin in de
Staats-Courant. Het af broeken der handelingen had ik er gaarne
bggevoegd, dog nit voorzigtigheid nagelaaten.
Het antwoord van Lord Castlereagh op mijn particulieren brief
toont; dat deeze geen kwaade uitwerking gedaan heeft.
Ik heb UKH. nooit aangesproken over mijn broeder van Am-
sterdam en ik verzoeke, dat dit stilzwijgen hem niet benadeele.
Degeenen, voor welke ik UKH. aangesproken heb, zijn, P. die
in den Opstand uitgemunt hebben, 2^ die 19 jaaren lang stil
gezeeten hebben. Onder geen van beide behoort mijn broeder,
354
en daarom heb ik zelfs hem niet voorgesproken. IJKH. heeft
egter aan Röell en yeele anderen gezien, dat ik ook andere
reedenen van bevordering gaarne instem. Indien UEH. derhalve
mgn broeder tot iets nnttig vindt, zal het mg natnurlgk verheugen.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
30 Maart 1814. Hogerdorp.
Het is bg tien uur 's avonds en ik heb nog geen dépêches
van UEH. voor Engeland; dog alles is gereed om ze oogen-
blikkelgk te verzenden.
Ik meld dit bg gelegenheid van een Estafette, die de Heer
Piper afzendt, en daar hij mg kennis van gegeeven heeft. De
brief van de Jonge is onaangenaam, dog de tgding van het
gamisoen te Rijssel een bloot gerugt. Ik kan niet denken, dat
de Hertog van Weimar zo zwak zon zijn, om zulk een uitval te
moeten toelaaten. (JEH. weet dit alles beter dan ik.
Ik heb den kapitein van de Artillerie, de la Saussaye, gezien,
en mg verheugd, dat een officier, die mg zo knap voorkomt,
geplaatst is bg Prins Frederik, wien ik hartelgk goede hulp
toewensch, alzo zgn goede dispositien mg ongemeen voor Hem
ingenomen hebben.
'sHage, OEH. getrouwe onderdaan
30 Maart 1814. Hogbndorp.
Ik maak gebruik van een estafette van het Dep^. van Oorlog,
om UEH. te melden, dat het pinkje altgd gereed ligt, dat er
een expres te paard staat, maar dat ik nog geen dépêches
noch volmagten van UEH. ontvangen heb. De Hr. Hofman heeft
niets medegebracht.
Verneemende, dat alles gister wel is afgeloopen dog zonder
eenige bijzonderheeden, wensch ik UEH. in het algemeen har-
telgk geluk.
'sHage, 31 Maart UEH. getrouwe onderdaan
1814. Hogbndorp.
355
Ik heb de eer UEH. de dépêches van den Heer van der
Hoeven te zenden. Hg zwemt tegen den stroom op, en hg zal er
misschien komen, want de grootste hinderpaal is de aanval
van de Franschen op Zwitserland om een afwendig te maken
juist zo als in Vlaanderen, en het P. S. van zijnen brief beves-
tigd de overwinning van Bianchi, die alle gevaar verdrijven zal.
Ik heb de Capitnlatie niet gelezen om geen oogenblik te verliezen
en aan het verlangen van UEH. te voldoen ; maar nit zgn brief
besluit ik, dat de zwarigheden niet onoverkomelgk zullen zgn. Mgn
pinkje en mijn expresse blijven alle oogenblikken gereed om
te vertrekken op de orders, die ik van UKH. wachtende ben.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
31 Maart 1814. Hogerdorp.
Het ingeslooten rapport is mij voorgekomen belangrijk voor
UEH. te zijn, al stemde het overeen met officieele berigten.
Mgn pink blgft wagten naar de beschikkingen van UEH., die ik
morgen om drie unr ga afwagten aan het Huis in 't Bosch.
'sHage, UEH. gehoorzame onderdaan
1 April 1814. HoGE.NDORP.
Ik heb den ouden Heer van Blitterswijk bg mg gehad, die
nog vol vuurs is om van nut te zgn. UEH. heeft hem gesteld
onder de Staaten Gl. Ik oordeel, dat UEH. onder de eerste
benoemingen ook die van den President van de St. 61. zal
mogen doen, en ik geef nederig in consideratie of het Presidie
niet aan gemelden Heer zoude kunnen opgedraagen worden.
De redacteur der Fransche Leidsche Courant heeft den Hr.
Delprat verzegt om hem nu en dan een artikel op te geeven.
Deeze heeft zig voor nieuwstijdingen verschoond, uit hoofde
van zijne instractie, dog mij tefifens gevraagd of ik niet goed
zou vinden, als men op de een of andere zaak de denkbeelden
buiten 's lands wilde leiden of teregt brengen, dat hg een
artikel van raisonnement leverde. Mg dunkt, dat de zaak goed
is, en dat men het dien man wel toebetrouwen mag.
356
Voor een Roomscb lid in de Ridderschap van Holland heb
ik aan UKH. den Heer Roest voorgeslaagen^ dog ik hoor, dat
hg niet ^eel middelen zoude over hebben en hij dient gegoed
te zijn. Nu heeft hij ook al de Staaten Gl. Daartegen zonde
UEH. een Amsterdamsch familie daarmede kunnen beganstigen,
alzo daar verscheiden Roomschen van ouden Adel zgn. Roest
heeft geen zoon, op wien het vererven kan en iemand, die
zoonen had, zou er dubbel mede verpligt worden.
Ik heb heden^ om tien ure 'sogtends, nog niets van UKH;
ik hou dus mijn pinkje gereed en wagt met geduld de dépêches
af. Inmiddels herhaale ik mijn gelukwenschen en verheuge mg
in de blgdste vooruitzigten op eenigheid en goeden wil, daar
alles goeds van te voorspellen is. De aanspraak van UKH. en
de Publicatie heden in de Staatscourant verscheenen zullen
wederom den besten indruk maaken. Het slot van die Courant
is een artikel van Dort, over het gewoel der Hollaudsche troe-
pen oversteekende naar de Willemstad, en geen schooner eind
is er te bedenken, om het werk te bekroonen, dan dat wg nu
den vgand gaan onder de oogen zien.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
1 April 1814. HoGBNDORP.
P. S. Het ingeslooten rapport omtrent Vlissingen en Wal.
cheren beweegt mg om een expres te zenden.
Hiernevens zende de brieven van den Ambassadeur Fagel
terug, hebbende den inhoud der courant alsmede de opinie van
Sir J. Macintosh met veel genoegen daaruit vemoomen. Met
den Heer Roel hebbe ik gesprooken en in eenige dagen zgn
antwoord bekoomen. Hij ziet tegen de Binnenlandsche Zaken,
vooral met bijvoeging der Eerediensten, op. Dog ik denk, dat
hg eindigen zal met aannemen, en des noods chargeert zig
Gapellen van de Eerediensten bij Handel en Golonien. Omtrend
de Buitenlandsche Zaken heeft mij het gehouden gedrag in
deeze dagen en de hernieuwing van de personeele kennis van
357
den President der Notabelen doen denken, dat Nagell meer
geschikt daartoe zal zijn dan wel Spaen. Zgne opinie, zoowel
binnen- als bnitenlandsche zaken betrefifende, is altoos onver-
anderlgk gebleeven^ en bij heeft meer caracter dan den ander,
daar de talenten insgelijks zig gelijk koomen. Of hij zig daarvan
chargeeren kan, weet ik nog niet; dog nae de opname der
eerste propositie meene ik, dat hij het insgelyks aanneemen zal,
bij de Yoorbehoaden hebbende nadere beantwoording derzelve.
Ik denk, dat in de week nae Paaschen de Baad van Staate
zijne zittingen zal kannen beginnen, en de Staate Generaal
veertien daag of drie weeken later. Misschien is de eerste
Maandag in Mey de geschikste dag.
's Haage, de 3 April 1814. Willem.
Ik heb de eer UKH. in de courant van 1 dezer zoo groote
en goede tijdingen te zenden als wij nog niet gehad hebben.
Uit den brief van Huigens moet ik denken, dat er altoos
veel waar van is. Ik heb de berigten op de kaart nagezien,
en kan niet twijfelen, als de groote helft waar is, of de Bond-
genooten zijn in Parijs. Uit de Engelsche couranten over Bor-
deaux zie ik, dat de opstand in deeze stad lang afgesprooken
werk met een partij te Parijs is. Napoleon trekt op den weg
naar Nancy, zeker naar Metz, om zig in verband te brengen
met Luxemburg en Mentz. In Vlaanderen is alles volgens deeze
tijdingen gered, en die wanhopige streek tot eigen verderf uit-
gevallen. Ook de brief van Bremen is van belang, geschreeven
zijnde een dag voor dien van gister. Men ziet er uit hoe de
zaaken toen beschouwd wierden, eer de allarmantste tgding
bekend was, en dienvolgens kan men besluiten, dat er
troupes genoeg op de been zijn tusschen de Weser en den
Rhgn, om Davoust te slaan. Ik heb den Lt. van der Smieden,
mij door den G^ Bentinck om instructien toegezonden, alles
duidelijk uitgelegd, en ik weet uit de dagen van den Opstand,
dat bij zulk een boodschap wel uitvoeren kan.
25
358
Ik ben zeer wel te vreden met de despectie vaii deo Ex, yaa
Nagel. Het verwondert mg van Röell^ dat hg daartegen opziet,
en van Capellen, dat hij zooveel hooi op den vork neemea
durft.
UKH. kan mij voor den R. v. St. gebruiken^ wanneer De-
zelve wil; en zal zekerlijk nog vooraf eens een nnr besteeden
om mg te onderrigten van den aanstaanden gang van het werk.
Nu zonde ik denken, dat Spaen met de meeste vrngt kan
werkzaam zijn op een te wagten Congres en vervolgens te Weenen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
3 April 1814. Hogbndorp.
De acte, waarbg mgn oudste Zoon aan de jongere zijne
rechten aftreed op de Nassausche Staaten met voorbehoud der
reversibiliteit zoo den deeze of deszelfs nakomelingen de Yer-
eenigde Nederlanden te beurt vallen, denke ik heeden om half
een nnr te onderteekenen en te laten onderteekenen. Tot dat
einde zallen mijne Zoons en de verder tot die plechtigheid
noodige getuigen bijeen koomen, rekenende ik UWEG. onder
deeze, weswegen ik een oogenblik bepaald heb nae de gewone
conferentie. Indien UWEG. nogthans meende roeerder tijd nodig
te hebben, proponeere ik zooveel vroeger als oordeele zal best
te zgn bij mg te koomen.
*s Haage, den 4 April 1814. Willem.
Alzo de stukken vermenigvuldigd zgn in de afgelopen week,
zal ik gebruik maaken van het verlof, en om half twaalf uur
bg UKH. komen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
5 April 1814. Hogbndorp.
Ik heb de eer UKH. de concept-Instructie terug te zenden,
welke mij zeer goed voorkomt.
Gaarne zal ik UKH. verder onderhouden over de wgze,
waarop nu alles voortgezet kan worden.
359
Dog veel schrg ven valt mij niet mogelyk in de groote vreagde
over de gewigtige en voorspoedige verrigtingen van deze dagen.
Welk een zigtbare zegen van de aanbiddelijke Voorzienigheid.
'sHagOy UKH. getrouwe onderdaan
5 April 1814. Hogendorp.
Door de bezetting van Parijs door de geallieerden op 31
Maart; het uitroepen van Vive de Bourbons en geallieerden by
hunne intoeht; het vervallen verklaeren van Bonaparte, alsmeede
het opdraagen van het formeeren eener Constitutie voor Frank-
ryk aan den Senat, schijnt mij de positie omtrend de krijgs-
gevangenen Franschen alsmeede de vijandelyke garnisoenen
veranderd te zijn en dat diegeene, die willen zig voor de
nieuwe ordre der dingen declareeren, als vrienden te behandelen
zyn en naar hun Vaderland kunnen teruggaan, mits zig enga-
geeren voor de Bourbons te dienen. Het is mij dienvolgens ge-
scheenen raadzaam te zijn de krygsgevangene en gearresteerde
Franschen van de evenementen bij hun geschied te informeeren,
en vervolgens aan diegeene, die zig verklaren voor Lodewijk
XVIII de reis nae huis toe te geven, nemende eenige schik-
kingen 'hieromtrend. Verder de voornaamste onder hen als
Truguet, Rostolant, enz. te employeeren om nevens officieren
door mij benoemd nae de bezette vestingen te gaen om de
daarin goedgeaarde Franschen tot declaratie voor hunnen wet-
tigen Souverein te laten declareeren, zullende deeze alsdan
kannen als geformeerde trouppe nae Frankrijk marcheeren en
ons de vestingen overgeeven. Zeeland en Staats Vlaanderen,
ook Grave en* zoo mogelijk Maastricht en Venlo hierbij niet te
vergeeten. Met terugzending of geeving van het nevensgaande
stuk wensche ik UWEG. gedagten hieromtrend te verneemen,
welke misschien in de Raad zouwde kuonen een object van
overleg zijn. Ook is de vraag of de Ambassadeur hier in te
kennen zouwde zijn, eer gehandeld wordt.
'sUaage, 6 April 1814. Willrn.
360
Ik vind, dat UEH. de zaak volkomen wel inziet Over de
wijze van uitvoering zonde een opzettelijke deliberatie in den
Raad nuttig kunnen zijn. Den Ambassadeur te consulteeren
boude ik mede voor noodzakelijk, omdat bet een gemeen be-
lang van de Hooge Bondgenooten betreft. De declaratie van
Keizer Alexander drukt bet zegel op de wgsbeid der over-
winnaars van Bonaparte.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
6 April 1814. HoosifDORP.
De Admiraal was zeer beleefd, scbielgk kennis, zeer nieuws-
gierig naar de laatste tgdingen, zeer bevreesd voor Bonaparte,
overbellende egter tot de meening, dat de zaaken nu in Frankryk
denzelfden keer als bier neemen zullen. Volgens afspraak met
den Ambassadeur beb ik alle mogelgke gelegenbeid aangeboden
om uit te komen, zonder eenigzins te kennen te geeven, datik
iets van bem begeerde. Eindelgk begon ik van zijne personeele
zaak te spreeken, boorde zgne redenen aan, dog liet bet bg
algemeene betuigingen van de genegenheid van UKH. om aan
een man van zyn aanzien genoegen te geven. Hij beeft toen
zeer aangedrongen op verlof om wederom bij mij ie mogen
komen, dat ik eindelijk in bet algemeen beb toegestaan. Moge-
Igk wordt de verwachting van den Ambassadeur vervuld en zal
bet nu beginnen te werken. Het was altoos niet noodig, dat ik
bem zgne belangens voor oogen bield, daar bet mg gebleken
is^ dat bij die algemeen wel verstaat.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan.
6 April 1814. Hoobndorp.
Hiernevens zende ik UWEG. de meedegedeelde stukken
terug en bemerke, dat hetgeen den Consul te Bremen nopens
de veepest meededeelt aan het Departement van Binnenlandscbe
Zaaken zouwde dienen gecommuniceerd te worden. Het is mg
aangenaam geweest, dat de conferentie met den Ambassadeur
361
goed afgelopen is en hg in onze sentimenten zig bevindt. Op
Sir T. Grahams meening is het niet nodig te wachten. De
Admiraal zal zig waai'schijniyk ook binnen kort schikken, anders
kunnen wg wel buiten hem handelen. De vertaling van de
Constitutie, door de Graave van Goltz verlangt, schijnt mg ook
wenschelijk te zijn. Ik heb heden om één uur geen audiëntie,
dus meer tijd als gewoonlijk op deezen dag, weswegen ik
UWEG. langer zal kunnen onderhouden en dus verhandelen
hetgeen dezelve mij nopens de R. v. S. wenscht te zeggen.
'sHaage, den 7 April 1814. Willem.
Ik heb zo even extract gekreegen van de aanstelling van
den Heer van Nagell, en hem aanstonds met een vriendelgk
brieQe het Portefeuille aangeboden.
Ook mijne aanstellingen ontvangen hebbende bedank ik
UEH. en ben gereed om den dienst te aanvaarden.
De Chevalier de Couilleboeuf is mij komen zeggen, dat hij
meende UKH. dienst te kunnen doen in het gevolg van Lodewijk
XVIII, met wien hij uit E. naar Frankr. wil oversteken, en dat hg
ten dien einde verzoekt om een brevet de L^ Colonel. Ik heb hem
geantwoord, dat hg zijn gedrag in onze insurrectie gehouden
en zgn verzoek direct aan UEH. kon te kennen geven.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
8 April 1814. , HoGENDORP.
Ik restitueer de brieven van Bangeman Huigens. Zij behelsen
zeer belangrgk nieuws. De hoop vermeerderd daardoor, dat onze
vestingen binnen kort zullen zonder slag ofstoot in onze handen
koomen. Rostoland 'is nae de kant van Naarden vertrokken.
Het wondert mij, dat de Ambassadeur geen nieuws bekoomt, en
ik rijkhalse nae eenige uitvoerige en officieele tijdingen. Onder-
tusschen gaan de onderscheide trouppes voort met Belgien op
alle wijse uit te zuigen en uit te putten. Het is hart zulks aan
te zien en niet de depredatien van geemployeerden te kunnen
362
beletten, nadat de intentie der Gouvernementen bekend is.
Wanneer men maar wist waar zig Lord Gastlereagh bevind eo
of wij hem liier nog verwagten moeten, zoo zonwde de een of
andere partij dienen gekozen te worden^ bijzonder omtrend drie
Departementen, welke beereloos zijn. Ook van de Oostenrijkfiche
Gonvernear en deszelfs meedehelpers hoort men niet. Omtrend
de Golonien en de handel op dezelve is misschien ook binneo
kort het oogenblik van de intentien te verneemen, daar de Oon*
ventie, dewelke gesloten is, ten minsten een gedeelte van onze
aenstaende grense bepaald, en deeze de latitade geeft van hetgeen
wij zullen zijn, alsmeede onze middelen om ons binnen en bniten
Enropa te defendeeren. Het zal altoos nodig zijn den Ambassa-
denr en zijn Gouvernement in goed humeur te houden, en alles
wat daartoe contribueeren kan is wenschelijk.
Aanstaande Dinsdag denke ik de Secretarissen van Staat en
Hoofden van Departementen in eed te neemen, ook de presente
Leden van den Haad van Staate. Deeze zullen alsdan naderhand
hunne eerste sessie knnnen openen en houden, zoo als de nieuwe
ordre der arbeid mij schijnt van dat oogenblik te beginnen, wanneer
niet byzondere bepalingen voorhanden zijn. Woensdag zal dan ordi-
naire zitting van de (Kabinets) Kaad kunnen zijn. welke ver-
volgens mij schijnt voldoende te zijn eens in de week, om zulke
objecten daar in voor te draagen, waar meerdere Departementen
geconcerneerd zijn, of materies van groot gewicht, welke het
wenschelijk is, dat de geheele Kaad op gehoord werde, eer het
stuk aan de R. v. St. afgegeven wordt. Met de Chefs van
Departementen zal ik daartegens eens of tweemaal in de week
arbeiden, waar zij mij alsdan mondelinge berichten knnnen maken
en Project- Besluiten afgeeven, waardoor mij voorkoomt tijd
bespaard te worden, zonder nadeel voor de zaak. Bij specieele
gevallen wordt de Raad of eenige der Ministers beroepen tot
eene extraordinaire conferentie,
's Haage,
den 8 April 1814. Willem.
363
Een gedeelte Tan hetgeen UEH. verlangt gaat hier ingeslooten,
dat 'w, goede tijdingen van Dijon tot 29 Maart met een Engel-
schen conrier. De Arabr weet mogelijk nog meer. De depreda-
tien in België geeven een goede aanleiding om eens openhartig
aan Lord Gastlereagh te schrijven en de gunstige staat van
zaaken zal ons in de hand werken. Ik wil gaarne een particu-
lieren brief in den zin van UKH. stellen.
Met znlk een leiding van zaaken kan UKH. veel tijd winnen.
Al doende zal het werk zijn plooi krijgen.
De Hr van Nagel wil eerst op het laatst van deeze miEU^nd
de zaak aanvaarden. Van morgen af zal hij dagelijks op het
bnrean gaan leezen. Voor den eed wenscbte hij eerst opgeroepen
te zijn als hij uit Gelderland thais komt. Mijn wil is goed, maar
ik zal dat bezwaarlijk volhouden.
De volmagten zullen gereed zijn en kunnen dan getekend
worden.
'sHagC; UEH. getrouwe onderdaan
8 April 1814. HooBNDORP.
De Ambassadeur had geen nieuws. Hg heeft mij de tijdingen
uit Bremen, die UEH. al lang wist^ bevestigd uiteen brief van
den Hertog van Cambridge. Deeze heeft een corps Landwehr
b^ Hannover saamgetrokken om op alle punten te kunnen wer-
ken. Zo dat deeze zaak^ zeide de Ambr^ nu wederom over is.
Bentinck heb ik gesproken. Hij viel mij in de reden met te
zeggen: Falck is mij uit naam van den Prins komen zeggen,
dat ik nog veertien dagen blijven kon, en dat Mollerus aan en
af zou gaan. Ik beken, dat ik een ander antwoord verwagt had.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
8 April 1814. HoGBNDORP.
Mijn oudste Zoon overmorgen vertrekkende en wenschelijk
zgnde, dat bij van te vooren de volmacht op de HeerFagelen
van der Dugn onderteekene, zouwde zulks wel op morgen kun*
364
nen geschieden; wanneer ook de zegels nog niet gereed zgn. Ik
verzoeke UWëG. dienvolgens de expeditien der onderscheiden
volmachten te willen laten bezorgen, zoo dezelve niet reeds
geschied zijn, en dezelve mij ter teekening te laten toekoomen.
De tijdingen heeden morgen gekoomen zijn zeer aangenaam en
het resultaat der vroegere evenementen. Nu schijnt de groote
tragedie ten einde te loopen, en omtrend het lot der Bourbons
geen twgfel meer over. Op de brieven van deezen morgen behoade
ik mg voor nader te antwoorden, hebbende tegenswoordig geen tijd.
's HaagO; den 8 April 1814. Willem.
De Ambassadeur heeft mij als in het voorbijgaan gezegd, dat
de restitutie van onze Koloniën afhing van dat wij sterk genoeg
zouden zijn om onze onafhankelijkheid te bezwaaren, en dat ik
zeer wel wist wat Engeland voor had om ons sterk te maaken.
Hij heeft mij teffens aangekondigt, dat bij de nieuwe schik-
kingen op den Oost. Ind. handel wij meede tot denzelven toe-
gelaaten waren, en dat hij mij eerstdaags de Parlementsacte
overhandigen zou.
Ik heb hem mijn bestemming meedegedeeld en voorgedragen
om een dag in de week te bepalen ten einde een uurtje over
zaaken te spreeken. Hij was daarmede ongemeen in zijn schik,
en ik zal daardoor de gelegenheid vinden om hem en zijn gou-
vernement in goed humeur te houden, met alles wat zij weeten
moeten in het regte daglicht voor te draagen.
s' Hage, UKH. getrouwe onderdaan.
8 April 1814 Hogendorp.
Men schrijft al aan het Perkament. Bevalt deeze Minuut aan
UKH? Ik drijf den zilversmit geduurig, en nog vraagt hij eenige
dagen. Men kan egter de doozen gemakkelijk nazenden.
Mijn oude costumiers zwoeren, dat zij in alles de gewoonte
gevolgd hebben. Ik heb hun geantwoord, dat zij nu de gewoon-
365
ten van het Huis Tan Oranje znllen volgen, en alles zo maaken
als ik met mijn oogen het gezien heb.
'sHage, UEH. getroawe onderdaan
9 April 1814. Hogbndorp.
Hiemeyeos eene missive van Hambold van 30 Maart, dus eene
dag later als die van Spaen, dog zg hehelst niet veel meer
nieaws. Het is nu de vraag, wanneer zal de commuDicatie tus-
schen Parijs en Dgon open zijn. Wij hebben misschien het
gepasseerde in de Hoofdstad spoediger dan de Keizer van
Oostenrgk en de bij hem resideerende Ministers. Het afleggen
yan den eed schijnt mij niet te beletten, dat de Heer van Nagel
zig nae Gelderland terstond naderhand begeeve. Daar het van
UWEG. niet te vergen is twee Departementen voor te staan, en
vooral in de eerste weeken bij de R. v. S. veel te doen zal zijn
om alles op touw te zetten en zig tot de Vergadering der Staate
Generaal te praepareeren^ zoo zouwde J. Fagel kunnen intus-
schen de beezigheeden van de Heer van Nagel tot aan zijne
terugkomst waarneemen, daar hij dog gedestineerd is in dit vak
het meeste te werken en de Heer (van Nagell) van Ampsen
desverlangende te adintreeren. De volmachten dienen per Gourier
verzonden te worden, en daar de paquet morgen vertrekt is geen
pinkie nodig; dog zoo hij te Hellevoet niet in tgds kan zijn,
diend een vaartuig voor hem klaar gemaakt te worden. Ik zal
ook aan do Heeren gevolmagtigden schrijven.
'sHaage, den 9 April 1814. Willem.
Mijn zoon is weerom. *) Op dit oogenblik meldt hij zigzel ven
aan. Hij heeft Metz verlaaten den 2den deezer. Het geheele gar-
nisoen is er uit. Van 9000 man was het door ziekten tot 3500
geslonken. Het heeft zig doorgeslangen met 200 man verlies.
Op mijns zoons rapport, denke ik^ dat de Bondgenooten de stad
^) G. K's oudste zoon Willem, als Garde b^bonnenr naar Frankrgk gevoerd
en te Mets geïnterneerd, vanwaar het hem gelnkte te ontsnappen. H. v. H.
366
gaan bestormen. Hij heeft ladders zien gereed maaken. Te
Coblentz heeft een Engelseh koopman hem op zijn blooten uaam
zo veel geld gegeeven als hij maar hebben wilde. De bnrgery
van Metz is goed. Er was ofiScieel aangeplakt, dat Napoleon
de Bondgenooten over den Rhijn gejaagd had. Mijn zoon heeft
voor zijn vertrek de gestelde cautie doen opzeggen. Het geheel
Bestnnr schgnt verlamd te zijn. Indien UKH. mijn zoon wil
zien, zal ik hem brengen.
Ik zeg UEH. dank voor de schikking met het Departement
en den Heer J. Fagel. Het ware niet te doen geweest. Er is
een verandering met de paket booten, zg vertrekken een dag
vroeger. Wij zullen dus een vaartuig moeten bestellen. Indien
ik dit doen moet, zo verwagte de order van UKH.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
9 April 1814. Hogbndobp.
Ik feliciteer UWEG. van harte met de terugkomst van des-
zelfs zoon, en zal hem met genoegen heeden om 3 uuren zien,
indien UWEG. hem alsdan meedebrengen wil. Wanneer de expe-
dities alsdan klaar zijn, zonwde dezelve ook meedegebracht
kunnen worden, zullende alsdan mijn Zoon praevenieeren om
ter onderteeking bij de hand te zijn. Alhoewel het bulletin niet
voor publicatie geschikt is. en confidentieel is, kon een gedeelte
gedrukt worden en met de post versonden en bekend gemaakt
worden, tot wat einde ik hetzelve aan de Heer Falck zal af-
geeven.
'sHaage, den 9 April 1814. Willem.
P.S. Ik zal J. Fage! praevenieeren van de intermediaire
schikking. Dog het is beter misschien zulks door UWEG. aan
den Heer van Nagel en aan hem bekend gemaakt werde, en
hunne consideraties daar omtrend casu quo verlangt.
De volmagten zgn gereed ter tekening, en ik ben alle oogen-
367
blikken ten dienste van UKH., verzoekende slegts van 2 nnr
tot |4 in de Waleukerk ter voorbereiding te mogen gaan.
Hoogstaangenaam is het mij, alsdan mede mijn zoon aan UKH.
te mogen voorstellen.
De order omtrent het verhaal van Parijs gegeeven komt mij
zeer gepast voor.
Aan de H.H. van Nagel en Fagel zal ik de voordragt doen.
'sHage, UKH. getronwe onderdaan
9 April 1814. Hogbndorp.
Daar UWEG. nae de kerk heeden gaat zoo verzoeke ik de-
zelve heeden nae den middag om half zeven nnr in de plaats
van 3 nnr voor de middag bij mij te koomen.
'sHaage, den 9 April 1814. Willem.
De Heeren van Nagel en Fagel znllen doen hetgeen UEH.begeert-
Fagel komt om 2 nnr bij mij, ten einde inlichting te ontvangen.
Het pinkje ligt klaar.
's Hage, UKH. getronwe onderdaan
10 April 1814. Hogbndorp.
Ik ontving zo even van Lnik deeze couranten zonder een
woord schrift. De bovenste van 12 deezer komt mij Yoorlaater
berigten te bevatten, dan wij nog hadden, en die alles afdoen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
14 April 1814. Hogendorp.
Ik heb de eer UKH. de komst van de Heeren Ziegler en May
aan te kondigen. Ik zend den gelijklnidenden brief van den
Heer v. d. Hoeven aan den Hr. van Nagel of Fagel.
UKH. vergnnne mij te herinneren, dat de voordragt van mijn
oudsten zoon tot den militairen dienst alsnog buiten dispositie
schijnt gebleeven te zgn.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
14 April 1814. HoGBNnoRP.
368
Ik beb de eer UKH. te zenden een credentiaal voor den
Colonel Ziegler. Alsmede twee portraiten gemaakt door den
schilder Temminck alhier; Pieneman maakt er vier en Gaspari
te Amsterdam 6, alle welke genoegsaam gereed moeten zijd. Ik
zal er den Heer Fagel kennis van geev^en.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
15 April 1814. Hogbndorp.
P.S. Ik bedank UKH. voor de aanstelling van mijn zoon.
Indien het Hoofdkwartier van den Erfprins indedaad te Antwerpen
is wensche ik UKH. hartelijk geluk daarmede.
Ik heb de eer UKH. te verwittigen van een bezoek der HH.
Zwitsersche officieren. Zij hadden de UH. J. Fagel en R. Fagel
opgezogt^ dog niet thuis gevonden. De Heer Ziegler heeft een
brief van aanbeveeling aan UKH. van den Landamman Reinhart,
en Mey een soort van credentiaal aan mij. in mijn voorige qna-
liteit, dat hij nu aan Fagel overhandigen zal. Zij zijn vervnld
van het verlangen om hun opwagting bg UKH. te maaken. Ik
heb van hen verstaan, dat het engagement van zes Louis d'or
voor zes jaaren zoude kunnen zijn, en dat eene continuatie van
dienst op vier stuks zou komen te staan. Meer dan twee of drie
regimenten, anders gezegd vier of zes bataillons van een duizend
man elk^ zien zij geen kans om te bezorgen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
15 April 1814. Hogbndorp.
Ik heb deezer dagen eene menigte sollicitatien ontvangen,
daar ik UKH. niet roede ophouden mag. Er zijn er egter twee
onder, daar ik UKH. van verwittigen moet.
Bij gelegenheid, dat de Heer 's Jacob bij mij was om te ver-
neemen, wanneer UKH. en de Princessen te Rotterdam zullen
komen, waar men voorneemens is Dezelve uitmuntend te onthalen,
heeft hij mij zijn hart geopend en verklaard, dat UKH. hem
ongemeen verbinden zou met hem eene particuliere audiëntie te
369
verleeDen, ten einde zijn verzoek te mogen voordraagen. Hij
beeft mij dit ook toevertrouwd, en het bestaat in de benoeming
tot Staatsraad extraordinair en in het vervolg tot Hoord -Officier
te RotteMam. Mag ik mij nu vleiden, dat UKH. die audiëntie
yerleenen en mij de bepaaling van dag en nnr goedgunstiglijk
meededeelen zal?
In de tweede plaats heb ik een brief van den ouden Heer
F. W. Boers ontvangen; dien ik de vrijhied neem om in te
sluiten, alzo hij zijn zaak beter voordraagt, dan ik zon kunnen doen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
16 April 1814. Hogbndobp.
Alle Maandag geeve ik audiëntie, aan diegeene, welke zig
aan den opperkamerheer adresseeren om op dezelve geadmitteerd
te zijn, zoodat wanneer de Heer Jacob mg wenscht te spreeken
zalks geene zwarigheid rencontreerd. De missive van den Heer
Broers zende ik terug. Hij heeft eene provisioneele autoriteit en
is gedespiceerd om Curator of iets dergelyks te worden nae
organisatie van het Hooger Onderwijs, waaromtrend ik eenen voor-
slag ben afwagtende van eene Commissie tot welke hij behoord.
's Haage, den 16 April 1814. Willbm.
Ik heb de eer inliggende aan UEH. mede te deelen en Dezelve
geluk te wenschen met het behoud van zo kostelgke Archiven
van drie Departementen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
17 April 1814. Hogbndorp.
Ik heb de eer UKH. kennis te geeven, dat de Heeren van
Hambroick en Rengers aangekomen zijn en mij gevraagd hebben,
wanneer zij den eed doen en in de vergadering zonden kunnen
komen. Vervolgens neem ik de vrgheid aan UKH. voor te draagen
of de Heeren morgen zouden kunnen zitting neemen, in afwag-
ting van de convenientie van UKH. voor het afneemen van den eed.
Ër is een stukje over de réunie in Brussel uitgekomen^ hetwelk
370
alle biyken draagt om door het pnbliek gezag geauthoriseerd
te ziJD. Ik heb er eenige aanmerkingen op gemaakt^ die ik meen,
dat UKH. 's attentie verdienen, vooral de punten van den Groda-
dienst en de Belastingen. Mg dunkt, dat ons belang vordert om
eenige correspondentie daaromtrend met Engeland te beginnen,
en ik heb niet willen verzuimen, om dit bij tijds onder betoog
van UKH. te brengen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
17 April 1814. HoGBNDORP.
Geen Staatsraad kan geïntroduceerd worden en aldaar zitting
neemen, alvorens bij den eed afgelegd heeft. Desniettegenstaande
kan hunne introductie heeden plaats hebben, mits UWEG. dezelve
voor de vergadering en wel om halftien uur tot den eed presen-
teere, zullende ik den Heer Dassevael waarschuwen om bij
absentie van den Heer Fnick deszelfs functien bij diegeleegen-
beid waar te neeraen.
Ik twijfel zeer of bet stuk in quaestie betreffende de rënoie
met publiek gezag geauthoriseerd is. Den schrijver is mij be-
kend, een Hollander, misschien twee, te Brussel zig ophoudende
en woonende. Zij hebben hier op de geesten willen werken en
de réunie smakelijk maaken. UWEG. consideraties omtrend dit
stukie hebbe ik met veel genoegen geleezen. Er zal nog veel te
doen zijn eer onze zaak in ordre zij, dog wij zijn nog te veel
in het donker over het quo modo, even als over die geene, die
de initiatieve hebben zal of moet neemen, om hieromtrend een
vaste meening op te maaken.
'Haage, den 18 April 1814. Willbm.
Ik heb de eer aan UKH. te zenden een kort verslag van bet
verhandelde in den Raad, alsmede vier portraiten van den
schilder Pieneman. Lezende hetgeen de Fransche papieren ver-
haaien van de blijde inkomst van Monsieur te Parijs, herinner
ik mij Deszelfs woorden : Talleyrand est un homme de beancoap
d*esprit, mais sans principes ; il m'a dit peu avant mon ömigration :
371
e'est Ie moment oü Ie gouvernement doit montrer de l'énergi^,
et s'il ne Ie fait pas, chacuq doit se saaver comme il pent. Cela
est fort spiritael, mais fort immoral. Get homme est nnl dans la
suite, car dans notre religiën ud évêque qui se marie a perdu
tonte sa considëration. Ik verwagt, dat Talleyrand en veele
anderen over drie of zes maanden er onder zullen zijn.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
18 April 1814. HoGBNooRP.
Ik zie, dat de Heer Eemper in de stad is. Hij zouwde dus
ook tot den eed kunnen toegelaaten worden en door UWEG.
daartoe geïnviteerd worden. Hij woont gewoonlijk bij den Fisc:
van de Casteele, alwaar hij zal kunnen gevonden worden.
'sHaage, den 18 April 1814. Willem.
Den Heer van Lynden van Blitterswijk heeft mij voor eenige
dagen te kennen gegeeven, dat hij vreesde tot Praesident der
Staate gedispiceerd te zijn, en zulks hem niet ontkennende,
instantelijk verzegt hiervan gedispenseert te zijn, voorslaande
den Heer (van Lynden) van Hoefelaken als hem kunnende
volkomen remplaceeren. Ik koude mij niet aan zijnen wensch
onttrekken; ook teffens toegeevende, dat bij zijn volharden de
neef mij zeer geschikt voorkwam om hem te kunnen vervangen,
heeft hij verzegd deezen daarvan te kunnen praevenieeren. Deeze
is hierop hier nae toe gekomen, en ik heb hem over een en ander
de vergadering betreffende onderhouden. Hij wenschte het nodige
vooraf te spreeken over sommige punten, en zal ook hieromtrend
met UWEG. en eenige andere Heeren spreeken, en vervolgens
zouwde ik hem nog nader onderhouden voor zijn vertrek nae
Hoefelaeken, werwaards hij zig voor eenige daagen wenschte
te begeeven eer de Vergadering plaats heeft.
'sHaage, den 19 April 1^14. Willbm.
Ik heb den Heer Appelius bg my gehad. Hij heeft Pargs
den 12^0^ verlaaten. Bonaparte had zijn abdicatie eerst den ll^^^^
372
gedaan. Een capitulatie van Parijs had er denkelgk nooit be-
staan en was zeker nooit pabliek gemaakt. Er was een algemeene
kreet over de dwaasheid van Bonaparte en van veragting roor
den Senaat; die zig geperpetneerd had. Men was verlangende
te weeten of de Koning dit bekragtigen zoude. De adhesien
kwamen bij duizenden aan^ en van menschen daar men bet
nooit van verwagt zonde hebben. De desertie onder de tronpes
was groot. Te Rijssel was er oproer onder het garnisoen,
schreeuwende de soldaten, dat zg van B. vrij zgnde naar buis
wilden gaan. Maison had het met moeite gestild. Bedaarde en
verstandige lieden in Parijs gevoelden zig diep vernederd. Ik
had A. nooit gesproken.. Oppervlakkig komt hij mij voor te zgn
laag; slim en valsch.
Vervolgens is de Heer Toulon bij mij geweest^ die zeer on-
gaarne zijn post in het Hof van Cassatie heeft aangenomen,
die veel deelneemt in de gelukkige omwending, die als een opr^t
Hollander schielijk thuis gekomen is, die zijn dienst aan UKH.
zal aanbieden, en die liefst verlangt buiten het judicieele ge-
bruikt te worden. Ik bemerk, dat wg de Heeren van Parijs met
weinig schaamte en veel eigendunkel thuis zullen krijgen. Van
Antwerpen wist hij niets ; te Zierikzee had hij gehoord, dat de
communicatie met Walcheren stond geopend te worden. H^ is
grenadier geweest, dog heeft zig gered met een been in 't
kussen. Van Reuven was fusilier, enz.
Ëindelyk heb ik het ingeslooten briefje van den Admiraal
Truguet ontvangen, waaromtrent ik de ordres van UKH.
afwagten zal.
Uit den mede ingeslooten brief van Deraerary zal UKH. zien,
dat men in de Koloniën begeert wederom Hol landsch te worden.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan.
19 April 1814. Hoge?ïoorp.
Ik heb de eer aan UKH. de komst van den Heer Alberda
te melden, en te verneemen wanneer hij den eed kan doen.
373
Slnite hier in een van de aardigste brieveni die ik in langen
tgd ontvangen heb.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
19 April 1814. Hogendorp.
«
De meedegedeelde brieven zende ik terug. Die van Truguet
zouwde wel nog eene dag kunnen onbeantwoord bleven en
morgen een bejaend antwoord gegeeven. Behalve Appelius en
Toulon is ook een De Bie van Parijs gekoomen. Er zullen nog
meer volgen, en het zal waarschijnlgk onder zulke allerlij soorten
van menschen zijn. De vader van A. hebbe ik te Middelburg
gezien; hij was toen ter tijd onbekend, en maar door zgn vol-
gende levensloop het naderhand geworden. Verschillend wordt
over hem geoordeeld, dog UWG. eersten indruk bij de eerste
conversatie is niet gemaak om de voordeelige opinie, die zijne
yrienden etablisseeren, te vermeerderen. De portraiten zgn mij
wel geworden. Lodewijk XVIII heeft de Constitutie aange-
noomen. Ik meen ook, dat binnen zes maanden er nog veel
gebeuren kan en zal ; zoolang geen Congres of Tractaat der
Hoofd-Mogendheden het sort van Europa beslist heeft en de
grenzen van Frankrijk bepaald, moet men aan geen ontwapening
denken. De goede Schinne heeft, meen ik, zyn denkbeelden
eenigzins verward en zyn geheugen verloren. Vrydag voor de
vergadering op zgn laatst, misschien morgen, zal ik Alberda
in eed kunnen neemen, dog alsdan diende Eemper gewaarschouwt
te worden om zulks te gelgkertgd te doen.
's Haage, 20 April 1814 Willem.
Bg abuis hebbe ik een papier in plaats van het ander aan
UWEG. hoeden middag gezonden en zoeke zulks hiermeedeterepa-
reeren, zoo het nog tgd is.
's Haage, 20 April 1814. Willbm.
Ik heb de eer UEH. te melden, dat de Heer van Lams-
weerde nu ook aangekomen is, zodat UEH. drie StaatsRaaden
374
te gelijk zal kannen beëedigen. De HH. van Blittenwgk, van
Hoevelaken en Aylva komen om half zeven bg mg, en ik ver-
zoek nederig om de bewnste punten.
'sHage^ UEH. getrouwe onderdaan
20 April 1814. HoGBNDOBP.
P.S. Op dit oogenblik ontvang ik van ÜKH. terug de aan-
merkingen op de Réunion de la Belgique.
De punten zgn nog bg tgds gekomen. De Heer van Hoeve-
laken zal UKH. verslag doen, 1^ van het ceremonieel; 2®. van
de Orde op de vergadering; 3®. van de Instructie voor den
Griffier; 4^. van het gebed. Alle de Heeren waren voor den
Heer van Pabst tot Griffier, die, zeiden zij, ook aan UKH. aan-
genaam was; waarop ik hem gaarne mijn stem gegeven heb.
Wijders heb ik op mij genomen aan UKH. te melden, dat
volgens art. 8 en 51 een dubbele vergadering noodig is voor
het Tractaat van Successie met Engeland. Alles noopt UKH.
om dit Tractaat spoedig te doen homologeeren. Het heeft de
beste gratie voor Engeland. Het zal ook de Bondgenooten gerust
stellen, dat het grondgebied aan ons te geeven nooit aan Enge-
land komen kan. Een uitstel daartegen zoude kwaade vermoe-
dens baaren.
De buitengewoone leden van de St. Gl. zullen kunnen benoemd
worden door de Staaten der Provintien. Zij kunnen reisgeld
trekken volgens het Tarif.
Wat de verdere punten aangaat, die in de eerste vergadering
te pas komen, zo hebben wij er nog een paar gevonden : 1^ de
Domeinen voor UKH., 2^. de nadere bepaling der grenzen tuaschen
de Provintien. Ik geef aan UKH. in bedenking, dat ik alle deeze
punten eens in den Kabinetsraad voordraage, opdat elk Depar-
tement zig voorbereide om zgn werk gereed te maaken. Hij zal
anders dezelve overvallen.
875
De oade Heer de Ogzelaer heeft mg gezegd, dat UEH. hem
aan mg geweezen had om een ampt voor hem nit te zoeken.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
21 April 1814. Hogbndorp.
Omtrent het object der snccessie ingevolge der met Engeland
nog te sluiten conventie, meene ik, dat geen dabbele vergadering
noodig weezen zal, daar door art. 8 reeds voorzien is nopens
de quo modo. Ik heb nogtans niets daartegen, dat de zaak nog
in overlegging koome. De door UWEG. beoogde punten zouwde
zeer voegelgk aanstaande Woensdag in de Raad kannen gebracht
worden, ten einde de verschillende Departementen attent gemaakt
worden op hetgeen zg voor te slaan of te bearbeiden hebben
voor de Staate Generael, en hetwelk nog eerst de R. v. S. moet
passeeren. Indien Woensdag UWEG. te laat schijnt, konde een
andere dag expres ad hoc bepaald worden. Omtrend de oude
Ggselaer wensche ik UWEG. gedachten te hebben, en zal op
zgn persoon misschien bij verschillende geleogenheeden kannen
regard geslagen worden.
'sHaage, den 21 April 1814. Willem.
Om de reden door UEH. aangehaald zoude ik denken, dat
de punten voor de St. Gl. liefst vroeger dan Woensdag in den
Eabinetsraad moesten komen.
De Baron Brockhausen heeft mg zeer uitvoerig verzekerd,
dat wg in zgn oog veel gedaan hebben, en dat België met ons
vereenigd moet worden.
Van den ouden Ggzelaer geloof ik, dat UEH. de beste partij
kan trekken in de Rekenkamer, alzo hg dat soort van werk
nog al verstaat.
Ik heb eenen Rnisch van Delft bij mg gehad, die in 1794
braaf gestreeden heeft bg Loevestein, als bloot vrijwilliger aan
het hoofd van eenige Overschienaars, onder welken hg procureur
was. Hij is vervolgens deerlgk uitgeplunderd. Sedert 3 jaaren
376
loopt hij met een kruk, uit hoofde van een rhenmatismas in een
beeii, dog is vlag en gezond van harte. Ik melde UEH. dit alles
omdat hij mgn getuigenis verzegt heeft, bg gelegenheid, dat hg
vraagt om Schout en Secretaris van Naaldwgk te worden.
Ook de Heer de Bge is bij mij geweest. Hg komt mg ronder
voor, ofschoon het te vergeefsch is, dat die HH. zig geheel vrg
willen pleiten. Zij deden beter om de volle waarheid te bekennen.
Aan verstand en talenten, ook aan ondervinding in het jndicieele
en fmantieele schijnt het de Bge in het geheel niet te ontbreeken.
De ingeslootenen zgn aan mgn adres gekomen. Ik heb de
dubbelden aan den Heer Fagel gezonden. De brief van Bange-
man Huigens en Vrgthoff schgnt aanstonds UEH. oplettendheid
te verdienen.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
21 April 1814. Hogbndorp.
Er zgn verscheiden fatsoenigke jongelieden, die tegenwoordig
hunne carrière beginnen, hetzij dat zg van de studiën komen,
of dat zg stil gezeten hebben uit afkeer voor het Fransche
Gouvernement. Aan dezelve de gelegenheid te bezorgen om zig
bekwaam te maaken tot ampten en vervolgens daarin zo ver op
te klimmen als hunne talenten zullen toelaaten, is eene zaak de
zorg van UEH. o verwaardig en van een groot algemeen belang.
Mij dunkt, dat deeze gelegenheid zig opdoet in de Algemeene
Staats Secretary, dewelke zig reeds uitstrekt over den Baad
van Staate volgens deszelfs Instructie, en zig denkelgk mede
uitstrekken zal over de Staten 61., zo als wg in het voor-
loopig besogne van eergister daarover gesproken hebben. Jonge,
fatsoenigke lieden kunnen daarin opgenomen, na eenigen tgd
gegeven worden ter assistentie van den Baad van State en
van de Staten Gl. en op deeze wgze de vereischte kunde ver-
krggen om als Secretarissen bg de Departementen, als Gou*
verneurs, als Secretarissen van Staat te dienen. In de Alge-
meene Secretary zoude men kunnen den titel van Gommis van
377
den Raad van State, Gommis van de Staten 01. invoeren. Ik
beb gemeend dit idee aan UKH. te moeten voordraagen, zoals
ik in de Bnitenlandfiche Zaaken iets dergelgks gedaan heb,
met even hetzelfde oogmerk, namelijk een kweekschool van
fatsoenlijke jongelieden aan te leggen.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
22 April 1814. Hoobndorp.
Ik heb de eer UKH. zeer belangrijke stukken van de Kamer
van Koophandel te Rotterdam te zenden, waaruit veel te leeren
ia omtrent de ziel van onze commercieele betrekkingen met
Engeland. Weetende hoe gaarne UKH. zig met zulke zaaken
in den grond bekend maakt, breng ik ze onder Deszelfs oog,
terwyi er te£fons geen groote haast is met de terugzending. Ik
zou denken, dat ik copy van de officieele stukken aan Buiten-
landsche Zaaken en van de officieele en secreete aan den Baad
van Koophandel zou dienen te geeven.
Voege hierbij eenige papieren van Demerary, die een soort-
gelijk belang hebben.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
23 April 1814 Hogbndorp.
Aan den Helder is de witte cocarde opgestoken, maar of de
ontruiming zal geschieden bg capitulatie, dan of er een order
van Pargs zal gewagt worden, zal eerst morgen blgken.
De commandanten van de Graaf en Naarden willen nog geen
communicatie zelfs ontvangen. Een uitval uit de Graaf is afge-
weerd. Een jonge Rengers is daarbij gekwetst.
De handeling met de Zwitsersche Golonels gaat vooruit.
De volmagten van den Ambassadeur Fagel zgn heden ver-
zonden, en de conventien voor het huwelgk zuUeu nu spoedig
getekend worden.
De Ëngelschen hebben zwaar verlies bg Toulouse geleeden,
onder anderen twee Generaals gesneuveld. Zg hebben egter die
stad ingenomen. Lord Wellington was naar Pargs ontboden.
378
Lodewgk XVIII zal een plegtige intrede in Londen doen en
de Prins Regent hem te gemoet rgden.
Alle dagen komen er van onze Hollanders nit Pargs aan. Zg
hebben alles gedwongen gedaan. Zg zgn nn regt verheugd. Zg
maakten mg veel complimenten, en bieden hunne diensten aan
Zgne Eoninklgke Hoogheid aan.
De Gouverneurs neemen hunne Provintien over. De Baad van
State is sedert veertien dagen werksaam. De Staten 61. worden
verwagt. De Heer van Hoevelaken is gedespicieerd tot President.
Er zijn zeer lieve en gelgkende portraiten van Prinses Cbar-
lotte aangekomen. Ik verlang zeer om ze te zien.
De Pruissische Minister van Brockhausen heeft mg gezegd,
dat de vereeniging van België met Holland zeer natuurlgk eo
overeenkomstig het belang van geheel Europa is.
Bonaparte, zegt men, speelt den gansehen dag piquet. Joseph
en Jerome schuilen in de bosschen tusschen Pargs en Bourgea.
Er zgn in Londen vgftienhonderd paspoorten naar Frankrgk
afgegeven. Lady Gastlereagh heeft een loge in de Comedie en
de Opera te Pargs genomen.
Men verwagt veel Engelsche kraamen op de Haagsche kermis.
Wij maaken een wet gereed op de Landmilitie om die voor
te draagen terwgl de harten nog warm zgn.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
24 April 1814. HooBNDORP.
Aanstaande Vrgdag hoop ik de vergadering van de Raad van
Staate hg te woonen en ik wensche dat de discussie over het
plan van finantie konde op dien dag tot rgpheid gebracht worden,
ten einde het Advies van de Raad van Staate in staat atelde
deeze zeer gewigtige zaak aanstaande week aan de Staate
Generael te kunnen meededeelen. Of het raadsaam is dat den
Heer Six hg deeze deliberatie assisteere is eene vraag voor wel-
kers beantwoording ik UWEG. meening wensche te vemeemen.
'sHaage, den 26 April 1814. Willim.
379
Ik heb mgn best gedaan om de Commissie te beweegen tot
het aitbrengen van een rapport op Vrgdag, al was het maar
Yoorloopig, dog zij vinden het volstrekt onmogelgk. Ik heb hun
redenen doen optekenen door den Secretaris, en zal dezelve aan
UKH. zenden, zo rasch als ik het extract bekomen zal. Ook de
verdere leden konden niet aanneemen om op een rapport van
dat gewigt aanstonds te delibereeren, vooral daar het op zijn
best prealabel zonde zyn. Mg dankt, dat de invitatie van den
Heer Six dos liever tot een volgende vergadering nitgesteld moest
worden. Ik wagt egter daaromtrent de bevelen van UKH. af.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
27 April 1814. Hooendorp.
Ik heb de eer aan UEH. te zenden een menigte brieven uit
Zwitserland en Daitschland, ja zelfs van den Heer Spaen, meest
van onde data. De dubbelden hebbe aan den Heer van Nagel
bezorgd.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
28 April 1814. Hogendorp.
Ik word zoo even door mgn neef van Saudick onderrigt, dat
de Magazgnen te Middelburg zeer geregeld zouden geformeerd
zgn, tegen uitgegeven bons, en dat er nog niet aan geraakt is,
zodat alles kan aan de eigenaars teruggegeven worden. Zijn
zegsman is zijn kennis en geweezen buurman, dien hg zeer
prgst, en van wien hg mij het ingeslooten adres gelaaten heeft.
UKH. zonde den man kunnen ontbieden, hetzij om zelf met hem
te spreken, of om de Heeren Köell en Mollerus daartoe te ge-
lasten, te meer omdat hg tot een en ander schgnt genegen te zgn.
Ik neem de vrgheid UKH. te herinneren, dat Dezelve nog
de stukken van de Kamer van Koophandel te Rotterdam onder
zig heeft.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
28 April 1814. Hogendorp.
380
Ik heb de eer aan ÜEH. een missive en memorie van don
Admiraal Kinkel te zenden. De memorie is geschreven terwgl
de conferentien van Ch&tillon nog dnnrden. De missive komt
daarop neer, dat hij naar Parijs vertrekt om UEH. diensten te
knnnen doen, wanneer het Denzelven hehaagen mogt hem be-
velen te geeven. Indien UKH. dagt, dat zijn verblgf te Pargs
nadeelig was, of omgekeerd indien Dezelve het goedkenrde, kan
ik hem eenig antwoord dienovereenkomstig geeven.
'sHage, UKH. getronwe onderdaan
29 April 1814. Hogbndorp.
Ik ben deezen ogtend in het Besogne (Afdeeling van den
B. V. St) van Finantie geweest om de tijding te brengen^ dat
een half jaar intresten voor 1 Jnli aanstaande op de Begroeting
gebragt was. Ik heb voorgedragen, dat hierdoor l^. omtrent
een vierde van de bij te betaalen som aan de schnideischers
wierd in handen gesteld ; 2^. rnim zevende half millioen meer
in omloop wierden gebragt; 3^. het fonds van reserve om zo
veel meer verminderd wierd. De Heeren hebben daarop mg hnn
Rapport doen voorleezen, zo verre het gereed was, en ook mgne
gedagten gevraagd, die ik natnnrlgk medegedeeld heb. Han
rapport bevat twee pnnten; P. een onderzoek van de gronden
der project- Wet; 2^. aanmerkingen op dezelve, indien de gronden
wierden aangenomen. Het Ie pnnt alleen is gereed. Hnnne
voornaamste zwaarigheid bestaat in het leggen van den geheelen
last van het kort op de schouderen van een enkele classe van
ingezetenen, en wel van diegeen, welke het meest geleden heefl,
waarbg zij dan aantoonen, dat de staat van dezelve door middel
van de conversie niet verbeterd maar verslimmerd wordt. Een
tweede zwaarigheid is het voedsel, dat er wordt gegeven aan
speelzucht der Natie door de aanhoudende speculatie op de Uitge-
stelde Schuld. Mijne gedachten, die ik hun mededeelde betroffen :
1^ de aanmerkelgke veranderingen in de projectwet gemaakt
staande de deliberatien en die ik beschouwde als wezenlijke ver-
381
beteriDgen, hetwelk zg ook toegaven ; 2^ de overblg yende zwaarig*
beid, die ik voor het radicaal gebrek van de zaak hoade en
die dezelfde is als hunne bovengemelde vooiDaamste zwaarig-
beid; dog waaromtrent ik hen in bedenking gaf, dat alzo het
kort volstrekt moet gevonden worden, of zij niet nogmaals
wilden overleggen, des noods met de hnlp van den Heer Six,
om een meer gelgke verdeeling van den last nit te denken.
Ik heb de Heeren van Bylandt en van Hambroik zeer aan-
gedaan gevonden, en de laatste zeide mg onder anderen, met
diepe gemoedsbeweging: indien de staat der rentehe£fers we-
zentlyk verbeterd wordt, zo als de steller voorgeeft, is er een
dabbeld nnt , want het Land wordt er bg gered ; dog indien
het andersom is, zo is het een dubbelde onrechtvaardigheid; want
niemand heeft te voren zoveel geleeden als zij, ja veele land-
eigenaren zgn zelfs vooruitgegaan. Nu vertrouw ik niet genoeg
op mgzelven, om alle die uitrekeningen na te cgferen ; ik heb
dan sommige van mgn vrienden aangesproken, lieden die bg
UKH. voor de braafste ingezetenen bekend staan en als Den-
zelven van harte toegedaan, lieden die er veel belang bg heb-
ben en zeer kundig zgn en zij hebben mij eenparig verklaard,
dat zg verre van met die conversie te verbeteren, hunne ruïne
daaruit voorzien, en verwagten, dat eene menigte van de beste
Familien van het Land, daarmede te gronde gaande, de schuld
zullen geeven aan UKH.
Ik heb met deeze opening aan UKH. mij gekweeten van het
verzoek der Commissie om Dezelve van den staat der zaak te
informeeren, en voege slegts voor mgzelve daarbij, dat onder de
beweegredenen, die mg aanspooren om deeze zaak in den grond
na te gaan, geen van de minste is geweest mijne hartelgke ver-
knogtheid aan den Persoon van UEH.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
30 April 1814. Hogbndorp.
Ik bedanke UWEO. voor de opening aan mij gedaan op ver-
382
zoek der Commissie om mg van den staat der zaak te infor-
meeren. Ik verlange slechts een rapport over de wigtige zaak in
haar handen gesteld, en wanneer mij de meening en de consi-
deratien van de Raad van Staate bekend zyn, zal ik dezelve
rgpelijk overleggen, vervolgens mgne resolutie neemen, blijvende
tot dat oogenblik lijdelijk, daar ik de gronden der Commissie
niet ken, ook niet beoordeelen kan of de Raad van Staate zig
met dezelve zal conformeeren en dns mg wagten moet voor eene
of andere meening ingenomen te zgn. Alles wat ik ongaarne zie
is iedere vertraging, daar zoo ik het middel als wet proponeer,
hetzelve met 1 Juni diend te werken, en op andere middelen
moet ten spoedigste gedacht worden, indien een declinatoir rapport
van de Raad van Staate mg beweegde van het geproponeerde
af te gaan, of persisteerende de Staate Generael difficnlteeren
hetzelve aan te neemen. Hetgeene wat mg bij deeze zaak het
meeste wonderd dat is hoe of het mogelijk is, dat de aanzigt
der objecten zoo verschillend zgn kan, dat hetgeen de een als
een voordeel beschonwd, door anderen als zeer bezwaarend
aangezien wordt, en dat diegeenen, die tegen het voedsel geeven
aen de speelzucht der Natie, prefereeren veertien verschillende
fondsen, welke nooit in eene rigtige proportie tegen elkander
staen, en daardoor aanleiding aen specnlaties geeven, aen een
soort van fondsen dewelke de crediteuren alle gelgksteld. De
tegenswoordige zaak wil ik eerst laten afloopen, om in mijn
geheel om trend dezelve te blijven, dog naderband wenschte ik
UWEG. over den aart der behandeling van dezelve te spreeken,
daar mg hieromtrend eenige bedenkingen zijn ontstaan, dewelke
voor het vervolg zonwden kannen te pas komen.
'sHaage, den 30 April 1814. Willem.
Ik heb de eer UKH. een copy te zenden van het rapport
zo als het deezen ogtend geresumeerd en gearresteerd is. De
Commissie heeft gemeend, dat deeze volledige opening UKH.
383
aangenaam zonde zgn, vermits de eerste en algemeene Denzelven
genoegen heeft gegeven.
De Heer van Leyden heeft mg gezegd, dat hg UEH. verzegt
heeft zijne zwager van Pallandt in de Hollaodsche Ridderschap te
brengen. Bg die gelegenheid heb ik mg herinnerd aan zgn cordaat
aanbod va^n dienst in de eerste dagen van den Opstand. Ik geloot
dat UKH. op weinig menschen meer staat kan maaken. Pallandt
Graaf van Knilenbnrg was een van de gverige vrienden van Willem
den Eersten en heeft gezeten in de Ridderschap van Holland.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
1 Meg 1814. Hogbndorp.
UKH. heeft begeerd, dat ik nog eens zon denken over de
titnlatnnr. Ik heh er zo even nog over gesproken met de Heeren
van Blitterswijk en van Hoevelaken. Ik zou denken, dat de
eenvoudigste weg zou zijn om aan de Staten G^ een titel te
geven: E. M. HH. en aan alle de anderen: Mgne Heeren de
Staten van Gelderiand, enz. Mgne Heeren van de Regeering der
Stad Amsterdam, enz. Veelal zal dit egter in de schriftelgke
communicatien wegvallen, volgens het bekende Besluit van UELH.
naar hetwelk de Staten Gl. zig mede rigten zullen. Ik heb den
Heer du Tour van Alkmaar, den jongsten, bij mij gehad, die
nog vóór zgn oudsten broeder in den opstand werkzaam is
geweest, en zig nu verbeeldt, dat Verschuer hem zoude zwart
gemaakt hebben bg UELH. en in zgne sollicitatie om een post
van Commiss. 61. bg de Gonvoyen en Licenten benadeelen.
'sHage, UKH getrouwe onderdaan
1 Mey 1814. Hogendorp.
Ik heb de eer UKH een extract uit de geresumeerde No-
tulen te zenden. Het advies over de geheele materie, die eerst
heden geheel afgedaan is, zal na de eerstvolgende resumptie
verzonden worden.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
3 Mey 1814. Hogendorp.
384
Ik neem de vrijheid UEH. een brief van den Consnl te
Bremen te zenden, in zyn particulier aan mij geschreeven. Als-
mede een brief van Brussel^ denkende, dat beide dezelven eenig
belang voor UKH. kannen hebben.
Ik voege daarbg een brief van myn neef, eenigen zoon van
m^n broeder te Hamburg, en verzoeke UKH. hem als Hollander
wederom in genade aan te neemen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
3 Mey 1814. Hoobndobp.
Ik heb de eer UKH. de brieven van Zwitseriand en Daitsch-
landy die nog aan mij geadresseerd waren, toe te zenden. Het
dubbeld van den Heer v. d. Hoeven heb ik aan den Heer van
Nagell bezorgd.
Gister avond is mg de Heer Kruissen, laat uit Amsterdam
gekomen, nog komen verzekeren, dat het leventje in die stad
niets betekend had^ dat er niemand gesneuveld noch gekwetst
was, en dat het gemeen bij het planten van meiboomen slegts
eenige voormalige patriotten had doen dansen, op dezelfde wijze
als zij. te voren gedaan hadden om de vrijheidsboomen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
4 Mey 1814. Hoobndorp.
Ik heb de eer UKH. te berigten, dat de Raad van State
morgen om tien uur 's ogtends buitengewoon vergaderen zal
over de gewigtige zaak der admodiatie van het Gemaal. Wg
misten heden ten dien einde twee leden, waaronder de Heer
Elout, en de Commissie, voor en aleer een finaal rapport te
kunnen uitbrengen, heeft noodig geoordeeld eenige punten in
den vollen Baad te moeten discutieeren.
Ik wagt heden nog ter tekening het advys op de Instmc-
tien der Gouverneurs.
'sHage^ UKH. getrouwe onderdaan
6 Mey 1814. Hogbndorp.
385
De HH. Fagel eo Qaeysen hebben een rapport nitgebragt
op de admodiatie, strekkende om dezelve in te voeren in Gel-
derland, Overijssel, Groningen, Drenthe en Braband. Indien dit
aangenomen werd, zonden zij voortgaan met de noodige infor-
matien in te winnen, ten einde een grondslag vast te stellen
voor het qnantnm. De Baad heeft het beginsel aangenomen en
wgders zgn de deliberatien aangebonden.
Men heeft algemeen begrepen, dat de Tabellen, in geschriftie
overgelegd, hoogst nnttig zullen zgn in het algemeen, ook in
vervolg van tyd, dog inzonderheid voor de Gouverneurs by de
aitvoering van de admodiatie; weshalve mij opgedraagen ge-
worden is om den Heer Falck te verzoeken de Tabellen te
laaten drukken.
'sHage, 7 Mey 1814. UKH. getrouwe onderdaan
N.B. Niet drukken. Hogbndorp.
(Aanmerking van de hand van
den Souv. Vorst)
Ik kan mg niet conformeeren met de meening, dat de Ta-
bellen in geschrifte overgelegd bg de project-verandering in de
Wet op het Gemaal vooralsnog gedrukt worden, schijnende mg
niet raadzaam te zijn gelegenheid tot het publiek worden der-
zelve te geeven. Uit hoofde der tegenstrgdige belangens is deeze
zaak zeer delicaat.
'sHaage, den 8 Mei 2814. Willem.
Door de evacuatie van Zeeland en Staat- Vlaanderen schgnt
de tgd geboren aan de organisatie van die Provintie te denken,
ook deszelfs Gouverneur te benoemen, althans final te despiciee-
ren. Het nevensgaande conceptbesluit is mg gisteren gepropo-
neerd, dog voor en aleer ik hetzelve onderteeken wensche te
vemeemen of UWEG. nopens den tgd of de persoenen eenige
consideratien heeft. Alle projecten van zamenstelling der overige
Provinciën zgn in handen van den Heer Boel, zoodat ik denke
386
DU binnen kort een algemeen rapport van dezelve hieromtrend
te bekoomen. Zonwde UWEG. denken, dat hetzelve direet aan
den B. v. S. of wel aan de alhier zijnde leden van de Centrale
Commissie diende gerenvoyeerd te worden?
'sHaage, den 13 Mey 1814. Willbm.
P.S. UWEG. zal waarschynlijk reeds weeten, dat de Heer
van der Capellen net op zijn tyd te Brnssel gearriveerd is en
wel ont&ngen, en zijne beezigheeden oogenblikkelijk even als de
Prnissisch-Rnssischen Commissaris begonnen heeft. Anders heb
ik het genoegen het aan dezelve te annonceeren.
Het komt mg voor de juiste tgd te zgn om Zeeland te orga-
niseeren en den Gonvernenr te benoemen, op dezelfde wgze als zulks
bg de andere Provintien geschied is. De Heer de Superville, bg
wien ik naar den geschiktsten man tot Gouverneur vernam,
noemde Schorer en gaf er goede redenen van. Het schgnt mg
toe, dat de Commissie wel gekozen is, dog Canisius is mg
geheel onbekend, zo dat ik goeds noch kwaads van hem
zeggen kan.
Het eerste voorneemen van UKH. is geweest om alle de rap-
porten aan de presente leden der Centrale Commissie in handen
te stellen; dog alzo daar niets van aangekondigd, veel min
beschreeven is, kan UKH. de stukken aanstonds in den Raad
van State brengen, waarmede tijd gespaard zoude worden. De
Baad van State bestond op dien tijd nog niet, en dezelve is nu
door de deliberatien over de Instructien van de Gouverneurs
zeer wel bekend geraakt met deeze materie. De Commissie in
wier handen de rapporten zonden gesteld worden, zou des noods
kunnen raadpleegen met de Heeren van Leiden, van Hnmalda
of andere leden van de Centrale Commissie, hier present, en
geen Staats-Raaden zijnde.
Ik heb gister avond den Ambassadeur in admiratie gevonden
387
van de dépêche van den Heer van de Capellen^ en hg heeft
mg den last aan den Gteneraal Vincent gegeven nitgel^.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
13 Meg 1814. Hoomdorp.
Ik heb de eer aan UKH. te zenden twee brieven van mgn
broeder te Hamburg, de een geschreeveu voor ontvangst van den
mgnen, de ander daarna, en met belangrgke bijlagen omtrent
de Hollandsche militairen in die stad.
Alzo mgn broeder ieder uur kan aankomen spoedde ik mg
om UKH. te informeeren. Ik ga naar den Raad, die gister uit
hoofde van den Raad van Oratie, te midden van de deliberatien
heeft moeten geadjourneerd worden tot heden. De zaak is het Synode.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
14 Mey 1814. Hoobndorp.
Het advys op het Synode is anders uitgevallen dan het zig
liet aanzien. De Heeren, die de stukken thuis wilden nazien,
van Bylandt, Elout, Canneman en Queijsen hebben de zaak als
zo gewigtig en gevaarlijk voorgedraagen, dat niet alleen de
HH. van Lamsweerde en Rengers zig tegen een Nationaal
Synode verklaard hebben, maar dat ook de H^ van Hambroick
nadere informatien heeft ingewonnen en daarop geadvyseerd,
dat niet alle de Leeraars eenstemmig op het stuk dagten. Dit
laatste is zeker van gewigt, alzo men door een nieuwe instelling
tweedragt en partijen zoude kunnen verwekken. Het advys zal
nu voornamelijk hierop neerkomen, dat de Raad geen noodza-
kelgkheid tot veranderingen in de inrigting van het Hervormde
Kerkgenootschap ziet, dog dat, indien er gebreken waren, UKH.
zoude kunnen een Commissie uit de Kerkeraaden of Classes of
Synodes, of Uuoge Schooien benoemen, ten einde die gebreken
te onderzoeken en middelen tot redres voor te draagen. Na de
conclusie heb ik de secretesse aangaande de deliberatien opge-
legd, om goede redenen, die uit de Notulen blgken zullen.
888
Voor UEH. kan ik nog bgvoegen, dat mij nit de veele rede-
neeringen over de zniverheid der Leer, die ieder oogenblik op
het tapgt kwam, gebleeken is, dat sommigen het waaken op de
zniverheid der Leer ongaarne zien. Wat my betreft, terwgl ik
alle bemoeiing van de zijde der Regeering met de Leer af kear,
oordeel ik egter, dat de Begeering alle gelegenheid aan de
Kerk bezorgen moet, om de zuiverheid der Leer te bewaaren
door gepaste Eerkelgke Inrigiingen.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
15 Mey 1814. Hogbndorp.
Ik heb de eer aan UEH. een brief te zenden van mijn broe-
der, die zo even aangekomen is, en die aan UEH. in korte
woorden meldt, hetgeen hy my geschreeven had in een brief,
die nog niet aangekomen is. Ik voeg myn verzoek bij het zgne,
dat UEH. de goedheid hebbe zijn rapport bij monde te ontfiuigen.
Hij heeft alles weggesmeeten wat de verklaaringen van Lodewijk
den XVIII hem als ofScier verzekerden, en heeft geen oogen-
blik gelUirzeld om als Hollander onder de oogen van UEH. te
versehynen, vast bepaald om niets meer te hebben en niets meer
te zyn, dan hetgeen UEH. behaagen zal.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
15 Mey 1814. Hogbndorp.
Hiernevens zende ik terug de eergisteren meedegedeelde
brieven van UWEG. broeder alsmeede die van den Consul te
Bremen. De bekende weg van den Opperkamerheer is het
middel om tot my te gelangen, en wanneer deszelfs broeder eene
audiëntie wenscht te erlangen, diend hij zig tot dat einde aan
den Heer van Boetselaar te adresseeren. Het wonderd mij geen-
zins dat de zaak van de Synode groote debatten veroorzaakt
heeft, en het is mij direct voorgekoomen, dat bijzonder het ob-
ject van de zuiverheid van de Leer zwarigheid zouwde bejegenen,
die zig op de Grondwet laten baseeren. Als Gouvernement hiat
389
zig eigentlijk ook hieroiutrent niet veel doen; als lidmaat van
die Kerk kan deel aan hetgeen dezelve in deze betreft genomen
wordeu, dog wonderd mij niet, dat zelver predikanten en wei
misschien van de meest gevolgden in eene congregatie der ge-
heele Kerk zouwden knnnen vinden de oorzaak van vele dis-
sentien, welke beter voor te koomen zijn, want de grootste
kleinigheid geeft dikwerf geleegenheid tot het hoogste dispuut.
Ik oordeele nodig de Raad van Staate met een goed financier
te completteeren, en daar nog geen Zeeuw in dezelve zig be-
vind, denke ik met eene klap twee vliegen te vangen, door het
benoemen van den Heer Appelius, van wien ik veel goeds van
verschgde persoouen en geloofsgenoote heb hooren zeggen. Bg
geleegenheid hoope ik UWEG. nog meede te deelen eenige re-
flecties, dewelke bij mgn zgn opgekoomen ter gelegenheid van
de discussies van de Raad van Staate over het plan van financie.
'sHaage, den 15 Meij 1814. Willbm.
Ik neem de vrgheid om mijn lang beloofd berigt aan UEH.
te zenden. Het is zo laat gereed gekomen, omdat ik er zelden
aan heb kunnen werken. Vermoeid van den arbeid kon ik er niet
aan gaan, en dus bleven er slegts nu en dan quartiertjes toe over.
Ik vleije mg, dat UKH. het met een gunstig oog inzien zal.
Wg zgn gister en heden bezig geweest met de admodiatie.
De Commissie zal nog over eenige punten met den HeerSix
spreeken, en dan zal het in staat gebragt worden om bij de
Staten Gl. te komen.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
17 Meij 1814. Hogbndorp.
Ik heb de eer UKH. het aangenaam nieuws te melden, dat
er geen nieuws is. Het Publijk schgnt zeer natuurlijk te vinden,
dat UKH. de Vergadering der Souvereinen eens gaat bezoeken,
eer dezelve scheidt.
De Senateur Schimmelpenninck is gister hier aangekomen, en
27
390
heeft aan den Heer de Meij, Secretaris van den Raad van St.,
gezegd, dat hg zeer verheugd was over dit besluit van UKH.
en dat hg er zig veel goeds van voorspelde. Hij scheen'] te
vreezen, dat Prnissen het oog op een gedeelte van België had.
Hij had goede gedagten van de zaak der Bourbons, en meende
dat zij zig algemeen bemind zullen maaken door hun gedrag
en goede manieren.
De Hr. Dassevael heeft mij berigt, dat UKH. vooreerst maar
een courier om den anderen dag begeerde, tenzij er iets bui-
tengewoons te melden viel.
Op een gelijk berigt zal ik Maandag den Heer Appelins in
den eed neemen.
De Heer van Pallandt van Eeppel stond UKH. te verzoeken om
voor dringende zaaken eenige dagen naar G-elderland te gaan,
toen hg Deszelfs vertrek vernam. Ik heb gemeend mg niet
tegen dit reisje te moeten verzetten, alzo de Directie van de
Postergen inmiddels opgedraagen is aan den Secretaris Donker
Curtius, mij zeer wel bekend.
Gister is in den Raad van State een advys aan UKH. zonder
resumptie gearresteerd, strekkende om een algemeen pardon
aan de deserteurs te verleenen^ en om een voordragt aan de
Staten 61. te doen tot voorkoming van de desertie. Andere
stukken zijn tot meerdere rijpheid gebragt, zo dat ik mijvlege
met alles gereed te koomen Maandag of Dinsdag aanstaande,
op de stukken na, die deeze week ingekomen zijn.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
21 Mey 1814. Hogbndorp.
Ik heb met veel genoegen bemerkt, dat mijne Memoire niet
te laat gekomen is, en dat de Engelsche, voor welke zg ge-
maakt was, de eenigsten zijn, die nog moeten overreed worden.
Het zij mij geoorloofd voor mijne opinie aan UKH. uit ie
brengen, dat Lord Castlereagh zeer vatbaar is voor het argu-
ment, dat de Souverein van alle de Nederlanden in geen om-
391
•
standigheeden moet geplaatst worden om ooit zgn belang te
yinden in de alliantie met Frankrgk.
Deeze aanmerking heeft iets gemeens met eene deliberatie,
die beden den Baad van State van 10 tot 4 nre bezig gebonden
heeft, namelijk de Lgst van 1725 bg gelegenheid van de Be-
lastingen en Ontlastingen. Het kwam daarbij voornamelijk aan
op de veranderingen in die Lijst gemaakt door Koning Lode-
wijk in bet jaar 1809. Sedert 1795 had men die zaak van de
Commercie boe langer hoe meer aan de Fabryken opgeofferd;
dog in 1809 geschiedde dit zonder iets meer te ontzien. Inko-
mende fiegten, schier gelijk staande aan Probibitien, vielen als
hagel op de bnitenlandscbe mannfactnnren. Het Continentaal
Systeem was toen aan de orde van den dag. Bij de wederkomst
van UKH. waren de Douanen weg, de Convoyen en Licenten
moesten er de plaats van inneemen, 'sLands onde systema van
vóór 1795 diende hersteld te worden ; dog ongelukkig voegde
men in de Publicatie ven 7 December 1813 de Wetten van de
revolutionaire Gouvernementen, en voornamelijk de wet van
1809, bij de Lyst van 1795. Vandaar gedeeltelijk de klagten,
die zo van onze Kooplieden als ook van het Ëngelsch Gouvernement
tegen de Publicalie van 7 December ingekomen zijn. Nu is er een
rapport in den Baad van State uitgebragt op de Belastingen en
Ontlastingen, waarbg de Wet van 1809 in veele stukken wordt af-
geschaft en de Lijst van 1795 hersteld, dog slegts voor dit loo-
pend jaar en hangende de revisie van de Lijst, die hoogst nood-
zakelijk is. Schier alle de leden van den Baad zgn op de hoofd-
zaak ëéns, en het weinig verschil bestaat daarin, dat sommigen
de zaak nog dit jaar wilden laaten rusten, en dan de Lgst op
den duur herstellen. De meerderheid oordeelde daartegen, dat
het moment voor de Commercie critiek is, en dat de bnitenspoo-
rige regten op de vreemde manufactunren reeds voor dit jaar
dienen gemaatigd te worden. De meerderheid is dus conform
het uitgebragte rapport, en het advys zal op dien voet UK) f.
voorgelegd worden.
392
Ik ben deezer dagen door mijn naaste vrienden aangesproken
geworden. Mijn broeder te Amsterdam klaagt, dat zgn inkomen
van ƒ 6000. — op /'2500. — verminderd geworden is. Mijnzwag er
van den Santhenvel vraagt om bet Ampt van Directenr der
Directe Belastingen te Maestrigt. Mijn ondste broeder, die een
inkomen van 58000 francs met veele rangen, titelen, enz. in
franseben dienst weggeworpen beeft en hier en daar in couranten
gegispt wordt, wenscbte wel, dat ik melding maakte van zijn
gebonden gedrag, aan bet hoofd der verdere Hollandsche officieren
te Hamburg, in de Staats Courant, ik bid UKH. mij ten goede
te houden, dat ik deeze aanspraaken in Deszelfs schoot nederlegge.
Ik wensch UKH. hartelijk geluk met de aangenaame tijding,
dat de Ërfprins dagelgks met de Prinses Gbarlotte omgaat.
's Hage, 31 Mey 1814. ÜKH. getrouwe onderdaan
HoGEfrnoBP.
Zo veel mij bewust ïs kan ik UKH. melden, dat alles stil is
in bet Land, zo als gemeenlgk wanneer de Koophandel aan den
gang is en alle menschen bezig zijn. In vergelijking van andere
Landen is bet onze, geloof ik, bet rustigste, zonder gisting en
zonder partijgeest. Het algemeen is in het opkomen, dog veele
individuus zijn ongelukkig door geledene omstandigheeden en ik
wenscbte wel, dat er middel was om hen te helpen.
De gebeurtenissen van Madrid zullen denkelgk niet zonder
een goed gevolg in Fraukryk blijven. De verheffing van de
Koningen van Frankrijk en Spanje, die zei ven een Constitutie
aan hunne volken geeven, moet iets streelends voor UKH. hebben,
wiens voorbeeld die Vorsten eigentlijk volgen. Ik haal het hier
aan, omdat het invloed hebben kan op op het gedrag van UKU.
ten opzigte der Belgiers. Ik hoor, dat deezen te Parijs bij UKH.
toevloeien, en het zoude mij niet verwonderen, dat zij een eind
aan de handelingen omtrent hun lot maakten, met zig vry willig
en eenstemmig aan Deszelfs beslissing te onderwerpen. Zulk een
uitkomst zoude luisterrijk en heilzaam zijn, en het zoude mij
393
geeDzins verwoDderen, dat dezelve met eenig geduld en goede
woorden te verkrygen ware. Mij dankt, dat de aart der zaak
deeze aitkomst aanbrengen zal.
Wij hebben in den Raad van State het avdys op de Belas-
tingen en Ontlastingen gearresteerd. Nu de Koophandel doof
hetzelve min of meer kan gered worden van de revolutionaire
besluiten en aan Hamburg -de loef afgestoken, zo zoude UKH.
ook iets voor de fabryken kunnen doen. Ik neem de vrijheid
om aan UKH. voor te draagen om de voornaamste fabrykanten
te doen oproepen door den Secretaris van Staat voor de Binnen-
landsche Zaaken ten einde te raadplegen over zulke middelen
van opbeuring, welke de Commercie niet stremmen. P^n zulke
middelen zyn er.
Het ware wenschelijk, dat de Raad van Koophandel en Kolo-
niën aan den gang kwame, te meer alzo veele reqnesten door
mij in handen van dat Departement hebben moeten gesteld
worden. Het ontbreekt slegts aan de Instructie, die de Heeren
geconcipieerd hebben, en die ik eerbiediglijk voordraage, dat op
last van UKH. aan den Raad van State overhandigd worde,
opdat dezelve daarop advyseere. Dan kan alles ter beslissing
van UKH. voorbereid worden.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
2 Juni 1814. Hogbndorp.
Ik heb de eer aan UKH. te zenden de erkenning van Den-
zelven door den Koning van Denemarken.
UKH. heeft mij heden eenige bekommering te kennen gegeven,
dat de Fabryken zouden kunnen lijden door de bevordering
van den Koophandel. Ik heb deeze zaak langen tijd uaauwkeu-
rig onderzogt, ik heb er in 1803 over geschreven, toen men
den koophandel aan de fabryken begon op te offeren. Mijn
eenig doelwit is de algemeene welvaart, die alleen UKH. in staat
kan stellen om een gi*oot inkomen uit de middelen te verkrijgen.
Het geld uit de zakken te kloppen is een geringe kunst bg de
394
kuDst van het geld in de zakken te brengen, en op deeze laatste
heb ik mij het meeste toegelegd. Als het er is, vloeit het over-
vloedig in 'sLands Schatkist door den weg der gemeene mid-
delen. In deezen zin heb ik aan de Finantien gewerkt sedert
den eersten dag van de gelukkige verandering.
Ik neem eerbiediglijk de vrijheid UKH. aan den eed van den
Oeneraal Sweerts te herinneren.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
6 Janj 1814. Hogbndorp.
Ik neem de vrijheid UKH. te verzoeken om een vlugtigoog
te laaten gaan over de volgende gedagten betrekkelgk het ont-
haalen van Keizer Alexander.
In de onderstelling, dat het zeer belangryk is het verblyf
hier te lande aan Z. M. aangenaam te maaken, komt dunkt mij
in de eerste plaats in aanmerking, dat het volk veel vreagd
bew^ze, en dit zal gemakkelijk te verkrggen zijn metdongeringsten
wenk daarvan te geeven, waartoe de HH. Gouverneurs slegts
aan te schrijven zijn.
In Amsterdam wordt de herdenking aan Saardam aanstonds
levendig, en eene partij op het water kan de vlijende gedaante
aanneemen van eene bedevaart naar de plaats, waar Peter de
Groote zig in den scheepsbouw onderweezen heeft. Bg deeze
geleegenheid zoude men een gedenkpenning kunnen slaan, met
de beeltenis van Peter aan de eene zijde en het omschrift: „naves
„construxit Saardami Petrus Magnus" en de beeltenis van Alex-
ander aan de andere zijde met het omschrift „pacem condidit
„Parisiis Alexander victor." Deeze medaille zoude kunnen gevon-
den worden als bij toeval op een tafel in het huisje door Peter
in Saardam bewoond en tot eene aangenaame verrasching strek-
ken. Indien dit denkbeeld aan UKH. behaagde, zonden de
toebereidselen tot de waterpartij en vooral de vervaardiging der
medaille geen uitstel lijden.
Ik heb een en andermaal van UKH. vernomen, dat Dezelve
395
mij iets wilde meededeelen omtrent de behandeling van zaaken
in den Raad van State. In afwagting van UKH. 's goedvinden
dienaangaande, hetwelk ik gemeend heb niet te mogen voorait-
loopen, kan ik Denzelven verzekeren, dat ik steeds verlang om
alle zaaken tot UKH. 's meest genoegen te behandelen.
Wij hebben eindelijk niet zonder groote moeite ook de zaak
van de admodiatie afgedaan, waarbij ik zo veel mogelgk de
belangen der Schatkist heb voorgestaan. Ik vleije mij, dat wg
aanstaande week alles zullen afdoen, dat vóór deeze week in-
gekomen was.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
10 Juny 1814. Hogbndorp.
Ik ben verzekerd, dat ik aan het verlangen van UKH. voldoe
met den ingesloten brief ten .spoedigste aan Denzelven te zenden.
Ik voeg er een concept-antwoord bij, en heb er het slot afge-
laaten ten einde er nog te kunnen bijvoegen hetgeen UKH.
noodig vinden mogt.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
12 Junj 1814. Hogbndorp.
Omtrent UWEG. project antwoord hebbe ik geene consider-
atien, dog ik meen dat de vreese der Rotterdammers voorbarig
en ongegrond is, daar er vroeger al quaestie geweest is der voor
Belgien door den Gouverneur Generael te bepalen in- en uit-
gaande rechten. Den Heer van Nagell zal UWEG. daaromtrend
van het gebeurde beter kunnen informeeren dan ik, die zonder
stukken alleen maar uit het geheugen deeze materie behandele,
en ik twij£fel niet of de te bekome informatien geruststellend
zullen zijn. Wegens de voorgeslagen gedenkpenning hebbe ik
reeds den Heer Six onderhouden. Omtrend de R. v. S. hebbe
ik geen gevolg gegeeven aan mijne eerste opening, daar de
Parijsche reis tusschen beide gekomen is ; morgen na de middag
om 7 uure zouwde ik UWEG. hieromtrend gaarne onderhouden.
396
Volgens ingenomen informaties is bet vavSt tractement van des-
zelfs jongste broeder 4000 fl., en beeft dezelve daarenboven
eene somma voor bnreanx onkosten. Indien den ondsten meent
eenige pretensien wegens pensioen of andersins aan den Lande
te bebben, diend bij dezelve aan het inslaand Departement in
te leveren ten einde dezelve onderzogt en vervolgens naar be-
vind van zaaken daaromtrend gedisponeerd werde. UWEG.
schoonbroeder wensebende aangesteld te worden als Directeur
der Belastingen zal waarscbijniyk zgn verzoek reeds ingeleverd
bebben en door UWEG. in handen van den Heer Six gesteld
zijn. Anders diende znlks nog te geschieden ten einde zijn
verlangen op de gewone wijze onderzogt werde.
'sHaage, den 12 Juny 1814. Willem.
(Het begin van dezen brief doelt op een schrijven van de Kamer
van Koophandel te Rotterdam, waarin geklaagd wordt, dat te
Antwerpen en Ostende goederen in- en uitgevoerd worden zon-
der betaling van rechten).
De Heer van Hoevelaken heeft mij gister onderbonden over
een idee om kennis te geeven aan de Staten Gl. van den vrede.
Alzo UKH. nog niet ter aanneeming van denzelven is geroepen
geworden, zo zon het naar de letter der Grondwet, art 37,
nog geen tijd zijn. Dog daar er hier pnblyke vrengdebedrijven
zijn gedaan, zo is de zaak officieel bekend, en nit de analogie
schijnt een kennisgeeving natnarlijk te zijn. De Conventie van
23 April en het Tractaat zelf hebben een grooten invloed gehad
op onzen Staat, alle de Steden zijn bezet, de vloot aan ons
overgeleverd, de handelsbetrekkiugen hervat. Eindelijk zoo bij
het kennisgeeven van den vrede door UKH. een woord kannen
gesproken worden, waardoor het dwaas gerngt van den afstand
van 3 Provintien aan Pruissen, hetwelk zig staande houdt,
vervallen zoude.
Eene andere zaak van belang in bet algemeen, dog in het
bijzonder voor UKH., is het stuk van de Domeinen. Ik heb aan
397
UKH. Daar Parijs geschreeven, dat bet niet doenlijk is voor
alsnog derzelver product te bepaalen^ ten einde het patrimo-
nieel goed en het vragtgebrnik te ziften^ volgens artt. 1 3 en 14.
Er schijnt een jaar van administratie daartoe noodig te zijn.
Inmiddels dunkt mij, dat het voor UKH., raadsaam is om nu
reeds bij een wet te doen vaststellen, dat er een Patrimonieel
Goed zal zijn, en dat UKH. zig omtrent het vrugtgebruik tegen
een bepaalde som verstaan zal, om niet over dit laatste ge
deelte tot een jaarlijkscbe afrekening te moeten komen. Daarbij
ontstaat dan de vraag, of bet niet delicaater zijn zoude, dat de
initiative in deze genomen werd door de Staten Gl., die een
Yoordragt daartoe zouden kunnen doen aan UKH., waarop De-
zelve zoude kunnen antwoorden in den bovengemelden zin.
De Burgemeester van Hogendorp heeft mij gevraagd of het
UKH. ook aangenaam zonde zijn, dat de bewuste partij te
Rotterdam werd gegeeven als er de Keizer van Rusland zal
zijn. Alzo mij dit voorstel vrij overeenkomstig met UKH's ge-
dagten is voorgekomen, heb ik aangenomen om Deszelfs goed-
vinden daaromtrent te vernoemen.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
13 Juny 1814, Hogendorp.
Ik heb geene duplicata's van de missives van den Heer v. d.
Capelle. Deeze onthelzen ook tot nu toe weinig interessantes
over de pointen in de conferentie van voorgisteren behandeld.
De wijze op welke de geheele zaak van Belgien tot nu toe is
vastgesteld is oorzaak, dat wij in het generael ontbreeken de
soort van stukken en papieren, die UWEG. wenscbt tot deszelfs
informatie over de zaak in quaestie te bekoomen.
'sHaage, den 15 Juny 1814. Willbm.
Ik heb aan mijnen broeder vier kapitale vraagen omtrent de
Oost-Indische bezittingen voorgelegd, en alzo het antwoord op
de eerste mij voorkomt van dienst te kunnen zijn op dit oogen-
398
blik, meen ik hetzelve onder het oog van UKH. te moeten
brengen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
19 Juny 1814. Hogbndorp.
Hiernevens zende ik UWEG. terng de memorie van deszelfs
broeder, dewelke met veel genoegen gelezen heb. Morgenavond
zal ik eenige Heeren te zamen roepen ten einde over eenige
punten te spreeken, en ik versoeke UWEG. ook om half agt uur
daarbij te assisteeren, zullende de objecten, daarbij verhandeld, om
het gewigt der materie moeten zeer geheim gehouden worden.
'sHaage, den 21 Junij 1814. Willbm.
Ik heb de eer aan UKH. het antwoord op mijn twee vol-
gende vraagen over de O. I. Bezittingen toe te zenden, behel-
zende de militaire magt benoodigd tot bet bezetten en bewaa-
ren van dezelve. Het is mij voorgekomen, dat de zaak beschouwd
is uit een oogpunt UKH 's. attentie waardig. Bij gelegenheid der
nu volgende vraag zullen ook de Middelen aangewezen worden,
om de uitgaven uit de inkomsten van de Bezittingen zelven te
dekken.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
22 Juny 1814. Hogbndorp.
Onder het handelen over de bezittingen, die gemist kunnen
worden, is het mij toegeschenen, dat het voor den Ambassadeur
Fagel nuttig zoude zijn een korte en zakelijke beschrijving te
hebben van iedere Bezitting. Ik heb deeze beschrijvingen aan
mijn broeder gevraagd, als een nadere uitlegging van zijn ant-
woord op mijn eerste vraag, en leg dezelve over of zij tot het
bovengemeld einde zoude kunnen dienen. Nog meer bijzonder-
heeden kan de schrijver altijd geeven, al ware het, dat UKH.
hem naar Londen wilde zenden.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
27 Juny x814. Hogbndorp.
399
In verscheidene der vorige brieven wordt gedoeld op de on-
derhandelingen met betrekking tot een ha weiijk van den oudsten
zoon van den Sonvereinen Vorst met Prinses Gharlotte van
Engeland. In Juni 1814 ontving O. E. het volgende uittreksel
uit een Ëngelsche courant:
(Ministerial paper). It was insinuated the ether night, but
denied in the most distinct manner by us, that the rupture of
the marriage negotiation between the Prince of Orange and the
Princess Gharlotte was produced by thesituationofthePrincess
of Wales, and her exclusion from the Drawingroom. — Lord
Castlereagh directly stated last night that the treaty of marriage
was in active progress after such exclusion, that up to the lOt^
of Jnne, after the Drawingroom had been held and the debate
upon the subject had taken place, the treaty had been going
on. What had occasioned its being broken off his Lordshipdid
not state. A morning paper gives the folowing account.
(Then follows the article of the Times.)
We do not believe the above account to be quite correct. We
have heard, though not officially of course, that the Princess
certainly did not wish to go out of the country, and stated that
wish both to her Father and the Ëarl of Liverpool, wishing a
clanse to that effect to be introduced into the ActofParliament
on the marriage settlement. After some discussion it was signi-
fied, that the wish of the Princess Gharlotte would be complied
with. Her Koyal Highness then, so rumor states, desired a
provision to be made in the same deed, that the Prince of
Orange, her husband, should not go out of the Eingdom. To
this the Prince could not consent. He could not separate him-
self from those, whom he was destined to govern, and bind
himself never to see his own subjects. Some other objections
were urged of the nature of which we were not informed, and
the negociation was then finaliy broken off. The Prince of
Orange immediately left London and arrived at Dover yesterday,
where it is understood he will remain till the arrival of the
400
Emperor of RiiRsia and King of Prussia, with whoai he will
proceed to the GontiDent. The Ëmperor of Kussia and the
Grand-Dachess of Oldenbargh have taken great interest in the
match, wishing to promote it as mach as possible. On Fridaj
last, we believC; they had an interview of an hoar and a half
with the Princess Gharlotte upon the sabject, and the Grand-
Dnchess besides is said to have written a long letter to Her
Royal Highness. The ruptnre of the negotiation will be very
generally regretted. It seemed to be the most eligible match
that conld be made. The House of Orange is always dear to
this country. The yoang Prince had distingaished himselfinthe
field and is of a very amiable and engaging disposition.
Deze officiease mededeeling komt geheel overeen met de
berichten uit andere betrouwbare bronnen. Gaan wij thans voort
met de correspondentie tusschen den Souvereinen Vorst en G. K.
De ingesloten, dien ik op dit oogenblik uit Constantinopei
ontvang, zal (JEH. mogelijk in staat stellen om de eerste tij-
ding van het gebeurde aldaar aan den Hoogen Gast tegeeven.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
1 Jnly 1814. Hogbndorp.
Ik neem de vrijheid om den ingesloten brief aan Lord Castle-
reagh ter goedkeuring van UKH. aan te bieden. Hoezeer ik niet
precis van alle de omstandigheeden onderrigt worde, heb ik er
genoeg van vernomen om te begrijpen, dat een hartelijk woord
van pas kan zijn,
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
4 Julij 1814. HoGBivooRP.
La Haye ce 4 Juillet 1814.
Mylord!
J'ai attendn quelqne temps pour féliciter votre Excelen^e de
l'heurense issue de ses nëgotiations pour la délivrance de TKurope
et je Lui porte aujourd'hui Thommage de ma reconnoissaoce et
401
de mon adiniration. Je me suis acquitté de ce même devoir
envers S. M TËmpereur de Russie, qui a recneilli sur son pas-
sage en Hollande Ie tribut de la gratitude natiooale, que nous lui
avons apporlé de la maniere la plus francbe. Ge Prinee a pu
voir dans Tenthousiasme excité par sa présence tont Ie seeret de
notre révolution. Les Hollandois sont animés d'un sentiment
profond, ordinairement calme et presque renferme dans les coeurS;
mais qui dans les grandes occasions se manifeste avecd'autant
plus d'énergie. G'est nn sentiment de ce genre^ qui les attaché
& la Maison d'Orange et qui les rend amis de T Angleterre ; car
il y a un lien intime entre TAngleterre et cette Maison, resserré
particnlièrement par Ie Roi Guillanme, et qui est k Tabri de
teute atteinte. Des jours aussi beaux que ceux de 1688 vont
peutêtre Inire pour nous, et j'ose assurer votre Excellence que
cela ne dépend que de TAngleterre, et qn'elle tieut entre ses
mains la plus intime uniou avec nous. Des (rots grands objets,
dont il s'est agi dans les conférences que j 'ai eu Thonneur d'avoir
avec Ëlle eet hiver // en esl un qui s^esl évanoui de la maniere
la plus déplarable. Je plains du fond de mon coeur Ie jeune Prinee,
dont la sensibilUé a soufferl une si rude épreuve, mais jemeplais
dans ViddCj que devenu plus cher a sa nation il n*est pas moins
aimé de la Vóire, Il reste les deux grands interets de la Belgi-
que et des Golonies. L'incertitude et les délais sont k eet égard
tout ce qu'il y a de plus è craindre. Vons avez, Mylord, traite
la France avec beauconp de magnanimité. Vons avez établi la
paix sur les bases les plus libérales. J'ose dire que vous vous
trouverez bien de suivre les mêmes maximes dans votre alliance
avec nous. Loin de l'Angleterre, si puissante aujourd'hui, les
petits moyens et les futiles appréhensions. Vons voulez que nous
soyons forts et vous pouvez nous Ie rendre. Nous ne Ie serons
jamais que par Topulence et par Ie commerce maritime, ainsi que
vous Tavez dit. Notre commerce et nos colonies sont pour vous
un garant de plus de notre fidélité^ car tous deux seront toujours
entre vos mains, considérables par votre protection, ouanéautis
402
par votre ressentiment. Röglez nos interets maritimes et territo-
riaux avec autant de sagesse qae de grandeur, et attachez-voas
une nation simple et loyale, qni est plus capable qu'aacune
aatre de reconnoissance. Si j'ëtois Anglois je ne vons parlerois
pas aatrement, et vons savez qne je professe Ie maxime qn'on
bon Uollandois doit être Anglois. Noas posons anjoard'bai les
fondements d'une nnion, qni doit braver les seiëcles, et les
hommes d'état de celni-ci ont k travailler ponr les gënérations
fatures. Votre nom, Mylord, est honorablement attaché aa Trait&
qni va fixer Ie sort de ma patrie, et je me réjonis de voir ses
interets entre vos mains. — Les conditions seront anssi jnstes,
aussi nobles, anssi simples, qne Ie caractère de celai qni les
dictera. On assnre que Votre Excellence se rend an Congres de
Vienne; que ne puis-je jouir une seconde fois du bonhenr de
Tentretenir. J'aurais un plaisir extreme de Tassurer encore des
sentiments invariables avec lesquels je serai toute ma vie,
Mylord,
de Votre Excellence
Ie tres humble et tres obéssant servitenr
Charles de Hogbndorp.
P.S. Si Elle me fait la grace de m'écrire je prie qne ce soit
tonjonrs en Anglois.
Onder aan deze minuut schryft 6. K.: N.B. 8 Juillet. J'ai
montré cette lettre k S. A. B. et par son avis j'ai rayé ce qui
regardoit Ie marriage.
Indien UWEG. noodig oordeelt in de tegenswoordige omstan-
digheeden aan Lord Castlereagh te schrijven, wensche ik dat
hetgeen het huwelijk van mijn ondsten zoon betreft niet aangc-
roert werde. Ik boude mij overtuigd, dat Ld C. het met ons zeer
goed meend en byzonder het interest van Holland behartigt,
dog eene vreemde zijnde en niet de noodige informatien beko-
403
mende of wegens gebrek aan tyd kunnende erlangen, zoo beant-
woorden de resultaten niet altoos aan de verwagting.
'sHaage, den 6 July 1814. Willem.
Ik neem de vryheid om te verneemen of UKH. goedvindt,
dat ik Denzelven een verslag doe van de vorderingen der Con-
ferentien over de Provintiale Reglementen en van de afgeloopen
zittiuj^ der Staten Geueraal, waaromtrent ik dan Deszelfs conve-
nientie hoope te verneemen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
7 July 1814. HoGBNDORP.
Ik had gedagt UWEG. gisteren nae den middag te spreeken
over de materien het onderwerp van deszelfs briefie uitmakende.
Dit zig niet hebbende kunnen realiseeren proponeere ik aan
dezelve heden avond om 7 uuren bij mij te komen om bet
geintentioneerde verslag te doen.
'sHage, den 9 July 1814. Willem.
De Princes zgnde met de Pruissische Princes nae Noord wijk
en Catwijk gegaen en nog niet thuis gekomen, zal zoo ik vreese
het diné laat worden en het uur van 7 voor mij niet disponibel
zijn. Ik versoeke dus uit dien hoofde UWEG. morgen in plaats
van heden op het uur van 7 's avonds bij mij te willen komen.
's Hage, den 9 July 1814. Willem.
Wij zijn heden wederom gevorderd met de Provintiale Regle-
menten, dog er is een punt hetwelk ophoudt en stremt, namelijk
dat de Eigenerfden en Steden kunnen kiezen uit de drie standen.
Het is noodzakelijk, dat ik op dit stuk UKH. onder boude ten
einde dien struikelblok weg te neemen, en de zaak af te doen.
Hetgeen ik daaromtrent aan UKH. te zeggen heb is onmogelgk
bij geschrift af te doen.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
11 July 1814. HoGBNDORP.
404
Heden nit de stad gaande kan ik UWEG. niet voor morgen
nae den Raad over bet punt in quaestie, hetwelk bij bet for-
meeren der Reglementen opboud, spreeken, wanneer ik dezelve
zal wagtende zijn.
*8Hage, 12 July 1814. Willbm.
Ik betaige UEH. mijn bartelijken dank voor het verleende
pension aan mgn oudsten broeder, en hoope, dat dezelve nog
eenmaal in de gelegenheid zal komen om UEH. te dienen, ter-
wijl hij inmiddels altijd gereed blyft om op voorvallende zaaken,
daar hij kande en ondervinding van heeft, te dienen van eonside
ratien en advys.
De Generaal Daendels is nn bezig met zijn berigt te doen
drukken en zendt mij het manuscript bij stukken om na te zien
of er ook iets moet nit gelaaten worden. Ik neem dit op mij,
zonder eenigzins in te staan voor hetgeen hij zegt^ daar natunrlijk
personaliteiten onder loopen. Ik kan niet tusschen hem en zijne
vijanden beslissen. Ik heb slegts een algemeene zwaarigheid,
namelijk of dit Berigt het licht mag zien, voor dat ons de Kolo-
niën teruggegeeven zijn, omdat het de oplettendheid op het ge*
wigt derzclven trekt. Mij dunkt, dat het veiliger zonde zijn zo-
lang met de uitgave te wagten, dog een exemplaar voor UKH.
te vraagen. Het stuk is belangrijk en het strekt mijn ondstcD
broeder voorzeker tot geen geringen roem, dat hij de eerste aan-
leiding tot verbeteringen en den grond tot een goed bestuur
gelegd heeft.
Wij zijn nu op Drenthe en Braband na gereed gekomen met
de concept- Reglementen, welken wij dan allen agter elkander
revideeren zullen, denkelijk Maandag na den Kaad. Dan zullen
zij rondgaan bij vier of vijf leden, zodat de finale resolutie,
hoop ik, vallen zal Maandag over agt dagen. Alzo buiten Fries-
land geen eene Commissie een Reglement ontworpen en niet
eens op elk der punten geadvyseerd had, maar de eene op dit,
de andere op dat punt., is ons werk niet gering geweest. Het
405
rapport van den Heer Röell eü zijn geconcipieerd algemeen
Reglement zijn ons egter van groot nut geweest^ zelfs wanneer
wij van zijne denkbeelden afgeweeken zijn. Sedert de decisie
van UKH. op de drie standen zijn de deliberatien eenpaarig
afgeloopen.
'sHage, UKH. getroowe onderdaan
17 Jnly 1814. Hogbndorp.
Gister uit den Kabinets Raad in de Staten Gl. komende,
vroeg mij de President of er niets omtrent het sluiten van de
Vergadering bepaald was. Ik kan UKH. berigten^ dat ik nu
geen stukken meer weet, die bij de Staten Gl. moeten komen.
Omtrent de aathorisatie tot weering van het misbruik der
bakkers heeft de Heer Ëlout uitvoerig geadvyseerd, dat geen
voordragt %an de Staten Gl. noodig zal zijn, en de stukken
gaan rond. In die onzekerheid de Vergadering nog een week
op te houden komt mij niet raadsaam voor. Zij heeft nu veel
afgedaan en met grooten spoed, hetwelk in deeze omstandig-
heeden, daar zo veel nieuwe gronden te leggen waren, zeer
gelukkig is. In het vervolg agtik het wenschelijk, dat de zaaken
^anger en dieper onderzogt worden, alzo het vertrouwen van
het publyk in het Bestuur van het Gouvernement daardoor be-
vestigd wordt. Dit vertrouwen is de beste steun der Regeering;
het wordt bij de Staten Gl. geboren uit de overtuiging, dat de
zaaken wel bekookt worden onder het oog van UKH., en het
ontstaat bij het publijk uit eene gelijke overtuiging omtrent de
toestemming der Staten Gl. Ten dien einde is er in al, wat tot
de Wetten behoort, eene zekere ruimte van tijd vereischt, welke
in deezen drang van omstandigheeden niet heeft kunnen be-
tragt worden. Voortaan zal dit beter gaan, en ik geef met eer-
bied den raad aan UKH. om nu den Raad van State alle de
wetten voor de ordinaris Vergadering van November met rijp
overleg te laaten overwegen, en dan goed te keuren hetgeen
ik laatst aan UKH. voorgedraagen heb omtrent eene betere form
28
406
van deliberatien bij de Staten Gl. Ik ben gereed om deeze
denkbeelden, indien UEH. het verlangt, nader en bij monde
Yoor Denzelven te ontwikkelen.
Indien UEH. goedvindt om nu de Vergadering te slaiten
volgens art. 65 der Grondwet, zo kan dit of door UKH. of
door eene Commissie gedaan worden.
Men heeft mij verzekerd, dat er gedagt wordt om aan den
Commissaris Gl. van de Convooyen, Vaillant fe Amsterdam, een
adjunct toe te voegen en daartoe voor te slaan den Heer da
Tour, ontvanger te Alkmaar. UKH. weet wel, dat ik Denzelven
niet lastig val met sollicitaüen, en dat ik slegts de vrijheid
neem om goede lieden in het algemeen bij UKH. bekend te
maaken, vertrouwende, dat UKH. best weet waar elk bekwaam
toe is. Zo meen ik ook bij deeze gelegenheid aan UKH. te
mogen bekend maaken, dat deeze du Tour een van de beide
broeders is, die uitgemunt hebben in den Opstand, en dat hij
in zijn moreel gedrag onbesproken en verre boven zijn broeder
verheven is. Ik bedoel geenzins om hem deezen post te be-
zorgen, wens^h alleen maar, dal hij op zijn tijd in aanmerking
kome, te meer daar hij mij voorkomt in goede faam te staan
bij de Administratie van de Middelen.
Indien ik nu met dit een en ander onvervankelijk voor te
draagen te verre ben gegaan, zo verzoek ik om verschooniog.
alzo ik uit mijn hart gesproken heb, naar dat ik meende, dat
met den dienst van UKH. best overeen kwam:
'sHage, UKH. getrouwe onderdaao
20 July 1814. HüGBNDORP.
Ik ben heden gestoord geworden in het verslag van een
gesprek, dat Ik gehad had met den Heer Peters in de Staten
Gl. Hij zeide mij, dat de Provintiale Commissie, waartoe hij
behoort, zich verlegen had bevonden met de letter van UKH*8.
Besluit omtrent de verkiezing der Edelen voor de Staten der Pro-
vincie. Hetzelve luidt, dat de verkiezing ten Platlen Lande door
4ot
kiezers zal geschieden, oit hoofde van het oode denkbeeld, d4t
de Edelen zowel als de Eigenerfden door de kiezers moesten
verkozen worden. De meening is egter bniten twijfel, dat de
kiezers voor de Eigenerfden alleen moeten dienen. Hij was zeer
blijde dit te verneemen, en men zal algemeen in die Provintie
gaarne zien, dat de Ridderschap haare eigen kenze doe.
Ik heb gemerkt, dat de Heer van Hoevelaken mijne gedagten
omtrent de deliberatien bij de Staten 61. bij UKH. heeft willen
tegenwerken, en de vrijmoedige wijze, waarop hij dit in mijn
bijzijn deed, heeft mij zeer aangestaan. Wij hebben er onder
eikanderen over geredeneerd, zonder het eens te worden. Als
men zig tot het oogenlilik bepaalt, heeft hij gelijk, en men zal
de zaaken een korten tijd zoo draagende kunnen honden. Als
men verder ziet is het wijzer reeds nu een vrijer deliberatie in
te voeren, dan het laater te zien gebeuren tegen zijn zin. Daar
moet een overtuiging bij alle de leden zijn, die slegts uit een
vrije deliberatie kan gebooren worden. De tegenwoordige wijze
geeft aanleiding tot onderaardsch wroeten, zo als bij de zaak
van de jagt gebleeken is. Had ik tien plaatsen lager gezeten,
zo had ik het niet meer kunnen herstellen.
UKH. neeme mij niet kwalijk, dat ik stil vóór de tafel ben
naar huis gegaan. Met dit warm weer moeten de raamen wel
open staan, dog ik kan er niet tegen, en ben voorleden week
met zwaare pijnen aan de voeten thuis gekomen, die gelukkig
met zweeten verdreeven zijn. Dog ik kan mij daar niet aan
waagen zonder mijn dienst in gevaar te stellen. Met vóór den
eten te komen maak ik mijn hof, hetwelk ik gaarne doe, en
ik hoop^ dat UKH. mij niet kwalijk ueemen zal, dat ik dan in
dit saizoen verdwijne.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
21 Jali 1814. HoGENDORP.
Ik neem de vrijheid bij UKH. te verneemen, wanneer de
Heer van Gennep kan beëédigd worden. Hij heeft mij groot
m
genoegen over zijne aanstelling betnigd, en dezelve is mij zeer
aangenaam.
De Memorie adstrnctief bij het advys op de Provintiale Ke-
glementen is gister gereed gekomen. Indien UEH. den tijd
heeft, durf ik dat stnk ter leezing aanbeveelen. Ik vlije mij
Maandag de zaak geheel ter conclusie te znllen brengen.
UEH. heeft mij eenige wecken geleeden opgedragen om mijne
gedagten nader te laaten gaan over de Belgische zaaken. Er is
thans een punt van gewigt, waaromtrent ik de vrijheid neem
bij deezen mijne opinie aan ÜKH. te onderwerpen. In den
laatsten Kabinets Raad heeft UKH. Deszelfs voorneemen bekend
gemaakt om naar Brussel te gaan. Ik denk, dat deeze reis zeer
nuttig kan zijn, dat UKH. tot Gouverneur Generaal voor de
Hooge Bondgenooten aanstellen kan hetzij een Particulier, hetzij
den Ërfprins, dat UKR dan aldaar verschijnen kan als Souve-
rein der Vereenigde Nederlanden en als aanstaande Sonverein
van België ; dat eindelijk op deeze wijze het nuttige van de
zaak met de waardigheid in de formen best zal vereenigd zijn.
Indien UKH. mijne redenen daarvoor gelieft te hooren ben ik
op alle uuren daartoe bereid.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
23 July 1814. Hogendokp.
P. S. Zo even ontvang ik de bestelling van den Heer van
Gennep tegen Maandag om 1 uur. Alsmede een brief van mijnen
broeder, die ziek geweest is, en wiens verzekering ik wel durf
te waarborgen.
Zo even verhaalt mij de Heer Cantzelaer, dat hij een brief
uit Londen ontvangen heeft van de HH. Broom en Taylor,
groote kooplieden, houdende: You may depend upon, you will
get your Colonies back — en wijders : Surely the marriage
will go on.
Hierbij zende de broodjes, waarvan UKH. mij den naam ge-
409
vraagd heeft; zij gaan onder den naam yan Gadetjes, dog moe-
ten telkens besteld worden.
's Hage^ UKH. getroowe onderdaan
25 Jnlij 1814. Hogbndorp.
Ik neem de vrijheid aan UKH. te zenden een Memorie over
de nit te zenden tronpes naar Oost-Indie. Alzo de bezitneeming
van Java schijnt te naderen, oordeel ik dit het tijdstip te zijn
om aan UKH. vrijmoedig kennis te geeven van eenige gedagten
omtrent het Gouvernement van die kostelijke gewesten. Zij
hebben langen tijd gekwijnd onder de Compagnie ; de Com-
missie van Nederbnrg heeft niet veel verandering aangebragt;
Daendels heeft er een Revolutie gemaakt, zo veel ik zien kan,
tot nut van het Algemeen, dog niet zonder geweld aan indivi-
duus. De Engelschen schijnen de revolutie van Daendels vol-
tooid, misschien boven de maate uitgebreid te hebben. In welk
een staat moet zig de talrijke Inlander bevinden, na al wat hij
in dertig jaaren heeft zien gebeuren ? Om die moreele kragt te
herstellen en te bewaaren, door welke wij op zulk een afstand
met een geringe magt geheerscht hebben, is er een Gouverneur
noodig, die het land, de natie, de taal, de vooroordeelen kent.
Tot heden toe hebben wij nooit een goede partij van dat Land
getrokken, en Daendels, die begonnen had, erkent wiens be-
ginselen hij ingevoerd heeft. Om dan de klem der Regeering
te hemeemen, om partij van het Land te trekken, weet ik
niemand aan UKH. te noemen, die eenigzins bij mijn broeder
komt, en ik agte mij verplicht hem dit getuigenis te geeven,
omdat het algemeen welzijn en de dienst van UKH. er mede
gemengd zijn. Naast aan de plaats van Gouverneur, indien er
polityke redenen tegen waren, zoude hij zeer geschikt zijn tot
Commissaris Gl. om een vast stelsel van Regeering in te voeren.
Heb ik mij niet te veel vermeeten met vrijmoedig te zeggen
wien ik geschikt oordeele, zo vraag ik dezelfde verschooning,
wanneer ik er iets bijvoege omtrent iemand, die mij ongeschikt
410
voorkomt en die naar mijn oordeel alles in de war zonstnaren.
Ik erken de verdiensten van den Generaal Jansens in de
administratie van Oorlog; ik heb hem leeren kennen als een
zwak Gonvernenr van een Kolonie '), die de orders van zgn
Gouvernement niet darft ten uitvoer te brengen, en die zig
door alle de partijen heen en weer laat slingeren. Daarbij
komt, dat hy totaal geslagen zijnde op Java weinig aanzien bg
den Inlander genieten kan. UKH. zal zig niet herinneren, dat
ik ooit den G^ Jansens benadeeld heb, ofsehoon hij mij door
zijn zwakheid de grootste schade heeft toegebragt. Voor mij-
zelven kan ik vergeeven; als het aankomt op den dienst en
het pnbiijk welzijn ontzie ik niets. Ik wensch hartelijk, dat
onze kostbare bezittingen welrasch onder het Bestanr van UKH.
mogen bloeien.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
8 Ang. 1814. HoGBNDORP.
Ik heb de eer aan UKH. twee stukken te zenden, die mij
voor Denzelven zijn toegekomen, en waarvan het stuk over de
grensscheidingen van de Maas altoos m^ toeschijnt opmerk
zaamheid te verdienen.
De vrugtbaare pogingen van UKH. om de harten van de
Belgen te winnen gevoegd bij de onmogelijkheid, waarin Dezelve
zig bevindt om voor Deszelfs verjaardag herwaarts over te
komen, zoude kunnen eenige jaloersheid bij de oude Hollanders
verwekken, weshalve ik eerbiediglijk voordrage, dat UKH.
tegen Deszelfs verjaardag eene korte en hartelijke Proclamatie
verzende.
Het Podagra in mijn regterhand gevaren zijnde kan ik deeze
niet tekenen, dog vertrouwe, dat UKH. mij wel in den stijl
herkennen zal.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan.
18 Augustus 1814.
^) Aan de Kaap de Goede Hoop tijdens de colonisatieplannen van G.K. H.t. H.
411
Ik zeg Uwe Koninklijke Hoogheid hartelijk dank voor de
benoeming tot de Ridderschap van Holland. Ik heb mijn zonen
bijeengeroepen en hun die gunst aangekondigd als zig uit-
strekkende over ben. Ik heb hun de verpligtingen voorgehouden,
welke daaruit voortvloeijen, om met verdubbelden ijver hun
Vorst en Vaderland te dienen en zig van de jeugd af daartoe
bekwaam te maaken. Zij hebben allen de liefde voor het Huis
van Oranje met de melk ingezogen en zullen nu meer dan
ooit in dit gevoel voortleven.
Mijne gezondheid hersteld zig, en de kragten komen langzaam
weder. Ik heb mijn hand nog niet tot mijn dienst. Inmiddels
neem ik bij alle de vriendelijke bezoeken, die ik ontvang, de
gelegenheid waar om den dienst van UKH. te bevorderen. De
dringendste zaak op dit oogenblik schijnt mij te zijn het werk
van de Golonien vooral van de Oost. UKH. heeft vrugtbaare
besluiten genomen. Hetgeen nu, naar mijn inzien, weinig uitstel
lijdt is de inrigting van het Departement hier, en de benoeming
van de Hooge Regeering daar. Het werk zal veel beter vlotten
als de baazen bekend zijn.
Het geheele Land is in rust en alles schikt zig allengs tot
herstel en tot welvaren. Er is een algemeen vertrouwen, dat de
lasten ook minder en beter ingerigt zullen worden. De last
van de Landmilitie wordt noodzakelijk geoordeeld en zal geen
misnoegen verwekken, indien het blijft bij de gelegde gronden
en gemaakte bepalingen. Er lopen gerugten alsof de vrijwilligers
uit de Landmilitie voor de armee en voor de Golonien zouden
aangevuld worden door een nieuwe loting.
Ik heb daarover gesproken met de trouwste raadslieden van
UKH. en wij vleijen ons, dat daar niets aan is. Ons Land
heeft altijd vreemde troupes moeten in dienst houden en de
menseben ontbreeken thans meer dan ooit voor de noodzakelijkste
neeringen.
Lord Castlereagh heeft mij geschreven, dat hij met veel
genoegen bemerkt had welke vorderingen UKH. dagelijks maakt
412
in de genegenheid der Belgen. Ik wensch UKH. hartelijk geluk
met deezen aanvankelijken uitslag van Deszelfs pogingen. Zo als
UKH. dit aanlegd zullen met den tijd de beide volken in één
groeijen.
UKH. gehoorzame onderdaan
'sHage, Voor mijn Vader
1 Sept. 1814. WILHELMINA VAN HOGBNDOBP.
Nadat ik veel geschrift en gedrukts van den Generaal Daendels
gelezen had^ heb ik hem gisteren wederom onderhouden en hem
ongeveinsd mijn oordeel over zijne verrigtingen in de Oost
medegedeeld, namelijk dat hij het ijs gebroken, een monster
van bestuur vernietigd en een goede politieke administratie in
de plaats gesteld heeft. Ik had sedert nog meer van zijne
violentien gehoord, dog al was het alles waar, zoo neemt het
niets weg van zijne politieke verdiensten, en al had de Mensch
het slecht gemaakt de Gouverneur Generaal heeft wel vol-
daan. Alzoo geen menschelijk werk volmaakt is, zoo blijft er
ook aan dit werk iets te verbeteren. Hij maakt b. v. de Justitie
eenigzins afhankelijk van het Gouvernement; maar in die landen
kan de Justitie zoowel onafhankelijk zijn van den Gouverneur
Generaal, als de Hoven Provintiaal het bij ons zijn zullen van
de Gouverneurs der Provintien. Er zullen wel eenige prero-
gativen op een afstand van vierduizend ueren aan den Gouverneur
Generaal moeten medegedeeld worden, die de Souverein hier
te lande zelf uitoefend, zoo als het regt van gratie, van surséance,
enz , doch onder de stiptste verantwoordelijkheid aan den
Souverein. Ëvenzoo is het gesteld met de teelt van koffij en eenige
andere producten. Volgens hem geschiedt dezelve nog voor
rekening van den Souverein, welke dus de groote, eenige
Planter is, de koffy in zijn magazijnen opslaat, vervoert eo
verkoopt. Met den tijd zullen de particulieren Planters kunnen
worden, zo als in de West Indien, en de Souverein zal
uit een verponding op de landerijen en uitgaande rechten zo
veel en meer kunnen haaien, dan zijn tegenwoordige zui?ere
413
winsty die altijd afhangt van de wisselvallige prijzen der
koffy in Europa. Doch deze verandering dient de uitwerking
van tijd en goed beleid te zijn. De Generaal Daendels is
met zijn geheele hart gesteld op het behond van zijne instel-
lingen, die volgens zyne informatien ook door de Ëngelschen
gehandhaafd zyn. Deze hebben volgens dezelve informatien de
kofiyteelt geheel laten vallen, omdat toen de koffij geen prijs in
Ën^'eland had; dog in April verneemende de omwending hier
te lande, hebben zij alles terstond hersteld, zo als mede de
belangrijke administratie der hontbosschen. De Generaal Daen-
dels heeft my toebetronwd, dat hij gaarne als Commissaris
Generaal met de expeditie naar de Oost zoude gaan om den
Gouverneur bij te staan, ten einde zijn instelliogen te handhaven,
om bij die gelegenheid zijne uitstaande schulden aldaar in te
trekken, en om dan terug te keeren, zonder iets meer daarvoor
te begeeren, dan het vrij transport. Hij is voornemens overagt
dagen naar Brussel te vertrekken, ten einde zijne Memorie met
alle de bijlagen, welke dan gereed zullen zijn, UEU. aan te
bieden. Ik durf UKH. wel opwekken om hem dan over de Oost
te onderhouden. Het is een groot rijk, daar wij een politiek en
militair etablissement kunnen onderhouden ten koste van die
Landen, vanwaar wij een jaarlijksch subsidie in geld kunnen
ontvangen, en hetwelk jaarlgks voor twintig millioenen aan
producten in den schoot van het Moederland kan afwerpen,
terwijl voortdurend een menigte van groote en kleine fortuinen
van daar herwaards over kunnen vloeijen tot herstel en vermeer-
dering van onze nationale welvaart.
Aangaande hetgeen op dit oogenblik te doen staat, zelfs voor
de tegenswoordige expeditie derwaarts, zo zijn de gronden van
alles te vinden in de Memorie en Bijlagen van den Generaal
Daendels. De eenigste uitzondering daarop is, dat hij eenige
jaren geleden en in geheel andere omstandigheeden is werkzaam
geweest. Dan ik heb aan UKH. de consideratien van mijn broeder
toegezonden, welke van dezelfde gronden uitgaan, dog op dit
414
oogenblik geschreeven zijn, naar de oiustandigheedeD van dit
oogenblik. Mijn broeder is eigentlijk de antenr vau het Charter
van 1803; vervaardigd door eene Commissie^ waarin hij met
Nederburg zat^ en waarin de Compagnie's denkbeelden van
Nederbnrg voor de administratieve beginselen van mijn broeder
gestreeken hebben. De instrnctien van Daendel^ zijn daarnit
voortgevloeid, zo dat alle de verrigtingen van Daendels en alle
de voorslagen van mijn broeder in het algemeen op een en
hetzelfde uitkomen. Wij hebben nu slegts de zaken zo te laten
als Daendels ze ingesteld heeft, onze tegenwoordige expeditie
in dien geest te beschikken, een Gouverneur aan te stellen, die
met kunde van de zaak al verbeterende voortgaat. Ten einde dit
in alle zijne by^onderheden te ontwikkelen denk ik, dat mijn
broeder en Daendels gezamentlijk aan het werk dienden gesteld
te worden, en dat dit stuk zoude kunnen worden onderzogt door
den Raad van Koophandel en Golonien, terwijl die Baad naar mijn
inzien niet opgewassen is om zulk een stuk te maken. Misschien
zoude de kortste weg deezc zijn, dat UKH.de leden van den Raad,
met welke deeze zaak commissoriaal gemaakt is, authoriseerde
om de Generaals van Hogendorp en Daendels te consuleeren.
Ik heb gedurig gedacht om een bekwaam persoon aan UKH.
voor te dragen, ten einde als Secretaris van Staat voor de Colo-
nien te fungeeren in de afwezigheid van de Heeren van der
Capellen en Falck, doch onder den blooten titel van Directeur
Generaal en ondergeschikt aan den Heer van der Hoop. Thans
komt mij zulk een provisioneele aanstelling hoogst wenschelijk
voor, en na de ondervinding, die ik sedert eenigen tijd heb
van de heldere denkbeelden en de verkregen kundigheeden ook
in deeze zaak van den Heer Goldberg, weet ik geen beter, ja
zelfs geen ander aan UKH. voor te dragen.
Ik heb UKH. nog het een en ander te berigten, dog zal dit
liever op een ander blad doen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
6 September 1814. Hogbndohp.
415
Het platte land ondervindt het eerst de heilrijke gevolgen van
de open zee en den vrijen handel. Boter en kaas zijn hoog in
prijs. De granen rijzen. Er is voor eenige dagen zooveel mee-
krap te Botterdam aangevoerd, dat er voor vijftig duizend Pond
sterling aan traites op Londen op eenen bearsdag verhandeld
zijn. Het vee is zo overvloedig in Noord Holland als nooit bij
nienschen geheugenis. Het hooi is verdubbeld in prijs bij voor-
leden jaar. Nu verheugen zig de boeren met een vooruitzigt van
vrijen uitvoer van vee naar Braband.
De Engelsche couranten van gisteren brengen mede, dat er
eene Conventie geslooten is over onze Golonien, waarvan de
ratificatie door UKH. dagelijks te gemoet gezien wordt. De Kaap,
Demerary, Essequibo en Berbice zouden aan Engeland blijven.
Ik heb sedert vele maanden bemerkt, dat vele dingen, die hier
geheim gehouden worden, eensklaps met een Engelsche Mail
publyk worden. Dit voorziende heb ik van tijd tot tijd met
verstandige leden van de Regeering op eene bedaarde en zagte
wijze over deeze zaak gesproken, ten einde de gemoederen voor te
bereiden, en heb telkens bevonden, dat de gronden, die er bij te
brengen waren, wel ingang vonden. Als dit van boven af naar bene-
den werkt, kunnen schadelijke indrukken voorgekomen of ten
minste eene eerste gevoeligheid gelenigt worden. Ik zou denken, dat
bet tijd was, dat ik in den Raad van State eene vertrouwelijke
opening gaf, indien UKH. mij daartoe geliefde te authoriseeren.
Ik neem de vrijheid een brief van Professor Kemper in te
sluiten. Ik heb daarop geantwoord, dat ik gaarne van mijne zijde
daartoe medewerken zoude. Ik heb er vervolgens den Heer van
der Duijn over onderhouden, hetwelk ik meen de behoorlijke
form in deezen te zijn. Nu beoog ik niet anders dan UKH. bij
tijds te onderrigten, ten einde Deszelfs keuze vrij te houden,
indien een ander zig vroeger dan de Heer van der Duijn tot
UKH. wendde.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
7 September 1814. Hogekdorp.
416
(In bedoelden brief deelt Kemper mede^ dat van Assen^ de
latere professor te Leiden, gaarne aan Prins Frederik zonde
toegevoegd worden als repetitor, gedurende diens verblgf aan
de Academie; hy onderstennt tevens dien wensch. H. v. H.)
Ik neem de vrijheid UEH. aan te bieden de memorie van
mijn broeder uitgegeven over zijn gehouden gedrag te Hambarg.
Het komt mij voor, dat hij zich daarmede van den aangewreven
blaam gezuiverd heeft. UKH. vergeve aan mijn broederlijke
liefde mijn vryspostigheid in dezen.
12 September, UKH. getrouwe onderdaan
's Hage. HoGBNDORP.
Ik heb gisteren en eergisteren in den Raad van Stateeenige'
zaken gevonden, waaromtrend de gedagten nog al verre uit
elkander liepen, en heb het geluk gehad dezelve ter conclusie
of genoegzaam ter conclusie te brengen met een vrij algemeen
genoegen, zodat de adviezen in deze en de volgende week op
elkander volgen zullen.
De Heeren Rengers en van Lunenburg maken eene absentie
van weinige dagen om de installatie van de Staten hunner
Provintie bij te wonen. De Heer Elout is dezen ogtend naar
Gelderland vertrokken om zijne kinderen te zien, en komt
Maandag in den Raad. Ik denk dat wij er Vrijdag den Heer
van Gennep zien zullen. De geest van werkzaamheid is zeer
goed. Mij is verhaald, dat de Heer Queijsen aan Koning Lodewijk
gezegd heeft, dat dezelve van geen Staatsraad vergen konde
om een pen op het papier te zetten, maar voor UKH. heeft bij
in meer dan eene Commissie vellen vol geschreven.
Dezer dagen is een Heer van Amsterdam bij mij geweest.
Ik vroeg hem waarover men klaagde; hij antwoordde: over
het verlies van Demerary en over het onderscheid van de in-
komende regten in Braband en Holland, waardoor Ostende en
Antwerpen opgestopt werden met goederen.
417
De drie Princessen hebben gisteren een schip te Rotterdam
zien afloopen en mooi weder op de reis gehad.
's Hage, UKH. getrouwe onnderdaan
14 September 1814. Hogbndorp.
Brussel den 18 Sept. 1814.
Ik heb UWEG. verscheide brieven bekomen en deszelfs receptie
reeds door den Heer Falck laten accnseeren. Ook is mij ter
hand gekomen het boek van deszelfs broeder over de Hambur-
ger aangeleegenheden, voor hetwelk ik UWEG. verzoek hem te
willen bedanken. Het is mij aangenaam geweest te zien, dat
UWEG. benoeming tot Ridder van Holland aan dezelve genoe-
gen gedaen heeft. Het is niet meer dan schnldpligtig bij alle
geleegenheden te erkennen de groote verdiensten, die UWEG.
heeft voor het Vaderland en mijn persoon en familie. Wegens
de Oost-Indien zal zig UWEG overtuigd hebben, dat ik niet ben
stil geweest, en dat alle de anstalten, die van mijn meedewer-
king afhangen, getroffen zijn. Nu is bet uitwerken eu doen van
voorslagen aan de genoemde personen en Commissien. De acti-
viteit aanbeveele ik dagelijks, en ik hoop in dit jaar nog alles
gereed zal zijn voor de eerste expeditie. De keus der personen,
die UWEG. bekend is, zal hoop ik aan de verwagting beant-
woorden en wanneer in vroegere jaren uitschot nae de Colpnien
gezonden werd, zoeken wij tegenwoordig puik daar nae toe te
bezorgen. De Generaal Daendels is hier en geeft mij heden zijn
boek ; zijne ervaring en antstalten zullen zoo ik hoop niet ver-
loren zgn voor de aanstaande Gouverneur Generaal. Wanneer
men zal horen spreeken omtrend de West, is het denkbaar,
dat het publijk zig zal overtuigen, dat het interest der inge-
zeetenen.en belanghebbende zooveel mogelyk is behartigd. Het
finale is daarenboven niet af te sluiten, dan na het Congres
van Weenen. Omtrend de jonge van Assen zal ik mij nader
bepalen, wanneer mijne finale dispositie omtrend het oponthoud
van mijn zoon te Lejden zal getroffen worden. Het is mij aan-
418
genaam, dat UWEG. gezondheid weder beter is, en dat dezelve
verder aan de ordinaire arbeiden deel neemt.
Willem.
Bij gelegenheid der onderscheidene reqnesten ook tot admissie
in de Ridderschap van Braband heb ik my een woord herinneni,
dat gevallen is in de besognes op de Provintiale Reglenientco.
namelijk dat het misschien staatkundig zonde zijn in Holiandsch
Braband zooveel Protestantsche families als mogelijk, aldaar
gezeten zijnde, in de Ridderschap te brengen, opdat zg vervolgens
bij de vereeniging van Holiandsch en Belgisch Braband een
tegenwigt zonden opleveren met opzigt tot den Rooroschen Adel.
Ik heb gemeend bij nader overleg, dat dit denkbeeld van
genoegzaam gewigt was om het aan het oordeel van l'KH. te
onderwerpen.
De Heer van de Spiegel, Districts- Commissaris van den Haag,
heeft mij gezegd, dat zooveel hg weet in alle de Provintien,
ja zelfs in Noord-Holland, de Districtscommissarissen in de
Provintiale Staten gekomen zijn, doch dat dit niet het geval is
met hem en de Heeren 's Jacob, Heeneman en Donker Cartins,
en hij gaf de duidelijkste blijken van zijn leedwezen daaromtrent
Het verlangen in het algemeen naar posten, die slechts honorabel
zgn^ is eene gemoedsgesteldheid onder de Natie, waarmee ik
UKH. gelak mag wenschen als een blijk van groote vastigheid
van het Gouvernement. In het bijzonder zijn de Districts-
commissarissen doorgaans onder de bestgezinden gekozen en
hebben zeer veel en moeielgk werk met de Landmilitie en den
Landstorm gehad. De vier eerstgenoemde zijn van de eerste
dagen van den opstand af openlijk opgetreden, en hebben alle
de gevaren van dien tijd met mij gedeeld. Heeneman. stond io
1795, naar mijne informatie, op het punt gecommitteerd Raad
te worden. Nu zgn er nog vijf plaatsen open, een voor elk
van de steden Amsterdam, Rotterdam en den Haag en twee
voorde Eigenerfden. Hoezeer ook onkundig van eenige beschikking,
419
welke UEH. mogelijk ten aanzien van dit een en ander mogt
gemaakt hebben, meen ik evenwel Denzelven geen ondienst
te doen met de zaak eenvoudig voor te dragen, zonder ander
oogmerk dan informatie te geven.
Ik heb zo even UKH.'s brief van den 18de ontvangen en ben
beschaamd over de vriendelijke nitdrakkingen, waaronder Dezelve
mij vereert, en die nog meer waarde bijzetten aan de bewezen
gunst. Ik hoop in alle gelegenheden te toonen, dat mijn ijver
in Deszelfs dienst nooit verflaanwen zal, en zal stiptelijk en
gaarne voldoen aan al wat Dezelve mij na te kennen geeft van
mij te verlangen.
De eerste vergadering van Holland is bijna voltallig geweest.
Van de vijf en tachtig leden ontbraken er maar drie. Alle de
zaken zijn er zeer gemakkelijk afgeloopen. De Heer van Leyden
heeft een diné van honderd en vijftig coaverts gegeven, daar
elk ongemeen voldaan van opgestaan is. Hij heeft de toasts zeer
wel ingesteld en telkens volgde er mnzijk op. Die van UEH.
en het Hais zijn met geestdrift gedronken. De Landmililie,
Landstorm, Koophandel. Landboaw en ook de ingezetenen der
Landen, welke haast onder de Sonvereiniteit van UKH. zullen
komen, hebben elk zijn beurt gehad. Om zeven uur was alles
afgedaan en er bleef een zigtbaren indruk van genoegen en
weltevredenheid onder alle de gasten.
De Heer Elout is Zaterdag al thuis gekomen. De Heer van
Gennep Donderdags te voren, nog zeer zwak, vooral van hoofd.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
20 September 1814. Hogb.ndorp.
P. S. UEH. gelieve mijne vrijpostigheid omtrent de O. I.
zaaken te vergeven uit hoofde van het gevaar, dat ik zag in
een langer uitstel van de noodigste benoemingen Na de wijze
schikkingen door UEH. beraamd, twijfel ik niet of de zaak zal
zig nu zelve redden.
420
Wij zijn deezen ogtend bezig geweest in den Raad van State
met de Landmilitie en zullen morgen daarmede voortgaan. De
twee Wetten en Reglementen zouden wij liefst tot een enkele
Wet ineen smelten, waarmede de duidelijkheid veel winnen
zoude. De loting over de jaren 18 tot 22 verkiezen wij boven
die van het 2CMte jaar alleen. Indien het advys van den Raad
UEH. behaagt; geheel of gedeeltelijk; zo zullen wij een concept-
wet kunnen maaken.
Bij mgn weeten is bier alles wel; en ik ben ten dienste van
UKH., wanneer Dezelve gelieft.
's HagO; UKH. getrouwe onderdaan
17 October 1814. Hogekdorp.
In de afwezigheid van UKH. heb ik nu en dan aanspraak
gehad; en dan naar gewoonte eenige aantekening daarvan ge-
houden. Ik neem de vrijheid om dezelve onder het oog van
UKH. te brengen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
20 Oct. 1814. HOGENDORP.
Ik heb de eer gehad UKH. een stuk van veel gewigt
over de Pomeron te zenden en neem nu de vrijheid om te
verneemen wanneer ik UKH. mijne gedagten zoude kunnen bij
monde voordragen hoe deeze zaak best aan te vatten zoude zijn.
Dan kan ik teffens UKH. over eenige andere zaken berigt doen.
'sHagC; UKH. getrouwe onderdaan
22 Oct. 1814. HOGBNDORP.
Indien UWEG. morgen ochtend om half tien uur bij mij
komen wild; zal het mij aangenaam zijn dezelve alsdan te
onderhouden over de onderwerpen, waarover UWEG. wenscht
mij te spreeken.
'sHagC; den 23 October 1814. Willem.
42i
Ik heb de eer de Memorie over de Pomeroo aan UKH. te
zenden. Morgen hoop ik gereed te komen in den Raad met de
extensie over het advys over de Militie en den Landstorm.
'sUage, UKH. getrouwe onderdaan
24 October 1814. Hogbndorp.
Wij hebben heden tot drie uur gezeten over den Landstorm,
en nog de Erijgstngt overgehouden, waarop ik een buitengewone
vergadering belegd heb op Donderdag, zo als wij ook voorl.
Donderdag gedaan hebben. Het advys is in een goeden geest
gesteld, en wij hebben getragt de menigvuldige zwaarigheeden
van de zaak op te ruimen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
25 Oct. 1814. HOGENDORP.
Ik heb het genoegen aan UKH. te melden, dat het advys op
de Landmilitie enz. gister is ter conclusie gebragt, en dat wij
vervolgens tot andere zaken zijn overgegaan, zodat heden ook
het advys op den haven van Middelburg is gearresteerd.
Nu verzoek ik de vrijheid te mogen hebben om UKH.
bij monde het een en ander omtrent de Landmilitie en den
Landstorm te berigten.
Het zal UKH. mogelijk niet onaangenaam zijn het regte te
weeten van het groote Plan van den Generaal Daendels.
Ëindelgk heb ik nog vier miniatnur portraiten van UKH. te
overhandigen.
's Uage, UKH. getrouwe onderdaan
28 Oct. 1814. Hogbndorp.
Ik heb de eer UKH. te kennen te geeven, dat ik eene con-
versatie gehad heb met de HH. van der Duijn en van Spaen
La Lecq en dat mij gebleeken is, dat laatstgemelde sterk op
apefie Ridderschappen staat, in deezen zin, dat een Edelman van
de eene Provintie naar eene andere verhuizende aldaar admis-
29
422
sibel zonde zijn. Hiernit zonde zekerlgk en schielijk volgen, dat
Holland opgepropt zon raaken met Edelen uit de andere Provin
tien. Hetzelfde gevoelen had gemelde Heer reeds geuit in de
besognes met den Raad van State. Wanneer de Raad van eenc
opene Ridderschap gesproken heeft; zo is het daartegen geweest
in een anderen ziU; namelijk dat elke Ridderschap zonde open-
staan voor alle de Edelen van haar eigen Provintie, indien zij
slechts de vereischten hadden, welke vereischten staan vastge-
steld te worden bij Provintiale Reglementen onder de goedken-
ring van UEH. Ik heb gemeend UKH. dit berigt schuldig te
ziju; opdat de gelijke uitdrukking van opeti Ridderschap geen
aanleiding zoude geeven om te denken, dat de gedagten over-
eenstemmen.
's HagO; UKH. getrouwe onderdaan
30 Oct. 1814. HOGBNDORP.
Daar den Heer van Spaen La Lecq heden om een nnr bij
my komt zal ik waarschijnlijk in het geval zijn van de gegeve
informatie gebruik te maken, voor dewelke ik UWEG. dank-
baar ben. Met den President van de Staate Generael over zijn
opvolger gesproken hebbende, zijn wij overeengekomen het best
te zijn, daar de Heer van Boetselaer buiten staat is het presidie
waar te nemen, dat hetzelve (mder de hand aan den Heer van
Wassenaer aangeboden werde, welke waarschijnlijk wenschen
zal daarvan gedispenseerd te zijn ; wanneer UWEG. daartoe
gedespicieerd zoude kunnen worden. Uit hetgeen UWEG. mij
laatst gezegd heeft is het mij gebleken, dat dezelve zig casn
quo niet daarvan onttrekken zoude, en ik geloove, dat het zeer
nuttig zijn kan, dat UWEG. presideerde bij de quaestien, die
gedurende de aanstaande vergadering van groote importantie
zijn zullen, alhoewel de nog bestaande slnijer over de Euro-
peesche zaken niet toelaat het oogenblik der werkzaamheid
te bepalen.
'sHaage, 31 October 1814. Willem,
42é
UKH. oordeelende; dat het geval^ waarin ik mijne diensten
aangeboden heb, aanwezig is, of in den loop van deeze verga-
dering kan worden, zo stel ik mij dan ook ter beschikking van
Denzelven.
De Heer Ëlont wenscht aanstaanden Woensdag met den Heer
Y. d. Gapellen naar den Helder te gaan, en om UKH. den last
van eene personeele opwagting te sparen, heeft hij mij ver-
zogt de goedkeuring van UKH. daarop te vraagen. Indien De-
zelve het my dan niet afzegt, zal ik morgen de goedkeuring
aan genoemden Heer aankondigen.
Na al wat ik UKH. van 's Raads veranderingen in de con-
cepten op de Militie berigt heb, moet ik ook dit regt aan de
Commissie laaten wedervaaren, dat er veel goeds in haar werk
gevonden en behouden is. Ik heb er een paar belangrgke ge-
sprekken over gehouden met den Heer Snoekhart, die de schrij-
ver is van de twee Memorien van adstructie, en die ook aan
UKH. goed bescheid zou kunnen geven vao de deliberatien
der Commissie op het een of ander stuk.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
31 Oct. 1814. HOGBNDORP.
Uit de publgke tijdingen ziende, dat er van een Koninkrijk
van België gewaagd wordt, heb ik gemeend (indien er iets aan
dien naam is), dat een artikeltje in de Staats Courant van nut
zoude kunnen zijn, om kwaade indrukken voor te komen, en
neem de vrijheid hetzelve hier in te sluiten.
Een tijding uit de Engelsche papieren, dat op den 16 Mey
tweeduizend man van Batavia naar Makassar ingescheept zijn,
schijnt alle bekommering voor de rust op Java weg te neemen,
en ons de bevestiging en de uitbreiding van onze magt op het
eiland Celebes te belooven.
De Burgemeester Slicher heeft mij aangesproken over den
wensch der Haagsche Burgerij om den 17de deezer, op welken
voorl. jaar de Oranje Standaard hier geplant is, te vieren. Hij
424
oordeelt dat evenwel de vreagdebedryven over den n^^n best
over te brengen waren op den 18d«i^; zijnde de verjaardag van
Hare Eoninklyke Hoogheid (Echtgenoote van den Sonvereinen
Vorst), en dat men voor den 17^^» een dankuur in een van de
Kerken zonde knnnen honden. Op zijn verzoek draag ik znlks
aan UKH voor^ en kan er bijvoegen, dat de zaak mij wel ge-
past voorkomt.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
3 NOV. 1814. HOGBNDORP.
Tot sluiting van de vergadering meene ik het best te ziju
twee Staats Kaden met den Secretaris van Staat voor Binnen-
landsche Zaken te committeeren. Dienvolgens verzoeke ik
UWEG. de twee eerst benoemden onder de presente leden van
den R. v. S. daartoe mijnentwegen te inviteeren, zullende dezelve
morgen tegen half een uur zig te begeven hebben om geza-
mentlijk met den Heer Roel naar de vergadering te rijden.
Omtrent den ISden heb ik dezelfde idéé als den Heer Slieher
gehad, en ook dienvolgens de Heeren Roel en Mollerus onder-
houden, bepalende voor het geheele land dien dag, als dewelke
algemeen de verlossing van 't Vaderland zoude gevierd worden
door diegeenen, die zulks wenschen te doen. Omtrent het Dank-
uur waren eenige bedenkingen opgestaan, daar in de loop van
het jaar reeds twee dankdagen geweest zijn, en dezelve niet
al te veel moeten vermenigvuldigd worden. Voor de medege-
deelde afhandeling nopens de naam van Belgien ben ik UWEG.
zeer dankbaar. In de Staats Courant als een ofiBcieel blad
schynt mij dezelve niet passend te zijn, eerder 15 andere Cou-
ranten of bladeren.
'sHage, den 4 November 1814. Willbm.
Ik heb de eer UKH. te bedanken voor de mederleeling van
de bepalingen voor den 18den«
De Heeren van Lnnenburg en Hambroick ziju van wegens
425
UKH. aitgenoodigd geworden om de VergaderiDg te helpen
slniten.
Een besogne over de O. I. zaken in handen van den R. v. S.
gesteld bijgewoond hebbende, ben ik verzegt om een teder punt
onder het oog van UKH. te brengen.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
5 NOV. 1814. HOGBNDORP.
Wanneer UWEG. heeden middag om twee uuren bij mij
komen wil, zal ik dezelve kunnen onderhouden over het teder
punt, hetwelk UWEG. verzocht is mij te meededeelen.
'sHage, den 6 November 1814. Willem.
Ik zal de eer hebben heden na de Vergadering der St. Gl.
mijne opwagting bij UKH. te maaken, tenzij Dezelve goed mogt
vinden om een ander uur te bepaalen.
Inmiddels neem ik de vrijheid om twee brieven van Lord
Bathurst tot informatie van UKH. in te sluiten.
'sHage, 8 Nov. 1814. UKH. getrouwe onderdaan
HOGBNbORP.
Ik vertrouwe^ dat UWEG. op zijn tijd bekomen hebben de
project wet met het advies van den Kaad van Colonien nopens
de Convoyen en Licentien, in 't bijzonder het Veilgeld; de
Commissie in wiens handen hetzelve gesteld is zal, zoo als ik
reden heb te vertrouwen^ haar rapport Maandag in de Kaad
van Staaten uitbrengen^ en, daar de Concept wet omtrend te
begrooting reeds Donderdag in de volle Kaad is voorgelezen,
zullen de Heeren, in wiens handen hetzelve gesteld is, insgelijks
volkomen tijd gehad hebben om hunne meening te bepalen en
dezelve insgelijks Maandag in de Kaad van Staaten uit te brengen
Dienvolgens gedenke ik aanstaande Maandag de deliberatien
van de Raad van Staaten bij te woonen en ik hoop, dat ik
alsdan bet genoegen hebben zal deeze gewigtige objecten te
horen bediscuteeren. Ik heb niet willen afzijn UWEG. hier,
van te willen praeveuieeren ten einde dezelve, zulks nodig
426
oordeelende, de zaaken daarhenen kau dirigeeren, dat, zoo eenige
zwarigheeden zig tegen opdoen^ dezelve in tijds kannen uit
den weg gernimd worden.
's Hage, den 19 November 1814. Willbm.
Ik zal alles voorbereiden, opdat UKH. Maandag aanstaande
de deliberatien van den Baad met genoegen bijwoone.
's Gravenhage, ÜKH. getronwe onderdaan
19 November 1814. Hogewdorp.
Nader overlegd hebbende hetgeen UWEG. mij gezegd heeft
eenigen tyd geleden, zoo trachte ik daarin eenigermate te voor-
zien door de getroffen schikking, ingevolge welke deszelfs tracte-
ment als Secretaris van Staat met 1815 om fl. 3000 vermeerdert
wordt. Ik hoop, dat UWEG. zolks betrachten zal als een be-
wijs van mgnen wensch dezelve b^ alle gelegentheden te obli-
geeren en daardoor te erkennen deszelfs verdiensten om 't Vader-
land en de verknochtheid aan zijne belangens.
's Hage, 20 November 1814. Willem.
Ik heb de eer UKH . te bedanken voor de vermeerdering van
mijn tractement met f3000. - en zal deeze som volgens het
oogmerk aan de Representatie besteeden.
De besognes zgn afgelopen, de beide rapporten znllen morgen
nitgebragt worden, en ik zal de vrijheid neemen UKH. een
oogenblik vóór de vergadering op te wagten.
's Gravenhage, UKH. getronwe onderdaan
20 NOV. 1814. HOGENDORP.
Nadat ik het uitvoerig rapport van het verrigte door den L
Gouverneur Generaal Raffles met oplettendheid gelezen heb,
agt ik mij verpligt een oogenblik aan UKH. te vraagen, ten
einde aan Denzelven een zakelijk berigt bij monde te geeven.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
21 November 1814. Hogbnoorp.
427
De dag van gisteren is zoo bezet geweest, dat bet mg on-
mogelijk is geworden UWË6. volgens deszelfs verlangen over
het boek van den Gouverneur Generael RaflFles te onderbonden.
Den inbond is mij reeds bekend, en bet zal mij bijzonder aan-
genaam zijn UWEG. over betzelve bg mijo retour te spreeken.
'sHage, den 23 November 1814. Willbm.
Het is is mij aangenaam geweest te vernemen dat de finantieele
wet op de deftigste wijze is overgebraebt, en UWEG. te vreeden
geweest is van do oplettendbeid der talrijke vergadering bij die
'gelegenbeid ; dog bebbe ik met leedwesen vernomen, dat UWEG.
rekend, dat eerst in bet laatst van aanstaande week alles zal
kunnen afgedaan worden, daar zulks mij voor mijn aanstaande'
reis derangeert en HEM. noodzaakt langer te zamen te
blijven dan ik bad gemeend nodig te zijn. Eene voorslag, Woens-
dag aan de Vergadering overgebraebt en commissoriaal gemaakt,
bad dog wel bet onderwerp van de bezigbeden van bet Besogne
nog in dezelve week kunnen zgn, wanneer bet rapport in bet
begin van de aanstaande week had kunnen plaats bebben. Hun
EM. badden alsdan in de midden van die week op reces kun-
nen scbeiden en ik nog voor mijn vertrek zulke scbikkingen
treffen als ingevolge de geconcludeerde wet nodig zal oordeelen.
Ik moet bekennen, dat ik ook geen liefbebber ben van bet
drukken van stukken, wiens publiciteit niet wenscbelgk is, en
wanneer tegenswoordig ook geen groot gevaar daaruit ontstaat,
is het niet goed de menschen te gewennen aan zaken, die in
andere omstandigheden zeer bedenkelgk kunnen worden, en althans
vertragingen veroorzaken.
Amsterdam, 26 Nov. 1814. Willbm.
De Staten Generaal hebben ziggaaf geconformeerd met UKH's
voordragten 1°. op den Haven van Middelburg, 2^. op het veilgeld.
De Heer van Hoevelaken heeft mij verzogt om de leden te
ontslaan van de geheimhouding omtrent de aanspraak over de
428
Begrootingen, alzo hij die aanspraak beschonwt als zeer geschikt
om gunstig op den pnblyken geest te werkeo. Ik heb aangenomen
om hem morgen daarop te antwoorden. Ik zal de eer hebben
om morgen vóór den Kabinets-Raad mgn opwagting bij UKH.
te maaken.
's Gravenhage, UKU. getrouwe onderdaan
29 NOV. 1814. HOGENDORP.
Ik heb den aangenamen last van den R. v. S. bekomen om
bij UKH. te vemeemen of en wanneer UKH. ons op den 30»
deezer zoude gelieven af te wagten, ten einde onze vreugd te
kennen te geven over de verjaaring van den dag, op welken
UKH. onder ons terug gekomen is.
's Gravenhage, UEH. getrouwe onderdaan
29 Nov. 1814. HoG&NDORP.
Het is mij aangenaam geweest van UWEG. te vernemen, dat
de Staten Generaal de voorslagen omtrend de haven van Middel-
burg en het Veilgeld hebben aangenomen. Omtrend de aanspraak
der concept wet zie ik geen zwarigheid de secretesse op te
heffen, en heb ik ook alleen maar geoordeeld^ dat de berekeningen
bij dezelve gevoegd niet voor publiciteit geschikt zgn. Ik ben
zeer gevoelig aan de attentie van den Raad van Staten mij
heden te willen complimenteeren, dog versoeke de Heeren niet
de moeite te neemeu, daar ik geen mensche ontfange en de
dagelij ksche bezigheeden haaren voortgang hebben moeten. Het-
geene ik aan deezen dag voorlede jaar gevoeld heb laat zig niet
zeggen. Men moet omtrend twintig jaar uit zijn Vaderland door
geweld gedreven geweest zijn en er op die wijse terugkomen,
om het te begrijpen. God geve maar, dat gedurende de volgende
jaren de Natie de vrugte plukke van haar daden in het vorige,
en van al hetgeen, waartoe zij zig verstaan heeft, om hare vrij-
heid en onafhankelijkheid te mainteneeren en te verzekeren ! Hare
en mijne erkentelgkheid zal nooit groot genoeg kennen zijn voor
429
die mannen, die het werk der regeneratie ondernomen hebben,
en altoos volhard hebben hunne pogingen tot derzelver voltooying
aan te wenden.
'sHage, den 30 November 1814. Willem.
De Staten Generaal hebben de voordragt van UKH. op de
Finantieele Wet voor 1815 zo even aangenomen. Eene Commis
8ie is mede benoemd om de drie Wetten van gister en heden
over te brengen, alsmede om UKH. te bedanken voor de uit-
voerige mededeeling van den staat des Lands. De Griffier zal
morgen belet bij UKH. vraagen.
Thuis komende vind ik eerst het biljet van UKH., waarvoor
mijn opregten dank betuige.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
30 Nov. 1814 om 4 uur. Hogbnoorp.
P.S. Morgen scheiden op reces tot 29 December.
Heden is de moeielijke zaak van de Heerlijke Regten op de
Jagt bij deu R. v. S. tot conclusie gekomen. Na rijpe over-
weeging is er met een groote meerderheid begreepeo, dat de
Jagt op particuliere gronden moest teruggegeven worden, onder
bepaalingen, die alle overlast voorkomen.
Andere advysen van minder belang worden er dagelijks gear
resteerd.
De Hl* Ëlout is gister met den H^ de Mey van 10 uur 's ogtends
tot 10 uur 's avonds bezig geweest aan de redactie der Wet op
de Militie, en heden na den eten begonnen zij er weer aan.
De Burgemr van Enkhuizen, van der Willigen, die in de Com-
missie op het Reglement van de Staten van Holland gezeten
heeft en gehoopt had in de St. eu vervolgens in de Gedep. St.
te komen, had nu het oog op de post van Douzy, die naar O. I.
gaat, dat is, Commissaris bij Koophandel en Koloniën. Dog ik
heb hem dit afgcraaden uit hoofde van zijne jaareu en ook van
zijne omstandigheeden, alzo hij voor 1795 in den Kolonialen
430
Raad gezeten beeft. Zalke administratieve posten vereischen
jeugd en meerdere kragt, en daar hg van oads voor een aan-
kleever van het Huis bekend staat, mag hg wel boopen ooi nog
eens in bet een of ander collegie te komen.
De E^ Scholten heeft mij verhaald, dat zijn vriend de Bye
zijn eigen buis in den Haag komt betrekken, en dat hij zeer
verlangt om aan het werk te geraaken, al ware het in een
Commissie zonder tractement, hopende niet te zullen vergeeten
worden bij de Judicieele Inrichting. In den loop van den zomer
heeft UKH. eens om hem gedagt bij gelegenheid der revisie
van Ordounantien op de Belastinp:en, of zo als hij het noemde
van Finantieele Wetten.
Ik heb met de HH. van Maanen en Röell de vereischte Mid-
delen beraamd om te beletten, dat de Gereformeerde Kerk te
Leimuideu niet, hangende UKH. deliberatien, bij executie ver-
kogt zou worden.
Met den Heer Röell heb ik nog gesproken over de ingekomen
stedelijke en plaatselgke Reglementen, over de magt der Steden
in het vaststellen van boetens, en over het opneemeu en sluiten
van plaatselgke rekeningen, zaken die bg de Grondwet slegts
in het beginsel geregeld zijn, en die nu in de by zonder heeden
dienen bepaald te worden.
Mij is gezegd, dat het door brand beschadigde huis van den
Hr V. d. Gapellen te Utregt wel zoude kunnen gebruikt worden
tot een Dans en Comediezaal. Zulke speculatien zgn bigken
van een terugkeerende welvaart.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
12 December 1814. Hogendorp.
UWEG. verschillende schrijven zijn mij wel geworden, en ik
vertrouw, dat dezelve reeds daarvan onderrigt is door den Heer
Falck. Het is mg aangenaam geweest te vernemen, dat de
werkzaamheden bij den Raad van State met zoo veelen ijver
en naarstigheid voortgaan, vooral in zaken, die bij de Staten
431
Generael moeten gebracht worden, ten einde HEM. bij het
einde van hnn reces bezigheden in gereedheid vinden. Ëenige
project wetten zyn mij reeds geworden, ook dispensaties, die ik
aan den R. v. S. gerenvoyeerd heb, dog er mankeeren nog
verscheide en wel de voornaamste ; maar ik vleije mij, dat de-
zelve nog zullen inkomen ten einde de ordinaire loop van der-
gelijke dingen in tijds te kannen gaen. Er zal nog altoos werk
overblijven en vooral wanneer, zoo als het zig laat ansien, het
Congres binnen kort ten einde loopt; omtrend de hoofdpunten
geheel Europa betreffende zoude eene vermeerdering van wigtige
zaken plaats hebben, die verdubbelde werkzaamheid zal ver-
langen, om aan den spoed der evenementen en aan het ongeduld
de volkeren te antwoorden. Het is voor deeze gewesten bijzon-
der te wenschen, dat den provisoriscben staat spoedig een einde
neemt, vermits de bepaling van derzelver sort alleen een einde zal
maken aan de tegenswoordige agitatie, waarvan menschen zoeken
te profiteeren, en die oorzaak geeft aan allerlei gerugten, welkers
ongegrondheid buiten allen kijf zoude zijn, wanneer inen maer
met bepaaldheid kon uitspreeken hetgeen sederd seven maanden
gearresteerd is. De post van Dousy zoude zo weinig den Heer
V. de Willige convenieeren als hij voor dezelve geschikt zijn.
Wanneer hij Burgemeester blijft zal zulks hem reeds verbetering
aanbrengen. Later zal het misschien mogelijk zijn hem op eene
andere wijze voort te helpen. Van de kerk van Leimuiden is
mij tot nu toe niets bekend, en derzelver gevaar verkogt te
worden heb ik eerst door UWEG. vernomen.
Brussel, den 15 December 1814. Willbji.
Mij is UKH's missive van 15 deezer wel geworden. Wij waren
juist in den R. v. S. bezig met de geredigeerde Wet op de
Militie te arresteeren. Die op den Landstorm is op dit oogenblik
in de maak. Beiden moeten zg te gelijk aan UKH. voorgelegd
worden. Morgen buitengewone zitting voor het loopend werk.
Zulke zittingen hebben wij thans geduurig. Aan onze vlijt zal
432
bet niet ontbreeken. Ik heb deo Hr Goldberg reeds lang gemaand
omtrent de Belastingen en Ontlastingen, dog dit vereischt in zgn
Baad ook overleg. Ik wacht op dit oogcnblik een lijstje van de
stukken bij ons voor de St. Gl. gereed te maaken, ten einde
het bier in te slaiten. Ik denk; dat alles gereed zal komen, en
dat wij den tgd voor nieuw werk zullen over hebben.
Ik wensch UKIj. geluk met de aflooping der zaken van het
Congres^ die UKH. aanziet als op handen zijnde, en die alleen
de gemoederen in België tot bedaardheid brengen kan. Hi>e
vroeger ik onderrigt kan worden van hetgeen er alsdan zal te ver-
rigtcn zijn, hoe beter ik de snaaren daartoe zal kunnen stellen.
Wij hebben nu de couranten van Batavia tot 18 July, die van
een groote geestdrift getuigen, zodat het Oranje Boven op Java
niet minder is geweest dan in Holland.
Van zaken zo als de kerk van Leimuiden en dergelijke meer
zeg ik slegts een woord aan UKH., ten einde geen kostelij ken
tijd te verliezen.
Hier gaat alles een goeden en stillen gang en de byzonder-
heeden zijn best aan UKH. bij monde gemeld.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
16 Dec. 1814. Hogendorp.
P.S. Op dit oogenblik het bovengemelde lijstje inziende, vinde
ik er slegts de Wet op de Militie op, die van groot gewigt is
en gereed gemaakt wordt. Al het verdere zal ook gereed komen.
Het advys ten geleide van de wetten op de Militie en Land-
storm kan eerst morgen gereed zijn, weshalven ik overmorgen^
tweeden Kerstdag, den Raad na de kerk belegd heb om die zaak
af te doen. De Heer Goldberg brengt mij morgen het advys op
de Belastingen en Ontlastingen, zo dat bet naar ik mg vleije
Dinsdag zal kunnen in den R. v. S. gearresteerd worden. Inmid>
dels hebben wy met den Heer Röell in den Raad over de keuren
der Plaatselijke Bestuuren geconfereerd en vervolgens ook deeze
zaak afgedaan. Het advys op de Armen Bcstuuren bekomt UKH.
433
met deezen coarier. Op de geheele Provinciale Administratie zgn
wij in de beginselen eens, en de advysen zullen op elkander volgen.
Wij hebben deezen middag een groot diné bij den Russisehen
Minisier gehad, op den Naamdag van den Keizer, waar Prins
Frederik roet goede gratie de gezondheid van Z. M., en deGl.
Phnll die van UKH. ingesteld heeft.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
24 December 1814. Hogbndorp.
Wij hebben de conceptwet op de Belastingen en Ontlastingen
Maandag commi gemaakt en gister daarop geadvyseerd. Wij
hebben Maandag de wetten op de Militie en Landstorm met een
advys gearresteerd. Beide deeze stukken vindt UKH. dus gereed.
De Vergadering der St. Gl. is belegd tegen Donderdag om 1 uur.
Ik heb de boodschap voorloopig ontvangen, dat UKH. Zater-
dag om 2 uur den Hr Guijpers beëedigen zal, en zal zorgen
voor de presentie ten Hové van eenige Staats Raden. Gelieft
UKH. dan tevens den Hr de Mist voor den eed opgeroepen te
hebben ?
Ik heb met de HH. Queijsen en de Meij de stukken van de
Oost zeer nauwkeurig uagezien en in staat van conclusie gebragt.
Alles ligt gereed ter beschikking van UKH. Ik geloof, dat Dezelve
tijd en moeite spaaren zal met mij te vergunnen om een mon-
deling verslag er van te doen.
Het vertrek van het Ësquader naar de Middelandsche zee en
van zo veele schepen is in groote letteren te Amst°i aangeplakt
geworden, en heeft een zeer goeden indrukt gemaakt. Het verza-
melde volk heeft Oranje Boven geroepen.
Hier is alles stil en wel. Wij hoopen dat het weer de reis
van UKH. noch moeilijk, noch gevaarlijk gemaakt hebbe.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
28 Dec. 1814. Hogbndorp.
Daar ik morgen ogtend tot een uur bezet heb en dus UWEG.
434
niet wel voor de Vergadering kan spreeken, verzoeke ik dezelve
nae deszelfs scheiden bij mij te komen, wanneer UWEG. gaarne
onderbonden zal over de aangegeven objecten. Het nitzeilen
van 180 vaartuigen in twee dagen nit de monden van de Haas
en Texel is mij zeker byzonder aangenaam geweest, en uit
de destinatie der scheepen kan men ontwaren, dat de Hollanden:
weder overal specnleeren en varen. De gesloote vreede op 24
December 's avonds 5 nar tasseben Engeland en America geefl
eene nieawe aanleiding tot tevreedenheid en uitgebreidheid van
handel.
'sHage, den 28 December 1814. Willbji.
Ik heb de eer UEH. te berigten, dat ik gister met pyn in
mijn been van het Paleis thuis gekomen ben, en dat die pijn
erger is geworden des avonds bij de Princes Moeder, hoe kort
ik er ook gebleeven ben. Ik ben heden niet in de kerk geweest,
en durve mij niet naar de audiëntie te begeeven, alwaar ik mij
aan togten en eenigzins aan staan zoude moeten bloot stellen.
UKH. vergunne mij dan om bij geschrifte mijne wenschen uit
te storten voor Deszelfs Persoon en geheele Huis, die ik den
Hemel bid om zo te blijven zegenen, als sedert eenigen tijd
zigtbaarlijk geschied is. De gelegenheid om deeze hartelijke
wenschen bij monde te bevestigen hoop ik nog te vinden op
het diner, waar tk mijn best zal doen om te komen.
Ik neem de vrijheid om voor mijn Nieuw Jaar te soUiciteeren
een Order van ÜKU. (indien dezelve niet aireede gegeven is)
om uit de galegen te Antwerpen te verlossen den ongelukkige
Anthony Green, ingezeten van den Haag, gevonnisd in April
1813 om deelueeming in den toemaaligen onberaden opstand,
door UKH. te Pargs gereclameerd, en dienvolgens naar Ant-
werpen vervoerd, dog aldaar wederom in de yzers geslaagen.
Ik heb zulke berigten dienaangaande, eerst van den Hr.
Philipse en naderhand van den Hr. van Nagcll, dat naar mijn
inzien alles van hunne zijde driedubbeld gedaan is om het oog-
435
merk van ÜKH. te bereiken Evenwel is de man niet vrij ge-
laaten, hetwelk mg onverklaarbaar voorkomt. Dog juist dit be-
weegt mij om de onmiddelijke aandagt van UEH. op dien
ongelnkkigen in te roepen.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
Nieuw Jaarsdag 1815. Hogbndorp.
P. S. Op de 4e bladzijde van de Times hier ingesloten zal
UKH. een artikel vinden.: Insurreciion in China.
De leden van het besogne over de Plaatselijke Keuren de zaak
niet wel begrijpende heb ik ze bewogen om een conferentie
met den Hr. Elout te vraagen, hetwelk dan ook aanstaande
week geschieden zal.
De HH. van Blitterswijk en Steengragt, medeleden van het
Besogne over de Belastingeo en Ontlastingen; mij gezegd hebbende,
dat zij nog al reflexien hadden, heb ik ben verzorgt om des
noode den Heer Goldberg in het Besogne te roepen en deezen
laatsteu heb ik daarop voorbereid en verzegt, dat hij met
voorbijgaan van zijn opinie de wet voor zoude spreeken zo als
zij ligt, waarin ik hem met eigen voorbeeld ben voorgegaan.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
7 January 1815. Hogendorp.
Ik kan niet het principe aannemen, dat Ministers, Chefs van
Departementen en Leeden van den Raad van Staate met de
Besognes van de Staate Generael kunnen confereeren en Imn
elucidatien geven, zonder mijne voorkennis en speciale autorisatie.
De voordragten, die ik doe aan Hunne Edele iMogenden, zijn
niet die van de Raad van Staate of van een Departement, maar
de mijnen. Dus ik alleen kan, zulks nodig oordeelende, nader
opheldering laten geven, en daartoe despicieeren de persoon of
personen, die ik goed vinde. In het tegenwoordig geval wil ik
mij wel laten welgevallen, dat de Heer Elout het besogne over
de straffen, door de Keuren der Steeden te bepalen, bijwoone
en zal hem daartoe gemagtigen; ook laat ik toe, dat de Heer <
Goldberg over de ontlastingen inlichtingen geve; dog begrijpe
niet hoe hij daartoe in staat is, daar zijn werk en dat van den
Raad van Handel en Golonien door de Raad van Staate en
het Departement van Finantien naderhand geexamineert is, en
aldaar veranderingen ondergaan heeft, die hem onbekend zgn,
en welke hij dns bezwaarlijk zal knnnen verdedigen en expliceeren.
's Hage, den 8 Jannary 1815. Willbm.
Ik bedank UKH. voor de vergunning aangaande de beide
gemelde Heeren, en zal in het vervolg vooraf het goedvinden
van UKH. vraagen, als er zwaarigheeden opkomen.
' 8 Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
8 Janaary 1815. Hogbndorp.
Ik heb de eer UKH. te berigten, dat de wet op de Belas-
tingen en Ontlastingen bij de St. 61. is aangenomen op een
favorabel rapport van de Commissie. En neem teffens de vrg-
beid om een brief uit Gent in te sluiten, waarvan de schryver
mij geheel onbekend is.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
10 Janary 1815. Hogbndorp.
Ik heb de eer den brief van den Heer Podevin aan UKH.
te zenden.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan
14 January 1815. Hogbndorp.
Ik maak gebruik van het eerste oogenblik van eenige beter-
schap om aan UKH. te melden^ dat de kortste weg om te her-
stellen is, dat ik mij een dag of wat aan alle bezigheeden
onttrekke.
's Hage, UKH. getrouwe onderdaan .
14 January 1815. Hogbndorp.
437
Ik neem de vrijheid aan UKH. te berigten, dat de natnnr
zig gered heeft met bet weder opengaan van mgn been, en dat
mgn hoofd vrij geraakt is. Mijn hart stond bij het zagte weer
van gister om heden nit te gaan, dog met de ingeyallen vorst
en sneeuw is het mij volstrekt verboden, daar het been nu wil
gevierd zgn. Ik zal inmiddels zooveel ik kan op mgn kamer
medewerken om de zaaken te bevorderen, en niet verzuimen
om mijn herstel te bespoedigen.
's Graven hagC; UEH. getrouwe onderdaan
18 Jannary 1815. Hogbndorp.
Voor de medegedeelde brief van den Heer Podevin ben ik
UWEG. zeer dankbaar. Wanneer eerst ons onderwijs alhier zul
zijn gereguleert en de reunie volbracht; zal het mogelijk zgn
gebruik van zgne gedagten te maken, misschien ook van zijn
persoon. Ik wensche van harte dat de zneeuw en koude aan
de herstelling van UWEG. geen beletsel zg. De menagementen
moet ik aanbevelen. Het is beter eenige dagen thuis te blijven,
dan blootgesteld te zijn aan de gevolgen van 't te vroege uitgaan.
's Hage, den 21 January 1815. Willem.
Ik heb de eer UKH. te melden, dat mijn oudste dochter met
onze goedkeuring hare hand toegezegd heeft aan den Heer de
Witte van Gitters, en ik neem de vrijheid op de nederigste en
hartelijkste wijze beide mijne dochter en aanstaande schoonzoon
iu de goede gunst van UKH. te beveelen.
Ik ben zeer zwak en heb nog geen gebruik aan handen en
voeten, dog de pijnen zijn genoegzaam over. Ik verlang zeer naar
den tgd, wanneer ik wederom ten dienste van UKH. staan zal.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan,
3 February 1815. Voor mijn Vader
Hbstbr van Hoobndorp.
Voor de meededeeling van het aanstaande huwelgk van des-
zelfs oudste dogter ben ik UWEG. zeer dankbaar, wensehende
80
438
van hartC; dat hetzelve tot geluk van wederzydsche partgen
mag strekken en tot satisfactie der ouders. Met leedwezen ver-
neem ik, dat de zwakte voortduurt en UWEG. nog geen ge-
bruik van banden en voeten beeft. Dog daar de pijnen nage-
laten hebben is het te horen, dat de kragte gelegenheid heb-
bende toe te nemen, daardoor de belemmeringen, die UWEG.
nog leid, binnen kort zal overgaan, wenschende insgelgks het
deelnemen aan publyke bezigheden, dog aanbevelende UWEG.
zulks niet te vroeg te doen, om daardoor het spoedig herstel
niet te vertragen.
'sHage, den 4 February 1815. Willem.
Ik neem de vrgheid UKH. te melden, dat ik een brief ont-
vangen heb van mijn «neven (Hogendorp) Colonel in Franschen
dienst, van wien ik een request aan UEH. overgegeven heb in
het geleden voorjaar. Ik heb Denzelven in al dien tgd daar-
mede niet lastig willen vallen, maar slegts van tgd tot tijd bg
het Departement van Oorlog vernomen of er ook rapport op ge-
daan was. Nu mgn neven al wederom aanklopt, en nu ik van
alle kanten verneem, dat de Armee georganiseert wordt, bid ik
UEH. niet kwalijk te neemen, dat ik myn sollicitatie vernieuw.
Mijn neven heeft vrouw en kind en een tweede kind dagelgks
te wagten, hij durft zijn bestaan niet te verlaten eer hg een
ander heeft. Ik neem dan de vrijheid om deeze zaak, die UEH.
de eerste reis met goedheid aangehoord heeft, voor een |tweedc
reis onder Deszelfs aandacht te brengen en in Deszelfs goede
gunst te bevelen.
Ik sluit hier in een dankadres van den Heer A. Vereul te
Amsterdam voor bet verleende verlof om zijn groot schip naar
UEH. te noemen. Alsmede een tweede brief uit Gent van mij
onbekende personen, doch die mij voorkomt misschien van eenig
belang voor UEH. te zijn.
's Gravenhage, UEH. getrouwe onderdaan
12 Febr. 1815. Hoobnoorp.
439
Het is mg aangenaam geweest door deszelfs handteekening
een bewijs te hebben, dat UWEG. weder begint eenigen ge-
bruik te bekomen van derzelver handen. Ik wensch van harte,
dat het dagelgks beter gaan zal en dat de kragten in de beenen
ook toe zullen neemen. Omtrend UWEG. neveu den L^. Golonel
in Franschen dienst kan ik alleen maar inhaereren hetgeen ik
vroeger te kennen gegeven heb. Het is natunrlgk, dat de Hol-
landers, welke de vroegere oproepingen gevolgd hebben, de
Fransche dienst verlaten en althans aangekomen zgn zonder
conditien te maken en zig vertrouwende op de billgkheid van
bet Gouvernement, de voorkeur hebben boven diegenen, die
Yoorzigtiger zijn. Ook wordt voor deezen gezorgd en in zooverre
bet niet mogelijk is wegens het groote getal sollicitanten alle
terstond in active dienst te plaatsen, is hun toegestaan een
wachtgeld, hetwelk zij genieten totdat de gelegenheid van plaat-
sing zig opdoet. Of zulks UWEG. neveu convenieert kan ik
niet beoordeelen^ te minder daar ik reden heb te vermoeden,
dat er quaestie is hem een Majorat in Frankrgk te bezorgen,
in welk geval hij misschien nieuwe banden met dat Byk zoude
formeeren, dewelke zijn in dienst blijven zouden wenschelijk
maken. Ik moet het dus aan UWEG. en deszelfs neveu over-
laten welke party hy kiezen wil en aanneemelijker zal vinden,
kunnende niet ontveinzen, dat het niet mogelijk is voor het
tegenwoordige aan actieve dienst te denken, vermits de orga-
nisatie der cavallery niet begint, maar zoodanig voltooid is, dat
geen eene vacature in dit oogenblik aldaar open is. *
'sHage, den 12 February 1815. Willbh.
Ik heb gisteren een bezoek gehad van den Advocaat Lely-
veld, die by UKH. gesolliciteerd heeft om de openvallende
plaats van Gommis van Staat. Ik had al verscheide goede ge-
tuigenissen van hem gekreege^ als Rechtsgeleerde en Letter-
kundige, onder anderen van de Heeren Elout en van Assen, en
mgn oudsten zoon verhaalt my dat er nog groot gerucht is te
440
Legden van zijn goede stadiën. Hg is zeven en twintig jaren
ond, heeft vier jaren lang bier gepractiseerd en heeft nooit iets
onder de Franschen gezogt. Ik heb gemeend niet te mogen
verzuimen deze berrgten onder het oog van UKH. te brengen.
Het doet mg wel leed; dat mgn beenen zoo zwak blgven,
en dat ik er nog niet eens op staan kan, want om de handen
zonde ik niet thnis blgven. Ik troost mg met de ondervinding,
dat mgn slappen knieën altemets in weinig dagen worden opgerigt.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
21 Febr. 1815. Hogbndorp.
Ik heb in den Observateur van Brussel een vrg ongunstig
oordeel over onze Grondwet ontmoet en gemeend hetzelve kort
en. bondig te moeten wederleggen. Ook heb ik een ontwerp van
Grondwet, dit jaar in Brussel uitgekomen, geleezen en bg die-
zelfde gelegenheid iets daaromtrend gezegd. Ik neem de vrg-
heid mijn geschrijf onder het oog van UKH. te brengen en
eerbiedig te vernoemen of er eenig nuttig gebruik van gemaakt
kan worden.
Ik heb brieven van de Kaap de goede Hoop ontvangen^ in
dato 27 November laatsledon, waarbg de Heer fieelaerts van
Blokland mij zgn stellig besluit mededeeld om te repatrieeren
en om emplooi bij UKH. te verzoeken. Alzoo hg een kundig en
bekwaam man is, zoo voor het regtsgeleerde als voor het ander-
zints, acht ik mg verplicht UKH. daarvan te verwittigen.
Tot nog toe vorderen mijn beenen langzaam zoodat ik er nog
niet ep staan kan, en ik kan geen woorden vinden om het
leedwezen uit te drukken waarmede ik dit aan UKH. melde.
's Gravenhage, UKH. getrouwe onderdaan
23 February 1815. Hogbndorp.
Monsieur!
Voici Ie résumé de mes observations sur ce que dit l'Obser-
vateur dans son n^'. 6; p. 84, de la Constitution HoUaudaise.
Une nouvelle organisation des pouvoirs el une nouvelle exposi-
441
iion des Droiis publtcs s^esl introduiie en Hollande Ie 29 Mars
1814. Gette organisation et cette exposition ne sont pas da tont
nonvelles. Ge sont les anciennes Lois fondamentales, qai exis-
taient sous la Répnbliqne et sous les Maisons de Bonrgogne et
d'Aatriche on même & des époques plas recalées. Elles sont
modifiéea et perfectionnées suivant les lomières de notre sciëele
et sar I'expérience des sciècles passés.
Cette constitutioH Hollandaise n'a point encore subi Pépreuvedu
iemps, Noos venons de voir qae cette Gonstitation a subi Tépreave
du terops durant plusienrs sciécleS; et sous des formes tantöt
monarchiqueS; tantöt républicaineS; on plntöt toos cos deax for-
mes k la fois.
Elle lia point comme la Constitution Anglaise Ie mérite inapprè-
ciable de iêtre formé lentement el sou^ la dictee de Peocpérienee.
L'histoire entière de la Hollande proave que sa constitution actuelle
a ce mérite inappréciable, qu'elle s'est formée plus lentement que
la constitution Anglaise et qo'elle est dictee par Texpérience des
sciècles.
Elle n*a point comme les Constitutions des divers Efats, qui
composent la fédération Américaine et comme la Constitution
fran^ise Ie mérite d'une lunineuse simplicité. Gette lumineuse
simplicité se trouve dans les constitutions AméricaineS; parce
qu'elles sont des théories tirées de Locke^ et parceque dans ce
pays nouvean on a pu faire des lois politiques sans égard ni
pour les usages, ni pour les droitS; qui n'existaient pas encore.
Cette lumineuse simplicité se troave dans la Gharte fran^aise
parce qu'elle ne pose que des principes tres généraux, qu'elle
conserve sans les nommer mille institutions de la constitution
impériale; et qu'elle laisse beaucoup k regier au pouvoir légis-
latif. En Hollande toute Tancienne constitution avait èté détruit^
pour faire place k une Gonstitution étrangère; tout devait être
reconstruit suivant Ie génie national. Gette immense réconstruc-
tion est en partie faite par la Gonstitution; mais comme tout ne
pouvait pas se fSure k la fois pour éviter la confusiou; une partie
442
est commandée par la nouvelle Loi fondameutale & des époques
indéfinieS; et les autorités constitnées sont respectivement char-
gées de *réxécution sous TapprobatioQ du Sou?erain. C'est ce
qui rend la Gonsitution HoUaudaise moins lumineuse peur les
étrangers, mais tout Hollandais instruit n'y voit rien qui oelni
soit tres connu; et il préföre iofiniment ce qu'il y a de vraiment
national dans toutes ces institutions aux théories les plus lami-
neuses qui k leurs yeux ne font qu'effleurer la matiëre.
Elle est tres réglementaire et semhie la pierre d! attente de beau-
coup de régiemens. Elle est tres réglementaire par rapport & tout
ce qui devait être réglé dabord et qui pouvait être tout de suite
soumis au jugement de la Nation. Elle a déj& donné liea -k un
grand nombre de régiemens, discutés dans les Gonseils, approu-
vés par Ie Prince et les Etats GénérauX; et toqjours fondéfi sar
des principes poses par la Constitution.
Elle n*esl, pour nous du moins, autre chose que Vessai d'une theorie,
Nous pardonnons aux étrangers de la regarder comme l'essai d'une
theorie. Pour nous, qui sommes versés dans notre histoire et dans
notre droit public, nous savons qu'elle n'a rieU; ni d'un essai,
ni d'une theorie, comme nous Tavons déjè fait voir plus haut
Elle est par la multiplicilé même de ses détails réglémentaires
d*une application tout a la fois difficile et dangereuse. Jusqu'ici
nous n'avons aper^n dans son application ni difficultës, ni dan-
gers. Les étrangers, non pas ceux, qui jugent chez eux notre
Gonstitution, mais ceux qui viennent nous visiter, témoignent
leur surprise de voir marcher si facilemént une Constitution
nouvelle. Leur suprise cesse, quand ils apprennent que cette
Constitution, dans Ie fait, est tres ancienne, qu'elle rappelle toutes
les Lois fondamentales des sciècles passés, et qn'elle sanctioDne
les droits et les usages recus de la Nation.
J'ai lu Ie projet de Constitution pour les Pays-Bas réunis par
M. Barthélémy, projet qui vient de paraftre k Bruxelles. J'y ai
remarqué deux points principaux; Tun c'est Ie Gouvernement
général, et Tautre Tadministration provinciale et municipale. Cette
443
grande division Be tronve de même dans la GoDStitation Hollan-
dai8e. J'ai trèB bien compris Ie premier point et j'ai remarqué
que les étrangers comprenneDt de même assez bien ce point
dans notre Gonstitntion. Je n'ai compris Ie second point, qni m'a
para enveloppé d'une obscnrité impénétrable. Tons les étrangers
m'assnrent qn'iis ne comprennent rien an second point dans notre
Constitation. J'ai remarqué par rapport aa premier point ane
grande conformité entre Ie projet de M. Barthélémy et la Con-
stitation HoUandaise, et cette conformité est apparemment beaa-
conp plns grande qu'il ne s'en donte. A Tégard dn second point
an contraire tont parait également difTérer. Mais que les amis
des deax PayS; qni vont se rénnir, se consolent de cette différence,
qa'elle existe chez nonS; même entre les Provinces et entre les
villes d'ane même Province. La difTérence sar Ie second point
de nos Gonstitations, loin d'être naisiblC; condait directement &
la prospérité de chaque partie de l'Ëtat et par conséquent &la
prospérité publique. Toutes les localités différent, toutes les admi-
nistrations locales sont différentes, toutes tendent & élever au
plus baut point la population et la richesse nationale. En atten-
dant Ie Gouvernement général est Ik pour faire de tant et de si
grands moyens Tusage convenable [)our maintenir Tindépendance
au dehors et la tranquilité au dedans. Il se compose de la légis-
lation, de Tadministration de la justicO; de la diplomatie, de la
défense par terre et par mer, des finances, et sur tous ces objets
il n'y a pas Ie moindre embarras k craindre de la part des
administrations provinciales et municipales; mais Ie Prince de
concert avec les Etats Généraux est toujours assez fort pour faire
tout Ie bien possible saus trouver la moindre opposition.
In zgne geheime gedenkschriften vermeldt GK. dat hg eens
zijn aanvraag om ontslag gereed gemaakt had; uit eene andere
aanteekening blijkt, dat dit in April of Mei 1814 moet geweest
zgn; het concept van GK's eigen hand is bewaard gebleven en
luidt aldus:
444
Doorlugtig Vorst en Heer!
Alzo de staat van mijne gezondheid mij niet toelaat om lan-
ger in mgnen dienst te blgven; neem ik de vrgheid om mgne
ampten in den schoot van Uwe Koninklgke Hoogheid neder
te leggen.
Ik verblgve met den diepsten eerbied
Doorlugtig Vorst en Heer!
's HagO; Uwer Koninklgke Hoogheid
den 1814. getrouwe onderdaan
61J8BBBT Earbl van Hogbndobp
Met verzending van den nevensgaanden officieeleu brief heb
ik de eer UEH. te melden, dat ik de verandering heb waar-
genomen, die in Deszelfs hart is voorgevallen, eu dat ik over-
tuigd ben, dat deze stap Denzelven aangenaam zal zgn.
Ik beveele mgne kinderen in Deszelven aandenken naar maate
zij zig wel gedragen zullen.
'sHage, UKH. getrouwe onderdaan
den 1814. Hoobndorp.
Op den omslag staat: „Zgne Koninklijke Hoogheid" in den
hoek links onder: Hogendorp. Alles was dus gereed ter ver-
zending; de datum alleen behoefde nog ingevuld te worden.
Wij willen deze correspondentie hier tijdelgk laten rusten,
om die naderband weder op te vatten, het kwam mg voor, dat
zg een te goed beeld geeft èn van den tgd, èn van den Sou-
vereinen Vorst, èn van GK. om haar niet als een aaneenge-
sloten geheel te geven, al komen er bgzonderheden in voor,
die op zichzelf niet altijd van groot belang zijn. Ongemerkt
hebben wij daarmede een geheel tgdvak doorloopen, waarvan
nog eenige punten afzonderlijk dienen toegelicht en behandeld
te worden. Vooraf echter zij er plaats gegeven aan eenige aan-
teekeningen en herinneringen aangaande dit tgdvak door 6K.
in latere jaren op het papier gebracht.
445
Door onzen opstand hadden wij feitelijk onze plaats hernomen
in den rg der volken. In Engeland haastte men zich met de
erkenning daarvan; reeds den 6^^^ December 1813 werd die
geteekend en luidde:
Sir my Cousin! Being desirous to give to Your Boyal High-
ness the earliest testimony of the satisfaction I feel at the return
of Your Royal Highness to your native Provinces, and of the
pleasure I experience in acknowledging Your Royal Highness in
the Name and on the Behalf of his Majesty asPrinceSovereign
of the United Provinces of the Low Gountries; 1 have selected
for tbat purpose Our Right Trusty and Wellbeloved Cousin and
Counsellor Kichard Ëarl of Clancarty. a Member of the Com-
mittee of His Majesty*s Privy Council for affairs of Trade and
Foreign Plantations, and one of the RepresentativePeersofthat
part of His Majesty's United Eingdom called Ireland, whom I
have invested with the Cbaracter of His Majesty's Ambassador
Extraordinary and Plenipotentiary to Your Royal Highness ; and
I request Your Royal Highness will accept^ through him, the
assurances of my sincere congratulations on the late memorable
EventSy which have restored Your Royal Highness to Your Coun-
try, and which promise not only to it, hut to the general Cause
of Europe, the most beueficial Results from the Independance of
the United Provinces, which under Your Royal Highness auspi-
ces and the Cooperation of the AllieS; 1 trust will be speedily
and finally established. Etc.
Given at my Palace of Your good cousin and Brother
Carlton House, the eigtth day Gborge. P. R
of December 1813.
Volgens gebruik werd deze missive door Lord Clancarty aan
'den Minister van Buitenlandsche Zaken gezonden met een bege-
leidend schrijven, waarin o. a. het volgende voorkomt:
The undersigned is fartber commanded to assure His Royal
Highness the Prince of Orauge, that it is with the highest satis-
446
faction tfaat the Prince Regent readily gives the exampletothe
Sovereigns of Earope, by ao acknowledgement of that rank and
anthority in the House of Orange, whieh their long and distin-
gnished career in the history of Ëarope and their exertion in
the canse of her Independance have amply merited, and which
ander the particalar circumstances of the times givo the sarest
pledgeB for the secarity of the United Provinces and for their
speedy and saccessful restoration to that rank among the nations
oi EnropC; which is of the highest importance to the indepen-
dance an l tranqnillity of the nations of the Continent.
Twee jaren later schreef Ld Glancarty den volgenden brief
aan G. E.
Paris, 27 July 1815.
My dear Sir!
.... Believe me I shall ever coasider as the most honorable
as well as the most important part of my public life that in
which I was seleeted as the hamble instrument of my govern-
ment to attend the Prince of Orange to Holland, to reside at
his Court; and subsequently under the orders of my Sovereign
to endeavour to obtain for the Eing of the Netherlands and his
people the means of upholding that independance, which they
had so gallantly and loyally won, and in the attainment of
which you, my dear Sir, have acquired such universal and well
merited renown. That I should have been permitted to bear a
part, however hamble, in these transactions, I shall allways con-
sider as the brightest part of the history of my family.
Mede op den S^^^^ December accrediteerde Louis van Bour-
bon den Chevalier de la Serre (wiens naam in de vorige blad-
zgden verscheidene malen voorkomt) als politiek agent bij den
Souvereinen Vorst „sans que sa mission soit connu ou osten-
sible" wegens de tydsomstandigheden ; want Lodewyk XVIII
447
wiBis nog niet te Pargs. De erkenning door de andere Mogend-
heden liet niet lang op zich wachten. 6. K. mocht daarin zien
een vmcht van zijn werk; ook de erkenning van dien arbeid
door mannen van beteekcDis in het buitenland zal hem aange-
genaam geweest lijn, zoo b. v. wanneer de Russische Generaal
Benkendorf hem den 4 Januari 1814 uit Bommel schrgft: Je
snis bien heureux de m'être vu mis k même par les circonstances
de contribuer k raffermissement d'une époque, que votre Excel-
lence avoit si glorieusement commencée, et qui sera sans doute
celle d'un bonheur stable pour la Hollande; je suis heureux
d'avoir pu soutenir les efforts génëreux d'une nation, qui a tou-
jours tant fait pour sa libertö. Je ne manquerai point de porter
& la connoissance de Sa Majesté rËmpereur, mon auguste maitre,
ceux des officiers HollandoiS; dont j'ai eu Ie plus h me louer
pendant Ia défense de Breda, et je ne doute point, qu'il ne leur
donne des marques publiques de son estime.
Ook Generaal van Bülow schreef hem in denzelfden geest,
20 Januari 1814: Quoique votre maladie m'ait privé de Tavantage
de faire votre connoissance, j'ai Thonnour de vous connoitre
beauconp de réputation; — je sais toute la part que vous avez
ene au beau mouvement du peuple hollandois vers sa régéné-
ration, et je me réjouis beauconp pour la cause générale, pour
Ia Hollande et pour son Souverain, de voir & la tête des
hommes qui réunissent ainsi aux voeux patriotiques Ténergie et
la vigueur nécessaires & leur exécution; votre appui ne nous
sera pas inutile.
Toen Lord Castlereaegh, de Ëngelsche Minister van Buiten-
landsche Zaken, in Januari 1814 door den Haag kwam stond
hg er op zijn opwachting bij G. K. te maken alvorens diens
bezoek te ontvangen.
In de voorgaande bladzijden is verscheiden malen melding
gemaakt [van een Memorie in 1812 opgesteld over de gemeen-
schappelijke belangen van Engeland en Nederland, een stuk,
waarvan G. K. veel genoegen gehad heeft bg mededeeling aan
448
den Sovereinen Vorst en aan Lord Castlereagh ; het vinde hier
zgn plaats:
Memoire
sar les interets eommuns de V Angleterre et de la
Hollande.
1812.
La Balance de TEnrope existait encore an commencement
de Tan 1812, mais elle était sur Ie point d' être dëtmite. Si
la Rassie, dernière Paissance indépendante dn continent^ était
vaincne, la Monarchie nniverselle existait de fait en Enrope. —
Les évënemoDS de la gnerre ont été contraires an projet de
cette Monarchie et la balance est maintenne. La France perd
tons les jonrs de sa sopériorité. La Rnssie se sontient L'An-
triche pent reconvrer sa puissance et son rang.
L'intérêt évident de TAngleterre est que ces trois grandes
Puissances se balancent, afin qne Ie continent ne soit jamais
asservi par aucunes d'elles.
Antrefois Téquilibre était conservé par la rivalité de la France
et de l'Antriche, et la Rnssie n'était pas entree si avant dans
Ie systême de TEarope. Aujonrd'hni eet éqnilibre sera mienx
conservé par la rivalité de ces trois Grandes Pnissances.
Tant qu'il n'y ent que denx Puissances il était possible
qu'elles s'unissent pour dominer sur Ie continent et ponr faire
la loi & TAngleterre. — Les anciens politiqnes ne Tavaient pas
soupQonné; et cependant la chose arriva en 1756. Alors l'éqni-
libre ne fut continue que par les exploits de la Marine Anglaise
et de TArmée Pmssienne. Mais ces exploits, qui tiennent dn
prodige, ne sont pas faits pour entrer dans les calcnls de la
Politique.
Aujonrd'bui que la Rnssie se trouve placée an rang des
Puissances Prépondërantes il est politiquement impossible que
les trois grandes Puissances s'unissent jamais dans Ie même büt.
11 en résulte directement qui Ie rétablissement de TAutriche
449
dans Ie Raog des Paissances pröpondèranteS; est d'nn intêrêt
majenr poar l'Earope et poar TAngleterre.
Frédérie II, par son génie et sa grande rëpntation, maintint
jasqa'& ra mort réquilibre sar Ie continent. Alors la famease
Bëvolntion donna k Ia France nn nouvel essor, et elle se rendit
formidable k l'Earope entière. Toas les soaverains se réanirent
saccessivement contre elle, mais elle tronva des alliés dans nne
partie de lears süjets. A travers ses victoires et ses defaites elle
s'organisa en Paissance militaire^ et elle règna depnis la Vis-
tnle jasqa'aa Tage. Il n'y ent enfin sor Ie continent qae la
Rnssie qni pat lai résister. — Mais ces gaerres mêmeS; qoi
depnis vingt-cinq ans ensanglantent rEarope, ont foumi h la
Rnssie Toccasion de se mêler de la giande politiqaC; et désor-
mais elle a pris sa place parmis les Paissances prépondérautes.
Toates les fois qae la France et rAatricbe se ligneront avec
des vnes ambitieoses; la Kassie s'y opposera comme elle Ie fait
en ce moment. Sa paissance est essentielle an maintien de l'éqai-
librO; qai ne dépendra plas comme en 1756 da génie et de la
fortnne d'nn seal homme. II est également de l'intérêt de TEa-
rope et de TAngleterre qae la Bassie conserve sa place aa rang
des trois grandes Paissances prépondérantes.
Dans cette sitnation des Grandes Puissances toos les États
de TEnrope sont mis k Tabri des invasions et des spoliations. —
L'AngleterrC; en s'alliant, saivant les circonstanccs, soit avec la
Rnssie, soit avec rAatricbe, coavrira toas les États inférienrs
de son égide. — La Paix sera moins troablée qae jamaiS; et
Ie commerce reflearira.
Mais poar assarer eet éqailibre, et poar profiter de cette
sitaation, il est absolnment nécessaire qne TAngleterre rétablisse
sa commnnication avec Ie centre dn Continent par Ie moyen de la
Hollande. Les AUiances entre TAngleterre et les Pays-bas
datent de plasiears siècles; elles ont fait la grandenr de TAn-
gleterre k répoqne de la maison de Boargogne, et depais elles
ont essentiellement contribné k la conservation de réqnilibre.
460
Les Traites de Barrières n'ont pas ea d'antres principes, et
ces traites ont par&itement rempli lear bat, tant qn'a darö la
riyalité entre la Prance et TAntriche. — Mais lorsqn'en 1756
ces denx Puissances s'alliërent, la Hollande fat k lear merci.
L'Angleterre ne fnt plns en état de la défendre, et elle fat
rédaite& désirer sa neatralité.
Aujonrd'hai qu'il y a trois Puissances prépondérantes, la France
ne peut plus s'allier k Tune saus se faire une ennemie de
Tautre et la Hollande trouve dans cette dernière unealliëenatarelle,
qui, de concert avec TAngleterre, Ycille k sa conserration. La
Hollande sert nécessairement de lien entre cette Puissance, soit
la Bussie, soit 1' Autriche et TAngleterre. Son intérêt et celni
de TAngleterre sont absolument les mênies ; Ia Hollande assare
son indépendance, et V Angleterre ses liaisons avec Ie conttnent
Désormais TAngleterre ne sera plns réduite k désirer la nea-
tralité de la Hollande, de peur qn'elle ne soit conquise, et la
Hollande pourra prendre une part active au maintien de Tèqui-
libre. Elle Ta toujonrs fait pendant la riyalité entre la France
et r Autriche, elle a dü s'en abstenir depuis 1756, mais doré-
navant elle pourra Ie faire en s'appuyant, soit de la Basale^
soit de TAutriche.
Dans Ie fond, cette neutralité de la Hollande depuis 1756
était irës précaire; elle ne pouvait subsister que par la jalooaie
de la France et de TAutriche quoiqu'alliées, et la Hollande devait
nécessairement finir par devenir francaise comme elle Ta fait.
Maintenant qu'elle a un fondement plus assuré, il ne reste
qu'un seul danger, auquel il faudra pourvoir, et qui est celui
du premier choc de la part de la France, si la guerre vient k
éclater. Ce danger n'est pas nouveau; c'est Ie même anquel on
a pourvu par les Barrères, mais il est plus grand qu'antrefois,
parce qu'une attaque ne peut plus venir de la France seale, et
qn'elle se ferait par la France réunie soit k rAutriche, soit k
la Bussie. — Si la France est anie k 1' Autriche, leurs forces
combinées sont iafiniment k craindre; si elle est unie k la
451
Bussie, VAatriche aura pea de secoars a prêter, parce qa'elle
sera menacöe par Ia Bassie 8ar ses propree frontières. Ainsi
dans toQs les cas, la France aura plus de facilité qne jamais
ponr pënétrer en Hollande, Le seal moyen de parer efficaciment
k ee danger, est de rendre Ia Hollande plas forte, et après lui
avoir renda tont ce qn'elle poBsédait de frontières et de Colonies,
d'ajonter encore k son territoire tont les Pays-Bas et qnelqnes Pays
sécalarisés sur la rive gauche dn Bhin.
Les Pays- Bas Antrichiens ajontaient si pen de force k la
Maison d'Antriche, et il Ini était si difficile de les détendre,
qn'ils lai ëtaient effeetivement k charge ; anssi rAatriche parat-
elle charmée d'obtenir k la place de ses possession lointaines
des Provinces sur le Golfe Adriatiqae. La même compensation
ponrrait encore avoir lien et la Monarchie Antrichienne y gag-
nerait non moins que les Pays- Bas.
A eet accroissement de forces réelles de la Hollande on peut
joindre encore une force fëdérative. Tous les États protestans
de TEurope ont un lien commun qn'on appellait autrefjis la
cause protestante, et qui subsiste tonjours. II fandrait un mé-
moire particulier pour faire voir qu'nne alliance pour la con-
seryation de l'Eglise protestante est en ce moment très-nécessaire.
Nous en supposerons ici la nécessité, et nous nous bornerons k
remarquer les avantages, qui en résolteraient pour kt süreté
de hl Hollande. Les Êtats protestans sont principalement situés
au Nordy et les Êtats Catholiques au Sud. Les premiers sont par
lenr position k portee de porter dn secours k la Hollande,
comme ils ont fait souvent dans le seizième et dix-septiëme
siècle. Ils seraient encore, en qualité de membres d'une nouvelle
union protestante, plus enclins k mettre lenr poids dans la balance
du c6té de TAngleterre et de Ia Hollande. Ils formeraient par
la Hollande, une communication de TAngleterre avec TAutriche
OU avec la Bussie.
3 April 1830.
Ik had dit stuk naar Engeland gezonden. Kort daarna kwam
452
Lord Gastlereagh hier door, reizende naar het Hoofdkwartier
der Bondgenooten in Frankryk, en verzocht mij om een afschrift
yan hetzelve, alzoo hg het zyne thuis vergeten had.
(Aanteekening van GK. bg het nazien zgner papieren).
In eene dépêche uit Londen van den 15 Maart 1814 deelt
H. Fagel mede, dat door de Verbonden Mogendheden te Cbatil-
Ion aan den Kroonprins van Zweden is verzocht een aanval op
Antwerpen te doen, ten einde die vesting te veroveren met het
maritime arsenaal en de vloot ; deze verovering zonde daarom zoo-
veel waarde hebben, omdat naar men zeide Baonaparte verklaard
zonde hebben, die plaats bij een vredesverdrag nooit te zallen
afstaan. De positie bij vredesonderhandelingen zonde dan ook
veel sterker zgn als men, in plaats van den afstand van Antwer-
pen te vorderen, de teruggaaf er van kon weigeren. Behalve het
corps van den Kroonprins van Zweden zonden tot den aanval
medewerken de Engelsche troepen onder Sir Thomas Graham
en het corps van Walmoden, mede in Engelsche soldg. Lord
Glancarty ontvangt uit Londen de opdracht, om aan te dringen op
de medewerking van ongeveer 10000 man Nederlandsche troepen.
De reden waarom Fagel deze mededeeling doet is de volgende :
Je sais & n'en ponvoir donter, que, si contre tonte attente on
se refnsoit de notre cöté & accéder k la demande que Lord
Ulancartj est chargé de faire, ou même si, après y avoir aocédé,
les mesures qu'on anrait ainsi consenti & prendre n*étoient pas
mises en exécution avec Ie zéle et la bonne volonté qu'on se
croit en droit d'attendre de nous, pnis qu'il s'agit d'un objet
qui nous intéresse de si prés, en un mot, si k la paix on était
obligé de laisser Anvers et ses ressources maritimes entre les mains
de Tennemi, on est fermement résolu ici non seulement de ne
nous rendre aucune des Golonies ci-devant Hollandaises, mais
même de ne pas donner effet aux arrangemens, qui vons ont
èté communiqués relativement & la navigation provisoire des
sujets hoUandais avec les Golonies Occidentales. Le principe sur
453
lequel se fonderoit ce refus est celui qu'on a tonjonrs avance da
cötè de ce pays, c'est qa'on ne seroit disposé & faire ces res-
titatioos & la HoUande régéoéréC; qa'en antant q'elle acquerroit
une frontière assez forte poar assnrer véritablement son indépcD-
daoce. Je n'ai pas besoin de voas dire, Monsiear, combien il
me seroit dooloureax de voir an pareil cas réalisé^ et combien
je soahaite ardemment qa'en acquies^ant anx demandes, qne
Lord Clancarty est chargé de faire, Ton prévienne chez noas la
nécessité des instructions ultérieares, que je sais qu'il recevra,
si celles, qui lui sont transmises aujoard'hni, ne sortoient pas
leur plein effet.
J'avais déj^ écrit cette Dépêche lorsqu'on a rcQU ici Ia facheuse
nouvelle du malheur arrivé k Bergen-op-Zoom. En diminuant
considérablement la force du corps d'armée Anglois, eet échec
ne rend que plus urgente la demande que Lord Clancarty est
chargé de faire.
Avant de finir j'ai encore k vous observer. Monsieur, que, si
cette demande est accordée, je pourrai avec bien meilleure
grace et plus d'espoir de réussite m'acquitter des instructions
contenus dans votre Dépêche du 1 de ce mois, en demandant
la restitution des vaisseaux et effets, successi vemen t tirés par
les Francais du Departement de la marine k Rotterdam et
transportés k Anvers
H. Fagel.
Het behoeft wel geen betoog, dat zulk een mededeeling in-
drnk maakte en het antwoord aan Fagel daarvan bewijs gaf.
Deze trachtte dan ook den indruk te verzachten door het volgend
particalier schrijven aan 6. K.
Londres, 29 Mars 1814.
Monsieur!
Je vois avec plaisir que Ie Prince d'Orange a trouvé bon de
déiérer aux voeux des Puissances alliées et nommément de la
Grande Bretagne k Tégard des opérations combinées k entre-
31
454
prendre contre Anvers. Au reste il n'y a pas ea de ce cdtö
Tombre de meoace dans cette affaire; c'ëtoit ponr en éviter
jasqa*& Tapparence qne j'ai ern devoir voos faire la comninni-
cation secrette et confidentielle, qai faisoit Tobjet de ma dépêche
dn 15
Je suis etc.
H. Fagel.
Uit de correspondentie met den Souvereinen Vorst en uit de
aanteekeningen van G. K. blijkt, dat de in deze brieven van
Fagel vermelde stemming in Engeland weerkaatst werd in de
houding van Lord Clancart^ te 's Gravenhage ; deze verlangde
dat de Vereenigde Nederlanden meer deel namen in de inter-
nationale verwikkelingen en met troepen op het oorlogslerrein
medewerkten. 6.K. schrijft dat het hem gelukt is den Engelschen
Ambassadeur te vreden te stellen; daarbij zal hem wel van dienst
geweest zijn een nota van den Minister van Oorlog, blijkbaar
in de maand Maart opgesteld; z^ is belangrijk, minder ora
de militaire toerustingen, waarvan verslag gedaan wordt, dao
wel om de beschrijving van den toestand hier te lande ia de
eerste maanden na den Opstand. Niet onwaarschijnlijk is het,
dat Lord Clancarty na van den inhoud dezer nota kennis genomen
te hebben de woorden gebruikt heeft: You are nol a noisy people.
Note.
Lorsqu'an mois de Novembre dernier les Peuples de la Hol-
lande se sonlevërent pour secouer Ie joug Francais, on reconnot
bientöt, que Ie Païs se trouvait dans Tétat de dénuement Ie
plus absolu.
Les proviuces unies ayant fait pendant trois annëes partie
intégrante de TEmpire francais, toutes les ressources, qu'elles
offraient avec profnsion dans les tems les plus reculës, ont été
anëanties et dètruites.
Il est assez connu, qu'an moment de la révolution, par Ie fait
455
mêroe de la rapture de nos liens ayec la Fi-ance, il n'existait
pas ane ombre de Gonvernement central. Les aatoritës locales
s'efforcèrent de maiDtenir dans rintériear des villes Ie bon ordre
et la tranquilité, mais ue pouvaient rien an del&, jasqu'&ceqne
des hommes distingués par lears talens et leur mérite se char-
gèrent provisoirement des renes dn Gonvernement.
lis acqnirent bientöt la certitnde, que les eaisses pnbliqnes
avaient été enlevées et emmenëes en France.
Il s'agissait cependant de procéder de snite k une levèe de
tronpesi dans Ie doublé bnt de s'opposer aux efforts que Tennemi
pourrait vonloir tenter pour la réoccupation du territoire, et coo-
përer k son expnlsion finale des places fortes, qu'il continuait
de garder.
Cette levëe fut ordonnée. On ent recours pour les frais k des
dons patriotiqueS; puisqu'il ëtait même impossible de faire rentrer
les imp6ts par Ie départ précipité des administrations et d'un
uombre considérable d'employés frauQais.
Dans eet état de dëtresse les citoyens se présentèrent en foule
pour prendre les armes. On vit alors avec peine que Tembarras
n'avait fait qu'augmenter.
Par une suite naturelle de la réunion Ie Gouvernement Fran-
^is avait fait usage des approvisionnemens de tout genre, qui
existaient autrefois dans ce PaYs.
11 n'y avait donc ni armes, ni rounitions, ni affnts, ni attelages
pour Ie service de Tartillerie, ni effets d'habillement et d'épuipe-
ment, ni fournitnres, ni rien en un mot de ce qui est indispensable
pour la formation d'une armee et pour faire la guerre.
Il fallait suppleer k tout cela sans ressources pécuniaires, et
la difficulté devenait plus grande, en ce que les matières pre-
mières manquaient k plnsieurs egards aussi bien que les objets
conféctionnés.
Par les secours généreux du Gouvernement Anglais des armes
portatives et des munitions de guerre ont été fournies, ainsi que
quelques pièces d'artillerie.
456
Ges armes ont dO être distribaées en partie anz habitansdn
Paï6, non militaires, mais qni en consèqnence de Tappel, qni lenr
a été faity font Ie service ponr Ie blocns des Places. Lesaatres
ont été destinées anx corps de Farmée.
Indépendemment de celle-ci, il a été formé nne milice, ponr
laquelle les hommes ont été désignés an sort. Elle sera égale-
ment armee au moyen des armes Anglaises, qai ont été reines.
L'Angleterre a envoyé en oatre des habits et effets d'babiU
lement complets ponr qninze mille bonimes. Cet envoi n'ëtant
arrivé que lorsque les aniformes des corps de Tarmèe avaient
été déj& régies, et qae qnelqnes nns d'entre enx avaient dëji
passé des marchés, en consèqnence on a du réserver les habits
pour Ia Milice ; des capotes, des pantalons, des souliers et autres
effets d'équipement ont néanmoins été fonrnis sur cet approvi-
sionnement et selon Tnrgence des cas k Tarmee proprement dite.
Il s'est élevé alors une nouvelle difficulté. La rigueur excessive
de la saison a empêché Ie transport de tous ces objets par voie
d'ean. Pendant Ie séjonr des armées Russe et Prnssienne snr Ie
territoire de TEtat, presque toutes les voitures sans exception ont
été mises en réquisition ponr Ie service des vivres, et Texpédi-
tion d'effets d'habillement ou d'armement aux corps deTarmée,
qnelqu' urgent qu'il pot être, devint physiquement impossible.
Jusqu'ici cet obstacle dure encore. L'éxécution des ordres ponr
completer les approvisionnemens en vivres ne laisse que tres pen
de moyens de transport de disponible, et les inondations causées
par la grande crue des eanx et les débordemenv<; de quelques
fleuves rendent Taccès de plnsieurs points tres difficile.
La confection des effets d'habillement, pour laquelle les corps
ont pris des arrangemens comme il a été dit ci-dessus, bien
qu'oD s'en occupe avec zèle, a également rencontre des obstacles
de plus d'nn genre ; sous Ie régime Frangais et par suite du
système destructeur de tont commerce et de toute industrie, qni
faisait gémir Ie PeuplC; il a été porté une atteinte mortelle k
nos manufactures. De Ik une disette inconcevable de maliëres
457
premières dans nos meillears établissemeDS et an inanqae absola
de bons oavriers, qui; forcés par les circoostaoces, ont abandon-
né pour la plüpart les villes, oü ils tronvaient jadis par leur
travail une existence honnête. Ponr s'assnrer de ce fait, on n'a
qa'& jeter les yenx sur les villes de la Hollande oü les démoli-
tions des maisons et édificessesuccëdaient presqaejoarnellement
et dont les décombres attestent assez la mine.
Il a done fallu des efforts extraordinaires pour parvenir senle-
ment k faire travailler, et ici la saison rigourense offrait de
nonvelles entraves.
Dans rénamération, qni a été faite plus haut de tont ee qui
nous roanqnait, il n'a pas été qaestion eneore de chevanx et de
leur harnaehement et équipement.
Par des mesures extraordinaires et des réquisitions forcées plus
de deax mille chevanx de grosse cavallerie et du train ont été
fournis on doivent Têtre encore par Ie Païs, mals onadnavoir
recours ponr ceux de Hussards k des marchés pour les tirerdn
nord de TAllemagne, qui jusqu'ici n'ont pas pu arriver, retardés
également par les inoudations et les difficultés des chemins.
Quant au harnaehement et équipement de ces chevanx, &cet
égard, comme pour les autres objets, tont était k faire, et on
rencontrait partout les mêmes obstacles.
D'un autre cöté la formation des corps entiërement composés
ae recrnes et d'hommes de nouvelle levée ne pouvait faire de
grands progrés. Il n'existait ancun noyau, dont on pouvait tirer
les sous- officiers, et Tinstruction de ces nouveaux corps devait
nécessairement en soufirir.
D*ailleurs Tarrivée des prisonniers de guerre, parmi lesquels
on aurait sans doute irouvë de bons instructeurs, a été également
rctardée. lietenus sur les frontières do la Bohème, ou dans Tinté-
rieur de la Prusse, ces hommes, dont on espérait tirer beaucoup
de parti, sont devenus inntiles jusqu'ici pour Tinstruction des
corps nouvellement formés.
£n dernier résultat et pour mettre fin k eet exposé on croit
458
qn'il y a été beaacoap fait en présentant soas les armes environ
vingt raille hommes. Au commencemeot da mois d'Avril prochain
an corps d'armée de ce nombre sera mis en campagne, armé,
habillé et équipe; un mois plus tard ce corps sera augmenté
OU suivi d'un antre de dix mille hommes^ et cela, k un millier
d'hommes prés, tous Nationaux, tirés d'un petit pays, d'oü Tenne-
mi a enlevé dans Tespace de trois années sept conscriptions de
Tage de 19 è, 22 ans, et qui k la mi-Novembre était encore
entièrement occupé: mais on ne doit pas se dissimuler que les
soldats, qui composeroot ces corps et parmi lesquels on a da
prendre un grand nombre de jeunes gens de 17 anS; ne seront
point en état de faire dabord une guerre active contre des
troupes exercées et instruites, Ie tems et surtout les moyens
de completer Tinstruction ayant absolument manqué.
B. H. BbNTINK DB BUGKHORST.
Commissaire Général du Département
de Ia guerre.
Het bovenstaande zal wel aanleiding geweest zijn voor een
brief; dien G.K. aan Lord Castlereagh richtte.
La Haye, 9 Avril 1814.
Mylord!
On ne peut être plus sensible que je Ie suis a la lettre obli-
geante que vous avez eu la bonté de m'écrire Ie 22 du mois passé.
J'ai la satisfaction de pouvoir annoncer & V. E. que nos con-
seils sont plus qui jamais animés de Tesprit et conduits par les
principeS; que vous recommandez. La Constitution est vraimeiit
populaire et elle n'a de censeurs que parmi ceux, qui donnent
dans les extrêmes et qu'on ne doit pas désirer de gagner. Le
Prince vient de recomposer son ministère, de nommer un Conseil
d'Ëtat et de faire les premières nominations aux Etats Généraux,
qui seront ensuite élus par les Etats des Provinces. Dans tous
4Ö9
ces corps il y a des bommes de tous les partis et de toates les
religioDS, mais les anciens ainis de la Maison d'Orange y dominent.
Le public s'y est attenda, Ia cbose est jnste, et toas les partis
s'y atteudoient, contents de n'être pas exclus.
Nons avons re^a avec la plas profonde reconnoissance la com-
munication des traites que V. E. a conclus en notre faveur;
nous en attendons Texécution avec impatience, non seulement
la cession du territoire, raais encore notre part au Gouvernement
ei vil provisoire, d'autant plus que ces pays sont épuisés par
toutes les troupes qui y passent nécessairement et par lesinva-
sions et les déprédations de Tennemi. Si notre Prince avoit obtenn
seulement le Gouvernement civil provisoire, il est apparent qn'il
auroit prévenu ces derniers désastres^ dont vous avez entendu parier.
Le Ministère Britanniqne a paru désirer quelesobservations,
que vous connoissez, sur notre Constitution fussent publiées, et
nous Tavons fait aussitöt. Nous espéronS; qu'elles feront dans la
Belgique Teffet qu'on s'en promet, surtout par rapport ^ la Religiën.
Maintenant que nos limites futnres sont déj& fort éteudues,
que notre armee se rassemble, et que nous allons assiéger Anvers,
tandis qud d'nn autre cöté Louis XVIII est proclamé, n'estil
pas tems, Mylord, de songer è. nos Colonies. Pardonnez-moi un
peu d'ardeur sur ce point^ parce qu'il tient k nos interets les
plus chers et qn'il m'a semblë que la Grande Brctagne, toujours
grande et généreuse, n'y met d'autre condition, que celle de
nous voir assez forts pour nous défendre et pour maintenirnos
possessions. Vous ne voulez que notre indépendance puur la
conserver, vous désirez que nous soyons riches, vous déclarez
que nous devons recouvrer uos ricbesses par le commerce, et
ce commerce ne redeviendra ce qu'il fut jadis qne par les Colonies.
Encore une foiS; Monsieur, pardonnez k mon patriotisme, que vous
approuverez, eet élan peutêtre indiscret.
Aprés avoir toucbé de si grands interets, s4l est permis de
dire un mot de ma personne, j'ai rhouneurd'informer V. E. que
S. A. R. m'a nommé Secretaire d'Ëtat, VicePrésident de son
. 460
Cooseil d'Etat, ce qui me met en relation avec tons les Ministres.
Celai que j'avois est donné an Baron de Nagell, cidevant EoToyé
de Hollande & Londres, et aassi distingné par ses lumières qne
par ses talens. J'apporte dans ma noavelle plaee tont Ie zéle,
que j'ai déployé dans Ie premier.
Agréez etc.
(naar de minuut.)
In het nieuwe rijk kwamen de Domeinen ter sprake, zooals
uit bovenstaande bladzijden gebleeken is. In latere jaren bracht
G. K. zijn herinneringen te dien aanzien op schrift.
12 Juli 1830.
Volgens bijgaande tabel van 19 April 1814 krijgen wg ruim
zestien ton voor jaarlljksche opbrengst der domeinen.
Onder deze domeinen staan die van het Vorstelijk Huis van
Nassau vooraan, en brengen ruim zes ton op. De domeinen
van het Huis van Nassau waren veroverd geworden door de
Franschen in 1794 en 1795. Zij hadden dezelve bij den vrede
afgestaan aan de Bataafsche Republiek^ die ze duur genoeg
betalen moest. Zij waren derhalve een eigendom van het land
geworden, even zooals de oorspronkelijke landsdomeinen.
Het huis van Oranje had niets bij deeze schikking verloren.
Zgne domeinen waren zoodanig bezwaard met schulden, dat zij
niets meer aan Prins Willem V opbragten. Dit is mij in den
tijd gebleken uit den mond van meer dan één deskundige. De
Heer van Lynden van Hemmen, Vader van den tegenwoordige,
heeft het ook meermalen aan zynen zoon gezegd. Hij was Pre-
sident van den Raad van Domeinen onder Willem V. De schnl-
den op de domeinen gingen over met de domeinen aan de
Bataafsche Republiek. Het Huis van Oranje verloor dus niets.
De ongelukkige houders van obligatien zijn alleen te beklagen.
Zy hebben slechts een tijd lang 3 pet. rente genoten. Bij de
inigving zijn hunne obligatien beschouwd geworden als Natio-
461
nale schuld, hetwelk zij ook wezentlijk geworden waren, en als
zoodanig zijn zij getierceerd geworden.
Op dezen staat der domeinen worden er onderscheidene ge-
mist. Ik moet dit ten minste besluiten uit hetgeen ik naderhand
heb zien gebeuren. Toen het Huis van Oranje is teruggekomen
in 1813 heeft het zich in bezit gesteld van het zoogenaamde
oude Hof in den Haag (Paleis in het Noordeinde\ van het Huis
in het Bosch, van het Loo, en naar ik gehoord heb ook van
andere goederen. Ik heb daaruit moeten besluiten, dat alle
de zoodanige domeinen niet zijn begrepen in dezen staat. Want
indien zij daarop gebragt waren geweest zoo zouden zij slechts
bij eene wet kunnen zgn overgegaan in het bezit van den
Souvereinen Vorst. Niet lang daarna is het domein van Soest-
dijk (vóór 1795 een bezitting der Oranjes) geschonken gewor-
den aan den Prins van Oranje (later Willem II). Dit is geschied
bij eene wet, omdat Soestdijk op de lijst der Nationale do-
meinen stond.
Een ander domein en van geheel anderen oorsprong is
het zoogenaamde paleis te Amsterdam. Iedereen weet, dat dit
het beroemde Stadhuis was, in de zeventiende eeuw gebouwd
geheel op kosten van de stad en met opoffering VUn ontzag-
gelijke sommen. Lodewijk Napoleon verliet den Haag en ves-
tigde zich in Utrecht met zware kosten. Van Utrecht sloeg hg
het oog op Amsterdam en wist zich meester te maken van het
Stadhuis. Onderstellen wij, dat hij regtroatig eigenaar zij ge-
weest van dat gebouw, daar hij een puleis van maakte. Dan
zelfs is het met alle zijne eigendommen veroverd geworden door
zijnen broeder Keizer Napoleon. Men moge het paleis houden
voor een eigendom van Lodewijk of voor een nationaal domein,
in beide deze onderstellingen is het in handen van Keizer
Napoleon gevallen. Aan wien is het vervolgens overgegaan toen
wij de Franschen uit het land gejaagd en ons bestaan als Natie
herwonnen hebben ? Het is gevallen in handen van de Natie,
die opgestaan is, die Napoleon van zijne overheersching ontzet
462
en het Huis van Oranje weder ingeroepen heeft. Wat was toen
de pligt der Natie in de beschikking over dit geboaw? Hierop
is slechts een enkel antwoord te geven. Het gebouw moest
wederom in handen gesteld worden van den oorsproukelijkeD
CQ beroofden eigenaar, de stad van Amsterdam.
Den derden dag na zyne aankomst uit Engeland begaf
de Prins zich uit den Haag naar Amsterdam. Des morgens
vroeg in mijn bed, daar ik aan het podagra lag, ontving ik
een boodschap van den Prins met zijn verlangen om mijn
advies, hoe zich te gedragen omtrent het paleis. Ik antwoordde
oogenblikkelyky dat ik hem den raad gaf om het paleis aan
de stad terug te geven Ik voegde daarbij als een nieuwe
drangreden en ten overvloede, dat diezelfde stad Amsterdam
hem op dienzelfden da^ stond uit te roepen tot Souverein Vorst.
Behalve de vermelde vaste goederen heb ik evenveel redenen
om te onderstellen, dat ook vele roerende goederen op deze tabel
gemist worden. In den Haag, in het Huis in 't Bosch^ op het
Loo, in het Stadhuis van Amsterdam was een schat van mobi-
lair verzameld geworden. Niet alleen waren alle de paleizen
er van opgepropt^ maar wij voi den nog magazijnen van meu-
belen. Al dit roerend goed was van denzelfden aard als de
vaste panden, dat is of nationaal eigendom of eigen en geroofd
goed van Napoleon. Het was derhalve op den overheerscher
heroverd door de natie. Daar kon slechts door de natie over
beschikt worden, deze beschikking vereischte eene wet, en wij
hebben nooit van zulk een wet gehoord. Het roerend goed beeft
eenvoudig het lot ondergaan van het onroerend goed.
Toen het Koningrijk dor Nederlanden vervolgens is opgerigt
geworden hebben de Zuidelijke gewesten nog veel meer domei-
nen aangebracht. In de eerste begrootingen van het Rijk zijn
de inkomsten van de gezamentlijke domeinen op een miilioen
of vier geschat geworden. De kosten van het bestuur over de-
zelve afgerekend, bleef er omtrent twee en een half miilioen
aan zuiver inkomen over. De kapitale waarde van alle de do-
463
meinen wordt gemeenlyk geschat op de aanzienlijke som van
honderd millioen.
Heden is het geheele kapitaal verteerd. Het is gedeeltelijk
besteed aan den vestingbouw voor het Zuidelijk frontier, met
name twintig milloen. Het is gedeeltelijk gebruikt om het kort
van eenige jaren te dekken. Het heeft gediend om Koninklijke
paleizen te bouwen, b. v. Tervueren. Er zijn vele millioenen van
verdeeld geworden onder de Ministerien van Marine, van den
Waterstaat, enz. gelijk te zien is uit de wet ter oprigting van
bet Amortisatie Syndicaat, laatste dagen van December 1822.
Het verlies van dit kapitaal staat gelijk met eene vermeer-
dering der Nationale Schuld. Het gemis van de zuivere inkomsten
staat gelijk met eene vermeerdering van de renten op het
Grootboek. De twee en een half millioen inkomen moeten ge-
vonden worden uit belastingen. Voorleden jaar heeft de nieuwe
Minister van Financien aan de Staten Generaal verklaard, dat
wij in het verloopen tienjarig tgdvak onze Nationale Schuld ver-
meerderd hadden met vier en een half millioen 's jaars, zoodat
wij vier en een half millioen meer aan jaarlijksche renten te
betalen hadden, dan tien jaar geleden. Bij dezelfde gelegenheid
had hij behooreu te melden hoeveel inkomen uit domeinen wij
verloren hadden, en deze som had hy behooren te voegen bij
de vier en een half millioen.
Ik heb deze historische schets op het papier gebragt, onder-
wijl de zaken nog levendig zijn in mijn geheugen. De tijd wischt
vele belangrijke zaken uit, en ook deze zijn denkelijk bij de
meeste tijdgenooten eu ooggetuigen alreeds vergeten. Ik oordeel,
dat ik een dienst bewijs aan mijn Vaderland met eene herinnering
levendig te houden, welke aanleiding geven kan tot nuttig na-
denken.
Aangaande bet paleis te Amsterdam teekcnt G. K. op eene
andere plaats nog het volgende aan :
Mon beau-fils Warin (een amsterdammer) m'a dit hier que Ie
4(i4
Roi offrit effectivement l'b6tel-de-ville au Gonseil (d'AinBterdamX
mais que celui-ci oe 1'accepta pas, parce que TeDtretiea est trop
onëreux.
Bij den hrief van 8 December 1813 (zie Deel IV. bldz. 275)
bad GK. aan den Heer Fagel te Londen kennis gegeven van
zijn benoeming tot Minister van Buitenlandscbe Zaken en daar-
mede de officieele en officiense correspondentie geopend. Ëenige
dier brieven zijn bewaard gebleven en geven getuigenis van de
arbeidzaamheid van G.K.
La Haye 22 Dec. 1813.
Monsieur!
J'ai rbonneur de vous transmettre une copie d'nne lettre
expédiée cc matin par unc voie extraordinaire, (verzoek om zijn
gedachten mede te deelen over een consul-generaal te Londen).
J'ai de plus k vous communiquer. Monsieur, que c'est dauK les
dësirs tiës pressants de Son Altesse Royale, que vous vous
emploiez autaut que possiblc k obtenir auprès du gouvernement
anglais Ia levée du séquestre sur les possessions hollandaises
aux Isles de Suriname et de Demeraire. Le désir des hoUandais
de rinappréciable nvantage, que procurent nos nouvelles liaisons
avec TAngleterre, est trop lëgitiroe pour ne pas me tcnir assuré
que vous vous occuperez avec empressemeut de cette affaire
J'ai riionneur etc.
Ch. dk Hogenoorp.
La Haye 24 Decembre 18 13.
Monsieur!
Je rcQois en ce moment par le conrier Veldhorst vos leltres
adressées k Monsieur van der Duijn jusqu'au 21 de ce mois. Je
vais tout de suite lui denmnder toutes vos lettres prëcëdentes^
parcc-que je vois que vous Tavez déj^ entretenu sur Ie point
délicat des Etats Uuis. Tout ce que vous lui ditos sur les Com-
munications k faire k Lord Claucarty est infiniment juste, et
tres facile k observer. Jusqu'ici TAmbassadeur n'a fait que me
465
combler d'honnêtetéS; et je prévois qoe nous vivrons dans la
meillenre iDstelligence. Je fais copier en ce moment la minnte
de ma röponse k sa Note dn 13 sur les relations comraerciales.
Il sait, il in'a écrit, qa'il n'y a pas de ma faute aa délai, qa'elle
a épronvö.
L'ennemi a re^n an renfort de qnatre mille hommes dans
Anvers. Il s'est avance avee cinq mille hommes jnsque sons les
murs de Breda. II y a tronvé la plas vigonrease résistance, et
tont-è.-coup il a fait une retraite précipitée en abandon nnant
raême ses postes avances. Il a été poursnivi et a perdu du monde
dans sa retraite. Un de nos officiers avec soixante et dix hom-
mes de nos nouvelles levëes a fait une sortie audacieuse et a
repris k la bayouette Ie village du Haagje.
Le corps du Général Wintzingerode s'est avance de Bremen
jusqn'éi Munster, et a poussé des postes jusque sous les murs
de Wezel.
iMonsieur de Kinkel, qui nous est venu de Francfort, y retonrne
avec une lettre de Son Altesse Royale an Rui de Prusse pour
presser les diversions et gagner tous les suffrages au projet des
Pays Bas.
Monsieur de la Serre aura une répunse de Son Altesse Royale
pour son Mattre. Je lui ai procuré des relations, qui Ie mettent
en état de déployer toute son activité.
Ma goutte va mieux, mais les forces reviennent lentement,
parceque je fais nn travail qui exigeroit deux hommes.
J'ai rhonneur etc.
HOGENDORP.
La Haye le 26 Décembre 1813.
Monsieur!
Je suis chargé par Son Altesse Royale de vous transmettre
ses ordres le plus promptement possible sur le contenu des let-
tres, que Votre Excellence Lui a écrites le 21 deco mois, etje
Lui dépêche k eet effet un bateau pêcheur de Scheveningen.
466
Son Alte^se Royale a été tres agréablemeDt affectée des princi-
pes libéraux du Gouvernement Britanniqne dans les arrange-
mens proposés ponr la succession dans la Maison d'Orange.
Elle y donne son parfait consentement et vons charge^ Monsieur,
de Tan n oneer ofBciellement. La déclaration loyale de rAngleterre^
qn'eile dèsire que la Conronne de la Grande Bretagne et la
Souveraineté des Provinces Unies ne soient jamais réunies sur
la même tête, dissipcra même parmi nous une ombre d'inquiétnde,
qui pouvoit s*être élevée, et la joye publique dans ce pays-ci
sera parfaite anssitöt qu'il n'y aura plus de secret.
J*ai Thonneur de vous envoyer une copie de la première Note que
j'ai remise è. T Ambassadeur Britannique, et dont il m'a tëmoigné
beaucüup de satisfaction Je lui en remettrai incessamment une
seconde sur Ie même sujet pour Lui annoncer de nouvelles exten-
sions de la liberté de Gommerce. Il m'a fait Tbonneur de passer
chez moi une hcure et demie, et nous nous sommes séparés
extrêmement contens, ensorte qu*il n'y a plus ancun doute que
nous vivrons dans la plus parfaite intelligence et dans unecon-
fidence sans bornes. J'a pris les mesures nécessaires pour que la
maison de TAmbassadeur soit mis en état d'y recevoir Milord et
Milady Gastlereagh, mais si j'étais trompé dans mon attente, ils
seront re^us dans une autre maison des mieux montées de la
Haye. Lord Glancarty m'a parlé Ie premier de nos relations avec
les Etats Unis ; il désire que nous reconnoissions Ie Consul Amé-
ricain établi è. Amsterdam, comme nous avons fait tons les antres
Gonsuls, moyennant quoi nous renouons d'abord les relations
commerciales ; il approuve si fort que Son Altesse Royale communi-
qué son avènement aux Etats-Unis, qu'il nous conseille d'envoyer
k eet effet une personne accréditée en Amérique comme nous avons
fait dans les principales Gonrs de TEurope. Nous ne voulons pas,
dit- il, que vous soyez embarrassés d'une guerre maritime, pendant
que vous devez faire les plus grands efforts sur Ie Gontinent ; nous
désirons que vous vous enrichissiez par Ie commerce, et il est
de notre intérêt que vous redeveniez riches. Il croit seulement
467
que nons ne devons pas reconnottre Ie traite fait avec T Amërique
par UD de dos Gouverneraen» révolutionaires et qui est reclame
par Ie Consul; ce traite est égaicment incooDU & T Ambassadeur
et è. moi, et je vais m'en faire dooner une copie pour Texarainer
ensemble. Ce n'est donc pas sur Ie fond du traite que portesa
réflexion et je dois conclure qu'il regarde comme duIs tous les
rapports de nos Gouveruemens révolutionaires avec TElranger.
Je n'ai pas poussé la conversation sur ce point, raais en mëditant
Ie principe il me paroit juste, et je serai charme. Monsieur,
d'apprendre votre avis sur ce sujet.
Demain la Commission pour la Constitution tient sa première
séance, suivant Ie Décret dont j'insére la copie. Le Prince oflfre
k la uation une constitution aussi libre quecellede TAngleterre;
mais entièrement fondée sar nos antiques institutions et décorée
de tous les noms, qui de tous temps ont étë rëvërés parmi noas.
On en tire vingt cinq exemplaires et je vous en entrerrai un
par la première occasion. Au premier février prochain six cent
Notables seront convoqués è. Amsterdan pour ëmettre leurvoeU;
pour se constituer en grande Assemblee des Ëtats Génëraux,
recevoir le serment du Prince, suivant Tusage immömorial de nos
anciens Souverains, et Lui prêter hommage au nom dela Nation.
Nous comptons au premier jour reprendre Taffaire dans le
Brabant; le voeu des babitans s'y prononce tous les jours davantage ;
des Flamands sont venus jnsqu' & la Haye pour implorer uotre
protection. Le Prince d'Orange est pret k leur dèclarer, qu'il
employera ses propres moyens et son influence auprès de la
Grande Bretagne et des Hauts Alliés pour les délivrcr du joug
abhorré des Francais. Ces peuples auront en Lui un Libérateur
et un Protecteur ; ils pourront ensuite se donner eux-mêmes un
Sonverain, et de cette maniere tous les interets sont concilies
et toutes les prétensions mënagées.
J'ai l'bonneur etc.
HOGBNDORP.
468
La Haye, 28 December 1813.
Monsienr!
Je sais autorisé par Sod Altesse Royale, notre Soaverain, k
vons charger de faire des démarches aoprës da Gouvernement
Britannique pour obtenir 1'envoi k Rotterdam d'an million de
livres de salpêtre, et de trois cent mille livres de sonfire,
moyennant lesquels nos fabriqaants de poudre pourront livrer
un million et demi de livres. Si vous rencontriez des obstacles
i eet envoi, Votre Excellence est chargée de faire les plns
vives instances poar obtenir Ie plus promt envoi & Rotter-
dam d'un demi million de livres de poudre tont au moins.
J'ai communiqué cette soUicitation k Lord Glancarty. Son
avis était d'attendre Tarrivée de Lord Castlereagh, k moins que
nous ne fussions trop pressés pour cela. J'ai répondu qu'effec-
tivement nous étions trop pressés. Ën effet. Monsieur, les ino-
ments sont précieux, et la règle générale dans la guerre, oü
nous sommes engagés, est que nous pouvons faire Ia même
chose avec plus de facilité et avec plus d'effet aujourd'hui que
demain.
J'ai rbonneur etc.
Charles de Uogbndorp.
privé. La Haye 28 Décembre 1813.
Monsieur!
Je ne puis rien ajouter k ma dépêche officielle sur Ie
salpêtre, etc.
Les vents contraires m'ont permis de vous envoyer encore
par Ie bateau pêcheur d'hier Texemplaire de la Gonstitation,
dont vous pouvez faire des Communications confidentielles. Dans
la première séance, qui a eu lien hier dans ma maison, onm'a
fait rhonncur de me nommer unanimement Président^ ce qoe
j'ai acceptó dans Tespoir de pouvoir presser d'autant mieax
469
Taffaire. Vons verrez^ Monsieur, par cette Piëce, que nous aban-*
donnons les notions abstraites et les vaines théories pour nous
tenir & Texpérience et aux sages institntions de nos ancêtres.
Dans les conversations que j'ai eues avec les chefs des deux
ci-devants partis, qni ont longtemps divisé la Patrie, j'ai ren-
contre parmi les Patriotes plus d'attachement que je ne désirais
k une Metaphysique politique, dont je m'efforce de leur dëmon-
trer la vanitö et les dangers.
S. A. R. a donnë k des insurgés de la Flandre, qui sont
venus implorer notre secours jusqu'i la Haye, une déclaration
dans les termes dont je me suis servi dans ma dernière lettre
dépéchée par ie bateau pêcheur. Il n'y a pas de Ministre Au-
trichien qui puisse s'en offenser, et en même temps tontes ces
Provinces sauront k quoi s*en tenir, et obtiennent par \k Ie
point d'appui qui mettra tout en mouvement. L'nn de ces
Flamands réside au quartier général du Général Bulow. S. A. B.
a nommé pour Tassister Monsieur Hugo de N^eveld, qui a fait
un long séjour en Espagne pendant Tlnsurrection, qui s'y con-
noit, qui est susceptible d'enthousiasme, et qui est capable de
rinspirer.
J'ai rhonneur etc.
HOGBNDORP.
privé. La Haye, 31 Décembre 1813.
MonsieurI
S. A. B. m'a communiqué la lettre que vous Lui avezécrite
en date dn 25 de ce mois, qui fait mention de négociations
avec la France, sur un rapport de Monsieur de St. Aignant et
la communication, que S. A. B. doit avoir refue de Lord Clan*
carty. Le dernier n*a parlé que vagnement sur ce point k
S.A.B, et ne m'en a jamais rien dit. Nous concluons, qu'il est
moins bien informé que vous ne supposez. Je vous prie, Mon-
sieur; de nous donner des informations les plus précises sur
32
470
Ce sajet; qui noas intéresse si viveineDt. En attendaat nous
sommes charmes d'apprendre qae l'Angleterre a pris notre causa
avec chalear.
J*ai pris les ordres de S. A. R. sur votre demande de pouvoir
présenter Monsieur votre frère Guillanme comme Ministre plè-
nipotentiaire en votre absence. Elle trouve que par Ie départ
du Prince-Régent et de Lord Castlereagh toutes les affaires
sont suspendues et que la chose ne vient pas k point dans ce
moment. Elle préféré vous entretcnir sur ce sujet quand voos
viendrez ici. Je me borne donc k vous envoyer uue lettre qui
constitue Mtmsieur votre frère Secrétaire d'Ambassade. A cette
occasion S. A. R a confirmé les arraugements pécuniaires pro
poses par vous et agréés par Elle, mais dont je n'avais ]iss
encore été informé.
Le Général Wiutzingerode approcbe du Rhin. La division de
Bulow, qui blocque Wesel, entre Ic 3 de ce mois è. Arnhem,
et le Général Bulo^v ne tardera pas ^ se porter dans la Belgique.
Nous faisons les derniers efforts pour lever trente mille hommes
de troupes régulières, vingt mille hommes du Landwheer, et
pour organiser le Landstorm. Nous mettons de l'ordre dans nos
finances; nous rendons le systbème d'imposition plus conforme
aux babitudes nationales et en uiême temps plus productif ; mais
nous avons été reduit aux derniers abois, et nous sommes tres
loin de pouvoir faire la moindre partie de ce que nous faisions
jadis.
En attendant, Monsieur, je me fais une véritable fête de vous
voir. J'ai re^u avec beaucoup de satisfaction votre lettre da 25
de ce mois. Je puis vous annoncer que le travail de constitn-
tion avance tous les jours, et que Tesprit public demeure tres bon.
J'ai Thonneur etc.
Oh. DB HoGBffDORP.
L. S. Je suis encore affligé de
la goutte k la main droite.
All
privé. La Haye, 8 Janvier 1814.
Monsiearl
J'ai rhonnenr de vous envoyer copie d'un décret de Son
Altesse Royale et d'nne lettre de la Chambre de Commerce
d'Amsterdam, qni vous mettront parfaitement an fait de eette
affaire ; j'y joins la copie dn Décret tonchant Ie grade militaire
de Monsiear votre frëre.
Le point essen tiel, Monsieur, est dans ce moment Ie séjonr
de Mylord Castlereagh, que j'ai eu Thonneur d'entretenir hier
deux fois. Il est impossible d'avoir de meilleures dispositions et
de persuader davantage par la sincöiïté et par la loyauté des
procédés. Vous apprendrez sans doute, Monsieur, par Son Al-
tesse Royale Ëlle-même qu'il a toute sa confiance. Nous avons
donné en conséquence des instructions & Monsieur de Spaen
et k Monsieur de Kinkel ; ce dernier, il est vrai, n'est pas
accrédité auprès de Sa Majesté prnssienne que par une simple
lettre, et s'occupe principalement d'objets militaires, mais nous
le tenons toujours au courant. S. A. R. est tres satisfaite de
Monsieur de Spaen, qui a successivement refu le meilleur ac-
cueil dn Roi de Prasse k Francfort, de TEmpereur de Russie
k Carlsruhe et de TEmpereur d'Autriche k Fribourg, ainsi que
tous leurs Ministres. Nous croyons. Monsieur, sur les rapports,
que nous avons ref us, que los dispositions de ces Souverains
relativement k Ia Belgique en particulier nous sont encore plus
favorables, que ne le pense Lord Castlereagh.
Ge Ministre est naturellement tres occupé de tous les objets
qui tiennent k la guerre et k la politique du moment; c*est
aussi par qaoi nous devons tous commencer. Il nous a parlé du
mariage, comme une affaire qui doit demeurer secrète, jusqu'&
ce qu'elle soit communiquée au Parlement dans six ou sept
semaines. Nous n'avions pas compris cela par vos lettres, et
cependant nous n'avons pas ébruité la chose; par tout ce que
me rapportent ceux qui viennent de TAngleterre, il me parott
que c'est le secret de la comédie. Lord Castlereagh m'a prié
4li
de vons donner tont ce que les Anglois Domment des informa-
tions snr ce sujet, pour en faire nsage anprès du Ministère. Je
m'en suis chargé tros volontiers, d'autant plus que je considère
toutes les stipulations & faire^ et toutes les formes k leur
donner comme tres faciles, vu que toutes les parties sont
d'accord.
J'ai commencé avec Lord Castlereagh un discours sur Ie
séquestre de Suriname, sur la navigation de ces Golonies, et il
m'a donné en général les assurances les plus flatteuses; mals
je me suis apper^u qu'il entrera dans les détails de cette affaire
k son retour du voyage, qu'il entreprend aujourd'hui k quatre
heures. Il a voulu absolument me faire l'honneur de prendre
congé de moi avant son départ. Je Tattends, et c'est ce qai
m'empêche d'aller au devant de Madame la Princesse, avecqni
j'aurai Thonneur de diner aujourd'hui.
Les premiers mouvemens en avant des Prnssiens du cöté de
Breda et des .Russes sur Ie Bas-Uhin ont produit révacuation
de Nimègue par les FranQois.
J'ai re^u, Monsieur, vos lettres sur les Consuls, dont je ferai
mon affaire, et j'attribne votre silence sur tous les objets intë-
ressans au passage de Lord Castlereagh.
J'ai l'honneur etc.
Ch. de HoOBIfDORP.
Bg het ordenen zgner papieren vond G. K. ook eenige brieven
van den Heer E. van der Hoeven geschreven in Januari 1814;
hy teekent daarbg aan :
Deze is dezelfde, die in de eerste dagen van den opstand
naar de hoofdkwartieren van de Russische Generaals en van
den Kroonprins van Zweden gezonden was. Nu werd hij be-
noemd tot onzen Gezant in Zwitserland, alwaar hij met roem
gediend heeft en in de eerste plaats de capitulatien heeft ge-
sloten.
Het blijkt uit deze stukken hoedanig de draad van deze zaak
473
afgebroken was.^) Het moest noodzakelijk eenigen tgd dnren,
voor dat wg bekend genoeg waren met de vroegere inrigtingen.
De onderhandeling aan te vangen, onzen Gezant af te zenden,
voordat wij wisten wat wg wilden, voordat wij het hem konden
uitleggen, zonde eene dwaasheid geweest zijn. Maar deze redenen
golden niet bg het ongeduld van den Prins. Hg dacht, dat mg
niets moeijelgk vallen kon, omdat ik den opstand als met een
tooverroede bestuurd had. Maar ik wist alles wat noodig was
voor den opstand, en in andere zaken, zoo als ook in deze,
waren er narigten te verzamelen. Ik heb menigmaal in zgn be-
stuur waargenomen, dat zijne voortvarendheid hem genoodzaakt
heeft terug te treden. Hiermede verliest men zesmaal zooveel
tijd als men eerst denkt gewonnen te hebben.
Het is een belangrijke vraag of wg Zwitsersche troepen, en
in het geheel vreemde troepen, noodig hebben. Men heeft langen
tijd gedacht van ja; men heeft in 1814 Zwitsers en Nassauers
in dienst genomen, en bij de tienjarige begrooting van 1830
waren zij niet meer te vinden.
In de oude republiek konden wij niet blgven buiten vreemde
troepen. Ons land was zeer volkrgk, doch er was een groote
nijverheid, een groote zeevaart, een groote trek naar alle onze
koloniën, en er schoten niet genoeg menschen over voor het
leger. Dit leger was niet evenredig aan onze bevolking, maar
veel meer aan onze welvaart en onze rijkdommen, ten einde
dezelve te beschermen tegen magtige buren.
In 1814 begonnen wij wederom met de zeven oude Neder-
^). In 1795 werd besloten de Zwitsersche troepen in dienst der Bepabliek af
te danken, ten einde uit deze bezuiniging te yinden voor een gedeelte het onderhoud
yan 25000 man fransche troepen; de Zwitsers waren duurder dan de troepen uit
het eigen land en uit andere landen getrokken: in 1792 waren er in dienst der
Bepnbliek 68 Compagniën, of 7200 man, kostende f 1458000.— 'sjaars; een Colonel
genootf 12000.— 's j aars. De capitulatien of oyereenkomsten met de Zwitsersche
Cantons yoor het leyeren yan manschappen dateeren yan 1712. In 1814 ging de
werying niet ylug omdat Napoleon een betrekkelijk groot contingent Zwitsers in
zijn legers had, dat slechts met moeite yoltallig gehoaden werd.
H. V. H.
474
landen. Wij hadden derhalve dezelfde behoefte aan yreemde
troepen. De vereeniging met de Znidelgke gewesten bestond
slechts in het verschiet. Op hnnne bevolking te rekenen midden
in den oorlog zonde onvoorzigtig zgn geweest.
Maar na de vereeniging veranderde ook al spoedig de staat
van deze zaak. Wg hadden kannen dertig dnizend man in die
gewesten ligten, ofschoon geen derde van dezelve gereed was
vóór den slag van Waterloo. In 1816 was er dns eene overtuiging
geboren, dat de bevolking van het Koningrgk zonde kannen
voldoen en dat wg vreemde troepen zonden kunnen missen^
De Znidelgke gewesten drongen het sterkst daarop aan in
de Staten Generaal, gedeeltelijk nit een geest van zuinigheid,
gedeeltelijk uit een drift voor vrijheid
Onze Zwitsers zgn echter in groeten getale genaturaliseerd
geworden en bg de inlandsche afdeelingen ingestoken.
De Vereeniging.
In de vorenstaande correspondentie wordt veelvuldig melding
gemaakt van de Zuidelijke Nederlanden en van de plannen om
die te vereenigen met de Noordelijke Provinciën. Bg een AUiantie-
tractaat, in 1806 tusschen Groot-Britannie, Rusland en Zweden
gesloten^ schemerde door een herstel van het Huis van Oranje
in Holland en eene vergrooting van grondgebied door de toe-
voeging van België. In 1810 werd deze zaak in eene brochure
besproken. Het bleven nog ijdele luchtbeelden, want de omstan-
digheden waren er nog niet naar om eene verwezenlijking zelfs
maar van verre te doen bevroeden. Toen echter aan het einde
van 1812 de mare zich verspreidde, dat Napoleons macht in de
sneeuwvelden van Rusland was gebroken begon men allerwege
zich voor te bereiden op nieuwe toestanden. In de Cabinetten
der Staatslieden beraadslaagde men welke leiding er aan de
de zaken te geven ware, waarheen het schip op de zoo fel
bewogen zee gestuurd moest worden. De kaart van Europa, in de
laatste tientallen vanjaren zoo aanhoudend gewgzigd, werd weder
in handen en onder handen genomen, om na te gaan hoe die na
den val van den Veroveraar op duurzame wijze konde worden
ingedeeld. In onzen tijd kost het moeite zich te verplaatsen in
de begrippen, welke heerschende waren in den aanvang der
negentiende eeuw; het is ons vreemd eenige Staatslieden de
kaart van Europe te zien verknippen naar hun goeddunken en
in onderling overleg te bepalen : dat volk komt onder dien vorst,
die landstreek komt onder dien gebieder, dat rijk wordt op die
wijze vervormd. Het kwam niet eens in de gedachte op, dat de
bevolkingen een woord mede te spreken zouden hebben. Van
Lodewijk XIV tot Napoleon toe was Frankrijk steeds de aanval-
478
lende partij in Europa geweest; dat lastige, woelige Frankrijk
moest onschadelijk gemaakt worden, onder welken vorst het ook
bleef voortbestaan. Intusschen was het niet wenschelgk, dat Prais-
sen of Oostenrijk er oumiddelijk aan grensden, om gevaarlgke
wrijvingen te voorkomen; veel beter ware het eenige kleine
rijken tasschen de grootmachten in te leggen, die als stootknssens
dienst konden doen, maar die tevens sterk genoeg waren om
een eersten aanval tegen te honden, totdat een groote mogend-
heid te hulp kon komen Deze was de leidende gedachte, die
vooral in Engeland voorzat, wanneer de vereeniging van al de
Nederlanden tot één Koninkrijk werd overwogen.
Reeds in 1812 werd hierover ernstig beraadslaagd in het
Engelsche Gabinet ; er werd zelfs over gedacht of men Holland
wel zoude kunnen toevertrouwen aan den Prins van Oranje, die
na den vrede van Amiens de knie gebogen had voor Napoleon,
en als vergoeding voor zijn verloren zaak in de Vereenif^de
Nederlanden uit diens band het geseculariseerde bisdom Fnlda
en aanhoorigheden had ontvangen ; ware het misschien beter den
vader voorbg te gaan en den zoon te bestemmen tot hoofd van
den nieuwen Staat? Hendrik Fagel wist dit af te wenden door
er op te wijzen, dat de Prins van Oranje de door hem begane
fout dubbel had goedgemaakt door zijn houding in 1806, toen
zyn trouw aan den Koning van Pruisen hem het verlies gekost
had èn van Fulda èn van zijn Nassausche erflanden. Toen de
Prins daarop in Engeland kwam werd hij beschouwd als de
aanstaande Souvereine Vorst der Vereenigde Nederlanden. Moch-
ten er nog eenige twgfelingen zijn blyven bestaan, de opstand
in November 1813 onder leiding van 6.K. maakte er voor goed
een einde aan.
In April 1813 richtte de Prins van Oranje een schriftelijk
vertoog aan de Engelsche Regeering, waarin hg zgne gedachten
over een verandering van den regeeringsvorm in de oude Zeven
Provinciën uiteen zette en ook de uitbreiding van het grond-
gebied ter sprake bracht. Naar aanleiding daarvan zond Engeland
479
een Memorandani aan de verbonden Mogendheden, waarin de
eerste trekken der latere vereeniging van al de Nederlanden
werden aangegeven, en tevens hulp in geld en troepen voor dat
doel werd toegezegd.
Dit Memorandani van het eind van October 1813 was in de
volgende bewoordingen vervat.
Comme les britlants saccès remportës en Saxe rendent proba-
ble que Tarmée fran^aise sera bientöt forcée de ce retirer der-
rière Ie Hhin, Ie Gouvernement britannique désire fixer Tatten-
tion de ses alliés sar l'importance de diriger promptement leurs
efforts ponr déloger Tennemi de la UoUande S' il est
qaestion de rétablir la Hollande quant i son territoire et ses
frontières de maniere è. ponvoir maintenir son indépendance, Ie
Gouvernement britannique soumet & la considération de ses alliés,
que dans ce but Ie territoire des Povinces Unies ne peut être
reduit en quoi que oe soit de ce qu'il ötait en 1792. Si Tétat
des choses peut être rëtabli dans les Pays Bas tel qu'il était au
temps lorsqu'une des grandes puissances militaires de rAllemagne
était placée comme un protectenr entre la France et la Hollande,
Ie Gk)uvemement britannique ne trouve pas qu'il soit nécessaire
d'insister sur une déviation des limites anciennes. Mais si les
circonstances rendraient eet objet, bien que désirable, impraticable,
et que par \h les frontiëres de la France restassent en contact
avec celles de la Hollande, Ie Gouvernement britannique pense,
quMl est essentiel qu'Anvfrs et une extension de territoire soit
accordée aux Provinces Unies, afin do leur procurer une fron-
tière militaire convenable.
Bij het tractaat van Chaumont, 18 Februari 1814, vonden
Oostenryk, Rusland en Pruissen het goed, uit consideratie voor
Engeland, dat België eventueel aan de Vereenigde Nederlanden
zoude toegevoegd worden.
Het bleven intusschen plannen op het papier, totdat in het
begin van 1814 de verbonden legers voorwaarts rukten en lang-
480
zamerhand ook de Zaidelgke Nederlanden bezetten. 6. K.,
voortvarend als altgd, wilde dat de Belgen het voorbeeld van
hun Noordeiyke broederen zonden volgen en zelven hnnne vrij-
heid zonden veroveren. Hg zond daarom den Heer H. van Znyien
van Nyeveld naar het Zuiden om leiding aan de zaak te geven,
en op de plaats zelve de draden in handen te houden. Maar
hierin had hij buiten den waard gerekend ; zijn plannen strook-
ten niet met de berekeningen der Ëngelsche politiek. Lord
Castlereagh wilde, dat die landen veroverd werden, ten einde er
dan over te kunnen beschikken, al was het ook zijn voornemen ze
met Holland te vereenigen. Engeland moest de eer daarvan hebben.
In de vroeger medegedeelde correspondentie tusschen den
Souvereinen Vorst en G.K. worden vermeld de pogingen van
eenige Ylaamsche Heeren om in de Zuidelijke Nederlanden eene
volksbeweging uit te lokken, en hun bezoek te 'sGravenhage
te dier zake. De verklaring hun door den Souvereinen Vorst
medegegeven luidde als volgt:
A Mr. Huyten de Beaufort et consorts.
Le rapport, Messieurs, que vous nous avez adressë sur Tëtat
actuel de la Belgique est trop interessant par son objet et par
sa conformité avec les notions, qui me sont parvenus d'aillenrs,
pour ne pas attirer mon attention particuliere.
Croyez, Messieurs, et répétez k vos compatriotes, que je vois
avec le plus vif regret les malheurs, auxquels ils sont encore
en proie, et qui ne finiront qu'avec Tentière déstruction du jong
funeste, que la France a fait peser sur tant de nations. Hfaut,
qu*& Teiemplc de vos frères, les HoUandois, vous commenciez
vous-mêmes le grand ouvrage de votre délivrance. Dès lors les
troupes des puissances alliées en dépassant vos frontières ne
verront en vous que des amis, et traite par eux avec les mêmes
ëgardS; qu'ils ont eu pour la Hollande, votre beau pajs ne se
resseutira pas des Öëaux, qui accompagnent une guerre ordinaire.
Je faciliterai volontiers toutes les demandes, que vous ferez
dans ce sens, de même que je suis déterminé è. employer pour
481
Ie bien de la Belgique tous les moyens, que la Providence vient
de me rendre, et toas ceux de ce brave peuple, qai a tant de
points de contact et une si grande ressemblance avec lepenple
beige.
MoD intenrention au pres des Sonverains alliés et ma protection
garantiront k vos compatriotes une entière libertë du culte^
I'admission des Belges aux places et aux dignités, qui vaqueront
parmi enx, Taffranchissement de votre commerce et de vos
mauufactures de toutes les entraves, qui les ont gênées si longtems,
Ie maintient de toutes les acqnisitions de biens nationaux, et
finalement tous les autres avantages, que vons jugerez devoir
rëclamer en raison de votre position et des circonstances générales.
Comptez sur moi, comme je compte sur vous et sur la brave
nation dont vous foites partie.
Fait & la Haye, Ie 26 Decembre 1813.
GuiLLAUMB Pr. o'Orangb.
Wegens de ongesteldheid van G.K. nam de Graaf van der
Dugn het Ministerie van Buitenlandsche Zaken waar, maarzoo
als zich wel laat denken voerde hg de correspondentie niet zonder
medeweten van den titularis.
La Haye, ce 17 Decembre 1813.
Monsieur T Ambassadeur! (Fagel te Londen).
Je profite de Toccasion, que m'offre Ie départ du courier porteur
de vos lettres de créance, pour avoir I'honneur d'entretenir con-
iidentiellement Votre Excellence sur un objet de la plus haute
importance pour Ie service de Monseigneur Ie Prince, notre
Souverain. Il s'agit, Monsieur/ de la conduite & tenir au moment
de l'invasion tres prochaine, d'aprés les nouvelles, qui nous arri-
vent successivement des Pays-Bas ci-devant autrichiens, surtout
au cas tres possible d*après des données assez sfires, que Ie
peuple de cea contrées témoignUt Ie désir d'être réuni k ce
pays-ci sous Ie gouvernement de S. A. R. Il y a plus ; ne serait-il
48^
pas de la politique générale comme de Pintérêt particulier de
notre patrie de mettre &profit dés Ie premier moment les dispositions
favorables h ce futar contingenty qae l'on connait, et &an grand
Dombre de personnes en Brabant et k notre générenx alliö, Ie
(xouvernement de S. M. Brittannique? Votre Excellence sentira
dabord, qae, quant au premier point, il sera indispensable de
s'assurer, si non de la coopération des troupes Anglaises k an
mouvement populaire dans ce sens, au moins de n'avoir pas k
craindre de leur part des mesures diffèrentes ou seulement inde-
cises sar la grande question. Ayant été dans Ie cas de causer,
de mon propre mouvement, sur cette matière avec Milord Glan-
carty, je n'ai pfi douter que, quelques que puissent être les opi-
nioDS et dispositions personelles de Son Excellence &régardde
ce cas peut-êtro imprévu, ses instructions officielles ne vont point
jnsqa'i faire appuyer ouvertement une telle acceptation d'un
voeu populaire de la part de notre Gouvernement non senlement,
mais encore que Tintention est jusqa'& présent de faire prendre
possession d' Anvers par exemple parement et simplement au nom
des Hauts AUiés, au nombre desqaels se trouve notre Souverain.
D'après ce détail. Monsieur, ii sera inutile d'appuyer chez
Votre Excellence sur rimportance de Tobjet en question, et sur
l'intérêt qu'il y a poar nous & être instruitexactement des inten-
tions peat-être plus décisives, d'après les derniers évènements,
da Gouvernement Brittannique. Voas voudrez donc bien employer,
Monsiear, tous les moyens qae vous dictera votre zële poar Ie
service du Prince, afin de nous faire parvenir Ie plus totpossi-
ble les éclaircissements nécessaires pour guider notre marche
non seulement, mais aussi, en donnant k cette affaire importante
la suite que votre prudence saggérera, nous mettre k mêmede
saisir les occasions favorables, qui poarraient se présenter d'éten-
dre les limites de notre patrie renaissante, pour Ie plus grand
bien de Ia cause commune. Je saisis bien volontiers, Monsieur,
cette occasion de vous offrir mes félicitations sincères sur Ie poste
de confiance intime que S. A. R. a jugé é. propos de vous con-
483
férer, par un choix que ne peut qu'être généralcment approuré,
et vons prie de vouloir bien être persuadé des sentiments de
coDsidératioD distingnëe avee lesqnels j'ai ThoDnenr d'être etc.
VAlf DBR DUTN DB MaASDAH.
P.S. D'après les ordres expres de S. A. R. j'ajoute eocore,
Monsieur, que d'après les indications, que vous dounera Ie rap-
port ei-joint d'un de dos émissaires daus ces Pays-bas, sur Tesprit,
qni commeDce k se manirester sar les coDfins de TaDcienDe
FraDce, Elle désire que vous mettiez eu avant oü ilcoDviendra
l'idëe d'eroployer ud des Princes de la inaisoD de Bourbou &
faire fructifier Tidëe de la possibilité du rétablissemeut de cette
dyDastie de Taveu de TADgleterre. Ceci du reste n'ètant pas de
Dature k en faire Ie sujet d'une négociation directe et ostensible,
d'autant moins que de vous & nioi les ëspërances k eet égard
me paraisseut CDCore bien vagnes, S. A. K. s'eo remet parfaitemcDt
et CDtièremeDt k votre prudence sur eet objet dëlieat; seulement
Elle voudrait que Monseigneur Ie Duc de Berry fut informë,
que Ton ne négligé aucune occasion de faire parvenir Ie plus
loin possible Fidée de snivre notre exemple.
Het in dit schrijven bedoelde rapport behelst na verschillende
mededeelingen over troepeobewegingen enz. het volgCDde:
De laadtroepcD (te Antwerpen) begroot men op nagenoeg
9000 man; dezelve bestaan uit een regiment garde-lanciers en
en een regiment garde jagers conopleet, voorts alle depots van
de garde en andere troepen, welke men uit Rijssel, Valenciennes,
Brussel en omliggende plaatsen in de stad heeft geworpen, circa
400 Douaniers, en eindelijk bestaan dezelve uit het 13e of 113®
regimeut iDfantcrie, zijnde manschappen (kinderen) van de jongste
conscriptie, welke niet alleea oiet in staat zijn eeu geweer ie
gebruiken, maar zelfs onwillig hetzelve te dragen. Toen op den
19 dezer aan deze onbedreven jongelieden scherpe patroDCD wer-
den uitgedeeld, wierpen de meesteu dezelve met verachting weg^
484
die echter daarna door dwang genoodzaakt werden ze wederom
op te rapen. Antwerpen is in den volstrekten zin niet gepro-
viandeerd; alles wat men in de magazgnen had, bestond in eenig
roggemeel, tarwe en bier, hetwelk op den 21 van het Vlaamsche
Hoofd in de stad is gevoerd, dan hetgeen de ingezetenen voor
weinig bedaidend hielden; dezen zijn met den besten geest
bezield, trachten slechts naar het oogenblik om van de Franschen
verlost te worden ; de aanzienlijke, zelfs overtollige, hoeveelheid
buskruid, welke men in de schepen, die in het bassin liggen,
heeft gebracht, maakte hen huiverig iets te ondernemen.
Ten aanzien van de attaque, welke men op Breda gedaan
had, verspreidde men publiek in de estaminets te Antwerpen,
dat al de troepen, behalve de Garde-Lanciers en de Jagers,
hadden geweigerd om tegen Breda op te rukken, en dat alleen
het verlof van hunnen Commandant, om alles wat de troepen
in Breda zouden vinden als het hunne te beschouwen, die onge-
lukkigen he^ aangezet om aan de orders te voldoen. De
aanval geheel buiten rekening van den Commandant uitgevallen
zijnde, heeft men zich gewroken op de ongelukkige inwoners
van het Ginneke, het Haagje, Rijsbergen en zoo men zegt
Groot Zundert, alwaar alles geroofd, geplunderd of vernield is
niet alleen, maar de weinige jongelieden waarvan men zich
heeft kunnen meester maken zgn even als hunnen geroofden
buit naar Antwerpen gevoerd geworden.
'sHage, 16 Dec. 1813. G. T. Wauthier
Capitein.
Particulier. Londres, ce 21 Decembre 1813.
A M. LE Baron van der Duyn.
MonsieurI
Je n'ai pas manqué d'entretenir LordCastlereagh de Timpor-
tante question, qui fait Ie principal sujet de votre lettre parti-
culiere du 17, savoir la conduite k tenir de notre part en cas
485
que lors de Tentrëe des troupes alliées dans la lielgiqne les
habitants de ces provinces exprimassent Ie désir de se rénnir
& nous sons les auspices dn Prinee d'Orange. Vons comprenez,
que cette qaestion est d'aataDt plus delicate ponr ce pays-ci,
que la décision en exige nn concert avec les Alliés, qui n'était
pas aussi absolnment indispensable pour ce qui regardait notre
pays. Aussi Lord C. m'a dit que, quuique pëuétré de Timpor-
tauce de la qnestion, il ne pouvait encore prendre sur lui de
me donner nne rëponse, et que prëalablement il soumettrait la
question & la considëration da conseil du Gabinet.
Je crois pouvoir vous assurer, qu'on verra ici de bon oeil
tont ce qui pourra fortifier et consolider notre nouvelle existence
politiqne ; mais on doit, je Ie répète, se concerter avec les
Alliës sur un point aussi delicat, et il faut attendre Ie rësultat
de ce concert.
Je vous prie d'assurer S. A. R. Ie Prinee d'Orange, que je
ne perdrai pas de vue Ie contenu du P. S. de votre lettre qui
se rapporto au rëtablissement éventnel de la maison de Bour-
bon en France.
J'ai rhonneur etc.
H. Fagbl.
Op denzelfden datum schreef Fagel in een officieel rapport :
„Je suis tres porté k croire que cette rëunion des 17 Provin-
„ees serait yue avec grand plaisir par Ie ministère britannique,
„mais les cboses ne sont pas assez avancëes pour qu'il puisse
„s'expliquer positi vemen t 1& dessus, et cela devra aussi dëpendre
„de la tournure, que les ëvènements prendront et des vues
„des alliës."
Ook van andere zgde werd instemming betuigd met de voor-
genomen vereeniging. Zoo schreef de Prins van Hardenberg,
Kanselier van Pruissen aan 6. E. uit het Hoofdkwartier te
Freiburg, 11 Januari 1814: „Votre Excellence peut être per-
„snadée que je nëgligerai rien pour être utile autant quo pos-
486
„sible & S. A. R. votre gracienx Souverain et k nn pays» qui
„intéresse aatant que la Hollande tant TEarope en général'
„que la Prosse en particulier. Je regarderai Tacquisition de la
„Belgiqne poar ce pays comme infiiiment importante et dèsi-
„rable, et Votre Excellence peut compter, que je saisirai avec
„empressement toute possibilitë d'y contribuer.'^
In Maart 1814 verscheen eene brochure over de Vereeniging
van Holland en België. G. K. schreef er de volgende aanmer-
kingen op.
II est dit & la page 36, que les Belges étaient parfaitement
les mattres de leur destinëe avant Ie départ des Fran^ois, etc.
Nous Ie leur avons assez dit, mais sans succes. Comme cette
brochure est presqne officielle, nous y voyons Tapprobation de
nos efforts pour faire soulever les Belges.
Il est dit & la page 37, que la grande majorité des Belges
se prononceroit apparemment pour l'Autriche. Une lettre parti-
culiere de Bruxelles, qui accompagne la brochure, affirme qn'one
grande partio des Belges est pour la Hollande.
Il est dit h la page 51, que, si la Belgique était réunie &la
Hollande, les quatre cinquièmes du royaume seroient catholiqneSi
et que leur prépondërance s'établiroit par Ie fait, sans que Ie
Souverain püt en diminuer Tinfluence. Voili un point tres -dé-
licat et sur lequel j'ai toujours entretenu des appréhensions.
A eet égard cependant il est heareux pour nous que les Belges
ne se soient pas rendus les maitres de leur sort. A présent leur
réunion ne sera pas leur propre ouvrage, mais bien plutöt celui des
AUiés, et principalement celui de TAngleterre. A présent les Puis-
sances leur prescriront les conditions et elles consulteront leurs
propres interets. Or Tintërêt direct de l'Angleterre est, que nous ne
devenions pas une Puissance catholique. Nous avons fait de notre
c6té ce que nous ponvions faire, en determinant par notre constitu-
tion Ie nombre de Membres des EtatsGénéraux pour chaque
Province. Si au lieu de déterminer ce mombre nous avions dit
487
que les Etats des Pro vinces nommeroient les Membres des
Etats-Génëranx en proportion de leur popalatioo respective, il
en seroit résaltë qae la Belgiqao aaroit en d'emblée la majorité
dans TAssemblée lëgislative. Maintenant dans Ie Traite de Béa-
nion on ponrra fixer entre les anciennes et les noayelles Pro-
vinces une proportion convenable, et stipaler tont au moins.qae
les Membres catholiqnes des Etats-Gënéranx ne soyent pas plas
mombrenx que les protestants. L'Angleterre dans sa sagesse
pourra prëndre d'aatres mesares encore poar prëvenir aa grand
mal.
Il est dit h la pago 56, que la Hollande payera facilement
les interets de sa dette sans Ie secours de la Belgiqne. Je ne
pais conclnre cependant de ce seul passage, que TAatenr
pretend libérer la Belgique de la dette de la Hollande. Il me
parott au contraire, en relisant tont eet article, que TAateur
troave la charge tres supportable poar la Belgiqae, dès qu'elle
recoavre son commerce. Je ne prétends faire ici qa'ane seule
observation, c'est que si la Hollande conserve nne dette par-
ticuliere, indépendamment de la Belgique, il lui faudra supporter
des impöts particnliers et dont la Belgique sera exempte. Mais
un tel systême d'imposition exigeroit une ligne de douanes tres
onëreuse & TEtat, et qui k d'antres egards seroit diamëtrale-
ment opposëe k la Réunion. En évaluant la dette de la Hollande
k treize millions, en dëfalqnant celle de la Belgique en com-
pensation, qu'est-ce qui resteroit k supporter k la Belgique pour
sa part? Cette part, quelle qu'elle soit, exprimée en chiffres,
sera une faible charge en comparaison des avantages qu'ofFre
k la Belgique la Réuniou.
Dans Tarticle suivant sur les taxes, je crois yoir clairement,
que r Auteur suppose que la Belgique sera imposée tont comme
la Hollande, et qu'il n'y trouve pas d'inconvénient.
A propos de notre Constitution, il est dit k la page 77,
qu'elle rétablit les Etats Provinciaux, et on ajoute, c'est donc
rëtablir l'essence de la constitution a laquelle les Nobles Belges
488
étoient si attachés. Je me snis attendu k eet effet sar les esprits
daDS les Pays qni seroient rëoDis & nous, et je voisavecplaisir
que je ne me sais pas trompè. Le rétablissement des Etats
ProviDciaux a cansé la même satisfaction chez .noas. Le 6on-
yernement da PriDce en sera d'antaat plus aimé, sans rien
perdre de son énergie. Je regarde ce ehapitre comme an des
plas sages de notre Gonstitution.
Il est dit k la page 79^ qae la Belgiqae doit être garantie
elle-même par la ligne de Vaaban, qa*elle a droit de réclamer
de la France ponr tous les trésors, qn'elle lai a sacrifiés, etc.
J'ai proposé et expliqué cette idéé a Mylord Castlereagh k son
passage par la Haye. Comme cette bocbare est évidemment
protégée par rautorité, je comraence k meflatter qae mon idéé a
germé dans Tesprit da Négociatear. EUe est aassi simple qae
jaste. Une chaine de places fortes, b&ties sar le territoire aequis
des Pays-Bas, défendoit la France contre la Belgiqae et TEarope ;
cette même chaine va servir k la dëfense de la Belgiqae et de
l'Ëarope contre la France.
Je termine mes observations sar cette brochare par ane
qaestion. Si tel est Tëtat des choses, poarqaoi TAngleterre et
TAatriche n'ont-elles pas avoaé et appoyé nos plans de soulever
la Belgiqae et de transporter Ic théS.tre de la guerre immédi«v
tement dans Tancienne France?
Bij het ordenen zgner papieren voegde G. K. het volgende
er aan toe.
8 Juli 1830.
Toen ik deze aanmerkingen schreef wist ik nog niet van wien
het stuk was. De schrijver is naderhand hier gekomen en ik
heb zyo kennis gemaakt. Het is een graaf A. B. G. van Bylandt,
die te Brussel woouaohtig was. Van het oogenblik af, dat de
opstand hier uitgebroken was, begon hg ook onder de hand
werkzaam te zijn, doch met dit gevolg, dat de Franschen hem
gevangen zetten. Hg werd bevrijd door de wapenen der Bond-
genooten, en schreef toen dit stuk. Hg is vervolgens gezondeo
489
geworden door den Prins aan het Russisch hoofdkwartier. Van
daar teruggekomen verhaalde hij mij, dat 'de Keizer Alezander
hem midden in Frankrijk gezegd had : la politique a bien chatigé
depuis Coblence. '
De Baron Vincent werd aangesteld als Gouverneur Generaal
in België in naam der Verbonden Mogendheden om het burgelgk
bestuur in handen te nemen naar mate de legers voorwaarts
rukten ; als Commissarissen werden hem toegevoegd door Rusland
en Pruissen de Baron von Scheele, door Oostenrgk von Haiken,
door Engeland Mr. Johnson. De Souvereine Vorst zond den
Baron van der Capellen in het begin van Maart als Commissaris
met een . uitgewerkte instructie en de opdracht nog van geen
vereeniging te spreken, daar deze nog geheim gehouden werd.
Vincent ontving hem zeer welwillend, naar het uiterlijk als
Commissaris van een der verbonden Mogendheden en als zoodanig
toegelaten tot den Raad van Commissarissen, maar in werkelijk-
heid als den vertegenwoordiger van den toekomstigen Souverein
dier Provinciën. Bijna dagelyks werd de voorgenomen vereeniging
meer en meer bevestigd. Zoo schreef H. Fagel den 13 Mei uit
Londen: „J'ai appris que Taffaire de la réunion des Pays Bas
„en tout OU en partie aux Provinces Unies est Tune des plus
,,importante8, qui entrent dans ce moment en considération &
„Paris dans la discussion des prëliminaires de la paix; que Ie
„Prince de Bénévent se montre disposé & accéder k eet égard
„aux vues de TAngleterre en faveur de Mgr. Ie Prince d'Orange,
„et qu'il 7 a tout lieu de croire que Bruxelles nous tombera en
partage." En vier dagen later; „Le Comte de Meerveldt, am-
„bassadeur de l'Empereur d'Antriche, m'a parlé de la réunion
„de la Belgique k la Hollande, comme d'une affaire décidée et
„sfire, en disant qu'è son passage è. la Haye pour serendreici
„il en avait déji donné connaissance au nom de TËmpereur
„son mattre". Van het begin af had trouwens Oostenrijk zich
niet begeerig getoond naar de Oostenrijksche Nederlanden, vooral
niet nadat een schadevergoeding in Noord Italië was voorgespiegeld.
490
Baron Vincent ging zeer vertronwelgk om met van der Ca-
pellen, wijdde hem in alle zaken,, ook de geheimste, in, baiten
medeweten der andere Commissarissen, ten einde de toekomstige
regeering van België in de gelegenheid. te stellen te zgner tgd
met kennis van zaken te handelen. De brieven van van der
Capellen geven daarvan de bewgzen. Zoo schrgft deze den 18 Mei
1814:
Avant même d'ouvrir la lettre, dont j'etais charge, M. de Vincent
me témoigna de la maniere Ia plns graciense qne mon arrivèe
lui ëtait fort agrëable, pnisqu'il avait attendn avec impatience
nne démarche de la part de S. A. B., qui facilitait rexëcation
des intentions tres prononcées des Souverains alliés relativement
k la Belgiqae, intentions qui Ini avaient été manifestées dans
ses instrnctions, et dont il avait rega de nonvelles assurances il
y a fort pen de jours. D'aprës tout ce qn'il me dit a eet égard
il ne me parüt avoir aucnn doute sur Ie sort de ces provinces,
et considérer comme une chose entièrement décidée que S. A. R.
allait en devenir Ie Souverain. M. Johnson, que j'ai voulu voir
avant ma première conférence avec M. de Vincent, m'a répété
que la cause de l'Angleterre était ici celle de S. A. R. Ie Prince
d'Orange*, qu'il se ferait un plaisir et un devoir de me donner
constamment tous les renseignements, qui pourraient m'être utiles
tant sur les affaires que sur les personnes qu'il avait eu roccasion
d'apprendre & connaitre ici ; qu'il userait envers moi de la plns
grande franchise.
Deze en meer dergelgke berichten zond van der Capellen aan
den Minister van Buitenlandsche Zaken van Nagell, zoodat hg
den Prins goed op de hoogte bracht van den geest der bevol-
king, van hetgeen deze te doen, en nog meer van hetgeen hij
na te laten had om zich van haar goede gezindheid te verzekeren.
Hg deelde uitvoerig mede de grieven tegen de vereeniging:
1^. de godsdienst, 2^. sluiting van de Schelde; 3^. belastingen
tot delging van de schuld van Holland. Verder wees hg er op,
491
dat een deel der bevolking gaarne weder onder Oostenrijk ware
gekomen.
Ten opzichtte, van dit laatste schrijft hg :
M. Vincent comme M. Johnson sont d'avis, que S. A. B. doit
plas compter sur ces partisans de rAntriche, qui y vont de bonne
foi, que sur nn grand nombre d'intrigants, qui, sous Tapparence
de travailler k tont ce qni pent faciliter la réanion, n'y sont
gnidës qne par des motifs d'intérêt et d'égoisme. L'opinion ponr
la rénnion anrait gagoë d'avantage et serait devenne plus générale,
si dans les Qommencements on ne s'était pas servi de petits
moyens et d'intrigues ponr la propager d'nne maniere, &ceqne
Ton m'assnre, an dessons de la dignité d'nn gonvernement loyal
et libéral, comme est celni de notre Sonverain.
In een anderen brief lezen wg:
Ge qni fait redonter & qnelqnes classes d'habitants de la
Belgiqne la rénnion avec la Hollande, c'est d'abord l'article de
la religiën. Si on connaissait davantage notre constitution et
Téxécntion qn'y donne S. A. R. en protégeant ëgalement tontes
les religions, il est plas qae probable qae cette crainte disparat-
trait. Le clergë, qni aprës avoir perdn par la rénnion & la France
la plas grande partie de ses revenns, et se troavant rëdnite &
de tres minces appointements, craint, qn'en se tronvant soumis
& la souveraineté d'nn prince protestant, son sort ne soit gnère
amëlioré; ce clergë ayant beaaconp d'inflnence sar plasiears
classes de la société, M. de Vincent est d'avis qn'on nepeat
trop s'empresser de songer anx moyens de Ini assarer une meil-
leare existence comme nn moyen efficace de concilier les esprits
en notre favenr.
Vincent beschonwde zijn administratie als een overgangstoestand
en nam geen ingrijpende maatregelen. Op de vertoogen van van
der Capellen, dat de Prins beslniten moest nemen aangaande
de vrge vaart op de Schelde, de regeling der Nationale SQhnld,
het onderbond der dijken, enz. gaf van Nagell ten antwoord :
492
het is de tgd nog niet; de Sonvereine Vorst heeft nog geen
sonvereine rechten in België, hg kan en mag er nog niets doen.
Na den yeldtocht in Frankrijk en de verdrijying van Napoleon
waren de Vorsten van Rusland, Prnissen eo Oostenrgk te Parijs
zamengekomen met hnn eerste ministers. De grondslagen van
een nieuwen toestand in Europa zonden daar gelegd worden;
later zouden die in een congres broeder worden uitgewerkt De
Sonvereine Vorst vond het geraden na de gebeurtenissen van de
laatste zes maanden zich mede te vertoonen, en aanvaardde de
reis naar Frankrgks hoofdstad met den Staatssecretaris Falck
ter behartiging zijner belangen.
Een schrijven van Baron van Spaen toont, dat er wel aan-
leiding bestond voor den Sonvereinen Vorst om zich persoonlgk
met de zaken te gaan bemoeien, terwgl het tevens een beeld
geeft van het diplomatiek leven dier dageu.
Paris, ce 26 Avril 1814.
Monsieur!
Je n'ai roQU qu'il y a quelques jours la lettre par laquelle
Votre Excellence me fait part de sa rénonciation au Département
des Affaires Etrangères. Je Tavais déj& appris k mon arrivée &
Paris de M. de Beede, ainsi que par Ia feuille du 9, qu'il m'avait
fait lire. La lettre de M. de Nagell pour m'anuoncer sa nomina-
tion m'est venue encore un jour plus tard. Toutes ces dépêches
arrivées ici avant moi, ont été envoyées k la Chancellerie dn
Prince de Metternich, oü il n'est pas possible qu'il n'y ait quel-
quefois un peu de confusion.
Permettez-moi, Monsieur, de vous remercier de toutes vos
bontés et de Tindulgence que vous avez eues pour moi, durant
ma mission ambulante. J'aurais été bien charme que vous eussiez
garde Ie portefeuille, mais les deux places, que vous allez occu-
per, ne sont pas moins importantes ni, & quelques egards, moioa
intéressantes. Les interets de notre Patrie sont tres difficiles &
soigner k l'époque actuelle ; nous ne faisons que de renattre, et
493
Ton uoos traite an pea en conséqaence. Les graodes Paissances
ne se 80Dt pas seulement reserves exclusivement la direction de
tontes les affaires, mais les Ministres ont nne telle réserve et
sont si mystérienx dans tont ce qn'ils font, qn'il est fort diflScile
d'en tirer la moindre information, et Ton passé presqne pour
importnn on ponr indiscret chez enx, qnand on tache d'en savoir
qnelquechose. Si senlement ils vonlaient nn pen eonsnlter en
cas de besoin, et qn'on fftt bien sdr, qn'ils ne s'écarteront pas
de leur premier projet et de leurs premières promesses, on pour-
rait être plns tranqnille. Il 7 a tant de différents interets &
regier, et tous les Princes, snrtout les plns inflnents, ont tant
de prétensions ou de droits, qne je crains tonjonrs qn'on ne
finisse par retraneher les parts. Le grand mystére sur les affaires
de la Belgiqne, même depuis qnelqne temps de la part de
Mylord Castlereagh, me rend an pen sonpQonnenx et dèfiant.
Même encore avanthier je n'ai rien pn tirer de positif de Ini
sur cette affaire, et en tontes choses on est constamment renyoyé
a l'arrangement définitif. Je pense souvent k la conversation qne
j'ai ene avec M. Ie Baron do Stein k Dijon. Outre les prétensions
de quelques autres puissances je crains encore la finesse et Tadresse
dn Dnc de Bénévent, et les suites de la coqaette galanterie, si je
puis m'exprimer ainsi, de l'empcreur Alexandre envers la France.
C'est le héros, e' est Thomme par excellence ici; il semble qn'il
a Beul tont fait. On le flatte, on rcncense, on le cajole, comme il
a commencé Ini-même par cajoler. C'est pentêtre le senl Souverain,
qui n'ait point d'intérêts & démèler avec ce pays ei, et qui ne peut
avoir aucuues prétensions qne celles des louanges, dont on est tres
prodigue envers lui, et que sans doute il mérite k plusieurs egards.
Il se veud ici nne petite brochure, qui a pour titre: La
réunion de la Belgique a la Jlollande, Elle est sans doute tres
connue chcz nous, si elie n'en vient pas. Elle fera sans doute
tres bon effet, snrtout dans la Belgique- même, pour laquelle elle
paratt particulièrement écrite.
Veuillez croire etc. G. C. De Spabn.
494
P.S. Ie 28. Depuis que j'ai écrit ceci j'ai rega la lettre
de Votre Excellence da 19 de ce mois, expédiée Ie 22 par M.
de St. Georges. L'éloge que vous y faites de Monsieur *) est
entièremcDt jnste, et j'y sonscris dn fond de mon coenr. Je ne
pais exprimer combien j'ai été charme de Lai, dès la première
fois, qae j'ai ea Thonnear de Lai faire ma coar k Vésoal, et
qoand je L'ai va ici, ce qai n'a pa être qae hier par an malen-
tenda, je l'ai été bieo davantage encore. Aax traits de votre
pinceaa je voadrais sealeraeat ajoater encore eet air et ce ton
de franchise extrêmement aimable et cette noble affabilité, qai
doivent Lai gagner toas les coears. Je sais impatient de voir Ie
Uoi, et de savoir comment il se condaira. On dit beaacoap de
bien de Lai et on est assez généralement preven a en sa faveur.
Il aara besoin de beaacoap de pradence, de modëration, de dou-
cear et de fermeté dans la position delicate oü il se troavera.
Sa Majesté se troave dans ce moment & Gompiègne, et Monsiear
noas a dit hier qa'EUe arriverait Dimanche on Landi & Paris.
La présence et la condaite ici da Comte d'Artois Lai ont bien
préparé les voies et font Ie plas grand bien k la canse des
Boarbons, qai malheareasement n'est pas aassi généralement ou
plntöt sincërement embrassée en France qa'elle devrait l'être.
Messiears de Keiler, de Tarkheim et moi, les trois MinistreSy
qai Lai avaient fait notre coar anticipé & Vësoal, avons été hier
ensemble aax Tuilleries après noas être adressés poar être admis
par Ie même billet. S. A. R. noas a rcQas de la maniere la plas
graciense, noas a beaacoap distingaés, et Elle est revenae trois
fois & noas poar noas dire qaelqae chose.
Je ne pais voas dire combien je sais occapé oa platêt combien
Ie temps me manqae ici poar faire de saite qaelqae chose. Les
visites k recevoir^ qai ne finissent pas, car on laisse monter tont
Ie mondci les visites é. faire, qai prennent des demi jonmées,
ne laissent gnères de loisir. Je ne jonis pas da toat de Paris,
et je n'y ai presqa'encore rien va. Les Hollandais ici me fout
^) De Graaf Tan Artois, later Earel X.
495
beanconp d'accueil; les diners qa'ils me donnent^ et qu'anfond
je n'aime pas beauconp, maisquejenepnishonDêtementrefuser,
me preDDent Ie reste de mon paavre temps*
Om zgnen Sonverein de behulpzame hand te bieden bij het
voeren der onderhandelingen zond 6. K. Hem de navolgende
Memoire
Sur la réunion de tous les Fays-Bas.
Les Hauts AUiëS; victorieux de Bonaparte et de la Révolution
fran^aise^ ont toujours professé qu'ils combattaient pour Ie rétablis-
sement de TEquilibrO; et TËurope attend en ce moment un
second traite de Westphalie.
Le systême de TEquilibre est në des appréhensions qu'excitait
une des Grandes Puissances. Avant la paix de Westphalie on
supposait & la Maison d'Autricbe le projet de s'asservir TËurope ;
après la paix de Westphalie on a constamment fait le même
reproche k la France.
De nos jours Bonaparte a presque obtenu la domination de
TEurope, et tandisqu'il Tasservissait par les armes, lesëcrivains
k ses gages attaquaient le systême d'Equilibre par des raisonnements
spécieux et par des sarcasmes.
Les Hauts Alliés. dans le cours de leur victoires, ont proclamé
que la France est nécessaire iTËquilibrcde TEuropO; etparune
Convention rendue publique. ils lui ont assigné ses anciennes
limites.
Ges limites ue sont pas celles du temps de FranQois premier,
ni même celles de la paix de Westphalie; ce sont les limites
posëes par Louis XIV et Louis XV.
Ainsi la France redevient ce qu'elle était au moment de la
révolutiou; et comme aucun pays du monde ne se refait plus
promptement des malheurs de la gnerre, elle sera pour nos
enfants aussi formidable qu*elle Ta étë ponr nous.
Je ne crois pas que les Princes actuels de la maison de
Bourbon concevront des projets dangereux pour le repos de
496
l'Ëurope. Je suis persoadé qae Tadyersité a &it germer dans lenrs
coenrs des vertus, et qae leur gonyernement paternel n'auraen
vne que Ia prospéritë pabliqae et Ie boDhenr de leur peuples.
Mais Ie systême d'Eqnilibre; d'oü dépend Ie repos de l'Earope
n'est pas fait ponr tme seule gënération; il les embrasse tootes.
Ge systême est d'aillears défensif de sa nature; il n'offeDse
ancnne Puissance qui ue menace pas les autres; il n'est pas
besoin d'y recourir tant qu'il ne se manifeste pas de prqjets ambi-
tieus ; mais il faut qu'il subsiste toujours afin de s'en servir au pre-
mier besoin^ et de cette maniere il tend même k préyenir Ie danger.
De ces considérations prëliminaires il en résulte qu'i Tocci-
dent et au midi de TEurope la France aprës une si longue
lutte demeure la Puissance prëpondëraDte, qui peut un jour
troubler Ie repos de ses yoisins, et qu'il faut dès k présent lui
opposer des barrières qui Fempêchent de franchir ses limites.
L'expérieDce des gnerres d'Espagne lui aura saos donte appris k
ne plus mëditer la conquête de ce pays, et k se renfermer en
de^a des Pyrénées. Il n'en est pas de même des Pays-Bas, He
TAllemagne et de T [talie.
A rOrieut de la France et au centre de l'Europe deux
grandes Puissances sont capables de contenir la France dans
ses limites ; c'est TAutriche et la Prusse. La plus intime union,
tant entre elles-mêmeS; qu'ayec la Russie et TAngleterre, a
terminé la grande lutte. Auparayant leur jalousie mutuelle a
fayorisë les desseins ambitieux, dont elles ont étë tour k tour
les yictimes.
Puisque sans donner aucune offense nous ayons pu supposer
que la France redeyint un jour formidable k ses yoisins, nons
pouyons supposer de même que Tancienne jalousie renattra
quelque jour entre TAutriche et la Prusse.
Il en résulte, que pour Ie repos de l'Europe il faut rendre
cbacune de ces Puissances assez forte ponr maintenir TEquilibre
contre la France. G'est ce qui ne peut se faire que par des
Alliances ayec des Etats du second ordre, places entre elles et
497
la France. Par Ie moyen d'Alliances, fondëes sur des interets
evidents et réciproques, rAutriche pent conten ir laFrance en
Italië et sur Ie hant-Hhin, la Prusse du cötë des Pays-Bas.
Il est évident que ni rAutriche, ni la Prusse ne s'en tien-
dront aux seules alliances et qu'elles occnperont respectivement
nne partie de Tltalie et de 1'Allemagne. Il n'en est pas moins
certain que les alliances teront leur principale force pour main-
tenir TEquilibre contre la France.
G'est dans ce sens qu'il est utile que Ie Roi de Sardaigne
rentre daos la possession de tons ses Etats.
La Suisse n'a plus d'existence politique active depuis que
sa population sert k recruter les armées de tous ses voisins. Il
est de rintérêt général qu'elle demeure nentre Ie plus long-
temps possible, et il est inévitable que dans une grande crise
Ie plus fort y entre Ie premier.
Les Princes d'AUemagne se partagent entre rAutriche et la
Prusse. Si jamais TAllemagne se réunissait en un corps de
natiou; elle serait nne Puissance du premier ordre, et TEquilibre
de 1'Europe n'en serait que plus solidement ëtabli.
Les Pays Bas par la réunion de la HoUande et de la Belgique
orment la plus belle barrière contre la France. Nons avons
vu de nos jours que les Francais maltres de la Belgique Ie
8ont anssi de la Hollande. Nous avons vu^ que, par la con-
qnête de tous les Pays-BaS; la France a séparé TAngleterre dn
continent, et que celui-ci en est devenu plus aisément sa proie.
Si donc les Puissances de TEurope et TAngleterre en premier
lieu sont iutéressées k conserver Tindëpeudance des Pays-Bas,
elles ont Ie même intérêt k la réunion, qui les rend assezforts
pour sontenir Ie premier choc.
Il peut y avoir des difficultés dans cette réuniou; mais il
n'y en a pas une d'insnrmontable.
Pour Ie maintient de TEquilibre il importe aux Puissances
et singnlièrement k TAngleterre, que Ie nouvel Etat, en acquë-
rant toute la consistance possible, n'ait jamais d'intérêt majeur
498
k recbercber ralliance de la France. Il pent entretenir la meil-
leare intelligeuce avec elle tant qae les cabinets sont calmes;
mais il ne doit jamais ponvoir s'allier avec la Pnissanoe
la plas formidable aa repos de fEnrope, dès qa'elle se laisse
entrainer par des vaes ambitieases.
Afin d'obtenir ce point il faat de toate nécessité, que les
Pays Bas demearent Faissance maritime et Faissance protestante.
Dans la période des trente-cinq derniëres annéesane funeste
expérience a dëmontré k la Hollande qa'elle ne pent se sontenir
comme Faissance maritime, que par son alliance avec TAngleteire.
Comme Faissance protestante elle est ralliëe naturelle de
TAngleterre, de la Frusse et d'une grande partie de TAUemagne
et de la Suisse.
Relativement k TEquilibre de TEurope la rëunion des Pays-
Bas doit donc se faire sar ces principes, que TAngleterre ne
saurait jamais perdre un moment de vue sans Ie plus immineut
danger.
Les Pays Bas resteront Puissance maritime et protestante
aussi longtemps qae Ie centre du pouvoir et de Tautorité se
trouvera dans les provinces de Hollande, de Zëlande et de Frise,
qui ont étë Ie berceau de la Rëpublique des Provinces Unies,
qui ont glorieusement rësistë aux armes victorieuses de Louis XIV
et qoi ont brisë Ie joug de Bonaparte. C'est lè. que la Maisoo
d'Orange est adorëe, c'est \k que se trouvent une population,
une industrie, qui bientöt y ramèneront Tantique opulence. On
peut accorder aux Belges tont ce qui ne portera pas d'atteinte
aux priocipes qae nous avons établis, mais on doit leur rien
accorder de plus, si on dësire de conserver son propre ouvrage.
La Haye, 22 Mai 1814.
Te Pargs werd dit stuk met dankbaarheid ontvangen, zoo
als blijkt uit het volgend schrijven.
Hooggeachte vriendl
Z. K. H. laat U vriendelijk bedanken voor Uw Memorien.
499
De zaken zgn nog niet zoo verre gevorderd of wg zallen van
de excellente gedachten, welke er in voorkomen, partij kannen
trekken in de behandeling der qnestie over de Belgische voor-
waarden met L^. Glancarty ; want het is deze alleen en de door
hem geïnspireerde L^. Castlereagh, die, zoover ik zien kan,
dat heele spel gebroawen heeft en daarmede nog voortgaat.
Rusland en Frnissen zijn er volmaakt onverschillig in, en
Oostenrijk verlangt zelfs, dat de Pr. v. O. hoe eer hoe liever en
gaaf in het bezit van de Belgiqne kome, en de vereeniging
met Holland naar zgn billgken zin en naar de mntneele conve-
nientie der onderdanen regele. Men moet das zien het met de
Britten te vinden, die het wël meenen, maar niet zoo zeer uit-
blinken door verstand als door gehechtheid aan eens gevormde
denkbeelden. Hieruit blgkt, dat van Z. H. terugreize nog niets
bepaalds kan worden opgegeven.
Parijs,
Vrijdag 27 Mei 1814. A. R. Falck.
Hierbij slait zich aan de brief van 6.K. aan den Souvereinen
Vorst van 31 Mei.
De vracht der onderhandelingen te Pargs was art. 6 van het
protocol van den vrede van 30 Mei 1814: La Holland placée
sous la Souveraineté de la Maison d'Orange recevra unaccrois-
temeot de territoire. Le titre et Texercice de la Souveraineté n'y
pourront dans aucun cas appartenir k aucun prince, portant ou
appelé h porter une Gouronne étrangère.
Bij alle zaken, die te regelen vielen in die tgden, werd de
Vereeniging niet vergeten; Engeland stelde zich daarvan een
groot voordeel voor. Fagel rapporteert dienaangaande aan den
Minister van Buitenlandscbe Zaken van Nagell.
Londres, 23 Juin 1814.
Monsieur
Je pnis avoir aujourd'bui la satisfaction d'informer
Votre Excellence que l'afifaire de la Belgique est en bon traiii
500
d'être bient6t terrainée d'nne maniere; qai sersje respëre, satis-
faisante k Son Altesse Royale Je reviens dans ce moment de
chez Lord Castlereagh, qiii m'a communiqué les détails, dont
je vais avoir Thonnear de voas trausmettre la snbstance. Ayant
commencé par lui demander s'il ponvoit me dire qnelqne chose
au sujet de la Belgique, il prit sur sa table et me lüt la minute
d'une Dépêche qa'il venoit d'écrire k Mr. Johnson k Braxelles
en réponse aux représentations, qui Lui avoient été adressèes
par ce Chargé d'Ailkires. Cette réponse portoit, que les troupes
Prussiennes alloient recevoir l'ordre de passer la Meuse pour
occuper (si j'ai bien compris) Ie Pays entre Ie Rhin et U Moselle,
celui entre la Moselle et la Meuse devant l'être par les Autri-
chiens; que M. de Bulow, Ministre des Finances deSaMajesté
Prussienne alloit se rendre k Bruxelles pour y regier Taffaire
de la Contribution imposée par Ie Baron de Horst, d'une maniere
raisonnable et qui ne sauroit manquer de contenter les habitamt
de la Belgique. Lord Gastlereagh me dit ensuite qu'il espéroit
pouvoir incessamment adresser une dépêche k Lord Clancarty
pour Tinformation de Monseigneur Ie Prince Souverain, relative-
ment aux mesures è prendre pour faire passer Ie Gouvernement
provisoire des mains du Général Vincent dans celles de Son
Altesse Royale. Lord Gastlereagh me témoigna être pleinement
convaincu de la nécessitë de faire cesser k eet égard Tëtat de
doute et de suspens, qui avoit dure jusqu'i présent; ilapprou-
voit beaucoup Tidée que S. A. R. all&t passer quelques semaines
k Bruxelles accompagné de Lord Clancarty, qui y prendroit nne
Maison. II observa que de cette maniere, et en accueillant avec
hospitalité les geus du Pays, il étoit impossible qu*il ne se for-
m&t bientöt un parti considérable en faveur du Prince d'Orange
et de la réunion avec la Hollande sous Ie Gouvernement de
S. A. R. ; qu'il s'étoit donné infiniment de peine (lui Lord Cast-
lereagh) pour arranger cette affaire, et il me dit k ce sujet en
riant, qn'il pouvoit m'assurer, qu'il s'y étoit montré et conduit
^ véritable et bon Hollandois ; il m'a promis de me communiquer
501
ce qn'il öcrivoit k Lord Glancarty dös qne cela seroit finalement
rëglë. Qaant aax arrangemeDS ponr les Pa ƒ8 entre la Mense et
Ie Rhin, il roe dit qa'il ne seroit rien dëfinitivement codcIu k
eet égard avant Ie Congres de Vienne, mais qne son idee étoit
qne lorsqne le Prince seroit en possession dn Gonvemement
provisoire, S. A. R., se tronvant snr les lienx et 4 même de
prendre les infbrmations les plns exactes, ponrroit se dëcider snr
la frontière militaire, qn'Elle désireroit de ce c6té'l&, et qn'alors
ce point et les antres arrangemens relatifs k Tnnion de la Bel-
giqne ponrroient être redigës en ferme de Gonvention ponrêtre
signée par le Plènipotentiaire de S. A. R. an Congres conjoin-
tement avec les Ministres des qnatre Grandes Pnissances alliëes ;
qne cette Conventian préliminaire ponrroit être signée qnelqnes
jonrs avant Tonvertnre dn Congres, comme le résnltat d'arrange-
mens préalables faits entre le Prince d'Orange et les Alliés,
considérés comme étant par droit de conqnête en possession des
Pajs-Ras, et par conséquent antorisés k en faire la cession k
S. A. R. ; qne de cette maniere tont ce qn'il ponrroit j avoir
de fachenx, ponr qnelqne partie qne ce iÏÏt dans l'arrangement
de la rénnion, seroit attribné k ce Pays-ci et anx Alliés sans
retomber snr le Prince d'Orange; et qne S. A. R. étant en
possession dn Gonvernement provisoire seroit dans le cas d'ap-
prendre k connoitre de plns prés les interets et les voenx des
Belges et k se concilier lenr bonne volonté en écontant et
accneillant lenrs représentations ; qn'ensnite les stipnlations de
cette Convention préliminaire seroient ratifiées par le Congres,
et qne le Prince ainsi fermement établi dans ses nonveanx Etats
ponrroit commencer en forme son nonvean règne, en convoqnant
nne assemblee des Etats Généranx des anciennes et des nonvel-
les Provinces. Telle est, Monsienr, la snbstance de ce qne Lord
Gastlereagh m*a communiqné. Cette cotnmnnication m'ayant été
faite verbalement et nn pen k la b&te, je ne réponds pas d'avoir
parfaitement saisi on rendn tont ce qne sa Seignenrie m'a dit,
mais j'ai crn, qn'il ne vons seroit pas dësagréable d'être informë
34
502
préalablemeDt de ce qne voos apprendrez avec plus d'exacfcitade
et de prëcision par Milord Clancarty
Je n'ai pa refnser aa Baron Goabau de Bergeyck, Dëputë de
la ville de Bruxelles^ de me charger de la Reqaête ci-jointe
pour S. A. R.y vons priant, Monsieur, de voaloir bienlamettre
sous les yeux du Prinee. Ge Députë me paroit un homme sensè,
sans prëjugës surtout sur Tarticle de la Keligion, et fort porté
pour Ia rënnion et Ie nouveau Souverain. Il croit qu'nu séjonr
k Bruxelles fera grand bien k S. A. R. et que tont en admet-
tant sans distinction de religiën les personnes les plus habiles
aux prmiers postes, il sera tres utile de concilier Ie bas peuple
en laissant dans les villes et les campagnes les petits emplois
aux Gatholiques. Gette rëflexion m'a semblë simple et jaste.
J'ai rhonneur etc.
H. Fagbl.
Aangaande de houding der Mogendheden ten aanzien der
Nederlanden schrijft Falck 16 Aug. 1814 (zie diens „Brieven"
bl. 210): „de geallieerden hebben zig in den kop gebaald, dat
„zg voor voogden der Belgen moesten spelen, en als zoodanig
„wilden zij voor hunne pupillen voorwaarden bedingen, die de
„twee partyen, vooral ten aanzien der schuld op een zeer onge-
„Igken voet zoudengebrachthebben, zaden van jaloezie gestrooid,
„eeoe ineensmelting onmogelgk gemaakt. Daardoor werd de reize
„naar Pargs noodzakelgk, alwaar het mg na oneindig veel schrg-
„ven en wrgven gelukte acht artikelen zoodanig te redigeeren,
„dat de Bondgenooten ze aannamen en als grondslag onzer werk-
„zaamheden in België vaststelden." Het zijn deze „Acht Artikelen"
die behoudens eenige wijzigingen in de redactie door de Groote
Mogendheden te Londen zgn vastgesteld als basis der Vereeni-
ging, en den 20steii j^H 1814 aan de goedkeuring van den
Souvereinen Vorst zijn onderworpen. Zij luiden:
Art. 1.
La réunion de la Hollande et de la Belgique devra être intime
m
et complette; de fa^on que les deux pays ne forment qa'nn sent
et même état; régi par la constitution déji établie en Hollande,
et qni sera modifiëe d'nn commnn accord d'après les nonvelles
circoDstaDces.
Art. 2.
Il ne sera rien innové aax articles de cette constitution, qni
assnrent k toas les cultes une protection et une faveur ëgales
et garantissent Tadmission de tons les citoyens, qaelle que soit
leur croyance religieuse, anx emplois et offices publiés.
Art. 3.
Les Provinces Belgiqaes seront coDvenablement représentées
dans Tassemblée des Etats gënérauX; dont les sessions ordinaires
se triendront; en temps de paix^ alternativement dans nne ville
Hollandaise, et dans nne ville de la Belgique.
Art. 4.
Tons les habitans des Pays Bas se tronvant ainsi eonstitntion-
nellement assimilés entre enx, les difiërentes Provinces joniront
également de tons les avantages commercianx et antreS; que
comporte lenr sitnation respective, sans qn'aacnne entrave on
restriction pnisse être imposée k Tune au profit de Tantre.
Art. 5.
Immëdiatement aprës la rënnion les Provinces et villes de la
Belgique seront admises au commerce et k la navigation des
colonies sur Ie même pied que les Provinces et villes Hollandaises.
Art. 6.
Les charges devant être communes, ainsi que les bënëficeSy
les dettes contractëes jusqu'& Tëpoque de la rënnion par les
Provinces Hollandaises d'un cötë, et de Tautre par les Provinces
Belgiques seront k la charge du Trésor gënéral des Pays Bas.
Art. 7.
Gonformëment aux mêmes principes les dépenses requises
pour ^établissement et la cooservatioo des fortifications sur la
5Ö4
frontiëre da noavel Etat seront snpportöes par Ie Trësor génëraly
comme résultant d'nn objet, qni intéresse Ia s&reté et Tindépen-
dance de tontes les Provinces de la Nation entiëre.
Art. 8.
Les frais d'établissement et d'entretien des dignes rcsteront
ponr Ie compte des districts, qui sont plus directement intéresses
& eette partie dn service pnblic, sanf Tobligation de TËtat en
général de fonrnir des seconrs en cas de désastre extraordinaire,
Ie tont ainsi qne cela s'est pratiqné jasqn'& présent en Hollande.
Deze regeling werd den Souvereinen Vorst voorgelegd en door
hem nitdmkkelijk aangenomen den 21 Jnli 1814, doch tevens
werd zij strict geheim gebonden. Daarmede was de vereeniging
nog niet tot stand gekomen ; het was slechts een basis voor die
vereeniging, welke door het Congres van Weenen zonde vast-
gesteld worden. Intnsschen nam de Sonvereine Vorst het civiel
bestnnr over ; eerst wilde hg Baron van der Gapellen benoemen
tot gonvemenr generaal; maar vooral Engeland verzette zich
daartegen en deed hem gevoelen, dat in werkelijkheid hg zelf
de gonvernenr generaal was in naam der groote mogendheden,
die gezamentlgk sonvereine rechten op België hadden als een
door hen veroverd land. De Prins vond dien titel van gonvemeur
beneden zich en nam er dan maar geen aan; hg oefende een-
voudig de macht uit als Sonvereine Vorst van de vereenigde
Provinciën der Nederlanden. Hij verbleef eenige dagen te Brns-
sel en had verscheidene zamenkomsten met den Baron de Vincent
Bij het afscheid nemen zeide deze: „Monseigneur, permettez
„que, malgré Tinconvenance qu'il puisse paraitrey avoir,j'eu88e
„Ie privilege que me donne mon age, mon expérience et la
„parfaite connoissance que j'ai de ce pays, pour vous donner
„Ie conseil suivant: ponr gonverner facilement un peuple bon
„mais irascible et remuant mènagez sa religiën, ses préjugès
„même, et attachez-vous surtont sa noblesse, plus influente
505
„encore qn'on ne poarrait Ie croire au premier abord etd*aprös
„resprit da sciëcle." Hier viel de Prins hem in de reden:
„Gënéraly mes aneêtres et moi nous nous sommes toajours
„appayés snr Ie penple; nous sommes les hommes du penple
„et non les chefs de la noblesse." Vincent zweeg, maar men
zegt hem het woord toe: Le Roi est trop libéral poar être roi,
et trop roi pour être sincèrement libéral.
Van dit verblijf te Brussel schrijft Faick aan G. E.
Hier ziet de Prins nog wat rond eer hg schikkingen maakt
op het inwendig bestanr. Op derzelver harmonie met onze
inrigtingen en het gemak van den eventueelen overgang znllen
wg daarbij vooral bedacht zijn. De eindelijke zekerheid omtrent
hun lot heeft op deze menschen een goeden indrnk gehad en
onze zaken in de laatste dagen merkelijk voorait gezet. De
verstandigen zgn op het stuk van reanie met ons eenstemmig.
De staatsgezinden twintig jaar ten achteren en das belachelijk.
De adelijken des te gemakkelijker winbaar door ambten en
onderscheidingen omdat zij zich onderling bengden en tot geene
verstandhonding kannen geraken. Bezorgt men eens aan de
Pastoors zooveel inkomen als de middelbare Predikanten bg ons
hebben, zal van de religiense zijde geen gevaar te dachten zgn.
Alles komt das aan op de financieele ressources en hiervan
een andermaal.
Brussel, T. a. v.
6 Augustus XIV. A. R. Falck.
Den 12«Q Augustus verscheen een besluit van den Prins,
waarbg van der Capellen als Secretaris van Staat met bet bestuur
werd belast, met een Ministerie, waarin plaats namen voor Binnen-
landsche Zaken de Hertog van Ursel, voor Financien de Staats-
raad Appelius, en voor Justitie de Graaf van Thienne van
Lombyse; er werd ook een Geheime Raad ingesteld, bestaande
uit de Heeren Baron van de Velden van Melroy, Graaf van
Mérode Westerloo, Limpens, de la Vielleuse, de Jonghe, Graaf
506
van Marnix, en Holvoet. Eenige dezer namen komen later in
deze bladzijden meer voor. De Erfprins commandeerde de Engel-
sche troepen tasschen de Noordzee en de Moezel.
Oe vereeniging was nog niet tot stand gekomen, noeh rech-
tens noch feitelyk; doch het was daidelgk dat men haar te gemoet
ging. Onverdeelde instemming vond zij niet. De Belgen hadden
allerlei bezwaren en vreezen ; de Hollanders hadden moeite zich
met de gedachte te verzoenen, dat zij door uitbreiding van grond-
gebied een geheel nieuwe toekomst te gemoet gingen, waarin
zij van zeemogendheid landmogendheid zonden worden.
Intusschen waren de onderhandelingen van het Congres te
Weenen in de maand September begonnen. De Sonvereine Vorst
der Vereenigde Nederlanden werd daar vertegenwoordigd door
den Baron van Spaen, en voor zgn belangen in Nassau door
den Baron van Gagem ; later ging van der Capellen er ook nog
heen. In werkelijkheid waren het echter Gastlereagh en Clan-
carty, die daar voor ons optraden. De uitgebreidheid der land-
streek, die ons toegevoegd zoude worden, was nog lang onzeker.
Bij de oude Oostenrgksche Nederlanden, dat is het land ten
Westen van de Maas, zoude het niet blijven; het oude Bisdom
Luik zoude er bijkomen, ook Luxemburg; aan de gedachte
getrouw Frankrgk geheel met kleine staten te omringen was er
een tgdlang sprake van den Rijn tot aan Goblentz en vervolgens
de Moezel als onze grenzen aan te wijzen. Welk een heerlijk
mengsel van alles en nog wat zoude het Koninkrijk der Neder-
landen dan geworden zijn. Gelukkig werd dat plan gewgzigd
door de hebzucht der Mogenheden. Deze wilden uit den rijken
buit ieder een rnime belooning genieten voor hun arbeid in het
bevrgden van Europa. Oostenrijk was voldaan met Lombardge
en Venetië ; men meende dat Polen groot genoeg was om Rusland
en Pruissen te vreden te stellen, maar Rnsland wilde het Eonink-
rgk Warschau geheel voor zich. De oneenigheid hierover liep
zoo hoog, dat een oorlog tusschen de Verbondenen niet onmo-
gelijk scheen en de wenk gegeven werd met ontwapening niet
507
al te groote baast te maken. Eerst werd er aan gedacht het
KoDiDkrijk Saxen aan Praissen te geven, maar toen eenige
vrienden voor dat Koningshuis in de bres sprongen, besloot men
den linker Rijnoever van de Moezel tot Luxemburg; Aken en
Kleef aan de Prnissische Kroon toe te wijzen.
Fagel wilde Nederland opgenomen zien in de Dnitsche Gon-
federatiO; omdat hij daar heil in zag: Gastlereagh raadde het
echter af, omdat hy het gevaarlgk en nutteloos achtte, dat wg be-
trokken zouden kunnen worden in al de twisten en verdeeldheden
der kleine Duitsche Staten; een verbond was goed maar geen
band. Ware ditzelfde stelsel toen toegepast op onze verhouding
tot België, dan zoude veel betreurenswaardigs niet gebeurd zijn.
Maar de menschheid is traag in het leeren; er moest nog een
halve eeuw verlopen, alvorens het recht eener bevolking om
over haar lot te beslissen erkend, zoo niet altgd geëerbigd,
zou worden.
Voor den Souvereinen Vorst was het niet aangenaam conces-
sies te doen; hij had zich blgkbaar voorgesteld aan het hoofd
van een betrekkelgk grooten Staat te komen, en zoude zich nu
met de Nederlanden te vreden moeten stellen.
Onder datum van 18 November 1814 schreef Lord Glancarty
hem : Nous avons étë conduits par la situation des affaires d'arrêter
Ie licenciement de la force armee dans la Grande Bretagne et
en Irlande, même celle de la milice, quoique nous espërons et
croyons que la paix pourra toutefois être maintenue, bien plus
que nous appréhendons Ie retour de Ia guerre ; Lord Gastlereagh
et moi nous sommes pourtant d'avis que Ie meilleur moyen de
conserver la première est de se tenir pret h entreprendre la
seconde. Et pour ce même motif je recommande humbleraent
que les moyens pour augmenter la force armee dans les domaines
de V. A. R. ne soyent point nëgligës.
Daar Prifissen geen schadevergoeding kon erlangen in Polen,
was het nu de vraag of het die verkrijgen zoude aan den linker-
rijnoever dan wel door het Koninkrijk Sacksen bij zich aan te
508
trekken, in welk laatste geval de Koning van Sacksen deo
linkerrijnoever zonde verkrijgen.
V. A. R. doit s'appercevoir, zoo gaat Glancarty voort, que Ie
fen ponrrait facileaient être. rallnmé et qne la réalisation de nos
espërances du maintien de la paix doit ètre principalement obtena
en faisant des propositions d'indemnitë k la Prnsse et è la Rassie
en favear de la première, qni pnissent enfin conduire Ia demiöre
k retirer son appni k son allië.
Des noods moesten de Nassansche erfstaten opgeofferd worden
voor het grondgebied of eenig grondgebied aan den Rgn. De
Stad Luxemburg zoude Duitsche bezetting kunnen krggen maar
civiel Hederlandsch zijn.
Het antwoord van den Souvereinen Vorst van 17 Jaoaari
1815 luidde:
Lo parti k prendre k l'ëgard de Talliance dëfensive da 3
Janvier (triple alliantie van Engeland, Frankrijk en Oostenrgk
tegenover de aanmatigende houding van Pruissen en Rusland)
ne peut être douteux, et tout en regrettant que les choses en
soyent venus au point de nécessiter une semblable mesure, je
m'empresserai d'autoriser mes ministres k Vienne k y aceëder
du moment que cela sera jugë convenable. Je suis du reste
profondëment affligë et peinë de la position actuelle des affaires,
et ressens plus que je ne peux exprimer la delicatesse et la
difficultë de ma position. Les sacrifices qne j'ai déjk ëtë dans
Ie cas de supporter et ceux qui me sont encore demandës sont
positifs, les avantages incertains et relatifs ; ils pourraient bien
ne pas contrebalancer ie prix, auquel ils sont acquis.
... Je me serais empressè de venir vous entretenir moi-
même k Vienne, si la grande distance et les inconvëniens d'une
absence prolongëe ne m en empêchaient, et en consëquence
j'envoie Ie Baron de Capellen, qui suivra dès demain Ie présent
courrier. Tout ce que je crois espërer avec fondement c'est de
ne pas perdre mes ëtats pour Tagrandissement de ceux des
uns et Ie maintien de ceux d'un autre, sans être suffisamment
509
(lédommagé après les pertes essnyés Tannëe 1813 par la uon
restitation de Fnlda, Dortmuod et Weingarien, sans aduiettre
sealement mes rëclamations. La position de Ia Belgiqae exige
attention et ménagements ; Tétat provisoire nait, entrave, et les
iDConvéiiients se font de plas en plas sentir. 11 m'empêcbe
d'efifectaer ce qai poarrait être préparé poar Ia défense da
paySy k qaoi se joignent des charges pëcaniaires extraordinaires.
La pronouciatioD da sort arrêté devient donc joamellement plas
désirable, et je me flatte, Mylord, qae Tezemple de Gênes avee
Ie Piémont ne tardera pas d'être saivi & notre égard.
Deze brief maakte geen aaugenamen indrak, vooral niet dat
gedeelte, waarin hg klaagt geen vergoeding te erlangen voor
Fnlda, etc. Met dat al werden de Nassansche erflanden geraild
tegen Laxembarg, dat tot Groothertogdom werd verheven, ter-
wgl de Soavereine Vorst toetrad tot de defensieve alliantie,
onder verbind tenis 40000 man te stellen in geval van oorlog.
'f Het geheim hiervan werd zeer streng bewaard.
Van der Duyn toekent hieromtrent aan :
Il 7 avait trop d'empressement & acqaérir la Belgiqae; cette
avidité montrée impolitiqnement par Ie chef de la Maison
d'Orange fit perdre Tavantage incalcalable de Ia position, oü
se troavait en 1814 Ia dite Maison vis &~vis des alliés. On
ponvait et il fallait, ce semble, négocier la réunion sar Ie pied
d'ane accepialion^ et non d'ane demande et pire encore d'ane
sollicitalion. En snivant cette marche et en nsant de qaelqae
feinte vis-&-vis de ces alliës embarassés de ces provinces dites
antrichiennes, qae Ton ne vonlait pas laisser k la France, et
qoi ne poavaient convenir qn'aa noavean Soaverain de l'an-
^ cienne rëpabliqae, on évitait de se laisser imposer les famenx
hnit articles, oeavre de rimpëriease et jaloase ignorance de
TAngleterre.
Het was niet de bedoeling een geschenk aan Holland te doen,
maar een nieawen staat te vormen op de grenzen van Frankrijk,
510
waarvan Holland een deel zonde nitmaken. Dit werd in dien
tijd niet altijd goed begrepen in de Noordelgke provinciën ; daar
verkeerde men in de meening, dat België werd toebedeeld als
schadevergoeding voor het verlies van eenige koloniën; en van
hooger hand werd die misvatting niet tegengegaan.
De Sonvereine Vorst omschrgft in de volgende bewoordingen
de plaats, die het nienwe Koninkrijk zonde innemen. Het is
een brief aan Lord Glancarty te Weenen : Il est henrenx ponr
nous, qae qnelle qne soit la maniere dont les Pnissances se
séparcDt de Vienne et qneiqne systëme d'alliance elles adoptent,
notre position géographiqne nons permettra tonjonrs de rénnir
nos interets les pins chers avec nos inclinations ; étant la sen-
tinelle de la Grande Bretagne sar Ie Continent, nons serons
tonjonrs & même de profiter de ses grands moyens militaires
ponr Ie soutien et la consistance d'nn non vel état, qni Ini
devra son existence et Ie bien-être, qni en résnltera ponr ses
habitans.
Al was veel in beginsel vastgesteld, de grenzen moesten
nog met jnistheid worden aangewezen. Eerst won de gedachte
veld aan den Sonvereinen Vorst toe te kennen als integreerend
deel van het nienwe Koninkrgk de onde Belgische Provinciën
tnsschen de Fransche grenzen en de Maas met de landen
tnsschen den Kijn en een rechte lijn getrokken van Maastricht
door Aken en Duren tot aan Keulen, en de overige landen op
den linkerrijnoever aan den Prins van Oranje af te staan, zóó
dat zij aan het Koninkrijk der Nederlanden en aan Noord-
Duitschland tot zekerheid en bescherming zonden strekken. De
loop der onderhandelingen bracht hierin telkens wgziging, tot-
dat eindelijk den 31 Mei 1815 het Traite des limites door
Engeland, Rnsland, Oosteurgk, Pruissen en Nederland te Wee-
nen werd geteekend, waarbij de grenzen werden vastgesteld.
Er waren ook nog eischen van schadevergoeding in geld
wegens de verovering van België. Oostenrijk en Pruissen lieten
de hunne vallen^ die van Zweden nam Engeland over. Rusland
511
verkreeg, dat de heift van zijn scbuld voor rente en aflossing
betaald zonde worden door Engeland en Nederland ieder voor een
vierde, doch zoo, dat de schnld toch Rassisch zonde blijven ;
voor Nederland zonde deze verplichting verbindend zijn zoolang
de Prins van Oranje of zijn familie aan het hoofd zonde staan
der Vereenigde Nederlanden. Toen na 1830 de scheiding plaats
vond, verviel deze verplichting van zelf.
Lord Glancarty schreef den 14 Februari 1815 dat hg na al
het gebenrde nog verwonderd was zooveel verkregen te hebben ;
bij de hooge eischen van Prnissen was het een plan d'arrange-
ment, qne je me flatte, qnand toutes choses seront bien considérées,
paraitra anssi acceptable que satisfaisante & V. A. K.
De Prins toonde zich dankbaar al was niet alles verkregen
wat hy gewenscht had. Le pnblic d'ici & la Haye a épronvé
nne vive satisfaction de voir la fin d'nn état d'incertitnde inqni-
étant. Je me flatte qa'& Braxelles, oh je me snis empressé de
donner nne première onvertnre, celle-ci aura été recue avec
contentement.
In 1830 toekent G. E. hieromtrent aan :
Ik moet alsnog betreuren, dat wy niet tot grensscheiding
bekomen hebben de Maas, van waar zij uit Frankrgk stroomt,
tot aan Maastricht, en van Maastricht een regte lijn tot aan
den Rgn, insluitende Aken en Keulen. Er schijnt weinig over-
leg noodig te zijn om de voordeden van zulk een frontier te
beseffen, 1^. wij hadden nooit getwist over het garnizoen van
Luxemburg; 2^. wij badden de Rynvaart met gemak geschikt;
3^. wij hadden veel meer protestantsche ingezetenen gehad ; 4^.
België was veel ligter geworden in de schaal; 5^ het Eoning-
ryk was ronder geworden en ligter te verdedigen.
Tot de regeling der zaken van het nieuwe Koninkrijk be-
hoorde ook de beschikking over de Koloniën der oude Republiek,
die allen in handen der Engelschen gevallen waren krachtens
het recht van verovering. De afstand van eenige dier koloniën
512
kwam ter sprake; van Nagell als Miuister van Baitenlandsche
Zaken wilde zich daartegen verzetten, maar werd door Lord
Gastlereagh spoedig afgescheept met een: „G'est & nons de
jnger ce qn'il nons convient de rendre on de garder." Den 13
Augnstas 1814 werd de overeenkomst getroffen^ waarbij Engeland
de koloniën zoude teruggeven met nitzondering van de Kaap
de Goede Hoop, Demerary, Essequibo en Berbice, maar daar-
tegen de schadevergoeding aan Zweden op zich zoude nemeu,
en contant zoude uitbetalen drie millioen pond sterling, waarvan
twee millioen besteed moesten worden voor den bouw van vestingen
aan de Fransche grens, eene verplichting, die aan Nederland
was opgelegd.
In verband met een staat van producten van Demerary over
Januari 1814 teekent G. E. in latere jaren aan:
Zulke staten van de West Indische landbouwende koloniën
heb ik al vroeg noodig gehad. De Engelschen hadden het oog
op dezelve om er ons geld voor te geven. Zij namen groote
schulden van ons over, namelijk tien millioen guldens aan Zweden
voor de hulp in de verovering van België, de helft in vyftig
millioen guldens aau Rusland voor dezelfde hulp. Deze beide
schulden betaalde Engeland voor ons, en bedong Berbice voor
de eerste, Demerary en Essequibo voor de tweede.
Voor het Huis van Oranje was dit als het ware eene ruiling.
Het gaf die koloniën weg voor het bezit van België. Voor de
oude Vereenigde Nederlanden, voor Holland en Zeeland inzon-
derheid was het een zuiver verlies, alzoo er voor dezelve geen
de minste magt over België uit voortgesproten is, noch voort-
spruiten kon. Integendeel wy hebben daarvoor uit België ontvangen
de zware regten op den koophandel en de entrepdts.
Eer deze zaak bij een verdrag met Engeland tot stand was
gekomen, vroeg mij de Prins, thans Koning, welke van de
koloniën de meeste waarde voor ons had. Ik antwoordde : Suriname,
omdat de plantagien daar meestal in handen van Nederlanders
513
zijn 6D de meeste kapitalen op de plantagien geschoten uit
Nederland komen. In Demerary zgn vele Engelschen gezeten;
op de nieuwe plantagien aldaar is veel geld uit Engeland geschoten,
en zelfs de meerderheid van de bevolking is Engelsch.
Inmiddels hebben wij bg het verdrag de vaart behouden op
de Nederlandsche plantagien, hetwelk in de omstandigheden een
biyk van edelmoedigheid aan de zijde van Engeland was.
Doch een verwijt van het geweten der Engelsche Ministers
heeft er zeker aanleiding toe gegeven. Wij zouden België hebben
doen opstaan, zoo als wg zelve opgestaan waren. Dan badden
wg de verovering niet behoeven te betalen aan Rusland en Zweden.
Maar Engeland heeft ons dat belet; wij hebben in den aanvang
van dit werk moeten uitscheiden ; wij wisten toen niet regt wat
het oogmerk der Engelschen was. Nu blijkt het zonneklaar.
De vereeniging hing nu geheel af van het welgevallen van
den Souvereinen Vorst. Von Gagern schrgft den 14 Februari
1816 aan Z. H : On n'ëtait pas bien d'accord sur Ie mode de
porter la couronne sur la tête de V. A. R. ; on Test davantage
de lui seul accorder Ie droit de donner au Prince Royal tel titre
qu'elle jugera k propos. Ayant lu les articles dans Ie courant
dn jour, je vois qu'il ne dépend que d'Elle de se faire procla-
mer Roi et de notifier. Je salue pour un moment et je félicite V. M.
Baron von Brockhansen, Pruissisch Gezant te 's Gravenbage,
overhandigde afschrift der artikelen door de Mogendheden getee-
kend aan den Prins en drong er op aan, dat hij de Koninklijke
waardigheid zoude aanvaarden. Naar aanleiding daarvan schreef
de Prins aan Lord Clancarty: „J'ai cru devoir m'y refuser et
attendre une communication ultérieure.'* Waarop de Ambassadeur
antwoordde: „Le moment de prendre Ie titre de roi meparais-
sait entiërement dëpendre de V. A R.; toutefois Ie Dnc de
Wellington et moi nous pensons que V. A. R. a agi avec sa
sagesse et sa modëration ordinaire en refusant de Ie prendre
immédiatement (8 Maart 1815).
6Ü
Hoe nederig en schnchter de Prins zich ook mocht voordoen,
hy sehgnt toch bet voornemen te hebben gehad de kroon spoe-
dig te aanvaarden, al werd de dag nog niet vastgesteld, en
daarvan mededeeling te hebben gedaan aan 6E., die weder de
podagra had. Althans wg vinden van dezen een briefje als volgt:
Ik zal mgn best doen om het Presidie (van de St. 61.) op
den groeten dag waar te nemen, en verzoek UKH. om mg een
afschrift van de aanspraak toe te vertrouwen, ten einde myn
antwoord daarop te doen slaan.
's Gravenhage, UKH. getroawe onderdaan
6 Maart 1815. Hooenoorp.
Het is mij bijzonder aangenaam te vernemen, dat UWEG.
denkt wel genoeg te zyn om op den groeten dag de Vergade-
ring der Staaten-Generaal te kunnen presideeren. Myne aanspraak
aan H. E. M. is nog niet opgesteld, zoodat dezelve aan UWEG.
niet kan mededeelen, dog omtrent den tekst of inhond zonde de
Heer Falck knnnen eincideeren.
's Gravenhage, Willem.
10 Maart 1815.
Dienzelfden dag schynt de tgding van Bonaparte 's landing
in bet Zuiden van Frankryk aangekomen te zgn. Even als overal
had die ook te 's Gravenhage een groote uitwerking, waarvan
een schrijven van G.E. de blyken draagt.
De tijding van de ontscheping van Bonaparte in het Zniden
van Frankryk komt mij voor te vereischeu, dat UKH. de aan-
neming der Koninklijke waardigheid zoo veel mogelijk bespoedige.
Indien dit zonder tgding uit Weenen geschieden kan, zoo dnnkt
my, dat het geen dag uitgesteld mag worden. Elk is in de
gespannen verwachting er van, en deze geestgesteldheid vloeit
uit van hier naar alle oorden van het land.
In België is de zaak nog dringender, alzo UKH. eerst door
de proclamatie Souverein aldaar wordt. Indien Bonaparte niet
6l6
schieiyk by deD kop gevat wordt, dat is, in andere woorden,
indien hg een aanhang vindt, zoo komt er een burgeroorlog, en
dan eischt Lodewgk de 18^» de hulp van zijn nieuwe bondge-
nooten, eene hulp, die bun belang ook zonder alliantie gebieden zou.
De Koning der Nederlanden zal in alle geval krachtiger maat-
regelen kunnen nemen, en het aanvaarden van de kroon zal
eene vastigheid aan de zaak en een edel zelfsvertrouwen te
kennen geven.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
10 Maart 1815. Hogbndorp.
Inmiddels ging de correspondentie zijn gewonen gang.
Ik heb de eer UEH. een zeer belangrgken brief van Batavia
te zenden, van den 19 September, en wiens schrijver voor dezen
Secretaris Generaal van het Gouvernement geweest is. Indien
UEH. zulks goed vindt, ben ik gereed om mijne gedagten daar-
op te zeggen, naadat de brief door Denzelven geleezen zal zijn.
Ik zou er wel een uittreksel voor UEH. van gemaakt hebben,
doch, hoe lang ook, is er haast niets in, dat in deeze omstan-
digheeden geen aanmerking verdienen zou. Inmiddels kan ik
dit voorloopig aan UEH., berigten, dat hoezeer deeze brief tot
inlichting aan de Commissarissen Generaal kan medegedeeld
worden, er evenwel niet de minste reden is om iets in hunne
Instructien te veranderen.
's Gravenhage, UEH. getrouwe onderdaan
11 Maart 1815. Hogbndorp.
Voor de medegedeelde brief uit Batavia ben ik UWEG. zeer
dankbaar, en zal mgn aangenaam weezen derzelver consideratien
te verueemen op dit sujet, komende mij overigens ook raadzaam
voor den inhoud aan Commissarissen Generaal te commnniceeren,
ten einde pro re nota vervolgens te handelen, hunne instructie
genoeg vrgheid aan dezelve overlatende om hunne démarches
naar de omstandigheden te weizigen.
'sHage, den 12 Maart 1815. Willem.
616
P. S. De voordeelige t^dingeD nit Frankrgk gekomeD nae
die der Bonapartische landing geeft boop, dat de gevolgen niet
van bosen aard zullen zijn. Bg die omstandigheeden is het
raadzaam gevonden geene overbaaste stap te doen zonder de
toestemming van Engeland, en daar den Ambassadenr niet
meent deeze te kunnen geven zonder zyn Hof geconsulteerd te
bebben, zal zulks gescbieden zoo spoedig doenlgk.
Ik beb de eer UEll. mijne aanmerkingen op den bewasten
brief te zenden. Dien brief zal ik aan de Heeren Elout, Gold-
berg en vervolgens aan den Heer van der Gapellen mededeelen.
Indien DEH. goedvindt, dat ik er deeze mgne aanmerkingen
bgvoege, zal ik het gaarne doen.
Mij dunkt, dat UEH. de beste party gekozen heeft met
antwoord uit Engeland te wagten. Alzo Paaschen op handen
is, zonde men nu mogelyk wel doen met een paal aan de
onzekerheid te stellen, en bekend te maken, dat er nog in
. geen 14 dagen om te denken is.
'sHage, UEH. getrouwe onderdaan
13 Maart 1815. Hogbndorp.
Voor de meedegedeelde aanmerkingen ben ik UWEG. zeer
dankbaar en zende dezelve hiernevens terug, sehynende my
insgelijks nuttig te zijn dezelve aan de Commissarissen Generaal
meede te deelen, daar deeze, hierdoor met UWEG. begrippen
meer vertrouwd, des te eer gelegenheid bekomen tot overleg,
informatie en voorzigtigheid.
's Hage,
den 14 Maart 1815. Willem.
Hoezeer ik nog met moeite voortkruip wagt ik echter maar
naar een dag mooi weer, daar ik zonder onvoorzigtigheid uit*
gaan kan, om mijn hof aan UEH. te maken, en vervolgens de
vergaderingen zooveel mogelijk wederom waar te nemen. In-
middels verzoek ik UEH. om verlof ten einde den Raad, als
517
ik zal kanoen uitgaan, vooreerst tegen elf aar 's morgens te
beleggen, van welk verlof ik niet langer gebruik zal maken
dan noodzakelijk is, en door hetwelk de zaken geen nadeel
zallen lijden.
's Gravenbage, UEH. getrouwe onderdaan
14 Maart 1815. Hogbndorp.
De van Parijs nader gekomen tijdingen, alsmeede de opinie
van de vertrouwden uit Brussel, hebben doen besluiten in eenen
buitengewone EabinetsRaad de Proclamatie op morgen te be-
palen, de omstandigheeden in Frankrijk noodzakende zig boven
de formes te stellen. Ik heb UWEG. hiervan willen verwittigen,
in hope, dat zulks tot welzijn van 't algemeen moge strekken.
's Hage,
den 15 Maart 1815. Willem.
P. S. Het is mij aangenaam te vemeemen , dat de gezond-
heid zig zoodanig gebeterd heeft, dat UWEG. denkt de Ver-
gaderingen weder te kannen bijwoonen. Ik meene niet, dat de
leeden van den R. v. S. eenige zwarigheid zullen vinden in 't
later vergaderen, zoolang als dezelve zulks voor deszelfs ge-
zondheid zal noodig oordeelen.
Ik heb de eer UEH. te melden, dat ik op mijn post zal zijn.
Onder degeenen, die den Koning der Nederlanden zullen
geluk wenschen, zal zig heden ook bevinden mijn broeder, die
zijn bloed aanbiedt voor zijn Vaderland, en wat ook het goed-
vinden van UEH. daaromtrent zijn moge, hoop ik dat bet blijk
van zijne gezindheid een goeden indruk maken moge.
's Gravenhage, UEH. getrouwe onderdaan
16 Maart 1815. Hogbndorp.
Den 16e Maart 1815 waren de Staten Generaal vergaderd
in de Treveskamer op het Binnenhof te 's-Gravenhage ; het
Eoninkrijk der Nederlanden zoude ingesteld worden.
86
518
Met bet noodige ceremonieel trad de Souvereine Vorst binnen
en op den trooD gezeten hield b§ de volgende aanspraak:
Edel Mogende Heeren!
Het vredestractaat in den voorleden zomer te Parijs gesloten,
had aan dezen Staat onder myne Souvereiniteit eene vergroo-
tin^ van grondgebied toegezegd. Maar de wijze, waarop die
toezegging door opgevolgde overeenkomsten is verklaard en ait-
gebreid, zal buiten twijfel de verwagting van velen te boven
zgn gegaan. Het is niet eene enkele strook lands, het zijn niet
eenige weinigen districten, die aan het Vaderland worden toe-
gevoegd. Een geheel volk, en een volk reeds vooraf door zijne
zeden, taal en nijverheid en door zijne herinneringen zelve met
ons verbroederd, komt ons te gemoet en betuigt zijn verlangen,
om alle die betrekkingen door den band eener gemeenschap-
pelijke regering te bevestigen.
De vereeniging en ineensmelting van al de Nederlandsche
Gewesten tot denzelfden Staat, is in meer dan één tijdgewricht
onder Earel den Vyfden, bij Vader Willem, later nog, het
voorwerp der wenschen en pogingen van verlichte en vader-
landlievende mannen geweest. Eene ernstige beschouwing heeft
ook my overtuigd, dat, zonder zoodanige vereeniging, zonder
wederkeerige trouw en onderstand, de onafhankelijkheid dier
Gewesten op te zwakke grondslagen rust, en het ééne gedeelte
na het ander de speelbal worden moet van iederen nabnrigen
Staat, die zijn regt naar zijne overmagt zoude willen afmeten.
In deze overtuiging deelen mgne Hooge Bondgenooten.
Duitschland in het bijzonder ziet, zoowel als Engeland, in het
onafhankelijk bestaan der Nederlanden een voornaam rustpunt
der algemeene veiligheid, en wanneer de tijd der mededeeling
van de hiertoe betrekkelijke staatsstukken zal gekomen zgn,
zullen UËdel Mogenden met genoegen de blyken ontwaren van
het dadelijk en ongeveinsd belang, dat de magtigste Hoven in
de vrijheid en welvaart der Nederlandsche Natie stellen.
Md
Bg de staatkunde der verbondene Mogendheden en bg de
wenscbelijkheid der bedoelde vereeniging in mgne eigene
oogen voegt zich de niet twijfelachtige gezindheid der Belgische
Ingezetenen. Slechts voorloopig onder mgn bestnar geplaatst
zgn zg, door yeelvnldige bewijzen van genegenheid en vertroa-
wen, het oogenblik te gemoet gegaan, waarop mijne Sonverei-
niteit werkelijk konde worden ingevoerd. In hnnne woorden en
handelingen straalde niet zelden een voorgevoel door van het
duurzaam geluk, dat de vrucht eener naauwe verbindtenis
tusschen Holland en België wezen moet.
Op zoodanige gronden besloten hebbende het oppergezag over
al de Nederlanden en tevens de Koninklijke waardigheid te
aanvaarden, maak ik het tot mgn eerste zorg, die bepaling aan
de trouwe Vertegenwoordigers myner Landgenooten mede te
deelen. Heeft Uw doorzigt, Edel Mogende Heeren, en uw on-
bezweken gver myne pogingen voor 'sLands welzijn tot dus-
verre krachtdadig ondersteund, niet minder verwacht ik van
uwe medewerking in het regelen der nieuwe betrekkingen van
den Staat. Geene der wijzigingen echter, die in de Grondwet
vereisoht worden, kan de heilzame beginselen betreffen, waarop zij
is gebouwd, en op welke onze landaard te regt een zoo hoogen
prijs stelt. Al wat thans geschiedt, al wat U mgnentwege zal
voorgeslagen worden, moet integendeel strekken om het bezit dier
reeds verkregen panden van vrijheid, eendragt en verdraagzaam-
heid te verzekeren en bestendig te maken. Mijn titel alleen veran-
dert; mgn hart blijft zoo vurig en vaderlgkalsooit voor het heil
myner onderdanen kloppen, en alle deze gevoelens zullen zg weder-
vinden in de Proclamatie, bg welke ik hun in dit merkwaardig
tijdstip, hunne bestemming en mijne uitzigten voorgehouden heb.
Deze aanspraak werd door G.E. als Voorzitter van de Staten
Generaal beantwoord.
Sire!
Wij bedanken Uwe Majesteit voor deze voorloopige mede-
deeling van het verhandelde op het Congres en wg sden het
verdere op zgn tgd te gemoet.
Wy hebben met een bijzonder genoegen waargenomen, dat
de staat van ons Vaderland op mimer grondslagen dan ooit te
voren gebouwd, en onze geliefde Soavereine Vorst, door de be-
geerte van geheel Enropa geroepen is geworden omdeKonink-
Igke waardigheid aan te nemen.
Wij wenschen Uwe Majesteit hartelijk gelak met dezen
nieuwen laister voor awen Persoon en voor het Huis van Oranje,
en wg begrgpen, dat de laister van dit Volk, in het midden
van hetwelk Uwe Majesteit geboren is, niet dan toenemen kan
door het meerder aanzien van deszelfs opperhoofd.
Het Volk van Nederland had, bg bet vaststellen eener Grond-
wet, geen gewag gemaakt van den titel van den Sonvereinen
Vorst, wel wetende, dat eene bepaling daaromtrent meer afhing
van de overeenstemming der Mogendheden, dan van zijne be-
slissing ; doch de wensch en de verwagting van alle brave
Nederlanders is steeds geweest, dat wanneer zg tot wekgn van
het algemeen het opperste gezag aan Uwe Majesteit opdroegen,
Hoogstdezelve ook eene plaats zonde innemen onder de ge-
kroonde hoofden van Enropa.
De vereeniging van alle de Nederlanden is eene treffende
gebeurtenis onder alle degenen, waarmede deze nieuwe eeow
haren aanvang neemt. Zg is niet geschied om onzentwege, maar
is een gevolg der overtuiging van alle Mogendheden, dat bet
evenwigt van Europa de versterking van ons Vaderland vorderde.
Door de handhaving van dat evenwigt inmiddels is deze
vereeniging voor ons allerheilzaamst. Wg bestaan slechts in
gevolgen van het staatkundig evenwigt; onze Vaderen hebben
hetzelve helpen ophouden met hun bloed en met hunne schatten,
en toen het eindelgk verbroken is geworden, hebben wg de
bittere vruchten der overheersching gesmaakt, waarvoor zij zich
hadden weten te hoeden. Een van de krachtigst^ middelen in
hunne handen om beide onze onafhankelgkheid en het staat-
521
kundig evenwigt te bewareD^ zijn diezelfde Nederlanden geweest^
met welke wij na hereenigd zgn. Willem de Eerste wilde den
grond leggen tot aller onafhankelijkheid, en zag de afsehenring
van sommigen met weemoed aan. Prins Manrits hoopte nog de
afgescbenrden te winnen en verklaarde aan hnnne afgevaardig-
den, dat de godsdienst geen hinderpaal zijn zonde. Nadat zij
onherstelbaar verloren moesten geacht worden vingen onze grootste
staatsmannen aan ze te beschonwen als een voormnnr, dien zij
niet dan in handen van onze vrienden mogten laten. Getnigen
de oorlogen van bijna anderhalve eeuw onder Willem den Derden,
onder Jan Willem Friso en onder Uwe Majesteit zelve en des-
zelfs geliefde broeder Frederik in jeugdigen oaderdom met geen
ander oogmerk gevoerd. De gebrekkige voormnnr heeft na plaats
gemaakt voor het oorspronkelijke ontwerp van den Grondlegger
van den Staat. Alle de Nederlanden zijn wederom geworden
zooals ten tijde van Karel den Vijfde, eene Monarchie onder
een Nederlandscben Koning, en alle de deelen van dezen uit-
gestrekten Staat kannen, meer dan voormaals, dienen om elkander
hnlp toe te brengen. Onze onafhankelijkheid is gevolgelijk
beter verzekerd, dan zelfs Willem de Derde zich ooit daarmede
had kannen vlegen.
Onder het schilderen dezer onafhankel^kheid zijn wij eerst
recht in het gerust hezit van onze vrijheid, van onze goederen,
van de vruchten onzer ngverheid; en bij alle de voordeden,
waarover wg ons heden mogen verheugen, is deze onafhanke-
lijkheid naar buiten het voornaamste en gewigtigste, alzoo niet
een van de anderen zonder dit kan bestaan.
Zonder eene vaste onafhankelijkheid in het hart van den Staat
zijn ook onze kostelykste bezittingen in andere werelddeelen
de gemakkelijke prooi of van de Mogendheid, die ons zelve
overweldigt, of van haren vijand; gelijk als gebleken is in onze
dagen. Door de handhaving onzer onafhaukelijkeid in Earopa
waren wij daartegen, in den loop van twee eeuwen, gebleven
in het bezit van onzen koophandel on koloniën. Wg hadden met
522
de uiterste inspanning^ dan eens den vijand van onze grenzen
gekeerd; dan eens hem midden nit ons land gedreven; doch
nimmer hadden wg ons deel in de heerschappg der zee verloren.
Onze wgze Vaderen, aangevoerd door de Prinsen van Oranje^
hadden dit bewerkt door middel van de keuze van bondgenooten
onder de Mogendheden, en hun beproefd staatkundig stelsel is
op dit tijdstip mede herboren. Wij deelen in de vrye vaart op
alle de zeeën des aardrijks; ook onze nieuwe broederen zullen,
na een langdurig gemis, daarin deelnemen; en de algemeene
welvaart, yoor allen daaruit te voorzien, zal ons aller krachten
tot eigen verdediging verdubbelen.
Nog kort geleden dachten wij niet, dat de gelegenheid nahij
konde zijn, om de proef van zulk eene verdediging te nemen.
De algemeene vrede beloofde aan ons Vaderland diezelfde
vruchten van ngverheid, welke gedurig in tijd van vrede eene
groote welvaart onder ons voortgebragt hebben.
De instelling van eene goede Regering, gegrond op oude natio-
nale wetten en gewoonten, en een gewrocht der ondervinding
van vele eeuwen, voorspelde ons inwendige rust en aanmoediging
voor vele nuttige ondernemingen. De wijze gematigdheid van
Uwe Majesteit, die alle partijen en alle gezindheden vereenigd
heeft, streelde ons met de hoop, dat er voortaan, met opzicht
tot de burgerlijke Maatschappij, geene partijen meer bestaan
zouden en geen onderscheid van gezindheden zoude bemerkt worden.
Dan, nieuwe gebeurtenissen in- een naburig Rijk, van welke
Uwe Majesteit gewag heeft gemaakt, kunnen den fakkel des
oorlogs wederom op onze grenzen brengen, en dan zal aanstonds
de kracht van den nieuwen Staat onverdeeld kunnen dienen,
in de handen van Uwe Majesteit, om den schat onzer onaf han-
keiykheid ongekrenkt te behouden.
Welke waarborgen hebben wij niet reeds in het geledene van
hetgeen wij, in het vervolg, onder deszelfs bestuur verwachten
mogen ?
De aloude Nederlandsche deugden van zedigheid, orde, zuinig-
523
beid, in de hoogste mate eigen aan Uwe Majesteit, worden
alomme door Uw voorbeeld aangekweekt. Uwe Majesteit plakt
niet alleen de vrncbten van den belden moed en de staatkunde
Uwer groote Voorvaderen, maar gaat ook met een vasten tred
voort op de roemrijke baan door dezelve geopend. Wij zitten
bier, omringd door hnnne eerwaardige beelden, en zg schgnen met
zelfvoldoening te oogen te slaan op bunnen gelukkigen Nazaat, die
met kracbtiger middelen uitgerust, zoo als zg voor de vrijbeid
van den Staat en Europa bandelen en streden, even zoo deze
onwaardeerbare pauden zal bewaren, en eene kroon zetten op
het Hoofd van den Oranjestam, nog luisterrgker dan de konink-
lijke. Uwe Majesteit geniet baarblij keiijk dezelfde gunst des
Hemels, als zij, op Uwe ondernemingen, en Uw kort bestuur is
reeds verzeld van eene reeks van wonderen waarvan de wedergade
naauwelijks op te speuren is in onze Yaderlandscbe geschiede-
nissen. Een vrijwillige opstand, de hulp van alle zijden toegesneld,
de Souvereiniteit in het Huis van Oranje gevestigd, de Grond-
wet voorgedragen én aangenomen, onze bittere vijand veranderd
in een vriend, alle de vestingen en havens door dezen omme-
keer ontruimd, de voorloopige vrede geteekend, en beden alle
deze weldaden bevestigd door een verdrag van geheel Europa;
wie erkent niet in dit alles de zigtbare hand des Almagtigen?
Ga dan voort, Sire, onder zulk een Goddelgken zegen, ga
voort op Uwe glansrijke en deugdzame loopbaan, omringd van
eene tedere Echtgenoote, uitmuntende in heldenzin en zachte
zeden, van eene sehandere en grootmoedige Moeder, van eene
lievende Zuster en Dochter, van dappere Zonen, Uwe en onze
hoop ; ga voort, toegejuicht door alle Volken, krachtiglijk onder-
steund door Uw volk, welks harten zich allen vereenigen tot
ëén gevoel, welks monden allen uitroepen met ëéne stem: leve
de Koning/
Van deze handeling werd mededeeling gedaan aan den Keizer
van Oostenryk.
524
Monsienr cdod Frère!
D'après les voeux aoanimes des paissances assemblees aa
Congres de Vienne et Tintérêt des peaples que la Divine
ProvidcDce in'appelle k goaverner, je me snis déterminö k ne
plus différer de prendre les titres de Roi des Pays-Bas et Dac
de Lnxembonrg. Je coosidère eomme an premier devoir d'en
donner connaissance k Votre Majesté.
Les relations d'amitié et d'alliance^ qai noas anissent et
celles si heureosement ëtablies entre nos états me persuadent
qae votre Majesté applaadira k ma démarche, qai doit donner,
k ce que je sonbaite ardemment, k ces relations nne nouvelle
énergie et intimité.
Je me flatte que Votre Majesté accaeillera cette notification
comme nn noavean gage des sentiments qai m'animent, et
qa'elle y troavera des motifs d'y répondre par des dispositions
réciproques, dont les témoignages seront toajours poar moi da
plas grand prix.
Venille la bonne Providence prendre Votre Majesté soos sa
flainte et digne garde et rendre son rëgne aassi long qae glorieax.
La Haye, Votre bon frére
ce 28 Mars 1815. Guillaumb.
Gelijklaidende brieven gingen aan den Keizer van Rusland,
de Koningen van Frankrgk en Prnissen en aan den Prins-
Regent van Engeland. Vooraf echter had de Koning mededeeling
gezonden aan het Congres te Weenen; den 23 Maart bracht
de Hertog van Wellington die ter tafel; bij protocol werd de
Prins van Oranje erkend als Koning der Nederlanden en Groot-
Hertog van Luxemburg.
De Koning ging spoedig naar zijn nieuwe staten en schreef
van uit Brussel aan Lord Clancarty den 4 April: Je n'ai pas
attendu plus longtemps k opérer la réanion des Pays-Bas en
m'en faisant prodamer roi. Sans les circonstances inouies, dont
depuis un mois noas sommes témoinsj'auraispatiemmentattenda
62è
la coDclnsion dn traite; qni règlera les destinées de TËnrope;
mais l'arrivée et Ie snccös de Bonaparte m'ont parn nécessiter
nne antre conduite, et j'ai jngé, qn'en fixant tontes les incer-
titndes des habitants de la ci-devant Belgiqne, j'ötais plns k
même de veilier & lenr bienêtre et de prendre les mesnres
reqnises ponr répondre è, la confiance et & l'attente de TEnrope,
en determinant Törection dn royanme des Pays-Bas.
ïï
\
b
1
4
\i
I I
• I
'iü.
M
$ -^
\